OVER DE BETEEKENIS VAN HET
ALLERGISCH ONDERZOEK
BIJ ENKELE HUIDZIEKTEN
'N.
N, ELINK SCHUURMAN
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNMRSITEIT
UTRECHT.
M.-:- v^^?*?-:.' -i. ■ -
■
■ ■!■ _
quot; t-
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-
11 | |
ftm\ |
iR
m
A
OVER DE BETEEKENIS VAN HET ALLERGISCH
ONDERZOEK BIJ ENKELE HUIDZIEKTEN
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
■ ¥
2375 961 O
-ocr page 9-OVER DE BETEEKENIS VAN HET
ALLERGISCH ONDERZOEK
BIT ENKELE HUIDZIEKTEN
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIIGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. H. BOLKESTEIN, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP DINSDAG
2 JULI 1935, DES NAMIDDAGS 4 UUR
DOOR
ARTS
GEBOREN TE BUSSUM
AMSTERDAM - 1935
N.V. NOORD-HOLLANDSCHE UITGEVERSMAATSCHAPPIJ
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNfVERSITEIT
U T R E ' H T.
Aan mijn Ouders
-ocr page 12- -ocr page 13-Bij het verschijnen van dit proefschrift is het mij een behoefte, U
Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten der Medische en
Philosophische Faculteit mijn bijzondere erkentelijkheid te betuigen
voor het onderwijs van U ontvangen.
Hooggeleerde van Leeuwen, Hoogegeachte Promotor; jegens
U vervult mij steeds een gevoel van groote dankbaarheid. Op
buitengewoon ruime wijze hebt Gij mij in de gelegenheid gesteld dit
onderzoek te verrichten en de belangstelling, te allen tijde daarbij
van U ondervonden, heb ik op zeer hooge prijs gesteld.
Oprechte bewondering heb ik steeds gekoesterd, in en ook buiten
de jaren dat ik in Uw kliniek werkzaam mocht zijn, voor Uw
hooge opvattingen in medische vraagstukken van meer sociale aard,
waardoor Gij mij in het beschouwen daarvan richting hebt gegeven,
ook in de toekomst. Ik beschouw het als een zeer groot voorrecht,
dat ik van U mijn opleiding heb mogen ontvangen.
Het is mij een genoegen. Zeergeleerde ZoON, U ten zeerste dank
te zeggen voor de bijzondere bereidwilligheid en de vele tijd, die gij
gegeven hebt om mij van Uw groote ervaring op klinisch gebied
deelgenoot te maken. Uw onvermoeide arbeidslust zal mij steeds
als waardevol voorbeeld in de herinnering blijven.
Door de vriendschappelijke samenwerking met U, Zeerervaren
Tjon Akien en U, Zeerervaren oleleman, zal ik steeds met veel
genoegen aan de tijd als assistent terugdenken.
De daadwerkelijke hulpvaardigheid en zorgzaamheid van U,
Zeergeachte Zuster schut en U, Zeergeachte Zuster van
Brummelen zijn mij van groote steun geweest. Gij, Zeergeachte
Mejuffrouw buitenhuis werd door Uw toewijding en nauwgezette
werkwijze dra onmisbaar. Ik ben U ten zeerste dankbaar voor de
hulp, die ik van U ontvangen heb.
Nimmer deed ik een vergeefsch beroep op de photographische
vaardigheid van U, waarde MeyerS en de gewaardeerde mede-
werking in het laboratorium van U, waarde BoiN, waarvoor ik U
beiden zeer erkentelijk ben.
Allen die mij verder bij het bewerken van dit proefschrift behulp-
zaam zijn geweest, betuig ik mijn welgemeende dank.
BLADZ.
VOORWOORD..................... 1
HOOFDSTUK I. Definitie van allergie..........2
HOOFDSTUK II. Urticaria...............13
Passieve overdracht..........17
Desensibilisatie............25
HOOFDSTUK III. Eczema................28
Eczeem door chemische stoffen van niet eiwit-
achtig karakter (idiosyncrasisch eczeem) . . .nbsp;32
Passieve overdracht.........45
Eczeem bij bakkers..........51
Eczeem bij kinderen..........53
Eczematoid RosT (Neurodermitis Diss.) ...nbsp;62
Passieve overdracht.........75
HOOFDSTUK IV. Prurigo en Eczema in prurigo.......77
HOOFDSTUK V. Methoden van onderzoek.........83
I.nbsp;Percutane reacties.........84
II.nbsp;Intracutane reacties........90
III.nbsp;Diëetproeven...........102
IV.nbsp;Onderzoek in de „allergeen vrijequot; kamer 109
V.nbsp;Passieve overdracht van reaginen . . .114
HOOFDSTUK VL Eigen onderzoek............116
Eczeem bij kinderen..........138
Prurigo infantum...........169
Prurigo chronicus (Hebrae?).......171
Eczema in prurigo...........175
SAMENVATTING....................182
summary......................191
ZUSAMMENFASSUNG.................192
Résumé.......................193
mteratuur.....................194
-ocr page 16- -ocr page 17-VOORWOORD.
Het is al van oudsher bekend, dat bij het ontstaan en onder-
houden van enkele huidziekten een bijzondere gevoeligheid van
den lijder voor een bepaalde stof uit zijn omgeving, een belang-
rijke rol speelt.
Deze overgevoeligheid zal in de volgende bladzijden worden
getoetst aan het begrip allergie, waardoor, indien overeenkomst
kan worden aangetoond, dus deze huidafwijkingen een plaats krij-
gen in de reeks van ziekten als hooikoorts, asthma, enz., waar-
voor men eveneens in bepaalde gevallen het allergisch mechanisme
heeft kunnen aantoonen. Het nadeel van het gebruiken van een
term, die sinds von pirquet in zoo wisselende beteekenis is ge-
bezigd, kan worden ondervangen door een nauwkeurige omschrij-
ving van het begrip allergie, waarbij die van doerr zal worden
gevolgd. Het door hem in 1925 uitgesproken vermoeden, dat ook
de bijzondere gevoeligheid bij huidziekten binnen het kader der
allergie zou vallen is nml. de aanleiding geweest tot een reeks
onderzoekingen, die dit grootendeels hebben bevestigd en waar-
van een overzicht zal worden gegeven. Het allergisch onderzoek
stelt zich dus ten doel in elk concreet geval, waar men op klinische
gronden een allergisch mechanisme vermoedt, te trachten hier-
omtrent zekerheid te verkrijgen.
Doordat bij huidziekten het onderzoek naar het aetiologisch
3gens, dat hieraan noodzakelijkerwijze moet voorafgaan, historisch
gegroeid is uit het allergisch onderzoek bij andere ziekten en dus
ais onderdeel hiervan niet meer streng gescheiden kan worden, is
een afzonderlijke bespreking van de beteekenis en de waarde dezer
methoden aangewezen, alvorens te kunnen overgaan tot de be-
schrijving der resultaten van eigen onderzoek, verricht bij een
reeks van patiënten met urticaria, eczeem en prurigo.
HOOFDSTUK I.
DEFINITIE VAN ALLERGIE.
In 1906 karakteriseerde VON PIRQUET (228) het gemeenschappe-
lijke in de begrippen idiosyncrasie, immuniteit en anaphylaxie met:
„het veranderd reactievermogen van het organisme, dat volgens
bepaalde regels ontstaat na het genezen van een infectieziekte of
na de voorbehandeling met bacteriëele producten en andere voor
dat organisme vreemde stoffenquot; en noemde dit allergie.
Dit vermogen berustte op de aanwezigheid van specifiek op de
vreemde stof (allergeen) ingestelde antistoffen (reaginen), terwijl
de allergische reactie te verklaren was door de reactie (meestal in
de vorm van een ontsteking) van de cellen van dat organisme op
de tijdelijk toxische allergeen-reagine verbinding.
De ziektebeelden, die bij de mensch als allergische reacties
waren te beschouwen, werden allergische ziekten genoemd, acuut
of chronisch al naar de frequentie van het contact tusschen individu
en het allergeen.
Hoewel in bovengenoemde definitie alleen van een verworven
eigenschap sprake is, wees von pirquet reeds dadelijk op de mo-
gelijkheid, door tot de allergenen behalve de antigenen tevens de
van oudsher bekende idiosyncrasogenen te rekenen, dat allergie
ook aangeboren kon zijn, zonder dat hij bewijzen kon, dat zij op een
allergeen-reagine reactie berustte.
Om deze en andere redenen heeft sinds 1910 het begrip allergie
tallooze wijzigingen ondergaan (zoodat TSANCK (304) in een recent
overzicht van de literatuur op dit gebied een tiental opvattingen
bijeen kon brengen) waardoor de term voor velen waardeloos is
geworden. Daarnaast staan experimenteele onderzoekingen omtrent
het mechanisme en ontstaan der idiosyncrasie, anaphylaxie en im-
muniteit, die een zoo groote verscheidenheid aan schijnbaar prin-
cipieel tegenstrijdige feiten aan het licht hebben gebracht, dat ook
om die reden het begrip allergie niet wel meer houdbaar scheen.
Hier zal worden afgezien van een bespreking van deze tallooze
geschilpunten. doerr (70, 71) komt echter na volledige bewer-
king van dit materiaal en gesteund door resultaten van eigen onder-
zoek tot de conclusie dat allergie, opgevat in de oorspronkelijke
zin van von Pirquet, n.1. als veranderd reactievermogen, aange-
boren o[ optredend tijdens het leven nä één- of meermalig contact
met een vreemd agens, een zoo karakteristieke eigenschap van het
levend organisme is, dat hij het als werk-hypothese wil blijven aan-
vaarden en er ter onderscheiding van aanverwante toestanden 4
criteria voor heeft opgesteld:
1.nbsp;de afwijking van de norm, die zich uit het verschil met vroegere
reacties bij hetzelfde individu en bij de aangeboren vormen ook
in het verschil met andere individuen van dezelfde soort;
2.nbsp;de specificiteit, onverschillig mono- of polyvalent;
3.nbsp;de symptomatologie der reacties: de klinische verschijnselen moe-
ten van de chemische en pharmacologische eigenschappen der
allergenen geheel of grootendeels onafhankelijk zijn (en van
dien aard, dat zij in het typische anaphylactische dier-experi-
ment of bij menschen op te wekken zijn);
4.nbsp;de aantoonbaarheid van een stoffelijke basis van de allergische
toestand, dus van een z.g.n. antistof of reagine, zooals het een-
voudigst door passieve overdracht op normalen geschieden kan.
Ondanks deze unificatie zijn de termen anaphylaxie en immuni-
teit en idiosyncrasie in het spraakgebruik blijven bestaan; de eerst-
genoemde om principiëele redenen, de andere twee voor hen, die
Doerr's werkhypothese aanvaarden feitelijk slechts gemakshalve:
anaphylaxie vnl. ter karakteriseering van de resultaten van een
artificiëele sensibilisatie, idiosyncrasie als klinisch begrip.
Immuniteit, waarvan de verworven vorm kan beschreven
Worden als de onvatbaarheid van het organisme voor de reïnfectie
met een ziekteverwekker na het genezen van de door haar ver-
oorzaakte ziekte, kan men eveneens opwekken door vaccinatie: één
of meermalige injectie van levende, verzwakte of gedoode verwek-
kers (anti infectieuze) of hun toxische stofwisselingsproducten
(antitoxische immuniteit). Doordat hierbij het primair giftige anti-
geen met de antistof een neutraal complex oplevert, wordt door de
meeste onderzoekers de toestand van immuniteit, hoewel de criteria
van Doerr (71) ervoor gelden, apart beschouwd, hetgeen ook hier
2a] geschieden.
Het anaphylactisch experiment wordt gekenmerkt
door een bepaalde wijze van sensibilisatie met stoffen van eiwit-
achtige structuur of combinatie hiervan met chemisch bekende ver-
bindingen: door middel van een voorbereidende injectie (intra-
veneus, intraperitoniaal of subcutaan) wordt het individu in de loop
van een aantal dagen (sensibilisatietijd) overgevoelig, zoodat bij de
reïnjectie een anaphylactische reactie ontstaat, wier symptomen-
complex bepaald wordt door de organen, die hieraan deelnemen,
voor elke diersoort verschillend.
Hoewel sinds actinocongestine-proeven bij honden van RiCHET
en Portier (244) (die de term anaphylaxie invoerden) en die van
Arthus (8) met paardeserum bij cavia's, ook bij andere dieren een
zeer groot aantal onderzoekingen vooral omtrent de antistoffen is
verricht, mag men de conclusies dus niet op de menschen over-
dragen.
Het syndroom, dat bij de mensch als anaphylactische shock wordt
beschreven is dyspneu met volumen pulmonum auctum en heftige
reactie van het maagdarmkanaal (braken, krampen, bloedige diar-
rhee), choc colloidoclasique v. WlDAL, daling van de bloedsdruk,
collaps, terwijl men bij de obductie behalve de beschreven long-
afwijking ook hyperaemie van de buikorganen en onstolbaarheid
van het bloed vindt. Het feit dat het anaphylactisch syndroom niet
constant optreedt, met name niet na subcutane sensibilisatie met
kleine hoeveelheden eiwitstoffen en dat na sensibilisatie langs na-
tuurlijke weg of bij aangeboren overgevoeligheid, de overeenkomst
in symptomen opmerkelijk is, maakt dat afscheiding van anaphy-
laxie voor de kliniek geen groote waarde heeft; als onderdeel van
de allergie vertegenwoordigt het dus een omschreven, maar theo-
retisch wel zeer belangrijk onderdeel.
De term idiosyncrasie zal in de volgende bladzijden al-
leen om practische redenen gehandhaafd blijven, waarbij eronder
zal worden verstaan overgevoeligheid, aangeboren of verkregen,
herkenbaar aan de verschijnselen, gekarakteriseerd door speci-
ficiteit en onafhankelijkheid van de aard van het agens, dus door
de eerste drie criteria van DoERR. De onderzoekingen naar de aan-
wezigheid van antistoffen leveren, om later te bespreken redenen,
herhaaldelijk zoo groote moeilijkheden op, dat het noodig blijft op
klinische gronden een reactiewijze te kunnen onderscheiden, die,
wat de symptomatologie betreft, volkomen overeenstemmend kan
zijn met de allergische, maar die hiervan onderscheiden moet wor-
den, omdat het niet of nog niet gelukt is aan te toonen, dat zij op
een allergeen-reagine reactie berust.
Aldus gedefinieerd omvat het dus toestanden, die principieel wel-
licht niet vergelijkbaar zullen blijken te zijn, als b.v. een nieuwe
overdrachtmethode voor antistoffen wordt gevonden, zooals inder-
tijd b.v. die van Prausnitz-KüSTNER (230) ook een algeheele wij-
ziging in de opvattingen heeft noodzakelijk gemaakt. Omdat ander-
zijds omtrent de antistoffen nog slechts zeer weinig bekend is en
daarnaast de aantoonbaarheid van een idiosyncrasie voor een be-
paald agens al belangrijke consequenties met zich brengt, zal dit
begrip in de volgende bladzijden gehandhaafd blijven in tegen-
stelling tot de termen pathergie (RÖSSLE (249)), para-allergie
(WORINGER (340)) en intolérance (TsANCK (302, 303), SÉZARY
(268)), die nog minder goed te omschrijven reactiewijzen vertegen-
woordigen.
Wel zal door ons worden gebruikt de term overgevoelig-
heid in de algemeene zin van versterkte gevoeligheid, duidende
op een afwijkend reactievermogen, aangeboren of verkregen en ge-
karakteriseerd door specificiteit. Zij komt dus ongeveer overeen
met de ,.intolérancequot; der Franschen. Zij verschilt dus van idiosyn-
crasie doordat in de vorm der reactie geen aantoonbare onafhanke-
lijkheid bestaat van de pharmacologische werking of chemische
samenstelling der stof en van allergie tevens door het ontbreken
van reaginen. Zij geldt dus ook tegenover obligaat toxische stof-
fen, waarbij men deze eigenschappen niet kent en als deze b.v. een
zekere huidreactie geven, dan uit deze overgevoeligheid zich dus
als zuiver quantitatief versterkte reactie; of anders gezegd, zij ken-
merkt personen, die nog positief reageeren bij een concentratie, die
bij normalen geen verschijnselen meer tevoorschijn roept. Als zoo-
danig zal zij door ons veel gebruikt worden voor individuen, bij
wie ondanks een positieve intracutane reactie, geen reaginen aan-
toonbaar zijn.
A t O p i e tenslotte, dat in navolging van CoCA (56) in Amerika
steeds meer ingang vindt, wordt gebruikt ter karakteriseering van
het veranderd reactievermogen bij hooikoorts, asthma, migraine en
enkele vormen van eczeem (eczematoid) die in Europa juist aller-
gische ziekten worden genoemd, een afzondering, die nadat de ver-
meende afwezigheid van antistoffen door Prausnitz-KüSTNER's
ontdekking was te niet gedaan, alleen nog gerechtvaardigd wordt
door de overweging, dat het tot stand komen van een atopische
ziekte blijkbaar gebaseerd is op een aangeboren dispositie, die zich
uit in het voorkomen van dergelijke atopieën in de as- en descen-
dentie of bij het individu zelf.
Na deze begripsbepaling zullen de criteria van DOERR (blz. 3)
in het kort besproken worden.
ad 1. De afwijking van de norm enz. duidt er dus op, dat bij
het individu iets veranderd is, waardoor hij op abnormale wijze
reageert op stoffen, die het lichaam via de huid en slijmvliezen bin-
nendringen en wel met verschijnselen, die niet karakteristiek zijn
voor het agens, maar gebonden zijn aan de op bijzondere wijze rea-
geerende weefsels en overeenkomen met van oudsher bekende
ziektebeelden, b.v. urticaria, asthma, shock door het eten van ei of
visch, eczeem of asthma door chinine, hooikoorts door slijmvlies-
contact met pollen, verder angioneurotisch oedeem en bepaalde
vormen van colitis, cystitis, arthritis, migraine, epilepsie e.a.
Uit het feit, dat een dergelijke reactie af en toe optreedt bij het
eerste contact, heeft men geconcludeerd dat de toestand aangeboren
kan zijn, hoewel een vorig contact natuurlijk moeilijk met zeker-
heid is uit te sluiten en nog het beste bij nieuwe chemotherapeutische
producten, hoewel hier weer de groepreacties een rol kunnen heb-
ben gespeeld.
Het voorkomen van idiosyncrasiën in de familie was voor COOK
en v. d. Veer (60), zooals gezegd, aanleiding om van een erfelijke
dispositie te spreken, die dominant bleek te zijn. Aangezien in de
meeste gevallen bij de verschillende personen der familie noch de
vorm van de idiosyncrasische reactie, noch de aard van het idio-
syncrasogeen overeenkomst vertoont, moet men wel aannemen dat
alleen de neiging tot sensibilisatie erfelijk is, terwijl in de zeldzame
stamboomen (Laroche, Richet en St. Girons, Lehner en Rajka
(199)), waar wel overeenkomst hierin bestaat, men steeds zal moe-
ten bedenken, 1ste: dat ook de mogelijkheid bestaat van intrau-
terine passieve sensibilisatie, die door Ratner (238) bij dieren met
zekerheid is aangetoond, en 2de: dat aan gelijke expositie eveneens
een aandeel toekomt.
Een idiosyncrasie (allergie) kan dus tot stand komen door sensi-
bilisatie, d.i. het veranderen van reactiewijze door één- of meerma-
lig contact met een vreemd agens. Dit kan symptoomloos verloopen
ook bij toxische agentia en is afhankelijk van dispositie en expositie;
bij deze laatste is het weer de wijze van contact en de aard van de
stof die bepalend zijn. Staat voor de alomtegenwoordige idiosyn-
crasogenen als voedingsmiddelen en luchtverontreinigingen de dis-
positie op de voorgrond (cook en v. d. Veer (60), Rost (251),
Kämmerer (150a)), het aantal stoffen dat in verschillende beroe-
pen tot algemeene sensibilisatie leidt, is niet onbeperkt en voor
contact met bronchiaal slijmvlies beschreven voor de producten van
pediculosis ventricosus door Ancona, ursol door curschmann (66)
en Mayer (195), en voor huidcontact bekend voor nikkel, ursol.
chinine enz., waarop bij de bespreking van deze huidziekten nader
zal worden ingegaan.
Verbaast men zich erover, dat ondanks het veelvuldig contact
met andere sterke idiosyncrasogenen als subhmaat bij verpleegsters
en chirurgen, primula's bij bloemisten, enz., sensibilisaties toch be-
trekkelijk zeldzaam voorkomen, dan moet men waarschijnlijk de
verklaring hierin zoeken, dat behalve onvolledige publicatie van dit
materiaal, bij de beroepskeuze een zekere selectie door bekendheid
met de gevolgen van dit contact heeft plaats gehad en dat door
tijdig wisselen van beroep voortgang der sensibilisatie. die tot ern-
stiger afwijkingen zou leiden, is voorkomen geworden.
ad. 2. De specificiteit der allergische reacties is verrassend en
berust op de aanwezigheid van een reagine, specifiek ingesteld op
het allergeen onder welks invloed het door het organisme gevormd
is, zoodat de specificiteit gebonden is aan de chemische samen-
stelling van dat allergeen. Men heeft zelfs het anaphylactisch ex-
periment gebruikt voor identiteitsbepalingen van stoffen van onbe-
kende samenstelling, vnl. eiwitstoffen van plantaardige of dierlijke
oorsprong (WellS en osborne (330)).
Daarnaast is men door de onderzoekingen van Klopfstock en
Selters (159) steeds meer tot het inzicht gekomen, dat ook bij de
allergenen met eiwitachtig karakter, de specificiteit gebonden is aan
de stoffen van eenvoudiger chemische structuur, die erin voorkomen
en die dan hapteen-eigenschappen hebben: wel binden zij zich met
het specifieke reagine, zonder eiwitkruk zijn zij echter niet in staat
in het anaphylactisch experiment het organisme te sensibiliseeren.
Voor stoffen met gemeenschappelijke verbindingen zijn groep-
reacties beschreven o.a. voor de chinon-verbindingen. Maar ook
specifieke polyvalente allergie: het eenvormig allergisch reageeren
van het individu op stoffen van verschillende chemische samenstel-
hng, die ook geen gemeenschappelijke chemische verbinding gemeen
hebben, is bekend; zij berust, zooals in het anaphylactisch experi-
ment met de ÜAHLE'sche proefopstelling aantoonbaar is, op de
aanwezigheid van meerdere reaginen, terwijl de weefselcellen op
elk allergeen-reagine complex op dezelfde wijze reageeren.
Ook bij de mensch zijn er enkele klinische waarnemingen, die
voor het bestaan van een polyvalente specifieke allergie pleiten,
hoewel door de onbekendheid met de allergenen groepreacties moei-
lijk uit te sluiten zijn. Bij een geval van asthma en urticaria door ei
en linzen bleef na desensibilisatie met het eene allergeen de over-
gevoehgheid voor linzen bestaan (Blumenthal (36a)), anderzijds
komt het ook voor, dat door de verschillende wijze waarop de sen-
sibilisatie tot stand is gekomen, één individu hooikoorts heeft door
pollen en urticaria door visch, wat quot;ten duidelijkste het belang der
celgebonden reaginen demonstreert.
'Echter ook voor de idiosyncrasie (dus als geen reaginen aantoon-
baar zijn), geldt monovalente, polyvalente en groep-specifiteit, zon-
der dat men weet waarop dit berust. Bloch (33) meent dat de
doorlaatbaarheid van de celwand hierbij een rol speelt, zonder hier-
voor echter bewijzen te kunnen bijeenbrengen. Wel is door trans-
plantatie-proeven uit de school van Naegeli (203) bekend gewor-
den, dat de veranderde toestand aan de cellen gebonden is.
ad. 3. De onafhankelijkheid van de symptomen enz. als cri-
terium voor een allergische reactie komt alleen in aanmerking als
eigenschappen van het allergeen bekend zijn, zooals het geval is
bij vele medicamenten. Zoo komt het nog veelvuldig voor dat
patiënten ondanks het optreden van een exantheem (dat dan be-
schouwd wordt als een symptoom van de ziekte waarvoor zij het
medicament kregen) hun salicylpraeparaat door gebruiken, omdat
zij alleen gewaarschuwd zijn voor de toxische verschijnselen als
maagbezwaren, oorsuizen, enz.
De uitwerking van een zeer hooge dosis van een stof met beken-
de pharmacologische eigenschappen wordt intoxicatie genoemd en
verschilt slechts in quantitatieve zin met de normale reactie; zij
kan dus bij individuen met een sterke gevoeligheid (berustend op
versnelde resorptie, cumulatie, onvoldoende afbraak of uitscheiding)
optreden bij een therapeutische dosis. Hoewel idiosyncrasische re-
acties meestal reeds gezien worden na opname van minimale hoe-
veelheden, komen ook mindere graden voor, zoodat de dosis geen
argument is in de kwestie idiosyncrasie of intoxicatie; tot de idio-
syncrasische verschijnselen rekent men bij de mensch degene, die
verklaard kunnen worden uit reacties van epitheel, vaatendotheel
of gladde musculatuur, nml. urticaria, asthma, hooikoorts, eczeem,
colitis, enz.; terwijl de intoxicatieverschijnselen varieeren naar de
aard van het agens. Het zijn dus de stoffen, die ook op genoemde
weefsels inwerken, die de grootste moeilijkheden veroorzaken, ter-
wijl het tegelijkertijd voorkomen van idiosyncrasische en intoxicatie-
verschijnselen het voor velen bezwaarlijk maakt de aparte plaats
van eerstgenoemde te erkennen. Toch is b.v. het feit, dat de idio-
syncrasische verschijnselen voor stoffen met bekende pharmaco-
logische werking volkomen overeenstemmen met degene, waarvoor
ook bij zeer hooge dosis een pharmacologische werking nooit is
waargenomen, een reden om deze twee reactiewijzen uit elkaar te
houden.
Eveneens op een dergelijke redeneering naar analogieën berust
de overweging, dat de idiosyncrasische reactie volkomen overeen-
komen kan met de allergische, bij welke laatste de aantoonbaar-
heid van vrij circuleerende en overdraagbare antistoffen als bewijs
geldt voor een afwijkend mechanisme: de reactie komt tot stand niet
door contact van de stof met een „chemoreceptorquot; in de cel, maar
door de vluchtige, ontstekingsachtige reactie van de cel op een
slechts tijdelijk-toxisch allergeen-reagine complex, dat in of in de
onmiddellijke omgeving van de cel gevormd wordt. Het is de voor-
bijgaande aard der reactie, de ongevoeligheid nadien (anti-ana-
phylaxie), de onverwacht optredende (anaphylactische) immuniteit
bij een bepaalde wijze van allergeentoevoer en de incubatietijd, die
in het anaphylactisch experiment de verschillen met toxine-werking
markeeren, reden waarom doerr (71) ook zijn toevlucht hierin
heeft genomen om het verschil tusschen allergisch en pharmaco-
logisch reactievermogen te demonstreeren. Omdat de chemisch een-
voudige stoffen echter slechts hapteen-eigenschappen hebben en
zich dus bij het proefdier zonder meer niet leenen voor dit experi-
ment, heeft hij dit als hulpcriterium weer moeten laten vallen. Ten-
slotte is het nog onbekend, or het bij sensibilisatie-proeven de toxi-
sche werking is, of alleen de doorlaatbaarheid der celwand, die aan-
sprakelijk is voor het onmiskenbaar verschil in sensibiliseerend ver-
mogen van verschillende stoffen (BloCH (33)).
Zeker is, dat ondanks het fraaie schema van tsanck (302), dat
Ook Darier (67) in zijn theoretische beschouwingen overnam, het
laatste woord over deze kwestie nog niet gezegd is.
ad. 4. De aantoonbaarheid van een stoffelijke basis i.c. rea-
ginen enz.
Overziet men nog eens de drie eerste criteria, waardoor het idio-
syncrasische reactievermogen goed gekenmerkt is, dan blijkt toch,
dat, o.a. wanneer de aard van het idiosyncrasogeen onbekend is,
zooals bij de meeste voedingsmiddelen en luchtverontreinigingen
het geval is, er in veel concrete gevallen moeilijkheden blijven be-
staan. Het is dan ook duidelijk, dat als bij onderzoek naar de oor-
zaak van een abnormale reactiewijze bijzondere stoffen (reaginen)
kunnen worden aangetoond, die hiervoor aansprakelijk zijn, dit af-
wijkend reactievermogen van het individu hiermede een bijzondere
karakteristiek verkrijgt, die dus door v. pirquet (228) en later
door DoerR (70) met de naam allergie bestempeld is.
De onder invloed der allergenen gevormde reaginen worden in-
gedeeld naar het effect in vivo of vitro, dat door hun menging met
die allergenen bereikt wordt. In vitro kunnen praecipitinen, agglu-
tinen, bacteriolysinen onder geschikt gekozen omstandigheden wor-
den aangetoond; in vivo door passieve overdracht de antitoxinen,
de anaphylactische en de overdraagbare reaginen bij allergische
ziekten, nml. door de reactie van de cellen op het allergeen-reagine
complex; alleen deze laatste zullen wegens hun belang voor de
kliniek hier worden besproken.
Als men namelijk op een gezond individu de reaginen overbrengt,
hem passief allergisch maakt, en daarna hem met het allergeen in
contact laat komen, dan reageert hij evenals het actief allergische
individu. De homologe overdracht, d.w.z. op individuen van de-
zelfde soort, geeft natuurlijk betere resultaten, vooral wat betreft
de overeenkomst in klinische verschijnselen, dan de heterogene (op
individuen van andere soort), aangezien men o.a. sinds Prausnitz-
küstner (230) weet, dat elke soort zijn karakteristieke allergisch-
reageerende cellen en weefsels heeft.
Hoewel meerdere antistoffen door één allergeen worden opge-
wekt en op verschillende wijzen aangetoond, bestaan toch geen
voldoende bewijzen voor hun identiteit. Wel zijn over de praecipi-
tinen en anaphylactische reaginen meerdere feiten bekend (waar-
over G. H. Wells (330a) een overzicht geeft) die dit wellicht
waarschijnlijk maken.
Wil men dus nagaan of een bepaald klinisch verschijnsel van al-
lergische natuur is, dan zal men dit door het aantoonen van rea-
ginen in vitro of in vivo waarschijnlijk kunnen maken. Voor een
streng bewijs zal men volgens Bloch (35) moeten vasthouden aan
de eisch: de mogelijkheid om door passieve overdracht op gezonden
hetzelfde verschijnsel met dezelfde stof over te kunnen brengen;
immers waar meerdere antistoffen gevormd worden, kunnen zi, voor
verschillende verschijnselen verantwoordelijk zijn.
Anderzijds wil DOERR (71) deze strenge eisch van BloCH laten
vallen, omdat bij de passieve overdracht steeds een persoonlijke
factor blijft bestaan i.e. de individueele eigenschappen van de cellen
van de passief-allergische persoon ten opzichte van een allergeen-
reagine contact. Dit blijkt ook uit het feit, dat niet alle menschen
voor de passieve overdracht geschikt zijn (zie blz. 19).
De vraag hoe men de reaginen daartoe moet overbrengen, hangt
nauw samen met de vraag, waar zij zich in het allergisch individu
bevinden, antwoord waarop te vinden is in de uitgebreide hteratuur
aangaande de nog steeds niet beslechte strijd tusschen de aan-
hangers der cellulaire- en die der humorale theorie. Steeds alge-
meener wordt de opvatting, dat de reaginen onder invloed van de
allergenen in de cellen gevormd worden, daar verankerd blijven en
tevens afgegeven kunnen worden aan het stroomend bloed, waarm
zij kunnen blijven circuleeren. Dat zij nu weer in andere weefsels
kunnen binnendringen, wordt waarschijnlijk: Ie. door a lergische
reacties van andere organen dan die. via welke het individu gesen-
sibiliseerd is (huidreacties); 2e. uit de contractiliteit (door aller-
geen-contact) der bloedleeggespoelde overlevende organen van een
met bloedserum passief allergisch gemaakt dier; 3e. door de nood-
zakelijkheid van een incubatietijd bij elke passieve overdracht met
bloedserum.nbsp;, ,nbsp;-i ^ -i
Dat reaginen celgebonden zijn blijkt natuurlijk niet stnkt mt
bovengemeld resultaat in de DAHLE'sche proefopstelling, evenmin
mt transplantatieproeven van NaeoELI. DE quervain en STADLER
(203), of in vitro experiment met weefsels van Naeoeli {ZU^),
Fellner (85), of uit allergisch-reageerende weefselcultures
(Sherwood (273)). Immers steeds blijft de mogelijkheid bestaan,
dat zij alleen in intercellulair weefselvocht aanwezig zi,n. Resten
dus feitelijk alleen de experimenten van RÖSSLE (249a) met een-
cellige organismen.
Het is voor de meeste allergische toestanden wel gebleken, dat
reaginen op een bepaald oogenblik in het bloed circuleeren. waar-
aan de passieve overdracht met serum in al zijn modificaties zijn
populariteit dankt. Uit het feit echter, dat het anaphylactisch proef-
dier kan reageeren op allergeen-contact zónder dat antistoffen in
het serum aantoonbaar zijn, en anderzijds niet behoeft te reageeren
hoewèl antistoffen in serum aantoonbaar zijn (anti-anaphylaxie),
blijkt wel, dat men bij afwezigheid van vrije reaginen zooals b.v.
bij eczeem en aanverwante toestanden steeds zal moeten blijven
zoeken naar cel- of weefsel-gebonden reaginen, hetzij door ,,ex-
tractiequot; van weefsel of cellen, (Königstein-Urbach (307), Bern-
stein (18)), hetzij door transplantatie van weefsels (Naegeli
(204)), waarvan de resultaten door de technische moeilijkheden
echter tot nu toe minder gunstig zijn. Bij de bespreking der ver-
schillende overdracht-methoden zal hier nader op worden ingegaan.
Tenslotte beduidt een positieve urticarieele huidreactie met het
allergeen bij ziekten, waarbij de allergische verschijnselen zich af-
spelen in andere organen dan de huid (hooikoorts, e.d.) dat waar-
schijnlijk vrije reaginen gecirculeerd hébben, zich aan de cutis cellen
gebonden, en nu door contact met het allergeen ook aan dit orgaan
een allergische reactie veroorzaken. Onnoodig te zeggen dat de
diagnostiek der allergische ziekten grootendeels op deze huidreacties
berust.
Wat betreft de eigenschappen der reaginen: omtrent degenen die
overdraagbaar zijn (hetgeen neerkomt op hun vermogen zich aan
bepaalde celgroepen te binden) is overigens weinig bekend. Hun
chemische samenstelling komt die van eiwitstoffen het meest nabij:
onwerkzaamheid na inwerking van trypsine (schmidt (261a)); hun
thermotabiliteit is wisselend (JadasSOHN (140), schmidt (261a),
PerUTZ (224)), eveneens hun neutraliseerbaarheid door allergeen,
zoodat Coca (58) heeft gemeend degene waarbij nooit neutrahsatie
is waargenomen, (zooals bij hooikoorts waarbij dus geen eigenlijke
desensibilisatie te bereiken zou zijn) met de aparte term en wel met
„atopic reaginquot; te moeten betitelen. Zoolang nog zoo weinig om-
trent de ware verhoudingen bekend is, doet men wellicht goed,
voorloopig bij vermelding van antistoffen steeds de ziekte waarbij
en de wijze waarop zij zijn aangetoond, te vermelden.
Na deze algemeene uiteenzettingen omtrent de begrippen en
hun kenmerken, kan worden overgegaan tot bespreking van het
theoretisch en practisch belang hiervan bij verschillende huidziekten,
n.1. bij urticaria, eczeem en prurigo.
HOOFDSTUK II.
URTICARIA.
De huidverschijnselen bij deze veelal goedaardige ziekte worden
gekenmerkt door urticae. Zooals bekend, wordt onder dit element
verstaan de plotsehng onder jeuk opkomende omschreven roze,
plateau-achtige verheffing, waarvan de oppervlakte evenwijdig aan
de huid verloopt en die door een iets afgeronde stijle rand begrensd
wordt. Daaromheen bevindt zich een egaal roode hof met grilhge
randen, en in de omgeving daarvan af en toe verspreide roode
vlekjes. Na een kwartier of langer verdwijnt dit element lang-
zamerhand; de kleur, die in den beginne een witte bijtint heeft (de
oppervlakkige huidvaten worden dichtgedrukt door het oedeem)
wordt via roze meer rood, terwijl de papel zijn steile randen verliest
en de roode hof verbleekt. Is de zwelling geheel verdwenen, dan
blijft ter plaatse soms nog langere tijd een iets blauwroode tint
bestaan.
Is dit het cyclisch verloop van het urtica-element, de urticaria
aanval, die een of meerdere uren duurt, wordt gekenmerkt door het
opschieten en weer verdwijnen naast en na elkaar van zulke urticae,
waarmee de geheele huidoppervlakte bedekt kan zijn. Zijn deze
lichte aanvallen ongevaarlijk, soms zijn de huidverschijnselen slechts
een onderdeel van de anaphylactische reactie, waarbij dan van de
zijde der vaten cyanose, bleekheid of collaps van die der andere
organen, hoofdpijn, duizeligheid, dyspneu, misselijkheid, braken,
buikpijn, diarrhee, mictiedrang, temperatuursverhooging, gewrichts-
zwelling enz. op de voorgrond treden, o.a. bekend bij de serum-
ziekte. Het is deze samenhang, die Wolff-Eisner (338) en Bruck
(49) als eersten ook bij de urticaria tot het onderzoek in allergische
richting heeft gebracht.
Aan de andere zijde blijven er voldoende gevallen van urticaria
over, waarbij men samenhang van deze huidafwijking met min
of meer omschreven ziekteheelden, veroorzaakt door ontstekings-
processen, nieuwvormingen, stofwisselingsstoornissen of afwij-
kingen op psychisch terrein heeft aangetoond, waardoor onderzoek
ook in die richting steeds noodzakelijk blijft. Of de urtica in deze
gevallen uiteindelijk ontstaat op grond van een allergisch mecha-
nisme, zal alleen door bekendheid met het oorzakelijk agens kunnen
worden uitgemaakt, een onderzoek dat dan begrensd wordt door
de opvatting die men omtrent allergie koestert. (Zie inleiding).
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor medicamenteuse urticarieele
erupties. Het is immers evenzoo bekend, dat er tal van chemisch-
gedefinieerde stoffen bestaan als histamine, morphine, atropine, die
intracutaan ingespoten onafhankelijk van hun pharmacologische
werking, een urtica veroorzaken, (die klinisch identiek verloopt met
de allergische urticarieele reactie) en dat deze tevens door de in-
werking van traumatische, electrische, thermische prikkels op de
huid verwekt kunnen worden.
Buitengemeen fraai beschreven dpor Lewis (186) en ontleed in
een drievoudige reactie van de cutis aldus:
Allereerst roodheid ter plaatse van de inwerking door primaire
en locale dilatatie van de kleine huidvaten (kleinste arteriolen, ca-
pillairen en kleine venen van het subpapillaire netwerk), die na
3—5 minuten leidt tot een locale verhoogde permeabihteit der vaat-
wanden met doortreden van serum en met urticavorming als ge-
volg. In die tusschentijd is een roode hof zichtbaar geworden, ont-
staan door actieve verwijding der sterke arteriolen, opgewekt via
een axonreflex, door dezelfde „H substantiequot;; volgens Lewis (186)
toch berust dit geheele mechanisme op het vrijkomen van een hista-
mine-achtige stof uit de cutiscellen, onder invloed van bovenge-
melde heterogene prikkels.
Ook voor de werking van het allergeen op een gesensibiliseerde
huidcel laat hij de mogelijkheid open van het ontstaan der urti-
carieele reactie via deze „H substantiequot;, waardoor de uniformiteit
der allergische reactie bij het individu tegenover de veelvuldigheid
der allergenen duidelijker zou worden. Terwijl het tevens zou kun-
nen verklaren, waarom het bij enkele personen zoo gemakkelijk na
sterke en herhaalde allergische reacties tot een aspecifieke alge-
meene gevoeligheid komt met dezelfde verschijnselen als gevolg.
Echter vond Rajka (234) dat bij allergici geen absoluut paral-
lelisme bestaat met de urticarieele reacties op genoemde chemische,
mechanische e.a. prikkels. Exacter ware dit aantoonbaar door na
te gaan 1°. of een passief gesensibiliseerde plek bij een persoon, be-
hept met urticaria factitia, nog een urticarieele reactie kan ver-
toonen op allergeen-toevoer als dit door herhaald bestrijken
(Ebbecke (78), Duke (75)) der plek vooraf, voor mechanische
insulten niet meer mogelijk is geworden; 2°. door op de huid van
een allergisch persoon, tevens lijdend aan urticaria factida, deze
zelfde proef te herhalen. Het experiment van storm van Leeuwen
(283), die bemerkte, dat als een passief-gesensibiliseerde plaats door
herhaald allergeen contact niet meer hierop reageerde, dit nog wel
deed tegenover histamine, maakt alleen waarschijnlijk dat de „H
substantiequot; geen histamine is.
Histologisch vonden Kline, Cohen en Rudolf (158), dat de
histamine-huidreactie bij normale personen geen cel-infiltratie te
zien gaf (oedeem is door het fixatieproces welhaast nooit aantoon-
baar), bij allergici echter de beelden vertoonde, die ongeveer over-
eenkwamen met die van een allergische reactie, d.w.z. overgang
na 10 minuten van een neutrophiel in een overheerschend eosino-
phielcellig-infiltraat, waarin de laatstgenoemde cellen na 3 uur
weer verdwenen waren.
Deze kwestie moet wel onderscheiden worden van de veronder-
stelling, dat allergici slechts sterk gevoelig zouden zijn voor hista-
mine-achtige stoffen, aanwezig in de voor hen in aanmerking ko-
mende allergenen, een mogelijkheid, die bij de extract-bereiding
besproken zal worden.
Dat de huidverschijnselen bij urticaria op een allergisch mecha-
nisme kunnen berusten en in die gevallen de urticaria klinisch een
allergische ziekte mag worden genoemd, is voldoende bekend. Zoo-
wel de passieve overdrachtsmogelijkheid met serum van de lijder
op dieren (Wolff-'Eisner (338), Bruck (49)), als op menschen
volgens de methode van Prausnitz-Küstner (230) of Walzer
(327), werden bij deze ziekte het eerst aangetoond en door na-
onderzoekingen deugdelijk bevonden. Ook na een bloedtransfusie
bleek af en toe homologe passieve sensibilisatie te zijn ontstaan
(Tedstrom (299), Böttner (39)).
allergenen.
Het aantal stoffen, waarvan beschreven is dat zij een allergische
reactie in de vorm van urticaria verwekken, is zeer talrijk. De over-
groote meerderheid wordt gevormd door medicamenten of voedings-
stoffen, die per os worden opgenomen; echter ook langs andere
weg, b.v. via de huid: zijde (figley (88)), wol (Lord (189)), ei
(Brabant (40)), of via de ademhalingsorganen: vischlucht (LE-
WIS (186)). Maar tevens bevinden zich daaronder de organisch of
anorganisch-chemische agentia, die bij iedereen in de huid gebracht
een urtica te voorschijn roepen (morphine enz.) en producten van
planten (brandnetel), insecten, (bij, vloo), terwijl ook voor de
onder invloed van thermische en actinische prikkels als koude,
warmte en zonlicht in het lichaam ontstane stoffen, evenals door
vermoeienis opgewekte, ware allergische urticarieele reacties zijn
beschreven.
Het interval tusschen opname van het allergeen en uitbreken van
de symptomen kan individueel wisselen tusschen enkele secunden
tot meerdere uren, al naar de plaats waar het allergeen of de aller-
gisch-werkzame omzettingsproducten geresorbeerd worden. Aspi-
rine is hiervoor een typisch voorbeeld: als tablet ingeslikt komt de
aanval na 2 tot 3 kwartier; houdt de patiënt het eenige tijd in de
mond, dan reeds na eenige minuten, n.1. door inwerking van het
noodzakelijke alkali (speeksel), hetgeen anders pas door het al-
kalisch darmsap in het duodenum geschiedt (DuKE (76)).
Bij de physische allergiën werd het door JOLTRAIN (145) waar-
schijnlijk gemaakt, dat hier de prikkel in het lichaam een stof op-
wekt, die voor de verschijnselen aansprakelijk is en in het bloed
kan circuleeren. Snoerde hij bij een lijder in een symptoomvrij sta-
dium de darm af, zoodat geen bloed aan- of toevoer meer mogelijk
was, en liet hij de prikkel uitsluitend op dat lichaamsdeel inwerken,
dan onstond aldaar urticaria. Opende hij nu de manchet, dan gene-
raliseerde zich deze meteen, soms gepaard gaande met algemeene
shockverschijnselen. Hij toonde dit aan voor koude- en vermoeienis-
urticaria. Door de mogelijkheid van passieve overdracht wordt het
eveneens zeer waarschijnlijk, dat ook bij normalen deze stof wordt
gevormd, hoewel een reactie op afstand bewijzender ware.
HUIDREACTIES.
Hoewel dus in de klassieke gevallen van Wolff-Eisner (338),
Bruck (49), Prausnitz-Küstner (230), Walzer (327), Jadas-
sohn (138), de huidreacties met het voedingsmiddel-allergeen po-
sitief waren, d.w.z. een urtica opwekten, zoowel cutaan als intra-
cutaan geappliceerd, komen toch eveneens zeer vele negatieven voor
(Past. Vallery Radot (219)), ook al is het oorzakelijk agens
met zekerheid bekend, tenminste in de vorm waarin het is opge-
nomen. Gewone voedingsmiddelen als melk, brood, vleesch worden
dan ook meestal slechts door eliminatie-diëet opgespoord, zoodat
men algemeen aanneemt, dat omzettingsproducten dan als allergeen
werkzaam zijn. Om die redenen verkrijgt men bij urticaria door
intraveneus of intramusculair toegediende geneesmiddelen (neosal-
varsan (EnsbrUNNER (79)), kwik (Almkvist (6a)), nog de
meeste positieve resultaten.
Omgekeerd zal bij zelfs sterke huidallergie het agens per os niet
steeds urticaria veroorzaken, omdat daartoe deze stof onveranderd
in de bloedbaan moet komen (Adelsberger (1), Jaeger (129)).
Ook behoeft het feit, dat een positieve huidreactie op ascaris-extract
bij aanwezigheid van ovula in de faeces kan bestaan, zonder dat de
patiënt aan urticaria lijdt, nadere verklaring.
Passieve overdracht.
De methoden, die in de dermatologie een rol spelen zullen hier
bij de urticaria als voorbeeld van vasculaire allergie in het kort be-
sproken worden.
Heterologe passieve overdracht:
Cavia. (Wolff-Eisner (338)). 3—5 cc. bloedserum van de pa-
tiënt worden intracardiaal, intraveneus of intraperitoneaal geïnji-
ceerd. Na een incubatietijd van 24 uur volgt langs dezelfde weg
de allergeen-injectie. Volgt een klassieke anaphylactische shock,
zich uitend in onrust, huidjeuk met krabben (gegeneraliseerd maar
vnl. om de snuit en de anus), slordige pels, mictie en defaecatie,
krampachtige versnelde ademhaling, zijligging, verlamming van
achterpooten, klonische en tonische krampen, en tenslotte schijn-
bare exitus, waarvan het zich na enkele minuten geheel kan her-
stellen via terugkeer der ademhaling, oprichten, en versuft blijven
zitten, terwijl de temp. tijdelijk daalt 1 tot 2 graden Celsius en albu-
minurie aantoonbaar is, dan heet deze overdracht gelukt als con-
trôles met normaal serum negatief zijn. Hoe fraai deze symptomen
ook waar te nemen zijn, toch is differentieel-diagnose met anaphy-
lactoide shock, (volk (323)), die b.v. door injectie van grootere
hoeveelheden menschenserum al optreden en met acute intoxicatie-
verschijnselen dermate moeilijk ook voor geoefenden, dat controles
met normaal serum geïnjiceerd, absoluut noodzakelijk zijn. Van de
positieve resultaten der overdrachtsmogelijkheid voor b.v. anti-
pyrine- en jodoform-idiosyncrasie van BruCK (49) en Klausner
(156), blijft dan niets zekers over (volk (323)). Wel werd deze
methode door Mühlmann (198) nog in 1930 gebruikt voor de over-
dracht van een urticaria door zonlicht, waarbij de dieren ingespoten
met serum afgenomen 15 min. na de bestraling van de patiënt te
2
-ocr page 34-gronde gingen. Ook blijft de üahle'sche proefopstelling nog steeds
haar groote waarde behouden, leent zich echter niet voor routine
methode in de kliniek. Vooral voor identiteits-reacties via het neu-
tralisatie-phenomeen is zij onmisbaar (W. jadassohn (142)).
Lehmann (177) gaf kort geleden nog een methode aan, die ge-
lijkenis vertoont met die van Prausnitz-KüSTNER bij de mensch,
maar alleen met serum na ultrafiltratie kan geschieden.
Konijn. Lehner en Rajka's (181) passieve overdracht op het
konijnenoor, waarbij één cc. patiëntenserum naast de oorvene ge-
injiceerd, gevolgd na 24 uur door injectie van het allergeen en als
controle normaal serum en allergeen na-injectie in het andere oor,
heeft volgens de ontdekkers enkele positieve resultaten gegeven,
vooral bij epidermale allergie, (kwik-, neosalvarsandermatitiden),
waarbij andere methoden mislukten. Doordat er steeds slechts een
gradueel verschil bestaat met de controle, heeft deze methode geen
algemeene ingang gevonden (Adelsberger (4)).
Homologe passieve overdracht:
Historisch is als eerste ,zij het ongewenschte, passieve overdracht
van mensch op mensch te beschouwen de waarneming van Ramirez
(235), van een asthma-aanval door paardehaar na ontvangen van
een bloedtransfusie van een lijder aan deze allergie. Van de latere
dergelijke gevallen geeft Tedstrom (299) een overzicht.
Groote vooruitgang heeft pas de klassiek geworden overdrachts-
methode van Prausnitz-KüSTNER (230) gebracht: 0.1 cc. bloed-
serum van een lijder (KÜSTNER) aan visch-idiosyncrasie (asthma,
urticaria en rhinitis vasomotorica met positieve urticarieele kras-
reactie) werd bij een normaal persoon (PrausNITZ) intracutaan in-
gespoten. Na 24 uur werd ter plaatse het allergeen-extract cutaan
geappliceerd, waardoor bij deze normale persoon een urticarieele
reactie ter plaatse ontstond, zoodat dit als een gelukte passieve
sensibilisatie was te beschouwen, met als gevolg een huidallergie
in dezelfde vorm als bij de lijderl Later bleek, dat de reactie na 45
minuten ook reeds was op te wekken, na 24 uur het sterkst positief
uitviel (Past. Vallery Radot, Giroud en Hugo (220)), terwijl
na eenige weken het niet meer mogelijk was ( CoCA en Grove ( 59 ),
Markin (194), Worinoer (341)). Deze wijze van overdracht ge-
lukte in de loop der jaren ook aan andere onderzoekers, n.1. bij
urticaria door visch (GrÜTZ (104), Boss (38)), ei (W. jadassohn
(138)), ascaris (W. Jadassohn (140), Fülleborn en Kikuth
(94)), melk (Gyorgy en moro (108)), kamille (W. jadassohn
(137)), serum (Tuft en raivisdell (305), cooke en Spain (63),
Adelsberger (4)).
Ook bij experimenteele intracutane sensibilisaties met neosalvar-
san (Ensbrunner (80)), myosalvarsan (Nathan en Munk
(205)), morphine, histamine (Lehner en Rajka (178)), kon de
ontstane urticarieele allergie worden overgedragen.
Het oogenbhk van bloedafneming is belangrijk bevonden. In het
eruptie-stadium zijn n.1. geen vrije reaginen (door binding?) aan te
toonen (Markin (194)), eenige tijd daarna weer wel. Ter ver-
krijging van betere resultaten werden door Lehner en Rajka (180)
dan ook het optreden van reaginen bij huidovergevoelige patiënten
door een allergeen-injectie geprovoceerd, 30 min. waarna zij maxi-
maal aantoonbaar bleken.
Hoewel ook op de huid van pasgeborenen te verrichten (Carey
(52)), blijken toch niet alle personen geschikt voor passieve over-
dracht: volgens CoCA en GroVE (59) bedroeg dit getal 11 %. De
mogelijkheid bestaat, dat in de 24 uur de reaginen door de proef-
persoon symptoomloos gebonden worden door circuleeren (na op-
name) van het agens (sulzberger (294)), hetgeen echter niet
geheel overeenkomt met de bevindingen van Walzer (327), wiens
overdrachts-methode juist op deze toedieningswijze berust.
Of zij ook kunnen worden afgevoerd, of er proefpersonen be-
staan, die een refractaire huid bezitten voor urticarieele reacties
door remmende stoffen (Storm van Leeuwen (286)) is niet met
zekerheid bekend. Blumenthal (36a) beproeft de huid van de
proefpersoon daarom vooraf met 0.1 cc. histamine 1/1000.
Het serum blijft, in de ijskast bewaard, maandenlang goed voor
overdrachtproeven (CoCA en Grove (59), Blumenthal (36a),
Walzer en Walzer (328), W. Jadassohn (140), de Graaf
(101)). Met gedroogd serum kon Lichtenstein (187) na 3 jaar
nog positieve reacties krijgen; zelfs het toevoegen van natrium ci-
traat bleek voor pollen-reaginen (de Graaf) en voor ascaris-rea-
ginen (W. jadassohn (140)) geen bezwaar.
Na verwarmen gedurende een half uur bij 56 ° C. kon echter
geen sensibilisatie meer bereikt worden met het visch-reaginen-
houdend serum van Bumenthal's patiënt (36a). Voor ascariden-
antiserum was 6 uur verwarmen op 56 ° noodig (W. jadassohn
(140)), alvorens onwerkzaamheid bleek.
Meestal is elke plek der huid voor passieve overdracht geschikt
-ocr page 36-(Alexander en MacConnell (5)), al verdient het aanbeveUng
voor nauwkeurige vergehjkingen steeds symmetrische plaatsen te
nemen (Larsen (174), Schmidt (261a)).
Bij polyvalente allergie kan men op een plaats na elkaar meerdere
reacties verrichten met verschillende stoffen, tenminste als de vorige
reactie is afgeloopen. Wegens het feit, dat na afloop ook een aspe-
cifieke ongevoeligheid achter blijft (schmidt (261a)), dus ook in-
jecties van andere allergenen een minder groote uitslag optreedt, is
het bij identiteitsreacties beter met één allergeen in de loop van
enkele dagen de plek volkomen te desensibiliseeren, alvorens men
de gevoehgheid voor het andere allergeen nagaat (Storm van
Leeuwen (286), Mankin (194)),; passieve overdracht op cavia's
met üahle'sche proefopstelling, verdient bij deze identiteitsreacties
echter de voorkeur (W. jadassohn (142)).
Inverse overdracht, d.w.z. eerst allergeen injectie en daarna pas
het reaginehoudende serum, werd eveneens door W. jadassohn
(140) nagegaan, waarbij hij (in tegenstelling tot de Graaf's (101)
proeven, die nog een reactie zag 24 uur na de allergeen injectie)
slechts met een maximum interval van 15 min. een reactie kon op-
wekken.
Onderzoekingen van jadassohn (140) omtrent binding in
vitro tot een neutraal complex hadden tweeërlei resultaat: bij een
bepaalde verhouding van reagine^houdend serum en ascarisaller-
geen trad bij een allergische patiënt geen reactie meer op; bij een
andere verhouding bleef dit wel mogelijk, maar kon met dit mengsel
geen passieve sensibilisatie worden verkregen. De sterkte van het
ascaris extract in verhouding tot die van het serum werd hierbij van
groot belang geacht, zoodat deze methode voor reaginetiterbepalin-
gen te gebruiken bleek; door verwarmen van het serum bleef wel het
hindingsvermogen van het reagine aan het allergeen bestaan, de af-
finiteit tot de cel, noodig voor de overdracht, bleek echter door ver-
warmen verdwenen te zijn. Door CoCA (57), fülleborn en Kikuth
(94) en Storm van Leeuwen (286) werden deze proeven beves-
tigd. Of deze bevindingen stand zullen houden, nu foran en
LichteNstein (188) waarnamen, dat injectie van allergeen en
reaginehoudend serum in een zekere mengverhouding na 15 min.
een evengroote reactie als de controle seruminjectie kan geven bij
een allergisch individu, echter na \]/2 uur een 9 maal zoo groote,
zal nagegaan moeten worden, waarbij naast de mengverhouding ook
de mengduur zal vergeleken dienen te worden.
Wat de histologie betreft van onder algemeene narcose (Berger
en Lang (17)), plaatselijke (Kline, Cohen en rudolf (158)) of
geleidingsanaesthesie (de Graaf (101)) geëxcideerde, passief-ge-
sensibiliseerde huidstukjes, die een reactie vertoonden, komen zij tot
de conclusie, dat van de endo- en perivasculair optredende poly-
nucleaire leucocyten een groot aantal uit eosinophiele cellen bestaat.
De mononucleairen, die nog van de voorbereidende seruminjectie
waren blijven bestaan, daalden daarbij volgens de Graaf zeer snel
tot ongeveer 20 %.
Tenslotte bestaan er nog enkele modificaties der PrausNITZ-
KüSTNERsche overdrachtsmethode, n.1. die van Urbach (308, 310),
Jadassohn (138), waarbij de allergeen-injectie niet in de passief
gesensibiliseerde huid geschiedt, maar op eenige afstand ervan en
dan toch na 20—40 min. op de passief gesensibiliseerde plaats een
urtica te voorschijn komt. Zij zijn van meening dat deze methode
specifieker resultaten oplevert. Aangezien de reactie tot stand moet
komen door transport naar de met serum geïnjiceerde plaats, speelt
de huid van de proefpersoon een nog grootere rol en kan het ver-
schil met de origineele methode slechts in quantitatieve zin bestaan.
Overdrachten op deze wijze gelukt, zijn beschreven door Wysocki
(342), Biberstein (29) en Moro (106).
Interessanter is die van Walzer en Walzer (327), waarbij 24
uur na de intracutane sensibiliseerende injectie met reaginehoudend
serum het allergeen per os wordt gegeven, waarna dan op de op
de passief overgevoelige huidplaats de urticarieele reactie optreedt.
Uit deze methode die door Walzer (327) voor de overdracht van
visch en ei, door moro (106) eveneens voor ei en door de GraAF
(101) van pollen overgevoeligheid werd gebezigd, is te concludee-
ren, dat het gedeelte van de voedingsstof, dat als allergeen werk-
zaam is, onveranderd door de darmwand passeert. De Graaf (101),
wien het door groote dosis pollenkorrelsuspensie per os of rectaal
toe te dienen bij normale personen in hun passief gesensibiliseerde
huidveld gelukte een reactie op te wekken, concludeerde op grond
van quantitatieve bepalingen, dat waarschijnlijk resorptie in de cau-
dale darmgedeelten geschiedde, tegenover Keller's (153) minder
regelmatige uitkomsten.
Over de methode van KonigstEIN-Urbach (307) en de trans-
plantatieproeven uit de school van Naegeli (203) zal bij eczeem
worden gesproken (zie blz. 45 en 48).
SENSIBILISATIE.
Tegenover de aangeboren vormen van allergie en idiosyncrasie
staan de verworvene, omtrent wier ontstaan men een indruk krijgt
uit de gegevens der experimenteele sensibilisatieproeven, waarbij
men door geschikt gekozen omstandigheden de voorwaarden in de
hand heeft, waaronder de allergie tot stand komt. Het belangrijkste
is wel, dat men daartoe gezonde proefpersonen kan kiezen, vnl. om
die ziekelijke afwijking te kunnen vermijden, waarbij het te gebrui-
ken agens op de ziekte-oorzaak inwerkt. Daarom vallen hier feitelijk
buiten b.v. de neosalvarsanreacties tijdens intraveneuze-therapie bij
syphilitici, evenals de serum sensibilisaties tijdens infectieziekten.
Natuurlijk heeft men bij deze experimenteele sensibilisatieproeven
de gebruikte dosen steeds zoo laag mogelijk te houden, ter voor-
koming van toxische verschijnselen aan de eene kant en gevaarlijke
allergische symptomen aan de andere. Met Blumenthal (36a)
kunnen wij instemmen dat, nu er langzamerhand meer inzicht ge-
komen is, deze onderzoekingen wel gestaakt kunnen worden. He-
laas komen zij in verschillende industrieën, hoewel tegen wil en
dank, nog veelvuldig voor.
Intracutaan.
Frei (90) was de eerste, die op grootere schaal het mechanisme der neo-
salvarsan „bijwerkingenquot; experimenteel aantoonde door de geheele huid te sen-
sibiliseeren via herhaalde injecties op één plaats (depot-methode). Hierdoor werd
het allergisch mechanisme waarschijnlijk, in tegenstelling tot MiLIAN's (263a)
biotropisme.
Sensibilisatie met kwaddel-verwekkende stoffen als morphine, histamine en
atropine mislukte (LehnER en RAJKA (181)). Beproefden zij het echter door
deze agentia met „schleppersquot; te combineeren en gebruikten zij hiervoor varkens-
serum, dan waren de reacties zoo sterk, dat zij dit moesten staken! Via de „depot-
methodequot; (4—6 injecties op dezelfde plaats, elke dag of om de dag) en met
mengsels van morphine (histamine of atropine) met schleppers als Cholesterine
1/10%, glucose 1 % of menschenserum injiciëerende, kregen zij eerst ter plaatse
een late papuleuse reactie; daarna was deze ook op te wekken met morphine
enz. alléén in de omgeving der inentingsplaats en later op elke plek der huid.
Hoewel aldus gegeneraliseerde overgevoeligheid was tot stand gekomen met posi-
tieve passieve overdracht via bloedserum op het hoogtepunt der allergie, werden
wel af en toe haardreacties gezien, nooit echter algemeene reacties.
Gaven zij meer dan 6 injecties op de entplaats, dan werden de reacties steeds
kleiner, desensibilisatie, die zich ook in de omgeving begon uit te strekken. Zij
vermoeden dat dit zou berusten op specifieke ontsteking-remmende stoffen, de-
reaginen genoemd. De overdraagbaarheid hiervan, die zij later meenden te kun-
nen aantoonen, is door de proefopstelling aanvechtbaar.
Deze proeven zijn des te belangrijker, omdat zij zijn gedaan met de theoretisch
zooveel moeilijkheden veroorzakende urtica verwekkende stoffen. Zoodat hun
conclusie, dat allergie voor deze stoffen zich steeds uit in een papuleuse reactie
behalve de gewone urticarieele, stellig na-onderzoek verdient.
NatHAN en MUNK (205) wier percutane sensibilisatieproeven mislukten door
24-urig huidcontact met een 25% myosalvarsan-oplossing en op gescarificeerde
huid slechts een matig succes hadden, boekten wel resultaat door evenals tREI
(90) intracutaan een 1 % oplossing in te spuiten en tusschen 3 tot 30 dagen
daarna de huidgevoeligheid te 'probeeren. Het merkwaardige hierbij was, dat bij
geringe graden een late papuleuse reactie na 24 uur en verdwijnend na 3 dagen,
waarneembaar was en bij sterkere graden een sneller optredende en weer ver-
dwijnende papel; bij de allersterkste overgevoeligheid zagen zij een typische
vroegreactie, gepaard gaande af en toe met een gegeneraliseerd erytheem of
urticarieel exantheem. Haardreacties werden nooit gezien; ook mislukten steeds
de pogingen tot passieve overdracht vo'.gens P.-K. of met blaasserum afgenomen
steeds op het hoogtepunt en ter plaatse der late reactie. Bij deze kunstmatig vas-
culaire sensibilisatie met een chemische bekende stof konden zij dus geen cel-
gebonden of humorale reaginen aantoonen.
ENSBRUNNER (80) eveneens volgens FREI te werk gaande en 4 maal op de-
zelfde plaats intracutaan 0.1 cc. van een 0.15% neosalvarsan-oplossing inspui-
tend. zag 8—9 dagen na het aanvankelijk geheel verdwijnen der primaire ontste-
kingspapel een opvlammingsphenomeen als teeken van sensibilisatie: deze uitte
zich na intracutane injectie elders met 0.1 cc. der 1/10.000 neosalvarsan-oplossing
eerst in een late 'papuleuse en bij grootere gevoeligheid tevens in een vroeg-
urticarieele reactie. Aangezien in die gevallen ook de passieve overdracht gelukte,
kon van ware allergie gesproken worden.
Onlangs kon HAXTHAUSEN (118), die mengsels van 1/100% sublimaatoplos-
sing en paardenserum ana intracutaan of intramusculair injiciëerde op deze pkats
en ook elders na 14 dagen een epitheliale idiosyncrasie (beproefd met een 1/100 /o
sublimaatoplossing) aantoonen: vasculaire allergie werd helaas niet nagegaan.
Passieve overdracht met bloedserum was bij de twee beproefde gevallen negatief
Door menging van eigen bloedserum mislukte dit alles steeds. Hij concludeert
dat voor de toevallige sensibilisaties in de chemotherapie waarschijnlijk vreemd
eiwit noodig is.nbsp;, , , i, -i •
Hoewel e^dperimenteele sensibilisatie met serum gemakkelijk te bereiken is
(Adelsberoer (4), BESSAU (24), LEHNER en RAJKA (181), SIMON (275)).
Viel dit bij wekelijksche intracutane injecties met „allergenenquot; als kippene.wit-
oplossing of extract van epidermisproducten van konijnen door BRUNNER (5U)
negatief uit. Bij allergische individuen (asthma en hooikoorts) met ascaris-extract
was dit wel te bereiken, gepaard gaande af en toe met overdrachtsmogelijkheid.
Wekelijksche injecties met cavia^serum gaven bij allergische individuen (asthma
of hooikoorts) even snel en in even groote mate huidallergie met af en toe posi-
tieve overdrachtsproeven als bi] normale personen (SiMON en RACKEMANN
(275)). Ook hierbij werd de overgang van de late papuleuse reactie in urtica-
rieele vroegreacties bij sterkere allergiegraden gezien, waarbij dan de eerste ver-
dween.
Bij allergische individuen kwam dit iets eerder tot stand. Dit komt overeen
met BUCHARD's (51) proeven bij zuigelingen. Bij deze kinderen was het hem
mogelijk door intracutane injectie met kippeneiwit een huidallergie in de vorm
van een late papuleuse reactie te verwekken; eczeem-kinderen vertoonden reeds
direct een urticarieele overgevoeligheid. Hierin zou dus gedemonstreerd zijn het
bestaan van een algemeene allergische dispositie, d.w.z. gemakkelijke sensibiliseer-
baarheid voor alle mogelijke inwerkingen.
Experimenteele sensibilisatie per os.
Dubois, SCHLOSZ en Anderson (73) zijn hierin de eenigen, die bij de mensch
op grootere schaal een positieve vasculaire huidovergevoeligheid verkrijgen kon-
den. Gaven zij dystrophische kinderen van ± H jaar «lelk per os, dan werden
23 gevallen van melkovergevoeligheid verkregen. Zij gingen dit na door intra-
cutane huidreacties en lt;loor overdracht op cavia's. Van de 11, die beide reacties
positief vertoonden, onstond 7 maal praecipitatie (met cavia-serum) vóór de
intracutane reactie, 2 maal omgekeerd en 2 maal tegelijktijdig. 11 gevallen ont-
wikkelden alleen praecipiteerende antistoffen, 1 alleen een intracutane reactie.
Voor kippeneiwit waren deze verhoudingen na 33 dagen aldus: van de 14 geval-
len waarbij beide reacties positief uitvielen, ontstond 8 maal Jiraecipitatie voor
intracutane overgevoeligheid, 1 maal omgekeerd en 5 maal tegelijktijdig. Met
schapenserum per os was hetzelfde te bereiken en ook bij normale kinderen
konden zij reacties op deze wijze verwekken.
Daarnaast zijn proeven van STROBL en WASITSKY bekend, die bij moeders
en hun zoogende kinderen na toedienen van ei per os complementbindende anti-
stoffen in het serum van beiden kon aantoonen, terwijl het allergeen overging
in de moedermelk. ASCOLI was eveneens in staat ongeveer 2 uur na het eten
van ei bij gezonde mannen praecipitinen in het bloedserum aan te toonen.
Bij proefdieren moeten o.a. in dit verband genoemd worden de onderzoekingen
van Rosenau en Anderson (248), die zagen dat door voederen met serum
en eiwit continu de dieren geen bijzondere kenmerken vertoonden, bij onderbre-
king van 3—5 dagen voor 25% stierven aan shockverschijnselen.
Deze proeven zijn door RATNER, Bret en GRUEHL (238) gecontroleerd,
waarbij zij vonden dat gevoederd met serum en vleesch ±50% der dieren
anaphylactisch werd.
De resultaten van deze onderzoekingen, gecombineerd met de-
genen van Walzer (327), Jadassohn (138), waaruit blijkt de ge-
makkelijke passage van „voedingsmiddel allergenenquot; ook bij ge-
zonden, accentueeren wel bijzonder de onbekende factoren, die
blijkens de relatieve zeldzaamheid der verkregen allergie voor het
tot stand komen van sensibilisatie-verschijnselen in het dagelijksch
leven blijkbaar onmisbaar zijn.
Als zulke praedisponeerende factoren komen in aanmerking (ur-
bach (314)): infectieziekten, lokale onstekingsprocessen, maag-
darmstoornissen (toxisch, infectieus of functioneel), endocrine dys-
functies, chemische en aktinische beschadigingen der huid zelve,
terwijl tenslotte Mayer en Sulzberger's (197) proeven omtrent
de sensibiliseeringsmogelijkheden voor salvarsan en ursol bij cavia's
erop wijzen, dat vitamine-armoede van het voedsel een belangrijke
rol kan spelen.
Op de voorwaarden, waaronder sensibilisatie via de conjunctivae
of neusslijmvlies (hooikoorts) of bronchiaal slijmvlies (asthma) tot
stand komt, kan hier niet nader worden ingegaan.
desensibilisatie.
De allergische toestand, berustende op de aanwezigheid van rea-
ginen (specifiek ingesteld op het allergeen) zal eindigen als: Ie deze
uit het hchaam verdwenen zijn, 2e als zij gebonden zijn aan het
allergeen (verzadiging der reaginen, positieve anergie), 3e als de
reaginen niet meer voor de allergenen toegankelijk zijn, 4e als het
lichaam niet meer kan reageeren op het tijdelijk-toxische allergeen-
reagine complex.
ad. 1. Inderdaad komt het af en toe voor, dat de gevoeligheid
van het orgaan en de vrije reaginen na eenige tijd verdwenen blij-
ken te zijn. In de loop der jaren is dit zelfs vrijwel geregeld het
geval voor de ei-allergie bij zuigelingen (MORO (197a), STUART
(293)). Ook op oudere leeftijd zijn gevallen van spontane genezing
beschreven.
ad. 2. Uit invitro experimenten van jadassohn (140), coca
(59) mag men aannemen, dat in bepaalde verhouding de reaginen
verzadigd kunnen worden, zoodat zij niet meer in staat zijn passief
te sensibihseeren. Het is mogelijk, dat hierop de successen van de
desensibihsatie via langzaam stijgende dosen van allergeen berusten,
zij het intraveneus, subcutaan, intracutaan of per os, bij urticaria,
asthma, hooikoorts (Kämmerer (150)).
Bij urticaria gaat men alleen hiertoe over als vermijden van het
allergeen niet mogelijk is (beroepsallergenen, b.v. bij apothekers
(Kremer (169)), of de stof als geneesmiddel therapeutisch met te
vervangen is, hoewel dit practisch zelfs voor insuline (Murphy
(200), Jeannï-RET (128)) enz. wel zelden het geval is.
Men begint intracutane injecties met een hoeveelheid gelegen
onder de grensdosis, d.i. diegene die nog net een urticariëele reactie
te voorschijn roept. Men kan stijgen om de 2-3-5 dagen, waarbij
men reacties moet vermijden, omdat hiervan aangenomen wordt dat
door allergeen-overschot nieuwe reaginen worden opgewekt. Hoe-
wel dit rationeel lijkt, zijn toch successen van deze therapie geboekt,
ondanks dat af en toe middelsterke en algemeene reacties werden
gezien, o.a. voor visch bij GrÜTZ (104) en Boss (38). Dezelfde
dosis of een iets lagere werd dan wederom gegeven. Typisch is dan
ook de wisseling in plaats, waar deze algemeene verschijnselen op-
treden. Zij zagen steeds, dat boven een zekere dosis sterke reacties
onvermijdelijk waren, waarna overgegaan werd naar desensibilisatie
per os. Bij hooikoorts vergenoegt men zich dan, een iets lagere
dosis intracutaan nog eenige tijd door te geven tot na het seizoen,
hoewel Brown (48) pleit voor voortzetting der maandelijksche in-
jecties, waardoor (door allergeen overschot?) blijvende desensibili-
satie zou worden verkregen.
De injecties geschieden gewoonlijk op verschillende plaatsen, zoo-
dat tot nog toe niet van dereagineproductie (Lehner en Rajka
(180)) gebruik werd gemaakt. Wellicht ware ter voorkoming van
vorming van nieuwe reaginen de hapteenfractie van het allergeen
het meest geschikt voor deze therapie (schmidt (261a)).
Ook kan men bij voedingsstoffen direct per os desensibiliseeren.
Men begint eveneens onder de grensdosis en stijgt daarna dagelijks,
reacties vermijdende. Het verdient aanbeveling ook bij succes
langere tijd door te gaan. In de gevallen van Boss enz. bleek de
passieve overdracht onveranderd mogelijk te zijn. evenals bij Wy-
sockl's (342) geval voor ei-overgevoeligheid en bij de door Levine
en Coca (184) beschreven desensibilisaties bij hooikoorts.
ad. 3. Het is mogelijk dat bij de gevallen van spontane gene-
zing bij urticaria door voedingsmiddelen de darmwand, na tijdelijke
abnorme doorlaatbaarheid, weer in zijn normale toestand is terug-
gekeerd, hoewel Walzers (327) bevindingen hiertegen pleiten.
Waarschijnlijker is het dan ook dat accidenteel gevormde abnorme
tusschenproducten de oorzaak der urticaria waren, hoewel nauw-
keurige mededeelingen ontbreken.
ad. 4. De anti-anaphylactische toestand door Besredka (22,
23) beschreven: de ongevoeligheid van het allergisch organisme
door een voorinjectie met kleine hoeveelheden van het allergeen
vóór het daarna komende veelvoud der shockdosis, moet onder-
scheiden worden van de werking van stoffen als b.v. pepton, die
intraveneus geïnjicieerd, shock kunnen voorkomen evenals de phar-
maca adrenaline, atropine, anaesthetica, natrium hyposulfiet, chlo-
retum calcicum, chinine, enz., welke in het dier-experiment ook in
die richting werkzaam zijn.
Van de specifieke methoden wordt bij de urticaria slechts ge-
bruik gemaakt door per os een kleine hoeveelheid van het allergeen
in te nemen, 2 tot 3 kwartier voor de hoofdmaaltijd ( Paqniez, Val-
Lery, Radot (212a)). De toestand door Lambert en medewerkers
(172) „skeptophylaxiequot; genoemd is echter in sommige gevallen ook
te bereiken door ,,peptonquot; in te nemen (wldal, Abrami en Bris-
saud (332)).
Urbach bereidde op instigatie van Luithlen (190) wegens de
slechte resultaten der peptonmethode o.a. door P. Vallery Radot
en Blamoutier (218) z.g.n. propeptanen, waarvan niets naders is
aangegeven, dan dat zij naast de peptonwerking nog het specifieke
van het voedingsmiddel hebben bewaard. Na gedurende 3 weken
geregeld 3 kwartier vóór de hoofdmaaltijd te zijn ingenomen, waar-
door deze dan geen symptomen meer te voorschijn roept, treedt
zelfs volkomen en blijvende desensibihsatie op. Ook Reisz (241)
zou hiermee resultaten hebben bereikt.
Het is echter de vraag of de specificiteit inderdaad aanwezig is,
omdat Jadassohn en Schaaf (142) in het dierexperiment (neutra-
lisatiephenomeen en dahle'sche proefopstelling) niet gelukte deze
san te toonen. Nadere bijzonderheden omtrent de bereiding der
propeptanen waren dus wel zeer gewenscht om een goede indicatie
voor deze therapie te kunnen stellen.
HOOFDSTUK III.
ECZEMA.
INDEELING.
Ce qu'il y a de plus assuré dans la question de l'eczéma c'est
la morphologie de ses manifestations. Qu'on présente à un dermato-
logiste une éruption, ou mieux encore une bonne coupe histologique,
il n'hésitera pas a déclarer s'il s'agit ou non d'eczématisation. Si au
contraire on lui demande en quoi consiste l'eczéma et pourquoi nais-
sent les manifestations qui le caractérisent, on aura ouvert la porte
à une dissertation pleine de discriminations et de réserves (Darier
(67)).
Inderdaad blijkt uit de voortreffelijke overzichten van de vraag-
stukken omtrent het eczeem, die de laatste jaren zijn gegeven door
Jadassohn (130), Bloch (33), Darier (67), Sabour^ud (255)
en Malinowsky (193), dat men algemeen het begrip eczeem als
klinisch-morphologische eenheid erkent.
Uiterlijk wordt het gekenmerkt door plekgewijze roodheid, schil-
fering en korstvorming, dit laatste veroorzaakt door indrogen van
sereus exsudaat. Na verwijderen hiervan wordt een diffuus natten-
de oppervlakte zichtbaar, bezaaid met kleine putjes („puits eczéma-
tiquesquot;) waaruit het vocht te voorschijn komt. Een indruk omtrent
de wijze van het tot stand komen van het vaak zeer grillige beeld
dezer huidaandoening verkrijgt men door bestudeering van de ont-
wikkeling van de verschillende elementen der eruptie, gesteund
door de anamnese van de patiënt: samenvloeien van de voor het
eczeem zoo karakteristieke papulo-vesiculae, die dan verspreid in de
omgeving staan of continue voortschrijding van het ontstekings-
proces aan de rand van elk element. Ook bij gebrek aan anamnes-
tische gegevens zijn dan nog de lang bestaande plekken te herken-
nen door een bruine bijtint, verdikking der huid en accentuatie der
huidteekening (de lichenificatie), het duidelijkst zichtbaar aan de
randen. Histologisch het belangrijkst is de spongiose in het stratum
spinosum bij vrijwel intacte basaalcellenlaag, terwijl in de hoogere
lagen parakeratose en onregelmatig gevormd str. granulosum zicht-
baar is, terwijl v.n.1. voor het chronisch eczeem nog de verdikking
van het stratum spinosum (op of tusschen de papillen) en mono-
morph-celhg infiltraat in de cutis karakteristiek is.
Het eczeem is dus als „épidermo-dermitequot; (darier (67)) goed
gekenmerkt.
Evenmin wordt door iemand ontkend, dat klassificatie naar het
overwegende klinische kenmerk, of naar de locahsatie niet alleen
didactische waarde heeft, maar ook een indicatie voor de therapie
oplevert. Bespreking der differentieele diagnose met klinisch gelijk-
vormige huidziekten, in wezen neerkomende op een aetiologische
onderverdeeling van alle huidafwijkingen die overeenkomst vertoo-
nen met eczeem, is echter niet mogelijk omdat vooraanstaande der-
matologen een aantal huidziekten (hoewel hun klinisch beeld aan
de bovengemelde criteria van het eczeem grootendeels voldoet),
doordat zij er de aetiologie of Pathogenese van meenen te kennen,
niet meer tot het eczeem wenschen te rekenen.
Tegenover Darier (67)) die eczeem als syndroom wil behouden
en door een achtervoegsel de aard kenbaar wil maken (zonder pas-
sende namen op te geven) staat hier nl. jadassohn (130), die om
bovengemelde reden van het eczeem afscheidt:
A.nbsp;Ie. de pyodermieën in elke, ook eczematoide, vorm.
2e. de eczematoide diphtherieën.
3e. de eczematoide mycosen.
4e. de microbiden (bacterieele en mycotische).
5e. het seborrhoische eczeem of eczematide.
6e. de neurodermitis chronica circumscripta en disseminata,
terwijl:
B.nbsp;in de eczeemgroep blijven:
de acute, de chronische en de acuut-recidiveerende dermati-
tiden met de klinische en histologische kenmerken van het ec-
zeem en veroorzaakt door chemische of physische invloeden
(na het eerste contact of na sensibilisatie).
Als rest:
C.nbsp;blijft dan nog over „eczeemquot; voor ziekten die aan het syn-
droom in de zin van Darier beantwoorden, maar waarvan men
de oorzaak niet kent.
In het kort kan n.1. gezegd worden dat Jadassohn (133) en
Bloch (33, 34) het aannemelijk hebben gemaakt, dat als een che-
misch (of physisch) agens bij een persoon een eczeem veroorzaakt.
dit op een specifieke of aspecifieke epitheliale idiosyncrasie berust,
terwijl Rost (250) meent te hebben aangetoond, dat het afzonderen
der neurodermitis disseminata als aparte groep inderdaad gerecht-
vaardigd is, omdat bij deze huidziekte (door hem ,,exsudatives Ec-
zematoidquot; genoemd) een polyvalente vasculaire allergie voor lucht-
en voedingsmiddel-allergenen een rol speelt, een overgevoeligheid,
ontstaan op de bodem van een erfelijk, allergische dispositie, die hij
in verband brengt met de exsudatieve diathese.
Alvorens tot de nadere bespreking dezer twee groepen over te
gaan, moet iets gezegd worden over de term dermatitis als zoo-
danig en zijn verhouding tot het eczeem.
Dermatitis wordt immers gebruikt in de zin van „dermatopathiaquot;,
dus als indifferente aanduiding van alle huidziekten, die nadere
catalogisatie behoeven (dermatitis gangraenosa, erythematosa, her-
petiformis, enz.) maar daarnaast bestaat de bekende strijd (riecke
(245)) of het gerechtvaardigd is dermatitis in de zin van ,,dermitequot;
af te scheiden van het acute eczeem, waarmede het in het spraak-
gebruik veelal identiek is. Deze „dermitequot; is te omschrijven als een
acute huidontsteking met lichte diffuse zwelling en roodheid, gelo-
cahseerd in de cutis, dus zonder zichtbare epidermis-afwijking in
den beginne. Daarna kan het proces teruggaan na een erythemato-
squameus stadium of er treedt natten en korstvorming op, waardoor
het in dit stadium niet van het eczema acutum is te onderscheiden;
omdat dan ook de microscopische beelden groote overeenkomst ver-
toonen, de oorzaak voor beide een endogeen of exogeen inwerkend
agens kan zijn, tenslotte de secundaire epidermis-veranderingen
chronisch kunnen worden, noemen velen, zooals jadassohn (130)
en Bloch (33) de ziekten identiek en kenmerken de verschillen als
quantitatief. Respecteert men het verschil in aspect in het allereerste
stadium (b.v. bij de exogene kwik-dermatitis goed waarneembaar)
dan mag men wellicht veronderstellen, dat het alteratieve aandeel
in het ontstekingsproces bij de dermatitis in de cutis afspeelt ( Gans
(95)) met reactieve epidermis-veranderingen als gevolg, terwijl bij
het eczeem het alteratieve proces zich in de epidermis alleen of in
epidermis en acutis af speek (van Leeuwen (176)). Het is te ver-
wachten, dat percutane en intracutane proeven met stoffen, die bij
de verschillende personen deze klinische verschijnselen veroorzaken
waarover men in twijfel verkeert, uitsluitsel zullen kunnen geven i).
In het Hteratuuroverzicht zal natuurlijk alleen de uitdrukking der schrijvers
-ocr page 47-In het volgende deel van dit hoofdstuk zal nu besproken worden
het eczeem door chemische stoffen, dus de onder B. in het boven-
gemeld schema van JADASSOHN ondergebrachte eczeemgroep en die
dus een klein onderdeel vertegenwoordigt van de door hem vroe-
ger omschreven „toxicodermieënquot;. Immers deze „toxische Derma-
tosen hervorgerufen durch solche unorganisierte Stoffe, welche
weder durch Lebewesen am Orte der Erkrankung produziert,
noch durch Tiere unmittelbar in den Körper hereingebracht wer-
denquot;, omvatten behalve dermatitiden, eczemen, erythemateuse,
urticarieele, bulleuseen haemorrhagische exanthemen („drug
rashesquot;) ook de melanosen, hyperkeratosen, dyschromieën, enz.
Dermatitis toxica (Rost (250)) overeenkomend met de „derma-
titis venenataquot; of „contact-dermatitisquot; der Angelsaksers ware voor
bovenbedoelde eczeemgroep verkieselijker geweest, als hiermee niet
uitsluitend gevolgen van exogene inwerkingen werden bedoeld.
Overigens zal in het volgende hoofdstuk juist worden uiteengezet
dat op grond van de kritisch-besproken experimenteele feiten de
toxische werking geheel op de achtergrond komt en deze groep in
navolging van Perutz (224) beter „allergodermia eczematosaquot; of
„idiosyncrasisch eczeemquot; (Blumenthal (36a)) genoemd zou kun-
nen worden.
gebezigd kunnen worden. In het algemeen wordt tegenwoordig geen onderscheid
gemaakt in bovengemelde zin, zoodat alleen als uit de verschijnselen blijkt, dat
de huidziekte in het allereerste stadium beantwoordt aan de gegeven beschnjvmg
der „dermitequot; dit woord achter het door de schrijver gebezigde tusschen haakjes
vermeld zal worden.
ECZEEM DOOR CHEMISCHE STOFFEN VAN NIET
EIWITACHTIG KARAKTER (IDIOSYNCRASISCH
ECZEEM).
In het laatste decennium der vorige eeuw hielden onderzoekers
als Köbner, Behrend, Morrow, Brook zich bezig met de exan-
themen, die bij sommige menschen optraden door het gebruik van
medicamenten. Het is jadassohn (130) die deze idiosyncrasische
reacties definitief'afscheidde van de toxische werking van het medi-
cament en de nadruk legde op de verwantschap met destijds be-
kende immuniteitsverhoudingen.
Hij beschreef de volgende gevallen:
Bij een patiënte ontstond na applicatie van ung. cinereum wegens
pediculosis pubis een dermatitis van de inguinaalstreek, die, terwijl
het overige lichaam vrij bleef, oversprong naar de oksels; een na
eenige tijd op de arm geplakte kwikpleister veroorzaakte een zich
concentrisch-uitbreidende dermatitis, terwijl de patiënt absoluut
geen hinder ondervond van blaasspoeling met oxycyanetum hydra-
gyrici van subcutane injecties van thymol-kwik of calomel.
Een andere patiënt kreeg na het inwrijven van ung. cinereum
voor pediculosis pubis dermatitis bijna over het geheele lichaam met
algemeen ziekzijn. Eenige jaren later werd dezelfde plek wegens
een primair-affect met een weinig calomel bestoven met als resul-
taat na 24 uur een zwelling en roodheid ter plaatse, terwijl de der-
matitis zich uitstrekte over de binnenkant der bovenbeenen. Ter
„gewenningquot; werd de volgende dag op de arm een kwikpleister
geplakt, die na 24 uur een bulleuse dermatitis ter plaatse veroor-
zaakte met op roodvonk gelijkend exantheem er omheen van schou-
der tot pols. Er bestond een weinig koorts, geen albuminuric. Na
eenige dagen waren de verschijnselen verdwenen, zoodat 's avonds
(alweer ter „gewenningquot;, kwik was in die dagen vrijwel het eenige
werkzame geneesmiddel) 0.03 gram hydrarg. oxydul. tannic per os
gegeven werd: 's nachts reeds voelde de patiënt zich koortsig en
vertoonde des ochtends het volgende beeld: de huid was van de
hals tot de knieën heftig rood, jeukend en brandend; echter waren
de plekken, die door calomel en kwikpleister vroeger dermatitis
hadden vertoond volmaakt gespaard gebleven, zoodat van de linker-
arm alleen de hand rood was. Ook de slijmvhezen waren intact, de
schildklier was echter wat gevoehg en gezwollen. 0.01 gram per-
oraal van het medicament werd daarna goed verdragen, welke dosis
door dagelijks te stijgen tot 3 X 0.1 gram kon worden opgevoerd,
waarna kwikpleister en injecties van sublimaat geen bezwaren meer
veroorzaakten.
Bij een derde patiënte met een groot ulcus cruris veroorzaakte
Jodoform, wäär ook op de huid gestrooid, een sterke dermatitis.
Werd alleen de granuleerende wondvlakte ermee bedekt en ver-
bonden, dan werd het medicament zonder eenig bezwaar verdragen
en zelfs na intracutane injectie van jodoform-olie bleef elke ont-
steking uit, ook de slijmvliezen bleken ongevoeUg voor jodoform.
terwijl andere jodium praeparaten eveneens onschuldig bleken.
Hem waren in die tijd bekend gevallen van kwikexantheem na
in- en uitwendig gebruik (fournier. dubreuilh, morel, LaVAL-
lée) dermatitis na de tweede inwrijving, terwijl sublimaat-injecties
verdragen werden (Ramally) en degenen, waar na uitwendige
applicatie of injectie met calomel huidverschijnselen optraden, calo-
mel per os goed verdragen werd (Ledermann). Galewsky gelukte
eveneens „gewenningquot; door perorale toediening. De conclusies, die
hij uit deze waarnemingen trok, gelden nog voor deze tijd:
Ie. dezelfde verschijnselen kunnen na eenmalig of eerst na her-
haald contact te voorschijn komen;
2e gezien de gelijkvormigheid der huidverschijnselen, bestaat
er geen principieel verschil tusschen de werking door in- of uitwen-
dig gebruik en moeten de schijnbare verschillen verklaard worden
door gewijzigde quantitatieve verhoudingen bij de resorptie of
chemische omzettingen vóór de resorptie;
3e. algemeene of locale gewenning kunnen intreden na een
eenmahge groote dosis of na langzaam-stijgende, kleine dosen;
4e practisch geeft wisselen van praeparaat minder kans dat de
stof beter verdragen wordt dan verandering in wijze van toediening
Gaat men nog eens in het kort na de belangrijkste data m het
onderzoek naar de idiosyncrasische verschijnselen bij de werking
van geneesmiddelen, dan blijkt, dat nadat JADASSOHN (131) m
1902 nog eens zijn standpunt nader uiteengezet heeft omtrent de
„toxicodermiënquot;, men eerst een parallel heeft willen trekken met
de inmiddels bekend geworden anaphylactische phenomenen, o.a.
bij de serumziekte. Het bezwaar, dat men hier te doen had met ei-
witstoffen van onbekende structuur tegenover de chemisch-bekende
en pharmacologisch-werkzame stoffen, waarvan hier sprake was,
trachtten Obermayer en pick (207) te ondervangen door aan te
toonen, dat de specificiteit van eiwitstoffen niet beïnvloed werd door
in-de-eiwitstructuur-ingrijpende chemische manipulaties en ander-
zijds gelukte het aan Landsteiner (173) en Klopfstock en Sel-
ters (159), dieren met verbindingen van geneesmiddelen en eiwit-
stoffen te sensibiliseeren.
De passieve overdracht, die Bruck (49) op cavia's toepaste met
serum van jodoform-overgevoelige personen en Klausner (56) met
dat van individuen die op jodoform, jodet, kalic, of antipyrine idio-
syncrasisch reageerenden, werden door na-onderzoekingen, vnl. van
Volk (323) efi Ziehler (343) niet als geldig geaccepteerd wegens
het ontbreken van klassiek-anaphylactische verschijnselen (long-
oedeem nl. ontbrak steeds), terwijl die van Wolff-Eisner (338)
en Bruck (49) voor urticaria wel aanvaard werden. Nadat Le-
wandowsky (185) in 1918 nog eens wees op het verschil in de
overgevoeligheidsverschijnselen, waardoor urticaria zou berusten op
een vasculaire en dermatitis of eczeem op een epitheliale allergie,
bracht de overdrachtsmethode van Prausnitz en küstner (230)
van mensch op mensch pas het theoretische verband tusschen idio-
syncrasie en anaphylaxie, die door DoERR (70) nu met de immuni-
teit onder het oude allergiebegrip van v. pirquet (228) werden
teruggebracht. Temeer omdat JadassIohn (133) wederom in 1923
had uitgewijd over de samenhang in sensibilisatie- en desensibili-
satie-verschijnselen bij de eczemateuse reactie, opgewekt door een
medicament en de anaphylactische door een eiwitstof, een overeen-
komst die door sensibilisatieproeven van oßeriwayer en PiCK
(207), Landsteiner (173), Klopfstock (159) bij dieren, van
Lehner en Rajka (181), Frei (90). Nathan en Münk (205),
Ensbrunner (80) en Haxthausen (118) bij menschen kon wor-
den bevestigd.
Is dit in het kort wat er toe geleid heeft het eczeem veroorzaakt
door chemische stoffen als idiosyncrasisch verschijnsel te gaan op-
vatten, hierna zal nu worden ingegaan op enkele der belangrijkste
klinische waarnemingen en experimenteele onderzoekingen, die voor
deze meening pleiten en anderzijds een indruk geven van de nog be-
staande lacunes.
Keeren we allereerst nog even terug naar Jadassohn's gevallen,
dan blijkt wel overtuigend, dat hier van een idiosyncrasie gesproken
kan worden, immers afwijking van de norm, specificiteit behoeven
geen nader betoog, terwijl onafhankelijkheid van de vorm van de
pharmacologische werking en chemische samenstelling gewaarborgd
worden door de verscheidenheid der stoffen, die bij- verschillende
personen eczeem kan veroorzaken of bij polyvalente specifieke idio-
syncrasie zelfs bij één persoon. Het zal blijken, dat het aantoonen
van vrije reaginen, noodig om van allergie te kunnen spreken, bij
eczeem dermate moeilijk is, dat het voorhands gebruiken van de
term idiosyncrasie, steunend op genoemde klinisch waarneembare
feiten, practisch gerechtvaardigd is. Deze huididiosyncrasie kan
worden opgespoord door een percutane reactie, d.w.z. het op de
huid plakken van het vermoedelijk aetiologische agens in een be-
paalde, voor normale personen onwerkzame concentratie, waardoor
bij idiosyncrasische personen een eczemateuse reactie optreedt.
Het groote practische belang van deze reactie maakt het wensche-
lijk haar nog apart te bespreken (blz. 84), maar zij zal m de loop
van dit overzicht ook reeds herhaaldelijk genoemd worden.
Het allerbelangrijkste, dat omtrent deze idiosyncrasie bekend is
geworden, is wel haar ontstaan in alle gevallen, waar zij niet is
aangeboren.
SENSIBILISATIE.
Het is na Nestler (206) en Cranston Low (65) eerst Bloch
(34) geweest, die in opstand is gekomen tegen de door CocA (56a)
verdedigde stelling, dat huididiosyncrasie wel steeds op een here-
ditaire aanleg berust. Door op groote schaal menschen voor primula
te sensibiliseeren, kon hij aantoonen dat specifieke overgevoeligheid
uitsluitend voor primula te bereiken was, indien men het idiosyncra-
sogeen maar voldoende concentreerde of maar lang genoeg op een
huidplek aanwendde. De geheele huid bleek n.1. te sensibiliseeren na
eenmalige applicatie van het in de primulaplant aanwezige primine
bij 100 % der proefpersonen, zoodat een primulablad, op de huid
geplakt, eczeem veroorzaakte, wat spontaan bij het Zwitsersche
volk slechts in 5 % het geval was. Over het verschil met toxische
werking is bij de bespreking van Doerr's criteriën uitgewijd (zie
blz. 8).
Bij minder geconcentreerde extracten gelukte het bij 40 % door
applicatie op verschillende huidplekken hetzelfde te bereiken, zoo
zelfs dat verblijf in een kamer waar primula-extract gepulveriseerd
was, een algemeen hardnekkig eczeem ten gevolge had, dat pas na
maanden via een lichenificatie-stadium genas. Bij cavia's gepro-
beerd, samen met Steiner-Wourlisch (36), bleek de idiosyncrasie
zich concentrisch uit te breiden om de primaire „entplaatsquot;. Haard-
reacties waren herhaaldelijk, reaginen echter nooit aantoonbaar,
evenmin was desensibilisatie te bereiken. Biberstein (28), dit her-
halende met rhus toxidendron-bladeren, bemerkte verschillen in sen-
sibiliseerbaarheid van de diverse soorten. Het te bereiken allergie-
percentage voor de eene soort kon door sensibilisatie met de andere
niet verhoogd worden, noch had sensibilisatie terzelfder tijd met 2
soorten op één of twee plaatsen tegelijk invloed hierop. Met 5 %
orthoformvaseline bereikte KoNRAD (161) na 6—27 dagen plaatse-
lijke en af en toe gegeneraliseerde allergie bij meerdere personen,
schwarzschild (264) in 50 % met 10 % van hetzelfde medica-
ment; herhaaldelijk werden ook haardreacties gezien. Met ursol,
waarvoor Mayer (195) in het bedrijf bij 27% der arbeiders ec-
zeem, bij 23 % asthma en bij 10 % asthma èn eczeem had gecon-
stateerd, was door Müller (199) met 2% ursol in vaseline bij
100 % eczeem te verwekken. Af en toe waren zelfs vrije en histio-
gene reaginen aanwezig, n.1. in die gevallen waar intracutaan ook
een papuleuse reactie was te verkrijgen. Evenals BiberSTEIN (28)
merkten zij, dat oppervlakkig schuren, niet macereeren, van de huid
sensibilisatie in de hand werkte.
Deze hooge percentages maken het wel waarschijnlijk, dat onder
geschikte omstandigheden de meeste menschen wel te sensibili-
seeren zijn, met als gevolg, een idiosyncrasie, die maanden tot
jaren duurt (BloCH (34) müller (99)).
Theoretisch het belangrijkst zijn echter de resultaten van de sen-
sibilisatiewijze, door Bloch (34) verricht met het 40 % primula
extract, n.1. door applicatie steeds op andere plaatsen der huid.
Hierdoor toch wordt ten duidelijkste gedemonstreerd, dat sensi-
bilisatie als zoodanig symptoomloos geschieden kan, dus onafhan-
kelijk is van toxische werking; want de tegenwerping, die men zou
kunnen maken bij sensibilisatie door voortdurende applicatie op
één plaats is, dat zij toch berust op toxische werking en wel door
cumulatie, hetgeen door deze proeven wordt teniet gedaan. Im-
mers de plekken, die met de 40 % extract in aanraking kwamen,
vertoonden geenerlei reactie en toch kwam tenslotte eczemateuze
idiosyncrasie tot stand.
Van groot gewicht is ook weer geweest, dat de personen vol-
komen gezond waren, hetgeen van de verkregen idiosyncrasieën,
waargenomen in de kliniek, niet steeds gezegd kan worden. Van
deze zullen dan ook slechts diegene vermeld worden, waarvoor
geen experimenteele feiten bekend zijn, n.1. de sensibilisaties langs
andere weg dan via huidcontact. Enkele dezer werpen een helder
licht op de verhouding tusschen exogene (huid) idiosyncrasie en
de langs endogene weg ontstane sensibilisatie.
Omtrent kwikexanthemen geeft älivlkvlst (6a) hierover een uit-
gebreid overzicht. Ook Kyrle (171a) zag na de eerste intramuscu-
laire injectie van een kwikpraeparaat naast koorts, mondslijmvlies-
ulcera en albuminurie een dermatitis („dermitisquot;) van ongeveer de
geheele huidoppervlakte optreden, die overging in natten. Percutane
appUcatie na genezing gaf een nattende dermatitis ter plaatse en in
de onmiddellijke omgeving met een uitgebreid erytheem er om heen
tot op groote afstand. Peter (225) beschreef een geval van een
eczeem in verspreide plekken op het hchaam na het gebruik van
jodetum kalicum, dat langzaam, via een lichenificatiestadium genas.
Recidief op dezelfde plaatsen werd gezien na intramusculaire toe-
diening of per os. De jeuk duurde nog 48 uren na staken der
perorale giften.
Een universeele arsenicum dermatitis vertoonde Schoenhof's
-ocr page 54-(257) patiënt door sensibilisatie per os met positieve, percutane
huidreacties. Ter plaatse van intracutane injecties met cacodylas
natricus werden door Urbach (306) in de loop van jaren bij een
patiënte late papuleuse reacties verwekt, die soms met blaasjes
bezet waren, terwijl ook de lapjesproef positief uitviel.
Anderen demonstreeren de mogelijkheid, om huidverschijnselen
(die dan haardreacties worden genoemd) bij exogeen ontstane idio-
syncrasie op te wekken door toevoer van het agens langs andere
weg; een typisch voorbeeld hiervoor is het geval van Jaeger
(129). Bij een patiënte bestond een eczeem van het been (ont-
staan door exogene sensibilisatie met tint. jodii); percutane
reacties waren ook positief; perorale toevoer van NaJ. veroorzaakte
eerst een algèmeene jeuk en na 4 dagen een gedissemineerd
eczeem, beginnend op de plaatsen der oude, reeds verdwenen per-
cutane reacties.
Pick's (226) waarneming betreft sensibihsatie na 4 weken percu-
taan contact met chinine in de vorm van eczeem met papulo-vesiculae
in de omgeving en tenslotte pleksgewijze erythemato-urticarieele
uitbreiding over het geheele lichaam, op welke plekken ook blaasjes
kwamen. Met percutane proeven na genezing kon nooit een haard-
reactie, na chinine per os alleen erythemateuse haardreactie op de
eczeemplaatsen, en optreden van nieuwe plekken op de romp
opgewekt worden. Na nog eenmaal herhaling met hetzelfde resul-
taat, bleek toch na 6 weken de huidovergevoeligheid verdwenen
te zijn.
Haardreacties zag ook Peter (225) bij een formoleczeem
ontstaan door percutane applicatie, toen urotropine per os werd
gegeven, hetgeen ook blaasbezwaren gaf. Blumenthal (36a) kon
ondanks hooge dosen, op deze wijze slechts in één van de vier ge-
vallen een haardreactie opwekken. Rajka (233) deed een derge-
lijke ervaring op, waarbij tevens een gegeneraliseerde eczemati-
forme dermatitis optrad, waaruit hij een combinatie van vasculaire
en epitheliale allergie concludeerde. Hiervan deelt ook Bloch
(33) een geval mede.
Urbach (306) kon bij een geval van polyvalente, specifieke
eczemateuse allergie voor sublimaat en resorcine (andere twee-
waardige phenolen als pyrogallol en hydrochinon gaven positie-
ve, 3-waardige phenolen negatieve reacties) per os een urticarieel
exantheem verwekken, bij een grootere dosis ontstond eczeem.
widal, Abrami en Joltrain (334), Jausion (144) zagen op-
vlammingsverschijnselen na subcutane injectie van een emetine-op-
lossing bij een eczeem, dat door uitwendige sensibilisatie was ont-
staan. Toch kon, voortgaande op deze wijze, desensibihsatie
verkregen worden. Bij een exogeen ontstaan eczeem door jodium
gelukte het behalve jaeger (129) ook BlumenThal (36a) de-
zelfde eruptie teweeg te brengen door het agens per os te geven.
Door tegelijkertijd natrium-thiosulfaat te geven, was dit en ook de
percutane reactie te verhinderen.
Ook zijn haardreacties beschreven na huidcontact met het idio-
syncrasogeen, b.v. voor ammonium-persulfaat door Stern (290)
en voor primula door BloCH (33), voor aspergesap door Hajos
(110), zelfs bij een passief-gesensibiliseerde.
De overeenkomst in verschijnselen, onafhankelijk van de wijze
van toevoer van het agens bij de verschillende gevallen, maakt het
waarschijnlijk, dat zij tot stand komen door resorptie en transport
van de stof. Ook al aanvaardt men de allergeen-reagine theorie
voor eczemen, dan wordt het mechanisme der haardreacties wel
gemakkelijker te begrijpen, verklaren doet het toch niet alles, o.a.
waarom niet steeds de geheele huid elementen gaat vertoonen
waar zij toch, zooals blijkt uit percutane proeven, geheel overge-
voelig is en dus reaginen zou moeten bevatten.
Voor de haardreacties bij de zgn. f i x e exanthemen geldt dit be-
zwaar natuurlijk niet. Het ontstaan van huidverschijnselen steeds
weer op dezelfde plaats, meestal na toevoer per os, berust hier wel
degelijk op een plaatselijke idiosyncrasie, hetgeen blijkt uit de
proeven van Wechselmann (329). In aansluiting aan Apolant's
(7) waarneming, n.1. het opvlammen van een fixeplek door per-
cutaan contact op die plaats, gelukte het n.1. aan Wechselmann
(329), de fixe plekken te doen opflikkeren door antipyrine lang-
durig in de gezonde huid te wrijven, waarna de contactplaats
absoluut geen veranderingen vertoonde. Ook hoffert (124), die
door een smeerkuur een fixe kwikexantheem opwekte, zag, dat
alleen percutaan contact ter plaatse van het genezen eczeem dit
kon doen recidiveeren (wel is waar onderbroken door negatieve
phasen), maar dat dit ook regelmatig geschiedde na intramuscu-
laire injecties. Voor de resultaten van transplantatie-proeven, die
ook voor plaatselijke idiosyncrasie pleiten, kan naar blz. 48 worden
verwezen.
Typisch is nu, dat van al deze eczemateuse huidziekten door
medicamenten er slechts één beschreven wordt met de localisatie
van eczematoid. Het betreft het geval van hübschmann (126),
waarbij 6 uur na het begin van de derde smeerkuur een kwik-
erytheem optreedt in oksels, elleboogplooien en kniekuilen, die ge-
nezen na één week, met achterlaten van een bruine bijtint. Dat
deze localisatie haematogeen was tot stand gekomen, blijkt uit het
feit, dat bij het smeren deze plekken niet alleen zorgvuldig verme-
den waren, maar dat ook een hernieuwde smeerkuur, een subcutane
injectie of opname per os van kwikpraeparaten prompte recidieven
ter plaatse gaven.
Ook vertoonden van de 50 patiënten met een huidlijden door
ursol (Mayer (195)), slechts 4 het beeld van ezcematoid, waarvan
2 negatieve huidreacties vertoonden; onder de 18 combinaties met
asthma waren er 6 personen met deze localisatie, waarvan 2 op
ursol negatief reageerden.
Men ziet, de frequentie waarmede de personen zich met chemi-
sche stoffen sensibiliseerden onder het beeld van een eczeem, is
aanmerkelijk grooter dan van een eczematoid. Daartegenover staat
dan de gevallen, waar een eczeem ontstaan is door een voedings-
middel, dus waarschijnlijk via perorale sensibilisatie, uiterst zeld-
zaam zijn en alleen door Grenet en Clément (102) en Chargin
(56) beschreven zijn voor brood, door Biberstein (30) voor
erwten en Urbach (311) voor ei en varkensvleesch; de uiteindelijk
bewijzende plakproeven werden echter niet gedaan, terwijl de in-
tracutane reacties wél positief waren (echter slechts urticarieel).
Tenslotte is het natuurlijk interessant, dat sensibilisatie ook
leiden kan tot combinaties van eczeem en asthma,
een ziekte, waarbij het allergische mechanisme herhaaldelijk is aan-
getoond (zooals dit voor het later te bespreken eczematoid, waar-
schijnlijk berustend op een allergische dispositie, ook herhaaldelijk
voorkomt). Behalve een casuistische mededeelin^ omtrent salvarsan
werd de combinatie van eczeem en asthma door
Mayer (195) uitvoerig beschreven naar aanleiding van een onder-
zoek, verricht in een fabriek, waar ursol (paraphenyleendiamine)
gebruikt werd. Van de 181 onderzochte arbeiders leden 50 aan
eczeem (vnl. aan handen, armen en gelaat) en slechts 23 hiervan
reageerden positief op ursol en natuurlijk voor het grootste ge-
deelte door percutaan contact. Enkelen gaven echter alleen een
positieve kras-reactie, een evengroot aantal beide. Bij de 12 patiën-
ten, die aan asthma èn eczeem leden, reageerden een klein aantal
uitsluitend percutaan, het dubbele aantal op een kras-proef alléén
of op beide tegelijk. Een kwart vertoonde geen reactie. Het is na-
tuurlijk zeer goed mogelijk, dat de negatief-reageerenden asthma of
eczeem door andere oorzaak hadden, b.v. door de bontharen zelve.
Toch is het groote aantal negatieve huidproeven opvallend, al ver-
wachtte men een positieve ook alleen maar als gevolg van secun-
daire sensibilisatie.
Behalve door ursol werd door Bloch (33) ook een chinine-
allergie beschreven bij een jongen, die ongeveer zijn geheele leven
aan asthma en een nattend eczeem leed (dat niet de localisatie had
van eczematoid) en die tevens overgevoelig was voor paardehaar
en pollen. Zijn huid reageerde sterk op eczeem door er een chinine-
oplossing op te plakken; door opname via het neusslijmvlies of per
os en na een subcutane injectie konden ook asthma en eczeem ge-
provoceerd worden.
Wat de verhouding tot anaphylactische sensibilisatie betreft,
kon natuurlijk de dierproef alleen uitsluitsel brengen; maar, zooals
reeds eerder gezegd, gelden de conclusies dan ook alleen voor die
diersoort. In sensibilisatieproeven door Mayer (196) bij cavia's
herhaald, bleek percutaan bij deze dieren met deze stof regelmatig
eczeem te verwekken, waarna intracutane injectie een papuleuse
reactie te zien gaf; passieve overdracht mislukte in de vorm van een
anaphylactische reactie. Ook uterus-spiercellen bleken niet gesen-
sibiliseerd, hoewel een ursol-eigenserum mengsel niet onwerkzaam
moet worden geacht, omdat ReiCHEL (240a) hierdoor sensibilisatie
en shock kon verwekken bij 1/3 der proefdieren (dit in overeen-
stemming met Klopfstock en SelterS (159) onderzoekingen met
diazoatoxyl).
Men kan omtrent a c c i d e n t e e 1 e sensibilisaties bij de mensch
in het dagelijksch leven zeggen, dat de stoffen, die haematogeen
of exogeen eczeem verwekken kunnen, werkelijk te talrijk zijn om
op te sommen. Om practische redenen worden zij verdeeld naar
het gebruik, dat ervan gemaakt wordt in het dagelijksch leven.
Men scheidt daarom:
Ie. de medicamenten: arsenicum, goud, chininehoudende, laxan-
tia, slaapmiddelen, enz.;
2e. de kleurstoffen in gebruiksvoorwerpen of in kleedingstuk-
ken, waarbij arsenicum-, ursol- of aniline-houdende van be-
lang zijn;
3e. kleedingstoffen: zijde, wol;
4e. toiletartikelen: poeder, crème, parfum, haarroborantia, depi-
latoria;
5e. planten en harsen (genot- en voedingsmiddelen, waarvan
bij de eerste vnl. specerijen in aanmerking komen, de laat-
ste buitengewoon zeldzaam echt eczeem geven, meestal in
verband staan met eczematoid).
Overziet men daartegenover de resultaten der theoretisch ook
zoo belangrijke experimenteele sensibilisatieproeven, dan
blijkt, dat zij met een relatief slechts gering aantal stoffen zijn ver-
richt, maar dat deze reeds een groot feitenmateriaal hebben opge-
leverd; in het kort:
Percutane sensibilisatie met chemisch bekende stoffen geeft per-
cutaan getoest, eczeem, (Bloch (34), Müller (199)), intracutaan
getoetst sporadisch een late papuleuse reactie (Müller (199));
intracutane sensibilisatie met depotmethode geeft intracutaan ge-
toetst eerst late papuleuse reactie (Frei (90)), daarna een urti-
carieele met op het hoogtepunt aantoonbaarheid van vrije en his-
tiogene reaginen (Ensbrunner (81)).
Intracutane sensibilisatie met een combinatie van een chemisch-
bekende stof en een „schlepperquot; (eiwitstof), geeft percutaan getoetst
eczeem (Haxthausen (118)), intracutaan getoetst late papuleuse
reactie met vrije reaginen bij de sterkst gesensibiliseerden (Lehner
en Rajka (180)); percutane sensibilisatie aldus nog niet verricht.
Intracutaan met eiwitstof alleen geeft eerst papuleuse reacties
(simon (275)), daarna urticarieele huidallergie zonder vrije rea-
ginen, (Bessau (24)), later algemeen vasculaire allergie (anaphy-
laxie) met vrije reaginen. Dujardin (74) zou na 75 intracutane in-
jecties ook eczeem hebben gezien. Intraveneus: direct algemeene vas-
culaire allergie (anaphylaxie). Percutaan met eiwitstoffen volgens
Tetzner (300), onmogelijk volgens BucHARD (51) is met ei en
visch bij kinderen dermatitis te verwekken.
Per os met eiwitstoffen bij kinderen en volwassenen complement-
bindende antistoffen (Strobl (291)) en urticarieele huidreacties
(Schlosz (73)).
Omtrent experimenteele sensibilisaties per os met chemisch be-
-ocr page 59-kende stoffen, hoewel de prophylactische chinine-giften hieronder
zouden vallen, is weinig met zekerheid bekend, behalve dan natuur-
lijk bij patiënten en dan als toxicodermiën beschreven.
Inhalatie van chemisch-bekende stoffen: asthma (eczematoid mis-
schien bij gepraedisponeerden: Mayer (195)), over het verschil in
slijmvhes- en huidallergie geeft Delbeck een overzicht.
Keeren wij na deze naar aanleiding van enkele theoretisch be-
langrijke kwesties besproken casuistiek, terug naar de waarde der
huidreacties, dan is gebleken dat behalve bij de exogeen-
ontstane, ook bij haematog een-ontstane eczemen door percutaan
contact deze vorm van huidreactie is op te wekken en plakproeven
dus diagnostische waarde hebben. Wel valt bij op deze wijze ont-
stane eczemen en vooral gegeneraliseerde dermatitiden de reactie
op de aangetaste huid negatief uit (EnsIBRUNNER (79)).
Bij exogene sensibilisatie is een positief resultaat vanzelf spre-
kend, al blijkt soms de idiosyncrasie tot de eczeem-plek beperkt
te kunnen blijven (Stauffer (281a)). Intracutane reacties zijn te
Weinig op groote schaal verricht, om er een juist inzicht in te kun-
nen krijgen (zie blz. 42). Lewandowsky (185) legde immers nog
eens de nadruk op het verschil tusschen de vasculaire en epitheliale
allergie. Een stof als jodoform zou nooit granulatie-weefsel prikke-
len bij allergische individuen. Daartegenover staat dat Mayer
(185) positieve kras-reacties zag bij zijn eczeemlijders door ursol.
MüLLER (199) kon bij een zijner experimenteel percutaan-gesensi-
biliseerden voor ursol eenmaal een late papuleuse reactie opwekken.
Ensbrunner (81) beschreef vroege en late reacties bij een geval
van exogene terpentijn-dermatitis en in enkele gevallen van haema-
togeen-ontstane salvarsan-dermatitiden en jaeger (129) verwekte
hij zijn geval van jodium-idiosyncrasie daarentegen een eczema-
teuse reactie na intracutane injectie van 2 % NaJ; of deze werd
voorafgegaan door een urticarieele, wordt niet gemeld.
Deze gegevens zijn een aanwijzing, dat in sommige gevallen
naast een epitheliale ook een vasculaire idiosyncrasie aanwezig is;
zij zijn echter te zeldzaam om met Urbach (308) te concludeeren,
dat de huid ondanks het anatomisch onderscheid tusschen epidermis
en cutis als een functioneele eenheid is te beschouwen.
Omtrent het tweede criterium van DoERR (blz. 3): de speci-
ficiteit der overgevoehgheid bij eczemen, heeft men in de vorige
bladzijden reeds enkele bijzonderheden kunnen lezen. Waren dit
alles vnl. monovalente specifieke idiosyncrasieën, ook komen poly-
valente specifieke voor, die vooral door Bloch (33) zijn besproken.
Door op groote schaal bij eczeem-lijders en huidgezonden een 8-ta]
Stoffen (3.5 % formaline, tinct. arnica, terpentijn, sublimaat 1/1000,
chinine hydrochlor 1 %, jodoform, primula en leucoplast) geduren-
de 24 uur op de huid te plakken, vertoonden van de „normalenquot;
Sj/^ % een eczemateuze reactie (waarvan 34 polyvalent), tegen-
over bij eczeempatiënten in 35 % (waarvan % polyvalent). Blu-
menthal (36a) kreeg dezelfde uitkomsten, Steiner (282) vond bij
10 % der normalen eczeem-reacties, maar hij gebruikte hoogere
concentraties. Er blijkt dus hieruit dat er „latente eczeemlijdersquot;
bestaan, die alleen vrij blijven door afwezigheid van contact met de
voor hen schadelijke stof (Bloch (33)), iets waarop echter, zooals
bij het bakkers-eczeem besproken zal worden, toch wel uitzonde-
ringen bestaan (zitske (349)).
Eenmaal manifest eczeempatiënt, sensibiliseert de persoon zich
steeds voor meer stoffen, om tenslotte ook op banale prikkels met
eczeem te reageeren — een helaas maar al te bekend feit.
Noch Jadassohn (133), noch Bloch (33) hebben de grens tus-
schen polyvalente specifieke en aspecifieke overgevoeligheid kunnen
aangeven. De polyvalentie voor chemisch zoo uiteenloopende stof-
fen als in de gevallen van Bloch, pleit feitelijk nog meer voor aspe-
cificiteit dan het feit dat ook banale prikkels, waarvoor men zich
toch makkelijker kan sensibiliseeren, eczeem veroorzaken. Om zich
op grond van deze gegevens met Bloch te keeren tegen de theorie
der ,,eczematose of eczeemziekte door stofwisselingsstoornisquot;
(Brocq) lijkt voorbarig. Het is waar, men heeft nog nooit één
ervan met regelmaat kunnen aantoonen (Bloch (33)), hoewel zijn
leerling schürch met beta-oxyboterzuur eenmaal eczeem heeft ver-
wekt. Aan de andere kant is de overeenkomst met de vulnerabiliteit
van de huid in bepaalde stadia van lichen ruber planus of psoriasis
toch wel zeer opvallend. Hoe dit zij, om uit te maken of een prik-
kel specifiek allergisch werkt, moet men, evenals bij de overdracht
van allergie voor primair-toxische stoffen steeds controlen met
serum van gezonden gedaan worden, in deze gevallen ook con-
troles doen met andere chemische stoffen (Ensbrunner (80)), die
geen eczeem bij de lijder verwekken. Dat polyvalente overgevoelig-
heid ook kan berusten op chemische overeenkomst (groep-reacties),
blijkt uit de onderzoekingen van Urbach (306) (phenolen), Bloch
(33) (chinine), Mayer (196) (chinon-derivaten), Schwarzschild
(264) (orthoform). Frei (90) (anorganische arseenverbindingen).
Bijzonderheden omtrent het 3e criterium van Doerr (zie blz.
8) vindt men in het eerste hoofdstuk besproken. De eenvormigheid
der eczemateuse reactie op de chemisch meest uiteenloopende stof-
fen maakt het duidelijk, dat deze onafhankelijk is van de samen-
stelling van het aetiologisch agens, terwijl het argument, voor de
vaten wel geopperd, dat de huid slechts monotoon kän reageeren,
tenietgedaan wordt door het maar al te bekende groote aantal huid-
ziektenbeelden. De onafhankelijkheid van de pharmacologische i.e.
celtoxische werking werd door BloCH's (34) sensibilisatie-proeven
met applicatie op verschillende plaatsen nader uitgewerkt, terwijl
ook de (overigens zeldzame) aantoonbaarheid van reaginen in de
gevallen van verkregen overgevoeligheid voor stoffen met zeker
celtoxische werking, als mosterdolie (Rajka (234)) voor een aparte
plaats der sensibilisatiegevolgen pleit. Practisch is van belang, dat.
als een persoon een eczemateuse reactie vertoont na contact met
een stof in een concentratie, voor normalen onschuldig, iets anders
aanwezig is dan een versterkte gevoeligheid alleen, maar dat van
idiosyncrasie of allergie gesproken moet worden met prognostische
consequenties.
PASSIEVE OVERDRACHT.
Hoewel al veelvuldig ook bij deze vorm van huidziekte allergie
als basis genoemd is, zijn de resultaten van de passieve over-
dracht nog niet zoo, dat men zeggen kan, dat elke eczeem-reactie
op een antigeen-antistof berust.
De PRAUSNiTZ-KÜSTNERsche methode heeft, vergeleken met de
mislukt te beschouwen overdrachts-resultaten op cavia's door
Bruck (49) en Klausner (150), slechts in de gevallen van Biber-
STEIN (27) (atropine „dermatitisquot;), BERNSTEIN (18) (neosalvar-
san en kwik), Ensbrunner (81) (terpentijn), een positief resul-
taat gehad en dan nog meestal in de vorm niet van een eczeem-
reactie, maar als een late papuleuse.
Eerst door de methode van Königstein-Urbach (307) is het
gelukt hierin verbetering te brengen, en door deze methode is men
erin geslaagd, de allergie in de vorm van een eczeem over te dragen.
Bij de patiënt wordt door middel van een cantharidine-pleister
of door koolzuursneeuw een blaar getrokken. Van het blaasserum
wordt 0.1 cc. intracutaan bij een tevoren voor het agens onge-
voelig gebleken, normale persoon ingespoten. De hierdoor ont-
stane lichte zwelling en roodheid kan 12—24 uur blijven bestaan,
soms 48 uur. Daarna wordt het allergeen geappliceerd, intracutaan
of percutaan, in de concentratie, die bij de lijder een reactie ver-
oorzaakte. Treedt dan een reactie op in de vorm der huidziekte
van de patiënt en zijn controles met normaal blaasserum en een
ander agens negatief, dan mag men de passieve overdracht als
geslaagd beschouwen en is de proefpersoon dus tijdelijk en plaatse-
lijk passief-gesensibiliseerd. Het verschil met de P.-K. overdracht
bestaat dus hierin, dat men in tegenstelling tot de vrij-circuleeren-
de reaginen hier de ,,histiogenequot; voor overdracht gebruikt.
Urbach (307) deelt dan als eerste een geval mede van over-
gevoeligheid in de vorm van eczeem, waarbij de overdracht gelukte
in de vorm van een late papuleuse reactie op de gesensibiliseerde
plek bij de proefpersoon nu intracutane injectie. Later had hij met
terpentijn-, primula- en pyramidon-overdrachten slechts wisselen-
de uitkomsten.
De meeste kans, om deze te verkrijgen, heeft men door niet een
blaar te trekken uit normaal-uitziende, maar uit nog zieke huid
of ter plaatse van een genezen plek. Het allergeen zal men, al naar
gelang van de uitslag der intracutane of percutane proef bij de
patiënt, ook op de passief-gesensibiliseerde plaats op dezelfde wijze
aanwenden, om de beste kans te hebben op een overeenkomstig
klinisch beeld.
In aansluiting aan deze eerste onderzoekingen zijn een reeks
proefnemingen met deze methode verricht, waarvan om het theo-
retisch belang, nauwkeurig verslag zal worden gedaan.
PeRUTZ (223) kon bij een volgend onderzoek met de inhoud van een
dermatitis-blaasje een jodoform-allergie overdragen in de vorm van een
eczeem, na percutane applicatie van jodoform op de passief-gesensibili-
seerde plaats. Andere methoden werden niet verricht. Hetzelfde was te
bereiken voor een terpentijn-dermatitis. Met rossner (224) samen gelukte
het, bij één der proefpersonen zelfs door op eenige afstand van de met
blaasjesserum gesensibiliseerde plek het allergeen te plakken, een reactie
op afstand te provoceeren ('primula-eczeem).
FuhS en Riehl (92) onderzochten een geval van urticarieel neo-
salvarsanexantheem, waarbij de percutane reactie positief uitviel, de intra-
cutane tijdens het exantheem negatief. De met blaasserum passief over-
gevoelig gemaakte plek reageerde na percutane proef met eczeem. Tevens
bleek de geheele huid gesensibiliseerd en volgden op de therapeutische
neosalvarsan-injectie bij de proefpersoon lichte algemeene verschijnselen
en opvlammen van de huidplekken. Later zag RlEHL Jr. (244a) reactie
op afstand optreden na passieve overdracht van een neosalvarsan-allergie,
die in de vorm van een dermatitis (de plakproef met het allergeen was
bij de patiënt positief) door intraveneuse injecties was ontstaan. Bij al
deze onderzoekingen mislukten de P.-K. overdrachtsproeven.
Biberstein (27) ging bij een locale atrolpine-dermatitis, waarbij de
huid na intracutane injectie met een papel reageerde, de overdrachtsmoge-
lijkheid na. Met blaasserum en intracutane na-injectie kreeg hij wisselende
uitkomsten en tegenover controles slechts versterkte reacties.
Bij een geval van asperge-eczeem zagen HAJOS en MOHRMANN (110)
een roodheid en zwelling, 48 uur na percutane aspergesap-applicatie op de
door cantharidineblaasserum gesensibiliseerde plaats. Zelfs werd een
haardreactie opgemerkt na applicatie op afstand. Controles met normaal
blaasserum en met dat, getrokken op gezonde huid van de patiënt, waren
negatief BRANDT en KONRAD (42) wijzen nog eens op het door URBACH
geconstateerde verschil in vorm bij de passieve sensibilisatie met bloed-
serum of met blaasserum te verkrijgen. Bij de eerste trad nl. een urtica
op, bij de tweede een late papuleuse reactie na intracutane injectie.
Bij een geval van allergie voor in luotest aanwezig konijnenserum (intra-
cutaan urtica gevolgd door papel) was het hun mogelijk, beide reacties
bi) eenzelfde persoon op te wekken, waarbij de geheele huid tijdelijk pas-
sief-gesensibiliseerd bleek. Bij een dergelijk onderzoek van FASAL (ÖJ)
waren de verschillen minder opvallend. KONRAD's (161) proefpersonen
bleken eveneens tijdelijk over de geheele huid na overdracht van een
orthoform-allergie in de vorm van dermatitis, de P.-K. overdracht mislukte.
Tenslotte meenen BERNSTEIN en VOGT (18) dat de ware celgebonden,
de „sessielequot; reaginen, nooit zijn aangetoond. Gelukte bij hen een over-
dracht met blaasserum (bij gevallen van neosalvarsan-dermatitis en een
locaal kwikeczeem met positieve percutane reacties), dan was dit ook het
geval met bloedserum. Mislukten beide methoden (bij een kwik-, ,odoform-
L resorcine-eczeem), dan kon met een afkrabsel van epidermiscellen, waar-
van dan toch verondersteld moest worden, dat zij reagine-houdend zouden
zijn. evenmin een passieve sensibilisatie bereikt ^«orden
Een zeer systematisch onderzoek deed ENSBRUNNER (81) bij een geva
van terpentijn-dermatitis en vond in tegenstelling met BERNSTEIN dat het
blaasserum-effect, wat passief-sensibiliseerend vermogen fangaat hoog-
stens versterkt kan worden door een passieve P.-K. overdrachtsmogelijk-
heid, maar dat alleen in het acute stadium deze vrije reaginen voorkomen
bij dermatitis; met blaasserum van genezen of gezonde huid getrokken,
was nog veel later passieve sensibilisatie te bereiken. Zeer talrijk zijn deze
berichten over de aanwezigheid van specifieke reaginen dus niet.
Daarnaast hadden NATHAN en MUNK (205) geen succes bi, een neo-
salvarsaneczeem. SULZBERGER (294) bij chinine-, kwik- en leucoplast-
eczeem. BLUMENTHAL (36a) bij aniniline, salvarsan. jodoform, chmme,
primuladermatitis en twijfelachtig bij laurier-olie-idiosyncrasie.
Deze overdrachtsproeven samenvattend, komt men tot de con-
-ocr page 64-clusie, dat tegenover vele negatieve meerdere overtuigend-positieve
resultaten staan; eczeem kan dus worden overgedragen in de vorm
van eczeem; anders gezegd: het vermogen van een allergisch per-
soon, om op een bepaalde substantie met eczeem te reageeren, is
over te brengen op een normaal individu en wel door middel van
het bloedserum of blaasserum van de eczeemlijder. Hiermee is dus
ook het laatste criterium van Doerr's allergiebegrip vervuld, al
zal men zich door de onbekendheid van de antistoffen voorloopig
nog voor generalisatie moeten hoeden en in alle gevallen, waar
geen reaginen aantoonbaar zijn, van idiosyncrasie blijven spreken.
Dat eczeem een allergische reactie kan zijn, is hiermee voldoende
aangetoond.
Op grond van negatieve resultaten van passieve overdracht met
bloedserum wijst Bloch (36) daarbij vooral op de transplantatie-
proeven uit de school van Naegeli (203), die de cellulaire aan-
wezigheid van reaginen aantoonden. Door een huidveld, dat steeds
de zetel was van een fixe exantheem door antipyrine, bij dezelfde
patiënt volgens Thiers te transplanteeren op een gezonde plek
en na genezing per primam de man weer antipyrine te geven, zag
hij, dat de getransplanteerde huidlap weer als van ouds mederea-
geerde. De gezonde epidermis op de oude exantheem-plaats vast-
gegroeid vertoonde geen bijzonderheden. Urbach (310, 311) deed
dergelijke waarnemingen.
Deze bevindingen werden nog gesteund door de invitro-experi-
menten, waarbij stukjes epidermis met cutis, geëxcideerd uit een
fixe exantheem-plek, in een oplossing van het medicament werden
geworpen. Na 24 uur bleken er typische spongiotische verande-
ringen in de epidermis te zijn opgetreden. Gelukte dit aanvankelijk
voor een antipyrine-exantheem (Naegeli (203)), na vele nega-
tieve resultaten van Fellner (jodet. kal.), Vasconcellos (subli-
maat en perubalsem), Stalder (Naegeli (204)) (formaline, pelli-
dol), had Tsanck (302) bij jodoform-dermatitis nog eens succes,
Fellner (85) bij een urticarieel fixe exantheem door veramon
(hoewel in de pyramidon-oplossing, die geen klinische verschijn-
selen gaf, hetzelfde gezien werd), en ook bij een urticarieel exan-
theem door coffetyline. Het meest opvallende hierbij was dat vas-
culair allergische huid (urticaria) hier epidermis-afwijkingen ging
vertoonen, wat ook in vivo, maar dan toch slechts zeer zelden, is
waargenomen nl. door FuHS en Riehl (95) en Urbach (307).
Al deze waarnemingen, gesteund door de histologische onder-
-ocr page 65-zoekingen van Bloch (36) en Jaeger (129), wijzen er dus op, dat
de primaire afwijking bij het eczeem gelegen is in de epidermis en
het eczeem, ontstaan door exogeen- of endogeen-inwerkende stof-
fen, kan berusten op een epitheliale allergie. Anderzijds blijkt het
uit de sporadische positieve urticarieele of papuleuse huidreacties
en de overdrachtsmogelijkheid van eczeem met bloedserum, dat de
reaginen zich ook aan vaatcellen binden kunnen.
desensibilisatie.
Door de uitvoerige mededeelingen van JadassOHN (132) van
zijn goede resultaten met desensibilisatie in een geval van kwik-
dermatitis, krijgt men een indruk van de mogelijkheden op dat
gebied.
Door toediening per os van stijgende hoeveelheden had ook
Perutz (224) succes bij acute terpentijn-eczemen, hoewel af en
toe haardreacties gezien werden. In chronische gevallen mislukte
deze methode herhaaldelijk.
Intracutaan werd door RiCHTER (242) het agens gegeven, na-
dat hij de dosis had opgespoord die geen urticarieele of papuleuse
reactie gaf. Trad deze onverhoeds toch op, dan had dit na aan-
vankelijk exacerbatie zelfs sneller genezing ten gevolge, iets wat
Walthardt (325) bij dieren met eczeem door nikkelsulfaat had
gezien en Müller (199) bij enkele personen in de loop der ursol-
sensibilisatie. Richter doet aldus mededeeling van neosalvar-
san-, solganal-, narcissen-, asters-, tulpen- en terpentijn-derma-
titis. Dat het idiosyncrasogeen daarna langs de oorspronkelijke weg
toegevoerd, weer verdragen wordt, meldt hij van neosalvarsan-,
subhmaat-,'lysol- en zeep-dermatitis en van twee bakkers-eczemen
door deeg en meel, terwijl voor jodium-, henna- (later bleek ursol
de oorzaak te zijn geweest!) en persil-huidziekten geen ongevoelig-
heid bleek te verkrijgen. Percutane proeven voor- of achteraf ont-
breken in zijn mededeelingen.
Raynaud (240) kon op deze wijze een cutane desensibilisatie
bereiken bij een neosalvarsan-erythrodermie. Ook Fasal (84) in
één geval; een anti-anaphylactische periode werd echter niet waar-
genomen. Met herhaalde cutireacties op verschillende plaatsen
hadden widal, Abrajvii en joltrain (334) succes bij een apo-
theker, lijdende aan een ipecacuanha-eczeem.
Behandeld door jausion (144) met subcutane toevoer van het
aetiologisch agens (anamnestisch opgespoord), bracht dit in een
groot aantal gevallen van contact-eczeem blijvende genezing (ook
weer zonder dat hij huidproeven vermeldt).
Percutaan tewerkgaande, dus op dezelfde wijze als de idiosyn-
crasie onstaan was, had Hajos (111) niet alleen klinische gene-
zing, maar ook desensibilisatie ten gevolge bij gevallen van ecze-
men door asperge, machine-olie, terpentijn; niet bij die door persil
en primula. Riehl Jr. (244a) meent hetzelfde te hebben bereikt
langs deze weg bij een urticarieel neosalvarsan-exantheem. Bij
Urbach's (315a) geval werd wel degelijk huid-ongevoeligheid
waargenomen, terwijl die van het slijmvlies bleef bestaan.
Dat tenslotte spontane plaatselijke desensibilisatie op kan treden
zelfs na zeer heftige reacties kan men uit Jadassohn's (132) ge-
val concludeeren, iets wat echter zeer zeldzaam is. Immers typisch
voor idiosyncrasie en practisch van de grootste beteekenis is juist
de hardnekkigheid (Bloch (34), Blumenthal (36a)), hoewel aan
de andere kant ook door anderen na sensibilisatie deze spontane
verdwijning is beschreven (pick (226), Blumenthal (36a), Ur-
bach (306)).
Waarop deze verschillen berusten is nog onbekend. Of van ware
desensibilisatie of slechts van gewenning gesproken kan worden,
blijft ook in vele gevallen onzeker. Immers aspecifieke ongevoelig-
heid bij alle mogelijke eczemen bereikte Geiger (98) met percu-
tane terpentijn-applicatie, terwijl Jadassohn (132) opmerkte, dat
na de tweede of derde terpentijn-applicatie de ontstekingsreactie
steeds minder wordt, hetgeen Lehner en Rajka (181) later voor
intracutane injecties terugbrachten op ontstekingremmende stoffen.
Alleen overdrachtproeven voor en na dergelijke behandeling ver-
richt, kunnen op de duur hierover uitsluitsel geven.
ECZEEM BIJ BAKKERS.
De mogelijkheid dat bij de broodbereiding behalve chemisch be-
kende stoffen, ook een dagelijks-gebruikt voedingsmiddel een aan-
deel toekomt in het ontstaan van het eczeem bij bakkers, maakt
een afzonderlijke bespreking wenschelijk.
Evenals ieder andere arbeider staat ook de bakker bloot aan
de inwerking van de voor hem schadelijke stoffen uit het beroep.
Steeds weer bestaat er de tegenstelling tusschen de bruikbaarheid
van een grondstof in het productieproces en zijn schadelijkheid
voor het individu, werkzaam in het bedrijf. Vervanging van de
obligaat-toxische stoffen door andere, minder giftige, of bescher-
ming van het individu tegen de inwerking ervan b.v. door mecha-
nisatie van de betreffende phasen in het proces, zijn de belang-
rijkste methoden bij het zoeken naar een uitweg in deze moeilijk-
heden. Hiertoe wordt eerst om hygiënische redenen overgegaan,
als voldoende gebleken is dat er samenhang bestaat tusschen de
ziekte van de persoon en het schadelijk agens in het bedrijf. Be-
kendheid met de samenstelling der grondstoffen is dus een eerste
vereischte ter verkrijging van inzicht en de Pathogenese van een
beroepsziekte, waarbij wat het „eczeemquot; betreft de huidfunctie-
proeven der laatste jaren nieuwe mogelijkheden hebben geschapen.
Nu men sinds Bloch (33), Biberstein (28), Müller (199)
weet, dat zoowel na monovalente als polyvalente sensibilisatie in
de vorm van eczeem de huid hernieuwde inwerking monotoon be-
antwoordt met deze huidziekte, moet men er vooreerst afstand van
doen de pharmacologische werking als criterium voor een beroeps-
eczeem op te werpen, zoodat het dus volkomen buiten het terrein
der bedrijfsvergiftigingen valt.
Maar zelfs bij aanvaarding van samenhang van een bedrijfsstof
en de huidafwijking was de relatieve goedaardigheid van het ec-
zeem en de persoonlijke factoren, die bij het ontstaan ervan een
rol spelen, de reden, dat de beslissing in de bovengenoemde tegen-
stelling van belangen slechts zelden absoluut ten gunste van de
individuen behoefde uit te vallen en men meestal kon volstaan met
quantitatieve verandering te brengen in de wijze van contact.
Verschillende oorzaken werden nml. in de literatuur voor ec-
zemen bij bakkers opgegeven.
De Jong (147) achtte de zoutkristallen, die na het mengen van
het deeg op de armen door indrogen ontstaan, van groot belang,
zooals dit ook bij haringzouters het geval is. ParSON (215a) noem-
de daarnaast nog de mogelijkheid van gist en suiker, vochtige
warmte als schadelijke momenten. Kon MuiVlMERY (204) bij een ge-
val uit eczeemblaasjes een schimmel kweeken, die bij hemzelf ook
eczeem veroorzaakte, Tancard (297) was de eerste die de aan-
dacht vestigde op het kalium-persulfaat, dat als verbetermiddel
toegevoegd, bij een groot aantal bakkers eczeem veroorzaakte, zoo-
dat hier epidemiologisch van beroepseczeem gesproken kon worden.
Percutane sensibilisatie-proeven werden al door Pr. White
(231) gedaan, waarbij hij van de verschillende meelproducten de
fijngemalen zemelen als eczeemverwekkend agens kon aantoonen,
in lichtere graad ook enkele verbetermiddelen; echter niet deeg,
waarin een verbetermiddel verwerkt was, hoewel hij 8 weken lang
2 uur daags appliceerde. Hij concludeerde hieruit, dat anaphylac-
tische sensibilisaties (immers urticarieele en exanthemen ontbraken
steeds) geen aandeel hadden in het ontstaan van bakkers-eczeem.
Stern (290) kwam tot dezelfde conclusie als Parson (215a), hoe-
wel hij drie gevallen mededeelde van aan-eczeem-lijdende-bakkers
die op verbetermiddelen reageerden: één kreeg na een plakproef
zelfs een algemeene uitzaaiing van eczeem, een ander genas door
verandering van bakkerij, waarin de betreffende stof niet gebruikt
werd. Ook Mühlpfordt (197b) zag een eczeem, te wijten aan
ammonium-carbonaat bij een bakker.
Aangezien men wist dat behalve epitheliale ook vasculaire
allergie door chemische stoffen kon worden verwekt, is men voor-
al bij combinaties van eczeem en ziekten, waarvan men vermoedt
dat zij op vaat-overgevoeligheid berusten, ook intracutane en kras-
reacties gaan verrichten.
ScHMiDT (261) verrichtte dus behalve plakproeven met ver-
betermengsels in substantie, (waardoor hij naast vele positieve re-
acties ook eenmaal een haardreactie met gegeneraliseerde derma-
titis zag optreden), ook de bovengemelde intracutane reacties met
extracten van meel, bereid volgens Storm van Leeuwen (285).
Bakkers met eczeem aan handen, armen en gelaat vertoonden
allen een positieve intracutane reactie op verbeterd of zuiver
tarwemeel en puur roggemeel, degenen met eczeem aan de han-
den vertoonden voor de helft een vaatovergevoeligheid. De over-
dracht volgens P.-K. was herhaaldelijk positief, zoodat hij meende
eczeem bij positief reageerende bakkers als allergische huidziekte
te moeten beschouwen.
Beroer (16) zag onder 37 gezonde bakkers bij 31 positieve
kras-reacties met meelextracten, echter ook af en toe bij niet-
bakkers.
Van Vonno en Struycken (318) in Nederland berichtten in
een voorloopig rapport omtrent hun eerste proefreeks, waarin zij
bij 90 % der eczeemlijdende en bij 50 % der gezonde bakkers posi-
tieve intracutane reacties kregen, vooral met eigen meel. Uit latere
mededeelingen (319, 320) bleek, dat zij met de intracutane methode
nooit op verbetermiddel „multaglutquot; alleen een urticarieele reactie
zagen, maar dat dan ook steeds de patiënt vasculair-allergisch re-
ageerde op een extract van zuiver tarwe- of rogge-meel. Het is
te begrijpen, dat bij kunstmatige menging van meel en „multaglutquot;
in de verhouding waarin het door bakkers gebruikt wordt, d.i.
1 gram op 10 K.G. meel, de reacties sterker werden, wat zich
vnl. uitte in de roode hof, terwijl de urtica iets kleiner was. Nog
later (321) deelden zij mede, dat toch 14 % der 17 patiënten uit-
sluitend op verbetermiddel positief reageerde.
Ook Zitske (348) zag in aansluiting aan haar eerste onderzoe-
kingen (347) toename der positieve intracutane reacties, als zij
eerst onderzocht uitsluitend met meel en daarna met meel waarin
verbetermiddelen waren gemengd (41 % tegenover 67 %). Even-
als v. vonno en Struycken (320) bemerkte zij geen verschil voor
inlandsche of buitenlandsche soorten. Daarnaast deed zij echter
plakproeven met verbetermiddelen: 5 % kalium- en ammonium-
persulfaat-opL, 10 % calciumphosphaat-opl. en vond bij 67 % der
bakkers, die aan eczeem leden, duidelijke eczeem-reacties. Wat de
concentratie aangaat, kon zij met 5 % ammonium-persulfaatoplos-
sing nog een reactie verkrijgen als 1 % na 24 uur negatief was;
puur meel of verbeterd meel gaf opgeplakt nooit eczeem. Zij be-
sloot hieruit, dat niet de meelproteïnen, maar de chemische stoffen
via sensibilisatie verantwoordelijk waren voor het eczeem bij bak-
kers. waarmede overeen zou komen, dat sinds de invoering hier-
van het aantal door eczeem aangetasten sterk gestegen is. waar-
over immers ook Tancard (297) en schmidt (261) mededeeling
deden.
Hierbij moet nog vermeld worden, dat vasculaire sensibilisatie
-ocr page 70-niet alleen in het bakkersbedrijf, maar ook bij mulders bekend is.
Biberstein (30) zag nl. bij een mulder, die al 30 jaar asthma had
en slechts 18 jaar dit bedrijf uitoefende een sterke kras-reactie op
tarwe- en roggemeel; haver, rijst en aardappelen gaven geen re-
acties. P.-K.-overdracht voor tarwe positief. Noch wisselen van
beroep, noch diëet had eenig effect. Zelfs trad het eczeem (in de
vorm van eczematoid) pas op na de beroepswisseling. Van een
andere molenaar, die als kind dauwworm had, daarna alleen op
de dijen eczeem en vanaf H-jarige leeftijd vrijwel gegeneraliseerd
eczematoid had, vermeldt zitske (347) nadere bijzonderheden.
Hij werkte in zijn jeugd al in het bedrijf; de vader had asthma,
de grootvader eczeem, beiden waren mulders; met een tarwemeel-
extract kon bij een verdunning van 0.1 op 100 millioen een posi-
tieve reactie opgewekt worden. Een andere mulder, sinds 7 jaar
lijdende aan eczeem van de handen, beenen en voeten, reageerde
percutaan alleen op enkele meelsubstanties en wel in de vorm van
eczeem. Ook Berger (16), v. Vonno en Struycken (319) zagen
positieve reacties in dit beroep. Of in al deze gevallen het meel de
oorzaak van het eczeem of eczematoid is, werd niet door hen ver-
meld. Voor bleekmiddelen b.v. benzoylsuperoxyd werd nooit een
overgevoeligheid waargenomen.
Op deze gegevens baseerde zitske (346) de bestrijding dezer
huidziekte, die wegens de onvermijdelijke sensibilisatie gezocht
moest worden in de prophylaxe, waarbij zij ter opsporing van de
personen met „Ekzembereitschaftquot; (Bloch (33)) op groote schaal
bij aspirant-bakkers; Ie. intracutane proeven deed met 3 soorten
huidschubbenextract, (die in 13 % bij normalen en in 48 % bij
eczeemlijders positieve resultaten gaven) met een roggemeel- en
tarwemeel-oplossing, de laatste met verbetermiddel of puur; 2e.
percutane proeven met verschillende stoffen uit Bloch's (33)
proefreeks, verminderd met sterke concentraties van de meelver-
betermiddelen. Op grond van positieve reacties meende zij aldus
in totaal 7 % te moeten afkeuren; twee ervan, die toch in het be-
roep gingen, behielden hun polyvalente overgevoeligheid o.a. voor
ammonium-persulfaat, zonder eczeem te krijgen (!!). Van de toege-
latenen, waarvan een derde na Y^—l jaar gecontroleerd kon wor-
den, bleken anderzijds 10 % toch eczeem te hebben gekregen, en
voor 80 % positief op ammonium-persulfaat te reageeren, tegen-
over 10 % positieve reacties hierop, bij gezond geblevenen.
Deze resultaten verdienen een korte bespreking. Wat betreft de
localisatie, wordt steeds weer beschreven de aandoening van de
handen, armen, af en toe gelaat en hals (zie blz. 34). Slechts zel-
den worden eczemateuse aandoeningen op de voor eczematoid
typische plaatsen aangegeven. In Zitske's (347) geval betrof dat
een jongeman, die 10 jaar bakker is en 33^2 J^^r een eczematoid
had, terwijl in zijn familie van moederszijde asthma voorkwam. Zoo-
wel voor verbetermiddelen percutaan als voor meel intracutaan bleek
hij zeer sterk gevoelig.
Uit de gegevens van v. vonno en Struycken (319—321) en
zitske (347) is te concludeeren, dat zoowel vasculaire als epithe-
liale overgevoeligheid voor verbetermiddelen bestaat en vasculaire
alléén voor meelextract.
Is nu een uitsluitende vaatovergevoeligheid voor meel als oor-
zaak van het bakkerseczeem aan te zien? Berger (16) zag deze
ook bij gezonde bakkers en ook kon de positieve reactie verant-
woordelijk zijn voor een compliceerende rhinitis vasomotorica. Im-
mers sensibilisatie kan zeer goed via neus- of bronchiaal-slijmvlies
geschieden en een vasculaire huidgevoeligheid geven, waarop ten-
vslotte de diagnostiek bij hooikoorts en asthma berust. Over de
mogelijkheid van sensibilisatie per os wordt door niemand in dit
verband gerept (hoewel ook door alle bakkers twee tot driemaal
per dag „boterhammenquot; genuttigd worden), evenmin over de in-
vloed van deze opname per os op de huidverschijnselen bij vermij-
den van uitwendig contact. Toch zijn haardreacties ook in deze
vorm b.v. bij de medicamenteuse eczemen bekend (Jadassohn
(132), Peter (225), (zie blz. 38), terwijl uit Walzer's (327) proe-
ven blijkt, dat als-allergeen-werkzame verbindingen uit voedings-
middelen in het bloed kunnen circuleeren. Er bestaan dus nog
andere mogelijkheden van samenhang, dan alleen: secundaire
sensibilisatie voor meelproteïnen via de door-verbetermiddelen-
gelaedeerde, eczemateuse huid (ZlTSKE (348)) en: eczema ver-
oorzaakt door externe meel-sensibilisatie (v. VoNNO en Struycken
(319)).
Anderzijds mag men uit deze uiteenzettingen ook weer met
concludeeren, dat meel en eczeem bij bakkers niet met elkaar in
oorzakelijk verband kunnen staan.
Immers het blijkt b.v. uit de mededeeling van zitske (347) en
Pr. White (231) dat soms meelproducten percutaan geapphceerd,
eczeem kunnen verwekken. Sensibilisatie van caviahuid op deze
wijze met tarwemeelbrei mislukte echter aan Schneider (262).
Desensibilisatie met meelextract in stijgende dosen door intracutane
injecties had bij vermijden van uitwendig contact bij twee geval-
len, door zitske (347) medegedeeld, in zooverre succes, dat de
huidovergevoeligheid verminderde bij beiden. Een jongen, die eerst
een jaar aan eczeem van de handen leed, kon zijn werk weer
verrichten; een ander, die behalve eczematoid ook asthma had,
moest desondanks het beroep vaarwel zeggen. En tenslotte mee-
nen v. Vonno en Struycken (319) terecht dat, al gelukt het dan
niet een eczemateuze reactie met meel op te wekken, door het
stuiven van het meelpoeder in de rhagaden van de eczemateuze
huid of in kleine verwondingen als het ware steeds een kras-
reactie wordt verricht, waardoor de jeuk het eczeem zeker kan
onderhouden. Het kan dan door een geheel andere oorzaak (zie
boven) zijn ontstaan. Dït brengt met zich mede dat door zeer
goede verpleging der huid ook nä genezing van het eczeem, dit
door meelsubstanties niet behoeft te recidiveeren.
Bewijst een positieve reactie in de vorm van eczeem door een
percutane proef met b.v. ammonium-persulfaat, dat dit de oorzaak
van het bestaande eczeem is?
Ook dit is niet het geval.
Het groote materiaal door ZiTSKE (346, 349) bijeengebracht,
geeft hierin een beter inzicht. Een bakker kan als ieder mensch een
eczeem krijgen door andere oorzaak, waarop o.a. de jong (147),
Parson (215a) en Mujmaiery (201) wezen, dateerende uit een
tijd, dat verbetermiddelen nog niet algemeen gebruikt werden
(waartoe ook wellicht de 33 % negatief-reageerende bakkers be-
hooren, waarover ZiTSKE (346) schrijft, die wel verbetermiddelen
gebruikten); door de gelaedeerde huid is dan secundaire sensibili-
satie voor chemische stoffen zeer wel mogelijk tot aspecifieke poly-
valente overgevoeligheid toe, waarbij al deze stoffen een positieve
eczeem-reactie geven.
Eveneens moet men bedenken dat 10 % uit haar materiaal een
positieve reactie op deze stoffen had, zonder dat de betrokken per-
sonen aan eczeem leden. Ook waren bij na-onderzoek de wegens
hun positieve reacties afgekeurde aspirant-bakkers desondanks
zonder eenig bezwaar sinds 2 jaar werkzaam in het bedrijf. Daar-
bij was echter de concentratie van de stof, waarin zij werkten, on-
geveer 100 maal zwakker dan die, waarmede zij onderzocht waren.
Bestaat echter een monovalente of polyvalente idiosyncrasie.
-ocr page 73-zich uitend in een eczemateuse huidreactie met de in het beroep
voorkomende concentratie bij een bakker die, vroeger gezond, ec-
zeem heeft gekregen, dat snel geneest tijdens staken der arbeid en
even snel recidiveert bij hervatten daarvan, dan pleit dit ten sterk-
ste voor een verworven idiosyncrasie als oorzaak van het eczeem.
Het aandeel van de stoffen in het ontstaan of onderhouden van
het eczeem, waarvoor bij de patiënt een vasculaire overgevoelig-
heid of allergie bestaat, dient nog nader te worden onderzocht
(o.a. door provocatieproeven) alvorens tot verstrekkende conclu-
sies gerechtvaardigd te zijn.
ECZEEM BIJ KINDEREN.
De dauwworm zou geen aparte bespreking behoeven als niet
Gyorgy, Moro en Witebsky (106—109) tusschen 1930 en 1932
een reeks onderzoekingen hadden gedaan omtrent de vasculaire
allergie voor kippeneiwit, die bij een deel der eczemen bij zuige-
lingen zou bestaan in een grooter percentage dan bij normale kin-
deren van gelijke leeftijd.
Na te zijn opgespoord door de huidreactie in navolging van
ScHLOSz (259). Blackfan (31), O'Keefe (211). Shannon (271)
en positief bevonden zij „eczema verumquot; in 80 % (tegenover 4 %
bij zuigelingen, lijdende aan dermatitis seborrhoides, erythema my-
coticum of erythrodermie v. Leiner, terwijl normale kinderen
steeds negatief reageerden), bleken er ook complementbindende
antistoffen in hun serum te circuleeren. Opvallend was hierbij dat
complementbinding eerst aantoonbaar was bij zeer sterke eiwit-
verdunningen, n.1. tusschen 3 X 1/lO.OOOste en 3 X 1/10.000.000ste,
hetgeen geweten moest worden aan „Ueberschuszhemmungquot;. Was
bij deze kinderen, die de „eczeemzönequot; vertoonden steeds de P.-K.
overdracht positief, bij kunstmatig gesensibiliseerden was deze
negatief en de complementbindingsreactie slechts aantoonbaar bij
geringe eiwitverdunningen. Werd het serum verdund, dan trad
weer de binding in de eczeemzöne op, zoodat men moest besluiten
dat bij kinderen, lijdende aan een ,,eczema verumquot;, een relatief
laag titer bestond tegenover kippeneiwit, in vergelijking tot experi-
menteel gesensibihseerden, ondanks de negatieve P.-K. overdracht
bij deze laatsten.
Behalve dat zij meenden, dat de eiwit-reactie diagnostische
waarde had om dit eczema verum van andere huidziekten, die se-
cundair geëczematiseerd waren, te onderkennen, wilden zij ook
de eigenaard van dit huidlijden (hardnekkigheid, heftige jeuk-
aanvallen, sterke neiging tot natten) aan deze allergie toeschrijven.
Zij konden echter slechts in enkele gevallen gunstige invloed van
onthouden van ei in eigen voeding of die der moeder of der min
waarnemen of exacerbaties opwekken door eiwitgebruik.
Overigens gaven pogingen tot desensibihsatie, hetzij intracutaan,
percutaan of per os, steeds verergering en viel de percutane reactie
met eiwit altijd negatief uit, tenminste in de vorm van eczeem;
wel was door inwrijven urticaria te verwekken.
Wat betreft de eigenaardigheden der complementbindings-
reactie en de P.-K. overdracht: deze zijn in latere onderzoekingen
van Adelsberger (2), WoRiNGER (340) en Sharma (272) beves-
tigd, hoewel Zitske (345) maar zelden een binding kon aantoo-
nen, met welk serum de P.-K. dan weer negatief was af en toe.
Ook ei-eiwitten van andere vogels gaven af en toe positieve reac-
ties (Buchard (51)).
De klinische beteekenis der reactie is langzamerhand beperkt
geworden. Zonder een percentage aan te geven, was de aanwezig-
heid der positieve reactie dus door de Amerikanen ScHLOSZ (259)
en White (336) al aangegeven.
Sallenbach (256a) vond bij eczeem-kinderen 50 % positieve
reacties, ZlTSKE 40 %, Buchard 68 echter scheidden zij niet
dat eczema verum af van de dermatitis seborrhoides, omdat dit
hun inziens klinisch niet mogelijk is.
Rosenbaum (247) die dit wel deed, kwam tot 50 %; hij gaf aan
dat het gemiddelde der behandelingsduur van eczemen met een
negatieve, tegenover die met positieve reactie slechts 7 dagen be-
droeg. Ook zag hij bij 16 gezonde zuigelingen een positieve reactie;
ondanks dit kon door eiwit-toevoer geen eczeem worden opge-
wekt. Ook Haxthausen (119) kon geen directe invloed waarne-
men, evenmin Sallenbach (256a) en Adelsberger (2).
Aan het bezwaar dat ook zuigelingen, die uitsluitend met moe-
dermelk gevoed worden, positieve eiwitreacties vertoonen, is in
zooverre tegemoet te komen door het opperen van de mogelijkheid
dat:nbsp;^
1ste diaplacentaire passieve sensibilisatie door Ratner (238) bij
cavia's is waargenomen, waar ook de positieve complementbin-
dings-reactie bij pasgeboren zuigelingen (Strobl en Wazitsky
(291)) voor pleit; echter zagen Bell en EriksON (14) bij asthma-
tici met vrije reaginen (P.-K. overdracht positief) bij hun pasge-
borenen nooit een positieve huidreactie voor de allergenen.
2e. actieve sensibilisatie kan voorkomen door opname per os
van eiwit, overgegaan in de moedermelk (Shannon (270), Strobl
en Wazitsky (291), Donally (72)), zoodat b.v. na drinken van
deze moedermelk door een gezonde zuigeling bij hem een passief-
gesensibiliseerde plek na 40 min. een urticarieele reactie gaat ver-
toonen (een positieve overdracht dus volgens Walzer (328)).
Smith en Bain (276) hebben dit niet kunnen bevestigen. Tenslotte
konden Bloch en Prieto (35) en ook Buchard (51) door een
percutane proef met eiwit een eczemateuse reactie opwekken bij
een zuigeling, lijdende aan een uitgebreid eczeem, maar die door
het eten van ei een urticaria-aanval kreeg, zonder de minste on-
gunstige invloed op eerstgenoemd huidlijden, iets wat later ook
door schoonenberg (263) en Buchard (51) werd waargenomen.
Na al deze tegenwerpingen blijven er dus over de enkele goed-
waargenomen gevallen van moro (106), White (336), Cranston
Low (65), O'Keefe (210), Shannon (270), waarbij eliminatie of
provocatie wel degelijk effect had.
Voor het ongetwijfeld veelvuldig samengaan van eczeem en ei-
witallergie bij'zuigelingen heeft worlnqer (340) het woord „para-
allergiequot; gevonden, d.w.z. het allergeen is niet de oorzaak van de
ziekte, de allergische toestand wel de bodem waarop de ziekte
ontstaat.
Adelsberger (2) en Bratusch-Marrain (43) nemen aan, dat
deze dermo-allergie alleen een teeken is van aspecifiek-versterkt
reactievermogen van de huid en aangezien dat ook een der ken-
merken is der exsudatieve diathese van Czerny, meent RoST (250)
verband te moeten leggen hiertusschen en de gemakkelijke sensi-
biliseerbaarheid van het individu.
Deze opvattingen worden gesteund door de resultaten van
Buchard (51), die met eiwit intracutane en intramusculaire sensi-
bilisatieproeven deed bij zuigelingen. Weliswaar bleken normalen
en eczeemlijders beiden gemakkelijk te sensibiliseeren, maar bij de
eerstgenoemden zag hij slechts late papuleuse reacties, bij de laatst-
genoemden direct urticarieele. Dit komt overeen met de onderzoe-
kingen van Brunner (50) met serum bij normale personen en
asthmatici, die ook sneller urticarieel reageerden.
Toch is het percentage positieve complementbindingsreacties
voor kippeneiwit op die leeftijd bij exsudatieve kinderen niet ver-
hoogd volgens Strobl en Wazitsky (291). Of op den duur zal
blijken, dat het verloop der reactie prognostische waarde heeft om
te bepalen, welke van deze eczeem-kinderen later na een latentie-
periode eczematoid zullen krijgen, zal nader moeten worden uit-
gezocht.
Ook voor koemelk bestaat herhaald een positieve huidreactie
(Salès en Verdier (256)), zoowel bij gezonden als bij eczeem-
kinderen. Volgens MORO (108) is deze alleen door een intracutane
proef op te wekken. De P.-K. overdracht is dan eveneens steeds
met het serum uitvoerbaar (moro (108)). Strobl en Wasitsky
(291) toonden ook weer complementbindende-antistoffen aan. O'
Keefe (210) zag een geval van asthma en eczeem, genezen door
onthouden van melk. roblnson (246) en ZiTSKE (345) melden
waarnemingen omtrent temporaire vasculaire allergie zonder aan-
toonbare aetiologische samenhang, terwijl deze overgevoeligheid
ook kan blijven bestaan na het genezen van het eczeem. Ratner
(239). O'Keefe en Rackeiviann (209) vonden huidreacties voor
vleesch en tarwe, onthouding waarvan recidief kon worden voor-
komen.
Uit dit overzicht blijkt wel dat men, wat de reacties betreft,
zich dezelfde beperkingen bij de interpretatie moet opleggen als
bij volwassenen en dat voedingsmiddel-allergie slechts een klein
aandeel toekomt in de pathogenesis van het zuigelingeneczeem
(v. Leeuwen (175)).
Tenslotte meenen PecK en SaloMON (220a) dan ook aan huis-
allergenen, die bij volwassenen veelvuldig een rol zouden spelen,
een aandeel in het onderhouden van het eczeem te moeten toe-
schrijven.
ECZEMATOID.
Ook vóór Rost (250) was de groep van eczemen, die hij om
hun bijzondere pathogenese met eczematoid betitelde, door andere
onderzoekers in de tijd der klinisch-morphologische klassificatie
al met een aparte naam begiftigd. Zoo sprak Besnier (19) van
prurigo diathésique. Brocq (46) paste het in zijn schema der
neurodermatiden als „névrodermite multiforme à forme objective
eczémato-licheniennequot;; Unna noemde het eczema flexurarum; de
Angelsaksers spraken van neurodermitis disseminatus, later van
„allergie dermatitisquot; en „atopic dermatitisquot; (Baleyat (12)).
De redeii, waarom zij allen op klinische gronden tot deze af-
zondering kwamen, wordt zeer karakteristiek uitgedrukt door
Besnier (19), reeds in 1892:
Leur symptôme premier et leur premier symptôme est Ie prurit,
prurit intense, rémittent, exacerbant, à paroxysmes nocturnes, à
rémissions et à exacerbations saisonnières. Très ordinairement il
apparait dès la première enfance ou dans la jeunesse, mais aussi
dans les autres âges, d'une manière souvent insidieuse et presque
toujours larvée. Caractère absolument fondamental, aucune des
lésions qui l'accompagnent ou qu'il provoque n'est spécifique; dans
le premier âge, ce peut être l'une quelconque des nombreuses va-
riétés des érythèmes infantiles, des urticaires et des pseudo-lichens,
ou l'une des formes d'eczématisation ou de lichénisation de la peau
que le vulgaire réunit sous le nom de gourmes.
Plus tard, quand la maladie sera constituée, on verra encore par-
fois reparaître quelques-unes de ces formes, mais ce seront surtout
les lichénisations en papules ou en plaques ou en grandes nappes,
et, au moment des paroxysmes l'eczématisation, sous les formes
variées de l'eczéma figuré, diffus, impétigineux, etc.
Quand la maladie débute dans la première enfance, elle peut en
rester aux linéaments, demeurer fruste, avorter, ou, après quelques
années de durée, avoir une intermission plus ou moins longue, ou
même définitive. Dans beaucoup de cas le processus abandonne
momentanément ou décidément la peau, pour avoir des localisa-
tions viscérales dont l'emphysème, l'asthme bronchique, le catarrhe
des foins, et plus rarement des troubles gastro-intestinaux con-
stitueront plus tard la manifestation prédominante.
Dans tous les cas où elle s'est une fois établie, même quand elle
a eu un agent provocateur extrinsèque, la maladie devient une pro-
priété morbide de l'individu, une diathèse de prurit, elle peut s'at-
ténuer ou s'éteindre, mais elle est rebelle à toutes les médications;
si elle se guérit ou s'épuise, on ne peut dire qu'on la guérisse ja-
mais. C'est une véritable diathèse prurigineuse avec lésions multi-
formes.
Rost en MarcHIONINI (250) hebben naar aanleiding van een
onderzoek van 260 gevallen de kenmerken nog eens nader om-
schreven. Zooals zij uitdrukkelijk te kennen geven, mag aan de
morphologie slechts een beperkte waarde worden toegekend.
De huidziekte treedt meestal op in de prille jeugd, n.1. tusschen
de 2e tot de 5e maand in de vorm van het eczema madidans et
crustosum (dauwworm), gelocaliseerd vnl. op behaarde hoofd.
Voorhoofd, wangen (terwijl de omgeving der mond veelal ge-
spaard blijft), later gevolgd door uitbreiding ook over het geheele
lichaam in verspreide plekken of diffuus.
Ondanks de uitgebreidheid en allerheftigste jeuk, die in aan-
vallen verloopt, blijft de algemeene voedingstoestand goed, hoewel
de huidziekte eveneens voorkomt bij hypertrophische of dystro-
phische zuigehngen. Bij een deel der kinderen geneest de aandoe-
ning langzamerhand in het begin of het einde van het tweede
levensjaar, om tusschen het 5e en 14e jaar te recidiveeren als ec-
zeem, gelocaliseerd vnl. in gelaat, hals, nek, elleboogsplooien, pol-
sen en knieholten, verloopend tot het 50ste jaar in exacerbaties en
remissies: de exacerbaties gaan gepaard met jeuk en sterk natten,
op alle plaatsen tegelijkertijd en optreden van nieuwe plekken op
armen, buik, boven- en onderbeenen; de remissies zijn gekenmerkt
door verflauwen der jeuk en het minderen der spongiose, zoodat
de huidaandoening bv. in elleboog, vinger- en knieholten objectief
moeilijk van prurigo circumscriptus te onderscheiden is. Bij de-
genen, die niet genazen na het eerste jaar, komt deze localisatie
eveneens langzamerhand tot stand; terwijl op het hoofd de aandoe-
ning dan meestal spontaan verdwijnt.
Anamnestisch is van belang het tegelijkertijd bij de patiënt voor-
komen van allergische ziekten als asthma, of hooikoorts, of af-
wisseling hiermede. Ook komen allergische ziekten veelvuldig bij
familieleden voor.
Wat de algemeene toestand der huid betreft, is deze geken-
merkt veelal door een grauwbruine tint, zij voelt droog aan en de
dermographie is wit of vertraagd.
Rost (250) nu is van meening op grond van het verloop der
huidziekte, de combinatie met andere exsudatieve ziekten bij de
patiënt zelve en in zijn familie, dat de personen, lijdende aan deze
ziekten, een erfelijke dispositie bezitten, welke hij vanwege de
overeenkomst der door hem gevonden „stigmataquot; dezer „aller-
gische dispositiequot; of „status exsudativusquot; met die der exsudatieve
diathese van CzERNY met dat begrip in verband brengt. Nadruk-
kelijk erop wijzend, dat deze kenmerken niets met de eigenlijke
ziekte-symptomen te maken hebben, verheft hij tot stigmata:
1.nbsp;Combinatie bij de patiënt met en voorkomen in zijn familie
van andere allergische ziekten (asthma in resp. 20 % en 30 %,
hooikoorts in resp. 4 % en 8 %, urticaria in resp. 1 % en
3%);
2.nbsp;ziekteverloop in perioden (eerste periode tusschen le en 5e,
tweede tusschen 5e en 50e levensjaar);
3.nbsp;afhankelijkheid der ziekte-symptomen van seizoen-invloeden
(exacerbaties in voorjaar en herfst);
4.nbsp;leptosome lichaamsbouw;
-ocr page 81-5.nbsp;witte dermographie (in 70 %, vertraagd in 23 %);
6.nbsp;maagsecretie-stoornissen (hypaciditeit in 30 % en anaciditeit
in 18 %, hyperaciditeit in 20 %);
7.nbsp;verandering in bloedbeeld (eosinophilie in 60 %, lymphocy-
tose in 50 %);
8.nbsp;verandering in bloedsamenstelling (verlengde stollingstijd en
verminderd salicylbindingsvermogen);
9.nbsp;wijziging in stofwisseling (hypoglycaemie, hypoproteinaemie,
hypercholesterinaemie, alkalose, verschuiving van kalium-
calcium-quotient) en tenslotte:
10. polyvalente vasculaire allergie.
Zullen wij RoST hier niet volgen in zijn onderzoek naar de stig-
mata der allergische diathese, van hoe groot theoretisch en prac-
tisch belang dit ook zij, na een korte bespreking der khnische huid-
verschijnselen zullen wij overgaan tot het allergische onderzoek.
De eerste periode der huidziekte is morphologisch, dus het
slechtst gekenmerkt en het is waarschijnlijk alleen op de uitslag
Van het onderzoek op stigmata, dat Rost mededeelt, dat 20 % van
de 330 patiënten behalve in deze periode, in hun verder leven vrij
van verschijnselen blijft. Nadruk op de cutane huidreactie met
kippeneiwit, zooals door MoRO (106), wordt door hem niet gelegd.
Belangrijker zijn de cijfers omtrent de late periode, omvattend
260 gevallen: 19 % gaat hierin zonder onderbreking over, 36 %
vertoont een interval tot de puberteit, 45 % krijgt verschijnselen
eerst op latere leeftijd. Ook moro (197a). zumbusch (350),
Cranston Low (64), Bamber (13) en Baagoe (10) doen derge-
lijke mededeelingen, evenzoo omtrent de gewoonlijke combinaties
met andere allergische ziekten bij de patiënt of voorkomen hier-
van in zijn familie.
Het uiterlijk der ziekte in deze periode is niet alleen wisselend al
naar het stadium, (hetgeen ook wordt teruggevonden in het „mul-
tiformequot; van BroCQ's (46) definitie, maar is ook gekarakteriseerd
door twee vormen, n.1. het eczeem-type en het prurigo-type, die
beiden de typische localisatie in het gelaat, hals, nek, elleboog-
plooien, polsen- en knieholten gemeen hebben. Het eczeem-type,
dat sindsdien vnl. door Boss (38), GrÜTZ (104), Biberstein (29),
Wysocki (342), Haxthausen (119), Sulzberger (295), Taub
(298), Hazen (117) en Stokes (292) is beschreven, kenmerkt
zich dus behalve door zijn uiterlijk, wisselend tusschen welhaast
pure lichenificatie tijdens remissies en natten met secundaire in-
5
-ocr page 82-fecties tijdens exacerbaties, door de ruitvormigheid der plekken in
de elleboogplooien en knieholten, door localisatie om de mond
(vaak afwezig overigens) en afwezigheid van het temporale deel
der wenkbrauwbeharing, door het voortdurende krabben. Afwis-
seling met asthma vindt men beschreven o.a. bij RoST (250) en
Kremer (165), waarnemingen, die te belangwekkender zouden zijn,
indien men de oorzaak van beide kende.
Nog meer variatie in beeld vindt men bij het prurigo-type be-
schreven. De gevallen door Besnier (19) het allereerst bijeenge-
bracht zijn al niet gelijkvormig; bij het eerste, dat van 3e maand
tot negentiende jaar onveranderd bestond werden alleen de mond
en ooren, oksels, handpalmen en voetzolen vrijgelaten, op de bee-
nen waren prurigo-achtige elementen te zien, zoodat het voorna-
melijk door het begin in het gelaat van de prurigo Hebrae te diffe-
rentieeren was. Het tweede, dat vanaf het 3e jaar alleen in zomer
verschijnselen vertoonde, had veel meer het prurigo-type, met pa-
pels tusschen het eczeem, vnl. aan de strekzijden der extremi-
teiten. Het is daarom twijfelachtig of deze tot de groep der eczema-
toiden behooren en dit geldt ook voor het derde geval, waaronder
een 18-jarige jongen 7 jaar leed en dat eveneens aan de strek-
zijden chronisch eczemateuse veranderingen vertoonde.
Een fraaier beschrijving van het prurigo-type vindt men bij
Brocq (45) betreffende een jongen van 12 jaar, die vanaf zijn
6e maand de huidziekte had, aanvankelijk in de vorm van prurigo,
na zijn 7e jaar gecombineerd met eczeem en afwisselend met asth-
ma, maar dat steeds gelocaliseerd was op de voor eczematoid
karakteristieke plaatsen. De ziekte werd door Brocq genoemd
„prurigo Hebrae variété françaisequot;. Ook van prurigo-elementen,
die steeds verspreid staan in en om de omgeving van de chronisch
gelichenificeerde plekken. Alleen urbach (311) deelt mede, dat
hij bij de patiënte, die cutaan-vasculair-allergisch reageerde op ei-
wit, door gebruik hiervan prurigo-achtige elementen zag opkomen;
elders wordt omtrent de aard der samenhang van prurigo en het
eczeem niets medegedeeld. Algemeen is de opvatting, dat van se-
cundaire eczematisatie moet worden gesproken, veroorzaakt door
krabben, in de door het opkomen van prurigo-papels sterk jeuken-
de huid. Hiermede kan dus feitelijk geen verschil bestaan met de
eczematisaties bij prurigo Hebrae of scabies en zou aan het eczeem
bij deze gevallen van prurigo geen specifieke beteekenis toegekend
kunnen worden in dien zin, dat door het schadelijk agens als zoo-
danig deze epidermo-dermitis is op te wekken, maar dat zij dus
alleen ontstaat als reactie op het krabben.
Inderdaad is deze mechanische inwerking van groot belang,
waar ook jacquet (127) al op wees. Door het aanleggen van af-
sluitende verbanden kon hij het opschieten van nieuwe elementen
bij enkele huidziekten verhinderen. Provoceerende proeven werden
genomen door Kreibich (163), die bij een patiënt met polycythae-
mia rubra alleen door herhaald schuren op elke plaats der huid
blijvende elementen, aanvankelijk alleen een diffuus erytheem,
daarna ware papulae en zelfs vesiculae kon verwekken, resultaten
die hij ook in verband bracht met Hebra's Kratzekzem. Hiermee
zou dus zijn aangetoond, dat door schuren blijvende eczemateuse
elementen kunnen ontstaan op een daartoe gepraedisponeerde
huid; welk aandeel de jeuk heeft in deze praedispositie wordt niet
nader door hem uitgesponnen.
Tenslotte heeft vnl. Lewis (186) beschreven de zgn. „triple
responsequot; van de huid op eenmahge mechanische inwerking.
Zijn onderzoekingen strekken zich daarbij niet alleen uit over de
roode dermographie, maar ook over de „witte reactiequot;, die RoST
(250) voor het eczematoid als karakteristiek beschouwt en waar
ook Ehrmann (82) en Brill (44) beschrijvingen van geven.
Lewis (186) zag bij sommige personen na bestrijken der huid ter
plaatse van de inwerking na 15—20 seconden een scherp-begrens-
de verbleeking van de huid, die zich ook buiten het aanrakingsvlak
voordeed, alleen voor zoover de huid daar ter plaatse aan rekking
had bloot gestaan. Hij kon dit door eenvoudige en vernuftige proe-
ven terugbrengen tot een actieve vernauwing der „kleine huid-
vatenquot;, die voor de huidkleur verantwoordelijk zijn, nl. de kleinste
arteriolen, capillairen en kleinste venen van het subpapillaire net-
werk. Bij krachtiger bestrijken ontstond echter weer de (normale)
urticarieele roode reactie op de plaats van aanraking en een witte
in de omgeving door rekking. Zeer stevig strijken kan dan in
plaats daarvan de roode hof opwekken, die berustte op een actieve
verwijding der arteriolen via een axonreflex. De „hofquot; bij de witte
reactie komt dus tot stand door plaatselijke inwerking (rekking)
op de kleine huidvaten; die bij de roode reactie indirect via een
axonreflex op de arteriolen en manifesteert zich dan ook tot op
groote afstand van de plaats van mechanische inwerking.
Lewis kon dus bij sommige normale personen door versterking
-ocr page 84-van aangewende kracht een witte en een roode reactie verkrijgen,
bij de meesten alleen de roode, bij anderen uitsluitend de witte.
Mededeelingen omtrent een bijzondere vorm van dermographie
bij het eczematoid zijn dus alleen bij Ehrmann (82) te vinden, die
een zeer vreemde witte reactie beschrijft met centraal een urti-
carieele zwelling, tweemaal zoo breed als het aanrakingsvlak, ter-
wijl Brill (44) meent, dat voor zwakke dermographia rubra en
dermographia alba een verlengde latentietijd karakteristiek is, ver-
anderingen die korter bestaan dan de sterke roode reactie. De
70 % witte reacties en de 25 % vertraagde bij eczematoid volgens
Rost (250) wijzen dus op een opvallende verandering in de toe-
stand der huidvaten, die wel voornamelijk op de eczemateuse plek-
ken karakteristiek is. Daartegenover toonde nikolsky (206a) aan,
dat in een eczeemplek dermographie in het geheel niet is te ver-
krijgen, hoewel de vasoconstrictoren toch niet verlamd waren. Dat
bij de lijders aan eczematoid alleen zeer plaatselijk de huidvaten
anders reageeren, blijkt wel uit Rost's mededeeling, dat op de
overige huid de reacties normaal of hoogstens vertraagd waren.
Over de jeuk, drijfveer tot deze mechanische mishandeling door
de patiënt zelve van zijn eigen huid, kunnen wij kort zijn. Als oor-
zaak hiervan worden zoo vele afwijkingen beschreven zonder dat
ook maar de minste zekerheid bestaat omtrent de ware toedracht
bij zijn ontstaan, dat hier alleen er op gewezen zal worden, dat
hij ook in het anaphylactisch experiment regelmatig wordt waar-
genomen en tevens bij allergische reacties bij de mensch vaak reeds
als beginsymptoom aanwezig is. Dat hij dus ook bij de hier be-
sproken huidziekten op de voorgrond treedt behoeft geen verwon-
dering te wekken.
Tenslotte het allergisch reactie-vermogen. Dit wordt door Rost
(250) vermeld als polyvalent-vasculair ten opzichte van alle moge-
lijke stoffen uit de omgeving van de patiënt; voornamelijk zijn het
alledaagsche voedingsmiddelen als tarwemeel, melk, vleesch, eieren
en luchtverontreinigingen, in de vorm van „huisstofquot;, als epider-
misproducten van dieren, veeren, kapok, stroo, zeegras, stoffen die
in de meubelindustrie veelvuldig gebruikt worden en waarvan door
Kämmerer (150a), Hansen (114) en Storm van Leeuwen (287)
beschreven was dat zij asthma konden veroorzaken bij allergische
personen. Nadat Amerikaansche onderzoekers aanvankelijk ge-
dacht hadden, dat een positieve huidreactie op een extract wees
op een oorzakelijke samenhang van het allergeen met de allergische
symptomen, is men algemeen daarvan teruggekomen.
De eerste mededeelingen van ROWE (253) bijvoorbeeld behels-
den 90 % positieve reacties met voedingsmiddelen bij „eczeemquot;, te
weten 50 % met epidermisproducten, 20 % op huisstof, 15 % met
pollen-extract. Hoewel van de personen, die op voedingsstoffen
reageerden, slechts 25 % monovalent-allergisch bleken, nam hij alle
door hem onderzochte allergische ziektegevallen tezamen, dan ble-
ken met tarwemeel-extract aldus 57 %, met melk 31 %, ei 35
chocolade 10 %, aardappelen in 5 % der patiënten positief te rea-
geeren. Ramirez (236), O'Keefe en Rackemann (209) publiceer-
den dergelijke gevallen.
Het aantal stoffen, waarmede de patiënten onderzocht werden,
overschreed langzamerhand de tweehonderd. De meeste onder-
zoekers betwijfelden natuurlijk in latere mededeelingen de waarde
van deze wijze van diagnostiek; Rowe en Vaughan pleitten dan
ook eerst voor het instellen van een eliminatie-diëet, als betrouw-
baarder methode voor het opsporen van voedingsmiddel-allergie,
later (Rowe (254), Vaughan (316)) gaven zij aan, dat de huid-
reacties hun waarde wel degelijk behouden, mits gecontroleerd
door eliminatie- of provocatie-proeven. Ja zelfs erkennen zij de
mogelijkheid van een potentieele allergie, d.w.z. een toestand waar-
bij het allergeen niet alleen een positieve huidreactie heeft, maar
ook vrije (overdraagbare) reaginen in het bloed circuleeren, zon-
der dat het allergeen, toegediend langs natuurlijke weg, huidver-
schijnselen veroorzaakt. storivi van Leeuwen (283a) spreekt m
dit verband van hulpallergenen. RoST (250) hecht dan ook alleen
aan de positieve huidreacties in zooverre waarde, dat hi, hen op-
vat als teeken van aspecifieke vaatgevoeligheid, steeds aanwezig
bij lijders aan eczematoid.
Deze toestand der vaten als stigma voor een „status allergicus
lijkt voorbarig, immers er wordt niet medegedeeld of ook in de
latente periode of na genezing der huidaandoening deze poly-
valentie eveneens bestaat. In ieder geval was zij niet aanwezig bi,
de gevallen van eczeem en dermatitis, die hij als contrôle onder-
zocht. Ook Haxthausen (119), B.berste.n (29, 30), Urbach
(311) Sulzberger (295), Taub (298) en Jülg (148) treffen deze
huidgevoeligheid steeds aan, waarschuwen eveneens ervoor, hier-
aan te veel waarde te hechten. Kan men in het serum van de
patiënt van deze stoffen geen vrije reaginen aantoonen, dan blijft
de mogelijkheid voor een aspecifieke gevoeligheid ter discussie
open, waarop bij de bespreking der huidreacties nader zal worden
ingegaan.
In dat geval is het dan waarschijnlijker, dat een hypersensibili-
teit voor histamine-achtige stoffen in de extracten bestaat, dan dat
zij berust op een gemakkelijk vrijkomen van dergelijke stoffen uit
de huidcellen, zooals bij urticaria factitia; immers de uitslag der
dermographie en de reactie met huidschubben-extract pleiten in
deze richting.
Wat betreft deze reactie, door Rost (250) „Stormquot; genoemd,
wordt zij algemeen opgegeven als veelvuldig positief bij eczema-
toid: Keller (152) kwam aanvankelijk tot 100%, later bij een
grooter materiaal tot 80 %. Sallenbach (256a) tot 60 %; Haxt-
hausen (119) ook tot 60 %; ZiTSKE (344) en later ook jülg
(148) deden niet alleen reacties met hoofdhuid-, maar ook met
eczeem- en psoriasisschubben.
De laatstgenoemde vond bij eczematoid aldus met deze verschil-
lende substanties respectievelijk in 43 %, 75 % en 40 % positieve
reacties. ZiTSKE (344) vermeldt echter, dat ook 13 % der nor-
malen op een dezer stoffen positief reageerde, wat aan de waarde
dezer methode wel zeer veel afdoet. Hoewel RoST (250) bemerkte,
dat kinderen onder het jaar nooit gevoelig bleken, kon de Vries
Robles (323a), die de reactie ongeschikt bevond om het bestaan
van een exsudatieve diathese mede op het spoor te komen, bij
twee kinderen van die leeftijd een positief resultaat verkrijgen. Iets
specifieks wordt aan de reactie door niemand, zelfs niet door
Storm van Leeuwen (285) en Rost (250), toegekend; vrije rea-
ginen in het bloed ervoor werden met het standaardextract nooit
aangetoond.
Kan dus aan de door alle onderzoekers beschreven polyvalente
vasculaire huidovergevoeligheid geen bijzondere waarde worden
toegekend, steeds weer komen waarnemingen omtrent invloed van
één bepaalde stof en zelfs van haardreacties, hiermede opgewekt.
Biberstein (29) deelt mede, dat een patiënte eczeem om de
mond krijgt, door het drinken van geitenmelk; tevens treden dan
urticaria en asthma op. Krasreacties met deze voedingsstof op de
huid geven sterke urtica's, welke vasculaire allergie passief over-
draagbaar blijkt zonder reactie op afstand. Een jongen van 11 jaar,
lijdende aan eczematoid, vertoont urticaria door het dragen van
zijde; tevens geeft hij een urticarieele reactie op kippeneiwit, welke
allergie eveneens overdraagbaar is.
Bij latere onderzoekingen samen met fröhlich (30) blijkt hij
vasculaire reacties te hebben gezien voor melk, ei en een exacer-
batie der huidaandoening door plaatselijk contact met kattehaar,
waarvoor ook vrije reaginen aantoonbaar bleken.
Urbach en Fasal (311) onderscheidden bij de chronische ec-
zemen door voedingsstoffen 2 groepen: een primair intestinaal-
vasculaire en 2e. een cutaan-vasculaire allergie. Tot de cutaan-
vasculaire behooren de 3 volgende gevallen:
Een meisje van 27 jaar, dat sinds 23 jaar aan „eczematoidquot; lijdende is,
krijgt door gebruik van ei weliswaar een urticarieele zwelling van de lip
en slijmvliesreacties, op de huidziekte heeft het echter geen invloed, be-
halve dat eiwit percutaan op de aangetaste huid geappliceerd een lang-
durige jeuk en urticaria geeft; propeptan kan dit verhoeden; desensibilisatie
op de gebruikelijke wijze kan hiermede niet bereikt worden. Intracutane
reacties veroorzaakten bij te hooge doses heftige shock-verschijnselen;
desensibilisatie langs deze weg had slechts tijdelijk effect, evenals ei per os
in stijgende dosen. Bij autotransplantatie volgens THIERS bleek de allergie
aan de cutis gebonden te zijn, P.-K. overdracht onbekend, dit in tegen-
stelling tot de bevindingen van NAEGELI (203) bij het antipyrine exan-
quot;^Em andere patiënte, die vanaf haar 3e levensjaar eczematoid heeft,
vertoont eveneens een vasculaire allergie voor kippeneiwit. zoodat op geen
enkele toedieningswijze natten ontstaat; de passieve overdracht is positief;
door systematische eiwit-injecties is klinisch een opvallende verbetering te
verkrijgen, terwijl echter de patiënt neigt tot recidieven bij staken hiervan;
als in dit stadium ei per os gegeven wordt, komen eczemateuse huidver-
schijnselen (door krabben?) te voorschijn, hetgeen niet door propeptan
vooraf te verhoeden is.nbsp;, ,nbsp;,
Het derde geval betreft een 20 jarige jongen, die sinds de eerste levens-
maanden dezelfde huidziekte heeft, en overeenkomstige eigenschappen ver-
toont tegenover kippeneiwit; eveneens geen succes door propeptanen.
Ter vergelijking volgen hier de drie gevallen die hij rekent tot
de intestinaal-vasculaire allergische:
Ie een geheel op eczematoid gelijkende huidziekte, die pas sinds 1
jaar bestaat bij een patiënte van 22 jaar. In de chronische eczeemplekken
gelocaliseerd op de karakteristieke plaatsen, bestaan prurigo-papels. Eiwit
per os geeft prompt exacerbaties op alle plaatsen, waarbij tevens op
prurigo gelijkende elementen op borst en hals opschieten onder ,euk
(haardreactie). Zoowel intracutane als percutane aanwending van eiwit
op gezonde of zieke huid geven geen verschijnselen waartegenover de
pLJeve overdracht volgens p.-K. positief is (en waarbij het zelfs gelukte
op een passief gesensibiliseerde plaats door intracutane injectie van een
kippeneiwit-oplossing een waar eczeem op te wekken), zoodat het onwaar-
schijnhjk is dat ontledingsproducten als allergeen werkzaam zijn. Met pro-
peptan kan blijvende genezing verkregen worden.
2e. Een chronisch eczeem aan de strekzijden gelocaliseerd bij een man
van 35 jaar in aansluiting aan een chronische icterus, tien jaar geleden
ontstaan, provocatie per os met varkensvleesch geeft zeer sterke haard-
reacties. Deze zijn door propeptan te voorkomen zonder dat deze therapie
tot duurzame desensibilisatie leidt.
De huidproeven verloopen alle negatief, de passieve overdracht positief,
eenmaal weer als late papuleuse reactie.
3e. Een 4 jaar bestaand chronisch eczeem met prurigo-papels bij een
vrouw van 22 jaar, die overgevoelig bleek voor ei, tarwe en melk, (haard-
reacties), zonder dat huidreacties op te wekken waren, terwijl blijvende
genezing door propeptan-therapie te verkrijgen was.
De laatste groep wordt dus gekenmerkt door ontbreken van
huidreacties tegenover positieve overdrachtsmogelijkheid van de
vasculaire allergie; en zelfs gelukte de overdracht eenmaal in de
vorm van een epidermisafwijking, hetgeen voor de cutaan-vascu-
laire allergie door andere onderzoekers nooit bereikt werd, wel bij
de haematogeen ontstane medicamenteuse overgevoeligheid. Ech-
ter zijn nog geen bevestigingen, behalve door Vaughan (316) van
Urbach's hypothese omtrent de intestinaal-vasculaire vorm in de
literatuur gemeld. Naast het ontbreken van allergische darmver-
schijnselen, is het eigenaardigst de discongruentie tusschen de
klaarblijkelijke aanwezigheid van reaginen in het bloed en de nega-
tieve huidreactie, hoewel de huidziekte in de vorm van eczeem
wel onder invloed van allergeen-opname ontstaat.
Terugkeerende tot de casuïstiek meldt GrÜtz (104) een geval
van chronisch gelichenificeerd eczeem (klinisch eczematoid),
waarbij een visch-allergie bestond, gekenmerkt door positieve ur-
ticarieele krasreactie, vrije reaginen en algemeene urticaria, ge-
combineerd met shockverschijnselen bij opname per os na 1—2
min. Percutaan was wel urticarieele zwelling op aangetaste huid,
maar geen natten te verwekken. Desensibilisatie door intracutane
injectie, gevolgd door orale toediening leidde tot klinische gene-
zing der allergie en opmerkelijke verbetering der huidtoestand
Boss (38) nam een dergelijk geval waar van eczematoid (waar-
tusschen door prurigo-papels) gecombineerd met asthma; visch per
os gaf hier asthma en algemeene jeuk. geen natten. Na desensibili-
satie en klinische verbetering bleek de P.-K. overdracht gelijk ge-
bleven. Bij twee gevallen van neurodermitis (klinisch eczematoid)
zagen Blumenthal en JaffÉ (36a) door visch- en gistgebruik na
20 minuten sterke roodheid op neurodermitisplekken gedurende
twee tot vier uur, berustend op vasculaire allergie, die zich ook in
urticaria en asthma uitte.
Bij een andere patiënt met eczematoid waren complementbinden-
de antistoffen voor visch-extract aantoonbaar, een derde vertoon-
de mondslijmvlies-symptomen en asthma door linzen, eveneens be-
rustende op vaat-overgevoehgheid; een prurigo-circumscriptus werd
er niet door beïnvloed, evenmin door de potentiëele eiwit-allergie.
Bij twee van de drie zeer uitvoerig door WVSOCKI (342) mede-
gedeelde gevallen van eczematoid kon bij het bestaan van een
vasculaire allergie voor ei (urticaria na opname per os), door be-
strijken der neurodermitishaarden met ei wel degelijk natten opge-
wekt worden. Bij een ervan bleek op de plaats waar vroeger een
urticarieele reactie had bestaan, deze na 3 maanden te zijn over-
gegaan in een eczemateuse. In die tijd waren propeptanen gebruikt.
Na intracutane desensibilisatie was de huidreactie natuurlijk sterk
verminderd, de P.-K. overdracht gelijk gebleven.
Ook van Amerikaansche zijde werden langzamerhand meerdere,
beter gedocumenteerde gevallen gepubliceerd.
Wise en Ramirez (337) zagen in gevallen van „pruritus met
lichenificatiequot; sinds de jeugd veel positieve reacties o.a. op groen-
ten, vruchten en veeren, na eliminatie waarvan in enkele gevallen
genezing, in andere absoluut geen invloed te bespeuren is.
Werden de huidproeven als zoodanig door Hazen (117) van
weinig waarde geacht, wel deelde hij echter een geval mede van
een patiënte met „allergie dermatitisquot;, die hiervan alleen vrij was
na staken van melk, een oorzaak die toevalligerwijze aan het licht
kwam door een verblijf op een eiland, waar dit niet verkrijgbaar
was. Bij vermijden ervan bleef zij ook in de oude omgeving genezen.
Sulzberger (295), die voor de Amerikanen de Europeesche
nomenclatuur duidelijk maakte, beschreef gevallen van eczematoid
door melk, vleesch en tarwe; voor tarwe werd door ChargIN (56),
één voor ei door Pels (221) meegedeeld, die allen door vermijden
van deze stoffen genazen.
Nadat Taub (298) had gevonden dat zijde zoowel eczeem, urti-
caria als asthma kan veroorzaken, deelde FiGLEY (88) 5 gevallen
mede van „atopic eczemaquot; (eczematoid), waarbij het dragen van
zijden urticaria, een verergering van de huidziekte (naast exacer-
batie van de compliceerende asthma) veroorzaakte. Omdat in
enkele gevallen de urticaria uitsluitend op de contactplaatsen (bee-
nen) optrad en anderzijds de neurodermitische verergeringen
steeds gegeneraliseerd voorkwamen, concludeerde hij dat zijde vnl.
via inademing neurodermitis veroorzaakte. Al zijn patiënten waren
dan ook klinisch allergisch, behalve voor enkele voedingsmidde-
len, als tarwe, ei, boonen, varkensvleesch, ook voor inhalantia als
kapok, huisstof en pollen. Desensibihsatie intracutaan met stijgen-
de dosen had opvallende verbetering tengevolge in die gevallen,
waar eliminatie geen succes had gehad. Vrije reaginen waren
regelmatig aantoonbaar, plakproeven steeds negatief.
Dit wordt door SuLZBERGER (2%) en Taub (298) bevestigd.
Liet eerstgenoemde door een op de huid plaatselijk passief gesen-
sibiliseerde proefpersoon droog zijde-extract inademen, dan volgde
hierop na 20 minuten een urticarieele reactie op die plaats, terwijl
een plakproef geen eczeem te voorschijn riep en ook niet desensi-
bihseerde voor een nakomende krasreactie.
Succes van vermijding of desensibihsatie meldde ook Taub
(298) bij neurodermitis disseminata door zijde en eenmaal ontstond
door een te hooge therapeutische dosis op een andere plaats een
sterke „eczemateusequot; haardreactie, gevolgd door algemeene pru-
ritis. De ware aard van het inhalatie-allergeen bleek nog onbe-
kend (Parlato (215)).
Tenslotte is de waarneming van Mayer (195), dat van de 50
personen in het bedrijf waar ursol werd gebruikt een huidziekte
kregen (vnl. eczeem) er 4 waren, bij wie na een aanvankelijke
dermatitis aan de handen en onderarmen na eenige tijd het beeld
van eczematoid ontstond, d.w.z. chronisch gelichenificeerde ec-
zeemplaatsen op polsen, in nek, gelaat, elleboogplooien en knie-
holten. 2 ervan reageerden noch percutaan, noch intracutaan op
ursol. Van de 18 personen, die tevens asthma hadden, waren er
totaal 6 met eczematoid-localisatie, waarvan eveneens twee nega-
tief op ursol reageerden; van deze 6 hadden reeds 3 vroeger „ec-
zeemquot;, bij de andere drie was de wisseling in localisatie en ver-
anderingen van vorm eveneens opgetreden na een voorbijgaand
acuut eczeem aan handen en armen. Hij trekt hieruit de conclusie,
dat ursol in de eerstvermelde gevallen wel degelijk als oorzaak
beschouwd moet worden, dus dat ook op latere leeftijd door sen-
sibilisatie voor chemische stof bij enkele personen een eczematoid
kan ontstaan en enkelen daarnaast nog asthma krijgen. Er wordt
niet vermeld of tegelijk met het wisselen van de localisatie bij de
laatste drie ook de asthma was opgetreden, reeds bestond of erna
begon.
Het is dus wel als vaststaand te aanvaarden, dat het eczematoid
niet alleen kan ontstaan, maar ook kan worden onderhouden door
zeer bepaalde stoffen uit de onmiddellijke omgeving van de patiënt.
De stoffen die in verband gebracht zijn met het eczematoid,
kunnen dus worden verdeeld in voedingsmiddelen (vooral in de
jeugd. Rost (250)), luchtverontreinigingen als huisstof, haar, pol-
len, schimmels (G. hopkins (96), Kämmerer (150a)). Wat de
extracten betreft kan worden verwezen naar het bij urticaria ver-
melde en naar hoofdstuk V.
De huidreacties zijn zonder uitzondering urticarieel; eczeem-
reacties waren op hooge uitzondering (ei: Wysocki (342), ursol:
Mayer (195)) na niet te verwekken.
Dat ondanks duidelijke klinische samenhang met een bepaalde
stof de huidreactie niet positief behoeft te zijn, is bekend ( VauGHAN
(316), Urbach (311)). Dat anderzijds vele positieve reacties ge-
zien worden voor stoffen die geen verband houden met de huid-
ziekte, hoewel af en toe zelfs vrije reaginen aantoonbaar zijn,
doet wel zeer het gebrek aan een betrouwbare, met het klinische
beeld van het eczematoid overeenkomende, huidreactie voelen;
theoretisch zijn zij wellicht te verklaren uit genezen allergische
ziekten van andere organen of secundaire sensibilisaties. Waarom
in deze gevallen met aantoonbaarheid van vrije reaginen toch ge-
nezing kan optreden, hoewel allergenen worden opgenomen en
slechts vermijding van andere voedingsstoffen deze genezing kan
brengen, is nog niet bekend. Wellicht heeft de doorlaatbaarheid
van verschillende slijmvliezen hierin een aandeel.
passieve overdracht.
De passieve overdracht van de cutaan-vasculaire allergie is
regelmatig mogelijk, zelfs kan een zeer hoog reagine titer bestaan
(Grütz (104), Boss (38), Wysocki (342)). In enkele gevallen
konden ook complement-bindende antistoffen worden aangetoond
en wel tegenover schimmel-, linzen- en visch-allergeen tot ver-
dunningen van 1 op 64 (Blumenthal (36a)).
Volgens urbach (311) zou ook bij negatieve huidreactie de
overdracht kunnen gelukken; slechts één der drie gevallen had
klinisch het beeld van eczematoid. Omtrent de wijze waarop de
sensibilisaties tot stand komen, is nog niets met zekerheid aan te
geven. Dat zij al in de prille jeugd beginnen kunnen, wordt waar-
schijnlijk met de proeven van Dubois, Schlosz en Worthen (73).
Ook ware van het grootste gewicht, na te gaan hoeveel zuige-
lingen met eczeem, die een positieve reactie op kippeneiwit ver-
toonen, definitief genezen en welk percentage later overgaat in
eczematoid; voornamelijk met het oog op de vraag of vermijden
van de stoffen, die een positieve reactie geven, al verwekken zij
momenteel niet de huidziekte, de neiging tot sensibilisatie doet ver-
dwijnen.
Immers men mag uit de waarneming van Maver (195) en
ZiTSKE (348) concludeeren, dat op latere leeftijd alsnog bij ge-
praedisponeerden deze vorm van huidziekte kan ontstaan, onder
invloed van (wat chemische stoffen betreft) zeer langdurig in-
werkende prikkels en wel in het niet zoo geringe percentage van
40 % volgens Rost (250).
DESENSIBILISATIE.
Door intracutane injecties met oplossingen van het allergeen,
waarvoor een sterke vasculaire allergie bestaat, kan steeds een
cutane desensibilisatie bereikt worden, waardoor een millioen maal
grootere dosis verdragen wordt (Boss (38), GrÜTZ (104), Wy-
socki (342)). Betreft het een voedingsmiddel, dan kunnen daarna
ook per os toegediende stijgende hoeveelheden niet alleen verdra-
gen worden, maar ook tot blijvende desensibilisatie leiden. (Boss
(38)). Zooals reeds vroeger gezegd, blijven nog lang vrije rea-
ginen in het serum circuleeren, zooals dat ook voor hooikoorts be-
schreven is (Coca (59)).
Omtrent de stoffen, die via de ademhalingsorganen binnendrin-
gen, bestaan nog slechts weinig mededeelingen. Voor zijde konden
Figley en Pankhurst (88) desensibilisatie bereiken.
De resultaten van Storm van Leeuwen en Lindt van Wijn-
gaarden (283a) zijn zoo, dat zij in de meeste gevallen aan aspeci-
fieke therapie (tuberculine of zwavelolie-injecties) de voorkeur
geven, behalve bij die patiënten, waarbij een monovalente allergie
bestaat. Ook RoST (250) doet geen nadere mededeelingen omtrent
de resultaten van specifieke behandeling. Percutaan applicatie ten-
slotte van het allergeen in substantie bracht in Urbach's geval
van asthma en eczematoid door epidermis-producten van paarden
genezing. Bij een vasculaire allergie voor ei had dit slechts een
zeer tijdelijk effect.
HOOFDSTUK IV.
PRURIGO EN ECZEMA IN PRURIGO.
Evenals ten opzichte van het eczeem bestaat er ook in hoofdzaak
eenstemmigheid omtrent de morphologie der twee voornaamste
vormen van prurigo-papels n.1. die, voorkomend bij de strophulus
infantum en die, waardoor de chronische vormen op latere leef-
tijd gekenmerkt zijn: de prurigo simplex chronicus of prurigo
vulgaris.
De eerste toch wordt beschreven als een glooiende, plat kegel-
vormige, roode verhevenheid met een basis van 5—10 mm. en een
centrale hoogte van tot 1 mm., waarvan de top wordt inge-
nomen door een klein blaasje of een bruin of bruinrood korstje.
Deze vorm ontstaat echter pas, nadat het element aanvankelijk als
een urtica-papel is opgekomen, welk cutis-oedeem in 4—5 uur ook
weer grootendeels teruggaat. Dat deze papel zoowel door epi-
dermis- als cutis-veranderingen wordt veroorzaakt, bewijst het
microscopische beeld, dat behalve de ophooping van sereuse vloei-
stof onder het stratum corneum en sereuse doordrenking van het
stratum spinosum, ook lymphocytair infiltraat, oedeem en hyper-
aemie van de cutis vertoont.
De papel der chronische prurigo is minder vurig, heeft meer de
kleur der omgeving en heeft een basis van 3 tot 4 mm., een hoogte
van 1 tot 2 mm.; zij is dus spitser, voelt vaster aan en vertoont
eveneens een klein blaasje (of korstje) in het centrum, terwijl het
histologische beeld maar weinig sereuse doordrenking der epider-
mis, maar voornamelijk een leucocytair cellig infiltraat, waaronder
vele eosinophile cellen, in de cutis te zien geeft, zonder noemens-
waard oedeem.
Men zou deze laatste veranderingen dus evenals bij de papulo-
vesicula van het eczeem kunnen omschrijven met een epidermo-
dermitis en inderdaad levert het histologisch beeld bij twijfel geen
uitsluitsel. Wel zou dit het geval zijn in een ander ontwikkelings-
stadium der prurigo-papel. Immers het verschil in verloop tusschen
de prurigo-papel en papulo-vesicula bij het eczeem kenmerken het
verschil, te weten: eerstgenoemde heeft: 1°. een zeer cyclisch ver-
loop: opkomst met heftige jeuk gepaard gaande (waarna deze snel
vermindert) en verdwijning in 1 tot 4 dagen, als hij niet wordt
stuk gekrabd, anders na 8 tot 15 dagen, waarbij na afvallen van
het roodbruine korstje een wit glanzend litteeken (Gans (95))
met gehyperpigmenteerde hof achterblijft, welke hof eerst lang-
zamerhand verdwijnt; 2°. geen neiging tot conflueeren der ele-
menten, zelfs niet bij de prurigo Hebrae, waar de papels vlak naast
elkaar blijven bestaan.
Vergelijkt men hiermede het verloop der papulo-vesicula bij het
eczeem, die niet alleen groote neiging heeft zich met andere ele-
menten te vereenigen tot grootere, diffuus-nattende oppervlakten,
die verloopen met remissies en exacerbaties, terwijl na uiteinde-
lijke genezing hiervan elk spoor van litteekenvorming ontbreekt,
hoe ook mishandeld geweest door krabben. Dit verschil ligt ten
grondslag aan het ook histologisch waarneembare feit, dat bij op-
komst het sereuse vocht, dat bij de prurigo-papel door de epidermis
wordt gestuwd, de basaalcellenlaag niet intact laat, maar in groep-
jes van 3 tot meer cellen uit elkaar dringt (Clvatte (55)), zoodat
bij krabben door de heftige jeuk op dit oogenblik deze gemakkelijk
voorgoed gelaedeerd wordt met noodzakelijkerwijze litteekenvor-
ming als resultaat.
Of de twee soorten prurigo-elementen principieel verschillen, is
niet met zekerheid bekend. V. Hebra (120a), Brocq (45) e.a.
hebben waargenomen, dat een prurigo bij kinderen kan beginnen
met strophulus-papels, om na één tot twee jaar alleen spitse papels
te gaan vertoonen. Ook fuhs (93) en Kerl (154) hebben derge-
lijke overgangen gezien, tegenover LomhOLT (188) en klausner
(157), die dit ten stelligste ontkennen.
Anderzijds kan prurigo simplex bij kinderen en volwassenen ook
van den beginne af aan door spitse papels gekenmerkt zijn, terwijl
tenslotte de huidveranderingen bij de lichen urticatus of prurigo
simplex acutus bij volwassenen uit de grootere, meer urticarieele
strophulus-elementen bestaat, dus bij een ziekte, die jaren kan
duren (Urbach (314)).
Terwijl dus door het verloop de prurigo-papel van de papulo-
vesicula kan worden gescheiden, bestaan er huidziekten, die ge-
kenmerkt worden door het naast elkaar voorkomen van eczeem
en prurigo.
Hiertoe behooren de prurigo Hebrae, het eczematoid van Rost
(250) (waaronder vallen het type prurigo Besnier (19) en de va-
riété françaisequot; der prurigo Hebrae (Brocq (45)) en tenslotte
een met de prurigo solaris overeenkomend beeld.
De eerste is gekenmerkt door de spitse prurigo-papels, ook ge-
localiseerd aan de strekzijden der extremiteiten (dus elleboog-
plooien en knieholten vrijlaten) volgens VON HeBRA (120a) dif-
fuse hchenificatie, hyperpigmentatie en ten slotte secundaire in-
fectie met pyogene micro-organismen en eczematisatie op dezelfde
plaatsen. De diagnose is met „dichte oogenquot; te stellen door het
raspachtig aanvoelen der huid aan de strekzijden, dat distaal steeds
erger wordt, hoewel de handen gespaard blijven. De regionaire
lymphklierzwelhngen, hoewel prurigo-bubonen genaamd, zijn met
karakteristiek alleen voor deze ziekte.
Het lijden, dat op 1 tot 2-jarige leeftijd begint met strophulus-
elementen, verandert dus van karakter, kan wel 's zomers verbe-
teren maar eveneens zich tot op hooge leeftijd voortzetten en komt
vnl. onder de armere bevolking voor. Het genezen van het eczeem
door zalfbehandeling, terwijl de prurigo-papels blijven bestaan,
doet vermoeden, dat hier van eczematisatie, door het krabben, dus
van „Kratzekzemquot; moet worden gesproken, een overeenkomstig ge-
beuren dus, als b.v. bij scabies. Hoewel dit vrijwel algemeen aan-
vaard wordt, meent SIEMENS (274), dat de mogelijkheid niet uit-
gesloten is, dat het eczeem een voortzetting is van hetzelfde pro-
ces, ten grondslag liggend aan het ontstaan der prurigo-papel. Ook
Bi^OCQ (45) duidt deze mogelijkheid aan bij zijn bespreking van
de variété française enz., waar de eczematisatie 7 jaar na het ont-
staan der prurigo-elementen is begonnen. Het ontbreken van ecze-
matisatie bij andere chronische prurigo-vormen en het gemakkelijk
optreden bij scabies maken het moeilijk, dit in het algemeen te aan-
vaarden, hoewel niet te zeggen is waarop deze verschillen be-
rusten.
Evenmin is met zekerheid iets mede te deelen over de verhou-
dingen bij de prurigo Besnier (19) of de variété française der
prurigo Hebrae (Brocq (45)), zooals bij de bespreking der mor-
phologie van het eczematoid is uiteengezet. Ook hier is het waar-
schijnlijk, dat de prurigo primair is; het feit dat bij de Hebrae'sche
vorm de buigzijden vrij blijven en bij de prurigo-typen van het
eczematoid deze juist zijn aangetast, doet een verschil in Patho-
genese vermoeden.
Tenslotte is bij de prurigo solaris het beeld aldus, dat in het
gelaat (n.1. op de neusrug, bovenlip en wangen) een niet scherp
begrensde, droge, niet sterk gelichenificeerde plek bestaat met
parakeratose, hier en daar ertusschen door bezet met prurigoide
papels, bedekt met een centrale korst (Sellei (266, 267). MÜhl-
jviann (198)). Ook in het coeur, op de handruggen en strekzijde
der onderarmen komen dergelijke op prurigo gelijkende papels
voor, waarbij lichenificatie in de omgeving dezer elementen zicht-
baar is (Mühlmann (198)).
De huidaandoening, die gewoonlijk alleen tusschen Mei en Oc-
tober bestaat en zeer veel jeuk veroorzaakt, geneest in de winter.
Met ultraviolet licht kon Sellei (267) een „dermatitis papulosaquot;
opwekken, mühlmann en Akobjan (198) alleen een „dermatitis
solarisquot;. Wel konden laatstgenoemden met het serum van de pa-
tiënt photosensibiliseerende stoffen op ratten overbrengen, zoodat
deze door zonbestraling zwelling van mond en neusslijmvlies en
conjunctivitis met sterke secretie gingen vertoonen, lichtschuw en
somnolent werden en tenslotte stierven. Door klinische verpleging
met zalven kon echter vóór October geen genezing worden ver-
kregen, terwijl de patiënte vrii bleef de volgende zomer door het
dragen van een voile, waardoor samenhang met licht toch wel-
haast zeker wordt.
De verschillende vormen van huidaandoeningen op gelaat („ec-
zeemquot;) en op armen („prurigoquot;) doen hier terrein-invloeden ver-
moeden, echter zijn ook quantitatieve verschillen (in expositie)
niet uit te sluiten.
Aangaande de aetiologie heeft men zoowel bij de strophulus in-
fantum en prurigo simplex chronicus op jeugdige leeftijd en bij vol-
wassenen behalve naar auto-intoxicaties, bloed- en stofwisselings-
ziekten en psychische stoornissen, steeds weer gezocht naar invloe-
den van miheu of voedingsstoffen op de bodem van een allergie,
aangemoedigd door de opvallend-snelle, spontane genezingen door
verandering van omgeving. Cranston Low (65) meent positieve
huidreacties te hebben gezien met voedingsmiddelen bi) strophulus
infantum: roggemeel, ei, melk zouden aanvallen kunnen verwekken.
Ook Urbach (312) deelde enkele gevallen mede, waarbij zout,
citroenzuur en suiker in oorzakelijke samenhang met de huidziekte
stonden.
Brocq (45) oppert bij zijn prurigo Hebrae de mogelijkheid van
het miheu als oorzaak, hetgeen URBACH (313) en HallAM (112)
voor chronische gevallen van strophulus infantum aannemelijk
maken. Eerstgenoemde kon door contact met een stroovulling ex-
6
-ocr page 98-perimenteel prurigo-elementen opwekken; Hallam concludeerde
hetzelfde uit proefnemingen, waarbij hij de patiënt in de oude om-
geving liet slapen en elders voedsel opnemen. De ware aard dezer
stoffen en de manier, waarop zij werkzaam zijn, bleven echter
tot nu toe onbekend.
HOOFDSTUK V.
METHODEN VAN ONDERZOEK.
Wil men een onderzoek instellen naar het allergisch karakter
van een huidziekte, dan zal men de oorzaak der ziekte dienen te
kennen. Eerst dan zal men kunnen nagaan of de reactie, die de
patiënt vertoont op toevoer van het aetiologisch agens, overeen-
komt met het begrip allergie, een onderzoek, dat bepaald wordt
door de opvatting die men daaromtrent heeft. Door ons werden de
4 criteria van DOERR hiervoor als maatstaf gebruikt.
Bij de meeste onderzoekingsmethoden zijn de twee onderdeelen:
het opsporen van het aetiologisch agens, en het toetsen van het
allergisch karakter der huidziekte, niet streng te scheiden, omdat
zij historisch gegroeid zijn uit het allergisch onderzoek bij andere
ziekten als hooikoorts en asthma, waarbij voor het opsporen van
de oorzaak gebruik gemaakt wordt van een methode (huidreactie),
die op zich zelf (meer nog dan bij huidziekten) slechts bruikbaar
is, als er bij de patiënt een overgevoeligheid bestaat.
Als gevolg daarvan wordt dus, zooals naderhand duidelijker zal
blijken, met een huidreactie feitelijk gezocht naar een aetiologisch
idiosyncrasogeen en alleen het aantoonen van reaginen is dan nog
noodig om van allergie te kunnen spreken.
Maar ook de diëetproef en het onderzoek in de allergeen-vrije
kamer zijn gericht op een overgevoeligheid als ondergrond der
ziekte, als men alleen maar bedenkt dat dagelijks door iedereen
gebruikte voedingsmiddelen als melk en tarwe hierbij in het cen-
trum van de belangstelling staan. Toch is het gewenscht om te
trachten deze twee onderdeelen van het allergisch onderzoek apart
te blijven zien, wil geen verwarring worden gesticht.
I. PERCUTANE REACTIES.
De hieronder vermelde en door ons gebruikte methode, door
Jadassohn indertijd aangegeven en door Bloch (33) uitgewerkt,
heeft het laatste decennium geen wijzigingen ondergaan. De waar-
de die men er aan hecht, steunende op ervaringen uit de kliniek, is
echter nog steeds aan wisseling onderhevig.
De huid van de patiënt wordt met aether of benzine gereinigd.
Vervolgens wordt de te onderzoeken stof op een vierkant linnen
lapje van minstens 1 cM2., dat bedekt wordt met een iets grooter
stukje waterdichte stof (Billroth batist) gedurende 24 uur met
pleister op de huid geplakt. Daarna wordt alles weder verwijderd,
zoodat men de reactie kan aflezen.
De plaats waar men de percutane reactie verricht is van groot
belang.
De ervaring, gesteund door sensibilisatie-proeven heeft geleerd,
dat de graad der overgevoeligheid in de omgeving der haard kan
afnemen met de afstand, zoodat men goed doet vooral bij beroeps-
eczemen in hun beginstadium de percutane proeven in de buurt
van de eczeemplek te verrichten en het allerbeste nog ter plaatse
van de genezen eczeemhaard. Het appliceeren op de vermoedelijke
contactplaats is niet altijd het beste, vooral niet aan de binnenzijde
der handen, die door de dikke hoornlaag relatief ongevoelig is.
Ook als de huid nog niet genezen is, is een proef aldaar ongeschikt,
vooral bij gegeneraliseerde dermatitiden van endogene oorsprong.
Voor het overige zijn de strekzijden gevoeliger dan de huig-
zijden (bij intracutane reacties andersom), gepigmenteerde huid
resistenter dan normale (Kreibich (163)), sterk gespannen huid
vulnerabeler dan niet gerekte (Hoffert (124)).
Voor het routine-onderzoek met de later te noemen 18 stoffen
wordt meestal en ook door ons, de rug gekozen, waarbij men dan
in ieder geval de personen, wier geheele huid overgevoelig is, op-
spoort en dus ook degenen met een eczeem-constitutie.
De d u u r der applicatie is gewoonlijk 24 uur. Gebruikt men de
agentia in de later te bespreken concentraties, dan is verkorting
alleen noodzakelijk bij zeer sterke idiosyncrasie, waarbij de patiënt
door de pijnlijkheid het niet langer verdraagt, verlenging alleen
bij de zwakke erythemateuse reacties, waarop later (zie blz. 86)
nader zal worden ingegaan. Verlengen blijft echter, evenals ver-
hooging van concentratie, steeds ongewenscht, wegens gevaar voor
kunstmatige sensibilisatie, waarop in het literatuur-overzicht is ge-
wezen.
De reactie wordt afgelezen, direct na het verwijderen van het
agens. Het komt echter voor dat bij geringere graden van overge-
voeligheid (vnl. op groote afstand der huidafwijking zelve), een
reactie pas na 2—3 dagen zichtbaar wordt. Bij nog langere incu-
batietijd moet men haar beschouwen als een gevolg van plaatselijke
sensibilisatie (hetgeen b.v. door Quincke voor pleister, Stauffer
voor terpentijn, Riehl Jr., Erdmann voor ursol, Ingram voor aro-
matische aminen is waargenomen, soms nog na 18 dagen) en zij
heeft dan een geheel andere beteekenis.
Uit zulke late eczemateuse overgevoeligheidsreacties toch mag
men nooit de conclusie trekken, dat het agens in aetiologisch ver-
band staat met een op een andere plaats bestaand eczeem, omdat
sensibilisatie immers even goed bij personen kan voorkomen, die
een eczeem door geheel andere oorzaak hebben.
Wat betreft de concentratie die men bij de percutane
proeven moet aanwenden, is er bij het opstellen der hiervoor alge-
meen gebruikte concentratie-tabellen o.a. van Frel Mayer en
Halle (89) naar gestreefd, dat normale huidgezonde personen, en
zij die lijden aan een eczeem van geheel andere oorsprong, niét rea-
geeren, waardoor dus kunstmatig een „afwijkingquot; van de norm is
geschapen. Dat de door ons gebruikte concentraties aan dit doel
beantwoorden en zeker niet te hoog zijn geweest, blijkt uit de nega-
tieve reacties bij een 28-tal patiënten met chronisch eczeem. Ver-
hooging en verlaging zal alleen noodig zijn bij de niet-eczemateuse
erythemateuse en bulleuse reacties en zal daar nader worden be-
sproken. Als oplosmiddel wordt gedestilleerd water, alcohol, oleum
ohvarum of vaseline gebruikt, afhankelijk van de aard der stof.
Desnoods kan deze fijn-verdeeld in substantie worden geappli-
ceerd (kledingstukken, planten) al of niet met water bevochtigd.
Soms is wrijven op de transpireerende huid noodzakelijk n.1. bi,
wel wasch- maar niet zweet-echte kleurstoffen.
Bij de beoordeeling van de s t e r k t e der reactie worden alge-
meen de beschrijvingen van BlOCH gevolgd:
0.nbsp;(huid als vóór applicatie van het agens);
1.nbsp;roodheid;
-ocr page 102-2.nbsp;roodheid en Hchte zwelHng en enkele roode, soms folliculair
gebonden papeitjes;
3.nbsp;roodheid, zwelling en meerdere papeitjes, enkele blaasjes;
4.nbsp;roodheid en zwelling bezaaid met blaasjes (= acuut eczeem);
5.nbsp;roodheid en zeer sterke zwelling, bezaaid met grootere en klei-
nere blaasjes.
Het onmiskenbaar folliculair optreden der papeitjes in sommige
gevallen ontstaat veelal slechts bij enkele agentia als kalium-bi-
chromaat of acid arsenicosum, terwijl bij de cavia door Walthard
(326) werd aangetoond, dat het histologisch steeds vesiculae zijn,
berustend dus op spongiose.
Behoeven de 2e, 3e en 4e graad, die zonder meer als eczeem
(door Jaeger (129) histologisch geverifieerd) gekenmerkt kunnen
worden, geen nadere bespreking, bij de zuiver erythemateuse en
de bulleuse reacties moet men differentieeren tusschen een toxische
en idiosyncrasische reactie van het individu, hetgeen hier in het
kort zal geschieden.
Ziet men n.1. zeer sterke reacties met grootere bullae, dan moet
men een onderscheid maken tusschen de 5e graad die nog bij de
eczemateuse reactie behoort en de 6e die toxisch is, past in de
reeks erytheem-bulla-necrose en bij iedereen veroorzaakt wordt
door toxische stoffen als cantharidine, mosterdgas, benzine, ben-
zol enz. Laatstgenoemde bulla is uniloculair, gedeeltelijk met ste-
riele sereuse of purulente inhoud gevuld (hypopyon) en beperkt
zich tot de contact-oppervlakte met hoogstens wat erytheem er
omheen. De bovengenoemde 5e graads eczemateuse reactie ver-
toont wel is waar in het centrum op de contactplaats eveneens
grootere bullae, maar in de omgeving vindt men steeds meestal
verminderend naar de periferie de graden 4, 3 en 2 óf direct na
24 uur, óf opkomend in de loop van de volgende dagen. Bij twijfel
doet men goed een zwakkere concentratie van het agens aan te
wenden, want voor de toxische reactie is typisch dat bij geringe
vermindering der concentratie dan slechts een vluchtig erytheem
optreedt, terwijl bij idiosyncrasie in de vorm van eczeem bij con-
centratievermindering slechts teruggang tot de 4e of 3e graad
gezien wordt.
Anderzijds moet men bij een erytheem, dat dus de geringste
graad óf eener toxische óf eener eczemateus-idiosyncrasische re-
actie kan zijn, een sterkere concentratie gebruiken. Verandert de
reactie dan niet in een bulleuse, waardoor idiosyncrasie waar-
schijnlijker wordt, dan is hieromtrent zekerheid te verkrijgen door
óf langer appliceeren, óf dichter in de buurt (ja zelfs ter plaatse
van de genezen eczeemhaard) de proef te herhalen (Stauffer
(281a)), als tenminste niet het erytheem in de volgende dagen
nog in de 2e of 3e graad is overgegaan.
Bij stoffen als b.v. terpentijn, die beide vormen kunnen opwek-
ken, noemt Mayer steeds de eczeemreactie allergisch en de bul-
leuse toxisch. Bij benzine en benzol neemt Bluimenthal (36a) eerst
oorzakelijke samenhang aan met een bestaand eczeem als de lijder
nog op een 20 maal zwakkere concentratie reageert dan een nor-
maal persoon.
Tenslotte komen bij de sterke reacties (dus bij sterke graden
van idiosyncrasie) herhaaldelijk haardreacties voor in de vorm
van exacerbaties van het bestaande eczeem op andere plaatsen,
recidief op reeds genezen plekken of opschieten van nieuwe ele-
menten op tevoren gezonde huid. Zij worden als zeer specifiek
beschouwd, d.w.z. alleen het aetiologisch agens, waarvoor de idio-
syncrasie bestaat, kan hen opwekken en zij berusten waarschijn-
lijk op transport van de geresorbeerde stof van de plaats van appli-
catie naar de omgeving, waarop reeds op blz. 40 is gewezen.
Voor het routine-onderzoek werden gebruikt in de Utrechtsche
kliniek:
formaline 3.5 % in aqua
mur. chinini 1 % in alcoh. 90 %
sublimaat 1 O/go in aqua
jodium 1 % in alcoh. 70 %
resorcine 5 % in aqua
kaliumbromide 15 % in aqua
paraphenyleendiamine 5 0/^q in aqua
ol. terebinthinae 30 % in alc. 90 %
phenol. liq. 5 % in aqua
sapon. kalin. 2.5 % in spir. 90 %
acid. acetic. 5 % in aqua
ammonium-persulfaat 3 % in aqua
jodoform 5 % in vaselinum album
merc. praec. albi 5 % in vas. alb.
nitras bismuth. basic. 10 % in vas. alb.
camphora 10 % in vas. alb.
ol. lithanthracis 2 % in vas. alb.
naphtaline 5 % in vas. alb.
welke agentia gekozen zijn zoowel om de personen met „eczeem-
constitutiequot; te kunnen uitzoeken, als ter opsporing van een spe-
ciaal aetiologisch agens, zijnde dit stoffen, waarvoor herhaaldelijk
typische idiosyncrasieën zijn beschreven. Daarnaast worden dan
bij vermoedelijke beroepseczemen nog de daarvoor in aanmerking
komende stoffen, na opnemen van anamnese, afzonderlijk nage-
gaan. Bij bakkers b.v. verbetermiddelen als: ammoniumcarbonaat
15% in aqua, ammoniumpersulfaat 3 % in aqua, calcium-phos-
phaat 10 % in aqua, kaliumbromaat verz. opl. in aqua, bakpoeders,
beschuitgelei, rogge-, tarwemeel en zemelen, gist, deeg; bij metse-
laars: verschillende soorten cement, kalk en mengsels daarvan als
specie; bij schilders: kleurstoffen; bij bloemisten: planten; bij huis-
vrouwen: poetsmiddelen, waschpraeparaten; bij boeren: kunstmest,
planten; enz. Dat de bovengemelde concentraties goed gekozen
waren blijkt uit het feit, dat 32 patiënten, die van 34 tot 20 jaar
aan eczeem leden, negatief reageerden.
Omtrent de w a a r d e der aldus verrichte reacties het volgende:
De bedoeling der percutane proeven is het opsporen van het
aetiologisch agens, maar het is reeds gezegd dat door de inrichting
der proef en de aard van de huidziekte (eczeem) men feitelijk
zoekt naar een aetiologische idiosyncrasogeen, omdat eczeem door
een chemische stof bij een patiënt vrijwel steeds ontstaat op de
bodem van een aangeboren of verworven idiosyncrasie, waarover
in het theoretisch deel is uitgewijd. Op grond van deze idiosyn-
crasische basis kan daarom bv. een reactie negatief zijn door de
„negatieve phasequot;, plaatselijke ongevoeligheid of na plaatselijke
spontane desensibihsatie, terwijl de stof toch het aetiologisch agens
is; hieromtrent kan de anamnese dan uitsluitsel geven.
Anderzijds geeft een positieve reactie geen zekerheid dat het
gebruikte agens de oorzaak van het eczeem is, wel dat er een
idiosyncrasie voor de stof bestaat. De oorzaak kan dan nog een
ander idiosyncrasogeen zijn of geheel elders liggen.
Deze tekortkomingen der percutane reacties, ook als zij volgens
de aangegeven methode zijn verricht, wettigen slechts een beperkt
aantal conclusies en wel:
A. Een positieve reactie op een willekeurige huidplek wijst op
een idiosyncrasie voor het geappliceerde agens, dat als oorzaak
van het ontstaan of onderhouden van een bestaand eczeem is te
beschouwen, indien de persoon daadwerkelijk ter plaatse van het
eczeem met het agens in contact komt. Deze idiosyncrasie is op te
vatten als gevolg van sensibilisatie als tevoren de patiënt het agens
zonder bezwaar verdroeg. Percutane reacties alleen geven geen
uitsluitsel of de sensibilisatie spontaan of na een tevoren-bestaande
opperhuidbeschadiging is ontstaan.
Is een idiosyncrasogeen de oorzaak van een eczeem, dan zijn de
practische gevolgen hiervan, dat alleen door staken van het con-
tact en deskundige behandeling tijdelijke genezing is te verkrijgen.
Indien na hernieuwd contact ondanks uitmuntende huidverzorging
recidief optreedt, dan bestaat gevaar voor het ontstaan van steeds
sterkere graden van idiosyncrasie met uitbreiding van het eczeem,
leidend tot secundaire sensibilisatie voor alle mogelijke stoffen en
gevaar voor gegeneraliseerd en chronisch huidlijden.
Alvorens tot definitieve beroepswisseling over te gaan is voor-
komen van recidief door vermindering van de intensiviteit van de
aanraking of therapeutische desensibilisatie tijdens staken van het
contact te beproeven, terwijl het afwachten van spontane verdwij-
ning der idiosyncrasie weinig practische waarde heeft wegens de
gemakkelijk daarop volgende resensibilisatie.
B.nbsp;Meerdere positieve reacties wijzen op een „eczeem consti-
tutiequot;, d.w.z. neiging tot sensibilisatie. Omtrent de practische con-
sequenties is nog niets met zekerheid bekend.
C.nbsp;Een stof, die een negatieve reactie geeft ter plaatse van het
volmaakt genezen eczeem, komt niet als aetiologisch idiosyncraso-
geen in aanmerking, als tenminste is uitgesloten de mogelijkheid
van:
Ie. plaatselijke desensibilisatie, door proeven elders of af te lei-
den uit anamnestische gegevens (recidiveerend verloop);
2e. negatieve phase, door herhaling der proef na enkele weken
(wegens gevaar voor sensibilisatie verdienen klinische/overwe-
gingen dan echter de voorkeur).
Een dergelijk agens kan een bestaand eczeem natuurlijk wel
onderhouden, zij is echter niet de oorzaak van een eventueel reci-
dief na volledige genezing der huidaandoening.
II. INTRACUTANE REACTIES.
Na reinigen van de huid met alcohol en aether wordt 0.02 cc.
van het allergeen-extract in bepaalde verdunning uit een record-
spuit door een naald No. 18 intracutaan ingespoten. De injectie
moet zoo oppervlakkig geschieden, dat de randen van de ontstane
Urtica niet glooiend, maar stijl zijn. De follikelopeningen zijn dan
als intrekkingen zichtbaar aan de oppervlakte.
Bij het verrichten van een dergelijke inspuiting ontmoet men een
krachtige weerstand. Ter beoordeeling van de later volgende ver-
grooting dezer urtica verdient het aanbeveling na de injectie haar
direct met inkt te omlijnen.
Behalve de traumatische reactie (een lichte vergrooting der ur-
tica al of niet met roode hof die na 3 tot 5 minuten weer verdwenen
is (Lewis (186)) treden tengevolge der intracutane injectie twee
vormen van locale reacties op, die op verschillende tijden moe-
ten worden afgelezen:
1. De urticarieele vroeg-reactie, die na 15 tot 30 minuten haar
hoogtepunt bereikt en na 1 uur meestal totaal verdwenen is be-
halve bij zeer sterke graden van allergie, waarbij roodheid met
zwelling tot in de subcutis gezien wordt. De urtica, al of niet om-
geven door een roode hof die in het betreffende hoofdstuk nauw-
keurig beschreven is (blz. 13), berust op hyperaemie en vluchtig
oedeem in de cutis met een matig neutrophiel cellig infiltraat, waar.
in na 10 minuten eosinophile cellen gaan overheerschen (de Graaf
(101), Kline (158)) om na uiterlijk 3 uur geheel verdwenen te zijn.
Bij het aflezen der grootte der reactie werd door ons het vol-
gende schema gevolgd:
-|—|- sterk positief: urtica van 2 cm. diameter; voor elke centi-
meter komt er een teeken bij;
positief: urtica van 1 cm. diameter;
zwak-positief: urtica van 0.7 tot 1 cm. diameter;
4- zeer zwak positief: urtica kleiner dan 0.7 cm. maar met dui-
delijk verschil met de oorspronkelijke injectie-urtica, die 0.5 cm.
diameter heeft. De grootte van de roode hof wordt apart in centi-
meters aangegeven.
Andere schema's wijken niet principieel van het gegevene af.
-ocr page 107-doch zijn meestal minder nauwkeurig; maar algemeen wordt een
reactie positief genoemd als de diameter der urtica minstens 1 cm.
bedraagt (als tenminste de gebruikelijke dosis van 0.02 tot 0.05
cm. geïnjiceerd werd).
2. De papuleuse late reactie, tusschen 9 en 24 uur na de in-
jectie zichtbaar, die kan worden voorafgegaan door een urti-
carieele. Zij bestaat uit een onscherp-begrensde, iets verheven
roode papel, gelocaliseerd in de cutis en zij berust op hyperaemie
en oedeem met neutrophiel cellig-filtraat aldaar zonder epidermis-
verandering. Bij de beoordeeling der grootte kan hetzelfde schema
als voor de urtica gevolgd worden.
Behalve de locale treden af en toe ook haard- en alge-
meene reacties op. Bij Urticaria komen haardreacties feitelijk niet
voor wegens het korte bestaan der elementen en de relatieve on-
gevoeligheid die zij achterlaten (Bluiwenthal (36a)). Algemeene
reacties, overeenkomend met min of meer uitgesproken shock-ver-
schijnselen, zijn als specifiek te beschouwen.
Bij het eczematoid zijn haardreacties, zich uitend in roodheid en
af en toe opschieten van kleine papeitjes, gepaard gaande met jeuk
op de gedissemineerde plekken van groot belang, omdat zij feite-
lijk (behalve de reactie na provocatie langs natuurlijke weg) de
eenige zekere aanwijzing zijn dat het allergeen, dat men tevoor-
schijn roept, in aetiologische samenhang met de ziekte staat.
Bij Prurigo zijn zij onbekend, en bij eczeem werden zij slechts
zeer zelden waargenomen. De haardreacties tenslotte die Richter
(242) en jausion (144) beschreven, waren het gevolg van sub-
cutane injecties.
Theoretisch van belang, hebben zij practisch bij huidziekten de
waarde van een geslaagde provocatie langs onnatuurlijke weg, d^ie
echter, onverwacht optredend, ongewenscht moet worden geacht.
Vooral de ernstigen vormen (WysoCKI (342 na eiwit, Waldbott
(324) na rogge-extract. cooke (62) na vischlijm, Lehner (179)
na aolan, Brabant (40) na ei) hebben mede de intracutane proe-
ven als diagnostisch hulpmiddel in discrediet gebracht. Nu men
tegenwoordig kan profiteeren van deze ervaringen zijn ze geheel
te vermijden, zoodat b.v. tijdens de verrichte proeven bij 300
patiënten slechts éénmaal een haardreactie werd gezien. Als voor-
zorgsmaatregelen komen dan in aanmerking :
1. Intracutane reacties vervangen door cutane (StoRM van
Leeuwen (283a)) bij personen waarbij anamnestisch sterke aller-
gie bestaat, gekenmerkt door heftige aanvallen in de loop der
jaren. Is hun het allergeen daardoor al bekend, dan begint men met
zeer sterke verdunningen en ook zonder dat is het raadzaam ei,
melk, visch en pollen eerst cutaan te beproeven.
2.nbsp;Huidreacties te vervangen door de indirecte methode der
passieve P.-K. overdracht (URBACH (311, 315)). Serum van de
lijder wordt bij een huidgezonde intracutaan ingespoten en op deze
plaatsen worden de diagnostische intracutane reacties verricht.
Men kan wegens de specificiteit der antistoffen één plaats resp.
met meerdere allergenen injiceeren.
Doordat juist bij hoog reagine-titer de mogelijkheid van alge-
heele passieve sensibilisatie niet uitgesloten is, is deze methode
minder wenschelijk.
3.nbsp;Een armsnoer, een injectiespuit en adrenaline 1/1000 steeds
bij de hand te hebben. De ledemaat kan dan afgebonden worden,
de injectieplaats onderspoten met adrenaline ter verlangzaming der
resorptie en de algemeene verschijnselen met deze stof bestreden
worden. Echter zooals gezegd is het nog nooit noodzakelijk ge-
weest, hiervan gebruik te maken.
De plaats voor injectie is ook bij de intracutane proeven niet
geheel onverschillig. Hoewel men wegens de steeds bestaande al-
gemeene huid-allergie op elke plaats van de huid een allergische
reactie kan opwekken, blijken er regionaire verschillen te bestaan
in reactiegrootte, waarschijnlijk berustend op de bouw der cutis.
Over het algemeen geven de buigzijden en dan nog in de buurt van
het gewricht grooter reacties dan de strekzijden, echter geringer
dan op de rug, waar o.a. de ovale vorm, welks stand wisselt met
de plaats, kenmerkend is. Bij de ijking van de sterkte der extracten
moet men dus steeds symmetrische huidplekken kiezen.
Een aparte spuit voor elk extract is niet noodzakelijk, als men
na gebruik deze reinigt met water, alcohol, aether en daarna ste-
riliseert en alleen voor ,,sterke allergenenquot; als melk of ei deze
maatregel wel in acht neemt. Zooals gezegd worden met visch-
extracten steeds cutane reacties verricht. Ter vereenvoudiging van
het routine-onderzoek worden verschillende extracten tot groepen
samengevoegd (blz. 98). Geeft een of meer dezer een positieve re-
actie, dan kunnen zij in een volgende zitting worden gesplitst, waar-
bij dan blijkt welke allergenen hiervan de oorzaak waren. Ter injectie
gebruikt men steeds versch-bereide verdunningen van 1/10 extract
in physiologisch water, behalve voor ei en melk, waarvan men voor
het gebruik 10% oplossingen maakt. Als controle spuit men steeds
in een gelijke hoeveelheid op gelijke wijze met physiologisch water
verdund oplosmiddel, waarmee het extract bereid is, hetgeen dus
behalve voor de schimmelextracten neerkomt op physiologisch
water waarin j/^ % phen. liquef.
Regelmatig bij iedere patiënt intracutaan huidproeven te doen
met oplossingen van medicamenten heeft practisch geringe waar-
de, omdat men bij de erythemen en urticarieele exanthemen door
het opnemen van een anamnese niet lang in twijfel behoeft te ver-
keeren. Daarbij zijn het veelal tusschenproducten die de sensibili-
satie hebben tot stand gebracht, zoodat de huidreactie negatief uit-
vak (aspirine: DUKE (76)).
Wèl zijn zij gebleken prognostisch van belang te zijn in de neo-
salvarsan-therapie (schreiner (263a), Ensbrunner (79)). Dat
deze onderzoekingen dan steeds met zeer lage concentraties moe-
ten geschieden, blijkt wel uit de versterking der overgevoeligheids-
graad door herhaalde huidproeven in 't geval van Raynaud (240).
Men gebruikt dus sinds schreiner en Ensbrunner 1/100.000,
1/10.000 en 1/1000 oplossingen, versch bereid in physiologisch
water.
Op deze wijze kan men huidproeven verrichten met alle stoffen,
waarvan sinds schlosz (259) empirisch is vastgesteld dat zij aller-
gische reacties kunnen opwekken.
Van deze stoffen worden dan extracten bereid in de verwach-
ting, dat daarin het allergeen zal overgaan. Voor diagnostische
doeleinden is het vrij onverschillig of men physiologisch water
(Storm van Leeuwen (287)), een gebufferde (Coca (57)), of
een 12% alcohohsche oplossing (Rost (250)) hiertoe gebruikt:
de ware aard van het allergeen is voorloopig nog onbekend; blijk-
baar is het voor een deel oplosbaar in water (Coca (59)).
In natura wordt de stof dus in kleine stukken verdeeld; in een
mortier met physiologisch water ongeveer 10 minuten gewreven,
desnoods gemengd met gewasschen en gesteriHseerd fijn zand
(Kremer (165)) en in de ijskast 12 tot 24 uur bewaard.
Na het filtreeren door een SeitzfiUer en toevoegen van phenol.
liquefactum tot een % oplossing ter conserveering, zijn de ex-
tracten ter ijking gereed. Bij steekproeven genomen vóór toevoe-
ging van het conserveermiddel of in de loop van de maanden
tijdens geregeld gebruik bleken nooit verontreinigingen met micro-
organismen te zijn voorgekomen. Troebelingen na het filtreeren
kunnen door herhaling hiervan tot verdwijning worden gebracht.
De neerslagen door het conserveermiddel kunnen eveneens worden
afgefiltreerd, terwijl kleinere hoeveelheden als bezinksel geen
moeilijkheden veroorzaken.
De oplossingen moeten, bij kamertemperatuur bewaard, om de
4—5 maanden ververscht worden, niet omdat hun reactievermogen
bij allergische personen verdwijnt (Alles (6)), maar omdat zij
inboeten aan specificiteit (door histamine-achtige omzettingspro-
ducten (Rost (250)).
Ter bepaling van de geschiktheid van het extract is wegens de
onbekendheid der chemische samenstelling van het allergeen voor-
loopig alleen biologische ijking mogelijk: normale personen mogen
geen positieve reactie geven, terwijl de sterkte vergeleken kan
worden bij personen, wier reactievermogen met het vorig extract
genoteerd is. Daartoe worden de urticae met roode hof van zulke
personen wel op doorzichtig papier vastgelegd als vergelijkings-
materiaal.
Hoe meer vergelijkingen, des te beter ijking; natuurlijk kan men
wegens de verschillende herkomst van de stoffen niet aan absolute
waarden vasthouden, tot exacter chemische methoden beschikbaar
zijn. Zoodanig heeft ook de bepaling van het stikstofgehalte nog
slechts relatieve waarde, hoewel zij ter standariseering van stuif-
meelextracten al zeer bruikbaar is gebleken.
Geven versch-bereide oplossingen bij normalen reeds reacties,
dan kan men óf een nieuw bereiden na korter extractie, óf men
maakt verdunningen, die bij normalen geen reactie meer verwek-
ken.
Van welke aard de stoffen zijn welker werking men aldus door
verdunning van 2—5 maal kan opheffen, is eveneens onbekend en
heeft tegenstanders van het allergisch onderzoek gelegenheid ge-
geven een positieve reactie bij een lijder aan een vermeende aller-
gische ziekte slechts als hypersensibiliteit voor deze stoffen te be-
schouwen. Dit klemt temeer, aangezien er zeker extracten be-
staan als die van paardehaar, koffie, thee en tabak, waarvoor een
groot deel der allergici urtica-reacties vertoont, terwijl de pas-
sieve overdracht zelden gelukt.
De extracten voldoen aan de eisch, dat normale personen nega-
tief reageeren op een bepaalde verdunning; wat betreft het tabaks-
extract zijn er volgens Harkavy (115) echter opvallend vele per-
sonen (10% bij niet-rookende vrouwen en 20% bij rookende
mannen) die hoewel niet lijdende aan een allergische ziekte, toch
een zwak-positieve reactie geven. Hoewel het door hem niet na-
gegaan werd is met het oog op de negatieve P.-K.-overdracht
zelfs bij allergische personen, dit ook niet bij bovengemelde nor-
male te verwachten. Komen thee en koffie, tabak door hun zeer
veelvuldig gebruik als sensibihsatoren zeker in aanmerking, dan
moest een P.-K.-overdracht bij ware allergie toch mogelijk zijn,
tenzij men aanvaardt dat de huid een speciale plaats inneemt, en
dan geldt dit natuurlijk in het bijzonder bij lijders aan allergische
huidziekten. Anders moet men deze extracten schikken in de rij
van urtica-verwekkende stoffen als morphine, histamine, enz.
Aldus komen in aanmerking epidermis-producten van dieren,
huisallergenen, luchtverontreinigingen als pollen en schimmels,
voedings- en genotmiddelen, waaruit men voor het routine-onder-
zoek een keus moet doen. Hoewel slechts zeer weinig bekend is
over allergische huidziekten, veroorzaakt door stoffen, die via de
luchtwegen binnendringen, hebben de overwegingen dat: 1. com-
binaties van asthma en rhinitis vasomotorica met eczematoid veel-
vuldig voorkomen, en 2e. dat ook voor deze huidziekte geldt dat
klinische genezing kan intreden door wisseling van milieu alleen,
er toe geleid ook epidermis-producten, huis- en luchtallergenen
mede te toetsen in het routine-onderzoek.
Wat de voedingsmiddelen aangaat, moet men bedenken dat hun
samenstelling door herkomst en toebereiding oneindig variabel is,
hoewel met één woord betiteld. Daardoor wordt de kans gering,
dat bij een patiënt, die overgevoelig is voor een bijmengsel, dit via
intracutane reacties wordt opgespoord, als het bijmengsel niet al-
gemeen in zwang is, of men niet het extract bereidt uit de door
hem thuis gebruikte voedingsstoffen. Dit is de reden, waarom deze
routine-methode meer diagnostische waarde heeft bij een lijder die,
opgenomen in een ziekenhuis, zijn verschijnselen behoudt, omdat
dan naast het „specifiekequot; van de grondstof (varkensvleesch tegen-
over rundvleesch, tarwe tegenover rogge, waarvoor overigens
meestal de allergie bestaat) ook de aldaar gebruikte bijmengselen
nog in het extract verwerkt zijn.
Hetzelfde geldt voor de epidermis-producten van dieren en huis-
allergenen. Men doet dan ook goed, als klinisch veel pleit voor
samenhang, de patiënt te onderzoeken met een extract bereid uit
de stoffen van de eigen omgeving (reden waarom een eenvoudige
bereidingswijze de voorkeur geniet); anderzijds kan men door
menging der extracten van eigen huisstof, die bij de patiënt een
specifieke reactie hebben gegeven, dus stoffen bevatten, die de
hjders hebben gesensibihseerd, de waarde van het routine-extract
verhoogen, hetgeen dan ook geschiedt voor veeren, stroo, zeegras,
alpengras, kapok en huisstof.
Wil men van deze producten zeer sterke, ter desensibihsatie te
gebruiken, extracten vervaardigen, dan verdient het aanbeveling
door indampen bij 55% een langdurig constant blijvende, droge
substantie te bereiden.
Een afzonderlijke vermelding verdient ook de reactie volgens
Storm van Leeuwen (285) met menschen-huidschubbenextract.
Ook hierbij is men wat de huidziekten betreft nog niet verder dan
dat bij een geselecteerd materiaal van „eczematoidenquot; uit de groep
der chronische eczemen deze reactie voor 80—100 % positief uit-
vak (Rost (250), Keller (152)), zonder selectie bij eczeem-
patiënten in 35% (ZiTSKE (344), Haxthausen (119)), terwijl
kinderen onder l]/2 jaar steeds negatief reageeren volgens Rost
(250). Verder is gebleken dat producten der seborrhoische huid
de beste resultaten opleveren en dan nog liefst der hoofdhuid. Rei-
niging met aether vooraf en wrijven met gewasschen steriel zand
levert sterke oplossingen. Uit het feit, dat er geen regelmaat be-
staat in de positieve reacties bij een of meer personen, verkregen
met extracten van seborrhoische, normale of psoriasis huidschub-
ben, kan men voorloopig nog geen conclusies trekken (Zitske
(344)). Men doet goed daarom een positieve reactie hoogstens op
te vatten als een teeken dat het chronisch eczeem waarschijnlijk
thuis hoort in de groep der eczematoiden en het de moeite loont
naar een allergisch mechanisme te speuren.
Van luchtverontreinigingen, die als allergenen werkzaam kun-
nen zijn, komen luchtschimmels (Storm van Leeuwen (288), G.
Hopkins (96), Brown (47)), epidermis-producten van insecten
(Balyeat (11)) en pollen (CoCA (58)) in aanmerking, waarvan
de eerste groepen voornamelijk asthmatische bezwaren, de laatste
hooikoorts veroorzaken. Om een indruk te krijgen welke schim-
mels bij de patiënt in aanmerking komen, krijgt hij de opdracht om
een Sabouraud-voedingsbodem in een Petrischaal gedurende 12
uur, te verdeelen over verschillende vertrekken, thuis open neer te
zetten, waarna de op de plaat groeiende schimmels geïsoleerd, ge-
reinigd en gedetermineerd kunnen worden. Extractbereiding ge-
schiedt door overenting op een vloeibare voedingsbodem.
In 250 gram water wordt 50 gr. rauwe geschilde aardappel ge-
kookt, daarna gefiltreerd. Bij 50 gram filtraat wordt 500 cc. water
en 20 gram maltose brute gevoegd, daarna gefiltreerd en gesterili-
seerd gedurende 15 minuten op 115°. Na 1 tot 2 weken groei,
waarna goede sporenvorming heeft plaats gehad, wordt de inhoud
van de kolf fijngewreven, gefiltreerd door Seitz filter en eveneens
van phenol. liquefactum tot % oplossing voorzien.
IJking geschiedt biologisch als bovengemeld.
Voor de intracutane contróle-injectie doet dienst de voedings-
bodem, voorzien van phen. liq. i/^ %; normale personen geven hier-
mede een negatieve reactie.
Alvorens tot de beoordeeling van de waarde der intracutane
reacties over te gaan nog in het kort iets over de cutane re-
acties, die als kras-reactie of als reactie van von Pirquet be-
kendheid hebben gekregen. Technisch juist uitgevoerd mag geen
bloeding zichtbaar worden, waaruit men concludeeren moet dat
èls de huid tot in de cutis is gelaedeerd, de capillairlissen niet ge-
troffen zijn. Voordat men een kras heeft gezet, wordt het te ónder-
zoeken extract daar ter plaatse op de huid gewreven, zoodat men
voor elk afzonderlijk- of groep-extract een andere pen noodig
heeft. Evenals na de intracutane injectie kan (na de kortdurende
traumatische urticarieele reactie met roode hof) een urticarieele
vroeg-reactie en papuleuse late reactie optreden. Ook wat betreft
de plaats waar zij verricht moeten worden en de aard, bereiding
enz. der'extracten geldt hetzelfde, hoewel door Schoonenberg
(263) in aansluiting aan proeven der Amerikaansche onderzoekers
droge extracten werden gebruikt. Geringe graden van overgevoelig-
heid kan men op deze wijze echter niet aantoonen, reden waarom
zij door ons niet voor het routine-onderzoek werden gebruikt.
Zeker wijst een positieve kras-reactie op een sterkere graad van
overgevoeligheid; de meening dat men grootere zekerheid zou heb-
ben, met deze onderzoekingsmethode ook het aetiologisch agens in
handen te hebben gekregen, berust natuurlijk op een dwaling. Ook
is het huidcontact te kort om als zoodanig epidermis-aandoening
te geven. Wanneer deze optreedt, dan gebeurt het via de late pa-
puleuse cutis-reactie, bijzonderheden, waarin men, door intra-
cutane naast percutane proeven te doen, eerst helder inzicht ver-
krijgt. Door ons werden zij dan ook alleen gebruikt inplaats van
intracutane injecties, als er gevaar kon bestaan voor de onge-
wenschte algemeene reacties, aangezien door resorptie van geringe
hoeveelheden van het agens, deze bij kras-reacties zeer weinig
voorkomen.
Ook werden kras-reacties gedaan met stoffen, wier belang niet
vereischte hen apart tot een groep ter intracutane te vereenigen
als gist, specerijen. Het routine-onderzoek werd dus met de vol-
gende stoffen verricht, gedeeltelijk in groepen vereenigd:
INTRACUTAAN:
1.nbsp;epidermis-prod. van geit
hond
kat
koe
paard
schaap
2.nbsp;kalfsvleesch
paardenvleesch
rundvleesch
schapenvleesch
varkensvleesch
3.nbsp;aardappelen
br. brood
gort
rijst
w. brood
4.nbsp;andijvie
bloemkool
koolraap
tomaat
wortelen
5.nbsp;capucijners
erwten
5.nbsp;slaboonen
snijboonen
w. boonen
6.nbsp;cacao
koffie
tabak
thee
7.nbsp;kippenei
8.nbsp;koemelk
9.nbsp;huidschubben
10.nbsp;veeren
kapok
zeegras
alpengras
11.nbsp;huisstof
12.nbsp;schimmels
13.nbsp;controle
CUTAAN:
4.nbsp;foeliegroep
5.nbsp;kaneelgroep
6.nbsp;gist
1.nbsp;ascaris
2.nbsp;vischgroep I
3.nbsp;vischgroep II
Welke waarde heeft nu een positieve intracutane reactie als
men op bovengemelde wijze is tewerkgegaan?
Deze vraag moet hier gesplitst worden in een theoretisch en
practisch deel, n.1.:
1.nbsp;is het agens als allergeen te beschouwen, m.a.w. bestaat er
bij de patiënt een allergie voor deze stof?
2.nbsp;welk verband bestaat er tusschen een positieve reactie en
de aetiologie van de huidziekte die men onderzoekt?
ad. 1. Een positieve reactie duidt slechts op een huidoverge-
voeligheid (zie blz. 5); d.w.z. van idiosyncrasie kan niet gespro-
ken worden, omdat slechts de (kunstmatig geschapen) afwijking
van de norm en de specificiteit de eenige criteria zijn, waaraan
deze afwijkende reactie voldoet; door de onbekendheid der che-
mische samenstelling der extracten bestaat omtrent de onafhanke-
lijkheid enz. geen enkele waarborg. Anders wordt dit, als men de
zoo karakteristieke reaginen door passieve overdracht heeft kun-
nen aantoonen, waarna dus de stof als allergeen beschouwd mag
worden. Het zelfde geldt voor meerdere positieve reacties: indien
voor de stoffen reaginen aanwezig zijn, bestaat een polyvalente
specifieke allergie.
Kunnen geen reaginen worden aangetoond, dan is het goed
(voorloopig) van polyvalente huidovergevoeligheid te spreken,
waaromtrent twee mogelijkheden bestaan:
a.nbsp;de persoon bezit een huid die zeer gemakkelijk op alle mo-
gelijke prikkels met urticarieele zwelling reageert; alle reacties zijn
dan min of meer positief en ook de dermographie als reactie op
mechanische prikkeling (Lewis (186)) is versterkt; men neemt
aan, dat deze toestand berust op het gemakkelijk vrijkomen van
een histamine-achtige stof uit de cellen. Deze personen kunnen
daarnaast natuurlijk een ware allergie vertoonen voor een bepaald
agens.
b.nbsp;de gebruikte extracten, die bij normale personen geen reactie
verwekken, bevatten toch histamine-achtige producten, en er be-
staat bij de patiënt dus een hypersensibiliteit voor deze stoffen.
De dermographie b.v. behoeft dan geenerlei verandering te ver-
toonen. Tegen deze verklaring (die dus uitsluit, dat de veranderde
toestand door sensibilisatie is ontstaan) pleit volgens SxORiW van
Leeuwen (283) dat er zoo'n verschil in overgevoehgheidsbeeld
bestaat bij de onderscheidene patiënten, d.w.z. de een vertoont
reacties op epidermis producten, huisstof, melk en leguminosen.
een . ander b.v. op vleeschsoorten, koffie, tabak, 2 groenten, zee-
gras en veeren. Bij het eczematoid komt deze vorm zeer veelvuldig
voor en gaat gepaard met vertraagde dermographie, zonder dat
zekerheid bestaat of bovengemelde verklaring de juiste is.
Tenslotte moet men zich voor oogen houden dat dit conclusies
zijn, die slechts voor deze tijd gelden. Ook aan de afwezigheid van
reaginen b.v. moet geen al te groote waarde worden toegekend;
immers uit de resultaten der „versterkte methodequot; (zie blz. 115)
blijkt dat zij, schijnbaar afwezig, door kleine wijzigingen toch nog
aangetoond kunnen worden, waardoor de toestand zeer aan dui-
delijkheid wint.
ad. 2, Een positieve reactie als zoodanig geeft geen enkele
aanwijzing dat de stof als aetiologisch agens in aanmerking komt,
ook al zijn zelfs reaginen bij de patiënt aanwezig, en bestaat dus
een ware allergie: immers een positieve reactie kan een gevolg zijn
van een andere, eventueel reeds genezen, allergische ziekte (bv.
hooikoorts) of van symptoomlooze sensibilisatie (invasie-allerqie
door ascariden).
De beoordeeling is bij elke huidziekte verschillend:
a.nbsp;Urticaria. Bij deze ziekte is een positieve reactie vnl. met
voedingsstoffen wegens de overeenkomst in huidverschijnselen van
de reactie en het klinische beeld een sterke aanwijzing. Alleen
anamnese, provocatie- en eliminatie-proeven kunnen pas zeker-
heid verschaffen.
b.nbsp;Eczeem. Aangezien geen overeenkomst bestaat tusschen de
vorm der reactie (urtica) en huidafwijking (eczeem) geldt hier
het bovenstaande nog in sterkere mate. Wel zal men dienen op te
letten of de urticarieele reactie via een late papuleuse niet overgaat
in een eczemateuse, hetgeen theoretisch van groot belang is. Prac-
tisch zijn percutane reacties dan toch rationeeler.
c.nbsp;Eczematoid. De polyvalente huid-overgevoeligheid komt hier
zoo constant voor, dat RoST het als stigma voor de allergische
diathese heeft verheven, zonder een nadere verklaring omtrent
haar ontstaan te kunnen geven. Provocatie- en eliminatieproeven
hebben wel bewezen, dat enkele allergenen wel degelijk in aetio-
logische samenhang staan met deze ziekte. Zij zijn echter temeer
noodzakelijk, omdat zij b.v. voor een compliceerende asthma etc.
verantwoordelijk kunnen zijn. Opmerkelijk is, dat behalve Wy-
SOCKl's (342) geval bij eczematoid nooit de overgang van een
urticarieele reactie in een eczemateuse is waargenomen, en dat ook
in tegenstelling tot het eczeem met het aetiologisch agens nog nooit
een eczemateuse reactie kon worden opgewekt door middel van
een percutane proef.
d. Prurigo. Positieve urticarieele of papuleuse reacties zijn zoo
zeldzaam, dat een provocatie-proef zeker geprobeerd moet worden.
Bestaat er tevens een eczeem, dan is een polyvalente huidoverge-
voeligheid een sterke aanwijzing dat de ziekte hoort in de groep
der eczematoiden (prurigo type), hetgeen dan meestal in overeen-
stemming blijkt te zijn met andere karakteristieke verschijnselen
als anamnese, verloop, locahsatie, enz.
Ook een negatieve reactie met een stof maakt een provocatie-
of eliminatieproef noodzakelijk in die gevallen, waar sterke ver-
denking bestaat dat de stof als aetiologisch agens in aanmerking
komt. Immers èn bij urticaria èn bij eczematoid zijn zulke gevallen
beschreven. De verklaring is dan te zoeken daarin, dat of het ware
agens niet in het extract is overgegaan, óf dat een tusschenproduct
gevormd b.v. in het maagdarmkanaal, als allergeen de verschijn-
selen veroorzaakt.
Natuurlijk is het niet eenvoudig aan te toonen, dat een allergie
bestaat voor deze stof. Andere extractbereiding of de overdracht-
methode van Walzer (zie blz. 21) zijn dan te probeeren.
III. DIEETPROEVEN.
De diëetproef in het allergisch onderzoek heeft een tweeledig
doel: ten eerste het opwekken van huidverschijnselen door toedie-
ning van een bepaald voedingsmiddel (provocatie) en ten tweede het
genezen der huidverschijnselen door het weglaten van een bepaalde
voedingsstof uit het diëet (eliminatie). Past men deze twee me-
thoden vnl. toe in de gevallen, waarbij men het schadelijk agens
door andere diagnostische hulpmiddelen als anamnese of huid-
reacties meent te hebben opgespoord, omgekeerd kan men door
het systematisch elimineeren van of provoceeren met elk voedings-
middel apart onafhankelijk van andere onderzoekingswijzen het
aetiologisch agens opsporen om dan door een aanvullend onder-
zoek te trachten het mechanisme te benaderen.
Deze diëetvormen beïnvloeden dus niet de huidziekte via een
eventueele stoornis in de koolhydraat- of lipoidstofwisseling, noch
door hun zuurvormende werking of vitamine-rijkdom etc., over
welke onderwerpen Urbach (314) een overzicht geeft, maar zij
zijn er op gericht, het oorzakelijk verband aan te toonen tusschen
een huidziekte en een voedingsstof, waarvan de patiënt dan blijk-
baar een bepaalde invloed ondergaat, anders dan een normaal in-
dividu: „veranderd reactievermogenquot;, dat men natuurlijk in ver-
band heeft trachten te brengen met het begrip allergie. Uit het lite-
ratuuroverzicht blijkt ook inderdaad, dat het voor urticaria zeker
en voor eczeem op zijn minst zeer waarschijnlijk is geworden, dat
deze huidziekten kunnen ontstaan als een allergische reactie van
de patiënt op bepaalde voedingsmiddel-allergenen. Historisch is de
diëetproef in deze vorm ook werkelijk ontstaan naar aanleiding
van de bevindingen, vnl. in Amerika opgedaan bij het allergisch
onderzoek met huidreacties met voedingsmiddel-extracten.
In tegenstelling n.1. tot de vérstrekkende conclusies, die men
daar meende te moeten trekken uit een positieve huidreactie met
zoo'n extract, eischte Bloch (35) terecht, dat men moest kunnen
aantoonen: le. dat alleen door eliminatie van deze stof de huid-
ziekte was te genezen, 2e. dat door het toedienen ervan een reci-
dief regelmatig was op te wekken (provocatie), alvorens het aan-
nemen van een aetiologische samenhang tusschen voedingsstof en
huidafwijking gerechtvaardigd was.
Practisch worden de diëetproeven dus aangewend eenerzijds als
controle op huidreacties, anderzijds als aanvulling van het aller-
gisch onderzoek met huidreacties enz., uitgaande van de ervaring
dat b.v. bij urticaria en eczema (toid) de reactie met het aetio-
logisch agens herhaaldelijk negatief uitvalt of niet in overeenstem-
ming is met het klinische beeld der te onderzoeken ziekte.
Als diagnostische methoden komen er vier in aanmerking die,
wat hun principe betreft, door alle onderzoekers (RowE (254),
Rost (250), Urbach (314), Vaughan (316), Gardner-Hopkins
(97) enz.) steeds op overeenkomstige wijze worden verricht en
waarvan de eerste, tweede en laatste der hieronder beschrevenen
door ons werden gebezigd.
Isolatie of opname in de allergeenVrije kamer (als ook invloed
van klimaat of huisallergenen waarschijnlijk moet worden geacht,
zooals bij het eczematoid) is bij enkele dezer proeven zeer aan te
bevelen. Immers waar exacerbaties van het bestaande huidlijden
de voornaamste aanwijzing zijn, is uitschakelen zooveel als moge-
lijk van uitwendige invloeden noodzakelijk. Heeft men de indruk,
dat de patiënt niet medewerkt, dan is het beter, niet met deze
diagnostische methoden te beginnen, omdat ook door moedwillig
krabben exacerbaties gemakkelijk te verwekken zijn.
1. Het dagelijks toevoegen van één voedingsmiddel, nadat de
patiënt gelaxeerd is en twee etmalen gevast heeft.
De methode heeft dus twee onderdeelen: a. vasten, hetgeen
overeenkomt met een radicale eliminatie van alle mogelijke scha-
delijke voedingsstoffen en verwijdering van de resten der in het
darmkanaal aanwezige. De patiënt houdt rust. Men geeft de vorige
avond dus alleen b.v. brood, boter en melk, 's ochtends een laxans
en die dag alleen water; evenzoo de volgende dag met desnoods
wat suiker daarin; b. provocatie met één voedingsstof per dag.
Aangezien men daarbij moet handelen naar de omstandigheden, is
een routine-methode niet aan te geven, zoodat de gang van zaken
aan de hand der ziektebeelden besproken zal worden.
A. Urticaria. Tot dit eenigszins onaangename onderzoek over
te gaan is alleen noodzakelijk bij permanente of in dagelijksche
aanvallen verloopende chronische urticaria, als anamnese noch al-
gemeen onderzoek aanknoopingspunten opgeleverd hebben en men
uiteindelijk wil beslissen of dagelijks-gebruikte spijzen of dranken
als oorzaak in aanmerking komen.
Volgt nu na het vasten geen opmerkelijke verbetering of gene-
zing, dan kan men een voedingsmiddel als oorzaak uitsluiten als
de urticaria in aanvallen verliep. Bij de permanente vormen blijft
de mogelijkheid bestaan, dat de stof of zijn afbraak-producten het
lichaam nog niet verlaten hebben, zoodat men dus feitelijk de proef
verlengen moet, door de volgende dagen één of meer voedings-
stoffen te geven, die zelden gebruikt worden en waarvan men door
provocatie met grootere hoeveelheden tevoren heeft vastgesteld,
dat zij geen invloed op de urticaria hebben, b.v. 1 % alcohol op-
lossing met suiker, maizena of sago, eventueel aan te vullen met
bessensap, wijn, compote, al naar de omstandigheden. Dit verlen-
gen van de eliminatietijd maakt dus practisch een vóórproef met
deze sago enz. noodzakelijk, ioodat men dit het beste doet tijdens
een gewoon diëet volgende op het twee dagen succeslooze vasten,
waarna opnieuw de proef kan beginnen. Heeft deze verlenging der
proef nog geen effect, dan kan men concludeeren dat één bepaal-
de stof uit de voeding niet als oorzaak in aanmerking komt en kan
de patiënt wel alles gebruiken.
Zijn de huidverschijnselen wèl verdwenen, dan geeft men dus
dagelijks één voedingsmiddel erbij in het diëet, melk, brood,
vleesch, enz., tot een recidief optreedt. De aetiologische samenhang
is dan duidelijk, hoewel controle door herhaling der provocatie
wel zeer aanbevelenswaardig is; wanneer de stof als allergeen be-
schouwd mag worden, is genoegzaam uiteengezet. In deze ge-
vallen vooral komen toch vele andere mechanismen in aanmerking.
B.nbsp;Prurigo. Hetgeen voor urticaria gezegd is geldt ook voor
de prurigo. Hoewel nog nooit, van welke vorm van prurigo ook,
het allergisch karakter is aangetoond, doen enkele ervaringsfeiten
vermoeden, dat bij deze ziekte zeer bepaalde stoffen uit de om-
geving van de patiënt, zij het via ademhalingsorganen of maagdarm-
kanaal, de symptomen kunnen veroorzaken, zoodat een diëetproef
gerechtvaardigd is indien bij algemeen onderzoek geen oorzaak
gevonden kan worden.
C.nbsp;Eczematoid. Bij het eczematoid werd door ons deze vorm
van diëetproef alleen toegepast, als een nauwkeurig en voldoende
lang volgehouden eliminatie-diëet, overeenkomend met de posi-
tieve huidreacties tijdens verblijf in de allergeenvrije kamer, geen
succes hadden opgeleverd. Het werd n.1. niet wenschelijk geoor-
deeld de toch al vaak ondervoede patiënten onnoodig aan deze
kuur te onderwerpen.
Bij een chronische epidermis-afwijking kan men niet verwachten,
dat de pathologische huidveranderingen na de 48 uur vasten ver-
dwenen zijn. Het eerste wat opvalt, is het verdwijnen der jeuk en
roodheid, hoewel ook papulo-vesiculae zeer snel kunnen indrogen,
zoodat wat overblijft, gelichenificeerde en gehyperpigmenteerde
plekken zijn, bedekt met schubben en droge korstjes.
Gaat men nu voedingsstoffen toevoegen, dan zal men beginnen
met zulke waarvan in de literatuur bekend is dat zij zelden de
oorzaak der huidziekte zijn, als rijst, groenten, later brood,
margarine, melk, vleesch, enz. Immers hoe gunstiger de toestand
der huid, hoe markanter de exacerbatie.
Deze is op te vatten als een haardreactie, gaat gepaard met jeuk,
roodheid en natten op alle oude plekken (gelijktijdig) terwijl ook
elementen op nieuwe plaatsen zichtbaar worden, veranderingen
waaraan krabben een groot aandeel heeft. Vooral het opschieten
van nieuwe prurigo-elementen bij het asthma-prurigo-type is een
duidelijk-waarneembare aanwijzing, terwijl een exacerbatie der
compliceerende asthma ook theoretisch belangrijk is voor de vraag
omtrent de samenhang tusschen asthma en eczematoid. Wat be-
treft het interval tusschen opname en recidief geldt waarschijnlijk
hetzelfde als voor urticaria, is natuurlijk minder nauwkeurig aan
te geven, maar bedraagt bij Wysocki (342) voor de jeuk enkele
minuten, voor het erytheem eenige uren, terwijl natten nog later
volgde. Langere incubaties dan 24 uur zijn natuurlijk niet uitge-
sloten, echter zeer moeilijk aan te toonen en zij berusten waar-
schijnlijk niet op een overgevoeligheid.
Tenslotte moet hier nog besproken worden het belang van de
overeenkomst in vorm bij de reactie op toevoer van het voedings-
middel en de bestaande huidafwijking. Talrijk zijn de gevallen,
waarbij beschreven is dat urticaria over het geheele hchaam op-
trad, gepaard gaande met jeuk en roodheid ter plaatse van het
eczematoid (Boss (38), Grutz (104). SuLZBERGER (295), Biber-
stein (29 30), BuchaRD (51)), zelden die waarbij de épidermo-
dermitis beïnvloed werd (Wysocki (342), Taub (298)). Is dit
laatste geval overduidelijk, de invloed op het eczeem van de stof-
fen, die eerstgenoemde reactie opwekken is onzeker. Waarschijn-
lijk is het, dat zij het eczematoid door krabben onderhouden, dat
dus niet genezen kan als de stof niet uit het diëet wordt geëlimi-
neerd. De uiterste reserve is echter voorloopig nog noodzakelijk,
omdat uit Buchard's (51) proeven immers gebleken is, dat het ec-
zeem bij zuigelingen met een eiwit-allergie geheel onbeïnvloed
bleef door allergeen-toevoer, en dat zelfs desensibilisatie met eiwit
verkregen kon worden (waardoor de urticaria onderdrukt werd),
terwijl het eczeem bleef bestaan.
Eczeejm. Hierbij geldt hetzelfde als voor eczematoid. In de lite-
ratuur zijn echter zeer weinig gevallen bekend van eczemen door
voedingsmiddelen (zie blz. 40).
2.nbsp;Een diëet, waarin geëlimineerd zijn alle stoffen die een
positieve intracutane of cutane reactie gaven. Zuiver als controle
bedoeld op deze huidreacties, wordt deze diëetvorm 5—7 dagen
volgehouden. Het tevens weglaten van de voedingsmiddelen, die
volgens VaughAN (316) met de betrokkenen een groepsovergevoe-
ligheid gemeen kunnen hebben, werd door ons niet gedaan. Volgt
geen klinische verbetering, dan hebben de huidreacties slechts
symptoomlooze of voorbijgegane sensibilisaties aangetoond en de
stoffen hebben geen beteekenis voor de huidziekte (ook al worden
reaginen aangetoond). Ziet men wel succes, dan volgt door pro-
vocatie met één voedingsstof per dag in grootere hoeveelheden
het opsporen van het aetiologisch agens (of allergeen als reaginen
aanwezig blijken), waarbij men dan weer moet bedenken, dat het
oogenblik waarop de huidverschijnselen zichtbaar worden afhangt
van de plaats van resorbtie van het agens.
3.nbsp;De derde vorm van diëetproef wordt naar Rowe (254;
eliminatie-diëet genoemd. Zij is aangenamer dan de eerste en heeft
daarnaast het belangrijke voordeel, dat zij ambulant kan geschie-
den, terwijl zij juist voor patiënten in klinische verpleging te lang
duurt, reden waarom zij door ons niet werd toegepast. Een nadeel
is dat, omdat men niet weet wat men eet, ongemerkt onnauw-
keurigheden insluipen, waartegenover weer staat, dat de lang-
durige eliminatie van de betrokken stoffen vooral bij permanente
urticaria en eczematoid tot een duidelijker effect leidt, en dit zon-
der nadeelige invloed op de voedingstoestand van de patiënt, want
bij de samenstelling is er naar gestreefd dat de persoon voldoende
voedsel krijgt. Behalve RoWE hebben ook Gardner-Hopkins (97),
Vaughan (316) en Urbach (314) deze methode met succes toe-
gepast bij urticaria en eczematoid.
Volgens Rowe (253) gaat men aldus te werk:
Men stelt 4 diëetvormen samen, waarin de voedingsstoffen weg-
gelaten zijn waarvan bekend is dat zij herhaaldelijk op de bodem
van een overgevoeligheid de oorzaak zijn van een huidziekte, n.1.
tarwe, melk, ei, visch, leguminosen. Om de beurt laat men één
dezer vormen gedurende 1—2 weken zonder onderbreking gebrui-
ken, waardoor in gevallen, dat het aetiologisch agens onder de
geëlimineerde stoffen valt, genezing verkregen wordt. Daarna kan
men dan weer door systematische uitbreiding van het diëet de
schuldige stof opsporen, doordat deze een exacerbatie veroor-
zaken zal.
Heeft de patiënt de 4 diëetvormen elk gedurende 1—2 weken
nauwkeurig volgehouden zonder succes te bespeuren, dan kan
men besluiten, dat één voedingsmiddel als zoodanig niet de oor-
zaak der huidziekte is en kan de zieke voortaan weer alle voedsel
tot zich nemen.
Laten we enkele in Nederland zeer ongebruikelijke voedings-
stoffen weg, dan is het 1ste diëet volgens RoWE samengesteld uit:
rijst, beschuit, lamsvleesch, sla, spinazie, wortelen, citroen, peren,
perziken, suiker, zout, gelatine, stroop.
Het 2de uit: maizena of maïskoekjes, tapioka, varkensspek, kip,
asperges, erwten, ananas, abrikozen, pruimen, suiker, zout, stroop.
Het 3de uit: rijst, rogge, rundvleesch, tomaten, boonen, knol-
raap, grapefruit, peren, perziken, suiker, zout, stroop.
Het 4de uit: 2—3 L. melk per dag.
Het onaangenaamste is het gebrek aan melk en boter, welk
laatste in tegenstelling tot de door Rowe opgegeven maïsolie en
olijfolie beter kan vervangen worden door plantenboter, terwijl
margarine weer dierlijke vetten bevat. Ook brood is moeilijk te
vervangen, omdat Vaughan (316) en benjamins (15) meenen,
dat bij tarwe-allergie ook overgevoeligheid bestaat voor andere
graminaeën, rogge en haver enz., welke dus ook te vermijden zijn.
4. Als vierde vorm komt in aanmerking de propeptan-methode
van Urbach (309), waarover in het hoofdstuk over urticaria is
uitgeweid, (zie blz. 27). Hierbij is gebleken, dat alleen als voor
een voedingsmiddel-allergeen een antianaphylactische toestand be-
reikt kan worden, men mag verwachten dat de propeptan-therapie
klinische genezing brengt. Wordt daardoor de therapeutische in-
dicatie al zeer beperkt, diagnostisch is dit nog meer het geval.
omdat meestal de huidreactie met een dergelijke stof bij het voor-
afgaande deel van het allergisch onderzoek reeds positief is uit-
gevallen en men dus met een eliminatie-diëet overeenkomend met
de positieve reacties uitkomt. Voorloopig komen dus alleen de ge-
vallen van primaire intestinale vasculaire allergie (Urbach (311))
in aanmerking.
Een voordeel is natuurlijk, dat men in het vrij uitgebreide diëet
ook van de moeilijk te vervangen producten, als melk en brood,
vrijelijk kan gebruik maken, iets wat voor de patiënten, die door
langdurige diëetkuren, elders voorgeschreven, zich toch al niet in
een al te goede voedingstoestand bevinden, van het allergrootste
belang kan zijn.
Volgens Urbach (309) doet men het beste aldus: de voedsel-
opname wordt verdeeld over 3 maaltijden per dag, daartusschen
mag niets gebruikt worden. Overigens zijn ook zeer zure spijzen
en alcoholica verboden. Men geeft dan 3 kwartier vóór de maal-
tijd een volledige propeptan-maaltijd, dus voor ieder voedings-
middel, dat men drie kwartier later van plan is te gebruiken, één
overeenkomstig propeptantablet.
De eventueele schadelijke invloed der stoffen van de hoofd-
maaltijd, genomen juist tijdens de antianaphylactische periode,
wordt aldus uitgeschakeld en de huidziekte geneest. Hfetzelfde
diëet, volgehouden maar elke dag verminderd met één bepaald
propeptantablet zal, zoodra men degene weglaat, die correspon-
deert met het aetiologisch agens, een exacerbatie der ziekte ver-
oorzaken. Het spreekt vanzelf, dat voor een dergelijke stof naar
alle waarschijnlijkheid wel een allergie zal blijken te bestaan, het-
geen echter alleen door nader onderzoek (reaginen) uitgemaakt
kan worden.
Samenvattend kan men zeggen, dat in principe de diëetproeven
niet veel van elkaar verschillen, maar dat bij de keuze men zich
vnl. zal moeten laten leiden door overwegingen van individueelen
aard.
IV. ONDERZOEK IN DE „ALLERGEEN VRIJEquot; KAMER.
Nadat Storm v. Leeuwen (288) de gunstige resultaten be-
schreven had, die hij door ehminatie van luchtverontreinigingen
verkreeg bij meerdere patiënten, lijdende aan asthma, was het
Rost (250) die de invloed van verblijf in gezuiverde lucht bij
eczemen beschreef. Bij deze verontreinigingen was om practische
redenen onderscheid gemaakt tusschen:
1.nbsp;„huisallergenenquot;, aanwezig dus in de woning der patiënt
zelf en gebonden aan huisstof, afkomstig uit meubelen, matrassen,
vloerbekleeding, die verouderd, met schimmels doortrokken of in
beginnende staat van ontbinding verkeerden;
2.nbsp;klimaat-allergenen gebonden aan de streek waar de woning
van de patiënt zich bevond. Vooral lucht in de lage landen bleek
tot 25 meter hoogte boven de grond rijk aan deze allergenen,
in het hooggebergte waren zij afwezig, waaraan de gunstige wer-
king van dit klimaat bij asthma werd toegeschreven; dit in tegen-
stelling dus met de meening dat op die hoogte geneeskrachtige
stoffen in de atmosfeer zouden voorkomen. Hun ware aard is
voorloopig nog onbekend. Beschreven zijn schimmelsporen en on-
georganiseerde stoffen als eiwitrottingsproducten en gassen
(Storm v. Leeuwen (288), Hansen (114)).
Dat men bij deze verontreinigingen van allergenen mag spre-
ken blijkt uit het feit, dat aan de criteria van DoerR (70) vol-
daan kon worden, dat dus met name niet alleen de huidreactie
positief is. maar ook vrije reaginen in het serum blijken te circu-
leeren bij de patiënten, terwijl dit bij normale personen nooit het
geval is.
Eliminatie van deze luchtverontreinigingen heeft als eerste
Storm v. Leeuwen (287, 288) verkregen door het bouwen van
een zgn. „allergeen-vrije kamerquot;. De atmosfeer in deze kamer,
gebouwd in een vertrek van een woning of ziekenhuis, wordt
ververscht door gezuiverde lucht aan de eene zijde in te voeren
en aan de andere zijde weer uit te laten stroomen.
Met lucht allergeenvrij te maken kan men feitelijk eerst begin-
nen als men de aard der allergenen kent. Dit is niet het geval;
zooals gezegd zijn reeds vele opgespoord, onbekend is echter
nog steeds de samenstelling van b.v. het huisstof-allergeen, hoe-
wel men het, door de desbetreffende lucht door een watten filter
te zuigen, hierin verzamelen kan. Een extract hiervan gemaakt,
geeft een positieve huidreactie, die specifiek is, terwijl bij de lijder
reaginen in het serum aantoonbaar zijn en eliminatie ervan ge-
nezing kan brengen bij asthma (Frankel (87), Storjvi v. Leeu-
wen (288), Leopold (182), Krejwer (165), Voss (322)). Dit-
zelfde geldt ook voor b.v. roggemeelstof, niet echter voor honden-
haarallergeen. dat volgens Frankel en Lévy (87) door de wat-
tenfilter passeert, niet door een door hen geconstrueerde „aller-
golixquot; filter, die tabaksdampen en gassen als skatol en capron-
zuur niet zou doorlaten, daarentegen bacterium coli weer wel,
n.1. voor 3 %. Hetzelfde geldt voor Kamjwerer's (151) filter van
dierlijke kool.
Het reinigingssysteem door bevriezen der waterdamp, waar-
mee volgens Storjvi v. Leeuwen alle allergenen uit de lucht zou-
den verwijderd worden (Krejwer 165), is volgens küster (170)
onvoldoende, immers gassen kunnen passeeren. Een patiënt, over-
gevoelig voor één dezer gassen, zal zijn verschijnselen behouden
in een kamer, waarin de lucht volgens dit systeem wordt ge-
reinigd, als deze kamer in zijn eigen omgeving geplaatst is, terwijl
hij geneest b.v. door verhuizen naar een oord waar deze gassen
niet voorkomen.
Behalve deze qualitatieve verschillen in allergeen-gehalte kan
door andere, eenvoudiger methoden, die quantitatieve verande-
ringen teweegbrengen, ook genezing bereikt worden, waarmee
Rost (250) bij eczematoid, door uitschakelen van huisallergenen
alléén, in 70 % gunstig effect waarnam. O.a. ter toetsing van deze
ervaring is in de Utrechtsche Universiteitskliniek voor huidziekten
een reinigingssysteem gebruikt, waarbij door filtratie tevens een
armoede aan klimaat-allergenen werd verkregen.
De beschrijving der inrichting volgt hieronder:
De kamer zelf, vervaardigd van berkentriplex van eenige m.m.
dikte, is lang 3.35 M., breed 2 M. en hoog 2.10 M. Zij biedt
ruimte voor twee bedden van 90 c.M. breed en 2 M. lang, opge-
steld aan beide zijden van de middendeur die naar buiten toe
opent en hermetisch gesloten kan worden. Vensters zijn aan één
breedtezijde en over de helft van de deur-zijde aangebracht, n.1.
aan de kant waarin ook de ramen van het ziekenhuis-vertrek ge-
legen zijn, zoodat de patiënten uitzicht hebben.
De binnenafwerking is er op ingericht dat zoo min mogelijk
reten aanwezig zijn, waar verontreinigingen door het in- en uit-
loopen binnen gekomen, zich zouden kunnen ophoopen.
De wanden zijn bestreken met een cellulose-vernis van bepaalde
samenstelling, die geen voedingsbodem vormt voor micro-orga-
nismen. Het gedeelte van de vloer tusschen de bedden is bedekt
met een losse plaat celotex, de bedden bezitten een staaldraad
matras. Verder worden als beddegoed alleen moltondekens ge-
bruikt, veelvuldig opgevouwen in lakensloopen gehuld in de vorm
van kussen, matras en dekens. Voor het overige bevat de kamer
2 kastjes en stoelen, alle gevernist, 2 lampen en tenslotte bel- en
radiocontacten.
De gezuiverde lucht wordt toegevoerd door twee verspreidings-
schoepen in de zoldering, verlaat de kamer weer door een opening
in de deur, waarvan de diameter overeenkomt met die der inlaat.
Buiten de allergeenvrije kamer bevinden zich achter elkaar ge-
plaatst een aanzuigbuis voor buitenlucht, een ventilator, filter,
verwarmingssysteem en een toevoerende buis naar de allergeen-
vrije kamer. Alle buizen hebben een diameter van 25 c.M. ter
vermijding van geruisch.
De lucht wordt buiten aangezogen door buizen van 25 c.M.
diameter, waarbij afgezien werd van een lange 25 M. boven de
grond eindigende schoorsteen, omdat de lucht gefiltreerd wordt
door twee „Delbagquot; filters van verschillende dichtheid, bestaande
uit metaal-krullen, overgoten met een zeer dun laagje bactericide
viscin-olie, die eens per drie maanden gereinigd moeten worden;
alvorens in de kamer te komen passeert de luchtstroom vervolgens
een met heet water verwarmde radiator, in welk verwarmings-
systeem een automatische temperatuur-regulator is geschakeld,
zoodat de warmte in de allergeenvrije kamer constant op een wil-
lekeurig te kiezen temperatuur kan worden gehouden. Tempera-
turen tusschen 19 en 22 graden Celsius worden bij deze graad van
verversching aangenaam bevonden. De kleine gas-geyser, die voor
het warme water zorgt, heeft een aparte afvoer. Aangezien geen
afkoelingssysteem aanwezig is, verdient het aanbeveling de aan-
zuigopening aan de schaduwzijde te plaatsen. De vochtigheid en
luchtdruk wisselt met die der buitenlucht.
Bevat door de genomen voorzorgsmaatregelen de kamer op zich-
zelf geen voorwerpen, die huisallergenen produceeren, de lucht-
filtratie zorgt ervoor, dat ook een deel der klimaatallergenen wordt
uitgeschakeld.
Bij de „Delbagquot;-filters is n.1. gestreefd naar een groot aanra-
kingsoppervlak met een kleverige substantie (viscinolie) waardoor
het grootste deel der stoffelijke luchtverontreinigingen niet pas-
seeren kan. Ter verkrijging van een indruk van het reinigings-
vermogen (zooals boven reeds besproken is) kunnen, zoolang de
aard der allergenen nog niet met zekerheid bekend is, absolute
metingen nog niet verricht worden. Wel werden in de loop van
één jaar herhaalde malen Sabouraud-voedingsbodems voor lucht-
schimmels gedurende 24 uur open neergezet tijdens verblijf van
een patiënt in de kamer. Door telling van het aantal kolonies en
vergelijking van de soorten, die op deze plaatsen opkwamen met
degene, die op tegelijkertijd buiten de kamer opgestelde bodems
waren gegroeid, bleek dat 90 tot 95 % van het schimmelsporen-
aanbod tegengehouden werd.
Indien verblijf in deze kamer dus niet tot verdwijning der klini-
sche verschijnselen voert, mag niet de conclusie worden getrokken,
dat luchtverontreinigingen geen aandeel hebben in het onderhou-
den der ziekte. Komt uitsluitend door verblijf in deze kamer ge-
durende 1 week aanmerkelijke verbetering of genezing tot
stand, dan moet invloed van huisallergenen waarschijnlijker ge-
acht worden dan van klimaatallergenen. Deze worden echter ook
reeds voor een groot gedeelte door verblijf in een ander huis of
op de ziekenzaal geëlimineerd, zoodat eerst als däär geen, maar
in de allergeenvrije kamer wèl verbetering optreedt, invloed van
klimaatallergenen waarschijnlijker wordt. Behalve door onderzoek
naar de huisinrichting en extractbereiding voor huidreacties uit de
daarvoor in aanmerking komende stoffen uit zijn omgeving, zou
hieromtrent slechts zuiver inzicht kunnen worden verkregen door
inrichting van een absoluut-allergeenvrije kamer in de eigen om-
geving der patiënt en vervolgens provocatie-proeven te verrichten
(natuurlijk mag feitelijk eerst van allergenen worden gesproken
als reaginen aangetoond zijn). Therapeutisch biedt alleen mijden
van het allergeen kans op succes door verandering der woning-
inrichting of verhuizen, als desensibilisatie langs intracutane weg
met allergeenextract in een allergeenvrije omgeving practisch niet
uitvoerbaar is.
Komt verbetering niet tot stand door verblijf in deze kamer, dan
worden invloed van huis en klimaat zeer onwaarschijnlijk. Deze
twee waardebepalingen gelden echter alleen, indien men vooraf
heeft uitgemaakt, dat geen invloed voor voedingsmiddelen bestaat.
In de gevallen van polyvalente overgevoeligheid, die bij de pa-
tiënten met eczematoid herhaaldelijk voorkomt, is een diëetproef
in de allergeenvrije kamer aangewezen, de vorm waarvan men
naar de omstandigheden moet kiezen (zie blz. 103).
Beschikt men tenslotte niet over een allergeenvrije kamer, dan
kan men toch reeds voldoening hebben van tijdelijk-uit-logeeren
gaan, eventueel zelfs gecombineerd met Rowe's eliminatie-diëet.
Terwijl, om uit te maken welke schadelijke invloed thuis aanwezig
is, het veranderen van slaapgelegenheid enz. in aanmerking komt
(Urbach (313)).
-ocr page 130-V. PASSIEVE OVERDRACHT VAN REAGINEN.
Is men erin geslaagd hetzij met percutane of intracutane reacties,
hetzij door middel van een diëetproef of verblijf in de allergeen-
vrije kamer de oorzaak der huidziekte op te sporen, dan rest nog
het toetsen van het allergisch karakter. Doet men dit aan de hand
van de criteria van DOERR, dan is, zooals reeds herhaaldelijk werd
aangevoerd, het aantoonen van reaginen het belangrijkst. Een
korte beschrijving van de hiervoor gebruikelijke en ook door ons
toegepaste methoden van Prausnitz-KüSTNER en Königstein-
Urbach, reeds besproken op bladzijde 18 en 45, zal hier nu volgen.
Wij voerden daartoe de methode PrausNITZ-KüSTNER aldus uit:
Bloed van de patiënt werd door venapunctie afgenomen, nadat
door algemeen onderzoek, wasserlwann-reactie enz. gebleken was
dat geen bezwaren tegen een overdracht bestonden. Van het serum,
dat zich na 24 uur bewaren in de ijskast gevormd had, werd intra-
cutaan 0.2 cc. ingespoten bij 3 normale personen (meestal op de
rug) en tevens een gelijke hoeveelheid serum van een controle-
persoon op een symmetrische plaats; na 24 uur volgde een intra-
cutane inspuiting à 0.02 cc. van de te onderzoeken stof ter zelfder
plaatse als de serum-injecties en 5 cm. daarvandaan dezelfde hoe-
veelheid als controle.
Heeft men dus het aetiologisch agens door de diëetproef of door
verblijf in de allergeenvrije kamer gevonden, dan zal men dus hier
eerst een bruikbaar extract moeten bereiden volgens de op blz. 93
beschreven methode.
De reactie werd positief genoemd, reaginen aantoonbaar en ware
allergie dus aanwezig geacht, indien de allergeen-reagine reactie
als een urtica met roode hof na 20 minuten als late papuleuse
reactie na 24 uur afgelezen kan worden. Geen der controle-injec-
ties mocht dan natuurlijk eenzelfde reactie vertoond hebben. (In
geval ter plaatse van de contrôle-seruminjectie een positieve re-
actie met de stof is opgetreden, kan men nog ander controle-serum
probeeren, geeft de stof op zichzelf ook op onvoorbehandelde huid
een reactie bij de proefpersoon, dan is deze niet voor overdrachts-
proeven geschikt). Hoewel dus bij eczeem of eczematoid deze
vorm der allergeen-reagine reactie (urtica, papel) niet overeen-
komt met het klinische beeld en aan Bloch's eisch dus niet vol-
daan is, werden ook bij deze ziekten reaginen aanwezig geacht
(werd van allergie gesproken) als deze overdrachtsmethode ge-
lukte; al staat dan hun beteekenis voor de huidafwijking nog niet
geheel vast.
Om theoretisch belang werd nog een „versterkte methodequot; toe-
gepast, uitgaande van de veronderstelling dat een negatieve over-
drachtsproef volgens PrausNITZ-KüSTNER ook kon berusten op te
laag titer aan reaginen of aan passief sensibiliseerend vermogen
van het serum.
Daarom werden in die gevallen bij 3 andere proefpersonen op
3 achtereenvolgende dagen steeds op dezelfde plaats de serum-
injecties verricht zoowel van de patiënt als van een controle-per-
soon. De 4e dag pas volgde dan de intracutana-injectie met de te
onderzoeken stof. Inderdaad kon in enkele gevallen zoodanig nog
de aanwezigheid van reaginen worden opgespoord als op de ge-
wone wijze dit mislukt was: een methode die dus als aanwinst is
te beschouwen.
Van de methode Königstein-Urbach werd door ons zelden ge-
bruik gemaakt en dan alleen bij eczeem: door 12—24 uur contact
met een cantharidine-pleister werd in de buurt van de huidafwij-
king op normale huid van de patiënt een blaar getrokken, 0.1 cc.
van welks inhoud bij twee proefpersonen intracutaan werd inge-
spoten. Nadat na 12—24 uur de daardoor ontstane plaatselijke re-
actie (roodheid) was verdwenen, volgde een intracutane èn per-
cutane apphcatie van de te onderzoeken stof, op de plaats der
serum-injectie en op 5 cm. afstand als controle. Het eventueele
resultaat van de intracutane injectie (urtica of papel) werd weder-
om na 20 minuten en 24 uur afgelezen, van de percutane proef
na 1 tot 3 dagen contact. Alleen als een positieve reactie aan-
wezig was werden controle-proeven gedaan met blaasserum van
een normale persoon.
Ook hier geldt natuurlijk, dat alleen als de reactie overeenkomst
vertoont met het klinische beeld, aanvaardbaar is, dat de reaginen
met het allergeen het eczeem veroorzaakt hebben; daaraan werd
door ons vastgehouden, omdat de methode hier speciaal op ge-
richt is, met het resultaat, dat in geen geval een positieve uitslag
kon worden verkregen, hetgeen ook overeenkomt met de zeld-
zaamheid hiervan in de literatuur. Wellicht dat een versterkte
methode, zooals boven bij die van Prausnitz-KüSTNER beschreven
werd, de uitkomsten zou kunnen verbeteren.
EIGEN ONDERZOEK.
Na de uiteenzetting omtrent de waarde der onderzoekings-
methoden volgt nu het verslag van de waarnemingen, gedaan bij
de door ons onderzochte patiënten, uitgekozen op grond van klinische
gegevens, die een allergisch karakter der huidziekte deden ver-
moeden. Een indruk aangaande de frequentie van deze gevallen in
de praktijk verkrijgt men uit deze mededeelingen zeker niet, omdat
wegens het theoretisch en practisch belang vnl. de positieve resul-
taten hier besproken zullen worden.
Het onderzoek werd klinisch en poliklinisch verricht, waarbij het
eerste natuurlijk het volledigst kon geschieden.
Bij de in de kliniek opgenomen patiënten werd nl. behalve het
allergisch onderzoek steeds een algemeen physisch onderzoek inge-
steld, gevolgd door een chemisch en microscopisch onderzoek van
de urine en faeces. Tevens werd bij allen het bloedbeeld, haemoglo-
bine-gehalte en bezinkingssnelheid (volgens Westenoren) bepaald,
bij de meesten ook het ureumgehalte van het bloed en het bloed-
suikergehalte. Bij alle patiënten werd reactie van wassermann en
Sachs Georgi nagegaan vnl. met het oog op de eventueele passieve
overdracht met bloedserum van de patiënt.
In de gevallen van combinatie met asthma werd een Röntgen-
photo gemaakt, een onderzoek van het sputum naar tuberkel-
bacillen verricht. Bevat dus een medegedeelde ziekte-geschiedenis,
dat bij algemeen onderzoek geen bijzonderheden werden aangetoond,
dan berust dit op de op dusdanige wijze verzamelde gegevens.
Nadat het vleesch-en-groene-groente-vrije dieet, dat automatisch
de drie eerste dagen gegeven werd voor het aantoonen van bloed-
sporen, kon gestaakt worden, kregen de patiënten lijdende aan
eczeem allen het van oudsher gebruikelijke „eczeemdieetquot;, waarin
werden vermeden varkensvleesch, kaas, eieren, gebakken visch,
chocolade, room, noten, hetgeen de patiënten ook steeds thuis na
ontslag doorgebruikten, als op grond van het allergisch onderzoek
geen wijziging hierin werd aangebracht. Opname in de kliniek bracht
dus met de verandering van de omgeving wat de huisallergenen
betreft, ook wijziging in de voeding.
Aangezien de meeste patiënten dit diëet alreeds poliklinisch
hadden voorgeschreven gekregen, moest toch aan de omgevings-
verandering de grootste invloed bij een eventueele spontane
genezing in de kliniek worden toegekend.
Op dezelfde wijze kregen alle patiëntjes met prurigo infantum
steeds het prurigo-dieet, vermijdende visch, vleesch (jus), boter,
melk, kaas, eieren, chocolade, bananen en suiker, hetgeen dus
neerkomt op een vegetarisch en suikerarm dieet. Aangezien ook
dit dieet steeds poliklinisch werd voorgeschreven, moet de gebrui-
kelijke spontane genezing bij opname in de kliniek vnl. aan de
omgevingswisseling toegeschreven worden, hoewel hieromtrent
natuurlijk steeds moeilijk zekerheid te verkrijgen is.
Op de psychische toestand van de patiënt is bij de weergave
der ziektegeschiedenis weinig de aandacht gevestigd, een opzet-
telijke eenzijdigheid, uitgaande van de overtuiging dat dit speciale
terrein een aparte bewerking zou vereischen.
Waar op subjectieve aangiften moest worden afgegaan, zooals
omtrent de jeuk bij eliminatie- of provocatieproeven, is de bedoe-
ling van het onderzoek zooveel mogelijk gecamoufleerd en werden
de resultaten, door herhaling op verschillende wijzen, gecontroleerd.
In de uiteenzettingen in het theoretische deel is wel gebleken,
dat het bij urticaria gewenscht, maar bij eczeem absoluut nood-
zakelijk is, dat bij deze proeven de uitwendige omstandigheden
waaronder de patiënt verkeert, zoo constant mogelijk dienen te
worden gehouden; bedrust (en liefst in de allergeenvrije kamer
als anamnestisch invloed van de omgeving waarschijnlijk moet
worden geacht) is dus aangewezen. Heeft men niet de medewer-
king van de patiënt, dan kan deze door opzettelijk krabben het
huidbeeld willekeurig beïnvloeden, hetgeen tot verkeerde gevolg-
trekkingen leiden kan. Hoewel dat natuurlijk voor alle behande-
ling van huidziekten geldt, doet dit bij dit onderzoek toch wel het
gemis aan nog objectiever methoden voelen.
URTICARIA.
De hier medegedeelde resultaten van het allergisch onderzoek bij
urticaria geven een goed beeld van de practische waarde. Deze is
nl. niet bijzonder groot omdat zeer vele gevallen reeds door de
anamnese kunnen worden opgehelderd, terwijl een ander deel door
de gebruikelijke medicamenten als kalkpraeparaten, laxantia gunstig
beïnvloed worden. Daarnaast kan men bij chronische aanvalsgewijs
verloopende vormen van urticaria, door de patiënt de toedracht uit
te leggen, deze zelf het aetiologisch agens laten opsporen, waarvan
bij ons ook meerdere gevallen bekend zijn : 1 door gort en 3 gevallen
van urticaria door aspirine dat werd ingenomen voor hoofdpijn (die
dan door de patiënt als prodromaal-verschijnsel der urticaria werd
beschouwd).
Bij slechts één der 4 andere patiënten kon door het allergisch
onderzoek de oorzaak worden aangewezen.
Omtrent de overigen, waarvan twee na medicamenteuze behan-
deling genazen, is wel het eigenaardigst de waarneming omtrent de
urticaria door druk (No. 2). Helaas kon door de onbekendheid met
het allergeen de verhouding tusschen aanleiding en oorzaak niet
nader worden bestudeerd.
1.nbsp;J. S.. man, 33 jaar. Sinds jaar, om de 1—2 maanden, aanvallen van
m-ticaria, die een half uur duren. Onafhankelijk daarvan bestaat kort-
durende zwelling van de lippen zonder slikbezwaren. De aanvallen komen
ongeregeld ; soms wordt de zwelling der lippen gevolgd door urticaria.
Geen verschijnselen van de zijde der andere organen. Hij weet geen aan-
knoopingspunten aan te geven. Geen samenhang met ziekten bekend.
Algemeen onderzoek levert geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : Intracutane reacties : alleen chocolade sterk positief.
P.—K. overdracht niet verricht.
Decursus: sinds vermijden hiervan geen aanvallen meer gehad (obser-
vatietijd 2 jaar).
Conclusie: door middel van intracutane reacties wordt bij een geval van
chronische, in aanvallen verloopende urticaria het aetiologisch agens aan-
getoond.
2.nbsp;H. E., man, 40 jaar oud. De permanente urticaria bestaat 3 maanden,
plotseling begonnen in volle gezondheid. De elementen komen zeer lang-
zaam op, blijven 1 tot 2 uur zichtbaar, jeuken zeer weinig, zijn vuurrood en
worden handpalmgroot, zij staan verspreid over het geheele Hchaam. Hij
heeft geen verschijnselen van de zijde van het maagdarmkanaal, lucht-
wegen, enz. Slechts eenmaal kreeg hij sterke zwelling van de huid der
beide voetzolen, zoodat het loopen bemoeilijkt werd. Hoewel niet van
aanvallen kan gesproken worden, meent hij dat de toestand der huid
's ochtends het beste is. De levensomstandigheden zijn niet veranderd, ver-
blijf elders bracht geen wijziging in de toestand. De anamnese omtrent
vroegere ziekten bij de patiënt zelf of in zijn familie geeft geen aan-
knoopingspunten.
Algemeen onderzoek: bij de patiënt, bij wie door physisch onderzoek geen
ziekteverschijnselen konden worden opgespoord (waarbij speciaal op ont-
stekingshaarden gelet werd) vertoonde eveneens een normaal bloedbeeld,
ureumgehalte van het bloed, bloedsuikercurve. In de faeces waren geen
wormeieren te vinden, bloedsporen waren niet aantoonbaar, ook de urine
vertoonde geen afwijkingen. WaR—SG—
Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties negatief. Kou, warmte en
vermoeienis hadden geen invloed op het huidbeeld. Door druk (een in gaas
gewikkeld muntstuk gedurende 24 uur op de huid bevestigd met pleister)
veroorzaakte 5 uur na verwijdering langs de randen der drukplaats een
urticarieele reactie, die na 6 uur weer verdwenen was en met zeer weinig
jeuk gepaard ging. Door druk was dus een urtica op te wekken.
Aangezien de patiënt ook op plaatsen waar de huid niet aan druk
onderhevig was deze elementen vertoonde, moet deze mechanische inwer-
king alleen beschouwd worden als aanleiding en niet als oorzaak.
Decursus : tijdens opname gedurende week had verblijf in een aller-
geenvrije kamer, gecombineerd met een dieetproef (2 dagen vasten na
laxatie) geen invloed. Evenmin kon met eigen-bloed-injecties of medi-
camenteuze therapie eenige verbetering verkregen worden.
Conclusie: met intracutane reacties, noch door dieetproef (vasten)
in allergeenvrije kamer kan de oorzaak van een 3 maanden permanent
bestaande urticaria worden opgespoord.
3. Th. W., man, oud 31 jaar. Sinds een half jaar heeft patiënt een perma-
nente urticaria in kleine, weinig jeukende elementen over geheele lichaam,
's Ochtends voor het opstaan is hun aantal het geringst. Tweemaal heeft
hij 's morgens dikke lippen gehad, voordat hij voedsel tot zich genomen
had. Geen hoofdpijn, mictie- of defaecatie-klachten. Behalve een keel-
ontsteking 7 jaar geleden en tweemaal furunculosis is patiënt niet ziek
geweest.
Algemeen onderzoek levert geen aanknoopingspunten. Dermographie
normaal.
Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties negatief. Kou, warmte,
vermoeienis noch druk roepen elementen te voorschijn.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 2 weken: het huidbeeld blijft
onveranderd. Kleine urticaria elementen komen en gaan; geen zwelling van
de lippen gehad. Verblijf in allergeenvrije kamer en 2 dagen vasten heeft
geen invloed. B. thuis als tijdens opname. Een toevallige gift aspirine
veroorzaakt echter een zeer sterke urticaria-aanval; na XYi, maand genezing
door medicamenten (?)
Conclusie: de permanente urticaria kan naar alle waarschijnlijkheid
niet aan de gevonden aspirine-idiosyncrasie worden toegeschreven op
grond van de negatieve resultaten der diagnostische dieetproef, in de
allergeenvrije kamer.
4. }. v. H., vrouw van 54 jaar, heeft aanvallen van urticaria sinds 2 weken
vanaf de dag na Sint Nicolaas. Elke dag beginnen de allerheftigst jeukende
huidverschijnselen om ongeveer 6 uur 's avonds, om na 3 uur weer te
verdwijnen. Alleen 's ochtends bemerkt zij bij het opstaan een roode
vlek onder het linkeroog en op rechterwang, die na 4 tot 5 uur verbleeken;
geen baat door laxeeren en chloretum calcicum 3 gr. dd. inwendig.
Algemeen onderzoek en intracutane reacties geven geen aanwijzing omtrent
de oorzaak. Ook tijdens melkdieet gedurende twee dagen komt de aanval
op het gewone uur. Nadat 2 weken thiosulfas natricus 1 gr. dd. en een
dieet bestaande uit brood, beschuit, boter, melk, aardappelen, rijst, 3
soorten groenten, geconserveerde vruchten, (jams en koek is gebruikt
is de urticaria genezen. Geen recidief na uitbreiding van het dieet met de
gewone voedingsmiddelen, die zij ook vroeger zonder bezwaar verdroeg.
Conclusie: de oorzaak van een in aanvallen verloopende vorm van
urticaria, die een voedingsmiddel als oorzaak deed vermoeden kan nóch
met intracutane reacties, nóch met een dieetproef worden opgespoord.
Spontane genezing (?)
ECZEEM.
Uit het overzicht gegeven in het 3e hoofdstuk bhjkt, dat deze
huidziekte meerdere oorzaken kan hebben en dat o.a. bij huid-
idiosyncrasie voor bepaalde stoffen contact hiermee eczeem te
voorschijn kan roepen. Bij het onderzoek naar de oorzaak van het
eczeem bij verschillende patiënten is het dus rationeel naar een
mogelijke idiosyncrasie te zoeken, hetgeen dan ook sinds Bloch
met percutane proeven in vele klinieken geschiedt (zoo ook hiei.
zij het met een grooter aantal stoffen).
De patiënten werden uitgezodht: n.1. Ie. degenen, wier anamnese
een idiosyncrasie waarschijnlijk maakte, dus natuurlijk personen
met verschillende beroepen; 2e. de ondanks deskundige behande-
ling zeer chronisch verloopende gevallen (uitgaande van de
overweging dat ook hier een voortdurend exogeen of endogeen
contact met een idiosyncrasogeen de oorzaak zou kunnen zijn).
Voor het routine-onderzoek werden dus de stoffen gekozen,
waarvoor klassieke idiosyncrasieën beschreven zijn. Gaat men
echter na, welke bestanddeelen het voedsel kan bevatten aan
conserveermiddelen, bijmengsels, enz., dan blijkt wel, dat een
goede keus daaruit op het oogenblik nog ondoenlijk is, het onder-
zoek in die richting dus nog onvolledig is.
Uitdrukkelijk zij er hier op gewezen, dat alleen de positieve
resultaten uitvoerig vermeld zijn, zoodat uit de volgende mede-
deehngen zeker geen juiste indruk te verkrijgen is omtrent de
frequentie van idiosyncrasie als oorzaak van eczeem.
Idiosyncrasie voor terpentijn (bij schilders en huisvrouwen).
De sterke monovalente idiosyncrasie voor terpentijn bij schilders
geeft een duidelijk beeld van de schadelijkheid van deze stof in
het beroep. De in een enkel geval geslaagde desensibilisatie op
eenvoudige wijze maakt onderzoek naar de beslissende factoren
hierbij wel zeer wenschelijk.
5. G. R., man, 43 jaar. Aanval van eczema papulo-vesiculosum in gelaat
en op rechterdij; patiënt is 25 jaar schilder, de aanvallen zijn 1 jaar
geleden begonnen. Dergelijke plotseling opkomende aanvallen duren onge-
veer 1 week, om dan na 3—6 weken weer terug te komen; omtrent de
eerste aanval weet hij zich niets bijzonders te herinneren. Geen allergische
ziekten in familie.
Allergisch onderzoek : alle intracutane reacties zeer zwak positief,
controle eveneens; extracten zonder phenol. liquefactum negatief. Alle
percutane reacties negatief behalve terpentijn, dat zoo'n heftige reactie
geeft, dat patiënt na een half uur de pleister verwijderen moet wegens
de pijn. Het opdruppelen en direct weer afwisschen heeft een 4 dagen
durende dermatitis tengevolge, d.w.z. allereerst 2 dagen roodheid en
zwelling op de contactplaats, daarna pas papulovesiculae. Passieve over-
dracht met bloedserum, verkregen 4 dagen na begin van dermatitis aanval,
bij twee proefpersonen negatief, dus geen vrije reaginen aantoonbaar.
Desensibilisatie : volgens PeRUTZ (blz. 49) per os met 1 % ol. tere-
binthinae-oplossing in oleum olivarum leidt tot volledig succes: patiënt
verricht weer zijn werk zonder eenig bezwaar. Geen recidieven gehad
(observatietijd % jaar).
Conclusie : bij dit geval van recidiveerende terpentijndermatitis konden
geen vrije reaginen worden aangetoond; desensibilisatie per os heeft
volledig succes; veranderen van werk hierdoor onnoodig.
6.nbsp;R. man, 20 jaar. Schilder. Eczema papulo-vesiculosum van de vingers, hand-
ruggen, onderarmen en gelaat; verspreide plekken die matig natten, geen
lichenificatie.
Anamnese : patiënt is 3^2 jaar schilder, de huidziekte bestaat 8 weken aan
de handen en 1 week in het gelaat. Sinds 4 weken andere verfsoorten
in gebruik?
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : percutane reacties op rug; alleen 30 % terpentijn-
spiritus positief (eczeem) zonder pleisterreactie. Enkele verfsoorten door
hem gebruikt, eveneens positief op de rug, tevens op arm; hier treedt
tevens een heftige pleisterreactie op met haardreactie in het gelaat en
op de rug.
Decursus ; tijdens opname gedurende 6 weken langzame genezing door
zalfbehandeling en Röntgenbestraling. Geen gunstige invloed van gene-
zingsproces of duidelijk desensibiliseerend effect van een desensibilisatie-
kuur volgens PeRUTZ (blz. 49) met 1 % terpentijn opl. in ol. olivarum
per os, begonnen 15 weken na het begin der huidziekte; want 3 dagen
na hervatten van werk begin van recidief aan de vingers, dat weer snel
teruggaat na staken van de arbeid.
Conclusie : het eczeem is op te vatten als gevolg van een idiosyncrasie
door sensibilisatie met terpentijn in het bedrijf; desensibilisatie per os geen
succes. Wisselen van beroep aan te bevelen.
7.nbsp;K., man, 28 jaar. Eczema papulo-vesiculosum in gelaat, hals, nek, op
onderarmen, handruggen en vingers.
Anamnese : patiënt is sinds 14 jaar schilder, verricht steeds hetzelfde
-ocr page 139-werk. 3 maanden geleden is het eczeem in het gelaat begonnen na reinigen
hiervan met terpentijn, terwijl dat van de handen en armen (uitgaande van
een kleine plek) reeds 4 weken bestond. Matig snelle genezing door
poliklinische behandeling met zalf en Röntgenbestraling tijdens staken van
de arbeid. 1—2 dagen na hervatten van schilderwerk weer recidief in
heftige mate.
Algemeen onderzoek ; geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: percutane reacties op rug, alle negatief, behalve
terpentijn-spiritus 30 % positief; geen pleisterreactie. Intracutane reacties
alle negatief. P.—K. overdracht niet verricht.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 3 weken weer langzame genezing
in 314 week onder zelfde therapie.
B. thuis : tijdens staken van arbeid desensibilisatie per os volgens
PERUTZ met 1 % eigen terpentijn in ol. olivarum. Bij 3 maal 6 druppels
per dag vesiculae op de handruggen en om de mond, na dalen der dosis
weer goed verdragen, ondanks stijgen daarna tot 3 maal 8 druppels. Urine
geen bijzonderheden. Bij hervatten van arbeid na 1 dag toch weer recidief
in de hals en op de handen.
Conclusie : eczeem door verworven idiosyncrasie voor terpentijn bij een
schilder. Desensibilisatie per os geen succes. Wisselen van beroep aan
te bevelen.
8. H. N., man, 47 jaar. Eczema in scherp omschreven plekken op de vingers
en handruggen.
Anamnese : patiënt is tientallen jaren schilder en lakspuiter, waarbij hij
met verschillende stoffen in aanraking komt, die kunstterpentijn bevatten.
Sinds 2 maanden eczeem.
Allergisch onderzoek : Percutaan stoffen uit beroep: unica (benzol, alcohol
en parafine) geven etsreactie, kunstterpentijnoplossing geeft eczeem (con-
troles negatief), lak en spir. dilutus negatief; geen pleisterreactie.
Decursus : snelle genezing na staken van werk. 1 jaar geen eczeem tijdens
ander werk.
4 dagen na hervatten van „lakarbeidquot; recidief aan de vingers; patiënt
die het voordeel heeft reeds lang in een grootbedrijf werkzaam te zijn,
wil alvorens aldaar wegens eczeem om ander werk te verzoeken, gaarne
weten of dit noodzakelijk is.
Allergisch onderzoek : percutaan kunstterpentijn 10 % in ol. sesami nega-
tief, 50 % positief, laksoorten negatief.
Conclusie: terpentijn is als oorzaak van recidief van eczeem te be-
schouwen. Hoewel geringe graad van idiosyncrasie (4 dagen noodig
voor recidief, percutaan 10% in ol. negatief) is aanvraag voor ander
werk gerechtvaardigd.
Van de hier beschreven gevallen kon dus één schilder gedesen-
sibiliseerd worden, één gemakkelijk van beroep wisselen, voor de
twee anderen is nog geen baat te vinden; indien zij dit beroep
niet staken, bestaat de kans dat zij polyvalent-overgevoelig wor-
den, lijders aan chronisch eczeem.
Ook bij huisvrouwen komt een verworven idiosyncrasie voor
deze stof wel eens voor; beschrijving van één der 3 gevallen, door
percutane reacties opgespoord, volgt hieronder.
9. W. H., vrouw, 55 jaar. Eczema vesiculosum vingers en handruggen,
eczema papulo-vesiculosum om de mond en in hals. Nergens lichenificatie.
Dermographie versterkt.
Anamnese : van Juni 1922 tot Januari 1924 behandeld voor recidiveerend
jeukend eczeem aan de handen, gelaat en af en toe ook op de onderarmen.
Recidief in Juni, Juli, November 1922, Januari en September 1923. In
Nov. 1932 laatste aanval.
Intern onderzoek levert geen aanknoopingspunten. Bloedbeeld normaal.
Allergisch onderzoek : intracutane reacties alle zwak positief, eveneens
contrôle, ei en melk die geen carbol bevatten negatief; percutane reacties
aanvankelijk niet verricht.
Decursus : A. tijdens opname in ziekenhuis snelle genezing na zalfbehan-
deling en Röntgenbestraling van gelaat.
B. thuis aanvankelijke genezing; na 3 weken weer recidief aan de R. hand.
Percutaan: boenwas geeft vesiculeuse eczeem reactie, waarvan terpentijn
de oorzaak blijkt te zijn. Samenhang nu duidelijk, geen recidief meer
(observatietijd 2 jaar).
Conclusie: een terpentijn-idiosyncrasie is de oorzaak van een 11 jaar-
in-aanvallen-verloopend eczeem bij een huisvrouw; mijden van contact
brengt genezing.
10-11. Twee identieke gevallen; door de ervaring bij patiënt No. 5 opgedaan,
kon de oorzaak (terpentijn) door percutane proeven nu direct aangegeven
worden.
Idiosyncrasie voor cement en kalk (bij metselaars).
Ook metselaars staan wat de huid betreft aan vele schadelijke
invloeden bloot. Toch heeft slechts een klein percentage eczeem,
zoodat een monovalente idiosyncrasie bij hen zeer sterk ervoor
pleit, dat deze mede een oorzaak, zoo niet de voornaamste oorzaak
is van hun eczeem.
12. J. W., man, 46 jaar, metselaar. Eczema papulo-vesiculosum aan vingers,
handrug, polsen en onderarmen, geen lichenificatie. Anamnese: Sinds
6 maanden bestaat de huidziekte, zij is ontstaan na gebruik van schelpkalk.
25 jaar stukadoor.
Allergisch onderzoek: percutaan op normale huid van de arm gedurende
-ocr page 141-24 uur: cement negatief; kluitkalk en schelpkalk: eczeem. Controles negatief.
Snel recidiveeren na aanvankelijke volmaakte genezing.
Conclusie: verworven idiosyncrasie voor kalksoorten is als oorzaak
van dit eczeem te beschouwen.
13.nbsp;Ph. L., man, 35 jaar, metselaar. Eczema papulo-vesiculosum op onder-
armen, handruggen, aan de vingers en op voetruggen, vnl. aan de
dorsale zijde. Geen lichenificatie of hyperpigmentatie.
Anamnese : patiënt is stucadoor en metselaar sinds 20 jaar. De aandoe-
ning bestaat sinds 13 jaar, in welke tijd hij af en toe geheel genezen is
geweest gedurende 3 tot 12 maanden. Vanaf 1927 is het bekend, dat
recidieven ontstaan door werkzaamheden als stucadoor of metselaar. Vanaf
1931, dus gedurende 3 jaar, is genezing slechts te verkrijgen door staken
van deze arbeid om 3 dagen na hervatting weer te recidiveeren. Nauw-
keurige mededeelingen omtrent de kwestie of de huid dan geheel gaaf was,
zijn niet te verkrijgen.
Allergisch onderzoek: percutane proeven met door water bevochtigd
cement, gips, kalk, zand, geplakt op sinds een week genezen huid der
onderarm, gedurende 24 uur, vertoont 48 uur daarna alleen voor gips en
kalk een eczema papulatum. Herhaling gedurende 48 uur na een week
heeft slechts negatief resultaat: nergens een eczemateuze reactie hoewel
het contact werd verlengd.
Conclusie: Het eczeem bij deze metselaar, klinisch samenhangend met
zijn beroep, kan alleen korte tijd na het genezen der huidaandoening met
enkele der in aanmerking komende stoffen geprovoceerd worden. Zonder
meer kunnen zij dus niet als idiosyncrasogenen aanvaard worden.
14.nbsp;H. K., man, 58 jaar, metselaar. Eczema nummuläre op handruggen, buig-
zijde van de onderarmen, in hals en op borst; de plekken zijn scherp-
omschreven en nattend.
Anamnese: patiënt is sinds zijn jeugd metselaar en doet voornamelijk
tegelwerk. Maanden geleden ontstond 1 plek op de rechterhandrug, die
wel is waar aanvankelijk droger werd, maar na 6 maanden begon zich
continue uit te breiden, gepaard gaande met het optreden van nieuwe
plekken in hals enz. Patiënt had voortdurend werk, de uitbreiding ging
niet gepaard met veranderen van cementsoort in het bedrijf.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : van de 7 cementsoorten die percutaan 24 uur op
de normale huid der rug geplakt worden, veroorzaakt alleen het in zijn
bedrijf gebruikte een eczeem, zoodat na 14 dagen nog een erythematosqua-
meuse plek zichtbaar is; controles negatief: geen polyvalente idiosyncrasie.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 1 maand zeer langzame genezing
door zalfbehandeling en Röntgenbestraling.
B. Hoewel hij het werk niet meer hervat, recidiveert het eczeem op de
oude plekken weer langzamerhand.
Conclusie: onmiskenbare monovalente idiosyncrasie voor cement door
-ocr page 142-sensibilisatie. Toch blijken ook andere onbekende oorzaken in staat het
eczeem te doen recidiveeren.
15. E. v. B., man van 28 jaar, metselaar. Eczema papulo-vesiculosum op de
vingers, handruggen, polsen en onderarmen tot bij de elleboogplooien,
boven de oogen en op de beide knieën. Lichenificatie vnl. op de polsen,
dermographie normaal.
Anamnese : patiënt is 5 jaar metselaar. Sinds 1 jaar bestaat het eczeem,
dat begonnen is als een omschreven nattende plek op 3 vingers van de
rechterhand en zich langzamerhand uitgebreid heeft tot bovengemelde
localisatie, waarna het een half jaar stationair bleef. Sinds 14 dagen nu
ook nattend eczeem op de knieën. Vroeger geen huidziekte gehad; evenmin
in de familie. Patiënt werkte geregeld door, meed zooveel mogelijk kalk,
dat de aandoening verergerde.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: alle percutane reacties negatief, plakproeven op
de gezonde huid der linker onderarm vallen voor eigen kalksoorten
(schelpkalk, kalkpoeder, witkalk) en voor portlandcement positief uit
(eczeem reactie nog na 5 dagen zichtbaar); andere cementsoorten negatief.
Decursus: langzame genezing tijdens opname gedurende 4 weken door
zalfbehandeling en Röntgenbestraling; thuis ondanks staken van arbeid,
^ herhaalde recidieven, die echter van heftiger aard zijn als hij tevens
metselaarswerk doet.
Conclusie: de verworven idiosyncrasie voor de genoemde stoffen uit
het beroep is slechts als een der factoren bij het ontstaan en recidiveeren
van het eczeem te beschouwen.
Omtrent de ware toedracht in zake oorzaak en aanleiding kan
bij de genoemde patiënten dus geen volstrekte zekerheid verkregen
worden; practisch zijn zij echter ongeschikt voor hun beroep.
Succesvolle desensibilisatie werd nog nooit beschreven, zoodat
wisselen van bezigheid hier voorloopig aan te bevelen is. Het niet
in acht nemen van deze gevolgtrekking brengt gevaren met zich,
want bij enkelen (14 en 15) was een chronisch eczeem met vrij
groote uitbreiding tot stand gekomen.
Dat de stoffen blijkbaar geen al te sterke sensibilatoren zijn,
blijkt uit de volgende waarneming bij een padënt, die ondanks een
chronische huidafwijking door andere oorzaak, niet gesensibili-
seerd bleek.
16. G. S.. man van 33 jaar, metselaar. „Dermatitis papulosa chronicaquot; op de
jukboogen, aan de oorranden, in de nek en op de handruggen. De plekken
bestaan n.1. uit afzonderlijk staande en geconflueerde papuleuze elementen.
kleiner dan een prurigo-papel. Aan de top vertoonen zij een korstje, na
verwijdering waarvan sereus vocht uittreedt. De kleur van de huid ver-
toont een violette bijtint. Het beeld vertoont groote overeenkomst met dat
van prurigo solaris.
Anamnese : de man is 18 jaar metselaar, en heeft deze afwijking sinds
enkele jaren vnl. 's zomers en dan in zoo heftige mate dat hij het werk
moet staken. Zij bestaat steeds op dezelfde plaatsen. Het is indertijd
begonnen met verspreidstaande papels, in het gelaat, eerst later tijdens het
werken zijn de plekken op de handruggen erbij gekomen, die sindsdien
niet meer genezen zijn, hoewel ook geen noemenswaardige uitbreiding is
tot stand gekomen.
Allergisch onderzoek: voor de R. v. A. onderzocht wegens de mogelijkheid
dat een overgevoeligheid voor stoffen uit zijn beroep aanwezig kon zijn,
worden op gezonde en ook genezen huid van de handrug gedurende 24 uur
verschillende cement- en kalksoorten geplakt, waaronder ook de door
hemzelf gebruikte. Na 3 dagen treedt aldaar geen reactie op, overeen-
komend met de vroeger bestaande huidaandoening.
Conclusie: bij deze metselaar bestaat geen epitheliale idiosyncrasie voor
stoffen uit zijn beroep, die het tot arbeidsongeschiktheid leidende recidi-
veeren der huidziekte in de zomer kan verklaren. (R. v. A.)
Idiosyncrasie voor meel en meelverbetermiddelcn
(bij bakkers).
Zooals bekend, zijn het de meelverbetermiddelcn en het meel
als zoodanig, die de laatste jaren beschreven zijn als oorzaken van
het eczeem bij bakkers, en wel op de bodem van een idiosyncrasie
of allergie voor deze stoffen. Terwijl men in staat is door een
percutane proef een idiosyncrasie voor de eersten op het spoor te
komen en naar waarde te schatten, heeft men met de interpretatie
van de vasculaire overgevoeligheid (of allergie) voor meel, gevon-
den door intracutane reacties met een waterige extract daarvan,
meer moeilijkheden, omdat men daarmee dan wel een urtica maar
nog geen eczeem heeft verwekt. Dit alles werd in het theoretische
deel uiteengezet. Hier volgen nu 3 uitgezochte gevallen van bak-
kers, lijdende aan eczeem, bij wie het allergisch onderzoek bijzon-
derheden aan het licht bracht, die voor de practijk genoegzaam
belangrijk zijn, om medegedeeld te worden.
De eerste nml. bleek ondanks langdurig bestaand huidlijden
niet gesensibiliseerd te zijn, de tweede uitsluitend overgevoelig
voor een verbetermiddel, de derde voor meel en de verbetermidde-
len tegelijk, met als gevolg twee soorten eczeem, hetgeen waar-
schijnlijk als een uitzonderingsgeval is te beschouwen.
17.nbsp;F. F., man, 30 jaar. Eczema nummuläre op handen, armen en in de hals,
de randen zijn scherp omschreven, geringe lichenificatie.
Anamnese: patiënt is 17 jaar bakker; sinds 10 jaar bestaat het eczeem op
handen en armen, nu ook 4 maanden in de hals. Af en toe in de zomer
algeheele genezing.
Krasreacties met tarwemeel (onverbeterd) negatief. Percutane reactie met
ammonium persulfaat negatief, met andere verbetermiddelen niet verricht.
Conclusie: ondanks bestaan van eczeem gedurende 10 jaar geen sensi-
bilisatie voor meel noch voor verbetermiddel.
18.nbsp;C. V., man, 28 jaar. Eczema papulo-vesiculosum in geconflueerde plekken
aan de vingers, op handen en onderarmen tot handbreedte onder de
ellebogen. Lichenificatie vnl. aan de polsen.
Anamnese : patiënt is 10 jaar bakkersgezel. Sinds 3 jaar bestaat het eczeem,
dat aan de vingers begonnen is en bij werken in de bakkerij snel (na
1 dag) gaat natten, om bij staken weer te verminderen, zonder geheel te
genezen, en dit ondanks zalftherapie. Geen andere allergische ziekten bij
patiënt of in zijn familie.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden. Bloedbeeld normaal; ver-
sterkte, urticarieele, roode dermographie.
Allergisch onderzoek : percutane reacties : alleen op ammonium persulfaat
sterk eczemateuze verandering met zwelling van de contact plaats, die een
cutis-reactie doet vermoeden. Zelfs de concentratie 3/10.000 geeft nog
eczeem op normale huid.
Andere meelverbetermiddelen negatief, eveneens brei van zuivere meelsoorten
zemelen, gist; penseelen op intacte huid van een 3 % ammon.pers. opl.
heeft geen effect na 20 min., noch na 24 uur; penseelen op een eczeem-
plek of een kras-reactie in de epidermis heeft een urticarieele zwelling
ten gevolge na 20 min.; na 24 uur is daar een uitgebreide eczemateuze
verandering te zien.
Intracutane reacties : polyvalente gevoeligheid, waarbij ook controle met
% phen. liq. in phys. water een urticarieele zwelling geeft; krasreacties
met pure tarwemeel- en zemelen-, roggemeel-, rijstebloem-extracten alle
negatief. (Ascaris zeer sterk positief, geen eieren in de faeces). Een
3/10.000 ammon. persulfaat oplossing intracutaan ingespoten, geeft na
20 min. een urticarieele, na 24 uur een papuleuze, na 48 uur een eczema-
teuze reactie ! ! !
Overdracht met bloedserum, 1 week na opname, negatief met een ammon.
persulfaat opl. intracutaan en percutaan geappliceerd. Overdracht met
blaasserum getrokken met cantharidine-pleister op de huid van de boven-
arm heeft na intracutane na-injectie met 0.3 % amm. pers. opl. een urti-
carieele zwelling (evenals met ascaris extract) tengevolge, die niet over-
gaat in eczeem. Controles met normaal blaasserum negatief. Twee weken
na opname gelukt dit niet meer. Evenmin kon de eerste maal door een
plakproef op de passief gesensibiliseerde plaats een eczeem opgewekt
worden.
Decursus : tijdens A. opname in Idiniek gedurende 4 weken, snelle gene-
zing door zalfbehandeling.
Desensibilisatie : a. percutaan bleek onmogelijk, omdat ook het kleinste
huiddefect een sterke urticarieele reactie, gevolgd door een eczemateuze
daar ter plaatse, veroorzaakte.
b.nbsp;per os : 2 dagen na het gebruik van 1 druppel van een 3 % amm.
persulfaat opl. in 100 cc. water trad een lip eczeem op, zwelling van de
keel met slikbezwaren en buikpijn; tevens vertoonden de onderarmen niet-
jeukende papulo-vesiculae (haard-reactie); snelle verdwijning na staken
dezer therapie.
c.nbsp;intracutaan (tijdens gebruik van brood, waarin geen verbetermiddel
verwerkt is): om de 3 dagen een injectie in de armhuid op verschillende
plaatsen, beginnend met 0.1 cc 1/10 millioen, daarna 0.3 cc, 0.5 cc, 0.8 cc
(te verdeelen over twee armen), 0.1 c 1/1 millioen enz. Steeds volgde een
urtica, daarna een papel, die na 8—12 uur weer verdween. Bij 0.1 cc
1/1000 werd deze echter gevolgd door een eczeem reactie, zoodat lagere
concentraties moesten worden gegeven, waarna het gelukte tot 1/100 te
stijgen. Patiënt, wien er alles aan gelegen is om het bakkersvak te kunnen
uitoefenen, werkt zoolang in een annex boerenbedrijf of brengt (zonder
bezwaar) het brood rond. De resultaten van de percutane desensibilisatie
die zal volgen als 0.1 cc 1/100 verdragen worden, zijn nog niet bekend.
Conclusie: de percutane proeven, de korte incubatietijd bij arbeiden als
bakker, de snelle genezing tijdens doelmatige therapie, de afwezigheid van
secundaire sensibilisaties, de haardreactie, de geslaagde overdracht met
blaasserum, maken hier aannemelijk, dat dit bakkerseczeem op te vatten
is als een idiosyncrasisch beroepseczeem door het meelverbetermiddel
ammoniumpersulfaat.
19. F. K., man, 38 jaar. Eczema papulo-vesiculosum op vingers, handruggen
en onderarmen. Gelichenificeerd eczeem in elleboogplooien en kniekuilen;
alleen daar ter plaatse hyperpigmentatie en witte dermographie; elders
normaal.
Anamnese: patiënt is sinds zijn jeugd bakkersleerling, later bakkersgezel
en had tot voor 4 jaar een gave huid. Het eczeem begon aan de vingers,
later uitbreiding op onderarmen; gedurende 1 jaar bestaan de plekken in
elleboogsplooien en kniekuilen; werkt hij in de bakkerij, dan begint het
eczeem op de handen direct te natten, de andere plekken meer te jeuken,
zoodat hij na een week deze arbeid staken moet; hij komt dan terug in het
boerderij-bedrijf, waar snelle verbetering zonder therapie optreedt aan de
handen, echter zonder algeheele genezing. Geen andere allergische ziekten
bij de patiënt of in diens familie, hoewel meerdere bakkers daarm voor-
komen.
Diagnose : Eczema papulo-vesiculosum handen, eczematoid m elleboog-
plooien en kniekuilen.nbsp;, , „ ^ . , .,.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden; in bloedbeeld 9 % eosmophihe
Allergisch onderzoek: percutane reacties alleen 3 % ammonium-persulfaat
sterk positief, op alle plaatsen van het lichaam op te wekken; andere
9
-ocr page 146-verbetermiddelen, meelsoorten, deeg en gist negatief. Alcoholische,
aetherische of waterige tarwemeel-extracten geven geen eczeemreactie
noch op normale of genezen huid van arm, noch in de elleboogplooien !
Intracutaan : polyvalente allergie voor tarwemeel (onverbeterd) ei, melk
en huidschubben; tarwezemelen zeer zwak positief; rogge, haver, gist,
schimmels en pollen negatief. Ei en tarwemeel-extracten geven nog bij
verdunning van 1/10.000 een positieve reactie. Intracutane of krasreacties
met deze extracten op de eczematoidplekken geven geen grootere waarden
dan op normale huid; evenmin is na 24 of 48 uur iets van een eczemateuze
aandoening te bespeuren ! !
Intracutane injectie van ammonium-persulfaat-oplossing tot een verdunning
van 3/10.000 geeft eerst een urtica met roode hof, na 24 uur een papel,
na 72 uur een eczeem-reactie ter grootte van deze urtica.
P.—K. overdracht voor tarwe, melk en ei positief bij intracutane na-injectie
bij plakproef negatief. Overdracht met bloedserum mislukt voor ammonium-
persulfaat zoowel bij intracutane na-injectie (met plakproef). Met canthari-
dine-blaasserum verkregen van normale huid slaagt deze wel als urtica bij
intracutane na-injectie van een 1 % ammonium-persulfaatoplossing en tarwe-
meelextract 1/10 (zeer sterk positief); echter niet na plakproef met 3%
ammoniumpersulfaat gedurende 24 uur; controles met ander blaasserum
steeds negatief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 4 weken zeer langzame genezing
van het eczeem. Het eczematoid verdwijnt eerst bij onthouden van tarwe
als voedsel na ongeveer 7 dagen ! Door provocatie met brood per os komt
het na 12 uur tot een haardreactie in de zin van jeuk en roodheid ter
plaatse, zonder dat natten zichtbaar wordt. Provocatie met ammonium
persulfaat 3 druppels van een 10 % oplossing in 100 cc. water heeft geen
gevolgen; evenmin 2 L. melk per os gedurende 1 dag of met 4 eieren
in 2 dagen.
B. thuis: de genezing houdt aan bij mijden van de bakkerij en eten van
sojabrood (volgens BENJAMINS) in plaats van tarwebrood.
Desensibilisatie : per os gedurende 5 weken met een 10 % tarwemeel-
oplossing in water 3 maal daags 1 druppel (en sojabrood in plaats van
tarwebrood) en stijgende met 1 druppel per dag. Daarna 2 propeptan-
tabletten % uur vóór ontbijt en brood bij het ontbijt in stijgende dosis.
Als na 4 weken zoo tot 2 sneden brood is gestegen zonder exacerbatie, dan
volgen eerst twee weken 1 propeptantablet per dag, daarna 1 week een
Yl tablet, waarna deze therapie geheel gestaakt wordt. 1 maand hierna
blijkt de huid geheel genezen en wordt brood goed verdragen. De sterkte
der krasreactie op tarwemeel-extract is gelijk gebleven, eveneens bestaat
nog de mogelijkheid van een P.-K. overdracht voor tarwemeel. De dermo-
graphie is na verdwijning der huidziekte ook in elleboogplooien en knie-
holten normaal geworden.
Werken in de bakkerij heeft na een week weer het ontstaan van kleine
eczeemplekken op de handen ten gevolge, zonder recidief van het ecze-
matoid.
Discussie ; Deze waarnemingen rechtvaardigen een korte bespreking, le.
-ocr page 147-Is het meelverbetermiddel de oorzaak van het eczeem aan de handen? De
geheele huid blijkt gesensibiliseerd en zelfs intracutane injectie geeft na
3 dagen een eczemateuze reactie. Tegen aanvaarding als uitsluitende oor-
zaak pleiten de lange incubatietijd na contact met het meel waarin het
vermengd is en de langzame genezing na staken van dat contact. Ook
Zitske zag toch reeds wegblijven van eczeem bij patiënten, die zeker
overgevoelig waren. 2e. Hoe is de samenhang van het tarwemeel met het
eczematoid? Zelfs het verdwijnen der zeer sterk jeukende huidafwijking
eerst na staken van tarwemeel per os, het recidiveeren bij provocatie, hef
resultaat der desensibilisatie langs die weg maken dit voedingsmiddel als
oorzaak van het eczematoid zeer waarschijnlijk, maar het is niet mogelijk
met zekerheid te beweren, dat de sensibilisatie ook per os moet zijn ge-
schied. (Zie haardreacties na opname per os na uitwendige sensibilisatie).
Dat het eczematoid als een fixe exantheem moet worden opgevat, wordt
onwaarschijnlijk, doordat het niet gelukt is een reactie op te wekken in
dezelfde vorm door percutaan contact (hetgeen Apolant voor antypirine
wel gelukte, hoewel hierbij wellicht ook de permeabiliteit der epidermis
een aandeel toekomt).
Wel pleit dit er voor, dat het eczematoid niet in de groep van het eczeem
hoort, althans geen primair epitheliaal proces is; het ontstaan op de
bodem van allergische dispositie wordt hier ondanks de negatieve anam-
nese waarschijnlijk door de polyvalentie der allergie en de positieve reactie
op huidschubben.
Conclusie: bij een bakker bestaan twee vormen van eczeem naast
elkaar, die op grond van klinische waarneming en allergisch onderzoek
van elkaar zijn te onderscheiden, n.1. :
1.nbsp;eczema papulo-vesiculosum aan de handen en onderarmen, waarbij een
rnonovalente allergie voor een meelverbetermiddel een rol speelt.
2.nbsp;eczematoid in elleboogplooien en knieholten door een tarwemeel-allergie
op de bodem van een allergische dispositie (polyvalente allergie voor
huidschubben, melk en ei).
Idiosyncrasieën in andere beroepen.
Tenslotte volgen nog enkele beschrijvingen van sensibilisaties
in verschillende beroepen, alle als de uitsluitende oorzaak van
het eczeem te beschouwen; te weten bij een kapster, bij een teak-
houtbewerker en bij twee bloemisten. Allen zijn arbeidsongeschikt
in zooverre, dat zij door contact met het idiosyncrasogeen uit hun
beroep een eczeem krijgen, dat hen noodzaakt het werk tijdelijk
neer te leggen. Practisch van belang is, dat voor de bloemisten
bij deskundige behandeling de ongeschiktheid (wegens het seizoen-
contact) zeker niet langer dan 6 tot 8 weken behoeft te bedragen,
bij de teakhoutbewerker en de kapster wisselen van arbeid in het-
zelfde bedrijf van alle noodzakelijk te nemen maatregelen nog de
meest aanbevelenswaardige is.
Een sigarenmaker en een leerlooier met eczeem bleken niet
overgevoelig voor de stoffen in hun beroep, hetgeen bij laatstge-
noemde ook overeenkwam met andere klinische gegevens; een
geval van perubalsum-dermatis wordt medegedeeld wegens de
overgang van een papuleuze krasreactie in een eczemateuze, een
tot nog toe zeldzaam waargenomen bijzonderheid.
20.nbsp;C. v. E., vrouw, 20 jaar. Kapster sinds 3 jaar. Eczema vesiculosum
gedurende 8 dagen aan alle vingertoppen.
Allergisch onderzoek : door percutane reacties met verschillende lotio's
gebruikt in het beroep, blijkt zij op citronella met eczeem vesiculosum te
reageeren, waar ook op de huid geappliceerd; controles negatief. Geen
polyvalente epitheliale idiosyncrasie o.a. terpentijn (ook in het haarmiddel
aanwezig) geeft geen reactie.
Decursus : snelle genezing door zalfbehandeling en Röntgenbestraling
tijdens staken van het werk. 3 maal recidief bij hervatten van werkzaam-
heden. Eenmaal daarbij eczema papulo-vesiculosum in de hals, waarschijn-
lijk door contact.
Desensibilisatie terwijl patiënte halve dagen werkt en zooveel mogelijk
het idiosyncrasogeen mijdt, zoodat slechts enkele blaasjes aan de toppen
zichtbaar zijn :
1.nbsp;intragluteale injecties om de twee dagen à 1 cc. citronella-oplossing
(in ol. olivarum) in stijgende concentratie, respectievelijk van 1/10%,
1 %, 2%, 10%, deze laatste dosis 3 maal herhaald, daarna 1.5 cc, 10%
en 0.5 cc, 30 % heeft geen succes, hoewel de concentratie van het idio-
syncrasogeen in het beroep slechts 1 % bedraagt, dus een 30 maal sterkere
is ingespoten; slechts de laatste dosis geeft 3 dagen durende plaatselijke
bezwaren (pijn).
2.nbsp;per os volgens het schema van Perutz (blz. 49) met een 1 %
oplossing, waarbij in 2 weken gestegen wordt tot 3 maal 4 druppels per
dag heeft evenmin eenige invloed.
3.nbsp;percutaan met een 1 % oplossing, waarbij het contact met de vinger-
toppen elke dag met 5 min. verlengd wordt heeft geen succes.
Aangezien citronella een belangrijk bestanddeel is van de dagelijks ge-
bruikte lotio, wordt de patiënte aangeraden een betrekking te zoeken in
een kappersbedrijf, waar deze stof niet voorkomt.
Conclusie : eczeem door sensibilisatie voor citronella. Geen desensi-
bilisatie te bereiken langs intramusculaire, perorale of percutane weg.
21.nbsp;H. S., man van 22 jaar, teakhout-bewerker. Dermatitis van gelaat en
flenitalien, vooral oogleden en praeputium sterk oedamateus, handen vrij.
Anamnese : patiënt is 7 maanden teakhoutbewerker, 8 dagen geleden is
de zwelling begonnen aan de bovenlip met weinig jeuk. Het hout zou de
laatste tijd zeer nat zijn. Vroeger geen eczeem.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: teakhoutzaagsel op de rug geplakt geeft eczeem
reactie na twee dagen en pleisterreactie na 1 dag.
Decursus : snelle genezing tijdens opname gedurende 1 week door reso:
cine-omslagen, gevolgd door zalfbehandeling. (zwelling gaat daarbij ove.
in profuus natten). Patiënt daarna niet teruggezien.
Conclusie: dermatitis door sensibilisatie voor teakhout. Werken met
ander hout aan te bevelen.
22. H. M., man van 33 jaar, bloemist. Eczema papulo-vesiculosum in gelaat,
sterke zwelling van de oogleden. Geen rhagaden.
Anamnese : patiënt is bloemenhandelaar sinds vele jaren, komt uitsluitend
in October en November in contact met chrysanten; in die maanden heeft
hij, evenals nu, sinds 2 jaar aanvallen van eczeem, de eerste maal zeer
heftig aan de handen, waarna op die plaats geen recidieven meer zijn
opgetreden, wel in gelaat, hals, nek en genitalien. Bij vermijden van verder
contact duren de aanvallen 4—7 dagen.
Allergisch onderzoek : percutane reacties op de rug met chrysantenblad,
waterig en aetherisch extract geven sterke eczemateuze reacties, de laatste
zeer heftig, geen haardreactie; andere percutane reacties negatief. Kras-
reacties met chrysanten-extract negatief.
Decursus: Snelle genezing dit jaar door vermijden van contact. Het vol-
gende jaar 2 maal recidief, eenmaal in de baard en aan de genitalien,
eenmaal alleen om de oogen, beide van korte duur; invetten van gelaat
vooraf heeft geen succes.
Conclusie: In aanvallen optredend eczeem in November en October,
veroorzaakt door een verworven idiosyncrasie voor chrysanten; anamnes-
tische spontane plaatselijke desensibilisatie.
23 v H., man van 40 jaar. plantsoenarbeider. Eczema papulo-vesiculosum
' squamosum v. genitalien en in gelaat, met sterke zwelling van de oog-
leden.
Anamnese: patiënt is 12 jaar plantsoenarbeider. Sinds 8 jaar en wel
uitsluitend in October en November heeft hij deze aanvallen, die in die
maanden uitwendige en inwendige behandeling trotseeren, als hij aan het
werk blijft, om in December, als het bladharken voorbij is, spontaan te
verdwijnen'. De eerste maal was het eczeem gelocaliseerd, het vorige jaar
eveneens symmetrisch over het geheele lichaam.
Allergisch onderzoek: chrysantenblad, waterig en aetherisch extract geven
sterke eczemateuze reacties. Alle andere extracten, bereid van verschillende
bladsoorten negatief, percutaan routine-onderzoek negatief.
Decursus : tijdens opname genezing in 5 weken, door heftige jeuk tegen-
gehouden. De 3 volgende jaren steeds in dezelfde maanden recidief, aan-
gezien patiënt niet om ander werk wil verzoeken.
Conclusie: Dit gedurende 8 jaar in October en November optredend
eczeem is te wijten aan een verworven idiosyncrasie voor chrysantenblad.
24.nbsp;C. v. d. B., man, 49 jaar, sigarenmaker. Sinds 2 jaar eczema in eczematide
aan Iianden, onderarmen, gelaat en voeten. 36 jaar sigarenmaker. Geen
allergische ziekten in familie.
Intern onderzoek : geen bijzonderheden. 7 % eosinophilie m bloed.
Allergisch onderzoek: alle percutane en intracutane reacties negatief. Per-
cutaan tabaksblad droog en vochtig negatief.
Verloop : langzame genezing tijdens opname onder antiparasitaire therapie
en Röntgenbestraling.
B. thuis: geen recidief in bedrijf.
Conclusie: bij deze sigarenmaker is het eczeem niet te verklaren door
een overgevoeligheid voor stoffen uit zijn beroep; (er heeft dus geen
sensibilisatie plaats gehad.)
25.nbsp;v. B., man 29 jaar, leerlooier. In 2 jaar 3 maal een 3-weken-durend,
acuut-opkomend eczeem van gelaat en handen.
Allergisch onderzoek: stoffen waarmede hij in leerlooiersbedrijf in aan-
raking komt op de arm percutaan negatief. Alle andere percutane en
intracutane reacties eveneens.
Conclusie: overeenkomstig met anamnese moet de oorzaak der aan-
vallen gezocht worden in een accidenteele oorzaak, die op de gebruikelijke
wijze niet kon worden opgespoord.
26.nbsp;E. v. d. K., man, 43 jaar. Dermatitis acuta van gelaat en scrotum.
Anamnese : na het werken met carbolineum, dat hij gewoonlijk zonder
schade verdraagt, gebruikte hij voor de ruwe huid in het gelaat bruine
zalf van zijn dochter, die perubalsem blijkt te bevatten. Patiënt is reeds
lang op de polikliniek bekend als overgevoelig voor dit medicament.
Voordat dit als schuldig werd herkend, had hij vanaf 1921 tot 1927
6 aanvallen van acute dermatitis doorgemaakt. Nadien nog driemaal, steeds
na gebruik van perubalsem bij verwondingen als therapeuticum ondanks
waarschuwing dat dit voor hem een bij uitstek schadelijk agens was. Hoe-
wel hij voor de laatste maal dermatitis van de rechterhand had en hij nu
daarmede zijn gelaat insmeerde, heeft hij nu alleen zwelling Van gelaat
en bleven de handen geheel vrij. Ook had hij eenige malen tegelijkertijd
een contactdermatitis van het scrotum.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: alle percutane reacties op de rug negatief. Percu-
taan: 1 %, 1/10% en 1/100% perubalsem-vaseline op borst, linker onder-
arm en linker onderbeen geeft op al deze plaatsen eerst dermatitis, die
overgaat in eczema papulo-vesiculosum. Alleen 1/100% op been geeft
geen reactie en 1/10% na 24 uur slechts een roodheid, die niet in eczeem
overgaat. Op borst en arm blijkt de gevoeligheid ongeveer even sterk.
Krasreactie met aetherische en alcoholische perubalsem-oplossing (30 %)
en direct afgewischt, geeft na 24 uur een pijnlijke papel van 1 cm^. Na
3 dagen is de zwelling verdwenen, maar bestaat een vesiculeus eczeem
terzelfder grootte met papulo-vesiculae in omgeving. Passieve overdracht
door omstandigheden niet mogelijk.
Decursus : tijdens opname en verpleging met resorcine-omslagen de eerste
twee dagen nog toename der zwelling en uitbreiding als eczema papulo-
vesiculosum aan hals en nek, vervolgens langzame genezing in 2 weken.
Conclusie: monovalente idiosyncrasie voor perubalsem, waarbij de
overgang van een papuleuze krasreactie na 3 dagen in een eczeem ervoor
pleit, dat hier ook een overgevoeligheid van weefselelementen in de cutis
bestaat (dermatitis).
Eczeempatiëntcn met polyvalente epitheliale idiosyncrasie.
De 6 medegedeelde gevallen vormen dus een tegenstelling tot
de 32 patiënten, die bij de bespreking der percutane reactie als
onderzoekingsmethode zijn genoemd, vertoonende allen negatieve
reacties, 'hoewel hun respectievelijke eczemen aanwezig in ver-
spreide plekken over het geheele lichaam, |4 tot 20 jaar bestaan
hadden.
Bij de eerste twee patiënten bestond verband tusschen de over-
gevoeligheid en het verloop van het eczeem, bij ieder op
eigen wijze.
27.nbsp;A. C., vrouw, 24 jaar. Dermatitis van gelaat, oogleden, sterk gezwollen
toestand in de omgeving der roodheid en zwelling in de hals papulo-
vesiculae.
Anamnese : dergelijke aanvallen van acuut-opkomende huidziekte had pa-
tiënte eveneens Dec. 1932 (gelaat). Augustus 1931 (R. wang). Maart 1931
(hals, L. hand, elleboog en R. knie). Februari 1930 (dijbeen en kniekuilen);
van Augustus 1928 tot Mei 1929 eczeem met snel-wisselend aspect. Daar-
vóór 3 jaar onderbroken aan handen, armen, dijbeenen.
Diagnose: eczema recidivans (ex usu?).
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: percutane reacties; eczeem door sublimaat, jodium-
tinctuur, nitras bismuthicus basicus, campher-vaseline, ol. lithantracis, vase-
line en naphthaline in vaseline, dus polyvalente epitheliale idiosyncrasie.
Decursus : A. in ziekenhuis gedurende 8 dagen snelle genezing na resor-
cine-omslagen en zinkolie. Geen rhagaden.
B. thuis: na 3 weken snel-genezend recidief in gelaat; na 3 maanden her-
haling, in gelaat, na 5 maanden herhaling als bulleuze dermatitis rondom
R. knie !
Conclusie: de herhaalde aanvallen van acute dermatitis op omschreven
plaatsen bij een patiënte met polyvalent specifieke epitheliale idiosyncrasie,
maken de diagnose „artefactenquot; (in de vorm van dermatitis) zeer waar-
schijnlijk.
28.nbsp;F. B., man, 32 jaar. Eczema psoriasiforme op beenen en armen, rondom
-ocr page 152-hals, nek, gelaat. Zeer scherp omschreven plekken, die vurig rood zien
en sterk nattend.
Anamnese: Intern onderzoek geeft geen bijzonderheden, behalve eosino-
philie van 20 % in nattend stadium; na genezing op resten na van 5 %;
nog geen allergisch onderzoek verricht.
Decursus : langzame genezing in 4 weken door antiparasitaire therapie
en Röntgen.
Thuis. Aanvankelijk blijft de toestand eenige maanden vrij goed, waarna
langzamerhand weer opnieuw eczeemplekken ontstaan.
2e opname na 1 jaar; zelfde beeld.
Allergisch onderzoek: intracutane reacties: epidermisproducten van koe,
paard, schaap, huisstof, zwak positief.
P.—K. niet verricht. Percutaan eveneens polyvalent overgevoelig voor
formaline, ammoniumpersulfaat en merc. praec. albus.
Decursus : Patiënt verdraagt op aangetaste huid nu geen diachylon, liq.
carbon, detergens, naphthalan en sulf. praec. Zeer langzame verbetering
in 3 maanden. Thuis, verloop met exacerbaties en remissies.
Conclusie: de polyvalente epitheliale overgevoeligheid is hier van rem-
mende invloed op de genezing.
Bij de twee volgenden was dit ook aan te nemen, echter konden
geen nadere aanwijzingen worden verkregen of het recidiveeren
veroorzaakt werd door één der idiosyncrasogenen.
29.nbsp;v. B.-R., vrouw, 34 jaar. Sinds 3 weken eczeem op polsen, in nek, achter
en in ooren, in liezen.
Intern onderzoek: geen bijzonderheden.
Percutane reacties: terpentijn en campher vasiline geven uitgesproken
eczeem; intracutaan alles negatief. Snelle genezing tijdens opname. Her-
haalde recidieven; mijdt allergenen zooveel mogelijk (observatietijd 2 jaar).
30.nbsp;M.-P., vrouw, 61 jaar. Sinds 34 jaar gelichenificeerd eczeem op vingers,
handen, onderarmen tot halverwege bovenarmen, om mond, in hals, nek
en op R. dij.
Geen allergische ziekten bij patiënte of in familie. Alle intracutane reacties
negatief, (ook huidschubben); percutaan: azijnzuur en ursol zwak positief,
zonder anamnestische samenhang. Ondanks Röntgen- en zalfbehandeling
zijn plekken op arm zeer hardnekkig.
De twee laatsten tenslotte vertoonden geen enkele merkbare
nadeelige invloed van de overgevoeligheid noch wat betreft de
uitbreiding, nóch in het verloop.
31.nbsp;A. H., man, 61 jaar. Sinds 4 jaar eczeem aan handen, armen, liezen.
-ocr page 153-beenen. Nauwelijks lichenificatie, geen hyperpigmentatie. Behandeld met
azijn wegens jeuk.
Intern onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: intracutane reacties negatief; percutane reacties:
zwak positief (sterkte 2—3) na 24 uur door jodium, resorcine, kalium-
bromide en sapon-kalinus. (azijnzuur negatief!) Geen aanknoopingspunt in
anamnese.
Snelle genezing: A. tijdens opname gedurende 14 dagen met zalftherapie
en 2 Röntgenbestralingen.
B. thuis geen recidief.
Conclusie: geen invloed van de polyvalente epidermale huidoverge-
voeligheid op het verloop van het eczeem te bemerken.
32. A. W., man, 29 jaar. Kopergieter en grondwerker. Sinds 2 jaar eczema
papulo-vesiculosum in eczematide gelaat, handruggen, armen.
Intern onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : percutane reacties: eczeem door hydrochlor-chinini
1 %, sublimaat 1 % en 5 % jodoform-vaseline. Intracutane reacties nega-
tief.
Verloop: Langzame genezing tijdens opname gedurende 1 maand met
naphtalan en 3 Röntgenbestralingen.
Geen recidief bij voortzetten van grondwerk (observatietijd 2 jaar).
Conclusie: (zie No. 31).
Welke conclusie men moet trekken als bij beroepseczemen
tevens deze polyvalente aan het licht komt, is dus nog niet met
zekerheid te zeggen.
Totaal werd een allergisch onderzoek verricht bij een vijftien-
tal kinderen van verschillende leeftijden, wier eczeem beantwoordde
aan de eigenschap, dat het in het eerste levenshalfjaar was ont-
staan, o.a. steeds was gelocaliseerd in het gelaat, en een uitge-
sproken hardnekkig karakter vertoonde. Dit toch zijn de voor-
naamste kenmerken van het „Frühekzematoidquot; van RoST.
Nagegaan werd nu of er onder dezen waren, die reeds een
typische vasculaire huidovergevoeligheid vertoonden en zoo ja,
welke beteekenis deze had voor de aetiologie van het eczeem. Van
een passieve overdracht van reaginen werd om practische redenen
afgezien, zoodat slechts in de betroffen gevallen van een vasculaire
huidovergevoeligheid kon worden gesproken, hoewel door onder-
zoekingen van anderen gebleken is, dat meestal een ware allergie
bestaat. Wat de behandeling betreft, zij verwezen naar het begin
van het hoofdstuk; vermeld zij hier, dat alle kinderen tevens
chloretum calcicum per os kregen, klinisch zoowel als poliklinisch.
Allereerst volgen degenen, die ondanks genoemde kenmerken
geen huidovergevoeligheid vertoonen. De twee laatsten zijn vnl.
medegedeeld, omdat zij de typische overgang en locaiisatie ver-
toonen, waardoor zij zeker als eczematoid te beschouwen zijn, en
toch blijken niet de karakteristieke polyvalente vasculaire huid-
overgevoeligheid te bezitten.
33.nbsp;J. S., jongen, 6 maanden. Eczema crustosum in gelaat en behaarde hoofd,
eczema papulo-vesiculosum op de rug en beenen. 3 weken geleden is deze
afwijking begonnen op de wang, breidde zich geleidelijk uit en trotseert
poliklinische zalf- en Röntgenbehandeling.
Alle intracutane reacties negatief. Zalfbehandeling en Röntgenbestraling
brengen eerst tijdens 8 weken opname genezing; verloop thuis onbekend.
34.nbsp;J. v. Y., meisje, IJ^ jaar- Eczema in eczematide gedurende 9 maanden
van ooren, borst en rug en armen. Geen allergische ziekten in de familie
bekend. Alle intracutane reacties negatief. De aandoening biedt zeer hard-
nekkig weerstand aan de behandeling, zoodat tweemaal opname gedurende
5 weken noodzakelijk is waarna blijvende genezing volgt, ook thuis.
35.nbsp;J. K., meisje van 5 maanden. Eczema madidans in eczematide op hoofd
-ocr page 155-en in gelaat, sinds 3H maand. Uitbreiding door poliklinische zalfbehande-
ling en Röntgenbestraling niet te voorkomen.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden. Intracutane reacties met ei en
melk negatief. Na aanvankelijk genezing door klinische verpleging treden
thuis weer recidieven op, vnl. om de mond, op de handen en in de knie-
kuilen, die af en toe dermate natten, dat nog tweemaal opname gedurende
3 weken noodzakelijk is. Tijdens de laatste op een leeftijd van 2^/2 jaar
zijn alle intracutane reacties negatief.
Conclusie: de neiging tot eczeem gaat hier niet gepaard met eiwit- of
melk-allergie.
36.nbsp;N. O., jongen, V/i, jaar. Eczema generale, vanaf 4e levensmaand, be-
gonnen achter de ooren daarna langzame uitbreiding, heftige jeuk; alle
intracutane reacties negatief, dus ook de ascaris-reactie negatief; geen
eieren in de faeces. 8 weken na begin van opname raakt patiënt 1 ascaris
kwijt; het eczeem, dat reeds aanmerkelijk verbeterd was, wordt hierdoor
niet extra gunstig beïnvloed.
Conclusie: bij een jongen, sinds 2 jaar lijdende aan eczeem bij wien
geen vasculaire allergie aantoonbaar is, heeft ook de aanwezigheid van
een ascaris (nog?) geen cutane allergie veroorzaakt.
37.nbsp;J. S., jongen van jaar. Eczema papulo-vesiculosum op de romp
en strekzijden van de armen en beenen als uitbreiding van een eczema
madidans in het gelaat 3 jaar bestaand; alle intracutane reacties negatief.
Snelle genezing met zalfbehandeling tijdens opname gedurende 2 weken.
38.nbsp;C. S., jongen, 1 jaar. Sinds 4 maanden eczema papulo-vesiculosum,
welhaast gegeneraliseerd, dat op het hoofd begon en zich snel uitbreidde.
Poliklinische behandeling had geen succes.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: intracutaan; alle reacties zeer zwak positief met
roode hof van 2 c.M. diameter, ei iets sterker. Schimmels negatief. Con-
trôle negatief. Klinische verpleging met zalf en Röntgenbehandeling brengt
de eerste maal na 4 weken, de tweede maal (wegens recidief thuis binnen
3 weken) na IH maand genezing op enkele resten na.
39.nbsp;C. O., meisje van 2 jaar. Eczema papulo-vesiculosum, gelaat en extre-
miteiten, o.a. in kniekuilen en elleboogplooien, dat pl.m. 1 jaar bestaat
en begonnen is om de ooren, later in gelaat enz. en wel ondanks zalf-
behandeling en Röntgenbestraling.
Allergisch onderzoek: intracutane reacties op meelgroep, leguminosen
zwak positief, ei sterk positief. Door omstandigheden geen verder onder-
zoek mogelijk.
Ter vergelijking volgen hierna de gevallen, waarbij wel een
vasculaire huidovergevoeligheid aanwezig was, die door provoca-
tie en eliminatieproeven nader onderzocht werden.
40. A. M., jongen, jaar. Eczema madidans (in gelaat) en papulo-vesicu-
losum (romp en extremiteiten), ontstond 3 maanden geleden als uitbrei-
ding van eczematide in crusta sebacea.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : behalve epidermisproducten van dieren en huisstof,
alle groepsreacties positief, ei, melk en huidschubben sterker dan andere.'
Decursus : A. tijdens opname gedurende 9 weken, waarin langzamerhand
genezing bereikt wordt door zalfbehandeling en Röntgenbestraling, blijkt
O n t h O u d e n van ei en vleesch gedurende deze weken geen overtuigend
effect te hebben wat betreft de jeuk of het objectieve huidbeeld. Provo-
catie met 2 eieren per dag gedurende 2 dagen geeft geen exacerbatie.
Ook tijdens het dagelijksch gelijk-blijvend diëet vertoont de huid verbete-
ringen en verergeringen zonder dat er een oorzaak voor is aan te geven.
(Tijdens een acute bronchitis met temperatuursverhooging, wordt het
eczeem minder vurig, de jeuk minder, om na 1 week weer meer te gaan
natten op de verspreide plekken.)
Conclusie: polyvalente vasculaire huidovergevoeligheid, waarbij ei per
os geen exacerbatie teweegbrengt. Epidermisproducten van dieren en huis-
stof geven bij dit 6 maanden oude kind geen positieve reacties.
41.nbsp;J. B., 7 maanden. Eczema madidans in gelaat en op behaarde hoofd;
eczema papulovesiculosum op armen, beenen en romp. De aandoening is
2 maanden geleden uitgegaan van een vanaf de leeftijd van 2 maanden
bestaande korstvorming op het hoofd.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties zwak positief. Controle
eveneens. Melk positief, ei sterk positief. P r o v o c a t i e met ei heeft geen
exacerbatie van jeuk of eczeem tengevolge.
Conclusie : polyvalente vasculaire huidovergevoeligheid zonder aantoon,
bare aetiologische samenhang met het eczeem.
42.nbsp;J. v. d. B., jongen, 6 maanden oud. Eczema crustosum in gelaat, eczema
papulo-vesiculosum op de romp en op de strekzijden der armen en beenen.
De uitbreiding op het lichaam heeft zich in een week voltrokken, nadat
een 4 maanden bestaand nattend eczeem op het behaarde hoofd en in
gelaat juist neiging tot genezing ging vertoonen. Steeds gezond geweest.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek; intracutaan : de leguminosengroep, ei en melk geven
zeer sterke reacties met pseudopodiën en roode hof; geen jeuk, wel pijnlijk-
heid; na 40 min. bestaan om de urtica der leguminosen een groep kleine
kwaddels tot 3 c.M. in de omgeving.
In aansluiting aan het onderzoek met intracutane reacties vertoonen zich
na 20 min. niet-jeukende urticaria-elementen (centrale kwaddel met 4 m.M
diameter en roode hof van 23^ c.M.) in het gelaat en sporadisch op dé
romp. Temperatuur normaal. Absoluut geen algemeene verschijnselen noch
jeuk, terwijl deze elementen komen en gaan. Ook de volgende dagen geen
beïnvloeding van het eczeem, dat op weg van genezing is.
Decursus; zeer langzame genezing tijdens klinische verpleging gedurende
8 weken; in het diëet worden vermeden alleen ei en erwten. Het kind
heeft veel jeuk. Ex:.cerbaties vertoonen zich ook zonder wijziging in de
voeding. Provocatie met 2 eieren gedurende 2 dagen heeft geen
exacerbatie ten gevolge.
Conclusie: bij een jongen, wiens eczeem de neiging heeft om ondanks
klinische verpleging exacerbaties te vertoonen, bestaat tevens een polyva-
lente vasculaire huidovergevoeligheid. Intracutane injectie van de allerge-
nen, die opschieten van urticarieele elementen vnl. in het gelaat ten gevolge
heeft, veroorzaakt geen algemeene verschijnselen, evenmin beïnvloeding
van het eczeem. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat idiosyncrasogeen als
aetioligisch agens in aanmerking komt, temeer omdat ook door provocatie
(met ei) langs natuurlijke weg geen samenhang aantoonbaar is.
43.nbsp;v. H., jongen 1% jaar oud. Eczematide op voorhoofd, linkerwang, elle-
boogknepen en knieholten (geen lichenificatie of hyperpigmentatie). De
aandoening bestaat 1 jaar in het gelaat, daarna ook elders. Geen asthma
enz. in de famihe. Intracutane reacties alle negatief, behalve melk, waar-
van na 24 uur nog een papel bestaat. Provocatie met extra melk 2
dagen doet de plek die op weg van genezing is door zalfbehandeling. niet
exacerbeeren.
Conclusie: monovalente vasculaire huidovergevoeligheid zonder betee-
kenis voor het bestaande eczeem.
44.nbsp;A. H., jongen, IJ^ jaar. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum in ver-
spreide kleine en groote plekken over geheele lichaam. Rhagaden achter
ooren. Omgeving van de mond niet vrij.
Anamnese: het eczeem bestaat vanaf eerste levensweken. Heftige jeuk.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: krasreactie melk negatief, ei positief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 5 weken langzame genezing door
unguenta en Röntgenbehandeling. Provocatie met eieren per os 2
maal per dag 3 dagen lang heeft geen invloed op jeuk of eczeem.
B. thuis : recidief na 2 weken ondanks vermijden van eieren.
Conclusie: monovalente vasculaire huidovergevoeligheid zonder aetio-
logische beteekenis voor het eczeem.
.45. J. H., jongen van 6 maanden. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum
over geheele lichaam in verspreide plekken.
Anamnese : de aandoening bestaat sinds 4 maanden.
Allergisch onderzoek: positieve krasreactie met ei, intracutaan met melk.
Decursus: langzame verbetering door zalfbehandeling en Röntgenbestra-
ling. Provocatie met ei gedurende 2 dagen 2 maal per dag geen
invloed; thuis: neiging tot exacerbatie.
Conclusie : als No. 44.
46. P. I., jongen, l}i jaar. Eczeem in elleboogen en kniekuilen, geringe licheni-
ficatie; ichthyosis levior.
Anamnese ; 2 maanden na geboorte eczeem in gelaat, langzame uitbreiding
over geheele lichaam, later spontane teruggang. Genezing tijdens opname
gedurende 7 weken met zalfbehandeling en Röntgenbestraling.
B. thuis : in de zomer daarna 4 maanden zoo goed als genezen, daarna
weer recidieven: eerst op de beenen, die met zalfbehandehng genazen,
vervolgens in elleboogplooien en kniekuilen met matige jeuk gepaard gaande.
Geen allergische ziekten in de familie bekend.
Diagnose : eczematoid in ichthyosis.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : intracutane reacties alle negatief, op melk en thee
twijfelachtig positief.
Decursus: onbekend.
Conclusie: bij de overgang van eerste naar tweede periode bij dit
eczematoid bestaat geen duidelijke polyvalente overgevoeligheid.
47. A. v. 't H., jongen van VA jaar. Eczema chronicum vanaf 4e levensmaand,
begonnen in wenkbrauwen en achter de ooren, langzame uitbreiding in
gelaat, over romp en extremiteiten; ellebogen en kniekuilen vrij. Alle intra-
cutane reacties negatief, dus ook ei en melk.
Decursus : A. tijdens opname langzame genezing met zalfbehandeling en
Röntgenbestraling.
B. thuis: eczeem rustig; op 2-jarige leeftijd optreden van locaiisatie in
elleboog en knieholten, terwijl op de rest van het lichaam slechts enkele
elementen aanwezig zijn. Na 5 maanden verdwijnen ook deze laatste plek-
ken door uitwendige therapie en geregeld gebruik van chloretum calcium.
Conclusie: hoewel de overgang in locaiisatie naar kniekuilen en elle-
boogplooien voor eczematoid pleit, zijn in het gegeneraliseerde stadium
alle intracutane reacties negatief.
Het eczeem van geen der laatstgenoemde patiëntjes onderging
dus eenige merkbare invloed van het voedingsmiddel, waarvoor
een vasculaire huidovergevoeligheid bestond. Ook het genezings-
verloop vertoonde geen bijzonderheden tegenover de niet-huid-
overgevoeligen.
Dat een voedingsmiddel-allergie de beslissende factor is bij het
eczeem op die leeftijd wordt dus wel onwaarschijnlijk.
De belangstelling bij dit onderzoek ging wel vnl. uit naar het
eczematoid van RoST, een vorm van eczeem, die volgens op-
gaven in de litteratuur op grond van het klinische beeld en het
verloop een aparte groep vertegenwoordigt. Ook bij het allergisch
onderzoek vertoont het bijzonderheden, nl. gebrek aan epithe-
liale overgevoeligheid en het veelvuldig voorkomen juist van een
polyvalente vasculaire huidovergevoeligheid, of, indien reaginen
aantoonbaar zijn, een polyvalente allergie. Behalve dat dit ook
door ons bevestigd kon worden, werd er toch vnl. naar gestreefd
omtrent de beteekenis van deze overgevoeligheid voor de aetio-
logie nadere gegevens te krijgen en wel door middel van provo-
catie- of eliminatie proeven met de allergenen, genomen tijdens de
observatie in de kliniek.
Bij enkele hardnekkige gevallen werden ook dieetproeven ge-
daan onafhankelijk van de huidreacties. Hoewel deze proefne-
mingen feitelijk behooren bij het allergisch onderzoek, werden zij
in de ziektegeschiedenis veelal vermeld bij de decursus, omdat
hierdoor de vorm der proef werd bepaald. Bij de meeste patiënten
toch moest direct met uitwendige behandeling worden begonnen;
na eventueele genezing waren dan natuurlijk hoogstens provo-
catieproeven mogelijk, bij anderen, waar geen genezing was te
verkrijgen was eerst na door observatie een indruk te hebben ge-
kregen van het verloop tijdens deze therapie, het effect der elimi-
natie- en provocatieproeven op juiste waarde te schatten. In vele
gevallen was echter door omstandigheden een dergelijk uitgebreid
onderzoek niet mogelijk, zoodat alleen de bovengemelde overeen-
komst in klinisch beeld en verloop met het resultaat van intracu-
tane reacties kon worden nagegaan, waarbij zelfs enkele uitzon-
deringen aan het licht kwamen.
Beginnen wij met de met intracutane reacties, overdracht-, pro-
vocatie- en eliminatieproeven uitvoerig onderzochte patiënten.
Bij twee meisjes kon met een voedingsmiddel-allergeen de huid-
afwijking geprovoceerd worden zoodat hier het eczematoid o.a.
door die stof veroorzaakt werd. Bij het laatste bleek uit het verloop,
dat ook nog andere oorzaken van invloed waren.
48. H. Z., meisje van 12 jaar vertoont het volgende beeld : roodheid en schil-
fering, waarin stukgekrabde kleine papels, hyperpigmentatie en sterke
lichenificatie in oksels en elleboogplooien, witte dermographie ter plaatse
van de huidaandoening; elders vertraagd.
De anamnese is typisch : pl.m. van geboorte tot 3e jaar gegeneraliseerd
eczeem. 2 jaar vrij, daarna tot nu toe deze afwijking. Sinds 4 jaar aanvallen
van asthma, die pl.m. 2—4 dagen duren. Geen invloed op eczeem, dat
stationair is. Geen andere allergische ziekten.
In familie hebben 3 broers eveneens asthma en eczeem.
Diagnose : eczematoid van Rost.
Algemeen onderzoek: geen afwijkingen; van asthma momenteel geen spoor.
Eos. 5%, geen lymphocytose.
Allergisch onderzoek: hoewel de percutane reacties negatief zijn, heeft
zij toch een dermatitis doorgemaakt, die ontstond 3 dagen na applicatie
van een voor haar verkeerdelijk gebruikte witte praecipitaat-zalf.
Intracutaan geven alleen epidermisproducten van koe en paard zwak posi-
tieve reacties, een aardappelextract sterk positief. Dit laatste alleen is
met bloedserum op normalen overdraagbaar. Nooit geeft intracutane of
percutane proef met dit extract resp. in natura een eczeemreactie, ook niet
ter plaatse der huidaandoening, (zie No. 19).
Decursus: geen spontane genezing, wel na zalfbehandeling en diëet zonder
aardappelen. Bij een provocatie roept de nuchter genomen aardappel-
purée gedurende 12 uur een algemeen onwelzijn tevoorschijn; eerst na 24
uur ontstaat een reactie ter plaatse van het eczematoid in de zin van
roodheid en jeuk. Samenhang mag dan ook hier slechts aanvaard worden
door de uitslag van het eliminatiediëet, waardoor pas genezing
is opgetreden, die thuis over een contröletijd van 12 maanden aangehouden
heeft. Ook asthma is sindsdien niet meer waargenomen.
Conclusie: dit is een geval van eczematoid van Rost, waar een dage-
lijks gebruikt voedingsmiddel als allergeen een rol speelt.
40. M. K., meisje, 10 jaar. Verspreide nattende eczeemplekken zonder hyper-
pigmentatie of lichenificatie in gelaat, nek, ooren, elleboogplooien, liezen,
binnenkant der bovenbeenen, kniekuilen en voetruggen.
Ichthyosis : dermographie overal rood.
Anamnese : vanaf 3e jaar bestaat het eczeem in deze vorm. 's Zomers en
's winters gelijk; thuis permanente jeuk, geen vroegere ziekten, geen aller-
gische ziekten bij patiënte of in haar familie. Broer eveneens eczema in
ichthyosis, vader ichthyosis.
Diagnose : eczematoid in ichthyosis.
Algemeen physisch onderzoek: geen bijzonderheden.
Bloedbeeld normaal, behalve 7 % eosinophilie; urine en faeces normaal.
WaR — SG —.
Allergisch onderzoek: percutane reacties negatief; intracutane reacties;
-ocr page 161-paard- en koehaar, eigen huisstof en kippeneiwit positief. P.—K. overdracht:
koehaar, huisstof en eiwit positief.
Verloop : A. tijdens opname gedurende 5 weken, omstreeks Maart 1933 :
zonder therapie, weinig jeuk. Langzame genezing door antiparasitaire the-
rapie en Röntgen; provocatie met twee eieren geeft exacerbatie van
eczeem onder jeuk op bestaande plaatsen en recidief op genezen plekken,
die eerst na 3 dagen weer teruggaan; door mobilisatie geen verandering.
B. thuis : direct recidief onder jeuk, ondanks vermijding van eieren in
diëet en voortzetting van therapie; geen mogelijkheid voor verblijf elders.
Conclusie: eczematoid in ichthyosis (slechts door begin op 3e levensjaar
niet klassiek) met polyvalente vasculaire allergie; provocatie met
voedingsmiddel- en luchtallergenen positief, zonder dat eliminatie ervan zeer
snelle genezing geeft, waarschijnlijk door aanwezigheid van andere factoren
(ichthyosis, parasitaire infectie?).
2 Jongens, 2 mannen en een meisje vertoonden zeer duidelijk
invloed tot genezing toe van de wisseling in omgeving; positieve
reacties met de stoffen uit eigen omgeving waren wel aanwezig
zonder dat helaas eliminatie-proeven thuis ter opsporing van het
ware agens mogelijk waren; behalve dan dat bij het meisje o.a. een
luchtschimmel verantwoordelijjc bleek, waarmee ook de huidafwij-
king geprovoceerd kon worden door intracutane injectie.
50. C. v. T., jongen van 11 jaar. Eczema squamosum in gelaat, hals, nek,
bovengedeelte borst en rug, in elleboogplooien, op de onderarmen en
handruggen en ook in knieholten. Lichenificatie vnl. in elleboogplooien,
onderarmen en knieholten, hyperpigmentatie en witte dermographie op
alle aangetaste plekken, overal elders normale dermographie.
Anamnese : de huidaandoening bestaat sinds eerste levensweken, aanvan-
kelijk alleen in gelaat en op het hoofd, daarna generalisatie en tenslotte
genezing hiervan tot bovengemelde localisatie. Heftige jeuk. Geen secun-
daire infecties doorgemaakt. Nooit genezen geweest, ook niet na verhuizen,
wel verbetering in de zomer. Geen asthma, hooikoorts of eczeem in de
familie, behalve „asthmaquot; bij grootmoeder en oom.
Diagnose : eczematoid.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden. Geen eosinophilie; WaR, SG
negatief.
Allergisch onderzoek: percutane reacties negatief. Stroo percutaan geeft
alleen eczema papulatum na 48 uur applicatie.
Intracutaan: epidermis producten van koe, veren, gemengd huisstof,
huidschubben, eiwit, koffie en thee positief; eveneens extract van vulling
uit eigen bed (stroo en pluksel.)
Schimmels negatief. P r o v o c a t i e met 1 L. thee gedurende 1 dag en
na enkele dagen met 1 L. koffie geeft geen exacerbatie of optreden van
jeuk. Plakproef gedurende 48 uur met ei, tabak of koehaar geeft geen
10
-ocr page 162-eczemateuze reactie. P-K. overdracht met serum afgenomen 2 weken na
opname volgens versterkte methode (2 serum injecties) bij twee proef-
personen positief voor vulling van kussen en strooextract, controles
negatief.
Decursus : A. spontane genezing tijdens opname gedurende 2 weken,
(slechts indifferente schudmixture uitwendig geappliceerd) B. thuis bij ver-
wisselen van bed tijdens diëet zooals tijdens opname geen recidief.
Conclusie : polyvalente allergie vnl. voor huisallergenen in eigen omge-
ving. Spontane genezing tijdens opname maakt het waarschijnlijk, dat deze
stoffen als aetiologisch agens in aanmerking komen en zeker niet de voe-
dingsmiddelen, die hoewel zij een positieve huidreactie geven, bij een diëet
proef geen invloed op het huidbeeld hebben.
51, A. Z., jongen, oud 15 jaar. Eczema nummuläre in gelaat, in beide knieholten
gelichenificeerd en gehyperpigmenteerd eczeem. Dermographie wit alleen
in knieholten, elders normaal.
Anamnese : als zuigeling eczeem in gelaat en op hoofd, dat langzamerhand
is genezen tot op bovengemelde resten na, terwijl de plekken in knieholten
op latere leeftijd opgetreden zijn. Sinds 5 jaar heeft hij in voorjaar, herfst
gedurende ongeveer 2 weken „asthmaquot; zonder dat hij daarbij veel hoest;
het eczeem verergert tegelijkertijd onder verergering van de vrijwel perma-
nente jeuk. Patiënt woont ten plattelande.
Diagnose: eczematoid (type asthma-eczeem).
Algemeen onderzoek : behalve enkele verspreide piepende en brommende
rhonchi in beide longen geen bijzonderheden; bloedbeeld en bloedbezin-
king normaal, WaR, SG negatief.
Allergisch onderzoek : intracutane reacties: epidermisproducten van paard
en koe, gemengd huisstof en huidschubben positief, leguminosen, thee en
koffie zwak positief.
P-K. overdracht voor koehaar alleen positief, voor erwten en thee nega-
tief. Koehaar en paardehaar in substantie geven na 24 uur een eczema
papulatum, zonder dat langduriger contact sterker reactie kan opwekken —
wel blijft het meerdere dagen bestaan. Provocatie met 1 L. thee, 1 L.
koffie, en de derde dag met genoemde leguminosen geeft geen exacerbatie
van de jeuk of van het eczeem.
Percutane reacties allen negatief; ascaris, dat een sterke krasreactie doet
opkomen, geeft percutaan geappliceerd een vier dagen bestaande papulo-
pustuleuze eruptie, ook ver uit de omgeving der plakproef. Geen invloed
op het eczeem.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 3 weken in knieholten spontane
genezing na 7 dagen tijdens eczeemdiëet en verblijf op de zaal. In het
gelaat eerst na pasta zinci en vermijden van wasschen.
B. thuis, waarbij hij diëet houdt waarin genoemde leguminosen, thee en
koffie zijn vermeden : geen recidief (observatietijd Yi jaar.)
Conclusie : polyvalente allergie bij een jongen met eczematoid en asthma.
Voor koehaar bestaat zoowel een epitheliale als vasculaire allergie met
vrije reaginen in het bloed. Of de spontane genezing, die een aetiologisch
agens in de eigen omgeving waarscliijnlijlc malcen, liiermede te identifi'
ceeren is, zou alleen door provocatie langs natuurlijke weg (inademing)
zijn uit te maken. Provocatie met voedingsmiddel-allergenen nega-
tief. Overigens vertoont zijn zuster dezelfde vasculaire overgevoeligheid en
dezelfde vorm van huidziekte, n.1. asthma-eczeem.
52. H. v. G., man van 32 jaar. Eczema papulo-vesiculosum op voorhoofd en
in hals en nek, tevens symmetrisch op onderarmen (strekzijden) en R.
bovenbeen. De ongeveer handpalmgroote plekken zijn niet scherp begrensd,
vertoonen weinig roodheid en natten, genezen plaatselijk met hyperpigmen-
tatie. Eczema lichenificatum in elleboogplooien en kniekuilen met sterke
hyperpigmentatie. Droge huid. Witte dermographie op alle aangetaste
plekken, elders vertraagd.
Anamnese : als kind eczeem ononderbroken tot nu toe, hoewel in steeds
geringer mate. 's Zomers opvallende verbetering. Recidief komt onder
jeuk op alle plaatsen tegelijk. Sinds 10 jaar tevens asthma op de bodem
van chronische bronchitis. Exacerbatie van asthma wordt na enkele dagen
gevolgd door dat van het eczeem met hevig natten, waarna het eerste
weer vermindert in hevigheid. Verhuizing heeft niet gebaat. 10 jaar arbeids-
ongeschikt.
Diagnose: eczematoid (type asthma-eczeem).
Algemeen onderzoek: tijdens asthma-aanval: Over beide longen brom-
mende en piepende rhonchi, beiderzijds laagstaande, slecht bewegelijke
longgrenzen, verlengd in- en exspirium; mucopurulent sputum met weinig
eosinophile leucocyten; geen spiralen van Curschman.
Röntgenphoto: geen specifieke afwijkingen of bronchiektasien. Kweek
t.b.c. uit sputum negatief. Bloedbeeld eosinophilie 10 %. Overigens geen
bijzonderheden. WaR en SG —.
Allergisch onderzoek (na genezing der asthma-aanval): percutane reacties
negatief; intracutaan: paardevleesch, andijvie, thee, tabak, cacao, koffie
zwak positief; huisstof, alpengras, huidschubben positief; eveneens meer-
dere schimmels nl. penicillum, aspergillus en mucor-vormen.
P-K. overdracht voor paardevleesch (bij 1 persoon), voor een mono-
mucor en alpengras bij 2 van 3 personen positief.
Decursus: A. spontane genezing van asthma-aanval in allergeenvrije
kamer in 2 dagen. Bij kweekproeven tijdens verblijf in allergeenvrije
kamer blijken de schimmels, waarvoor de patiënt overgevoelig is ook niet
in de gefiltreerde lucht te circuleeren, in de buitenlucht evenmin.
Bronchitis gaat terug tot op enkele brommende rhonchi. Sputum-productie
blijft ongeveer 5 cc. daags. Eczematoid geneest eveneens op resten na.
Provocatie met paardevleesch, thee, koffie, spek, heeft noch ver-
ergering van jeuk of eczematoid, noch optreden van adembezwaren ten
gevolge. Mobilisatie en verblijf gedurende 6 uur daags in eigen kleeren
in buitenlucht heeft evenmin ongunstige invloed op het klinische beeld.
Overigens blijkt, dat de handelingen van den patiënt niet steeds overeen-
komen met zijn aangiften of met de gegeven voorschriften.
B. Thuis. Asthma-aanval en verergering van bronchitis binnen 36 uur na
thuiskomst, ondanks hygiënische maatregelen thuis. Geen beïnvloeding
van het eczeem! Eliminatieproeven thuis niet mogelijk.
Conclusie: Polyvalente allergie bij een geval van asthma en eczeem
(eczematoid). Met de voedingsmiddel-allergenen kunnen de klinische
symptomen niet worden opgewekt.
Snelle, spontane genezing tijdens opname in allergeenvrije kamer en
recidief binnen 24 uur na thuiskomst pleit voor huisallergenen als oorzaak
(schimmels?).
53. A. S., man van 22 jaar. Eczema papulo-vesiculosum disseminatum op
voorhoofd en wangen (wenkbrauwen vrij), strekzijden armen, romp, bo-
ven- en onderbeenen. Elleboogplooien en kniekuilen zoo goed als vrij.
Nergens duidelijke lichenificatie; wel sterke hyperpigmentatie. Dermo-
graphie over geheele huid wit.
Anamnese : Als zuigeling dauwworm. 2 jaar geleden kreeg hij eczeem op
wisselende plaatsen, aanvankelijk genezend door zalfbehandeling, echter
steeds recidiveerend, matige jeuk; sinds 1 jaar bestaat de aandoening nu
permanent, met af en toe exacerbaties en remissies. Geen andere ziekten,
noch asthma, enz., in de familie.
Diagnose: eczema papulo-vesiculosum chronicum (eczematoid?).
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden WaR—SG—.
Allergisch onderzoek : percutane reacties negatief; intracutaan epidermis-
producten van huisdieren, gemengd huisstof, huidschubben, thee, koffie,
brood geven positieve reacties. Eigen huisstof, vulsels van bed en kussen,
P.—K. overdracht (versterkte methode met 2 seruminjecties op twee
achtereenvolgende dagen bij twee proefpersonen) geeft positief resultaat
met veeren en thee, bij beide proefpersonen; bruin brood slechts bij één.
Het serum werd afgenomen 4 weken na opname, waarin dus geen contact
met veren had plaats gehad.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 4 weken opmerkelijk snelle ver-
betering met eczeem-dieet en indifferent schudsel. In allergeenvrije kamer
blijven echter resten in gelaat en op de strekzijden der armen, binnenzijde
der bovenbeenen bestaan, die nog jeuken.
Bij dieetproef in allergeenvrije kamer, waarbij na laxatie de eerste ander-
halve dag alleen warme maizena en sago met water en suiker, daarna ook
rijst wordt gegeven, zoodat patiënt in totaal 2dag geen brood eet, heeft
geen noemenswaardig effect; ook toedienen van 24 sneden brood met
planta en suiker op 1 dag (als provocatie proef) heeft geen
exacerbatie ten gevolge. Toediening van melk, boter, groenten en vruchten
verergert de aandoening niet, die op genoemde plaatsen in wisselende mate
blijft bestaan, ondanks Röntgenbestraling en teerschudsel. De overige huid
blijft in goede toestand.
B. Thuis, na wisseling van bed: matige jeuk eerst, daarna tijdelijke
exacerbatie in gelaat en op R. onderarm; compliceerende folliculitis ver-
dwijnt door zalfbehandeling.
Conclusie: De polyvalente allergie maakt het waarschijnlijk, dat dit
chronisch eczeem in de groep der eczematoiden behoort, hoewel de locali-
satie niet typisch is. Provocatie met een voedingsmiddel, waarvoor huid-
gevoeligheid bestaat, heeft geen invloed op het eczeem; de verbetering
tijdens opname is opmerkelijk en te wijten aan de afwezigheid van huis-
allergenen, die konden worden opgespoord bij het allergisch onderzoek.
54. Y. V. T., meisje, 17 jaar. Nauwkeurig hetzelfde beeld als patiënte No. 55.
Eveneens eczema in prurigo op voorhoofd, hals, nek, elleboogplooien, met
hyperpigmentatie en matige lichenificatie, en geïsoleerde prurigo papels
tusschen de haren. Dermographie op de aangetaste plekken vertraagd,
elders normaal.
Anamnese : vanaf 2e tot 4e levensjaar gegeneraliseerd eczeem; sinds haar
10e jaar bestaat de bovengemelde aandoening, jeuk in aanvallen, vnl.
's nachts; hoewel thuis vrijwel stationair, zijn remissies bekend, o.a. tijdens
logeeren elders, waarbij ook de chronische rhinitis en heeschheid snel
verdwenen.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden; eosinophilie 4 %, WaR en
SG —.
Allergisch onderzoek : alle percutane reacties negatief. Intracutane reac-
ties: ei, thee, koffie, tabak (patiënte rookt), eigen huisstof-extract en een
uit haar omgeving gekweekte schimmel (mucor racemosus), geven urticae
met roode hof; patiënte reageert nog positief op een 1/10.000 verdunning
van het schimmelextract.
P_K. overdracht: aanvankelijk voor alle stoffen negatief; na inspuiten
van het serum gedurende 3 dagen, steeds op dezelfde plek bij de proef-
persoon, en dan na 24 uur het allergeen aldaar intracutaan (versterkte
methode), wordt echter de uitslag der overdracht positief voor eiwit en
schimmel; tabak, enz., blijven negatief. Controles negatief. Injectie van
0.1 cc. 1/10 schimmelextract als provocatieproef, veroorzaakte na
6 uur jeuk en roodheid ter plaatse der bijna genezen eczeemplekken en
opschieten van nieuwe prurigo papels op voorhoofd en wangen. Ei per
os geeft alleen vermeerdering van jeuk als boven, hoewel bij herhaling de
samenhang niet geheel zeker blijkt.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 3 weken: zeer snelle genezing
door zalftherapie en vermijden van voedings- en genotmiddelen, die een
positieve reactie gaven.
B.nbsp;Thuis: recidief van rhinitis en huidaandoening, ondanks dieet.
C.nbsp;Genezing bij verblijf elders en dieet. Intracutane desensibilisa-
tie met schimmelextract aldaar om de 5 dagen, te beginnen bij verdunning
van 1/100.000.
Een verblijf thuis, nadat gestegen is tot 1/1000, heeft weer recidief ten
gevolge. Eveneens eenmaal een recidief gedurende pl.m. twee dagen in
aansluiting aan een intracutane injectie (haardreactie). Aangezien hier
waarschijnlijk de sporen der schimmel als allergeen werkzaam zijn, zal
voortzetten der desensibilisatie tot een hoogere concentratie bereikt is,
noodzakelijk zijn.
Conclusie: Bij dit geval van eczematoid (type eczema in prurigo)
bestaat een polyvalente vasculaire allergie, waarbij oorzakelijke samen-
hang met de allergenen aantoonbaar is. Het opschieten van prurigo papels
als gevolg van provocatie met een allergeen, maakt het waarschijnlijk, dat
hier de prurigo als allergische reactie is te aanvaarden, hoewel injectie
van het allergeen alleen een urticarieele reactie ter plaatse veroorzaakt.
Vrije reaginen slechts op te sporen met de versterkte overdrachtsmethode.
Behalve dit laatste geval werden nog 3 andere prurigo-
typen volledig onderzocht: twee anamnestisch gecombineerd
met asthma, waarvan een ook met hooikoorts (No. 57), twee met
chronische rhinitis. Hoewel een van hen het klinische evenbeeld
was van degene (No. 54) waarbij een luchtschimmel o.a. verant-
woordelijk bleek, kon bij haar absoluut geen inzicht worden ver-
kregen omtrent het ware allergeen; ook de beide anderen trotseer-
den alle therapie.
55. C. S., meisje, 17 jaar. Gelichenificeerd eczeem op voorhoofd, in hals,
nek, bovenste deel van de borst en in elleboogplooien; de randen zijn niet
scherp omschreven, uitvloeiend in grauwbruine, fijne schilfering. In deze
plekken en in de omgeving ervan, tevens op het behaarde hoofd, staan
verspreide, stukgekrabde papels, die bij opkomst typische prurigo papels
blijken te zijn. In de nek enkele impetigo elementen. Hyperpigmentatie der
aangetaste plekken. Geen algemeene klierzwelling; dermographie alleen in
elleboogplooien wit, elders normaal.
Anamnese : Vanaf het eerste tot derde jaar heeft patiënte een gegenerali-
seerd eczeem gehad, dat op bovengemelde plaatsen nooit verdwenen is
geweest. Sinds 4 jaar is de jeuk erger. Geen invloed van jaargetij of
omgeving. Na opname in een ziekenhuis in haar woonplaats is zij thuis
gedurende 1 maand genezen gebleven, om dan weer in een recidief te ver-
vallen. Herhaalde malen met Röntgenstralen behandeld zonder blijvend
effect. Vrijwel permanente jeuk. Geen allergische ziekten bij patiënte of
in familie.
Diagnose: eczematoid (type: eczema in prurigo).
Algemeen onderzoek : geen aanknoopingspunten, behalve chronische rhini-
tis. Bloedbeeld, bezinking, ureumgehalte bloed, suikercurve, enz., normaal,
WaR—SG—.
Allergisch onderzoek: alle percutane reacties negatief.
Intracutane reacties : polyvalente overgevoeligheid n.1. wit brood, bruin
brood, cacao, thee, bloemkool, koolraap, boerenkool, lof, banaan, huid-
schubben en eigen huisstof positief, epidermisproducten, schimmels en pollen
negatief. P.—^K. overdracht: wit brood, bloemkool en eigen huisstof negatief,
andere niet verricht.
Decursus : A. Tijdens opname gedurende 3 weken : geen spontane genezing
of vermindering van jeuk; chronische rhinitis blijft eveneens bestaan, hoewel
zeer weinig afscheiding. In allergeenvrije kamer wel minder jeuk, met
name komen geen nieuwe prurigo-elementen tusschen de haren.
B.nbsp;Thuis: langzamerhand weer recidief (2 weken na de laatste Röntgen-
bestraling).
C.nbsp;Heropname na 6 maanden gedurende 4 weken: huidgevoeligheid als
voren. Schimmels uit eigen omgeving in die tusschentijd gekweekt en als
extract bereid, geven geen reactie.
Propeptan -therapie (1 week) als bij patiënte No. 57 heeft geen abso-
lute objectieve genezing, het weglaten van de tabletten geen opvallend
recidief ten gevolge.
D.nbsp;Tijdens aangenaam verblijf in andere omgeving exacerbeert de huid-
aandoening zooals thuis, waarbij weer prurigo papels tusschen de haren
te voorschijn komen.
Conclusie: Polyvalente vasculaire overgevoeligheid der huid, zonder
aantoonbaarheid van vrije reaginen bij een geval van eczema in prurigo
(eczematoid). De negatieve uitslag der provocatieproef met voedingsmid-
delen en die der propetan-therapie, pleiten tegen oorzakelijke samenhang
met voedingsmiddel-idiosyncrasogenen, zooals het onvoldoende effect van
verblijf in allergeenvrije kamer tegen luchtallergenen als oorzaak pleit.
56. M. V. S., vrouw van 21 jaar. Verspreide gelichenificeerde eczeemplekken,
onscherp begrensd in nek, elleboogplooien, strekzijden der onderarmen,
buigzijde van de polsen, in kniekuilen; op armen en in nek vele verspreide
stukgekrabde en enkele gave prurigo-papels. De romp en beenen zijn hier-
van vrij behalve de kniekuilen. De huid ziet grauwbruin, voelt droog en
verdikt aan; witte dermographie op de armen, op de romp vertraagd.
Anamnese: vanaf le levensmaand tot 2e jaar eczema generale. Daarna
tot 11e jaar in elleboogplooien en kniekuilen. Vanaf 17e jaar tot nu
ononderbroken zelfde localisatie; „asthmaquot;-aanvallen, vnl. 's nachts van
16_18e jaar, verdwenen na tonsillectomie. Sinds 11e jaar chronische
rhinitis. Verhuizen heeft geen noemenswaard effect gehad, vrijwel per-
manente jeuk. Geen andere allergische ziekten bij patiënte of in familie.
Diagnose: eczematoid (prurigo-type).
Algemeen onderzoek: geen interne afwijkingen, bloedbezinking normaal;
urine en ureumgehalte van bloed, bloedsuikercurve geen bijzonderheden,
faeces geen wormeieren.
Bloedbeeld E. 3.920.000; Hgl. 90% Sahli (gecorr.); Leuc. 8.800; eos 10;
bas 0; St. k. 0; jgd. v. O. segm. 65; lymph. 19; mono 5. Hypertrophia
conchae mediae dextrae. Etterige koepelholte ontsteking (operatieve be-
handeling van deze haard heeft tijdelijk (2 weken) gunstig effect op de
huidziekte. WaR—SG—.
Allergisch onderzoek: percutane reacties negatief; intracutane reacties:
epidermisproducten van paard, hond, koe, huisstof, huidschubben, wit
brood, bruin brood positief; koffie, thee en cacao zwak positief. P—K.
overdracht: paardehaar, wit brood zwak positief, andere niet verricht;
tarwe-extract geeft percutaan geen eczeem.
Verloop : A. tijdens opname gedurende 6 weken in ziekenhuis geen
spontane genezing zonder therapie. Door onthouden van brood en in
plaats daarvan o.a. sojabrood (BENJAMINS 15) komen geen nieuwe
prürigo-elementen op. Intracutane desensibilisatie met broodextract in stij-
gende concentratie tusschen 6 Mei 1933 (1/3000) en 25 Mei (1/15) geeft
verminderde huidallergie. Daarna stijgende doses brood per os veroor-
zaakt weer opkomen van enkele prurigo-elementen; door eigen bloed-
injecties 10 cc. 3 maal per week en Röntgenbestraling der aangetaste
plekken verdwijnen deze zoo goed als geheel.
B.nbsp;Thuis ondanks onthouden van brood in 3 weken recidief; veranderen
van omgeving bij algemeen dieet veroorzaakt geen noemenswaardige ver-
betering ten goede.
C.nbsp;Heropname na Yz jaar: algemeen allergisch onderzoek levert zelfde
resultaat. In allergeenvrije kamer met algemeen dieet geen ver-
betering. Ook 1 % alcohol in water met suiker als indifferent diëet gedu-
rende 36 uur, heeft geen invloed op pruritus. Na 1 week herhaling met
rijst en suiker: zelfde resultaat.
Conclusie: de door allergisch onderzoek opgespoorde allergenen,
waarvoor permanent vrije reaginen in het bloed circuleeren, hebben
waarschijnlijk geen aandeel in het onderhouden der huidafwijking bij dit
geval van „eczematoidquot;. Verblijf in de allergeenvrije kamer tijdens
hongerdieet heeft geen gunstige invloed op de huidafwijking.
57. B. V., vrouw van 38 jaar. Ichthyosis levior. Gelaat, hals, nek, diffuus
licht bruin rood en schilferend, hier en daar nattend. Sterke lichenificatie;
huid voelt zeer dik aan, temporale zijde van wenkbrauwen kaal en ge-
lichenificeerd. Evenals gelichenificeerd eczeem op bovenste deel van rug
en borst, boven- en onderarmen, handruggen, vingers, knieholten en onder-
beenen. Op al deze plaatsen bestaan tevens verspreid-staande stukge-
krabde papels, die bij opkomst typische prurigo-elementen blijken te zijn.
Ook op de romp zijn er zeer enkele te zien naast vele litteekens van genezen
elementen. In de knieholten zijn de prurigo-papels vnl. aan de rand gelo-
caliseerd; diffuse lichte hyperpigmentatie vooral op de romp; witte dermo-
graphie op armen, vertraagd op romp.
Anamnese : gegeneraliseerd eczeem als zuigeling; vanaf 3e jaar bestaat het
eczeem in deze vorm; steeds droge huid gehad. Vanaf 14e jaar chronische
bronchitis en asthma. Door verblijf in boschachtige streek verergert dit,
zeeklimaat heeft geen invloed. Geen invloed van jaargetij op eczeem,
behalve verergering van jeuk bij warm weer, nooit genezen geweest bij
verhuizen naar andere streek. Urticaria is enkele malen in de loop der
jaren in kortdurende aanvallen opgetreden (o.a. door aardbeien) zonder
invloed op het eczeem. Elk jaar heeft zij hooikoorts, in Juni en Juli
gedurende 6 weken. Patiënte was steeds onder behandeling, o.a. 5 jaar op
de polikliniek.
Diagnose : eczematoid (asthma-prurigo-type) in ichthyosis.
Algemeen ^onderzoek: (na overname van otologische afdeeling waar
patiënte geopereerd werd voor sinusitis maxillaris purulenta duplex): geen
bijzonderheden behalve piepende en brommende rhonchi over beide longen
en slecht-bewegelijke longgrenzen. Sputum is mucopurulent, geen bijzon-
dere geur, geen eosinophile cellen of spiralen van Curschman. Tuberkel-
bacillen (kweekproef) negatief. Röntgenphoto vertoont oude, wellicht
specifieke, afwijkingen in rechter top; bloedbeeld: aantal leucoc. 7100,
erythrocyten 3.920.000, haemogl. gehalte ongecorr. Sahli 75 %; eos. 4,
basoph. 1, jeugdv. o. staafk. 5, segment. 70, lymphoc. 19, monoc. 1;
Bezinking 14 mm. in Ie uur, 46 in 2e uur. Pirquet positief. Bloedsuiker-
curve, maag en faeces onderzoek ureumgehalte en grondstofwisselings-
onderzoek, leveren geen bijzonderheden op; WaR—SG negatief.
Allergisch onderzoek: percutane reacties alle negatief; intracutaan:
polyvalente, vasculaire overgevoeligheid voor epidermisproducten van
paard, pollen, rundvleesch, varkens-, schapen- en paardevleesch, evenals
voor eiwit, vischgroep en tabak. P—-K. overdracht, alleen verricht voor
ei en schapenvleesch en vischgroep : negatief.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 21/2 maand in allergeenvrije
kamer: geen spontane genezing : prurigo-papels blijven komen en gaan,
wel zeer langzame vermindering van lichenificatie. De aangetaste huid
verdraagt geen zwavel, glycerine, lanoline, teer, kwik, salicyl en naphta-
lan, zelfs niet in zeer geringe concentraties. Fissan wordt aangenaam
bevonden. Diëet gedurende 3 weken, waarin de voedingsmiddelen, die
een positieve reactie geven, vermeden worden, heeft geen invloed. Dan
wordt na enkele weken een diëetproef begonnen, waarbij patiënte
tijdens bedrust na milde laxatie 36 uur uitsluitend 1 % alcohol oplossing
krijgt, waarin suiker opgelost wordt. Hoewel de prurigo-elementen hierna
niet verdwijnen, blijkt bij voortzetting der proef door dagelijks een voe-
dingsmiddel toe te voegen n.1. melk, boter, rijst, groenten, aardappelen,
rundvleesch bij dit laatste meer prurigo-elementen te voorschijn te komen.
Tenslotte geeft een autohaemotherapie (10 ct. 2 maal per week) ver-
dwijnen van jeuk en prurigo, de huid ziet er dan zeer fraai uit. Bij
voortzetten treedt dan toch weer een lichte exacerbatie in zonder aan-
toonbare oorzaak. Bij mobilisatie blijft de huid, die langzamerhand veel
verbeterd is in goede toestand, zoodat patiënte naar huis vertrekt.
„Asthmaquot; heeft zich niet voorgedaan.
B.nbsp;thuis: langzamerhand weer verergering (na 2 weken, daarna stationair.
C.nbsp;2e opname na 5 maanden gedurende 3 weken in allergeenvrije
kamer); hoogtezonbestraling (te beginnen bij 1 minuut, 1 meter afstand
en dagelijks 1 min. stijgen) heeft generalisatie der prurigo ten gevolge,
die bij staken langzaam weer verdwijnt.
P r O p e p t a n-therapie (zie blz. 27) gedurende een week waarbij gegeten
wordt, brood, boter, suiker, melk, aardappelen, kalfsvleesch, stoofsla, rijst en
appelen doet de prurigo-elementen niet verdwijnen. Ook langdurig gebruik
thuis van propeptanen voor kalfsvleesch geeft geen desensibilisatie hiervoor;
patiënte vermijdt daarbij dan alleen specerijen, visch en kaas.
Als 6 weken hierna een compliceerende impetigo genezen is en een 1 %
ichthyol zalf wordt gegeven, treedt belangrijke verbetering in wat betreft
het eczeem, de prurigo-elementen komen en gaan onveranderd.
Conclusie: de allergisch dispositie bij dit klinisch typische geval van
eczematoid (prurigo-type) in ichthyosis, wordt duidelijk door de combi-
natie met hooikoorts en „asthmaquot; en de uitslag van het allergisch-onderzoek
met intracutane reacties: polyvalente vasculaire overgevoeligheid der huid
(geen vrije reaginen aantoonbaar). Aangezien geen waarneembare invloed
der stoffen, die een positieve reactie gaven, te bespeuren valt, moet behalve
aan de ichthyosis nog aan een ander moment in het onderhouden der
huidafwijking een belangrijke rol worden toegekend, dat echter niet kon
worden opgespoord.
Omtrent de volgende 22 patiënten bestaat geen absolute zeker-
heid betreffende de ware invloed der stoffen uit de omgeving der
patiënt die een positieve huidreactie hebben gegeven, waarvan
meerdere door de aanwezigheid van reaginen zelfs als allergenen
gekenmerkt kunnen worden. De reden hiervan is zooals gezegd,
dat het allergisch onderzoek bij onmogelijkheid van provocatie- of
eleminatieproeven nu eenmaal niet volledig is. Deze ziektege-
vallen zullen nu gegroepeerd worden naar bijzonderheden in het
khnische beeld: prurigo-type, combinaties met asthma of ichthyosis
afwijkende anamnese of locaiisatie.
Het prurigo-type vertoonde nog behalve de vier genoem-
de volledig onderzochte patiënten, ook Mej. O., eveneens polyva-
lent overgevoelig.
58. O., vrouw van 59 jaar. Op verspreide plekken: in hals, nek, elleboog-
plooien, op onderarmen, handruggen en in kniekuilen bestaat een met
bruinroode korstjes bedekt eczeem. Deze krabeffecten maken de indruk
van oude prurigo papels te zijn; in de omgeving der plekken staan even-
eens enkele geïsoleerde elementen, waarvan de meesten stukgekrabd zijn;
nauwelijks hchenificatie, geen hyperpigmentatie. Om oogen dermatitis met
rhagaden in ooghoeken.
Anamnese: de eruptie bestaat 5 maanden, heftig jeukend. Niet genezen
geweest; sinds 3 jaar hooge bloeddruk, waarvoor zij geregeld rust moet
houden; als kind typhus, mazelen en roodvonk. Zou tien jaar geleden
hooikoorts hebben gehad. Vader en zuster ..asthmaquot;.
Diagnose : eczema in prurigo (eczematoid?).
Algemeen onderzoek: essentieele hypertensie; urine, ureumgehalte, bloed-
suiker curve normaal, faeces geen bijzonderheden. Bloedbeeld normaal.
WaR— SG —.
Allergisch onderzoek, intracutaan: huidschubben en tarwezemelen positief,
(na één jaar alleen huidschubben positief); intracutane reacties met schim-
mels en pollen niet verricht. P—K. overdracht negatief.
Decursus: A. na 6 weken opname in ziekenhuis door zalfbehandeling
en Röntgenbestraling genezing, mobilisatie goed verdragen.
B. thuis langzamerhand weer recidief ondanks poliklinische Röntgen-
bestralingen en vermijden van bruin brood. Milieuwisseling en rust slechts
tijdelijk mogelijk en zonder effect.
Conclusie: de familie-anamnese, de localisatie en de positieve reactie
op huidschubben dringen de diagnose bi] dit geval van eczema in prurigo
naar de zijde van eczematoid, hoewel ontstaan op deze leeftijd onbekend
is; allergenen als oorzaak konden niet worden opgespoord. Essentieele
hypertensie als complicatie.
Tegenover deze 5 gevallen staan er drie die ook eczeem en
prurigo vertoonen, echter niet met de localisatie noch met het
verloop van het eczematoid, maar bij wie wèl polyvalente vascu-
laire overgevoeligheid, zelfs allergie aanwezig was. Het is dus bij
deze ziekte aanbevelenswaardig het allergisch onderzoek te blij-
ven verrichten. Deze drie patiënten zullen bij het eczema in prurigo
worden besproken (zie blz. 179).
Behalve de 5 beschreven waarnemingen van asthma en
eczematoid (No. 48, 51, 52, 56 en 57) volgen hier nog
5 andere.
59. M. B., meisje, 8 jaar. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum; dat alleen
onderste deel van de rug en buik, handpalmen en voetzolen vrij laat.
Rhagaden achter de ooren en in huidplooien. Dermographie wit overal.
Anamnese: de aandoening bestaat vanaf 1 maand na de geboorte; na
2e jaar chronische bronchitis en asthma-aanvallen, die 3 dagen duren en
om de 4—6 weken optreden. Nooit genezen geweest. Geen invloed van
jaargetij. Tijdens mazelen was de huid gedurende 3 dagen plotseling op
resten na gaaf, om daarna weer eczemateus te worden. Ook tijdens
asthma zou de huid verbeteren. Veel jeuk; krabt onmatig. Lichte graad
van debiliteit. In familie geen allergische ziekten bekend.
Algemeen onderzoek : behalve piepende en brommende rhonchi over beide
longen bij goede beweegbaarheid der grenzen geen bijzonderheden bij
physisch onderzoek.
Bloedbeeld leucoc 9500, Erythrocyten 3.400.000; Haemogl. gehalte 80%
ongecorr.; eosin. 15, baso 2, staafk. 6; segm. 32; lympho. 45; monoc. 0.
Bezinking na 1 uur 12 mm.; na 2 uur 27 mm. Urine en faeces geen
bijzonderheden; Kweekproef t.b.c. bacillen uit sputum negatief. Röntgen-
photo van de longen vertoont geen aanwijzigingen voor specifieke aan-
doening. WaR en SG —
Allergisch onderzoek: percutane reacties alle negatief. Koe- en paarde-
haren opgeplakt veroorzaken na 2 dagen een eczema papulosum, door
verlenging van contact niet te versterken (hondenhaar negatief). Intra-
cutaan zeer sterk positief voor epidermisproducten van koe en paard,
huisstof; positief voor huidschubben, bruin brood, rijst, snijboonen;
schimmels en pollen negatief, evenals thee, koffie etc. Intracutane injectie
van onverdund koehaarextract op de rug verwekt alleen een 5 X 5 cm.
groote urtica met roode hof, geen asthma, eczeem of algemeene pruritus,
zoover na te gaan. Schimmels uit eigen huis gekweekt negatief, eigen huis-
stof positief, vulling van eigen bed negatief. P—K. overdracht met koe-
haarextract, huisstof en rijst positief bij 3 van 3 proefpersonen.
Diagnose: eczematoid (type „asthma-eczeemquot;), bronchitis chronica.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 4 weken vanaf Juni 1934 geen
spontane genezing of verdwijnen van jeuk op de zaal of in allergeenvrije
kamer. Snelle genezing door antiparasitaire therapie. Bij volkomen gave
huid krabt patiënt niet; ondanks verbieden worden daarentegen bij emoties
zelfs enkele impetigo elementen heftig mishandeld. Provocatie met rijst,
snijboonen, geeft geen verergering van bestaand eczeem, noch recidief na
genezing (Tijdens opname op de zaal komt het eenmaal gedurende 3 dagen
door retentie van bronchiaal-secreet tot temp. verhooging (40°) en
,,asthmaquot;; huidbeeld hierdoor niet beïnvloed. Daarna weer teruggang der
bronchitische geruischen tot op enkele brommende rhonchi rechts en links
achter. De aanval kon niet verklaard worden door verandering in uitwen-
dige invloeden of dieet).
B.nbsp;uit logeeren in eigen woonplaats: direct recidief ondanks zalftherapie,
heftig gekrabd, geen verergering van bronchitis.
C.nbsp;heropname na 1 week: snelle genezing door zalftherapie in 2 weken.
Provocatie met paardevleesch of rundvleesch negatief.
D.nbsp;uit logeeren in andere streek (bosch): ook hier direct recidief de eerste
nacht, door krabben ontstaan en in de loop der volgende dagen verergerd.
E.nbsp;bij heropname weer goede genezing, ondanks asthma-aanval gedurende
twee dagen door retentie van secreet gepaard gaande met temp. ver-
hooging.
F.nbsp;uit logeeren in stad. Hier blijft de huid (in de herfst) gedurende 4
weken volkomen genezen, om dan op enkele plaatsen weer geringe ecze-
mateuze veranderingen te gaan vertoonen, (liezen, kuiten) zonder gene-
ralisatie echter. Patiënte keert dan naar huis terug. Na 6 maanden blijkt
zij aldaar tegen verwachting steeds vooruit te zijn gegaan, zoodat nu
het eczeem geheel verdwenen is en de bronchitische bezwaren zich slechts
zeer sporadisch voordoen en dan in zeer lichte mate.
Conclusie: polyvalente vasculaire allergie (met vrije reaginen in het
serum) bij een geval van eczematoid en asthma (op de bodem van chro-
nische bronchitis). Provocatie met allergenen door intracutane injectie
beïnvloedt niet het huidbeeld of de jeuk; huidcontact met epidermis-
producten verwekt eczema papulatum. Geen onmiddellijke onderlinge
beïnvloeding van „asthmaquot; en „eczeemquot;. Invloed van omgeving is zeer
waarschijnlijk wegens snel recidiveeren buiten ziekenhuis, hoewel de lichte
debiliteit van patiënte geen nauwkeurige proefnemingen toelaat.
60. M. H., meisje, 7 jaar. Eczema crustosum in elleboogplooien, buigzijde der
polsen en in knieholten. Eczema in eczematide in gelaat. Lichenificatie
niet overtuigend. Geen hyperpigmentatie. Dermographie wit op aangetaste
plekken, elders vertraagd.
Anamnese (alleen van het meisje zelf en van een verpleegster van een
kindertehuis te verkrijgen) : 3 maanden geleden zou thuis een verergering
van het eczeem zijn begonnen, dat reeds lang voordien bestond. Asthma-
tische bezwaren en chronische bronchitis thuis zijn in l^inderhuis snel ver-
dwenen, terwijl ook het eczeem aldaar spontaan verbeterd is, onder
vermindering van de jeuk.
Diagnose: eczematoid (type „asthma-eczeemquot;).
Allergisch onderzoek: intracutaan: epidermisproducten van paard, koe
en kat, huisstof, veeren, bruin brood en melk positief (huidschubben en
schimmels negatief); percutane reacties, provocatieproeven of P—K. over-
dracht niet mogelijk.
Decursus : de spontane verbetering van het eczeem in het kinderhuis kan
door zalfbehandeling en Röntgenbestraling nog bevorderd worden tot
genezing op hardnekkige resten na (in elleboogplooien en op polsen).
Verloop na terugkeer thuis onbekend.
Conclusie: polyvalente vasculaire overgevoeligheid der huid bij een
geval van eczematoid en asthma. Opvallend zijn de spontane verbetering
door verandering van omgeving alleen, en het ontbreken van een over-
gevoeligheid voor het huidschubbenextract.
61. M. W., man, oud 29 jaar. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum op
voorhoofd en wangen, (wenkbrauwen en omgeving van neus en mond
vrij), handruggen, onderarmen tot halverwege de bovenarmen, onderbuik,
boven- en onderbeenen tot op de voetruggen. Op de borst eczematide in
verspreide plekken, evenals op de bovenarmen. De grenzen op de hand-
en voetruggen zijn scherp omschreven. Duidelijke lichenificatie en hyper'
pigmentatie; witte dermographie op aangetaste plaatsen, elders vertraagd.
Anamnese : Sinds de eerste levensjaren eczeem op armen, buik en beenen
gepaard gaande met af en toe zeer heftige jeuk. In het gelaat bestaat hel
nu 3 maanden. Zomers op resten na genezen. 3 jaar werkloos. Chronische
bronchitis- en asthma-aanvallen 's winters. In familie geen asthma enz.
Algemeen onderzoek : Behalve over beide longen verspreide piepende en
brommende rhonchi, zonder verlengd exspirium en bij goed verschuifbare
grenzen vertoont ook de urine afwijkingen, n.1. een verhoogd porphyrine-
gehalte, waarvoor de oorzaak niet aan te geven is. Bloedbeeld en bloed-
bezinking normaal.
Allergisch onderzoek: Alle percutane reacties negatief, intracutaan huis-
stof, veeren, huidschubben, koffie en tabak positief; eigen huiskamerstof,
zwak positief. P—K. overdracht mislukt (bij een Chinees).
Decursus : A. Tijdens opname gedurende 4 weken. Geen jeuk bij eczeem-
diëet. Snelle genezing door zalfbehandeling en Röntgenbestraling.
B.nbsp;Thuis : direct recidief : heftig nattend eczeem, bronchitis met asthma;
lichte temp. verhooging.
C.nbsp;Heropname in de allergeenvrije kamer, waar snelle genezing van
„asthmaquot; op enkele brommende rhonchi na. Het eczeem geneest door
zalfbehandeling. Overplaatsing naar de zaal veroorzaakt geen aanval van
asthma of eczeem. Wel recidief van eczeem na dragen van eigen kleeren.
Na genezing hiervan ook recidief op enkele plaatsen door het dragen van
ander lijfgoed, zoodat één bepaalde stof hiervan niet de oorzaak is. Patiënt
vertrekt voorloopig naar andere woonplaats. Verloop aldaar onbekend.
Conclusie : het zeer snelle en tegelijkertijd recidiveeren van eczeem en
asthma maakt invloed van huisallergenen als oorzaak voor beide zeer
waarschijnlijk, waarmede de huidreacties in overeenstemming zijn.
62.nbsp;A. G., man, 40 jaar. In gelaat, op vingers en handruggen verspreide
nattende plekken eczema papulo-vesiculosum, in elleboogplooien en knie-
kuilen gelichenificeerd en gehyperpigmenteerd eczeem.
In gelaat : ulcus op de bovenlip in Röntgenatrophie (na Röntgenbestraling
20 jaar geleden). Dermographie vertraagd op alle plaatsen der huid.
Anamnese : sinds eerste levensmaanden eczeem in gelaat en op armen,
weet niet nauwkeurig meer aan te geven wanneer de locaiisatie in elle-
boogplooien en kniekuilen is ontstaan; steeds veel jeuk. Sinds 20 jaar
chronische bronchitis met af en toe tijdens exacerbaties „asthmaquot;. Na een
neusoperatie hiervoor 15 jaar geleden hield hij een chronische rhinitis.
Geen hooikoorts. Urticaria door eten en ook aanvatten van visch vnl.
haring en zalm. Eczeem is verergerd nu patiënt werkzaam is in een
fabriek voor kippenmeel waarin visch verwerkt wordt. In Indië zijn asthma
en eczeem dermate verergerd, dat hij weer naar Holland moest terug-
keeren. Verblijf aan zee had uitsluitend gunstige invloed op de „asthmaquot;
zonder dat het eczeem veranderde.
Diagnose: eczematoid (type ,,asthma-eczeemquot;).
Allergisch onderzoek: (poliklinisch) intracutane reacties: polyvalente over-
gevoeligheid n.1. alle groepextracten reageeren positief, de controle zeer
zwak positief. Alleen de krasreactie met de vischgroep maakt een uit-
zondering; hierdoor ontstaat een 4 ^nbsp;groote kwaddel zonder haard-
reactie of algemeene reactie. Verder onderzoek niet mogelijk.
Conclusie : behalve een polyvalente vasculaire overgevoeligheid der
huid bestaat een bijzondere voor visch bij dit geval van eczematoid (met
„asthmaquot; op de bodem van chronische bronchitis). De hevigheid der
reactie maakt de aanwezigheid van vrije reaginen zeer waarschijnlijk,
hoewel dit en een provocatie-proef ter bevestiging van de anamnestische
samenhang niet kon worden verricht.
63.nbsp;J. C. , man, 52 jaar. Eczema crustosum in elleboogplooien en kniekuilen,
dat zich aan het rechteronderbeen en nog tot aan de hiel als een groote,
scherp-omschreven nattende plek voortzet. In de elleboogplooien is
Hchenificatie ter plaatse niet zeer duidelijk, wel hyperpigmentatie in de
omgeving der huid afwijking. Dermographie wit op aangetaste plaatsen,
elders vertraagd.
Anamnese : vanaf 6e tot 9e jaar zoover patiënt zich herinnert eczeem
over geheele lichaam, waarna het in de bovengemelde locaiisatie overging
(patiënt heeft sinds 18e jaar chronische bronchitis en aanvallen van
asthma die eenige dagen duren). De hevigheid dezer bezwaren is lang-
zamerhand verminderd, het eczeem vertoont een remissie tijdens de ver-
ergering der asthmatische klachten (verhuizen baatte niet). Hooikoorts
in Juli van elk jaar. Geen verschijnselen van de zijde der andere organen.
Geen allergische ziekten in familie. Patiënt is elders voor zijn asthma in
behandeling. WaR— SG —.
Diagnose: eczema in eczematoid (type „asthma-eczeemquot;).
Allergisch onderzoek : intracutane reacties alleen gemengd huisstof en
huidschubben positief, koffie en tabak zeer zwak positief. Extract van
eigen huisstof alleen uit één kamer zwak positief (controles negatief),
terwijl extract van kapokvulling van kussens een zeer sterke huidreactie
geeft, waarvoor ook vrije reaginen in bloed circuleeren, n.1. P—^K overdracht
positief bij twee proefpersonen, (controles met normaal serum negatief);
serum injecties gedurende 3 dagen en daarna de na-injectie met allergeen
versterkte methode) doet de urticarieele reactie duidelijker worden, n.1.
van 0.7 c.M. tot 1.5 c.M., terwijl de roode hof in plaats van 3 een diameter
van 4 c.M. krijgt; controles met ander serum en met andere extracten
negatief.
Decursus : tijdens poliklinische behandeling met zalf en Röntgenbestraling
geneest het eczema en eczematoid, verwijdering van een allergeen heeft
onbekend effect, aangezien patiënt zich niet meer vertoont.
Conclusie : De welhaast monovalente allergie voor huisallergenen bij dit
geval van eczematoid en asthma van 40-jarige duur doet aetiologische
samenhang vermoeden.
Bij de twee eersten staat dus het spontane verdwijnen der
asthmatisch bezwaren op de voorgrond naast het verdwijnen der
jeuk, terwijl het eczeem zalfbehandeling zoover na te gaan noodig
had; dit laatste ook in het derde geval; in hoeverre het allergeen
(veeren) daarbij ook als aetiologisch agens voor asthma of eczeem
een rol speelde, of als teeken van symptoomlooze sensibihsatie te
beschouwen is, kon wegens gebrek aan provocatie-mogelijkheid
niet nagegaan worden. Hetzelfde geldt voor het allergeen visch
bij de laatste patiënt, waarvan anamnestisch bekend is, dat het
bij contact urticaria verwekt.
Bij deze combinatie van ziekten (asthma en eczematoid) kan men
natuurlijk veronderstellen, dat slechts de asthma verantwoordelijk
is voor de positieve huidreacties. Dat dit niet het geval is, daar-
voor pleit het volgende geval, waar asthma samen met een pso-
rasiform eczematide voorkwam, dus zonder eczematoid.
Men krijgt hieruit de indruk, dat het eczematoid als huidafwij-
king eerder met polyvalente vasculaire huidovergevoeligheid ge-
paard gaat dan de longafwijking, hoewel 1 geval te gering is om
vérgaande conclusies te kunnen trekken.
64.nbsp;A. de H., meisje van 4 jaar. Eczematide psoriasiformis in verspreide plek-
ken op de armen. Ichthyosis levior.
Anamnese : 4 maanden na geboorte eczematide capitis, gedurende onge-
veer 1 maand. Sinds 3 weken bovengemelde huidaandoening, die zich
langzaam uitbreidt. Reeds twee jaar chronische bronchitis en asthma-aan-
vallen, waarvoor sinds enkele maanden elders in behandeling. Weinig jeuk.
Allergisch onderzoek : alle intracutane en percutane reacties negatief. Aan-
gezien het klinische beeld der huidziekte ook niet met eczematoid overeen-
komt, worden diëetproeven niet noodzakelijk geacht.
Decursus: langzame verbetering der huidafwijking met zalfbehandeling.
Conclusie: hoewel bij dit 4-jarige meisje een huidafwijking met een
asthmatische aandoening der luchtwegen gecombineerd is, komt het beeld
klinisch niet met een allergische huidziekte overeen en zijn ook de aller-
gische reacties alle negatief.
De localisatie om de mond, als zeer karakteristiek voor eczema-
toid beschouwd door Rost, duidt blijkbaar niet op een voedings-
middel allergie. Daarop wijzen de volgende waarnemingen :
65.nbsp;C. de K., jongen, 5 jaar. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum om
mond, aan de buigzijde der polsen, op handruggen en in knieholten;
lichenificatie om de mond, gecombineerd met hyperpigmentatie in knie-
holten. Dermographie wit in knieholten, elders rood en niet vertraagd
Anamnese: toen de jongen 6 weken was begon het eczeem op het
voorhoofd en in de hals, later uitbreiding op het hoofd, op de polsen
en in knieholten. Matige jeuk, exacerbaties op alle plaatsen tegelijk.
Nooit genezen geweest, verhuizen baatte niet, evenmin uit logeeren
gaan. Moeder gebruikte tijdens graviditeit en daarna in lactatieperiode
veel eieren. De jongen heeft geen tegenzin in, en krijgt geen huid-
verschijnselen door eten van eieren. Zusje eveneens in de jeugd gegenera-
liseerd eczeem gehad. Geen asthma enz. in de familie.
Diagnose : eczematoid.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
Bloedbeeld: geringe eosinophilie (6%).
Allergisch onderzoek: intracutane reacties: epidermisproducten van hond,
koe, paard zwak positief, eveneens huisstof positief, huidschubben en
melk zeer zwak positief. Schimmels negatief, behalve een penicullum.
P—-K. overdracht niet verricht.
Decursus: geen spontane genezing in ziekenhuis, wel minder jeuk.
Snelle verbetering op resten na door zalfbehandeling en Röntgenbestra-
ling. Thuis onbekend.
Conclusie: hoewel localisatie om de mond pleitte voor een voedings-
middel als oorzaak der huidaandoening, kon dit met intracutane reacties
niet worden opgespoord.
66.nbsp;A. K., meisje, 1 jaar. Eczema crustosum om de mond, in elleboogplooien
en knieholten. Geen duidelijke lichenificatie, geen hyperpigmentatie.
Anamnese : de aandoening bestaat I^A jaar en verloopt in remissies en
exacerbaties. Geen andere allergische ziekten in familie.
Allergisch onderzoek: intracutane reacties alle negatief.
Diagnose: eczema chronicum (eczematoid?).
Decursus: A. tijdens poliklinische behandeling met zalven en Röntgen-
bestraling treedt belangrijke verbetering in.
Conclusie: het ontstaan op vijfjarige leefüjd en het ontbreken van
huidallergie pleiten hier tegen de diagnose eczematoid, hoewel de loca-
lisatie klassiek is.
67. A. v. G., meisje, 8 jaar. Gelichenificeerd eczeem om de mond (geen rha-
gaden); in elleboogplooien, knieholten en op de voetruggen. Ichthyosis.
Anamnese: vanaf 4e week na de geboorte eczeem. Aanvankelijk in
gelaat, op armen en beenen. Overgang naar bovengemelde localisatie
op het einde van het tweede jaar. Verloop in remissies en exacerbaties.
Diagnose : eczematoid in ichthyosis.
Allergisch onderzoek: intracutane reacties op epidermis-producten en
huisstof zeer zwak positief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 3 weken snelle genezing; bij ge-
bruikelijke uitwendige behandeling geen noemenswaardige jeuk. B. thuis :
onbekend.
Conclusie: hoewel de huidaandoening reeds 8 jaar bestaat zijn de intra-
cutane reacties slechts zwak positief en is geen voedingsmiddelallergie
aldus aantoonbaar, hoewel de localisatie om de mond klinisch hiervoor
pleitte.
Een eliminatiedieet overeenkomend met de positieve reacties gaf
bij de patiënten No. 48 en 51 wel resultaat, bij de drie volgende
echter geensdeels. Bij twee ervan bestond echter eenige twijfel
omtrent de diagnose.
68. ). S., man, 29 jaar. Eczema van gelaat, ooren, hals, nek, tusschen
haren, in elleboogplooien en op handruggen. Slechts hier en daar natten.
Weinig lichenificatie, wenkbrauwen temporaal sporadisch behaard en
gehchenificeerd.
Anamnese : de huidziekte bestaat sinds 6 jaar, begonnen in gelaat, jeukt
allerheftigst in aanvallen, nooit genezen geweest; tijdelijke verbetering
na Röntgenbestraling; 5 maal opgenomen geweest voor compliceerende
impetigo, eenmaal gedurende 6 weken, waarna fraaie verbetering, echter
recidief na 2 weken. Geen allergische ziekten in familie of bij patiënt.
Diagnose : eczema chronicum.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden. Bloedbeeld normaal.
Allergisch onderzoek: percutaan alleen terpentijnspiritus zwak positief;
intracutane reacties; aardappel, tomaat, erwten, boonen, melk positief;
koolraap, wortelen, bloemkool, paard- en geitenhaar zwak positief, melk
negatief. P.—K. overdracht niet verricht.
Decursus : eliminatie van bovengemelde voedingsmiddelen gedurende 3
weken geen duidelijk effect tijdens ambulante behandeling; eigen bloed-
injecties ä 10 cc. 2 maal per week evenmin.
Conclusie: temporale mishandeling van wenkbrauwen en polyvalente
vasculaire overgevoeligheid dringen hier de diagnose naar eczematoid.
Eliminatie van voedingsmiddelen geeft geen overtuigend effect.
69. H. V., man, 28 jaar. Eczema in verspreide plekken in gelaat, {voorhoofd,
wangen) in hals, nek, elleboogplooien en handruggen en knieholten.
Lichenificatie en hyperpigmentatie in hals, nek, elleboogplooien en knie-
holten. De huid voelt droog aan. Dermographie wit op aangetaste huid,
maar ook overal elders.
Anamnese: als zuigeling gegeneraliseerd eczeem tot 2e jaar. Vanaf 6e
jaar bestaat het in bovengemelde locaiisatie. Verloop in remissies en
exacerbaties. Zomers beter, gedurende 6 weken verblijf aan zee onge-
veer geheel genezen geweest. Geen invloed van beroep (meubelmaker,
later winkelier in kleedingstukken), veel jeuk vnl. 's nachts. Geen eczeem
of asthma enz. in familie.
Allergisch onderzoek: (poliklinisch) intracutane reacties, epidermis pro-
ducten van dieren, huisstof en melk positief, huidschubben en legumi-
nosen zeer zwak positief. Alle schimmels negatief. Geen enkele reactie
vertoont een roode hof. P—^K. overdracht niet mogelijk.
Decursus: poliklinische behandeling met zalf en Röntgenbestraling heeft
zeer weinig succes, dieetproef niet verricht. Onthouden van melk en
leguminosen geen invloed.
Conclusie: polyvalente vasculaire overgevoeligheid der huid bij een
klassiek eczematoid; de onderlinge verhouding is niet duidelijk gewor-
den; ontbreken van roode hof bij alle huidreacties en de aanwezigheid
van witte dermographie over de geheele huid is opmerkelijk.
70. E. v. d. S., man, 29 jaar. Eczema papulo-vesiculosum symmetrisch op de
strekzijden der armen en binnenkant der bovenbeenen; geen duidelijke
lichenificatie. Dermographie rood.
Anamnese: de aandoening bestaat 6 maanden en jeukt heftig; vroeger
nooit eczeem of allergische ziekte gehad.
Algemeen onderzoek : geen aanknoopingspunten. WaR — SG _.
Allergisch onderzoek : alle percutane reacties negatief, intracutaan alleen
huidschubben en extract van haring en garnalen positief. P—K. overdracht
niet verricht.
Decursus : A. tijdens opname wegens de heftige jeuk slechts langzame
verbetering in 3 maanden (!) ondanks onthouding van genoemde voe-
dingsmiddelen, zalfbehandeling en Röntgenbestraling: geen eliminatie-
diëet volgens Rowe gegeven.
Conclusie: de symmetrie, de heftige jeuk en het hardnekkig weer-
stand bieden aan de therapie maken een interne oorzaak waarschijnlijk.
Het verloop en de locaiisatie pleiten tegen de diagnose eczematoid, de
positieve huidreactie met huidschubben voor een allergische dispositie.
Het onthouden van voedingsmiddelen, die een positieve reactie geven heeft
geen effect op het verloop.
Beschouwt men behalve de familie-anamnese de typische loca-
hsatie en het verloop als het meest karakteristieke voor het
eczematoid, dan blijken toch niet alle gevallen tevens de poly-
valente vasculaire overgevoeligheid te vertoonen (KI. v. d. S.
en J. S.).
71.nbsp;KL V. d. S., vrouw, 34 jaar. In gelaat (wangen en voorhoofd) hals, nek,
polsen, handruggen, elleboogplooien en knieholten gelichenificeerd en ten
deele nattend eczeem. Sterke hyperpigmentatie op deze plaatsen. Dermo-
graphie rood op normale, wit op eczemateuze huid.
Anamnese: Als zuigeling eczeem op hoofd, waarna het is overgegaan
in de beschreven vorm met permanente jeuk. Nooit genezen geweest,
verhuizen baatte niet. Het geregeld gehouden diëet (geen vleesch, visch,
melk, eieren en chocolade) heeft geen overtuigend effect gehad. Overi-
gens gezond. Geen allergische ziekten in de familie.
Diagnose ; eczematoid.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden, bloedbeeld normaal.
Allergisch onderzoek ; percutane reacties geven aanvankelijk eczeem met
alle stoffen die met witte vaseline vermengd zijn. Bij herhaling na 4
weken als de huid zeer veel verbeterd is, geven witte noch gele vaseline
deze reactie.
Intracutane reacties alle negatief !!!
Decursus : A. tijdens opname gedurende 5 weken geen jeuk, hoewel zij
anamnestisch geen zalven zou kunnen verdragen geeft naphtalan en Röntgen-
bestraling snelle genezing en verdwijnen der lichenificatie.
B. thuis, ondanks voortzetten van therapie en diëet, dat tijdens opname
de huidverschijnselen niet beïnvloedde, na 2 weken weer recidief op de armen,
na 4 weken tevens enkele nattende plekjes naast toename der lichenificatie.
Conclusie: bij dit klinisch-typische eczematoid ontbreekt de polyva-
lente overgevoeligheid geheel. Merkwaardig is tevens het vrij snelle
genezen in het ziekenhuis, wat een specifieke oorzaak thuis doet ver-
moeden, die echter niet in de anamnese wordt teruggevonden (ontbreken
van gunstige invloed van wisselen van landstreek). Mogelijk blijft een
oorzaak gebonden aan haar eigen goederen.
72.nbsp;J. S., meisje, 15 jaar. Sterk gelichenificeerd eczeem pleksgewijs op voor-
hoofd, in nek en hals, op armen, polsen knieholten en onderbeenen, der-
mographie rood. Lichte algemeene hyperpigmentatie.
Anamnese : van 6e levensweek tot pl.m. 2e jaar eczema generale. Vanaf
10e jaar tot nu toe eruptie op bestaande plaatsen, heftige jeuk. Geen
allergische ziekten in familie of bij patiënte.
Diagnose : Eczematoid.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden.
-ocr page 180-Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties negatief, ook schimmels!!!
Decursus : A. tijdens opname minder jeuk dan thuis, relatief. Snelle ge-
nezing met zalfbehandeling en Röntgen. B. thuis : neiging tot exacerbatie
in nek, pleksgewijze op armen, in elleboogplooien en knieholten.
Conclusie: hoewel klassiek eczematoid geen aantoonbare polyvalente
overgevoeligheid.
Een sterke positieve reactie op menschhuidschubbenextract wijst
zeker niet op een verband met het chronisch bestaan van een ec-
zeem alleen. Daarvan zijn de tallooze negatieve uitkomsten, die
ook wij zagen bij personen, die tot 32 jaar aan een uitgebreid
eczeem leden een bewijs.
Vandaar dat, hoewel geen polyvalente vasculaire huidgevoelig-
heid bestond bij de volgende twee patiënten, deze sterke positieve
reactie waarschijnlijk wijst op een neiging tot sensibilisatie.
73.nbsp;G. K., jongen, 8 jaar. Eczema papulo-vesiculosum et crustosum in eczema-
tide op verspreide plekken in gelaat, op het hoofd, hals, nek, borst en
strekzijden van onder- en bovenarmen. In elleboogplooien gelichenificeerd
eczeem. Dermographie wit; daar ter plaatse sterker dan elders.
Anamnese : de aandoening bestaat vanaf 2e levensmaand en is ondanks
eenmaal opname gedurende 4 weken, waarbij het zoo goed als geheel
genezen was, nooit geheel verdwenen geweest; weinig jeuk.
Diagnose: eczema chronicum in eczematide.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : alle intracutane reacties negatief, behalve op huid-
schubben en gemengd huisstof zwak positief.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 2 weken snelle genezing met
zalfbehandeling. B. thuis: plekgewijze recidieven, enkele malen impetigo
als complicatie.
Conclusie: hoewel het eczeem de indruk maakt van parasitaire oor-
sprong te zijn, is op deze leeftijd de reactie met huidschubben en huisstof
reeds positief.
Uit het verloop in de komende jaren zal men kunnen concludeeren
of dit de eerste symptomen zijn van een allergische dispositie of dat dit
slechts een accidenteele sensibilisatie is.
74.nbsp;L. de G., jongen van 9 jaar. Eczema in eczematide in elleboogplooien en
knieholten; geen duidelijke lichenificatie, wel hyperpigmentatie.
Anamnese : in April 1925 (2 maanden oud) eczematide capitis. In Maart
1926 impetigo in eczema capitis, dat na 4 maanden onder poliklinische
behandeling op rest na geneest. In Augustus 1926 „papelsquot; op de
romp en in knieholten, die na 6 weken verdwenen zijn. In Jan. 1927
impetigo op voorhoofd. In Juli 1927 eczeem in knieholten en prurigo-
papels. In September 1928 prurigo op de strekzijden der extremiteiten.
In Augustus 1930 eczema parasitarium in knieholten en liezen. In Augus-
tus 1931 eczemapapulatum op buik en scrotum, dat na 3 maanden
nog bestaat; echter da^arna geneest het om na 7 en 11 maanden weer
te recidiveeren, en na 1 jaar bovengemelde localisatie te vertoonen met
chronische bronchitis, waarvoor hij elders in behandeling is.
Allergisch onderzoek: intracutane reactie met huidschubben sterk posi-
tief. Krasreacties met groepen negatief.
Conclusie: hoewel bij dit goed waargenomen geval de parasitaire factor
in de pathogenese van het eczeem van groot belang moet geacht worden
(o.a. snelle genezing met zalfbehandeling in zelfde omgeving zonder be-
paald diëet) is na 9 jaar de reactie op huidschubben positief; daarom
moet deze »aandoening ook wat het klinische beeld en verloop betreft,
tot de groep der eczematoiden worden gerekend.
Volledigheidshalve volgen nog twee ziektegevallen, waarbij ook
de parasitaire factor op de voorgrond stond, de laatste tevens
momenteel een afwijkende localisatie vertoonde :
75. G. W., vrouw, 20 jaar. Gelaat, hals, nek, ooren ingenomen door nattend
eczeem; wenkbrauwen temporaal dunne beharing in gelichenificeerde huid-
Bovendeel van borst en rug: eczema in eczematide. In elleboogplooien,
buigzijde der polsen en in knieholten gelichenificeerd eczeem.
Anamnese : ongeveer vanaf geboorte tot 2e levensjaar gegeneraliseerd
eczeem. Daarna tot 11e jaar vrij, sindsdien eruptie, die af en toe in
gelaat nattend is, tot nu toe. 's Zomers beter dan 's winters. Vroeger
nooit ziek geweest, behalve af en toe aanval van diarrhee, die één dag
duurt en met koorts gepaard gaat. Geen allergische ziekten in familie of
bij patiënte.
Diagnose : „Eczematoidquot;.
Algemeen onderzoek: levert geen aanknoopingspunten op.
Allergisch onderzoek : alle percutane reacties negatief. Intracutane alleen
op kattenhaar en op huidschubben sterk positief. P—K. overdracht nief
verricht.
Decursus : snelle verbetering op resten na door anti-parasitaire therapie
en Röntgenbestraling. Jeuk verdwijnt eerst als ook de huid objectief ver-
beterd is. (Gedurende 1 dag diarrhee en temperatuursverhooging tot 40°
gehad, zonder subjectieve klachten. Geen eosinophile leucocyten in slijm,
geen dysenterie, geen invloed op eczematoid).
Na logeeren elders geen recidief, na verblijf thuis geen recidief bij voort-
zetten van therapie (observatietijd 1 jaar).
Conclusie : bij dit geval van eczematoid, waarbij de allergische dispo-
sitie blijkt uit een sterke reactie op huidschubben-extract en een mono-
valente vasculaire overgevoeligheid der huid voor epidermisproducten
van een huisdier, is blijkens de invloed der uitwendige therapie de para-
sitaire infectie toch de belangrijkste factor geweest in het onderhouden
der huidafwijkingen.
76. K. E., jongen, 14 jaar. Eczema crustosum op de buitenzijde van R. en L.
onderbeen, nergens elders.
Dermographie rood overal.
Anamnese: vanaf eerste levensmaanden tot 2e jaar eczeem op het hoofd,
armen en beenen, waarna het eerst in knieholten en onderbeenen, later (na
6e jaar) alleen op de onderbeenen is blijven bestaan, 's Zomers meestal
geheel vrij. Ook in andere jaargetijden opvallende remissies; exacerbaties
gaan gepaard met jeuk, enkele gaan weer met zalfbehandeling terug,
andere hebben daartoe één Röntgenbestraling noodig. Geen andere aller-
gische ziekten bij de patiënt of in naaste familie.
Diagnose: Eczema chronicum (eczematoid?).
Allergisch onderzoek (poliklinisch) intracutane reacties: epidermispro-
ducten van kat en paard, gemengd huisstof en huidschubben zwak positief,
eigen huisstof sterk positief, melk zeer zwak positief. P—K. overdracht
niet verricht; klinische observatie niet mogelijk.
Conclusie; de anamnese en de uitslag van het allergisch onderzoek
(n.1. polyvalente overgevoeligheid der huid) pleit voor de diagnose
eczematoid, hoewel de locaiisatie dit niet zou doen vermoeden.
Combinatie met ichthyosis tenslotte kwam behalve bij de reeds
vermelde patiënten 49, 57 en 67 ook voor bij de twee gezusters
S., wier eczemateuze huidafwijkingen op grond van het resultaat
van het allergisch onderzoek onderling echter zeer bleken te
verschillen.
Gezusters S.
77. I. Maria oud 22 jaar. Ichthyosis levior. Eczema diffuus in gelaat, hals
nek, bovenste deel van borst en rug, op handruggen en onderarmen en
rondom tot halverwege de bovenarmen, tevens in knieholten en op de
strekzijde van de onderbeenen. Lichenificatie alleen op de onderarmen en
in de knieholten. Rhagaden achter de ooren en in de plooien van de
hals; wenkbrauwen temporaal niet afgewreven; geen duidelijke hyperpig-
mentatie; dermographie vertraagd op aangetaste plekken, elders normaal.
Anamnese: Als zuigeling dauwworm, voornamelijk in gelaat. Van 7e
tot 14de jaar geheel vrij. Daarna kreeg zij eczeem in gelaat, hals en
handen. Voortdurend jeuk met ,af en toe exacerbaties. 's Zomers beter.
Sinds 4 weken uitbreiding ook op de onderbeenen. De compliceerende
asthma-aanvallen, die 3 tot 4 maal per jaar gedurende 4 tot 5 dagen
optreden, gaan gepaard met verergering van jeuk en natten. Geen
chronische bronchitis; geen asthma enz. in de familie; één zuster heeft
eczema in ichthyosis. (Zie No. 78). Vader alleen ichthyosis.
Diagnose: Eczematoid in ichthyosis (type „asthma-eczeemquot;).
Algemeen onderzoek: geen afwijkingen in pulmo bij physisch onder-
zoek en op Röntgenfoto normaal beeld. Bloedbeeld: Leucoc. 11.000,
erythroc 4.640.000. Haemogl. geh. 80% SsthU (ongecorr.), eosin. 17,
baso. 1, staafk. 2, jeugdvorm. O, segment. 53, lymphoc. 26, mono. 1, dus
eosinophilie. Bezinking normaal. Overigens geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek; percutane reacties; alleen ursol geeft een eczema-
teuze reactie. Patiënte deelt hierna mede, dat eenmaal het eczeem zeer
verergerd is na het dragen van een nieuw bont, waarna zij dit wegliet.
Intracutane reacties: alleen paardehaar en huidschubben positief. Eigen
huisstof en schimmels negatief. Veeren intracutaan uit eigen hoofdkussen
positief. P—^K. overdracht niet verricht.
Decursus : Gedachtig aan patiënt B. V., waarbij inmiddels gebleken was,
dat een parasitaire factor in deze gevallen toch van groot belang moet
worden geacht, werd op uitwendige therapie en Röntgenbestraling de
nadruk gelegd, hetgeen tijdens opname na 33^ week tot genezing leidde.
De jeuk bleef op eczeemplekken bestaan tot zij genezen waren.
B. Thuis. Ondanks nabehandeling exacerbatie uitsluitend in de hals, we-
derom gepaard gaande met rhagaden. 1 week daarna gedurende 3 dagen
asthma gehad, waarvoor zij te bed bleef, in welke periode de huid weer
verbeterde.
Conclusie: De diagnose eczematoid, die steunt op het klinische beeld
en de anamnese, wordt bevestigd door het allergisch onderzoek, hoewel
de werkelijke invloed der stoffen, die een positieve reactie geven, niet
nader kon worden onderzocht. De parasitaire factor en de Ichthyosis staan
in de Pathogenese echter op de voorgrond.
78. II. Margaretha, oud 16 jaar. Ichthyosis levior. Eczema van de handen,
van de onderarmen tot halverwege de bovenarmen. Geen hyperpigmen-
tatie, wel lichte lichenificatie op de onderarmen; dermographie normaal
overal.
Anamnese: Als zuigeling „dauwwormquot;. Sindsdien heeft zij kortdurende
perioden van eczeem in bovengemelde localisatie, waarvan zij voornamelijk
's zomers geheel genezen is. Weinig jeuk. Geen asthma. Familie anam-
nese zie boven. (No. 77).
Algemeen onderzoek: In tegenstelling tot haar zuster vertoont zij geen
afwijkend bloedbeeld. Ook overigens geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek: Alle percutane en intracutane reacties negatief;
ook eigen huisstof.
Decursus : A. Snelle verbetering door zalfbehandehng en Röntgenbestra-
img tijdens opname gedurende 1 week.
B. Thuis. Genezing tijdens nabehandeling.
Conclusie: De negatieve uitslag van het allergisch onderzoek en het
klinische beeld maken hier aannemelijk, dat, meer dan bij haar zuster,
niet-allergische invloeden dit eczema in Ichthyosis onderhouden hebben,
en niet van een allergische dispositie gesproken kan worden.
Rangschikt men tenslotte, aan het eind gekomen van de be-
spreking der klinische ziektebeelden, de patiënten, die een poly-
valente vasculaire overgevoeligheid vertoonen, naar hun leeftijd,
dan blijkt, dat het ontbreken van overgevoeligheidsreacties voor
luchtverontreinigingen bij kinderen ook in ons materiaal aantoon-
baar is, die voor voedingsmiddelen echter op latere leeftijd niet
blijkt te zijn verdwenen, hetgeen overeenkomt met de gegevens
in de literatuur.
Totaal werden 5 patiëntjes lijdende aan prurigo infantum, door
middel van intracutane reacties onderzocht. Bij geen van hen kon
hiermede echter een aanwijzing verkregen worden omtrent de
aetiologie hunner huidziekte, hetgeen overeenkomt met gegevens
in de literatuur.
79.nbsp;M. S., meisje van 2 jaar. Zij heeft aanvallen sinds Yi jaar en in ziekenhuis
genezen deze steeds met prurigo diëet en chloretum calcium inwendig, het-
geen thuis nooit baat. Vertoont geen enkele positieve intracutane reactie.
80.nbsp;E. T., meisje van 4 jaar. Vertoont de aanvalgewijs optredende elementen
gedurende een jaar. Tijdens opname in ziekenhuis in haar eigen woon-
plaats was de aandoening, evenals bij verpleging in deze kliniek vlug
genezen.
De intracutane reacties waren negatief.
81.nbsp;J. K., meisje van 2 jaar. Sinds IK jaar aanvallen van prurigo infantum
(strophulus) af en toe een week vrij van nieuwe elementen. Familieanam-
nese levert geen aanknoopingspunten.
Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties negatief.
Decursus: A. tijdens opname geen nieuwe aanval bij een diëet dat ook
thuis gebruikt werd.
B. thuis na 2 weken bij ditzelfde diëet weer recidief.
Conclusie: de accidenteele oorzaak is met de huidreacties niet op te
sporen.
82.nbsp;C. V. Z., meisje van 1 jaar. Prurigo infantum (strophulus) sinds 3 weken.
Zou begonnen zijn na een acute gastro-enteritis, die 10 dagen duurde en
waarvoor rijstewater werd gebruikt. Intern onderzoek: geen bijzonder,
heden.
Allergisch onderzoek : alle intracutane reacties negatief.
Decursus: A. tijdens opname vanaf het oogenblik van verblijf op de
kinderzaal geen nieuwe elementen. Voedingsmiddelen, die thuis gebruikt
worden, geven geen aanval na toediening gedurende 3 dagen, evenmin
treedt deze op door wandelen op de zaal of buiten.
B. thuis, direct recidief ondanks diëet, overeenkomende met hetgeen tijdens
opname geen aanvallen \'eroorzaakte.
Na een tweede opname ter genezing en verblijf in andere omgeving :
gedurende 1 week vrij; daarna weer recidief. Aldus herhaalde aanvallen
met tusschenpoozen van 1 tot 3 weken.
Conclusie: huidvaatovergevoeligheid met intracutane reacties niet aan-
toonbaar. Het verloop pleit voor een accidenteele oorzaak tliuis, hoewel
hieromtrent niets naders bekend is geworden.
83. W. K., jongen, 8 jaar. Prurigo infantum (combinatie van urticaria en
prurigo elementen); vanaf 2 maanden na de geboorte nooit vrij geweest.
Geen allergische ziekten bij de patiënt of in zijn familie.
Algemeen onderzoek: geen aantoonbare afwijkingen; faeces-onderzoek na
Schmidts proefdiëet geen bijzonderheden. Benzidine negatief.
Allergisch onderzoek; percutane reacties: zeep-spiritus geeft eczeem.
Intracutane reacties: na 24 uur geeft melk een papuleuze reactie. Ascaris
extract positief (geen eieren in faeces).
Decursus : tijdens opname in ziekenhuis geen nieuwe elementen. Provocatie
met melk (2 dagen 1 L. per dag) heeft geen effect. B. thuis : 6 maanden
vrij (met diëet, dat ook tijdens opname geen elementen deed opkomen),
daarna eenmaal recidief na het eten van boonen (??) (geen eigen waar-
neming).
Conclusie: geen oorzaak aantoonbaar bij dit geval van strophulus dat
permanent gedurende 8 jaar bestond. Invloed van omgeving als zoodanig
niet waarschijnlijk, wel die van voedsel.
Allen genezen dus tijdens opname in 1 dag dwz. direct na op-
name kwamen geen nieuwe elementen te voorschijn. En wel met
een diëet dat thuis niet baatte. Onderzoek in de allergeenvrije
kamer in de kliniek had dus geen zin, hier zou alleen het onder-
zoek thuis in die richting aanwijzing kunnen geven.
Hetzelfde grootendeels negatieve resultaat had het onderzoek
bij 5 patiënten met chronische prurigo: 3 jongens en 3 mannen.
Hoewel er 4 het typische klinische beeld der prurigo Hebrae te
zien gaven, was toch slechts bij één de ziekte in de prille jeugd
ontstaan. Bij hem kon ook het recidief aanvankelijk in de vorm
der strophulus papel waargenomen worden. 3 leden herhaaldelijk
aan secundaire infecties. Het milieu waaruit de patiënten kwamen
was in twee gevallen uitgesproken armoedig. Typisch was even-
eens het feit, dat slechts één der 3 zusjes van de jongen K. H. de
afwijking in dezelfde vorm had.
84. P. R., jongen, 10 jaar. Op schouders, strekzijden der armen, op boven- en
onderbeenen verspreid staande stukgekrabde en gave prurigo-papels, daar-
naast in de gepigmenteerde huid de onregelmatig gevormde witte litteekens
der genezen elementen. Op de armen en beenen is de huid gelichenificeerd.
Dermographie : rood.
Anamnese : de aandoening bestaat sinds 2e levensjaar. Alleen door verblijf
elders: (in eigen kleeren) logeeren op boerderij, in vacantiekolonie of
opname in ziekenhuis is snelle genezing te verkrijgen, om na 2 dagen thuis
weer te recidiveeren; 3 maal opgenomen voor verpleging van complicee-
rende impetigo. Gezinsleden vrij, geen allergische ziekten in familie.
Diagnose : prurigo Hebrae.
Algemeen onderzoek levert geen aanknoopingspunten, wel sterke zwelling
van oksel- en liesklieren (prurigobubonen).
Allergisch onderzoek; alle percutane reacties negatief, intracutane reacties
eveneens negatief, behalve eigen huisstof zwak positief, en extract van
zeegras evenzoo. P—K. overdracht negatief.
Intracutane reacties met extracten van huisschimmels, gekweekt uit eigen
omgeving (van huisstof en zeegras) alle negatief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 10 dagen snelle genezing; mobili-
satie geen effect; provocatie met voedingsmiddelen, die thuis gebruikt
worden, geven geen prurigo noch jeuk.
B. thuis : na 2 dagen weer nieuwe prurigo-papels, waarvan de eerste
overtuigend het karakter der strophulus papels hebben in tegenstelling tot
de kleine spitse vorm der latere. Nog 2 maal heropname voor verpleging
van impetigo. In aansluiting daaraan 3 maanden vrij geweest door slapen
in een nieuw bed. Nadien ondanks stooraen geen baat hierdoor (hetgeen
pleit tegen zeegras als oorzaak).
Observatietijd; 3 jaar.
Conclusie : een van buiten inwerkend agens is waarschijnlijk als oorzaak
van deze prurigo Hebrae te aanvaarden, zonder dat dit echter kon worden
opgespoord.
Op grond van een positieve reactie op eigen huisstof zijn proefnemingen
als slapen thuis en eten elders of omgekeerd in dit geval rationeel en ter
opsporing van het aetiologisch agens noodzakelijk.
85. G. K., jongen, 10 jaar. Prurigo elementen op schouders, armen en beenen,
vnl. aan de strekzijden. De meeste zijn stukgekrabd, daartusschen enkele
gave; de gehyperpigmenteerde huid voelt verdikt aan en vertoont tevens
tallooze witte gedepigmenteerde litteekens der genezen prurigo-elementen.
Impetigo op armen en rechter onderbeen, nergens eczeem. Dermographie
rood; zwelling van oksel- en lieslymphklieren. Geen pediculosis capitis.
Anamnese: de aandoening bestaat 3 jaar onveranderd heftig jeukend,
andere familieleden vrij.
Diagnose: prurigo chronicus (Hebrae??).
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden. Bloedbeeld normaal.
Allergisch onderzoek : alle percutane reacties en intracutane reacties nega-
tief; gemengd huisstof extract en eigen slaapkamerstof positief (urticarieele
reactie niet gevolgd door een papuleuze). Controles negatief. P—K. over-
dracht negatief. Extracten van 5 schimmels uit eigen omgeving gekweekt
negatief, andere schimmelextracten eveneens.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 3 weken snelle genezing n.l. na
1 dag reeds geen jeuk en geen nieuwe prurigo-elementen. Mobilisatie in
eigen kleeren heeft geen exacerbatie ten gevolge, evenmin de voedings-
middelen thuis gebruikt.
B.nbsp;tijdens logatie bij familie elders blijft de toestand der huid rustig
(steeds enkele elementen aanwezig) gedurende 4 maanden.
C.nbsp;thuis: recidief.
Conclusie: hoewel ook in dit geval van prurigo (Hebrae?) een uit-
wendig-inwerkend agens de waarschijnlijke oorzaak is, kan dit door
huidreacties niet opgespoord worden.
86. K. H., jongen van 10 jaar. Op de strekzijden der armen en op de boven-
en onderbeenen, rondom gave en stukgekrabde prurigo-papels in zeer
groote getale. De elleboogplooien en knieholten zijn opvallend gespaard
gebleven. De meeste elementen zijn stukgekrabd, vnl. op de beenen
bestaan ook vele gave naast typische litteekens. Tevens impetigo Bockardt
en Ostiofolliculitis op de armen. Lichte hyperpigmentatie.
Dermographie rood.
Anamnese: de afwijking bestaat 2 jaar. 1 zusje (dat met hem en nog
3 andere kinderen in één bed slaapt) heeft dezelfde huidziekte, die verder
niet in de familie voorkomt; evenmin allergische ziekten. De aandoening is
nooit genezen geweest. Steeds in zelfde omgeving gewoond.
Diagnose: prurigo chronicus (Hebrae?).
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden, behalve prurigo-bubonen en
eosinophile en leucocytose in bloedbeeld (haem. geh. 90% ongecorr.).
aantal erythr. 5.200.000, leucocyten 13.500, eos. 20, basophile, staafk. en
jeugdvormen geen, segmentk. 41, lymphocyten 38, monocyten 1; bezinking
na 1 uur 3, na 2 uur 10 m.m. temperatuur normaal. Röntgenphoto thorax
geen bijz.
Allergisch onderzoek : alle percutane reacties en intracutane reacties (ook
pollen, schimmels en eigen huisstof) negatief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende twee weken komen reeds na één
dag geen nieuwe elementen meer te voorschijn. Snelle genezing der secun-
daire infectie door zalfbehandeling.
B. thuis onbekend.
Conclusie: opvallend snelle genezing tijdens verblijf in andere omgeving
doet een bijzondere oorzaak gebonden aan de eigen omgeving van patiënt
vermoeden, die echter op de gebruikelijke wijze met huidreacties niet kon
worden aangetoond.
87. J. S., man van 43 jaar. Prurigo papels op onderarmen, onderste deel van
rug en buik, boven en onderbeenen, voetruggen. De gave elementen komen
op onder jeuk en vertoonen een roode hof van pl.m. 1 cm. diameter; de
oude zijn stukgekrabd en met bruinrood korstje bedekt, om over te gaan
in een klein wit litteeken met grove huidteekening en gehyperpigmenteerde
hof van enkele millimeters. Op de beenen staan deze elementen naast elkaar
zonder onderling te vervloeien tot een nattende of korstende plek. De
huid voelt verdikt aan, op strekzijden aanduiding van lichenificatie. Op
de onderbeenen en mons pubis tevens folliculitis purulenta. Dermographie
wit op aangetaste huid, elders vertraagd.
Anamnese : de huidaandoening bestaat sinds 9 jaar, begon indertijd op de
atrekzijde der armen. Het gelaat is steeds vrij gebleven. Na zonnebaden
in de zomer, maar ook zonder dit bij harde vorst, is de toestand van de
huid het beste. Gezinsleden zijn vrij. Geen asthma enz. in de familie of
bij patiënt. Herhaalde malen werd hij in ziekenhuizen verpleegd, (o.a.
eenmaal voor een varices operatie aan het rechterbeen), waar steeds de
jeuk snel verdween, geen nieuwe elementen opkwamen en de secundaire
infectie gemakkelijk te bestrijden was.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden, behalve sterke zwelling van
oksel, cubitale en inguinale lym.phklieren, niet pijnlijk, niet onderling
of met omgeving vergroeid (prurigo-bubonen). Bloedbeeld normaal, be-
halve een eosinophilie van 6 %. Het aantal leucocyten is verhoogd tot
12.000, geen pathologische vormen; temperatuur en bloedbezinking normaal.
Allergisch onderzoek: alle percutane en intracutane reacties negatief;
eigen huisstof niet onderzocht.
Diagnose: prurigo chronicus (Hebrae?).
Decursus: A. zooals gewoonlijk tijdens opname gedurende 10 dagen
snelle genezing met zwavelpasta. Depigmentatie begint; lymphklierzwelling
gaat terug. Dermographie op de genezen huid inplaats van wit nu ver-
traagd.
B. thuis bij gebruik van zwavelpasta blijft de huid vrij rustig.
Conclusie: uitwendig agens als oorzaak van deze chronische prurigo
-ocr page 190-(Hebrae?) mogelijk, hoewel dit met intracutane of percutane reacties niet
is op te sporen.
88. J. B., man, 42 jaar. Op armen, borst, rug, beenen rondom verspreide gave
en stukgekrabde prurigo-elementen, algemeene hyperpigmentatie en lymph-
klierzwelling in nek, oksels, cubitaal en inguinaal ,niet pijnlijk, niet onder-
ling of met onderlaag vergroeid. Dermographie normaal.
Anamnese : geen invloed van jaargetij, geen intercurrente ziekten, geen
allergische ziekten in familie of bij patiënt zelf.
Algemeen onderzoek: behalve gegeneraliseerde klierzwelling geen bijzon-
derheden; bloedbeeld geen bijzonderheden, behalve lichte eosinophilie 12 %.
Ureumgehalte normaal.
Allergisch onderzoek : percutane reacties en intracutane reacties negatief
Ook schimmels en eigen huisstof.
Decursus : geen spontane genezing, krabeffecten genezen met naphtalan.
Geen invloed van bepaald voedingsmiddel, hoewel rundvleesch en thee
meer jeuk, geen prurigo-papels verwekken; prurigo, hyperpigmentatie en
lymphklierzwelling verdwijnen na vegetarisch diëet en vermijden van
specerijen. Thuis geen recidief. (observatietijd 1 jaar).
Conclusie: allergisch mechanisme van gunstige diëetinvloed op het
verloop van deze chronische prurigo niet aantoonbaar.
Behalve bij de laatstgenoemde patiënt, is dus ook in deze geval-
len van prurigo een onderzoek van de woonplaats, genoemd bij
de jongen P. R., waarschijnlijk het eenige middel om in deze ziekte
inzicht te verkrijgen.
Zooals biJ het eczematoid reeds werd beschreven, is het prurigo-
type van die ziekte gekenmerkt door het naast elkaar bestaan van
eczeem- en prurigo-elementen.
Dit nu is ook het geval bij de huidziekte, waarvan hieronder
een achttal zal volgen; doch het klinisch beeld wijkt geheel af van
het prurigotype van het eczematoid of van de andere beschreven
chronische prurigo-vormen. De typische bijzonderheden zijn nl.
steeds weer : eczeem vnl. in gelaat, prurigo op de armen en hand-
ruggen. Wat nu het allergisch onderzoek betreft, passen zij meer
bij de chronische prurigo dan bij het eczematoid. Als belangrijkste
aanwinst is het nml. te beschouwen, dat hier ook op grond van het
allergisch onderzoek een scheiding in de groep „eczema in pru-
rigoquot; gerechtvaardigd is gebleken; bij deze laatste, in localisatie
met prurigo solaris overeenkomende groep, ontbreekt de polyva-
lente overgevoeligheid geheel en het is ook waarschijnlijk, dat aan
de invloed van zonlicht een belangrijk aandeel in enkele dezer
gevallen toekomt, waarop hier echter niet nader kon worden
ingegaan.
Aan het einde zullen echter behalve de 8 typische ziektebeelden
er nog 3 worden beschreven, die een zekere afwijking vertoonen.
89. A. S., meisje, 7 jaar. Op de neus, bovenlip, wangen en slapen licht-
gelichenificeerd eczeem. Enkele prurigo-papels op de wangen. Op de
onderarmen en handruggen verspreide prurigo-papels en typische litteekens
daarvan. Geen algemeene hyperpigmentatie of lymphklierzwelling; roode
dermographie.
Anamnese : het eczeem op de wang verloopt gedurende twee jaar in
remissies en exacerbaties: de papels op de arm komen en verdwijnen daarbij
op wisselende plaatsen; geen vroegere ziekten; geen allergische ziekter
bij de patiënt noch bij haar familieleden.
Diagnose : eczema in prurigo.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden, bloedbeeld en bezinking nor-
maal, urine en ureumgehalte van het bloed dito. In faeces: ascaris en
trichocephalus-eieren; benzidine negatief; na Schmidt's proefdiëet nor-
maal macro- en microscopisch beeld der faeces.
Allergisch onderzoek: percutane reacties negatief; intracutane reacties:
huisstof zeer zwak positief, schimmels niet verricht; ascaris-extract zeer
sterk positief, P—K. overdracht op 3 personen, hiermede eveneens positief;
percutaan met ascaris extract na 24 uur papulo-pustuleuze eruptie ook in
omgeving. Pleksgewijze bestralen met koolbooglicht, Hanau hoogtezon
of ultrasol geven op eczeem plekken noch elders abnormale reacties.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 4 weken op de zaal geen spon-
tane genezing, noch in de allergeenvrije kamer met vegetarisch diëet
(8 dagen); ook verwijderen van ascaris geen effect. Verbetering van
eczeem door naphtalanzalf en Röntgenbestraling (prurigo-papels blijven
opKomen en verdwijnen).
B. thuis verloop in remissies en exacerbaties. (observatietijd 1 jaar).
Conclusie: bij deze patiënte met eczema in prurigo is behalve voor
ascaris-extract (zonder klinische beteekenis) geen vasculaire allergie door
middel van huidreacties aantoonbaar. Luchtverontreinigingen zijn als oor-
zaak naar alle waarschijnlijkheid uit te sluiten.
90.nbsp;A. P., meisje van 16 jaar. Op wangen, neus, bovenlip en onderste helft
van het voorhoofd grillig begrensd eczeem, korstend en nattend, hi hals,
nek en bovenste helft van de borst verspreide stukgekrabde prurigo-
elementen. Op de buik twee omschreven eczeemplekken met hyperpigmen-
tatie in omgeving.
Anamnese : de huidziekte bestaat in het gelaat sinds 11 jaar. Af en toe
zoo goed als geheel genezen, exacerbaties voornamelijk in de zomer; tijdens
opname in ziekenhuis in haar eigen woonplaats bleef de jeuk bestaan
en trad slechts matige verbetering in, om thuis weer na enkele weken
langzamerhand te recidiveeren. Geen allergische ziekten in familie of
bij patiënte.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden, in faeces eieren van ascaris
lumb. en trichocephalus dispar.
Allergisch onderzoek; percutane reacties alle negatief, intracutane reac-
ties eveneens (ook schimmels en pollen) behalve ascaris. P—K. niet
verricht.
Decursus : A. snelle objectieve genezing en verdwijnen van jeuk (tijdens
opname in ziekenhuis in eigen woonplaats bleef de jeuk hardnekkig).
Bij mobilisatie enkele nieuwe prurigo-elemeuten in gelaat, die na naphta-
lan weer genezen; verwijderen van ascariden geen effect.
B. Thuis na pl.m. 3 maanden recidief in voorjaar. Verblijf in andere
woonplaats baatte niet.
Conclusie: epitheliale of vasculaire allergie niet aantoonbaar, invloed
van jaargetij waarschijnlijk (zonlicht?).
91.nbsp;W. V. D., jongen, 16 jaar. Gelichenificeerd eczeem op wangen, neus,
bovenlip en oorranden; de omgeving der oogen is vrij. Talrijke stukgekrabde
prurigo-elementen op de wangen, enkele geïsoleerd staande elementen op
voorhoofd; nergens grootere vesiculae of bullae te zien. Op de handruggen
eczeem, op de onderarmen verspreid staande en grootendeels stukgekrabde
prurigo-papels. Geen algemeene lymphklierzwelling. Dermographie normaal.
Anamnese: de aandoening bestaat sinds 1 jaar, begon in het voorjaar,
verergerde in de zomer, vooral tijdens werken in de zon, om in de
winter zoo goed als geheel te verdwijnen. Recidief in Mei, verergerd tot
dermatitis door applicatie van chininehoudende zalf. Geen allergische
ziekten bij patiënt of in familie.
Algemeen onderzoek : geen aanknoopingspunten, haematoporphyrinegehalte
in bloed normaal, bloedbeeld geen bijzonderheden.
Allergisch onderzoek : percutane reacties : alleen chinine sterk positief
zonder haardreacties; intracutane reacties: epidermisproducten van dieren,
huisstof en leguminosen positief, overigens (ook schimmels en pollen)
negatief. P—K. niet verricht.
(Plaatselijk bestraling van geringe intensiteit met hoogtezon provoceert
een eczemateuze reactie op de arm, hetgeen door gletschermattan is te
verhinderen).
Decursus : A. zeer snelle genezing tijdens opname door zalfbehandeling
en Röntgenbestraling.
B. thuis: in de herfst deelt hij mede gedurende de geheele zomer vrijwel
totaal genezen te zijn gebleven door applicatie van gletschermattan in
gelaat op zonnige dagen. Hij deed alle werkzaamheden, hield geen diëet.
Conclusie : samenhang van polyvalente vasculaire overgevoeligheid der
huid voor luchtverontreinigingen en voedingsmiddelen bij dit geval van
eczema in prurigo, waarbij licht een zekere niet nader bestudeerde invloed
uitoefent, is niet duidelijk geworden. Idiosyncrasie voor chinine door
sensibilisatie (?).
92. H. W., jongen, 16 jaar. Gelichenificeerd eczeem op wangen, neus, boven-
lip, onderste helft van het voorhoofd en oorranden; daarin staan verspreide
prurigo-papels; op armen en bovenbeenen eveneens verspreid en in groepen
staande prurigo-papels, slechts enkele gaaf; geen hyperpigmentatie.
Anamnese : dit beeld bestaat permanent sinds 3e jaar, begon 1 maand
na het genezen van mazelen. Geen invloed van jaargetij. 1 maal opge-
nomen geweest gedurende 10 dagen, waarin snelle verbetering. Geen aller-
gische ziekten bij patiënt of in familie.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden. Bloedbeeld: eosinophilie 10 %,
overigens normaal; faeces: ascaris en trichocephales dispar-eieren. WaR,
SG. negatief.
Allergisch onderzoek: alle intracutane reacties negatief (ook schimmels):
krasreacties ascaris sterk positief, ook late reactie in de vorm van zwelling
in de subcutis na 24 uur; de eerste maal treden in de omgeving talrijke
prurigo-elementen op, later niet meer; P—K. overdracht positief, percutane
applicatie geeft papulopustuleuze eruptie die 5 dagen duurt, controles
negatief.
Decursus : opname, diëetproef of verhuizen onmogelijk, verwijderen van
ascariden heeft geen effect.
Conclusie : bij dit eczema in prurigo is geen vasculaire allergie, behalve
voor ascariden aantoonbaar, zonder dat door eleminatie hiervan ver-
betering optreedt, hoewel percutane applicatie van extract wel een op de
huidziekte gelijkende eruptie provoceert.
93. M. D., vrouw 33 jaar. Op wangen, neus, bovenlip, voorhoofd, bevindt
zich een licht gelichenificeerd eczeem, enkele prurigo-papels op de wangen
en in het coeur. Dezelfde elementen staan verspreid op de handruggen
tot halverwege de onderarmen; normale dermographie.
Anamnese : De afwijking bestaat in deze sterkjeukende vorm gedurende
twee jaar. Geen samenhang met andere ziekten bekend, wel verergering
door zon of wind, geen allergische ziekten in familie of bij patiënte.
Diagnose : eczema in prurigo.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden WaR, en SG. negatief.
Allergisch onderzoek : percutane reacties alle negatief.
Intracutane reacties: alleen melk zwak positief (krasreactie negatief). Deze
reactie blijkt op te wekken tijdens temp.verhooging tot 39.5 ° door een
otitis media. P—K. overdracht negatief.
Decursus : A. tijdens opname gedurende 5 weken: noch vóór, noch na
een compliceerende otitis media (die 3 dagen na paracenthese (Dr. van
Egmond) geen temp.verhooging meer geeft) kan, door melk- en botervrij
diëet gedurende een week, verbetering van de eruptie verkregen worden.
Snelle genezing na naphtalanzalf, even snel recidief, steeds weer begin-
nende als prurigo-elementen; tenslotte blijven gelaat en handen genezen
na applicatie van zonnebrandzalf overdag. Provocatie met plaatselijke
bestraling door koolboog- of Hanau-hoogtezon lamp (10 min., 50 cM.
afstand) geeft geen abnorme reactie op handen of gelaat.
B. Thuis geen recidief bij voortzetten van deze therapie en matig melk-
gebruik. Observatietijd 13^2 jaar.
Conclusie: Voedingsmiddel (melk) bij dit geval van eczeem en prurigo
niet als allergeen te erkennen. Invloed van licht waarschijnlijk.
94. W. S., vrouw, 28 jaar. Zelfde beeld als vorige patiënte.
Anamnese : de afwijking bestaat 6 jaar, vnl. tusschen April en September,
's Winters vrij, af en toe sterk natten door onbekende oorzaak.
Diagnose : eczema in prurigo.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden, haematoporphyrine-gehalte
normaal.
Allergisch onderzoek : percutane en intracutane reacties negatief; plaatse-
lijke provocatie met hoogtezon of koolboog geeft normale reacties.
Decursus: genezing door naphtalan en Röntgenbestraling tijdens opname
gedurende 2 weken.
Thuis : geen recidief van prurigo, bij gebruik van zonnebrandzalf. Wel
af en toe acuut eczeem van gelaat zonder een aantoonbare oorzaak.
Conclusie: geen aantoonbare vasculaire of epitheliale allergie bij deze
patiënte, lijdende aan eczema in prurigo.
95. J. V. W., vrouw, 43 jaar. Op wangen, neus, bovenlip, kin, voorhoofd
en in nek gelichenificeerd eczeem, in nek scherp omschreven. Op deze
plekken en in omgeving ervan verspreide, gave en stukgekrabde prurigo-
papels; op armen vnl. aan de strekzijden eveneens verspreide papels, maar
geen eczeem; dermographie normaal.
Anamnese : sinds 15 jaar is de toestand stationair; lief tige permanente
jeulc. Een jaar voor liet ontstaan appendectomie; geen allergische ziekten
bij patiënte of in familie.
Diagnose : eczema in prurigo.
Algemeen onderzoek : geen bijzonderheden, behalve volkomen carieus
gebit; bloedbeeld, bezinking normaal, bloedsuikercurve, ureumgehalte
eveneens; WaR en S.G. negatief.
Allergisch onderzoek : percutane reacties negatief, intracutane reacties
alle negatief; ascaris positief. P—K. overdracht bij 2 van de 3 patiënten
positief. Percutaan ascaris extract veroorzaakt 3 dagen papulo-pustuleuze
huidaandoening, controles negatief.
Decursus: A. tijdens le opname gedurende 5 weken: geen spontane
genezing. Zeer langzame verbetering na Röntgenbestraling en zwavelteer-
therapie; verwijderen van 1 ascaris (positieve huidreactie bij ontbreken
van eieren in de faeces) heeft geen effect.
B. wegens snel recidief thuis (slechte nabehandeling en waarschijnlijk
opzettelijke mishandeling der huid): heropname. In allergeenvrije kamer,
noch met algemeen diëet, noch na 36 uur uitsluitend gebruik van 5 X
daags 100 cc. 1 % alcohol waarin 20 gram suiker, vermindert de jeuk of
verdwijnen de prurigo-papels. Bestraling met hoogtezon of koolbooglicht
10 min. 50 cm. afstand, heeft geen abnormaal effect.
Conclusie : zoowel de uitslag der huidreacties als die der diëetproef
in allergeenvrije kamer maken het waarschijnlijk, dat aan een allergeen
bij het ontstaan of onderhouden van dit eczema in prurigo geen aandeel
toekomt.
In tegenstelling tot de vorige patiënten, bij wie door intracutane
reacties geen inzicht in de pathogenese was te verkrijgen, vertoont
de volgende persoon een polyvalente huidovergevoehgheid. De,
wel is waar geringe, afwijking in localisatie (niet overeenkomende
met die van het eczematoid) zou dit niet doen vermoeden.
96. G. B., man, 45 jaar. Nattend eczeem in verspreide en conflueerende
plekken op handen, onderarmen, gelaat, hals en nek. In gelaat, nek en op
onderarmen enkele prurigo-papels, stukgekrabd en gaaf; hyperpigmentatie
matig, vrijwel geen lichenificatie; enkele furunkels op armen en in nek;
witte dermographie op armen, normaal op lichaam.
Anamnese : sinds 4 jaar nattend eczeem op verschillende plaatsen, meestal
aan de handen; de heftig-jeukende bultjes bestaan sinds 4 maanden. Invloed
van beroep twijfelachtig. Geen allergische ziekten bij patiënt of in familie.
Diagnose : eczema (disseminatum) in prurigo.
Algemeen onderzoek: geen bijzonderheden. Ook bloedsuikercurve nor-
maal. WaR en SG. negatief.
Allergisch onderzoek : intracutane reacties aardappelen, huisstof, huid-
schubben positief. P—K. overdracht: aardappelen positief; percutane reac-
ties: alle negatief; beroepsstoffen niet te verknjgen.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 3 maanden (!) zeer langzame
genezing door compliceerende furunculosis en slecht verdragen van ver-
schillende zalven. Geen eczeem of prurigo op te wekken door gebruik van
1 dag aardappelen na 3 weken vermijding.
B. thuis na 5 weken snel genezend recidief van eczeem zonder prurigo
aan het R. oor; patiënt gebruikt steeds rijst in plaats van aardappelen,
schrijft er het gemis van jeuk aan toe.
Conclusie: hoewel provocatie met voedingsmiddel-allergeen geen effect
heeft, bestaat de waarschijnlijkheid, dat eliminatie van aardappelen ver-
dwijnen van jeuk en prurigo tengevolge heeft gehad; ondanks negatieve
percutane reacties bestaat onverdraagzaamheid voor verschillende (niet
getoetste) unguenta op door eczeem aangetaste plaatsen.
Tenslotte bevonden zich onder de patiënten er nog twee, die
eczeem- en prurigo-elementen vertoonden, in totaal een drietal
dus, bij wie het verloop en het klinische beeld der huidziekte in het
geheel niet overeenkwam met dat van de bovengemelde huid-
afwijking, noch met het eczematoid. Toch werd bij hen polyvalente
vasculaire overgevoeligheid, zelfs allergie gevonden, zoodat on-
danks ontbreken van de typische locaiisatie en anamnese de
diagnose meer gaat in de richting van het eczematoid van Rost.
97. V. d. M.-J., vrouw, 25 jaar. Symetrisch in de flanken, op de buitenzijde der
onder- en bovenbeenen en op de strekzijde der onderarmen handgroote,
licht gelichenificeerde eczeemplekken, waarin talrijke stipvormige krab-
effecten, gelijkende op stukgekrabde prurigo-elementen; hyperpigmentatie
in de omgeving. Nergens elders prurigo-elementen; dermographie vertraagd.
Anamnese : de jeukende eruptie bestaat permanent sinds 2 jaar, nat nooit,
in de zomer tijdens zwemmen en zonnebaden verbeterd. Zou in Juli en
October van vorig jaar een asthma-aanval gehad hebben, hoest nooit.
3 jaar geleden door bont een eczeem in de hals. Vroeger nooit ziek ge-
weest. Geen andere allergische ziekten bij de patiënte of in haar familie,
behalve zuster, die asthma heeft.
Diagnose: eczema chronicum (in prurigo?).
Algemeen onderzoek: bij physisch onderzoek geen bijzonderheden. Bloed-
beeld, bezinking, ureumgehalte van bloed, bloedsuikercurve normaal; urine
g.b.; faeces geen wormeieren. WaR — SG —.
Allergisch onderzoek: percutane reacties alle negatief, behalve door
ursol een duidelijk eczeem.
Intracutane reacties : polyvalente overgevoeligheid n.l. epidermisproducten
van paard en geit, huisstof, huidschubben en varkensvleesch en cacao
positief. P—K. overdracht voor varkensvleesch en huisstof positief;
gemengd dierbaar negatief; andere niet verricht.
Decursus: A. tijdens opname gedurende 13 dagen op de zaal: snelle
-ocr page 197-verbetering na applicatie van tumenolammonium — liq. carbonis detergens
— schudsel en Röntgenbestraling.
B. Thuis: bij vermijden van varkensvleesch en chocolade: na 2 weken
op R. en L. dij nog slechts enkele krabeffecten; na 5 weken eveneens.
Snoepte veel chocolade.
Conclusie : Bij een patiënte, sinds twee jaar lijdende aan een op chronisch
eczeem gelijkend ziektebeeld, bestaat een polyvalente vasculaire allergie
en een monovalente epitheliale idiosyncrasie. Eliminatie der betreffende
voedingsmiddel-allergenen (varkensvleesch, chocolade) heeft gedeeltelijk
succes.
98. v. d. H.-B., vrouw, 31 jaar. Op armen rondom, in hals, nek en gelaat
(vnl. voorhoofd en een weinig op wangen) verspreide kleine prurigo-
papèltjes, stukgekrabd en deels gaaf. In nek en op de polsen verspreide
eczeemplekken; dermographie normaal. Geen gegeneraliseerde lymphklier-
zwelling. Hyperpigmentatie, geen lichenificatie.
Anamnese : Sinds 5 jaar bestaat de eruptie in deze vorm. Alleen gedurende
de eerste en aan het einde der tweede graviditeit geen elementen. Opname
elders gaf tijdelijke verbetering. Verhuizen naar andere streek evenmin
effect, verergerde langzamerhand.
Diagnose : eczema in prurigo.
Allergisch onderzoek : intracutane reacties positief met melk, ei en thee.
P—K. overdracht niet verricht.
Decursus : na 3 maanden zonder eenige andere therapie dan vermijden
dier voedingsmiddelen heeft genezing en depigmentatie tengevolge gehad.
Conclusie: op grond van intracutane reacties en eliminatieproef is in
dit geval van eczema in prurigo een voedingsmiddel idiosyncrasie als
oorzaak te beschouwen.
SAMENVATTING.
In het eerste hoofdstuk is bij een theoretische bespreking uiteen-
gezet, dat de begrippen idiosyncrasie en allergie door de drie
respectievelijk vier criteria van Doerr voldoende gefundeerd zijn
om als werkhypothese te dienen bij het onderzoek naar de aard
der overgevoeligheid en haar aandeel in de pathogenese van enkele
huidziekten als urticaria, eczeem en prurigo.
In de daarop volgende hoofdstukken over deze ziekten is
nagegaan welke gegevens in de literatuur bekend zijn, die het
waarschijnlijk maken, dat inderdaad deze huidafwijkingen als
idiosyncrasische of allergische reacties zijn te beschouwen.
Hierbij zijn de sensibilisatieproeven en de methoden voor het
overbrengen der reaginen op de voorgrond gekomen; de eersten
omdat een belangrijk criterium der allergische reactie gelegen is in
de onafhankelijkheid dier reactie van de chemische samenstelling
of pharmacologische werking van het agens en genoemde experi-
menten deze kwestie belichten; niet alleen echter om hun
theoretisch belang maar ook omdat zij, vooral bij het exzeem,
tevens het materiaal hebben geleverd voor de practische gevolg-
trekkingen omtrent de prognose en de in te stellen therapie bij de
natuurlijke sensibilisaties in het dagelijksch leven en in de ver-
schillende beroepen. Aan het exzeem bij bakkers is bijzondere
aandacht gewijd, omdat naast meelverbetermiddelen ook het
tarwemeel door middel van endogeen (voedsel) of exogeen contact
als sensibilisator in aanmerking komen.
De methoden voor het overbrengen van het allergisch reactie-
vermogen door reaginen van een allergisch op een normaal
individu zijn eveneens uitvoeriger besproken, omdat de aantoon-
baarheid van deze stoffen het karakter der ziekte het duidelijkst
demonstreert en zelfs de eenige zekere aanwijzing kan zijn, dat de
huidafwijking niet als gevolg van een intoxicatie is op te vatten ;
nl. in al die gevallen waar door de onbekendheid van de ware
samenstelling en pharmacologische werking van het aetiologisch
agens een belangrijk criterium voor het allergisch karakter moet
komen te vervallen. Het is dit theoretisch belang ook weer geweest
dat geleid heeft tot het toepassen van een zgn. versterkte Prausnitz-
Küstnersche overdrachtsmethode, waardoor in enkele gevallen van
eczematoid nog reaginen konden worden aangetoond, waar dit
met de gewone werkwijze mislukt was ; een methode die hier voor
het eczeem nog niet kon worden toegepast.
Aan de onderzoekingsmethoden werd een apart hoofdstuk gewijd
en wel vnl. om de twee onderdeelen van het allergisch onderzoek
te doen uitkomen nl. het opsporen van het aetiologisch agens en
het toetsen van het allergisch karakter van de huidziekte met
behulp van deze stof ; onderdeelen die niet alleen historisch maar
ook nog tegenwoordig nauw met elkaar verbonden zijn. Zij hebben
slechts een relatieve waarde, steunende op gegevens uit de kliniek
en waarnemingen bij experimenteele sensibilisaties, waarvan aan
de hand van de ziektebeelden (urticaria en eczeem) overzichten
zijn gegeven. De conclusies, getrokken uit de resultaten van het
eigen onderzoek bij verschillende huidziekten berusten geheel
op de waarde, die men tegenwoordig aan deze onderzoekings-
methoden hecht.
Bij de percutane reacties werd voor het routine-onderzoek ter
opsporing van het aetiologisch idiosyncrasogeen en van de
personen met eczeem-constitutie het aantal stoffen uitgebreid tot
18 stuks, voor het overige individueel uitgekozen. Voor intracutane
reacties bleken behalve de gewoonlijk gebezigde extracten van
epidermisproducten van dieren en voedingsstoffen ook de lucht-
verontreinigingen als huisallergenen en schimmels van dienst te
kunnen zijn. Bij de diëetproeven werd van eliminatie- en provocatie-
methoden gebruik gemaakt. Als controle op en aanvulling van
intracutane reacties bleken zij vooral bij urticaria en eczematoid
onontbeerlijk.
Eliminatie van luchtverontreinigingen geschiedde door opname
in een relatief allergeenvrije kamer, welk vertrek, als zoodanig
volgens stoi^ivl v. Leeuwen ingericht en voor de luchtfiltratie van
een Delbag filtersysteem voorzien werd.
Het belang van deze soort kamers moge blijken uit het volgende.
Bij diëetproeven hebben zij hun nut om de uitwendige omstandig-
heden constant te kunnen houden. De invloeden der omgeving,
die een eczematoid of prurigo veroorzaken, zijn gebleken van zeer
plaatselijke aard te zijn. (Spontane genezing door opname in een
ziekenhuis). Thuis is therapeutisch effect te verwachten van
allergeen-elimineerende maatregelen eventueel inrichting van een
eenvoudige allergeen-vrije kamer. In alle gevallen, waar een diëet-
proef op de zaal geen gunstig effect had, bracht herhaling in onze
allergeen-vrije kamer hierin geen opvallend verschil. Inrichting van
meer volmaaktere vormen voor diagnostische doeleinden is theore-
tisch gerechtvaardigd.
Bij de urticaria, hoewel theoretisch belangrijk omdat bij deze
huidziekte het allergisch karakter overtuigend gedemonstreerd kan
worden door de gemakkelijk-gelukkende passieve overdracht van
vrije reaginen, waarna ook de proefpersoon op allergeen-toevoer
met urticaria reageert, blijkt toch practisch het aantal gevallen,
waar men met de bovengemelde onderzoekingsmethoden het
aetiologisch allergeen opspoort, relatief gering, hetgeen geheel
overeenkomt met de gegevens uit de literatuur. Immers door de
anamnese kan de oorzaak meestal worden opgespoord, waardoor
deze patiënten de (huid)arts niet bereiken.
Van de 4 gevallen kon slechts bij één het aetiologisch agens
(chocolade) en wel met een intracutane reactie worden aange-
geven, waarna genezing door vermijden van contact werd bereikt.
In het histopathologisch goedgekenmerkte ziektebeeld eczeem
heeft men door de resultaten van het allergisch onderzoek twee
klinisch van elkaar verschillende vormen leeren onderkennen en
wel 10. het idiosyncrasisch eczeem, veroorzaakt door contact met
chemisch bekende stoffen; 2«. het „exsudatieve eczematoidquot; van
Rost (neurodermitis disseminatus), dat wellicht berust op een
allergische constitutie en veroorzaakt kan worden door stoffen van
nog onbekende samenstelling, voorkomende in voedingsmiddelen en
luchtverontreinigingen. Dat deze scheiding gerechtvaardigd is, kon
door het door ons verrichte onderzoek bevestigd worden. Eenmaal
is het naast elkaar voorkomen van deze twee eczeemvormen bij
één persoon komen vast te staan (No. 19).
1. Het idiosyncrasisch eczeem.
Met behulp van percutane proeven kon bij verscheidene patiënten
de oorzaak van hun eczeem worden opgespoord, berustend op een
idiosyncrasie voor een chemisch agens, meestal uit hun beroep.
Het zoeken naar reaginen werd wegens de onvolmaaktheid
der in aanmerking komende overdrachtsmethoden (KÖNIGSTEIN—
Urbach) nagelaten op enkele uitzonderingen na; hierbij werden
niet zich-aan-epidermiscellen, maar aan-vaatendotheel-zich-binden-
de reaginen aangetoond (No. 18 en 19).
Percutane proeven, bij patiënten lijdende aan eczeem verricht
op grond van een vermoeden, dat hun huidlijden kon berusten op
een idiosyncrasie (anamnese, verloop), bracht het volgende aan
het licht:
1.nbsp;5 gevallen veroorzaakt door een terpent ij n idiosyncrasie.
Reaginen kon bij de eene daarop onderzochte patiënt niet worden
aangetoond. 2 huisvrouwen genazen van hun gedurende 10 jaar
recidiveerend eczeem door vermijden van contact met terpentijn.
Een schilder kon wisselen van werkzaamheden in hetzelfde groot-
bedrijf. Bij 3 schilders werd perorale desensibilisatie beproefd, bij
één (NO. 5) met volledig, bij 2 (No. 6 en 7) met onvoldoende
succes ; deze laatsten zijn dus als ongeschikt voor het schilders-
bedrijf te beschouwen ; veranderen van beroep is voor hen voor-
loopig de eenige uitkomst;
2.nbsp;bij 5 metselaars bestond een eczeem tegelijk met een wisse-
lende idiosyncrasie voor schelpkalk en cement, zeer
waarschijnlijk door sensibilisatie ontstaan. Dat deze idiosyncra-
sogenen de eenige oorzaak waren, kon slechts in 1 geval (No. 12)
waarschijnlijk worden gemaakt;
3.nbsp;Bij 4 bakkers met eczeem, waarvan er één als voorbeeld
is medegedeeld, kon geen idiosyncrasie voor in aanmerking
komende stoffen uit het beroep worden opgespoord, hoewel het
eczeem 10 jaar bestond.
Dit in tegenstelling tot twee andere patiënten (No. 18 en 19) die
een met percutane reacties opgespoorde idiosyncrasie voor het
verbetermiddel ammoniumpersulfaat bleken te bezitten, dat
mede aansprakelijk moest worden gesteld voor het onderhouden
van het eczeem. Zij vertoonden na intracutane injectie met het
agens behalve een urticarieele ook een papuleuse en zelfs een
eczemateuse reactie, waardoor cutis- en epidermis-allergie zich
na elkaar manifesteerden. In beide gevallen konden nl. met
KöNIGSTEIN—Urbach's methode reaginen worden opgespoord, die
voor een urticarieele allergeen-reagine-reactie verantwoordelijk
waren.
Bij één kon een haardreactie per os worden opgewekt en door
therapeutische intracutane injecties met stijgende doses een rela-
tieve desensibilisatie worden bereikt.
De andere patiënt (No. 19) was tévens lijdende aan een ecze-
matoid, berustend op een tarwemeel allergie, zoodat meel per
os een haardreactie veroorzaakte, tijdelijke genezing slechts te
bereiken was door onthouding van meel, blijvende na therapeuti-
sche desensibilisatie per os. Percutane applicatie van puur meel en
verschillende extracten veroorzaakte nergens een eczemateuse
reactie, ook niet ter plaatse der fixe eczematoid-plekken.
4.nbsp;In diverse beroepen werd een monovalente idiosyncrasie
ontdekt: bij een houtbewerker voor teakhout; bij een kapster het-
zelfde voor c i t r O n e 11 a, waarbij nóch langs percutane, noch
langs intramusculaire weg desensibilisatie kon bereikt worden.
Bij 2 bloemisten werd hun eczeem veroorzaakt door chry-
santen. Na een zeer heftige dermatitis van de handen was
(anamnestisch) bij één der bloemisten een volledige ongevoehg-
heid daar ter plaatse opgetreden, zoodat de recidieven slechts aan
gelaat en andere contactplaatsen optraden. Hun arbeidsongeschikt-
heid bestrijkt alleen het chrysanten-seizoen, indien zij onder des-
kundige behandeling staan. Tenslotte vertoonde een patiënt (No.
26) na een. 5e recidief van een p e r u b a 1 s e m-dermatitis be-
halve de gewone epitheliale overgevoeligheid van verschillende
sterktegraad op verschillende afstanden, ook een papuleuse kras-
reactie, die na 3 dagen overging in een eczemateuse zonder dat
een urticarieele was voorafgegaan ; hetgeen weer een combinatie
van cutane en epidermale idiosyncrasie waarschijnlijk maakt en
de weg aangeeft om te komen tot onderscheiding van dermatitis
(,,dermitequot;) en eczeem.
5.nbsp;Polyvalente epitheliale overgevoeligheid vertoonden
6 van 34 patiënten met chronisch verloopend eczeem, bij één per-
soon (No. 29) echter reeds 3 weken na het begin geconstateerd.
Regelmaat tusschen deze polyvalente overgevoeligheid en verloop
van het eczeem was niet te constateeren bij deze individuen met
eczeem-constitutie. Indruk omtrent de frequentie geven deze getal-
len natuurlijk niet, aangezien uitsluitend chronisch-verloopende
gevallen werden onderzocht.
Resumecrendc kan worden gezegd, dat percutane reacties een
belangrijke aanwinst zijn voor het opsporen van de oorzaak van
het eczeem ontstaan door contact-sensibilisatie.
2. Eczematoid.
Bij het op klinische gronden (localisatie, verloop) afgescheiden
eczematoid, kon het bestaan van een polyvalente vasculaire huid-
overgevoeligheid worden bevestigd in 25 der 27 onderzochte
gevallen. Of het verhelderend zal werken, als men op grond van 1.
combinatie met overgevoeligheidsverschijnselen van andere orga-
nen, 2. het voorkomen van dergelijke ziekten in de familie, 3. het
chronisch verloop en 4. de genoemde polyvalente huidovergevoe-
ligheid van een allergische constitutie gaat spreken, blijft een open
vraag.
Wel werd ook door ons in 11 gevallen combinatie met „asthmaquot;
(NO. 48, 51, 52, 56, 57, 59, 60, 61, 62, 63), 2 met hooikoorts (No.
57 en 63), 3 met chronische rhinitis (No. 54, 55, 56) waargenomen.
Eveneens waren bij enkele patiënten dergelijke ziekten in de fami-
lie te vinden.
Het verloop was bij alle patiënten chronisch ; bij 20 beginnend
in het 1ste levensjaar (dauwworm), 6 hiervan vertoonden een vrij
interval in de jeugd, terwijl bij 2 patiënten (No. 58 en 68) een
eczematoid op latere leeftijd optrad. Slechts 5 patiënten (No. 54,
55, 56, 57, 58) vertoonden het prurigotype, waaronder echter 2
met asthma en 3 met chronische rhinitis, de andere allen het
eczeemtype, waaronder dus 9 met asthma. Wel een typisch verloop
en localisatie, echter zonder polyvalente huidovergevoeligheid,
werd bij 2 patiënten (No. 71, 72) gezien, een verschijnsel, dat
helaas slechts geconstateerd kon worden, zonder dat omtrent de
oorzaak iets naders bekend werd.
Een der voornaamste kwesties vormde echter voor ons de
beteekenis der vasculaire huidovergevoeligheid.
Nader getoetst aan het begrip allergie door onderzoek naar
reaginen bleek bij llpatiënten een werkelijke (polyvalente) allergie
te bestaan en wel voor epidermisproducten bij 3 (No. 49, 51, 59),
voor voedingsstoffen bij 8 (No. 48, 49. 51. 52, 53, 54, 56 en 59),
voor huisallergenen bij 6 (No. 49. 50. 52, 53, 56, 59), voor schim-
mels bij twee personen (No, 52, 57).
Twee maal waren zooals gezegd reaginen eerst met de ver-
sterkte PRAUSNiTZ-KüSTNERsche methode aantoonbaar (No. 53,
54). zoodat in meer gevallen dan men verwachtte een positieve
huidreactie op een ware allergie berustte.
Aan de andere kant werd door provocatie- en eliminatie-proe-
ven met de allergenen en de stoffen waarvoor alleen een vascu-
laire huidovergevoeligheid bestond, een nader onderzoek inge-
steld naar de invloed dier stoffen op de huidverschijnselen, m.a.w.
of zij in aetiologisch verband met de ziekte stonden, dan wel slechts
als gevolg van symptoomlooze sensibilisatie waren te beschouwen.
Inderdaad werd bij drie patiënten (No. 19, 48, 49) de ziekte o.a.
veroorzaakt door perorale opname van een dagelijksch voedings-
middel, dat dus als aetiologisch allergeen was te beschouwen, zon-
der dat echter door percutaan contact een ecxemateuse aandoening
was te verwekken ; bij een ander was een luchtschimmel één der
oorzaken (haardreactie na intracutane injectie) ; bij 4 patiënten
(NO. 19, 59, 62, 63) kwamen geen haardreacties tot stand ondanks
zeer sterke plaatselijke urticarieele reacties.
Provocatie-proeven met stoffen, waarvoor alleen huidovergevoe-
ligheid bestond, gaven nooit haardreacties, hoewel uitsluitend ver-
mijden hiervan recidief voorkwam (hetgeen duidt op een indirecte
nog onbekende invloed). Met enkele van deze stoffen, en wel
huisallergenen en epidermisproducten, kon percutaan een zwak-
eczemateuse reactie verwekt worden (No. 50, 51, 59), hetgeen,
indien dit bevestigd wordt, erop kan wijzen, dat deze producten niet
via longen, maar door contact sensibiliseeren, in overeenkomst dus
met de eczematoiden door ursol.
Spontane genezing of ophouden van jeuk alleen tijdens opname
(al of niet in de allergeenvrije kamer) werd gezien bij 8 personen
(NO. 49, 54, 59, 60 en 61), bij 4 (No. 49, 54, 59, 61), gevolgd door
prompt recidief thuis ondanks volhouden van hetzelfde dieet, waar-
door invloed van omgeving (lucht of huisallergenen) zeer waar-
schijnlijk werd.
Geheel te genezen door woningverbetering was er één (No. 50),
hierdoor gunstig beïnvloed werd een andere patiënt (No. 53) ;
mede door zalfbehandeling of mijden van voedingsmiddelen, ver-
beterde de huidaandoening bij 8 personen (No. 51, 59, 60, 61, 74,
75, 76).
Wat de compliceerende „asthmaquot; betreft, deze verdween in 3
gevallen bij opname in de kliniek. Recidief thuis ging tweemaal
(NO. 52, 59) zonder en tweemaal (No. 61, 77) met exacerbatie
van eczeem gepaard. De tweede waarneming geldt ook voor de
rhinitis (NO. 54, 55).
Overziet men deze gegevens, dan blijkt dat in enkele gevallen
het eczematoid is op te vatten als een eczemateuse reactie (vnl. op
fixe plekken) van het vasculair-allergisch individu op toevoer van
voedings-, huis- of lucht-allergenen. Hoewel bij vele andere patiën-
ten een polyvalente overgevoeligheid der huid en overeenkomst in
verloop en locaiisatie een dergelijk mechanisme waarschijnlijk
maakt, zal toch eerst door een voortgezet onderzoek naar het
aetiologisch allergeen deze conclusie als algemeen geldend aan-
vaard kunnen worden.
Eczeem bij kinderen.
In het theoretisch deel is de vraag besproken, welk verband er
bestaan kon tusschen de vasculaire huilovergevoeligheid voor ei —
eiwit en de bestaande huidafwijking. Of de in vele gevallen be-
staande overgevoeligheid werkelijk op een allergie voor eiwit
berustte, zooals in de literatuur veelal is aangegeven, werd door
ons om practische redenen niet nader onderzocht, omdat ons het
aetiologisch verband meer interesseerde. Van de onderzochte 14
kinderen tusschen de en 2 jaar, bleken 7 een positieve huid-
reactie op eiwit te vertoonen ; bij geen van de 5 (No. 40—46), bij
wie op grond daarvan een provocatie-proef per os met eiwit werd
verricht, kon invloed daarvan op het eczeem worden waargenomen.
Hetzelfde gold voor de perorale melktoevoer bij het patiëntje
(No. 43) met melk-overgevoeligheid.
Van de kinderen, die steeds met alle extracten werden onder-
zocht, was er nog slechts één (N». 42), die een zeer duidelijke
reactie op een ander voedingsmiddel nl. de leguminosen-groep,
vertoonde, die gevolgd werd door een algemeene urticarieele
eruptie zonder de minste invloed op het eczeem. Ook in het
genezingsverloop was geen regelmatig verschil te ontdekken
tusschen de eczemen bij kinderen met of zonder huidovergevoelig-
heid voor eiwit. Helaas was de observatietijd te kort ter beant-
woording van de vraag, of het onthouden van eiwit in zooverre
invloed heeft, dat de neiging tot sensibilisatie hiermede toch
onderdrukt kan worden, waardoor dus op de genezing na het
Ie levensjaar later geen recidief als gevolg van hernieuwde sensibi-
lisatie voor stoffen uit de omgeving zou optreden.
Prurigo.
Prurigo simplex acutus.
Het cyclisch verloop van het prurigo-element op zichzelf, zoowel
als het aanvalsgewijs optreden der eruptie bij de prurigo infantum
(prurigo simplex acutus of strophulus) deed ons de vraag stellen
of deze huidziekte wellicht als allergische reactie was te beschou-
wen door opname van een bepaald voedingsmiddel of contact met
bijzondere luchtverontreinigingen. Evenals in de literatuur is opge-
geven, waren steeds de intracutane reacties alle volmaakt negatief.
behalve in één geval (No. 83), waar ondanks een positieve, late,
papuleuse reactie voor melk, een perorale provocatieproef hiermede
toch negatief verliep. Wel trad in alle gevallen spontane genezing
op alleen door opname in het ziekenhuis en wel tijdens een diëet,
waarmede thuis geen genezing kon worden bereikt. Provocatie-
proeven thuis waren hier aangewezen, echter in vele gevallen
practisch te moeilijk uitvoerbaar.
Prurigo chronicus.
Bij twee van 4 gevallen van prurigo chronicus (Hebrae?) kon
met een eigen huisstof-extract een zwak-positieve intracutane
reactie worden opgewekt, zonder dat uit het huisstof gekweekte
schimmels hiervoor aansprakelijk bleken. Opname in de allergeen-
vrije kamer was niet noodzakelijk, omdat alle 4 patiënten spontaan
genazen door verblijf op de zaal. Een 5e geval van chronische
prurigo verbeterde opvallend na vermijden van enkele voedings-
middelen, door een eliminatie-diëet in de allergeen-vrije kamer
opgespoord.
Eczema in prurigo.
Onder de ziektebeelden, waar eczeem- en prurigo-elementen
naast elkaar voorkwamen, heeft het allergisch onderzoek eveneens
een scheiding in verschillende vormen teweeggebracht, waardoor
het klinisch onderscheid geaccentueerd werd. Die vormen, waar
de huidafwijkingen gelocaliseerd waren op de plaatsen van het
eczematoid van Rost, vertoonden ook de daarbij behoorende
polyvalente vasculaire overgevoeligheid der huid.
Bij de andere door ons onderzochte vorm, welks localisatie over-
eenkwam met de prurigo solaris, ontbrak dit verschijnsel bij alle
patiënten. De invloed van het zonlicht werd, hoewel door positieve
provocatie-proeven bij een patiënt (No. 91) waarschijnlijk te
achten, niet nader onderzocht.
Tenslotte bleek bij de enkele patiënten (No. 96—98), wier
huidbeeld noch met het ééne, noch met het andere type overeen-
kwam, toch een polyvalente vasculaire overgevoeligheid en zelfs
allergie te bestaan, zoodat voortzetten van het allergisch onderzoek
ook bij deze groep van huidziekten aangewezen blijft.
SUMMARY.
With Doerr's criteria of allergy to guide us and by means of four tests
(percutaneous, intracutaneous, diet and treatment in the allergen-free-room) it has
been investigated how far urticaria, eczema and prurigo can be regarded as
allergic manifestations.
By a simple modification of the PRAUSNITZ-KuSTNER's method of passive
transfer, seemingly absent reagines could in some cases be demonstrated.
Urticaria. In only one of the four cases, in which anamnestic data were of no
help, a food-allergen could be demonstrated by an intercutaneous test.
Eczema. A. Percutaneous tests were of great practical value in finding the
offending substance in contact-eczema, which in most cases resulted from profes-
sional sensitisation (idiosyncratic eczema in bakers, bricklayers, painters, gardeners).
Between polyvalent epidermal idiosyncrasy and the prognosis of an eczema, no
regular connection could be established.
B.nbsp;Eczematoid of RoST (neurodermitis of disseminated type). Percutaneous
tests were of no value, whereas by means of the other tests the offending food-
allergen or air-allergen could be traced sometimes; in all other cases polyvalent
vascular skin-hypersensitiveness was demonstrated.
C.nbsp;Infantile eczema could never be influenced by oral provocation with egg-
white or milk, when an adequate skin-hypersensitiveness was present.
Eczema in prurigo. Diseases, characterised both by eczema- and prurigo-
elements, have been shown to have a different pathogenesis. Those with localisa-
tion and progress of eczematoid also showed polyvalent hypersensitiveness. In
those with localisation of prurigo solaris, this hypersensitiveness was always
absent. The aetiology of the latter group remained unknown, though light has a
certain influence.
Prurigo. All patients with strophulus and prurigo chronicus (HeBRA) lost
their skin-eruption by entrance into the hospital, although with the customary
tests the cause could not be found. For diagnostic purposes in a hospital, installa-
tion of a room as much as possible free from allergen is advisable ; at home
therapeutic results can be expected of simpler constructions.
ZUSAMMENFASSUNG.
An Hand der Kriteria von DOERR in Bezug auf den Begriff Allergie und mit
Hilfe von 4 Untersuchungsmethoden (percutane, intracutane Reaktionen, Diät-
probe, Aufenthalt in der allergenfreien Kammer), wurde nachgeforscht in wieweit
Urticaria, Ekzem und Prurigo als allergische Erscheinungen aufzufassen sind.
Bei der Untersuchung nach der passiven Übertragbarkeit nach PRAUSNITZ-
KÜSTNER, konnte durch eine einfache Modifikation ein besseres Resultat erzielt
werden, in Fällen wo Reaginen anscheinend nicht vorhanden waren.
Urticaria. Von den Fällen, bei denen die Anamnese keine Lösung ergab,
konnte bloss ein einziges Mal mit einer intracutanen Reaktion das Allergen
ermittelt werden.
Ekzem. A. Percutane Reaktionen erwiesen sich von grossem Wert, zum
Erforschen der Ursache von Ekzemen, durch Kontakt-Sensibilisierung, meistens
im Beruf entstanden (idiosynkrasisches Ekzem bei Anstreichern, Bäckern, Maurern,
Blumisten). Das Vorhandensein einer polyvalenten epidermalen Idiosynkrasie
hatte auf die Prognose des Ekzems keinen regelmässigen Einfluss.
B.nbsp;Ekzematoid von rost. Bei dieser durch Lokalisation und Verlauf deuthch
gekennzeichnete Hautkrankheit, hatten percutane Reaktionen keinen Wert, konnte
ab und zu mittels der andern Methoden das Allergen (Nahrungsmittel, Haus- und
Luftallergen) angegeben werden, in allen Fällen immer eine polyvalente, vasculäre
Überempfindlichkeit nachgewiesen werden.
C.nbsp;Das Ekzem bei Kindern konnte durch orale Provokation mit Eiweiss oder
Milch niemals beeinflusst werden, wenn eine Überempfindlichkeit der Haut für
jene Stoffe vorhanden war.
Ekzema in Prurigo. Die Aetiologie der Krankheiten, gekennzeichnet durch das
gleichzeitig Auftreten von Ekzem- imd Prurigo-Elementen stellte sich verschieden
heraus. Diejenigen mit der Lokalisation des Ekzematoids beruhten auf der hinzu-
gehörenden polyvalenten Überempfindlichkeit, bei denjenigen mit der Lokalisation
der Prurigo solaris fehlte diese Überempfindlichkeit immer und blieb die Aetiologie
unbekannt.
Prurigo. Obgleich alle Patienten mit Scrophulus und Prurigo chronicus Hebrae
im Krankenhaus spontan genasen, konnte die wahre Art des Allergens nicht
angegeben werden.
Zu diagnostischen Zwecken ist die Einrichtung in einem Krankenhaus einer
möglichst vollkommen allergenfreien Kammer rationell, therapeutische Resultate
sind im Hause des Patienten von einfachem Anlagen zu erwarten.
RÉSUMÉ.
D'après les critères de DOERR concernant ce qu'il faut entendre par allergie
et à l'aide de quatre méthodes d'examen (épidermo- et intradermo-réactions, régime
alimentaire, séjour dans une chambre à l'air purifié), plusieurs cas d'urticaire,
d'eczéma et de prurigo ont été examinés sur leur caractère allergique. Lors de
l'examen, nécessaire à ce sujet, sur la transmissibilité passive (d'après PRAUSNITZ-
KÜSTNER), une simple modification a démontré parfois des réagines en apparence
absentes.
Urticaire. Dans les cas où l'anamnèse ne menait pas à la cause, il était
rare de la trouver par les méthodes susnommées.
Eczéma. A. Les épidermo réactions se sont trouvées être d'une grande valeur
diagnostique pour indiquer la substance nocive d'un eczéma, causé par sensibilisa-
tion externe, le plus souvent professionelle (eczéma idiosyncrasique chez les
peintres, les boulangers, les maçons, les fleuristes etc.). Il n'existait aucune relation
régulière entre l'idiosyncrasie épidermique et le progrès de l'eczéma.
B.nbsp;Eczématoide de ROST. (Névrodermite diffusa à forme objective eczémato-
lichienne de BROCQ) . Les épidermoréactions n'ont donné aucun résultat ; en
appliquant d'autres méthodes, par contre, on trouve parfois l'allergine dans la
nourriture ou dans les impuretés de l'air, et invariablement une hypersensibilité
polyvalente vasculaire.
C.nbsp;L'eczéma chez les enfants ne subissait jamais l'influence d'une ingestion de
blanc d'oeuf ou de lait en cas de hypersensibilité cutanée à l'égard de ces aliments.
Eczéma in prurigo. La pathogénie des maladies caractérisées par l'existence
et d'éléments eczématique et de prurigo s'est trouvée être différente : celles avec
localisation de l'eczématoide reposent sur l'hypersensibilité polyvalente vasculaire,
ce qui manque toujours dans les cas avec localisation de prurigo solaire. L'étiologie
des dernières est demeurée inconnue malgré une certaine influence de la lumière.
Prurigo. Tous les malades avec strophulus ou prurigo chronique (HeBRA)
guérissaient spontanément pendant le séjour à l'hôpital sans qu'on trouvât la
vraie cause de la maladie.
Dans les buts diagnostiques, l'installation à l'hôpital d'ime chambre à l'air
purifié autant que possible s'impose, tandisqu'à domicile une chambre plus simple
peut donner également des résultats thérapeutiques.
LITERATUUR.
L Adelsberger, L. : Der Wert des „Testensquot;. Deutsch, med. Woch. 1933,
I, p. 927.
2.nbsp;Adelsberger, L. : Die Bedeutung der Eiklarreaktion für die Beurteilung
des Eczema infantum. Dermat. Woch. 45, p. 1300 (1932).
3.nbsp;Adelsberger, L. : Zur Kenntniss des Stauballergens. Zeitschr. für Hyg.
und Infect. Kr. 110, p. 278 (1929) en III, p. 577 (1930).
4.nbsp;Adelsberger, L. : Anaph. und atople. Versuche mit passiver Übertragung.
Zeitschr. für Hyg. und Infect. Krankh. 110, p. 104 (1929).
5.nbsp;Alexander, H. L. and Mac Connell, F. S. : The variability of skin
reactions in allergy. Journ. of Allergy 2, p. 22 (1930).
6.nbsp;Alles, G. A., G. PiNESS and H. Miller: Preparation and stabihty of
food allergen. Journ. of Allergy 5, p. 5 (1934).
6a. AlMKVIST, H. : Mercurielle Dermatosen. Arch, für Derm, und Syph. 141,
p. 342 (1922).
7.nbsp;ApOLANT, T. H. : Die Antipyrinexantheme. Arch, für Derm, und Syph.
46, p. 345 (1898).
8.nbsp;Arthus, M. : Injections répétées de serum de cheval chez le lapin. Compt.
rend, des Scéances de la Soc. de Biol. 55, p. 817 (1903).
9.nbsp;AsHBY, H. : Acute sensitization in infant to cows milk. Amer. Journ. Dis.
of Child. 4, p. 264 (1913).
9a. AsCOLI, M. : Über den Mechanismus der Albuminurie durch Eiereiweiss.
Münch, med. Woch. 49, p. 414 (1902).
10.nbsp;Baagoe, K. : über Säuglings ekzem. Ref. Zentralbl. für Derm, und Syph.
20, p. 52 (1926).
11.nbsp;BALYEAT, R. M., T. R. SteMEN and T. C. Taft: Comparative pollen,
mold, butterfly and moth emanation content of air. Journ. of
Allergy 3, p. 227 (1932).
12.nbsp;BALYEAT, R. M. : Allergic eczema, based on a study of 181 cases.
Journ. of Allergy 1, p. 516 (1930).
13.nbsp;Bamber, G. W. : An inquiry into the causes of infantile eczema and the
relation to Besnier prurigo. Brit. Journ. of Derm, and Syph. 43,
p. 279.
14.nbsp;Bell, S. M. and Z. EriksON : Studies in the transmission of sensitization
from mother to child in human beings. Journ. of Immun. 20, p. 447
(1931).
15.nbsp;Benjamins, C. E. : Dieet voor hooikoortslijders. Ned. Tijdschrift voor
Geneesk. 1933, I, p. 891.
16.nbsp;Berger, W. : Die Hautidiosynkrasie bei Asthmatikern und Nicht-
asthmatikern. Verh. der Deutschen Gesellschafft für innere Medizin.
1928, p. 194.
17.nbsp;Berger, W. und J. F. Lang : Zur Histopathologie der idiosynkrasischen
Entzündungen in der menschlichen Haut. Beitr. zur path. Anat.
1931, p. 94.
18.nbsp;Bernstein, F. und B. Vogt : Zum Nachweis sessiler Antilcörper beim
Elczemlcranlcen. Dermat. Zeitschr. 64, p. 304 en 65, p. 256 (1933).
19.nbsp;Besnier, E : Première note et observations préliminaires pour servir
d'introduction à l'étude des prurigo diathésiques. Ann. de Derm, et
Syph. 1892, p. 634.
20.nbsp;Besnier, E. : Eczéma, eczématisation, eczémas. La pratique dermatologique
2, p. 1 (1902).
21.nbsp;BESREDKA, a. ; De l'anti-anaphylaxie. Le procédé des petits doses et des
injections subintrantes. Ann. de l'Inst. Pasteur. 1910, p. 879.
22.nbsp;BESREDKA, a. et Steinhardt : De l'anaphylaxie et de l'antianaphylaxie
vis à vis du sérum de cheval. Ann. de l'Inst. Pasteur. 2, p. 117,
384 (1907).
23.nbsp;besredka, A: The preventive treatment of anaphylaxis. Journ. Amer.
Med. Ass. 63, p. 965 (1909).
24.nbsp;BESSAU, g. und C. DETERDING : Über spezifische Zellumstimmung.
Zentr. Bl. für Bact. Orig. 106, p. 11 (1928).
25.nbsp;Biberstein, H. und W. Jadassohn : Sofortreaktion bei intracutaner
Serumeinverleibung. Klin. Woch. 1923, I, p. 170.
26.nbsp;Biberstein, H. und F. OSCHINSKY : Über die Ursache der Empfindlich-
keit der menschlichen Haut gegen Tiersera. Arch, für Derm, und
Syph. 142, p. 353 (1923).
27.nbsp;Biberstein, H. : Zur AtroplnüberempfindÜchkeit. Arch, für Derm, und
Syph. 154, p. 555 (1928).
28.nbsp;Biberstein, H : über Hautreaktionen bei Applikation von verschiedenen
Rhusarten. Klin. Woch. 1929, I, p. 99.
29.nbsp;Biberstein, H. : Zur Kenntnis der allergischen dermatosen (Überemp-
findlichkeit gegen Erbsen, Ei und Ziegenantigen). Arch, für Derm,
und Syph. 157, p. 555 (1929).
30.nbsp;Biberstein, H. und H. Fröhlich : Weitere Beiträge zur Kenntnis der
allergischen Dermatosen (Überempfindlichkeit gegen Milch, Eiklar,
Erbsen, Wéizen, Roggenmehl, Multaglut, Ursol, Pyramidon, Pferde-
haar, Katzenhaar, Bettfedern). Arch, für Derm, und Syph. 166,
p. 101 (1932).
31.nbsp;Blackfan, K. D. : Cutaneous reaction from proteins in eczema. Amer.
Journ. of Dis. of Child. 2, p. 441 (1916).
32.nbsp;Bloch, B. : Experimentelle Studie über das Wesen der Jodoform Über-
empfindlichkeit. Zeitschr. Exp. Pathol. 9, p. 509 (1911).
33.nbsp;Bloch, B. ; Pathogenese. Arch, für Derm, und Syph. 145, p. 34. (1923).
34.nbsp;Bloch, B. und A. Steiner—WOURLISCH : Die willkürliche Erzeugung
Primelüberempfindlichkeit beim Menschen und ihre Bedeutung für
das Idiosynkrasieproblem. Arch, für Derm, und Syph. 152, p. 283
(1927).
35.nbsp;Bloch, B. et J. A. G. PRIETRO : A propos d'un cas de l'idiosyncrasie à
l'oeuf. Ann. de Derm, et de Syph. 1929, p. 461.
36.nbsp;Bloch, B. und A. Steiner—WOURLISCH : Die Sensibilisierung des
Meerschweinchens gegen Primeln. Arch, für Derm, und Syph. 162,
p. 349 (1930).
36a. Blumenthal, F. und K. JAFFÉ: Ekzem und Idiosynkrasie. Berlin, 1932.
37.nbsp;BOERNER, f. : A skin reaction to quinine. Journ. Amer. Med. Ass. p. 907
(1917).
38.nbsp;Boss, A. : über einen durch Desensibilisierung geheilten Fall von Fisch-
allergie. Arch, für Derm, und Syph. 162, p. 454 (1930).
39.nbsp;böttner, A. : Experimentelle und klinische Untersuchungen zur Frage
Bluttransfusion (Zitrat Blut) und Anaphylaxie. Deutsch. Med.
Woch. 50, p. 599 (1924).
40.nbsp;Brabant, M. V. G. : Anaphylaxie et idiosyncrasie. Etude d'un cas
subaigu d'intolérance à l'oeuf. Bull, et Mém. de la Soc. méd. d.
Hop. de Paris. 40, p. 1302 (1924).
41.nbsp;Brack, 'W. : über die Haemoklasie und ihre Bedeutung für die Aetiologie
und die Pathogenese der Prurigo. Arch, für Derm, und Syph. 144,
p. 490 (1923).
42.nbsp;Brandt, R. imd J. Konrad : Passive Übertragung einer Kaninchen-
eiweisz-idiosynkrasie mittels der Blasenmethode von Königstein-
Urbach. Arch, für Derm, und Syph. 161, p. 485 (1930).
43.nbsp;Bratusch—MARRAIN, A. und O. ChiARI : Beitrag zur Frage der Bedeu-
tung der Eiklar-Überempfindlichkeit in der Genese des Säuglings-
ekzems. Wien. Klin. Woch. 1932, II, p. 1158.
44.nbsp;Brill, E. : Die experimentellen und klinischen Grundlagen zum neu-
ropathischen Typ des Ekzems. Arch, für Derm, und Syph. 150,
p. 529, (1926).
45.nbsp;Brocq, L. : Cliniques dermatologiques. Masson, 1927, p. 340.
46.nbsp;Brocq, L. : Nouvelles notes cliniques sur les hchenifications et les
névrodermites. Ann. de Derm, et Syph. 1896 p. 779 en p. 924.
47.nbsp;Brown, G. T. : Sensitization to fungi. Joum. of Allergy. 3, p. 523 (1932).
48.nbsp;Brown, G. A. : The perennial treatment of seasonal hayfever. Journ. of
Allergy 3, p. 113 (1932).
49.nbsp;Bruck, C. : Experimentelle Beiträge zur Aetiologie und Pathogenese der
Urticaria. Arch, für Derm, und Syph. 96, p. 241 (1909).
50.nbsp;Brunner, M. : Active sensitization in human beings. Journ. of Allergy
5, p. 257 (1934).
51.nbsp;Buchard, H. : Beiträge zum Problem des Saüglingsekzems. Dermal.
Zeitschr. 69, p. 92 en 149 (1934).
52.nbsp;Carey, T. M. and L. N. Gay: Skin reaction in infants. Joum. of
Allergy 5, p. 488 (1934).
53.nbsp;CEDERBERG, a. : Durch Ascaridiasis hervorgerufene Prurigo Hebrae-
ähnliche Dermatose. Arch, für Derm, und Syph. 150, p. 393 (1926).
54.nbsp;Chen, F. K. : Untersuchungen über die Beziehungen zwischen urticariellen
Effect adrenalinähnlicher Substanzen zu ihren pharmacologischen
und chemischen Eigenschaften. Arch, für Derm, und Syph. 158,
p. 494 (1929).
55.nbsp;Civatte, A. : Prurigos et grattage. Ann. de Derm, et Syph. 1926, p. 142.
56.nbsp;Chargin : Allergie dermatitis. Archs of Derm, and Syph. 18, p. 152
(1928).
-ocr page 213-56a. Coca, A. F.: Hypersensitiveness: anaphylaxis and allergy. Journ. of
Immun 5, p. 363 (1920).
57.nbsp;Coca, A. F.: The preparation of fluid extracts and solutions for use in
diagnosis and treatment of the allergies. Journ. of Immun. 7, p. 163
(1922).
58.nbsp;Coca, A. F.: über die Beziehungen der Atopie (Asthma, Heufiebergruppe)
zur Anaphylaxie. Zeitschr. für Immün. forsch. 88, p. 515 (1928).
59.nbsp;CoCA, A. F. and E. F. GROVE : A study of the atopic reagins. Journ. of
Immun. 10, p. 445 (1929).
60.nbsp;cooke, R. A. : Allergy in drug idiosyncrasy. Journ. Amer. Med. Ass. 78,
p. 759 (1910).
61.nbsp;CoOKE, and A. v. d. Veer : Human sensitization. Journ. of Immun. 1,
301 (1916).
62.nbsp;CoOKE, R. A.: The dangers of diagnostic cutaneous tests and therapeutic
injections of allergens. Journ. of Immun. 7, p. 119 (1922).
63.nbsp;Cooke, R. A. and W. C. Spain : A comparative study of antibodies
occurring in anaphylaxis, serum disease and the naturally sensitive
man. Journ. of Immun. 17, p. 259 (1929).
64.nbsp;Cranston Low, R. : The eczema asthma prurigo complex. Brit. Journ. of
Derm, and Syph. 1928.
65.nbsp;Cranston Low, R. : Anaphylaxis and sensitization. Green, Edinburg
(1924).
66.nbsp;curschmann, h. 1 Klinisches und Experimentelles über das anaphylac-
tische Bronchialasthma der Fellfärber. Münch. Med. Woch. 1921,
p. 195.
67.nbsp;Darier, J. : Aetiologie et pathogenic de l'eczema. Congr. Intern, de Derm.
et Syph., VII, Copenhagen 1930, p. 33.
68.nbsp;Davidson, M. T. : Insulin allergy. Journ. of Allergy 6, p. 71 (1935).
69.nbsp;DoeRR, R. : Unterempfindlichkeit und Überempfindlichkeit. Arch, für
Derm, and Syph. 150, p. 509 (1926).
70.nbsp;DOERR, R. : Über Allergie und allergische Hauterkrankungen. Arch, für
Derm, und Syph. 151, p. 7 (1926).
71.nbsp;DOERR, R. : Allergie und Anaphylaxie. Handb. der Pathog. micro org.
Kolle und Wasserman, 1929, II, 2, p. 51.
72.nbsp;donally, H. : The question of the elemination of foreign protein (egg
white) in woman's milk. Journ. of Allergy 1, p. 79 (1929).
73.nbsp;Dubois, R. O., O. M. Schlosz and A. F. Anderson : The development
of cutaneous hypersensitiveness following the intestinal absorption
of antigenic protein. Proc. of Soc. f. exp. Biol, and Med. 23, p. 176
(1926).
74.nbsp;dujardin : Anaphylaxie en dermatologie. Acta Dermat. Vener. 7,
p. 292 (1926).
75.nbsp;Duke, W. W. : Urticaria caused specifically by the action of physical
agents. Journ. Amer. Med. Ass. 83, p. 3 (1924).
76.nbsp;Duke, W. W. : Asperine allergy. Journ. of Allergy 4, p. 426 (1933).
77.nbsp;Dunbar : Aetiologie und spezifischen Therapie des Heufiebers. Berl.
Klin. Woch. 42, p. 797 (1905).
-ocr page 214-78.nbsp;Ebbecke, U. ; über Gewebsreizung und Gefässreaction. Arch, für die ges.
Physiol. 199, p. 197 (1923).
79.nbsp;Ensbrunner, G. : Theoretische Voraussetzungen und Beiträge zur Tech-
niek der Salvarsan-Hautprüfungen. Arch, für Derm, und Syph. 168,
p. 356 (1933).
80.nbsp;Ensbrunner, G. : Gelungener Prausnitz-Küstner-Versuch bei experimentell
Sensibilisierten. Arch, für Derm, und Syph. 168, p. 370 (1933).
81.nbsp;Ensbrunner, G. : Beiträge zur Frage der Antikörperbildung und Nach-
weis sessiler Antikörper. Arch, für Derm, und Syph. 169, p. 364
(1934).
82.nbsp;Ehrmann, S. : über den Zusammenhang von Pruritus, Dermographismus
und Dermatitis lichenoides pruriens, Ekzema nummuläre, sowie der
Lichtsensibilisierung der Haut mit visceralen und gastro-intestinalen
Störungen. Dermat. Zeitschr. 25, p. 283 (1918).
83.nbsp;Fasal, P. : Kanincheneiwelszüberempfindlichkeit bei einer Luetikerin
infolge Sensibilisierung durch vorangegangene Luotestkur. Arch.
165, p. 192 (1932).
84.nbsp;FASAL, P. : Zur Frage der Ätiologie, Therapie und Prophylaxe der
Hautschädigungen durch Salvarsan. Dermat. Zeitschr. 68, p. 1
(1934).
85.nbsp;Fellner, M. : Experimentelle Beiträge zum Nachweis des cellulären Sitzes
der Idiosynkrasie (Veramon und Coffetylin). Klin. Woch. 1933, I,
p. 540.
86.nbsp;Fink, A. I. and L. N. Gay : Critical review of 170 cases of urticaria and
angineurotic oedema, followed for a period from two to ten years.
Journ. of Allergy 5, p. 615 (1934).
87.nbsp;Frankel, E. und E. Levy : Erfahrungen mit Filterapparaturen bei aller-
gischen Erkrankungen. Klin. Woch. 1928, II, p. 2292.
88.nbsp;FiGLEY, K. D. and H. J. Pankhurst : Silk sensitivity. Journ. of Allergy 5,
p. 60 (1934).
89.nbsp;Frei, W., R. L. Mayer und H. Halle: Konzentrationstabellen für
Ekzemproben. Dermat. Woch. 91, p. 1111 (1930).
90.nbsp;Frei, W., über wülkürUche Sensibilisierung gegen chemisch definierten
Substanzen. Untersuchungen mit neosalvarsan am Menschen. Klin.
Woch. 1928, I, p. 539.
91.nbsp;Frei, W. und R. L. Mayer : Versuch einer chemischen Analyse der Haut
Überempfindlichkeit nach Salvarsan dermatitiden. Arch, für Derm,
und Syph. 153, p. 606 (1927).
92.nbsp;FuHS, H. und G. Riehl : über familiaire Salvarsanidiosynkrasie und ihre
gelungene passive Übertragung. Arch, für Derm, und Syph. 154,
p. 88 (1928).
93.nbsp;FuhS, H. : Besteht eine pathogenetische Beziehung zwischen Strophulus
und Prurigo Hebrae. Dermat. Woch. 100, p. 390 (1935).
94.nbsp;Fülleborn, F. und W. Kikuth : über die Allergie des Menschen gegen-
über Ascaris. Klin. Woch. 1929, II, p. 1988.
95.nbsp;Gans, O. : Histologie der Hautkrankheiten. Bnd. I (J. springer, Berlin,
1925).
-ocr page 215-96.nbsp;Gardner Hopkins, J. and B. Kesten: Specific sensitivity in eczema.
VII Intern. Congres de Derm, et de Syph., Copenhague, p. 602
(1930).
97.nbsp;Gardner Hopkins, J. : Food eczema. Archs. of Derm, and Syph. 24,
p. 494 (1931).
98.nbsp;Geiger, R. : Unspezifische Desensibilisierungsversuche an Elczematilcern
mit Terpentinöl auf percutanem Wege. Arch, für Derm, und Syph.
158, p. 76 (1929).
99.nbsp;Gougerot et Poulain : Eczéma au formol, sensibllatlon, cuti reaction
positive. Bull, de la Soc. Franc, de Derm, et Syph. 38, p. 1472
(1931).
100.nbsp;Gougerot, M. H., Barthélémy et Puhry : Dermltlte artificielle eczema-
teuse medicamenteuse sensibilisation à l'oxyde jaune de mercure par
voie épidermique superficielle, absence de réaction à la cuti et à
l'intradermo-réaction. Bull, de la Soc. fr. de Derm, et de Syph. 36,
p. 441 (1929).
101.nbsp;de Graaf, J. : Onderzoekingen over de locale passieve pollenoverge-
voeligheid. Diss. Groningen (1933).
102.nbsp;Grenet, H. et R. Clément : Eczema et prurit par anaphylaxie à la
farine. Désensibilisation. Bull, et Mém. de la Soc. Med. des Hop.
de Paris 1923, p. 814.
103.nbsp;Gordon, H.: Observation on lichen urticatus. Lancet. 1933, II, p. 126.
104.nbsp;GRÜTZ, O. : Klinischer und experimenteller Beitrag zur Fischidiosynkrasie
und ihrer Heilung durch Desensibilisierung. Arch, für Derm, und
Syph. 154, p. 532 (1928).
105.nbsp;Gutmann, M. J. : Allergische Erscheinungen durch Genuszmittel und
deren Beseitigung. Deutsch, med. Woch. 1933, II, p. 1281 und
IL 1429.
106.nbsp;GYORGY, P. G., E. MORO und E. WiTEBSKY : Eiklar Überempfindlichkeit
bei eczema infantum. Klin. Woch. 1930, I, p. 1012.
107.nbsp;Gyorgy, P. G., E. Moro und E. WitebskY: Weitere Beiträge über
trophallergische Hautüberempfindlichkeit in frühen Kindesalter. Klin.
Woch. 1930, II, p. 1435.
108.nbsp;Gyorgy, P. G., E. Moro und E. WitebSKY : Milchantikörper im Serum
von Saüglingen. Klin. Woch. 1931, L p. 821.
109.nbsp;Gyorgy, P. G., E. Moro und E. Witebsky : Weitere Erfahrungen über
Trophallergie beim Eczema infantum. Klin. Woch. 1932, II, p. 1172.
110.nbsp;Hajos, B. und P. Mohrmann : Spargelidiosynkrasie. Klin. Woch. 1929,
II, p. 2024.
111.nbsp;Hajos, B. : Bericht über Desensibilisierungsversuche bei berufliche Er-
krankungen der Haut. Dermat. Woch. 91, p. 1340 (1930).
112.nbsp;Hallam, R. : Further observations on the aetiology of popular urticaria
(lichen urticatus). Brit. Journ. of Dermat. 44, p. 117 (1932).
113.nbsp;Hansen, K. : Das Heufieber oder die Pollenallergie. Montana-Leipzig
(1926).
114.nbsp;Hansen, K. : über Schimmelpilzasthma. Verb, der Deutsch. Ges. für innere
Medizin (1928), p. 204.
-ocr page 216-115.nbsp;HARKAVY, j. : Skin reactions to tobacco antigen in smokers and non
smokers. Journ. of Allergy 5, p. 131 (1934).
116.nbsp;Hare, R. : An experimental investigation into the vascular reactions of the
susceptible skin to protein. Heart p. 227 (1926), gecit. n. LEWIS.
117.nbsp;HAZEN : Allergic dermatoses. Archs. of Derm, and Syph. 18, p. 121 (1928).
118.nbsp;Haxthausen, H. : Experimentelle cutane Überempfindlichkeit gegen
Sublimat. Arch, für Derm, und Syph. 170, p. 378 (1934).
119.nbsp;Haxthausen, H.: Untersuchungen über Cutan-reaktionen bei Haut
Krankheiten. Arch, für Derm, und Syph. 151, p. 85 (1926).
120.nbsp;Haxthausen, H. : Le prurigo de Besnier. Ann. de Derm, et Syph. 6,
p. 313 (1925).
120a. Hebra, F. von : Die Krankhaften Veränderungen der Haut. Braunschweig,
1884.
121.nbsp;Hecht, A. F.: Die Haut als Testobject. Wien. Med. Wochenschr. 1928,
II, p. 1549.
122.nbsp;Hecht, A. F. : Die pharmakodynamische Kutanreaktion. Wien. Kl. Woch.
1920, Nquot;. 39.
123.nbsp;Hiohman, W. J. and J. C. michael : Protein sensitization in skin diseases
Archs. of Derm, and Syph. 2, p. 544 (1920).
124.nbsp;HoffeRT, e. : Über fixes Quecksilber-Exanthem und durch Hautspannung
bedingte Quecksilber Überempfindlichkeit. Arch, für Derm, imd
Syph. 147, p. 135 (1924).
125.nbsp;Hopkins, J. G., J. Waters and B. Kesten : Elimination diets as an aid
in the diagnosis and treatment of eczema. Joum. of Allergy 2, p. 239
(1931).
126.nbsp;Hübschmann, K. : Au sujet de la production d'exanthème fixe par l'ad-
ministration de mercure. Acta Derm. Vener. 4. p. 300 (1923).
127.nbsp;Jacquet, L. : Sur la pathogénie de la lésion cutanée dans quelques
dermatoses vasomotrices. Ann. de Derm, et Syph. 1890, p. 4877.
128.nbsp;JeANNERET, R. ; Urticaire à l'insuline. Rev. Med. de la Suisse Rom. 49,
p. 99 (1929).
129.nbsp;jaeger, H. : De la nature de l'eczéma. Ann. de Derm, et Syph. 1923, p. 10.
130.nbsp;Jadassohn, J. : Aetiologie und Pathogenese des Ekzems. Congres. Intern.
de Derm, et de Syph. VIT. Copenhague, p. 64 (1930).
131.nbsp;Jadassohn, J. : Toxicodermien. Deutsche Klinik 1902.
132.nbsp;Jadassohn, J. : Arzneiexantheme. Verband. Deutsch. Derm. Gesellschaft.
5e Congres (1896), p. 109.
133.nbsp;Jadassohn, J. : Sensibilisierung und Desensibilisierung. Klin. Woch. 1923,
p. 1680 und p. 1734.
134.nbsp;Jadassohn, J. : Diskussion zur BLOCH's „Pathogenesequot;. Arch, für Derm.
und Syph. 145, p. 153 (1924).
135.nbsp;Jadassohn, J. : Odolekzem. Verband, deutsche Naturforscher, ref. Ztrbl.
für Haut u. Gesch. Kr. 7, p. 158 (1923).
136.nbsp;Jadassohn, W. : Beiträge zum Idlosyncrasieproblem. Klin. Woch. 5,
p. 1957 (1926).
137.nbsp;Jadassohn, W. und M. Zaruski : Idiosynkrasie gegen Kamillen. Schweiz.
med. Woch. 57, p. 868 (1927).
-ocr page 217-138.nbsp;Jadassohn, W. : Experimentelle Untersuchungen bei einem Fall von
Idiosynkrasie gegen Hühnerei. Klin. Woch. 1927, I, p. 467.
139.nbsp;Jadassohn, W. und F. ScHAAF: über die Häufigkeit des Vorkommens
von Nickelekzeemen. Arch, für Derm, und Syph! 157, p. 572 (1929).
140.nbsp;Jadassohn, W. : Allergiestudien bei der Askaridenidiosynkrasie. Arch, für
Derm, und Syph. 156, p. 690 (1928).
141.nbsp;Jadassohn, W. : Eoslnophylle und urticarlelle Quaddel. Arch, für Derm.
und Syph. 166, p. 458 (1932).
142.nbsp;Jadassohn, W. und F. SCHAAF: Zur Propeptan Therapie nach Luithlen-
Urbach. Arch, für Derm, und Syph. 169, p. 354 (1934).
143.nbsp;JAUSION, MOROV et AleNSON : Les intradermo-réactions iradiées. Bull, de
la Soc. fr. de Derm, et Syph. 42, p. 118 (1935).
144.nbsp;JauSION, LenÈGRE et Vendel : Le rôle de la désensibilisation dans les
eczémas et sa preuve thérapeutique. Bull, de la Soc. franc, de Derm,
et Syph. 35, p. 164 (1931).
145.nbsp;Joltrain, E. : Les Urticaires (G. Doin), Paris 1930.
146.nbsp;Joltrain et R. BÉNARD : Un cas d'asthme d'origine emotive. Emotion et
choc hémoclasique. Soc. méd. d. Hop. de Paris, p. 1155 (1926).
147.nbsp;de jong, O. and C. B. ManCH : A suggested aetiology of Bakers Derma-
titis. Lancet 1923, I, p. 894.
148.nbsp;JÜLG, E. : 1st es berechtigt das Rostsche „spätexsudative Ekzematoidquot;
aus der Gruppe der Ekzeme auszusondern. Dermat. Woch. 99, p. 979
en 1005 (1934).
149.nbsp;ISHIGAMA, J. : Immunological studies of protein and its decomposition
products. Acta Dermat. Kyoto. 1931, p. 103. Ztrbl. für Haut. u.
Gesch. Kr. 46, p. 27 (1933).
150.nbsp;Kämmerer, H. : Die allergische Krankheiten. Kongr.ber. in Zeitsch. Hals-,
Nasen- und Ohrenkr. 20, p. 38 (1928).
151.nbsp;Kämmerer, A. und W. HAARMANN : Zur Frage allergenfreier Kammern
Münch. Med. Woch. 9, p. 393 (1928).
152.nbsp;Keller, Ph. : Beitrag zu den Beziehungen von Asthma und Ekzem. Arch.
für Derm, und Syph. 148, p. 82 (1925).
153.nbsp;Keller, Ph. : über enterale Resorbtion. Klin. Woch. 1932, I, p. 855.
154.nbsp;Kerl : Besteht eine pathogenetische Beziehung zwischen Strophulus und
prurigo Hebrae. Dermat. Woch. 100, p. 391 (1935).
155.nbsp;Kl AUDER, J. V.: Hypersensitiveness to local contact with arsphenamine
producing chronic eczematoid dermatitis and asthma. Archs. of
Derm, und Syph. 5, p. 486.
156.nbsp;Klausner, E. : Arzneiexantheme als Ausdruck von Idiosynkrasie und
Anaphylaxie. Münch. Med. Woch. 1910, p. 1451 en 1983.
157.nbsp;Klausner, E. : Besteht eine pathogenetische Beziehung zwischen Strophu-
lus und Prurigo Hebrae. Dermat. Woch. 100, p. 392 (1935).
158.nbsp;Kline, B. S., M. B. Cohen and J. A. Rudolf : Histologie changes in
allergic and non allergie wheals. Journ. of Allergy 3, p. 530 (1932).
159.nbsp;KlOPFSTOCK, A. und G. E. Selters: über chemospezifische Antigene.
Zeitschr. für Immün. forsch. 55, p. 118, 450 (1928).
-ocr page 218-161.nbsp;Konrad, J. : über Sensibilisierung durch Orthoform. Arch, für Derm, und
Syph. 165, p. 766 (1932).
162.nbsp;kreibich, C. : Aetiologie und Pathogenese. Arch, für Derm, und Syph.
145, p. 1 (1923).
163.nbsp;KreibiCH, C. : In Handbuch der Haut und Geschl. Krankh. herausgeg.
von JADASSOHN. 1929.
164.nbsp;Kreibich, C. : Prurigoekzem. Dermat. Woch. 94, p. 849 (1932).
165.nbsp;Kremer, W. : De resultaten der behandeling van asthmabronchiale in
allergeenvrije kamers. Diss. Leiden (1925).
169.nbsp;Kremer, W. : Een geval van overgevoeligheid tegen pulvis corticis radicis
ipecacuanha. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1933, I, p. 43.
170.nbsp;Küster, F.: Die allergenfrele Kammer, ihre Bau und ihre hygienische
Bewertung. Zeitschr. Physik. Ther. 35, p. 301 (1928).
171.nbsp;Kyrle, J. : Zur Frage der Arzneiüberempfindlichkeit. Arch, für Derm.
und Syph. 113, p. 541 (1912).
172.nbsp;Lambert, AuCEL et BOUIN : Skeptophylaxie. Compt. rendu des Scéances
de la Soc. et Biol. 61, p. 350 (1911).
173.nbsp;Landsteiner, K. und H. Lampel : über Antigeneigenschaften von
azoproteinen X. Zeitschr. für Immün. forsch. 26, p. 293 (1917).
174.nbsp;Larsen, N. p., R. Paddock and H. L. Alexander : Bronchial asthma
and allied conditions. Journ. of Immun. 7, p. 81 (1922).
175.nbsp;v. Leeuwen, Th. M. : Over dauwworm. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1933, III,
p. 3644.
176.nbsp;v. Leeuwen, Th. M. : Algemeene dermatologische diagnostiek. Naeff,
Den Haag 1934.
177.nbsp;Lehmann, W. : Eine neue methode der passiven Übertragung einer Über-
empfindlichkeit auf Meerschweinchen. Arch, für Derm, und Syph.
167, p. 634 (1933).
178.nbsp;Lehner, E. und E. Rajka : Übertragung der Überempfindlichkeit der
menschlichen Haut auf des Kaninchen Ohr. Zeitschr. f. d. Ges.
Exper. Med. 53, p. 855 (1927).
179.nbsp;Lehner, E. und E. Rajka : Allergieerscheinungen der Haut. Marhold Halle
a. S. (1927).
180.nbsp;Lehner, E. und E. Rajka : über die passive Übertragung der Reagine und
Dereagine in Hautallergiefallen. Krankheitsforschung 8, p. 85 (1930).
181.nbsp;Lehner, E. und E. Rajka : Künstliche Sensibilisierung und Desensibili-
sierung der menschlichen Haut unter Vermittlung von Schlepper-
substanzen. Zeitschr. für Exp. Mediz. 71, p. 123 (1930).
182.nbsp;Leopold, S. S. and C. S. : Bronchial asthma ; a study under controlled
condition of environment, temperature and humidity. Journ. Amer.
Med. Ass. 84, p. 731 (1925).
183.nbsp;LesnÉ et Dreyfus : L'Anaphylaxie alimentaire. Ann. de Méd. et de Chir.
16, p. 1022 (1912).
184.nbsp;Levine, P. and F. A. CoCA : A quantitative study of the atopic reagine
in hayfever. The relation of skin sensibility to reagine content of
serum. Journ. of Immun. 11, p. 435 (1926).
185.nbsp;Lewandowsky, F.: über Ekzemprobleme. Korr.bl. für Schweiz. Ärzte
1918, NO. 2.
186.nbsp;Lewis, Th. : The blood vessels of the human skin and their responses.
(Shaw and Sons 1927).
187.nbsp;Lichtenstein, M. R. : The preservation of reagin in dried serum. Journ.
of Allergy 4, p. 239 (1933).
188.nbsp;LOMHOLT : Besteht eine pathogenetische Beziehung zwischen Strophulus
und Prurigo Hebrae. Dermat. Woch. 100, p. 393 (1935).
189.nbsp;Lord, L. W. : Cutaneous sensitization to wool. Archs of Derm, and Syph.
26, p. 707 (1932).
190.nbsp;LuITHLEN, F.: Überempfindlichkeit und Ernährungstherapie. Wien. Klin.
Woch. 76, p. 907 (1926).
191.nbsp;Lutz, H. : Besteht eine pathogenetische Beziehung zwischen Strophulus
und Prurigo Hebrae. Dermat. Woch. 100, p. 393 (1935).
192.nbsp;Mac CORMAC, A. : A case of eczema and asthma. Proc. Roy. Soc. of
med. 15, p. 15 (1922).
193.nbsp;Malinowsky, F.: De l'eczéma. Acta Derm. 'Vener. 15, p. 472 (1934).
194.nbsp;Markin, L. E. : Report of 100 cases of local passive transfer of hyper-
sensitiveness. Journ. of Allergy 2, p. 285 (1931).
195.nbsp;Mayer, R. L. ; Asthma und Ekzem bei den Pelzarbeitern. Arch, für Derm.
und Syph. 158, p. 734 (1929).
196.nbsp;Mayer, R. L. : Die Ursolldlosynkrasle des Meerschweinchens. Arch, für
Derm, und Syph. 163, p. 223 (1931).
197.nbsp;Mayer, R. L. und M. B. Sulzberger : Zur Frage der jahreszeitlichen
Schwankungen der Krankheiten. Der Einflusz der Kost auf experi-
mentelle Sensibilisierungen. Arch, für Derm, und Syph. 163, p. 245
(1931).
197a. Moro, E. : Übererregbarkeit des vegetativen Nervensystems im Frühjahr
und Ekzemtot. Münch. Med. Woch. 67, p. 657 (1920).
1976. Mühlpfordt, H. : Zur Ursache des Ekzems der Bäcker. Derm. Woch.
80, p. 708 (1925).
198.nbsp;Mühlmann, I. und A. AkOBJAN : Experimenteller Beitrag zur Aetiologie
der prurigo aestivalis. Arch, für Derm, und Syph. 159, p. 318 (1930).
199.nbsp;Müller, A. : SenslbiHsierungsversuche mit Ursol. Dermat. Zeitschr. 61,
p. 240 (1931).
200.nbsp;Murphy, A. and H. M. COBE ; Histamini, the reactive substance in human
dander. Journ. of Allergy 3, p. 161 (1932).
201.nbsp;Mummery, N. M. : Bakers' dermatitis. Lancet 1925, II, p. 647.
202.nbsp;Murphy, J. A., J. T. Beardwood and M. M. Miller : Report of insulin
sensitivity with attempt of transfer. Journ. of Allergy 5, p. 606
(1934).
203.nbsp;Naegeli, O. und F. de Quervain und W. Stalder: Nachweis des
cellulären Sitzes der Allergie beim fixen Antipyrin-exanthem. (Auto-
transplantation, 'Versuch in vitro). Klin. Woch. 1930, I, p. 924.
204.nbsp;Naegeli, O. ; Einige bemerkungen über in vitro-experimente bei Haut-
Überempfindlichkeit. Klin. Woch. 1932, I, p. 853.
-ocr page 220-205.nbsp;Nathan, E., A. Münk und H. Grundmann : über experimentelle Sensibi-
lisierungs- und Allergieerscheinungen der Haut gegenüber Myosal-
varsan. Klin. Woch. 1929, II, p. 714.
206.nbsp;Nestler, A. : Hautreizende Primeln. Berlin 1904.
206a. Nikolsky, p.: Gecit. naar brill (Nquot;. 44).
207.nbsp;Obermayer, F. und E. P. Pick : über die chemischen Grundlagen der
Arteigenschaften der Eiweisskörper. Wien. Klin. Woch. 1906, p. 327.
208.nbsp;O'Brien, D. P. : The antigenic Properties of Extracts of Horse Dander.
Joum. of Immun. 11, p. 253 en 271 (1926).
209.nbsp;O'KeeFE, E. S. and F. M. RACKEMANN : Eczema : its relation to allergy.
Journ. Amer. Med. Ass. 92, p. 883 (1929).
210.nbsp;O'Keefe, E. S. : Protein sensitivity in children with negative cutaneous
reactions. Journ. Amer. Med. Ass. 80, p. 1120 (1923).
211.nbsp;O'Keefe, E. S. : The relation of food to infantile eczema. Boston Med.
and Surg. Journ. 183, p. 589 (1920).
212.nbsp;Oppenheim, M. : Beitrag zur Kenntnis des Berufsekzems. Congr. Intern.
de Dermat et Syph., VII. Copenhague, p. 312 (1930).
212a. Paqniez, P. et P. VALLERY Radot : Anaphylaxie et antianaphylaxie
alimentaire. Presse Medic. 24, p. 529 (1916).
213.nbsp;Paqniez, P. et L. CoSTE : Urticaire géante par ingestion de pain. Soc.
méd. d. Hop. de Paris, p. 1368 (1924).
quot;214. Paqniez, P., P. Vallery Radot et J. Hagenau : Succession de crises
d'urticaire, d'asthme et de grande anaphylaxie chez un jeune homme
sensibilisé à l'ovalbumine. Etude clinique et biologique. Bull, de la
Soc. méd. d. Hop. de Paris 37, p. 1077 (1930).
215.nbsp;Parlato, s. J. and G. SwARTHOUT : A study of silk allergen. Journ. of
Allergy 5, p. 505 (1934).
215a. Parson, A. C. : Abstract of report of Bakers' itch. Journ. of Ind. Hyg. 5,
p. 410 (1924).
216.nbsp;Pasteur VALLERY-RadOT : A propos de la méthode de désensibilisation
par des cutiréactions répétées. Bull, et Mem. de la Soc. méd. d. Hop.
de Paris 1923, p. 460.
217.nbsp;Pasteur Vallery-Radot et A. R. BarrieU: Sensibilisation au pain.
Bull, et Mém. de la Soc. Méd. des Hop. de Paris 1923, p. 1364.
218.nbsp;Pasteur Vallery-Radot et P. BlamoutieR: Les cutiréactions dans
l'asthme le coryza spasmodique, le rhume des foins, la migraine,
l'urticaire, l'eczéma. Presse medic. 1925, p. 385.
219.nbsp;Pasteur Vallery-Radot et L. Rouquès : Les phénomènes de choc dans
l'urticaire. Ann. de Derm, et Syph. Série 6, 10, p. 1041 (1929).
220.nbsp;Pasteur Vallery-Radot, G. Mauric et Giroud : Anaphylaxie passive
local. Presse medic. 28, p. 521 (1932).
220a. PeCK, m. s. and G. SalomonSON : Eczema of infancy and childhood
Amer. Joum. Dis. of children 46, p. 1308, 1934.
221.nbsp;Pels : Neurodermitis (sensitization). Archs. of Derm, and Syph. 16, p. 639
(1927).
-ocr page 221-222.nbsp;Perutz, A. und R. Rosner : Zur Frage der Allergie bei Primeldermatitis.
Arch, für Derm, und Syph. 156, p. 509 (1928).
223.nbsp;Perutz, A. : Untersuchungen über die Jodoformdermatitis. Arch, für Derm.
und Syph. 154, p. 207 (1928).
224.nbsp;Perutz, A. : Beiträge zur Klinik, Pathogenese und Therapie der Terpentin-
dermatitis. Arch, für Derm, und Syph. 152, p. 617 (1926).
225.nbsp;Peter, G. : über haematogenes Jodeczem. Dermat. Zeitschr. 26, p. 71
(1918).
226.nbsp;Pick, E. : Zur Kenntnis der Chinin-idiosyncrasie. Dermat. Woch. 78, p. 157
(1924).
227.nbsp;Pick, E. : Zur Kenntnis der Sommerprurigo (Hutchinson). Arch, für Derm.
und Syph. 146, p. 466 (1924).
228.nbsp;Pirquet, C. F. : Allergie. Münch, med. Woch. 1906, II, p. 1457.
229.nbsp;popoff, L. und p. popchristoff : Über die allergischen Reaktionen bei
Salvarsandermatitiden. Dermat. Woch. 96, p. 189 (1933).
230.nbsp;PRAUSNITZ, C. und H. KÜSTNER : Studien über Überempfindlichkeit. Ztrbl.
für Bact. Orig. 86, p. 160 (1921).
231.nbsp;PrOSSER White, R. : The eczemas of bread bakers and confectioners : an
experimental and clinical study. Brit. Journ. of Dermat. 37, p. 163
(1925).
232.nbsp;rackemann, F. M. : Skin tests with foreign proteins in various conditions.
Amer. Journ. Med. Sc. 163, p. 81 (1922).
233.nbsp;Rajka, E. : Formalinüberempfindlichkeit. Zentr. Bl. für Haut und Gesch.
Kr. 16, p. 300 (1925).
234.nbsp;Rajka, F. und K. POOANY : über das verhalten des allergischen und nicht
allergischen Haut auf entzündliche chemisch-physikalische Einwir-
kungen. Arch, für Derm, und Syph. 153, p. 615 (1927).
235.nbsp;Ramirez, M. A. : Horse asthma following blood-transfusion. Journ. Amer.
Med. Ass. 73, p. 984 (1919).
236.nbsp;Ramirez, M. A. : Protein sensitization in eczema. Arch, of Derm, and
Syph. 2, p. 365 (1920).
237.nbsp;RamSDALE, F. and M. WALTZER : On antigens. Journ. of Immun. 14,
p. 207 (1927).
238.nbsp;RATNER, B., H. C. Jackson and H. L. GRUEHL : Transmission of protein
hypersensitiveness from mother to offspring. Journ. of Immun. 14,
p. 291 (1927).
239.nbsp;Ratner, B. and H. L. Gruehl ; Passage of native proteine through the
normal gastrointestinal wall. Journ. of Clin. Invest. 13, p. 517
(1934), ref. Joum. of Allergy 5, p. 630 (1934).
240.nbsp;Raynaud, Montpellier et Lacroix : Erythème scarlatiforme desquamatif
postarsenobenzolique d'origine anaphylactique. Bull, et Mém. de la
Soc. méd. d. Hop. de Paris 1923, p. 992.
240a. Reichel, H. : Die experimentelle Ursolüberempfindlichkeit des Meer-
schweinchens. Zeitschr. für Exp. med. 92, p. 772 (1934).
241.nbsp;ReiSS, f. : Beitrag zur Propeptantherapie der Urticaria und der Aller-
gische Diarrhee. Wien. Klin. Woch. 1931, II, p. 1598.
-ocr page 222-242.nbsp;Richter, W. : über allergische Erkrankungen der Haut unter besonderer
Berücksichtigung der spezifischen Behandlung. Dermat. Woch. 91,
p. 1327 (1930).
243.nbsp;Richter, W. und F. FiNKELSTEIN: über die spezifische Behandlung
allergischer Hauterkrankungen. Dermat. Zeitschr. 62, p. 164 (1931).
244.nbsp;Richet, Ch. et Portier: Comptes rend. d. 1. Soc. de Biol. 1902, p. 110.
244a. Riehl Jr., G. : Zur Frage der allergischen Hauterkrankungen. Arch, für
Derm, und Syph. 157, p. 57 (1929).
245.nbsp;RieCKE : Symptomatologie des Ekzems und Abgrenzung von verwandten
Dermatosen. Arch, für Derm, und Syph. 145, p. 82 (1925).
246.nbsp;Robinson : Eczema. Archs. of Derm, and Syph. 16, p. 638 (1927).
247.nbsp;Rosenbaum, S. : Die Bedeutung der Eiklarreaktion für die Beurteilung
des Ekzema infantum. Derm. Woch. 95, p. 1303 (1932).
248.nbsp;Rosenau, M. and J. F. Anderson : Further studies upon Anaphylaxis.
Bull. 45, Hyg. lab. U. S. Pub. H. S. 1908.
249.nbsp;RÖSSLE, R. : Allergie und Pathergie. Klin. Woch. 1933, I, p. 573.
249a. rössle, r. : gecit. naar doerr. Arch, für Derm, und Syph. 151, p. 7
(1926).
250.nbsp;RoST, G. a. und A. Marchiononi : Asthma-Ekzem, Asthma-Prurigo und
Neurodermitis als allergische Krankheiten. C. Kabitzsch. Leipzig
(1932).
251.nbsp;Rost, G. A. : über das Ekzemproblem. Münch, med. Woch. 1933, I, p. 287.
252.nbsp;Rowe, A. : Housedust in the etiology of bronchial asthma and of hay
fever. Arch, of int. Med. 39, p. 498 (1927).
253.nbsp;Rowe, A.: Food allergy. Journ. Amer. Med. Ass. 91, p. 1623 (1928).
254.nbsp;Rowe, A. : Skin reactions in foodsensitive patients. Journ. of Allergy 5,
p. 143 (1934).
255.nbsp;Sabouraud, R. : Eczema. Presse medic. 51, p. 217 (1932).
256.nbsp;Salés, G. et F. Verdier : Sur la diagnostic de l'anaphylaxie du nour-
risson au lait de vache. Bull, de la Soc. de pédiatr. de Paris 21,
p. 152 (1923).
256a. Sallenbach, L. : Untersuchungen über die Eiklar- und STORM-Reaction.
Arch, für Derm, und Syph. 165, p. 198 (1932).
257.nbsp;SCHOENHOF, S. : Arsen idiosyncrasie. Zentr. Bl. für Haut und Geschl. Kr.
12, p. 127.
258.nbsp;SCHOENHOF, S. : Spargeldermatitis. Derm. Woch. 79, p. 1221 (1924).
259.nbsp;Schlosz, O. M. : A case of allergy to common foods. Amer. Journ. Dis.
of Child. 3, p. 341 (1912).
260.nbsp;Schlosz, O. M. and T. W. WORTHEN : The permeability of the gastro-
enteric tract of infants to undigested proteine. Amer. Journ. Dis. of
Child. 11, p. 342 (1916).
261.nbsp;Schmidt, P. W. : Allergische Hautproben bei Bäckerekzemen. Arch, für
Derm, und Syph. 156, p. 247 (1928).
261a. Schmidt, P. W. : Die Eignung der Intracutanprobe zum Nachweis vas-
cularer Empfindlichkeit der Haut. Arch, für Derm, und Syph. 161,
p. 152 (1930).
262.nbsp;Schneider, E. : Wird durcli eine Behandlung der Mehle die Bäcker derma-
titis begünstigt. Zeitschr. für d. Ges. Mühlewesen 3, p. 36 (1926).
263.nbsp;schoonenberg, J. : De overgevoeligheidsreacties der huid bij enkele huid-
ziekten. Diss. Utrecht (1925).
263a. Schreiner, K. : über MiLIANS „Erythème des 9 Tagesquot;. Arch, für Derm,
und Syph. 167, p. 94 (1933).
264.nbsp;Schwarzschild, L. : Senslbllisierungsversuche aus der Orthoformreihe.
Arch, für Derm, und Syph. 156, p. 432 (1928).
265.nbsp;SeLLEI, J. : Die Überempfindlichkeit des Organismus gegen die Körper-
eigenen Eiweiszkörpern. Berl. Klin. Woch. 1910, p. 1835.
266.nbsp;Sellei, J. und E. LiebneR : Über Prurigo aestivalis. Arch, für Derm, und
Syph. 152, p. 19 (1926).
267.nbsp;Sellei, J. : Beiträge zu den physikalischen Allergien ; prurigo solaris und
eczema solare, Urticaria solaris. Arch, für Derm, und Syph. 161,
p. 32(1930).
268.nbsp;sézary, A. et G. mauric : Pathogenie des états de l'intolérance. Presse
medic. 51, p. 465 en 997 (1932).
269.nbsp;sézary, A. et G. Mauric : Les réactions cutanées biologiques dans les
états de l'intolérance. Bull, de la Soc. méd. d. Hop. de Paris 1932,
p. 105.
270.nbsp;Shannon, W. R. : Demonstration of food proteins in human breast milk.
Amer. Journ. Dis. of Child. 22, p. 223 (1921).
271.nbsp;Shannon, W. R. : Anaphylaxis to food proteins in breast-fed infants and
its probable relation to certain diseases of the nursing infant,
especially exudative diathesis. Journ. Amer. Med. Ass. 77, p. 964
(1921).
272.nbsp;Sharma, B. M. : Beiträge zur serologischen Analyse des Eiklars. Zeitschr.
Immün. forsch. 77, p. 79 (1932).
273.nbsp;Sherwood, N. P. : Allergie responses of the embryonic chick heart.
Journ. of Immun. 15, p. 63 (1928).
274.nbsp;Siemens, W. : Algemeene diagnostiek en systematiek van eczemen. Ned.
T. v. G. 1930, I, p. 1178.
275.nbsp;SlEMON, F. A. and F. M. RACKEMANN : The development of hypersensiti-
veness in man. I. Following intradermal injection of antigen. Journ.
of Allergy 5, p. 438 (1934).
276.nbsp;Smith, F. S. and K. Bain : The direct skin test in allergy. Journ. of Allergy
2, p. 282 (1931).
277.nbsp;Smith, F. S. and K. BAIN: Enteral absorbtion of the antigen and the
apparent failure of antigen secretion in human milk. Journ. of Allergy
2. p. 282 (1931).
278.nbsp;Sobernheim, G.: Gewebsimmunltät und humorale-immunität. Schweiz.
med. Woch. 56, p. 24 (1926).
279.nbsp;Spain, W. C. and R. A. CoOKE : The familial occurrence of hayfever and
bronchial asthma. Journ. of Immun. 9, p. 521 (1924).
280.nbsp;Spillmann et de LaveRGNE : Urticaire alimentaire. Anaphylaxie au vin
blanc. Bull, de la Soc. méd. de Hop. de Paris 1925, p. 27.
281.nbsp;SPIVACKE and GROVE : Studies in hypersensitiveness, XIV, Joum. of
Immun. 10, p. 465 (1925).
-ocr page 224-281a. Stauffer, H. : Die Ekzemproben. Arch, für Derm, und Syph. 162, p. 517
(1930).
282.nbsp;Steiner, R. : über die Ergebnisse und den Wert der funktionellen Haut-
prüfung mittels der Läppchenprobe. Arch, für Derm, und Syph. 157,
p. 600 (1929).
283.nbsp;Storm van Leeuwen, W. : über die Spezificität der Allergenreactionen.
Zeitschr. für Immün. forsch. 62, p. 360 (1929).
283a. Storm van Leeuwen, W. en C. de Lindt van Wijngaarden : Aller-
gische eczemen. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1933, II, p. 2197.
284.nbsp;Storm van Leeuwen, W. und NiEKERK : Empfindlichkeit der Haut bei
Normalen und Allergikern gegen Nicht-Allergene. Zeitschr. für
Immün. forsch. 62, p. 405 (1929).
285.nbsp;Storm van Leeuwen und NiEKERK : über die Hautreaktion mit Extract
von Menschenschuppen. Zeitschr. für Immün. forsch. 63, p. 46
(1929).
286.nbsp;Storm van Leeuwen, W. und P. N. Tissot van Patot : über den
Mechanismus der allergischen Reaktionen. Zeitschr. für Immün.
forsch. 62, p. 410 (1929).
287.nbsp;Stürm van Leeuwen, W., K. Krause und P. N. Tissot van Patot :
über die Überempfindhchkeit gegen Hausstaub. Zeitschr. für Immün.
forsch. 62, p. 390 (1929).
288.nbsp;Stürm van Leeuwen, W., Z. Bien, H. Varekamp ; über die
Bedeutung von Klima-allergenen (miasmen) für die Aetiologie
allergischer Krankheiten. Zeitschr. für Immün. forsch. 43, p. 490
(1925).
289.nbsp;Strickler, A. and E. J. AsniS : The histopathology of cutaneous tests.
Archs. of Derm, and Syph. 7, p. 379 (1923).
290.nbsp;Stern, C. : Untersuchung zur Entstehung des Bäckersekzems, zugleich
Beitrag zur Frage der Funktionsprüfung der Haut. Arch, für Derm,
und Syph. 153, p. 286 (1927).
291.nbsp;Strobl, A. und A. Wazitzky: über das Vorkommen von komplement-
bindenden Ei- und Kuhmilch-Antikörpern im Blutserum. Klin. Woch.
1932, I, p. 289.
292.nbsp;StOKES, J. H. : Discussion on protein sensitization. Archs. of Derm, and
Syph. 2, p. 575 (1920).
293.nbsp;Stuart, H. C. : Acquisition and loss of hypersensitiveness in early life.
Amer. Journ. Dis. of Child. 32, p. 341 (1926).
294.nbsp;Sulzberger, M. B. : Transfer of urticarial hypersensitiveness. Journ. of
Immun. 23, p. 71 (1932).
295.nbsp;Sulzberger, M. B., Spain, F. SAMMIS and H. J. ShANON: Neuroder-
matitis (Disseminated Type). Joum. of Allergy 3, p. 423 (1932).
296.nbsp;Sulzberger, M. B. and V. T. Vaughan : Experiments in silk hyper-
sensitiveness and the inhalation of allergen in atopic dermatitis
(neurodermatitis disseminatus). Journ. of Allergy 5, p. 554 (1934).
297.nbsp;TANCARD, A. R.: Note on Bakers' eczema. Lancet 1923, II, p. 279.
298.nbsp;TauB, S. J. and S. J. ZAKON : Neurodermatitis due to protein sensitization.
Journ. of Allergy 5, p. 53 (1934).
-ocr page 225-299.nbsp;Tedstrom, M. K. : Active transmission of urticaria by bloodtransfusion.
Journ. of Allergy 5, p. 303 (1934).
300.nbsp;TezneR, o. : Versuche über Sensibilisierung der Haut mit Ascaridenan-
tigen, sowie über das Verhalten der vasculären Überempfindlichkeit
bei epithelialer Sensibilisierung. Arch, für Derm, und Syph. 170,
p. 293 (1934).
301.nbsp;TURRETTINI, G. : Maladie de Quincke par sensibilisation au pain et aux
autres farineux. Bull, et Mém. de la Soc. méd. d. Hop. de Paris 39,
p. 811 (1922).
302.nbsp;TSANCK, AbADI, PAUTRAT, SiDI : Discrimination des états cutanées d'in-
tolérance. Bull, de la Soc. fr. de Derm, et de Syph. 42, p. 108 (1935).
303.nbsp;TSANK, a., a. BeSNAUDE, M. CACHIN et DOBKEVITCH : Etude critique de
certains tests des états d'intolérance. Bull, de la Soc. Franc, de Derm,
et Syph. 42, p. 83 (1935).
304.nbsp;TsANCK, a et V. OUMANSkY: Allergie (Dix sens différents pour un
même terme). Presse médic. 1933, I, p. 690.
305.nbsp;Tuft, L. and S. G. RAMSDELL : Antibody study in Serum sickness. Journ.
of Immun. 16, p. 411 (1929).
306.nbsp;Urbach, E. : Zur Pathogenese der cutanen Idiosynkrasie. Arch, für Derm.
und Syph. 148, p. 146 (1925).
307.nbsp;Urbach, E. : Zur passiven Übertragung der Überempfindlichkeit imd zur
Desensibilisierung allergischer Hauterkrankungen. Arch, für Derm,
und Syph. 154, p. 550 (1928).
308.nbsp;Urbach, E. : Die Bedeutung der Haut als Immunitätsorgan. Zeitschr.
für Immün. forsch. 55, p. 471 (1928).
309.nbsp;Urbach, E. : Orale desensibilisierung alimentär idiosyncrasischer Derma-
tosen mittels Art-spezifischer Peptone. Klin. Woch. 1930, II, p. 2047.
310.nbsp;Urbach, E. und B. Sidaravicius : Zur Kritik der Methoden der passiven
Übertragung der Überempfindlichkeit. Klin. Woch. 1930, II, p. 2095.
311.nbsp;Urbach, E. und P. FASAL: Alimentär-idiosynkrasisch bedingte Ekzeme.
Arch, für Derm, und Syph. 164, p. 133 (1931).
312.nbsp;Urbach, E. und R. Wilhelm: Seltene Allergene. Kochsalz, organische
Säuren, Zucker. Klin. Woch. 1932, I, p. 1012.
313.nbsp;Urbach, E. : Wohnungsaliergene als Ursache chronischer Dermatosen und
Mykosen. Münch, med. Woch. 1933, I, p. 212.
314.nbsp;Urbach, E. : Hautkrankheiten und Ernährung. Wien 1930.
315.nbsp;Urbach, E. : Gefahren der Prüfung auf Eiüberempfindlichkeit beim Säug-
ling. Ztrbl. für Haut, und Gesch. Kr. 46, p. 294 (1933).
315a. Urbach, E. : Experimentelle Studien zur Frage der percutanen Desensi-
bilisierung. Zentr .bl. für Haut- und Gesch. Kr. 44, p. 507 (1933).
316.nbsp;vaughan, W. T. : Food allergens. Trial diets in the elemination of aller-
genic foods. Journ. of Immun. 20, p. 313 (1931).
317.nbsp;VAUGHAN, W. T. and V. C. CUMMINOS and M. GlUMPHY : The parental
introduction of proteins. Zeitschr. f. Imm. Forsch. 9, p. 16 (1911).
-ocr page 226-318.nbsp;VONNO, N. E. : Bijdrage tot de kennis van het bakkerseczeem. Geneesk.
Gids 1930, p. 165.
319.nbsp;VONNO, N. C. VAN, und J. STRUYCKEN : Untersuchungen über die Ent-
stehung des Bäckerekzems. Dermat. Zeitschr. 67, p. 43 (1933).
320.nbsp;VONNO, N. C. VAN, en J. STRUYCKEN : Voortgezet onderzoek naar voor-
komen en ontstaan van bakkerseczemen. Geneeskundige Gids 11,
p. 340 (1933).
321.nbsp;VONNO, N. C. van, J. Struycken and P. BONNEVIE : Contribution to the
knowledge of bakers' eczema. Acta Derm. Vesser 15, p. 343 (1934).
322.nbsp;Voss, O. und K. GRIEBEL: Künstliches Hochgebirgszimmer. Zeitschr.
Hals- und Heilkunde 20, p. 270 en 291 (1928).
323.nbsp;Volk, R. : Das Überempfindlichkeitsproblem in der Dermatologie. Arch.
für Derm, und Syph. 109, p. 163 (1911).
323a. Vries Robles, S. B. de : Onderzoek naar het verband tusschen asthma en
exsudatieve diathese. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1923, I, p. 2664.
324.nbsp;Waldbott, G. L. : Human anaphylactic shock. Journ. of Allergy 5, p.
218 (1934).
325.nbsp;Walthard, B. : Die Erzeugung experimenteller Nickeidiosynkrasie bei
Laboratoriumtiere. Schweiz, med. Woch. 1926, p. 603.
326.nbsp;Walthard, B. : über die experimentelle Erzeugung des Primelekzems
beim Tier. Arch, für Derm, und Syph. 156, p. 173 (1928).
327.nbsp;Walzer, M. : A direct method of demonstrating the absorbtion of incom-
pletely digested proteins in normal beings. A preliminary Report.
Journ. of Immunol 11, p. 249 (1926).
328nbsp;Walzer. A. and M. Walzer : Studies in Urticaria : wheal production
through internal channels. Amer. Journ. Med. Sc. 137, p. 279 ( 1927).
329nbsp;Wechselmann, W. : Kritisches und Experimentelles zur Lehre von den
Antipyrineexanthemen. Arch, für Derm, und Syph. 50, p. 23 (1899).
330.nbsp;Wells, H. G. and Osborne, T. B. : The biologic reactions of the
vegetable proteins. Journ. Infect. Dis. 17, p. 259 (1915).
331.nbsp;Wells, H. G. : The chemical aspects of Immunity. New York 1929.
332! Widal, f., p. Abrami et e. Brissaud : Considérations sur la protéin-
thérapie et le traitement par le choc colloido-classique. Presse médic.
19, p. 181 (1911).
333.nbsp;WiDAL, f., p. Abrami et c. JoltrAIN : Réactions d'ordre anaphylactiques
dans l'urticaire. La crise hémoclassique initiale. Soc. méd. d. Hop.
de Paris 1914, p. 529.
334.nbsp;Widal, f., p. Abrami et E. Joltrain : Anaphylaxie à l'ipéca. Presse
médic. 30, p. 32 en p. 341 (1922).
335.nbsp;WIDAL, F., P. Abrami et J. LeRMOYEZ : Anaphylaxie et idiosyncrasie.
Presse Médic. 1922, I, p. 189.
336.nbsp;White, Ch. J. : Zwei moderne Methoden zur Behandlung des chronischen
Ekzems. Dermat. Woch. 64, p. 81 (1917).
337.nbsp;Wise, F. and M. A. ramirez: Protein sensitization in pruritus with
lichenification. Archs. of Derm, and Syph. 11, p. 751 (1925).
338.nbsp;WOLLF-EiSNER : Über die Urticaria vom Standpunkte der neueren Erfah-
rungen. Dermat. Zeitschr. 14, p. 164 en 302 (1907).
-ocr page 227-339.nbsp;worinoer, p. : Méthode de dosage de l'anticorps ovalbumique dans le
sang des sujets allergiques au blanc d'oeuf. Ann. Inst. Pasteur. 50,
p. 270 (1933).
340.nbsp;woringer, P. : Trois formes d'allergie ovalbumique chez le nourrisson.
Nourrisson 20, p. 325 (1933), ref. Ztrbl. für Haut- u. Gesch. Kr.
45, p. 568 (1933).
341.nbsp;woringer, P. : l'Epreuve de Prausnitz-Küstner dans l'allergie au blanc
d'oeuf du nourrisson. C. R. Biol. 108, p. 8 (1931).
342.nbsp;WySOCKI, k. : Trophallergie bei Ekzemen Erwachsener. Arch, für Derm.
und Syph. 166, p. 616 (1932).
343.nbsp;zleler, K. : 1st die Idiosynkrasie gegen Arzneistoffe als echte Anaphylaxie
auf zu fassen. Münch. Med. Woch. 59, p. 401 (1912).
344.nbsp;Zitske, E. : Zur Prüfung der Ekzembereitschaft und Allergikern ; ihre
praktische Bedeutung. Dermat. Woch. 95, p. 1425 (1932).
345.nbsp;Zitske, E. : Untersuchungen über Eiklar-, Kuhmilch- und Weizenmehl-
Überempfindlichkeit beim Kinderekzem. Klin. Woch. 1933, II, p. 1047.
346.nbsp;Zitske, E. : Unsere Eignungsprüfungen für den Bäckerberuf. Dermat.
Woch. 96, p. 915 (1933).
347.nbsp;Zitske, E. : Beitrag zur Frage der allergischen Natur des Bäckerekzems.
Dermat. Woch. 95, p. 1009 (1932).
348.nbsp;Zitske, E. : Weitere Klinische- und Tierexperimentelle Untersuchungen
über die Ursache der Berufsekzeme bei Bäckern. Dermat. Zeitschr.
67, p. 209 (1933).
349.nbsp;Zitske, E. : Unsere Erfahrungen über den Wert der Bäckereignungs-
Prüfungen. Derm. Woch. 99, p. 878 (1934).
350.nbsp;ZUMBUSCH, L. VON : The question of eczema and the exsudative diathesis.
Urol, and Cutan. review 31, p. 750 (1927).
-ocr page 228- -ocr page 229-I.
Ter ijking van cortinepraeparaten worde de methode van
Bornskov en Hansen gekozen.
II.
Algemeene verhooging der operatie-frequentie brengt geen betere
resultaten voor moeder en kind dan toepassing van conservatieve
verloskundige methoden.
III.
De keratohyalinekorrels in het stratum granulosum ontstaan bij
de degeneratie der tonofibrillen.
IV.
Klinische verbetering bij lijders aan morbus Addisoni gaat ge-
paard met stijgen van het natriumgehalte van het bloed.
V.
De kruising der zenuwvezels in de pyramidenbaan behoeft nader
onderzoek.
VI.
Voor een doeltreffende bestrijding der venerische ziekten is voor
de lijders behalve medische ook maatschappelijke hulp noodzakelijk.
VII.
Ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid door eczeem, ver-
kregen in het beroep, trachte men bij de patiënt reeds in een vroeg
stadium zekerheid omtrent het aetiologisch agens te verkrijgen.
iOy»
gt;