MM
J'l-r -
V.
Î ''' ^^ '
-ocr page 3-..m
gt;'V
■ ^'ir
'Ai,'■7-'-,
.nbsp;■nbsp;»-.s-f- .nbsp;T-»-.
-ocr page 4-- ■
-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-diagnostiek en bestrijding van
de abortus bang in friesland
DIAGNOSTIEK EN BESTRIJDING VAN
DE ABORTUS BANG IN FRIESLAND
TER VERKRilGINC VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIIKUNDE
AAN DE RllKS-UNIVERSITEiï TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. H. BOLKESTEIN, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER LETTEREN EN WI|SBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIIKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 20 |UNI 1935, DES NAMIDDAGS TE
4 UUR, DOOR
DIRECTEUR VAN DEN GEZONDHEIDSDIENST VOOR VEE
IN FRIESLAND, GEBOREN TE KNIIPE
1935
N.V. DRUKKERIJ amp; BOEKHANDEL VOORH. O. TACONIS - WOLVEGA.
8I1LWTWEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een aangename taak, te
dezer plaatse mijn oprechten dank te brengen aan allen, door wier medewer-
king ik in staat werd gesteld dit einddoel te bereiken.
In het bijzonder naar U, Hooggeleerde DE BLIECK, hooggeachte
promotor, gaat mijn dank uit, zoowel voor den raad en den steun, dien ik
steeds van U mocht ondervinden, als zeer speciaal voor de prettige wijze,
waarop gij mij deze geschonken hebt.
Het is mij een behoefte U, Hoogwelgeboren VAN WELDEREN BARON
RENGERS, oprecht te danken voor de zeer bijzondere wijze, waarop gij
sedert mijn benoeming als hygiëne-consulent en later als directeur van den
Gezondheidsdienst mij steeds tot steun zijt geweest en de gelegenheid hebt
gegeven mij te kunnen ontplooien.
U, Hooggeleerde WESTER, breng ik gaarne dank voor den invloed, dien
gij op mijn levenskeuze hebt uitgeoefend en voor de goede adviezen, die ik
steeds van U mocht ontvangen.
Van het personeel van den Gezondheidsdienst dank ik in het bijzonder
collega SjOLLEMA, zonder wiens toegewijde hulp het mij niet mogelijk zou
zijn geweest het omvangrijke materiaal te verwerken, en tenslotte allen, die
mij op eenigerlei wijze bij mijne onderzoekingen behulpzaam zijn geweest.
EERSTE DEEL.
INLEIDENDE BESCHOUWINGEN EN DIAGNOSTIEK.
Hoofdst.nbsp;Blz.
I.nbsp;INLEIDING..............
II.nbsp;EIGENSCHAPPEN VAN DE BRUCELLA BANG . .
9
9
10
11
11
16
III. INFECTIEnbsp;. ..............
Lnbsp;Kunstmatige infectie.......
2.nbsp;Natuurlijke infectie.......
3.nbsp;Incubatietijd..........
4.nbsp;Verspreiding van de bacillen in het lichaam
5.nbsp;Smetstofuitscheiding.......
18
19
19
20
21
iV. DIAGNOSTIEK.............
1.nbsp;Klinische symptomen.......
2.nbsp;Pathologische anatomische verschijnselen
3.nbsp;Microscopisch onderzoek......
4.nbsp;Cultureel onderzoek.......
5.nbsp;Het onderzoek met behulp van proefdieren 27
7.nbsp;Serologisch onderzoek.......31
8.nbsp;Allergisch onderzoek........45
9.nbsp;Slotbeschouwing.........60
1
V.nbsp;INLEIDING ..............62
VI.nbsp;IMMUNITEITSVERHOUDINGEN.......63
VII.nbsp;THERAPIE...............68
1.nbsp;Chemotherapie..........68
2.nbsp;Serumtherapie..........72
3.nbsp;Curatieve vaccinatie........74
VIII.nbsp;PROPHYLAXIS.............81
1.nbsp;Prophylactische enting, met staten, gra-
phieken en samenvattend overzicht ...nbsp;81
3.nbsp;Overheidsmaatregelen.......119
4.nbsp;Conclusie...........123
124
127
133
IX. BESTRIJDING IN FRIESLAND IN DE NAASTE TOE
KOMST ...............
LITERATUUR .
BIJLAGEN..............
1.nbsp;Verzamelstaat vermeldende het onderzoek
in 114 bedrijven door middel van bloed-
serum agglutinatie, met opmerkingen waar-
toe deze staat aanleiding geeft .... 134
2.nbsp;Verslagen met betrekking tot het verloop
der ziekte in bedrijven, waarin niet onmid-
dellijk maatregelen worden getroffen ter
bestrijding van binnengedrongen infectie 140
à-^^îA__
-ocr page 16- -ocr page 17-HOOFDSTUK L
De infectieuze abortus, een ziekte onder fiet vee welke groote
verliezen teweeg brengt, door verlies van een kalf, verlies van melk
en door verschillende naziekten, hetgeen vooral in fokkersbedrijven
groote schade meebrengt, heeft reeds lange jaren van zich doen
spreken. In 1880 verdedigde reeds Brauer, een Saksisch veearts,
het infectieuze karakter der ziekte. In 1895 schreef de veearts R.
Boer te St. Anna-Parochie in de mededeelingen en berichten der
Friesche Mij. v. Landbouw 15 Aug. en 15 Sept. over het besmette-
lijk karakter dezer ziekte in zijn gebied en over de resultaten die
hij bereikte met de door Brauer aangegeven therapie.
In 1896 konden Bang en zijn medewerker Stribolt de naar
hem genoemde bacil als oorzaak van het lijden vaststellen.
Blijkens het jaarverslag van de Rijksseruminrichting van 1907
werd in dat jaar aan verschillende in ons land gevestigde vee-
artsen een circulaire gezonden, met vragenlijst, voor de bestudee-
ring van het heerschend verwerpen en de besmettelijke scheede-
catarrh van het rund. Met betrekking tot het heerschend verwerpen
werden vragen gesteld over het voorkomen van de ziekte, of de aan
de veeartsen bekende gevallen verloopen onder het beeld door
Bang (v. d. ziekte) gegeven, of inderdaad carbolinjecties succesvol
waren, of de ziekte is opgehouden na ontsmettingsmaatregelen, of
het duidelijk bewezen is, dat de stier de besmetting overbrengt.
Ofschoon de circulaires niet alle beantwoord teruggezonden
werden, kon toch de conclusie worden getrokken, dat het besmet-
telijk verwerpen zeer verspreid in Nederland voorkwam.
In deze tijd werd ook in het buitenland studie van de ziekte
gemaakt. Met name zijn zeer bekend de onderzoekingen van een
Engeische commissie, waarvan de veeartsen Mc. Fadeyan en
Stockman deel uitmaakten, die welke plaats vonden m het „Kaiser-
lich Gesundheidsambtquot; te Berlijn waaraan vooral de namen van
Zwick en Zeiler zijn verbonden, alsmede de onderzoekingen aan
de Seruminrichting van Jensen te Kopenhagen met medewerking
van Holth, Wall, Axel Thomsen e.a. In de latere jaren is een zeer
uitgebreide literatuur ontstaan, waarbij vooral ook Amerikaansche
onderzoekingen op de voorgrond traden, (namen als Schroeder,
Cotton, Eichhorn, Smith, Huddleson, Traum, Williams e.a. her-
inneren daaraan). 1)
In de laatste jaren voor de wereldoorlog is vooral veel onder-
zocht met betrekking tot de serodiagnostiek, de serumtherapie en
inenting.
In 1917 schreef Dr. K. Büchli, bacterioloog aan de Rijks-
seruminrichting o.a. belast met het abortusonderzoek, een zeer ver-
dienstelijke verhandeling over „besmettelijk verwerpen bij het
rundquot; in de mededeelingen van de Rijksseruminrichting, deel 1,
afl. 3 en 4.
Hierin wordt een overzicht gegeven van de stand der weten-
schap op dit gebied op dat oogenblik. Het is echter in zooverre
onvolledig, dat aan de Amerikaansche literatuur onvoldoende aan-
dacht is geschonken. Juist van Amerikaansche zijde is veel gewerkt
op dit terrein, zooals uit hun uitgebreide literatuur kan blijken.*)
Met name ten aanzien van de uitscheiding van abortusbacilien
met de melk en het verloop van de infectie is in Amerika zeer veel
verdienstelijk werk geleverd.
Inmiddels had het abortusvraagstuk een ander aspect gekre-
gen, doordat de infectie van den mensch door de bacil van Bang
van zich deed spreken.
Alice C. Evans had in 1918 aangetoond, dat tusschen de
abortusbacil van Bang en de verwekker van de Maltakoorts groote
verwantschap bestond. Mededeelingen uit de laatste jaren vooral
uit de Ver. Staten en uit Denemarken, maakten het waarschijnlijk
dat de bacil van Bang ook voor den mensch niet onschuldig zou zijn.
In Nederland maakte Van der Hoeden, voor het eerst in 1923,
1nbsp; Men vergelijke de literatuuroverzichten, welke jaarlijks in het
J. of the Am. Vet. Med. Ass. gepubliceerd werden van 1918 tot 1925.
melding van een aantal gevallen, waarin de bacil van Bang verant-
woordelijk moest worden gesteld voor infecties bij den mensch,
welke gepaard gingen met een hooge temperatuur, lichaamszwakte,
sterk zweten enz. In de Ver. Staten betrof het kinderen die met melk
gevoed werden. Door agglutinatie en complementbinding of door
caviaenting werd als oorzaak een Banginfectie aangetoond. Het
omvangrijkste materiaal werd geleverd door M. Kristensen
(Kopenhagen) die bij 2150 zieken 222 maal een positieve agglu-
tinatie vond.
Het uitscheiden van de bacillen met de melk kwam daardoor
in het brandpunt van de belangstelling. Er ontstond vrees, dat door
enting met virulente cultuur baciilenuitscheiders zouden ontstaan.
Van medische zijde werd vooral gevraagd om maatregelen tot be-
strijding van het gevaar voor infectie van den mensch. Door de
Mij. v. Diergeneeskunde werd er bij de regeering op aangedrongen
een onderzoek in te stellen naar het abortusvraagstuk in Nederland.
In 1929 benoemde de regeering een commissie krachtens be-
sluit van 30 Mei, waarbij de Ministers van Binneniandsche Zaken
en Landbouw en van Arbeid, Handel en Nijverheid de studie van
het abortusvraagstuk vroegen.
Sedert 1900 kwamen in de afdeeling Friesland van de Mij. voor
Diergeneeskunde klachten voor, met betrekking tot het onvoldoende
succes bij abortus en steriliteitsbehandeling.
De veearts johan Plet stelde zich tenslotte in verbinding met
den secretaris van het Friesch Rundvee Stamboek teneinde maat-
•quot;egeien te beramen voor een onderzoek vanwege het F. R. S.
In de vergadering van 22 Juni 1917 van de afd. Friesland v. d.
Mij. voor Diergeneeskunde werden de Heeren Plet en Bosma aan-
gewezen als afgevaardigden om met het bestuur van het F. R. S.
te onderhandelen.
In de ledenvergadering van 14 juli 1917 van het F. R. S. wordt
het bestuursvoorstel behandeld om gelden beschikbaar te stellen
voor een onderzoek naar de maatregelen, die in het veehouders-
bedrijf kunnen worden genomen om het verwerpen en het niet-
drachtig worden tegen te gaan. Na overleg met den toenmaligen
Directeur v. d. Veeartsenijschool, Prof. Wester, was men tot de
conclusie gekomen, dat door het F. R. S. een veearts moest worden
aangesteld, die in overleg met practiseerende veeartsen en veehou-
ders de noodzakelijke maatregelen zou aangeven. 3 October 1917
werd in de bestuursvergadering van het F. R. S. besloten, dat de
secretaris zich in verbinding zou stellen met den veearts Veenbaas
te Wolvega. Deze onderhandeling had ten gevolge, dat met mgang
van 1 Jan. 1918 zijn aanstelling tot hygiëneconsulent volgde.
Door het F. R. S. daartoe in staat gesteld, kreeg ik gelegenheid
aan de Rijksseruminrichting het abortusvraagstuk te bestudeeren
en onder leiding van Prof. Wester studie te maken van het sterili-
teitsvraagstuk.
Sedert mijn aanstelling als hygiëneconsulent kon ik nagaan ot
de methoden van diagnostiek en bestrijding beantwoordden aan te
stellen eischen.
In de volgende bladzijden meen ik een overzicht te moeten
geven van de meest belangrijke diagnostische hulpmiddelen door
eigen onderzoek op hunne waarde getoetst.
Daarna zal aan de tot dusverre gevolgde bestrijdingsmethoden
aandacht worden geschonken, om tenslotte een werkplan voor de
naaste toekomst te ontwikkelen.
HOOFDSTUK II.
EIGENSCHAPPEN VAN DE BRUCELLA BANG.
Met betrekking tot de eigenschappen van de B. v. Bang, be-
staat een zoo uitgebreide literatuur, dat ik meen te kunnen volstaan
met een korte samenvatting, waaraan eigen waarnemingen kunnen
worden toegevoegd.
De bacil v. Bang wordt in het algemeen met de veroorzaker
van Maltakoorts en enkele andere Brucella genoemd, naar de
ontdekker van de veroorzaker van de Maltakoorts, Bruce.
Morphologie. De kleine Brucella Bang lijkt iets meer op een
bacil dan de B. Melitensis ; de eerste is ongeveer 114 micron, de
laatste 0.6 tot 1.2 micron ; ze zijn niet beweeglijk, kleuren zich
soms bipolair en zijn Gram negatief. In uitstrijken van weefsel ver-
toont dikwijls ook de Br. Bang coccenachtig karakter.
Cultureele eigenschappen. De bacil van Bang groeit het best
onder verlaagde zuurstofspanning. 5 tot 10 % C02 werkt groei be-
vorderend, althans voor het bovine type. Het porcine en humane
type schijnt door een C02 atmospheer geremd te worden. In schud-
culturen groeit de bacil van Bang 1/2 tot 1cM. onder de opper-
vlakte ; oude laboratoriumculturen groeien ook onder aerobe ver-
houdingen, hetgeen ook het geval is met sommige direct uit het
lichaam gekweekte stammen. Bang en Stribolt concludeeren op
grond van hun proeven, dat er twee optima voor de groei bestaan,
n.1. één bij een lagere zuurstofspanning dan die der lucht en één bij
een zuurstofspanning iets beneden 100 %.
Op agar ontstaan kleine koloniën, bij doorvallend licht heb-
ben ze een blauwachtige weerschijn (smooth type). Koloniën van
het rough type komen zelden voor in primaire culturen. Ze groeien
•n het algemeen langzaam, toch bestaan hierop uitzonderingen.
Gelatine-steek. Bij 22 gr. C. zeer langzame groei tot aan de
bodem van de buis langs de steek in een dag of tien. Geen opper-
vlaktegroei, geen vervloeiing.
Bouillon. Langzame groei, de bouillon wordt diffuus troebel,
geen oppervlakte groei, in den beginne weinig bezinksel.
Loeffler's serum. Geen vervloeiing.
Metabolisme. De optium temperatuur voor groei is 37 gr. C.
(20 tot 40), de optium H-ionen concentratie ligt bij een pH van
7.2 tot 7.4 (61/2 tot 71/2).nbsp;. .
Toevoeging aan de bodem van 10 % amnionvloeistot ot serum
bevordert de groei, evenals glucose en glycerine toevoeging.
In gesteriliseerde melk groeit Br. Bang goed, de reactie blijft
neutraal, of wordt zwak alcalisch voor lakmoespapier.
Volgens Evans worden koolhydraten niet vergist.
Lakmoeswei wordt licht alcalisch.
Indolvorming heeft niet plaats in peptonbouillonculturen.
Nitraten worden niet gereduceerd.
Volgens Huddleson wordt somtijds NH3 gevormd ; in oude cul-
turen vrij aan de lucht ontstaat kristalvorming van ammonium-
magnesiumphosphaat. Onder aerobe condities zou HgS gevormd
kunnen worden door Br. Abortus niet door Br. Melitensis.
Bouillon wordt alcalisch tot een pH8 en hooger.
Bloed wordt in de voedingsbodem niet gehaemolyseerd.
Daar veelal groei aan de lucht, vooral in den beginne, moeilijk
gelukt, wordt in Coo atmospheer gekweekt of de bodem afgesloten
om begeleidende bacteriën gelegenheid te geven voor het scheppen
van een verlaagde zuurstofspanning. (Fig. 1).
Opvallend is het dat somtijds stammen worden aangetroffen,
welke direct aan de lucht groeien en dan vaak zeer krachtig, zoodat
ze oppervlakkig beoordeeld aan colikoloniën herinneren, wat men
bij zeer oude laboratoriumstammen veel waarneemt. (Fig. 2).
Toevoeging van voor de groei van verontreinigende bacteriën
remmende stoffen. Daar veel ingezonden materiaal verontreinigd is,
is toevoeging gewenscht van remmende stoffen, welke de groei van
Br. Bang niet schaden.
Figuur 1.
Subcultuur van abortusbacillen.
Voedingsbodem met uitgesneden agarstrook ;
boven zijn colibacillen uitgestreken, beneden abortusbacillen.
Figuur 2.
Als colibacillen groeiende Br. Bang koloniën.
-ocr page 25-Reeds in 1912 heeft Churchman (Jour. of Exp. med. 16,
221, 1912) aangetoond, dat gentianaviolet wanneer het in verdun-
ning 1 : 100.000 wordt toegevoegd, de Grampositieve bacteriën in
hun groei belemmert, terwijl de Gramnegatieve geen schade onder-
vinden. Huddleson gebruikt een verdunning van 1 : 10.000.
Van Oijen geeft voor melkonderzoek de voorkeur aan een ver-
dunning van 1 : 100.000. Hij is van meening, dat bij een verdunning
van 1 : 10.000 soms ook abortusbacillen in hun groei worden ge-
remd, hoewel dit niet uit de door hem in het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde 61e deel No. 8 gepubliceerde lijst blijkt.
Zeiler meent de groei van Proteusbacillen te kunnen remmen
door toevoeging van 0.1 % carbolzuur.
Wij hebben de indruk gekregen, dat carbolzuur-toevoeging de
bacillen van Bang remt. Als wij de voedingsbodem van Huddleson
gebruiken, voegen we 1 : 10.000 gentianaviolet toe, terwijl wij aan
serumagar 1 : 100.000 toevoegen.
Als remmende bodem hebben wij bovendien gebruik gemaakt
van de fuchsineagar van Endo en de lakmoesmelksuikeragar van
•^rigalski-Conradi. Volgens Poppe zou de groei op deze laatste
bodem belangrijk verbeteren als geen kristalviolet wordt toege-
voegd. In de fuchsineagar van Endo zagen wij goede groei, op dne-
kleurenagar van Gassner zagen ook wij geen groei.
Diïferentiaal diagnostiek. Huddleson heeft de verschillende
^'genschappen van Brucellasoorten, vooral met betrekking tot de
•quot;emmende invloed van verschillende kleurstoffen op hun groei
quot;agegaan.
In het Journ. of Bact. Vol. 13, pag. 13, 1927, beschreef Huddle-
son een biochemische methode voor de differentiatie van Br. abor-
tus en Br. melitensis, waarin hij vaststelde, dat Br. Bang onder
aerobe condities wel, de Br. melitensis geen zwavelwaterstof
vormde.
Hij bestudeerde verder de remmende invloed op de groei van
verschillende Br. typen door verschillende kleurstoffen. In het
volgende staatje is aangegeven door een plusteeken of, ondanks
eurstoftoevoeging, groei optrad, terwijl hierbij tevens de vorming
van HaS is aangegeven.
Br. Type. HjS vorming |
Methyl |
gentiaan |
basische |
thioimie |
violet |
violet |
fuchsine | ||
Bovine type (Bang) -f- |
|
|
|
— |
Melitensis type — |
|
|
|
|
Porcine type (Amerika) -j- |
— |
■— |
— |
|
Porcine type | ||||
(Denemarken) — |
— |
— |
— |
|
Voor de techniek van deze methode zij verwezen naar het in
1934 verschenen werkje van Huddleson „Brucella Infectionsquot;.
Volgens A. C. Evans zouden Brucelle Bang en Brucelle meli-
tensis serologisch volgens de absorbtieproef van Castellani te
scheiden zijn.
Op het internationaal Veeartsenijkundig Congres te New-York
deelde Zwick mede, dat hij de bodem van Petragnani gebruikte met
en zonder malachitgroentoevoeging, om de typen te scheiden. Ook
gebruikte hij voor dit doel een door haematinetoevoeging gewij-
zigde voedingsbodem van Witte, met en zonder kleurstoftoevoe-
ging-
Brucelle Melitensis groeit op alle voedmgsbodems.
Brucella Suis groeien niet op Petragnani met kleurstoftoevoe-
ging.
Brucella Bang bovine type groeit niet op deze voedmgsbo-
dems, ook niet zonder kleurstoftoevoeging.
De beoordeeling heeft plaats 2 tot 4 dagen na het uitstrijken
op de voedingsbodem.
Tenaciteit van de Brucella Bang, In culturen kunnen de bacil-
len zeer lang levend blijven (Nowack, fiolth, Zwick), ook in
orgaanmateriaal en afgestorven vruchtjes blijven ze lang virulent.
Op het waterbad worden ze in een half uur bij 55 gr. C. gedood,
in droge lucht in 2 uur.
Cresolzeep in 3 % oplossing doodt ze in 50 minuten.
Formaline in 21/2 % oplossing doodt ze in 40 minuten.
Chloorkalk in 5 % oplossing doodt ze in 80 minuten.
Carbolzuur in 3 % oplossing doodt ze in 100 minuten.
In 1 tot 2 % zoutzuur gemengd met 8 tot 10 % keukenzout,
zouden ze in 1 minuut gedood worden.
In urine en gedroogde koeienfaeces zouden ze reeds in een
dag ten gronde gaan, ze zouden daarentegen in vochtige faeces
volgens Zwick en Wedemann 75 dagen virulent kunnen blijven.
HOOFDSTUK 111.
Kunstmatige infectie. Bij verschillende proefdieren als cavia's,
konijnen, muizen en ratten gelukt infectie.
Was men oorspronkelijk van meening, dat bij het rund de in-
fectie door de scheede moest plaats vinden, door onderzoekingen
van de Engelsche Abortuscommissie, kwam de mogelijkheid van
infectie per os meer op den voorgrond. Proeven door Zwick en
Zeiier genomen met reinculturen bij schapen en geiten, bevestigden
deze meening.
Latere onderzoekingen o.a. van O. Bang hebben wel aange-
toond dat groote hoeveelheden smetstof noodig zijn voor infectie
per os.
Reeds B. Bang had ondervonden, dat de infectieproeven door
het inbrengen van reincultuur in de scheede van drachtige runde-
ren alleen gelukte als vrij groote hoeveelheden cultuur in de
scheede werden gebracht.
Door intraveneuze inspuiting gelukte het ook bij het schaap
abortus op te wekken. Door subcutane injectie van een vrij groote
doses pas uit een foetus gekweekte bacillen, konden wij herhaal-
delijk abortus opwekken bij drachtige dieren.
Cotton en zijn medewerkers te Bethesda en ook Oluf Bang
toonden aan, dat infectie mogelijk is niet alleen door de beschadig-
de, doch ook door de intacte huid. Bang rapporteerde het gelukken
van de infectie door de intacte huid bij 7 en door de gescarifiseerde
huid van de tepels bij 2 koeien, waarbij hij gebruik maakte van
suspensies van culturen en emulsies van geinfecteerde placenten.
Cotton gelukte de infectie door de gescarifiseerde huid in 100 %
van de proeven en door de intacte huid in 60 %. In Bethesda werd
eveneens de mogelijkheid van infectie aangetoond door druppeling
van een kleine hoeveelheid geïnfecteerd materiaal in de conjunctiva.
Bij natuurlijke infectie moet met al deze mogelijkheden reke-
ning worden gehouden.
Hoewel aangetoond is, dat infectie-overbrenging door de stier
zonder dat deze zelf geinfecteerd is betrekkelijk zelden voorkomt,
is herhaaldlijk vastgesteld, dat de geïnfecteerde stier (testikels,
semilunaire zaadzakjes) besmetting kan overbrengen op koeien.
Barendrecht gaf hiervan in 1913 in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde een voorbeeld.
Ik zag een geval in een bedrijf, waarin destijds geen abortus
voorkwam, doch een koe geinfecteerd werd door een stier uit een
geinfecteerd bedrijf, welke koe acht weken later een hoeveelheid
ingedroogd materiaal naar buiten perste, hetwelk een reincultuur
van abortusbacillen bevatte.
Wanneer een rund in de weide verwerpt temidden van een
vatbare koppel vee, zien we als regel een sterke infectieverbrei-
ding ; infectie per os is hier het meest waarschijnlijk. In ieder ge-
val kan voor de drachtige pinken infectieoverbrenging door de
tepelhuid bij het melken worden uitgesloten. Ook neemt men soms
infectie waar als uit de naburige weide de sloot wordt geinfecteerd
door daarin geworpen besmet materiaal.
Het gevaar van gemeenschappelijk weiden is dikwijls gede-
monstreerd.
Dr. Lourens wees destijds op de groote waarschijnlijkheid van
overbrenging van smetstof door de melkers.
In de stal lijkt mij infectie door de huid o.a. van de beenen
gemakkelijk mogelijk als we in aanmerking nemen, welke groote
hoeveelheden bacillen tijdens het verwerpen de stal en de stalvloer
bezoedelen en hoe gemakkelijk met klompen en stalbezems andere
stallen in ruime mate worden besmet.
Uit onderzoekingen van de laatste jaren weten we, dat onder
natuurlijke omstandigheden ook paarden en schapen kunnen worden
besmet. Waar kunstmatige infectie door het bovine type bij het
varken goed mogelijk is, moet dit toch ook onder natuurlijke ver-
houdingen kunnen plaats vinden. De tot dusverre gevonden infecties
bij varkens, zoowel in Amerika als Denemarken, hoewel weer on-
derling verschillend, werden niet door het bovine type veroorzaakt.
Van der Hoeden toonde ook bij honden mogelijkheid van
infectie aan.
Het is bekend, dat ook het bovine type de mensch kan infectee-
ren, hetzij door het drinken van besmette melk, hetzij door contact
met zieke dieren.
Incubatietijd. Wanneer men een drachtig rund infecteert langs
kunstmatigen weg b.v. door onderhuidsche inspuiting of indruppe-
ling door de conjunctiva, treedt in den regel na 8 of 10 weken abor-
tus op, hetgeen wij herhaaldelijk konden waarnemen.
We waren in de gelegenheid nauwkeurig te kunnen vaststellen
bij pinken, waarbij de infectiemogelijkheid bekend was, dat één
pink, welke op het moment van infectie pas drachtig was, na 16
weken verwierp, terwijl een andere, welke tijdens de infectie ge-
slierd werd, 20 weken later verwierp.
Verspreiding van de bacillen in het lichaam.
Pathogenese. Oluf Bang en zijn medewerkers hebben getracht
een antwoord te geven op de vraag of Brucella Bang een univer-
seele infectie bij het rund te voorschijn roept en het symptoom ver-
werpen en de latente uierinfectie slechts een gevolg zijn van de
moeilijkheid voor uterus en melkklieren om zich van de infectie te
ontdoen.
De door Tage Helms, P. Holm en J. Orskow genomen proeven
met muizen hadden bewezen, dat infectie per os nooit een primaire
bloedinfectie ten gevolge had. De bacteriën konden eerst in de
lymphklieren van de kop en het darmkanaal aangetoond worden.
Eerst nadat vermeerdering gedurende een dag of zes in deze
klieren had plaats gevonden, konden de bacteriën in de lever en
in de milt worden aangetoond. De bacteriën werden door de lymph-
banen naar het bloed gevoerd en dan blijkbaar direct door de
phagocyten in lever en milt vastgelegd. De infectie met abortus-
bacillen verliep op dezelfde wijze als die bij typhus, paratyphus,
pseudo-tuberculose en tuberculose.
O. Bang en zijn medewerkers hebben nagegaan of ook bij
runderen een dergelijk verloop te constateeren valt. Hoewel sedert
de onderzoekingen van Cotton, Bang en Bendixen aan het licht is
gekomen dat ook gemakkelijk infectie door de huid tot stand komt,
speelt de voederinfectie toch een belangrijke rol en zijn ook hier
infecties per os veroorzaakt bij niet-drachtige vaarzen.
Zeer groote doses virulent materiaal werden gegeven om zeker
-ocr page 30-infectie te veroorzaken. De vaarzen werden respectievelijk zes, elf,
zestien, twee en twintig, dertig, acht en veertig, twee en zestig en
negentig dagen na de infectie gedood. Daarna werd beproefd te
kweeken uit een serie lymphklieren langs het spijsverteringsappa-
raat gelegen, uit lever en milt, uit verschilende lichaamsklieren, uit
het baarmoederslijmvHes, uit de melkklieren, uit de uierlymphklie-
ren en uit het bloed, om het verloop van de infectie gedurende drie
maanden te volgen.
Zes dagen na de voedering werden de abortusbacillen alleen
gevonden in de lymphklieren van de kop en van het darmkanaal.
Bij de vaars, welke 11 dagen na de infectie gedood werd, wer-
den abortusbacillen gekweekt uit de zelfde klieren en tevens uit de
uierlymphklieren. Er was dus een begin van generalisatie.
Bij de vaars, welke 16 dagen na de infectie gedood werd, wer-
den bovendien in de boegklieren en de vangklieren bacillen ge-
vonden.
Hoewel dus vrijwel algemeene infectie heeft plaats gehad, zijn
ze in de lever en de milt nog niet zoo talrijk aanwezig, dat kwee-
ken lukt.
De vaars, welke 22 dagen na de infectie gedood werd, bleek
ook veel bacteriën in lever en milt te herbergen, terwijl bovendien
de melkklieren geïnfecteerd waren. Na 30 dagen hetzelfde beeld ;
de later geslachte vaarzen toonen aan dat infectie aan het afnemen
is. Toch blijkt de na 90 dagen geslachte vaars nog twee geinfec-
teerde kwartieren te hebben.
Uit de baarmoeder en het scheedesiijmvlies hebben de onder-
zoekers geen enkele keer kunnen kweeken, ook niet uit het bloed.
Vermoedelijk komen de bacillen nooit in groote hoeveelheden
in het bloed en worden ze snel vastgelegd door de phagocyten van
lever, milt en lymphklieren.
Uit deze proeven concludeeren de onderzoekers, dat abortus-
bacteriën per os opgenomen een algemeene infectie bij vaarzen te
voorschijn roepen en dat deze infectie verloopt als die bij typhus en
tuberculose. De lymphklieren van het spijsverteringskanaal worden
het eerst aangedaan, daarna volgt vervoer van bacillen uit de klie-
ren, waarin ze zich vermeerderd hebben, met de lymphstroom naar
het bloed, waaruit ze weer snel verdwijnen en dan in alle iymphkiie-
ren zoowei ais in de iever en de milt aangetoond kunnen worden.
De melkklieren kunnen op dezelfde wijze worden geinfecteerd als de
overige organen. Hoe meer ze ontwikkeld zijn, hoe gemakkelijker
de infectie tot stand komt. De ervaring leert, volgens Bang, dat bij
drachtige dieren, waarvan de baarmoeder geinfecteerd wordt, in
nagenoeg 100 % van de gevallen ook uierinfectie plaats heeft en
dat de bacteriën na het verwerpen in de melk aangetoond kunnen
worden. Bang en zijn medewerkers schrijven dit toe aan het feit,
dat de uier zich slecht kan ontdoen van de bacillen. Hetzelfde geldt
voor de drachtige baarmoeder. Dat de uier zich slecht van de
daar zetelende micro-organismen kan ontdoen, blijkt ook bij andere
uierinfecties, zooals b.v. streptococceninfecties.
De algemeene infectie schijnt haar hoogtepunt te bereiken in
de derde tot vierde week na de besmetting ; na zes weken schijnt
het bacteriegetal in de lymphklieren en organen snel af te nemen.
In de milt blijven ze zeer lang aanwezig. Carpenter toonde ze bij
een vaars 251 dagen na intraveneuze inspuiting nog in de milt aan.
Uierinfectie schijnt bij niet-drachtige vaarzen veelvuldig voor
te komen. De uier schijnt wel het reservoir bij abortusinfectie van
niet-drachtige vaarzen. Wordt zulk een vaars drachtig, dan zal ze
dikwijls met de melk bacteriën uitscheiden.
De algemeene Brucellainfectie verliep zonder symptomen. De
temperatuur welke bij de proefvaarzen geregeld is gecontroleerd,
was in het algemeen normaal. Algemeene infectie gaat dus niet
niet temperatuursverhooging gepaard.
Dr. v. d. Hoeden is het met de beschouwing van Bang e.a. in
zoo verre niet eens, dat hij van meening is dat zijn infectieproeven
vlug hebben geleid tot bloedinfectie na infectie van de regionaire
klieren (bij de hond reeds na een dag, bij het paard en de geit na
drie dagen).
Miltinfectie kon bij een hond en cavia reeds na een dag gecon-
stateerd worden, die van de lever na drie dagen. Na infectie per os
zou onmiddellijk opname in de kaak-keel-lymphklieren plaats vin-
den waar vanuit de bacillen met het veneuze bloed in de bloed-
stroom zouden geraken, om langs deze weg de organen te infec-
teeren.
Hart en Woods beschreven in Hilgardia Vol. 1 No. 10 Nov.
1925 een onderzoek bij kalveren, waarbij zij concludeerden, dat de
bacil van Bang, door kalveren met melk opgenomen, de lymphklie-
ren langs het digestiekanaal infecteerde, vooral die aan het hoofd
en soms ook het bloed, omdat de bacillen in de milt gevonden wer-
den. Enkele weken na de infectie konden de organismen niet meer
worden aangetoond ; het langst gelukte dit in een kalf, waarbij
elf weken na de infectie nog bacillen in de submaxillaire klieren
werden gevonden. Zij vonden geen agglutininen-productie bij deze
kalveren, later toen ze drachtig werden en kalfden werd geen enkel
teeken van abortusinfectie gezien.
Zij bevestigden daarmee de waarneming, herhaald door ons
gedaan, dat als regel bij het jongvee op een geïnfecteerde boerderij
geen agglutinatie van het bloedserum wordt geconstateerd, zoolang
dit althans niet geslachtsrijp is.
Komt blijkens vele genomen proeven infectie van de niet-
drachtige uterus niet gemakkelijk tot stand, de drachtige uterus
schijnt naast de uier de plaats te zijn waar de infectiekiemen ver-
blijf houden. In de uier soms zeer langen tijd. Als regel ontdoet de
uterus zich binnen een paar maanden, nadat de vrucht is uitgestoo-
ten, van de bacillen.
Sven Wall, die in het serumlaboratorium van Prof. C. O. Jensen
werkte, heeft voor het Londensch Congres in 1914 een rapport ge-
geven over de „Alterations in the uterus in Epizootic Abortionquot;. Hij
slachtte o.a. een koe, waarin een 5 maanden oud embryo. Tusschen
chorion en uterusmucosa bevond zich een liter geel-wit reukeloos
vocht, waarin massa's Gram negatieve bacteriën, vele polymorphe
leucocyten, waarvan vele necrotisch, verder fibrinedraden en wat
lymphocyten.
De uterusmucosa was rijk aan cellen, fibroplasten, lympho-
cyten, leucocyten (polymorphkernige) gericht naar de oppervlakte
en wat mastcellen. Het bindweefsel was vermeerderd. In de capil-
lairen veel leucocyten. In het kliergedeelte zag hij veel tuberkelach-
tige rondeel-formaties van 0.2 mM. diameter en bestaande uit
epithelioide cellen met mononucleaire leucocyten en reuzencellen
en om dit alles fibroplasten met bindweefselvezels en veel lympho-
cyten ; sommige hadden zich geopend in de uterineklieren.
Sommige cotyledonen waren necrotisch aan de oppervlakte of
hadden het epitheel verloren.
Alleen kleine ovale bacteriën werden gevonden in het exsudaat
vooral in de levende en necrotische leucocyten opgesloten, ook en-
kele in de necrotische cellen van uterus en chorion en in de epithe-
lioide cellen van de tuberkelachtige knobbeltjes en tenslote enorme
hoeveelheden in de gezwollen epitheliën van het chorion en in de
epitheliën van sommige cotyledonen.
Op een vaars werd sectie verricht eenige dagen na de abortus.
Uterus bevatte pus en had geel-roode mucosa.
De carunculae waren klein en week. Geen nageboorte.
In het exsudaat veel Gram negatieve abortusbacillen, daarnaast
Gram positieve streptococcen. In de uterusmucosa vele epitheei-
looze ulcera 30—300 micra diep in het bindweefsel, daaronder zeer
veel cellen. In de diepte enkele tuberkelachtige knobbeltjes. Veel
vaten met veel leucocyten.
De klieren waren niet aangetast. De carunculae hadden diepe
necrose met demarcatie. In de crypten waren chorion epitheelcellen
aanwezig, in de vaten er onder veel thrombose door leucocyten en
fibrine.
De bacteriën bevonden zich in de pus en in de cellen in de
demarcatiezóne.
Hij concludeert : Uterus en embryo zijn bij abortus beide aan-
getast, doch gezien de graad van veranderingen, schijnt de uterus
het eerst aangetast te worden.
De uterusaandoening zetelt in de mucosa, soms aan de ge-
heele oppervlakte, soms diep erin als tuberkelachtige knobbeltjes.
Daarnaast zijn de karunkels aangetast, die vooral na de abortus
sterk in het proces betrokken zijn, doch na de involutie neemt deze
aandoening snel af. De oppervlakte-aandoening van het slijmvlies
is necrotisch superatief en niet diep.
Treedt geen mummificatie op, dan gaat na de abortus de rege-
neratie vrij snel, soms na puriforme verweeking van de de necro-
tische laag, soms na demarcatie en sequestratie van de necrotische
deelen.
Epitheelresten van het slijmvlies en epitheliën van de uterus-
klieren zorgen voor de epitheel regeneratie. De regenerade bevor-
dert een vermeerdering van de bindweefselvezels, en cellen in de
bovenste lagen, die dikker worden en zelfs tot klieratrophie en ka-
runkelatrophie aanleiding kunnen geven.
Naïnfecties kunnen zeer gemakkelijk de regeneratie in wan-
orde brengen.
Van de andere kant wordt na abortus alles uitgeperst en rege-
neratie bevorderd. Blijven zitten van de vrucht bij mummificatie
van de vliezen is nadeelig voor involutie.
Birch en Qillman hebben abortusbacillen aangetoond in de
mucosa of submucosa van de uterus bij vier koeien respectievelijk
15, 13, 8 en 7 maanden na abortus.
Bij dieren waarbij een langdurig verblijf van abortusbacteriën
in de uterusmucosa voorkomt, bestaat natuurlijk veel kans dat ook
een volgende drachtigheidsperiode met abortus eindigt.
In het algemeen zien we na abortusinfectie een verhoogde
weerstand, zoodat als regel de dieren slechts eenmaal verwerpen.
Het spreekt vanzelf dat de uitgebreidheid van de infectie van
groote invloed is op het tijdstip van de geboorte.
Het hoogtepunt van smetstofverspreiding vindt men bij de
aborteerende koe, kort voor maar vooral tijdens de abortus en kort
daarna. In een aantal gevallen controleerden wij de duur van de
smetstofuitscheiding uit de vagina bij koeien, welke geaborteerd
hadden. Het is ons daarbij niet gelukt na de vierde week nog abor-
tusbacillen aan te toonen.
Dat met de m.elk zelfs gedurende jaren smetstof kan worden
uitgescheiden is voldoende bekend. Een vraag van belang is het
of een besmet rund dat niet met de melk bacillen verspreidt, toch
nog verspreider kan zijn.
Büchli toonde bij geënte pinken smetstofuitscheiding aan in de
vagina.
Bij de besmette cavia komt smetstofuitscheiding met de urine
voor.
Zeiler kon bij drie koeien en een os, bij welke 5 tot 10 maal
zooveel bacillen werden ingespoten als gebruikelijk is voor de
immunisatie, geen bacillen aantoonen in bloed, speeksel, melk,
faeces of urine. Eenige maanden na de infectie geslacht, bleken alle
organen vrij van de bacillen. Büchli heeft bij zijn onderzoekingen
voor de Br. B. Commissie bij vóór de dekking geïmmuniseerde
vaarzen de uitscheiding van smetstof nagegaan. Slechts eenmaal
toonde hij de bacillen in de urine aan, doch acht het zeer wel mo-
gelijk, dat deze infectie uit de scheede afkomstig was.
De vraag of uitscheiding van smetstof langs de nieren plaats
vindt, is dus niet opgelost. Al moet theoretisch met de mogelijkheid
rekening worden gehouden dat smetstofuitscheiding langs dezen
weg zou plaats kunnen hebben, groot is de kans hierop niet.
Als we n.1. de proeven van O. Bang en Zwick als basis nemen,
welke proeven ook door ons bij enkele koeien zijn genomen, dan
komen we tot de conclusie dat algemeene bloedinfectie slechts zeer
kort bestaat en de kans op uitscheiding door de nieren dus niet
groot is.
Bij kalveren, die gevoerd worden met Brucella Bang houdende
melk, zou passage door het darmkanaal kunnen plaats vinden en zal
de faeces smetstofhoudend kunnen zijn.
Pröscholdt heeft gemeend, op grond van sputumonderzoek ver-
spreiding door uithoesten niet te mogen uitsluiten.
We kunnen dus concludeeren, dat thans nog niet met zeker-
heid is uit te maken, of dieren die niet met melk of baarmoeder-
secreet smetstof verspreiden, dit nooit langs andere wegen zullen
doen. Wel is zeker, dat afzondering van de genoemde categorie
smetstofuitscheiders een zeer geringe kans overlaat. Bij deze cate-
gorie zal toch ook de meeste kans op bloedinfectie bestaan.
HOOFDSTUK IV.
Voor de rationeele bestrijding moeten we op afdoende diag-
nostische hulpmiddelen kunnen bouwen. Als zoodanig komen het
eerst in aanmerking de klinische symptomen en de pathologische
anatomische verschijnselen van vrucht en vliezen.
Wanneer de waargenomen afwijkingen worden aangevuld met
microscopisch onderzoek van het tijdens de abortus afvloeiende
secreet, zal in vele gevallen de diagnose met zekerheid kunnen
worden vastgesteld. Een en ander kan worden gecompleteerd door
bacteriologisch onderzoek van de vrucht, de vliezen, het afloopend
secreet voor of tijdens de partus, in vele gevallen ook van de melk.
De dierproef heeft een belangrijke rol gespeeld in de diag-
nostiek, is in den laatsten tijd echter door verbetering van de tech-
niek bij het kweeken door sommige onderzoekers op den achter-
grond gesteld.
Er bestaat echter groote behoefte aan onderkenning van de
infectie, ook zonder dat abortus is opgetreden. Verschillende sero-
logische reacties kunnen ons dan van dienst zijn, waarvan de meest
gebruikelijke de agglutinatie en de complementbinding zijn, ai wor-
den ook andere reacties wel in toepassing gebracht.
Bovendien zijn allergische methoden toegepast.
Tot dusverre is de agglutinatie verreweg het meest in toe-
passing gebracht, al wordt veel waarde gehecht aan een combinatie
van agglutinatie en complementbinding vooral in twijfelachtige ge-
vallen. Behalve van bloedserum kan daarbij ook van melkserum
gebruik worden gemaakt.
Controle van de temperatuur zal ons met betrekking tot infectie
met de bacil van Bang weinig verder brengen.
Verloopt in het algemeen de infectie zonder merkbare ver-
schijnselen, toch schijnt het voor te komen, dat reeds eenige weken
voor het verwerpen aan de dieren zichtbaar is, dat ze niet normaal
zijn.
Een nauwkeurig waarnemend veehouder deelde mij mede, dat
hij herhaaldelijk waarnam dat koeien, welke verwierpen, reeds we-
ken van te voren afwijkingen vertoonden, kenbaar aan een ver-
keerde stand van het haar en minder goed groeien. Wij konden bij
deze dieren geen temperatuursverhooging constateeren. De belang-
rijkste afwijking is echter vast te stellen aan de uier.
Sommige koeien willen z.g. niet drogen, ze houden een te
groote uier. Bij eerste-kalfsvaarzen zien we soms geruinien tijd
voordat abortus optreedt, zwelling van de uier.
We zagen bij bacillendragers soms niet volledig „weg melkenquot;
van de geïnfecteerde kwartieren.
Onderzochten we het secreet uit dergelijke gezwollen uiers of
kwartieren, dan vonden we daarin vrijwel steeds abortusbacillen.
Bij ophanden zijnde abortus ziet men meestal zwelling van de
scheede, beginnende uitvloeiing van het geleidelijk chocolade-
kleurig wordend secreet, waarin witte vlokjes.
Bij vroegtijdig uitgestooten vruchten worden meestal de
secundinae gelijktijdig met de vrucht uitgedreven. Dit laatste wordt
wel als typisch beschouwd voor een virulente infectie van een vee-
stapel, waarin tot dusverre geen verwerpen voorkwam.
Dikwijls treedt ook verwerpen op zonder eenig voorteeken.
Tijdens abortus vloeit vocht af waarin vlokjes, welke een rein-
cultuur van abortusbacillen bevatten. Dit is het meest geschikte
materiaal voor abortus-diagnostiek.
Pathologisch anatomische verschijnselen.
Afwijkingen aan de nageboorte. De vruchtvliezen zien er gelei-
achtig, geïnfiltreerd uit. Aan de vliezen kleven ettervlokken en de
cotelydonen hebben voor een deel of geheel hunne roode kleur ver-
loren en zien er bruinachtig of vuilgeel, necrotisch uit.
Pathologische anatomische veranderingen van den foetus. Ik
kan hier verwijzen naar het artikel van Dr. K. Büchli, „besmettelijk
verwerpen bij het rundquot;, mededeelingen van de Rijksseruminrich-
ting deel 1, afl. 3 en 4, 1917.
Bij zeer veel te vroeg geboren vruchten valt vooral op, het
geleiachtige, sterk vochthoudende onderhuidsche bindweetsel.
In het laatste stadium van drachtigheid missen we dit ver-
schijnsel. De te vroeg geboren vruchten vallen dan herhaaldelijk
op door een geschrompelde huid. De vruchten geven vaak een
zeer magere indruk.
De klinische verschijnselen, het verloop van abortus alsmede
de veranderingen van foetus en nageboorte, kunnen belangrijke aan-
wijzingen geven ; als regel hebben we behoefte aan meerdere zeker-
heid. Wel kunnen we met een groote mate van waarschijnlijkheid
infectie met de Brucella Bang aannemen, wanneer reeds in het
najaar in een vroeg stadium van de dracht abortusgevallen voorko-
men, welke snel verloopen, waarbij vrucht en nageboorte gelijk-
tijdig worden uitgedreven en de nageboorte de typische necrotische
vlekken vertoont.
In vele gevallen gelukt het, in een uitstrijk van tijdens de partus
afvloeiende vlokjes, microscopisch hoopjes bacillen in cellen inge-
sloten of om cellen gegroepeerd, aan te toonen.
Men kan met verschillende kleurstoffen kleuren, doch men
krijgt mijns inziens de mooiste beelden door gebruik te maken van
de kleurmethode van Giemsa en daarna terug te kleuren door een
moment in 1 % azijnzuur te dompelen (blauwe hoopjes bacillen op
roodachtige ondergrond). Met sterkverdunde methyleenblauw-
oplossing kan men door geruimen tijd te kleuren en daarna kort
met 1 % azijnzuur terug te kleuren ook een goed beeld krijgen.
Ook de maaginhoud van het foetus geeft veelal voor het mi-
croscopisch onderzoek geschikte vlokjes. Het microscopisch onder-
zoek is bij geschikt materiaal voldoende, kan bij sterk verontreinigd
materiaal van groot nut zijn.
Met het oog op de differentiaaldiagnostiek is microscopisch
onderzoek noodzakelijk. Wanneer men n.1. op spirillen wenscht te
onderzoeken, zal men gaarne gebruik maken van maaginhoud van
het foetus of bloedcoagula van de placentaknobbels om daarvan
een uitstrijk te maken en deze dan ongekleurd te bezien, met
Tusche te behandelen of gedurende een half uur te kleuren met één
deel fuchsine op 4 deelen water. Ook Giemsa-preparaten schijnen
goede beelden te geven (Stockman 1919, Lerche 1922—1927,
Thomsen 1920).
In Denemarken heeft men herhaaldelijk schimmel infecties als
oorzaak voor abortus meenen vastgesteld te hebben. Ik zag hiervan
destijds aan het Laboratorium van Prof. O. Bang zeer mooie voor-
beelden. Zij helderden het materiaal op met een mengsel van 10 %
NaOH en glycerine ana.
Tot dusverre hebben wij niet nagegaan, of hier ook tricho-
monasoorten in het spel waren.
Onderzoekingen met betrekking tot het kweeken van
Brucella Bang.
Uit foetus en nageboorte. Sedert 1918 worden jaarlijks te vroeg
geboren vruchten bij ons ter onderzoek ingezonden. Bij dat onder-
zoek hebben wij van verschillende voedingsbodems en verschillende
methoden van kweeken gebruik gemaakt. De laatste jaren vonden
we bij de ingezonden vruchten respectievelijk in 43, 45, 36, 50, 43,
48, 50 ,45 en 51.5 % abortusbacillen van Bang.
In het jaarverslag van den Gezondheidsdienst voor Vee in
Friesland, over het dienstjaar 1932—1933, kon het volgende wor-
den medegedeeld met betrekking tot het onderzoek op abortus. Als
methoden van onderzoek wendden wij aan :
le. microscopisch onderzoek van de vlokjes in de maag-
inhoud gekleurd volgens Giemsa, ontkleuren in 1 % azijnzuur ;
2e. aanleggen van culturen op Endoagar, voedingsbodem van
Huddleson, glucose-glycerineagar en serumagar (10 % paarden-
serum), waarvan steeds een plaat in C02 atmosfeer wordt bebroed
en een met paraffine wordt dichtgemaakt. De bodem kan door een
gleuf in tweeën worden verdeeld en de eene helft met een snel
groeiende bacil, b.v. coli, geënt (vooral bij de eerste subculturen
van belang, vergelijk fig. 1).
3e. caviaïnspuiting.
-ocr page 40-Vergelijkend onderzoek van verschillende kweekmethoden. Ter
beantwoording van de vraag, welke kweekmethode de meeste ze-
kerheid biedt, hebben we de laatste jaren verschillende methoden
naast elkaar gebruikt.
In 1932—'33 werden 48 foeti onderzocht, bovendien 22 maal
een nageboorte, zoodat 70 onderzoekingen plaats vonden ; het
daaraan voorafgaande jaar 66. Twee Endo- en twee Huddlêson-
platen werden direct met materiaal bestreken, omdat zij remmend
op het bijgaande verontreinigende bacteriemateriaal werken. Op
glucoseagar en serumagar werd de spatel gebruikt, zooals die
respectievelijk van een Endo- of een Huddlesonplaat kwam. Endo
en Huddieson werden dus het zwaarst geënt.
Als we de resuHaten over de laatste drie jaren opzetten, dan
krijgen we de volgende aantallen positieve uitkomsten :
^nbsp;,,nbsp;Huddieson glucose-glyc.agar
C02 dicht C02 dicht C02 di?ht
'31—32nbsp;6 10 11nbsp;15 15 6
'32—'33nbsp;9 12nbsp;9 11nbsp;5 7
'33—'34nbsp;2nbsp;6 18nbsp;5nbsp;7 6
17 28 38 31 27 19
Gedurende genoemde drie jaren heeft dus de bodem van
Huddieson de beste resultaten gegeven.
Gebruikten we vroeger uitsluitend serum-agar waarin 10 %
serum, in latere jaren hebben we deze methode verlaten.
Ter vergelijking met andere voedingsbodems hebben we ge-
durende de laatste twee jaren in 79 gevallen 10 % paardenserum-
agar gebruikt. 31 maal werden hierbij abortusbacillen gekweekt.
Aantal jaarnbsp;Endonbsp;Huddl. gluc. glyc. agar serum-agar
Stj-esnbsp;Co/'dich^t Cordfcht
15nbsp;'32—'33 8 10 7 8 5 6 10 7
16nbsp;'33—'34 2 4 9 4 3 3 10 6
10 14 16 12 8 9 20 ï^
In deze proeven kregen wij de beste resultaten met serum-
agar als wij in een koolzuuratmosfeer kweekten.
Rekening houdende met de resultaten van '34—'35 geeft een
vergelijking tusschen de bodem volgens Huddieson en 10 % paar-
denserum agar over 65 positieve uitkomsten 't volgende beeld.
De beide bodems gaven samen 59 maal (91 %) een positieve
uitkomst verdeeld als volgt :
Huddlesonnbsp;Serum-agar
C02nbsp;dichtnbsp;Cojnbsp;dicht
37 (57 %) 24 (37 %) 40 (61.5 %) 28 (43 %)
In '34—'35 hebben we tevens gebruik gemaakt van serum-
agar waaraan toegevoegd was gentiaanviolet in een verdunning van
1 op 10.000. Deze bodem heeft heel goede uitkomsten gegeven ;
bij 33 positieve uitkomsten kregen we 't volgende beeld :
Huddl.nbsp;Gent. Viol. Serum-agarnbsp;Serum-agar
C02nbsp;dichtnbsp;C02nbsp;dichtnbsp;C02nbsp;dicht
21 12 22 20 18 16
De ruimte laat niet toe alle gevallen individueel te behandelen ;
deden we dit wel dan zou blijken, dat elke voedingsbodem wel eens
uitsluitend een positieve aanslag heeft gegeven, terwijl andere ons
in dat geval in de steek lieten.
Wij meenen te moeten concludeeren, dat het gewenscht is veel
verschillende voedingsbodems te gebruiken, hoewel natuurlijk niet
ontkend kan worden, dat het gebruik van veel doozen naar het-
zelfde doel zou kunnen leiden.
Het is moeilijk uit te maken of men de voorkeur moet geven
aan kweeken in C02 atmospheer of aan het dicht kitten van platen,
of het afsluiten van buizen door gummistoppen.
Voor de eerste aanleg uit materiaal, dat verontreinigd kan zijn,
meenen wij steeds platen te moeten gebruiken.
Het geheel samenvattende, blijkt, dat wij voor het kweeken
uit foeti of secundinae met de bodem van Huddleson en serumagar
de beste resultaten verkregen hebben. Vooral als aan de laatste
gentiana violet werd toegevoegd deed deze bodem de beste dien-
sten.
Het kweeken van de Br. Bang uit melk. In zijn meergenoemd
artikel geeft Prof. v. Oijen zijn voorkeur weer voor de door Hofstra
aanbevolen toevoeging van gentiaanviolet aan serumagar boven de
voedingsbodem van Huddleson en staaft dit met een voorbeeld.
Hiertegenover zou ik een proef willen stellen welke wij instelden
quot;iet 46 monsters melk, welke werden uitgestreken op Huddleson
en gentianaviolet-serumagar. Hierbij liet ons de laatste voedings-
bodem in de steek.
Wij ilt;regen slechts éénmaal een positieve uitslag met slechts
één kolonie, terwijl wij op de voedingsbodem van Huddleson 5 maal
een positieve uitslag kregen, eenmaal met 8 en de overigen met
2 koloniën.
Wij voegden vroeger aan de serumagar geen gentianaviolet toe
en kregen zeer veel verontreiniging. Daarom hebben wij voor het
melkonderzoek als regel gebruik gemaakt van de voedingsbodem
van Endo en die van Huddleson, terwijl veel gebruik gemaakt is
van het inspuiten van een cavia. Later is de Endo-agar vervangen
door gentiaanviolet serumagar, mede doordat deze bodem voor 't
onderzoek van vruchtjes ook werd gebruikt en met goed succes.
De platen worden wel in Coy atmosfeer bebroed, dikwijls ook
met paraffine dichtgemaakt en in de stoof gezet. In vele gevallen
kregen wij met de dichtgemaakte doozen de beste resultaten ; daar
we echter ook herhaaldelijk in Cog atmosfeer goede resultaten heb-
ben verkregen, komt het mij verstandig voor, indien omstandighe-
den zich daar niet tegen verzetten, beide methoden naast elkaar
toe te passen.
Monstername. Dr. Lerche heeft zich de vraag voorgelegd, welke
melk het meest geschikt is voor het aantoonen van Brucella Bang.
Van een aantal koeien, waarvan bekend was, dat ze met de melk
abortusbacillen uitscheidden, werden na uierdesinfectie de eerste,
de middelste en de laatste stralen genomen, welke cultureel en door
caviainspuiting werden onderzocht. Het onderzoek van de laatste
stralen verdiende de voorkeur. Bij vergelijking is ook ons gebleken
dat de laatste stralen de meeste kans op succes geven. Het is ons
verder gebleken dat het kweeken van abortusbacillen uit het secre-
tum van droogstaande kwartieren bij baciilenuitscheiders vaak
prachtig gelukt. (Zie bijlagen, lijst v. d. B. te C.).
Wanneer we genoodzaakt zijn het nemen van de monsters aan
anderen over te laten, blijkt ons telkens weer, dat de kans op bij-
infectie te groot is. Om deze voldoende te remmen, moeten we
1 : 10.000 gentianaviolet aan de voedingsbodem toevoegen.
Nemen we een verdunning van 1 op 100.000, dan krijgen we
de bodem bezaaid met allerlei koloniën.
Met Van Oijen ben ik van meening, dat bij niet te groote ver-
dunning kans op remming van de abortusbacillen bestaat.
Het zooveel mogelijk aseptisch nemen van monsters is dus
-ocr page 43-noodzakelijk, opdat met zeer geringe concentratie van remmende
stoffen kan worden volstaan. Traum en Henry voegen zonder na-
deel 1 % boorzuur aan de melk toe voor conserveering.
Welk gedeelte van de melk moet worden uitgestreken ? Bang
e.a. cultiveeren direct uit melk, ter bepaling van het aantal koloniën.
Henry, Traum en Haring (Hilgardia Jan., 1932) meenden op
grond van hun waarnemingen het gebruik van gecentrifugeerde
room, gemengd met sediment, te moeten verkiezen boven room
welke natuurlijk is opgeroomd.
Huddleson, Huslye en Torrye geven cijfers voor roomonder-
zoek volgens welke natuurlijk opgeroomde room de meeste bacil-
len gaf.
In den laatsten tijd laten we de melk spontaan oproomen en
strijken dan de room uit. Vroeger hebben we ook herhaaldelijk de
melk gesedimenteerd om zoowel room als sediment uit te strijken.
Omdat de laatste methode zeer bewerkelijk is voor een groot aan-
tal monsters en bovendien meer kans op infectie biedt, prefereeren
wij de eerste methode, al kan niet worden ontkend, dat voor bac-
terie-arme melk centrifugeeren van grootere hoeveelheden ge-
wenscht is.
Staat van Onderzoekinge^^^t betrekking tot de uitscheiding van
Br. B». met deMk van het proefbedrijf.
Onderzoek van de melk
Agglutinatie van het
bloedserum
Op abortusö
Geb.-
jaar
Agglutinaties van het melkserum
Mei '33
Mei '34
Maart '32
Juli '32
Dec. '32
Mei '34
Mei '33
— 10 10 20-
50 50 100-100
— 10 10-10-
10 20 20 50-
-- 20-20-
20 20 20 100-
10-— 10- 10-
20 20 20 500
■
--20-20
20 20 20 20
—
50- 20 20 100
200 200 200 200
50 50 200-200-
100 100 50nbsp;20
100 200-100nbsp;100
20- — 20 20
— 50 50nbsp;20
20 20 20-50
20 50 50 50
20-20-20-20
— 10 20 —
10 10 10 50-
20 20 20 20
10 10 20-10
---10
10 20 10 100
20 20 20 20
10--10
10-— 10- —
20 10 50- 50
20 50- 50 20
10 50- 20- —
-
— —
--10 10
No.
Cultu/^'^oek
Caviaproef
9-12 |
14-3 |
20.10 |
Mrt |
Oct. |
Nov. |
Mei |
Dec. |
Mrt |
Mei |
Mrt '32 |
Juli '32 | ||
'30 |
'31 |
'31 |
,'32 |
'32 |
'33 |
'34 |
■30 |
'31 |
'31 | ||||
1 |
1920 | ||||||||||||
2 |
1920 |
— |
— |
— | |||||||||
3 |
1922 |
20 |
50 |
— | |||||||||
4 |
1926 |
— |
4- |
-f |
800 |
200 |
200 |
500 |
— |
|
4- |
---f | |
5 |
1926 |
50 |
|
-h |
100 |
20 |
20 |
20 |
— |
— |
----- | ||
6 |
1927 |
— |
-f |
-f |
800 |
100 |
20 |
20 |
— |
— 4-4-- | |||
7 |
1927 |
|
-f |
|
400 |
400 |
200 |
500 |
— |
----- | |||
8 |
1927 |
— |
|
-f |
800 |
— |
|
— 4- 4- - | |||||
9 |
1928 |
— |
-1- |
— | |||||||||
10 |
1928 |
20 |
-f |
4- |
200 |
— |
4- |
---- | |||||
11 |
1928 |
— |
— |
— | |||||||||
12 |
1928 |
|
-t- |
— |
— | ||||||||
13 |
1929 |
4- |
-f- |
4- |
400 |
800 |
400 |
500 |
|
|
---- |
----- | |
14 |
1929 |
|
4- |
-t- |
400 |
400 |
100 |
200 |
— |
— |
---- |
— | |
15 |
1929 |
|
-1- |
-1- |
200 |
400 |
100 |
100 |
— |
---1- — | |||
16 |
1930 |
|
-f |
|
400 |
200 |
50 |
100 |
---1-- |
— 4- 4- - | |||
17 |
1930 |
— |
4- |
20 |
— |
— | |||||||
18 |
1930 |
— |
4- |
— |
— |
— |
----■ | ||||||
19 |
1930 |
20 |
20 |
50- |
— |
50- |
---— | ||||||
20 |
1931 |
— |
20 |
— | |||||||||
21 |
1931 |
- |
20 |
— |
— | ||||||||
22 |
1931 |
— |
20 |
20- |
— | ||||||||
23 |
1932 |
— |
— | ||||||||||
24 |
1932 |
— |
— | ||||||||||
25 |
1932 |
1) Volgorde der kwartiermonsters steeds: RV LV RA LA.
-ocr page 45-De staat van onderzoekingen van het proefbedrijf en die van
v. d. B. te C. (zie bijlagen) geven voldoende de indruk weer,
dat herhaald cultureel onderzoek noodig is om alle smetstofver-
spreiders te vinden.
Over de correlatie tusschen het serologisch onderzoek en de
kans op kweeken wordt onder het volgende hoofdstuk gerappor-
teerd.
In vergelijking met het caviaonderzoek biedt de kweekmethode
minder goede kansen, nadere bestudeering is dan ook zeer ge-
wenscht. (Vergelijk pagina 30).
Het onderzoek met behulp van proefdieren.
Hoewel ook van andere proefdieren gebruik gemaakt kan wor-
den, hebben wij tot dusverre uitsluitend voor het abortusonderzoek
de cavia gebruikt.
Het spreekt vanzelf, dat men voor het onderzoek altijd ge-
zonde dieren gebruikt, daar men anders veel last van sterfte onder
de ingespoten heeft. Bij voorkeur moeten ze tusschen de 300 en 600
gram wegen. Manlijke wordt wel de voorkeur gegeven, in verband
met de karakteristieke laesies van den testikel, doch ook bij wijfjes
hebben wij wel zeer karakteristieke baarmoederaandoeningen ge-
vonden.
Voor het gebruik moet eigenlijk bloedonderzoek van de cavia
plaats hebben. Het bloed wordt steeds genomen door op de be-
kende wijze hartpunctie te doen.
Men kan zoowel subcutaan als intraperitoneaal inspuiten.
Nelson is van meening dat sterk verontreinigd materiaal het
best kan worden ingespoten in de buik, omdat de verontreinigende
organismen snel verdwijnen en abortusbacillen niet.
Na een week zijn ze uit de buikholte verdwenen, terwijl het
aantal in de milt toeneemt. Na 4 tot 5 weken zijn ze daar het tal-
rijkst. Bij langer durende infectie ontwikkelen zich dan de typische
veranderingen in milt, lever, nieren, lymphklieren.
Smith en Fabyan, Schroeder en Cotton hebben in 1911 het
eerst gewezen op de belangrijke orgaanveranderingen, Traum en
Haring hebben daarvan ook een beschrijving gegeven. Het zal
vooral van de virulentie en van het aantal ingespoten bacillen af-
hangen of inderdaad orgaanveranderingen worden geconstateerd.
In 1922 deelde Huddleson mee, dat bij geconstateerde laisies
steeds abortusbacillen te kweeken waren. Hij vond dan tevens
hooge serologische reacties.
Wij hebben nagegaan bij een 100-tal cavia's, welke op grond
van bloedonderzoek besmet werden beschouwd, in hoeverre en na
welke tijd positieve sectiebevinding werd geconstateerd.
Deze cavia's waren 11 X ingespoten met bacillenhoudend
vaginaalslijm, 40 X met maaginhoud van te vroeg geboren vrucht-
jes en 49 X met bacillenhoudende melk. Bij deze 100 cavia's con-
stateerden we 38 X een positieve sectiebevinding.
Wanneer we als eisch stellen dat de cavia niet eerder moet
worden afgemaakt voordat hij een agglutinatie vertoont van min-
stens 1 : 50, dan hebben we in 10 % van de gevallen 6 weken na
de inspuiting nog geen positieve agglutinatie, terwijl die later wel
geconstateerd werd.
Pröscholdt heeft ook reeds erop gewezen, dat men de cavia
niet te vroeg moet afmaken omdat de serologische reactie soms
laat optreedt, soms zelfs pas na 80 dagen.
Positieve sectiebevinding constateerden wij op zijn vroegst
45, 39, 36, 44, 40, 41 en 43 dagen na de inspuiting. In 3 gevallen
zagen we een typische baarmoederaandoening na 58, 40 en 41
dagen.
Bij een agglutinatietiter van 1 : 50 of lager hebben we nooit
een positieve sectie gezien.
Ook wij zagen soms pas laat agglutinatie optreden. In één ge-
val agglutineerde een cavia niet na 8 weken wel na 89 dagen.
Bij dergelijke dieren zou men waarschijnlijk, als ze na 6 of 8
weken afgemaakt werden, wel bacillen kunnen kweeken, terwijl het
bloedserum niet agglutineerde.
Meest voorkometide veranderingen van de organen. De milt
onderscheidt zich allereerst door vergrooting, hij wordt bleek, dik-
wijls wat knobbelig, wat veroorzaakt wordt door meestal omkap-
selde grijze haardjes ; bij grootere haardjes ziet men in den regel
een necrotisch centrum.
Onder de kapsel van de lever ziet men vaak kleine grijze
haardjes.
De veranderingen van de baarmoeder kunnen zeer typisch zijn.
We vinden een vergroote baarmoeder met enkele abcessen waarin
droge etter. De nog gesloten baarmoeder is kenbaar aan de knob-
bels, welke van buitenaf zeer duidelijk zichtbaar zijn.
Bij manlijke caviae testikelaandoeningen, bestaande in zwel-
ling, met necrotische haarden.
Slechts zelden zagen we aan de nieren veranderingen. Bij
positieve bevinding ziet men eveneens kleine haardjes onder de
kapsel.
Wanneer de dieren vroeg worden afgemaakt, vindt men in den
regel uitsluitend lymphklierzwelling in de buurt van de plaats van
de inspuiting.
In het algemeen lukt het kweeken van bacillen het gemakke-
lijkst bij positieve sectiebevinding, tenzij men de cavia te lang laat
leven. Zoo hebben we b.v. een enkele maal een positieve sectie-
bevinding gehad na meer dan 80 dagen, waaruit het kweeken niet
meer lukte.
Toch is het onze gewoonte na 6 weken nog niet af te maken,
doch alleen bloed te nemen en de negatieve na een week of vier
nogmaals te onderzoeken. Wanneer men de cavia iets langer laat
leven, krijgt men ook mooiere sectiebeelden. Wanneer men gelijk-
tijdig uit het te onderzoeken materiaal culturen heeft aangelegd en
daarbij geen of weinig abortuskoloniën gevonden heeft, zal in het
algemeen de cavia zeer geruimen tijd moeten leven alvorens vol-
doende aanwijzing te geven. Geeft de cultuur rijke oogst dan zal
rnen in het algemeen ook sneller optreden van de agglutinatie waar-
nemen en ook duidelijker sectiebeelden.
Een groot bezwaar van dit alles is, dat veel tijd in beslag wordt
genomen, waardoor een vroege diagnose onmogelijk wordt.
Om die reden heeft Nelson geadviseerd ter spoedige beoor-
deeling bloed te nemen van de cavia en dit te agglutineeren met
Br. Bang.
Van Oijen geeft aan als bezwaar, dat bij de cavia geen typische
Pathologische-anatomische afwijkingen ontstaan zooals bij tuber-
culose. Het resultaat van de dierproef moet dan weer met sero-
•ogische reacties worden afgelezen. Zoo moet dan weer worden
gecontroleerd met de methode, die ook niet voor 100 % betrouw-
baar is.
Het komt mij voor, dat we door een combinatie van methoden
moeten trachten de juiste weg te vinden.
Vergelijking van cultureel-, microscopisch- en caviaonderzoek
van ingezonden foeti.
Van 83 te vroeg geboren foeti werden culturen aangelegd uit
de maaginhoud en cavia's daarmee ingespoten. Op een paar uit-
zonderingen na werd steeds een Giemsapreparaat uit de maag-
inhoud microscopisch onderzocht. In 4 gevallen is toevallig micros-
copisch onderzoek achterwege gelaten, 3 maal viel de cultuur van
dat materiaal positief uit.
In totaal kregen we de volgende uitkomsten :
Microscopisch positief 25 maal, cultureel 37 maal en cavia-
proef 39 maal positief.
Van 83 cavia's stierven 25 ontijdig, bij 19 viel het onderzoek
negatief uit. Van deze 19 gevallen was geen enkele cultuur aange-
slagen.
In 11 gevallen was de cultuur negatief en de cavia positief,
2 maal waren microscopisch abortusbacillen vastgesteld.
In 58 gevallen waarin de cavia voldoende lang leefde, gaf de
dierproef 39 maal een positief resultaat, terwijl de cultuur 28 maal
en het microscopisch onderzoek 19 maal positief was.
Wanneer we het microscopische- en het cultureele onderzoek
samen nemen, dan hebben we 30 positieve gevallen.
De verhouding dierproef tot cultureel- -f microscopisch onder-
zoek samen is dus 4 : 3.
Dit cijfer stemt overeen met dat van Henry, Traum en Haring
(1932), die in 25 tot 30 % van de gevallen zagen dat de kweek-
proef negatief uit viel, terwijl de cavia besmet bleek.
Ik meen hier nog eenige cijfers te moeten geven, 18 Mei 1929
gepubliceerd door Dr. Karsten, Hannover in het Deutsche Tier-
artzliche Wochenschr. No. 20. Ingezonden werden 125 monsters ;
daarvan waren microscopisch positief 75 en 50 negatief.
Bij de dierproef waren 83 positief en 42 negatief, bij het kwee-
ken in lichtgas 61 positief en 64 negatief. Van deze laatste 64 nega-
tieve viel de dierproef 23 maal positief uit.
Conclusie. Ik meen te mogen concludeeren op grond van de
waarnemingen van anderen en de op ons laboratorium verkregen
resultaten, dat tot dusverre de dierproef onmisbaar is gebleken.
Met het oog op de sterftekans is het gewenscht steeds mins-
-ocr page 49-tens twee dieren in te spuiten ; vooral in het koude jaargetijde schij-
nen lage temperatuur en somstijds voorkomend vitaminegebrek de
sterfte te bevorderen.
Het spreekt vanzelf dat het microscopisch en cultureel onder-
zoek nooit achterwege gelaten moet worden, niet alleen om meer-
dere zekerheid te krijgen, doch vooral ook om spoedig een diagnose
te kunnen maken.
De leden der Engelsche Commissie voor het abortusonderzoek
in Engeland, en na hen een groote schare van onderzoekers, heb-
ben getracht na te gaan of de gebruikelijke serologische methoden,
n.1. de agglutinatie en complementbinding van bloedserum en later
ook van melkserum practisch bruikbare resultaten voor tijdige
onderkenning van de ziekte konden opleveren.
Wanneer wij de literatuur nagaan en ook de uitspraken op het
laatste Veeartsenijkundig Congres te New York, dan kunnen we
vaststellen, dat om zijn eenvoud de agglutinatiemethode algemeen
wordt gebruikt. Wie daartoe in de gelegenheid verkeert, kan ook
een controle door de complementbinding toepassen.
Toen ik met het onderzoek van abortus werd belast in 1918,
heb ik nagegaan of ik inderdaad met de agglutinade kon volstaan
en kwam bij een serie vergelijkende proeven tot het resultaat, dat
ik de complementbinding kon ontberen. (Zie Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde deel 51, afl. 2, 3 en 4).
Ik trachtte toen het bloedserumonderzoek door melkserum-
onderzoek te vervangen, doch vond in vele gevallen het onderzoek
van melkserum onvoldoende om alle besmette dieren, welke door
het bloedserumonderzoek werden onderkend, te signaleeren.
Sedert maakten wij voor de onderkenning van besmette die-
ren steeds gebruik van de agglutinatiemethode van bloedserum, en
wel door middel van de z.g. „tube testquot;.
Huddleson heeft deze methode uitvoerig beschreven in zijn
meergenoemd werkje over „brucella-infectiesquot; 1934.
Nadat hij heeft geconstateerd, dat de complementbinding meer
en meer op de achtergrond is geraakt om de bekende redenen,
behandelt hij twee methoden van agglutinatie, n.1. de langzame me-
thoden, waarbij serum en antigeen in buisjes bij 37 gr. worden weg-
gezet en de snelmethode, waarbij serum en zware antigeenemulsie
op een verwarmde glasplaat worden samengebracht en spoedig de
diagnose kan worden gesteld.
In den laatsten tijd hebben verschillende onderzoekers als
Bevan, Graham, Thorp de aandacht gevestigd op de z.g. „Whole
Blood Methodquot;, waarbij bloed gevoegd wordt bij gestandaardi-
seerd abortusantigeen, hetwelk natriumcitraat of natriumoxalaat
bevat.
De langzame agglutinatiemethode, de z.g. „tube testquot;, ffet ne-
men van bloed is een zeer eenvoudige bewerking, welke voor een
veestapel van 30 tot 40 stuks hoogstens 11/2 uur vraagt. Het is ech-
ter van belang voorzorgen te treffen met betrekking tot instrumen-
tarium en fixatie van de dieren, opdat deze niet angstig worden.
Het bloed moet voldoende vlug onderzocht; het mag niet be-
vriezen, omdat haemolyse de agglutinatie beïnvloedt, daar niet-
specifieke samenklontering van de bacteriën kan optreden.
Over de vraag of het serum moet worden verhit gedurende een
1/2 uur bij 56 gr. bestaat verschil van meening. Finzi is van meening,
dat deze verhitting niet-specifieke agglutininen zou dooden. Bij
enkele tuberculeuse dieren zag hij 24 uren na de intradermale test
positive abortusagglutinatie. Zoodra het serum was verhit op
55 gr. was dit niet meer het geval. Bij verhit serum beschouwt hij
agglutinatie in elke serumverdunning als positief.
Zwick en de Vereeniging van Officieele Abortusonderzoekers in
Amerika zijn van meening, dat verhitting van serum de titer naar
beneden drukt, hetgeen ook het geval is bij oud serum.
Bereiding van het antigeen. Het spreekt vanzelf, dat stammen
moeten worden gekozen die gemakkelijk groeien en geen neiging
voor zelfagglutinatie hebben. Zij moeten geen neiging hebben tot
dissociatie van vorm. Men kan de bacteriën van de voedingsbodem
wasschen met een 1/2 % carbol physiologische keukenzoutoplos-
sing, welke methode wij tot dusverre ook steeds hebben gebruikt.
Finzi voegt een 1/2 % formol toe. Wij hebben daarvan tot dus-
verre geen voordeel gezien. Verhitting is onnoodig, doch schijnt de
gevoeligheid niet te beïnvloeden, men moet dan echter zeer voor-
zichtig zijn geen agar in de bacteriënsuspensie te hebben, opdat
men geen z.g. agar-thermoagglutinatie van de bacteriën krijgt.
Zorgvuldig filtreeren is in ieder geval van belang.
Wij standaardiseeren steeds volgens Mc. Farland nephelo-
Tieter tusschen no. 1 en 2.
Wanneer men de dichtheid van de suspensie laat toenemen,
daalt de titer van het serum.
Fitch en zijn medewerkers en Henry en Traum hebben de ver-
schillende storende invloeden bestudeerd. Zij zijn van meening, dat
toevoeging van formaline remmend werkt op het agglutineeren van
de bacteriën, en meenen vooral de tijd, gedurende welke het serum
met de bacillensuspensie bij 37 gr. C. wordt weggezet, niet te kort
te moeten nemen.
Wij zijn gewoon na 24 uren verblijf in de stoof de agglutinatie
af te lezen. In het algemeen hebben wij geen behoefte gevoeld het
serum bacillenmengsel nogmaals 24 uren bij kamertemperatuur te
laten staan alvorens definitief de uitslag vast te stellen.
Methoden voor snel-agglutinatie. 1. De snelagglutinatie van
serum.
De techniek van de methode voor snelagglutinatie, welke be-
staat in het samenbrengen van verschillende hoeveelheden serum,
met een constante hoeveelheid antigeen in 12 % keukenzout-
oplossing van zeer groote dichtheid, op een verwarmde glasplaat,
wordt uitvoerig beschreven door Huddieson in zijn bekende werkje
en door Van Oijen in zijn meergenoemd artikel.
Wij waren in de gelegenheid een serie uitkomsten van lang-
zame agglutinaties te vergelijken met deze snelmethode en zijn
daarbij tot de conclusie gekomen, dat de uitkomsten elkaar vol-
doende dekken.
In gevallen, waarin men snel moet werken, biedt deze methode
voordeelen; veel werkbesparing geeft deze methode niet, vooral ook
omdat de bereiding van het antigeen meer tijd en materiaal kost.
Bij het onderzoek van ongeveer 4000 bloedmonsters in Maart
en April is ons deze snelmethode betrouwbaar gebleken. Het voor-
deel, vooral bij een groot aantal monsters, is, dat men snel een
onderscheid kan maken tusschen de negatieve en de meer of min-
der sterk positieve bloedmonsters. Van elk monster wordt die hoe-
veelheid serum met 't antigeen samengebracht, welke met een ver-
dunning 1 op 20 overeenkomt. Van de bij dit voorloopig onderzoek
verkregen positieve monsters kan dan naderhand de agglutinatie-
titer bepaald worden.
Verschillende onderzoekers, o.a. Graham en Thorp en Ronald
Gwatkin en Palmer en Baker, zijn van meening, dat de snelagglu-
tinatie van Huddleson in nauw^keurigheid vrijwel gelijk staat met de
langzame methode. Het is echter wel zaak het antigeen voor de
snelmethode steeds weer te toetsen aan de uitkomsten bij de
standaardmethode.
2. Snelmethode door middel van een druppel bloed en gestan-
daardiseerd abortusantigeen waaraan natriumcitraat of natrium-
oxalaat is toegevoegd.
In 1925 beschreef Bevan van Rhodesia, Afrika, een snelle
bloed-agglutinatiemethode, welke op de boerderij zou kunnen wor-
den verricht.
Het versehe bloed wordt bij het antigeen gevoegd door een
platinaoog in de kurk van de stop van het fleschje, waarin het anti-
geen in natriumcitraat of -oxalaat.
Skidmore kwam in de Ver. Staten met een soortgelijke snel-
methode, in 1926. Robert Graham en Frank Thorp hebben deze
methode vergeleken bij de uitkomsten met de snelmethode van
Huddleson.
Voor de gevolgde techniek kan ik verwijzen naar hun artikel
in het journ. of the American Veterinary Medical Association,
Vol. 30, pag. 169.
Dr. K. Diernhofer beschrijft een wijziging van deze methode
in het Wiener Tierärztliche Monatschrift, 1 Nov. 1933. Hij bereidde
zijn antigeen niet in physiologische keukenzoutoplossing, doch in
gedestilleerd water, waaraan hij 0.2 % citraat of oxalaat toevoegde.
Hij gebruikte zoo geringe concentratie, opdat de vloeistof hypo-
tonisch zou blijven en de roode bloedlichamen zich daarin snel
oplosten ; hij neemt één deel bloed op twee deelen antigeen.
In een oorvene steekt hij een lepellancet volgens Schütz
(Hauptner) en lepelt dan een weinig bloed eruit, veegt het bloed
onder aan de lepel weg en gebruikt de hoeveelheid in de lepel.
Het antigeen wordt met een capillairpipet opgezogen. De punt
moet daarvan zoo zijn, dat elke daarvan vallende druppel dezelfde
hoeveelheid vloeistof is als de hoeveelheid bloed in de lepel.
Teneinde het antigeen meer bruikbaar te houden, bewaart hij
apart de bacterie-emulsie en een 0.4 % oxalaatoplossing. Hij noemt
deze vloeistof 1 en 2. Op een glasplaat doet hij een druppel één van
1 en één van 2, roert er een druppel bloed door, terwijl hij een
ovale vlakte krijgt van 2 maal 3 cM2.
Bij een positieve proef treden zeer snel vlokken op. Is dit niet
het geval, dan wordt licht verwarmd, boven een vlam op lichaams-
temperatuur ; binnen drie minuten moet de proef afloopen.
De vlokken gaan naar de rand.
Daar de roode kleur van het bloed wat hinderlijk is, worden
de bacteriën gekleurd met methylviolet en dan gebeitst met jodium,
opdat ze de kleur niet weer loslaten. Als men met carbolfuchsine
gekleurde bacteriën met formaline beitst, krijgt men een violette
kleur.
De dichtheid van de suspensie wordt verkregen door in een
gecalibreerd buisje bacillen af te centrifugeeren en hierbij de twaalf-
voudige hoeveelheid vloeistof te voegen.
Als voordeel van deze snelmethode wordt opgegeven, dat men
ze op de boerderij kan verrichten. Het is voor mij de vraag, of het
nemen van een druppel bloed onder de voorgeschreven voorzorgen
een meer eenvoudige bewerking is, dan het verzamelen van bloed-
monsters voor serumafscheiding. Het is in ieder geval lastig, dat
elk onderzoek direct moet plaats hebben, vooral als men een groot
aantal dieren moet onderzoeken.
Verder is inzicht in de hoogte van de titer, waarbij we veel
belang hebben, minder goed mogelijk.
Een bezwaar is ook, dat bij uitvoering in het groot door ver-
schillende dierenartsen, de eenheid van beoordeeling verloren gaat.
Bij gecentraliseerde abortusbestrijding verdient het aanbeveling, dat
alle agglutinaties op het centrale punt plaats hebben.
Vergelijkend onderzoek van verschillende agglutinatie methoden
Onverhit serum |
uur op 55° verhit serum | |||||||
No. |
Langzame methode |
„Snelquot; methode |
Langzame methode |
„Snelquot; n |
nethode | |||
%% Carbol. |
1/2% formol. |
%% Carbol. |
1/2% formol. |
%% Carbol. |
1/2% formol. |
y2% Carbol. |
1/2% formol. | |
N-4 ,-* N-* |
— — — — |
_ — « |
„ ^ „ „ |
---- - |
---- |
- - - - - |
r r r r .T | |
g g 8 i |
g g 8 8 |
ES g 8 1 8 |
K g 8 1 1 |
g g 8 8 |
N3 ÜI 0 0 0000 |
SS g 8 8 1 |
tO 0 0 Q | |
1 |
|
___ |
± ± |
± 4- 4- ± |
± 4- 4- |
---± |
— ± 4- 4- 4- |
----4- |
2 | ||||||||
3 |
|
± ± ± ± |
|
4- 4- 4- 4- ± |
4- 4- |
--± |
4- 4- 4- 4- ± |
4- 4- 4- 4- ± |
4 |
|
±--- |
±--- |
4- ±--- |
4- ±-- |
---- |
4- 4- ±-- |
±4:--- |
5 |
4- — |
± ± ± — |
± |
4- 4- ± ± |
4- ± — |
---- |
4- 4- ± 4: |
4- 4- 4r ± |
6 |
4- |
--± |
4- |
4- 4- 4- 4- ± |
4- 4- 4- |
---± |
4- 4- 4- |
± |
7 8 | ||||||||
10 | ||||||||
11 |
±-- |
---- |
4- 4---- |
4- 4---- |
±-- |
---- |
4-4-4--- |
4- 4- 4--- |
12 | ||||||||
13 |
± — |
±-- |
4- ±-- |
4- 4- 4- 4- — |
4- ±-- |
4: ± 4: — |
4- 4---- |
4- 4- 4- ± — |
14 |
4- 4- |
± — ± |
4- 4- 4- 4- ± |
4- 4- 4- ± |
4- ± — |
---- |
-h 4- -h 4- 4- |
± -F 4- 4- 4- |
15 |
--- |
±--- |
± ± -- |
4----- |
±--- |
---- |
4- ±--- |
--±-- |
16 |
4- — |
---- |
4- 4- 4- ± |
4- 4- ± — |
_l_ ±-- |
-F 4- 4: — | ||
n |
/ |
ƒ |
^-V -tr 4- ± |
-- / |
/ |
V / |
^4- 4- 4- 4- ± 1 |
/ |
---
n
18
19nbsp;I
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
±--
---
■— ±
— ± ± ±
±---
±
±---
±
±
±----
± ±
±
±----
—
V'
± ±--
±
±---
— d= ± ±
— ± ± —
± ±
±---
± ±--
±--
±
±
Conclusie.
Agglutinaties met verhit serum geven geen bevredigende resultaten. Snelagglutinaties met carbol- en formolantigeen geven
met elkaar en met de „tube testquot; methode, waarbij carbolantigeen is gebruikt, kloppende resultaten. Bij de tube test waren
de resultaten met formolantigeen slecht. Wij prefereeren dan ook carbolantigeen bij onverhit serum.
Melkserumonderzoek. Voor het serologisch onderzoek, met
name voor de agglutinatie, leent zich het bloedserum beter dan het
melkserum ; bij dit laatste krijgt men te weinig positieve uitkom-
sten en onvoldoende inzicht in de hoogte van de titer.
Door aan ontroomde melk stremsel toe te voegen, scheidt zich
vrij snel wei af, welke meestal minder helder is dan bloedserum en
7ich daarom minder goed voor complementbinding leent.
Voor de snelagglutinatie meent Sjollema te kunnen volstaan
met afgeroomde melk. Voor de langzame agglutinatie kan troebele
wei door chloroformtoevoeging helder worden gemaakt.
Monstername per kwartier onder de noodige voorzorgen is
zeer gewenscht.
Onderzoek naar de correlatie tusschen agglutinatietiter van het
bloedserum en de kans op bacillenuitscheiding met de melk.
Onze indruk stemt overeen met die van Cotton en Buck, dat
er correlatie bestaat tusschen de hoogte van de agglutinatietiter van
het bloedserum en de kans op het kweeken van de bacil.
Tot dusverre hebben wij blijkens bijgaande gegevens bij die-
ren, waarvan het bloedserum niet hooger agglutineert dan 1 : 100,
zeer zelden bacillen in de melk gevonden. Onze ervaring komt daar-
in overeen met die van Van Oijen.
Cotton en Buck geven hun meening als volgt. Bij dieren, waar-
van het bloedserum 1 : 1000 of hooger agglutineert, worden bijna
zonder uitzondering bacillen in de melk gevonden. Bij een aggluti-
natie van 1 -.100 zeer zeldzaam, bij 1 : 200 in 50 % van de gevallen.
Gilman kweekte geen bacillen uit melk waarvan het serum
lager agglutineerde dan 1 : 80. Hiermee komt onze ervaring niet
overeen.
Wij kweekten soms bacillen uit melk, waarvan het serum niet
agglutineerde.
88 maal werd een cavia mengmelk (soms room alleen, soms
room met sediment) uit de vier kwartieren ingespoten onder de
huid, afkomstig van koeien, waarvan de agglutinatietiter van het
bloedserum werd vastgesteld. Bij deze serie proeven kon de cavia
alleen worden besmet met mengmelk van koeien, waarvan het
bloedserum Br. B. agglutineerde in verdunning van minstens 1 : 200
Bij latere proeven, zooals uit de verschillende verslagen van
gecontroleerde veestapels blijkt, is bij kwartiersgewijze bemonste-
ring kweeken gelukt bij koeien met lagere agglutinatietiter. In den
regel is deze 1 : 100 of hooger.
Bijgaande staat geeft bovendien een indruk van de zeer lage
melkserumagglutinaties, waarbij soms toch het kweeken uit melk
gelukte. Het bloedserum gaf in het algemeen een hoogere agglu-
tinatietiter dan 1 : 200, een paar malen 1 : 100. Wordt met alle
kwartieren smetstof uitgescheiden, dan vindt men zeer hooge agglu-
tinatie van het bloedserum.
Samenvatting. Als wij de resultaten nagaan van de door ons
uitgevoerde serologische reacties bij melk of bloedserum, dan blijft
een bezwaar, dat de agglutinatie in een pas geïnfecteerd bedrijf
niet aangeeft alle geinfecteerde dieren, dat zelfs tijdens de abortus
de agglutinatie soms nog negatief uitvalt. Bijgaand staatje geeft
hiervan voorbeelden.
Het melkserumonderzoek kan het bloedserumonderzoek niet
vervangen. Het is de vraag in hoeverre het melkserumonderzoek een
aanwijzing kan zijn voor bacillenuitscheiders met de melk.
Op grond van bijgaande gegevens zijn wij van meening, dat
er wel correlatie bestaat tusschen de hoogte van de titer van het
bloedserum en uitscheiding met de melk in zooverre, dat wij bij zeer
lage titer nooit bacillen aantroffen. (1 : 100 is in 't algemeen de
laagste). Bij zeer hooge titer bestaat veel kans op smetstofuitschei-
ding met de melk.
Bijgaande lijst van onderzoekingen geeft voldoende indruk van
de verhouding van de agglutinatietiter v^ n melkserum en positief
cultureel onderzoek. Hierbij bestaat niet altijd verband tusschen de
hoogte van de agglutinatietiter en de aanwezigheid van bacillen.
We vonden deze soms ook in kwartieren waarvan het melkserum
niet agglutineerde.
Wanneer we een onderzoek willen instellen naar den toestand
in een bedrijf, zullen we in ieder geval agglutinatie van het bloed-
serum moeten toepassen. Om de smetstofverspreiders te vinden, zal
het de voorkeur verdienen tenminste van alle dieren, welke een titer
hebben hooger dan 1 : 100, de melk per kwartier te onderzoeken op
aanwezigheid van bacillen, zoowel door cultureel- als cavia-
onderzoek.
In een niet lang geleden geïnfecteerd bedrijf moet dit onder-
zoek na enkele maanden worden herhaald.
Lijst van koeien die kort vóór of tijdens het verwerpen niet
of laag agglutineeren.
Datum van agglutinatie
Datum
V. verw.
Opmerkingen
Naam koe.
Anje 2
Aafke 120
Trijntje 14
Klaske 6
Lolkje 6
Pietje T
Pietje D
Pietje 15
Reintje A
Walsma 8
?
?
Tietje 28
IJmkje 7
Bangma
Dirkje
Jantje 14
14-1-'32
27-4-'32
15-2-'32
3-1-'32
13-1-'32
5-1-'31
10-2-'31
27-12-'33
l-10-'30
28-12-'31
28-8-'31
17-2-'32
5-12-'31
2 11-'31
25-9-'31
24-9-'31
l-2-'31
Freerkjenbsp;22-11'30nbsp;10-ll-'30 neg.
Lolkje 2nbsp;8-7-'30nbsp;29-7-'3ü neg.
Kikanbsp;7-ll-'32nbsp;12-ll-'32 1 :20
Kleinesnbsp;27-11-30nbsp;22-9-'30 1 :20
Tine 4nbsp;13-ll-'30nbsp;22 9-'30 neg. 8-12-'30pos.
Sjoukjenbsp;±10-10-'34nbsp;20-9-'34 neg.
Conclusie : Het komt voor, dat kort voor of tijdens abortus nog
geen agglutininen in het serum kunnen worden aangetoond, wat de
bestrijding door isolatie van agglutineerende dieren zeer bemoei-
lijkt.
14-12-'31 neg.
31-3-'32 1:20
14-12-'31 neg.
14-12-'31 1 : 50
14-12-'31 1:50
9-12-'30 neg.
9-12-'30 1 : 20
5-9-'33 neg
23-9-'30 1 : 20
13-10'31 neg.
27-8-'31 neg.
20-2-'32 neg.
18-11-'31 1 :20
9-9'31 neg.
18-9-'31 1:50
18-9'31 1:50
7-2-'31 neg.
28-1'32 )' •
later pos.
31-3'32 1 :800
31-3'32 1 : 200
31-3-'32 1 :100
14-3-'31 pos.
14-3-'31 pos.
12-1-'34 1 : 204-
22-12-'30 pos.
]9-10-'30 1:50
28-12-'31 pos.
22-7-'32 1 :20
5-4-'32 pos.
uterus secreet
pos. 3-10-'30
Baarm. seer.
pos. ab.
Onderzoek van cavia, ingespoten met melk, van koeien
met een bekende bloedserum-aggiutinatie.
Datum |
No. |
Aggl. |
Caviaonderz. |
Opmerkingen |
4-6-'30 |
1 |
pos. |
neg. | |
24-6-'30 |
2 |
neg. |
neg. | |
3 |
neg. |
neg. | ||
4 |
pos. |
neg. | ||
14-9-'30 |
5 |
1 :50 |
neg. | |
6 |
neg. |
neg. | ||
7 |
pos. |
pos. | ||
8 |
pos. |
pos. | ||
9 |
1 :20 |
neg. | ||
15-9-'30 |
10 |
pos. |
neg. | |
11 |
neg. |
neg. | ||
12 |
pos. |
pos. | ||
13 |
1:50 |
neg. | ||
14 |
pos. |
neg. | ||
15 |
pos. |
pos. | ||
22-9-'30 |
16 |
pos. |
neg. | |
3-10-'30 |
17 |
1:20 |
neg. | |
18 |
pos. |
pos. | ||
22-10-'30 |
19 |
pos. |
pos. | |
18-11-'30 |
20 |
1:50 |
neg. | |
21 |
1 :20-1- |
neg. | ||
22 |
1:50 |
neg. | ||
23 |
neg. |
neg. | ||
2-12-'30 |
24 |
pos. |
neg. | |
9-12-'30 |
25 |
pos. |
neg. | |
26 |
neg. |
neg. | ||
27 |
1:50 |
neg. | ||
28 |
1 :20 |
neg. | ||
22-12-'30 |
29 |
pos. |
pos. | |
2-12-'30 |
30 |
pos. |
pos. | |
31 |
pos. |
neg. | ||
32 |
1 :50 |
neg. | ||
33 |
neg. |
neg. | ||
34 |
pos. |
neg. | ||
35 |
1 :20 |
neg. | ||
36 |
neg. |
neg. | ||
9-12-'30 |
37 |
neg. |
neg. | |
38 |
pos. |
neg. | ||
39 |
neg. |
neg. | ||
22-12-'30 |
40 |
1:20 |
neg. | |
41 |
pos. |
neg. | ||
42 |
neg. |
neg. | ||
5-1-'31 |
43 |
neg. |
neg. | |
2-2-'31 |
44 |
pos. |
neg. | |
45 |
pos. |
neg. | ||
46 |
neg. |
neg. | ||
9-2-'31 |
47 |
pos. |
neg. | |
48 |
neg. |
neg. | ||
49 |
pos. |
pos. |
Datum |
No. |
Aggl. |
Caviaonderz. |
Opmerkingen |
24-2-'31 |
50 |
pos. |
neg. | |
10-3-'31 |
51 |
pos. |
pos. | |
52 |
pos. |
neg. | ||
53 |
pos. |
neg. | ||
54 |
pos. |
pos. | ||
55 |
pos. |
neg. | ||
56 |
pos. |
pos. | ||
25-3-'31 |
57 |
pos. |
neg. | |
ll-5-'31 |
58 |
pos. |
pos. | |
6-5-'31 |
59 |
pos. |
pos. | |
28-5-'31 |
60 |
pos. |
pos. | |
61 |
pos. |
1:20 |
Cavia stierf na 2V2 mnd., toen | |
aggl. pas 1 : 20. Koe later | ||||
62 |
herhaaldelijk positief. | |||
pos. |
neg. | |||
30-5-'3I |
63 |
pos. |
neg. | |
2-ó-'3I |
64 |
pos. |
neg. | |
65 |
pos. |
pos. | ||
66 |
1:20 |
neg. | ||
67 |
pos. |
pos. | ||
68 |
pos. |
neg. | ||
5-6-'31 |
69 |
1:20. |
neg. | |
70 |
pos. |
pos. | ||
71 |
pos. |
pos. | ||
72 |
pos. |
pos. | ||
73 |
neg. |
neg. | ||
8-6-'31 |
74 |
pos. |
pos. | |
9-6-'31 |
75 |
1:20 |
neg. | |
76 |
pos. |
neg. | ||
77 |
pos. |
neg. | ||
78 |
pos. |
neg. | ||
79 |
pos. |
pos. | ||
80 |
pos. |
pos. | ||
81 |
pos. |
pos. | ||
82 |
pos. |
neg. | ||
23-6-'31 |
83 |
pos. |
pos. | |
18-9-'31 |
84 |
pos. |
pos. | |
9-10-'31 |
85 |
pos. |
neg. | |
86 |
1:100 |
neg. | ||
15-2-'32 |
87 |
pos. |
pos. | |
17-3-'32 |
88 |
1:100 |
neg. |
Bloedserumagglutinatie pos. = 1 : 200 of fiooger, overigens
staat de titer aangegeven neg. = geen agglutinatie.
Conclusie : de cavia kon alleen worden besmet met melk van
koeien, waarvan het bloed Br. B. agglutineerde in verdunning van
minstens 1 op 200. Bij latere onderzoekingen is ook wel bij een
agglutinatietiter van het bloedserum van 1 op 100 bacillenuitschei-
ding geconstateerd, zelfs een enkele maal bij lagere titer
Vergelijkend onderzoek van bloed- en melkserum t.o«v. Br. Bang.
Aggl. melk
Aggl. bloed
Datum
No.
r
gt;
33
lt;
gt;
r
lt;
Cultuurmelk
w r » r
lt; lt; gt; gt;
9-3-'32
29-3-'32
29-3-'32
ll-4-'32
13-4-'32
13-4-'32
13-4-'32
13-4-'32
13-4-'32
13-4-'32
21-4-'32
21-4-'32
21-4-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
10-5-'32
9-6-'32
9-6-'32
9-6-'32
9-6-'32
18-6-'32
18-6-'32
5-7-'32
5-7-'32
5-7-'32
5-7-'32
5-7-'32
5-7-'32
5-7-'32
15-8-'32
i5-8-'32
15-8-'32
15-8-'32
15-8-'32
16-9-'32
16-9-'32
') Tot dusver
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
211)
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
melk als
4- (400)
4- (800)
(200)
4- (400)
(200)
(400)
(400)
(800 )
4- (400)
(400)
4-
50
50
100-
100-
20
20-
20
20
(400 )
(400)
(400)
(400)
4-
4-
(800-)
(200-)
100
(800)
20
50
50
20
4-
4-
4-
4-
50
zoodanig geënt,
100 100 50 20
200 200 200 200
50- 50- 200- 200-
20 20
— 10
50- 100-
100 100
20 20
50 —
— 4- —
—nbsp;— 20-nbsp;—
50- 100-nbsp;50
4- 4- —
— — 20- —
—nbsp;20 50 —
20nbsp;20 200 100-
20nbsp;100- 100- 50
20nbsp;20 20 50-
_nbsp;_ _ 20-
—nbsp;— 20- 10
20
20-
--
20
20
20- 20
10 20
— 10
20 20
50
— 4- 4- —
20 20
20 —
20- —
50- 50-
20 200-
10 100
50 100
100
20 20 20 20
hierna steeds room genomen (24 uur laten oproomen).
Datum |
No. |
Aggl. bloed |
lt; |
Aggl. melk t- 53 |
r- |
Cultuurmelk w r w r | ||||
16-9-'32 |
42 |
50 |
— |
- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
43 |
100 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
44 |
20 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
45 |
50 |
— |
- |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
46 |
(200) |
50- |
20 |
50- |
100- |
— |
|
| |
16-9-'32 |
47 |
(400) |
— |
— |
20 |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
48 |
(200) |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
16-9-'32 |
49 |
(200) |
20 |
50 |
50 |
20 |
|
|
|
— |
16-9-'32 |
50 |
50 |
— |
— |
20- |
— |
— |
— |
— |
— |
17-10-'32 |
51 |
(400-) |
10 |
10 |
50 |
10 |
— |
— |
— |
— |
18-10-'32 |
52 |
100- |
— |
10 |
10 |
10 |
— |
— |
— |
— |
18-10-'32 |
53 |
(400) |
20 |
10 |
50- |
50 |
|
— |
— |
— |
18-10-'32 |
54 |
(200 ) |
50- |
50 |
100- |
200- |
— |
— |
— |
|
18-10-'32 |
55 |
(200) |
10 |
50- |
20- |
— |
— |
— |
— |
— |
7-12-'32 |
56 |
|
20 |
20 |
50- |
10 |
— |
— |
|
— |
12-12-'32 |
57 |
20 |
— |
— |
— |
— |
— |
— | ||
12-12-'32 |
58 |
(400quot;) |
20 |
50- |
50 |
20 |
— |
— |
— |
— |
10-5-'33 |
59 |
100- |
— |
— |
20- |
20- |
— |
— |
— |
|
10-5-'33 |
60 |
(400) |
— |
— |
— |
20- |
— |
— |
— |
— |
10-5-'33 |
61 |
(400-) |
20 |
20- |
20- |
20 |
— |
— |
— |
— |
10-5-'33 |
62 |
(200 ) |
10 |
20 |
20 |
50- |
— |
— |
— |
— |
10-5-'33 |
63 |
(400-) |
10 |
10 |
20 |
10 |
— |
— |
— |
— |
10-5-'33 |
64 |
(80Q-) |
10 |
10 |
10 |
50- |
— |
— |
— |
— |
6-10-'33 |
651) |
(200 ) |
— |
— |
|
| ||||
7-2-'34 |
66^) |
(200) |
| |||||||
29-5-'34 |
67 |
20 |
— |
— |
— |
— |
— |
— | ||
29-5-'34 |
68 |
20 |
10 |
— |
10 |
10 |
— |
— |
— |
— |
29-5-'34 |
69 |
(500-) |
20 |
20-t |
20 |
50 |
— |
— |
— |
— |
29-5-'34 |
70 |
(500-) |
10 |
20 |
10 |
100 |
— |
— |
— |
— |
29-5-'34 |
71 |
100- |
10- |
— |
10- |
— |
— |
— |
|
— |
29-5-'34 |
72 |
(500 ) |
20 |
20 |
20 |
100- |
— |
— |
— |
|
29-5-'34 |
73 |
(200-) |
20- |
20 |
20 |
20 |
— |
|
|
|
29-5-'34 |
74 |
100- |
10- |
— |
— |
10- |
— |
— |
— |
— |
29-5-'34 |
75») |
— |
— |
— |
— |
— | ||||
29-5-'34 |
76 |
— |
— |
— |
10- |
10- |
— |
— |
— |
— |
29-5-'34 |
77 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— | ||
29-5-'34 |
78 |
— |
— |
— |
— |
10- |
— |
— |
— |
— |
l-10-'34 |
79 |
500 |
50 |
100 |
100 |
100 |
— |
|
|
|
9-10-'34 |
80 |
500 |
200 |
400- |
200 |
200 |
|
|
|
|
9-10-'34 |
81 |
500 |
10 |
20- |
20- |
20- |
— |
— |
|
— |
9-10-'34 |
82 |
500 |
20- |
20 |
50 |
50 |
— |
— |
|
|
Koe had pas gekalfd.
-ocr page 63-Reeds Bang had getracht door onderhuidsche inspuitingen van
abortusserumbouillonculturen na te gaan of hierop de diagnose
„infectiequot; kon worden gesteld. De reactie koorts bleek echter niet
specifiek.
Mc .Fadyean en Stockman stelden als leden van de Engelsche
Commissie een onderzoek in, met een door hen bereid preparaat,
dat zij abortine noemden. Zij kweekten n.1. in serumglycerinebouil-
lon, waaraan 1 % druivensuiker was toegevoegd, gedurende 6 we-
ken bij 37 gr. C. De verkregen cultuur werd twee uur op 99 gr. ver-
hit. Daarna gefiltreerd door meerdere lagen papier of door een
Berkefeldkaars. Aan dit filtraat werd 1 % carbolzuur toegevoegd
en daarna ingedampt tot op 0.1 van zijn volume. Het eindproduct
was dan een siroopachtige vloeistof, welke 40 tot 50 % glycerine
bevatte.
Op grond van hun onderzoekingen meenden zij, dat inspuiting
onder de huid van 1/2 tot 1 cc. van deze „abortine brutequot; een spe-
cifieke reactie gaf, welke bestond in sterke verhooging van tempe-
ratuur tusschen 4 en 14 uur na de injectie.
In 1910 bereidden Zwick en Zeiler op soortgelijke wijze
„Rohabortinquot;. Hiermee werd subcutaan gespoten, ook werd de
ophtalmoreactie toegepast. Hun resultaten beantwoordden niet aan
hun verwachting. Zij verklaarden : „Auf Grund unserer Unter-
suchungen kommen wir zu den Ergebnis, dasz das Abortin als
Diagnostikum zur Feststellung des Infektiösen Abortus sich nicht
eignetquot;.
In 1911 heeft de veearts Brüll de resultaten vermeld van de
proeven met een diagnostische entstof, welke hij bereid had in het
instituut van Reisinger. Het resultaat was niet bemoedigend.
Reisinger onderzocht later verschillende diagnostische ent-
stoffen, alle werden echter voor de praktijk ongeschikt bevonden.
Op het 12e Internationaal Veeartsenijkundig Congres te New-
York heeft Prof. Finzi van Milaan o.a. het allergisch onderzoek voor
de abortus-diagnostiek besproken.
Voor de volledige literatuuropgave meen ik te kunnen verwij-
zen naar zijn rapport.
Finzi is van meening, dat de bereiding van het allergeen met
behulp van formol moet geschieden, teneinde een anatoxigene sub-
stantie te krijgen, om onaangename heftige nevenwerkingen te
voorkomen, flij noemt het preparaat anabortine. Hij cultiveert ge-
durende 75 dagen in 5 % glycerinebouillon en voegt daarna 5 per
1000 formol toe.
Zoowel de subcutane als de oogreactie is geprobeerd, doch
hiermee werden onvoldoende resultaten verkregen. Daarna werden
proeven genomen met intradermale injectie van 0.3 cc. anabortine,
welke injectie na 24 uren werd herhaald. Finzi is zeer ingenomen
met deze methode, omdat meer dieren gesignaleerd worden, dan
met de agglutinatiemethode.
Ook Holtum heeft destijds goede resultaten bereikt met door
hem gebruikt allergeen voor intradermale injectie. Het aantal ge-
signaleerde dieren was grooter dan bij agglutinatie mogelijk was.
Van der Hoeden is vrijwel de eenige, die door middel van oph-
talmoreactie, met een door hem bereide bacillensuspensie, gunstige
resultaten had. Deze suspensie bevatte bacterieele substantie in
sterke concentratie, zonder toevoeging van eiwitaantastende of het
oogslijmvlies prikkelende stoffen. Hij gebruikte Br. stammen, welke
groeien met glanzende homogene koloniën (dus geen droge
„roughquot;, noch slijmige groei), welke met physiologische NaCl een
gelijkmatige suspensie geven. Een groot aantal buizen schuin ge-
stolde vleeschbouillonagar geënt met deze stammen, wordt 2 dagen
bij 37 gr. gelaten en vervolgens, na verwijdering van het conden-
satiewater, afgespoeld met een weinig steriele physiologische keu-
kenzoutoplossing, zoo dat een zeer dichte, witte suspensie ontstaat.
Deze blijft gedurende 36 uur in een waterbad op 55 gr. C.
Daarna voegt men gelijke deelen steriele glycerine toe en bewaart
het mengsel aseptisch in de ijskast. Het is minstens een half jaar
houdbaar.
Omdat zijn bevindingen bij de ophtalmoreactie en bij het sero-
logisch onderzoek nogal uiteen liepen, stelde hij een onderzoek in
bij kunstmatig geinfecteerde dieren. Agglutininen en amboceptoren
treden op zoowel bij de met levende als met gedoode bacteriën
behandelde proefdieren. De allergische reactie kwam alleen tot
stand bij de eerste. V. d. Hoeden is geneigd hieruit af te leiden, dat
ophtalmoreactie een aanwijzing is voor de infectie. De allergische
reactie treedt spoedig na de infectie op.
Voor het intradermale onderzoek gebruikte Holtum een sus-
-ocr page 65-pensie van bacillen van Bang, welke op een waterbad gedood wer-
den bij 65 gr. C. gedurende 30 min. (volgens Hutyra en Marek zou
verhitting bij 55 gr. gedurende een half uur voldoende zijn, volgens
Mc. Fadyean en Stockman is 10 min. bij 65 gr. voldoende om de
bacillen te dooden). Het antigeen werd houdbaar gemaakt door
toevoeging van 1/2 % carbol en gestandaardiseerd.
Het onderzoek geschiedde, zooals dat in Engeland gewoonte
is, door tweemaal herhaalde injectie met 48 uren tusschenruimte.
Bij 14 van de 41 reageerders was een tweede injectie noodzakelijk.
Van deze 41 reageerders gaven slechts 24 een positieve agglu-
tinatie ; van deze 17 niet-agglutineerenden bleken 14 bacillen uit
te scheiden met de melk.
Het behoeft geen verwondering te wekken, dat Holtum zeer in-
genomen is met deze methode.
Eigen Onderzoek. Ter beoordeeling van de bruikbaarheid van
allergische reacties hebben wij zoowel de oogreactie als inspuiting
in de huid toegepast. Voor de oogreactie hebben wij vooral gebruik
gemaakt van een allergeen, dat werd bereid zooals het door v. d.
Hoeden is aangegeven. Voor de intradermale reacties gebruikten
wij eerst het allergeen, zooals dat door Holtum werd bereid en toen
we éénmaal een buitengewoon heftige reactie zagen, hebben we
dit vervangen door een formolantigeen. (Na bereiding van de
bacillensuspensie, dikte = no. 10 van nephelometer van Mc. Far-
land, wordt 1/2 % ^rmol toegevoegd. Na 48 uur is het allergeen
bruikbaar).
Ophtalmoreactie. In een bedrijf, dat we door en door kenden,
hebben we het eerst de oogreactie toegepast. Uit bijgaande verza-
mellijst I blijkt voldoende dat de oogreactie hier niet aan redelijke
eischen heeft voldaan.
Ik had gelegenheid met den veearts de jong te Akkrum een be-
drijf te onderzoeken, waar vorige winter alle vee was geënt, het
oudere vee met door methylviolet gedoode cultuur, het jongvee met
virulente cultuur.
In den zomer van 1933 hadden in dit bedrijf enkele dieren ver-
worpen, uit een ingezonden foetus werd de bacil van Bang ge-
kweekt ; het bloed van de verwerpers agglutineerde positief.
Blijkens bijgaande lijst no. 2 zijn de reacties hier beter uitge-
vallen dan in bedrijf no. 1. De verwerpers gaven echter geen fraaie
reacties, sommige zelfs slechte. Een half jaar na de enting met vi-
rulente cultuur gaven de pinken nog een duidelijke reactie.
In bedrijf no. 3 van j. F. S. te H., waar in geen jaren verwer-
pers zijn voorgekomen ,verwierp 20 juni 1934 een koe. Uit het
vruchtje kweekten wij Br. Bang. 4 Juli werd hier bloed genomen en
de eerste oogindruppeling verricht bij alle koeien. Zooals uit het
lijstje blijkt is er zeer weinig correlatie tusschen het bloedonderzoek
en de oogreacties.
Eén van de drachtige koeien die wel agglutineerde, doch geen
oogreactie gaf, verwierp 14 dagen later.
In bedrijf no. 4 is in den nazomer van 1933 alle vee geënt met
methylvioletcultuur, omdat enkele verwerpers voorkwamen en de
uitslag van het bloedonderzoek daartoe aanleiding gaf.
4 Juli 1934 hebben we opnieuw bloed onderzocht en ophtalmo-
reactie toegepast. Het vergelijkend onderzoek gaf hier geen bevre-
diging. De in December met virulente cultuur geënte pinken gaven
afloopende agglutinaties, zooals we dat na een half jaar gewoon
zijn en zeer onduidelijke oogreacties. Hier hadden wij duidelijker
oogreacties verwacht.
In bedrijf no. 5 gaven de verwerpers geen oogreactie, hoewel
ze in het bloedserum wel Br. Bang agglutineerden.
In bedrijf no. 6 van J. J. te B., werd zoowel de oogreactie als
de intradermale reactie toegepast. Hier was een behoorlijke over-
eenstemming tusschen beide reacties.
Als ik de algemeene indruk van de waarde van de oogreactie
voor de diagnostiek samenvat, dan kom ik tot de conclusie, dat
druppelen in de weide het nadeel heeft van veel twijfelachtige reac-
ties te geven, omdat veel dieren spontaan etteren.
In de 2e plaats is gebleken, dat sensibilisatie noodzakelijk is,
om de controle practisch mogelijk te maken.
Druppelt men één keer, dan treden de reacties op in het tijd-
stip van 10 tot 24 uren na de druppeling. De reacties die optreden
na de tweede druppeling, kan men na 6 tot 10 uren waarnemen.
Over het algemeen ziet men geen mooie reacties optreden, in
vele gevallen alleen wat slijm en vochtige oogen.
Onze indruk is verder, dat deze reactie wat de diagnostiek be-
treft, niet op één lijn is te stellen met het bloedonderzoek.
Proefbedrijf.
Geb. |
Bloedonderzoek (agglutinatie) |
Ophtalmo- |
Intradermale |
Abortusbacillen | |||||||||
NO. |
jaar |
14-3-'31 |
28-5-'31 |
29-10-'31 |
9-3-'32 |
l8-10-'32 |
9-3-'33 |
l-U-'33 |
29-5-'34 |
29-5-'34 |
23, 25, 26-7-'34 |
aangetoond op: | |
1 |
1926 |
— |
|
1600 |
|
800 |
200 |
200 |
500 |
— |
(20) |
ll-3-'31, 28-5-'31, 29-5-'34. | |
2 |
1926 1927 |
50 |
|
|
100 |
20 |
20 |
20 |
slijmvlies rood |
(35) |
5-7-'32, | ||
4 5 |
1927 |
|
|
1200 |
|
400 |
400 |
200 |
500 |
(slijmig) |
± (16) |
2-12-'30, | |
6 |
1929 |
|
|
|
400 |
400- |
100 |
200^ |
(slijmig) |
(20) |
9-6-'32, 18-10-'32, 29-5-'34. | ||
7 8 |
1929 1930 |
|
|
400 |
|
200 |
400quot; |
400 |
100- |
100- |
(etterig) |
(25) |
5-7-'32. |
9 |
1931 1932 |
20^ |
— |
— |
4- (slijmig) |
(50)* ± (18) zwelling |
Bedrijf No. 2,
Oogreactie met abortus-allergeen bij het
vee van J. V. te B. Juni '34.
No. |
Reactie na indruppeling |
Opmerkingen | |||
18-6 na |
18-6 na 9 u. |
19-6 na6u. | |||
1 |
oude koe |
4- |
4- 4- |
op tijd gekalfd. | |
2 |
oude koe |
-h |
»» *t ff | ||
3 |
oude koe |
-1- |
tt )i jj | ||
4 |
1929 |
|
4- |
ti )) ygt; | |
5 |
1929 |
neg. |
tf gt;} t} | ||
6 |
1930 |
slijmig |
4- -1- 4- |
26 Aug., 9 w. te vroeg. | |
7 |
1930 |
|
-F |
-1- rood |
op tijd gekalfd. |
8 |
1930 |
4- 4- |
4- |
4- -h 4- |
quot; tf ,, |
9 |
1930 |
4- |
4- -h 4- |
„ „ „ inf. nageb. | |
10 |
1930 |
4- |
)gt; gt;f tt | ||
11 |
1930 |
nat. |
1-12, op tijd, ingek | ||
1-7-33. | |||||
12 |
1930 |
slijm rood |
2-1, 3 w. te vroeg. | ||
13 |
1930 |
rood |
24-3, 9 w. te vroeg. | ||
14 |
1931 |
rood |
op tijd. | ||
15 |
1931 |
4- 4- |
opbreker. | ||
16 |
1932 |
-I- rood |
Aug. verworpen. | ||
17 |
1932 |
-f |
op tijd. | ||
18 |
1932 |
4- |
1} tl | ||
19 |
1932 |
4- slijm |
11 w. te vroeg. | ||
20 |
1932 |
nat. |
21-10, 3 w. te vroeg. | ||
21 |
1932 |
nat. rood |
6—1, 7 w. te vroeg. | ||
22 |
1932 |
4- |
1-7-33 gek., 9-5 op tijd | ||
23 |
1932 |
slijm rood |
10-1, 7 w. te vroeg. | ||
24 |
1933 |
-h 4- |
geënt Dec. '33. | ||
25 |
1933 |
4- |
4-4-4- |
ii ff 33. | |
26 |
1933 |
4- |
|
„ „ '33. | |
27 |
1933 |
|
4- |
ff ff 33. | |
28 |
1933 |
|
4- |
ff ff 33. | |
29 |
1933 |
4- |
4- |
ff ff ^33. | |
30 |
1933 |
4- |
-1- rood |
tf ff 33. | |
31 |
1933 |
4- |
4- 4- |
ff ff 33. | |
32 |
1933 |
|
4-4-4- |
ff ff 33. | |
33 |
1933 |
4- |
4- -1- 4- |
„ '33. |
Bedrijf no. 3.
Abortusonderzoek van koeien van J. F. S. te H,
op 4 luli 1934.
Aggl. |
Oogreactie | ||
Naam koe: |
24 uur na Ie drupp. |
7 uur na 2e drupp. | |
Lettinga |
pos. |
neg. |
neg. |
Janke |
1 :20— |
neg. |
slijmpje |
Reintje |
neg. |
slijm. |
pos. |
Betje |
neg. |
neg. |
neg. |
Bonkje |
1 :50-|- |
neg. |
neg. |
Wietske |
1 :20 |
neg. |
pos. |
Aaltje 1 |
neg. |
neg. |
neg. |
Teun 1 |
neg. |
neg. |
neg. |
Aaltje |
neg. |
neg. |
neg. |
Margje |
neg. |
slijmpje |
pos. (slijmig) |
Bleske |
pos. |
neg. |
neg. |
Dirkje |
neg. |
neg. |
slijmpje |
Afke |
pos. |
neg. |
neg. |
Imkje |
neg. |
neg. |
neg. |
Oense |
1 :50 |
neg. |
pos. |
Teun |
neg. |
neg. |
neg. |
jitske |
neg. |
neg. |
neg. |
Witsnuit |
neg. |
neg. |
neg. |
Sietske |
neg. (1:20-) |
neg. |
neg. |
Anna |
neg. |
neg. |
neg. |
Renske |
pos. |
neg. |
neg. |
Jitske 2 |
neg. |
neg. |
neg. |
Teun 2 (kalve koe, | |||
18-7-'34, 2m.te vr.) |
pos. |
neg. |
neg. |
Kingma (kalve koe) |
neg. |
neg. |
neg. |
Bedrijf no. 4.
Abortusonderzoek van koeien van j. P. Z. te G.
Bloedonderzoek
Oogreactie
Naam koe.
7 u. na 2 dr.
24u. naledr.
4-7-'34
6-9-'33,
Zwaantje 2
Alida 1
Grietje 5
Tjitske 11
Minke 1
Grietje 3
Atje 1
Vogeltje 5
Amelander 4
Saakje 1
Neeltje 1
Grietje 6
Saakje 2
Tjitske 6
Janke 1
Vogeltje 3
Mina 1
Vale 9
Sijke 2
Amalia 1
Tjitske 12
Zwaantje 5
Boukje
Berber 1
Noordenbosch
Zwaantje 6
Zwaantje 4
Tjitske 14 pink
Grierje 7 „
Vogeltje 6 „
Amalia 2 „
Tjitske 13 „
Siebrigje I „
Grietje 8 „
Vaaltje 10 „
Zwaantje 7 II
Janke 2 „
pos.
(1 :100 )
1 :50
neg,
neg.
pos.
1 ;20—
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
pos.
(1: 100)
neg.
1 :50-
neg.
1 :50
pos.
(1 : 100 )
1 :50
1: 100-
1 : 100
neg.
neg.
pos.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
1 :20
neg.
1 :20
neg.
1 :50
neg.
neg.
1 :20-
1 :20
1 :20
neg.
1 :50
1:50
pos.
pos.
1 :20
neg.
neg.
1:20-
neg.
1:20
neg.
1 :20
1 :50-
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
pos.
pos.
pos.
neg.
slijm
pos.
neg.
neg.
neg.
pos.
neg.
pos.
neg.
pos.
pos.
pos.
pos.
neg.
pos.
slijm
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
slijm
rood
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
slijmig
nat
slijmpje
(1 X gedr.)
(1 X gedr.)
(1 X gedr.)
pos.
pos. slijmig
neg.
nat.
neg.
(1 X gedr.)
nat, slijm
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
pos. slijmig
nat, iets slijm
nat, slijm
niet weer gedr.
rood slijmig
nat, slijm
pos. slijmig
nat, iets slijm
nat.
nat.
De pinken zijn in December 1933 geënt met virulente cultuur,
zij geven 4 juli '34 geen van alle meer een duidelijke oogreactie,
wat sterk verschilt van de pinken in bedrijf No. 2.
No. |
Geboorte- |
Opmerkingen. |
Bloedonderzoek |
Ophtalmoreactie | |
5-9-'33 |
en 12-1-'34 | ||||
1 |
neg. |
neg. | |||
2 |
neg. |
neg. | |||
3 |
neg. |
neg. | |||
4 |
neg. |
nat. | |||
5 |
in '29 verw. |
neg. |
neg. | ||
6 |
neg. |
neg. | |||
7 |
neg. |
neg. | |||
8 |
pos. |
neg. | |||
9 |
in '33 verw. |
neg. |
neg. | ||
10 |
neg. |
neg. | |||
11 |
neg. |
neg. . | |||
12 |
neg. |
neg. | |||
13 |
20 |
± | |||
14 |
neg. |
neg. | |||
15 |
neg. |
neg. | |||
16 |
in '31 verw. |
neg. |
neg. | ||
17 |
1930 |
neg. |
neg. | ||
18 |
pos. |
neg. | |||
19 |
gt;» |
neg. |
nat. | ||
20 |
»» |
27-12-'33,3m.tevr. |
neg. 20-1- |
pos. | |
21 |
» |
neg. |
neg. | ||
22 |
1931 |
neg. |
neg. | ||
23 |
1931 |
neg. |
neg. | ||
24 |
1931 |
20 |
neg. | ||
25 |
1932 |
! 26-12-'33 verw. |
pos. |
neg. | |
26 |
1932 |
Oct. '33 verw. |
pos. |
neg. | |
27 |
1932 |
1 26-12-'33 verw. |
pos. |
neg. |
De in '33 en 12-l-'34 positief agglutineerende beesten bleken
in April '35 nog positief. Van no. 24 was de titer van 20 op 200 ge-
stegen. De oogreactie klopt hierop niet.
Bedrijf No. 6.
Intradermale- en oogreactie met abortusallergeen.
Intradermale reactie |
Oogreactie | ||||||
No. |
Aggl. |
2-7-'34 |
en 3-7-'34 | ||||
koeien |
2-1-'34 |
30-6-'34 |
en2-7-'34 |
llu. na |
24 u. na |
6 u. na |
10 u. na |
na 40 uur |
na 72 u. |
Ie indr. |
Ie indr. |
2e indr. |
2e indr. | ||
1 |
pos. |
pos. |
neg. |
nat. |
neg. |
neg. | |
2 |
pos. |
pos. |
neg. |
pos. |
pos. |
nat. | |
3 |
pos. |
pos. |
pos. |
pos. |
pos. |
pos. |
pos. |
4 |
neg. |
neg. |
neg. |
± |
nat. |
nat. | |
5 |
20 |
pos. |
pos. |
pos. |
pos. |
rood |
neg. |
6 |
pos. |
pos. |
neg. |
pos. |
pos. |
pos. | |
7 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | |
8 |
pos. |
pos. |
pos. |
± |
pos. |
pos. | |
9 |
pos. |
± |
pos. |
neg. |
pos. |
pos. |
pos. |
10 |
pos. |
pos. |
pos. |
nat. |
neg. |
neg. | |
11 |
pos. |
pos. |
pos. |
neg. |
pos. |
pos. |
pos. |
12 |
neg. |
neg. |
neg. |
nat. |
neg. |
nat. | |
13 |
neg. |
± |
neg. |
nat. |
nat. |
nat. | |
14 |
pos. |
pos. |
pos. |
nat. |
neg. |
nat. | |
15 |
|
pos. |
± |
pos. |
pos. |
neg. |
Uit de opmerkingen onder de oogreactie geplaatst blijkt wel,
dat veel slappe reacties werden geconstateerd, waarvan niet is uit
te maken of ze als positief of negatief moeten worden beschouwd.
Intradermale reactie. Zooals uit voorgaande lijsten blijkt, zijn in
enkele bedrijven, zoowel de ophtalmoreactie als de intradermale
toegepast (b.v. bedrijf No. 1 en No. 6), in andere is het onderzoek
door middel van bloedserumagglutinatie vergeleken met de mtra-
dermale reactie (No. 1, bedrijf No. 7 = W. te R.1, No. 8 = W. te
A. bijlage) en tenslotte is in een paar bedrijven eerst de mtrader-
male reactie toegepast om de reageerenden op agglutinatie van het
bloedserum te controleeren. Niet van al deze bedrijven zijn lijsten
afgedrukt ter voorkoming van te veel cijfers in de tekst. Met de
bedrijven No. 9, 10 en 11 is dit b.v. niet het geval.
In bedrijf No. 9, waarvan bij 37 stuks vee 28 reacties gaven
met een huiddikte van 15 mM. tot 32 mM., vonden we een week na
de injectie in de huid ook bij de negatieve een positieve agglutinatie
van het bloedserum. Het bloedserumonderzoek schijnt dus reeds een
week na de intradermale injectie beinvloed te zijn.
In bedrijf No. 10, waar 16 April 1934 7 dieren in hun bloed-
serum Br. B. agglutineerden en 6 Br. B. agglutineerden in een
serumverdunning van 1 : 20, werd in juli een onderzoek ingesteld
door middel van intracutane inspuiting van abortusallergeen. Hier
gaven 17 van de 24 een positieve reactie. In April was bij deze die-
ren door methylviolet gedoode abortuscultuur ingespoten. Het is
niet waarschijnlijk, dat de positieve reacties in Juli hiermede ver-
band houden. Indien deze veronderstelling juist is, kloppen de re-
sultaten van de agglutinatie en de intracutane inspuiting slecht op
dlc3.Hr
In bedrijf No. 11 werd in Juli 1934 een onderzoek ingesteld.
In den winter van '32—'33 verwierpen hier een vijftal koeien, en
'33__'34 een paar tweedekalfskoeien, welke ook als eerstekalfs ver-
worpen hadden en bovendien vier oudere, in totaal dus 6.
In het voorjaar van '33 zijn hier de pinken geënt met methyl-
violetcultuur, welke in het voorjaar '34 alle op tijd hebben gekalfd.
Van de 34 onderzochte dieren reageerden 11. De als pink geënte
dieren reageerden niet. Eén van de verwerpers gaf geen reactie, de
rest wel. Drie reageerders hadden op tijd gekalfd ; in dit bedrijf
klopte de uitslag van het onderzoek zeer goed op de feiten.
Alvorens een groep hokkelingen van den Heer M. te O. te ente.i
werd in Dec. '34 een onderzoek ingesteld, waarbij bleek, dat van
de 12 stuks 5 reeds zeer duidelijk intradermale reactie gaven. Deze
bevinding bij dergelijke jonge dieren bracht mij in twijfel omtrent
de specificiteit van de reactie, temeer daar bij onderzoekingen dit
voorjaar vele jonge dieren een positieve reactie gaven, in tegen-
stelling tot de agglutinatie. (Zie bijgaande staat).
Teneinde in dit opzicht meerdere gegevens te krijgen, liet ik
een paar koppels vee onderzoeken op het eiland Ameland, waar ik
tot dusverre nog nooit een koe heb aangetroffen, waarvan 't bloed-
serum Br. Bang agglutineerde. In het bedrijf van S. de j. te H. kwam
bij de 25 onderzochte dieren slechts één voor, welke met dubbele
huiddikte reageerde. Hiervoor bestond reden, omdat het dier her-
haaldelijk gestoken was. Het resultaat beantwoordde dus aan de
verwachtingen.
In een ander bedrijf op Ameland reageerden er van 20 onder-
zochte koeien 5. Dit wijst in de richting van aspecifieke reacties.
April 1935 werden op Ameland opnieuw enkele stallen onder-
zocht, waarbij van de 90 onderzochte dieren 5 reageerden, terwijl
het bloedserum niet agglutineerde.
K. F. Meyer en B. Eddie schrijven in hun artikel : „The Pro-
blem of caprine Bruc. Infect. in the U. S.quot; in het J. of Am. Vet. Med.
Ass. van Maart '35 over de allergische huidreactie bij geiten voor
't onderzoek op melitensis infectie :
In vrije bedrijven reageeren de geiten nooit. Bij eenige maan-
den tevoren besmette traden zeer duidelijke reacties op. Dikwijls
was geen Br. M. te kweeken uit de organen van reageerende die-
ren. Er blijft blijkbaar een toestand van allergie bestaan, nadat
het lichaam met de bacillen heeft afgerekend, zoodat dieren die zeer
waarschijnlijk als immuun zijn te beschouwen, op grond van de
reactie, als besmet worden aangemerkt. Dergelijke dieren aggluti-
neeren niet.
Wij zijn van meening, dat het te groote aantal reacties voor de
bestrijding een bezwaar is.
De intradermale inspuiting geschiedde zooals Holtum die heeft
beschreven met een allergeen, volgens zijn voorschrift bereid. In
den laatsten tijd zijn we hiervan in zooverre afgeweken, dat slechts
eenmaal gespoten wordt, dus niet gesensibiliseerd en na drie et-
malen de reactie wordt bepaald, terwijl ter voorkoming van zware
reacties formolantigeen wordt gebruikt in plaats van phenolanti-
geen. Als plaats van inspuiting prefereeren wij de huid aan de hals.
omdat aseptisch werken hier beter mogelijk is dan m de staart-
plooien en de reacties m. i. ook duidelijker zijn. Wel is een bezwaar,
dat men in de gepigmenteerde huid geen huidverkleuring kan waar-
nemen, de zwellingen zijn echter zoo duidelijk, dat van het ge-
noemde bezwaar geen nadeel wordt ondervonden. Als positief be-
schouwen wij een reactie, waarbij oedemateuze zwelling rondom
de entplaats wordt geconstateerd en de zwelling minstens het dub-
bele van de huidplooi bedraagt. Ons is bij dit onderzoek gebleken :
Ie. dat we in het algemeen niet alleen meer reageerende die-
ren krijgen met deze methode, dan wanneer we ophtalmoreactie
toepassen, doch dat ook verschillende niet-agglutineerende dieren
reactie vertoonen. Sommige schrijvers zijn geneigd, de meerdere
reacties welke bij deze methode gevonden worden toe te schrijven
aan de meerdere gevoeligheid daarvan. Waar wij echter in bedrij-
ven waarin we dit niet verwachten op grond van herhaald serolo-
ginsch onderzoek meerdere reacties constateeren o.a. op het eiland
Ameland, waar de ziekte tot dusverre niet voorkwam, meenen wij
de specificiteit van de reactie, zooals wij die hebben uitgevoerd,
nog te moeten betwijfelen. Bovendien geven verschillende dieren,
die geaborteerd hebben, en een positieve agglutinatie geven geen
reactie (zie ook bijgaande lijst).
2e bij controle op pas onderzochte runderen bleek het ge-
bruikte allergeen agglutinatie veroorzaakt te hebben bij tevoren niet
agglutineerende runderen, zelfs niet alleen van het bloedserum,
doch ook van het melkserum. Deze agglutinatie van het bloedserum
kan langer dan 6 maanden blijven bestaan na inspuiting van het
allergeen. Huddieson heeft deze waarneming ook gedaan bij zijn
onderzoek naar het voorkomen van febris undulans bij den mensch
door middel van intradermale inspuiting van een door hem bereide
nucleoproteine suspensie van de Br. Melitensis.
3e dat bij gebruik van een allergeen, zooals Holtum dat be-
reidde, kans op zware algemeene reacties bestaat, welke wij bij
formolallergen niet hebben waargenomen.
Vergelijking intradermale reactie
bloedserumonderzoek
No. Rund |
Intradermaal |
Bloedserum- aggl- |
Opmerkingen | |
Reactie |
Huiddikte | |||
1 |
_ |
12 | ||
2 |
|
'35 verw. | ||
3 |
|
'35 verw. | ||
4 |
|
'35 verw. | ||
5 |
|
15 |
— | |
6 |
± |
20 | ||
7 |
— |
— | ||
8 |
— |
11 |
— | |
9 |
— |
20 | ||
10 |
|
21 |
— | |
11 |
— |
— |
'35 verw. | |
12 (pink) |
|
— | ||
13 ( „ ) |
|
— | ||
14 ( „ ) |
|
— | ||
15 ( „ ) |
|
— | ||
16 ( „ ) |
|
— | ||
17 ( „ ) |
— |
— | ||
18 ( „ ) |
— |
— | ||
19 |
— |
20 | ||
20 |
— |
— | ||
21 |
|
'34 verw. | ||
22 |
± |
14 |
'32 verw. | |
23 |
|
— | ||
24 |
± |
13 |
50 | |
25 |
— |
10 |
200 |
vaak verw. |
26 |
|
— | ||
27 |
|
— | ||
28 |
± |
13 |
— | |
29 |
— |
12 |
— | |
30 |
± |
14 |
200 | |
31 |
— |
11 |
— | |
32 |
± |
13 |
50 | |
33 |
— |
12 |
— | |
34 |
|
'33 verw. | ||
35 |
— |
100 |
'35 verw. | |
36 |
— |
200 |
'35 verw. |
Intradermaal |
Bloedserum- aggl- |
Opmerkingen | ||
No. Rund |
Reactie |
Huiddikte | ||
37 |
4- |
_ | ||
38 |
— |
12 |
50 | |
39 |
— |
12 |
— | |
40 (pink) |
|
— | ||
41 ( „ ) |
| |||
42 ( „ ) |
4- |
— | ||
43 ( „ ) |
|
— | ||
44 ( „ ) |
± |
13 |
— | |
45 |
|
20 |
200 |
'34 verw. |
46 |
|
18 |
50 | |
47 |
|
18 | ||
48 |
4-? |
15 |
20 | |
49 |
|
25 |
— | |
50 |
4- |
16 |
20 | |
51 |
? |
15 |
20 | |
52 |
|
20 |
— | |
53 |
|
20 |
— | |
54 |
_ |
13 |
200 |
in '35 verw. |
55 |
|
20 |
100 |
in '34 verw. |
56 |
|
20 |
— | |
57 |
20 |
— | ||
58 |
± |
14 |
— | |
59 |
|
20 |
— | |
60 |
4- |
25 |
— | |
61 |
|
20 |
— | |
62 |
4- |
17 |
— | |
63 |
4- |
18 |
■— | |
64 |
4- |
20 |
— | |
65 |
4- |
17 |
—■ | |
66 |
_ |
100 |
in '35 verw. | |
67 |
|
20 |
— | |
68 |
|
20 |
— | |
69 |
|
17 |
— | |
70 |
|
20 |
50 | |
71 |
± |
15 |
200 |
in '35 verw. |
72 (pink) |
|
30 |
— | |
73 ( „ ) |
4- |
30 |
•— | |
74 ( „ ) |
4- |
30 |
— | |
75 ( „ ) |
4- |
30 |
— | |
76 ( „ ) |
4- |
20 |
SLOTBESCHOUWING.
Wanneer wij nogmaals de besproken methoden van diag-
nostiek aan een korte beschouwing onderwerpen, dan zullen we als
belangrijkste het serologisch- en het bacteriologisch onderzoek op
den voorgrond moeten stellen.
Uit voorgaande beschouwing is voldoende gebleken, dat wij
thans voor routineonderzoek het beste gebruik kunnen maken van
de agglutinatie van bloedserum, al zullen we, indien de omstandig-
heden het mogelijk maken, in sommige gevallen behoefte gevoelen
aan de complementbinding.
Het maakt bij de agglutinatie geen verschil of de tot dusverre
meest gebruikelijke langzame methode, of de beschreven snel-
methode van Huddleson wordt toegepast. De langzame methode
zullen we steeds als standaardmethode moeten houden, om daarop
het antigeen voor de snelmethode te toetsen.
Voor een gecentraliseerde abortusbestrijding heeft de bloed-
druppelmethode weinig beteekenis.
Het serologisch onderzoek van melkserum kan de bloedagglu-
tinatie niet vervangen, kan wel dienen als steun voor het onderzoek
naar bacillendragers in de uier, hoewel het bezwaar blijft bestaan,
dat niet alle bacillendragers agglutinatie van het melkserum ver-
toonen.
In het algemeen kon worden geconstateerd, dat er correlatie
bestaat tusschen de hoogte van de titer van het bloedserum en uit-
scheiding met de melk. Bij een titer lager dan 1 : 100, zagen wij
zelden uitscheiding van bacillen.
Het is tot dusverre steeds een bezwaar gebleken, dat de agglu-
tinatie bij natuurlijke infectie soms pas laat optreedt, waardoor dik-
wijls herhaald onderzoek noodzakelijk is, vooral in pas geinfec-
teerde bedrijven, als men de koppel wil scheiden in gezonde en
besmette dieren.
Voor een nauwgezet onderzoek naar het voorkomen van smet-
stofverspreiders met de melk, verdient het aanbeveling van alle die-
ren, waarvan het bloedserum 1 : 100 of hooger agglutineert, de
melk per kwarder te onderzoeken op aanwezigheid van bacteriën.
Het verdient aanbeveling hierbij gebruik te maken zoowel van
cultureele methoden, als van injectie van cavia's.
Zooals de meeste onderzoekers, kregen ook wij tot dusverre de
beste uitkomsten met caviainspuiting.
Het belang bij een snelle diagnose maakt cultureel onderzoek
noodzakelijk. Verdere bestudeering van de kweektechniek is zeer
gewenscht. Persoonlijke ervaring speelt hier een belangrijke rol.
Daar er gevallen voorkomen van abortus, waaraan andere in-
fecties ten grondslag liggen dan de bacil van Bang, verdient het
aanbeveling vrucht en vliezen zoowel microscopisch als cultureel
te onderzoeken. Wij meenen daarbij van verschillende voedings-
bodems gebruik te moeten maken om meerdere zekerheid te krijgen.
Het tijdens de abortus afvloeiende vocht is het meest geschikte ma-
teriaal voor het vaststellen van de oorzaak.
Het allergisch onderzoek eischt nadere bestudeering alvorens
het in het groot kan worden toegepast. Vooral de antigeenbereiding
moet aan verder onderzoek worden onderworpen.
De oogreactie geeft de besmette dieren onvoldoende aan.
De verkregen uitkomsten bij de intradermale methode geven
reden tot twijfel aan de specificiteit van de reactie.
Van groot nadeel is het ontstaan van positieve serumaggluti-
natie na intradermale injectie.
HOOFDSTUK V.
Bestrijdingsmethoden. Gedurende de laatste 50 jaren is, zoo-
als reeds in de inleiding werd opgemerkt, de bestrijding van de in-
fectieuse abortus een voortdurende bron van zorg geweest.
Werd oorspronkelijk vooral de nadruk gelegd, op be.strijding
van het verschijnsel verwerpen, in de latere jaren werd de wensche-
lijkheid van uitroeiing van de Brucella infectie bepleit, niet alleen
in het belang van de veefokkerij, doch mede in dat van de volks-
gezondheid.
Naarmate de diagnostische methoden betere kansen boden op
onderkenning van alle besmette dieren in de koppel, groeide de
mogelijkheid voor een rationeele bestrijding, welke in scheiding van
gezonde dieren van de besmette moest bestaan, gepaard aan smet-
stofvernietiging, abortusvrije opfok en strenge voorzorgsmaatrege-
len bij aanvulling van de veestapel door aankoop.
Voorloopig zal bij de groote uitgebreidheid van de ziekte ook
in ons land, behoefte blijven bestaan aan behandelingsmethoden,
welke verwerpen tegengaan bij besmette dieren, eventueele infectie
tegengaan bij aan besmetting blootgestelde dieren.
Als we tot dusverre toegepaste bestrijdingsmethoden nagaan,
kunnen we het volgende schema opstellen.
1.nbsp;chemotherapie
2.nbsp;serumtherapie
3.nbsp;curatieve vaccinatie
B.nbsp;Prophylaxis bestaande in hygienische maatregelen, al of
niet gecombineerd met vaccinatie, eventueel gesteund door politie-
maatregelen.
Alvorens nader in te gaan op de verschillende bestrijdings-
methoden komt het mij gewenscht voor enkele opmerkingen te ma-
ken over de immuniteitsverhoudingen.
HOOFDSTUK VI.
Met Hoith kan men instemmen, wanneer hij als zijn meening
weergeeft, dat sedert zijn onderzoekingen over abortusimmuniteit
op dit gebied weinig is gewerkt. Zwick en Zeiler en Ascoli hebben
immuniteitsproeven bij ratten en cavia's genomen. In de allerlaatste
tijd heeft ook Gwatkin proeven genomen met seruminspuiting bij
cavia's om na te gaan in hoeverre daardoor infectie kon worden
tegengegaan. Blijkens mededeelingen op het Internationaal Vee-
artsenijkundig Congres te New York, heeft O. Bang de invloed van
enting met virulente bacillen op nainfecties bestudeerd.
Uit infectieproeven van Bang is gebleken, dat infectie van
vaarzen tot een algemeene infectie aanleiding geeft, welke, zij het
soms pas na zeer langen tijd, eindigt in vernietiging van de bac-
terjën in de organen. Alleen de uier en de drachtige uterus ontdoen
zich moeilijk van de bacteriën.
Op het Internationaal Veeartsenijkundig Congres te New York
deed hij verslag van de volgende proef.
Vijf vaarsjes werd een pas geïsoleerde bacillencultuur ingespo-
ten, vijf andere één welke al jaren geleden gekweekt werd en gere-
geld als entstof gebruikt was.
Vier maanden later werden alle intraveneus geinfecteerd met
een groote doses cultuur van abortusbacillen Bang, evenals vijf
controles.
Ze werden gedood respectievelijk na 7, 17, 28, 33 en 38 dagen.
Alle hadden een algemeene infectie.
Na 33 dagen waren bij alle met virulente cultuur geënte dieren
de bacillen verdwenen, de controles waren nog alle geinfecteerd,
zoowel in organen als klieren.
Na 17 dagen groeiden uit de geënte veel minder bacillen dan
uit de niet geënte.
Zij concludeerden dat het geënte dier de algemeene infecties
veel sneller verwerkt dan de niet-geënte.
Met doode bacillen werd geen resultaat bereikt.
Cotton en Buck hebben den laatsten tijd veel gewerkt in immu-
nisatie bij kalveren tegen Abortus Bang en daarbij aangetoond, dat
na enting met een cultuur van voor cavia's weinig virulente Br.
Bang op niet geslachtsrijpe leeftijd van 4—6 mnd. een belangrijke
weerstand gegeven wordt.
Van 17 geënte kalveren welke, toen ze zoo lang drachtig waren
geweest, dat rectaal drachtigheid kon worden vastgesteld, geinfec-
teerd werden, bleken later twee met het colustrum bacillen uit te
scheiden en één uit de uterus.
Zestien vaarzen brachten een voldragen kalf ter wereld, de
zeventiende een zwak kalfje, deze vaars bleek een geïnfecteerde
uterus en uier te hebben.
Van de 16 controles aborteerden 7 en 3 brachten een zwak
kalf.
Bij 8 van deze tien vaarzen werden Br. Bang aangetoond in
uterus en colostrum, twee kalfden te vroeg, zonder dat het gemerkt
werd zoodat hierbij geen onderzoek plaats had.
Van de zes welke op tijd hadden gekalfd, bleken nog twee met
het colostrum bacillen uit te scheiden.
Ook gedurende de volgende drachtigheidsperiode bestond nog
voldoende weerstand om besmetting in een geïnfecteerde koppel
te overwinnen.
Gedurende 10 jaren waarin onder onze leiding ongeveer 50000
hokkelingen zijn geënt, hebben wij ook ruimschoots gelegenheid
gehad de beschuttende waarde daarvan vast te stellen.
De leden der Engelsche abortuscommissie hadden reeds vast-
gesteld, hetgeen ook in de jaren 1909 en 1910 op het laboratorium
van Jensen in Kopenhagen was geconstateerd, dat kunstmatig ge-
infecteerde dieren enkele dagen na de infectie in hun bloedserum
agglutininen en complementbindende antistoffen hebben wanneer
deze infectie het gevolg is van subcutane of intraveneuze inspui-
ting van Br. Bang. Bij infectie per os kan zeer langen tijd verloopen
alvorens deze stoffen kunnen worden aangetoond, zelfs kan dan
reeds abortus hebben plaats gehad.
Deze stoffen zijn niet alleen in het bloedserum aan te toonen,
zooals bekend is het ook mogelijk in melkserum.
Het vocht van schoftbuilen van paarden agglutineert Br. B.,
dikwijls zeer hoog. Holth en later Thomsen, evenals ook Zwick en
Zeiler, toonden aan dat het exsudaat dat voorkomt in den uterus
van geïnfecteerde koeien, bestanddeelen bevat, welke abortus-
bacillen agglutineeren en de phagocytose daarvan bevorderen. Ook
de typisch veranderde cotyledonen bleken dezelfde stoffen te be-
vatten.
Voor de diagnostiek zijn deze onderzoekingen van groot be-
lang geworden.
De leden van de Engelsche Commissie hadden, zooals vroeger
reeds werd opgemerkt, vastgesteld dat geïnfecteerde dieren ook
allergisch waren ten opzichte van een door hen bereide abortine.
Vele onderzoekers hebben na hen getracht specifieke abortine te
bereiden voor de diagnostiek.
Het is zeer moeilijk een antwoord te geven op de vraag, waar-
op de immuniteit bij abortus berust.
Holth, Zwick en Zeiler hebben getracht reeds vele jaren ge-
leden een antwoord te geven op deze vraag, door ratten met ge-
doode culturen of filtraten te behandelen en ze daarna te infectee-
ren. Ze gingen dan niet te gronde, wat bij de controle wel het ge-
val was.
Ascoli entte cavia's met door aether gedoode cultuur. Hij kwam
tot het resultaat, dat deze cavia's wel een miltinfectie hadden na
besmetting met virulente cultuur. Bij controle bleek hem, dat ook
bij geïmmuniseerde ratten, wel de dood verhinderd werd, doch
dat de ingebrachte bacillen wel degelijk uit de organen gekweekt
konden worden.
Zooals reeds gezegd heeft ook ©. Bang dit aangetoond bij
kalveren, doch kwam tevens tot de conclusie, dat het geïmmuni-
seerde lichaam de bacillen sneller vernietigt, dat het niet voor-
behandelde.
Uit de proeven van Cotton en Buck is gebleken, dat ook in
uterus en uier een grootere vernietigende kracht werkzaam is bij
geënte vaarzen dan bij niet-geënte.
Waarop berust deze bacterie-vernietiging ?
In uitstrijkpreparaten van uterusexsudaat, ziet men de Br.
Bang opgehoopt in leucocyten of in hoopjes bij elkaar gelegen. Het
serum van dieren, weiilt;e met Br. B. zijn behandeld, heeft bacterio-
trope eigenschappen.
In buisjes waarin leucocyten en specifiek serum en Br. B.
worden samengebracht treedt sterke phagocytose op, wat bij nor-
maal serum niet het geval is.
Gwatkin nam proeven met injectie van serum van geïmmuni-
seerde cavia's en konijnen. Herhaalde injectie van dit immuun-
serum beschermde normale cavia's tegen infectie van Brucella Bang
door mond en oog. De beschuttende kracht liep voor verschillende
sera uiteen. Het gelukte niet verandering te brengen in het verloop
van een eenmaal aangeslagen infectie door seruminspuiting.
Aanwezigheid van immuunserum in het lichaam bevordert dus
de vernietiging van ingebrachte bacillen, mits de seruminjectie aan
de infectie vooraf gaat.
Zooals gezegd kwam reeds de Engelsche Commissie tot de
conclusie, dat het geinfecteerde organisme allergisch is.
Het is nu de vraag of deze allergische toestand eindigt met het
verdwijnen van de bacillen uit het lichaam en of daarmede ook de
immuniteit eindigt.
Indien de proeven van Bang en Cotton de juiste toestand weer-
geven, eindigt de grootere weerstand niet met het verdwijnen van
de bacillen uit het lichaam. Verhoogde weerstand wordt althans
nog waargenomen, geruimen tijd nadat het kweeken van bacillen
uit de organen niet meer mogelijk is. Het blijft echter de vraag of
daarmee het verdwijnen van de bacillen uit het lichaam een vol-
dongen feit is.
Samenvattend meen ik te kunnen vaststellen :
le. Door inspuiting van Br. Bang cultuur, kan verhoogde
weerstand tegen natuurlijke infectie worden gegeven, gedurende
meer dan een drachtigheidsperiode, tengevolge waarvan een snel-
lere vernietiging van de bacillen plaats heeft.
2e. Aldus behandelde dieren hebben spoedig agglutininen en
complementbindende antistoffen in hun bloedserum, zijn allergisch
geworden voor vele maanden.
3e. Het serum van dieren, welke met Br. B. zijn behandeld,
bevat bacteriotrope stoffen, zoodat aanwezigheid van dit speci-
fieke serum in tegenstelling tot normaalserum phagocytose van Br.
B. bevordert.
Dit immuunserum zal, als het wordt ingespoten, alvorens in-
fectie tot stand komt, vernietigend werken op ingebrachte bacillen.
4e. Het is nog niet uitgemaakt of allergie een aanwijzing is
voor verhoogde immuniteit en dus met het eindigen van de aller-
gische toestand de verhoogde weerstand verdwenen is.
HOOFDSTUK VII.
Het behoeft niet te verwonderen, dat vanaf de ontdekking van
Bang en Stribolt getracht is de bacillen in het lichaam te vernieti-
gen. Reeds zeer vroeg gaf Brauer een therapie aan, welke bestond
in het inspuiten van 10—15 gram van een 2 % carbolsolutie onder
de huid. Deze inspuiting werd om de 14 dagen herhaald, hetgeen
tot gevolg had, dat deze voor de dieren zeer pijnlijke operatie, de
patiënten zeer schichtig maakte. Voor vele veehouders is dit reeds
voldoende om de therapie niet te willen toepassen.
Het resultaat is ook altijd zeer twijfelachtig geweest.
Reeds in 1903 doet de veearts Boer, op de vergadering van de
afd. Friesland van de Mij. v. Veeartsenijkunde, de mededeeling dat,
hoewel hij oorspronkelijk succes van de behandeling meende te
zien, hij tenslotte tot de conclusie is gekomen, dat met carbol-
injecties het gewenschte succes niet werd bereikt. In vele bedrijven
zag hij ook zonder behandeling na enkele jaren een einde aan het
verwerpen komen.
Ook onze ervaringen met de carbolinjecties zijn niet gunstig
geweest, evenmin als die van de Zwitsersche collega's blijkens uit-
gebracht rapport in het Office International des epizoöties. (Bulle-
tin Nov. Dec. 1931).
In latere jaren heeft men zijn toevlucht genomen tot tal van
andere stoffen. James en Robert Graham toonden aan, dat meta-
pheen-inspuiting de agglutinatietiter niet naar beneden kon drukken.
Blijkens mededeelingen van Cotton en Buck van het Bureau of
Animal Industry, is aan genoemd bureau nagegaan of inderdaad op
een goede chemotherapie uitzicht bestond.
Zij hebben gebruik gemaakt van butylchlorid, chloroform, thio-
nine en pyridium. De chloroform werd als insuflatie in de uier ge-
bruikt. Pyridium en butylchlorid werd per os ingegeven en de rest
intraveneus ingespoten. Al deze proeven zijn tot dusverre weinig be-
moedigend geweest.
Van Duitsche zijde heeft men ophef gemaakt van intraveneuse
of intramusculaire inspuiting van I % trypaanblauwoplossing.
Op het internationaal Veeartsenijkundig Congres te New York
heeft Prof. Finzi melding gemaakt van gunstige resultaten als inge-
poten werd onder de huid 20 gr. van een mengsel, waarin 8 gr.
urotropine en 0.0293 gr. eucaine base, de rest water.
Ingespoten werd voor de toelating bij de stier, of 6 of 12 uur
daarna ; 40 dagen later nogmaals en drie maanden later weer.
De eucaine base werd toegevoegd om zwelling tegen te gaan
bij onderhuidsche injectie.
Finzi is overtuigd, dat hij met deze oplossing de bacillen in het
lichaam kan vernietigen, hij krijgt daardoor echter geen verhoogde
weerstand, waardoor hij later weer kans op reinfectie heeft.
De vloeistof wordt vlug opgenomen, ook vlug weer uitgeschei-
den. Dit bezwaar kleeft natuurlijk aan elke chemotherapie, waarbij
geen ophooping in het lichaam plaats vindt.
Wij hebben gelegenheid gehad, na te gaan of met de beide
laatst genoemde middelen succes valt te bereiken.
Voor de door Finzi aangegeven behandeling hebben we koeien
uitgezocht, welke met de melk abortusbacillen utischeidden en deze
dieren met urotropine ingespoten. We hebben daarna nagegaan, of
de bacillen in de uier gedood worden.
Uit bijgaand verslag van de proeven met twee koeien geno-
men, blijkt, dat de inspuiting geen resultaat heeft gehad. Bij een
dezer koeien hebben we tenslotte getracht door entozon infusies in
de uier, althans in één kwartier, de bacillen te dooden, hetgeen ook
na herhaalde injectie niet is gelukt.
Naam koe |
Datum |
Aantal abortuskoloniën |
Subcutane inspui- | |||
RV |
LV |
RA |
LA | |||
9-10-'34 |
13 |
22 |
65 |
20 | ||
1 |
17-10-'34 | |||||
19-10-'34 |
2 |
35 |
265 |
85 | ||
Klaske IX lt; |
23-10-'34 |
18 |
14 |
622 |
913 | |
23-10-'34 | ||||||
f |
26-19-'34 |
2 |
9 |
393 |
73 | |
31-10-'34 |
7 |
18 |
2000 |
82 | ||
9-19-'34 |
23 |
70 | ||||
/ |
17-10-'34 | |||||
19-10-'34 |
60 |
65 | ||||
Sara XXII } |
23-10-'34 |
12 |
260 |
23-10-'34 | ||
26-10-'34 |
9 |
391 | ||||
31-10-'34 |
14 |
80 | ||||
Entozon infusie's | ||||||
in het R.A. kwartier. | ||||||
5-ll-'34 |
103 | |||||
1 |
5-11-'34 | |||||
i |
7-11-'34 |
72 | ||||
Klaske IX l |
7-11-'34 | |||||
1 |
10-ll-'34 |
316 | ||||
f |
17-11-'34 | |||||
24-ll-'34 |
82 |
In een viertal bedrijven hebben wij 100 c.c. van een 1 %
„Trypan-blauquot;-oplossing in de spieren ingespoten. Wij hoopten n.l.
door inspuiting van deze vloeistof het ernstige probleem van de
smetstof-uitscheiding met de melk op te lossen. Ter beoordeeling
van het resultaat moge het verslag van de behandeling in het be-
drijf van den heer B. te S. hier volgen.
Onderzoek op abortusagglutininen bij hef vee van
L. B. te S. op 23 September 1930.
No. |
Uitslag |
koeien |
onderz. |
1 |
pos. |
2 |
neg. |
3 |
1 :20 |
4 |
1 :20 |
5 |
1 :50 |
6 |
neg. |
7 |
pos. |
8 |
1 :50 |
9 |
1:20 |
10 |
pos. |
11 |
1:50 |
12 |
pos. |
13 |
pos. |
14 |
pos. |
15 |
pos. |
16 |
pos. |
17 |
1:50 |
18 |
pos. |
19 |
pos. |
20 |
pos. |
21 |
1:20 |
trypaanblauw Oct.
trypaanblauw Oct. en 4 Nov.
trypaanblauw Oct. en 4 Nov.
trypaanblauw Oct. en 4 Nov.
had pas verworpen,
trypaanblauw Oct. en 4 Nov.
trypaanblauw Oct. en 4 Nov.
Resultaat.
10 Nov. op tijd.
7 Febr. verworpen.
4-6-'31 melk bevat abortusbac.
13 Nov. verworpen.
4-6-'31 melk bevat abortusbac.
11 Jan. verworpen.
4-6-'31 melk bevat abortusbac.
April verworpen.
4-6-'31 melk bevat abortusbac.
4 Jan. verworpen.
Behandeling.
In dit bedrijf kwam tot dusverre geen verwerpen voor. In het
voorjaar 1930 verwierp de eerste koe. In juli verwierp wederom
een, daarna twee in September. Dit bedrijf maakte op mij de indruk
acuut en virulent besmet te zijn, waarom ik in October en Novem-
ber trypaanblauw inspuiting toepaste bij die dieren, welke in den
loop van den winter moesten kalven. De guste en die welke ver-
worpen hadden werden niet ingespoten. Geen enkele van de inge-
spoten koeien heeft op tijd gekalfd.
Bovendien bleken er vier ingespoten koeien met de melk smet-
stof uit te scheiden, zoodat ook in dit opzicht de trypaanbiauw-
behandeling geen succes heeft gebracht.
In een ander bedrijf waar we trypaanblauw hebben ingespoten,
hebben ongeveer alle koeien verworpen, waaronder ook vele zeer
lang smetstof met de melk hebben uitgescheiden. Ook hier dus geen
succes.
In een ander bedrijf werden eenige agglutineerende dieren try-
paanblauw ingespoten.
De koe Saap 8 agglutineerde 1 : 50, is 29 Sept. en 22 October
met trypaanblauw ingespoten, verwierp 3 Nov.
Kleine 5, op dezelfde data ingespoten, verwierp 27 Nov.
Klara 3, op dezelfde wijze behandeld, verwierp 27 Nov. ; twee
behandelde dieren kalfden op tijd.
In het vierde bedrijf kon de behandeling na de eerste injectie
geen voortgang vinden, omdat de eigenaar van meening was, dat
de dieren daardoor zeer bevreesd werden.
Conclusie : Het verdient aanbeveling de pogingen door te zet-
ten om door chemotherapeutisch ingrijpen de smetstofverspreiding
te beletten. Tot dusverre beschikken we over geen enkele goede
methode.
Bestrijding van het symptoom verwerpen door seruminspuiting.
Reeds Bang, Mc. Fadyean en Stockman hadden proeven geno-
men ter beoordeeling van de waarde van behandeling met een spe-
cifiek serum. Zij waren tot de conclusie gekomen, dat men met een
dergelijk serum niet tot het doel kwam.
Zwick en Jensen hadden aangetoond, dat het serum te snel
werd uitgescheiden.
Vanwege de Rijksseruminrichting zijn proeven genomen met
eens per maand inspuiten van 50 c.c. immuunserum vanaf de eerste
maand van drachtigheid. Deze proeven hadden volgen Dr. Büchli
weinig bemoedigende resultaten.
Toen in 1918 de bestrijding van abortus aan mij ter bestudee-
ring werd opgedragen in Friesland, werd ik vanwege de Rijks-
seruminrichting in de gelegenheid gesteld systematische serum-
inspuiting toe te passen.
De veearts Terpstra meende te hebben waargenomen, dat
veelal wel door seruminspuiting het ontijdig kalven werd voor-
komen, doch dat de levend ter wereld gekomen kalfjes te gronde
gingen.
Ondanks de ongunstige berichten, heb ik toen getracht in chro-
nisch geïnfecteerde bedrijven, mij op de hoogte te stellen van de
uitgebreidheid van infectie door agglutinatie van bloedserum, om
de agglutineerende dieren met serum te behandelen.
Nu beter inzicht is verkregen in de beteekenis van de agglu-
tinatie en bekend is, dat de besmette dieren jarenlang een betrek-
kelijk hooge titer kunnen vertoonen zonder te verwerpen, behoeft
het niet te verwonderen, dat soms het effect van de inspuiting be-
moedigend scheen. In een zestiental bedrijven werd deze behande-
ling toegepast met schijnbaar voldoende succes.
Daar de behandeling voor toepassing in het groot veel te kost-
baar was, werd overgegaan tot actieve immunisatie.
Nog een enkele maal werd seruminspuiting toegepast, als de
eigenaar van een geïnfecteerde veestapel het uiterste wenschte aan
te wenden om ontijdig kalven te verhinderen. Een voorbeeld moge
hier volgen.
Toen 21 October 1927 een koe verwierp van den Heer E. B.
te E. werd 1 Nov. een onderzoek ingesteld naar de toestand van dit
bedrijf. Daarna is elke maand 100 c.c. serum ingespoten tot de die-
ren gekalfd hadden. Het resultaat blijkt uit de volgende staat.
De eigenaar deelde mij mede, dat hij deze behandeling nooit
weer zou toestaan. In de eerste plaats had deze hem honderden gul-
dens gekost, in de tweede plaats was het succes uitgebleven en in
de derde plaats waren de dieren zoo bang geworden, dat ze alle
onmiddellijk opstonden en angstig rondkeken als een vreemdeling
de stal binnen kwam.
Met de conclusie van den eigenaar was ik het eens, waarom ik
later deze behandeling niet meer heb toegepast.
No. |
Resultaat |
Resultaat |
1 |
neg. |
op tijd gekalfd. |
2 |
pos. |
idem |
3 |
pos. |
8 Maart 6 w. te vroeg. |
4 |
1 :50 |
op tijd gekalfd. |
5 |
neg. |
idem |
6 |
neg. |
idem |
7 |
1 :50 |
idem |
8 |
neg. |
idem |
9 |
pos. |
25 Jan. 10 w. te vroeg. |
10 |
neg. |
op tijd gekalfd. |
11 |
pos. |
idem |
12 |
pos. |
idem |
13 |
1 :20 |
idem, zeer klein kalf. |
14 |
1 :20 |
idem |
15 |
1 :20 |
3 Febr. 5 w. te vroeg. |
16 |
pos. |
18 Jan. 6 w. te vroeg. |
17 |
neg. |
op tijd gekalfd. |
18 |
pos |
idem |
Onlangs heeft Gwatkin, zooals in het hoofdstuk over immuni-
teitsverhoudingen werd vermeld, op grond van door hem genomen
proeven vastgesteld, dat inspuiting van immuunserum bij cavia's
een bestaande infectie niet kon bestrijden, wel echter aanslaan van
infectie voorkomen, als eerst serum werd ingespoten en daarna
smetstof werd toegediend.
Indien voor koeien zou gelden wat bij cavia's werd waargeno-
men, zal weinig kans bestaan, dat door seruminspuiting succes
wordt bereikt, tenzij het in een koppel vee wordt gebruikt, waarin
het moment van infectie bekend is, of bij vee, dat aan infectie moet
worden blootgesteld. Wij krijgen dan een aanwending, zooals we
die tegen mond- en klauwzeer infectie kennen, voor markt- of
tentoonstellingsvee.
Conclusie : Het komt mij voor, dat voor abortusimmuunserum
geen toekomst is weggelegd, men dus de bereiding gerust kan
staken.
/
Als regel wordt de veearts geraadpleegd in het najaar, als
enkele koeien hebben verworpen, heel dikwijls te midden van een
koppel drachtig vee. Het gaat dan om de vraag of de mogelijkheid
bestaat, het verwerpen tegen te gaan bij deze geinfecteerde koppel.
Ascoli heeft er reeds op gewezen, dat bij de Br. Bang infectie
de weefsel-immuniteit de abortus moet tegengaan ; een vernietiging
van de bacillen kan echter niet bewerkt worden. De in het bloed
aantoonbare agglutininen, complementbindende en bacteriolytische
amboceptoren en bacteriotropinen komen als graadmeter in aan-
merking. Het is nu de vraag of door vaccinatie een zoodanige in-
vloed kan worden uitgeoefend, dat remmend wordt gewerkt op het
pathologisch proces in de drachtige uterus, waarin Br. Bang aan-
wezig is. De resultaten van verschillende entmethoden bij geinfec-
teerd-drachtig vee, zijn tot dusverre niet zeer hoopvol geweest.
Wanneer wij in ons geheugen terugroepen welke groote ver-
anderingen o.a. Sven Wall constateerde in de geinfecteerde uterus,
dan behoeft dit niet al te zeer te verwonderen.
Simultaan-enting. Aan de Rijksseruminrichting wordt sedert
jaren entstof bereid, welke volgens mededeeling van Dr. Büchli
wordt verkregen door gemitigeerde baclilen in glycerine-bouillon
te kweeken.
Het gebruik van virulente bacillen zou te gevaarlijk zijn.
Afhankelijk van het tijdvak der drachtigheid, geschiedt de be-
handeling, ook op stallen, waar zich reeds een geval van besmet-
telijk verwerpen heeft voorgedaan, als volgt :
Ie tijdvak:
begin 3e t/m 4e mnd.
2e tijdvak;
begin 5e tot begin 7e maand
3e tijdvak:
in of na de 7e maand.
Bij eerste enting:
10 ciVl'. cultuur.
Bij tweede enting:
(3 w. na de eerste)
20 cM'. cultuur,
(ook wanneer het rund
zich dan reeds in het
2e tijdvak bevindt).
Bij eerste enting:
10 cM'. cultuur
en
20 cM3. serum.
Bij tweede enting:
(3 w. na de eerste)
Wanneer de Indien reeds
in de 3e pe
riode 20 c.c.
cult. en 20
c.c. serum.
runderen
zich dan nog
bevinden in
het 2e tijd-
vak :
20 c.c.
cultuur.
100 cM' serum.
Wanneer de runderen nog geen 2 maanden drachtig zijn, wordt
de behandeling uitgesteld. Om na abortus snelle verwijdering van
de Br. Bang uit de baarmoeder te bevorderen, werd aangeraden
14 dagen na dat de nageboorte is afgekomen 20 c.c. cult. in te
sputien.
Deze simultaanenting is in Nederland veelvuldig toegepast.
In 1917 getuigt Dr. Büchli op grond mede van een uitspraak
van Prof. Poels, dat de inenting voorloopig nog slechts een hulp-
middel is, dat de steun der hygienische maatregelen niet kan ont-
beren. Met de enting kan niet een immuniteit worden verkregen,
welke onder alle omstandigheden de besmetting kan tegenhouden.
In 1913 had ik een proef met deze enting genomen, waarvan
de uitslag niet bemoedigend was. Ik behandelde toen een koppel
vee van den Heer v. d. S. te O., welke onvruchtbaar was. Na
bacillolzalfbehandeling, aan het succes waarvan wij destijds nog ge-
loofden, werden de dieren tenslotte drachtig. Toen in de winter van
1914 enkele dieren verwierpen, werd deze veestapel volgens voor-
schrift van de Rijksseruminrichting behandeld. Toen ze met gemiti-
geerde cultuur waren ingespoten, traden vrij veel gevallen van
verwerpen op. Dit maakte op mij de indruk, dat de inspuiting
het proces activeerde. Ook andere veeartsen deelden met mij de
opvatting, dat na inspuiting van cultuur, verwerpen bevorderd kan
worden.
Bij A. K. V. te B. ging ondanks behandeling met cultuur en
serum volgens voorschrift van de Rijksseruminrichting het verwer-
pen door.
Bij H. W. te B., waar jaren besmettelijk verwerpen voorkwam,
verwierpen de dieren met gemitigeerde cultuur behandeld. Van de
acht behandelde dieren verwierpen er drie.
Bij Z. te F. verwierpen de drachtige pinken ondanks deze
behandeling.
Het schijnt mij lang niet denkbeeldig, dat de proteïne shock
tengevolge van de vaccinatie, vooral in een later tijdperk van drach-
tigheid, zoodanige haardreacties tengevolge heeft, dat ontijdige uit-
stooting van de vrucht hiervan het gevolg is. Het tegendeel dus van
wat we beoogen. In ieder geval komt het mij wenschelijk voor van-
wege de Rijksseruminrichting geen verdere gelegenheid te geven
voor toepassing van deze enting.
Enting met gedoode cultuur. Wenscht men gedoode culturen in
te spuiten, dan is het van groot belang, dat deze zoo weinig moge-
lijk worden beschadigd, opdat ze niet te snel als vreemde lichamen
worden vernietigd, zonder voldoende activiteit van de lichaams-
cellen ten opzichte van de bacillen van Bang achter te laten. Om
die reden zoekt men dan zijn doel te bereiken door zeer voorzichtig
verhiten ; anderen prefereeren het toedienen van bacterie-doodende
stoffen als formaline, carbolzuur e.a.
De abortin van Dr. Schreiber in Landsberg zou een onschade-
lijk bacteriënextract van Br. Bang zijn en o.a. voor genezing van
reeds geïnfecteerde dieren in aanmerking komen. (Drie opvolgende
injecties van 10 ,20 en nogmaals 20 c.c.).
Amblosin vermoedelijk een suspensie van gedoode bacillen.
Bij curatieve enting worden de dieren driemaal geënt, telkens met
14 dagen tusschenpoos. Runderen, welke langer dan 5 maanden
drachtig zijn, mogen niet worden behandeld.
Enting met door kleurstoffen gedoode cultuur. Naar aanleiding
van de mededeelingen van Dr. Weichlein in de „Tierärztliche Rund-
schauquot; No. 32, pag. 577, 1927, over een methode van bereiding van
entstoffen voor actieve immunisatie, hebben wij getracht na te gaan
of ook bij de abortus-enting resultaten zouden zijn te bereiken met
de door hem aangegeven wijze van bereiding. Hij doodde n.1. vlek-
ziekte bacillen door een methyleenblauwoplossing. De goede wer-
king van deze kleurenentstof wordt toegeschreven aan de langzame
resorbtie van het ingespoten materiaal, veroorzaakt door kleurstof-
toevoeging.
We hebben nagegaan of met methyleenblauw, trypaanblauw,
methylviolet, fuchsine, abortusbacillen gemakkelijk gedood werden.
Daarbij bleek, dat methylviolet in een verdunning van 1 : 1000
reeds na 18 uur de bacillen in de broedstoof doodde. De andere
genoemde kleurstoffen hadden meer tijd noodig en moesten in meer
geconcentreerde vorm worden aangewend. Speciaal het hiervoor
genoemde trypaanblauw bleek de abortusbacillen slecht te dooden.
De gedoode cultuur, welke wij intramusculair inspuiten, wordt
bereid door aan een emulsie van abortusbacillen methylviolet toe
te voegen, zoodat een verdunning wordt gekregen van 1 : 1000,
welke 24 uur bij 38 gr. C. in de broedstoof wordt gezet.
Sedert een paar jaren hebben we deze enting toegepast, zoo-
wel bij drachtig als niet-drachtig vee. In enkele van de in de bijla-
gen genoemde bedrijven is ook met deze entstof geënt. Het succes
in bedrijf v. d. B. te C. bij de daarmee geënte pinken heeft te wen-
schen overgelaten.
In een ander bedrijf, waarin plotseling verwerpen was voorge-
komen, spoten wij 5 Oct. en 19 Nov. 1931 deze cultuur in bij drach-
tige dieren. De te voren niet agglutineerende dieren, agglutineerden
daardoor later positief.
In dit bedrijf, waar abortus voor het eerst optrad, is nadien
geen abortus meer voorgekomen.
In het bedrijf van R. de B. kwam ondanks het feit dat een en-
kele maal het jongvee met virulente cultuur werd geënt, regelmatig
abortus voor. De laatste twee jaar hebben we daar geënt met deze
entstof, abortus is sedert niet meer bij het geënte vee voorgekomen.
Ik laat hierbij nog een verslag volgen van den veearts de Jong
te Akkrum, die voor ons enkele proeven nam met deze entstof.
E. K. Voorjaar 1933, 5 abortusgevallen. In Juli nog een, waar-
van de vrucht is onderzocht met positief resultaat op Bang.
25 Juli le enting 21 koeien en 6 pinken.
24 Augustus 2e enting 21 koeien (pinken later).
Volgens den veehouder na enting 60 liter melk minder.
18nbsp;Nov. abortus 2 pinken ; kalftijd Febr.
21nbsp;Nov. overige pinken 2e enting.
28 Oct. abortus koe ; kalftijd 14 Febr.
5 Dec. abortus koe ; kalftijd 4 Maart.
Verder koeien en pinken op tijd. In den winter '33/'34 werden
de pinken met virulente cultuur geënt. In '34/'35 is tot heden geen
abortus voorgekomen.
J. V. Voor enting 5 abortusgevallen. Positieve agglutinatie.
22nbsp;Augustus le enting 30 stuks.
19nbsp;September 2e enting 29 stuks.
Abortus 26 Aug. koe ; kalftijd 30 Oct.
21 Oct. vaars ; kalftijd 12 Nov.
20 Oct. vaars ; kalftijd 6 Jan.
2 Jan. koe ; kalftijd 19 Jan.
5 Jan. vaars ; kalftijd 1 Maart.
-ocr page 97-10 Jan. vaars ; kalftijd 23 Febr.
18 Maart vaars ; kalftijd 18 Juli.
24 Maart koe ; kalftijd 30 Mei.
H. Tj. de J. Voor enting abortus, 3 vaarzen (w.v. 1 gestor-
ven). Positieve agglutinatie.
7nbsp;September Ie enting 33 stuks.
19 October 2e enting 31 stuks.
Abortus 9 Oct. vaars ; 4 weken te vroeg gekalfd.
15nbsp;Oct .vaars ; 3 maanden te vroeg gekalfd.
10 Nov. koe ; 7 weken te vroeg gekalfd.
20 Nov. vaars ; 6 weken te vroeg gekalfd.
16nbsp;Jan. vaars ; 10 weken te vroeg gekalfd.
24 Jan. koe ; 13 weken te vroeg gekalfd.
H. V. d. K. Voor enting abortus. Eén vaars pos. agglutinatie.
8nbsp;September Ie enting 23 stuks.
17nbsp;October 2e enting 23 stuks.
Abortus 11 Nov. vaars ; 5 weken te vroeg gekalfd.
24 Nov. vaars ; 4 weken te vroeg gekalfd.
27 Nov. vaars ; 9 weken te vroeg gekalfd.
U. T. Voor enting één vaars abortus (pos. aggl.).
9nbsp;September Ie enting 11 stuks.
18nbsp;October 2e enting 11 stuks.
Geen abortus meer.
Intraveneuse inspuiting van gedoode cultuur. Vanwege de
Rijksseruminrichting werden in 1916 en 1917 proeven genomen
met intraveneuse injecties van gedoode virulente culturen van Br.
Bang. Met een tusschenruimte van 14 dagen werd telkens 10 cMs.
mgespoten. Ongeveer 20 % van de behandelde dieren verwierp.
In Friesland hebben ook wij proeven genomen met deze intra-
veneuse inspuiting in 1918. Wij kregen daarbij dezelfde onaange-
name gevolgen ,welke B. Bang bij zijn immunisatieproeven had
waargenomen, waarbij hij n.1. na herhaalde injectie anaphylactische
verschijnselen waarnam.
Reeds na de eerste injectie reageerden de dieren heftig met
koorts en verminderde melkgift ; na de tweede injectie waren de
verschijnselen zeer alarmeerend. In één bedrijf ging zelfs een koe
anaphylactisch te gronde. Ondanks het heftige reageeren, kwam
later toch abortus voor. Daar ook de veearts Terpstra dezelfde ver-
schijnselen waarnam na de behandeling, heb ik gemeend verdere
pogingen in deze richting te moeten staken.
Conclusie : Na het vermelde meen ik te kunnen vaststellen, dat
de curatieve vaccinatie het nog niet verder heeft gebracht dan het
stadium van proefneming. Het is niet verantwoord voor dit doel ent-
stoffen in de handel te brengen.
Bij koeien, welke blijkbaar het vermogen missen na abortus
voldoende weerstand te krijgen om een volgende abortus te ont-
gaan, heb ik dikwijls kunnen waarnemen, dat door enting geen ver-
betering in dezen toestand kwam.
HOOFDSTUK VIII.
PROPHYLACTISCHE ENTING.
Uit voorgaande beschouwingen is gebleken, dat het niet mo-
gelijk is met de tot dusverre toegepaste methoden, door enting de
bacillen te vernietigen, welke in het lichaam tot pathologische ver-
anderingen aanleiding hebben gegeven en dat het zelfs veelal niet
mogelijk is de gevolgen van deze pathologische verandermgen te-
gen te gaan, met name de ontijdige geboorte van de vrucht.
Waar de aard van de infectie door de Br. Bang in vele opzich-
ten overeenkomst vertoont met die door den tuberkelbacil veroor-
zaakt (opname door leucocyten, vermeerdering in de klieren, daar-
na algemeene infectie met allergische toestand, speciale voorkeur
van de bacil voor bepaalde organen), ligt het voor de hand, dat
men bij zijn pogingen tot verhooging van de weerstand geneigd is
de redeneering toe te passen, welke Guérin en Calmette voor de
tuberculoseimmuniteit hebben toegepast, voor zoover althans de
vergelijking opgaat.
Bij de prophylactische enting moet het onze bedoeling zijn,
bij voorkeur bacillen in het lichaam te brengen, waarvan de patho-
gene werking bekend is, voordat de dieren aan natuurlijke infectie
worden bloot gesteld. Indien eenmaal natuurlijke infectie tot stand
is gekomen met virulente bacillen, bestaat veel kans, dat deze ba-
cillen, vooral als ze zich in de uier gevestigd hebben, langen tijd in
dat orgaan verblijf houden en later met de melk worden uitgeschei-
den. In het verslag van de proefboerderij is daarvan een voorbeeld
gegeven. Een mooi voorbeeld zag ik daarvan ook bij een oude pink,
die in de volle besmetting stond en ondanks de enting, welke in het
voorjaar plaats had, in de volgende zomer bacillen in de uier, welke
bij deze nymphomane pink zeer gezwollen was, bleek te hebben.
De probleemstelling moet in de eerste plaats gericht zijn op
voorkoming van deze onaangename omstandigheden door onbe-
smette, jonge dieren een bacillencultuur in te spuiten, waarvan de
virulentie bekend is en welke het lichaam verhoogde weerstand
geeft, opdat bij natuurlijke infectie later radicaal met de in het
lichaam gedrongen virulente bacillen kan worden afgerekend.
In den laatsten tijd hebben O. Bang en Cotton en Buck in ver-
band met dit probleem belangrijke onderzoekingen ingesteld, waar-
van onder het hoofdstuk „Immuniteitquot; melding werd gemaakt.
Bang heeft aangetoond, dat bij geënte vaarzen het lichaam
zich sneller ontdoet van de bacillen, dan bij ongeënte contrôle-
dieren.
Vaccinatie van kalveren wil zeggen acute algemeene infectie
bezorgen. Bij drachtige dieren wordt de uterus geinfecteerd, bij
niet-drachtige blijft deze infectie blijkbaar achterwege.
Bij z'n entingsproeven met virulente culturen waarop na eenige
maanden intraveneus werd geinfecteerd, bleek, dat reeds 17 dagen
na de infectie uit de geënte dieren veel minder bacillen groeiden dan
uit de controles. Met doode bacillen werd geen resultaat bereikt.
Wanneer men geslachtsrijpe kalveren kort voor het dekken
ent met levende cultuur, zou volgens Bang 30 tot 50 % uierinfectie
ontstaan.
Bendixen onderzocht volgens O. Bang een koppel van 147
stuks alle als vaars geënt, doch later niet weer. 10 % scheidden
bacillen uit met de melk, hoewel slechts 4 % aborteerde. 30 % van
de primiparae scheidden bacillen met de melk uit.
Zeiler is van meening, dat als eenige methode van bestrijding
moet worden beschouwd enting met virulente cultuur bij niet-
drachtige dieren, gesteund door hygienische maatregelen. Ook
Götze en Pröscholdt bevestigen deze meening.
Karsten wijst erop, dat infectie gedurende de drachtigheid van
vooraf geënte vaarzen toch tot smetstof dragen kan leiden ; een
conclusie die ook Hart en Traum reeds hadden genomen op grond
van hunne proeven aan het Berkeley Station.
We mogen het symptoom abortus bestrijden, het gevaar blijft
bestaan, dat geënte dieren in besmette bedrijven aan infecties bloot
staan, welke hun toch tot smetstofdrager en bacillenuitscheider met
de melk maken.
Cotton en Buck hebben erop gewezen, dat ter voorkoming van
-ocr page 101-smetstofverspreiding door de enting de nadruk moet worden gelegd
op de keuze van de stammen. De resultaten met voldoende virulente
stammen zijn bemoedigend. Bij voorkeur gebruike men met al te
recent gekweekte culturen uit besmet materiaal, daar deze bacillen
nog zóó virulent zijn, dat kans op het creëeren van de bacillen-
dragers niet te ontkennen is. Zij toonden aan, dat met zeer oude
laboratoriumstammen, sedert 1917 op het laboratorium aanwezig,
onvoldoende beschutting tegen natuurlijke infecties verkregen werd.
Smetstofdragers ontstonden niet.
Spoten ze daarentegen zeer virulente culturen in, welke pas uit
besmette organen gekweekt waren, dan was de weerstand groot,
doch een paar malen bleek hun, dat deze diren later met de melk
smetstof uitscheidden. Met oudere culturen van middelmatige viru-
lentie konden ze dit bezwaar omzeilen.
Ze vestigden er de nadruk op, dat de cultuur onder en niet in
de huid moet worden gespoten, daar anders de kans op uierinfectie
volgens hun proeven veel grooter wordt.
Op grond van hunne proeven meenen zij gerechtigd te zijn een
stam, welke weinig virulent is voor de cavia, ook als van geringe
virulentie voor het rund te beschouwen.
Bepaling van de virulentie. 10 of 12 cavia's wordt subcutaan
0.25 c.c. van een suspensie van Br. Bang ingespoten, 10 maal zoo
dik als aangegeven door buis 1 van de Mc. Farland nephelometer.
Na 2 maanden worden ze gedood, waarna slechts enkele zeer ge-
ringe laesies mogen vertoonen, terwijl het bloed 50 tot 100 agglu-
tineert.
Stammen van deze virulentie gaven bij het rund voldoende im-
muniteit als ze bij kalveren werden ingespoten, terwijl zoo goed
als geen smetstofdragers werden gecreëerd. Bacillen met hoogere
virulentie, welke regelmatig laesies veroorzaken, zouden veelvuldig
zich localiseeren in de uier.
Zij meenen dat het mogelijk is, Brucella Abortus zoover door
te kweeken, dat de virulentie voor cavia's verdwijnt en ook de im-
muniseerende waarde voor het vee. Zij leggen verband tusschen de
capaciteit tot stimuleering van agglutininenproductie en immunisee-
rend effect bij runderen. Bij infectieproeven bleek een bepaalde
stam (n.1. strain 19) welke zeer matig virulent was voor de cavia,
een even groot immuniseerend effect te bezitten, als een voor
cavia's zeer virulente stam.
In Bethesda meent men het in den aanhef gestelde probleem
in zoover te hebben opgelost, dat men de beschikking heeft over
een cultuur van matige virulentie, welke, na inspuiting bij jonge
vaarzen, niet tot blijvende depótvorming in het lichaam aanleiding
geeft. Men ent op de leeftijd van 4 tot 6 maanden, omdat het niet-
geslachtsrijpe rund minder kans op depótvorming biedt.
Hoewel bij vele entingsproeven gevolgd door zware kunst-
matige infectie het immuniseerend effect in zooverre groot is, dat
abortus zelden voorkomt, terwijl de controles ongeveer alle verwer-
pen, werd toch in enkele gevallen nog bacillenuitscheiding met de
melk na het kalven geconstateerd. De in de aanhef gestelde eisch,
dat bij natuurlijke infectie van geënte dieren op absolute bacillen-
vernietiging kan worden gerekend, geldt dus niet voor de volle hon-
derd procent.
Bij de door Dr. Büchli in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
1933 beschreven proeven, bleek onder de geënte pinken, welke voor
nainfectie werden behoed, toch nog een enkel geval van abortus en
smetstofverspreiding voor te komen.
Het is natuurlijk de vraag of de virulentie van de entstof te
hoog is geweest en of de zekerheid dat de dieren vooraf niet besmet
waren een absolute was.
Büchli heeft hierbij gewezen op de uitscheiding van bacillen
m de scheede ongeveer tot 8 weken na de enting, bij sommige zelfs
langer. Uitscheiding in de faeces kon niet worden aangetoond en
practisch ook niet in de urine.
Van der Hoeden constateerde na infectie niet alleen een snel
optreden van agglutininen en amboceptoren in het serum, doch zag
ook allergie optreden.
Sedert 1920, nadat ik gelegenheid had gehad, mij in het labo-
ratorium van de Board of Agriculture te Beyfleet, destijds onder
leiding van Sir Stewart Stockman, op de hoogte stellen van de daar
toegepaste bereiding van entstof voor de immunisatie van vaarzen,
hebben wij in Friesland deze enting veelvuldig toegepast.
Invloed enting op de gezondheid. Om ons op de hoogte te stel-
len van de invloed op de gezondheidstoestand, spoten we 8 hokke-
lingen op den leeftijd van ongeveer 10 maanden 40 c.c. goed be-
groeide abortuscultuur onder de huid, terwijl No. 9 een dubbele
dosis werd toegediend.
De volgende morgen was de lichaamstemperatuur van No. 9
gestegen tot 41 gr. C., die van No. 7 en 5 tot 40.5 gr. C., die van
No. 2 en 3 tot 39.8 en 39.9 gr. C., de rest hield een normale tem-
peratuur. In de loop van de volgende 24 uren zakten de temperatu-
ren weer beneden 40 gr. C. om spoedig weer normaal te worden.
=0
c
lt;U
Ö1
.c
c:
2 ,1)
Ö1 §
Öl gt;
10
s
3
~0
§
(O
.c:
aj
OJ
-Q gt;5
c;
fD
gt;
c:
c:
c
lU
Ö1
tn
.«J
quot;is
.c
Ö1
Ö)
ID
Later is ons gebleken, dat somtijds tijdelijk ook de eetlust is
gestoord, de dieren algemeen een zieke indruk maken, soms zelfs
vrij heftige reacties geven. Naarmate de dieren ouder geënt worden
schijnt de kans hierop te stijgen.
Verloop agglutinatie na enting. Uit bijgaande graphiek blijkt
dat spoedig na de enting agglutininen in het bloed kunnen worden
aangetoond, welke als regel na een half jaar weer grootendeels ver-
dwenen zijn.
Allergie na enting. In den laatsten tijd is ons gebleken, dat ge-
ente dieren, gedurende geruimen tijd na de enting allergisch zijn.
De duur der allergie kan nog niet met zekerheid worden vastgesteld.
Ophtalmoreactie. De in December 1933 geënte pin-
ken van j. V. te B. zijn onderzocht 18 en 19 Juni 1934. Ze zijn
eerst gesensibiliseerd en daarna definitief gedruppeld en 6 uren na
de tweede druppeling gecontroleerd met de volgende uitslag.
Nummers. |
Oeb. jaar. Uitslag v. h. onderzoek. | |
1. |
1933 |
|
2. |
1933 |
|
3. |
1933 |
—(—1__^ |
4. |
1933 |
|
5. |
1933 |
|
6. |
1933 |
|
7. |
1933 |
-f- rood |
8. |
1933 |
|
9. |
1933 |
|
10. |
1933 |
|
Een half jaar na |
de enting |
bestond dus bij de meeste |
og een duidelijke oogreactie. |
Van een andere koppel pinken eveneens in December geënt
en 3 en 4 Juli onderzocht, dus ongeveer 7 maanden na de enting,
kregen we de volgende uitslag.
Nummers. |
Qeb. jaar. |
Aggl. op 3 Juli. |
oogreactie. |
1. |
1933 |
neg. |
pos. slijmig. |
2. |
1933 |
neg. |
nat, eenig slijm. |
3. |
1933 |
20— |
nat, slijm. |
4. |
1933 |
neg. |
rood. |
5. |
1933 |
20 |
rood. |
6. |
1933 |
neg. |
nat. |
7. |
1933 |
20 |
pos. slijmig. |
8. |
1933 |
50 |
iets slijmig. |
De ophtalmoreactie was in het laatste bedrijf zwak, maar kwam
overeen met de agglutinatie uitkomsten, in het eerste bedrijf was ze
zeer duidelijk.
Daar de intradermale reactie in het algemeen meer
sprekende uitkomsten geeft, dan de ophtalmoreactie, werd ook in
enkele bedrijven, waar geënt wordt, deze reactie toegepast. 1 Dec.
1934 onderzochten we 8 drachtige vaarzen, welke in Jan. 1934
waren geënt. Van deze 8 reageerden 6 nog zeer duidelijk.
Om een inzicht te krijgen bf de intradermale reactie ook reeds
bij niet geënte pinken werd waargenomen, behandelen we 3 Dec.
op dezelfde boerderij 12 pinken voordat ze geënt werden, van deze
12, reageerden drie zeer duidelijk, twee zwak. De jongste pinken
reageerden niet. (Ook hier krijgen we weer de indruk, dat de
reactie indien ze specifiek is scherper is dan de agglutinatie).
5 Dec. werden in een bedrijf op dergelijke wijze onderzocht
twee niet-geënte drachtige vaarzen, waarvan één duidelijk positief
en één zwak reageerde, terwijl twee in Jan. 1934 geënte evenals
twee deze zomer en drie pas geënte alle zeer typisch reageerden.
Alvorens met betrekking tot de duur van de allergie na de en-
ting conclusies te trekken, moeten over de specificiteit van de
reactie nadere gegevens worden verzameld. (Zie onder hoofdstuk
allergie).
Bereiding en doseering van de entstof. In het vierde en vijfde
jaarverslag van den Gezondheidsdienst voor Vee in Friesland in
1923 en 1924 uitgebracht, heb ik lijsten kunnen publiceeren, waar-
uit blijitt de gunstige immuniseerende werking van de enting, zoo-
als die destijds werd toegepast volgens voorschrift door Stockman
gegeven. We kweekten toen volgens de Engelsche methode in
glycerine-bouillon.
Om de doseering beter in de hand te hebben, hebben we later
gekweekt op vaste voedings-bodems, deze met physiologische keu-
kenzoutoplossing afgewasschen, gestandaardiseerd op de nephe-
lometer van Mc. Farland buis No. 1 (100 millioen bacillen per c.c.).
We spuiten daarvan 10 c.c. subcutaan in.
Blijkens mededeeling van Cotton spuit hij 10 c.c. in van een
concentratie overeenkomende met 10 maal die, welke wij gebrui-
ken.
Hij, zoowel als wij, krijgen herhaaldelijk ongewenschte reactie
na de enting (verminderde eetlust, koorts, stijfheid).
Om deze reden geef ik er de voorkeur aan tweemaal in te
spuiten, b.v. eerst een dosis avirulente cultuur om na te spuiten met
virulente, of eerst een kleine dosis virulente en daarna de gewone
dosis.
Beoordeeling van de virulentie van te gebruiken stammen.
In enkele bedrijven, waar wij destijds gebruik maakten van
een pas gekweekte zeer virulente stam, zag ik te veel verwerpers
uitsluitend bij de geënte dieren. Om die reden maken we de laatste
jaren gebruik van eenige jaren geleden gekweekte stammen. Zoo
bestaat onze entstof thans uit stam No. 14, gekweekt 21-l-'30,
stam No. 17, gekweekt 25-11-'29 en stam No. 8, gekweekt l-10-'3l'.
Volgens de methode van Cotton hebben wij hiervan de virulen-
tie voor de cavia bepaald met de volgende uitslag.
Van stam 8 en stam 14 zagen we ruim twee maanden na de
injectie bij de cavia zeer geringe afwijkingen aan de milt. Een
enkele maal was de milt iets vergroot. Van stam 17 waren de milten
flink vergroot, deze was voor de cavia blijkbaar iets meer virulent.
De agglutinatie van het serum liep tot 2000 voor stam 8, 4000 voor
stam 14, 4000 voor stam 17.
Onze entstof is blijkbaar voor de cavia virulenter, dan die
van „Strain 19quot; van Cotton.
Blijkens de ervaringen van de laatste jaren komt blijvende
depotvorming toch zeer weinig voor, als de vaarzen minstens drie
maanden, voor ze worden toegelaten bij den stier, geënt worden.
Het aantal geënte na een jaar nog agglutinatie vertoonende
vaarzen is althans zeer gering. Dit is ons wederom gebleken bij het
abortusonderzoek dit voorjaar verricht. Wanneer we het bedrijf
No. 28 (zie verzamelstaat in de bijlagen) buiten beschouwing laten,
omdat de enting hier door onverklaarbare reden zijn plicht niet
heeft gedaan, dan blijken onderzocht te zijn 114 twee-jarigen die
ruim een jaar geleden met virulente cultuur geënt waren. Hiervan
vertoonden drie een agglutinatie 1 : 100 of hooger en zes een van
1 : 50, tezamen 8 %. Het reactiepercentage van alle twee-jarigen
bedraagt daarentegen 14 %, op welk cijfer de vrije bedrijven bo-
vendien nog een gunstigen invloed uitoefenen.
Het verloop van abortus in bedrijven waarin geënt wordt.
Teneinde een indruk te geven van het verloop van de infectie
in bedrijven waarin geënt wordt, volgen hier enkele verslagen van
gecontroleerde veestapels op aanwezigheid van agglutininen in het
bloedserum. Bovendien geven volgende grafieken een beeld van
het verloop van het verwerpen in geënte bedrijven.
Hieruit blijkt in het algemeen, dat de enting een gunstig resul-
taat oplevert met betrekking tot het tegen gaan van het symptoom
verwerpen.
In het op pag. 71 vermelde bedrijf van B. te S., dat totaal
geïnfecteerd was, is de laatste jaren in Dec. het jongvee geënt met
virulente cultuur. Alle vee werd daar onderzocht op bloedserum-
agglutininen voor de bacil van Bang 23-9-1930, 10-3-1932,
26-10-'33 en Dec. 1934. Door de agglutineerenden te verkoopen is
het beslag thans geheel vrij.
In drie jaar tijd is hier dus groot succes bereikt door enting
gesteund door opruiming van de besmette koeien. De geënte dieren
zijn geen agglutineerende gebleven, zoodat ook zelfs de kans op
smetstofdragers vrijwel uitgesloten geacht moet worden.
In het bedrijf van W. te R., waar oorspronkelijk geënt is en
later het bedrijf jaarlijks is onderzocht op agglutineerende dieren,
is na opruiming van een paar agglutineerenden een geheel vrij be-
drijf ontstaan.
Het bedrijf van M. D. te A. werpt een duidelijk licht op het
risico dat men kan loopen in bedrijven, waarin niet geënt wordt.
In dit bedrijf dat nagenoeg vrij was verwierpen ongeveer alle
-ocr page 108-hokkelingen in 1931, zonder dat daarvoor een reden is gevonden.
Er is toen twee jaar geënt met virulente cultuur en later met
door methylviolet gedoode.
Van de eersten agglutineerden er geen in Dec. '34, van de laat-
sten nog twee, waarvan er zelfs één verworpen heeft. De enting
met virulente cultuur heeft hier gunstig gewerkt.
Bij den Heer Tj. te F. kwamen sedert de enting geen verwer-
pers meer voor, slechts enkele agglutineerende dieren, welke niet
hooger agglutineerden dan 1 : 100 ; ook hier is dus de kans op het
houden van smetstofverspreiders zeer gering gebleken.
In het bedrijf van den Heer S. te O. bleven blijkbaar ondanks
de enting geinfecteerde dieren in de veestapel. Aankoop heeft hier
een slechte rol gespeeld, waardoor nog steeds met enting moet
worden doorgegaan. Verwijdering van de smetstofdragers is hier
noodzakelijk.
In het algemeen kan men dus zeggen, dat enting niet alleen
gunstig heeft gewerkt met betrekking tot tegen gaan van verwer-
pen, doch dat ook slechts bij uitzondering permanent agglutinee-
rende dieren achterblijven, mits de entstof met voorzorg wordt
gekozen en de enting minstens drie maanden voor het toelaten bij
den stier plaats vindt, de dieren bij voorkeur niet geslachtsrijp ge-
ent worden.
Bedrijf G. W. de B. te R.
No. |
Geboorte- |
Agglutinaties |
Opmerkingen. | ||
koeien |
jaar |
29-1-'32 |
7-5-'34 |
12-ll-'34 | |
1 |
neg. | ||||
2 |
neg. |
neg. | |||
3 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
4 |
neg. |
In '29 gekocht, nooit geënt. | |||
5 |
neg. | ||||
6 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
7 |
neg. | ||||
8 |
neg. |
neg. |
neg. |
Dec. '32 verw. bloed neg., | |
'34 (geirrigeerd). | |||||
Q |
neg. |
neg. |
neg. | ||
10 |
neg. |
neg. |
neg. |
Voorj. '34 met nageboorte. | |
11 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
12 |
neg. | ||||
13 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. | |
14 |
neg. |
neg. |
neg. |
Voorj. '34 met nageboorte. | |
15 |
pos. | ||||
16 |
1927 |
neg. | |||
17 |
1929 |
pos. |
neg. |
neg. |
In '32 opbr., melk 15-3'32 |
neg. | |||||
18 |
1929 |
neg. | |||
19 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
Gekocht, nooit geënt. |
20 |
1929 |
100- |
neg. | ||
21 |
1929 |
neg. | |||
22 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. | |
23 |
1930 |
neg. | |||
24 |
1930 |
neg. |
neg. |
neg. | |
25 |
1930 |
20-1- |
SO- |
100- | |
26 |
1930 |
neg. |
SO |
50- | |
27 |
1930 |
neg. | |||
28 |
1930 |
neg. | |||
29 |
1930 |
neg. |
neg. |
neg. | |
30 |
1930 |
neg. | |||
31 |
1930 |
neg. | |||
32 |
?? |
1 :S0-1- |
'33 gekocht, verw. '34, | ||
33 |
bloed neg., vruchtje neg. | ||||
?' |
neg. |
neg. |
Gekocht. | ||
34 |
1931 |
neg. |
neg. | ||
35 |
1931 |
neg. | |||
36 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
37 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
38 |
1932 |
neg. |
20— | ||
39 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
40 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
41 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
42 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
43 |
1931 |
neg. | |||
44 |
1932 |
200 |
Niet geënt, gust gekocht, |
No. |
Geboorte- |
Agglutinaties |
Opmerkingen. | ||
koeien |
jaar |
29-l'32, |
7-5-'34, |
12-11-'34 | |
45 46 47 48 49 50 51 |
1933 |
50— |
Niet geënt. Niet geënt Oct. '34 verw. tJ n |
De enting had hier succes ; toch hielden we hier een enkele
besmette koe over. Zoodra het enten wordt gestaakt begint weer
het verwerpen.
Sedert 1926 is het jongvee met abortuscultuur geënt, omdat
hier voordien veel abortus voorkwam. Doordat de agglutineerende
dieren niet zijn opgeruimd kon blijkbaar enting niet achterwege
blijven. De in 1934 niet geënte pinken bleken in November 1934 al-
thans ten deele besmet, twee hadden zelfs verworpen.
Met betrekking tot voorkomen van het verschijnsel verwerpen
heeft de enting goede diensten bewezen.
In 1922 is hier met enting met virulente bacillen aangevangen.
Van de 23 geënte dieren verwierpen twee ; vijf niet-geënte verwier-
pen alle. De geënte pinken worden sedert regelmatig drachtig en
verwerpen niet. Bij pinken lijdt dus het drachtig worden niet onder
de enting, wat bij het enten van koeien niet altijd gezegd kan wor-
den.
In 1930 hebben we in dit bedrijf van 19 dieren bloed geno-
men, waarvan de agglutinatie met Br. B. volgende uitkomst gaf :
No. 1 tot 7 zijn nog niet geslachtsrijpe hokkelingen. Deze
agglutineeren geen van alle.
No. 9 tot 12 zijn reeds geslachtsrijp en aan besmetting bloot
gesteld geweest. Drie agglutineeren 1 : 20, de vierde niet.
No. 13, 14, 16 en 17 zijn vroeger geënte koeien, welke niet
agglutineeren.
Omdat de enting geleid had tot gunstige toestand met betrek-
king tot het voorkomen van abortus, werd in 1929 het enten ge-
staakt.
De in 1928 geboren, in 1929 niet-geënte hokkelingen hebben
in den winter van '29—'30 grootendeels verworpen. No. 15 één van
deze generatie agglutineerde Br. Bang.
No. 18 en 19 agglutineerden beide Br. B. Dit waren aange-
kochte- niet geënte koeien, welke blijkbaar in dit bedrijf zijn
besmet.
Door aankoop van vee, welke in dit bedrijf veel plaats vindt,
is blijkbaar opnieuw infecde binnengebracht, waartegen de vroeger
geënte pinken behoorlijk bestand bleken.
In dit bedrijf is duidelijk de immuniseerende waarde van de
enting van de virulente cultuur over een periode van eenige jaren
gebleken.
Verloop abortus in een bedrijf, waar eenige jaren is geënt en daarna
geen enting meer heeft plaats gehad.
In 1924 waren in Dec. de koeien of gust of verwierpen. In dit
bedrijf zijn toen vele dieren volgens Albrechtsen geirrigeerd en met
abortuscultuur geënt. De daarop volgende winter kwamen ondanks
de enting nog vrij veel verwerpers voor. De toestand is daarna
snel beter geworden, getuige het feit dat een paar jaar later in het
voorjaar 29 jonge kalveren op dit bedrijf aanwezig waren. In Jan.
1924 zijn 16 hokkelingen eenmaal geënt met 25 c.c. abortuscultuur.
Hiervan hebben 6 geaborteerd. In Jan. 1925 werd de enting
met virulent materiaal voorafgegaan door een met avirulente ba-
cillen.
Eén van de geënte hokkelingen verwierp. In 1926 werden op
deze wijze 20 geënt, waarvan 2 verwierpen ; in 1928 verwierpen
2 twenterrieren (schotten), welke als hokkelingen geënt de eerste
maal op tijd kalfden, vijf en acht weken te vroeg.
Hoewel in de koppel het verschijnsel van weerstand tegen
infectie aanwezig was, was het resultaat van de enting van dien
aard, dat ik meende hiermede in dit bedrijf te moeten eindiger. Er
zijn nadien geen bijzondere maatregelen getroffen. Sinds 1930
hebben we hier geregeld bloed genomen, teneinde ons op de
hoogte te stellen van den toestand in dit bedrijf.
Na verwijdering van de agglutineerende dieren in 1931 zijn
hier geen koeien meer voorgekomen, waarvan het bloed een posi-
tieve agglutinatie gaf.
No. |
Geb. |
Agglutinaties. | |||
jaar. |
1930 |
1931 |
1932 |
1933 | |
1 |
1920 |
neg. | |||
2 |
1921 |
neg. | |||
3 |
1923 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
4 |
1923 |
neg. | |||
5 |
1923 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
6 |
1923 |
neg. |
neg. | ||
7 |
1923 |
neg. | |||
8 |
1926 |
neg. | |||
9 |
1926 |
neg. |
neg. |
neg. | |
10 |
1926 |
neg. | |||
11 |
1926 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
12 |
1926 |
neg. |
neg. |
neg. | |
13 |
1926 |
neg. |
neg. |
neg. |
— |
14 |
1926 |
neg. | |||
15 |
1927 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
16 |
1927 |
neg. |
neg. | ||
17 |
1927 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
18 |
1927 |
neg. |
neg. | ||
19 |
1927 |
neg. |
neg. |
neg. | |
20 |
1927 |
neg. |
neg. | ||
21 |
1927 |
1 :20 |
1:20 |
— |
— |
22 |
1927 |
neg. | |||
23 |
1927 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
24 |
1925 ? |
neg. |
neg. | ||
25 |
1925 |
neg. |
— |
— | |
26 |
1925 |
neg. | |||
27 |
1925 |
pos. |
pos. | ||
28 |
1925 |
neg. |
neg. |
neg. | |
29 |
1925 |
neg. |
neg. | ||
30 |
? |
neg. |
neg. |
neg. | |
31 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
32 |
1628 |
neg. |
neg. | ||
33 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
34 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. | |
35 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. | |
36 |
1928 ? |
neg. |
neg. | ||
37 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
38 |
1928 |
neg. |
neg. | ||
39 |
1928? |
neg. |
neg. | ||
40 |
1928 |
neg. |
neg. | ||
41 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. | |
42 |
1929 |
neg. |
neg. | ||
43 |
1929 |
neg. | |||
44 |
1929 |
neg. | |||
45 |
1929 |
neg. | |||
46 |
1929 |
neg. |
neg. | ||
47 |
1929 |
neg. | |||
48 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. | |
49 |
1929 |
neg. | |||
50 |
1929 |
neg. | |||
51 |
1929 |
1 :20 |
Steeds op tijd gekalfd.
Had op tijd gekalfd.
Opmerkingen.
Oeënt Febr. '27,12 Dec. '27 verw.
Oeënt Febr. '26, 7 Febr. '28 9 w.
te vr., in '29 weer, later o.t.
als rier in '27 verworpen.
Agglutinaties.
No.
koeien
geb.
jaar.
Opmerkingen.
1930 1931 1932
1933
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
56
67
68
69
70
71
72
73
?
9
1930
1930
1930
1930
1930
1930
1930
1930
1930 ?
1930nbsp;?
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
neg.
Teneinde het aantal staten in de tekst te beperken, is het resultaat van
de allergische reactie niet afzonderlijk gepubliceerd, doch wordt 't hier ver-
meld. De nummers 3, 4, 11, 15, 17, 43 en twee vaarzen geboren 1932 reageer-
den in juli 1934 op intradermale injectie met een huiddikte van respectieveliik
22, 14, 35, 18, 18, 18, 15 en 35 mJVl.nbsp;'
Op het moment van de controle bleek geen dezer dieren agglutininen in
het bloedserum te hebben. 18 dagen later agglutineerden duidelijk alle inge-
spoten dieren, ook die welke niet gereageerd hadden. Zelfs in April 1935
waren hiervan de sporen nog aanwijsbaar.
No. |
Oeb. | |
7-12-'31 | ||
1 |
1924 |
neg. |
2 |
1925 |
20 |
3 |
1925 |
neg. |
4 |
1925 |
neg. |
5 |
1926 |
50 |
6 |
1927 |
neg. |
7 |
1927 |
neg. |
8 |
1927 |
neg. |
9 |
1927 |
neg. |
10 |
1927 |
neg. |
11 |
? |
neg. |
12 |
? |
neg. |
13 |
? |
neg. |
14 |
? |
neg. |
15 |
? |
neg. |
16 |
? |
neg. |
17 |
? |
neg. |
18 |
? |
neg. |
19 |
? |
neg. |
20 |
1928 |
neg. |
21 |
1929 |
pos. |
22 |
1929 |
pos. |
23 |
1929 |
pos. |
24 |
1929 |
100— |
25 |
1929 |
50 |
26 |
1929 |
100- |
27 |
1929 |
50- |
28 |
1929 |
neg. |
29 |
1930 |
neg. |
30 |
1930 |
neg. |
31 |
1930 |
10 |
32 |
1930 |
neg. |
Opmerkingen.
gekocht, nooit geënt.
Dec. '30, 3 mnd. te vroeg.
1-1-'31 en Oct '32 verworpen.
23-l-'41 3 weken te vroeg.
Febr. '31 3 mnd. te vroeg.
'31 op tijd, '32 verworpen,
op tijd gekalfd.
lquot;-2-'31 met' vir. cult. geënt.
Agglutinaties
l-12-'34
28-4-'34
5-4-'32
neg.
neg.
neg.
neg.
20-
neg.
neg.
neg.
20—
neg.
neg.
neg.
Oeb.
jaar.
Agglutinaties | |||
7-12-'31 |
5-4-'32 |
28-4-'34 |
l-12-'34 |
2 mnd. na ent. | |||
neg. | |||
neg. |
neg. |
neg. | |
neg. | |||
20 | |||
neg. |
50-h |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | ||
neg. | |||
neg. |
pos. |
20— |
20 |
neg. |
50-f- | ||
neg. |
pos. |
neg. |
neg. |
neg. |
20-t- |
neg. |
neg. |
neg. |
p 0 s. |
neg. |
neg. |
neg. |
50-1- |
neg. |
neg. |
neg. |
50- |
100- |
50 |
neg. |
50 | ||
neg. |
pos. | ||
neg. |
neg. | ||
neg. |
pos. | ||
20— |
neg. | ||
neg. | |||
neg. |
20- | ||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
20 | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. | |||
neg. |
niet geënt.
No.
koeien
Opmerkingen.
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
1930
1930
1930
1930
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1932
1932
1932
1932
1932
1932
l-2-'31 met vir. cult, geënt.
idem 28'l2-'31 verworpen, bloed pos.
l-2-'31 met vir. cult, geënt.
7-12-'31 en 5-2-'32 met vir. cultuur.
7-12-31 en 5-2-32 met methylviolet cult.
„ vrj. '33 verw.
geënt met methylviolet cultuur.
., „ „nbsp;„ Sept. '34 abortus
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
Bedrijf van M. D. te A.
In dit bedrijf werden sinds eenige jaren de pinken geënt tegen
abortus met virulente cultuur, waarmee in den winter van 1929—
1930nbsp;is geëindigd, omdat verwerpen zoo goed als niet meer voor-
kwam.
Zooals uit de agglutinatielijst blijkt, agglutineerden op 7 Dec.
1931nbsp;de van ouds geënte dieren nagenoeg niet. De in 1929 geboren
kalveren, welke als hokkeling niet geënt werden, agglutineerden op
één na alle en hadden ook in den winter '30/'31 voor een groot deel
verworpen.
De in 1930 geboren kalveren zijn opnieuw geënt met virulente
cultuur. Van deze acht geënte hokkelingen heeft één verworpen.
De in 1931 geboren kalveren, welke 7 Dec. '31 niet aggluti-
neerden, hebben we deels geënt met virulente cultuur en deels met
door methylviolet gedoode. De eersten hebben alle op tijd gekalfd,
van de laatsten heeft één verworpen.
In 1933 zijn de in 1932 geboren hokkelingen alle geënt met
methylvioletcultuur.
In het voorjaar '34 hebben alle op tijd gekalfd, doch in Sept.
'34 heeft één verworpen, welke in Jan. had moeten kalven.
Uit de agglutinatielijst blijkt, dat alle pinken een paar maan-
den na de enting positief agglutineerden, zoowel de met levende
als met gedoode cultuur geënte.
In het algemeen is deze positieve agglutinatie na eenige maan-
den verdwenen en agglutineerden de dieren later niet meer.
Gekochte niet-geënte dieren werden in de koppel niet besmet.
Het is een raadsel gebleven waarom de in 1929 geboren kop-
pel kalveren, welke in 1930 als pinken afzonderlijk zijn geweid,
bijna alle verworpen hebben. Het bewijst wel, welke risico's met
niet-geënte pinken geloopen kunnen worden.
De enting heeft in dit bedrijf gunstig gewerkt.
-ocr page 118-Controlestaat van het bedrijf van J. A. Tj. te F.
No. |
Geb. |
Agglutinatie |
Opmerkingen. | ||
koeien |
jaar |
7-5-'31 |
14-9-'33 |
Dec. '34 | |
1 |
10 |
Niet verworpen. | |||
2 |
20 |
Nooit verworpen. | |||
3 |
50 |
Nooit verw. Oct. '30 dood kalf. | |||
4 |
neg. | ||||
5 |
pos. |
Nooit verworpen. | |||
6 |
pos. |
le en 2e kalf verworpen. | |||
7 |
30 |
Nooit verworpen. | |||
8 |
neg. |
neg. |
neg. |
Te vroeg geboren, als 4e kalfs in | |
9 |
neg. |
Nooit verworpen. | |||
10 |
neg. |
» » | |||
11 |
pos. |
»» » | |||
12 |
neg. |
neg. |
neg. |
n n | |
13 |
neg. |
n ,, | |||
14 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
tj ti |
15 |
1929 |
pos. |
20 |
100 |
Als vaars verworpen. |
16 |
1929 |
pos. |
pos. |
In '30 en '31 verw., '32 en '33 | |
op tijd. | |||||
17 |
1929 |
neg. |
neg. |
Nooit verworpen. | |
18 |
1929 |
neg. |
II II | ||
19 |
1929 |
20 | |||
20 |
1929 |
neg. |
II II | ||
21 |
1930 |
neg. |
neg. |
Als vaars verworpen in '31—'32. | |
22 |
1930 |
neg. |
neg. |
Als vaars op tijd. | |
23 |
1930 |
neg. |
neg. |
Als vaars in '31—'32 verworpen. | |
24 |
1930 |
20 |
Als vaars in '31—'32 verworpen. | ||
25 |
1930 |
neg. |
neg. |
Als vaars in '31—'32 verworpen. | |
26 |
1930 |
neg. |
neg. |
Als vaars tn '31—'32 verworpen. | |
27 |
1930 |
neg. |
neg. | ||
28 |
1930 |
neg. | |||
29 |
1931 |
20 |
100 |
Als pink geënt met vir. cult. | |
30 |
1931 |
neg. |
neg. |
II II II II II 1, | |
31 |
1931 |
neg. |
neg. |
II II II II II II | |
32 |
1931 |
neg. |
neg. |
11 II 11 II II II | |
33 |
1932 |
neg. |
neg. | ||
34 |
1932 |
neg. |
neg. |
In voorj. '33 geënt vir. cult. | |
35 |
1932 |
neg. |
neg. |
quot; » li yf » | |
36 |
1932 |
neg. |
» if ff *} i) » | ||
37 |
1932 |
neg. |
'' tf ygt; gt;1 ff ft | ||
38 |
1932 |
neg. |
neg. |
» » Jgt; » » » |
No. |
Qeb. |
Agglutinatie |
Opmerkingen. | |||||
koeien |
jaar |
7-5-'31 |
14-9-'33 |
Dec. '34 | ||||
39 |
1932 |
neg. |
neg. |
neg. |
In voorj. |
, '33 geënt vir, cult. | ||
40 |
1933 |
neg. |
Dec. '33 geënt met |
vir. cult. | ||||
41 |
1933 |
neg. |
II II |
yy |
yy |
yy yy | ||
42 |
1933 |
neg. |
II II |
yy |
» |
yy yy | ||
43 |
1933 |
50 |
II II |
yy |
yy |
yy yy | ||
44 |
1933 |
neg. |
II II |
yy |
yy |
yy yy | ||
45 |
1933 |
neg. |
II II |
yf |
yy |
yy yy | ||
46 |
1933 |
20— |
II II |
ff |
yy |
yy yy | ||
47 |
1933 |
20 |
II II |
yy |
ff |
yy ff | ||
48 |
1934 |
neg. |
Dec. '34 geënt m. stam 19 v. Cotton. | |||||
49 |
1934 |
neg. |
V If |
yy yy |
yf |
ff yy | ||
50 |
1934 |
neg. |
Ji f} |
yy yy |
ff |
yy yy | ||
51 |
1934 |
neg. |
V n |
yy yy |
yy |
yy yy yy | ||
52 |
1934 |
neg. |
ii yy |
yy yy |
yy |
» yy yy | ||
53 |
1934 |
neg. |
yy yy |
yy yy |
yy |
yy yy yy | ||
54 |
1934 |
neg. |
jy yy |
yy yy |
yy |
yy yy yy | ||
55 |
1934 |
neg. |
yy yy |
yy yy |
yy |
yy yy yy | ||
56 |
1934 |
neg. |
yy yy |
yy yy |
yy |
yy yy yy |
Toen in 1931—1932 alle pinken op drie na verwierpen en vier
koeien, zijn de verwerpers en de pinken geënt in Febr. '32. In '33
zijn opnieuw de pinken geënt, alsmede in 1934. Uit de gegevens
blijkt, dat enkele agglutineerende dieren zijn overgebleven, welke
tot dusverre niet konden worden opgeruimd, waarom in Dec. 1934
nogmaals geënt is. Verwerpen is niet meer voorgekomen. Slechts
bij uitzondering komt nog agglutinatie voor.
Het verloop van abortus in enkele geënte veestapels
graphisch voorgesteld.
Op bijgaande graphiek No. 2 van een bedrijf, waarin het aan-
tal verwerpers gecontroleerd kon worden sedert 1900, is het aantal
verwerpers met de zwarte lijn aangegeven, terwijl het aantal twee-
jarigen, in Friesland met de naam „rierenquot; bestempeld, welke ver-
wierpen door een stippellijn is aangegeven, hetgeen ook in de vol-
gende graphieken het geval is. De entjaren zijn met een enkel zwart
blokje aangegeven, als alleen het jongvee is geënt. Met een dubbel
zwart blokje zijn aangegeven in graphiek No. 32 en No. 35 de jaren
waarin alle vee het eerste entjaar geënt werd.
In het algemeen volgt op enting een belangrijke teruggang van
het aantal verwerpers.
In graphiek No. 2 blijkt typisch de straf onmiddellijk te vol-
gen op de zonde van het niet enten. Deze graphiek bewijst niet al-
leen, het gunstige resultaat van de enting met betrekking tot terug-
dringen van het aantal verwerpers, doch tevens, dat voor een ratio-
neele bestrijding meer noodig is, dat n.1. de smetstofverspreiders
moeten worden opgespoord en onschadelijk gemaakt.
De overige graphieken uit verschillende bedrijven demonstree-
ren in het algemeen het entsucces. In bedrijf 33 is dit echter uit-
gebleven.
1900
190/
1902
/903
190^
1905
1906
I9Q7
/908
1909
/9/0
IQII
1912
1913
191^
/9/S
1916
1917
19 ld
1919
1920
1921
1922
1925
1924
1925
1926
IQ27
1928
1929
1930
.—:ifotaaL aa/rvtcd tweejarigen f-v^rwerpers)
_^hèxal cux/njtaL u^^erperJ
GRAPHIEK li.
-ocr page 122-29
45
P7 |
?fl |
p |
PV |
1 |
)21 |
i. |
13 |
IH |
15 |
16 |
17 |
18 |
19 |
20 |
2! |
22 |
23 |
u | |||||||||||||||||||||||||||
lt;' |
1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
1 |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
s | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
\ |
V |
s, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\\ |
\ |
1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ |
\ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
\ |
\ |
1 |
1 |
—T |
\ |
s | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ |
/ |
\ |
\ |
1 ( |
1 |
\ |
\ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
_ |
\ |
/ |
s N- |
- - |
quot;V |
GRAPHIEK III.
I
O
s
-ocr page 124-Samenvattend overzicht van de resultaten van enting met
virulente cultuur van de Brucella Bang.
1.nbsp;De reactie van het lichaam op de ingespoten cultuur van
Brucella Bang gaat veelal gepaard met voorbijgaande koorts, soms
met storing in de eetlust gedurende korten tijd, enkele dieren zijn
zeer gevoelig voor deze injecties. Met de leeftijd neemt de gevoelig-
heid in het algemeen toe.
Uitbalanceeren van dosis en virulentie om deze reacties tot
een minimum te beperken is zeer gewenscht ; individueele gevoe-
ligheid is niet te ontgaan.
2.nbsp;De onderzoekingen van Büchli hebben uitscheiding van
bacillen in de vagina gedurende de eerste 8 weken na de enting
aan het licht gebracht, in sommige gevallen duurt deze veel langer.
Het is niet zeker, dat de bacillen ook naar buiten worden uitge-
scheiden.
In faeces gelukte het niet bacillenuitscheiding aan te toonen,
terwijl deze ook practisch te verwaarloozen is, wat de urine betreft.
Met het oog op kans op infectie van den stier is het dus aan
te raden, de geënte pinken niet bij den stier te laten binnen drie
maanden na de enting.
3.nbsp;Reeds een week na de injectie kunnen agglutininen worden
aangetoond in het bloedserum. In het algemeen stijgt het agglutini-
nen gehalte nog korten tijd om daarna geleidelijk af te nemen.
De 6e maand na de enting zijn in bloedserum van geënte die-
ren als regel geen of weinig agglutininen voor de Br. B. aan te
toonen.
4.nbsp;Uit onderzoekingen van Van der Hoeden is gebleken, dat
reeds een week na infectie, allergie is aan te toonen door indrup-
peling van allergeen in het oog, welke na een half jaar weer nage-
noeg verdwenen was. Inspuiting van doode cultuur gaf wel een
positieve agglutinatie en complementbinding, geen allergie.
Er is dus reden voor, verband te leggen tusschen infectie en
allergie.
Wij konden 6 maanden na de enting bij een koppel pinken
nog duidelijk ophtalmoreactie constateeren, bij een andere koppel
niet meer.
Intradermale inspuiting in November 1934 bij in Januari 1934
geënte pinken, gaf nog zeer duidelijke reactie.
Verder onderzoek naar de waarde van allergische reacties
is noodig, alvorens een oordeel gevormd kan worden over de paral-
lelliteit van immuniteitsduur en allergie.
5. Op grond van bijgaande verslagen van de resultaten van
entingen met Br. Bang culturen, vroeger gepubliceerde resultaten
en de hierbij gegeven graphieken, alsmede van de door Cotton,
Bang e. a. gepubliceerde proefnemingen, kan worden vastgesteld,
dat de enting beschutting geeft tegen infectie gedurende meer dan
een drachtigheidsperiode.
6nbsp;De verkregen immuniteit is niet altijd voldoende om infectie
te weerstaan, vooral in bedrijven, waarin onder invloed van een
algemeene koppelinfectie veel verwerpende dieren voorkomen, het-
geen tot veel smetstofverspreiding aanleiding kan geven.
In het algemeen blijft het percentage verwerpers onder de
geënte pinken beneden 10 %.
7nbsp;Zooals uit bijgaande verslagen van geënte koppels blijkt,
blijven ook onder natuurlijke verhoudingen, wanneer alle genera-
ties zijn geënt, dikwijls enkele agglutineerende dieren over, welke
een belemmering zijn voor het beëindigen der enting. Men ziet dan
soms weer een snelle stijging van het aantal verwerpers, met al-
leen onder de niet-geënte pinken, doch ook onder enkele oudere,
als pink geënte koeien, welke dan blijkbaar langzamerhand over
onvoldoende immuniteit beschikken, om de opnieuw aangewak-
kerde infectie te weerstaan.
8nbsp;Het is dus van het grootste belang, een koppelonderzoek
in te stellen, nadat eenige jaren de pinken zijn geënt om, zoo
mogelijk door opruimen van blijkens het onderzoek nog aanwezige
besmette dieren, verdere infectie kansen in het bedrijf zelf te ver-
mijden.
9nbsp;Tot dusverre hebben wij in enkele gevallen aanleiding ge-
vonden, op grond van het feit, dat bij geënte dieren afwijkingen
werden geconstateerd met betrekking tot steriliteit of ontijdig kal-
ven, welke bij niet geënte dieren in dezelfde koppel niet voorkwa-
men, niet onder alle omstandigheden de onschuld van de enting
als vaststaande te mogen aannemen. Soms konden wij de fouten
terugbrengen op een bepaalde zeer virulente cultuur.
Verschillende experimenten o.a. die van Dr. Büchli hebben
aangetoond, dat de enting soms tot blijvende depotvorming in het
lichaam kan leiden.
10.nbsp;Cotton en zijn medewerkers nemen op grond van hunne
proeven correlatie aan tusschen virulentie van de Br. B. voor de
cavia en voor het rund.
11.nbsp;Het verdient overweging ernstig rekening te houden met
hunne waarneming, dat voor cavia's avirulente bacillen onvol-
doende beschutting kunnen geven bij enting van pinken, terwijl
voor de cavia zeer virulente tot blijvende infectiehaarden kunnen
leiden, met name in de uier, waardoor smetstofverspreiders kun-
nen ontstaan.
Teneinde deze nadeelige invloed van te groote virulentie der
culturen te ontgaan, gebruiken wij uitsluitend culturen, welke we
eenige jaren op het laboratorium hebben voortgekweekt.
12.nbsp;Op grond van verschillende feiten is het gewenscht het vee
op zeer jeugdigen leeftijd te enten.
a.nbsp;Door het tijdstip van toelating bij den stier zoover mogelijk
te verwijderen, van dat der enting, wordt de kans zeer gering, dat
de stier zich infecteert met in de vagina uitgescheiden bacteriën
ten gevolge van de enting.
b.nbsp;Bij niet geslachtsrijp vee bestaat in verband met de ont-
wikkeling van geslachtsorganen en uier belangrijk minder kans op
blijvende infectiehaarden in die organen tengevolge van enting,
dan bij geslachtsrijpe. De kans op steriliteit, eventueel abortus of
uitscheiding van de bacillen met melk is dan klein.
c.nbsp;Het is gewenscht alvorens natuuriijke infectie heeft plaats
gehad de enting toe te passen, opdat het eerste contact van het
lichaam tot stand komt met een weinig virulente stam,
een en ander ter vermijding van blijvende infectiehaarden. Bij jonge,
niet geslachtsrijpe kalveren bestaat weinig kans op reeds bestaande
infectie, welke bij geslachtsrijpe wel voorkomt.
13. We kunnen op grond van voorgaande feiten vast stellen,
dat de enting met culturen van de Br. B. van groote waarde is,
mits deze onder bovengenoemde voorzorgen plaats vindt. Het is
onverantwoordelijk, dat leken de inspuiting met culturen van on-
bekende herkomst kunnen toepassen. Ingrijpen van overheidswege
is dan ook zeer urgent.
PROPHYLACTISCHE MAATREGELEN DOOR ONDERZOEK
NAAR DE BESMETTE DIEREN EN HET TREFFEN VAN
HYGIENISCHE MAATREGELEN OM OVERBRENGEN VAN
SMETSTOF TEGEN TE GAAN, AL OF NIET GESTEUND DOOR
OVERHEIDSMAATREGELEN.
Uit algemeen hygiënisch oogpunt is de meest gewenschte be-
strijdingsmethode van besmettelijke ziekten die, welke bestaat in
opsporen van de besmete dieren, afzonderen daarvan van het ge-
zonde vee, vernietiging van uitgescheiden smetstof, ziektevrije op-
fok, aankoop van uitsluitend gezonde dieren.
De ervaring gedurende een vijftiental jaren bij de tuberculose-
bestrijding opgedaan, kan ons hier een leiddraad zijn.
Bang zocht zijn kracht in scheiding van door allergische reac-
ties onderkende besmette dieren van de gezonde. Hij erkende later
in den aanvang onvoldoende aandacht aan de smetstofverspreiders
te hebben geschonken, waardoor in de afgescheiden gezonde vee-
stapel niet verwachte besmetting werd geconstateerd.
Ostertag daarentegen heeft het zwaartepunt gelegd op onder-
kenning van smetstofverspreiders om deze zoo spoedig mogelijk
onschadelijk te maken. Doordat hij de allergische reacties te veel
op den achtergrond schuift, mist hij de controle op het tijdig op-
ruimen.
Wij meenen beide methoden te moeten combineeren.
In het Journal of Comparative Pathology van Dec. 1928, geeft
Mac. Fadyean verslag van een proef, waarbij het hem is gelukt een
geïnfecteerde veestapel gezond te maken door regelmatig bloed-
onderzoek en scheiding van de gezonde en besmette dieren.
Van Amerikaansche zijde is ook herhaaldelijk de aandacht op
deze methode gevestigd. In Noorwegen is Holth reeds zeer vroeg
overgegaan tot opruimen van besmette dieren. Volgens zijn mede-
deeling op het Internationaal Veeartsenijkundig Congres te New
York, heeft men sedert 1912 zich in Noorwegen belangrijke gelde-
lijke offers getroost om de dieren met positieve serumreacties te
dooden. Men deed dit met animo, omdat het de slechte productie-
dieren bleken te zijn. Deze laatste uitspraak vinden wij niet
bevestigd.
Zoowel in Amerika als Duitschland worden de laatste jaren
regelmatig besprekingen gehouden met betrekking tot de abortus-
bestrijding en zijn door deskundigencommissies richtlijnen aange-
geven welke hier kort vermelding kunnen vinden.
In 1928 is door de Abortus Bang Commissie van de vereeni-
ging van Amerikaansche dierenartsen de volgende leiddraad aan-
gegeven.nbsp;.
1.nbsp;Serologische reacties zijn voldoende nauwkeurig om als
basis te dienen voor het gezond maken van de koppel.
2.nbsp;Gezonde koppels kunnen gezond worden gehouden, mits
ze regelmatig worden gecontroleerd door bloedonderzoek.
3.nbsp;In vrije beslagen vee komt veel minder onvruchtbaarheid
en abortus voor, dan in die, waarin dieren voorkomen die op het
serologisch onderzoek reageeren.
4.nbsp;In koppels waarin reageerende dieren voorkomen naast
niet-reageerende, komen de meeste ongelukken voor.
5.nbsp;Gezonde koppels kunnen gerust worden aangevuld met
jonge kalveren van besmette.
6.nbsp;Voor het begin van de controle wenscht men de nadruk
te leggen op het bedrijf als eenheid en niet op kringsgewijze be-
strijding.
7.nbsp;In elk beslag vee, zal na bevind van zaken een bijzondere
regeling moeten worden getroffen.
8.nbsp;Tot de gezonde koppels mag geen vee toegelaten worden,
dat niet tweemaal met een tusschenperiode van 60 dagen met gun-
stige resultaten is onderzocht door middel van serologisch onder-
zoek.
Op het vakcongres in Bonn voor de bestrijding van opfok-
ziekten 25 Mei '34 gehouden, zijn lijnen aangegeven volgens welke
men meent in Duitschland de ziekte te moeten bestrijden.
Deze hoofdregels laat ik hier in het origineel volgen :
1.nbsp;Die Bekämpfung des seuchenhaften Verkalbens wird nur
etappenweise unter schonender Berücksichtigung der Wirtschaft-
lichen Verhältnisse zum Ziele führen.
2.nbsp;Die Impfung mit lebenden oder totem Antigen ist generell
verboten.
3.nbsp;Seuchefreie Bestände sind zu erhalten.
4.nbsp;Seuchearme Bestände sind mit Hilfe des biologischen Ver-
fahrens allmählich unter Beachtung der Wirtschaftlichkeit durch
Ausmerzung der Ausschieder zu sanieren.
5. Zur Verhütung groszer Wirtschaftlicher Schäden können
vorläufig in schwer mit Bang Bakteriën verseuchten Beständen mit
Genehmigung der Regierung Impfungen mit lebenden Kulturen vor-
genommen werden. Als stark verseucht sind Bestände anzusehen,
in denen auf das Jahr berechnet mindestens 25 prozent der tragen-
den Tiere infolge einer Banginfektion verkalbt haben. Die Impfung
hat streng nach den besonderen Vorschriften unter Führung einer
Liste zu erfolgen ; sie hat sich auf 2 Impfperioden bis zur Verringe-
rung der Wirtschaftlichen Schäden zu beschränken. Der Veteri-
närrat hat die Aufsicht. Die Milch des gesamten Bestandes musz
ausreichnend erhitzt werden. Der Verkauf von Zuchttieren aus
Zuchtbeständen, in denen mit lebenden Kulturen geimpft wird,
ist vom negatieven Ausfall der Blutuntersuchung abhängig.
Van Oijen meent op grond van zijn waarnemingen in een twee-
tal besmette bedrijven te kunnen concludeeren, dat het mogelijk
is, door uitsluitend hygienische maatregelen geinfecteerde stallen
te saneeren.
Ie. Eenmaal per jaar in de herfst wordt van alle dieren bloed
afgetapt om daarmee de agglutinatieproef toe te passen.
2e. Van de dieren met een positieve bloedtiter wordt de ag-
glutinatieproef met het melkserum uitgevoerd, voor elk kwartier
afzonderlijk. Op grond van die bewerkingen verdeelt hij het beslag
in drie groepen.
De eerste groep bestaat uit dieren met een positieve aggluti-
natie van het melkserum, welke absoluut afgezonderd moet worden
gehouden en liefst door een aparte melker gemolken.
De tweede groep bestaat uit niet-reageerende dieren, waarbij
ook het jongvee kan worden opgestald.
De derde groep bestaat uit dieren met een positieve bloed-
titer en negatieve melkreactie. Deze groep kan desnoods in dezelfde
stal worden geplaatst als de vrije groep, mits daarvan eenigszins
gescheiden.
Op een samenkomst van het Office International 12 Mei '31
geeft Dr. Lourens als zijn meening te kennen, dat de door hem ge-
nomen proef in een modelstal zoodanig zware eischen aan het be-
drijf stelde, dat in het normale veehoudersbedrijf moeilijk een der-
gelijk ingrijpen kan worden toegepast.
Cotton geeft in de inleiding van een zijner publicaties over
immunisatie bij kalveren (1931) als zijn meening, dat de methode
om door bloedonderzoek scheiding in besmette en onbesmette die-
ren te krijgen niet altijd practisch is uit te voeren en soms onvol-
doende succes geeft. Soms pasten de eigenaars deze methode toe,
welke met hooge kosten gepaard ging, zonder dat daaraan het re-
sultaat evenredig werd.
Pogingen tot saneering van besmette bedrijven.
Met betrekking tot de mogelijkheid vrije bedrijven vrij te hou-
den, meen ik bijgaande lijst van onderzoekingen te moeten geven
van het bedrijf van H. de j. te I.
Ook het op bladz. 94 gepubliceerde onderzoek van het bedrijf
van W. te R. is hiervoor een goed voorbeeld.
Het bedrijf van H. H. V. te T. toont de mogelijkheid van sanee-
ring zonder enting.
Het verslag van de controle van het bedrijf van L. v. d. B. te C.,
evenals dat van het proefbedrijf (zie bijlagen), toont voldoende aan
met welke groote moeilijkheden men de eerste jaren na algemeene
infectie te kampen kan hebben en hoezeer daarbij de steun van een
goede enting noodig is, als isolatie van de opfok niet mogelijk is.
In het bedrijf van D. N. te W. blijkt scheiding op grond van de
agglutinatie bij het begin van de infectie niet tot het doel te hebben
geleid daar niet-agglutineerende koeien in de onbesmette koppel
verwierpen, waarom later enting is toegepast en met het ge-
wenschte resultaat.
Voor het saneeren van de veefokkersbedrijven stuitten we
vooral op het bezwaar, dat enkele waardevolle dieren niet konden
worden opgeruimd, terwijl permanente afzondering veelal onover-
komelijke bezwaren opleverde, waarom de hygienische maatregelen
door enting gesteund werden.
Uit de tuberculosebestrijding hebben onze veehouders vol-
doende ervaring geput om bij de abortusbestrijding bij de aankoop
van vee de noodige garanties te vragen ; toch wordt hierbij nog
gezondigd.
Het verslag van het proefbedrijf en van dat van J. de K. te W.,
geven een beeld van de snelle verspreiding in de koppel door er een
verwerper in te brengen.
Bedrijf van H. de j. te I.
No. |
Geb. |
Agglutinaties. | ||||
23-3-'31 |
7-3-'32 |
18-3-'33 |
Mrt. '34 |
Dec. '34 | ||
1 |
1924 |
neg. |
neg. | |||
2 |
1924 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
3 |
1924 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
4 |
1924 |
neg. |
neg. | |||
5 |
1925 |
neg. | ||||
6 |
1925 |
neg. |
neg. | |||
7 |
1925 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
8 |
1926 |
neg. |
neg. | |||
9 |
1926 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
10 |
1927 |
neg. |
neg. | |||
11 |
1927 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
12 |
1927 |
neg. |
neg. | |||
13 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
14 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
15 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
16 |
1928 |
neg. | ||||
17 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
18 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
19 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
20 |
1928 |
neg. | ||||
21 |
1928 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
22 |
1929 |
neg. |
neg. | |||
23 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
24 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | |
25 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
26 |
1929 |
neg. | ||||
27 |
1929 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | |
28 |
1929 |
neg. |
neg. | |||
29 |
1930 |
neg. | ||||
30 |
1930 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | |
31 |
1930 |
neg. | ||||
32 |
1930 |
neg. |
neg. | |||
33 |
1930 |
neg. | ||||
34 |
1930 |
neg. | ||||
35 |
1930 |
neg. |
neg. | |||
36 |
1930 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
37 |
1930 |
neg. | ||||
38 |
1930 |
neg. | ||||
39 |
1930 |
neg. | ||||
40 |
1930 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. |
411 |
1930 |
neg. | ||||
422 |
1931 |
neg. |
neg. | |||
43 |
1931 |
neg. | ||||
44 |
1931 |
neg. | ||||
45 |
1931 |
neg. | ||||
46 |
1931 |
neg. |
neg. | |||
47 |
1931 |
neg. |
neg. |
neg. |
neg. | |
48 |
1931 |
neg. |
neg. | |||
49 |
1931 |
neg. |
1) 6 stieren. — Jansma stier.
-ocr page 133-Bedrijf van H. de I. te I.
No. |
Oeb. |
Ae-glutinaties. | ||||
23-3-'31 |
7-3-'32 |
18-3-'33 |
iVlrt. '34 |
Dec. '34 | ||
50 |
1931 |
neg. |
neg. | |||
51 |
1931 |
neg. | ||||
52' |
1931 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
53 |
1931 |
neg. | ||||
54 |
1931 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
55 |
1932 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
56 |
1932 |
neg. | ||||
57 |
1932 |
neg. | ||||
58 |
1932 |
neg. |
neg. | |||
59 |
1932 |
neg. |
neg. | |||
60 |
1932 |
neg. | ||||
61 |
1932 |
neg. | ||||
62 |
1932 |
neg. |
neg. |
neg. | ||
64 65 |
1932 |
neg. |
neg. | |||
66 |
1934 | |||||
67 |
1934 | |||||
68 |
1934 | |||||
69 |
1934 | |||||
70 71 72 73 74 |
1934 |
S) 3 stieren.
-ocr page 134-Verslag van de controle van het bedrijf van
H. H. V. te T.
No. |
Oeb. |
Agglutinatie |
Opmerkingen. | |
koeien |
jaar. |
Sept. '33. |
Nov. '34. | |
1 |
neg. |
IWrt. '33 4 w. te vr., April'34 verkocht. | ||
2 |
1:100 |
'31 verw., April '34 verkocht. | ||
3 |
neg. |
neg. |
1930 verworpen. | |
4 |
neg. |
neg. | ||
5 |
neg. |
neg. | ||
6 |
1:20 |
200- | ||
7 |
neg. |
neg. |
Als kalf bevr., 3 maal verw., toen op tijd. | |
8 |
1:50 |
100 | ||
9 |
1930 |
neg. | ||
10 |
1930 |
neg. |
20 |
Najaar '31-'32 verw., 1 Oct. '33 op tijd. |
11 |
1930 |
1:50 | ||
12 |
1930 |
neg. |
20 | |
13 |
1931 |
neg. |
neg. | |
14 |
1931 |
neg. |
neg. | |
15 |
1931 |
neg. | ||
16 |
1931 |
neg. |
neg. | |
17 |
1931 |
neg. |
neg. | |
18 |
1932 |
neg. | ||
19 |
1932 |
neg. |
neg. | |
20 |
1932 |
neg. |
neg. | |
21 |
1932 |
neg. | ||
22 |
1932 |
neg. | ||
23 |
1932 |
neg. |
neg. | |
24 |
1932 |
neg. | ||
25 |
1932 |
neg. |
neg. | |
26 |
1932 |
neg. |
neg. |
In dit bedrijf is vanaf 1920 veel abortus voorgekomen. Verwer-
pen trad veelal op onder de jongere koeien, die voor de eerste of
tweede maal kalfden. Hier is nooit geënt, verwerpers zijn altijd ge-
durende vier weken afgezonderd van het overige vee.
De laatste jaren zijn de oudere koeien afgezonderd geweid
van de eerste en tweede kalfs, althans gedurende het grootste deel
van de zomer. De pinken zijn steeds afzonderlijk geweid. Blijkens
de onderzoekingen zijn de hierboven genoemde generaties van '31
en '32 vrij gebleven tot dusverre, hetgeen ook het geval is, blijkens
onderzoek in Dec. '34, bij de in '33 en '34 geborenen.
No. 6 is hier een misrekening. Het dier heeft tot dusverre niet
verworpen, scheidt nog geen smetstof uit, is echter afgezonderd
gestald en voorjaar '35 verkocht.
Het spreekt vanzelf, dat men de beste waarborg krijgt voor
een abortusvrije opfok, als uitsluitend melk wordt gegeven van vrije
koeien en de bijproducten van de Zuivelfabriek niet anders worden
verstrekt, dan na voldoende pasteurisatie.
De temperatuur waarbij dit moet geschieden is volgens Boak
en Carpenter die Park aanhalen voldoende hoog als op 140 gr. F.
wordt verhit gedurende 10 min., op 142 gr. F. gedurende 7 min. en
op 145 gr. F. gedurende 5 min.
Zij meenen, dat de doodingstemperatuur zoowel van het por-
cine als bovine als humane type ongeveer dezelfde is, maar de voor
cavia's meest virulente culturen de hoogste temperatuur eischen,
wat ook met het porcine type het geval zou zijn.
Pröscholdt vond verhitting van een half uur bij 60 tot 65 gr. C.
(140—145 gr. F.) voldoende om de bacteriën te doen afsterven.
Zeiler en Wedemann hebben vastgesteld, dat bij de gewone
duurpasteurisatie de bacil van Bang wordt gedood, d.w.z. bij ver-
hitting op 60—63 gr. gedurende een half uur.
Murray, Mac Nut en Purwin zijn op grond van hunne proeven
tot de conclusie gekomen, dat een verblijf van drie minuten in een
pasteur, welke op 63 gr. C. verhit is, voldoende is voor het dooden
van de Brucella Bang.
Bij continu-pasteurisatie, zooals wij die in onze zuivelfabrieken
kennen, waarbij de melk gedurende een halve minuut op 80-85 gr.
C. wordt verhit, of zooals in de Volta Pasteur l'/a seconde op
75 gr., gaat de Br. Bang eveneens ten gronde.
Krachtens de bepaling van de veewet hebben ondermelk en kar-
nemelk dus aan voldoende pasteurisatie bloot gestaan om geen
levende Br. Bang te bevatten. De wei wordt echter niet overal ge-
pasteuriseerd.
Het is nu de vraag of deze wei, zoet gevoerd, nadeelig voor de
opfok zal zijn. Als deze uitsluitend aan de jonge kalveren wordt
gegeven, waarvan bekend is, dat de infectie per os moeilijk gelukt,
is het zeer onwaarschijnlijk, dat deze schadelijk zal zijn. Wordt
ze zuur gevoerd, zoodat de pH beneden vier ligt, dan daalt daar-
mee nog de mogelijke infectie kans. (Vergelijk de proeven van
Van der Hoeden, Lerche en onze).
Het wil mij dan ook in het algemeen voorkomen, dat de goed
geoutilleerde zuivelfabriek gering gevaar oplevert voor de abortus-
vrije opfok, doch het contact op de boerderij de moeilijkheden
oplevert.
Bij het onderzoek, dat in het voorjaar van 1935 vanwege de
Gezondheidsdienst is verricht en waarbij ruim 4000 dieren zijn
onderzocht in 114 bedrijven, bleek 't aantal agglutineerende hokke-
lingen zeer gering. De drie, waarvan 't bloedserum bacillen van
Bang agglutineerde, kwamen in drie besmette bedrijven voor. Op
grond van dit op uitgebreide schaal ondernomen onderzoek, kan
m.i. de besmettingskans vanaf de fabriek worden uitgeschakeld.
OVERHEIDSMAATREGELEN.
Alvorens een werkplan voor de toekomst te geven, meen ik de
vraag te moeten beantwoorden in hoeverre van overheidswege
maatregelen kunnen worden genomen tot beperking van de Abortus
Bang infectie.
In Noorwegen bestaat sedert 1903 de verplichting tot aangifte
en het verbod van in de handel brengen van besmette dieren. Sinds
1907 is de ziekte opgenomen in de Veeziektewet voor de besmette-
lijke ziekten.
In Denemarken kent men eveneens krachtens de veeziekte-
wetten van 1920 en 1927 aangifteplicht, gevolgd door het vaststel-
len van de diagnose door bacteriologisch en serologisch onder-
zoek, blokkeeren op de hoeve, tenzij de dieren voor slachten wor-
den bestemd.
In 1928 heeft de vereeniging van dierenartsen in Amerika door
een daarvoor benoemde commissie rapport laten uitbrengen over
de wenschelijkheid van wettelijke maatregelen. Uit het verslag
blijkt, dat in Amerika als elders in de wereld, sommige deskundigen
van meening zijn, dat bestrijding zonder strenge wettelijke bepa-
lingen niet mogelijk is, terwijl anderen alleen behoefte gevoelen aan
een practisch werkplan, dat voorloopig alleen zou kunnen worden
uitgevoerd in veestapels van „educated farmersquot;. Hoewel ik tot de
laatste groep behoor, meen ik toch dat enkele wettelijke bepalingen
van nut zouden kunnen zijn.
In Nederland zijn reeds meerdere stemmen vernomen, welke om
wettelijke maatregelen roepen, vooral ter bescherming van de volks-
gezondheid.
Zoowel het direct contact met de aborteerende koeien, als het
indirect contact door het drinken van melk, kan tot besmetting van
den mensch leiden. Het indirect contact door het drinken van melk,
kan door pasteurisatie worden voorkomen.
Inrichtingen, welke rauwe melk voor zieken, herstellenden en
kinderen verkoopen, moet de verplichting worden opgelegd, alleen
melk van koeien in de handel te brengen, welke niet besmet is met
de bacil van Bang.
Met betrekking tot de vraag, in hoeverre staatshulp gewenscht
is voor inperking van de abortus onder het vee, meen ik het vol-
gende te moeten opmerken. Ons op het standpunt stellende, dat
iedere veehouder in zijn eigen belang moet trachten zijn veestapel
te saneeren, blijft voor de overheid de taak, deze pogingen te steu-
nen en verder maatregelen te nemen, waardoor het gevaar voor het
bedrijf van buiten af, tot een minimum wordt beperkt.
Veel valt te zeggen voor de bepaling, volgens welke iedere
veehouder verplicht is, te vroeg geboren vruchten en nageboorten
onmiddellijk onschadelijk te maken. Vele veehouders maken reeds
gebruik van de gelegenheid voor verzending naar de destructor.
In het algemeen voelt men behoefte, de enting met levende
cultuur te binden aan beperkende voorwaarden. Art. 11 van de Vee-
wet laat hiervoor ruimte.
Verder zou krachtens Art. 45 een soortgelijke bepaling van
kracht kunnen worden, als we in artikel 47 kennen voor tubercu-
losebestrijding.
Door n.1. te bepalen, dat bij algemeene maatregel van bestuur
voorschriften worden gegeven betreffende het verleenen van steun
aan maatregelen tot bestrijding van abortus Bang onder het rund-
vee, zal van overheidswege de belangstelling voor de bestrijding
kunnen worden geprikkeld. Indien later voldoende ervaring is ver-
kregen en het resultaat op sommige bedrijven zou blijken te wor-
den benadeeld door andere bedrijven in de omgeving, welke door
onvoldoende voorzorgen tot smetstofverspreiding aanleiding geven,
valt te overwegen of hieraan door wettelijke bepalingen paal en
perk kan worden gesteld.
In zou mij hierbij willen refereeren aan het oordeel van den
Directeur van het Office International des Epizoöties uitgesproken
op het Intern. Veeartsenijkundig Congres te New-York, dat de oude
methoden, welke van zooveel beteekenis zijn geweest voor het uit-
roeien van zooveel besmettelijke ziekten, niet kunnen worden toe-
gepast voor tuberculose, abortus Bang e.a.
Eerst moet worden vastgesteld volgens bestaande of te ver-
beteren methoden van onderzoek of, en in welke mate de ziekte
voorkomt.
Dan moeten de zieke dieren, die niet met voordeel gehouden
kunnen worden, worden opgeruimd en moet een opbouw van den
veestapel plaats vinden met gezonde dieren.
Men moet certificaten geven voor gezonde dieren van staats-
-ocr page 139-wege, door organisaties van den staat of door erkende organisaties,
welke niet alleen betrekking hebben op het dier zelf, doch ook op
den veestapel waaruit zij komen.
Hierdoor zal een voortdurende controle van den veestapel noo-
dig zijn. De dierenarts zal dus permanent hygiënisch toezicht op
de boerderijen uitoefenen.
Met groot genoegen heb ik deze verdediging aangehoord van
een systeem dat wij sedert 1920 in Friesland gepropageerd hebben;
door de deugd te beloonen moet stimuleerend worden gewerkt.
Het is echter de vraag of de organisatie van de Veeartsenij-
kundige Dienst hiervoor uitbouw zou behoeven of dat men zich
zal aanpassen aan de richting, die in de laatste jaren is ingeslagen.
Organisaties van belanghebbenden worden meer en meer inge-
schakeld in den strijd voor verbetering van de volksgezondheid en
voor de gezondheidstoestand van het vee.
De Gezondheidsdiensten voor vee en de melkcontrôlestations
hebben zich vooral wat de laatste betreft in de laatste jaren in
toenemende bloei kunnen verheugen. Wie zich verbetering van de
melkwinning ten doel stelt, komt hoofdzakelijk op het terrein van
de veeziekten-bestrijding. Het Crisis-Zuivelbureau bewijst dit met
de daad, door tuberculosebestrijdende consumptiemelkers in be-
paalde gebieden te steunen.
Is tot dusverre de nadruk gevallen op streptomycose en tuber-
culose, in de naaste toekomst zal ook de abortus Bang binnen de
belangstelling moeten vallen. Dan zal een organisatie kunnen ont-
staan, zooals we die in Duitschland in de Centrale für Aufzucht-
krankheiten kennen.
In Friesland is de organisatie daarvoor overrijp. In Groningen
en Drenthe vraagt men om een eenvoudig Laboratorium, waar de
routine onderzoekingen kunnen plaats hebben, heeft men ook de
t.b.c. en streptococcen bestrijding aan de Bonden van Coöp. Zui-
velfabrieken gekoppeld. Het wil mij voorkomen, dat de Geldersch-
Overijselsche Zuivelbond in dezeifde richting zal kunnen werken,
.nis de Friesche Bond in samenwerking met het Friesch-Rundvee
Stamboek reeds jaren deed. Voor de Zuid-Nederlandsche en Bra-
bantsche Zuivelbond lijkt mij een samenwerking op dit terrein
mogelijk. De Hollanden en Utrecht ook Zeeland, liggen m.i. vol-
doende dicht bij de laboratoria van de Seruminrichting te Rotter-
dam en die der Veeartsenijkundige faculteit, zoodat hier de orga-
nisatie eenvoudiger kan verloopen, terwijl organisatorisch steun
gevonden kan worden bij den Gezondheidsdienst van de V. V. Z. M.
te Den Haag, in de melkcontrölestations in Utrecht en Amsterdam.
Tenzij allerlei gevoeligheden hier remmend zullen werken,
lijkt mij een opzet mogelijk, zooals we die in Duitschland kennen
in de Centrale für Aufzuchtkrankheiten, met het instituut van Prof.
Miesner als top en de gedecentraliseerde Landwirtschaftskammer
als kernen. In ieder geval staat voor mij vast, dat het doel niet
wordt bereikt als de veehouders niet gemakkelijk hun materiaal
kunnen zenden naar te midden van de veehouderij dictricten gele-
gen laboratoria.
De overheid kan deze opbouw krachtig steunen door eenvou-
dige routinelaboratoria ten behoeve van de bestrijding van besmet-
telijke ziekten bij het vee financieel te steunen. Ik acht deze steun
verreweg de belangrijkste, welke de overheid zou kunnen geven,
in welke vorm ook verdere wenschen gekoesterd mogen worden.
CONCLUSIE.
Met betrekking tot de vraag welk standpunt moet worden in-
genomen tegenover de prophylaxis bestaande in hygienische maat-
regelen, naar de bedrijfsomstandigheden al of niet gesteund door
vaccinatie, meen ik op grond van het feit, dat we tot heden over
geen goede therapeutische maatregelen beschikken, te moeten
vaststellen dat deze weg voorloopig uitsluitend openstaat.
De oplossing moet gezocht worden in het snel bevrijden van
de koppel van besmette dieren, opdat spoedig vrije bedrijven ter
beschikking staan.
Daar vooral in de aanvang van de infectie de juiste uitge-
breidheid tot dusverre moeilijk is vast te stellen, zoodat isolatie
moeilijkheden oplevert, kan in de eerste jaren tot steun voor een
abortusvrije opfok door enting met gematigd virulente cultuur een
grondimmuniteit worden gelegd, waarop opbouw van een vrije
veestapel mogelijk is.
Bedrijven, welke na herhaald onderzoek vrij van de ziekte
blijken kunnen onder de noodige voorzorgen met betrekking tot
de aankoop en keuze van fokstier, vermijding van infectie uit de
omgeving, vrij gehouden worden.
Van overheidswege kan steun worden verleend door :
Ie. De inrichting van Gezondheidsdiensten in veehouders centra
financieel te steunen.
2e. Bepalingen in het leven te roepen, welke vernietiging van te
vroeg geboren vruchten en de daarbij behoorende vliezen verplich-
tend stellen.
3e. De enting met virulente cultuur alleen onder voorwaarden
toe te staan.
HOOFDSTUK IX.
BESTRllDING IN FRIESLAND IN DE NAASTE
TOEKOMST.
De Commissie van Toezicht voor den Gezondheidsdienst voor
Vee in Friesland, heeft zich kunnen vereenigen met mijn voorstel
om een aanvang te maken met een systematische controle op het
voorkomen van abortus Bang. Aan een beperkt aantal bedrijven
is gelegenheid gegeven de toestand met betrekking tot deze
ziekte te registreeren onder controle van den Gezondheidsdienst
voor Vee, opdat voorloopig uitsluitend wordt gewerkt bij zeer ge-
interesseerde veefokkers.
Wij zijn van meening, dat de bestrijding door uitsluitend
hygienische maatregelen, zooals we die voor de tuberculose heb-
ben leeren kennen, nog te veel in het stadium van het experiment
verkeert, dan dat wij onmiddellijk op zeer uitgebreide schaal zou-
den kunnen beginnen.
Om in de gelegenheid te worden gesteld voor erkende regis-
tratie, moeten de veehouders voldoen aan de volgende bepalingen :
1.nbsp;Minstens eenmaal per jaar, in ieder geval in het voorjaar,
nadat zooveel mogelijk alle vee heeft gekalfd, wordt een onderzoek
ingesteld bij alle aanwezige vee ouder dan een jaar, door middel
van de agglutinatieproef van bloedserum.
2.nbsp;Van de agglutineerende dieren, in ieder geval van die,
waarvan de bloedserumagglutinatie een titer aanwijst van 1 : 100
of hooger, wordt een onderzoek ingesteld naar het voorkomen van
de bacillen van Bang in de melk.
3.nbsp;De smetstofverspreiders moeten onschadelijk gemaakt
worden of afdoende geïsoleerd ; zoo mogelijk worden alle besmette
dieren van het gezonde vee gescheiden gehouden, in ieder geval
moeten voor en tijdens het kalven maatregelen worden getroffen,
welke smetstofverspreiding uitsluiten.
4nbsp;Koeien, welke ontijdig kalven, worden ook in vnje bedrij-
ven bij de eerste verdachte verschijnselen geisoleerd, vrucht en
nageboorte vernietigd, terwijl de omgeving wordt ontsmet Ze wor-
den minstens vier weken afgezonderd gehouden, tenzi] blijkt, dat
geen Br. Bang infectie in het spel is.
5nbsp;In sterk geïnfecteerde bedrijven,*) waarin onder 3e ge-
noemde maatregelen niet kunnen worden toegepast, moet door en-
ting van de kalveren, met door den Gezondheidsdienst verstrekte
entstof, weerstand tegen infectie worden gegeven, totdat op grond
van het bloedonderzoek kan worden aangenomen, dat bij toepas-
sing van bovengenoemde bepalingen uitroeiing van de infectie
mogelijk is geworden.
6nbsp;Niet-geënt jongvee mag niet worden geweid m gemeen-
schappelijke weiden, tenzij uitsluitend onbesmette dieren worden
aangenomen.
7nbsp;Met uitzondering van onder 5e genoemde bedrijven, mag
alleen gebruik worden gemaakt van een stier, welke uitsluitend
wordt toegelaten bij niet-geinfecteerde dieren.
8nbsp;Aankoop van vee geschiedt zooveel mogelijk uit vrije be-
drijven. Zonder garantie aangekocht vee moet afgezonderd worden
gehouden, totdat geen besmetting aanwezig blijkt.
Veehouders, die meenen voorloopig bezwaar te hebben tegen
uitvoering van deze maatregelen, zullen zich kunnen voorbereiden
door nauwgezette toepassing van onder 4 genoemde bepaling ; door
afzondering in de weide kan groot onheil worden voorkomen. Voor-
al het systematisch vernietigen van vrucht en vliezen is van groot
belang.nbsp;, ,nbsp;, .
Door de resultaten te registreeren in de stamboeken, zal de
animo van de veefokkers worden geprikkeld.
Voor vrije bedrijven kan tenslotte de tijd weer aanbreken om
stierenvereenigingen te vormen.
Nu de vrachtauto het bezwaar van de afstanden heeft opge-
heven, is het gemakkelijk geworden voor het beste fokvee van de
^Öiïder 5e genoemde sterk geïnfecteerde bedrijven versta ik die,
waarin hoog fgglutineerende dieren voorkomen en ook aborteerende.
Het zfl vooral van de bedrijfsomstandigheden afhangen meer dan van
het aantal ïesTette dteren, of enting of uitsluitend hygienische maatregelen
zullen worden toegepast.
beste stieren gebruik te maken. Vooral voor de houders van deze
stieren is het hebben van vrije bedrijven en het uitsluitend toelaten
van vrije koeien van het allergrootste gewicht. Al zal de stier nog
altijd gevaar loopen voor infectie met het virus van de infectieuze
steriliteit, toch zal, daar ook voor een deel onvruchtbaarheid sa-
menhangt met Br. Bang infecties, een belangrijk terugdringen het
gevolg zijn van de abortusbestrijding.
We zullen ons niet op het standpunt stellen, van Amerikaan-
sche zijde geuit, dat de enting nog in het stadium van onderzoek
verkeert, we zullen integendeel de enting met virulente Brucella
Bang culturen als niet te ontberen steun inschakelen in de georga-
niseerde bestrijding. In tegenstelling tot de Amerikaansche ziens-
wijze, dat veeleer op individueele dan op collectieve bestrijding
door hygienische middelen de nadruk moet vallen, komt het mij
voor, dat vooral in Nederland, waar de ligging van de bedrijven
ten opzichte van elkaar zoo geheel anders is dan in Amerika het
contact m dit opzicht mij zooveel grooter lijkt, vermoedelijk' zoo
snel mogelijk via de individueele bestrijding een collectieve moet
komen.
De ervaring leerde reeds bij het onderzoek dit voorjaar inge-
volge bovengenoemde oproep ingesteld, dat verschillende veehou-
ders leden van stierenvereenigingen er belang instelden alle aan-
gesloten vee te doen onderzoeken, zoodat daar reeds van een col-
lectieve bestrijding sprake is.
Voor de bijzonderheden met betrekking tot het eerste onder-
zoek op utigebreide schaal, waaraan 114 veehouders hebben deel-
genomen, zij verwezen naar de bijlagen.
Ascoli, A. : Deutsche Tierärztliche Wochenschrift, 1914.
B a n g, B. : Die Aetiologie des seuchenhaften Verwerfens. Zeitschr. tur 1 ler-
Bang^B^'^'D^s'^seuchShafte Verwerfen des Rindes. Archiv für Wissen-
schaftliche und Praktische Tierheilkunde, Bd 33, 1907.nbsp;.
B a n g, 0 I u f : Brucellosis, Extrait du Congres Intern, de Pathologie Com-
B a n oTu f • Rapp. 12e Intern. Veeartsenijkundig Congres.
Bang O uf • Rapp. voor het Intern. Zuivelcongres te Kopenhagen.
Ban®' Oluf Impfungen gegen den infektiösen Abortus Handbuch der
quot;Serumtherapie und Serunfdiagnostiek, i. d. Veterinärmedizin v. Khmmer
und Wolf Eisner, 1911.nbsp;, r^ ^^ r. a o „r,;
Bane Oluf B e n d i x e n, H. C., Orskov, J. : Ruft Br. A. B. eine uni-
verselle Infektion beim Rinde hervor. Acta Pathologica, microbiologica,
Scandinavica, Suppl. 16, 1933.
Barendrecht: Tijdschrift voor veeartsenijkunde, 1913, p. 691.
Bevan, E. W. : A rapid method of testing cattle for infectious abortion.
Bevan^V°W.quot;''Th?Äoscoop, a simple apparatus for the detection of
infectious abortion of cattle. Vet. journ., 1925, pag. 476-479
B i r c h R R and G i 1 m a n, H. L. : The agglutination test in relation to the
persistnse of Bact. abortus in the body of the cow. Annual Report of
the New York State Veterinary college. Cornell Univers
B i r c h R. R., M i 1 k s, C. H. and G i 1 m a n, H. L. : The handling of Bang s
disease in the field. Journ. A. V. M. A. 1934, 37, 3, pg. 341.
Boak and Carpenter - journ. Inf. Dis, 1928, 4, pg. 327-329. Journ.
B Ü c h^rK. !^Besmettdijk verwerpen bij het rund. Mededeelingen R. S. 1.
Büch^^K.^Ve^nLtieweJen bij het besmette^ verwerpen v. h. rund
Mededeelingen Br. Bang Comm., No. 7, 1933, T. v. D., Dl. 60, 1933,
Afl 7
B ü c h 1 i.'K.': Uitscheiding van smetstof by voor ^e dekking geënte vaarzen.
Mededeelingen Br. B, Comm. No. 8, T. v. D., Dl. 60, jaarg. 1933,
B r ä uJÏ : DeuVche Zeitschrift für Tiermedizin. 1888, Bd. XIV, S 95 en 1895,
Bruc?,quot;D. M887.^£es on the discovery of a micro-organism in Malta
fever. Practioner, vol. 39, pg. 161.nbsp;,„ j u .ju u ^ x- ,
B r u 1 n D e • Die Geburtshilfe beim Rind. Bd. VII des Handbuch d. Tier-
ärtzl. Chirurgie u. Geburtshilfe von Bayer u Fröhner.
B r ü 11, Z. : Beitrag zur Diagnostik des inf. Abortus des Rindes. Berl. T. W.,
Bulletin deVoffice International des Epizoöties 1932 1933.
C a 1 d w e 11, D. W., P a r k e r, N. j. and M e d 1 a r, E. M. : Studies on a herd
infected with Brucella Abortus. Journ. A. V. M. A., 1934, 37, 1, pg. 10.
Carpenter, C. M. : Results of injecting pregnant heifers with Brucella
abortus isolated from man. Journ. A. V. JVl. A., 1927, 70, pg. 459.
Churchman : Journ. of Exper. JVled., 16, 1912.
Gotten, Buck: Studies of vaccination during calfhood to prevent Bang's
disease, journ. of the Am. Vet. JVled. Ass., Aug. '34, Sept. '34.
Cotton and Buck: Researches of infectious abortion. Journ. Vet. Med.
Ass., Vol. 31, 1931, pg. 306.
Cotton and Buck: journ. of Agric. Research., Vol. 41, No. 9, Washington
D. C., 1 Nov. 1930.
Cotton and Buck: Relation of agglutinationtiter to udder infection. Journ.
Am. Vet. Med. Ass., Mrt. 1932.
Cotton and Buck: Journ. of Agric. Research., Vol. 45, no. 12, 1932 en
Vol. 46, no. 4, 1933.
Cotton and Buck: The status of vaccination against Bang's disease.
Journ. A. V. M. A., 1934, 37, 3, pg. 329.
Cotton, Buck and Smith : Studies of the skin as a portal of entry for
Br. abortus in pregnant cattle. Journ. A. V. M. A., Vol. 36, No. 1,
Juli 1933.
Diernhofer, K. : Wiener Tierartzl. Monatschrift, jrg. 20, heft 21, 1 Nov.
1933.
Evans, Alice: A comparison of B. bronchisepticus with the organism
which causes Malta fever. J. of Inf. Disaeses, 1918, Bd. 22, S 580.
Fadyean, Me. ; Journal of Comparative Pathology, Dec. 1928.
F a d y e a n, M c. and Stockman: Report of the départemental Committee
appointed by the board of agriculture and fisheries to inquire into
epizootic abortion, London 1909.
Fadyean, Mc. and Stockman: The aggl. test in the diagnosis of bo-
vine contagious abortion. J. of Comp. Path, a therapeutics, 1912, Bnd.
25, pg. 22.
Finzi: Rapport voor het 12e Intern. Veeartsenijkundig Congres.
Fitch : 1930 ; Studies of the test tube agglutination test for the diagnosis
of Bang's disease (contagious abortion), Technical bull., No. 73. Uni-
versity of Minnesota Agr cultural Experiment Station.
Fitch: 1931 ; Further studies of the test-tube agglutination test for the
diagnosis of Bang's disease (contagious abortion). Technical Bull.,
No. 77, University of Minnesota Agricultural Experiment Station.
Fitch C. P. and DonhamC. R. :A discussion of some fundamental prin-
ciples and practices underiying the application of the agglutination test
for Bang's disease. Journ. A. V. M. A., 1933, 35, pg. 47.
Fritz, B. 8. and B a r n e s, M. F. : Bang's disease control work in fourteen
state institution herds. Journ. A. V. M. A., 1930, 29, pg. 490, Journ. A.
V. M. A., 1933, 36, pg. 680.
G i 1 m a n, H. L. : Corn. Vet., Vol. XX, No. 2, April 1930.
Oilman, H. L. : Relation of milk agglutination titer to elemination of Bact.
abortus from udder of cow. Corn. Vet. Vol. 21, pg. 243.
Graham R. and Thorp: A comparison in the results of the standard
macroscopic agglutination test and Huddleson's rapid method in the
serologic diagnosis of Brucella infection cattle. Journal Am. Vet. Med
Ass. 76, No. 5, pg. 652—659, 1930.
Graham, R. and Thorp: The results of the field agglutination test for
Bang's disease. Journ. Am. Vet. Med. Ass., Vol. 30, No 2, pag. 169,
1930.
G w a t k i n, R. : Brucella abortus infection in guinea pigs. Prevention and
treatment with immune-serum. J. Inf. Dis. 53, 230—236.
G w a t k i n, R. : The rapid macroscopic agglutination test for Bang's disease
J. Am. Vet. Med. Ass., 1931, Vol. 31, No. 1, pag. 88.
H a d 1 e y, F. B. : Results from immunizing cattle against abortus. Journ. A.
Hart,''G^oVge'li: aJ'^o^'d's, Gladys M.. The location a^
gevity in calves of bacterium abortus, ingested with milk. Hilgardia,
H a rt G^'h'en T r a'u^myj.^fThe relation of the subcutaneous administration
'living bacterium abortus to the immunity and carrier problem of bovine
infectious abortion. Agr. exp. Stat. Berkeley Tech. paper. No. 19, 1925.
H e n r v en T r a u m : 1930 ; A comparison of factore mfluencmg the agglu-
tination test for Br. abortus. Journ. of Inf. Dis., Vol. 47, pag. 367.
Henry, Traum en Haring: JVlethods for the isolation of Br. abortus.
Hen r^en^T r^a u m /ßLic acid for the preservation of milk naturally infec-
ted with Br. abortus. Journ. Inf. Dis., 1930, pag. 380.
Hoedenv d - De pathogenese van Brucellosis Bang. Tijdschr. voor Dier-
geneeskunde, Dl. 60, Jrg. 1933 Afl. 19.
H o e d e n V. d. : Zeitschr. für Immunforschung. Jrg. 1932, Bd 75, S 55.
Hoedenv d • Br. B. ziekteverwekker bij den mensch. Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1928, Bd. 55, pg. 209.nbsp;• . a, ^ ^
H o e d e n V. d. : Over de groei van Br. B. in afgesloten ruimte. Mededeelin-
gen Br. B. Commissie No. 2, Tijdschr. v. Diergeneeskunde, deel 59,
Hoede^^v^d. f'Ophtalmo-reactie bij Bang infectie der runderen. Tijdschr.
voor Diergeneeskunde, 1933, deel 60, S. 876. . , ^ ...
HolthHalfdan: Immunisation experiments and vaccine treatment in in-
fectious abortion. Särtryck ut Skandinavisk Vetennai, Tijdschrift Bact.
Path. Samt, vleesch en melkhygiëne '33.
Holth Halfdan: Untersuchung ueber die Biologie des Abortuserregers
quot; die Immunitätsverhältnisse des Infect. Abortus d. Rinder. Zeitschr.
für Inf. Krankh. paras. Krankh. etc., B, X, 1911.
H 0 11 u m, A. W. : Journ. of Comparative Pathology and Therapeutics, Vol.
H 1! d dh s o^n' 1 F. : The therapeutic value of proflavine and acriflavine in
tlrcLrier state in Bang's disease of cattle. Journ. A. V. M. A., 1927,
24, 2, pg. 231.nbsp;. . , ^
Huddleson: Brucella Infections m Ammals and Man. 1933.
Huddleson, Hasley en Torrey: Journ. Infections Diseases. 40,
J a m e s? W^^Ä^en R o b e r t 0 r a h a m : The effect of methapen on the
agglutinintiter of cows suffering from Bang's disease. J. A. V. M. Ass.,
1Q31 32 554
1 e n s e n C O • Aus dem gebiete der Bekämpfung und der Diagnostizierung
^ des seuchenhaften Abortus in Dänemark. Festschrift für Eugen Froh-
ner, Enke Stuttgart, 1928, pag. 136.
Karsten - D T W., 20 Jum 1930, pg. 385—392.nbsp;^ r,- j .4 u
IJaJslen; Die Fests'tellujig der Abortus Bang g^n R-de^ durd.
die Untersuchung der Milch. D. T. W., 1933, Jrg. 41, INO. öu,
pp. 465-—469.
Kurilen ; ?ur\eläglfosl''deTavortement épizoötique. Bull. Off. Int. des
Karsttn°'Erfaïrun^^^^^nbsp;über die Bekämpfung des
Luchenhaften Verkalbens. Kongreszbericht. Centrale f. Aufzucht-
Kar s fe^Jn!?^Bi s c h 0 f f : Weitere Untersuchungen über den Abortus-
nachweis in der Milch. D. T. W., 1933, 41, 38.
K i t s e 1 m a n, C. H. : The use of various agents in a attempt to influence
the Brucella agglutinin content of the blood. Journ. A. V. N[. A., 1934,
37, 4, pg. 603.
Kristensen, M. : Untersuchungen über die Rolle des Bangschen Abortus
Bacillus als Menschenpathogenen Mikroben. Zbl. f. Bakt., 1, Orig. 1928,
Bd. 108, S. 89.
Lerche: Welches Qemelk eignet sich am besten zum Nachweis der Abor-
tus Bang Bakterien ? Tierärztl. Rundschau, 24 Apr. 1932, No. 17.
Lerche: Spirillen als Ursache des ansteckenden Verkalbens. D. Tierärztl.
W. 1922, S. 291.
Lerche: Ab. Bang Bact. in Milch und Milchprodukten vom Rind. Z. f. Inf.
Krankh. der Haustiere, Bnd. 38, 1931, pag. 253.
L 0 u r e n s : Office Intern, des epizoöties, 1931, Mei.
Murray, Mc., N u 11, S. H. en Paul F u r w i n : The effect of pasteuri-
zation upon Br. B. Melitensis. var. sius. Journ. of Bact Vol. 23, 1932.
Nelson, John B. : A rapid method for the isolation of Br. abortus from
uterine exudate and diseased placenta. J. of exp. medicine, 1926, 43,
p. 317.
N e w s o n, I. E. and C r o s s, F. : Further observations on the control of con-
tagious abortion by means of blood-testing and segregation. Journ. A.
M. V. A., 1931, 32, pag. 63.
N o w a c k, J. : Le bacille de Bang et sa biologie. Ann. Pasteur, 1908, Bnd. 22,
p. 541.
Office International des épizoöties. Bulletin : Rapport van de Zwitsersche
Vereeniging van veeartsen met betrekking tot de bestrijding van infec-
tieuse abortus. Tome V, No. 4, p. 664.
0 y e n v., C. : Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Deel 61, 15 April en 1 Mei.
Palmer en Bakker: Correlation of the rapid and de slow agglutination
tests for Bang's abortion disease of cattle. Journ. of the Am. Vet. Med.
Ass., 1929, Vol. 28, No. 1, p. 86.
P 0 p p e, K. : Der infektiöse Abortus des Rindes. Handbuch der pathogenen
Mikroorganismen, von W. Kolle und A. v. Wassermann, dritte Auflage.
Pröscholdt, O. : Eigene Erfahrungen über die Impfung gegen das seuch-
enhafte Verkalben. D. T. W., 1927, pag. 210.
Pröscholdt, 0. : Ueber der Ermittlung von Rinderbeständen mit Abortus
Bang Infektion durch den Blutuntersuch der Meerschweinchen, die
zum Zwecke des Tuberkelbazillen Nachweises mit Milch, Uterussekret
und Bronchial-Schleimproben geimpft waren. D. T. W., 1926, 34, 3.
Pröscholdt: Molkerei Zeitung, 1926, 4, p. 461.
Pröscholdt: Zum Nachweis Abortus Bang Bact. in der Milch. Z. f.
Fleisch- und Milchhygiene, 1929, 39.
R e i s i n g e r • Beitrage zur Diagnostiek des Infektiösen Abortus und zur Be-
kämpfung desselben Mittels Impfung. W. T. W., le Jahrg., Heft 5, 1914.
Report of the departemental Committee appointed by the board of agriculture
and fisheries to inquire into epizootic abortion, London 1909.
Schroeder and Cotton: 1911. The bacillus of infectious abortion
found in milk. 28th Annual Report of the Bureau of Animal Industry,
U. S. Departement of Agriculture, p. 139.
S h u b e r t : Die Chemotherapie des infectiösen Abortus mit Trypanblau.
D. T. W., 27, 1929, 693.
S k i d m o r e, L. : Practical test for infectious abortion in the field. No. Amer.
Vet., VII, 1926, 2.
Slatter E. E. en Robert Graham : Effect of trypan blue, thionin and
pyronin on the agglutination titre of cows infected with Br. B. J. A. V.
M. A., 1933, 35, 77.
mith en Fabyan : 1912. The pathogenicity of bacillus abortus Bang.
quot;'quot;cenLllblat'ür Bakteriologie. (Abt. 1) vol. 61 6'. Pag- fS^
t o c k m a n, S. : Vibrionic abortron. J. of Am. Vet. JUed. Ass., 1919, ana.
tockmant^S.: Epizootic abortion. Ber. 10 Intern. Veearsenijk. Kongres
age'r.ms,Väo'iS\'nforskov : Z. f. Imm^ Forsch 1932 75 55.
hTmson A.': Zur Technik der KompL bindungnbsp;Ver-
werfet des Rindes. Z. f. Infekt. Kr. d. Haustiere, 1913, bd 13 S. 175
hnrnson A Untersuchungen über die Diagnose des infekt. Abortus
b irRinde.nbsp;W.schrift, 1916, S. 193, 205 220, 246, 256
h 0 m s o n/A. : Ein durch Spirillen bedingtes infektiöses Verkalben. D. tier-
e e nquot;?as^Ä. H^%^erslSen van den Gezondheidsdienst voor Vee in Fries-
' e e n bïa s A H • Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Deel 51, af 12, 3 en 4.
Vnbsp;alï S v e n VerändLungen des Uterus durch Abortus. lOe Intern. Con-
'gres te Londen, 1914, Handelingen Bd. 2, P. 341.nbsp;Kai,^
Vnbsp;all Sven- Ueber die Feststellung des seuchenhaften Abortus beim
Rrnde Lrch Agglutination u. Kompl. bindung. Z. f. Inf. des Haustiere,
VeicM^e'in - tierärztliche Rundschau. 32, pag. 577, 1927.nbsp;. a c
'eller Weitere Untersuchungen über das seuchenhafte Verwerfen des
Rindes. A. f. Tierheilk. 1923, Bnd. 49, S. 65.nbsp;„ • . ^ - • „
: e 11 e rVEtilogie et prophylaxie des Brucelloses. Bulletin off. int. d. epizoo-
tie.s 1931 Mei No. 1, Tome V.nbsp;.nbsp;,, .
'ell e r und W e d e m a n n ; Lange und G i 1 d e m e i s t e r : Ueber
die sog niedrige Dauer Pasteurisierung der Milch mit besonderer Be-
rücksfhtigung der Abtötung von Seuchenerregern. Z. f. Fleischhygiene,
.wicfuÄVg'e^TeS to Ausscheidung von Abortusbazillen mit der
Mikh infizierter Tiere. B. T. W. imnbsp;„^ ^ ^^ _
Z w i c k und W e d e m a n : Biologische Untersuchungen über den Ab. Ba-
cillus. Arb. K. Gesundh. Amt, B. 43, 1913, S. 130.
Z w i c k und Z e 11 e r : Ueber den infect. Abortus der Rinder. Arbeiten a. d.
Kaiserl. Gesundheitsamt B. 43, 1913, S. 1.
BIJLAGEN.
-ocr page 152-van de abortusreacties bij de in 1934-1935 onderzochte veestapels
Agglutinaties bij | |||||||||||||
No. |
totaal aantal stuks |
2-jarigen |
1-jarigen |
Opmerkingen | |||||||||
pos |
50 |
20 |
neg |
pos |
50 |
20 |
neg |
. pos |
. 50 |
20 |
neg, | ||
106 |
3 |
2 |
9 |
24 |
2 |
1 |
3 | ||||||
107 |
3 |
2 |
6 |
31 |
1 |
5 |
9 | ||||||
19 |
1 |
1 |
21 |
5 |
6 |
koe aggl. 50 is ge- | |||||||
60 |
storven. | ||||||||||||
3 |
2 |
3 |
14 |
8 |
pinken elk jaar ge- | ||||||||
79 |
1 |
20 |
1 |
5 | |||||||||
32 |
1 |
2 |
3 |
37 |
10 |
7 | |||||||
91 |
8 |
3 |
3 |
28 |
1 |
2 |
11 |
de laatste 3 jaar | |||||
62 |
geënt. | ||||||||||||
2 |
1 |
3 |
20 |
1 |
4 |
7 | |||||||
59 |
1 |
26 |
5 |
8 | |||||||||
12 |
1 |
24 |
9 |
pinken elk jaar ge- | |||||||||
82 |
17 |
2 |
2 |
87 |
3 |
25 |
25 | ||||||
49 |
1 |
1 |
43 |
10 |
9 | ||||||||
13 |
3 |
2 |
3 |
23 |
2 |
1 |
1 |
4 |
pinken in'35 geënt | ||||
10 |
16 |
7 |
7 |
28 |
4 |
2 |
3 |
10 |
Dec. '34 pinken | ||||
83 |
strain 19. | ||||||||||||
6 |
2 |
27 |
1 |
1 |
6 |
7 | |||||||
15 |
5 |
13 |
3 |
14 |
6 |
7 |
Zomer '34 koeien | ||||||
38 |
39 |
intrad, gespoten. | |||||||||||
2 |
3 |
6 |
9 |
12 |
pinken laatste ja- | ||||||||
37 |
ren geënt. | ||||||||||||
7 |
2 |
2 |
14 |
3 |
5 |
1 |
3 | ||||||
44 |
7 |
4 |
21 |
1 |
5 |
pinken in '35 geënt. | |||||||
27 |
11 |
2 |
2 |
18 |
3 |
2 |
7 | ||||||
8 |
9 |
4 |
14 |
11 |
2 |
2 |
3 |
Oct. '34 pinken | |||||
9 |
strain 19. | ||||||||||||
2 |
3 |
42 |
7 |
11 | |||||||||
93 |
57 |
12 |
10 | ||||||||||
115 |
6 |
2 |
28 |
2 |
4 |
8 | |||||||
26 |
5 |
2 |
2 |
10 |
1 |
2 |
in'35 pinken geënt. | ||||||
81 |
5 |
4 |
42 |
1 |
8 |
11 | |||||||
41 |
2 |
1 |
5 |
16 |
1 |
1 |
2 |
6 | |||||
46 |
1 |
23 |
1 |
4 |
4 | ||||||||
14 |
1 |
1 |
4 |
25 |
1 |
8 | |||||||
69 |
8 |
1 |
3 |
48 |
14 |
8 | |||||||
133 |
57 |
97 J |
561 |
23 |
6 |
13 : |
205 |
1 |
0 |
2 ] |
173 |
Agglutinaties bij | ||||||||||||
No. |
otaal aantal stuks |
2-jarigen |
1-jarigen | |||||||||
pos. |
50 |
20 |
neg. |
pos. |
50 |
20 r |
neg. : |
pos. |
50 |
20 1 |
leg. | |
92 |
2 |
5 |
10 |
2 |
3 |
1 | ||||||
28 |
22 |
7 |
18 |
21 |
7 |
5 |
1 |
1 |
2 |
9 1 | ||
76 |
8 |
3 |
14 |
16 |
3 |
6 |
13 | |||||
78 |
1 |
1 |
46 |
7 | ||||||||
51 |
1 |
1 |
43 |
10 |
8 | |||||||
11 |
7 |
1 |
1 |
10 |
3 |
3 | ||||||
17 |
4 |
3 |
4 |
9 | ||||||||
50 |
4 |
2 |
2 |
14 |
1 | |||||||
108 |
7 |
1 |
8 |
33 |
10 |
8 | ||||||
112 |
9 |
2 |
4 |
7 | ||||||||
67 |
3 |
1 |
3 |
29 |
7 |
8 | ||||||
40 |
9 |
2 |
1 |
37 |
3 |
6 |
10 | |||||
99 |
1 |
21 |
3 |
6 | ||||||||
39 |
8 |
3 |
1 |
12 |
2 |
5 |
5 | |||||
64 |
1 |
1 |
3 |
12 |
1 |
1 |
2 |
5 | ||||
43 |
5 |
1 |
27 |
5 |
8 | |||||||
89 |
1 |
5 |
25 |
1 |
1 |
10 | ||||||
20 |
2 |
7 |
7 |
26 |
1 |
2 |
2 |
3 |
8 | |||
110 |
8 |
1 |
6 |
20 |
4 |
3 |
4 |
14 | ||||
53 |
2 |
3 |
5 |
50 |
15 | |||||||
58 |
2 |
1 |
9 |
1 |
1 |
1 |
2 | |||||
42 |
13 |
4 |
1 |
5 |
2 |
1 |
17 | |||||
30 |
3 |
3 |
68 |
1 |
8 | |||||||
95 |
13 |
2 |
1 |
11 |
1 |
10 | ||||||
4 |
6 |
7 |
38 |
2 |
9 | |||||||
109 |
1 |
1 |
37 |
9 |
4 | |||||||
5 |
33 |
10 | ||||||||||
56 |
3 |
1 |
14 |
1 |
2 |
4 | ||||||
98 |
1 |
2 |
19 |
3 |
2 |
4 | ||||||
113 |
2 |
44 |
9 |
9 | ||||||||
114 |
39 |
8 |
7 | |||||||||
84 |
1 |
43 |
8 |
12 | ||||||||
141 |
51 |
108 |
828 |
25 |
8 |
19 |
165 |
1 |
0 |
6 |
171 |
Opmerkingen
ent.
■eregeld pinken
geënt in '35
na bloedname
slrain 19.
aatste Sjaar geënt,
pos. is verkocht.
pinken geënt in'35.
pinken geënt in '35.
Zomer '34 rieren
intracut. gesp. in
'35 pinken geënt.
rieren en
pinken na bloed-
name strain 19.
pinken alle jaren
geënt,
tot '35 pinken
steeds geënt,
in'35 pinken geënt.
in'35 pinken geënt,
in '35 pinken geënt.
pos. wordt ver-
kocht.
pos. is verkocht.
-ocr page 154-
Agglutinaties bij | |||||||||||||
No. |
tot. |
lal aantal stuks |
2-jarigen |
1-jarigen |
Opmerkingen | ||||||||
pos |
. 50 |
20 |
neg |
pos |
50 |
20 |
neg |
. pos |
. 50 |
20 |
neg | ||
23 |
3 |
2 |
42 |
9 |
9 | ||||||||
IS |
21 |
4 |
5 | ||||||||||
88 |
26 |
6 |
4 | ||||||||||
70 |
15 |
2 |
28 |
1 |
1 |
10 |
8 | ||||||
63 |
2 |
15 |
1 |
3 |
5 | ||||||||
57 |
4 |
2 |
6 |
15 |
4 |
laatste 3 jaar geënt. | |||||||
33 |
2 |
4 |
57 |
10 |
15 | ||||||||
77 |
6 |
10 |
22 |
1 |
3 |
4 |
laatste jaren geënt. | ||||||
36 |
7 |
I |
9 |
3 |
2 |
4 | |||||||
35 |
1 |
1 |
55 |
6 |
10 | ||||||||
72 |
1 |
5 |
10 |
16 |
9 |
laatste 2 jaar geënt. | |||||||
100 |
3 |
1 |
1 |
21 |
4 |
5 | |||||||
105 |
8 |
4 |
17 |
16 |
2 |
5 |
pinken elk jaar ge- pinken in '35 strain | ||||||
102 |
12 |
2 |
4 |
19 |
2 |
5 | |||||||
19; pinken in '34 | |||||||||||||
103 |
6 | ||||||||||||
2 |
7 |
17 |
1 |
3 |
als 102. | ||||||||
48 |
33 |
7 |
7 | ||||||||||
25 |
5 |
2 |
3 |
44 |
I |
1 |
6 |
14 | |||||
75 |
14 |
1 |
3 |
19 |
6 |
2 |
1 |
6 |
tot '35 de pinken | ||||
85 |
18 |
11 |
methyl.-vaccin. | ||||||||||
5 |
■ 6 |
2 |
3 |
pinken in'35 geënt. | |||||||||
22 |
1 |
1 |
1 |
52 |
n |
12 | |||||||
117 |
18 | ||||||||||||
65 |
3 |
2 |
1 |
18 |
4 |
5 | |||||||
86 |
9 |
1 |
2 |
30 |
8 | ||||||||
47 |
3 |
I |
5 |
34 |
1 |
7 |
2 |
10 | |||||
87 |
1 |
2 |
46 |
12 | |||||||||
101 |
4 |
9 |
4 |
pinken elk jaar ge- | |||||||||
61 |
I |
23 |
5 |
5 | |||||||||
111 |
7 |
4 |
24 |
5 |
1 |
6 |
in'35 pinken geënt. | ||||||
54 |
6 |
3 |
1 |
39 |
1 |
5 |
15 | ||||||
68 |
6 |
3 |
9 |
26 |
9 | ||||||||
97 |
2 |
1 |
2 |
8 |
1 |
1 |
1 |
2 | |||||
96 |
3 |
3 |
22 |
5 |
6 | ||||||||
55 |
10 |
6 |
9 |
7 |
Zomer '34 koeien | ||||||||
ent. | |||||||||||||
1 |
51 |
44 1 |
120 J |
!42 |
26 |
2 |
13 |
149 |
0 |
0 |
4 |
176 |
Agglutinaties bij
Opmerkingen
laatste 2 jaar pin-
ken geënt.
laatste jaren pin-
ken geënt; in
Dec. '34 pinken
strain 19 na
bloedname.
in'35 pinken geënt.
laatste jaren pin-
ken methyl, vio-
let vaccin,
pinken in'35 geënt.
Zomer '34 koeien
intradermaal.
2 positieve zijn
direct verkocht.
119
173
171
176
No. |
otaal aantal stuks |
2-jarigen |
1 |
1-jari: |
gen | ||||||
pos. |
50 |
20 |
tieg. |
pos. |
50 |
20 1 |
tieg. : |
pos. |
50 |
20 1 | |
6 |
2 |
3 |
2 |
36 |
1 |
8 | |||||
73 |
5 |
1 |
8 |
23 | |||||||
94 |
4 |
2 |
3 |
24 |
2 |
1 |
1 | ||||
66 |
1 |
38 |
8 | ||||||||
3 |
2 1 |
1 |
2 |
31 |
1 |
2 |
5 | ||||
71 |
15 |
5 |
5 |
28 |
7 |
2 |
5 | ||||
7 |
2 |
2 |
21 |
7 |
1 | ||||||
29 |
13 |
4 |
34 |
1 |
9 | ||||||
31 |
2 |
78 |
19 | ||||||||
16 |
1 |
66 |
12 | ||||||||
45 |
3 |
1 |
3 |
25 |
1 |
4 | |||||
104 |
11 |
2 |
4 |
27 |
3 |
1 |
2 |
3 | |||
52 |
8 |
4 |
4 |
19 |
1 |
8 | |||||
21 |
1 |
1 |
3 |
3 | |||||||
74 |
5 |
1 |
24 |
5 | |||||||
1 |
2 |
1 |
11 |
33 |
9 | ||||||
34 |
2 |
57 |
17 | ||||||||
90 |
2 |
3 |
9 | ||||||||
24 |
6 |
3 |
1 |
35 |
2 |
1 |
7 | ||||
82 |
24 |
61 |
611 |
17 |
6 |
4 |
127 |
0 |
1 |
0 | |
133 |
57 |
97 |
861 |
23 |
6 |
13 |
205 |
1 |
0 |
2 | |
141 |
51 |
108 |
828 |
25 |
8 |
19 |
165 |
1 |
0 |
6 | |
151 |
44 |
120 |
842 |
26 |
2 |
13 |
149 |
0 |
0 |
4 | |
507 |
176 |
386 |
314 |
2 91 |
22 |
49 |
646 |
2 |
1 |
12 |
neg
Totaal aantal onderzochte bedrijven 114. Aantal genomen bloedmonsters 4211.
Aantal agglutinaties van 100 en hooger 507 = \l h
50nbsp;176 = 4.2 %
positieve agglutinaties 683 = 16.2 %
, van 20nbsp;386 = 9.2%
\ negatieve agglutinatiesnbsp;3142 = 74.6%
Aantal positieve agglutinaties bij 2-jarigen 113 = 14.1 %
„ I-jarigen 3 = 0.46%
Aantal Vrije Bedrijven (bij onderzoek vrij of kort nadien vrij gemaakt) 23.
-ocr page 156-Opmerkingen met betrekking tot voorgaande verzamelstaat.
Alvorens het onderzoek op betrekkelijk uitgebreide schaal in
te stellen, hadden wij in de loop van 1934 ons een indruk trachten
te verschaffen over de betrouwbaarheid van de ter beschikking
staande diagnostische methoden, waarover reeds verslag is ge-
daan. Tijdens dit onderzoek hebben we in enkele gevallen nog-
maals de intradermale injectie toegepast. Het op pag. 58 voorko-
mende lijstje geeft voldoende inzicht in de geringe overeenkomst
tusschen het bloedserum- en het allergisch onderzoek. Bovendien
kwam aan het licht dat in stallen, waarin de zomer van 1934 ge-
noemd allergisch onderzoek was toegepast, in April 1935 vele die-
ren, die niet moesten agglutineeren veelal nog slappe agglutinaties
gaven. Dit is een ernstige belemmering voor de toepassing, daar de
fokveehandel in het algemeen garantie vraagt met betrekking tot de
agglutinatie van bloedserum.
Buitengewoon goed kloppen de resultaten van dit serologisch
onderzoek op reeds vroeger in enkele van deze stallen verkregen
gegevens. Dit heeft ons de waarde van het bloedserumonderzoek
hoog doen schatten, al zijn wij niet blind voor het nadeel, dat soms
pas zeer laat na infectie agglutininen in het bloedserum zijn aan te
toonen. Het intradermale allergisch onderzoek kan om deze reden
geen voorkeur hebben, omdat zooals o.a. uit het bovengenoemde
lijstje blijkt, ook hierbij blijkbaar bij besmette koeien lang niet altijd
positieve reactie volgt.
Om al deze reden meenen wij voorloopig uitsluitend door on-
derzoek van bloedserum, waarbij de „snelquot;-agglutinatie ons zeer
goede diensten heeft bewezen, ons inzicht over aanwezigheid van
Brucella Bang infectie in de stal te moeten verschaffen.
Bij de bloedname moeten voorzorgen worden genomen dat
deze zoo pijnloos mogelijk verloopt, opdat de dieren niet schichtig
worden gemaakt, waardoor ze voor hun leven kunnen worden
bedorven. Instrumentarium en werkmethode eischen nog verbete-
ring, al moet worden erkend, dat het ons is gelukt op zeer vlotte
wijze 4200 monsters bloed te verzamelen.
Bij dit onderzoek is ons voor de zooveelste maal gebleken,
dat in het algemeen in bedrijven waar reeds jaren was geënt na
verloop van tijd geen agglutinaties meer voorkomen. Onopgehel-
derd blijft het feit dat bij herhaling dieren welke verworpen hebben
slappe of geen reacties geven, terwijl toch infectie zoo goed als
zeker moet worden aangenomen.
Het jongvee blijkt in het algemeen vrij, zoodat mfectie met
de bijproiucL van de zuivelfabriek geen factor is in de verspre,-
''quot;^H:: squot; :rvanzelf, dat na één onderzoek agglutmaties van
1 • 20 niet kunnen worden geinterpreteerd. Deze t.ter kan zoowel
op het begin als het einde van een agglutinatie wijzen.
HET VERLOOP IN BEDRIJVEN, WAARIN INFECTIE IS BINNEN-
GEDRONGEN EN NIET ONMIDDELLIJK MAATREGELEN
WORDEN GETROFFEN OM DEZE TE STUITEN.
Teneinde een beeld hiervan te geven laat ik hier tenslotte het
verloop volgen in enkele bedrijven, welke aan een systematische
controle zijn onderworpen.
Uit deze verslagen blijkt :
le. dat de infectie zich snel uitbreidt in een tot dusverre on-
besmette koppel, als daarin, vooral in de weide een verwerpende
koe wordt gebracht.
2e. dat dan als gevolg de geheele veestapel wordt geinfec-
teerd, vele verwerpen en zeer vele kortere of langere tijd bacillen
met de melk uitscheiden.
3e. dat sommige vaarzen geruimen tijd voor ze gekalfd hebben
Br. Bang in de opgezette uiers herbergen, hetgeen ook bij droog-
staande koeien voorkomt, die dan soms moeilijk droog te krijgen
zijn.
4e. dat in dergelijke bedrijven, voorloopig alleen door een
combinatie van enting en het tegengaan van smetstofverspreiding,
steun kan worden gegeven, tenzij algeheele afzondering van de op-
fok mogelijk is gedurende eenige jaren, hetgeen in de praktijk
uiterst zelden het geval is.
5e. dat groote behoefte bestaat aan een therapie met betrek-
king tot voorkoming van ontijdig kalven bij niet lang geleden ge-
infecteerde drachtige dieren.
6e. zijn hierin de meest voorkomende besmettingskansen aan-
gegeven. Een voorbeeld, dat de stier de oorzaak van infectie in een
veestapel zou zijn, ontbreekt.
Het verloop van abortus in het bedrijf van D. N. te W.
1 october 1929 werd in de sloot een kalfje gevonden afkomsüg
v.n het bedriif van de buurman, dat te vroeg geboren was. Om
treek 1 Feb werd in het bedrijf van D. N. de eerste verwerper
tesTgnaleerd In den winter van 1930 volgden daarop nog 6. In S p-
Ser S lerwie^ twee koeien, terwijl enkele ook moed,k
elf ^^'l^oek op 22 Sept. 1930 hadden van de 13 diere,.^e
in de vofg nde winter voor het eerst zouden moeten kalven twee
verworpen en één was gust. De 11 dieren, die voor de tweede maal
ZZ Zetn kalven L waarvan vorig jaar 5 hadden verworpen
quot;deeltelijk gust. Van de H '^-dekalfskoe.n h^d en or^^^^^^
winter twee verworpen, bovendien waren nog een 20-tal oudere
Iwezl va'n 45 dieren werd bloed genomen, van 20 dieren
agglutineerde het bloed geen bacillen van Bang.
in den winter van 1930-1931 verwierpen 11 runderen, waar-
onder ook welke op het moment van de bloedname met agglut.-
infecteerd bleek is vaccinatie toegepast.
Scheiding op grond van de agglutinatiegegevens had hier ni t
tot he doe geleid omdat op het moment van bloedname enkele
d ren ntt agglutineerden, welke betrekkelijk kort daarna wel ver-
wierpen.
-ocr page 160-Verslag van de contrôle op het verloop van de infectie
in de veestapel van het proefbedrijf.
In 1925 was het vee geinfecteerd met de bacil van Bang door
aankoop van een koe uit een besmet bedrijf.
Na enting was het verwerpen tot stilstand gekomen, zoodat tot
1930 geen verwerpen meer voorkwam. Zooals uit bijgaande lijst
van onderzoekingen van dit bedrijf blijkt, werd in Juni 1930 een
drachtige vaars gekocht, welke 15 Juli verwierp, terwijl ze bij de
pinken werd geweid. Toen bleek, dat ze voldoende melk wilde ge-
ven, werd ze bij de melkkoeien gebracht.
Het bloed bleek bij onderzoek op 1 Augustus positief te agglu-
tineeren.
Dit dier had dus gelegenheid gehad zoowel de pinken als de
melkkoeien te infecteeren.
Van de drie in 1929 geboren pinken verwierpen er twee reeds
in December 1930, respectievelijk 16 en 20 weken te vroeg, ter-
wijl de derde een arthritis en een kniebuil kreeg, waaraan ze die
winter geducht leed. Ze kalfde echter op tijd en herstelde lang-
zamerhand.
Twee verwerpers verwierpen dus ongeveer 41/2 maand na de
mfectie, de derde vaars, die op tijd kalfde, scheidde met de lochiën
brucella Bang uit ; deze had dus algemeene infectie gehad, waarin
ook de gewrichten betrokken waren. Tijdens de besmetting was één
pas drachtig, de andere beide moesten nog bij de stier worden toe-
gelaten.
In de aanvang van Januari verwierpen reeds twee melkkoeien,
in Februari en Maart volgden meerdere.
9 December 1930 werd bloed genomen van al het aanwezige
vee.
-ocr page 161-Agglutinatie
Opmerkingen.
Geb.
jaar.
No.
koeien
14-3-'31
9-12-'30
In 1925 verw., sedert op tijd.
Heeft nooit verw., in '25 geent.
9-i'31, 1 w. te vr.,quot;sedert op tijd.
l-2-'31, 10 w. te vroeg, sedert op tijd.
Heeft altijd op tijd gekalfd.
M-'31, 14 w. te vr.
21-4-'31 iets te vroeg.
5-l-'31 verworpen.
10-2-'31, 5 weken te vroeg.
15-7 VERWORPEN.
l-12-'30, 16 w. te vroeg.
21-12-'30 20 weken te vroeg,
lis op tijd. Lochiën pos. Br. B. arthntis.
4-2-'31 met virulente cultuur geent.
neg.
neg.
50
1600
pos.
pos.
pos.
400
pos.
200
neg.
pos.
1200
pos.
pos.
pos.
pos.
pos.
20
1920
1920
1922
1926
1926
1927
1927
1927
1928
1928
1928
1928
1929
1929
1929
1930
1930
1930
1930
1931
1931
1931
1932
1932
1932
neg.
neg.
20
neg.
50
50
pos.
neg.
neg.
20
neg.
po s.
pos.
pos.
pos.
pos.
neg.
neg.
20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
In dit bedrijf had dus blijkens de agglutinatie op 9-12- 30 de
ingekochte koe Griet haar plicht gedaan. Ze had met alleen de
dri in 1929 geboren vaarzen besmet, doch ook een groot gedeelte
tl^roTgLd van de gegevens door -. agglutm^^^^^^^^^^^
kregen zou blijkens het verdere verloop geen zin hebben gehad,
daar o;^ van dl nog niet agglutineerenden later enkele leren ver
wlrpen De drie oudste dieren, welke vroeger een mfectie hadden
Tolemaakt en toen geënt waren, gaven blijk van voldoende
weers and Het verloop hier geeft weer het beeld zooals dat als
Tge wordt aangetroffen in veestapels, welke met lang geleden
z?n besmet. 14 Maart 1931 agglutineerde alle vee behalve ^wee
oude in 1920 geboren koeien en de in 1928 geboren no. 11, welke
quot;quot; Tef jaLtter agglutineeren de uit dien tijd aanwezige koeien
nog I ifhet bloedïrum Brucella Bang, terwijl ze ook a Ie nog
allergisch zijn, blijkens intradermale reactie. (Zie lijst proefbedrijf
geplaatst op pag. 49).
In dit kleine bedrijf werd bij een achttal koeien bacillen uit
scheiding met de melk geconstateerd ; in Mei 1934 hadden nog
drie bacillen in de melk. (Zie betreffende lijst op pag. 26).
Opbreken komt in besmette koppels herhaaldelijk voor, het
is hier echter binnen matige grenzen gebleven. Eén koe is'gust
verkocht.
Verwerpen is na 1931 niet meer voorgekomen, de dieren,
welke verworpen hadden, kalfden later op tijd.
Hoewel dit bedrijf dus nog door en door besmet is, is voor
de veehouder het doel bereikt. Zijn koeien kalven n.1. op tijd.
Toch blijft een dergelijk bedrijf groote kans bieden op nieuwe
mfectie van de opfok en de aankoop. Indien deze dieren niet af-
doende kunnen worden geisoleerd, zal een prophylactische enting
gewenscht zijn.
De in het voorjaar van 1930 geboren kalveren hadden, wat
No. 18 en 19 betreft, in het bedrijf aan besmetting bloot gestaan,
maar waren toen nog niet geslachtsrijp. No. 16 en 17 waren in
October 1930 aangekocht uit een besmet bedrijf en waren toen
reeds geslachtsrijp. No. 16 agglutineerde 9-12-'30 reeds positief.
Vier Februari 1931 zijn toen deze kalveren met virulente cul-
tuur geënt, zoodat ze 14-3-'31 alle agglutineerden.
28 Mei agglutineerden drie zoo goed als niet. No. 16 bleef
echter positief agglutineeren tot op vandaag. Ze heeft, nadat ze
gekalfd had in het voorjaar van 1932, tot heden regelmatig bacillen
met de melk uitgescheiden, wat bij de andere drie niet het geval
was. Ondanks de enting is blijkbaar de oorspronkelijke infectie
blijven bestaan.
Verloop van de infectie bij de veestapel van J. de K. te W.
In 1917 liepen de pinken in een gemeenschappelijke weide, met
allerlei ander vee uit den omtrek. Eén dezer pinken verwierp in de
herfst en werd thuis gehaald in de koppel, om gemolken te worden.
Zij infecteerde alle vee, dat 's winters verwierp (12 stuks), of
niet normaal afkalfde.
In 1918 werd door mij bloed genomen, waarvan het serum
met Brucella Bang werd geagglutineerd, terwijl ter controle enkele
sera aan de R. S. I. op complementbinding werden onderzocht.
Aggl. |
Compl. | |
1 |
50 | |
2 |
50 | |
3 |
200 | |
4 |
500 |
zwak pos |
5 |
75 | |
6 |
200 |
sterk pos. |
7 |
200 | |
8 |
200 | |
9 |
50 | |
10 |
1000 | |
11 |
500 | |
12 pink |
neg. |
neg. |
13 pink |
neg. |
neg. |
13 pink |
20 | |
15 pink |
20 | |
16 pink |
neg. |
ben in de winter '18—'19 op tijd gekalfd.
-ocr page 164-26,28,29-9-'34
Intracutane
inspuiting
met „formolquot;
allergeen
20-9-'34
Bloed-
onderzoek
Qeb.-
jaar
Kalftijd,
abortus enz.
No,
,,tube-
testquot;
„snel'
na 48 en 72 uur
„tubetestquot;
XI r-nbsp;t~
lt; lt; gt; gt;
Melkonderzoek
serologisch
cultureel
datum
melk-
monster-
name
„snelquot;
50
lt;
r-
lt;
Ä3 r- t-
lt; lt; gt; gt;
gt;
Voorj. '34 verw.
kalftijd IVlrt. .
gust.....
17-9-34 verw.
Voorj. '34 verw.
kalftijd Mrt.
JVlrt. .
Kalftijd iVlei. .
„ JVlei(opbr
Dec. .
Dec. .
Febr. .
Dec. .
Nov.,
3-10-34 verw.
Febr.
voorj. '34
verw. . . .
500-
500
50-
100
500
500-
25-
500
50-
500-
500
50 100-100 100
(12)
(13)
(20)
100 200 200 200
25 25- 25 25
29- 9-34
29- 9-34
29- 9-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
—
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
20 20- 20 20-
-(8)
(16)
±(9)
(16)
(15)
(20)
-(8)
(15)
1930
1930
1930
SO-
SO
25-
(I0)
1931
100- 100-
V V
V
V
\
\ — _ 10
10 —
— —9-34
14 |
/ I93I |
/ „ Apr//. . |
löOO- |
500- |
/ _ |
/± (10) |
(so |
/GO |
20 |
20- |
j |
f— |
— |
|
1 lO-W-34 | |
15 |
1931 |
1 „ April. . |
20 |
50- |
(12) |
(30) |
— |
— |
— |
— |
-- |
|
— |
10-10-34 | ||
16 |
1931 |
Pas gestierd . . |
100 |
500- |
(10) |
(30) |
20- |
— |
— |
— |
--- |
— |
— |
10-10-34 | ||
17 |
1931 |
Kalftijd iVïei . . . |
100 |
500- |
— |
(14) |
10 |
— |
20- |
— |
--- |
— |
— |
10-10-34 | ||
18 |
„ Dec. . . |
— |
— |
— |
(17) |
— |
— |
— |
— |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
19 |
„ Mrt. . . |
— |
— |
± |
(25) |
10 |
10 |
10 |
10 |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
20 |
„ Mrt. . . |
20 |
— |
— |
(17) |
— |
— |
— |
— |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
21 |
„ Mrt. . . |
— |
— |
— |
(I7) |
20 |
20 |
20 |
20 |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
22 |
„ Febr. . . |
— |
— |
— |
(28) |
— |
— |
— |
— |
•-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
23 |
25-8-34 verw. |
50- |
50 |
— |
(25) |
29- 9-34 | ||||||||||
24 |
Kalftijd Mrt. . . |
— |
— |
— |
-(12) |
10 |
10 |
10 |
10 |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
25 |
April . . |
— |
— |
— |
-(12« |
— |
— |
— |
— |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
26 |
„ Mrt. . . |
— |
— |
— |
(22) |
10 |
10 |
10 |
10 |
■-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
27 |
21-9-34 verw. . . |
500- |
500 |
± |
(17) |
20 |
20 |
20 |
20 |
25- 25- 50 |
50- |
-- |
— |
— |
29- 9-34 | |
28 |
Kalftijd Nov. . . |
— |
— |
— |
-(10) |
20 |
20 |
20 |
20 |
-- |
— |
— |
10-10-34 | |||
29 |
„ Febr. | |||||||||||||||
(ingekocht '34) |
29- 9-34 | |||||||||||||||
Nov. '34 verw. |
200- |
500- |
(18) |
(22) |
— |
10 | ||||||||||
30 |
7-9-34 verw., |
500 |
500 |
(15) | ||||||||||||
31 |
1934 |
Kalftijd Nov. . . |
20- |
25- |
— |
(22) | ||||||||||
32 |
1934 |
„ Mrt. . . |
— |
— |
— |
-(12) | ||||||||||
33 |
1934 |
Jan. . . |
— |
— |
— |
(15) | ||||||||||
34 |
1934 |
Jan. . . |
— |
— |
— |
— | ||||||||||
35 |
1934 |
„ Febr. . . |
20- |
25- |
— |
-(12) |
26,28,29-9-'34
Intracutane
inspuiting
met „formolquot;
allergeen
20-9-'34
Bloed-
onderzoek
Melkonderzoek
Oeb.-
jaar
Kalftijd,
abortus enz.
No.
serologisch
cultureel
datum
melk-
monster-
name
,tube-
testquot;
„tubetestquot;
„snelquot;
,snelquot;
XI
lt;
t~
lt;
53
gt;
33
lt;
S3 r r
lt; lt; gt; gt;
gt;
na 48 en 72 uur
Voorj. '34 verw.
kalftijd Mrt. .
gust.....
17-9-34 verw.
Voorj. '34 verw.
kalftijd Mrt.
Mrt. .
Kalftijd Mei. .
,, Mei(opbr
Dec. .
Dec. .
Febr.
Dec.
Nov.,
3-10-34 verw.
Febr.
voorj. '34
verw. . . ,
500-
500
50-
100
500
500-
25quot;
500
50-
500-
500
50 100-100 100quot;
(12)
(13)
(20)
100 200 200 200quot;
29- 9-34
29- 9-34
29- 9-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
—
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
20 20- 20 20-
25 25- 25 25-
-(8)
(16)
±(9)
(16)
(15)
(20)
-(8)
(15)
20- 20nbsp;20- 10
—?
1930
1930
1930
1931
50-
50
25-
100-
V V
(I0)
— —\29- 9-34
-T-
10 —
V
V
\ \
\
V
-V
W-IO-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
29- 9-34
10-10-34
10-10-34
10-10-34
29- 9-34
10-10-34
29- 9-34
■ —
25- 25- 50 50quot;
100-
— 10
14 |
fl931 |
ƒ „ Apr/l. . |
fsoo- |
f500- |
A |
U('0) |
f.0 |
100 |
20 20^ |
/ |
15 |
1931 |
„ April. . |
20 |
50- |
(I2) |
(30) |
— |
— |
— — | |
16 |
1931 |
Pas gestierd . . |
100 |
500- |
(10) |
(30) |
20- |
— |
— — | |
17 |
1931 |
Kalftijd Mei . . . |
100 |
500- |
— |
(14) |
10 |
— |
20- — | |
18 |
„ Dec. . . |
— |
— |
— |
(17) |
— |
— |
— — | ||
19 |
„ Mrt. . . |
— |
± |
(25) |
10 |
10 |
10 10 | |||
20 |
„ Mrt. . . |
20 |
— |
— |
(17) |
— |
— |
— — | ||
21 |
„ Mrt. . . |
— |
— |
— |
(17) |
20 |
20 |
20 20 | ||
22 |
„ Febr. . . |
— |
— |
— |
(28) |
— |
— |
— — | ||
23 |
25-8-34 verw. |
50- |
50 |
— |
(25) | |||||
24 |
Kalftijd Mrt. . . |
— |
— |
— |
-(12) |
10 |
10 |
10 10 | ||
25 26 |
April . . |
— |
— |
— |
-(12« |
10 |
10 |
10 10 | ||
27 |
21-9-34 verw. . . |
500- |
500 |
± |
(17) |
20 |
20 |
20 20 |
25 | |
28 |
Kalftijd Nov. . . |
— |
— |
— |
-(10) |
20 |
20 |
20 20 | ||
29 |
„ Febr. |
200- |
500- |
(18) |
(22) |
10 | ||||
30 |
7-9-34 verw., |
500 |
500 |
(15) | ||||||
31 |
1934 |
Kalftijd Nov. . . |
20- |
25- |
— |
(22) | ||||
32 |
1934 |
Mrt. . . |
— |
— |
— |
-(12) | ||||
33 |
1934 |
Jan. . . |
— |
— |
— |
(15) | ||||
34 |
1934 |
Jan. . . |
— |
— |
— |
— | ||||
35 |
1934 |
„ Febr. . . |
20- |
25- |
— |
-(12) |
Vroegere jaren kwam hier slechts een enkele maal een ver-
werper voor.
In den zomer van 1933 kwam vooral onder 't jongvee veel
opbreken voor. 4 oudere koeien, die goed kalf waren geworden
verwierpen het kalf in den winter van '33 op '34.
In Sept. '34 toen onze hulp werd ingeroepen waren er reeds
3nbsp;verwerpers.
Op 20 Sept. is bloed genomen van alle koeien en van 5 pinken
(5 andere pinken liepen geheel apart gedurende de weidetijd).
Het bloedonderzoek is geschied volgens de „tube-testquot; (oude)
methode en volgens de „sneIquot;-methode. Hooger dan 1 op 500 is
niet gegaan.
Op 26, 28 en 29 Sept. zijn de dieren intracutaan gespoten met
abortusallergeen bereid als volgt : dik begroeide agarplaten zijn
afgespoeld met physiol Nacl. opl. 1/2 % formaline, nadat dit
4nbsp;maal 24 uur bij kamertemperatuur was weggezet is nog een
half uur op 58° C. verhit. De inspuiting van de eerste twintig dieren
is geschied aan de staartplooi (dikte huidplooi 4—5 m.m.) de
andere dieren zijn aan de hals gespoten (dikte huidplooi 6—8
m.m.). De dikte der zwelling is ( ) aangegeven. De dieren welke
na 48 uur met zijn aangemerkt, zijn niet weer opnieuw gespoten.
De koeien, nos. 4 en 14, die aan de staartplooi waren ingespoten
vertoonden na 48 uur geen zwelling op de plaats van injectie, ver-
moedelijk is die le inspuiting onder de huid (dus foutief) geweest.
Op 29 Sept. zijn alle dieren intramusculair ingespoten met
25 c.c. methylvioletvaccin (uitgezonderd de verwerpers en de 5
apart loopende pinken).
Op 29 Sept. is tevens melk genomen van de verwerpers, op
10 Oct. van de andere dieren. Bij de agglutinatie van het melkserum
van de laatste groep hebben wij sterk den indruk gekregen dat door
de inspuiting (intradermaal en vaccin intramusculair) in vele ge-
vallen ook een melkserumagglutinatie is opgetreden, zoodat hier
niet de meeste waarde aan gehecht kan worden.
Zooals uit het bacteriologisch onderzoek van de melk blijkt
kan men in stallen met een beginnende abortusinfectie niet te
groote waarde aan het bloed- en allergisch-onderzoek hechten
(vgl. de koeien 15, 14 en 11), tenminste als maar eenmaal bloed-
onderzoek plaats heeft.
Verslag van de controle van het bedrijf van L. v. d. B. te C.
Infectie is vermoedelijk in de zomer van 1931 in dit bedrijf
binnengedrongen, vanuit een zeer naburig bedrijfje, waarin de laat-
ste jaren abortus voorkwam.
Agglutinatie-uitkomsten. Deze deden den 9-12-'31 nog alle
goeds verwachten. Van alle in 1930 of daarvoor geboren dieren ag-
glutineerde een achttal. Drie maanden later agglutineerde bijna de
geheele veestapel. In den winter 1931—1932 verwierpen 16 dieren,
waarvan een deel in December nog niet agglutineerde.
Bacillenuitscheiders. Van bovengenoemde koppel vee zijn tot
dusverre dertien bacillenuitscheiders door melkonderzoek gesigna-
leerd, waarvan twee in October 1934 nog met alle kwartieren ba-
cillen uitscheidden. Van een van deze twee koeien, die overigens
een goede productiekoe is, blijven de kwartieren te groot als ze uit-
gemolken zijn. Dit is ook het geval met twee achterkwartieren van
een andere koe, welke daarmee bacillen uitscheidde. De andere koe
bleek, terwijl ze droog stond, Nov. '34, in alle kwartieren 'zeer veel
bacillen te herbergen.
Bij twee vaarzen, in 1931 geboren, werd in Nov. 1932 een te
groote uier geconstateerd. In het secretum werden bacillen aan-
getoond. Ze hebben later verworpen.
Wij hebben de indruk gekregen, dat bij droogstaande koeien
gemakkelijk bacillen worden gevonden.
Verder verloop. Toen Maart 1932 de geheele veestapel ge-
infecteerd bleek, is zooveel mogelijk alle vee, ook de in 1931 gebo-
ren hokkelingen, geënt met door methylviolet gedoode cultuur. Bo-
vendien is geruimen tijd gewacht met toelating bij den stier, ten-
einde de kans op herhaald verwerpen te verminderen. Van de oudere
verwierpen vier koeien, terwijl 9 gust gebleven waren. Drie verwer-
pers hadden vorig jaar op tijd gekalfd, de vierde had ook vorig jaar
verworpen.
De met methylvioletcultuur geënte pinken geven wel
een zeer slecht beeld, drie verwierpen, drie waren steriel,
terwijl één, welke tijdig kalfde, geinfecteerde secundinae bleek te
hebben. Zes kalfden op tijd, waarvan vier geen afwijkingen aan de
nageboorte vertoonden.
De agglutinaties op Maart 1932 moeten, met uitzondering van
twee die reeds voor de enting agglutineerden, worden toegeschre-
ven aan de enting met methylvioletcultuur op Jan. 1932.
Van deze generatie verwierpen twee voor de tweede maal en
twee voor de eerste maal in '33—'34.
In Nov. 1932 bleken twee van deze drachtige pinken reeds ba-
cillen in het uiersecreet te hebben voor ze verworpen hadden.
Een ander, welke twee achtereenvolgende jaren verwierp en in
de zomer van 1934 steriel is, blijkt ook bacillendrager in de uier te
zijn, terwijl een vierde bacillenuitscheider in deze generatie de ba-
cillen in 4 kwartieren herbergde.
Ook de in 1932 geboren generatie heeft ondanks de enting met
methylvioletcultuur in Januari 1933 nog drie verwerpers in '33-'34.
Bij de in 1933 geboren dieren, welke geënt zijn in Jan. '34, eerst
met methylvioletvaccin en daarna met levende cultuur, zijn in het
voorjaar van '35 geen abortusgevallen voorgekomen, hoewel 2 die-
ren in April '35 een te hooge agglutinatietiter vertoonden.
Uit een en ander blijkt voldoende, welke groote schade Bru-
cella Bang infectie in een dergelijk bedrijf aanricht, door de vele
abortus- en steriliteitsgevallen en hoe groote behoefte bestaat aan
een therapie, welke in den aanvang toegepast in ieder geval het on-
tijdig kalven verhindert, zoo mogelijk tot smetstofvernietiging in
het lichaam leidt.
Er blijkt tevens uit, van hoe groot belang het is, vrije bedrijven
regelmatig onder toezicht te houden om ze vrij te houden, waarbij
dan vooral de voornaamste wegen waarlangs smetstof in de koppel
komt en waarvan er hiervoor enkele zijn genoemd, moeten worden
gemeden. Daarom is vooral bestrijding in kringen zeer gewenscht.
Opmerkingen over de partus, de vruchtbaarheid enz. in de jaren :
Cultureel onderzoek van de melk
is ge^ 'iet methylvioletvaccin
X „ « « levende cultuur
Onderzoek van het bloedserum
No.
V. h.
rund
Geb.-
jaar
Juli '32 Nov.'32 bct.'33
Oct. '34
Apr.'32
Aprir39
Oct. '34
5-10-'33
195'M933 1933—1934 1934—1935
31-3-'32
14-12-'31
1931—1932
1933—1934
1934—1935
1931—1932
1932—1933
gust verkocht
15-12 abortus
op tijd
10-12 abortus
6-12 abortus
op tijd
14-1nbsp;abortus
op tijd?
15-5nbsp;abortus
op tijd
3-1nbsp;abortus
op tijd
31-12 abortus
22-11 abortus
4-6nbsp;abortus
als driespeen gust
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd?
op tijd
op tijd
5-1nbsp;abortus
13-1 abortus
18-11nbsp;abortus
steriel
op tijd
op tijd? (vuilen)
27-4 abortus
19-4nbsp;abortus
op tijd
op tijd
26-3 abortus
op tijd
steriel
verkocht
steriel
1930
1930
1930
1930
33
34
35
36
gust verkocht
Juli '33 abortus
op tijd
op tijd
op tijd
13-3nbsp;abortus
op tijd
op tijd
1-2 abortus
op tijd
op tijd (ret. sec.)
op tijd (sec. neg.)
steriel?(abortus?)
14-12nbsp;abortus
op tijd (sec. neg.)
op tijd (sec. neg.
12-11 abortus
op tijd (sec. pos.
Br. B.)
19-1 abortus
steriel
steriel, verkocht
op tijd
op tijd
verkocht
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
verkocht
op tijd
13-11 abortus
3-4 abortus
verkocht
2-4 abortus
13-4 abortus
op tijd
op tijd
steriel
op tijd
op tijd
op tijd
3-2 dood kalf
(ret. sec.)
1924
1925
1925
1926
1926
1926
1926
1926
1926
1926
1926
1926
1927
1927
1927
1927
1927
1927
1928
1928
1928
1928
1929
1929
1929
1929
1929
1929
1929
1929
1930
1930
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
verkocht
Sept. abortus, ver-
kocht
verkocht
Sept. gust verkocht
Sept. verkocht
op tijd
steriel
Sept. gust verkocht
op tijd
op tijd
Sept. gust verkocht
op tijd
op tijd
gust verkocht
op tijd (ret. sec.)
verkocht
verkocht
op tijd
op tijd
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
gust verkocht
steriel
op tijd
verkocht
Sept. abortus
op tijd
steriel
(April)
gust verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
steriel
op tijd
4- „
verkocht
28-1 abortus
op tijd
op tijd
kalftijd zomer '35
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
14 dagen te vroeg
steriel
op tijd
4-
-1-
-I-
op tijd
15-5 abortus
steriel, verkocht
steriel, verkocht
op tijd
op tijd
geregeld tochtig
ondanks drach-
tigheid
op tijd
op tijd
5-10 abortus
op tijd
op tijd
op tijd (dood kalf
1930
1930
1930
1930
Oct.)
1930
1930
1930
1931
1931
1931
1931
1931
1931
1931
193!
1931
1931
(Mei)
1931
1932
1932
1932
1932
1932
1932
1932
1932
1932
1932
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1933
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
1934
op tijd
op tijd
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
op tijd
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
steriel
op tijd
steriel; verkocht
verkocht
op tijd
Oct. '34 iets vroeg
koe gestorven
op tijd
op tijd
verkocht
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
verkocht
gust gehouden
steriel
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
(Jan
-t-
-I-
„
..
-H »
4-
op tijd
abortus
op tijd, kalf dood
(sec. neg.)
op tijd
9-1 abortus
op tijd
op tijd
op tijd
op tijd
16-7-'34 abortus
X (Jan-)
X
»
op tijd
15-2 abortus
200 |
400 |
— |
50 |
200 |
400 |
100 |
100 |
100 | |
_ |
20- |
_ |
50quot; |
— |
100- |
50 |
200 |
— |
50quot; |
200 |
400 |
200- |
100 |
— |
50- |
_ |
400 |
50quot;
50^
20-
400
50
100
100
20
20
400
20
50
20-
20
20quot;quot;
200
200
200quot;
|(RA-I- LA)| (RA)
4-
|(RA-1- LA)
200
200
20
|(RV4- LV)
20
50
100
100
800
50
100
100
50
100
20quot;quot;
200
200
20
100
200quot;
50
500
20
20quot;
100
20quot;
4-
(4x)
4-
(LA)
50
100quot;
100^
50
50
100
100
20
200quot;
200
100
20
200-
20
100quot;
I Febr. '34
(RA)
1(RA LA)
|(RA LA)I
20
50
20
50
50
20
100
20-
20
20
20
20
100quot;
20
20quot;
50quot;
100
20
20
20
200
50-
200
20
20
50
200
20
50
200quot;
50
50quot;
50
50
X (Oct.)
Xnbsp;gt;I
X ..
X »
(strain 19)
20
20
20quot;
20^
20quot;
20
20
100
100
100quot;
50quot;
500
50
20
200
100
20
50
100
500
100
20quot;
500
100
50
50
200
-I-
(RA LA)
(4 X)
4-
(RA)
(LV LA)I
Onvruchtbaarheid ilt;omt onafhankelijk van Brucella Bang in-
fectie voor als een infectieuse ziekte, waarvan tot heden het agens
niet is aangetoond, doch dat vermoedelijk als een virus moet wor-
den beschouwd.
Het is tot dusverre niet met zekerheid uitgemaakt, dat de afwij-
kingen, welke worden geconstateerd aan uteri van aan dezen vorm
van steriliteit lijdende vaarzen, niet behooren tot de wijzigingen,
welke de uterus gedurende de oestrische cyclus ondergaat.
De B. C. G. enting kan alleen in uitzonderingsgevallen dienen
tot steun van de tuberculose-bestrijding ; zal met name goede dien-
sten kunnen doen bij verplaatsing van vee uit vrije bedrijven naar
geïnfecteerde.
Voor bereiding van tuberculine verdient de synthetische voe-
dingsbodem van Dorset de voorkeur boven de bouillon van Koch.
In sterk geïnfecteerde bedrijven is voor de bestrijding van para-
tuberculose opruiming van den geheelen veestapel aan te raden. De
tot dusverre gebruikte diagnostische hulpmiddelen geven n.1. niet
alle geïnfecteerde dieren aan.
Voor het aantoonen van para-tuberculose bacillen in faeces is
wegzetten met antiformine gedurende 18 uren bij ± 25 gr. C. te
verkiezen boven de behandeling met ligroin.
Onze tot dusverre toegepaste methoden van spermaonderzoek
bij den stier voldoen niet aan redelijke eischen, met name niet met
betrekking tot het opsporen van infectie.
Bij het fokken op productie is volwaardige voeding noodzake-
lijk. Een poging tot voedselregistratie, zooals die is ondernomen
door het veevoederbureau van de Friesche Maatschappij van Land-
bouw, verdient dus steun in breeden kring.
Voor de bestrijding van infecdeuse darmaandoeningen bij het
vee dient meer aandacht aan den aard van het voedsel te worden
geschonken.
Voor niet onder voorzorgen gewonnen melk is pasteurisatie-
dwang in het belang van de volksgezondheid noodzakelijk.
De melkhygiene staat en valt met de watervoorziening op de
boerderij. Voor de controle op de reiniging van flesschen preferee-
ren wij de methode van het Zuivelstation te Kiel.
De bezwaren van kuilvoedering met betrekking tot mogelijke
verstoring van het evenwicht in de zuren-basenverhouding, even-
tueele vischaroma aan de melk en te hoog sporenhoudende-bacte-
riëngehalte daarvan, kunnen op de boerderij worden gecorrigeerd.
Moderne bestrijdingsmethoden van veeziekten maken Gezond-
heidsdiensten voor vee noodzakelijk. De gelden, besteed aan subsi-
dieering van tuberculinaties, kunnen beter voor dit doel worden
aangewend.
Er bestaat behoefte aan een centrale vereeniging ter bestudee-
ring van de ziekten, welke den veeopfok bedreigen.
Een weinig kostbaar ontijzeringstoestel is onmisbaar op die
boerderijen, die voor aansluiting aan de waterleiding ongunstig
zijn gelegen en als prise d'eau een diepboring hebben.
mmmmimi
V' ■
ih,:
'K' ■ gt; X-
-ocr page 176-'si'' '•'.
-ocr page 177-