BIJDRAGE TOT DE GODSDIENSTIGE EN ZEDELIJKE
TERMINOLOGIE VAN DE GRIEKEN
DOOR
•AVEC UN RESUMÉ EN FRANÇAISquot;
^ SIBLIOTHEEK tR I
! ) : ^ E ';gt;i
-ocr page 2-A. qu.
192
)
'iff | |
«'- 'jf y'. | |
■ | |
' Wi i:;-quot;- • -
m
m.
li'-'
tt-A il
• -0'
■ Ü :
-ocr page 4-
■ - '■y» | |
_v5fi ■isbïrf™ |
w
It)..
■ 'i
.Âv-« : r-
-ocr page 7-'OcTlOS en EuaeßT^s
-ocr page 8-RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1754 6791
-ocr page 9-BIJDRAGE TOT DE GODSDIENSTIGE EN ZEDELIJKE
TERMINOLOGIE VAN DE GRIEKEN
AVEC UN RÉSUMÉ EN FRANÇAIS
TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr C. W. VOLLGRAFF, HOOGLERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT
DER UNIVERSITEIT IN HET OPENBAAR TE
VERDEDIGEN OP VRIJDAG 29 MEI DES NA-
MIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
GEBOREN TE 's-GRAVENHAGE
H. J. PARIS
AMSTERDAM — MCMXXXVI
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
'f l'
-ocr page 11-Ter perse gegaan ii April ig^ó
Promotor: Prof. Dr H. BOLKESTEIN
rn^
-ocr page 13-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 14-f
#
m
SU-^v».-
Mi.
m
s»
ys^;'! | |
- | |
quot;VsKi- ^^ |
m
m
INHOUD
bl.
Inleiding...................... i
12
14
53
§nbsp;I - Epici (Homerus, Homerische h5annen, Hesiodus). .
§nbsp;2 - Lyrici (fragmenten uit Diehl, Pindarus)......
§nbsp;3 - Voorsocratici..................
§nbsp;4 - Tragici (Aeschylus, Sophocles, Euripides, fragmenten)
§nbsp;5 - Comici (Aristophanes, fragmenten van de 5e eeuw).
§ 8 - Comici (fragmenten van de 4e eeuw)........122
§ 9 - Philosophen (Plato, excursus over av/mómov rägt;v
óaicov, Aristoteles, Theophrastus)..........128
§10 - Praecepta Delphica, inscripties van de 4e eeuw . . . 164
§11 - quot;Oaiog xai ïbqóq.................168
Resumé et Conclusions.................179
Register der besproken plaatsen.............211
-ocr page 16-m iUci
SA- W
INLEIDING
Voor ons begrip van het denken en voelen der Grieken beschikken
wij over belangrijke gegevens in de op enig gebied van het geesteHjk
leven door hen gebruikte termen; dat het wenselijk is de betekenis
van deze zo nauwkeurig en volledig als ons dat mogelijk is vast
te stellen, wordt steeds meer ingezien i. Het is niet verwonderlijk
dat dit middel het vaakst is aangegrepen voor de kennis van het
godsdienstig leven; juist hier immers zijn rechtstreekse uit-
latingen, in de vorm van theoretische beschouwingen, het meest
schaars. Zo bezitten wij nu enige monografieën over ayiog over
dsiaidaifiovia over rederijover êQTjaxeCa, evMßeia, Ixéxrjg
Van niet geringer betekenis dan voor het godsdienstig zijn
soortgehjke onderzoekingen op het terrein van het z e d e lij k
leven Te meer leek het daarom lonend een tweetal termen na
te gaan uit het grensgebied van beide: öaioQ en evaeßrji;. Immers,
men mocht als resultaat daarvan verwachten, vooreerst, nadere
gegevens voor ons inzicht in de samenhang tussen godsdienst en
zedehjkheid volgens de opvattingen der Grieken; terwijl, boven-
dien, zoals spoedig bleek, uit het gebruik der woorden kan worden
^ Zijn bespreking van Pfisters boek over Die Religion der Griechen und
Römer, die (bl. 183) daarvan terloops gewaagde, eindigde Lesky (Gnomon
1932, bl. 147) met de woorden: „Besonders sei auf die mehrfach mit Geschick
skizzierten Wortgeschichten aus religiösem Bereich aufmerksam gemacht.
Wir können ja leider einen griechischen Thesaurus nicht als emsthafte
Hoffnung betrachten, um so dringender ist das Bedürfnis nach Spezial-
untersuchungen in dieser Richtungquot;.
Eduard Williger, 'Ayios (R. G. V. V. XIX. i).
' P. J. Koets, JetCTtSat/iovta (Utr. Diss. 1929).
^ C^. Zijderveld, TeXerri (Utr. Diss. 1934).
® J. van Herten, QprjaK^ia, evXdßeia, tVerijr (Utr. Diss. 1934).
° Zie voor de oudste tijd Hoffmann, Die ethische Terminologie bei Homer
Hesiod und den alten Elegikern und Jambographen. 1914.
2nbsp;INLEIDING
afgeleid, welke zedelijke verplichtingen in het onderhng verkeer
der mensen het hoogst werden gesteld.
Zoals niet anders verwacht kan worden bij het veelvuldig voor-
komen en het gewicht van deze woorden, heeft men reeds menig-
maal, zij het dan terloops, getracht hun begripsinhoud te om-
schrijven; enkele voorbeelden daarvan mogen vooraf genoemd
worden.
Over öaiog oordeelde Leopold Schmidt^: ,,.... man
nannte das Gute, insofern es auf dem WiUen der Götter beruht,
das „Frommequot; — öaiov —, insofern auf den Existenzbedingungen
der bürgerhchen Gesellschaft, das „Gerechtequot; — bixaiov —quot;.
En dezelfde over evaeßriQ 2; „Insofern die Götter die Erhalter der
sitthchen Weltordnung sind, erfüllt der Mensch eine Obliegenkeit
gegen sie, indem er dem Sittengesetz Genüge leistet; insofern sie
als seine Beschirmer und Berather in allen Verhältnissen des Le-
bens dastehen, haben sie Anspruch darauf, dass er ihnen die
gebührenden Ehren erweise und den von ihnen gegebenen Winken
die nöthige Aufmerksamkeit schenke .... beide Seiten fhessen in
dem Begriffe des durch ,,frommquot; zu übersetzenden Wortes —
svaeß-^Q — zusammen.quot;
Het laatstgenoemde begrip omschreef Kern aldus ,,Wer
den Göttern gegenüber seine Schuldigkeit in hohem Masse erfüllt,
ist evaeßijgquot;, .... „Der grösste Teil der evasßeia der Griechen hat
von altersher in der peinlichen Beobachtung aller sakralen Vor-
schriften gelegenquot;.
Wil a m o w i t z vatte indertijd * zowel evaeßeia als oaiov
op als ,,Frömmigkeitquot;, de eerste vooral de uiterlijke, het tweede
meer de „Gesinnungquot;. „Was das erste Gebot vorschrieb, die Götter
zu verehren, dem entspricht die Eusebie; sie ist demnach die
Beobachtimg äusserer Pflichten .... Die Frömmigkeit, von der
die Ethiker reden, zu bezeichnen wird ein Wort gebraucht, das
man am liebsten neben die Gerechtigkeit stellt, um die Rück-
sichten, die der Mensch den Göttern schuldet, gleich denen gegen
die Menschen zuzugesellen. Die Gesinmmg liegt in dieser Be-
1nbsp;Leopold Schmidt, Die Ethik der alten Griechen, I. 338.
2nbsp;ibid. II. 3.
® Kern, Die Religion der Griechen, I. 273 en 274.
^ Wilamowitz, Piaton I. 61 sq.
Zeichnung der Frömmigkeit, dem Hosion, auch nicht notwendig
....quot;; waarna betoogd wordt dat men uit moet gaan van avóaiog.
Later schreef hij „In dem Worte daiov, das dem alten Epos noch
fehlt, ist ein neuer Begriff aufgekommen, der von dem kultisch
Unanstössigen tmd Reinen zu dem morahsch Reinen gesteigert
istquot;; bij een korte bespreking van het woord óairj verbaast hij
zich terecht over „das Schweigen der Erklärerquot;.
Uit de hier volgende bespreking van het grote aantal plaatsen,
waar de woorden voorkomen, zal blijken dat zij zeer dikwijls ge-
bruikt worden buiten enig verband met het godsdienstig leven,
in welke zin men dit ook neemt, uitwendig of innerhjk. Daarmee
is vanzelf de vraag gegeven of him oorsprong wel hgt in de sfeer
van het godsdienstige. Wanneer deze vraag ten aanzien van ooioq
ontkennend beantwoord bhjkt te moeten worden, is tevens de
verklaring van de tegensteUing oaioQ — isQÓg gemakkelijker te
geven. De misvatting omtrent de juiste zin der woorden is goed-
deels toe te schrijven aan het feit dat reeds Griekse schrijvers,
vooral Plato, bij de poging tot definiëring van öaioQ en svaeß'^s
uitsluitend met hun godsdienstige betekenis hebben rekening ge-
houden, in strijd met het algemene spraakgebruik.
Wegens de zeer grote omvang van het materiaal heb ik mij
beperkt tot een bespreking der gegevens tot en met de 4e eeuw
V. Chr., die deels met behulp van indices, en waar deze ontbraken
door eigen lectuur zijn verzameld; een register vermeldt de be-
handelde plaatsen. Het woordgebruik in de tijd na Alexander
blijft aan een verder onderzoek overgelaten.
In het eerste deel van het proefschrift worden de schrijvers,
zoveel mogelijk naar tijd en naar genre geordend, behandeld. Het
tweede deel, ten gerieve van den buitenlandsen lezer in het Frans
gesteld, biedt een systematisch samengevat overzicht der gevonden
betekenissen.
^ Wilamowitz, Der Glaube der Hellenen I. 15 sqq.
-ocr page 20-§ I. Epici
HOMERUS en de „Homerischequot; hymnen
In het Homerische epos komen de adiectiva ó'ato? en avóaiog
niet voor. Echter treffen wij tweemaal het substantivum óatrj
aan in de Odyssee; beide keren vergezeld van de negatie.
Waimeer Penelope gehoord heeft van de aanslag op Telemachus
door de vrijers beraamd, berispt zij Antinous met de volgende
woorden
[J-aQye, ri ^ óè av Tv]lEiia%(o êdvatóv re fiógov re
QOJCxeiQ, ovö' Ixsrag è[ina.t,eai, olaiv aqa Zsvg
fidgrvQog; ovd' óair) xana qójixëiv aXhqkoiaiv.
„Razende kerel! Waarom beraamt gij een gewelddadige dood voor
Telemachus en ontziet gij smekelingen niet, die Zeus tot getuige
hebben? Die behoren geen kwaad voor elkaar te beramenquot;. De
commentaar van Ameis-Hentze-Cauer laatnbsp;slaan op
ixéxai;. Daarvoor pleit vooral een plaats in hetzelfde boek 2, waar
het werkwoord Ixvéoi^ai verbonden staat met isïvoq en dat woord
wordt steeds gebruikt van een wederzijdse verhoudmg. Antinous'
vader en Odysseus zouden zo gastvrienden zijn geweest en dus
hun zoons ook. Antinous vergrijpt zich nu aan iemand, die krach-
tens de bijzondere verhouding, waarin deze tot hem staat, onder
de speciale bescherming van Zeus valt. Men vergelijke Zevg
'IxsaioQ, Eetviog.
Het tweede geval doet zich voor na de dood van de vrijers.
Odysseus verbiedt de toegesnelde Euryclea te juichen
êv êv[iamp;, ygijv, xaÏQS xal ïaxeo firfd' óUXvCs'
ov% óalrj nxaiiÉvoiaiv èn dvÓQciaiv evxexdsaêai.
1nbsp;Od. XVI 421 sqq. cf. Suidas s.v. a^oaimoas.....ievwaas
2nbsp;Od. XVI 78 sqq.
' Od. XXII 411 sq.
„Verheug U in Uw hart, oudje, en houd U in en juich niet; het
past niet gedode mannen te honenquot;.
In beide gevallen is sprake van een verhouding (tot een ixérrjg
en een dode), die door de goden in het bijzonder beschermd wordt.
Zonder ontkenning komt óairj verscheidene malen in de Ho-
merische hymnen voor. Zo wanneer van een godsdienstig gebruik
gezegd wordt i; amp;g yag ra Tcgóriaë' óairj yéveê'- „immers zo was
van ouds gewoontequot;; Het substantivum is hier in abstracto ge-
bruikt. Daarentegen staat het op de vier overige plaatsen steeds
concreet, het duidelijkst, wanneer beschreven wordt hoe Hermes
naar een offer verlangt 2; 'évê' óairjq xqsiwv ■^gdaaato xvdi/^og
'EQfirjg „toen dan verlangde de beroemde Hermes naar een offer
van vlezenquot;. Men zou misschien kunnen denken aan een ruimer
betekenis, hulde, nl. bestaande in vlezen, maar ook Theophrastus s,
hoewel veel later, gebruikt het zo, dat de vertaling, offer, het best
voldoet.
Evenmin als de adiectiva omog en avóaiog komen bij Homerus,
de latere synoniemen daarvan evaeßiqg en äasß-^g voor.
Daarentegen vindt men in volkomen gelijke betekenis als oairj
het substantivimi ês/xig Zoals het ovx óairj genoemd wordt een
Mérrjg zijn bescherming te onthouden, heet het ov ■üé/uig een ieivog
niet te eren Eumaeus spreekt:
isïv' ov [Moi êé/iig ëar', ovd' si xaxïojv aéamp;ev skêoi,
Ssïvov ari/Lifjaar TiQÓg yag Aióg elaiv ajiavreg
Seïvoi re nrmxoi re.
„Vreemdelmg, het is mij niet geoorloofd een vreemdeling te ver-
achten, ook niet indien een minder aanzienlijk man dan gij kwam;
Want alle vreemdehngen en bedelaars staan onder de bescherming
van Zeusquot;. Hier wordt dus ook M/jiig gebruikt van een door de
godheid beschermde regel.
Ook zonder ontkenning vinden wij M/xig een enkele maal van
de zelfde dingen gezegd als éairi. Het recht van een vreemdeling
om het woord te nemen, ook om gastgeschenken te ontvangen
wordt zo genoemd
Eveneens wordt het gezegd van het plengen en bidden 2 en van
de gebruikelijke handelingen bij het afleggen van een eed
Het ontkennende adiectivum bij êé/xig, dêé/iiarog of aamp;efj,iariog
komt herhaaldelijk voor van mensen of daden, die later ook
avóaiog worden genoemd. Zo heet de gezindheid van de Cyclopen
aëefiiariog
Op raad van Athene moet Odysseus als bedelaar vermomd bij
de vrijers rondgaan om te zien
oï xivég eiaiv èvaiaifjioi oï r' aamp;éfiiaroi.
„wie doen wat behoort en wie nietquot;. Het gaat om hun houding
tegenover een bedelaar, die echter tevens vreemdehng is.
Samenvatting.
Vatten wij de resultaten samen, dan blijkt dat de adiectiva
oaiog en evaefii^g en hun ontkenning niet voorkomen. Wel het
substantivum óairi, gezegd van de door de godheid beschermde zede,
tenopzichte van een txérrjg of een gedode, en van het godsdienstige
gebruik. Hiermee is soms synoniem het woord êéixig-, bij het meest
duidelijke voorbeeld staat het met de ontkenning.
Behalve in het algemeen voor godsdienstig gebruik wordt óairi in
het bijzonder ook gebezigd voor offer (in de Hymnen).
HESIODUS
Bij Hesiodus, die in zijn Theogonia en Scutum de heroentijd
beschrijft, als Homerus, in de Opera daarentegen voornamelijk,
door eigen ervaring geïnspireerd, het harde mensenleven op aarde,
ontbreken zowel het substantivum óalrj als de adiectiva oaiog
en evae^ijg met hun ontkenningen geheel. AHeen êéfiig, het woord,
dat reeds bij Homerus als synoniem met óairj voorkwam, staat
ook bij Hesiodus een paar keer.
1 II. XI 779. Od. IX 268. XVI 91. XXIV 286.
« Od. III 45.
» II. XXIII 581.
« Od. IX 106, 189, 428. cf. Eur. Cycl. 26, 348, 438.
' Od. XVII 363. Cf. XX 287.
HESIODUSnbsp;7
Wanneer de dichter de mensen van het zilveren tijdperk en hun
dwaasheid beschrijft, zegt hij
, ovd' àamp;avdrovç êeganeveiv
r^êeXov ovô ëgôeiv fiaxagcav IsqoTç ènl fioifioXç,
fj 'amp;éfuç aramp;QÓmoiai xax' Tjêea.
,,en ze wilden de onsterfelijken niet vereren en geen offers brengen
op de heilige altaren, zoals het behoort dat mensen met vaste
woonsteden doenquot;. Wordt hier nu bedoeld dat de goden het zo
eisen of wil de dichter niet meer zeggen dan dat het de gewoonte
bij de mensen is? Het is moeilijk uit te maken, te meer daar^é/^tç
beide betekenissen kan hebben. Een tweede plaats in het Scutum
levert de zelfde moeilijkheid op
Samenvatting.
Noch het substantivum oairj noch de adiectiva oaioç en evae^rjç
met hun ontkenning komen bij Hesiodus voor.
Oéniç èari vinden wij wel bij Hesiodus, gezegd van gebruiken,
die al dan niet door de goden worden beschermd.
Naar aanleiding van het laatste is het nuttig het volgende op
te merken. Natuurlijk is het niet in ieder geval uit te maken of
men te doen heeft met zuiver menselijke regels van zedelijke
aard of van zulke in het bijzonder door de godheid gesanction-
neerd. Dat deze onderscheiding ook door de Grieken zelf niet
steeds — of niet scherp — beseft is, daarvan geeft een regel uit
het Scutum een duidelijk bewijs. Amphitryon komt als Ixéxrjç
bij Creon, na zijn schoonvader gedood te hebben
0Î QÓ. luv fjandCovto xal ag/nsva navra naqslxov,
■f] ôixf) ëaê' txér^ai,
,,zij nu ontvingen hem en gaven hem al het passende, zoals het
behoort voor smekelingenquot;, .... Aixrj staat hier waar men óair] of
^ Opera 135 sqq. Mazen vertaalt: ,,qui sent la loi naturelle des hommes,
qui vivent sous un toitquot; en tekent daarbij aan: Ces derniers mots (/car' rjamp;ea)
opposent les populations agricoles, attachées au sol qu'elles travaillent,
aux peuplades nomades, qui représentent la barbarie pour le paysan établi.
Ils traduisent ainsi une des idées essentielles du mythe; ce que veut mettre
en lumière Hésiode, ce sont les vertus qui conservent les sociétés.
2 Scutum 447.
^ Scutum 84 sq.
8nbsp;HESIODUS
Mnig zou verwachten; zo zal blijken dat in het latere Grieks zeer
vaak öaiog en dixaiog van volkomen dezelfde mensen en verhou-
dingen gebruikt worden.
De Lyrici uit de klassieke tijd, evenals de tragici, staan bij hun
woordgebruik sterk onder invloed van de Homerische taal. 'Avóaiog
treffen wij evenmin als bij Homerus aan. Daarentegen verschijnen
nu oaiog, svas^ijg en aaeprjg, alle het eerst bij Theognis.
De enige keer dat öaiog bij Theognis voorkomt betekent het
zedelijk goed
Ovdèv sv dvamp;QÓTtoiai narqog xal [xriXQog afieivov
ënXsd'', oaoia' óair], Kvgve, [lé/ir^Xe öixrj.
„Niets is beter voor de mensen dan zijn vader en moeder, ten
minste voor hen, wie een goede moraal ter harte gaatquot;. 'Oairf
èixr) is algemener bedoeld dan alleen tegenover ouders; het is
het gevoel voor het zedelijk goede.
Evae^-^g bij dezen dichter blijkt te zijn, in goede verhouding tot
de goden, en daardoor zedehjk goed. Het is de passage, waar hij
beschrijft hoe slecht de wereld is 2.
ÖQXoi d'ovxéxi maxol èv dramp;Qcónoiai dixaioi ®
ovdè êeovg ovöelg aCexcu d'amp;avdxovg.
evae^scov d'dvÖQamp;v yévog ëqyamp;ixai ovöè 'amp;éfuaxag
ovxéxi yivéaxava' ovdè fièv svae^iag.
dXk' öcpQa xig Có)si xal ógai qgt;dog '^elioio,
evaepéo)v neQi êeovg 'Ehiida TtQoafiBvéxco.
,,En er zijn geen betrouwbare eden of rechtsregels meer onder de
mensen en niemand heeft meer ontzag voor de onsterfeHjke goden.
Het geslacht van vrome mensen is uitgestorven en ze kennen geen
recht meer en geen zedelijkheid. Maar zolang iemand leeft en het
licht van de zon ziet, moet bij zich goed gedragen jegens de goden
en op de Hoop wachtenquot;. Opvallend is de pluralis van svae^la,
waarschijnlijk onder invloed van ês/MOxeg. De inhoud komt in
1 Theognis 131 sq.
' Theognis 1139 sqq.
» cf. Diehl. Theogn. 1139. noot. SUaioi' SUai re Sitz. Jb. 1894 p. 139, wat
m.i. meer zin geeft.
LYRICInbsp;9
het kort hierop neer: wanneer men een goede gezindheid heeft
jegens de goden, dan gedraagt men zich ook in zedehjk opzicht
goed. Er komen de twee betekenissen van svae^ijg in voor, die
wij nog vaak zullen ontmoeten, een, meer beperkt tot de verhou-
ding jegens de goden en een ruimere, zedelijk goed. Hier voor het
eerst treffen wij bij ons woordonderzoek een nauwe samenhang
tussen vroomheid en zedelijkheid, dus godsdienst en moraal, aan
In dit verband moeten ook de regels genoemd worden, waarin
Theognis als zijn mening te kennen geeft, dat de goden de mensen
van het kwaad afhouden
KvQve, êeovg aidov xai deidiêi. rovro ydg avdga
EÏgyei /x'^ê' êgdeiv /x-^re Mysiv das^fj.
„Cyrnus, heb eerbied voor de goden en vrees hen; want dat
houdt een man af van kwaad te doen of te zeggenquot;. Duidelijker
kan al niet uitgesproken worden dat de vroomheid zedelijkheid
meebrengt.
De betekenis zedelijk goed zijn heeft svaE^eïv zeker in de vol-
gende aansporing van Theognis
BovXso d' svae^émv óUyoig avv XQ-^fiaaiv olxsïv
fj TcZovTsïv ddixcog xgr^fiara uiaad/ievog.
„Wil hever een zedelijk goed leven leiden met weinig middelen,
dan rijk zijn, na door slechte middelen geld verworven te hebbenquot;.
Van vroom zijn is hier geen sprake, dat geeft de tegenstelhng aan.
In een versregel van Critias waar hij zegt dat de matige dronk
gezondheid brengt en de Sophrosyne de buurvrouw is van de
Eusebeia, betekent het laatste woord evenmin vroomheid. Daar-
voor hoeft men slechts te denken aan het Sisyphusfragment van
denzelfden schrijver, waaruit blijkt dat hij de vroomheid wel niet
zeer hoog zal hebben aangeslagen.
^ Talrijke voorbeelden daarvan zijn aan te wijzen bij Hom. en Hes; ik noem
II. XVI 384—393 straf van Zeus voor onrechtvaardig vonnis, Od. XIV
83 sqq. de goden eren rechtvaardigheid, Od. XIX 109 sqq. beloning voor
rechtvaardigheid, Od. XVII 483 sqq. de goden letten op evvonit]; Opera 333
Zeus straft onrecht.
^ Theognis iiygsq.
' Theognis 145 sq.
* Kritias 21 (Diehl I p. 83). cf. Suidas s.v. evaépeia' 5tl kov^Óv ian Kal
aü)lt;l}poGVV7fs dvd7T^cü)V Kal ^Kiora d)(amp;€iv6v. cf. S.V. evtjtrj^Ca.
-ocr page 26-10nbsp;LYRICI
Het adiectivum êsfiiaróg verschilt niet merkbaar van betekenis
met oaiog. Zo bijvoorbeeld als Archilochus Zeus aanroept h
Si Zev ndxËQ Zsv, adv [lèv ovqavov xgdroQ,
av è' eqy' èn' avamp;QÓmcov óqüiq
Xemgya. xal 'ßefj.iard, ....
„Zeus, vader Zeus, gij heerst over de hemel, gij aanschouwt de
daden der mensen, de slechte en de goede, . . . .quot;
Xenophanes gebruikt dêefiiarioi; van de 'd'ecóv sgya, zoals de
dichters die beschrijven ^ en juist van dezelfde dingen wordt ook
dvóaioQ gezegd.
Tenslotte is een epigram van Aristoteles op Hermias, die door
den Perzischen veldheer Mentor in een hinderlaag gelokt, aan den
koning werd uitgeleverd en door dezen gedood, leerzaam voor het
verband tussen godsdienst en moraal
Tóvös Tior' ovx óaicog nagaßag /laxdgcov êé/jiiv dyinjv
ëxxeivev IIsQaöiv r0^0(pÓQ0)v ßaaiXevg
„De koning der boogdragende Perzen doodde deze op onbehoor-
hjke wijze en zondigde zo tegen de heilige wet der gelukzahge
godenquot;. Men ziet het hier duidelijk door het ovx offto)? xreiveiv
TiagaßaivEi Mfiiv dyvrjv. Oéiug zijn dus de regels, volgens welke de
goden willen dat de mensen leven.
Samenvatting.
Wanneer wij de resultaten van het onderzoek betreffende de
lyrici, behalve Pindarus, samenvatten, dan zien wij dat öaiog
zedelijk goed betekent. 'Oatrj èixrj is de goede moraal, waarvan
een uiting is dat men zijn ouders hoog stelt. Zedelijk goed gedraagt
zich, volgens Theognis, ieder die de goden eerbiedigt. Uit het
epigram van Aristoteles blijkt dan dat, wanneer er tegen to oaiov
gezondigd wordt, men de êéfiig /jcaxdQwv overtreedt. Dit wijst er
op dat men de samenhang van vroomheid en zedehjkheid heeft
gevoeld. Het is nu niet meer verwonderlijk dat men evaeßtjg op
beide gebieden, dat van de godsdienst en dat van de moraal, ge-
bruikt heeft in de betekenis van vroom en van zedelijk goed.
1nbsp;Archilochus 94 (Diehl I p. 239).
2nbsp;Xenophanes 11 (Diehl I p. 58). cf. Isocr. XI 38.
® Aristoteles 3 (Diehl I p. 100).
Op te merken is dat het adiectivum êefiiaxóg staat, waar men
óaioQ verwacht zou hebben en dat ä'amp;e/iiariog gezegd wordt van
wat ook avóaiog heet.
PINDARUS
Slechts óata en svaeß-qq komen bij dezen dichter voor.
ApoUo vraagt aan Chiro of het óala is ^ Cyrene, dochter van den
koning der Lapithen, te omhelzen. Is het de schroom van een man
een vrouw aan te raken, die hem dit doet vragen?
Peleus wordt door de godin Themis evasßeararog^ genoemd,
zonder dat uit het verband op te maken valt of zij zedelijk goed
of vroom bedoelt, misschien allebei.
Anders is het in een Olympische ode, waar de dichter zegt dat
de gebeden der mensen vervuld worden als dank voor hun svaeßia
Hier is wel speciaal de verering van de mensen voor de goden be-
doeld, zoals uit de contextus blijkt.
Zeker betekent evaeßij? vroom, wanneer er staat van mensen
êdcÓQrjcrav êecöv xdgvxa XiraÏQ êvataig
TtoUd dij TioX^-aïaiv 'Eq/xav evasßimg.
„zij gaven Hermes, den heraut der goden, herhaaldelijk veel sme-
kende offers in vrome stemmingquot;.
Geen andere betekenis heeft het in de regel®:
evaeßei yvdófiq. (pvMaaovreg naxdqcov reXexdg.
„mensen die in vrome gezindheid de feesten der goden in ere
houdenquot;.
Oéfug komt in tegenstelling met de andere woorden herhaal-
delijk bij Pindarus voor, gezegd van verhoudingen, waarvan ook
oaiog gebruikt zou kunnen worden.
Zo wordt van de Aegineten verteld dat zij leven
ov êéfiiv ovds èlxav
^eCvoiv vnegßaivovxeg.
„noch verphchtingen noch recht tegen vreemdehngen overtre-
dendquot;.
Hoe vaak men het woord mmg in verband met vreemdehngen
gebruikte, bhjkt uit het adiectivum ■d-enC^svog in een paean,
waar juist ook weer van de Aegineten de êsfiiisvog dger»? wordt
geprezen i.
§ 3. Voorsocratici
Bij de Voorsocratici, welke Diels in zijn verzamehng heeft op-
genomen, komen alle woorden van dit onderzoek voor, behalve
dvóaiog.
Allereerst treffen wij het substantivum óairj aan in een fragment
van Empedocles, waar de dichter zegt, dat geen kransen de Muze
er toe kunnen brengen meer te zeggen dan ze maga.
(j,fjöé aé y' evöóioio ^i'qaetai avêea ri/Liijg
ngóg êvfjxwv aveXéaêai, èlt;p' (5i óairjg nUov ebieïv
■amp;deaeï xai roze drj ao(pirig èn' axQoiai êod^eiv.
„U zullen geen kransen van roem en eer, die men van de mensen
krijgt, verlokken om hen op te nemen, zodat gij meer dan ge-
oorloofd is, zegt in overmoed en dan troont op de hoge zetel van
de wijsheidquot;.
Een paar regels eerder wordt hetzelfde uitgedrukt met de woor-
den: amp;v êé/j,ig èarlv ê(pri/j.eQ(oiaiv dxoveiv. ,,voorzover het den ver-
gankelijken mensen geoorloofd is daarnaar te luisterenquot;. 'Oairj
heeft de betekenis, die bij Homerus voorkomt Ook die dichter
gebruikte in hetzelfde verband êéfug
Wanneer Empedocles de goden aanroept om hem van waan te
bevrijden, doet hij dat met de volgende woorden
èx oaimv arofidrcov xaamp;aQrjv óxersvaars nrjy^v.
„laat een reine stroom vloeien uit mijn vrome (reiae) mondquot;. Is
zijn mond ocrto?, omdat die van de fiavirt bevrijd is? quot;Oaiog is dan
vrijwel gelijk aan xaamp;agóg. Het zou de eerste plaats zijn, waar
^ Paean VI 131.
2nbsp;Emped. fr. 3. 6 sqq.
3nbsp;Od. XVI 421 sqq. Od. XXII 411 sqq.
^ Od. XIV 56.
® Emped. fr. 3. 2.
-ocr page 29-het woord in deze betekenis voorkomt. Of wordt Empedocles zo
een speciale beschermehng van de goden en wordt omog daarom
gebruikt ? Het lijkt mij moeilijk uit te maken.nbsp;1
Evaeß-qg betekent waarschijnlijk zedelijk goed in de woorden
van Epicharmus
sipódiov êvaroïg [léyiaróv èariv svaeßr]g ßiog.
„Een zedelijk goed leven helpt de mensen het meest op hun levens-
wegquot;. Diels geeft svaeßrfg weer met „frommquot;, maar ik geloof dat
mijn vertaling juister de bedoeling van den dichter weergeeft,
van wie ook de regel is
6 XQÓnog avamp;QÓnoiai baiyLmv ayaamp;óg, olg öè xai xaxóg.
,,Het karakter is voor sommige mensen een goede, voor andere
een kwade machtquot;. De eerst aangehaalde spreuk sluit zich daar
bij aan in de zin van: de mensen, die een goed karakter bezitten,
hebben daar zeer veel aan in hun leven.
Een zeer algemene betekenis heeft evaeßrjg in een uitspraak
van Xenophanes, geciteerd door Aristoteles, waar het staat tegen-
over dasßljg^: ovx ïar] TtQÓxXrjaig avtrj äaeßei ngog evaeßr\. ,,de
uitnodiging (om een eed af te leggen) is niet hetzelfde voor een
slecht mens als een goedequot;. Het is mogelijk dat Xenophanes voor-
uit gedacht heeft aan dengene, die de eed zal houden en die hem
zal verbreken.
Wanneer bij Empedocles^ staat dat de mensen van vroeger
Cypris vereerden svaeßesaai äydl/xaaiv ,,met vrome gavenquot;, dan
zijn daarmee, zoals het verband uitwijst, onbloedige offers be-
doeld. Het is het eerste voorbeeld van de overtuiging dat het
brengen van onbloedige offers (en dus ook wel het niet eten van
vlees) in sommige kringen als bij uitstek evaeßdg gold
Geheel op zich zelf staat een plaats bij Empedocles, waar de
dichter de Muze verzoekt
7ié[i7iE Tiag' Evaeßirjg èXdova' sv7]viov agfia.
,,zend de goedbestuurbare wagen' uit het rijk van de Vroom-
1nbsp;nbsp;Diels vult aan: des Gesanges.
-ocr page 30-heidquot;. Het is eenvoudig een dichterlijke uitdrukking voor: maak
dat mijn hed vroom, in de zin van „gode welgevalhgquot;, is. Voor de
personificatie van Eiae^irj kan men verwijzen naar die van 'Oala
bij Euripides, waar zij als een godin wordt aangeroepen i.
^ In de betekenis van „goddeloos zijnquot; gebruikt Xenophanes
das^eïv Ó/J.01C05 dae^ovaiv ol yevéaamp;ai (pdaxovrec rovg êeovg roïg
djiaamp;avsïv Myovai. „Even goddeloos zijn zij die beweren dat de
pden geboren worden, als zij, die zeggen dat zij stervenquot;. Want
in beMe gevallen zouden de goden er ééns niet zijn, is de redenering.
In dit geval dus drukt het werkwoord een verkeerde opvatting
ten aanzien van de goden uit.
Samenvatting.
Een kort overzicht levert de volgende gegevens op: óairj is
„wat behoorlijk isquot;, geheel synoniem met ^e/^t?.
Voor het eerst komt het adiectivum Saiog voor in de betekenis
van rein.
Evenals bij Theognis moet evae^-ijg soms met vroom, soms met
zedelijk goed weergegeven worden. Bovendien bhjkt dat sommige
mensen onbloedige offers als bij uitstek vrome beschouwden. De
personificatie Evaé^eia is dichterlijke fantasie; Euripides doet het-
zelfde met 'Oala.
'AaeP^g staat tegenover evae^ijg, waar sprake is van het al of
niet houden van een eed. Het werkwoord dae^elv treffen wij aan
in de later technische zin van: een verkeerde opvatting omtrent
de goden hebben.
§ 4. Tragici
Bij het onderzoek van de tragici bestaat de moeilijkheid, dat
men niet weet of zij de woorden gebruiken in de zin die hun tijd-
genoten daaraan toekenden, en vooral ook of hun uitspraken de
mening van de mensen van hun tijd weergeven of veeleer afhan-
kehjk zijn van de mythologische stof, die zij behandelen en de
epische uitdrukkingswijze.
Aeschylus houdt zich aan de stof, zoals hem die geboden is, en,
1 Eur. Bacchae 370 sqq. cf. Kern, Die Religion der Griechen I. 275, waar
hij vertelt dat Dicaearchus altaren oprichtte voor de 'Aaé^fia en napavoiita.
^ Xenoph. A 12.
al zal hij natuurlijk zijn eigen oordeel, speciaal over goed en kwaad,
er niet buiten kunnen houden, toch werkt hij zijn figuren lang
zo ver niet uit als Sophocles.
Deze laatste komt juist door zijn uitvoeriger karakterisering
eerder tot een gewijzigde waardering, van wat in de mythologie
voor goed of kwaad geldt.
Voor ons onderzoek hebben wij daarom het meest aan Euri-
pides, omdat die zijn personen herhaaldelijk „in modern costuumquot;
ten tonele voert.
AESCHYLUS
Bij dezen dichter ontmoeten wij de adiectiva oaiog, avóaiog
en evaeßijg, daeßijg, dvaaeßijg, waarvan avóaiog en övaaeßrjg voor
het eerst. Daarentegen ontbreekt het substantivum óairi
quot;Oaiog en de ontkenning worden van personen gezegd. Zo worden
de Zeven tegen Thebe herhaaldehjk dvóaiog genoemd Men moet
nu de vraag stellen: waarom? Niet ieder, die een oorlog voert, is
dvóaiog. Maar de aanvoerder van de tocht is Polynices, die op
deze manier met een leger optrekt tegen zijn vaderstad, welke
door zijn eigen broeder wordt bestuurd. Hij is dvóaiog, omdat
hij zondigt tegen de door de goden in het bijzonder beschermde,
allereerste beginselen van menselijkheid: niet zijn eigen familie
te doden of zijn vaderstad te willen verwoesten. Door Polynices
komt de hele tocht in discrediet bij de goden en worden alle aan-
voerders, die er aan deelnemen, dvóaioi genoemd. Daarom spreekt
het koor de wens uit dat de goden hen mogen vernietigen
fieydXa fieyaXrjyÓQcov xXvóvrsg
dvoaioiv dvÖQwv ei 'd-eot
rovaö' oXéaeiav èv yäi.
„Mogen de goden, na de grote plannen van grootsprekende, godde-
loze mannen gehoord te hebben, hen op aarde vernietigenquot;.
Daarentegen is Eteocles oaiog, omdat hij zijn vaderstad ver-
dedigt en de tempels ^
arvyamp;v yag èxamp;Qovg êdvarov eïXer' èv nókei
isQcöv TcaxQMicov. oaiog wv fj,ofj,qgt;rjg axsQ
réamp;vïjxev o'ënsQ roïg véoig êvojiaxeiv xaXóv.
„Want zijn vijanden hatend koos hij een dood in de stad van de
heihgdommen van zijn voorvaders; uit vaderlandsKefde is hij
gesneuveld, zodat niemand hem iets kan verwijten, daar, waar het
schoon is voor jonge mannen om te sneuvelenquot;.
Met opzet heb ik eerst de plaats besproken, waar Polynices
avóaiog wordt genoemd. Gewoonlijk namelijk is in regels de moraal
betreffende het verbod om bepaalde dingen te doen ouder, dan
de aansporing tot goede daden. Zo zagen wij bij Homerus wel
ov% óairi maar niet, zonder ontkenning, als aansporing gebruikt.
Behalve van personen, wordt öaiog ook van dingen gezegd. Een
overgang van het ene gebruik tot het andere vormt een plaats
in de Choephorae, waar het koor van Aegisthus en Clytaemestra
zegt
xü)v öè xgaxovvxcov
Xsßsg ovx oaiai,
,,Van de heersers zijn de handen niet reinquot;. Zij hebben zich aan
echtbreuk schuldig gemaakt en bovendien samen Agamemnon
vermoord, toen hij uit Troie terugkwam. Men kan zich afvragen,
betekent oaiog hier rein d.w.z. het tegenovergestelde van besmet
met bloed van een moord, — dan is oaiog gezegd van dingen —,
of wordt de gezindheid van de misdadigers op hun handen over-
gebracht? In het laatste geval zou het nog van personen gezegd
zijn 3. Waarschijnlijk vallen deze twee opvattingen samen.
Een dergelijk geval doet zich voor in de Agamemnon, waar het
koor, doelend op het huis van Agamemnon, zegt
, Ta xQ'f^^ónaaxa ó' ëa'amp;ka avv nivmi
Xegcóv TiahvxQÓnoiaiv
öjxixaai hnova' oaia nQoaeßaXe, ....
„met goud bezaaide paleizen, waar besmette handen heersen
(letterl. met het vuil, de vlek van handen), daarvan wendt zij
1 Od. XVI 432. XXII 412.
^ Choeph. 377 sq.
® Men vgl. Septem 551, waar KoftwacrjuaTa ivóaia genoemd worden, terwijl
de mensen het zijn.
^ Agam. 776 sqq.
{AUrj) haar ogen af en zij verlaat hen, terwijl zij haar ogen wendt
naar het reine, . . . quot;EaêXa avv nlvco x^Qöiv staat tegenover
oata en deze tegenstelling pleit voor de betekenis rein van omog.
Anders zou men weer moeten denken aan de bewoners van het
huis, die 6moi, niet zondigend tegen door goden beschermde ver-
houdingen, zouden genoemd worden.
De derde plaats waaromtrent dezelfde twijfel bestaat, is in de
Prometheus; het koor zegt
/jirjd' shvvaai/ii êeovg óaiaig ■amp;oi-
vaig 7coriviaaofj,éva
Pov(póvoig naq' 'Qxeavov naxQog aafiearov tióqov,
„en moge ik niet ophouden naar de goden te gaan met offers van
geslachte runderen, zoals het behoort, naar de onbedwingbare
stroom van mijn vader, Oceanusquot;. Volgens de gegeven vertaling
is oaiog, ritueel juist Men kan ook denken aan de gezindheid
van de offeraars, waarop later een Euripides zo'n nadruk legt,
dus: vroom. Toch lijkt de laatste betekenis mij beter te passen
bij de ontledende geest van Euripides en de eerste meer bij Aeschy-
lus, voor wien de oude overleveringen zo belangrijk zijn en die
bij offers dus op het ritueel zal letten.
Van öaiog gebruikt voor de verhouding van mens tot mens geeft
een plaats uit het begin van de Supplices een goed voorbeeld,
waar het koor Zeus aanroept
xal Zsvg amxriQ rqixog, olxotpvXa^
óaicDV dvögcöv, êéiai^' ixéxrjv
xóv êrj^vyevfj axóXov . . .
,,en moge Zeus als onze derde redder, hij, die de woningen van
goedlevende mensen beschermt, deze schare vrouwen als smeke-
lingen ontvangen!quot; quot;Oaioi heten hier de mensen, die zich aan de
algemeen menselijke wetten, door Zeus beschermd, houden en
Ixéxai opnemen.
Het geslacht van Aegyptus wordt avóaia xvéèaXa, goddeloze
monsters, genoemd omdat er zoveel misdaden in plaats ge-
vonden hebben; o.a. heeft hij zijn broeder Danaus verdreven.
^ Prom. 529 sqq.
^ cf. Suidas s.v. dtjioaiovaamp;ai' ötjia Sc Xéyerai aA^tra,SeScü/iéra èXatoi Kal oïvex).
' Suppl. 27 sqq.
^ Suppl. 762.
Als laatste plaats, waar Saiog voorkomt bij Aeschylus, is een
uitspraak van het koor in de Supplices te noemen
dfiq)oréQoig ófiaificov rad' èmaxonet
Zevg érsQOQQsm^g, véjucov eixórcog
aÖLxa fièv xaxoZg, daia ö' èvvófioig.
„De onpartijdige Zeus, die billijkerwijze aanrekent 2 het onrecht
aan de slechten, het goede aan hen, die leven zoals behoort, ziet
toe op beide broeders in deze quaestiequot;. Hier worden ëdixog
en daiog tegenover elkaar gesteld, en het laatste dus ongeveer
synoniem gebruikt met di'xaiog; een gelijkstelling, die wij vele
malen ook bij lateren zullen aantreffen, zoals wij haar reeds ont-
moet hebben bij Hesiodus waar dixrj gebruikt werd, terwijl men
ófft'j? of iets van die stam zou verwacht hebben, aangezien toch in
begmsel de sfeer der begrippen dixaiog, ëdixog gescheiden gedacht
wordt van die van öaiog, dvóatog.
Belangrijk voor de kennis van de betekenis van öaiog is een
plaats, die tevens een overgang tot de besprekmg van de syno-
niemen vormt. Het is in de Zeven tegen Thebe. De bode heeft
zo juist verteld dat ook Amphiaraus aan de tocht deehieemt, en
nu uit Eteocles zijn verwondering hoe zo'n goed man tussen louter
slechte komt
ovr(og 6' o //.dvrig, vlov OixXéovg Zéyo),
auKpQoyv bixaiog dyaêog evaefirjg dvijg
fiéyag TiQocpijrrjg dvoaioiai avfifiiyeig
êQaavarójj.oiaiv dvdgdaiv ....
avyxaêeXxvad'^ae rat.
„Zo zal de waarzegger, ik bedoel den zoon van Oecles, een bezon-
nen, rechtvaardig, goed, vroom man, door zijn omgang met over-
moedig sprekende mensen mee te gronde gericht wordenquot;. Hier
worden de woorden acócpQov, bixaiog en vooral evas^'^g tegenover
avóaiog gesteld, en herhaaldelijk zullen wij dvóaiog en das^ijg,
oaiog en evas^ijg door elkaar gebruikt aantreffen en een woord
van de ene stam gezet tegen een van de andere 1. Wat betreft de
opsomming van eigenschappen: in de school van Socrates gelden
later als de voornaamste deugden: de aolt;pia (of ^QÓvrjaig), wijs-
heid of inzicht, de avÖQsia, de moed, de aaxpQoavnj, de zelfbeheer-
sing en de dixaioaévr], de rechtvaardigheid. Hiervan zijn in onze
regel er al verscheidene aanwezig, te weten de aoxpQoavvr), de
dixaioavvT], misschien de avdgeia, want ayaêóg betekent bv. bij
Homerus zeer vaak dapper, en verder de óaiórrjg of evaépeia,
die later soms naast de dixaioa'óvrj wordt gesteld, soms een deel
daarvan wordt geacht te zijn. Er ontbreekt dus alleen de ao(p[a
of (pQÓvrjaig en dit is ook juist degene, waarvan men kan verwachten
dat hij pas in philosophische scholen zou opkomen, niet in de ge-
wone opvattingen over moraal.
Evae^^g wordt evenals daiog van gedragingen tegenover Ixstm
gebruikt ook daep-qg. Zo, wanneer het koor in de Eumeniden
de plek in de Onderwereld schildert, waar volgens haar mening
Orestes eigenlijk thuis hoort
öipsi öè xel Tig akXog ijXirev Pqotwv
ij êsóv fj iévov riv' f daeficöv
fj Toxéag lt;piXovg,
ë^ovê' êxaarov rijg dixiqg èndiia.
„Gij zult daar alle misdadigers zien, die gezondigd hebben tegen-
over een god of een vreemdeling of tegen hun dierbare ouders,
ieder met hun verdiende strafquot;. Nieuw in deze opsomming zijn de
ouders. Blijkbaar valt ook de verhouding van kinderen tot hun
ouders onder de speciale bescherming van de goden. Het eren van
de ouders is een dygatpog vófiog1.
Electra bidt tot Hermes evae^éarega dan haar moeder te mogen
' worden
Omgekeerd wordt de dood van Agamemnon dae^ijg genoemd,
wat dus eigenlijk op Clytaemestra slaat
1nbsp;1nbsp;cf. Soph. Oed. Col. i'jq sqq.
2nbsp;Suppl. 336, 419 {evoePris vpó^vos), 940 sq.
' Eum. 269 sqq.
Eteocles en Polynices komen om das^sT öiavoiq^. De twee
laatste plaatsen bewijzen dat dae^-gt;jg synoniem is'met dvóaiog
en dat de betekenis is onzedelijk, niet, in engere zin ongodsdienstig.
Het merkwaardige van de laatst geciteerde plaats is dat Eteocles
in hetzelfde stuk 2 Saiog wordt genoemd, omdat hij voor zijn vader-
land strijdend sneuvelde. Men moet nu vragen: Is Eteocles oaiog
ten opzichte van het vaderland, maar dae^rjg, omdat hij zijn
broeder, ofschoon die zijn vaderstad aanviel, heeft gedood, of
slaat dasfieï diavota alleen op de gezindheid van Polynices? Of
ook wordt de schuld in het midden gelaten, maar alleen het tegen-
natuurlijke van de broedermoord gereleveerd door het woord
dae^'qgl Voor de laatste opvatting pleit een plaats bij Euripides »
in de Iphigenia Taurica, waar de hoofdpersoon tot Orestes zegt:
Tiagd oXiyov
djié(fvyeg öXeamp;qov dvóaiov è^ èfidv
daïxamp;slg p^egwr.
„ternauwernood zijt gij ontkomen aan een vreselijke dood, ge-
kloofd te worden door mijn handenquot;. Van schuld kan daar geen
sprake zijn, maar het tegennatuurlijke van de handeling wordt
aangeduid.
Het huwelijk van de Danaïden is dcre/?j?g, omdat zij het zelf niet
gewild hebben«, dus onzedelijk, moreel niet verantwoord.
Evas^ijg wordt gesteld tegenover êeómvarog S; het moet dan
betekenen: aan de goden geliefd. Of dat slechts inhoudt vroom in
engere zin, of zedelijk goed, is niet uit te maken. Waarschijnlijk
wel beide. De passage geeft blijk van het eigenaardig geloof dat
een svae^i^g, die zich bij een êsónxvarog gevoegd heeft, met hem
moet omkomen.
Een tweede voorbeeld van deze opvatting staat enkele regels
verder, waar sprake van een dixmog dvijg, die tezamen met zijn
èxamp;QÓ^evoi en êsamp;v dfj,v^fj,ovsg medeburgers in het verderf wordt
^ Septem 831.
^ Septem loii.
® Iph. Taur. 870 sqq.
Supplices 10. Aan de afloop van het huwelijk wordt hier niet gedacht;
het stuk behandelt de stof slechts tot het ogenblik, waarop de koning van
Argos de zonen van Aegyptus uit zijn land wegstuurt.
® Septem 602 sqq.
gestort. Aixaioç betekent hier dus, zeer ruim, goed tegenover
mensen en goden, evenals evae^iqç in de hierboven aangehaalde
regels. De spreker noemt deze loop der dingen êyóinov, onrecht-
vaardig
Op zich zelf staat een fragment uit de Myrmidonen 2. Achilles
bejammert Patroclus en zegt:
fxrjQwv re ramp;v aamp;v svaefirjç ófiiUa.
„en de goede omgang met Uquot;. Lucianus in de Amores » tekent
daarbij aan, dat in dit vers « de ware aard van de vriendschap
tussen Patroclus en Achilles tot uiting komt, terwijl hij tevoren
gezegd heeft: dAA' ■fiv xai rfjç èxshmv (piUaç fieaïriç rjôov^. Op
grond van deze gegevens zou evae^ijç dan gezegd worden van een
homosexuele vriendschap, die niet in uitersten vervalt. Of dat
ook wil zeggen, dat de goden het goed vonden, is niet uit te maken.
staat tegenover ôixaioç; beide woorden zijn gebruikt
in een betekenis, die enerzijds ôvaasp^ç en âôixoç, anderzijds
Evae^îjç en àlxaioç omvat.
Orestes noemt het ôvaaéfisia wanneer hij niet het bericht,
zoals hij beloofd heeft, overbrengt, temeer daar hij gastvrij ont-
haald wordt in het paleis van Clytaemestra. Dus niet alleen de
gastheer, maar ook de gast is ôvaoe^rjç, wanneer hij de verplich-
tingen, die deze verhoudmg hem oplegt, niet nakomt. Het is een
wederzijdse betrekking, maar in het algemeen zal de gastheer
eerder de gelegenheid hebben te zondigen, dan de gast; vandaar
dat het laatste geval minder voorkomt.
Dit en de hierna te bespreken regel uit de Eumeniden zijn de
oudste plaatsen waar het substantivum van àaePriç of ôvaae^'qç
voorkomt. In beide gevallen is het gebruikt op het gebied van de
moraal en niet in de godsdienst.
Avaas^ia is het omgekeerde van vyleia (pgevcav Uit deze uit-
^ Daarna wordt dan het bepaalde geval, nl. van Amphiaraus, die met de
anderen voor Thebe omkomt, verhaald.
2 Nauck. fr. tr. 136. cf. 135.
® Amor. c. 54.
* Bij'Lucianus staat firjpwv re twv aüv evoéprjo' éixiXïav k^aitav.
^ Septem 598.
® Choeph. 704; Wilam. leest evoé^eia, maar Mazon e.a. Svooépeia., wat
mij beter in de contextus schijnt te passen.
' Eum. 532. Men vgl. Septem 610, waar oügt;lt;jgt;püiv naast eioep^s staat.
-ocr page 38-drukking mag men misschien afleiden, dat menig Griek zich nog
de grondbetekenis van aaxpQoaévr] bewust geweest is; en in ieder
geval, dat het verstandelijke en het zedelijke als nauw verbonden
zijn beseft door den dichter.
Is het van Electra evae^ég als zij wraak voor de dood van haar
vader wenst? i Zij zelf twijfelt, maar het koor antwoordt:
jccög d' ov, xov èxamp;Qov dvxafisiPeaamp;ai xaxoïg;
„natuurlijk mag men zijn vijand kwaad terugdoenquot;. Het is dus
niet dasfiég om kwaad met kwaad te vergelden. Juist omdat het
koor dit zegt, mag men aannemen dat dit de heersende opvatting
was. Hiernaast kan gelegd worden de zeer merkwaardige uitspraak
in de Ion van Euripides
xrjv ó' evaé^eiav £vxv%ovai fisv xa^óv
xifxav 8xav dè no}je.fiiovg ègaaai xaxamp;g
■d'éXrj xig, ovöelg èfjiTioöwv xeixai vófiog.
„Het is schoon voor mensen in gelukkige omstandigheden wat
goed is te eren; maar wanneer iemand zijn vijanden kwaad wil
doen, staat geen wet in de weg.
Als Agamemnon besloten heeft Iphigenia te offeren, heet zijn
stemming dvaae^'^g avayvog dvisgog onvroom, onrein, niet
heihg, waarbij dan de laatst genoemde woorden meer op het
offer zelf dan op Agamemnon slaan. Avaae^-^g is hier gebruikt
voor onnatuurlijk, onmenselijk.
Tenslotte heeft ovx evae^ijg de betekenis van „ongelovigquot; in de
^ Choeph. 122 sq.
quot; Ion 1045 sqq.
' Agam. 219. cf. p. 20, Iph. Taur. 870 sqq. waar dvóoLos van een mensen-
offer wordt gezegd.
* cf. ayvós bij het offeren Hesiod. Opera 337.
^ Wie een Upóv brengt, dat geen goed lepóv (ó^utok!) is, is avUpos. cf. Suidas
s.v. avóatov' pépr]Xov, aviepov, aamp;vTov. Zeer merkwaardig is dat pépTjXov
als synoniem wordt aangegeven, aangezien jSé/StjAos gewoonlijk gelijk is aan
oaios, als het tegenover Upós staat. cf. Pollux p. 5. ó ftèv toïvvv amp;eovs
voixl^iov dvijp (faAotr' av evaefi'qs, ^tAó^eos, Solos, ^iAo^utijs, .... dcoae-
Pvs, .... iepós. ó 8è ivavTios aamp;eos, avUpos, doepijs, hvoai^-qs, damp;éiiiros,
.... j3e/3ijAos. Ook hier staat jSéjSijAoy in het rijtje tegenstellingen van o.a.
Satos. Duidelijk is ook te zien dat dêé/nTos een zelfde betekenis heeft als
de woorden van ons onderzoek. Hier hoort ook de aantekening van He-
sychius genoemd te worden s.v. avóaia. jSe'^SijAo. aSi/co. avop-a.
merkwaardige uitspraak van het koor in de Agamemnon i;
ovx ê(pa rig
êeovg Pqotcöv diiovaêai fiéXeiv
oaoig aamp;Mrcov xaQig
TzaroW' 8 ö' ovx svas^rjg.
„Menigeen zei dat de goden zich niet wensen te bekommeren om
hen, die het respect voor heilige dingen met voeten treden; maar
zo iemand is onvroomquot; In het tiende boek van de Wetten van
Plato, wordt deze als een van de drie categoriën van niet-vromen
genoemd.
Samenvatting.
Voor het eerst treffen wij de adiectiva dvóaiog en dvaae^ijg
aan; het substantivum óalrj ontbreekt; svae^iqg, das^rjg, komen
weer voor.
Polynices is dvóaiog, omdat hij tegen zijn vaderstad optrekt;
Eteocles daarentegen oaiog, omdat hij deze verdedigt. quot;Oaiog is
ook hij, die dC'U ixérrjg beschermt. Daarnaast wordt Saiog gezegd
van dingen in de betekenis rein, zij het ook dat daarbij nog ge-
dacht wordt aan de gezindheid van de erbij betrokken mensen.
Bij êoivT) staand betekent oaiog ritueel juist. Uit het feit dat het
woord gebruikt wordt tegenover aöixog, blijkt dat men de sfeer
van die woorden, ofschoon principieel verschillend, niet altijd
gescheiden heeft.
Evae^'qg ontmoeten wij als tegenstelling van dvóaiog; het wordt
zowel als dae^-^g tegenover ixéxai gebruikt. Nieuw is het gebruik
tegenover ouders. In het conflict tussen Electra en haar moeder
komen de woorden herhaaldelijk voor: Electra is evae^rig, Clytae-
mestra das^Yjg. De laatste heet ook ovx óaia, zodat deze woorden
synoniem zijn en vaak dehetehexas, onzedelijk, niet: ongodsdienstig,
bHjken te hebben. Een moeilijk geval is, wanneer de vriendschap
van Patroclus en AchiUes evae^rjg wordt genoemd.
Zoals oaiog stond tegenover aöixog, staat èvaae^rjg tegenover
öixaiog.
Het substantivum dvaaé^eia komt voor het eerst bij Aeschylus
1 Agam. 369 sqq.
quot; Mazon vertaalt: c'est là language d'impie.
-ocr page 40-voor en wel als de gezindheid van iemand die onzedelijk, niet,
die onvroom is.
Twijfel bestaat of het wel evaepég is om zijn vijanden kwaad
te doen. Opmerkelijk is de betekenis, niet gelovig, van ovx evas^tjg
van iemand, die meent dat de goden zich niet bekommeren om
slechte mensen.
SOPHOCLES
Zonder ontkenning komt óaiog bij Sophocles maar een enkele
maal voor, daarentegen vaak ovx oaiog, dvóaiog. Alle andere
woorden van dit onderzoek komen voor behalve óaltj; nieuw is
dxpoaiovv.
Geheel in overeenstemmmg met wat wij reeds omtrent het ge-
bruik van oaiog leerden, staat het in de Antigone, waar de hoofd-
persoon zegt
tpiXrj [lex' avrov xelao/xai, lt;plkov /léra,
oaia navovQyrjaaa''
„Ik zal daar liggen, gehefd, met hem, (Polynices) van wien ik
houd, na uit zusterliefde de mensenwet overtreden te hebbenquot;.
De laatste twee woorden vormen een oHtioygov. quot;Oaiov is het
begraven van haar broeder Polynices, wat wehswaar door Creon
verboden is — \dJiAa.3.r navovQyrjaaaquot; —, maar voor haar gewetens-
plicht, gehoorzaamheid aan de door de goden gegeven aygacpog
vó[A,og
Hiermee te vergelijken is de waarschuwing, die Tiresias richt
tot Creon
ëxBig öè rwv xdroyamp;sv èvamp;dS' aë êeagt;v
afioiQov, dtcrégiarov, dvóaiov véxvv.
„maar gij houdt hier hem, die behoort aan de onderwereldgoden,
een lijk, dat geen deel heeft (aan een begrafenis), zonder eer, een
1 Ant. 73 sq.
^ cf. Ant. 454. aypaTiTa Kaa^aXrj amp;eagt;v vóiiina de ongeschreven en onver-
brekelijke wetten van de goden afkomstig. Het niet laten begraven is zon-
digen tegen de aypa^os vogt;os, en wordt getroffen door een der apaC Bovl-
vyeioi. cf. Bolkestein, Een geval van sociaal-ethisch syncretisme. (Mededeel.
Ak. v. Wet. 72 B. i (1931) p. 25.
' Ant. 1070 sq.
doorn in de ogen der godenquot;. Hier wordt avóaioq van vbkvlt;; ge-
zegd, omdat het avóaiov is een véxvg niet te begraven.
Neoptolemus verlangt de goddelijk boog aan te raken en zegt
tot Philoctetes i;
eï fj.01 êéfiig, êéXoiijL^ av.
„indien het mij geoorloofd is, zou ik het willenquot;. Waarop Philoc-
tetes antwoordt
oaid re (ptovelg ëari t', c5 xéxvov, êéfug.
„Uw woorden getuigen van vroomheid en het is U geoorloofd,
mijn jongenquot;. quot;Oaia qxüvsï Neoptolemus om de schroom, die uit
zijn woorden blijkt ten aanzien van het heilige voorwerp. 6gt;e/«tg
betekent niet dat Philoctetes zijn toestemming geeft, maar dat
het niet in strijd is met wat de goden goedvinden.
Een overgang naar de betekenis rein, die ook bij Aeschylus »
merkbaar is, vertoont een plaats uit de Aiax«. Teucer laat het
lijk van den held begraven en zegt daarbij:
aAX' 01 fièv KolXriv xanexov
X^Qol xaxvvexe, xol 6' vtpißaxov
xgmod' dß(pmvQov Xovxqamp;v óaicov
^éa^' ËTilxaiQov.
„Komaan, laten sommige van U haastig een hol graf graven met
hun handen, andere de hoge drievoet rondom in het vuur zetten,
klaar voor de wassing van den dodequot;. Hier kan men het echter
nog opvatten: voor de wassing, zoals men aan den dode verschul-
digd is, d.w.z. volgens het ritueel s.
Anders wordt het, wanneer in de Oedipus Coloneus het koor
tot Oedipus zegt ®:
üiQäxov fièv Igag è| ascgvxov x^dg
XQi^vrjg èveyxov, di' óalcov xeiqwv êiycóv.
„Breng allereerst een heilig plengoffer uit een altijd stromende
bron, het met reine handen aanvattendquot;. In dit verband kan men
wel niet anders dan, rein, vertalen.
Evenzo staat het met dvóatog in een passage van de Antigone
waar Tiresias tot Creon spreekt en zegt
sx'amp;Qat dè Tcdaat avvragdaaovrai nóXstg,
öaagt;v anagdyfiar' fj xvvsg xaêrjyvtaav
f] ■amp;7jQsg, rj rig Tirrjvog oioivóg, lt;psQagt;v
dvóatov óafjirjv éartovxov èg nóXtv.
„Alle steden worden door haat tegen U in beweging gebracht,
wier verminkte lijken honden of wilde dieren of een gevleugelde
roofvogel ,,begroevenquot;, die een onreine reuk meebrengt naar de
stad, met de haardsteden van de dodenquot;. Hier kan men misschien
toch ook de verklaring geven dat het dvóatov is een lijk niet te
begraven en dat daardoor het lijk zelf en de geur dvóaiog genoemd
wordt 2.
Ook bij Sophocles worden de woorden {dv)óaiog en evas^'^g
(één keer, êeoae^ijg,) in verband met de bejegening van den ixéxïig
of den gebruikt. Van het eerste geval staat een goed voor-
beeld in de Oedipus Coloneus. Oedipus doet een beroep op het
koor hem niet in de steek te laten in zijn ongeluk
av /j,rj xdXvnxe rag svöaifiovag
êgyoig 'A'amp;ijvag dvoaioig vnrjgeramp;v,
dAA', (ZansQ ëXa^eg rov ixérrjv èxéyyvov,
Qvov ixe xdxcpvXaaae.
„Onteer niet het gelukkig Athene door te helpen bij goddeloze 1
daden, maar daar gij mij nu eenmaal als smekeling in Uw be-
scherming hebt genomen, bescherm mij en bewaak mijquot;. Met de
'éoya dvóata zal bedoeld zijn het optreden van hen, die hem niet
willen opnemen.
Een twintigtal regels eerder spreekt Oedipus over zich zelf als
een ^èvog
el rag y' 'Aamp;rjvag cpaal êeoas^sardrag
eivai, fxóvag dè rov xaxov/Asvov ^évov
acpCstv oïag re xai /nóvag dgxeiv sxetv',
1 Ant. io8o sqq.
^ cf. Ant. 1070 sq. dvóaios vckvs.
' Oed. Col. 282 sqq. cf. 1125 sqq. waar to evaepés van Theseus wordt ge-
prezen. Deze laatste plaats en Oed. Col. 278 sqq. leveren het bewijs dat
ÓCTioï en ciaeprjs vaak synoniem zijn.
^ goddeloos in de zin van het Duitse ruchlos.
® Oed. Col. 260 sqq.
„indien men zegt dat Athene zeer godvrezend is en alleen in staat
om een vreemdeling, die slecht behandeld wordt, te redden en
te kunnen helpen?quot; Duidelijker kan het wel niet gezegd worden:
Athene is êsoas^ijg, omdat het ^svoi goed behandelt.
Philoctetes is in zijn eigen ogen door zijn ziekte ook een Ixérrjg
geworden Het is dus niets verwonderlijk, als hij de behandeling, die
hij ondergaan heeft van de andere Grieken, als dvóaioQ qualificeert 2.
Vaak wordt dvóaiog gebruikt in de Oedipuscyclus voor hem,
die zijn vader vermoord heeft en met zijn moeder getrouwd is
waardoor ook die dvoaCa ^ wordt. Zelfs over de zaak te praten is
dvóaiov Het woord staat hier voor een begrip, in 't Nederlands
het best uit te drukken met, tegennatuurlijk.
Een op zich zelfstaand geval is, wanneer Electra er haar zuster
Chrysothemis op wijst dat ze geen offers namens haar moeder
aan haar vader mag brengen
ov ydg aoi êéfiig
ovè' oaiov èx'amp;gag djtó yvvaixóg lardvai
xxegiafiaxquot; ovèè XovxQa ngoacpégEiv naxQi.
,,Immers het behoort niet en is het omgekeerde van oaiov om
van een vrouw, die hem vijandig is, dodenoffers of plengoffers
aan onze vader te brengenquot;. Er doen zich hier twee moeilijkheden
voor, nl.: Waarom voelt men het als dvóaiov, als een dode offers
krijgt van een hem vijandig gezinde? Wat is de verhouding tussen
ov êé/iig en ovx oaiov? ' Als antwoord op de eerste vraag kan men
aanvoeren dat het tegennatuurlijk is dat men zijn vijand doden-
offers brengt; een daad, die in normale omstandigheden uit piëteit
geschiedt, verkeert tot iets dvóaiov wanneer zij geschiedt door een
vijand: Het is een oaiov dvóaiov
1 PMl. 470 iVcTijs iKvovfiai, 930.
^ PhiL 257 sq.
3 Oed. Col. 946.
^ Oed. Rex 1360. Incest is verboden door de dyp. vójioi. cf. Xen. Mem.
IV 4. 19 en 20. Plato Leges 838a en b.
5 Oed. Rex 1289. Oed. Col. 981.
® Electra 432 sqq. cf. Aiax 1393.
' Jebb: ov amp;éins it is not sanctioned by usage.
oi58' öaiov nor is it pious towards the gods.
Hirzel: oü »éizis ovS óaiov zijn synoniem.
® cf. ydfxos öiyafjLos,
De tweede quaestie is moeilijker op te lossen. Men kan enkele
plaatsen er naast leggen, waar dezelfde combinatie voorkomt K
Deze pleiten het meest voor Hirzels opvatting, dat de uitdrukkin-
gen synoniem zijn.
Leerzaam voor de kennis van evcre/Syg zijn de volgende plaatsen
In een fragment van de 'AAyvf^g verwijt iemand den goden dat
het den slechten vaak goed gaat en den goeden slecht
s^gifr ydg zovg fzèv svae^eïg Pqotcöv
ëxeiv ri xégóog èfi(pavèg êeojv naga,
rovg ó' ovrag aèixovg rovaöe rrjv êvavriav
dïxfjv xaxcöv ri/icogóv èfj,lt;pavfj riveiv
„Want de vrome mensen behoorden een onmiskenbare beloning
van de goden te ontvangen, maar deze zedelijk slechten de straf,
als duidelijke vergelding voor hun kwaad, te betalenquot;. Er blijkt
uit de tegensteUing met adixoi, dat niet de vromen in engere zin
bedoeld zijn, maar zij die een goed leven leiden en daarom aan de
goden welgevallig zijn; verwacht wordt dat de goden hen zullen
belonen
Een tweede fragment, waarvan het intussen niet vaststaat of
het van Sophocles is, laat een praegnante betekenis van evae^eïv
zien
êvaiag re rovroi; xal xevag navrjyvQsii;
azécpovTsg ovrcog evae^sïv vofilCofiev.
„offers en feesten zonder innerlijke medeleven voor hen vierend,
menen wij zo vroom te zijnquot;. De bedoeling van de regels is: wer-
kehjk vroom zijn is een innerlijke gezindheid.
Waaruit de svaéfieia bestaat in de opvatting van Sophocles leert
ons ook een regel uit de Aiax Agamemnon, die Aiax niet wil
laten begraven, antwoordt op de verwijten, die Odysseus hem
dienaangaande doet;
xóv xoi xvgavvov evae^sïv ov gadiov.
„Het is niet makkelijk voor een koning jegens allen zijn plichten
na te komenquot;. Agamemnon als veldheer is tegenover zijn mede-
burgers verphcht den verrader te straffen, maar als mens tegenover
de goden is het zijn phcht het lijk te begraven. Die beide verphch-
tingen omvat de evaéfieia. Hiermee kan men twéé plaatsen, beide
uit de Antigone vergelijken. Wanneer het koor zegt: aé^eiv fièv
evaépsia xiq, bedoelt het dat Antigones zorg voor het lijk van
Polynices een onderdeel van de evaéfieia is; volledig ontstaat die
pas, wanneer zij ook aan de staatswetten zou gehoorzamen i.
In de vorm van een poëtisch nagdèo^ov zegt Antigone het-
zelfde 2;
ènei ye drj
xrjv dvaaé^siav evaspova' èxxr]ad/j,r]v.
„Daar ik toch door mijn gevoel voor piëteit mij de reputatie ver-
worven heb geen eerbied te hebben voor het gezagquot;. Evaépsia en
èvaaépsia kunnen dus samengaan, zolang een van beide niet vol-
ledig is; en dat is de evasjisia blijkbaar niet zonder gehoorzaamheid
aan het staatsgezag.
Eigenaardig is het gebruik van svas^ijg in de algemene uit-
spraak
xoïg èv yévsi ydg xayyevrj [xdXiaê' ógav
fióvoiQ t' dxovsiv svae^wg ëxsi xaxd.
„Want het is een eerste eis van piëteit dat alleen famihe famihe-
rampen aanschouwt en hoortquot;, m.a.w. il faut laver son linge
sale en familie. Waarom staat hier evae^mg ëxeil Waarschijnlijk
wordt het yévog nog zo als een van de fundamenten van het men-
selijk bestaan gedacht, dat de code ervan beschreven wordt met
termen die men gebruikt b.v. in de verhouding van kinderen tot
ouders Het is daar als 't ware een uitbreiding van.
Een combinatie, die niet meer voorkomt, staat in de Electra,
-ocr page 46-waar de hoofdpersoon zegt i; als de moordenaars niet gestraft
worden,
EQQOi r' av alöwg éatdvrmv t' evaé^sia ^ ■d'varamp;v.
„dan zou het gevoel voor zedelijke waarden en het plichtsbesef
van de mensen weieens kunnen verdwijnenquot;. Jebbs vertaling van
evaé^eia lijkt mij niet juist; het is het plichtsgevoel in die verhou-
dingen, die in het bijzonder door de goden beschermd worden.
Naast leQÓg treffen wij evaefiijg aan in de woorden die Oedipus
over zich zelf tot het koor richt :
ijxco yaq IsQog evae^ijg re xal (pégojv
ovTjaiv daroïg rolad''
„ik kom als een heilig man, zonder zonden en een die baat brengt
aan de burgers hierquot; 1. Ik ben het niet eens met Jebbs verklaring
van evaeprjg, maar geloof dat Oedipus zich met nadruk nu evae^^g ®
noemt, omdat hij vroeger een bekende dae^ijg ® was. Het slaat dus
niet zozeer op zijn gehoorzaamheid aan Apollo, als wel op een
zich verlost voelen van zijn daé^eia.
Tegenover het begrip iegóv gebruikt staat Evae^ijg in de aan-
sporing van Oedipus tot zijn dochter om daar heen te gaan, waar
men mag spreken
ays VVV ov /ie, naï,
ïv' av Ëvasfiiag èm^aivovreg
ró [lèv EÏnoifzev, rd ó' dxoéaaifiev,
xal fit) XQBiq TioXe/imfiEV.
„Voer gij mij nu, dochter, naar een plaats, waar wij mogen spreken
en luisteren en laten wij niet strijden tegen het noodlotquot; Evaepiag
^ Electra 247.
^ Jebb tekent erbij aan: aiSds, respect for those opinions and feelings of
mankind which condemns wrongdoing; evacpeta, reverence for the gods.
3 Oed. Col. 287 sq.
* Jebb iepós as now formally the tVe'Tijs of the Eumenids; fvacPris since
he has come thither Kar* 6p.^as ras ^AttÓXXojvos cf. I02.
° cf. daarentegen Oed. Col. 1130 sqq., waar Oedipus Theseus niet wil aan-
raken, hij, een man, lt;5 tCs ovk êvt ktjXIs kukcov ^vvoikos', Is dit een incon-
sequentie van den dichter of onzekerheid van Oedipus?
' cf. Oed. Rex 1381 sq., 1441.
' Oed. Col. 188 sqq.
® Jebb. evaepias «VijSatvovTey entering piety .... but this figurative sense
is here tinged with the notion of — entering on lawful ground — cf. Schol.
euCTCjStSy TTarovvTcs d.w.z. buiten het domein der Eumeniden.
èm^aivovreg staat voor: ov êariv evae^èg sineïv, d.w.z. niet het
eigenhjke iegóv. Evae^rjg zou hier dan dezelfde betekenis hebben,
die öaiog heeft tegenover isgóg
Oedipus prijst in Theseus 2 to evae^ég, ró èmsixêg en zó firj
tpsvèoaxofielv. Het woord evas^ijg is niets verwonderlijk, want
Oedipus is de Ixérrjg van Theseus en een ixsrrjg helpen is svaepég.
'EniEMrjg betekent gewoonlijk, met gevoel voor billijkheid en to
[iri y)evöoarof4,eïv wil zeggen, de oprechtheid.
Moeilijk is een plaats uit de Antigone. Nadat Haemon in zijn
gesprek met Creon heeft opgemerkt dat deze niet op zijn leeftijd
moet letten, maar op zijn (goede) zaak (ragya), vraagt Creon«:
ëgyov ydg èari rovg axoa/jiovvrag aé^eiv;
„Is het een goede zaak eerbied te hebben voor mensen, die zich
niet aan de wetten houden?quot; Daarop antwoordt Haemon:
ovö' av xeXevaain' evaefieïv etg roig xaxovg.
„Ik zou niet verzoeken de zedelijk slechten met piëteit te be-
jegenenquot;.
Jebb merkt hierbij op: ,,Without directly denying that Antigone
can be described as dxoa/j,ovaa he denies that she is xaxij. This
involves the whole question between the divine and the human
lawquot;. Kóafiog wordt gebruikt om de orde aan te duiden; rd
xoofioéfXEva ® is hetgeen door de staat is verordend; zij die zich
daaraan niet houden dxoa/j,ovaiv.
Wanneer Creon spreekt over de kwade invloed van het geld
op de mensen, zegt hij o.a.
navovgyiag d' ëdei^EV dvêgómoig ë^eiv
xal navróg ëgyov èvaaé^eiav eióévai.
„het leert de mensen slechte daden te doen en iedere vorm van
zedehjk kwaadquot;. Hoewel Creon in het algemeen spreekt, denkt
hij aldoor aan de ongehoorzaamheid van Antigone aan het staats-
gezag 1.
Wanneer in een fragment iemand zegt
nevia dè avyxgaamp;eïaa övaae^eï xqótkü
agdrjv dvsïXe xal xaréargeipev piov.
„Armoede verbonden met een slecht karakter neemt het leven
volkomen weg en vernietigt hetquot;, kan men misschien hiermee
vergelijken de regel van Epicharmus waar hij het karakter voor
sommige mensen een goede, voor andere een kwade daemon
noemt Zonder de contextus is er weinig van te zeggen. Want
al is het een algemene uitspraak, de spreker heeft toch meestal
een bepaald geval voor ogen « en dat kan zijn woordenkeus be-
palen.
Bij Sophocles ontmoeten wij evae^eïv in verband met een eed
gebruikt Wij zullen zien dat bij lateren dit een van de meest
voorkomende verbindingen is, waarin svas^ijg, svaé^eia en svae^eïv
voorkomen. Het betekent steeds „het zich houden aan zijn eedquot;.
Daarbij denkt men aan de speciale bescherming, die de eed bij
Zeus geniet.
Om Neoptolemus over te halen zich door list van Philoctetes'
boog meester te maken, zegt Odysseus, dat hij verder de naam
zal hebben van evae^éarazog Hij gebruikt het woord, als tegen-
stelling tot de gemene daad, die eerst verricht moet worden.
Evenals aas^i^g wordt gebruikt tegenover ouders ' treffen wij
dvaae^ijg aan gezegd van het gedrag tegenover een vader. Antigone
bezweert haar vader Polynices niet weg te sturen, zonder hem
gehoord te hebben
sfpvaag avzóv amp;azs jufjöè ÖQcóvzd ae
zd zcöv xaxlazmv èvaae^éazaz', o) ndxeg,
'amp;é(j,ig aé elvai xeïvov dvziögdv xaxwg.
1 cf. Ant. 924.
^ Nauck fr. tr. 858, door sommige toegeschreven aan Diphilus.
3 Epich. fr. 17. cf. p./J .
^ cf. Ant. 300 sqq. p.
® Trach. 1222.
® Phil. 83 sqq. cf. 1050 sq., waar Odysseus zich zelf eüore;8i/s noemt wat
synoniem blijkt te zijn met hUaios Kal dyaamp;ós.
' Aesch. Eum. 269 sqq.
^ Oed. Col. 1189 sqq.
„Gij zijt zijn vader; dus behoort het niet dat gij, ook al doet hij
U het allerslechtste van de ergste dingen aan, kwaad terug doetquot;.
Kwaad dat men een vader aandoet is èvaas^ég Het woord
ês/iig hoort in dezelfde sfeer.
Het begraven van Polynices is een dvaae^ijg xagig in de ogen
van Eteocles, zegt Creon Avaae^iqg is Polynices zelf De laatste
plaats is een bewijs dat èvaas^rjg en dvóaiog soms synoniem zijn,
aangezien Polynices ook avóaiog wordt genoemd*.
De maaltijd van Thyestes is övaae^ijg Het geldt hier niet een
bepaalde verhouding onder de mensen, die geschonden wordt,
maar een dergehjk optreden, dat tegen alle mensehjk gevoel in-
gaat, moet den goden ook wel ter harte gaan. Men zou het kunnen
vertalen met hemeltergend.
0é(Mg treffen wij aan in een verband, waar ook oaiov had kun-
nen staan in de Philoctetes. Neoptolemus zegt tot den held dat
het ov êéfiig van hem zelf zou zijn, zonder Philoctetes weg te gaan.
Het is de juiste houding ten aanzien van een ixérr/g.
Merkwaardig is het gebruik van êéfiig in een passage van de
Trachiniae, waar Hyllus wraak over zijn moeder roept
roiavra, fj,fjreQ, narql ^ovXevaaa' s/j,amp;
xal ÖQcöa' èkqfférjg, d)v as noivifjiog Aixtj
xeiaatx' 'Egivvg r' sl ■d'éfiig ö' BTievxofiai'
êé/Mg d', ènei fioi rrjv 'd'éfMV av ngov^aXeg,
7ia.vT0gt;v agiarov avdga rcóv ènl xfiovi
xxeivaa', onoXov aXXov ovx dipsi Tioxé.
„Dit zijn de plannen en de daden tegen mijn vader, waaraan gij
schuldig zijt bevonden, moeder. Moge de gerechtigheid en de
wraakgodin U daarvoor straffen. Ja, als het goed is, smeek ik dat.
En het is goed, want gij hebt al wat mensehjk is met voeten ge-
treden door den dappersten man van de wereld te doden, een,
zoals gij er nooit weer zult zienquot;. Ook op deze plaats had misschien
1nbsp;cf. Trach. 1245, waar Hyllus bang is dat hij Svaaepel ten aanzien van zijn
vader, als hij lole, de oorzaak van Hercules' dood, huwt.
2nbsp;Ant. 514.
3nbsp;Ant. 516.
^ Aesch. Sept. 566. 611.
5 Aiax 1293 sq.
« Phil. 812.
' Trach. 807 sqq.
kunnen staan el öaiov, want het is in het algemeen avóaiov zijn
ouders kwaad toe te wensen. Waarschijnlijk met opzet gebruikt
de dichter êétuq in de zelfde regel als substantivum.
Samenvatting.
Wanneer wij nu nog eens nagaan in welke verhoudingen de
woorden van dit onderzoek voorkomen, dan vinden wij de volgende
gevallen:
quot;Offto? is hij, die zich houdt aan de aygafoi vópoi; dvóaiog wie
daar tegen zondigt.
^^ Eerbiedige taal spreken ten opzichte van een heilig voorwerp is
oaia (pmveïv.
quot;Oaiog is gelijk aan vofiiCófisvog, wanneer er van begrafenis-
ritueel sprake is. Bovendien betekent het rein.
Wie zich niet goed gedraagt tegenover Ixérai of Hvoi is dvóaiog;
wie daarentegen hen goed behandelt is svae^ijg, ■amp;eoas^ijg.
Het vermoorden van zijn vader en het huwen met zijn moeder
zyn dvóaia, tegennatuurlijke daden van Oedipus. Zo ook is het
dvóaiov wanneer Clytaemestra dodenoffers aan den door haar ver-
moorden Agamemnon wil laten brengen.
Behalve tegenover Ixérai, wordt evae^'^g gebruikt als tegen-
stelling tot döiKog; in beide gevallen betekent het dus niet, vroom.
Het werkwoord evas^sïv komt voor in beide betekenissen: innerlijk
vroom zijn, maar ook zijn plichten nakomen, van een koning ge-
zegd, en een eed houden.
Piëteit jegens zaken van het yévog is s{:asfiég. Eén keer staat
svae^ijg tegenover het begrip legog, een betekenis die daiog vele ma-
len heeft. Het blijkt dat voor svaéfieia niet alleen gehoorzaamheid
aan de aygacpoi vó^oi, maar ook aan de staatswetten een vereiste is.
Polynices is dvaae^ijg, omdat hij zijn vader slecht behandelt.
De maaltijd van Thyestes is dvaae^ijg in de zin van hemel-
tergend.
Wanneer êéfiig staat in verband met een smekeling of ouders,
is het in betekenis gelijk aan oaiov.
EURIPIDES
Aangezien de woorden, die ons bezighouden, 174 keer bij
Euripides voorkomen, is het ondoenlijk iedere plaats uitvoerig
te bespreken. Ik zal dus slechts de plaatsen, waar de woorden ge-
bruikt worden voor nog niet genoemde verhoudingen behandelen
en volstaan met de andere in 't kort aan te geven.
Naast het adiectivum ó'aiog komt bij dezen schrijver weer het
substantivum óaia voor. Het tweede substantivum óaióxrjQ ont-
breekt hier evenals bij alle reeds behandelde schrijvers.
Aan het eind van de Iphigenia Taurica geeft Athene voorschriften
voor de nieuw in te stellen cultus voor Artemis in Attica
vóiiov re êsQ róvö'- orav éograCrj Xsóg,
xfjQ afjg aqoayfjg ajcoiv' èmaxércü iiqiog
dégt] ngóg dvSgóg al/xa r' ê^aviéreo,
óaiag ëxari êed ê' onrng xiiidg ëxT].
„Stel deze gewoonte in: Wanneer het volk het feest viert, moet
het een zwaard op de nek van een man houden, als vergelding
voor het offeren van U, en het bloed te voorschijn laten komen,
terwille van de oude gewoonte en om de godin eer te gevenquot;. De
vertaling van MuUer ^ hjkt mij zeker verkeerd in dit verband.
Een godin beschrijft hoe het ritueel van het feest moet zijn; het
is een heilige plechtigheid, waarhjk geen handeling „voor de leus!quot;
Integendeel met de woorden óaiag êxari wijst de godin terug op
de oude gewoonte om mensen te offeren, waarvan immers de
boven beschreven plechtigheid een humane nabootsing is. Het
is de betekenis van óata die in de hymnen ^ al voorkomt; het is
dan synoniem met êé/^ig, Sixrj, rd vofj,iCó/j,eva.
Moeihjker te verklaren is een tweede plaats in dezelfde tragedie,
waar óa(a voorkomt. Iphigenia antwoordt op Thoas' vraag, waar-
om zij het beeld van zijn voetstuk heeft genomen
djiénrva'. éaia ydg öiöayfi' ënog rode.
,,omen absit; dit woord immers zeg ik uit vrome eerbiedquot;. LiddeU
and Scott stellen deze uitdrukking op één lijn met óaiag êxari,
dicis causa. Ook hier is deze verklaring onjuist; Iphigenia zegt
het religionis causa Sommige uitgevers lezen 'Oala; men moet
het dan als een personificatie opvatten van óala; in welk geval
' Iph. Taur. 1458 sqq.
^ Muller, Grieks lexicon s.v. óaia.
® Apollo hymne -zyj.
^ Iph. Taur. 1161.
' Grégoire in de ed. Budé: à la piété je dois cette parole.
-ocr page 52-de plaats gelegd moet worden naast het koor in de Bacchae
waar een hogere macht met de naam 'Oaia wordt aangeroepen.
Naar mijn mening is de eerste verklaring juister; oaia is de reli-
gieuze schroom, die Iphigenia voor het wonderlijke verschijnsel
dat het beeld zich bewogen heeft, ondervindt, naar zij voorwendt
tenminste
Een geheel andere betekenis heeft óala in een fragment van de
Phaëthon. Er is bruiloft in het paleis en een heraut nodigt een
ieder uit om te komen met de volgende woorden
(h Ire Xaoi.
xTjQvaao) ö' 6atav ^aaiXiqïov
,,Komt mensen. Ik kondig aan dat het paleis voor ieder openstaatquot;.
'Oaia is hier het substantivum van oaioç, in de betekenis die het
heeft, wanneer het tegenover Isqóq staat, niet-heilig, niet-taboe,
waar het geoorloofd is te komen en dingen te doen, die in een
iegóv verboden zijn. Als regel mag het volk niet het paleis betreden,
maar ter ere van het feest, is dit verbod opgeheven.
Hoewel de contextus misschien niet helemaal zeker is op de
plaats in de Helena waar ôaîa voorkomt, zijn de uitdrukkingen
ov êéfALQ ovö' oaia duidelijk synoniem, in de betekenis: het is niet
geoorloofd.
Een voorbeeld van het substantivum ôaîa als personificatie
laat ons het reeds geciteerde koor uit de Bacchae zien. Bij Em-
pedocles ontmoetten wij Evaepirj in die zin Beide personificaties
zijn ontstaan, doordat de dichter er behoefte aan voelde. Zij zullen
nooit als werkelijke godinnen beschouwd zijn Welk begrip per-
sonifieert 'Oaia dan: vroomheid of zedelijkheid? ' Wanneer men
let op de verdere inhoud van het koor, waar gevraagd wordt de
ovx oaia v^gig van Pentheus te straffen, lijkt de laatste vertaling
de waarschijnlijkste. Intussen is het niet onmogehjk dat wij hier
toch met het adiectivum te doen hebben. In dat geval zou het
misschien weergegeven moeten worden met de Goede.
Zoals bij vorige schrijvers evae^rji;, zo wordt bij Euripides oaiog
gezegd van de plicht van kinderen ten aanzien van hun ouders
Opmerkelijk is dat Theseus tot Hippolytus zegt öixaiog mv 8aia
ègav. Het is hier weer de oude questie, zijn óixaiog en oaiog syno-
niem, of is het kort gezegd voor oaiog xal blxaiog amp;v oaia xal
èixaia ógar? '
Een ander voorbeeld, waaruit blijkt dat oaiog herhaaldelijk
S5moniem is met evaefiiqg geven enkele plaatsen, waar sprake is
van het terugvragen van lijken Een ervan laat zien hoe nauw
men de goden bij dergelijke handehngen betrokken dacht. In de
Supplices vertelt Aethra dat zij Theseus uit Athene heeft laten
ontbieden om te beslissen over het verzoek van de moeders van
de Zeven tegen Thebe, die zijn voorspraak willen bij het terug-
vragen van de lijken van hun zoons
amp;g fj ró tovrcov Xtrngóv èiéXrj yêovóg,
rj raad' avayxag IxeaCovg Xvajj êeovg
oaióv ri dgdaag.
,,om of deze treurige schare uit het land te verdrijven of de nood
van deze smekelingen op te heffen, daarmee iets doende wat den
goden welgevallig isquot;. De Thebanen weigeren namelijk die lijken
uit te leveren, vó/m/j.' arlt,ovrsg êscöv; het uitleveren van een lijk
behoort tot de aygacpa vó/M/ia, die van de goden afkomstig zijn
Wie aan deze plicht gehoorzaamt, doet iets óaiov, ook tegenover
de goden.
Aan de Cyclopen wordt gevraagd of zij tpiXó^evoi en oaioi nsgi
iévovg ® zijn, twee volkomen synonieme uitdrukkingen. Omdat
de Cycloop het tegendeel van gastvrij is, heet hij avóaiog '', ook
1nbsp;Hipp. io8o sq.
2nbsp;cf. Aesch. Suppl. 402 sqq.
® Suppl. 120 sqq., 366 sqq., waar óo-tor staat, te vgl. met Suppl. 373 sq.
(€ÜCT€^i7S iróvoï), 558 sq. en Hel. 1276 sq.
^ Suppl. 38 sqq.
^ vónifia amp;ecigt;v= aypairra jcacr^aA^ amp;£mv vdfit/xa Soph. Ant. 454- ^f. Xen.
Mem. IV 4. 19.
8 Cycl. 125. cf. Od. VIII 575 sq., IX 175 sq.
' Cycl. 26, 348, 438. vgl. 30 amp;vaaep-ns.
dvaae^ijg. Zijn maaltijd bestaande uit mensenvlees is een dvóaiog
daig
Polymestor, die het gastrecht op de allerergste wijze schendt,
is dvoaimraxog
De stad Athene wordt óaia genoemd, waarschijnlijk omdat zij
ixéxai en ferot opneemt
Orestes voelt zich enerzijds dvóaiog 1 omdat hij zijn moeder
gedood heeft, anderzijds óaiog omdat hij de dood van zijn vader
gewroken heeft. Wanneer Tyndareus uiteenzet wat Orestes het
best had kunnen doen, gebruikt hij de uitdrukking óaia èixrj. «
XQ-fjv avróv èm'amp;EÏvai fièv ai/narog dixrjv
óaiav dióxovr' èxfiaXsiv te dcofxdrcov
firjxéQa' ró acü(pQÓv r' êXa^ev dvri avfjKpoqag,
xai rov vófjiov r' av eïxer' evae^ijg r' av ^v.
,,hij had zijn moeder moeten vervolgen en een straf, door het
zedelijk gevoel geëist, opleggen voor de moord en haar uit het
paleis verbannen. Dan zou hij een bezonnen daad in plaats van een
rampzalige hebben gekozen en hij zou zich aan de gewoonte ge-
houden hebben en aan de plichten van de algemene zedenwet
hebben voldaanquot;. Dus hier wordt betoogd dat moord om wraak
te nemen op een moord niet geoorloofd is; maar indien men ver-
banning als straf oplegt, houdt men zich aan de vófxog, d.w.z.
het algemeen geldende rechtsgevoel, de aygagjog vófiog en is dan
svae^iqg] en de straf is oaiog.
Aan Iphigenia alleen is het geoorloofd het godenbeeld aan te
raken De uitdrukking oaióv èari is hier gelijk aan Mi/,ig
Eigenaardig is oaiog gebruikt in een regel uit de Orestes
ei ydg dgasvcov q?óvog
êarai yvvai^iv oaiog,
-ocr page 55-„Indien het vrouwen vrij zal staan mannen te dodenquot;, dan zoudt
gij snel de dood vinden. Bedoelt de spreker hier met ôaioç: indien
het doden niet àvôaiog is, of is het de uitdrukking öaióv san, maar
nu persoonlijk geconstrueerd? Het laatste lijkt mij waarschijnlijker.
Er wordt gedacht aan de moord van Clytaemestra op Agamemnon.
Cl5rtaemestra wordt àvoaia genoemd
Als Orestes en Pylades werkelijk door Iphigenia geofferd zouden
zijn, zou het een oXs^qog avóaiog geweest zijn Evenzo is het
offeren van Iphigenia door Agamemnon avóaiov^. Mensenoffers
kenden de Grieken niet meer; dat voelden zij zelf als onmenselijk,
en dus ook door de goden verfoeid.
Vervloekingen van een vader tegenover zijn kinderen zijn
avóaiai, ook al hebben die kinderen zich jegens hem misdragen
Natuurlijk is de moord van Medea op haar kinderen een avoaió-
axov ëgyov Dat is iets, wat tegen elk menselijk gevoel indruist.
Als Medea de tweede vrouw van lason vermoordt, heet dat
;n àvôaiog (póvog Aangezien het lason is, die spreekt, is het
et verwonderlijk, dat hij in zijn woede dit woord gebruikt. Want
!n moord uit wraak hoeft op zich zelf niet avóaiog te zijn. Men
denke slechts aan Orestes, die oaiog is, omdat hij zijn vader wreekt.
Het verschil echter is, dat Medea wraak voor zich zelf neemt.
Diomedes, Cycnus en Gergones zijn avóaioi, omdat zij eerbe-
wijzen voor de goden hebben vernietigd bovendien voert Dio-
medes zijn paarden met mensen en Cycnus is een ieivoôaïxrijg.
Vaak betekent oaiog bij Euripides ook rein. Twijfelen kan men
nog, wanneer Clytaemestra en Aegisthus àvôaioi /j,LdaroQeg ® ge-
noemd worden en de moord van Hercules op zijn kinderen een
dvóatov /j,iaafia hoewel de verbinding met /xidaroQ, bezoedelaar
en n'taxsiia, bezoedeling de betekenis rein waarschijnlijk maakt.
Een merkwaardig voorbeeld hoe weinig gescheiden de begrippen
ritueel rein en zedelijk goed werden gedacht, geeft een plaats uit
het einde van de Electra waar de Dioscuren zeggen:
totç fikv [xvaaQoiç ovx snaQ'^yofiev,
olatv à' öatov xal ró èixatov
(piXov sv Ptórcp, rovrovç
èxXvovreç fióx'amp;cov aó^ofiev.
„De bezoedelden helpen wij niet, maar hen, wien het zedehjk goede
en het rechtvaardige ter harte gaat, bevrijden en redden wij uit
drukkende ellendequot;. Mensen die geen gevoel hebben voor to
oatov en tà ôtxatov zijn ybvaagot, onrein, bezoedeld. Zo vormt
deze plaats een goede overgang naar een uit de Helena^, waar
àvôaioç waarschijnlijk wel onrein betekent. De priesteres Theonoe
spreekt tot Helena:
av Ô' aë xéXevêov, el riç ê^Xaxpe noôl
arel^mv dvoaiw, âôç xad^aqaitù (pXoyi,
xQovaov dè JtBvxrjv, îva öie^éMm, ndgog.
„indien iemand met onreine voet het pad betreedt en besmet,
geef gij het dan aan Uw reinigende vlam en stoot de fakkel eerst
(op de grond) daar, waar ik gaquot;. De tegenstelling dvôaioç tiovç
en xaûdgatoç (pXók maakt de vertahng onrein zeer aannemelijk.
Evenzo zal men de 8aioi xaêagiJLoi in een koor van de Bacchen 1
moeten opvatten en een plaats uit de Troiades waar sprake is
van ónbsp;öatog. Een andere quaestie is, wat er op de twee laatst-
genoemde plaatsen bedoeld is met rein. Is het maagdelijk? Daar-
voor kan men als parallelplaats aanhalen een regel uit de Ion®,
waar de hoofdpersoon van zich zelf zegt ôatoç dn' svvâç amp;v.
quot;Oatoç is via de betekenis, volgens het ritueel, ook een woord
voor gewijd, heilig geworden. Daarvoor kan ik de volgende bewijzen
aanvoeren: het koor in de Iphigenia Taurica noemt zich óaiag
xXrjdovxov doéXa, „slavin van de gewijde sleuteldraagsterquot; (Iphi-
genia). De ziener Amphiaraus is oaiog om zijn beroep, niet om
zijn handehngen; omgekeerd moeten deze öaia zijn, omdat zijn
beroep dat meebrengt
Tenslotte zegt Orestes, doelend op de Areopagus^:
ëariv yaQ óaia tpijipoi; rjv quot;Agei nors
Zsvg sïaar' ëx xov örj xegtóv fiidafiaxog.
„Er is een gewijde raad, die stemt, door Zeus eens voor Ares in-
gesteld nadat hij zijn handen aan iets bezoedeld hadquot;.
Als een uitzondering wordt avóaiog een keer in de Bacchae voor
de directe verhouding jegens de godheid gebruikt; het koor noemt
Pentheus zo^. Het gewone woord voor zijn houding is äasßijg^.
Hoe weinig men echter öaiog als vroom, d.w.z. de directe be-
trekking tussen mens en god aanduidend, heeft gevoeld, blijkt
heel duidelijk uit de plaatsen waar oaiog van de goden zelf wordt
gezegd. Zo zegt Alcmene ®:
Zevg ê^ èfiov fièv ovx dxovasxai xaxamp;g'
el d' êaxlv Saiog avxóg oidsv eig èfié.
„Zeus zal bij mij geen kwade naam hebben; of hij zich goed jegens
mij gedraagt, weet hij zelfquot;. Hier wordt de betekenis zedelijk
goed van oaiog van de mensen op de goden overgebracht.
Orestes zegt in het gelijknamige stuk' van Apollo, èxeïvov
T^yeiaê' avóaiov „Houdt hem voor zedelijk slechtquot;. Apollo heeft
namelijk Orestes tot moedermoord aangespoord. Orestes legt met
deze uitspraak den goden een menselijke maatstaf aan» en pro-
testeert tegen het feit dat een god aanzet tot iets, wat onder mensen
als avóaiov geldt. Het is een situatie zoals die in mythologische
verhalen vaak voorkomt. Vol insequentie straffen de goden dan
hem, die hun zedelijk slechte raad heeft opgevolgd.
quot;Oatog noemt Apollo zich zelf en Admetus, doelend op hun
goede verhouding als ^évoi; hij kent zich zelf dus dezelfde eigen-
schap als Admetus toe.
Een nieuw geval doet zich voor in de Hypsipyle. Wanneer de
Zeven tegen Thebe in Nemea komen, wijst op hun verzoek H5^si-
pyle hun een bron. Intussen wordt haar voedsterkind door een
draak gedood. Zij smeekt nu Amphiaraus haar bij te staan, zodat
zij niet van moord beschuldigd zal worden door de ouders
oaia ds jiQaieiQ oaiog amp;V ngoèovg d' èfiè
ovsidog 'Agyeioiaiv quot;EXXrjatv t' êarj.
,,Gij, die gewijd zijt, zult doen wat Uw pKcht is; als gij mij in de
steek laat, zult gij een smaad zijn voor Argiven en Griekenquot;. Voor
de plicht van dankbaarheid gebruikt men dus oaiog. Als ziener
heet Amphiaraus oaiog
Eenmaal ontmoeten wij het adiectivum met de betekenis van
het substantivum óaia. Het is in de Iphigenia Taurica®, waar
de hoofdfiguur zegt:
êdXaaaa xXvCei ndvxa rdvêgóncov xaxd.
Thoas trekt daaruit de gevolgtrekking voor het geval, dat zich
voordoet en antwoordt:
óaiaiteQov yovv rfj éem Jiéaoiev dv.
„De zee spoelt al het kwaad van de mensen af. Zij zouden dan
tenminste meer in overeenstemming met het oude gebruik aan de
godin geofferd wordenquot;. Men kan oaicórsQov op een lijn stellen
met óaiag ëxari in dezelfde tragedie
Op een vijftal plaatsen worden oaiog en dvóaiog van de liefde
gezegd. Van twee ervan uit de Electra ® is dit niet geheel zeker,
omdat daar sprake is van het huwelijk van Clytaemestra en
Aegisthus. 'Avóaiog kan weliswaar slaan op de echtbreuk gepleegd
vóór Agamemnons dood, maar men denkt vermoedelijk toch
vooral aan het vermoorden van Agamemnon, de weg, waardoor
het huwelijk is tot stand gekomen.
Van de andere drie is het duidelijkst een koor uit de Iphigenia
in Auhde
slrj öé HOI fiexQia fièv
%dQiq, nóêoi ó' oaioi,
xal /A.ersxoifjii rag 'Alt;pQoöl-
rag, TiokXAv ó' oaioéel/j.rjv.
„Moge ik een niet te grote bevalhgheid bezitten en reine verlangens
en moge ik deel hebben aan de liefde, maar het te veel op zij leg-
genquot;. Dezelfde gedachte wordt in het begin van dat koor uitge-
sproken
fidxagsg oï fierqLag ■èeov
fjLsrd rs aoxpQoavvag /jisrs-
axov Xéxrqmv 'AcpQodlrag,
,,Gelukzahg zij, die hun deel krijgen van de gematigde godin en
met ingetogenheid van het bed van Aphroditequot;. Het koor denkt
daarbij aan Helena en smeekt dus om hef de in het huwelijk.
De liefde van Phaedra voor haar stiefzoon Hippolytus is ovx
oaiog^, niet alleen om het buitenechtelijke, maar ook om de bij-
zondere familiebetrekking, waarin de twee tot elkaar staan.
In de Ion verdedigt het koor, bestaande uit dienaressen van
Creusa, het gedrag van vrouwen tegenover dat van de mannen
'Ogaê' oaoi övaKsldèoiai
xard /j,ovaav lóvreg dslösê' v/xvoig
dfiérega Mxea xal yd/iovg
KvnQiöog damp;efitrovg dvoalovg,
oaov evae^ia xgarov/xev
adixov agorov dvdgmv.
„Ziet, gij allen, die met beledigende gezangen op de maat van het
hed, onze huwelijken van ongeoorloofde, verboden liefde be-
zingt, hoeveel wij in zedelijk gedrag boven de slechte lust der
mannen staanquot;. Voor de vrouwen is elke verhouding buiten het
huwelijk verboden; voor de mannen alleen die, waardoor zij de
echt van een ander breken. Bovendien natuurlijk alle incest
Met evae^la zal de trouw aan het huwelijk bedoeld zijn.
Zeer merkwaardig is dat het koor in de Hippolytus de zelfmoord
van Phaedra een àvoaia av/ng^oga noemt
alal róKfiag, ^laîœç ûavova'
àvoaîto re av/ncpoQâ aâç x^Q^ç
jidÀaiafia /nsXeag.
„Wee het waagstuk, gij die gewelddadig omgekomen zijt en door
een goddeloze daad, verslagen door Uw eigen rampzalige handquot;.
Waarom is zelfmoord avóaiog} Er bestaat bij de Grieken de op-
vatting dat het leven den mensen door de goden gegeven is. Dit
wordt duidelijk uitgesproken in een redevoering van Antiphon
xaêagm [lév fioi rfjç alriaç ovri lt;póvov èmxaXovvreg, âucoareqovvreç
dé /a,e rov ^iov ov ô êeog Tiagéórnxé jnoi, tieqi róv ■amp;eóv àae^ovaiv
,,Door mij, die vrij ben van schuld, van moord te beschuldigen en
mij van het leven te beroven, dat de godheid mij heeft gegeven,
zondigen zij jegens de godheid; . . . .quot; Wanneer men dus zich zelf
het leven neemt, dan is men ook èae^-^g jegens de godheid en daar-
om heet zelfmoord avóaiog.
Priamus wordt öaiog genoemd1. Het wijst niet op een bepaalde
eigenschap, maar staat in sterke tegenstelling tot de avóaiai
atpayai, waarin hij de dood heeft gevonden.
Tenslotte heeft oaiog een praegnante betekenis in het koor van
Supphces, waar de smekelingen Aethra bij het altaar van Demeter
en Persephone aantreffen®.
óalcog ovx, àvdyxag ôè TtQomnrov-
aa TiQoaairova' ë/ioÀov ôsimvQOvg ûsœv
■d-vnéXag'
„Ik ben gekomen tot de offer ontvangende altaren der goden, niet
-ocr page 61-uit vroomheid, maar uit noodzaak, knielend, als een bedelares
smekendquot;. Tegenover elkaar wordt gesteld het zonder andere
reden dan om de goden te vereren naar Eleusis gaan, en het te doen
met een bepaald verzoek. 'Oaioyg is hier dus het best te vertalen
met: uit onbaatzuchtige vroomheid.
Het werkwoord óaiovv, dat wij bij Euripides voor het eerst aantref-
fen, betekent reinigen, zoals blijkt uit een passage van de Orestes i.
ó'ffrtg aïfi' êxcov xvqeï,
(pvyaiai d' óaiovv,
„(Onze vaders lieten niet onder hun ogen komen) alwie met bloed
bevlekt was, maar ze heten hem zich reinigen door balüngschapquot;.
Minder zeker is deze betekenis in een regel uit de Bacchae 2;
d/j,qgt;l dè vaQêrjxag v^qiardg
óaiovaê'quot;
„Houdt de thyrsusstaven, geneigd tot uitspattingen, reinquot;. Het
staat zeker tegenover vPgiarijg; daarom kan het ook wel betekenen:
„Gedraagt U volgens het oude gebruik . . . .quot; Het is op grond
van deze plaats alleen niet uit te maken.
Soms lijkt het of oaiog ongeveer de kracht van 'leQÓg krijgt in
de werkwoorden óaiovv en xa'amp;oaiovv Zo in de Iphigenia Taurica,
waar de bode Orestes aanduidt met de woorden^:
ov roïcrös ^cofioïg êed xaêcoaióaaro.
„dien de godin voor dit altaar als offer had bestemdquot;.
Een fragment 5 bevestigt deze betekenis, doordat Hesychius«
er bij aantekent xaamp;oialmae' {xaxéXvae) xaréamp;vasv.
Ook een fragment van de Cretes' wijst daarop.
xal xovQijrcov
Pdxxog èxXrjamp;Tjv óaioyamp;elg.
„en ik word een gewijde bacche van de Cureten genoemdquot;. 'Oaim-
•öee'c is hier synoniem met oaiog gebruikt van een /udvrig of pries-
teres. Op deze drie plaatsen betekent het werkwoord consecreren,
tot eigendom van de godheid maken en één van de betekenissen
van IsQÓQ is, bezit van de godheid; vandaar ook de genitivus, waar-
mee dit woord geconstrueerd wordt.
Bij Euripides alleen komt in de door mij onderzochte litteratuur
de samenstelling èioaiovaêat voor i. Het koor zingt: Wie op de weg
of in huis is,nbsp;sxronog saxco, arófia r' sv(prj-
[lov obiag êioaiovaêco'
„hij moet uit de weg gaan en een ieder moet zijn mond stil en
rein houdenquot;
Hesychius heeft een aantekening sioaiovv dixaiovv, maar het
lijkt mij onwaarschijnlijk dat deze op onze plaats van toepassing
zou zijn.
In de Hippolytus wordt de persoon, waarnaar het stuk heet
zevenmaal evae^rjQ genoemd. Hoewel het dus aldoor van den-
zelfden mens gezegd wordt, zijn er duidelijk schakeringen in be-
tekenis te onderscheiden, al naar het verband. In het begin van
het stuk biedt Hippolytus Artemis een band voor haar haar aan
XeiQOQ svae^ovg ajco Er is daar nog geen sprake van het confHct
tussen Phaedra en Hippolytus, zodat het kan betekenen, van
reine hand; rein d.w.z. die niet met vrouwen omgaat 1 of ook van
vrome hand.
Wanneer daarentegen Hippolytus tot Phaedra zegt®,
E^ ö' laêi, rovfióv a' evaepèg awl^ei, yvvai.
„Weet wel, vrouw, mijn trouw aan mijn eed redt Uquot;. dan bedoelt
hij dat hij zijn eed, die hij aan de voedster gezworen heeft zonder
te weten waarover het ging, toch zal houden.
Artemis prijst de evaé^sia van Hippolytus ®; ze doelt waarschijn-
lijk op zijn houding zowel tegenover haarzelf als ten aanzien van
Phaedra.
Ook wanneer de godin in 't algemeen spreekt \
rovg ydg evas^eïg êeol
'amp;v)jaHovTag ov x'^igovai'
„De goden verheugen zich niet over de dood van zedelijk goede
mensenquot;, denkt zij aan Hippolytus. Het betekent dus niet vroom,
maar goed ten aanzien van zijn medemensen.
Hippolytus spreekt het nadrukkelijk uit in de volgende regels
Zev Zev, rdd' ógag;
dd' ó asjuvóg êyd) xal êeoaénrcoQ,
od' ó aaxpQoavvr] ndvxag vnegaxdiv
ngovnxov èg quot;Aiamp;rjv axeixoi aaxd yfig,
oMaag pioxov fióx'amp;ovg ö' aXXatg
xfjg evaepiag
elg dvamp;gcÓTiovg ènóvrjaa.
„Zeus, Zeus, ziet gij dit? Ik, die eerwaardige en godvrezende, die
aUen overtrof in ingetogenheid, ga naar de Hades, die ik vooruit
zie, onder de aarde, na mijn leven verloren te hebben; tevergeefs
heb ik mij moeite gegeven om goed jegens de mensen te zijnquot;.
Men ziet hier de twee kanten van evaé^eia: het is de juiste wijze
je medemensen te behandelen en er wordt dan verwacht dat de
goden zich het lot van zo iemand zullen aantrekken. Maar de wer-
kelijkheid is vaak anders*:
ov ydg xar' evaé^siav al d-vfjxmv xvxai,
xoXfiriixaaiv öè xai x^Qojv vnegpoXaïg
dXlaxexal xe ndvxa xal êrjgevexai.
„Niet in overeenstemming met een zedelijk goed leven is het
mensenlot, maar door waagstukken en buitengewone lichaams-
kracht wordt alles verkregen en nagejaagdquot;. Dit inzicht brengt
den dichter ertoe een van zijn personen te laten zeggen
T-^v ö' svaéfieiav evxvxovai /j,èv xaXóv
xifxav oxav öè noXefilovg dgaaai xaxmg
'êéXri xig, ovöelg èfinodmv xeixai vófiog.
„Voor gelukkige mensen is het schoon het zedelijk goede in ere
te houden; maar wanneer iemand zijn vijanden kwaad wil doen,
staat er geen wet in de wegquot;.
Achilles dankt zijn xqótioi anXoï aan de opvoeding, hem gegeven
door den evaefi'qQ Chiron, misschien het best weer te geven met
nauwgezet, oprecht
Een verwante betekenis heeft het woord, door Hecuba, zwaar
ironisch, van Polymestor gebruikt Zij zal aan hem vertellen, waar
het goud, voor haar zoon Polydorus bestemd, verborgen is, omdat
hijnbsp;betrouwbaar, is. Zo lokt zij Polymestor in een hinderlaag.
Evenals oaiog en dvóaiog worden evas^-^g en dvaae^ijg met be-
trekking tot het behandelen van iévoi^ en het terugvragen van
lijken « gebruikt. Ion zegt tot Creusa, ovx evas^eïg en doelt daar-
mee op haar poging, hem, haar stiefzoon, te vergiftigen®.
Een enkele keer komt evae^rjg voor in de zin van legóg, wat ook
bij öaiog, vooral bij het werkwoord {xaê)oaióa) het geval was.
Het staat dan in passieve betekenis en is synoniem met evaenxog
bv. evae^sgnbsp;een vereerde, heilige orakelplaats
De weg naar Delphi heet svae^eïg óèoihet is echter ook mogelijk
dat gedoeld wordt op de gezindheid van Neoptolemus.
In een fragment » volgt op de verzuchting dat de doden zo gauw
door hun vrienden vergeten worden:
tó ydq ëxeiv JcXéov xgareï
xfjg svas^siag.
,,Want voordeel te hebben is sterker dan piëteitquot;.
Nagenoeg synoniem met dgsx-i] is evaé^eia in de volgende regels
ovnore êvrjxoïg
dgexijg aXXrj dvva/x.ig nei^mv
fjXêe ydg ff nqóaê' rj fiexómaêev
xfjg evae^iag xdqig èaêXiq.
„Nooit was voor de stervelingen een andere macht groter dan de
deugd; want vroeger of later komt een goede beloning voor recht-
schapenheidquot;.
In vrijwel ^ al de genoemde gevallen heeft evasfirjQ c.s. betrekking
op verhoudingen van mensen onderling. Natuurlijk wordt het
echter ook gebruikt om de rechtstreekse verhouding tussen mensen
en goden aan te geven. Zo bespreekt Athene met Poseidon, hoe zij
de Grieken op hun terugweg van Troie zullen straffen
dig av ró Xomóv ra/x' avaxrog' svae^eïv
siöamp;a' 'Axaiol êeovg re rovg aXXovg aépeiv.
„opdat de Grieken voortaan eraan denken mijn tempels en de
andere goden eerbiedig te erenquot;.
Evaep-ijg is de vrome stemming, in tegenstelling tot het ritueel
en de grootte van het offer
së ïaê', orav rig evas^mv êvf] êeoTg,
xav [jLixQa êvrj, rvyxdvei acorrjQiag.
,,Weet wel, wanneer iemand in vrome stemming aan de goden
offert, verkrijgt hij redding, ook al is zijn offergave kleinquot;.
Drie plaatsen geven een aanwijzing dat men verband heeft
gevoeld tussen de begrippen zedelijk en vroom. Het koor uit de
Bacchae* verheugt er zich in
ènl ra xaka ^cov
■^fiag elg vvxra r' svayovvr' evae^elv,
ra d' eico vófiifia èixag èx^alóv-
ra rifxav êeovg.
„dag en nacht een rein en rechtschapen leven te leiden tot het
goede en alle onzedelijkheid afwerpend de goden te erenquot;.
Nog duidelijker zegt het een fragment®, waar staat:
fjaê' elg êsovg fJ,èv svas^ijg, or' ^aê', dei
iévoig r' èTfqqxeig ovd' ëxafiveg eig lt;plXovg.
,,Gij waart vroom jegens de goden, toen gij er waart, en gij hielpt
altijd vreemden en waart nooit moe voor Uw vriendenquot;. De tweede
regel is als 't ware een verklaring van de eerste, in de zin van:
men kan niet werkelijk eiaeß-^Q tegenover de goden zijn, als men
niet vreemden en vrienden helpt.
'AaeßriQ en dvaaeßijg worden niet anders gebruikt dan in de-
zelfde betekenis als dvóaiog en de plaatsen zijn dan ook daar al
aangegeven.
Ov êéfiig wordt vaak gezegd ten aanzien van het verrichten van
handelingen, die in een of ander opzicht dvóaiog. dasßijg zijn- of
ook de mensen die het doen zijn dvóaiog, dasß'^g. Zo wanneer
Iphigenia tot Orestes zegt
ég ov êéfiig as M^ofiev êvBiv êea,
„ik zal zeggen dat gij niet aan de godin mag geofferd wordenquot;.
Orestes is dvóaiog als moedermoordenaar.
Samenvatting.
Doordat al deze woorden zo vaak voorkomen, hebben wij een
uitgebreider reeks van gevallen, waarin zij gebezigd worden, ver-
kregen, een aanvulling van wat al bij vorige schrijvers gevonden
was. Er deden zich geen plaatsen voor, die daarmee in tegen-
spraak staan.
Gaan wij nu nog eens in het kort na ten aanzien van welke
mensen en daden Euripides onze woorden gebruikt, dan valt
aUereerst op het herhaaldelijk voorkomen van het substantivum
óaia in de betekenis van; cerhicdwcMYdige gewoonte, vrome schroom,
maar ook het niet-tahoe zijn, tenslotte gepersonifieerd als godin,
rechtschapenheid.
Het adiectivum wordt gezegd van de houding van kinderen tot
hun ouders, het teruggeven van lijken, het gedrag tegenover vreem-
delingen, het wreken van zijn vader, de plicht van de dankbaar-
heid. quot;Oaióv èari is synoniem met êé^ig san. Eén keer betekent
óaichrsQov, meer volgens de óaia. Ook de goden heten in bepaalde
omstandigheden oaioi. De geoorloofde liefde is oaiog. Op sommige
plaatsen staat het voor rein. Van een priesteres gezegd is het
gewijd, heilig] tenslotte kan het ook betekenen onbaatzuchtig vroom.
1 Iph. Taur. 1035. cf. Nauck fr. tr. 937 en Ion 1256 lt;,lt;5 iJeViy om een tVcV,,?
te doden. Iph. Aul. 1192 Agamemnon is äi-oVtos omdat hij Iphigenia wil of-
feren. Phoen. 612 Polynices is dvómos omdat hij zijn vaderstad aanvalt.
Herc. Fur. 1341 overspel is avóaios. Hipp. 1033 een eed verbreken is
acTc^e's. Nauck fr. tr. 648. Al die daden zijn ook 01! Ȏ/xis.
Het merendeel van de gevallen heeft dus betrekking op gedragin-
gen van mensen onderling; slechts een enkele keer is het de ver-
houding tot de godheid. 'Avóaioq is daarentegen de Cycloop tegen
zijn gasten, een moedermoordenaar, een mensenoffer, vervloekingen van
een vader tegen zijn kinderen, de moord van Medea op haar kin-
deren, een zelfmoordenaar. Soms ook staat het in onmiddellijk verhand
met de goden: avóaiog is wie de eerbewijzen van de goden vernie-
tigt, verder Pentheus in zijn houding tot Dionysus.
Het werkwoord heeft de betekenissen reinigen, offeren, wijden.
Evae^riQ staat evenals oaiog meestal van menselijke verhou-
dingen gezegd; het is veelal sjmoniem met oaioq, zo ook aae^^g,
dvaaE^iqi; met avóaiog. Wij treffen het aan om aan te geven de
goede bejegening van vreemdelingen en van lijken, het houden van een
eed. Algemener betekent het betrouwbaar, oprecht, goed jegens
zijn medemensen. Daarnaast is het van dingen, gewijd, heilig en
van mensen, vroom, dus van de verhouding tot de goden gezegd.
Eén keer betekent het rein. De betekenissen van aas^rjg en öva-
ae^tjg wijken niet af van die van dvóaiog en verdienen dus geen af-
zonderlijke bespreking.
Ov Mfiig is vaak een verbod om iets dvóaiov of dae^ég te doen.
DE FRAGMENTEN VAN DE TRAGICI
Bij de tragische auteurs, waarvan wij slechts enkele fragmenten
over hebben, komen de woorden, die ons bezighouden, een paar
maal voor. Uit de aard der zaak is het zonder het verband van het
stuk moeilijker hun preciese betekenis vast te leggen.
Het substantivum óala, dat bij Euripides herhaaldelijk voor-
komt, treffen wij ook hier één keer aan in een regel, waarvan stuk
noch schrijver bekend is
óala ó' dvdyxr] noXefiioixdrrj 'amp;eóg.
„De nood is de macht, het vijandigst aan het zedelijk goedequot; 2.
Misschien is ook bedoeld de innerlijke vroomheid. Voor de laatste
betekenis kan men een parallel aanhalen uit Euripides», waar
iemand zegt: ik ben tot de altaren gekomen ovx óalmg, vn dvdyxag
öé, niet uit innerlijke vroomheid, maar uit nood. Zonder het ver-
1 Nauck fr. tr. Ad. 501.
^ cf. ons spreekwoord: Nood breekt wet.
® Eur. Suppl. 63 sqq.
52nbsp;DE FRAGMENTEN VAN DE TRAGICI
band is het echter niet uit te maken. De enige plaats waar oaiog
staat, is een naamloos fragment van twee woorden óaiovg
êaXéfj-ovQ. Het is echter belangrijk door de aantekening van Hesy-
chius die het verklaart met xovg firj êeiovg, dU' dramp;QomswvQ. Dit
is één van de gevallen, waar oaioQ staat tegenover tepo? (h.1. ■^eto?).
Beter is het daarom deze tezamen te behandelen in een excursus.
Twee regels van Moschion geven een voorbeeld van evas^ég
in de betekenis van: zedelijke phcht®.
xsvóv êavóvrot; dvÖQÓg alxL^eiv axidv
Cüivrag xoMCsiv, ov êavóvrag evae^ég.
„Het is een ijdel iets de schim van een dode te smaden; het is een
plicht levenden te straffen, niet dodenquot;.
In twee andere fragmenten ontmoeten wij evaefiijg gebruikt
voor vroom. Theodectes betoogt dat een late straf de vroomheid
bevordert
ei [lèv ydq avtix' fjoav al rifxcoglai,
nolXoi öid lt;pó(iov xov öi' evae^fj xqÓtiov
êeovg amp;v rjë^ov'
„Indien de straf terstond kwam, zouden velen uit vrees en niet
uit vroomheid de goden erenquot;. De tegenstelling met, uit vrees,
duidt op de praegnante betekenis: innerlijk vroom.
Een staaltje van uiterlijke vroomheid levert een onbekende
auteur ons over in het andere fragment®:
tt d-qxa dvsiv öel as xaxamp;avovfxevov,
a/neivov ovöelg xajjiaxog evae^eïv êeovg.
„Waarom toch moet gij, die op het punt staat te sterven, offeren?
Geen moeite is beter om de goden te vererenquot;. Wordt er bedoeld
beter dan door te offeren?
Moschion spreekt over een övaasfirjg êolvrjEr is sprake van
het ontstaan van een wet, die gebiedt lijken niet onbegraven te
laten hggen. Dat gebeurde vroeger en herinnerde aan de gewoonte
om de lijken op te eten.
^ Nauck fr. tr. Ad. 246.
® Hesych. III p. 227.
® Nauck fr. tr. 3.
^ Nauck fr. tr. 8. 4 sqq.
^ Nauck fr. tr. Ad. 350.
« Nauck fr. tr. 6. 33.
ARISTOPHANES
Bij dezen schrijver komt het substantivum oaia één keer voor,
in de Plutus, waar Carion het verhaal doet, hoe hij in de tempel
van Asclepius heeft geslapen en toen zag, dat de priester, en niet
de god, de offergaven wegnam
xayoi vofiiaag noXkrjv óaiav rov ngdy/J-arog
ènl rrjv p^vTgav rrjv rijg damp;dgrjg dviara/iai.
,,En ik van mening dat het volkomen in den haak was, sta op om een
pot met speltmeel te pakkenquot;. De uitdrukking óaiav [elvai) staat
hier dus ironisch voor fas esse. De scholiast ^ geeft eerst deze ver-
klaring, dan twee synoniemen: óaiórrjg en dyiórrjg, waaruit blijkt,
dat hij het klassieke woordgebruik niet kent. De synoniemen zijn,
althans in klassiek Grieks, volkomen fout.
Evenals bij de hiervoor behandelde schrijvers, worden de adiec-
tiva oaiog en dvóaiog gebruikt van dingen, die algemeen door de
mensen als (on)zedelijk, (on)geoorloofd worden beschouwd, maar
ook om een rechtstreekse verhouding tot de goden aan te duiden.
In de Ranae ® verwijt Aeschylus aan Euripides, dat hij yd/ioi
dvóaioi in de tragedie heeft ingevoerd. Men zal daarbij moeten
denken aan gevallen van incest^.
Verraad aan bondgenoten is dvóaiog^.
Het verdrijven van de Uevia uit het land noemt deze godin zelf
een dvóaiov xal nagdvofiov ëgyov^, een daad in strijd met wat
goden en mensen hebben ingesteld.
Dezelfde combinatie, maar nu niet ontkennend, staat in de
Thesmophoriazusae'. De passage is een voorbeeld van het aandeel,
dat de goden hebben bij het straffen van bepaalde misdrijven.
De vrouwen hebben een man gevonden, die hun feest bespiedt
en die daarom gestraft moet worden. Zijn straf zal aantonen dat
er goden zijn, die ro Ttagdvo/ia xal rà avóaia straffen, en zo de
mensen leren te doen wat oaiov xal vófiinov is.
Een man, die zegt dat hij het kind, dat hij van de moeder af-
gepakt heeft, niet terug wil geven, spreekt avóaioi Xóyoi
Het vogelgeslacht noemt de mensen een avóoiov yévoç, omdat
het hun altijd vijandig was.
Niet door aUe uitgevers aanvaard wordt öaiog in de volgende
regels van de Aves
èàv ov Tiag' èfiè ês/xevog óf4,ó(pQovag Xóyovg,
öixaiog aöoXog oaiog ènl êeovg ïrjg,....
„indien gij, na Uw plannen in mijn dienst te hebben gesteld, zodat
zij gemeenschappelijk worden, rechtvaardig, oprecht, U aan Uw
woord houdend tegen de goden optrektquot;, zullen die niet lang meer
hun macht bezitten. Het bezwaar van sommigen is dat wel ölxaiog
en aöolog voorkomen als epitheton van bondgenoten, maar zon-
der oaiog. Het lijkt mij echter juist aardig als ô^v[a.o)qov de
woorden Saiog ènl êeovg ïr]g vlak achter elkaar te lezen.
In rechtstreeks verband met de goden of godsdienst treffen wij
oaiog op de volgende plaatsen aan. In een koor van de Ranae,
waar lacchus wordt aangeroepen, noemen de xoQsvrai zich daioi
êiaaœrai^, öaioi fivarai1. Het lijkt hier een technische term in de
dienst van een bepaalde god. In Euripides' Bacchae® wordt in
dezelfde sfeer een godm 'Oaïa aangeroepen.
In de Aves heet een hed, bij het offer gezongen, fjiéXog êeoaspèg
Satov^, een de goden erend, heilig lied.
Het werkwoord xaêoaiovv komt eenmaal voor en betekent dan:
offeren .
Bekend is het gebruik van evaeßrjg ten aanzien van iévoi^. De
plaats is merkwaardig om het verband waarin hij staat. Het
koor in de onderwereld spreekt:
1nbsp;^ Thesm. 720
2 Av. 631 sq.
® Ran. 327.
-ocr page 71-[lóvoiQ yoLQ riixlv ^XioQ xal (péyyog IXaqóv èariv,
oaoi /lefivij/xsê' ev-
ae^fj rs öiT^yofjisv
rQÓnov neql rovg ^évovg
xal rovg Idicórag.
„Voor ons alleen is het zonhcht vrolijk, wij die ingewijden zijn en
ons goed gedroegen tegenover vreemdelingen en medeburgersquot;.
Het is duidelijk dat men door zijn inwijding een beter mens dacht
te worden, ook in gedrag ten aanzien van medemensen.
De mannen, die de vrouwenstad in brand willen steken zijn
ov xqrjaroi ovö' svae^sïg
'Aae^ovaiv döixovaiv rs rrjv nóXiv^ alle burgeressen, die hun
eden niet houden, wetten trachten te veranderen, landverraad
plegen. De passage is een parodie op bestaande wetten. Het is
m.i. te ver gezocht das^stv op bepaalde misdrijven te laten slaan, al
wordt het bijvoorbeeld vaak gezegd van het verbreken van eden.
Maar op onze plaats vormt het tezamen met döixsïv een veroor-
dehng van alle opgesomde categorieën.
Ook ov êéfj,ig komt een enkele keer bij dezen dichter voor, sy-
noniem met ovx óala of ovx oaiov. Het is ov êé/xig een bloedig
offer te brengen aan de Vrede
Een andermaal heet het ov êe/ncróv voor mannen om de dgyia
van Pemeter en Persephone te zien1.
In dit verband hoort ook thuis een plaats uit de Nubes waar
een leerling van Socrates tot Strepsiades zegt:
dXX' ov §é[jLig nXriv roïg fj,a-d7]raïaiv Xéyetv.
,,neen, het niet geoorloofd, voor anderen dan leerhngen te spre-
kenquot;. Strepsiades dringt aan en zegt dat hij ook leerling wil worden;
waarop hij het antwoord krijgt®:
Xé^co. vofiiaai öè ravra xev f^vari^Qia.
,,ik zal spreken; immers gij moet dit beschouwen als iets waarover
niet gesproken mag wordenquot;. De voorstelling is dat de leerlingen-
kring van Socrates een soort ^tWo? is i, waarin men ingewijd moet
worden; dit bepaalt de woordenkeus.
Leerzaam voor de verhouding van evae^'^g en Mimq is een plaats
uit de Nubes door de aantekening van een Schohast. Strepsiades
zegt, verbijsterd door het hocus-pocus van Socrates
xai VVV r]dr], keI êéfiig èarl teel /irj êé/zig sart, xeoeico.
„nu moet ik met of zonder permissie even wegquot; Uit het woord-
gebruik van den Scholiast blijkt nog eens duidelijk hoe nauw de
woorden van ons onderzoek met elkaar samenhangen. De schohast
voelt evae^ég en ■amp;é/j.ig als synoniem, waarschijnlijk omdat hij ze
zo vaak in hetzelfde verband heeft aangetroffen. Ook Ttagavofxelv
hoort in deze sfeer thuis; wie zondigt tegen wat svae^ég of êé/nig
is, nagavofieï. Overigens is op onze plaats de uitdrukking öf met
opzettelijke ironie gezegd of het is een voorbeeld van het ver-
slappen van betekenis van êéfiig tot: het mag.
Samenvatting.
Wij zien dat bij Aristophanes het substantivum óaia éénmaal
voorkomt in de betekenis van: wat geoorloofd is. Bij het adiec-
tivum oaiog kan men weer twee categorieën gevallen onderschei-
den: die, waarin öaiog gebruikt wordt van mensenverhoudingen —
zo is incest dvóaiog, verraad, kinderroof, het verbannen van de Ilevia
— en die waar het iets van de verhouding tot de godheid zegt,
êiaamrai, /xvarai daioi, fiéXog oaiov. In de eerste reeks staat
het tweemaal verbonden met nagdvofjiog.
EvaePiqg treffen wij alleen aan van de gedragingen van mensen
onderling gezegd nl. tegenover isvoc en iöiwrai; één keer staat
het verbonden met xQVf^róg. Ov êéfiig geeft driemaal een verbod
bij godsdienstige gebruiken aan; misschien is daarnaast ook het
eerste geval van een verzwakte betekenis aan te wijzen.
FRAGMENTEN VAN DE COMICI UIT DE VIJFDE EEUW
Van de fragmenten van de comici waarin onze woorden voor-
komen, horen er slechts drie in de 5e eeuw thuis. Zij leren ons
echter niets omtrent het gebruik ervan.
Een keer staat avóaioQ tegenover bixaioc,, maar waarvan het
gezegd wordt is niet duidelijk
Een andermaal wordt onharmonische muziek zo genoemd
Ook äasßrjQ treffen wij aan in een fragment van Eupolis waar
sprake is van sexuele uitspattingen.
HERODOTUS
Het substantivimi óair) komt voor in de uitdrukking {ovx) óairj
voor een toestemming of verbod iets van godsdienstige gebruiken
te vertellen of te verklaren. Zo bijvoorbeeld als Herodotus spreekt
over een Egyptisch feest, dat hem aan de Thesmophoria doet den-
ken xat rfjg AtjfirjXQog reXsrrjg néqi, rriv ol quot;EXkriveg êeofjiocpÓQia
xaXéovai, xal ravrrjg fj,oi tiéqi evarofxa xeiaêm, nXrjv oaov avrijg
óairj èari Xéyeiv. ,,Ook over het feest van Demeter, dat de Grieken
Thesmophoria noemen, moet ik zwijgen, behalve voor zo ver
mijn godsdienstig gevoel jegens de godin het mij veroorlooft er-
over te sprekenquot;. Het is opmerkelijk dat Herodotus ook tegenover
een hem volkomen vreemde godin schroom gevoelt, maar mis-
schien is het te verklaren door haar gelijkenis met Demeter.
Een verbod in de cultus wordt met ovx óairj geformuleerd
roïai yaq ovöè xTijvea óairj êvsiv sari x^^Qh ^öiv .... ,,het is hun
verboden andere dieren te offeren dan zwijnen . . . .quot; Ook hier
spreekt hij weer over Egyptische gewoonten.
Geheel dezelfde betekenis als {ovx) óairj heeft het neutrum van
het adiectivum, {ovx) oaiov. De Egyptenaren dragen over een
linnen kleed een woUen kledingstuk i. oé /xévroi ëg ys rä igä
èaqjégerai eigivea ovdè avyxaraamp;ajtrerai alt;pf ov yag oaiov. „De
wollen kleding dragen zij echter niet in tempels en zij worden
er niet in begraven; want dat is niet geoorloofdquot;. Dezelfde gewoonte
hebben de Orphici en andere Griekse secten. oêös yèg roércov
rmv ógyi'cov [xeréxovra 8aióv san èv slgivéoiai eifxaai êaqTamp;fjvai.
san ds jisgi avrwv cgög Xóyog XeyófAsvog. „Want iemand, die deel
neemt aan die plechtigheden mag niet in wollen kleren begraven
worden. Dienaangaande wordt bij hen een heilige legende ver-
teldquot;.
Een vreemdeling mag niet offeren m het Heraeum te Argos a.
Heihge wapens mogen niet aangeraakt worden 3.
Verboden van dezelfde aard worden soms weergegeven met
ov êé/Mg. Herodotus vertelt over tempelprostitutie bij de Assyriers.
Men mag de vrouw zoveel geld geven als men wil; zij mag niemand
weigeren,* ov ydg oiês/zig sari' ylvsrai yag igov rovro ró dgyvgiov.
„Want dat is haar niet geoorloofd, aangezien het geld eigendom
van de godheid wordtquot;. Even verder staat: ènsav dè /xsixêfj
ajioaimaaiisvrj rfj êsm ajiaUdaasrat sg rd oixia. „En wanneer zij
zich verenigd heeft met een man, gaat zij naar huis, nu zij haar
verphchting tegenover de godin is nagekomenquot;.
Geen ander dan de priester mag de tempel der Cabiren be-
treden
Persoonlijk gebruikt komt dvóaiog in de betekenis, zondigend
tegen de goden, één keer voor. Themistocles noemt Xerxes dvóacog
en drdaêakog^, omdat hij tempels in brand heeft gestoken en
godenbeelden vernield.
Op al de genoemde plaatsen is sprake van een directe verhouding
tot de godheid'.
Maar ook het andere gebruik, waarbij het verband met de god-
heid slechts indirect is, in zover het betrekking heeft op algemene
menselijkheidsregels {àyQa(poi vó/j,oi), die men beschermd denkt
door de goden, komt voor.
Een kras voorbeeld, hoe hoog het beschermen van Ixérai ge-
houden werd, biedt het het verhaal over Aristodicus De god
zelf noemt hem àvoaiéxaroç àvÛQÔmmv, omdat hij vogels uit het
heiligdom verjaagt, de ixérai, beschermelingen van den god. Aris-
todicus doet het echter, omdat de god zijn landgenoten heeft be-
volen een ixérrjç uit te leveren. Deze antwoordt daarop: Nal xeÀsvco,
îva ye àae^'qaavreç êâaaov àjtôXtjaêe, œç firj ró Xomov nsql ixsrécov
ixôôaioç eA^re ênl ró xQrjarriQiov. „Ja, dat is mijn bevel, opdat gij
des te sneller omkomt door Uw hemeltergende daden en verder niet
bij mijn orakel komt om te vragen of gij Ixérai uit moet leverenquot;.
Het voorstel van Lampon is àvoaidiraroç Hij wil namelijk
na de slag bij Plataeae het lijk van Mardonius mishandelen, als
wraak voor het schenden van den doden Leonidas. Pausanias
zegt dat hij er niet aan denkt en voegt er aan toe: àjtoxQâ öé fjioi
Znagririrrjai àgeaxôfievov öaia [lèv noiéeiv, öaia öè xal Xéyeiv. ,,ik
ben tevreden wanneer ik den Spartanen behaag en het goede doe
in woorden en daden. Met öaia zijn bedoeld, niet zulke dingen als
vexgœ 2.v/x.alveaamp;ai.
Een mensenoffer is een JtQijyiA.a ovx öaiov^.
Van een koning, die zijn eigen dochter wil laten verdrinken zegt
Herodotusnbsp;ëgyov ovx ôaiov èfitjxavâro ènl rfj êvyargl. ,,hij
beraamde een afschuwlijke daad tegen zijn dochterquot;.
Van Smerdis, die door zijn broeder Cambyses vermoord is, zegt
de laatste berouwvol geworden oëroç àvoalm fiógco rerekevrrjxe
V710 rcüv éo)vrov olxrjiorârœv „Die is door een afschuwlijk lot
omgekomen door de handen van hen, die hem het naast warenquot;.
Aan iemand wordt gevraagd ó' ri ót) èv rœ ^im ëgyaarai avrâgt;
aofpóixarov xal dvoaiórarov. „wat de slimste en de gemeenste
daad was, die hij in zijn leven gedaan hadquot;. Het antwoord op het
laatste luidt: de moord op zijn broeder.
Vager is het gebruik van öaiog in de volgende passage i____ot
Mivvai è^épQiaav, xrjg re Paai^lrj? /lerairéovreg xal dUa Tioievvreg
ovx oma. „de Minyers traden aanmatigend op en vroegen een aan-
deel in het koningschap en deden andere dingen, die niet pastenquot;.
De Lacedaemoniërs verwachtten niet dat de Minyers, die zij gast-
vrij hadden opgenomen, zo veeleisend zouden zijn. Het past niet
bij hun positie. Wat men uit v^gig (een zeer vage omschrijving)
doet, is dvóaiov
Al deze gevallen zijn reeds uit andere schrijvers bekend; er
doen zich echter ook nieuwe voor. In het achtste boek vertelt
Herodotus van een zekere Paeonius uit Chius og rijv Córjv xax-
exrrjaaro dji' ëgymv dvoaicordrcov. „die leefde van allerschande-
lijkste practijkenquot;. Deze blijken te bestaan in het ontmannen van
knapen om hen als eunuch te verkopen. Waarom is dat dvóaiov?
Op zich zelf is den Grieken het verkopen van mensen als slaven
niet vreemd en daarin zien zij niets ongeoorloofds. Ontmannen
komt bij hen echter niet voor en dat vinden zij dvóaiov, tegen-
natuurlijk, onmenselijk, d.w.z. even erg als andere slechte dingen,
die bij hen wel voorkomen en die onder de algemene menselijk-
heidsregels vallen naar Griekse opvatting.
De Phoeniciërs weigeren op te trekken tegen hun dochterstad
Carthago, wanneer Cambyses hun dat beveelt. Zij motiveren hun
weigering als volgt ÓQxioiai ts ydg (xsydloiai èvöedéaêai xai
ovx av noissiv 8aia sni rovg naidag rovg ècüvrmv argarsvófisvoi.
„dat zij door plechtige eden gebonden waren en niet naar behoren
zouden handelen, wanneer ze tegen hun eigen kinderen optrokkenquot;.
Evenzeer een nieuwe vorm van zedelijk ongeoorloofde hande-
lingen leert ons het gebruik van dvóaiog in het volgende verhaal s.
Daarin wordt verteld hoe een Pers Oroetes Polycrates van Samos,
die hem niets gedaaxi heeft, dien hij zelfs nooit gezien heeft, in het
verderf wil storten; ovxoq è7isamp;vfj,rjab 7iqriyfj,aroq ovk óaiov. „Deze
vatte de begeerte op naar een ongeoorloofde daadquot;. Het erge is
dus, iemand die je niets gedaan heeft, kwaad te doen; dat gaat
tegen alle menselijke gevoelens van rechtvaardigheid in. Daaren-
tegen is het vanzelfsprekend dat men zijn vijanden kwaad terug
mag doen evenals men zijn vrienden goed moet doen.
Een soortgelijk geval doet zich voor, wanneer Paris Helena
schaakt Het is een ëgyov dvóaiov dat hij zijn gastheer, die hem
goed ontvangen heeft, van zijn vrouw berooft en zo goed met
kwaad vergeldt.
Het werkwoord dnoaiovaêai komt, behalve op de reeds behan-
delde plaats, waar het in direct verband met de godsdienst staat, ®
nog een keer voor Het is het verhaal van den vader, die zijn
dochter uit het eerste huwelijk in zee wil laten werpen door een
man, die hij eerst onder ede heeft laten beloven te doen wat hij
vraagt. Deze houdt zich aan de letter van de eed en laat het meisje,
aan een touw gebonden in zee neer en haalt haar dan weer op,
catoaievfxevog rrjv êiÓQxmaiv ,,de verplichting, die zijn eed hem
oplegt, nakomendquot;.
Evaep-^g^ noemt zich de Egyptische koning, die de tempels
door zijn vader gesloten, weer opent.
Een opschrift op het beeld van Sethos luidde: èg èfj.é rig óqsojv
evae^tjg ëaragt;. ,,Laat men naar mij kijken en op de goden vertrou-
wenquot;. Hijzelf was namelijk bijna zonder soldaten den vijand te-
gemoet getrokken, omdat de goden hem hulp beloofd hadden.
Daarvoor werd hij beloond met de overwinning.
'Aae^sïv kan men behalve tegen de goden, door hun priesters
te mishandelen ook tegenover ixérai.'
Samenvatting.
Het blijkt dat het substantivum óalrj, dat uitsluitend in de
uitdrukking {ovx) óairj voorkomt, gebruikt wordt voor een verbod
of toestemming in cultusgehruiken. Volkomen synoniem daarmee
zijn ovx óaiov en ov êé/xig.
Het adiectivum avóaiog komt persoonlijk geconstrueerd voor
in onmiddellijk verband met godsdienst en wel één keer. Daaren-
tegen staat avóaiog in zeer vele gevallen, waar niet van een directe
verhouding tot de goden sprake is. Zo vinden wij dat het avóaiov
is: een Ixéxrjg uit te leveren, een lijk te mishandelen, een mens te
offeren, zijn dochter te doden, zijn broeder te vermoorden, uit {S^gig
iets te doen. Voor het eerst bij Herodotus ontmoeten wij de vol-
gende gevallen: knapen te ontmannen is avóaiov, zo ook dat een
stad optrekt tegen haar dochterstad, dat men iemand kwaad doet, die
je niets doet, dat een gast zijn gastheer besteelt.
Het aantal gedragingen van mensen tegenover medemensen,
die Herodotus zo sterk afkeurt dat hij ze onder het begrip avóaiov
rekent, is opmerkelijk groot; groter misschien dan wij bij enig
ander auteur aantreffen. Dit kan natuurlijk liggen aan het toeval
van de overlevermg en de aard van de onderwerpen. Het is echter
evenzeer mogelijk dat juist in het veelvuldig gebruik van deze
term het hoog ontwikkelde gevoel voor wat zedelijk verkeerd is
bij Herodotus tot uiting komt.
Het werkwoord anoaiovaamp;ai wordt in beide categorieën gebruikt,
zijn verplichting nakomen tegenover een godin, tegenover een eed.
Evae^^g is hij, die de tempels der goden verzorgt en in alles ver-
trouwen in hen heeft.
'Aae^eïv is zowel het slecht behandelen van priesters als van
Ixérai.
HIPPOCRATES
In de dokterseed van Hippocrates ontmoeten wij oaiog in het
volgende verband i: Oi dcóao) dè oidè (pÓQfiaxov oiösvl alrrjêelg
êavdai/xov ovèè v^rjyijaofiai ivfi^ovXirjv roi-qvèe' ogt;ota)g èè ovdè
yvvaixl Tieaaov (pêógiov öd)aco. 'Ayvmg öè xai óaicog diarrjQ^ac»
Plov èfxóv xai réxvrjv èfirjv. „Ik zal aan niemand, ook niet als er
om gevraagd wordt, een dodelijk middel geven en ook geen raad
dienaangaande; evenmin zal ik aan een vrouw een vruchtaf-
drijvend middel geven. Maar rein en rechtschapen zal ik mijn
leven en mijn vak houdenquot;. Dölger ^ is van mening dat godsdien-
stige overwegingen een rol spelen bij het verbod vruchtafdrijvende
middelen te geven. Hij wijst daarbij op óaicoQ in de laatste zin
van de eed en haalt ook een plaats uit Aristoteles' Politica ^ aan,
waar dat woord in hetzelfde verband staat. Maar wij hebben
reeds bij vorige schrijvers gezien, dat oaiog heel vaak niets met
godsdienst te maken heeft, maar veeleer dat is, wat onder alge-
mene menselijkheidsregels, a.yQaqgt;oi vófjLoi, valt. Het lijkt mij ook
hier beter dyvwg xal óalcog op te vatten als: volgens mijn geweten,
' zoals de menselijkheid het eist.
Hippocrates verzet zich heftig tegen de opvatting, als zouden
reinigingen iets tegen ziekten kunnen bewerken xaamp;aQfioïai xe
Xgéovrai xal eTiaoidfjai xal dvoaimraróv rs xal dêecórarov TiQrjyfia
noiéovaiv, camp;g sfioiys öoxsl. xad^algovai ydg rovg èxo/iévovg rfj
vovacp aïfiari xal dXXoiai roiovroiai óansQ filaafid ri ë^ovrag r)
dMarogag, rj jtsq)ag/j,axev/j,évovg vnó dramp;gclmcov, r} ri ëgyov dvóaiov
ègyaaa/iévovg, odg s^gfiv rdvria roéraiv noisXv re xal sv^so'amp;ai
xai slg rd Igd (pégovrag Ixersvsiv rovgêsovg. ,,Ze passen reinigingen
en toverformules toe en begaan m.i. een zeer goddeloze en heilig-
schennende daad. Want zij reinigen de mensen, die aan deze ziekte
lijden, met bloed en andere dergelijke middelen alsof zij bezoedeld
zijn of misdadigers of betoverd zijn door mensen of een hemel-
tergende daad hebben begaan, terwijl ze juist het tegenovergestelde
moesten doen, bidden en hen naar de tempels brengen en de goden
smekenquot;. 'Avóaiog heeft in deze zin twee betekenissen; waar het
naast dêéog staat, wil het zeggen dat die daad de goden beledigt.
Hippocrates stelt hier de magie tegenover de godsdienst, en magie
is uit een zuiver gelovig standpunt altijd goddeloos, omdat het
getuigt van te weinig vertrouwen in de macht der goden. Daarente-
gen hoeft een ëgyov dvóaiov niet een vergrijp tegen de godsdienst te
zijn, aangezien vele misdaden tegen mensen gericht ook dvóaia zijn.
Even verder betoogt hij dat niet de mensen elkaar, maar de
-ocr page 80-godheid, hen reinigt van avoacérara df^agr^^ara^ misdaden
die tegen elk menselijkheidsgevoel ingaan. Mensen, die ziekten
weg kunnen toveren, zegt Hippocrates, kunnen die natuurlijk ook
tevoorschijn toveren. Dus de goden, waar zij het altijd over hebben
spelen daarbij geen rol ^ ^„.Vo^ ëf^oiye oi ^egl evasPeir,, roi,',
Xoyov, öoKeovacnocéeaêai, oïovrat, dUanegi dae^ecr]? f^aUov,
jêeoc ovx siai, ró rs eèae^è, avrögt;v xal ró êsïov dae^é, èariv
xac avoacov, é, êylt;h didd^co. „En toch spreken zij m.i. niet over
vroomheid, zoals zij denken, maar veeleer over goddeloosheid,
en alsof de goden er niet zijn en dat, wat zij vroom noemen en heihg,
IS goddeloos en niet heilig, zoals ik zal aantonenquot;. De nadruk
valt op het zinnetje: „alsof er geen goden zijnquot;. Wanneer die
magiërs menen dat zij vroom zijn, als zij zieken door reinigen wiUen
genezen, zijn zij juist goddeloos, want zij schakelen de macht van
de goden uit. Het komt in het kort hierop neer dat, wat men in
de wereld van de magie evasfié, noemt, bij een juiste opvatting
van de macht der goden das^ég is.
^^ Hetzelfde wordt nogeens van de magiërs gezegd»; övaaeBsïv
e/^mya öoxéovm xal êsoèg ofe sïvac vof^^^elv ovrs èóvxag ioHeiv
ovèev. „Naar mijn overtuiging zijn zij goddeloos en menen dat
er geen goden zijn of als zij er zijn dat er in geen opzicht werking
van uitgaatquot;.nbsp;° fnbsp;s
Samenvatting.
Bij Hippocrates worden dus onze woorden bijna uitsluitend
gebrmkt tn onmiddellijk verband met de goden, behalve éalmg in de
eed, volgens eer en geweten, en wanneer gesproken wordt van een
avoaiov sgyov; waarbij aan menselijkheidsoverwegingen wordt
pdacht. Al de andere plaatsen spreken over mensen, die door
hun toverkunst de goden uit willen schakelen, inplaats van hun
macht te vereren.
THUCYDIDES
Bij dezen schrijver is vooral het adiectivum daiog van belang
Daarnaast komen svae^^jg en das^^g een enkele keer voor- het
substantivum éala ontbreekt.
In het derde boek doen de Plataeërs een beroep op een bij de
Grieken geldende regel van volkenrecht mare xal ramp;v aco/idrmv
adsiav noiovvreg oaia av dixdCoirs xal jiQovoovvreg óri éxóvxag
re eXdßers xai /««^a? 7iQoïaxofJ,svov5 (ó dè vófiog roïg quot;EXXr]ai
fxri xreivBiv rovrovg) ëri xai svegyérag ysysvrj/iévovg èid navróg.
„Daarom zult gij, wanneer gij ons zekerheid van lijfsbehoud ver-
schaft, een beslissing nemen overeenkomstig de menselijkheids-
regels, bedenkende dat wij ons vrijwillig hebben overgegeven met
uitgestoken handen (en de ongeschreven wet verbiedt den Grieken
om deze mensen te doden), wij, die bovendien U altijd grote diensten
hebben bewezenquot;. Wie zich houdt aan de regel dat men vijanden,
die zich op genade of ongenade overgeven, niet mag doden, handelt
óaiog
Zonder dat er gewezen wordt op de vófiog, maar in dezelfde
betekenis, gebruiken de Meliërs in hun redevoering tegen de Athe-
ners het woord oaiog ofimg èè niarsvofiev rfj fièv rvxt] ex rov
■amp;dov [li] èXaaawaeaêai, öri oaioingog rovg ov dixaiovg lard/ieêa,----
„maar toch vertrouwen wij, dat wij met hulp van het lot, dat
in de handen der goden ligt, niet door U verslagen zullen worden,
omdat wij met de menselijkheidsrechten aan onze kant staan tegen-
over mensen, die in strijd met het recht handelenquot;. Dit is de enige
plaats bij Thucydides, waar öaiog persoonlijk gebruikt wordt;
het heeft echter dezelfde betekenis, als in de andere gevaüen en is
zeker niet vroom of rein. Het is oaiov voor een volk, dat zonder
enige reden wordt aangevallen, zich te verdedigen, maar de aan-
valler is ov dixaiog; men zou verwachten avóaiog of äaeßijg^.
Atxaiog en oaiog zijn hier blijkbaar volkomen synoniem; dixaiov
wordt dus niet alleen gezegd van wat volgens de geschreven wet
rechtvaardig is, maar ook van dat, wat in de omgeschreven wet-
ten van de mensheid als recht geldt.
Een ander voorbeeld van dit woordgebruik treffen wij aan in
de redevoering van de Corinthiërs tot de Lacedaemoniërs waarin
zij dreigen: als gij ons niet steunt en Athene aanvalt, zouden
wij weieens andere bondgenoten kunnen zoeken Sgw/iev ö' äv
äöixov ovöèv ovxe ngóg êecóv rwv ÓQXimv ovrs ngóg dvamp;Qcóncov
ramp;v alaêavofiévwv „en wij zouden niets onrechtvaardigs doen
noch in de ogen der goden, die de eden beschermen, noch in die
van de mensen, die het zienquot;; Men zou weer verwachten avóaiov
of äaeßeg, te meer omdat de êeoi dgxioi worden vermeld en er dus
sprake is van het verbreken van een eed.
Even verder staat van hetzelfde optreden oaia noieivh ßov-
Xoßevcov dè vfimvnQoamp;vficov elvai iievovfiev ovrs yag oaia ävjtoioißsv
[israßaXX0nsvoi ovrs ivvrjêsarégovg av aXXovg svgoi/Lisv. ,,Maar
wanneer gij bereid zijt (te helpen), zullen wij (bondgenoten) blijven;
want dan zouden wij tegen al het menselijke recht ingaan, als wij
veranderden, en wij zouden geen anderen vinden, die meer be-
vriend met ons wilden zijnquot;. quot;Adixov en ovx oaiov slaan beide op
het verbreken van een verdrag zonder reden.
Ook het schenden van een wapenstilstand door plotsehng een
oorlog te beginnen is ovx oaiov. De Thebanen hadden dit gedaan
de Plataeërs zonden daarom mensen naar hen, Xsyovreg 6ri ovrs
ra nsnoirjfiéva oaia ógdaeiav èv anovêaïg aqgt;mv nsigaamp;svreg xara-
Xaßeiv rrjv TtóXiv, rd re ë^o) ëXsyov avroïg fttj aèixsïv. „om te zeggen
dat zij tegen alle recht in hadden gedaan, wat zij gedaan hadden,
door te trachten hun stad in te nemen midden in een wapenstilstand,
en zij zeiden dat zij wat buiten de stad was geen kwaad mochten
doenquot;. Ook hier staan weer naast elkaar van hetzelfde gezegd
oaia ÔQÛv en firj àôixeïv.
Een samenvatting als het ware van de reeds besproken plaatsen
geeft een passus uit de verdedigingsrede der Plataeërs i; nóXiv
yàg avrovç Tijv -^[xexÉQav KaxaXafi^dvovraç èv anovôaïç xal Tiqoaéxi
ieQO/j,ï]vca ÓQêcög xe èxifimQrjadjusêa xaxd xov naai vófiov xaêsaxœxa,
xóv èmóvxa noXéfiiov öaiov elvai dfivveaêai, xai vvv ovx av eixóxcog
Ô1' avxovç fihmxoifieêa. „Want toen zij onze stad trachtten te
bezetten gedurende de wapenstilstand en nog wel tijdens een
feest, hebben wij ons terecht op hen gewroken volgens de wet die
voor alle mensen geldt, nl. dat het geoorloofd is, zich tegen den
vijand, die aanvalt te verdedigen en het zou niet billijk zijn, dat
wij nu om hen benadeeld wordenquot;. Hier is zowel sprake van het
plotseling verbreken van een wapenstilstand, als van een aanval
zonder beweegreden. In het betoog dat het geoorloofd, öaiov,
is zich daartegen te verdedigen, beroept men zich op de rd/ioç
de ongeschreven menselij kheidswet
Als laatste plaats, waar de woorden ôixaioç en ôaioç van der-
gelijke verhoudingen gebruikt worden, valt te noemen het einde
van de rede van de Thebanen in het derde boek»: xai xavxa,
c5 Aaxeöaifióvioi, xovxov èvexa êns^'^MoiJ.EV xal vnèq v/nwv xal
vjièg T^fiamp;v, îva vfielç jxèv elôfjxs xal ôixalwç avxwv xaxayvœaôfievoi,
rjfielç dè ëxi ôaimxsQov xexifiœQrifiévoi. „En deze dingen, Lace-
daemoniërs, hebben wij hierom besproken, zowel terwille van U
als van onszelf, opdat gij weet dat gij hen (de Plataeërs) met recht
zult veroordelen, en dat wij hen met nog meer recht hebben ge-
straftquot;. Volgens de voorstelling van zaken van de Thebanen, zou-
den de Plataeërs driemaal inbreuk gemaakt hebben op het onge-
schreven oorlogsrecht i. xal ravra XQSïg ddixiag èv oXiyco jigdi-
avrsg, ri]v re kvêeïaav ojxoXoyiav xal rcóv dvÓQcóv róv varsQov
êdvarov xal rrjvnsQl avrcóv ruuv firj xrsveïv ipevaêsiaav vnóaxsaiv,
rjv rd êv roïg dygolg v/uv [xr] ddixcöfisv, .... ,,En dat, terwijl gij
drie onrechtmatige daden hebt verricht, nl. het verdrag hebt ver-
broken en de mannen daarna hebt gedood en de belofte aan ons,
hen niet te doden, indien wij geen kwaad deden aan wat van U
op het land was, hebt geschondenquot;.
Niet aUeen in internationale verhoudingen, maar ook bij burger-
twisten wordt er soms gezondigd tegen ró öaiov. Een moraUst
geeft daarover enkele beschouwingen, als nabetrachting over de
capita, waarin Thucydides de twisten op Corcyra heeft beschreven.
Op zulke momenten laat de mens zich door zijn hartstochten lei-
den ov yaQ av rov re óalov ró rifiojQsïaêai ngovrlêeaav rov
re fiï) döixeïv ró xsqdalveiv, êv amp; //.rj ßXojirovaav la^vv sïxe ró
qyamp;oveïv. „Want anders zouden zij wraak niet steUen boven recht
en zedelijkheid en niet het voordeel boven het rechtvaardig han-
delen, indien namelijk niet de afgunst een nadelige invloed op de
mensen uitoefendequot;. Ook hier betekent ró öaiov weer de regels
van menselijkheid, waardoor een mens zich behoort te laten leiden.
Wat in deze plaats ró daiov genoemd wordt, heet ook evaeßeia
Wraak en persoonlijke eerzucht overheersen bij partijtwisten,
«uCTTfi evasßeia fièv ovdérsQOi êvó/xiCov, evTtQETtsiq dè Xóyov oïg
Svjißalri èmqyamp;óvojg ri öiajtQd^axramp;ai a/ueivov rjxovov. „Zodat geen
van beide partijen zich bekommerde om wat recht en zedelijkheid
is, maar degenen, wien het gelukt was door mooie woorden iets
op gehate wijze te bereiken, hadden een betere naamquot;. Het is in
strijd met de evaeßeia zich door persoonlijke wraakzucht te laten
leiden, inplaats van door staatsbelang. 'Aasßslv treffen wij bij Thu-
cydides aan in de betekenis van, zondigen tegen wat daiov is in
het verkeer van volken, ook in oorlogstijd, zoals de volgende plaats
leert roég re vsxQovgnokv fxeiCóvcog èxeivovg dvrl isgcóv diiovvrag
djroótóovaf dasßsiv r) rovg {jlt) êêékovrag IsQoïg rd ngénovra xofjil-
Ceaêai. „En dat zij, die verlangden de doden slechts uit te leveren
in ruil voor tempels, veel meer te kort schoten in hun plichten als
mens, dan zij die niet in ruil voor tempels het hun toekomende
wilden terugkrijgenquot;. Het onvoorwaardelijk uitleveren van ge-
sneuvelden is een eerste menselijkheidsplicht. Beide partijen be-
roepen zich op rd vófii/ia, ó vó/ioq] de Boeötiërs beweren dat de
Atheners die overtreden, daar zij zich meester gemaakt hebben
van de tempels in het door hen bezette gebied de Atheners
daarentegen zeggen dat het geheel overeenkomstig de geldende
regels is zodat hun tegenstanders geen reden hebben, hun de
lijken te onthouden.
Daarnaast wordt aaeßrj/jLa gebruikt in verband met het Hermo-
copidenproces xal rovg dgdaavrag fjèsi ovöeig, aXXa fisyaXoig
jurjvvTQoig örjfioala ovxoi re èCrjrovvto xai ngoaéri èiprjcpiaavro,
xai et rig aXXo ri oldsv äaißrjfia yeyenjfiévov, /urjvvELV dösamp;g rov
ßovXo/Lievov xai darwv xai ^évmv xai öovXoiv. „En niemand wist
wie het gedaan hadden, maar met grote beloningen voor aanwij-
zingen werden zij gezocht en men vaardigde bovendien nog een
edict uit, dat indien iemand wist, dat er nog een ander vergrijp
tegen de goden was geschied, iedereen het zonder vrees kan aan-
brengen, hetzij hij burger, vreemdeling of slaaf wasquot;. Met aXXo
daeßrifia is bedoeld, iets dergelijks als het vernielen van goden-
beelden.
De beklaagden in het mysteriënproces heten eveneens ol daeßovv-
reg negl rwv fjLvarrjQLmv
Samenvatting.
Wanneer men de plaatsen bij Thucydides nog eens de revue
laat passeren, dan valt op dat de woorden oaiog en svasßrjg steeds
voorkomen van internationale gebruiken gezegd, dus wat mag of
niet in oorlog en vrede. Daarbij beroept men zich op lt;5 vójiog,
rd vóiiifia, dat zijn niet door bepaalde staten vastgestelde wetten,
niet dus een soort volkerenrecht, maar meer een begrip, dat gelijk
is aan wat elders aygacpog vófiog genoemd wordt
Behalve voor het overtreden van deze ciyQcupoi vófj,oi, wordt
dasßsiv ook gebruikt voor het beledigen van goden.
Op te merken valt nog dat bij Thucydides een verschil tussen
oaiog en dixaiog niet te zien is; wat in de ene zin oaioQ wordt ge-
noemd, wordt in de volgende met êixaiog aangeduid.
Het best tussen Thucydides en Xenophon kunnen behandeld
worden enige
INSCRIPTIES UIT DE VIJFDE EEUW
De oudste plaats, waar öaiog op een inscriptie voorkomt, voor-
zover die te controleren zijn met indices, staat in de lex Locrorum
Hypocnemidiorum de colonia Naupactum mittenda, waarschijnlijk
van vóór het midden van de vijfde eeuw De eerste zin daarvan
luidt: 'Ev Navnaxrov xarövde hoatiFoixia. AoPqóv róv Hwio-
xvafxlöiov ènel xa Navndxxiog yéverac, Navndxtiov èóvra, hoTcö
iévov oaia Xav^dvsiv xaiêveiv èieïfiev êmrvxóvta, aïxa èeiXêxai' „De
uitzending van colonisten naar Naupactus geschiedt volgens de
volgende regels: Wanneer een van de H3rpocnemidische Locriërs
Naupactier is geworden, mag hij, wanneer hij Naupactier is, het
hem toekomende krijgen en offeren vanwaar een vreemdeling
(dat krijgen) mag, zo dikwijls hij weer in de stad komt, indien hij
wilquot;. Meister ^ wil lezen oaia en vergelijkt daarmee het Homerische
óaiT}. De andere uitgevers vatten het op als oaia, maar geven zeer
verschillende verklaringen. Die van Buck, dat oaia Xayxdveiv
xal êvEiv zou betekenen: delen in burgerlijke en religieuze rechten,
lijkt mij onwaarschijnlijk, niet omdat oaia niet zou kunnen be-
tekenen burgerlijke rechten, maar waarom zouden mensen, die
burgers van een andere stad zijn geworden, nog alle rechten hebben
in hun vroegere woonplaats?
Misschien wil oaia niet anders zeggen dan het een vreemdeling
-ocr page 87-INSCRIPTIES VAN DE VIJFDE EEUWnbsp;71
toekomende; oaiog immers is het woord dat van het juiste op-
treden tegenover vreemdeUngen wordt gebruikt
Een tweede keer komt öatog voor in een decretum Atticum de
pecuniis pubHcis van omstreeks 420. Er wordt daar van bepaalde
functionarissen gezegd hovroi dè ra/uisvóvrov è/i nóXei èv röi
omaêoèófioi ra. röv êeöv xgé/iara hóaa dvvaróv nal öaiov. „die
moeten het geld van de goden op de burcht in het achterstuk van
de tempel beheren, zo goed het hun mogelijk is en phchtsgetrouwquot;.
Of bedoeld wordt speciaal de plicht tegenover de goden of ook de
plicht tegenover de medeburgers, lijkt mij niet uit te maken.
Slechts één keer in deze eeuw treffen wij het woord evae^ijg
aan, in een decretum Atticum de saceKo Codri, Nelei, Basilae®.
to dè réfjLËVog ó ^aaiXevg anojxvaêoaaro xard rag xavvyQarpdg, xai
rog ÓQiardg èmnéjjLqiaai óglaai rd hiegd ravra, önog av ëxsi óg
^éXriara xal evae^éarara. „De ^aaikevg moet het tempelterrein
verpachten volgens de verordening, en de landmeters erheen zenden
om die heiligdommen af te meten, opdat het zo goed mogelijk
voor mensen en goden isquot;. Evae^rjg zal hier wel slaan op de ver-
houding tot de goden.
Wordt bij Herodotus 1 ovx óalrj gebruikt voor een offerverbod,
in de lex sacra Thasiorum staat daarvoor ov êé[ug
Samenvatting.
Uit de enkele inscripties van de vijfde eeuw valt omtrent het
gebruik van öaiog weinig te leren, omdat de uitlegging van de
twee plaatsen onzeker blijft.
Evae^-qg wordt gezegd van de manier, waarop een bepaalde
commissie zich van zijn taak, de grenzen van tempelgrond vast te
stellen, kwijt.
Tenslotte is ook hier weer ov êéfug synoniem met ovx óalrj,
wanneer het gaat over een offerverbod.
1nbsp; Herod. II 45. p. 57.
6 Ditt. Syll.3 1033.
XENOPHON
Behalve het substantivum oaia, komen alle woorden voor;
voor het eerst treffen wij het substantivum óaiórrjg aan.
Ook bij dezen schrijver wordt oaiog gebruikt om normen in het
internationaal recht aan te geven. Zo vraagt Agesipolis aan Zeus
te Olympia ^ si oaioyq ë%OL avrw firj ösxofxévM rag anovèag rwv
'•'Aqysimv, ori ovx ónórs koamp;^koi 6 xQÓvog, aXX' ónórs sfi^akXeiv
[dXXoisv Aaxsdaifióvioi, róre vnécpsqov rovg firjvag. ó öè êsog
ÈTieariijLrjVEv avrm oaiov slvai jirj dexo/iévco anovdag ddixcog vno-
(psQonBvag. „of het hem geoorloofd zou zijn om de wapenstilstand
met de Argiven niet aan te nemen, omdat zij, niet wanneer de
vaste tijd was aangebroken, maar telkens wanneer de Lacedae-
moniërs een inval wilden doen, de maanden als beletsel aanvoerden.
De god antwoordde dat het hem geoorloofd was de wapenstilstand
niet aan te nemen, wanneer die op niet behoorlijke wijze als ver-
hindering werd aangevoerdquot;. Hieruit mag men opmaken dat het
voor onbehoorlijk gold een op redelijke gronden aangeboden
wapenstilstand te weigeren. Aan het redelijke juist wordt op onze
plaats getwijfeld 2.
In de Lacedaemoniorum Respublica® verhaalt Xenophon, dat
Lycurgus, om zich een grotere gehoorzaamheid van de Spartanen
aan zijn wetten te verzekeren, ApoUo in Delphi gevraagd had
zijn sanctie daarop te verlenen. Toen hij deze verkregen had,
róre rniéömxBv {rovg vófiovg), ov [lóvov avofiov dXXd xai dvóaiov
êsig ró nvamp;oxQnaroig vó/ioig firj neiêeaêai. „toen gaf hij zijn wetten,
en stelde vast dat het niet alleen onwettig maar ook goddeloos was,
om wetten die door het orakel goedgekeurd waren niet te gehoor-
zamenquot;. Het ongehoorzaam zijn aan wetten heet hier dvofiov,
wanneer deze door de godheid gesanctionneerd zijn, dvóaiov.
Men kan hiermee vergelijken een plaats uit de Memorabiha^,
waar de Pythia op de vraag, hoe men moet handelen ten opzichte
van offers etc., antwoordt, vófim nóXswg noiovvrag svae^wg av
Ttoisïv, ,,dat zij, wanneer zij volgens de staatszede handelden.
volgens de wil der goden zouden handelenquot;. Ook hier dient de god-
heid om de autoriteit van de wetten te versterken.
Een verrader, die bovendien tempels beroofd heeft, en naar
de tyrannie streeft, is dvóatog
De „Dertigquot; worden dvóaioi genoemd want terwijl men in
vrede kan leven, oëroi róv ndvrmv aïaxiaróv re xal xaXenórarov
xal dvoaimrarov xal ëxamp;iorov xal ■amp;soïg xal dvêgénoig nóXsfiov
tjlMV TtQÓg dXXiqXovg nagéxavaiv. „verwekken die mensen voor ons
van alle oorlogen de schandelijkste, drukkendste, goddelooste,
het meest gehaat bij goden en mensen, nl. de oorlog tegen elkaarquot;.
'Avóaiog is sjoioniem met èx'amp;QÓg êeoïg xal dvêgmnoig en wil zeg-
gen, ingaande tegen alle ongeschreven wetten
Door het toezicht op de tempel van Zeus terug te geven aan
wie het toekomt, handelt men dixaióregov xal óaicóregov en den
goden welgevalligDe quaestie komt ook bij Thucydides ® ter
sprake, waar de Atheners een andere opvatting huldigen.
Een gewone combinatie, waarvan de laatstgenoemde plaats al
een voorbeeld was, is oaiog xal bixaiog.
Pharnabazus beklaagt zich tegenover de Lacedaemoniërs, die
zijn bezittingen hebben verwoest, terwijl hij hen toch herhaal-
delijk geholpen had®; eI ovv èyój fxrj yiyvóaxm [xrjre rd oaia firjrs
rd ólxaia, vfj,eïg öè öiöd^axé [ib ojtoyg ravr' èariv dvdgwv èmarafiÉ-
vojv p^dgtras djioöidóvai. „indien ik niet weet wat goed en recht-
vaardig is, leert gij mij dan hoe mannen handelen die weten,
hoe zij bewezen diensten moeten vergeldenquot;. Het is dus oaiov
xal öixaiov dankbaar te zijn voor bewezen diensten
Iemand te veroordelen, zonder dat hij de tijd heeft zich te ver-
dedigen, is ovx óaiov ovö' èlxaiov omdat men riskeert hem
onschuldig te straffen en daardoor te zondigen tegen de goden
en mensen.
Socrates is overtuigd dat hij éaicog xai dixaiojg geleefd heeft i.
Ook in verbinding met svoqxoq komt oaiog voor in een redevoe-
ring van Thrasybulus 2. o{gt; fxévroi y' ■ó/xag, amp; ävÖQsg, è^im èyöi
d)v óficofióxare naQaßfjvai ovöév, dUa xal rovro TtQÓi; roig aUoig
xaZoïg èmöeï^ai, on xal svoqxoi xai daioi sare. „Geenszins meen ik,
mannen, dat gij U in enig opzicht aan overtreding hebt schuldig
gemaakt ten aanzien van de dingen, die gij gezworen hebt (te doen),
maar dat gij ook bij andere goede eigenschappen blijk hebt ge-
geven, dat gij U zowel aan Uw eed houdt als scrupuleus recht-
vaardig zijtquot;. Toch gebruikt men met betrekking tot het houden
van een eed meestal evaeß-^g
Tegenover ènloQxog treffen wij oaiog aan in de karakterbe-
schrijving van Meno«. xai oaovg ßsv alaamp;dvoiro èmÓQxovg xai
dölxovg ég së woiXiafiévovg sfoßeiro, roïg d' óaloig xal dXifamp;siav
daxovaiv ég dvdvÖQoig èneiQÜro xevaêai. „Wanneer hij onbetrouw-
bare en onrechtvaardige mensen zag, vreesde hij hen als goed ge-
wapenden, maar goede en eerlijke mensen trachtte hij te behan-
delen als lafaardsquot;. Intussen kan men hier denken aan een chiasme;
dan staat ènlogxog tegenover dXtjamp;eiav daxovvxeg en óaiot tegen-
over aöixoi, wat wel gewonere tegenstelhngen zijn.
Iemand uit jaloezie te vermoorden is dvóaiov^.
Dat men slecht met slecht mag vergelden, blijkt nog eens uit
het oordeel van Agesilaos dienaangaande®: ró fièv dmarovvrag
è^anarav aocpóv ëxQive, ró dè marevovrag dvóaiov. „hij vond het
shm om onbetrouwbare mensen te bedriegen, maar slecht om het
mensen, die te goeder trouw waren, te doenquot;.
Een staaltje van intellectualistische moraal is de volgende uit-
spraak van een aanklageroi /xèv oécpQovsg ovöèv ö^nov aöixov
ovö' dvóaiov noiovaiv, ol öè novrjgoi .... „verstandige mensen
doen niet iets slechts of onzedelijks, maar slechte . . . .quot; De be-
klaagden, het zijn zij, die Euphron zonder vorm van proces ter
dood hebben gebracht, worden daarom avoaimraroi xai avofióxa-
xoi genoemd; ze hebben de geschreven en ongeschreven wetten
daarmee overtreden
Cyrus op zijn sterfbed spoort zijn zoons aan elkaar steeds te
helpen en wijst er op dat hij ook na zijn dood van hun hande-
hngen op de hoogte zal blijven rag èè, ramp;v aèixa Jta'amp;óvrcov ygt;v-
Xag owico xaxevorjaaxs oïovg fièv (poßovg xoïg /xiai(póvoig ifißdX-
Xovaiv, oïovg öè naXafivaiovg xoïg dvoaioig èjtiTté/iTiovai', „Hebt
gij dan nog nooit gemerkt, welk een vrees de zielen van hen, die
onrecht hebben geleden, hun moordenaars inboezemen en hoe
zij wraakgeesten sturen naar hen, die kwaad hebben gedaan?quot;
Men kan aarzelen of Cyrus bij de aöixa naamp;óvxeg aan zich zelf
denkt (wanneer nl. zijn zoons hem niet gehoorzamen) of aan die
van de broeders, die vermoord zou zijn door den ander. Daarmee
zou de schrijver dan op het verhaal vooruit lopen.
Wanneer de trawanten van Cyrus hem de dood van Nabonid
van Babyion melden, noemen ze dien den dvóaiog ßaaiXevg Of ze
dat doen, omdat Nabonid een losbandig leven geleid heeft of een-
voudig omdat iedere vijand van Cyrus voor hen dvóaiog is, is
niet uit te maken.
Een bekend geval keert ook bij dezen schrijver terug. Agesilaos
verbiedt zijn soldaten vluchtehngen in een tempel kwaad te doen,
ovx sneXdêero xov óaiov1 ,,hij vergat zijn plicht tegenover mensen
en goden niet. Een ixéxrjg mag men nooit verjagen; dit geldt na-
tuurlijk nog sterker, wanneer de godheid de beschermer is.
In een verhandeling over ó xfjg ipv%fjg xai ó xov aó/iaxog ëQOjg ®
wordt o.a. opgemerkt dan tengevolge van de laatstgenoemde
noXXd xai dvóaia Ttengayfiéva zijn. Misschien wordt daarbij gedacht
aan bepaalde sagen.
Een overgang tot de plaatsen waar öaiog en dvóaiog meer in
2nbsp;Cyr. VIII 7. 18.
3nbsp;Cyr. VII 5. 32.
lt; Heil. IV 3. 20. cf. IV 4. 3, waar staat: li^a ol dvoCTitÓTOTot Kal wavrd-
■naoLV ovSèv vó/ii/nov lt;jgt;povovvT£s, ol re KeXevovres Kal ol neiamp;o/ievot, ëai/gt;aTT0y
Kal Trpos Tols lepols.
5 Symp. 8. 22.
godsdienstig verband worden gebruikt, vormt een passage uit de
Cyropaedie i. Aan Cyrus wordt gevraagd of hij van zijn regering
kan genieten, zolang hij geen eigen haard heeft, o^ oiSrs óaicbrsQov
X(OQWv èv dvamp;QÓnoig oUre iibimv oiire oIxeiótsqÓv èariv oêdév.
,,de heiligste en aangenaamste plek bij de mensen, en de meest
intiemequot;. Het is de plaats, die de mensen tot middelpunt van
hun familieleven hebben en die aan de goden gewijd is. Maar ook
het eerste aUeen al rechtvaardigt het woordgebruik.
Merkwaardig is de betekenis van Smog in een zin uit de Cyro-
paedie 2. Cambyses geeft raad, wat Cyrus na zijn dood moet doen.
xal öxav [lèv oëro? mpixr^xai elgHégaag, óalcog div iiuv ëxoi rovxov
êveiv rd isgd éjcèg é/iamp;v, dneg vvv eyti^w'co. „Wanneer hij in Perzië
komt, moet het voor U zede zijn, dat hij de offers voor Uw welzijn
offert, die ik nu offerquot;. Inplaats van óaimg av ëxoi had er kunnen
staan óairj rs dv eïrj, zoals in de Homerische hymnen 3.
Socrates verdedigt zich over het feit dat hij over zijn dai/ióviov
pleegt te spreken met de volgende woorden«: Andere mensen
zeggen dat vogels en waarzeggers voorspellen, èycb dè rovro
dai/ióviov xaXcö, xal ol/iai oërmg óvofidCmv xai dkrjêéarsQa xal
óaiamp;xeqa Xéyeiv rmv roïg ÖQviaiv dvariamp;évrcov rrjv ramp;v êecóv
öéva/iiv. „maar ik noem dat öai/ióviov en naar mijn mening spreek
ik, wanneer ik het zo noem, meer naar waarheid en godgevalliger
dan zij die de macht van de goden aan vogels toekennenquot;.
Mensen, die hun tegenpartij op een feestdag uit de weg ruimen.
to Tidvrojv dvoaiórarov è^ovXevaavro 5.
Daar wij bij Xenophon vele passages aantreffen, waar svae^^g
en dae^rjg voorkomen tegenover of naast dvóaiog, wil ik deze
apart behandelen. Misschien bieden zij een gelegenheid tot het
aangeven van een verschil in gebruik van beide woorden.
Als eerste plaats moet dan genoemd worden een paragraaf xiit
de Cyropaedie«. ó öè Kvqog r^v rcóv avrov evaé^eiav xai
èavrm dyaêov èvó/iiCe, XoyiCó/xevog éansQ ol nXsïv aiQovfievoi /xerd
rcöv evae^Mv [jLakXov f) inexa xamp;v '^as^rjxévai xt doxovvxcov ngog
èè xovxoig sXoyiCero, dgt;g, el oidvxeg ol xoivwveg êeoae^slg elev,
rjxxov av avxovg èêéksiv jisQi xe aXXiqXovg avóaióv xi noieïv xal
tisqI éavxóv, evegyéxTjg vo/zlCcov BÏvai ragt;v xoivmvcóv. „Cyrus achtte
het zedehjk goed zijn van de zijnen ook voor zich zelf goed, daarbij
dezelfde redenering volgend als die mensen, die liever wiUen varen
met zedehjk goede heden dan met hen die, de naam hebben iets
slechts te hebben gedaan; bovendien redeneerde hij, dat, indien
al zijn metgezellen godvrezend waren, zij niet zo gauw geneigd
waren iets onzedelijks te doen jegens elkaar en jegens hem, die
zich voor den beschermer van zijn metgezellen hieldquot;. Uit wat
in de eerste zin gezegd wordt, spreekt duidelijk de opvatting, dat
de goden de slechten straffen en met hen de onschuldigen, als dat
zo uitkomt Evas^-^g is moeilijk met één woord in het Nederlands
weer te geven; het is iemand, die zich goed gedraagt ten aanzien
van zijn medemensen en dus godgevallig is. Bij ons woord, vroom,
wordt tezeer uitsluitend gedacht aan de verhouding tot de godheid,
terwijl, zedelijk goed, weer niets van de houding ten opzichte van
de goden zegt. Deze ruimere betekenis blijkt ook daaruit dat Cjrrus
aanneemt, dat, indien men êeoaeptjg is, men dan niet de godheid,
maar zijn medemensen geen kwaad zal doen. Godsdienst en moraal
zijn in deze woorden nauw verweven.
Een ander voorbeeld daarvan is een uitspraak van Xenophon
naar aanleiding van het karakter van Agesilaus xlg yaQ dv rj
êeoas^i) fUfiovfJievog dvóaiog yévoixo ij dixaiov aöixog rj aanpgova
i^Qiaxrig ^ èyxgaxij dxQaxiqg] ,,Immers wie zou wanneer hij een
godvrezend man navolgde onzedelijk worden of een rechtvaardig
man, onrechtvaardig of een ingetogen man, overmoedig of een
man met zelfbeheersmg, onmatig?quot; Uit de andere woordparen is
duidelijk dat telkens zuivere tegenstelhngen bedoeld zijn, zodat
■^eoae^ijg het omgekeerde van dvóaiog is. De betekenis onvroom
van dvóaiog is zeldzaam. Twee begrippen dus, die zowel gods-
dienst als moraal aangeven staan hier tegenover elkaar, het ene
aangegeven met êeoae^ijg, godvrezend en dus goed, het andere
met onzedelijk en dus bij de goden gehaat.
De mensen, die een äaeßeia, ni. het doden van inérai in een
tempel, begaan, worden èvoaLéraroi genoemd i. Men hoeft bij
àaépeia niet in de eerste plaats te denken aan een misdrijf direct
gericht tegen de goden, Ixérai niet ontzien is altijd een ernstig iets
Daarentegen wordt aan het eind van het achtste boek van
de Cyropaedie nadrukkelijk de betekenis van aaeß^g en àvôauoç
gescheiden 2. De epiloog eindigt daar met de woorden: yàg
néQaaç xal roig aèv airoig xal äaeßeariQovg neglêeoèg xal àvoaioi-
xéQovg Ttegl avyyeveïg xal àôixcorégovg ubqI roig äUovg____vvv
^ TCQÔaêsv àTtoôeôsïxêai. „Want ik beweer dat de Perzen en de
hunnen nù minder vroomheid jegens de goden, minder piëteit ten
aanzien van verwanten, en minder rechtvaardigheid tegenover
anderen hebben betoond dan vroegerquot;. Toch wijst de geheel andere
definitie van [Aristoteles] erop dat de woorden blijkbaar niet veel
van elkaar in betekenis verschilden in het algemene spraakgebruik.
Daarom is het vaak niet uit te maken, wanneer äaeßijg en àvôaiog
naast elkaar staan, of er twee verschillende begrippen bedoeld
zijn of dat het ene een onmiddellijk gevolg van het andere is 3.
Voor het eerst in de door mij nagegane htteratuur komt bij
Xenophon het substantivum óaiórrjg voor, en wel twee keer.
Van Hippolytus heet het 'InnóXvrog öè vnó fièv rfjg 'Agré^tóog
èxifxaro xal èv Xóyoig ^v, acotpQoaévr) Öè xai óaiórrjxi /laxaQiaêeig
èxeXeéxrjae. „Hippolytus was in ere bij Artemis en was gewoon
met haar te spreken en hij stierf, geprezen om zijn ingetogenheid
en zijn rechtschapenheidquot;. Bij Euripides wordt de held herhaal-
delijk eiasßijg genoemd in verschillend verband. In zijn verhouding
tot Artemis wil het zeggen, rein, ongehuwd; tegenover Phaedra,
zich houdend aan zijn eed. Op onze plaats staan naast elkaar
a(üq}Qoaévf] en ómóxtjg. Wat wordt er nu met elk van beiden be-
doeld? ZmcpQoavvTj is ingetogenheid, waarschijnlijk dus tegenover
Phaedra. Dan zou Saióxrig voor rechtschapenheid gezegd zijn.
Of zijn het hier misschien vrijwel synoniemen?
Een oplossing geeft de tweede plaats èx xovxov èrj Aéyei jj
ndvamp;sia xov Kvqov xr]v óaióxrjxa xal xrjV aoxpQoavvrjv xal xrjV
nqog avxriv xaxolxxiaiv. „Daarna vertelde Panthea van de recht-
schapenheid en de ingetogenheid van Cyrus en het medelijden,
dat hij met haar hadquot;. Ook hier staan óaióxrjg en ocofQoavvr]
naast elkaar, zodat het waarschijnlijk wordt dat die woorden aan-
geven de eigenschappen van een man, die een vrouw respecteert.
Omgekeerd verwijt Cyrus aan Araspes diens daéfieia, döixla en
dxqaxela, wanneer deze de hem toevertrouwde Panthea met zijn
liefde lastig valt Wanneer men deze ondeugden met de goede
eigenschappen van Cyrus vergelijkt, krijgt men de volgende groe-
pering: aaxpQoa'óvrj tegenover dxgaxela en óaióxrjg tegenover
daê^Eia en ddixla. Het woord óaióxrjg moet dus wel betekenen:
geen misbruik maken van zijn macht tegenover een weerloze.
Men lette erop dat Panthea met een naQaxaxaamp;rjxr] wordt verge-
leken. Hoe overigens al deze woorden in eikaars plaats kunnen
worden gebruikt, daarvoor is een plaats uit Memorabilia nog eens
een bewijs, waar acocpQovsïv neql xovg ^eovg voorkomt
Naast zijn betekenissen op zedelijk terrein heeft evae^ijg toch
ook vaak betrekking op de godsdienst. Een geval dat een overgang
vormt is de plaats, waar voor het eerst de later zo bekende goede
daden van Aeneas geprezen worden Alvslag dè aóaag /nèv xovg
naxQwovg xal /irjXQÓovg êeovg, aamp;aag öè xal avxóv xóv naxéga,
dó^av ËvaE^elag èirjvéyxaro, ,,Aeneas heeft zich door de huisgoden
van zijn vader en moeder en ook zijn vader zelf te redden de naam
verworven vroom te zijn . . . .quot; Evas^ijg geeft hier weer meer dan
ons vroom, het is ook, vol piëteit.
Moeilijker wordt de beshssing over de inhoud van het woord
in de volgende passage ®: ovx olaamp;', óxi xal rj nóXig dXXrjg fièv
dxagiaxlag ovdsfiidg èmfieXeïxai ovdè dixdCei, dkkd tcsqioqö xovg
ev nenovamp;óxag xdgiv ovx dnodidóvxag, sdv dé xig yovéag firj ■amp;SQa-
Tievr], xovxo) ölxrjv xe èjiixldrjai xai dnodoxi[xd!i,ovaa ovx sa agxeiv
xovxov, amp;g ovxs dv xd ieqd evae^mg êvófieva vnèq xfjg nóXeoig,
rovrov 'amp;vovrog, ovre akXo xaXcóg xal èixaioyg ovöèv av rovxov
Tigd^avrog; „Weet gij dan niet dat ook de staat andere vormen van
ondankbaarheid negeert en niet straft en bv. toelaat dat mensen,
die weldaden ondervonden hebben, geen dank vergelden, doch dat,
wanneer iemand niet zorgt voor zijn ouders, hij dien mens straf
oplegt en hem onbevoegd verklaart tot het bekleden van een
ambt, in de mening dat, wanneer hij voor de staat offert, de offers
niet met de nodige vroomheid worden gebracht en dat hij ook
niets anders goed en rechtvaardig kan doenquot;. Uit deze passage
blijkt allereerst, waarom men eiste dat kinderen voor hun ouders
zorgen; het is de plicht der dankbaarheid. De ouders hebben jaren-
lang voor de kinderen gezorgd, men mag nu vergen dat deze op
hun beurt hun ouders onderhouden. In 't geheel geen gevoels-
redenen, geen praten over hetzelfde vlees en bloed, het is eenvoudig
een speciaal geval van de algemene plicht der dankbaarheid,
wanneer iemand je een dienst heeft bewezen Wel is er dit ver-
schil, dat de staat in de overige gevallen het betonen van dank-
baarheid aan het individu overlaat, maar zich met de ondank-
baarheid jegens ouders inzoverre bemoeit, dat hij hen weert als
vertegenwoordigers van zichzelf, in het geloof dat deze mensen
slecht aangeschreven staan bij de goden en dus niet evae^mg
kunnen offeren. Men ziet, de voorwaarden voor evas^üg ëveiv
zijn geheel van zedelijke aard Wanneer men een uitspraak van
Anaximenes in de Rhetorica ad Alexandrum ^ vergelijkt met de
plaats uit Xenophon, dan blijkt dat een voorschrift uit de onge-
schreven wet in de geschreven is overgegaan.
Achtte Agesilaus het in strijd met ro oaiov, inérai uit een tempel
te verjagen, van den zelfde wordt verhaald dat hij mensen, die dat
deden, evenmin voor evae^eïg ^ hield als legóavXoi. Door het daar-
mee té vergelijken laat hij zien dat hij het als een direct vergrijp
jegens de goden beschouwde.
Het is evaspég de goden te vereren, zoals zij het zelf bevelen,
nl. vófJ.cp TióXecog
Duidelijk is evaepn? ook vroom, wanneer Xenophon in het slot
van de Memorabiha het volgende over Socrates zegtevas^vg
/lèv ovroyg, amp;are i^rjöèv avev r^g ramp;v ■amp;eagt;v yvé/in? noieXv, bixaiog
dè, amp;are pXanreiv fièv ftrjdè [xixqov fitjdéva, ó(psMv dè ra tiéyiara
rovg xeoi/^évovg avramp;, „hij was zo vroom dat hij niets ondernam
zonder de mening der goden gevraagd te hebben en zo goed dat
hij niemand ook maar in iets benadeelde, maar in hoge mate de
mensen die met hem omgingen, hielpquot;. Eiae^ifig staat tegenover
öixaiog] het eerste geeft Socrates' houding tegenover de goden ^
het laatste, die tegenover zijn medemensen aan.
Cyrus bedankt Gobryas, dat de laatste hem gelegenheid heeft
gegeven oëre aae^sTv negl Hvovg ovrs döixsïv xeV/^arcov ëvexa
[Xenophon] vermeldt de alombekende daé^eia van de Perzen
in later tijd, daarbij denkende aan de verraderlijke vermoording
van de Griekse veldheren door TissaphernesBeide gevallen
hebben slechts indirect op de goden betrekking. Wel staan zowel
de lérot als de ÖQKog onder de bescherming van de goden.
Een direct vergrijp tegen de godsdienst is het bespotten van de
mysteriën, a ' amp;
Naast de splitsing aas^rig nsgi êsoèg, adixog nsQi avamp;Qomovg ^
treffen wij ook aaaß^g naast ataxQÓs nl. hij, die zich schuldig
maakt aan èmoQxia jtQÓ? êeoigt;s en óniaria ngós ävamp;gdmovg \
Ook met Ttaodvofiog verbonden staat äaeßTjg i in de vraag van
Xenophon, hoe Socrates slechte invloed op de jeugd kon hebben
en haar Ttagdvo/xog xai daeß^g maken. Aangezien e^aeßijg en daeß^jg
van Socrates gebruikt wordt uitsluitend met betrekking tot de
godsdienst, zal dat hier ook wel het geval zijn.
Tenslotte staat dasßecv naast ißgiCeiv. zonder dat het nader
omschreven wordt
Twee plaatsen heb ik tot nu toe opzettelijk weggelaten, omdat
men daar voor het eerst in de door mij onderzochte htteratuur een
theoretische verhandeling tracht te geven van e^aeß^g.
Xenophon deelt ons mee in de Memorabiha dat Socrates sprak
negi rmv dramp;Qomeicov, axonamp;v, xi svaeßeg, xi daeßeg etc. s.
Tot een drfinitie van de evaeßeia komt hij in hetzelfde geschrift *
nl.: O äqa xd nsQi roi)gêeoigt;g vóiMfia elöég ógd'wg äv ^fiïv eiaeß^jg
ÓQiafiévog elrj; „Dus zou hij die de voorschriften met betrekking
tot de goden kent, terecht door ons vroom genoemd worden?quot;
Even verder wordt dan dixaiog gedefinieerd als 6 eidcbg rd
negi dvêgcónovg vófjLifia.
Hier worden dus eiasßi^g en èixaiog principieel gescheiden, iets
waaraan Xenophon zich in zijn gewone spraakgebruik soms
houdt®, maar niet altijd®.
Samenvatting.
Deze geeft de volgende resultaten: Het is daiov een met slinkse
bedoelingen aangeboden wapenstilstand te weigeren, een verdrag,
dat op valse gronden berust, te verbreken, evenzo een tempelbe-
stuur terug te geven aan wie het toekomt, alle regels in het
tnternationaal verkeer. Een tempelrover en verrader, die naar de
tyrannie streeft is dvóaiog. De DeHig zijn dvóaioi, omdat zij een
burgeroorlog verwekt hebben. Dankbaar te zijn voor bewezen dien-
sten is Saiov xai bixaiov. Iemand zonder vorm van proces te doden
^ Mem. I 2. 2.
2 Ath. Resp. 3. 5.
® Mem. I I. 16.
* Mem. IV 6. 2 sqq.
5 cf. Mem. IV 8. 11. Apol. 22.
® cf. Cyn. I. 15.
is dvóaiov. Socrates heeft óai'cog xai dixaimg geleefd, wat in ver-
band met andere gegevens (hij wordt evaeßrjQ nsgi êeovg genoemd)
wel zal betekenen, in goede verhouding tot goden en mensen.
Een eed houden is Saiov xai evoqxov, ook svaeßdg; hem verbreken
is daeßeia. Iemand uit jaloezie vermoorden is dvóaiov, zo ook iemand,
die je vertrouwt, bedriegen. 'Avóaiov en avofiov is het Euphron
zonder vorm van proces ter dood te veroordelen. Twee gevallen
zijn onzeker, het ene is misschien broedermoord, het andere de
gevolgen van zinnelijke hefde, die dvóaia zijn.
Hadden op al deze plaatsen öaiog en dvóaiog betrekking op
mensehjke verhoudingen, anders is dit op de volgende; daartoe
vormen twee plaatsen als 't ware een overgang, nl. de haard is,
als middelpunt van gezin en van famihecultus, oaiov en het is
niet öaiov, ixérai uit een tempel te verdrijven. In beide gevallen
is er zowel van een verhouding van mens tot mens als van mens
tot god sprake.
Het is oaiov bepaalde offers in Perzië te offeren, óaiórsQov via
het daimonion dan via vogels de wil der goden te weten te komen.
Mensen op een feestdag vermoorden is dvóaiov.
Wanneer de woorden evaeßtjg en dvóaiog tegenover elkaar ge-
bruikt worden, duiden zij elk van beide een deel van het begrip
aan, dat bedoeld wordt; het eerste de verhouding tot de godheid,
het tweede die tot de mensen, terwijl deze gewoonlijk niet te
scheiden zijn. Zo zijn ook ■amp;eoasßijg en dvóaiog eikaars tegenstelling.
Het is daéßsla, Ixéxai van een tempel te doden; de daders zijn
dvoaidixaxoi. Een keer wordt er onderscheid gemaakt tussen
daeßijg negi êeovg en dvóaiog tisqI dvêgónovg.
'Oaióxrig treffen wij voor 't eerst hier aan. Het is vrijwel sy-
noniem met aojlt;pQoavvrj en geeft de goede houding aan tegenover
een weerloze.
Aeneas is svasßijg tegenover de huisgoden en zijn vader; het
woord heeft in dit geval godsdienstige en zedelijke betekenis. Men
kan slechts evaeßmg offeren, als men zijn ouders eert, het gods-
dienstige heeft hier dus een zedelijke grondslag. Niet evaeßijg is, wie
ixéxai uit een tempel verjaagt. Het is evaeßég de goden te vereren,
zoals zij zelf willen, om alles naar hun mening te doen.
'AaéßEla is het ^évoi slecht te behandelen, een eed te verbreken.
Direct in betrekking tot de godheid staat het woord, wanneer
-ocr page 100-het van het spotten met de mysteriën gezegd wordt. Socrates is niet
aae^riQ, d.w.z. vereert de goden zoals het moet. 'Aae^eZv staat
naast v^giCeiv.
Tenslotte komt voor het eerst een definitie van evasfiriQ, die het
principeel scheidt van èlxaiog, voor.
THEOPOMPUS
In een der beschrijvingen van „idealequot; staten, in de Philippica
van Theopompns, die Aehanus in zijn Varia Historia opgenomen
heeft 1, wordt een sprookjeswereld beschreven, waarin de twee
grootste steden Evae^ijg en Mdxi/iog heten, en de inwoners der
eerste Evae^eïg; zij leven in onafgebroken vrede en voorspoed,
zonder ziekte, in een land, dat zijn vruchten zonder arbeid schenkt;
zij zijn zo èixaioi, dat de goden het niet beneden zich achten her-
haaldelijk in hun midden te verkeren. De beschrijving is hier
alleen van belang in zover zij leert dat ook voor Theopompns
het woord evae^ijg een zedelijke inhoud had. Immers van vroom-
heid is ternauwernood sprake, als de goden uit zich zelf naar de
mensen komen.
ANAXIMENES van Lampsacus
Op twee plaatsen komen oaiog en evaefi^g voor, beide met be-
trekking op de godsdienst gebruikt.
In de Rhetorica ad Alexandrum geeft hij de volgende voor-
schriften ten aanzien van offers 2; 'Eari ydg xgariarri êvaia naamv,
ijrig dv ëxn ngóg /xèv amp;eoi)g óaicog, jcgog dè rdg dandvag /xergimg,....
quot;Eisi dè ngóg juèv rovg ■amp;eovg óaiaig, èdv rd Jidrgia /xrj xaraXvrfrai.
„Want het allerbeste offer is dat, wat met betrekking tot de goden
volgens de juiste riten, tot de kosten eenvoudig is,____En het
zal met betrekking tot de goden ritueel in orde zijn, indien men
geen inbreuk maakt op de voorvaderlijke gebruikenquot;. 'Oaiwg
■amp;VSIV is xard rd ndrqia amp;veiv, zoals in de Apollohymne gezegd
wordt, (hg óairj 'yéveê^.
Ook evas^jjg wordt van de directe verhouding tot de goden ge-
^ Poehlman behandelt het fragment onder de „Staatsromansquot; in zijn Gesch.
der soz. Frage 11= p. 289. Voor de naam cf. Strabo 537. 8.
2nbsp;Rhet. ad Al. 2. 6. (1423).
3nbsp;Apollohymne 237.
-ocr page 101-bruikt, maar met een andere betekenis, in de uitspraak ^r C05
ovx eixÓQ rovQ êeovg xaiQsiv raÏQ èamdvaig rcóv êvo/j,évcov, dXld
raïg svaePelaii; rwv êvóvrcov. ,,dat het niet waarschijnhjk is dat
goden zich verheugen over de kostbaarheid van wat geofferd wordt,
maar over de werkehjke vroomheid van de offeraarsquot;. Hier is dus
svaépeia, zoals een enkele keer meer, de innerlijke gezindheid van
den mens, tegenover de uiterlijkheden van het offerritueel.
GORGIAS
Een opmerkelijk gebruik zowel van oaiog als van evoE^riq geeft
de epitaphius van Gorgias, waar hij o.a. van de doden zegt: ^
aefivol [J,èv nqog rovg êeovg ramp; dixatm, oaioi ds jtgèg rovg roxsag
rfi d-SQOTiSLq, öixaioi lt;jj,èvgt; ngdg rovg aarovg rm ïacp, evasfiscg
öè TiQÓg rovg cpiKovg rfj niarsi. ,,eerwaardig in hun verhouding tot
de goden door hun zedelijk gehalte, met liefdevolle zorg voor hun
ouders, rechtvaardig jegens hun medeburgers volgens gehjk recht,
scrupuleus in hun trouw jegens hun vriendenquot;. Opvallend is,
vooreerst, dat, terwijl hier ook van de houding tegenover de goden
gesproken wordt, juist daarbij niet de woorden oaiog en svos^ijg
gebruikt worden; en verder, dat ten aanzien van de ouders, waarbij
meestal van evaefiijg wordt gesproken hier oaiog wordt gezegd,
daarentegen svae^-^g van de trouw aan vrienden. Aan dit afwijkend
woordgebruik zal het streven naar het gekunstelde en bizarre
niet vreemd zijn!
ANTIPHON
Zeer veelvuldig is het gebruik van oaiog, avóaiog, svaefS'^g en
aae^-ijg bij Antiphon. Zo worden de wetten, die onderscheid maken
of iets rvxf] [laXKov ^ ddixia is gebeurd, óaiórara rwv vóficov
genoemd „het meest rekening houdend met het algemene rechts-
gevoel
Herhaaldelijk wordt over de phcht der rechters, om een on-
schuldig veroordeelde vrij te spreken, gesproken als ömov. Hier-
van is de volgende passage een goed voorbeeld i; ravra ovv dsdióreg,
róv fièv xaêagóv vfzérsQov i^yeiaês elvai caioXvsiv rfjg airiag, róv
öè [xiagóv rm xQÓvm anoöóvrsg cpfjvai roïg ëyyiara rc/imQsïaamp;ai
vnoMners- ovro) yag äv öixaiórara xal ómcórara ngdiatr' äv.
„Aangezien gij deze (de wraakgeest van den vermoorde en van den
eventueel ten onrechte ter dood gebrachte) vreest, moet gij het
als Uw taak beschouwen om den onbezoedelde vrij te spreken,
maar gij moet het aan de tijd overlaten om den bevlekte te tonen
aan de verwanten om hem te straffen; want zo zoudt gij het meest
in overeenstemming met geschreven en ongeschreven wetten
handelenquot;. Het betreft hier iemand, die wegens moord aangeklaagd
is. Dat verklaart het gebruik van de woorden xaêagog en /niagóg
want een moordenaar was bevlekt; hij mocht geen tempel betreden,
aan geen offer deelnemen.
Omgekeerd wordt als een indirect bewijs van onschuld aange-
voerd dat men een offerplechtigheid bijgewoond heeft en de goden
niets hebben gedaan omdat te verhinderen s. oï/iai yag v[iag
èniaxaaêai on TtoXXol ijör] avêgomoi ^it] xaamp;aQol rag xeTgag ij aUo
n liiaaixa ëxovreg avvsiaßdvrsg elg ró nXolov avvajiwXeaav fisra
rfjg avrwv ipvxfjg rovg óaimg öiaxeifiévovg rä jigóg rovg êeovg-
rovro öè fjörj érégovg oaioXofiévovg (lèv ov, mvövvsvaavrag öè rovg
êaxdrovg xivövvovg öiä rovg roiovrovg avêganovg- rovro öè ieqoTg
Tiaqaardvreg nóXXoi öfj xaxa(paveïg èyévovxo ovx oaioi övxeg, xal
èiaxmXvovxeg xä legä /j.-fj ylyveaêai xä vop,iCójLieva. „Want gij weet
natuurlijk dat reeds vele mensen, wier handen onrein waren of
aan wie een andere smet kleefde, wanneer zij met anderen scheep
waren gegaan mèt hun eigen leven de mensen, die in goede ver-
houding tot de goden stonden, hebben meegesleept in hun ongeluk;
en dat verder anderen wel niet zijn omgekomen, maar toch de
uiterste gevaren hebben gelopen door toedoen van zulke mensen;
en dat velen bleken niet vroom te zijn, wanneer zij aan offerplechtig-
heden deel namen en verhinderden dat die hun gewone verloop
haddenquot;. De spreker gaat dan voort: ê/ioi xoCvvv èv näai xovxoig
1nbsp;Tetral. F. S. ii.
2nbsp;cf. Tetral. r. 8. IO. ^ov€vs quot;tegenover Koamp;após.
3nbsp;V 82. cf. V 84.
-ocr page 103-rà èvavrîa èyévero, en voert dat als ernstig bewijs van zijn on-
schuld aan De overtuiging dat de slechte man ook zijn mede-
reizigers in gevaar brengt bij de goden is zeer verspreid geweest
bij de Grieken en andere volkeren 2. Op onze plaats is naast de
meest strenge, ook een mildere opvatting te zien, nl. dat de goden
niet iedereen laten omkomen. Toch blijft de mening dat ze de
goeden met de kwaden laten lijden. Het is als met een besmet-
telijke ziekte, wie met een slechte man omgaat, kan zelf niet he-
lemaal xaamp;aQÓQ meer zijn. Daarnaast staat het geval van den
fiiaQÔç, die bij de offerplechtigheid komt en daardoor de handeling
ondoeltreffend maakt.
Het is minder ernstig een schuldige ten onrechte vrij te spreken
dan een onschuldige te veroordelen; deze gedachte wordt als volgt
uitgedrukt xai /i'^v ei öéoi a/nagreïv rt, zó àôîxcoç ànoXvaai
óaióreQov av eïrj rov /irj ôixaîcoç cutokéaar ró [lèv yàg âjuaQrrj/za
/lóvov sari, ro öè sregov xai äasßrjfia ,,En waarlijk, indien er een
fout gemaakt moet worden, zou het meer in overeenstemming met
wat goden en mensen als recht beschouwen zijn om ten onrechte
in vrijheid te stellen dan ten onrechte iemand te gronde te richten;
want het eerste is slechts een fout, maar het tweede ook een ver-
grijp tegen mensen en godenquot;. Duidelijk blijkt uit de laatste zin
dat âfiâQrfjfia geen zedelijke betekenis heeft
Zo is ook een ongegronde aanklacht van moord, avóaiog. De plaats
is van belang om de verdere formulering. Het is de tweede verdedi-
gingsrede in een zaak, waarbij uitgemaakt moet worden of een jon-
gen getroffen door een speerworp van een ander, zelf de schuld is van
zijn dood of dat hij vermoord is ógêmg öè rwv èkéyxcov sksyxóv-
rcov rov naïöa avamp;svrrjv övra, ó vó/uog ànoMmv rjnâç rijg airiag
rov caioxrsivavra xaraXa/ißävsi. fitjre ovv i^/iâg sig [irj utQoarjxovaag
av[i,(poQag sfißdkfjrs, fiTjre avroi raïg ro-órcov àrvxîaig ßorjüovvrsg
1nbsp;cf. Tetral. A. ß. 11.
2nbsp;Hesiod. Opera 240. Aesch. Sept. 602 sqq. Eur. Nauck fr. tr. 852. Xen.
Cyr. VIII I. 25. Theophr. Char. XXV. lona I 5—15.
3nbsp;V 91.
4nbsp;cf. V 88. lt;jgt;0V€a Sk TOV ix,ri atrtov ip-ijtfii.aê'^vai ànapria Kal aadßeid iariv
eis Tc ^fovs Kal eis rovs vójiovs, misschien een chiasme.
® Men vgl. het gebruik van dit woord in Christelijke litteratuur, waar het
hèt woord voor zonde is geworden.
« Tetral. B. 8. 10. cf. Tetral. T. jS. 2 en 4.
èvavria rov dai/iovog yvmxe, dXÄ' waneq oaiov xai öixaiov, ....
daoAv'fiTe riij.äg'^. „En daar de bewijzen aantonen dat de jongen
door eigen schuld is verongelukt, legt de wet daarmee de hand op
den moordenaar en spreekt ons dus vrij van schuld. Stort ons nu
niet in rampen, die wij niet verdienen en neemt niet, doordat gij
hen in hun ongeluk wilt helpen een beshssing tegen de godheid in,
maar spreekt ons vrij, zoals volgens goden en mensen rechtvaardig
isquot;. Hieruit ziet men duidelijk, iemand onschuldig veroordelen
is dvóaiov, omdat het èvavxiov rov daifiovog is. Dat wil zeggen de
goden straffen het zoals ieder adixov, en moord behoort tot die
aöixa, die dvóaia zijn.
Een verzoek van een beklaagde aan de rechters om kleine fou-
ten, uit zenuwachtigheid begaan, over het hoofd te zien, heet een
aïrrjaiQ xal voiii/iojg xal óalmg e^ovaa, „een verzoek in overeen-
stemming met de geschreven en ongeschreven wetquot; 2.
De rechters moeten de partijen onbevooroordeeld aanhoren,
zegt de beklaagde vfxag öè óaiwg óqüv Tigoaijxei rd nQaxamp;évra
„het is Uw phcht het gebeurde onbevooroordeeld in ogenschouw
te nemenquot;. Dat eisen goden en mensen; de rechter staat immers
in de speciale aandacht van de goden door de rechtereed.
De aanklager noemt ten onrechte vrijspreken, net zo goed als
de beschuldigde ten onrechte veroordelen, ov öixalmg ovöè óalcog
dnoUeiv Als motief wordt aangevoerd dat het een gevaar voor de
gemeenschap is ook tegenover de goden een met moord besmette
te laten rondlopen®, rrjg o^v vfisrégag evaeßsiag êvexa xai ramp;v
vó/j.cov djtdyovrsg rificogeïaêe avróv, xal avroi rs /xrj /zsraMß^rs
rrjg rovrov /iiagiag, .... „Terwille nu van Uw eerbied voor onge-
schreven en geschreven wetten, voert hem weg en straft hem en
neemt niet zelf deel aan diens besmetting, . ...quot; De opvatting is
dus: door een moordenaar niet te straffen, wordt men zelf besmet.
De misdaden, die berecht worden, worden dvóaia genoemd®.
-ocr page 105-w avdgsQ ävoaicov ëgycov rifimgol, óaicov dè diayvcófxoveg „man-
nen, straffers van misdaden, gij, die onderkent wat goed isquot;. Het
is waarschijnlijk dat de spreker aUeen aan moord denkt Van een
gebruik van avóacov voor diefstal bijvoorbeeld is mij geen geval
bekend.
Een samenvatting van de mening van aanklager en aange-
klaagde, als hun geen recht geschiedt, biedt de volgende passage 2;
Ovrco dè döixcog dicóxovrég /le, avxoi jxèv avoaimg ojtoxreïvai
t^rjxovvxeg xad^agoi cpaaiv elvai, êfiè dè og evasßslv v/iäg nelêm,
avóaia dqäv Myovaiv. „En terwijl zij mij zo op onrechtvaardige
wijze aanklagen en trachten op een manier, die tegen alle men-
selijk gevoel indruist, te doden, beweren zij zelf rein te zijn, maar
zeggen dat ik, die tracht U te overreden volgens Uw geweten te
handelen, dingen doe, die tegen aUe recht ingaanquot;. De aange-
klaagde verwijt den aanklager hem dvoaimg te willen laten ver-
oordelen, d.w.z. terwijl hij niet schuldig is en omgekeerd de aan-
klager vindt het zeer onbehoorlijk van den aangeklaagde {avóaia
dqav), dat hij vrijspraak durft vragen. De rechters moeten evaeßelv,
zich niet laten beïnvloeden, maar gedachtig aan hun eed, dus
volgens hun geweten, rechtspreken. Tenslotte is dit weer een voor-
beeld dat men moord als besmetting opvatte; de aanklagers menen
xaêagoi te zullen zijn, als de moordenaar veroordeeld is. Dan is de
smet als 't ware op één persoon teruggebracht, en die wordt dan
vernietigd.
In aansluiting op de vele plaatsen, waar aanklager of aange-
klaagde beweren dat er dvoaimg wordt vrijgesproken of veroor-
deeld, noem ik er een, waar de rechters zelf bij dat oordeel betrokken
worden riyovfiai fiévcoi ys xai v/nïv roïg dixaaraïg negt jioUov
EÏvai rag cpovixag dixag ógêamp;g diayiyvwaxeiv, /idhara [jièv rcóv
•d-eamp;v ëvexa xal rov evaeßovg, ëneira dè xai vjumv avrmv. ,,Ik toch
ben van mening dat het ook voor U, rechters, van veel belang
is in moordprocessen de juiste beslissing te treffen, vooral terwille
van de goden en wat in hun ogen goed recht is en verder ook ter-
wille van U zelf'. Nog eens weer ziet men hoe men de goden betrok-
ken gedacht heeft bij dergelijke quaesties. Er hgt een bedreiging
in de woorden, terwille van U zelf. De gedachte is, anders zullen
de goden U straffen. Waaruit x6 evas^ég bestaat wordt duidelijk
door een zin aan het eind van de redevoering over de moord op
Herodes ravra roi öéo/xai v[iamp;v, ovre ró v/iéregov evae^èg naq-
Eig ovre èfiavróv ojtoarsQamp;v ró öixatov èv dè rcö v/LisréQ(p oqxm
xal rj ê/j,r) amrrjgia ëveari. „Dat verzoek ik U, waarbij ik noch Uw
phcht tegenover de goden heb verwaarloosd, noch mij zelf beroof
van mijn recht; want in Uw eed ligt ook mijn reddingquot;. Tó evas^ég
slaat op ó oQKog en een eed afleggen wil zeggen, in de bijzondere
belangstelling der goden staan.
Evae^rjg is ook een epitheton van de rechters zelf
Dat de goden zich met moord bemoeien, blijkt uit een plaats,
waar de aangeklaagde betoogt dat het feit dat hij teruggekeerd
is naar Athene zijn onschuld bewijst vvv dè niarevmv tw di-
xaico, ov Tikéovog ovdév èariv aiiov avdgi avvayo)viCsaêai, /irjdèv
avriö avveidóri dvóaiov sigyaa/iévcp [irjd' slg rovg êeovg rjas^rjxóri'
„maar nu (ben ik teruggekomen) in vertrouwen op de recht-
vaardigheid, de meest waardige helpster voor een man, die zich
van geen misdaad bewust is en (dus?) niets jegens de goden mis-
dreven heeftquot;. M.a.w. wanneer men iets dvóaiov doet, das^sï
men jegens de goden, die het leven van den mens beschermen.
Daarom is het zo erg een onschuldige te doden, want bij de
wraakgeest van den oorspronkelijk vermoorde komt dan nog die
van den dvoalmg diacpêageig Beiden hebben de rechters te duch-
ten. Waarschijnlijk is dit een ouder geloof dan dat, waarin de goden
de rol van beschermers en eventuele wrekers van het mensenleven
hebben overgenomen.
De reden waarom zij dit doen wordt duidelijk uit de volgende
uitspraak van een beklaagde xaêagm /lév fioi rijg air lag óvri
lt;póvov ènixakovvrsg, dnoarsgovvrsg dé fis rov piov ov óêsóg naqé-
dcoxé HOI, nsQi rov êsóv das^ovaiv. ,,Daar zij mij, die onschuldig
ben aan moord, aanklagen en mij trachten te beroven van het
leven, dat de godheid mij gegeven heeft, zondigen zij tegenover de
godenquot;. De opvatting dat de goden den mensen het leven geven,
verklaart waarom moord en ook zelfmoord ^ dvóaiog is. Het is
het vernietigen van een geschenk van de godheid.
Een moord is altijd iets dvóaiov, a fortiori dus wanneer een vrouw
haar man vergiftigt 2. Voor den broeder van den aanklager is het
een gewetensvraag of hij zijn moeder mag verraden om de dood van
zijn vader te wreken De aanklager neemt hem zijn twijfel zeer
kwalijk, daarbij de nadruk leggend op het feit dat hun moeder met
voorbedachte rade hun vader heeft gedood Hoe kan het evaéfieia,
kinderhefde, zijn, niet de waarheid ten aanzien van zijn moeder
te spreken? Het is veel meer plichtvergeten, noXv dvoaicóreQov,
om de wraak voor iemand, die met opzet gedood is, prijs te geven.
Gij moet den dode beklagen, dat is öixaióreQov xal óaicóregov xal
ngog êewv xai nqóg dvamp;Qwncov
Aan het eind van de tweede redevoering van den aanklager
in de eerste tetralogie noemt deze de drie voordelen op, die zijns
inziens verkregen worden, door het veroordelen van den juis ten
persoon êXdaaovg fièv rovg êmpovXevovrag xaraarrjasre, nXelovg
èè rovg r-^v evaé^eiav èmrrjdsvovrag, oTzoXveaês d' avroi rfjg vnèg
rovrov /xiagiag. ,,gij zult maken dat er minder aanslagen op het
leven zijn en meer mensen, die zich houden aan wat goed is, en gij
zult U zelf bevrijden van de besmetting aan hem klevendequot;. Eigen-
lijk worden maar twee voordelen opgesomd, want de twee eerst-
genoemde zijn de twee kanten van dezelfde toestand. De preven-
tieve werking zal maken dat de mensen zich eerder zullen houden
aan het zedelijk goede. Het tweede motief is zo gewoon geweest
in moordprocessen, dat Thiel' kan spreken over de Befleckungs-
topos. Deze wordt soms zo uitgewerkt, dat men dreigt dat het
land onvruchtbaar zal worden, wanneer niet gebeurt, wat volgens
den spreker rechtvaardig is i.
Tenslotte een merkwaardige redenering 2 van den aanklager
in een moordproces, waar de verdediger heeft betoogd, dat de
moord per ongeluk is gebeurd. De aanklager vindt niet dat het
enig verschil moet uitmaken met betrekking tot de straf Want
indien het buiten de godheid om gebeurd is, moet de dader de
straf voor zijn dfi,dQrr]/ia, vergissing, dragen, aangezien het voor
den vermoorde hetzelfde blijft met of zonder opzet gedood te zijn.
£i dè aë êsta xtjXtg tw dgdaavri ngoaninxei daeßovvri, ov dixaiov
rdg êeiag ngoaßoXdg diaxmlveiv yiyveo'amp;ai. „indien echter een be-
smetting van de goden aan den dader kleeft, omdat hij al slecht
was, is het niet ons recht dit goddelijk ingrijpen te verhinderenquot;.
M.a.w. de goden wilden om andere redenen zijn verderf en laten
hem nu per ongeluk iemand doden om hem zo te kunnen treffen.
Samenvatting.
Trachten wij nu in het kort op te noemen de gevallen, wanneer
Antiphon onze woorden gebruikt. De wetten, die onderscheid maken
tussen opzet of toeval zijn oaioi. Het is óaimregov een schuldige vrij te
spreiden, dan een onschuldige te veroordelen. Aanklager en verdachte
beroepen zich op ro öaiov xal ró dixaiov van de rechters. Een
andere keer wordt de eis gesteld dat de rechters evasßeig moeten
zijn; ró evosßèg blijkt te staan voor ó ogxog. Moord is dvóaiog,
want het leven is den mensen door de godheid geschonken.
Daarom is een onschuldige ter dood veroordelen dvóaiov, daeßrifia,
èvavrtov rov dai/iovog. Wie een moord, dvóaiov begaat, daeßei
eig rovg êeovg. De beide woordgroepen worden steeds met be-
trekking tot dezelfde dingen gebruikt; herhaaldelijk komen oaiog
of dvóaiog in dezelfde passage voor naast svaeßijg of dasßijg, zonder
veel verschil in betekenis. Alle woorden komen opvallend vaak voor,
waarschijnlijk omdat de redevoeringen van Antiphon, betrekking
hebben op moordprocessen; daar de goden daarbij steeds een rol
spelen, treffen wij de woorden, die o.a. gebruikt worden van de
door hen beschermde verhoudingen, vaak aan.
ANDOCIDES
Bij Andocides komen in de oratio de mysteriis öoiog en dvóaiog,
daé^rjfia en dae^eïv voor.
In een aanhaling van een wet, die de omverwerpers van de
democratie met de dood bedreigt i, staat: og dv dgij) êv rfj nóXsi
rrig dri/Jtoxgariag xaxaXvêeiar^g, vrjnoivei rsêvdvai, xal róv djioxrei-
vavxa oaiov elvai xal rdnbsp;ë%eiv rov dnoamp;avóvrog. ,,Alwie
door de democratie omver te werpen alleenheerser in de staat is
geworden, mag ongestraft gedood worden en de moordenaar zal
gerechtvaardigd zijn in de ogen der mensen en goden en de be-
zittingen mogen houden van den vermoordequot;. Als regel is een
moordenaar dvóaiog Maar in dit speciale geval zal hij oaiog,
d.w.z. ovx dvóaiog zijn.
De bewering van de aanklagers dat Andocides bij zijn aanwij-
zingen over het bespotten van de mysteriën ook zijn vader had
aangeklaagd, noemt deze een Xóyog dsivórarog xal dvoaicorarog
Zijn eigen vader voor het gerecht brengen is dvóaiov.
Een valse aanklacht, waarbij bovendien een wet onjuist wordt
aangehaald, is het werk van een dvoaicorarog1.
Het is den Kijgvxsg verboden inlichtingen te geven over wat
er tijdens de mysteriën gebeurd is®, ovx oaióv êariv è^rjyeïaamp;ai.
In deze gevallen hebben oaiog en dvóaiog niet met godsdienst te
maken; alleen het verbod voor de KqgvxBg is van godsdienstige aard®.
'Aaspeïv wordt gebruikt tegenover de goden. Andocides was
op enigerleiwijze in het Hermocopiden- en mysteriënproces ^
betrokken geweest en daarom was hem de toegang tot de tempels
ontzegd. Maar na zijn terugkeer uit ballingschap lette niemand
meer op dat verbod. Na enige jaren echter werd hij aangeklaagd.
Vandaar dat hij vraagt®: vvv dè dae^M xal dèixcb slaiojv eig rd
legd; ,,En zondig ik nu ineens weer tegen de goden en de wet, wan-
neer ik de tempels betreed?quot;
In dezelfde redevoering staat aae^ovvrEg naast adixovvreg
bij beide woorden wordt aan misdrijven aangaande de mysteriën
gedacht. De aangeklaagde betoogt dat het een even groot daéfirj/xa
is rovg firjöèv ■^diKrjxórag aaefieïv xarayvamp;vai fj rovg rjaefitjxórag
[i'q rificOQsïa'amp;ai,
LYSIAS
Bij dezen redenaar treffen wij oaiog, dvóaiog, evae^rig en vooral
daE^rjg herhaaldelijk aan.
Het is öïxaiov xai oaiov ^ om Agoratus, die onder de Dertig
verschillende Atheense bm-gers heeft aangegeven, waardoor die
ter dood veroordeeld zijn, te straffen. Anders gezegd het is
niet daiov noch vó/j,ifiov^ hem te laten lopen, want dan hecht
men als 't ware zijn goedkeuring aan het doden van democraten
onder de Dertig. Wordt hij daarentegen veroordeeld, dan zullen
de rechters daarmee hun vijandschap met de Dertig tonen en de
naam hebben öixaia xai oaia yrr]lt;piaaaêai^. Alle drie de plaatsen
vallen onder de algemene regel dat het öaiov is iemand, dien men
voor schuldig houdt, te veroordelen.
Zo is het ook óaiov xai svaefiég ® met den schuldige te spreken
om hem zich zelf te laten benadelen. Het is ondoenlijk uit te maken
wat de woorden ieder precies wiUen zeggen.
In de redevoering tegen Andocides is de aanklager bevreesd
dat de jonge mensen, wanneer de dvóaia ëgya van Andocides
ongestraft blijven, damp;sórsQoi zullen wordenEr worden de mis-
drijven tegen de mysteriën mee bedoeld. Herhaaldehjk wordt
daar op gezinspeeld in dezelfde redevoering met de woorden
dae^tjg, das^eïv, daé^rjfia
Ook het vernielen van de Hermen wordt met dezelfde woorden
aangeduid
Diagoras van Melos äaeßei met woorden tegenover de goden 1.
Naar aanleiding van bovenstaande misdrijven spreekt men van
èUai aasßetag^.
Op al deze plaatsen worden de goden direct beledigd.
Een ander geval is het, wanneer de Atheners menen dat door
het onbegraven bhjven van de lijken van Adrastns en Polynices
rovç âvoi êeovQ aaeßelaamp;ai^. Hier worden de goden getroffen,
doordat de mensen een door hen beschermde ongeschreven wet
niet in acht nemen.
In verband hiermee is een uitspraak van Pericles merkwaardig
xahot üsQixUa noré (paai naqaivéaai vfzïv nsQi xögt;v aaeßovvrcov,
fifj HÓvov xQfjaamp;ai xoïg ysygaHfiévoig vó/ioig usqI avxamp;v, àUà xal
TOÏÇ àyQdfoiç. „Men zegt toch dat Pericles U eens aangespoord
heeft ten aanzien van mensen, die direct of indirect de goden be-
ledigen, niet alleen de geschreven, maar ook de ongeschreven
wetten toe te passenquot;. Bhjkbaar volstonden de laatste niet met
een verbod, maar noemden zij ook een straf.
Slechts twee keer komt aaeß-^g in een niet-godsdienstig verband
voor.
Een aangeklaagde, die een echtbreker in zijn huis aangetroffen,,
straft, vraagt of dat das^eïv is
Is iemand schuldig, dan is het das^ég tot een ander in zijn voor-
deel te spreken
Het heet èixaiov xai evae^ég dat Andocides van daé^eia wordt
aangeklaagd
Rechters moeten, wanneer het om een leven gaat, nagavoiieïv
dW evaepEÏv, niet met terzij destelhng van de wetten, maar ge-
dachtig aan hun eed recht spreken '
Meer in verband met de godsdienst staat evas^ijg, wanneer
iemand vraagt of het niet evae^éaregov is dat de ^aaiXevg of een
van de archonten het offer waarneemt, dan de daarvoor bestemde
ambtenaar, zolang het niet vaststaat dat deze xaamp;aQÓg is Zo
ook is niemand evaepéarsgog dan degene, die xara rd ndrgia
offert 2.
Samenvatting.
Bij Lysias wordt oaiog niet gebruiiit met betrekliing tot de goden.
'Avóaiog echter wordt gezegd van ket bespotten van de mysteriën.
'Aaeßijg, dasßsiv, daeßrjfia, dasßeia staan allen herhaaldelijk
van misdrijven tegen de goden gezegd. Daarnaast treffen wij het
ook een enkele keer in een niet-godsdienstig verband aan.
Ook Evasßrig komt zowel voor van de juiste houding van de
rechters tot de beklaagden in verband met hun eed, als ook met
betrekking tot het ritueel tegenover de goden.
ISOCRATES
In de werken van Isocrates komen zowel oaiog, dvóaiog als
evaeß'qg en daeßrjg herhaaldelijk voor; zo ook de substantiva
óaiórrjg en dvoaiórr]g; óaia ontbreekt echter.
Wanneer Adrastus, iaérr}g van koning Theseus geworden, diens
bemiddeling vraagt voor het terugkrijgen van de gesneuvelden,
wat hem geweigerd is door de Thebanen, zendt het Atheense volk
gezanten naar hen met de raad óaiéreQov ßovXsvaacramp;ai^ „meer
in overeenstemming met de ongeschreven wetten te besluitenquot;.
Anders overtreden zij ó vófiog 6 xoivóg dndvrmv rcöv 'EXXrjvmv,
een van die internationale regels, die Thucydides ook noemt: het
is overeenkomstig rd vófiifia ramp;v 'EXX^vo}v^ de lijken terug te
geven; wie dat niet doet, daeßei^.
In de redevoering van de Plataeers wordt het woord oaiog
een paar maal gebruikt, steeds van de Atheners, wanneer zij hun
plichten als bondgenoten zullen nakomen en dus de Plataeers
zullen helpen. De Atheners zullen óaióraroi xal èixaióraroi rwv
'EXKrjvojv zijn i, en dergelijke mensen overwinnen degenen, die
met geweld steden onderwerpen 2. Op beide plaatsen denken de
sprekers aan het bondgenootschap onder ede gesloten; op een
derde ® wordt de óaiótrjg van de Atheners gesteld tegenover de
Ttagavofiia van de Thebanen, die ra vó/Mpia, de algemeen erkende
ongeschreven wetten, overtreden.
In de Panathenaicus vraagt Isocrates met betrekking tot de
Spartanen, die altijd oorlog voeren jigdg rovg olxeiordrovg xal
rijg avrfjg avyyeveiag /xsréxovrag .... ,,tegen hen, die het meest
met hen verwant zijn en van hetzelfde geslachtnbsp;xairoi nagt;g
oaióv èari (pdaxeiv xalamp;g %qriaamp;ai roïg negl rov Jiókefiov ènirrjdev-
fiaai, oïriveg ovg nQoafjxe aw^eiv, rovrovg ajtoXXvovrsg anavra
róv xQÓvov öieréXeaav; ,,Hoe toch is het zedelijk verantwoord
om te zeggen dat zij de regels omtrent oorlog goed toepassen, die
hen, welke het hun zedelijke phcht was te redden, altijd vernie-
tigen?quot; Wat boven rd vófii/ia heet, wordt hier rd èrnrrjêevfiara
genoemd. Wie nalaat te doen wat jiQoarjXEi^, is niet oaiog.
Nicocles vindt zichzelf oaiog^, omdat hij de belangen van de
staat voor zijn eigen belangen behartigt. In dezelfde passage',
wordt deze eigenschap dixaioavvrj genoemd. De woorden grijpen
met hun betekenis in elkaar.
Nadrukkelijker verbonden staan zij in de Panathenaicus®; er
is sprake van mensen, die niet weten óg ovöèv ovê' oaiov ovrs
xaXóv èari ramp;v nrj fierd öixaioavvrjg xal Xeyofiévcov xal ngarronévrnv.
,,dat niets zedelijk goed is, wat niet met rechtvaardigheid gezegd
of gedaan wordtquot;.
Evenals van Nicocles wordt ook de óaiórrjg van Euagoras ge-
roemd®. Vele voortreffelijke Grieken verheten hun vaderland
om onder zijn bestuur, dat óalcog xal èixalmg ,,met zedelijk geoor-
loofde en rechtvaardige middelenquot;, verworven was, te leven. De
óaió-crjq bestaat daarin dat hij slechts zijn vijanden heeft gedood,
en niet heeft gehandeld als Cyrus bijvoorbeeld, die den vader
van zijn moeder ovx svas^ag ombracht i.
Wat in de hiervoor besproken passages van een monarch geldt
prijst Isocrates ook in het Atheense volk Oürco yamp;g óaécog xai
xaXcbg xai ra nsql rfjv nóhv xai rd. negi afag airo-bg öióxrjaav,
amp;a7iee TiQoaijxov ^v roig èjzè êemv fièv ysyovórag, TtQÓrovg d'è
xai Ttóhv oix^aavrag xal vófzoig xevoafiévovg, óutavra öè róv XQÓvov
^axrjxórag eêaé^eiav /xèv tisqI roig êeoèg, öixaioaivnv öè nsgi roig
dvamp;QÓnovg. .... „Want op zo'n hoog peil en zo goed bestuurden
zij de staatszaken en hun eigen, zoals het phcht was voor afstam-
melingen van goden, die het eerst een stad hebben gesticht en
wetten hadden, en voortdurend de goede verhouding tegenover
goden en mensen handhaafden . . . Het óalcog öioixeïv bestaat
uit het leven naar vaste wetten en het op een behoorlijke manier
omgaan met goden en mensen.
Als Isocrates verteld heeft hoe in Sparta de ephoren de nsQioixot
zonder vorm van proces mogen doden, vergelijkt hij daarmee de
rest van Griekenland waar s oèöè roig novrjQordrovg ramp;v olxeramp;v
oaióv èari /xiaupovelv. „het zelfs niet geoorloofd is de slechtste
slaven zo maar te dodenquot;.
Even verder1 vraagt hij aan de Spartanophilen in Athene of
ze soms ook de gevechten van de Spartiaten tegen de jvsqIoixoi,
svaepsïg vinden en hij noemt ze zelf« oi (x'^v óaiag oiöè xaXdg
ovöè TiQeJioiaag roïg dgsrijg dvrmoiov/Ltêvoig____„waarlijk niet
behoorlijk of goed of passend voor mensen, die er aanspraak op
maken zedelijk goed te zijnquot;.
Het prijzen van zijn voorouders is een Smog xal ölxaiog Xóyog e
„een piëteitsvolle plichtquot;. Zij worden in één adem genoemd met
de stad en de goden, van welke laatste men dan de speciale aan-
dacht verwacht
Twee voorbeelden van een geheel ander gebruik van óaiórrjg,
dan wij tot nog toe aantroffen, staan in de Busiris Het duidelijkst
is het hier geciteerde: noXXag yag avroïg xai navrodanag aaxiqaeig
rijg óaiórrjrog èxeXvog xaréarrjasv, öarig xai ramp;v Cwojv ramp;v nag'
i^fiïv xaraxpQOVOV/jiÉvmv ëariv a aé^eaêai xal ri/idv svofxoêérrjaev,
.... èvóiMl^s ydg rovg fièv rovrcov óXiymgovvrag rvxóv xal ramp;v
fisi^óvo)v xaraq)govi^asLV, rovg d' ènl ndvrcov ó/ioicog èfifiévovrag
rfj rd^si ^e^aiwg ëaeaêai rrjv avramp;v svaé^eiav èmdsdeiy/j,évovg.
,,want hij stelde vele en veelsoortige vormen van godsverering in,
hij, die het ook tot gewoonte maakte sommige dieren, die bij ons
veracht worden, te vereren en eer te betonen .... Want hij meende
dat zij, die die (dieren) verwaarloosden, misschien ook de belang-
rijkere (wezens) zouden minachten, maar dat zij, die zich hielden
aan wat vastgesteld was, him vroomheid duidelijk zouden hebben
getoondquot;. 'Oaiórrjg moet hier wel zijn: wijze om de goden te ver-
eren; het geeft dus uiterlijke dingen van de godsdienst aan en heeft
geen zedelijke inhoud, in tegenstelling met de overige plaatsen
Evaéfisia bestaat in de verering van de goden, zoals die is vast-
gesteld
Twee keer komt dvóaiog, beide in de superlativus, voor in de
betekenis van zedelijk verdorven; allereerst in een betoog dat,
als men den dichters moest geloven, godenzonen erger dingen
zouden hebben gedaan dan de slechtste der mensen De schrijver
noemt dan naièmv ^gcóasig, narégoiv èxro/iai, nrjrégoiv èeafiot
en vat die samen met dvofxiai, vormen van onzedelijkheid, die
tegen algemeen menselijke gevoelens indruisen.
De tweede passage ® behandelt de tijd dat er nog monarchieën in
Griekenland bestonden. In andere steden heerste dvoaiórrjg en
deivórrjg: (póvoi ddsX^amp;v xai Tiarégcov xal lévcov, ons bekend uit de
mythologie; Athene aUeen was vrij van die dvoaióraroi, wat nog
niet wil zeggen dat het de dgerTj beoefende; daarvoor haalt Iso-
crates nog andere bewijzen aan. Ook hier slaat het woord op de uit
de tragedie bekende categorieën: vadermoordenaar, (Oedipus),
broedermoordenaar (Eteocles en Polynices), moordenaar van gasten
(Cycnus). Het substantivum dvomórrjg komt in mijn onderzoek hier
voor 't eerst voor, chronologisch is echter de plaats uit de Euthyphro
van Plato^ouder. Het is het substantivum bij dvóaiog in de bete-
kenis van onzedelijk, slecht, dus niet godsdienstig, goddeloosheid
Edasßijg wordt herhaaldelijk gebruikt voor vroom, dwz hij
die m goede verhouding tot de goden staat. Die mensen krijgen
het makkelijkst levensonderhoud van de goden 2.
Zij worden gered op zee, wanneer zij de goden aanroepen a.
Zij raken niet aan wijgeschenken*.
Een beklaagde meent te zuUen sterven, wanneer het voor hem
nuttig is, aangezien hij altijd als een evasß^g en êsowavc heeft
geleefd
De evaeßsararoi krijgen voordelen van de goden; hier staat het
woord verbonden met èmfisXéarazoi tieqI rijv êeqomeiav s. Slaat
het eerste woord Op de gezindheid en het tweede op het zorgvuldig
nakomen van zijn godsdienstige plichten? Dit wordt waarschijnlijk
door vergelijking met een plaats uit de Busiris MdXiara 6' ä^iov
snaiveïv xatêav^d^siv rijv evaißeiav aércóv xai r^v negi rovgêeoiig
êeganelav. „Het meest verdient hun vroomheid en hun zorg voor
godsdienstige gebruiken geprezen en bewonderd te wordenquot; Er
wordt verder betoogd dat een zekere angst voor straf van de kant
van de goden een heilzame werking heeft op de menselijke hande-
hngen. Godsdienst en moraal vloeien hier samen.
Slechts één keer wordt het adiectivum buiten rechtstreeks ver-
band met het godsdienstige gebruikt van de gevechten van de
Spartiaten tegen hun onderdanen, /idxai oix svaeßeig, odx Saiai«
De combinatie van evadßsia met öixaioaévrj vinden wij ook bij
dezen schrijver; men kan haar weergeven met: de goede verhouding
tot goden en mensen.
men vooral lette op het resultaat van deze levenshouding en haar
gëenszins aanhing om haarszelfswiUen.
In het begin van de Nicocles wordt het duidelijk uitgesproken
in de volgende passage ëneira xaxsïv' aronov ei Ukrj^ev avrovg,
on ra jtegi rovg êsovg evaeßovfisv xal rrjv öixaioavvrjv aaxovfxev
xal rag aXXag agerag èmrrjösvofiev, ovxnbsp;aXXmv ëXarrov
£XO}fisv, aXr ojioig av óg ßeräjtXelarmv ayaêmv róv ßiov èidymfiev.
„En verder zou het vreemd zijn, indien hun ontgaan was dat wij
trachten een goede verhouding tot goden en mensen te bewaren
en in andere opzichten goed zijn, niet opdat wij achterstaan bij de
anderen, maar opdat wij ons leven doorbrengen met zoveel mogelijk
goede dingenquot;.
Evenals andere schrijvers, definieert ook Isocrates evaeßeia en
óixaioavvrj nader door er tieqi rovg êeovg, tieqi rovg avêgómovg
bij te zetten. Deze beiden, met als derde (pgóvrjaig negl rag aUag
jtQd^Eig, worden hoger gesteld dan rd êmrrjÖEVfiara, de staats-
instellingen der Spartanen
Evaeßeia ngóg rovg êsovg en zorg voor de oorlog zijn volgens
Busiris de beste bescherming van het land®.
EvaeßEia bestaat niet in het geven van kostbare feesten, maar in
het trouw vervullen van de voorvaderlijke godsdienstige plichten
Een ineenlopen van godsdienst en moraal is de aansporing, dat
men niet alleen door te offeren, maar vooral door zijn eed te houden,
EVOEßsi TCQÓg róv êeóv^.
Hoe algemeen de betekenis van het woord kan zijn, leert ons
een plaats in de Euagoras, waar van den hoofdpersoon gezegd
wordt .... Xaßmv dè ravrrjv dcpoQ/z-ijv, rjvTisQ XQV evoEßelv
ßovXofjiEVOvg, dfivvEaêai xal [li] TiQÓrEQovg vndQxeiv, xal tiqoeXó-
[XEvog fj xaroQêcóaag rvgavvsTv -ij êiafzagrcbv ójioamp;aveTv, .... ,,en
hij had dat als principe, wat de mensen, die zedelijk goed willen
zijn, moeten hebben, zich te verdedigen en niet te wijken en hij
gaf er de voorkeur aan of de heerschappij te vestigen en te heersen
of, wanneer hij gefaald had, te sterven . . . .quot; 01 svae^siv PovXófXBvot
zijn de mensen, die iets niet opgeven, dus met een zedelijk fond,
waarop hun overtuiging gebaseerd is.
Wanneer iemand heeft durven beweren dat de Spartanen de
beste staatsinstellingen hebben, dan noemt Isocrates dat een
Xóyog aae^-^g xal tpevdijg en motiveert het door te zeggen, dat
dus alle geslachten vóór de Spartanen, dus o.a. Hercules, Theseus,
Minos, Rhadamanthys en Aeacus geen goede staatsinsteUingen
hadden Misschien gebruikt hij het woord dae^ijg, omdat hij aan
deze godenzonen denkt.
Ergens anders ^ wordt betoogd dat staten nog eerder het goede
moeten beoefenen dan mensen. Want een dvrjQ dae^rjg xal novrjQÓg
sterft soms, voordat de straf hem achterhaald heeft, maar staten
zijn onsterfelijk en ontgaan hun straf dus nooit.
'Aaéjieia wordt gesteld tegenover óalcog xal dixalcog lapelv
rrjv dQxqv, een plaats, merkwaardig om zijn opvatting van de
bemoeiingen van de goden met de mensen roaavrrjv ó daC/icov
ëaxsv avrov nQÓvoiav, oTccog xaXamp;g XrjtpExai rrjv ^aaiXelav,
oaa hèv dvayxaïov ^v naQaaxevaaêfjvai öi' dae^elag, ravra /j,èv
êregog èngdiev, wv ö' olov r' ijv óalcog xai dixalagt;g Xa^slv rrjv
dgx'^v, EvayÓQa discpvXaiev. ,,Zozeer zorgde de godheid ervoor
dat hij de heerschappij op goede wijze zou verkrijgen, dat alles,
wat noodzakelijkerwijze door slechte middelen in orde gebracht
moest worden, een ander deed, maar dat hij voor Euagoras dat
bewaarde, waardoor het mogelijk was in de ogen van goden en
mensen op goede wijze de regering te krijgenquot;. Opvallend is dat
de godheid erkent dat een zekere daé^eia bij het veroveren van de
heerschappij onvermijdelijk is. Euagoras wordt die daéfieia be-
spaard. Men zou er de gevolgtrekking uit kunnen maken, wanneer
iemand eenmaal goed is, de godheid het hem makkelijk maakt
goed te blijven.
Wanneer de Messeniërs hun olxiarijg doden, is dat een geval
van daépBia olxiarai genoten na hun dood vaak goddelijke eer,
als rÏQcoeg.
Niet alleen de dichters, die van de goden onzedelijke dingen
vertellen, maar ook zij, die dat geloven, das^ovaiv
Samenvatting.
Vatten wij de resultaten van het onderzoek bij Isocrates samen,
dan zien wij dat oaiog nooit vroom betekent, maar steeds een
zedelijke betekenis heeft. Wie rd vófii/j,a overtreedt en geen lijken
terug wil geven of zijn plichten als bondgenoot niet nakomt, is niet
oaioQ. Tegenover deze óaiórrjg staat de nagavofila. Te doen wat
jiQoarjKei, d. i. dus zijn plicht doen, is óaiov. Iemand is oaiog,
wanneer hij zijn eigen belangen achterstelt bij staatsbelangen. Iets
kan niet daiov zijn zonder öixaioavvrj. Te leven in steden volgens
vaste wetten is oaiov. Het is niet oaiov een slaaf zo maar te doden.
Gevechten tegen onderworpenen zijn ovx oaiat, ovk evas^eïg, niet het
werk van mensen vervuld van dgsrij.
'Avóaiog heeft uitsluitend de betekenis zedelijk verdorven, gezegd
van de mythologische figuren, zoals de dichters die voorstellen.
Het substantivum óaiótrjg heeft naast de betekenis op zedelijk
gebied er ook een op godsdienstig terrein, nl. godsdienstige gebruiken.
In tegenstelhng met oaiog, heeft svae[}ijg meestal betrekking
op de verhouding tot de goden. De evasfisïg raken niet aan wij-
geschenken, zij worden door de goden uit gevaren gered. Iemand
noemt zichzelf svae^'^g xal êeocpiX-^g. Naast de evas^eia, die de
beste bescherming van het land is, staat de êsQOJisia negl rovg
êsovg. Evaé^eia is het vervullen van zijn godsdienstige plichten.
Een andere keer heet het echter dat het niet voldoende is te of-
feren, maar dat men ook zijn eed moet houden. Slechts twee maal
staat evae^rig in een niet-godsdienstig verband, nl. wanneer de
strijd van de Spartanen tegen onderworpenen ovx svas^ijg heet
en wanneer evae^eïv gezegd wordt van mensen, die hun principes
trouw blijven.
'Aaspijg gebruikt Isocrates zowel op het gebied van moraal als
op dat van godsdienst. Zo is er altijd quaestie van daéfieia bij het
zich meester maken van een heerschappij. Het is dae^ég een
olxiarijg te doden. 'Aaépeia is het slechte dingen te vertellen van
godenzonen.
ISAEUS
Behalve de substantiva van ômoç, en het adiectivum àae^'qç,
komen onze woorden alle voor bij dezen redenaar.
Aan het eind van de zesde redevoering verzoekt de spreker den
rechters ^ xrjv y)fj(pov óaiav xal xarà rovg vófiovg uit te brengen,
volgens hun geweten en de wetten.
Wanneer een broeder aanspraak maakt op de erfenis van den
gestorven Astyphilus, heet dat een óaimrarr) ôérjaig^ en geheel
xarà rovg vófiovg, „een verzoek rechtvaardig volgens de geschreven
en ongeschreven wettenquot;.
Het is niet oaiov om te gaan met den zoon van iemand, die je
vader kwaad heeft gedaan; het is een gebrek aan piëteit 3.
Iemand, die voor den dode niets van rà vofiil^ófieva heeft ge-
daan, kan geen aanspraak maken op de erfenis. Als hij dat toch
doet, is hij àvoaimrarog gewetenloos.
Het werkwoord àcpoaiovaêai komt in de ons bekende betekenis
van: zijn plicht nakomen, voor® .... rQirjQaQxamp;v rov ndvra
XQÓvov ôieréÀsaev, .... ovô' à(poaiov[ievog, dAA' ég olov r' agiara
nagaaxsvaCófievog. „voortdurend was hij triarch, terwijl hij niet
maar net zijn plicht nakwam, maar (het schip) zo goed mogelijk
uitrusttequot;. 'Acpoaiovaêai is dus zijn plicht nakomen jegens het
vaderland, hier met de bijbetekenis van het minimum wat hij
doen moest.
Er bestond een wet dat onechte kinderen geen aanspraak op ver-
wantschap konden maken noch uit religieus noch uit wettehjk
oogpunt«. De redenaar noemt die wet asfivóg xal svae^jjg. Er
blijkt uit dat men het op prijs stelde svas^eïv jzqoç rovg êeovg''.
Uit deze uitdrukkingen kan men opmaken hoezeer men zich de
(pgarQÏa onder de bescherming van de goden dacht.nbsp;./
In de redevoering contra Leocratem gebruikt Lycurgus de
woorden, oaiog, avóaiog, evas^'^g en aae^^g; de rest ontbreekt.
Ook bij dezen schrijver treffen wij óaiog aan gezegd van het oor-
deel van de rechters. De raad van de Areopagus wordt genoemd
01 rd qjovixd ddix-^fj,ara óaiórara dixdCovreg ^ ,,zij, die over moord-
zaken volgens hrui geweten beshssenquot;.
De epheben-eed is óaiog
Een landverrader is dvóaiog
De aanklager doet een beroep op het nationale gevoel van zijn
hoorders met de volgende woorden eë ydQ ïars, é avdgeg 'A^t]-
vaToi, öri ó nXeïarov êiaipsQere ramp;v aXXcov dvamp;Qconwv, rm nqóg
re rovg d-eovg evaefiamp;g xal uiQÓg rovg yovéag óalcog xal nqóg rfjv
narglöa (ptXorljuojg ëxeiv .... ,,Want weet goed, Atheners, dat
(gij riskeert te verwaarlozen) die eigenschappen, waardoor gij zeer
veel verschilt van andere mensen: Uw vrome gezindheid jegens
de goden. Uw eerbiedige houding tegenover Uw ouders en Uw
vaderlandslievendheidquot;.
Ook Gorgias gebruikt oaiog om de goede verhouding van kin-
deren tot ouders te karakteriseren Overigens vinden wij ook
evaefi-qg bij Lycurgus om hetzelfde uit te drukken 'Hyovfjiai
ö' êycoy' ó dvdgeg rrjv rmvamp;ecüv èmfjiéXeiav ndaag fxèv rdg dvamp;QCo-
nlvag ngd^eig smaxojceïv, [idXiara ds rrjv tcsqi rovg yovéag xal
rovg rsreXsvrr]xórag xal rrjv ngog avrovg evaéfisiav, slxórcog'
,,Ik voor mij meen, mannen, dat de goden met zorg toezien op
alles wat de mensen doen, maar het meest of zij zich wel goed ge-
dragen jegens hun ouders en gestorvenen en jegens henzelf na-
tuurlijkquot;; Evaé^sia omvat hier dus zowel het gedrag tegenover
ouders, en doden, als tegenover goden. De nadruk valt geheel
op de eerst genoemde categorieën. Het is niet voldoende zijn ouders
niet te verwaarlozen, men moet hun al het goede vergelden, dat
zij ons hebben aangedaan. Ieder ander optreden is daé^ri/xa. Er
volgt dan een staaltje van buitengewone kinderliefde i. Bij een
uitbarsting van de Aetna wil een jonge man niet vluchten zonder
zijn vader mee te nemen. Doordat hij deze moet dragen, haalt de
lavastroom hem in, maar door ingrijpen van rd êeïov blijft de plek,
waar zij staan, vrij van de gloeiende massa. Sedertdien noemen
de mensen die plek rcöv svaeßwv xüqog.
Uit een ander verhaal blijkt dat de goden meewerken misdadigers
te straffen 2. Een zekere CaUistratus, ter dood veroordeeld terwijl
hij in ballingschap was, keerde op raad van Apollo naar Athene
terug; en hoewel hij zijn toevlucht nam bij het altaar van de twaalf
goden, werd hij toch gedood. De god zelf had hem daartoe uit-
geleverd. beivèv ydg äv eÏTj, el ravrd arifxela roïq eiaeßdai xal roïg
xaxovqyoig (paivoiro. „Want het zou erg zijn, wanneer dezelfde
tekenen aan goede als aan slechte mensen getoond werdenquot;.
Evaeßrjg staat hier tegenover xaxovgyog en betekent dus zedehjk
goed.
Lycurgus begint zijn redevoering » met de wens uit te spreken
dat Leocrates, als hij schuldig blijkt te zijn aan verraad, zwaar
gestraft mag worden, en in het andere geval vrij gesproken zal
worden. Aixalav ó dvögeg 'AêrjvaïoL xal evaeßfj xal énèQ é/imv
xal inèQ rügt;v êewv r^v dgx^v rfjg xarrjyoQlag Aecoxgdrov; rov
xQivofiévov novfjaofxai. „Mannen Atheners, ik zal zo beginnen met
de aanklacht tegen den beklaagde Leocrates, zoals rechtvaardig
en goed is met betrekking tot U en de godenquot;. Het zou niet blxaiov
of evaeßiq zijn een aangeklaagde ä tout prix te wiUen veroordelen.
Aan het eind van de redevoering1 noemt de aanklager een
ifr](piaiia rov brmov, 8 negl evasßeiag ènoi-qaaro. De inhoud ervan
wordt niet vermeld, zodat het niet is uit te maken of het handelde
over misdrijven tegenover de goden of bv. ook over die, tegen
ouders gericht.
Wanneer Lycurgus meent bewezen te hebben dat Leocrates een
landverrader is, vraagt hij®: rlg dv fj Óixaar^g (pdónohg xai
Evaeßelv ßovXo/ievog dutoXvaeier, „Welke rechter, die vaderlands-
1nbsp;^ O. Leocr. 95, 96.
® c. Leocr. 93.
3 c. Leocr. i.
lievend is en die trouw aan zijn eed wil blijven, zou dezen man
vrijspreken?quot; Evaépsia is de eigenschap van een rechter, die ge-
dachtig aan zijn eed, rechtspreekt
Zijn eed verbreken is een dasprj/j.a Als Leocrates de eed, die
hij af heeft moeten leggen bij zijn inschrijving eig ró Xrj^iaqxMÓv
ygafifxareïov heeft verbroken, ov fióvov v/zdg ■fjdLxrjxev, dXXd xai
elg ró êeïov ^as^rjxev. „heeft hij niet alleen tegen U gezondigd,
maar ook tegen de godenquot;. Door toe te laten dat tempels worden
verwoest, maakt men zich schuldig aan daé^sia^.
Ook wanneer men zijn land verraadt, zoals Pausanias deed,
is men daep-qg^. ovöèv ydg Tigóregov jj Jtsgi rovg êeovg dae^ovai,
rcöv Tiarglmv vofil/xoiv avrovg oJtoarsgovvrsg. ,,Want zij zondigen
in de eerste plaats tegen de goden, daar ze hen beroven van de
voorvaderlijke godsdienstige gebruikenquot;.
Samenvatting.
Wanneer wij nog eens nagaan in welk verband Lycurgus onze
woorden gebruikt, valt direct op dat oaiog uitsluitend en evae^rig
meestal in niet godsdienstige verhoudingen staan. quot;Omog moet het
oordeel van rechters zijn, oaiog ook de houding van kinderen tot
ouders. Evaépsia omvat de verhouding tot ouders, doden en goden.
De xamp;gog evae^tóv heet zo naar een daad van kinderliefde. Evas^ijg
is het tegengestelde van xaxovgyog. Een rechter moet evae^sïv
d.w.z. gedachtig aan zijn eed, onpartijdig, rechtspreken. Er heeft
een ■tjr^(piafia svas^slag bestaan, waarvan de inhoud niet bekend
is. Een keer staat Evas^rjg vnèg êeamp;v van een aanklacht gezegd,
die daarnaast ook ölxaiog vnèg dvêgónojv moet zijn.
Het verbreken van een eed is dasfièg elg rovg êeovg. Door zijn
land niet te verdedigen en toe te laten dat tempels verwoest en
cultusgehruiken niet in stand gehouden, is men daefirig. Bij dae^-qg
valt dus meer de nadruk op de verhouding tot de goden dan bij
Evae^rjg.
Het eerste wat ons bij Demosthenes treft, is dat het substan-
tivum oaia er tweemaal voorkomt, terwijl óaióxrilt;; ontbreekt.
Beide plaatsen staan in de oratie in Midiam. Op de eerste is
sprake van een man, die tracht de nabestaanden van den ver-
moorde om te kopen om niet den vermoedelijken dader, maar een
door hem aangewezen persoon van die moord te beschuldigen i,
aal ovre êeoiçnbsp;óaiav ovx' aXXo oiöèv ènoi^aax' èfiTioôù'v
xoiovxcp Xóyw, OVÔ' wavfjasv. „en hij hield bij dat voorstel geen
rekening met de goden noch met de moraal noch met iets anders
en hij aarzelde zelfs nietquot;. Juist omdat hier eerst de goden genoemd
worden is het wel zeker dat óaïa niet betekent vroomheid, maar:
het zedelijk goede. De volgorde pleit ervoor dat men een zeker
verband voelde tussen oi êeoi en ^ óaia, en wel, dat de goden de
moraal beschermen.
Het tweede geval is ingewikkelder door de woorden, die naast
óaia gebruikt worden. De aanklager zegt: deze man, die mij, als
choreeg, heeft beledigd, heeft daardoor de hele phyle onrecht aan-
gedaan 2; èf' ajcaai öè xovxoig ôêsàç amp; %0Qï]yôç èym xaamp;Eiaxt]}eeiv,
xal xó xrjç èaiaç, óxiöiqnox' êaxl, xó asfivóv xal xo öaifióviov
ovvi]öixf]xai. „en bij al die dingen is de god, waarvoor ik als choreeg
was aangesteld en „de plechtige sfeerquot; wat dat dan ook is, het
eerbiedwaardige ritueel en de godheid tegehjkertijd beledigdquot;.
Het tussenzinnetje, óxiöijnox' êaxl is als het ware een nuchter-
heidsexcuus voor het gebruik van het ouderwetse, plechtige
woord.
Het adiectivum ôaioç gebruikt Demosthenes naast öixaiog van
de stem, die de rechters uit moeten brengen 3. Het geldt iemand,
die fjae^'^XB xfjv éogxrjv xov êeov; de besHssing moet dus zijn, juist
in de ogen van goden en mensen.
In contra Timocratem is sprake van een man, die een wet heeft
gemaakt niet ten bate van het gehele volk, maar van enkele mensen.
De wet luidt: indien iemand boete schuldig is aan de staat en boven-
dien veroordeeld is tot gevangenisstraf, kan hij door het aanbieden
van borgen in vrijheid gesteld worden. Naar aanleidmg daarvan
zegt Demosthenes amp;ax' ëfjioiye doxeï .... xaxd xovxo avxó
aiiov avxóv slvai i^avdxü) Crj/iiamp;aai, ïv' èv quot;Aidov xoTg dae^éai
■amp;fj xovxov xov vó/xov, rjfiag öè xoiig Camp;vrag roïaöe xoïg oaLoig
xal dixaloig èq xó Xomdv xQ^joêai. „Hij verdient dus, naar mijn
mening, juist hierom de doodstraf, opdat hij in de Hades bij de
bozen die wet kan voorstellen, maar ons levenden toelaat voortaan
overeenkomstig onze wetten hier, die aan de eisen van zedelijkheid
en recht voldoen, te levenquot;. Wat zijn vófjioi daioi xal ölxaioi? Wij
hebben gezien dat oaiog is, wie zich aan ongeschreven wetten
houdt. De spreker nu laat de wetten, die hij op het oog heeft, voor-
lezen, nl. vó/ioi xXoTtfjg, xaxmascog yovéojv, dargaxelag. Dat men
zijn ouders moet eren is oorspronkelijk een ongeschreven wet van
algemene menselijkheid 2. Later is deze echter opgenomen in de
geschreven wetgeving en misschien daarmee ook het praedicaat
Smog. Ook van daxgaxela kan men zeggen dat het ovx óala is,
gebrek aan piëteit tegenover het vaderland.
Wat betreft de laatste betekenis van daiog, kan men vergelijken
een plaats uit contra Aristocratem Men moet mensen, die uit
zucht naar persoonlijk voordeel telkens de staat willen veranderen,
niet vertrouwen, ov ydg èaxiv, ovx ëaxiv, lt;3 avdgeg 'Aamp;rjvaToi, naqd
xovxoig xoïg ènl xfj xov nkeovexxeïv TtQoaiQsasi Camp;aiv ovöèv ovxe
Pé^aiov 0Vamp;' öaiov. „want de mensen, die met een voorkeur voor
steeds meer te hebben, leven, hebben niets betrouwbaars, geen
liefde voor het vaderlandquot;.
Een derde voorbeeld hiervan staat in de redevoering over de
toestand in de Chersonesus, waar Demosthenes zegt * dat de men-
sen, die menen dat Phihppus rechtvaardig handelt zolang hij niet
Attica binnenvalt, ovamp;' oaia ovx' dvexxd Xéyovaiv, ,,onvader-
landshevende en on verdragelij ke dingen zeggenquot;.
In de redevoering contra Aristogitonem is de beklaagde een
sycophant, die bovendien een wet heeft voorgesteld, niet volgens
de gebruikelijke weg, gericht tegen een bepaald persoon, en zo ge-
formuleerd dat die in ieder geval ter dood veroordeeld zou worden.
Zo'n man verdient geen medelijden i, oM' oaiov ovre êé/Mg rm
fiiaQtö rovrcp fieradovvai. „het is niet zedelijk verantwoord en
tegennatuurlijk om die ellendige daarin te laten delenquot;. Het is
ov xaXóv ovö' daiov zulk soort mensen in de stad laten rondlopen 2.
Van den wetgever, die niet als moord beschouwt, wanneer
iemand een ander per ongeluk doodt of ter verdediging van zijn
moeder, vrouw, zuster of dochter, wordt gezegd óaiojg xai xakcóg
ëxaara dieZXev. „hij heeft onderscheid gemaakt op een goede,
menselijke wijze
Te willen erven van iemand uit een andere phyle, terwijl men
zelfs niet wist van het sterfgeval is ovre dixaiov oëamp;' oaiov. „tegen
geschreven en ongeschreven wettenquot;1.
Van een plechtige eedsaflegging wordt het ritueel met de vol-
gende woorden beschreven arag èni rcöv rofxioiv xojcqov xai
XQiov xal ravQov, xai rovrmv èacpayjiévrnv vqgt;' óv deï xai èv alg
■fifiéqaig xaêijxei, wars xal èx rov xQÓvov xai èx rcöv fieraxsigi-
Cofiévoiv ajiav, oaov ëaê' oaiov, jisTiQÜxamp;ai. „na te zijn gaan staan
op de ingewanden van een bok, een ram en een stier, die geslacht
waren door de juiste mensen en op de daarvoor aangewezen dagen,
zodat zowel met betrekking tot de tijd als tot het materiaal alles,
zoals het gebruikelijk is, is gedaanquot;, oaov öaióv èariv is hier geüjk
aan amp;q óalrj yéveê' in de Homerische hymnen
Evenals het ovx oaiov is een levenloos voorwerp, dat de dood
veroorzaakt heeft, êüv axQirov, is het dvóaiov xai öeivóv een mens
ävev Xóyov xai ijyrjcpov aan de straf over te leveren. Iedereen heeft
er recht op volgens de wetten veroordeeld te worden
'Avóaioq wordt gezegd van een man, die het geld van een aan
hem toevertrouwd kind opmaakt van iemand die zich aan zijn
finantiële verplichtingen onttrekt i; van mensen, die ontkennen
geld geleend te hebben en het niet terug wiUen geven landver-
raders zijn avóaioi^.
Het werkwoord óaiovv verbonden met xaamp;aiQEG'amp;ai wordt ge-
bruikt voor het reinigen van een man, die na voor een onopzette-
hjke moord m balhngschap gegaan te zijn, terugkomt Door deze
handehng komt hij weer in de goede verhouding tot mensen en
goden.
Ook a(poaiovaêai komt in deze betekenis voor, namelijk het
reinigen van huis en huisgenoten na een sterfgeval®.
Herhaaldelijk staat Saiog gecombineerd met legog in de uit-
drukking xa isQo. xal xa Saia, waarover in een excursus.
Demosthenes geeft een definitie van svae^i^g zoals het gebruikt
wordt van de stem van de rechters®, nag yag ó /xijxs di' ëxamp;Qav
/xijxs dl' evvoiav /xijxs di' aXXrjv aöixov ngotpaaiv /xrjöe/ilav nag' d
yiyvwaxei êé/xevog xrjv iprj(pov svae^sï- „immers ieder, die niet uit
vijandschap, niet uit vriendschap noch om enig ander onrecht-
vaardig voorwendsel zijn stem uitbrengt tegen zijn werkelijke
mening, is een scrupuleus eerlijk manquot;. Een bevestiging van deze
opvatting geeft een plaats uit de Corona waar gesmeekt wordt:
Stieq èaxi [xaXiaê' vtiÈq v/xmv xal x'^g v/nexégag svas^elag xe xal
öóirjg, xovxo nagaaxtjaai xovg êeovg vfj.iv, fifj xóv dvxiöixov av[j.-
^ovXov noirjaaaêai tcsqï xov nwg dxoveiv vfidg è/iov deï, .... dXXd
xovg vónovg xai xóv Sqxov, èv ó ngóg dnaai xoig aXXoig dixaioig
xai xovxo yéyQonxai, xó ó/iotw? djU(poïv dxgodaaaêai. „dat de
goden, wat het meest ten goede komt aan U zelf. Uw phchtsgevoel
en Uw goede naam, U op het hart mogen drukken, niet de tegen-
partij te raadplegen hoe gij naar mij moet luisteren, .... maar
de wetten en de eed, waarin behalve alle verdere rechtsvoor-
schriften ook dit geschreven staat, onpartijdig beide partijen aan
te horenquot;.
Hoe nauw men de aandacht der goden met deze gezindheid ver-
bonden dacht, blijkt uit de zelfde redevoering, waar gesproken
wordt over ^ TiQog rovg êeovg svaeßeia van de rechters
Het is svasßeg om te straffen als men van een zaak op de hoogte
is, daarvóór is het verboden
Het vermijden van iemand zonder vorm van proces ter dood
veroordelen is evaeßeg^.
Meer direct van de verhouding tot de goden wordt evaeß'^g
gebruikt, wanneer van de Atheners gezegd wordt dat ze rä ngog
rovg êsovg evaeßwg öioixovaivnbsp;*
Toch wordt deze verhouding meestal beïnvloed door het zedelijk
leven van de mensen, zoals blijkt uit de volgende uitlating®:
sri öè roaovrm nXelovg ä(poQ[xäg avrov TiQÓg rrjv rwvêsmv evvoiav
exofxev, oacp öiarekovfiev evaeßdarega xal dixaiórsQa ngdrrovreg.
,,En verder hebben wij (Atheners) meer aanleiding dan hij (Phi-
lippus) dat de goden ons welgezind zijn, inzoverre wij steeds zedelijk
beter en rechtvaardiger handelenquot;. Men kan evasßijg hier ook
verhalen met vroom, het Griekse woord omvat beide begrippen.
De (pilavamp;Qconla en de svaeßeia van de Atheners wordt geroemd,
omdat zij tijdens godsdienstige feestdagen het straffen van mis-
drijven uitstellen Het is mensHevend en daardoor godgevallig;
misschien is hier toch het godsdienstig element overwegend. Men
wil niet het feest van de godheid verstoren met zulk soort dingen.
Het kan niet svasßeg zijn dat een dochter van Neaera, een
vreemdehnge en een prostituee, als echtgenote van den ßaaiXevg
offert en zelfs tot vrouw wordt gegeven aan Dionysus Duidelijk
is bedoeld dat het in strijd is met de heilige riten.
Even verder wordt het uitdrukkehjk uitgesproken rrjv dè
yvvaïxa avrov vófiov ëamp;svro darijv slvai xal firj snifiefiiyfdvrjv
érÉQco dvögl, dAAd nagamp;évov ya/ieïv, Iva xard rd ndrqia êvr)rai
rd aggrjra Isgd vnèg rfjg nóXeog xal rd vo[MCó/j,Eva ylyvrjrai roïg
êeoïg evaeßmg xal firjóèv xaraXvr^rai /zrjdè xaivoro/niirai. „Zij be-
paalden dat zijn vrouw (van den ßaaiXevg) burgeres moest zijn
en niet met een andere man omgang gehad mocht hebben, maar
dat zij als maagd moest huwen, opdat de geheime offers volgens
de voorvaderlijke gewoonten werden geofferd tot heil van de stad
en het gebruikelijke voor de goden op de juiste wijze geschiedde
en niet iets werd nagelaten of erbij werd gemaaktquot;. Evaeßwg wil
niets anders zeggen dan xard rd ndrgia, een zedelijk element is
hier niet aanwezig; evenzoo wordt óalcog êveiv gebruikt voor
xard rd ndrgia ■amp;vsiv
Dezelfde betekenis heeft evaeßeia, wanneer gezegd wordt dat de
Areopagus daarvoor zoveel doet®.
Een voorbeeld van evaeßeia is, dat eerst de kinderen van hen,
die Atheens burger zijn geworden, uit naam van de staat mogen
offeren
Een passieve betekenis heeft evaeßrjg, wanneer het van de Ozo-
hsche Locriërs, die het heilige land van Apollo plunderen, heet:
Tcagaßalvovreg ri rögt;v sv dvêgcónoig svaeßmv ,,overtredende iets
van wat onder de mensen als gewijd geldtquot;
Demosthenes noemt zijn tegenstanders dvaaeßelg, 01 rijv jcóXiv
èiaavQovaiv, „die hun eigen stad bespottenquot;.
Een yqasf^ dasßelag kan gericht worden tegen iemand, die om-
gaat met een vadermoordenaar®.
Androtion, die de gouden kransen, aangeboden aan het Atheense
volk door dankbare bondgenoten, liet smelten, en er drinkschalen
van liet maken met zijn eigen naam erop, is dasßiqg Hij vergrijpt
zich aan staatseigendom.
Het is een dasßrjfxa een eventueel schuldige te laten gaan of een
-ocr page 130-onschuldige te straffen, zonder de zaak eerst onderzocht te heb-
ben 1. Zelfs iemand ten onrechte beschuldigen is een aaeßruxa 2.
De aaeßsig in de Onderwereld zijn niet de goddelozen, maar de
slechten, d.w.z. degenen, die tegen mensen of goden gezondigd
hebben
In verband met de godsdienst wordt aasß-^g op de volgende
plaatsen gevonden. Het optreden van Philippus onder de Am-
phictyonen, noemt Demosthenes aaeßijg, waarschijnhjk omdat het
over zaken, de Delphische tempel betreffende, ging; intussen
kan hier ook eenvoudig zijn verraderhjke houding bedoeld zijn
De inwoners van Amphissa zijn aaeßelq, omdat zij het heilige
land niet onbebouwd laten
Een choreeg te slaan is aaeßeia^, vindt Demosthenes, terwijl
het slaan van een burger vßgig is. De choreeg vervult een functie
in de dienst van de godheid.
Het is een aaeßrjfia dat Androtion, die een zedeloos leven leidt,
de TtOHTieimv èmaxevaax'qç is
In de oratie in Neaeram komen de woorden äadßr]/j,a en aaeßelv
zeer vaak voor in verband met de verschillende misdrijven, waaraan
deze vrouw zich schuldig heeft gemaakt. In het begin spreekt de aan-
klager over haar als jJ slg rovg êeoèg aaeßovaa xal slg xr^v nóhv
vßQiCovaa zal xüv vó/j,cov xaxacpQovovaa, zonder dat de redenen
daarvoor genoemd worden ». Haar man Stephanus ■^aeßtjxev elg
xovg êeovg, » omdat hij haar kinderen in zijn phratria heeft laten
inschrijven en de meisjes heeft uitgehuwelijkt, alsof het zijn km-
deren waren. Dit zijn dus ook de misdrijven, waaraan Neaera
zich schuldig heeft gemaakt. Waarom wordt daarvoor het woord
aaeßelv naast ààixeïv gebruikt? i» Ten eerste moest de vader tijdens
de Apaturia zijn kind laten aannemen door de (pgaxgla en daarbij
2nbsp;XXI 104.
3nbsp;[Dem.] XXV 53.
« XIX 132.
5 XVIII 155.
« XXI 51.
' XXII 78.
8 [Dem.] LIX 12.
« [Dem.] LIX 13. cf. 43.
1» [Dem.] LIX 74, 77, 109, 117, 126.
-ocr page 131-de eed afleggen: äaxov è^aaxfiz èyyvrjxfjg avramp; yeysvfj/j,svov eidcóg,
„wetend dat het hem van een burgeres in een huwehjk als burger
was geborenquot;. Wie dus een kind, niet uit een burgeres geboren, liet
aannemen, deed een meineed en zondigde zo tegen de goden, te
meer, en dit is de tweede reden, omdat de (pqaxQia onder de be-
scherming van 'AnóXXcov naxQmog en Zevg égneïog staat Wan-
neer dit niet gestraft wordt is het een aaeßrjixa voor hen, die het
toelaten evenals een vrijgesproken moordenaar voor zijn rechters.
Bovendien blijkt dat Neaera haar dochter uitgehuwelijkt heeft
aan den ßaaiXevg, zodat zij zeer heilige offers moet brengen en zelfs
Tw Aiovvacp yvvrj èdóêtj. Hierdoor worden de goden direct beledigd.
Wanneer de ßamXevg zijn vrouw niet direct wegstuurt, aoeßsl^
ook hij. Naar aanleiding van de misdrijven van Midias wordt er
gesproken over de daeßrjfiara van Alcibiades
Het offeren van Archias naga ra. ndrgia wordt vergeleken met
wat Neaera heeft gedaan
Twee keer treffen wij daeßeia aan als juridische term, daeßeiag
yga(péaêai aangeklaagd worden van een misdrijf tegen de goden
Samenvatting.
Wanneer wij de resultaten van het onderzoek bij Demosthenes
samenvatten, zien wij dat het substantivum óaiavoorhei zedelijke
goede, de moraal, en voor de plechtige sfeer, die een choreeg omgeeft,
wordt gebruikt. quot;Oaiog naast èixaiog wordt gezegd van de stem,
die de rechters uit moeten brengen. quot;Oaioi xal öixaioi vófioi han-
delen o.a. over de slechte behandeling van ouders door kinderen
en het zich onttrekken aan een veldtocht. Het verwaarlozen van
zijn plichten tegenover ouders en vaderland is ovx daiov. Mensen
op eigenbaai uit hebben ovöèv ßsßaiov ovê' oaiov, geen betrouw-
bare morele grondslag. Een sycophant, die een wet indient met
de bedoeling daardoor een bepaalde persoon te treffen, heeft geen
recht op medelijden bij zijn veroordeling, ovamp; 8aiov ovrs amp;s/j.ig-,
de beide woorden zijn hier sjmoniem. Het onderscheid maken
tussen opzet en toeval of liet rekening houden met verdediging
van een na familielid bij moord is oaiov. Het is ovre dlxaiov
ovê' daiov te willen erven van iemand uit een andere phyle, dien men
zo weinig kende, dat men niet eens wist dat hij was gestorven.
Het ritueel van een offer moet volbracht worden, oaov ëaê' daiov.
Het is dvóaiov zonder vorm van proces iemand te straffen. Wie
aan hem toevertrouwd geld opmaakt of zijn finantiële verplich-
tingen niet nakomt, is dvóaiog. Het is het verbreken van vertrouwen.
Zowel öaiog als dvóaiog worden, zoals men ziet, nooit van een
directe verhouding tot de goden gebruikt bij dezen schrijver.
De werkwoorden óaiovv en d(poaiovaêai treffen wij aan voor
het rituele reinigen van een moordenaar of van een huis waarin
iemand is gestorven.
Twee keer geeft Demosthenes een definitie van de evaépsia,
zoals die van rechters geëist moet worden; het is de volkomen
onpartijdigheid bij de beslissing. Merkwaardig is dat deze één
keer rj ngog êeovg svaéfieia wordt genoemd, waaruit het nauwe
verband tussen godsdienst en moraal weer blijkt. Naast dit in-
direct verband met de godsdienst, wordt evas^ijg ook gebruikt
om de goede verhouding tot de goden aan te geven, vroom, den
goden welgevallig. Soms is toch het begrip zedelijkheid in het
woord opgesloten, het betekent dan zedelijk goed en dus god-
gevallig. Dit is echter niet het geval, wanneer gezegd wordt dat
het svaepég is niemand te straffen tijdens feestdagen. Het is niet
evas^ég voor de dochter van Neaera om te offeren voor de staat,
want het is niet xard xd ndxQia. Tenslotte betekent svae^^g heilig.
Ook daePrjg heeft deze twee soorten betekenissen. Zo is het
êvaas^sg zijn stad te bespotten, dae^ég zich aan staatseigendom
te vergrijpen, een schuldige niet te straffen, iemand ten onrechte
beschuldigen. De dae^eig in de Onderwereld zijn de slechten.
Om een zonde tegen de goden aan te geven wordt het gebruikt
in de volgende gevallen: Heilig land niet onbebouwd laten, een
choreeg slaan is dae^ég. Een misdadiger een functie geven bij
feesten is een daéfirjfia. Neaera en haar man das^ovai, omdat
zij de beschermgoden van de (pgaxgla bedrogen hebben, door kin-
deren van Neaera als Atheense burgers te laten inschrijven en
zelfs een dochter aan den ^aaikevg uit te huwelijken, die zo ge-
dwongen wordt te offeren nagd xd ndxgia.
'Aaeßeia is een juridische term voor een misdaad tegen de gods-
dienst.
AESCHINES
De substantiva van oaiog, 6aia en 6aiórïjg, ontbreken beide
bij dezen redenaar.
Wie een illegaal voorstel doet aangaande de staatsregeling,
d.w.z. gericht tegen de democratie, het vaderland, is avóaiog^.
Hij, die een ander van een ernstig misdrijf, in casu, het zich
vergrijpen aan een vrije vrouw, ten onrechte beschuldigt, is dvóaiog
xai avxo(pdvrrjg^.
Aeschines noemt de manier, waarop Demosthenes tegen hem
heeft gesproken, dvóaioi xé.%vai en zijn stem dvóaiog (pcovrj, de
trucs en de stem als van een booswicht; ® de betekenis lijkt hier
verzwakt.
Van de houding tegenover de goden wordt Saiog bij Aeschines
twee keer gebruikt. Zij, die het heilige land van de Amphictyonen
bebouwen of dat toelaten, kunnen niet óaicog offeren De goede
verhouding tussen de goden en hen is verstoord. Pas wanneer die
hersteld is, zijn er weer goede offers mogelijk. Daarvoor gebruikt
de redenaar dlt;poaiovv oaiov maken; er rust een smet op de stad,
als zij de goede verhouding met de goden heeft verbroken.
Herhaaldehjk staan evaeßijg en evaeßeia gezegd van die in-
woners van Amphissa, die niet hebben deelgenomen aan de
ddix'^/j.ara — men zou verwachten daeßij/xara — namelijk het
bebouwen van het heilige land
Ook van de steden, die mee hebben gewerkt aan de strafexpeditie,
wordt dit optreden als evaeßelv geroemd
Phihppus wordt gewaarschuwd dat hij, wanneer hij een besluit
wil nemen vnèg 'EXXrjvixiüv Ieqamp;v, noXXrjv ngoarfxei ngóvoiav
vnèg evaeßeiag ëxeiv, xal roïg negl rtóv narglmv êyxeiQovai didda-
neiv ngoaéxeiv rov vovv^. „over quaesties aangaande Griekse
godsdienst ernstig rekening moet houden met hun gevoel daarvoor,
en luisteren naar de mensen, die inhchtingen willen geven omtrent
de voorvaderlijke gebruikenquot;. De evaé^sia bestaat daarin dat
men zeer gehecht is aan rà oidrQut en die niet wil laten veranderen.
In dezelfde rede verdedigt Aeschines zich tegen de beschuldiging
dat hij op een feest, door Philippus aan de gezanten van verschil-
lende Griekse steden aangeboden, de paean mee had gezongen,
terwijl toch de steden der Phocenzen verwoest waren. Ik deed,
zegt hij, als alle anderen en de Atheners werden niet beledigd door
het gezang, dus was ik evae^ijg 2 Honend voegt hij eraan toe dat
Demosthenes o rcöv ôfjLoanôvômv xaî avaaircov xarijyogog zich
zelf zeker voor evasfiriç houdt
Een vreemdeling te doden is een dcre/Sjj/za
Synoniem met àvôaioç is àae^rjç, wanneer ol rqiàxovra zo
genoemd worden Zij vermoorden hun medeburgers en ver-
nietigen de democratie en daarmee het vaderland.
Geheel op zich zelf staat een plaats in de rede tegen Timocrates,
merkwaardig door de theorie, die daar verkondigd wordt®, /xr)
yàg oïeaêe, ó àvôgeç 'Aamp;rjvàïoi, ràç rcöv àÔLxrj/idrmv àqxàç daio
êeœv, àXX' ovx eue' àvamp;Qckncov àaekyelaç ylyveaêai,nbsp;rovç
fjae^rjxoraç, xaêduisg èv ratç rgaycpôlaiç, Uoivàç èXavveiv xal
xoMCeiv ôqalv ■qfif^évaiç- àkX' al TtQonsreïç rov aco/iaroç rjèoval
xal ró firjdèv Ixavov i^yeïaêai, ravra nhjqoï rà X-^arrjQia, ....
„Want meent niet, mannen Atheners, dat het kwaad van de goden
komt, en niet van de losbandigheid der mensen; evenmin dat de
Furiën hen, die gezondigd hebben, voortjagen en straffen met ont-
stoken fakkels, zoals in de tragedies; neen, de onbezonnen ge-
noegens en het nooit genoeg menen te hebben, dat vult de rover-
benden —quot; Onder de àoe^rmara wordt dan genoemd, het doden van
medeburgers, het helpen van een tyran, de democratie opheffen
1nbsp;II 114.
2nbsp;II 163.
3nbsp;II 163.
« III 224.
® II 176. cf. Xen. Heil. II 4. 21.
finbsp;I 190.
'nbsp;I 191.
-ocr page 135-De spreker is dus van mening dat de oorzaak van het kwaad
bij de mensen zelf ligt en niet bij de goden, zoals inderdaad in de
tragedie herhaaldelijk het geval lijkt te zijn.
Direct met betrekking tot de godsdienst wordt dcre/Sjyg gebruikt
van de inwoners van Amphissa, die het heilige land hebben be-
bouwd Ook Demosthenes, die zich volgens Aeschines heeft laten
omkopen daarvan niets te vertellen aan de Amphictyonen aaePsï
elg ró leoóv rd èv AeXcpoïg^.
Samenvatting.
Wij kunnen opmerken dat oaiog bij dezen auteur één keer in
niet godsdienstig verband en tweemaal met directe betrekking
tot de godsdienst wordt gebruikt.
'Avóaiog is wie een aanval op de democratie doet, een ander ten
onrechte van iets ergs beschuldigt: het wordt niet in direct ver-
band met de godsdienst gezegd.
'Alt;poaiovv betekent oaiov maften, weer in goede verhouding tot
de goden brengen.
Evae^eXg zijn zij, die niet toelaten dat het heilige land bebouwd
(nordt. Dat te doen is een daéfirjfj,a. Evaéfieia is de gehechtheid
aan de voorvaderlijite godsdienstige gehruiiien. Niet godsdienstig
wordt evaePijg gezegd van de goede houding tot het vaderland.
Niet svae^-^g is wie een avaairog aanUaagt.
Een vreemdeling doden is aaé^rjua. De Dertig zijn aae^eig
als vernietigers van de democratie; dat te doen is een daé^rj/ia.
De riae^rjxóreg zijn de slechten in het algemeen. Ook het zich ver-
grijpen aan wat van de godheid is of het meewerken daartoe is
dae^aXv.
HYPERIDES
Bij Hyperides komen oaiog, aaé^eia en dae^eïv voor; alle andere
woorden ontbreken, waarschijnlijk toevalhg, omdat wij slechts
weinig van hem over hebben. In de Epitaphius^ klaagt de redenaar
erover dat de Macedoniërs, door de Grieken te dwingen mensen te
vereren, rd 7iQÓg-amp;eovg oaia hebben vernietigd. Hoe zou dan ook nog
1nbsp;III 107. 115. 121.
2nbsp;III 106. cf. 221.
3nbsp;VI 22.
-ocr page 136-xä TiQOQ xovg ävamp;Qconovg kunnen bestaan? Het betekent hier de
verplichting van eerbied jegens de goden en die van het recht-
vaardig optreden jegens de mensen. Sommige uitgevers vullen
dixaia achter ävamp;Qomovg aan; dat kan goed, maar nodig is het
niet, omdat oaiog zeer vaak in de verhouding van mens tot mens
gebruikt wordt.
Harpocration verwijst s.v. oaiov naar een plaats bij Hyperides i,
waar legog xal oaiog staat. Deze zal dus in het daaraan gewijde
hoofdstuk behandeld worden.
Eigenaardig is dat äaeßeia twee keer als juridische term, maar
met verschillende betekenis, wordt gebruikt.
In de oratie vnèg Ev^evinnov zegt de spreker: Gij hebt wetten
gemaakt afzonderlijk voor ieder misdrijft; äasßsl. xig negl xä
Ieqó.- ygacpai äaeßelag nqóg xóv ßaaiXea. ,,Iemand zondigt in zake
heilige dingen dan moet hij aangeklaagd worden bij den ßaaikevg
van gebrek aan eerbied jegens de godenquot;. Onder äaeßeia vallen een
speciaal soort m, drijven. Welke, dat wordt in de eerst geciteerde
zin gezegd. Maa^ 3ch wordt nu hetzelfde woord door denzelfden
schrijver ook als juridische term voor een heel ander misdrijf
gebruikt. In een van de fragmenten ^ doet zich het volgende
geval voor. Rijke AeoUërs komen te Delos op weg naar Grieken-
land. Zij worden dood gevonden op Rhenea. Wanneer de zaak
ruchtbaar is geworden, klagen de Dehërs de Rheneers aan, xal
yQdlt;povxai xrjv nóXiv avxcóv äaeßelag, „en zij beschuldigen hun
stad van moordquot;. Het kan hier niets anders betekenen dan moord.
Dat men een moord äaeßeia noemt is niet opvallend, maar wel
dat de juridische term äaeßelag ygacpeaêai hier zo gebruikt wordt
Samenvatting.
Er valt alleen op te wijzen dat äaeßeia als juridische term in
dubbele betekenis wordt gebruikt.
DINARCHUS
De woorden van ons onderzoek komen bij Dinarchus voor in de
betekenissen, die wij reeds kennen van de andere rhetores. De
substantiva van oaiog ontbreken.
quot;OaioQ wordt weer gezegd van de stem, die de rechters uit moeten
brengen, gecombineerd met dlxaiog ^ dus, volgens geweten en wet,
ook met svogxog volgens geweten en in overeenstemming met de
afgelegde eed.
Het is ovx oaiov^ de avvamp;fjxai., die met het volk zijn overeen-
gekomen niet toe te passen door in strijd daarmee zijn stem uit
te brengen, te meer daar de moeder der goden ze beschermt, zoals
zij alle geschreven recht doet.
Eigenaardig is het gebruik van dvóaiog. Er is sprake van een
man, die zelfs in de gevangenis nog steelt. Die zou, zegt de rede-
naar, eigenlijk thuis horen op een xÓTiog dvoaiórm'-Sg1, een plek
voor de allerslechtsten. Iets speciaals wordt er niet'mee bedoeld;
van de plek wordt gezegd, wat van de mensen^^eldt.
In dezelfde redevoering, contra Aristogitoné'^j? noemt de aan-
klager den aangeklaagde dvóaiov xal nsgl ndv'iag novrjQÓv xai
fidkiara Ttegi róv éavrov naréga yeyevr]fx.évov De laatste woorden
verklaren waarom hij speciaal dvóaiog is. Die zijn ouders niet
verzorgt, zondigt tegen een ayQaq)og vófiog, opgenomen in de wet-
geving van Athene.
Evae^rjg^ is weer het gewone epitheton van de rechters en
evaé^eia hun meest gewaardeerde eigenschap. Het laatste woord
heeft hier, evenals bij Demosthenes®, de toevoeging Tiqog rovg
■amp;eovg bij zich.
Tenslotte, dae^'qg is hij, die een stad prijs geeft uit winstbejag®.
Een samenvatting van de plaatsen van dezen schrijver is
welhaast overbodig. Nieuwe gevallen levert hij niet op; hij
bevestigt slechts wat reeds bij andere redenaars was gevonden.
1nbsp;I II.
2nbsp;II 20.
3nbsp;I 8è.
4nbsp;II 10.
5nbsp;II 14. cf. p. 79 sqq.
8 I 87.
' I 17 en 84.
8 Dem. XVIII 7.
» I 21.
I 8. De fragmenten van de comici uit de vierde eeuw
Bij de comediedichters van de 4e eeuw, van wie wij slechts
fragmenten over hebben, treffen wij twee maal het substantivum
óaia aan, beide keren in de uitdrukking óaiaQ ëvsxa in gelijk-
luidende passages Liddell and Scott vertalen dit in hun lexicon
met, for forms sake, voor de leus misschien is fatsoenshalve,
voor het fatsoen, nog beter. Beide vertalingen passen wel in het
verband, maar de contextus is te weinig duidelijk om de betekenis
met zekerheid vast te stellen.
Een fragment op naam van Menander» is leerzaam voor het
verband, dat men voelde, tussen godsdienst en moraal:
oTav Tl ngdrrfig oaiov, ayaê'^v èhiida
TZQoßaXks aavTM, xovxo yivmaxmv öxi
xóXjxr] ÖLxaia xal êeèg avXXafißdvei.
„Wanneer gij iets zedelijk goeds doet, heb dan goede hoop voor
U zelf, bedenkende dat ook de godheid helpt bij een rechtvaardige
ondernemingquot; quot;Oaiog en èixaiog worden vandezelfdedaadgezegd.
De godheid, volgens deze opvatting tenminste, let op de mensen
en zijn bemoeiingen gaan zo ver, dat hij hen niet slechts achteraf
beloont of straft (daarvan bestaan vele voorbeelden) maar helpt
bij een goede handehng.
Een nieuwe categorie mensen, die dvóaioi worden genoemd,
zijn de parasieten, een vaak voorkomende figuur in de comedie.
Zo laat Alexis iemand van hen zeggen
dXX' sndv drj xóv yófjxa ©sódoxov,
xov naQafjLaavvxrjv ïdco xóv dvóaiov
ßavxiC0/Lisvov xd Xsvxd r' dvaßdXXovamp;' dfia,
rjdiax' dv dvan-ij^aifi' èni xov ^vXov Xaßcbv.
,,maar wanneer ik den tovenaar Theodotus of den onfatsoenlijken
parasiet verwijfd zie doen en het wit van zijn ogen omhoog draaien
dan zou ik hem het liefst kruisigenquot;. Op deze plaats wordt avóaiog
gezegd van onzedelijkheid, onkuisheid; het is het best te vertalen
met onfatsoenlijk. Deze betekenis is ook van toepassing op de
volgende regels van Eubulus i;
ovtoi aviTcrÓTtoösg xa/xaiewddeg asQioixoi,
dvóaioi Adgvyyeg,
dXAorgicov xtedvmv nagademvideg,
,,Die mensen met ongewassen voeten, die op de grond slapen,
van lucht leven, onfatsoenlijke schreeuwlelijken, parasieten van
andermans bezitquot;. Of er nu Cynici of parasieten mee bedoeld zijn,
in beide gevallen geldt het mensen, die zich niet aan de gewone
regels van fatsoen houden, dus onfatsoenlijk, onbeschaamd zijn.
Timocles gebruikt dvóaiog van de (pêóvog^:
roïg fièv teamp;vecöaiv ëXeog èmeixrjg êeóg,
roïg Cwaï d' ëregov dvoaiórarog (pamp;óvog.
„Voor de doden is medelijden de passende godheid, voor de leven-
den aan de andere kant de niets ontziende nijdquot; 3.
Op naam van Xenarchus, volgens Suidas van Timocles, is het
volgende oordeel overgeleverd over visverkopers
rügt;v ó' l%amp;vonmkü)v (piXoaoqxhrsgov yévog
ovx ëariv ovöèv ovöè /jiaXXov dvóaiov.
,,geen soort mensen is vindingrijker of onbeschaamder dan de
visverkopersquot;. Er wordt een staaltje van hun slimheid om een
bepaalde wet te ontduiken verteld.
Wanneer Glycera in het naar haar genoemde stuk verhaalt
hoe Polenio haar haar heeft afgesneden, zegt zij dvóaiov ënga^é [le,
als of ik een slavin ware. Dat is schandelijk, onbehoorlijk, om een
vrije vrouw aan te doen.
Van de verhouding van een zoon tot zijn vader kan men evaefirjg
zeggen
Onzeker is de bedoeling van twee regels, op naam van Menander
overgeleverd h
yvvaixt d' öarig Sqxov ó/xvécov av^Q
fjLTidèv noiel dixaiov, oïxoq evaeßijg.
,,Een man, die een eed zweert aan een vrouw, maar die niet houdt,
die is braafquot;. Zo gelezen is het een zwaar sarcasme. Koek heeft
daar aanstoot aangenomen en wil lezen ovx eax' evaeßriq,. Maar
waarom? In dit soort litteratuur komt de vrouw er vaak niet goed
af en regels als bovenstaande, kunnen in een bepaald verband
best gezegd zijn.
In een regel, waarvan de auteur onbekend is, vraagt iemand of
hij niet gestraft zal worden in de Hades
mg äaeßrjxmg sig rdXavrov uQyvQovv.
„omdat hij zich misdragen heeft tegen een zilveren talentquot;. Een
duidelijk voorbeeld van comisch overdreven terminologie
Menander gebruikt het woord in de betekenis slecht, zonder dat er
van bijzondere categorieën, waartegen gezondigd wordt, sprake is
Een buitengemeen interessante uiting van hiernamaalsgeloof
vinden wij ih een fragment dat overgeleverd is op naam van
Philemon of van Diphilus. Weliswaar kennen wij het slechts uit
Christelijke schrijvers, maar andere plaatsen wijzen erop dat dit
geloof ook Grieks is geweest. De spreker vraagt een ander of hij
meent dat mensen, die aan allerlei uitspattingen hebben deel-
genomen, ook onder de aarde verborgen worden, zodat zij altijd
de godheid ontgaan. Hij zegt dan verder
ëariv Aixfjg ócpamp;aX/nèg og rä ndvé' dgg'
xal yäg xaê' quot;Aiörjv èvo rglßovg vofil^ofiev,
[ilav dixaicov xärsgav äasßäv óöóv
sl yäg ölxaiog xäaeßrjg e^ovoiv ëv,
agnaC' djisMóv, xXsnr', ónoarsqsi, xvxa.
,,Er is het oog van de Gerechtigheid dat alles ziet; immers in de
Hades zijn naar mijn mening twee paden, het ene de weg van de
goeden en het andere van de slechten; want indien goeden en slech-
ten hetzelfde zouden bereiken, ga dan maar heen en roof, steel,
neem weg en meng (gifdranken?)quot;. Er spreekt hieruit een vast
geloof, dat de goden in het hiernamaals straffen en belonen voor
daden op aarde bedreven. De spreker gaat zo ver dat hij het de
enige reden acht voor de mensen om zich goed te gedragen.
Aixaiog en aaefirig staan twee keer tegenover elkaar en betekenen
goed — slecht. Deze voorstelling, die misschien oorspronkelijk
in de leer van een bepaalde secte heeft thuisgehoord, heeft zich
van daar uit verder verbreid in het volksgeloof
Tot nu toe zagen wij de woorden daiog, dvóaiog, svae^ijg en
dae^'^g uitsluitend buiten het gebied van de godsdienst gebruikt.
Echter zijn er, althans van de laatste twee, ook voorbeelden, waar
zij vroom betekenen.
Merkwaardig is een passage uit de Samothraces van Athenio
(van wie de tijd overigens niet vaststaat), waar de koks zich tot
tweemaal toe evaejieïg noemen De omstandigheid dat ze ook
slachtten, en slachten samenvalt met offeren, geeft hun in de
comedie vaak aanleiding op hun bedrijf te pochen als van gods-
dienstige betekenis Het offeren wordt hier ook als een van de
gronden van hun evaé^eia genoemd, maar daarnaast staat svae^rig
in ruimer zin: ze zouden namelijk door dieren te slachten een einde
hebben gemaakt aan het menseneten.
TegendeüvêayÓQeioi of nvdayoQiaraih.ehhen de comediedichters
vele malen hun spot gericht Daaruit weten wij dat zij een secte
vormden van vegetariërs, geheelonthouders, in 't algemeen van
mensen, die een zeer sober leven leidden, bv. ook barrevoets gingen
en in verwaarloosde kleren. Uit de laatst geciteerde plaats mag
men opmaken dat zij óf zicli zelf svaeßeig noemden óf door anderen
zo werden betiteld, omdat zij de overtuiging zullen zijn toegedaan,
dat hun levenswijze bij uitstek den goden welgevallig was. Zie
nader hieronder p. 163, waar gewag gemaakt wordt van een ßwfiog
svaeßwv, door Theophrastus.
De boer van Menander noemt zijn akkertje svaeßiqg, omdat het
bloemen voortbrengt voor de goden, en bixaiog, omdat het terug-
geeft, wat er gezaaid wordt Evasßijg en bixaiog geven hier de
houding tot goden en mensen aan.
In praegnante betekenis staat svasßsiv in een monostichus op
naam van Menander overgeleverd
êvala fi^ylarrj xamp; êsm ró svasßsiv.
,,Het grootste offer voor de godheid is een vrome gezindheidquot;.
Daar deze gedachte herhaaldelijk door de Grieken is uitgesproken,
kan de regel wel van Menander zijn.
Zo heet ook de wierook svasßrig, als hij aan een god geofferd
wordt
Naast de opvatting dat de goden de mensen in het hiernamaals
straffen is ook de mening dat dit direct na het misdrijf gebeurt,
bij de comici vertegenwoordigd door een uitspraak in een stuk
van Timocles
önov yaQ elg rovg ófioXoyov/Liévovg êeovg
äaeßovvrsg ov bibóaaiv svêswg blxrjv,
rlv' aiskovQov ßwfiog enirglyjsiev äv,
„Want waar degene, die gezondigd hebben tegen de algemeen
erkende goden, niet direct gestraft worden, wien zou dan nog het
altaar van een kat kunnen straffen?quot;
Een voorbeeld van zo'n snelle straf is, wanneer de peplos voor
Athene bestemd, in tweeën gescheurd wordt door een windvlaag,
omdat de figuur van Demetrius erin was geweven, den aasßiqg,
die in de mysteriën op onregelmatige wijze was ingewijd, en die de
Acropolis door zijn uitspattingen had bezoedeld
Iets te willen weten, wat de god niet wil zeggen is das^ég
De Monostichus op naam van Menander
vnèg evae^eïag xai XdXsi xai fj,dvamp;ave.
is in zijn algemeenheid niet te verklaren, maar hij maakt nog eens
duidelijk hoe hoog svaé^eia gesteld werd.
Samenvatting.
Zoals men kan verwachten, worden in de taal van de comedie-
dichters, die dichter bij de gewone omgangstaal staat, de woorden
veelal in vervlakte betekenis gebruikt.
Zo komt het substantivum óaia tweemaal voor ongeveer in de
zin van fatsoen.
Wanneer een daad oaiov is, helpen de goden. 'Avóaiog wordt
steeds in profane zin gebruikt; zo heten de parasieten, mensen die
alle regels van fatsoen overtreden. Ook Cynici en visverliopers worden
zo genoemd. De (pêóvog is dvóaiog. Een vrouw ruw te bejegenen
is dvóaiov.
Evae^rig moet de verhouding van zoon tot vader zijn. In een
sarcastische uitspraak is juist hij Evae^-ijg, die zijn eed niet houdt.
Een voorbeeld van een overdreven gebruiii is dae^eiv eig rdAavrov^
In de onderwereld zijn de dae^sïg en de dlxaioi gescheiden.
In verband met de godsdienst komen daiog en dvóaiog niet voor,^
wel svas^rjg en daePrjg.
De ko/is heten evae^eïg, omdat zij dieren offeren en zo een eind
hebben gemaalü aan het menseneten. De Pythagoreërs heten of noemen
zich zelf evae^eïg. Een aiilier, die bloemen voor de god voortbrengt
is evae^Tjg. Wierooii, die geofferd wordt, is evae^iqg. Evaefieïv kan
betekenen werkelijk vroom zijn. Wie tegen de goden zondigt,
door hun tempels te ontwijden of in voor hen bestemde eer te
willen delen is dae^jjg. Ook hij, die meer wil weten, dan zij willen
zeggen.
§ 9. Philosophen
PLATO
Hoewel de woorden van ons onderzoek op ongeveer twee-
honderd plaatsen bij Plato voorkomen, ontbreekt het substan-
tivum óaia', alle andere woorden treffen wij aan, dus ook het
substantivum óaiórrjg.
Enige malen geeft Plato een opzettelijke omschrijving van
oaiog (óaiÓTTjg), en dan steeds ter onderscheiding van ölxaiog
(öixaioavvTj) Aixaioavvr] namelijk is in het algemeen: ieder geven
wat hem toekomt, maar dan in het bijzonder: den mensen geven
wat hun toekomt, terwijl óaiórrjg betekent: den goden geven wat
hun toekomt. Echter gebruikt ook Plato datog (c.s.) volstrekt niet uit-
sluitend van dengene, die zijn plicht tegenover de godheid vervult.
Het woordgebruik in de Euthyphro en de Gorgias kan ter illus-
tratie van het bovenstaande dienen.
Zo betoogt Socrates in de Gorgias sprekend over den auxpQOiv
het volgende Kal firjv o ys amcpQcov ra jiQoaojxovra ngdrroi äv
xalnsQiamp;sovg xainsQi dvamp;QÓnovg' .... Kal /nrjv jisqI fièv avamp;QÓnovg
rä ngoafjxovra Tigdrrmv öixai' av nqdrroi, tisqI öè êsovg Saia'
róv öè rä ölxaia xal oaia nqdrrovra dvdyxrj ölxaiov xai oaiov
slvai. ,,En de bezonnen mens zal toch doen wat goed is tegenover
goden en mensen; .... En wie, voorwaar, jegens de mensen het
juiste doet, zal rechtvaardig handelen, en wie het juiste jegens de
goden doet, zal vroom handelen; en natuurlijk is degene, die juist
handelt tegenover mensen en goden, zelf rechtvaardig en vroomquot;.
Uit deze passage blijkt dus dat ölxaiog is rä nQoaijxovra nsqi
ävamp;Q07iovg Tigdrrcov en oaiog rä TtQoa^xovra negi êsovg ngdrrcov.
Legt men nu daarnaast twee plaatsen uit de Euthyphro, dan ziet
men daar de redenering tot een andere conclusie gekomen '^Aq'
oëv xal Jtäv ró ölxaiov oaiov; rj ró fièv oaiov Jidv ölxaiov, ró öè
öixaiov ov ndv oaiov, dAAd ró fièv avrov oaiov, ró öé ri xai aAAo;
,,Is nu al wat rechtvaardig is ook vroom? Of is wel al wat vroom
is, rechtvaardig, maar niet al wat rechtvaardig is vroom, maar
een deel ervan vroom en een deel iets anders?quot; En de conclusie is:
[jLÓQiov yoLQ xov öixaiov xó oaiov; ovrm lt;pagt;fisv rj akXcog aoi öoxeZ;
„Immers het vrome is een deel van het rechtvaardige of vindt
gij dit niet zo?quot;
De vraag is: Wat wil de schrijver hier zeggen met öixaiov en
oaiov} Is öixaiov de juiste houding jegens mensen èn goden, en
öaiov slechts het laatste?
Hoe verwant de begrippen bhjkbaar waren, leert een plaats
uit de Protagoras, waar Socrates op de door hemzelf veronderstelde
vraag of óaióxrjg niet-öixaiov kan zijn en omgekeerd öixaioavvrj
niet-oaiov, antwoordt 2; èydgt; /lèv yag avxóg vnéq ye è/j,avrov (pairjv
av xal xi)v öixaioavvrjv oaiov eivai xal xrjv óaióxrjxa ölxaioV „Want
ik zou, voor mij zelf sprekend, zeggen, dat zowel de rechtvaardigheid
vroom is, als de vroomheid rechtvaardigquot;. De onscheidbaarheid
van de twee begrippen is hiermee duidehjk aangetoond, maar de
vraag blijft, wat betekenen ze? Duidelijk ziet men tevens dat
óaióxïjg zich verhoudt tot oaiog, als öixaioavvt^ tot öixaiog.
Daarnaast bezigt Plato de woorden ook volgens het gewone
spraakgebruik en laat het de mensen, die met Socrates debat-
teren ook doen. Dit is juist in de Euthyphro duidelijk waar te
nemen. Socrates tracht daar tot een definitie van óaióxrjg te komen
en vraagt telkens aan Euthyphro die hem te geven. De omschrij-
vingen, die Euthyphro ervan aanbiedt, vertegenwoordigen de
mening, wij zouden tegenwoordig zeggen, van den beschaafden
leek.
De eerste definitie van Euthyphro luidt quot;Eaxi xoivvv xó
f/,èv xoigêeoig ngoacpiXèg oaiov, xó öè firj ngoacpiXèg dvóaiov. ,,Wat
nu aan de goden welgevallig is, is oaiov en wat het niet is, is
dvóaiovquot;. Dit is dus een gewone opvatting geweest. Zij is overigens
vaag genoeg; want vallen de morele gedragingen van de mensen
bijvoorbeeld onder wat den goden lief is? Wanneer Socrates zijn
tegenstander op weg wil brengen, suggereert hij hem de verhouding
tussen ölxaiog en oaiog nl. dat het tweede een deel van het eerste
zou zijn Euthyphro gaat daarop door en komt dan tot de vol-
gende definitie i; Tovxo xoivvv êfioiye doxsï, EéxQareg, rd
/légog rov dixaiov slvat svasfiég re xal oaiov, ro neQi rrjv ramp;v amp;eamp;v
êeganelav ró öè negl r^v ramp;v dvamp;gcóncov ró Xomóv elvai rov
öixalov fiégoQ. „Het is nu mijn mening, Socrates, dat dat deel
van het rechtvaardige godvrezend en vroom is, dat betrekking
heeft op de zorg voor de goden; en dat wat betrekking heeft op de
zorg voor de mensen, het overige deel van het rechtvaardige isquot;.
Die zorg stelt hij zich voor, ijvTteg ol öovkoi roigt;g öeanórag deqa-
nevovaiv \ „zoals de slaven zorgen voor hun heerquot;. Socrates zelf
heeft, zonder dat het verder enige verandering in zijn redenering
brengt, naast ró öaiov, ró svae^ég gezet
In deze tweede definities onderscheidt Euthyphro nu ook öaiov
als dat deel van öixaiov, dat naar de goden gericht is. Maar het is
op instigatie van Socrates; wij kunnen deze plaats dus gerust bij
de philosophische omschrijvingen rekenen.
Via het woord ■^egomela ^ wordt Euthyphro dan gedwongen toe
te geven dat óaiórrjg ^ een êmarijfir] alr^aeojg xal öóaeayg êeolg
IS 8 „een weten hoe men de goden iets moet vragen en gevenquot;.
Kortom, het is een ènnogixij réxvrj l Zo strikt heeft Euthyphro
dat oorspronkelijk niet bedoeld, maar men mag er uit opmaken,
dat voor den gewonen mens vroomheid voor een groot deel be-
stond uit het waarnemen van de godsdienstige plichten, waarvoor
de goden dan van hun kant wensen vervulden.
Dat het moderne Hollandse woord vroom het Griekse oaiog ook
bij Plato niet dekt, blijkt uit een aantal plaatsen uit diezelfde dia-
loog. De aanleiding tot het gesprek, is de opmerking van Socrates
dat Euthyphro wel precies moet weten, wat goed is en wat niet,
als hij zijn eigen vader van moord durft aanklagen». Zv öè ör) ngóg
Aióc, amp; Evamp;vcpqmv, ovrtaal äxQißmg oïei èniaraaêai Jtegl rügt;v
êeioiv oTtrj ëxei, xal rcöv oalcov xe xal avoalmv, maxe xovxmv oëxo)
TiQaxêévxmv wg av Xéyeig, ov qgt;oß^ dixaCófisvog xcö naxgl obrcog
jM?) av av avóaiov TiQäyfia xvyxdvrjg ngaxxav; „En bij Zeus, Euthy-
phro, meent gij zo nauwkeurig te kennen alles wat de goden be-
treft en wat goed is en wat niet, dat gij, terwijl het zo gebeurd is,
als gij zegt, niet vreest, door Uw vader aan te klagen zelf een
goddeloze daad te doen?quot; Ta oaia staat hier naast xaêeïa, waar-
mee wat onmiddellijk met de goden te maken heeft, bedoeld zal
zijn. Dan moet xd öaia dus zijn, handehngen, waarnaar de belang-
stelling van de goden uitgaat, maar die niet direct tot hen gericht
zijn, zoals in bovenstaand geval de aanklacht van Euth5rphro
Een beschuldiging van moord is een ernstig iets, omdat de aange-
klaagde daarmee als 't ware besmet wordt; zeer verwerpelijk zou
het zijn, zijn eigen vader — misschien ten onrechte — van moord
te betichten! 2 Euthyphro verdedigt zich door te zeggen dat het
steeds öaiov is een schuldige aan te klagen zonder aanzien des
persoons en dat het zelfs dvóaiov is dat niet te doen
Zeer vaak komt bij Plato voor de combinatie èixaiog xal öaiog,
maar het is meestal ondoenlijk het onderscheid van betekenis te
zien. Want hij houdt zich niet aan de strenge definitie, volgens
welke to öaiov dat onderdeel van to èlxaiov zou zijn, dat op de
goden gericht is.
Wanneer in de Wetten staat dat, wat gewoonlijk voor de beste
goederen gelden, gezondheid, rijkdom etc. slechts goed zijn voor
goede mensen, gebruikt Plato de volgende woorden*: vixeii; öè
xal èyó nov xdös Uyo/xev, tog xavxd èaxi avfxnavxa dixaloig [i^v
xal óaloig dvögdaiv agiaxa xxij/naxa, ddlxoig dè xdxiaxa av[inavxa,
dg^dfieva dnó xrjg vyieiag. „Gij en ik zeggen dat dit alles voor in
alle opzichten goede mensen voortreffelijke bezittingen zijn, maar
voor slechte mensen allemaal zeer slechte, te beginnen met de
gezondheidquot;. Het lijkt mij op een plaats als deze onmogelijk de
betekenis van de twee woorden aan te geven; samen moeten zij
betekenen, de volmaakt goede mens Ook de tegenstelling met
enkel adixog wijst er op dat men de verbinding als één begrip
voelde
In het twaalfde boek van de Wetten beschrijft Plato hoe de
xaxóg met angst in zijn hart naar de goden gaat om verantwoording
van zijn leven af te leggen 3. Nu kunnen zijn verwanten hem niet
meer helpen; zij hadden er voor moeten zorgen dat hij on èixaió-
rarog xal óaiótaxog was, toen hij leefde. Hier wordt dus iemand
eenvoudigweg xaxóg genoemd, die verzuimd heeft èixalmg xal
óaloyg te leven.
Daarentegen is de combinatie misschien met opzet gebruikt,
wanneer Cephalus in het begin van de Staat * zegt dat de hoop
als yrjQoxQÓqjog steeds aanwezig is voor hen, die óixalmg xal óaimg
leven. Volgens zijn mening is geld daarvoor zeer belangrijk, want
dan behoeft men na de dood nooit bevreesd naar de onderwereld
te gaan, omdat men den goden een offer, of een mens geld schul-
dig is. Aixalmg zou op de verhouding tot de goden, oaloyg op die
tot de mensen kunnen slaan. Het blijft de vraag of het werkelijk
zo bedoeld is; een paar regels eerder gebruikt hij als tegenstelling
alleen het woord adixog.
Geheel synoniem treffen wij de woorden aan, als Adeimantus
vertelt ® dat de öixaioavvrj niet geprezen wordt om haar zelf, maar
om de goede naam, die van haar uitgaat en waardoor men allerlei
eer kan verkrijgen. Bovendien geven de goden aan zulke mensen
zeer vele dingen, xoïg óaloig a (paai êeovg óiöóvai. M.a.w. wie de
èixaioavvrj bezit is oaiog.
In het verhaal van Er, zoals Socrates dat in het tiende boek van
de Staat verhaalt, is sprake van slechte mensen en hun straf;
voor goede daden echter krijgen zij ook hun loon xal aë si xivag
evsQysaiag svegyexrjxóxsg xal ölxaioi xal oaioi ysyovóxeg sïsv,
xaxd ravxa xrjv dilav xofilCoivxo. ,,indien zij daarentegen goede
daden hadden verricht en goed waren geweest, kregen zij volgens
dezelfde maatstaf hun loonquot;. quot;Oaiog nat ölxaiog staat op één lijn
met evegyerrjxóg, wat dikwijks betekent een goede daad ver-
richten ten aanzien van het vaderland, de ouders, juist in de ver-
houdingen dus, waarin men datog gebruikt. Het gebied van oaiog
en ölxaiog is ook hier niet te scheiden.
Dit is misschien weer wel mogelijk op een plaats in de Staat
van Plato, waar de leeftijdsgrenzen worden vastgesteld voor
mensen, die kinderen mogen verwekken. Wanneer men zich daar-
aan niet houdt, is dat ovrs oaiov ovrs ölxaiov^, want het aldus
verwekte kind is niet geboren na een huwelijk met offers en gebed.
Het is een vergrijp tegen de goden en de staat.
In de Gorgias verhaalt Socrates een sprookje, hoe de mensen,
die goed geleefd hebben, na hun dood naar de eilanden der geluk-
zahgen gaan en de slechten naar de Tartarus. Hij stelt hen met
de volgende woorden tegenover elkaar róv /lèv öixaloyg róv
filov öieMóvra xal óalcog, róv öè aölxcog xal dêscog. Dit wordt
verteld naar aanleiding van de uitspraak®: el Ps^orjêrixójg eirj
avrm, /Lifjre nsql dvêgumovg /j,i]rs nsQi êeovg aöixov firjöèv fiijrs
siQTjxóg fi'ijrE slgyaa/Aévog, ,,indien hij zich zelf geholpen heeft
door noch tegenover de mensen noch tegenover de goden iets
slechts gezegd of gedaan te hebbenquot;. Dit pleit ervoor oaiog en
ölxaiog te scheiden, waarvoor ook de tegenstelling aêsog een aan-
wijzing is. Aan de andere kant laat juist de laatst geciteerde plaats
nog eens duidelijk zien, hoe weinig consequent men in het gebruik
van onze woorden was. quot;Aöixog toch staat er, hoewel de sfeer van
mensen en goden uitdrukkelijk gescheiden wordt.
Nadat Socrates regels uit de Ilias heeft aangehaald, waaruit
bhjkt dat de goden niet de offers van iedereen aannemen, gaat hij
verder*: xal ydg av ösivóv sïrj sl ngóg rd ötbga xal rag êvalag
dno^Mnovaiv rmwv oiêsol, dUd [irj ngóg rrjv ipvxn'»gt;nbsp;daiog
xal ölxaiog amp;v rvyxdvrj. „Want het zou toch ook erg zijn, indien
de goden letten op onze geschenken en offers, maar niet op de
innerlijke gezindheid, of iemand in alle opzichten goed isquot;. quot;Oaiog
is niet vroom in de zin van zijn godsdienstige plichten waarnemend,
maar het slaat op de gezindheid, en daarin lopen zuiver religieuze
éÏi morele gedachten door elkaar heen. Of het dus veel van bUaxog
verschilt, is sterk de vraag.
In de Theaetetus wordt betoogd dat men deze wereld zoveel
mogelijk moet ontwijken i; lt;pvyii èè ônoimaiçêBÔ, xarà ró dvvaróv
ôftoîcoaiç ôè ôixaiov xal öaiov /xerà lt;pQov^ascoç ysvsaêai. „en de
vlucht is zoveel mogelijk gelijk aan god te worden; en dat wil zeg-
gen rechtvaardig en goed worden met inzichtquot;. Daarom moet men
zich niet bemoeien met de àôixamp;v xal avóaia Xéymv, want dan
denkt deze dat hij knap in iets is. Vroom kan ômoç hier niet be-
tekenen, want dat is nooit een eigenschap van de godheid.
Soms staat ôaioç niet slechts met èîxaioç verbonden, maar met
allerlei andere woorden, die zo een reeks van eigenschappen op-
sommen.
In de Staat van Plato moeten de wachters, om voor hun taak
geschikt te zijn ixifiela'amp;ai rà rovroiç 7tQoar)xovra eîMç èx naîàcov,
àvÔQeiovç, adxpqovaç, ôaîovç, èXevamp;ÉQovç, .... „nabootsen ter-
stond van kindsbeen af, wat hun past, dappere, bezonnen, vrome,
onafhankelijke mensen----quot; quot;Omoç is hier opgenomen in een
reeks deugden, waaruit later in de school van Socrates de vier
meest geprezene, tot een canon verenigd, zijn voortgekomen, te
weten de avógela, de ao),pQoa^vri, de óixaioaévrj en de aoqgt;[a of
çgt;Qovrjmç. Men moet zich afvragen of ômoç staat als synoniem
voor ôîxaioç, omdat deze steeds genoemde eigenschap ontbreekt
of dat het er, streng volgens de definitie, slechts een deel van
weergeeft. Daarvan hangt de vertaling af, die in het eerste geval
zedelijk goed, in het andere vroom moet luiden.
Naast elkaar in een opsomming komen ômoç en ôixaioç voor
in de Gorgias 3. éare noXX^i àvâyxr,, amp; KaXXixXeiç, róv aamp;cpQova.
wansQ ÔL-qXêofAsv, ôlxaiov övra xal àvÔQeïov xal oaiov ayaêóv
àvôga elvai reXécoç, „zodat het absoluut noodzakelijk is, Callicles,
dat de bezonnene, die, zoals wij besproken hebben, een recht-
vaardig, dapper en vroom man is, volmaakt goed isquot;. Er ont-
breekt nu alleen de aolt;pïa of q)Qovrjaiç van de latere canon; daaren-
tegen staan oaiog en bUaiog naast elkaar, zodat de vertaling vroom
op zijn plaats is
Ook in de Protagoras komen beide voor. Het betoog is ^ dat
als er iets is, waaraan alle burgers deel hebben, dat niet is de
bouwkunst e.d., dAAa dixaioavvr] xal acotpQoavvr] xai ró öaiov
elvai, xai avX^^örjv ëv avró TiQoaayoge'óco elvai dvdgóg dgsr^v.
„maar rechtvaardigheid en bezonnenheid en vroomheid en wat ik
met één woord de deugd van een man noemquot;. Ik heb deze plaats
vooral aangehaald om te kunnen aantonen hoe het substantivum
óaiórrjg bij Plato de eigenschap aangeeft van iemand, die daiog
is. In plaats van ró óaiov sïvai staat namelijk herhaaldelijk óaiórrjg
Een voorbeeld van een opsomming van deugden met hun tegen-
stellingen is het volgende De opvoeders moeten, zegt Socrates,
het kind voortdurend wijzen op wat goed en wat slecht is, èvdsixvó-
/xevoi ori ró /xèv èlxaiov, ró öè adixov, xai róds ju,èv xaXóv, róSs
dè alaxQÓv, xal róds. fièv oaiov, róds dè dvóaiov. ,,terwijl zij aan-
geven: dit is rechtvaardig en dat onrechtvaardig, dit is goed en
dat is schandelijk, dit is vroom en dat is niet vroomquot;. Naast
dlxaioQ en xaXóg betekent daiog waarschijnlijk wel vroom. Welke
gebieden de woorden overigens precies bestrijken, lijkt mij niet
uit te maken. De schrijver heeft dat m.i. ook niet bedoeld, maar
met de opeenvolging een zekere nadrukkelijkheid willen bereiken.
Een paar maal wordt oaiog gezegd van het leven, zoals men het
behoort te leiden, om in het hiernamaals beloond te worden
Volgens een andere voorstelling moet men óalmg leven, omdat
de ziel telkens weer herboren wordt in een nieuw lichaam
Een duidehjke aanwijzing dat het om óalmg te leven niet vol-
doende is de goden te vereren, dus in engere zin vroom te zijn,
geeft de volgende plaats in de Wetten dxdêagrog ydg rrjv ipvx'^v
0nbsp;ys xaxóg, xaêagog dè ó svavrlog, naga dè [jiiagov dmga ovrs dvdg'
dyaamp;óv ovrsêeóv ëariv norè ró ys ógêóv dsxsaêai' fidrrjv oëv nsgi
êeovg 6 nokvq èari nóvoc, roïg avoaioig, roïaiv öè óaioig èyxaigó-
rarog ënaaiv. „Want de slechte mens is niet rein van ziel, zoals
de goede, en van een besmette geschenken aan te nemen past noch
een goed mens noch een god; tevergeefs dus is de vele moeite, die
de slechten zich geven, voor de goeden echter is die zeer op zijn
plaatsquot;. Het laatste zinnetje geeft te kennen dat men ook niet
óa(a)g kan leven zonder de goden te vereren. quot;Oaiog is slechts hij,
die zich goed gedraagt jegens zijn medemensen en den goden geeft
wat hun toekomt.
Zo kunnen öaiog en dvóaiog goed en slecht betekenen in de
ruimste zin \ bijvoorbeeld, om rijk te worden wil iemand alles
doen, oaióv re xal dvóaiov
Soms geeft het woord óaiog weer, wat wij menselijk zouden noe-
men. Ieder mag zijn slaaf behandelen, zoals hij wil, binnen de
grenzen van rd oaia^.
Synoniem met vóni/xov staat oaiov in de Minos«, die hoewel
niet van Plato, toch in de vierde eeuw gesteld wordt. Niet alle
mensen hebben dezelfde offergewoonten, ènel avrixa rjfiïv juèv
ov vó/iog èariv dvamp;gónovg êveiv dXX' dvóaiov, KaQxrjdóvioi öè
amp;'6ovaiv ég daiov ov xai vÓ[M[xov avroïg. „daar het reeds aanstonds
voor ons niet de gewoonte is mensen te offeren, maar voor ontoe-
laatbaar geldt; maar de Carthagers offeren hen. daar het voor hen
gewoon en gebruikelijk isquot;. quot;Oaióv èari is hier gelijk aan óalrj èari.
Evenals bij de redenaars treffen wij ook bij Plato Saiog aan
gezegd van het oordeel van de rechters®, waarvoor meestal
evas^^g staat. Het betekent dan, nauwgezet, onpartijdig.
Een merkwaardige plaats, ook uit de Wetten, is de volgende
Wanneer een kinderloze man iemand heeft trachten te doden en
dus verbannen wordt, moet de staat zorgen dat zijn stuk land
gereinigd wordt en in goede handen komt. öeï örj rijv ye nóXiv
rovg avrijg oïxovg óg óaicordrovg re xal evrvrdrovg xexrf/aêai
1nbsp;Epist. 35id.
2nbsp;Leges 83id.
® Leges 914e.
* [Plato] Minos 315b.
® Leges yöyd. cf. Resp. 363d óaios «at tSopKos. cf. Antiph. Tetral. B. 8. i.
Isaeus VI 65. Lyc. c. Leocr. 52. Dem. XIX 70, XXI 227, LVII 62. Dinarch.
I ii, II 20.
« Leges 877e.
xara dvvafiiv. „De staat moet haar stukken land zo rein en voor-
spoedig mogelijk bezittenquot;. quot;Oaiog wil zeggen dat er vermeden
moet worden dat de bevlekking van een moordenaar overgaat op
zijn stuk land.
Tenslotte een plaats uit een brief van Plato aan de verwanten
en partijgenoten van Dion, waarin een rede van den laatstgenoemde
wordt aangehaald devrsgov dè örj noieïaês ^aatXéa róv rm fièv
èfzm nargl ravróv xexrrj/iévov ovo/xa, vóv dè Aiovvaiov, %dQiv
rijs re örj vvv fiorjêslag xai oaiov rgónov. „Maakt tot Uw tweeden
heerser, den man, die dezelfde naam draagt als mijn vader en de
zoon van Dionysius is, als dank voor zijn hulp van nu en zijn
rechtschapen karakterquot;. De formulering doet denken aan die
van huldigingsdecreten op inscripties, waar in later tijd vaak
staat, evvoiag re xai svaePeiag ëvexa. Uit het verband blijkt dat
de zoon, hoewel zijn vader tyran was, de staat onafhankelijk heeft
gemaakt. quot;Oaiog is dus zeker niet godsdienstig bedoeld, maar
betekent, zedehjk hoogstaand.
'Avóaiog en aöixog komen vaak samen voor. De ziel wordt niet
dvóaiog en aöixog door ziekten van het lichaam
De philosoof moet zich xaamp;agóg döixiag re xai dvoaimv eqymv
houden terwijl hij de menigte vol dvofiia ziet te keer gaan. 'Avo-
(jiia vat döixia en dvóaia samen, algehele zedeloosheid.
Tegenover slaven moet men zich djiiavrog houden rov dvoaiov
TiÉQi xai aöixov, dan zaait men dgerri Want ó aéjimv rrjv öixrjv,
fiiamv öè övrmg ró aöixov beheerst zich het meest tegenover de
mensen, die hij het makkelijkst kan döixeïv. Uit het laatste blijkt
dat hier niet aan een principieel verschil tussen dvóaiog en aöixog
gedacht wordt.
Socrates zegt in de Apologie dat de dood hem niet kan deren,
maar dat hij het belangrijk vindt nooit iets aöixov of dvóaiov ®
gedaan te hebben. Het laatste woord zal wel slaan op de beschul-
diging dat hij nieuwe goden zou ingevoerd hebben.
Evenals óaiog komt ook dvóaiog herhaaldelijk in opsommingen
1nbsp;Epist. 356a.
2nbsp;Resp. 6ioa.
s Resp. 496d.
^ Leges 777e. cf. Leges 914e. p.
5 Apol. 32d.
voor, waarbij het meestal niet mogelijk is de juiste waarde van ieder
der woorden te bepalen.
Zo wordt in de Gorgias een vyirjQ tpvxn tegenover een aaêga
xai aöixog xai avóaiog gesteld
In dezelfde dialoog heet de slechte ziel ^ dvórjróg re xai axóXaarog
xal aöixog xai dvóaiog. Zij bezit dus niet de deugden (pgovrjaig,
acoq)Qoavvri, öixaioavvr] en óaiórrjg, die later de meest gewaardeerde
werden. De dvögeia ontbreekt in deze opsomming, misschien met
opzet. Immers Protagoras betoogt dat dapperheid samen kan gaan
met slechte eigenschappen s. evQjjasig ydg noÄXovg ramp;v dvamp;góncov
döixmrdrovg [lèv óvrag xai dvoaimrdrovg xai dxokaarordrovg
xai dfiaamp;eardrovg, dvögeiordrovg öè öiatpsgóvrmg. ,,Want gij zult
bevinden dat vele mensen wel zeer onrechtvaardig en goddeloos
en teugelloos en onwetend zijn, maar toch zeer dapperquot;. Socrates
maakt een begin met deze mening te weerleggen, maar gaat dan
op een ander onderwerp over.
In een geheel andere reeks slechte eigenschappen staat dvóaiog,
wanneer er gesproken wordt over een tyran die noodzakelijker-
wijze door zijn heerschappij (pêovsgóg, aniarog, aöixog, d(pikog,
dvóaiog moet worden, ,,afgunstig, argwanend, onrechtvaardig,
zonder vrienden, slechtquot;. 'Avóaiog lijkt hier wel een samenvatting
van de vorige adiectiva; tyrannen worden meer zo genoemd
In de dialoog naar den hoofdpersoon Hippias geheten betoogt
deze dat het xaXóv voor een mens is zijn eigen ouders te begraven
en later zelf door zijn kinderen begraven te worden. Socrates
spreekt dit tegen en zegt dat het voor sommige mythologische
figuren öeivóv re xai dvóaiov xai aiaxgóv, voor andere xaXóv is.
Het verband toont aan dat het öeivóv etc. is, omdat het in wer-
kelijkheid anders gebeurd is; het is vreselijk, goddeloos, schande-
lijkquot;.
De combinatie dvóaiog xai aiaxgóg komt nog een keer voor in
de Menexenus In een bondgenootschap met de Perzen staan
^ Gorgias 479c.
2 Gorgias 505b.
= Prot. 349d.
4 Resp. 580a.
® cf. Resp. 565e. Gorgias 5250.
® Hipp. maior 293b.
'' Menex. 245d.
andere staten de Grieken op het vaste land van Klein-Azië aan den
koning af, de Atheners echter weigeren Grieken aan niet-Grieken
prijs te geven, omdat het een ataxQov xal avóaiov ëgyov was vol-
gens hun mening. Zij beroepen zich in verband daarmee op hun
zuiverheid van afkomst, in tegenstelling tot mensen, die van
Pelops, Cadmus e.a. afstammen.
Ook wanneer het woord dvóaiog alleen staat, geeft het soms de
verhouding van mens tot mens aan, soms die van mens tot god.
Zo zegt Plato in de Leges dat zelfs de ergste martehngen in de
Hades de mensen niet ervan afschrikken om elkaar kwaad te
doen ov ydg dv èylyvovró nors /j-V'^Q'^^olai re xal rcöv aXXcov
yevvTjrÓQcov dvóaioi nkrjyamp;v róX(ia.i, ,,Want anders zouden er geen
moedermoordenaars zijn en geen afschuwlijke aanslagen op ouders
in het algemeenquot;.
Iedere moord op een bloedverwant is een dvoaicbrarog lt;póvog
In de Staat wordt de vraag gesteld hoe de wachters elkaar
moeten beschouwen. Het antwoord luidt: als verwanten. De
volgende vraag is dan: zal dat alleen een naam zijn of zult hij
voorschrijven dat zij dus in alles moeten handelen oaa vó/nog
negi naxégag alöovg re négi xal xrjdefiovlag xai rov vjtrjxoov öelv
slvai rcöv yovécov, fj /nijre ngóg êecöv jttTjre ngóg dvamp;gcanoiv avramp;
dfieivov ëaeaamp;ai, óg ovre oaia ovre ölxaia ngdrrovrog dv, ei dXla
jigdrroi ^ ravra; ,,zoals het gewoonte is ten aanzien van eerbied
en zorg voor vaders en het gehoorzamen aan de ouders, of dat het
hem anders bij goden en mensen slecht zal vergaan, aangezien hij
slecht tegenover beide zou handelen, als hij anders handeldequot;.
De instelling van de cpvXaxeg behoort bij de Staat van Plato, maar
dat him omgang moet zijn als van verwanten, is ontleend aan be-
staande gewoonten, zodat ook deze plaats een bewijs is daarvoor,
dat men iemand een misdaad tegen verwanten gericht bijzonder
zwaar aanrekende.
De aanklacht tegen Socrates wordt dvóaiog genoemd, waar-
schijnlijk omdat het onjuist is hem van dadßeia te beschuldigen
In de Wetten i wordt besproken dat het verboden zal zijn par-
ticuliere heiligdommen te bezitten, dit om uitwassen van gods-
dienstigheid tegen te gaan. Bij overtreding wordt er verschil ge-
maakt of de dader iemand is, die iets rcóv ixeydXcov xal dvoaicov
heeft gedaan of niet. Het is waarschijnlijk dat dvóaiov niet slaat
op de misdaad tegen de godsdienst, maar op het morele gedrag
in het algemeen van den dader, al is het niet zeker uit te maken.
In sommige gevallen blijft een moordenaar xaamp;agóg nl. wan-
neer hij uit noodweer handelt of èdv rig nargl ^orjêaiv [êdvarov]^,
Hrjdèv dvóaiov dgcövri, xreivn xivd, r) [xrjxgl ^ xéxvoiq ^ ddeXcpoXg
fj avyysvrjrogi réxvcov, Tcdvrag xaamp;agóg ëarm. „wanneer iemand
door zijn vader of moeder of kinderen of broeders of zijn vrouw te
helpen, die aan generlei kwaad schuldig zijn, iemand doodt, moet
hij rein zijnquot;. 'Avóaiov wil hier zeggen dat de aangevallene niets
deed, wat de aanval rechtvaardigde, dus de betekenis is zeer al-
gemeen, slecht.
In de volgende gevallen wordt dvóaiog gebruikt van mensen,
die een onjuiste opvatting omtrent de goden bezitten.
In de Epinomis 1 worden zij, die de hoogste macht niet aan de
sterren, maar aan physische krachten toekennen, dvóaioi genoemd.
In de Leges s heten de geschenken van slechte mensen dvoaioig
öedonéva, naar uit het verband blijkt, omdat zulke mensen menen
dat de goden omkoopbaar zijn.
Onder de dvóaia ëgya valt de legoavUa
Verreweg de belangrijkste plaats, waar de ontkenning van
8aiog voorkomt voor de verhouding van den mens tot god, is die
in de Staat \ waar Plato betoogt dat de godenzonen niet de slechte
dingen hebben kunnen doen, die de schrijvers hun toedichten.
Wij moeten de dichters dwingen te zeggen dat die daden óf niet
door hen verricht waren óf dat het geen godenzonen waren, ....
lirjöè rjfuv èmxsigeïv nelamp;eiv rovg véovg (hg ol êsoi xaxd yevvcöaiv.
2nbsp;Leges 874c.
' Apelt schrapt ^dvarov.
-ocr page 157-xal ^Qcosg dvêgcóncov ovöèv ßeXxlovg' oneg yäg èv roïg ngócramp;ev
èXéyofiEv, 0Vamp;' oaia ravra ovre aXtjêtj' ènsösliajusv ydg nov dn
èxêsöjv xaxa ylyvsaêai dövvarov. „en niet te trachten onze jeugd
in te prenten dat de goden de oorzaak van het kwaad zijn en dat
de heroën niet beter zijn dan de mensen; want dat komt niet over-
een met eerbied voor de goden noch met de waarheid, zoals wij
hiervoor zeiden; immers wij hebben aangetoond dat van de goden
onmogelijk kwaad kan komeniquot;. Hieruit spreekt dus de overtuiging
dat de goden geen kwaad kunnen doen en daarom worden de mytho-
logische verhalen verworpen. Deze overtuiging zal niet tot enkele
beperkt zijn geweest. Natuurhjk geeft niet aUes, wat Plato zegt,
tevens de mening van de Grieken weer. Maar uit tal van uitla-
tingen blijkt hoezeer de opvatting verspreid was, dat de goden
het goede beloonden of althans het slechte straften. Van hun op-
treden onderling is dan gewoonlijk geen sprake. Maar men mag
toch aannemen, dat de goden, waarvan men meende dat zij de
beschermers waren van morele regels voor de mensen, zelf niet
leefden, zoals dat in mythologische verhalen verteld wordt. Die
verhalen zal men dus buiten beschouwing hebben gelaten en
slechts een man als Plato, die een theoretische verhandehng geeft,
komt er toe om ze op grond daarvan te verwerpen.
Behalve de persoonlijke constructie van dvóaiog of ovx ó'ffto?,
worden beide woorden gebruikt in de onpersoonlijke uitdrukking
dvóaiov, ovx oaióv èariv, om verboden van zedelijke of godsdien-
stige aard aan te geven.
Zo is het ovx oaiov geweld te gebruiken tegen vader of moeder
nog veel minder tegen het vaderland 3.
In Plato's staat moet men de mensen overtuigen dat het ovx
öaiov is dat een burger een medeburger haat In werkelijke staten
zal zo'n regel niet bestaan hebben, wel wordt burgeroorlog en bv.
het optreden van de Dertig dvóaiog genoemd®. Men kan ook
vergelijken wat Plato over een tyran zegt arófxan dvoali^
yevófxevoQ (póvov avyysvovg „met goddeloze mond proevend van
bloed van stamgenotenquot;.
Een wens voor de ondergang van iemand uit te spreken is
avóaiov
In de Phaedo zegt Socrates dat Cebes zich er misschien over
verwondert dat het ook voor die mensen, die beter dood waren,
ovx oaiov is zelfmoord te plegen 2. Socrates geeft als de meest'
waarschijnlijke verklaring 3; ró êeoig elvai ^fiütv roig èm/xeXov-
fiévovg xai r)fj,dg rovg avêgmcovg ëv ramp;v xrr](idr(ov roïg êsoig
elvai, „dat de goden onze verzorgers zijn en dat wij deel uitmaken
van het bezit van de godenquot;.
Het is ovx oaiov in de staat, zoals die in de Wetten beschreven
wordt, om zichzelf vrijwillig een nageslacht te ontzeggen; want dit
moet juist de eeuwigheid van het geslacht bewerkstelligen en
zo steeds nieuwe vnrjQérai aan de godheid geven
Het zal in de Staat van Plato ovx ó'^fof zijn « dat mannen en
vrouwen drdxrmg yiEiywaêai, „met elkaar omgaan buiten de daar-
voor vastgestelde regelsquot;.
Het verraden van een sraïgog en ^évog is dvóaiov
Plato noemt het dvóaiov van Homerus dat hij Achilles beschrijft
als een man, die voor geld zich weer verzoent met de Grieken en
slechts tegen een losprijs het lijk van Hector teruggeeft
Volgens Plato is het ovx ó'crtov de öitcaioavvr) niet te helpen,
als dat nodig is
In de Staat van Plato zal de zelfbeheersing de lusten moeten
bedwmgen; het gevoel dat overtreding van die bepaling dvóaiov is
zal daartoe meewerken
Het is ovx ó'fftof in de ideaalstaat om te zeggen dat de musische
-ocr page 159-kunsten dienen om genot te verschaffen zij zijn alleen schoon
in zo ver zij een uiting zijn van voortreffelijke eigenschappen.
Evenmin is het oaiov om het schijnbaar goede te steUen boven
het werkelijk goede
Op de laatst geciteerde plaatsen wordt het woord avóaiog ver-
moedelijk gebruikt om er de sanctie aan te geven, die andere
dingen bezitten, waarvan het geregeld gezegd wordt.
Meer direct met de goden in verband staan de volgende ver-
boden:
Sommige mensen offeren noch eten vlees ég ovx oaiov ov^.
Het is avóaiov van Homerus Achilles tegen Apollo te laten zeggen
dat hij zich op hem zou wreken, als hij maar kon
Men moet niet zoeken naar het allerhoogste goddelijke; dat is
ovx Ó'cTtO»'
Het is ovx oaiov niet de wetten te steunen, die de steeds meer
verbreide mening dat er geen goden zijn, moeten tegengaan 6.
De wachters van Plato's Staat ' mogen geen goud en zilver in
hun bezit hebben, aangezien zij het êeiov naga êemv altijd in hun
ziel dragen en het ovx oaiov is dat bezit door aards geld te bezoe-
delen, temeer daar dit vaak voor avóaia wordt gebruikt.
Meer dan bij andere schrijvers komt bij Plato het werkwoord
äfpoaiovv voor.
Euthyphro gebruikt het woord om aan te geven de reiniging
van aanklager en aangeklaagde in een moordzaak, die plaats
vindt door de behandehng voor het gerecht
Ook wanneer een levenloos voorwerp de oorzaak van de dood
van iemand is, moet de naaste verwant de zaak voor den dichtst-
bijzijnden buurman brengen om zo van zichzelf en zijn famihe de
bevlekking af te wenden {axpoaiovaêai).
Door den verwantenmoordenaar te doden en te stenigen,
-ocr page 160-dcpoaiovvrcov al dQ%al de stad, volgens een voorschrift in de wetten
van Plato
Van een axpoaiovaêai is ook sprake, als Socrates door een nieuwe
rede over den Eros te houden, zich zo wil bevrijden van het slechte,
wat er vroeger over gezegd is
In dit verband hoort ook thuis het gebruik van de term door
Philebus s, wanneer hij de lust het hoogst stelt en zich daarbij
beroept op Aphrodite: aXka yag dfoaiov/iai xai /naQxvQOHai vvv
avrriv rriv êeóv. „immers ik schuif de schuld van mij en roep de
godin zelf als getuige aanquot;
Wanneer Plato spreekt over de nieuwe staat, waarvoor hij de
wetten gemaakt heeft, zegt hij tot Cleinias lt;pr)iii ydg, amp; KXeivla,
Kvcoalovg XQVvai rcüv dUmv diacpegóvrcog Kqïjxcöv ^n fj-óvov
dcpoaicóaaaêai tisqI rfjg x^ÓQag fjv vvv xaroixiCsre, avvróvcog d'
èmfieXrjêfjvai rag ngcórag dgxag slg dvvafiiv oncog dv iaramp;aiv mg
dacpaUaxara xai dgiara. ,,Want ik beweer, Cleinias, dat de Cnos-
siers, anders dan de overige Cretensers, niet alleen hun phcht moe-
ten nakomen jegens de kolonie, die gij nu sticht, maar zich krachtig
moeten inspannen om de hoogste ambten zo veilig en goed mogehjk
macht te verschaffenquot;. 'Alt;poaiovaêai heeft hier dezelfde betekenis
als bij Isaeus nl. het minimum van de plicht doen, de tegenstelling
è7iifj,sXrjamp;fjvai x.r.L maakt dat ook duidelijk.
Op twee plaatsen in de Phaedo' daarentegen betekent het
zijn volle phcht doen, in dit geval tegenover de godheid Socrates
bedoelt het voldoen aan een droombevel om de musische kunst
te beoefenen.
'AvoaiovQyóg en zijn afleidingen leveren geen nieuwe gezichts-
punten op s.
quot; Een plaats, die goed de overgang kan vormen tot de bespreking
-ocr page 161-van svae^rtç en àae^riç, is de volgende i; Socrates vraagt aan
Euthyphro noXóv ri ró evae^èç (pfjç eivai xai ró àaepèç xal nsqi
(pôvov xai tcsqI rmv àXXmv, ^ ov ravróv èariv èv ndar/ Ttga^ei ró
öaiov avró avrm, xal ró avóaiov ai rov fj,sv ôalovTiavroç èvavriov,
avTÓ öè avrm öfxoiov xal ëxov filav rivà lôsav xarà rfjv avoaiórrjra
nâv ormeq âv fzéXXr) avóaiov slvai] „Wat noemt gij tô svas^éç en
ró àae^éç zowel met betrekking tot moord als tot andere dingen?
Is niet ró oaiov bij iedere handehng gelijk aan zichzelf en ró
avóaiov het tegenovergestelde van elk öaiov, maar aan zichzelf
gelijk en heeft niet alles wat avóaiov is, inzover het een àvoaiôrrjç
is, een zelfde wezen?quot; AUereerst is vast te stellen dat het substan-
tivum àvoaiôrrjç op deze plaats voor het eerst voorkomt in de
door mij onderzochte htteratuur. Verder is opvallend dat Socrates
ró svaspéç en ró àae^éç uit de eerste zin, in de volgende opneemt
met ró oaiov en ró avóaiov. Blijkbaar kan men die woorden, ook
wanneer het gaat om een philosophische definitie te zoeken, als
volkomen synoniem gebruiken in de algemene betekenis: goed
en slecht, maar ook in de engere godsdienstige 2.
In het door Socrates aangehaalde verhaal van Er gebruikt hij
svaé^eia zowel voor de verhouding van mensen tot elkaar als voor
die van mensen tot goden elç ôè êeovç àae^slaç rs xal evae^eiaç
xal yovéaç xai avrôxsiQoç cpóvov fislCovç en rovç juiaêovç ôirjysïro.
„Ten aanzien van slecht en goed optreden tegenover goden en
ouders en ten aanzien van zelfmoord vertelde hij (Er) dat er nog
zwaarder vergelding wasquot;. Speciaal voor kinderliefde is evaéfieia
een gewone uitdrukking.
In de Epinomis staat een uitspraak1: fieiCov fièv yag àgerfjç
firjôeiç i^fiâç nors nelarj rfjç evas^elaç eîvai rm êvrjrm yévsi. „Laat
niemand ons ooit doen geloven dat er een belangrijker deugd voor
het mensengeslacht bestaat dan de zedelijkheidquot;. Ook hier is het
begrip veel uitgebreider dan vroomheid alleen.
De roep van de philosophie zal goed of slecht zijn al naar gelang
1nbsp;Euthyphro 5c, 5d. cf. voor de verwisseling van de woorden ook Euthy-
phro 12e.
2nbsp;Euthyphro 13b. 17 Sè óaiórqs re Kal evaépeia amp;€Ûgt;v (scil. amp;epaTiila). cf.
Pollux p. 5. ivrav^a 8è aaê^eia Kal dvoacoTr/s .... àamp;fÔTTjS.
3nbsp;Resp. 615c.
^ Epinom. 989b.
-ocr page 162-de hoedanigheid van haar beoefenaars 1. Niets is eiasfiéarspov
dan haar goede naam in stand te houden.
Ook eiaepifig staat een enkele keer verbonden met andere adiec-
tiva^ Zo m de rhetorische vraag van Socrates - öUaio, avi,Q xal
evae^rjS xai ayaêóg ndvrco, dg' oè êeocpMig èartv. „Een recht-
vaardig, vroom en goed man is toch zeker den goden welgevallig?quot;
Wanneer eiasM, naast ölxaw, staat, is de kans groot dat er
een directe verhouding tot de goden mee bedoeld is
In diezelfde betekenis gebruikt Plato e^ae^^,, evaé^sia, evas^ecv,
soms met de toevoeging negl êeoég s.nbsp;^ '
De definities houden zelfs alleen met dit woordgebruik rekening ^
Evas^eia- öixacoavvri nsglêaoég- Séva/zc, êsgansvrixii amp;eamp;v éxaémoc'
nsgiamp;eamp;v riMj,nbsp;„W èmar^/in rfj, negl êsamp;v rcafj,
„Evae^aia is de juiste houding tegenover de goden; een vriiwilL
vereren van de goden; een juiste opvatting omtrent godenver
ermg; een weten ten opzichte van godenvereringquot;. Geen enkele
van deze omschrijvingen omvat ook het zedelijk goede waar
evas^eia m het gewone woordgebruik toch zo vaak voor staat ®
Dat evae^^S een ruimer begrip is dan êeoae/STjg, wordt o.a. dui-
dehjk door een passage uit de Cratylus Men moet nakomelingen
die dezelfde natuur hebben als hmi voorvaders, dezelfde nLm
S^n.Tcds roï, nagd lt;péacv, oï dv èv régaro; eïdec yévcovrac; olov
orav^ e^ avdgog ayaêov xal êeoae^ovg das^g yévrjrai
rqgt; ex rov eêas^ov, dga yevofxévw dae^eï ró rov yévov; övoaa
anoóoreov. „Maar hoe moet het gaan met hen,-die tegen de natuur
in als een soort wonderding (monstrum) worden geboren? Bijvoor-
beeld wanneer een goed en godvrezend man een slechte zoon
krijgt .... Dan moet aan den slechten zoon van den goeden man
dus de naam van zijn soort gegeven wordenquot;. Eêae^^g neemt
ihoas^ en dyaamp;ó, op, die ook samen tegenover dae^^, staan
Ze simten dus, meer dan êeoas^ijg, ook het zedelijke in
Daarentegen treffen wij evas^^,, volgens een van de definities
1nbsp;Epist. 311e.
2nbsp;Phileb. 39e.
3nbsp;Symp. 193a, d.
^ [Plato] Def. 412e.
= Cf. hetzelfde verschijnsel bijnbsp;p. i28sqq
« Cratyl. 394d, e.
-ocr page 163-gebruikt, aan in de Wetten waar gezegd wordt: Alle daePelg
moeten veranderen in evae^eïg. Uit het verband is op te maken
dat bedoeld wordt, zij die een verkeerde en zij die een juiste op-
vatting over de goden hebben.
Ook daep'qg, daé^eia, das^ijfia, das^eïv geven soms een verkeerde
verhouding van mensen onderhng, soms tegenover de goden aan.
Onder de dae^rifiaTa ^ worden genoemd de middelen om van een
eenvoudig man tjrran te worden.
Men moet de verhalen over godenzonen, die zulke dae^fj ëgya
gedaan zouden hebben (o.a. vrouwen schaken), niet geloven
Euthyphro haalt, naar aanleiding van zijn aanklacht van moord
tegen zijn vader, als zijn eigen mening aan, dat de wet niet toelaat
een dae^amp;v te laten rondlopen Waarschijnlijk denkt hij daarbij
ook aan moord.
Een vader of moeder, die een kind heeft gedood, een vrouw,
die haar man, of een man, die zijn vrouw heeft vermoord, een
broeder, die zijn zuster heeft gedood, mogen, ook niet wanneer
zij teruggekeerd zijn uit hun ballingschap, samen met familie van
het slachtoffer aan offers deelnemen. Wie dat toch doet dae^eï^
en kan aangeklaagd worden van daé^eia. Door met een verwanten-
moord bevlekt te willen offeren met familie van den gedode be-
ledigt men de goden.
Natuurlijk maken ook een vader of moedermoordenaar zich
schuldig aan daé^eia
In deze gevallen is het verband met de godsdienst duidelijk
merkbaar (het offerverbod), hoewel de daden zelf onzedelijk, niet
onvroom of ongodsdienstig zijn.nbsp;^
Het zelfde is het geval met het volgende. Wie zich ten onrechte
voor een gezant uitgeeft, of in die functie iets vervalst aan zijn
opdracht ygatpal xard rovrcov ëarcov óg 'Egfiov xal Aióg dyye-
Xiag xal ènird^eig naga vó/jlov dae^rjadvxmv. ,,die moeten aange-
klaagd worden, omdat zij gezondigd hebben tegen de wet ten aan-
zien van berichten en opdrachten, die onder bescherming van
Hermes en Zeus staanquot;. Gezanten staan onder speciale bescherming
van de goden. Kwijt men zich niet goed van die taak, dan laat
men de goden iets beschermen, wat het niet verdient en dat is
dasfisg.
Tegen fouten van mensen, die zij door oefening kunnen ver-
beteren, moet men met straffen opkomen i. amp;v èariv êv xal -fj
döixta xal rj daéfieia xal avXkfifidrjv nav ró èvavrlov rfjg nohrixtjg
dqerfjg. „Daaronder valt o.a. de onrechtvaardigheid en het slechte
optreden tegenover medemensen en in 't kort alles, wat het om-
gekeerde is van burgerdeugdquot;. Men kan dan bij daéfieia denken
aan bv. verwantenmoord. Het is intussen niet onmogelijk het te
vertalen met on-vroomheid, aangezien een zeker soort godsdien-
stigheid één van de burgerphchten was.
De staat moet zorgen dat zijn grond vrij van bezoedehng blijft
orav o-óv rig d/ia övarvxnêfj xal daefirjêfj ramp;v oïxcov .... wanneer
nu een van de stukken grond door ongeluk wordt getroffen en het
bezit is van een dasfi^g----quot; dan moet het gereinigd worden. Die
bezoedeling geschiedt doordat de bezitter een moordenaar is of
een misdrijf heeft begaan tegen goden of medeburgers.
Dat daéfieia beide soort misdrijven aangeeft, wordt nogeens
nadrukkelijk uitgesproken in het Symposium s, waar wij lezen
dat Tidaa ^ daéfieia lt;piM ylyveaêai, wanneer men den verkeerden
Eros volgt xal nsQi yovéag xal Cügt;vrag xal rereXevrrjxórag xal
uieqI êeovg zondigt.
Eén keer gebruikt Plato daefielv 1 voor het foutief indelen van
philosophische begrippen, waarschijnlijk om zijn hoorders te laten
voelen, hoe erg dat is.
Op de meerderheid van de plaatsen bij Plato, waar wij daefifig
c.s. ontmoeten, heeft het direct betrekking op de houding tegenover
de goden.
In de Wetten worden drie soorten daefieïg onderscheiden®:
2nbsp;Leges 877e.
3nbsp;Symp. i88c.
-ocr page 165-Zij, die ontkennen dat er goden zijn
Zij, die beweren dat er weliswaar goden zijn, maar dat die zich
niet met menselijke aangelegenheden bemoeien
Zij, die menen dat de goden omkoopbaar zijn
In 't algemeen is ieder, die een verkeerde opvatting van de
goden heeft, dae^ijg1.
Wie de goede opvatting omtrent de goden heeft, zal nooit iets
daspég doen d.w.z. zich in woord of daad tegen de goden mis-
dragen.
Wie behalve tot een van de drie soorten dae^eig te behoren,
bovendien een slecht mens is, die zijn medeburgers bedriegt, door
te zeggen schimmen te kunnen oproepen en goden te kunnen over-
reden, moet levenslang opgesloten worden en na zijn dood onbe-
graven over de grens geworpen worden. Hij, die hem toch begraaft,
maakt zich schuldig aan daéfieia Het is moeilijk uit te maken of
bedoeld wordt dat men door een dae^'qg te begraven, daarmee
de daé^sia goedkeurt en dus zelf daeprjg is of dat de handelwijze,
die verphcht is jegens goede mensen, daé^eta wordt, wanneer hij
voor een das^ijg verricht wordt. Het zou dan een vergrijp tegen
de a'ygalt;pog vófiog zijn.
Phaedrus heeft Socrates ertoe gebracht een eviqdrjg xal doE^rig
Xóyog ' over den Eros te houden. Hij heeft nl. slechte dingen van
dien god gezegd, naar hij zelf inziet.
Tenslotte komt daé^eia twee keer voor als juridische term van
de aanklacht, gericht tegen Socrates gezegd, als zou hij nieuwe
goden invoeren
Ook bij Plato treffen wij (ov) êé/nig, (ov) êefuróv aan om een
aansporing of een verbod uit te drukken, waar {dv)óaiov had kun-
nen staan.
Zo is het ov êefiiróv zelfmoord te plegen
1nbsp; Leges 888d, 907d, e, 910b. Epinom. gSod. [Plato] Minos 318e.
5 Leges 885b.
« Leges 909c.
' Phaedrus 242d.
8 Euthyphro 5c, 12e.
® Phaedo 61, c, d, e, cf. 62a ovx ómov.
Behalve de goden, moet men zijn ouders eren, zolang zij leven i-
égêéfiig ótpeaovra moriveiv xa nqamp;rd re xal fiéyiara dtpeiX-^fiaxa
.... „Want het is onze phcht de eerste en grootste schuld, die wij
schuldig zijn, terug te betalen . ...quot; Wat hier êéfiL? heet. is de
phcht van mensen, die 8moi of evaeßeig zijn.
Voor de wachters uit Plato's Staat is het o^ zilver of goud
aan te raken 2.
Het is ov M/ug te menen dat niet alle sterren goden zijn 3. Men-
sen, die een verkeerde opvatting omtrent goden hebben, worden
äaeßelg genoemd.
Wanneer in de Gorgias Callicles wel grote vragen behandelen
wil, maar geen kleine, zegt Socrates Evdaifimv el, amp; KaUlxXeig
8ri rd fxeydXa [xe/x^aai tcqIv ra aixixQd' èyé ö' ovx ó/xr/v êe^iróv
elvai. „Gelukkig zijt gij, CoUicles, dat ge eerder in de grote dan in
de kleine mysteriën zijt ingewijd; ik hield dat niet voor geoorloofdquot;
Socrates bedoelt het figuurlijk, maar het gebruik van oi êé^iig
om een verbod in de cultusregels aan te geven, is ons bekend, o a
uit Herodotus
Mensen, die wehswaar niet het leven van een philosoof leiden,
maar toch behoorlijk leven, kunnen vrienden zijn, met de gedachte
beloften van trouw uitgewisseld te hebben, die men niet mag
verbreken {oi êsfiiróv) Hoewel een precies gelijk geval ontbreekt,
worden dvóaiog en daeß^g ook gebruikt voor dengene, die ziin eed
verbr;2kt
Samenvatting.
Wanneer wij nu nog eens de vele plaatsen van Plato de revue
laten passeren, dan treft ons dat Plato, hoewel hij in de Gorgias
een definitie van Saiog geeft, die het woord plaatst in de verhouding
van mens tot god en daarnaast enigszins anders geformuleerde
laat geven door Euthyphro, die op hetzelfde neerkomen, toch in
^ Leges 717b. cf. Eur. Hipp. 1080. Gorg. epit. 25 sqq. oV.05; Antiph. I 5
Lyc. c. Leocr. 95, 96
2nbsp;Resp. 417a, 422d. cf. 416e oix Smov.
3nbsp;Epinom. 986b. cf. doeßijs Leges passim.
* Gorgias 497c.
® Herod. III 37.
® Phaedrus 256d.
' Aristopb. Thesm. 556 sq. Xen. Ag. 11. 4.
-ocr page 167-zijn verder werk er geen rekening mee houdt, maar het gewone spraak-
gebruik volgt, zoals wij dat uit de overige schrijvers kennen;
d.w.z. oaiog treffen wij aan zowel van de verhouding van mens tot
mens, als van mens tot god gezegd.
Uit het feit dat oaiog en öixaiog gesteld worden tegenover
aöixoQ, bhjkt dat zij samen het begrip zedelijk goed vormen, zon-
der dat aan een strenge scheiding van sfeer van oaiog en ölxaiog
gedacht wordt. Ook xaxóg staat tegenover Saiog xal ölxaiog.
Geheel synoniem lijken die woorden te zijn, wanneer mensen, in het
bezit van dixaioavvrj, daioi worden genoemd. Aixaiov xal oaiov
elvai komt voor naast evegyereïv, een woord, dat van diensten,
die mensen elkaar bewijzen, gebruikt wordt. Men moet öoiog xal
bixaiog zijn, willen de goden het offer aannemen. In dit geval
is het mogelijk dat baiog innerlijk vroom betekent, tegenover
offerend. De lt;fvlaxeg moeten naast dvbgeïoi, adxpQoveg en èXevêe-
Qoi, ook öaioi zijn; in verband met de latere Socratische deugden-
canon zal öaiog hier goed, niet vroom betekenen, daar in het laatste
geval bixaiog ook genoemd zou zijn. Degenen, die óaioig geleefd
hebben, worden het eerst bevrijd uit de onderwereld. Om óaLoig
te leven is het niet voldoende de goden te vereren, want van dvóaioi
nemen zij geen geschenken aan. Met zijn slaaf mag men alles doen
binnen de grenzen van ra öaia. quot;Oaióv èariv kan synoniem zijn
met wat bij b.v. Herodotus óalrj heet] het betekent dan, het is ge-
bruikelijk] Plato gebruikt de term, wanneer hij over men,«'^5ffers
spreekt. quot;Oaiog is wie de staat bevrijdt van de tyrannie. /olgens
Euthyphro is het öaiov, plicht, zijn eigen vader aan te klagen, wan-
neer die schuldig is.
Meer volgens de definitie, dus in de verhouding van mens tot god,
is het woordgebruik in de volgende gevallen: Socrates verdeelt
ra êeïa, zaken die met de goden te maken hebben, in öaia en
avóaia. Toch is hier de grens moeilijk te trekken, want het
wordt gezegd naar aanleiding van de moordaanklacht van Euthy-
phro tegen zijn vader. 'Oalaig xal bixalmgheeft geleefd, wie goden en
mensen niets schuldig is gebleven. In Plato's Staat is het verboden
buiten bepaalde leeftijdsgrenzen kinderen te verwekken. Gebeurt
het toch, dan zullen die kinderen de gebruikelijke offers en
gebeden missen, vandaar dat het ovre öaiov ovre blxaiov is. Wan-
neer bixaiog en öaiog staan tegenover abixog en aêeog, is het wel
zeker dat zij volgens de definitie gebruikt zijn. Waarschijnlijk is het
ook het geval, wanneer er van een aóxpgcov wordt gezegd dat hij
ôîxaioç, àvôgeïoç en ôaioç, dus vohnaakt àyaamp;ôç is. Ook wanneer
onder de hoofddeugden rà Saiov sivai naast de ôixaioavvr] ver-
schijnt, betekent het vroom zijn. Wat ôaiov en dvóaiov aangeven,
als ze staan onder de begrippen, die men aan kinderen moet leren,
is moeilijk uit te maken; misschien vroom, omdat öixaiov en
àôixov er nadrukkelijk als paar naast staan en xaXóv en ala^QÓv
ook al zedelijk goed en slecht beduiden.
Evenals bij andere schrijvers betekent ôaioç rein, in tegenstelling
tot met moord bevlelit.
Ook dvôaioç komt in verschillende combinaties voor, het vaakst
verbonden met àdixoç. Philosofen moeten zich ver houden van
dbixLa en dvóaia ëgya, liortom van dvofiia. Door dit laatste woord
is wel aannemelijk dat dvôaioç niet onvroom, maar zedelijk slecht
betekent. Moest men zich tegenover zijn slaven laten leiden door
rd öaia, men moet alle dvóaia en àôixa tegenover hen vermijden.
Niet zeker is de betekenis van dvôaioç naast dôixoç, wanneer
Socrates zegt, dat, wie zulke dingen niet heeft gedaan, niet bang
hoeft te zijn voor de dood; evenzo in de uitspraak dat men de
àôixa xal dvóaia Xéycov moet vermijden om ôaioç en ôîxaioç te
worden. In het eerste geval kan het staan op de aanklacht nieuwe
goden ingevoerd te hebben.^ Ea'ègôç, dôixoç, dvôaioç staan tegen-
over vyi-^ç, van de ziel gezegd; ook hier is niet uit te maken of het
vroom is of zedelijk goed. Zeker is het eerste het geval in de reeks,
die het omgekeerde is van de hoofddeugden, dvôrjroç, dxôXaaroç,
dôixoç, dvôaioç. Wanneer een tyran naast q^ovsgôç, djiiaroç,
dôixoç, dlt;piXoç, dvôaioç wordt genoemd, zou het laatste woord wel
een samenvatting van de vorige kunnen zijn. Voor sommige heroën
en godenzonen zou het ósivóv en dvóaiov en alaxQÓv zijn geweest
hun ouders te begraven en zelf door hun nakomelingen begraven te
worden. Waarschijnlijk wordt hier de uitdrukking gebruikt, omdat
het volgens de wil der goden anders geschied is. Dat Grieken mede-
Grieken afstaan aan den Perzischen koning is dvóaiov en alaxQÓv.
Alleenstaand treffen wij dvôaioç in de volgende gevallen in
de verhouding van mens tot mens aan. Het slecht behandelen van
vader of moeder, laat staan hen vermoorden, is een dvôaioç róXjia.
Iedere moord op verwanten is dvôaioç. De onjuiste aanklacht tegen
Socrates is avóaiog. Bij overtreding van godsdienstige wetten worden
de avóaioi zwaarder gestraft. Een verwant, die aangevallen wordt,
ofschoon hij niets avóaiov doet, mag men helpen door den aan-
valler te doden. Het oftreden van de Dertig is dvóaiog.
Behalve in deze reeks gevallen staat dvóaiog ook daar, waar
een rechtstreeks verhand met de goden aanwezig is. Wie een ver-
keerde opvatting omtrent de goddelijkheid van de sterren heeft, is
dvóaiog. Geschenken van slechte mensen aan de goden worden dvoalcog
gegeven, omdat zij omkoopbaarheid veronderstellen. Tempelroof
is een dvóaiov egyov. Dat het kwaad van de goden zou komen, is
een verhaal ovxe oaiog ovxe dXr^êi^g.
Verboden van zedelijke aard worden met dvóaiov of ovx oaióv
èaxiv weergegeven. Het is ovx oaiov zijn vader, moeder, of het
vaderland geweld aan te doen. Een medeburger haten is ovx óaiov
in Plato's Staat. Vrijwillig afzien van nageslacht is ovx óaiov.
Iemands ondergang te wensen is dvóaiov. Zelfmoord plegen is ovx
öaiov. Verraad van een ^évog en êxaïgog is dvóaiov. Het is dvóaiov
Achilles voor te stellen als iemand die een lijk slechts tegen een
losprijs afstaat.
Zedelijke verboden, die speciaal hij Plato gelden, zijn: het zal
ovx óaiov zijn in zijn Staat dxdxxmg fj,elyvvaêai. Het is ovx Saiov,
als de zelfbeheersing de lusten niet bedwingt. Het is ovx óaiov
te zeggen dat de musische kunsten genot verschaffen. Het is ovx
daiov het schijnbaar goede boven het werkelijke goede te stellen.
Het is ovx oaiov de rechtvaardigheid niet bij te staan.
Verboden, die de godsdienst raken zijn de volgende: Bij sommige
mensen geldt vlees offeren voor ovx óaiov. Het is ovx Saiov het aller-
hoogste goddelijke te zoeken. Het is dvóaiov van Homerus Achilles te
laten zeggen dat hij zich op Apollo zou wreken, als hij kon. Het is
d%x daiov wetten, die ongeloof moeten tegengaan, niet te steunen. De
(pvXaxsg hebben iets êelov in hun ziel', daarom is het ovx óaiov dat
zij goud of zilver bezitten, dat vaak ook gebruikt wordt voor dvóaia.
'Avóaiog betekent hier zedelijk slecht.
'Aq)oaiovv of dcpoaiovaamp;ai wordt gebruikt voor de reiniging,
die verkregen wordt door een moordenaar te straffen. Daarnaast
betekent het medium het minimum van zijn plicht doen tegen-
over een kolonie, gehoorzamen aan een droomhevel. Moeilijk uit te
maken is de betekenis van het woord zoals Philebus het gebruikt.
Hij schuift daarmee de verantwoordehjkheid van een uitspraak
van zich af.
Socrates substitueert oaiov en avóaiov voor evae^éç en àae^éç-,
ze kunnen dus volkomen synoniem zijn. In dezelfde passage komt
àvoaiôrrjç voor het eerst voor, in betekenis gehjk aan àaé^sia.
Ook evae^fjç en àae^fjç worden gebruikt van verhoudingen van
mens tot mens of van mens tot god] soms voor beide tegehjk. Een
keer staat er nadrukkehjk bij elç êeovç xal yovéaç. Toch luidt
ook van dit woord de definitie als zou het geheel op de godheid
gericht zijn, zodat ook hier het spraakgebruik anders is dan de
theoretische woordbepaling. Evae^rjç omvat meer dan êeoae^ijç,
wat blijkt uit het feit dat hetamp;eoae^-^ç àyaêôç opneemt; de tegen-
stelling van die twee is àaefiiqç, wat het vorige nog eens bevestigt.
Ook het werkwoord treffen wij aan voor de verhouding van kin-
deren tot ouders. Evaéfieia is de belangrijkste deugd voor de men-
sen. Het is svaefiéç er voor te zorgen dat de roep van de philosophie
goed is. Direct betrekking op de goden heeft evaefirjç, wanneer hei
van iemand gezegd wordt, die de juiste voorstelling van de goden
heeft. Waarschijnlijk betekent het vroom, naast ôlxaioç en àyaamp;ôç]
zo iemand is dan ■d'eocpihqç.
Als zedelijke afkeuring wordt àae^rjç c.s. als volgt gebruikt:
Onder àae^rniara vallen, de middelen om tyran te worden. Het is
àaefiéç een vrouw te schaken-, daarom zijn dat soort verhalen
van de goden niet waar. Vader-, moeder- of verwantenmoord is
àaeprjç. 'Aôixla en àaéfieia worden gesteld tegenover de noXirixrj
àqexrj. Een stuk grond àas^eïrai, wanneer de eigenaar àae^eï.
Philosophische begrippen foutief indelen is àaepéç. Een slechte
Eros is zowel tegenover goden als ouders een àaé^eia. Het ver-
waarlozen van zijn plicht als gezant is àaé^eia. Een ongelovige
begraven in Platos Staat is een àaé^eiœ, de wetgever verbiedt het
en het beledigt de goden.
Van vergrijpen uitsluitend tegen de goden gericht, (ook in de reeds
genoemde gevallen bestaat soms een indirect verband met de
godsdienst), wordt àae^rjç in de volgende gevallen gebruikt: Wie
de juiste opvatting van de goden heeft, zal nooit iets àae^éç doen;
bedoeld wordt een misdrijf tegen de goden. Een moordenaar van een
bloedverwant àas^eï, als hij in familieverband offert. Alle mensen,
die een verkeerde voorstelling van de goden hebben zijn àae^eïç.
Daaxom is een onjuiste rede over den god Eros aaefiijg. De aan-
klacht dat Socrates nieuwe goden zou invoeren is een yQoupri daefielag.
Synoniem met oaiov of dvóaiov is soms êéfjiig of ov êé/iig. Zelf-
moord is oi) êefiiróv. Het is êé/iig onze ouders te vergelden, wat zij
voor ons gedaan hebben. Voor de (pvXaKsg is het ov êéfiig goud
aan te raken. Het is ov êé^ig niet alle sterren voor goddelijk te
houden. Het is ov êe/iiróv eerst in de grote en dan in de kleine
mysteriën ingewijd te worden. Ovêefiiróv is het zijn woord te breken.
EXCURSUS: avfinóaiov rwv óalmv.
Afzonderlijk moet behandeld worden een plaats uit de Staat van
Plato, waar sprake is van een avfmóaiov rmv óalmv De passage
luidt als volgt: Movaaïog öè xovrmv veavixcórega rdyaêd xal ó
vóg avrov Ttagd ■amp;SCÖV öiöóaaiv roïg öixaloig- elg quot;Aiöov ydg dyayóv-
reg rm Xóym xal xaraxXlvavreg xal av/unóaiov rmv óalmv xaraaxev-
daavreg èaretpavrnfiévovg noiovaiv rov ajiavra xqóvov rjör] öidyeiv
/leamp;vovrag, fjyrjadjjievoi xdXXiarov dgerfjg fiiaêóvnbsp;aimviov.
ol ö' ëri rovrmv ixaxQoréqovg dnorslvovaiv /uiaamp;ovg naga êemv
naïöag ydg nalömv (paal xal yévog xaróniaêev Xelnea'd'ai rov óalov
xal evógxov. ravra örj xal dAAa roiavra èyxm/j.idCovaiv öixaioavvrjv
rovg öè dvoalovg av xai dölxovg elg nrjXóv riva xarogvrrovaiv èv
quot;Aiöov xai xoaxlvcp vömg dvayxdCovai (pégeiv, ëri re Camp;vrag elg
xaxdg öó^ag dyovreg, dnsg Fkavxmv negi rmv öixalmv öo^al^ofjiévmv
öè dölxmv öiriXêe niimgrifiara, ravra negi rmv dölxmv Myovaiv,
aXXa öè ovx êxovaiv. ó fièv oëv enaivog xai ó xpóyog ovrog èxarégmv.
„Musaeus en zijn zoon laten de goden het goede in meer onbezonnen
vorm aan de zedelijk goeden geven; want volgens het verhaal
brengen zij hen naar de Hades en doen hen aanliggen en richten
een drinkgelag van de oaioi aan, en ze hebben de voorstelling dat
ze daar eeuwig, bekranst, in dronkenschap vertoeven, van mening
dat eeuwige dronkenschap het beste loon is voor het zedelijk goed
zijn. Andere geven nog een grotere uitbreiding aan de beloning
door de goden; immers zij zeggen dat de zedelijk goede, die steeds
zijn eed houdt, kleinkinderen en een geslacht achterlaat. Zo dan
en op dergelijke wijze huldigen zij het zedelijk goede. Maar de
verdorvenen en zedelijk slechten begraven zij in een modderpoel
^ Resp. 363c, d. cf. Suidas s.v. Saiot' oi evaepeCg. avVTeamp;pamiévoi, Kav jiTj
iepels lt;Sct4V.
in de Hades en zij dwingen hen water te dragen in een zeef, terwijl
zij hun ook bij hun leven al een kwade naam bezorgen en zij hen
straffen met de straffen, die Glauco heeft opgesomd aangaande
de rechtvaardigen, die de naam hebben onrechtvaardig te zijn.
Dat zeggen zij over de slechten en niets anders. Zo is hun waar-
dering en afkeuring van beide categorieënquot;.
De quaestie, die aan deze passage vastzit, is deze: Zijn de oaioi
mensen, die tot een bepaalde secte behoord hebben op aarde, of
zijn het alle goede mensen, die volgens deze voorstelling in het
hiernamaals beloond worden?
Enerzijds worden de fivarai en 'd'iaatöxai van lacchus oaioi
genoemd Zo hebben ook de Pythagoreërs zich bij uitstek als
de vromen, ot evae^eïg gevoeld Uit een regel uit de Ranae van
Aristophanes blijkt dat de fxeixmnxévoi speciaal evaefjeïg tegenover
iévoi en medeburgers waren Dit alles zou pleiten voor de op-
vatting dat met de oaioi of svaePecg in de onderwereld aan een
bepaalde secte of bepaalde secten gedacht wordt.
Intussen heeft svae^rjg op de laatst geciteerde plaats een zede-
hjke, geen godsdienstige betekenis. Dit zou ook best het geval
kunnen zijn met oaiog in de Platopassage, waar het naast evoQxog
staat
Bij Plutarchus ® daarentegen wordt verteld van een priester-
college te Delphi, ot quot;Oaioi. Zij bleven levenslang in functie en
brachten in het geheim een offer aan Dionysus bij zijn weder-
opstanding. Bij de aanvaarding van hun ambt werd een offer-
dier, oaimxriQ genaamd, gedood®. Het is waarschijnlijk dat ot
quot;OoLoi in deze omgeving de vromen betekent. Jane Harrison'
vat het offer op als een incarnatie van den god en wijst op de
actieve vorm van óaimxriq, dat dan zou betekenen, de wijder,
reiniger.
^ cf. Aristoph. Ranae 335 sq., 327 sqq. cf. p.
2nbsp;cf. Aristophon fr. 12. II p. 281 K, zie p. 125 sq.
3nbsp;Aristoph. Ranae 455 sqq. cf. p. 54.
4nbsp;cf. Xen. Heil. II 4. 42. p. 74. cf. daarentegen R. Hirzel, Der Eid p. in, n.,
die Pind. Olymp III 73 vergeUjkt: evaeßei yvwiia ^vXäaoovres tiaKÖipaiv
reXerds, m.i. ten onrechte.
5nbsp;Plut. de Is. et Os. 35. de def. or. 49, 51. cf. P. W. R. E. s.v. Hosioi.
® Plut. quaest. Graec. 9.
' J. Harrison Prol. to the Study of Gr. Rel. p. 500 sqq.
-ocr page 173-Erwin Rohde ^ neemt rein als grondbetekenis van oaioç aan.
Hij haalt vervolgens enige plaatsen aan waar het woord waar-
schijnlijk die betekenis heeft, zoals öaiai xeîqeç ó'atat âyiareîai ®
en het werkwoord óaiovv. Daarom identificeert hij de öaioi met de
xexaêaQfiÉvoi waarvan Socrates in de Phaedo vertelt. Hij merkt
dan verderop dat het ook beter voldoet dat de mysten zichzelf
rein noemden en niet vroom, wat van verregaande hoogmoed zou
getuigen. Het laatste lijkt mij volstrekt geen argument tegen de
betekenis vroom, aangezien het een kenmerk van vele secten is,
dat de aanhangers zich bij uitstek vroom achten. Bovendien let
Rohde niet op de honderden andere plaatsen, waaronder de oudste
bij Theognis waar ôaioç zeker niet rein betekent.
Anderzijds zijn er ook plaatsen te noemen, die een geheel andere
conclusie toelaten. In een fragment van een comicus ® wordt
gesproken over twee wegen in de onderwereld een voor de öixaioi
en een voor de äaeßeig. Als dat niet zo was, zegt de spreker, dan
zou iedereen ook wel kunnen stelen en andere slechte dingen doen.
Hier hebben wij dus duidelijk de gedachte dat de goeden en de
slechten in de Onderwereld ieder hun eigen terrein hebben, zonder
dat het behoren tot een secte daarbij een rol speelt. Ook in een
rede van [Demosthenes] wordt verteld van 01 aaEßEig in de Hades,
waarheen iemand verbannen moet worden ôià rrjv novrjQÏav rov ßiov.
Tenslotte spreekt Diodorus ® in een passage, die hij ontleent aan
Hecataeus over de evoEßEig en de aoEßeig in de onderwereld.
Orpheus zou die voorstelling uit Egj^te hebben overgenomen.
Uit niets blijkt of met de evoEßelg alle goede mensen of alleen de
Orphici bedoeld worden.
ARISTOTELES
Bij Aristoteles treffen wij de woorden van dit onderzoek alle
aan, behalve oaia.
1nbsp;E. Rohde Psyche I 288. i.
2nbsp;Soph. Oed. Col. 469 sq.
3nbsp;[Plato] Axioch. 37id.
4nbsp;Plato Phaedo 69c.
5nbsp;Theognis 131 sq.
« Inc. fr. 246. II p. 539 K.
' [Dem.] XXV 52, 53.
« Diod. I 96. 3.
Zo zegt hij naar aanleiding van de overweguig dat het moeihjk
is meningen van zich zelf of van vrienden niet te sparen äfjupolv
yÓLQ övroiv (piXoiv oaiov ngorifiav rfjv aXijêeiav. „want ofschoon
beide meningen dierbaar zijn, is het onze phcht de waarheid
hoger te stellenquot;.
quot;Oaiov is de plicht van ieder mens om in een gegeven situatie
het goede te doen; voor een philosoof is dat, vóór alles de waar-
heid te zoeken.
Wanneer Aristoteles betoogt dat abortus provocatus toegestaan
moet worden in bepaalde gevallen, voegt hij er aan toe ró yäg
öaiov xai ró fj,rj dimoiafiévov rfj alaêijasi xai rcö Cfjv êarai. ,,immers
wat (m zo'n geval) verantwoord is, zal moeten uitgemaakt worden
(door na te gaan) in hoeverre gevoel en leven al aanwezig zijnquot;. De
bedoeling is dat het, ook wanneer het wensehjk is het kinderaantal
te beperken, alleen oaiov is, zolang er nog geen leven waargenomen
wordt. Betekent 8aiov dus, het is verantwoord tegenover het leven
van het kind? ®
Doordat de mens machtige wapenen bezit in zijn (pgóvrjaii; en
agsrij, is hij avsv dgerijg een avoaimrarov xai aygiéraxov wezen,
,,in staat tot monsterachtige en barbaarse dadenquot;
'AvocLovgyoi; staat een keer naast cpavXoQ in de betekenis van
zedelijk slecht
Aristoteles gebruikt evaeßrjg in de Rhetorica, tegenover äaeßrjg
voor goed en slecht Er is echter sprake van het afleggen van een
eed, wat invloed op de woordenkeus gehad kan hebben. Het is
evaeßeg een ander gelegenheid te geven een eed af te leggen, omdat
men daardoor te kennen geeft de zaak aan de goden over te laten.
In een ander geschrift zegt hij dat mensen, die voor aUes op winst
uit zijn en daarvoor schandehjke dingen doen, novrjgoi xai dasßsTg
nai äöixoi zijn Zij worden vergeleken met tyrannen, die steden ver-
woesten en tempels beroven; vandaar misschien het woord aaeßeig.
Ook bij dezen auteur komt aaeßeia als rechtsterm voor, wanneer
hij namelijk in de Atheniensium respublica de werkzaamheden
van den ßaaiXevg opsomt Aixai ôè Jtgàç avrov Xayxdvovrai
aaeßsiag, îsQwavvfjç äfifiaßrjT^asoyg. ,,Voor hem worden processen
gevoerd aangaande godsdienstige misdrijven, onenigheden over
priesterschappenquot;.
Samenvatting.
Vatten wij de resultaten van het onderzoek bij Aristoteles sa-
men, dan zien wij dat twee keer öaiov voorkomt, beide malen niet
in godsdienstig verband, maar om een zedehjke norm aan te geven:
het is -plicht, het is zedelijk verantwoord. Men moet de waarheid
boven een dierbare opvatting steUen. Het al of niet waarnemen
van leven moet het criterium zijn voor het al of niet geoorloofde
van abortus provocatus. De mens, die zijn vermogens zonder
agerrj gebruikt, wordt àvoaiéraroç.
Evaeßrjc en aaeßijg treffen wij aan als goed en slecht in een hoofd-
stuk, waar over de eed gesproken wordt. Het is svaeßeg een be-
slissing via een eed aan de goden over te laten.
Ook hier staat àaéßela als juridische term voor een proces aan-
gaande godsdienstzaken.
[ARISTOTELES], de virtutibus et vitiis.
In een geschriftje de virtutibus et vitiis, op naam van Aristoteles
overgeleverd, maar zeker niet van hem, komen twee interessante
definities van de öixaioovvrj en de àôixla voor. Aixaioavvrjç ®
Ô' èari ró ôiave/irjrixàv elvai rov xar' a^lav, xai aóCeiv rà nàrqia
ëêr] xai rà vófiifia, xai ro aœCeiv rovg yeyga/Afiévovg vófiovg, xai
ró àZrjêevsiv xai ró ôialt;pvMrreiv ràg ôfxoÀoyiag. ëari ôè Jigérr)
rcöv ôixaioavvmv üiQÓg rovg ■amp;sovg, elra Tigóg öaifiovag, elra ngog
narglôa xai yovslg, elra ngóg rovg xaroi%o(iévovg' èv aig èariv
ri evaeßeia, rjroi fiégog ovaa ôixaioavvrjg, fj nagaxoXovêovaa.
àxoXovamp;eï ôè rf) ôixaioavvrj xai óaiórrjg xai àkijamp;eia xai rj niarig
xai ri [xiaoTiovrjQia. ,,Aixaioavvr] is ieder het hem toekomende
geven en de voorvaderlijke gebruiken en de ongeschreven wetten
en de geschreven wetten in ere te houden en de waarheid te
spreken en zich te houden aan overeenkomsten. De eerste soort
óixaioavvïj is die jegens de goden, verder jegens de daemonen,
verder jegens het vaderland en de ouders, verder jegens de ge-
storvenen. Daarin bestaat de evaeßeia, hetzij als deel ervan, hetzij
als gevolg. Ook zedehjk goed zijn en waarheidshevendheid en be-
trouwbaarheid en afkeer van het slechte zijn een gevolg van recht-
vaardigheidquot;. Volgens deze definitie zouden zowel evaeßeia als
óaiórrjg een gevolg van èixaioavvr} zijn. Inderdaad wordt zowel
oaioi; als evaeßrjg gebruikt van de goede verhouding tot de opge-
somde categorieën. Of evaeßeia meer de betrekking tot de goden
aangeeft en óaiórrjg die tot de mensen is op grond van deze plaats
niet uit te maken.
Evenals evaeßeia onder de dixaioavvrj - definitie valt, is de aaeßeia
een onderdeel van de aèixia^.
'Adixiag d' èariv eïdrj rqia' aaeßeia, jtXeove^ia, vßqig. aaeßeia
juèv rj TieQi êeovg nkrjfi/iéXeia xal negi èaifiovag ^ xal negi rovg
xaroixojuévovg, xal Tiegi yoveïg xal negl Jtarglda' ,,Er zijn drie
soorten adixla: aaeßeia, aanmatiging, overmoed. 'Aaeßeia is de
verkeerde houding tegenover goden, daemonen of ook gestorvenen
en ouders en het vaderlandquot; Het woord is evenmin te vertalen
als evaeßeia in de vorige definitie. Het Nederlands bezit geen
uitdrukkingen, die het Griekse evaeßeia en aaeßeia geheel weer-
geven. Het is vroomheid en een goede zedelijke gezindheid (of het
omgekeerde) ten aanzien van bepaalde mensen of ook dingen.
THEOPHRASTUS
Van Theophrastus, ,,den ersten griechischen Rehgionshistori-
kerquot; zijn alleen die werken onderzocht op onze woorden, waar-
van men kan verwachten dat ze wat opleveren, dus niet de boeken
over planten enz., maar de xagaxrfiQeg en de verhandeling negl
Evaeßelag zoals Bernays die gereconstrueerd heeft uit Porphyrius
In denbsp;nu komt geen van de woorden, die ons intere-
seren, voor; daarentegen herhaaldelijk in tisqI evasßeiag, zij het
ook steeds in hetzelfde verband i.
Allereerst moeten besproken worden de vier plaatsen, waar het
substantivum óala voorkomt. Een keer moet het vrijwel concreet
offer, eventueel offerplechtigheid betekenen 2. Vroeger proefden
de mensen, zegt Theophrastus, van de geofferde veldvruchten
fiera rrjv óaiav, na de offerplechtigheid. Ook in de Homerische
hymnen komt deze betekenis reeds voor
Eigenaardig is dat de schrijver het daarnaast abstract gebruikt.
In dezelfde zin, waar óaia offer betekent, staat even verder dat,
toen de mensen dieren offerden, ze ook daarvan gingen eten1,
fcabiSQ ró àgxaïov ovx ovrmç rijg óaiag ravra ßQaßevaäarjg. „of-
schoon de godsdienstige zede dat (nl. dierenoffers) niet vanouds
had voorgeschrevenquot;. Het woord heeft hier dus de waarde van
offerregels. Dit wordt bevestigd door een andere passage, waar
quaestie is van de gewoonte om altaren met mensenbloed te be-
smeuren, ter herinnering aan de tijd, waarin men mensenoffers
bracht®, xaineg rijg naq' avrolg óaiag èSeiQyovarjç rcöv iegmv . . . .
„ofschoon het rituele voorschrift van de heihge handelmgen
weert....quot; alwie met mensenbloed bevlekt is, gaat de zin verder.
Hierbij sluit zich nog een derde plaats aan «----ßiov Iva xaêojceg
àyvà dvfiara rcö öaifiovico rmv àvamp;Qoxnmv ëxaarog mcaQxófievog
rvxn rfjg óaiag xal rfjg naga amp;emv mcpeXelag, door Bernays aan-
gevuld en vertaald als volgt: „[Das Opferwesen müsste so einge-
richtet werden], dass jeder einzelne Mensch durch Darbrmgung
solcher Opfer, die gleichsam von Blutschuld frei sind, den Pflichten
des Gottesdienstes genüge und sich der göttüchen Wohlthaten
würdig machequot;.
In het betoog waarom het niet goed is dieren te offeren, kan men
-ocr page 178-i62nbsp;theophrastus
de twee kanten van ôaioç, zedelijk goed en vroom, goed nagaan i.
Offeren is öaiov, maar niet werkelijk öaiog is hij, die van andermans
bezit offert. In het laatstgenoemde geval keuren de goden een
daad af, die tegenover hen zeM goed is, maar tegenover de mensen
niet; men kan het ook zo formuleren: de gezindheid is belangrijker
dan de godsdienstige handehng op zichzelf.
Bij dieroffers ontneemt men deze het leven, een kostbaar iets.
Dit kan dus nooit ömov zijn. Uit het ritueel van de povlt;póvia bij
het Dipoliënfeest blijkt dat het niet ömov ^ is de dieren, die onze
helpers zijn, te doden
Men moet bij voorkeur offeren aan de goden, wat goedkoop is
en makkelijk te verkrijgen, zegt Theophrastus dat is ómóregov
en steeds aanwezig eig avvsxfj evaé^siav. „een voortdurend uit-
oefenen van vroomheidquot;«. Opmerkelijk is dat de goden juist het
goedkope waarderen; meestal is de opvatting dat zij het eenvoudige
offer evenzeer prijzen als het rijke.
Bij Theophrastus vermeld staat het opschrift van de tempel
te Epidaurus. Daarom wordt het hier besproken, hoewel deze
regels natuurlijk geheel los van het verdere verband bij dezen schrij-
ver staan®. Zij worden aangehaald, omdat er mensen zijn, die
menen dat een rein kleed om een onrein lichaam niet voldoende is
voor het offer, maar wel een rein lichaam, al huist er een onrem
ziel in. Daarom staat op die tempel:
ayvóv XQV vaolo êvœôsoç èvroç lóvra
èfijxevav ayveirj ô' ëaxi (pQovsXv öaia.
„Wie de geurige tempel binnengaat, moet rein zijn; rein is, wie
vroom van zin isquot;. Met oma (pqoveïv zal wel niet alleen aan de
houding tegenover de godheid gedacht zijn.
Naast het substantivum oaia komt ook ómórrjg één keer voor
-ocr page 179-Vroeger offerden de mensen alleen maar veldvruchten, %QÓv(p
öè rfjç oaiórrjróg rivcov siafiektjadvrmv .... „maar later toen
sommigen de godsdienstige zede begonnen te verwaarlozen . ...quot; 1
'Oaiôrrjç is hier dus S5moniem met óaia.
Kaamp;oaiovv wordt gebruikt als wijden aan de godheid, offeren
Als bewijs dat oorspronkehjk iedereen dieroffers afkeurde wijst
Theophrastus op het bestaan van een /Sco/tôç svae^œv^ op Delos,
d.w.z. een altaar, waar geen vlees of brandoffers werden gebracht.
Is dat het altaar geweest van een bepaalde secte, bv. de Pytha-
goreërs? Want het is niet aan te nemen dat de gewone mensen dat
altaar zo noemden en daarnaast toch vlees bleven offeren. Om-
gekeerd wanneer een secte zich daarvan onthield, is het niet ver-
wonderlijk dat zij zichzelf ot evas^eXç noemden en dat de anderen
die naam later overnamen. Voor de Pythagoreërs pleit dat het
van hen bekend was dat zij geen vlees aten. Zij werden misschien
wel door iedereen voor bijzonder evas^elg gehouden; in die richting
wijst tenminste een plaats uit de üvêayoQiarai van Aristophon
[lóvoiai yÙQ
rovroiai rov IlXovroiva avaaireïv ëqnj,
öi' evaé^eiav.
,,Want hij zei dat Pluto aUeen met hen wilde eten wegens him
vroomheidquot;. Beide gegevens, het vegetarisme en de geroemde
evaéfieia, maken het waarschijnlijk dat het een altaar van de Pytha-
goreërs was.
'H tiqIv evaéfieia wordt de oude gewoonte genoemd om geen
vlees te offeren en te eten het lijkt hier dus in betekenis veel op
ôaîa.
Tenslotte wordt verteld® dat een man, die in drift een stier
doodde, omdat deze zijn offergaven had opgegeten, vrijwillig in
ballingschap ging dgt;s '^asßrjxmg, „omdat hij een moord begaan
had, naar zijn meningquot;.
Men ziet: alles in dit betoog dient om aan te tonen, hoe goddeloos
het is vlees te offeren en, als gevolg daarvan, te eten.
Samenvatting.
Wanneer wij nu komen tot een korte opsomming van de gevallen,
dan zijn dat de volgende: Het substantivum óaia wordt concreet
gebruikt als offer, abstract als rituele regels. quot;Oaioç staat in één
zin ontkennend voor slecht, gericht naar de mensen, en vroom,
gericht naar de goden, gezegd van hem, die offert van het bezit
van een ander. Daarom is het niet öaiov dieren te offeren, want
men ontneemt hun het leven. Zo is het óaióregov om goed/iope
dan dure offers te brengen, ook omdat men dan veelvuldiger of-
feren kan; het is een stap verder nog in de overtuiging dat de god-
heid het kleine evenzo waardeert als het grote.
Het (pQovelv oaia van de tempel te Epidaurus moet betekenen:
de juiste gezindheid hebben, waarschijnlijk tegenover goden en
mensen.
Kaamp;oaiovv heeft de gewone betekenis wijden aan de godheid,
offeren.
Merkwaardig is de uitdrukking ßm/iog evaeßmv, misschien terug
te brengen op de Pythagoreërs, die geen vlees eten en zich speciaal
svaeßsig achten.
De tegenstanders van het dieroffer spreken van ^ nglv evaißsia,
toen men nog geen vlees offerde en de man, die per ongeluk een
stier doodde, dacht dat hij fjaeßrixs.
Hoewel alle plaatsen in een bepaald betoog voorkomen, blijken
terloops toch enige opmerkehjke feiten: het geloof dat het kleine
offer speciaal de godheid verheugt en dat svasßslg als technische
term voor een secte gebruikt wordt.
PRAECEPTA DELPHICA
Het enige praeceptum waar ôaioç in voorkomt luidt /j,aQrvQei
oaia 1 „geef getuigenis naar eer en gewetenquot;. Het woord verbaast
ons niet in dit verband, aangezien allen, die gedachtig aan hun
eed, onpartijdig oordelen of, zoals hier, inlichtingen geven, Saioi
of evaefielg zijn
Vroomheid betekent evaéfieia in een spreuk toegeschreven aan
Bias van Priene ëisig .... Ttóvcp è-yxgareiav, cpóficp svaéfisiav ....
yvéfirj dixaioavvrjv. „Gij zult verwerven zelfbeheersing door in-
spanning, vroomheid door ontzag, rechtvaardigheid door inzichtquot;.
Zo iemand zou dan letterhjk godvrezend zijn.
Dezelfde betekenis heeft het woord waarschijnlijk in een aan-
sporing op naam van Pittacus overgeleverd êegdjievs svaéfisiav,
naiösiav, auxpqoavvrjv .... „tracht vroom te zijn, U te ontwikkelen,
bezonnen te zijnquot;. Overigens geeft de verdere reeks geen zekerheid
dienaangaande.
Omgekeerd staat het woord zeker niet voor vroomheid in een
spreuk op naam van Cleobulus adixiav fiiosTv, svaéfisiav qgt;vXaai-
aeiv, „haat het slechte, houd in ere wat goed isquot;. De tegenstelling
met dbixia laat hier geen twijfel over.
INSCRIPTIES VAN DE VIERDE EEUW
Het substantivum oaia komt een paar maal voor in de lex
sacra Cyrenaica 'Axa/iavrlmv oaia navxl xal dyvm xal fisfidXcp.
nXdv dn' dvamp;Qcónco, Bdxxm lt;t(«gt; xm dgxayéxa xal Tgixona-
xégcov xal dno 'Owfidaxco xcó /deA9?c5lt;tgt;, dn' dXkm, onr) dvêgmnog
sxa/is, ovx óala dyvm. xmv öè lagcov óala navxl. „Voor ieder, rein
of niet rein, is toegang tot de heiligdommen van de Acamantii.
Waar een mens is gestorven is geen toegang voor een reine behalve
voor het graf van Battus, den stamvader en de Tripateres en
Onymastus van Delphi. Maar tot de tempels is toegang voor iederquot;.
'Oaia heeft hier de betekenis, toegang, verlof om te betreden, ons
bekend uit de Phaëthon van Euripides
In de lalysiorum lex sacra' wordt met ovx oaiov het verbod
uitgedrukt om bepaalde dieren te offeren of ook maar toe te laten
op het tempelterrein, wat in de lex sacra Thasiorum ov êéfiig
heette i. Als deze regel overtreden wordt, moet heiligdom en do-
mein gereinigd worden en de dader is schuldig aan aaeßeia^, een
vergrijp tegen tempelvoorschriften, dus tegen de godsdienst, uiter-
lijk opgevat.
Wanneer in het decretum Atticum de restituendis cippis ter-
minahbus een commissie beslissen moet over de betwiste grenzen
van een heilig stuk land, moeten zij dat doen na de gewone eed
gezworen te hebben ^ ^ fi^v ju^re xâeiroç êvsxa fiijr' sx'amp;Qaç iprj(pisl-
aêai, àUà éç èixaióxaxa xai evaeßearara- De formule doet direct
denken aan wat als 't ware de definitie is van svaeßeia ten aanzien
van een eed bij Demosthenes Evasßrig wil zeggen volstrekt on-
partijdig; men kan hier misschien vertalen, volgens plicht en ge-
weten.
Bij het bepalen van die grenzen moeten allerlei hoge functiona-
rissen op godsdienstig gebied aanwezig zijn, verder wie van de
Atheners maar wil s ônmç âv mg svaeßsarara xal óixaiórara roig
oQovg êcöaiv. Waarschijnlijk heeft svasß-qg hier een andere bete-
kenis, namelijk „opdat het naar tevredenheid van goden en mensen
geschiedtquot;. Hiervoor pleiten zowel een inscriptie uit de vijfde eeuw
als ook het verdere verband waarin het staat. Na de afbakening
van de grenzen wordt het orakel geraadpleegd of het land be-
bouwd mag worden of niet xaê' ónórsQa Ô' av rà ygaft/xara 6
■amp;sóg àvéXrii Imov xal a/ieivov sivai rm ô^[i,qgt; ramp; 'Aêrivaicov,
xarà ravra noisïv, ojicog äv œg svasßsarara ê^et rà Ttçàg rdgt; êsoj
xai fxrjôsTcor' sig róv Xoinóv xQÓvov firjôèv aaeßsg yiyvrirai tisqI
rfjg isQâg ógydóog xai tisqI ramp;v aXXmv Isqamp;v ramp;v 'Aêrivalcov. „En
te handelen volgens de geschreven opdracht, waarmee de god
antwoordt dat het beter is voor het Atheense volk, opdat de ver-
houding tot de twee godinnen zo goed mogelijk zij en er voortaan
geen vergrijp plaats vindt ten aanzien van het heilige stuk land
en de andere heiligdommen van de Athenersquot;. Het is evae^ég
om te doen wat de godheid zegt; dat voorkomt daéfieia.
In één inscriptie wordt evae^ijg gebruikt om de goede verhouding
tot de goden aan te duiden, maar ook om de juiste opvatting ten
aanzien van de eed weer te geven, dus in een godsdienstige en niet-
godsdienstige sfeer. Van de eerste komen nog twee voorbeelden
voor op inscripties.
In een huldigingsdecreet voor den priester Androcles heet het i;
êneidrj dè 'AvSgoxXijg legsvg Xaxcbv Tm 'AaxXfjmm èm/nsMxai
xov re lEQov xal xmv aXkmv mv avxm oi vófioi wcqoaxdxxovaiv
xaXmg xal evas^mg. „daar de door het lot aangewezen priester
voor Asclepius voor de tempel en de andere dingen, die de wetten
hem opdragen zorgt tot tevredenheid van goden en mensen . . . .quot;
Het is dezelfde formule, die wij reeds twee ontmoetten waar aan-
leiding van het grenzen bepalen 2.
Een dergehjk geval doet zich voor in een Eleusiniorum et praesidii
Atheniensium decretum, waar van een zekere Xenocles gezegd
wordt dat hij ® negl xe xó legóv roTvêeoïv xal /nvarfjglmv èm/xehjrrjg
Xeigorovrjêelg evaefimg xaxtjxovae xal qgt;iloxlfimg xd èv xaïg dgxaïg
BJiga^ev .... „bij stemming aangewezen om te zorgen voor het
heiligdom van de twee godinnen en de mysteriën gehoorzaamde
tot tevredenheid van de goden en zijn taak met burgerzin vol-
bracht ----quot; Ook hier is evae^ijg waarschijnlijk van de phcht
tegenover de goden, gezegd terwijl qnXóxifiog die tegenover de
mensen aanduidt.
Mensen, die de Amphictyonen uit de ApoUotempel te Delphi
hebben verjaagd en hen bovendien geslagen hebben, m(p?.ov
daepelag1'. De Amphictyonen komen op voor de rechten van den
god; wie zich aan hen vergrijpt, zondigt tegen deze.
De Boëotiërs hebben gevochten tegen de daefilovxeg xó lagóv
rm 'AnóMcovog rm Uovamp;im Hier wordt de godheid direct be-
ledigd.
1nbsp;1nbsp;Ditt. Syll.» 299. 10.
2nbsp;cf. Ditt. Syll.3 gg 5 gjj 204. 15. cf. p. 71, 166.
3nbsp;Ditt. Syll.3 1048. 15.
-ocr page 184-Over misdrijven van vrouwen in de tempel van Ceres in Arcesine
wordt gesproken als aae^sïv rà ngóg rovg êeovg
Tenslotte vinden wij één keer êe/iiróv gezegd ten aanzien van
de vraag in hoeverre men rsfdvr], die verpacht worden, êgydai/ia
mag maken Men kan hiermee vergehjken een inscriptie uit de
vijfde eeuw waar staat dat men de grenzen tussen het eigenhjke
heihgdom en het verpachte gebied œg svae^éarara moet aangeven.
Samenvatting.
Bij een samenvatting zien wij dat het substantivum ôaîa drie-
maal voorkomt en wel in één inscriptie, steeds met dezelfde be-
tekenis, van verlof iets te betreden.
Het is ov% oaiov bepaalde dieren op het tempelterrein toe te laten.
Evae^rjg wordt gebruikt zowel van de verhouding tot de goden
als van het onpartijdig oordelen overeenkomstig de eed.
Het overtreden van tempelvoorschriften is àaéfieia. Wanneer men
de raad van den god te Delphi opvolgt, wordt ro aae^ég vermeden,
nl. verkeerde beslissingen te nemen aangaande tempelgrond.
Wie de Amphictyonen verhindert hun functie uit te oefenen, maakt
zich schuldig aan àaéfieia..
Mensen die zich slecht gedragen in tempels aaefiovaiv.
©efAiróv staat van het verlof om tempelterrein te exploiteren.
quot;OEIOS KA'I 'lEP'OZ
Wanneer wij nu de combinatie oaiog xal ïegóg zullen trachten
te verklaren op de verschillende plaatsen, dan zal blijken dat de
betekenistegenstelling, die men vroeger aannam: oatog is heihg,
vroom, maar tegenover tegog, profaan, wegvalt. Door het vooraf-
gaande onderzoek toch is gebleken dat het woord zeer vaak de
verhouding van mensen onderling betreft en helemaal niet uit-
sluitend die van mensen tot goden. Hierbij zijn gevoegd die plaat-
sen, waar het woord legóg weliswaar niet voorkomt, maar ôaioç
toch duidelijk in tegensteUing tot dat begrip gebruikt wordt.
Dit is direct het geval in twee regels uit de Lysistrata van Aris-
tophanes Een vrouw smeekt de godin van de geboorte:
m Ttórvi' EiXeîûvi', è7tia%eç tov róxov
ëmç âv eiç ôaiov [xoXm 'ym %œQÎov.
„Machtige Elethuia, laat mij niet baren, voordat ik ben gekomen
op een profane plekquot;.
Suidas 2 tekent hierbij aan, öaiov %mQÏor xo fiéfirjXov xal ^v)
iegóv, slg 8 ëisaxiv elaiévai. „de profane en niet aan de godheid
gewijde, die men mag betredenquot;. quot;Oaiog is niet-lsQog, d.w.z. niet-
taboe, ov öaióv èaxiv xlxxeiv
De oudste plaats, waar oaiog en leqóg beide genoemd worden,
staat bij Thucydides*. Hij beschrijft daar hoe de lijken van de
mensen, die aan pest waren gestorven, niet meer begraven werden,
maar overal verspreid bleven Uggen. xd xe iegd èv olg èax-^vtjvxo
vexgmv nUa ^v, avxov èvajtaamp;vrjaxóvxmV vnegfiial^o/xévov ydg
xov xaxov ol dvamp;gmnoi, ovx ë%ovxeg o xi yévmvxai, èg óhycoglav
èxgójiovxo xai legmv xal ôalœv ô/xolog. vóixoi xe ndvxeg ^vvsxagd%-
êrjaav olg èxgmvxo ngóxegov negl xdg xarpdg, ëêœrcxov ôè œg ëxaaxog
èbvvaxo. „De tempels, waarhi zij bivakkeerden, waren vol lijken,
van mensen, die daar stierven; want doordat de ramp hen over-
weldigde, terwijl zij niet wisten wat er van hen zou worden, waren
zij onverschillig geworden voor vragen van godsdienst en goede
zeden. Alle gebruiken, die zij vroeger in acht namen met betrek-
king tot begrafenissen, werden verwaarloosd, en ze begroeven (hen),
zo als ieder maar konquot;. Naar mijn mening slaat de verwaarlozmg
van xd legd daarop, dat er doden zich bevonden op heihge tempel-
grond, het niet letten op xd oaia op onachtzaamheid ten aanzien
van de doden, door hen niet op de voorgeschreven tijd of niet
xaxd xd Tidxgia te begraven. Het eerste heeft dus direct op de
godsdienst betrekkmg, het tweede slechts indirect, in zo verre de
dygacpoi vó[ioi door de goden beschermd gedacht worden. Men kan
hiermee vergelijken wat Suidas aantekent sub voce ôala\ 'Oala'
^ èoil êavdxcp xifi-n, ^ wka- 'Oalav xrjdelav, xrjv ènl vsxgoig xifi^v.
ëêayiav ôè avrovç, fifj àripiàaavreç vsxqoïç ôaîav. xai aMiç- xai
róv vEXQov ëamp;ayiav, xai nàvra ènéjiQaxro avv rfj ôaîq. ,'Oaîa is de
bij een sterfgeval bewezen eer of de dag (waarop'de begrafenis
plaats vindt). 'Oaiav de zorg voor de doden. En zij begroeven
hen, zonder het gebruikelijke voor de doden te verwaarlozen. En
verder: zij begroeven het hjk en deden ahes zoals gebruikehjk wasquot;.
Hieruit blijkt duidelijk dat Suidas daioç een gewoon woord ge-
vonden heeft in het verband met lijken begraven; de óaia rinr}
is rà voiMlóiieva i. Wat betreft de rniéqa, die ook óaia wordt ge-
noemd: dit zal waarschijnlijk willen zeggen, de dag, waarop rà
oaia, rà vofjit^ófieva, gebeuren.
In een geheel andere betekenis gebruikt Xenophon in zijn
HeUenica het werkwoord óaiovaêai^ Beschreven wordt wat er
na de dood van Koning Agis van Sparta gebeurt, ènei Ô' óaiódrjaav
ai rifiÉQai, xal ëdei ßaaiUa xaêiaraaêai, àvrèUyov negl ßaaiXeiag
AecorvxiSrjç, viôç (pàaxcov quot;Aytôoç sïvai, 'AyrjaiXaoç ô'dôeAçidç.
„En nadat de dagen weer gewoon waren geworden en men een
koning moest aanstellen, twistten Leotychides, die een zoon van
Agis beweerde te zijn, en zijn broeder Agesilaos over het koning-
schapquot;. Suidas zegt hierover: 'üaicoamp;fjvai -^fiéçag Myovaiv èni
êavarm rivóg' oïov [irj isQàç, àÀkà oaiaç vo/xiaêfjvai. De vraag is
nu: wat wil isgóg zeggen? M.i. moet ïegóg hier betekenen taboe
en 3aiog is dus de dag, waarop alles weer geschieden mag®.
In de Vectigaha vraagt Xenophon: Wie heeft Athene niet nodig,
als er vrede heerst, en hij noemt verschiUende categorieën mensen
op *.....gt;(al ßrjv xstQorsxvai re xai aocpiaral xai (piXóaolt;poi, ol
öè noirjral, ol èè rà rovxmv fxeraxeiQiHófievoi, ol ôè à^ioamp;eârwv
rj à^iaxovarmv isqcöv fj óalmv èmamp;v/novvreg .... „waarlijk de hand-
werkslieden en de sophisten en de philosofen en de dichters en zij
die hun stof behandelen, en zij, die verlangen naar gewijde op-
voeringen, die verdienen gehoord te worden en profane gebouwen.
'0 2102 KÄI 'lEP'OZnbsp;171
die bezienswaardig zijnquot;. Met de leqä zouden dan de dramata,
ter gelegenheid van een godsdienstig feest opgevoerd, bedoeld
zijn, met de öaia de staatsgebouwen; de adiectiva moeten chias-
trisch bij die woorden genomen worden. Geheel bevredigend is
deze oplossing niet, want waarom zou men niet de tempels willen
aanschouwen? ^
Van Nicomachus, aan wien opgedragen was de wetten opnieuw
op te schrijven en die toen naar eigen inzicht sommige wetten
en ook offervoorschriften weghet, zegt Lysias oç aai ramp;v óaCmv
xai ramp;v isgamp;v àvayQaqgt;svç yevó/xsvog elç àfiq)ôreQa ravra rjfidQrrjxev.
„hij, die, toen hij de wetten en offervoorschriften moest opschrijven,
m beide taken te kort is geschoten.quot; Van wetten in 't algemeen is
geen voorbeeld aan te halen dat zij ooloi worden genoemd, wel van
speciale Toch zal het op onze plaats wel het geval zijn.
Ook bij Isocrates komen de woorden oaiog en legóg naast elkaar
voor. In de Areopagiticus vraagt hij rïg ov fj.vr]fj,ovevei ramp;v
'^hxioyramp;v ramp;v èfxamp;v, rrjv /j,èv ör]fj.oxqariav ovroy xoofxi^aaaav
rf]v nóXiv xai roïg ïsgoïg xai roïg óaioig, mar' ëri xal vvv rovg
Gupixvov/xévovg vofilCeiv avrfjv a^lav sïvai firj fióvov xamp;v 'EkXrivmv
aQXEiv à2.kà xai rmv aXXmv ànâvrmv, rovg èè rgiaxovra ramp;v /nèv
àfieXrjaavrag, rà èè avkrjaavrag, rovg èè vemaolxovg ènl xa-daigéaei
rgiamp;v raMvrmv ànoôo/isvovg, elg ovg ri nóXig àviqXmaev ovx èXàrrm
XiXlmv raXavrmv, „Wie van mijn tijdgenoten herinnert zich niet
dat het democratisch bewind de stad zo heeft versierd met gewijde
en profane gebouwen, dat ook nu nog zij, die haar bezoeken, menen
dat zij verdient te heersen, niet aUeen over de Grieken, maar ook
over alle anderen, terwijl de Dertig het ene verwaarloosden en het
andere plunderden en de arsenalen voor afbraak hebben verkocht,
waarvoor de stad niet minder dan duizend talenten had uitge-
geven?quot; De tempels zijn beroofd van hun schatten i; de andere
gebouwen, waaronder ook de vecóaoixoi, die verkocht werden,
vallen, zijn de openbare gebouwen, van staatswege opgericht.
Bij Isaeus zegt de aanklager dat het niet waarschijnlijk is dat
iemand, die een zoon wil adopteren, daartoe gebruik maakt van
willekeurige getuigen 2. ov yaq -^yovfiai ëycoys ovdéva, vóv éavrcö
Tioiovfievov, roXfxfjaai aXXovg rivag nagaxaUaai rj rovrovg, olg
jteg xal tegcóv xal óalcov xoivmvóv dvê' avrov eig róv ënsira xQÓvov
ëfieXU xaraknsïv. „Immers ik ben van mening dat niemand, die
een zoon wil adopteren, ertoe zal komen anderen uit te nodigen
dan hen, die deel hebben aan dezelfde godsdienstige en burgerlijke
rechten (d.w.z. van dezelfde (pqarqia) als degene, dien hij als voort-
zetter van zichzelf wil achterlatenquot;. Tä isqd zal de cultusgemeen-
schap zijn van de (pQarqia en rd oaia de rechten buiten de gods-
dienst om, die daaruit voortvloeien.
Op een tweede plaats bij Isaeus wordt hetzelfde behandeld. De
aanklager betwist de tegenpartij het recht op de erfenis, omdat
zij kinderen van een slavin zouden zijn èxeï fiév ydg ëari vóêco
/irjöè vóêr} firj elvai dyxiarsiav fjirfi'' leqwv fuj^' óaicov djc' EvxMdov
oQXovrog .... „Want daarin (in die wet) staat dat het een niet-
wettige zoon of dochter niet geoorloofd is als erfgenaam op te
treden van godsdienstige en burgerlijke rechten sedert het ar-
chontaat van Euchdesquot;. Tot die oaia behoort juist het recht
van erven.
Lycurgus beschuldigt Leocrates in zijn rede tegen hem gericht,
ervan zijn vaderland te hebben verlaten in een gevaarlijke tijd,
iets, wat gelijk staat met verraad. Nadat hij eerst gevraagd heeft
Tcmg dv dvamp;qomog yévoiro dvoaióregog rj [idXXov nQodórrjg rfjg
Ttarqiöog-, zegt hij ten aanzien van Leocrates: nov è' vnèg óaicov
xal IsQamp;v rjfivvBv dv ó firjdéva xivêvvov vnofisivag; ,,Waar heeft
hij gestreden ter verdediging van onze staatsgebouwen en tempels,
hij, die nooit enig gevaar heeft afgewachtquot; Ook hier moet men
aanhalen, wat Suidas naar aanleiding van een plaats bij Isocrates ^
opmerkt, nl. dat met rd öaia, ra drj/ióaia bedoeld wordt. Zo op-
gevat geven de woorden de beide belangrijkste zaken weer, die
een staat bezit: zijn religieuze en profane gebouwen.
Van alle schrijvers treffen wij öaiog xai Isqóq het vaakst aan
bij Demosthenes. Wie een moordenaar doodt, wordt de toegang
tot bepaalde plaatsen ontzegd öacov rm naamp;óvri Cü)vri [xerflv,
rovrcov eïgysi rov dedgaxóra, ngmrov [i^v rijg nargiöoQ xai rmv
BV ravrrj ndvrmv xai óalmv xai Isgmv----„Hij (de wetgever)
sluit den moordenaar uit van alle dingen, waaraan de gedode
tijdens zijn leven deel had, ten eerste van het vaderland en alles
daarm, zowel wat op godsdienstige als op burgerlijke rechten be-
trekking heeftquot;. Hij wordt verhmderd zijn rechten als burger uit
te oefenen en dus ook zijn plichten jegens de goden na te komen.
Omgekeerd, wanneer men iemand burger maakt, laat men hem
delen in bovengenoemde zaken®. 'Hfieig, m avdgeg 'Aêrjvaioi,
Xagiamp;rjfjiov ènoirjadfisamp;anoklrrjv, xal did rrjg dmgsäg ravrrjg /lErsèm-
xafiev avrm xai legmv xai óalmv xai vo/zl/J'Oyv xai ndvrmv öamv
Tisg avrolg fdreariv runv. „Wij hebben Charidemus, mannen Athe-
ners, burger gemaakt en door dat geschenk hebben wij hem deel
gegeven aan de plichten en rechten en gewoonten tegenover de
goden en het volk en aan alles, waaraan wij zelf deel hebbenquot;.
quot;Oaia zijn de regels die gelden in het verkeer van de burgers onder-
ling, legd die in het verkeer met de goden; misschien vat vófiifia
beide samen.
Van Timocrates, die een wet voorstelt, waardoor mensen, die
geld aan de staat schuldig zijn en daarom gevangen gezet zouden
worden, tegen borgstelling vrijgelaten mogen worden, heet het1:
rmv legmv fxèvnbsp;rovg êeovg, rmv óalmv èè rrjv nóhv
daioaregel____„hij berooft de goden en de stad van de hun toe-
komende geldenquot;. De wet is nl. zo gesteld dat de boete, die vroeger
bij niet betalen van het verschuldigde geld, erbij kwam, voortaan
ook zal vervallen
1nbsp;1nbsp;Isocr. VII 66. cf. Suidas s.v. óoiov.
2nbsp;Dem. XXIII 40.
» Dem. XXIII 65.
4nbsp;Dem. XXIV 9.
5nbsp;cf. Dem. XXIV 82, iii.
-ocr page 190-174nbsp;'02102 KAI 'IEP'OS
Juist om dit te voorkomen had Aristophon een voorstel gedaan
èXéaêai ^f]rrjrag, ei dé rig olöé riva i} rcóv Ieqamp;v rj rwv óaiwv xqt]-
[idrmv ëxovrd ri rfjg TióXswg, fzrjvveiv ngog rovrovg. „een college
tot onderzoek te kiezen en dat men bij hen moest aangeven, wan-
neer men van iemand wist dat hij iets van de gelden van de staat,
hetzij tempel- of andere, hadquot;. Uit de twee laatste plaatsen is dui-
delijk dat de staatsfinantiën verdeeld waren in oaia, die voor
profane doeleinden, en Isqd, die voor godsdienstige doeleinden
werden gebruikt en tot de inventaris van tempels behoorden
Het beheer over rd re iegd xai oaia, genaamd ^ dioixrjaig legd
xai óaia, wordt door bovengenoemde wet vernietigd 3.
Nadrukkelijk uitgesproken wordt het verschil tussen de legd
xai öaia xQ^^lJtoira in de volgende passage De voorsteller van de
wet zal niet kunnen beweren wg ovroi, vnèg óv evgrjxe róv vófiov,
ov xai xMnrai xai isQÓavXoi siai, rd jxÈv iegd, rdg dexdrag rfjg
êeov xai rdg Tievrrjxoardg rwv dXXwv êsojv, aeavXrjxóreg xai dvri
rov dnoöovvai avroi ëxovreg, rd S' oaia, d èyiyvsro v[iérega,
xexXofórsg. „dat degenen, ten behoeve van wie hij deze wet heeft
uitgevonden, geen dieven en tempelrovers zijn, zij die toch gelden
van de goden, nl. de tienden van de godin en de vijftigsten van de
andere goden hebben geroofd en het zelf hebben gehouden in plaats
van het af te geven, en de staatsgelden, die van U zijn, hebben
gestolenquot;. Td iegd hoort in de tempelkas, rd oaia in die van de
staat.
Bij Aeschines komen de woorden oaiog en isgóg één keer voor,
en wel wanneer hij beschrijft hoe een volksvergadering begint
Na het offer en het gebed ngoxsigoroveiv xeXevei rovg ngoédgovg
Tiegi legwv rwv nargicov xai xijgv^i xai ngea^elaig xai óaiwv ....
„beveelt (de heraut) den voorzitters een voorlopig voorstel te
doen over de voorvaderHjke heilige gebruiken en (het woord te
geven) aan de herauten en gezantschappen en over wereldhjke
'02102 KÄI 'IEP'02nbsp;175
quaestiesquot;. Ook Aristoteles gebruikt dezelfde woorden in zijn be-
schrijving van de verschillende soorten volksvergaderingen Er
zijn dus bepaalde vergaderingen gewijd aan godsdienstzaken,
internationaal contact en öaia] het laatst moet wel interne staats-
aangelegenheden betekenen.
Bij Hyperides komt in een fragment de uitdrukking stal rä
XQ'qfiaTa rd re Isod xal rd oaia voor, ons bekend uit Demosthenes
Plato laat in de Respublica Thrasymachus o.a. zeggen ëarc
èè rovro rvqavvlq, rj ov xard a/xixQov rdXXórQia xal Idd-qq xai
ßlq dqiaiQeïrai, xal leqd xal oaia xal ïèia xal ör]/j.óaia, dXXd ivk?.7]ßdr)v.
„Dat is de heerschappij van een echten tyran, wanneer hij niet
in het klein en in het verborgen en met geweld het bezit van an-
deren afneemt, maar zowel heilige dingen als profane, particuHer
en staatseigendom, alles tezamenquot;. Ook hier is het weer de gewone
tegensteUing: wat van de goden is en wat den mensen toebehoort;
en dat laatste kan zijn èrjfzóaia en ïèia*.
Eveneens in de Wetten komen de woorden in die betekenis
voor
In hetzelfde geschrift zet Plato o.a. uiteen hoe hij zich zijn
stadstaat opgebouwd denkt. Tempels en gebouwen van archonten
en rechtbanken moeten aan de dyogd liggen èv oïg rdg èlxag
(bg leQwrdroig ovai kijipovral re xal ècóaovai, rd fièv amp;g óalcov
üiéqi, rd èè xai roiovrmv êeamp;v lèqvfiara. ,,waarin zij, daar het de
meest gewijde plekken zijn, recht zuUen spreken en ontvangen,
deels omdat het gaat over staatsaangelegenheden, deels omdat
het de woonsteden van zo machtige goden zijnquot;.
Wanneer in de staat, zoals Plato die in zijn Wetten beschrijft
een kinderloze bezitter van een stuk land ter dood gebracht is of
voor eeuwig verbannen, moet men uit een ander geslacht iemand
in dat eerste laten adopteren opdat die een yevvjjrcoQ re avroïg
xal éariovxog xal êsQOJievrrjç ôalmv xe xal csqcöv zij. Men kan
hiermee vergelijken de plaats van Isaeus waar sprake is van een
tegcov xal óalcov xoivcovôç. Op de onze wordt bedoeld iemand, die
de godsdienstige en burgerlijke verplichtingen van het geslacht
in stand houdt.
Behalve de in verband met de Aeschinespassage reeds behan-
delde plaats uit de Atheniensium Respublica van Aristoteles,
komen de woorden bij dezen schrijver nog twee keer voor in frag-
menten.
In het eerste ^ wordt verhaald hoe Theseus de bevolking in-
deelde in evTcargidai, yeœ/ioQoi en órj/xiovgyol, evTiarglóaig ôè
yivóaxeiv rà êeia xal naQsxeiv àQ%ovraç àmoôovç xal vóficov öiöaa-
xàXovç elvai xai ôalœv xai Isgcöv èirjyrjzdç. ,,en hoe hij aan de
Eupatriden als taak gaf godsdienstquaesties te behandelen en
bestuurders te leveren en leermeesters van wetten te zijn, kortom
uitleggers van profane en godsdienstige zakenquot;. Zoals mijn ver-
tahng al aangeeft, ik geloof dat het laatste deel van de zin een
samenvatting is van de reeds genoemde werkzaamheden van de
Eupatriden. Doordat zij rà êsia moeten yivóaxeiv, zijn zij leg civ
èifjy^rai, het vófiov ôtôaaxàXovç eîvai is synoniem met óalcov
èirjyfjrai, daar wetten wel oaioi worden genoemd®.
In het andere fragment1 wordt de indeling van de volksver-
gaderingen aangegeven: öè reragrrj negi legmv xai óalcov. ,,de
vierde behandelt quaesties van godsdienst en interne staats-
zaken
Tenslotte moet genoemd worden een fragment ons overgeleverd
door Hesychius en belangrijk door zijn aantekenhig Het zijn
slechts twee woorden: óalovg êaXâjuovç, door Hesychius als volgt
omschreven: rovç [irj êelovç, àXX' àvamp;gœnslovç. ëari ôè ànô rrjç
ëaeoiç ró ècpiéfisvov xai [li] OTiayogev/xévov, wç xal Arj/xoaêévrjç
èv TÔ) xarà Tifioxgârovç. „niet van goden, maar van mensen. Het
is ook mogelijk van de neiging het geoorloofde en het niet ver-
quot; cf. Arist. Ath. Resp. 43. 6. zie p. 175.
« Nauck fr. tr. Ad. 246.
bodene, zoals ook Demosthenes in zijn rede tegen Timocrates. De
lexicograaf geeft dus twee uitleggingen; in de eerste neemt hij
oaiog in de betekenis, die het heeft, wanneer het tegenover hqóg
staat. Daarop slaat waarschijnhjk ook de geciteerde plaats bij De-
mosthenes waar sprake is van öaia xal Isga xQ^fjiaxa. De tweede
uitlegging is een geheel andere, gebaseerd hetzij op de uitdrukking
öaióv èativ, het is geoorloofd, hetzij op de betekenis, rein, die
oaiog heeft, wanneer er over liefde gesproken wordt Buiten het
verband is het natuurlijk ondoenlijk uit te maken, welke de juiste
betekenis is, maar het is interessant te zien, wat Hesychius van
het gebruik van öaioQ afwist.
Samenvatting.
Wanneer wij de verschillende plaatsen, waar de combinatie
öaiog xai Ieqóq voorkomt, nog eens nagaan, dan zal blijken dat
ó'o-toc wel steeds tegenover Ieqóq staat (dus niet ernaast), maar
niet altijd dezelfde betekenis heeft. Heel in het algemeen kan men
zeggen, het is niet-fegd?.
Chronologisch de eerste plaats, waar beide woorden voorkomen,
vinden wij bij Thucydides; ra isgd is de eerbied voor de tempels,
rd öaia, die voor de doden; beide worden veronachtzaamd tijdens
de epidemie. quot;Oaiog heeft hier zijn meest oorspronkelijke beteke-
nis: gebruikelijk; rd öaia is synoniem met rd vofit^óiieva.
Tegenover het begrip iegog wordt ook het werkwoord óaiovaOai
gebruikt, in de zin van niet-taboe zijn, van dagen, waarop het dus
geoorloofd is alles te doen, gezegd (vgl. de Latijnse fasti en nefasti).
nefasti).
Ta d^ioamp;éara xai d^idxovara te Athene worden verdeeld in
Isgä xai öaia, misschien met een chiasme te verklaren als het
aan de goden gewijde toneel en de profane gebouwen.
Iemand, die wetten en offervoorschriften moet opschrijven, heet
oaiojv xai legamp;v dvaygacpevq.
De democratie heeft Athene verfraaid met öaia xai legd, ge-
bouwen voor staatsdienst en tempels.
Mensen, die tot een zelfde famihegemeenschap behoren, zijn
-ocr page 194-noivtovol iegmv xai oaimv, deelgenoten aan cuUusgebmiken en
burgerlijke rechten.
Wanneer men vecht voor zijn vaderland, doet men dat om
xa Ieqo. xal xa oaia te beschermen, de tempels en de profane ge-
bouwen.
Een moordenaar wordt uitgesloten van xa iega xai oaia, de
dienst der goden en de burgerlijke rechten. Burgers daarentegen
nemen allen deel aan xa iegd xai oaia xal vófiifjia.
Herhaaldelijk is er sprake van iegd xai oaia x^fifjiaxa, geld, dat
aan tempels behoort en aan de staat.
Er zijn volksvergaderingen, die öaia xal iegd behandelen, interne
staatsaangelegenheden en godsdienstzaken.
De Eupatriden zijn de legamp;v xai óalcov èirjyfjxai, raadgevers
op gebied van godsdienst en burgerlijk recht.
Tenslotte wordt oaiog door Hesychius tegenover êstoQ gesteld,
sjmoniem met dvêgcójieiog.
quot;Oaiog wordt tegenover een verzwegen legóg gesteld in het
volgende geval: Een plaats, waar een vrouw mag baren, is een
öaiov x(^Qiov d.w.z. volgens Suidas: ^é^rj^ov xai firi isgóv.
Het is nu wel duidehjk gebleken dat oaiog, tegenover legóg
gebruikt, geen afwijkende betekenis heeft, maar integendeel
zich nauw aansluit bij de ons reeds bekende.
RÉSUMÉ ET CONCLUSIONS
Après l'aperçu chronologique des endroits où se rencontrent
les mots que nous avons à examiner, il faut tâcher de fixer dans
toutes ses nuances le sens que les Grecs leur ont donné, en par-
ticulier celui qui est la signification primitive et ceux qui s'en sont
développés graduellement. Dans cet examen historique la question
se pose notamment si, à l'origine, les mots s'employaient exclu-
sivement par rapport aux relations de l'homme à la divinité, ou
bien s'ils ont désigné, au début uniquement ou dès le début en
même temps, un rapport entre l'homme et ses prochains. Autre-
ment dit: est-ce qu'il ressort de l'emploi des mots examinés que
les idées qu'ils expriment proviennent originellement de la pensée
religieuse; ou bien notions sociales et morales à l'origine, n'ont-ils
pris que plus tard une ratification reUgieuse? Vu de cette façon,
l'examen de ces mots contribuera peut-être à une compréhension
historique du rapport qu'il y avait entre la religion et la morale
chez les Grecs dans les temps les plus reculés de leur civilisation
que nous puissions connaître.
'Oaia.
Il va de soi que nous commencions par le mot qui se rencontre
le premier, savoir le substantif oaia. Il est vrai que, chez quantité
d'auteurs, il fait défaut, mais nous le trouvons aussi bien chez
Homère que chez Théophraste et sur les inscriptions du quatrième
siècle. L'absence du mot chez d'autres écrivains doit être attribuée
sans doute au hasard i. Car, dans la poésie épique, Homère s'en
sert mais non pas Hésiode; nous le trouvons dans les tragédies
1 Car óffi'a ne se trouve pas chez Hésiode, les poètes lyriques, Eschyle,
Sophocle, ni dans les fragmenta comicorum du Va siècle, ni chez Hippo-
crate, Thucydide, Xénophon, ni dans les fragments de Théopompe, d'Ana-
ximène de Lampsaque, de Gorgias, d'Antiphon, d'Andocide, de Lysias
d'Isocrate, dTsée, de Lycurgue, d'Eschine, d'Hypéride, de Dinarque, de
Platon et d'Aristote.
d'Euripide, non dans celles d'Eschyle et de Sophocle; on le ren-
contre chez l'historien Hérodote, mais ni chez Thucydide ni chez
Xénophon; parmi les orateurs il n'y a que Démosthène qui l'em-
ploie. Ce qui est curieux, c'est que chez Platon, bien que les mots
analogues s'y retrouvent à tout moment, data fait défaut.
Aux endroits les plus anciens où le mot se rencontre, chez Ho-
mère il est toujours accompagné de la négation et signifie „il
n'est pas permisquot;, p. ex. de faire du mal à im Ixérrjç ou de médire
d'im mort; puis chez Hérodote ^ et Euripide ® il désigne une défense
dans les actes rituels.
Sans la négation, donc dans le sens de ,,il est permisquot;, Empé-
docle * s'en sert dans l'expression ôalri èaxi, pour marquer ce que
la Muse peut dire aux hommes, Pindare ® pour désigner la per-
mission que demande vm dieu de toucher une jeune tille, Aris-
tophane ® (ironiquement) la permission d'emporter des offrandes,
Hérodote ' la liberté de raconter des choses qui se rapportent à
certaines affaires du culte. Nous devons mentionner également
ici les deux endroits dans Euripide ® et l'inscription ® du qua-
trième siècle, où le mot signifie spécialement: permission d'entrer.
Pour exphquer cet emploi, il me semble qu'il faut prendre
comme point de départ les endroits où ôala est employé dans le
sens de: usage, habitude, coutume,, comme par exemple dans les
hymnes homériques chez Euripide ^^ et Théophraste lequel
sens est devenu chez les comiques^®, dans l'expression ôalaç ëxaxi:
par bienséance. Car ce qui est selon l'usage est bon et permis, mais
ce qui s'en écarte est iUicite et mauvais. En particuher ôairj est
l'usage, dans l'atmosphère où la tradition se maintient de la façon
la plus stricte et la plus scrupuleuse, c.-à-d. l'atmosphère de la
religion. De la signification générale ,,usage religieuxquot; dérive
ensuite le sens concret de: sacrifice, l'acte rehgieux le plus ordinaire.
Outre le sens objectif d'„usagequot;, ôala va prendre aussi le sens
subjectif de ,,sentiments que l'homme éprouve à l'égard de l'usage
{religieux)quot;.
Ainsi le mot est employé dans un sens religieux, par exemple
par Euripide scrupule rehgieux, ou par Théophraste devoir
1 p. 4. 5- ^ P- 57- ' P- 35- ^ P- 12. 6 p. II. 6 p. 53
' p. 57. 8 p. 36. « p. 165. quot; p. 5. quot; p. 35- '' P 161.
p. 122. ^^ p. 35.nbsp;p. 161.
-ocr page 197-religieux, aussi bien que dans le domaine moral, pour exprimer
le sentiment de bienséance, décence, par exemple dans un fragment
d'un tragique ^ et par Démosthène 2. Dans cette dernière signi-
fication Euripide ® personnifie même le mot et en fait une
déesse, par opposition à vfigiç.
Il nous reste encore pour ôaia de répondre à la question posée au
début de cette conclusion, à savoir si le mot indique imiquement
les rapports de l'homme à la divinité, ou en même temps les relations
des hommes entre eux. Il paraît du contexte où il se trouve déjà dans
Homère, que ce dernier sens du mot est normal. Sans doute les
morts aussi bien que les Ixérai sont censés être sous la protection
particuhère des dieux; mais on peut bien admettre que cette
pensée est née plus tard en vue de confirmer, pour ainsi dire, la
ôaîï] qui existait et, par là, protéger les règles fondamentales
d'humanité: ce qui est l'usage et par là le devoir dans le commerce
des hommes, les dieux l'exigent.
quot;Oaioç et 'Avôaioç.
L'adjectif oaioç se rencontre pour la première fois chez Théognis,
la négation àvôaioç chez Eschyle. Les deux mots se retrouvent
ensuite chez presque tous les auteurs examinés.
Sans aucim doute les rares exceptions ne sont imputables qu'au
hasard
La signification de oaioç, tel que l'emploie Théognis disant
que „pour ceux qui ont ôalrj ôlxrj, le père et la mère sont le plus
grand trésorquot;, est toute proche de celle du substantif ôala. Ce
n'est pas ici une signification rehgieuse mais morale.
En général on pourrait dire — nous le constaterons plus tard —
qu'est appelé oaioç celui qui, dans le commerce des hommes et des
dieux, observe la ôala, l'usage, la bonne coutume.
Cela ressort clairement des cas suivants: Eschyle® parle de
oaïai êolvai, Sophocle' de Iovxqov oaiov, c'est-à-dire „se faisant
1 p. 51- ' P-nbsp;' P- 35-
4 'Oaios manque dans les fragments des comiques du cinquième siècle, et
dans les frag ents de Théopompe; âvôffios dans les fragments des tragiques,
chez Thucydide, dans les fragments de Théopompe, chez Anaximène de
Lampsaque, chez Gorgias et Hypéride.
s p. 8. 8 p. 17. ' p. 25.
i82nbsp;résumé et conclusions
selon la oaiaquot;. Euripide ^ fait dire à Thoas qu' après être purifiés,
Oreste et Pylade seraient sacrifiés ôaiôrsQov; ce même auteur
emploie lt;pamp;éyfia oaiov ë^eiv pour ev(prjfieïv cela veut dire: ne
prononcer que ce que la óaia commande. Xénophon ® et Anaxi-
mène* de Lampsaque se servent de l'expression ôaicoç ■amp;v£iv;
ce dernier fait bien ressortir que ôaicoç ûmiv signifie xarà rà nargia
ê'^eiv. Chez Démosthène ® il faut accomphr les actes, nécessaires
pour prêter un serment solennel, ôaov öaióv èariv. [Platon]
dans Minos, emploie oaiov et vófiifiov l'un à côté de l'autre, ce
qui mène encore à la même conclusion. C'aurait été ôait] ôixrj
d'exiler Clytemestre au heu de la tuer comme l'a fait Oreste, dit
Tyndarée chez Euripide Employée ainsi, la négation prend la
valeur de nos adjectifs contrenature, inhumain, p. ex. un sacrifice
humain chez Euripide ® et Hérodote il est également àvôaiov
de ne pas rendre un enfant ravi, dit Aristophaneiquot;. C'est ce que
veut dire Isocrate^i aussi quand, imitant les récits anciens, il
appelle les fils des dieux et les monarques àvôaioi. Cela se rapporte
à leurs actions inhumaines: p. ex. manger des enfants, fratricide.
Le mot est employé par Sophocle^^ parlant du mariage d'Iocaste
et d'Oedipe, par Euripide^® quand il nous raconte l'amour de
Phèdre pour Hippolyte.
Aristophane ^^ faisant une allusion à de tels rapports, les nomme
àvôaioi. Par contre, l'amour qui reste dans les limites de la ôaîa,
est oaioç^^. Platon, dans sa répubhque idéale, défend à'àrcbtrcoç
fjielyvva-amp;ai^^ ou de se refuser des enfants^', employant encore
àvôaiov pour donner à sa défense la confirmation des règles so-
lennels qui existaient déjà en cette matière.
Ainsi dans un autre domaine, quand il blâme ceux qui n'aident
pas la ôixaioavvTj, et ainsi de suite Chez les comiques où oaiaç
êxari ne signifiait plus que ,,par bienséancequot;, àvôaioç devient
inconvenant, malséant, et se dit des parasites et des marchands de
poisson.
Ce qui est oaiov, c'est-à-dire selon la ôaia, est aussi convenable,
moralement bon, ce qui s'y oppose est inconvenant, mauvais. Ainsi
1 p. 42.nbsp;2 p 42. n. 3. 3 p. 76. « p. 84. 5 p.nbsp;iio. 6 p.nbsp;136-
' P- 38.nbsp;8 p. 39. ® p.nbsp;59. p. 54- quot; P-nbsp;99- ^^ P-nbsp;27-
quot; p. 43- p. 53-nbsp;^^ p. 43- quot; p. 142. '' p.nbsp;142-
p. 142.nbsp;p. 122, 123.
-ocr page 199-ce qu'on fait par v^qiç est toujours àvoaiov, p. ex. chez Euripide ^
et Hérodote cela sort des normes ordinaires et par là c'est
mauvais.
L' ëgœç aw/a.aroç est cause de bien des àvôaia, dit Socrate chez
Xénophon
Aristote^ croit qu'un homme sans àger'n est àvôaioç..
Cependant les mots paraissent s'employer surtout pour la con- Dans l'at-
duite ou la disposition à l'égard de certains groupes de gens. mosphère
A l'endroit cité le plus ancien, chez Théognis, ômoç indique
les bons rapports entre enfants et parents; on trouvera fréquem-
ment le mot indiquant les sentiments qui sont diîs à ces derniers. Parents et
p. ex. chez Euripide Gorgias Lycurgue Oreste vengeur de proches,
son père est ôaioç, comme matricide il est àvomoç chez Euripide
Antiphon ® fait dire à un des partis qu'il est ômœrsQov xai ôixaià-
regov xal jvqoç amp;emv xai ngoç àvûgénœv de venger la mort de son
père que de laisser le meurtrier en liberté, dût-on accuser sa propre
mère. Selon Démosthène i», il est ômov de la part du législateur de
ne pas considérer comme meurtrier celui qui, pour défendre im
de ses proches, tue quelqu'un. Nous trouvons également ôaioç
pour les prétentions qu'ont les proches à de certains droits, chez
Isée par exemple, le droit d'un frère du mort à son héritage
s'appelle une ômmrdrrj ôérjaiç, tout à fait xarà rovç v6/j.ovç; c'est
conformément à la loi et aux autres règles généralement recon-
nues, en ce cas peut-être à celles de la çiQargia. En revanche, il
est ovre àixaiov ovamp;' ômov de vouloir hériter de quelqu'un pro-
venant d'une autre phyle et que d'ailleurs on a peu connu au
point de ne pas être au courant de sa mort, dit Démosthene
Isée juge de la même façon celui qui tout en voulant bien hériter
n'accomplit pas rà vo/xiCôfisva. D'après le même orateur, quot; il est
même àvômov de fréquenter celui qui a fait du mal à votre père.
'Avômoç s'emploie aussi pour les relations que les parents ont
avec leurs enfants, p. ex. chez Euripide^® qui appelle àvôaioç
Oedipe maudissant ses fils, ou chez Hérodote^® nous parlant d'un
père qui veut noyer sa fille; àvômoi sont dans Herodote^^ des
frères qui veulent se tuer l'un l'autre. Isocrate étendant encore
1 p. 36. 2 p. 60. 3 p. 75. 4 p. 158. 5 p. 37 « p 85. ' p. 105.
6 p. 38. » p. 91.nbsp;p. no. quot; p. 104. p. iio. 13 p. 104.
quot; p. 104.nbsp;p. 39. 16 p. 59. 17 p. 18 p. 98.
-ocr page 200-l'emploi du mot, trouve que faire 1 eloge de ses aïeux est un ôaioç
Xôyoç. Platon 1 qualifie le meurtre de ses proches de àvômoç.
Si Homère se sert de âaîrj pour indiquer comment il faut se
comporter envers un Ixérrjç, Saioç aussi marque la bonne con-
duite envers ces gens, chez Eschyle 2, Hérodote ^ et Xénophon
A côté, nous trouvons — cela va sans dire — àvôaioç, dit de
ceux qui, à cet égard, se conduisent mal, comme dans Sophocle amp;
et Xénophon«. On ne saurait guère en séparer le cas du Uvoç
chez Euripide' et Platon». Inversement Hérodote » appeUe
àvôaioQ Paris qui fait du mal à son hôte.
Nous lisons dans l'Odyssée que c'est ovx óaitj de médire d'un
mort; mais celui qui donne au mort ce qui lui est dû, c'est-à-dire
un enterrement, est ôaioç. Antigone, dans la tragédie de Sophocle
se nomme ainsi.
Euripide ^^ dit qu'enterrer un mort est oaiov ôgâv tovçamp;sovç. Ainsi
qu'on le voit généralement, on mentionne aussi par rapport à ce
devoir plus souvent la mauvaise conduite, chez Sophocle Héro-
dote et chez Platon quot; qui trouve même qu'il est avóaiov de ra-
conter cette mauvaise conduite d'un autre. Ce qui est cm-ieux,
c'est que chez Sophocle nous trouvons une affirmation montrant
qu'une action, comme celle de porter des sacrifices à un mort,
est oaiov quand eUe est faite par un ami, mais que cette même
action peut être trouvée avóaiov du moment que c'est un ennemi
qui la fait.
Les faibles En général, on peut dire que ôaioç et àvôaioç sont employés
indiquer la conduite, bonne ou mauvaise, des gens envers
d'état de faiUes et ceux qui ne peuvent se défendre. Ainsi Aristote 1®
se défendre, qualifie de ovx ôaîoiç l'action de tuer traîtreusement quelqu'un
qui, par cette traîtrise même, ne peut plus se défendre. Tuer les
esclaves ou les negioixoi est ovx ôaiov selon Isocrate l'et Platon
Ménandre^® dit qu'il est avóaiov d'attenter à la personne d'une
femme libre.
Quelques passages confirment la conception qui nous est déjà
'Ixérat
et
Sévot.
Les
morts.
® P- 59.
p. 61. 1»
p. 27.
p. 78.
1 p. 130.
' P- 37-
quot; p. 59
137. quot;
== p. 17.
8 p. 142.
^ P- 75-
p. 24.
p. 26
u
P- 143-
p. 123.
^^ P- 37- ^^ P- -4gt; 26.
p. 10. 1' p. 98. 18 p. 136,
connue, savoir que les dieux veillent particulièrement sur quelques-
rmes de ces catégories, p. ex. sur les défunts les Ixérai et les ^évoi
aussi se trouvent sous la garde de Zsvç 'Ixéaioç ou Sévioç. L'enterre-
ment des morts est au nombre des aygafoi vôfioi ainsi que rà yovsaç
rtfiâv Cependant il n'est pas question des rapport directs avec les
dieux, auquel cas la traduction la plus juste serait pieux.
Hérodote * trouve qu'il est àvôaiov de faire du mal à une -personne Quelqu'un
qui ne vous a rien fait) Platon ® est du même avis à propos du qui ne vous
souhait de la mort de quelqu'im, et Timocle ® nomme le tpdôvoç,
àvoaioç.
A tout moment, nous rencontrons ôaioç et àvoaioç pour quaUfier Alliés et
certaines actions en temps de guerre] ici régnent les lois non-écrites, ennemis.
— les àyQatpoi vôfioi, — dictées aux hommes par des considérations
d'humanité. Ainsi Thucydide appelle ôaioi les hommes épargnant
des ennemis qui se sont rendus aussi ceux-ci sont-ils devenus
des Ixérai. Le même auteur dit que changer à'alliés sans raison
est ov% ôaia noieiv im peu plus loin il appelle ce procédé àôixov
Isocrate met le mot ôaioç comme épithète des devoirs des alliés,
Aristophane ^^ trouve que trahir ceux-ci est une chose àvôaioç.
Ceci se rapporte surtout aux Grecs agissant envers des non-grecs;
il est alaxQov xal àvôaiov d'abandonner aux Perses les Grecs en
Asie-Mineure, affirme Platon Ainsi Démosthène nomme àvoaioi
les paroles de celui qui ne condamme la conduite de Philippe de
Macédoine qu'au moment 011 celui-ci envahit l'Attique; cela
trahit peu de solidarité envers les autres Grecs.
Occuper ime viUe pendant im armistice est ovx oaiov chez
Thucydide on dit que faire cela, c'est àôixeïv. En revanche, il est
ôaiov de repousser et de punir l'agresseur A tout moment, comme
l'on voit, les auteurs emploient par opposition à âôixoç, ôaioç
et àixaioç l'un à côté de l'autre, sans aucune distinction.
a fait aucun
mal.
Xénophon met daioç dans le même ordre d'idées, quand il dit
que l'on peut refuser ôalmç un armistice offert à tort Zeus lui-
même y consent ce qui indique une fois de plus que la divinité
s'intéresse aux lois non-écrites réglant le commerce des hommes
entre eux.
p. 142.
quot; p- 53.
p. 72.
^ P- 37- ^ P- 24, n. 2. 3 p. 80, n. 3. « p. 61.
6 p. 123. ' p. 65. 8 p. 66. quot; p. 66. 1» p. 96.
quot; p. 138, 139.nbsp;p. 109, iio. p, 65^ 67. 16 p,
Conci- Non seulement dans les rapports avec les hommes d'ime autre
toyens. nation, mais aussi dans ceux avec ses concitoyens, il faut obéir
à ce qui est ôaiov. Pendant les dissensions civiles on préfère ro
HSQÔalvEiv à ro firj àôixeïv et par là on pèche contre ro ôaiov
Isocrate ^ trouve qu'il n'est pas ô'aiov que les Spartiates se battent
toujours avec des hommes qui sont leurs oîxeiôraroi et qu'il
TiQoarixEi de sauver Dans la répubhque de Platon ^ il sera àvôaiov
de haïr un concitoyen.
A propos de l'emploi de ôaiov pour: ce qui est ro Ttgoarjxov,
le devoir, on peut remarquer que, tout comme le substantif ôaîa,
l'adjectif objectif peut devenit subjectif et signifie alors: selon les
idées morales de quelqu'un, selon la conscience, comme le prescrit
le devoir; ainsi p. ex. dans le serment d'Hippocrate
Aristote ® trouve que la grossesse d'une femme peut être inter-
rompue par l'avortement provoqué tant que l'on ne constate pas
encore la vie de l'enfant; cela est oaiov, moralement justifié. Xé-
nophon ® emploie svoqxoç et ôaioç l'un à côté de l'autre; Lycurgue '
appelle ôaioç le serment lui-même.
L'état. A l'emploi des mots se rapportant à l'attitude de l'homme envers
ses concitoyens, se rattache celui se rapportant à son attitude
envers l'état, car l'état est la collectivité des citoyens. Celui qui
met l'intérêt de l'état au-dessus de l'intérêt personnel est ôaioç
d'après Isocrate Mais ceux-là, croit Démosthène n'ont rien
de ôaiov ni de ^é^aiov, qui, pour leur propre bénifice, veulent
toujours changer l'état. Isocrate vante la loyauté civique des
Athéniens. Elle paraît consister dans la vie selon des lois fixes
et la bonne intelligence avec les hommes et les dieux. Démosthène ^^
appelle une loi qui doit combattre Vaargarela, ôaioç.
L'assimilation qu'on a faite de tout temps entre l'état et la
forme de gouvernement existant à un moment donné, nous fait
comprendre qu' Eschine ^^ trouve àvôaioç une proposition dirigée
contre la démocratie. Lever les armes contre la fatrie est ovx
ôaiov, d'après Platon i®. Il est donc naturel que chez Xénophon
et Platon les trente tyrans d'Athènes sont nommes àvôaioi
d'avoir déchaîné tme guerre civile, ëxamp;ifftoç xal êeoZç xal àvamp;gé-
1 p. 68.nbsp;2 pnbsp;3 pnbsp;4 p 62. 6 p. X58. 8 p. 74.
' p. 105. 8 p gynbsp;9 p jognbsp;10 p gg 11 p jQg 12 p j j y
p. 141.nbsp;p. 73. 15 p. 138.
-ocr page 203-noiç. Lysias 1 trouve qu'il est oaiov, àixaiov, vôfxifiov de con-
damner leurs complices. Enfin, un traître à sa patrie est nommé
àvôaioç par Xénophon 2, Lycurgue ^ et Démosthène«.
Plusieurs fois et de toutes sortes de manières nos mots s'emploient Dans le
dans l'atmosphère du droit et particuUèrement dans l'administra- droit et l'ad-
tion de la justice] nous en avons déjà vu quelques exemples ^i^ns
ce qui précède.nbsp;justice.
Xénophon s et Demosthène « trouvent qu'il est ov% öaiov^ {ovôè
ôlxaiov) de condamner quelqu'un sans autre forme de procès, car
punir des innocents est un forfait grave aux yeux des dieux et
des hommes. Il est oaiov, c'est le devoir, des juges d'acquitter un
innocent, dit Antiphon'; agir autrement, c'est èvavtîov rov
ôaifiovoç 8, avóaiov Il est même ôaiœreqov d'acquitter quelqu'un
àôlxmç que de le condanmer à tort cet acquittement n'est qu'un
âfioLQrrj/ia, la condamnation d'un innocent au contraire un àaéprifia.
On s'imagine sans doute ces règles garanties par les dieux, ce qui
indique l'expression èvavrlov rov ôaifiovoç et très probablement
aussi le mot àaépr]/ia, au moins par opposition à afiaQtrj/ia.
De même, il est obhgatoire de condamner un coupable. An-
tiphon condamne l'acquittement indu comme étant ovx ocrtoç
xal ôîxaioç] c'est un danger pour la société de laisser en liberté
quelqu'un qui s'est souillé par un meurtre
Euthyphron estime qu'il est toujours oaiov xal ôîxaiov d'ac-
cuser un coupable, même si celui-ci est votre père; Andocide ^^
par contre trouve cela avóaiov. Même un objet inanimé èàv àxqirov
est ovx offtov selon Démosthène Quand on a l'impression que
l'accusé est coupable, il est oaiov xal evae^éç de le réduire à ne
pouvoir plus répondre, selon Lysias
Antiphon nomme les juges àvoaîœv sQycov ri/zaigoî, èaîmv ôè
ôiayvô/noveç 1«; ils doivent écouter ôaîcoç, impartialement, les deux
parties Pour le vote qu'ils émettent, Dinarque quot; emploie oaioç
xal ôîxaioç, ôaioç xal evoqxoç] Démosthène i» veut que le vote soit
oaioç, c'est-à-dire àvev avarâaecoç et Evae^iqç. Isée et Platon 21
mettent ôaîoç et xarà rovç vôfiovç.
1 p 94. 2 p. 73-nbsp;P- io6- ^ P- III- ' P- 73- ® p- iio-
' p. 86. 8 p. 87, 88. » p. 89.nbsp;p- 87. quot; p- 88. p. 131.
quot; p. 93- P- iio- quot; P- 94- P- 89- quot; P- 88. 18 p. 121.
1quot; p, 108, n. 3.nbsp;p. 104. quot; p. 136.
Chez Antiphon la requête d'un accusé demandant que l'on
ne fasse pas attention aux erreurs commises par nervosité, est une
aïrrjaiç xai vo/j,i/j,(oç xai âaîcoç ê%ovoa, et vofiifiaç et ôaioç veulent
dire ici: comme le prescrivent les lois écrites et non écrites de la
justice et de l'équité.
Antiphon 2 nomme les lois qui font une distinction entre le crime
involontaire et celui qui est prémédité, ôaiwrara ramp;v vófiojv; elles
sont la manifestation d'un sentiment de justice inné à tous les
hommes.
D'après Aristophane les dieux punissent rà àvôaia xal rà
nagévofia; des expressions telles que ôaiôreQov xai ôixaiôreQov
xai ttqoç êscóv xai tiqoç àramp;Qcônmv l'affirment.
Tout meurtrier est àvoaioç — Xénophon * indique particuhère-
ment le meutre par jalousie — sauf quand il tue quelqu'im qui
voulait faire lui-même quelque chose d'avóaiov, p. ex. celui qui
intrigue contre la démocratie; le memtrier de celui-ci est nommé
par Andocide ® àaioç, c'est-à-dire pas àvoaioç.
Chez Lycurgue l'Aréopage, ce sont ceux qui jugent les affaires
d'homicide ôaimrara, c'est-à-dire en suivant le mieux possible
les principes généraux de la justice.
Les rap- Enfin les mots oaioç et àvoaioç s'emploient pour tous les raf-
ports basés p^yf^ où la confiance joue un rôle, p. ex. chez Xénophon Dans
co^Li^e ^^^ proverbes delphiens on voit: /lagrvQei ôaia, c'est-à-dire selon
la vérité et la conscience Une accusation en vertu d'une loi qu'on
cite sciemment à tort, est appelée àvoaioç chez Andocide Dé-
mosthène trouve àvoaioç l'abus de confiance dans des affaires
fmancières. Aristote ^^ dit qu'il est ôaiov de dire avant tout la
vérité en ne ménageant ni sa propre opinion ni celle de ses amis.
La confiance est un des fondements de la vie sociale; sans eUe,
cette vie sociale est chose impossible. Il n'est donc pas étonnant
qu'on en ait senti la violation comme àvôaiov.
La com- Avant d'étudier les cas où ôaioç et àvoaioç s'emploient en rap-
binaison^ port plus direct avec les dieux ou la rehgion, il nous faut examiner
d'un peu plus près la combinaison oaioç xai ôixaioç, que l'on
StKOtos.nbsp;r r r
oaios Kai
rencontre plus d'tme fois.nbsp;Un fait qui ne saurait nous échapper
1 p. 88. 2 p. 85. 3 p. 54. 4 p. 74. 5 p. 93. 6 p. 105.
' p. 74- 8 p. 164- quot; p-nbsp;93- quot; P- III- quot; P- 158.
-ocr page 205-c'est que l'usage n'en correspond pas du tout aux définitions que Les défini-
nous en trouvons chez Platon et qui s'accordent toutes en ceci que pj^^^j^'^®^
ôaioç se dirait particulièrement à l'égard des dieux, par opposition ^o^espon-
à ôixaioç que l'on emploie pour indiquer les rapports des hommes (jg^t pas à
entre euxnbsp;l'usage.
Je voudrais mentionner d'abord les endroits où les deux mots
se rencontrent dans une signification correspondant à la définition.
Xénophon 2 considère Socrate comme l'exemple de l'homme
qui a vécu ôaicoç xai àixaicoç.
On ne saurait déduire de cela seulement avec certitude la diffé-
rence de signification; au contraire: dans un autre passage ® l'an-
tonyme xaxôç mdiquerait plutôt la synonymie; une seule fois
seulement Platon fait dire expressément qu'une telle personne
quitte la vie sans rien devoir ni aux hommes ni aux dieux ce
qui indique la différence de signification, indication qu'il serait
peut-être permis de faire valoir aussi pom: les autres endroits.
Dans un passage de Gorgias Platon oppose dans le même ordre
d'idées ôaioç et àamp;soç-, il s'agit d'ime personne qui n'a fait rien
à'âèixov TiËQi êeovç xai Ttegl àvamp;Qénovç] il se peut très bien que
Platon ait senti plus fortement que le Grec moyen l'élément religieux
dans l'idée de ôaioç.
Parmi les orateurs, c'est Antiphon ® qui emploie les mots tme
fois au sens défini par Platon, quand il dit en im chiasme que
plaindre im père tué est ôixaiôreQov xai ôaimtsQov xai nQoçêemv
xai 71Q0Ç àvamp;QcmcDv que d'avoir pitié de la meurtrière, dût-elle
être la mère de l'orateur. Ici également l'adjonction de ^eot et
d'àvamp;Qomoi rend probable la différence de signification.
Elle est moins certame chez Platon ' quand il dit que dans sa
république il ne sera ovre ôaiov ovre ôîxaiov de procréer des enfants
sans permission. L'enfant né de cette façon n'aurait pomt part
aux droits civils et religieux.
Quand, dans ime énumération de vertus, Platon « met les mots
ôaioç et ôixaioç, le premier a le sens de pieux; le plus souvent
ces vertus font partie du canon arrêté plus tard dans l'école so-
cratique. La même constatation se fait pour la négation chez
ip. 128SS. ® p. 74- ® P- 132. * p. 132. = p. 133- ® P- 91.
' p. 142. ® p. 134 ss.
Xénophon ^ et Platon 2. 'Avoaioç signifie probablement aussi in-
dévot, quand le mot se trouve à côté de alaxQÓg et de ôeivôç^,
mais il reste toujours possible que les trois adjectifs ont une valeur
morale
Il est curieux de noter que Platon, en parlant des peines contre
ceux qui ont des sanctuaires privés, ce qui constitue à son avis
un délit rehgieux, veut rendre ces peines plus graves pour ceux
qui ont commis des àvoaia; en d'autres termes: dans un ordre d'idées
religieux on se sert bien de àvôaioç pour ce qui est moralement
mauvais
Dans la plupart des endroits cependant, oaioç et ôixaioç sont
bien à peu près synonymes, ce qui ressort soit des mots qui en
indiquent le contraire soit tout simplement du contexte. L'anti-
thèse se trouve chez Eschyle ® disant que Zeus donne des àôixa
aux xaxoi, des oaia aux ëvvo/j,oi. Chez Thucydide', les Méhens
s'appellent ôaioi mais ils nomment les Athéniens ov ôîxaioi.
Xénophon ® oppose lui aussi ôaioç à àôixoç en parlant de gens
qui tiennent leur serment ou qui le rompent. Celui qui sait ce que
c'est que ôaiov et ôîxaiov, dit Pharnabazos chez le même auteur
sera reconnaissant des services rendus. Il est impossible de hmiter
exactement dans ces combinaisons la signification de ôaioç et celle
de èixaioç] ce sont des synonymes et la réimion des deux mots
marque ime certaine insistance. Que l'on compare ce que dit
Photios s.v. ôaioç: kéyetai ôè xal ro ôlxaiov ôaiov. Dans Euripide
aussi on parle du devoir de reconnaissance et là nous trouvons
seulement le mot ôaioç.
Condamner quelqu'un sans autre forme de procès est ovx ôaiov
ovôè ôlxaiov selon Xénophon Démosthène ^^ trouve ce procédé
dvóaiov xal ôeivôv. Les mots sont complètement synonymes dans
un fragment d'un comique du IVe siècle, disant: celui qui fait
ôaiov, est soutenu par la divinité quand il fait quelque chose de
ôlxaiov
Antiphon trouve l'acquittement d'un innocent oaiov xal
ôlxaiov, mais il se sert aussi de oaiov tout court.
Bien que les définitions mentionnées ci-dessus proviennent de
1 p. 73. ^ p. 137 ss. 3 p. 138. « comp. p. 139. ® p. 140.
« p. 18. ' p. 65. 8 p. 74. » p. 73-nbsp;P- 42. quot; P- 73-
p. 88, 86.
-ocr page 207-Platon, celui-ci ^ appelle les hommes possédant la ôixaioavvrj,
ôaioi, ce qui est directement contraire à ces définitions. Que l'on
compare l'antithèse ôaioç et êeïoç dans l'Euthyphron le dialogue
des définitions, où ôaioç n'a nullement une valeur religieuse.
Celui qui evsgyereî evsQyeaiaç est ôaioç xal ôîxaioç, dit Platon
EvsQyersïv se dit spécialement pour rendre service à certaines
catégories de gens, de sorte qu'ici non plus on ne saurait penser
à ime différence de signification bien nette.
A rencontre de la définition de Platon, Isocrate « prétend que
celui-là gouverne ôaîcoç une ville, qui observe Vsvaé^Eiav negi
rovç ■amp;S0VÇ et la ôixaioavvrjv neql rovç àvamp;Qcônovç. Par deux fois
Lysias ® quahfie de ôîxaiov xal ôaiov de montrer son aversion
pour les trente tyrans. Ici il n'y a certainement pas d'élément
religieux.
Les lois contre la xXornq, la xaxmaiç yovémv, l'àaxQareîa sont
ôaioi xal ôîxaioi, dit Démosthène Il qualifie également de ovx
ôaiov xal ôîxaiov de vouloir hériter de quelqu'un appartenant à
ime autre phyle Dans ces deux cas l'on pourrait peut-être con-
stater une différence de signification, non sans doute selon la
définition de Platon, mais de telle sorte que ôaioç signifierait
„selon les aygaq^oi vôfioiquot;, ôîxaioç „selon les ysygafifxevoiquot;.
On ne saurait faire une distinction entre les mots quand Platon
dit que les biens comme celui de la santé, etc. ne valent quelque
chose que pour les ôaioi xal ôîxaioi qu' inversement la maladie
ne pourrait rendre une âme àôixov xal àvoaiov
Les dieux n'acceptent de sacrifices que de ceux qui sont ôaioi
xal ôîxaioi Il se peut que oaioç ait ici la valeur de profondément
pieux, mais le mot peut tout aussi bien avoir, ensemble avec
èîxaioç, une valeur morale.
Un exemple frappant, dont il ressort comment le mot ôaioç
s'employait pour indiquer le total des bonnes quahtés envers les
hommes, est l'avis disant que l'on devient le plus semblable à
la divinité en étant ôaioç xaî èîxaioç jisxà (pQovrjaemç car la
piété est bien la dernière qualité qu'on puisse attribuer aux dieux.
Cette même conception se retrouve négativement chez Platon
1 p. 132. 2 p. 131. 3 p. 132. * p. 98. 5 p. 94. 6 p. 109,
' p. IIO. 8 p. 131. 9 p. 137. quot; p. 133. 11 p. 134.
dans le conseil donné aux philosophes de se tenir loin des àôixa
xal àvôaia ëgya, c'est-à-dire de Vàvofxla
Enfin, les cpvXaxeç dans la Répubhque de Platon ne font ovrs
ôaia ovrs ôlxaia, quand ils ne vivent pas ensemble comme des
parents
La combi- Avant que nous allions traiter ôaioç dans un ordre d'idées
purement religieux, une autre combinaison demande notre atten-
tion, savoir oaioç xai Isqôç. Au cours de notre examen des diffé-
rents passages où se rencontrent ces mots, nous constatons que
oaioç, tout en se trouvant non à côté de, mais par opposition à
IsQÔç, n'a pas toujours le même sens. Tout à fait en général on
peut dire que le mot équivaut à „non Isqôçquot;.
Dans l'ordre chronologique, le premier passage où les deux
mots se rencontrent, est dans Thucydide rà Isqôl y est le respect
des temples, rà oaia le culte des morts; les deux choses sont
néghgées pendant une épidémie. quot;Oaioç a ici son sens primitif: celui
d'usuel; rà oaia est synonyme de rà voixil^ofxsva.
Xénophon* oppose à l'idée de Isqôç le verbe ôaiovaamp;ai, avec
le sens de ne pas être tabou, en parlant de jours où il est permis
de tout faire (comp. les dies fasti et nefasti latins).
Aristophane ® nomme un endroit où une femme peut enfanter,
un ôaiov xlt;ûQiôr, ici aussi nous voyons l'opposition avec l'idée
IsQÔv, ce qu'indique au surplus la note de Suidas: péfirjkov xal
firi IsQÔv.
Xénophon ® divise rà à^ioramp;éara xai à^iâxovara à Athènes en
IsQà xai ôaia, ce qui est peut-être à interpréter, en supposant un
chiasme, comme le théâtre consacré aux dieux et les édifices
profanes; mon explication cependant ne me satisfait pas entière-
ment.
Celui qui est chargé d'enregistrer les lois et les préceptes pour
les sacrifices, est appelé ôalmv xai Isqcôv àvayqacpsvç chez Lysias'.
La démocratie a embelh Athènes de oaia xai isQÛ, de monu-
ments publics et de temples, ainsi Isocrate
Isée ® appelle les hommes appartenant à la même communauté
de famille xoivmvoi isqmv xai ôaimv, participant aux usages du
culte et aux droits civiques.
1 p. 137. 2 p 139. 3 pnbsp;4 p. 170. 6 p. 169. ® p. 170-
' p. 171. 8 p. 171. ' p. 172-
naison
Saios Kal
iepós.
On se bat pour sa patrie, dit Lycurgue pour protéger to iegà
xai rà ôaia, les temples et les monuments profanes.
Chez Démosthène ces mots se rencontrent fréquemment. Un
meurtrier est exclus des iegà xai öaia, du culte des dieux et des
droits civiques
Les citoyens par contre participent tous aux iegà xai öaia xai
VÓfMlJlO.
Plusieurs fois il est question, non seulement chez Démosthène,
mais aussi chez Hypéride et Platon, de ieqà xai öaia
de l'argent appartenant aux temples et à l'état
Il y a des assemblées nationales qui traitent des öaia xai legà,
des affaires pohtiques internes et des affaires de religion; Eschine ®
aussi bien qu'Aristote ® en parlent.
Les Eupatrides sont les legcov xai ôaîcov êirjyrjraî, les conseillers en
fait de religion et de droit civil, comme nous hsons chez Aristote
Hésychius enfin oppose oaioç à êsïoç, synonyme d'àvamp;Qconeioç.
Il est démontré clairement maintenant que ôaioç, employé par
opposition à isqôç, n'a pas de signification à part, mais se rattache
à celles qui nous sont déjà connues.
Il nous reste d'examiner les cas où ôaioç, seul, c'est à dire Dans l'at-
sans l'antithèse ôixaioç, se rattache plus directement à la religion mosphere
et veut donc dire: ayant l'âme et la -pensée bien disposées envers
la divinité, pieux. Ainsi ôatoç s'emploie naturellement comme
épithète des hommes et des choses qui sont au service de la divinité,
dans le culte.
En ce sens, Euripide le dit d'Iphigénie comme prêtresse®, du
prophète Amphiaraos ® et de l'Aréopage institué par les dieux
Aristophanequot; appelle ôaioç les êiaaâtrai, les /zvorai et un hymne
de sacrifice; Xénophon nomme ainsi le foyer.
Pour la permission ou la défense d'accomplir certains actes
aux cérémonies religieuses nous rencontrons également öaiov et
àvôaiov. Pour Iphigénie seule, il est ô'awv de toucher à la statue
du dieu Hérodote quot; exprime souvent ainsi les préceptes dans le
culte: p. ex. la défense d'immoler des étrangers et de toucher aux
1 p. 172. 2 p. 173- ^ P- 173- * P- 173. 174- ' P- 174- ® P- 175-
' p. 176. 8 p. 41. 9 p. 41. 1» p. 41. quot; p. 54- quot; P- 76.
quot; p. 38. quot; p- 58.
-ocr page 210-armes sacrées. Sophocle ^ parle de octa (pcoveîv par rapport à un
arc sacré. Chez Xénophon ^ il est àvôaiov de tuer son adversaire
pendant une fête religieuse. Il est défendu, ov^ ôaiov, aux K^qvxsç
de donner des renseignements concernant les mystères, ainsi que
nous lisons chez Andocide D' après Platon * et Théophraste ®
il n'est pas ôaiov d'immoler des animaux; dans une inscription
du IVe siècle, on défend de sacrifier certains animaux
'Avôaioç est également celui qui détruit les biens des dieux',
ieQoavXia est au nombre des àvoaia ëgya chez Platon àvàaioç
est celui qui manque de respect envers les dieux, comme Penthée
le suicide i® est àvôaioç parce qui la vie est un don des dieux
nous trouvons tout cela chez Euripide, le dernier cas aussi chez
Platon^ä Hérodote appelle Xerxès àvôaioç parce qu'il a détruit
des temples. Doublement àvôaioç est celui qui chasse un ixÉTrjç
de la divinité^®. Hippocrate^* trouve àvoaiov de purifier les malades;
toute contrainte exercée sur les dieux, donc tout ce qui est magie,
est àvoaioç^. Chez Xénophonquot;, Lycurgue affirme avoir fait
sanctionner ses lois par les dieux afin qu'il soit àvoaiov de les
violer. Il est ovx ôaiov, dit Dinarquequot;, de rompre les avvamp;ijxaL
avec le peuple car elles sont protégées par la mère des dieux. Les
délits contre les mystères s'appellent àvoaia ëqya chez Lysias^®.
L'on pourrait peut-être dériver de l'emploi de ôaioç dans le
culte, la signification de (rituellement) pur, que ôaioç a quelquefois.
Ainsi, quand Empédocle^® parle de son ôaiov azàfia; que l'on
compare d'ailleurs l'inscription du temple d'Epidaure: âyvela
ô'ëari cpQoveiv ocrta^quot;, où àyveia, bien qu'ayant acquis via ôaioç
un sens moral, est pourtant originalement le terme pour pureté.
Platon^i se sert de oatoç, pur, en parlant du devoir qu'a l'état de
garder ses terres pures de souillure de meurtre. Euripide^^ emploie
ôaioç pour pur au point de vue sexuel.
La bonne ou la mauvaise disposition et les bonnes ou les mau-
vaises pensées peuvent se manifester dans quantité d'affirmations
où, par la force même des choses, l'opinion et la qualification
ont dû avoir souvent tm Caractère subjectif et personnel. Cela se
1 p. 25.nbsp;2 p yônbsp;3 p g^nbsp;i pnbsp;6 p 162.nbsp;« p. 165.
' p. 39.nbsp;8 p. 140.nbsp;® p. 41.nbsp;p. 44. p. 90.nbsp;p 1^2.
p. 58. p. 63. is p. 64.nbsp;16 p. 72.nbsp;quot; p. 121. 18 p. 94.
p. 12.nbsp;20 p j62. 21 p 136.
-ocr page 211-voit très clairement chez Platon: il appelle àvôaioç l'inculpation
d'àaé^eta contre Socrate parce qu'elle est fausse i; âvàaioi sont
ceux qui n'attribuent pas aux astres la suprême puissance divine
et ceux qui croient les dieux vénaux 2; croire que le mal provient
des dieux est ovx ôaiov 3. Faire dire à un homme qu'il se vengerait
sur les dieux s'il pouvait, est àvoaiov*'. Rechercher le très haut
divin est ovxnbsp;même ne pas appuyer les lois qui doivent
combattre l'impiété; pour les qiiikaxsç, il est ovx oaiov de souiUer
par la possession d'or, le êeïov qu'ils ont dans l'âme
Chez Xénophon, 6 Socrate trouve qu'il est ôaiôrsQov d'attribuer
un pouvoir divin à ses démons que d'en attribuer aux oiseaux. Les
ôaioiç ôiaxeifiévoi TtQoç rovç'amp;sovç sont souillés par les ov xaêaQoP-,
les hommes qui sont ovx oaioi empêchent to vofiiCófieva d'avoir
lieu», dit Antiphon. D'après Eschine » ceux qui cultivent un
terrain sacré, ne peuvent pas faire de sacrifice ôaÎMç. Le culte
des hommes, imposé aux Grecs par les Macédoniens, a détruit
rà TiQÔç êsovç öaia, d'après l'opinion d'Hypéride
Celui qui sacrifie ce qui ne lui appartient pas, n'est pas ôaioç
bien que l'action de faire des sacrifices en soi soit ôaîa^\ enfin,
il est ôaiôreQov de faire des sacrifices peu dispendieux afin de
pouvoir en faire souvent dit Théophraste.
C'est une question à part, de savoir de qui on parle dans l'ex- 2vp.7,6otov
pression av/móaiov rcöv óaicov^^. Est-ce que ce sont les justes qui ^^
par là même s'appellent pieux, ou bien sont-ce les pieux dans le
sens d'„orthodoxesquot;, qui, d'après une conception déterminée, la
seule qui soit juste, ont servi les dieux? On peut y rattacher les
endroits dans Platon, où il est conseillé de vivre ôaimç, afin d'en
être récompensé dans l'au-delà^«. Bien qu'on ne puisse, avec cer-
titude, répondre à la question il est cependant permis de croire
que fort probablement la signification morale est primaire. Notre
opinion se trouve encore renforcée par la démonstration de Platon
que, un homme de bien n'acceptant rien d'un àvôaioç, un dieu le
fera encore moins et qu'un dieu n'agrée donc pas les sacrifices
d'un pareil individu; par contre, la peme que se donne un ôaioç
est tout à fait à propos i®.
1 p 139- ^ P- 140- ' P- ^40 s. * p. 143- ® P- 143 ® P- 76.
' p. 86. 8 p. 86. » p. 117- quot; P- quot;9. quot; P- 162. p. 162.
quot; p. 155.nbsp;p. 132nbsp;P- 136.
'Oaiorrjç.
La signification du substantif dérivé de ômoç, ôaiôxrjç, qui
se rencontre chez quelques auteurs seulement i, pourrait se définir
ainsi: c'est la qualité d'être ôaioç. Ainsi Platon i remplace oaiôrrjç
et àvoaiôrrjç par les expressions ro ôaiov slvai et ro àvôaiov eivai.
Ainsi qu'on pouvait s'y attendre, ce mot, ayant un sens abstrait,
ne se rencontre que plus tard, pour la première fois chez Xé-
nophon.
Dans le domaine moral, on loue chez Xénophon, à côté de la
ao)(pQoaévrj d'Hippolyte, sa ôaiôrrjç à l'égard d'une femme®; de
même la ôaiôrrjç de Cyrus envers Panthée
Isocrate® parle de Vàvoaiôrrjç^ des monarques et il veut dire
par là le parricide et le meurtre des étrangers, soit tous les cas
oil s'emploie l'adjectif àvôaioç. Chez le même orateur nous trouvons
âaiôrrjç pour la fidéhté à ses aJhés ' et pour indiquer une sorte de
morale de guerre qui permet de tuer ses ennemis, sauf toutefois
sa famille
Dans le domaine religieux aussi nous rencontrons ôaiôrrjç. Il
est curieux qu'ici, comme pour l'adjectif 8aioç, la définition de
Platon 9 tienne compte seulement du sens rehgieux. Car elle dit:
ôaiôrrjç- èjiiarijfirj alrrjoemç xal àôaeoyç êeoiç. Isocrate et Théo-
phraste emploient le mot comme synonyme de ôala, la morale
religieuse, signification qui ne rentre pas dans la défmition que
nous avons donnée.
Enfin [Aristote] dans sa définition de ôixaioavvrj, en mdique
comme conséquence, à côté de VàXijamp;sia, la nlanç et la fxiaonovrjQÎa:
la ôaiôrrjç.
Tout comme pour l'adjectif dans des énumérations, il est pos-
sible que ôaiôrrjç ait ici une valeur religieuse.
'Oaiovv c.s.
En comparaison des adjectifs, le verbe ôaiovv et ses composés.
^ Xénophon, Isocrate, Platon, [Aristote] et Théophraste.
^ P- 135- ® P. 78- ^ P. 79. 5 p. gg.
« le premier endroit ou se trouve le mot, est dans l'Euthyphron, de Platon,
p. 145.nbsp;' p. 97.nbsp;8 p. 98. 9 p. 130. 10 p. gg. 11 p. igj^
quot; p. 159-
-ocr page 213-tout comme le substantif ôaiôrrjç, ne se rencontre que rarement
Le verbe composé le plus usité est àcpoaiovv, puis xaamp;oaiovv;
le verbe êioaiomêai ne se rencontre qu'une seule fois.
Très souvent le verbe signifie „rendre ôaiovquot; ou „agir comme
il est ôaiovquot; et il a donc, comme l'adjectif, un sens moral et reli-
gieux Il n'y a pas de différence entre l'actif et le médium à moins
que le médium ait le sens qui lui est propre: faire une chose pour
soi-même.
Euripide ® et Démosthène * emploient ôaiovv et àcpoaiovaêM
pour l'action de purifier un meurtrier et une maison mortuaire.
On peut l'entendre comme ,,agir selon la ôaîaquot; Cette conception
paraît être la plus plausible quand Euripide met oGiovoêoLi pour
le maniement du thyrse ® et êioaiovaamp;ai pour garder la bouche
evqrrjfzoç Mais on peut y avoir senti aussi ,.rendre ôaiovquot;, ôaioç
ayant alors le sens de „non-tabouquot;, sens que le mot a souvent,
par opposition à tegdç, tabou.
Platon appelle plus d'une fois la purification de souillure de
meurtre: àcpoaiovv ou àcpoaiovaamp;ai] tantôt ce sont l'accusateur
et l'accusé que le jugement purifie, tantôt ce sont des parents qui
sont purifiés en indiquant l'objet coupable, ou bien encore ce sont
les archontes qui, en tuant le meurtrier, purifient la ville On
ne s'aperçoit point ici d'xm appel direct à la divinité, mais l'action
a comme résultat de faire rentrer quelqu'un en bons rapports
avec les hommes et les dieux.
Lorsque, chez Hérodote un homme, chargé de jeter dans la
mer une jeune fille — bien entendu afin de la noyer —, exécute
cet ordre à la lettre puisqu'il a juré de faire ce qu'on lui a com-
mandé, mais l'attache à ime corde et lui laisse ainsi la vie, on le
trouve àcpoGievfievoQ xrjv èiÔQxrjaiv.
Non seulement l'observation de ce qu'on a promis de faire,
mais aussi remphr un devoir est appelé àcpoaiovaêaf, il est curieux
que souvent il y ait la signification accessoire de faire le minimum
1nbsp;savoir dans Euripide, Aristophane, Hérodote, Isée, Démosthène, Eschine,
Platon et Théophraste.
2nbsp;comp. Suidas s.v. à^ooioSaamp;aL' àlt;foaiovii€vot to ôoiov, Kaamp;apév, Slt;lgt;ei.\6p.evov
ttotovvtes.
3nbsp;p. 45.nbsp;4 p. Iir.nbsp;5 p. n. 6.nbsp;« p. 45.nbsp;' p. 46.
8 p. 143, 144. 'p. 61.
du devoir. Ainsi Isée ^ se sert du verbe pour remplir la triérarchie
à bon marché, et Platon le dit d'une viUe métropole qui rempht
d'une façon parcimonieuse ses engagements envers sa colonie
Un cas isolé est l'emploi à'à(poaLova-amp;ai dans le Philèbe® de
Platon, c'est-à-dire dégager la responsabilité de la conception
que la volupté est la chose suprême et rejeter cette responsabihté
sur Aphrodite.
Cependant, tenir ses engagements envers la divinité s'appelle
àcpoaiovaêai chez Hérodote Eschine ® emploie l'actif dans le sens
de: rétablir les bons rapports avec les dieux que l'on a offensés.
Chez Platon nous trouvons le mot, dit par Socrate qui veut ra-
cheter son discours injuste sur l'Eros par un autre discours®, et
encore pour exprimer l'obéissance à un ordre reçu en rêve
Une seule fois Euripide ® met ôaicoêetç dans le sens de „sacréquot;,
en parlant d'une bacchante.
Les composés xaamp;oaiovv et xaêoaiovaâai veulent toujours dire:
„sacrifierquot;-, on les trouve ainsi chez Euripide Aristophane et
Théophraste
Il nous reste encore de répondre aux deux questions posées au
début de ce résumé, à savoir si les mots examinés s'employaient
à l'origine uniquement dans les rapports de l'homme à dieu; et si
l'emploi des mots pourrait nous renseigner sur le rapport qu'il y
avait entre la rehgion et la morale chez les Grecs de cette époque.
Je crois qu'il faut répondre négativement à la première question.
Le substantif ôaîa aussi bien que les adjectifs oaiaç et àvôaioç,
les substantifs qui en sont dérivés: ôaiôxrjç et àvoaiôrrjç, et le verbe
ôaiovv (avec ses composés) ont dès le début rm sens plus général
que celui que le mot piété a dans la langue actueUe ^^ — et c'est
1nbsp;p. 104.
2nbsp;p. 144, comp. Suidas s.v. à4gt;oat.ovlt;j^ai.' ro ôaiov ttpoavoiovjieàa Srjamp;ev.
« p. 144- ^ P- 58. 5 p. 117. 6 p. 144. 7 pnbsp;8 p
9 p. 45. quot;gt; p. 54. quot; p. 163.
Een dergelijke ontwikkeling heeft ons woord vroom doorgemaakt, cf
Verwijs en Verdam, Middeln. woordenboek s.v. vrome. o.a. van personen:
krachtig, flink, dapper, maar ook rechtschapen, goed, betrouwbaar, loyaal,
getrouw aan eer, plicht, geweten. Hieruit heeft zich ontwikkeld de betekenis:
degelijk, deugdelijk en die van het moderne spraakgebruik: vroom, d.w.z.
godvruchtig.
une erreur que de vouloir les expliquer en prenant comme point
de départ cette signification. Il faut partir de ôaîa qui signifie
presque partout „usagequot;, et en premier lieu natmellement: usage
religieux; oaioç est alors primitivement: tout ce qui se fait selon
la ôaîa ou tous ceux qui agissent conformément à la oaia. Le mot
se rencontre surtout dans les domaines de la vie humaine où la
coutume et le droit coutumier jouent un rôle, c.-à-d. dans les rela-
tions entre parents, dans l'état, dans les relations internationales,
dans toutes les procédures et bien entendu aussi dans la religion.
Comme, dans chacun de ces domaines, tout ce qui se fait selon la
coutume, est bien fait, le mot va prendre, outre les sens de bon,
permis, des significations spéciales, p. ex. dans le domaine juridique
celle de: impartial, selon l'honneur et la conscience, dans celui de
la religion celle de: pieux, pur. Opposé à îbqôç, oaioç signifie tou-
jours: ce qui n'est pas refusé au commerce des hommes) c'est du
contexte que ressort alors la nuance de signification comme: usuel,
profane, public.
Du moment qu'il est certain que le sens primitif de oaioç n'est
pas pieux, sacré, mais bien usuel, il va sans dire qu'il ne faut pas,
partout où le mot se rencontre, vouloir mettre en cause les dieux.
Sans doute, souvent on les suppose être les protecteurs de la oaia)
mais c'est la oaia qui est primaire. Ce ne sont pas les dieux qui
l'ont instituée, mais les hommes, et ce n'est que plus tard qu'elle
a été sanctionnée en beaucoup de cas par les dieux, comme les lois
de Lycurgue pour lesquelles celui-ci demande à Delphes une sanc-
tion divine pour leur rassurer un effet plus puissant. Car à côté
des ysyQafjL/iévoi vô/xoi, la ôala représente souvent les âyqacpoi
vófioi, ô vôfioç ô xoivoç ramp;v 'EXhqvov. Nous voyons donc que les
dieux, tout en s'intéressant à la morale des hommes, n'en sont pas
les fondateurs, tout comme ils sont les conservateurs du monde
sans l'avoir créé.
Quelquefois on exprime expressément cette idée que, pour
être vraiment pieux, il ne suffit pas d'adorer les dieux. Certaines
sectes croient que les oaioi trouveront après leur mort une ré-
compense dans l'au-delà. Après tout ce que nous avons appris
des sens du mot, il est bien probable que c'étaient les bons et non
pas les pieux.
Evae^riç et 'Aae^'qç c.s.
Les auteurs où manquent les mots svae^ijç et àas^ijç sont rares K
On serait tenté de supposer, en se basant sur la composition des
mots, qu'ils ont un sens de caractère purement religieux; quelle
erreur! Sans doute, evae^-qç peut avoir le sens purement religieux
de: ayant la bonne disposition envers les dieux ou de bonnes pensées
à leur égard, pieux] très souvent cependant les éléments moral
et religieux sont inséparables; car les dieux réclament des hommes
plus qu'un bon traitement au moyen du culte. Très souvent et
dès le passage le plus ancien, chez Théognis 2, il n'y a aucun rap-
port avec la religion.nbsp;'
Dans rat- Nous trouvons des exemples de la première catégorie chez
diTïelîgkux. sacrifier et célébrer des fêtes eèas^imç, et chez Empé-
• docle « qui parle d'evae^ij âyàXfiara et de la déesse Evaepirj, per-
sonification de la piété. Un comique® appelle evae^rjç l'encens,
et aussi im petit champ produisant des fleurs pour les dieux.
Lorsqu' Eschyle« nomme Amphiaraos svae^'qç, àyaamp;ôç, àixaioç
ad)(pQ0)v, il est très probable que le mot evae^ijç a ici un sens reh-
gieux, comme l'avait ôaioç dans de telles énumérations de quahtés.
Pareille chose se voit chez Platon' quand il dit qu'un ôlxaioç
xal evas^ç xal àyaûôç avijg est êeocpikijç, et dans les praecepta
Delphica®, où evaé^eia se trouve à côté d'eyxQaxeia ou à côté de
naiôela et de aoqiQaavvrj.
Xénophanes ® donne un sens plus intellectuel au verbe àae^eïv.
avoir une fausse conception des dieux. Eschyle i» appelle ovx
evaepriç celui qui croit que les dieux ne punissent pas les impies;
chez Euripide Penthée est nommé àaep'qç. Lysias 12 dit que
Diagoras de Milo est àae^rjç] d'après Isocrate i®, quiconque soup-
çonne les dieux d'une chose mauvaise, àaePeT. Platon quot; aussi se
sert souvent des mots evae^ijç et àae^ijç dans ce sens.
1 Evaeßi]s manque chez Homère, dans les hymnes homériques, Hésiode,
les comicorum fragmenta du Ve siècle, Hypéride; äaeßijs {SvaaeßTis) chez
Homère, dans les hymnes homériques, Hésiode, Pindare, les fragments de
Théopompe, Anaximène de Lampsaque, Gorgias et Isée.
^ p. 9- ' p. ii. * p. 13. 5 p. 126. 8 p. 18. ' p. 146.
8 p. 165. 9 p. 14. 10 p. 23. quot; p. 41.nbsp;p. 95. 13 p. 103.
p. 147, 148, 149.
-ocr page 217-Dans un fragment de [Sophocle] on tourne en dérision ceux
qui croient evaefieïv en honorant les dieux de sacrifices et de fêtes;
celui qui dit cela a donc une autre conception du verbe evasfieïv:
peut-être exige-t-il, avant de vouloir nommer quelqu'un pieux,
aussi des qualités morales ou bien il veut dire qu'il faut adorer les
dieux non seulement en apparence mais avec la bonne disposition
d'âme. A rapprocher de ce fragment l'avis d'un tragique ^ disant
qu'il faut adorer les dieux, non par crainte, mais par evaéfieia,
et un passage d'Isocrate ® où evaefiijç se trouve à côté de l'ex-
pression snifieXfjç neql rrjv ^egcmeiav et peut donc signifier pro-
fondément pieux. Dans un autre fragment de tragédie ainsi que
chez Euripide®, evaefieXv prend comme complément direct les
dieux ou les temples; Euripide ® est d'avis qyx'evasfieZv ne dépend
pas de la grandeur des sacrifices. Un comique ' dit qxx'evaBfielv,
c'est-à-dire avoir la bonne disposition d'âme, est le plus grand
sacrifice.
La conception opposée se rencontre chez Xénophon s, Anaxi-
mène de Lampsaque Isocrate ^^ et Eschine ^^ qui entendent par
svaéfieia la bonne observation des devoirs ancestraux; Lysias ^
et Démosthène trouvent qu' àaéfieia, c'est: êveiv nagà rà nârqia,
c'est-à-dire tout ce qui enfreint le règlement ancestral, p. ex. la
conduite de Neaera quot; et celle de Démétrios qui se fit initier
aux mystères d'une façon irrégulière, suivant un comique
A l'avis d'Isocrate l'evaéfisia neqi êeovç est au nombre des soins
pour la patrie. Une des fonctions de l'Aréopage est de maintenir
cette sorte d'svasfieia, dit Démosthène
Chez Euripide evasfiriç ^ deux fois, chez Démosthène une
fois le sens passif de saint, sacré.
Hérodote se sert des mots evasfiijç et àaefirjç presque exclusi-
vement en rapport direct avec les dieux; le sens de se fiant aux dieux
que l'on trouve chez cet auteur, est nouveau. Hippocrate oppose
Vsiaéfieia à la magie qu'il appelle aaefi-^g parce qu'elle veut faire
violence aux dieux.
Il va sans dire que Thucydide 22, Xénophon Andocide Ly-
1 p. 28. 2 p 32. 3 p. 100. 4 p. 52. 6 p. 49. 6 p 49.
7 p. 126. 8 p. 81. 9 p. 84. 1» p. loi. quot; p. 117, 118. 12 p. 95, 96.
p. 115.nbsp;p. 115. 15 p. 126, 127.nbsp;p. loi. 1' p. 113.
18 p. 48. l«p. 113. 20 p. 61. 21 p. 64. 22 p. 69. 23 p. 8l. 24 p. 94.
-ocr page 218-sias ^ et Démosthène ^ emploient âae^^ç c.s. en parlant du scandale
des Hermocopides et de celui des mystères.
C'est dans Xénophon ® que nous trouvons la plus ancienne
observation théorique: il classe le mot, ainsi que ôaioç, parmi
ceux qui se rapportent aux choses de la rehgion, mais ici aussi
c'est en contradiction avec l'usage. Xénophon * lui-même oppose
une fois àae^rjç neql ûeovç à àèixoç neql àvamp;Qomovç, et Isocrate®
également. Platon ® définit ainsi oaioç et evae^ijç: ro neql rrjv
rcôv êemv ûeQcaielav juégoç rov dixalov. Les oqol ' tiennent eux-
aussi uniquement compte du sens rehgieux d'evae^ijç. Souvent
Platon ® emploie le mot, dans le sens de pieux, soit seul, soit en
ajoutant nsgl êsovç, ou par opposition à ôixaioç.
Lorsque, chez Xénophon Socrate est appele àaepijç, c'est
sans doute à cause de sa mauvaise attitude envers les dieux;
Hypéride donne d'àaé^eia comme terme juridique la définition
suivante: àae^eï riç neql rà tepa' ygacpal àae^elaç. Comp. Platon
Aristote ^^ et une inscription du IVe siècle
En permettant ou en favorisant une offense ou un mauvais
usage des dieux, de leurs sanctuaires ou de personnes appartenant
à leur culte, on se rend coupable à'àaépeia d'après l'opinion
d'Euripide de Timocle de Lycurgue de Démosthene quot; et
d'Eschine En revanche celui qui évite ces actions est evaefiijg,
selon Démosthène i®, Eschine et une inscription du IVe siècle
Ainsi Démosthène 22 loue la (pikavdgomla et l'àaé^sia des Athéniens
qui n'exécutent pas d'arrêts pendant les jours de fête. Dans les
décrets qui règlent les cérémonies dans un temple nous rencon-
trons fréquemment evaefiœç et àae^wç indiquant la manière dont
une chose doit se faire ou la façon dont quelqu'un a exercé ses
fonctions envers la divinité.
Le meurtre et le suicide se rattachent également aux cas traités ci
- dessus car, comme c'est la divinité qui donne la vie, ceUe - ci
n'a rien d'humain mais elle est divine, dit Antiphon 21.
Un fragment d'un comique 2® mentionne un nouvel exemple
1 p. 94. 2 p jj^ 3 p 82. « p. 81. 5 p_ loi. 6 p. 130.
' p. 146. 8 p, i46_ 9 p 82. quot; p. 120. quot; p. 149. p_ 158.
p. 167.nbsp;p. 41, n. 5.nbsp;p. 126. 1« p. 107. 1' p. 113, 114.
18 p. 119.nbsp;19 p. 112.nbsp;20 p jjynbsp;21 pnbsp;22 p JJ2.
p. 166 ss. 24 p_ go.nbsp;25 p J27.
-ocr page 219-d'àaé^r}fj.a, consistant à vouloir savoir plus que la divinité veut
dire.
Théophraste ^ nous apprend également un sens nouveau d'svaé-
^eia quand il entend par îj tiqIv evaé^eia la tradition religieuse
d'autrefois, employant donc svoé^eia comme s5monyme de ôaîa.
Examinons maintenant la seconde catégorie, c'est-à-dire celle L'élément
où les valeurs morale et rehgieuse des mots evae^rtç et àae^^çnbsp;.
et rélement
sont mseparables.
Nous en rencontrons déjà im exemple chez Théognis ^ quand jnsépa-
il dit qu'il n'y a plus à'Bvae^eïç qui tiennent leur serment et qui rabies.
respectent les dieux. Il y a un rapport de cause à effet; en tenant
son serment, l'homme montre son respect envers les dieux; la même
idée se retrouve chez Isocrate Aristote « trouve qu'il est evae^éç
de mettre quelqu'un à même de prêter serment puisque par là
on remet l'affaire entre les mams des dieux. Cette même idée, au
sens négatif, se rencontre chez Xénophon®: èmogxla est àaé^eiœ,
violer son serment, c'est im àôixeïv des hommes, im àae^eZv des
dieux, dit Lycurgue Chez Démosthène le mari de Neaera,
faisant inscrire dans la (pQargca les enfants de la courtisane, àae^eï
siç êsovç puisqu'il se parjure.
Une des qualités qui font le plus d'honneur aux juges, c'est leur
evaé^eia, leur impartialité, leur devoir de rendre la justice comme
l'exige le serment qu'ils ont juré. Démosthène ® et Dinarque ® en
parlent comme ijnbsp;êeovç svae^eia] c'est en considération de
ro evaspéç et de oiêeol que les juges doivent condamner le meur-
trier, dit Antiphon
Un excellent exemple de ce double sens à'evae^iqç nous est
donné dans le personnage d'Hippolyte d'Euripide On appelle
sa conduite envers Artémis et celle qu'il a envers Phèdre evae^iqç-,
d'un côté il y a donc le sens de piété; de l'autre, la fidélité au ser-
ment et la conduite moralement bonne envers les autres homnes.
Le même auteur nous montre souvent dans ce mot le rapport
qu'il y a dans entre la religion et la morale. Ainsi le choeur des
Bacchantes se féhcite à'evayovvra evas^elv ce qui imphque rà
êico vô/iifia èx^akovra rijJLâv êsovç On le voit plus clairement
1 p. 163. 2 p. 8. 3 p. loi. 4 p. ig8. 6 p. 81. 6 p. 107.
'p. 114, 115. 8 p. III. quot; p. 121. i»p. 89. quot; p. 46, 47. p. 49.
204nbsp;résumé et conclusions
encore dans le passage où il est dit de quelqu'un qu'il a été svaefirjç
sîç êeovç en prenant soin de suppliants et d'amis. La ville d'Athènes
est même appelée êeoaefifjç pour la même cause 2, toujours chez
Euripide. Aristophane ® aussi fait dire dans un choeur que les
initiés sont evasfieïç negl iévovç xai lôiôraç; Agésilas chez Xé-
nophon * trouve aussi grave de chasser des ixérai du temple que
de commettre une legoavXia. Lysias® juge de la même façon en
disant que les dieux àaefiovvrai quand les corps des défunts ne
sont pas enterrés.
Chez Xénophon®, Cyrus manifeste la même croyance en pré-
tendant que des gens êeoaefisTç ne feront pas une chose àaefiijç
ou àvoaioç; celui qui est pieux, agit moralement bien. Platon'
indique ime fois nettement la différence entre êeoaefiijç et evaefirjç;
Vevaefiiqç est en même temps êeoaefiijç et àyaêôç; ce sont les deux
côtés du mot: le côté rehgieux en le côté moral. Chez Xénophon ®
on loue pour la première fois la quahté d'Enée, devenue plus
tard sa qualité par excellence, savoir son evaéfisia, sa „pietasquot;,
c'est le culte des dieux des ancêtres et le soin de sa famille. La
même chose est dite négativement dans l'avis disant que celui
qui n'honore pas ses parents ne peut sacrifier evaefiwç Eschyle
emploie àaefieiv slç êeov fj iévov 7) roxéaç, Lycurgue ^^ parle de
Vevaéfieia envers les parents, les morts et les dieux, Platon de
Vsvaéfieia envers les dieux et les parents et de l'àaéfieia envers
les parents, vivants ou morts, et les dieux.
Dans cette catégorie rentrent aussi les définitions d'[Aristote] 1®:
evaéfieia- ôixaioavvrj tieqI rovç êeovç xai rovç xaroixojuévovç,
àaéfieia- nhq[X[j.éXeia neqi rovç êeovç xai rovç ôaifjiovaç xai neqi
rovç xaroixofiévovç xai tzsqI yoveïç xai neçi narglSa.
Le récit chez Lycurgue d'un jeune garçon qui n'est pas tué
par la lave, grâce au êeïov dont l'intervention est due au fait qu'il
a sauvé son père, fait ressortir une fois de plus combien les dieux
estiment la piété fihale.
Antiphon 1® affirme que celui qui n'a rien fait d'àvôaiov, n'a
donc pas pu àasfieïv slç êeovç. En rapport avec cela, Platon 1® dit
1 p. 49, comp. n. 5. 2 p.nbsp;38, n. 3.nbsp;3 p. 55. 4 p. 81.nbsp;s p. 95.
° p- 76, 77. comp. p. 77, n.nbsp;2. ' p.nbsp;146. » p. 79. » p. 79, 80.
quot; p. 19. quot; p. 105.nbsp;pnbsp;13 p. 159, 160.nbsp;14 p. 106.
p. 90. 16 p. 145.
-ocr page 221-que pour les hommes l'eiaé^eia est l'àger^ la plus importante.
Cela se montre clairement dans la conception qu'ime ■Oeia rnqXli
s'attache à un àae^mv, comme dit Antiphon A tout moment
nous voyons nettement le rapport qu'il y a entre la conduite mo-
rale et l'attitude des dieux. Chez Lysias ^ quelqu'im démontre
qu'il est evae^éaregov de faire faire les sacrifices par un autre
que de les faire faire par la personne désignée tant que celle-ci
n'est pas encore xaêagôç, c'est-a-dire purifiée du meurtre qu'elle
a commis. Démosthène ^ trouve que c'est im àaé^rifia qu'un homme
menant ime vie dissolue soit Tto/msîcov sjuaxsvaat-qg. C'est une
àaé^eia quand un parricide sacrifie en même temps que les autres
parents de la victime, dit Platon. * Une loi qui exclut les enfants
naturels des droits de parenté est approuvée par Isée® comme
étant une marque d'eméfieia elç ■amp;sovç; cette loi est ae/j,voç xal
svae^T^ç.
Dans un fragment de Sophocle ® quelqu'im se plaint que les
dieux récompensent les âôixoi au lieu de récompenser les svae^sïç.
Un autre démontre que, si l'on ne punit pas les meurtriers, l'svaé^eia
et Yaiôœç disparaîtront D'après Démosthène les dieux préfèrent
les Athéniens à Philippe puisqu'ils sont plus evae^eïç et plus
ôixaioi que lui La divinité punit le xaxovgyôç mais elle assiste
Yevaeprjç, dit Lycurgue Les cuisiniers chez Athénion se vantent
d'être evae^elç; comme victimaires ils jouent tm. rôle dans le
culte, mais ce dont ils se vantent est un acte d'ordre moral: ils
auraient mis fin à l'anthropophagie.
Théopompe ^^ décrit une ville evae^'^ç, dont les habitants sont
si ôlxaioi que les dieux aiment à les fréquenter.
Celui qui étant ambassadeur manque d'exactitude, dit Platon
est àas^ijç à l'égard d'Hermès et de Zeus; on est àae^i^ç en com-
mettant un acte immoral.
Puisque le mot evae^riç a si souvent ces deux côtés il est impos-
sible de déterminer ce qu'ont entendu Aristophon Hécatee
et Démosthène 1® par les svae^sïç et les àas^sïç aux enfers. On ne
peut pas décider davantage si, chez Théophraste 1®, le ^(ofioç
1 p. 92. 2 p.nbsp;3 p.nbsp;4 p. 147. 5 p. 104. 6 p. 28.
' p. 30. 8 p. 112. ® p. 106.nbsp;p. 125. quot; p. 84. 12 p. 147.
1= p. 125. 1« p. 157. p. 109. 1® p. 163.
-ocr page 222-Evaeßmv est pour les pieux ou pour les bons. Probablement le mot
a dans ces endroits aussi la double signification.
Dans l'at- H nous reste encore à examiner les cas où eiaeß^g et
dTmor'aT.nbsp;sans rapport visible avec la reHgion, dans un sens
purement moral donc. Cependant le fait que beaucoup d'exemples
de la catégorie traitée ci-dessus sont mentionnés encore cette
fois-ci sans qu'on ajoute les dieux, doit nous rendre quelque peu
prudents.
Ainsi Evaeß-^g et aacß-^g se disent fréquemment en rapport avec
la fidéHté ou l'infidélité à la foi jurée, chez Xénophanes i, Sophocle 2,
Ménandre ^ et Aristote * La violation du droit d'un ^évog, d'un
ixétïjg on d'un mort est appelée amsi, sans que les dieux soient
mentionnés, par Eschyle Euripide Aristophane Hérodote »,
Xénophon» et Eschinequot;. Hypéridequot; nomme une accusation
de meurtre yqœp'^ aaEßEiag et Platon parle d'un meurtrier comme
d'un aaEßamp;r. la terre que possède un pareil individu, äaeßEixai.
Sophocle et Ménandre quot; se servent des mots en rapport avec
les parents. Enfm, enterrer un impie est oaEßäg, affirme Platon
Cependant, lorsque Théognis 1« oppose EvaeßEiv à abitcwgnXov-
reïv, il est très probable qu'ici il ne pense pas aux dieux. Ulysse,
chez Sophocle se nomme Evaeßrjg. Ici ce mot paraît avoir le
même sens que ôîxaiog et àyaamp;ôg. Epicharme quot; aussi emploie le
mot dans un sens très général quand il dit qu'une vie evasß'^g
est un bon èqjôôiov pour les hommes, maxime qui se rencontre
aussi sous une autre forme, savoir que le caractère est un bon
démon pour certains hommes, mauvais pour d'autres i». Ceci
fortifie la conception d'Evaeß'^g mentionnée ci-dessus. Isocrate 2»
et les comiques 21 emploient aussi le mot aoEß-^g dans le sens de
„mauvaisquot;. Que l'on compare le proverbe delphien: àôixîav /xioeIv,
EvaeßEiav (pvXdaaEiv 22.
Comme ôaiog et àvôaioç, nous trouvons evaeß-^g et aoEßijg,
mdiquant les rapports envers certains groupes de gens. Quelques-
uns de ces groupes ont déjà été nommés parmi les cas où la rehgion
' P- 13- ' p. 32.nbsp;' p. 124. 4 p. 158. 5 p. 21. 8 p. 46, 48.
' P- 54- ® p. 61.nbsp;9 p. 78, 81. 10 p. 118. 11 p. 120. p.
147, 148. 13 p. 29,nbsp;32, 33. u p. 123. 15 p. 149. 16 p. 9.
1' p. 32. n. 6. 18 p.nbsp;13. 19 p 20 p
quot; p. 165.
I gonbsp;RÉSUMÉ ET CONCLUSIONS
et la morale sont inséparables: les parents, les iévot, les ixérai,
les morts. En outre il faut mentionner:
Lorsque, chez Eschyle Electre veut être evae^earéga que sa Parents et
mère, elle pense a l'àas^rjç lt;p6voç d'Agamemnon. Etéocle et Po- alliés,
lynice se tuent l'un l'autre àaefisï ôiavola 2. Le devoir qu'a Electre
de venger son père, est evaefi')jç^. Le mariage des Danaïdes est
un mariage forcé et par là il est àae^rjç Agamemnon est ôvaos^tjç
voulant immoler Iphigénie Euripide fait dire à Tyndare
qu'Oreste aurait été evae^riç, s'il avait imposé tme ôala ôlxrj à Cly-
temnestre ne pas venger son père est ôvaas^éç Médée et Ino
tuant leurs enfants commettent un dvaae^rjç cpôvoç Le matricide
est ôvaae^'^ç, d'après Euripide ® et Platon Même ceux qui fré-
quentent un parricide risquent une ygaç/rj àae^elaç selon Dé-
mosthène Le scrupule qu'éprouve quelqu'un d'accuser sa propre
mère, s'appelle avaéfisia chez Antiphon, même si cette mère est
coupable Oedipe, déUvré de son àaéjieia, c'est-à-dire de ses actions
envers son père et sa mère, est nommé evaePrjç chez Sophocle
Il est evae^éç de ne pas parler à des étrangers des xaxà du yévoç
Il est ovx evae^éç dit Isocrate^®, que Cyrus ait tué le père de sa
mère bien qu'il l'ait fait pendant la guerre.
En parlant de dissensions civiles, Thucydide 1® oppose Vevaé^eia Conci-
à la vengeance et à l'ambition personnelle. Sophocle quot; fait dire à ^yens et
Créon que l'argent enseigne toute sorte d'aae^sia. Isocrate i» admet
qu'une certaine àaé^sia est nécessaire pour qui veut obtenir le
pouvoir; Platon partage cette opinion. Celui qui fait tout par
amour du lucre est novrjQoç, àaefitjç, àôixoç, dit Aristote 20. Di-
narque 21 appelle àae^ijç quelqu'un qui trahit sa viUe pour de l'ar-
gent. nXsov sxeiv est plus fort qu'evaé^eia, ainsi Euripide 22.
Eschine trouve qu'il est àas^éç d'accuser un convive 2® ou de tuer
un concitoyen 2«.
Le même orateur trouve evae^-^ç celui qui n'offense pas sa L'état,
patrie 25^ Démosthène 2« qu'il est ôvaae^éç de se moquer de sa propre
viUe; Aristophane entend par àae^sïv et àôixecv trahir sa patrie,
1 p. 19.nbsp;2 p. 20.nbsp;3 p. 22. ^ p. 20.nbsp;5 p. 22.nbsp;® p. 38.
' p. 38, n. 5.nbsp;8 p.nbsp;n 5 9 p 38^ JJ. 4.nbsp;1» p. 147.nbsp;11 p. 113
quot; p. 91.nbsp;quot; p 30nbsp;14 p 29. 15 p. 98.nbsp;16 p. 68.nbsp;1' p. 31.
18 p. 102.nbsp;1' p. 147. p. 158. 21 p. 121. p ^8.nbsp;23 p jj8.
24 p. 118.nbsp;25 p. 118. 2« p. 113.
-ocr page 224-vouloir changer les lois, rompre son serment; il n'est pas non plus
evaspéç de la part des hommes de vouloir incendier la viUe des
femmes 1. Détruire la démocratie et aider les tyrans est dae/Seç,
dit Eschine 2, et Platon ^ oppose àaé^eia et àôixîa à nohrixrj àgerij.
Tuer un oixiaz'^ç est àaefiéç, suivant Isocrate*.
Les faibles. L'exemple donné pour àvôaioç, c'est-à-dire le combat des
Spartiates contre les tieqîoikoi, est appelé aussi dere/Sîjç par
Isocrate
En temps Le meurtre perfide, tel que Xénophon le décrit dans l'Ana-
de guerre, base, est àaefiijç « de même que la remise des morts à certaines
conditions seulement, chez Thucydide
Les femmes. De même que Xénophon place les mots oaiôrrjç et aœqjQoavvr]
l'un à côté de l'autre, Critias » appelle V Evaéfieia la voisine
de la HmcpQoavvfj. Cependant il n'est pas du tout certain qu'il
emploie les mots, comme le fait Xénophon, pour marquer le
bon rapport d'un homme à une femme. Ce dernier auteur trouve
qu'il est àaefiéç quand un homme importune de son amour une
femme qui lui a été confiée L'amour que, chez Euripide iquot;, Hippo-
lyte éprouve pour Phèdre, d'après ce que croit Thésée, est ôvaas^^ç.
Eupolis traite les désordres sexuels d'àae^ij; Platon entend
par les aae^i] ëgya des fils des dieux entre autres les enlèvements
de femmes. Dans cet ordre d'idées il faut peut-être citer aussi
l'endroit chez Eschyle où une amitié homosexuelle qui ne tombe
pas dans l'excès, est appelée evae^ijç.
Dans le II faut que les juges se rappellent l'evaé^eia et les vôfioi, les lois
droit et non écrites et écrites, dit Antiphon 1*. Rendre la justice sans par-
stration d^unbsp;evae^èç xai ôîxaiov, ainsi que nous apprend une inscrip-
droitnbsp;^^ siècle 1®. Les juges eux-mêmes sont evae^eïç chez
Antiphon 1®; ils ne doivent pas nagavo/xeiv, ainsi Lysias Un juge
qui prétend être Evae^rjç et (piXônohç, ne peut pas acquitter un
traître à la patrie, selon Lycurgue 1®. Condamner un innocent
c'est un àaé^Tifia aussi grave que ne pas punir un coupable, dit
Andocide Cependant Lysias 20 trouve ôîxaiov xal sva s^éç
d'accuser un coupable. C'est un aas^rj/xa selon Demosthène 21
1 p. 55. 2 p jj8. 3 pnbsp;^ p. 102. 6 p. 102. 6 p. 100.
' p. 68. 8 p. 9- ° p. 79- quot; p. 43. n. 3. quot; p. 57. quot; p_ j^y
quot; p. 21.nbsp;p. 88.nbsp;p 166 18 p go 17 p gg 18 p jo5
19 p. 94-nbsp;P- 95- '' p. 113-
-ocr page 225-d'acquitter un coupable ou de punir un innocent sans que l'on
ait bien examiné l'affaire.
En revanche, cet orateur trouve qu'il est ovx svaefiéç de con-
damner quelqu'un sans forme de procès Il est svaefiéç et ôixaiov
de ne pas vouloir à tout prix condamner le coupable, selon Ly-
curgue Lysias réprouve même comme étant àaefisç que l'on dise
du bien d'un coupable Accuser, condamner ou punir un innocent
est un àaéfirjHa, suivant Démosthène« et Antiphon®. Ce dernier
oppose les meurtriers à ol rr]v svaéfisiav èmrrjôsvovTsç
Les autres endroits où se rencontrent svasfi-nç et ôvaasfi^ç au Cas isolés,
sens moral se subdivisent moins facilement en catégories nettement
définies.
Ainsi óvaasfi-qg a le sens d'inhumain quand il est question d'an-
thropophagie, chez Moschion', Sophocle » et Euripide». Le con-
fht où se trouve placé Agamemnon chez Sophocle savoir s'il doit
punir Ajax ou enterrer le mort, est enfermé dans les deux côtés
du mot svaéfisia: l'observation des lois écrites et celle des lois non
écrites. On trouve un cas pareil dans la tragédie d'Antigone^i.
Il ne faut pas evasfisïv slç rovç xaxovç, dit Hémon.
Chez Lysias^2^ Périclès trouve qu'il faut suivre à l'égard d'un
àasfiijç les àygacpoi vó/noi aussi bien que les ysygafifisvoi vófioi, en
d'autres termes: im àoefi-qç pèche contre les deux.
A côté de TO èmsixéç et ro ov fsvôoarofisïv de quelqu'un,
Sophocle^® loue son svasfiéç, voulant dire par là probablement la
sincérité. Isocrate quot; entend par ol svasfisiv fiovXôfisvoi les gens
qui ont des convictions bien arrêtées.
Gorgias 1® emploie evasfiijç particuhèrement à l'égard d'amis,
à côté de ae/nvôç envers les dieux et ôaioç envers les parents.
Platon « seul exprime l'opinion que rien n'est svaefiéaregov
que de faire respecter la renommée de la philosophie.
Signalons enfin l'emploi très curieux d'evaefifjç, opposé à Isqôç
(donc exactement comme oaioç), dans le sens de non tabou, quand
Antigone, dans la tragédie de Sophoclequot;, dit: nous parlerons en
1 p 114. 2 p. 106. 3 p. 95- * P- quot;3. quot;4- ° P- 87- ° P- 91-
' p. 125. ' p. 33- ' P- 38, n. I. » p. 29. quot; p. 31- quot; P- 95-
quot; p. 31. quot; p. 102. p. 85. quot; p. 146. quot; P- 30-
toute liberté evaeßlag emßaCvovreg, c'est-à-dire sortis de la forêt
des Euménides.
Le résumé montre encore une fois que ôaiog c.s. et Evaeßrjg c.s.
s'emploient à peu près dans les mêmes cas et que les deux groupes
de mots ont un sens religieux mais en premier lieu un sens moral.
On ne saurait dire d'aucun des deux que l'élément religieux y
domine ni que l'emploi à l'égard d'ime catégorie spéciale du do-
maine moral soit particulièrement fréquent.
Si l'on ne peut pas, pour tous les cas où l'on se sert de ôaiog,
signaler un emploi parallèle d'svaEß'^g, il faudra le plus souvent
attribuer au hasard l'absence d'im tel exemple, excepté peut-
être pour la signification de pur que ôaiog a prise à force d'être
employé en rapport avec des hommes et des actes rehgieux.
Or, dans cette signification, evaeßrjg ne se rencontre pas.
REGISTER DER BESPROKEN PLAATSEN
Adespota tragicorum (Nauck) |
25 |
n. 3 | ||||||
fr. 246 |
52 n. |
I |
1493 |
19 |
n. 6 | |||
176 n. |
6 |
Choephorae |
122 sqq. |
22 |
n. I | |||
350 |
52 n. |
4 |
123 |
61 |
n. I | |||
501 |
51 n. |
I |
141 |
19 |
n. 5 | |||
56 n. 3 |
377 sq. |
16 |
n. 2 | |||||
378 |
25 |
n. 5 | ||||||
Aeschines |
704 |
21 |
n. 6 | |||||
I |
23 |
174 n. |
5 |
Eumenides |
269 sqq. |
19 |
n. 3 | |
190 |
118 n. |
6 |
29 |
n. 4 | ||||
191 |
118 n. |
7 |
32 |
n. 7 | ||||
II |
5 |
117 n. |
2 |
85 |
n. 3 | |||
114 |
118 n. |
I |
532 |
21 |
n. 7 | |||
156 |
117 n. |
3 |
Prometheus |
529 |
17 |
n. I | ||
163 |
118 n. |
2 |
25 |
n. 5 | ||||
118 n. |
3 |
Septem |
551 |
16 |
n. 3 | |||
176 |
118 n. |
5 |
565 |
15 |
n. 4 quot;b | |||
III |
106 |
119 n. |
2 |
566 |
15 |
n. 2 | ||
107 |
119 n. |
3 |
33 |
n. 4 | ||||
III |
117 n. |
4 |
598 |
21 |
n. 5 | |||
quot;5 |
119 n. |
I |
602 sqq. |
20 |
n. 5 | |||
120 |
117 n. |
5 |
87 n. 2 | |||||
121 |
117 n. |
4 |
609 sqq. |
18 |
n. 4 | |||
119 n. |
I |
610 |
21 |
n. 7 | ||||
125 |
117 n. |
7 |
611 |
15 |
n. 2 | |||
129 |
117 n. |
6 |
33 |
n. 4 | ||||
191 |
117 n. |
I |
831 |
20 |
n. I | |||
198 |
117 n. |
I |
59 |
n. 5 | ||||
221 |
119 n. |
2 |
1009 sqq. |
15 |
n. 4 | |||
224 |
118 n. |
4 |
ICH |
20 |
n. 2 | |||
Supphees |
10 |
20 |
n. 4 | |||||
Aeschylus (v. Wilamowitz) |
27 sqq. |
17 |
n- 3 | |||||
Agamemnon |
219 |
22 n. |
3 |
336 |
19 |
n. 2 | ||
369 sqq. |
23 n. |
I |
402 sqq. |
18 |
n. I | |||
758 |
19 n. |
6 |
37 |
n. 2 | ||||
776 sqq. |
16 n. |
4 |
419 |
19 |
n. 2 | |||
14* |
REGISTER
212
762
940 sq.
Alexis (Kock)
fr. 17.5 II 302
220 II 378
222.7 sqq.II 379
Andocides
de mysteriis
IG
19
29
31
32
58
71
95
116
132
Antiphanes (Kock)
fr. 135 II 67
160 II 76
164 II 78
Antiphon
I 5
25
26
Tetr. A. a. 3
a. II
ß. 2
ß. II
y.nbsp;II
Tetr. B. ß.nbsp;3
ß.nbsp;II
17 n. 4
19 n. 2
125nbsp;n. 4
122 n. 5
93 n-
93 n-
93nbsp;n.
94nbsp;n-
94 n-
93 n.
93 n.
93 n.
93 n.
93 n.
93 n-
125 n. 4
125 n. 4
162 n. 4
85 n.
91 n.
150 n.
85 n.
91 n.
91 n.
91 n.
91 n.
89 n.
87nbsp;n.
91nbsp;n.
92nbsp;n.
89 n.
91 n.
89 n.
107 n.
88nbsp;n.
91 n.
88 n.
ß.nbsp;12
Tetr. r. a.nbsp;3
ß.nbsp;2
ß- 3
ß- 4
ß- 7
8. II
82
84
88
91
93
96
VI
3
51
n. I
n. 6
n. 2
n. 4
n- 5
n- 3
n- 5
n. 4
n. 6
n. 7
n- 3
n. 6
n- 5
n. 3
n- 5
n. 6
n. 3
n- 5
n. 2
n. 3
n. I
n- 3
n. 2
n. I
n. I
n. 4
n- 3
n- 3
n. 4
n- 3
n- 3
n. I
n. I
n. 4
n- 3
n- 3
n- 3
n. 4
n. I
n. 2
n. I
88
92
88
88
88
136
85
87
91
44
87
90
44
90
87
89
90
142
44
88
89
86
88
86
90
86
86
87
87
90
90
107
85
92
171
176
89
107
90
107
Archilochus (Diehl)
I p. 239
10 n. I
n. 5
Aristophanes (van Leeuwen)
Avesnbsp;327nbsp;53
631 |
54 n. |
2 |
1423 |
84 n. |
2 | |
Ill n. |
3 |
85 n. |
I | |||
896 sqq. |
54 1. |
6 |
162 n. |
4 | ||
Lysistrata |
351 |
55 n- |
I |
[de virt. et vit.] | ||
742 sq. |
169 n. |
I |
5- 1.2 |
159 n. |
3 | |
Nubes |
140 |
55 n. |
5 |
7- 1-2 |
78 n. |
2 |
143 |
55 n. |
6 |
160 n. |
I | ||
295 |
56 n. |
2 |
fr. 3 (Diehl I p. |
100) 10 n. |
3 | |
Pax |
1018 |
55 n. |
3 |
384 (Rose) |
176 n. |
2 |
Plutus |
415 |
53 n. |
6 |
434 ( .. ) |
176 n. |
4 |
661 |
54 n- |
7 | ||||
163 n. |
2 |
A thenaeus | ||||
682 sq. |
53 n. |
I |
VII 3iid |
122 n. |
2 | |
Ranae |
327 |
54 n. |
3 |
XIV 659d |
125 n. |
3 |
156 n. |
I | |||||
336 |
54 n- |
4 |
Athenio (Kock) | |||
156 n. |
I |
fr. I. 2 II 369 |
125 n. |
2 | ||
455 sqq. |
54 n- |
8 |
I. 44 II 369 |
125 n. |
2 | |
156 n. 3 | ||||||
850 |
53 n. |
3 |
Critias (Diehl) | |||
Thesmophoriazusae |
fr. 21 I p. 83 |
9 n. |
4 | |||
556 sq. |
55 n- |
2 | ||||
150 n. |
7 |
Demosthenes | ||||
685 |
53 n- |
7 |
III 26 |
112 n. |
4 | |
55 n- |
4 |
VIII 8 |
109 n. |
3 | ||
720 |
54 n. |
I |
[XI] 16 |
112 n. |
5 | |
1150 |
55 n. |
4 |
XVIII I |
Ill n. |
7 |
Aristoteles
Ath. Resp.
Eth. Nic.
Pohtica
Rhetorica
43-6
45
1096a. 16
1122a. 6
1166b. 5
1253a. 36
1335b
1377a. 25
125 n.nbsp;4
Aristophon (Kock^
fr. 9 II 279
12 II 281
[Rhetorica ad Alex.]
1421b. 35 sqq.
125 n.nbsp;4
156 n.nbsp;2
163 n.nbsp;4
175nbsp;n.nbsp;I
176nbsp;n.nbsp;5
159 n.nbsp;2
158nbsp;n.nbsp;I
159nbsp;n.nbsp;I
158 n.nbsp;6
158 n. 4
63 n. 2
158 n. 6
80 n. 3
155
157
XIX 70
132
156
212
XXI 12
51
104
126
147
112 n. I
121 n. 8
112nbsp;n. 2
114 n.
113nbsp;n.
108 n.
136 n.
165 n.
Ill n.
114nbsp;n.
Ill n.
112nbsp;n.
114 n. 6
108 n. I
114nbsp;n.nbsp;2
117 n.nbsp;2
108 n.nbsp;2
115nbsp;n-nbsp;4
5
4
3
5
I
6
4
3
6
6
148 |
IIO |
n. |
I |
XL VII |
70 |
in n. 5 | |
227 |
108 |
n. |
3 |
LIII |
10 |
in n. 2 | |
136 |
n. |
5 |
LVII |
8 |
115 n. 6 | ||
165 |
n. |
I |
17 |
III n. 6 | |||
XXII |
2 |
113 |
n. |
5 |
62 |
108 n. 3 | |
120 |
n. |
4 |
136 n. 5 | ||||
69 |
113 |
n. |
6 |
67 |
115 n. I | ||
72 |
113 |
n. |
6 |
[LIX] |
12 |
114 n. 8 | |
78 |
114 |
n. |
7 |
13 |
114 n. 9 | ||
XXXIII |
25 |
112 |
n. |
2 |
43 |
114 n. 9 | |
40 |
173 |
n. |
2 |
73 |
112 n. 7 | ||
54 |
no |
n. |
3 |
74 |
114 n. 10 | ||
65 |
173 |
n. |
3 |
75 |
113 n. I | ||
68 |
IIO |
n. |
5 |
77 |
114 n. 10 | ||
73 |
III |
n. |
4 |
80 |
113 n. 2 | ||
76 |
IIO |
n. |
7 |
82 |
115 n. 3 | ||
78 |
H2 |
n. |
2 |
92 |
quot;3 n. 3 | ||
79 |
114 |
n. |
I |
109 |
114 n. 10 | ||
97 |
III |
n. |
6 |
115 n. 2 | |||
166 |
n. |
4 |
116 |
115 n. 5 | |||
127 |
109 |
n. |
3 |
117 |
114 n. 10 | ||
XXIV |
9 |
173 |
n. |
4 |
126 |
114 n. 10 | |
177 |
n. |
I | |||||
II |
174 |
n. |
I |
Dinarchus | |||
35 |
III |
n. |
6 |
I n |
121 n. I | ||
82 |
173 |
n. |
4 |
136 n. 5 | |||
lOI |
174 |
n. |
2 |
21 |
121 n. 9 | ||
104 |
89 |
n. |
I |
17 |
121 n. 7 | ||
109 |
n. |
I |
84 |
121 n. 7 | |||
171 |
n. |
3 |
86 |
121 n. 3 | |||
176 |
n. |
3 |
87 |
121 n. 6 | |||
96 |
Ï74 |
n. |
3 |
II 10 |
121 n. 4 | ||
III |
173 |
n. |
5 |
14 |
121 n. 5 | ||
120 |
174 |
n. |
4 |
20 |
121 n. 2 | ||
130 |
174 |
n. |
4 |
136 n. 5 | |||
137 |
174 |
n. |
2 | ||||
[XXV] |
48 |
no |
n. |
2 |
Diodorus | ||
52 |
157 |
n. |
7 |
I 96. 3 |
157 n. 8 | ||
53 |
114 |
n. |
3 | ||||
157 |
n. |
7 |
Empedocles (Diels^) | ||||
81 |
no |
n. |
I |
fr. 3. 2 |
12 n. 5 | ||
XXVIII |
16 |
no |
n. |
8 |
3- 5 |
13 n. 6 | |
XXXIII |
10 |
in |
n. |
I |
36 n. 5 | ||
XXXV |
48 |
115 |
n. |
6 |
3- 6 |
sqq. |
12 n. 2 |
XXXIX |
41 |
in |
n. |
6 |
128. 4 |
13 n. 4 | |
XLIII |
65 |
no |
n. |
4 |
126 n. 3 |
REGISTER |
215 | |||||
Ephippus (Koek) |
683 |
39 n. 8 | ||||
fr. 15. 4sq. II 259 |
122 |
n. |
I |
886 |
48 n. 3 | |
926 sq. |
42 n. 4 | |||||
Epicharmus (Dials) |
976 |
38 n. 5 | ||||
fr. 17 |
13 |
n. |
2 |
1170 |
39 n. I | |
32 |
n. |
3 |
1260 sqq. |
44 n. I | ||
18 |
13 |
n. |
I |
1262 sq. |
41 n. 3 | |
48 n. 6 | ||||||
Euhulus (Kock) |
113 n. 4 | |||||
fr. no. 2 sq. II 204 |
122 |
n. |
I |
1272 |
48 n. 6 | |
139 II 212 |
123 |
n. |
I |
113 n. 4 | ||
1320 |
38 n. 3 | |||||
Eupolis (Kock) |
1350 sqq. |
40 n. 2 | ||||
fr. 52. I I 270 |
57 |
n. |
3 |
Hecuba |
714 |
38 n. 2 |
74. isq. I 275 |
57 |
n. |
I |
788 |
38 n. 2 | |
852 sq. |
38 n. 2 | |||||
Euripides (Nauck) |
1003 sq. |
48 n. 2 | ||||
Alcastis 1147 sq. |
48 |
n. |
3 |
1235 sq. |
38 n. 2 | |
Andromache 1125 |
48 |
n. |
7 |
Helena |
868 sqq. |
40 n. 3 |
Bacchae 69 sq. |
46 |
n. |
I |
1028 sq. |
48 n. 3 | |
72 sqq. |
40 |
n. |
4 |
1054 |
38 n. 2 | |
113 sq. |
45 |
n. |
2 |
1276 sq. |
37 n. 4 | |
46 |
n. |
2 |
1353 |
36 n. 4 | ||
60 |
n. |
2 |
1632 sqq. |
48 n. 3 | ||
263 |
41 |
n. |
5 |
Haraclidae |
254 |
48 n. 3 |
370 sqq. |
Ï4 |
n. |
I |
718 sq. |
41 n. 6 | |
36 |
n. |
I |
Hercules Furens 323 |
39 n. 5 | ||
54 |
n. |
5 |
853 |
39 n- 7 | ||
374 sq. |
60 |
n. |
2 |
927 |
42 n. 3 | |
490 |
41 |
n. |
5 |
1211 |
39 n. 5 | |
502 |
41 |
n. |
5 |
1233 |
40 n. I | |
613 |
4Ï |
n. |
4 |
1341 sq. |
44 n. I | |
1008 sq. |
49 |
n. |
4 |
50 n. I | ||
Cyclops 26 |
37 |
n. |
7 |
Hippolytus |
83 |
46 n. 3 |
30 |
37 |
n. |
7 |
651 sq. |
43 n. 3 | |
31 |
38 |
n. |
I |
656 sq. |
46 n. 5 | |
289 |
38 |
n. |
I |
61 n. 4 | ||
3quot; |
38 |
n. |
I |
74 a- 3 | ||
348 |
37 |
n. |
7 |
764 sqq. |
43 n- 3 | |
438 |
37 |
n. |
7 |
177 n. 2 | ||
693 |
38 |
n. |
I |
814 |
44 n. 2 | |
Elactra 253 |
46 |
n. |
4 |
91 n. I | ||
261 |
46 |
n. |
4 |
885 sq. |
43 n. 3 | |
559 sq. |
42 |
n. |
4 |
1033 |
50 n. I | |
645 |
39 |
n. |
1 |
1042 sqq. |
43 n. 3 | |
677 |
39 |
n. |
I |
1047 |
43 n- 3 |
1080 sq. |
37 n- |
I |
Medea |
754 sq. |
46 n. 5 |
85 n. |
3 |
607 |
39 n. 6 | ||
150 n. |
I |
796 |
39 n. 5 | ||
1286 |
39 n. |
5 |
59 n. 4 | ||
1309 |
46 n. |
5 |
850 |
39 n- 5 | |
61 n. |
4 |
1053 sq. |
38 n. 8 | ||
1339 sq. |
47 n. |
I |
1287 |
39 n. 5 | |
1363 sqq. |
47 n. |
2 |
1304 |
39 n. 6 | |
1419 |
46 n. |
6 |
1328 |
39 n. 5 | |
1454 |
46 n. |
6 |
1383 |
39 n. 5 | |
150 |
40 n. |
6 |
Orestes |
24 |
39 n. I |
220 sqq. |
38 n. |
8 |
285 |
41 n. 8 | |
1045 sqq. |
22 n. |
2 |
373 |
38 n. 4 | |
1054 sq. |
47 n- |
4 |
481 |
38 n. 4 | |
1090 sqq. |
43 n. |
4 |
500 sqq. |
38 n. 6 | |
177 n. |
2 |
514 sq. |
45 n. I | ||
1256 |
50 n. |
I |
518 |
39 n. I | |
1290 |
48 n. |
5 |
546 |
38 n. 4 | |
1502 |
39 n. |
5 |
562 |
38 n. 4 | |
I. 553 |
42 n. |
2 |
595 |
41 n. 7 | |
554 |
43 n. |
I |
627 |
38 n. 4 | |
177 n. |
2 |
935 |
38 n. 9 | ||
674 |
48 n. |
6 |
1052 |
44 n. 2 | |
113 n. |
4 |
1650 sqq. |
41 n. 3 | ||
926 sq. |
48 n. |
I |
48 n. 6 | ||
1105 |
39 n. |
3 |
113 n. 4 | ||
59 n. |
3 |
Phoenissae |
67 |
39 n. 4 | |
1192 |
50 n. |
I |
524 sq- |
47 n- 3 | |
,ur. |
612 |
50 n. I | |||
693 |
39 n- |
8 |
Supplices |
38 sq. |
37 n. 4 |
743 |
46 n. |
5 |
63 sqq. |
44 5 | |
870 sqq. |
20 n. |
3 |
51 n. 7 | ||
22 n. |
3 |
120 sqq. |
37 n. 3 | ||
871 |
39 n- |
2 |
366 sq. |
37 n- 3 | |
945 sq. |
41 n. |
2 |
373 sq. |
37 n. 3 | |
1035 |
50 n. |
I |
558 sq. |
37 n- 3 | |
1037 |
36 n. |
2 |
Troiades |
41 sqq. |
46 n. 4 |
1045 |
38 n. |
7 |
85 sq. |
49 n. 2 | |
1161 |
35 n. |
4 |
328 |
40 n. 5 | |
ii93sq. |
42 n. |
3 |
628 |
39 n. 3 | |
1202 |
49 n. |
3 |
59 n. 3 | ||
1320 |
45 n. |
4 |
1316 |
44 n- 4 | |
54 n- |
7 |
fragmenta |
252. 3 |
49 n. 2 | |
163 n. |
2 |
286 |
49 n. 5 | ||
1458 sqq. |
35 n. |
I |
3quot; |
49 n. 5 | |
1461 sq. |
42 n. |
4 |
327. 6 sq. |
49 n. 3 |
Ion
362
388
434
446
472. 14 sq,
539
648
684
736
773- 69
Gorgias (Diels^)
fr. 6. 25 sqq. II p. 248 85 n. 2
150 n. I
825
832
852
937
946
1067
Suppl. Eur. (v. Arnim)
p. 61, 31 sqq.
126 n.
47 n-
43 n.
43 n.
47nbsp;n.
48nbsp;n.
45 n.
54nbsp;n-
45 n.
50 n.
49nbsp;n.
48 n. 8
36 n. 3
165 n. 6
169 n. 3
47nbsp;n. 4
87 n. 2
49nbsp;n. 3
146 n. 2
55nbsp;n. I
42nbsp;n. 2
73 n. 7
81
114
quot;5
119
I2I€
133
139
171
19
IIInbsp;37
65
120
IVnbsp;146
154
VI 81
VII 206
VIII 37
72
105
106
109
IX 78
Hesiodus
58nbsp;n.
61 n.
61 n.
59nbsp;n.
61 n.
61 n.
55 n.
57nbsp;n.
93 a-
58nbsp;n.
150 n.
59nbsp;n.
60nbsp;n.
66 n.
61nbsp;n.
58 n.
72nbsp;n.
58 n.
72 n.
60nbsp;n.
60 n.
58nbsp;n.
59nbsp;n.
Harpocration
s.v. d^oaiw
S.V. öatov
Herodotus
I 159
181
199
104 n. 5
174 n. 4
59 n.
61 n.
58 n.
36 n.
58 n.
61 n.
144 n.
36 n.
55 n.
Opera |
135 sqq. |
7 |
n. |
I |
240 |
87 |
n. |
2 | |
333 |
9 |
n. |
I | |
337 |
22 |
n. |
4 | |
354 |
126 |
n. |
I | |
Scutum |
84 sq. |
7 |
n. |
3 |
85 |
18 |
n. |
3 | |
447 |
7 |
n. |
2 | |
Hesychius (Schmidt) | ||||
s.v. avoaia |
22 |
n. |
5 | |
S.V. KoS-oiaioioe |
45 |
n. |
6 | |
s.v. óaitj |
5 |
n. |
4 | |
S.V. óaios |
52 |
n. |
2 |
XVII |
363 |
6 n. |
5 |
XVIII |
483 sqq. |
9 n. |
I |
XIX |
109 sqq. |
9 n. |
I |
92 n. |
I | ||
XX |
287 |
6 n. |
5 |
XXII |
411 sqq. |
4 n. |
3 |
12 n. |
3 | ||
16 n. |
I | ||
XXIV |
286 |
6 n. |
I |
II n. |
6 |
Hyperides
III 6
VI 22
fr. 32
70
Hippocrates
eed
irepï ipijs vovaov 3
4
62nbsp;n. I
64 n. 2
63nbsp;n- 3
64nbsp;n. 2
64 n. 4
Homerische hymnen
Apollo
5 n.
35 n.
76 n.
84 n.
no n.
5 n.
161 n.
5 n.
161 n.
5 n.
161 n.
Ceresnbsp;211
Mercurius 130
173
469
Homerus
5 n.
161 n.
Incerta comicorum (Meineke)
fr. 282 IV p. 668nbsp;124 n. 2
125 n. I
Ilias XI |
779 |
6 n. |
I |
Inscripties (Dittenberger Sylloge®) | ||
II n. |
6 |
47 |
70 n. 2 | |||
9 n. |
I |
91. |
15 |
71 n. 2 | ||
XVI |
384-393 |
143 n- |
4 |
93- |
6 |
71 n- 3 |
XXII |
15 |
166 n. 6 | ||||
XXIII |
581 |
6 n. |
3 |
167 n. I | ||
Odyssee III |
45 |
6 n. |
2 |
168 n. 3 | ||
VIII |
575 sq. |
37 n- |
6 |
153- |
135 |
167 n. 4 |
IX |
106 |
6 n. |
4 |
201 |
167 n. 5 | |
175 sq. |
37 n. |
6 |
204. |
10 |
166 n. 3 | |
189 |
6 n. |
4 |
204. |
15 |
166 n. 5 | |
268 |
6 n. |
I |
167 n. 2 | |||
II n. |
6 |
204. |
50 |
166 n. 7 | ||
428 |
6 n. |
4 |
299. |
10 |
167 n. I | |
XIV |
56 sqq. |
5 n. |
5 |
338. |
20 |
165 n. 7 |
12 n. |
4 |
338. |
30 |
166 n. 2 | ||
83 sqq. |
9 n. |
I |
965. |
15 |
168 n. 2 | |
XVI |
78 sq. |
4 n. |
2 |
1033 |
71 n- 5 | |
91 |
6 n. |
I |
166 n. I | |||
II n. |
6 |
1048. |
15 |
167 n. 3 | ||
421 sqq. |
4 n. |
I |
I. G. |
XII 7.4 |
168 n. I | |
12 n. |
3 |
Solmsen 39 |
165 n. 6 | |||
432 |
16 n. |
I |
169 n. 3 |
lona (Septuaginta)
I 5-15
Isaeus
IV 19
VI 65
VII 38
47
49
IX 13
20
34
Isocrates
I 13
IIInbsp;2
31
32
IVnbsp;33
VI 22
VII 30
66
87 n.
104 n.
104 n.
136 n.
104 n.
144 n. 6
104 n. 6
104 n.
172 n.
176 n.
104 n.
104 n.
n. 5
n. I
lOI
101
97
97
100
102
101
171
173 n-
n. 7
n. 6
n. 2
n. 4
n. 4
n. 4
124
163
181
182
183
187
203
213
220
XIV 2
22
39
XV 76
282
321
98 n.nbsp;2
100 n.nbsp;4
98 n.nbsp;3
98 n.nbsp;4
100 n.nbsp;8
98nbsp;n.nbsp;5
100nbsp;n.nbsp;8
97 n. 8
102 n.
101nbsp;n.
97 n.
97 n.
97 n.
99nbsp;n-
97nbsp;n-
98nbsp;n. 6
100 n. 6
98 n. 7
100 n. 5
323
21 n. 3
Lycurgus
VIII |
13 |
lOI |
n. |
I |
Contra Leocratem i |
106 n. 3 |
33 |
101 |
n. |
I |
15 |
85 n. 3 | |
120 |
102 |
n. |
2 |
105 n. 4 | ||
IX |
25 |
102 |
n. |
3 |
43 |
106 n. 5 |
28 |
lOI |
n. |
6 |
52 |
105 n. I | |
38 |
98 |
n. |
I |
136 n. 5 | ||
51 |
97 |
n. |
9 |
76 |
107 n. 2 | |
X |
61 |
100 |
n. |
3 |
77 |
105 n. 2 |
XI |
15 |
lOI |
n. |
3 |
105 n. 3 | |
24 |
100 |
n. |
7 |
172 n. 4 | ||
26 |
99 |
n. |
I |
78 |
172 n. 4 | |
163 |
n. |
I |
93 |
106 n. 2 | ||
27 |
99 |
n. |
I |
94 |
105 n. 6 | |
28 |
163 n. |
I |
95 |
106 n. I | ||
38 |
99 |
n. |
4 |
150 n. I | ||
40 |
103 |
n. |
I |
96 |
106 n. I | |
XI |
38 |
10 |
n. |
2 |
150 n. I | |
XII |
121 |
99 |
n. |
5 |
129 |
107 n. 4 |
122 |
99 |
n. |
5 |
146 |
106 n. 4 | |
123 |
99 |
n. |
5 |
147 |
107 n. 3 |
Lucianus
Amor. c. 54
Lysias
Pausanias
I 46 |
95 n. |
5 |
III 5. 8 |
72 |
n. |
2 | |||
[II] 7 |
95 n. |
3 | |||||||
[VI] 10 |
95 n- |
4 |
Pherecrates (Kock) | ||||||
II |
94 n. |
9 |
fr. 145. 26 sqq. I 189 |
57 |
n. |
2 | |||
95 n. |
2 | ||||||||
12 |
95 n. |
7 |
Philemon (Kock) | ||||||
16 |
94 n. |
9 |
166 II 526 |
127 |
n. |
2 | |||
17 |
95 n. |
I |
fr. [246] II 539 |
124 |
n. |
5 | |||
32 |
94 n. |
7 |
157 |
n. |
6 | ||||
XII 24 |
94 n. |
6 | |||||||
17 |
172 n. |
1 |
Philippides (Kock) | ||||||
95 n. |
6 |
fr. 25 III 308 |
127 |
n. |
2 | ||||
170 |
96 n. |
3 | |||||||
XIII 3 |
94 n- |
3 |
Pindarus (Schroeder) | ||||||
93 |
94 n- |
4 |
Isthm. VIII |
87 |
II |
n. |
2 | ||
97 |
94 n- |
5 |
Olymp. III |
72 |
II |
n. |
5 | ||
XIV 42 |
94 n. |
8 |
156 n. |
4 | |||||
XXI 20 |
95 n. |
2 |
VI |
132 |
II |
n. |
4 | ||
XXVI 8 |
96 n. |
I |
VIII |
10 |
II |
n. |
3 | ||
XXX 17 |
96 n. |
2 |
Paean VI |
131 |
12 |
n. |
I | ||
19 |
99 n. |
3 |
Pyth. IX |
62 |
II |
n. |
I | ||
25 |
171 n. |
2 |
fr. (Bergk) i |
II |
n. |
6 | |||
fr. 143 |
94 n. |
8 | |||||||
270 |
95 n. |
8 |
Plato | ||||||
[Alcibiades II] 149e |
133 |
n. |
4 | ||||||
Menander (Allinson, Loeb) |
Apologia |
32d |
137 |
n. |
5 | ||||
Circumtonsa 602 |
123 n. |
5 |
35c |
135 |
n. |
I | |||
874 |
124 n. |
4 |
[Axiochus] |
37id |
157 |
n. |
3 | ||
Samia |
60 sqq. |
123 n. |
6 |
Cratylus |
394d, e |
146 |
n. |
6 | |
139 |
124 n. |
4 |
Crito |
51C |
141 |
n. |
2 | ||
fr. (Kock) 96 |
Ill |
29 |
126 n. |
I |
141 |
n. |
3 | ||
129 |
III |
38 |
126 n. |
3 |
5415 |
135 |
n. |
I | |
inc. 512 |
III |
175 |
122 n. |
3 |
[Definitiones] |
412e |
146 |
n. |
4 |
540. { |
i III 162 |
123 n. |
3 |
415a |
130 |
n. |
4 | ||
687 |
III 198 |
124 n. |
I |
Epinomis |
98od |
149 |
n. |
4 | |
(Meineke) 246 |
IV |
347 |
126 n. |
2 |
986b |
150 |
n. |
3 | |
521 |
IV 354 |
127 n. |
3 |
988e |
14Q |
n. |
4 | ||
567 |
IV 346 |
126 n. |
2 |
989b |
145 |
n. |
4 | ||
Epistulae |
311e |
146 |
n. |
I | |||||
Mnesimachus (Kock) |
325a, c |
141 |
n. |
5 | |||||
fr. I II 436 |
125 n. |
4 |
325b |
139 144 |
n. |
4 6 | |||
Moschion (Nauck) |
331C |
141 |
n. |
2 | |||||
fr. 3 |
52 n. |
3 |
334a |
142 |
n. |
7 | |||
6. 33 |
52 n. |
6 |
335b |
144 |
n. |
9 |
35 Id |
136 |
n. |
I |
716e |
135 a- 7 | |
352c |
144 |
n. |
9 |
717a |
135 n. 7 | |
356a |
137 |
n. |
I |
717b |
150 n. I | |
Euthydemus |
283e |
142 |
n. |
I |
721e |
142 n. 4 |
Euthyphro |
4C |
143 |
n. |
8 |
752d |
144 n. 5 |
46 |
130 |
n. |
8 |
767d |
136 n. 5 | |
131 |
n. |
2 |
773e |
142 n. 5 | ||
5C |
145 |
n. |
I |
777e |
137 n. 4 | |
149 |
n. |
8 |
778c |
175 n. 7 | ||
5lt;i |
100 |
n. |
I |
782d |
143 n. 3 | |
131 |
n. |
3 |
821a |
143 n. 5 | ||
145 |
n. |
I |
83id |
136 n. 2 | ||
5e |
147 |
n. |
4 |
838a, b |
27 n. 4 | |
6d |
131 |
n. |
3 |
840c |
142 n. 10 | |
7a |
129 |
n. |
3 |
854c |
140 n. 6 | |
lie |
129 |
n. |
4 |
854e |
160 n. 2 | |
12a |
129 |
n. |
4 |
857b |
175 n- 5 | |
12a, d |
128 |
n. |
3 |
868d, e |
147 n. 5 | |
i2d |
129 |
n. |
4 |
869b |
147 n. 6 | |
12e |
130 |
n. |
I |
872d |
139 n. 2 | |
130 |
n. |
3 |
873b |
144 n. I | ||
145 |
n. |
I |
874a |
143 n. 9 | ||
149 |
n. |
8 |
874e |
140 n. 2 | ||
13b |
145 |
n. |
2 |
877e |
136 n. 6 | |
13d |
130 |
n. |
2 |
148 n. 2 | ||
14b |
129 |
n. |
3 |
878a |
175 n. 6 | |
14c |
130 |
n. |
5 |
88ia, d |
139 n. I | |
i4d |
130 |
n. |
6 |
885b |
149 n. 5 | |
14e |
130 |
n. |
7 |
886e |
149 n. I | |
i5d |
Ï31 |
n. |
I |
887a |
149 n. I | |
Gorgias |
479c |
138 |
n. |
I |
888d |
149 n. 4 |
497c |
150 |
n. |
4 |
889 |
140 n. 4 | |
f505b |
138 |
n. |
2 |
890a |
149 n. I | |
»507a, b |
128 |
n. |
2 |
891a |
143 n. 6 | |
507c |
134 |
n. |
3 |
89id, e |
149 n. I | |
522d |
133 |
n. |
3 |
899e |
149 n. 2 | |
523a, b |
133 |
n. |
2 |
900a |
147 n. I | |
525d |
138 |
n. |
5 |
900b |
149 n. 2 | |
141 |
n. |
6 |
905b |
144 n. 9 | ||
526c |
135 |
n. |
5 |
907a |
140 n. 5 | |
Hippias maior 293b |
138 |
n. |
6 |
go7b |
149 n. 3 | |
Laches |
i99d |
135 |
n. |
3 |
907d |
147 n. I |
Leges |
655d |
143 |
n. |
I |
907d, e |
149 n. 4 |
66ib |
131 |
n. |
4 |
908c |
148 n. 5 | |
663b, d |
132 |
n. |
I |
909c |
149 n. 6 | |
679d |
143 |
n. |
2 |
910b sqq |
140 n. I |
Menexenus
Meno
Protagoras
Respublica
149 n. |
4 |
391a |
142 n. 8 | |||
9146 |
136 n. |
3 |
39id |
143 n. 4 | ||
137 |
n. |
4 |
147 n. 3 | |||
941a |
147 |
n. |
7 |
3916 |
140 n. 7 | |
959b |
132 |
n. |
3 |
395c |
134 n. 2 | |
248d |
138 |
n. |
7 |
4166 |
143 n. 7 | |
ySd |
132 |
n. |
I |
150 n. 2 | ||
135 |
n. |
3 |
417a |
150 n. 2 | ||
81b |
135 |
n. |
6 |
422d |
150 n. 2 | |
315b |
136 n. |
4 |
4276 |
142 n. 9 | ||
3i8e |
149 |
n. |
4 |
458a |
142 n. 6 | |
6oe |
144 |
n. |
7 |
461a |
133 n. I | |
6ib |
144 |
n. |
7 |
463d |
139 n. 3 | |
61C, d, e |
149 |
n. |
9 |
496d |
137 n. 3 | |
6ie |
142 |
n. |
2 |
5650 |
138 n. 5 | |
62a |
142 |
n. |
2 |
141 n. 6 | ||
149 |
n. |
9 |
580a |
138 n. 4 | ||
62b |
142 |
n. |
3 |
6ioa |
137 n. 2 | |
69c |
157 |
n. |
4 |
615b |
132 n. 6 | |
75c |
135 |
n. |
I |
615c |
145 n. 3 | |
113d |
135 |
n. |
5 |
6i5d |
139 n. 2 | |
ii4d |
135 |
n. |
5 |
Symposium |
i88c |
148 n. 3 |
242c |
144 |
n. |
2 |
193a, d |
146 n. 3 | |
242d |
149 n. |
7 |
Theaetetus |
172a |
135 n. 4 | |
256d |
150 |
n. |
6 |
176b |
134 n. I | |
12b |
144 |
n. |
3 | |||
28a |
148 |
n. |
4 |
Plutarchus | ||
396 |
146 n. |
2 |
de def. or. |
49, 51 |
156 n. 5 | |
323e |
14a |
n. |
I |
de Is. et Os. |
156 n. 5 | |
325a |
135 |
n. |
2 |
quaest. Graec. 9 |
156 n. 6 | |
329c |
135 |
n. |
3 | |||
330b |
135 |
n. |
3 |
Pollux (Bethe) |
163 n. 2 | |
331a |
129 |
n. |
I |
P- 3 | ||
331b |
129 |
n. |
2 |
P- 5 |
22 n. 5 | |
349b |
135 |
n. |
3 |
145 n. 2 | ||
349d |
138 |
n. |
3 |
p. 6 |
158 n. 5 | |
331a |
132 |
n. |
4 |
P- 7 |
162 n. 6 | |
344a |
175 |
n. |
3 |
P- 9 |
162 n. 6 | |
3620 |
132 |
n. |
5 |
p. 10 |
45 n. 3 | |
363a |
132 |
n. |
5 | |||
363c, d |
155 |
n. |
I |
Praecepta Delphica | ||
363d |
136 n. |
5 |
(Dials') I p. |
63. 8 |
165 n. 4 | |
368b |
142 |
n. |
9 |
I P. |
64. 13 |
165 n. 3 |
378b sqq. |
141 |
n. |
I |
I p. |
65. 17 |
165 n. 2 |
378c |
141 |
n. |
4 |
(Ditt. Syll.) |
1268 |
164 n. I |
[Minos J
Phaedo
Phaedrus
Philebus
Sophocles (Jebb)
Aiax
Oedipus Col.
I44I |
30 n. |
6 | ||||
1294 sq. |
33 n. |
5 |
Philoctetes |
32 sqq. |
32 n. |
6 |
1350 |
28 n. |
5 |
257 |
27 n. |
2 | |
1393 |
27 n. |
6 |
470 |
27 n. |
I | |
1403 sqq. |
25 n. |
4 |
661 sq. |
25 n. |
I | |
73 sq. |
24 n. |
I |
58 n. |
3 | ||
73 |
29 n. |
2 |
662 |
25 n. |
2 | |
300 sqq. |
31 n. |
7 |
28 n. |
I | ||
32 n. |
4 |
38 n. |
8 | |||
454 |
24 n. |
2 |
812 |
33 n. |
6 | |
37 n. |
5 |
930 |
27 n. |
I | ||
514 |
33 n. |
2 |
1050 sq. |
32 n. |
6 | |
516 |
33 n. |
3 |
1441 |
28 n. |
5 | |
660 |
31 n. |
5 |
1443 |
28 n. |
5 | |
677 |
31 n. |
6 |
Trachiniae |
807 sqq. |
33 n. |
7 |
730 sq. |
31 n. |
4 |
1222 |
32 n. |
5 | |
872 |
29 n. |
I |
46 n. |
5 | ||
923 sq. |
29 n. |
2 |
61 n. |
4 | ||
924 |
32 n. |
I |
1245 |
33 n- |
I | |
1070 sq. |
24 n. |
3 |
fragmenta |
103. 6 sqq. |
28 n. |
2 |
26 n. |
2 |
135 |
21 n. |
2 | ||
1080 sqq. |
26 n. |
I |
136 |
21 n. |
2 | |
247 |
30 n. |
I |
676 |
28 n. |
I | |
432 sqq. |
27 n. |
6 |
858 |
32 n. |
2 | |
589 sq. |
28 n. |
2 |
1025. 8 sqq. |
28 n. |
4 | |
1382 sq. |
28 n. |
2 |
126 n. |
2 | ||
188 sqq. |
31 n. |
2 | ||||
260 sqq. |
26 n. |
5 |
Stobaeus (Hense) | |||
31 n. |
3 |
IV 14 |
172 n. |
5 | ||
38 n. |
3 | |||||
278 sqq. |
26 n. |
3 |
Strabo | |||
279 sqq. |
19 n. |
I |
537- 8 |
84 n. |
I | |
282 sqq. |
26 n. |
3 | ||||
287 sq. |
30 n. |
3 |
Suidas (Adler) | |||
469 sq. |
25 n. |
6 |
s.v. damp;éiiiara |
43 n- |
I | |
157 n- |
2 |
dvóoLOV |
22 n. |
5 | ||
946 |
27 n. |
3 |
öaioi |
155 n- |
I | |
981 |
27 n. |
5 |
61 n. |
4 | ||
1125 sqq. |
26 n. |
3 |
144 n. |
4 | ||
31 n. |
2 |
dlt;lgt;oaLov[j,€voi |
Ill n. |
5 | ||
1130 sqq. |
30 n. |
5 |
d^oGLOvad'aL |
17 n. |
2 | |
1189 sqq. |
32 n. |
8 |
dfjioat w |
104 n. |
5 | |
1289 |
27 n. |
5 |
117 n. |
4 | ||
1360 |
27 n. |
4 |
alt;lgt;oaiugt;aas |
4 n. |
I | |
1381 sq. |
30 n. |
6 |
170 n. |
I | ||
1430 sq. |
29 n. |
3 |
evaé^eia |
9 n- |
4 |
Antigone
Electra
163 |
n. |
2 |
171. 6 |
66 n. 3 | ||||
oaiTj |
44 |
n. |
5 |
11 5. 5 |
66 n. 4 | |||
oaiov |
169 n. |
2 |
37- 3 |
70 n. I | ||||
171 |
n. |
4 |
52. 4 |
169 n. 4 | ||||
173 |
n. |
I |
III 56. 2 |
67 n. I | ||||
174 |
n. |
4 |
58. 3 |
65 n. I | ||||
175 |
n. |
4 |
59. I |
65 n. 2 | ||||
Theocritus |
66. 3 |
68 n. I | ||||||
XIV 5 |
125 |
n. |
4 |
67. I |
67nbsp;n. 3 68nbsp;n. 3 | |||
Theodectes (Nauck) |
84. 2 |
68 n. 2 | ||||||
fr. 8. 4 sqq. |
52 |
n. |
4 |
IV 27: 2 . |
69 n. 3 | |||
97 |
73 n- 5 | |||||||
Theognis (Diehl) |
97. 2 |
69 n. I | ||||||
131 sq. |
8 157 |
n. |
1 |
98 |
96 n. 4 73 n. 5 | |||
145 sq. |
9 |
n. |
3 |
98. I |
69 n. 2 | |||
1139 sqq. |
8 |
n. |
2 3 |
98. 7 |
68 n. 4 | |||
1179 sq. |
9 n. |
2 |
V 54- 2 |
72 n. 2 | ||||
104 |
65 n. 3 | |||||||
Theopompus |
VI 53- I |
69 n. 4 | ||||||
fr. 74 (Grenfell-Hunt) |
84 | |||||||
Timocles (Koek) | ||||||||
Theophrastus |
fr. I II 451 |
126 n. 5 | ||||||
Char. XXV |
87 |
n. |
2 |
31 II 464 |
123 n. 2 | |||
wept evaeßeias (Bemays) | ||||||||
12. |
137 sqq. |
162 |
n. |
I |
Xenarchus (Koek) | |||
Ï3- |
158 sqq. |
162 |
n. |
2 |
fr. 7. 4 sq. II |
470 |
123 n. 4 | |
14- |
172 |
162 |
n. |
4 | ||||
19- |
259 |
162 |
n. |
5 |
Xenophanes (Diehl) | |||
27. |
378 sqq. |
162 |
n. |
6 |
fr. II I 58 |
10 n. 2 | ||
27. |
383 |
163 |
n. |
2 | ||||
27. |
389 |
161 |
n. |
5 |
Xenophon | |||
27. |
393 |
163 |
n. |
5 |
Agesilaus |
3- |
2 |
74 n- 2 |
27. |
403 |
161 |
n. |
2 |
3- |
5 |
74 n- 2 | |
27. |
405 |
161 |
n. |
4 |
74 n- 3 | |||
28. |
411 sqq. |
163 n. |
3 |
10. |
2 |
77 n. 2 | ||
29. |
432 sqq. |
163 |
n. |
6 |
II. |
I |
81 n. I | |
31- |
469 sqq. |
162 |
n. |
2 |
II. |
2 |
73 n. 3 | |
143 |
n. |
3 |
II. |
4 |
74 n- amp; | |||
31- |
487 |
161 |
n. |
6 |
Anabasis II |
5- |
20 |
150 n. 7 |
Thucydides |
6. |
25 |
74 n- 4 | |||||
I 71- 5 |
66 |
n. |
2 |
Apol. Socr. |
5 |
74 n. I |
13 |
76 n. |
4 |
IV |
I. |
33 |
73 n- 6 | |||
22 |
81 |
n. |
3 |
80 n. I | |||||
81 |
n. |
8 |
3- |
20 |
75 n- 4 | ||||
81 |
n. |
5 |
4- |
2 |
76 n. 5 | ||||
Ath. Resp. |
3- |
5 |
82 |
n. |
2 |
4- |
3 |
75 n. 4 | |
Cynegetica |
I. |
II |
78 |
n. |
4 |
7- |
2 |
72 n. I | |
99 |
n. |
2 |
14- |
3 |
78 n. I | ||||
1. |
13 |
81 |
n. |
4 |
V |
I. |
29 |
72 n. 2 | |
I. |
15 |
79 |
n. |
4 |
3- |
27 |
72 n. 2 | ||
82 |
n. |
6 |
4- |
I |
78 n. 3 | ||||
85 |
n. |
3 |
VII |
3- |
6 |
74 n. 7 | |||
I. |
16 |
81 |
n. |
4 |
75 n- I | ||||
I. |
17 |
81 |
n. |
4 |
3- |
7 |
73 n. I | ||
Cyropaedie IV |
6. |
4 |
74 |
n. |
5 |
4- |
35 |
73 n. 4 | |
V |
2. |
10 |
81 |
n. |
5 |
Laced. Resp. |
8. |
5 |
72 n. 3 |
VI |
I. |
35 |
79 |
n. |
2 |
Memorabilia I |
I. |
11 |
78 n. 3 |
I. |
47 |
79 99 |
n. |
1 2 |
I. |
16 |
82 n. 3 | ||
VII |
5- |
32 |
75 |
n. |
3 |
1.20 |
79 n. 3 | ||
5- |
56 |
76 |
n. |
I |
81 n. 4 | ||||
VIII |
I. |
25 |
76 |
n. |
6 |
2. |
2 |
82 n. I | |
87 |
n. |
2 |
3- |
I |
72 n. 4 | ||||
5- |
26 |
76 n. |
2 |
3- |
3 |
80 n. 2 | |||
7- |
18 |
75 |
n. |
2 |
II |
2. |
13 |
79 n. 5 | |
7- |
32 |
78 |
n. |
3 |
85 n. 3 | ||||
8. |
3 |
81 |
n. |
6 |
IV |
3- |
16 |
81 n. 2 | |
8. |
27 |
78 |
n. |
2 |
4- |
19 |
27 n. 4 | ||
Hellenica I |
4- |
14 |
81 |
n. |
7 |
37 n. 5 | |||
4- |
20 |
81 |
n. |
7 |
4- |
20 |
27 n. 4 | ||
7- |
19 |
73 |
n. |
8 |
6. |
2 sqq |
. 82 n. 4 | ||
7- |
25 |
74 |
n. |
3 |
8. |
II |
81 n. 3 | ||
II |
3- |
57 |
81 |
n. |
8 |
82 n. 5 | |||
4- |
21 |
73 |
n. |
2 |
Oecon. |
5- |
6 |
126 n. I | |
118 n. |
5 |
5- |
12 |
126 n. I | |||||
4- |
42 |
74 |
n. |
2 |
20. |
14 |
126 n. I | ||
156 n. |
4 |
S5miposium |
8. |
22 |
75 n. 5 | ||||
III |
3- |
I |
170 |
n. |
2 |
Vectigaha |
5- |
4 |
170 n. 4 |
quot;s
m
■«.a
-ocr page 243-STELLINGEN
De definities bij Plato van oaiov (Gorg. 507a, b en Def. 415a)
en evaé^eia (Def. 412e) beantwoorden niet aan het gewone spraak-
gebruik.
II
Voor de verklaring van de betekenissen van ôaioç moet men
uitgaan van het substantivum óaia „gebruik; zede, gewoontequot;.
III
De woorden oaioç en evas^ijç c.s. worden herhaaldelijk van
verhoudingen tussen mensen onderling gebruikt; de vertaling
„vroomquot; is voor deze gevallen onjuist.
IV
De betekenis „niet-taboequot;, die ôaioç tegenover isgóg heeft,
sluit zich aan bij de overige betekenissen van ôaioç.
V
Ten onrechte meent Dölger (Antike und Christentum B. IV,
H. I, p. 15 sq.) op grond van het woord óaicog in de eed van Hippo-
crates, dat godsdienstige overwegingen een rol spelen bij het ver-
bod om vruchtafdrijvende middelen te geven.
j. c. bolkestein
-ocr page 244-In zijn artikel Canidia and other witches (Washington Univer-
sity Studies 1930, n. 3) legt Eugene Tavenner te weinig nadruk
op het principiële verschil dat er bestaat tussen deze heksen en die
van de Middeleeuwen.
VII
Hom. Od. XVI 421 sqq.
fiaqye' xi ^ óè av TrjXe/iâxco êdvaxóv xe fiogóv rs
QOJixeiç, ovô' ifcsxaç sfma^sai, olaiv àga Zsvç
/x.dqxvqoç; ovô' óairj xaxà qojcxsiv àXXrjXoiaiv.
'AkXrjXouyiv slaat hier terug op ixéraç en niet op de mensen in het
algemeen.
VIII
Hom. Od. XXII 411 sq.
èv êvfzM, yçrjv, %aTQS xal ïa%so firjô' óAóAvCe'
ov% óair] xra/usvoiaiv èn àvÔQaaiv sv^srasaêai.
Ten onrechte wordt de betekenis „honenquot; van EvxErdsaêai door
Cauer op deze plaats aangenomen.
IX
Theognis 1139.
ÖQXoi Ô' ovxéri Tuarol èv dvamp;Qcónoiai ôlxaioi.
Terecht verandert Sitzler (Theogn. rehquiae p. 124) ôixaioi in
ôlxai rs.
X
Waar êsiôrrjç „bijgeloof, godsdienstigheidquot; (Muller, lexicon)
zou betekenen is het een verschrijving voor èaiôrrjç in de hand-
schriften.
XI
Bij Pollux (ed. Bethe) I, § 26 leze men in plaats van Thucydides,
Theophrastus.
Verg. Aen. I 76 sq. ed. laneU.
Aeolus haec contra: „tuus o regma, quid optes,
explorare iabor; mihi iussa capessere fas estquot;.
Ten onrechte vertaalt H. H. Mallinckrodt (Weekblad voor Gymn.
en Middelb. onderwijs 19 Dec. 1934): „Majesteit, gij hebt slechts
uit de verborgenheid van Uw zwijgen te openbaren wat gij wenst;
voor mij is het Noodlot's uitgesproken wet het door U bevolene
ijlings uit te voerenquot;. Men vertale: ,,Majesteit, gij hebt U slechts
de moeite te geven bij U zelf uit te maken wat gij wenst; mijn
phcht is het de bevelen ten uitvoer te brengen.quot;
XIII
Verg. Aen. VII 435 sqq.
Hic iuvenis vatem inridens sic orsa vicissim
ore refert: „classis invectas Thybridis undam
non, ut rere, meas effugit nuntius auris.
ne tantos mihi finge metus; nec regia Itmo
immemor est nostri.quot;
Ten onrechte verklaart W. J. W. Koster in zijn commentaar
,,fingerequot; met affingere, toedichten; de woorden „ne tantos mihi
finge metusquot; moeten vertaald worden: „Praat mij niet van zulke
schrikbeeldenquot;.
XIV
Verg. Aen. VII 531 sqq.
hic iuvenis primam ante aciem stridente sagitta,
natorum Tyrrhi fuerat qui maximus Almo
sternitur; haesit enim sub gutture vohius et udae
vocis iter tenuemque inclusif sanguine vitam.
corpora multa virum circa senior que Galaesus,
dum paci medium se offert, iustissimus tuius
qui fuit Ausoniisque ohm ditissimus arvis.
De woorden ,,dum paci medium se offertquot; vertale men: ,.terwijl
hij zich ter wille van de vrede in het midden van de twee partijen
begafquot;.
Propertius IV i. 17 sqq. ed. Rothstein.
ntdli cura fuit externos quaerere divos,
cum tremeret patrio pendula turba sacro,
annuaque accenso celebrare Parilia faeno,
qualia nunc curto lustra novantur equo.
Men vatte de drie eerste regels op als een contaminatie van de
volgende constructies:
nuUi cura fuit externos deos quaerere, sed annua Parilia
celebrare
en
nuUi cura fuit externos deos quaerere, cum tremeret pendula
turba et celebrarent annua Parilia.
M-mm
Vf?/:
- «Î-1
im
^ f
w
8 | |
- ,'iiv:
t •■quot;■f
i
^vV
.■• 'i ■
V. ■ ■ i'i- : 'nbsp;quot;nbsp;■■ ■nbsp;- ■ -'vi--. ..... « ■ ^ - ■■ quot;H'-'Ivï
■ v'
» .
V -ft
A ■•.if^f
«
•■•tóijife'
■ ■ ■ »1
-Àf-;.
,4 K'-'- quot;•. : ■■■ ■„.
■ ■gt;, TA -
• ■ quot; 'tri
-
mm