-ocr page 1-
VERHANDELItfCr
OVER DE ROEPOKKEN,
-ocr page 2-
i/JW
OTER DE
-^7
KOEPOKKEN, ZOOALS DEZELVE NATUURLIJK BU
HET RUND VOORKOMEN, EN, BOORINENTING,
KUNNEN WORDEN VOORTGEBRAGT,
EN
OVER DE BEVEILIGENDE MOK OF POK-
MOK DES PAARDS;
BENEVENS
EEN BIJrOEGSEL, BEVATTENDE BEN VITSLAG DER PROEFNEMINGEN, OM
RUNDEREN DOOR KtNDERPOKSTOFFE TE BESMETTEN, EN DAARDOOR
KOEPOKKEN VOORT TE BRENGEN, ALSMEDE DE AANWIJZING ,
OM DE KOEPOKSTOFFE IN GLAZEN HAAR-BUISJES TE
VERZAMELEN EN TE BEWARENs
MET PLATEN:
DR. A. NUMAIVj
Directeur van's Rijks Vee-artsenyschool, Hoogleeraar in de practische Vee-artse-
nijkunde aan dezelve, Secretaris der Commissie van Landbouw in Utrecht, Lid
van het Koninklijk-Nëïlerlandsche Instituut va?i Wetenschappen, Letter-
Aunde en Schoone Kunsten, en van andere geleerde Genootschappen*
te UTRECHT, bu
VAN PADDENBURG & GOMP.
1831.
-ocr page 3-
A AN
DE.\T WELEDEL-GEBOREN HOOGGELEERDEN HEERE
EVERARDUS JOHANNES THOMASSEN À THUESSINK,
llidder van den Nederlandschen Leeuw ; Rustend Hoogleeraar lij de Geneeslmn-
dige Faculteit ; vaste Président van de Provinciale Geneeshmdige Commissie
te Groninc/en ; Lid van het KoninMijh - Nederlandsche Instituait van We-
lenschappen, Lelterkunde en Schoone Kunsten ; van de KoninMijhe Socie-
teit der JVetenschappen te Gôtlingen; van de Koninklijke Maatschappij van
Geneeshinde , en van die van Natuurlijlte Historié te Edinhuvg ; van de
Geneesliundige Maatschappij te Montpellier, Parijs 3 Londen 3 Berlijn 3
Bonn , Zurich , Brussel, Antwerpen Leuven , Hoorn ; Honorair Lid der
Ueelkundige Maatschappij te Amsterdam ; van de Hollandsche Maatschappij
der Welensçhappen te Haarlem ; van de Zeeuwsche Maatschappij te Mid-
delburg ; Lid Consultant van het Bataafsche Genootschap te Rotterdam ; en
Honorair Lid van het Naluur- en Scheikundig Genootschap te Groningen
,
WORDT DIT WERKJE ,
-ocr page 4-
AI/S EEN BEWITS VAN HULDE AAN ZIJNE UITSTEKENDE VERDIENSTEN
OMTRENT DE VADERLANDSCHE GENEESKUNDE IN HET ALGEMEEN , EN
B
DE KOEPOKINENTING- IN HET BIJZONDER , UIT WARE HOOGACHTING
OPGEDRAGEN,
BÛOR DEtJ.
8<BKaiîwvœau
-ocr page 5-
VOOUREDE.
Mjjr zijn ruim dertig jaren verloopen, sedert dat de inenting der koepokken in
ons land werd ingevoerd, en deze ons hare heilzame uitwerking heeft doen on-
dervinden. Duizende menschen zijn door dezelve jaarlijks in het leven bewaard
gebleven , (lie anders de slagtoffers der wreede kinderpokken zouden zijn gewor-
den, en dezelfde voorhehoedende kunslverrigling hlijft steeds haren weldadigen
invloed tegen de laatstgemelde ziekle beloonen.
Vêle inlandsche, zooxoel als buitenlandsche , Geneeskundigen houden ons bij
isoortduring bekend met al hetgeen de zoo belangrijke zaak der koepok-inenting
betreft
, voor zoo ver dezelve aan den mensch wordt verrigt. Door de veelvuldige
uiteenloopende daadzaken bij een te hrengen, te vergelijken, en aan eene ge-
zonde oordeelkunde te loetsen, en de twijfelachlige, of niet genoegzaam beves-
tigde
, waarnemingen aan nieuwe beproevingen te onderwerpen, heeft nien reeds
menige voldoende uilkomslen verkregen, welke toi vaste regelen kunnen verslrek-
ken , om dit middel, met het beste gevolg , 1er beveiliging tegen de kinderziekle
aan te wenden. Men heeft levens gepasle maalregelen aangewezen
, door welker
krachldadige uitwerking het mogelijk moet worden geacht, dat wij eenmaal van
deze verderfelijke ziekle geheel zullen kunnen worden bevrijd.
Wij zijn er evenwel nog ver af van dit aangenaam vooruitzigt verwezenlijkt
te zien. De pok-epidemiën gaan nog voort
, op de gewone lijden , vooral in volk-
rijke sleden, lerug le keeren
, en op den duur aan de maatschappij een aanzien-
lifk getal harer leden onlijdig te ontrukken. Zulks moet voorzeker elken regt-
schapen menschen-vriend lot droefheid verstrekken
, inzonderheid bij de overwe-
gingy dat deze omstandigheid, voor het grootsle gedeelle, zoo niet geheel, duar~
-ocr page 6-
IT                                                  V O O B. R E D E.
aan moet worden toegeschreven, dut de voorgestelde middelen en maatregeîen tôt
nog toe niet overal een voldoenden ingang hebben mogen vinden, en zeer veel
van hetgeen tôt de behoorlijke verrigling en den geregelden gang der koepok-
inenting wordt vereischt, nog te veel miskend, verwaarloosd, of met geene ge~
noegzame naamogezetheid opgevolgd, noch met voldoende kracht gehandhaafd
wordt, om dezelve aan haar nuttig doel geheel te doeti beantwoorden.
Dan, bezilten toij reeds eene uitgebreide ondervinding omirent de koepokken en
derzelver vermogen op het menschelyk ligchaam
, 1er afwering der kinderziekte,
niet ailes, wal hierloe behoort, is lot genoegzame zekerheid gebragl. De aan-
merking, welke mijn hooggeachle en beroemde Leermeesler, de Jloogleeraar
E- J- Thomassex à Thuessink
(*) , voor ongeveer twaalf jaren maakte , dat
het er name/yk loen verre af tous, dat dit onderwerp reeds uilgeput zoude zijn ,
maar dat er integendeel eene reeks van jaren en naauwkeurige waarnemingen
vereischt tcordt, om de icerking der koepokstoffe op het menschelijk ligchaam te
leeren kennen, behoudt, indien ïk niet dwaal, ook nu nog hare volkomene ge~
grondheid. Wy mogen evemoel, ongestoord op den weg der gelrouwe opmerking
en -ervaring voortgaande, van den ty'd verwachlen , dat het onbepaalde en onvol-
homene meer en meer zal worden weggenomen, om, bij de verdere aanwënding
van dit middel, geheel naar zekere beginselen te werk le knntien gaan.
Maar, heeft men zich met vlijl toegelegd op de kennis der tiilwerking van
de koepokstoffe op den mensch, minder is dit het geval len aanzien van de kenniè
der ziekle bij het Rund zelf, van de nasporing harer oorzaken, en van andere
aangelegenhcden
, die lot de oorspronkelijke koepokken betrekking hebben.
In sommige landen is dit onderiverp niet buiten de aandacht en het onderzoek
der Genees- en Vee-artsenykundige?i gebleven, die ans met hunne ondervindingen
hebben bekend gemaakl, doch, in ans land, heeft men zich dienaangaande wei-
nige bemoeijingen gegeven, allhans, zooveel my bekend is, daaromtrent geen
voorlgezet of geregeld onderzoek gedaun. Het eenige, dat le dezen aanzien is
■verrigl, bestaat daarin, dat men , bij enkele gelegenheden , wanneer de koepok-
ken loevallig bij het Rtindvee werden ontdekt, daarvan de stoffe tôt de ineuling
van kinderen heeft aangewend.
De ware koepokken, zooals deze naluurlyk bij de koey'en voorkomen, zijn ,
wegens de zeldzaamheid, dat zij worden waargenomen , slechts aan weinige kunst-
(*) Oyer het beyeîlîgend vermogen der koepokien tegen de k,inderj>okken , "G-ron. ijJtB, bkdz. 4.
-ocr page 7-
V0OB.REDE.
VII
"oefenaren lekend. De meesle Geneeskundigen, die over de koepokken handelen,
beluigen geen duidelyk denkbeeld te hebben van de voet-ziekte des Paards, waar-
aan reeds Jeûner , en na hem ook anderen , het onlstaan der pokken bij de koei-
jen hebben toegeschreven. Weinig heeft men er aan gedacht, of het, bij gémis
der oorspronkelijke koepokstoffe, nutlig zijn kan de v&ccme-stoffie van den
mensch op nieuw
, door inenting, aan de koe mede te deelen, met oogmerk, om
daardoor, ten allen lyde
, eenen ruimen voorraad van deugdzame stoffe te ver~
krijgen, en of welligt
, bij eene vermoedelijke verzwakking of ontaarding , waar-
aan sommigen de \a.ccme-stoffe
, door derzelver aanhoudende overbrenging van
het eene menschelijke ligchaam op het andere
, onderhevig achten, zoodanige
inenting ook kunne strekken, om deze stojfe wederom meer zuiver en krach-
iiger te erlangen.
Het moet ans minder bevreemden, dat men zich met dit onderzoek niet op~
zeltelijk heeft bezig gehouden, indien wij in aanmerking nemen, dat du$<-
danige bemoey'ingen algemeen buiten den gewotien werkkrlng van den Genees-
fieer gelegen zijn
, en men, in om land, vroeger weinige of geene Vee-artsen
bezat
, met genoegzame kundigheden toegerust, van wie over zoodanige zaken
voldoende inlichting kon worden verkregen. Inlusschen zal het niet kunnen
worden onikend, dat deze nasporingen als belangrijk zijn le houden, niet
alleen, omdat zij tôt de geschiedenis der koepokken onmiddelijk behooren, en,
gelijk ik mij vlei, aan dezelve, ter bevordering der vergelijkende Geneeskunde,
een tcelenschappelijk nut verbonden is, maar ook, dewijl zij aan de beveir
ligende inenting zelve dienstbaar kunnen worden gemaakt.
Ik heb reeds, in het jaar J825, mijne proeven omirent de werking van de
smetstoffe der koepokken op onderscheidene Huisdieren, met aanmerkingen,
daartoe betrekkelijk, als eene bijdrage tôt de vergelijkende Geneeskunde, mede-
gcdeeld (*). Daar deze proeven in onderscheidene buitenlandsche, zoo Fransche
als Duitsche en Engelsche
, tydschriflen, zijn overgenomen, of, bij wijze
van breedvoerige uillreksels
, bekend gemaakt, mag ik, vertrouwen, dat zij
niet geheel zonder belangstelling zijn ontvangen.
Het is altijd mijn voornemen gebleven, om ook de afteekeningen, daartoe
behoorende, ter gelegenen ty'd, in het licht te geven, ten einde de pokkent
die, door de inenting der Ya.ççïne-stojfe aan verschillende Huisdieren
» bij de-
(*) Vaderlaudsche Lctteroefeningen, van i8i5 , N°. 9, 10, en n.
-ocr page 8-
VIII                                                 V O O R R E D E.
dezelve worden voortgebragt, aanschouwelij'k voor te stellen. Ik ben hierin
tôt nu toe verhinderd geworden
, door de veelvnldige andere wefkzaamheden,
aan mijne betrekking tôt 's Rijks Vee-arlsenijschool verbonden.
Daar de treurige omstandigheden des Lands, ten gevolge van den Belgi-
schen opstand, te weeg hebben gebragt, dut de lessen aan deze schoool, le
midden van den
/eer-cursus, moesten worden geschorst, terwijl onderschei-
dene der JKoord-Nederlandsche Kweekelingen vrijwillig de wapenen hebben
opgeval, en ter verdediging van Koning en Vaderland zijn uilgetrokken, heb
ik hierdoor den tijd kunnen vinden, om mijn plan ten uilvoer te brengen.
Ik vierd daartoe te meer opgewekt, doordien juist op dat oogenblik
, door de
zleke en gekwetste krijgslieden
, uit Antieerpen herwaarls gekomen, en in de
Hospilalen opgenomen zijnde , de kinderpokken , zoowel de gewijzigde ah mare
,
op nieuw tôt ons waren overgebragl geworden, welke zich, binnen weinig tijds ,
door de geheele stad verspreid, en eene, niet zeer goedaardige,
épidémie ver-
oorzaakt hebben , waardoor, volgens de aangiften bij den burgerlijken stand
(*),
nu sedert zes maanden, niet minder dan 257 menschen zijn overleden, ter-
wijl de ziekle nog voortd/citrl. Dit heeft levens aanleiding gegeven, dut ik
mij wederom met het inenten van eenige koeijen heb bezig gehouden
, waarhij
mijne vroegere proeven deels volkomen bevesligd zijn, deels nog meerdere
-volkomenheid hebben kunnen verkrijgen.
Ik heb mij bij de uitgave der bedoelde afleeldiilgen, die onder mijn oog, nacr
de naluur, volgens den voorlgang van de ontwikkeling der pokken, zijn :er-
iniardigd
, alleen bepaahl tôt die, welke betrekking helben lot de inentingen
van het
Itund en het Paard, met iceglating van diegene, welke ik van de
qiitwerking der vaccme-sloffe op den
Ezel, den Kameel, de Geit, het Schaap,
den Aap, het Varken, en den Ilond bezit. Ik oordeelde, dat het werk, door
de bijvoeging van al deze platen, le kostbaar zoude worden, in evenredig-
heid der voldoening, welke de Uitgever en ik zelf ons daarvan moglen be-
loven.
Mijne ledoeling nu is, vooreerst, om, door de zigtbare voorstelling van ds
naluurlijke koepokken, de Genees- en Vee-artsemjhindigen een duidelijk denk-
(*) Zie de Utrccïitsche Couranten van 7, l4 , 2T, 28 Februarrj, 7, i3 , 28 Maart, 3, ir, tg,
25 April, 2 , 9,16, 23, 3o Mei, 6 , i3 , 20 , 27 Junij , 3 , 10 , 18 , 2^ Julij , en 1 Augustus dezes..
jaars, -waaria het getal der wekelijks aan de kinderzàektc gestorvenen wordt opgegeven.
-ocr page 9-
VOORREDE.
IX
beeld van dezelve te geven met oogmerk, om de ware pok van andere soorten van
•aitslag, waardoor de uyersder koeijen worden aangedaan, te kunnen onderschei-
den. Ik weet niet, dat van het pok-uitslag van het Rnnd in ons land afbeel-
dingen gegeven zijn. Dr. A. F. Lvders heeft, in zy'n uitmuntend werk
(*) *
hetwelk door den Heer Dr. J. de Brauw in onze taal overgezet, en met vêle
belangryke aanmerkingen en bijvoegselen vermeerderd is, beloofd zijne waarne-
mingen omtrent de echte pokhen der koeijen en derzèlver ufwijkingen, van de
noodige afbeeldingen voorzien, in het licht te znllen geven : dan ik heb niet ver-
nomen
, dat dit voornemen door hem ten uitvoer is geb'ragt. By gebreh aan de
gelegenheid, om zelf eene teekening der oorspronkelijke ware koepokken te doen
vervaardigen, heb ik dezelve overgenomen naar die, welke daarvan gegeven is,
door den Heer G. F. Tsciieulis
(j-), Hoogleeraar aan de Vee-arlsenjschool
in het Groot Hertogdom
Baden, te Karlsruhe. De Jdaliaansche Geneesheer
SACCO heeft reeds vroeger eene afbeelding der koepokken medegedeeld, dan deze
schynt mij toe hare ware kenmerken minder volkomen uit te drtikken
, hoewel de
Heer K. Sprexgel
(§), in zijne voorrede voor het verlaalde werhje van Dr.
Sacco, verzekert, dat die teekening als de beste en getrouwste in derzèlver
soort mag worden beschouwd.
Voorts wilde ik de ziekte, aan den voet des Paards voorkomende, waaruit
meermalen de koepokken worden voortgebragt, doen kennen, ten einde de Vee-
artsen in hunne dagelijksche praktyk er bepaaldehjk de aandacht op zouden
kunnett vestigen
5 of ook dit ongemak by onze inlandsche Paarden wordt aan-
getroffen , en om deze eigene soort van mok-zweer van de overige uitslag-ziekten
of' vurigheden
, die zich mede aan de beenen des Paards openbaren, en insgelijk
doorgaàns den naam van
mok dragen, te beter te kunnen onderscheiden. De
afbeelding der mok-pok zelve is naar die van Sacco naauwkeurig overgenomen
,
dock de voet des Paards, waarop zij zich bevindl, is meer uilgewerkt voorgesteld.
By dit een en ander heb ik willen aantoonen, dat het Paard vatbaar is, om
(*) Proeven eener oordeelknndige geschiedenis van de, bij gevacciaeerden waargenomen, kinder-
ziekte, beneyens een onderzoek aangaande het wezen, de oorzaken en de voorbehoeding dezer ziekte ,
te Leyden 1827, bladz. 223.
(t) Ausschlags- und Ahzehrungs-krankheiten der grôssern Hausthicre, Karlsruhe, i8a4.
($) Ludwig Sacco's neue Endeckungen iïber die Kuhpocken, die Mauke, und de Schaafpocken;'.
Ans dem Italienischen ubcïsetzt vou Wit>i<£H Sprengel ; Mie cincr vorrede von Kuax Sprengei,
teip zjg 181%
-ocr page 10-
VOORRED-E.
X
door de koepokstoffe te worden aangedaan, en dat de stoffe uit de verwekte pok
by hetzelve wederom op het Bund kan worden overgebragt, zonder eenige ver-
zwakking of ontaarding te ondergaan; waaruit dus blijkt, dat by beide dieren
dezelfde vatbaarheid voor en terugwerking op dezelfde smetstoffe plaats heeft
,
zoodat zich hieruit het ontstaan der koepok, door de mededeeling der mokstoffe,
reeds eenigermale laat ophelderen.
Het voornaamste oogmerk , hetivelk ik mij met dezen arbeid heb voorgesteld, is ,
om de geregelde koepokken aan te toonen, welke, door de inenting van Runde-
ren
, te voorschijn worden gebragt, ten einde te doen zien, dat dit middel kan
worden gebezigd
, om zich overal, doch inzonderheid op het plat le land, altyd
een' voorraad van versc/ie en deugdzame koepokstoffe te verschaffen ; kunnende
deze handelvnjze welligt mede dienen, om de stoffe zelve
, van tijd tôt Hjd, te
verbeleren en verslerken.
Het was geenszins myn voornemen eene opzettelyke verhandeling over de
koepokken te schrijven, viaar ik wilde alleen eene bijdrage tôt derzelver nadere
kennis aan my'ne landgenooten geven, en het middel aamcyzen, waardoor /tare
inenting kan worden bevorderd. Myn eerste plan was dus niet breedvoeriger te
zyn, dan voor het opgevatle doel noodig kon worden geacht. Inlusschen gaf het
onderwerp mij, by de behandeling, als van zelf, aanleiding, om nu en dan in
eenige verdere beschouwing te treden aangaande sommige byzondere punten der
koepokken en derzelver inenting, alsmede nopens de pokken
, aan andere dieren
eigen, en omirent de kinderpokken, voor zoo ver ik namelyk daaruit vergely-
kende toelichlingen meende te kunnen ontleenen ter opheldering van sommige
zaken
, tôt de toerking der koepokstoffe of van de smetstoffen in het algemeen in
betrekking staande. Hierdoor heeft de verhandeling eene grootere uitgebreidheid
verkregen, dan ik mij zelven in het begin had voorgesteld, Ik moet de waardering
van het al of niet belangryke dezer uitweidingen en aanmerkingen, zoowel als
van dit geheele geschrift
, verder aan het oordeel van bevoegde en billijke
kunstregters overlaten.
Ik meen een geschiklen leiddraad le zullen volgen, wanneer ik handel :
J°. Over de naluurly'ke, ware en verschillende valsche, koepokken.
2°. Over de koepokken, welke, door inenting, by het Rund, zoowel by den
Slier als bij de Koe, worden verwekt.
3°. Over het mok-uitslag bij het Paard, waaruit de koepokken worden voortgebragt.
4°. Over de mededeeling der koepokstoffe, door middel der inenting, aan het Paard.
-ocr page 11-
VOOB.REDE.                                                    XI
Voorts dient nog te worden vermeld, dat ik eerst, toendeze verhandeling reeds
grootendeels was afgedrukt, behend ben getcorden met de nietiwe wijze , omkoeijen
door kinderpokstoffe te besmetten
, en daardoor koepokken voort te brengen,
welke door den Heer Kreils - Physicus, Dr. Soxdeblasd , te
Barmen, {in het
District
Elberfeld) is opgegeven , en beschreven in het Journal der Practischen
Heilkunde van Hufeland und Osann, lstes Stiik 1831. Ik heb dus Mervan geene
melding kunnen maken ter plaatse, alwaar over dit onderwerp door mij wordt
gehandeld. Daar deze besmettings-wijze intusschen onmiddelijke belrekking
heeft tôt den vermeenden oorsprong der koepokken uit de kinderpokken, en tôt
de gelijkaardigheid van derzelver smelstoffen, heb ik gemeend, bij wijze van
bijvoegsel
, hier te moelen mededeelen hetgeen mijne proefnemingen dienaan-
gaande geleerd hebben.
Eindelijk heb ik geoordeeld, dat het voor sommige kunstoefenaren nuttig ko/t
zijn hen naamckeurig bekend te maken met de handelwtjze
, om de koepokstoffe
in glazen haarbuisjes, van een bolletje voorzien, te verzamelen en te bewaren,
als zijnde deze de geschiktste werkluigen, waarvan men zich tôt dit oogmerk kan
ledienen, doch welke bij ons nog weinig bekend, ten minste niet algemeen in ge-
bruik
, zijn, terwijl zij, naar mijne bevinding, aile aanbeveling verdienen (*).
Door derzelver aanwending zal men voorzeker veel te gemoet kunnen komen aafi
de moeijelijkheid, welke anders aan het bewaren der koepokstoffe verbonden is,
waarover
, op bladzijde 42 en vervolgens, gesproken wordt.
(*) De twee stukjes, welke het bijvoegsel uitmalcen, zijn reeds te vinden in den dtgemesneii Konst-
en Letterbode
van den 23sten Juni; , den isten en 8sten Julij, dezes jaars.
UTRECHT
den 5 Augustus J83J.
§§#•€§
-ocr page 12-
at i m d i y**
EERSTE HOOFDSTUK:
Over de koepokken, zooals dezelve natuurlijk bij het Rund voor-
komen. .............................. . pag. i;
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de koepokken, zooals dezelve, door inenting, bij het Rund
worden voortgebragt.......,.................T . 3j.
DERDE HOOFDSTUK.
Over de beveiligende mok, pok-mok, paarde-pok, Çvarlola equl-
na, equine
, javctrt simple et encorné, eaux aux jambes, the
grease
, glardonl, chlavardo)..................* '.' ". 71.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over de mededeeling der koepokstoffe, door middel der inenting,
aan het Paard. y ...... ... .... . ............. . gi.'
BIJVOEGSEL.
Over de wijze, om Runderen door kinderpokken te hesmetten,
en daardoor koepokken voort te brengen, en den uitslag der
proefnemingen hieromtrent in het werk gesteld, aan 's Rijks
Vee-artsenijschool..........................••98.
Over de meest geschikte wijze, om de koepokstoffe te bewaren. ... 109.
Verklaring der Platen............................112.
-ocr page 13-
EERSTE IIOOFDSTUK.
OVER DE KOEPOKKEN, ZOO ALS DEZELVE NA-
TUURLIJK BU HET RUND VOORKOMEN.
JL/e geschiedkundige nasporing der koepokken begïnt van den tijd, dat
Jijnner begonnen is dezelve, door inenting, aan den mensch, ter beveili-
ging tegen de kinderziekte, mede te deelen, en deze zaak, in het jaar
1796, tôt een onderwerp van opzettelijk onderzoek te maken.
Er valt niet aan te twijfélen, of het Rund is, sedert onlieugclielijke tij~
den, en vvaarscriijnlijk zoolang als hetzelvc, als winstgevend Huisdier, in
de Landhuishouding lieefl bestaan, aan deze uitslag-ziekte onderhevig ge-^
Weest. Wij vinden evenwel bij de oudcn, met name de Grieken en Ro~
meinen, niets, hetwelk hieromtrent eenige zekerheid kan verschaffen. Der-
zclver Geneeskundigen kenden de kindcrpokken niet, en bij lmnne schrij-
vers over den landbouw en de vee-artsenijkunde treffen wij geene de minste
sporen aan, waaruit kan worden opgemaakt, dat zij op de koepokken
lmnne aandacht liebben geves'tigd, of dat deze ziekte bun in het 00g is ge-
vallen. (*)
(*) Men hceft wel de gissing geopperd , of niet misschien sommige ziekten van het Rund , waarvan
■Livitfs gcwnagt , bij welke somwijicn aan de menschen een uitslag of vurige puisten., door besmet-
ting, werden medegedeeld , voor de koepok-ziekte zou inoeten worden gehoudeu; dan daar deze ge-
schiedschrijver van licvige en pestaardige ziekten mclding maakt, waarvan men de oorzaken niet kende ,
en tegen welker doodelijkheid te vergeefs naar hulp werd gezocht , zal men wel geene derzelve voor zoo-
uanige ligte ongesteldheid van het Iiundvee kunnen houden , als waarmede de koepokken gepaard gaan.
^(eeleérjnagnjen hier, even als ten aan-.ien der zickten , door Thucydides, Plinius, Virgilius, en
andercn heschreven, denkeu aan het Miltvuur of de Bloed-ziekte, door welke meermalen , gclijk be-
kend is, vurige puisten, en kwaadaardige zweren, niet zeiden met een doodelijk gevolg , aan den
meusch worden toegetragt.
A
-ocr page 14-
^a
pu.
3'w-3.
ÛZ. I.
y
<.. s.
■y
-ocr page 15-
(2)
Gelijk de inenting der koepokken uit Engeland tôt ons is gekomen, zoo
liebben wij ook eerst uit dat land de kennis dezer ziekte, zoo als dezelve
bij het Rund voorkomt, ontvangen. Eerst voornamelijk in het Graafschap
Gloucester bekend geworden, zijn de koepokken naderband spoedig
ook in de overige deelen van dat rijk, alsmede in 1erland,. als eene, bij de
landlieden wel bekende, ziekte waargenomen. Hier zouden zij den naam.
van shinch dragen, hetwelk, in de oude taal van dit land, zoo veel betee-
kent als pijn aan de uijers. Dan niet alleen in deze, maar ook in de meeste
overige landen van Europa en der overige werelddeelen, zijn de koepokken,
als eene ziekte, waaraan het Rund onderhevig is, bekend geworden. De-
zelve worden in Italie, Spanje, Frank rijk , Zwitserland, Oostenrljk , en
Duitschland, in Denemarken, de Ne der landen, in America, Turklje,
Perzië,
en Féru, gevonden.
De besmettende eigenschap der koepokken voor den mensch en haar be-
yeiligend vermogen tegen de kinderzielcte, was, in vele landen, voor dat
Jenner. zulks, door opzettelijke proeven, heeft gestaafd, bekend. Hij
zelf ontleende daartoe den grond uit de ondervinding der landlieden, dat
de gène, die, bij bet melken der koeijcn, door de pokken , aan derzelver
uijers of tepels voorkomende , besmet werden , daardôor de koepokken ver-
kregen, en dat zij, op deze wijze, voor de besmetting der kinderpokken
bevrijd bleven. Andere Geneesheeren hadden ook reeds voor hem de in-
enting met goed gevolg in het werk gesteld, of waren ten minste van het
beveiligend vermogen der koepokken tegen de kinderzielcte overtuigd ge-
worden, doordien zij vele personen, die de eerste, door eene natuurlijke
besmetting van de koeijen hadden ontvangen, naderhand, zonder gevolg,
met de smetstofFe der laatste inenteden.
Wij mogen ons niet verlaten op de overlevering, om aan te nemen, dat
de oorspronkelijke inboorlingen van America hiermede reeds van overlang
zouden bekend zijn geweest, en uit dien hoofde de koe als eene beveili-
gende Godheid vereercl hebben. (*') Volgens eene oude oorlconde zou de
inenting der koepokken in Perzi'ê en de Indien, sedert zeer vroege tij-
(*•) L. Sacco,. A. p. f. a**
-ocr page 16-
PI II
■• - . .
^ùf.2.
^cy.2.5.
a. 3.
SZ<
a
ç de
djza
atf
f de
daa
9 de
16 de d<
-ocr page 17-
(3)
dcn , gebezigcl zijn geworden. (*) Wat hicrvan zijn rnoge, wij zullen meer
staat kunnen maken op de Lerigten, die in een minder verwijderden afstand
tôt onzen tijdkring staan. Vit dezelve blijkt ons , dat men in Duitschland
reeds omtreat het jaar 1769, (-}-) de koepok-inenting tegen de kinderziekte
heeft aangewend, en dat dezelve 00k in Engeland, in 1781, doorDr. Nesse
te Devonshlre, aan zijn zoon werd uitgeocfend.
Ook in Holstein , Mecklenburg, Jutland, en Sleeswijlc, alwaar de koei-
jen meermalen aan de pokken onderlievig zijn , kenden de boeren derzelver
beveiligende eigenschap tegen de kinderziekte, zoo wel door toevallige be-
smettingen der melkers, als door opzettelijke inentingen, reeds voorlang. ($)
In ons land werden de koepokken het eerst, met onderscheiding van
andere vurigheden, welke aan de uijers voorkomen, door deskundigen,
in Frieslancl waargenomen, in het jaar i8o5, ofschoon men heeft kunnen
nagaan, dat, in die Provincie, reeds in het jaar 1778 en 1779, VOOrbeel-
den van koepokken hij het Rundvee, en daardoor voortgehragte besmettin-
gen van menschen, haclden plaats gehad, die op deze wijze tegen de kinder-
ziekte waren heveiligd. (*) In Overijsfel werden de koepokken in 1810,
en in Zuidholland in de jaren 1810 en 1816 ontdekt. De Heer Th. A.
(*) In ecn sanscritisch werk , genaamd Sancteya Grantham , toegekend aan HauventoRV , wordt
cène zeer naauwkeui'ige bcsahrijviug van de koepok-incuting gevonden , welke bij verkorting, volgens
eenc fransclie overzetting , hierop nederkomt: prenez le fluide du bouton de pis de la vache sur
la pointe d'une lancette, et piquez-en le bras entre Vépaule et le coude
, jusqu' à ce que le
sang paraisse. Le fluide se mêlant avec le sang , il en résultera la fièvre et la petite vérole ,
L'éruption produite par ce fluide sera plus bénigne, que la maladie naturelle. Le malade
pourra être inoculé une saule fois ou bien plusieurs fois ; on ne doit pas craindre alors d'être
attaqué de la petite vérole pendant le reste de la vie. RsrVE Encyclopédique
, Tom.
XXJ , 1324. , pag. 26,
in de Notice historique sur JenneR.
(f)   Medic- Chirurg. Zeitung von Ehrhart , i8o3, Th. III.
(g)  Algemeine Vnterhaltungen. 3gste st. 2i May 176g. Men vindt het meest belangrijke omirent
de geschiedeuis der koepokken medegedeeld , door den Hoogleeraar E. J. XiioMASSEN à TUCESSINK,
in zijne verhandelingen, geplaalst in het Gcneeskundig Magazijn, P. II. st. 3. bladz. ii3 en verv.,
D. III. St. 1. Afd. 1. Wadz. 18 en verv., alsniedo in de waarneniîngen omirent de ziekten, welke in het
jaar i8ooem8ol, in het Nosocomium clinicum van de Académie tcGroniugenzijn vaargenomen, inzonder-
heid bevattende de épidémie der kiuderpokken, welke aldaar geheerscht hebben , Gron. 1824, blz. 376 en 274.
(,) Men vindt hiervan de hesclnijving , door de Commissie van Gcoeeskumtig Onderzock Cil Toe-
roorzigt in Friesland, in het Gcneeskundig Mtignzijn, D. IV. 2tle Stuk, i>ladz. 1,
A 2
-ocr page 18-
PI.III
<&.
9^3.
Jfia.3.
iSia.A^
:
'a, Xi
"Y
m
ïi-S
4>de i
âde daa
6 de d«ur.
7 de da<
S de dccq.
3(«.7.
»
y
,%
y.6                     ,y
:    -M
y
o
«
f
K;
ô
JZde da-
m
w
''■■■■.:■: :
■fode
13 de dst
a&.
M de de
f
-ocr page 19-
(4)
Jorritsma, Med. Dr. te ffoorn, nam dezeîve, m het laatstgemelde jaar, op
niêuw in ïriesland waar, en, volgens de mededeeling van den Heer Med.
Dr. J. de BrAUW, te Woerden , liadden dezelve in 182^ plaats te Ger-
vershop ,
een dorp nabij die stad gelegen, in de Provincie Utrecht. In al
deze gevallen werden de koepokken aan menschen, hetzij. door toevallige
besmetting of opzettelijke inentingen,, medegedeeld.
Ofselioon liet dus onbetwistbaar is-, dat de koepokken schier overal on-
dcr liet Rundvee bestaan, zoo behooren dezelve evenwel geenszins tôt die
ziekten, welke zeer gemeenzaam -yvorden waargenomcn. Dit is zoowel bij
ons als in andere landen bet geval. Sacco (*) merkt reeds aan, dat liet
als een bijzonder geluk of verdienste moet worden aangemerkt, indien
men dezelve aantreft, en Lùders (-J-) z'egt, dat de ware koepokken niet
zoo menigvuldig en overal verspreid zijn, als yelen schijiîen te stellen.
Gedeeltelijk zal de zeldzaamheid van derzelver ontdekking daaraan mogen
worden toegesebreven ? dat men daaromtrent weinig opzettelijke nasporin-
gen in bet werk stelt, maar deze zaak genoegzaam gebeel aan bet toeval
oveiiaat. Het is inderdaad te verwonderen, dat, zoodra men eens in bet
hezit was gekomen der stofTe voor de menting , men, over bet gelieel, zoo
weinig moeite meer Lceft aangcwend tôt het verkrijgen van naauwkeurige
opgaven, of en in welke streken de koepokken meer of minder geregeld
onder bet Rundvee voorkomen, en om de oorzaken na te gaan, welke
tôt derzelver ontstaan aanleiding geven. Er zijn steeds prijsvragen over de
koepokken uitgescbreven met betrekking tôt derzelver uitwerking op den
menscb, en men beeft de inenting door premien of médailles aangemoe*-
digd, doeb men beeft zieb, zooals Lùders {§) niet te onrcgt opmerkt,
verblind door de zoo gemakkelijke, en groote gevolgen belovende, uitvin.-
ding van Jenner , verder om derzelver bron, namelijk de oorspronkclijke
pokken der koeijen, niet bckreund: waarvan de kennis evenwel, volgens
hem, allecn in staat is den zegen der koepok-inenting voor het menschdom
te bewaren. Wenschelijk zou het, onzes oordeels, zijn , indien ieder vee-
■ bouder, gelijk ik meen dat in Denemarhen geschiedt, volgens een aîge-
(*) A. p. s. 31. (f) A. p. s. 23i. {§) A, p. s- 229.
-ocr page 20-
ri. iv.
^■f
h
r~f (
<f
^

i
%?QF
s
/2. <
y
h
■-,
#
#
&
W
tT'iq.J:
4
tJ^ùi.'
4-.
^ia. 2-.
#
9'"
// '•
/
-ocr page 21-
(5)
meen bêvel der landsregering, verpligt werd, aangifte te doén, wanneer de
koepokken bij zijne koeijen ontstaan, ten einde dezelve alsdan door be-
voegde Geneeskundigen konden worden onderzocht. Beter zou dit oogmerk
nog bevorderd worden, indien r voor iedere ontdekking der ware oorspron-
kelijke koepokken, waarvan tijdig genoeg aangifte wierd gedaan, eene
belooning van eenige gnldens werd gegeven. Ik twijfel geenszins, of hier-
door zouden de vee-houders, of de gène, die het vee behandelen, genoeg-
zaam worden opgewekt eft aangemoedigd, om hierop acht te slaan, en men
mag gelooven, dat de waarnemingen omtrent het bestaan der koepokken ,
langs dezenweg, in ons vaderland , hetwelk zoo rijk is aan Runderen, ver-
meerderd zouden worden.
Wanneer de koepokken beerscben, bepalen zij zich tôt enkele kiiddenj
en dezelve deelen dus niet in de eigenschap dier vee-ziekten, welke zich, in
eene groote uitgestrektheid , algemeeu of épizootisch uitbreiden.
Wij znllen nu de beschrijvingen geven van de kenteekénen en het beloop
der ware koepokken, zooals dezelve door Sacco, Viboxig, en Tschettlin
worden medegedeeld , deze onderling en met de waarnemingen , in ons land
Verkregcn, vergelijken , en daarna over de onware of valsche koepokken,
en derzelver verschiîlende soorten, sprekcn.
Sacco (*) kent aan de koepokken vier bijzondere tijdperken toe, welke
dezelve , gelijk vêle andere uitslag-ziektcn, geregeld doorloopen.
Het tijdpcrk der besmetting gaat gepaard met verminderden of verloren
eetlust, en afkeer van het voedsel ; de dieren herkaauwen onophoudelijk
met een ledigen mond, en daarmede is eene eigene Leweging der lippen
verbonden, niet ongelijk aan die, welke door den mensch bij het uitblazen
: van den tabaksrook wordt gemaakt, waarom de boeren de uitdrukking be-
zigen: de hoe rookt (pipano). Terwijl er slechls eene spaarzame hocveel-
heid van dimne melk wordt afgescheiden, wordt de opslag van het oog be-
stendig neerslagtiger ; er ontstaat koorts, welke drie of vier dagen aan-
houdt, waarop dan de uitbotting der pokken volgt.
Op den uijer, inzonderheid naar de tepels toe, en op dezelve, zeldzamer
(*)' A. p. s. 27. en verv.
-ocr page 22-
PI.Y.
tinta,.
4-
d
S)
■%
*
.i
t
;;      $y.3
o
^3
Q
i
Jv«r.
.
3
«*
m
3
$:
a
c
-ocr page 23-
(6)
om de neusgaten en aan de oogleden, komen nu effene, ronde, in het mid-
<îen eenigzins ingedrukte , puisten te voorschijn, die van een smallen rooden
jkring orngeven zijn, weike zich vervolgens bestendig meer uitbreidt. Op
<den vierden of vijfden dag, nadat dezelve uit zijn gebroken, verkrijgen deze
jiuisten Lare voikomene vorming. De algcmeene ziekte-verscbijnsclen ne-
men alsdan af, en verdwijnen bijna geheel. Maar, naar evenredigheid van
den wasdom en de rijpwording der puisten, weike op den zevenden of acht-
sten dag der ziekte, en op den derden en vierden dag na bet begin der uit-
iotting, volbragt zijn, wordt de koe bestendig onrustiger, en, wanneer de
puisten bij liet melken gedrukt worden, gceft zij teekenen van zware pijn
te kennen. Terwijl de puisten nu bestendig grooter worden, bebouden zij
in het midden den indruk, weike aan de pokken geheel eigenaardig is ; zij
worden glanzig, en nemen eene lood- of zilverkleur aan, terwijl de roodlieid
zich bestendig verder uitbreidt en eene blaauwacbtige kleur verkrijgt. De
uijer zelf wordt bard op de plaatsen, alwaar de puisten zich bevinden, en
liierdoor ontstaat de onrustigheid van het dier. De vloeistoffe, weike zich
in de pokken bcvindt, is helder, heeft nimmer een kwaden rcuk, doch is
somwijlen ligt gekleurd. Blijft dezelve in de puisten aanwezig , zoo wordt
zij langzaamerhand verdikt, en droogt, orn den elfden of twaalfdeti dag, op.
De pokken beginnen dan eerst van het midden naar den rand toe meer en
meer bruin te worden; er ontstaan, op deze wijze, roodachtig-bruine,
effene, en dikke korsten, waardoor het uitdrukken der melk moeijelijk
en pijnlijk Avordt. Zijn deze korsten, na tien of twaalf dagen, geheel uit-
gedroogd enlosgegaan, dan laten dezelve even zoo vêle likteekenen op den
oijer achter.
Dit is het gewoon beîoop der ziekte bij de koeijen. Het gebeurt niet
zeiàcn, dat de pokken, bij het melken gedrukt wordende , openspringen.
De stoffe, weike er uitvïoeit, kleeft alsdan aan de vingeren der melkers, die
dezelve op andere koeijen overdragen, weike op deze wijze besmet wor-
den. Alsdan wordt de eene koe na de andere door de pokken aangcdaan.
Ook knnnen de puisten, hierdoor geprikkeld wordende, in eene hevige
ontsteking geraken, waardoor tôt diepe en moeijelijkc verzweringen aanlei-
<ling wordt gegeven.
-ocr page 24-
en
Hiermede komt de heschrijving van Viborg (*) in liet algemeen over-
cen ; doch hij maakt geen hijzonder gewag van de ziekte-verschijnselen,
welke de uitLotting voorafgaan, noch ook van de koorts, die deze verge-
zelt. Dezelve ontstaat, volgens hem, van den zevenden tôt den negenden
dag , met afneming der melk, doch zonder dat de herkaauwing aanmer-
kelijk verminderd is, of de eetlust verloren gaat. Het hlijkt dus, dat deze
algemeene aandoeningen hij de koeijen verschillen, hetwelk misschien ook
van de meerdere of mindere prikkelhaarheid der dieren, mogelijk ook van
het verschil der luchtstreek, van de onderscheidene rassen, en den trap
der ziekte zelve, zal kunnen afhangen.
Hieraan heantwoordt insgelijks genoegzaam hetgeen TscHEUïaN (-f) om-
irent het heloop der koepokken mededeelt. Hij schijnt Viborg voorna-
melijk te zijn gevolgd. De gang der uithotting wordt door hem op dezelf-
de wijze opgcgeven, doch hij spreekt mede niet van voorloopende toeval-
len, en zegt, dat de koorts zich gewoonlijk op den zevenden of achtsten
dag vertoont, wanneer de pokken derzelver volkomene grootte hehhen ver-
kregen. De koe wordt dan neêrslagtig, laat den kop hangen, terwijl er
trillingcn plaats hehhen over het ligehaam, met opvolging eener verhoogde
Warmte, versnelling van den pois, en vermindering van de afscheiding der
melk, waarhij alsdan de eetlust en herkaauwing niet zelden aanmerkelijk
gestoord worden. Bij de meeste dieren zijn de lippen , gedurende het he-
loop der koorts, alsmede het tandvleesch en de inwendige deelen van den
mondhleek; eenige hoesten en hehhen een ligteii doorloop. De koorts
heeft evenwel niet in een hevigen trap plaats, en neemt zelden het karak-
ter van zwakheid (typhus) aan. De pok-korst valt met den veertienden
dag af, doch dezelve kan ook tôt den dertigsten hlijven zitten. Omtrent
het hestaan van pokken oui de neusgaten, aan de oogleden, of eenig ander
deel des ligehaams, wordt, door den laatstgemelden Vee-artsenijkundigen,
geene melding gemaakt.
Vergelijken wij hiermede de verschijnselen, welke hij de koeijen, die m
(*) Sammlung von Abhand.lu.ngen fur Thieràrz.te und Oekonomen, 4tea Baudchen , s. 363r Co-
pwhagen i8o5. (-J-) A. p. s. 61.
-ocr page 25-
(8)
Wriesland door de pokken werden aangedaan ., plaats liadden, zooals dezel-
ve, door de Commissie van Geneeskundig Ondtrzoek en Toevoorzigt, teï
aangehaalde plaats, worden beschreven, zoo vinden wij, dat dezelve van
de hierboven opgegevene niet aanmerkelijk verschillen. Er wordt hierbij
wel geene geregelde opgave gevonden van het geheele beloop der ziekte ,
zooals dezelve , van het begin tôt het einde, plaats had, met de verande-
ïingen, welke daarin, van dag tôt dag, zijn voorgevallen. Hiertoe was
men niet in staat, dewijl de pokken reeds gedeeltelijk waren afgeloo-
pen, of aanmerkelijk gevorderd, voor dat dezelve, door de Leden dier
Commissie, konden worden onderzocht. Het blijkt evenwel genoegzaam uit
liaar zeer naauwkeurig berigt, dat de pokken zelve aan het hierboven be-
schreven uitslag beantwoordden ; dat de uijer ontstoken en pijnlijk was ;
dat de puisten of pokken met zwarte korsten opdroogden, en dat de-
zelve, door het melken, afvallende, vuile zweren nalieten, welke somtijds
rond en regelmatig, maar op andere tijden hockig en ongeregeld waren.
De koeijen graasden over het a]g<3mcen , gedurende bet gebeele beloop der
ziekte, als gezond, doch gaven aile veel mmdcr melk, en dezelve waren
SOmwijlen koortsig en ongestcld. De ontsteking en verzwering der uijers
waren bij sommige koeijen zoo sterk, dat dezelve daardoor niet meer kon-
den gemolken worden. Bij onderscheidene personen , die deze koeijen had-
den gemolken , ontstonden ware koepokken, waaruit vervolgens, met het
Leste gevolg, werd ingeê'nt, terwijl ook .eene inenting gelukte met stoffe,
opzettelijk daartoe van eene koe genornen.
Ook hier vinden wij geene de geringste aanduiding, niettegenstaande de
koepokken bij twee en dertig stuks Runderen, bij opvolging, plaats liad-
den , dat er aan andere deelen des ligehaams dan aan de uijers en tepels
uitslag is waargenomen, evenmin als bij de koeijen te Geervliet, welke het
enderwerp uitmaken van het berigt, door de Commissie van Geneeskundig
Onderzoeh en Toevoorzigt der Provincie Zuid-Hollaiid,
te Dordrecht,
medegedeeld. Bij de koeijen te Gervershop bestonden evenwel, volgens
een, mij toegezonden , berigt van den Heelmeester J. Zaad , te Kamerih ,
die dezelve gezien had, behalve aan de uijers en tepels, ook pokken onder
den buik. Dit verschijnsel schijnt dus slcchts zcldzaam plaats te hebben,
-ocr page 26-
{ 9 )
althans niet algemeen of standvastig te zijn. Het is nogtans ook mogelijk,
dat hetzelve , bij gebrek van naauwkeurig onderzoek , dikwijls voorbij is gezien >
en dat er minder zeldzaam eene algemeene uiibotting van pokken over het
ligchaam bestaat, dan men , tôt dus ver, beeft opgemerkt : eene omstandigheid,
wel waawlig, dat men er de aandacht vervolgens bepaaldelijk op vestige.
Het is niet uitgemaakt, of de koeijen in aile saizoenen even zeer aan de
pokken onderbeyig zijn, dan of zij dezelve op zekere tijden meer dan op
andere verkrijgen. Sacco (*) stelt, dat, volgens de opmerking van sommi-
gen, de koeijen inzonderheid door de pokken worden aangedaan, kort na-
dat zij gekalfd bebben, en dat deze ziekte met de lang opgehoudene, en nu
op nieuw aan den gang gebragte, afscheiding der melk in verband zou staan.
Hij houdt evenwel het gevoelen ongegrond van hen , die willen, dat de
mtlk, welke, bij eene onvolkomene opening der ontlastbuizen,telanginden
uijer wordt opgehouden, en, op deze wijze, scherp geworden zijnde , door
hare prikkeling, ontsteking der tepels en het pok-uitslag zoude voortbren-
gen; kunnende, zooalshij meent, deze oorzaak moeijelijk als voldoende worden
bcschouwdtothetvoortbrengen van deze eigenaardige ziekte. Viborg (•]-) zegf.
ook, dat de ware koepokken plaats hebben bij de koeijen , welke nieuws gekalfd
hebben, inzonderheid in het voorjaar. Hetzelfde wordt door TsCHETJLJN {§)
aangemerkt, met bijvoeging, dat de koepokken het meest in het voorjaar,
minder algemeen in den herfst, doch nog zeldzamer in de overige saizoe-
nen , voorkomen.
Uit het boven aangehaalde berigt omirent de koepokken, welke, in i8o5,
in Friesland werden waargenomen, moet men afleiden, dat de ziekte al-
daar in het laatst der maand September en in October plaats had, toen de
heesten nog in de weiden waren. Dr. Jorritsma nam dezelve in de maand
Augustus waar bij koeijen, die in Maart en April hadden gekalfd. De kudde
hestond uit 20 of 24 stuks, waarvan elf aan de koepokken leden. De ge-
melde jGeneesheer merkt evenwel op, dat de ziekte waarschijnlijk reeds
vroeger bij sommige der overige hadden bestaan , dewijl, volgens het zeggen
van den Boer, de koeijen, den geheelen zomer door, aan eene vurigheid
{*) A. p. s. 26. (f) A. p. s. 564. {§) A. p. s. 60.
B
-ocr page 27-
( 10)
der uijers hadden gesukkeld. Te G-eervliei werden de koepokken, zoowel
in iSao alsi8i6, in de maand December, aanwezig bevonden. TeGe7~vers-
kop
-werden zij opgemerkt bij vijf of zes koeijen, in het laatst van Mei, toen de-
zelve in de weide waren gebragt. In dezelfde maand zag ook Dr. Ramaer de
koepokken te Mastenbroeh , nabij de Stad Hasselt, Hieruit ziet men , dat bij
ons de ziekte zich niet zoo algemeen tôt het voorjaar bepaalt, als men wil,
dat elders het geval is, noch ook, dat dezelve zoo bij voorkeur aan de
koeijen, die nieuws gekalfd hebben, eigen is. Want, ofsclioon er het geheele
jaar door koeijen gevonden worden, die op buitengewonetijden, datis,vroeg
in den herfst, of laat in het voorjaar, en in den zomer afkalven, zoo heeft
dit slechts met weïnige, althans nimmer met eene geheele kudde plaats van
zoodanige uitgebreidheid, als hierboven is uitgedrukt. Om te dezen aanzien
tneerdere zekerheid te erlangen, zou men dienen acht te geven, of de pok-
ken welligt het eerst bij eene of meerdere, nieuws gekalfd hebbende, koeijen
ontstaan, en van deze, door besmetting, aan de overige worden medege-
deeld. Dit zal daardoor reeds waarschijnlijk worden, indien men geregelde
tusschenpoozen of opvolgingen in het uitbreken der ziekte , bij een grooter
of geringer getal koeijen, opmerkt, zooals in i8o5, in Friesland, onder
de melkkoeijen van den Landman Nammen Jeljers plaats vond : bij een
gedeelte van welke eerst de pokken waren ontstaan, terwijl, acht dagen la-
ter, de overige werden aangedaan, zoodat geene koe van het oiigemak
geheel vrij bleef. Het laat zich vermoeden, dat deze laatste de pokken van
de eerst ziek geweest zijnde koeijen, bij wijze van besmetting, het zij
door de melkers, of bij het nederliggen in de weiden, zullen hebben
verkregen. Trouwens het komt mij niet onmogelijk voor, dat de ge-
zonde beesten kunnen besmet worden, wanneer zij met de uijers tegen den
bodem liggen , op zoodanige plaatsen, alwaar kort te voren een uijer, met
pokken bezet, de smetstoffe op het gras heeft achter gelaten. Het schijnt
nog niet volkomen bewezen te zijn, of aan de smetstoffe der koepokken,
met betrekking tôt derzelver werking op de Runderen, wanneer de pok-
ziekte natuurlijk onder eene kudde ontstaat, wel geheel de eigenschap
der vlugtige smetstoffen, om namelijk op zekeren afstand derzelver aanste-
kende uitwerking te verbreiden, kan worden ontzegd. \Vij kenneu deze
-ocr page 28-
(")
stofFe, zooals dezelve op den mensch werkt, alleen als eene vaste smet-
stoffe, die eene middelijke overbrenging of inenting van het eene voorwerp,
ap het andere vordert, om haar vermogen uit te oefenen; doch dit geeft,
mijns oordeels, nog geen voldoenden grond, om als zeker aan te nemen, dat
dezelve, met opzigt tôt het Rund zelf, bij lietwelk deze smetstoffe oorspron-
kelijk wordt voortgehragt, van aile vlugtig-l>esmettende hoedanigheden zou-
den ontblqot zijn. (*) Ook deze zaak verdient verder een bepaald onderzoek.
Dan, ofschoon het niet blijkt, dat, gelijk hierboven gezegd is, het pok-
uitslag, als eene onmiddelijke kraam-ziekte van het Rund kan worden be-
sehouwd, zoo is het toch opmerkelijk, dat hetzelve, zooals men wil, alleen
bij de koeijen voorkomt. De Heer Jorritsma deeltmij mede, dat, volgens.
de stellige verzekering der Landlieden in Ftriesland, de natunrlijke koepok-»
ken nimmer bij zoogenaamde drooge of guste koeijen, namelijk de zulke,,
die niet gemolken woxden, hoewel onder melkgevende weidende, wordea
waargenomen. Indien dit algemeen bevestigd wierd , zou men daaruit moge»
besluiten, dat de ziekte tôt de melk-afscheiding in eene regtstreeksche be trek-
king staat, en dat deze geslachts-verrigting als eene voorwaarde van. dezel-
ve moet worden beschouwd, zoodat de koeijen alleen in zoo verre tôt de
pok-ziekte de noodige voorheschiktheid bezitten , als zij melkgevende zijn.
Men wil algemeen, dat de stieren en ossen niet aan de natuurlijke koe-
pokken onderhevig zijn. Sacco (f) heeft dit reeds. opgemerkt. Mrar-
DlGii ($) en Hofacker (*) verzekeren stellig, dat de koepok noch aan den
stier noch aan den os wordt medegedeeld. Ik weet evenwel niet, of deze
laatste schrijvers hieromtrent volgens eigene ondervinding spreken, dan of zij
zulks op het gezag van Saccq hebben aangenomen. Bergman (-|-) draagt
deze zaak als twijfelachtig voor. Dr. Jorritsma meldt mij, dat bij omtrent
deze zaak, bij vêle opmerkzame Friesche Landlieden, opzettelijk onderzoek
heeft gedaan, doch van aile de getuigenis heeft ontvangen, dat de stierea
(*) Vorgelijk LiïDERS , A. p, s. 207. (f) A. p. s. 23. (§) Compara-tiv-physiologische undt
nosologi^cfie Ansichten von den Krankheiteii des Menscli&n und der vorziigligsten Iïausthiere.
s. 16.
(+) hehrbuch iiber die gewolmlichen allgerneinen Krankheiien des Pferdes, Rindviehes, Scha—
fes
, Schweines , Hundes, u. s. \v. s. g5. (■}-) Dissertatio inauguralis sistens primas lineas
pathologiae comparatae ,
p. 5a.
B 2
-ocr page 29-
(12)
van de koepokken verschoond blijven, en wel, zoo als zij stellen, omdat
de stoffe aan dezelve niet met de lianden der melkers wordt overgebragt,
gelijk bij de melk-koeijen plaats beeft. Dit kan evenwel, naar mijn oor-
deel, niet als eene voldoende reden worden besehouwd, waarom de stier
niet oorspronkelijk de koepokken zoude erlangen, even als de koeijen,
waarvan de eersten der kudden dezelve niet door besmetting, maar uit
eene eigene , in liet ligebaam bestaande, oorzaak verkrijgen. Het gering
aantal van mannelijke Runderen r hetwelk wordt aangehouden, in evenre-
digheid van vrouwelijke, kan misscbien eene reden zijn, dat de natuurlijke
pokken bij den stier nog niet zijn opgemerkt. Het moet althans als vreemd
worden besehouwd, dat dezelve daaraan niet evenzeer zouden onderbevig
zijn als de koe. Mij zijn geene ziekten bekend, waarvan- de eene kunne,
zoowel ten opzigte van den menseh als de dieren, bij uitsluiting onderworpen ,
en waarvan de andere geheel uitgesloten is, voor zoo ver dezelve niet tôt de
ziekten der geslachts-deelen behooren, of uit derzelver verrigtingen onmidde-
lijk voortvloeijen. Indien bet dus volkomen bewezen ware, dat bij den stier
de koepok zicb nimmer als oorspronkelijke ziekte ontwikkelt , zou zulks een
nieuwen grond opleveren , om liet daarvoor te bouden , dat de koepokken in-
derdaad met de vrouwelijke geslaclits-verrigtingen in verband staan , en waar-
scbijnlijk aan eene onregelmatige of ziekelijke gesteldbeid der melk-afscliei-
ding, welke bij de koe meer dan bij eenig ander dier aan afwisseling on-
derbevig is, moeten worden toegesebreven. De uijer der koe is een
deel, waaraan dikwijls ontsteking ,. roosachtig uitslag, en zwellingen voor-
komen, en dit is gedeeltelijk te verklaren uit de tedere en gevoelige be-
werktuiging , welke hetzelve boven de overige uitwendige deelen bezit. De
uijer is van haar ontbloot, en daardoor meer aan den invloed van koude en
andere prikkels blootgesteld ; maar vooral mag men den uijer der koeijen ,
welke gebeel voor melk-gewin in de landbuishouding bestaan, bescbou-
wen, als een deel, dat, als bet ware, altijd in een staat van verhoogde of
ongeregelde prikkelbaarbeid verkeert, naar betwelk bestendig, door het
inelken en een overmaat van aanzettend voedsel, een versterkte aandrang van
bloed onderhouden wordt, en dat steeds tôt eene vermeerdere werkzaamheid %.
ter bereiding der melk, wordt opgewekt. Geen wonder derhalve, dat zoo-
-ocr page 30-
( 13 )
genaamde scherpten zich bij voorkeur op den uijer nederzetten, en aan dit
deel vurigheden van verschillenden aard te weeg brengen. Plierop berust dan
ook waarschijnlijk de reden van bet verschijnsel, dat de koepokken zich , zoo
al niet bij uitsluiting, nogtans hoofdzakelijk, aan dit geslachts-deel openbaren.
Worden ook niet de tepels der zoogende vrouwen liet meest, kort na de be-
valling, door de spruw en andcre ontstekings-ziekten aangedaan ? De koepok-
ken laten zich evenwel door inenting aanden stiermededeelen, gelijk: vervol-
gens zal worden aangetoond.
Dat de stofïe uit het mok-gezwel van het Paard meermalen aanleiding geeft
tôt het ontstaan der koepokken, is door zoo vêle waarnemingen bevestigd ,
dat daaromtrent geen twijfel meer bestaat. Wij zvdlen hierover , bij de be-
schouwing dezer voet-ziekte, nader handelen. Het is nogtans even zeker,
dat de koepokken niet altijd, maar slechts in de zeldzaamste" gevallen, op
deze wijze worden voortgebragt. Sacco (*) lieeft reeds opgemerkt, dat, of—
schoon de mokstoffe, zoowel bij mensclien als koeijen, door onmiddelijke
besmetting . de ware koepokken kan verwekken, men evenwel deze stoffe
niet als de eenige bron moet besehouwen, waaruit zij voortvloeijen, daar
de koepokken dikwijls genoeg van zelve ontstaan. Zij komen zelfs dikwijls
voor op plaatsen, daar geene Paarden Lij Ixet Rundvee worden gehouden.
TscHEUïiiN -verzekert (-{-), dat de koepokken dikwijls heerschen, zon-
der dat de mok onder de Paarden aanwezig is, en niet altijd worden
waargenomen, wanneer dit gebrek bestaat. In Friesland heerscliten de
koepokken bij Nammen Jeljers, zonder dat een der Paarden van dezen
Landman aan eene verzwering van den hoef leed, terwijl dezelve niet plaats
hadden bij de koeijen van een naburigen Vee-houder , die een Paard met een
zoogenaamden overhoef had {§). Evenmin bestond de mok, te Gerverskop ,
onder de Paarden, waaruit de koepokken hunnen oorsprong konden hebben
ontleend. In de overige medegedeelde gevallen der waargenomene koe-
(.*) A. p. s, 25. (-J-) A. p. s. 5g. ($) Genecskundig Magazijn bladz. 7. Het is twrifelachtig, of
ouder overhoef hiir de mok, en wel de beveiligende mok, moet verstaan worden. Uit de volgende
btscbrijvmg van deze laatste ziekte zal het blijken, dat men zeer verkeerdelijk deze gebreken , namelijk
de overhoef en de mok , voor ongemakken van dcnzelfden aard beeft gehouden. Vêle kundige Laiid-
1 ieden en de Pauïdenhandelaars weteu dezelve zcer wci van elkander te ouderscheiden.
-ocr page 31-
( Î4)
pokken, bij de inlandsche Runderen, wordt niets vermeld, waaruit men
zou mogen besluiten, dat dezelve uit de mok zijn voortgebragt. Wij mo-
gen derhalye vaststellen, dat de pokken bij de koeijen, den meesten tijd,
aïs eene eigene of oorspronkelijke ziekte geboren worden, gebeel onaflian-
kelijk van de mok : doch bet is tevens allerwaarschijnlijkst, dat door dit
laatste ongemak bij het Paard dezeifde smetstoffe wordt voortgebragt, als do-or
de koepok bij bet Rund , en dat beide stoffen daarom wederkeerig op deze dier-
geslachten, en ook op den mensch, hetzelfde hesmettende vermogen uitoefenen.
Men zal dus de mok zoowel de pok-ziekte van het Paard, als de koepok die
van bet Rund mogen noemen, waarover wjj vervolgens nader zullen spreken.
Het verdient hier, als tôt het onderhavige onderwerp behoorende, te
worden opgemerkt, dat de pok-ziekte een der meest algemeene ziekte-
vormen is , welke de dieren met den mensch gemeen hebben, waarvan
evenwel de wederkeerige besmettelijke eigenschappen nog niet genoeg-
zaam gekend en bepaald zijn. Het Scbaap, het Varken, de Hond, de Ha-
zen, de Konijnen, vêle Vogelen, als de Kalkoenen, de Ganzen, de Duiven,
en meer andere zijn aan de pokken onderhevig. (*) Hoewel dezelve bij elk
dezer dier-soorten of geslaehten een eigenaardig beloop hebben , en in ge-
daante versclùllen, zoo komen zij nogtaas in vêle algemeene verschijn-
selen overeen, zonder dat men nogtans, tôt dus ver, volkomen weet, in
lioever zij yan het eene geslacht op het andere kunnen worden overgedra-
gen, en tegen deze of geene ziekten beveiligen. Mogelijk heeft men de we-
derkeerige besmettelijkheid al te zeer beperkt, door aan te nemen, dat bij
elk dieivgeslacht of soort eigene smetstoffen worden voortgebragt, welke op
geene andere dieren werken. Wij zien evenwel, dat de huid-ziekten van
sommige dieren, hoewel in uitwendîg aanzien met volkomen overcenkomen-
de , maarnaar de onderscheidenlijk gewijzigde, organiscbe en physiologische,
zamenstelling en verrigtingen van derzelver ligchamen, vooral van het weef-
sel der huid, verschillende, door besmetting, gelijksoortige uitslagen bij
den mensch en de dieren te weeg brengen, zooals zulks omtrent de
(*) Hurtrel D' Arboval , Dictionnaire de Médecine et Clùrurgie Vétérinaires, Ton» IV.
yag. 499. et suiy.
-ocr page 32-
( « 5
schurft-ziekten plaats heeft (*). De smetstoffe van den kwadcn droes ver-
wekt somwijlen eene soortgelijke aandoening in het lijmphatike vaatgestel
van den mensch, als hij het Paard, waarvan dezelve afkomstig is, en zelfs
kwaadaardige ontstekingen, die het leven in gevaar kunnen brengen. (-J-) Het
dolgift werkt op den mensch en de meeste warmbioedige dieren genoegzaam
op dezelfde wijze, enhetant/irax- ofbloedgift, dat bij het zoogenaamde milt-
vuur ontwikkeld wordt, brengt bij dezelve de hevigste, ja doodelijke, ge-
volgen te weeg.
Dat sommige dezer besmettingen niet altijd en geregeld plaats vinden , kan
van de meerdere of mindere werkzaamheid der smetstoiTen zelve, en van
verschillende andere omstandigheden afhangen, die onbekend zijn , of niet al-
tijd kunnen worden nagegaan. Hieraan zal men het dan ook mogen toeschrij-
ven, dat de proeven der inenting met koepokstoffe op sommige dieren, als
het Schaap, den Hond, het Konijn, en andere genomen, somwijlen eea
volkomen gevolg hebben gehad (<jj) , terwijl deze inenting, door anderen en
mij zelven, aan gemelde dieren en den Aap verrigt, niet zijn gelukt (,,.).
(*) E. Viborg, Sammlung u. s. w. I. B. s. 281 ; Recueil de Médecine Vétérinaire, Tom. I. p.
252; A. 1NUMAN, Vee-artsenijkundig Magazijn, D I. bladz. 3î4. Sick {Unterricht zur Abwar-
tung und Heilung von Viehkrankheiteri,
Berlin 1807) verhaalt een voorbeeld , dat eene hevige
schurft-ziekte onder de Paarden aan aile oppassers werd, medegedeeld. Willan en Alibert ver-
zckeren insgelijks , dat deze ziekte van het Paard voor den mensch besmettelijk is. Verg. F. C. Bach,
Grundzuge zu einer Pathologie der antsteckenden Krankheiten. Halle* 1810 , s. a3a. Dat de
schurft-ziekte van het Schaap zich aan de Geit mededeelt, zag ik, in het verleden najaar , aan de Vce-
artseniJEchool alhier hevestigd. De Heer Vee-arts F. Bontekoe deelde mij onlangs eene waarneming
ruede , omtrent de hesmetting van onderscheidene menschen door de schurft van het Varken.
(f) Vee-artsenijkundig Magazijn. D. II. bladz. 228 eu vcrvolgens. De Heer Medicinae Doctor
Alexandjir zag onlangs onder meerdere , door hem waargenomene, gevallen, de doodelijke uitwerkine
van eene hesmetting door den kvvaden droes, bij eenen lijder , in 's Rijks Militaire Hospitaal, te Utr.echt.
Ik hoop in staat te zijn , in het eerslvolgende deel van het Vee-artsenijkundig Magazijn, deze, door ge-
ttelden Geneesheer bewerkte , ziekte-gevallen te kunnen mededeelen.
($) J. de Carro , Geschichte der Vaccination in Bôhmen , Prag, i8o4. Verg. E. J. ThoMASSEN
à ThuessiNK, Geneesk. Magazyn, Ilde D. lllde St. bladz. i32, l33, Vde D. Iste St. bladz. 26.
(+) Proeven omtrent de werking van de smetstoffe der koepokken op onderscheidene Huisdieren, ter
aangehaalde plaats in de Vaderl. Letteroef. van 1824. Zie ook de : Proeven en Waarnemingen omtrent de
inenting der pokken aan Schapen, door D. H. VAX der Meer , H. C. Medenbach de Rooy.S.El-
lerbeeK, en G. A. Ramaer, met een vergelijkend overzigt, hiertoe betrekkelijk, en eene YOOirede
door Dr. A. Numan, 's Gravenhage 182a, biadz. 119.
-ocr page 33-
( 16 )
Hoewel bet Sehaap niet volstrekt mag kunnen worden gezegd voor de werking
der vaccine-sioi onvatbâar te zijn, zoo schijnt mij deze inenting aan te veel
wisselvalliglieid onderhevig, en weinig gescbikt, noch raadzaam te kunnen
worden geaclit, om op deze wijze de koepokken voortteplanten, gelijk
eenigen gewild bebben. Even als bij den mensch niet altijd de voorbeschikt-
heid bestaat, om de smetstoffe, hetzij der kinderpokken , of koepokken,
ep te nemen, of liever op betzelve terug te werken, zal men mogen aanne-
men, dat zulks ook, overeenkomstig de algemeene lcvens-wetten, niet altijd
bij de dieren piaats vindt. Camper beproefde de mededeeling der smetstoffe
van de menscben-pokken vruebteloos aan betSchaap en den Aap. Andere Ge-
neeskundigen (*) bebben als eene vaste eigenscliap der kinderpokken opgege-
yen , dat bare werking zieh alleen tôt bet menscbelijk ligcbaâm bepaalt. La-
tere waarnemingen , als van Viborg en Grève , bebben evenwel geleerd, dat
de Hond, de Aap, en het Varken (-J^) inderdaad voor de werking van bet
(*) F. L. BANG , Praxis Medica, Hafniae 1786, pag. 99; IzAAK de Koning , Bijdragen tôt de ten-
nis en behandeling der Riudcrpokken , Zalt-Bommel 1824.
/+) Omtrent de vatbaarheid van den Aap voor de smetstoffe der kinderpokken vinden wij bij PAUL-
Let (Ifeber die Viehkrankheiten und deren, Heilang, s. 292-96.) cen voorbecld aangehaald , en,
in het jaar 1767 , kreeg een Aap insgelijks door de natuuriijke besmetting van eenen pok-zicken , depok-
ken , wclke volkomen met die van den mensch overeenkwamen , hetgeen ook te Amsterdam in 1786 ,
met eene Simia Sciurea piaats had, die met cen kind , door de pok-ziakte aangedaan, in dezelfde ka-
mer verkeerde , waarmede liet dier nogtans niet in onmiddelijke aanraking kwarn Ook Htizard beeft
den overgang der menschen-pokken op Apen waargenomen , en Grève (JËrfahrungen und Beobach-
tUngen ùber die Krankheiten der Hausthiere im vergleich mit den, Krankheiten der Menschen ,
Oldenburg 1818, Eerstes Bandchen, s. 298, u. w.) zag , in 1812, de pokken bij eenen Aap, zijnde
waarschijnlijk de Simia Maura ontstaan , die met pok-ziekc kinderen gespeeld had , en door deze vas
besmet geworden. Dezelfde V ce-arts deelde bovendien de pokken van den mensch aan twee Apen {Simia
Sylvanus)
mede , en VlBORG entte den grooten Aap van Angola {Simia Cynomolgus) , den capucijn-Aap ,
[Simia Capucinus) en den spook-Aap [Simia Inuus) in met menscben-poksmet. Bij dezelve ont-
stondcn meer of mindci- talrijke pokken; doch dit uitslag had bij de nieesten slechts in de nabijheid der
inentings-vionden piaats, Insgelijks is de inenting met de smetstoffe der kinderpokken door Viborg en
Grève aan Honden in het werk gesteld. Eenige werden geheel met pokken overdekt; er ontslonden
aan de geslachts-deelen brandige piekken , en drie van de acht Honden , die ingcënt waren , kwamen aan
de jiiekte te sterven. Men vond bij de opening , dat de tong , de kcel , en slikbuis met vêle pokken bc-
•tet waren. Door Grève werden ook de pokken van den Aap , die door menschen-pokgift natuurlijk be-
smet was , op den Hond overgeplant, en volgens Vicorg , (A. p. I. B. s. 320.) zou dit dier , op de natuur-
iijke wijze, besmet zijn geworden, door het slapen bij menschen, die door de pokken Ytarea aauge-
-ocr page 34-
( 17 )
menschelijkpokgiftvatbaar zijn, en daardoor, zoowel door inenting als loe-
vallige besmetting, kunnen worden aangedaan, gelijk ook sommigen eene
wederkeerige besmettelijkheid tusschen de menschen- en schaaps-pokken
willen hebben waargenomen. Hoezeer er tusschen de pok-ziekte van den
mensch en bet schaap, wat de gedaante en gebeele beloop betreft, eene
grootere gelijkheid bestaat dan tusschen de pokken van eenige der overige
dier-geslachten , zoo is bet nogtans opmerkebjk , dat de toevallige besmet-
tingen, hierdoor voortgebragt, zoo ongemeen zeldzaam zîjn, dat men de-
zelve schier in twijfel moet trekken, gelijk zij door anderen ten eene-
daan , omtrent de vatBaerbéid van het varken voor de smctstoffe der raenschcn-pokken , zoo door aan-
Meking langs den natuurlijkcn weg, als door inentiog, vinden wij voorbeelden mcdegedeeld , door
GREVE, (A. p. s. 205) , alsinede in de Gôllingschen Gemeinnutzigen Abhandl. 1772, i8destuk;
Galelirten Beytràgen zu dan Braunsw. Anzeigen. 1772, 87 stuk ; Beschreibung der Stadt
Nordheim , Gottingen
, 1779, s. 209-222. Door Dr. Sachse worden waarnemingen medegedecld ,
dat de schaaps-pokken Bij menschen een algeraecn uitslsg zouden hebben veroorzaakt, gelijk aan- d«
roer.schen-nokkcn ; (HUFEI.ANDS Journal B. i3, stuk 1, s. 112). Eenige Genees-en Vee-artsenijkun-
digcn voercn voorbeelden aan, dat Herders en andcre personen , die door de pokken waren aangedaan,
de scliaaps-kuddcn , waarondcr zij verkeerden , hebben besmet, en dat pok-zieke schapen wederom bij
kinderen de pokken voortbragten [Rapport d' expériences sur la vaccination des be'tes à lain*
et sur le claveau , faites à la. Société à"agriculture du Département de Seine et Oise, par
M. F. Voisin,
Paris 1806). Op bet Eiland Bornholm zouden, zoo als -wij door Viborg vinden
opgctcckend (A. p. 15. 3. s. 168) , de schaaps-pokken gelijktijdig heerscben , wanncer aldaar de kin-
derpokkon aanwezig zijn. Inmiddels komcn de schaaps-pokken jaarlijfcs bijna in aile Janden voor, en
men zou van dusdanige besmettingcn voorzeker meer moeten vernemcn , indien dezelve zich gemakkelijk
aan den mensch mcdedcelden. Men zal dus moeten aanncmen, dat er omstandigheden kunnen bestaan ,
die de besmetting in zeldzame gevallen kunnen begunstigen, om geloof te beehten aan de waarnemingen,
die wij dienaangaande geboekt vinden , te meer daar dezelve door de ondervinding van anderen niet
gestaafd worden. Juvencel maakt gewag van een kind van veertien of vijftien jaren , hetwelk de kin-
dcrziekte niet had doorgestaan, en eene kudde pok-zieke schapen boedde , waarvan zij dagelijks zestig
stuks moest behandelen en verbinden , zonder dat zij hierdoor op eenigerbande wijze werd aangedaan.
Meer dan drie jaren later kreeg dit kind zamenvloeijeude ldnderpokkcn, waardoor zij geschonden
werd. De proeven , om, door de inenting der stofîe van de schaaps-pokken aan den mensch, der-
zelver geiijkaardiglieid met die der kinder-pokken te bewijzen , en zelfs ten einde aan fe toonen, dat
deze uit de pokken der schapen zouden zijn voorigekomen , staan , voor zoo ver dezelve eenig werk-
zaam gcvolg moglen gehad hebben , tegen een te groot aantal van proeven, die geheel ontkennende uit-
komsten bebben opgeleverd, over, dan dat wij aan de stelligc gevolgtrekking, daaruit ten opzigte der
bedoelde overeenkomst en van dezen oorsprong afgeleid , ons zegel zouden mogen hechten. (Zie HuR-
TRel D' ARBoVAL , a. p., op het woord Variole).
c
-ocr page 35-
X 18 )
maie ontkend worden. De inenting, door Viborg en anderen, en ook door
Miij zelven, met de stofFe der menschen-pokken aan het Schaap verrigt,
hadden , evenmin als dezelve vroeger aan Camper gelukt was, geene vol-
doende uitwerking.
Dit geeft mij aanleiding , om nog te spreken over de uitwerking der smet-
stofFe van de menschen-pokken op de koe, daar men wel veronderstekl
beeft, dat de koepokken uit de eerste, of de kinderpokken uit de laatste , bij
wijze van ontaarding, zouden zijn ontstaan. Men heeft, ten einde hierom-
trent meerdere zekcrhekl te erlangen , inentingen met de stofFe uit de kin-
derpokken aan de koeijen verrigt, dock waarvan de uitkomsten zoo uiteen-
loopende zijn, dat men er gecn volledig gevolg uit kan trekken.
Volgens proeven , aan de Vee-artsenijscliool te Berlijn genomen, zoude
de koe, met menschen-pokstoffe ingeënt, de pokken hebben verkregen, welke
wederom op den mensch overgeplant, aan denzelven de wezenlijke pokken
mededeelden (*). Hieruit zou dus moeten worden afgeleid, dat dit pokgif't
in het ligchaam der koe geene verandering ondergaat, maar deszclfs eigen
aard blijft behouden. Gekeel anders waren de uitkomsten, door anderen
in het werk gesteld. Dr. Gassner (-{■), te Gunzburg, entte aan verschei-
dene koeijen de menschen-pokken in , waarvan elf de koepokken kregen,
welke aan vier kinderen medegcdeeld, bij deze geene kinderpokken, maar
koepokken voorthragten. Deze uitwerking wordt ook bevestigd, door een
Lerigt van Dr. Roxjppe {§), volgens een hrief van den Heer M. F. Gérard
uit Charlestown, waaruit blijkt, dat een Araericaan verscheidene kinderen
liad ingeënt van eene koe, die, door het melken van iemand, met de na-
tuurlijke pokken Lesmet zijnde geworden, cène uitbottmg van pokken had
verkregen. Deze kinderen Lekwamen koepokken, die op de gewone wijze
afliepen.
Volgens proeven, door den Heelmeester J. Was (,,.), te Maartensdljh'm
(*) Viborg, Sammlung , B 3. st. 174. s. 112; (f) Ehrhart , Sammlung von Eeobachtungan,
B.I.Heft I. Allgemeiner Anzeiger der Deutschen ,T^°. 219 , 1807 ; [§) Konst- en Lctteibode , Aug.
i8o5, TSfl. 35, Thomassen à Tiiuessink. A. p. D. Y. Lladz. aS; (*) Geneeskundig Magazijn,
D. IV , MatU, 1 en yery.
-ocr page 36-
( 19)
de Provincie Utrecht, genomen, werden, door de inenting van twee koei-
ien met de stoffe van kinderpokken, bij dezelve regelmatige pokken voort-
gebragt. Hieruit werden zes-en-twintig kinderen ingeè'nt. De steekjes ble-^
ven wel rood en vurig, maar vormden geene pokken, terwijl de entelin-
gen naderliand vroeger of later gedeeltelijk, door inenting met gewone
koepokstoffe , de koepokken, gedeeltelijk ook met menschen-pokstof, docb
vooral door de natimrlijke Lesmetting van deze, de kinderziekte kregen. Er
liadden bij de eerste verschijnselen van algemeene aandoening, als pijn en trek-
kingen door de armen tôt onder den oksel, rilling, en koortsige bewegin-
gen plaats, met jeuktc in de wonden , en eenen rooden ontstekings-kring,
De genc, die naderliand met de stoffe van koepokken werden overgeënt,
kregen dezelve, maar deze waren veel kleiner dan gewoonlijk, en sleclits
van een smallen, rooden, kring omgeven, terwijl bij andere kinderen, die
niet met de kinderpok-stoiFe van het koebcest, maar alleen met koepok-
stoffe van hetzelfde glaasje ingeè'nt werden, zeer goede koepokken met
uitgcbreide, roode, kringen te voorscbijn kwamen.
Een zestiental der eerst ingeenten uit het koebeest werd aan de besmet-
ting der natmirlijke pokken met nadrnk blootgesteld, welke aile door de-
zelve, lioewel niet terstond, maar eerst na veertien dagen, eene maand,
ja zes maanden, en nog later, werden aangedaan. De ziekte was bij aile
zeer goedaarcîig, niettegenstaande lict algemeene karakter der épidémie
kwaadaardig was. De pokjes waren zeer rcgelmatig, weinig in getal, zoo-
dat, bij één voorwerp, sleclits vier, bij de overigen, van twintig tôt op
het hoogst zestig puisten, over het ligchaam verspreid werden waargeno-
men , waarbij de kinderen zeer weinig ziek waren, terwijl er geene etter-
of opdroogings-koorts plaats had. (*)
Eindelijk heeft Dr. Marchei/li, te Genua, ointrent de uitwerking van
de inenting der koeijen met menschen-pokstoffe, en daardoor voortge-
bragte vaccines, op nieuw bevestigende waarnemingen gegeven (-}-). De
(*) Voîgens deze beschrijving schijnen de bedoelde pokken inderdaad vêle overeenkomst te heblien
gehad met de gtwijzigde kiaderpokken.
(f) Journal de Toulouse i8î5; ook te yindea iu de Nederlandsche Staats-courant yan deu s5 No-
Vember yan dat jaar.
e 2
-ocr page 37-
( 20)
meeste dezer uitkomsten schijnen dan te beAvijzen, dat bij het Rund, door
de inenting der menschen-pokstoiFe , een pok-uitslag ontstaat, waarvan de
stofFe, op den mensch teruggebragt, inderdaad pok-puisten, in aanzien
met de koepokken meer of min overeenkomende, kan verwekken, en dat
de eerstgemelde stofFe, door de mededeeling aan de koe, eene verzacliting
ondergaat, en de eigenscliap verliest, om vervolgens een algemeen pok-uit-
slag over het geheele ligcliaam te doen onlstaan, daar zij slechts op de plaats
der inenting pokken voortbrengt (*). Alleen de eerstgemelde proefnemin-
gen aan de Vee-artsenijschool te Berlijn leveren liieromtrent eene uitzon-
dering op, dewijl de stofFe, door de inenting aan de koe , liare oorspron-
kelijke eigenscliap in dit opzigt niet verloren liad. Deze verscliillende uit-
werkingen kunnen dus moeijclijk overeen worden gebragt.
Met de bovengemelde uitkomsten stemmen nogtans geenszins die gène
overeen, welke anderen van de inenting der menschen-pokstofFe aan de koe
liebben ondervonden, en die ten eenemale ontkennende zijn. Aan Viborg
gelukte deze inenting zoo min aan het Rund als aan het Paard (-[-). Ook
de Paarden-Arts Hamond zag van de herhaalde inentingcn, aan beide ge-
noemde dieren verrigt, geene uitwerking (§). Jk zelf beb opzettclijk de
inenting met de materles variolosa aan versclieidene koeijen in het werk
(*) Dit schijnt eene algemeene uitwerking van de smetstolïe der verscliillende pok-soorten bij de die-
ren te zijn, dat zij namelijk , door inenting aangebragt, mecstijds alleen een piaatselijk uitslag verwek-
keu. Wanncer op deze wijze het menschclijk pokgift aan het schaap vvordt medegedeeld met een werk-
zaam gcvolg , zoo bepaalt zich de uitwerking slechts tôt het voortbrengen van pokken , op de plaats,
daar de stoffe is aangebragt. Dr. LiZ/V verhaalt deze inenting aan de beenen der scliapen te hebhen
verrigt. Er ontstoud slechts eene pok op de plaats der inenting, waardoor hij evcnwel verzekert, dat
deze dieren tegen de schaaps-pokken heveiligl werden {Medic- Chir. Zeitung, 1809, K". 43). Zoo
ziet men , dat , wanneer de schaaps-pokken worden ingeëut aan het scliaap zelf, er doorgaans alleen
pokken op de plaatsen der inenting of in den omtrek ontstaan , terwijl, door de natuurlijke besmet-
ting , een algemeen uitslag woidt voortgehragt, waarbij de pokken niet zelden, even als bij den mensch,
in een vloeijen. Dat ook het uitslag der kinderpokken , door de inenting , vermindeid Word , is door
de ondervinding bewezeu. Wij zuUen op dit ouderwerp nader terug komen. ("f) SammlungB. 1. s. 320.
(j) Inoculation, de la matière provenant de boutons d'enfans atteints de petite vérole , chez
des chevaux et une vache
, in het Journal pratique de Médecine vétérinaire , 1827. p. i3î.
Bibliothèque Physico-Oeconomique , Juin 1827. Vergelijk Hurtrel d' Arboval , Dictionnaire
de Médecine et Chirurgie vétérinaires,
Tom IV. pag, 407.
-ocr page 38-
( 21 )
gesteld, waartoe ik van mijnen hooggeachten vriend, den Heer Medicinae
Doctor H. van den Bosch, te Rotterdam, telkens de zeer werkzame kin-
der-pokstof had ontvangen. Deze inentingen Heven ook zonder een vol-
doend gevolg. Er ontstonden wel, gedurende de eerste dagen , eene ligte
ontstekingachtige roodheid en zwelling van de wondjes , en in den omtrek
der inenting. Bij enkele koeijen werden ziekelijke aandoeningen waarge-
nomen, als meer dan gewone warmte der ooren en horens, eene verhaaste
ademhaling, vermeerderde beweging der buikspieren, en een versnelde
polsslag, ook vermindering van den eetlust, op den vierden en vijfden dag,
na de inenting ; dock deze verscliijnselen lieten alsdan na, wanneer ook de
roodheid der wonden verminderde, en deze spoedig gelieel verdoofden en
verdwenen. YVat dus anderen te dezen aanzien mogen ondervonden hebben,
is door mijne proefnemingen niet bevcstigd. Ile moet derhalve deze zaak
onbesiist laten, doeb, kan mij moeijelijk vereenigen met het gevoelen van
lien, die willen, dat de koepokken uit de mensclien-pokken voortgeko-
nien, of dat deze, door eene ontaarding van gène, ontstaan zouden zijn.
Hoewel de stoffen van beide dezelfde uitwerking op het menschelijk Ijg i
chaam uitoefenen, hierin hestaande, dat zij eenmaal daarop voldoende ge-
werkt hebbende, in den regel (*) de vatbaarlieid uit hetzelve tôt eene
(*) In den regel: dit wil zeggen, dat ver het grootste getal der voorwerpen , met deze stoffen inge-
ënt, van verdere besmettiugen levenslang bevrijd blijft. Het kan nogtans niet ontkend worden, dat
de voorbceldoii der ware kinderzickte, welke twee of zelfs meermalen Tiij dezelfde voorwerpen hecft
plaats gehad , op verre na niet zoo zeldzaam zijn, sis men algemeen gesteld heeft, hoewel men voorze-
ker somwijlcn de wàterpokken (varicellae) , of die pokachtige uitslagen , welke wind- of steen-
pokken.
genoemd vvorden, voor ware kinderpokken , die zouden zijn terug gekomen , hebbe aange-
zien; (Zie J. G. Vogel, Manuale Praxeos Medicae, door J. B. Keup Tom II, pag. 18,
Stendaiiae 1792. LiiDERS , A. p. blz. i63 , en de , door hen aangehaalde , oudere ennieuwere , Schrijvers).
Sarcome, (Geschichledcr Krankheiten , die, im jahreiy-64, in Neapclherrschien , Zurich 1770 , Th. ï-
§ 57.) zegt, dat het aldaar voor nietsongewoons wordt gehouden , dat dezelfde menschen meer dan eenmaal
door de pokken , en wel door zamenvlocijende , overvallen worden. Burserius (Institut. Med.
fract.,
vol. II. cap. 9.) brengt vêle voorbeelden , vooral uit Italiaansche Schrijvers, bij van menschen,
die meer dan eenmaal de pokken hebben doorgestaan. Het komt mij voor, dat men vroeger de ei-
geuschap der koortsige uitslag-ziekten, van slcchts het ligehaam eenmaal te kunnen aandoen , te uitslui-
tend heeft aangenomen. Van het terugkeeren toch der mazelen bestaan insgelijks niet weinige gevallen ,
hetzij dan als ware of valsche mazelen , als rubeola , gicrstpuisten , of soortgelijk gewijzigd uitslag, te
voorschijn komende. (Zie Thomassen à Thuessink, Verhandeling over de mazelen, Gron.lSaS,
-ocr page 39-
( 22 )
vernieuwde terugwerking op deze zelfde prikkels wegnemen, zoo verschillen
zij op zicli zelve in meer dan eene eigenschap van elkander, gelijk zulks
door velen is aangetoond (*). Indien men dus al kunne aannemen,
dat, door de smetstofFe der mensclien-pokken, bij de koe inderdaad eene
soort van vaccines kan worden verwekt, en dat deze, wederom aan den
mensch medegedeeld, bij denzelven een beveiligend vermogen voor eenen
tijd tegen de kinderpokken te wecgbrengen, of zelfs. eenigeimate de
vatbaaiheid vod* dezelve verminderen kunnen, zoo zou liet lioogst on-
voorzigtig zijn, liierop voor als nog een volkomen vertrouwen te stellen.
Hieruit moge nu blijken, dat sommigen mijne , vroeger bekend gemaakte,
proefnemingen, en dedaaruit afgelcide gevolgtreklungen, betrekkelijk diton-
derwerp, gelieel verkeerdelijk bebben opgevat. Men beeft namelijk, in
eenige tijdschriften (-j~), vermeld, dat de inentingen met menschen-pok-
stofFe door mij aan onderscheidenc dieren zouden zijn in liet werk gesteld
en geschikt bevonden , om pokken te verwekken, ten einde de stoffe uit
deze ter gescliikte voortplanting bij den mensch te bezigen. Ik beb reeds
elders ($) deze grove onnaauwkeuiiglieid aangewezen, en zal daarom op
dezelve hier niet verder behoeven terug te komen.
hladz. 112.) Ook de terugkeering van het roodvonk , wclke uitslag-ziekte over het geheel i.jg een
rainder staudvastigen vorm dan de kinderpokken en mazeten Lczit, is meermalen waargenomen. Zeld-
zaatn vallen de lijders , bij \vie deze ziekte op verscliillende tijden wederkeert , onder de behandeling
van denzelfden Genecsheer, waardoor het motàjeiijk wordt te bepalen, of ook niet doorgaans hier
eene wijziging in het uitslag plaats heeft, even als dit ten aanzien der pokken , die bij de gevaccineerden ,
en ook missehien na vroeger doorgestane kinderziekte , voorkomen , het geval is. Ik vereenig mij , voor
hetoverige, met het gevoelen van Bach (A. p. § l4y , i5i.) enauderen , dat er missehien geenebesmettelijke
ziekte bestaat, die voor eene tweede aansteking volstrekt beveiligt, en dat dus ook de koepokken niet
onvoorwaardelijk tegen de kinderpokken vrijwaren; doch dat de vaccine desniettemin derzelver hooge
waarde behoudt, omdat de, daarop volgende, gewijzigde pokken van een zachlen aard, en hoogst zeld-
zaam gevaarlijk zijn.
(*) Zie Thomassen à ïhuessink, Gcneeskundig Magazijn, D. II, St. III, Madz. i33 , en de
aldaar aangehaalde Schrijvers; ook A. O. H. Xellegen, Dissertatio de Variolis Vaccinis,
Groningae 1801 , pag. 43 sqq.
(•)-) Journal de Médecine véte'rinaire etc. Janvier, 1826; Bulletin des Sciences Médicales de Ferus-
sac , N9. 7. Juillet 1826, p. 283; Frorieps Notizen , N°. 290, Mei 1826; Journal d'Agriculture,
1827 , Toni VI , pag. 297 ; Algemcene Konst- en Lettcrbode, 18 Jauuarij 1828.
{§) Algem. Konst-en Lettcrbode, i4 Maart i328; Vec-arUenijk. Magazijn t II D. II St. blz. 1 en a.
-ocr page 40-
VV ij hebben reeds gezegd, dat de uijer der melkgevende koe een deel
is, hetwelk, uit hoofde van deszelfs physiologische verrigting, aan veler-
hande gebreken onderhevig is. JEr ontstaan dikwijls in denzelven zooge-
naamde klonters, door verstopping der melkbuizen, heete zwellingen,
die tôt verbarding of verettering overgaan, of een anderen uitgang kunnen
nemen , bleinen, bersten of kloven der tepels enz., die door de Landlie-
den, in verschillendc streken, met onderscheidene namen, als van den
wrang, de blaar, van brand qp den uijer, van vurige , zeere of zwe-
rende spenen
enz. , bestenrpeld worden. Deze kunnen niet zoo zeer moei-
jelijkbeid verwekken in de onderkenning van de koepokken, daar zij hier-
van genocgzaam verscbillen. Intussclien kunnen de ware koepokken,
wanneer zij, door de bebandeling bij bet melken, worden gekwetst en
opengescbeurd, tôt verzweringen der tepels aanleiding geven, en men mag
veronderstellen, dat bet gebrek, waarover de Landlieden zoo dikwijls kla-
gen, namelijk dat de koeijen aan zeere spenen lijden, welke moeijelijk te ge-
nezen zijn, meermalen bet gevolg is van koepokken, die men in bet begin
niet beeft c^gemerkt, of reeds vroegtijdig m baarbeloop, door dezelve open
te rukken, verstoord heeft. VVaarschijnlijk is het evenwel, dat dergelijke
vurigbeden of slepende verzweringen nog algemeener de uitwerking zijn
van verscliillende puistachtige uitslagen, welke onder den naam van valsche
koepokken bescbreven worden, waarover wij nu zullen bebandelen.
Sacco (*) beeft reeds van de valsche koepokken eene bescbrijving ge-
geven, welke, met opzigt tôt de wijze van besmetting en eenige vcrschijn-
selen , met de ware overeenkomen. Dezelve zijn, volgens bem, ook voor
den menscb besmettelijk, doch brengen gecne beveiligende uitwerking te-
gen de kinderziekte te weeg: wesbalve zij naauwkeurig van de echte koe-
(*) A. p. S. 2g.
-ocr page 41-
(24)
pokken verdienen te worden ondersclieiden. Het verscliil bestaat daarîn y
dat de ziekelijke aandoeningen , welke de koeijen hierbij ondervinden, veel
geringer zijn dan bij de ware koepokken, zoodat zij somwijlen volstrekt
niet schijnen te lijden ; de puisten der valsche koepokken zijn onregel-
matig , spits, witachtig-geel van kleur, bezitten op de punt eene kleine
korst, en bevatten een witachtigen etter. Het beloop der ziekte is kor-
tev 5 daar dezelve slechts zeven of aclit dagen duurt, als wanneer de korsten
afvallen , welke veel kleiner zijn, dan die der echte koepokken.
Hij onderscheidt de valsclie koepokken in twee soorten, namelijk in
ocrspronkelijke en gevolgelijke. De eerste ontstaan bij de koeijen, even
als de steen- of waterpokken (spitspocken) bij den rnensch. De tweede is
het gevolg eener ontaarding der ware koepokken, die liaar eigenaardig
karakter niet hebben kunnen ontwikkelen, noch bet geheele gestel aandoen.
Beide bebben een gelijk beloop, en komen in gedaante veel overeen ; doch
de wijze, waarop dezelve ontstaan, verschilt.
De oorspronkelijk valsche koepokken vertoonen zich aan de tepels, en
ook aan den. uijer zelven , als kleine witte blaasjcs, die binnen drie da-
gen onregelmatig aangroeijen, en aan den grond ongeregelde, en kegel-
acbtig spit.se, puisten vormen. Het uitbrcken der puisten gesclùcdt niet
op denzelfden tijd, maar onregelmatig, zoodat men gelijktijdig eenige van
aanmerkelijke grootte waarneemt, terwijl andere naauwelijks schijnen op
te komen. Aile bezitten op de punt eene ligt-b ruine korst, en zijn aan de
grondvlakte van eene blaauwaclitig-roode kleur omgeven. Hebben dezelve
eene zekere nitbreiding verkregen, zoo breken zij van zelve open, en
droogen weldra op. Het gebeurt, dat zij , hij een fpoedigen afloop der
ziekte, binnen vijf of zes dagen, tôt opdrooging komen ; doch vermits er
gedurig nieuwe puisten mtbotten, pleegt de ziekte gewoonlijk langeren
tijd te duren. Zelden zijn de koeijen hierbij onrustig , en de puisten wor-
den dikwijîs door de melkers niet, ofschoon zij ook in een groot getal
aanwezig zijn, opgemerkt. Worden evenwel de tepels bij het melken ge-
drukt, dan worden de puisten ontstoken, en pijnlijk voor het vee. Door
de handen der melkers kan de besmetting aan andere kudden worden me-
degedeeld, en op deze wijze komt het, dat er altijd vêle koeijen door
-ocr page 42-
( 25 )
worden aangedaan, en dat somwijlen valsche en ware koepokken te geîij-
ker tijd bij lietzelfde voorwerp kunnen bestaan, zooals de Schrijver zegt
iîieermalen te hebben waargenomen, even als de water-. of steenpokken
zich bij den mensch somwijlen met de ware pokken vereenigen. In dit
geval kan men zich ligt misgrijpen, indien men geen, door langdurige on-
dervinding, geoefend oog bezit, om de opgegevene uitwendige onderschei-
dings-teekenen te kunnen bepalen.
Dat deze oorspronkelijke valsche koepokken eene eigene ziekte is, waar-
door de koeijen, onder zekere omstandigheden, worden aangedaan, even
als de mensch door de water— of steenpokken, wordt daardoor gestaafd , dat
dezelve meermalen, zonder voorafgaande ware koepokken, heerschen, en
dat dezelve zich, door inenting, in hare bijzondere eigenschappen , laten voort-"
planten. Deze pokken brengen somwijlen bij den mensch kwaadaardige,
brandige, verzweringen voort, waarbij de arm sterk zwelt-, en eene alge-
meene ettering volgt. Men kan dezelve dus in goedaardige en kwaadaar-
dige
onderscheiden. De laatste komen evenwel gelukkig zeldzaam voor.
De tweede sooi't of gevolgelijke valsche koepokken ontstaan, volgens
Sacco (*) , door eene ontaarding der ware, «n wel vooral doordien de pok-
ken, bij het melken, door sterke drukking beleedigd, en in verzwering'
gebragt worden. Wanneer de etterstofïe uit deze aan den mensch of andere
dieren wordt ingeënt, dan worden daardoor valsche koepokken voortge-
plant, en op deze wijze worden dezelve meesttijds aan de koeijen medege-
deeld. Al zoodanige puisten, die geprikkeld of opengescheurd zijn, geven
eene stoffe, die wederom meer of minder kwaadaardige valsche koepokken
kan voortbrengen, Er wordt gevorderd, dat de koepokken, ten einde in de-
zelve deugdzame stoffe worde bereid, geheel ongeschonden blijven, en hare
ware gedaante behouden. Worden dezelve beleedigd, geprikkeld, of open-
gerukt, dan geraken zij in ontsteking, waardoor de stoffe andere eigen-
schappen verkrijgt; cr wordt eene etterstofFe afgescheiden, die de hoeda-
nigheid niet bezit, om op nieuw ware koepokken voort te brengen. Men
lieeft zulks toegeschreven aan de werking, welke de lucht op de stoffe uit-
C*) A. p. s. 68.
I)
-ocr page 43-
(26)
oefent, wanneer de pokken verstoord worden. Deze werking schijnt even-
wel niet op eene scheikundige wijze de stofïe te veranderen. Het is bekend,
dat de deugdzame koepokstoffe, door de blootstelling aan den invloed der
lucht, spoedig kracliteloos wordt, zoodat dezelve haar besmettend vermo-
gen gelieel verliest; doch zij wordt hierdoor niet zoodanig van aard ver-
anderd, dat zij valsche koepokken voortbrengt. Deze hoedanigheid is altijd
het gevolg eener veranderde afscheiding in de pokken zelve, voortvloeijende
uit eene afwijkende leveuswerking in het deel, waarin de stofFe bereid
wordt., Dat de eigene gedaante der pokken als eene voorwaarde moet wor-
den beschouwd voor de hereiding van deugdzame stofFe, hlijkt daaruit, dat
de echte pokken uit vêle plaatjes bestaan, die even zoo vêle cellen uitma-
ken, waarin de stofFe hevat is, terwijl de valsche pokken naar hlazen ge-
lijken , waaruit al de stofFe dadelijk wegvloeit, zoodra als de huid op een en-
kel punt is doorgestoken. In de ware koepok, die in geen van derzelver
tfjdperken in haar heloop gcstoord is, wordt geene valsche stofFe bereid,
daar men de korsten tôt de inenting kan bezigen. Men kan, door de ware
pokken vroegtijdig te drukken, of op eenigerhande wijze te beleedigen,
tôt onregelmatige pokken maken, waardoor hare volkomene ontwikkeling
gestoord, en alzoo de stofFe, als het voortbrengsel derzelve, zoodanig ver-
anderd wordt, dat zij geene ware maar valsche pokken doet ontstaans
Welke ook alleen de zoodanige, bij verdere inentingen, voortbrengt.
Deze zijn de gewone oorzaken, waardoor de stoffe, bij de koeijen zelve,
niet zelden kan ontaarden,. wanneer de pokken, door de melkers , gedrukt,
opengescheurd en geprikkeld worden. Bij den mensch bestaan dezelfde
oorzaken, door welke het heloop der koepokken; ongeregeld wordt ge-
maakt, en alzoo valsche koepokken worden voortgebragt, die het voor-
werp , bij hetwelk zulks plaats vindt, niet altijd volkomen tegen de kin-
derpokken beveiligen, maar op welker vermogen men ook geen vertrouwen
mag stellen, ten aanzien der verdere inentingen, welke daarmede worden
in het werk gesteld.
Er bestaan voorzeker nog andere oorzaken, waardoor de hoedanigbeid
der koepok-stoffe bij den mensch in haren aard kan worden veranderd j
waarvan de overweging ? daar wij hier hoofdzakelijk over de koepokken
-ocr page 44-
<27)
liandelen, zooals dezelve bij Iiet Rund voorkomen, niet onmiddelijk tôt ons
onderwerp behoort. Wij zullen evenwel liierop vervolgens nog kortelijk
sader moetcn terug komen.
Wij zien dan, dat men reeds kort na de ondekking der koepokken, zich.
er op heeft toegelegd, om de echte van de valsche te onderscheiden, en de
oorzaken, waardoor eene ontaarding van het oorspronkelijk ware pok-uit-
slag wordt te weeg gebragt, na te gaan. Ook Dr. Jeotek. had reeds,
vroeger op eene soort van valsche koepokken opmerkzaam gemaakt, en
latere waarnemers hebben ons verschillende pokachtige uitslagen met onder-
scheiding doen kennen, waarvan de beschrijvingen bij Viborg, en na hem
in vêle andere Duitsche Vee-artsenijkundige schriften gevonden worden (*).
Of nu al deze uitslagen als zoo vêle eigene soorten van valsche koepokken
dienen te worden aangemerkt, of wel als wijzigingen van de boven be-
sclirevene hoofd-soorten, inzonderheid der eerste of oorspronkelijke valsche
koepokken, van Sacco , valt moeijelijk te hepalen. Ik heb gemeend van
dezelve hier , ten einde de oplettenheid onzer Vee-artsen daarop te vesti-
gen, de kenmerken, zooals die bij de aangehaalde Schrijvers worden op-
gegeven, te moeten mededeelen. Viborg telt zeven soorten op, als :
1°. De gelé koepokken (Variolae vaccinae succineae Nissenh). Deze zijn
geel-bruin, van de grootte eener turksche boon, en bijna doorschijnende. Zij
verspreiden een aasachtigen stank, gaan ligt bij het melken open, en ver-
anderen in onregelmatige, zich naar rondsom, door invreting, uitbreidende
zweren , welke eene chimie, drijvende, en met bloed vermengde, etterstofFe
afscheiden. De koorts is hierbij hevig. De eetlust en herkaauwing nemen
af. De melk wordt verminderd, en somwijlen tôt zulk een trap be-
dorven, dat dezelve moet worden weggeworpen. De kleur dezer koepok-
ken is, met betrekking tôt die van den uijer, aan eenige verandering on-
derheyig. Op zwarte spenen zijn dezelve meer geelachtig, en op roode
meer bruinachtig gekleurd.
(*) Viborg, A. p. B. 4. 362. Tscheulin, A. p. 53. Dietf.richs , Handbuch der speziellen
Pathologie und Thérapie fur Thieràrzte und Landwirthe
, Berlin 1828, s. 646, u. vv. Veith,
Handbuch der Veterinàrkunde, in besonderer Beziehung auf die Seuchen der nutzbarsten
Haussaûgethiere ,
Wien 1818, Band II, s. 228.
D 2
-ocr page 45-
( 28 >
Deze pokken besmetten ook den menscli, door de aanraking, en bren-
gen bij denzelven zweren te weeg , welke gelijkzijn aan die van het hoornvee..
Zij verwekken bij den mensch hevige koorts., en zware pijnen. Wan—
neer dezelve aan de vingers voorkomen, bestaat er gevaar van een lid van
den vinger te verliezen. Dr. Nissen nam deze koepokken waar te Segeberg,
op een Landgoed, genaamd Seedorf,. waarom men dezelve Seeberger koe-
pokken
lieeft genoemd. (*) "Van wege het gevaar, waarmede deze koepok-
ken gepaard gaan, behooren dezelve vvaarschijnlijk tôt die soort,. welke de
Geheimraad Heim (-}-) in de nabijheid van Berlijn gevonden heeft. De
Heelmeester Henkel , te Lehnsahn in Holstein, maakt ook gewag van-
eene soort van kwaadaardige koepokken,. welke hiertoe. sehijnen te be-
iiooren. (§):
Men wil liebben waargenomen, dat de gelé koepokken den mensch niet:
tegen de kinderpokken hebben beveiligd, docb in hoe ver derzelver stofïe
op het Hund werkt, om hetzelve tegen andere smetstofïen te beveiligen, is
nog onbekend geblevem
2°. De zwarte koepokken (Variolae' vaccinae nigrae).. Deze bezitten de
grootte van een deensch twee-schellings-stuk, en hebben ongeveer f duim
in de doorsnede. Zij zijn zwart van kleur, hebben een brandig aanzien,
zijn van een kleinen, smallcn, rooden, kring omgeven, en veroorzaken.
eene diepe voortknagende verzwering. De koorts, welke hiermede ge-
paard gaat, is niet zoo sterk als bij de geelachtige koepokken. Zij gelij-
ken nogtans op deze, wanneer de korstcn verloren gaan.
De zwarte koepokken besmetten door aanraking, en deelen zich aan
den mensch medfe-, maar de koorts en zweren, welke zij veroorzaken, zijn
niet zoo gevaarlijk, als die , welke door de besmetting der gelé koepok-
ken worden voortgebragt. Dr. Nissen noemde deze pokken , naar de plaats r
alwaar dezelve geheerscht hebben, de Wensiener koepokken. Dezelve zijn,
in het Holsteinsche niet zoo algemeen, als de gelé koepokken.
3°. De blaauwe koepokken (Variolae vaccinae caeruieae Nissenii). De—
(*) NordUches Archivfar Naturlunde, Arzeneywissenschaft und Chirurgie, III B. II St.
3. j.3 und 5g. (|) Hufelands Journal, B. X St. II , s. j.88. {§) Nordisch. Arcidv A. p. s. 6o.
-ocr page 46-
( 29 >
zelve zijn kieiner en goedaardiger, dan de twee liierboven heschrevene
soorten. Zij bezitten de grootte eener graauwe erwt; doch zijn in het
raidden blaauwachtig, en worden van een kleinen rooden kring omgeven.
De diepe zweren, welke dezelve achterlaten, geven veel dunnen etterJ
De koorts, welke den uitslag vergezelt, is bijna onrnerkbaar, en de ziekte
is ongemeen zagfc.
Deze pokken zijn ook besmettelijk door onmiddelijke aanraking, wor-
den aan den mensch medegedeeld, doch brengen zweren voort, die ge-
makkelijk genezen (*).
Deze blaauwacbtige koepokken zijn door Dr. Ni'ssen met den naam van
Mornsdorfer koepohken bestempeld. Deze scliijnen door de Geneeskundige
Faculteit te Kiel voor de eclite koepokken te zijn gehouden, volgens der-'
zelver berigt, aan de Koninklijk-Deenscbe Kanzelarij; ingediend (-J-). Door
Viborg■ ǧ) worden. dezelve evenwel onder de onechte pok-soorten opgegeven.
4°. De wind-koepokken (Varielae vaccinae bullosae Gùnzelii). De-
zelve zijn witachtig, en vormen blazen, die eene dunne, heldere, water-
achtige , vloeistoffe bevatten. Zij ontstaan zeer scbielijk zonder merkbare
verscbijnselen van koorts ; breken, door aanraking, ligt open, en latent
goedaardige zweren achter, welke geenen Lijzonderen etter geven, en gc-
maikelijk beelen (*).
De Heer Gùnzee , te Farce in bet Holsteinsclie, noemde deze pokken
windpokken, en meent, dat dezelve niet besmetten.
De Heer Helper , Vee-arts te Koppenhagen, nara deze soort van koe-
pokken waar, in de nabijbeid van Itzehoe. Hij berigt dienaangaande, dat
dezelve de grootte van eene erwt bezitten, wit , en bijna doorsebij-
nende zijn, plotselmg te voorscbijn komen, en eene waterachtige, wit-
geelachtige stoffe, onder eene zeer dunne buid, bevatten. De geopende pok
verwekte eene geeîachtige zweer, welke, op den volgenden dag, eene
bruinacbtige korst, en een rooden raad verkreeg. Deze pokken ontstonden-
aan de tepels en derzelver grond, doch liepen niet bij den uijer op, maar-
(*) Nord. Archiv. A. p. s. 14. (f) A. p. s. 39. {§) Samwlung, B, IV, s. 37<j. (*) Wordische*
AwWy., A. p.. I B. IU Heft, s. 4oo.
9
-ocr page 47-
( 30)
vloeiden dikwijls in elkander. De tepels, die sterk met zweren hezet wa-
xen, werden gezwollen en zeer pijnlijk, zoodat de koeijen moeijelijk kon-
den gemolken worden. Deze pokken heerschten in de maand September
hij koeijen, die in eene moerassige streek graasden.
5°. De witte koepokken (Variolae vaccinae albae Jenneri). Deze ver-
toonen zich, zooals Jenneb. dezelve reeds heeft beschreven, met groote
blazen, die eene_witaehtige dunne etterstoffe bevatten. Dezelve zijn voor
den menscb door onmiddelijke aanraking besmettelijk, en vcroorzaken ver-
zwering met zwelling en ontsteking aan de ban den der melkers (*).
6°. De roode koepokken (Variolae vaccinae rubrae Heinzii). Deze
pokken, die de grootte eener erwt bezitten, hebben eene roode kleur, en
Jjevinden zich vooral aan de tepels, die door dezelve rood en ontstoken
worden. Dezelve gaan ligtelijk, bij het melken, open, en vormen eene
.zwarte korst, wclke eene vlakke, goedaardige, zweer bedekt.
De toevallen der ziekte zijn ongemeen zacbt ; de eetlust, berkaauwing, en
iiielk-afscheiding ondergaan daarbij geene vermindcring. De ziekte is bin-
nen acht dagen gelieel voorbij, Dr. Heinze nam deze koepokken waar,
in het jaar 1802, in de maand Februarij, op eene boerderij van het Kloos-
ter te Pretz, en bevond, dat dezelve voor den mensch besmettelijk waren (-]-).
7°. De wratachtige koepokken (Variolae vaccinae verrucosae). Deze ver-
toonen zich aan de tepels der koeijen, als harde, witte, mosterd-korrels.
Zij nemen in grootte toe, worden rood op vleeschklenrige , donker op
zwarte uijers, en scheiden eene geelacbtige stoffc aan haren grond af,
tôt dat dezelve met eene bruine korst afschilveren, of zij gaan 00k in
eene soort van verbarding over, en vormen Heine wratten, welke somwij-
len eene zwartachtige punt verkrijgen. Dezelve kunnen lang zitten blijven,
voor dat zij afvallen, en meermalen vallen zij in het gebeel niet af. De
îcoorts is hierbij Qnmerkbaar, en de melk vermindert alleen, wanneer er
zeer vêle pokken aanwczig zijn. De inenting door Viborg- met stoffe uit
deze pokken beproefd, overtuigde hem, dat zij besmettend werkt op
(*) Nord. Archiv. III B. II St. s. 60. (f) Geschichte cinçr Blattern-impfung mit Kuhblattern-tym-
phej U. s. W. yon Dr. Hjeinzc , Hamburg 1802, s. 7.
-ocr page 48-
( 31 )
andere koeijenr Hij entte dezelve in op een der tepels, aan welken zich;
op den tienden dag, kleine witte korrelaclitige pokjes hadden gevormd,
en, eenige dagen later, zag men ook dergelijke aan de overige tepels,
welke waarschijnlijk , door liet melken, waren besmet geworden. Voor
den mensch seliijnen dezelve niet besmettelijk te zijn. Zij, heerschen in aile
jaarsaizoenen, en worden dikwijls waargenomen hij de koeijen, die in de
brandewijn-stokerijen worden gehouden. Ook werden zij, in de omstreken
van Koppenhagen, door Viborg gevonden, en volgens het herigt van den
Vee-arts Rotin , zouden zij ook in Holstein bestaan. Indien dezelve eens
in eene kudde heerschen, kunnen zij zich daarin, wegens haren langzamen
voortgang, bijna een geheel jaar onderhouden, indien men niet zorgt, dafc
die koeijen aîtijd het laatst worden gemolken, die aan de pokken lijden.1
De~e wratachtige koepokken onderscheiden zich van de ware, door derzel-
verstofFe, kleur , en ook daardoor,■ dat zij voor den mensch niet hesmet-
telijk zijn. Van de overige valsche koepokken verschillen dezelve, deels;
door hare langdmïgheid, daar de puisten niet op eens, maar achtervolgelijk
te voorschijn komen, zoodat het heloop der ziekte somwijlen zes we-
ken kan aanhouden, en deels door de harde knohhels, welke zij kunnen
voortbrengen.
S°. De toevallige koepokken (Variolae vaccinae symtomaticae Ramaz-
zinii). Er ontstaat meermalen een pok-uitslag, als een scheidend verschijn-
sel, hij de Runderpest. Ramazzini (*) vond tusschen deze ziekte van het
Hoornvee en de pok-ziekte van den mensch groote gelijkheid. Hij meldt,
dat de pokken, op den vijfden, zesden, of zevenden dag, hij de dieren te
voorschijn kwamen, aan den hais uitbraken, gelijkende naar de kinder-
pokken ; men nam dezelve evcnwel ook alleen waar aan den mond, de
oogen, en den uijer. Ook FrACAStori heeft de heschrijving eener ziekte
nagelaten, welke waarschijnlijk voor de Runderpest moet worden gehou-
den, die, in i5i4, in Italien heeft geheerscht, waarhij , na het invallen
(*) Dissertatio de cantagiosa epidemia , quae in Patavino agro et tota fere Veneta ditionç
in boves irrepsif. Habita in Patavino Lycaeo etc., inejusdem omnibus operibus medicis etphy-
sicis
, Genevae 1j»6, p. j8-j.
-ocr page 49-
( 32)
der eerste ziekte-verschijnselen, pokachtige puisten in den mond ontstonden ;
liierop volgde weldra eene scheiding, door uitslag naar buiten, aan den liais,
de schouders, en de voeten. De ziekte liep, bij genoegzaam al de dieren,
Waarhij deze nieuwe prikkeling of stofverplaatsing volkomen gescliiedde,
gelukkig af. Niet altijd evenwel is zoodanig pok-uitslag in de Vee-pest,
welke, gedurende latere tijden, bijna aile landen van Europa onophoudelijk
lieeft bezocbt, waargenomen, noch als een kritiscli versehijnsel opgemerkt.
Viborg (*) altlians verklaart, dat deze soort van koepokken niet zijn
waargenomen in de Runderpest, welke op eene verwoestende wijae in De-
nemarhen
lieeft geheerscht, en Camper zag ook zoodanige beesten ster-
ven , wier ligchamen met een vurig uitslag bedelct warem (-{-). Walz (§)
wil, dat het bedoelde huid-uitslag, welke op de dunne gedeelten der huid
een pukkelachtig aanzien heeft, niet standvastig génoeg bij de Runderpest
is, om deze ziekte, naar dit versehijnsel, de Runder- of Ossen-pokken te
noemen. Katjsch (*) beschrijft de vurige pukkels, die bij de Run-
derpest aan de tong, het inwendige vlies van den mond, en aan het slijm-
vlies van den neus, eerst als roode vlekken ontstaan, welke vervolgens
iot witachtige blazen worden verheven. De opperhuid laat zich van zelve,
of door eene zachte wrijving, van deze plaatsen los, waardoor dan raauwe
jdekken van verschillende grootte overblijven. Tîij beschouwt dezelve dus
ineer als afvellingen (erosionen) dan als een wezenlijk pok-uitslag.
Bij al deze verschillende pokachtige uitbottiiigen, welke door de Duitsche
(*) A. p. s. 382. (■]-) Leçons sur V épizootie, qui a régné dans la Province de Groningue , en
1j6g.
Zic Oevres de Pierre Camper, Paris iSo,3 , Torn III pag. lot.
(§) Untersuchungen ûber de Natur-und Eehandluogsweise der Rinderpest, Stuttgart iRo3 , s. gg.
Hocwel de Runderpest dus niet onder de koortsige uitslng-zickten kan gerangschikt -worden , heeft zij
éditer inderdaad in vêle opzigten groote overeenkomst met de pok-ziekte , daar zij even als deze , in de
nieeste landen van Europa , althans bij ons , slechts door eene eigene smetstoffe wordt voortgebragt ; de
•ziekte laat zich voorts , door inenting , aan gezondc voorwerpen mededecîen ; zij wordt hierdoor zacliter
Van aard en algeœeen minder gevaarlijk ; zij doet de dieren , even als de pokken den menscli, in den
regel, slechts eenmaal aan; zij verhreidt zich gelijk deze, door eene vlugtige smetstoffe, die, aau den
învloed van lucht en licht ontrokken wordende , haar aanstekend vermogen langen tijd kan bevaren, enz.
.(*) Geschichte der Rjnderpest in Schlcsien, ira Herbst 1811 , io de Memorabilien der Heilkunde,
8. I j s. 8o.
-ocr page 50-
(33)
Vee-artsenijkundigen worden opgegeven, aan den uijer der koeijen voor te
komen, zal men nog mogen voegen :
3«, Het pok-uitslag, dat aan dit deel ontstaat, als een gevolg oftoeval
van het mond-zeer qj de spruw-ziehte
der Runderen (Febris aphtosa epi-^
zootica). Wanneer deze ziekte onder liet Rundvee heerscht, zoo gaat de-
zelve doorgaans gepaard met een puistaclitig uitslag aan den uijer, hetwelk
zeer groote overeenkomst heeft met de wàre koepokken. Mcn lieeft hetzelve
ook waargcnomen bij de heerschende klaauw-ziekte of het voet-zeer der
Runderen, en ni et zelden hehhen deze drie ongemakken gelijktijdig plaats ,
ofdezclve volgen elkander op. In het hegin worden de uijer en tepels warmer
en gcvoeliger dan gewoonlijk; deze deelen zwellen vervolgens ecnigermate,
en er komen aan dezelve, kleine, roode, op het gevoel hardachtige, puk-
kels te voorschijn, die meer en meer verheven worden, en hlaasjes vormen
ter grootte van eene erwt. De stoffe, in dezelve Levât, die meer of minder
lielder , somwijlen ook donkerderis, wordt etteraçhtig ; de hlaasjes hreken
alsdan open, en droogcn tôt korsten op (*). De koorts, welke hiermede ge-
paard gaat, is somwijlen onheduidend, doch ook meermaien vrij hevig, waarhrj
dan ook de melk-afscheiding vermindert, en de eetlust en herkaauwing af-
nemen. Heeft hierbij tevens uitslag in den mond plaats, dan wordt daar-
door het gehruik van voedsel hoogst moeijclijk. Somwijlen is deze ziekte
gevaarlijk, zoodat de Runderen daaraan sterven.
Dezelve heersclite, in het jaar 1825, en in het hegin van 1826, op eene
hoeve, te Loenen, in de Provincie Utrecht. Er werden, hij ongeregelde
tusschenpoozen , onderscheidene heesten door aangedaan, waarvan zes kwa-
men te sterven. Het inwcndige slijmvlies verkeerdc hierbij in een staat van
ontsteking, zoowel als de huid, die het ligchaam overdekt. Na den dood
liet de opperhuid zoo der mondholte, van de tong, der luchtpijp, slikbuis,
maag en darmen, zich overal gemakkelijk van het slijmvlies afscheiden,
hetwelk bijna overal hoog rood van kleur en ontstoken was, terwijl
aan de twee laatstgenoemde deelen zich hier en daar koudvurige plekken
vertoonden. De spiegel-muil was geheel van opperhuid ontdaan, en donker
■ ■■,■■- 1                                           ■■■                   1                    mm
(*) TSCHEULIN , A. p. S. I4C; VeITH , A. p. S. 227.
E
-ocr page 51-
( 34 )
rood van ldeur ; de neushoeken waren raauw ; de linker horen-koker en de'
kleine lioorn-klaauwen aan de beenen afgestoten of van zelve afgevallen; de
regter horen-koker zat los ; de lioeven bevonden zieli los om de vier vbe-
ten, hebbende zich aan de kroon-randen gelieel losgelaten. Het onderlig-
gende slijnrvlies en dat der horen-kernen liadden dezelfde hoog roode
kleur, als in de inwendige deelen.
De uijer was over deszelfs gelieele oppervlakte met vêle pokvormige puk-
kels bezet, die eene ongemeen groote gelijkheid hadden met de koepokken,
en zelfs een gelijksoortig kuiltje of naveltje , als aan deze eigen is, bezaten.
Dezelfde pukkels bevonden zich aan de tepels , die open gegaan , en daar-
door raauw geworden waren. Het bleek niet, dat deze ziekte zich, door
besmetting, aan andere Runderen, noch aan den mensch r mededeelde.
De melkers ondervonden geene zweren aan de handen, en de ziekte open-
baarde zich onregelmatig , en in te zeer van elkander verwijderde tijdper-
ken, dan dat men kon veronderstellen, dat dezelve van het eene Rund op
het andere, hetzij door onmiddelijke mededeeling, of door de handen der
gène, die de koeijen behandelden, werd overgedragen. Het eerste der
bedoelde zes Runderen stierf in April 1825, binnen den tijd van vier
dagen, op den stal ; het tweede in Mei daaraanvolgende, in de weide,
binnen drie dagen ; het derde in Julij, op den vierden dag, nadat m^n de
eerste ziekte-verschijnselen had waargenoraen; het vierde in November,
insgelijks na vier of vijf dagen ziek te zijn geweest ; het vijfde in het
laatst van December, op den stal, zijnde vijf dagen ongesteld geweest; en
bet zesde in Februarij 1826, op den vierden dag der ziekte (*).
(*) De oorzaken, waaruit deze ziekte voortvloeide, konden in der tijd door mij volstrekt niet wordea
nagegaan. De Runderen hadden in den zomer op lagere en hoogere klei-gronden gegraasd ; dezelve waren
wel gevoed , en werden 'swinters met goed gewonnen booi, en ook tussclien beiden met lijnkoekeu ver-
ZQTgd; zij gebruikten zniver drink-water, en werden, in aile opzigtcn, hehooriijk opgepast. Bij de vol-
strekte onzekerheid der invloeden , waaruit deze ziekte haren oorsprong ontleende , ben ik van achteren
op het vermoeden gekomen , of niet welligt dezelve voortgehragt zij door een scliadeljk cryptogamisch,
beginsel, waarmede het gras en hooi kunneu verontreinigd zijn geweest. De Spliacelia Segeium, vve'te ,
voigcns Dr. Leveillé, die bekende ontaardïng van sommige graankorrcls , als van de maïs, vcrwekt,
wclke de spoor genaamd wordt, huisvest tevens op vêle gras-soorten , ook op de bloembies (juncus)}
en cijperbies {carex). Deze crijptogaain kan , mijns oordeels , uit h oofde yan haar bekend ver-
-ocr page 52-
(35)
In hoe ver dit uitslag aan den uijer betrekldng heeft tôt de ware koepok-
ken is niet uitgemaakt. Eenigen (*) willen tusschen dezelve eene overeen-
komst vinden, op grond dat dit uitslag niet zelden, zoo alsgezegdis, in ver-
band staat met eene soortgelijke aandoening der beenen bij het Rund, als de
mok bij het Paard, welke de koepokken te weeg brengt. Volgens Tscheumn
zouden, door de inenting van het klaauw-zeer aan andere deelen van het lig-
chaam , geregelde pokken worden voortgebragt, gelijkLij hetschaap is waar-
genomen. Men zou voor de gelijkheid dezer ziekte met de mok misschien ook
nog eenigc waarschijnlijkhcid kunnen ontleenen uit enkele waarnemingen, vol-
gens welke bij deze ontsteking aan de voeten des Paards, tevens een puist- of
spruwachtig uitslag in den mond aanwezig was. Hoe dit zijn moge , de zaak zelve
verdient, in ons oog, aile opmerking en eene verdere nasporing ; doch het is
erver af, datwij, op grond dezer verondersteldc overeenkomst, en uitwendige
gelijkheid van het beschreven uitslag met de ware koepokken, zouden durven
aanraden, om de stofFe uit hetzelve tôt de inenting van menschen te bezigen.
VVij zien uit de medegedeelde beschrijvingen, dat er vêle pokachtige uit-
slagen aan de uijers der koeijen voorkomen, die tôt de oneehte koepok-
ken behooren. Hierdoor wordt het voorzeker mocijelijker, om de ware
koepokken altijd wel te onderkennen, hetwelk nogtans van te grooter be-
lang is, daar sommige der eersten, hoewel een besmettend vermogen op
den mensch uitocfenende, hem niet alleen geenszins tegen de kinder-
ziekte beveixigen, maar daarenboven eene kwaadaardige natuur bezitten,
cmt/wax-aardige verzweringen kunnen te weeg brengen, en dus niet zonder
gevaar worden medegedeeld. Mogelijk is men wel in de onderscheiding van
sommige soorten dezer oneehte koepokken te ver gegaan, en de wijziging
der kleur en van het uitwendige aanzien des uitslags voor een wezenlijk ver-
mogen, om bijzonder de hoornachtige ligehaams-deelen en het huid-weefsel ziekelijk aantedoen , niet
imiten verdenking worden gehouden.
Zie hetgeen hieromtrent door rnij is medegedeeld in het Vee-artsenijkundig Magazjjn, D. II, Madz.
55o: Over de schadelijke uitwerkiagen der Cryptogamische Voortbrengselen , welke op de
plant-voedsels huisvesten ; een bijvoegsel tôt de vroegere Ferhandelirigen over dit onderwerp
,
te vinden in hetzelfde deel des Magazijns , hladz. i-g6.
(*) Veith , A. p. s. 228; Tsciif.ULIN, A. p. s. 147.
E 2
-ocr page 53-
( 36)
sehil der ziekten gehouden, welke teekenen welligt slechts als toevallige ver-
anderingen dienen te worden beschouwd. Ik weet ook niet, of al deze
varieteiten of soorten van pokken, welke, door de Duitsclie Vee-artse-
nijkundigen, als vooral in Holstein en Denemarken bij het Rundvee
voorkomende, worden opgegeven, in ons land bij hetzelve gevonden
worden; dan ik heb gemeend mijne landgenooten met deze daadzaken
nader bekend te moeten maken, ten einde tôt een grondslag van verdere
waarnemingen te kunnen strekken.
Men zal de eclite koepokken, zoo als deze natuurlijk bij bet Rund voor-
komen, naar den verschillenden tijd van derzelver vorderingen, kunnen
leeren kennen, door de afbeeldingen, welke daarvan op PI. ï ; Fig. I,
yolgens Tscheulin, zijn gegeyen,
-ocr page 54-
TWEEDE HOOFDSTUK.
OVER DE KOEPOKKEN, ZOO ALS DEZELVE,
DOOR INENTING, BU HET RUND WOR-
DEN VOORTGEBRAGT.
-------------------------------------------------------«.---------------------------------------------------------
VV ordt de koe op de tepels, namelijk op iedere speen, door drie of
yier steekjcs, iiigeè'nt met de stofFe van een gevaccineerd Idnd, of van
eene lcoe, die de eehte pokken lieeft, dan ontstaan er , op de plaats der
inenting, koepokken, welke zich, op de gewone wijze, eerst door een
rood ontstekings-wondje doen kennen, en, met den derden of vierden dag,
somwijlcn ook wel iets later, meer kennelijk, door eene regelmatige ge-
daante, ontwikkelen, voorts in grootte toenemen, totdat zij, op den
achtsten of negenden dag, derzelver hoogte hebben bereikt,. en met hel-
dere stofFe gevuld zijn, waarmede men verder kan inenten. De ingeënte
koepok vcrkrijgt veeltijds eene uitgebreidheid van vier, vijf, j.a meerdere,
lijnen in de doorsnede ; somwijlen blijven de pokken kleiner. Dezelve heb-
ben de bekende, aan baar eigene, ingedrukte gedaante. Niet geopend wor-
dende , behouden zij eenen vrij rouden vorm ; doch meermalen nemen dezelve
eene eenigermate langwerpige of hoekige gedaante aan, hetwelk vooral ook
dan plaats heeft, wanneer zij met het lancet -vyorden geopend, om er stcfFe
ter inenting uit te nemen. De pokken droogen vervoigens op , veranderen
eerst in eeneligt-, vervoigens in eene meer donker-bruine korst, die steeds
drooger wordt, en een kleineren omtrek verkrijgt, totdat zij, met den acht-
tienden, negentienden, of twintigsten dag, zich vai* de huid loslaat3 en
-ocr page 55-
(38 )
afvalt. Bij sommige koeijen bezittcn de pokken op de tepels ecn rooden
kring, doch dezelve is niet altijd evcn sterk, en op verre na niet zoo dui-
delijk kenbaar en uitgcbreid, aïs bij den menscb plaats lieeft (*). Dit bangt
ook mede daarvan af, dat de klcur van den gebeelcn tepel, waarop de
pokken staan, als deze op bet hoogst zijn, niet zelden cenigermate ver-
hoogd is. Somwijlen is de tepel iets gezwollen. Bij koeijen, die zwarte
tepels bebben , is deze roosachtige ontstekings-kleur weinig of niet kenbaar.
Ik lieb bij de koeijen geen uitslag over bet ligcbaam, noeli in den omtrek
der inenting aan de spenen of den uijer, waargenomen. Eenmaal stond ik in
twijfel, of er eene of twee bij-pokken op den tepel ontstaan waren ; doeb dit
kon niet stellig bcpaald worden, daar dezelve ook , bij de inenting, door een
ongemerkt stcekje met bet lancet, konden zijn voortgebragt (zie PI. III. fig.
4, 5, 6, 7, 8, g). Evenmin lieb ik eenige teekenen van ongesteldbeid bij de inge-
ënte koeijen kunnen bespeuren, dan missebien eene verboogde warmtc aan de
ooren en borens, en eene geringe verbaasting van den bloeds-omloop. De
eetlust en berkaauwing bleven, volgens den natuurlijken staat, voortduren.
Daarik alleen koeijen beb gebezigd , die kort op bet kalven stonden , en dus
droog waren, heb ik niet kunnen ontwarcn, of de melk-afscbeiding, gedu-
rende bet beloop der pokken, venninderd was, gelijk dit algemeen bij de
natuurlijke pok-ziekte wordt waargenomen.
De pokken kunnen ook op de oppervlaktc van den uijer worden ingeé'nt,
en vatten daarop insgelijks zeer goed; doeb zij blijven veel kleiner dan op
de tepels, uit boofde van bet vastere weefsel der opperlmid aan dit decl
boven dat van de tepels. Zij verkrijgen ook daar slechts een zeer klei-
îien , zigtbaren , ontstekings-kring.
Op de overige declen van bet ligchaam, wanneer deze slechts kaal
worden geschoren, kan men mede de inenting verrigten, met het gevolg,
(*) Bij eene der elf koeijen , bij welke Dr. JoRRITSMA de riatuurlijke pokken waarnam , kwam de
roode kring op eenen Icpeldion, welke bij den niensch plaats heeft, vrij nabij , en was ook de kleur van
«ien tepel over het gelicel verhoogd; dit had plaats bij een jong bcest met fijne horens. Voorts kwamen
ùt kiirakteristieke teekenen , zoowcl wat den zetel, de gedaante , en bet beloop der pokken betreft, ais
derzelvcv oingcveDde roode kringen , gcnoegïaatn oyereea met de, hier door œJj ongege\tne, bescbnj-
yiug van de ingecnlc koepokkeu.
-ocr page 56-
( 39 )
dat er pokken worden voortgebragt ; doch deze Mijven nog bekrompene*
dan op den uijer, en zijn dezelve aan zoodanige plaatsen aangebragt, waar-
op het dier kan nederliggen, gelijk aan de dijen, dan worden de pokken
plat gediukt, en komen naauwelijks op ; zij blijven, als het ware, in de
huid verborgen, en verheffen zich niet boven dezelve. Voor het overige
liouden deze pokken hetzelfde beloop , en zijn, op den achtsten en negen-
den dag, met stoffe gevuld, hoevvel eene veel geriugere hoeveelheid be-
vattende dan de tepel-pokken. Roodlieid der lmid in den omtrek wordf
bij de pokken, op het ligchaam ingecnt, niet zeer kennelijk waargenomen.
Voor het overige heb ik niet opgemerkt ? dat het een volstrekt verschil
uitmaakt, of men oude of jonge koeijen aan de inenting onderwerpt. Ik
heb dezelve met gelijken uitslag verrigt aan drie-y vier-, vijf-, en zesjarige
beesten, en ook aan zoodanige, die acht of negen jaren oud waren. Waar-
schijnlijk evenwel verdienen de jongere melk-koeijen van drie, vier, of vijf
jaren, in het algemeen, om derzelver krachtvolheid, de voorkeur. Men
Lehoort verzekerd te *zijn, dat de koeijen noch natuurlijk, noch door in-
enting , de pokken hebben gehad. Hoewel zij ook , na eene , eenmaal doorge-
stane , pok-ziekte , welligt somwijlen nog voor eene tweede besmetting , vatbaar
blijven, die oppervlakkige of plaatselijke pokken kan te weeg brengen,
even als wij dit meermalen bij den mensch zien geheuren , zou zulks vervol-
gens aan mislciding kunnen blootstellen, in zoo vci- namclijk daardoor pokken
zouden worden verwelct, waarvan de stofle, aan den mensch medegedeeld ,
geene genoegzaam beveiligende kraclit tegen de kinderpokken bezit. Het itt
dus noodig hiertegen, zoo veel mogelijk, op zijne hoede te zijn, en men zal
ook hierom best doen, om de ingeënte koeijen, door een eigen kenraerk
te teekenen, of de uitwendige ligchaams-kenmerken, als den ouderdom, de
klcur van het haar enz., op te teekenen, opdat zoodanige koeijen nader-
hand kunnen worden onderscheiden.
Ofschoon ik geene melk-koeijen heb ingeè'nt, zoo laat het zich evenwel met
zekerheid aannnemen, dat deze, zoowel als de guste kalfdragende, daarvoor
geschikt zulîen zijn , te meer daar zij het meest, en, volgens sommigeri ,
bij uitsluiting door de natuurlijke koepokken worden aangedaan. Ik heb
daarom altijd gebruik gemaakt van zoodanige koeijen, die, op weinige
-ocr page 57-
( 40)
Wefce» na, aan den tijd van liet kalven waren genadcrd, wanneer de nijer
rceds eenigermate begon te zwellen, en tôt eene veinieuwde melk-afschci-
ding werd voortbereid : wclke werkzaainbeid de voorbescbiktbeid tôt de
pokziekte, zoo niet onvoorwaardelijk uitmakcnde , altbans scbijnt te ver-
meerderen. Wenscbt men melk-koeijen in te eutcn , zoo dient zulks alleen
boycn den grond der tepels, of op den uijer te gcsclueden, vermits de pok-
ken, zicli op de spenen zelve bevindende , door de handen der melkers, lig-
telijk gedrukt of geschaafd, en verstoord worden, waardoor niet alleen de
stoiTe verloren zou gaan, maar ook yerzweringen aan de tepels kunnen
ontstaan. Koeijen, die geheel gust gehonden en vet geweid of gemest wor-
den , zijn voor de inenting niet, of althans minder dan andcre, gcschikt,
.ômdat-bij deze de uijers slap en onwerkzaam , en ook de tepels in omvang
kleiner worden, terwijl deze deelen , door mkrimping , zicb tegcn den buik
als terug trekkcn , waardoor bet moeijelijk wordt, de inenting aan dezelve
te verrigten. Zoodanige koeijen, welke zware uijers en tepels bezitten,
Liedcn de nieeste gescbiktbeid voor de inenting aan.
De inenting kan voorts in de weiden en op den stal gesebieden , naar dat
zicb de gelegenbeid en bet saizoen daartoe aanbieden ; dan dezelve wordt
niet alleen met meer gemak verrigt, wanneer de beesten op den stal Avor-
den gebouden, maar ook blijven de pokken alsdan beter in dcrzelver geheel
Lcwaard, vermits de uijers in de weiden, door bet bggen tegen den grond,
dagelijks bemorst worden, en de pokken aan den invloed der koude en
natheid , of ook aan den fellen zonnescliijn, en tevens aan bet opvallen van
insecten, blijven blootgesteld.
Op Plaat II en III worden de ingeënte koepokken, in clerzelver opvol-
gend beloop, van den vierden tôt den dertienden dag, voorgcsteld, benevens
yier pokken uit deze op den arm van een kind overgebragt,
Sacco (*) bcprocfde de inenting herhaalde malcn bij ossen, op de huid,
(*) A. p. s. 26.
-ocr page 58-
( 41 )
Welke zich van den balzak uitstrekt, doch hij bragt daardoor geene koe-
pokken te weeg. Ook bij oude stieren had deze mededeeling geen vol-*
doend gevolg, doch deze dieren waren te onliandelbaar, om de proeven
te herbalen. Bij jonge stieren evenwel gelukte de inenting algemeen
volkomen, en bij bediende zich daarvan, om de stoffe altijd versch bij
de hand te hebben, en was dus van gevoelen, dat de mannelijke Run-
deren, bij meerderen ouderdom, de vatbaarheid voor deze uitslag-ziekte
verliezen. Ik zou hieraan twijfelen, maar kan zulks niet tegenspreken, om-
dat mij de proefnemingen daaromtrent voor als nog ontbreken. Vibokg-(*)
deelde ook de koepokken, met een volkomen gevolg , aan den Buffel-os
mede, door de stoffe met cène ent-naald onder den slaart aan te bren-
gen. De stoffe, wclke hiertoe gcbezigd wcrd, was genomcn uit eene pok
van het neusvlies cens veulens, dat op dit deel met koepokstoffe was in-
geënt. Ik kan, door eigene ondervinding, de proeven van Sacco ora-
trent de vatbaarlieid van den stier voor de koepokken bevestigen, daar ik
de inenting in bel werk heb gesteld aan een jong mannelijk Rund op de
huid van den balzak, welkè met die van den uijer der koe de meeste
overeenkomst heeft, en van haar ontbloot is. De inenting vatte op deze
plaats zeer gocd, en er ontstondcn pokken, nagenoeg gelijk aan die,
welke op den uijer der koe worden voortgebragt. De stoffe, op den
tienden dag, uit de stier-pok genomen, en op den arm van een kind in~
gcënt, sloeg niet aan ; doch evenmin had zulks plaats met pokstoffe van
eene koe, welke op den anderen arm was aangcbragt ; zoodat deze mis-
lukking als toevallig moest worden beschouwd. Dit kind, zeven dagen
later, op nieuw met de pokstoffe eener koe ingeënt zijnde, verkreeg vol-
komen goede en werkzame koepokken. De stoffe van den stier, op de tepels
eencr koe geënt, bragt zeer fraaije pokken voort, waarvan vervolgens
zeer schoone vaccines bij een kind werden verwekt, welke tôt verdere
inentingen diendcn. Even als bij de koe, werden ook hij den stier, op eene
kaal geschorene plek der huid aan de dijc, gercgclde pokken voortgebragt.
Ik heb herhaalde malen de gevaccinecrde Rundeien overingeënt, doch
(*) A. r. B. V, s. 379
F
-ocr page 59-
( 42 )
telkens bevonden, dat de stofFe voor de tweede keer op dezelve geene
uitwerking doet. Somwijlen vatte de inenting geheel niet. Op andere
tijden ontstond ex eenige ontsteking op de plaats, daar de stofFe was aan-
gebragt, die, met twee of drie dagen, verdween. Hieruit besluit ik der-
lialve, dat het Rund slechts eenmaal voor de geregelde wrerking der koe-
pokstofFe vatbaar is.
Plaat IV stelt de inentingen aan den stier, alsmede die van denzelven
aan de koe, en van deze aan een kind verrigt, aanschouwelijk voor.
. \Vat betreft het mit, dat er gelegen is in het inenten van Runderen met
koepok-stoffe, zoo vinden wij hetzelve reeds vroeger door anderen aangewezen.
De Fransche Heel- en Geneeskundigen, met name Duquénelle , te
Reims, en Valentin, te Nancij, hebhen reeds te voren aangeraden,
ten einde zieh ten allen tijde van eenen gcnoegzamen voorraad van deiigd-
zame stofFe te voorzien, gezonde koeijen in te enten, om de vaccinatie
der kindercn eenen geregelden gang te doen gaan. Men vindt meerdere
pi-oefnemingen, LetrefFende deze inentingen, met goed gevolg, door den
Heer Pillé, te Montargis, Mokxane , te Metz, het Committé der koe-
pok-inenting, te Parijs, en den Heer Godine , te Alforl, aan koeiien
in het werk gesteld, opgeteekend door Gohier, van welke men met voor-
deel de stofFe heeft gebruikt voor de vaccinatie van kinderen (*), hoewel
den laatsten zelven de inenting aan de koe niet gelukte. In ons land
werd ook, in het jaar 1819, de proefneming, om, door inenting, de
koepokken aan eene koe mede te deelen, met het beste gevolg gedaan,
door den Heer J. Bat, , stads Heelmeester te Tiel, waarvan de stofFe hem
en andere kunstoefenaren tôt verdere inentingen diende (-[-).
(*) Précis de plusieurs essais sur la vaccination des betes a laine , Paris 1807 , p. 82 , 85.
Evenmin liad de inenting met koepokstoffe , door Gohier verrigt, eenige uitwerking op het Paard y
liet Varken, de Kat, het Konijn , en het Hoeu.
(+) Arnhemsche Courant van 17 Junij 181g, Nederlandsche Sfaats- Courant van 22 Junij 181g.
Handleiding tôt de hennis der inenting met koepokstoffe, door de Provinciale Commissic
van Geneeskundig O/iderzoek en Toevoorzigt in deProvincie Zuidholland,
te Dordr., 181g, blz. 23.
-ocr page 60-
( 43 )
Indien wij in aanmerking nemen, hoe moeijelijk liet dikwijls is, uit
hoofde van liet gebrek aan steeds voorhanden zijnde, deugdzame, koe-
pokstoffe , om de inenting met dezelve geregeld te doen voortgaan, zoo
zal men geenszins kunnen ontkennen, dat van deze handelwijze, ter be~
vordering der lieilzame kunstbewerking, met voordeel, inzonderheid in
ons land, ■yvaarin een overvloed van Runderen bestaat, gebruik kan
worden gemaakt.
In de grootere steden (*) of dorpen beboeft eene voortgezette inenting min-
dere zwarigheid te vinden, wegens bet grooter getal vaccinatien, welke bier
verrigt worden, en de gemakkelijke mededeeling der stof, door de Genees-
beeren onderling ; maar op bet platte land, vooral in afgelegcne streken, is
bet dikwijls zeer moeijelijk de koepokstoffe te bekomen, jnist op den tijd,
■As men die wenscht te bezigen. Hct getal der kinderen, voor de vaccinatie
vatbaar, is aldaar niet altijd toereikend, om den Genees- of Heelkundigen
onafgebroken in bet bezit der stoffe te bouden, ten einde dezelve van
bet eene aan bet andere voorwerp mede te deelen. En al is zulks bet geval,
zoo kan hij de inentingen niet altijd naar zijne keus scbikken, zelfs niet, wan-
neer hij de stoffe in eene genoegzame hoeveelheid bezit. Somwijlen heefthij
daarvan wel eenen overvloed ; docb dezelve niet dadelijk kunnende aanwenden ,
(*) Dat deze omstandigheid evenwel ook in aanzienlijke steden kan plaats vinden , is bij de, tlians al-
hier heerschende, épidémie der kindcrzickte op nieuw gebleken , toen dezelve , in December l83o , met
de troepcn uit Anhverpcn herwaarts werd overgcbragt. Er Mas in de geheele volkrijke stad van Utrecht
gecne koepokstoffe voor handen, en et liebben weken moeten verloopen , voor dat men tôt eene ge-
regelde inenting van liet aanzioniijk getal der, nog niet gevaccineerde , kinderen kon gerakeu, nadat
mon stoffe van clders had verkregen. Zelfs in de huizen, alwaar de kinderpokken zich bij enkele voor-
verpen bevonden , kon de inenting aan de overige kinderen , om deze leden niet worden verrigt, die dus
aan de besmettiug mocste'n worden ovcrgelaten. Het is mij gebicken , dat bij niet wcinige voorwerpen de
inenting vroeger alleen uit achteloosheid was verzuimd gcworden , en ook , wegens gebrek aan stoffe ,
rueermalen door de Gcneesheeren was verschoven geworden. Velc der nog niet gevaccineerden be-
hoorden tôt de bcdeeîdc volks-klasse , waaruit blijkt, dat ook, door de Bcstareu der inriglingen ,
Waaraan de belioeftigcu verboudeu zijn, niet altijd naar eisch voor deze inenting, volgens de be-
s'aande bepalingen, vsordt gezorgd. Deze gebieden , dat geene kinderen op de openbare sebo-
lcn worden toegclaten , dan onder bcwijs, dat zij de kinderzickte of de koepokken liebben ge-
had: dan het zou niet moeijelijk zijn aan te wijzen, dat ook deze Ycrordening niet overal
en altijd wordi opgevo'gd.
C 2
-ocr page 61-
( 44 )
wordt de stoffe weldra ondeugdzaam, en voor verdere inentmgen onge-
schikt, zoodat hij spoedig wederom gebrek heeft. Hij deelt aan zijne
Amhtgenooten mede, of ontvangt van dezelve. Maar lioe dikwijls ge-
beurt liet niet, dat de vaccinatie , die bepaald was, geen voortgang kan
hebben ? Het kind is lastig geworden ; de tandjes beginnen door te
breken; de wangjes bloeijen ; bet kind beeft overlast van bet zuur enz.
De moeder durft bet niet wagen den zuigeling, op het vastgestelde oogen-
blik, de pokjes te doen inenten. Men wenscht nog eenige dagen te
wachten, om te zien , wat het worden zal. De Geneesbeer stemt hierin
geredelijk toe. De voorzigtiglieid gebiedt hem buiten aile verantwoording
te blijven ; men kan toch niet weten, wat gebeuren zal. Het kind zou er-
ger kunnen worden, ja aan de gemelde, ofnog daarbij komende, toevallen
kunnen komen te sterven, zonder eenige sclmld of toedoen van de koepok-
ken, en zulks zou op rekening van dezelve, en van hem, die, onder dus-
danige omstandigbeden, de jjokken had ingeënt, kunnen gesteld worden.
De gemelde toevallen, boezeer dikwijls in de verbeelding der al te teêrhar-
tige moeder gegrond, of door haar verzAvaard, kunnen nogtans 00k we~
zenlijk zijn, en, bij eenen dusdanigen toestand, kan 00k de inenting der
pokken, hoe veilig en onschadelijk op zicli zelve anders, niet worden aan-
geraden. Ieder Geneesbeer , die zieb met de inenting der koepokken be-
moeit, weet, hoe dikwijls de pokstoffe, op platte glaasjes genomen, wan-
neer zij droog is geworden, door bevochtiging, betzij met dcn wasem
van water, den adem, of door speeksel, ligt al te veel verdund en krach-
teloos wordt, waardoor de inenting mislukt, en dan moet herbaald wor-
den. Wanneer de pokstoffe op de glaasjes eenigen tijd bewaard wordt,
verliest zij bare kracht geheel. Hoe onbescbadelijk bet misscliien zij , de
stoffe voor verdere inentingen uit de pokkçn van den arm des kinds te
nemen, wanneer het met behooiiijke omzigtigbeid en op den regten tijd ge-
gesebiedt, hetwelk liovendien noodzakclijk is , om in de stoffe te blijven, zoo
heeft dit eenige moeijelijkheid bij sommige kinderen , die , door de vooraf-
gegane inenting, reeds bevreesd zijn geworden. Wordt het op eene ruwe
wijze gedaan, of moet men een zeker aantal kinderen uit eene enkele
pok inenten, dan kan het niet ontkend worden , dat de arm oi'pok te veel
-ocr page 62-
( 45 )
wordt gepritkeld, hetgeen tôt eene ontsteking, die sterker wordt dan ge-~
woonlijk, aanleiding geeft. Tôt liet laatste geval hestaat vooral de nood-'
zakelijkheid, wanneer er eene épidémie van kinderziekte uitbreekt, zooals
helaas ! nog te dikwijls plaats heeft. Alsdan verlangen zij, die, tôt dus
ver, niet zoo zeer uit onwil als uit enkele nalatigheid, verzuimd hebben
hunne kinderen te doen vaccineeren, dat zulks nu voetstoots, als het ware,
geschiede. De Geneeslieer wordt dan van aile kanten aangezoclit, om
inentingen te verrigten. Hij is niet voorzien van stoffe, en moet dezelve
eerst van elders zien te Lekomen. De Provinciale Commissien van Ge-
neeskundig Onderzoek en Toevoorzigt
zijn , ingevolge liet koninklijk Lesluit
van den i8den April 1818, verpligt, om, zoo veel mogelijk, te zorgen,
dat er, te allen tijde, de stoffe der ware vaccine voorlianden is, ten einde in
Btaat te zijn, dezelve aan de Doctoren of Chirurgiens, die dezelve benoo-
digd mogten liebben, te kunnen uitdeelen ; dan 00k deze kunnen niet altijd,
uit hoofde der reeds gemelde en nog andere zwarigliedcn, in het gestadig
bezit der stoffe blijven, om aan die aanvragen geregeld te voldoen. (*) Men
(*) De Hoogleeraar ThomassêU à Thuesstnk heeft in een vertoog : Qver de Verordeningen
omtrent de Koepok-inenting
, te vinden in het Ma.ga7.ijn , toegewijd aan den geheelen om-
vang der Geneeskunde, beschoutvd als wetenschap en kunst
, door de Heeren SandeR, WaCK-
TER en INoRTlER , VIII Dec! , I Stnk , dit onderwerp uitvoerig behandeld , en de redencn aangc-
tooud , waarom du Comm.issien van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt aan de bedocide taak
niet op eene behoorlijke vrijze kunnen voldoen, en tevens het onvoldoende nangewezen der verordenin-
gen, welke, in ous land , omtrent de koepok-inenting bestaan, ten einde het gewenschte gcvoig, om
namelijk de zoo gevaarlijke epidemien der kinderpokken geheel voor te koroen, te erlangen.
Men ziet uit die verliandeling, dat deze zaak met zeer veel naauwkeurig'ueid behandeld wordt in
Drenthe , door de zorg van den Heer , Slaatsraad Gouverneur dier Proviucie . IIofstkdiï. Aldaar
bestaan verordeningen, waarbij, aile drie maanden , in elke Gemeentc , en in zoodanige plaatsen, die
Tan aile locale geneeskundige Imlp verstoken zijn , twee malen in het jaar , gcregelde gelègenheid wordt
gegeven , om de koepok-inenting te kunnen ondergaan , wordende daartoe teikens oproeping gcdaan ,
en de belanghebbendeu, op eene gepaste wijze , opgewekt. In het gemis van geneeskundige hulp
wordt tôt dit oogmerk voorzien , door het ontbieden van een' kunstoefenaar uit eene uaburige plaats ,
die tclkeus daarvoor eene schadeloosstelling van 7 guldens uit 4e Gemeenle-lvas genict. Aan de Plaat-
selijke Besturen is het toezigt opgedragen over het houden van registers der vaccinalie. Er wor—
den door dezellde Besturen naamlijstcn van de niet gevaccineerden gehouden, en deze worden ge-
durig aangevuld uit de gctoorte-lijsteii. De wcUelijke voorzorgen en bepalingen omtrent de inentiug
Tan gealiniïuteerden, en , om geene ongevaccineerde kinderen in de scholen toe te lateu, wordett
-ocr page 63-
( 48)
ent nu met de verkregene stoffe eenige weinige voorwerpen in ; gelukkig,
indien deze inentingen aanslaan, middelerwijl de kinderziekte rceds voort-
gaat hare slagtoffers te vermecrderen. Uit deze eerste enteliugen moet nu
de groote menigte worden gevaccineerd, en thans loopt nien gevaar, dat
met kracht in aeht genomen en uitgevoerd ; er moet met naauwkeurigheid gelet worden op de uitkomst,
die de koepok-inenting heeft gehad, en van de bijzondcrheden , die daarbij voorvallen , wordt behoor-
lijk aanteekening gehouden. Van deze en nog meerdeie aangelegenheden , tôt de incuting betrekkelijk,
worden geregelde tabellen opgemaakt, die door de Plaatselijke Besturen geverifieerd, jaarlijks, aan
den Heer Gouverneur, en aan de gewestelijke Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toe-
foorzigt
, worden opgezonden.
Het is inderdaad te verwonderen, en nog meer te bcjammeren, dat niet overal in ons land deze,
ZOO hoogst belangrijke , zaak met dezelfde naauwgezetheid wordt behandeld.
Soortgelijke maatregelcn zijn ook in Oostenrijk ingevoerd , (Zie Hufelands Journal 1818, Junij ,
s. 48. Luders , A. p. bladz. a4i). Even als voor de krijgsdienst worden jaarlijks a) de gène opge-
schreven, die de kinderpokken niet gehad hebhen, uoeh ingeënt zijn geworden , waarvan de lijsten , van
de handteekening door de lioofden der huisgezinnen voorzien, aan het Bureau van Policie worden
ingezonden. Er wordt dan onderzoek gedaan naar de oorzaken, die de inenting verhiuderd hebben ,
en men beproeft, langs den weg der zaclithcid en overtuiging , de ouders tôt liet doen verrigten der
inenting te bewegen , die zich gewoonlijk laten overreden , en humie kinderen aan de gemelde kunst-
hewerking onderwerpen.
Waarom zouden nu dusdanige saaatregelen niet overal in het werk kunnen worden gesteld ? En wie
twijfelt er aan, of daarvan de beste vruchten zouden worden ingcoogst ? Dat de kinderen, vooral onder
de gcringere volks-klasse, niet tijdig en gcregeld worden gevaccineerd, is inderdaad, voor het grootst
gedeelte, meer het gevolg van traaglicid en acliteloos verzuiin , dan van omwil en hardnekkig vooroor-
deel. Ook wordt deze zaak met door aile Geneesheercn met genoegzaine belangstclling behartigd.
lntusschen mag het niet onopgemerkt worden gelaten, dat, zal de koepok-inenting door den Gc-
neesheer, in aile opzigten , met die naauwkeurigheid worden bchandeld , als behoort te geschieden ,
deze zaak geene geringe moeite aan zich verbindt. Indien men overwcegt, dat er naauwclijks een voor-
werp van Geuceskundigc Policie bcstaat, welke Van een gevvigtiger , althans van een meer uitgebrciden ,
învloed kan worden bcschouwd op het bclang van den staat, dan de koepok-inenling , dan zien wij
inderdaad niet in , dat de Geneeskundigen behooren verpligt te worden , om deze taak als een werk van
banahai'tigheid bij voortdimng te verrigten, zoo alszulksin het bierboven aangehaalde Magnzijn (bladz.
65) betrekkelijk de verordeningen in Drenthe , onder de meer kiemmende maatregelen , welke van de
s-.ijde des Gouvernements , tcrmeetdere bevordering der koepok-inenting zouden kunnen worden genomen,
wordt voorgcsteld. Moet reeds de Geneesheer , uit den aard van zijn bedrijf, vclc diensten aan de maat-
fichappij bewijzen , die hem niet worden vcigolden , het zou hoogst onbillijk zijn , zulk een bezwaar op
zijn beroep te leggen , ou wel , gclijk men daar wil, onder de bedreigiag , van den kunsloefcnaar, die mogt
weigeren de annen en behoeS'tigen gratis te vaccineren, in zijnen wcrkkring te schorsen , ol hero de
praktijk te verbieden; een onregtvaardig bezwaar, hoedanig, yoor zoo ver ons bekçnd is, op geen an-
der vrij beroep rust. .,
-ocr page 64-
( 47)
ueze weinige pokken te veel stoiFe moeten leveren en uitgeput worden,
waarcloox zoowel de kinderen te veel lijclen, als ook de stoffe, welke
deze pokken geven, niet meer deugdzaam is voor de inenting, maar,
tnislukt, of valsche koepokken v'oortbrengt (*).
De Geneesheeren zijn voorzeker de gène, die ter bereiking van het heilzame doel derj koepok-inen-
ting het meest kunuen mede werken, en het zal wel niet ontkend kuiraen worden , dat zij ook al-
gemeen in dezen aan de roepstem der mcnschlievenheid beantwoorden. Voor zoo ver enkelen hieiom-
trent nalatig zijn , zou men ook van dusdanigen dwang weinig goeds raogen verwachten , daar voorzeker
de onwillige iuïiïfoefenaar , indien ik mij eenig juist denkbeeld van de menschelijke naluur voira,
door dwang-midde!en niet tôt meerdere belangstelling in de koepok-inenting zal worden opgewekt, welke
alleen bij hem moct werken en worden versterkt, om deze gewigtige zaak , op den duur, met ijvcr
te behartigen.
Veeleer mag men vragen , waarom voor de werkznamhedeu , aan de koepok-inenting verbonden ,
tt.'t hoofde van hare groate aaugelegeulieden , niet aan den kunstoefenaar zoowel eene billijke belooning
behooit te worden gegeven , als voor elken anderen arbeitf, welke, ten beboeve van het algemeen »
als dienst van fceroep of bedrijf, door wien ook verrigt, kan worden gevorderd ?
Wenschelijk ware het, mijns oordeels , geweest, indieu dit vroegtijdig alzoo ware begrepen, en men
verordeningen had beraamd , om overal eene matige, en zelfs niet al te bekrompene , bezoldiging te
Terlcenen , helzij van 'slandswege, of uit de gewestelijke of gerneenle-fondsen, aan de Genees- en
Hceikundigeu, voor zoo ver zij de inenlingen aan miu vermogenden verrigten. Ik twijfel niet, of
de zaak der koepok-inenting zou hierdoor meer bevorderd zijn geworden, dan door den maat-
regel van het geven van enkele médailles, en de wijze, welke tôt eene gewoonte is geworden ,
dat de kunstoefenaren alleen met den last bczwaard woiden eener zaak, waarbij de gebeele maatschap-
pij het hoogste belang heeft, zelfs zonder dat zij, voor deze en anderc onvergoldt'Ee opofferingen,
eenige versebooning of te gemoetkoming in de algemeene lasten yan den staat tôt dus ver hebben mogen
ondervinden.
De betrekking , waarin ik mij thans bevind , zal mij wel tegen aile verdenking van eigenbelang vrij-
waren , wanneer ik, als van nabij met de aaugelegenheid , maar ook tevens met al de moeijelijkhedcn
der koepok-inenting bekead , op deze wijze, ten voordeele mijner kunstgenooteu , en, zoo als ik meen,
in het belang der zaak zelve, oordeel te mogen spreken.
(*) Het ontledigen der pokken van derzelver stoffe is bovendien, naar mijn oordeel , eene zaak van
meer gewigt op de uilwerking der ziekle dan men algemeen schijnt te denken. Indien wij overwegen,
dat de werking , welke deze smetstolfe op het ligehaam moet uitoefcnen , ter vernietigmg van de vat-
basrheid voor de kinderpokken of voor eene volgende besmetting der koepokkcn zelve , alleen dan als
yoldoende kan worden geacht, wanneer de pokken regelmatig ontwikkeld , en niet in derzelver loop ge-
stoord worden , dan komt het mij voor, dat de stoffe niet uit dezelve dient te worden genomen , voor
dat de pokken hare meeste volkomenheid , en de ziekle derzelver grootste hoogte bereikt hebben, en
deze, als het ware, uitgewerkt zij. Hiertoe wordt in het algemeen een vaste tijdkring yan negen dagen
gevorderd ; somwijlen gaat dit beloop trager yoort, dan zulks hehoort tôt de afwijkingen. In weinige
-ocr page 65-
(48 )
Deze hindemissen zouden , indien ik mij niet bedriege, kunnen wegge-
nomen althans veel verminderd worden, wanneer inen er werk van
maakte, om de koepokken altijd bij het Rund te onderhouden, door de-
zelve geregeld van liet eene beest op het andere voort te planten. Niets
zickten zien wij duidelijker dan bij deze, dat de Natuur zich, tôt het volbrengen der tcrngwcrking
op ecne ziektestoffe , aan een bepaalden tijd verbindt. Onder kooitsige aandoeningen, en het ontstaan
Van een roosachtigen ontstekingskring rondom de geyulde pok , wordt er , als het ware , eene zigtbara
crisis verwekt, waarna de ziekelijke terugwerking langzaam afneemt, en vervolgcns ophoudt. De
ziekte moet dczen kring ongcstoord doorloopen , om volkomen te zijn , en met die kracht en iuvloed op
liet ligchaam door werken, welke noodig zijn , ten einde in hetzelve zoodanigc verandering worde
verwekt, waardoor de vatbaarheid voor eene volgendc besmetting wordt weggenomcn.
Heeft deze werking naar behooren p'aats , zoo ontwaart men, op den derden dag na de incnting,
rceds duidelijk eenige zickelijke aandocuing van het ingeé'nte voorwerp , hetwclk als liet zekcrstc teeken
ian wordeu bcschouwd , dat de stoffe vat, en werkzaam is op het algemeene gestcl. De pokken , welke
lich, met den vierden dag en vervolgens, beginnen te vortnen, worden langzamerhand met stoffe
gevuld , en nu worden zij zelve mede de opwekkende oorzaak der gevolgelijke eigenaardige koorts ,
•welke ontstaat, als deze derzelver hoogte bereiken.
Inenkele gevallen , namelijk bij zeer prikkelbare en gevoelige kinderen , wanneer de ontsteking hcvig ,
en de pokken sterk met stoffe gevuld en gespannen zijn , kunnen hierdoor vei'ontrustende toevallon , als
sware koorts, en zenuw-aandoeningen ontstaan , waarbij het nuttig kan zijn de pokken le openen , en de
stoffe uit dezelve te ontlasten. 1k zelf heb dit mecrmalen oniervonden , en mijn zeer geachte Vriend ,
de Hoogleeraar SCHROEDER VAN der Kolk , décide mij onlangs een , hem bekend , gcval mede , waarin
zware stuipen werdeu waargenomen bij een kind , welke oogenblikkelijk ophieldon , zoodra men d_ pok-
ken opende , en een gedeelte stoffe uit dezelve ontlast werd. In die gevallcn evenwel , alwaor de werking
der ontsteking niet heviger, ja somwijlen zwakkcr, is dan zij zijn moet, kan cenc vermindering dos
jjrikkels niet anders dan deze werking vcrzwakkcm, en alsdan is voorzeker het uitnemen der stoffe
uit de pokken als schadelijk te beechouwen. Gcschiedt zulks daarenboven vroegtijdig , dan wordt
daavdoor eene openhare storing in den loop der ziekte te weeg gebragt , en dezelve werkt niet regcl-
malig door; de koortsige bewegingen worden niet sterk genoeg , en de scheiding blijft onvolkomen.
Het is waar, men zict wel, nu en daa , onmiddelijk na het vrocglijdig openen der pokken , meerdere
pbiatselijke ontsteking en koorts volgen : dan deze zijn het gevolg der nieuwe prikkeling , aan die behan-
di.-ling verbonden. Hier heeft hctzelfde plaats , hetwclk bii elkandcr abcès wordt waargenomen, datte
vroegtijdig geopend wordt, waardoor het dadelijk op nieuw in meerdere ontsteking gcraakt. Oplcttende
«nouders schuwcn ook daarora, zoo als ik meer d;,n eens heb ondervonden , niet ten onregle, het uitne-
men der stoffe, bij de kinderen, wanneer zij vroeger zoodanigc vcrsohijusc'en hebben zien volgen, en
opgeroerkt, dat, onverwijld na het openen der pokken, het kind rater lastig en koortsig is geworden.
i>ci;e verscli'nnsclen kunnen evenwel niet hescho iwd worden liet gevolg te zijn van die eigenaardige
«temming der levenskracht, welke juist in l.ct geste] moet plaats vinden op den tijd, als de pokken,
wanneer deze geLecl aan zich zelyc blijven ovcr^ciateii, tôt het toppunt der onUvikkeling gekomen.
-ocr page 66-
( 49 )
Niets zou gemakkelijker zijn, indien m en van het nut dezer handel wijze anders
overtuigd zij, dan zich door dezelve altijd , vooral ten platten lande, in
het hezit te stellen van versche koepokstofïe. Men zal toch regelmatig, van
tijd tôt tijd, m clk dorp, eene of twce koeijen kunnen inenten, om de'
stoffe voor de vaccinatie der kindcren te hezigen, ten minste voor zoover de
inenting van deze niet hij aanhoudenheid andcrs kan onderhouden worden.
Men hrenge dan, hij gehrek aan voorwerpen, de stoffe op de koe over,
en onderhoude op deze wijze den voorraad. Het zou niet minder van
nut kunnen zijn, indien zulks zelfs in de steden werd in het werk ge-
steld. Men zou zich alsdan mmmer op drooge of twijfelachtige stoffe he-
hoeven te verlaten, en Lierdoor zou voorzeker over het geheel de gere-
gelde gang der koepok-inenting hevorderd worden. Hieraan is nog het
gemak verhonden, dat de koe, die de pokken heeft, vervoerd kan wor-
eijn, en afhangen van de inwendigc âynamische vcrandering des ligchaams, in zamcnwerking met de
plaatselijke ziekte op het uitwendigc deel.
Bij eene untijdigc openiug der pokken, wordt, zooals ik mij voorstel, de crisin der ziekte als ver-
baast, ofgehroken , en daardoor ouvolkomcn. De piikkcl in het aangedane deel wordt te veel verzwatt,
en is niet in slaat, oui de algemeene inwendige reactie , die met denzelven tôt aan den negenden dag ,
in dezelfde kracht en stemming , regelmatig moel voortwcrken , te onderhouden ; deze verfiaauwt
dcis , of wordt veranderd , en in beide govallen loopt men gcvaar eene onvolkomene uitwerking te on-
dervinderi. Er gesehicdt hier eenigermate , ofsclioon op eene minder ruwe wijze, hctzelfde, als bij
tene toevallige kneuziag , schaviug , of afwrijving, der pokken.
In dit gevnl nu ziet men, dat de ziekte ongeregeld of wel ten eencmale gestoord wordt, zootl.it
zij gceiie voldoende bcveiligiug voortbrctigt. En zulks bewijst genoegzaam , dat deze mede geheel van
de rcgclruatige vorming der pokken zelve ofhangt. Men kan dus niet aannemen , dat het ter uitdelging
der vatbaarbeid genoeg zij , dat de Emetstoffe slcchts in het ligehaain zij opgenomcn. Ofschoon zij aide
cerste aaiidoening harer wcrkzaamhcid hebbe VOortgebragt, mag men deze niet als voldoende beschou-
wcu, indien vervolgens de pokken niet bclioorlijk gevormd , ofwanneer deze, door toevallige belcediging ,
rernietigd worden. lk voor mij althans houde het daarvoor, dat men op zoodanige febris vaccinosa
tinff vacciuis
geen yertrouwen 1er beveiliging tegen eene verdere besmetting zal mogen stellen.
Gelijk het dus niet mag ontkeiul worden , dat, docr het openen der ,pokken , in de meeste gevallcu ,
doch inzonderheid door het vroegtijdig uitnemen der stoffe , meer of mindsr nadeel aan derzelver uit-
werking wordt tqegebragt, zoo zal het voorzeker raadzaam zijn, steeds twee pokken , of ten minste
ecr.c pok, geheel ongerept te lalcn , eu te zorgen, dat, tôt dit oogmerk , het gctal der inenrings-
•wondjes niet te gering zij, gelijk ook Gitterman en Luders (A. p. blz. 295, 296, 3o5) zulks te
regt hebben aanbevolen. Veiliger zal het nog zijn nimmer ait meer dan eene pok , eu niet voor dat
deze hare voila kracht heeft verkregen , de stoffe te nemen, en de oyerige onaangeroerd te laten,
G
-ocr page 67-
( 50 )
den, zoodat de inenting overal van het cène ligchaam op het andere kan
geschieden. Ile heh mij, op deze wijze, tôt het doen mijner proefnemin-
gen, gedurende zestien weken , in versche stoffe onderhouden , welke mij
bij uitnemendheid tôt de inentingen gediend heeft. Niemand, die het met
de belangen der koepok-inenting wel meent, zal weigeren zijn vee tôt het
bedoelde oogmerk te leenen, vooral niet indien men overtuigd wordt, dat
het, door de inenting, niet het minste lijdt. Aanhet hezwaar, dat er omtront
de melk-koeijen mogt bestaan, kan gemakkelijk te gemoet worden geko-
men, door de inenting op den uijer, en zelfs op eene andere plaats aan
liet ligchaam, te verrigten, zoo als hierboven is aangetoond.
Of niet de inenting van koeijen nog , in een ander opzigt, meer nuttig kan
zijn , moet de beslissing ontvangen van de beantwoording der vraag, of de
koepokstoffe, wanneer dezelve bestendig van den eenen op den anderen
mensch wordt overgeplant, eindelijk in haar vermogen veranderd wordt,
en zoodanig derzelver kracht verliezen kan, dat zij geenszins eene volko-
men beveiligende uitwerking tegen de kinderpokken meer blijft uitoefenen,
en dus eene vernieuwing of herstelling vordert.
De gevoelens zijn hieromtrent geheel verschillcnde , daar sommigen dus-
danige ontaarding of verzwakking ontkeunen, terwijl anderen die inderdaad
meenen te moeten aannemen. De Hoogleeraar Thomassen à Thuessink.
dacht reeds in i8o3, dat de, door hem in dat jaar ingeè'nte , koepokken,
hoewel volkomen eclit, en zeer regelmatig zijnde, een vcel zachteren loop
badden, dan die gène, welke, in het vorige jaar, door hem warcn waar-
genomen : zoodat eene verzachting der koepokstoffe hem als waarschijnlijk
voorkwam, weshalve hij het voor wenschelijk hield nieuwe stoffe, van
koeijen genomen, van elders te ontbieden, of om telkens koeijen in te
enten, en deze stoffe wederom voor de inentingen van menschen te be-
zigen (*). Nadere ondervindingen schijnen den gemelden geleerde niet
in dit gevoelen te hebben bevestigd, daar hij vervolgens van de stoffe, die,
(*) Gençeskundig Magaujn , lldc Déel, Ilide Stuk, bladz. i3i , en i3a.
-ocr page 68-
( 51 )
voor achttien jaren, uit Engeland was overgebragt, dezelfde uitwerking
meende te ondervinden, als van de versclie stofFe, welke van de koeijen
in Frlesland genomen was ; bij kon in het beloop der pokken geen ver-
schil ontwaren (*). Ook anderen (-J-) willen, dat er, van tijd tôt tijd,
koeijen zuUen worden ingeënt, om de echte pokstofFe te hehouden , en
hebben zûodanige inentingen tôt dit oogmerk verrigt.
Wij zullen al de gronden , welke voor en tegen het gevoelen eener mo-
gelijke verzachting of ontaarding der koepokstoffe door onderscheidene ge-
neeskundigen worden aangevoerd, niet opzettelijk overwegcn. Men vindt
dit ondenverp met de vereischte uitvoerigheid en oordeelkundig, onder een
afzonderlijk hoofdstuk , in het reeds meermalen aangehaalde werk van den
Heer Litders (§) behandeld. Ik wil nogtans eenige omstandigheden, wel-
ke, volgens dezen schrijver , de koepokstoffe veranderen, en daardoor de
inenting onvolkomen kunnen maken, niet onopgemerkt voorbij laten gaan.
Zulks geschiedt namelijk, door de mededeeling van stofFe uit onderschei-
dene soorten van valsche pokken der koe, of wanneer dezelve genomen
wordt uit zoodanige pokken van menschelijke voorwerpen, die reeds te
voren de kinder- of koepokken hebben doorgestaan, of zelfs ook uit ge-
regelde pokken van bejaarde voorwerpen , van kwaadsappige ligehamen , die
door herpetische, scrofuleuse, syphillitische, en schurjtachtige uitslagen
zijn aangedaan, door het inenten met oude, slecht bewaarde, stofFe, door
het vroegtijdig openen, en te sterk uitputten der pokken, door het inenten
met stofFe , die te laat genomen is, of uit onvolkomene pokken van zoo-
danige ligehamen, bij wie de vokloende ontvang-vatbaarheid voor deze
ziekte ontbreekt enz. Bovendien kan de koepokstoffe, uit derzelver aard
en hare betrekl ing tôt het menschelijk ligehaam, eene ontaarding, ver-
zachting, of verandering ondergaan, zoodat daardoor hare voorbehoedende
kracht op het menschelijk ligehaam verminderd wordt. Hij grondt zijn
gevoelen te dezen aanzien mede inzonderheid op het geen wij opzigtehjk
andere besmettelijke ziekten, bij voorbeeld de venusziekte, zien gebeuren.
(*) Over het bepeiligend vermogen der koepokken tegen de kinderpokken , bladz. 8.
(f) Sacco, Journal der auslândiicke medic. ZiitteratUr von IIutelano , Hahi.es , uni
Schrasger
. Jan. 1802. s. 77 , u. w. Hofacker, A. p, s. g5.
                ($) A. p, s. 206, 208.
G 2
-ocr page 69-
( 52 )
Dezelve was, in de zestiende eeuw, zeer kwaadaardig en hevig , doeli
heeft tlians een veel zacliter karakter verkregen (*). Hij mecnt uit de
slotsom zijner, gedurende elf jaren, bij meer dan zes duizend kinderen.,.
verrigte koepok-inentingen op te moeten maken, dat die koepokken, welke
nog van de eerste lympha afkomstig zijn, tlians meer mislukkcn, kleiner
zijn , en van eene minder roode kleur en geringere koorts vergezeld gaan,
dan bij zijne vroegere inentingen. In deze omstandiglieid meent hij, dan
mede de oorzaak te vinden van de, meer en meer toenemende, gcwijzigde
kinderpokken, welke, na eene onvoldoende werking der koepokstoffe, in
aile landen, worden waargenomen. Hij raadfc daarom aan, om, van tijd
tôt tijd, nieuwe stofîe van den uijer der koe te nemen, en die tôt de in-
entingen te bezigen , even als Jenner reeds liet gedurig gebruik maken
van de lympha uit de oorspronkelijke pokken der koeijen en uit de mok
heeft aanbevolen : boewel betniet blijkt, of bij zelfnog naderband deze stof-
fe ter inenting beeft gebezigd (-{-). Ànderen, als Dr. Kinglake (§) in
Engeland, Dr. Golis te PFeenen , Dr. BrAun te GoggUngen, en
de Meclicinaal-Raad von Walthee te Bonn, zijn ook van gevoelen,
dat de koepokstoffe van lieverlee derzelver oorspronkelijke zuiverheid
en vermogen, door bestendig voortgezette inentingen op den menscb,
verliest (*).
Brisset (4-) stelt mede, dat de plaatselijke en algemeene toevallen der
vaccinatie tbans aanmerkelijk zwakker zijn, dan te voren , en dat de indruk
in de puisten geringer is. De verschijning der varioloïden bij goed ge-
vaccineerden
, welke tbans zoo menigvuldig worden waargenomen, laat
zicb, volgens hem, zeer wel daaruit verklaren , dat de oude vaccine, ten
gevolge der bestendige voortplantingeu, hetzij door deze alleen, of door
de reproductie in zwakke of ongezonde voorwerpen (sujets mal disposés) ,
zwakker is geworden, en aan voorbeboedend vermogen verloren beeft. Hij
wil daarom, dat men een grooter getal ent-steekjes zal, doen, ten einde
{*) A. p. 206 , 20S. (f) LUDERS , A. p. bladz. 23o. {§) On the altered spécifie powars of
vaccine and variolous matler in Bled, and Plvys. Journal bij FoTiiERsifiL and Wavt
, Sept.
l8i4; LuDERS, A. p. bladz. 210. (*) A. p. bladz. ail. (40 Réductions sur la vaccine, Paris 1818»
Revue encyclopédique, Cahier de Juin,; Hufelands Bibliothei der pract. Heilk. i83o , s. g5 en 96.
-ocr page 70-
( 53 )
liet verrninderd vermogen der stoffe door de hoeveelheid te veigoeden, of
de stoffe aan de koeijcn vernieuwen, of ook de inenting twee of driema~
len herhalen.
Andere Genceskundigen van naam, als Dr. Thomson , Dr. de Carro , en
Dr. GittermAN (*), te Embden , zijn van een tegenovergesteld gevoelen.
Deze laatste Geneesheer houdt het voor eene noodelooze bekommering, dat
het beveiligend vermogen der koepokken verzwakt zoude worden, omdat
de stoffe niet wederom, van tijd tôt tijd, van de koeijcn, maar altijd van
menschen genomen wordt. Hij beroept zieli inzonderlieid op de waarne-
nemiiigen van den Ileer Medicinaal-Raad Dietrich (,-f-) te Glogau, en
den Heer Hofraad Bremer ($) te Berlijn, die, na vêle duizende verrigte
inentingen, waardoor dezelfde stoffe bestendig van het eene menschelijke
voorvverp op het andere werd voortgeplant, deze nog, altijd even werk-
zaam hehhen hevonden, zonder de geringste hlijken van vermindering in
het beveiligend vermogen te bespeuren. Hiermcde stemt ook de Fransche
Hoogleeraar F. E. Foderè (*) in , die de verzachting der koepokstoffe
verwerpt, daar, naar zijne ondervinding, de verschijnselen der vaccinatie
vroeger even onbeduidend waren als thans.
Het zou inderdaad vermetel zijn, tusschen de zoo niteenloopende gevoe-
lens van bekwame mannen, die zich wcderzijds op eene uitgeLreide on-
dervinding gronden, te willen beslissen; doch ik wil niet ontveinzen mij
het liefst te scliaren aan de zijde van lien, die eene rnogelijke verandering
of verzwakking, welke de koepok-stoffe op den duur , door de voortge-
zette overplantiug op het menschclijk ligehaam, kan ondervinden, of reeds
ondergaan heeft, voor aannemclijk houdem
Indien wij ons op enkele bespiegeling vvilden verlaten, zou men hiervoor
(*) Zie zijne, in hetjnar 1823 , bckroonde prijsverhandeling, door de Hollandsche Maalschappij der
wctenschappen te Haarlem , bladz. iî6.
Vei-gelijk de Aanteekeningen van Dr. DE Brauw op het werk van LlTDERS, bladz. 3i4, 327,
(f ) Luders , A. p. 3i2.
{§) Kausch , Memorabilien der Heiikunde , B. III, s. 282. I/UDERS, A. p. 112.
(*) Recherches et observations critiques sur l'éruption et la fièvre connues sous le nom de miliairet -
«urnes de quelques considérations sur les e'pidémies varioleuses de l'année 1821 , Çt sur quelquea opini-
ons relatives à la yaccine, Hiti'blands Bibliotheek, A, p.
-ocr page 71-
( 54)
misschien reeds in de physiologische inrigting van het mcnseïielijk ligchaafti,
en deszelfs mdividuele verschcidenheid, eenigcn giond kunnen vinden.
De hoofdvormen der levcns-werkzcamLeid, namelijk de prikkelbaarheid,
gevoeligheid , en het voedend of reproductief-vermogen, zijn niet bij aile
voorwerpen en altijd dezelfde, en wijken boyendien , in vêle opzigten en meer-
malen, van derzelver gewone werking af. Mogen wij intusschen als een vast
beginsel aannemen, dat tôt liet voortbrengen eener smetstoffe , zoowel als van
aile andere afgesclieidene vochten, opdat deze zich zelve gelijk blijyen, eene
gelijkmatige werking van het levend organismus gevorderd wordt, dan laat
het zich veronderstellen, dat, bij de zoo groote verscheidenheid der men-
schelijke gestellen, en de verschillende wijzigingen der levenskrachten, de
afgescheidene stoffen niet wel altijd, in den volstreksten zin, dezelfde eigen-
Schappen kunnen hezitten of hehouden. Het verschil dezer levend-or^-a/?/-
sche terugwerking is ook in de uitwendige gedaante der pokken , derzel-
ver onderscheidene grootte, levendigheid, meer of minder spoedig heloop,
în de sterkerc of geringere aandoening der gestellen, enz. duidelijk ken-
Laar, zoodat men schier hieroratrent zoo vêle verscheidenheden aantreft,
als er tusschen de voorwerpen hestaan, hij wie de koepok-ziekte plaats
heeft. Bij eene wezenlijke ziekelijke stemming der levens-werking valt
dit ailes nog cluidelijkcr in het oog ; en zal men niet mogen veronderstellen,
dat de smetstoffe der koepok, als een voorthrengsel der afscheiding, even
zeer in de veranderingen moet deelen , als de overige vochten , welke in
Cen ziekelijk aangedaan ligehaam of deel worden voorfgebragt?
Wij kennen, het is waar , de eigenlijke heginsels der smetstoffën niel ,
en de ware aard, zoowel als de werkings-wijze, van de koepokstoffë zijn ons
evenzeer als die van aile andere geheel onhekend. Eenigcn vergclijken de he-
smetting bij eene galvanische werking, of houden het daarvoor, dat het ei-
genlijk hesmettende heginsel of vermogen der smetstoffën tôt de zoogenaamde
onweegbare stoffen hehoort, hetwelk, hoewel aan verschillende grovere
Stoffen gehonden, zich zelf in aard en werking gelijk blijft, en aan de
wetten der gewone afscheidingen en hare veranderingen niet onderworpen
js. Indien men dit op de koepokstoffë toepast, zou daaruit misschien eeni-
germate het Yerscliijnsel kunnen worden verklaard, dat men meermalenj
-ocr page 72-
( 55 )
uit min yolkomene koepokken, bij slappe en onwerkzame geslellen voort-
gebragt, op welker echthcid men, naar liet uitwendige aanzien te oordee-
len , geen volkomen vertrouwen kan stellen, wederom zeer goede, leven-
dige, eclite, en krachtvolle , pokken ziet voortkomen , wanneer de stoffe
op een gezond, sterk, en prikkelbaar ligchaam wordt overgebragt, zoo-
dat derzelver verzwakle kraclit zich wederom, als liet ware, berstelt, en
in eene sterkere veranderd wordt (*). Hieruit schijnt men te mogen aflei-
den, dat de eigenlijke besmettingskracht der stoffe dezelfde is gebleven,
en dat liet verschil van bare werking alleen afbangt van bet ligchaam,
waarop zij baren invloed uitoefent. Intusscben is bet zeker, dat de ken-
bare boedanigbeid der stoffe en bare scbeikundige menging derzelver werking
mede bepalen, daar de stoffe etteracbtig, troebel, of miskleurig zijnde, niet
gescbikt is, om deugdzame en regelmatige pokken voort te brengen. Zien
wij ook niet, dat, bij elke verscbillende besmettelijke ziekte, inzon-
derbeid bij de uitslag-ziekten , die bet meest onder de zintuigclijke waar-
neming vallen, eene eigene vloeistoffe geboren wordt, welker boedanig-
beden van de overige onderscbeiden zijn? Indien men dan al de kracbt
der bcsmetting in een omvcegbaar beginsel, betzij nu in een galvanisch,
electrisch, of magnetisch vermogen, stelle te berusten, betwelk,
door deze stoffelijke ligchamen als ombuld, wordt medegedeeïd , zoo ver-
klaart ons zulks nog in geenen deele, boe een en betzelfcle vermogen of
beginsel aan de stoffe der kinderpokken, der koepokken, der mazelen ,
van bet roodvonk, bet sclmrft, enz. verbonden, juist deze verscbillende
ziekten kan voortplanten. Wij Ziïllen derbalve altijd verpligt zijn aan te ne-
men, dat de zigtbare stoffelijke voortbrengsels, welkc wij voor de smet-
stoffen gewoon zijn te bouden, de ziekte-vormen belpen voortbrengen, en
dat dus bet vermogen der koepokstoffe , om ecbte of min volkomene koe-
pokken te verwekken , van de scbeikundige menging der stoffe zelve moet
afbangen (f). Ik geef dit ailes slecbts als bedcnkingen op, en meen, dat
(*) Luders , A. p. Miidz,. 2o4.
(-J-) Zij , die bij de bcsmetting eene galvanischu werking aannetnen , gronden but) gcvoelen op het
Yerschijnsel , dat sommige ziekten, bijyoorbeeld typheuse koortsen , schicr oogeiiblikkelijk zijn gcyoîgd,
-ocr page 73-
C 56 )
de ondervmding alleen Loven aîle besehouwingea moet gclden. Alleenlijk
merk ik hier nog aan, dat, indien de menging en hoedanigheid der koepok-
stoffe, zooals ik meen, afhankelijk zijn van de veranderlijkheid der levens-
werking in het menschelijk ligchaam, dezelve daaraan in het ligchaam des
Runds teminder onderhevig moeten wezen , naarmate er minder individueel le-
vens-versehil tusschen de dieren van hetzelfde geslacht plaats virait, daar bij de
dieren de prikkelbaarheid, gevoeligheid, en daarmede in verband staande af-
scheidingen, gelijkmatiger gestemd zijn, en derhalve ook de koepokstoiïe ,
als een product dezer werking, de haar eigene oorspronkelijke hoedanighe-
den meer onveranderd moet blijven behouden. In deze physiologische eenzel-
vigheid der dieren, die, wegens derzelver eenvoudige levenswijze, en de
■yveinige zenuw- en zielsprikkels, welke op dezelve werken, niet gestoord
wordt, ligt waarschijnlijk ook de hoofdgrond, dat wij bij deze niet, gelijk bij
•wanneer men de lijdcrs don pois had gevoeld , lietwelk dan als men een' stoot in de haud, gelijk aan
een electrieken schok , gepaard ging. Anderen ondervonden , na dusdanige aanraking , een gevoel als van
het steken van îiaalden in den viuger, Olie .en vette zel (stand ighed en verhinderen de galvanisch*
Werking, daar zij vrrjsteHende [isolerende) zijn , en even zoo beveiligen zij ook voor de aansteking ,
daar dezelve met de Smetstoffe vereenigd, aati deze Jiare werking op het ligchaam outnemen. De kracût
der besmetling komt geeuszins met de boeveelheid der aangcbragîe smetsloSTen overeen , daar het gc-
ringste deeltje van dezelve eveu voldoende is , om aan een voorwerp de ziekie medc te declen, als
ceue groote hoeveslheid , hetwejk geenszins beantwoord aan de uitwerking der stoffen, die door opslor-
ping in lvet ligchaam worden opgenomcn , enz.
Brandis '[Pathologie oder Lehre von den AJfecten des menschlichen Organisants , <$ 11S, 115,
flamburg , 1808; Bach, Grunzuga u. s. w. s. 202, 207) is van gevoelen , dat de besmettende kracht
op zich zelve bcstaat, die alleen aan deze pf gène stoffe aanhangt. Deze sloffe kan , volgens liem , dan
eens als dikke pok-etter, dan als eene dunue bloedige stoffe [jauche) worden afgescheiden, waarbrj
zij , in beide geva'llen , eveuwcl de eigenschap behoudt , om dezelfde stemming of werking in andere
leveade bewerktuigingcu op te wekken. Niet van de chemisc/ie werking der stoffe , zegt bij , imar
van de levende kracht, door welke deze stoffe bercid en gemengd wordt , hangt het vermogen af, ora
andere ligehamen te veranderen. Zijn de oorzaken, waardoor de stoffe veranderd wordt, van dien
aard , dat zij juist naar dezelfde wctten der aansteking kunnen worden voortgeplant, en bezit het le-
vende organisants, hetwelk de eerste besmetting outvangt, ook de ontvang-vatbaarheid voor dez»
wijziging, zoo zal in hetzelve ook dezelfde gewijzigde onrcgelmatigbeid of abnormiteit ontstaan. Ver-
anderingeu in de menging van de smeistoffe maken dezelve niet onwcrkzaam , omdat de menging ver-
anderd ia , maar alleen osidat de geloider of het vehikôl deszelfs gcleidende kracht beeft vcrloren. De
soortebjke kracht dos conlagiums moet altijd aau cens ligchamelijke stoflo verbonden zijn, welke de-
Mire tôt gek-idcï dieut.
-ocr page 74-
.( 57 >
ïleze niet, gelijk bij den niensch , zoo vêle veranderlijkheid en individuele
wijziging in de gewone ziekten opmerken, en dat aile ziekten bij dezelve
meer onder dezclfde gedaanten voortdurend blijven bestaah, tenvijl, ten
opzigte van den mensch, hierin, na verloop van een korteren of langeren
tijd, niet zelden aanmerkelijke veranderingen voorvallen, maar zelfs som-
mige ziekte-vormen geheel verdwijnen, en door nieuwe, tôt dus ver niet
bekende, vervangen worden.
Dan, om tôt het bepaalde onderwerp terug te keercn, zoo meenen wij
uit de ondervinding der inentingen van de kindcrpokken en schaaps'-
pokken, mede de bevestiging te kunnen ontleenen, dat de smetstof-
fen, door deze overplantingen, zoo al geene verandering, ten minste eene
verzacliting ondergaan, ook dan > wanneer dezelve zich tôt dezelfde lig-
cliamen bepaalen, aan welke deze ziekten natuurlijk eigen zijn.
Bij de kinderpokken is deze verzacliting reeds daaraan kennelijk, dat de-
zelve , door inenting verwekt, in het algemeen, in een veelgeringer getal
te voorschijn komen, dan in geval van natuurlijke besmetting , terwijl ook
naar die mate de ziekte-verschijnselen zachter en minder gevaarlijk zijn.
Immers was hierin een der groote voordeeîen dezer inenting gelegen , toen
mcn zich, voor de ontdckking der koepokken, van dezelve ter matiging der
vreesselijke kinderziekte , moest bedienen (*). In sommige gevallen bepaalde
zich de uitbotting slechts tôt weinige puisten of pokken, zoodat m en wel
eens twijfelde, of de ziekte op deze wijze eene voldoende hcveiligende uit-
werking konde gehad hehhen. Velen stèlden, in dien tijd, tôt het doen
dezer inentingen, een grooter vertrouwen op den etter uit natuurlijke dan
uit ingeënte kindcrpokken genomen. Het is moeijelijk eene vergelij-
king te maken tussclien de verandering of verzacliting, welke de stoffe uit de
laatste op den dimr, door eene aanhoudende inenting , zou hehben ondergaan,
met die , welke men ten opzigte der koepokken veronderstelt. Die voortplan-
ting trouwens is niuimer bij voortduring uit de ingeënte pokken geschied.
(*) Muerdere redenen der wezcnlijkc vooideelen dezer inenting zijn uitvoerjg en dnidclijk voorge-
steld door Fuff.land ir. zijnc Uraarnemingan ovsr de natuurlijke. en ingeënte kindcrpokjes , en
verscheidene ziekten dr;r kinderen ,
uit het Hoogduitsch yertaald door J. A. Saxe, Amgt. xSoa.
H
-ocr page 75-
*58 )
Men cntte alleen in, wanneer er eene épidémie van kinderziekte beerscbte-,.
en dan werd telkens de eerste stoffe uit de natuurlijkc pokken verkregen ,
en men nara die ook vervolgens bij voorkeur uit dczelve. Of indien deze
uit ingeënte pokken ontleend wevd , zoo gesebiedden daaruit nimmer vêle
vooftplantingen. De inenting bicld op , als de épidémie voorbij was, en
kad. niet wederom plaats, voordat, na verloop van eenige jaren, er op
nieuw kinderpokken te voorscbijn kwamen. Men vern.icuw.de dus telkens
de stoffe uit de oorspronkelijke bron, waartoe wij , ten opzigte der koe-
pakken , tbans onze aanwijzingen willen doen strekken. Het is mogelijk ,
fa zelfs waarscbijnlijk,. dat, indien mçn de kinderpokken bij aanbouden-
lieid uit de ingeënte pokken,. zonder zoodanige vernieuwing, kad blijven
voortplanten, de stoffe eindelijk lioe langer boe zacbter en onwerkzamer,
en de ziekte naar die evcnredigbeid ligter,. maar ook dàardoor tevens min-
der gebeel beveiligende, zoude zijn geworden. Men kan bovendien ook in
dezen geene volledige vergelijking maken tusseben de kinderpokken en
koepokken, omdat de inenting der eerste nimmer zoo algemeen in
zwang is geweest, als de laatste. De inenting der kinderziekte bepaalde
zich boofdzakeiijk tôt de meest bescliaafde en verlicbte standen der maat-
scliappij, ol wel slccbts tôt dat gedeelte der mensclien, die bet met
bunne gemoedelijke en godsdienstige denkwijze overeen konden brengen,
bunne kinderen of zieb zelve daaraan te onderwerpen ; de overige, en in-
zonderbeid de geringere, standen maakten daarvan niet dan in zeldzame
gcvallen gebruik (*).
Het ligt buiten ons Lestek hier opzettelijk te onderzoeken, of de wa-
terpokken Çvaricellae) en andere soorten van zoogenaamde valsclie pok-
ken uit eene verandering of verzacbting van de smetstoffe der kinderpok-
ken zijn voortgesproten. Hiertegen kunnen voorzeker vêle gronden
(*) Uit hoofde dat van de inentingen der kinderpokken geene geregelde aanteekeningen gehouden of
opgaven gedaan verden, kan mem geene naauwkeurige vergelijking tusschen het getal van deze en de
koepok-inentingen maken. Uit de verzameling van staten, uitgcgcven door de Commissie voor de
Statistiek
, ingesteld bij Koninklijk besluit van 3 Julij 1826, Ilde Deel , 's Granenhage 1S29,
Hijkt, dat van 1818 tôt en met 1827 , en dus in een tijdvak. van tien jaren, in het koninkrijk der
JJederlanden is gepaccineerd een getal van 1059,870 persouen..
-ocr page 76-
( 59)
worden aangevoerd ; doch wij willen niet onopgemerkt laten, dat vêle voor-
name practische Geneeskundigen, als Heim , Eesner , HiJFEliAND , ReiI/>
en anderen steliig willen, dat de ware kinderpokken, vooral de ingeënte,
onder bijzondere omstandigheden, zoodanig kracliteloos en veranderd kunnen.
worden, dat uit dezelve varicellae en andere oneclite pokken ontstaan,
Luders (*) helt mede tôt dit gevoelen over, en zegt, dat de berigten
omirent het te voorschijntreden der varicellae eigenlijk eerst beginnen met
het bekendworden der inenting van de kinderziekte menigvuldig voor te
komen. Het schijnt hem toe niet onmogelijk te zijn , dat dezelve toen eerst
als eene, op zich zelve staande, ziekte zijn opgemerkt geworden, omdat
welligt langs eene onafgebrokene rij van geslachts-opvolging, eene onvolko-
mene lympïia, die door de inenting verzwakt was, is voortgeplant ge-
worden. Indien nu zoodanige ontaarding der kinderpokken kunne wor-
den aangenomen, dan bestaat er geene reden, dat niet eene gelijksoortige
verbastering, ten aanzien der koepokken, evenzeer, ja misschien nog
meer, als mogclijk en waarschijnlijk mag worden gebouden, m zoo ver
namelijk als de laatste minder dan de kinderziekte, aan het menschelijk
ligchaam eigen zijn, en beschouwd kunnen worden als een voortbrengsel,
hetwelk nog eei'St kortelings daarop , als op een vreemdcn bodem, is over-
gebragt, waardoor betzclve te ligter aan ontaarding bloot staat.
Bij de schaaps-pokken wordt de zachtere werking, welke de smetstoffè
door de inenting vcrkrijgt, nog op eene meer in het OOgloopende wijzc
opgemerkt, dan bij de menschen-pokken. Wannecr clezc stofîe , genomen
van een schaap, dat door de natuurlijke pokken is aangedaan, waarbij
eene algemeene, en somwijlen eene zamenvloeijende, uitbotting plaats heeft,
op een gezond schaap, door inenting, wordt overgebragt, dan ontstaat
hierdoor niet alleen eene veel ligtere ziekte, en slechts zeldzaam een uiislag
van pokken over het ligchaam, maar veeltijds worden er, reeds bij de
eerste inenting, alleen pokken voortgebragt op de plaats der inenting, en
in derzelver omtrek. Eut rnen bij opvolging uit de kunstmatig voortge-
bragte pokken, en wel uit de inentings- of moeder-pok, in, dan wordt,
(*) À. p. bladz. i53.
H 2
-ocr page 77-
( co y
door eene dusdanigc voorlteling, bestendig een minder getal potken in
den omtret der inenting geboren. Hct is op deze ondervinding, dat de
Weêner Hôogleeraar Pessina zijne proeven van het zoogenaamde cultive-
ren
der schaaps-pokstoffe heeft bevestigd, waardoor hij Vwl bevondcn heb-
ben, dat de stoffe, zeîfs van de kwaadaardigste pokken, indien de inen-
ting, ondcr bijzondere, door hem voorgesteldo, regel en, wordt voortgezet,
mecr en mecr eene goedaardige natuur verkrijgt. Volgens zijne waarne-
mingen zou men eindelijk, op deze-wijze, eene volkomene zachte stofFe
verkrijgen, om in te enten, waardoor dan slechts ééne pok, op de plaat&
der inenting, wordt voortgebragt, dre het ware kenmerk der gecultiveerde
inentings-pokken uitmaakt, en waarbij het ligcliaam weinig of niet zie-
Jtelijk wordt aangedaan. Men heeft zelfs gewiid, dat, door deze be-
handeling , de sehaaps-pokstoffe, die tôt de vlugtige smetstoffen behoort,
de eigenscLap, om op eenen afstand, of door het vehikel der lucht, te
besmetten, zou verliczen, zoodat dezelve niet anders dan bij wijze van
onmiddelijke overbrenging, even als met de koepokstoffe bij den mensch
plaats heeft', ecn aanstekend vermogen zou uitoefenen. Zij zou namelijk
van eene vlugtige in eene vaste smetstoffe veranderd worden.
Hoewel het verscliijnsel eener verinindering van het getal der pokken
daaruit kan worden verklaard, dat de stofFe, als wordende bij de inen-
ting slechts op een enkel punt der huid aangebragt, geen genoegzaam
vermogen bezit, om dit geheele wfiefsel over het ligchaam in de alge-
rneene ziekelijke aandocning te doen deelen, en tôt terugwerking op den
aangebragien prikkel op te wekken, zoo laat zich de verandering van de
vlugtigheid der smetstoffe mocijelijker bevatten. Men heeft nogtans ook;
wel gewiid, dat de ingeënte kinderpokken minder besmettelijk zijn dan
de natuurlijke (*}.
{*) J, G. Vogel , A. p. pag. rg4. Onder de voordee'en , die de ingeënte boven de natuurlijke
imclerpokk.cn opleveren , wordt door dczen sclirijver opgeteld : dat de ingeënte pokken , om verschil-
Icnde redenen, veel minder besmettelijk zijn, dan de natuurlijke, en zulks wordt gestaafd door de on-
dervinding van den beroemden Mieg , die verzekert iu een tijdyak. van zesentwinlig jaren, gedurende
welke hij zich te Bazel met de inenting onledig hield, geen «en Mnd heeft gezien , helwelk door de
jugeëntte voorwerpcn was besmet geworden.
-ocr page 78-
( 6i y
Anderc Vce-artscnijkundigen (*), die de proeven van Pessina hebbert
herhaald, verzckeren, dat de schaaps-pokstofFe, op deze wijze aangekweekt,
bij die verzachting wel baar werkzaam vermogen niet verlîest, zooals
eenige daaromtrcnt lmirne twijfeling hebben te kennen gegeven, daar zij
nog in de negende generâtie eene volkoracne tritwerking yan dezelve on-
dervonden, zoodat de overineuting niet vattede. Zij meenen evonwel, dat
de opgegevene cultuur gcene wezcnîijke voordeelen bczit, daar de pokken
van de eerste en tweede gênerutie in vorming , beloop , en voorbehoe-
dend vermogen met de negende voortplanting , waarbij dan tocli ook som-
wijlen nog ecn aigemeen pok-uitsîag werd waargewomen, volkomcn geïijk
waren (-{-). Genoeg intusschen blijkt het, dat de scbaaps-pokstofïe, door
de inenting, in hare werking reeds spoedig eene verzacbting ondergaat,
en zulks strekt, onzes oordecls, mede tôt eenen grond, om aan te ne-
men, dat de smctstoIFen iaderdaad in, derzelver werkvermogen kunnen
worden veranderd, lietzij zulks aan de verandering der stofle in baren
aard, of aan de wijze van besmetting door de inenting, moet worden
toegeschreveni
Soortgelijke verzacbting beeft plaats ten aanzien van de smetstofFe der
Runderpest, bijzonder wanneer derzelver inenting gesebiedt aan jonge
kalveren , die alsdan door deze, voor het Rundvee anders zoo gevaarlijke,
ziekte, slecbts in een' zeer ligten trop worden aangedaan, gelijk door de
proeven van wijlen onzen knndigen landgenoofc Geert Reindees (§)
bewezen is. En kan ook niet hier tôt staving in aanmerking konien
het, zoo heyig werkende, bonds-dolgift (virus rabiosum), hetwelk, na
weinige opvolgende overplantingen, in werkzaambeid afncemt, zoodat deze
Smetstoffe krachteloos wordt, en wel te spoediger, indien dezelve aan
dieren van andere geslachten wordt medegedeeld, bij voorbecîd aan
de grase tende dieren? JEindeiijk, leert ook niet de ondervinding, dat de
(*) Der werth der cultivirten Schafpoclenimpfung von Dr. MvlleK , mit einer vorrede
versehen von Dr. Kjiuscn ,
Leipzig and ZùUichau , 1817.
(-)-) Proeven en JFaarnemiiigan van Vas der Meer , Medenbach De Roor, Ellkr-.
seex, en Bamaer,
bladz. 114.
{§) YVaanwwngen en proeyeu , rasest door imeutinge op het Rundycc geduan, Gronjngen 1776,
-ocr page 79-
( 62)
Oorspronkelijk besmettelijke ziekten algemeen heviger zich vertoonen,
wanneer zij voor het eerst, uit een andcr land overgebragt zijnde, onde?
een volk komen te heerschen, dan vervolgens? Dit wordt althans door de
Geneeskundige sclirijvers vrij eenparig ten aanzien der kinderpokken vast-
gesteld. Hoewel men ook van dit verschijnsel geene , in aile opzigtcn vol-
doende, reden moge kunnen gevcn, zoo zal men toch, voor de meest
waarschijnlijke moeten houden, dat hetzelve berust op eene verzachting der
smetstofFen, of op de vermindering der vatbaarheid van het dierlijk gestcl,
om op dezelve even sterk terug te werken, doordien zij, de ligchamen een
of mcermalen doorgaande, minder vreemdaardig aan dezelve worden.
Uit deze besehouwing vloeit nu als van zelve eene bedenking voort,
welke wij nog in overweging moeten nemen. Zij is namelijk deze; of de
koepokstoffc, door de inenting der koeijen verkregen, wel zoo werkzaam,
en dus tôt het bedoelde oograerk even gesehikt zij, als van die pokken,
welke bij dezelve natuurlijk ontstaan. Er bestaat wel geen twijfel, of de
laatstbedoelde moet voor de meest werkzame worden gehouden. Sommige
Geneeskundigen hebben ook daarom, zooak reeds gezegd, is voorgeslagen,
om, van tijd tôt tijd, nieuwe stoffe van de koeijen uit Engeland of van
elders te ontbieden. Jenner. heeft reeds opgemerkt, dat de eerste koe-
pokken bij meuschen , die van den uijer der koe waren ingeënt, zwaar-
der zijn , een blaauwen indruk in het midden hebben, en meer ontstoken
zijn, dan die wedcrom van mcnschen worden ingeënt. Worden de niel-
kers toevallig door de pokken der koeijen besmet, dan werkt de stoffe nog
heviger. Men ziet bij deze versclrijnsclen eene sterkere terugwerking ont-
■staan ; de koorts is bcviger ; er ontstaan algemeen pijn oixler den oksel, en
zweiling der klieren , aan deze plaats gelegen (*) ; er heeft somwijlcn een
pokuilslag over de ligchaams-deelen, als aan de armen, en zelfs in het
aangezigt, plaats, hetwelk doet veronderstellen , dat deze pokken niet slechts
(*) lk -wil evenwel niet onopgemerkt lateu, dat, naar mijne ondervinding, deze verschijnselcn,
vooral van pijn oudcr de okselen ; zich, ook bij de ■jngeënte kocpokken, «lgemeen sterkcr openbarea
i'ij ouilcrc voorwerpen dan bij kiudcren. Mogelijk is de reden, dat zulks bij de cersten meer in het
oog valt, daar in gelegen , dat zij ons medudeeling kunnen doen van de aandoeningen , die zij onder-
iriiiden, hçtwelk met de jonge khulcren geenszins het geyal is.
-ocr page 80-
(63 )
net gevolg zijn eencr plaatselijke inenîing, maar dat dezelve als eene warc-
uitbotiing , ten gcvoîge van de, in Iiet ligchaam opgenornenc , stoffe nioeten
worden beschouwd,. zooals men Lij de kinderpokken waarnecmt (*). Men
Iieeft ook hiervan voorbeeldcn bij de ingeente koepokken waargenomen. Of-
sclioonsommigen zoodanig algemeen uitslag als toevallig hebben beschouwd,
voortvloeijendc uit eenc vennenging van de smetstoffe der kinderpokken ,
mazelen, of van het roodvonk met die der koepokken, of van andere oor-
zaken afhangende, zoo bestaan er evenWel enkele gevallen, tvaarià na voor-
afgaande koorts , aan afgelegene deelen wel gevormde koepokken oiitstondcn ,
terwijl meermalen, in den omtrek der inentings-plaats, kleine of zooge-
naamde bij-pokjes zich vormdcn. Ik verbeeld mij, dat deze verschijnsc-
len meer in vropgeren t'ijd , kort na de ontdekking der koepok-inenting,
werden waargenomen dan tlians,- hetzij dan, dat dezelve toen, wegens de
sterkere werkzaamlieid der stoffe, inderdaad meer plaats hadden, of dat
men er naderhand minder op heeft gelet..
Het is waar , hier blijft altijd de twijfeling over, of niet de stoffe toe-
vallig met de handen, of op eene andere wijze, op zoodanige vcrwijderde
plaalsen, als bij voorbeeld aan de wangen, den neus , de oogleden, enz.,
kan zijn aangebragt, zoodat deze meerdere pokken als het gevolg van
zoo vêle inentingen moeten worden aangemerkt (-{-). Bij bestaande af'scha-
vingen of openingen in de opperhuid zal gereede gelegcnheid aan de stoffe
Worden vei'lecnd, om hare uitvverking op deze wijze uitteoefenen. En,
ofschoon het nog niet bewezen moge zijn, of deze omstandigheid wel
altijd vereischt wordt, om door de koepokstoffe te worden hesmet, daar
welligt de dunheid der opperhuid, ook dan wanneer zij ongeschonden
is ($), derzelver opneming toelaat, zoo bezitten de melkers, wegens den
(*) Waornemingeu , mcdcgedeeld door de Commissie van Genceskundig Onderzoek en Toevoorzigt in
Friesland, in het Genecskundig Magazijn , D. IV, St. U , bladz, 4 en 5.
(f) Thomassen à Thïïbssink, A. p. P. II, St. III , bladz. m.
(§) Dat de koepokken bij eene •onbeleedigde opperhuid kunnen worden medegedeeld , wordt bevestigd
door A. F. rjoLDE , Beobachtungen uber (lia Khhpocken ; nebst einigen Bemerkungen , Erfiirt:
1802 , Bach , A. p. s, 2o3. Ik zelf heb cens een geval waargenomen , hetwelk ik niet anders kon
TÇi'Harcn, dan door ceue besmetting, welko op zoodanige wijze moet hebben plaats gehad. £ea niçisje
-ocr page 81-
( 64 )
ïirwcn arbëid, dien zij in net landLcdrijf verrigtcn, algemeen hier of
daar aan de viagers bersten of opeaingen, waarin de stoffe, ondes het
înelken, gcmakkelijk kan mdringcn. Dezc besmetting laat zich evenwel
moeijelijker aannemen omtrent die plaatsen, welke doorgaans door de
kleederen hedekt worden gehouden.
Men zict ook bij de melkers pokken aan de hovenzijden van de handen
ontstaan, welke niet zoo gemakkelijk met de opengerukte pokken dcr
xiijers in aanraking komen, alsmede aan dcn voorarm en de schouders.
In die gevallen, alwaar men ook, bij opzcttelijk gevaccineerden, aan
zoodanige verwijderde plaatsen, pokken heeft zien ontstaan, konden zij
evenmin ligtelfjk door de bedoekle toevallige besmetting zijn aangcbragt.
Het is dus waarschijnhjk , dat dit meer algemeen pok-uitslag aan eenc
sterkere werking der smetstofFc op het ligehaam moet worden toegeschre-
ven (*). In dit opzigt nu zal men niet mogen ontkennen, dat de stoffe
der natuurlijke koepokken eene meer krachtdadige werking op het raen-
schelijke ligehaam uitoefent, dan algemeen het geval is met die, welke
na velc opvolgende inentingen op hetzelve wordt oyergebragt. Lu-
DETLS (-f) merkt daarom aan, dat, indien mon uit de spenen der koeijcn
wil incuten, men wel mag toezien, om gcene te jonge en prikkelbare
voorwerpen te kiezen, en slccbts ecn inentings-wondje te makci;, zoo
vnen geene te sterke plaatselijke ontsteking en koortsige aandoeningen,
op eene verontrustende wijzc, wil zien ontstaan. Hij zegt, dat deze he-
vige werking der smetstofFc reeds bij de derde voortplanting verdvvijnt,
doch dat de koepokken, welke bij na eene hernieuwing der stoffe van de
koe zag yoortgebragt, hetn ook bij verdere inentingen nog altijd grooter
van 5 of 4 jaren oud, door mij ingeënt zijnde , sliep l>jj cene kincler.ncid , die gcwoon wasliefzelvc ,
bij het inslapcn, in harcn arm op te nemen. De koepokken sloegen ger^geld aan , en eenige dageo ,
nadat dezelve op het hpogst eekomen warcn, vcrioonrtc de meid den boveaarra , waaraan zich acht of ucgcu
vraie koepokken in voile kracht hevonden , welke onregelmatig orer denzeiven verspreid warén. Zij droeg
de armen altijd door de klccdercn hedekt. Deze dienstmeid meende , dat zij vroeger ois kind de koe-
pokken had gehad; ik zou ande.rs gedacht hehben , dat zij zic|h zelve nu kon hebben ingeënt , hocwel do
ongeregelde vcrdecJing der pokken over den atm geenszins aanleiding gaven , om hetdaarvoor tehouden.
- (*) l'HOMASSEN à TnURSSlNK, A. p. D. II , Si, III , hladz. 1I2.
           (-[-) A. p. s. aog.
-ocr page 82-
(65 )
çn krachtiger schenen te zijn dan die gène , welke liaren Oorsprong aani
de, in de eerste jaren der koepok-inenting, uit Engeland verkregene ,
lympha verschuldigd waren. Onder de voorgestelde middelen, om het ont-
staan der kinderziekte bij gevaccineerden te voorkomen, wordt daarom,
door hem, als eene eerste voorwaarde gehouden, dat de lympha, van tijd
tôt tijd, uit de oorspronkelijke bron van de echte pokken der koeijen
worde vernieuwd (*).
Hoe wenschelijk het nu zoude zijn, dat zulks konde geschieden,
zoo ontbreekt het daartoe grootendeels aan de gelegenheid, daar de na-
tuurlijke koepokken te zeldzaam voortkomen, om zich daaruit dikwijis
nieuwe stoffe te verschaffen.
In een tijdvak van dertig jaren zijn er slechts vijf waarnemingen van
natuurlijke, in ons land geheerscht hehbende , koepokken hekend gemaakt.
Zeker evenwel zullen dezelve meerdere malen hebben plaats gehad, zonder
dat zulks ter kcimis van de Geneeskundigen gekomen, of openlijk aan-
gekondigd is. En het is, uit dien hoofde, dat ik, door het uitlooven
en toekennen eener helooning of premie, de landlieden tôt het doen van
aangifte, indien de koepokken bij het Rundvee bestaan, wilde hebben
opgewekt en aangemoedigd.
Zij , die meenen, dat men de echte oorspronkelijke koepokslofFe uit
Engeland of eenig ander land zoude kunnen ontbieden , schijnen er niet
aan te denken, dat aldaar de koepokken insgelijks niet tôt de ziekten van
het Rund behooren, die dikwijis of elken dag voorkornen. Men zou zich
dus ligtelijk blootstellen aan het bekomen van gewone gebruikelijke, in
plaats van oorspronkelijke, koepokstoffe, of wel van stoiFe uit eenige
soort der, hovc;i beschrevene, onechte koepokken, welker inenting niet
alleen eene onvoldoende, maar zelfs, gelijk wij gezien hebben, eene ge-
vaarljjke uitwerking zoude kunnen te weeg brengen (-f-).
(*) A. p. bladz. 222.
(f) A. p. liladz. 212. De Carro merkt aan , dat de koepokstofïe t wclkc in ËfigeZand gcbe—
zigd wordt , voor de raecst verdachte van gehcel Eui'opa moct wordcn gehouden, voorcerst, omdat
de pokken bij de koeijen aldaar niet zoo meriigvuldig voorkomen , dat cr ve'e Geneeslicren met de-
zelve bekcnd zouden ziju, maar ook wegciis den bckeuden gehrekkigen toestand der Genecskundige
I
-ocr page 83-
( 66 )
Ik houd mij geheel overtuigd, dat men, bij de veronderstelde nuttig-
lieid eener vernieuwing der koepokstoffe, de beste en zekerste uitwerking
mag verwachten van de oorspronkelijke koepokken. Deze tocli verwekt
wordende uit een eigcn ziekte-Leginsel, lietwelk juist op dien tijd in het
ligchaam werkzaam wordt, en zich onder een eigenaardig uitslag aan den
uijer opcnbaart, wanneer de vereischte toestand in het ligchaam daartoe
medewerkt, kunnen niet anders worden heschouwd, dan de meest be-
werkte en krachtigste stofFe te bevatten. Bij de koepokken, die door
inenting bij het Rund worden voortgebragt, is men niet al tijd verzekerd,
dat men het juiste tijdstip treft, waarop het dier daartoe de meeste voor-
beschiktheid bezit, of die omstandigbeden in het gestel plaats hebben,
welke de ontwikkeling der pokken het meest kunnen begunstigen (*). Ik
staatsregelingin dot Iand. (Medicinische Jahrbàcher des Oestreichischan staats, u. s.-.w. VItcr B.
s. 4i). Men maakt in Engeland ook evenmin , zoo het schijnt, als bij ons , van de oorspronkelijke
poksloffe gebruilt', zooals uit het volgcnde berigt, mij door Dr. JoRRrxsMA medegedeeld , blijken
Van. Een zijner vrienden , die onlangs naar Londeu reisde, was, door deze en gène Genceskundigen,
verzoeht, oni , zoo mogelijk , koepokstoffe mede te brengen , genooien van koeijen , die de pokken
hadden.
Hij werd, door tusschcnkomst van den Nederlandschen Ambassadeur, Zijne Excellente
den Heur F/U.cQ , in de gelegenhcid gesteld , om het vaccina! ion-house te bezigtigen , en nam dezelve
waar, om te vernemen , of er koepokstoffe te verkrijgen ware , genomen van ecne koe. De Genecs-
kundigen , die destijds in het gemelde huis bezig waren met de kunsthewerking te verrigten , h-alden
de schouders op , glimlachten, en verklaarden , dat zulks in vecrtig jareu bij lien niet had plaats ge-
had. Het blijkt dus , dat men in het land zelf, alwaar de koepok-inenting het eerst in zwang is ge-
bragt, na de eerste ontdckking der stoffe bij de koeijen, even wcinig werk heeft gemaakt, als
clders, om opzettelijk, van tijd tôt tijd , deze oorspronkelijke. stoffe tôt de inenting te bezigen. Dan
in Engeland zijn ook. de voorbeelden van besmettingen door de kindei-pokken , na voorafgegane koepok-
inenting , vooral niet minder menigvuldig , maar veeleer algemecner , dan in anderc landen. De gebrekkige
tepalingen op de uitoefening der Geneeskunde in Engeland nioeten hiervan , volgens het oordeel van
velen, als de oorzaak worden aangemerkt De inenting der koepokken wordt aldaar niet ailcen door
Artsen, maar voor een groot gedeelte, onder de geringere volks-klasse, naar de eigene getuigenis van
de Engelschc Genceskundigen BryCE , JoHX FoRBES , Cross eu anderen , uitgeoefend door on-
bedrovene lieden , door oude wijven , bceren , vischdragers, scharenslijpcrs , biikslagei's en Eoortgelijke
roenschen , die het land doorreizen , en dezelve aan duizendcn verrigten. Men kan dit ailes , en hoe
deze zaak in Engeland , over het geheel , zelfs in de openlijke inrigtingen , met uitstekende slcrdigîicid
behandcld wordt, breeder vermeld vinden bij LuderS, A. p. bladz. 178.
(*) Het was om dezclfde reden, dat Hufeland te voren de inenting der kinderpokken , buiten de
épidémie, afkeurJe , dewijl men alsdan minder zcker kon zijn, dat die geschiktheid in de ligchamen
plaats vond , welke voor de volko.ncne ontwikkeling der pok-ziekte gevorderd wordt. Dat deze .yat-
-ocr page 84-
(67)
heb evenwel eenige regelen aan de hand gegeven, welke, naar mijn oor-
deel, kunnen dienen, om zich den meest geschikten tijd, volgens waar-
schijnlijke gronden, voor de inenting te nutte te maken, zijnde namelijk
tegen het afkalven, wanneer de uijer, na in een staat van verminderde
werkzaamlieid te liebben yerkeerd, op nieuw tôt eene verhoogde werking
wordt opgewekt.
De stoffe} welke, van den mensch genomen, aan het Rund wordt in-
geè'nt, hrengt waarschijnlijk niet zulk eene krachtige uitwerking bij het-
zelve teweeg, als met de uitbotting der natuurlijke koepokken gcpaard
gaat. De koeijen worden ten minste bij de ingeê'nte pokken niet zoo zeer
door eene algemeene ongesteldheid, als vcrloren eetlust, koorts , enz.
aangedaan , als bij de natuurlijke pok-ziekte. Het zou belangrijk zijn
vaar te nemen, of er verschil bestaat tusschen de pokken, die bij
koeijen worden veroorzaakt, ten gevolge van de overbrenging der stoffe >
door de handen der melkers, alsmede die, weik zij verkrijgen door de
besmetting der mokstoffe van het Paard, en de natuurlijke pok-ziekte.
De pokken, die op de eersle wijzen worden voortgebragt, kunnen niet an-
ders heschouwd worden dan als toevallige inentings-pokken, die dus gelijk
staan met de zulke, die door opzettelijke mededeeling worden verwekt.
Indien men van de krachtigste stoffe verzekerd wil zijn, zal men die
welligt alleeiï moeten verkrijgen van zoodanige pokken, die zonder uit-
wendige besmetting, als van zelve bij de koeijen ontstaan.
Daar hiertoe intusschen, tôt dus ver, zoo weinig gelegenheid bestaat,
bnarheid niet altijd in dezelfde mate plaats heeft, lilijkt daarait, dat in tijden tusschen de epidemien ,
eene aangebragte besmetting geene voorfgaugen maakt, dat is, geene doorgaande pok-ziekte tewccg-
brengt, terwijl, bij de beslaande voorbescliiktheid onder de menschen , de geringste aauleiding van be-
smetting, de algeineenste épidémie kan voortbrengen , A. p. 226. De Heer Buchner. wil, dat de
vatbaarheid voor de koepokken bij den mensch algemeen sterker is , wanneer de kinderpokken epi-
demisch
lieerschen. Hij zegt, dat de koepok-inentingen alsdan zeldzaani falen , terwijl dezelve daar-
eategen, tijdens dat er noch kinderpokken, noch andere ontstekingaardige huidziekten , onder de kin-
dereu lieerschen, dikwijls zonder gevolg blijven. (Geneeskundig Handboek voor heginnende kunst—
oefenaren
, Amsterdam 1801, Ilde O. ilde Afdeeling, bladz. loo5). Deze opmerking is inderdaacl
belangrijk, hocwcl het voorzekcr nog aan genoegzame bevestigùig ontbreekt, ora dezelye als een' alge-
jaeenen grondregel te megen aannemea,
I 2
-ocr page 85-
( S8 )
meen ik veilig de inenting der koeijen, zooaîs boven is aangewezen, te
mogen aanbevelen. Indien de stoffe, hierdoor voortgebragt, niet die kracht
moge bezitten, welke aan die der oorspronkelijke koepokken eigen is , lioud
ik mij evenwel overtuigd, dat dezelve, na eene langdurige overplanting
van mensch tôt mensch, op nieuw aan het Rund niedegedcekl, wederom
een zuiverder en werkzamer vermogen erlangt, welke lioedanigîieden mis-
schien kunneïl worden versterkt, door de stoffe eerst eenige malen , bij op-
volging, Avederom door de ligcliamen van koeijen te laten gaan, voor dat
dezelve op nieuw tôt de inenting van kinderen worde gebezigd.
De pokstoffe is immers te besehouwcn als een voortbrengsel der végétative
levenswerking van liet dierlijk ligcbaam. Men bceft dezelve niet oneigen—
aardig vergeleken met de zaden van planten, of met gewassen, die van
den eigenlijken grond, waarop zij te huis hooren, verwijderd, en op een',
voor bunnen wasdom min gescbikten, bodem ovcrgebragt zijnde, meerma—
len in kwijning geraken , derzelver groeikracbt verliezen, en daarom op
den natuurlijken geboorte-grond moeten worden teruggebragt, ten einde
zich te lierstellen. Kan men zicli, bij dusdanige ontaarding der gewassen,
hestendig van liet oorspronkelijke zaad bedienen, zoo voldoet zulks, ter
herstelling der verbastering, nog beter, en men bercikt, tôt het verbe-
teren des voortbrengsels , nog spoediger zijn doel. Ik zou cm deze rcden
altijd aan de volkoinen natuurlijke koepokken de voorkcur wenschen te
geven ; doch oordeel, dat men, bij gémis van deze, van het andere her-
stellings-middel zich met vrueht kan bedienen (*).
Jk heb van de stoffe uit de ingeè'nte pokken van koeijen de beste uit-
werking ondervonden bij de voorvverpen, aan wie dezelve werd niede-
gedceld, en heb van dezclfde stoffe aan eenige Gencesheeren ter beproe-
ving gcgeven, aan wie dezelve insgelijks meestal gelukt is. De Heer
(*) De Heer Luders bezigt hier insgelijks de vergclijking, genomen van de veredeling onzer huis-
dîeren. Deze, zegt hij , geschiedt door de verwisscling van onderscbenJène rasscn, en kan slechts tôt
eene zekcre lioogtc worden gcbragt, daar men aan den eenen kant veredeling te wachten heeft, tervtijl
aan den anderen, eene te ver gedrevene verfijniiig tôt eene volkomene ontaarding van het ras voert ,
■waardoor- de vee-man gecUvongen wordt, om tôt de oorspronkelijke natuurkracht weder te keercn, A.
■p. Madz. 208..
-ocr page 86-
( 69 )
De BrATTW (*) entte daarmede een kind in van een niet zeer pnklcel-
Laar gestel, zijnde bijna anderlialve jaar oud, met dat gevolg, zooals hij
verldaart, dat, hetgecn hem nog nimmer na het inentcn met drooge
stoffe mogt gebeuren, al de zes ingeënte pokjes opkwamen , welke ecnen
buitengewonen ontstckings-rand hadden, terwijl het geheele gestel van het
bedoelde kind al vrij wat aangedaan scheen te zijn.
Ik heh niet altijd opgemerkt, dat deze nieuws voortgebragte koepok-
stoffe spoediger aanslaat en heviger werkt, dan de gewone stoffe, van den
mensch genomen. Wanneer heide tegcn over elkandcr worden gebezigd,
namelijk de eerst hedoelde op den eenen, de laatste op den anderen arm,
dan zal men meermalen zien, dat, gedurende de eerste dagen, deze zich
ruim zoo werkzaam betoont, dan de stoffe der koe ; doch vervolgens neemt
de werking van deze sterker toe, en de pokken worden dan uitstekend
schoon en volkomen. Deze traagheid van werking liceft men ook wel
opgemerkt ten aanzien van de stoffe, die van de natuurlijke koepokken
afkomstig was, hlijkens het geen daarvan, door de leden der Geneeshun-
dige Ccmmissie
in Friesland, en de Ileeren AiiLARDi, Yfey , Nauta,
Waardenbttrg , en Van der Meer , hij sommige voorwerpen werct
waargenomen (-}-■). Volgens het herigt van den laatstgemelden hadden de
pokken eerst op den zestienden dag hunne volkomene rijpheid verkre-
gen {§). In dit opzigt schijnt de oorspronkelijke inlandsche koepok-
(*) Zie zijne bijvoegselen op Bct vertaaldc werk van LffDERS , bladz. 3i6 en Sïj.
(j-) Geneeskundig Magazijn , D. IV , St. II, bladz. n en 12.
(§) De Hoogleeraar Xhomassen à Tiiuessink heeft mij wel willen medcdee'en het geen de Heér Dis
RaMAER, in der tijd, omtrent de werking der Overijsscisclie koepoisîoffe oudervonden , en aan hem
genield heeft. Deze Geneeshccr entte van cène koe , te Mastcnbroek , die de pokken had , op den
5 Junij 1810 , een kind in, dat wel gezond , doch mager en schraal was. Terwijl twee steekjes werdeii
aangebragt op den ecnen arm , werd de inenting met even zoo vêle wondjes verrigt op den anderen. Deze
laatste liepen gcregeld af, maar de steekjes met de Mastenbroeksche stoffe schencn , op den tweedsn en
derden dag, meer dan bchoorlijk ontstoken te zijn, zoodat de Hecr Ramaer vreesde valschc pokken
te zullen verkrijgcn; maar die ontsteking week, op den vierden en vijfden dag, waarna er , tôt den
tienden dag , bijna niets meer van te zien was. Toen begonnen intusschen de steekjes wederom op te
komeu , en vormden pokjes , van schoone, roodo , kringen omgevcn , volmaakt gelijk aan de gewone
ware vaccines. De stoffe, welke, op den liiiendag, uit. dezelve werd genomen op een glaasjc, was
voiinaakt bxldcr. Met stoffe , op den zelfden dag (den 5 Junij) yan de koe genomen , die reeds droog
-ocr page 87-
C 70 )
stolTe niet gelieel te hebben beantwoord aan de meerdere wcrkzaamlieid,
welke anderen, zooals wij gezien hebben, daaraan, in andere landen,
toekennen, hoewel de uitwerking, die de melkers door de toevallige be-
smctting ondervonden, met de sterkere werking, elders waargenomen,
gelieel overeenkwam. Voorzeker komt de verschiilcnde gesteldheid des lig-
cîiaamSj en vooral der prikkelbaarlieid altijd in aanmerking, en men zal
alleen een zeker bcsluit omirent de sterkere, en tragere of zwakkere, wer-
king kunnen maken, wanneer de verscbiilende stoffen naast elkander of gc-
lijktijdig op een en betzelfde ligchaam worden aangebragt. Dat cène spoe-
dige of hevige werking der stoffe op zicb zelve niet aïs een kenmerk van
hare deugdzaamheid kan worden aangemerkt, blijkt daaruit, dat slcchte
of onechte kocpokstoiFe dikwijls veel sneller en lieviger werkt dan de
deugdzame en ware. Het eigenaardig kenmerk van deze is veeleer, dat zij
matig langzaam en regelmatig in hare werking voortgaat. Niet zeklen
ziet men hierhij, dat, na het verdwijnen der ontsteking van de gemaakte
wondjes, de smetstoffe zich nog niet onmiddehjk werkzaam betoont, zoo-
dat het schijnt, als of de inenting niet zal aanslaan, totdat de werking,
met den vierden of vijfden dag , langzaam opkomt, en nu gestadig en gc-
regeld in kracht toeneemt. Het is mij voorgekomen, dat de stoiFe der
ingeënte pokken bij koeijen algemeen icts lijmiger is, dan die der iceds
ojj den mensch voortgeplante koepokken..
ivas, werd nog een ander, gezond en wel gevoed, kind ingciint , op dczclfde wijze als het vorige,
namelJjk met twee sfcekjes op den eenen , en even zoo veie van gevvone vaccine-stoïïe op den anderen
ann. Deze tweede incuting liep even als de cerste af, met dat onderscheid , dat de Mastenbroelsche
sloffe uu slechts zeven dngen lang onwerkzaam Wccf, doch toen begou te iverken , zijude de pokjes
pp den twaalfden dag yolkoœen gevormd.
-ocr page 88-
BEUBE HOOFDSTUK.
OTER DE BEVEILIGENDE MOK> POK MOK, PAIR-
DE POK,
(VARIOLA EQUINA, EQUINE).
Vêle ongesteldhedcn der. dieren zetten zich uit het ligcliaam , bij wijze
van verplaatsing, op de beenen en voeten neder, of openbaren zich aïs
eigenlijdige ongemakken aan dcze deelen. Zij brengcn aan dezelve ont-
stekingen teweeg, welke meest met uitslag , doorzweting van vochten, of
ettering gepaard gaan, waaruit versehillende gebreken kunnen overblij-
ven. Zulks heeft niet minder bij het Paard, dan bij de overige Huis-
dieren plaats. De beenen van het Paard zijn zeer onderhevig aan roos-
achtige ontstekingen, welke met uitvloeijing van mecr of min heldere, geel-
achtige, kleverige of waterachtige, stofFen gepaaid gaat, waarbij somwijlen
de oppervlakte der huid in verzwering gcraakt, met puisten of vurigheden
bezet wordt, welke versehillende gedaanten en dikwijls een slependen aard
aanneméh. Deze huid-ziekten der beenen dragen den algemeenen naam
van moh-uitslag of mok. Men maakt, naar de zitplaats, de gedaante
en het beloop, welke het gebrek aanneemt, ziadere onderscheidingen.
Zoo wordt hetzelve bij ons de rasp genoemd, wanneer de vurigheid aan
den voorvoet en voorhand, in de buigingen der zoogcnaamde voor- en
aehterknieé'n , plaats heeft, alwaar dwarsebe scheuren of kloven in de huid
ontstaan, welke met barde en scherpe korsten bedekt zijn, eeltachtige
randen verkrijgen, bij het aanraken pijn vervvekken, en aan den gang
liinderlijk zijn. Men onderscheidt voorts de vochiige en drooge, ook de
schubbige mok, naarmate dat de xiitvloeijing van vochten aanmerkelijker
is, waardoor de haren, op de aangedane plaatsen, aan elkander worden.
gelijmd, of *er zich korsten vormen, welke zich vervolgens, hetzij al- -
-ocr page 89-
( 72 )
leen of met de opperhuid , loslaten , en bij gedeelten of als schilfers afvallen.
De mok draagt den naam van egel-voet, waimeer de liaren om den ko-
gel en het kootgewrigt, ter oorzake der ontstekingachtige spanning, op-
gerigt en verward door elkander staan, even als de Lorstels bij liet egel-
yarken. Wanneer de ontsteking de buid aan het onderste en acliterste,
meer bebaarde, gedeelte des beens inneemt, wordt zij de mok van den
vetloh
gelieten , en, indien de ziekte van een ergeren aard is , zoodat niet
alleen de buid dieper wordt ingevreten, maar gebeele stukken van de-
zelve verloren gaan, wordt aan dezelve den naam van den wolf, of de
knagende mok gegeven, enz.
Al deze benamingen geven evenwel niet zoo zeer verscliillende ziekten ,
als wijzigiiigen van betzelfde boofdgebrek, te kennen. Evenmin maken de
ondersclieidene gevolgen, waartoe de mok dikwijls aanleiding geeft, als
verdikking en ontaarding der huid, bersten , kloven, wratacbtige uitgroei-
jingen van dezelve, verscliillende aandoeningen der deelen in den voet
gelegen, als ontsteking der peesachtige uitbreidingen en peezen, en van
de kiaakbeendcrcn des Uoefbeens met opvolgend bederf, (de zoogenaamde
kraakbeenige pijpzwcer des hoefbecns) een wezenlijk versebil des ongemaks
nit, daar al deze uitwerknigen van den trap der ziekte, uit welke oorza-
ken dezelve ook moge voortvloeijen, en van de meer of minder gepaste
rniddelen, welke daarbij worden aangewend, af hangt. Men maakt ook
een hoofdonderscheid tusschen de hevige (acute) mok , welke een «chiclijk
beîoop boudt, en met koortsige bewegingen gepaard. gaat, en de lang-
durige (chronische) mok, waarbij geene koorts plaats hceft. Deze vloeit
veeltijds uit de eerstc voort.
Waarschijnlijk zal het Paard, zoo lang als het aan den mensch, als Huis-
dier , verbonden was , aan dit gebrek onderworpen geweest zijn , als liet gevolg
der verandering van voedsel en levenswijze. De ongemakken , welke de Grie-
ken trsip», xpiwot (*), en de Romeinen sujfrago noemden, schijnen hiertoe le
(*) Absyutus , in Hippiatricat bij Rukt,t,ius , Veterinariae Medicinae libr. I, pag. Ci, Pa-
T'siis i53o. Coluhet.la , de re rustica libr. VI, cap. XXXY1I1. Ve&ETIUS , Arlis veteri-
narias sive Mulomedicinae
Ubr. 1 , cap. XXYI.
-ocr page 90-
( 73 )
behooren ; docli liet ongemak, liierdoor aangeduid, zal mogen gehouden wor-
den meer bepaaldelijk overeen te komen met de rasp. Anderen willen,
dat men, door de opgegevene benamingen der ouden, de heenspat, of
ook gallen te verstaan zoude hebben, terwijl nog anderen willen, dat
equus sujjraginosus bij lien een Paard beteekende, hetwelk in het alge-
meen eenig gebrek of eene ziekte aan de beenen bad. Wij zien derhalve,
dat hetgeen de Grieksche en Latijnsche scbrijvers ons bieromtrent hebben
nagelaten, te onbepaald is, om er, voor de kennis van den aard en oor-
sprong des ongemaks, eenig mit uit te trekken.
De Duitschers bevatten de opgenoemde gebreken insgelijks onder den
algemeenen naam van mok (die Mauke), en maken genoegzaam dezelfde
onderscheidingen. De Engelschen noemen de mok the grease, en de Ita-
lianen giardoni, clûavardo of giavardo, waarmede het fransche woord
javart overeenkomt. Deze laatste naam heeft tôt verwarring aanleiding ge-
geven, vermits hierdoor, bij de Fransche Vee-artsenijkundigen, niet alleen
de bedoelde mok, maar ook dieper gelegene ontstekingen der inwendige
deelen des voets worden verstaan, welke met de vijt (panaritium) veel
overeenkomst hebben. Naar de verscbillende deelen en de diepte, waartoe
de ontsteking zich bepaalt, wordt het ongemak onderscheiden in javart
.simple,
wanneer alleen de huid en het plaatachtig weefsel, onder dezelve
gelcgcn , is aangedaan; in javart encorné, indien hetzclve plaats heeft aan
den rand van den hoorn • in javart tendineux wanneer de ontsteking
verder doordringt tôt de peesscheeden , en in javart cartilagineux, wanneer
de zijdelijke kraakbeenderen des hoefbeens , of een derzelve, door ver-
zwering of betlerf zijn aangedaan. Dit laatste gebrek, hetwelk geheel binnen
den hoef huisvest, vordert, in de meeste gevallen , eene handdadige bulp,
door het aangedane deel des kraakbeens met het mes weg te nemen, of
door de beliandeling met het brandijzer of bijtmiddelen. Om de ziekten
aan te duiden , welke wij als mok-gebreken hebben opgegeven, gebruiken
de Franschen meer bijzonder de benaming eaux aux jambes, hetzij dan
wegens de zwelling, waarmede deze ongemakken kunnen gepaard gaan,
hetzij uit hoofde van de ^vaterachtige uitvlocijing, welke daarbij uit de op-
pervlakte der huid zelve plaats heeft. Wanneer dit gebrek zich aan de
H
-ocr page 91-
(74)
buigingen der knieën, dat is, aan die van het gewrigt van den voorvoet
en der voorhand, zoo noemen zij hetzelve, even als wij, de rasp, (râpes).
De oude Vee-artsenijkundigen pleegden de kloven, aan de buiging der
achterknieè'n voorkomende, solandres , en aan die der voorknieè'n, malan-
dres
te noemen. Deze benamingen zijn ook nog gewoonlijk bij de Vee—
artsen en Paarden-handelaars in gebruik.
Hoewel de verscliillende soorten van javart, wat derzelver oorsprong
betreft, van een mokachtigen aard kunnen zijn, zoo valt het niet te ver-
onderstellen,. dat uit de twee laatstgemelde, namelijk de peesachlige en
hraakbeenige javart, de koepokken kunnen worden voortgebragt. De twee
eerstgenoemde soorten, namelijk de eenvoudige en hoornige javart, als op-
pervlakkige ziekten, die zich tôt de huidweefsels bepalen, bezitten die
eigenscliap, en deze kunnen tôt die huid-gebreken gerekend worden te
behooren, welke den naam van eaux aux jambes dragen. Volgens Huit-
trel d' Arboval (*) , wordt de grease , door de Geneeskundigen, met
de eigenlijke javart verkeerdelijk verwisseld.
De onbepaaldlieid van deze benamingen heeft ten gevolge moeten beb—
ben, dat men algemeen niet duidelijk beeft begrepen, welk ongemak, aan
de voeten des Paards voorkomende, de koepokken voortbrengt (-]-). Som-
migen liebben het gebrek eaux aux jambes, overeenkomstig de letterlijke
beteekenis dezer woorden, gehouden voor water in de beenen , anderen voor
eene verzwering of een uitslag, en nog anderen voor eene beenziekte ,
bekend ondër den naam van overhoef (Leiste, Schaale, la forme). Dit
gebrek bestaat evenwel in eene tegennatuurlijke uitgroeijirig der koot-
en kroonbeenderen (exostosis) van den voet, en verschilt ten eenemale
van de javart. Men zal het duidelijkst denkbeeld erlangen van dit
gebrek door de zigtbare voorstelling van betzelve, waartoe, zooals ik
meen, de achter dit werk gevoegde afbeelding, op PI. I, dienen kan.
i
(*) Dictionnaire de médecine et de chirurgie vétérinaires, Tom. I ,. p. 45y.
(t) Experimens sur l'origine de la vaccine par J. G lior, traduit de l'anglais par J. z>s
Carko
, I802. Madic. Chir. Zeitung, Th. IV , s. 92. Montly Review, Dec. 1802, p»g. 4ig.-439i
JE. J. Thoiiasskx à Thuessink , Verhartdeling over de Kinderpokken en Koepokken , Gi'Oûi
183.4, Uadz, 272. Geneeskundig Magazijn, Vde D. Iste St. lste Ai'deeling , bladz. i4.
-ocr page 92-
(75)
Het moTc-tiitsIag, onder deszelfs veelvnldige gedaanten te voorsehijn
komende, wordt door verschillende oorzaken te wecg gebragt. Aile uit-
wendJge prikkelingen, die op de beenen werken, bijv. stof of onzuiver-
heden, welke zich in het haar vastliecliten, scherpe uitwasemingen van
den mest, of de raest-stoffen zelve, die, Mj gebrek van zuivering, de
lmid verontreinigen, dezelve prikkelen en ontsteking te weeg brengen ; be-
lette uitvvaseming der beenen , door het vatten van koude , of het aanhou-
dend loopen in bet water, of op drassige bodems, enz. Doch zeer dik-
wijls hangt de mok van inwendige oorzaken af, voortvloeijende uit zooge-
naamde scherpten, die zich uit het ligchaam op de beenen werpen. Veel-
tijds moet dezelve beschouwd worden met eene ziekelijke gesteldheid van
het lijmphatieke vaat-stelsel zamen te hangen. Niet zelden is de mok het
gevolg van den droes, wanneer deze ziekte niet tôt eene behoorlijke
scheiding, door uitwerping uit den neus, of het gewoon etter-gezwel onder
de kaken, is gekomen.
Men zal dus de eigenlijke mok moeten houden dan eens meer van een
eenvoudigen erysipelateusen, dan eens van een scrofuleusen, dartreusen of
herpelischen , dan eens van een catarrhalen of rheumatischen, somwijlen
mogelijk van een schurftaclitigen, aard te zijn. Volsappigheid, gastrische,
en andere prikkels , die in het bloed of de vochten huisvesten, geven dik-
wijls mede tôt eene roosachtige ontsteking der beenen bij het Paard aan-
leiding.
Men kan eene erfelijke voorbescliiktheid tôt sommige soorten van mok
niet ontkennen, hetwelk vooral ten opzigte van de rasp of de mok der
kniebuigingen het geval is. Zulke Paarden, die sterk behaarde, en zware
of zoogenaamde vochtige, beenen hebben, gelijk vêle onzer inlandsche ras-
sen, zijn aan de mok-ziekten het meest onderhevig, bij welke dezelve ligt
een slependen aard aannemen. De fijnere en edele rassen, die minder be~
haarde en drooge beenen liezitten, worden minder door deze gebreken aan-
gedaan, en de mok houdt bij dezelve een meer hevig beloop (*). Volgens
Sacco (-J-), hebben de Paarden tôt de mok-ziekte de meeste voorbe-
(*) 1. D. HoFACKER , A. p. s, 98. (f ) A. p. s. i4o.
K 2
-ocr page 93-
( 76 )
schiktheid in liet regenachtige jaargetij, wanneer de straten morsig zijn,
waarom dezelve algemeen in de maanden November en December wordt
waargenomen.
Of nu eenige der opgcgevene algemeene oorzakcn, en welke derzelve,
hepaaldelijk die eigene soort of dien vorm van mok te weeg brengt, waaruit
de koepokken kunnen worden voortgebragt, dan of deze uit een geheel ei-
genaardig ziekte-beginsel voortvloeit, is, tôt dus ver, gebecl onzekcr,
Het komt ons echter waarschijnlfjk voor, dat de bedoelde mok-ziekte uit
eene inwendige ligchamelijke oorzaak voortkomt, of daarmede zamenhangt,
daar liet zich moeijelijk laat veronderstellen, dat zoodanig uitslag, puist,
of gezwel, hetwelk een wezenlijk besmettenden aard bezit, waardoor bet
zich, als eene ziekte van een vast karakter, laat voortplanten, enkel
door zoodanige uitwendige oorzaken, als wij hierboven hebben opge-
geven, zoude worden voortgebragt. De algemeene aandoeningen van
koorts enz., welke bij het uitbreken der mok plaats hebben, of hetzelve
voorafgaan, hewijzen ook, dat dezelve niet sleclïts voor eene plaatselijke
ziekte te hoiiden zij. Dat dezelve als besmettelijk voor andcre Paarden
moet worden beschouwd, wordt door velen vastgesteld (*)'. Sacco wil,
dat dezelve altfjd door eene specifiekc smetstoffe wordt voortgebragt, en
zegt, dat, indien één Paard door deze mok, in een stal, wordt aarge-
daan, al de overige Paarden daardoor besmet worden; waardoor men dan
ook overtuigd wordt, indien men goede mok-stof zoekt, dat het de ware
besmettelijke, en geene toevallige mok is, die bestaat.
Eenigen hebben vermoed, dat de mok met Arabische Paarden naar Enge-
land zoude zijn overgebragt geworden. Dezelve namelijk in Àrabien eene
zeer gewone ziekte zijnde, waardoor de Paarden voornamelijk in sterke win-
ters, en nu en dan ook , hoewel zeldzaam, in den zomer worden aangedaan,
zoo verspreidt dezelve zich alsdan van één Paard door den geheelen stal (-J-).
(*) G. F. Tschevlin , Kunst die Ausschlags- und Abzehrungs-krankheilen der grasseren
Uausthiere zu erkennen
, vorzubeugenundzu heilen , Karlszuhe , i&zi , s. 33, Sacco , A. p. s. l38.
(f) Nachrichten ûber die Existenz der Grease in Arabien in bezieliung auf die Entstehun-g
der
Mtmschenpocken
, von Dr. dm Carb.o t zu TVieii ; Hufklanvs Journal, B. XXII, St. Il , s.5.
-ocr page 94-
( 77)
Daar de Arabieren, zooals bekend is, in groote gcmeenschap leven met
hun lmisvee , vooral met lict Paard, heeft men wel gemeend, dat de km-
derpokken zelve door de mok konden voortgebragt, of, als bij ontaar-
ding, door de koepokken ontstaan zijn. Het blijkt evenwel niet, dat
men aldaar de koepokken, als door de mok voortgebragt, bceft vvaar-
genomen, of voorbeelden, dat de stalknechten door deze besrnet werden.
Het belioort niet tôt ons doel, om op nieuw in een onderzoek te tredeu
der gronden, waarop bet evengemelde gevoelen rust ; doch het verschil,
hetwelk er , zoo in physische als chemische eigenscbappen, en andere op-
zigten, tusseben de mok- en koepok-stoffe en de kinderpok-stoffe bestaat,
laat naauwelijks toe aan te nemen, dat dezelve uit een gemeenschappelij-
ken oorsprong haar bestaan ontleenen. Evenmin komt het ons als waar-
schijnlijk voor, dat de mok als eene zxiivere of oorspi-onkelijke besmet-
telijke ziekte zal moeten worden besehouwd, die uit eenander wereld-
deel tôt ons is overgebragt. Veeleer schijnt men lïet daarvoor te mogen
houden, dat de mok , als eene inheemsche ziekte, uit inwendige ligchame-
lijke oorzaken, bij het Paard, op onderscheidene tijden, ontstaat, waarbij
zich eene smetstolFe ontwikkelt, door welke zij dan, als eene gevolgelijk
besmettelijke ziekte, kan worden voortgeplant.
Sacco (*) is van gevoelen, dat hctzelfde Paard meermalen door de
mok kan worden aangedaan, doch dat dezelve dan goedaardiger is en een
spoedig voorbijgaanden loop houdt (-J-). Denkelijk inoet de ziekte dan
sleehts aïs eene plaatselijke aandoening worden besehouwd, even als men
bij herhaalde inentingen der koepokken of kinderpokken ziet gebeuren, bij
zoodanige personen, welke dezelve reeds te voi-en hebben gehad. Het is
evenwel ook mogelijk, dat zoodanige later ontstaande vurigheden of mok-
aandoeningen van een anderen aard zijn, dan de eigenlijke beveiligende
mok, daar dezelve, zooals wij gezien hebben, uit verschillende oorzaken
kuniien ontstaan.
De Duitsche Vee-artsenijkundigen hebben, in navolging van den Hoog-
leeraar E. Viborg , aan deze mok, uit hoofde van derzelver eigenschap,
(*) A.p. s. i35. (f ) Zieook DeCarro , Nachrichten , a. s. w. in Mufei,ands Journal, A.p.s.i4.
-ocr page 95-
(78 )
bm de koepokken voort te brèngen, terwijl ook de stoffe, ter regten tijd,
uit het mok-gezwel genomen, op den mensch onmiddelijk overgebragt, bij
dezen de voorbeschiktheid voor de kinderpokken wegneernt, den niet on-
eigenen naam van beveiligende mole ÇcVe schutzmauke} gegeven. De be-
iiamihg van equine zal even gepast voor dezelve kunnen worden gebezigd,
aïs die van vaccine voor de koepok. Èr .bestaat ook, mijns oordeels ,
geene zwarigheid, om aan de beveiligende mok, ter onderscheiding van
de overige mokaclitige vnrigbedeh, den naam van pok-mok., en aan bet
fiiok-gezwel zelf dien van Paarde-pok Çvariola equlna) te geven.
Wij zullen., ten einde deze ziekte mi nader te doen kennen, voorname-
lijk de bescbrijving overnemen, welke Sacco (*) daarvan beeft gegeven,
waarmede die van Viborg- (f), Tschetilin {§), Hofacker (*}, Veith (-f-),
en anderen overeenkomen, als hebbende deze den eêrstgemelden schrijver
genpegzaam gevolgd. De kenteekenen en bet beloop zijn de volgende :
Het Paard is meer of min neerslagtig, en heeft een verminderden eetlust.
Er heeft een zekere trap van koorts plaats, waardoor het dier evenwel
nog niet belet wordt deszelfs gewone diensten te verrigten. Men merkt
op, dat het pijn heeft aan den voet, waaraan bet gebrck staat uit te bre-
ken, betwelk daardoor kennelijk wordt, dat het Paard, indien bet niet
meer in beweging is, denzelven omboog ligt, of gebogen houdt, en op
de punt van den hoorn of het ijzer doet rus ten. In het begin gaat bet
Paard daaraan niet kreupel, doch, na eenige dagen, trekt het den ge-
heelen voet op , ook wanneer het stil in den stal staat. Dezelve is, bij
bet aanvoelen, warmer dan de gezonde voet, en iemand, die met bet
ongemak bekend is, ziet nu reeds gemakkelijk vooruit, dat de mok
zal volgen.
Deze verschijnselen maken het eerste tfjdperk der ziekte uit, betwelk
vier of vijf dagen duurt, waarop dan de mok uitbreekt. De voet zwelt
meer en meer ; de koot is zeer pijnlijk bij bet aaoraken, en bet Paard
laat niet toe, dat men de deelen aanvat. Het gaat kreupel. Al deze
(*) A. p. s. i36. (f) Saramlutig B. IV , s. %. (§) A. p. s. 43, '{*) A. p. s. 96. (f) ttand-
bach der Veterinarkunde,
B. II, s. 224, Wk-n i8i5.
-ocr page 96-
(79)
teekenen hebhen doorgaans op den zesden of zevenden dag na het onW
staan der eerste verschijnselen plaats. Er laat zich wederom koorts waar-
nemen, welke ook nog den volgenden dag terugkeert j en meer of min-
der hevig is , naarmate van den trap des ongemaks en de gevoeligheid
van het Paard. Deze koorts is het kenteeken, dat er stoffe in het ge-
zwel geboren wordt. Ora den achtsten dag merkt men ook inderdaad op,
dat er, op eene omschrevene plaats van hetzelve, eene verhevenheid ont-
staat, waaruit eene stinkende lymphatieke vloeistoffe sijpelt. Bij eene
naauwkeurige heschouwing ontdekt men kleine gaatjes of porien in de
huid, waardoor aan de hedoelde vloeistoffe uitgang wordt gegeven. Som-
wijlen heeft er eene oppervlakkige verzwering of eene hersting der op-
perhuid plaats, waaruit dezelfde stoffe voorkomt. Op andere tijden ont-
otaat er eene uitgrocijing, gelijkende naar een eeltachtigen knobhel Çcoii-
dyloma'),
waarin de eigenlijke smetstoffe huisvest. De zwelling der koot
neemt nog 1 estendig toe, zoowel aïs de pijn, en het Paard is nu, ge-
durende eenige dagen, geheel ongeschikt, om te worden gebruikt. Door
de aanwending van weekmakende middelen, wordt de afloop der ziekte
hespoedigd. De huid laat zich met het heursje, waarin de stof Levât is,
in twee of drie dagen, los. Het laatste valt dan uit, en laat een gat
terug, waaruit vervolgens eene lymphatieke etterachtige stoffe wordt af-
gescheiden, welke eenen eigenaardigen, doordiingenden, reuk hezit.
De bedoelde beurs heeft eenigzins de gedaante van een kegel of na-
gel (*). Wanneer deze kegel is uitgeworpen , neemt de pijn spoedig af.
Men kan dan het Paard als genezen beschouwen , en wederom met mati-
ging tôt den arbeid bezigen. Het gat wordt weldra gevuld en geheeld;
doch het likteekeu wordt niet meer met haar hegroeid ; waardoor dus al-
tijd het zekere kenmerk overhlijft, dat het Paard deze ziekte heeft ge-
had. Deze mok komt aan twee plaatsen voor, namelijk aan den kogel,
dat is, het kootgewrigt, als eenvoudige javart, en aan den rand van den
(*) Naar deze gedaante noemt men, volgens Sacco, de ziekte chiavardo , lietwelk nageU^kle
zoude beteekeneD. De Italiaanschc Smeden noemen deze beurs testa del maie, ook il follicule.
Het schijut dus, dat dit mok-gezwel inderdaad eenige gelijbhcid met eene blaedvin (J'urunculus) heeft.
-ocr page 97-
( §« )
boom (javart encorné), welke zich mede alleen tôt de lmid en het cel-
weefsel bepaalt.
Wordt het mok-gezwel verwaarloosd, verkeerd behandeld , of dringt de
ontsteking dieper tôt in de onderliggende deelen door, zoo ontstaan daardoor
niet zelden langdurige verzweringen en ontaardingen der huid, ontsteking
en bederf van de bandachtige deelen en pezcn des voets, en zelfs van
het hoefbeen of deszelfs zijdelijke kraakheenderen, waaruit dan de peesach-
tige
en hraakbeenige voetzweringen Çjavart tendineux et cartilagineux)
geboren worden (*).
De Engelsche Geneesheer Loy wil hebben waargenomen, dat de Paar-
den bij de mot somwijlen door een algemeen uitsiag over het ligcliaam
worden aangedaan, doeh bij geeft daarvan geene duidelijke beschrijving (-{-).
Dr. Lor. Rusio beschrijft eene ziekte van den Paardevoet, welke van een
spruwachtig uitsiag in den mond vergezeld ging. Deze verhandebng even-
wel zelf niet bezittende, is het mij niet gebleken, of deze ziekte voor deware
inok kan gehouden worden ($). Sacco kwam het, bij zijne uitgebreide
ondervinding , sleclits eenmaal voor, dat het Paard een menigvuklig uitsiag
had over het gcîieelc ligcliaam, waardoor de huid onetïen of ruw was op
het aanvoelen , doch hij voegt er bij , dat dit uitsiag zeer ontstandvastig
is, zoodat hij dit verschijnsel als toevallig beschouwt. Hij houdt hetzelve
liefst voor een netel-uitslag. Bij de opening der puisten \locide er niets
dan bloed uit, waarmede hij vruchteloos inentingen beproefde. Volgens
(*) Sacco schijnt ook wel vermoedt te hebben, dat uit deze nog de koepokken zouden kurmen
worden verwekt, doch hij zcgt, dat deze gebreken van een veel iangcren duur zijn , moeijelijk tôt
ettering overgaan , zoodat cr wel twaalf of veertien dagen verloopen , voor dat men het gezwel kan ope-
nen , om weike reden men ook minder naauwkeurig den tijd kan bcpalen, waarop de werkzame stoffe
dient te worden genomen. Het is daarom , volgens hem , heter zich aan de twee eerstgenoemde soorten
te houden , die vecl algcmeencr voorkomen , en zekerder in derzelver heloop zijn. Hij verklaart de
peesachtige en kraakbeenige javart slechts tweemalen te hebben gezien ; A. p. s. îdj.
Hieruit blijkt dus genoegzaam, dat hij reeds op deze gebreken geen vertrouwen steide, doch hij
schijnt dczelve in hunnen aard niet volkomcn te hebben gekend. Zij maken , hetzij als oorspronkelijke
of als gcvolgelijke ziekten ontstaande, slepende ongemakken uit, aie maanden, ja jaren, kunnen be-
staan, en hebben gecnszins het beloop van zoodanige gezwellen of puisten , welke biuncn eenen bepaal-
den tijd tôt rijpheid komen.
(f) Sacco, A. p. s, j.38. ($) Mea zie hieromtrent Veith , A. p. s. 225.
-ocr page 98-
(81 )
zijn oordeel, lcunnen zoodanige uitslagen geensziris als wezenlijke toevallen
der mok worden beschouwd. Anderen makcn, voor zoo veel ik weet, van
zoodanig algemeen uitslag, gelijktijdig met de mok voorkomende, en als
met dezelve te zamenhangende, geen gewag. Het is, voor liet overige, be-
kend, dat bij het Paard meermalen pukkels, puisten, of bleinen, op het
ligchaam te voorschijn komen, bekend onder den naam van brand-puisten,
verhittings-bleinen (échauboulures, ébulUtion), welke algemeen uit vol-
bloedigheid of andere mwendJge prikkels, of ook door het steken van
insccten, worden voortgebragt.
De Fransche Vee-artscnijkundige Dupuy (*) heeft de waarneming
medegedeeld van een algemeen uitslag des Paards, hetwelk overeenkomst
had met de pokken bij het Schaap. De beenen waren gezwollen ; cr had
eene zuchtige zwelling plaats onder den buik, als het gevolg eener borst-
ziekte, namelijk van eene ontsteking der longen of van het ribbenvlies.
Dit ailes ging gepaard met de uitvloeijing eener lijmige stoffe uit den neus,
welke aan de huid der openingcn vastkleefde. De watervaats-klieren, onder
de kaak gelegcn, waren ligt gezwollen, doch er bestonden geene zweren
cm het neusvlies, zooals men bij den hevigen kwaden droes (morve aiguë)
waarneemt, Op den derden dag der ziekte, zag men de huid, inzonder-
heid aan de inwendige zijden der dijen, bedekt door eene uitbotting van
talrijke puisten van eene ronde of meer platte gedaante, in en onder de
huid zeîve geplaatst. De achtcrbeenen werdcn stijf en dit ; men kon de
puisten met het oog ondersclieiden. Dezelve koncîen niet beter vergeleken
worden, dan met zamenvloeijende en kwaadaardige schaaj)s-pokken (cla-
veau, picotte du mouton).
Er hadden nog meerdere verschijnselen plaats,
als uitpuilen en tranen der oogen, roodheid en zwelling van het bindvlies,
verwijding der neusgaten, die door eene vuile geelachtige stoffe veront-
reinigd waren, opvulling der longen met taai slijm, kortademigheid, enz.
Het Paard stierf op den vijfden dag, nadat de ziekte-verschijnselen besten-
dig waren toegenomen, doch waarbij het uitslag zitten giug en verdween,
(*) Maladie du Cheval, ayant quelque ressemblance avec le claveau, in het Journal pra-*
tique de Médecine Vétérinaire ,
1829, p. 538.
t
-ocr page 99-
(82)
terwijl de ademhaling zoo kort en benaauwend Werd, dat er verstik-
king volgde.
De gemelde Vee-arts is van gevoelen, dat men waarschijnlijk bij de
uitslag-ziekten, die, bij het Paard, onder den naam van hitte-builen, den
buidworm (farcin) enz. plaats bebben, welligt, bij nader onderzoek , de-
zelfde smetstoffe zal aantreflen, als die, waarvan men weet, dat, in En-
geland,
de koepokken worden voortgebragt, doordien de banden der op-
passers met puisten worden aangedaan, waardoor de besmetting dan, bij
het melken der koeijen, aan den uijer of de tepels wordt medegedeeld.
Wij acliten deze zaak belangrijk genoeg , om er de aandacht onzer Vee-
artsen en ook der Geneeslieeren op te vestigen; doch ik meen, dat voor
als nog deze waarneming te veel op zich zelve staat, om er iets stelligs
nit te besluiten.
Wat betreft de eigenschap der beveiligende mok, om de koepokken te
verwekken, zoo weet men, dat reeds Jenner van gevoelen was, dat de-
zelve daaruit worden voortgebragt, wanneer de smetstoffe der mok aan de
koeijen wordt medegedeeld door de oppassers der Paardcn , indien deze de
eerste melken, en dat ook de menschen zelve, door de smetstoffe der mok,
puisten aan de banden verkrijgen, die hetzelfde aanzien en beloop bebben,
als de koepokken, en waardoor zij even goed als door deze tegen de kin-
derziekte beveiligd worden. Hij leidde dezen oorsprong der koepokken
daaruit af, dat dezelve bij de koeijen worden waargenomen op de tijden,
dat de mok onder de Paarden heerscht. Volgens de opmerking van ver-
scbillende Geneeslieeren, die zich met de inenting der kinderpokken beb-
ben bemoeid, zou het dikwijls zeer moeijelijk zijn bevonden, dezelve aan
de Hoefsmeden mede te deelen (*), ter oorzake, dat bij deze, wanneer zij
door de behandeling van de voeten der Paarden , die door de mok zijn aan-
gedaan , besmet zijn geworden , de vatbaarheid voor de werking van de
smetstoffe der kindcrziekte is weggenomen. In Holsteln zou het, gclijk
Viborg (-f) meldt, even als in En geland, een volkszeggen zijn, dat de koe-
pokken dikwijls door de mok der Paarden worden voortgebragt, Op een
(*) A. p. s. i3i , i42.         (-j-) A, p. B. IV, s. 568. Xscheulin , A. p. s. 53, 5g.
-ocr page 100-
( 83)
Landgoed, genaamd Nixdorj , in het gemelde Hertogdom geîegen, werden
de koeijen daardoor op denzelfden tijd aangedaan, wanneer deze, door
eene dienstmeid, die eene merrie, welke aan de mok leed, behandelde,
gemolken waren.
Deze oorsprong der koepokken uit de mok is door andere Genees-
en Vee-artsenijkundigen in twijfel getrokken, aan wie het niet gelukt
is de eerste uit de stofFe der laatstgemelde ziekte, door inenting, voort
te brengen. Hiertoe behooren Dr. Woodville , en de Hoogleeraar aan
de Vee-artsenijschool Coleman te Lonclen, Dr. Simon te Manches-
ter,
PiiiGEB. in Opper-Hessen, Huzard, Thureck, en Tessier te
Pari/s, die beproefd liebben de mokstoffe aan koeijen in te enten,
doch daarvan geene of slechts eene onvolkomene uitwerking liebben on-
dervonden (*).
Het ontbreekt intussclien niet aan waarnemingen, welke inderdaad dui-
delijk genoeg bevestigen , dat zoowel bij den menscli als bij de koeijen,
hetzij door toevaliige of opzettelijke besmetting, de koepokken uit de mok
knnncn worden verwekt. Dr. Sacco (■•{•) deed eerst ondersclieidene
vruchtelooze inentingen aan kinderen en koeijen met de mokstoffe, die
reeds te ver gevorderd was, en daardoor krachteloos geworden. Veryol-
gens zag bij de banden van eenen koetsier, die drie Paarden, aan de mok
lijdende, beuandeld had, met een blaasaclitig uitslag, ongemeen gelijk aan
de koepokken , bedekt, waarbij koorts en doorloop plaats hadden. Uit
deze puisten werden, in het vondelinghuis te Milaan, versclieidene kinde-
ren, door den Heelmeester BirAgo ($), ingeënt, met een volkomen ge-
volg, bij sommige derzelve. Sacco entte ook uit deze puisten, waarvan
de bedoelde koetsier tien op de regter, zeven op de linker hand, en drie
aan de bovenlip bezat, negen kinderen in, en eene koe. Twee der eerste
verkregen eene volkomene koepok ; bij de zeven overige en de koe bleef
de mededeeling onwerkzaam. Aan al deze werd vervolgens gewone vac-
(*) Tsciieulin, A. p. s. 5g. Vergelijk ook Buchner,, Geneeslundig Handboek , bladz. 1000.
(f) A. p. s. i3î.
(.§) A. p. s. i34. Bzzt^oo , Memoria sopra l'origine del vaccino dipendenta dal Giardone
etc., Milano , i8o3.
L 2
-ocr page 101-
( 84)
cine-sloffe ingeënt, die bij de kmderen eene behoorlijke uitwerking deed,
doch bij de koe niet aansloeg, ten blijke, dat zij de vatbaarheid daarvoor
bad verloren. Met de stofFe uit de pokken der twee eerstgemekle kmderen
werden nu wederom andere ingeënt, waardoor de ziekte regeimatig voort-
geplant, en bestendig goedaardig, en zich zelve gelijk bleef. Naderliand
met de stofFe van kinderpokkcn ingeënt zijnde, deed dezelve bij deze
voorwerpen nocb eene algemeene , nocb eene plaatselijke, uitwerldng. De
gemelde Geneesheer maakte bieruit het besluit op, dat de mokstofFe eene
ziekte voortbrengt, die met de koepokken overeenkomt, en dat dezelve,
om tegen de kinderziekte te beveiligen, niet noodig heeft vooraf door het
ligehaam der koe te zfjn gegaan. Hij bevesligde dit door tegenproeven,
daar zoowel de personen, die oorspronkelijk door de mokstofFe besmet
waren geworden, als andere, die uit de, daaruit voortgebragte , pokken
waren ingeënt, bij volgende inentingen, en de verkeering met pok-zieken,
van aile besmetting bevrijd bleven (*). Dr. Loy in Eugeland, en
Dr. La FoPlT te Saloniha , hebben insgelijks door proeven het vermogen
der mokstofFe, om koepokken te vcrwekken, bewezen. Dr. Regge
deelt de proeven mede van den Hcer Lupton, die bieromtrent eene
reek's van bevestigende waarnemingen bevatten (-{-). De zoon van een
Pachter te 1cïifort werd, in Maart 1800, door pijnen en zwercn aan de
hand aangedaan , welke groote overeenkomst badden met de koepokken.
De vcrschijnsclen gaven de opslorping eener ziekte-stof te kennen. De
hand en armen waren aanmcrkelijk gezwollen, en de klieren onder den
oksel opgezet. Hij klaagde over huivermg, pijn in het boofd, en den
rag, en de bloeds-omloop was aanmerkelijk verbaast. De lijdcr kon
geene andere oorzaak opgeven voor deze verschijnselen, dan dat hij den
zwerenden voet cens Paards bad gewasschen. Met koeijen was hij niet in
aanraking geweest.
Eene tweede waarneming belreft een anderen knecht, Richard Hunt
m' " ----———_-------,--------__
(*) A. p. s, i4o , i4i.
(f) London Médical Revieuw , 1800, November, p. 36. K. G. Kùhn , die Kuhpocken, ein
Mittel gegeti die natiirlichen Blattem, und folglicli ein sehr tvichtiger Gegensland fur dis
gesammte Mçnschheit, mit einem ausgemalten Kupfer,
Leipzig 1801 , s. 98.
-ocr page 102-
( 85 )
genaamd, van een Pachter, te Tàame-Park. De verschijnseîen kwamen
met de hoven vermelde overeen. Hij liad pnisten aan de hand, en eene
pijnlijke eltering aan den middel-vinger , die volkomen liet blaauwachtig
aanzien hadden, zooals Jenner de koepokken beschrijft. Er gingen te-
rugkeerende huivcringen, zware hitte, pijnen in liet lioofd en denrug,
mislijklieid en Lraking mede gepaard. Dit geval had plaats in liet laatst
van Mei. De kneeht had , sedert den 2gsten September des vorigen jaars,
geene koe gemolken, en hij schreef liet ongemak insgelijks toe aan de
behandeling der Paarden, die aan voctzweringen leden.
Bij een tweeden kneeht, met name John Watson , van denzelfden
Pachter , openbaarden zich dezelfde verschijnselen als hij den vorigen.
Hij had Hunt hij de behandeling der Paarden geholpen. Watsons ei-
genlijke werk bestond in liet melken der koeijen. Voor dat nog de zwe-
ren op de handen des îaatsten te voorschijn waren gekomen, bleek het,
dat de koeijen reeds , sedert meer dan eene Aveek, hesmet waren, en er
bestond gecn twijfel, of aan deze waren de koepokken, door den genoem-
den persoon, overgehragt,
Nog een derde kneeht van denzelfden Pachter werd op dezelfde wijze
hesmet; hij nader onderzoek bleek het, dat deze door de koeijen was
aangcstoken. Uit deze waarnemingen bleek dus : dat de twee eerste Iij-
ders door de Paarden waren hesmet gcworden ; de tweedc kneeht bragt
de besmetting van het Paard op de kocijcn over; de derde ontving de
sinetstoffe geheel van deze.
Van den Iaatsten kneeht werden , door den Heer Ltxpton , verscheidene
kinderen ingeënt, bij welke , na acht dagen, de koepokken volkomen
waren gevormd. Als opmerkclijk moest worden heschouwd, dat in de
drie laatstgemelde gevallen, nog voor dat er uitslag of pijn aan de
handen ontstond, bij de zieken zwelîing der oksel-klieren, en teekeneu
eener algemeene ziekelijke aandoening werden waargenomen.
Ook in tcgenwoordigheid van het algemeene Commité voor de koepol-
inenting
te Parijs werden, door den Heelmeester TartrA , eenige kin-
deren ingeënt van een koetsier, die door de behandeling van een Paard,
dat opene heenen had? koepokaardige puisten aan de hand had gekregen.
-ocr page 103-
( 80)
De inentingen sloegen volkomen aan, en er werden rcgelmatîgc koepok-
ken voortgeLragt (*).
Dr. Carro (-J-) bragt de koepokken voort door inenting van de mok-
stofFe op den eenen arm van een kind, welke volkomen overeen kwamen
met die , welke op den anderen arm door koepokstoffe waren medegedeeld.
De Hoogleeraar Viborg liad vroeger met Dr. Jensen vrucliteloos de
inenting der stoffe uit de mokverzwering beproefd, en meende dus, dat de
koepokken daardoor niet konden worden verwekt, ofsclioon liij opmerkt 3
dat de gebezigde stoffe niet in het eerste tijdpcrk der ziekte genomen
was (§). Vervolgens deed liij de inenting met dunne wateraclitigc stoffe
nit de mok, welke een' eigen' reuk bezat, en nog in liet eerste tijdpcrk
was, Lij eene koe, die voor zes weken gekalfd had, en wel aan de
;iijers en de tepcls. Op den vijfden en zesden dag, kwamen er niet al-
leen op de plaatsen der inenting, maar ook daar deze niet gesclued was ,
aan den uijer, zoowel als op de tepels, lieldere doorscliijnende Liazen te
voorsckijn. Op den zcvenclen, aclitstcn, en negenden dag verkregen deze
een rooden kring, waardoor de koepokken zicli kenmerken. De blaas
was in meerdere cellen verdeeld, welke lieldere stoffe Levatteden ; zij was
m het midden ingevallen, en vormde, even aïs de ware koepok, eene
korst. Op den vijfden, zesden, en zevenden dag na de inenting, liadden
er bij de koe zwakke verseliijnselen van koorts plaats, en eene geringe
vermindering der melkgeving. Hij zag nu niet alleen de waarnemingen
van Sacco en Loy bevestigd, maar werd ook overtuigd, dat liet gevoe-
len, onder de Engelsche en Holsteinsche landlieden bestaande, namelijk,
dat wanneer de mok onder de Paarden lieersclit, de koeijen door de koe-
pokken worden aangedaan, als gegrond moest worden bescliouwd. (*).
Er bestaan meerdere voorbeelden van gelijksoortigen aard, die strekken
(*) Men vindl deze waarnemingen medegedeeld m den Konst- en Letterbode van het jaar 1812 , 19 Meî.
(f) E. J. Thomassen à ïhuessiNK, Geneeskundig Magazijn, B. V, St. I, Afd. I, bladz. 16.
($) Impfverzuche mil der Mauckmaterie an Thiere; Sammlung, B. III , s. 178.
(*) Beytrage zur Geschichte der Kuhpocken , A. p. B. IV , s. 55^-5-jS. Versuche, tvelche die
Identitât der Mauke und der echten Kuhpocken
, so wie die XJnwirkzamkeit letzterer als Prà-
serpativ-H&ittels gegen die Druse , die Kràtze
, und den Rotz, beivehen , A. p. B. V , s. 274-290.
-ocr page 104-
( 87 )
kunnen, om de medegcdeelde waarnemingen te bevestigcn, doch die niet
aile hier kunnen nocli behoeven te worden aangehaald, om ons van de
waarheid te overtuigen, dat inderdaad de koepokken meermalen derzelver
ontstaan uit de mok ontleenen (*). lk wil hier nog alleen eene waarne-
ming bijvoegen van lateren tijd, door den Hoogleeraar Berndt te Griefs-
walde
medegedeeld (-]-). Een knecht verkreeg de koepokken uit Let mok-
uitslag, welkc zicli, ook bij verdere inenting, als cchte koepokken ver-
hielden. Bij verscheidene ingcè'nten werden door hem nadcrhand proeven
met de inenting van de stoffe der koepok in het werk gesteld ; doch deze
vatte niet. Evenmin hragt de mokstoffe hij die gène pokkcn voort, die vroe-
ger gevaccineerd waren geworden, of de kinderpokken hadden doorgestaan.
Deze knecht zelf had noch de koepokken noch de kinderpokken gehad.
Men zict dan uit al deze mededeelingen, dat aan de gegrondheid dezer
zaak niet wel kan worden getwijfeld. Dikvvijls, wel is waar, zijn de proe-
ven , om, door inenting der mokstoffe, de koepokken te veroorzaken,
mislukt. De reden luervan zal daaiin moeten worden gezocht, dat men,
zooals te voren is aangetoond, de ware beveiligendc mok niet kennende,
de stoffe uit andere voetzweringen of mok-soorten hccft gebezigd, of
zoodanige stoffe der ware mok, die reeds te ver gevorderd was, zoodat
zij haar besmettend vermogen had verloren. Zal zij immers dit verni o-
gen uitoefenen, zoo behoort het gebrek nog in het tijdpcrk der ontsteking,
of in het allervroegste begin der ettering te verkeeren {§). Om dezen
tijd zweet er eene stinkende, lijmige, stoffe , of een lymphatick vocht uit
het gezwel. Wanneer men de porien der huid geopend of verwijd ziet, of
(*) Ken zal hicrover mol, vniclit knunennazien hetgeen de Hoogleeraar E. J. Thomasskn à THtrnssiNK,
op verschillcnde plaatsetl m IicL Geneeskundig Magazijn , reeds uit do buitenkndsche schriften hccft
medegedeeld, zooals in lict IKle D. Illde Stuk bladz, 120 ; en verv, in het Vdo D. Istc Sîuk ,
bladz. l5 en verv., en ook in de nangehaalde Verhaiideling oeer de kinderpokken, blada. 2/1. Daar
mijne verhandeling inzonderheid mode voov Vce-arfsenijkrmdigen dient, voor wie deze werken niet
geschreven zijn, heb ik geoordeeld cenigo der, aldaar geboekto , waarnemingen hier te moeten herhalcn ,
en BOtamige uitvoeriger mode te deelen. Vcrgelijk ook Hutrei. d' ArboVAL, Dictionnaire de
Médecine et Chirurgie vélèrina:res ,
Tom I, pag. 454.
(f) Hufelands Journal der prakt. tîeilkunde , 1828, IsSc St. S, 18a,
(j) S.vcco , A. p. s. i3q.
-ocr page 105-
( ss )
een kleinen knobbel waarneemt aan de plaats, alwaar de huid berstig
wordt, zoo kan men de punt eener naaid, ter diepte van anderlialve of
twee lijnen inbrengen, wanncer er eene Lloedige lympha zal uitvloeijen,
welke zorgvuldig verzameld zijnde, tôt werkzame inentingen, zoowel van
menschen als van koeijen, dienen kan. Somwijlen komt er cerst een
enkel drupje zuiver bloed uit het mok-gezwel. In dit geval moet men
hetzelve wegnemen, totdat er genoegzaam heldere lympha uitvloeit. Hoe
vroeger deze stofFe, gelijk men wil, tôt de voorgcnomene inentingen gehe-
zigd wordt, hoe heter het is, daar dezelve ligtelijk hare werkzaamheid
verliest of verzwakt wordt.
Niet altfjd vat de stoffe bij de ecrste inenting ; maar men zal, om eene
enkele pokpuist te verkrijgen, dikwijls verscheidene voorwerpen gelijk-
tijdig en met verseheidene steekjes moeten inenten. Zelfs moet daartoe
de inenting somwijlen twee of drie malen met verschillende stofFe herhaaid
worden. Heeft men nogtans eenmaal eene pok verkregen, dan geeft zfj
de werkzaamste stofFe voor vcrdere inentingen. Het komt er dus voor
den gewenschten uitslag geheel op aan , dat men van het bestaan der ware
beveiligende mok verzekeid zij, terwijl voorts ailes daarvan afliangt, dat
de stofFe op den regten tijd genomen wordt (*). Daar dit tijdstip niet altijd
zoo gemakkelijk kan getroffen worden, laat het zich hieruit verklaren,
waarom de gevallen van besinetting niet zeer algemeen zijn, en deze nog lig-
ter en menigvuldiger toevallig, dan door opzettelijke inentigen, geschiedt,
vermits, in het eerste geval, dezelve, bij de dagclijkschc behandeling van de
zieke voeten der Paarden , juist dan gemakkelijker kan plaats hchhen, wan-
ncer de stofFe het werkzaamst is. Dit tijdstip laat zich voor opzettelijke
inentingen te moeijelijker waarnernen , dewijl de mok niet zoo zeer cenebe-
paalde puist of pok vormt, die zeer naauwkeurig gekenmerkte eigen-
sehappen, maar meer de gedaante van een gezwel bezit, waardoor de
ware gesteldheid der stoffe twijfelachtiger wordt.
Indien wij op de waarnemingen van Sacco staat mogen maken, dan
worden door de mokstofFe nimmer valsche of oinegelmatige- koepokken
(*) A. p. s. i4o.
-ocr page 106-
(.' 89 )
voortgebragt. De mecste inentingen mislukken, maar, indien dezelve aa'n-
slaan, dan worden er altijd ware koepokken door verwckt. Hij zegt
meermalen stoffe te hebben gebezigd, die reeds te ver was gevorderd,
docli deze bleef dan gelieel onwerkzaam, en er ontstonden nocli ware noch
valsche pokken. In dit opzigt zon zelf's de mokstofFe een voordcei be-
zitten boven de raccwze-s toile, daar deze, bij de ettering der koepokken,
en door verschillende oorzaken of prikkels, van aard veranderd wordt,
en eigenschappen verkrijgt., welke haar van de oorspronkeiijke deugd-
zaamheid doet afvvijken, zoodat zij onregelmatige pokken voortbrengt (*).
Vraagt men nu eindelijk, of de beveiligende of pok-mok tôt de ziek-
ten behoort, waaraan ook onze inlandsche Paardcn onderhevig zijn , zoo
meen ik daaraan wel geenszins te mogen twijfelem Ik moet evenwel
bekennen , dezelve niet te hebben waargenomen. Hoezeer ik dagelijks in
de gelegenheid ben Paarden te zien, die met uitslag en verzweringen
aan de voeten en heenen, ter behandeling aan de Vee-artsenijschool, wor-
den gebragt, zoo bebben wij , tôt dus ver? geenszins de mok opgemcrkt,
die met genoegzamen grond voor de ware beveiligende kon worden ge-
lfouden, om daaruit de inenting aan eene koe te beproeven. Dit zal
daaraan moeten worden toegeschreven, dat zidke Paarden schier altijd tôt
ons worden gebragt, wanneer die ongemakken reeds eenigen tijd bebben
bestaan. Zeldzaam Avorden deze van het begin af aan met tennis en oplet-
tenheid waargenomen en geregeld behandeld, of ook, wanneer zoodanige
voetgebreken onder ons oog komen, zijn de Paarden reeds onder de
verzorging van den een of anderen Koetsier, S mit, of Vce-arts geweest.
Indien dus al de ware mok mogt bestaan hebben, zoo heeft dezelve dan
reeds de eigenschap verloren, om geregelde koepokken voort te brengen.
Er hebben dan uitvloeijingen , bersten, of kloven in de huid plaats, verdik-
kingen, verhardingen of uilgroeijingen van dezelve, en ook niet zelden de
peesachtige of kraahbeenige hoefverzwering Çjavart tendineux et carti-
lagineux)
, welke gebreken dan min of meer verouderd zijn, en hunnen
oorspronkelijken aard hebben verloren.
(*) A. p. s. i4o.
M
-ocr page 107-
(*>)'
Ik heb zelf niet waargenomen, nocb herinner mij gehoord te liebben,
dat Stalknechten en Smeden, of andere personen, die gewoon zijn de
içieke voeten van Paarden te behandelen, bij ons daardoor zijn besraet
geworden, en pok-uitslag liebben verkregen; veelmin beb ik, in mijne
vorige, uitgebreide, Geneeskundige praktijk op het platteland, opgemerkt,
4at deze lieden minder aan de kmderpokkeii, of de koepokken , onder-
Hevig zijn, gelijk zulks, volgens Sacco, door Jenneji en andere Ge-
neesbeeren, in Engeland en elders , als op de ondervinding steunende,
W.ordt opgegeven.
Intusscben kunnen er voorzeker gevallèn bestaan , die aan de waarneming
ontsnappen, even als de besmetting door het meiken der koeijen, die de
koepokken liebben, eeuwen lang algcmeen onopgemerkt was gebleven ,
totdat de aandaclit daarop gevestigd is geworden : sedeit welken tijd men
bjjna in alie landen daarvan nu en dan voorbeelden beeft aangctroffen. Er
bestaan, mijns. oordcels ., geenszins voldoendc redenen, om te mogen ver-
qnderstellen, dat bij de inlandscbe Paarden niet even zeer de bcveiligende
mok zoude voorkomcn, als in Engeland, Italien, Franhrijk, en Duitsch-
land.
In de meeste dezer landen vcrschilleu de levenswijze des Paards,
bet voedsel, en klimaat niet zoo aanmerkelijk, dat men daaruit het niet
bestaan van dit gebrek in ons land zou kunnen afleiden. In de noorde-
lij.ke streken zijn de zickten, waaraan dit dier algemeen onderhevig is , en
ook de onderscheidene soorten van het voetzeer in aard. en beloop ge-
noegzaam met elkander overeenkomende.
Het zal er dus alleen op aankomen , dat men deze zaak met de meeste
naauwkeurigheid, verder opzettelijk naga. Iliertoe wordt in de eerste
plaats vereischt, dat men de bedoelde mok-ziekte , met onderscheiding
van andere, aanverwandte, gebr.eken leexe kenneu, waartoe ik bet inede-
d&elde wensch te doen strekken.
-ocr page 108-
VIERBE HOOFBSTUK,
OVER DE MEDEDEELING DER KOEPOKSTOFFE,
DOOR 311DDEL DER INENTING,
AAN HET PAARÈ.
vJ'p grond der bevestigde waarnemingen, dat de koëpokken bij hfel
Rund door de mokstof van het Paard kunnen worden verwekt, zal men
de vaccine en equine als gelijkaardige (identische) stoffen mogen beschou-
wen. Hieruit volgt derlialve , dat de eerste even zoowel bij het Paard , als
de laatste bij de koe, door inenting aangewend, dezelfde uitwerking mott
voortbrengen. Sacco (*) , Viborg (-{-), en anderen hebben deze inenting
reeds voeger aan het Paard in het werk gesteld, met het bijzonder oogmerk ,
om hetzelve tegen de droes-ziekte te beveiligen, doch ik weet niet, dat deze
proeven met het opzettelijk doel genomen zijn , om te ontdekken, of zich op
deze wijze bij het Paard eene soort van pokken laat voortbrengen , welker
stofFe, even als de mokstoffe, gescliikt zij ter wedervoortbrenging der
koepokken bij het Rund, en bij den mensch. Tôt dat einde heb ik on-
derscheidene Paarden, zoo oudere als jongere, merrien en ruinen, ingeè'nt
met koepokstoffe, niet alleen in de holligbeid der koot, maar ook aan
den navoet of de zoogenaamde pijp (metatarsus) , en aan de buitenzijde op
de dije, nadat vooraf aan deze plaatsen het haar naauwkeurig was wegge-
schoren. De eerste plaats was daartoe in het begiii door mij gekozen,
ômdat de natuurlijke mok gewoonlijk aan den voet te voorschijn komt,
en ook door Sacco de inenting aan het koot-gewrigt was verrigt. Nader-
hand merkte ik, dat de koot-holte, uit liobfdé dat dé voët dikwyls inoet
(*) A. p. t. 160. (f ) A. p. s. a.
M 2
-ocr page 109-
(92)
worden opgeligt, minder gescliikt is, om aan dezelve de inenting te verrig-
ten, dan eemg hooger gelegen deel, en dat de koot ook in andere opzigtcn
daartoe geen bijzonder voordeel aanbiedt. Op al de genoemde deelen vatte
de stoffe zeer goed, en er werden pokken voortgebragt. Deze verschil-
deh in het beloop niet van de koepokken, daar zij, even als deze, op
den 7den, 8sten, en gden dag , derzelver hoogte bereikten, en met stoffe
gevuld waren. Somwijlcn is de voortgang iets trager, gelijk zulks insgelijks
wel ten aanzien der koepokken bij het Rund en den menseh plaats heeft.
De koepokken bij het Paard verkrijgen nogtans geene groote ontwikke-
ling ; dezelve blijven kleiu, en somwijlen geheel als in de opperliuid ver-
borgen zitten, zoodat zij zicli weinig of niet boven dezelve verheffen,
maar slechts even gevoeld kunnen worden, wanneer men met de vin-
geren over de huid strijkt, zijnde dezelve dan, door Heine knobbelach-
tige hardheden, kenbaar. Op eene witte liuid vertoonen zicli de pokken
bet duidelijkst, en men ziet dezelve dan ook van eenen, hoewel kleinen,
rooden, ontstekings-kring omgeven, hetwelk op een zwart of bruin vel
minder kenbaar plaats lieeft (*). Opent men de pok , door bet lancet voor-
zigtig van ter zijde in bet abcesje te brengen, dan verkrijgt men daaruït
vloeibare stoffe , van die der koepokken uitwendig niet verschillende. Er
komt meermalen, even als somtijds bij bet openen der koepokken, eerst,
(*) Naar het voorbeeld van VlBORG (A. p. s. 227), hcb ik ook de inenting op het inwendige neus-
ylies bcproefd; doch dezelve bleef aldaar werkeloos. Gcmelde Hoogleeraar zag aan die plaats, tcn
gevolge der inenting, door inwrijving der stoffe vcrrigt, volkomene pokken zich ontwikkelcn , welke met
outsteking van dit deel , uitvloeijing van etteraclitige slijrnstofle uit den ncus , spekachlige verzwcringen ,
opzwelling der klieren onder de kaak enz. , gepaard gingen. Deze Paarden hleven evenwel vervolgens
niet vrij van den droes en het schurft-uitslag, tegen welke ziekten de koepokken deze dicren,
gelijk sommigen gemeend hebhen , zouden behoeden. Hij bevond ook,. door de overiuenting , dat de
l'aarden , bij welke eens de pokken hebben doorgewerkt, daarvoor vervolgens niet mecr vatbaar zijn.
Of de inenting het Paard tegen den gewonen gosdaardigen droes , welke als eene kinderziekte
van dit dier kan worden beschouwd , beveiligt, is uiij twijfelachtig voorgekomen. Een jarig Tenlen,
dit • i.aar door mij ingeëut zijnde met koepokstoffe , kreeg regelmatigc pokken, doch verviel desniet-
temin , diie of vier weken naderliand, in den droes , gepaard met hoest en uitwerping uit den neus ;
welke ziekte evenwel gemakkelijk afliep. Zou intusschen ook de droes hier het gcvolg der inenting zijn
geweest, als zijnde door de pokstoffe opgewekt geworden? In dit geval zou men het verband tusscbea
de pok- en droesziekte niet kunnen miskennen.
-ocr page 110-
(93 )
door de verwonding derhuid, een klein drupje bloed te voorschijn. Neemt
men dit weg ,. dan volgt cr lieldcre tympha , die ook door het droogen op het
lancet, de eigenschap dcr koepokstofFe toont te hezitten. Naarmate van de
meerdcre of mindere dikte der opperhuid moct men het lancet somwijlen
zijdelings wat diepcr inbrertgen, om in het heurs je te geraken, hetwelk
de stofTe hevat. Vervolgens verkrijgt de stoffc een meer troebel en etterach-
tig aanzien , zij wordt verdikt, en de pok droogt verder met eene bruine
korst op, die, even als bij de koepokken, met den igdcn of 2osten dag,
afvalt, indien dezelve niet vroeger toevallig wordt weggenomen, en er
blijven geene de geringste ongemakken over. Het Paard toont, gedurende
den loop der inenting, geene teekenen van ongcsteldheid ; docli de deelen ,
waarop dezelve is geschied, ondergaan wel eenige zwclling in den omtrek,
waaraan het dier dan ook somwijlen toont pijn te hebben. Dit wordt het
sterkst aan die deelen waargenomen , welke het meest voor zwelling vat-
baar zijn, en dus meer aan de vleezige dijen, dan aan de lagere deelen
van het been en den voct.
Eenigen tijd nadat de pokken waren voorbijgegaan ', heb ik meerdere
Paarden, sommige meer dan eenmaal, op nieuw met versche koepok-
stofFe ingeënt; doch dezelve bleef nu altijd onwerkzaam , daar de gemaakte
wondjes weldra geheel en al verdwenen, waaruit men mag Jbesluiten,
dat het Paard, even als de koe, slechts eenmaal voor de werking dezer
smetstofFe vatbaar is. De vaccine'-stof van den mensch genomen , en aan
het Paard ingeè'nt, doet dezelfde uitwerking op hetzelve, als die van de
koe. Men kan de pokken van het eene Paard, door inenting, op het
andere overplanten. Te voren was mij zulks niet altijd gelukt, doch
latere proeven iiebben mij gelecrd, dat deze mededecîing vrij geregeld
aanslaat, indien de inenting geschiedt aan Paarden, bij wie de voorbe-
schiktheid tôt de ziekte niet is weggenomen. Bij jonge Paarden, en de
zoodanige, die eene dunne huid hebben, kan men eene meer zekere uit-
werking van de inenting verwachten , dan bij oudere, en die eene dikke
huid bezitten.
Wanneer de stofFe uit de ingeënte pokken des Paards op nieuw aan de
koe wordt medegedeeld, dan ontstaan daardoor, aan de tépels, ongemeen
-ocr page 111-
(94)
groote, sterk doch geregeld doorwerkende, pokken, welke van èerie vrij
lievige ontsteking vergezeld gaan ; zoodat men schier zeggen zou, dat hët
vermogen der stofFe, om op de koe te werken, versterkt zij geworden in
het ligchaam des Paards. Er komen nogtans slechts pokken op de in-
geëntte plaatsen te voorschijn, geenszins bij-pokkeu, gelijk Viborg- ver-
zekert dit van de ingeënte moksloffe te liebben waargenomen (*).
Ten aanzien van het vermogen, hetwelk de stofFe uit de ingeënte pok-
ken van het Paard, onmiddelijk op den menscîi overgebragt, op denzel-
ven uitoefent, kan ïk de volgende waarnenringen mededeelen.
Volgens mijne vroeger bekendgemaak te praeven, sloeg deze stofFe
meermalcn bij den menscb niet aan. De inentiiigs-steekjes werden op den
eersten, tweeden , en derden dag , -vvcl levendig ontstoken, zoodat men
meende, dat zlj zeker zouden doorwerken; doch alsdan begonnen dezelve
te verflaauwen , en verdwenen weldra ten ecmnale \ terwijl de vaccine-
stofFe, gelijktijdig of kort naderband medegedeeld, eene gcwenscbte nit-
werking deed. Ik zag toen slechts enkele kceren pokken te voorschijn
komen, welke in beloop en gedaante van de gewone koepokken niet
verschilden, uitgenomen dat de vaccino-equines trager voortgingen, en
twee of drie en meerdere dagen later hare volkomenbeid bereikten. Er
ontstonden alsdan teekenen van algemeene aandoening, kooits, en tevens
aanmerkelijke zwelling van den arm, en pijn, benevens een goed ge-
vormde roode kring om de pokken, die somwijlcn zeer sterk was. In
dit opzigt sebeen mij dus de uitwcrking dezer stoiFe indcrdaad overeen
te komen met die der oorspronkelijkelijke mokstofFe, welke ook, zooals
Sacco en anderen bebben waargenomen, niet altijd geregeld aanslaat, en
meermalen mislukt, maar die, wanneer zij doorwerkt, eene krachtige uit-
werking doet. Het is mij een en andermaal gebleken, dat de trage wer-
king der koepokstofFe van het Paard opgewekt en aangezet werd, wanneer,
bij bestaande twijfeling, of dezelve zou aanslaan of niet, tôt eene tweedë
inenting met gewone koepokstofFe Werd beslôten. Door zoodanige nieuwe
en sterkere inwerking dezer stofFe scheen dan aan de eerste inenting nieuwri
(*) A. p.. s. 37S.
-ocr page 112-
(M )
kracht te worden medegedeeld, die daardoor tôt eene snelleren voortgang
werd aangezet. Dit is iets , hetwelk ook meermalen oratrent gevac-
cineerde kinderen wordt waargenomen. Wanneer namelijk de inenting,
hetzij door eene al te groote krachtcloosheid der stoffe , door te zwakke
tei'ugwerking van het gestel, door eene koude gesteldheid des dampkrings,
Qf welke oorzaken daartoe anders aanleiding kunnen geven, traag voort-
gaat, zoodat dezelve werkeloos en zonder gevolg schijnt te zullen blijven,
en men, oui deze reden , onverwijld tôt eene tweede inenting overgaat,
alsdan ziet men doorgaans, dat de eerste, die men reeds voor uitgedoofd
liield, en waarnaar niet mecr werd omgezien, nog op het onverwacht.st
zich in wcrking vertoont, en met de latere inenting geregeld voortgaat,
zelfs al is deze somwijleu veertien dagen na de eerste gescliied.
Zoodanige verschillendc werking liangt van bijzondere onistandigheden
af, en ik moct betuigen , bij mijne latere j>roefneiningen , te bcbben ouder-
vonden, dat de stoffe, ten aanzien der overbrenging van het eene Paa.rd
op het ander , niet alleen zckerder dan te voren aansloeg, maar dat de-
zelve inderdaad ook werkzamer was, wanneer zij tôt de inenting van kin-
deren werd gcbezigd. Ik vond zelfs de s toile ni t deze ingcè'nte pokken van
het Paard, nu voor weinigc wekcn, aan eenige voorwerpen medegedeeld
tijdig werkzaam, zoodat de pokken, volgens den gewonen loop, derzelver
volkomenheid bereikten.
Ik moet hier tevens doen opmcrken ook thans eene meer volkomçne
uitwerking te hebben gezien van deze stoffe, bij de verdere voortplau-
tingen, dan mijne vroegere procfnemingen opleveren. Het mogt mij te
voren namelijk niet gelukken , om uit de pokken, op den arm der kinr-
deren, door de stoffe uit die van het Paard, voortgebragt, hoe volkomen
de eerstbedoclde ook wai;cn gevormd, verder pokken te verwekken. De
inentingen bragtcnwel eene ligte huid-ontstèking teweeg op den arm,
waardoor men mogt veronderstellen, dat de stoffe op zichzelve wel gevat
had; doch vermits de ontsteking met drie of vier dagen verdween , scheen
het mij toe, dat deze stoffe niet in staat was de pokken voort te planten.
Ik zag toen sleçhts eenmaal, nadat de inenting ongcveer drie weken gp~
leden was, bij een kind,. eene zeer onvolkomene kleine pok ontstaan ? en. ;
-ocr page 113-
(93)
het kwam mij dus voor, dat het werkzaam vcrmogen der koepokstoffe,
om op liet menschelijk ligcliaam te werken, door den overgang in het
ligcliaam van dit eenhoevig dier, aanmerkelijk verminderd of verzwakt
was geworden.
Thans ben ik van liet tegendeel gélieel overtuigd geworden , daar ik,
door de overbrenging der stoffe, ait de ingeënte pokkcn van liet Paard,
aan ondersclieidene landeren, niet allées bij dezelve zecr volkomene vac-
cines
zag ontstaan, maar ook uit deze met volkomen gevolg verdere
voortplantingen heb verrigt, welke pokken steeds eene bijzondere werk-
zaamhcid bebieklen. Gelijk ik dus de vroegere mislukkingen mede aan
toevallige omstandiglieden meen te moeten toeselirijven, raag ik liet nu
daarvoor liouden, dat dusdanige stofFe cven gescliikt blijft voor opvol-
gende inentingen, als de stoffe door inenting bij de kocijcn verwekt, en
ik zou dezelve daartoe gerust durven aanbevelen. Wij bezittcn dus luerin
mode een middei ter vermenigvuldiging van den voorraad der vaccine-
stoffe, misscliien ook wel ter verbetering of versterking van dezelve. De
af beeldingen op PI. V kunnen strekken, om de gedaante der ingeënte
koepokken bij het Paard, en derzelver beloop , alsmede de uitwerkingen,
welke zij voortbrengen, wanneer de stoffe uit dezelve wederom aan de koe
en aan den menscli wordt overgebragt, voor te stelJen.
Ik moet ten slotte hier nog bijvoegen, dat de koepokstoffe, door inenting
aan den Ezel medegedeeld, genoegzaam bij dit dier dezelfde uitwerking
voortbrengt als bij het Paard. Dcze inenting is reeds vroeger, met een
volkomen gevolg, door den Franscben Gencesheer VaTjENTin te Nancy,
in het werk gesteld. De pokken, welke op deze wijze bij den Ezel wor-
den voortgebragt, zijn, wat derzelver uitwendige gedaante betreft, we-
derom iets anders dan die van het Paard gewijzigd ; dezelve houden een
geregeld beloop , bereiken op den 8sten en gden dag, ook later, derzel-
ver hoogte, bevatten alsdan stoffe ter verdere inenting, en droogen ver-
volgens met eene bruine korst op.
De opperhuid van den Ezel is dunner dan die van het Paard, en dus zeer
vatbaar , om de pokstoffe op te nemen en te bewerken. De pokken ver-
krijgen eene meer uitgebreide gedaante dan die bij het laatstgemelde dier,
-ocr page 114-
( 97 )
schoon zich niet zeer boven de huid verhefFende. Zij bevatten ook door-
gaans eene meerdere hoeveelheid stoffe, welke gemakkelijk, met het lan-
cct, uit dezelve wordt verkregen. Deze stofFc brengt, even als die uit de
pokken van het Paard, bij de koe grootere pokken te weeg, dan de eigene
vaccine-stoffe, Zij werken sterk door, en zoodanige koepokstofFe behoudt
insgelijks liare volkomen regelmatige werking op den mensch. De stofFen
uit de pokken van den Ezel en het Paard werken wederkeerig op de lig-
chamen van beiden.
Ook de Kameel en Geit zijn vatbaar voor de werking der koepokstofFe,
hetzij van den Mensch, van het Rund, het Paard, of van den Ezel af-
komstig, en dezelve verliest, door deze overbrenging, haar eigen besmet-
tend vermogen niet.
Het Schaap, het Varken, den Hond, den Aap, en het Konijn heb ïk
voor de werking der koepokstofFe onvatbaar bevonden , of de inenting met
dezelve bragt bij deze dieren slechts eene onvolkomene uitwerking te weeg;
(*) Dictionnaire des Sciences Médicales, Xom LVI, p. S70.
tfWH*
N
-ocr page 115-
BÏJVOEGSEL.
*t
OVER DE WIJZE, OM RUNDEREN DOOR KINDERPOK-STOFFE TE
BESMETTEN, EN DAAEDOOR KOEPOKKEN VOOR TE BRENGEN,
VOLGENS DEN Heer KREITS-PHYSICUS, Dr. SONDERLAND,
te Barmen, EN DEN UITSLAG DER PROEFNEMINGEN,
HJEROMTRENT IN HET WERK GESTELD, AAN
's R1JKS VEE-ARTSENIJSCHOOL,
il ----------------
In het eerste stukje dezes j'aars van het Journal cler practischen tleïlkunde
von
C. W. Hufeland und E. OsAnn, vindt men eene verhandeling van deu
Kreits-Physicus , Dr. Sonderland , te Bannen , onder den titel: Indentitàt der
Menschen- und Kuhpochen
, und Verfahren , wie men sich zujeder zeii fri-
scâe Kulipocken-lymphe von K'dhen verschajfen kan.
De besmettingswijze , om koeijen te overdekken met dekens, welke met kin-
derpok-stoffe doortrokken zijn, door den genoemden Geneeskundige aan de
hand gegeven, kan als nieuw worden beschouwd , daar zij verschilt van de inen-
ting, welke reeds meermalen door anderen, en ook door mi] zelven, hoewel met
een onvoldoend gevolg , met de stoffe der kinderpokken, aan koeijen is in het
werk gesteld. Wegens de thans, in Utrechi, heerschende kinderziekte mij in
de beste gelegenheid bevindende , om deze zaak aan eene nadere beproeving te
onderwerpen, kon ik daarvan niet lang terug worden gehoudcn , ten einde mij
derzelver uitslag ondervindelijk mogt biijken. Ik vverd hiertoe te meer opgewekt
door het verzoek van mijnen waardigen leermeester, den Hoogleeraar E. J~. Tiio-
massen à Thuessink, om de besmeuingswijze van Dr. Sonderland te willen
herhalen. Ook de beroemde uitgevers van het gemelde Journal bevelen dezelve
aan aile Geneeskundigen ter verdere beproeving aan, Zij houden deze ontdek-
king, indien dezelve bevestigd wordt, voor hoogst gewigtig, deels voor de we-
tenschap, met betrekking tôt het ontstaan en de niededeeling der smetstoffen in
het algemeen , deels in een practisch opzigt, voor de behouding en vernieu-
wing der vaccme-slofïe*
Ik zal eerst de hoofdzaken , door Dr. Sonderland medegedeeld , opgeven, en
dan nnjne proefnemingen laten volgen , alsmede het besluit, dat ik uit dezelve
œe-en te mogen trekkeD.
-ocr page 116-
( 99 )
Het geschiktste, zekerste, en eenvoudigste middel, zégt de Heer Sonderland,
om bij de koeijen de koepokken te verwekken , en daardoor onwedei-legbaar te
bewijzen, dat de smetstoffe der uatuurlijke kinderpokken en der koepokken van
denzelfden aard (identisch) zijn , bestaat in het volgende :
M eu ncemt den wollen deken van een pokzieken , die, gedurende bet tijdperk
der ettering, aan de natuurlijke kinderpokken gestorven is, of daaraan in een
aamnerkelijken trap lijdt, wiens k]ein vertrek weinig wordt gelucht, terstond na
den dood, of tegen den veertienden dag der ziekte , wanueer de deken sterk vau
het contagium variolosum doortrokken is , rolt denzelven, op het, nog warm
zijnde , bed te zamen, wikkelt hem in een' linnen doek, en brengt denzelven in
een koe-stal, waarin zich eenige, bijvoorbeeld vier, jonge koeijen bevinden, en
legt den deken uitgebreid op den rug eener koe, op zoodanige wijze, dat hi]
aan de voor- en achterbeenen bevestigd worde, en door het beest niet kan
worden afgeworpen.
Na verloop van vierentwintig uren, wordt de deken, op eene andere koe ge-
legd . en , na de volgendc vierentwintig uren , wederom op eene andere , en zoo
vervolgens , totdat al de koeijen, die men aan de proef wil onderwerpen,. den
deken vierentwintig uren hebben gedragen. VervoJgens wordt de deken, langs
den eettrog, voor de standplaatsen der koeijen, uitgespreid, en zoo opgehangen,
dat de uitwaseming, van onderen naar boven stijgende, door de koeijen, die
voor denzelven staan, kan worden ingeademd.
Na verloop van eenige dagen, worden de koeijen ziek ; zij krijgen koorts met
al de gevolgen van dczelve, totdat, tegen den vierden en vijfden dag der
ziekte, aan de uijers en aan andere, met haar bedekte , deelèn des ligchaams ,"
puisten te voorschijn komen , welke zich, op de bekende wijze, tôt koepokken
vormen, en met stoffe gevuld worden, die, even als de echte koepokstoffe, van
den vierden tôt den zesden dag, nadat zij te voorschijn zijn gekomen, tôt de
inenting van menschen wordende aangewend , de beveiligende pokken {schutz-
pocken)
voortbrengt. Indien men voor het verlies eener koe mogt bevreesd zijn,
kan men de proef aan eene enkele beginnen, en dezelve herhalen, wanneer
zij mislukt.
Bij de beveiligende inenting met de stoffe dezer koepokken, moet men zorgen ,
dat de voorwerpen niet middehjk of onmiddelijk, door de kleederen van den
Geneesheer, besmet worden met het contagium, waarmede de koestal vervuldis,
als waardoor zij de natuurlijke pokken zouden krijgen. De deken , op de voor-
sebrevene wijze, van de smetstoffe der kinderpokken doordrongen, vast opge-
rold, en terstond, op het warme bed, in een linnen doek ingewikkeld, alsdan
van een papier omgeven, en voorts behoorlijk in een vatjej ingepakt wordende
kan het besmettend vermogen langer dan twee jaren bebouden , en tôt het voort-
brengeu van pokken bij de koeijen, ten allen tijde, dienen, wanneer dezelve
aan eene koele, bcscbaduwde, plaats, alwaar de wnrmtemaat niet onder nul
koint te vallen, en niet boveu •+■ io° R. stijgt, wordt bevvaard.
N 2
-ocr page 117-
( 100 )
De Hèer Sonderland mer'kt omtrent deze, door hem gedane, ontdekkfag,
en derzelver voordeelen, het volgende aan:
1°. De ontdekking isnieuw; want, ofsehoon de identileit dev kinderpokken
en koepokken, door vêle Geneeskundigen, is verondersteld , en men, tôt dat
oogmerk, inentingen heeft verrigt, zoo heeft niemand vôor hem geleerd, dat
de smetstoffe in een gasvormigen staat aan koeijen kan worden medegedeeld :
zoodat deze zaak daardoor buiten twijfel wordt gesteld.
2°. De wensch der Geneeskundigen en Regeringen, om de koepokken bij da
Runderen te ontdekken, ten einde daardoor de beveiligende pokstoife te ver-
nleuwen, wordt door deze ontdekking, en de daarop berustende handelwijze,
om de koepokken bij de Runderen voort te planten, meer dan vervuld ; daar de-
vernieuwing der beveiligende poks-toffe niet meer aan het toeval blijft overgelalen.
3°. De ontdekking van JenneR , ten aanzien van ket beveiligend vermogen der
koepok-inenting, die tôt dus ver onvolkomen was gebleven, wordt eerst door
deze ontdekking voltooid, vermits de, tôt nog toe onbekende, natuur en oor-
sprong der koepokken door dezelve ontraadseld zijn geworden..
4°. Aile, tôt dus ver bestaande, onzekerheden, ten aanzien der beveiligende
pokstoffe, hare ontaarding, vei-menging met andere ziekte-stoffen enz., zullen nu
ophouden , naardien een meer helder en dieper inzigt in het wezen der koe-
pokken nu eene meer grondige beschouwing omtrent derzelver werking verschaft.
5°. Deze ontdekking moet niet weinig toebrengen tôt de uitbreidiug der phy-
siologie, pathologie
, en thérapie, vermits door dezelve bewezen wordt, dat
de vlugtige, en op het zenuwgestel van den mensch zoo vijandig werkende, smet-
stoffe der kinderpokken, van den laatsten op koeijen overgebragt aijude, bij deze
dezelfde ziekte te weegbrengt, en door deze handelwijze, ter oorzake der in~
dwiduele
ligchaams-gesteldheid dezer dieren, in eene vaste smetstoffe kan wor-
den veranderd*
6°. Op deze ontdekking zal voorts eene vruchtbare leer kunnen worden ge-
grond , hoe men ziekte-stoffen in een gasvormigen staat aan onderscheidene die-
ren kan mededeelen , en, naar de verschiJlende gesteldheden dezer dieren, on-
derscheidene producten zal kunnen voortbrengen, en dezelve wederom als be-
hoedmiddelen kunnen aanwenden tegen de ziekteii , van welke zij afkomstig zijn,
zooals misschien het geval zal zijn met de smetstoffe van het roodvonk-, der ma-
zelen, der gelé koorts, der pest, enz.
7°. Het wordt nu duidelijk, waarom, in den laatsten tijd , de koepokken zoo
zeldon of in het gebeel niet meer bij de koeijen zijn waargenomen. Dezelve ont-
stonden toch alleen door de besmettingder uitvvaseming van menschen , die ou-
langs de natuurlijke pokken hadden doorgestaan, en nu in gemeenschap kwa-
men met de koeijea. Daar nu de epidemien der kinderpokken in de laaisU:
jaren zeldzaam .(*) zijn geworden , zoo kan ook de bescietting der koeijen sîechts
(*) Dit moge vaar ïijn ten. sanzien der Lindstrcek., alwaar de Schrijver woont, clders en hij ons is
-ocr page 118-
( 101 )
Boogst zelden pîaats hebben, en de pokziekte bij. deze niet gemakkelijk wor-
den voortgebragt.
De schrijver eindigt zijn betoog met de aannierking, dat de aanwijzîngen der
belangrijke gevolgen , waartoe deze gewigtige ontdekking verder aanleiding zal
geven, nog aanmerkelijk zouden kunnen worden uitgebreid ; doch hij houdt de
medegedeelde als voldoende ter juiste waardering van dezelve, weshalve hij zich
van eene meer uitvoerige beschouwiug dezes onderwerps meent te mogen ont-
houden.
Hoewel wij thans niet hij de overweging van het al of niet gegronde der re-
deneringen , welke de Heer Sonderland uit ztjne medegedeelde ontdekking af-
leidt, willen stilstaan , zoo zal men het gewigt van sommige derzelve, indien
deze zaak wierd bevestigd, niet mogen ontkennen. Het komt er evenwel voor
ailes en geheel op aan, dat de grondslag , waarop zijne beschouwingen en gevolg-
trekkingen berusten, als zeker en genoegzaam bewezen kunnen worden aan-
genomen, namelijk, dat inderdaad de koe, door de besmetting van het men-
scheitjk pokgift, volgens de voorgestelde wtjze, wezenlijke pokken verkrijgt, en
dat, door de inenting van de stoffe uit deze pokken, bij den mensch ware
vaccines worden voortgebragt. Ik moet bekennen, dat mijne proefnemingen
wel het eerste, doch geeuszins het laatste hebben bevestigd. Ik zal de uitwer-
king, welke dezelve, ten aanzien van drie koeijen en vier kincleren, hebben
opgeleverd , hier mededeelen»
De dekens, welke tôt de besmetting der Puinderen werden gebezigd , warem
mij ter hand gesteld, door mijuen geachten vriend, den Heer Medicinae Doctor
G. Greeve, die juist te dezer tijd, alhier in het Siads ziekenhuis, vêle pok-
ziekeu behandelde. Men had, tôt het bedoelde oogmerk , twee dekens opzettelijk
toebereid, door op. een' derzelve een lijder, die door zamenvloetjende pokken
hevig was aangedaan, te doen liggen, terwijl dezelve door den anderen over-
dekt werd , en zulks, gedurende veertien dagen, van het begin namelijk dev
ziekte, tôt in het gevorderde tijdperk der etiering. Men mogt dus rekenen
dat zij met de smetstoff'e der kiuderziekte genoegzaam doortrokken en als ver~-
zadigd waren. De dekens werden nu onverwijld ter besmetting van twee Rum—
deren aangewend, door op ieder van deze een derzelve te leggen.
Vooraf had ik, ter weerszijden des ligchaams , op het middelgedeelte der
ribben, het haar aan eene plaats, ter grootte van ongeveer dertig nederl, duimen
in den omtrek, kaal doen afknippen, met oogmerk, om, op deze wijze, de hutd
zelve in de naaste aanraking met de smetstofïe te brengen, en haar aan der-
/.ulks , ongelukkig genoeg ! geenszîns het geval , daar , althans in de voornaatnste stecîen , de epidèmicE
der.kinderpokken , meer of min gcregeM., op dçrzclyer gewoue tijdea Mijyen tërugkceren.
m
-ocr page 119-
G Ï02 }
lelver wcrking racer owniddelijk bloot te stellen. De dekeus werden voovts zoo-
danig opgehangen , dat dezelve, van de schoft af tôt aan den staart, waren uit-
gestrekt, terwiji zij aan de voorste deelen des ligchaams over de schouders ne-
derwaarts hingeu, en, door middel van een gordel, achter de voorbeenen oni de
borst werden vastgclegd. De twee achterste nederhangende einden werden on-
der den buik voor de achterbeenen te zaïiieu gebonden , op zoodauige wijze ,
dat een gedeelte der uijers, tôt aan de voorste tepels, door dezelve mede'over-
dckt was. De ligchamen der dieren waren derhalve grootendeels in de de-
kens ingehuld.
De Runderen, welke tôt deze proefnemingen dienden , waren:
ÎS10. 1. Eene vierjarige koe, die eeuniaal gekaifd had, en het kalf zoogde. Zij
stond op stal, werd met hooi en stroo verzorgd, was gezond , en in een matigen
staat van gevoedheid. Bij het afknippen van het haar, merkte men op, dat
zich aan de régler zijde , op de huid der kale plek, eene oppervlakkige schram
in de huid bevond, denkelijk veroorzaakt door het schuren tegen eenig ruw
ligehaam, of door den horen van een Rund , dat kort te voren uaastdeze koe had
gestaan , ter lengte van een vingerlid , welke beleediging reeds tôt heeling neigde,
Voor dat de deken , op den 29 A.pril, te 10 uren, des voor de middags, werd
opgelegd , had de pois bij deze koe, aan de staarts-slagader zoowel als aan de
onderkaaks-slagader, 60 slagen in eene miuuut. De temperatuur des ligchaams was
aan deze wei-kzaamlieid geé'venredigd , en gelijkmatig verdeeld.
JÙersie dag, 's avonds. Behalve ecn vermeerderde polsslag, die tôt 72 was
geklommen , en eene verhoogde warmte der horens, ooren , en ledcmaten , wer-
den er geene bijzondere verscbijnselen opgemerkt. Deze verhoogde temperatuur
en versterkte werking der bloedvaten werden aangemerkt als grootendeels het
gevolg te zijn van de broeijing des dekens, van de behandeling des Runds,
welke met eenige bevveging gepaard ging, terwiji het weèr voorts op dien dag
vrij warm was , hebbende 00k op denzelven onweder plaats.
Tweede dag, 's ochiends. De pois had 58 of 60 slagen; voor het overige
geene veranderingen.
Tweede dag, 's avonds. De toestaud dezelfde als des morgens ; de pois telt
twee slagen meer.
Der de dag, 's ochiends. De polsslag gelijk aan dien van den morgen des
vorîgen dags.
Derde dag, 's avonds. De pois tôt 64 slagen geklommen, en de warmte des
ligchaams, in evenredigheid van des morgens, iets verhoogd.
Vierde dag , 's ochiends. De temperatuur des ligchaams , inzonderheid der
borens, ooren, beenen , en voeten verminderd, zijnde dezelve koud op het
aanvoelen. De pois had slechts 55 slagen in eene minuut.
Vierde dag, 's avonds. De ligchaams-warmte over het geheel, en aan de
genoemde deelen , wederom gelijkmatig verhoogd, en de pois tôt 65 slagen gestegen.
Vijfde dag. De toestand en het verschil der ligchaams-warmte en van den
-ocr page 120-
( 103 )
polsslag waren, 's oehtends en 's avonds, genoegzaani gelijk aan die van den
vorigen dag.
Zesde dag. De genoeinde verscbijnselen komen overeen met die van den
vierden en vijfden dag.
De opene schram in de huid is opgezet, rood, en ontstoken. Op de kale
plaats der huid, aan de linker zijde , ontwaart men, bi) het aanvoelen , di'ie of
vier kleine puisten , waarvan de sterkste zich ter grootte van eene zware pe-
perkorrel onderscheidt.
Zeuende dag. De polsslag en ligchaams-warmte komen met die, aan den
gezondheids-toestand eigen, nagenoeg overeen. De ontstane puisten zijn niet
veel toegenomen. De grootste heeft evenwel eenigen meerderen omvang ver-
kregen. De onistokeue plaats der schram vormt zich tôt eene langwerpige en
eenigzins onregelmatige pok.
Op den achtsten, negenden, en tienden dag, hadden er geene de minste
ziekte-verschijnselen plaats; er waren echter nog eenige meerdere pok-puistea
over het ligchaam, ook aan de, met haar.bedekte , deelen , namelijk langs den
rug, en op de heupeii , ontstaan , wclke zich, door het naauwkeurig overstrijken
met de hand , lieten outdekken. Dezelve blcven grootendeels als in de huid
verborgen zitten, en verhieven zich weinig boven dezelve. Het geheele getal
der puisten of pokken, welke werden waargenomen , beliep evenwel niet meer
dan acht of tien. Het kan nogtans mogelijk zijn, dat er eenige puisten, wegens
derzelver kleinheid, onopgemerkt zijn gebleven. A.an den uijer was geen uit-
slag van pokken merkbaar„
Niet op aile tijden waren de bestaande puisten even duidelijk voelbaar, daar
dezelve somwijlen kleiner en als verdwenen schenen te zijn, terwijl zij, wei-
nige uren daarna , wederom meer waren uitgekoinen. Dit moest waarschijnlijk
voornameîijk aan de afvvisselende weèrsgestelcllieid vvorden toegeschreven , weike,
van den sgsten April , en gedurende een groot gedeelte der maand Mei, verati-
derlijk, doch, over het geheel, koud eu regenachtig was.
Er bevond zich, op den achtsten, en negenden, dag, en nog later, eene
tamelijk heldere lympha, hoewel in geene groote hoeveelheid, in de pokjes ,
welke, nadat dezelve, van ter zijde, met een lancet, waren geopend, als een
kleine droppel tùtsijpelde. Uitwendig had deze stoffe wel eenige overeenkomst
met de gewone koepokstoffe. Dezelve werd vervolgens tôt de inenting van
eenige kinderen gebezigd. De pokachtige puisten droogden nu verder met kleine
bruinachtige korsten op, die, na weinige dagen, waren afgevallen.
Ik moet nu nog doen opmerken, dat mijne besmettingswijze der koeijen , in
zoo ver van de behandeling van Dr. Sonderland verschilt, dat, volgens dezen»
de besmette' dekens slechts, gedurende vierentwintig uren, op ieder Rund wor-
den gêlegd , terwijl ik den deken, negenmalen vierentwintig uren lang, op deze
koe heb doen vei'blijven. Ik had namelijk de proef begonnen, voor dat ik zelf
in staat was geweest de behandeling van den gemelden Geneesheer in het bo-
-ocr page 121-
( 104)
venaangehaalde Journal na te lezen , daar ik dezelve niet wilde uitsteilen, uit
hoofde der gunstige gelegenheid, welke zich , ter verkrijging van twee sterk be-
smette dekens , aanbood. Niemand zal kunnen besluiten dat door dit langdti-
rig verblijf des dekens op de koe , de aanleiding , om besmet te worden, ver-
minderd zij, daar dezelve op deze wijze veeleer versterkt moest worden.
Het was mtj ook onbekend gebleven , dat Dr. SonderlAND aanbeveelt, ora de
dekens, nadat deze van de koeijen zijn afgenomen, nog voor dezelve zoo op
te hangen , dat zij de uitwasemende dampeu kunnen inademen. Ik kan hier
echter bijvoegen, dat deze proef, toevalliger wijze , in de, door mij opge-
volgde, behandeling , was begrepen, vermits ik mijne aandacht op het doen
inademen der smetstoffe van het begin af aan gevestigd had. Ik had den deken
naraelijk zoo tegen den uijer der zoogende koe geplaatst, dat slechts de tepels
onbedekt en vrij waren gebleven , zoodat het zuigende kalf dezelve kon vatlen ,
hetwelk evenwel daarbij telkens genoocîzaakt -vvas den besmetten deken met deu
neus aan te raken, en ecnigzins weg te schuiven. Dit kalf, ongeveer acht of
negen weken oud zijnde, had bovendien twee diepe zwerende plaatsen aan den
kop, ten gevolge van het uitnemen der uitboliende beenpunlen der horens (*),
hetwelk, door middel der trepaan, aan dit dier, ruim veertien dogen te voren ,
was geschied. Het siond dus in een dubbeld opzigt bloot, om betmet te wor-
den ; doch het dier bleef daarvan geheel bevrijd. Althans heefl men, bij het da-
gelrjksch naauwkeurig onderzoek , aan dit kalf niet alleen geene de geringste onge-
steldheid , maar evenmin eenige pukkels of pokachtig uitslag, kunnen waarnemen.
N°. 2. Het tvveede Rund, dat mij gelijktijdig tôt proefueming diende, was eene
tweejarige, wel gevoede, vaars, die, sedert veertien dagen , in de weide was
»m ....... " '
(*) Hetisbekend, dat, in sommige landen , als Zu/itserland, Engeland, en Spanje , Runderen
bestaan, die gecne horens hebben. Men wil, dat de koeijen van dit ras (indieu het gémis dezer dee-
len voor een ras-teeken kan worden gehouden) eene grootere Uoeveciheid melk geven, dan in het
algemcen de gchorende koeijen. Mogelijk is liicrvoor eene reden te vinden in de dynamische eu
vecetatieve betrekking , welke er , zooals bij meerdere gchorende dieren , ook bij het Rund , tusschen
de geslachts-werktuigen en de horens plaats vindt. Ik heb het van beiang geoordeeid hierorutrent eenige
jiroefnetmngen te doen, ten einde te onderzoeken, welke uitwerking het vroegtijdig ontnenien der
horens op de melk-afscheiding en andere hoedanigheden van het Rund moge te weeg brengen. De
bewerking gcscliiedt gemakkclijk , door namelijk, bij kalveren , op den ouderdom van vier tôt tien
•weken, door middel eencr hand-trepaan , de aanvaukelijk uitbottende beenpuulen van de toeko-
înende horen-kern, uit het vooihoofdsbeen, weg te nemen. De jouge dieren lijdcn er weinig of
nicts door , en het gat des uitgeboorden beens is, binnen vier of vijf weken, wederom geheel vol-
gegroeicl en toegeheeld. Do oudervinding zal lceren , of, door de onderliuge voortteling van dusdanige
iunstmatige ongehorende Runderen, het ontbreken der horens , op den duur, als eeu aangeborçn gé-
mis, bij de afstammclingen, zal worden voortgcbragt. Men heeft bij andere dieren sommige vermin-
kingen eindelijk tôt erfelijke gebreken zien overgaan. (Vergeliik 3. F. Blumenbach, Over de aan-
geborene verscheidenheid van het menschelijk geslacht
, bladz. g5. Zic over de ongehorende
Runderen, de Statistieke beschryving van Gelderland, bladz. 2G8; J. LE FRANCO. VAN BeRKBEY ,
Natuurl. Hist. van Holland , vierde deeh tweedi: stuk , bladz. igl ; Aelianus , de Nat. animal,
cap, 53;
HippoCRATES, de Aère, Lotis, et Aquis, vol. I , pag. agi, edit. foésir.)
-ocr page 122-
( 105 )
gebragt. Deze koe werd op dezelfde wijze als de vorige met den deken overûeiu,
met dit verschil éditer, dat dezelve, daar het dier niet wel des n a dits ter sial
kon worden gebragt, des avonds laat werd afgenomen , uit vrees, dat het dek-
kleed mogt worden gestolen, en 's ochtends vroeglijdig wederom opgelegd. Aan
de 5suid bevond zich geene de geringste afschaving of opening. De pois had ,
Voor dat de deken werd opgehangen, tussdien ?5 en 80 slagen in eene minuut.
Eerste dag, 's avonds. De polsslagen tôt 92 vermeerderd, en de warmte der
ooren, horens, en van het geheele ligchaam, naar evenredigheid verhoogd,
denkelqk wegens dezelfde invloeden , welke bij N°. I vermeld zijn.
Tweede en derde dag. Geene merkbare veranderingen waar te nemen.
Vierde dag, 's ochtends. De pois heeft 70 tôt j5 slagen in eene minuut ; de
temperatuur des ligchaams is kouder dan gewoonlijk in den gezonden staat,
waartoe inzonderheid het weêr, dat koud en guur was, moest medewerken.
Vierde dag, ' aeonds. De pois, in evenredigheid van des morgens, 10 slagen
verhoogd , en de warmte der ligchaams-deelen insgelijks toegenomen , en gelijk-
matig verdeeld.
Vijjde en zesde dag. De toestand is genoegzaaui dezelfde, als op den
vorigen dag.
Op den avond van den zesden dag, werd , op de kaal geschorene plaats, eene
pok-puist ontdekt.
Zevende dag. Er werden geene veranderingen waargenomen, behalve eene
geringe vermeerdering van den polsslag, en eenige verhooging van warmte over
het ligchaam.
Vau den achtsten tôt den tienden dag, had er geene noemenswaardige af-
wisseling in d'en toestand plaals. Er werd nog een pokje ter linker zijde van
het ligcha;:m, op een korten afstand van het eerstgemelde, en een ander, ter
regter zijde, in het haar , boven de kaal geknipte plaats, waargenomen. Al
deze puisten nainen nu nog iels in omvang en dikte toe , en bevattoden dezelfde
stoffe, als die der koe N°. 1, droogende vervolgens , op dezelfde wijze , met bruine
korstjes op. De deken werd , na den tienden dag, niet wederom opgehangen.
Het getal pok-puisten was bij deze koe geringer dan bij de eerste. Het ver-
dient te worden vermeld, dat het Rund, hetwelk het voorwerp dezer tweede
proefneming uitmaakt, in de weide grazende , op onderscheidene tijden , aan den
regen en eene koude weersgesteldheid was bloolgesteld, zoodat de deken meerma-
len geheel nat was geworden , waardoor de pokstoffe misschien gedeeltehjk kon
zijn uitgespoeld , en de invloed der vrije lucht mogehjk 00k derzelver besmet-
tende kracht kon verzwakt bebben.
N°. 3. Eene derde koe werd ouderworpen aan de proefneming met oogmerk,
om te ondervinden , of het menschelijk poksmet 00k puisten bij het Rund kon
■verwekken , nadat hetzelve de koepokken heeft gehad. 1k had namelijk dit voor-
werp , zijnde eene gezonde, zesjarige, melk-koe, die nu mede reeds in de weide
liep , acht of tien weken te voren, gevaccineerd. De deken, welke ter besmet-
0
-ocr page 123-
( 106 )
tîog van de koe N°. I , binnens huis, had gediend , werd nu bij deze koe gwbe-
zigd, die dezelfde behandeling, namelijk het afknippen van hethaar, op een
zeker gedeelte der huid , ter weerszijden van het ligchaam, had ondergaan. De
deken werd, gedurende zes dagen, op het beest gehouden, doch des avonds
afgenomen.
Men heeft aan deze koe geene de geringste afwijking van den natuurlijken staat
kunnen bespeuren, noch eenige vurighuid of puisten op de huid waargenomen.
Het verschil van den polsslag en der warmte aan de horens , ooren , en andere
deelen des ligchaams, was zoo onheduidend, dat men deze verandering niet als
ziekelijke verschijnselen kon beschouwen. De temperatuur verschilt, ook bij het
gezonde Rund, op verschillende tijden van den dag, en is algemeen des avonds
eenigermate verhoogd, gelijk de pois met eenige slagen vermeerderd is.
Hier bleef dus de poging der besmetting zonder uitwerking, hetzij zulks moet
worden toegeschreven aan de onvatbaarheid der koe , ter oorzake van de voor-
afgegane vaccinatie, of daaraan, dat de deken deszelfs besmettings-kracht
had verloren.
Om nu te beproeven, of door de stoffe, bevat in de pokken , t»rj de twee
eerstgemelde Runderen voortgebragt, ware vaccines bij den menseh zouden
worden verwekt, lieb ik daannede inentingen aan vier kinderen in het werk
gesteld , waarvan ik het beloop en de uukomst tbans sal mededeelen.
Deze inentingen geschieden aan drie kinderen, namelijk aan een meisje van n ,
aan een van 7, en aan een van 4 jaren, met stoffe van de koe N°. 1, op den
tienden dag na de inenting , en op den vierden na het verschijnen der pok-
puisten; en aan een jongetje, ongeveer 2 jaren oud zijnde, met stoffe van de
koe N°. 2 , op den negenden dag na de inenting, en op den derden, nadat de
puisten te voorschijn waren gekomen.
Aan de drie eerstgemelden werden, op den linker arm , drie steekjes met de
nieuwe stoffe van de hoey en, op den regter arm, even zo» vêle steekjes met
gewone vaccine-slojfe aangcbragt. Het vierde voorwei-p werd ingeënt alleen
met vier steekjes van de nieuwe stoffe der koe.
N°. 1,2,5. Op den derden dag na de inenting, ontwaarde men, dat de
steekjes van beide stoffen rood waren, die zich bij aile drie voorwerpen genoeg-
zaam even werkzaam vertoonden.
Op den vierden dag, stonden de inentingen op den linker arm reeds iets
Blinder levendig, bij het oudste voorwerp ; bij de twee jongere waren de twee
■verschillende inentingen nog in gelijke werking.
Op den vijfden dag, waren de inentingen op den linker arm, bij het oudste
voorwerp, nog in denzelfden toestand als op den vorigen dag; bij de jongere
waren twee der steekjes nog iets levendiger geworden}. doch het derde ent-
steekje was bij beiden geheel verdoofd*
-ocr page 124-
( 107 )
Op den zesden dag, waren de inentiugen op den linker arm, bij de drie
voorwerpen, nog niet geheel onwerkzaam, doch dezelve hadden reeds een flaau-
wer aanzien verkregen, en scbenen te niet te zullen gaan.
Op den zevenden dag, was de inenting bij het oudste meisje geheel als uit-
gedoofd , en, bij de twee jongere kinderen, nam de werking meer en meer af.
Op den achisten dag, waren ook de inentiugen, bij de laatste voorwerpen,
uitgegaan , en als verdwenen.
Bij deze drie kinderen had de caccine-sloSe op den regter arm behoorlijk
doorgewerkt, zoodat, bij het oudste meisje drie , bij het middelste twee pokjes,
en bij het jongste e'e'n pokje waren opgekomen, die zich geregeld ontwikkelden,
en op den gewonen tijd derzelver hoogte bereikten.
jN°. 4. Op den tweeden en derden dag na de inenting, waren de steekjes
vrij sterk ontstoken, zoodat dezelve het voikornen aanzien gàven, dat de stoffe
gevat had , en werkzaam was. Op den vierden dag, was de roodheid reeds
jets verminderd. Op den oijfden. dag, vertoonden twee der ent-steekjes zich
als nog in werking le zijn , terwijl de twee andere reeds begonnen te verdooven.
Op den zesden dag, was slechls nog een steekje werkzaam, hetwelk, op den
zevenden dag, ook mander levendig stond, en, op den achtsten en negenden
dag,
even als de overige drie, ten cencmale uitgebluscht en verdwenen was.
Dit kind , weinige dagen later, met gewone koepokstoffe ingeënt zijnde , sloeg deze
vaccinalie geregeld aan , en hetzelve verkreeg vrij krachtige pokken.
Laat ons nu zien, wat deze proeven hebben geleerd.
1°. Uit dezelve blijkt, dat, ingevolge de, door Dr. SoNDERLAND, bekend
gemaakte wijze van besmetting der koeijen, door het menschelijk pokgift, bij
dezelve inderdaad een puist- of pokachtig uitslag wordt verwekt, hetwelk zich
evenwel niet zeer algemeen over het ligchaam verspreidt. Er ontstaat slechts
een gering getal puisten, en wel voornamelijk aan die plaatsen des ligchaams,
alvyaar de besmette deken met de huid in onmiddelijke aanraking wordt ge-
bragt, zijnde ook geene pokken aan den uijer of de tepels waargenomen.
2°. De pokken komen op den zesden dag te voorschijn, en in dezelve wordt
eenè, tamelijk heldere, lympha bereid. Op den tienden dag, hebben de pokken
derzelver hoogte bereikt, en droogen dan met bruinachtige korsien op, die
na eeuige dagen afvallen.
3°. De proeven bevestigen geenszins , dat er bij het Rund besmetting wordt
voortgehragt, door de inademing der menschelijke pokstoffe , welke in een' gas-
vormigen staat uit den deken uitwasemt ; waartoe hier anders voor het zuigende
kalf eene voldoende aanleiding bestond.
4°. De koeijen , volgens de beschrevene wijze, besmet zijnde, worden weinig of
niet ziekelijk aangedaan, en de ziekte-verschijnselen, bij mijne voorwerpen waar-
genomen , kunnen op ver na niet zoo sterk worden geacht te zijn geweest, als
Dr. SoNDERLAND schijnt te willen aanduiden door de koorts, welke met al der-
zelver gevolgen bij de besmette koeijen ontstaat, terwijl hij zelfs gewaagt van
0 3
-ocr page 125-
( 108 )
vrees voor levens-gevaar, waaraan dezelve zouden worden blootgesteld. Er
werden slechts eene geringe verandering en vermeerdering van den bloeds-
omloop en der ligchaams-warmte bij de dieren door mij waargenomen ; en ik
durf niet bepalen , of deze wel gebeel als koortsige of ziekelijke verschijnselen
konden worden aangemerkt, dan of dezelve niet voor een gedeelte moeten wor-
den beschouwd als gewone afwisselingen , waaraan ook de gezonde Runderen ,
zooals gezegd is , ten aanzien van den polsslag en de temperatuur des ligchaams,
onderhevig zijn. Behalve deze veranderingen ten minste werd, noch in den
eetlust, de herkaauwing, ademhaling , noch in eenige andere verrigting, geeue
de geringste afwijking opgemerkt. De koeijen waren ook, naar het uiterlijk
aanzien te oordeelen, vlug en gezond.
5°. De stoffe uit de voortgebragte pokken bij de koeijen, door inentiug, aan
vier kinderen medegedeeld, verwekte bij geen derzelver vaccines, hoewel de
inentingen op zich zelve, gedurende de eerste dagen, nadat de stoffe was aau-
gebragt, duidelijke kenmerken gaven van te hebben gevat; zoodat de mislukking
niet aan eene onvolkomenheid der kuustbewerking kon worden toegeschreven,
Welke ook omtrent vier, overigens voor de pokken vatbare, voorwerpen niet
wel anders dan onder de grootste toevalligheid kon plaats hebben , te minder
daar de versche stoffe uit de pokken der koeijen onmiddelqk op de armen der
kinderen werd overgebragt.
6°. Het is algemeen bekend, dat de ware koepokstoffe sommige metalen , als
het koper, zilver . doch vooral het ijzer, aandoet, zoodat de lancetten door de-
zelve schielijk geoxydeerd worden eu inroesten. Om te zien , in hoe ver de
kinderpokstoffe, welke deze eigenschap niet bezit, dezelve, door de overbreu-
ging op de koe, zou hebben aangenomen , liet ik het lancet, dat tôt de rnen-
ting der kinderen was gebruikt, opzettelijk liggen , zonder hetzelve af te vegen ,
terwijl bovendien de geheeie oppervlakte van het lemmer , ter weerszijden , met
dezelfde stoffe van de koe werd bestreken. Na veertien dagen, werd de drooge
stoffe zuiver afgenomen. Het bleek, dat het lancet geenzins was aangeslagen,
noch ingeroest; hetwelk dus mede tôt een bewijs verstrekte , dat de kinderpok-
stoffe , door de mededeeling aan de koeijen, in dit opzigt, de scheikuudige
hoedanigheden der koepokstoffe niet had verkregen, of, met andere woorden,
dat de smetstoffe der kinderpokken geene koepokstoffe was geworden.
Ik acht deze weinige proefnemingen nog geenszins voldoende , oui te besluiten,
dat hetgeen de Heer Kreits-Physicus Dr. Sondekland omirent de identiteit
der kinderpokstoffe en koepokstoffe, en het voortbrengen van koepokken bi] het
Eundvee , door de besmetting met de eerstgemelde smetstoffe, heef't bekend gemaakt,
ten eenemale als ongegrond moet worden beschouwd , en dat de gevolgtrekkingen,
welke hij uit deze ontdekking, ten voordeele der wetensclnp en kunst, afleidt, op
dezen grond , komen te vervallen. Hiertoe dienen de proeven meermalen her-
haald en nader bevestigd te worden. Doch men boude het mij evenmin te kwacle,
wanneer ik, naar aanleiding van deze mijne waarueuùngen, bcken voor als nog
-ocr page 126-
( 109 )
aan de onbedriegelijke waarheid der zaak te moeten twijfelen. Veeleer meen ik le
inoeten blijven gelooven, dat de kinderpokstoffe en koepokstoffe , hoewel , in een
bepaald opzigt, denzelfden invloed op het menschelijk ligchaam uitoefenendc ,
hierin bestaande, dat zij, eenmaal behoorlijk op helzelve werkende, de vatbaar-
heid, in den regel, uit het ligchaam wegnemen , om op nieuw besmet te worden ,
stoffen van een verschillenden aard zijn, welke geenszins, door wederkeerîge mede
deeling, eenzelvig of identisch worden, en dat men, door de, hier beschrevene,
wijze van besmetting, uit de kinderpokken geene ware vaccines zal vcrwekken,
gelijk ik zulks reeds vroeger,door de inenting van koeijen met menschen-pokstoffe,
vruchteloos beproefd heb. Er woi'den althans, naar mijn oordeel , nog meer
stellige waarneniingen gevorderd, om de Geneeskundigen van de gegrondheid
der ontdekking van Dr. SondeRLAND te overtuigen. Het zou hoogst belangrijk
en wenschelijk zijn, indien hij kon goedvinden aan de uitnoodiging van de Hee-
ren Hufeland en Osann te voldoen , om hun eene naanwkeurige beschrijviug
zij ne r proefnemingen ter bekendmaking mede te deelen.
OVER DE MEEST GESCtIIKTE W1JZE, OM DE KOEPOKSTOFFE
TE VERZAMELEN EN TE BEWAREN.
JL/e eigenschap der koepokstoffe, om, door den invloed der lucht, in hare men-
ging spoedig te worden veranderd, waardoor dezelve krachteloos , en voor de
inenting ongeschikt woi'dt, brengt eene der grootste moeijelijkheden te weeg, onl
de voortplanting der koepokkcn geregeld aan deti gang te houden. Men heei't
verschillende middelen beproefd, ten einde hieraan te gemoet te komen, welke
iederen Geneesheer bekend zijn, en dus hier niet aile behoeven te worden opge-
noemd. Ge/ioeg zij het te herinneren, dat de meeste niet aan het oogmerk vol-
doen , om de stoffe zoo te bewaren , dat zij haar werkzaam vermogen langer
dan weinige dagen blijft behoudeu.
Men bedient zich titans, voor zoo ver de inenting niet van arm tôt arm ge-
schiedt, doorgaans van t\vee glas-plaatjes , tusschen welke de stoffe wordt opge-
nomen, en die, op eikander gelegd, met een' draad worden omwonden , terwrjl
de randen met eene harstachtîge of andere stoffe tegen het indringen der lucht
kunnen worden digt gelijmd.
Hoe gemakkelijk deze wijze, om de pokstoffe te verzamelen, zijn moge , zoo
bezit zij evenwel met andere deze onvolkomenheid, dat de stoffe onverwijhl op
de glas-plaatjes droogt, waardoor dezelve, na weinige dagen wordende aangewend ,
reeds vooraf eene bevochtiging vereischt. llierbij nu wordt de stoffe ligtelijk te
-ocr page 127-
(110)
veel verdund, en alzoo te zeer verzwakt, lielwelk de inenting veeltijds doet
mislukken.
Men heeft reeds vroegiijdig, ter bewaring der koepokstoffe, gebruik gemaakt
van glazen haar-buisjes, die, door hun capillalr-veïmogvn , de stoffe opzuigen ,
en daarna hermetisch gesloten worden, waarin dezelve dus vloeibaar bewaard
blijft. De reden, dat men zich van deze buisjes niet algemeen bedient, moet
denkelijk gezocht worden in de veronderstelde moeijelijkheid, welke aan derzel-
ver bebandeling verbonden is, terwijl de buisjes ook niet overal voor handen
of verkrijgbaar zijn.
Voor eenigen djd , maakle mijn geachte Vriend, de Hoogleeraar^C. BeRGSMA ,
ons bekend met eene bijzondere soort van haar-buisjes, welke mij tôt het brj-
doelde oogmerk allergeschikist zijn voorgekomen. Ik; weet niet, dat dezelve bij
ons nog veel bekend zijn. Hrj deelde daarbij mede, dat men meermalen, in
Belgle, in zoodanige haar-buisjes, koepokstoffe uit Londe/i ontvangt. Het
schijnt, dat dezelve hier, op deze wijze, in de gewone winkels, wordt verkocht.
Ofschoon nu dit laatste voorzeker niet kan strekken, om het vertrouwen op de
deugdzaamlieid dezer Engelsche koepokstoffe te vermeerderen, zoo zijn de be-
doelde buisjes zelve, voor de veizameling en bewaring der stoffe, boven aile
andere , tôt dus ver bekeude , werktuigen, naar mijne bevinding , verkieslijk te
houden. Dit heeft mij aangespoord, om, ten dienste van hen , die deze buisjes
niet mogten kennen, er eene korle beschrijving van mede te deelen, en tevens
van de wijze , om dezelve ten gebruike aan te wenden.
De haar-buisjes kunnen eene lengte van drie tôt zes, en zelfs meerdere , Nc-
derlandsche duimen bezitten. Aan het eene eind is een bolletje geblazen, dat
ongeveer vijf of zes strepen in de doorsnede bezit, doeh niet grooter zij.i moet.
De pok , waaruit de stoffe zal genomen worden, op de gewone wijze geopend
zijnde , waeht men eenige oogeublikken , totdat de heldere stoffe zich op dezelve tôt
een droppel heeft verzameld. Intusschen wordt het bolletje verwarmd , door het
slechts eenige oogenblikken in den mond , of in heetwater, te houden, ten einde
de lucht in het geheele buisje te verdunnen. Nu houdt men het opene eind
van het buisje in of onder de oppervlakte van den droppel der stoffe , welke
oogenblikkelijk in hetzelve wordt opgedreven, blijvende in het pijpje hangen.
Men houdt daarna de uiterste punt van het buisje slechts even in den buitenstea
kring der vlam eener kaars, totdat het glas smelt, opdat de opening gesloten
worde, hetwelk schier oogenblikkelijk geschiedt. Wanneer er zich een bolletje
aan de smeltende punt vertoont, is zulks een teeken, dat de opening zal geslo-
ten zijn, nadat men het buisje uit de vlam heeft verwijderd.
Men kan ook de eerstgenoemde verwarming van het bolletje verrigten, door
hetzelve een en andermaal luchtig door de vlam der kaars heen en weèr te be-
wegen, waardoor de lucht nog meer en spoediger verijld wordt, zoodat de
ytoffe nog met meer kracht in het buisje dringt. Dan, men hebbe hierbij vooral
te zorgen, dat het bolletje niet te heet worde, a]s wanneer de stoffe tôt in
-ocr page 128-
C *11 )
hetzelve doordringt, waardoor zij nadeel lijdt, verschroeid en ontleed wordt. Zij,
die, op eene vaste plaats, vêle inentingen verrigten, zullen zich het geschikst
van een lampje bedienen , waarin alcohol wordt gebrand, omdat deze geen roet
of walra in de vlam afgeeft, en de buisjes alzoo niet zWart aanslaan : doch de
gewone kaavs-vlam kan er, voor het overige, even goed toe dienen.
De buisjes, waarin de stoffe zich bevindt worden in een, daartoe geschikt,
langwerpig, doosje bewaard , hetwelk uitwendig zwart dient te ztjn, ten einde
de pokstoffe aan den invloed van het licht te onttrekken. In den winter moct
dezelve zekerlijk tegen de koude, en, in den zomer, tegen de sterke warmte ,
zoo veel mogelijk, beveiligd worden, daar men weet, dat beide nadeelig op de
stoffe werken , en dezelve krachteloos maken.
Wil men nu de stoffe tôt de inenting bezigen, dan wordt slechts de geslotene
punt met eene schaar afgeknipt. Men vatte het bolletje tusschen den duim en
den voorsten vinger, of honde hetzelve in den moud, of van verre tegen de vlam.
der kaars. Door de verwarming der weinige lucht, die zich in hetzelve bevindt,
wordt de stoffe oogenblikkelijk voorwaarts gedreven. Men houdt de punt van
het lancet onder de opening, om de stoffe op te nemen.
Om deze buisjes nu en dan te zuiveren, maakt men dezelve vooraf in de vlam
der kaavs vrij warm, legt ze dan terstond in gezuiverd water, of, bij gebrek
van hetzelve, in regenwater, waarmede zij van zelve gevuld worden, en laat de-
zelve eenige dagen liggen. Men houdt het bolletje nu wederom in of tegen de
kaars-vlam, opdat het water worde uitgedreven, en de buisjes van binnen geheel
worden gedroogd. Dezelve kunnen zoo lang ten gebruike dienen , aïs zij, door
het telkens afknippen der punten , bij elke inenting, niet te kort zijn geworden.
De stoffe blijft op deze wijze volmaakt vloeibaar. Zij behoudt een aanzienîij-
ken Ujd haar besmettend vermogen volkomen. Ik heb stoffe aangewend , die
tien weken oud was, en zich nog volmaakt, even gelijk versche pokstoffe, werk-
zaam betoonde. Denkeîijk zal zij veel langer hare kracht bewaren, daar dezelve
bijna geheel van de lucht is afgesloten, kunnende de geringere hoeveelheid,
welke in het bolletje aanwezig blijft, naauwehjks voldoende worden geacht, om
de stoffe te ontleden , doch, om deze reden, is het noodig, dat het bolletje
slechts eenen kleinen omvang bezitte. Hetzelve dient alleen, om de opneming en
uitdrijving der stoffe in de pijpjes te bevorderen, en in zoo ver verdienen
deze buisjes boven de eenvoudige haar-buisjes zonder. bolletjes de voorkeur.
De stoffe kan ook in dezelve gemakkelijk worden verzonden (*).
(*) De Heer H. C. van Setten, Apotlïeler aan 's Rijks Vee-artsenijschôo], heeft Voor mij deze
huisjes wel ivillen vervaardigen, eu biedt zich aan zulks ook voor andere kunstoefenaren te doen , te-
gen eene gereede betaling van 1 gulden 5o centen , voor het dozija buisjes in een doosje , indien men
hem daartoe vragtvrije besteltingen niogt gelieyen te doen.
*£•<>(•
-ocr page 129-
VERKXARING DER. PX.ATEN.
PLAAT I.
Fig, 1, De uij'er eener koe met natuurlijke koepokken.
a. Koepok, zooals dezelve het eerst duidelijk verschijnt.
h. Koepok, in een meer gevorderden staat, ongeveer op den derden
dag, nadat zij zigtbaar is geworden.
C Koepok, ongeveer op den zevenden dag, nadat dezelve is te
voorschijn gekomen.-
à, Koepok in hare volkomene rijpheid.
e.  Koepok in het tijdperk der opdrooging,' ongeveer op dennegenden
dag, na derzelver verschijning.
f.   Koepok, waarbij de korst op het afvallen staat, ongeveer op
den veertienden dag.
g.  Likteeken, hetwelk de koepoh achterlaat.
h. Eene pokpuist op zijde gesien.
Beschouwt men de koepok a., zijnde reeds tamelijk verheven en gevormd,
zoo komt het ons waarschijnlijk voor , dat dezelve niet van het allervroegste
begin is waargenomen, daar zij nagenoeg in oniwikkeling gelijk staat met de
ingeènte pokken op den vierden of vijfden dag. Hierdoor verkrijgt het beloop
der natuurlijke en ingeènte koepokken meerdere gelijkhéid, in zoo verre na-
melijk
, dat de opdrooging op den negenden dag begint, op den tienden en
eljden dag voortgaat , terwijl de vorming der korsten op den twaalfden en
dertienden dag volkomen gescîiiedt.
PLAAT I.
Fig. z. Een Paarde-voet, waaraan de beveiligende mok (eaux aux jambes)
zicli bevindt.
A.  Eenvoudige mok (javart simple), in het tijdperk van het uitbreken,
B.  Hoornige mok, of de mok , welke aan den rand des hoefs voor-
komt
(javart encorné), in helzelfde tijdperk.
Fig. 3. A. Eenvoudige mok , in het tijdperk der opening oj ettering.
B, Hoornige mok, in hetseljde lijdperk.
-ocr page 130-
(113)
C. D. Kegelofbeurs, waarin de besmettende mokstoffe (ecpine) bevat is,
PLAAT II.
Fig, i, a. Volkomene, met stoffe gevulde, koepokken, ingeënt aan den tepel,
op den negenden dag.
h. Dezelfde koepokken, in een gevorderd'en staat van opdrooging, op
den zestienden dag.
Fig. 2.
a. Koepokken, ingeënt op den uijer, op den achlsten dag,
b.  Dezelfde koepokken, op den tienden dag.
c.  Dezelfde koepokken, op den ceertienden dag.
Fig. 3. a. Koepokken, waaruit stoffe tôt inenting is genomen, op den ne-
genden dag.
b.  Vier zoodamge pokken.
PLAAT ÏII.
Fig. 1. s, 3. 4-, 5. 6. y. 8. g. Hierbij worden de opvolgende veranderingen te '
kennen gegeven, welke de ingeënte koepokken ondergaan op de tepels
der koe, van den vierden dag na de inenting tôt op den dertienden. De
gedaante dezer pokken, zooals dezelve zich op den negenden dag ver-
ioonen, wordt op PL II, Fig. t , a, en Fig. 3, a. b. voorgesteld. Van den
zevenden dag ziet men vier pokken, en van den elfden, vijf op den tepel
aanwezig. De twee later opgemerkle pokken moeten als
secondaire of
bij-pokken worden beschouwd, of, indien dezelve mogelijk door de inen-
ting zijn voortgebragt, waren zij in hel begin voorbij gezien.
Fig. 10. Koepokken, door inenting met stoffe uit de ingeënte pokken der koe,
op den arm van een kind voortgebragt, op dén tienden dag.
PLAAT IV".
Fig. 1. a. Koepokken van den Stier,aan den bahak ingeënt, op den vierden dag,
h. Op den vijfden dag.
c.   Op den zesden dag.
d.   Op den zevenden dag.
e.   Op den achtsten dag,
f.   Op den negenden dag,
g.   Op den tienden dag.
h. Op den twaalfden dag.
Fig. 2. a. Koepokken van den S lier, ingeënt aan de dije, op'den zevenden dag,
b. Dezelfde koepokken op den negenden dag. Deze pokken zijn niet
alleen kleiner dan die der tepels en van den uijer, maar ooi} door
P
-ocr page 131-
( "1 )
het liggen op het deel, waaraan zij waren ingeënt, min volkomen
ontwikkeld, en daardoor vroegtijdiger opgedroogd.
Fig. 3.
a. Koepokken, door inenting met stoffe uit de pokken aan den bal-
zak van den Stier, op de tepels eener Koe coortgebragt, op den
negenden dag.
b.  Dezelfde stier-koepokken op den elfden dag.
c.  Dezelfde stier-koepokken op den twaalfden dag.
Fig. 4-, Koepokken, door inenting met stoffe uit de stier-koepokken, op den
arm van een kind voortgebragt, op den negenden dag.
j?laa.t V.
Fig. 1. a. Paarde-voet, waaraan zich in de koot-holte drie pokken bevinden,
voortgebragt door inenting met koepokstoffe, op den achtsten dag.
b.  Dezelfde Paarde-koepokken op den negenden dag.
c.   Op den tienden dag.
d.   Op den elfden dag.
e.   Op den twaalfden dag.
Fig. 2. a. Paarde-koepokken, ingeënt aan den navoet, of het pijpbeen, op
den negenden dag.
h. Op den tienden dag.
c. Op den elfden dag.
Fig. 3.
a. Paarde-koepokken, ingeënt aan de dije, op den achtsten dag.
b. Dezelfde pokken, op den negenden dag.
Fig.
4. a. Koepokken, voortgebragt door inenting met stoffe uit de koepok-
ken van het Paard, op den negenden dag, vier in getal.
b.  Qelijke pokken, op den negenden dag, twee in gelai.
c.  d. Dezelfde koepokken, op den tienden dag.
Fig. 5. a. b. Pokken, door inenting met stoffe uit de koepokken van het Paard,
op den arm van een kind voortgebragt, op den negenden dag.
c.   Dezelfde pokken op den twaalfden dag.
d.  Op den veertienden dag.
Fig. 6. Koepokken, door inenting met stoffe uit de pokken eener Koet welke
aan dezelve van het Paard waren medegedeeld, voortgebragt op den
arm eens kinds van een slap en niet zeer prikkelbaar geslel, op
den negenden dag.
-ocr page 132-
F 0 U T E N.
Op bladz. 17, in den noot, regel een, staat : aangedaan, omtrent ; lees :
aangedaan. Omtrent.
---------— 26 , regel zes en twintig , staat: onbeschadelijk ; lees: onschadelijk.
Bij den overgang van bladz. 56 tôt 57, staat : gelijk bij deze niet. Deze
woorden moeten , als overtollig , worden voorbijgezien.
Op bladz. 57 , regel dertien, staat: bepaalen; lees: bepalen.
------«-----80, in den noot, regel een, staat: vermoedt; lees ; vermoed.