VERHANDELItfCr
OVER DE ROEPOKKEN,
|
||||
i/JW
|
||||||||||||||||||
OTER DE
|
||||||||||||||||||
-^7
|
||||||||||||||||||
KOEPOKKEN, ZOOALS DEZELVE NATUURLIJK BU
HET RUND VOORKOMEN, EN, BOORINENTING,
KUNNEN WORDEN VOORTGEBRAGT,
|
||||||||||||||||||
EN
|
||||||||||||||||||
OVER DE BEVEILIGENDE MOK OF POK-
MOK DES PAARDS; BENEVENS
EEN BIJrOEGSEL, BEVATTENDE BEN VITSLAG DER PROEFNEMINGEN, OM
RUNDEREN DOOR KtNDERPOKSTOFFE TE BESMETTEN, EN DAARDOOR
KOEPOKKEN VOORT TE BRENGEN, ALSMEDE DE AANWIJZING ,
OM DE KOEPOKSTOFFE IN GLAZEN HAAR-BUISJES TE
VERZAMELEN EN TE BEWARENs
MET PLATEN:
|
||||||||||||||||||
DR. A. NUMAIVj
|
||||||||||||||||||
Directeur van's Rijks Vee-artsenyschool, Hoogleeraar in de practische Vee-artse-
nijkunde aan dezelve, Secretaris der Commissie van Landbouw in Utrecht, Lid
van het Koninklijk-Nëïlerlandsche Instituut va?i Wetenschappen, Letter-
Aunde en Schoone Kunsten, en van andere geleerde Genootschappen*
|
||||||||||||||||||
te UTRECHT, bu
VAN PADDENBURG & GOMP.
1831.
|
||||||||||||||||||
A AN
|
||||||
DE.\T WELEDEL-GEBOREN HOOGGELEERDEN HEERE
EVERARDUS JOHANNES THOMASSEN À THUESSINK,
llidder van den Nederlandschen Leeuw ; Rustend Hoogleeraar lij de Geneeslmn-
dige Faculteit ; vaste Président van de Provinciale Geneeshmdige Commissie te Groninc/en ; Lid van het KoninMijh - Nederlandsche Instituait van We- lenschappen, Lelterkunde en Schoone Kunsten ; van de KoninMijhe Socie- teit der JVetenschappen te Gôtlingen; van de Koninklijke Maatschappij van Geneeshinde , en van die van Natuurlijlte Historié te Edinhuvg ; van de Geneesliundige Maatschappij te Montpellier, Parijs 3 Londen 3 Berlijn 3 Bonn , Zurich , Brussel, Antwerpen Leuven , Hoorn ; Honorair Lid der Ueelkundige Maatschappij te Amsterdam ; van de Hollandsche Maatschappij der Welensçhappen te Haarlem ; van de Zeeuwsche Maatschappij te Mid- delburg ; Lid Consultant van het Bataafsche Genootschap te Rotterdam ; en Honorair Lid van het Naluur- en Scheikundig Genootschap te Groningen, |
||||||
WORDT DIT WERKJE ,
|
||||||
AI/S EEN BEWITS VAN HULDE AAN ZIJNE UITSTEKENDE VERDIENSTEN
OMTRENT DE VADERLANDSCHE GENEESKUNDE IN HET ALGEMEEN , EN
B
DE KOEPOKINENTING- IN HET BIJZONDER , UIT WARE HOOGACHTING OPGEDRAGEN,
|
||||||
BÛOR DEtJ.
|
||||||
8<BKaiîwvœau
|
||||||
VOOUREDE.
|
|||||
Mjjr zijn ruim dertig jaren verloopen, sedert dat de inenting der koepokken in
ons land werd ingevoerd, en deze ons hare heilzame uitwerking heeft doen on- dervinden. Duizende menschen zijn door dezelve jaarlijks in het leven bewaard gebleven , (lie anders de slagtoffers der wreede kinderpokken zouden zijn gewor- den, en dezelfde voorhehoedende kunslverrigling hlijft steeds haren weldadigen invloed tegen de laatstgemelde ziekle beloonen. Vêle inlandsche, zooxoel als buitenlandsche , Geneeskundigen houden ons bij
isoortduring bekend met al hetgeen de zoo belangrijke zaak der koepok-inenting betreft, voor zoo ver dezelve aan den mensch wordt verrigt. Door de veelvuldige uiteenloopende daadzaken bij een te hrengen, te vergelijken, en aan eene ge- zonde oordeelkunde te loetsen, en de twijfelachlige, of niet genoegzaam beves- tigde, waarnemingen aan nieuwe beproevingen te onderwerpen, heeft nien reeds menige voldoende uilkomslen verkregen, welke toi vaste regelen kunnen verslrek- ken , om dit middel, met het beste gevolg , 1er beveiliging tegen de kinderziekle aan te wenden. Men heeft levens gepasle maalregelen aangewezen , door welker krachldadige uitwerking het mogelijk moet worden geacht, dat wij eenmaal van deze verderfelijke ziekle geheel zullen kunnen worden bevrijd. Wij zijn er evenwel nog ver af van dit aangenaam vooruitzigt verwezenlijkt
te zien. De pok-epidemiën gaan nog voort, op de gewone lijden , vooral in volk- rijke sleden, lerug le keeren, en op den duur aan de maatschappij een aanzien- lifk getal harer leden onlijdig te ontrukken. Zulks moet voorzeker elken regt- schapen menschen-vriend lot droefheid verstrekken, inzonderheid bij de overwe- gingy dat deze omstandigheid, voor het grootsle gedeelle, zoo niet geheel, duar~ |
|||||
IT V O O B. R E D E.
aan moet worden toegeschreven, dut de voorgestelde middelen en maatregeîen tôt
nog toe niet overal een voldoenden ingang hebben mogen vinden, en zeer veel van hetgeen tôt de behoorlijke verrigling en den geregelden gang der koepok- inenting wordt vereischt, nog te veel miskend, verwaarloosd, of met geene ge~ noegzame naamogezetheid opgevolgd, noch met voldoende kracht gehandhaafd wordt, om dezelve aan haar nuttig doel geheel te doeti beantwoorden. Dan, bezilten toij reeds eene uitgebreide ondervinding omirent de koepokken en
derzelver vermogen op het menschelyk ligchaam, 1er afwering der kinderziekte, niet ailes, wal hierloe behoort, is lot genoegzame zekerheid gebragl. De aan- merking, welke mijn hooggeachle en beroemde Leermeesler, de Jloogleeraar E- J- Thomassex à Thuessink (*) , voor ongeveer twaalf jaren maakte , dat het er name/yk loen verre af tous, dat dit onderwerp reeds uilgeput zoude zijn , maar dat er integendeel eene reeks van jaren en naauwkeurige waarnemingen vereischt tcordt, om de icerking der koepokstoffe op het menschelijk ligchaam te leeren kennen, behoudt, indien ïk niet dwaal, ook nu nog hare volkomene ge~ grondheid. Wy mogen evemoel, ongestoord op den weg der gelrouwe opmerking en -ervaring voortgaande, van den ty'd verwachlen , dat het onbepaalde en onvol- homene meer en meer zal worden weggenomen, om, bij de verdere aanwënding van dit middel, geheel naar zekere beginselen te werk le knntien gaan. Maar, heeft men zich met vlijl toegelegd op de kennis der tiilwerking van
de koepokstoffe op den mensch, minder is dit het geval len aanzien van de kenniè der ziekle bij het Rund zelf, van de nasporing harer oorzaken, en van andere aangelegenhcden, die lot de oorspronkelijke koepokken betrekking hebben. In sommige landen is dit onderiverp niet buiten de aandacht en het onderzoek
der Genees- en Vee-artsenykundige?i gebleven, die ans met hunne ondervindingen hebben bekend gemaakl, doch, in ans land, heeft men zich dienaangaande wei- nige bemoeijingen gegeven, allhans, zooveel my bekend is, daaromtrent geen voorlgezet of geregeld onderzoek gedaun. Het eenige, dat le dezen aanzien is ■verrigl, bestaat daarin, dat men , bij enkele gelegenheden , wanneer de koepok- ken loevallig bij het Rtindvee werden ontdekt, daarvan de stoffe tôt de ineuling van kinderen heeft aangewend. De ware koepokken, zooals deze naluurlyk bij de koey'en voorkomen, zijn ,
wegens de zeldzaamheid, dat zij worden waargenomen , slechts aan weinige kunst- (*) Oyer het beyeîlîgend vermogen der koepokien tegen de k,inderj>okken , "G-ron. ijJtB, bkdz. 4.
|
||||
V0OB.REDE.
|
||||||||
VII
|
||||||||
"oefenaren lekend. De meesle Geneeskundigen, die over de koepokken handelen,
beluigen geen duidelyk denkbeeld te hebben van de voet-ziekte des Paards, waar- aan reeds Jeûner , en na hem ook anderen , het onlstaan der pokken bij de koei- jen hebben toegeschreven. Weinig heeft men er aan gedacht, of het, bij gémis der oorspronkelijke koepokstoffe, nutlig zijn kan de v&ccme-stoffie van den mensch op nieuw, door inenting, aan de koe mede te deelen, met oogmerk, om daardoor, ten allen lyde, eenen ruimen voorraad van deugdzame stoffe te ver~ krijgen, en of welligt, bij eene vermoedelijke verzwakking of ontaarding , waar- aan sommigen de \a.ccme-stoffe, door derzelver aanhoudende overbrenging van het eene menschelijke ligchaam op het andere, onderhevig achten, zoodanige inenting ook kunne strekken, om deze stojfe wederom meer zuiver en krach- iiger te erlangen. Het moet ans minder bevreemden, dat men zich met dit onderzoek niet op~
zeltelijk heeft bezig gehouden, indien wij in aanmerking nemen, dat du$<- danige bemoey'ingen algemeen buiten den gewotien werkkrlng van den Genees- fieer gelegen zijn , en men, in om land, vroeger weinige of geene Vee-artsen bezat, met genoegzame kundigheden toegerust, van wie over zoodanige zaken voldoende inlichting kon worden verkregen. Inlusschen zal het niet kunnen worden onikend, dat deze nasporingen als belangrijk zijn le houden, niet alleen, omdat zij tôt de geschiedenis der koepokken onmiddelijk behooren, en, gelijk ik mij vlei, aan dezelve, ter bevordering der vergelijkende Geneeskunde, een tcelenschappelijk nut verbonden is, maar ook, dewijl zij aan de beveir ligende inenting zelve dienstbaar kunnen worden gemaakt. Ik heb reeds, in het jaar J825, mijne proeven omirent de werking van de
smetstoffe der koepokken op onderscheidene Huisdieren, met aanmerkingen, daartoe betrekkelijk, als eene bijdrage tôt de vergelijkende Geneeskunde, mede- gcdeeld (*). Daar deze proeven in onderscheidene buitenlandsche, zoo Fransche als Duitsche en Engelsche, tydschriflen, zijn overgenomen, of, bij wijze van breedvoerige uillreksels, bekend gemaakt, mag ik, vertrouwen, dat zij niet geheel zonder belangstelling zijn ontvangen. Het is altijd mijn voornemen gebleven, om ook de afteekeningen, daartoe
behoorende, ter gelegenen ty'd, in het licht te geven, ten einde de pokkent die, door de inenting der Ya.ççïne-stojfe aan verschillende Huisdieren » bij de- |
||||||||
(*) Vaderlaudsche Lctteroefeningen, van i8i5 , N°. 9, 10, en n.
|
||||||||
VIII V O O R R E D E.
|
||||||
dezelve worden voortgebragt, aanschouwelij'k voor te stellen. Ik ben hierin
tôt nu toe verhinderd geworden, door de veelvnldige andere wefkzaamheden, aan mijne betrekking tôt 's Rijks Vee-arlsenijschool verbonden. Daar de treurige omstandigheden des Lands, ten gevolge van den Belgi-
schen opstand, te weeg hebben gebragt, dut de lessen aan deze schoool, le midden van den /eer-cursus, moesten worden geschorst, terwijl onderschei- dene der JKoord-Nederlandsche Kweekelingen vrijwillig de wapenen hebben opgeval, en ter verdediging van Koning en Vaderland zijn uilgetrokken, heb ik hierdoor den tijd kunnen vinden, om mijn plan ten uilvoer te brengen. Ik vierd daartoe te meer opgewekt, doordien juist op dat oogenblik , door de zleke en gekwetste krijgslieden, uit Antieerpen herwaarls gekomen, en in de Hospilalen opgenomen zijnde , de kinderpokken , zoowel de gewijzigde ah mare , op nieuw tôt ons waren overgebragl geworden, welke zich, binnen weinig tijds , door de geheele stad verspreid, en eene, niet zeer goedaardige, épidémie ver- oorzaakt hebben , waardoor, volgens de aangiften bij den burgerlijken stand (*), nu sedert zes maanden, niet minder dan 257 menschen zijn overleden, ter- wijl de ziekle nog voortd/citrl. Dit heeft levens aanleiding gegeven, dut ik mij wederom met het inenten van eenige koeijen heb bezig gehouden, waarhij mijne vroegere proeven deels volkomen bevesligd zijn, deels nog meerdere -volkomenheid hebben kunnen verkrijgen. Ik heb mij bij de uitgave der bedoelde afleeldiilgen, die onder mijn oog, nacr
de naluur, volgens den voorlgang van de ontwikkeling der pokken, zijn :er- iniardigd, alleen bepaahl tôt die, welke betrekking helben lot de inentingen van het Itund en het Paard, met iceglating van diegene, welke ik van de qiitwerking der vaccme-sloffe op den Ezel, den Kameel, de Geit, het Schaap, den Aap, het Varken, en den Ilond bezit. Ik oordeelde, dat het werk, door de bijvoeging van al deze platen, le kostbaar zoude worden, in evenredig- heid der voldoening, welke de Uitgever en ik zelf ons daarvan moglen be- loven. Mijne ledoeling nu is, vooreerst, om, door de zigtbare voorstelling van ds
naluurlijke koepokken, de Genees- en Vee-artsemjhindigen een duidelijk denk- |
||||||
(*) Zie de Utrccïitsche Couranten van 7, l4 , 2T, 28 Februarrj, 7, i3 , 28 Maart, 3, ir, tg,
25 April, 2 , 9,16, 23, 3o Mei, 6 , i3 , 20 , 27 Junij , 3 , 10 , 18 , 2^ Julij , en 1 Augustus dezes.. jaars, -waaria het getal der wekelijks aan de kinderzàektc gestorvenen wordt opgegeven. |
||||||
VOORREDE.
|
|||||||||
IX
|
|||||||||
beeld van dezelve te geven met oogmerk, om de ware pok van andere soorten van
•aitslag, waardoor de uyersder koeijen worden aangedaan, te kunnen onderschei- den. Ik weet niet, dat van het pok-uitslag van het Rnnd in ons land afbeel- dingen gegeven zijn. Dr. A. F. Lvders heeft, in zy'n uitmuntend werk (*) * hetwelk door den Heer Dr. J. de Brauw in onze taal overgezet, en met vêle belangryke aanmerkingen en bijvoegselen vermeerderd is, beloofd zijne waarne- mingen omtrent de echte pokhen der koeijen en derzèlver ufwijkingen, van de noodige afbeeldingen voorzien, in het licht te znllen geven : dan ik heb niet ver- nomen, dat dit voornemen door hem ten uitvoer is geb'ragt. By gebreh aan de gelegenheid, om zelf eene teekening der oorspronkelijke ware koepokken te doen vervaardigen, heb ik dezelve overgenomen naar die, welke daarvan gegeven is, door den Heer G. F. Tsciieulis (j-), Hoogleeraar aan de Vee-arlsenjschool in het Groot Hertogdom Baden, te Karlsruhe. De Jdaliaansche Geneesheer SACCO heeft reeds vroeger eene afbeelding der koepokken medegedeeld, dan deze schynt mij toe hare ware kenmerken minder volkomen uit te drtikken, hoewel de Heer K. Sprexgel (§), in zijne voorrede voor het verlaalde werhje van Dr. Sacco, verzekert, dat die teekening als de beste en getrouwste in derzèlver soort mag worden beschouwd. Voorts wilde ik de ziekte, aan den voet des Paards voorkomende, waaruit
meermalen de koepokken worden voortgebragt, doen kennen, ten einde de Vee- artsen in hunne dagelijksche praktyk er bepaaldehjk de aandacht op zouden kunnett vestigen 5 of ook dit ongemak by onze inlandsche Paarden wordt aan- getroffen , en om deze eigene soort van mok-zweer van de overige uitslag-ziekten of' vurigheden, die zich mede aan de beenen des Paards openbaren, en insgelijk doorgaàns den naam van mok dragen, te beter te kunnen onderscheiden. De afbeelding der mok-pok zelve is naar die van Sacco naauwkeurig overgenomen, dock de voet des Paards, waarop zij zich bevindl, is meer uilgewerkt voorgesteld. By dit een en ander heb ik willen aantoonen, dat het Paard vatbaar is, om
|
|||||||||
(*) Proeven eener oordeelknndige geschiedenis van de, bij gevacciaeerden waargenomen, kinder-
ziekte, beneyens een onderzoek aangaande het wezen, de oorzaken en de voorbehoeding dezer ziekte , te Leyden 1827, bladz. 223. (t) Ausschlags- und Ahzehrungs-krankheiten der grôssern Hausthicre, Karlsruhe, i8a4.
($) Ludwig Sacco's neue Endeckungen iïber die Kuhpocken, die Mauke, und de Schaafpocken;'.
Ans dem Italienischen ubcïsetzt vou Wit>i<£H Sprengel ; Mie cincr vorrede von Kuax Sprengei, teip zjg 181% *»
|
|||||||||
VOORRED-E.
|
|||||||
X
|
|||||||
door de koepokstoffe te worden aangedaan, en dat de stoffe uit de verwekte pok
by hetzelve wederom op het Bund kan worden overgebragt, zonder eenige ver- zwakking of ontaarding te ondergaan; waaruit dus blijkt, dat by beide dieren dezelfde vatbaarheid voor en terugwerking op dezelfde smetstoffe plaats heeft, zoodat zich hieruit het ontstaan der koepok, door de mededeeling der mokstoffe, reeds eenigermale laat ophelderen. Het voornaamste oogmerk , hetivelk ik mij met dezen arbeid heb voorgesteld, is ,
om de geregelde koepokken aan te toonen, welke, door de inenting van Runde- ren, te voorschijn worden gebragt, ten einde te doen zien, dat dit middel kan worden gebezigd, om zich overal, doch inzonderheid op het plat le land, altyd een' voorraad van versc/ie en deugdzame koepokstoffe te verschaffen ; kunnende deze handelvnjze welligt mede dienen, om de stoffe zelve, van tijd tôt Hjd, te verbeleren en verslerken. Het was geenszins myn voornemen eene opzettelyke verhandeling over de
koepokken te schrijven, viaar ik wilde alleen eene bijdrage tôt derzelver nadere kennis aan my'ne landgenooten geven, en het middel aamcyzen, waardoor /tare inenting kan worden bevorderd. Myn eerste plan was dus niet breedvoeriger te zyn, dan voor het opgevatle doel noodig kon worden geacht. Inlusschen gaf het onderwerp mij, by de behandeling, als van zelf, aanleiding, om nu en dan in eenige verdere beschouwing te treden aangaande sommige byzondere punten der koepokken en derzelver inenting, alsmede nopens de pokken, aan andere dieren eigen, en omirent de kinderpokken, voor zoo ver ik namelyk daaruit vergely- kende toelichlingen meende te kunnen ontleenen ter opheldering van sommige zaken, tôt de toerking der koepokstoffe of van de smetstoffen in het algemeen in betrekking staande. Hierdoor heeft de verhandeling eene grootere uitgebreidheid verkregen, dan ik mij zelven in het begin had voorgesteld, Ik moet de waardering van het al of niet belangryke dezer uitweidingen en aanmerkingen, zoowel als van dit geheele geschrift, verder aan het oordeel van bevoegde en billijke kunstregters overlaten. Ik meen een geschiklen leiddraad le zullen volgen, wanneer ik handel :
J°. Over de naluurly'ke, ware en verschillende valsche, koepokken. 2°. Over de koepokken, welke, door inenting, by het Rund, zoowel by den Slier als bij de Koe, worden verwekt.
3°. Over het mok-uitslag bij het Paard, waaruit de koepokken worden voortgebragt. 4°. Over de mededeeling der koepokstoffe, door middel der inenting, aan het Paard. |
|||||||
VOOB.REDE. XI
|
||||||||
Voorts dient nog te worden vermeld, dat ik eerst, toendeze verhandeling reeds
grootendeels was afgedrukt, behend ben getcorden met de nietiwe wijze , omkoeijen door kinderpokstoffe te besmetten, en daardoor koepokken voort te brengen, welke door den Heer Kreils - Physicus, Dr. Soxdeblasd , te Barmen, {in het District Elberfeld) is opgegeven , en beschreven in het Journal der Practischen Heilkunde van Hufeland und Osann, lstes Stiik 1831. Ik heb dus Mervan geene melding kunnen maken ter plaatse, alwaar over dit onderwerp door mij wordt gehandeld. Daar deze besmettings-wijze intusschen onmiddelijke belrekking heeft tôt den vermeenden oorsprong der koepokken uit de kinderpokken, en tôt de gelijkaardigheid van derzelver smelstoffen, heb ik gemeend, bij wijze van bijvoegsel, hier te moelen mededeelen hetgeen mijne proefnemingen dienaan- gaande geleerd hebben. Eindelijk heb ik geoordeeld, dat het voor sommige kunstoefenaren nuttig ko/t
zijn hen naamckeurig bekend te maken met de handelwtjze, om de koepokstoffe in glazen haarbuisjes, van een bolletje voorzien, te verzamelen en te bewaren, als zijnde deze de geschiktste werkluigen, waarvan men zich tôt dit oogmerk kan ledienen, doch welke bij ons nog weinig bekend, ten minste niet algemeen in ge- bruik, zijn, terwijl zij, naar mijne bevinding, aile aanbeveling verdienen (*). Door derzelver aanwending zal men voorzeker veel te gemoet kunnen komen aafi
de moeijelijkheid, welke anders aan het bewaren der koepokstoffe verbonden is, waarover, op bladzijde 42 en vervolgens, gesproken wordt. |
||||||||
(*) De twee stukjes, welke het bijvoegsel uitmalcen, zijn reeds te vinden in den dtgemesneii Konst-
en Letterbode van den 23sten Juni; , den isten en 8sten Julij, dezes jaars. UTRECHT
den 5 Augustus J83J.
|
||||||||
§§#•€§
|
||||||||
at i m d i y**
|
|||||
EERSTE HOOFDSTUK:
Over de koepokken, zooals dezelve natuurlijk bij het Rund voor-
komen. .............................. . pag. i;
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de koepokken, zooals dezelve, door inenting, bij het Rund
worden voortgebragt.......,.................T . 3j.
DERDE HOOFDSTUK.
Over de beveiligende mok, pok-mok, paarde-pok, Çvarlola equl-
na, equine , javctrt simple et encorné, eaux aux jambes, the grease, glardonl, chlavardo)..................* '.' ". 71. VIERDE HOOFDSTUK.
Over de mededeeling der koepokstoffe, door middel der inenting,
aan het Paard. y ...... ... .... . ............. . gi.'
BIJVOEGSEL.
Over de wijze, om Runderen door kinderpokken te hesmetten,
en daardoor koepokken voort te brengen, en den uitslag der proefnemingen hieromtrent in het werk gesteld, aan 's Rijks Vee-artsenijschool..........................••98. Over de meest geschikte wijze, om de koepokstoffe te bewaren. ... 109.
Verklaring der Platen............................112.
|
|||||
EERSTE IIOOFDSTUK.
|
|||||||||
OVER DE KOEPOKKEN, ZOO ALS DEZELVE NA-
TUURLIJK BU HET RUND VOORKOMEN. |
|||||||||
JL/e geschiedkundige nasporing der koepokken begïnt van den tijd, dat
Jijnner begonnen is dezelve, door inenting, aan den mensch, ter beveili- ging tegen de kinderziekte, mede te deelen, en deze zaak, in het jaar 1796, tôt een onderwerp van opzettelijk onderzoek te maken. Er valt niet aan te twijfélen, of het Rund is, sedert onlieugclielijke tij~
den, en vvaarscriijnlijk zoolang als hetzelvc, als winstgevend Huisdier, in de Landhuishouding lieefl bestaan, aan deze uitslag-ziekte onderhevig ge-^ Weest. Wij vinden evenwel bij de oudcn, met name de Grieken en Ro~ meinen, niets, hetwelk hieromtrent eenige zekerheid kan verschaffen. Der- zclver Geneeskundigen kenden de kindcrpokken niet, en bij lmnne schrij- vers over den landbouw en de vee-artsenijkunde treffen wij geene de minste sporen aan, waaruit kan worden opgemaakt, dat zij op de koepokken lmnne aandacht liebben geves'tigd, of dat deze ziekte bun in het 00g is ge- vallen. (*) |
|||||||||
(*) Men hceft wel de gissing geopperd , of niet misschien sommige ziekten van het Rund , waarvan
■Livitfs gcwnagt , bij welke somwijicn aan de menschen een uitslag of vurige puisten., door besmet- ting, werden medegedeeld , voor de koepok-ziekte zou inoeten worden gehoudeu; dan daar deze ge- schiedschrijver van licvige en pestaardige ziekten mclding maakt, waarvan men de oorzaken niet kende , en tegen welker doodelijkheid te vergeefs naar hulp werd gezocht , zal men wel geene derzelve voor zoo- uanige ligte ongesteldheid van het Iiundvee kunnen houden , als waarmede de koepokken gepaard gaan. ^(eeleérjnagnjen hier, even als ten aan-.ien der zickten , door Thucydides, Plinius, Virgilius, en andercn heschreven, denkeu aan het Miltvuur of de Bloed-ziekte, door welke meermalen , gclijk be- kend is, vurige puisten, en kwaadaardige zweren, niet zeiden met een doodelijk gevolg , aan den meusch worden toegetragt. A
|
|||||||||
^a
|
||||||||||
pu.
|
||||||||||
3'w-3.
|
||||||||||
ÛZ. I.
|
||||||||||
y
|
||||||||||
<.. s.
|
||||||||||
■y
|
||||||||||
(2)
|
||||||
Gelijk de inenting der koepokken uit Engeland tôt ons is gekomen, zoo
liebben wij ook eerst uit dat land de kennis dezer ziekte, zoo als dezelve bij het Rund voorkomt, ontvangen. Eerst voornamelijk in het Graafschap Gloucester bekend geworden, zijn de koepokken naderband spoedig ook in de overige deelen van dat rijk, alsmede in 1erland,. als eene, bij de landlieden wel bekende, ziekte waargenomen. Hier zouden zij den naam. van shinch dragen, hetwelk, in de oude taal van dit land, zoo veel betee- kent als pijn aan de uijers. Dan niet alleen in deze, maar ook in de meeste overige landen van Europa en der overige werelddeelen, zijn de koepokken, als eene ziekte, waaraan het Rund onderhevig is, bekend geworden. De- zelve worden in Italie, Spanje, Frank rijk , Zwitserland, Oostenrljk , en Duitschland, in Denemarken, de Ne der landen, in America, Turklje, Perzië, en Féru, gevonden. De besmettende eigenschap der koepokken voor den mensch en haar be-
yeiligend vermogen tegen de kinderzielcte, was, in vele landen, voor dat Jenner. zulks, door opzettelijke proeven, heeft gestaafd, bekend. Hij zelf ontleende daartoe den grond uit de ondervinding der landlieden, dat de gène, die, bij bet melken der koeijcn, door de pokken , aan derzelver uijers of tepels voorkomende , besmet werden , daardôor de koepokken ver- kregen, en dat zij, op deze wijze, voor de besmetting der kinderpokken bevrijd bleven. Andere Geneesheeren hadden ook reeds voor hem de in- enting met goed gevolg in het werk gesteld, of waren ten minste van het beveiligend vermogen der koepokken tegen de kinderzielcte overtuigd ge- worden, doordien zij vele personen, die de eerste, door eene natuurlijke besmetting van de koeijen hadden ontvangen, naderhand, zonder gevolg, met de smetstofFe der laatste inenteden. Wij mogen ons niet verlaten op de overlevering, om aan te nemen, dat
de oorspronkelijke inboorlingen van America hiermede reeds van overlang zouden bekend zijn geweest, en uit dien hoofde de koe als eene beveili- gende Godheid vereercl hebben. (*') Volgens eene oude oorlconde zou de inenting der koepokken in Perzi'ê en de Indien, sedert zeer vroege tij- |
||||||
(*•) L. Sacco,. A. p. f. a**
|
||||||
PI II
|
||||||||||||||||||||||||||
■• - . .
|
||||||||||||||||||||||||||
^ùf.2.
|
||||||||||||||||||||||||||
^cy.2.5.
|
||||||||||||||||||||||||||
a. 3.
|
||||||||||||||||||||||||||
SZ<
|
||||||||||||||||||||||||||
a
|
||||||||||||||||||||||||||
ç de
|
||||||||||||||||||||||||||
djza
|
||||||||||||||||||||||||||
atf
|
||||||||||||||||||||||||||
f de
|
||||||||||||||||||||||||||
daa
|
||||||||||||||||||||||||||
9 de
|
||||||||||||||||||||||||||
16 de d<
|
||||||||||||||||||||||||||
(3)
|
|||||
dcn , gebezigcl zijn geworden. (*) Wat hicrvan zijn rnoge, wij zullen meer
staat kunnen maken op de Lerigten, die in een minder verwijderden afstand tôt onzen tijdkring staan. Vit dezelve blijkt ons , dat men in Duitschland reeds omtreat het jaar 1769, (-}-) de koepok-inenting tegen de kinderziekte heeft aangewend, en dat dezelve 00k in Engeland, in 1781, doorDr. Nesse te Devonshlre, aan zijn zoon werd uitgeocfend. Ook in Holstein , Mecklenburg, Jutland, en Sleeswijlc, alwaar de koei-
jen meermalen aan de pokken onderlievig zijn , kenden de boeren derzelver beveiligende eigenschap tegen de kinderziekte, zoo wel door toevallige be- smettingen der melkers, als door opzettelijke inentingen, reeds voorlang. ($) In ons land werden de koepokken het eerst, met onderscheiding van
andere vurigheden, welke aan de uijers voorkomen, door deskundigen, in Frieslancl waargenomen, in het jaar i8o5, ofschoon men heeft kunnen nagaan, dat, in die Provincie, reeds in het jaar 1778 en 1779, VOOrbeel- den van koepokken hij het Rundvee, en daardoor voortgehragte besmettin- gen van menschen, haclden plaats gehad, die op deze wijze tegen de kinder- ziekte waren heveiligd. (*) In Overijsfel werden de koepokken in 1810, en in Zuidholland in de jaren 1810 en 1816 ontdekt. De Heer Th. A. (*) In ecn sanscritisch werk , genaamd Sancteya Grantham , toegekend aan HauventoRV , wordt
cène zeer naauwkeui'ige bcsahrijviug van de koepok-incuting gevonden , welke bij verkorting, volgens eenc fransclie overzetting , hierop nederkomt: prenez le fluide du bouton de pis de la vache sur la pointe d'une lancette, et piquez-en le bras entre Vépaule et le coude , jusqu' à ce que le sang paraisse. Le fluide se mêlant avec le sang , il en résultera la fièvre et la petite vérole , L'éruption produite par ce fluide sera plus bénigne, que la maladie naturelle. Le malade pourra être inoculé une saule fois ou bien plusieurs fois ; on ne doit pas craindre alors d'être attaqué de la petite vérole pendant le reste de la vie. RsrVE Encyclopédique , Tom. XXJ , 1324. , pag. 26, in de Notice historique sur JenneR. (f) Medic- Chirurg. Zeitung von Ehrhart , i8o3, Th. III.
(g) Algemeine Vnterhaltungen. 3gste st. 2i May 176g. Men vindt het meest belangrijke omirent
de geschiedeuis der koepokken medegedeeld , door den Hoogleeraar E. J. XiioMASSEN à TUCESSINK, in zijne verhandelingen, geplaalst in het Gcneeskundig Magazijn, P. II. st. 3. bladz. ii3 en verv., D. III. St. 1. Afd. 1. Wadz. 18 en verv., alsniedo in de waarneniîngen omirent de ziekten, welke in het jaar i8ooem8ol, in het Nosocomium clinicum van de Académie tcGroniugenzijn vaargenomen, inzonder- heid bevattende de épidémie der kiuderpokken, welke aldaar geheerscht hebben , Gron. 1824, blz. 376 en 274. (,) Men vindt hiervan de hesclnijving , door de Commissie van Gcoeeskumtig Onderzock Cil Toe-
roorzigt in Friesland, in het Gcneeskundig Mtignzijn, D. IV. 2tle Stuk, i>ladz. 1, A 2
|
|||||
PI.III
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<&.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9^3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jfia.3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iSia.A^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'a, Xi
"Y
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ïi-S
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4>de i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
âde daa
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 de d«ur.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 de da<
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S de dccq.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3(«.7.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»
|
y
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,%
|
y.6 ,y
: -M
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ô
JZde da-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
''■■■■.:■: :
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/û
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■fode
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 de dst
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a&.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M de de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(4)
|
||||||
Jorritsma, Med. Dr. te ffoorn, nam dezeîve, m het laatstgemelde jaar, op
niêuw in ïriesland waar, en, volgens de mededeeling van den Heer Med. Dr. J. de BrAUW, te Woerden , liadden dezelve in 182^ plaats te Ger- vershop , een dorp nabij die stad gelegen, in de Provincie Utrecht. In al deze gevallen werden de koepokken aan menschen, hetzij. door toevallige besmetting of opzettelijke inentingen,, medegedeeld. Ofselioon liet dus onbetwistbaar is-, dat de koepokken schier overal on-
dcr liet Rundvee bestaan, zoo behooren dezelve evenwel geenszins tôt die ziekten, welke zeer gemeenzaam -yvorden waargenomcn. Dit is zoowel bij ons als in andere landen bet geval. Sacco (*) merkt reeds aan, dat liet als een bijzonder geluk of verdienste moet worden aangemerkt, indien men dezelve aantreft, en Lùders (-J-) z'egt, dat de ware koepokken niet zoo menigvuldig en overal verspreid zijn, als yelen schijiîen te stellen. Gedeeltelijk zal de zeldzaamheid van derzelver ontdekking daaraan mogen worden toegesebreven ? dat men daaromtrent weinig opzettelijke nasporin- gen in bet werk stelt, maar deze zaak genoegzaam gebeel aan bet toeval oveiiaat. Het is inderdaad te verwonderen, dat, zoodra men eens in bet hezit was gekomen der stofTe voor de menting , men, over bet gelieel, zoo weinig moeite meer Lceft aangcwend tôt het verkrijgen van naauwkeurige opgaven, of en in welke streken de koepokken meer of minder geregeld onder bet Rundvee voorkomen, en om de oorzaken na te gaan, welke tôt derzelver ontstaan aanleiding geven. Er zijn steeds prijsvragen over de koepokken uitgescbreven met betrekking tôt derzelver uitwerking op den menscb, en men beeft de inenting door premien of médailles aangemoe*- digd, doeb men beeft zieb, zooals Lùders {§) niet te onrcgt opmerkt, verblind door de zoo gemakkelijke, en groote gevolgen belovende, uitvin.- ding van Jenner , verder om derzelver bron, namelijk de oorspronkclijke pokken der koeijen, niet bckreund: waarvan de kennis evenwel, volgens hem, allecn in staat is den zegen der koepok-inenting voor het menschdom te bewaren. Wenschelijk zou het, onzes oordeels, zijn , indien ieder vee- ■ bouder, gelijk ik meen dat in Denemarhen geschiedt, volgens een aîge- |
||||||
(*) A. p. s. 31. (f) A. p. s. 23i. {§) A, p. s- 229.
|
||||||
ri. iv.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^■f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r~f (
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■
■ |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
%?QF
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/2. <
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■-,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tT'iq.J:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tJ^ùi.'
|
4-.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ia. 2-.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9'"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
// '•
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(5)
|
||||||
meen bêvel der landsregering, verpligt werd, aangifte te doén, wanneer de
koepokken bij zijne koeijen ontstaan, ten einde dezelve alsdan door be- voegde Geneeskundigen konden worden onderzocht. Beter zou dit oogmerk nog bevorderd worden, indien r voor iedere ontdekking der ware oorspron- kelijke koepokken, waarvan tijdig genoeg aangifte wierd gedaan, eene belooning van eenige gnldens werd gegeven. Ik twijfel geenszins, of hier- door zouden de vee-houders, of de gène, die het vee behandelen, genoeg- zaam worden opgewekt eft aangemoedigd, om hierop acht te slaan, en men mag gelooven, dat de waarnemingen omtrent het bestaan der koepokken , langs dezenweg, in ons vaderland , hetwelk zoo rijk is aan Runderen, ver- meerderd zouden worden. Wanneer de koepokken beerscben, bepalen zij zich tôt enkele kiiddenj
en dezelve deelen dus niet in de eigenschap dier vee-ziekten, welke zich, in eene groote uitgestrektheid , algemeeu of épizootisch uitbreiden. Wij znllen nu de beschrijvingen geven van de kenteekénen en het beloop
der ware koepokken, zooals dezelve door Sacco, Viboxig, en Tschettlin worden medegedeeld , deze onderling en met de waarnemingen , in ons land Verkregcn, vergelijken , en daarna over de onware of valsche koepokken, en derzelver verschiîlende soorten, sprekcn. Sacco (*) kent aan de koepokken vier bijzondere tijdperken toe, welke
dezelve , gelijk vêle andere uitslag-ziektcn, geregeld doorloopen. Het tijdpcrk der besmetting gaat gepaard met verminderden of verloren
eetlust, en afkeer van het voedsel ; de dieren herkaauwen onophoudelijk met een ledigen mond, en daarmede is eene eigene Leweging der lippen verbonden, niet ongelijk aan die, welke door den mensch bij het uitblazen : van den tabaksrook wordt gemaakt, waarom de boeren de uitdrukking be- zigen: de hoe rookt (pipano). Terwijl er slechls eene spaarzame hocveel- heid van dimne melk wordt afgescheiden, wordt de opslag van het oog be- stendig neerslagtiger ; er ontstaat koorts, welke drie of vier dagen aan- houdt, waarop dan de uitbotting der pokken volgt. Op den uijer, inzonderheid naar de tepels toe, en op dezelve, zeldzamer
|
||||||
(*)' A. p. s. 27. en verv.
|
||||||
PI.Y.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tinta,.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■%
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;; $y.3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Q
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■ i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jv«r.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
$:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/£
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(6)
|
|||||
om de neusgaten en aan de oogleden, komen nu effene, ronde, in het mid-
<îen eenigzins ingedrukte , puisten te voorschijn, die van een smallen rooden jkring orngeven zijn, weike zich vervolgens bestendig meer uitbreidt. Op <den vierden of vijfden dag, nadat dezelve uit zijn gebroken, verkrijgen deze jiuisten Lare voikomene vorming. De algcmeene ziekte-verscbijnsclen ne- men alsdan af, en verdwijnen bijna geheel. Maar, naar evenredigheid van den wasdom en de rijpwording der puisten, weike op den zevenden of acht- sten dag der ziekte, en op den derden en vierden dag na bet begin der uit- iotting, volbragt zijn, wordt de koe bestendig onrustiger, en, wanneer de puisten bij liet melken gedrukt worden, gceft zij teekenen van zware pijn te kennen. Terwijl de puisten nu bestendig grooter worden, bebouden zij in het midden den indruk, weike aan de pokken geheel eigenaardig is ; zij worden glanzig, en nemen eene lood- of zilverkleur aan, terwijl de roodlieid zich bestendig verder uitbreidt en eene blaauwacbtige kleur verkrijgt. De uijer zelf wordt bard op de plaatsen, alwaar de puisten zich bevinden, en liierdoor ontstaat de onrustigheid van het dier. De vloeistoffe, weike zich in de pokken bcvindt, is helder, heeft nimmer een kwaden rcuk, doch is somwijlen ligt gekleurd. Blijft dezelve in de puisten aanwezig , zoo wordt zij langzaamerhand verdikt, en droogt, orn den elfden of twaalfdeti dag, op. De pokken beginnen dan eerst van het midden naar den rand toe meer en meer bruin te worden; er ontstaan, op deze wijze, roodachtig-bruine, effene, en dikke korsten, waardoor het uitdrukken der melk moeijelijk en pijnlijk Avordt. Zijn deze korsten, na tien of twaalf dagen, geheel uit- gedroogd enlosgegaan, dan laten dezelve even zoo vêle likteekenen op den oijer achter. Dit is het gewoon beîoop der ziekte bij de koeijen. Het gebeurt niet
zeiàcn, dat de pokken, bij het melken gedrukt wordende , openspringen. De stoffe, weike er uitvïoeit, kleeft alsdan aan de vingeren der melkers, die dezelve op andere koeijen overdragen, weike op deze wijze besmet wor- den. Alsdan wordt de eene koe na de andere door de pokken aangcdaan. Ook knnnen de puisten, hierdoor geprikkeld wordende, in eene hevige ontsteking geraken, waardoor tôt diepe en moeijelijkc verzweringen aanlei- <ling wordt gegeven. |
|||||
en
|
|||||||
Hiermede komt de heschrijving van Viborg (*) in liet algemeen over-
cen ; doch hij maakt geen hijzonder gewag van de ziekte-verschijnselen, welke de uitLotting voorafgaan, noch ook van de koorts, die deze verge- zelt. Dezelve ontstaat, volgens hem, van den zevenden tôt den negenden dag , met afneming der melk, doch zonder dat de herkaauwing aanmer- kelijk verminderd is, of de eetlust verloren gaat. Het hlijkt dus, dat deze algemeene aandoeningen hij de koeijen verschillen, hetwelk misschien ook van de meerdere of mindere prikkelhaarheid der dieren, mogelijk ook van het verschil der luchtstreek, van de onderscheidene rassen, en den trap der ziekte zelve, zal kunnen afhangen. Hieraan heantwoordt insgelijks genoegzaam hetgeen TscHEUïaN (-f) om-
irent het heloop der koepokken mededeelt. Hij schijnt Viborg voorna- melijk te zijn gevolgd. De gang der uithotting wordt door hem op dezelf- de wijze opgcgeven, doch hij spreekt mede niet van voorloopende toeval- len, en zegt, dat de koorts zich gewoonlijk op den zevenden of achtsten dag vertoont, wanneer de pokken derzelver volkomene grootte hehhen ver- kregen. De koe wordt dan neêrslagtig, laat den kop hangen, terwijl er trillingcn plaats hehhen over het ligehaam, met opvolging eener verhoogde Warmte, versnelling van den pois, en vermindering van de afscheiding der melk, waarhij alsdan de eetlust en herkaauwing niet zelden aanmerkelijk gestoord worden. Bij de meeste dieren zijn de lippen , gedurende het he- loop der koorts, alsmede het tandvleesch en de inwendige deelen van den mondhleek; eenige hoesten en hehhen een ligteii doorloop. De koorts heeft evenwel niet in een hevigen trap plaats, en neemt zelden het karak- ter van zwakheid (typhus) aan. De pok-korst valt met den veertienden dag af, doch dezelve kan ook tôt den dertigsten hlijven zitten. Omtrent het hestaan van pokken oui de neusgaten, aan de oogleden, of eenig ander deel des ligehaams, wordt, door den laatstgemelden Vee-artsenijkundigen, geene melding gemaakt. Vergelijken wij hiermede de verschijnselen, welke hij de koeijen, die m
|
|||||||
(*) Sammlung von Abhand.lu.ngen fur Thieràrz.te und Oekonomen, 4tea Baudchen , s. 363r Co-
pwhagen i8o5. (-J-) A. p. s. 61. |
|||||||
(8)
|
|||||
Wriesland door de pokken werden aangedaan ., plaats liadden, zooals dezel-
ve, door de Commissie van Geneeskundig Ondtrzoek en Toevoorzigt, teï aangehaalde plaats, worden beschreven, zoo vinden wij, dat dezelve van de hierboven opgegevene niet aanmerkelijk verschillen. Er wordt hierbij wel geene geregelde opgave gevonden van het geheele beloop der ziekte , zooals dezelve , van het begin tôt het einde, plaats had, met de verande- ïingen, welke daarin, van dag tôt dag, zijn voorgevallen. Hiertoe was men niet in staat, dewijl de pokken reeds gedeeltelijk waren afgeloo- pen, of aanmerkelijk gevorderd, voor dat dezelve, door de Leden dier Commissie, konden worden onderzocht. Het blijkt evenwel genoegzaam uit liaar zeer naauwkeurig berigt, dat de pokken zelve aan het hierboven be- schreven uitslag beantwoordden ; dat de uijer ontstoken en pijnlijk was ; dat de puisten of pokken met zwarte korsten opdroogden, en dat de- zelve, door het melken, afvallende, vuile zweren nalieten, welke somtijds rond en regelmatig, maar op andere tijden hockig en ongeregeld waren. De koeijen graasden over het a]g<3mcen , gedurende bet gebeele beloop der ziekte, als gezond, doch gaven aile veel mmdcr melk, en dezelve waren SOmwijlen koortsig en ongestcld. De ontsteking en verzwering der uijers waren bij sommige koeijen zoo sterk, dat dezelve daardoor niet meer kon- den gemolken worden. Bij onderscheidene personen , die deze koeijen had- den gemolken , ontstonden ware koepokken, waaruit vervolgens, met het Leste gevolg, werd ingeê'nt, terwijl ook .eene inenting gelukte met stoffe, opzettelijk daartoe van eene koe genornen. Ook hier vinden wij geene de geringste aanduiding, niettegenstaande de
koepokken bij twee en dertig stuks Runderen, bij opvolging, plaats liad- den , dat er aan andere deelen des ligehaams dan aan de uijers en tepels uitslag is waargenomen, evenmin als bij de koeijen te Geervliet, welke het enderwerp uitmaken van het berigt, door de Commissie van Geneeskundig Onderzoeh en Toevoorzigt der Provincie Zuid-Hollaiid, te Dordrecht, medegedeeld. Bij de koeijen te Gervershop bestonden evenwel, volgens een, mij toegezonden , berigt van den Heelmeester J. Zaad , te Kamerih , die dezelve gezien had, behalve aan de uijers en tepels, ook pokken onder den buik. Dit verschijnsel schijnt dus slcchts zcldzaam plaats te hebben, |
|||||
{ 9 )
|
|||||||
althans niet algemeen of standvastig te zijn. Het is nogtans ook mogelijk,
dat hetzelve , bij gebrek van naauwkeurig onderzoek , dikwijls voorbij is gezien > en dat er minder zeldzaam eene algemeene uiibotting van pokken over het ligchaam bestaat, dan men , tôt dus ver, beeft opgemerkt : eene omstandigheid, wel waawlig, dat men er de aandacht vervolgens bepaaldelijk op vestige. Het is niet uitgemaakt, of de koeijen in aile saizoenen even zeer aan de
pokken onderbeyig zijn, dan of zij dezelve op zekere tijden meer dan op andere verkrijgen. Sacco (*) stelt, dat, volgens de opmerking van sommi- gen, de koeijen inzonderheid door de pokken worden aangedaan, kort na- dat zij gekalfd bebben, en dat deze ziekte met de lang opgehoudene, en nu op nieuw aan den gang gebragte, afscheiding der melk in verband zou staan. Hij houdt evenwel het gevoelen ongegrond van hen , die willen, dat de mtlk, welke, bij eene onvolkomene opening der ontlastbuizen,telanginden uijer wordt opgehouden, en, op deze wijze, scherp geworden zijnde , door hare prikkeling, ontsteking der tepels en het pok-uitslag zoude voortbren- gen; kunnende, zooalshij meent, deze oorzaak moeijelijk als voldoende worden bcschouwdtothetvoortbrengen van deze eigenaardige ziekte. Viborg (•]-) zegf. ook, dat de ware koepokken plaats hebben bij de koeijen , welke nieuws gekalfd hebben, inzonderheid in het voorjaar. Hetzelfde wordt door TsCHETJLJN {§) aangemerkt, met bijvoeging, dat de koepokken het meest in het voorjaar, minder algemeen in den herfst, doch nog zeldzamer in de overige saizoe- nen , voorkomen. Uit het boven aangehaalde berigt omirent de koepokken, welke, in i8o5,
in Friesland werden waargenomen, moet men afleiden, dat de ziekte al- daar in het laatst der maand September en in October plaats had, toen de heesten nog in de weiden waren. Dr. Jorritsma nam dezelve in de maand Augustus waar bij koeijen, die in Maart en April hadden gekalfd. De kudde hestond uit 20 of 24 stuks, waarvan elf aan de koepokken leden. De ge- melde jGeneesheer merkt evenwel op, dat de ziekte waarschijnlijk reeds vroeger bij sommige der overige hadden bestaan , dewijl, volgens het zeggen van den Boer, de koeijen, den geheelen zomer door, aan eene vurigheid |
|||||||
{*) A. p. s. 26. (f) A. p. s. 564. {§) A. p. s. 60.
B
|
|||||||
( 10)
|
|||||
der uijers hadden gesukkeld. Te G-eervliei werden de koepokken, zoowel
in iSao alsi8i6, in de maand December, aanwezig bevonden. TeGe7~vers- kop -werden zij opgemerkt bij vijf of zes koeijen, in het laatst van Mei, toen de- zelve in de weide waren gebragt. In dezelfde maand zag ook Dr. Ramaer de koepokken te Mastenbroeh , nabij de Stad Hasselt, Hieruit ziet men , dat bij ons de ziekte zich niet zoo algemeen tôt het voorjaar bepaalt, als men wil, dat elders het geval is, noch ook, dat dezelve zoo bij voorkeur aan de koeijen, die nieuws gekalfd hebben, eigen is. Want, ofsclioon er het geheele jaar door koeijen gevonden worden, die op buitengewonetijden, datis,vroeg in den herfst, of laat in het voorjaar, en in den zomer afkalven, zoo heeft dit slechts met weïnige, althans nimmer met eene geheele kudde plaats van zoodanige uitgebreidheid, als hierboven is uitgedrukt. Om te dezen aanzien tneerdere zekerheid te erlangen, zou men dienen acht te geven, of de pok- ken welligt het eerst bij eene of meerdere, nieuws gekalfd hebbende, koeijen ontstaan, en van deze, door besmetting, aan de overige worden medege- deeld. Dit zal daardoor reeds waarschijnlijk worden, indien men geregelde tusschenpoozen of opvolgingen in het uitbreken der ziekte , bij een grooter of geringer getal koeijen, opmerkt, zooals in i8o5, in Friesland, onder de melkkoeijen van den Landman Nammen Jeljers plaats vond : bij een gedeelte van welke eerst de pokken waren ontstaan, terwijl, acht dagen la- ter, de overige werden aangedaan, zoodat geene koe van het oiigemak geheel vrij bleef. Het laat zich vermoeden, dat deze laatste de pokken van de eerst ziek geweest zijnde koeijen, bij wijze van besmetting, het zij door de melkers, of bij het nederliggen in de weiden, zullen hebben verkregen. Trouwens het komt mij niet onmogelijk voor, dat de ge- zonde beesten kunnen besmet worden, wanneer zij met de uijers tegen den bodem liggen , op zoodanige plaatsen, alwaar kort te voren een uijer, met pokken bezet, de smetstoffe op het gras heeft achter gelaten. Het schijnt nog niet volkomen bewezen te zijn, of aan de smetstoffe der koepokken, met betrekking tôt derzelver werking op de Runderen, wanneer de pok- ziekte natuurlijk onder eene kudde ontstaat, wel geheel de eigenschap der vlugtige smetstoffen, om namelijk op zekeren afstand derzelver aanste- kende uitwerking te verbreiden, kan worden ontzegd. \Vij kenneu deze |
|||||
(")
|
|||||||
stofFe, zooals dezelve op den mensch werkt, alleen als eene vaste smet-
stoffe, die eene middelijke overbrenging of inenting van het eene voorwerp, ap het andere vordert, om haar vermogen uit te oefenen; doch dit geeft, mijns oordeels, nog geen voldoenden grond, om als zeker aan te nemen, dat dezelve, met opzigt tôt het Rund zelf, bij lietwelk deze smetstoffe oorspron- kelijk wordt voortgehragt, van aile vlugtig-l>esmettende hoedanigheden zou- den ontblqot zijn. (*) Ook deze zaak verdient verder een bepaald onderzoek. Dan, ofschoon het niet blijkt, dat, gelijk hierboven gezegd is, het pok-
uitslag, als eene onmiddelijke kraam-ziekte van het Rund kan worden be- sehouwd, zoo is het toch opmerkelijk, dat hetzelve, zooals men wil, alleen bij de koeijen voorkomt. De Heer Jorritsma deeltmij mede, dat, volgens. de stellige verzekering der Landlieden in Ftriesland, de natunrlijke koepok-» ken nimmer bij zoogenaamde drooge of guste koeijen, namelijk de zulke,, die niet gemolken woxden, hoewel onder melkgevende weidende, wordea waargenomen. Indien dit algemeen bevestigd wierd , zou men daaruit moge» besluiten, dat de ziekte tôt de melk-afscheiding in eene regtstreeksche be trek- king staat, en dat deze geslachts-verrigting als eene voorwaarde van. dezel- ve moet worden beschouwd, zoodat de koeijen alleen in zoo verre tôt de pok-ziekte de noodige voorheschiktheid bezitten , als zij melkgevende zijn. Men wil algemeen, dat de stieren en ossen niet aan de natuurlijke koe-
pokken onderhevig zijn. Sacco (f) heeft dit reeds. opgemerkt. Mrar- DlGii ($) en Hofacker (*) verzekeren stellig, dat de koepok noch aan den stier noch aan den os wordt medegedeeld. Ik weet evenwel niet, of deze laatste schrijvers hieromtrent volgens eigene ondervinding spreken, dan of zij zulks op het gezag van Saccq hebben aangenomen. Bergman (-|-) draagt deze zaak als twijfelachtig voor. Dr. Jorritsma meldt mij, dat bij omtrent deze zaak, bij vêle opmerkzame Friesche Landlieden, opzettelijk onderzoek heeft gedaan, doch van aile de getuigenis heeft ontvangen, dat de stierea |
|||||||
(*) Vorgelijk LiïDERS , A. p, s. 207. (f) A. p. s. 23. (§) Compara-tiv-physiologische undt
nosologi^cfie Ansichten von den Krankheiteii des Menscli&n und der vorziigligsten Iïausthiere. s. 16. (+) hehrbuch iiber die gewolmlichen allgerneinen Krankheiien des Pferdes, Rindviehes, Scha— fes, Schweines , Hundes, u. s. \v. s. g5. (■}-) Dissertatio inauguralis sistens primas lineas pathologiae comparatae , p. 5a. B 2
|
|||||||
(12)
van de koepokken verschoond blijven, en wel, zoo als zij stellen, omdat
de stoffe aan dezelve niet met de lianden der melkers wordt overgebragt, gelijk bij de melk-koeijen plaats beeft. Dit kan evenwel, naar mijn oor- deel, niet als eene voldoende reden worden besehouwd, waarom de stier niet oorspronkelijk de koepokken zoude erlangen, even als de koeijen, waarvan de eersten der kudden dezelve niet door besmetting, maar uit eene eigene , in liet ligebaam bestaande, oorzaak verkrijgen. Het gering aantal van mannelijke Runderen r hetwelk wordt aangehouden, in evenre- digheid van vrouwelijke, kan misscbien eene reden zijn, dat de natuurlijke pokken bij den stier nog niet zijn opgemerkt. Het moet althans als vreemd worden besehouwd, dat dezelve daaraan niet evenzeer zouden onderbevig zijn als de koe. Mij zijn geene ziekten bekend, waarvan- de eene kunne, zoowel ten opzigte van den menseh als de dieren, bij uitsluiting onderworpen , en waarvan de andere geheel uitgesloten is, voor zoo ver dezelve niet tôt de ziekten der geslachts-deelen behooren, of uit derzelver verrigtingen onmidde- lijk voortvloeijen. Indien bet dus volkomen bewezen ware, dat bij den stier de koepok zicb nimmer als oorspronkelijke ziekte ontwikkelt , zou zulks een nieuwen grond opleveren , om liet daarvoor te bouden , dat de koepokken in- derdaad met de vrouwelijke geslaclits-verrigtingen in verband staan , en waar- scbijnlijk aan eene onregelmatige of ziekelijke gesteldbeid der melk-afscliei- ding, welke bij de koe meer dan bij eenig ander dier aan afwisseling on- derbevig is, moeten worden toegesebreven. De uijer der koe is een deel, waaraan dikwijls ontsteking ,. roosachtig uitslag, en zwellingen voor- komen, en dit is gedeeltelijk te verklaren uit de tedere en gevoelige be- werktuiging , welke hetzelve boven de overige uitwendige deelen bezit. De uijer is van haar ontbloot, en daardoor meer aan den invloed van koude en andere prikkels blootgesteld ; maar vooral mag men den uijer der koeijen , welke gebeel voor melk-gewin in de landbuishouding bestaan, bescbou- wen, als een deel, dat, als bet ware, altijd in een staat van verhoogde of ongeregelde prikkelbaarbeid verkeert, naar betwelk bestendig, door het inelken en een overmaat van aanzettend voedsel, een versterkte aandrang van bloed onderhouden wordt, en dat steeds tôt eene vermeerdere werkzaamheid %. ter bereiding der melk, wordt opgewekt. Geen wonder derhalve, dat zoo- |
||||
( 13 )
|
|||||
genaamde scherpten zich bij voorkeur op den uijer nederzetten, en aan dit
deel vurigheden van verschillenden aard te weeg brengen. Plierop berust dan ook waarschijnlijk de reden van bet verschijnsel, dat de koepokken zich , zoo al niet bij uitsluiting, nogtans hoofdzakelijk, aan dit geslachts-deel openbaren. Worden ook niet de tepels der zoogende vrouwen liet meest, kort na de be- valling, door de spruw en andcre ontstekings-ziekten aangedaan ? De koepok- ken laten zich evenwel door inenting aanden stiermededeelen, gelijk: vervol- gens zal worden aangetoond. Dat de stofïe uit het mok-gezwel van het Paard meermalen aanleiding geeft
tôt het ontstaan der koepokken, is door zoo vêle waarnemingen bevestigd , dat daaromtrent geen twijfel meer bestaat. Wij zvdlen hierover , bij de be- schouwing dezer voet-ziekte, nader handelen. Het is nogtans even zeker, dat de koepokken niet altijd, maar slechts in de zeldzaamste" gevallen, op deze wijze worden voortgebragt. Sacco (*) lieeft reeds opgemerkt, dat, of— schoon de mokstoffe, zoowel bij mensclien als koeijen, door onmiddelijke besmetting . de ware koepokken kan verwekken, men evenwel deze stoffe niet als de eenige bron moet besehouwen, waaruit zij voortvloeijen, daar de koepokken dikwijls genoeg van zelve ontstaan. Zij komen zelfs dikwijls voor op plaatsen, daar geene Paarden Lij Ixet Rundvee worden gehouden. TscHEUïiiN -verzekert (-{-), dat de koepokken dikwijls heerschen, zon- der dat de mok onder de Paarden aanwezig is, en niet altijd worden waargenomen, wanneer dit gebrek bestaat. In Friesland heerscliten de koepokken bij Nammen Jeljers, zonder dat een der Paarden van dezen Landman aan eene verzwering van den hoef leed, terwijl dezelve niet plaats hadden bij de koeijen van een naburigen Vee-houder , die een Paard met een zoogenaamden overhoef had {§). Evenmin bestond de mok, te Gerverskop , onder de Paarden, waaruit de koepokken hunnen oorsprong konden hebben ontleend. In de overige medegedeelde gevallen der waargenomene koe- (.*) A. p. s, 25. (-J-) A. p. s. 5g. ($) Genecskundig Magazijn bladz. 7. Het is twrifelachtig, of
ouder overhoef hiir de mok, en wel de beveiligende mok, moet verstaan worden. Uit de volgende btscbrijvmg van deze laatste ziekte zal het blijken, dat men zeer verkeerdelijk deze gebreken , namelijk de overhoef en de mok , voor ongemakken van dcnzelfden aard beeft gehouden. Vêle kundige Laiid- 1 ieden en de Pauïdenhandelaars weteu dezelve zcer wci van elkander te ouderscheiden. |
|||||
( Î4)
|
|||||||
pokken, bij de inlandsche Runderen, wordt niets vermeld, waaruit men
zou mogen besluiten, dat dezelve uit de mok zijn voortgebragt. Wij mo- gen derhalye vaststellen, dat de pokken bij de koeijen, den meesten tijd, aïs eene eigene of oorspronkelijke ziekte geboren worden, gebeel onaflian- kelijk van de mok : doch bet is tevens allerwaarschijnlijkst, dat door dit laatste ongemak bij het Paard dezeifde smetstoffe wordt voortgebragt, als do-or de koepok bij bet Rund , en dat beide stoffen daarom wederkeerig op deze dier- geslachten, en ook op den mensch, hetzelfde hesmettende vermogen uitoefenen. Men zal dus de mok zoowel de pok-ziekte van het Paard, als de koepok die van bet Rund mogen noemen, waarover wjj vervolgens nader zullen spreken. Het verdient hier, als tôt het onderhavige onderwerp behoorende, te worden opgemerkt, dat de pok-ziekte een der meest algemeene ziekte- vormen is , welke de dieren met den mensch gemeen hebben, waarvan evenwel de wederkeerige besmettelijke eigenschappen nog niet genoeg- zaam gekend en bepaald zijn. Het Scbaap, het Varken, de Hond, de Ha- zen, de Konijnen, vêle Vogelen, als de Kalkoenen, de Ganzen, de Duiven, en meer andere zijn aan de pokken onderhevig. (*) Hoewel dezelve bij elk dezer dier-soorten of geslaehten een eigenaardig beloop hebben , en in ge- daante versclùllen, zoo komen zij nogtaas in vêle algemeene verschijn- selen overeen, zonder dat men nogtans, tôt dus ver, volkomen weet, in lioever zij yan het eene geslacht op het andere kunnen worden overgedra- gen, en tegen deze of geene ziekten beveiligen. Mogelijk heeft men de we- derkeerige besmettelijkheid al te zeer beperkt, door aan te nemen, dat bij elk dieivgeslacht of soort eigene smetstoffen worden voortgebragt, welke op geene andere dieren werken. Wij zien evenwel, dat de huid-ziekten van sommige dieren, hoewel in uitwendîg aanzien met volkomen overcenkomen- de , maarnaar de onderscheidenlijk gewijzigde, organiscbe en physiologische, zamenstelling en verrigtingen van derzelver ligchamen, vooral van het weef- sel der huid, verschillende, door besmetting, gelijksoortige uitslagen bij den mensch en de dieren te weeg brengen, zooals zulks omtrent de |
|||||||
(*) Hurtrel D' Arboval , Dictionnaire de Médecine et Clùrurgie Vétérinaires, Ton» IV.
yag. 499. et suiy. |
|||||||
( « 5
|
|||||
schurft-ziekten plaats heeft (*). De smetstoffe van den kwadcn droes ver-
wekt somwijlen eene soortgelijke aandoening in het lijmphatike vaatgestel van den mensch, als hij het Paard, waarvan dezelve afkomstig is, en zelfs kwaadaardige ontstekingen, die het leven in gevaar kunnen brengen. (-J-) Het dolgift werkt op den mensch en de meeste warmbioedige dieren genoegzaam op dezelfde wijze, enhetant/irax- ofbloedgift, dat bij het zoogenaamde milt- vuur ontwikkeld wordt, brengt bij dezelve de hevigste, ja doodelijke, ge- volgen te weeg. Dat sommige dezer besmettingen niet altijd en geregeld plaats vinden , kan
van de meerdere of mindere werkzaamheid der smetstoiTen zelve, en van verschillende andere omstandigheden afhangen, die onbekend zijn , of niet al- tijd kunnen worden nagegaan. Hieraan zal men het dan ook mogen toeschrij- ven, dat de proeven der inenting met koepokstoffe op sommige dieren, als het Schaap, den Hond, het Konijn, en andere genomen, somwijlen eea volkomen gevolg hebben gehad (<jj) , terwijl deze inenting, door anderen en mij zelven, aan gemelde dieren en den Aap verrigt, niet zijn gelukt (,,.). (*) E. Viborg, Sammlung u. s. w. I. B. s. 281 ; Recueil de Médecine Vétérinaire, Tom. I. p.
252; A. 1NUMAN, Vee-artsenijkundig Magazijn, D I. bladz. 3î4. Sick {Unterricht zur Abwar- tung und Heilung von Viehkrankheiteri, Berlin 1807) verhaalt een voorbeeld , dat eene hevige schurft-ziekte onder de Paarden aan aile oppassers werd, medegedeeld. Willan en Alibert ver- zckeren insgelijks , dat deze ziekte van het Paard voor den mensch besmettelijk is. Verg. F. C. Bach, Grundzuge zu einer Pathologie der antsteckenden Krankheiten. Halle* 1810 , s. a3a. Dat de schurft-ziekte van het Schaap zich aan de Geit mededeelt, zag ik, in het verleden najaar , aan de Vce- artseniJEchool alhier hevestigd. De Heer Vee-arts F. Bontekoe deelde mij onlangs eene waarneming ruede , omtrent de hesmetting van onderscheidene menschen door de schurft van het Varken. (f) Vee-artsenijkundig Magazijn. D. II. bladz. 228 eu vcrvolgens. De Heer Medicinae Doctor
Alexandjir zag onlangs onder meerdere , door hem waargenomene, gevallen, de doodelijke uitwerkine van eene hesmetting door den kvvaden droes, bij eenen lijder , in 's Rijks Militaire Hospitaal, te Utr.echt. Ik hoop in staat te zijn , in het eerslvolgende deel van het Vee-artsenijkundig Magazijn, deze, door ge- ttelden Geneesheer bewerkte , ziekte-gevallen te kunnen mededeelen. ($) J. de Carro , Geschichte der Vaccination in Bôhmen , Prag, i8o4. Verg. E. J. ThoMASSEN
à ThuessiNK, Geneesk. Magazyn, Ilde D. lllde St. bladz. i32, l33, Vde D. Iste St. bladz. 26. (+) Proeven omtrent de werking van de smetstoffe der koepokken op onderscheidene Huisdieren, ter
aangehaalde plaats in de Vaderl. Letteroef. van 1824. Zie ook de : Proeven en Waarnemingen omtrent de inenting der pokken aan Schapen, door D. H. VAX der Meer , H. C. Medenbach de Rooy.S.El- lerbeeK, en G. A. Ramaer, met een vergelijkend overzigt, hiertoe betrekkelijk, en eene YOOirede door Dr. A. Numan, 's Gravenhage 182a, biadz. 119. |
|||||
( 16 )
|
||||||
Hoewel bet Sehaap niet volstrekt mag kunnen worden gezegd voor de werking
der vaccine-sioi onvatbâar te zijn, zoo schijnt mij deze inenting aan te veel wisselvalliglieid onderhevig, en weinig gescbikt, noch raadzaam te kunnen worden geaclit, om op deze wijze de koepokken voortteplanten, gelijk eenigen gewild bebben. Even als bij den mensch niet altijd de voorbeschikt- heid bestaat, om de smetstoffe, hetzij der kinderpokken , of koepokken, ep te nemen, of liever op betzelve terug te werken, zal men mogen aanne- men, dat zulks ook, overeenkomstig de algemeene lcvens-wetten, niet altijd bij de dieren piaats vindt. Camper beproefde de mededeeling der smetstoffe van de menscben-pokken vruebteloos aan betSchaap en den Aap. Andere Ge- neeskundigen (*) bebben als eene vaste eigenscliap der kinderpokken opgege- yen , dat bare werking zieh alleen tôt bet menscbelijk ligcbaâm bepaalt. La- tere waarnemingen , als van Viborg en Grève , bebben evenwel geleerd, dat de Hond, de Aap, en het Varken (-J^) inderdaad voor de werking van bet |
||||||
(*) F. L. BANG , Praxis Medica, Hafniae 1786, pag. 99; IzAAK de Koning , Bijdragen tôt de ten-
nis en behandeling der Riudcrpokken , Zalt-Bommel 1824. /+) Omtrent de vatbaarheid van den Aap voor de smetstoffe der kinderpokken vinden wij bij PAUL-
Let (Ifeber die Viehkrankheiten und deren, Heilang, s. 292-96.) cen voorbecld aangehaald , en, in het jaar 1767 , kreeg een Aap insgelijks door de natuuriijke besmetting van eenen pok-zicken , depok- ken , wclke volkomen met die van den mensch overeenkwamen , hetgeen ook te Amsterdam in 1786 , met eene Simia Sciurea piaats had, die met cen kind , door de pok-ziakte aangedaan, in dezelfde ka- mer verkeerde , waarmede liet dier nogtans niet in onmiddelijke aanraking kwarn Ook Htizard beeft den overgang der menschen-pokken op Apen waargenomen , en Grève (JËrfahrungen und Beobach- tUngen ùber die Krankheiten der Hausthiere im vergleich mit den, Krankheiten der Menschen , Oldenburg 1818, Eerstes Bandchen, s. 298, u. w.) zag , in 1812, de pokken bij eenen Aap, zijnde waarschijnlijk de Simia Maura ontstaan , die met pok-ziekc kinderen gespeeld had , en door deze vas besmet geworden. Dezelfde V ce-arts deelde bovendien de pokken van den mensch aan twee Apen {Simia Sylvanus) mede , en VlBORG entte den grooten Aap van Angola {Simia Cynomolgus) , den capucijn-Aap , [Simia Capucinus) en den spook-Aap [Simia Inuus) in met menscben-poksmet. Bij dezelve ont- stondcn meer of mindci- talrijke pokken; doch dit uitslag had bij de nieesten slechts in de nabijheid der inentings-vionden piaats, Insgelijks is de inenting met de smetstoffe der kinderpokken door Viborg en Grève aan Honden in het werk gesteld. Eenige werden geheel met pokken overdekt; er ontslonden aan de geslachts-deelen brandige piekken , en drie van de acht Honden , die ingcënt waren , kwamen aan de jiiekte te sterven. Men vond bij de opening , dat de tong , de kcel , en slikbuis met vêle pokken bc- •tet waren. Door Grève werden ook de pokken van den Aap , die door menschen-pokgift natuurlijk be- smet was , op den Hond overgeplant, en volgens Vicorg , (A. p. I. B. s. 320.) zou dit dier , op de natuur- iijke wijze, besmet zijn geworden, door het slapen bij menschen, die door de pokken Ytarea aauge- |
||||||
( 17 )
|
|||||||
menschelijkpokgiftvatbaar zijn, en daardoor, zoowel door inenting als loe-
vallige besmetting, kunnen worden aangedaan, gelijk ook sommigen eene wederkeerige besmettelijkheid tusschen de menschen- en schaaps-pokken willen hebben waargenomen. Hoezeer er tusschen de pok-ziekte van den mensch en bet schaap, wat de gedaante en gebeele beloop betreft, eene grootere gelijkheid bestaat dan tusschen de pokken van eenige der overige dier-geslachten , zoo is bet nogtans opmerkebjk , dat de toevallige besmet- tingen, hierdoor voortgebragt, zoo ongemeen zeldzaam zîjn, dat men de- zelve schier in twijfel moet trekken, gelijk zij door anderen ten eene- |
|||||||
daan , omtrent de vatBaerbéid van het varken voor de smctstoffe der raenschcn-pokken , zoo door aan-
Meking langs den natuurlijkcn weg, als door inentiog, vinden wij voorbeelden mcdegedeeld , door GREVE, (A. p. s. 205) , alsinede in de Gôllingschen Gemeinnutzigen Abhandl. 1772, i8destuk; Galelirten Beytràgen zu dan Braunsw. Anzeigen. 1772, 87 stuk ; Beschreibung der Stadt Nordheim , Gottingen, 1779, s. 209-222. Door Dr. Sachse worden waarnemingen medegedecld , dat de schaaps-pokken Bij menschen een algeraecn uitslsg zouden hebben veroorzaakt, gelijk aan- d« roer.schen-nokkcn ; (HUFEI.ANDS Journal B. i3, stuk 1, s. 112). Eenige Genees-en Vee-artsenijkun- digcn voercn voorbeelden aan, dat Herders en andcre personen , die door de pokken waren aangedaan, de scliaaps-kuddcn , waarondcr zij verkeerden , hebben besmet, en dat pok-zieke schapen wederom bij kinderen de pokken voortbragten [Rapport d' expériences sur la vaccination des be'tes à lain* et sur le claveau , faites à la. Société à"agriculture du Département de Seine et Oise, par M. F. Voisin, Paris 1806). Op bet Eiland Bornholm zouden, zoo als -wij door Viborg vinden opgctcckend (A. p. 15. 3. s. 168) , de schaaps-pokken gelijktijdig heerscben , wanncer aldaar de kin- derpokkon aanwezig zijn. Inmiddels komcn de schaaps-pokken jaarlijfcs bijna in aile Janden voor, en men zou van dusdanige besmettingcn voorzeker meer moeten vernemcn , indien dezelve zich gemakkelijk aan den mensch mcdedcelden. Men zal dus moeten aanncmen, dat er omstandigheden kunnen bestaan , die de besmetting in zeldzame gevallen kunnen begunstigen, om geloof te beehten aan de waarnemingen, die wij dienaangaande geboekt vinden , te meer daar dezelve door de ondervinding van anderen niet gestaafd worden. Juvencel maakt gewag van een kind van veertien of vijftien jaren , hetwelk de kin- dcrziekte niet had doorgestaan, en eene kudde pok-zieke schapen boedde , waarvan zij dagelijks zestig stuks moest behandelen en verbinden , zonder dat zij hierdoor op eenigerbande wijze werd aangedaan. Meer dan drie jaren later kreeg dit kind zamenvloeijeude ldnderpokkcn, waardoor zij geschonden werd. De proeven , om, door de inenting der stofîe van de schaaps-pokken aan den mensch, der- zelver geiijkaardiglieid met die der kinder-pokken te bewijzen , en zelfs ten einde aan fe toonen, dat deze uit de pokken der schapen zouden zijn voorigekomen , staan , voor zoo ver dezelve eenig werk- zaam gcvolg moglen gehad hebben , tegen een te groot aantal van proeven, die geheel ontkennende uit- komsten bebben opgeleverd, over, dan dat wij aan de stelligc gevolgtrekking, daaruit ten opzigte der bedoelde overeenkomst en van dezen oorsprong afgeleid , ons zegel zouden mogen hechten. (Zie HuR- TRel D' ARBoVAL , a. p., op het woord Variole). c
|
|||||||
X 18 )
|
|||||||
maie ontkend worden. De inenting, door Viborg en anderen, en ook door
Miij zelven, met de stofFe der menschen-pokken aan het Schaap verrigt, hadden , evenmin als dezelve vroeger aan Camper gelukt was, geene vol- doende uitwerking. Dit geeft mij aanleiding , om nog te spreken over de uitwerking der smet-
stofFe van de menschen-pokken op de koe, daar men wel veronderstekl beeft, dat de koepokken uit de eerste, of de kinderpokken uit de laatste , bij wijze van ontaarding, zouden zijn ontstaan. Men heeft, ten einde hierom- trent meerdere zekcrhekl te erlangen , inentingen met de stofFe uit de kin- derpokken aan de koeijen verrigt, dock waarvan de uitkomsten zoo uiteen- loopende zijn, dat men er gecn volledig gevolg uit kan trekken. Volgens proeven , aan de Vee-artsenijscliool te Berlijn genomen, zoude
de koe, met menschen-pokstoffe ingeënt, de pokken hebben verkregen, welke wederom op den mensch overgeplant, aan denzelven de wezenlijke pokken mededeelden (*). Hieruit zou dus moeten worden afgeleid, dat dit pokgif't in het ligchaam der koe geene verandering ondergaat, maar deszclfs eigen aard blijft behouden. Gekeel anders waren de uitkomsten, door anderen in het werk gesteld. Dr. Gassner (-{■), te Gunzburg, entte aan verschei- dene koeijen de menschen-pokken in , waarvan elf de koepokken kregen, welke aan vier kinderen medegcdeeld, bij deze geene kinderpokken, maar koepokken voorthragten. Deze uitwerking wordt ook bevestigd, door een Lerigt van Dr. Roxjppe {§), volgens een hrief van den Heer M. F. Gérard uit Charlestown, waaruit blijkt, dat een Araericaan verscheidene kinderen liad ingeënt van eene koe, die, door het melken van iemand, met de na- tuurlijke pokken Lesmet zijnde geworden, cène uitbottmg van pokken had verkregen. Deze kinderen Lekwamen koepokken, die op de gewone wijze afliepen. Volgens proeven, door den Heelmeester J. Was (,,.), te Maartensdljh'm
|
|||||||
(*) Viborg, Sammlung , B 3. st. 174. s. 112; (f) Ehrhart , Sammlung von Eeobachtungan,
B.I.Heft I. Allgemeiner Anzeiger der Deutschen ,T^°. 219 , 1807 ; [§) Konst- en Lctteibode , Aug. i8o5, TSfl. 35, Thomassen à Tiiuessink. A. p. D. Y. Lladz. aS; (*) Geneeskundig Magazijn, D. IV , MatU, 1 en yery. |
|||||||
( 19)
|
|||||
de Provincie Utrecht, genomen, werden, door de inenting van twee koei-
ien met de stoffe van kinderpokken, bij dezelve regelmatige pokken voort- gebragt. Hieruit werden zes-en-twintig kinderen ingeè'nt. De steekjes ble-^ ven wel rood en vurig, maar vormden geene pokken, terwijl de entelin- gen naderliand vroeger of later gedeeltelijk, door inenting met gewone koepokstoffe , de koepokken, gedeeltelijk ook met menschen-pokstof, docb vooral door de natimrlijke Lesmetting van deze, de kinderziekte kregen. Er liadden bij de eerste verschijnselen van algemeene aandoening, als pijn en trek- kingen door de armen tôt onder den oksel, rilling, en koortsige bewegin- gen plaats, met jeuktc in de wonden , en eenen rooden ontstekings-kring, De genc, die naderliand met de stoffe van koepokken werden overgeënt, kregen dezelve, maar deze waren veel kleiner dan gewoonlijk, en sleclits van een smallen, rooden, kring omgeven, terwijl bij andere kinderen, die niet met de kinderpok-stoiFe van het koebcest, maar alleen met koepok- stoffe van hetzelfde glaasje ingeè'nt werden, zeer goede koepokken met uitgcbreide, roode, kringen te voorscbijn kwamen. Een zestiental der eerst ingeenten uit het koebeest werd aan de besmet-
ting der natmirlijke pokken met nadrnk blootgesteld, welke aile door de- zelve, lioewel niet terstond, maar eerst na veertien dagen, eene maand, ja zes maanden, en nog later, werden aangedaan. De ziekte was bij aile zeer goedaarcîig, niettegenstaande lict algemeene karakter der épidémie kwaadaardig was. De pokjes waren zeer rcgelmatig, weinig in getal, zoo- dat, bij één voorwerp, sleclits vier, bij de overigen, van twintig tôt op het hoogst zestig puisten, over het ligchaam verspreid werden waargeno- men , waarbij de kinderen zeer weinig ziek waren, terwijl er geene etter- of opdroogings-koorts plaats had. (*) Eindelijk heeft Dr. Marchei/li, te Genua, ointrent de uitwerking van
de inenting der koeijen met menschen-pokstoffe, en daardoor voortge- bragte vaccines, op nieuw bevestigende waarnemingen gegeven (-}-). De (*) Voîgens deze beschrijving schijnen de bedoelde pokken inderdaad vêle overeenkomst te heblien
gehad met de gtwijzigde kiaderpokken. (f) Journal de Toulouse i8î5; ook te yindea iu de Nederlandsche Staats-courant yan deu s5 No-
Vember yan dat jaar. e 2
|
|||||
( 20)
|
|||||||
meeste dezer uitkomsten schijnen dan te beAvijzen, dat bij het Rund, door
de inenting der menschen-pokstoiFe , een pok-uitslag ontstaat, waarvan de stofFe, op den mensch teruggebragt, inderdaad pok-puisten, in aanzien met de koepokken meer of min overeenkomende, kan verwekken, en dat de eerstgemelde stofFe, door de mededeeling aan de koe, eene verzacliting ondergaat, en de eigenscliap verliest, om vervolgens een algemeen pok-uit- slag over het geheele ligcliaam te doen onlstaan, daar zij slechts op de plaats der inenting pokken voortbrengt (*). Alleen de eerstgemelde proefnemin- gen aan de Vee-artsenijschool te Berlijn leveren liieromtrent eene uitzon- dering op, dewijl de stofFe, door de inenting aan de koe , liare oorspron- kelijke eigenscliap in dit opzigt niet verloren liad. Deze verscliillende uit- werkingen kunnen dus moeijclijk overeen worden gebragt. Met de bovengemelde uitkomsten stemmen nogtans geenszins die gène
overeen, welke anderen van de inenting der menschen-pokstofFe aan de koe liebben ondervonden, en die ten eenemale ontkennende zijn. Aan Viborg gelukte deze inenting zoo min aan het Rund als aan het Paard (-[-). Ook de Paarden-Arts Hamond zag van de herhaalde inentingcn, aan beide ge- noemde dieren verrigt, geene uitwerking (§). Jk zelf beb opzettclijk de inenting met de materles variolosa aan versclieidene koeijen in het werk |
|||||||
(*) Dit schijnt eene algemeene uitwerking van de smetstolïe der verscliillende pok-soorten bij de die-
ren te zijn, dat zij namelijk , door inenting aangebragt, mecstijds alleen een piaatselijk uitslag verwek- keu. Wanncer op deze wijze het menschclijk pokgift aan het schaap vvordt medegedeeld met een werk- zaam gcvolg , zoo bepaalt zich de uitwerking slechts tôt het voortbrengen van pokken , op de plaats, daar de stoffe is aangebragt. Dr. LiZ/V verhaalt deze inenting aan de beenen der scliapen te hebhen verrigt. Er ontstoud slechts eene pok op de plaats der inenting, waardoor hij evcnwel verzekert, dat deze dieren tegen de schaaps-pokken heveiligl werden {Medic- Chir. Zeitung, 1809, K". 43). Zoo ziet men , dat , wanneer de schaaps-pokken worden ingeëut aan het scliaap zelf, er doorgaans alleen pokken op de plaatsen der inenting of in den omtrek ontstaan , terwijl, door de natuurlijke besmet- ting , een algemeen uitslag woidt voortgehragt, waarbij de pokken niet zelden, even als bij den mensch, in een vloeijen. Dat ook het uitslag der kinderpokken , door de inenting , vermindeid Word , is door de ondervinding bewezeu. Wij zuUen op dit ouderwerp nader terug komen. ("f) SammlungB. 1. s. 320. (j) Inoculation, de la matière provenant de boutons d'enfans atteints de petite vérole , chez des chevaux et une vache , in het Journal pratique de Médecine vétérinaire , 1827. p. i3î. Bibliothèque Physico-Oeconomique , Juin 1827. Vergelijk Hurtrel d' Arboval , Dictionnaire de Médecine et Chirurgie vétérinaires, Tom IV. pag, 407. |
|||||||
( 21 )
|
|||||
gesteld, waartoe ik van mijnen hooggeachten vriend, den Heer Medicinae
Doctor H. van den Bosch, te Rotterdam, telkens de zeer werkzame kin- der-pokstof had ontvangen. Deze inentingen Heven ook zonder een vol- doend gevolg. Er ontstonden wel, gedurende de eerste dagen , eene ligte ontstekingachtige roodheid en zwelling van de wondjes , en in den omtrek der inenting. Bij enkele koeijen werden ziekelijke aandoeningen waarge- nomen, als meer dan gewone warmte der ooren en horens, eene verhaaste ademhaling, vermeerderde beweging der buikspieren, en een versnelde polsslag, ook vermindering van den eetlust, op den vierden en vijfden dag, na de inenting ; dock deze verscliijnselen lieten alsdan na, wanneer ook de roodheid der wonden verminderde, en deze spoedig gelieel verdoofden en verdwenen. YVat dus anderen te dezen aanzien mogen ondervonden hebben, is door mijne proefnemingen niet bevcstigd. Ile moet derhalve deze zaak onbesiist laten, doeb, kan mij moeijelijk vereenigen met het gevoelen van lien, die willen, dat de koepokken uit de mensclien-pokken voortgeko- nien, of dat deze, door eene ontaarding van gène, ontstaan zouden zijn. Hoewel de stoffen van beide dezelfde uitwerking op het menschelijk Ijg i chaam uitoefenen, hierin hestaande, dat zij eenmaal daarop voldoende ge- werkt hebbende, in den regel (*) de vatbaarlieid uit hetzelve tôt eene (*) In den regel: dit wil zeggen, dat ver het grootste getal der voorwerpen , met deze stoffen inge-
ënt, van verdere besmettiugen levenslang bevrijd blijft. Het kan nogtans niet ontkend worden, dat de voorbceldoii der ware kinderzickte, welke twee of zelfs meermalen Tiij dezelfde voorwerpen hecft plaats gehad , op verre na niet zoo zeldzaam zijn, sis men algemeen gesteld heeft, hoewel men voorze- ker somwijlcn de wàterpokken (varicellae) , of die pokachtige uitslagen , welke wind- of steen- pokken. genoemd vvorden, voor ware kinderpokken , die zouden zijn terug gekomen , hebbe aange- zien; (Zie J. G. Vogel, Manuale Praxeos Medicae, door J. B. Keup Tom II, pag. 18, Stendaiiae 1792. LiiDERS , A. p. blz. i63 , en de , door hen aangehaalde , oudere ennieuwere , Schrijvers). Sarcome, (Geschichledcr Krankheiten , die, im jahreiy-64, in Neapclherrschien , Zurich 1770 , Th. ï- § 57.) zegt, dat het aldaar voor nietsongewoons wordt gehouden , dat dezelfde menschen meer dan eenmaal door de pokken , en wel door zamenvlocijende , overvallen worden. Burserius (Institut. Med. fract., vol. II. cap. 9.) brengt vêle voorbeelden , vooral uit Italiaansche Schrijvers, bij van menschen, die meer dan eenmaal de pokken hebben doorgestaan. Het komt mij voor, dat men vroeger de ei- geuschap der koortsige uitslag-ziekten, van slcchts het ligehaam eenmaal te kunnen aandoen , te uitslui- tend heeft aangenomen. Van het terugkeeren toch der mazelen bestaan insgelijks niet weinige gevallen , hetzij dan als ware of valsche mazelen , als rubeola , gicrstpuisten , of soortgelijk gewijzigd uitslag, te voorschijn komende. (Zie Thomassen à Thuessink, Verhandeling over de mazelen, Gron.lSaS, |
|||||
( 22 )
|
|||||
vernieuwde terugwerking op deze zelfde prikkels wegnemen, zoo verschillen
zij op zicli zelve in meer dan eene eigenschap van elkander, gelijk zulks door velen is aangetoond (*). Indien men dus al kunne aannemen, dat, door de smetstofFe der mensclien-pokken, bij de koe inderdaad eene soort van vaccines kan worden verwekt, en dat deze, wederom aan den mensch medegedeeld, bij denzelven een beveiligend vermogen voor eenen tijd tegen de kinderpokken te wecgbrengen, of zelfs. eenigeimate de vatbaaiheid vod* dezelve verminderen kunnen, zoo zou liet lioogst on- voorzigtig zijn, liierop voor als nog een volkomen vertrouwen te stellen. Hieruit moge nu blijken, dat sommigen mijne , vroeger bekend gemaakte,
proefnemingen, en dedaaruit afgelcide gevolgtreklungen, betrekkelijk diton- derwerp, gelieel verkeerdelijk bebben opgevat. Men beeft namelijk, in eenige tijdschriften (-j~), vermeld, dat de inentingen met menschen-pok- stofFe door mij aan onderscheidenc dieren zouden zijn in liet werk gesteld en geschikt bevonden , om pokken te verwekken, ten einde de stoffe uit deze ter gescliikte voortplanting bij den mensch te bezigen. Ik beb reeds elders ($) deze grove onnaauwkeuiiglieid aangewezen, en zal daarom op dezelve hier niet verder behoeven terug te komen. hladz. 112.) Ook de terugkeering van het roodvonk , wclke uitslag-ziekte over het geheel i.jg een
rainder staudvastigen vorm dan de kinderpokken en mazeten Lczit, is meermalen waargenomen. Zeld- zaatn vallen de lijders , bij \vie deze ziekte op verscliillende tijden wederkeert , onder de behandeling van denzelfden Genecsheer, waardoor het motàjeiijk wordt te bepalen, of ook niet doorgaans hier eene wijziging in het uitslag plaats heeft, even als dit ten aanzien der pokken , die bij de gevaccineerden , en ook missehien na vroeger doorgestane kinderziekte , voorkomen , het geval is. Ik vereenig mij , voor hetoverige, met het gevoelen van Bach (A. p. § l4y , i5i.) enauderen , dat er missehien geenebesmettelijke ziekte bestaat, die voor eene tweede aansteking volstrekt beveiligt, en dat dus ook de koepokken niet onvoorwaardelijk tegen de kinderpokken vrijwaren; doch dat de vaccine desniettemin derzelver hooge waarde behoudt, omdat de, daarop volgende, gewijzigde pokken van een zachlen aard, en hoogst zeld- zaam gevaarlijk zijn. (*) Zie Thomassen à ïhuessink, Gcneeskundig Magazijn, D. II, St. III, Madz. i33 , en de
aldaar aangehaalde Schrijvers; ook A. O. H. Xellegen, Dissertatio de Variolis Vaccinis, Groningae 1801 , pag. 43 sqq. (•)-) Journal de Médecine véte'rinaire etc. Janvier, 1826; Bulletin des Sciences Médicales de Ferus-
sac , N9. 7. Juillet 1826, p. 283; Frorieps Notizen , N°. 290, Mei 1826; Journal d'Agriculture, 1827 , Toni VI , pag. 297 ; Algemcene Konst- en Lettcrbode, 18 Jauuarij 1828. {§) Algem. Konst-en Lettcrbode, i4 Maart i328; Vec-arUenijk. Magazijn t II D. II St. blz. 1 en a.
|
|||||
VV ij hebben reeds gezegd, dat de uijer der melkgevende koe een deel
is, hetwelk, uit hoofde van deszelfs physiologische verrigting, aan veler- hande gebreken onderhevig is. JEr ontstaan dikwijls in denzelven zooge- naamde klonters, door verstopping der melkbuizen, heete zwellingen, die tôt verbarding of verettering overgaan, of een anderen uitgang kunnen nemen , bleinen, bersten of kloven der tepels enz., die door de Landlie- den, in verschillendc streken, met onderscheidene namen, als van den wrang, de blaar, van brand qp den uijer, van vurige , zeere of zwe- rende spenen enz. , bestenrpeld worden. Deze kunnen niet zoo zeer moei- jelijkbeid verwekken in de onderkenning van de koepokken, daar zij hier- van genocgzaam verscbillen. Intussclien kunnen de ware koepokken, wanneer zij, door de bebandeling bij bet melken, worden gekwetst en opengescbeurd, tôt verzweringen der tepels aanleiding geven, en men mag veronderstellen, dat bet gebrek, waarover de Landlieden zoo dikwijls kla- gen, namelijk dat de koeijen aan zeere spenen lijden, welke moeijelijk te ge- nezen zijn, meermalen bet gevolg is van koepokken, die men in bet begin niet beeft c^gemerkt, of reeds vroegtijdig m baarbeloop, door dezelve open te rukken, verstoord heeft. VVaarschijnlijk is het evenwel, dat dergelijke vurigbeden of slepende verzweringen nog algemeener de uitwerking zijn van verscliillende puistachtige uitslagen, welke onder den naam van valsche koepokken bescbreven worden, waarover wij nu zullen bebandelen. Sacco (*) beeft reeds van de valsche koepokken eene bescbrijving ge-
geven, welke, met opzigt tôt de wijze van besmetting en eenige vcrschijn- selen , met de ware overeenkomen. Dezelve zijn, volgens bem, ook voor den menscb besmettelijk, doch brengen gecne beveiligende uitwerking te- gen de kinderziekte te weeg: wesbalve zij naauwkeurig van de echte koe- |
|||||
(*) A. p. S. 2g.
|
|||||
(24)
|
|||||
pokken verdienen te worden ondersclieiden. Het verscliil bestaat daarîn y
dat de ziekelijke aandoeningen , welke de koeijen hierbij ondervinden, veel geringer zijn dan bij de ware koepokken, zoodat zij somwijlen volstrekt niet schijnen te lijden ; de puisten der valsche koepokken zijn onregel- matig , spits, witachtig-geel van kleur, bezitten op de punt eene kleine korst, en bevatten een witachtigen etter. Het beloop der ziekte is kor- tev 5 daar dezelve slechts zeven of aclit dagen duurt, als wanneer de korsten afvallen , welke veel kleiner zijn, dan die der echte koepokken. Hij onderscheidt de valsclie koepokken in twee soorten, namelijk in
ocrspronkelijke en gevolgelijke. De eerste ontstaan bij de koeijen, even als de steen- of waterpokken (spitspocken) bij den rnensch. De tweede is het gevolg eener ontaarding der ware koepokken, die liaar eigenaardig karakter niet hebben kunnen ontwikkelen, noch bet geheele gestel aandoen. Beide bebben een gelijk beloop, en komen in gedaante veel overeen ; doch de wijze, waarop dezelve ontstaan, verschilt. De oorspronkelijk valsche koepokken vertoonen zich aan de tepels, en
ook aan den. uijer zelven , als kleine witte blaasjcs, die binnen drie da- gen onregelmatig aangroeijen, en aan den grond ongeregelde, en kegel- acbtig spit.se, puisten vormen. Het uitbrcken der puisten gesclùcdt niet op denzelfden tijd, maar onregelmatig, zoodat men gelijktijdig eenige van aanmerkelijke grootte waarneemt, terwijl andere naauwelijks schijnen op te komen. Aile bezitten op de punt eene ligt-b ruine korst, en zijn aan de grondvlakte van eene blaauwaclitig-roode kleur omgeven. Hebben dezelve eene zekere nitbreiding verkregen, zoo breken zij van zelve open, en droogen weldra op. Het gebeurt, dat zij , hij een fpoedigen afloop der ziekte, binnen vijf of zes dagen, tôt opdrooging komen ; doch vermits er gedurig nieuwe puisten mtbotten, pleegt de ziekte gewoonlijk langeren tijd te duren. Zelden zijn de koeijen hierbij onrustig , en de puisten wor- den dikwijîs door de melkers niet, ofschoon zij ook in een groot getal aanwezig zijn, opgemerkt. Worden evenwel de tepels bij het melken ge- drukt, dan worden de puisten ontstoken, en pijnlijk voor het vee. Door de handen der melkers kan de besmetting aan andere kudden worden me- degedeeld, en op deze wijze komt het, dat er altijd vêle koeijen door |
|||||
( 25 )
|
|||||||
worden aangedaan, en dat somwijlen valsche en ware koepokken te geîij-
ker tijd bij lietzelfde voorwerp kunnen bestaan, zooals de Schrijver zegt iîieermalen te hebben waargenomen, even als de water-. of steenpokken zich bij den mensch somwijlen met de ware pokken vereenigen. In dit geval kan men zich ligt misgrijpen, indien men geen, door langdurige on- dervinding, geoefend oog bezit, om de opgegevene uitwendige onderschei- dings-teekenen te kunnen bepalen. Dat deze oorspronkelijke valsche koepokken eene eigene ziekte is, waar-
door de koeijen, onder zekere omstandigheden, worden aangedaan, even als de mensch door de water— of steenpokken, wordt daardoor gestaafd , dat dezelve meermalen, zonder voorafgaande ware koepokken, heerschen, en dat dezelve zich, door inenting, in hare bijzondere eigenschappen , laten voort-" planten. Deze pokken brengen somwijlen bij den mensch kwaadaardige, brandige, verzweringen voort, waarbij de arm sterk zwelt-, en eene alge- meene ettering volgt. Men kan dezelve dus in goedaardige en kwaadaar- dige onderscheiden. De laatste komen evenwel gelukkig zeldzaam voor. De tweede sooi't of gevolgelijke valsche koepokken ontstaan, volgens
Sacco (*) , door eene ontaarding der ware, «n wel vooral doordien de pok- ken, bij het melken, door sterke drukking beleedigd, en in verzwering' gebragt worden. Wanneer de etterstofïe uit deze aan den mensch of andere dieren wordt ingeënt, dan worden daardoor valsche koepokken voortge- plant, en op deze wijze worden dezelve meesttijds aan de koeijen medege- deeld. Al zoodanige puisten, die geprikkeld of opengescheurd zijn, geven eene stoffe, die wederom meer of minder kwaadaardige valsche koepokken kan voortbrengen, Er wordt gevorderd, dat de koepokken, ten einde in de- zelve deugdzame stoffe worde bereid, geheel ongeschonden blijven, en hare ware gedaante behouden. Worden dezelve beleedigd, geprikkeld, of open- gerukt, dan geraken zij in ontsteking, waardoor de stoffe andere eigen- schappen verkrijgt; cr wordt eene etterstofFe afgescheiden, die de hoeda- nigheid niet bezit, om op nieuw ware koepokken voort te brengen. Men lieeft zulks toegeschreven aan de werking, welke de lucht op de stoffe uit- |
|||||||
C*) A. p. s. 68.
|
|||||||
I)
|
|||||||
(26)
|
|||||
oefent, wanneer de pokken verstoord worden. Deze werking schijnt even-
wel niet op eene scheikundige wijze de stofïe te veranderen. Het is bekend, dat de deugdzame koepokstoffe, door de blootstelling aan den invloed der lucht, spoedig kracliteloos wordt, zoodat dezelve haar besmettend vermo- gen gelieel verliest; doch zij wordt hierdoor niet zoodanig van aard ver- anderd, dat zij valsche koepokken voortbrengt. Deze hoedanigheid is altijd het gevolg eener veranderde afscheiding in de pokken zelve, voortvloeijende uit eene afwijkende leveuswerking in het deel, waarin de stofFe bereid wordt., Dat de eigene gedaante der pokken als eene voorwaarde moet wor- den beschouwd voor de hereiding van deugdzame stofFe, hlijkt daaruit, dat de echte pokken uit vêle plaatjes bestaan, die even zoo vêle cellen uitma- ken, waarin de stofFe hevat is, terwijl de valsche pokken naar hlazen ge- lijken , waaruit al de stofFe dadelijk wegvloeit, zoodra als de huid op een en- kel punt is doorgestoken. In de ware koepok, die in geen van derzelver tfjdperken in haar heloop gcstoord is, wordt geene valsche stofFe bereid, daar men de korsten tôt de inenting kan bezigen. Men kan, door de ware pokken vroegtijdig te drukken, of op eenigerhande wijze te beleedigen, tôt onregelmatige pokken maken, waardoor hare volkomene ontwikkeling gestoord, en alzoo de stofFe, als het voortbrengsel derzelve, zoodanig ver- anderd wordt, dat zij geene ware maar valsche pokken doet ontstaans Welke ook alleen de zoodanige, bij verdere inentingen, voortbrengt. Deze zijn de gewone oorzaken, waardoor de stoffe, bij de koeijen zelve,
niet zelden kan ontaarden,. wanneer de pokken, door de melkers , gedrukt, opengescheurd en geprikkeld worden. Bij den mensch bestaan dezelfde oorzaken, door welke het heloop der koepokken; ongeregeld wordt ge- maakt, en alzoo valsche koepokken worden voortgebragt, die het voor- werp , bij hetwelk zulks plaats vindt, niet altijd volkomen tegen de kin- derpokken beveiligen, maar op welker vermogen men ook geen vertrouwen mag stellen, ten aanzien der verdere inentingen, welke daarmede worden in het werk gesteld. Er bestaan voorzeker nog andere oorzaken, waardoor de hoedanigbeid
der koepok-stoffe bij den mensch in haren aard kan worden veranderd j waarvan de overweging ? daar wij hier hoofdzakelijk over de koepokken |
|||||
<27)
|
|||||
liandelen, zooals dezelve bij Iiet Rund voorkomen, niet onmiddelijk tôt ons
onderwerp behoort. Wij zullen evenwel liierop vervolgens nog kortelijk sader moetcn terug komen. Wij zien dan, dat men reeds kort na de ondekking der koepokken, zich.
er op heeft toegelegd, om de echte van de valsche te onderscheiden, en de oorzaken, waardoor eene ontaarding van het oorspronkelijk ware pok-uit- slag wordt te weeg gebragt, na te gaan. Ook Dr. Jeotek. had reeds, vroeger op eene soort van valsche koepokken opmerkzaam gemaakt, en latere waarnemers hebben ons verschillende pokachtige uitslagen met onder- scheiding doen kennen, waarvan de beschrijvingen bij Viborg, en na hem in vêle andere Duitsche Vee-artsenijkundige schriften gevonden worden (*). Of nu al deze uitslagen als zoo vêle eigene soorten van valsche koepokken dienen te worden aangemerkt, of wel als wijzigingen van de boven be- sclirevene hoofd-soorten, inzonderheid der eerste of oorspronkelijke valsche koepokken, van Sacco , valt moeijelijk te hepalen. Ik heb gemeend van dezelve hier , ten einde de oplettenheid onzer Vee-artsen daarop te vesti- gen, de kenmerken, zooals die bij de aangehaalde Schrijvers worden op- gegeven, te moeten mededeelen. Viborg telt zeven soorten op, als : 1°. De gelé koepokken (Variolae vaccinae succineae Nissenh). Deze zijn
geel-bruin, van de grootte eener turksche boon, en bijna doorschijnende. Zij verspreiden een aasachtigen stank, gaan ligt bij het melken open, en ver- anderen in onregelmatige, zich naar rondsom, door invreting, uitbreidende zweren , welke eene chimie, drijvende, en met bloed vermengde, etterstofFe afscheiden. De koorts is hierbij hevig. De eetlust en herkaauwing nemen af. De melk wordt verminderd, en somwijlen tôt zulk een trap be- dorven, dat dezelve moet worden weggeworpen. De kleur dezer koepok- ken is, met betrekking tôt die van den uijer, aan eenige verandering on- derheyig. Op zwarte spenen zijn dezelve meer geelachtig, en op roode meer bruinachtig gekleurd. (*) Viborg, A. p. B. 4. 362. Tscheulin, A. p. 53. Dietf.richs , Handbuch der speziellen
Pathologie und Thérapie fur Thieràrzte und Landwirthe , Berlin 1828, s. 646, u. vv. Veith, Handbuch der Veterinàrkunde, in besonderer Beziehung auf die Seuchen der nutzbarsten Haussaûgethiere , Wien 1818, Band II, s. 228. D 2
|
|||||
( 28 >
|
|||||||
Deze pokken besmetten ook den menscli, door de aanraking, en bren-
gen bij denzelven zweren te weeg , welke gelijkzijn aan die van het hoornvee.. Zij verwekken bij den mensch hevige koorts., en zware pijnen. Wan—
neer dezelve aan de vingers voorkomen, bestaat er gevaar van een lid van den vinger te verliezen. Dr. Nissen nam deze koepokken waar te Segeberg, op een Landgoed, genaamd Seedorf,. waarom men dezelve Seeberger koe- pokken lieeft genoemd. (*) "Van wege het gevaar, waarmede deze koepok- ken gepaard gaan, behooren dezelve vvaarschijnlijk tôt die soort,. welke de Geheimraad Heim (-}-) in de nabijheid van Berlijn gevonden heeft. De Heelmeester Henkel , te Lehnsahn in Holstein, maakt ook gewag van- eene soort van kwaadaardige koepokken,. welke hiertoe. sehijnen te be- iiooren. (§): Men wil liebben waargenomen, dat de gelé koepokken den mensch niet:
tegen de kinderpokken hebben beveiligd, docb in hoe ver derzelver stofïe op het Hund werkt, om hetzelve tegen andere smetstofïen te beveiligen, is nog onbekend geblevem 2°. De zwarte koepokken (Variolae' vaccinae nigrae).. Deze bezitten de
grootte van een deensch twee-schellings-stuk, en hebben ongeveer f duim in de doorsnede. Zij zijn zwart van kleur, hebben een brandig aanzien, zijn van een kleinen, smallcn, rooden, kring omgeven, en veroorzaken. eene diepe voortknagende verzwering. De koorts, welke hiermede ge- paard gaat, is niet zoo sterk als bij de geelachtige koepokken. Zij gelij- ken nogtans op deze, wanneer de korstcn verloren gaan. De zwarte koepokken besmetten door aanraking, en deelen zich aan
den mensch medfe-, maar de koorts en zweren, welke zij veroorzaken, zijn niet zoo gevaarlijk, als die , welke door de besmetting der gelé koepok- ken worden voortgebragt. Dr. Nissen noemde deze pokken , naar de plaats r alwaar dezelve geheerscht hebben, de Wensiener koepokken. Dezelve zijn, in het Holsteinsche niet zoo algemeen, als de gelé koepokken. 3°. De blaauwe koepokken (Variolae vaccinae caeruieae Nissenii). De—
|
|||||||
(*) NordUches Archivfar Naturlunde, Arzeneywissenschaft und Chirurgie, III B. II St.
3. j.3 und 5g. (|) Hufelands Journal, B. X St. II , s. j.88. {§) Nordisch. Arcidv A. p. s. 6o. |
|||||||
( 29 >
|
||||||||
zelve zijn kieiner en goedaardiger, dan de twee liierboven heschrevene
soorten. Zij bezitten de grootte eener graauwe erwt; doch zijn in het raidden blaauwachtig, en worden van een kleinen rooden kring omgeven. De diepe zweren, welke dezelve achterlaten, geven veel dunnen etterJ
De koorts, welke den uitslag vergezelt, is bijna onrnerkbaar, en de ziekte is ongemeen zagfc. Deze pokken zijn ook besmettelijk door onmiddelijke aanraking, wor-
den aan den mensch medegedeeld, doch brengen zweren voort, die ge- makkelijk genezen (*). Deze blaauwacbtige koepokken zijn door Dr. Ni'ssen met den naam van
Mornsdorfer koepohken bestempeld. Deze scliijnen door de Geneeskundige Faculteit te Kiel voor de eclite koepokken te zijn gehouden, volgens der-' zelver berigt, aan de Koninklijk-Deenscbe Kanzelarij; ingediend (-J-). Door Viborg■ ǧ) worden. dezelve evenwel onder de onechte pok-soorten opgegeven. 4°. De wind-koepokken (Varielae vaccinae bullosae Gùnzelii). De- zelve zijn witachtig, en vormen blazen, die eene dunne, heldere, water- achtige , vloeistoffe bevatten. Zij ontstaan zeer scbielijk zonder merkbare verscbijnselen van koorts ; breken, door aanraking, ligt open, en latent goedaardige zweren achter, welke geenen Lijzonderen etter geven, en gc- maikelijk beelen (*). De Heer Gùnzee , te Farce in bet Holsteinsclie, noemde deze pokken
windpokken, en meent, dat dezelve niet besmetten. De Heer Helper , Vee-arts te Koppenhagen, nara deze soort van koe-
pokken waar, in de nabijbeid van Itzehoe. Hij berigt dienaangaande, dat dezelve de grootte van eene erwt bezitten, wit , en bijna doorsebij- nende zijn, plotselmg te voorscbijn komen, en eene waterachtige, wit- geelachtige stoffe, onder eene zeer dunne buid, bevatten. De geopende pok verwekte eene geeîachtige zweer, welke, op den volgenden dag, eene bruinacbtige korst, en een rooden raad verkreeg. Deze pokken ontstonden- aan de tepels en derzelver grond, doch liepen niet bij den uijer op, maar- |
||||||||
(*) Nord. Archiv. A. p. s. 14. (f) A. p. s. 39. {§) Samwlung, B, IV, s. 37<j. (*) Wordische*
AwWy., A. p.. I B. IU Heft, s. 4oo. |
||||||||
9
|
||||||||
( 30)
|
|||||||
vloeiden dikwijls in elkander. De tepels, die sterk met zweren hezet wa-
xen, werden gezwollen en zeer pijnlijk, zoodat de koeijen moeijelijk kon- den gemolken worden. Deze pokken heerschten in de maand September hij koeijen, die in eene moerassige streek graasden. 5°. De witte koepokken (Variolae vaccinae albae Jenneri). Deze ver-
toonen zich, zooals Jenneb. dezelve reeds heeft beschreven, met groote blazen, die eene_witaehtige dunne etterstoffe bevatten. Dezelve zijn voor den menscb door onmiddelijke aanraking besmettelijk, en vcroorzaken ver- zwering met zwelling en ontsteking aan de ban den der melkers (*). 6°. De roode koepokken (Variolae vaccinae rubrae Heinzii). Deze
pokken, die de grootte eener erwt bezitten, hebben eene roode kleur, en Jjevinden zich vooral aan de tepels, die door dezelve rood en ontstoken worden. Dezelve gaan ligtelijk, bij het melken, open, en vormen eene .zwarte korst, wclke eene vlakke, goedaardige, zweer bedekt. De toevallen der ziekte zijn ongemeen zacbt ; de eetlust, berkaauwing, en
iiielk-afscheiding ondergaan daarbij geene vermindcring. De ziekte is bin- nen acht dagen gelieel voorbij, Dr. Heinze nam deze koepokken waar, in het jaar 1802, in de maand Februarij, op eene boerderij van het Kloos- ter te Pretz, en bevond, dat dezelve voor den mensch besmettelijk waren (-]-). 7°. De wratachtige koepokken (Variolae vaccinae verrucosae). Deze ver-
toonen zich aan de tepels der koeijen, als harde, witte, mosterd-korrels. Zij nemen in grootte toe, worden rood op vleeschklenrige , donker op zwarte uijers, en scheiden eene geelacbtige stoffc aan haren grond af, tôt dat dezelve met eene bruine korst afschilveren, of zij gaan 00k in eene soort van verbarding over, en vormen Heine wratten, welke somwij- len eene zwartachtige punt verkrijgen. Dezelve kunnen lang zitten blijven, voor dat zij afvallen, en meermalen vallen zij in het gebeel niet af. De îcoorts is hierbij Qnmerkbaar, en de melk vermindert alleen, wanneer er zeer vêle pokken aanwczig zijn. De inenting door Viborg- met stoffe uit deze pokken beproefd, overtuigde hem, dat zij besmettend werkt op |
|||||||
(*) Nord. Archiv. III B. II St. s. 60. (f) Geschichte cinçr Blattern-impfung mit Kuhblattern-tym-
phej U. s. W. yon Dr. Hjeinzc , Hamburg 1802, s. 7. |
|||||||
( 31 )
|
|||||||
andere koeijenr Hij entte dezelve in op een der tepels, aan welken zich;
op den tienden dag, kleine witte korrelaclitige pokjes hadden gevormd, en, eenige dagen later, zag men ook dergelijke aan de overige tepels, welke waarschijnlijk , door liet melken, waren besmet geworden. Voor den mensch seliijnen dezelve niet besmettelijk te zijn. Zij, heerschen in aile jaarsaizoenen, en worden dikwijls waargenomen hij de koeijen, die in de brandewijn-stokerijen worden gehouden. Ook werden zij, in de omstreken van Koppenhagen, door Viborg gevonden, en volgens het herigt van den Vee-arts Rotin , zouden zij ook in Holstein bestaan. Indien dezelve eens in eene kudde heerschen, kunnen zij zich daarin, wegens haren langzamen voortgang, bijna een geheel jaar onderhouden, indien men niet zorgt, dafc die koeijen aîtijd het laatst worden gemolken, die aan de pokken lijden.1 De~e wratachtige koepokken onderscheiden zich van de ware, door derzel- verstofFe, kleur , en ook daardoor,■ dat zij voor den mensch niet hesmet- telijk zijn. Van de overige valsche koepokken verschillen dezelve, deels; door hare langdmïgheid, daar de puisten niet op eens, maar achtervolgelijk te voorschijn komen, zoodat het heloop der ziekte somwijlen zes we- ken kan aanhouden, en deels door de harde knohhels, welke zij kunnen voortbrengen. S°. De toevallige koepokken (Variolae vaccinae symtomaticae Ramaz-
zinii). Er ontstaat meermalen een pok-uitslag, als een scheidend verschijn- sel, hij de Runderpest. Ramazzini (*) vond tusschen deze ziekte van het Hoornvee en de pok-ziekte van den mensch groote gelijkheid. Hij meldt, dat de pokken, op den vijfden, zesden, of zevenden dag, hij de dieren te voorschijn kwamen, aan den hais uitbraken, gelijkende naar de kinder- pokken ; men nam dezelve evcnwel ook alleen waar aan den mond, de oogen, en den uijer. Ook FrACAStori heeft de heschrijving eener ziekte nagelaten, welke waarschijnlijk voor de Runderpest moet worden gehou- den, die, in i5i4, in Italien heeft geheerscht, waarhij , na het invallen |
|||||||
(*) Dissertatio de cantagiosa epidemia , quae in Patavino agro et tota fere Veneta ditionç
in boves irrepsif. Habita in Patavino Lycaeo etc., inejusdem omnibus operibus medicis etphy- sicis, Genevae 1j»6, p. j8-j. |
|||||||
( 32)
|
|||||||
der eerste ziekte-verschijnselen, pokachtige puisten in den mond ontstonden ;
liierop volgde weldra eene scheiding, door uitslag naar buiten, aan den liais, de schouders, en de voeten. De ziekte liep, bij genoegzaam al de dieren, Waarhij deze nieuwe prikkeling of stofverplaatsing volkomen gescliiedde, gelukkig af. Niet altijd evenwel is zoodanig pok-uitslag in de Vee-pest, welke, gedurende latere tijden, bijna aile landen van Europa onophoudelijk lieeft bezocbt, waargenomen, noch als een kritiscli versehijnsel opgemerkt. Viborg (*) altlians verklaart, dat deze soort van koepokken niet zijn waargenomen in de Runderpest, welke op eene verwoestende wijae in De- nemarhen lieeft geheerscht, en Camper zag ook zoodanige beesten ster- ven , wier ligchamen met een vurig uitslag bedelct warem (-{-). Walz (§) wil, dat het bedoelde huid-uitslag, welke op de dunne gedeelten der huid een pukkelachtig aanzien heeft, niet standvastig génoeg bij de Runderpest is, om deze ziekte, naar dit versehijnsel, de Runder- of Ossen-pokken te noemen. Katjsch (*) beschrijft de vurige pukkels, die bij de Run- derpest aan de tong, het inwendige vlies van den mond, en aan het slijm- vlies van den neus, eerst als roode vlekken ontstaan, welke vervolgens iot witachtige blazen worden verheven. De opperhuid laat zich van zelve, of door eene zachte wrijving, van deze plaatsen los, waardoor dan raauwe jdekken van verschillende grootte overblijven. Tîij beschouwt dezelve dus ineer als afvellingen (erosionen) dan als een wezenlijk pok-uitslag. Bij al deze verschillende pokachtige uitbottiiigen, welke door de Duitsche |
|||||||
(*) A. p. s. 382. (■]-) Leçons sur V épizootie, qui a régné dans la Province de Groningue , en
1j6g. Zic Oevres de Pierre Camper, Paris iSo,3 , Torn III pag. lot. (§) Untersuchungen ûber de Natur-und Eehandluogsweise der Rinderpest, Stuttgart iRo3 , s. gg.
Hocwel de Runderpest dus niet onder de koortsige uitslng-zickten kan gerangschikt -worden , heeft zij
éditer inderdaad in vêle opzigten groote overeenkomst met de pok-ziekte , daar zij even als deze , in de nieeste landen van Europa , althans bij ons , slechts door eene eigene smetstoffe wordt voortgebragt ; de •ziekte laat zich voorts , door inenting , aan gezondc voorwerpen mededecîen ; zij wordt hierdoor zacliter Van aard en algeœeen minder gevaarlijk ; zij doet de dieren , even als de pokken den menscli, in den regel, slechts eenmaal aan; zij verhreidt zich gelijk deze, door eene vlugtige smetstoffe, die, aau den învloed van lucht en licht ontrokken wordende , haar aanstekend vermogen langen tijd kan bevaren, enz. .(*) Geschichte der Rjnderpest in Schlcsien, ira Herbst 1811 , io de Memorabilien der Heilkunde,
8. I j s. 8o. |
|||||||
(33)
|
|||||
Vee-artsenijkundigen worden opgegeven, aan den uijer der koeijen voor te
komen, zal men nog mogen voegen : 3«, Het pok-uitslag, dat aan dit deel ontstaat, als een gevolg oftoeval
van het mond-zeer qj de spruw-ziehte der Runderen (Febris aphtosa epi-^ zootica). Wanneer deze ziekte onder liet Rundvee heerscht, zoo gaat de- zelve doorgaans gepaard met een puistaclitig uitslag aan den uijer, hetwelk zeer groote overeenkomst heeft met de wàre koepokken. Mcn lieeft hetzelve ook waargcnomen bij de heerschende klaauw-ziekte of het voet-zeer der Runderen, en ni et zelden hehhen deze drie ongemakken gelijktijdig plaats , ofdezclve volgen elkander op. In het hegin worden de uijer en tepels warmer en gcvoeliger dan gewoonlijk; deze deelen zwellen vervolgens ecnigermate, en er komen aan dezelve, kleine, roode, op het gevoel hardachtige, puk- kels te voorschijn, die meer en meer verheven worden, en hlaasjes vormen ter grootte van eene erwt. De stoffe, in dezelve Levât, die meer of minder lielder , somwijlen ook donkerderis, wordt etteraçhtig ; de hlaasjes hreken alsdan open, en droogcn tôt korsten op (*). De koorts, welke hiermede ge- paard gaat, is somwijlen onheduidend, doch ook meermaien vrij hevig, waarhrj dan ook de melk-afscheiding vermindert, en de eetlust en herkaauwing af- nemen. Heeft hierbij tevens uitslag in den mond plaats, dan wordt daar- door het gehruik van voedsel hoogst moeijclijk. Somwijlen is deze ziekte gevaarlijk, zoodat de Runderen daaraan sterven. Dezelve heersclite, in het jaar 1825, en in het hegin van 1826, op eene
hoeve, te Loenen, in de Provincie Utrecht. Er werden, hij ongeregelde tusschenpoozen , onderscheidene heesten door aangedaan, waarvan zes kwa- men te sterven. Het inwcndige slijmvlies verkeerdc hierbij in een staat van ontsteking, zoowel als de huid, die het ligchaam overdekt. Na den dood liet de opperhuid zoo der mondholte, van de tong, der luchtpijp, slikbuis, maag en darmen, zich overal gemakkelijk van het slijmvlies afscheiden, hetwelk bijna overal hoog rood van kleur en ontstoken was, terwijl aan de twee laatstgenoemde deelen zich hier en daar koudvurige plekken vertoonden. De spiegel-muil was geheel van opperhuid ontdaan, en donker ■ ■
(*) TSCHEULIN , A. p. S. I4C; VeITH , A. p. S. 227.
E
|
|||||
( 34 )
|
||||||
rood van ldeur ; de neushoeken waren raauw ; de linker horen-koker en de'
kleine lioorn-klaauwen aan de beenen afgestoten of van zelve afgevallen; de regter horen-koker zat los ; de lioeven bevonden zieli los om de vier vbe- ten, hebbende zich aan de kroon-randen gelieel losgelaten. Het onderlig- gende slijnrvlies en dat der horen-kernen liadden dezelfde hoog roode kleur, als in de inwendige deelen. De uijer was over deszelfs gelieele oppervlakte met vêle pokvormige puk-
kels bezet, die eene ongemeen groote gelijkheid hadden met de koepokken, en zelfs een gelijksoortig kuiltje of naveltje , als aan deze eigen is, bezaten. Dezelfde pukkels bevonden zich aan de tepels , die open gegaan , en daar- door raauw geworden waren. Het bleek niet, dat deze ziekte zich, door besmetting, aan andere Runderen, noch aan den mensch r mededeelde. De melkers ondervonden geene zweren aan de handen, en de ziekte open- baarde zich onregelmatig , en in te zeer van elkander verwijderde tijdper- ken, dan dat men kon veronderstellen, dat dezelve van het eene Rund op het andere, hetzij door onmiddelijke mededeeling, of door de handen der gène, die de koeijen behandelden, werd overgedragen. Het eerste der bedoelde zes Runderen stierf in April 1825, binnen den tijd van vier dagen, op den stal ; het tweede in Mei daaraanvolgende, in de weide, binnen drie dagen ; het derde in Julij, op den vierden dag, nadat m^n de eerste ziekte-verschijnselen had waargenoraen; het vierde in November, insgelijks na vier of vijf dagen ziek te zijn geweest ; het vijfde in het laatst van December, op den stal, zijnde vijf dagen ongesteld geweest; en bet zesde in Februarij 1826, op den vierden dag der ziekte (*). |
||||||
(*) De oorzaken, waaruit deze ziekte voortvloeide, konden in der tijd door mij volstrekt niet wordea
nagegaan. De Runderen hadden in den zomer op lagere en hoogere klei-gronden gegraasd ; dezelve waren wel gevoed , en werden 'swinters met goed gewonnen booi, en ook tussclien beiden met lijnkoekeu ver- ZQTgd; zij gebruikten zniver drink-water, en werden, in aile opzigtcn, hehooriijk opgepast. Bij de vol- strekte onzekerheid der invloeden , waaruit deze ziekte haren oorsprong ontleende , ben ik van achteren op het vermoeden gekomen , of niet welligt dezelve voortgehragt zij door een scliadeljk cryptogamisch, beginsel, waarmede het gras en hooi kunneu verontreinigd zijn geweest. De Spliacelia Segeium, vve'te , voigcns Dr. Leveillé, die bekende ontaardïng van sommige graankorrcls , als van de maïs, vcrwekt, wclke de spoor genaamd wordt, huisvest tevens op vêle gras-soorten , ook op de bloembies (juncus)} en cijperbies {carex). Deze crijptogaain kan , mijns oordeels , uit h oofde yan haar bekend ver- |
||||||
(35)
|
|||||||
In hoe ver dit uitslag aan den uijer betrekldng heeft tôt de ware koepok-
ken is niet uitgemaakt. Eenigen (*) willen tusschen dezelve eene overeen- komst vinden, op grond dat dit uitslag niet zelden, zoo alsgezegdis, in ver- band staat met eene soortgelijke aandoening der beenen bij het Rund, als de mok bij het Paard, welke de koepokken te weeg brengt. Volgens Tscheumn zouden, door de inenting van het klaauw-zeer aan andere deelen van het lig- chaam , geregelde pokken worden voortgebragt, gelijkLij hetschaap is waar- genomen. Men zou voor de gelijkheid dezer ziekte met de mok misschien ook nog eenigc waarschijnlijkhcid kunnen ontleenen uit enkele waarnemingen, vol- gens welke bij deze ontsteking aan de voeten des Paards, tevens een puist- of spruwachtig uitslag in den mond aanwezig was. Hoe dit zijn moge , de zaak zelve verdient, in ons oog, aile opmerking en eene verdere nasporing ; doch het is erver af, datwij, op grond dezer verondersteldc overeenkomst, en uitwendige gelijkheid van het beschreven uitslag met de ware koepokken, zouden durven aanraden, om de stofFe uit hetzelve tôt de inenting van menschen te bezigen. VVij zien uit de medegedeelde beschrijvingen, dat er vêle pokachtige uit-
slagen aan de uijers der koeijen voorkomen, die tôt de oneehte koepok- ken behooren. Hierdoor wordt het voorzeker mocijelijker, om de ware koepokken altijd wel te onderkennen, hetwelk nogtans van te grooter be- lang is, daar sommige der eersten, hoewel een besmettend vermogen op den mensch uitocfenende, hem niet alleen geenszins tegen de kinder- ziekte beveixigen, maar daarenboven eene kwaadaardige natuur bezitten, cmt/wax-aardige verzweringen kunnen te weeg brengen, en dus niet zonder gevaar worden medegedeeld. Mogelijk is men wel in de onderscheiding van sommige soorten dezer oneehte koepokken te ver gegaan, en de wijziging der kleur en van het uitwendige aanzien des uitslags voor een wezenlijk ver- |
|||||||
mogen, om bijzonder de hoornachtige ligehaams-deelen en het huid-weefsel ziekelijk aantedoen , niet
imiten verdenking worden gehouden. Zie hetgeen hieromtrent door rnij is medegedeeld in het Vee-artsenijkundig Magazjjn, D. II, Madz.
55o: Over de schadelijke uitwerkiagen der Cryptogamische Voortbrengselen , welke op de plant-voedsels huisvesten ; een bijvoegsel tôt de vroegere Ferhandelirigen over dit onderwerp , te vinden in hetzelfde deel des Magazijns , hladz. i-g6. (*) Veith , A. p. s. 228; Tsciif.ULIN, A. p. s. 147.
E 2
|
|||||||
( 36)
|
|||||
sehil der ziekten gehouden, welke teekenen welligt slechts als toevallige ver-
anderingen dienen te worden beschouwd. Ik weet ook niet, of al deze varieteiten of soorten van pokken, welke, door de Duitsclie Vee-artse- nijkundigen, als vooral in Holstein en Denemarken bij het Rundvee voorkomende, worden opgegeven, in ons land bij hetzelve gevonden worden; dan ik heb gemeend mijne landgenooten met deze daadzaken nader bekend te moeten maken, ten einde tôt een grondslag van verdere waarnemingen te kunnen strekken. Men zal de eclite koepokken, zoo als deze natuurlijk bij bet Rund voor-
komen, naar den verschillenden tijd van derzelver vorderingen, kunnen leeren kennen, door de afbeeldingen, welke daarvan op PI. ï ; Fig. I, yolgens Tscheulin, zijn gegeyen, |
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
|
|||||
OVER DE KOEPOKKEN, ZOO ALS DEZELVE,
DOOR INENTING, BU HET RUND WOR-
DEN VOORTGEBRAGT.
■ -------------------------------------------------------«.---------------------------------------------------------
VV ordt de koe op de tepels, namelijk op iedere speen, door drie of
yier steekjcs, iiigeè'nt met de stofFe van een gevaccineerd Idnd, of van eene lcoe, die de eehte pokken lieeft, dan ontstaan er , op de plaats der inenting, koepokken, welke zich, op de gewone wijze, eerst door een rood ontstekings-wondje doen kennen, en, met den derden of vierden dag, somwijlcn ook wel iets later, meer kennelijk, door eene regelmatige ge- daante, ontwikkelen, voorts in grootte toenemen, totdat zij, op den achtsten of negenden dag, derzelver hoogte hebben bereikt,. en met hel- dere stofFe gevuld zijn, waarmede men verder kan inenten. De ingeënte koepok vcrkrijgt veeltijds eene uitgebreidheid van vier, vijf, j.a meerdere, lijnen in de doorsnede ; somwijlen blijven de pokken kleiner. Dezelve heb- ben de bekende, aan baar eigene, ingedrukte gedaante. Niet geopend wor- dende , behouden zij eenen vrij rouden vorm ; doch meermalen nemen dezelve eene eenigermate langwerpige of hoekige gedaante aan, hetwelk vooral ook dan plaats heeft, wanneer zij met het lancet -vyorden geopend, om er stcfFe ter inenting uit te nemen. De pokken droogen vervoigens op , veranderen eerst in eeneligt-, vervoigens in eene meer donker-bruine korst, die steeds drooger wordt, en een kleineren omtrek verkrijgt, totdat zij, met den acht- tienden, negentienden, of twintigsten dag, zich vai* de huid loslaat3 en |
|||||
(38 )
|
|||||||
afvalt. Bij sommige koeijen bezittcn de pokken op de tepels ecn rooden
kring, doch dezelve is niet altijd evcn sterk, en op verre na niet zoo dui- delijk kenbaar en uitgcbreid, aïs bij den menscb plaats lieeft (*). Dit bangt ook mede daarvan af, dat de klcur van den gebeelcn tepel, waarop de pokken staan, als deze op bet hoogst zijn, niet zelden cenigermate ver- hoogd is. Somwijlen is de tepel iets gezwollen. Bij koeijen, die zwarte tepels bebben , is deze roosachtige ontstekings-kleur weinig of niet kenbaar. Ik lieb bij de koeijen geen uitslag over bet ligcbaam, noeli in den omtrek der inenting aan de spenen of den uijer, waargenomen. Eenmaal stond ik in twijfel, of er eene of twee bij-pokken op den tepel ontstaan waren ; doeb dit kon niet stellig bcpaald worden, daar dezelve ook , bij de inenting, door een ongemerkt stcekje met bet lancet, konden zijn voortgebragt (zie PI. III. fig. 4, 5, 6, 7, 8, g). Evenmin lieb ik eenige teekenen van ongesteldbeid bij de inge- ënte koeijen kunnen bespeuren, dan missebien eene verboogde warmtc aan de ooren en borens, en eene geringe verbaasting van den bloeds-omloop. De eetlust en berkaauwing bleven, volgens den natuurlijken staat, voortduren. Daarik alleen koeijen beb gebezigd , die kort op bet kalven stonden , en dus droog waren, heb ik niet kunnen ontwarcn, of de melk-afscbeiding, gedu- rende bet beloop der pokken, venninderd was, gelijk dit algemeen bij de natuurlijke pok-ziekte wordt waargenomen. De pokken kunnen ook op de oppervlaktc van den uijer worden ingeé'nt,
en vatten daarop insgelijks zeer goed; doeb zij blijven veel kleiner dan op de tepels, uit boofde van bet vastere weefsel der opperlmid aan dit decl boven dat van de tepels. Zij verkrijgen ook daar slechts een zeer klei- îien , zigtbaren , ontstekings-kring. Op de overige declen van bet ligchaam, wanneer deze slechts kaal
worden geschoren, kan men mede de inenting verrigten, met het gevolg, |
|||||||
(*) Bij eene der elf koeijen , bij welke Dr. JoRRITSMA de riatuurlijke pokken waarnam , kwam de
roode kring op eenen Icpeldion, welke bij den niensch plaats heeft, vrij nabij , en was ook de kleur van «ien tepel over het gelicel verhoogd; dit had plaats bij een jong bcest met fijne horens. Voorts kwamen ùt kiirakteristieke teekenen , zoowcl wat den zetel, de gedaante , en bet beloop der pokken betreft, ais derzelvcv oingcveDde roode kringen , gcnoegïaatn oyereea met de, hier door œJj ongege\tne, bescbnj- yiug van de ingecnlc koepokkeu. |
|||||||
( 39 )
|
|||||
dat er pokken worden voortgebragt ; doch deze Mijven nog bekrompene*
dan op den uijer, en zijn dezelve aan zoodanige plaatsen aangebragt, waar- op het dier kan nederliggen, gelijk aan de dijen, dan worden de pokken plat gediukt, en komen naauwelijks op ; zij blijven, als het ware, in de huid verborgen, en verheffen zich niet boven dezelve. Voor het overige liouden deze pokken hetzelfde beloop , en zijn, op den achtsten en negen- den dag, met stoffe gevuld, hoevvel eene veel geriugere hoeveelheid be- vattende dan de tepel-pokken. Roodlieid der lmid in den omtrek wordf bij de pokken, op het ligchaam ingecnt, niet zeer kennelijk waargenomen. Voor het overige heb ik niet opgemerkt ? dat het een volstrekt verschil
uitmaakt, of men oude of jonge koeijen aan de inenting onderwerpt. Ik heb dezelve met gelijken uitslag verrigt aan drie-y vier-, vijf-, en zesjarige beesten, en ook aan zoodanige, die acht of negen jaren oud waren. Waar- schijnlijk evenwel verdienen de jongere melk-koeijen van drie, vier, of vijf jaren, in het algemeen, om derzelver krachtvolheid, de voorkeur. Men Lehoort verzekerd te *zijn, dat de koeijen noch natuurlijk, noch door in- enting , de pokken hebben gehad. Hoewel zij ook , na eene , eenmaal doorge- stane , pok-ziekte , welligt somwijlen nog voor eene tweede besmetting , vatbaar blijven, die oppervlakkige of plaatselijke pokken kan te weeg brengen, even als wij dit meermalen bij den mensch zien geheuren , zou zulks vervol- gens aan mislciding kunnen blootstellen, in zoo vci- namclijk daardoor pokken zouden worden verwelct, waarvan de stofle, aan den mensch medegedeeld , geene genoegzaam beveiligende kraclit tegen de kinderpokken bezit. Het itt dus noodig hiertegen, zoo veel mogelijk, op zijne hoede te zijn, en men zal ook hierom best doen, om de ingeënte koeijen, door een eigen kenraerk te teekenen, of de uitwendige ligchaams-kenmerken, als den ouderdom, de klcur van het haar enz., op te teekenen, opdat zoodanige koeijen nader- hand kunnen worden onderscheiden. Ofschoon ik geene melk-koeijen heb ingeè'nt, zoo laat het zich evenwel met
zekerheid aannnemen, dat deze, zoowel als de guste kalfdragende, daarvoor geschikt zulîen zijn , te meer daar zij het meest, en, volgens sommigeri , bij uitsluiting door de natuurlijke koepokken worden aangedaan. Ik heb daarom altijd gebruik gemaakt van zoodanige koeijen, die, op weinige |
|||||
( 40)
|
||||||
Wefce» na, aan den tijd van liet kalven waren genadcrd, wanneer de nijer
rceds eenigermate begon te zwellen, en tôt eene veinieuwde melk-afschci- ding werd voortbereid : wclke werkzaainbeid de voorbescbiktbeid tôt de pokziekte, zoo niet onvoorwaardelijk uitmakcnde , altbans scbijnt te ver- meerderen. Wenscbt men melk-koeijen in te eutcn , zoo dient zulks alleen boycn den grond der tepels, of op den uijer te gcsclueden, vermits de pok- ken, zicli op de spenen zelve bevindende , door de handen der melkers, lig- telijk gedrukt of geschaafd, en verstoord worden, waardoor niet alleen de stoiTe verloren zou gaan, maar ook yerzweringen aan de tepels kunnen ontstaan. Koeijen, die geheel gust gehonden en vet geweid of gemest wor- den , zijn voor de inenting niet, of althans minder dan andcre, gcschikt, .ômdat-bij deze de uijers slap en onwerkzaam , en ook de tepels in omvang kleiner worden, terwijl deze deelen , door mkrimping , zicb tegcn den buik als terug trekkcn , waardoor bet moeijelijk wordt, de inenting aan dezelve te verrigten. Zoodanige koeijen, welke zware uijers en tepels bezitten, Liedcn de nieeste gescbiktbeid voor de inenting aan. De inenting kan voorts in de weiden en op den stal gesebieden , naar dat
zicb de gelegenbeid en bet saizoen daartoe aanbieden ; dan dezelve wordt niet alleen met meer gemak verrigt, wanneer de beesten op den stal Avor- den gebouden, maar ook blijven de pokken alsdan beter in dcrzelver geheel Lcwaard, vermits de uijers in de weiden, door bet bggen tegen den grond, dagelijks bemorst worden, en de pokken aan den invloed der koude en natheid , of ook aan den fellen zonnescliijn, en tevens aan bet opvallen van insecten, blijven blootgesteld. Op Plaat II en III worden de ingeënte koepokken, in clerzelver opvol-
gend beloop, van den vierden tôt den dertienden dag, voorgcsteld, benevens yier pokken uit deze op den arm van een kind overgebragt, Sacco (*) bcprocfde de inenting herhaalde malcn bij ossen, op de huid,
|
||||||
(*) A. p. s. 26.
|
||||||
( 41 )
|
|||||||
Welke zich van den balzak uitstrekt, doch hij bragt daardoor geene koe-
pokken te weeg. Ook bij oude stieren had deze mededeeling geen vol-* doend gevolg, doch deze dieren waren te onliandelbaar, om de proeven te herbalen. Bij jonge stieren evenwel gelukte de inenting algemeen volkomen, en bij bediende zich daarvan, om de stoffe altijd versch bij de hand te hebben, en was dus van gevoelen, dat de mannelijke Run- deren, bij meerderen ouderdom, de vatbaarheid voor deze uitslag-ziekte verliezen. Ik zou hieraan twijfelen, maar kan zulks niet tegenspreken, om- dat mij de proefnemingen daaromtrent voor als nog ontbreken. Vibokg-(*) deelde ook de koepokken, met een volkomen gevolg , aan den Buffel-os mede, door de stoffe met cène ent-naald onder den slaart aan te bren- gen. De stoffe, wclke hiertoe gcbezigd wcrd, was genomcn uit eene pok van het neusvlies cens veulens, dat op dit deel met koepokstoffe was in- geënt. Ik kan, door eigene ondervinding, de proeven van Sacco ora- trent de vatbaarlieid van den stier voor de koepokken bevestigen, daar ik de inenting in bel werk heb gesteld aan een jong mannelijk Rund op de huid van den balzak, welkè met die van den uijer der koe de meeste overeenkomst heeft, en van haar ontbloot is. De inenting vatte op deze plaats zeer gocd, en er ontstondcn pokken, nagenoeg gelijk aan die, welke op den uijer der koe worden voortgebragt. De stoffe, op den tienden dag, uit de stier-pok genomen, en op den arm van een kind in~ gcënt, sloeg niet aan ; doch evenmin had zulks plaats met pokstoffe van eene koe, welke op den anderen arm was aangcbragt ; zoodat deze mis- lukking als toevallig moest worden beschouwd. Dit kind, zeven dagen later, op nieuw met de pokstoffe eener koe ingeënt zijnde, verkreeg vol- komen goede en werkzame koepokken. De stoffe van den stier, op de tepels eencr koe geënt, bragt zeer fraaije pokken voort, waarvan vervolgens zeer schoone vaccines bij een kind werden verwekt, welke tôt verdere inentingen diendcn. Even als bij de koe, werden ook hij den stier, op eene kaal geschorene plek der huid aan de dijc, gercgclde pokken voortgebragt. Ik heb herhaalde malen de gevaccinecrde Rundeien overingeënt, doch |
|||||||
(*) A. r. B. V, s. 379
|
|||||||
F
|
|||||||
( 42 )
|
|||||||||
telkens bevonden, dat de stofFe voor de tweede keer op dezelve geene
uitwerking doet. Somwijlen vatte de inenting geheel niet. Op andere tijden ontstond ex eenige ontsteking op de plaats, daar de stofFe was aan- gebragt, die, met twee of drie dagen, verdween. Hieruit besluit ik der- lialve, dat het Rund slechts eenmaal voor de geregelde wrerking der koe- pokstofFe vatbaar is. Plaat IV stelt de inentingen aan den stier, alsmede die van denzelven
aan de koe, en van deze aan een kind verrigt, aanschouwelijk voor. |
|||||||||
. \Vat betreft het mit, dat er gelegen is in het inenten van Runderen met
koepok-stoffe, zoo vinden wij hetzelve reeds vroeger door anderen aangewezen. De Fransche Heel- en Geneeskundigen, met name Duquénelle , te Reims, en Valentin, te Nancij, hebhen reeds te voren aangeraden, ten einde zieh ten allen tijde van eenen gcnoegzamen voorraad van deiigd- zame stofFe te voorzien, gezonde koeijen in te enten, om de vaccinatie der kindercn eenen geregelden gang te doen gaan. Men vindt meerdere pi-oefnemingen, LetrefFende deze inentingen, met goed gevolg, door den Heer Pillé, te Montargis, Mokxane , te Metz, het Committé der koe- pok-inenting, te Parijs, en den Heer Godine , te Alforl, aan koeiien in het werk gesteld, opgeteekend door Gohier, van welke men met voor- deel de stofFe heeft gebruikt voor de vaccinatie van kinderen (*), hoewel den laatsten zelven de inenting aan de koe niet gelukte. In ons land werd ook, in het jaar 1819, de proefneming, om, door inenting, de koepokken aan eene koe mede te deelen, met het beste gevolg gedaan, door den Heer J. Bat, , stads Heelmeester te Tiel, waarvan de stofFe hem en andere kunstoefenaren tôt verdere inentingen diende (-[-). |
|||||||||
(*) Précis de plusieurs essais sur la vaccination des betes a laine , Paris 1807 , p. 82 , 85.
Evenmin liad de inenting met koepokstoffe , door Gohier verrigt, eenige uitwerking op het Paard y liet Varken, de Kat, het Konijn , en het Hoeu. (+) Arnhemsche Courant van 17 Junij 181g, Nederlandsche Sfaats- Courant van 22 Junij 181g.
Handleiding tôt de hennis der inenting met koepokstoffe, door de Provinciale Commissic van Geneeskundig O/iderzoek en Toevoorzigt in deProvincie Zuidholland, te Dordr., 181g, blz. 23. |
|||||||||
( 43 )
|
|||||||
Indien wij in aanmerking nemen, hoe moeijelijk liet dikwijls is, uit
hoofde van liet gebrek aan steeds voorhanden zijnde, deugdzame, koe- pokstoffe , om de inenting met dezelve geregeld te doen voortgaan, zoo zal men geenszins kunnen ontkennen, dat van deze handelwijze, ter be~ vordering der lieilzame kunstbewerking, met voordeel, inzonderheid in ons land, ■yvaarin een overvloed van Runderen bestaat, gebruik kan worden gemaakt. In de grootere steden (*) of dorpen beboeft eene voortgezette inenting min-
dere zwarigheid te vinden, wegens bet grooter getal vaccinatien, welke bier verrigt worden, en de gemakkelijke mededeeling der stof, door de Genees- beeren onderling ; maar op bet platte land, vooral in afgelegcne streken, is bet dikwijls zeer moeijelijk de koepokstoffe te bekomen, jnist op den tijd, ■As men die wenscht te bezigen. Hct getal der kinderen, voor de vaccinatie vatbaar, is aldaar niet altijd toereikend, om den Genees- of Heelkundigen onafgebroken in bet bezit der stoffe te bouden, ten einde dezelve van bet eene aan bet andere voorwerp mede te deelen. En al is zulks bet geval, zoo kan hij de inentingen niet altijd naar zijne keus scbikken, zelfs niet, wan- neer hij de stoffe in eene genoegzame hoeveelheid bezit. Somwijlen heefthij daarvan wel eenen overvloed ; docb dezelve niet dadelijk kunnende aanwenden , |
|||||||
(*) Dat deze omstandigheid evenwel ook in aanzienlijke steden kan plaats vinden , is bij de, tlians al-
hier heerschende, épidémie der kindcrzickte op nieuw gebleken , toen dezelve , in December l83o , met de troepcn uit Anhverpcn herwaarts werd overgcbragt. Er Mas in de geheele volkrijke stad van Utrecht gecne koepokstoffe voor handen, en et liebben weken moeten verloopen , voor dat men tôt eene ge- regelde inenting van liet aanzioniijk getal der, nog niet gevaccineerde , kinderen kon gerakeu, nadat mon stoffe van clders had verkregen. Zelfs in de huizen, alwaar de kinderpokken zich bij enkele voor- verpen bevonden , kon de inenting aan de overige kinderen , om deze leden niet worden verrigt, die dus aan de besmettiug mocste'n worden ovcrgelaten. Het is mij gebicken , dat bij niet wcinige voorwerpen de inenting vroeger alleen uit achteloosheid was verzuimd gcworden , en ook , wegens gebrek aan stoffe , rueermalen door de Gcneesheeren was verschoven geworden. Velc der nog niet gevaccineerden be- hoorden tôt de bcdeeîdc volks-klasse , waaruit blijkt, dat ook, door de Bcstareu der inriglingen , Waaraan de belioeftigcu verboudeu zijn, niet altijd naar eisch voor deze inenting, volgens de be- s'aande bepalingen, vsordt gezorgd. Deze gebieden , dat geene kinderen op de openbare sebo- lcn worden toegclaten , dan onder bcwijs, dat zij de kinderzickte of de koepokken liebben ge- had: dan het zou niet moeijelijk zijn aan te wijzen, dat ook deze Ycrordening niet overal en altijd wordi opgevo'gd. C 2
|
|||||||
( 44 )
|
|||||
wordt de stoffe weldra ondeugdzaam, en voor verdere inentmgen onge-
schikt, zoodat hij spoedig wederom gebrek heeft. Hij deelt aan zijne Amhtgenooten mede, of ontvangt van dezelve. Maar lioe dikwijls ge- beurt liet niet, dat de vaccinatie , die bepaald was, geen voortgang kan hebben ? Het kind is lastig geworden ; de tandjes beginnen door te breken; de wangjes bloeijen ; bet kind beeft overlast van bet zuur enz. De moeder durft bet niet wagen den zuigeling, op het vastgestelde oogen- blik, de pokjes te doen inenten. Men wenscht nog eenige dagen te wachten, om te zien , wat het worden zal. De Geneesbeer stemt hierin geredelijk toe. De voorzigtiglieid gebiedt hem buiten aile verantwoording te blijven ; men kan toch niet weten, wat gebeuren zal. Het kind zou er- ger kunnen worden, ja aan de gemelde, ofnog daarbij komende, toevallen kunnen komen te sterven, zonder eenige sclmld of toedoen van de koepok- ken, en zulks zou op rekening van dezelve, en van hem, die, onder dus- danige omstandigbeden, de jjokken had ingeënt, kunnen gesteld worden. De gemelde toevallen, boezeer dikwijls in de verbeelding der al te teêrhar- tige moeder gegrond, of door haar verzAvaard, kunnen nogtans 00k we~ zenlijk zijn, en, bij eenen dusdanigen toestand, kan 00k de inenting der pokken, hoe veilig en onschadelijk op zicli zelve anders, niet worden aan- geraden. Ieder Geneesbeer , die zieb met de inenting der koepokken be- moeit, weet, hoe dikwijls de pokstoffe, op platte glaasjes genomen, wan- neer zij droog is geworden, door bevochtiging, betzij met dcn wasem van water, den adem, of door speeksel, ligt al te veel verdund en krach- teloos wordt, waardoor de inenting mislukt, en dan moet herbaald wor- den. Wanneer de pokstoffe op de glaasjes eenigen tijd bewaard wordt, verliest zij bare kracht geheel. Hoe onbescbadelijk bet misscliien zij , de stoffe voor verdere inentingen uit de pokkçn van den arm des kinds te nemen, wanneer het met behooiiijke omzigtigbeid en op den regten tijd ge- gesebiedt, hetwelk liovendien noodzakclijk is , om in de stoffe te blijven, zoo heeft dit eenige moeijelijkheid bij sommige kinderen , die , door de vooraf- gegane inenting, reeds bevreesd zijn geworden. Wordt het op eene ruwe wijze gedaan, of moet men een zeker aantal kinderen uit eene enkele pok inenten, dan kan het niet ontkend worden , dat de arm oi'pok te veel |
|||||
( 45 )
|
|||||||
wordt gepritkeld, hetgeen tôt eene ontsteking, die sterker wordt dan ge-~
woonlijk, aanleiding geeft. Tôt liet laatste geval hestaat vooral de nood-' zakelijkheid, wanneer er eene épidémie van kinderziekte uitbreekt, zooals helaas ! nog te dikwijls plaats heeft. Alsdan verlangen zij, die, tôt dus ver, niet zoo zeer uit onwil als uit enkele nalatigheid, verzuimd hebben hunne kinderen te doen vaccineeren, dat zulks nu voetstoots, als het ware, geschiede. De Geneeslieer wordt dan van aile kanten aangezoclit, om inentingen te verrigten. Hij is niet voorzien van stoffe, en moet dezelve eerst van elders zien te Lekomen. De Provinciale Commissien van Ge- neeskundig Onderzoek en Toevoorzigt zijn , ingevolge liet koninklijk Lesluit van den i8den April 1818, verpligt, om, zoo veel mogelijk, te zorgen, dat er, te allen tijde, de stoffe der ware vaccine voorlianden is, ten einde in Btaat te zijn, dezelve aan de Doctoren of Chirurgiens, die dezelve benoo- digd mogten liebben, te kunnen uitdeelen ; dan 00k deze kunnen niet altijd, uit hoofde der reeds gemelde en nog andere zwarigliedcn, in het gestadig bezit der stoffe blijven, om aan die aanvragen geregeld te voldoen. (*) Men |
|||||||
(*) De Hoogleeraar ThomassêU à Thuesstnk heeft in een vertoog : Qver de Verordeningen
omtrent de Koepok-inenting, te vinden in het Ma.ga7.ijn , toegewijd aan den geheelen om- vang der Geneeskunde, beschoutvd als wetenschap en kunst, door de Heeren SandeR, WaCK- TER en INoRTlER , VIII Dec! , I Stnk , dit onderwerp uitvoerig behandeld , en de redencn aangc- tooud , waarom du Comm.issien van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt aan de bedocide taak niet op eene behoorlijke vrijze kunnen voldoen, en tevens het onvoldoende nangewezen der verordenin- gen, welke, in ous land , omtrent de koepok-inenting bestaan, ten einde het gewenschte gcvoig, om namelijk de zoo gevaarlijke epidemien der kinderpokken geheel voor te koroen, te erlangen. Men ziet uit die verliandeling, dat deze zaak met zeer veel naauwkeurig'ueid behandeld wordt in
Drenthe , door de zorg van den Heer , Slaatsraad Gouverneur dier Proviucie . IIofstkdiï. Aldaar bestaan verordeningen, waarbij, aile drie maanden , in elke Gemeentc , en in zoodanige plaatsen, die Tan aile locale geneeskundige Imlp verstoken zijn , twee malen in het jaar , gcregelde gelègenheid wordt gegeven , om de koepok-inenting te kunnen ondergaan , wordende daartoe teikens oproeping gcdaan , en de belanghebbendeu, op eene gepaste wijze , opgewekt. In het gemis van geneeskundige hulp wordt tôt dit oogmerk voorzien , door het ontbieden van een' kunstoefenaar uit eene uaburige plaats , die tclkeus daarvoor eene schadeloosstelling van 7 guldens uit 4e Gemeenle-lvas genict. Aan de Plaat- selijke Besturen is het toezigt opgedragen over het houden van registers der vaccinalie. Er wor— den door dezellde Besturen naamlijstcn van de niet gevaccineerden gehouden, en deze worden ge- durig aangevuld uit de gctoorte-lijsteii. De wcUelijke voorzorgen en bepalingen omtrent de inentiug Tan gealiniïuteerden, en , om geene ongevaccineerde kinderen in de scholen toe te lateu, wordett |
|||||||
( 48)
|
|||||
ent nu met de verkregene stoffe eenige weinige voorwerpen in ; gelukkig,
indien deze inentingen aanslaan, middelerwijl de kinderziekte rceds voort- gaat hare slagtoffers te vermecrderen. Uit deze eerste enteliugen moet nu de groote menigte worden gevaccineerd, en thans loopt nien gevaar, dat met kracht in aeht genomen en uitgevoerd ; er moet met naauwkeurigheid gelet worden op de uitkomst,
die de koepok-inenting heeft gehad, en van de bijzondcrheden , die daarbij voorvallen , wordt behoor- lijk aanteekening gehouden. Van deze en nog meerdeie aangelegenheden , tôt de incuting betrekkelijk, worden geregelde tabellen opgemaakt, die door de Plaatselijke Besturen geverifieerd, jaarlijks, aan den Heer Gouverneur, en aan de gewestelijke Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toe- foorzigt, worden opgezonden. Het is inderdaad te verwonderen, en nog meer te bcjammeren, dat niet overal in ons land deze,
ZOO hoogst belangrijke , zaak met dezelfde naauwgezetheid wordt behandeld. Soortgelijke maatregelcn zijn ook in Oostenrijk ingevoerd , (Zie Hufelands Journal 1818, Junij ,
s. 48. Luders , A. p. bladz. a4i). Even als voor de krijgsdienst worden jaarlijks a) de gène opge- schreven, die de kinderpokken niet gehad hebhen, uoeh ingeënt zijn geworden , waarvan de lijsten , van de handteekening door de lioofden der huisgezinnen voorzien, aan het Bureau van Policie worden ingezonden. Er wordt dan onderzoek gedaan naar de oorzaken, die de inenting verhiuderd hebben , en men beproeft, langs den weg der zaclithcid en overtuiging , de ouders tôt liet doen verrigten der inenting te bewegen , die zich gewoonlijk laten overreden , en humie kinderen aan de gemelde kunst- hewerking onderwerpen. Waarom zouden nu dusdanige saaatregelen niet overal in het werk kunnen worden gesteld ? En wie
twijfelt er aan, of daarvan de beste vruchten zouden worden ingcoogst ? Dat de kinderen, vooral onder de gcringere volks-klasse, niet tijdig en gcregeld worden gevaccineerd, is inderdaad, voor het grootst gedeelte, meer het gevolg van traaglicid en acliteloos verzuiin , dan van omwil en hardnekkig vooroor- deel. Ook wordt deze zaak met door aile Geneesheercn met genoegzaine belangstclling behartigd. lntusschen mag het niet onopgemerkt worden gelaten, dat, zal de koepok-inenting door den Gc-
neesheer, in aile opzigten , met die naauwkeurigheid worden bchandeld , als behoort te geschieden , deze zaak geene geringe moeite aan zich verbindt. Indien men overwcegt, dat er naauwclijks een voor- werp van Geuceskundigc Policie bcstaat, welke Van een gevvigtiger , althans van een meer uitgebrciden , învloed kan worden bcschouwd op het bclang van den staat, dan de koepok-inenling , dan zien wij inderdaad niet in , dat de Geneeskundigen behooren verpligt te worden , om deze taak als een werk van banahai'tigheid bij voortdimng te verrigten, zoo alszulksin het bierboven aangehaalde Magnzijn (bladz. 65) betrekkelijk de verordeningen in Drenthe , onder de meer kiemmende maatregelen , welke van de s-.ijde des Gouvernements , tcrmeetdere bevordering der koepok-inenting zouden kunnen worden genomen, wordt voorgcsteld. Moet reeds de Geneesheer , uit den aard van zijn bedrijf, vclc diensten aan de maat- fichappij bewijzen , die hem niet worden vcigolden , het zou hoogst onbillijk zijn , zulk een bezwaar op zijn beroep te leggen , ou wel , gclijk men daar wil, onder de bedreigiag , van den kunsloefcnaar, die mogt weigeren de annen en behoeS'tigen gratis te vaccineren, in zijnen wcrkkring te schorsen , ol hero de praktijk te verbieden; een onregtvaardig bezwaar, hoedanig, yoor zoo ver ons bekçnd is, op geen an- der vrij beroep rust. ., |
|||||
( 47)
|
|||||||
ueze weinige pokken te veel stoiFe moeten leveren en uitgeput worden,
waarcloox zoowel de kinderen te veel lijclen, als ook de stoffe, welke deze pokken geven, niet meer deugdzaam is voor de inenting, maar, tnislukt, of valsche koepokken v'oortbrengt (*). |
|||||||
De Geneesheeren zijn voorzeker de gène, die ter bereiking van het heilzame doel derj koepok-inen-
ting het meest kunuen mede werken, en het zal wel niet ontkend kuiraen worden , dat zij ook al- gemeen in dezen aan de roepstem der mcnschlievenheid beantwoorden. Voor zoo ver enkelen hieiom- trent nalatig zijn , zou men ook van dusdanigen dwang weinig goeds raogen verwachten , daar voorzeker de onwillige iuïiïfoefenaar , indien ik mij eenig juist denkbeeld van de menschelijke naluur voira, door dwang-midde!en niet tôt meerdere belangstelling in de koepok-inenting zal worden opgewekt, welke alleen bij hem moct werken en worden versterkt, om deze gewigtige zaak , op den duur, met ijvcr te behartigen. Veeleer mag men vragen , waarom voor de werkznamhedeu , aan de koepok-inenting verbonden ,
tt.'t hoofde van hare groate aaugelegeulieden , niet aan den kunstoefenaar zoowel eene billijke belooning behooit te worden gegeven , als voor elken anderen arbeitf, welke, ten beboeve van het algemeen » als dienst van fceroep of bedrijf, door wien ook verrigt, kan worden gevorderd ? Wenschelijk ware het, mijns oordeels , geweest, indieu dit vroegtijdig alzoo ware begrepen, en men
verordeningen had beraamd , om overal eene matige, en zelfs niet al te bekrompene , bezoldiging te Terlcenen , helzij van 'slandswege, of uit de gewestelijke of gerneenle-fondsen, aan de Genees- en Hceikundigeu, voor zoo ver zij de inenlingen aan miu vermogenden verrigten. Ik twijfel niet, of de zaak der koepok-inenting zou hierdoor meer bevorderd zijn geworden, dan door den maat- regel van het geven van enkele médailles, en de wijze, welke tôt eene gewoonte is geworden , dat de kunstoefenaren alleen met den last bczwaard woiden eener zaak, waarbij de gebeele maatschap- pij het hoogste belang heeft, zelfs zonder dat zij, voor deze en anderc onvergoldt'Ee opofferingen, eenige versebooning of te gemoetkoming in de algemeene lasten yan den staat tôt dus ver hebben mogen ondervinden. De betrekking , waarin ik mij thans bevind , zal mij wel tegen aile verdenking van eigenbelang vrij-
waren , wanneer ik, als van nabij met de aaugelegenheid , maar ook tevens met al de moeijelijkhedcn der koepok-inenting bekead , op deze wijze, ten voordeele mijner kunstgenooteu , en, zoo als ik meen, in het belang der zaak zelve, oordeel te mogen spreken. (*) Het ontledigen der pokken van derzelver stoffe is bovendien, naar mijn oordeel , eene zaak van
meer gewigt op de uilwerking der ziekle dan men algemeen schijnt te denken. Indien wij overwegen, dat de werking , welke deze smetstolfe op het ligehaam moet uitoefcnen , ter vernietigmg van de vat- basrheid voor de kinderpokken of voor eene volgende besmetting der koepokkcn zelve , alleen dan als yoldoende kan worden geacht, wanneer de pokken regelmatig ontwikkeld , en niet in derzelver loop ge- stoord worden , dan komt het mij voor, dat de stoffe niet uit dezelve dient te worden genomen , voor dat de pokken hare meeste volkomenheid , en de ziekle derzelver grootste hoogte bereikt hebben, en deze, als het ware, uitgewerkt zij. Hiertoe wordt in het algemeen een vaste tijdkring yan negen dagen gevorderd ; somwijlen gaat dit beloop trager yoort, dan zulks hehoort tôt de afwijkingen. In weinige |
|||||||
(48 )
|
|||||||
Deze hindemissen zouden , indien ik mij niet bedriege, kunnen wegge-
nomen althans veel verminderd worden, wanneer inen er werk van maakte, om de koepokken altijd bij het Rund te onderhouden, door de- zelve geregeld van liet eene beest op het andere voort te planten. Niets |
|||||||
zickten zien wij duidelijker dan bij deze, dat de Natuur zich, tôt het volbrengen der tcrngwcrking
op ecne ziektestoffe , aan een bepaalden tijd verbindt. Onder kooitsige aandoeningen, en het ontstaan Van een roosachtigen ontstekingskring rondom de geyulde pok , wordt er , als het ware , eene zigtbara crisis verwekt, waarna de ziekelijke terugwerking langzaam afneemt, en vervolgcns ophoudt. De ziekte moet dczen kring ongcstoord doorloopen , om volkomen te zijn , en met die kracht en iuvloed op liet ligchaam door werken, welke noodig zijn , ten einde in hetzelve zoodanigc verandering worde verwekt, waardoor de vatbaarheid voor eene volgendc besmetting wordt weggenomcn. Heeft deze werking naar behooren p'aats , zoo ontwaart men, op den derden dag na de incnting,
rceds duidelijk eenige zickelijke aandocuing van het ingeé'nte voorwerp , hetwclk als liet zekcrstc teeken ian wordeu bcschouwd , dat de stoffe vat, en werkzaam is op het algemeene gestcl. De pokken , welke lich, met den vierden dag en vervolgens, beginnen te vortnen, worden langzamerhand met stoffe gevuld , en nu worden zij zelve mede de opwekkende oorzaak der gevolgelijke eigenaardige koorts , •welke ontstaat, als deze derzelver hoogte bereiken. Inenkele gevallen , namelijk bij zeer prikkelbare en gevoelige kinderen , wanneer de ontsteking hcvig ,
en de pokken sterk met stoffe gevuld en gespannen zijn , kunnen hierdoor vei'ontrustende toevallon , als sware koorts, en zenuw-aandoeningen ontstaan , waarbij het nuttig kan zijn de pokken le openen , en de stoffe uit dezelve te ontlasten. 1k zelf heb dit mecrmalen oniervonden , en mijn zeer geachte Vriend , de Hoogleeraar SCHROEDER VAN der Kolk , décide mij onlangs een , hem bekend , gcval mede , waarin zware stuipen werdeu waargenomen bij een kind , welke oogenblikkelijk ophieldon , zoodra men d_ pok- ken opende , en een gedeelte stoffe uit dezelve ontlast werd. In die gevallcn evenwel , alwaor de werking der ontsteking niet heviger, ja somwijlen zwakkcr, is dan zij zijn moet, kan cenc vermindering dos jjrikkels niet anders dan deze werking vcrzwakkcm, en alsdan is voorzeker het uitnemen der stoffe uit de pokken als schadelijk te beechouwen. Gcschiedt zulks daarenboven vroegtijdig , dan wordt daavdoor eene openhare storing in den loop der ziekte te weeg gebragt , en dezelve werkt niet regcl- malig door; de koortsige bewegingen worden niet sterk genoeg , en de scheiding blijft onvolkomen. Het is waar, men zict wel, nu en daa , onmiddelijk na het vrocglijdig openen der pokken , meerdere
pbiatselijke ontsteking en koorts volgen : dan deze zijn het gevolg der nieuwe prikkeling , aan die behan- di.-ling verbonden. Hier heeft hctzelfde plaats , hetwclk bii elkandcr abcès wordt waargenomen, datte vroegtijdig geopend wordt, waardoor het dadelijk op nieuw in meerdere ontsteking gcraakt. Oplcttende «nouders schuwcn ook daarora, zoo als ik meer d;,n eens heb ondervonden , niet ten onregle, het uitne- men der stoffe, bij de kinderen, wanneer zij vroeger zoodanigc vcrsohijusc'en hebben zien volgen, en opgeroerkt, dat, onverwijld na het openen der pokken, het kind rater lastig en koortsig is geworden. i>ci;e verscli'nnsclen kunnen evenwel niet hescho iwd worden liet gevolg te zijn van die eigenaardige «temming der levenskracht, welke juist in l.ct geste] moet plaats vinden op den tijd, als de pokken, wanneer deze geLecl aan zich zelyc blijven ovcr^ciateii, tôt het toppunt der onUvikkeling gekomen. |
|||||||
( 49 )
|
|||||||
Niets zou gemakkelijker zijn, indien m en van het nut dezer handel wijze anders
overtuigd zij, dan zich door dezelve altijd , vooral ten platten lande, in het hezit te stellen van versche koepokstofïe. Men zal toch regelmatig, van tijd tôt tijd, m clk dorp, eene of twce koeijen kunnen inenten, om de' stoffe voor de vaccinatie der kindcren te hezigen, ten minste voor zoover de inenting van deze niet hij aanhoudenheid andcrs kan onderhouden worden. Men hrenge dan, hij gehrek aan voorwerpen, de stoffe op de koe over, en onderhoude op deze wijze den voorraad. Het zou niet minder van nut kunnen zijn, indien zulks zelfs in de steden werd in het werk ge- steld. Men zou zich alsdan mmmer op drooge of twijfelachtige stoffe he- hoeven te verlaten, en Lierdoor zou voorzeker over het geheel de gere- gelde gang der koepok-inenting hevorderd worden. Hieraan is nog het gemak verhonden, dat de koe, die de pokken heeft, vervoerd kan wor- |
|||||||
eijn, en afhangen van de inwendigc âynamische vcrandering des ligchaams, in zamcnwerking met de
plaatselijke ziekte op het uitwendigc deel. Bij eene untijdigc openiug der pokken, wordt, zooals ik mij voorstel, de crisin der ziekte als ver-
baast, ofgehroken , en daardoor ouvolkomcn. De piikkcl in het aangedane deel wordt te veel verzwatt, en is niet in slaat, oui de algemeene inwendige reactie , die met denzelven tôt aan den negenden dag , in dezelfde kracht en stemming , regelmatig moel voortwcrken , te onderhouden ; deze verfiaauwt dcis , of wordt veranderd , en in beide govallen loopt men gcvaar eene onvolkomene uitwerking te on- dervinderi. Er gesehicdt hier eenigermate , ofsclioon op eene minder ruwe wijze, hctzelfde, als bij tene toevallige kneuziag , schaviug , of afwrijving, der pokken. In dit gevnl nu ziet men, dat de ziekte ongeregeld of wel ten eencmale gestoord wordt, zootl.it
zij gceiie voldoende bcveiligiug voortbrctigt. En zulks bewijst genoegzaam , dat deze mede geheel van de rcgclruatige vorming der pokken zelve ofhangt. Men kan dus niet aannemen , dat het ter uitdelging der vatbaarbeid genoeg zij , dat de Emetstoffe slcchts in het ligehaain zij opgenomcn. Ofschoon zij aide cerste aaiidoening harer wcrkzaamhcid hebbe VOortgebragt, mag men deze niet als voldoende beschou- wcu, indien vervolgens de pokken niet bclioorlijk gevormd , ofwanneer deze, door toevallige belcediging , rernietigd worden. lk voor mij althans houde het daarvoor, dat men op zoodanige febris vaccinosa tinff vacciuis geen yertrouwen 1er beveiliging tegen eene verdere besmetting zal mogen stellen. Gelijk het dus niet mag ontkeiul worden , dat, docr het openen der ,pokken , in de meeste gevallcu ,
doch inzonderheid door het vroegtijdig uitnemen der stoffe , meer of mindsr nadeel aan derzelver uit- werking wordt tqegebragt, zoo zal het voorzeker raadzaam zijn, steeds twee pokken , of ten minste ecr.c pok, geheel ongerept te lalcn , eu te zorgen, dat, tôt dit oogmerk , het gctal der inenrings- •wondjes niet te gering zij, gelijk ook Gitterman en Luders (A. p. blz. 295, 296, 3o5) zulks te regt hebben aanbevolen. Veiliger zal het nog zijn nimmer ait meer dan eene pok , eu niet voor dat deze hare voila kracht heeft verkregen , de stoffe te nemen, en de oyerige onaangeroerd te laten, G
|
|||||||
( 50 )
|
||||||||
den, zoodat de inenting overal van het cène ligchaam op het andere kan
geschieden. Ile heh mij, op deze wijze, tôt het doen mijner proefnemin- gen, gedurende zestien weken , in versche stoffe onderhouden , welke mij bij uitnemendheid tôt de inentingen gediend heeft. Niemand, die het met de belangen der koepok-inenting wel meent, zal weigeren zijn vee tôt het bedoelde oogmerk te leenen, vooral niet indien men overtuigd wordt, dat het, door de inenting, niet het minste lijdt. Aanhet hezwaar, dat er omtront de melk-koeijen mogt bestaan, kan gemakkelijk te gemoet worden geko- men, door de inenting op den uijer, en zelfs op eene andere plaats aan liet ligchaam, te verrigten, zoo als hierboven is aangetoond. |
||||||||
Of niet de inenting van koeijen nog , in een ander opzigt, meer nuttig kan
zijn , moet de beslissing ontvangen van de beantwoording der vraag, of de koepokstoffe, wanneer dezelve bestendig van den eenen op den anderen mensch wordt overgeplant, eindelijk in haar vermogen veranderd wordt, en zoodanig derzelver kracht verliezen kan, dat zij geenszins eene volko- men beveiligende uitwerking tegen de kinderpokken meer blijft uitoefenen, en dus eene vernieuwing of herstelling vordert. De gevoelens zijn hieromtrent geheel verschillcnde , daar sommigen dus-
danige ontaarding of verzwakking ontkeunen, terwijl anderen die inderdaad meenen te moeten aannemen. De Hoogleeraar Thomassen à Thuessink. dacht reeds in i8o3, dat de, door hem in dat jaar ingeè'nte , koepokken, hoewel volkomen eclit, en zeer regelmatig zijnde, een vcel zachteren loop badden, dan die gène, welke, in het vorige jaar, door hem warcn waar- genomen : zoodat eene verzachting der koepokstoffe hem als waarschijnlijk voorkwam, weshalve hij het voor wenschelijk hield nieuwe stoffe, van koeijen genomen, van elders te ontbieden, of om telkens koeijen in te enten, en deze stoffe wederom voor de inentingen van menschen te be- zigen (*). Nadere ondervindingen schijnen den gemelden geleerde niet in dit gevoelen te hebben bevestigd, daar hij vervolgens van de stoffe, die, |
||||||||
(*) Gençeskundig Magaujn , lldc Déel, Ilide Stuk, bladz. i3i , en i3a.
|
||||||||
( 51 )
|
|||||
voor achttien jaren, uit Engeland was overgebragt, dezelfde uitwerking
meende te ondervinden, als van de versclie stofFe, welke van de koeijen in Frlesland genomen was ; bij kon in het beloop der pokken geen ver- schil ontwaren (*). Ook anderen (-J-) willen, dat er, van tijd tôt tijd, koeijen zuUen worden ingeënt, om de echte pokstofFe te hehouden , en hebben zûodanige inentingen tôt dit oogmerk verrigt. Wij zullen al de gronden , welke voor en tegen het gevoelen eener mo-
gelijke verzachting of ontaarding der koepokstoffe door onderscheidene ge- neeskundigen worden aangevoerd, niet opzettelijk overwegcn. Men vindt dit ondenverp met de vereischte uitvoerigheid en oordeelkundig, onder een afzonderlijk hoofdstuk , in het reeds meermalen aangehaalde werk van den Heer Litders (§) behandeld. Ik wil nogtans eenige omstandigheden, wel- ke, volgens dezen schrijver , de koepokstoffe veranderen, en daardoor de inenting onvolkomen kunnen maken, niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Zulks geschiedt namelijk, door de mededeeling van stofFe uit onderschei- dene soorten van valsche pokken der koe, of wanneer dezelve genomen wordt uit zoodanige pokken van menschelijke voorwerpen, die reeds te voren de kinder- of koepokken hebben doorgestaan, of zelfs ook uit ge- regelde pokken van bejaarde voorwerpen , van kwaadsappige ligehamen , die door herpetische, scrofuleuse, syphillitische, en schurjtachtige uitslagen zijn aangedaan, door het inenten met oude, slecht bewaarde, stofFe, door het vroegtijdig openen, en te sterk uitputten der pokken, door het inenten met stofFe , die te laat genomen is, of uit onvolkomene pokken van zoo- danige ligehamen, bij wie de vokloende ontvang-vatbaarheid voor deze ziekte ontbreekt enz. Bovendien kan de koepokstoffe, uit derzelver aard en hare betrekl ing tôt het menschelijk ligehaam, eene ontaarding, ver- zachting, of verandering ondergaan, zoodat daardoor hare voorbehoedende kracht op het menschelijk ligehaam verminderd wordt. Hij grondt zijn gevoelen te dezen aanzien mede inzonderheid op het geen wij opzigtehjk andere besmettelijke ziekten, bij voorbeeld de venusziekte, zien gebeuren. (*) Over het bepeiligend vermogen der koepokken tegen de kinderpokken , bladz. 8.
(f) Sacco, Journal der auslândiicke medic. ZiitteratUr von IIutelano , Hahi.es , uni Schrasger . Jan. 1802. s. 77 , u. w. Hofacker, A. p, s. g5. ($) A. p, s. 206, 208. G 2
|
|||||
( 52 )
|
|||||
Dezelve was, in de zestiende eeuw, zeer kwaadaardig en hevig , doeli
heeft tlians een veel zacliter karakter verkregen (*). Hij mecnt uit de slotsom zijner, gedurende elf jaren, bij meer dan zes duizend kinderen.,. verrigte koepok-inentingen op te moeten maken, dat die koepokken, welke nog van de eerste lympha afkomstig zijn, tlians meer mislukkcn, kleiner zijn , en van eene minder roode kleur en geringere koorts vergezeld gaan, dan bij zijne vroegere inentingen. In deze omstandiglieid meent hij, dan mede de oorzaak te vinden van de, meer en meer toenemende, gcwijzigde kinderpokken, welke, na eene onvoldoende werking der koepokstoffe, in aile landen, worden waargenomen. Hij raadfc daarom aan, om, van tijd tôt tijd, nieuwe stofîe van den uijer der koe te nemen, en die tôt de in- entingen te bezigen , even als Jenner reeds liet gedurig gebruik maken van de lympha uit de oorspronkelijke pokken der koeijen en uit de mok heeft aanbevolen : boewel betniet blijkt, of bij zelfnog naderband deze stof- fe ter inenting beeft gebezigd (-{-). Ànderen, als Dr. Kinglake (§) in Engeland, Dr. Golis te PFeenen , Dr. BrAun te GoggUngen, en de Meclicinaal-Raad von Walthee te Bonn, zijn ook van gevoelen, dat de koepokstoffe van lieverlee derzelver oorspronkelijke zuiverheid en vermogen, door bestendig voortgezette inentingen op den menscb, verliest (*). Brisset (4-) stelt mede, dat de plaatselijke en algemeene toevallen der
vaccinatie tbans aanmerkelijk zwakker zijn, dan te voren , en dat de indruk in de puisten geringer is. De verschijning der varioloïden bij goed ge- vaccineerden, welke tbans zoo menigvuldig worden waargenomen, laat zicb, volgens hem, zeer wel daaruit verklaren , dat de oude vaccine, ten gevolge der bestendige voortplantingeu, hetzij door deze alleen, of door de reproductie in zwakke of ongezonde voorwerpen (sujets mal disposés) , zwakker is geworden, en aan voorbeboedend vermogen verloren beeft. Hij wil daarom, dat men een grooter getal ent-steekjes zal, doen, ten einde {*) A. p. 206 , 20S. (f) LUDERS , A. p. bladz. 23o. {§) On the altered spécifie powars of
vaccine and variolous matler in Bled, and Plvys. Journal bij FoTiiERsifiL and Wavt , Sept. l8i4; LuDERS, A. p. bladz. 210. (*) A. p. bladz. ail. (40 Réductions sur la vaccine, Paris 1818» Revue encyclopédique, Cahier de Juin,; Hufelands Bibliothei der pract. Heilk. i83o , s. g5 en 96. |
|||||
( 53 )
|
|||||
liet verrninderd vermogen der stoffe door de hoeveelheid te veigoeden, of
de stoffe aan de koeijcn vernieuwen, of ook de inenting twee of driema~ len herhalen. Andere Genceskundigen van naam, als Dr. Thomson , Dr. de Carro , en
Dr. GittermAN (*), te Embden , zijn van een tegenovergesteld gevoelen. Deze laatste Geneesheer houdt het voor eene noodelooze bekommering, dat het beveiligend vermogen der koepokken verzwakt zoude worden, omdat de stoffe niet wederom, van tijd tôt tijd, van de koeijcn, maar altijd van menschen genomen wordt. Hij beroept zieli inzonderlieid op de waarne- nemiiigen van den Ileer Medicinaal-Raad Dietrich (,-f-) te Glogau, en den Heer Hofraad Bremer ($) te Berlijn, die, na vêle duizende verrigte inentingen, waardoor dezelfde stoffe bestendig van het eene menschelijke voorvverp op het andere werd voortgeplant, deze nog, altijd even werk- zaam hehhen hevonden, zonder de geringste hlijken van vermindering in het beveiligend vermogen te bespeuren. Hiermcde stemt ook de Fransche Hoogleeraar F. E. Foderè (*) in , die de verzachting der koepokstoffe verwerpt, daar, naar zijne ondervinding, de verschijnselen der vaccinatie vroeger even onbeduidend waren als thans. Het zou inderdaad vermetel zijn, tusschen de zoo niteenloopende gevoe-
lens van bekwame mannen, die zich wcderzijds op eene uitgeLreide on- dervinding gronden, te willen beslissen; doch ik wil niet ontveinzen mij het liefst te scliaren aan de zijde van lien, die eene rnogelijke verandering of verzwakking, welke de koepok-stoffe op den duur , door de voortge- zette overplantiug op het menschclijk ligehaam, kan ondervinden, of reeds ondergaan heeft, voor aannemclijk houdem Indien wij ons op enkele bespiegeling vvilden verlaten, zou men hiervoor
(*) Zie zijne, in hetjnar 1823 , bckroonde prijsverhandeling, door de Hollandsche Maalschappij der
wctenschappen te Haarlem , bladz. iî6. Vei-gelijk de Aanteekeningen van Dr. DE Brauw op het werk van LlTDERS, bladz. 3i4, 327,
(f ) Luders , A. p. 3i2.
{§) Kausch , Memorabilien der Heiikunde , B. III, s. 282. I/UDERS, A. p. 112.
(*) Recherches et observations critiques sur l'éruption et la fièvre connues sous le nom de miliairet -
«urnes de quelques considérations sur les e'pidémies varioleuses de l'année 1821 , Çt sur quelquea opini- ons relatives à la yaccine, Hiti'blands Bibliotheek, A, p. |
|||||
( 54)
|
|||||
misschien reeds in de physiologische inrigting van het mcnseïielijk ligchaafti,
en deszelfs mdividuele verschcidenheid, eenigcn giond kunnen vinden. De hoofdvormen der levcns-werkzcamLeid, namelijk de prikkelbaarheid, gevoeligheid , en het voedend of reproductief-vermogen, zijn niet bij aile voorwerpen en altijd dezelfde, en wijken boyendien , in vêle opzigten en meer- malen, van derzelver gewone werking af. Mogen wij intusschen als een vast beginsel aannemen, dat tôt liet voortbrengen eener smetstoffe , zoowel als van aile andere afgesclieidene vochten, opdat deze zich zelve gelijk blijyen, eene gelijkmatige werking van het levend organismus gevorderd wordt, dan laat het zich veronderstellen, dat, bij de zoo groote verscheidenheid der men- schelijke gestellen, en de verschillende wijzigingen der levenskrachten, de afgescheidene stoffen niet wel altijd, in den volstreksten zin, dezelfde eigen- Schappen kunnen hezitten of hehouden. Het verschil dezer levend-or^-a/?/- sche terugwerking is ook in de uitwendige gedaante der pokken , derzel- ver onderscheidene grootte, levendigheid, meer of minder spoedig heloop, în de sterkerc of geringere aandoening der gestellen, enz. duidelijk ken- Laar, zoodat men schier hieroratrent zoo vêle verscheidenheden aantreft, als er tusschen de voorwerpen hestaan, hij wie de koepok-ziekte plaats heeft. Bij eene wezenlijke ziekelijke stemming der levens-werking valt dit ailes nog cluidelijkcr in het oog ; en zal men niet mogen veronderstellen, dat de smetstoffe der koepok, als een voorthrengsel der afscheiding, even zeer in de veranderingen moet deelen , als de overige vochten , welke in Cen ziekelijk aangedaan ligehaam of deel worden voorfgebragt? Wij kennen, het is waar , de eigenlijke heginsels der smetstoffën niel ,
en de ware aard, zoowel als de werkings-wijze, van de koepokstoffë zijn ons evenzeer als die van aile andere geheel onhekend. Eenigcn vergclijken de he- smetting bij eene galvanische werking, of houden het daarvoor, dat het ei- genlijk hesmettende heginsel of vermogen der smetstoffën tôt de zoogenaamde onweegbare stoffen hehoort, hetwelk, hoewel aan verschillende grovere Stoffen gehonden, zich zelf in aard en werking gelijk blijft, en aan de wetten der gewone afscheidingen en hare veranderingen niet onderworpen js. Indien men dit op de koepokstoffë toepast, zou daaruit misschien eeni- germate het Yerscliijnsel kunnen worden verklaard, dat men meermalenj |
|||||
( 55 )
|
|||||||
uit min yolkomene koepokken, bij slappe en onwerkzame geslellen voort-
gebragt, op welker echthcid men, naar liet uitwendige aanzien te oordee- len , geen volkomen vertrouwen kan stellen, wederom zeer goede, leven- dige, eclite, en krachtvolle , pokken ziet voortkomen , wanneer de stoffe op een gezond, sterk, en prikkelbaar ligchaam wordt overgebragt, zoo- dat derzelver verzwakle kraclit zich wederom, als liet ware, berstelt, en in eene sterkere veranderd wordt (*). Hieruit schijnt men te mogen aflei- den, dat de eigenlijke besmettingskracht der stoffe dezelfde is gebleven, en dat liet verschil van bare werking alleen afbangt van bet ligchaam, waarop zij baren invloed uitoefent. Intusscben is bet zeker, dat de ken- bare boedanigbeid der stoffe en bare scbeikundige menging derzelver werking mede bepalen, daar de stoffe etteracbtig, troebel, of miskleurig zijnde, niet gescbikt is, om deugdzame en regelmatige pokken voort te brengen. Zien wij ook niet, dat, bij elke verscbillende besmettelijke ziekte, inzon- derbeid bij de uitslag-ziekten , die bet meest onder de zintuigclijke waar- neming vallen, eene eigene vloeistoffe geboren wordt, welker boedanig- beden van de overige onderscbeiden zijn? Indien men dan al de kracbt der bcsmetting in een omvcegbaar beginsel, betzij nu in een galvanisch, electrisch, of magnetisch vermogen, stelle te berusten, betwelk, door deze stoffelijke ligchamen als ombuld, wordt medegedeeïd , zoo ver- klaart ons zulks nog in geenen deele, boe een en betzelfcle vermogen of beginsel aan de stoffe der kinderpokken, der koepokken, der mazelen , van bet roodvonk, bet sclmrft, enz. verbonden, juist deze verscbillende ziekten kan voortplanten. Wij Ziïllen derbalve altijd verpligt zijn aan te ne- men, dat de zigtbare stoffelijke voortbrengsels, welkc wij voor de smet- stoffen gewoon zijn te bouden, de ziekte-vormen belpen voortbrengen, en dat dus bet vermogen der koepokstoffe , om ecbte of min volkomene koe- pokken te verwekken , van de scbeikundige menging der stoffe zelve moet afbangen (f). Ik geef dit ailes slecbts als bedcnkingen op, en meen, dat |
|||||||
(*) Luders , A. p. Miidz,. 2o4.
(-J-) Zij , die bij de bcsmetting eene galvanischu werking aannetnen , gronden but) gcvoelen op het
Yerschijnsel , dat sommige ziekten, bijyoorbeeld typheuse koortsen , schicr oogeiiblikkelijk zijn gcyoîgd, |
|||||||
C 56 )
|
|||||||
de ondervmding alleen Loven aîle besehouwingea moet gclden. Alleenlijk
merk ik hier nog aan, dat, indien de menging en hoedanigheid der koepok- stoffe, zooals ik meen, afhankelijk zijn van de veranderlijkheid der levens- werking in het menschelijk ligchaam, dezelve daaraan in het ligchaam des Runds teminder onderhevig moeten wezen , naarmate er minder individueel le- vens-versehil tusschen de dieren van hetzelfde geslacht plaats virait, daar bij de dieren de prikkelbaarheid, gevoeligheid, en daarmede in verband staande af- scheidingen, gelijkmatiger gestemd zijn, en derhalve ook de koepokstoiïe , als een product dezer werking, de haar eigene oorspronkelijke hoedanighe- den meer onveranderd moet blijven behouden. In deze physiologische eenzel- vigheid der dieren, die, wegens derzelver eenvoudige levenswijze, en de ■yveinige zenuw- en zielsprikkels, welke op dezelve werken, niet gestoord wordt, ligt waarschijnlijk ook de hoofdgrond, dat wij bij deze niet, gelijk bij |
|||||||
•wanneer men de lijdcrs don pois had gevoeld , lietwelk dan als men een' stoot in de haud, gelijk aan
een electrieken schok , gepaard ging. Anderen ondervonden , na dusdanige aanraking , een gevoel als van het steken van îiaalden in den viuger, Olie .en vette zel (stand ighed en verhinderen de galvanisch* Werking, daar zij vrrjsteHende [isolerende) zijn , en even zoo beveiligen zij ook voor de aansteking , daar dezelve met de Smetstoffe vereenigd, aati deze Jiare werking op het ligchaam outnemen. De kracût der besmetling komt geeuszins met de boeveelheid der aangcbragîe smetsloSTen overeen , daar het gc- ringste deeltje van dezelve eveu voldoende is , om aan een voorwerp de ziekie medc te declen, als ceue groote hoeveslheid , hetwejk geenszins beantwoord aan de uitwerking der stoffen, die door opslor- ping in lvet ligchaam worden opgenomcn , enz. Brandis '[Pathologie oder Lehre von den AJfecten des menschlichen Organisants , <$ 11S, 115,
flamburg , 1808; Bach, Grunzuga u. s. w. s. 202, 207) is van gevoelen , dat de besmettende kracht op zich zelve bcstaat, die alleen aan deze pf gène stoffe aanhangt. Deze sloffe kan , volgens liem , dan eens als dikke pok-etter, dan als eene dunue bloedige stoffe [jauche) worden afgescheiden, waarbrj zij , in beide geva'llen , eveuwcl de eigenschap behoudt , om dezelfde stemming of werking in andere leveade bewerktuigingcu op te wekken. Niet van de chemisc/ie werking der stoffe , zegt bij , imar van de levende kracht, door welke deze stoffe bercid en gemengd wordt , hangt het vermogen af, ora andere ligehamen te veranderen. Zijn de oorzaken, waardoor de stoffe veranderd wordt, van dien aard , dat zij juist naar dezelfde wctten der aansteking kunnen worden voortgeplant, en bezit het le- vende organisants, hetwelk de eerste besmetting outvangt, ook de ontvang-vatbaarheid voor dez» wijziging, zoo zal in hetzelve ook dezelfde gewijzigde onrcgelmatigbeid of abnormiteit ontstaan. Ver- anderingeu in de menging van de smeistoffe maken dezelve niet onwcrkzaam , omdat de menging ver- anderd ia , maar alleen osidat de geloider of het vehikôl deszelfs gcleidende kracht beeft vcrloren. De soortebjke kracht dos conlagiums moet altijd aau cens ligchamelijke stoflo verbonden zijn, welke de- Mire tôt gek-idcï dieut. |
|||||||
.( 57 >
|
|||||||
ïleze niet, gelijk bij den niensch , zoo vêle veranderlijkheid en individuele
wijziging in de gewone ziekten opmerken, en dat aile ziekten bij dezelve meer onder dezclfde gedaanten voortdurend blijven bestaah, tenvijl, ten opzigte van den mensch, hierin, na verloop van een korteren of langeren tijd, niet zelden aanmerkelijke veranderingen voorvallen, maar zelfs som- mige ziekte-vormen geheel verdwijnen, en door nieuwe, tôt dus ver niet bekende, vervangen worden. Dan, om tôt het bepaalde onderwerp terug te keercn, zoo meenen wij
uit de ondervinding der inentingen van de kindcrpokken en schaaps'- pokken, mede de bevestiging te kunnen ontleenen, dat de smetstof- fen, door deze overplantingen, zoo al geene verandering, ten minste eene verzacliting ondergaan, ook dan > wanneer dezelve zich tôt dezelfde lig- cliamen bepaalen, aan welke deze ziekten natuurlijk eigen zijn. Bij de kinderpokken is deze verzacliting reeds daaraan kennelijk, dat de-
zelve , door inenting verwekt, in het algemeen, in een veelgeringer getal te voorschijn komen, dan in geval van natuurlijke besmetting , terwijl ook naar die mate de ziekte-verschijnselen zachter en minder gevaarlijk zijn. Immers was hierin een der groote voordeeîen dezer inenting gelegen , toen mcn zich, voor de ontdckking der koepokken, van dezelve ter matiging der vreesselijke kinderziekte , moest bedienen (*). In sommige gevallen bepaalde zich de uitbotting slechts tôt weinige puisten of pokken, zoodat m en wel eens twijfelde, of de ziekte op deze wijze eene voldoende hcveiligende uit- werking konde gehad hehhen. Velen stèlden, in dien tijd, tôt het doen dezer inentingen, een grooter vertrouwen op den etter uit natuurlijke dan uit ingeënte kindcrpokken genomen. Het is moeijelijk eene vergelij- king te maken tussclien de verandering of verzacliting, welke de stoffe uit de laatste op den dimr, door eene aanhoudende inenting , zou hehben ondergaan, met die , welke men ten opzigte der koepokken veronderstelt. Die voortplan- ting trouwens is niuimer bij voortduring uit de ingeënte pokken geschied. |
|||||||
(*) Muerdere redenen der wezcnlijkc vooideelen dezer inenting zijn uitvoerjg en dnidclijk voorge-
steld door Fuff.land ir. zijnc Uraarnemingan ovsr de natuurlijke. en ingeënte kindcrpokjes , en verscheidene ziekten dr;r kinderen , uit het Hoogduitsch yertaald door J. A. Saxe, Amgt. xSoa. H
|
|||||||
*58 )
Men cntte alleen in, wanneer er eene épidémie van kinderziekte beerscbte-,.
en dan werd telkens de eerste stoffe uit de natuurlijkc pokken verkregen , en men nara die ook vervolgens bij voorkeur uit dczelve. Of indien deze uit ingeënte pokken ontleend wevd , zoo gesebiedden daaruit nimmer vêle vooftplantingen. De inenting bicld op , als de épidémie voorbij was, en kad. niet wederom plaats, voordat, na verloop van eenige jaren, er op nieuw kinderpokken te voorscbijn kwamen. Men vern.icuw.de dus telkens de stoffe uit de oorspronkelijke bron, waartoe wij , ten opzigte der koe- pakken , tbans onze aanwijzingen willen doen strekken. Het is mogelijk , fa zelfs waarscbijnlijk,. dat, indien mçn de kinderpokken bij aanbouden- lieid uit de ingeënte pokken,. zonder zoodanige vernieuwing, kad blijven voortplanten, de stoffe eindelijk lioe langer boe zacbter en onwerkzamer, en de ziekte naar die evcnredigbeid ligter,. maar ook dàardoor tevens min- der gebeel beveiligende, zoude zijn geworden. Men kan bovendien ook in dezen geene volledige vergelijking maken tusseben de kinderpokken en koepokken, omdat de inenting der eerste nimmer zoo algemeen in zwang is geweest, als de laatste. De inenting der kinderziekte bepaalde zich boofdzakeiijk tôt de meest bescliaafde en verlicbte standen der maat- scliappij, ol wel slccbts tôt dat gedeelte der mensclien, die bet met bunne gemoedelijke en godsdienstige denkwijze overeen konden brengen, bunne kinderen of zieb zelve daaraan te onderwerpen ; de overige, en in- zonderbeid de geringere, standen maakten daarvan niet dan in zeldzame gcvallen gebruik (*). Het ligt buiten ons Lestek hier opzettelijk te onderzoeken, of de wa-
terpokken Çvaricellae) en andere soorten van zoogenaamde valsclie pok- ken uit eene verandering of verzacbting van de smetstoffe der kinderpok- ken zijn voortgesproten. Hiertegen kunnen voorzeker vêle gronden |
||||||
(*) Uit hoofde dat van de inentingen der kinderpokken geene geregelde aanteekeningen gehouden of
opgaven gedaan verden, kan mem geene naauwkeurige vergelijking tusschen het getal van deze en de koepok-inentingen maken. Uit de verzameling van staten, uitgcgcven door de Commissie voor de Statistiek , ingesteld bij Koninklijk besluit van 3 Julij 1826, Ilde Deel , 's Granenhage 1S29, Hijkt, dat van 1818 tôt en met 1827 , en dus in een tijdvak. van tien jaren, in het koninkrijk der JJederlanden is gepaccineerd een getal van 1059,870 persouen.. |
||||||
( 59)
|
|||||||
worden aangevoerd ; doch wij willen niet onopgemerkt laten, dat vêle voor-
name practische Geneeskundigen, als Heim , Eesner , HiJFEliAND , ReiI/> en anderen steliig willen, dat de ware kinderpokken, vooral de ingeënte, onder bijzondere omstandigheden, zoodanig kracliteloos en veranderd kunnen. worden, dat uit dezelve varicellae en andere oneclite pokken ontstaan, Luders (*) helt mede tôt dit gevoelen over, en zegt, dat de berigten omirent het te voorschijntreden der varicellae eigenlijk eerst beginnen met het bekendworden der inenting van de kinderziekte menigvuldig voor te komen. Het schijnt hem toe niet onmogelijk te zijn , dat dezelve toen eerst als eene, op zich zelve staande, ziekte zijn opgemerkt geworden, omdat welligt langs eene onafgebrokene rij van geslachts-opvolging, eene onvolko- mene lympïia, die door de inenting verzwakt was, is voortgeplant ge- worden. Indien nu zoodanige ontaarding der kinderpokken kunne wor- den aangenomen, dan bestaat er geene reden, dat niet eene gelijksoortige verbastering, ten aanzien der koepokken, evenzeer, ja misschien nog meer, als mogclijk en waarschijnlijk mag worden gebouden, m zoo ver namelijk als de laatste minder dan de kinderziekte, aan het menschelijk ligchaam eigen zijn, en beschouwd kunnen worden als een voortbrengsel, hetwelk nog eei'St kortelings daarop , als op een vreemdcn bodem, is over- gebragt, waardoor betzclve te ligter aan ontaarding bloot staat. Bij de schaaps-pokken wordt de zachtere werking, welke de smetstoffè
door de inenting vcrkrijgt, nog op eene meer in het OOgloopende wijzc opgemerkt, dan bij de menschen-pokken. Wannecr clezc stofîe , genomen van een schaap, dat door de natuurlijke pokken is aangedaan, waarbij eene algemeene, en somwijlen eene zamenvloeijende, uitbotting plaats heeft, op een gezond schaap, door inenting, wordt overgebragt, dan ontstaat hierdoor niet alleen eene veel ligtere ziekte, en slechts zeldzaam een uiislag van pokken over het ligchaam, maar veeltijds worden er, reeds bij de eerste inenting, alleen pokken voortgebragt op de plaats der inenting, en in derzelver omtrek. Eut rnen bij opvolging uit de kunstmatig voortge- bragte pokken, en wel uit de inentings- of moeder-pok, in, dan wordt, |
|||||||
(*) À. p. bladz. i53.
H 2
|
|||||||
( co y
|
|||||||
door eene dusdanigc voorlteling, bestendig een minder getal potken in
den omtret der inenting geboren. Hct is op deze ondervinding, dat de Weêner Hôogleeraar Pessina zijne proeven van het zoogenaamde cultive- ren der schaaps-pokstoffe heeft bevestigd, waardoor hij Vwl bevondcn heb- ben, dat de stoffe, zeîfs van de kwaadaardigste pokken, indien de inen- ting, ondcr bijzondere, door hem voorgesteldo, regel en, wordt voortgezet, mecr en mecr eene goedaardige natuur verkrijgt. Volgens zijne waarne- mingen zou men eindelijk, op deze-wijze, eene volkomene zachte stofFe verkrijgen, om in te enten, waardoor dan slechts ééne pok, op de plaat& der inenting, wordt voortgebragt, dre het ware kenmerk der gecultiveerde inentings-pokken uitmaakt, en waarbij het ligcliaam weinig of niet zie- Jtelijk wordt aangedaan. Men heeft zelfs gewiid, dat, door deze be- handeling , de sehaaps-pokstoffe, die tôt de vlugtige smetstoffen behoort, de eigenscLap, om op eenen afstand, of door het vehikel der lucht, te besmetten, zou verliczen, zoodat dezelve niet anders dan bij wijze van onmiddelijke overbrenging, even als met de koepokstoffe bij den mensch plaats heeft', ecn aanstekend vermogen zou uitoefenen. Zij zou namelijk van eene vlugtige in eene vaste smetstoffe veranderd worden. Hoewel het verscliijnsel eener verinindering van het getal der pokken
daaruit kan worden verklaard, dat de stofFe, als wordende bij de inen- ting slechts op een enkel punt der huid aangebragt, geen genoegzaam vermogen bezit, om dit geheele wfiefsel over het ligchaam in de alge- rneene ziekelijke aandocning te doen deelen, en tôt terugwerking op den aangebragien prikkel op te wekken, zoo laat zich de verandering van de vlugtigheid der smetstoffe mocijelijker bevatten. Men heeft nogtans ook; wel gewiid, dat de ingeënte kinderpokken minder besmettelijk zijn dan de natuurlijke (*}. |
|||||||
{*) J, G. Vogel , A. p. pag. rg4. Onder de voordee'en , die de ingeënte boven de natuurlijke
imclerpokk.cn opleveren , wordt door dczen sclirijver opgeteld : dat de ingeënte pokken , om verschil- Icnde redenen, veel minder besmettelijk zijn, dan de natuurlijke, en zulks wordt gestaafd door de on- dervinding van den beroemden Mieg , die verzekert iu een tijdyak. van zesentwinlig jaren, gedurende welke hij zich te Bazel met de inenting onledig hield, geen «en Mnd heeft gezien , helwelk door de jugeëntte voorwerpcn was besmet geworden. |
|||||||
( 6i y
|
|||||||
Anderc Vce-artscnijkundigen (*), die de proeven van Pessina hebbert
herhaald, verzckeren, dat de schaaps-pokstofFe, op deze wijze aangekweekt, bij die verzachting wel baar werkzaam vermogen niet verlîest, zooals eenige daaromtrcnt lmirne twijfeling hebben te kennen gegeven, daar zij nog in de negende generâtie eene volkoracne tritwerking yan dezelve on- dervonden, zoodat de overineuting niet vattede. Zij meenen evonwel, dat de opgegevene cultuur gcene wezcnîijke voordeelen bczit, daar de pokken van de eerste en tweede gênerutie in vorming , beloop , en voorbehoe- dend vermogen met de negende voortplanting , waarbij dan tocli ook som- wijlen nog ecn aigemeen pok-uitsîag werd waargewomen, volkomcn geïijk waren (-{-). Genoeg intusschen blijkt het, dat de scbaaps-pokstofïe, door de inenting, in hare werking reeds spoedig eene verzacbting ondergaat, en zulks strekt, onzes oordecls, mede tôt eenen grond, om aan te ne- men, dat de smctstoIFen iaderdaad in, derzelver werkvermogen kunnen worden veranderd, lietzij zulks aan de verandering der stofle in baren aard, of aan de wijze van besmetting door de inenting, moet worden toegeschreveni Soortgelijke verzacbting beeft plaats ten aanzien van de smetstofFe der
Runderpest, bijzonder wanneer derzelver inenting gesebiedt aan jonge kalveren , die alsdan door deze, voor het Rundvee anders zoo gevaarlijke, ziekte, slecbts in een' zeer ligten trop worden aangedaan, gelijk door de proeven van wijlen onzen knndigen landgenoofc Geert Reindees (§) bewezen is. En kan ook niet hier tôt staving in aanmerking konien het, zoo heyig werkende, bonds-dolgift (virus rabiosum), hetwelk, na weinige opvolgende overplantingen, in werkzaambeid afncemt, zoodat deze Smetstoffe krachteloos wordt, en wel te spoediger, indien dezelve aan dieren van andere geslachten wordt medegedeeld, bij voorbecîd aan de grase tende dieren? JEindeiijk, leert ook niet de ondervinding, dat de |
|||||||
(*) Der werth der cultivirten Schafpoclenimpfung von Dr. MvlleK , mit einer vorrede
versehen von Dr. Kjiuscn , Leipzig and ZùUichau , 1817. (-)-) Proeven en JFaarnemiiigan van Vas der Meer , Medenbach De Roor, Ellkr-.
seex, en Bamaer, bladz. 114. {§) YVaanwwngen en proeyeu , rasest door imeutinge op het Rundycc geduan, Gronjngen 1776,
|
|||||||
( 62)
|
|||||||
Oorspronkelijk besmettelijke ziekten algemeen heviger zich vertoonen,
wanneer zij voor het eerst, uit een andcr land overgebragt zijnde, onde? een volk komen te heerschen, dan vervolgens? Dit wordt althans door de Geneeskundige sclirijvers vrij eenparig ten aanzien der kinderpokken vast- gesteld. Hoewel men ook van dit verschijnsel geene , in aile opzigtcn vol- doende, reden moge kunnen gevcn, zoo zal men toch, voor de meest waarschijnlijke moeten houden, dat hetzelve berust op eene verzachting der smetstofFen, of op de vermindering der vatbaarheid van het dierlijk gestcl, om op dezelve even sterk terug te werken, doordien zij, de ligchamen een of mcermalen doorgaande, minder vreemdaardig aan dezelve worden. Uit deze besehouwing vloeit nu als van zelve eene bedenking voort,
welke wij nog in overweging moeten nemen. Zij is namelijk deze; of de koepokstoffc, door de inenting der koeijen verkregen, wel zoo werkzaam, en dus tôt het bedoelde oograerk even gesehikt zij, als van die pokken, welke bij dezelve natuurlijk ontstaan. Er bestaat wel geen twijfel, of de laatstbedoelde moet voor de meest werkzame worden gehouden. Sommige Geneeskundigen hebben ook daarom, zooak reeds gezegd, is voorgeslagen, om, van tijd tôt tijd, nieuwe stoffe van de koeijen uit Engeland of van elders te ontbieden. Jenner. heeft reeds opgemerkt, dat de eerste koe- pokken bij meuschen , die van den uijer der koe waren ingeënt, zwaar- der zijn , een blaauwen indruk in het midden hebben, en meer ontstoken zijn, dan die wedcrom van mcnschen worden ingeënt. Worden de niel- kers toevallig door de pokken der koeijen besmet, dan werkt de stoffe nog heviger. Men ziet bij deze versclrijnsclen eene sterkere terugwerking ont- ■staan ; de koorts is bcviger ; er ontstaan algemeen pijn oixler den oksel, en zweiling der klieren , aan deze plaats gelegen (*) ; er heeft somwijlcn een pokuilslag over de ligchaams-deelen, als aan de armen, en zelfs in het aangezigt, plaats, hetwelk doet veronderstellen , dat deze pokken niet slechts |
|||||||
(*) lk -wil evenwel niet onopgemerkt lateu, dat, naar mijne ondervinding, deze verschijnselcn,
vooral van pijn oudcr de okselen ; zich, ook bij de ■jngeënte kocpokken, «lgemeen sterkcr openbarea i'ij ouilcrc voorwerpen dan bij kiudcren. Mogelijk is de reden, dat zulks bij de cersten meer in het oog valt, daar in gelegen , dat zij ons medudeeling kunnen doen van de aandoeningen , die zij onder- iriiiden, hçtwelk met de jonge khulcren geenszins het geyal is. |
|||||||
(63 )
|
|||||||
net gevolg zijn eencr plaatselijke inenîing, maar dat dezelve als eene warc-
uitbotiing , ten gcvoîge van de, in Iiet ligchaam opgenornenc , stoffe nioeten worden beschouwd,. zooals men Lij de kinderpokken waarnecmt (*). Men Iieeft ook hiervan voorbeeldcn bij de ingeente koepokken waargenomen. Of- sclioonsommigen zoodanig algemeen uitslag als toevallig hebben beschouwd, voortvloeijendc uit eenc vennenging van de smetstoffe der kinderpokken , mazelen, of van het roodvonk met die der koepokken, of van andere oor- zaken afhangende, zoo bestaan er evenWel enkele gevallen, tvaarià na voor- afgaande koorts , aan afgelegene deelen wel gevormde koepokken oiitstondcn , terwijl meermalen, in den omtrek der inentings-plaats, kleine of zooge- naamde bij-pokjes zich vormdcn. Ik verbeeld mij, dat deze verschijnsc- len meer in vropgeren t'ijd , kort na de ontdekking der koepok-inenting, werden waargenomen dan tlians,- hetzij dan, dat dezelve toen, wegens de sterkere werkzaamlieid der stoffe, inderdaad meer plaats hadden, of dat men er naderhand minder op heeft gelet.. Het is waar , hier blijft altijd de twijfeling over, of niet de stoffe toe-
vallig met de handen, of op eene andere wijze, op zoodanige vcrwijderde plaalsen, als bij voorbeeld aan de wangen, den neus , de oogleden, enz., kan zijn aangebragt, zoodat deze meerdere pokken als het gevolg van zoo vêle inentingen moeten worden aangemerkt (-{-). Bij bestaande af'scha- vingen of openingen in de opperhuid zal gereede gelegcnheid aan de stoffe Worden vei'lecnd, om hare uitvverking op deze wijze uitteoefenen. En, ofschoon het nog niet bewezen moge zijn, of deze omstandigheid wel altijd vereischt wordt, om door de koepokstoffe te worden hesmet, daar welligt de dunheid der opperhuid, ook dan wanneer zij ongeschonden is ($), derzelver opneming toelaat, zoo bezitten de melkers, wegens den |
|||||||
(*) Waornemingeu , mcdcgedeeld door de Commissie van Genceskundig Onderzoek en Toevoorzigt in
Friesland, in het Genecskundig Magazijn , D. IV, St. U , bladz, 4 en 5. (f) Thomassen à Thïïbssink, A. p. P. II, St. III , bladz. m.
(§) Dat de koepokken bij eene •onbeleedigde opperhuid kunnen worden medegedeeld , wordt bevestigd
door A. F. rjoLDE , Beobachtungen uber (lia Khhpocken ; nebst einigen Bemerkungen , Erfiirt: 1802 , Bach , A. p. s, 2o3. Ik zelf heb cens een geval waargenomen , hetwelk ik niet anders kon TÇi'Harcn, dan door ceue besmetting, welko op zoodanige wijze moet hebben plaats gehad. £ea niçisje |
|||||||
( 64 )
|
|||||||
ïirwcn arbëid, dien zij in net landLcdrijf verrigtcn, algemeen hier of
daar aan de viagers bersten of opeaingen, waarin de stoffe, ondes het înelken, gcmakkelijk kan mdringcn. Dezc besmetting laat zich evenwel moeijelijker aannemen omtrent die plaatsen, welke doorgaans door de kleederen hedekt worden gehouden. Men zict ook bij de melkers pokken aan de hovenzijden van de handen
ontstaan, welke niet zoo gemakkelijk met de opengerukte pokken dcr xiijers in aanraking komen, alsmede aan dcn voorarm en de schouders. In die gevallen, alwaar men ook, bij opzcttelijk gevaccineerden, aan zoodanige verwijderde plaatsen, pokken heeft zien ontstaan, konden zij evenmin ligtelfjk door de bedoekle toevallige besmetting zijn aangcbragt. Het is dus waarschijnhjk , dat dit meer algemeen pok-uitslag aan eenc sterkere werking der smetstofFc op het ligehaam moet worden toegeschre- ven (*). In dit opzigt nu zal men niet mogen ontkennen, dat de stoffe der natuurlijke koepokken eene meer krachtdadige werking op het raen- schelijke ligehaam uitoefent, dan algemeen het geval is met die, welke na velc opvolgende inentingen op hetzelve wordt oyergebragt. Lu- DETLS (-f) merkt daarom aan, dat, indien mon uit de spenen der koeijcn wil incuten, men wel mag toezien, om gcene te jonge en prikkelbare voorwerpen te kiezen, en slccbts ecn inentings-wondje te makci;, zoo vnen geene te sterke plaatselijke ontsteking en koortsige aandoeningen, op eene verontrustende wijzc, wil zien ontstaan. Hij zegt, dat deze he- vige werking der smetstofFc reeds bij de derde voortplanting verdvvijnt, doch dat de koepokken, welke bij na eene hernieuwing der stoffe van de koe zag yoortgebragt, hetn ook bij verdere inentingen nog altijd grooter |
|||||||
van 5 of 4 jaren oud, door mij ingeënt zijnde , sliep l>jj cene kincler.ncid , die gcwoon wasliefzelvc ,
bij het inslapcn, in harcn arm op te nemen. De koepokken sloegen ger^geld aan , en eenige dageo , nadat dezelve op het hpogst eekomen warcn, vcrioonrtc de meid den boveaarra , waaraan zich acht of ucgcu vraie koepokken in voile kracht hevonden , welke onregelmatig orer denzeiven verspreid warén. Zij droeg de armen altijd door de klccdercn hedekt. Deze dienstmeid meende , dat zij vroeger ois kind de koe- pokken had gehad; ik zou ande.rs gedacht hehben , dat zij zic|h zelve nu kon hebben ingeënt , hocwel do ongeregelde vcrdecJing der pokken over den atm geenszins aanleiding gaven , om hetdaarvoor tehouden. - (*) l'HOMASSEN à TnURSSlNK, A. p. D. II , Si, III , hladz. 1I2. (-[-) A. p. s. aog. |
|||||||
(65 )
|
||||||
çn krachtiger schenen te zijn dan die gène , welke liaren Oorsprong aani
de, in de eerste jaren der koepok-inenting, uit Engeland verkregene , lympha verschuldigd waren. Onder de voorgestelde middelen, om het ont- staan der kinderziekte bij gevaccineerden te voorkomen, wordt daarom, door hem, als eene eerste voorwaarde gehouden, dat de lympha, van tijd tôt tijd, uit de oorspronkelijke bron van de echte pokken der koeijen worde vernieuwd (*). Hoe wenschelijk het nu zoude zijn, dat zulks konde geschieden,
zoo ontbreekt het daartoe grootendeels aan de gelegenheid, daar de na- tuurlijke koepokken te zeldzaam voortkomen, om zich daaruit dikwijis nieuwe stoffe te verschaffen. In een tijdvak van dertig jaren zijn er slechts vijf waarnemingen van
natuurlijke, in ons land geheerscht hehbende , koepokken hekend gemaakt. Zeker evenwel zullen dezelve meerdere malen hebben plaats gehad, zonder dat zulks ter kcimis van de Geneeskundigen gekomen, of openlijk aan- gekondigd is. En het is, uit dien hoofde, dat ik, door het uitlooven en toekennen eener helooning of premie, de landlieden tôt het doen van aangifte, indien de koepokken bij het Rundvee bestaan, wilde hebben opgewekt en aangemoedigd. Zij , die meenen, dat men de echte oorspronkelijke koepokslofFe uit
Engeland of eenig ander land zoude kunnen ontbieden , schijnen er niet aan te denken, dat aldaar de koepokken insgelijks niet tôt de ziekten van het Rund behooren, die dikwijis of elken dag voorkornen. Men zou zich dus ligtelijk blootstellen aan het bekomen van gewone gebruikelijke, in plaats van oorspronkelijke, koepokstoffe, of wel van stoiFe uit eenige soort der, hovc;i beschrevene, onechte koepokken, welker inenting niet alleen eene onvoldoende, maar zelfs, gelijk wij gezien hebben, eene ge- vaarljjke uitwerking zoude kunnen te weeg brengen (-f-). |
||||||
(*) A. p. bladz. 222.
(f) A. p. liladz. 212. De Carro merkt aan , dat de koepokstofïe t wclkc in ËfigeZand gcbe—
zigd wordt , voor de raecst verdachte van gehcel Eui'opa moct wordcn gehouden, voorcerst, omdat de pokken bij de koeijen aldaar niet zoo meriigvuldig voorkomen , dat cr ve'e Geneeslicren met de- zelve bekcnd zouden ziju, maar ook wegciis den bckeuden gehrekkigen toestand der Genecskundige I
|
||||||
( 66 )
|
|||||
Ik houd mij geheel overtuigd, dat men, bij de veronderstelde nuttig-
lieid eener vernieuwing der koepokstoffe, de beste en zekerste uitwerking mag verwachten van de oorspronkelijke koepokken. Deze tocli verwekt wordende uit een eigcn ziekte-Leginsel, lietwelk juist op dien tijd in het ligchaam werkzaam wordt, en zich onder een eigenaardig uitslag aan den uijer opcnbaart, wanneer de vereischte toestand in het ligchaam daartoe medewerkt, kunnen niet anders worden heschouwd, dan de meest be- werkte en krachtigste stofFe te bevatten. Bij de koepokken, die door inenting bij het Rund worden voortgebragt, is men niet al tijd verzekerd, dat men het juiste tijdstip treft, waarop het dier daartoe de meeste voor- beschiktheid bezit, of die omstandigbeden in het gestel plaats hebben, welke de ontwikkeling der pokken het meest kunnen begunstigen (*). Ik staatsregelingin dot Iand. (Medicinische Jahrbàcher des Oestreichischan staats, u. s.-.w. VItcr B.
s. 4i). Men maakt in Engeland ook evenmin , zoo het schijnt, als bij ons , van de oorspronkelijke poksloffe gebruilt', zooals uit het volgcnde berigt, mij door Dr. JoRRrxsMA medegedeeld , blijken Van. Een zijner vrienden , die onlangs naar Londeu reisde, was, door deze en gène Genceskundigen, verzoeht, oni , zoo mogelijk , koepokstoffe mede te brengen , genooien van koeijen , die de pokken hadden. Hij werd, door tusschcnkomst van den Nederlandschen Ambassadeur, Zijne Excellente den Heur F/U.cQ , in de gelegenhcid gesteld , om het vaccina! ion-house te bezigtigen , en nam dezelve waar, om te vernemen , of er koepokstoffe te verkrijgen ware , genomen van ecne koe. De Genecs- kundigen , die destijds in het gemelde huis bezig waren met de kunsthewerking te verrigten , h-alden de schouders op , glimlachten, en verklaarden , dat zulks in vecrtig jareu bij lien niet had plaats ge- had. Het blijkt dus , dat men in het land zelf, alwaar de koepok-inenting het eerst in zwang is ge- bragt, na de eerste ontdckking der stoffe bij de koeijen, even wcinig werk heeft gemaakt, als clders, om opzettelijk, van tijd tôt tijd , deze oorspronkelijke. stoffe tôt de inenting te bezigen. Dan in Engeland zijn ook. de voorbeelden van besmettingen door de kindei-pokken , na voorafgegane koepok- inenting , vooral niet minder menigvuldig , maar veeleer algemecner , dan in anderc landen. De gebrekkige tepalingen op de uitoefening der Geneeskunde in Engeland nioeten hiervan , volgens het oordeel van velen, als de oorzaak worden aangemerkt De inenting der koepokken wordt aldaar niet ailcen door Artsen, maar voor een groot gedeelte, onder de geringere volks-klasse, naar de eigene getuigenis van de Engelschc Genceskundigen BryCE , JoHX FoRBES , Cross eu anderen , uitgeoefend door on- bedrovene lieden , door oude wijven , bceren , vischdragers, scharenslijpcrs , biikslagei's en Eoortgelijke roenschen , die het land doorreizen , en dezelve aan duizendcn verrigten. Men kan dit ailes , en hoe deze zaak in Engeland , over het geheel , zelfs in de openlijke inrigtingen , met uitstekende slcrdigîicid behandcld wordt, breeder vermeld vinden bij LuderS, A. p. bladz. 178. (*) Het was om dezclfde reden, dat Hufeland te voren de inenting der kinderpokken , buiten de
épidémie, afkeurJe , dewijl men alsdan minder zcker kon zijn, dat die geschiktheid in de ligchamen plaats vond , welke voor de volko.ncne ontwikkeling der pok-ziekte gevorderd wordt. Dat deze .yat- |
|||||
(67)
heb evenwel eenige regelen aan de hand gegeven, welke, naar mijn oor-
deel, kunnen dienen, om zich den meest geschikten tijd, volgens waar- schijnlijke gronden, voor de inenting te nutte te maken, zijnde namelijk tegen het afkalven, wanneer de uijer, na in een staat van verminderde werkzaamlieid te liebben yerkeerd, op nieuw tôt eene verhoogde werking wordt opgewekt. De stoffe} welke, van den mensch genomen, aan het Rund wordt in-
geè'nt, hrengt waarschijnlijk niet zulk eene krachtige uitwerking bij het- zelve teweeg, als met de uitbotting der natuurlijke koepokken gcpaard gaat. De koeijen worden ten minste bij de ingeê'nte pokken niet zoo zeer door eene algemeene ongesteldheid, als vcrloren eetlust, koorts , enz. aangedaan , als bij de natuurlijke pok-ziekte. Het zou belangrijk zijn vaar te nemen, of er verschil bestaat tusschen de pokken, die bij koeijen worden veroorzaakt, ten gevolge van de overbrenging der stoffe > door de handen der melkers, alsmede die, weik zij verkrijgen door de besmetting der mokstoffe van het Paard, en de natuurlijke pok-ziekte. De pokken, die op de eersle wijzen worden voortgebragt, kunnen niet an- ders heschouwd worden dan als toevallige inentings-pokken, die dus gelijk staan met de zulke, die door opzettelijke mededeeling worden verwekt. Indien men van de krachtigste stoffe verzekerd wil zijn, zal men die welligt alleeiï moeten verkrijgen van zoodanige pokken, die zonder uit- wendige besmetting, als van zelve bij de koeijen ontstaan. Daar hiertoe intusschen, tôt dus ver, zoo weinig gelegenheid bestaat,
|
||||||
bnarheid niet altijd in dezelfde mate plaats heeft, lilijkt daarait, dat in tijden tusschen de epidemien ,
eene aangebragte besmetting geene voorfgaugen maakt, dat is, geene doorgaande pok-ziekte tewccg- brengt, terwijl, bij de beslaande voorbescliiktheid onder de menschen , de geringste aauleiding van be- smetting, de algeineenste épidémie kan voortbrengen , A. p. 226. De Heer Buchner. wil, dat de vatbaarheid voor de koepokken bij den mensch algemeen sterker is , wanneer de kinderpokken epi- demisch lieerschen. Hij zegt, dat de koepok-inentingen alsdan zeldzaani falen , terwijl dezelve daar- eategen, tijdens dat er noch kinderpokken, noch andere ontstekingaardige huidziekten , onder de kin- dereu lieerschen, dikwijls zonder gevolg blijven. (Geneeskundig Handboek voor heginnende kunst— oefenaren , Amsterdam 1801, Ilde O. ilde Afdeeling, bladz. loo5). Deze opmerking is inderdaacl belangrijk, hocwcl het voorzekcr nog aan genoegzame bevestigùig ontbreekt, ora dezelye als een' alge- jaeenen grondregel te megen aannemea, I 2
|
||||||
( S8 )
|
|||||||
meen ik veilig de inenting der koeijen, zooaîs boven is aangewezen, te
mogen aanbevelen. Indien de stoffe, hierdoor voortgebragt, niet die kracht moge bezitten, welke aan die der oorspronkelijke koepokken eigen is , lioud ik mij evenwel overtuigd, dat dezelve, na eene langdurige overplanting van mensch tôt mensch, op nieuw aan het Rund niedegedcekl, wederom een zuiverder en werkzamer vermogen erlangt, welke lioedanigîieden mis- schien kunneïl worden versterkt, door de stoffe eerst eenige malen , bij op- volging, Avederom door de ligcliamen van koeijen te laten gaan, voor dat dezelve op nieuw tôt de inenting van kinderen worde gebezigd. De pokstoffe is immers te besehouwcn als een voortbrengsel der végétative
levenswerking van liet dierlijk ligcbaam. Men bceft dezelve niet oneigen— aardig vergeleken met de zaden van planten, of met gewassen, die van den eigenlijken grond, waarop zij te huis hooren, verwijderd, en op een', voor bunnen wasdom min gescbikten, bodem ovcrgebragt zijnde, meerma— len in kwijning geraken , derzelver groeikracbt verliezen, en daarom op den natuurlijken geboorte-grond moeten worden teruggebragt, ten einde zich te lierstellen. Kan men zicli, bij dusdanige ontaarding der gewassen, hestendig van liet oorspronkelijke zaad bedienen, zoo voldoet zulks, ter herstelling der verbastering, nog beter, en men bercikt, tôt het verbe- teren des voortbrengsels , nog spoediger zijn doel. Ik zou cm deze rcden altijd aan de volkoinen natuurlijke koepokken de voorkcur wenschen te geven ; doch oordeel, dat men, bij gémis van deze, van het andere her- stellings-middel zich met vrueht kan bedienen (*). Jk heb van de stoffe uit de ingeè'nte pokken van koeijen de beste uit-
werking ondervonden bij de voorvverpen, aan wie dezelve werd niede- gedceld, en heb van dezclfde stoffe aan eenige Gencesheeren ter beproe- ving gcgeven, aan wie dezelve insgelijks meestal gelukt is. De Heer |
|||||||
(*) De Heer Luders bezigt hier insgelijks de vergclijking, genomen van de veredeling onzer huis-
dîeren. Deze, zegt hij , geschiedt door de verwisscling van onderscbenJène rasscn, en kan slechts tôt eene zekcre lioogtc worden gcbragt, daar men aan den eenen kant veredeling te wachten heeft, tervtijl aan den anderen, eene te ver gedrevene verfijniiig tôt eene volkomene ontaarding van het ras voert , ■waardoor- de vee-man gecUvongen wordt, om tôt de oorspronkelijke natuurkracht weder te keercn, A. ■p. Madz. 208.. |
|||||||
( 69 )
|
|||||
De BrATTW (*) entte daarmede een kind in van een niet zeer pnklcel-
Laar gestel, zijnde bijna anderlialve jaar oud, met dat gevolg, zooals hij verldaart, dat, hetgecn hem nog nimmer na het inentcn met drooge stoffe mogt gebeuren, al de zes ingeënte pokjes opkwamen , welke ecnen buitengewonen ontstckings-rand hadden, terwijl het geheele gestel van het bedoelde kind al vrij wat aangedaan scheen te zijn. Ik heh niet altijd opgemerkt, dat deze nieuws voortgebragte koepok-
stoffe spoediger aanslaat en heviger werkt, dan de gewone stoffe, van den mensch genomen. Wanneer heide tegcn over elkandcr worden gebezigd, namelijk de eerst hedoelde op den eenen, de laatste op den anderen arm, dan zal men meermalen zien, dat, gedurende de eerste dagen, deze zich ruim zoo werkzaam betoont, dan de stoffe der koe ; doch vervolgens neemt de werking van deze sterker toe, en de pokken worden dan uitstekend schoon en volkomen. Deze traagheid van werking liceft men ook wel opgemerkt ten aanzien van de stoffe, die van de natuurlijke koepokken afkomstig was, hlijkens het geen daarvan, door de leden der Geneeshun- dige Ccmmissie in Friesland, en de Ileeren AiiLARDi, Yfey , Nauta, Waardenbttrg , en Van der Meer , hij sommige voorwerpen werct waargenomen (-}-■). Volgens het herigt van den laatstgemelden hadden de pokken eerst op den zestienden dag hunne volkomene rijpheid verkre- gen {§). In dit opzigt schijnt de oorspronkelijke inlandsche koepok- (*) Zie zijne bijvoegselen op Bct vertaaldc werk van LffDERS , bladz. 3i6 en Sïj.
(j-) Geneeskundig Magazijn , D. IV , St. II, bladz. n en 12.
(§) De Hoogleeraar Xhomassen à Tiiuessink heeft mij wel willen medcdee'en het geen de Heér Dis
RaMAER, in der tijd, omtrent de werking der Overijsscisclie koepoisîoffe oudervonden , en aan hem genield heeft. Deze Geneeshccr entte van cène koe , te Mastcnbroek , die de pokken had , op den 5 Junij 1810 , een kind in, dat wel gezond , doch mager en schraal was. Terwijl twee steekjes werdeii aangebragt op den ecnen arm , werd de inenting met even zoo vêle wondjes verrigt op den anderen. Deze laatste liepen gcregeld af, maar de steekjes met de Mastenbroeksche stoffe schencn , op den tweedsn en derden dag, meer dan bchoorlijk ontstoken te zijn, zoodat de Hecr Ramaer vreesde valschc pokken te zullen verkrijgcn; maar die ontsteking week, op den vierden en vijfden dag, waarna er , tôt den tienden dag , bijna niets meer van te zien was. Toen begonnen intusschen de steekjes wederom op te komeu , en vormden pokjes , van schoone, roodo , kringen omgevcn , volmaakt gelijk aan de gewone ware vaccines. De stoffe, welke, op den liiiendag, uit. dezelve werd genomen op een glaasjc, was voiinaakt bxldcr. Met stoffe , op den zelfden dag (den 5 Junij) yan de koe genomen , die reeds droog |
|||||
C 70 )
|
|||||
stolTe niet gelieel te hebben beantwoord aan de meerdere wcrkzaamlieid,
welke anderen, zooals wij gezien hebben, daaraan, in andere landen, toekennen, hoewel de uitwerking, die de melkers door de toevallige be- smctting ondervonden, met de sterkere werking, elders waargenomen, gelieel overeenkwam. Voorzeker komt de verschiilcnde gesteldheid des lig- cîiaamSj en vooral der prikkelbaarlieid altijd in aanmerking, en men zal alleen een zeker bcsluit omirent de sterkere, en tragere of zwakkere, wer- king kunnen maken, wanneer de verscbiilende stoffen naast elkander of gc- lijktijdig op een en betzelfde ligchaam worden aangebragt. Dat cène spoe- dige of hevige werking der stoffe op zicb zelve niet aïs een kenmerk van hare deugdzaamheid kan worden aangemerkt, blijkt daaruit, dat slcchte of onechte kocpokstoiFe dikwijls veel sneller en lieviger werkt dan de deugdzame en ware. Het eigenaardig kenmerk van deze is veeleer, dat zij matig langzaam en regelmatig in hare werking voortgaat. Niet zeklen ziet men hierhij, dat, na het verdwijnen der ontsteking van de gemaakte wondjes, de smetstoffe zich nog niet onmiddehjk werkzaam betoont, zoo- dat het schijnt, als of de inenting niet zal aanslaan, totdat de werking, met den vierden of vijfden dag , langzaam opkomt, en nu gestadig en gc- regeld in kracht toeneemt. Het is mij voorgekomen, dat de stoiFe der ingeënte pokken bij koeijen algemeen icts lijmiger is, dan die der iceds ojj den mensch voortgeplante koepokken.. ivas, werd nog een ander, gezond en wel gevoed, kind ingciint , op dczclfde wijze als het vorige,
namelJjk met twee sfcekjes op den eenen , en even zoo veie van gevvone vaccine-stoïïe op den anderen ann. Deze tweede incuting liep even als de cerste af, met dat onderscheid , dat de Mastenbroelsche sloffe uu slechts zeven dngen lang onwerkzaam Wccf, doch toen begou te iverken , zijude de pokjes pp den twaalfden dag yolkoœen gevormd. |
|||||
BEUBE HOOFDSTUK.
|
|||||||
OTER DE BEVEILIGENDE MOK> POK MOK, PAIR-
DE POK, (VARIOLA EQUINA, EQUINE). |
|||||||
Vêle ongesteldhedcn der. dieren zetten zich uit het ligcliaam , bij wijze
van verplaatsing, op de beenen en voeten neder, of openbaren zich aïs eigenlijdige ongemakken aan dcze deelen. Zij brengcn aan dezelve ont- stekingen teweeg, welke meest met uitslag , doorzweting van vochten, of ettering gepaard gaan, waaruit versehillende gebreken kunnen overblij- ven. Zulks heeft niet minder bij het Paard, dan bij de overige Huis- dieren plaats. De beenen van het Paard zijn zeer onderhevig aan roos- achtige ontstekingen, welke met uitvloeijing van mecr of min heldere, geel- achtige, kleverige of waterachtige, stofFen gepaaid gaat, waarbij somwijlen de oppervlakte der huid in verzwering gcraakt, met puisten of vurigheden bezet wordt, welke versehillende gedaanten en dikwijls een slependen aard aanneméh. Deze huid-ziekten der beenen dragen den algemeenen naam van moh-uitslag of mok. Men maakt, naar de zitplaats, de gedaante en het beloop, welke het gebrek aanneemt, ziadere onderscheidingen. Zoo wordt hetzelve bij ons de rasp genoemd, wanneer de vurigheid aan den voorvoet en voorhand, in de buigingen der zoogcnaamde voor- en aehterknieé'n , plaats heeft, alwaar dwarsebe scheuren of kloven in de huid ontstaan, welke met barde en scherpe korsten bedekt zijn, eeltachtige randen verkrijgen, bij het aanraken pijn vervvekken, en aan den gang liinderlijk zijn. Men onderscheidt voorts de vochiige en drooge, ook de schubbige mok, naarmate dat de xiitvloeijing van vochten aanmerkelijker is, waardoor de haren, op de aangedane plaatsen, aan elkander worden. gelijmd, of *er zich korsten vormen, welke zich vervolgens, hetzij al- - |
|||||||
( 72 )
|
|||||||
leen of met de opperhuid , loslaten , en bij gedeelten of als schilfers afvallen.
De mok draagt den naam van egel-voet, waimeer de liaren om den ko- gel en het kootgewrigt, ter oorzake der ontstekingachtige spanning, op- gerigt en verward door elkander staan, even als de Lorstels bij liet egel- yarken. Wanneer de ontsteking de buid aan het onderste en acliterste, meer bebaarde, gedeelte des beens inneemt, wordt zij de mok van den vetloh gelieten , en, indien de ziekte van een ergeren aard is , zoodat niet alleen de buid dieper wordt ingevreten, maar gebeele stukken van de- zelve verloren gaan, wordt aan dezelve den naam van den wolf, of de knagende mok gegeven, enz. Al deze benamingen geven evenwel niet zoo zeer verscliillende ziekten ,
als wijzigiiigen van betzelfde boofdgebrek, te kennen. Evenmin maken de ondersclieidene gevolgen, waartoe de mok dikwijls aanleiding geeft, als verdikking en ontaarding der huid, bersten , kloven, wratacbtige uitgroei- jingen van dezelve, verscliillende aandoeningen der deelen in den voet gelegen, als ontsteking der peesachtige uitbreidingen en peezen, en van de kiaakbeendcrcn des Uoefbeens met opvolgend bederf, (de zoogenaamde kraakbeenige pijpzwcer des hoefbecns) een wezenlijk versebil des ongemaks nit, daar al deze uitwerknigen van den trap der ziekte, uit welke oorza- ken dezelve ook moge voortvloeijen, en van de meer of minder gepaste rniddelen, welke daarbij worden aangewend, af hangt. Men maakt ook een hoofdonderscheid tusschen de hevige (acute) mok , welke een «chiclijk beîoop boudt, en met koortsige bewegingen gepaard. gaat, en de lang- durige (chronische) mok, waarbij geene koorts plaats hceft. Deze vloeit veeltijds uit de eerstc voort. Waarschijnlijk zal het Paard, zoo lang als het aan den mensch, als Huis-
dier , verbonden was , aan dit gebrek onderworpen geweest zijn , als liet gevolg der verandering van voedsel en levenswijze. De ongemakken , welke de Grie- ken trsip», xpiwot (*), en de Romeinen sujfrago noemden, schijnen hiertoe le |
|||||||
(*) Absyutus , in Hippiatricat bij Rukt,t,ius , Veterinariae Medicinae libr. I, pag. Ci, Pa-
T'siis i53o. Coluhet.la , de re rustica libr. VI, cap. XXXY1I1. Ve&ETIUS , Arlis veteri- narias sive Mulomedicinae Ubr. 1 , cap. XXYI. |
|||||||
( 73 )
|
|||||
behooren ; docli liet ongemak, liierdoor aangeduid, zal mogen gehouden wor-
den meer bepaaldelijk overeen te komen met de rasp. Anderen willen, dat men, door de opgegevene benamingen der ouden, de heenspat, of ook gallen te verstaan zoude hebben, terwijl nog anderen willen, dat equus sujjraginosus bij lien een Paard beteekende, hetwelk in het alge- meen eenig gebrek of eene ziekte aan de beenen bad. Wij zien derhalve, dat hetgeen de Grieksche en Latijnsche scbrijvers ons bieromtrent hebben nagelaten, te onbepaald is, om er, voor de kennis van den aard en oor- sprong des ongemaks, eenig mit uit te trekken. De Duitschers bevatten de opgenoemde gebreken insgelijks onder den
algemeenen naam van mok (die Mauke), en maken genoegzaam dezelfde onderscheidingen. De Engelschen noemen de mok the grease, en de Ita- lianen giardoni, clûavardo of giavardo, waarmede het fransche woord javart overeenkomt. Deze laatste naam heeft tôt verwarring aanleiding ge- geven, vermits hierdoor, bij de Fransche Vee-artsenijkundigen, niet alleen de bedoelde mok, maar ook dieper gelegene ontstekingen der inwendige deelen des voets worden verstaan, welke met de vijt (panaritium) veel overeenkomst hebben. Naar de verscbillende deelen en de diepte, waartoe de ontsteking zich bepaalt, wordt het ongemak onderscheiden in javart .simple, wanneer alleen de huid en het plaatachtig weefsel, onder dezelve gelcgcn , is aangedaan; in javart encorné, indien hetzclve plaats heeft aan den rand van den hoorn • in javart tendineux wanneer de ontsteking verder doordringt tôt de peesscheeden , en in javart cartilagineux, wanneer de zijdelijke kraakbeenderen des hoefbeens , of een derzelve, door ver- zwering of betlerf zijn aangedaan. Dit laatste gebrek, hetwelk geheel binnen den hoef huisvest, vordert, in de meeste gevallen , eene handdadige bulp, door het aangedane deel des kraakbeens met het mes weg te nemen, of door de beliandeling met het brandijzer of bijtmiddelen. Om de ziekten aan te duiden , welke wij als mok-gebreken hebben opgegeven, gebruiken de Franschen meer bijzonder de benaming eaux aux jambes, hetzij dan wegens de zwelling, waarmede deze ongemakken kunnen gepaard gaan, hetzij uit hoofde van de ^vaterachtige uitvlocijing, welke daarbij uit de op- pervlakte der huid zelve plaats heeft. Wanneer dit gebrek zich aan de H
|
|||||
(74)
|
|||||
buigingen der knieën, dat is, aan die van het gewrigt van den voorvoet
en der voorhand, zoo noemen zij hetzelve, even als wij, de rasp, (râpes). De oude Vee-artsenijkundigen pleegden de kloven, aan de buiging der achterknieè'n voorkomende, solandres , en aan die der voorknieè'n, malan- dres te noemen. Deze benamingen zijn ook nog gewoonlijk bij de Vee— artsen en Paarden-handelaars in gebruik. Hoewel de verscliillende soorten van javart, wat derzelver oorsprong
betreft, van een mokachtigen aard kunnen zijn, zoo valt het niet te ver- onderstellen,. dat uit de twee laatstgemelde, namelijk de peesachlige en hraakbeenige javart, de koepokken kunnen worden voortgebragt. De twee eerstgenoemde soorten, namelijk de eenvoudige en hoornige javart, als op- pervlakkige ziekten, die zich tôt de huidweefsels bepalen, bezitten die eigenscliap, en deze kunnen tôt die huid-gebreken gerekend worden te behooren, welke den naam van eaux aux jambes dragen. Volgens Huit- trel d' Arboval (*) , wordt de grease , door de Geneeskundigen, met de eigenlijke javart verkeerdelijk verwisseld. De onbepaaldlieid van deze benamingen heeft ten gevolge moeten beb—
ben, dat men algemeen niet duidelijk beeft begrepen, welk ongemak, aan de voeten des Paards voorkomende, de koepokken voortbrengt (-]-). Som- migen liebben het gebrek eaux aux jambes, overeenkomstig de letterlijke beteekenis dezer woorden, gehouden voor water in de beenen , anderen voor eene verzwering of een uitslag, en nog anderen voor eene beenziekte , bekend ondër den naam van overhoef (Leiste, Schaale, la forme). Dit gebrek bestaat evenwel in eene tegennatuurlijke uitgroeijirig der koot- en kroonbeenderen (exostosis) van den voet, en verschilt ten eenemale van de javart. Men zal het duidelijkst denkbeeld erlangen van dit gebrek door de zigtbare voorstelling van betzelve, waartoe, zooals ik meen, de achter dit werk gevoegde afbeelding, op PI. I, dienen kan. i (*) Dictionnaire de médecine et de chirurgie vétérinaires, Tom. I ,. p. 45y.
(t) Experimens sur l'origine de la vaccine par J. G lior, traduit de l'anglais par J. z>s
Carko , I802. Madic. Chir. Zeitung, Th. IV , s. 92. Montly Review, Dec. 1802, p»g. 4ig.-439i JE. J. Thoiiasskx à Thuessink , Verhartdeling over de Kinderpokken en Koepokken , Gi'Oûi 183.4, Uadz, 272. Geneeskundig Magazijn, Vde D. Iste St. lste Ai'deeling , bladz. i4. |
|||||
(75)
|
|||||||
Het moTc-tiitsIag, onder deszelfs veelvnldige gedaanten te voorsehijn
komende, wordt door verschillende oorzaken te wecg gebragt. Aile uit- wendJge prikkelingen, die op de beenen werken, bijv. stof of onzuiver- heden, welke zich in het haar vastliecliten, scherpe uitwasemingen van den mest, of de raest-stoffen zelve, die, Mj gebrek van zuivering, de lmid verontreinigen, dezelve prikkelen en ontsteking te weeg brengen ; be- lette uitvvaseming der beenen , door het vatten van koude , of het aanhou- dend loopen in bet water, of op drassige bodems, enz. Doch zeer dik- wijls hangt de mok van inwendige oorzaken af, voortvloeijende uit zooge- naamde scherpten, die zich uit het ligchaam op de beenen werpen. Veel- tijds moet dezelve beschouwd worden met eene ziekelijke gesteldheid van het lijmphatieke vaat-stelsel zamen te hangen. Niet zelden is de mok het gevolg van den droes, wanneer deze ziekte niet tôt eene behoorlijke scheiding, door uitwerping uit den neus, of het gewoon etter-gezwel onder de kaken, is gekomen. Men zal dus de eigenlijke mok moeten houden dan eens meer van een
eenvoudigen erysipelateusen, dan eens van een scrofuleusen, dartreusen of herpelischen , dan eens van een catarrhalen of rheumatischen, somwijlen mogelijk van een schurftaclitigen, aard te zijn. Volsappigheid, gastrische, en andere prikkels , die in het bloed of de vochten huisvesten, geven dik- wijls mede tôt eene roosachtige ontsteking der beenen bij het Paard aan- leiding. Men kan eene erfelijke voorbescliiktheid tôt sommige soorten van mok
niet ontkennen, hetwelk vooral ten opzigte van de rasp of de mok der kniebuigingen het geval is. Zulke Paarden, die sterk behaarde, en zware of zoogenaamde vochtige, beenen hebben, gelijk vêle onzer inlandsche ras- sen, zijn aan de mok-ziekten het meest onderhevig, bij welke dezelve ligt een slependen aard aannemen. De fijnere en edele rassen, die minder be~ haarde en drooge beenen liezitten, worden minder door deze gebreken aan- gedaan, en de mok houdt bij dezelve een meer hevig beloop (*). Volgens Sacco (-J-), hebben de Paarden tôt de mok-ziekte de meeste voorbe- |
|||||||
(*) 1. D. HoFACKER , A. p. s, 98. (f ) A. p. s. i4o.
K 2
|
|||||||
( 76 )
schiktheid in liet regenachtige jaargetij, wanneer de straten morsig zijn,
waarom dezelve algemeen in de maanden November en December wordt waargenomen. Of nu eenige der opgcgevene algemeene oorzakcn, en welke derzelve,
hepaaldelijk die eigene soort of dien vorm van mok te weeg brengt, waaruit de koepokken kunnen worden voortgebragt, dan of deze uit een geheel ei- genaardig ziekte-beginsel voortvloeit, is, tôt dus ver, gebecl onzekcr, Het komt ons echter waarschijnlfjk voor, dat de bedoelde mok-ziekte uit eene inwendige ligchamelijke oorzaak voortkomt, of daarmede zamenhangt, daar liet zich moeijelijk laat veronderstellen, dat zoodanig uitslag, puist, of gezwel, hetwelk een wezenlijk besmettenden aard bezit, waardoor bet zich, als eene ziekte van een vast karakter, laat voortplanten, enkel door zoodanige uitwendige oorzaken, als wij hierboven hebben opge- geven, zoude worden voortgebragt. De algemeene aandoeningen van koorts enz., welke bij het uitbreken der mok plaats hebben, of hetzelve voorafgaan, hewijzen ook, dat dezelve niet sleclïts voor eene plaatselijke ziekte te hoiiden zij. Dat dezelve als besmettelijk voor andcre Paarden moet worden beschouwd, wordt door velen vastgesteld (*)'. Sacco wil, dat dezelve altfjd door eene specifiekc smetstoffe wordt voortgebragt, en zegt, dat, indien één Paard door deze mok, in een stal, wordt aarge- daan, al de overige Paarden daardoor besmet worden; waardoor men dan ook overtuigd wordt, indien men goede mok-stof zoekt, dat het de ware besmettelijke, en geene toevallige mok is, die bestaat. Eenigen hebben vermoed, dat de mok met Arabische Paarden naar Enge-
land zoude zijn overgebragt geworden. Dezelve namelijk in Àrabien eene zeer gewone ziekte zijnde, waardoor de Paarden voornamelijk in sterke win- ters, en nu en dan ook , hoewel zeldzaam, in den zomer worden aangedaan, zoo verspreidt dezelve zich alsdan van één Paard door den geheelen stal (-J-). |
|||||
(*) G. F. Tschevlin , Kunst die Ausschlags- und Abzehrungs-krankheilen der grasseren
Uausthiere zu erkennen , vorzubeugenundzu heilen , Karlszuhe , i&zi , s. 33, Sacco , A. p. s. l38. (f) Nachrichten ûber die Existenz der Grease in Arabien in bezieliung auf die Entstehun-g
der Mtmschenpocken , von Dr. dm Carb.o t zu TVieii ; Hufklanvs Journal, B. XXII, St. Il , s.5. |
|||||
( 77)
|
||||||
Daar de Arabieren, zooals bekend is, in groote gcmeenschap leven met
hun lmisvee , vooral met lict Paard, heeft men wel gemeend, dat de km- derpokken zelve door de mok konden voortgebragt, of, als bij ontaar- ding, door de koepokken ontstaan zijn. Het blijkt evenwel niet, dat men aldaar de koepokken, als door de mok voortgebragt, bceft vvaar- genomen, of voorbeelden, dat de stalknechten door deze besrnet werden. Het belioort niet tôt ons doel, om op nieuw in een onderzoek te tredeu der gronden, waarop bet evengemelde gevoelen rust ; doch het verschil, hetwelk er , zoo in physische als chemische eigenscbappen, en andere op- zigten, tusseben de mok- en koepok-stoffe en de kinderpok-stoffe bestaat, laat naauwelijks toe aan te nemen, dat dezelve uit een gemeenschappelij- ken oorsprong haar bestaan ontleenen. Evenmin komt het ons als waar- schijnlijk voor, dat de mok als eene zxiivere of oorspi-onkelijke besmet- telijke ziekte zal moeten worden besehouwd, die uit eenander wereld- deel tôt ons is overgebragt. Veeleer schijnt men lïet daarvoor te mogen houden, dat de mok , als eene inheemsche ziekte, uit inwendige ligchame- lijke oorzaken, bij het Paard, op onderscheidene tijden, ontstaat, waarbij zich eene smetstolFe ontwikkelt, door welke zij dan, als eene gevolgelijk besmettelijke ziekte, kan worden voortgeplant. Sacco (*) is van gevoelen, dat hctzelfde Paard meermalen door de
mok kan worden aangedaan, doch dat dezelve dan goedaardiger is en een spoedig voorbijgaanden loop houdt (-J-). Denkelijk inoet de ziekte dan sleehts aïs eene plaatselijke aandoening worden besehouwd, even als men bij herhaalde inentingen der koepokken of kinderpokken ziet gebeuren, bij zoodanige personen, welke dezelve reeds te voi-en hebben gehad. Het is evenwel ook mogelijk, dat zoodanige later ontstaande vurigheden of mok- aandoeningen van een anderen aard zijn, dan de eigenlijke beveiligende mok, daar dezelve, zooals wij gezien hebben, uit verschillende oorzaken kuniien ontstaan. De Duitsche Vee-artsenijkundigen hebben, in navolging van den Hoog-
leeraar E. Viborg , aan deze mok, uit hoofde van derzelver eigenschap, |
||||||
(*) A.p. s. i35. (f ) Zieook DeCarro , Nachrichten , a. s. w. in Mufei,ands Journal, A.p.s.i4.
|
||||||
(78 )
|
|||||||
bm de koepokken voort te brèngen, terwijl ook de stoffe, ter regten tijd,
uit het mok-gezwel genomen, op den mensch onmiddelijk overgebragt, bij dezen de voorbeschiktheid voor de kinderpokken wegneernt, den niet on- eigenen naam van beveiligende mole ÇcVe schutzmauke} gegeven. De be- iiamihg van equine zal even gepast voor dezelve kunnen worden gebezigd, aïs die van vaccine voor de koepok. Èr .bestaat ook, mijns oordeels , geene zwarigheid, om aan de beveiligende mok, ter onderscheiding van de overige mokaclitige vnrigbedeh, den naam van pok-mok., en aan bet fiiok-gezwel zelf dien van Paarde-pok Çvariola equlna) te geven. Wij zullen., ten einde deze ziekte mi nader te doen kennen, voorname-
lijk de bescbrijving overnemen, welke Sacco (*) daarvan beeft gegeven, waarmede die van Viborg- (f), Tschetilin {§), Hofacker (*}, Veith (-f-), en anderen overeenkomen, als hebbende deze den eêrstgemelden schrijver genpegzaam gevolgd. De kenteekenen en bet beloop zijn de volgende : Het Paard is meer of min neerslagtig, en heeft een verminderden eetlust.
Er heeft een zekere trap van koorts plaats, waardoor het dier evenwel nog niet belet wordt deszelfs gewone diensten te verrigten. Men merkt op, dat het pijn heeft aan den voet, waaraan bet gebrck staat uit te bre- ken, betwelk daardoor kennelijk wordt, dat het Paard, indien bet niet meer in beweging is, denzelven omboog ligt, of gebogen houdt, en op de punt van den hoorn of het ijzer doet rus ten. In het begin gaat bet Paard daaraan niet kreupel, doch, na eenige dagen, trekt het den ge- heelen voet op , ook wanneer het stil in den stal staat. Dezelve is, bij bet aanvoelen, warmer dan de gezonde voet, en iemand, die met bet ongemak bekend is, ziet nu reeds gemakkelijk vooruit, dat de mok zal volgen. Deze verschijnselen maken het eerste tfjdperk der ziekte uit, betwelk
vier of vijf dagen duurt, waarop dan de mok uitbreekt. De voet zwelt meer en meer ; de koot is zeer pijnlijk bij bet aaoraken, en bet Paard laat niet toe, dat men de deelen aanvat. Het gaat kreupel. Al deze |
|||||||
(*) A. p. s. i36. (f) Saramlutig B. IV , s. %. (§) A. p. s. 43, '{*) A. p. s. 96. (f) ttand-
bach der Veterinarkunde, B. II, s. 224, Wk-n i8i5. |
|||||||
(79)
|
|||||||
teekenen hebhen doorgaans op den zesden of zevenden dag na het onW
staan der eerste verschijnselen plaats. Er laat zich wederom koorts waar- nemen, welke ook nog den volgenden dag terugkeert j en meer of min- der hevig is , naarmate van den trap des ongemaks en de gevoeligheid van het Paard. Deze koorts is het kenteeken, dat er stoffe in het ge- zwel geboren wordt. Ora den achtsten dag merkt men ook inderdaad op, dat er, op eene omschrevene plaats van hetzelve, eene verhevenheid ont- staat, waaruit eene stinkende lymphatieke vloeistoffe sijpelt. Bij eene naauwkeurige heschouwing ontdekt men kleine gaatjes of porien in de huid, waardoor aan de hedoelde vloeistoffe uitgang wordt gegeven. Som- wijlen heeft er eene oppervlakkige verzwering of eene hersting der op- perhuid plaats, waaruit dezelfde stoffe voorkomt. Op andere tijden ont- otaat er eene uitgrocijing, gelijkende naar een eeltachtigen knobhel Çcoii- dyloma'), waarin de eigenlijke smetstoffe huisvest. De zwelling der koot neemt nog 1 estendig toe, zoowel aïs de pijn, en het Paard is nu, ge- durende eenige dagen, geheel ongeschikt, om te worden gebruikt. Door de aanwending van weekmakende middelen, wordt de afloop der ziekte hespoedigd. De huid laat zich met het heursje, waarin de stof Levât is, in twee of drie dagen, los. Het laatste valt dan uit, en laat een gat terug, waaruit vervolgens eene lymphatieke etterachtige stoffe wordt af- gescheiden, welke eenen eigenaardigen, doordiingenden, reuk hezit. De bedoelde beurs heeft eenigzins de gedaante van een kegel of na- gel (*). Wanneer deze kegel is uitgeworpen , neemt de pijn spoedig af. Men kan dan het Paard als genezen beschouwen , en wederom met mati- ging tôt den arbeid bezigen. Het gat wordt weldra gevuld en geheeld; doch het likteekeu wordt niet meer met haar hegroeid ; waardoor dus al- tijd het zekere kenmerk overhlijft, dat het Paard deze ziekte heeft ge- had. Deze mok komt aan twee plaatsen voor, namelijk aan den kogel, dat is, het kootgewrigt, als eenvoudige javart, en aan den rand van den |
|||||||
(*) Naar deze gedaante noemt men, volgens Sacco, de ziekte chiavardo , lietwelk nageU^kle
zoude beteekeneD. De Italiaanschc Smeden noemen deze beurs testa del maie, ook il follicule. Het schijut dus, dat dit mok-gezwel inderdaad eenige gelijbhcid met eene blaedvin (J'urunculus) heeft. |
|||||||
( §« )
|
|||||
boom (javart encorné), welke zich mede alleen tôt de lmid en het cel-
weefsel bepaalt. Wordt het mok-gezwel verwaarloosd, verkeerd behandeld , of dringt de
ontsteking dieper tôt in de onderliggende deelen door, zoo ontstaan daardoor niet zelden langdurige verzweringen en ontaardingen der huid, ontsteking en bederf van de bandachtige deelen en pezcn des voets, en zelfs van het hoefbeen of deszelfs zijdelijke kraakheenderen, waaruit dan de peesach- tige en hraakbeenige voetzweringen Çjavart tendineux et cartilagineux) geboren worden (*). De Engelsche Geneesheer Loy wil hebben waargenomen, dat de Paar-
den bij de mot somwijlen door een algemeen uitsiag over het ligcliaam worden aangedaan, doeh bij geeft daarvan geene duidelijke beschrijving (-{-). Dr. Lor. Rusio beschrijft eene ziekte van den Paardevoet, welke van een spruwachtig uitsiag in den mond vergezeld ging. Deze verhandebng even- wel zelf niet bezittende, is het mij niet gebleken, of deze ziekte voor deware inok kan gehouden worden ($). Sacco kwam het, bij zijne uitgebreide ondervinding , sleclits eenmaal voor, dat het Paard een menigvuklig uitsiag had over het gcîieelc ligcliaam, waardoor de huid onetïen of ruw was op het aanvoelen , doch hij voegt er bij , dat dit uitsiag zeer ontstandvastig is, zoodat hij dit verschijnsel als toevallig beschouwt. Hij houdt hetzelve liefst voor een netel-uitslag. Bij de opening der puisten \locide er niets dan bloed uit, waarmede hij vruchteloos inentingen beproefde. Volgens (*) Sacco schijnt ook wel vermoedt te hebben, dat uit deze nog de koepokken zouden kurmen
worden verwekt, doch hij zcgt, dat deze gebreken van een veel iangcren duur zijn , moeijelijk tôt ettering overgaan , zoodat cr wel twaalf of veertien dagen verloopen , voor dat men het gezwel kan ope- nen , om weike reden men ook minder naauwkeurig den tijd kan bcpalen, waarop de werkzame stoffe dient te worden genomen. Het is daarom , volgens hem , heter zich aan de twee eerstgenoemde soorten te houden , die vecl algcmeencr voorkomen , en zekerder in derzelver heloop zijn. Hij verklaart de peesachtige en kraakbeenige javart slechts tweemalen te hebben gezien ; A. p. s. îdj. Hieruit blijkt dus genoegzaam, dat hij reeds op deze gebreken geen vertrouwen steide, doch hij
schijnt dczelve in hunnen aard niet volkomcn te hebben gekend. Zij maken , hetzij als oorspronkelijke of als gcvolgelijke ziekten ontstaande, slepende ongemakken uit, aie maanden, ja jaren, kunnen be- staan, en hebben gecnszins het beloop van zoodanige gezwellen of puisten , welke biuncn eenen bepaal- den tijd tôt rijpheid komen. (f) Sacco, A. p. s, j.38. ($) Mea zie hieromtrent Veith , A. p. s. 225.
|
|||||
(81 )
|
|||||||
zijn oordeel, lcunnen zoodanige uitslagen geensziris als wezenlijke toevallen
der mok worden beschouwd. Anderen makcn, voor zoo veel ik weet, van zoodanig algemeen uitslag, gelijktijdig met de mok voorkomende, en als met dezelve te zamenhangende, geen gewag. Het is, voor liet overige, be- kend, dat bij het Paard meermalen pukkels, puisten, of bleinen, op het ligchaam te voorschijn komen, bekend onder den naam van brand-puisten, verhittings-bleinen (échauboulures, ébulUtion), welke algemeen uit vol- bloedigheid of andere mwendJge prikkels, of ook door het steken van insccten, worden voortgebragt. De Fransche Vee-artscnijkundige Dupuy (*) heeft de waarneming
medegedeeld van een algemeen uitslag des Paards, hetwelk overeenkomst had met de pokken bij het Schaap. De beenen waren gezwollen ; cr had eene zuchtige zwelling plaats onder den buik, als het gevolg eener borst- ziekte, namelijk van eene ontsteking der longen of van het ribbenvlies. Dit ailes ging gepaard met de uitvloeijing eener lijmige stoffe uit den neus, welke aan de huid der openingcn vastkleefde. De watervaats-klieren, onder de kaak gelegcn, waren ligt gezwollen, doch er bestonden geene zweren cm het neusvlies, zooals men bij den hevigen kwaden droes (morve aiguë) waarneemt, Op den derden dag der ziekte, zag men de huid, inzonder- heid aan de inwendige zijden der dijen, bedekt door eene uitbotting van talrijke puisten van eene ronde of meer platte gedaante, in en onder de huid zeîve geplaatst. De achtcrbeenen werdcn stijf en dit ; men kon de puisten met het oog ondersclieiden. Dezelve koncîen niet beter vergeleken worden, dan met zamenvloeijende en kwaadaardige schaaj)s-pokken (cla- veau, picotte du mouton). Er hadden nog meerdere verschijnselen plaats, als uitpuilen en tranen der oogen, roodheid en zwelling van het bindvlies, verwijding der neusgaten, die door eene vuile geelachtige stoffe veront- reinigd waren, opvulling der longen met taai slijm, kortademigheid, enz. Het Paard stierf op den vijfden dag, nadat de ziekte-verschijnselen besten- dig waren toegenomen, doch waarbij het uitslag zitten giug en verdween, |
|||||||
(*) Maladie du Cheval, ayant quelque ressemblance avec le claveau, in het Journal pra-*
tique de Médecine Vétérinaire , 1829, p. 538. t
|
|||||||
(82)
|
||||||
terwijl de ademhaling zoo kort en benaauwend Werd, dat er verstik-
king volgde. De gemelde Vee-arts is van gevoelen, dat men waarschijnlijk bij de
uitslag-ziekten, die, bij het Paard, onder den naam van hitte-builen, den buidworm (farcin) enz. plaats bebben, welligt, bij nader onderzoek , de- zelfde smetstoffe zal aantreflen, als die, waarvan men weet, dat, in En- geland, de koepokken worden voortgebragt, doordien de banden der op- passers met puisten worden aangedaan, waardoor de besmetting dan, bij het melken der koeijen, aan den uijer of de tepels wordt medegedeeld. Wij acliten deze zaak belangrijk genoeg , om er de aandacht onzer Vee-
artsen en ook der Geneeslieeren op te vestigen; doch ik meen, dat voor als nog deze waarneming te veel op zich zelve staat, om er iets stelligs nit te besluiten. Wat betreft de eigenschap der beveiligende mok, om de koepokken te
verwekken, zoo weet men, dat reeds Jenner van gevoelen was, dat de- zelve daaruit worden voortgebragt, wanneer de smetstoffe der mok aan de koeijen wordt medegedeeld door de oppassers der Paardcn , indien deze de eerste melken, en dat ook de menschen zelve, door de smetstoffe der mok, puisten aan de banden verkrijgen, die hetzelfde aanzien en beloop bebben, als de koepokken, en waardoor zij even goed als door deze tegen de kin- derziekte beveiligd worden. Hij leidde dezen oorsprong der koepokken daaruit af, dat dezelve bij de koeijen worden waargenomen op de tijden, dat de mok onder de Paarden heerscht. Volgens de opmerking van ver- scbillende Geneeslieeren, die zich met de inenting der kinderpokken beb- ben bemoeid, zou het dikwijls zeer moeijelijk zijn bevonden, dezelve aan de Hoefsmeden mede te deelen (*), ter oorzake, dat bij deze, wanneer zij door de behandeling van de voeten der Paarden , die door de mok zijn aan- gedaan , besmet zijn geworden , de vatbaarheid voor de werking van de smetstoffe der kindcrziekte is weggenomen. In Holsteln zou het, gclijk Viborg (-f) meldt, even als in En geland, een volkszeggen zijn, dat de koe- pokken dikwijls door de mok der Paarden worden voortgebragt, Op een |
||||||
(*) A. p. s. i3i , i42. (-j-) A, p. B. IV, s. 568. Xscheulin , A. p. s. 53, 5g.
|
||||||
( 83)
|
|||||
Landgoed, genaamd Nixdorj , in het gemelde Hertogdom geîegen, werden
de koeijen daardoor op denzelfden tijd aangedaan, wanneer deze, door eene dienstmeid, die eene merrie, welke aan de mok leed, behandelde, gemolken waren. Deze oorsprong der koepokken uit de mok is door andere Genees-
en Vee-artsenijkundigen in twijfel getrokken, aan wie het niet gelukt is de eerste uit de stofFe der laatstgemelde ziekte, door inenting, voort te brengen. Hiertoe behooren Dr. Woodville , en de Hoogleeraar aan de Vee-artsenijschool Coleman te Lonclen, Dr. Simon te Manches- ter, PiiiGEB. in Opper-Hessen, Huzard, Thureck, en Tessier te Pari/s, die beproefd liebben de mokstoffe aan koeijen in te enten, doch daarvan geene of slechts eene onvolkomene uitwerking liebben on- dervonden (*). Het ontbreekt intussclien niet aan waarnemingen, welke inderdaad dui-
delijk genoeg bevestigen , dat zoowel bij den menscli als bij de koeijen, hetzij door toevaliige of opzettelijke besmetting, de koepokken uit de mok knnncn worden verwekt. Dr. Sacco (■•{•) deed eerst ondersclieidene vruchtelooze inentingen aan kinderen en koeijen met de mokstoffe, die reeds te ver gevorderd was, en daardoor krachteloos geworden. Veryol- gens zag bij de banden van eenen koetsier, die drie Paarden, aan de mok lijdende, beuandeld had, met een blaasaclitig uitslag, ongemeen gelijk aan de koepokken , bedekt, waarbij koorts en doorloop plaats hadden. Uit deze puisten werden, in het vondelinghuis te Milaan, versclieidene kinde- ren, door den Heelmeester BirAgo ($), ingeënt, met een volkomen ge- volg, bij sommige derzelve. Sacco entte ook uit deze puisten, waarvan de bedoelde koetsier tien op de regter, zeven op de linker hand, en drie aan de bovenlip bezat, negen kinderen in, en eene koe. Twee der eerste verkregen eene volkomene koepok ; bij de zeven overige en de koe bleef de mededeeling onwerkzaam. Aan al deze werd vervolgens gewone vac- (*) Tsciieulin, A. p. s. 5g. Vergelijk ook Buchner,, Geneeslundig Handboek , bladz. 1000.
(f) A. p. s. i3î. (.§) A. p. s. i34. Bzzt^oo , Memoria sopra l'origine del vaccino dipendenta dal Giardone
etc., Milano , i8o3. L 2
|
|||||
( 84)
cine-sloffe ingeënt, die bij de kmderen eene behoorlijke uitwerking deed,
doch bij de koe niet aansloeg, ten blijke, dat zij de vatbaarheid daarvoor bad verloren. Met de stofFe uit de pokken der twee eerstgemekle kmderen werden nu wederom andere ingeënt, waardoor de ziekte regeimatig voort- geplant, en bestendig goedaardig, en zich zelve gelijk bleef. Naderliand met de stofFe van kinderpokkcn ingeënt zijnde, deed dezelve bij deze voorwerpen nocb eene algemeene , nocb eene plaatselijke, uitwerldng. De gemelde Geneesheer maakte bieruit het besluit op, dat de mokstofFe eene ziekte voortbrengt, die met de koepokken overeenkomt, en dat dezelve, om tegen de kinderziekte te beveiligen, niet noodig heeft vooraf door het ligehaam der koe te zfjn gegaan. Hij bevesligde dit door tegenproeven, daar zoowel de personen, die oorspronkelijk door de mokstofFe besmet waren geworden, als andere, die uit de, daaruit voortgebragte , pokken waren ingeënt, bij volgende inentingen, en de verkeering met pok-zieken, van aile besmetting bevrijd bleven (*). Dr. Loy in Eugeland, en Dr. La FoPlT te Saloniha , hebben insgelijks door proeven het vermogen der mokstofFe, om koepokken te vcrwekken, bewezen. Dr. Regge deelt de proeven mede van den Hcer Lupton, die bieromtrent eene reek's van bevestigende waarnemingen bevatten (-{-). De zoon van een Pachter te 1cïifort werd, in Maart 1800, door pijnen en zwercn aan de hand aangedaan , welke groote overeenkomst badden met de koepokken. De vcrschijnsclen gaven de opslorping eener ziekte-stof te kennen. De hand en armen waren aanmcrkelijk gezwollen, en de klieren onder den oksel opgezet. Hij klaagde over huivermg, pijn in het boofd, en den rag, en de bloeds-omloop was aanmerkelijk verbaast. De lijdcr kon geene andere oorzaak opgeven voor deze verschijnselen, dan dat hij den zwerenden voet cens Paards bad gewasschen. Met koeijen was hij niet in aanraking geweest. Eene tweede waarneming belreft een anderen knecht, Richard Hunt
(*) A. p. s, i4o , i4i.
(f) London Médical Revieuw , 1800, November, p. 36. K. G. Kùhn , die Kuhpocken, ein
Mittel gegeti die natiirlichen Blattem, und folglicli ein sehr tvichtiger Gegensland fur dis gesammte Mçnschheit, mit einem ausgemalten Kupfer, Leipzig 1801 , s. 98. |
||||
( 85 )
genaamd, van een Pachter, te Tàame-Park. De verschijnseîen kwamen
met de hoven vermelde overeen. Hij liad pnisten aan de hand, en eene pijnlijke eltering aan den middel-vinger , die volkomen liet blaauwachtig aanzien hadden, zooals Jenner de koepokken beschrijft. Er gingen te- rugkeerende huivcringen, zware hitte, pijnen in liet lioofd en denrug, mislijklieid en Lraking mede gepaard. Dit geval had plaats in liet laatst van Mei. De kneeht had , sedert den 2gsten September des vorigen jaars, geene koe gemolken, en hij schreef liet ongemak insgelijks toe aan de behandeling der Paarden, die aan voctzweringen leden. Bij een tweeden kneeht, met name John Watson , van denzelfden
Pachter , openbaarden zich dezelfde verschijnselen als hij den vorigen. Hij had Hunt hij de behandeling der Paarden geholpen. Watsons ei- genlijke werk bestond in liet melken der koeijen. Voor dat nog de zwe- ren op de handen des îaatsten te voorschijn waren gekomen, bleek het, dat de koeijen reeds , sedert meer dan eene Aveek, hesmet waren, en er bestond gecn twijfel, of aan deze waren de koepokken, door den genoem- den persoon, overgehragt, Nog een derde kneeht van denzelfden Pachter werd op dezelfde wijze
hesmet; hij nader onderzoek bleek het, dat deze door de koeijen was aangcstoken. Uit deze waarnemingen bleek dus : dat de twee eerste Iij- ders door de Paarden waren hesmet gcworden ; de tweedc kneeht bragt de besmetting van het Paard op de kocijcn over; de derde ontving de sinetstoffe geheel van deze. Van den Iaatsten kneeht werden , door den Heer Ltxpton , verscheidene
kinderen ingeënt, bij welke , na acht dagen, de koepokken volkomen waren gevormd. Als opmerkclijk moest worden heschouwd, dat in de drie laatstgemelde gevallen, nog voor dat er uitslag of pijn aan de handen ontstond, bij de zieken zwelîing der oksel-klieren, en teekeneu eener algemeene ziekelijke aandoening werden waargenomen. Ook in tcgenwoordigheid van het algemeene Commité voor de koepol-
inenting te Parijs werden, door den Heelmeester TartrA , eenige kin- deren ingeënt van een koetsier, die door de behandeling van een Paard, dat opene heenen had? koepokaardige puisten aan de hand had gekregen. |
||||
( 80)
|
|||||||
De inentingen sloegen volkomen aan, en er werden rcgelmatîgc koepok-
ken voortgeLragt (*). Dr. Carro (-J-) bragt de koepokken voort door inenting van de mok-
stofFe op den eenen arm van een kind, welke volkomen overeen kwamen met die , welke op den anderen arm door koepokstoffe waren medegedeeld. De Hoogleeraar Viborg liad vroeger met Dr. Jensen vrucliteloos de
inenting der stoffe uit de mokverzwering beproefd, en meende dus, dat de koepokken daardoor niet konden worden verwekt, ofsclioon liij opmerkt 3 dat de gebezigde stoffe niet in het eerste tijdpcrk der ziekte genomen was (§). Vervolgens deed liij de inenting met dunne wateraclitigc stoffe nit de mok, welke een' eigen' reuk bezat, en nog in liet eerste tijdpcrk was, Lij eene koe, die voor zes weken gekalfd had, en wel aan de ;iijers en de tepcls. Op den vijfden en zesden dag, kwamen er niet al- leen op de plaatsen der inenting, maar ook daar deze niet gesclued was , aan den uijer, zoowel als op de tepels, lieldere doorscliijnende Liazen te voorsckijn. Op den zcvenclen, aclitstcn, en negenden dag verkregen deze een rooden kring, waardoor de koepokken zicli kenmerken. De blaas was in meerdere cellen verdeeld, welke lieldere stoffe Levatteden ; zij was m het midden ingevallen, en vormde, even aïs de ware koepok, eene korst. Op den vijfden, zesden, en zevenden dag na de inenting, liadden er bij de koe zwakke verseliijnselen van koorts plaats, en eene geringe vermindering der melkgeving. Hij zag nu niet alleen de waarnemingen van Sacco en Loy bevestigd, maar werd ook overtuigd, dat liet gevoe- len, onder de Engelsche en Holsteinsche landlieden bestaande, namelijk, dat wanneer de mok onder de Paarden lieersclit, de koeijen door de koe- pokken worden aangedaan, als gegrond moest worden bescliouwd. (*). Er bestaan meerdere voorbeelden van gelijksoortigen aard, die strekken
|
|||||||
(*) Men vindl deze waarnemingen medegedeeld m den Konst- en Letterbode van het jaar 1812 , 19 Meî.
(f) E. J. Thomassen à ïhuessiNK, Geneeskundig Magazijn, B. V, St. I, Afd. I, bladz. 16.
($) Impfverzuche mil der Mauckmaterie an Thiere; Sammlung, B. III , s. 178.
(*) Beytrage zur Geschichte der Kuhpocken , A. p. B. IV , s. 55^-5-jS. Versuche, tvelche die
Identitât der Mauke und der echten Kuhpocken , so wie die XJnwirkzamkeit letzterer als Prà- serpativ-H&ittels gegen die Druse , die Kràtze , und den Rotz, beivehen , A. p. B. V , s. 274-290. |
|||||||
( 87 )
|
|||||||
kunnen, om de medegcdeelde waarnemingen te bevestigcn, doch die niet
aile hier kunnen nocli behoeven te worden aangehaald, om ons van de waarheid te overtuigen, dat inderdaad de koepokken meermalen derzelver ontstaan uit de mok ontleenen (*). lk wil hier nog alleen eene waarne- ming bijvoegen van lateren tijd, door den Hoogleeraar Berndt te Griefs- walde medegedeeld (-]-). Een knecht verkreeg de koepokken uit Let mok- uitslag, welkc zicli, ook bij verdere inenting, als cchte koepokken ver- hielden. Bij verscheidene ingcè'nten werden door hem nadcrhand proeven met de inenting van de stoffe der koepok in het werk gesteld ; doch deze vatte niet. Evenmin hragt de mokstoffe hij die gène pokkcn voort, die vroe- ger gevaccineerd waren geworden, of de kinderpokken hadden doorgestaan. Deze knecht zelf had noch de koepokken noch de kinderpokken gehad. Men zict dan uit al deze mededeelingen, dat aan de gegrondheid dezer
zaak niet wel kan worden getwijfeld. Dikvvijls, wel is waar, zijn de proe- ven , om, door inenting der mokstoffe, de koepokken te veroorzaken, mislukt. De reden luervan zal daaiin moeten worden gezocht, dat men, zooals te voren is aangetoond, de ware beveiligendc mok niet kennende, de stoffe uit andere voetzweringen of mok-soorten hccft gebezigd, of zoodanige stoffe der ware mok, die reeds te ver gevorderd was, zoodat zij haar besmettend vermogen had verloren. Zal zij immers dit verni o- gen uitoefenen, zoo behoort het gebrek nog in het tijdpcrk der ontsteking, of in het allervroegste begin der ettering te verkeeren {§). Om dezen tijd zweet er eene stinkende, lijmige, stoffe , of een lymphatick vocht uit het gezwel. Wanneer men de porien der huid geopend of verwijd ziet, of |
|||||||
(*) Ken zal hicrover mol, vniclit knunennazien hetgeen de Hoogleeraar E. J. Thomasskn à THtrnssiNK,
op verschillcnde plaatsetl m IicL Geneeskundig Magazijn , reeds uit do buitenkndsche schriften hccft medegedeeld, zooals in lict IKle D. Illde Stuk bladz, 120 ; en verv, in het Vdo D. Istc Sîuk , bladz. l5 en verv., en ook in de nangehaalde Verhaiideling oeer de kinderpokken, blada. 2/1. Daar mijne verhandeling inzonderheid mode voov Vce-arfsenijkrmdigen dient, voor wie deze werken niet geschreven zijn, heb ik geoordeeld cenigo der, aldaar geboekto , waarnemingen hier te moeten herhalcn , en BOtamige uitvoeriger mode te deelen. Vcrgelijk ook Hutrei. d' ArboVAL, Dictionnaire de Médecine et Chirurgie vélèrina:res , Tom I, pag. 454. (f) Hufelands Journal der prakt. tîeilkunde , 1828, IsSc St. S, 18a,
(j) S.vcco , A. p. s. i3q.
|
|||||||
( ss )
|
||||||
een kleinen knobbel waarneemt aan de plaats, alwaar de huid berstig
wordt, zoo kan men de punt eener naaid, ter diepte van anderlialve of twee lijnen inbrengen, wanncer er eene Lloedige lympha zal uitvloeijen, welke zorgvuldig verzameld zijnde, tôt werkzame inentingen, zoowel van menschen als van koeijen, dienen kan. Somwijlen komt er cerst een enkel drupje zuiver bloed uit het mok-gezwel. In dit geval moet men hetzelve wegnemen, totdat er genoegzaam heldere lympha uitvloeit. Hoe vroeger deze stofFe, gelijk men wil, tôt de voorgcnomene inentingen gehe- zigd wordt, hoe heter het is, daar dezelve ligtelijk hare werkzaamheid verliest of verzwakt wordt. Niet altfjd vat de stoffe bij de ecrste inenting ; maar men zal, om eene
enkele pokpuist te verkrijgen, dikwijls verscheidene voorwerpen gelijk- tijdig en met verseheidene steekjes moeten inenten. Zelfs moet daartoe de inenting somwijlen twee of drie malen met verschillende stofFe herhaaid worden. Heeft men nogtans eenmaal eene pok verkregen, dan geeft zfj de werkzaamste stofFe voor vcrdere inentingen. Het komt er dus voor den gewenschten uitslag geheel op aan , dat men van het bestaan der ware beveiligende mok verzekeid zij, terwijl voorts ailes daarvan afliangt, dat de stofFe op den regten tijd genomen wordt (*). Daar dit tijdstip niet altijd zoo gemakkelijk kan getroffen worden, laat het zich hieruit verklaren, waarom de gevallen van besinetting niet zeer algemeen zijn, en deze nog lig- ter en menigvuldiger toevallig, dan door opzettelijke inentigen, geschiedt, vermits, in het eerste geval, dezelve, bij de dagclijkschc behandeling van de zieke voeten der Paarden , juist dan gemakkelijker kan plaats hchhen, wan- ncer de stofFe het werkzaamst is. Dit tijdstip laat zich voor opzettelijke inentingen te moeijelijker waarnernen , dewijl de mok niet zoo zeer cenebe- paalde puist of pok vormt, die zeer naauwkeurig gekenmerkte eigen- sehappen, maar meer de gedaante van een gezwel bezit, waardoor de ware gesteldheid der stoffe twijfelachtiger wordt. Indien wij op de waarnemingen van Sacco staat mogen maken, dan
worden door de mokstofFe nimmer valsche of oinegelmatige- koepokken |
||||||
(*) A. p. s. i4o.
|
||||||
(.' 89 )
|
|||||||
voortgebragt. De mecste inentingen mislukken, maar, indien dezelve aa'n-
slaan, dan worden er altijd ware koepokken door verwckt. Hij zegt meermalen stoffe te hebben gebezigd, die reeds te ver was gevorderd, docli deze bleef dan gelieel onwerkzaam, en er ontstonden nocli ware noch valsche pokken. In dit opzigt zon zelf's de mokstofFe een voordcei be- zitten boven de raccwze-s toile, daar deze, bij de ettering der koepokken, en door verschillende oorzaken of prikkels, van aard veranderd wordt, en eigenschappen verkrijgt., welke haar van de oorspronkeiijke deugd- zaamheid doet afvvijken, zoodat zij onregelmatige pokken voortbrengt (*). Vraagt men nu eindelijk, of de beveiligende of pok-mok tôt de ziek- ten behoort, waaraan ook onze inlandsche Paardcn onderhevig zijn , zoo meen ik daaraan wel geenszins te mogen twijfelem Ik moet evenwel bekennen , dezelve niet te hebben waargenomen. Hoezeer ik dagelijks in de gelegenheid ben Paarden te zien, die met uitslag en verzweringen aan de voeten en heenen, ter behandeling aan de Vee-artsenijschool, wor- den gebragt, zoo bebben wij , tôt dus ver? geenszins de mok opgemcrkt, die met genoegzamen grond voor de ware beveiligende kon worden ge- lfouden, om daaruit de inenting aan eene koe te beproeven. Dit zal daaraan moeten worden toegeschreven, dat zidke Paarden schier altijd tôt ons worden gebragt, wanneer die ongemakken reeds eenigen tijd bebben bestaan. Zeldzaam Avorden deze van het begin af aan met tennis en oplet- tenheid waargenomen en geregeld behandeld, of ook, wanneer zoodanige voetgebreken onder ons oog komen, zijn de Paarden reeds onder de verzorging van den een of anderen Koetsier, S mit, of Vce-arts geweest. Indien dus al de ware mok mogt bestaan hebben, zoo heeft dezelve dan reeds de eigenschap verloren, om geregelde koepokken voort te brengen. Er hebben dan uitvloeijingen , bersten, of kloven in de huid plaats, verdik- kingen, verhardingen of uilgroeijingen van dezelve, en ook niet zelden de peesachtige of kraahbeenige hoefverzwering Çjavart tendineux et carti- lagineux) , welke gebreken dan min of meer verouderd zijn, en hunnen oorspronkelijken aard hebben verloren. |
|||||||
(*) A. p. s. i4o.
|
|||||||
M
|
|||||||
(*>)'
|
|||||
Ik heb zelf niet waargenomen, nocb herinner mij gehoord te liebben,
dat Stalknechten en Smeden, of andere personen, die gewoon zijn de içieke voeten van Paarden te behandelen, bij ons daardoor zijn besraet geworden, en pok-uitslag liebben verkregen; veelmin beb ik, in mijne vorige, uitgebreide, Geneeskundige praktijk op het platteland, opgemerkt, 4at deze lieden minder aan de kmderpokkeii, of de koepokken , onder- Hevig zijn, gelijk zulks, volgens Sacco, door Jenneji en andere Ge- neesbeeren, in Engeland en elders , als op de ondervinding steunende, W.ordt opgegeven. Intusscben kunnen er voorzeker gevallèn bestaan , die aan de waarneming
ontsnappen, even als de besmetting door het meiken der koeijen, die de koepokken liebben, eeuwen lang algcmeen onopgemerkt was gebleven , totdat de aandaclit daarop gevestigd is geworden : sedeit welken tijd men bjjna in alie landen daarvan nu en dan voorbeelden beeft aangctroffen. Er bestaan, mijns. oordcels ., geenszins voldoendc redenen, om te mogen ver- qnderstellen, dat bij de inlandscbe Paarden niet even zeer de bcveiligende mok zoude voorkomcn, als in Engeland, Italien, Franhrijk, en Duitsch- land. In de meeste dezer landen vcrschilleu de levenswijze des Paards, bet voedsel, en klimaat niet zoo aanmerkelijk, dat men daaruit het niet bestaan van dit gebrek in ons land zou kunnen afleiden. In de noorde- lij.ke streken zijn de zickten, waaraan dit dier algemeen onderhevig is , en ook de onderscheidene soorten van het voetzeer in aard. en beloop ge- noegzaam met elkander overeenkomende. Het zal er dus alleen op aankomen , dat men deze zaak met de meeste
naauwkeurigheid, verder opzettelijk naga. Iliertoe wordt in de eerste plaats vereischt, dat men de bedoelde mok-ziekte , met onderscheiding van andere, aanverwandte, gebr.eken leexe kenneu, waartoe ik bet inede- d&elde wensch te doen strekken. |
|||||
VIERBE HOOFBSTUK,
OVER DE MEDEDEELING DER KOEPOKSTOFFE,
DOOR 311DDEL DER INENTING,
AAN HET PAARÈ.
|
||||||||
vJ'p grond der bevestigde waarnemingen, dat de koëpokken bij hfel
Rund door de mokstof van het Paard kunnen worden verwekt, zal men de vaccine en equine als gelijkaardige (identische) stoffen mogen beschou- wen. Hieruit volgt derlialve , dat de eerste even zoowel bij het Paard , als de laatste bij de koe, door inenting aangewend, dezelfde uitwerking mott voortbrengen. Sacco (*) , Viborg (-{-), en anderen hebben deze inenting reeds voeger aan het Paard in het werk gesteld, met het bijzonder oogmerk , om hetzelve tegen de droes-ziekte te beveiligen, doch ik weet niet, dat deze proeven met het opzettelijk doel genomen zijn , om te ontdekken, of zich op deze wijze bij het Paard eene soort van pokken laat voortbrengen , welker stofFe, even als de mokstoffe, gescliikt zij ter wedervoortbrenging der koepokken bij het Rund, en bij den mensch. Tôt dat einde heb ik on- derscheidene Paarden, zoo oudere als jongere, merrien en ruinen, ingeè'nt met koepokstoffe, niet alleen in de holligbeid der koot, maar ook aan den navoet of de zoogenaamde pijp (metatarsus) , en aan de buitenzijde op de dije, nadat vooraf aan deze plaatsen het haar naauwkeurig was wegge- schoren. De eerste plaats was daartoe in het begiii door mij gekozen, ômdat de natuurlijke mok gewoonlijk aan den voet te voorschijn komt, en ook door Sacco de inenting aan het koot-gewrigt was verrigt. Nader- hand merkte ik, dat de koot-holte, uit liobfdé dat dé voët dikwyls inoet |
||||||||
(*) A. p. t. 160. (f ) A. p. s. a.
M 2
|
||||||||
(92)
|
|||||||
worden opgeligt, minder gescliikt is, om aan dezelve de inenting te verrig-
ten, dan eemg hooger gelegen deel, en dat de koot ook in andere opzigtcn daartoe geen bijzonder voordeel aanbiedt. Op al de genoemde deelen vatte de stoffe zeer goed, en er werden pokken voortgebragt. Deze verschil- deh in het beloop niet van de koepokken, daar zij, even als deze, op den 7den, 8sten, en gden dag , derzelver hoogte bereikten, en met stoffe gevuld waren. Somwijlcn is de voortgang iets trager, gelijk zulks insgelijks wel ten aanzien der koepokken bij het Rund en den menseh plaats heeft. De koepokken bij het Paard verkrijgen nogtans geene groote ontwikke- ling ; dezelve blijven kleiu, en somwijlen geheel als in de opperliuid ver- borgen zitten, zoodat zij zicli weinig of niet boven dezelve verheffen, maar slechts even gevoeld kunnen worden, wanneer men met de vin- geren over de huid strijkt, zijnde dezelve dan, door Heine knobbelach- tige hardheden, kenbaar. Op eene witte liuid vertoonen zicli de pokken bet duidelijkst, en men ziet dezelve dan ook van eenen, hoewel kleinen, rooden, ontstekings-kring omgeven, hetwelk op een zwart of bruin vel minder kenbaar plaats lieeft (*). Opent men de pok , door bet lancet voor- zigtig van ter zijde in bet abcesje te brengen, dan verkrijgt men daaruït vloeibare stoffe , van die der koepokken uitwendig niet verschillende. Er komt meermalen, even als somtijds bij bet openen der koepokken, eerst, |
|||||||
(*) Naar het voorbeeld van VlBORG (A. p. s. 227), hcb ik ook de inenting op het inwendige neus-
ylies bcproefd; doch dezelve bleef aldaar werkeloos. Gcmelde Hoogleeraar zag aan die plaats, tcn gevolge der inenting, door inwrijving der stoffe vcrrigt, volkomene pokken zich ontwikkelcn , welke met outsteking van dit deel , uitvloeijing van etteraclitige slijrnstofle uit den ncus , spekachlige verzwcringen , opzwelling der klieren onder de kaak enz. , gepaard gingen. Deze Paarden hleven evenwel vervolgens niet vrij van den droes en het schurft-uitslag, tegen welke ziekten de koepokken deze dicren, gelijk sommigen gemeend hebhen , zouden behoeden. Hij bevond ook,. door de overiuenting , dat de l'aarden , bij welke eens de pokken hebben doorgewerkt, daarvoor vervolgens niet mecr vatbaar zijn. Of de inenting het Paard tegen den gewonen gosdaardigen droes , welke als eene kinderziekte
van dit dier kan worden beschouwd , beveiligt, is uiij twijfelachtig voorgekomen. Een jarig Tenlen, dit • i.aar door mij ingeëut zijnde met koepokstoffe , kreeg regelmatigc pokken, doch verviel desniet- temin , diie of vier weken naderliand, in den droes , gepaard met hoest en uitwerping uit den neus ; welke ziekte evenwel gemakkelijk afliep. Zou intusschen ook de droes hier het gcvolg der inenting zijn geweest, als zijnde door de pokstoffe opgewekt geworden? In dit geval zou men het verband tusscbea de pok- en droesziekte niet kunnen miskennen. |
|||||||
(93 )
|
|||||
door de verwonding derhuid, een klein drupje bloed te voorschijn. Neemt
men dit weg ,. dan volgt cr lieldcre tympha , die ook door het droogen op het lancet, de eigenschap dcr koepokstofFe toont te hezitten. Naarmate van de meerdcre of mindere dikte der opperhuid moct men het lancet somwijlen zijdelings wat diepcr inbrertgen, om in het heurs je te geraken, hetwelk de stofTe hevat. Vervolgens verkrijgt de stoffc een meer troebel en etterach- tig aanzien , zij wordt verdikt, en de pok droogt verder met eene bruine korst op, die, even als bij de koepokken, met den igdcn of 2osten dag, afvalt, indien dezelve niet vroeger toevallig wordt weggenomen, en er blijven geene de geringste ongemakken over. Het Paard toont, gedurende den loop der inenting, geene teekenen van ongcsteldheid ; docli de deelen , waarop dezelve is geschied, ondergaan wel eenige zwclling in den omtrek, waaraan het dier dan ook somwijlen toont pijn te hebben. Dit wordt het sterkst aan die deelen waargenomen , welke het meest voor zwelling vat- baar zijn, en dus meer aan de vleezige dijen, dan aan de lagere deelen van het been en den voct. Eenigen tijd nadat de pokken waren voorbijgegaan ', heb ik meerdere
Paarden, sommige meer dan eenmaal, op nieuw met versche koepok- stofFe ingeënt; doch dezelve bleef nu altijd onwerkzaam , daar de gemaakte wondjes weldra geheel en al verdwenen, waaruit men mag Jbesluiten, dat het Paard, even als de koe, slechts eenmaal voor de werking dezer smetstofFe vatbaar is. De vaccine'-stof van den mensch genomen , en aan het Paard ingeè'nt, doet dezelfde uitwerking op hetzelve, als die van de koe. Men kan de pokken van het eene Paard, door inenting, op het andere overplanten. Te voren was mij zulks niet altijd gelukt, doch latere proeven iiebben mij gelecrd, dat deze mededecîing vrij geregeld aanslaat, indien de inenting geschiedt aan Paarden, bij wie de voorbe- schiktheid tôt de ziekte niet is weggenomen. Bij jonge Paarden, en de zoodanige, die eene dunne huid hebben, kan men eene meer zekere uit- werking van de inenting verwachten , dan bij oudere, en die eene dikke huid bezitten. Wanneer de stofFe uit de ingeënte pokken des Paards op nieuw aan de
koe wordt medegedeeld, dan ontstaan daardoor, aan de tépels, ongemeen |
|||||
(94)
|
||||||
groote, sterk doch geregeld doorwerkende, pokken, welke van èerie vrij
lievige ontsteking vergezeld gaan ; zoodat men schier zeggen zou, dat hët vermogen der stofFe, om op de koe te werken, versterkt zij geworden in het ligchaam des Paards. Er komen nogtans slechts pokken op de in- geëntte plaatsen te voorschijn, geenszins bij-pokkeu, gelijk Viborg- ver- zekert dit van de ingeënte moksloffe te liebben waargenomen (*). Ten aanzien van het vermogen, hetwelk de stofFe uit de ingeënte pok-
ken van het Paard, onmiddelijk op den menscîi overgebragt, op denzel- ven uitoefent, kan ïk de volgende waarnenringen mededeelen. Volgens mijne vroeger bekendgemaak te praeven, sloeg deze stofFe
meermalcn bij den menscb niet aan. De inentiiigs-steekjes werden op den eersten, tweeden , en derden dag , -vvcl levendig ontstoken, zoodat men meende, dat zlj zeker zouden doorwerken; doch alsdan begonnen dezelve te verflaauwen , en verdwenen weldra ten ecmnale \ terwijl de vaccine- stofFe, gelijktijdig of kort naderband medegedeeld, eene gcwenscbte nit- werking deed. Ik zag toen slechts enkele kceren pokken te voorschijn komen, welke in beloop en gedaante van de gewone koepokken niet verschilden, uitgenomen dat de vaccino-equines trager voortgingen, en twee of drie en meerdere dagen later hare volkomenbeid bereikten. Er ontstonden alsdan teekenen van algemeene aandoening, kooits, en tevens aanmerkelijke zwelling van den arm, en pijn, benevens een goed ge- vormde roode kring om de pokken, die somwijlcn zeer sterk was. In dit opzigt sebeen mij dus de uitwcrking dezer stoiFe indcrdaad overeen te komen met die der oorspronkelijkelijke mokstofFe, welke ook, zooals Sacco en anderen bebben waargenomen, niet altijd geregeld aanslaat, en meermalen mislukt, maar die, wanneer zij doorwerkt, eene krachtige uit- werking doet. Het is mij een en andermaal gebleken, dat de trage wer- king der koepokstofFe van het Paard opgewekt en aangezet werd, wanneer, bij bestaande twijfeling, of dezelve zou aanslaan of niet, tôt eene tweedë inenting met gewone koepokstofFe Werd beslôten. Door zoodanige nieuwe en sterkere inwerking dezer stofFe scheen dan aan de eerste inenting nieuwri |
||||||
(*) A. p.. s. 37S.
|
||||||
(M )
|
|||||
kracht te worden medegedeeld, die daardoor tôt eene snelleren voortgang
werd aangezet. Dit is iets , hetwelk ook meermalen oratrent gevac- cineerde kinderen wordt waargenomen. Wanneer namelijk de inenting, hetzij door eene al te groote krachtcloosheid der stoffe , door te zwakke tei'ugwerking van het gestel, door eene koude gesteldheid des dampkrings, Qf welke oorzaken daartoe anders aanleiding kunnen geven, traag voort- gaat, zoodat dezelve werkeloos en zonder gevolg schijnt te zullen blijven, en men, oui deze reden , onverwijld tôt eene tweede inenting overgaat, alsdan ziet men doorgaans, dat de eerste, die men reeds voor uitgedoofd liield, en waarnaar niet mecr werd omgezien, nog op het onverwacht.st zich in wcrking vertoont, en met de latere inenting geregeld voortgaat, zelfs al is deze somwijleu veertien dagen na de eerste gescliied. Zoodanige verschillendc werking liangt van bijzondere onistandigheden
af, en ik moct betuigen , bij mijne latere j>roefneiningen , te bcbben ouder- vonden, dat de stoffe, ten aanzien der overbrenging van het eene Paa.rd op het ander , niet alleen zckerder dan te voren aansloeg, maar dat de- zelve inderdaad ook werkzamer was, wanneer zij tôt de inenting van kin- deren werd gcbezigd. Ik vond zelfs de s toile ni t deze ingcè'nte pokken van het Paard, nu voor weinigc wekcn, aan eenige voorwerpen medegedeeld tijdig werkzaam, zoodat de pokken, volgens den gewonen loop, derzelver volkomenheid bereikten. Ik moet hier tevens doen opmcrken ook thans eene meer volkomçne
uitwerking te hebben gezien van deze stoffe, bij de verdere voortplau- tingen, dan mijne vroegere procfnemingen opleveren. Het mogt mij te voren namelijk niet gelukken , om uit de pokken, op den arm der kinr- deren, door de stoffe uit die van het Paard, voortgebragt, hoe volkomen de eerstbedoclde ook wai;cn gevormd, verder pokken te verwekken. De inentingen bragtcnwel eene ligte huid-ontstèking teweeg op den arm, waardoor men mogt veronderstellen, dat de stoffe op zichzelve wel gevat had; doch vermits de ontsteking met drie of vier dagen verdween , scheen het mij toe, dat deze stoffe niet in staat was de pokken voort te planten. Ik zag toen sleçhts eenmaal, nadat de inenting ongcveer drie weken gp~ leden was, bij een kind,. eene zeer onvolkomene kleine pok ontstaan ? en. ; |
|||||
(93)
|
|||||
het kwam mij dus voor, dat het werkzaam vcrmogen der koepokstoffe,
om op liet menschelijk ligcliaam te werken, door den overgang in het ligcliaam van dit eenhoevig dier, aanmerkelijk verminderd of verzwakt was geworden. Thans ben ik van liet tegendeel gélieel overtuigd geworden , daar ik,
door de overbrenging der stoffe, ait de ingeënte pokkcn van liet Paard, aan ondersclieidene landeren, niet allées bij dezelve zecr volkomene vac- cines zag ontstaan, maar ook uit deze met volkomen gevolg verdere voortplantingen heb verrigt, welke pokken steeds eene bijzondere werk- zaamhcid bebieklen. Gelijk ik dus de vroegere mislukkingen mede aan toevallige omstandiglieden meen te moeten toeselirijven, raag ik liet nu daarvoor liouden, dat dusdanige stofFe cven gescliikt blijft voor opvol- gende inentingen, als de stoffe door inenting bij de kocijcn verwekt, en ik zou dezelve daartoe gerust durven aanbevelen. Wij bezittcn dus luerin mode een middei ter vermenigvuldiging van den voorraad der vaccine- stoffe, misscliien ook wel ter verbetering of versterking van dezelve. De af beeldingen op PI. V kunnen strekken, om de gedaante der ingeënte koepokken bij het Paard, en derzelver beloop , alsmede de uitwerkingen, welke zij voortbrengen, wanneer de stoffe uit dezelve wederom aan de koe en aan den menscli wordt overgebragt, voor te stelJen. Ik moet ten slotte hier nog bijvoegen, dat de koepokstoffe, door inenting
aan den Ezel medegedeeld, genoegzaam bij dit dier dezelfde uitwerking voortbrengt als bij het Paard. Dcze inenting is reeds vroeger, met een volkomen gevolg, door den Franscben Gencesheer VaTjENTin te Nancy, in het werk gesteld. De pokken, welke op deze wijze bij den Ezel wor- den voortgebragt, zijn, wat derzelver uitwendige gedaante betreft, we- derom iets anders dan die van het Paard gewijzigd ; dezelve houden een geregeld beloop , bereiken op den 8sten en gden dag, ook later, derzel- ver hoogte, bevatten alsdan stoffe ter verdere inenting, en droogen ver- volgens met eene bruine korst op. De opperhuid van den Ezel is dunner dan die van het Paard, en dus zeer
vatbaar , om de pokstoffe op te nemen en te bewerken. De pokken ver- krijgen eene meer uitgebreide gedaante dan die bij het laatstgemelde dier, |
|||||
( 97 )
|
||||||||
schoon zich niet zeer boven de huid verhefFende. Zij bevatten ook door-
gaans eene meerdere hoeveelheid stoffe, welke gemakkelijk, met het lan- cct, uit dezelve wordt verkregen. Deze stofFc brengt, even als die uit de pokken van het Paard, bij de koe grootere pokken te weeg, dan de eigene vaccine-stoffe, Zij werken sterk door, en zoodanige koepokstofFe behoudt insgelijks liare volkomen regelmatige werking op den mensch. De stofFen uit de pokken van den Ezel en het Paard werken wederkeerig op de lig- chamen van beiden. Ook de Kameel en Geit zijn vatbaar voor de werking der koepokstofFe,
hetzij van den Mensch, van het Rund, het Paard, of van den Ezel af- komstig, en dezelve verliest, door deze overbrenging, haar eigen besmet- tend vermogen niet. Het Schaap, het Varken, den Hond, den Aap, en het Konijn heb ïk
voor de werking der koepokstofFe onvatbaar bevonden , of de inenting met dezelve bragt bij deze dieren slechts eene onvolkomene uitwerking te weeg; |
||||||||
(*) Dictionnaire des Sciences Médicales, Xom LVI, p. S70.
|
||||||||
t
|
||||||||
N
|
||||||||
BÏJVOEGSEL.
*t
OVER DE WIJZE, OM RUNDEREN DOOR KINDERPOK-STOFFE TE
BESMETTEN, EN DAAEDOOR KOEPOKKEN VOOR TE BRENGEN,
VOLGENS DEN Heer KREITS-PHYSICUS, Dr. SONDERLAND,
te Barmen, EN DEN UITSLAG DER PROEFNEMINGEN,
HJEROMTRENT IN HET WERK GESTELD, AAN
's R1JKS VEE-ARTSENIJSCHOOL,
i
In het eerste stukje dezes j'aars van het Journal cler practischen tleïlkunde
von C. W. Hufeland und E. OsAnn, vindt men eene verhandeling van deu Kreits-Physicus , Dr. Sonderland , te Bannen , onder den titel: Indentitàt der Menschen- und Kuhpochen, und Verfahren , wie men sich zujeder zeii fri- scâe Kulipocken-lymphe von K'dhen verschajfen kan. De besmettingswijze , om koeijen te overdekken met dekens, welke met kin-
derpok-stoffe doortrokken zijn, door den genoemden Geneeskundige aan de hand gegeven, kan als nieuw worden beschouwd , daar zij verschilt van de inen- ting, welke reeds meermalen door anderen, en ook door mi] zelven, hoewel met een onvoldoend gevolg , met de stoffe der kinderpokken, aan koeijen is in het werk gesteld. Wegens de thans, in Utrechi, heerschende kinderziekte mij in de beste gelegenheid bevindende , om deze zaak aan eene nadere beproeving te onderwerpen, kon ik daarvan niet lang terug worden gehoudcn , ten einde mij derzelver uitslag ondervindelijk mogt biijken. Ik vverd hiertoe te meer opgewekt door het verzoek van mijnen waardigen leermeester, den Hoogleeraar E. J~. Tiio- massen à Thuessink, om de besmeuingswijze van Dr. Sonderland te willen herhalen. Ook de beroemde uitgevers van het gemelde Journal bevelen dezelve aan aile Geneeskundigen ter verdere beproeving aan, Zij houden deze ontdek- king, indien dezelve bevestigd wordt, voor hoogst gewigtig, deels voor de we- tenschap, met betrekking tôt het ontstaan en de niededeeling der smetstoffen in het algemeen , deels in een practisch opzigt, voor de behouding en vernieu- wing der vaccme-slofïe* Ik zal eerst de hoofdzaken , door Dr. Sonderland medegedeeld , opgeven, en
dan nnjne proefnemingen laten volgen , alsmede het besluit, dat ik uit dezelve œe-en te mogen trekkeD. |
||||
( 99 )
|
|||||
Het geschiktste, zekerste, en eenvoudigste middel, zégt de Heer Sonderland,
om bij de koeijen de koepokken te verwekken , en daardoor onwedei-legbaar te bewijzen, dat de smetstoffe der uatuurlijke kinderpokken en der koepokken van denzelfden aard (identisch) zijn , bestaat in het volgende : M eu ncemt den wollen deken van een pokzieken , die, gedurende bet tijdperk
der ettering, aan de natuurlijke kinderpokken gestorven is, of daaraan in een aamnerkelijken trap lijdt, wiens k]ein vertrek weinig wordt gelucht, terstond na den dood, of tegen den veertienden dag der ziekte , wanueer de deken sterk vau het contagium variolosum doortrokken is , rolt denzelven, op het, nog warm zijnde , bed te zamen, wikkelt hem in een' linnen doek, en brengt denzelven in een koe-stal, waarin zich eenige, bijvoorbeeld vier, jonge koeijen bevinden, en legt den deken uitgebreid op den rug eener koe, op zoodanige wijze, dat hi] aan de voor- en achterbeenen bevestigd worde, en door het beest niet kan worden afgeworpen. Na verloop van vierentwintig uren, wordt de deken, op eene andere koe ge-
legd . en , na de volgendc vierentwintig uren , wederom op eene andere , en zoo vervolgens , totdat al de koeijen, die men aan de proef wil onderwerpen,. den deken vierentwintig uren hebben gedragen. VervoJgens wordt de deken, langs den eettrog, voor de standplaatsen der koeijen, uitgespreid, en zoo opgehangen, dat de uitwaseming, van onderen naar boven stijgende, door de koeijen, die voor denzelven staan, kan worden ingeademd. Na verloop van eenige dagen, worden de koeijen ziek ; zij krijgen koorts met
al de gevolgen van dczelve, totdat, tegen den vierden en vijfden dag der ziekte, aan de uijers en aan andere, met haar bedekte , deelèn des ligchaams ," puisten te voorschijn komen , welke zich, op de bekende wijze, tôt koepokken vormen, en met stoffe gevuld worden, die, even als de echte koepokstoffe, van den vierden tôt den zesden dag, nadat zij te voorschijn zijn gekomen, tôt de inenting van menschen wordende aangewend , de beveiligende pokken {schutz- pocken) voortbrengt. Indien men voor het verlies eener koe mogt bevreesd zijn, kan men de proef aan eene enkele beginnen, en dezelve herhalen, wanneer zij mislukt. Bij de beveiligende inenting met de stoffe dezer koepokken, moet men zorgen ,
dat de voorwerpen niet middehjk of onmiddelijk, door de kleederen van den Geneesheer, besmet worden met het contagium, waarmede de koestal vervuldis, als waardoor zij de natuurlijke pokken zouden krijgen. De deken , op de voor- sebrevene wijze, van de smetstoffe der kinderpokken doordrongen, vast opge- rold, en terstond, op het warme bed, in een linnen doek ingewikkeld, alsdan van een papier omgeven, en voorts behoorlijk in een vatjej ingepakt wordende kan het besmettend vermogen langer dan twee jaren bebouden , en tôt het voort- brengeu van pokken bij de koeijen, ten allen tijde, dienen, wanneer dezelve aan eene koele, bcscbaduwde, plaats, alwaar de wnrmtemaat niet onder nul koint te vallen, en niet boveu •+■ io° R. stijgt, wordt bevvaard. N 2
|
|||||
( 100 )
|
||||||
De Hèer Sonderland mer'kt omtrent deze, door hem gedane, ontdekkfag,
en derzelver voordeelen, het volgende aan: 1°. De ontdekking isnieuw; want, ofsehoon de identileit dev kinderpokken
en koepokken, door vêle Geneeskundigen, is verondersteld , en men, tôt dat oogmerk, inentingen heeft verrigt, zoo heeft niemand vôor hem geleerd, dat de smetstoffe in een gasvormigen staat aan koeijen kan worden medegedeeld : zoodat deze zaak daardoor buiten twijfel wordt gesteld. 2°. De wensch der Geneeskundigen en Regeringen, om de koepokken bij da
Runderen te ontdekken, ten einde daardoor de beveiligende pokstoife te ver- nleuwen, wordt door deze ontdekking, en de daarop berustende handelwijze, om de koepokken bij de Runderen voort te planten, meer dan vervuld ; daar de- vernieuwing der beveiligende poks-toffe niet meer aan het toeval blijft overgelalen. 3°. De ontdekking van JenneR , ten aanzien van ket beveiligend vermogen der
koepok-inenting, die tôt dus ver onvolkomen was gebleven, wordt eerst door deze ontdekking voltooid, vermits de, tôt nog toe onbekende, natuur en oor- sprong der koepokken door dezelve ontraadseld zijn geworden.. 4°. Aile, tôt dus ver bestaande, onzekerheden, ten aanzien der beveiligende
pokstoffe, hare ontaarding, vei-menging met andere ziekte-stoffen enz., zullen nu ophouden , naardien een meer helder en dieper inzigt in het wezen der koe- pokken nu eene meer grondige beschouwing omtrent derzelver werking verschaft. 5°. Deze ontdekking moet niet weinig toebrengen tôt de uitbreidiug der phy-
siologie, pathologie, en thérapie, vermits door dezelve bewezen wordt, dat de vlugtige, en op het zenuwgestel van den mensch zoo vijandig werkende, smet- stoffe der kinderpokken, van den laatsten op koeijen overgebragt aijude, bij deze dezelfde ziekte te weegbrengt, en door deze handelwijze, ter oorzake der in~ dwiduele ligchaams-gesteldheid dezer dieren, in eene vaste smetstoffe kan wor- den veranderd* 6°. Op deze ontdekking zal voorts eene vruchtbare leer kunnen worden ge-
grond , hoe men ziekte-stoffen in een gasvormigen staat aan onderscheidene die- ren kan mededeelen , en, naar de verschiJlende gesteldheden dezer dieren, on- derscheidene producten zal kunnen voortbrengen, en dezelve wederom als be- hoedmiddelen kunnen aanwenden tegen de ziekteii , van welke zij afkomstig zijn, zooals misschien het geval zal zijn met de smetstoffe van het roodvonk-, der ma- zelen, der gelé koorts, der pest, enz. 7°. Het wordt nu duidelijk, waarom, in den laatsten tijd , de koepokken zoo
zeldon of in het gebeel niet meer bij de koeijen zijn waargenomen. Dezelve ont- stonden toch alleen door de besmettingder uitvvaseming van menschen , die ou- langs de natuurlijke pokken hadden doorgestaan, en nu in gemeenschap kwa- men met de koeijea. Daar nu de epidemien der kinderpokken in de laaisU: jaren zeldzaam .(*) zijn geworden , zoo kan ook de bescietting der koeijen sîechts |
||||||
(*) Dit moge vaar ïijn ten. sanzien der Lindstrcek., alwaar de Schrijver woont, clders en hij ons is
|
||||||
( 101 )
|
||||||||
Boogst zelden pîaats hebben, en de pokziekte bij. deze niet gemakkelijk wor-
den voortgebragt. De schrijver eindigt zijn betoog met de aannierking, dat de aanwijzîngen der
belangrijke gevolgen , waartoe deze gewigtige ontdekking verder aanleiding zal geven, nog aanmerkelijk zouden kunnen worden uitgebreid ; doch hij houdt de medegedeelde als voldoende ter juiste waardering van dezelve, weshalve hij zich van eene meer uitvoerige beschouwiug dezes onderwerps meent te mogen ont- houden. |
||||||||
Hoewel wij thans niet hij de overweging van het al of niet gegronde der re-
deneringen , welke de Heer Sonderland uit ztjne medegedeelde ontdekking af- leidt, willen stilstaan , zoo zal men het gewigt van sommige derzelve, indien deze zaak wierd bevestigd, niet mogen ontkennen. Het komt er evenwel voor ailes en geheel op aan, dat de grondslag , waarop zijne beschouwingen en gevolg- trekkingen berusten, als zeker en genoegzaam bewezen kunnen worden aan- genomen, namelijk, dat inderdaad de koe, door de besmetting van het men- scheitjk pokgift, volgens de voorgestelde wtjze, wezenlijke pokken verkrijgt, en dat, door de inenting van de stoffe uit deze pokken, bij den mensch ware vaccines worden voortgebragt. Ik moet bekennen, dat mijne proefnemingen wel het eerste, doch geeuszins het laatste hebben bevestigd. Ik zal de uitwer- king, welke dezelve, ten aanzien van drie koeijen en vier kincleren, hebben opgeleverd , hier mededeelen» De dekens, welke tôt de besmetting der Puinderen werden gebezigd , warem
mij ter hand gesteld, door mijuen geachten vriend, den Heer Medicinae Doctor G. Greeve, die juist te dezer tijd, alhier in het Siads ziekenhuis, vêle pok- ziekeu behandelde. Men had, tôt het bedoelde oogmerk , twee dekens opzettelijk toebereid, door op. een' derzelve een lijder, die door zamenvloetjende pokken hevig was aangedaan, te doen liggen, terwijl dezelve door den anderen over- dekt werd , en zulks, gedurende veertien dagen, van het begin namelijk dev ziekte, tôt in het gevorderde tijdperk der etiering. Men mogt dus rekenen dat zij met de smetstoff'e der kiuderziekte genoegzaam doortrokken en als ver~- zadigd waren. De dekens werden nu onverwijld ter besmetting van twee Rum— deren aangewend, door op ieder van deze een derzelve te leggen. Vooraf had ik, ter weerszijden des ligchaams , op het middelgedeelte der
ribben, het haar aan eene plaats, ter grootte van ongeveer dertig nederl, duimen in den omtrek, kaal doen afknippen, met oogmerk, om, op deze wijze, de hutd zelve in de naaste aanraking met de smetstofïe te brengen, en haar aan der- |
||||||||
/.ulks , ongelukkig genoeg ! geenszîns het geval , daar , althans in de voornaatnste stecîen , de epidèmicE
der.kinderpokken , meer of min gcregeM., op dçrzclyer gewoue tijdea Mijyen tërugkceren. m
|
||||||||
G Ï02 }
|
|||||
lelver wcrking racer owniddelijk bloot te stellen. De dekeus werden voovts zoo-
danig opgehangen , dat dezelve, van de schoft af tôt aan den staart, waren uit- gestrekt, terwiji zij aan de voorste deelen des ligchaams over de schouders ne- derwaarts hingeu, en, door middel van een gordel, achter de voorbeenen oni de borst werden vastgclegd. De twee achterste nederhangende einden werden on- der den buik voor de achterbeenen te zaïiieu gebonden , op zoodauige wijze , dat een gedeelte der uijers, tôt aan de voorste tepels, door dezelve mede'over- dckt was. De ligchamen der dieren waren derhalve grootendeels in de de- kens ingehuld. De Runderen, welke tôt deze proefnemingen dienden , waren:
ÎS10. 1. Eene vierjarige koe, die eeuniaal gekaifd had, en het kalf zoogde. Zij
stond op stal, werd met hooi en stroo verzorgd, was gezond , en in een matigen staat van gevoedheid. Bij het afknippen van het haar, merkte men op, dat zich aan de régler zijde , op de huid der kale plek, eene oppervlakkige schram in de huid bevond, denkelijk veroorzaakt door het schuren tegen eenig ruw ligehaam, of door den horen van een Rund , dat kort te voren uaastdeze koe had gestaan , ter lengte van een vingerlid , welke beleediging reeds tôt heeling neigde, Voor dat de deken , op den 29 A.pril, te 10 uren, des voor de middags, werd
opgelegd , had de pois bij deze koe, aan de staarts-slagader zoowel als aan de onderkaaks-slagader, 60 slagen in eene miuuut. De temperatuur des ligchaams was aan deze wei-kzaamlieid geé'venredigd , en gelijkmatig verdeeld. JÙersie dag, 's avonds. Behalve ecn vermeerderde polsslag, die tôt 72 was
geklommen , en eene verhoogde warmte der horens, ooren , en ledcmaten , wer- den er geene bijzondere verscbijnselen opgemerkt. Deze verhoogde temperatuur en versterkte werking der bloedvaten werden aangemerkt als grootendeels het gevolg te zijn van de broeijing des dekens, van de behandeling des Runds, welke met eenige bevveging gepaard ging, terwiji het weèr voorts op dien dag vrij warm was , hebbende 00k op denzelven onweder plaats. Tweede dag, 's ochiends. De pois had 58 of 60 slagen; voor het overige
geene veranderingen. Tweede dag, 's avonds. De toestaud dezelfde als des morgens ; de pois telt
twee slagen meer. Der de dag, 's ochiends. De polsslag gelijk aan dien van den morgen des
vorîgen dags. Derde dag, 's avonds. De pois tôt 64 slagen geklommen, en de warmte des
ligchaams, in evenredigheid van des morgens, iets verhoogd. Vierde dag , 's ochiends. De temperatuur des ligchaams , inzonderheid der
borens, ooren, beenen , en voeten verminderd, zijnde dezelve koud op het aanvoelen. De pois had slechts 55 slagen in eene minuut. Vierde dag, 's avonds. De ligchaams-warmte over het geheel, en aan de
genoemde deelen , wederom gelijkmatig verhoogd, en de pois tôt 65 slagen gestegen. Vijfde dag. De toestand en het verschil der ligchaams-warmte en van den
|
|||||
( 103 )
|
|||||
polsslag waren, 's oehtends en 's avonds, genoegzaani gelijk aan die van den
vorigen dag. Zesde dag. De genoeinde verscbijnselen komen overeen met die van den
vierden en vijfden dag. De opene schram in de huid is opgezet, rood, en ontstoken. Op de kale
plaats der huid, aan de linker zijde , ontwaart men, bi) het aanvoelen , di'ie of vier kleine puisten , waarvan de sterkste zich ter grootte van eene zware pe- perkorrel onderscheidt. Zeuende dag. De polsslag en ligchaams-warmte komen met die, aan den
gezondheids-toestand eigen, nagenoeg overeen. De ontstane puisten zijn niet veel toegenomen. De grootste heeft evenwel eenigen meerderen omvang ver- kregen. De onistokeue plaats der schram vormt zich tôt eene langwerpige en eenigzins onregelmatige pok. Op den achtsten, negenden, en tienden dag, hadden er geene de minste
ziekte-verschijnselen plaats; er waren echter nog eenige meerdere pok-puistea over het ligchaam, ook aan de, met haar.bedekte , deelen , namelijk langs den rug, en op de heupeii , ontstaan , wclke zich, door het naauwkeurig overstrijken met de hand , lieten outdekken. Dezelve blcven grootendeels als in de huid verborgen zitten, en verhieven zich weinig boven dezelve. Het geheele getal der puisten of pokken, welke werden waargenomen , beliep evenwel niet meer dan acht of tien. Het kan nogtans mogelijk zijn, dat er eenige puisten, wegens derzelver kleinheid, onopgemerkt zijn gebleven. A.an den uijer was geen uit- slag van pokken merkbaar„ Niet op aile tijden waren de bestaande puisten even duidelijk voelbaar, daar
dezelve somwijlen kleiner en als verdwenen schenen te zijn, terwijl zij, wei- nige uren daarna , wederom meer waren uitgekoinen. Dit moest waarschijnlijk voornameîijk aan de afvvisselende weèrsgestelcllieid vvorden toegeschreven , weike, van den sgsten April , en gedurende een groot gedeelte der maand Mei, verati- derlijk, doch, over het geheel, koud eu regenachtig was. Er bevond zich, op den achtsten, en negenden, dag, en nog later, eene
tamelijk heldere lympha, hoewel in geene groote hoeveelheid, in de pokjes , welke, nadat dezelve, van ter zijde, met een lancet, waren geopend, als een kleine droppel tùtsijpelde. Uitwendig had deze stoffe wel eenige overeenkomst met de gewone koepokstoffe. Dezelve werd vervolgens tôt de inenting van eenige kinderen gebezigd. De pokachtige puisten droogden nu verder met kleine bruinachtige korsten op, die, na weinige dagen, waren afgevallen. Ik moet nu nog doen opmerken, dat mijne besmettingswijze der koeijen , in
zoo ver van de behandeling van Dr. Sonderland verschilt, dat, volgens dezen» de besmette' dekens slechts, gedurende vierentwintig uren, op ieder Rund wor- den gêlegd , terwijl ik den deken, negenmalen vierentwintig uren lang, op deze koe heb doen vei'blijven. Ik had namelijk de proef begonnen, voor dat ik zelf in staat was geweest de behandeling van den gemelden Geneesheer in het bo- |
|||||
( 104)
|
|||||
venaangehaalde Journal na te lezen , daar ik dezelve niet wilde uitsteilen, uit
hoofde der gunstige gelegenheid, welke zich , ter verkrijging van twee sterk be- smette dekens , aanbood. Niemand zal kunnen besluiten dat door dit langdti- rig verblijf des dekens op de koe , de aanleiding , om besmet te worden, ver- minderd zij, daar dezelve op deze wijze veeleer versterkt moest worden. Het was mtj ook onbekend gebleven , dat Dr. SonderlAND aanbeveelt, ora de dekens, nadat deze van de koeijen zijn afgenomen, nog voor dezelve zoo op te hangen , dat zij de uitwasemende dampeu kunnen inademen. Ik kan hier echter bijvoegen, dat deze proef, toevalliger wijze , in de, door mij opge- volgde, behandeling , was begrepen, vermits ik mijne aandacht op het doen inademen der smetstoffe van het begin af aan gevestigd had. Ik had den deken naraelijk zoo tegen den uijer der zoogende koe geplaatst, dat slechts de tepels onbedekt en vrij waren gebleven , zoodat het zuigende kalf dezelve kon vatlen , hetwelk evenwel daarbij telkens genoocîzaakt -vvas den besmetten deken met deu neus aan te raken, en ecnigzins weg te schuiven. Dit kalf, ongeveer acht of negen weken oud zijnde, had bovendien twee diepe zwerende plaatsen aan den kop, ten gevolge van het uitnemen der uitboliende beenpunlen der horens (*), hetwelk, door middel der trepaan, aan dit dier, ruim veertien dogen te voren , was geschied. Het siond dus in een dubbeld opzigt bloot, om betmet te wor- den ; doch het dier bleef daarvan geheel bevrijd. Althans heefl men, bij het da- gelrjksch naauwkeurig onderzoek , aan dit kalf niet alleen geene de geringste onge- steldheid , maar evenmin eenige pukkels of pokachtig uitslag, kunnen waarnemen. N°. 2. Het tvveede Rund, dat mij gelijktijdig tôt proefueming diende, was eene tweejarige, wel gevoede, vaars, die, sedert veertien dagen , in de weide was » (*) Hetisbekend, dat, in sommige landen , als Zu/itserland, Engeland, en Spanje , Runderen
bestaan, die gecne horens hebben. Men wil, dat de koeijen van dit ras (indieu het gémis dezer dee- len voor een ras-teeken kan worden gehouden) eene grootere Uoeveciheid melk geven, dan in het algemcen de gchorende koeijen. Mogelijk is liicrvoor eene reden te vinden in de dynamische eu vecetatieve betrekking , welke er , zooals bij meerdere gchorende dieren , ook bij het Rund , tusschen de geslachts-werktuigen en de horens plaats vindt. Ik heb het van beiang geoordeeid hierorutrent eenige jiroefnetmngen te doen, ten einde te onderzoeken, welke uitwerking het vroegtijdig ontnenien der horens op de melk-afscheiding en andere hoedanigheden van het Rund moge te weeg brengen. De bewerking gcscliiedt gemakkclijk , door namelijk, bij kalveren , op den ouderdom van vier tôt tien •weken, door middel eencr hand-trepaan , de aanvaukelijk uitbottende beenpuulen van de toeko- înende horen-kern, uit het vooihoofdsbeen, weg te nemen. De jouge dieren lijdcn er weinig of nicts door , en het gat des uitgeboorden beens is, binnen vier of vijf weken, wederom geheel vol- gegroeicl en toegeheeld. Do oudervinding zal lceren , of, door de onderliuge voortteling van dusdanige iunstmatige ongehorende Runderen, het ontbreken der horens , op den duur, als eeu aangeborçn gé- mis, bij de afstammclingen, zal worden voortgcbragt. Men heeft bij andere dieren sommige vermin- kingen eindelijk tôt erfelijke gebreken zien overgaan. (Vergeliik 3. F. Blumenbach, Over de aan- geborene verscheidenheid van het menschelijk geslacht, bladz. g5. Zic over de ongehorende Runderen, de Statistieke beschryving van Gelderland, bladz. 2G8; J. LE FRANCO. VAN BeRKBEY , Natuurl. Hist. van Holland , vierde deeh tweedi: stuk , bladz. igl ; Aelianus , de Nat. animal, cap, 53; HippoCRATES, de Aère, Lotis, et Aquis, vol. I , pag. agi, edit. foésir.) |
|||||
( 105 )
|
|||||
gebragt. Deze koe werd op dezelfde wijze als de vorige met den deken overûeiu,
met dit verschil éditer, dat dezelve, daar het dier niet wel des n a dits ter sial kon worden gebragt, des avonds laat werd afgenomen , uit vrees, dat het dek- kleed mogt worden gestolen, en 's ochtends vroeglijdig wederom opgelegd. Aan de 5suid bevond zich geene de geringste afschaving of opening. De pois had , Voor dat de deken werd opgehangen, tussdien ?5 en 80 slagen in eene minuut. Eerste dag, 's avonds. De polsslagen tôt 92 vermeerderd, en de warmte der
ooren, horens, en van het geheele ligchaam, naar evenredigheid verhoogd, denkelqk wegens dezelfde invloeden , welke bij N°. I vermeld zijn. Tweede en derde dag. Geene merkbare veranderingen waar te nemen.
Vierde dag, 's ochtends. De pois heeft 70 tôt j5 slagen in eene minuut ; de
temperatuur des ligchaams is kouder dan gewoonlijk in den gezonden staat, waartoe inzonderheid het weêr, dat koud en guur was, moest medewerken. Vierde dag, ' aeonds. De pois, in evenredigheid van des morgens, 10 slagen
verhoogd , en de warmte der ligchaams-deelen insgelijks toegenomen , en gelijk- matig verdeeld. Vijjde en zesde dag. De toestand is genoegzaaui dezelfde, als op den
vorigen dag. Op den avond van den zesden dag, werd , op de kaal geschorene plaats, eene
pok-puist ontdekt. Zevende dag. Er werden geene veranderingen waargenomen, behalve eene
geringe vermeerdering van den polsslag, en eenige verhooging van warmte over het ligchaam. Vau den achtsten tôt den tienden dag, had er geene noemenswaardige af-
wisseling in d'en toestand plaals. Er werd nog een pokje ter linker zijde van het ligcha;:m, op een korten afstand van het eerstgemelde, en een ander, ter regter zijde, in het haar , boven de kaal geknipte plaats, waargenomen. Al deze puisten nainen nu nog iels in omvang en dikte toe , en bevattoden dezelfde stoffe, als die der koe N°. 1, droogende vervolgens , op dezelfde wijze , met bruine korstjes op. De deken werd , na den tienden dag, niet wederom opgehangen. Het getal pok-puisten was bij deze koe geringer dan bij de eerste. Het ver-
dient te worden vermeld, dat het Rund, hetwelk het voorwerp dezer tweede proefneming uitmaakt, in de weide grazende , op onderscheidene tijden , aan den regen en eene koude weersgesteldheid was bloolgesteld, zoodat de deken meerma- len geheel nat was geworden , waardoor de pokstoffe misschien gedeeltehjk kon zijn uitgespoeld , en de invloed der vrije lucht mogehjk 00k derzelver besmet- tende kracht kon verzwakt bebben. N°. 3. Eene derde koe werd ouderworpen aan de proefneming met oogmerk,
om te ondervinden , of het menschelijk poksmet 00k puisten bij het Rund kon ■verwekken , nadat hetzelve de koepokken heeft gehad. 1k had namelijk dit voor- werp , zijnde eene gezonde, zesjarige, melk-koe, die nu mede reeds in de weide liep , acht of tien weken te voren, gevaccineerd. De deken, welke ter besmet- 0
|
|||||
( 106 )
|
|||||
tîog van de koe N°. I , binnens huis, had gediend , werd nu bij deze koe gwbe-
zigd, die dezelfde behandeling, namelijk het afknippen van hethaar, op een zeker gedeelte der huid , ter weerszijden van het ligchaam, had ondergaan. De deken werd, gedurende zes dagen, op het beest gehouden, doch des avonds afgenomen. Men heeft aan deze koe geene de geringste afwijking van den natuurlijken staat
kunnen bespeuren, noch eenige vurighuid of puisten op de huid waargenomen. Het verschil van den polsslag en der warmte aan de horens , ooren , en andere deelen des ligchaams, was zoo onheduidend, dat men deze verandering niet als ziekelijke verschijnselen kon beschouwen. De temperatuur verschilt, ook bij het gezonde Rund, op verschillende tijden van den dag, en is algemeen des avonds eenigermate verhoogd, gelijk de pois met eenige slagen vermeerderd is. Hier bleef dus de poging der besmetting zonder uitwerking, hetzij zulks moet
worden toegeschreven aan de onvatbaarheid der koe , ter oorzake van de voor- afgegane vaccinatie, of daaraan, dat de deken deszelfs besmettings-kracht had verloren. Om nu te beproeven, of door de stoffe, bevat in de pokken , t»rj de twee
eerstgemelde Runderen voortgebragt, ware vaccines bij den menseh zouden worden verwekt, lieb ik daannede inentingen aan vier kinderen in het werk gesteld , waarvan ik het beloop en de uukomst tbans sal mededeelen. Deze inentingen geschieden aan drie kinderen, namelijk aan een meisje van n ,
aan een van 7, en aan een van 4 jaren, met stoffe van de koe N°. 1, op den tienden dag na de inenting , en op den vierden na het verschijnen der pok- puisten; en aan een jongetje, ongeveer 2 jaren oud zijnde, met stoffe van de koe N°. 2 , op den negenden dag na de inenting, en op den derden, nadat de puisten te voorschijn waren gekomen. Aan de drie eerstgemelden werden, op den linker arm , drie steekjes met de
nieuwe stoffe van de hoey en, op den regter arm, even zo» vêle steekjes met gewone vaccine-slojfe aangcbragt. Het vierde voorwei-p werd ingeënt alleen met vier steekjes van de nieuwe stoffe der koe. N°. 1,2,5. Op den derden dag na de inenting, ontwaarde men, dat de
steekjes van beide stoffen rood waren, die zich bij aile drie voorwerpen genoeg- zaam even werkzaam vertoonden. Op den vierden dag, stonden de inentingen op den linker arm reeds iets
Blinder levendig, bij het oudste voorwerp ; bij de twee jongere waren de twee ■verschillende inentingen nog in gelijke werking. Op den vijfden dag, waren de inentingen op den linker arm, bij het oudste
voorwerp, nog in denzelfden toestand als op den vorigen dag; bij de jongere waren twee der steekjes nog iets levendiger geworden}. doch het derde ent- steekje was bij beiden geheel verdoofd* |
|||||
( 107 )
|
|||||
Op den zesden dag, waren de inentiugen op den linker arm, bij de drie
voorwerpen, nog niet geheel onwerkzaam, doch dezelve hadden reeds een flaau- wer aanzien verkregen, en scbenen te niet te zullen gaan. Op den zevenden dag, was de inenting bij het oudste meisje geheel als uit-
gedoofd , en, bij de twee jongere kinderen, nam de werking meer en meer af. Op den achisten dag, waren ook de inentiugen, bij de laatste voorwerpen,
uitgegaan , en als verdwenen. Bij deze drie kinderen had de caccine-sloSe op den regter arm behoorlijk
doorgewerkt, zoodat, bij het oudste meisje drie , bij het middelste twee pokjes, en bij het jongste e'e'n pokje waren opgekomen, die zich geregeld ontwikkelden, en op den gewonen tijd derzelver hoogte bereikten. jN°. 4. Op den tweeden en derden dag na de inenting, waren de steekjes
vrij sterk ontstoken, zoodat dezelve het voikornen aanzien gàven, dat de stoffe gevat had , en werkzaam was. Op den vierden dag, was de roodheid reeds jets verminderd. Op den oijfden. dag, vertoonden twee der ent-steekjes zich als nog in werking le zijn , terwijl de twee andere reeds begonnen te verdooven. Op den zesden dag, was slechls nog een steekje werkzaam, hetwelk, op den zevenden dag, ook mander levendig stond, en, op den achtsten en negenden dag, even als de overige drie, ten cencmale uitgebluscht en verdwenen was. Dit kind , weinige dagen later, met gewone koepokstoffe ingeënt zijnde , sloeg deze vaccinalie geregeld aan , en hetzelve verkreeg vrij krachtige pokken. Laat ons nu zien, wat deze proeven hebben geleerd.
1°. Uit dezelve blijkt, dat, ingevolge de, door Dr. SoNDERLAND, bekend
gemaakte wijze van besmetting der koeijen, door het menschelijk pokgift, bij dezelve inderdaad een puist- of pokachtig uitslag wordt verwekt, hetwelk zich evenwel niet zeer algemeen over het ligchaam verspreidt. Er ontstaat slechts een gering getal puisten, en wel voornamelijk aan die plaatsen des ligchaams, alvyaar de besmette deken met de huid in onmiddelijke aanraking wordt ge- bragt, zijnde ook geene pokken aan den uijer of de tepels waargenomen. 2°. De pokken komen op den zesden dag te voorschijn, en in dezelve wordt
eenè, tamelijk heldere, lympha bereid. Op den tienden dag, hebben de pokken derzelver hoogte bereikt, en droogen dan met bruinachtige korsien op, die na eeuige dagen afvallen. 3°. De proeven bevestigen geenszins , dat er bij het Rund besmetting wordt
voortgehragt, door de inademing der menschelijke pokstoffe , welke in een' gas- vormigen staat uit den deken uitwasemt ; waartoe hier anders voor het zuigende kalf eene voldoende aanleiding bestond. 4°. De koeijen , volgens de beschrevene wijze, besmet zijnde, worden weinig of
niet ziekelijk aangedaan, en de ziekte-verschijnselen, bij mijne voorwerpen waar- genomen , kunnen op ver na niet zoo sterk worden geacht te zijn geweest, als Dr. SoNDERLAND schijnt te willen aanduiden door de koorts, welke met al der- zelver gevolgen bij de besmette koeijen ontstaat, terwijl hij zelfs gewaagt van 0 3
|
|||||
( 108 )
|
|||||
vrees voor levens-gevaar, waaraan dezelve zouden worden blootgesteld. Er
werden slechts eene geringe verandering en vermeerdering van den bloeds- omloop en der ligchaams-warmte bij de dieren door mij waargenomen ; en ik durf niet bepalen , of deze wel gebeel als koortsige of ziekelijke verschijnselen konden worden aangemerkt, dan of dezelve niet voor een gedeelte moeten wor- den beschouwd als gewone afwisselingen , waaraan ook de gezonde Runderen , zooals gezegd is , ten aanzien van den polsslag en de temperatuur des ligchaams, onderhevig zijn. Behalve deze veranderingen ten minste werd, noch in den eetlust, de herkaauwing, ademhaling , noch in eenige andere verrigting, geeue de geringste afwijking opgemerkt. De koeijen waren ook, naar het uiterlijk aanzien te oordeelen, vlug en gezond. 5°. De stoffe uit de voortgebragte pokken bij de koeijen, door inentiug, aan
vier kinderen medegedeeld, verwekte bij geen derzelver vaccines, hoewel de inentingen op zich zelve, gedurende de eerste dagen, nadat de stoffe was aau- gebragt, duidelijke kenmerken gaven van te hebben gevat; zoodat de mislukking niet aan eene onvolkomenheid der kuustbewerking kon worden toegeschreven, Welke ook omtrent vier, overigens voor de pokken vatbare, voorwerpen niet wel anders dan onder de grootste toevalligheid kon plaats hebben , te minder daar de versche stoffe uit de pokken der koeijen onmiddelqk op de armen der kinderen werd overgebragt. 6°. Het is algemeen bekend, dat de ware koepokstoffe sommige metalen , als
het koper, zilver . doch vooral het ijzer, aandoet, zoodat de lancetten door de- zelve schielijk geoxydeerd worden eu inroesten. Om te zien , in hoe ver de kinderpokstoffe, welke deze eigenschap niet bezit, dezelve, door de overbreu- ging op de koe, zou hebben aangenomen , liet ik het lancet, dat tôt de rnen- ting der kinderen was gebruikt, opzettelijk liggen , zonder hetzelve af te vegen , terwijl bovendien de geheeie oppervlakte van het lemmer , ter weerszijden , met dezelfde stoffe van de koe werd bestreken. Na veertien dagen, werd de drooge stoffe zuiver afgenomen. Het bleek, dat het lancet geenzins was aangeslagen, noch ingeroest; hetwelk dus mede tôt een bewijs verstrekte , dat de kinderpok- stoffe , door de mededeeling aan de koeijen, in dit opzigt, de scheikuudige hoedanigheden der koepokstoffe niet had verkregen, of, met andere woorden, dat de smetstoffe der kinderpokken geene koepokstoffe was geworden. Ik acht deze weinige proefnemingen nog geenszins voldoende , oui te besluiten,
dat hetgeen de Heer Kreits-Physicus Dr. Sondekland omirent de identiteit der kinderpokstoffe en koepokstoffe, en het voortbrengen van koepokken bi] het Eundvee , door de besmetting met de eerstgemelde smetstoffe, heef't bekend gemaakt, ten eenemale als ongegrond moet worden beschouwd , en dat de gevolgtrekkingen, welke hij uit deze ontdekking, ten voordeele der wetensclnp en kunst, afleidt, op dezen grond , komen te vervallen. Hiertoe dienen de proeven meermalen her- haald en nader bevestigd te worden. Doch men boude het mij evenmin te kwacle, wanneer ik, naar aanleiding van deze mijne waarueuùngen, bcken voor als nog |
|||||
( 109 )
|
|||||||
aan de onbedriegelijke waarheid der zaak te moeten twijfelen. Veeleer meen ik le
inoeten blijven gelooven, dat de kinderpokstoffe en koepokstoffe , hoewel , in een bepaald opzigt, denzelfden invloed op het menschelijk ligchaam uitoefenendc , hierin bestaande, dat zij, eenmaal behoorlijk op helzelve werkende, de vatbaar- heid, in den regel, uit het ligchaam wegnemen , om op nieuw besmet te worden , stoffen van een verschillenden aard zijn, welke geenszins, door wederkeerîge mede deeling, eenzelvig of identisch worden, en dat men, door de, hier beschrevene, wijze van besmetting, uit de kinderpokken geene ware vaccines zal vcrwekken, gelijk ik zulks reeds vroeger,door de inenting van koeijen met menschen-pokstoffe, vruchteloos beproefd heb. Er woi'den althans, naar mijn oordeel , nog meer stellige waarneniingen gevorderd, om de Geneeskundigen van de gegrondheid der ontdekking van Dr. SondeRLAND te overtuigen. Het zou hoogst belangrijk en wenschelijk zijn, indien hij kon goedvinden aan de uitnoodiging van de Hee- ren Hufeland en Osann te voldoen , om hun eene naanwkeurige beschrijviug zij ne r proefnemingen ter bekendmaking mede te deelen. OVER DE MEEST GESCtIIKTE W1JZE, OM DE KOEPOKSTOFFE
TE VERZAMELEN EN TE BEWAREN.
|
|||||||
JL/e eigenschap der koepokstoffe, om, door den invloed der lucht, in hare men-
ging spoedig te worden veranderd, waardoor dezelve krachteloos , en voor de inenting ongeschikt woi'dt, brengt eene der grootste moeijelijkheden te weeg, onl de voortplanting der koepokkcn geregeld aan deti gang te houden. Men heei't verschillende middelen beproefd, ten einde hieraan te gemoet te komen, welke iederen Geneesheer bekend zijn, en dus hier niet aile behoeven te worden opge- noemd. Ge/ioeg zij het te herinneren, dat de meeste niet aan het oogmerk vol- doen , om de stoffe zoo te bewaren , dat zij haar werkzaam vermogen langer dan weinige dagen blijft behoudeu. Men bedient zich titans, voor zoo ver de inenting niet van arm tôt arm ge-
schiedt, doorgaans van t\vee glas-plaatjes , tusschen welke de stoffe wordt opge- nomen, en die, op eikander gelegd, met een' draad worden omwonden , terwrjl de randen met eene harstachtîge of andere stoffe tegen het indringen der lucht kunnen worden digt gelijmd. Hoe gemakkelijk deze wijze, om de pokstoffe te verzamelen, zijn moge , zoo
bezit zij evenwel met andere deze onvolkomenheid, dat de stoffe onverwijhl op de glas-plaatjes droogt, waardoor dezelve, na weinige dagen wordende aangewend , reeds vooraf eene bevochtiging vereischt. llierbij nu wordt de stoffe ligtelijk te |
|||||||
(110)
|
|||||
veel verdund, en alzoo te zeer verzwakt, lielwelk de inenting veeltijds doet
mislukken. Men heeft reeds vroegiijdig, ter bewaring der koepokstoffe, gebruik gemaakt
van glazen haar-buisjes, die, door hun capillalr-veïmogvn , de stoffe opzuigen , en daarna hermetisch gesloten worden, waarin dezelve dus vloeibaar bewaard blijft. De reden, dat men zich van deze buisjes niet algemeen bedient, moet denkelijk gezocht worden in de veronderstelde moeijelijkheid, welke aan derzel- ver bebandeling verbonden is, terwijl de buisjes ook niet overal voor handen of verkrijgbaar zijn. Voor eenigen djd , maakle mijn geachte Vriend, de Hoogleeraar^C. BeRGSMA ,
ons bekend met eene bijzondere soort van haar-buisjes, welke mij tôt het brj- doelde oogmerk allergeschikist zijn voorgekomen. Ik; weet niet, dat dezelve bij ons nog veel bekend zijn. Hrj deelde daarbij mede, dat men meermalen, in Belgle, in zoodanige haar-buisjes, koepokstoffe uit Londe/i ontvangt. Het schijnt, dat dezelve hier, op deze wijze, in de gewone winkels, wordt verkocht. Ofschoon nu dit laatste voorzeker niet kan strekken, om het vertrouwen op de deugdzaamlieid dezer Engelsche koepokstoffe te vermeerderen, zoo zijn de be- doelde buisjes zelve, voor de veizameling en bewaring der stoffe, boven aile andere , tôt dus ver bekeude , werktuigen, naar mijne bevinding , verkieslijk te houden. Dit heeft mij aangespoord, om, ten dienste van hen , die deze buisjes niet mogten kennen, er eene korle beschrijving van mede te deelen, en tevens van de wijze , om dezelve ten gebruike aan te wenden. De haar-buisjes kunnen eene lengte van drie tôt zes, en zelfs meerdere , Nc-
derlandsche duimen bezitten. Aan het eene eind is een bolletje geblazen, dat ongeveer vijf of zes strepen in de doorsnede bezit, doeh niet grooter zij.i moet. De pok , waaruit de stoffe zal genomen worden, op de gewone wijze geopend zijnde , waeht men eenige oogeublikken , totdat de heldere stoffe zich op dezelve tôt een droppel heeft verzameld. Intusschen wordt het bolletje verwarmd , door het slechts eenige oogenblikken in den mond , of in heetwater, te houden, ten einde de lucht in het geheele buisje te verdunnen. Nu houdt men het opene eind van het buisje in of onder de oppervlakte van den droppel der stoffe , welke oogenblikkelijk in hetzelve wordt opgedreven, blijvende in het pijpje hangen. Men houdt daarna de uiterste punt van het buisje slechts even in den buitenstea kring der vlam eener kaars, totdat het glas smelt, opdat de opening gesloten worde, hetwelk schier oogenblikkelijk geschiedt. Wanneer er zich een bolletje aan de smeltende punt vertoont, is zulks een teeken, dat de opening zal geslo- ten zijn, nadat men het buisje uit de vlam heeft verwijderd. Men kan ook de eerstgenoemde verwarming van het bolletje verrigten, door
hetzelve een en andermaal luchtig door de vlam der kaars heen en weèr te be- wegen, waardoor de lucht nog meer en spoediger verijld wordt, zoodat de ytoffe nog met meer kracht in het buisje dringt. Dan, men hebbe hierbij vooral te zorgen, dat het bolletje niet te heet worde, a]s wanneer de stoffe tôt in |
|||||
C *11 )
|
||||||||
hetzelve doordringt, waardoor zij nadeel lijdt, verschroeid en ontleed wordt. Zij,
die, op eene vaste plaats, vêle inentingen verrigten, zullen zich het geschikst van een lampje bedienen , waarin alcohol wordt gebrand, omdat deze geen roet of walra in de vlam afgeeft, en de buisjes alzoo niet zWart aanslaan : doch de gewone kaavs-vlam kan er, voor het overige, even goed toe dienen. De buisjes, waarin de stoffe zich bevindt worden in een, daartoe geschikt,
langwerpig, doosje bewaard , hetwelk uitwendig zwart dient te ztjn, ten einde de pokstoffe aan den invloed van het licht te onttrekken. In den winter moct dezelve zekerlijk tegen de koude, en, in den zomer, tegen de sterke warmte , zoo veel mogelijk, beveiligd worden, daar men weet, dat beide nadeelig op de stoffe werken , en dezelve krachteloos maken. Wil men nu de stoffe tôt de inenting bezigen, dan wordt slechts de geslotene
punt met eene schaar afgeknipt. Men vatte het bolletje tusschen den duim en den voorsten vinger, of honde hetzelve in den moud, of van verre tegen de vlam. der kaars. Door de verwarming der weinige lucht, die zich in hetzelve bevindt, wordt de stoffe oogenblikkelijk voorwaarts gedreven. Men houdt de punt van het lancet onder de opening, om de stoffe op te nemen. Om deze buisjes nu en dan te zuiveren, maakt men dezelve vooraf in de vlam
der kaavs vrij warm, legt ze dan terstond in gezuiverd water, of, bij gebrek van hetzelve, in regenwater, waarmede zij van zelve gevuld worden, en laat de- zelve eenige dagen liggen. Men houdt het bolletje nu wederom in of tegen de kaars-vlam, opdat het water worde uitgedreven, en de buisjes van binnen geheel worden gedroogd. Dezelve kunnen zoo lang ten gebruike dienen , aïs zij, door het telkens afknippen der punten , bij elke inenting, niet te kort zijn geworden. De stoffe blijft op deze wijze volmaakt vloeibaar. Zij behoudt een aanzienîij-
ken Ujd haar besmettend vermogen volkomen. Ik heb stoffe aangewend , die tien weken oud was, en zich nog volmaakt, even gelijk versche pokstoffe, werk- zaam betoonde. Denkeîijk zal zij veel langer hare kracht bewaren, daar dezelve bijna geheel van de lucht is afgesloten, kunnende de geringere hoeveelheid, welke in het bolletje aanwezig blijft, naauwehjks voldoende worden geacht, om de stoffe te ontleden , doch, om deze reden, is het noodig, dat het bolletje slechts eenen kleinen omvang bezitte. Hetzelve dient alleen, om de opneming en uitdrijving der stoffe in de pijpjes te bevorderen, en in zoo ver verdienen deze buisjes boven de eenvoudige haar-buisjes zonder. bolletjes de voorkeur. De stoffe kan ook in dezelve gemakkelijk worden verzonden (*). |
||||||||
(*) De Heer H. C. van Setten, Apotlïeler aan 's Rijks Vee-artsenijschôo], heeft Voor mij deze
huisjes wel ivillen vervaardigen, eu biedt zich aan zulks ook voor andere kunstoefenaren te doen , te- gen eene gereede betaling van 1 gulden 5o centen , voor het dozija buisjes in een doosje , indien men hem daartoe vragtvrije besteltingen niogt gelieyen te doen. |
||||||||
*£•<>(•
|
||||||||
VERKXARING DER. PX.ATEN.
|
|||||
PLAAT I.
Fig, 1, De uij'er eener koe met natuurlijke koepokken. a. Koepok, zooals dezelve het eerst duidelijk verschijnt.
h. Koepok, in een meer gevorderden staat, ongeveer op den derden
dag, nadat zij zigtbaar is geworden.
C Koepok, ongeveer op den zevenden dag, nadat dezelve is te voorschijn gekomen.-
à, Koepok in hare volkomene rijpheid. e. Koepok in het tijdperk der opdrooging,' ongeveer op dennegenden
dag, na derzelver verschijning. f. Koepok, waarbij de korst op het afvallen staat, ongeveer op
den veertienden dag. g. Likteeken, hetwelk de koepoh achterlaat.
h. Eene pokpuist op zijde gesien. Beschouwt men de koepok a., zijnde reeds tamelijk verheven en gevormd,
zoo komt het ons waarschijnlijk voor , dat dezelve niet van het allervroegste begin is waargenomen, daar zij nagenoeg in oniwikkeling gelijk staat met de ingeènte pokken op den vierden of vijfden dag. Hierdoor verkrijgt het beloop der natuurlijke en ingeènte koepokken meerdere gelijkhéid, in zoo verre na- melijk , dat de opdrooging op den negenden dag begint, op den tienden en eljden dag voortgaat , terwijl de vorming der korsten op den twaalfden en dertienden dag volkomen gescîiiedt. PLAAT I.
Fig. z. Een Paarde-voet, waaraan de beveiligende mok (eaux aux jambes) zicli bevindt. A. Eenvoudige mok (javart simple), in het tijdperk van het uitbreken,
B. Hoornige mok, of de mok , welke aan den rand des hoefs voor-
komt (javart encorné), in helzelfde tijdperk. Fig. 3. A. Eenvoudige mok , in het tijdperk der opening oj ettering.
B, Hoornige mok, in hetseljde lijdperk. |
|||||
(113)
|
|||||
C. D. Kegelofbeurs, waarin de besmettende mokstoffe (ecpine) bevat is,
PLAAT II.
Fig, i, a. Volkomene, met stoffe gevulde, koepokken, ingeënt aan den tepel,
op den negenden dag.
h. Dezelfde koepokken, in een gevorderd'en staat van opdrooging, op den zestienden dag.
Fig. 2. a. Koepokken, ingeënt op den uijer, op den achlsten dag, b. Dezelfde koepokken, op den tienden dag.
c. Dezelfde koepokken, op den ceertienden dag.
Fig. 3. a. Koepokken, waaruit stoffe tôt inenting is genomen, op den ne-
genden dag. b. Vier zoodamge pokken.
PLAAT ÏII.
Fig. 1. s, 3. 4-, 5. 6. y. 8. g. Hierbij worden de opvolgende veranderingen te '
kennen gegeven, welke de ingeënte koepokken ondergaan op de tepels der koe, van den vierden dag na de inenting tôt op den dertienden. De gedaante dezer pokken, zooals dezelve zich op den negenden dag ver- ioonen, wordt op PL II, Fig. t , a, en Fig. 3, a. b. voorgesteld. Van den zevenden dag ziet men vier pokken, en van den elfden, vijf op den tepel aanwezig. De twee later opgemerkle pokken moeten als secondaire of bij-pokken worden beschouwd, of, indien dezelve mogelijk door de inen- ting zijn voortgebragt, waren zij in hel begin voorbij gezien. Fig. 10. Koepokken, door inenting met stoffe uit de ingeënte pokken der koe,
op den arm van een kind voortgebragt, op dén tienden dag. PLAAT IV".
Fig. 1. a. Koepokken van den Stier,aan den bahak ingeënt, op den vierden dag,
h. Op den vijfden dag. c. Op den zesden dag.
d. Op den zevenden dag.
e. Op den achtsten dag,
f. Op den negenden dag,
g. Op den tienden dag.
h. Op den twaalfden dag. Fig. 2. a. Koepokken van den S lier, ingeënt aan de dije, op'den zevenden dag,
b. Dezelfde koepokken op den negenden dag. Deze pokken zijn niet
alleen kleiner dan die der tepels en van den uijer, maar ooi} door
P
|
|||||
( "1 )
|
|||||
het liggen op het deel, waaraan zij waren ingeënt, min volkomen
ontwikkeld, en daardoor vroegtijdiger opgedroogd. Fig. 3. a. Koepokken, door inenting met stoffe uit de pokken aan den bal- zak van den Stier, op de tepels eener Koe coortgebragt, op den negenden dag. b. Dezelfde stier-koepokken op den elfden dag.
c. Dezelfde stier-koepokken op den twaalfden dag.
Fig. 4-, Koepokken, door inenting met stoffe uit de stier-koepokken, op den
arm van een kind voortgebragt, op den negenden dag. j?laa.t V.
Fig. 1. a. Paarde-voet, waaraan zich in de koot-holte drie pokken bevinden,
voortgebragt door inenting met koepokstoffe, op den achtsten dag. b. Dezelfde Paarde-koepokken op den negenden dag.
c. Op den tienden dag.
d. Op den elfden dag.
e. Op den twaalfden dag.
Fig. 2. a. Paarde-koepokken, ingeënt aan den navoet, of het pijpbeen, op
den negenden dag. h. Op den tienden dag. c. Op den elfden dag. Fig. 3. a. Paarde-koepokken, ingeënt aan de dije, op den achtsten dag. b. Dezelfde pokken, op den negenden dag.
Fig. 4. a. Koepokken, voortgebragt door inenting met stoffe uit de koepok- ken van het Paard, op den negenden dag, vier in getal. b. Qelijke pokken, op den negenden dag, twee in gelai.
c. d. Dezelfde koepokken, op den tienden dag.
Fig. 5. a. b. Pokken, door inenting met stoffe uit de koepokken van het Paard,
op den arm van een kind voortgebragt, op den negenden dag. c. Dezelfde pokken op den twaalfden dag.
d. Op den veertienden dag.
Fig. 6. Koepokken, door inenting met stoffe uit de pokken eener Koet welke
aan dezelve van het Paard waren medegedeeld, voortgebragt op den arm eens kinds van een slap en niet zeer prikkelbaar geslel, op den negenden dag. |
|||||
F 0 U T E N.
Op bladz. 17, in den noot, regel een, staat : aangedaan, omtrent ; lees :
aangedaan. Omtrent.
---------— 26 , regel zes en twintig , staat: onbeschadelijk ; lees: onschadelijk.
Bij den overgang van bladz. 56 tôt 57, staat : gelijk bij deze niet. Deze
woorden moeten , als overtollig , worden voorbijgezien.
Op bladz. 57 , regel dertien, staat: bepaalen; lees: bepalen. ------«-----80, in den noot, regel een, staat: vermoedt; lees ; vermoed. |
||||