-ocr page 1-

ONDERZOEK NAAR DE INVLOED VAN
STIJGENDE DOSES ALKOHOL OP DE
VERRICHTINGEN VAN TWEE PROEF-
PERSONEN VAN VERSCHILLEND
KARAKTER IN VERBAND MET HUN
GESCHIKTHEID TOT CHAUFFEREN

f:
?

R. E. WIERENGA

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

%

-ocr page 2-

m

-ocr page 3-

¥

-T

-y

w

-ocr page 4-

'it

»»à!

-ocr page 5-

onderzoek naar de invloed van
stijgende doses alkohol op de
verrichtingen van twee proef-
personen van verschillend

karakter in verband met hun
geschiktheid tot chaufferen

s

academisch proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor
in de geneeskunde aan de rijksuniversiteit
te utrecht op gezag van den rector-
magnificus
Dr. H. bolkestein, hoogleraar
in de faculteit der letteren en wijs-
begeerte, volgens besluit van de senaat
der universiteit tegen de bedenkingen
van de faculteit der geneeskunde te
verdedigen op dinsdag 26 februari 1935,
des namiddags te 4 uur

door

roelf evert wierenga,

ARTS

geboren te oosterwierum

n.v. DRUKKERIJ v/h L. E. BOSCH amp; ZOON, UTRECHT — 1935

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSlTEiT
UTRECHT.

-ocr page 6-

• ■ • »,nbsp;a lt; S '

^itéS-'T'

^ t

-ocr page 7-

Aan mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw en Jo.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Bij het voltooien van dit proefschrift is het mij een behoefte, na
zovele jaren, nog eens dankbaar te herinneren aan mijn Leermeesters,
Hoogleraren, Lectoren en Privaatdocenten der Geneeskundige en
Natuurphilosophische Faculteiten der Amsterdamse Universiteit.
In het bijzonder gedenk ik wijlen prof.
P. K. Pel en prof. H. Treub,
die zoveel hebben bijgedragen tot mijn vorming tot arts.

U, Hooggeleerde Bijlsma, Hooggeachte Promotor, mijn wel-
gemeende dank voor de vriendelijke wijze, waarop Gij mi] hebt
ontvangen in Uw Laboratorium, voor de vele uren, die ik daarin heb
mogen arbeiden, voor Uw steun, toen in de aanvang de nodige
routine mij ontbrak en mijn werk dreigde te mislukken.

Maar ook U, Geleerde van Lennep, dank ik voor de geestdrift,
waarmee Gij mijn werk hebt aangevat, voor Uw persoonlijke hulp
bij het beoordelen der karakters van mijn proefpersonen en hun
verrichtingen. Ik ben U en de Nederlandsche Stichting voor Psycho-
techniek veel dank verschuldigd.

Zeergeleerde Le Heux, de bereidvaardigheid waarmee Gij mij
hebt ingeleid in de beginselen van het microchemisch onderzoek en
Uw voortdurende vriendelijke belangstelling zal ik niet licht vergeten.

U, Mej. Geesink, dank ik voor Uw goede zorgen bij het persklaar
maken van dit proefschrift.

Waarde Imhof, Uw technische hulp heb ik zeer op prijs gesteld.
Ook
Heesbeen, Klompenhouwer en van Maarschalker-
Weerd
dank ik voor hun zo vaak getoonde bereidvaardigheid.

Tenslotte mijn hartelijke dank aan de beide proefpersonen, die,
*net terzijdestelling van eigen principes, mij in staat hebben gesteld,
dit onderzoek uit te voeren.

-ocr page 10-

f 4 }

itquot;*?«quot; ^

'M'

'V.r

-ocr page 11-

INHOUD

Pag.

Inleiding..........................................1

Alkohol en Snelverkeer ..........................3

Het Onderzoek van het Alkoholgehalte van bloednbsp;11

Eigen Onderzoek..................................35

Conclusies..................82

-ocr page 12-

im

-ocr page 13-

INLEIDING.

In het voorjaar van 1932 vroeg de Vereniging voor Alkohol-
bestrijding bij het Snelverkeer aan de Artsen Geheelonthouders-
vereniging in ons land advies over de vraag, of het onderzoek
van bloed van personen, die bij een auto-ongeval betrokken
waren, op alkohol — zooals het volgens een geheel nieuwe
methode door Prof.
Widmark in Lund geschiedde — ook waarde
kon hebben voor ons land. Naar aanleiding van de besprekingen
daarover gehouden, vatte ik het plan op deze zaak nader te be-
zien en wendde mij tot Prof.
Bijlsma. Wij spraken af dat het
waarschijnlijk de moeite zou lonen een onderzoek in te stellen
naar de geschiktheid tot chaufferen van personen, die alkohol
naaüen gebruikt. Waar de hoeveelheid alkohol, die in het bloed
moet voorkomen, alvorens bemoeilijking van het chaufferen
optreedt, door Prof.
Widmark als vrij hoog wordt aangegeven,
leek het mij gewenst na te gaan bij welke alkoholconcentratie
in het bloed uit te verrichten psycho-technische proeven mocht
worden besloten, dat de proefpersoon ongeschikt was tot het
besturen van een motorrijtuig. Ik vroeg hulp aan Jhr. Drs.
van
Lennep
, den directeur van de Nederlandsche Stichting voor
Psychotechniek, die mij dadelijk alle medewerking toezegde.

Hierop volgde een tijd van aanleren van de methode van
Widmark, die geheel werd gevolgd; het duurde zeer geruime
tijd voor ik mij zo vertrouwd met de methode had gemaakt, dat
ik inderdaad op betrouwbare uitkomsten mocht rekenen. Voor
iemand die nooit met een dergelijke wijze van micro-chemisch
onderzoek had gewerkt was het inderdaad een tijdperk van lang-
durige proefneming. Eindelijk gelukte het mij, na oefening met
bloed van konijnen aan wie een hoeveelheid alkohol was inge-
geven, dubbel-bepahngen te verkrijgen, die zo weinig van elkaar
verschilden, dat met gerustheid verder kon worden gewerkt.

-ocr page 14-

De opzet was, dat met een reeks van 10 proefpersonen zou
worden gewerkt, aan wie stijgende hoeveelheden alkohol zouden
worden gegeven. Al heel spoedig bleek evenwel, dat de onder-
scheiden proefpersonen zeer verschillend op de alkoholdoses
reageerden, zoodat een conclusie uit hun gedragingen niet zou
zijn op te maken. In overleg met den Heer
Van Lennep werd
toen besloten het onderzoek voort te zetten met slechts twee
proefpersonen, beide al sinds jaren
geheel-onthouder en van zeer
verschillend karakter. Na enige moeite vond ik in de proef-
personen A en B de gewenste karakters en kon het onderzoek
met hen beginnen. Het is met langzaam stijgende hoeveelheden
voortgezet tot op een gegeven ogenblik de prestaties van één
hunner op het
Psycho-technisch Laboratorium zó slecht werden,
dat de invloed van de alkohol onmiskenbaar was, terwijl beide
proefpersonen ernstige bezwaren hadden tegen het nemen van
nog hogere doses alkohol.

Het resultaat van dit onderzoek wordt in dit proefschrift
verwerkt.

-ocr page 15-

ALKOHOL EN SNELVERKEER.

In de tijd waarin wij leven, waarin in ons land bijna 200.000
motorrijtuigen en motorfietsen langs de wegen rijden, waarin in
één enkel jaar (1932) 41.195 verkeersongevallen zijn bekend ge-
worden, waarbij 11.367 personen min of meer ernstig gewond
werden, terwijl 717 personen in aansluiting aan een verkeers-
ongeval het leven moesten laten, verdient dit enorme cijfer van
ongevallen, dat we in de laatste jaren zo sterk hebben zien toe-
nemen, onze volle aandacht.

bedroegen deze cijfers achtereenvolgens 41.816,

l.^.bUl, 427.

Bij deze ongevaUen waren betrokken in procenten van het
totale aantal:

Vrachtauto's.......... 22.45%

Personenauto's......... 38.72 %

Motorrijwielen..........5.99 %

Rijwielen............ 32.84 %

Trouwens ons land staat daarin niet alleen. Kriebs 1) geeft
bv. de volgende cijfers:

Hamburg, 1927. 8044 straatongevallen, waarbij in 23 geval-
len dronkenschap werd aangetoond.

Berhjn, 1928. 27.601. 479 gevallen van dronkenschap.

1929.nbsp;27.159. 422 gevallen van dronkenschap.

1930.nbsp;(10 maanden) 418 gevallen van dronken-

schap.

1931.nbsp;3e kwartaal 6789. 141 gev. v. dronken-

schap.

Hij wijst er uitdrukkelijk op, hoe in de aangegeven gevallen
dronkenschap zonder twijfel
de oorzaak was geweest, maar
oppert de veronderstelling dat veel vaker alkoholgebruik één
der oorzaken van het ongeval zal zijn geweest.

-ocr page 16-

Geen wonder, dat bij zeer veel ongevallen een onderzoek
moet worden ingesteld naar de vraag aan wie de noodlottige
gebeurtenis te wijten was. Vandaar het verschijnen van ver-
schillende artikels over deze schuldvraag. W.
Moede 2) betoogt,
dat in de meeste gevallen een ongeluk ontstaat uit de wissel-
werking van de meest verschillende omstandigheden, waarbij
de volkomen analyse van het ongeval meestal niet mogelijk is
door de snelheid waarmede alles zich afspeelt. Hij wijst erop hoe
plotseling in gevaar de gehele samengestelde toestand zeer snel
bekeken moet worden, hoe alles op waarde moet worden geschat,
daaruit zeer snel een oplossing moet worden gevormd en deze
weer zeer snel tot uitvoering moet worden gebracht. Vaak wordt
dan nog de oplossing bemoeilijkt door oververmoeidheid van
den chauffeur, plotselinge verblinding enz.
Moede meent, dat
in deze aan de alkohol niet een al te grote invloed mag worden
toegekend; hij wijst erop dat hier zeer grote individuele verschil-
len optreden. Bij dezelfde hoeveelheid alkohol zal de ene chauf-
feur al volkomen ongeschikt tot rijden zijn, terwijl een andere
nog heel goed tot chaufferen in staat is. Hij dringt aan op be-
hoorlijk psycho-technisch onderzoek, vóórdat iemand een rij-
bewijs kan verkrijgen, terwijl dit onderzoek na een ongeval
dient te worden herhaald.

In hetzelfde blad bespreekt Dr. Friedrich Leppmann 3) ook
dit onderwerp, speciaal de vraag hoe het oordeel van de arts
moet zijn over de schuldvraag bij verkeersongevallen. Hij onder-
scheidt
3 typen van rijders:

a.nbsp;de onvoorzichtige rijder.

b.nbsp;de opmerkzame rijder.

c.nbsp;de ongeschikte rijder.

Onder de groep a horen zij, die onder invloed van alkohol
staan. Volgens de wet van 1 JuH 1927 mag in Denemarken een
auto niet worden bestuurd door iemand, die dronken is, of zó
onder invloed van alkohol, dat hij niet voldoende meester is
van zijn handelingen. Maar dan moet ook met voldoende zeker-
heid het „onder invloed zijnquot; kunnen worden vastgesteld. Dit

-ocr page 17-

moet door een medicus geschieden en mag niet aan de poHtie
worden overgelaten, immers allerlei andere stoornissen kunnen
een alkoholvergiftiging nabootsen, terwijl bekend is dat een
zelfde persoon soms zeer verschillend op gelijke hoeveelheden
alkohol kan reageren (b.v. het plotsehng optreden van een
pathologische roes). Deze eis van behoorlijk medisch onderzoek
kwam zeer positief tot uiting op het Congres 19 Nov. 1932 door
de Vereniging voor Alkoholbestrijding bij het Snelverkeer te
Utrecht gehouden 4), waar één der beide inleiders Mr. Dr.
J.
WijNVELDT, advocaat-generaal bij de Hooge Raad te 's-Gra-
venhage erop wees, hoe in ons land een chauffeur, die een onge-
luk heeft veroorzaakt terwijl hij onder zodanige invloed van
alkoholhoudende drank verkeert, dat hij niet in staat moet wor-
den geacht het motorrijtuig naar behoren te besturen, zich aan
een strafvervolging blootstelt. Krachtens de nieuwe Motor- en
Kijwielwet wordt tegenwoordig dit „onder invloed rijdenquot; niet
meer als een overtreding beschouwd, maar tot de misdrijven
gerekend met als gevolg veel zwaardere straffen. Bovendien
behoeft niet eerst een ongeval te zijn veroorzaakt, dronken-
schap op zichzelf is al een voldoende reden voor de pohtie om
in te grijpen. Alleen het bewijs daarvoor is vaak zo moeilijk te
leveren; de oude aanwijzingen: de waggelende gang, het spreken
van wartaal en het rieken naar drank zijn geheel onvoldoende.
De methode van
Widmark, die in een volgend hoofdstuk be-
schreven zal worden, geeft nu voldoende zekerheid — zo be-
toogde Mr.
WijNVELDT — maar, om deze bloedproef voor
justitiële doeleinden mogelijk te maken, is een afzonderlijke
wettelijke regehng nodig. Een verdachte behoeft volgens een
beginsel van onze wetgeving niet mede te werken om het bewijs-
materiaal tegen zich zelf bijeen te brengen. De
opsporingsambte-
naar moet dus het recht verkrijgen den verdachte, ook tegen
diens wil, enige druppels bloed af te nemen, teneinde dit door
een medicus-chemicus op alkohol te laten onderzoeken. Bij de
op de inleiding van Mr.
Wijnveldt gevolgde discussie werd door
verschiUende sprekers er nogmaals op aangedrongen, de beoor-

-ocr page 18-

deling van het „onder invloed zijnquot; uitsluitend te doen geschie-
den door een medicus-chemicus na bloedonderzoek.

Is nu het „onder invloed rijdenquot; zo gevaarlijk voor den chauf-
feur? Dr.
R. A. Biegel, 5) Chef van het Psychotechnisch Labora-
torium der P.T.T. herinnert aan de door
Mayerhofer genomen
proeven in 't Instituut voor Industriële Psychotechniek en
Arbeidstechniek aan de Technische Hogeschool te Berlijn.
Hierbij werd aan
20 proefpersonen, bijna alle mannen van 25—40
jaar, nadat hun de gewone proeven voor de chauffeurskeuring
waren afgenomen, en zij zich de gehele dag van alkohol hadden
onthouden, een hoeveelheid alkohol toegediend in overeenstem-
ming met wat zij gewoon waren te gebruiken. Na
10 minuten
wachten werden de proeven herhaald, waarbij bleek dat de
reactietijden gemiddeld
25 % waren verlengd bij de enkelvou-
dige reacties; bij enkele proefpersonen was de verlenging niet zo
groot, deze bleken in hun dagelijks leven ,,geregeldequot; gebruiker
te zijn. Dr.
Biegel vat de resultaten van deze proeven als volgt
samen:

Onder de invloed van alkohol:

1.nbsp;wordt de reactietijd verlengd;

2.nbsp;wordt het aantal fouten bij keuze-reactie vermeerderd;

3.nbsp;is er geen juiste beoordeling meer van eigen snelheden en die
van andere personen;

4.nbsp;is de krachtsinspanning groter;

5.nbsp;is de opmerkzaamheid geringer;

6.nbsp;vallen remmingen weg en worden situaties optimistisch
beoordeeld;

7.nbsp;treedt tremor van de handen op;

8.nbsp;is er geen volledige beheersing meer van de bewegingen.

Al met al kan men volgens haar dus gerust zeggen dat de

invloed van de alkohol zodanig is, dat de man achter het stuur
in hoge mate aan betrouwbaarheid inboet.

In een tweede artikel doet Dr. Biegel 6) mededeling van een
tweede serie proeven van Dr.
Mayerhofer, 7). Hierbij werd speci-
aal gelet op de werking van de alkohol op verschillende personen.

-ocr page 19-

Zo gaf Mayerhofer de 6 proefpersonen (3 geregelde drinkers,
3 ongeveer geheelonthouders) een hoeveelheid van 40 cm®
alkohol in verschillende vorm. Bij drinkers werden de reactie-
tijden door wijn 10 % verkort; bij geheel-onthouders 15 % ver-
lengd. Na gebruik van bier bleven de reactietijden van de
drinkers gelijk aan die in nuchtere staat; bij de geheel-onthou-
ders werden ze met
20 % verlengd. Ook werd getracht een in-
zicht te krijgen omtrent de grens, waarbij een bepaalde persoon
afwijkend begint te reageren, door het achter elkaar met be-
paalde tussenpozen geven van kleine doses alkohol. Tussen het
stadium van normale en dat van constant sterk veriengde
reacties lag een stadium van schommelingen, waarbij nu
eens langzamer, dan weer sneller werd gereageerd; in die
rijd zal de onbetrouwbaarheid van den chauffeur beginnen.
Dit ogenblik was vrij scherp aan te geven; bij de gewoonte-
dnnkers bleek het later te komen dan bij de geheel-
onthouders.

Om een behoorlijke waardering te kunnen vormen over de
invloed van het gebruik van alkohol op een chauffeur moet men
een helder beeld hebben van wat van dezen wordt gevergd.
poppelreuter 8) meent dat chaufferen is doorlopend oplossen
van zich voordoende conflicten en wel:

a.nbsp;objectief, tiissen veiligheid, oeconomie en snelheid.

b.nbsp;subjectief, tussen oplettendheid en onoplettendheid.

Ieders individuele wijze van chaufferen is volgens hem het

persoonlijk oplossen van deze conflicten op grond van zijn
bijzonder arbeidstype.
Poppelreuter laat zijn proefpersonen
met een kleine auto en zeer geringe snelheid langs een sterk
shngerend pad rijden, de snelheid mag niet groter zijn dan
5—7 K.M., er mag alleen worden gestuurd zonder snelheids-
regeling. Hij onderscheidt dan verschillende t5^en:

1.nbsp;'t automatische type — het sturen gaat als vanzelf.

2.nbsp;'t bewuste type — kijkt naar weg en stuur, is onzeker, maakt
slingeringen, leert het wel gauw, maar vergeet spoedig de
al te grote nauwkeurigheid.

-ocr page 20-

3.nbsp;'t preciese, voorzichtige type — zorgt met alle macht er-
voor midden op de weg te büjven.

4.nbsp;'t onvoorzichtige type — 't is hem al genoeg, als hij ongeveer
aan de opdracht voldoet, rijdt nogal eens over de rand der
paden.

Bij een volgende proef mag de proefpersoon zelf zijn vaart
bepalen; daarbij komen eigenlijk maar twee goede typen van
chauffeurs naar voren:

а.nbsp;de gedisciplineerde rijder-, rijdt steeds langzaam, hierbij
worden de conflicten opgelost doordat door de geringe
vaart ongelukken bijna steeds zijn te voorkomen.

h. de gedifferentieerde rijder; die de snelheid doorlopend regelt
naar de omstandigheden; dit is het type van de goede sport-
rijder.

Daarnaast onderscheidt Poppelreuter nog het type van de
„legato-rijderquot;, die mooi afgerond, soepel rijdt, in tegenstelling
met de
„staccato-rijderquot; die abrupt rijdt, dan eens zeer snel,
dan plotseling zeer langzaam. Hij onderzocht aan zichzelf de
invloed van alkoholgebruik op het rijden; hij reed dan steeds
extra-voorzichtig, een mooi voorbeeld van gedisciphneerd rijden
uit angst voor ongevallen.

W. Kleffel 9) behandelt uitvoerig de juridische zijde van
het vraagstuk der verkeersongevallen. Hij merkt op, dat bij een
ongeval het volgende op kan treden:

1.nbsp;iets op de weg wordt waargenomen (fiets, knal, signaal);

2.nbsp;het lichamelijk geziene of gehoorde wordt geestelijk be-
grepen;

3.nbsp;het wordt verwerkt;

4.nbsp;het besluit wordt genomen, hoe hierop te reageren;

5.nbsp;het besluit wordt omgezet in een handeling;

б.nbsp;het besluit heeft zijn uitwerking.

De verrichtingen van 1—4 kunnen we beschouwen als gees-
telijke, die van 5—6 als technische reactie. Zij vloeien in elkaar,
men kan deze fazen gezamenlijk de
schrikseconde noemen. Hoe
lang nodig is voor al deze handelingen is afhankelijk van de

-ocr page 21-

geestelijke en lichamelijke gesteldheid van den chauffeur; in
alle geval is het fout de schriktijd gelijk aan één seconde te stellen.
Deze tijd kan belangrijk worden verlengd door vermoeidheid,
temperatuurwisseling en alkoholgebruik.

Kleffel betoogt verder, dat bij de allerbeste opmerkzaam-
heid van den chauffeur ongelukken kunnen voorkomen door
gebeurtenissen die niet te voorzien waren, bv. het zich voor een
auto werpen bij een poging tot zelfmoord of het plotsehng over-
steken van de weg door een fietser, zonder dat deze de arm als
waarschuwing uitsteekt; dan mag volgens hem niet worden
gesproken van schuld van den chauffeur. Iets anders is het, als
hij onder invloed van oververmoeidheid of alkoholgebruik even
wegdoezelt; hierin schuilt misschien nog wel een veel groter
gevaar door de alkohol dan in de verlenging van de reactietijden.

Bij alle plotselinge gebeurtenissen, waarvoor de chauffeur
kan komen te staan, is de tegenwoordigheid van geest onder alle
omstandigheden van het grootste belang.
Georg Feist 10) be-
handelt dit belangrijke vraagstuk. Tegenwoordigheid van geest
komt uit door snel, zuiver handelen in ogenblikken van ge-
vaar; er moet overleg bij komen en doelmatigheid moet uitkomen
in de handehngen. Deze geestelijke eigenschap kan worden aan-
geleerd; wordt ongunstig beïnvloed door ziekte, toestanden van
depressie en alkoholgebruik.

Het vraagstuk van de beoordeling van de schuld van een
chauffeur aan een ongeval wordt nog moeilijker, doordat er vele
personen zijn, die nu eenmaal voorbeschikt schijnen voor onge-
vallen. Een feit is, dat een bepaalde chauffeur, ook al zijn zijn
hoedanigheden goed, vaker ongelukken moet meemaken dan een
collega, die misschien slechter, zeker niet beter rijdt. Dr. Hilde-
brandt
11) meent deze ongelukspersonen door bepaalde proe-
ven te kunnen uitschiften. Zo laat hij uit een met erwten gevuld
bekerglas telkens 3 erwten in een reageerbuisje schudden; de
erwten die er naast vallen of die te veel in het reageerbuisje
terecht komen, worden als „ongevallenquot; beschouwd. Bij kinderen
bleek er verband te bestaan tussen echte en „nagemaaktequot; onge-

-ocr page 22-

vallen. Bij zes jeugdige personen vond Hildebrandt 3 „Un-
fällerquot; en
3 „Nicht-Unfällerquot;; de „UnfäUerquot; hadden bij genees-
kundig onderzoek geen afwijkingen, bij psychotechnisch onder-
zoek bleek hun reactietijd korter dan die van de „Nicht-Un-
fällerquot;, maar bij andere proeven (ergograaf van Mosso, het
arceren van vakken van een dambord) gaven ze minder goede
resultaten.

Ook Eliasberg 12) komt tot de conclusie, dat er bepaalde
„Unfällerquot; zijn, chauffeurs, die vaak ongevallen hebben. Hij
denkt bv. aan menschen met hoge bloedsdruk, die af en toe zeer
korte aanvallen van duizeligheid hebben met volkomen amnesie.
Hij toont aan, dat de meeste auto-ongevallen in München door
tractors worden veroorzaakt, hoewel deze toch heel langzaam
rijden, en meent dat dit verklaard zou kunnen worden, doordat
vaak voor deze tractors minder geschikte personen als chauffeur
worden aangewezen.

Uit het boven medegedeelde blijkt wel, hoe meerdere auteurs
aannemen, dat alkoholgebruik de vaardigheid van den chauf-
feur vermindert, maar dat steeds de beoordeling van het aan-
wezig zijn van schuld van den chauffeur aan een ongeval buiten-
gewoon moeilijk zal zijn. Steeds moet bij de beshssing van den
rechter de norm van den chauffeur gelden en niet de ideale
chauffeur. Trouwens de ideale chauffeur, die geen enkel risico
aanvaardt, zou eenvoudig onmogelijk op de weg zijn. Maar waar
zovele gevaren op de weg dreigen is het al van belang één factor,
die vermeden kan worden, en die deze gevaren kan vergroten,
nl. de alkohol, geheel uit te schakelen.

-ocr page 23-

HET ONDERZOEK VAN HET ALKOHOLGEHALTE VAN

BLOED.

In 1900 publiceerde Nicloux zijn Thèse de Paris 13) waarbij
hij een methode aangaf voor kwantitatief onderzoek van sporen
alkohol m bloed en weefsels. Onder luchtledig wordt het te onder-
zoeken materiaal gedistilleerd; het distillaat wordt in een buret
opgevangen en gemeten. Van deze vloeistof wordt 5 cm» in
een proefbmsje genomen waarbij 0.1 of 0.2 cm» bichromaat-
zwavelzuur wordt gevoegd
(19 gram bichro-
maa op Liter), tot de kleur groenachtig blauw wordt; daarna
ruppelsgewijs bichromaatoplossing toe laten vloeien tot de
Tb^'hnbsp;wordt. Als n nu is het aantal toegevoegde drup-

Pe s bichromaat, nodig om de groengele tint te krijgen, dan is de

hoeveelheid absolute alkohol in het onderzochte vocht

lUUU

'nbsp;V X n

aus in de hele te onderzoeken vloeistof V.nbsp;. Bij concen-

lUÜÜ

traties beneden 1 is het beter de sterkte van de bichromaat-
oplossing de helft kleiner te maken, dus
9,5 gr. per Liter; de

f 1nbsp;, , V X n

lormule wordt dan ^^ .

Reeds oudere auteurs hadden in normale weefsels alkohol
aangetoond, hun bevindingen waren van 0.02°/^^ tot 0.2°/^^.
Nicloux vond veel lagere waarden nl. 0.006 °°

Bij toediening van alkohol aan proefdieren vond Nicloux
steeds een plateau in de lijn, die het alkohol-gehalte van het
bloed aangaf en géén top. In bloed en lymphe vond hij hetzelfde
alkoholgehalte; ook was de concentratie in urine en bloed aan
elkaar gelijk. In tegenstelling met
Klingemann die in 1891
pubhceerde dat slechts bij zeer hoge doses alkohol in de melk
overging voud
Nicloux dat altijd, ook bij kleine hoeveelheden.

-ocr page 24-

alkohol in de moedermelk was aan te tonen, terwijl het foetale
bloed dezelfde concentratie aanwees als het moederlijke, waarom
hij spreekt van de mogelijkheid van een congenitaal alkoholisme.

In 1913 werden de proeven van Nicloux herhaald en verder
uitgewerkt door
Waldamar Schweisheimer 14). Hij volgde
geheel dezelfde methode en vond ook zonder voorafgegaan
alkoholgebruik sporen daarvan in het bloed, en wel
0.02955—
0.03686
hij meent, dat deze alkohol afkomstig zou zijn van
oxydatie van koolhydraten met alkoholische gisting in de darm;
het gaf nl. verschil of het onderzoek vóór of na voedselopname
geschiedde. Aan de proefpersonen werd alkohol gegeven in de
vorm van wijn met di
10.5 % alkohol; voor elk onderzoek werd
ongeveer
10 maal bloed door venaepunctie verkregen. De alko-
holconcentratie in het bloed bleef niet steeds enige tijd op het-
zelfde niveau (plateau van
Gréhant), dit was wel altijd duidelijk
bij geheelonthouders. Bij drinkers kreeg
Schweisheimer een
snelle stijging met minder hoge top gevolgd door een snelle daling.
Bij geheelonthouders duurde het ongeveer
15 uur vóór alle
alkohol uit het bloed verdwenen was, bij drinkers was die tijd de
helft kleiner. De psychische gevolgen van het drinken waren in
grove trekken evenredig aan de concentratie van de alkohol in
het bloed en tenslotte betoogt
Schweisheimer dat men door
bloedonderzoek met zekerheid uit kan maken of iemand al dan
niet dronken of onder invloed is. De hoogste waarde door hem
in het bloed van een dronken mensch gevonden was 2,26

Mellanby 15) heeft uitgebreide proeven bij dieren genomen.
Met de oesophagussonde werden 30—50 cm® alkohol in de maag
gebracht; voor onderzoek werd telkens 5—7 cm® bloed door een
prik in een oor verkregen. De gevonden hoeveelheid in het bloed
was evenredig aan de gegeven doses alkohol, alleen bij zeer kleine
hoeveelheden ging dit niet op.
Mellanby vond zeer langzame
oxydatie; bij herhaalde giften steeg de concentratie door accumu-
latie. Gaf hij de alkohol sterker verdund, dan bereikte de concen-
tratie een lagere waarde, ook verschillende dranken met dezelfde
hoeveelheid alkohol gaven verschillende waarden, bv. bij stout

-ocr page 25-

lager dan bij whisky. Bij voedselgebruik bleef de curve van de
alkoholconcentratie beduidend lager; speciaal melk was van
grote invloed,
waarschijnlijk door het vet.

Bij de proeven van Mellanby kregen de honden zo weinig
mogelijk beweging; werden ze tot lopen aangezet, dan vond hij,
als kleine hoeveelheden alkohol waren gegeven, snellere oxydatie.
Dit zou volgens hem komen omdat een deel van de alkohol het
lichaam onveranderd verlaat met de ademhahngslucht. Bij spier-
arbeid krijgen de honden snellere en diepere ademhaling waar-
door een grotere hoeveelheid alkohol met de exspiratielucht naar
buiten zou gaan.

Al deze onderzoekers werkten met de oude methode van
Nicloux, met het grote nadeel, dat telkens vrij grote hoeveel-
heden bloed voor het onderzoek nodig waren; de proefpersonen
van ScHWEiSHEiMER moesten zich voor elke serie proeven ±
10
venaepuncties getroosten! Verandering kwam hierin door de
Micromethode van Widmark. 16).

Hierbij is ongeveer 100 mgr. bloed voldoende, welke hoeveel-
heid natuurlijk gemakkelijk uit een prikje in bv. een vingertop
verkregen wordt. Bij het onderzoek wordt evenals bij de me-
thode van
Nicloux bichromaat-zwavelzuur gebruikt, daar alko-
hol nog sneller dan water door het zwavelzuur wordt opgenomen.
Boven de gewone distillatie volgens
Nicloux heeft de methode
van
Widmark de volgende voordelen: het gehele proces speelt
zich af in gesloten vaten, er kan dus geen verdamping optreden;
het bloed gaat niet schuimen en de distillatie geschiedt bij vrij
lage temperatuur, 50—60°, waarbij geen ontleding van het
bloed kan optreden; daarbij is ze volledig, het bloed wordt geheel
tot droog ingedampt. Bovendien kan men vele distillaties tege-
hjk uitvoeren en de hoeveelheden gebruikte chemicahën zijn
maar klein, zodat een bron van fouten hierdoor is vermeden.

Voor de micromethode volgens Widmark zijn nodig de vol-
gende apparaten:

1. Distillatiekolfje. Hiervoor dienen Erlemeyers kolfjes van
Jena-glas met een inhoud van 50 cm®, met ingeslepen glazen

-ocr page 26-

stoppen, die naar boven een haak dragen om de stoppen te
kunnen ophangen en naar beneden uitlopen in een glazen bakje
met een inhoud van ± 200
mM®; dit schaaltje blijft op
een afstand van ongeveer
1—1.5 cM van de bodem.
De kolfjes en stoppen zijn
genummerd. Bij de distil-
latie worden ze bedekt met
gummikapjes om het los-
springen te voorkomen;
hiervoor kunnen zeer goed

4. Torsieweegschaal.

5.nbsp;Gummislang (ventielslang) voor afsluiting van de capillair-
buisjes.

6.nbsp;Buret van 10 cm® inhoud, met een verdeling zó dat ieder
deelstreepje 0.05 cm® is.

7.nbsp;Glazen spuit of pipet voor het afmeten van het bichromaat-
zwavelzuurmengsel.

8.nbsp;Pipetje voor het afmeten van 0.5 cm® JK. oplossing.

9.nbsp;Maatje van 25 cm®.

10.nbsp;Trechtertje.

11.nbsp;Waterbad met thermometer en thermostaat om het bad
doorlopend op 50—60° te houden.

12.nbsp;Apparaat om de kolfjes te reinigen met hete waterdamp
terwijl het drogen door een zuiginrichting kan geschieden.

De volgende oplossingen zijn nodig:

a. Bichromaat-zwavelzuuroplossing, en wel voor onderzoek bij

I

n

Capillairbuisje
ware (grootte).

passende spenen van zuigflessen worden
gebruikt.

2.nbsp;Houten statief je met haken, om de
stoppen op te hangen.

3.nbsp;Voldoende capillairbuisjes met een ge-
wicht van ± 250—300 mgr. en een inhoud
van ± 150 mM®.

-ocr page 27-

een alkoholgehalte van 2—5 250 mg. onge-
kristalliseerd
kalium-bichromaat oplossen in
1 cm» gedistilleerd water en deze oplossing
opnemen in 100 cm® zuiver geconcentreerd
zwavelzuur. Voor alkoholgehalte beneden 2
gebruike men 100 mg. kaliumbichromaat in
dezelfde hoeveelheid zwavelzuur.

5 o/^ jodaatvrije joodkaliumoplossing.

C. i/ioo of V200 thiosulfaatoflossing al naar
gelang we werken met de sterke of de zwakke
bichromaatoplossmg. Om de oplossing houd-
baar te maken wordt op 1 L. 100 mg. mercuri-
cyanid toegevoegd.

Alle oplossingen moeten in het donker worden
bewaard. Toch gaan zij vrij snel in titer achter-
uit, en verdient het dus aanbevehng niet te
lang met dezelfde fles te werken. Achteruitgang
in sterkte van het bichromaatmengsel heeft

-ocr page 28-

intussen geen invloed op het verkregen resultaat, wel daaren-
tegen verminderde sterkte van het thiosulfaat.

De kolfjes moeten volkomen schoon en vrij van vet zijn, wor-
den daarom het best weggezet, gevuld met bichromaatzwavel-
zuur. Voor het gebruik worden ze gespoeld met water en gedis-
tilleerd water, doorgeblazen met stoom en daarna volkomen
drooggezogen. De stoppen worden met gedistilleerd water ge-
reinigd en daarna aan de lucht stofvrij, of bij lage temperatuur
in de broedstoof gedroogd. De capillairen zijn door het verhitten
voldoende schoon, ze kunnen desgewenst na het gebruik worden
schoongemaakt met HA en kaliloog, en daarna telkens ge-
spoeld met gedistilleerd water.
Widmark gebruikt voor het
vuUen van de kolfjes met steeds nauwkeurig dezelfde hoeveel-
heid bichromaat-zwavelzuur een spuit, waarbij door een be-
paalde inrichting de zuiger steeds tot hetzelfde punt wordt opge-
haald, zó dat 1 cm® bichromaat-zwavelzuur wordt afgemeten.
Het
bichromaat-zwavelzuur wordt in de kolfjes uitgespoten, de
stoppen er op geplaatst en de kolfjes daarna in het donker weg-
gezet.

Voor het afnemen van bloed mag de huid natuurlijk niet met
alkohol worden gedesinfecteerd, wel met 1 sublimaatoplos-
sing. Het korte been van het capillair wordt in de druppel bloed
geplaatst, die na een prikje met een Fischer's naald naar buiten
vloeit, en het buisje zuigt zich gemakkelijk vol. Op de beide uit-
einden kan men een gummistopje, van ventielslang gemaakt,
plaatsen, de zo gesloten buisjes kunnen worden medegenomen
of zo nodig verzonden worden. Het bloed in het capillair mag
natuurlijk niet stollen, daarom worden de buisjes van te voren
geprepareerd met een vloeistof bestaande uit:

kaliumoxalaat.......100 mg.

kahumfluoried....... 500 mg.

methylalkohol.......50 gr.

gedistilleerd water.....50 gr.

De buisjes worden hiermee gevuld en dan gedroogd in een

-ocr page 29-

broedstoof, waarbij de temperatuur niet boven 80 k 90° mag
stijgen, om uitkoken van de vloeistof te voorkomen.

In het laboratorium wordt het met bloed gevulde buisje op
de torsiebalans gewogen, nadat de gummistopjes verwijderd
zijn. Het bloed wordt dan door een klein stukje ventielslang,
waaraan een glazen buisje in het schaaltje van een glazen stop
uitgeblazen, waarna het capillair opnieuw wordt gewogen; het
verschil tussen de beide wegingen geeft de hoeveelheid bloed
die zich in het schaaltje bevindt. De glazen stop wordt dadelijk
luchtdicht op het kolfje, dat er bij hoort, geplaatst, waarbij een
druppel gedistilleerd water tussen stop en hals van 't kolfje voor
een goede afsluiting dient; hierna wordt voor zekerheid een gum-
midop over het kolfje getrokken. Bij elke proef worden drie
controle-buisjes gebruikt, die alleen maar met 1 cm® bichromaat-
zwavelzuur worden gevuld. Als alle kolfjes gevuld zijn worden ze
geplaatst in een waterbad, waarin ze 2 uur blijven, bij een tem-
peratuur van 50—60°.

Voor de titratie worden de kolfjes uit het waterbad genomen,
gedroogd, de gummispenen verwijderd en zeer voorzichtig de
glazen stoppen er af genomen. Mocht een stop moeilijk loslaten,
dan kan het kolfje nog even in het warme bad worden gedom-
peld. Het losmaken van het stopje moet zeer voorzichtig gebeu-
ren, want komt een klein beetje van het ingedroogde bloed in het
bichromaat-zwavelzuur, dan zou dit de gehele bepaling waarde-
loos maken. Met een trechtertje wordt onder goed schudden
25 cm® gedistilleerd water toegevoegd, daarna 0.5 cm® JK op-
lossing en na Yz—l minuut wordt getitreerd met Vioo of
V200 N.
thiosulfaatoplossing, alnaar gelang we de sterke of de zwakke
bichromaatoplossing hebben gebruikt. Op het einde van de
titratie voegen we een paar druppels 1% stijfseloplossing toe en
titreren voorzichtig verder tot de blauwe kleur geheel ver-
dwenen is. Het verschil tussen de hoeveelheid thiosulfaat nodig
voor het controle- en het proef kolf je is evenredig aan de aan-
wezige hoeveelheid alkohol. De reacties verlopen volgens onder-
staande formules.

-ocr page 30-

K^CrA H^SO^ = H^CraO, K2SO4
H^O 2 CrOg
CrA 30

30 6 HJ = 3 H2O 6 J.

2 Na^SA 2J = Na^S^Oe 2 NaJ.

De uit de splitsing van het kahumbichromaat vrijkomende
zuurstof wordt gebruikt voor de verbranding van de alkohol tot
aldehyd, azijnzuur of koolzuur en water.

- CH3 Onbsp;CH3 H2O

CHjOHnbsp;CHO.

CH3CHO Onbsp;CH3COOH

CH3COOH 40nbsp;2 CO2 2 H2O

Empirisch moet worden vastgesteld hoeveel bichromaat per
g. alkohol wordt verbruikt, aangezien theoretisch niet te bereke-
nen is tot hoever de bovengenoemde reacties zullen verlopen.

Meestal ontstaat in de kolfjes na afloop van de titratie enige
blauwkleuring, deze nakleuring is niet van belang.

De berekening is zeer eenvoudig, ^hoo cm® thiosulfaatoplossing
komt overeen met 1.13
y (= 0.001 mg) alkohol. X (de gevraagde
hoeveelheid alkohol) = 1.13 (b—a) als b is de verbruikte hoe-
veelheid thiosulfaat in Vioo cm® nodig voor het controlekolfje
en
a diezelfde hoeveelheid voor het proefkolfje.

Stel we hadden gewerkt met 150 mgr. bloed en voor de con-
trole proef gebruikt 4,62 cm® thiosulfaat oplossing en voor de
bloedproef 2,85 cm® dan is de gevraagde hoeveelheid alkohol in
y
uitgedrukt 1.13 (462—285) = 1.13 X 177 = 230.1. In 150 mg.

1000 x 230.1

bloed bevond zich dan 230.1 y alkohol, per gr. dus-jg^-=

1534 y. Het alkohol percentage in het bloed werd dan dus

1.534

Gebruiken we de zwakke bichromaatoplossing, dan wordt de
factor inplaats van 1.13 0.57 en wordt de berekening X = 0.57
(b-a).

Langs een eenvoudige berekening komt Widmark tot de in

-ocr page 31-

totaal in het lichaam aanwezige hoeveelheid alkohol en wel
volgens de formule a = c. p.r. waarin
a voorstelt de gevraagde
hoeveelheid, c. de alkoholconcentratie in het bloed, p. het
lichaamsgewicht in KG. en r. de verhouding tussen de alkohol-

. , , ,nbsp;organisme

concentratie in het organisme en die in het bloed, r =nbsp;— •

r. is een constante die voor elk mens gelijk blijft en voor mannen
± 0.68, voor vrouwen ± 0.55 bedraagt. Speciaal vetweefsel
heeft steeds een lagere alkohol-concentratie, vandaar dat vrou-
wen een kleinere constante r hebben dan mannen. Uit een groot
aantal proeven berekende
Widmark de waarde van de constante
r. als boven aangegeven.

Widmark betoogt, dat na ingetreden resorptie de alkohol zich
door diffusie over het gehele lichaam verspreidt, en vindt daar-
om zoowel in bloed als in urine, ademhalingslucht en zog onge-
veer dezelfde concentratie. Wat de moedermelk betreft, daarop
had reeds
Nicloux 13) gewezen en na hem Olow 17), die duide-
lijk aangeeft hoe de alkohol door diffusie en niet door secretie in
het zog komt. Het maximum komt in zog iets later dan in bloed,
daarna lopen de curven ongeveer parallel. Merkwaardig is, dat
Olow bij zijn onderzoekingen zulke hoge waarden vindt, bv.
10 min. na het gebruik van 20 g. alkohol reeds 0.6 !

Widmark 18) kon dezelfde concentratie in urine als in bloed
aantonen, als de urine van te voren alkalisch was gemaakt. De
diurese bleek niet van invloed te zijn, de van de nieren komende
urine staat in diffusie-evenwicht met het alkoholgehalte van
het bloed, is geheel onafhankelijk van de urine-afscheiding —
ook hier dus geen secretie van alkohol. De door de nieren naar
buiten gebrachte hoeveelheid alkohol M^ = C. v. x. waarin c
voorstelt de alkoholconcentratie in het bloed;
v de hoeveelheid
urine per minuut uitgescheiden en
x de verdelingscoëfficiënt
urine

^^^^voor de alkohol. Ook Widmark toonde aan, dat in het zog
de alkohol voorkwam door diffusie en niet door secretie. Een

-ocr page 32-

eenvoudige berekening toont aan. hoe bijzonder weinig alkohol
het kind door de moedermelk naar binnen krijgt, als de moeder
bv. 20 g. alkohol gebruikt. Funeste gevolgen voor het kind zijn
bij een dergelijk alkoholgebruik door de moeder dan ook niet te
vrezen.

Voor de bepaling van het alkoholgehalte in de uitademmgs-
lucht herinnert
Widmark aan de proeven van Liljestrand en
Linde 19).

Slechts een zeer klein gedeelte van de ingenomen hoeveelheid
alkohol wordt als zoodanig door de nieren, lucht, zweet, melk
naar buiten uitgescheiden (± 3,5 %). Ook bij de lucht hebben
we te maken met een zuiver diffusieproces; daarom is het moge-
lijk uit de analyse van de uitademingslucht gevolgtrekkingen te
maken voor de bepahng van de alkoholconcentratie in het Uchaam.

Liljestrand en Linde volgden de methode van Nicloux.
waarbij later werd getitreerd met thiosulfaat. Ze werkten met
een
makro-methode, maar delen mede, dat de mikro-methode
van
Widmark hun ook zeer goed voldaan heeft en zeker geen
grotere fouten gaf. Ze vonden dat 1 cm® bloed ongeveer evenveel
alkohol bevat als 2 L. uitademingslucht en dat de curven van
lucht- en bloedalkoholgehalte geheel parallel liepen, speciaal
in die gevallen waarin de alkohol niet werd gedronken maar
rectaal toegediend. Op deze wijze werd o.m. voorkomen het op-
boeren van sterk alkoholhoudende maaggassen, waardoor de
próef zou kunnen mislukken. In de praktijk is de methode van
Liljestrand en Linde ook gemakkelijk door te voeren. De
proefpersoon ademt uit in een kolf van ongeveer 250 cm® m-
houd. die daarna goed gesloten en verzonden kan worden. In het
laboratorium wordt onder bijzondere voorzorgen tegen het ont-
snappen van lucht een bepaalde hoeveelheid bichromaat-zwavel-
zuur aan de kolf toegevoegd, waarna deze in een waterbad wordt
verhit en de gewone titratie plaats kan vinden. Het is bij deze
methode natuurlijk een nadeel dat de proefpersoon cq. verdachte
mee moet werken om de proef te kunnen doen slagen, terwijl bij
het bloedonderzoek aUes feitelijk zonder zijn medewerking gaat.

-ocr page 33-

Widmark kan zich geheel met deze onderzoekingen verenigen,
merkt evenwel op, dat we, betrekkelijk snel na de opname van
de alkohol
onderzoekende, een hogere waarde vinden voor de
exspiratielucht dan voor het bloed, omdat dan nog geen diffusie-

evenwicht is ontstaan.

De duur van de alkoholwerking hangt voor een groot deel af
van de verbrandingssnelheid van de alkohol in het lichaam. Het
bleek dat deze niet afhankelijk is van de concentratie. Uit de
boven aangehaalde formule a = c.p.r. kunnen we voor c aan-
geven = — Bij eenzelfde dosis alkohol zullen dus vrouwen een

hogere alkohol-concentratie in het bloed krijgen dan mannen
omdat zowel het Uchaamsgewicht als de constante r. voor vrou-
wen gewoonlijk lager zijn dan voor mannen. Hierbij zij nog opge-
merkt, dat de constante r. groter wordt bij hoge temperaturen;
volgens
Widmark zou het bloedalkoholgehalte hoogstens met
0.15 7oo kunnen dalen, waaruit niet te verklaren is de grotere
tolerantie tegen alkohol bij koortsende zieken.

Volgens Atwater zou 98 % van de genomen hoeveelheid
alkohol in het hchaam worden verbrand;
Widmark vond wat
deze verbranding betreft sterke schommelingen; deze bedroeg
van 4—10 g. per uur in zijn proeven, met een gemiddelde van
7.3 voor mannen, en van 5.3 voor vrouwen.

Graf en Flake 20) vinden in hun proeven ongeveer dezelfde
waarden; in tegenstelhng met
Schweisheimer en Pringsheim
nemen zij niet aan, dat door gewenning een hogere verbranding
zou ontstaan, althans in hun proeven, die 8 weken duurden en
waarbij 40—80 gram alkohol genomen werd bleek hiervan niets.

De alkoholconcentratie bereikt niet dezelfde waarde als gelijk
met eenzelfde hoeveelheid alkohol voedsel wordt gebruikt. We
krijgen in de eerste plaats langzamere resorptie van de alkohol,
terwijl daarnaast ook een deel van de gebruikte alkohol niet als
zodanig wordt geresorbeerd. Misschien wordt het in het darm-
kanaal of gedurende de passage door het darmslijmvlies vast-
gehouden of veranderd tot ester. In dit verband mag worden

-ocr page 34-

gewezen op een latere publicatie van Widmark 21) waarin
speciaal aandacht wordt gewijd aan dit „verdwenenquot; gedeelte
van de opgenomen alkohol. Hij meent dat dit verschijnsel niet
ontstaat door werking van enzymen of van darmbacteriën,
maar door het eiwit van het voedsel. Het proces speelt zich af
gedurende de resorptie-periode. Gaf
Widmark een hond 15.8 Gr.
alkohol tezamen met
25 g. glycocoU of 10 g. alonin, dan werd
21 % minder alkohol in het bloed gevonden. Reeds na 60—85
minuten is de werking der aminozuren geëindigd; in de post-
resorptieve periode kreeg
Widmark dezelfde rechtlijnige curve
voor het verloop der alkoholconcentratie. Hij denkt aan een
chemische reactie tussen alkohol en de zuren, is geneigd te
denken aan estervorming; zeker is hier evenwel geen glycocoll-
ester in het bloed, anders zou men bij alkalisch gemaakt bloed
hogere waarden moeten vinden dan zonder alkali.

Tenslotte bespreekt Widmark de waarde van het bloed-
alkohol onderzoek voor de bepaling van het „onder invloedquot;
zijn. Onderzoek van de urine is hiervoor niet zoo geschikt om-
dat men bij dronken menschen er nooit zeker van is of een be-
paalde hoeveelheid urine al in de blaas aanwezig was vóór de
alkohol werd gebruikt. Luchtonderzoek heeft ook zijn eigen-
aardige bezwaren, vereischt medewerking van de te onderzoeken
persoon, kan dus b.v. bij bewustelozen niet worden toegepast;
ook geeft bij diabetes het voorkomen van aceton in de uitade-
mingslucht een 6 X grotere fout dan bij het bloedonderzoek. Zo
kwam
Widmark geheel tot het onderzoek van bloed.

In 1929 werd een voorlopig onderzoek ingesteld. Evenwel
mocht ook de klinische waarneming van de te onderzoeken per-
soon niet worden verwaarloosd, dus kwam hij tot de eis, dat het
afnemen van het bloed door een medicus diende te geschieden,
die dan meteen patiënt of verdachte onderzocht. Eindelijk legde
men het chemisch onderzoek niet in handen van een willekeurige
arts, maar vertrouwde het toe aan een centraal laboratorium.
Begin
1930 werd het systeem in Zweden ingevoerd. Op de pohtie-
bureaux van alle steden en enkele grotere plattelandsgemeenten

-ocr page 35-

heeft men een paar doosjes in voorraad, met in elk doosje 3
capillairen met gummidopjes; de capillairen zijn behandeld, zoo-
dat het bloed vloeibaar blijft; in het deksel van het doosje be-
vindt zich een etiket voor het aantekenen van naam, enz. Boven-
dien is nog een schema voor onderzoek bijgevoegd, waarop de
medicus, die het bloed afneemt, kan aantekenen wat hij bij zijn
onderzoek heeft gevonden. Het onderzoek mag niet eerder plaats
vinden dan lYz uur na het laatste alkoholgebruik. Van Mei 1930
—Maart 1931 kwamen in het Centraal Laboratorium te Lund
700 bloedproeven binnen, 98 % daarvan kon behoorlijk worden
onderzocht; in 15 gevaUen was dit niet mogelijk omdat toch nog,
ondanks de bijgevoegde waarschuwing, de vingertop met alkohol
ontsmet was, wat aanleiding gaf tot veel te hoge alkoholwaarden.
De bloedproeven waren afkomstig van personen, die bij een
motorongeluk betrokken waren geweest. Het bleek dat 138
of bijna 20 % een bloedalkoholgehalte beneden 1.4 en 562 of
ruim 80 % hoger dan 1.4 hadden. Beroepschauffeurs en han-
delsreizigers leverden verreweg het grootste contingent aan deze
laatste groep. Het was in vele gevaUen mogelijk vrij precies op
te geven binnen bepaalde grenzen, hoe groot de hoeveelheid
gedronken alkohol geweest was en daardoor de opgave van de
verdachte te verifieren. Waar het in Zweden strafbaar is gesteld
om een motorrijtuig te besturen, terwijl men zo onder invloed
van sterke drank is, dat aangenomen moet worden, dat men met
voldoende zijn handelingen kan beheersen, kwam het er op aan
bij welk alcoholgehalte van het bloed zulks het geval moest zijn.
Allereerst maakt
Widmark hiervoor gebruik van de antwoor-
den op de laatste vraag van het verslag dat door de onderzoe-
kende arts wordt ingeleverd; nl.: de onderzochte is niet merk-
baar, licht of in hoge mate onder invloed van alkoholgebruik.
Het blijkt, dat beneden 0.8%^ (in 33 gevallen) de onderzochten
klinisch de indruk maakten niet onder invloed te staan. Boven
2.6 % werd in alle gevallen (30) in hoge mate alkohohnwerking
geconstateerd.

Let men op de verschillende verschijnselen, waarmee bij het

-ocr page 36-

onderzoek rekening wordt gehouden, dan vindt men dat de
volgende afwijkingen voorkomen, als het bloedalkoholgehalte
de er achter genoemde hoogte heeft bereikt:

ademhaling riekt naar alkohol bij.........0.8

Rembergs verschijnsel positief...........1.1

gang zwaaiend bij plotseling omdraaien bij.....1.6nbsp;„

onzeker bij het opnemen van kleine voorwerpen . . .1.9nbsp;,,

vinger--vingerproef onzeker bij.........2nbsp;„

lallende spraak bij................2.3nbsp;,,

vooruitlopen zwaaiend...............2.7nbsp;,,

Naar aanleiding van Widmark's publicatie kwamen ver-
schillende aanvullingen en verbeteringen. Allereerst moet wor-
den genoemd een vroegere publicatie van
Widmark 22), waar-
in hij erop wijst, dat bij de prik in de vinger gezorgd moet worden
dat het bloed er behoorlijk uitvloeit, zoodat het capillair snel
kan worden gevuld, daar er anders kans zou bestaan op ver-
dampen van de alkohol. Trouwens reeds in 1922 heeft
Widmark
23) een eerste publicatie gegeven over zijn micromethode. Hij
beschrijft daarin reeds nauwkeurig de apparaten, en mat toen
de benodigde hoeveelheid bichromaatzwavelzuur nog met een
pipet af, die hij steeds in dezelfde tijd (60 sec.) liet leeglopen. Hij
wijst er reeds op, dat steeds vlug moet worden getitreerd, op
zijn laatst 1 minuut na de toevoeging van de JK oplossing, en
dat de titer van de gebruikte vloeistoffen speciaal door het licht
snel achteruit gaat. De normaal in het bloed aanwezige hoeveel-
heid alkohol acht hij zo klein, dat ze binnen de grenzen van de
fouten valt; daarom moet het resultaat van de analyse nooit
met meer dan 2 decimalen worden aangegeven. De constante
1.13 (0.57) berekende hij uit een groot aantal proeven met
alkoholmengsels van bepaalde sterkte.

Holzer24) vindt de sluiting der capillairen door gummi-
stopjes niet voldoende en geeft een methode aan om de uiteinden
te paraffineren. Een brandende paraffine-kaars geeft aan de
voet van de pit een klein plasje vloeibare paraffine; indien men

oo

-ocr page 37-

daar de punten van de capillairbuisjes even indompelt krijgt
men een uitstekende afsluiting. De paraffine kan men er vóór het
wegen makkelijk afschuiven; mocht dit niet lukken, dan kan
het puntje er even met een vijltje worden afgesneden. Van voor-
deel zou het nog zijn, dat de paraffine mee helpt het bloed vloei-
baar te houden. Verder geeft
Holzer aan een model-houder,
waarin de kolfjes met klemmen worden vastgezet; de houder
wordt dan met de kolfjes in het waterbad geplaatst.

Koller 25) geeft wijzigingen voor de kolfjes aan. Hij laat aan
2 zijden aan de stoppen en aan de kolfjes haakjes blazen, waar-
omheen een elastiekje geslagen kan worden, zoodat de stop niet
kan loslaten. Boven aan het stopje laat hij een plat gedeelte
maken, waardoor de stop gemakkelijk gedraaid en daardoor
beter losgemaakt kan worden. Het glazen schaaltje onder aan
de stop maakt hij wat groter en om omvallen of opdrijven van
de kolfjes in 't waterbad te voorkomen, bezwaart hij ze met
loden ringen. Deze zelfde loden ringen werden mij bij mijn onder-
zoek ook reeds aanbevolen door den Heer
Imhof, bedrijfschef
van het Pharmacologisch Laboratorium, die ze eenvoudig van
stukjes loodkabel vervaardigde.

Olow26) geeft de raad de pipet bij het afmeten van het
bichromaat-zwavelzuur niet af te vegen (gevaar voor veront-
reiniging). Er loopt dus altijd aan de buitenzijde van de pipet
een beetje bichromaat-zwavelzuur in het kolfje. Door nu precies
op de seconde te werken en steeds even lang de pipet te laten
leeglopen, is deze hoeveelheid ongeveer gelijk. Om de stoppen
makkelijker los te maken, dompelt hij de kolven steeds na het
afdrogen even opnieuw in het waterbad. Hij titreert steeds met
V200 N. thiosulfaatoplossing en altijd in hetzelfde tempo.

Otto Graf en Flake 20) hechten zeer grote waarde aan de
invloed van het Hcht. Daarom moeten volgens hen niet alleen de
oplossingen in het donker bewaard blijven, maar moet het af-
meten en ook het titreren in een donkere kamer geschieden. De
door
Widmark opgegeven temperatuur van 50—60° voor de
distillatie is volgens hen niet goed, de distillatie moet bij precies

-ocr page 38-

50° geschieden, en de temperatuur mag geen % graad daarboven
stijgen. Zij gebruiken steeds een bichromaat-oplossing van 125
mg op 100 cm® geconcentreerd zwavelzuur, deze oplossing moet
dan binnen één week verbruikt zijn. De kolfjes worden in het
donker gevuld, komen dan 2 uur ± uur in het waterbad van
50° C ± 0.5°, worden in de donkere kamer getitreerd. Uit de
door hen gemaakte curve wil
Graf dan uit de verbruikte hoe-
veelheid thiosulfaat het aantal
y alkohol berekenen en daaruit
het alkoholgehalte pro mille. Bij 40 g. alkohol vond
Graf géén
plateau van
Grehant wel soms bij toediening van 80 g. Dit
plateau vond
Widmark niet; het moet misschien worden ver-
klaard, doordat door prikkeling van het maagslijmvhes de
resorptie tijdelijk is opgehouden: eerst na voorbijgaan van deze
prikkeling komt dan een tweede faze van de resorptie.

Een zeer uitvoerige bespreking van de methode van Widmark
levert Dr. Kriebs 27). Hij geeft dezelfde verbeteringen aan de
kolfjes en stoppen aan als
Kolle25), neemt bovendien het bakje
wat dieper. Hij gebruikt meerdere kleine waterbaden inplaats
van één groot bad en gebruikt een apart apparaat voor het
pipetteren. Hij had geen behoefte aan een thiosulfaatoplossing
van ^/aoo N. met i/^oo N. slaagden zijn bepalingen even goed. Het
bloed moet worden genomen uit een rijkelijk bloedend wondje,
mag er niet uit geperst worden, dan komt er te veel weefsel-
vocht dat gauwer aanleiding geeft tot stollen. Het water moet
telkens onmiddellijk voor het titreren aan het kolfje worden toe-
gevoegd, hij wijst er op, dat geschoold personeel nodig is voor de
bepahngen en dat het reinigen van de kolfjes verantwoordelijk
werk is, dat maar niet aan een willekeurig persoon kan worden
toevertrouwd. Uitvoerig wijdt hij uit over de bronnen van fouten
bij deze methode; allereerst die aan onnauwkeurigheid liggen en
dus vermeden kunnen worden: de onzuivere reagentia, weeg-
fout en ! Ernstig is ook een fout bij de titratie; i/mo cm® thiosulfaat
staat gelijk met 1.13 y alkohol 0.1 cm® dus al met 11.3 y.

Als storende bestanddelen in het bloed noemt hij: aether,
chloroform, chloralhydraat, aethylbromied, amylenhydraat, „al-

-ocr page 39-

koholvrijequot; dranken, waarin alkohol voorkomt. Teneinde niet
mee te werken aan een gerechtelijke dwaling wil
Kriebs bij zijn
resultaat altijd vermeld zien de toevoeging: voorzover de redu-
cerende stof in 't bloed alkohol is. Op 't tijdstip van het onder-
zoek moet
diffusie-evenwicht zijn ingetreden (Widmark spreekt
van onderzoek minstens 1 ^ uur na het laatste alkoholgebruik)
en bovendien wil hij geen bloedonderzoek aanvaarden zonder
dat de verdachte ook gelijktijdig medisch wordt onderzocht.

Iemand met een bloedalkoholgehalte van bovennbsp;is

volgens hem zeer zeker onder invloed, tussen 0.8 en 1.6 is het
nog niet zo zeker. Het bloed moet door een arts worden afge-
nomen. Hij acht het nodig dat officieel wordt vastgesteld de
phcht om in een bepaald geval bloed voor onderzoek af te staan.
In Berlijn en München diende het onderzoek volgens
Widmark
reeds meerdere malen als bewijsmateriaal voor den rechter.

Bij mijn onderzoek bracht ik enkele kleine wijzigingen in de
werkmethode aan. Nadat herhaaldelijk proeven mislukten
omdat in het waterbad ondanks alle voorzorgen toch de stoppen
van de kolfjes lossprongen, waardoor natuurlijk alkoholdamp
kon ontsnappen, dompelde ik de kolfjes vóór het vullen eerst in
het waterbad; hadden ze eenmaal de temperatuur van 50° aan-
genomen, dan kwam loslaten praktisch niet meer voor, omdat
nu de spanning 1 atmosfeer bleef. Een tweede bron van fouten
moest worden gezocht in het moeilijk vloeibaar blijven van het
bloed; als ik slechts met grote moeite een gedeelte van het bloed
uit het capillair kon blazen kwamen de dubbelbepalingen nooit
goed uit. Het éénmaal vullen van de capillairen met de oplossing
van oxalaat en kahum fluoried gaf mij niet voldoende zekerheid
dat het bloed vloeibaar bleef. Prof.
Widmark was zo vriendelijk
mij enkele van zijn geprepareerde capillairen toe te zenden, waar-
mee ik wel goede resultaten kreeg; misschien nam ik toen de
temperatuur van de broedstoof, waarin de buisjes gedroogd
werden, te hoog, maar voor alle zekerheid behandelde ik voortaan
de buisjes twee maal met de oxalaatoplossing en kreeg toen goede
resultaten. Eindelijk heb ik de methode van het afmeten van de

-ocr page 40-

nodige bichromaat-zwavelzuuroplossing door middel van een
glazen spuitje, voorzien van een armatuur, waardoor verder
ophalen van de zuiger dan tot een bepaald punt onmogelijk was
gemaakt, verlaten, omdat ik ook daardoor foutieve uitkomsten
kreeg. Aan het glazen puntje van de spuit, dat in de bichromaat-
oplossing gedompeld werd, bleven wisselende hoeveelheden van
de vloeistof hangen, terwijl afvegen met een fütreerpapiertje
niet wel mogelijk bleek met 't oog op vochtverhes. Toen telkens
en telkens grote afwijkingen tussen de dubbel-bepalingen bleken
te bestaan heb ik de hoeveelheid van 1 cm^-bichromaat-zwavel-
zuur voortaan met een pipet afgemeten, waarvan ik de punt
steeds even met filtreerpapier afveegde en die steeds op dezelfde
wijze en in dezelfde tijd werd geledigd. Eerst daarna kreeg ik
dubbel-bepalingen die zó overeenstemmend uitvielen dat er op
vertrouwd kon worden.

Tal van schrijvers hebben de met de methode van Widmark
bereikte resultaten bekend gemaakt. Zo deelt Dr. Jungmichel
28) enkele gevallen mee, waarin het belang van de methode uit-
komt in verschillende strafzaken en civiele procedures. Hij wijst
erop, hoe ook post mortem onderzoek nog mogelijk is. In één
geval, waarin een arbeider 1 L. brandewijn opdronk (264 g. alko-
hol) en het na 24 uur met de dood moest bekopen, bedroeg bij
de obductie na 2 dagen het bloedalkoholgehalte nog 4.14%^!
Ook
Widmark 16) deed mededelingen over obductie-resultaten,
en raadt aan het te onderzoeken bloed niet uit het hart, maar
uit de V. jugularis te nemen, omdat bij aanwezigheid bij de
dood van alkohol in de maag deze nog na de dood door diffusie
in het hartebloed zou kunnen komen.

Dr. Goldhahn 29) acht de bepaling van de alkoholconcen-
tratie in de urine niet voldoende, wel die in het bloed. Hij wijst
er op, hoe tegenwoordig nog steeds toestemming van de patiënt
of verdachte nodig is voor het afnemen van de hoeveelheid
bloed. In ernstige gevallen, bv. bij bewustelozen, waar het van
het grootste belang is de juiste diagnose te stellen, acht hij het
volkomen verantwoord, als toch bloed wordt afgenomen. Elders

-ocr page 41-

30) betoogt Goldhahn, na zijn grote tevredenheid over de
methode van
Widmark te hebben betuigd, dat niet alleen de
chauffeur van een auto, die bij een ongeval betrokken is, onder-
zocht moet worden, maar zeker ook het slachtoffer van het
verkeersongeval. Volgens hem ontstaan zeer vele lichamelijke
letsels, omdat voetgangers of fietsers onder invloed verkeerden.

Starling 31) geeft aan, dat alkoholconcentraties in het bloed
van 0.6 al gevaarlijke gevolgen kunnen hebben; deze waarde
is heel wa°t lager dan door
Widmark wordt aangegeven.

De Vox Medicomm 32) bevat een artikel over de methode
van
Widmark, waarin gewaarschuwd wordt — en niet ten on-
rechte — ons oordeel niet alleen te baseren op laboratorium-
proeven. Bij de onderzoekingen van
Widmark is trouwens reeds
gevoegd een schema voor onderzoek, zodat niet alleen het labo-
ratorium aan het woord komt, maar de
medicus-klinicus ook
medespreekt.

Hey 33) wijst er met nadruk op, hoe door gelijktijdige voedsel-
toediening de alkoholconcentratie niet zo hoog stijgt, en hoe een
ander gif, bv. nicotine, de objectieve en subjectieve roesver-
schijnselen kan versterken. Ook epileptici zouden een hogere

concentratie geven.

Waar de Kraftfahrzeugverordnung van 10 Mei 1932 (par. 17)
verbiedt het chaufferen aan iemand, die onder invloed van alko-
holhoudende dranken of verdovende vergiften is, mag op grond
van deze paragraaf een chauffeur vóór en gedurende de reis eigen-
lijk in 't geheel geen alkohol gebruiken. In plaats van de vroeger
steeds onzekere getuigen hebben we nu een exacte onderzoekings-
methode.
Widmark 34) herinnert er nog eens aan, hoe dezelfde
hoeveelheid alkohol bij verschillende proefpersonen niet dezelfde
concentratie geeft, door verschiUen in de constitutie en dat
daarnaast bij geheel gelijke concentraties de verschijnselen zeer
belangrijk kunnen verschillen. Ook hier komt dus weer uit, dat
in het laboratorium nooit de enige beoordeling van de toestand
van een verdachte zal kunnen geschieden.
Widmark geeft ter
plaatse enige voorbeelden van de snelheid, waarmede de alkohol

-ocr page 42-

in het hchaam verbrandt; deze op ß stellende, noemt hij als
waarde
0.0041—0.0018 per minuut. Hij meent dat deze grote
verschillen misschien door gewenning kunnen komen. Hoe groter
de
ß is, hoe sneller dus de verbranding gaat. Mensen met een hoog
lichaamsgewicht, een grote constante r. en grote
ß krijgen dus
het laagste alkoholpercentage in 't bloed en bij hen duurt de
roes het kortst. Waar mannen gemiddeld 7 g. alkohol per uur
verbranden en vrouwen
5 g., is het zeer goed gezien van de
Zweedse wetgeving, dat vrouwen maar de helft zoveel brande-
wijn mogen kopen als mannen (de verhouding zou moeten
zijn). In de bovenaangehaalde verhandeling neemt
Widmark
aan, dat we bij een alkohol-percentage van 0.5 al in de ge-
vaarlijke zóne komen.

Reeds vóór Widmark wees Geoffrey Carter 35) erop, hoe
uit het onderzoek van de urine kon worden bepaald, of een onder-
zocht persoon al dan niet onder invloed verkeerde. De benodigde
tijd voor het onderzoek, dat hij geheel had ingericht naar de
methode van
Nicloux, was ± 1 uur. Na die tijd kon dus met
vrij grote zekerheid worden uitgemaakt, of iemand alkohol had
gebruikt.
Carter stelt de vraag, of wij nu iemand mogen dwin-
gen voor het onderzoek te urineren. Hij beantwoordt deze vraag
bevestigend, een hoog rechtscollege was het hierin met hem eens.
Bovendien kan het urineonderzoek de verdachte ontlasten van
schuld en kan het weigeren van urineren tegen hem worden op-
gevat.

Om een inzicht te krijgen in de verbranding van alkohol in
ons lichaam en de invloed op de grondstofwisseling nam F.
Meyer 36) uitvoerige proeven. Hij diende aan een proefpersoon,
die geregeld alkohol gebruikte,
240 g. alkohol toe in den tijd van
2 uren. Een woord van protest tegen deze niet toelaatbare proe-
ven is hier zeker op zijn plaats. Deze praestatie lukte alleen, als
er een kleine hoeveelheid voedsel bij werd genuttigd. De grond-
stofwisseling steeg een weinig, maar het verschil was zó gering,
dat het binnen de foutengrens viel. Het respiratorisch quotiënt
daalde maar zeer weinig, hieruit besluit
Meyer dat in tegen-

-ocr page 43-

stelling met wat vaak wordt aangenomen, de alkohol door den
gewoontedrinker niet sneller, eerder iets langzamer wordt ver-
brand dan bij de geheel-onthouder of niet gewende drinker. Liet
hij zijn proefpersoon zware arbeid verrichten, bv. op een fiets,
waarbij de arbeid gemeten kon worden, dan bleek ook hier een
geringe daling van het
respiratie-quotiënt, terwijl de geleverde
spierarbeid door de alkohol in zó hoge dosis al zeer weinig werd
beïnvloed. Door de spierarbeid werd de snelheid van de ver-
branding van de alkohol niet in duidelijke mate verhoogd. Als
nawerking van de alkohol kreeg
Meyer duidelijk mindere

arbeidspr aestaties.

Later deden Meyer en Atler37) nog uitvoerige proeven,
waarbij een proefpersoon nadat hij vlak voor de arbeid of de
avond te voren een hoeveelheid van 240 g. alkohol had gedron-
ken, op een fiets moest trappen, tot hij niet meer kon, waarbij
50.000 Kg.M. per uur werd gepraesteerd, dus zware arbeid ver-
richt. De proeven werden gedurende 6 maanden genomen,
alkoholdagen werden afgewisseld met normale dagen. Werd de
alkohol 's avonds gebruikt, dan was de praestatie ± 10 %
minder; alkoholgebruik 4 uur van te voren of vlak van te voren
bleek weinig uitwerking te hebben, soms werd zelfs de praestatie
iets verhoogd. Deze werking is psychologisch te verklaren uit het
feit dat de alkohol de arbeid niet zo zeer als een last liet gevoelen.
De slechte invloed van de alkohol 's avonds van te voren genomen
berust op: „katerquot; werking; in het bloed is dan niet meer zó

veel alkohol aanwezig.

Otto Graf 38) was zelf proefpersoon bij de waarnemingen,
die hij beschrijft, hij gebruikte een methode, waarbij door middel
van een stuurinrichting een curve moest worden gevolgd op een
lopende band, zodat zo weinig mogelijk afwijkingen optraden;
door middel van een voetrem werd de snelheid van de band ge-
regeld, de beweging van de schrijfstift, die de curve moest volgen,
ging door middel van het stuurrad. De alkohol werd als zodanig
gegeven, verdund en zoet gemaakt. Het aantal fouten, en de
duur van elke afwijking van de curve kon worden geregistreerd.

-ocr page 44-

zodoende wordt iedere afwijking niet alleen kwalitatief, maar
ook kwantitatief geteld. Bij het gebruiken van
40 g. alkohol was
het aantal fouten duidelijk vermeerderd, de tijd van elke fout
verlengd, maar dit kwam nog veel sterker uit bij de dosis van
80 g. Daarna deed Graf proeven met een aan alkohol gewende
proefpersoon, die 140 g. te drinken kreeg, en vrij zware arbeid
moest verrichten.
Graf kon nagaan, hoeveel zijn praestatie
verminderde, het bleek dat bij een alkoholconcentratie van
0.3
reeds 40 % mindere praestatie optrad en daarna bij 0.5

en 1.1 resp. 100%, 200%, 450 % vermindering.

Hij komt tot deze vreemde getallen door de som te nemen van
de percentages, waarmede de verschillende praestaties vermin-
derden.

Graf betoogt dat ieder heeft een persoonlijke drempelwaarde,
stijgt daarboven het alkoholgehalte van 't bloed, dan komen er
stoornissen; dit houdt evenwel ten nauwste verband met de ge-
geven opdracht, en is dus ook een
specifieke drempelwaarde. Er
bestaat niet een absoluut verband tussen alkoholconcentratie en
verminderde praestatie; allerlei factoren werken mee, bv. het
vaatsysteem; vandaar dat we bij een proefpersoon, die slapen
gaat, veel sterkere narcotische werking vinden (in de slaap ver-
wijden de vaten) en dat iemand onder affect plotseling kan ont-
nuchteren. Het „alkoholgevoelquot; neemt
Graf aan te beginnen
bij
0.5 de roes bij 1 Het is evenwel zeer individueel. Zo
vond
Kriebs 27) dat bij één proefpersoon het alkoholgevoel reeds
bij 0.1 optrad, terwijl op dat ogenblik ook reeds 't gevoel
van warmte en enige excitatie aanwezig was: volgens hem was
misschien de omstandigheid dat deze proefpersoon maar 1 nier
had, van betekenis.
Kriebs geeft het volgende lijstje van de al-
koholconcentratie, waarop bepaalde verschijnselen zich voordoen:
bloedsomloopstoomissen (congesties enz.) bij.
. . 0.4—0.6°/^
beginnende intellect- en affect stoornissen bij . 0.6—0.8°/^
stoornissen in beheersing der muskulatuur

bij niet aan alkohol gewenden.......0.6—0.7

„ wel „nbsp;„nbsp;„ .......1nbsp;7oo

-ocr page 45-

Romberg, zwaaiende gang, stoornissen in

vingervlugheid.............0.3

Deze waarden zijn dus vrij beduidend lager als boven door
Widmark gegeven. Kriebs neemt aan, dat bij een alkohol-
gehalte van 0.5 quot;/„o ^ii ^^^^ beneden nog niet van „onder invloed
zijnquot; mag
worden quot;gesproken; bij 0.73 zag hij eens een duide-
hjke roes.

Graf 39) heeft verder een uitgebreid onderzoek gedaan over
de verschillende werking van dezelfde hoeveelheid alkohol, ge-
noten als bier, wijn, cognac of als zuivere alkohol met water
verdund. Bij zwakke oplossing kreeg hij een veel langere nawer-
king; dezelfde hoeveelheid alkohol had niet dezelfde uitwerking;
bij cognac kreeg men het snelste werking, bij wijn kwamen al
gauw symptomen die niet afhankelijk waren van de alkohol,
maar van de bouquetstoffen (aromatische esters).

FOG 40) deelt 't resultaat mede van het zuiver medisch-klinisch
onderzoek, dat in 1922 in Kopenhagen is ingevoerd, nadat in
1921 zeer strenge straffen tegen dronken chauffeurs waren inge-
steld. Het onderzoek geschiedt steeds door een arts volgens een
aangegeven schema. De alkoholreuk vindt hij van weinig be-
lang, het verschijnsel van Romberg is volgens hem vaak wisse-
lend.

Onderzocht werden 1000 personen, 661 beroepschauffeurs en
339 privé-rijders. Hiervan waren:

Dronken . . . -...........-208.nbsp;21 %

Onder invloed van alkohol maar nog niei

dronken................591.nbsp;59 %

Nuchter, of niet aantoonbaar onder invloed . . 201.nbsp;20%

Het onderzoek is volgens Foo niet geheel voldoende; dissimu-
latie kan gemakkelijk voorkomen, onder invloed van een affect
kan de verdachte zich aanpakken, en nuchter hjken. Hij wenst
het aangevuld te zien met biologisch-chemisch onderzoek.

Heise 41) deed proeven met chauffeurs, aan wie hij 150 cc

-ocr page 46-

whisky gaf — de alkoholconcentratie steeg nooit tot boven 1

maar toch vond hij allerlei afwijkingen bij het chaufferen, bv.

bezwaren bij het achteruitrijden:

meer de hand- dan de voetrem gebruiken,

gebrek aan contrôle over de motor.

Naar aanleiding van deze proeven zegt hij: niet de dronken
chauffeur is een gevaar op de weg, maar de chauffeur die ge-
dronken heeft.

Hij meent, dat een alcoholconcentratie boven 0.2 al wijst
op „onder invloed zijn.quot;

-ocr page 47-

EIGEN ONDERZOEK.

De proefpersonen werden op hun psycho-technische hande-
lingen onderzocht op het Laboratorium van de Ned. Stichting
voor Psychotechniek; daar werd gedurende het onderzoek
telkens bloed afgenomen; deze bloedproeven werden steeds dien-
zelfden dag onderzocht op het Pharmacologisch Laboratorium.
De alkohol werd gegeven als absolute alkohol, verdund met 250
g. water, met ± 30 gr. suiker gezoet. Gezien het onderzoek van
Graf 30) leek het mij beter toe, deze wijze van toediening te
verkiezen, daar nu steeds de zuivere alkoholwerking kon worden
bestudeerd. Het geven van de alkohol zo kort na de hoofd-
maaltijd, die de beide proefpersonen om half één gebruikten,
was mede oorzaak van het op laag peil blijven van de alkohol-
concentratie in het bloed, maar om practische redenen (iedere
proef begon om 2 uur en eindigde ± 10 u. 's avonds) kon geen
andere tijd worden genomen. Enkele malen werd de alkohol om
12 uur 's middags, dus in de vrijwel nuchtere maag gegeven;
het alkoholpercentage bereikte dan ook een hogere top. Alle
proeven in het Psychotechnisch laboratorium geschiedden onder
de persoonlijke leiding van den Directeur Jhr. Drs.
van Lennep,
die ook de karakterbeschrijving van de proefpersonen bezorgde.
Teneinde zuiverder uitkomsten te verkrijgen, was ik bij dit laat-
ste gedeelte van het onderzoek niet aanwezig. Grote dank ben
ik hem verschuldigd voor al de tijd en moeite, die hij aan mijn
werk besteedde. De proefpersonen werden onderworpen aan de
volgende proeven:

1. Concentratieproef (naar Poppelreuter).

De proefpersoon pakt van een op een pen gestoken stapel kaart-
jes met 3 optelsommen telkens één kaartje af, maar kan dat
niet doen zonder een hefboom op te tillen, waardoor een schrij-

-ocr page 48-

vertje, dat op een steeds zakkende strook een horizontale lijn
trekt, zijwaarts verspringt. Zoodra het kaartje is afgewerkt,
wordt het op een tweede pen gestoken, die eveneens alleen toe-
gankelijk is door het optillen van een hefboom, waardoor op-
nieuw het schrijvertje verspringt. De tijd die nodig is voor het
bewerken van een kaartje wordt dus aangegeven door de hori-
zontale lijn, die tussen twee zijstreepjes is getrokken. Het steeds
verspringen na elk kaartje geeft een trapvormige curve; na elk
tiental kaartjes springt de schrijver weer op het nulpunt, waar-
door telkens groepen van tien trappen ontstaan. Heeft de proef-
persoon aan de tien opeenvolgende kaartjes ongeveer even lang
gewerkt, dan ontstaat een regelmatige curve, anders een typisch
onregelmatige.

De uitkomsten van de optelsommen moeten op een lijst worden
genoteerd, daarna moet de som der gevonden cijfers worden ge-
nomen en eveneens genoteerd. Een model van zulk een kaartje
is hieronder afgebeeld:

15

14

84

28

92

13

93

98

37

25

12

56

81

41

18

2. Proef voor weldoordacht handelen, (naar Poppelreuter).

De proefpersoon wordt geplaatst voor een verticaal bord,
waarop gummislangen over houten pennen door elkaar zijn ge-
slingerd; de slangen eindigen boven in een glazen buisje, van
onderen in een gummiballon. Vlak voor de glazen buisjes worden
kleine celluloid strookjes geplaatst. Terwijl de proefpersoon met
de rug naar het apparaat staat, wordt één van de 8 strookjes
aangestoken, op commando moet hij zich omdraaien, terwijl
tegelijk een metronoom in werking wordt gesteld. De opdracht
is nu met de ogen (niet met een vinger) de slang te volgen, die
van het brandende strookje naar de bijpassende gummiballon

-ocr page 49-

leidt; hierin te knijpen, zoodat 't brandende strookje wordt uit-
geblazen en omvergeworpen.

3.nbsp;Stavenproef.

De proefpersoon staat op enige afstand voor drie houten sta-
ven, die met een metalen busje aan een contact aan de zolder
hangen. Hem wordt meegedeeld, dat aanstonds een staaf naar
beneden zal vallen, omdat de experimentator op een knop drukt
en zo de stroom verbreekt. De opdracht is de staaf met één hand
op te vangen vóór hij op de grond valt. Later worden telkens
twee staven losgelaten, die dan met beide handen moeten wor-
den gegrepen. Door onverwachte geluiden wordt af en toe de
aandacht van de proefpersoon afgeleid.

4.nbsp;Glazenproef.

Op een houten, in 5 x 10 door elkaar telkens van I—10 ge-
nummerde vakken verdeeld, met een glasplaat bedekt bord zijn
10 waterglazen geplaatst. De eerste opdracht is de 10 glazen met
een karaf zo vol met water te schenken, dat er een boUe meniscus
op blijft staan, zonder dat er wordt gemorst. Daarna moeten de
glazen van de le naar de 2e rij, vandaar naar de 3e rij worden
verplaatst, zodat ze telkens op het passende nummer komen te
staan. Dit moet liefst met beide handen tegelijk worden gedaan,
zo snel mogelijk met zo weinig mogelijk morsen, terwijl de glazen
niet van boven af, maar van terzijde moeten worden aangevat.
Het zou natuurlijk mogehjk zijn, de gemorste
hoeveelheid water
met filtreerpapier op te zuigen en zo te wegen, maar bij de ge-
nomen proeven werd naast het opnemen van de benodigde tijd
voor elke verplaatsing vooral gelet op het gedrag van de proef-
persoon.

5. Kymografionproef.

Op een draaibare trommel is een strook papier aangebracht,
waarop een paar rijen puntjes gedrukt zijn. Deze puntjes zijii
genummerd. Op de eerste en tweede rij staan de puntjes op gelijke

-ocr page 50-

afstand van elkaar en op gelijke hoogte. Het eerste puntje van
de tweede rij begint echter iets meer naar rechts dan dat van de
eerste rij. Van No. 1 van de eerste rij tot No. 1 van de tweede rij
is er dus een zelfde afstand als van 2 naar 2, van 3 naar 3 enz.
Anders is het met de derde en vierde rij punten. Daar is de af-
stand niet gelijk, daar de puntjes van de 4e rij op verschillende
hoogte en breedte zijn aangebracht.

Aan de as van de trommel is een ronsel bevestigd, waardoor de
trommel gemakkelijk met duim en wijsvinger kan worden ge-
draaid, terwijl vóór de trommel een staaldraadje gespannen is,
dat wanneer er een lichtbron vóór wordt geplaatst een schaduw-
lijntje op het papier werpt. De opdracht luidt nu om met een pen
lijnen te trekken, eerst van punt No. 1 van de eerste rij naar punt
No. 1 van de twede rij, dan van 2 naar 2 enz., maar niet recht-
streeks, doch door enerzijds met de pen te blijven op het schaduw-
lijntje en tegelijk de trommel met de linkerhand een weinig naar
hnks te draaien. De pen beschrijft dus zuiver een verticale lijn
en de kunst is om de twee bewegingen zodanig op elkaar in te
stellen, dat de lijn die ontstaat zo recht en strak mogelijk is.
Wanneer de eerste twee rijen aldus met elkaar verbonden zijn
moet hetzelfde geschieden met de rijen 3 en 4. Doordat hier de
afstanden en richtingen telkens variëren is dit deel van de
proef aanzienlijk moeilijker.

Wat zijn de psychologische factoren, die hier een rol spelen?

1.nbsp;Het overzien van de situatie, vóór men begint. Wie dade-
lijk maar begint te draaien, komt per sé verkeerd uit.

2.nbsp;Het maken van een voorsteUing van de snelheid, waarmede
zal moeten worden gedraaid. Deze snelheden variëren bij de
verbindingen tussen rij 3 en 4 voortdurend.

3.nbsp;Het laten beheersen van de motoriek door het overzicht
en de voorstelling via het zgn. „Körpergefühlquot;.

4.nbsp;De mate van energie nodig om de verschillende bewegingen
tegelijk uit te voeren.

Bij het chaufferen komen al deze 4 punten zeer sterk naar
voren. Iemand, die wel eens hchtelijk dronken achter het stuur

-ocr page 51-

heeft gezeten, vertelde me, dat dan speciaal is verdwenen het
zich van te voren kunnen of willen vormen van een overzicht
van de weg en van een voorstelling van de snelheid, die in een
bepaald geval nodig of wenselijk is.

6.nbsp;Proef met karton en gekleurde vierkantjes.

Op een karton zijn 25 rijen van 18 vierkantjes van 5 verschil-
lende kleuren geplakt. De opdracht is om zonder met de vinger
aan te wijzen de kleuren van de vierkantjes zo snel mogelijk
zonder fouten op te noemen.

7.nbsp;Proef met wazige figuren.

Achtereenvolgens worden aan de proefpersoon getoond 6
kartons met wazige figuren; de proefpersoon moet aangeven wat
hij bij draaien meent te zien. Een afbeelding van een paar figuren
vindt men op de plaat.

8.nbsp;Proef met portretten.

Achtereenvolgens worden 8 portretten getoond van mannelijke
personen met verschillende gelaatsuitdrukking. De proefpersoon
moet de juiste gevoelens, die het portret aangeeft, mededelen.

9.nbsp;Het bedenken van een verhaal.

Aan de proefpersoon wordt getoond een karton, waarop 4
plaatjes zijn geschilderd van onsamenhangende voorvallen. Hij
moet die 4 plaatjes door een verhaal verbinden, zonder dat de
volgorde hem was voorgeschreven. Daarna moet hij trachten een
geheel ander verhaal te bedenken.

Naar aanleiding van besprekingen met den Heer van Lennep
meen ik als eisen voor behoorlijk chaufferen te mogen aangeven,
dat de chauffeur moet hebben:

a.nbsp;behoorlijke tegenwoordigheid van geest.

b.nbsp;voldoend concentratievermogen.

c.nbsp;ongestoorde motoriek.

d.nbsp;snelle adaequate reactie op prikkels.

e.nbsp;behoorlijk vooruitzien en overleg van te voren.

/. Gevoel van eenheid met zijn wagen (Körpergefühl).

-ocr page 52-

De tegenwoordigheid van geest wordt beproefd bij het slangen-
apparaat; het concentratievermogen bij de proeven met de
Arbeitsschanuhr van
Poppelreuter; de motoriek met de glazen-
proef. Bij deze laatste komt het ook aan op soepelheid van han-
delen. De proefpersoon moet nl. twee dingen tegelijk doen, het
uitzoeken van de te verplaatsen glazen is cerebraal, het verplaat-
sen zelf motorisch. De situatie moet behoorlijk worden overzien,
zodat ook het vooruit zien hier op de proef wordt gesteld.

Het snel adaequaat reageren op prikkels wordt voornamelijk
onderzocht met de vallende staven, speciaal de reactie op een
schrikprikkel is van belang. Bij het werken met het kymogra-
phion moet de proefpersoon terdege vooruitzien, hij moet één
zijn met 't toestel, zodat ook 't Körpergefühl hier wordt onder-
zocht.

Bij de proef met de vierkantjes komt het aan op het snel tot
bewustzijn brengen van emotionele prikkels; het zien van de
kleur is de prikkel, het noemen van de kleur de reactie er op.

De overige proeven zijn meer van belang voor het inzicht in
de karakters.

Nadat reeds meerdere proefpersonen hun bloed hadden ge-
geven, waarvoor ik hun hierbij mijn hartelijke dank betuig,
bleek dat hun reacties op aanvankelijk kleine doses alkohol zeer
verschillend waren. Werd bij de ene proefpersoon duidelijk een
slechte invloed van de alkohol gevonden, een ander gaf daaren-
tegen betere resultaten.

Hieruit bleek direct met grote zekerheid, dat het onmogelijk
zou zijn om een alkoholconcentratie in het bloed aan te geven,
waarboven iedereen geacht kon worden niet meer in staat te
zijn tot chaufferen. Daarom werd een andere weg ingeslagen,
en omdat aangenomen kon worden, dat het karakter van de
proefpersoon van grote invloed was, werden de proeven met
slechts 2 proefpersonen voortgezet, die voldoende verschilden
wat hun karaktereigenschappen betrof.

Het kostte enige moeite voor ik twee zulke personen had ge-
vonden, die bereid waren zich aan de proeven te onderwerpen.

-ocr page 53-

Eindelijk viel de keus op de personen A en B, beide volkomen
gezond (kort verslag van 't lichamelijk onderzoek volgt hierna)
beide sinds jaar en dag geheel-onthouder. De beschrijving van
hun karakters volgt eerst hieronder.

Proefpersoon A. Geboren 14 Dec. 1904.

De intelligentie is van een eigenaardige structuur: de waar-
neming is scherp en snel; een groot aantal enkelvoudige vragen,
die achter elkaar beantwoord moeten worden, lost hij goed op,
in een niet te langzaam tempo; daarentegen faalt hij, zodra
meerdere gegevens in hun onderlinge samenhang moeten wor-
den overzien en tot een nieuw geheel geordend.

Deze structuur van zijn intelligentie is typerend voor zijn
gehele denk- en gevoelsleven. Hij vat slechts een enkel punt in
het oog, en bouwt daarop zijn beschouwingen, bv. de tegenstel-
ling tussen goed en kwaad, arm en rijk, geluk en ongeluk, of het
enkele feit, dat hoogmoed voor de val komt.

Het is een zeer eenvoudige geest, maar juist door die eenvoud
van absolute trouw en betrouwbaarheid; hij ziet de mogelijk-
heid van bedrog eenvoudig niet in. Hij concentreert zich met
alle macht op wat men hem te doen geeft; ten eerste vanwege een
niet geringe wilskracht, ten tweede ook omdat storende gedachten
hem niet invallen. Verder is hij consciëntieus tot het uiterste en
vooral voor ondergeschikte arbeid van onschatbare waarde.

Zijn gevoelsleven is wel bewogen, maar zenuwachtigheid of
emoties spelen hem geen parten, omdat hij deze vrijwel weet te
beheersen. Het optreden is rustig en gemakkelijk; desniettemin
kenmerkt de gehele persoonlijkheid zich door een zekere zwaarte,
gepaard met een — hemzelf nauwehjks bewuste — melancholie;
hij komt nooit eens uit de plooi.

Proefpersoon B. Geboren 22 Januari 1904.

De intelligentie is goed en staat hem voortdurend volledig ter

-ocr page 54-

beschikking. Hij is vol differentiatie in zijn uitdrukkingwijze,
een vlot journalist en gemakkelijk spreker, een handig debater.
Hij verstaat de kunst dezelfde gedachte in telkens andere vor-
men tot uiting te brengen en telkens andere beelden toe te heb-
ten. De waarneming is goed, maar niet voor de volle 100 %
nauwkeurig. De gehele persoonlijkheid is trouwens meer
„schwungvollquot; dan consciëntieus.

In zijn drijfveren valt speciaal de volgende tegenstelhng op:
aan de ene kant is het een hartehjke, joviale geest, vriend-
schappehjk en royaal, fors in zijn doen en laten met een neiging
tot idealisme en bescherming. Aan de andere kant — meer op
de achtergrond — staat echter een twede ik; een meer voor-
zichtige geest, die precies weet, wat hij zeggen en zwijgen moet,
die bij aUe handelingen zich afvraagt of er geen kans is op minder
aangename gevolgen. Hij is zodoende, karakterologisch gespro-
ken, niet alleen de leider, maar ook de politicus.

De onevenwichtigheid die ontstaat uit het samengaan van
deze beide factoren, weet hij te overwinnen door een voortdurende
activiteit (pushing power) en door zijn optimisme, dat hem zelden
in de steek laat.

Het temperament is impulsief en spontaan; hij houdt van op-
schieten en afdoen. Zijn bewegelijke geest en gemakkelijke om-
gangsvormen maken hem zeer geschikt om zijn opvattingen en
gedachten bij anderen ingang te doen vinden.

Kortgezegd moeten we A rekenen tot de phlegmatici, B tot
de cholerici.

Lichamelijk onderzoek.

Proefpersoon A. Lichaamsgewicht 68 Kg, wat gedrongen ge-
stalte. Bij onderzoek geen afwijkingen aan de inwendige organen.

Bloedsdruk 130/90. Urine bevat geen eiwit, geen suiker.

Proefpersoon B. Lichaamsgewicht 80 Kg. Stevig gebouwd. Bij
onderzoek geen afwijkingen aan de inwendige organen.

Bloedsdruk 120/85. Urine bevat geen eiwit, geen suiker.

-ocr page 55-

Gang van het onderzoek.

A kreeg achtereenvolgens de hieronder vermelde hoeveelheden
alkohol op de aangegeven data:

a.nbsp;Controleproef zonder alkoholnbsp;14/12.'32.

b.nbsp;Proef met 1/4 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 17 cm®. 11/1.'33.

t*« ff ff /3 quot;nbsp;quot;nbsp;quot; quot; quot; quot;

23nbsp;„ . 8/5.'33.

d.nbsp;,, ,, Vs quot; quot; quot; quot; quot; quot; = 23nbsp;„ . 21/5.'33.

(± nuchter genomen)

e.nbsp;Proef met ®/i2 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 30nbsp;„ . 31/5.'33'

(± nuchter genomen)

/. Proef met cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 30nbsp;. 6/7.'33.

g.nbsp;.. » ®/i2 .. .. „ = 34nbsp;. 6/10.'33.

±( nuchter genomen)

h.nbsp;Proef met «/12 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 34nbsp;„ . 18/10'33

i.nbsp;.. » 7i2 .. » .. » =40nbsp;.22/ll'33
ƒ• tt tt '/la tt tt tl tl tl » =40nbsp;„ . 6/12 33

(± nuchter genomen)

B kreeg achtereenvolgens de hieronder vermelde hoeveel-
heden op de aangegeven data.

a.nbsp;Controleproef zonder alkohol.nbsp;18/1. '33.

b.nbsp;Proef met 1/4 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 20 cm®. 9/3. '33.

c.nbsp;„ Va .. .. quot; .. .. .. =27 „ . 8/4. '33.

ff tgt; /3 quot;nbsp;quot; quot;nbsp;quot; quot;

= 27nbsp;.. .23/5. '33.
nuchter genomen)

e. Proef met % cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 33nbsp;„ . 24/6. '33.

(± nuchter genomen)

/. Proef met ®/i2 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 33nbsp;... 13/7. '33.

g.nbsp;„ ®/i2 » .. .. .. » =40nbsp;., .11/10.'33.

ff ff /12quot; quot; yy tgt; gt;1 yy = 40nbsp;,. .25/10.'33.
(± nuchter genomen)

•• ff ytZjZ /l2 quot;nbsp;quot; quot; quot; quot; quot;nbsp;*t •

8/ll.'33.
50 .. .29/ll.'33.
(± nuchter genomen)

-ocr page 56-

De tijden tussen de verschillende proeven zijn vrij groot. Tijds-
gebrek was hiervan de oorzaak, het uitbreken uit de ambtehjke
bezigheden was vaak ten enenmale onmogelijk. Evenwel zit in
het grote tijdverschil tussen twee proeven nog een voordeel, nl.,
dat de proefpersonen telkens weer vrij vreemd tegenover de
opgave stonden en dat van wennen hieraan geen sprake was.

De proeven met ^/g, ®/i2, ®/i2 en cm® alkohol zijn dubbel ge-
nomen, om zo mogelijk de waarnemingen met de verschillende
proeven te doen op ongeveer dezelfde tijd na het gebruik van de
alkohol. Ik vreesde dat anders een proef genomen moest worden
terwijl de concentratie in het bloed al aan het afnemen was.
Werd de alkohol bij gevulde maag, te ongeveer 14 uur genomen,
dan werd de proefpersoon onderworpen aan de rekenproef en de
proeven met staven en glazen en het verhaal; werd de alkohol
toegediend te ± 12 uur, dus bij ongeveer lege maag, dan werd
gewerkt met het kymograpion, en de portretten en wazige figu-
ren. De dosis alkohol is niet hoger genomen dan 40 resp. 50 cm®.
Proefpersoon A weigerde verder te gaan; het drinken van de op
250 cm® water verdunde alkohol stond hem te veel tegen, ter-
wijl B hetzelfde bezwaar had, maar daarbij zo slecht werkte, dat
voortzetting van de proef ook geen zin had.

Bij de 9 proeven van elke proefpersoon werd meestal telkens
om het kwartier bloed afgenomen; het resultaat van het na afloop
verrichte bloedonderzoek is hieronder gemeld en aangegeven in
de curven op blz. 47, 49 en 50.

Proefpersoon A.

11-1'33. V^ cm® alkohol p. Kg. hch. gew. = 17 cm® gen. te 13.55.
14.10 0.37
14.25 0.12 %

0.28 7oo ^

14.40 0.185 7oo oiq°/

0.191°/^ i
15.25 0.114%J

0.075°/^ ^ I

-ocr page 57-

16.15 0.253 7o
0.257 %

8-5-'33. 1/3 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 23 cm® genomen 14 u.
14.30 0.29
14.45 0.27

21-5-'33. V3 cm® alkohol, per Kg. lich gew. == 23 cm® gen. 11.15.
11.30 0.48
0-47

I 00

11.45 0.466

0.48 7oo
12 0.37

0.37 7oo
0.35
12.20 0.31

0.31 7„

0.26%

0.48 7„

0.4777,,

0.36 7„
0.31 7o

31-5-'33. 5/ia cm® alkohol p. Kg
11.30 0.85
0.86
11.45 0.84
0.65
0.76

12 0.562
0.519
0.543
12.15 0.441
0.458
0.57

. hch.

Voo

7oo

'lo

100

L

Lo

loo

L

loo

gew. 30 cm® genomen 11.15.
0.85 7oo

0.75 7oo
0.54 7oo
0.454 7oo

6-7-'33. «/j3 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 30 cm® genomen 14.05.
14.25 0.299 7„

0.29 0.2977,
0.303

-ocr page 58-

14.40 0.292 7,
0.27 7,
0.279
7,
14.55 0.436 7,
0.44 7,
15.30 0.279
7
0.246 7,
0.236 7,

OO
CC
OO
oo

OO
OO
OO

0.28 7„
0.44 7o,
0.253 7„

6-10-'33. «/i2 cm» alkohol p. Kg. hch. gew. = 34 cm» genomen 11.30
11.45 0.438 7„
0.45 7o,
0.45 7o
12 0.512 7„

0.655 7oo

0.589
12.15 0.48

0.501 7oo
0.481
12.30 0.453 7^
0.5
7o
0.444

18-10-33. «/„ cm® alkohol p. Kg. üch. gew. = 34 cm» gen. 14.05.
14.20 0.258

0.256 0.256
0.253
14.40 0.215 7^

0.228° U

0.446 7„
0.585 7„
0.487 7,
0.466 7„

15 0.206 7„
0.204 7„

0.205 7„

0.179 7o,

0.206
15.35 0.166 7^
0.192 7^

-ocr page 59-

tfl^i'

\

'7 -

\

\

gt; * r

S

\

1

y

1

1

1,9

/

\

/

/

\

/

/

/

1

1

»

1

(1-

^fi-

-11

i

^ f-

i-n

r A

r

M-j

t

-

'A

quot;f

Kg

ep

Kg.

«.f

• Kg

(mui

cc.f

• Kg

(nu

Jile

i

\

1

JA»

/

1

1

X

/

y

/

/

/

/

/

/

/

/

/

1

i

1

^ J

t?

r 4

i
2-1

-3i

Proefpersoon A. Curven alkoholconcentratie in 't bloed.

I-

ld

\

l

1

£

/

/

i. !

l«-

.(m

-ocr page 60-

22-11-'33. cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 40 cm® genomen 14.

14.15 0.398 7ooU 38

0.363 7, ^
14.30 0.311%

0.317
14.50 0.29
0.328
15.20 0.26

0.27 %

0.773
0.719 7„
0.604 7„

6-12-'33. cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 40 cm® gen. 11.35.
11.55 0.756
0.789
12.20 0.758

0.74 7oo

0.66 7oo

12.35 0.602
0.605

De verkregen cijfers nagaande zien we in het algemeen bij
het stijgen van de dosis alkohol een hogere concentratie in het
bloed, terwijl deze belangrijk hoger is als de alkohol betrekkelijk
lang na een maaltijd wordt genomen. De cijfers op 31-5-'33 zijn
al bijzonder hoog; ik kon er geen verklaring voor vinden, wel is
opgetekend dat de proefpersoon zich die dag bijzonder onaan-
genaam voelde na het drinken van de alkohol; hij was overigens
in goede conditie en van bijzondere omstandigheden (slapeloze
nacht, buitengewone inspanning die morgen) was niets te vinden.

Proefpersoon B.

9-3-'33. 1/4 cm® alkohol per Kg. lich. gew. = 20 cm® gen. 14.10-

7o
0.314
0.309
0.265 7„

14.25
14.40
15.05
15.20

0.19
0.17
0.13
0.1

-ocr page 61-

14-

IA.

la

al

UL

/

'Kt.

-fi

ü.

J

¥

Çlic

iuwk

p.k(

rj«.

sH

.^-Kjutkl« )

OJJ^

2X.

EU.

u.

SOj

l^ifc. %tu.

l(-/lt;3«34.

'/jiU.p.k^.

Vu«--
e-u-j4.
V/tKf.Kg.

I3-7.-J4.

Proefpersoon B. Curven alkoholconcentratie in 't bloed.

-ocr page 62-

A

'7

, 1

!

n6

/

»

■1.4

/

A

1.1

A

A

/

1.2.

ya

4/11

/

/

W

/

/

'pef3'
td

0«. i

1.

T

rtud

1 fi^^j
.ter,

'7

\

î y

t

t

f

f

là—
» ?

1

/

/

îil

gt;

y

4

gt;erst

OR.B

wL.

!

3

nu.

li^Jtj

-»g-

-ocr page 63-

8-4-'33.1/3 cm® alkohol p. Kg. hch. gew. == 27 cm® genomen 14.45.
15 0.22
15.15 0.18
16.10 0.13

23-5-'33. Vs cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 27 cm® genomen 11.15
11.30 0.169
0-154
11.45 0.273

0.264

0.165 7,
0.259
0.25 7o,

0.2557,

0.24 7oo
12 0.27
0.23
12.15 0.266 7„
0.27 7„
0.229 7„

0.44

24-6-'33. ®/i2 cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 33 cm® gen. 12.40.
12.55 0.4

0.48 7oo
13.10 0.326 7„
0.33 7„
0.32 7,
13.25 0.32 7,
0.309 7„
0.24 7„
13.35 0.3157,
0.406 7,; (

0.33

0.289 7,
0.36 7o

0.296 7,
0.24 7„

13-7-'33. ®/i2 cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 33 cm® gen. 14.10.
14.25 0.2957,,
0.306 7,,
0.288 7,,
14.40 0.238 7,,
0.2427,,

-ocr page 64-

15 0.204 7oo
0.216
0.199
15.20 0.169

0.206 7„
0.168 7„

0.17 7oo
0.166

ll-10-'33. «/i2 cm® alkohol p. Kg. hch. gew. = 40 cm® gen. 13.50.
14.15 0.263 7„
0.271 7„
14.45 0.288
7,
0.296 7,
15.05 0.216
7,
0.212 7„
15.35 0.221 7,
0.182 7,
0.19 7,

25-10-'33. 8/i2 cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 40 cm® gen. 11.30.
11.45 0.438
7,
0.46 7,

0.458 7.0

12 0.432 7„
0.394
7,,
12.15 0.334 7,
0.358 7,

/ OO

7

I 00

0.328 7,,
0.372 7„
0.318 7oo

8-ll-'33. ± cm® alkohol p. Kg. Hch. gew. = 50 cm® gen. 14 u.
14.15 0.352
7,,'
0.305 7oc

0.329 7oo

14.30 0.372 7,,
0.373 7,,
14.50 0.307 7,,
0.31

0.338 7,

0.452 7,

0.416 7,
0.346 7o,

-ocr page 65-

15.10 0.271 7o
0.268%

0.269 %

0.57 7,

0.454 7o

0.469 7,

29-ll-'33. ± cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 50 cm® gen. 11.45
12 0.532 7,
0.608 7,
12.15 0.445 7,
0.463 7,
12.30 0.507 7,
0.490 7,
0.4107,

Proefpersoon B heeft in 't algemeen een iets lagere concen-
tratie dan A, vooral de waarden voor alkohol genomen lange
tijd na een maaltijd liggen bij hem lager. Overigens zien we bij
hem bij 't stijgen van de genomen hoeveelheden alkohol de
waarden -voor de concentratie in 't bloed ook stijgen.

1. Concentratieproef met de Arbeitsschauuhr van Poppelreuter.

Proefpersoon A werd aan deze proef onderworpen op

14-12-32 zonder alkohol.
11- 1-33 met 1/4 cm®

a.

b.

c.

d.
e.
/•

8- 5-33
6- 7-33
18-10-33
22-11-33

Kg. = 17 cm® alkohol.

» = 23nbsp;,, „

gt;gt; = 30nbsp;,, „
= 34

gt;gt;nbsp;gt;1nbsp;,,

= 40

De proef duurde telkens ®/4 uur; van ieder kwartier werd aange-
tekend het aantal gemaakte sommetjes, en berekend het %
fouten.

a. zonder alkohol gemaakt 51 sommetjes met 4 fouten = 7.8%.
le kwartier 18 met O fouten = O %.
2e „ 18 „4 „ = 22 %.
3e „ 15 „ O „ = O

-ocr page 66-

b.nbsp;met cm® alkohol gem. 60 sommetjes m. 10 f. = 16.6 %.

le kwartier 20 met 2 fouten = 10 %.

2enbsp;18 „3 „ = 16.6 %.

3e „ 22 „ 5 „ =22.7%.

c.nbsp;met 1/3 cm® gem. 52 sommetjes met 6 fouten = 11.5%.

le kwartier 18 met O fouten =0 %.

2enbsp;17 „ 2 „ =11.8%.

3e „ 17 „ 4 .. =23.5%.

d.nbsp;met ®/j2 cm® alkohol gem. 65 sommetjes, met 7 f. = 10.8 %.

le kwartier 22 met O fouten =0 %.

2e „ 23 „ 3 „ =13 %.

3enbsp;20 4 „ =20 %.

e.nbsp;met ®/i2 cm® alkohol gem. 59 sommetjes met 6 f. = 10 %.

le kwartier 22 met O fouten =0 %.

2e „ 19 „ 1 fout = 5.3%.

3e .. 18 „ 5 „ =28 %.

/. met cm® alkohol gem. 56 sommetjes met 5 fouten = 9 %.

le kwartier 17 met 1 fout =6 %.

2enbsp;18 „1 „ = 5.5%.

3e .. 21 „ 3 fouten = 14 %.

Al dadelijk valt het buitengewoon nauwkeurig werken van
dezen man op; een fouten-percentage van nog geen 8 % zonder
alkohol is bij deze concentratieproef een uitzondering, bij de
stijgende alkohol-dosis blijft het aantal fouten (behalve de eerste
keer dat alkohol werd gegeven) schommelen om de 10 %. Maar
bovenal is het op het eerste gezicht al heel vreemd, dat deze
proefpersoon, die subjectief zoveel bezwaren ondervond bij de
grotere hoeveelheden alkohol, dat hij zich absoluut verzette
tegen opvoeren van de dosis, en daarbij een alkohol concentratie
in het bloed toonde van 0.4 slechts iets meer fouten bij het

-ocr page 67-

rekenen vertoonde dan zonder alkohol. Van enige nadehge in-
vloed van het alkoholgebruik is hier geen sprake.

Iets geheel anders vertoont proefpersoon B. Hij verkreeg de
volgende resultaten met de Arbeitsuhr; daarbij werden op de
onderstaande data proeven genomen.

a.nbsp;Controleproef zonder alkohol.nbsp;18- 1-33.

b.nbsp;Proef m. 1/4 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 20 cm® 9- 3-33

c.nbsp;,,nbsp;,, V3 quot;nbsp;quot;nbsp;gt;gt;nbsp;gt;gt;nbsp;quot;nbsp;gt;gt;nbsp;~ ^^nbsp;•gt;nbsp;• 4-33

d.nbsp;„nbsp;,, ®/i2quot;nbsp;quot;nbsp;gt;gt;nbsp;gt;gt;nbsp;gt;gt;nbsp;gt;gt;nbsp;=33nbsp;,,nbsp;. 13- 7-33
c.nbsp;..nbsp;1. '/12»'nbsp;gt;gt;nbsp;•gt;nbsp;gt;gt;nbsp;gt;inbsp;gt;gt;nbsp;=40nbsp;,,nbsp;.11-10-33
/.nbsp;i,nbsp;.li'/m»»nbsp;gt;gt;nbsp;..nbsp;gt;.nbsp;tlnbsp;mnbsp;=50nbsp;,,nbsp;. 8-11-33

a.nbsp;Zonder alkohol gem. 69 sommetjes m. 12 fouten = 17.4 %.

le kwartier 24 met 2 fouten = 8.3 %.
2e .. 22 5 „ =23 %.
3enbsp;23 5nbsp;=22 %.

b.nbsp;met cm® alkohol gem. 78 sommetjes m. 17 fouten = 22 %.

le kwartier 28 met 5 fouten = 18 %.
2enbsp;26 „ 8 „ =30.8%.

3e ,, 24 ,,4 ,, = 17 %.

c.nbsp;met ^/a cm® alkohol gem. 82 sommetjes m. 17 f. = 20.7 %.

le kwartier 30 met 3 fouten = 10 %.
2e „ 28 7 „ =25 %.
3e „ 24 „7 „ = 29 %.

d.nbsp;met ®/i2 cm® alkohol gem. 70 sommetjes m. 24 f. = 34.3 %.

le kwartier 25 met 5 fouten = 20 %.
2e „ 23 „ 9nbsp;=39 %.

3e „ 22 „ 10 „ =45.4%.

e.nbsp;met quot;/k cm® alkohol gem. 70 sommetjes m. 22 f. = 31 %.

le kwartier 22 met 2 fouten =9 %.
2e „ 22 .. 8 „ =36.4%.
3e .. 26 .. 12nbsp;=46 %.

-ocr page 68-

o
2

ce
lt;

gt;

(

%

-f
5

e

2
f—

i
*

InüUle

yij

ftcer

c

aXc( lu)U(

foulen.

V

■5

4

T
■t

gt;

i-

lU
M

fO
e.

1

X

1
V

lt;

•nlnitiei

coKo

oLcikol

etitf

Lconpi
(j

a,

;onc

i ^

JWi

o

Q

-ocr page 69-

/. met ± cm® alkohol gem. 41 sommetjes m. 28 f. = 68 %.
le kwartier 12 met 3 fouten = 25 %.
2e „ 15 „ 13nbsp;=87 %.

3enbsp;14 „ 12 „ =86 %.

Deze proefpersoon werkte blijkbaar veel vlugger dan A, wat
geheel overeenkomt met zijn karaktereigenschappen, en maakte
reeds bij de controleproef heel wat meer fouten, 17.4 % tegen
7.8 %. Bij de proeven e en / kostte het heel wat overredings-
kracht om hem tot het drinken van de alkoholverdunning te
krijgen, en weigerde hij absoluut later een nog grotere hoeveel-
heid te drinken. Gedurende de proef / had ik grote moeite hem
aan het werk te houden, wat ook wel uitkomt als we zijn praes-
tatie in ogenschouw nemen. 41 sommetjes tegen anders 70—80;
de uitslag van deze proef wijst ook wel uit, dat de grens van zijn
kunnen hier bereikt is.

Nog duideüjker wordt het verschü als we voor de beide proef-
personen in curven aangeven de alkoholconcentratie in het bloed
aan het eind van het 2e en 3e kwartier, en de fouten in % in
die beide kwartieren gemaakt (zie blz. 56). Bij A zien we in
't geheel geen verband, of liever, we zien de alkoholconcentratie
stijgen bij de toenemende doses alkohol, die gebruikt zijn; ter-
wijl het aantal fouten afneemt, of maar heel weinig vermeer-
dert. Van gewenning aan de proef of aan de alkohol kan geen
sprake zijn; de tussenruimten tussen twee opvolgende proeven
zijn daarvoor veel te groot en we moeten hier wel aannemen,
dat bij deze proefpersoon de alkohol in het geheel geen invloed
had op de concentratie bij de arbeid.

Geheel anders staat het met B. De lijn der fouten loopt wel
niet geheel parallel aan de lijn die aangeeft de stijging der
alkohol-concentratie, maar we zien toch in beide lijnen een regel-
matige stijging. Reeds bij 0.3 alkohol in het bloed is deze
persoon zo zeer geremd in zijn concentratievermogen, dat hij
niet meer geschikt kan worden beschouwd behoorlijk zijn aan-

-ocr page 70-

dacht te bhjven bepalen bij al wat hem zou kunnen gebeuren
en zou ik hem om deze reden al ongeschikt achten tot het bestu-
ren van een motorrijtuig. Hij had toen gebruikt cm® alkohol
per Kg. hchaamsgewicht = 33 cm® alkohol, ongeveer gelijk-
staande met 2 glaasjes jenever of 2 glazen stout. Ik merk hier-
bij op, dat deze grensdosis heel wat lager lijkt dan de waarden
door
Widmark aangegeven, en dat de proefpersoon ook in 't ge-
heel niet de indruk vestigde „onder invloedquot; te verkeren.

2. Proeven met slangenapparaat.

Proefpersoon A werd aan deze proef onderworpen op

14-12-32 Zonder alkohol gebruikt te hebben.
11- 1-33 na gebr. v. ^/j cm® alkohol p. Kg. lich gew. = 17 cm»
8- 5-33 ,, ,, ,, ^/s ,, ,, ,, „ ,, „ = 23 „ .
6- 7-33

18-10-33 „ „nbsp;tt gt;i rt )gt; gt;y ij = 34

22-11-33 ,, ,, ,, 7/12 tt tt tt tt tt tl ^^ 40 ,, .

Bij de proeven werd genoteerd het aantal fouten en de tijd
die verhep sedert het commando „omdraaienquot; en het knijpen
in een baUon.

Achtereenvolgens was op de bovenvermelde dagen de gemid-
delde tijd en bedroeg het aantal fouten resp.

91/3 sec. 62% %.
5^3 „ 62% %.

621/2%.
50 %.
37 %.
37 %.

8
7

8V5

Van nadelige invloed van de alkohol is hier niets te bespeuren,
de benodigde tijd wordt misschien iets langer, maar het aantal
fouten neemt af, terwijl van routine toch geen sprake kan zijn.

-ocr page 71-

Proefpersoon B werd aan deze proef onderworpen op

18- 1-33 zonder alkohol te hebben gebruikt.
9- 3-33 na gebr. v. ^U cm® alkohol p. Kg. Uch. gew. = 20 cm*
8- 4-33 ..

13- 7-33 n tt n /l2 gt;gt; »gt; tt *gt; »I »*nbsp;»

11-10-33 »» ♦» ** »i igt;nbsp;t9 t» „ =40

8-11-33 „ gt;gt; F» »gt; n ft tt tlnbsp;*

Achtereenvolgens was op de bovenvermelde dagen de gemid-
delde tijd, en bedroeg het aantal fouten resp.:

7
6

8^2

7

8

9Ve

621/2%.
75 %.

371/2 %.

50 %.
50 %.
25 %.

sec.

Ook hierbij is van de werking van alkohol niet veel te bespeu-
ren; hoogstens kan gezegd worden, dat de benodigde tijd ver-
lengd wordt, en zou men hieruit de gevolgtrekking kunnen maken
dat de reactietijd verlengd is, wat bij het chaufferen een nadehge
invloed zou kxmnen hebben.

3. Stavenproef.

Proefpersoon A werd aan deze proef onderworpen op

14-12-32 zonder alkohol te hebben gebruikt.
11- 1-33 na gebr. v. 1/4 cm® alkohol p. Kg. Uch. gew. = 17 cm*
8- 5-33nbsp;= 23

6- 7-33 ,, ff tt ^1x2 »' »» »' »gt; ** #1 ^^ 30 f,
18-10-33 .. „ „V12 » .. .. .. .. .. =34
22-11-33 ,.

= 40

f

-ocr page 72-

Hij miste bij het laten vallen van één staaf achtereenvolgens

uit 13nbsp;5 = 39 %.

„16nbsp;5 = 31 %.

„ 6nbsp;2 = 33 %.

„ 12nbsp;4 = 33 %.

„10nbsp;0= 0%.

„11nbsp;1= 9%.

en bij het laten vallen van twee staven tegeüjk achtereenvolgens

uit 8

2

= 25 %.

.. 9

2

= 22 0/0.

„ 8

4

= 50 %.

„ 9

3

= 33 0/0.

,, 11

4

= 55 %.

„ 9

5.5

= 61 %.

Hierbij moge worden opgemerkt, dat als % fout werd bere-
kend als van twee vallende staven één werd opgevangen. Bij de
proeven met één staaf zien we zeker geen invloed van de alkohol;
bij die met 2 staven ben ik geneigd wel nadelige invloed aan te
nemen, we zien tenminste met de stijgende edkohol concentratie
een groter worden van het aantal fouten.

Proefpersoon B werd aan deze proeven onderworpen op

18- 1-33 zonder alkohol te hebben gebruikt.
9- 3-33 na gebr. van 1/4 cm® alkohol p. Kg. lich. gew. = 20 cm'
8- 4-33 „ „ „ 1/3 „ „ „ „nbsp;= 27 ,

13- 7-33 „ „ „ ®/j2 „ „ „ „ „ „ = 33 ^

11-10-33 „ „ „ 6/12..nbsp;.. .. =40nbsp;,

8-11-33 ,, „ „±7I2 quot;nbsp;.. .. gt;gt; .. =50nbsp;,

-ocr page 73-

\

\

oV
£

\

\

i

n ;

\

\

gt;

V

gt;

s

\

\

u -H

V

\

s

\

s

J!
«1

/

\

\

i

^.Lco^

oLco

rir«n.

/rati

eùi

C


o

c

w

g

iLcol

joico

nc.':^

1 •

•r

«

»
«

1
t

c

lt;

. é

Ä

o

8

c

lt;

«

ç

vgt;

-S

.M

S

c
lgt;

c

-o

i.
«

X

rt

e
?

iL
^

\

\

o

\

V

\

----

1

V,

*

s

\

\

i

%

1

»

oi

\

/

\

t

iLcoh

oL-C(

neen

Ir. te

%.

O

egt;
C

Ö

xUol

f

oLcoi

o

«lt;

G

*
o

o

U §

o
a

. s

i

-5

Q
»1

ç

r)

0

C
. If

o

c

î

£
I

-ocr page 74-

Hij miste bij het laten vallen van één staaf achtereenvolgens

uit 10

4 =

40 %.

13

6 =

69 %.

» 16

13 =

81 %.

11

11 =

100 %.

„ 17

8 =

47 %.

» 13

13 =

100 %.

Bij het laten vaUen van twee staven tegelijk achtereenvolgens

uit 9nbsp;5.5 = 61 %.

.. 6nbsp;3.5 = 59%.

„7nbsp;5 = 81 %.

„ 6nbsp;6 = 100 %.

„ 7nbsp;6 = 85%.

„ 6nbsp;6 = 100 %.

Bij deze proefpersoon is na het alkoholgebruik wel degelijk
^ote invloed te bemerken. Ik vind bv. genoteerd bij de 3e proef:
is veel te langzaam; bij de
4e proef: stupor na schrikprikkelquot;
eerst een vluchtreactie bij het zien vallen; en bij de 6e proef'
reageert veel te laat. is eigenlijk niet meer op zijn qui-vive-
reageert met meer op schrikprikkel; steekt eigenlijk aUeen maar
een hand mt maar doet geen moeite meer de staven te grijpen

Deze man zou in de toestand waarin hij verkeerde na het
dnnken van 50 cm® alkohol = ruim 3 glaasjes cognac of 3 glazen
stout, waarbij hij op een ogenbhk van de proef een alkohol-
concentratie in het bloed vertoonde van 0.3 ongetwijfeld
met meer in staat zijn geweest de confhcten op de weg, waar-
over boven is gesproken, naar behoren op te lossen; ik had
mijn leven tenminste niet graag aan hem toevertrouwd.

De verschillen tusschen de beide proefpersonen vaUen nog
dmdehjker op bij het vergehjken van de naar deze proeven

-ocr page 75-

gemaakte curven, zie blz. 61. Bij A is er vaak een discongruentie
tussen het aantal fouten en de alkoholconcentratie, bij B
krijgen we (behoudens een dahng bij de 5e proef) telkens meer
fouten als de concentratie van alkohol in het bloed toeneemt.

4. Glazenproef.

Proefpersoon A. werd hieraan onderworpen op:
14—12—^32 zonder alkohol te hebben gebruikt.
11- 1-33 Na gebruik van 1/4 cm® alkohol p. Kg. hch.gew. = 17 cm'
8- 5-33 ,, ,, ,, ^/s „ ,, ,, ,, ,, ,, = 23 ,,
6- 7-33 „
18-10-33 „

22-11-33 „ ,. „ .. .. „ „ „ =40 „

Hij had gemiddeld voor het verzetten der glazen over het
hele bord nodig per regel 60, 47, 50, 46, 39 en 11 secunden.

Proefpersoon B. deed deze proef op:
18- 1-33 zonder alkohol te hebben gebruikt.
9- 3-33 Na gebruik van 1/4 cm' alkohol p. Kg. lich.gew. = 20 cm'

^ 4-33 ,, „ ,, lt;gt; gt;• O »nbsp;gt;gt; tl — 27nbsp;,,

13- 7-33 „ „ „ „ „ „ „nbsp;„ „ = 33nbsp;„

11-10-33 „ „ „ % „ „ „ „nbsp;„ „ =40nbsp;„

8-11-33 „ „ „±'/i2 .. .. ..nbsp;=50nbsp;„

Hij had achtereenvolgens nodig

38, 46, 31, 29, 29 en 29 secunden.
Daar we hier aan gemaakte tijden en gemorste hoeveelheden
water niet veel hebben, laat ik bij deze proeven de vermelde
observaties volgen.

Proefpersoon A.

1.nbsp;ietwat onregelmatig, wel materiaalgevoel, morst niet veel,
neiging tot nonchalance als houding, is er toch wel hele-
maal in, tikje eigenwijs.

2.nbsp;houdt het goed uit elkaar, vergist zich niet in de nummers,
beheerst zich goed, doet het heel mooi.

7i2 .. „ „ » „ = 30
®/nbsp;— 34

112 »gt;nbsp;»1nbsp;yt »1nbsp;n -

-ocr page 76-

3.nbsp;langzaam, zet heel zacht neer, schijnt toch een beetje
onrustiger, blijft de nummers goed vinden, beheerst zich.

4.nbsp;zet mooi zacht neer, kan het niet tegelijk, blijft prachtig
beheerst.

5.nbsp;volkomen beheersing; niet tegelijk maar wel vlug na elkaar,
wellicht iets minder voorzichtig, bhjft zeer rhytmisch.

6.nbsp;vergist zich niet in nummers, ziet en overziet.

Proefpersoon B.

1.nbsp;morst, gooit een heel glas om, voelt zich onzeker, kan de
nummers niet vlug vinden, wel mooi tegelijk, past zich
gaandeweg goed aan.

2.nbsp;morst geweldig, nauwelijks tegelijk, is verward, heeft geen
overzicht, zwaait met zijn armen, geen beheersing over
de situatie, het wordt veel beter aan het eind.

3.nbsp;vrij goed, morst wel, kan nummers wel vinden, zet zacht
neer, mooi tegelijk, goed geconcentreerd, niet nauwkeurig,
vrij veel morsen.

4.nbsp;wel mooi tegelijk, maar morst wel, blijft toch tamelijk
voorzichtig, erg voorbarig.

5.nbsp;morst fhnk, ruw en onvoorzichtig, wel mooi tegehjk,
vergist zich niet in nummers, goed geconcentreerd.

6.nbsp;ontzettend morsen, niet de minste dosering, en ook geen
moeite daartoe, pakt onzeker aan, maar vindt goed de
'nummers; wel mooi tegehjk, maar zeer onvoorzichtig en
spasmodisch.

Mijn conclusie uit deze waarnemingen is, dat ik mij, ook na
het vrij hoge alkoholgebruik van de beide laatste proeven, aan
proefpersoon A. onbevreesd in een auto zou toevertrouwen.
Bij B. is het anders gesteld, na gebruik van alkohol, ook van
kleine hoeveelheden, acht ik hem absoluut ongeschikt tot chauf-
feren. Juist de grote onvoorzichtigheid, die zich na alkohol-
gebruik openbaart en de ataxie die te voorschijn komt, maken
hem na alkohol gevaarhjk op de weg.

-ocr page 77-

5. Kymografionproef.

De gereproduceerde resultaten bij de beide proefpersonen
(zie blz. 66 en 67) spreken al voor zich zelf. Al dadelijk valt op,
dat proefpersoon A zonder alkohol heel wat zuiverder de lijnen
heeft getrokken dan B. Na alkoholgebruik worden de verschiUen
heel wat groter. Bij A schijnt het, of de resultaten zelfs beter
worden, bij B is bij de hogere doses alkohol van rechte lijnen
eigenhjk geen sprake meer. Ook het gedrag van beide proef-
personen is zeer verschillend. Zo heb ik voor A genoteerd op
21/5 (na ^/g cm® alkohol). Proefpersoon aarzelt meer, begint nogal
eens opnieuw, blijft heel nauwkeurig met de pen onder de
schaduwlijn, meent, dat hij nu vlugger werkt.

Op 31/5 (na ®/i2 cm® alkohol): A voelt zich geheel als de vorige
maal, gaat bedaard en rustig zijn gang, maakt de indruk, dat
hij zich meer beheerst, het lijnen trekken gaat onberispelijk.

Op 6/12 (na ''h^ cm® alkohol): A ruikt flink naar alkohol,
voelt zich vervelend, suf, heeft hoofdpijn en last van de ogen.
Het hjnen trekken gaat zeer langzaam, maar heel nauwkeurig.
De armen worden moe, hij rust telkens en moet tot doorzetten
worden aangemoedigd. Vraagt na afloop van de eerste serie of
de andere helft nu ook nog moet. Overlegt steeds nauwkeurig,
waar hij met de pen terecht moet komen.

Een geheel ander beeld geeft B. Van hem heb ik genoteerd
op de verschillende data:

Op 23/5 (na Va cm® alkohol): het draaien van de trommel gaat
onregelmatig, B wordt ongeduldig en vindt dat er een eind
aan moet komen. Er komt een enigszins hUaire stemming: „je
hebt er geen hoogte van, hoe snel het ding draaitquot;.

Op 24/6 (na ®/i2 cm® alkohol): B werkt veel vlugger, maar
als hij niet op het goede punt uitkomt, zegt hij: „ik laat het
maar zo.quot; Hij maakt de indruk niet meer zijn best te doen.

Op 29/11 (na '/jj cm® alkohol): B voelt zich erg vervelend,
klaagt over vermoeidheid in de bovenarmen, is slaperig. Trekt
de lijnen er maar wat op los. Zegt: „als 't maar klaar isquot;. Hij praat

-ocr page 78-
-ocr page 79-

Proefpersoon B.
Resultaten Kymografiononderzoek.

-ocr page 80-

veel meer dan anders, kan evenwel slecht zijn woorden vinden
en lacht dan om zijn vergissingen.

Bij deze proef hebben we te maken met een combinatie van
oog en hand, terwijl de proefpersoon tevens in staat moet zijn,
vooruit te zien. Speciaal het tweede blijkt bij B sterk gestoord
te zijn, en waar het juist op dit vermogen aankomt bij het
chaufferen, acht ik hem op de data 25/10 en 29/11 resp. na ge-
bruik van ®/i2 en ''/^ cm® alkohol per Kg. lichaamsgewicht,
geheel ongeschikt tot het besturen van een motorrijtuig.

6.nbsp;Proef met karton en gekleurde vierkantjes.

Deze proef werd eerst later in de serie ingevoegd, zodat maar
een paar waarnemingen vermeld kunnen worden.

Proefpersoon A maakte op 18/10 33 vóór het gebruik van
alkohol 5 fouten en 5 aarzelingen, op diezelfde datum na ®/i2 cm'
alkohol per Kg. 3 fouten en 3 aarzelingen, op 6/12 33 na '/^j cm'
alkohol per Kg. 6 fouten en 3 aarzelingen. Als we bedenken,
dat in zeer snel tempo bij deze proef 450 vierkantjes op de ver-
schillende kleuren moeten worden genoemd, dan krijgen we res-
pect voor het concentratievermogen van deze proefpersoon;
van alkohoHnvloed is in 't geheel geen sprake.

Begrijpelijkerwijs bracht B het er niet zo goed af. Op 11/10 33
maakte hij zonder alkohol te hebben gebruikt 10 fouten, na
gebruik van ®/i2 cm® alkohol per Kg. 21 fouten, terwijl na
cm® per Kg. op 33 fouten werden gemaakt. Voor mijn
onderzoek hebben deze beide proeven natuurlijk geen waarde,
maar ze illustreren nog eens het grote verschil in de beide ka-
rakters en worden daarom even vermeld.

7.nbsp;Proef met de wazige figuren.

Het resultaat van deze proeven is ook niet zozeer van belang
voor het onderzoek, waarvoor ze werden gebruikt. Evenwel
geven ze zulk een inzicht in de beide karakters, dat wel enige
ruimte eraan mag worden besteed. Het merkwaardige is, dat
A in de zes hem telkens weer getoonde wazige figuren bijna

-ocr page 81-
-ocr page 82-

steeds staande mensen meent te herkennen, terwijl als hij een
beweging er in ziet, daaraan steeds een depressieve gevoelstoon
ten grondslag ligt.

Bij B vinden we veel meer bewegingsvoorstellingen met vaak
het accent gelegd op zware lichamehjke inspanning voor het be-
roep; van de depressieve voorstellingen is bij hem geen sprake.

Een van de wazige plaatjes vindt men hiernaast afgebeeld.

Achtereenvolgens zag A in de getoonde plaatjes:
Op 14/12 32 (zonder alkohol).

1.nbsp;vuurspuwende berg.

2.nbsp;twee personen die elkaar omarmen.

3.nbsp;schimmen, die elkaar een hand geven en praten.

4.nbsp;schaduw van iemand die op een verhoging staat,

5.nbsp;???

6.nbsp;???

Op 21/5 33 (na Va cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;kaktus.

2.nbsp;twee schaduwen die staan te praten.

3.nbsp;persoon op de grond, beurt zijn hoofd op, 1 staat er voor,
vecht of is gewond.

4.nbsp;schaduw van man (links) en vrouw (rechts).

5.nbsp;schaduw van man (rechts) gebogen over pot of tank, links
schaduw van muur.

6.nbsp;twee personen, links man, rechts vrouw (geknield); man
buigt zich over vrouw.

Op 31/5 33 (na ®/i2 cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;man gebogen over vrouw.

2.nbsp;danspaar, rechts man, links vrouw.

3.nbsp;twee personen, één op grond, ander er over gebogen.

4.nbsp;twee personen tegenover elkaar, beide schuldbewust, links
man, rechts vrouw.

5.nbsp;niets van te maken.

6.nbsp;twee personen die in 't water zullen springen.

-ocr page 83-

Op 6/10 33 (na «/12 cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;man en vrouw staan tegenover elkaar te praten.

2.nbsp;twee mensen tegenover elkaar staand of dansend.

3.nbsp;twee mensen, één op grond, ander er over gebogen.

4.nbsp;?? rechts is wel erg dun voor een mens.

5.nbsp;man rechts is aan 't werk, links schaduw.

6.nbsp;twee personen willen springen, rechts is de vrouw (is
kleiner).

Op 6/12 33 (na cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;twee mensen, Hnks man, rechts vrouw, staan tegenover
elkaar, kunnen deze vorm op een kerkhof aannemen.

2.nbsp;twee personen staan direkt tegen elkaar of dansen.

3.nbsp;twee mensen, één op grond, ander er over gebogen.

4.nbsp;eigenhjk niets van te maken, rechts is wel erg dun voor
een vrouw.

5.nbsp;rechts aanbeeld met smid, Hnks schaduw.

6.nbsp;twee mensen, rechts heeft wel een erge knik.

Achtereenvolgens zag B in de getoonde plaatjes:

Op 18/1 33 (zonder alkohol).

1.nbsp;smeden over aanbeeld gebogen.

2.nbsp;landarbeiders of zoo.

3.nbsp;danspaar.

4.nbsp;tourist.

5.nbsp;???

6.nbsp;iemand die voor de dokter ademhalingsoefeningen moet
doen.

Op 9/3 33 (na 1/4 cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;paar smeden.

2.nbsp;landarbeiders.

3.nbsp;danspaar.

4.nbsp;mijnheer bij de dokter.

5.nbsp;tourist.

6.nbsp;???

-ocr page 84-

Op 23/5 33 (na Vs cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;twee personen, links man, rechts vrouw.

2.nbsp;danspaar.

3.nbsp;tourist, bergbekhmmer.

4.nbsp;twee personen in zwembad, willen er in springen.

5.nbsp;rechter figuur is arbeider met schop of hooivork.

6.nbsp;man en vrouw; hnks man, in knielende houding, doet
aanzoek (fragment uit toneelspel).

Proefpersoon weet zich niets meer van de plaatjes te herinneren,
meent dat hij ze nooit heeft gezien!).

Opnbsp;24/6 33 (na ®/i2 cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;danspaar, hnks man, rechts vrouw.

2.nbsp;danspaar, links vrouw, rechts man.

3.nbsp;acrobaat, staat op iemand.

4.nbsp;paar g5nimasten, aan het oefenen.

5.nbsp;man en vrouw, vrouw (rechts) hgt geknield.

6.nbsp;arbeider (rechts) brengt iets zwaars naar verhoging.

Op 25/10 33 (na «/i^ cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;heer en dame, heer maakt buiging.

2.nbsp;danspaar, rechts is man.

3.nbsp;worstelaar, die er een heeft neergeslagen.

4.nbsp;gymnasten, één met arm achterwaarts.

5.nbsp;smid (rechts) heeft gehamerd op iets dat de linker figuur
op het aanbeeld heeft gehouden.

6.nbsp;heer en dame, hnks heer, dame ligt op knieën, houdt met
één hand de heer vast, wijst met andere hand op haar
hart (doet liefdesverklaring).

Op 29/11 33 (na ± ''j^ cm® alkohol per Kg.).

1.nbsp;heer en dame, dame hgt op knieën.

2.nbsp;danspaar, hnks dame.

3.nbsp;acrobatenpaar, een staat op ander.

4.nbsp;gymnasten aan het oefenen.

-ocr page 85-

in

14-12-33.
(zonder alkohol).

1.nbsp;spot.

2.nbsp;boosheid.

3.nbsp;verbazing.

4.nbsp;opmerkzaamheid.

5.nbsp;beetje verbaasd.

6.nbsp;vergenoegd.

7.nbsp;minachting.

8.nbsp;blijdschap.

31-5-33.
(«/i2 cm® alkohol).

1.nbsp;spot.

2.nbsp;opmerkzaamheid.

3.nbsp;verbazing.

4.nbsp;kritisch.

5.nbsp;verbaasd.

6.nbsp;schalks.

7.nbsp;uit de hoogte.

8.nbsp;verbaasd.

De alkohol heeft, zoals bij deze proefpersoon te verwachten
was, heel weinig uitwerking. In verreweg de meeste gevallen
ziet hij hetzelfde karakter in de getoonde portretten.

11-1-33.
(V4 cm® alkohol).

verbazing,
boosheid,
verbazing,
opmerkzaamheid,
beetje verbaasd,
vergenoegd,
iemand in 't ootje
nemen.

???

6-10-33.
(V12 cm® alkohol).
spot.

opmerkzaam, boos.

verbaasd.

turend, kijkend.

verbaasd.

schalks.

angst.

verbaasd.

5.nbsp;smid voor aambeeld (rechts); andere figuur is toeschouwer.

6.nbsp;heer en dame (rechts), dame ligt op knieën, vraagt iets
met haar hand op het hart.

8. Proef met de portretten.

Proefpersoon A zag op de aangegeven data achtereenvolgens
in de portretten:

21-5-33.
(V3 cm® alkohol)

spot.

strengheid.

verbazing.

opmerkzaamheid.

verbaasd.

schalks.

eigenwijs.

verbaasd.

6-12-33.
cm® alkohol).

spot.

boos.

verbaasd.

scherp kijkend.

verbaasd.

schalks.

eigenwijs.

-ocr page 86-

Proefpersoon B. zag

18-1-33.
(zonder alkohol).

1.nbsp;angst.

2.nbsp;ernst.

3.nbsp;verbazing.

4.nbsp;minachting.

5.nbsp;minachting.

6.nbsp;vrolijkheid.

7.nbsp;iets nuchter be-

kijken.

8.nbsp;zelfbewust.

24-6-33.
(8/
i2 cm® alkohol).

1.nbsp;spot.

2.nbsp;boosheid.

3.nbsp;verbazing.

4.nbsp;minachting.

5.nbsp;schrik.

6.nbsp;vrolijkheid.

7.nbsp;ernst.

8.nbsp;schrik.

op de aangegeven
9-3-33.
(1/4 cm® alkohol).
angst,
boosheid,
verbazing,
verdriet,
minachting,
spot.

minachting.

nuchterheid.

25-10-33.
(«/12 cm® alkohol).
minachting,
ernst,
verbazing,
verwondering.

schrik,
vrolijkheid,
minachting,
verbazing.

data het volgende:
23-5-33.
(Va cm® alkohol).
ironie,
ernst.

minachting.

afgunst.

verbazing.

vrolijkheid.

ernst.

angst.

29-11-33

(±Vi2 cm® alkohol).
ironie.

is 'twel waar?
ongelooflijk,
moet ik 't ge-
loven?

verbazing,
scherts,
ernst,
angst.

Bij deze proefpersoon is speciaal op 29/11 33 wel enige invloed
van de alkohol aan te nemen; hij persevereert duidelijk (zie
portretten 2, 3 en 4) en onderscheidt de karakteruitdrukkingen
lang niet zo nauwkeurig als bij de eerste proeven.

9. Proef met de verhalen.

De getoonde plaat gaf 4 voorstellingen aan, achtereenvolgens
twee mannen op een kantoor, de een staande achter een schrijf-
tafel, de ander zittend, een donkere kamer met gesloten gor-
dijnen en een bed, een man in de regen, staande tegen een lan-
taarnpaal en een tennisveld met spelers.

-ocr page 87-

Proefpersoon A. gaf de volgende verhalen:
14-12-32 (zonder alkohol).

le verhaal: Jongelui zijn aan het tennissen geweest; hebben
een café bezocht; zijn beschonken geworden; één
is naar bed gebracht door vrienden. Volgende dag
ernstig onder handen genomen.
Terwijl b.v. de ene groep van de bevolking zich
vermaakt met tennissen, moet de andere groep
door weer en wind zijn weg zoeken en bekrompen
wonen.

2e verhaal:

2e verhaal:

2e verhaal:

11-1-33 (Vi cm® alkohol).

le verhaal: Een arme jongen, die in bed lag in een armelijke
kamer, droomde, dat hij in betere positie was ge-
komen. Hier zien we hem in de raadskamer zitten
en hier aan 't tennissen.

Dat een groot deel van de bevolking is gehuisvest
in slechte kamers en dakloos is en in regen en
sneeuw buiten moet zijn, terwijl het andere ge-
deelte in het buitenland zijn tijd doorbrengt.

8-5-33 (Va cm® alkohol).

le verhaal: Een gedeelte van de bevolking moet zijn tijd in
weer en wind doorbrengen, terwijl een ander zijn
tijd in ontspanning doorbrengt en behoorlijke
huisvesting heeft.

(Kan zich absoluut niet meer herinneren dat hij
een vorige keer een tweede verhaal verteld heeft,
en weet absoluut niet wat). Men zou kunnen zeggen,
dat de een zijn geld doorgebracht heeft in de kroeg,
waardoor hij hier beschonken zou zijn, terwijl het
andere deel van de bevolking op andere wijze
de avond doorbrengt en het besteedt aan betere
meubilering.

-ocr page 88-

6-7-33 (®/i2 cm® alkohol).

le verhaal: Een gedeelte van de bevolking is gehuisvest in
betere woningen, een ander gedeelte moet het
merendeel over de straat lopen in weer en wind;
het gegoede deel brengt de tijd met tennissen door,
het andere zwerft door de straat.

2e verhaal: weet niets te bedenken.

18-10-33 («/i2 cm® alkohol).

le verhaal: Een gedeelte van de bevolking is goed gehuisvest,
terwijl het andere gedeelte dat niet is: één heeft
geen vermaken, de ander wel.

2e verhaal: Dit is een jongeman aan het tennissen, die aan
het tennissen is gegaan en na afloop daarvan is
uitgegaan en onder invloed van alkohol is gekomen,
en daar opgebracht is geworden, en de volgende
dag door zijn vader onderhanden wordt genomen.

22-11-33 (7i2 cm® alkohol).

le verhaal: Een gedeelte van de bevolking, die zijn tijd kan
doorbrengen in goede stand, en een gedeelte dat
slecht gehuisvest is en een ander gedeelte, dat
op straat zijn toevlucht moet zoeken.

2e verhaal: Jongelui, die na afloop van tennissen een café
zijn gaan bezoeken, onder invloed zijn gekomen
en opgebracht. De volgende dag over dit geval
door vader onderhanden genomen.

Proefpersoon B. gaf de volgende verhalen:

18-1-33 (zonder alkohol).

le verhaal: Dat wordt dan een jonge man, die bij zijn patroon
werd geroepen en daar te horen kreeg, dat hij ont-
slagen zou worden. Hij was daarover erg terneer-
geslagen en bracht een slapeloze nacht door en
ook de volgende dag was hij zeer moedeloos ge-

-ocr page 89-

stemd. Een paar vrienden van hem hebben hem
toen megenomen naar het tennisveld. Hij heeft
daar het verdere deel van de dag temidden van
vrienden en vriendinnen doorgebracht, waardoor
hij over de zwaarmoedigheid, die hem had be-
vangen, heen kwam.

2e verhaal: Een werkeloze, die steeds maar tracht te prakki-
zeren, hoe hij toch aan een paar centen kan ko-
men, waardoor het leven wat aangenamer kan
worden. In bed lag hij daarover te piekeren en
overdag was hij op hetzelfde hoekje te vinden,
waar hij de komende en gaande man gade sloeg
en met Wikken de wens uitsprak een plaatsje
te krijgen. Zo geschiedde het dat een van zijn
vroegere schoolkameraden hem aansprak en deze
nodigde hem uit naar een tennispark, waar wat
te verdienen zou zijn, als ballenjongen. Van het
ene sportveld liep hij naar het andere, zodat
hij met verschillende personen in aanraking kwam;
één interesseerde zich voor hem en nodigde hem
uit op zijn bureau te komen om te spreken. Toen
hij de volgende dag op het bureau van zijn weldoener
aanwezig was, werd hem een betrekking bezorgd.

9-3-33 (1/4 cm® alkohol).

le verhaal: Een bediende had een stommiteit begaan. Hij wordt
ter verantwoording geroepen, krijgt een uitbrander
en wordt op straat gezet. De nacht brengt hij in
slapeloze toestand door en de volgende dag slen-
tert hij mistroostig door de stad, maar wordt door
een paar vriendinnen aangespoord zijn zorgen opzij
te zetten en een partijtje tennis te gaan spelen.

2e verhaal: Een jongeman ziet van nabij een aantal jongelui
een partijtje tennis spelen. Hij is mistroostig, dat
hij niet in staat is, daaraan deel te nemen. Hij heeft

-ocr page 90-

een lichaamsgebrek en daardoor is hij niet in
staat. Hij piekert er over en ook die nacht kan
hij dat beeld van het vrolijke spel niet van zich
afschudden, en hij zint op middelen, om daarvan
af te komen. De nacht schaft hem raad, en hij be-
sluit naar een arts te gaan, en zich bij voorbaat
aan diens aanwijzingen te zullen houden.

8-4-33 (Va cm® alkohol).

le verhaal: Een jonge man werd op een goede, of liever,
kwade dag, bij zijn patroon geroepen, waar hij
de mededehng te horen kreeg, dat het voor hem
voor het laatst was geweest, dat hij zijn arbeid
kon verrichten. De man wordt daar zeer moede-
loos onder en liep de volgende dag troosteloos
langs de straten. Zelfs de nacht had geen raad ge-
bracht wat hij nu in de komende weken wel zou
moeten beginnen. De volgende dag evenwel, ter-
wijl hij zeer moedeloos op de kant van een van de
straten zo zat te peinzen en te prakkizeren, werd
hij bij een paar kennissen geroepen, die hem naar
de oorzaak van zijn troosteloosheid vroegen. Zijn
vrienden vroegen hem, zo royaal als ze waren,
zich te verzetten door sport te doen, waartoe
hij werd uitgenodigd. Op het sportveld kwam hij
in connectie met andere werkgevers, die schik
hadden in den knaap en één van hen nodigde hem
uit, zijn krachten in hun bedrijf te beproeven.

2e verhaal: Door onvoorzichtigheid werd een jonge man een
hevige klap toegebracht met een tennisracket. Hij
kwam daardoor zwaar ziek te liggen en toen hij
enigszins was opgeknapt en zijn dokter nader
uitsluitsel vroeg, kreeg hij te horen, dat de klap
zodanig was geweest, dat hij in de toekomst zijn
werkzaamheden intellectueel niet kon vervolgen.

-ocr page 91-

De knaap zag geen kans ander werk te krijgen
en zwerft nu troosteloos langs de straat.

13-7-33 («/i2 cm® alkohol).

le verhaal: Die jonge man wordt op een goede dag bij zijn
patroon geroepen en dan krijgt hij de mededehng,
dat hij ontslagen is. Hij was er erg van onder de
indruk en stond die avond moedeloos op de hoek
van de straat en peinsde zich ziek en suf op welke
wijze hij in zijn onderhoud zou kunnen voorzien.
Ook de nacht bracht geen raad en de volgende dag
besloot hij naar zijn kennissen te gaan, die de dag
met spel en sport doorbrachten, in de hoop op
deze wijze ook zijn verdriet te kunnen vergeten.

2e verhaal: Er is een jongeman; hem wordt op het speelveld
een slag toegebracht met een tennisracket. Hij
wordt ziek thuisgebracht, zwaar gewond. Was
weken lang ziek, en toen hij meende weer goed
genezen te zijn, deelde de dokter hem mee, dat
hij in de toekomst ongeschikt was voor het beroep,
dat hij tot dusver uitoefende. Sindsdien zien we
den jongen wezenloos op de hoek van de straat.

11-10-33 («/i2 cm® alkohol).

le verhaal: Een jongeman, die zonder arbeid was, piekerde
over de vraag, op welke wijze hij weer aan de arbeid
zou kunnen geraken. Op de dag zowel als 's avonds
stond hij lusteloos op de hoeken van de straten
en 's nachts in bed peinsde hij zich suf over deze
vraag. Op een goede nacht kreeg hij een ingeviug.
Hij stelde zich in verbinding met een zijner vroe-
gere clubgenoten, welke hem weer in connectie
bracht met de overige leden van deze club; door
hier en daar zijn voelhorens uit te steken, kwam
hij in connectie met verschillende personen, die

-ocr page 92-

hem wel zouden kunnen helpen, hetgeen hem op
een goede dag ook gelukte.

2e verhaal: Die betreffende jonge man werd bij het spel
ernstig geblesseerd. Hij was genoodzaakt het bed
te houden gedurende lange tijd. Toen hij na zijn
herstel zich weer bij zijn patroon meldde, kreeg
hij te horen dat zijn plaats door een ander was
ingenomen. Sindsdien ziet men den voorheen levens-
lustigen jongen zowel bij dag als 's avonds moede-
loos op de hoeken van de straten.

8-11-33±'/i2 cm® alkohol).

Ie verhaal: Een jonge kerel, sedert enkele jaren van school,
had maar steeds geen werkkring kunnen vinden.
Hij peinsde zich ziek en suf hoe hij toch maar
arbeid zou kunnen krijgen. Hij had er slapeloze
nachten van en was 's morgens en 's middags en
's avonds op hoeken van straten te vinden. Op
een goede dag ontmoette hij een van zijn oude
vrienden. Hij werd megenomen naar een tennis-
veld en werd daar met verschillende bekenden
van zijn vrienden in kennis gebracht. Een van hen
had belangstelling en nodigde hem uit, de volgende
dag op zijn kantoor te komen. Hij moest daar
een en ander mededelen, en het resultaat was,
dat hij te werk werd gesteld.

2e verhaal: Op het tennisveld gebeurde een ernstig ongeluk.

Een der medespelenden kreeg een gevoehge klap
op het hoofd met een tennisracket. De jonge man
werd ernstig gewond opgenomen, lag verschillende
dagen zwaar ziek te bed, en toen hij weer
zover hersteld was, dat hij naar buiten kon gaan,
was zijn eerste gang naar de arts, om te vernemen,
hoe de definitieve afloop van het geval zou zijn.
Hier vernam hij: dat hij nimmer meer in staat

-ocr page 93-

zou zijn, de oude werkzaamheden te hervatten,
en sindsdien zien we den jongen als een vagebond,
lusteloos en zonder steun op hoeken van straten.

De verhalen van proefpersoon A. kenmerken zich door een
zeer grote monotonie. Er zijn eigenlijk maar drie verschillende
verhalen. Al de anderen zijn min of meer volkomen herhaUngen
van deze drie. Dit wijst er op, dat de verbindingen zeer vast
wortel hebben geschoten, wat volkomen past in zijn
karakterologisch beeld. De verbindingen zelf zijn bovendien
van de meest eenvoudige aard. De voorsteUingen worden of
verbonden door ze op elkaar te laten volgen in de tijd, of door
ze onder te brengen onder een emotionele tegenstelling, die van
rijk—arm. Het derde verhaal hangt met deze tegenstelling
samen. Hier is de droom ingevoegd als „bindmiddelquot; wat steeds
gebeurt bij de armen aan fantasie. Belangrijk is echter, dat de
alkohol ook hier niet in het minst bijgedragen heeft tot het
soepeler doen functioneren van het associatie-vermogen. Het
laatste verhaal heeft dezelfde formele structuur en dezelfde
inhoud als alle vorige.

Een ander geval is het bij de productie van proefpersoon B.
In de eerste plaats is er een grotere rijkdom aan verschiUende
verhalen, n.1. minstens 5. Maar de andere verhalen, die op deze
5 in hoofdzaak gelijken, vertonen toch meestal een grote ver-
scheidenheid in de wijze, waarop dezelfde gegevens worden
samengevoegd, terwijl ook de woorden, waarmee de gedachten
worden uitgesproken, een veel grotere variatie vertonen.

Zo is bijv. het le verhaal van de 2e proefdag ongeveer het-
zelfde als het le verhaal van de le proefdag, maar op de 2e
proefdag wordt de reden van het ontslag gemotiveerd, de inter-
pretatie van het eerste plaatje krijgt zelfs een geheel nieuw
accent doordat op de eerste proefdag aUeen een ontslagaanzegging
wordt gezien, terwijl op de tweede proefdag hieraan een standje
voorafgaat.

-ocr page 94-

En wanneer men het 2e verhaal van de laatste (6e) proefdag
vergelijkt met het 2e verhaal van de 3e dag, waarvan het een
versie is, dan valt op, dat het laatste verhaal aanzienhjk meer
gedramatiseerd is. Zo bijv. de nieuwe toevoeging: „de jongeman
werd ernstig gewond opgenomenquot; en „zijn eerste gang was
naar de artsquot;. Ook het slot is uitgebreider en tragischer, en
veel levendiger verteld.

Het le verhaal van de 5e dag is van zulke nieuwe verbindingen
voorzien, dat men het bijna als nieuw kan aanmerken. In ieder
geval is van een associatieve monotonie geen sprake.

In hoeverre met zekerheid kan worden aangenomen, dat deze
meerdere soepelheid van associatief functioneren op rekening
kan worden geschreven van de alkohol, waag ik niet te be-
slissen.

-ocr page 95-

CONCLUSIES.

Over de waarde van de methode van Widmark voor het be-
palen van de alkoholconcentratie in 't bloed, bestaat wel geen
twijfel meer; meerdere schrijvers hebben zeer nauwkeurig de
methode nagegaan en behoudens enkele kleine wijzigingen is
ieder overtuigd van de nauwkeurigheid van deze door
Widmark
aangegeven wijze van werken. In mijn vooronderzoek deed ik
ook enkele bepalingen van het alkoholgehalte van alkohol-
oplossingen van bekende sterkte, en vond zeer goed kloppende
uitkomsten. Dat dus de methode van
Widmark ons nauw-
keurig inlicht over het percentage alkohol, dat in het bloed
voorkomt, kan als vaststaand worden aangenomen.

Een tweede vraag is, of we in een bepaald geval uit een
gevonden alkoholpercentage de gevolgtrekking mogen maken,
dat de onderzochte onder invloed van alkohol verkeerde, toen
het bloed werd genomen en dus ongeschikt was tot het besturen
van een motorrijtuig. Om een concreet geval te nemen: stel
mijn proefpersoon A had, toen hij cm® alkohol gebruikt had
(op 6-12-33) een auto-ongeval veroorzaakt, mag dan uit zijn
alkohol percentage in 't bloed (± 0.8 worden geconcludeerd,
dat 't ongeval mede te danken zou zijn aan de genomen hoeveel-
heid alkohol? Of van den anderen proefpersoon: stel B had
op 29-11-33 een auto-ongeval gehad, terwijl hij na cm®
alkohol een bloedconcentratie had van 0.57 zegt deze waarde
ons iets ten opzichte van eventuele schuld door alkoholgebruik?
Ik merk hierbij op, dat
Widmark beide waarden 0.8 en 0.57
als betrekkehjk onschuldig wil aannemen, immers hij neemt
aan bij een alkoholpercentage beneden 0.8 dat de onderzochte
niet onder invloed staat. Dit is mijn eerste bezwaar tegen
Widmark; het onderzoek van proefpersoon B heeft aangetoond
dat ook bij geringere concentratie het chaufferen belangrijk

-ocr page 96-

gestoord kan zijn. Immers reeds bij cm® alkohol (op 13/7 33
en een alkoholconcentratie van 0.3 meen ik, dat B zo zeer
geremd is in zijn concentratievermogen, dat hij niet meer be-
hoorhjk een motorrijtuig kan besturen. Aan de ene kant zijn dus
waarden, die tot dusver door ieder als onschuldig werden be-
schouwd, niet zonder betekenis, aan de andere kant mag men
aan vrij wat hogere waarden niet dat gewicht toekennen, wat
volgens
Widmark aan hen moet worden toegeschreven. Ik
maak mij sterk, dat proefpersoon A ook na vrij wat hogere
dosis alkohol en dus hoger alkoholpercentage in 't bloed, zeer
goed tot chaufferen in staat zou zijn. Het is jammer, dat de
proef met hem niet iets verder kon worden voortgezet; het is
evenwel buitengewoon onwaarschijnlijk, dat hij plotseling boven
cm® zich anders zou hebben gedragen.
De waarde van het bloedonderzoek voor de Justitie is daardoor
wel wat geringer geworden. Naast de chemische diagnose moet
ongetwijfeld het klinisch onderzoek niet worden verwaarloosd. Het
beste is volgens een vaststaand schema te werken, zoals hieronder is
aangegeven, waarbij ik bij na geheel het schema van
Widmark volg.
Schema van onderzoek.

Naam.
Beroep.
Woonplaats.
Ouderdom.

Datum en uur van het onderzoek.
Bloed werd genomen om
Onderzoek werd verricht door
Aanleiding tot het onderzoek.

1.nbsp;Beschrijving van de hchamehjke toestand,
groot, middelmatig groot, klein.

vet, normaal, goed gevoed, mager.
Lichaamsgewicht gewogennbsp;naar schatting.

2.nbsp;Pols. regelmatig, onregelmatig.

krachtig, normaal, zwak.
aantal slagen per minuut.

-ocr page 97-

3.nbsp;Reageren de pupillen op licht.

4.nbsp;Tekenen van ataxie: gang zeker of onzeker.

bij omdraaien zeker, onzeker,
met gesloten ogen langs rechte lijn stappen,
vinger, vingerproef.

oprapen van kleine voorwerpen van de grond,
spraak: stotterend, zeker, onzeker.

5.nbsp;Uiterlijk voorkomen, gezichtskleur, bleek, rood.
Braken of sporen daarvan.

Oprispen.

Kleding ordelijk of in wanorde.

6.nbsp;Houding beheerst, dof, opgewonden.

beleefd, onbeleefd.

7.nbsp;orientatie op tijd en plaats.

8.nbsp;voorstellingsvermogen.

9.nbsp;tekenen van ziekelijke afwijkingen, epilepsie, hersen-
bloeding, psychose, diabetes, uitputting.

10.nbsp;tekenen van verwonding door een ongeval.

11.nbsp;alkoholreuk aan de uitademingslucht.

12.nbsp;alkoholreuk aan de urine.

13.nbsp;wat vertelt onderzochte zelf over de hoeveelheid alkohol,
die hij gedronken heeft.

14.nbsp;uitslag van de eventuele eenvoudige psychotechnische proef.
Gevolgtrekkingen van de onderzoekende arts: De onder-
zochte is niet, in lichte mate, ernstig onder invloed van alkohol.

Noch het bloedonderzoek, noch het resultaat van het genees-
kundig onderzoek zullen ten allen tijde aan de Justitie het
doorslaand bewijs kunnen geven, dat de onderzochte zodanig
onder invloed van alkohol verkeerde, dat hij niet tot behoorlijk
chaufferen in staat was. Ik meen, dat een psycho-technische
proef daarvoor zal moeten worden ingeschakeld, zo eenvoudig,
dat het materiaal voor deze proef zonder al te grote kosten
aan alle politiebureaux aanwezig kan zijn, en zo gemakkelijk
te hanteren, dat elk medicus daarmee bepalingen kan doen.

-ocr page 98-

Na besprekingen met den Heer Van Lennep ben ik tot de
overtuiging gekomen, dat de volgende proeven daarvoor zullen
kunnen worden genomen:

le. Een rekenproef, ongeveer zoals beschreven op blz. 53
met de Arbeitsschauuhr van
Poppelreuter. Men geve de te
onderzoeken persoon 10 kaartjes met 3x5 getallen, late die
optellen en de som der cijfers nemen. Na afloop wordt het per-
centage der fouten berekend, en genoteerd de tijd die nodig
was voor de berekening.

2e. Een proef met een zeer eenvoudig te construeren draai-
baar trommeltje, waarop een papier met 2 x 10 schuin onder
elkaar staande punten, die, terwijl de trommel met de hnker-
hand wordt gedraaid, met een pen met de rechterhand door een
zoveel mogelijk rechte lijn moeten worden verbonden. Ook hier
wordt de tijd genoteerd. Het is vanzelfsprekend absoluut nodig,
dat deze twee proeven herhaald worden enige tijd na het ongeval,
als men zeker weet, dat de te onderzoeken persoon geen alkohol
heeft gebruikt (bloedonderzoek kan die zekerheid verschaffen).

De combinatie van de gegevens uit: le het bloedonderzoek,
2e het medisch onderzoek, 3e de psychotechnische proeven
kan met voldoende zekerheid uitsluitsel geven of de onderzochte
al dan niet zodanig onder invloed van alkohol verkeerde, dat
hij niet meer tot chaufferen in staat was.

Ten einde te komen tot een organisatie, zodat inderdaad ten
behoeve van de Justitie een behoorlijk onderzoek naar de ge-
schiktheid tot chaufferen in een concreet geval kan worden in-
gesteld zal:

le. een wettelijke voorziening moeten worden getroffen, die
het mogelijk maakt, dat bloedonderzoek kan geschieden ook
tegen de wil van de te onderzoeken persoon.

2e. een Centraal Laboratorium moeten worden opgericht of
een bestaand laboratorium moeten worden aangewezen, waar
het vereiste bloedonderzoek door een medicus-chemicus wordt
verricht, aan wie tevens kan worden opgedragen het uitbrengen
van de nodige rapporten ten dienste der Justitie.

-ocr page 99-

LITTERATUUR

1.nbsp;Dr. Kriebs. Der Nachweis von Alkohol im Blut nach Widmark.
1934.

2.nbsp;W. Moede. Aertzliche Sachverständigen Zeitung 1932.
Schuld und Schuldlosigkeit bei Verkehrsunfällen.

3.nbsp;Dr. T. Leppmann. Aertzliche Sachverständigen Zeitung, 1932.
Schuld und Schuldlosigkeit bei Verkehrsunfällen.

4.nbsp;Handelingen van het Congres van de Vereniging voor Alkohol-
bestrijding bij het Snelverkeer. 19 Nov. 1932.

5.nbsp;Dr. R. A. Biegel. De invloed van de alkohol op den chauffeur.
De Auto van 4 Aug. 1932.

6.nbsp;Dr. R. A. Biegel. De invloed van de alkohol op den chauffeur.
De Auto van 12 Jan. 1933.

7.nbsp;Dr. Mayerhofer. Untersuchungen über den Einfluss bestimmter
Alkoholmengen auf Reaktionszeit und Aufmerksamkeit. Indus-
trielle Psychotechnik .1932.

8.nbsp;Poppelreuter. Beitrag zur Analyse der Fahrer-Lenker tätigkeit.
Psychotechnische Zeitschrift. 1929.

9.nbsp;W. Kleffel. Schuld und Schuldlosigkeit bei Verkehrsunfällen Arzt-

liche Sachverständigen Zeitung 1932.

10.nbsp;Georg Feist. Die Geistesgegenwart und die Möglichkeit ihrer
Begutachting in psychotechnischen Verfahren.
Psychotechnische Zeitschrift.
1929.

11.nbsp;Dr. Hildebrandt. Zur Psychologie der Unfallgefährdeten. Psycho-
technische Zeitschrift 1928.

12.nbsp;Eliasberg. Vorschläge zur statistischer psychologischen und medi-
zinisch-psychologischen Erforschung von Auto-Unfällen. Psycho-
technische Zeitschrift 1931.

13.nbsp;M. Nicloux. Recherches expérimentales sur Télimination de l'al-
coöl dans Torganisme.

-ocr page 100-

14.nbsp;Waldamar Schweisheimer. Der Alkoholgehalt des Blutes unter
verschiedenen Bedingungen. Diss. München.
1913.

15.nbsp;Mellanby. Alkohol, its absorption into and disappearance from
the blood under different conditions.
1919.

16.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Die theoretischen Grundlagen und die
praktische Verwendbarkeit der gerichtlich-medizinischen Alkohol-
bestimmung. 1932.

17.nbsp;Olow. lieber den Uebergang des Aethylalkohols in die Milch stil-
lenden Frauen. Biochemische Zeitschrift.
1923.

18.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Zur Frage nach dem Uebergang des Alkohols
in den Harn durch Diffusion. Biochemische Zeitschrift.
1930.

19.nbsp;Liljestrand en Linde. Ueber die Ausscheidung des Alkohols
mit der Exspirationsluft. 1930.

20.nbsp;Otto Graf en E. Flake. Zur Frage des Verlaufes der Alkoholblut-
konzentration nach Alkoholgaben. Arbeitsphysiologie. 1932.

21.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Ueber die Einwirkung von Aminosäuren
auf den Alkoholgehalt des Blutes. Biochemische Zeitschrift.
1933.

22.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Blutproben für Gerichtsmedizinische Alkohol-
bestimmungen. Biochemische Zeitschrift. 1930.

23.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Eine Mikromethode zur Bestimmung von
Aethylalkohol im Blut. Biochemische Zeitschrift. 1922.

24.nbsp;Holzer. Zur Technik der Alkoholbestimmung im Blut. Deutsche
Z.f.d.g.g. Medizin. 1933.

25.nbsp;Koller. Zur Technik der quantitativen Alkoholbestimmung im
Blut nach der Methode von
Widmark. D.Z.f.d.g.g. Medizin. 1932.

26.nbsp;Olow. Ueber den Uebergang des Aethylalkohols von der Mutter
zur Frucht. Biochemische Zeitschrift.
1923.

27.nbsp;Dr. Kriebs. Der Nachweis von Alkohol im Blut nach Widmark
und seine Bedeutung für die gerichtliche Beurteilung von Verkehrs-
unfäUen. 1934.

28.nbsp;Dr. Jungmichel. Die praktische Bedeutung der Widmarkschen
Alkoholbestimmung für die Rechtspflege. D.Z.f.d.g.g. Medizin. Bd.
21.

-ocr page 101-

29.nbsp;Dr. Goldhahn. Blutalkoholbestimmung bei Unfällen. Klinische
Wochenschrift
1932.

30.nbsp;Dr. Goldhahn. Erfahrungen mit der Blutalkoholuntersuchung nach
Widmark. Medizinische Gesellschaft. Leipzig. 1932.

31.nbsp;Starling. The action of Alcohol on Man.

32.nbsp;Vox Medicorum. 1932. 7 Dec. De waardering van de bepalingen
van het alkoholgehalte in het bloed volgens de methode van Prof.
Widmark.

33.nbsp;Hey. Der Alkoholnachweis im Blut. Die Alkoholfrage. 1933.

34.nbsp;Dr. E. M. P. Widmark. Alkoholdosis und Berauschungsrad. Int.
Zeitschrift gegen den Alkoholismus.
1930. (vertaald uit Firfing
door Dr.
Kolle.)

35.nbsp;Geoffrey Carter. Tests for drunkeness, particularly in relation
to Motoraccidents. Journal of State Medicine. 1928.

36.nbsp;F. Meyer. Energieumsatz und Wirkungsgrad des Alkoholgewohnten
unter dem Einflusz von Alkohol. Arbeitsphysiologie.
1931.

37.nbsp;E. Atzler en F. Meyer. Schwerarbeit des Alkoholgewohnten unter
dem Einflusz des Alkohols. Arbeitsphysiologie. 1931.

38.nbsp;Otto Graf. Ueber den Zusammenhang zwischen Alkoholblut-
konzentration und psychische Alkoholwirkung. Arbeitsphysiologie.
1932.

39.nbsp;Otto Graf. Ueber die Wirkung verschiedener alkoholischer Ge-
tränke auf einfache Arbeitsleistungen. Int. Zeitschrift gegen den
Alkoholismus.
1928.

40.nbsp;J. Fog. Die ärtzliche Untersuchung betrunkener Kraftwagen-
führer. D.Z.f.d.g.g. Medizin. 1931.

41.nbsp;Heise. Alcohol and Automobileaccidents. The Journal of the
American Medical Association. Vol.
103. No. 10. 1934.

Lm.

-ocr page 102-

STELLINGEN.

I.

Bij verkeersongevallen worde het bloedonderzoek volgens
Widmark verplicht gesteld, zowel voor de chauffeur als voor
het slachtoffer.

II.

Lijders aan acute alkoholvergiftiging behoren niet naar een
pohtiebureau te worden gebracht, maar naar een Psychiatrisch-
Neurologische kliniek.

III.

Onderzoek in een Psychiatrisch-Neurologische kliniek dient
vooraf te gaan aan opneming van een patiënt in een her-
stellingsoord voor drankzuchtigen.

IV.

Bij maligne diphtherie combinere men de serumtherapie
met inspuitingen van euphylline.

(Dr. P. H. Kramer. Gen. Gids 1933).

V.

De theorie van Selheim over de steeldraaiïng van ovariaal-
tumoren is onhoudbaar.

(Dr. C. E. Peters. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1927).

-ocr page 103- -ocr page 104-

Indien een dode voldragen vrucht niet spontaan wordt uit-
gedreven, overwege men in de eerste plaats de sectio caesarea.

VII.

Bij de aetiologie van rachitis speelt erfelijkheid een rol.

VIII.

Het geneeskundig schooltoezicht strekke zich ook uit over
de scholen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs.

IX.

De toenemende invoering van lichtseinen bij het snelverkeer
maakt een normaal, kleurenzien bij chauffeurs gewenst.

X.

Nauwe samenwerking tussen predikant en medicus is voor
dezen laatsten en diens patienten van het grootste belang.

-ocr page 105- -ocr page 106-

S

if-

-ocr page 107-
-ocr page 108-
-ocr page 109-

-vT » .f»

mm

ifu- -Ljm