üDe laetjle Vernieuwde
U R A N I
|
|||||||||||||
A>
|
|||||||||||||
Of
|
|||||||||||||
HEMEL-SANGH:
Zijndeh« II. Deelvan Bellerophon,
of Lust tot Wïsheydt. Waer i»
Vele Hiftorialeen Chriftlijcke Gefangen, ftichtlijcke
Liedekens en Gedichten, uytte Schriften des Ouden en
Nieuwen Verbondts, tot opweckinghe des Godt-
faligen levens, lcerlick werden voorgeftelt.
Door T). T. T'rs.
^Bmmtmm I ter anftagt/ foo toel tot lefhi afêfïtigm'
bettoont.^nopnieuto^Deuroaen^metnicutoegebonbet!
©opfEntCTmefcröErt/ttcffen^anöeretreffriicheeefanaen
opil©uriicK.0otenflejielt-
De Mufijck door Cornelis de Leeuw gecorrigeert^
|
|||||||||||||
■J A M S T E R D A M»
Voor UnllemvanrBt*»mo»t, Boeck-verkoopcr.indeKalver-ftrae:
'uflchende Spaer-potenS.LHCye-fteegh.in de Witte Pers, \66i-
|
|||||||||||||
Fol.|
VOO R-R EDEN, Over
U R A N I A>
Of
HEMELSANGH.
Aen den Godtvruchtigen Lefer.
CkhaddeAeadachtigeLeCe^veordefen
eenige flwbtinge en vermaeklicke dichten en gefangen,onder den »<*««Bellerophon ,of tot \ïï'i)ihey tjttpgegevë,die ikjjer~ merckte dat by veelen met groot e Itifl en per wierden aen- gt'nomen; waer in ickyoornaemlijckjit oogbmerckhadde, °m door defe maniere van digten, de Ieugd van velegeyle *n onbefchofte Liedekens af te trecken, en onder vele nieti- te voyfea, eenige lieflij cke en aeedige Jlojfen in te voeren^ °p datfe daer door aengeloekt,de andere verveerpen, en de- le metten tijdt mochten omhelfen: daer in ickder Genees- wefters wij f e na-bootfle, die den krancken vergulde pillen vertoonen , waer onder de geneejtnge is verborgen. Want Veje mijnegefongen lefende, wierden ten eerflen te ragghe gehouden, om datfe al te fwaer-hoofdigh en tefchrifmur- yckfcheenen • En om defe dan te loc ken, hadickjlaernae etnighe Toëtifche onder gevoeght,doch met eengeheel an- der oogh-vpit: niet om hoer van de Schriftmrlijcke af te yden, maer om haer onder defe verbloemde maniere, ah door een loc^-aes, lifigh te vangen. Wantfy behelfden mt anders als een aenlejdinge totte deu^hd, gelwkjder |
||||
^ Voor-Reden
kgn nae-fpewen. En hier door zijn oockyeele niet alleen
etengelockt, maer oockjvyerigh gemaeckt, om die [elven te lefen en te fingen. Dochgelijck^alle kofi, niet op alle ton- gen evenfmaecklijckjs,foo is 'toocklgebeurt,datfommige deftige en goede Mannen,daer over watfmaelden,als of [e ten deele nae de Godtvmchtighe/t, en ten deele na de We- reldfmaeckten: daer 't defe goede Luyden nochtans hadde betaemt, te overwegen, datter niet infchujlde, dat of de (jodtvmcbtighejt of de goede Zeeden wasfchadelijck^ En hier op had ick_geledt: want wieflechts van een befadight oor deel is,verjiaet f eer wel,datmè of de Hifiorien of'poë- tentotJoodanigh oogh-wit welmagh in-voeren ,gelijk?%erl dat by meefi alle Godt-geleerdenfietgefchieden. 't ^Bewijs Iner van te halenjs de Sonne een kaers te ontfteeken. Sulcü dat ickjny daer mniet heb' te omfchuldigen. Evenwel ont alle aenfloot den eenvoudtgen te benemen, heb ik defe dich- ten engefangen, op eenïge Winterfche avonden, by een ge- fielt,en diefelve meerendeels getrockev,foo uyt de Heyli>ge fioffen,des Ouden ah T^ieuwen Verbondts,als ujt de z.ee- delijcke en leerlijcke invallen, en dat na de gebruyklijckj}1 voyfen veeier 'Tfalmen Davids en Liedekens,die onder t volkyerkeeren, als mede na de nieuwe flemmen die nu i>* fwanggaen.Hoe ZJE. defefullen gevallen,daervanver- wavt ikjilleneu goede genegentheyt,met vafterhope, datfi oockjtlfoo fullen werden aen-genomen. Want mijn oogh- wit is alleene , alle menfchen hier door teftichten, en we' mant te ergeren,maer van alle ondeugd af te leyden. Doch alfoo ickjny in defefiojfe meende te verluffigen,hevant ik' daer in meer arbejdt als ick^haddegewaent. Teneerfietit docvde onqewoonte , als die het dtchten alreeds had achter den-
|
||||
V o o r-R eden e
dcKbanckgemrpen, oockom datief een foo breede en
overvloedige flofe, infoo engepden mof[ ^ m dg Holtonen, leeringen, rijm, en woorden, na alle vallen en
yfen voeghen. Want ickfiedat op de Mimhe der gorden, t q die van f acht of hart gekn «& by velen, ^y^ortgeleKaengefiendlaoor'hrayenenfinoen, 2™;Jw™™wrdengebooaen.FeordleLed,ehtmne 21 ^teJeefl'Oe-JIelhh daer voortsembreedewey- binden j *'* d' Schnfltire en Hiflorienfoa beknopt te meer b'/" 7 leerlnihe daer *Pte mckn > da^ °p valt niet L ern?«Sn> "thee welicklmyfomtijdu oock^fo mtm "t heb gebonden. En alfoo de finnen, gejladtah m eerlüc- il"TnT,etm behh^dcngeh%uden%eb ickpock qenol7ebdmdeluflhs^^neen^
^ZTfT?m'diei^f°ouytteH- Mrifi, Hi/torien, mrocV 'ah 0HdefilckU'Ae Latijnfche Poëten, heb nieuw r UÜ" mdien eyndc' om deIe(ighdvan vale die r! g0-fméeft afte le)'defl > « door defe nieuwe voyfen met AA Ttr T de dm£dte fiieYen •• Waer °™r «kd'e
deHMf'1fkKMtkM'g'cim: èeict,hierm.fonty °tnT pam' onderdc «"««evanZeeden Gefan- %cht PT '* lkhttele^n. Gebruycktfe dan tot uwer - -wige. ram wel. UE. Dienftwillige
|
|||||
DirckPietersz Pers,
|
|||||
INLEYDINGE
Van de Schepf Inge der
W E R R E L D.
^S(jte dien ickjnijne ghedlchten van den eerflen Menfcht
hebbe aen-gevangen,foofal 't niet on-aengenaem z.ijti> dat\c\een korte Voor-reden vande Scheppinge der we- rcldt, als tot een inleydlnge toeflelle, en den Lefer, tot verwnderinge defer heer lijckheydt,als buytenfichfehe voere 3 op dat hy met /»ƒ? alle defe overtreft'lijckheyd magh aenfchottveen. jvA. dat de grote onbegrijplijke God,en
\ Schepper aller dingen,defe grote wer- trelt,in't begin, uyt niet haddegekha- J pen , heeft hy die te ghelijck met ver- fcheyden ghedaenten en uytmuntende fchoonhe* dengeciert, als met ontallijcke klaer-blinckende Sterren , die hy wondcrbaerlijck in de circulen of ronden heeft gheftelt, en door de ftoffen onder- fcheyden , ftortende in de bovenfte lichaemen vreemde invloeyingen , om defe onderfte deelen, te voeden en te onderhouden, ghevende 't vuur kracht om te branden , en alle fchadeiijcke dingen te verteeren,en de noodige te verwarmen en te be- waren. En nae dat hy dit alles in ordrc hadde toe- geftelt, heeft hy de locht met feer fchoone beelde- mflen onderfcheyden , en die lèlve met allerhande fi-gh van lieflijeke en quinckeleetende Vogeltjes vervult: het water heeft hy met Walviflchen en Zee-
|
||||
Inleydinge. j-
Zee-fchepfelen,als mede niet ontallijcke VhTchen
verfbrght. En wie foude konnen uy t-fpreken hoe Wonderbaerlijck hy'taerdrijck met verlcheyden re vieren jbergen, en felfame flagh van boomen, en gewaflèn,kruyden, bloemen , dieren en krachten heeft geciert,die als, uyt haer ingewant, voortko- men ,als metalen, te weten, het goudt, filver, tin, koper, yfer, edel gefteenten, fware fteenen om te b°uwen,rnetfpringendeenchriftallijnefonteynen en beeeken, die over al uyt borrelen.Doch alle de- je vvonderheden,waren in Gods oogen nietmetal- *e,ten ware hy in dit heerlijck Paleys eenen hadde geftelt,die dit alles met grote verwonderinge koft belchouwe en overwegen,en te gelijck tot fijn kift en ouderhoudinge ghebruyeken: opdathy,daer door, opgeweckt zijnde, altijdt {oude ftoffen heb- ben,om den heerlijcken Schepper defer dingen, te |oven3prijfen en dancken.En om dit uyt te voeren, heeft hy daer in een Menfche geftelt, die daer was gemaeckt na fijn Evenbeeld, die hy tot defen ey n- de daer in fette,even als een groot Koning,die een ftadt bouwde, daer eenen inftelt, die een yder om fijnent wille moetgehoorfaemenenonderdanigh zijn, en die door fijn gefagh en aenfien, ailes moft Uyt-voeren. Alfooheeft onfe God, de Koning al- ler Koningë en Heere aller Heeren, den Menfche, daer in alle gewelt en macht overgegeven, op dat hy foude heerfchen over alles wat leven hadde ont fangen, niet alleene,dat hy de dieren en aerde fich foude onderdanigh maken, maer oock dat hy daer A 4 . door |
||||
8 Inleydïnge.
door te meer fijne Schepper en God föude bemin-
nen en eeren, die het opperfte eynde en goet isj en waer door hy een Menfche is geworden, die met reden is begaeft.En alsmen dit overweegt ,fo heeft men wel ftoffe.om uy t te roepen: O grote en goe- dertierne God.'die onsen alle Creaturen,ja Hemel en Aerde, met alle vercierfelen , rijekdommen en welluftigheden gefchapen, en ons fo vele gaven en weldaden hebt gefchoncken! En in 't tegendeel: O ghy trage en ondanckbare menfeh! die fo flaep- righ en verduft, alle defe dingen niet erkent, noch fig over dele heerlijkheden en wonderen niet ont- roert noch beweegt j om dien heerlijken Schepper van alle defe dingen te prijfen en te danken. Maer de redelijke menfch,wanneer hy alle werkenGods foude overwegen,voorwaer hy foude {toffe vinde, om in yder deel, van de gefchapene dingen , hoe fleghtfy oock in onfe oogen mogen fchijnen , des Scheppers wi jfheit,mogentheyt,goetheit en voor- forge te prijfen, die een yder dingh na fijn ordre en aert,fo bequaemlijk heeft gevoeght, en toegeftelt, dat al des menfche wijfheytjook inde alderflecht- fte dingen daer over moet verftommen. Want wat is doch de wereld anders als een open Boeck, waer uyt de volwafïene, God konnen leeren en fien, jae daer dekleyne Kinderkens haer voedtfel uyttrec- ken ? Jauytdeleefinghe van dit Boeck (re weeten de Wsreidt) hebben de Heydenen geleert datter een Godt was, al hoewel d' eeneop dees3en d' an- die wijfe. Ia als wy de werlt van den ooften tot
|
|||||
M
|
|||||
Inleydinge. 9
tot het wetten,van't zuyden ten noorden overloo-
pen , en de verloopene eeuwen overwegen, en de Koninghrijcken en Herders hutten doorfien,fo fal men altijt bevinden, datfe hare gewoonten,Gods- dienften en Offerhanden hebben ghehadt, hoewel verwarten fonder grondt. Niet te nünquamenfè «ier in doorgaens over een, datter een Godt moft ZlJn, die dit alles hadde gefchapen. En als men de wereldt en alle deelen wel overweeght, fo zijnder vijf dingen,die door een geloovigefpieglinge,ons hier van konnen overtreden en leeren , te weten : *♦ Datter een Godt is. 2. Dat hy eenigh is. 3. Dat de werelt een begin heeft. 4. Dat die van God be- "iertwort en onderhouden, ƒ. Dat alles is gefcha- Petot lof en prijs des Scheppers.En dit na't gevoe- len der Chriftelijcke en gheleerde Schrijvers inge- Voert hebbende, fal fig yder in de heerlijcke fchep- ^len Godes verheugen , op dathy een levendigh Vvercktuygh magh wefên, om door de kenniffe Godts, en Jefu Chrifti, fijne fchepfelen te bemin- nen > en God voor alle defe weldaden te dancken. En om dit alles met ftichtinge en vermaeck te ple- gen, hebben wy onfe gefangen daer na geregt, dat daer in Gods lof over al foude uy t blincken. Ghe- bruyektfe tot ftichtinghe, ghelijckfe uyt goeder ■peeninge van ons fijn ingeftck: beginnende van. den Menfche t/fdam af, en wat ons voorts foo uyt ket Oude en Nieuwe Teftament, als andere zee- deüjcke doffen, tot opweckinge der Godfaligheyt ls Voor-gevallen. A j Adam
|
||||
Adam verwondert over de Wereken
Godts, fpringhtalsuytden
flaep,Gc«e/.i.
JbtÊttlttlC: O eenigh Voedtfel van mijn Ieughd,
Of, Kits Allemande. 3tt fïeicft hier rotitom mp fïacti i
i©at fïe icft gier al taonöcr aen -: Sfcft moet 45oöt Den Schepper loben/ ©ie 't foo heerlijcft fchiep ban boben: ÏJier ig,£on/ hier $ maen/ hier ig locht/ hier ijmicht/ ïfet gejiernt/ïiet geöjaep en geftoaep/ in 't geficfit/ ©ooi De macht/ en De ftracht/ ban 4&obtg hanDt/
*& ^ie öe aerD/ het geboomt' en het ftrupb/ en het grag/ •ft ^ie De bjucht/ en het loof/ het gefpjupt/ en het getoa^/ ©e bmchtbaerhepDt ban 't ïanöt: «En roept met hert en monDt/ üpt een bcrheughDe gronDt: 4 I?oe fel icft mijnen Ibchepper loben/
©ie 't foo cierlijcft fchiep ban boben i ». ï|oelachtmpDefe3tu(i-hofaen:
Slae 't té on£ alïcé onDerDaen/ SBat icft fie boo| mijn oogen f toeben/ 3n een frifch en een StfeughDigh leben: <£p hoe root/ en hoe paerg/ en hoe Mauto/ en hoe toit/ «fp ïjoe geel/ ep hoe groen/ ep fioe bmpn/ al£ een git/ 'ft ^»ie D' SUpnel/ en $eer/ en Hernoen:
*ft £ie De ^oot / 'ft fie De &ar£ / 'ft fie De ©ijgh en De ©?upf • 'ft J>ie ^alaet /'ft fie het jiKoeg / en het ïirupt totte ^>trupf/ 'ft ^»ie De $?upm/ 2£b?icoog en Citroen:
©ecl tertoe' en eel gebloog/
©anMp/S&loemenïSoog/
©an rupcftenDe ftrnpbcn boo? De finnen/ 3©ie fou Dit Doch niet beminnen; |
|||
Adam verwondert over Godts werken. 11
3. 3^oc toeeïbjigft fp?inoi)t öit foet geöiett/
3&at Dug boo? onfe oogen ftoiert/ «EnmetbjienDeüjch getocmel/ Ciert foo frifcï) op D' aerbfcfje ïfemel: &kt tjet paerb / bp Den l&rter / en De Steeuto bp Bet ^djaep/ ^>iet Den toolf/ bp ïjet Ham/ en De ©og/ bp Den 3Jep/ 3£c23ep?bpDen<©Ip)$ant.
*|rét De £>tuaen/ bp Den <S5an£/ en De ^>trup^/ $apegap/ £>iet De hacn/ bp De ijen/ en De U pi/ bp De ftrap/ «©e ©ift&jeg aen tjtf fïraiiDt.
J|oeticrigbPDerfp?ingt)t:
^oet^actjtegaeltjeiitlntj&t/
*ii Dit 'g tot nut ban ong arme menfrfjen/ *®atfoumen meer bonnen toenfeïjen $ ^4. Jifêaer nocb,footoa£'t boo?mpberDfiet/
^"Dien ich IjaD mijn Aef jen niet/
^k mp «j&obt upt mijn Kib geeft gegeben/
wat bermeerDeringb, ban onfe $eben:
%ut \$ liefö/ gier $ ujee/ ïjier i$ lujl/ tjier fétyeugïjD/
1 S$ bol öoop/ bol geloof/ 't i£ bol troofï en genetigfib.
._ €p mat fcboonöer $araDi jsS >
® are nottj Baet / Daer noclj ttoijt / Daer noclj nijDt noelj htat-
fc beel/
^aet noch fojglj/ Daer noclj b?ec£/ fctjuplt in 't brijen
^Peel/
.JKaaer alleen <(5ob$ eer en J&ng.
<© toat een toonöer-toercb
.. . 3&inDee£aerDfclje&ercK! ®oDt mii oaer in ong ïfouto'Iijch fccglj'nen/ <£n met fijnen Danto berccgb'iicn- De MuGjck hier van ftaet in de Luft tor Wijfheyt.
Hebtgby o leughdnietlangbgefien. Fol. 12J. |
||||
Eva
|
||||
L*.
|
|||
ïy
Eva door de Slange overredet, ycrlcydt haerenMan, Gene/. 3. Stemme: Blijdfchapvanmyvliedt. S3!eteengopöenliaet/ banDeeg eerjï getroutobe/
© are Deg nijöers? fjaet / foo bed onïjeplg bjoutoDe; ï©ant De Ioofe *blangïj / Dooi be lijï geb?eben/ ^°cjfïjnfcb,oonefangfj/ b|ac&thaecinljetfneben: Slange. "®>e Bet fïrenöö gebobt / ban uien grooten <©oDt/ 5,, ^loeg&foopDeUnDetoinb: ***$ 6p Doo? öe b^ucïjt / Daer nodh elcft om fucljt/ ^ igaö Dit Aef jen fooberblinbt: ®W fn itcnb' baer oo?en / en ijaer liet pefioojen/' ^ 3&oo? Der ^langen fcïjooue p?aét: ^P bat fn alg <©oben/ boben 'g Hemefê boöen/ ièouben toeten goeD en quaeD,
Si»» r®p toat fcÖoonber fmaecn! ep öoe lief in ö' oogen! Eva. SEPIP / toat bertnaech! ep nu fal icn pogen/ ^f at mijn ïiebe Jlfêan / fïcf) oocfe maclj berfjengen/ ^'ioe fmaecft ïjier ban / oock genieten meugen. **«) mijn ïiebe ©jouto / in toat grooter routo/ Adam. sb, ,, rïfebDpons$eplae?Sfleo?acbt* ^at 3ÖP öebt gefmaecftt: laejf top fiaeti bier naecht/ „a «., ©oo?<t5oDtcnboo?on^gefïatèt: <itp biecht ©ijge-WaDen / toanticnbenbelabcn/ es u J®00* ^obtg fïem en ojepgcment/ 4Xü geboel fijn toojcn / 't i£ met oiig bertoojen/ ai on.3 lupfïa \$ gefcfjmt.
3; Ichfieonfejïraf/ tetotfnuberföupletv *%f ra 't boucfier graf/ of in Diepe buplen/ ^ant icJï fle nufflaer / Dat iel» ©oDtg geboben/ f|co getrouto afê toaer / reucftloog ben ontblobcn: " ^ie mijn naecfite leen/ Die icfc uu boo? been/ 't,!M ^optteDccbentoasSgetooon: «if eb Doo? Defe Daeö / <öobtg geboot berfmaet/ ©ie'tfoofircngöhjchljabberboon:
acggoogbrnoebigb,poogeu / ïjoejijntopbeD|ogen/ _. ., *^oo?gebIenenobermoeDtJ Oflt top Dom 't feboon fp?e«en / foo jïracfcgi jijn beftoeeeSten/ en berooft ban 't öoogljfïe goeDt. „ +.%&#.
|
|||
J4 Tegen de Nijd.
3, 4. gtaeg nu té öemenfcb/DoojöÊe^ bal beoogen/
j^nïjeel&uptentoenfel)/ lebenbigh gefloten: „ BMt öem bte bettoonb/ toeberom oujechtcn/ s, 3©at ÖP tnasö bc fonb/ en ben boobt bebechten: „ ©at be ©joutoen jaer/ baer ong Öoop »P fta#/ 5, <©ngeentrooftjninoenioob: „©atbeaerbfcöeluft/ inongtoeröt gebluft/
,, «üHigetrooftniaechtinbenDoob: „ «©at top onp getoenncn/ utoe toaertjept hennen/
„ <Ên jijn in 't geloof gebeft/ „ <©» bat top boo? logen/ noeti boo? toaen bebjogen
>, jiaogenhiefen'talucrbeft. De Mufijck hier van fiet in Lult tot Wijf heydr,
Sieteensopdetijdt. Fol. iói. tyiugujlinus in fijne Stadt (jodes, doet van den val oti'
fêr eerjlen Ouderen, dit verbaelt. VAn aen-begin,fèyt hy,waren wy heyligh en rechtvaef'
digh: fo dickwijlsalsick fegge, wy waren,laet ons(o° dickwijls verfuchten, dat wy onwaerdeerlijcke fchat- ten verloorer. hebben: want de Menfche,doorde eedelhey^ fijnder nature, die hy in fijne Scheppinge hadde ontfangen > was de aldervoornaemfte onder allelichaemlijcke Schept' len: dochdaer nae, door fijne veranderlijckhejt in de ibnde vervallende , is hy de verachtte van alle Schepfelen gewor- den: en dat is geen wonder: Want daer alle andere Schepft" len haren ftandt bewaerden, en van de ordre, die hun van de» Schepper was voor-geftelt, niet at- weecken , foo is de Men- fche alleene, door het fondigen, van God af-geweecken, en heeft fich fel ve bedorven. |
||||||
Qain en Abel. Tegen de Nijd. Genef.4.
^temmt: Schoonde Nymphe, Hlet en $ijb bat fnoobe beeft/
SSergljtftchmeeft <©nber 2&oeöer£/ onber ©jfenben/ |
||||||
Tegen de Nijd.
<£nfpf&epttjaer bitter gal
<©beral:
ï©aer je foecht gbp fultfe biuöett- ï. Abel, oie fijn £>tf)aepjeg toept/ <©pbertjepb/
«En fijn <©ffer <®obe bjacfjte/ €nljet malfreban ïjetHam/ «©fbenïïatn/
(Cot «en Dancnbaer offer ffacöte. 3 ©efeKOjïoocHnietontaaen/ 't£>toutbeftaen/
*=" ftjng bjoeberé nijöiajj pogen/ ®m bat <<5obt fijn «©ffferfianö/ &anftet3Lanb/
«iet foo fmaecKlijcft toag in b' oogett. 4. «©obttóeCainspamfcfjapflet 3£cbtfeniet:
€>m öat fijne fonb belette/ <©at fijn offer en be bïam/ «©ptoaertg Wam/
<Ên 't toeren in ben g?onb berplette: S- ï©ant toaer ^jaet en Jïijb groept aen/ ©aerfalfïaen/
a&onb en onDeugbb boo| be beure: 3E>oclj gftp fult met aller maeftt ïjonbentoatljt/
*^atfe u niet bjcngft. in treuren. 6. j^icr upt fcfjeote J3tjö fiaer gronb/
Cnfnbonb/
<f tof cm binnigfjüjcn te toonben/ <£nöe fnoobeb^oeDer-moo?b/ «aoptgeboojt/
^loenbe öoo? öee£ bnple fonben. 7. <©ubc/ fnooöebnpIe;$ijDr/
©icöetijbt/
3i iet foo bjeebe toojtefê febieten/ ^at m' ooch toaer men komt of gaet/ _. I ^ijbenïfaet/ v^iet mftcreb en Cellenblieten. |
||||
k 6 De Tooren-bouwers te Babel.
8. <©gijn$e(ï/Diefr9bigïjto?oet/
SIn'tgemoeü: <S*nbebtoeImtonsSgoegeDac&tcn; 3a 8ÖP tyenflÏJt/ Doo? u bebjïjf/ Eielenlijf/
©at $2' op recljtnocf) reben acïjtcn. 3>9.3taet ban ïf eer Dit fnoo gefpup£/ „HptOH^fllip^/
„ «En on£ jielen 51 jn becfcfjoben/
„SSoutoter litfb' en eenbjactjt in/ „<£neenfhv
„ ©ie genepgïjt té <©obt tt loben. |
||||||
De Tooren-bouwers te Babel}
Gene f. 11.
i&teitirae: MaximiliaenvanBoflu. <©f/ Als mijn Itondley11
voor handen is Of/ Het Heyl is on"ghekomen fiet.
(©f/ Uyt dieper nootfchrey ick. Of/ O Godt
wy dancken dij n"r goedt.
D«5 toewlttoagboïobermoebt/
©oltoeelbe/p^acötenfonben/ * i©ant pcber pofte op fijn goeöt/
Opïrjïen fliinme bonben: SFae 5ec0 bemieteHicpbt feroop boojt/ i&oo bat men Oobt oocn toilb' aenboojt/ €n fijnen raebt boojgronben. 2. ©icg bangt men eenen toorenaen/
SBiengtopbelocïjtfourafien/ <©m foo bp trappen op te gaen/ <i2n Oobegltocl genaken. Jüen met(i/ men Wutfï en tooelter bajl/ Mm tojjï/ men fleept/enbjcngt Denlafi/ €n botert fijne faften, ,. <ü50Öt
|
||||||
Tooren vau Babel.
3» <!f>obt fagt) ban boben nae beneen
€n op üet Ifêcnfeben pogen/ <£nf&acft men IuBffcrt nae geen re'en/ <&ieg fal ich 't niet gebogen: 19f g een «©efïacbt en oocb een Cael/ <©ieg icn beier fp?aecft toü V eenemael ©eïtearren boo? mijn oogen. 4- ©aer (tont men boe en Hecchbafï bangig
wen toifï geen bulp te binben/ «iep b' een om bont/ om nalcb/ of tangb/ ffêenta(leal?"beblinbe: ti©a^ al in 't toiïö* en ongebaen/ *pen bofï malbanber niet ber|ïaen/ ^oe bat men 't oocn bejïnbe, f. ©ug fïrafte^obt btt trotfenlifï/
«En bun untflnnigh boolen: ^at fp boo? onberfïant en ttoijï/ »ofcï)oopben in be boolen! «je een bloogb <©ofiy en D' anber JBe|f/ -^«e poer ftoeefoe/op bet Iep/ «Cot nae be bepbe poolen- 6. «3bp 2Babcl-boübjerg bout tt rnjï/
**2et u bertoarbe finnen/ me berf bp bu£ ugtoertlclufï/ ^°o tïoutcn baebt beginnen > ©ÖP tocet [joe «fcobt ben tcotfen Knelt/ wn ftaer bekijf te gronbe belt/ ^i^fulbpmetgebjinnen. 5^7. SBant <$obt i$ alj? een Wam bie bïaecftt,
r ƒ t onbrupt fal bïtfmoojcn: " BÖP fult moeten jjoojen:
" «w» neu^-hjij^ bult mijn toerebbefpjen/ SS.1" f oö^biepe oojbeel fan:
j> ^eboelttoect eobegtoo^ea. |
||||
|
|||
Abraham onderftact fijnenSonelfaacte
offeren, Genef. 22.
Stemme: O flaep, 6 foete flaep, duiirt langhe. |
||||||||||
Wi
|
||||||||||
tt frrijbt en ramp ontrnft een tyoom gemoebt i
®at ''rout öc nicnf£& becI ftojmen on in 'ttrtocöt * |
||||||||||
&irh * **De WbWt onfe tot!/ eer batfe flil/
1,2 *ot's5 1«»n jucn/ en bejs toereltg öjucfi/
<©.töiiot P'tfeerenjucR/töiltncnncn:
i »«n ^aErö feer °.UÖCt om mennen. tërm» lf!aer Abraham nolfïanbiflf) in De Deugïjii/
&h» ÏS1** fetel/ bat gp fijn foete bjengtjb/
(Cot «ffiien«& ï5it1bt/en fecE tontaW/
Ww f.ff^Öanbfuu fïac!)ten
, ™oe!t ijet Sjerc bol naere Mae&tm t
mknAm b=,{K3Ö ou enfabelt b' «Bjelbafï/ föp 1 Wöe Öout en ïen baer op ben laft: Ifac rnp/I^fienac^' $mVcn Ö^eft gelaen/ Seïf "r, * öouöt/ En Doo? ÏJ00UC P011^
«En 'f J] l me-é m WP« Gelagen/ ' c Dout ten Sntaer oa-geflagen. $W?? baDa ^0e ^""W'l & m scbaen/
ï!)nf» '^ ö« ^cfjaep/ bat fa! ten offer gaen i jBj'W'öSobtfal 'tberfïcn/cn'tmoetgefcïn'cn/ AtaS nemt & <■•" ï5in°/Dat SP ffricItt "i tónty
WiTr l1.™ ÖP fó" m$/ cm Wen: "cm ijoe bejs ©aber£ fnmen faeelcn>
€n 'wZf ^"O01 <£°°të belette bit befoijf / Srh « PZ Gttaecnt« ftinb niet aen fijn lijf! ïaa,l ^l* e,m b^e^ «** &9rt«" <&«efl/ l^a?AÖP &bt U ^oon/ niet öefc&ioomt te boon/ gwer o(t ucbe ftinb fijn leben/ * 6 '5,ncnt toiI Oantfcö obergeben.
&,'„;. r-Ertoi)I bat <©Obt tlOClj met Abraham fa;aclV |'et|p een stam beriaart in eene tach: m ' 4m K"e S? b^anö/ cn rc£*cr Pa,iD/
'«1W oanchoaer[iert/miberloftijntfmert/
55 ï ©ni
|
||||||||||
20 Jacobs danckbaerheydt.
Om fijn Danchbaer öert te toogljen/
26$ Die Daer fionbt boo| <&obe$ oogen. 7. ©e€ngcIf{>2acFv <25oütftooerfao Dieren eebt/
<©m utoe trouto/ Dat gijn u fóinb bergeet: ©at fjierom u gejlacljt/ in tal en nracfit/ £>al al£ 't fanö aen ^ee/ al£ be fretten mee/ ^a! in fijne gnnft bermeeten: <©m Dat gijn fjebt gebjeeït öcn $ecre. Siet de M ufijck Noten in de Luit tot Wij f heyt. Die in 'tgeracs en in de bange Lucht, Vol. 11 o. |
||||||
Jacobs danckbaerheyt. Gencj. 32.
Ick ben te fnoode aller barmhertigheyt en trouwe
die gy aen my hebt bewefen,want ik hadde niet meer als defen Staf, doen ick over de Jordane ging, maer nu ben ik tot twee heyren gewordé. ^fal. iof. Een yder moettot defen tijden.
W<êi op mijn jiele Suilt tiocö merchen/
<©p <(3oDc£ teonberlijclietocrchcn/ <©p fijnen ;cgcn/ Die fjp Doet/ ©en menfcljen/ tot Jjaer oberbloet. ©11,0 toilt fjem cen banen offer bïam/ €>ntfïcecnen/ bie bau tjerten quant. 2. ©olgötiacobsfüooj/ Die fijn toelbaDen/
ö£n jegen/ fjrm Doo/ «Öobp genaóe/ ^>oo milbltjch/ tipt niet/ berieent:
©njS banrfibacrlijrh met <5obt bereent. ^00 bat [)n ober menff 6 geeft fïof/ (S ot een bolmaecht en banthnaft laf. 3. 5frhben/fe?lio/(©öoDt itcfnaoöe/
.töocf) foo beel ;egen.fï iiief bmi nooDc: 3M£ gtja aen ntpen Hnceïjt bcinijjï/ ©ie 11 ban sisi ro Ijertai jnijft:
B trotib»
|
||||||
Jacobs danckbaerheyet. ag
© trouto en u barmliertigfiepDt/
©ie gfjp mp fierste man i ücrenöt. 4- JBat toag icb/ alg irn mofi berïaten/
jBBMjtt ©aöerg liupg i gani mijnDer firaten ï JBattoaericn aï^ icb bp mijn €>om/ ïfem Dienen mofi in tyec^ en fcft|oom i <ön Djijbcn met Dec£ ïJcrDer ftajy #>ijn ©ec en £>cjjaeplttiig op en aft 5-. ISSct Dcfcn fïafben ich get;rDen/
©an mijnen ©aber/ fïrebt in lileöen/ Jlfêer beien fïaf/ tong ich ceiaen/ 11?" iris traöt obf £ DenSiOjDacn: <£n befefïaf iuag al mijn goeöt/ JflRtjn ïEijcfibom en mijn oberbf oebr. 6. -jfetj ï|eer •' nu Tien ich utoctijegeu/
Ctoee ^epicnffcu icïi nu beringen/ S'n pïaet^ban befen bojren fïaf: <£Fen jegen Die mp aSoot Dtté aaf/
«Fen jegen/ Fjonbett bouDt belatn/ 3C1? bjupuefê on be belbe ff aen. 7. Jgocfjeböpmo neefoobeel lijoen/
3E>ooj utoe toelbaeb boen berbüjbcn J «3fjp ïjeöt mp nae beel flabcrnp/ «Bemaecfct nii fïabeioojS en bm: «E>at ieft met bce en ^iipjJgtfm/
3&oo£ u berhtijefj bit groot getoin. „ 8. SFnbten den menfeh toon obertoegen/
„ ©e goetfjepbt <©oöt^ en fijnen jcgcii/ „ 3?ie hn een pber Ijeeft befcfjee tt: „ SJpbicefin fijne jiclbemeert/ „ orn öancltte «Post in fijn gemocöt/ „ ©002 alle toeibacöt bic Ifp Doet- » 9- Jitëaertopmif-tyupcnenöBcöcggabeu:
>. «En fijn gelijch onDanctib're flaben/
» ©ie upt De flabernpbcïlotl/
>, «Beeft moeten to;oeten om Denofc:
„ Mm nu on£ <&o bt ge;egcnt ijeeft/
■,, o£en ober trorp en pjactjtigfj ïeefc.
25 ? lofepk
|
||||
22
Iofepb van fij ne Broeders verkocht, en in
Egipten vervoert, Genef. 3 7.
jètemme: Rofemondt die lagh gedoken. Seibenbintmenbat <Öebjoeberg/
SMtijbt treeften eenen lijn: Stangt D' een meer aen 't 0035 be£ moeber?'/ ^tracbg foo falber afgonjt ;ijn/ ©at oochhaet sn nijD hier ftoeeft/ Jofeph u een boojbeelt geeft. 2. ï?pbontfijneb?oebers$t'famcn/
©ie te Dothan bp malhaer: £>tracl# een fnooö berboubt beramen/ ©oen fp toierben hem getoacr: J>ïacn top Oefen öjoomcr boaDt/ ©ompien top hem in ben floot, 3 • ©an bermercht hu toat fijn bioomen/
Wat fijn honfi hem helpen ban: 3taet on£ Daerom gantfeh niet fchjo omen: 3©ant oeen menfehe toeter ban. peggen ton bat een geb jocht/ jofeph heeft om balg gebjocht ^'t€el getoceteu/ önpfent tttpgen/
p?anghbe öaer ontff elt gemoebt/ ©ie haer boof hept foo boft bungen; ©at fp fpaerb'cn 't jonge bloebt/ ^ijnb' haer fnooöïjept ïsüg geflirt/ Stëierpen f öem in eene put. f. $ier lagh 't jonge hert te fcarmen/
üïkaer 't getoceten hab geen ruft/ 3t i©a£ eplacp/en och armen/ «2n haer nijb bie fthcen gebluft. Ruben fpjacfc ti niet hemo^ff / ^otö»mc'^S5jocber^ bloebt niet bojfï. |
||||
Iofeph van fijne Broeders verkocht, 23
6. &iet &ier Homen b' Sfmalijten/
Haet ïjn ;(jn een bienjïbaer ïmecïjt: 3©an foo ban men 't niemanbt mijten/ 3£an gefctjiet bien bjoomer recljt: l$ier toierb Jofepb boebetbocljt Cn infïabewpgebjocfjt.
7. j&utoagaenbee£buple fonben/
3&ocö een logen ulaefïerbafï $ <©ieg befïreecht men befe monbe/
31©et een fcftanbeltjcfce t]uaft: «En men boopter lofcphs roeb/ %n 't Moebt ban een öepte- boen. 8. ïfiergingïj'topeeniïroomban toeenen/
t&ie ooch 't tïeenen Ijart berbjacn: ©aber! ©abet! fïaeent u tïeenen/
Riepen |b en öoubt gematn. S©ant een toilb fjeeft ïjem gcfcfjcitrt: ©aber! niet mifltrooflioD treurt, 9 't ïtëa£ gefcfiiet: 't map niet te meeren/
't ^ertfeer mofl nu 3tjn geleen. Sitèaec <ï5obt mifl bit quaebt te neeren/ <3T ot bertroofïingb ban 't gumeen: 't <&uaebt ban ^ bjoeberg boo£ gemoebt/ ïiccrbe <©obt tocerom tot goebt. „ 10. <©maerIiefb'entroummacF)tooonen/
>. €n baer b;oeber^ eenigt) 5ijn:
5, <©aerfal <!3obt bat bup^benrooncn/
3. Cn berjagen't auaeofenijn/
35 i©ant be ttoifï en baet moet boo?t/
.,11? nusn nae <©obtg toetten boo^t.
|
|||||
25 4 Iofepb
|
|||||
24
Jofephs kuyfheyt, Gtnef. jp.
stemme: Ctft ce Mars. <&f / 'k Wil van het
honingh-byeken. IOfeph nae fïabernp berïjeben/
«gnonttfen/ jIBofï nu öoo£ ïjooger geeft gebjebe»,/ <Êlcnge&ien: Jboo bat |)p/ fjeerfchappp/ ©oerb'ober&aeb'engouö/ Ijem tpebertroutor. 2- $?P5tinbefnfchenKnapbanIeben/
«tgngelaebt:
JDacher tn tael/ en foet bmi jeöen/ iBité in fiaebt:
Wimg gemoeo/ fleet£ het goebt/ fSeoogfjb' in al fijn toeren/ boJ ooglje-mstcK. 3. 't<©ogöginghöietop bee^fcljoonBenttoenöett/
i©aeïöptTat:
Fotiphars toijf ijem lagen ïepöe/ öSnbergat/
$are plicht/ booj 't gefïctjt/ ©an befe frifjt&e bloem/ Oer öeugïjöen raent. 4. ïfoe berfeen oogh booj min' ontfïeccheiV
3E>it befïaen i
©m foo baoibjiftban geplc treefcen/ BanbenaenS
©efen knecht i bie op?eefjt/ £ijng Dfeeren bienfï ftaet acljc/ bp &agfj en nacöt. 5- ïiaefpöemtocfcelttotterninne' 'tJJIeiti^hupfcfj:
® eugtjbe bie ïaet Ijaer niet bertoinnen/ ©atfp't^up^/
<ên De (Crauto/ ban een ©jouto/ j»ow feïjenben/ batr De Ia|r/ baejt hojte ntfï. |
||||
jofephs kuyf hcyt. 2y
6. ^oebatfijoochboojtlmcrfetotöten/
$?embefpiet:
ai fjaer gefmcech nocfj lift bermocljten/ <©pïj?mpet:
J|oe fbblept/ fitachjS ïjtsfcfjcpt/ <£n upt fjaer tjanben blacijt/ met naer gefucöt. 7. £>P arijpt ben mantel en gaet rtrijten/
I©ee/acrjtoee!
J&iet fjier befnooöijepöt en 't bertoijten ©anbe^ebjee:
©efeöaeb: man! bochlaet %j> ftraffen boo? u öanb. 3f 0 toat een fcöanb! 8. $f ier op toierbJofcph ftracfe£ gebangen/
«©mfjjnöeugfjb:
<£>obt bie berlofïe fjem/ eer lange/ ©oojbeelbjeugljb:
^>oobatfj?/Ios>enb?p/ Hpt lijben toierb'berblijbt; tot'£ ©joutoen fpijt. » 9. JBenbaftioogljbanpbelDeben/
>, ttiebe^feugbb:
>■> llMgöt ban be geple toulpfig&eöen/
,. ©aergeentyeugtjD/
5. Jüaer be fmert; in het hert/
„ ©ntboncKt toojt booj fjaer bjanb/ in 't eel bcrffant.
„ 10. ïeertboch ban Jofcph Hitpfijept minnen:
JBilttoeghbfen/
„ €et bat aöy fonb u fcupffebe finnen/ b'<©nturfjtbien:
» ÏJoubt n fjuu^/ repn en taipfclj/ » ïöant aobt tooont felber in/ bu fulcn gejïn. |
|||||
23 y /o/fy>^
|
|||||
trrsT-TïrFF?»» > h> >- »-?--?=-r-r:
|
|||
27
Jofepbs Broeders komen om kooren» en
worden van hem bekentj Genef. 44,4 y,
stemme: Amarillimiabella. H«©e nae ramp en tegenhcben/
«ÊenbjoomesielnptDjtichnoc&toojtheröebra/ feanlofephtupgbni£gcbcn: 3£ie eerfï een flaef: Mu £>o?|t toojt aengtbebeu/ <©m fijn VonfIjeyt en secgcn : Itëct tyeembe JMcben/
^>ijn 23joebergbaec bcrfcljnnen/ 3Uet haer tienen/ met baer tienen/ met haer tienen/ lirnljacrtolchen. 2. Iofephinficbfelfbcrflagen/
©jaeghb haer feer flraf/ toie/' en ban toaec fp quamcnl &p fepbcn 't hem bp namen: öpt Canaan, toant top ban honger Wagen: 'tjècbijnt bat ®otit ongtoil plagen/ ü3pfoeclienfioojcn:
©oo^ onfen ouben ©abcr/ <©een ©crraber^/ geen ©crrabcr^/ geen ©crrabzrsl §zWg bca.'cn.
3 • 5©P 5ijn ttoaelf ban eenen bloeöe/
«Een iffer jongh/ maer ö' anöer ï$ berloown: «©at top baecn moeten hooien. 33ecn niet alfoo/ inDien ghp trouto ban motöe/ ïofeph. SBilt u flucl$ beene fpoeben/ <ên b^cnght ben jongen:
€>f blijft hier all' gebangcn. <©cb boe bange/ och hoe bange/ och boe bange ©atfefongen.
4. ^p gaen met ben laft gcïabcn/ Broeden.
$|acr cugen gclb fp in haer fachen bonbrn:
<©m Benjamin berbonöen: <©rn toien fp t' faem Den ©aber herthjcu baben/ !®£cr
|
||||
28 Jofeph verwellckomt fijne Broeders»
M&et fju bant nic'- rjeraöetV
^ijn^>oonteöerben>
<£n Dat fijn grijfeljiipjen gïBtt) fijn jaren/ notfj fijn jaren/ nocïj fijn jaren/ ^cljielgcH fierben.
f. ^oentont lofephs fjertbanbinnen/
iöatmcer V,n fagh. fijn 3£^oeoerg tot fjem naboen* 'tïJSIoeöt hrielb tjem öooi De 2tD^en: $JF toefb öaer tocl/ en toetfïe fjare finnen/ €>m foo ftof te getoinnen: 3gabuïö'r)aer^>acHen/
©m Iiaer te acfjterftalen/ ®ant een fcftalc/bant een fcïjale/ bant een fcïjale Sfnljaetüatfien.
6. Jfierlag&^t^rtgeujang&tinfdjjocben. Iofeph.
Creent ghnb$ toecïj/ maer Benjamin Kijft mijne. 3Ccf) ©oöt toat banger pijnen!
ï|oe fal De jiel onjS ©aDerg ftcFj beb^oeben t Broeders.
SJelj moet bp bit bepjoebcn!
HaetonsSgeücben/
itïjert en $iel boojrbjingfjen/ 3Êc|) toat Dingen/ ach toat Dingen/ aclj toat bingen/ <0efê|)ienl)ebcn.
7. Ifier bo$ upt een $ec ban teeenen/
IBannêer ft? fpiacfy atë öat [jn toag ïjaec 25joeber/ <Ên fou 5ün fjatr berjoeöer: a©at naer gènrijt toat jammer en toat fteenen;
Cntoat fycngftDe meteenen/ 't $rrt mofi hier fchenren:
5Pco| 't nuffen enberblijöen/ 3©atte tijben! toatte tijben! toatte tijöew! <©ng gebeuren:
De Mufijck fiet in Luft toe Wijfheyt. Tytirs Geéfi.
Fol.217. Moy-
|
|||
2P
Moyfes in 't Water door Pharaos Dochter op-
gehaek, Exod.'i.ca 2. Cap, ^tCttltlie:EngelfcheFortuyn. <©f / Fortuyn eylaes bedroeft.
D<£ jegen <©obg Woept mibben in be $|jb:
<©OCh Ifraèl tot Der Epyptersfpijf. £>oo batmen poogöb'/ boo? een feer fïrenoö uefïupt/ 't lf cfyeeufcljc ©oïch ten gronö te roepen upt. <©en ©jdet-toijfê felf bic toierbe (ïracnö geboon/
2Ë>at fp be ©Hicf/c be si moeberg fouben boon: ^>oo ras cen~£>oon ter toerelbt toa£ gebaert/ jBBaer fp berfbepben pfjaroc.é hwecbe aert ^P bjeefben «öoöt/ en fepoen' bit geflacijt/
igceff/ boo? on?" nomjï/ ïjaet tyutljt al boon ge&jacöt/ €en fïerche fïagïjban ©joutecnljecft b' $?èö?ee. Weer fjaer uetyangljbe fïrach£ een anber toee. «Een to?eeb gebob. Jifêcn moft ban flonben acn/
^>iju fjanben aeu &et jonge maufcljap flacn/ <ïEn in ben bïoeb berfmooren öcfen Doop/ <Pe ©joiite ban een 1f ebijt/ * bie bcrg&ö'fjaer ïïmcljt/
j&o langijfp mocEjt/bol ïjertfêcrengcfucïjt/*Moyfis Moeder. 3F>ocïj alfoo noob bepaelt ijS/ boojgeen toet: fSepcciitf ent ïufï/ Daer fp Oacr £>oon in fct. ïfier bjecf Dat fcfjaep in biefen en in riet/
©emortierlaejS.' banber'/Ditbroebigh.fïet: <ïEn ïDïjaroc£ * tob/ om Duöen/ upt .gegaen/ * Dochter, £>agfo m Ijet ftroo^/ tut Driftiol] toiegljjen aen. ïjacr juffer tjaelt bit fcfyijntjen upt i)et Ufc£):
8?et ftnacpjen toeent &n upt meebogen^/ *öegl)t/ bit i£ fjicr ban een ïgEfyc' gelept: <©aet roept een min/ Die 't allcg boe befcfjept. ejc mocber felf/ Weef moebcr/ en taojt minn':
<?>p noe(ïert bat enïjecfcet n>3e fc»et fin/ <£n 't Hreegb ben nacm b.m M oy fes, bt$ bertaelt/ Om bat öct upt ftet water mag" gcïjaclt. ,, ^>oo balt bah #obt^ DeflieringÖ auber£ lint/ M 3CIfJ 't teei be menfeö in fïju gemoebt bcfïupt;' |
||||
3© David van Samuel gefalft.
„ <&\\ öe|ê Jtömt bcröief <tf>obt tot een Jgelbt/
„ ©ie Fjp fijn «9e t op Sina fjeeft bertelbt.
,, ©ie Dooj <23oöp' niacgt Doo,? Pharao ftofï Defïasn |
„ 4Bn 'g toicpIaersS nonfi Deeö iti öcn gronb bergaen/
,. ©ie 't Sïoobfdje boleft ujacfjt Deo? fjet roobe Jlfêeyj/
„ ©aer Pharao berfoop met al fijn ïtepj.
|
||||||
'David van Samuel gefalft.
Eenfdeels den iy i.Pfal.by den Grieken.oaer.gevólgr.
^tertiniC: Doen Daphnc d' overfchoone Maeght.
A3E£ David in fijn friffeïje STeuflïjO
JiBet Stceutoen en '23epren in bofcfj en op fjep/ ©aft nampt' en pab' peen foeter bieug&b/ fflg <a3eptje£ en J&epaepjeg in Mabcre toep- ^>ongp pp/ fpjongp pp en fielöe fïjn fnaren/ <£Bn fpeelbe op be fouter/ foo bjoli jen liebt Up fat in feFjaöuto en onber öe blaren: <j£n rjueelber <£5obt£ tof op fijn ïfarberg tiet: Juenöc fïjn toonbjen aen/ ban fjarten onbelaen/ ©acïjt pp bafl ober in fijnen fin: <Ö!jp jijt pet/ 0 <©ob/ bien tctt {jertelijcn min. 2. »©obtfjabbitfoeteï|arber^föinö/
©002 pooge/ bermogen/ om 'teetflegcmoebt/ (ÖcfcïjicHt/ en upt fïjn 23joer^befiut/ Ce fïellen/ en tjeflfén/ tot pooger goebt: J^arber/ ïgarber/ u ©ee en u ^cljaepjeg/ !©cpt nocfj een pooien en lupfïert nae mp: Otjp fuïter niet blijben een S?arberg ïtnacpjen/ iQaer toojben een Sfeer/ bu.s leefeer nu üjp: 3tact nu u >J3ept je£ flaen/ fleertu nae «föobtg bermaen/ ©encht bjp bat öp u in pooger fianöt/ 3©i(t treilen boo5' fijne bermogenbe ïjanbt. l. üBant David toag banfepoonber jïaet/
©an ïebcn/ befticbcn/ en rog ban gcficfjt/ ï©ien£ beugpD en eerbaerlijch geïaet/ 3in pbereen^siele eenboojbeeïöt fiiebt. £>taet
|
||||||
David en Goliath.
£>taet op/ fpjacft <£obt/ en falft bocfj oefen/ Samuel, befe Die ig mijn fenecöt/ ©ie ïch boo? allen Seb upt-gelefen/ IBanöelt boo? mp en fjanbclt op?ecfjt: üpgoot op 't rjepligfjb?epn/ i>' «©Ipfeet fcifcö entcpn: Htettenbe David op 'gïfeerenfïem/ ^>oo baetoe <&oW <©eefï en fijn gonfï ober hem. |
|||||
David overwint Goliath, i Sam. 27.
^tettimCiNu leef ik in't verdriet.<©f/Als ik uyt wand'Ien ga»
H<©e googfjmoeö / boo? ben bal / pt trotfe fjert beknelt/
23efcha ut baer ban beef öeu£/bie toonber fïercfee beft» ©ie «Sobeg fjejp? befchimt/en trotfï bien grooten <©oö' ©ie al ber fïoutcn roem en pbelbepbt befpot. 2. ©it '$ Goliath ban Gath, Die runm feg ellen groot/
<£en Ijeïm en pwtjier D?oegf)/ en ficfj ten flrijbe boot/ ï©iené fcljinchefé tel bcfcfiut/een fcfjilt b?oegf) boo? fijn l«K(ï/ <£en ftoarefpie^/roaermeeb' fjp Sifrel tarten bo?fï. 3. Vètl iffer ban geen helb in Sauls gantfefje |jep|/
©ie met mp toaegfj ben fïrijD/ en toon firfj Üanö Sjebeer i ©ie 't onöerlingïj gebecht aenbaerb'/ of o' eene jp/ ©e obertoimiingï) treft/ en b' anber flabernp i
4- ©eeg fcöimp Die öagelrjeJté be ^tjiliftm# bee/
Met tergen totten fïrijbt/ bee Saul in 'tfjertetoee; €n David onbtrroijl fin 't ®ee b?eef af en aen/ Öreegö lafi Dat fjp nac 't hep? fou tot fijn b?oeberg gaen. f- #P geeft ficö öoo? 't bebel/ fijng ©aberg/ op ben tocht/
<rn ftecfrer b?oot rn fiac£ fijn' b?ocber£ toe-geb?ocfjt: ^Pfaöt) Sffraefêhep?/ fïaen taonbetlijcttbebcefï/ «Sn greep een fielben moeb/ boo? een berbo?gen geefl. 6. ©e sfcujé tratter boo? met een bermeeten p?acljt/
«Sn heeft 3ffracïjS fjep? bejoutot en upt-gelacht: «Sn David bit bat hoort /bit pocchen en berroijt/ ©ie boot ficö boo? het hep?/ te treben in be firiji). 7 • ^ijn b?oeöers> fcer bergramt beftraften fijn opfet:
Si&aer David op beloft ban Saul geeft gelet: % iso?t boo? hem geb?aeht. Mm fep 11 niet bebjiegbr/ maat
|
|||||
|2 David en Goliath.
ïöant ghp niet in ben hrijgh/ al£ anöje/ jijt getoiegljc.
8. 3tch heb fep David, 3£eeuto en 3Seer toel eer bermant/
3©anneet Die 't jonge JDee/ ten roof gab aengerant; |è>ou icfc Dan b' on&efneen/ en bie <©oötj* pcpr befpor/
<©ntfien \ toeï aen! fep Saul, gact in ben naem ban <©obf • 9. Ji©en go£> jjem 't t?arna£ aen en 't ftoacrt op fijne $p/
Jifëaer David öngerooon/becg garbeflabcrnp/ ^>ep bat een herberg fcinb/ niet pafte fnlcft gétoeer/
Jlfêetflmger en met (laf/ baer toilb' ftp hem te heer. 10. ©gf flecnen upt be beech/ hp m fijn taffcge flacn.
2!fé Goliath bien ïinaep hem naboen fagp/ hp fp?acfc/ 3©el ben icft ban een honb/ bat ggp &otnt met een fïafi 3jcn ftoeer bp <©obt! n blcefcg geraecht niet in het graf 11. ©ocg' David fep ghp fcomt niet fpietfe/fcgilb en fttjaerb/
J!©aer ick in '£ peeren iïaem/ bieji ben icn onberbaert. €n Sffrael fal fïen/ bat niet boo| flercftc macht/
3$aer booj be£ ïjeeren hano/ bit teert te toecgjj gebracht.
11.. ©e ïïeufe fielt fich fchjap/ en David grijpt een (leen:
<tEn fimgert in fijn fier/ bat hp baer tupmelt Been: $p neemt Goliaths fbjaert en ïjacftt hem af ben hop/ <én 't £>hiliflijfche gepj/ berfcgncKt/ bat fpecib' haep op. „ 13. i©iebon?'tgeïoobeftampt/enooght alleen op«?ob/ „ «©ntfïet noch troté/ noch macht/ nocg a'fcr menfehen fpot t „<£n tow op fijn beïofty Dt£bpanbt£ lifl bcrjïoojt: ., <£cbench bat <<&obt alleen/ be eerc toe-begoojt. 14. ïl&rat foo <£>obt booj ti flrijb/ en hul bat ghu bertoint/
$et litinbt bat toojt een man/ be =Beufe too# een tóinb. ï|et toepnigh $ genocgh/ het groot iö al te bed/ SBannicr »sSoDt booj u hampt ban gebDp 't befte beeï. «
Siet de Mufijck i n Luft tot Wijfheyt, O beerelij<:k.jiiweel, Fol. 104. |
||||
Rey
|
||||
il
Rcy der Ifraelijtfche Vrouwen,
j.SamueliZ. Saul heeft duyfent , en David tien duyfent gheflagen.
Stemme: Bergamafco, <£«!/ ttotÊ/Öjie/ ttt.
Ofte opdefe nieuwe gefielde Voys. O 3{et ïjicr eettg De b?eugï|b 6eD?ijiben/ «Ën get
_^ toonDerüjeft ferioel/ ©an Deeg ^fraeHjïfc&e iStjben/ 3©at oeftotër en taiat getooeïT "
a. £ietf)fer nomen fp met ©eelen/
€n met foPjjtfi gehlangfj / ^irtfjaer oöCam&oerenrjjccIen/ mtt een bjtenbelijeft gefangb. 3- ^ietDeïïepenfjaerbermaecJEsen/
e»iet fjaer 't bert ecn£ open gacn: ï|oojt beeg tootiberlncfcefaecnen/ <!2n hoe $T op ber ïgarpe flaen. 4. ^>pber[jefïfenftare&eeltje£/
©ol gejupgl) en (bet geflupt/ <£n fp uootfen met tjacr beeltjeé/ 't3lofberï|eIbenoberIupt. y. Saul bupfcnt heeft berflageu/
Mm baer ig noch groeter Jgelb. David ïjceft Den pnjjj geö?agen/ «ffin thjen bupfent neer-gcbelt. <5. 'taCof/oatfjnnöce^©?outotjHi^fo»fltu/
«Pt een gul en repn gemoeöt/ Saul laglj in 't fjcrt gefaijongen/ «n bat (tombe baer tu roet. 7- <£n tjn locrbe feer ücó?-fleuen/
^oehpbitboc&tojeecHenfou: € Saui
|
||||
34 AbigailenDavid.
Saul fereesf) fijn boofe grepen/
David bie berb^eef fijn routo- 8, 3IÏ^ ïjg: op ber liacpen fjpeclöc/
^oen nam Saul fijnen fpiet: 3£saer mee 't ttoeemael niet beel feïjeelbe/ 3£at t)P baer fijn leben liet. „ 9. ^uóbaerttajaertjepbtbicKtoifétoojen/ „©Iepen gunji/ boo^ bie baer Mept: M ©och. be toaerftepbt moet men booten/ „ tBaerhepbt ötenter fteeC^ gefept. |
||||||
Abigail v crfoet den toorn Davidt, 1 Sam. 2f.
Stemme J O Tchoone Cmclé, H<©e bat een jïrengh gf moebt/
^oo? '£ ©joutoen bcughbfeer bicntoifê toert berfagt/ ©at ftribligb en bertooet/ 20Hcenop tïraf cntojaecïMufï toass&ebacfit: jt>oo toercht nacfjtang Der ©?outoen aert/
3P>at fïeti be gramfcfiap felf bebaert- 2. 38$ David fijn geftii/ Cot Nabal fanbt/ om fpijg/ tot onberljoubt/ «Bnliet npt goeber jlBin' /
Hem groeten: fpc'acn fip fcnamperlrjth en fcout: HP öab met David niet te boen/ Mm molï baer mee fijn tferbergboen. 3.©ie£ David gantfefj ontfteït/ ^ijn Knapen ruft en moeblgh totten tocfit/ <©p batter fïracftji in 'tbelbt/
SJINabalsboIchfoutoeröenomgebjoêöt: Abigail bie bit berfïonbt/ 23cbacöte jïrac&sSeen h'oec&ebont. 4. Abigail toa^fcfjoon/ «Ben l^outo met toijfftepbt en met rem bcgaeft/ ©ie 'g man£ berlepte boon/
©001 jecbigfjepbt en nfoeeft beiepbt begaeft: ^>p rujï baer <ê$tl$ en gefpan/ ©ooj 't onberfïanbt ban Ijaren man. |
||||||
AbigailenDavid.
f. ^>p$acb'baerbIee£entyoobt/
©cel malfe ©ijgen/ Meel en langh-ïïajijn/ <©m foo t' ontgaen ben noobt/
(C aer bp rtuee fleflfchen bol mufchate toijn: <©m foo getroolï haer gunfï te bitti/ «Enfoobc£©eIbt-heerggrimt'onbIien. <5. i&pfiijofitbanb'öBjelaf/
<En biel boo^ David op haer aenficïjt neer: <© §elöt l bcrfoet u fïraf/
23etoomt u bjift/ en Iet boeg op u eer/ Jltëtjn manfoobtoaejSalgonbebocftt/
ïfeeft onji in befe ramp geb?otht. 7- ^ootoaeröeJ|eere leeft/ ©ie öceft belet Dat gbP geen Meeöt en plenght: «2B»n^ onfcfjult plaetfe geeft/
<©p bat u jiel bes# to^ecüöept niet gehenghr. JBp béngen n tot onoerflant/ ©en jegen ban on£ ©ee en 5tanbt- 8. ©ergeeftoJteerlonggttatb/ #
«3obt fai u hung berrijchen en grflacht/ ©u£ fchenent on£ u genaeb/
ö bpanben hp geben fai in utoe macht: <Z2n a$ u «3obt beeg toeibaeb boet/ <©ebencHt ban toeberom het goet. 9. «Belooft jpa&oöt ben i£ccr/
£pjach David, Die u heben tot mp fenbt: «Bejegent nocïjbeel meer/
©at ich mijn hanben ooch niet heb gefe|jenr, 8 reben met be bettgöb bereent/ ©ermurtoen 't hert/ hoe 't toatf bertfcait. 10. gfchneemugabenaen/
€n fpjeeeft/ foo toaer be «Bobt Sifraelg leeft/
't «Bn töaer ghp 't hab gebaen/ U Mm en tooien loser boo? het f toaert gefneeft/
©ug t?etnt met bjebe nae u man/ i©ant u gtfmeech mp fïillen nan. ,i 11 -^iethoe een hart gemoebt/
„ ©oo?'£ ©?outDenöeHgl)benta)i{fe5eebighepbt:
fian toerben gantfeh berfoct/ & 2 -. ,
|
||||||
3 6 David en Bathzeba.
» ©002 5°ED onöjael/ en öooj een Moecn belcpt.
„-" <©toie geniet foobjabeï^outo/ „ ©aersegent^obtberecljteiCrouto. Siet de Mufijck Noten in Luft tot Wijf heyt,
I\pfnthiermifnoegendhert. Fol. 9f. |
||||||
David en 'Bathzeba, 2 S<««/. 11.
^tCUtltie t De May die ons de groentegeeft. (©f/ Het
viunigh ftralen van de Son. <©f/ Hansjen
fneet het kooren , Sec
D<& oogen nae öe bctigfjb gcfïïcrt/
^tjn fpiegefé ban onp leben: ©ooj 't oogf), toaerom €>v8s allcg eiert/ ïgeeft Jjp 't bermaecfc gegeben. », «Epteeg! toat i£ 't een toancM licht/
3©anneer ons* oogen fpeelcn: 3®anneer fp lonchen Doo^ 't ge|icht/ «En onfe finnen jïreclen- 3. 'tSijnbenffa#inüegepïeniin/
Ü g^ijn facnefé Die oacc tyanoen: 3©anneer fjet beelbt Daet ffontfeert in/ «Pan boeren «f on£ tot fcijanbe. 4. 3fs8 't toonder bat een fiecijt bcrfïanb/
©ooi 't fticheren too :üt bcb?ogen i «0 neen! mig '£ feoriincn«> ifjecce bjanb/
©00| 't ftralen ban fijn oogen. f. €*en' Jiliau/een üEannae t^obcsiIjcrt/
©ie laet fidf) obcrtoiinren: ©ie ban be luft betoobert toerbt/ ©oo^' * tocftlen ban be finnen. 6. ïlpfacrjöefdjOOllC Bathzeba,
Sn 't filb'rc ftroomtje babcn; ©e oogen/tojtff n ban fijn féhaa/ ©ie hebben Ijcm terraöen. 7 • *?p ïocïïtfe tot onftunfetje min/
«Jpnfcöenbtïjaerfapb'rele's . . |
||||||
David en Bathzebai 37
<Ben^ an&er^ b?ouiu- ©erDooIDejïn!
Jgae jtreefön tegen£ reöeni 8. 8$ 't eene qtraeb m roag gefcjiict/
©eröubbefv ïjp fijnfoniien/ Uriam, fjarai man/ tjo liet/
©oo? in De fpitfe toonDen- 9. ^cjjaan^üooö. *®e©?outoe treurt/
gp totf Bet fluch berlje den- JRaer Nathan '4 iücninglfé ïjertc fc&cuct/
«f nDjepg&t fjem <C>ü'öt£ bebeien. 1 o~ üfu p^ngfit {jfm D002 gelijdfcenig/
iDaer 0002 É1 toert ber|ïageïi; ©an 't ^cjjaephen/ Dat genomen $. «2nb|> begint te «lagen. 11. #jp fcb?ept / o Jgeer! icït ïjeb miföaen/
€u utoen toom ontfreeefcen: JBilt met mp niet in 't 0020cel gaen/ 'r 23en ban mijn <0oDt gekte eenen. iï. 3Ê>oo?'toogfji£Evaecrfïberboert/
2f oc ^terene en oocfc toijfe: 23etoomr u ïufï/ hoe 't oogö ootn toert/ <2n fjent boo| 't guaeD afgnjfen. „ 13. «hj'oogentoenDtbanpoeUjcpt/ » «Bn fïicrtpop'ss ^eeren.toegen: ,, <©p Dat u üili noch, raaren berlept/ 3. JIBaer fleeRS moogbt DeugöDe plegen. |
||||||
Pfalm^i. Kortgevolght nadelaetfte
overfettinghe.
stemme: Ontfermtuover, &c.
G«lEnaeD' o »©oDt■' naeutocgoebigïjept/
©elgh npt mijn fonD/ nae n barmljcrtigge&en/ «2n toafch mp boef) ban D' cmgerecbtigöeDen! fn repnigrj mp ban fonDen en boof Dept: mm fonDc tïaet mn altijDt boort gefïeftt/ fm u alleen heb ten al't nuaeD ueDJeben/ ^'aiitgfinjijtlfeer.' rechtbeerDigh in't gericht/ -*n t fpjeecR«n recht en renn in 't bonnté gebtn» € 3 mi\»
|
||||||
3§ Deji.Pfalml
Man moeber Beeft in fonbe mp ontfaen/
Sfcfi ben in ongerecfjtigljept geboo?en: ©och, göp Ejebt lufï De toaerbepbt fïeefé te Boo?en/ <JEn Doet in 't ïjert u toijfhept mp berjïaen: ©ntfonbigft mp metffop/ maecfc mp repn/ ©at icfealgfneeuto/ toert'toitter/boo? uoogen/ ©at rniin gebeent/ boo? u/ berb?ijfeit Mcpn/ ©e b?eug|jbe fal en blijbfcfjap ïjooien mogen. ©80? mijne fonb' bocb niet afïteecigf} toeelï/
«Enbeig&bocbuptmijn'ongerecötigöeben/ <&ctjep een repn &ert/ o <6obt! in mijne leeben/ «Ên mp bernieuto met tibjen bajïen <J3ee<ï- ©ertoerp mp boc& nietban u aengeftcht/ <JEn toiït ban mp u hepl'ge üSeefï niet toeeren: U <J5ee(i ber opmoet 30 mijn fïeun en licfjt/ ©eb?eugbb' ubtf bepfê laet in mijn jiele neeren. £00 fal ten ban ben obertreberg Jijn/
<£en baecfc/ toaer boo? icft ïjaec n toegen leere/ <©p bat f!c& foo be ièonbacrg rec&t beheeren; ©anbloeDtfcBuIt Doc&berïojïenfupbertmp. <© (iBoD mijng Beplg/ laet mijne tonglj altijbt/ H rec&t en u gcrecfitigfjepbt b?o!ijcR loben: ©at icft u roem berfoalen magfj met blijt/ $eer open mp be lippen baer en boben. 3Sen <©fferfianb Ijebt gfip bocö ©eer geen lujï:
Ifêant anberg foub ieh n Die toUltg& geben: 2S?anb-offer toafg&t boo? ti/ boo? 't nuaeb beb?eben; 3IBaer 't offer <j$oög bat ig een jlille rujï: Sfae 't # een «öeejl geb?onen en berneert/ itëant gjjp fult geen ber (lagen ftert berac&ten / ©oet sion toel nae n toil en begeert/ *©ilt Salems mup? jfjerboutoen boo? u nraeljten. ©anfuIDu;tjnDoa?b,offertjanbber&eugi}b/J
©00? een b?anö-offer ber gcrer&ugtjeben,' |
||||
Klachte der loden. 39
HsS top oe ©arren offren/ boo? gebcben/
<©jj u autatt/ bol <£oDoelijCHe bjeughb. Klachte der loden.
Naevolgmge van den 13 7 'Pfaïm.
Stemme! Aen water vlieten Babyion. (©f/ Lof-fangh
vanZacharias.
|
|||||||||
A
|
|||||||||
%$ top aeniBabefë toater-ftant/ Üktünicl*. en
©afi ftoeefben in een ö?oetie fïant/ Jdet ohg ge* routo begoten: <©t$ tranen tyoopen
loofëgenooten: ïangf# De toangb/ <©tn ^iong bal en onbergaugb/
pll|Ê|ÊlËl|Êl|i|Ëgïl|l|lilli|lËP||:|||?Ê=§ËÊf
<©ng harpen en ons* fnaren/ 3Cen SMge-boomen
ou-gehecf)t/23etupgl)ben bat top toeï te recht/
3£ee£ jïraffefcöulDigj) toa—ren.
*. .flaacr in al befe brncls en fmaet/
<&tt$ (ïabernp en banöen/ ©erfochten fp nip upt fotte pjaet/ <23efangen ban on£ ïanben: ^a in on£ meejle trenrighepbt/ ^>oa^»cèer|tenfpiiptberteibept. ,, € 4 «jfpj
|
|||||||||
Klagh-gcungh der Joodenj
<£p! tnflt ong öeuntjeg fingen/
©an "iion, oaet ghp bu# op uoutot/ ©aet u seflacïjt foobeel af Ijout/ 35a toonberti jcfce bingen. 3. ïfoefaubentopinbitbeïbiiet/
<Ba in foa bjeemöe Stanöen: ' ©en Sfeeren fingen cenigïj %ieU/ ©an 't toonber fi jnber fjanben I Jerufalem bergeet if h op/ 8 wcgte Ijanbt bergelbe mp/
«Eer fal mijn tonge Webcn/ <tfn aen 't gefjemelt jijn geftecöt/ <êtt icft u toaeröcpt en u ro&t/ ©srgeten fal mijn leben. 4. iemfaiem u beugfjb en eet/
©eroem ban onfe bjeug&be: <S>ebencHt aen't S|upss ban Edom ïgeet! ©at trot$J en bol onbeugljbe: Kiep/ toerpfïracng Salems mupjen of/
<Cn grnpfffe tor een pupn enfiof. <ÖÖP 55ane^ Mibtfult bieten/ ©at g&p beel eer/ met al u ö»P?7 3l©ct al u <0oööeloo0 gefpupg/ Slnb' afgronbt toojbt gefmetcn, f. <©©appetman!<©b?omec^cIbt.'
©ie 't toon ban fjare trotfen: <®p ftare Hinbcrg toeer bergelt/ Ce &$fïen aen be roufen. ,, $?eer! toilt be ftinberg ban 't gemoebt/ „©ieinongtoerbenopgeboebt/ „ ^ttari^ aen ben fïeen betpletten/ „ <©p bat be fonb in jjaer geboojt/ ,, H&agfj in ijaer jontfeljept jijn gefmoojt/ »<ffin gcene too^telg fetten. |
||||
't Eerfte Oordeel Saloraonis >
't Eer (ie Boeck der Koningen, 3. Capittel,
^têttime: Sitantogratiofa,
A%$ Salomon bêfóotlingl)/
£>at m fijn tfj|oon/ en Davids Scepter ftnierte/ <©uam ui fijn p»ofen tooomngfj <gtn peber Hfêtnfcö bie fjjne torjfïjepot bietbe: <&x\ onDtr al/ in Dit gebal/ C toee ©jeutoen lirfjt en moebigïj/ <E>ie recgt facrfocöten/ engar» felacöten bjorfjten/ ^eecbcrtooebigD- 2. ï?eer&omngfjmeton£&epbai/
2tHeen in \yx&$i ;gn top in Bcaem ueballen: UWIt onfe piept boctj fcljepbm,'' <gn ac&t niet op Dt^ anöjen poel raiïen:
■®tx$ fjeeft mijn &oon/ en fp Ijaer boo'n/ i©$er in mijn fcijoot geöjagen/ <©ied icH De fmerte/ $?eer fóoningö in m|jn jjerte/ 8 moet Blagen. 3. 3£ee$ljceftSaerniiibberpIettet/
^oo? biepe ftaep èn fiojenbe mp ronc&ew £>oo Beeft f Öaet: £>oon gefettet/ 3fn mijnen arm/ en met be mijn' gaen pjonctei:
3Icb bie getooon/ toag mijnen £>oon/ Sdboojbenbagötejogcn: Jfêercft feet faerlegen/ geen ïebtnen^ betoegen/ „fèocfjgeenoogen- 4. ^ebagöontbecBtbetoaerfiepbt/
3ch fie bet aen/ en binb mp feer beöjogen: Sf ck toijp" fjaet aen be nlaerfjepbt: £>P fepb toel fïout/ bet fë een geobe logen.
4Sa Dat De faecn/toa^ bicft en baecft/- <©preben£fc&aelgefïftet: ^oo toou be SJoningfj/ beeg felfame bettooniug^/ ïSecöcgaenfcbiften. f. 3Langhf)iet/fpjacBbp/een^abeI/ €n Woof bit ftinbf Dat leeft/ recöt in üntabeelen: € «• |
||||
.ja; Koninginne nyt rijck Arabien.
<gen repel, mi pber abel/
$f aer recfjte &clft/ foo epnöigbt bit htacfeeckn. ïgelp <^oï)! Dit bloeb/ tooelö' in 't gemoebt/ <£n teerb' &et onberfï boben/ ï@ant 's$ moeberg Ijerte/ met rou toag en met fmerte <5antfchbeboben.
•5. ©e^in^ficnb'opbemijnen/ C>p 't foart gemoeb/ en op 't meetoarigïj narrnen/ Hiep ©joute' / fjouöt op ban quijneti/ <£n neemt u £oon/ u £>ct)aepben in u armen: «Béng moeberg trouto/ bie blijcnt in routo/ «M)P fult u öinbt bertoerben. 31©aer bceg HMbinne/ gaet moeberlijcne minne/ <©antfchafi|ïerben.
„ 7. <!3eIi.eHig{i5.mbeIanben/ „ £©aer toijf Gepot frhupltin b|oome <©ber-$feewn/ „ i&k repn en trouto ban ftanben/ „ ^00 rijen aï£ arm opjeetjteïijen regecren. „ €n baer Det reeïjt/ boo| ï%cet en nnecfit/ ,rBooj toeeuto' en toeeg ftact open/ „ ©aer nomt <0obtg jegen/ booj bjomigfjept bertiregeu/ » £>eIfêge.oopen.____________________ De Koninginne uyt rijck tArabkn, van Sabaoï
Scbeba, foeckc de W ij fheydt Salomonis, 1 i^eg. 1 o. Stemme: o Diamante trouw. <©f'tlaetfleötelfaan'tfaer^
ban ben 794 Pialm, De Lichamen daer naer.<©f/
De Lot-fangh Maria. D€ feoningj) Salomon,
50?omb' tipt gelijcn een &oo»in7 SPn toijf hepbt en in reben: £00 bat becg öelbje flrael/ 25Iotich in een gulbe jael/ *©oo| Itanben en booj ^tcton ». <E»efcfjjanb?e koningin/ «Suam met ïjaer ÜjJof-gcfm/ AHet JHemtW fpecerpeo/ |
||||
Koninginne uyt rijck Arabien. 4
Mtt gout en eel gefïeent/
S'fêet peerlcn en gebeent/ 3©em/ om fïjn toiifïiepbt typen, 3. ^ptoetfïe fijnen gtono/
©oo? KaetfeljS/ en oebonbt/ ©aer in berbojgentfjeöen: ©e toijffjept eh Jjaer fcljat/ l^ineenringöbebat/ ©ol ftonincfclijcneseben.
4. £pb|acf)tfjaer BIoecMjepötboojt/
$p anttooo|Dt tooojbt op taoniot; ï2oe beftigfj fp 't boo^öeloe/ ifp flaffer reben ban;
«Sn onöertoee^öaer ban/ 3ÜI toat öe toijfïjepbt melbc. f- £P we# bat gauto betfïanbt/
<£n 't toel geluchigfj 3tanbt/ 3©aer toijf&epbt tnacö regeren/ ©aeralleg toert belepr, ©00? reben en befcfjept/ <Sn tyoome <©ber-Ijeeren. 6. ^prcfjancftgenigoubennrupbt/
«eenoberftöflfcfyupbt/ <È3n fjp/ Fjaer faseer/ gefcfjencfcen; ©ertoonbert fjoe een man/ ^>oo beletoijffiept han/ 3HM reben ober-bencften. ,. 7- <Pit'gtotber©jotitoetitof/ ,, $©aer boo? to.y jjeboen ff of/ „ <©m Ijare beugfjb te pjijfen; „ <© ©joutoelijcfs geflacgt.' ,, ©te op be toijf tjcpt acbt/ «<Ööp boegljt n bp be toijfen. ., 8. IBantiii Der toijfen raonöt/ •i ©aer fctjupït een goebc gronbt/ j» ©aer bloepen öonigfj-beethen: 3. ©aer fjoojt men niet aïé betigfjö/ « 3tl£ eerbaerljcpbt en bjeugflb/ ■>■> €n ban <©obg toijf fiepöt fi^eeinen. Hooghc
|
||||
Hooghe-Liedt Sahmms, Cap. $r.
IcI^Jlaep, maer mijn bert e waeckt.
stemme: 31. Pfalm, lek ftcl op u vaft, &c
SCfjoutot f en/ fjoe'tlfcïjaem lept tetoncfc?»/
3i!t£ in een Diepe b?oom/ lljnneenfuUeffroorn/ W$ eene bie boo? toijn feefcfjonefcen/ 2t$eene Die fijn leben/ 3£en boot frijnt obergeben. 1. Sfcn bib u pet niet op be finnen/ ©ieupteElijcninfcfjijn/ mg boobc bcjïojbcn $ijn: JBaer Ijoe be sieïe toaent ban binnen/ «enftoeeftmetfneUe bfercfeen/ 3^a (©oöe^ toonbet-iDerchen. 3, ïifet bleefff) moet boo? ben <©ee(ï boeïj ftofcjittti/
«©ehKluifïen't bermaecn:
IBant bit '$ een fjooger faecfe: ffêaet «föobt ontffeecfit in mp fijn licjjten 20 fcfjrjnt Det gert te ftaptmn/ ©e bupflerïjeyt moet rupmen. 4. 2W fcljijnt mijn &ert aen 't aerbfetje te gangen/
©coj 't fiéurïsf) cogö beblecnt/
€n ban 't bleefcfj abetbeent:
Üeti innerïijcn boet) jijn 't berlangen: 9ïn ffauen en in toaeefcen/
^a al beel fiooget faeehen.
$•• $a 't $emeï?? bat niet fal berteeren/ <En Ofler nocfj roeff nocfj mat/
ïiaii «renenen oefen fcfiat:
Mssx bat ich in be bjeeg be£ peeren/ 3^oo? fijnen «jpesfi getyeben/
9fn eêutoigfjcpt magtj Jeben,
|
||||||
Hooge-
|
||||||
' t
|
||||||
4*
Hooge-Liedt Salomonis. f. Cap.
lek heb mij nen rock uyt-geiogen, &c. lek heb mij-
ne voeten gewaffchen, foude iek die weder-omme befoedlen ? É&teitltne: I?fal. 41- Als een Hert, &c.
'ft y T<£bmijnlebenaf-gefonbert
I—I ©anöee£tocreIbtgpbeU)ept: I_ X^iemanbtspfojerafbertoonöert/ 'k ï%eb mtjn MeDerg af gelept:
«fl-n öie buplen rocn betreen/
©ien ieft certijbt£ &ab gemeen/
JI©et be menfefien/ met De fonöen/
3£aer kb mebe toa£ gefebonben.
2. ^af i'cfï toeDet 't hleetaen treeften/ <ön ben fonötn becIDenigi
^al iek metier om bcttoecnen/
JiHijnet jieïen Djoeffenigi
Mm mijn <©eefi fal fcooger gaen/
*Ên tjet aerbfefje gautfeh berfmaeti/
<iEn in fupbje toater-plsffcn
4!©ijne jielenüc&aem toaffen.
3- 'n^eb mijn boeten repn begoten/ 3üf-gebaegfjtfao bïancfc afê fnee:
g>al icn ?' in ben üxck meet fioolcn/
«jen omruilen mijne bjee i
&q\ icn fbo mijn ecl gemoebt/
a©eer &emo#n met fjet roet:
<ön in fnooöetmniigïjcDen/
5©entlen rnijne fupbje koen i
4. jgeen/ mijn boeten af-gefcfiepOcn/ ©an öeg toereltjS f'fiber pat/
builen mp tot >©oot geïepben/
3? n fijn uötberlioojen (Taöf:
S^aer fa! fijn mijn ïu\ï en b?tug&ö/
3ïl mijn ïuanDel en geneiigjjb/
5B>aer fal ich m bjeugïjt aenflooreny
»an «Soot en fijn u]?tber&oore.in
hk
|
||||
46
lek ben een Roofe,te Saron.
^tcmme: VandenSPlalm. OonfeGod,
Oïfeerlijtfójept De? $?eeren nopt bolpjefen/
©oo^toienbatfictj oe «Sobloofebjcefen/ i©ieng moaenrtjepbt/ al fcfoijntfe feerberacfjt/ aBgtobertreftftetmenfcljelijchsejTacljt- i . «üMjp jijt een ïïoog te Saron feet berljeben/
Ü reuch berqiiicfu en gout cme bp het leben: a fcfioone reuen/ Die onfe «JSeêfï berbeugjhD/ ^ittflbt Dooj De jiel en baert in 't Ijerte bjeugfib. 3.11 fcfiijnbp fcfioon berfeftoben in De Dalen/
©aerpber een met jpot op lept tefmalcn: ^oo tjaelbp bocfj bp urne ninberg roem/ Cn lupcHt u boofb op al£ een 9Lelp bloem. 4. üètet u ©licnDin bergfjt tjaer in Doomc fïwpcften./
^icï moetfe 1iaen en booj De trotfe bupeften: ^P i£ atlitth een Soofe Die betD|utht/ 3Jn Difïefê fchuplt/ Die niemanDt foeebt of plucfct. y. 2tl febijnt gijp nu ban bupten acn bertreben/
<© £ft?i|ïen «Jlfêenfcfo! gbp toeet Dacr ban De reDm: igöe Dat gijp bltucftt/ bp al Dit tooejïe bolcn/ «JMtjcft De |&on bp eene Dupfl're tooien. Alle dingh is gantfeh ydel.
<Prediger i. Cap.
Stemme: Laeitmael gingh ick ter Jacht. H<©e braelt flljp met u <ïem/
<© Davids £>oonberbeben/ !©o?fïban9[crufalem/ <fê>oo?fiooger «NeltgeDjeben: «Enplecht/ Datalle£toatterfcfimrt/ 3të ibelfiepot/ Die rag berDtoijnt/ i©aer in De menfefo fïctj pijnt- 2.
'tSPgpDel/pbelhepr/
'tSfgarbeptcnellenöe/ $2e«
|
||||
Alles is ydelhey t.
$oe ficfi De inenfefi ooft faïept/
3[ae fjoe tjp 't ooeft toi! toenOcn: m toatterfcöuylt in 't £onne licFjt/ <£n onber 'g ïf cmelg aengefïcfjt/ ^lectjtg moept' en jammer fïictjt. 3-
«Hen pber Beert en gaet/ 3£e toinöen en öe bloeben/ ïget oogfj too?t nopt berfaet/ «JÜocïj minber be oemoebcn: W\ toat men ijoojt $ al gefcfjiet/ i©at men boet/ ijs al berb|iet/ $etig een pDel niet/ MFtnieutoe/batigouöt/
Ifet oubt/ bat $ bergeten: ©an ong/ mn Dit bertroutot/ «2n fal men na niet toeten: Sten onberfocfjt ber menfetjen toeren/ Mtt een bltjtigfj oogemeren: Jifèaer 'ttoag eenmoeplijch toeren. f-
Sfcn fpiacft/ nu ben icn groot/
«En teijffe alg mijn ©ab'ren: ïBaerom 't mp nopt bertyoot/ CefhpgentoijffjepDfé aö?en: Scnieerbe toijffjept / Dtoaeffjeptmee/ 'ii ©ab ber jïant en HloecnijiepDt ree/ ©ocb ftreegij maer moept' in ftec 6. $u toou 't Ijert bjolijcn jijn/
«fugoeber Dingen Ieben: «Eplaeg! i>it toag oocfc pijn/ &tracr gingf) mu tycHg&o' begeben. Scft bae|t/ o pb'Ie pbelijépbt! $DeI ig 't fjoe öatïgfjp blept/ <© Pb'Ie pöetot! |
||||
Lof over de wercken Godts.
Stemme: Doet u ooghjes open.
L«©f/ 3tof/ 5!? Den meere/
©ie tm£ Komt fleciert: ©ie met lieftte Meeren/ ^cfjacm en beedijen ftoiert: ©ie beg 1$zmz\$ toolnen/ 2tI{S met een tapijt bebeent/ Cnfïjnfiepl'ge (CoIchcii/ (Cot fijn toinöen tjeeft ge|ïrecHt. 2. ©ie beg ICecOciicHr gronbew/
ï$eeftfaobaftgc|ïelt: «ffinbe^ce gebonDen/ ©ieniet&oogerftoelt/ 3HI#gf)P in u palen/ ïf aer boet rennen aen ïjact oojt ©atfefnel moet balen/ ®p öet toenchen ban « tooo|öt. 3« ©ie Der jonnen toelleiV
©an be bergen f toaept/ €n foo langlté ffrupbeïlen/ ©oo? be=£anbenb?aept/ ©aer be biertje^ quclen/ 3M;$fpiabentiarenDo?fï/ ©aer be i$erber£ fpeclen/ ©joïijeh tipt een b?pe bojfï- 4- ©aerljet3£anbtbolb2Utf)tcn/
€n&et graf jen toafï: ©aer elch met genucijten/ <©PÖetnoojcnpojï/ ©aerbetotjncn<©I)'/ ©ie beg menfeïjen geeft betfjcugjjD/ ©aer Ijet nrupbt en Jfolp/ (ÏTierigb $i jn ber belben bjeUQfjö. f. ©aerbebogefébjoeben/
©aer be 35epger£ Jtjn/ ©aer be * ©eutfen tjoeben/ * Steen- boeken. €n8etbet&omi4i:
©aer
|
||||
Elias van de Raven gefpijft, 4P
«©aer Degïfeeren lampen
&\x toeer op/ Dan onDet gaen/ ©aer De %eeutoen ftampen. SijnDe met Den roof gela'en/ 6. Wk Bet jaet Doet nroonen/
5(19et genaeD'en goeDt: S^atfoo oberfrfjoone/ gjoncHt in oberbloeDt - «féiaer De ftuDDen ftoieren/ <£n De ^eJjaepKCitëbet en maW 3[n De toeelDe tieren/ ïfcbbenDe genoegl) ban afé. „ 7. S|eere<©ootu toereken/ „ 3£>ie 51)11 toonDeruaer: „ IBenfcl) toilt Ijier op mereten/ „ ^cemt fijn segen toaer- „ S©ant fijn eer fal groepen/ „ 4i5u en in Der eeutoigïjept: „ ïSMt in DeDeugfoöebfoepen/ ,, <£n €>abtë 3lof alfïn£ bcrbypDr. Elias van den Raven gelpijft, 1 Reg. \jT
En 't Weeuwtjen van Zarphat. ^temme : Sal ick noch langh in heete tranen. D<& Diere tijöt baert beel elIenDe/
lig (©obt ong met fijn roe berfcfiijnt: 't ép toaer top 't neeren ofooeft toenöen/ ®* tticnlcft ban routo en Djoef ïjept quijnt/ ^Js» "ï&obcsS IjanDt/ geen onberffanDt/ *©oct acu ïjet ïanDt/ of flojt fijn jegen tipt/ ■IDaer in fijn too?n De SüerD en Seniel fïupt 2. Elias toicrö ban <©oDtg£&ceten/
<©ni foo te ontgaen Dee£ IjarDe nooDt: ©at l)p aen 't ueeclijcn Krit gcfeten/ ^icl) bergen fouDe boo,? ben DooDt. • «F>it «tfeifïanijn/fousijn De toijn/ 5?>e ïïaben mee/ Die fouoen Ijem De fpijf?/
©erfot'gen Dooj een toonberbaretoijg. 3, wtt$ ©«DefSquamentyoegijenfpa&e/
|
||||
Elias van den Raven gefpijft.
<£n offerbenhaer liebe bmcht/
©act fich Elias mee berfaöc/
tëTot hp tueerom mojï op öer blurfjt:
©och 45obt toeeg hem/ Doo; fijne flem/
©at hp banDaer/ na Zarphath fotiöe gaen/
«ffin fpjeeclien Daer een treu|tgh toeeutotjen aen.
4 ■ #p fagh haer hout ban D' aerD op lefen/
^p riep hacr toe/ ep laeft mijn Do^jï J <£n bjengïjt toat tyooüt£: maer fp npt b|eefen/ ^p^acfc ronöt/ j'ck heb noch tyooDt noch hojft- Meen mat meel/bat $ mijn Deel/ Cot onDcrhouDt/ en €>lp in mijn fcrupcfy ©at ich op 't laetfi boo| mp en 't hinöt gebjitpen. f. Wtrpt fojgh ter 3ÜV bertroutot oen ïfeere/
25atfet cerjï booj mp een Mepn geoach/ !£et meel in 't «tab/ faï <©oöt beratceren/ €n fccllen foo u lafïigh pacn. «<©infal/inmaetaftaï/ 4&ïet minöeren/ tot <©obt Deneer/ öie leeft/ ©an alle Defe ramp een upthomfï geeft. 6. ©eeenefo?ghtoagnietgcriefen/
<&f b' anber routo bolghb' op De ftraf: Man <©oDt! mofï gftp De oo^faeeK toefen/ Watt Dooj mijn &oon geraecht in 't graf l HSoet Dan mijn fonD/ en Defe toonD/ MV p?angen 't hert Dat iel? mijn ^oonfectlicw, ©atfa'l 't Dan 5ijn i Den boobtich lieber fcics?. 7 $?p nam hacr g>aon en heeft geboogen/
^ijn ïicfiacm ober 't fcitiDelijn: <fi*n babt tot Diiemacl boo; Doo j <&oU$ oogen. ©at 'g hnaepjcg 5iel Doch tocer berfchijn: <©obt heeft berhoojl/ jïjn hïachtigh toonjbt/ ï^et 3ealt jen locht/ gelijeft een roobe ïïoo^/ ©ie ftifch ban battto ontf upcïst hacr fchoon gebïooj*. » 8. ^ohan<£?obtbjeugb/boo?D^oefhcptfcnDen/ ij i©amteer men ftïjoon geen hulpe fiet. „ ©e rampen fcanljp clDergtocnben/ „ <ên fchencfien hepl on£ boo? berb?iet. » ï|p ftan De fijn' /tipt nooöt ui pijn/ |
||||
De wenfch van Agur. y r
■> Stae tipt ben boobt/ berfoffen boo? fijn feracBr/
,> «Mijcn |?p Bier aen 't toeeutotjen gecftboibiacSt. De wenfch van Agur} 'Troverb. 30.
.^temme '.O heyligh faligh Bethlehem.
A% eet icf* fïerf/ foo bib ieh fêeer 1
lEaet bocfj mijn toeufeft u 00? genaeeïten/ Chree binoen sijn 't bie kh beoeer/ 3£aet mp baer ban bc bjucfjten fmaecnen. 2. 5Efgoberp noeft Icugentael/
SEaet ©eer.' mijnsieleuietbefmettcn/ <©p bat icn ban 11 tooojb niet btoael/ «föoch utoe toaerfjept magf) betpletten. 3. dï>ocf> rijefcbom/ toaer upt boogbmoeb rijjï/
,f5oeö armoe tot onöe ugfjbigji [cben: ©00? Dcpbe/ BJeer! $ 't bat mp tjfty
<©i# toiltfe mp op b' aerb niet gebé». 4. ©erleenmptmjnbefcïjepbenmaet/
Jfêijn fpijg en noobmft tot betjoeben: <Ên bat kb mp bernoegen laet/ Jüorfj in &et toerelbt?? niet bebjoeben.
ƒ. ©fanberg foo icn toierbetrotg/ ©an fotib' icn 11/ <© ïf eer! niet hennen/ ifêant oberblocbt ittn menfeb. maccht fpot£/ <£n lui! fïclj aen geen tucht getoennen. 6. 3P>e armoe boolt ban 't reebte fpooj/
€11 geeft ficft/ boo? gcbJccR/ totfonben/ Cot bicberp/ en leentfjet ooj; iCot fcftelmerp en fuoobe bontien.
7. <©eef baétom/ J^ecr! fjat icn bemocgt)/
<ên niet fpieecbt tojtg / toie i$ be $?eere! aSocb mp booj b' armoe niet berbocght/ Cot qnaeö gcfelfcljap en oneere. » 8. <© brie fieb ban geruft en (til/
» Sn bcPbtg fcan ebcn macbrtgf) boegen: „ 't Sp rijen of arm/ foo 't <©obt Dantail i =, W>k fai (ïch altijbt toel bernoegen. Siet de Mufijckin Luft tot wijfheyt.0 G«- fiilijekp Htmeli-Stadt, Fol. 219. © * lobs
|
||||
Joh volftandigheydt. ïoh ï* Cap,
& temme: O ICarfnacht fchoonder als de dagen."
w m heeft een bjome jiel te lij»
Den* ïgoe moet fjeteelfïeïjert Dieft fïrij - Den/
<£n ftla - gen ober "fijn seflacjjt * ïf eeft «5oD Den"" iÊenfch met jiaet gesegent/ £ijn bee en öaef mét " Dautooere gent/ ^ijtiKinöcr^ boloen "flëmp"" "enpjacfjt.
a, ©tt fagh De tyome lob boo? oogen/
3£>ie <0oDe b|ee(i na fijn bermogen/ «Pie fTccïjt en recïjt toa£ ban gemoebt: ïïcchtbaeröign/ en ban 't guaeöt afgrijfen/ IBaer ban hem pber een mofi pjijfen/ 3i>ocft feer berrijcht ban bee en goeDt- 3- ïföhabttoelfebenDupféntfchaHen/
JDeel hup$S-gefïng en Di enfitrje ïinapen/ 3£?ie öupfent fóemel?' en nocfj 't ©ee/ ©an ©ffen en ban €3elinnen: * $?oe ho(ï men meeröer jegen toinnen/ «©mfchabutot met De foete bjeei |
||||
t Jobsvolftandigheyt.
4» ^iinnfabergbaegPjcKrinbancKetten/
©p haer bermaecït en toellufï letten/ 3IEaer lob ontflacft een offer bper: 4En bocht/ fp mochten fïch berloopen/ 23p «Bobt baer ig genabe open: ©ooj al bit toeelDerigh getier. j-. a^^atan/met «Sobtg boten getreben/
©oo? «3obt: öie bjaegljb hem na be reben/ €>f hp niet hab op lob gelet t ï£p ijs be befte ban ben lanbe/ Godt antwoort. <£n bjceft mp met hert en berfïanbe/ %a oock een pbjaen ban mijn toet. <s. <©chfp?acHbe£>atan/ bat'g geen toonber/
«3hp jegent fjcm bug in 'tbefonber/ flSet oberbloebt en groote matfjt/ fEaer taft hem aen/ hp fal u bloecnen: b' Iraberg bielenupt jjaer hoechen/ «fnhebbenJobsbolcKom-gebaacht. 7. V «2en boob' op b'an&er/quam geronnen/
ojn fpjacn/ toat iffer quaeb gefponnen i te blirem ftfjaterb' upt be Iurtjt/
n heeft n jfeeberg en ufchapen/ («tot fiof bergrupffy en ieh/ o toapen! 'Ham hier alleen/ en ben 't ontblucht. 8. Certoijl noch becg ben ramp bertclbe/
«©mam b' anber/ en fpjach/ upt ten belbe/ ^ijn al u fóemefë toeglj geboert: il Knechten/Doo? Chalbeen/ gefïagen/
Sfch hom alleen bebooötfchap blagen. $och bleef be$ «JiEtan/ al£ on&eroert. 9- ^trachjS bolghbeen anber 23oo öaet neben/
öEn fpjaeft; n ninber jS $ijn gebleben/ (Certoijl fp toaren in 't bandiet: 3Pooj fïojm en blam ?ijn fp beöojben/ Sfch ren te poft 3&ng é«« op Iet, 10
|
||||
Jonas vlucht. yy
io. ^oefcÖÉittbeJobftjnfiooföenKleetiïjV
<iEn biel ter aerben/ met gebeoen/ «en fpjach. ^aecnt quant ich eerfï in't licht. Jpijn moeDer bjacht nip naet ht in 't leken/ üïaecHt toojö' ich 't aerörijch toccr gegeben. 3icH fta boo? 'g peeren aengefirijt. i t . g$ niet m«n ïfaef ban <©obt genomen*.
ïBieanöer^JjeeftDietoeer genomen* ©e 45aem oeg peeren ;p gelooft. Sin allen beeft lob niet gcfonöight. „ <© toel hem'. öie <©oötg lof bernonoight * „ 't Sp toat heni <0oöt fenbt ober 't hooft. * Jobhadde 7000. Schapen, 3000.Kerneis, fOo. jock-
ey iïenjj-oo,Ezelmnen,ende veel gefint.dric Soonen en fevcn Dochteren. |
||||||
lonas Vlucht.
grtmimê: H6. Pfalm, lek heb den Heet lief. lonas 1. 0$ Jonas op/ enlfrfltfig na Ninive:
l©ant bare font? Klimt öooj öe bochte molenen/ <&n fïincfct boo? mp/ecn fcfjanö-blechbooi De bolften/ ©olboert u lafi en maecht 11 ftracbjS gerec. 2. Jgp toeech na Jopp' en gaf ftch in een &chip/
$?elp ©obt! mat gaen gier grputoeltjche goïbén '- <SIch hreet ban anghft/ abj inöe ^ee beDoïbeu/ Mm pompt en roept/ booj barningfj en üooj Wip. 3 ■ «Elch riep fijn «5oSt. ©e balïaft ober boojt.
Mim geen gefmeecn be baren hojï betoegen/ «Een poer tooelb' en hreet en toag berlegen/ Jitëaer Jonas roncfjt' / al of hp toa£ gefmoojt. ©4. • 4. ©j
|
||||||
fjS Jonas vlucht.
4, ©e £cfjipp» riep/ toel! ig 't nu fïapeng tijöt!
ï©p ftampem ba jï met Doodt en met fiet leben/ aientnö u <0oOt/ of Die ong gulp toou geben/ 't 3tot D' anDer Rteet/ DaticïjepD' ong Defc lïrijDt. f- ©at fïomme lot/ treft lonas op fiet fiooft:
3©el blagen fp/ toat boïcn of toat gefïacfite i 3©ie ?p Dp Oocfj * <Sen üooD/ Die (®oDt almacïjtigfi/ lonas. ©an fjerten fyee£/ Die ben icfi/ mp gelooft. 6. ©e fooien bennelt De Ijerten ban matroo^/
Wanneer fjp fpjaeb/ fip toare ooDt ontbloDcn: IBerpt nip in ^ee/ en flaet niet afé De bloöeii/ H0ant Die fal jïracftg getempt jijn/ boo? een poog. 7. ©c nooDt biecht toet. ©e fïomi raejï ebcn fêer/
<Sn lonas too^t getoojpen in De baten: Jbp fmeecften <2&oDt/ Die al£ bejlojben toaren/
©at Defe£ DooDt tjaer ftacfien mocbt tot ïcer- 8. «MtjcK een ïgcngfjfï in fijnen ten' geput/
SSeüaert ficï> Zee/ en 't toillen ban De toinDen: <£oDtfenDt een ©ifcb of Die fiem fou berjïinDen/ üeaerhp&ejïiert/ Dit toeren tot lonas nut. g. ïgier ftoojf De Jifêan/ boo? &te/ bol angfifï en fmert/
©oef) in 't gebjoeftt betocent fop fijne fonDen/ 8fp fmeechten hernit/ alg ceneDie gebonDen/ gin'^Üellen tecH/benautot/ genlupjiert toert. „ io. J©ie<©oDtontbIucfjt/Dietoo?tfijnljanDgetoaer/
,. <ên hp geboelt De roeDe ban fijn tooien: „ ©och ijp laet nopt Den £>onbaer gantfefi berloojen/ ,. lÊaer toont fijn guujï/ in nooö en in gebaer. |
||||
Gebedt
|
||||
Gebedt lom in den Walvifch.
Stemme'• L0lC-£mgnS>meonis- <©f/ Maria:. <©f/ hetwas
een longer Heldt. <©f/ O Diamanten trouw. I& anoötï en bittre fmert/
©ebtoelmt in 3icl en Ijert/ ©oen fmeecnt' icn <©o&r ben ï^eere: 3f ae upt oer {feilen gronbt/ Sfcn fïracng bcrïictjtinQtj bonbt/ j)ae 't boo?fcf)?ift ban fijnleere. z. «25f)p toiemt mp in öe Bet/
©an b' een tot b' anber ree: <^mlegertban bc golben: Sf c& fpjacn/ nu fie icn Sfeer/ Haeugeficljt niet meer/ 4lfèaer blijf Dier gantfcf) beboïben» 3. datief? opt meer befpien/
«En urnen (Cempel fien ï €>m bat u mater-baren/ 3(ae b' afgroub (elf mijn fjoofö/
©ermerben/ bat berbooft/ ^>too?f fcfeicftlijcn in gebaren. 4. (3Tnt aen ber rotten grontJt/
Stömpomcingeltbout/ ifUet mog en mier omgooten: <gplae£ mat bjoebigfj mee: 3?ae 't aerbrijcït Ijaö mp mee/ 41fêet grenbefë afgefloten. 5% Uaaeruotalbefenoobt/
«Sn mibben upt ben boobt/ ïfebtgfjp mp $?eer! getogen: ï©ant tóijl mijn jielberfmacijt/ <ïEn ieft/ ïl^eer/ op uDacfjt/ ©oen toonbp u bermogen. © f <J, t'tóe»
|
||||
Boete van Ninive.
6. 'td&ebebtuptrepnettoon/
&Iomftraef$boo? utoenthjoon/ «En ghp tooghö' u genabe: 31BaerbieinpbeIheen/ Éfacrtijötenluffbeffeen/ <E>ie hceren f:c& ten quaöe. f. ^ocïjiCHtail'toffSirbpcr/
«©ntffeecnen boo? mijn lier/ 3£en 3tof-fangfo mijner (luwen: «En boen geloften ffanbt/ iBant ïjepl baelt banu fjanbt/ 3£ie nip toel fal betoaren. |
||||||
Boete
Van
NINIVE-
stemme: 129. Pfalm; Van der leughtaen.
W«BI toat iê bit} ftomt Jonas toeer te lanbt i
Wtl moet een bifcf) op «3obtg bebelen paffen ï ï©el moet bit beeft hem fpoutoen toeer aen ff ranbt \ «En ftoerben om boo? lifch en toaterplaffen i 2. Boobt Iet op 't hrup£. ï§p gaet boo? «Sobeg laf!/
j^aeNinive en b^epgbthaer fijnen toojen/ «En bat beeg ff abt $ aen «Mrt£ roebe baff /
3Slg bie fer ftojt^ tot pupn en afrtj fou fmoojen. 3. ï|eïp «Bobt! toat toee en ober naer ge&rijt/
3Soo? bjinghtbelocfjtban al bit bange narrnen/ «©e ïfemel fcöier ban al bit fuchten fplijt/ ©e moeber toeent/ epiacp en och armen.
4. Z&c fóoningfi felf fïjn purper en fïjn ff af/
Cer ?pben ff elt/ en toepgert elch fijn oo?en/ |
||||||
Boete van Ninive. y$>
$n fit in b' afch in ftanifag en naf/
ïfp fmeecnt en bibt en fïbbett boo? 45obfê rooien.
r. ï|ct fïreHgh gebobt öcé ïtonincn^ elch befmelty
<©at Jlfêenfch en ©ee fïcjj mofï ban nooojuft fpeenen: ^itfcherpeftoaerbt'benfïoiitfieenncber-beuy «fèaer toag geen ffent a$ jammer enbe toeenen. 6. J|p fïampt' elch in/ boa? bafïen en gebeen/
'©at €>obt$ fïraf toag boo? berouto te bjeechen: <t>at jjberjS hert bol «Bobbelt jcne re'en/ HEojr om genae/ met ernfï en puer fmeechen
7. «©ntflupt baerom Heer ubarmhertigïjept:
«©mfcfjijnt ons met ben glanfë ban u genabe: <©hp hoojt hoe 't bee toept/ en be JiEenfchefchjept/ ï>oe bat fïch cfcU E?an in fijn tranen baben■ 8. <©ng ftinbernen«i/ u arme fchaepjeji fiet/
ïBat bangh gefteen barfï uut haer bleecfce lippen \ ^>P geeutoen baft en jammi in 't berbnet/ &oo ghp niet helpt/ toie han 't gebaer ontflippen i
6. &itt aen om$ fmert/ fiet aen on$i ftoacn geloof/
©crgeef on<i ©eer oer miffebaeb en fonöen/ «©at hranche riebt / noch 't glimmenb' toiechjen boof/ Jifêaer Iaet genae en jegen ;ijn bebonbtn. i o. ©e ©eere bie bit ftoacft geloof fagfj aen/
Ontfloot ben feïjat en bolhepbt bet genabe: „ ©erbjach fijn roe. <© ^onbacr beïaen! „ <3obt faluf toach geloof ooch niet berfmaben. Leeft deHoftorie vanlonas'mmijnenStraf-prediker.
Oock het Liedeken; Wildynu de jonas weten,
waerom dat de Werrelt raeji, Sosckt Bel-
lerophon. Fot.$.
|
|||||
Beklagh
|
|||||
Beklagh van lonót over 't onder-
gaen yan Ninive.
ioo. Plal. Gky Volckeren,&c.©f/Chrifte
ghy die zijt dsgh en licht. <©f/ Onfe Vader in Hemel- rijck, Drie verfen voor twee gefongeni NÖ fiticfi ïjter en fiijcKbajï toe/
<t2n ben fcöier ban bit toacïiten moe/ Il&aertoe Dient ïfeer bat gpbertrecftt/ J|et fcgijnt ghp met mijn pjeecfien gee&t. 2 • Sf* nenb « goebtïjepbt en u trouto/
€u bat u 't quacöt gaeft routen fou. 3£e boobt i£ mp nu geen berb^iet/ <2n baerom acbt icft 't ïebcn niet, 3. J©ellonafrjjacB<0obt! jpbpgrami
^trac&ïjfjp fijn toegfjten ©ofien nam/ <©aer fjp figö bergjjb' in eene tent/ «Tot tjp be ^tabtfou fien gefcljenbe.
4. ©elgeeïefeïjiepcentyeeöetacft/
35ie fjetn befcïjabutob' onber 't Dacft/ £100 bat &> fcljeen fjier boo? berfieugljb/ <2n fcöept* in 't Ijert een nieuioe bjengljö 5-- 3£e tyeugïjb' epïaeg! nam ra£ een enöt/
<Sen teym f(ab oefen boom gefdjent/ ï©e ^onne met Jjaer Beet geflirt?/ ©ie p^ang&b' ïjem pber opgenWicn. €. ïfiertoag'taïtoeöermbenfombt/
€n fep/ inat ben ieft mnfcïjen Hinbt i ^et flerben mp boef» boo* geto#/ ©eel foeter afê bit leben if 7- i|P Bingo bafï infijngramfcfjanboo^/
©ie.S aoatöem firafte/ boo? fijn tooo;bt: |
||||
£z Klachte van Ionas.
«Snfep/hnhabt aenoefe plant/
<25e|ïeecKen nont bermoepbe banbt 8. Sfch toon u (ïer&tjj/ Ijoe b' jabïe lult/
3SI fcöïjntfê (cöoon/ ftractó toojt gebluft. <£n Ijoc bee £ plant' / bic u berheughb/ <fëu£ teer ijs in fjaer meefe bjciigtjö. 9 ©atoocfci^mmfcfjenlebcnfyoog/
Si al£ eenfchoon' onttoochen ïïoog: 3©icn£ Maber£ $ijn tcrtlcmbt berispt/ iBanneer men flccbtg bat jSoafjen rept. 10. ©at toelïufï/hoe fchoou oatfe fchijnt/
^>oo ra£ atë Drfe plant bccbtoijnt: ©at eocli be pjacht en hooge fiact/ ©cel raftcr alleen bloem bergact. 1 u ^atbatootftfeïfuaerbtfdje^iit/
2EI ftaetfe frifch ijaefi hrijght een ötit/ €x\ öatöemenfchfïjncelgemoebt/ Slfêoet eieren met een beter gcebt. 12. ^>ou ich ban bie bit jammi hoo?/
$iet lujjjïren met eeng ©aberg oo? * Sten bie ben menfche fïreel en fïneech/ «En fïeet f hem mijn genabe pjeecn ï 13. «©pbathnbanbcfnoobebaen/
^ou op mijn hepl'ge paöen gaety <J2n ballen met een tyoefgenoebt JDerflagen fijnen <a3obt te boet i 14. ^ouicHbeesStreffelijcKefïabt/
Cotpupn enafichemaechtnplatl €n buufenben foo menfeh alg bee ©erbelgen/ en haer hinber$> mee l 1?. <©tieen/eeng©aber;Sherteb2eecM/
3ü£ 't ninbt hem om genabe fmeecfct: « ©ieg toii ich ooenfeer goebertier/ » Mi}n ge#l towpen in fjet bp«r- |
||||
<*3
Daniël, uyt haet en nijdt, in den kuyl der Leeuwen geworpen, Daniel 6. fap.
&ttmme: 6. Pfzlm, Wilt my niet ftraffen. <©f/ Schoon lief wik my trooit geven.
<©f/ Het Maentjen fchijnt foo helder. SCljoon Daniel bergeben/
n&agupteeneDeUeben/' <entoteenf©o?ftgefet/ ^>oo hof! men niet gebogen/ ©at öpbooj <&abe$ oogen/ 23etracïjte 'g peeren toet, i. jjfêen fïoocKtop'^ïionin05.éoo2en/
©ie een bebel gafboojen/ * Men moft #pfïrengeongenae: 30. daghen
©at toie niet fijn gcbeben/ * den Koning
Hlleen Den Honing bebe/ alleen aen- ©erbielin'gleben.s*fcf)af' biddeB.
3. <#óbt£ bjaerïjepbt toou niet fcfjiancfcen:
flfëaet Daniel bleef <0obt Dancfeen/ «2n acBtgeeng menfcfjenbonbt:
ï?p pafï op geen bebeelen/ «©m foo <©oö$ eer te fieelen/ 5E1$ jijno' op <©obt gegront. 4. $ier toa^nufïofge&oojety
©ic£ tóerp men fjem bol tooj:n/ ^>trach^ in öer Xeeutoen fcupl: <öoD$ «Snoei fjem bctoaerbe/ ©ie fijnen Dienaer fpaerbe/ <£n ojepbclb' ijare munl.
f. ©e fioningö nu betlcgen/
ïsofï fpijd nor fj fïacp betoegen/ ï©ant 't fjeit toa^ f)eel ontfleït: ©ie?" gitigfj fjp ¥ morgen? Deen?/ |
||||
^-JSPSnZL-i^ZL.ïH-1^ rrr-Ti. )^< ri< 2Hv4"
|
||||
I ft
|
||||
Daniel in den kuyl der Leeuwen. é$
<©ttt Daniel CC betocencn:
Mem bet$/ fïonr alg een l^cïbt-
6. ïgCCft <ï&OÖt U toilïen fjparctlï KoninghDarius;
<©obt gun u bete jaren/ Daniel.
ï$ecrïiomngb/enbeel b?ee:
«èobtg «Engel hoft be narcben/ 3£er3reeutoen/ licfltjch maecfcen: <£n alg een Stam gebtoce. 7. <©obtfteurtboo?goetniijnleben.
'h !f eb fóoninglj met bebjeben/ ©acboo?ufh;afbaec$p: &ttack$ toicrö' (JP upr-gerogcn/
<ên frifcg boo? pber£ oogen: 3Neg toa£ De Jüoningh. blp. 8. ^egrabcrsSbefcrïwpIe/
l©iernm' in bet % eeutoem muple/ JUSettoïjbenengefin: 35iebeerIijcftftracItéberfIon&cn/, ju.
^ctfnooDelomi bebonben/
$>m 't fcbanbcIrjcRgetoin.
9. ©oenlietbefóomngötoeten/i
2Een fijne RrjcbsS gefeten/ <©at poer nuboo?tacn/
^Oü Daniels <$<M WCttl/
2tfëftoHiucK aller peeren/
3©iengïïijrft fou eeutoigf} fïaeit |
||||||
Lceringe van Tobias aen iijnen Soone.
Tob. 4.
Stemme: To'oias rot fterven genegen. "T"1 Obias fïcnb' op (©obe^ serjen/
* ^cgofi fijn booö nu t' eberinegen/ |
||||||
'66 Tobias Leeringe.
©icghp/gantfcfibm/
<©m fulcng te toonen/ riep fijnen foone.
s • iltjn binb/ fepö hu/ wanneer icft jïerbe/
«&oo laet mijn lichaem 't aerörijcH erben/ Sfnnoobt/ Boe groot/ Wilt niet bcrnecren/ u motber «ren. 3. 2Seb?oeftfe nopt in tttoe Dagen/
3fêant fp heeft fmcrt om u getyagen/ ^nboct/baergoeb/ Wüt fiaer beminnen/ met hert en finnen.
4. JBanneerfe féban hier gefchenben/
SMt nefltn^ mp haer graf berepben/ «Bnhtrat/bertroutot/ 3In bjeugftb of nooben/ al <©ob£ ge&oocn,
f. ï©acht u boo? fonben en gebjeecfeen/
4En toanbtslt recht/ mijt fnoobe treecben/ ©anfal't/hoe'tbalt/ ^ich aïtijbt boegen/ nae u genoegen- 6. Wit altijbt milbe aclmocg plegen/
Sf jJ 't toetwigh/ 't té aen 't Bert gelegen/ Sfê'tbeel/'tigecl/ ^n hebt met armen/ altijbt outfarmen- 7* ^aehtubanhoererp/toilttroutoen/
€n neemt upt utoe jtam een © joutoe. JTBïjn ütinö/ bemint/ Wt fïcm' utog moeberg/ en eert u bjoeberg. 8 U9ecfï pjaebtigh jlout/ noch op geblafen/
SBant fjoobaerböe pap azn btoafen/ 3©ilt£>oon/hctïoon/ «©ie boo?«wjarhten/ niet boen bemathten. 9. SCetopufelfenalutoercFien/
«2n milt op «toen omgangb merehen/ ©eracfit/
|
||||
Manaffis Gebed. fy
©ctacgt / 't geflacgt/
©er ober-fiouten/ en bmnclien bouten»
i o. asiit fyoob oen fjongrigen berflretneji/
€n naec&ten met u Meeberg beeften/ 't 25ebmogfo/ nopt oogtj ©ieaelmoegpleegtjbe/en 'toert betoeegfibe, il Hooft <©oD en bib bat al u toegen
&tett$ tot oen goebejijn genegen/ «Doeraeb/beflaet/ ©ug toitt mijn reben/ in 't bertefmeben. |
||||||
Naevolginghc van 't Ghebedt Manaffis
Koninghs in Juda, als hy te Babel fat
gevangen.
Stemme : Mijn Harp betreet met rouwe.
G<©b Abrahams, <0OÖ bet ©ab'wn/
<©nfe toeberlaet: ©ie upt utoe bolfiepbfê abten/ SWe^fdjiepinmaet: ©ie ben 8?emel en Bet aerbrijcfi/ «EnberupmeSee/ <Cot eer/ ban u & aem foo (cfjjicWi)tft/
jDajïbejeeglflenbce. j. fbermoetnmacfittoelbjeefen/
J©ant u toom \f ftoaer: «©nberbjaegpjcfc i$u toefen/ f©conifloutfonbaer. Maetïgm ! u barmbertigfieDen/ ^treeften bjeeDtentoijt: SPae ban eeu tot eeutoigfjeDen/ <%>barm|)ettig83!jt- ?• <©ocfeianghmoebigtj en genabigb/
«nbttnoo'ftafnjt/ |
||||||
Manaffis Gebedt.
Zijt SÖP <25obt/ en ootfs toelbabigf)/
51>ic fijn fono belijt: ^p gaen 't fanb aen Biz teboben/
<£n ban pijn gebucftt: <£n in ftliinfïer^ gan.tfc?j berfctjoben/ 2Sen icfc fïaefsl oeöjucht. 4. 3fcfc!bebinBcntaamonttïeecKcn'
<£n beel guaer£ bertoecftt/ ï^eer bjiït oocl) u grantfcïjap ö^eccftcn/ <ên mn troofï berftrecFit. 'ft i©il öe hnie mijng tjerten bupgcn/ ©eer fcFï beo mifbacn! 3!cö toif 11 mijn fó*ö betuigen/ JDantJCiiunibejacn- 5-. ïfeeredDobt jijt tra? genabigb/
33BngenaDia[nijt/ Sch beln en biecöt mif öaüigl)/ fijner fonben ffrijöt. ïfeer kb fal in tranen baöen/ Cnmetroutoenboet/ 3tijf eu 5iel in u berfaöen/ 3ECÏJ u fïraf öerfoet. 6. SPanfalirftmet monötenfjetten/
^ijfenutocnUcf: ©at gijp mp upt ramp en fmerten/ <fi5ecft te roemen ftof: 'h ^>al u Dan mijn lebcn-pjtjfen/ ©oo^tigocbigljepbt: *j5^emel^l)«? faï'tfofbebjijfen/ SnöcreenbJigfiepöt. |
||||
69
De drie Kamerlingen dts Koning fa Darij, ver-
fienden defe drie vragen, om injtjnegpmjie tegeraec~
k$n, me van dry en defterckjiewas, de Wijn, de Ko- ningh of de Vrouwen ? maer de Waerhejrji hielde overhandt: Waer door de laetfle des Koningks gunfte verwierf. 3 Efdrs 3. en 4. Capit. Kan ghefongen werden : Yets moet iel^ u Laura vragen.
|
||||||
i.Sprack. VandenW^n.
|
||||||
Wgn toat gefiari groote krachten/
€>ber Ste ü ma toi! aeljten/ <©{# berooft bat te» bertïant: <£3i)tJ maeent fconingen tot (ïaben/ ©ffe/ sïijcfee/ J&o^ieu/ Graten/ <©atfe blicjjen ban u fjanor. ;. <0tjp maerfct fi^gelccré en Ittchtïglj/
•T at een nött Dtoae£ en ftlnchtigfc/ J3iemanbt aenfïm pticfjt geöcncht/ SBatfe öoen Dat toanntf' ccrlijch/ 53aet 't noeïjtan^ tó taltcf} en öeerhjcfc/ 2£lg gfju bolle tafen fetjencht. 3. ïiefö' en Unentfcfjau toojt bergeten/
25|oeöerlijcfte tronto berfmeten. 9faeaïg fr in bolbepïst rereft/ Crccht fp' t f toaerot nnt om hermeten/ €>m te moojben ö' arme jieïen/ *ön maecrit püer menfeh beroaeflf. 4- atémenOanou^gantfcötehroofenv
©ol en sol fïcb gaet berpoofen/ <£*n ban flaep i£ oberrap: 2©eet men niet ban fijn bctmjben. "Sn bug fchjent men ;iel en ü jben/ Simmen té bantoim bermafï (Ê 3. De
|
||||||
De tweede fprack van den Komngbï
«&temme: Yets moet ick u Laura vragen,
Sïfn bit niet toelgroote peeren/
©ie baer 3Eanbt en ^ee regeeretV sürnbejïkrai'toberaU ^•toaept oe Sioninaö ffecöt flm feepter/ j ©ojfïnotf) <©nberbaenftcijrepter/ «©fömwaecht een tyoebe faal. 2. Vèxl oe feoningft, op ten ftriJDe/
K@oet een pfcec bit niet Ii;ben/ JKoet öï» niet meeb' on ben tocfjt I HM ïjn toojeng/ bergen/ fto&ten/ S©il fjp blaetn'ren/ moojben/ beesten/ Httojt fijn toeucfc nietffracngbolbjocijt i 3. i©int men 't roof/' t ig boo? ben Jfeere,.
^c&ot en lot ig fijn bermeeren/ ^ept fjp moojt/ foo moojt menbaft/
^ept fjp flaet/ berjaegbt/ belt onöer/ ^eptfjpboutot/en plant; 'tigtoonber/ $Joe elcfi op fijn tootuben paft. 4- ©pgaetbieeten/fuppen/fiDelgen/
Slapen/ roneften. J©ie toilt belgen I J>i;n Crauteanten jtacn baerom: jaiemanbt berfter Kienen/ reppen/ 3aocbeen£ baren afem febeppen. ©i£ i$ t macjjtigtj ftoningljbom I |
||||||
De derde fprack van de Vrouwen en van
de Waerdeydt,
a&temme: Yets moet ick u Laura vragen.
N5etbetoiin/nocb oocnbe&oningtj/
2B?aIt in fijn getoelfbe toooningt}/ Jfêïaer be I^outoen [)tt/bm fcracfjt: ïtomt niet pber ban be ©joutoen/ ©ie be ftroon of SCanben boutoen \ «ïcfi aro.jt ban baer boonjjebiacöt, z. &&
|
||||||
Van de Vrouwend
a. &p beeft poet een De RfeeDen/
<©m te Dechen hare Ieöen: £>P geeft poer menfeh fijn eet: monter fjaer math niemanDt leben. ©?mrtnt}r>g nioetmen D' eere geben/ ^>P 5ijn aller mannen Ifeer. 3. ^ietmcngouDtoffilbiefchijben:
Heerlen/ fcfjatten/ laet men D|ijben -, ^>iet met flechtg een fcfjoone ©jouto/ J>tracf# bergaept men ficfj aen 'ttoejën/ $ier Doe? toö?t De ©jonto gepjefen/ Schoon fp menigb bjengfjtinrouto. 4. ©atjer/iHSoeber/SCanötenfêabe/
Staet men baxtaj en alg fïaben/ ^Ötmenmethaer op oeneen. 9fa mentoaegïit fijn «if en ïeben:
SfsSbe ©|onu) Dan niet berheben/ ^at fp heerfrht ootfo boben reen i .;■ 't^roaerttatgojtmenopfijnjijDe/
©m te moojöen/ tfeelen/ itrijben/ <£n men f taeeft on ^ee en ïanDt: <2n met bup&t en roof gelaDen/ ftan fp 111 De roof Heng baDetV 3fo bjenght menigö om 't bet jtanot. ff. 'H^»afl*ApamcnpDJI1$loning/*Eenvan
^ittenb'in fijn troon en toooninflö/ des Ko- eien fp nam De iliraon ban't hooft: ninghs ptoegh hem iioch aen fijne toange/ By-w ij- lden fpfup?/few toaghp bange, ven. ®ug toag hpban fyepn berooft. „ 7. 3Eachte fp/ fno toag hp blijöe/
PluptDefp/hpfmeecBf enbjijbe/ ® ot hp toeer haer bjienotfehan taan. *©ug han ©joutoe nracjjt De feroonsn/ |oe ontfachli jc&/ bienen/ hoonen/ i|eerfchenoberi»tjnenman. «5 4 |
||||
72
Dit uyt-ghefproken hebbende, en de Koningh
en Vorften malkanderen aen-fiende, fprack hy voorts van de kracht
der Waerheyt. Stemme: Sitantogratiofa.#f/Ofchoon-
fte Perfonagie. H<©e IjeerïijcH i$ De lerbe/
üfoe hoogSj bc ï|emel en ïiaet ftlbje eterren i €p ban toat grooter toaerbe: 3£er jonnen loop Die bageujdhg ban bejre/ ©ooj 'g ï? eme!gtent/be Hochtboo? rent/ <ên fchiet fijn gulbe flralen i
ï©ie fal beeg toereken/ <© groote «i&obt niet mereten/ <Snberfjaleni z. <©toaertepbt!ïtemelgtoaerljepbt! <Otya ftoeeft in glangberr' bobcn alle Dingen: ©e311eröeroemt u RÏaertepbt/
«Pe gentel looft en p?t$ u fonberiinge. €enpber beeft/ jaetoatter leeft/ 3!Boet utoe roem bertafehen/ <©fp ricftt intyebcn/ enfcïjift nae rec^t en reben/ 3811e bokten. 3. ^e ïioningh/ Voijn en ©joutoen/
^oen onrecljt/ en baer fullen f oocn in fïerben: <0een menfcfo macfj baer betroutoen/
^»p fullen in Ijacr onrecljt teel berberben- ©e toaertepbtblijfcybiebafï beklijft/ ©an eeuto tot ecutoigl)cten.
ï0ant fp fal bloepen/ en fïeetg tn boojfpoet stoepen/ Üfier beneöcn.
4. ,£>ppafl op arm nocFi rijenen/
©jaegrjt gunft noclj fu/ tjoe macfttigl) of berfctjoten/
jbp toil boo^ niemanbt toijcten/
$|aer oojbeel i$ ban nracbt en ö|tjft fïeet£ boben/ 3?n tecclijchbcpöt/ in eeutoigtepbt/ <£etoclbigfj ban berntögcn:
ï©ant
|
||||
Wrëetheyt tegen de Joden. 73
3©ant upt ïjacr ïippcn/ tornt gemlaalfcöepöt slippen/
j&oclj geen logen,
y. ïof5PDen<©oöt0er toaerfjepbt.' Riep p»er ten/ u glan£ moet ftabigb fcbtjnen. <© Öoogfj berftcben Maerljepbt!
& f)eerltjCHtjept/ u üijch fal nopt berbnnjnen. Slaeutoe öeughb/ eicn menfcfo berbeugha: •föroot'. groot! groot $ Detaaetfjrpöt!
©ie met tjaer fc&icljten/ fal boben al upt-lieöten/ ©ooiïjaerhlaertjept.
|
||||||
Machabeorum 6.
Wreetheydt *Antiochi over de Joden. Stemme: Watbaet dcrNydersargdift. ANtiochus be tojee (Cpran/
«©ie boo? fijn bioebige geboben: ©e jtabt Jerufaiem bertoan/ «Sn martelöe be arme $[cben/ <©m <©obe«S toetten af te jiaett €n b' ïfepbenfcljetoeer aen te gaen- 2. ïfp roof be Ccmpel en 't rieraet/
<©nttorjD' fjaer #eefï en Jf epligbeben: . Jifêet blaffen/ontuc&t/ oberbaer/
$eeft bntjaer ^ob^bienjïgantfc&berttebea: •Sntftacfc berboben ©ffer bper/ JïlSet «fSoöbeloog en bttnl getier. 3. Wk Baccho niet ban enloofë" blaen/
<Öeh krauflijn ttsou ter eeren b jagen/ Jioeb fijn geloof niet af toon gaen/ Jfèofï bulöen boobt en buecbe plagen. iCtoee $>onen bafï aen *^ji©oeöerg fpeen/ ©erplet men ban be muren Ï3een. bjelbebaegbt/
«Sen p?ie|ïer fetoonenfeer rertoaerSigfj: ©ie toierb' oorn beo: gctoelbt grplaegQt/ ©ocb. öjoegb fjcij manneïijen en baetbig&: |
||||||
74 De feven Broeders der Machabeen •
^P f&acb/ öat boobt nocb fïrengfj gefet/
^etn fcbcpben fou ban <fcobeg toet. f flgijnoHberbomnocfigrijfeljooft/
©at bult geen bupcbelp norij b|c«fe/ ©cel üeber mp ö«t leben rooft / €er kli baec ban foub ootfaecn toefen: ^cfjoonich onttoeecft beegaerbtfcfiefcf)an&/ 51! toaer ich ben fë <&obe$ ijanbt. <5. ©ie^toil kW alg een toitte ^Stoaen/
ül&ijn ïijftm offer b?oujcb geben: <© SisufliJb! laet bit u jijn een baen/ €en fpooje tot beel beter leben: <©p bat gijn in «Bobtg toet gegtonbt/ ©oïfianbigh Blijft met jieï en raonbt 7. ï©aimeer ftp nu ter fiacbt-bancK Bingo/
€n fisnae 2Beul en boobt booi oogen: (ï©6t i£ 't geloof een toonbet bingo '■) Hiep &p/ €> «zöobt! ban groot bermogen/
itëilb'iCH u toet en tooo?ö berfmaen/ 3; tb toaec beeg boobt feer licht ontgaen. 8. ja&aer/naebe$itI/bee£tfraf$foet/
€n toat ich om fijn todojbt moet lijbin: 3 ch ben getrooft en toel gemoebt/ 3fclt fal mp in mijn <5obt berblijben:
«Sn bitf betupgfib' ftp/ in fijn noobt/ ©at <©obt fijn troojt toag in ben boobt. |
||||||
2 Machabeorum 7.
Van defeven Broeders die voor hares
Moeders oogen wierden gedood t. Stemme: Wat baec der Nijders argelift.
H<©e ban bat tetre j!$oeber£ bert/
©eeg jammer en bee£ pijn gebogen/ ©at fp ben boobt e;i nare fmert/ ©an feben #>oncnftet boo? oogen •' ©ie
|
||||||
De feven Broeders der Machabeen.
mt fplnoeh in Den boobt berecht-
^>iet urat cen bafloeloofal toerefct! ^■ #ptoierbenbaflgep?anght/getoept/
€>emartelt en feer fel gefïagen: <@p Dat eobtg toet/ bug upt-geroept/ ^pfichafê ^epben^foubenbjagen: «©fanbergbat'gin 'tbpergetya'en/ Mtt fbubcn '$ ïïottincftg toom ontgaen- 3. £pblebenbafïaen<©obeétooo2bt/
<Êu toepgrigf) ©ereheng bleefrh te eten: «©ieg bjachc men hun ter fftaffe tooit/ Siïiaer fp met een opjecht getoeten/ <£n toiloen noch om boobt noch pijn/
3!Bepn-eeöighaen<0oot5$toetten5iin. 4. b'Centoierö'naeb'anoetboo^t-gebiacnt/
3È>eIe'en gehapt en af-gefneDen; Macr 50e«I noch tojeebthept haööer &rac&t/
<©m booben haer 45oö$bimftigheben: £oo batter feg inljaer gefïcht/ ©ao? Mam bernielt/ïijn heen gericht, j-, Antiochus,oerto?eebtheiriötfat/ ®en ionghfïeti £>oon foeht t' ober-reben/ <©p bat hp fijn geloof af trat/ <£n fmeichelb' hem Doo? foete beeötn. Mm '$ meeberg innighlijch opfet/ 3Ê>ie beftigbo' htm in «3obe£ toet. 6. £>p f&acfc/ ben ich u motber niet/
kleuter toerribt heb gelagen! «Sebaert/ inlijöen enbertyiet/ «©ntfiet oaerom geen tojeebe plagen; ©it Icben bat u <©obt eerf! gaf/ ^alhpbectocchcnupt het graf 7. ^u^bKt^baeromnochbperjjochftoaero/
ï©ant <©oüt fal u genatbigh toeefen: *©P 3«n gemaecht ban 6of ensaert/
<£obt fal ongban ben booöt genefen: 2* Sfonghlingt» riep/ in .©obt geruft/ (3Trcet atn/ en boet 11 toreebe ïuff. 8- ^efiraffenbieaobthiergehenght/ |
||||
76 Geboorte JefuChrifti.
©ie lijben top om onfe fonöen/
J>ct)oon ghp 't onnoofel bloebt bu^plenght/ <0t)P toon toeer in <©obcsS toajn berftouben, Cpran fiCpran! «©obtfat ttfïaen/ «üMjpfuItfïjü Qceflféi nietontgaen 9. ©ie£ ftool Antiochus ban fpijt/
Slicht ^oon en J!©oeber ffrach£ om 'tlebefi..' 2Süeen npt bittre hart en nijbt: JK&aer jp öooj <£5oöe£ <©ec(l gebjeben/ 25i>f ujeeeneïnioch innoobtoffmert/ .ffêaer foofben «©obt unt 31e! en ïjerr. Sier hier van de Mufijck-Noten ie Luft tot Wijf hcyt.
Indien de Rjjckciom maeckt geruft. |
||||||
LOF-GE SANGE N,
Uyt het nieuwe Teftament.
De gheboorte leju Chrijii, Lucct 2. Capittel.
^tfltime: 103. Pfalm, Mijn ziele wik, &c.
D<ê toerolbt ban Aiiguffio hja.é befcfueben/
©at pber in fijn jtaöt fou fcijattingh geben: ©te£ Iofcph trotk ban Nazareth, en booJt: $a Bethlehem, alfoo tjp tua.3 gefp;ooten/ lïpt ©abtb£ (lam en aocöjche f ooten: <©m te bolöocn fijn plicht en 'ê foepfer£ fajoojbt- z. ï§p tram met fief) ;;;ü ©.>ottto/ De onbertroutoDt;
Maria, Die bebjucöf/ en baren fouöe/ (JBant haer tijbt bie quant nu op ter hanbt:) ^p baeroett baer haer' ecrfï-gebooïen pootte/ <Cn Icpb' hem iïracn£ in ïuintrcï^ en ten toone 2n ecne teeb'/ toant fp geen plaetfe bant. 1. ©e ^erberoh toajS befet en geen p{aet£ open'
©;e?" molïfp toel/ upt noobt/ ter (ial iu-Ioopeu/ <©m Ijeufehjch Ijaer fchirplcn tipt ten tymigtj. <pe ïöerDcrg Die haer fuiDD' öp nachte fjoeben,' |
||||||
Geboorte Iefu Chrifti. 77
<&n geeneg toeeghg/ bit toonber-toercK bcrmoetjcn/
©ietoaan Doo? 't geftchtte toenber bangb. 4. <jEen «Engel (©oöt^/ bie quam fïch baer bcrtcgen/
Sfn hccrüjchhepbt en ftiaerhcpbt boo? hatr oogen/ €n fpjacn tot fjun/ toeefï hertigh niet bebeeft 3!chféghuacn ccnoberWijbemare/ ©ie ober nomen faï ber bolcfcren feftare/ "©iep* sijt berheugfjt upt ;iel en in ben o&eeiï. f. JBant fceben fë u falighept geboo^en/
ïlïteplanblanghban «©obcuitbcrHOOjcn/ <©ie Chriftus i^eer! leit nu in ©abib^ fïaöt ©it teechen $ 't: <£hp fult hem fïen om-toonben/ 9In cene htcb' in boeehen flccht bebonben. 3©el faïigh i£ \yo/ bie bit tooiiber bac. 6. £trah£ quam een glan??/ een rep ban ïgcmefêboben/
Mtt 3Lof-gefangh/ bie pber quamen noobcn: €n jongen eerejp uhooge^cöt!
© jecb' op ber aerb'/ bc toenfeh ban utee bagen/ Sn allen menfehen een goet tosi behagen. iöant ghp berhrijghthiet een hoaghtoaerbigh lot. 7. .tëa bat nu 't hepj ber «sEtigta toa^berotacnen/
*©e berbers" ftraefcj" te Bethlehemberftheenen' <©m fien Deblijbtfchap hun geopenbaert; ©aer bonben fp Mary'en Joiéph bepbe/
<£n 't ïtinocli jn bat hi ber ï «riöbcn iepöc. ©e hjaerhenbt fêlf ban 't geen hun toa$" betWaert. 8. ®e bicuohb toa?* groot/ fp hofi niet 3ijn berhoolen/
5>P bjcpöen 't upt/ taaer 't moogftïijcJy tot te gooien; 2ü 't geen ban hun gehoojt tem?" eu geflen: 3©aer ober elcfc toas" in De jicl bcrtoonöert/
Stféban een faecn/ bie upt ben fymtl bonbert. ©at <£>obt bit hcpl/ boo? pber/ tiet gefchien. 9. M aria 10 bit alles" in geöachtcn/
^p Ioofbc «öobt upt jiel en al haer krachten/
<©ie 'toberbjecghb' in tnile neebjighept. ©e $?crDerj5 nu in alle tyeughb ontbonbeu/ ©e'en ober aï begaren lof berfconbcn<' Cnpjefen 3ifïaefcj (èoötbaHmüawhept. Lof
|
||||
7*
Lof-Ges angh;
Over de gheboorte onfes Heeren lefu Cbrijli.
^tetnttlc: Ach treurt nu mijn bedroefde Schaepjens.
Ofte op defe nieuwe geftelde Voys< upiliiiËliglëllil
JL _l" Cf op o 3«el toilt tyeughb bcrtoeehen/
SMlt utoe fiem ren Jfemel fïwchen/ ï@ef op u hert! eii fïaer omöeogf)/
«en fcljouto met eenaenbach-tigh oogf)/ <èn "fte ben öonmgfl / 5^ie foo lept beracijt/
iillïligiiHIIilIüil
«&nn flechte toooningh/ 5&orf) feer hoogt) geacht/
©ol «23ob - oelnche macht
*. ^g heeft geen hof/bacthp mach fchuplen/
!öp 't ©ee Daer lept hp in Den ftal: $f P torjtftt ooo? J&jirtf noch trotfe fuplen/ J>tmheerfrhappn ftrecHt ober al: <©actmetgcbcben/
«Enfoechtutoenïteer/
gehoon hj bertreben/ hier «u lept te neer/ ï?cm homt bc hooghfïe eer.
3. Jgp homt tot on£ op 't aerbrgcH Dalen/
Op bat hp ongberloffen fot;: ©uétoilt niet op |ïjn armoe finalen/ mi
|
||||
Geboorte Jefu Chrifti. Jp
&othnebjigfiepbt banbee# SIcmt&bjouto:
flenfietoittoonbcr/
<£n't<!fa>büeltjeftbclept/ ©at in 'tbefonoer/ <©obt£ Jltëajcfiept/ ©e bolcfe'ten beeft berept/
4. ïget tooojDt i? bleefcfi/ 't ig nu geboete» s ï?et tooojbt neemt onfe f toacfctjepbt aeu: ïjetfoeebt benmenfrij bie nu bcrloo|en/ 2tb5 fdjacpe n fonber $erbcr gaen: ©oef) fonber fonbc/
Sfêhponggelijfft:
©ie onfe toonben/ ban ïjet fönbigft fïijeft/ £>al fup^en eeutoigfjlijcft.
5-. ©ee£ iffet baer ban <©obt£ 5^opfieteu/
«En foo beel eeutocn toaji boojfept: JBicnjS fiere' in 't <©ofïen toa£ gefetm/ ©acr fy be totjf' fjeeft toe-geIe»t/ ©ienb'«Engienfongen/
«iooberfjeben fangij/
©aer b' ïjerberg fjwongen/ tot be£ peeren bmwh ©at in ben ïjèincl blanch-
<5. ©it ig öe 3Eeeuto' tipt Sfubag fïanitm/
©ie J|elb en 't Iangft-betoofbe ^aet: ??oe bat be Soben |icö bergrammen.' Meflïas $ fop. ï©onber-ïïaet. ©arê#geeiinreetber/
l?oc Dat menooeft nept/
€n bie on£ eerber/ in fjet Ieben leut/ ïfp leeft in bereeutoigfjepbt.
>. 7 immanueütoilton^gelepbeti/
jj 49a Bcthlem in it eeutoiglj Rijft: sa «n 'ss Jgemefë Manna Dasr berepöen/ =. ©at top u Iob'en algelijcft. •5 ©i$ bolgfit fun toegen/
•jC-nfijnheprgefïem:
" S^,"'1 boc& fi)n 3cae/ etibe Iof-fntgöt fpmt 3>5f«l tniJHtokraftlem.
Ter
|
||||
Ter ecren de Geboorte lefu Chrifti.
Stemme: Oteseft lehtta. (©f/ De dagh die is fo vreugh- j
derijck. #f/ Een K.iridelijn fob lovelijck. 't t£> ten baal) ban bioltjcfefierjbt/
I % tiet ong <5obt nu loben: * ..
A ï?icr nomt onfe faligïjepDt:
3£oo? aPobtg macljt ban bobcn:
©it V een K.indt, en noch een Soon,
W>ie Herodes ftlCÖt te Boon:
«pc b?eeg ban fijn üüijchen/
<S*it l£ Ollg Immanuel!
Stercke Kracht,en Ifrael, J©aer i£ fijrré gelijclie i
2. iBeefttodnom/OGodesSoon.'
5LicbeHofianna!
^ie Dacr ïmcItupt'£©aber£(Oi?oon/
«©llffg lebeilg Manna!
O gljji Heylandt, Vorfl ÊH Heldt.'
<©ng tot Heer en Trooft gepelt/
«©mongtebetulfjben/ «© Son' ber gerecïjtigjjepöt 1 David^ Soon, in nefyigljcubt/ 3Ne boo? onjS toüijben- 3. ©gtlpHoeckfteenlu'cbeSpruyt.'
Wachter fonber Papen: . 1
Bruygom ban 11 KcbC Öruydt!
Herderbanu Jbcbapen.
<© g^P ^eer ^er heerlijckheydt,
Godt gelooft mceutoigöep&t/
E ngel bcr berbonben: Wijfheyt Godts en Wonder-raedt, 3Daeraïonfe5)oopopfïaet/ Offer boo? on£ fonben. 4. ©gt)P iconingh groot banmactjt/
Biffchop onfer pielen! #>rï)oon be torrrctt n beraeljt/
«Eïthmoctboojnhnieltn: f ©Meffia"
|
||||
^
|
||||
Nieuw-Jaers Gefangh. 81
©Meffias eeutoigg tooojbt!
bleutel ban Öe$ Hemels Poort!
Chriftus, (©obfêbetftoren!
jefus, ban <H5obt ingetoijt / ©oo? De toerrelbr/booj De tijDt/ Wilt on# boeg berïjooren. #$•. €>LarnGodes,fonberfmCt/
i&at bacr lijDt geöulüiflfi: ©at boo? on£ fijn ïeben fet / aenljetbrupgonfcgtübigg; © berheben Majefteyt! <t&ÖP toilt niet alg Dancfebaergept/ ©oo? utoe groote Daben: j&eemt on£ jiel en offer aen/ ©at top niet in 't oojbeel gaen / iècfiencnt on£u genaöe. |
||||||
2^ieurve-faers Gefangh.
Stemme: Weeft wellekom Immanucl. W<£e(ï toellehom/ o belieft jaer!
«©ehroont met een blijbe maer/ ©an foo bergeben fóoningb. ©ie of gp fcgoon rufi in ben fïafy ^ijn geerfchappp ftreentober al/ ©e hemel \$ (ijn toooningg. ©aergp/footop/ Hem ban binnen/ 't gert beminnen / «©ngfalgeben:
Süier/ en namaefê t eeutoigï) ïeben. *. ifêutébeggemefeSgeptbergeitggt/
<©e bjome fcgeppen groote b?euggt / ©at chriftus igberfcjjeenen: ®i# tranen jijn nu afgebaeggt / ©e boobt en fonb' ong niet beftlaeflgt / «föelijcb fp placg boo? geenen:
. .«5obt^ bracht/ «Öoötg macht/ üeeft berbonben/ onfe toonüen / «Êngenefen, |
||||||
%z WijfeiiytOofteru
3Bcïhoom! moet öccj^eplanötruefetfv
3. ©ernieutot ong Heer ooo$ utoen «ötejï/
©at top doc& u geüoojten tfezfk.: aiïSct innio&eyb't betracïjtcn:
©emieutot oujS toil/ bcrjïant en fin/ «Sn fcïjeptcr nieutoe menfcijen in/ ©ie op u luacrlKpDt atljtm:
Éoman/maecntban/
<©ng gcmoeben/ tot u goeben/ ^>oo genegen:
^c&encnt on£ u genaeb en jegen. 4. ©an fal otitfp;ingen 5iel en &cct/
©at top Dit Ster bcclofï upt fmert/ ^acï;t in u hrelsbe linten:
S©p fullen jupcijen <& <t5obe£ ^>oon! <© groote <©obt.'fn utoc töHMJii ■' <© troJ&epbt aller Iufïen!
Heer/<©ïfcer'.
$ ofianna! jfeme'fê jBanna/ ïtëpfofftagfjen:
<£obt! <© ^rtjepptr atlet Dingen. De Mufijck-Noten fiet Luft tot Wijftieyt. Weeft
Wellekpom Immamet. De Wijfe uyt Ooften, Matth.1.
stemme: Pfal.i. Dienietengaet.
H<©e fenau en gauto*Herod es lupjïert toe/ * Afcalon ita
l©at toa£ W baugD berfïagen ban gemoe/ 3Sfê Ijp berftont bat lefus toag geboojen/ Ce SSetöIeljem i f tooi ftp ban fpijt en toojen/ ©oei) ÖP bebeeht fijn gtamfcïjau booj een tijbt/ CottjP pclj tojeecht' booj ïn-gehropte nijbt. ». ©elBijpupt^ottmiMinb'in&alemg gronbt/
©ie bojfcljtenna toaer m' üïfrelg feontngt) bonbt: £©ien£ ^tetr' in 't <©o)ï fp al fjabben hernomen/ ©ie om t' aenbibben toaten aeh-genomen/ Herode*
|
||||
Wijfe uyt Ooften» gj
Perodes fixBtbg taaeght bet geleerben fïem/
*2>je fepben 't moft gejeïjien te Bethlehem. 3. t©ant Uaer fïont Hm/ bat m ïjet 3f oobfcïje lattty
5?'^ ^taöt niet ban bc hfeenfïetoa^ bcnant: <£ h brt t base uot De Hcpfê-man fou berfdjijneri/
W& Iircl fou be|je?rfr^n niette fijnen. <Die£ riep ho ftu öe ï©t jfe tot hem in/ ï©anr.eer bee j? £»terr' genomen hab begin I 4. Herodes fpiacftrepfi nu na Bethlemjjeen/
i€nonbertaftDetoaeri)epbtbanbee^re'en: . 1SJ£ ich 't 'ceeftae/ (al icn eerbicbigfi trechen/ C-n mijn gebebt ooch tot bien ftoningh ff reeften. ©e &taf gelept te toijfen op be tocht/ 5'ictiacr te faem gelucnigh ober ö;oc[)t. 5-. £pbö#öenhaenHomen/taeIgeftnt/
©acr fp De jpoebet bonben met het &ihbt: «&p bibben 't aeu en offren hare gaben/ <©oubt/ hjierooch/ |fêir#' en hoff dijene fjabett/ €n na bat (p met beel 4$obt;SbienmgS)ecn/ $|aer plicht bolboert/foo repf beu fp toeer heem 6. ©oehinbenbjoomjijn fp ban <©obt getocht/
«iiet bat öfjp na Herodem boei) niet treefct: 4iEaer hief* boo? hem nu onbehenbc paben/ JBanthp fiechtg loert om 't ftinblijn tebejranen. %ê>v$ fcterben fp/ gelept booj «©obeghanbt/ «Een anber toegö' toeer na haer ©aöerfant s, 7. Herodes ghp met umoo^babigh rot/
5, ©ermoogfit bocfj niet te hampen tegcn£ 4&óbt: v gehoon of ghp foecht !t onnoofcl bloet te plengen/ „ ^00 fal <©obt hier ü boof hept nopt gehengin: i, <5eIoofth)iefïcB aenbefen piicftel fioor/ »> fórijght hier be ftraf en naemaelsS heil' en boobt. f 2 Öë
|
||||
34
De Kinder-moordt te Betblehem van Herodes ^ifealonita.
Blijdtfcbap der Engelen over de omoofele Zjelett, Stemme: QuandjomiroleRofe.
VjtLucaMaren^io.
|
||||||||||
w
|
ïHifüfiüïSiliiË
|
|||||||||
<&\ op gbp Cfjecubimen! en Rep ban &eta *
__ pbtmen / ©iealtij&t booj ^Dt^oögen, öe büjbtfchap boet berto0en: iïomt ftelt u tjelbje fnaren/4üa befe tyeug£)b/ Der liebc jJSarteïarcn.
2. ^efcftoutotbêes$Iiebe£rf)aepje£/
«©nnoofle (bete fónaepje^/ «Pooj jlï&oojberg fianb gefc&onüen/
SBebloet in ïjavc toonöen:
Mazt 't jieltjen/ eelfic leben/
3£at toojt op <©obt/ in eeutoicïjepbt betfjeben»
3. «öefrhoutotöeegfupbjelebeiV
<©ecie« in toittc hleeben/ 3£ie onbemo^ff met fonben/
Jiaaer repn en Waet bebonben/ ©erfebijneu in «Öobtg :CempeI/ ©ertoeUe&omt/ iu firn getotjöe öjempeï. |
||||||||||
Kinder-moortteBethlehem. $f
4. *H|arpeneH(aram&oeren:
<© €ngeltje«S: toiït roeren: «enmetnlieteneeltjeg/ 3Sabootfen 'f tyzmdf ©eeltjeg/ <£n foo beel bjeughö bertoecnen/ <®at u gefangft/ magïj alleg ober jïrecnett. * f. <© ^toingfjlanöt! iHinDer-moojber.'
©fcfjanr-blec&J rufï berfïoojDer.' ©ol jiöö?en angbfï en beten: <©ng fóonmgf) moet Docfj Ieben: $ioeDat gftn moo?t Debielen/ «©ng ïüoningf) leeft/ Die fconDp niet bernielew. 6. Sfêoptin'jSJIctnefétoooningö/
©ertoellefcomteenigljfóomngt}» ' ^oo ?ijn Dit fijne boDen/ ©eegliet Herodes öooöeti: ïlpt tyeefen ban fijn Sijcfien: <©ng jfóoningfj leeft/ en tjeerfcljt gier eeutoigfijCKen, s. 7. I©ie regen <&oöt teil Rampen/
» JBo|t obertfulpt met rampen/
;>• ^>ijn pjicnei i£ te Krac&tigjj/
» «Kn fijne tjanDt almacijtigtj:
« 3£n£ fïaecnt u moojöcrpen.
»<©ng fóoningtj leeft/ Die fuIDp niet neppen,
8. <£ gentel £[joo? toilt nrielen/
gol bltjDtfchap om Dce^jielen/ ■©ntfongïjtfe met fcfjalmepen/ «En met bergooDe ïïepen: <En finofjt <£oöt Der ïfepjfctjarcn: «poot ^eoaotby fat fjp fijn bolcft toil fparen, |
||||
f 3 Joannes
|
||||
85
Joannesde Voorlaoper Cferifti, Matth, 3,
^temmt: Doet u ooghjes open,
'fc f ~f «©o?t ten ftemme fpjeften / in be tooefïernp/
I—I 'hïfooj Joannes piehen/a&obtgliijcntënabp/ 1. JL 23etettit ban fonbcn/ enbetreet ber oeugfjben pabt/ 3©ilbp jtjn ontbcmDen: bier in lept u hooghfïe feftak. 3. #ee£ fïem fë feoo? hcenen/ boo? £fias monbt/ £>epb' hp 't ©oleft berfeïjeenen/ to$ berept terfiont/ 381 beg peeren tocgen en maecht fnnepabcnfïecht/ Joannes qnam ter begen/ al£ een arm en fober hueeht. 3. «HchquamacngeloDpen/ominbenSIoibaen/
^>icfi te laten boopen/ fccnnenb' haer' mtfbaen/ <£n be ^tjacijeen/ met ber jÊ> abuceen rot/ Sijnbaeroochberfcheenen totjoannesfioonenfpar. 4. Cot beeg fpiach hp moebigh/ o gfip abbjen geboet!
£©ie toaerfchoutot n goeöigï)/ boo? >&ob$ toom bettooet I SBilt ban bjuchten blagen/ bie ber boete toaerbtgh jijn/ <©f bertoacht be plagen; ban Oobgjïrenge quael en pijn. f. ©encb niet in u herte/ top $ljn Abrams ;aet/
Och bit fal u fmerten/ en bernieeren 't quaeb: afioemt niet ahj boo? ijenen/ op u ©aber Abraham, C>oö fcan upt beej? fïcencn/Hinbergtoechenban bienfïam. 6. 5&e bijl ig alreebe aen ben boom gelept/
5F>jaegbt bantemchtenmebc/eersp af-gemept/ ïöojt in 't bper gefmeten/toant toie geen goe betichten bzaegt/
|t>i jnight 5ijn getocten/ boo? een too^in bie eeutoigh hnaeghjt» 7. Sicn boop u met toatcr/ tot berou en boet/
$Jp ig na en flater/ meer ban macfjt en goei/ SEiien ieh niet ben toacröigtj/ bat tch fïjnenfehocncn bjaegh t
©u0 beheert n baerbigh/ óf 11 oberhgmt b? piaegh, 8. 3F>efe fal u boopen/ met fl jn «©eefi en ©per/
ï©ant fijn hanb flaet open/ en fijn toann' ig hier/ 3Ne fijn bojfch-bïoer hecren/ en fijn (Carto in fchupjeboet/
;©ie 't haf fal herttere»/ met onbluffcheltjche gtoet.
,, 9. «©ilEenfrijbefereben/jtjnoochusefêpt/
„ © u$S beheert it Ijeben/ nu bee£ Uocpcr fchjept/ (toooJt/
„JUSaecht ban recht fijn uatrn/ enaoIghtChrifturnenfijn
„ 3P>at hn upt genabt/ u gelep Ha '$ lebend poort.
|
|||
«7
De Doop Chrifti, Maté. $'. Stemme: 6 Pfal.<©f/Fy fchaemt u Brabant fecre.<©f/Schoon
(Liet wilt my trooft, &c. <©|y lek prijs u faligh weftn. W3fe homt &tcr op -gerefen/
^olieflijch in fijn toefen/ ©an Galüea aen i &iet lefus homt geloopen/ om fïcïï te laten öoopen/ Sn 'ttoater öe tordaen. *. Ioannesfeerberflegen/
5&ie bonb fïcb geel berlegen/ €nfpjach toattoonber Dingö \ ^>al ich öen öoop bebienen/ 't toaer ue|ï bat ich met eenen/ ©an u ben boopontf ma.fe. 3. «^rtjCÊriiïusfp^acKöceg reben/
I^annestoeejt tebjeben/ 't gaff on£ ïjiet na te fpoen: <©p bat al'c recht boltogen/ öe toaerfjept boo? elcïijS oogettf
Jifêarh hare tyucftten boen- 4- ©oenbooptenhp bendeere,-
J>tracf$ fagljmen baer ban bcere/ ^e£ Öenielg toijö gefpan/ i?aer foeegojbijnen fpjepen/ en '£ ©emefê hen? berepen/
©ooj 't oogt) ban nber man. f. 3£e Cfcmel fchoot fiaer fïraïen/
<fëobg <©ee(ï nuatri op ïjein balen/ deinen een ©imffcen f toept: ^ie't heuïigh IjóofD omfeïjeenen/boo?'t «©oböelijchbereenen/
©ertoonb'eenjÜSajefltept. 6. <£en fiemme quant baer hlinchen
©en {f emel faghmen blinthen/ t <©efchal bo?ft oberlupt: Dit'smijn wel Heve So0ne,«Pic tipt beg ©aberg grootte/
®,aet ban ben ©aber nnt- 7- «Baer hiich heb behagen/
?cfé Eerfte van de dagen,
betracht fijn tooojb en 3£eer;
»«Ep Ijoojtna fïjngeboben/ bie u KomttytctiblijcHtlooben/
*>?lgutoen«aobtenéeer.
$ 4 D«
|
||||
L
|
||||
88
De Verfoeckinge Chrifti in deWoeftij»
ne, Matth. 4.
Stemme : Era di Majo. CHriftus geb?eben/enbanbenï|eprgen <föeeft gelept/
<©m in fijn leben te toetfenfijne nebjiggepbt / ®acr pp in be toocflijn/moefï '0 bupbelg fcgoufpel jijn, 2. ,$a gp beel tijben/ en beertigg bagen gab gebaft /
Sf n aï fijn lijben/ foo toag be gonger gem een laft / <©ie$ be berfocclter quatn/ en bu$ fijn reben nam. 3. ^ijt gijp <©ob$ &tm\ feggtbatbefeffeenentoojben
'umaüu
$p om te toonen bat gp nocg fuM$ niet gab ban noob' / ^bpjacn bat be menfcg/ ja geen/ leeft ban ben b?oob' alleen. 4. Jlfèaerban <ü5obt£ tooojben/ bie balen upt fijn pepl'ge
monbt:
3^opt mn befcoo^be/ ti fmehen upt een balfcge gronbt: S©oen bóerb gem '£ bupbefé ftoercft/ op tinne ban be netelt. j-. a'jt ggp <?M$ jbone/ fep gp/ toerpt u ban boben neer/
©it moet ggp toonen/ taant gp fal bengelen ban teeer/ SBebelen/bat gaer ganbt/uboeten ffel op 't ïanbt. 6. ©aer ff aet gefegjeben/ fep J efus toeberom tot gem /
3£>opt in leben/ berfoêefct n <©obt/ maer goojt fijn ftem. #e bupbel loo£ en ergg/ bie tyacgt gem op een bergg: 7. ©aergpbe Rijenen/ en'^tocrreltggeerlichgepbtgem
toont/
3©rït ggp af-toijrften/ met al beeg juacgt toert ggp beloont/ 3nbien gpn ncber fit/ en mp aljS o&óbt aenbibt. 8. #aent u toegg fatan/ toeet ggp met toat ggefegjeben
fïaeU
$ier ftomt al 't quaet ban/ <©obt gem alleen aenbibben laet. ï§p $ be grootffe Sfeer/ gem liomt be bienfi en eer. 9. tfier boo? berbtoeenen/ berfïoof gp ban fijn aengeflcgt /
& traeftg baer berfegeenen/ be «Eng'len met gaer gelber liegt / «Snbielen bol ootmoct/ gaer Igeer en <©obt te boet. „ 10. J|ierfulbpIeeren/al^ggpoofRaengebocgten5ijt/
„©at ggp ben Sfeére/ nabolggt in fijnen garben fïrijt/ 3Ne u in ongebal/ oock troofï befegeeren fal. Oat-
|
|||
8?
Onthoofdinge vanJoannesdeDooper, door Herodes Antipas, Mare. 6 i.
stemme*. Pfalm 91. DieirjGodesbewaringh,&c. H<©ebjonchenfchap en oberöaebt /
55anèhetten/ flemperpen / $?oe banflTen en fjet toulpg gclaet / «©eedfiejielbefttpen: ^oe't b?onchen bjepn in toeelbe ftoemt / «Sn ooght meet op öe Iufïen / 2tl£ Dat het hert fou$ijnhehIemt/ «0m in <©obtg toet te ruften- 2. Herodes opfijn jarigb 3f eefï /
3©ag b?oïich en ontboncen / «Cen pber ïfooftman/ bïp ban gee|ï / ïtëagtoedöJigh in befonben: Herodias dochter/ 't lichte bier/ «Buam methaertoipfefpjongen/ ©olbertelheptenïgoofé geftoier/ Cer hamer ingebjongen. 2. 50itbolb'Herodes bobenal/
«Én ftooer met biere eeben: 't <É>een ghp berfoecht ich fchenchen fal / £00 geefïigh jijn ti treben: 3a toaer 't bpna mijn fóoninghjShroon/ <Pie foub ich u bereeren / U aerbighepïrt berbient ben loon / 9>a toat ghp fult begeeren- 4. 3£ooj raet hactg moeberg/ epfcht fp 't fjooft/
Joanm's ineenbechen: Herodes, boojfnneebt/berbooft/ #>pjach/ ich fal 't u ber jlrechen: We ïïerchcr töo^t met bloebt bemo?|ï/ ïget hooft too?t opgebjagen: ©e Jifêoeber Die na 't bloebt bug bojfï / ï?ab in beeg moojt behagen. f. ©bjomejltëanmoelïghphjeïjtjn/
€en fpel bërtyonche-bouten/ |
||||
$>• Bruyloft te Cana.
Wel mojïen fp 23anchet en toijn/
jaaet utoe booöt befouten i <® fyome Die fieet£ toon getjaet/ <©m chrifti tooo?t en bierenen/ ièt&oon gijn u lijf en lebcn laet/ U btaotié 'tjaebtber IftercKen. |
|||||
't Eerfte Wonder-werck Jefu Chrifti»
Op de Bruyloft te Cana in Galilea. Ioannis 2.
tfbtmime: Amaril die door u fier gelaer.
IMt be ^>tabt te Caan' in Galile, een 23juoIoft toierb gfjfc
jfjoubcn/ Wast Maria félfooch mebe toa<S ter #eefï. lefus ooch/ bee£ ïfoogDtijöt tjceft berciert/ ter eercn ber ge* troutooen/
<©aer men in be tyeugöb/ toa£ b?oïi jen in ben gee|ï. Jiïüaer bjat öeefcf) gelunt/ reeffer Dn be 'Bjnnbty l©ant be toijn en al 't bermaetf» toag upt 2' ^nfoofojaclt/öe ÜSocber tot hati ^oon/OJtoijn bie i^renennbc: jÉ5aer Ijp fepbe bjouta'. toat gaet tnu bit ooch aen! IBant mpn up^/ en tijt i.ö nocf) niet fjier: bie£ f? fjaer ruggen toenbe/
#>p?adt ben 3Ë>ienaer£ toe boet toat gijp fultberftaen: Ma ber Sfaöen toet// fórupcnen ?ijn gefet/ Ses fteenen <&k eïch fjielben ttoee oföjie metret'. Kruycken
3. lefos f&acn/ bee£ Simpellen bult terjïont/totppben
toe/mettoater: ©?aegljtfe ban toeerom/ fïracftg na ben #>cljaffer toe: &ie berbaejt / na bat Dp f &abt gcnjoeft / met toonbcrlijch ge= fcfjatcr/
(Cot fijn ©icnaerg pit/ ep maccht mp bit ecn£ b?oe \ ^egl) mp 25jupbegom/ ijoe nomt bit en toaerom { 3©atjt icn jïae in befe foecne ff om. 4. ï©at
|
|||||
Chriftus wandelt op *t Water. 9 x
4. ïBatigïenpberfcMïbebefFeneeltïeDiancRboo? ï)e'
tien:
»fêmentébe&roo1ïbanboIgljtbc1toBtebJijn: JIÊaergfjp fje&tDenflec&teneccfisöeöMt&t/ öeöcfï tf nnber* fc&eenen/
*©at eenfyeembefaecfi! Dit moet een toonber $im.' Slth fjeb nopt gefien/ in een toaerfcfjap gefcfjien/ 3&atmen'tbeiUaiopöetIaetjïebien. 5» 5-. ï©actmaerchrift,metfijnemiIDegan|ï/8et8ouineH toilbereeren/ , ..
» &cb,aon Detoijnfénpr/en alle ïjoopberbtonnt:
» <©aet grijpt moeö/ toant fjp fal met genae' en jeghtn u bet* meeren/
3,èetjoon tjoe flecgt u faeeft ooch in u oogen fcfjijn t: ï©ant fijn toonDer-toercn/ fê een feBer metcfe/ 3&at fijn mactjt en ganbiig eben ftcrbn- Sier in de Luft tot Wijf heydt, Wnei dm beeft ie
looje boofe waen, Gfc. Chriftus wandelt op 't Water by fijne
Difcipulen, Matth.i^.
Stemme :Te May als alle de Voogh'len fingen- \%$ Chriftus npbenSSetgfjgegaeii/
<®m Oobt alleen te bibben aen/ m fijne Sionger^iajïe/ 3F>at (p ban ftraubr/ na 't anber tenöt/ <€e ober-baren/pajïen- i. ^pftoierbenmibbeninbe^ee/
ï?et toag boojtoaer een bange ree/ ©e ffroom bocljt mettetoinben: <5ep|angbt booj fc&jitb/ elcn oogenblicft/ 3B>at Die hjün fou berjïinben. 3. ®nefjlefusciuambe#nacï)t^bnö^r/
€n bianDIenb' ober golb' enbaer/ J»ohretenfpboIb?eefe: |
||||
Chriftus wandelt op't Water.
ï©el tg 't een roociv of een gefpooc&/
<®t\i toie mact) Dit Doefj toefen I 4. ISaer lefus fpjacfi teier tyienb'Itjch toe/
Stjt toel getroojï en frifet) te moe' / Sfcn ben tjet' toiït niet fchjoomen. Sfig 't n begeer/ riep Petrus, ïjfeeri ^ootoiiichtotUHOtnen. 5-. $p riep Komtb?pItjch tot mpaen/
^>trachjs Petrus tipt Oc^cfjupt gegaen/ Crat moeDigl) op De baren/ Jfêaer toint en jee/ norfj gantfeb, t' onb|ee/ «PieDcDen tem berbaren- <J. ^pftreetfeerbang^/ïgeermpbeöoet!
<€er ieft berfincn in Defe bloet/ ilMt mp u httlpe fefteneften/ 't «En jp u panDt/ Doet onDerfïanöt/ ^oo moet ick titer tegeneisen. 7. Ifp tepcfetc ïjcm fiMt teeïjt er ïjanbt/
«En fpjacn/ <© f toacfe en Mepn bertJanDt/
ï©aer Doo? jijt gtjp beftoeecnen l «©eloöft gijp niet/ Dat in betDjiet/ 3i©i)n ijulp met fal ontbjeerften l 8. £pjijntet£>cjieeptenmgetreett/
«Pe toinDt beDaert/ De fïo?m berDtoeen/ <®asx elcft tem nuam aenbiDDen: «©ïjp in perfpon/ jijt <S5oDt£* £oon/ «En toeeriijch/ gier in 't miDDett. „ 9. J©ieDu0m<£oDt^tetoaringpIijft7
„ €n Doo? 't geloof fjem in-gelijft/ » ©ien fa! fop ntetbegeben: „Hl fetjoon Dat fjp/ een teille tp/ » Ccr toerelDt mof! teleben. |
||||
Chriftus beftraft de Zee en Winden,
tJManheus 8.
stemme: 43- Pfalm, Neemt mijn faeck aein A%$ chriftus toag in 't #chip getreöen/
<£n fijne Songerg nebeng hem: 25egofï tKittl afê gantfeö t' oub^oen/ t' «^ntfluptjn bare tooeöe jeben: ©001 't buUrten ban ftaer felle fïem/ i©ag pöerineehlem. 2. ^e^eefaragtooefrenfeerberBoIgen/
«!2n pbec tea£ in 't £>chip berbaert: «fèe Bee betiecht' ftaer niette golben/
b' <£en bare mofï op b' anbe? bolgen/ . ^pfereten/aïgbanangpeftoaert/ <©<öoöt:oitéöccf)b£toaert. 3. ©ochChriftusïaghgeruffteffapmen/
«fèieg biechten f hem in Defe noobt: <© $f eer! top moeren't £>cheephcn rupmen/
©e Bee lept bapper op ftaer Uipmen/ S©p hampen in beeg ftarbe floot/ JHet ^ee en met be boobt. 4. SBeftoet ongboch/ al eer top fïerben/
3&e toellen gaen on£ bed te hoogh: ïaet on£ <© fêeere! troeft bertoerben/ iföoeï} oock u b?ienbii jen aenfchgn berben: 23eIoncB ong met u <©obtlijch oogh/ «En ong te helpen poogh.
f. toepjanghtbebjeesS/bu^ugemoeöen/
^>p?arft ftp/ bie nlepn geloobigh Jijt i belooft bat ich be ftojm en bloeben/ ftan temmen hoe feer batfe toocben/ ^ug toeefï hierom in <©obt bctbïnöt/ ^at ghp bee<i fïo?m onrglijt. *. ^oen
|
||||
$4 Verlooren Soonc.
6, ©oen weg Dp op cnfjtel be toinöert/
d5n 't bulbjen ban öe %tt in toom/ j&oo bat f in pïaetfe ban berflinben/ ^ictj heten aïg met teugelg binben/ «En bleien in een fhlle bjoom/ ©at elcn onttoeecn be fet^oom. 7 • ©e menfc&en maren feer bertoonbert/
5Hg fp bit toonber fagen an: f©at bjeemtg $ 't/ bat oi$ fojer op tonbert' 't 2fjS nopt gefjoojt en upt gefonbert. SBiejee entoinöt bebtoingenban: <& bat 'i een <0obtlijcn 4©an! „ 8. utaetchriftusinu^tljeeptet^baereiv
„ <©f)P bie u b|ome ïjanbel bjijft: „<©an fal bp u oock tod Detoacren/ „ ©at jïomt noch bjucn u fal beftoaren/ „ 3&tré toie in<J5obt?i betoarmgl) Wijft/ „ <©ji bie geen ramp beftlijft. |
||||||
De verlooren Soone»
Lace ij.
^temme: 14- Pfalm, De Aerd is onfes Godts, &c. G^p touïpöfcïjc giongelingtj bie 't goebt/
ato '$s ©aber? bug onnut nerboet; €-n fïempt en bempt in aller toegen/ 2Bp poeren, fnoeren/ licöt gefpupg/ 2Bp «Sobtïoog bolcft en berf ban hups?/ ©erqniiluto '£ «©uberg milben jegen. i* ^u 't op $/ teeg! nu ffabp bloobr.
SBeroept/ en bampt fcfjier mette boobt/ !©an {jonger bïeeeft en gantfcï)befïo?bcn s «£n flobt in 't trogfi. bp ©ercfcen£ bjaf/ €u tyijft bc ^>toijneu op en af. Üoe jpbp ban u fïaubt beoogen i $• «Poclj
|
||||||
Vérlooren Soone.
3« ©oth hp fceert tot fïcft felber int
öEn Dencftt alDug in fijnen fin/ 3cft tnil toeer tot mijn ©aber fteeren: 3!ck toojt ban honger af-gemat/ ^[Eiyiip ©aöerg üienaerg eten fat/ «JEn hebben al toat fp begeeren. 4. üc& fai Dan tot mijn ©aber gaai/
€n fchzepen Dat icft heb mifDaen/ 3£cn hem en aen mijn «DoDt hier boben: €n bat icft niet ben taacct geacht/ £>ijn ^oon/ maer Dat icft afê 't gefïacftt/ 5&cr minfie flaben blijf berfcjioben. ?• S|p pit Dan na fijn ©aber toe/
® ie ganfcj) gebjoften ban gcmoe/ ^tjn' arme ^>oon ban bcrr' fach naDjen i ïfp balt hem om ben halt en ftuftV 't ©erlojen fcftaep/ bat fecr ontmfï/ Sin tranen fmolt/ in jicl en aDjen. 6- $P topt <& ©aber! 'ft heb mifDaen/
©oo? ij&oDt en u mp feer ontgaen/ ©ergeeft mp Doch mijn toulpfch DaDen. "©e ©aber Bern met ftlceberji Decftt/ <ffen ringh fjp aen fijn binger rrecfit/ USet fchoenen fnel op 's$ $?emels$ paDen. „ 7. <©hp tonlpfcfte/ Die in toelluft inboet/
„ ©alt Docj) n Igeer en öPobt te boet/ » €n gact met route n ©aber fmeecften/ « SSelijDt ban herten al u guaeb/ «cf ifêet opfet/ om üoo; <6bbrsS genacD' »»(Ce mijDen fonDcn en gebjeecften. i, 8. ^eïfemelfal Dan open fïaen/
.3 4&obt fal ben fonDaer niet berfmaen/ >, Mm 't bette ïïalf ban blijDfchap fïachten: «<©e «engïen fitllen jijnbcrheughD/ |2n jupchen in Dee£ groote bjeughD: *©el hem.' Die op fijn hepl ftan achten. |
||||
p6
Auguftinus verklarende de gelijckenijfe van den verloof
ten %one,doet daer over defeGeeflelijclguytlegginge.
•
BY den Man, hebbende twee Sonen, verftaet men God ï
By de twee Sonen, twee Volcken , waer van d' Oudtile bleef in den dienft des eenigen Gods: maer de ïonghfte Godt verlatende, diende veele Afgoden.De Ion gfte begerigh. öm nae fijn eygen fin en wille te leven, begeerde macht over i de erfniflè van fijnen Vader. Hy verkrijght het. En aldus ver- laet hy fij nen Schepper;om nae fij n wei-gevallen te boeleeren mette fchepfelen: rey fende in een ver-ghelegen landt, van Godts gehoorfaemheyt. Daer verquifl: hy door 't m if bruyck fijnder vryer wille, en in 't hoereeren mette aerdfcheluften * de goede gaven der nature. Hier op volght honger en gebrek van den Woorde G odts of der Waerhey dt. De Burger van dit i Landt, is de Prince der Lucht, behoorende tot des Duy vels , heyr-leger. Het Landt-huys is de maete fijnder macht. De Verekens zijn de onreyne Geeften, die onder defen Prince behooren. De Draf is deaerdtfcheleeringe, waer mede hy vergheefs fijnen honger focht te verfadigen. Soo keerde hy fichdanaf, van die dingen die't ooghuytterlijckverleydenj en trat binnen in fijn eygen gewiffen. Hier bevanthy fijne vcrdorventheydt van honger. Daer wierdt hy indachtigh,dcst öock de dienft-boden in fijns Vaders huys vanbroodtover- vloeyden: en doe bevandt hy in der daedt ■ dat hylagh ge- wentelt in den poel der fbnden. Hy fprack dan , lek wil op- ftaen: want hy lagh gevallen. Ick wil gaen.feyde hy want h) j inerekte dat hy was in verre Landen : tot mijnen Vader.want die is barmhertiger als de(è Heere der fwy niger (bnden. Wat wil hy dan tot fijnen Vader feggen ? Vader ick hebbe gefon- dight, niet alleen in den Hemel, dat is, voor alle Heyligen > Waer in de wooninge Gods is, maer oock voor u, wiens oogeiï bok in onfe innerlijktte gedachten niet zij n verborgen. Wan- neer hy nu heene gingh, en noch verre was, liep hem de Va- der,hoe wel hy noch vyant was.doch beminnende in Chrifto» te gemoet.om fich met hem te verfoenen.Hy fich in Chrifto vernederende, valt hem om den halfe: omhelft hem met de armen der liefde. Kuft hem met den kus des vredes tot ver- giffeniffe fijner fonden. Sijn voo'ghe kleedt, is de eerftc waer-
|
||||
Tegen de Verquiftingeï 97
Waerdïgheydt in Adam. De dienaers, die dat aenbrengen,
zijn de verkondigers der verfoeninge. De ringh is het pand- fchap desHeylighenGeeftes. Defchoenenzijndevoor-be- 'reydingen des vreedfamenEuangelij, om die felve niet meec te bemorfien, mette flickigheen aerdtfchewelluften. Hec gemefte Kalf, is.de Heere ChrittuS, voor ons aen den Cruyce gehecht, door wiens doodt, defe Soöne, die doodt was door ^e hovaerdye, Wederom levendigh is geworden door ne- drigheytenoötmoet, &c. |
||||||
Tegen s de verquiftinge der Geeftelijcke goederen»
beeft Chriftus de Heere de gelijckemjfe van den ver- loren Sone in-gevoert; die onaengeftenhyfijne midlett onnutlijck^ door-gebracht hadde, op-geweckt is, tot na- dencken, van wederom te heren tot fijnen Vadert dien hyfoo hertlijckhadde vertoornt, &c. Wat de verquiftinge zy , leeft daer van de leonologia,
ofuytbeelditigedesverjidndtt, Vol. f43, WAt eygentlijck de verquiftinghe zy, fullen wy U E*
daer van een kort bericht doen. Verquiftige zijn die gene, die haerer Ouders en Vrienden midlen,fuymg Fn eeilicf gewonnen/onder eenige reden of overleg verfpil- len- 't Z y datfe 't felve door flempen,praflen, of met ontuch- tig leveri of gefelfchap doorbrengen: en als blinde menfchen , ^«■e midlen wegh werpen, en dat aen die gene die 't niet zijn ^aerdig.nalatende die felve, met ordre.aen die gene mede ce ^elen die noodigh dienen geholpen en behoeftigh zijn:Haer k^eberovende van dien frandr,daerin datfe fouden konnen e«baerliick en geluekfalig leven.Oock fourhendefe daeron- fer Wel mogen ftellen, die hare goederen vefwaerloofen aen fteentjes,beentjes,bloemë en andere onnutte beufelingen,die frel de lullen ketelen.maer die geenftoffe zijn, die haer felf in "moede of tot onderhout des levens decken of ftutten,oftot n«t hares nacften mogen flrecken. En hier om is defe flag van Menfchen de ellendighfle, die met roffianen en ónduchtighe |
||||||
£ g Tegen de verquiftinge.
perfbonen hare midlen verdoen, die haer alleene uyt-fup yetr ,
en daer na kael en bloot zij nde, metten voet fchoppen,daer fy in armoede ellendig moeten om herfwerven. Defe menfchen zijnder tot allen tijden feer vele geweeft,die't zy uytonbedag- tigheyt ot grootsheyt tot foodinigen verloop zijn gekomen, foo datfê foo beroyt en kiel zij n ge Worden,datfe,of in ellende hebben moeten fterven,of goedeLuyden om hulpe en onder- ftant hebben mosten bedelen. En om geen ongunft van eeni- ge,noch hast on&s tij ts op onten halfe te laden,fullen wy uyt veel",eene, voor den dagh brengen, wiens name airede ver- dcmckert,ons geen ondanck fal weten,dat wy die felve üytte Vergetenheytop-haleu,en tot eenVoorbeelt van fijne Lands- luyden ten toone flellen,op dat(e fich voor foodanige fchade- lijcke klipper! fallen hebben te wachten. Om dit dan te verha- len,fullen wy 't ftuk een weynig breeder toeftellen,Daer was te Hoorn in Weft-Vrieflant èene looftAelbout Ridder,die een Broeder hadde Gerrit Aelbout Burgerrrieefter tot Hoorn,ook Schout en Caftelleyn van Zeeburg, eene der voortreffelijkfte Regeerders der fèlver Stede; die in denlaere 15-17. ingroöten rijekdom bloeyde: defe liet na eenen Soonegcheeten Albert Aelbout, ook Burgermeefter in den Iare 1 $■ 35ylefe ilierf on- trent den Iare 1539, nalatende een natuurlijke Dochter, die hy wettig maekte, en erfgenaem (lelde in alle fijne goederen. Defe beftede die felve ten Houwlijck aen een rijck Burgers Sone aldaer,geheten Adrian Win,die hem doe ter tijt in plaets van Tin over Tafel liet aendifTchen met Sil ver: defe was ook machtighrijkjhebbendebehalven menigte van Huyfen,Ren- ten,&c. noch 115-Morgen-lants. Defe meteen Valck op der hand,meenendedat hem geen Zee kondete hooggaen.noch hy gheen gat foude konnen krijgen in fi j ne goederen , llofte daeirop vermetelijckjfoo dat hy over al liet aenfehrijven : lckjnagh rijden, ic^mach vliegen, icl^mach gaen,
Icl{ behoef niemandt ten dienjl tejlaen. Defe dan door de flemp;rye fijn goet verquiftende, verviel
ten laeften in fbdanige armoede,dat hy noch in groote ellen- de, iii de Hoy fchuyre van fijngewefen Pachter.heeft moeten fterven. Een mercklijcke voordaet onfes tijdts, daer fich dan alle flempers enopgeblafsne hebben in tefpiegelen,op datfê |
||||
ViiTchef s der Menfchen. pp
hare trotfe kam laten dalen, en niet met ipot en Mer, hare el-
Jende en trotfigheyt.te fpade beklagen: gedachtigh zijnde, 'c pude fpreek-woort, Al vüeght een Vogel noch fb hoog in de locht, fo moet hy doch op de aerdefijn koft foeken. Tot be- wijs of yemandt noch foo hoogh braveerde,en fich groots en trots, door laetdunckentheyt, op-blaeft, fo moet hy doch by de aerde blij ven,dat is,hy moet noch by de menfchen verkee- ren, ende eyndelijck tot aerde worden. Daer dan fij ne hoo« Vaerdye en trotf hey t fal een ey nde nemen. Van de VifTchers der Menfchen, Luc. f*
êttltime J 34. Pfaltn. Ick wil zijnde verblijde.
D<£ aentoagbatrtsejjüd?/
©an Die Daer Chriftumbdlggben na/ <©m fijn töonDjen bjoesB m fpa/ Monch alle lanben Dooj: 't «©ebolgij toasS aen De Zee/ SCltoaer ttece ©iffc&erg fcjjceujesj bafï/ © eroeefë tjebifr l)t en fanDer Jafi/ $§un netten maeefttenree. 1. ï?p ttat in * Simons fc&upt/ * PetrL
©ieban fjet lanD toievD' afgefet/
ÊPaer fjp Den bolt&e <S>oW toet/ «En leerling!) ojepbenupt: USannecr &p 't pjeeefcen fïaecftt'/ £>pjacn/ fïfert toat na De Diepe hant/ «Cu toerpt Daer m u &tt en VuanD/ «©at oÖP aeu ©ifc& ïjeraecfit. 3» 33ütfj Simon fep Dec^nactjt/
9té fjeel bergeefé sefldofê/ getojoct/ «©een ©ifcb ijJ ons* in 't «©et ontmoet: £tooojbtfaI$tjnbolbjacf)t. &V taierpen 't ober boo?t: «JEen fcöool ban ©ifcö ficlj Daer in floot/ £>P riepen/ Ijelpt on£ met u 20oot: <©«{$ toanö en petten fcïjeHrtf |
||||
xoo Wijfe en dwafe Maeghden.
4. ^etongïjfito^bolraöich/
^00 Dat De ^cfjeepneng oberlaen/ ©aft DjepgfjDen na DengronD te gaen/ <©ppDecodgenWicft, 3£ocf) Simon riep beangljfï/ tCcB ï|eer ich ben een fonbigfj Man: ©u$i toijdfrt ban mp. I©ie ijfcr Dan/ $iet fcljjicbigfj in Deeg bangfï 1 f. «Ep Simon (iaecMu pijn/
^»PiacH chriftus en gijp Iwlperé mee: * * Jacobus a&fjp fult niet ftoerbcn meer op Eee/ en Joan- ftëaer nienfcljen-bifTcfjerg ?(]«■ nes dc ïfet ^cïjeephen raecbt te lanöt/ Ki nderen
^p lieten .êet en ^cfjuptjcnfiaen/ Zebedsi.
o£n bolgfjöen chriftum acljter aen/ %\$ na een beter panDt. 6. «j&oötjStoonDeren^ijn groot/
<Èn ftrechen ober ^ee en % anDt/ ^>oo Dat elcft fijn bermogen banDt/ 23ebinDtmaIIenooDt: „ l©ie in fijn $et gebatn/ „ ©oïgöt chriftum om fijn toocwbt en leer/ „ <£n niet om rijchDom/ jïaet of eer: „ £al eeutDigglgch bejïaen. |
||||||
De vijf wijfe en dwafe Maeghden.
Maxth. 2$. ^btemmet Achtreurtnumijnbedroefde Schaepjes.
OHS pber een fïjn plic fit te toogen/
^>p?aeftchriftus Deeg gefjepmenip'/ d?n fïeit Ejaer 't fóoningiirtjcK boo,? oogen/ 5^er ifeem'lcn Dooi gelijchenig g^oo? tfjien Sfottchbjouuren/
3£ieal$i baerDigljfïaèn/ €n 't oogt) bafï Ijoutoen/ op Den 2$?upDegom aen/ mg ftp ter 3FeefI fon gaen. a. 3Pebi;fDiebHlDen5arc baten/ |
||||||
WijTe en dwafè Maeghden.
Met <©Ip om te jijn berept:
3Sae anD?e btoae£ en ttptgelaten/ 3Ne Darten/ toaer toe niet oeöeytl alfêfjpfal tomen/
©anfooi^'tnocfjtijDt/
^>Iaep foccKt De Djoomen: tortel jl De tijbt berfïiit/ «©elegentjjepöt ontglijDt.
3. ©eSSiupD'gommiDDernacïjtberfcöeenen/
©errce£ getooel en beefd) gehipt: <©ntfïeecKt u 3£ampen/ on De beenen/ «Gelept jjem eer De Deure flupt. I©ijf flantfcfj beïaDcn/
€na$onberfIen/ ©m <©lp baDen/ maer 't mocfjt niet jjefcfjtcn: <£3act elDer^Die befpien. 4. 3&e bi;f/ nu baerDigïj/ traDen binnen/
Cer 23mpIoft met Den SSmpDegom: ^eröeuoöt ban gantfrfjer ïjert en finnen. 3&e Deur gefloten toierDt alom. D'2CnD?ebijf Klopten/
ïfeerelaetongin/
Maet 't oo? ïjp flopten/ boo? jjaerbtoafe Ji&in/ «CnbeelberOooIDefin.
f. dp fpiacb/ ich acfjt niet op u Moppen: 9ck Keu u niet bet i<J te fpae. « 3&ug toaeent en biDt/ toilt 't oo? niet fïoppen/ » "©ntboncftt u 3£ampen altijDt D?ae- „Heg&topuuipmen/
3,3M£ De toacïjt tornt aen/
>. Huilt Dan niet fïupmeu/maer ïjeel baetDig fïaen/ ,, <®f't i$ met u geDaen.
„ 6. Wel faligfj oie op >6oDt ban aebten/ 5, Met Stampen Der «©oDtbmcfitigbept/ «<£n niet op 't uptttrfï oo?DeeI toacöten/ s. <©m <©ïp/ en ;i)ti onberept. i.^cölaetongoogen/
«aiItijDttoacKer fïaen/
33 ^iet onjS betmogen/ bod) genabigö een/ „ 3£at top ter ^uploftgaen,
|
||||
xta
Pe Pharizeen brengen een Vrouwtjen
in Overfpel bevonden, om te fteenigen, loan. 8.
stemme: Lanterlu.
Ofte op defe nieuwe geftelde Voys. HllilÉiigiïPlillili
<5efic*cnQ& toiïbp rec&WÏNrDe $$ati$ce/ <£n De toet bcflectjten/ 33enje nu Dug ree i Moet Dit arme ©?outo"t(ê/ foa terffamt gefreenigïjt 3ün i
<ên Dooi fïraf/ üa baer araf/ «Baen Den SBergïj ban
|
|||||||
treureu qf-
|
|||||||
2. ©eegnuaftjelerioct/
4üabeplactfetoe: g>p tot Chriftum fcnötn/
4üeejlet/ maecht ot$ bjoes
3&ee£ b|oute té bebonDen/ Sfn De fonö ban nberfpel: 3Ke De toet/ Beeft belet/ £-n tot ftraf ü?£ Dootji sefet. 3. ©it jijn M ofis tooo?Den/
©ie fïaenWaercii bloot: 3©ie Deeg fonb bcnoojDe/ Htteegtj tot fïtaf De Doob. ü9ati^uaeboeIen/ ©an De toet en ban Deegbjou*
chriftus toifl/ al fiaer Itfï/ ©ie^foojcljenD'&nlwwttottï, _,„ |
|||||||
Vrouwtjen in Overfpel.
4. ^nbaeltnaöeraerbe/
<ên fchjeef Daer in 't fanD/ €ïcfe fich bat bebatrbe/ «Ênfaghoafijnharib. Wie nufonderfond is,
Sprak hy, werp deneerften (leen,
«üntafthijhertenfin/
<©f 'tgetoeten hierfïemtin. 5-. «BIcft gingï) fljttbet firaten/
«Enbioopaftersri:
't $?outetjen toierb berïaten/ Chriftus bleef haerbp: 3©aer 5ijn n benlager^ Steeftnochniemanb uberboemtt S$ 't gcfcöiet/ feght boch pet i ^bpfpjacfe/ ïjeere/niemanbnier. 6. 'HUMooHnietber&oemeiv
«©aetbanheeninbjee: ï©ilt Den ïgeere roemen/ ©iebeeggunfïubee. IBanbelt Been in bjeben/ ^oubigt bog boojtaen niet mee;/ 3©ant be fonb/ u bertoonb/ «En berbjeeftt'öobSi tron berbont 7. ^ietfioeftrengenfebjanber/
3©enfch met menfche ulept: 't ^ bp <0obt al anbet^/ 3B>aer '0 mebogenthept. 3&ie fijn arme fonbacr^/ 2tfê 't berouto ban herten Daelt/ 3f n ben noot/ niet berfloot/ fKaerberlojïfeuptboob. |
|||||
G4
|
|||||
io4
Van 't vcrlooren Schaep, Lue. i f.
Stemme: Pfal. 3 7. Quelt u daet met niet, &c.
D4E ghariseen en 't rot oer £>chjift-geleeröen
#>cfjjoIt fïaDigh acn op Chrifti tooojt en toeren: ©at CoIIenaerg en ^onDacrsS fïeetg berheer&eu/ <£n namen op fijn tooojöt en leeringlj merch: ®8t W f ontfïngh en gingh met JionDaerg eten. Sf ae Dit toag in haer ooge en Donchre jtoergh. •». flï&aer hp fpjach tot hoer Deeg gelijchcniffe/
J®ic iffer Die Daer honbert fchapen beeft/ «En een ber!ie|ï/ Die niet Dien hoop fal miffen/ HEn foeeften toaer 't berlooren beegjen jtoeeft i <?Ter tijDt hp 't fainöt/ foo fal hp fich berblijDen/ ©at Dit berboolt/ berlooren ^>chaephen leeft. 3« *iP fat fijn fajicnö en fijn geburen nooDen/
«En feggen toeefï te faem met mp berhetight: JRSijn „Scfjaephen Dat berDoolt/ tnptoag ontbloten/ ©at ïjeb ich toeer gebonDen: toat een tyeught! ©1$ toilt u t'faem in mijne tycught berblijDen/ ©m Dat mp tocDerbaert foo groote Deught. 4. ©aer fal meer tyeught bp <©oDt in D'lfemel toefen
3fn eenen JbonDaer Die fich recfjt beheert; 2fihf ober beel' oprechte Die «5oDt bjeefen/ «En in fijn tooajöt te recht si jn afgeleert. iBat ©jouto' $ 't Die een penningh heeft berlooren/ «En Die niet foecht na 't geen fp foo begeert* f. ^p heert haer hupg, ja fal met haerffen foechen/
Cot fp bernrijght 't berlooren in 't gefkht: ^p haeit haer bn'enDt en bupren nptte hoechen/ «En roept/ toat tyeught mijn herte bug berlictt! JllSijn penningh toag berlooren/ nu gebonDen/ ©t# ntoefycitgijt in mijne blijbfehap/ fncht. 6. Sfch fecjh u Dat De «Englen fullen f&ingen/
3©annecr een £>onbaer Doet oprechte boett': gaefnilen «5oDt Dsm boogltoffangen fïngen/ patSii'tbertogren^chaepDee^toelDaet Doet: |
||||
Pharizeus en Tollenaer. i o |
©i# toilt u &onDaer£ recïjt tot «BoDt beneeren/
<£n balt berfiagen utoen Jfeer te boet. 7. HIP foecftt en biDt/ en fïrec&t npt fijn armen/
«En fmeecHt/ ja roept f)p toilt niet utoe boobt: JBaer Dat fjn ftcïj tuil ober u ontfarmen. ©erfcljijnt bóo? -©obt/ en fielt u naecfct en bloot/ 25ibt om genae/ berfaecfet iifonbigö leben/ Jtp fal ii 3iel berloffen uptte nooöt.
8. ^cljoon of een ©?outo mocljt ïj are bjucïjt bergeten/
©iefp metfmert ter toerrelDt tjeeft gebaert: ^>oa toon ban oBoot De ^onöacr nietberfmeten/
JlBacr uut genae/ boo? bwer' berouto/ gefpaert- <©oDtg goeöigbept i$ fonöer tal of mate/ 3Ne onfe boet taoó? 't ffcupcnelen betoacrt, T---------------------—________,____----------------.—■---------------------------------------------------------—------ ii
Pharizeus en Tollenaer, Luc. 18.
Stemme :Pfalm 2f. Mijn henhefick tot u Heere.
Wgtltniet opuDengöbbertroutocn/
Jïorfjopfelfgerectitigljept: IMt op epgen toaen met bouwen/ ^mialenb' op eenjS anDerê lepDt: 3£ie gfjp meerber ^onbaer ac[)t/ IBant d&obt fiet op "toert ban binnen/ ;0iet op p?ieflec of gepacht/ j©aer öic hem in 't Ijert beminnen. 2. Ctoeebte gingen in Den fCempel/
IMjariseecnCoUenaer: <©m m j3oDt^ gebjpbe D|empel/
JgungebeDt te toogen Daer: ^btracf$ De gfjari;ee 't gelxcfit/ ïjeefc ten fêeinel op gehcben: 'n^anch u ©oDty öie mpberlicht/ ^atic&ffreefna'thejïe leben. 3. 3[cr ben niet afêanDjemenfcfien/
ïïooberjj of Die onrecht Doen: «©berfpeelDer 0/ Die Daer toenfcfjen/ OmhetquaDelïeetëtetooen: 4E> ƒ mvty
|
||||
iö<$ Cananee fche Vrouwtjen.
,H5ocg al£ öefe (CoHenoer:
UMit tcfe bajt ttoee-maelg ter toefec/ '&<!&eefmijnctjngen fcgattinigB baer/ ©an al 't geen nip i$S geblenen. 4< .IIBaerbefCollenaerberfïagen/
3£o$ fijn oogfj niet optoaertg fïaen: JUSaec ban berre/ öoo? beel Wagen/ ^Ioeglifïjnbo?|i/m't gertbelaen. ^>p^ach <© ïfeere! treet boeg niet/ .ffêetuJ>onbaer m'tgertegte. 20cï) mijn rotibj en boet aenfiet: Sfcft fcgaem nip boo? u geftcgte. $•♦ ©efe/fegg icfe/# recgtbaerbigg/
l©ebet na fijn gupg geneert: D' «Êpgen rfefbe ijf niet toaerbigg/ ©atfe tpojt ban <©oöt ge-eett. f©ie fïjn epgen bettggbe roemt/ Won ban <0oöt te neer gefmeten: b' «Bpgen liefde too?t berdoemt/ «Sn in b'afgronb neer gereten- „ 6. f©iefidbfUepngoutboo?eIc^oo3en/ » Sf nntgg tyeefï en bient fijn <®abt: ,. ^al gp namaeïg toeer bergoogen/ „ ^cöoon fp fijn öer toijfen (pot: „ IBant <©oötg Kef öe ftcïj berneert: i, <£pgen liefö toil fïc|ï bergeffen/ „ ©tré <© ^ondaer£! u bekeert: „ Want bc bal fal b' googgmoet treffen: 'tCananeefch Vrouwtjen, Matth. if.
<S>temme:Een mael ginghiekfpanceren.
v©f/ Ghy Medenblickers. A3LgChriftusboojöe£>teDeii/
<2n Sidons grenfen gingïi/ 25e|ïraft gp boo? fijn reben/ S&en 3foben fonberlingg/ 3Neou'tnpttoenbiggfïen/ • ^ie&oojfc|jijn-ï)epliflï)poosen/ |
||||
Cananeefche Vrouwtjen;
©oo? aller menfctien oogen/
«©uanfupg J)ct quabe blien. i. <£en«fananeefctjeJ^ontoe/
<©ie rant öatr Chriftum aen/ IPHe naer en b?oef banroutoe/ ©an actjtren (somt gegaen: <£En roept/ <® Davids ^0011! l©ilt mijnber boclj ontfarmen/ 4lfêeelijbigl) toeejï mp armen ■' «©elych ggp 5«)t getooon. 3 • Jlfêijn öortjter laeg gebonben/
3ü>00?Satanasgebiet/ SLepo beerelicft rjefcfjonben/ ?Ccö ©eere &oo|öp met i ^ijn Sfongerg traben tpe/ ^pfepbenlaetfe baren/ ai>P maec&t te beel gebaren/ 3©P3ijn Dit roepen moe. 4. i©aerop fjpJjaerberljaelbe/
^pguamopSifrelsSljtipsï/ &ijn frfjaepkng afê berbtoaelbe. IBaer latp ïjaer bjucfcte 't fóupg; <©ieg baöt f fjem bpcrigb aen/ Jgp fep/ toat fou m' u geben/ 't 23?oob toaer bp Itinöerp Ieben/ «2n gonben mee berfaen i f, &p fpjafe lieer! banbe ftrupmtjesJ ©an onber 'g #eeren bifeïj/ «tentet een ïjonö nocö rnpmtjeg/ 't <5een baer bertreben $: ÜS^genigbocïj groot/ SMt mp een ferupmfeen beelen/ H gunft mart) niet berbeelen/ ^>pis$eentroo1ïinnoot. 6. i^outo groot $ u geïoota/
ïlbocljteriggefonD/ '©anent <£obt ben ïfeer Ijter uoben' Mtt fjert/ met jiel/ en monb/ Pieugebebberf)oo|t, |
||||
% o $ Niemant kan twee Heeren dienen.
, ïfeec toilt on£ niet bcrfmaaen/
„ Mm upt liefd en genade/
„ ©erquicben na u tnoojDt
„ 7. nüiemetgefïabigbfmeecften/
„Jgoubtdoo^ gebeden aen/
„ ©ie fa! nopt troofï ontb^eecben/
„ Jlfêaer öoo| 't geloof befïaen:
„ Wie Klopt en foeebtdiebinbt.
„ W bunebt u 't firupg te bange/
„ <ü5|ijptmoeb/ ten buurt niet lange:
„ «5obt troofï/ die &em beminbt.
|
||||||
Niemandc kan twee Heeren dienen.
Matth. G.
Stemme: Pfalmgi. Welhem, &c, föanootHop
ben 8. ©falm toerden gefongen. Cbrifiusffreeck}.
W9fe ban gelijcb ttoee tegenfïrijbigbeben/
m$ ftett' en houto/ in eenen blompe fmeben» ï©ie ban gelijcn ben ïïijebdom en ooch «5oöt,-' gijn onberbaen 't en $p tot 'g andere fpot i ïgoe ban bet bper en toater fïcb bcreenen i i©ie ban gelijcb ttoee tyeemde peeren bienen i <©f öï> moet b' een beminnen/ b'ander niet. oMijcb men fïcetjj Dooi al De tocrreïöt fïet, 2. hierom/ fegfi ieft/ gï)j> bond niet ebenaren/
©at ïïijebdom ficfj met<s&obt te famen paren, hierom/ fegb ich/ en fojgbt niet booj bet lijf/ l^oo^ bofï of bleebt/ boo? boebfel of gerijf. I©el obertreft het lebcn niet de fpijfeI ©et atitbaem niet be bleebingb g'hjcbertoijfe { «ï>iet aen 't gebogeit onder 'g Üemefef dacft: ©ie fie&ben doch haer boebfel en gematft. |
||||||
Niemant kan twee Heeren dienen, io$
3« ^Pïaepen niet/ nocljmaepen in öe betten/
$aer fcfjupren nopt ban oberbloeDt feer f toelDen / - .©ocljtang $ 't <©obt/ bie ïjaer / ban a$ / boo?fïet 5^ie söy toijt obertreft / öoö? u gebiet. ïfêie ten een ell' tot fijne langftte recfeen \ i©at fo?gfjt OÖP ban toat nïcbingf)' u fal beefcen I 55e 3Eelp-boam befcljcutot &oe f in tjaer tier/ üSiet fpint nocfj toercht maer p^oneftt in bolle tier. 4. 4&octjtan£ fes& ieft bat Sa!omonis piari&ten /
Jn fjeeriijCHJjept ftier bp nietjijn te atfiten. Sfn Dien Dan <©obt / fiet gra£ alfoo beWeet / '©at fjeben bloepr en morgen 'tbper geniet: gal bp ban niet / meer fo?gen boo? be menfcSen! ^oe 3pöp du^ fo?o&bulbioö in u menfefjen/ *©at Koji of D?aneb/ gbp tot u boebfel treent / '©f met toat Meeb/ bat gfjp u lijf bebeent* f. 3£ft toag De fojgfi. Der Sfepbenfclje geboben/
|fèaer utoc <!0obt toeet toat gijp fjebt ban noobe. 5>oecfit eerfï döobfê ïttjtH en fijn gerecfjtigfiept/ *W 'tanber fal u toojDen bp gelept, hierom teeefï met faghbulbigb boo? Den morgen. •2 en pber bagb moet boo? bet fijne fo?gen. <£en pDer bagb Die bjengbt ftaer felfê berbriet. <p 4lfèenfdj! u fojgb. Die # een pDel niet. » <5. Sfn Dien top Dit recfjtftofïenobertoegen/
5. ©oojtoaer De Jllenfcf) toag nimmer fo berïegen: ». 35athp Doo?bper en toaterfotiDe gaen/ » «En om bet aerbfch/ Jjct <®obbelijch berfmaen, 5. J©am fo De menfclj/op <©ob gerufl toou boutoen/ «WP geeft genoegt) / tot eerlijcn onberboutoen. •• JIEaer laejï! De p?acfit en toulpfcfie oberbaeDt. >» .JlfêaeeRt on£ bol fojgb/ Die nimmer # berfaet. |
|||||
De
|
|||||
De Sondareflè die Chrifti voeten met ha*
re tranen nat maeckt» drooght, kuft,
en falft, uyt-gebreyt. Luc. 7.37. Stemme: ^Kole houd u Winden in den toom.
W«Eg met De pgonfi/met gejïreel en geflfcft
IBeg mette p^acgt en al De DertetfjeDen: i©eg met Robijn / Diamant en geblieb/ IKtecg met garrupcH/raet 25ag' en feoflelgeDerc IBecp gfjp tDuIpfcfje otaDaeb!
Jlfêetuletffêrnpen.
itëecg met goub' en toepte getoaet/
©olbojDtmrenjp'en:
i©ecp gef tuier/ en getier/
3M De Deugpb berDupjïert/
l©ecg ggp lufï/ öie ontrujï/
«En mi>n eer onttupfiert.
2. Slcfjgoegebich mijne eDelc bloem/ $?achtig8 en trotg De toerrelDt obergeben l iBat i£ 'tbermaech'/ en ixf toellujïg roem 1 ï©aer $ mijn jengb en mijn friffcge jonge leben* i©aer ij> nu DepDelgcpt/
©aericHmpinbaDeJ
©aer mijn 3icle nu om fcgjept/
«BieDugfébclaDen.
|&p # geen/ met al 't geen/
®acr itft mj? in fireelöe.
ï©ecg ggn fmert/ upt mijn gert/
4lfêetDepD'IetoeeRK.
3 • 3Cefj goe heb icu mp Doch tegeu mijn <©oD/ ©ooj al't geblep Der tocHufïfoo berloopen t 3&at ich berblint/ al£ fïabinne/ bèrfot/ Waé in gaer toaen en pDelgept bcrfoopen l «Ep nu toalgg icu ban De lufï/
©an 't bermaccn Der fonoen:
«En itn Toech in chrifto ruft/
©an Dejs fafï ontbonDen/
©ie niet Doet/ alg 't gemoeo/
©ooiDetoeclDctyanDen: ' l&ofif
|
|||
Beklagh van de Sondareflè. txx
©och u Jfeer/ fionit De eer/
^anmnnofférljanDen.
4. JBat mn eerfï po?D' tot bec^ toereltfcfie tyeugt/ £>trecbt nu alleen/ u ïfeere te behagen: <&&£> fcfjept in neDjigbept Iutï en geneugt/ ©ie£ toil iefi bert rit siel u gantfrb opDjagcn: ^P toeenb' ober bare fonD'/
«ffin met rouw bcbangen/
©aelbe fa fïracï# na ben gronb/
.flfêet beDoutobe matigen:
leg boe foet/ nip ontmoet/
©at ieft bué Dee$ boeten.
J©ütoocH'tqiifleb/bat!cn ïjaet/
Jgeer'gcnabigh boeten.
5"• J>P lagb befcl)?ept boo? fijn boeten te neer/ 3©affcbenDe/ b^ooge'nbe/ falfbe Die met eenen/ 't igapj toa£ fjaer batch/ en ff bab baren ïfeer/ «©at öP fjaer toou barmbertigfient berleenen. ïf oe De gbarijee ooeft fmaelt/
©atDeejSfonöareffe/
©t$ ban chrifto toojt ontfjaclt/
«©affiHbemeenIcfTc:
^cfioon Deep" ©jouto/ nu bol route/
ï|eêftbecl fonD beDjeben/
©ieg boo;toaer/ ieft aen öaer/
ïgeb bed' fonD bergeben.
6. JBie Dat maer C hrilw genaDe bug fmeecftt/ ©ien fal hn ntt noch. nimmermeer berfïooten: &oo maer 't berouto/ tipt een repn foerte bjcecftt/ «En bat het ftomr/ Dooj 't maer' geloof geblooten. 3111? Deeg fonbarcjS bertoont/
©oo?'t geloof geiiefen:
©iebeerfonDensijnberfcfioont/
<©m Dat (5j i©oDt tyeefoe:
^aligfiban/fëDemmi/
©ie 't broost mach bcfeben:
Gaet in vree, u is mee.
Uwe fond vergeven. Siet de Mufijk-noten in Luft tot Wijsheyt,Woelende rnenjeb. Tegen
|
||||
ÏI2
Tegen de vergeeffche forge der Metifchen»
Stemme: Pfalm 119. Vanderjeught,&c.
H<ettoonöEtVDerfeban chrifti mogentljept/
23IinMfïaÖia upt gelijcn een helbje baben: Jgn toont alfing fijn toare <£obtIijCHhept/ fiTotonberftout Der menfcfielicfte faften. ï- ailgubcfo?ghberrucHtcn maecfitgeDtoeé/
2Mg of tt troojï en boojraet mocftt ontbeeren: öBeDencbt hoe <©obt Den metifchen en het bee/ Sfn oberbloet haer noobjuft bril bcfcheeren. 3 • &ijn jcsen ftrecnt fich in bc toerelt upt/
«JBen peber fmaecht De nrupmneng Der genabe/ «ffien peber maept een obejrijche bupt/ 3ae lanDt en jee i$ jtoanger en gelaben. +. ïgoe fouö een menfch fa Dapper $ijn ontaert/
©at ftu Dit niet in't hcrtfou obertocgen i SM Danch u <!5oDt/ Die lijf en stel betoaert/ ©oo? iitoc gonfl; en obergroote jegen. r. ö miïöe ijanbt $ nimmermeer berho?t/
Jfêp geeft Dog nacht/bet £otme licht omfchenen/ lltoatichheb, banuberbrcgentoo?!/ fl&ijn eeröe fïem toag jammeren en toeencn. <J. ©eeg oo?fu|ong menfch! altijtgebachtig jijt/ <Bn toiSt u nopt in boojfpoet oberhefen: Jïaaer toeejl in <©ob/ jjoe bat hp 't boegt/ berbli jt/ J©ant fto|m en ramp Die fal Den trotfen tref en. |
||||||
Chrifti wonder-werck , Matth. 14. if.
Stemme: Pfalm 100. Ghy fokkeren.
H<£t toonbertoerch Dat Chriftus Doet/
©at ?p een trooit in ong gemoeDt: ©ie met ttoee ©ifcftjeg enbijf ©joon/ ©ijf Dupfent Derf te gajle noon: |
||||||
Samaritaens Vrouwtjed." ïij,
€n treeften noch/ boo? ong genot/
Ctoaelf feojben/ boo? het oberfchot. <0hp menfefjen ïïhiöt/ Dit 't Daeghlijc&s* (iet/ ©erfmaet fiin gunfl en achtfe niet. t* Samen-fpraeck van Chriftus en 't Sa*
maricaems Vrouwtjen, lom. 4. 6\
Stemme: Pfalm \z> De Hemelen feer klaer. GgEIucfugh toi'en£ geirtoet
©an Chrifto toert begroet/ <!2n in't geloof gebefl: ©ie upt fijn «©oötlijcKhecrt/ <ön honingh fbete reen/ ©ernrijghthetalbcrbefr. ©it ©^outoelijche beelbt/
©at heeft hp mee geDeélt/ *t ©eïjepm ban fijne fchatten/ «En onDertoijfï hacr boojt/ ©en gronot ban $ peeren tooo^öt/ ©och fineer bp ftaer te batten- Chrift. 2. ïfpbinDthaerbp DefCon/ ©aer |jp bermoept ban &on/ Eyfchteen koele dranck :
Vrou. Jgoe DerfiCH Dit befïaen/
üiep^'icK^amaritaen «En ghp Cf etyeefche ïtaneïi % ©itjïreet met onfe toet «©pGarazimgefet/
©aer top foo bafï aen Meben.
Chrift. Hy Jprack in dien ghy 't Vrou
Veribchr,ick fchencken foil, U 't water van het leven, Vrouw. 3. ^>pfcp/g' hebt ïmiph noch bat/
IBaer ftrijgfjDp Dan bet nat/ tipt Defe Diepe pla^J ü|ier Iaeföejacob't ©ce/ ü 4?»
|
||||
ii4 SattiaritaensVrouwtjefl,"
«En fijnen Roemen mee,
J©anneer Ijet Dojjïigïj toag. Chrift. Wie van dit Water fmaeckt,
dèejl Chriftus, ftracks hy haeckt,
En fchijnt van dorft te (machten: Maer wie mij n water drinckt, Dorft nimmer , maer 't ontfpringht, En geeft de ziele krachten. Vrou. 4. «epileer geef mpljier ban.
Chrift. J|p fep roept ftracks u Man:
Vrou. Jöpfu^acHicnljcbücrgeen. ,
Chrift- <J&ftrj hebter vijf gehadt.
Vrou, <j&ïjpf)cbtet recht genat.' Chrift, Dus let vry op mijn reen.
Vrou, ïfeergftp jijt een ï^opheet/
3Ë>ie alle Dingen toeet: $ter too^t <©oöt aen gebeDen: <J5hp noemt Jerufalem,
Jl>at Daer alleen <&obtg ftem/
«©ehooJt too?t en fijn reöen. Chrift, f. Gelooft dat hier noch daer,
O Vrouw, mijn woord is waer, Is vatte plaets gefit: Maer dees zijn 't die daer meeft, In waerheyt en in Geeft, Beleven GodesWet. Godt is een Geeft, en wil
In waerheyt foet en ftil, Infachte zielen varen. Vrou. gscft toeet Meffias naectst/
^ep fp/ Daer elcft na öaecfct/ ©ie fal 't ong openbaren. Chrift. 6. Ick ben Meffias felf,
Uyt 's Hemels hoogh gewelf.
Dien 't al is onderdaen: Ick foeck dat fondigh hert, In onverttant verwart, Te wijfen 's Hemels baen» Mijn water is de Geeft, |
|||||
Waer
|
|||||
Of men de Keyfer fal fcbattingh geven ? i if
Waer in elck die Godt vreeft ,
Sich door mijn woord lal laven, En dorften na geen fond, Die uyt een vuylegrond, Bemorffen's Hemels gaven. „ 7. <©Chrifte!t)00?Dee^oaet!/ „ $hp or$ eet! boo^beelb laet/
„ ©öngroctejeDtgfiepDt:
„ <©pp obertupgljt met een/
„ a^it ®|outotjen/ booj u reen/
» €n tyienbelncn befdjept.
„ 3£aet Dit doch jijn onji toenfcfi/
» 3F>at elcft fijn eben menfcf)
5) ^00 flxacftgnfet mocht beröoemem
» gehoon D' een meet $ berlicbt/
>, 5Pac fop aen b' anber fn'cftt/
» ^00 mach m' anp £h#eng noemen-
|
||||||
ï-oofheytder Pharazeen om Qhriflum te vangen >
of men den Keyfer fal lèhattinge geven ? Matt.22. &tcmme : O Karfnacht fchoonder als de daghen.
De NótenJlaenFol. j2. D<£ H'fïïanaft nberbacht tebojen/
Hpt mgehroptehaeten tooien/ 23p ^garijeen loog oberlept: ©eegmetbe fnoofêerobianen/ 5&oo| glaböe/ boel) bettoarbe banen/ $aer ffrieften ftabben upt- gedept- *.^S»t; fpjaften/jKee|ïer/top Dooj-gronoen/
©at gfjp toaeracötigh. 3tjt bebonben/ «En Die na töobeg toaerfjept leeft: ©ie noch f erfoon not0 menfeh. fitlt bjeefcn/ ©ie? fuibp ong een boo;fcf)Lrift toefen/ <©f m' oocfi ben fóepfer fcfcattingFj geeft % %. Jflgaer lefus fcennenbe Daer g?epen/ £>p?ach gftp gebepnfbey arglj booj-flepen/ Itangöt mplïettjtjS eenen penningS ijier,. H ~ ttëitttë
|
||||||
\ï6 Chriftus, Maria en Marthaö
itëieng is bitbeelbt ïjiec op-gefchjeberft
^nfepben/'gfccpfccgbeeuvna'tleben. £>oo fpiachhja öau op beeg manier. 4. ^oofulbiibanbefepfergeben/
£ijn cijng en fcljattinglj baer beneben / «2n toat ben ï»enfcr toe behoojt: liiaaer «©obt/ bcioj al/ fult Qhn gelooben/ j&im eere noch fijn toaerheubt rooben / URaer bienen na fijn toet en tooo?bt. ï. g>p broopen toer f) met roobe hanen/
©ertoonbert in bee<S f)cj>ïg&e faeefcen / Hl£ 5ijnbc in haer 51e! ontffelt. „ <© toie ©obtg tonf ftcut fbeht te bangert/ „blijft fcijuuöig in fijn btoaefhept hangen „ UDant ©ob bcrfnoobenfchalhheptbelt. Siet de Mufijck. Noten voor by lobs volftandigheyt.
|
||||||
Cbriftuf, Martha, en haer Sufter Maria,
Lttc. 10. 38.
$8 b« ^temme: Carel van Mander: C hriften Eegade
mijn, &c. Ofte op defe nieuwe geftelde Voys. M 't blech a$ Chri-ftus gingh / ^em Martha
©acr 5ji met foe-te taeï / <£n heuffe= pracht ontftngh / «2n noo - bight hem aïbaer:
Itjch onthael/ «En be - figh hanb-gebacr/ "MatcÜüUt binglfbaS Waei:/ ©aWgefFbaer-"
noobijjÖ
|
||||||
Chriftus, Maria en Martha. 117
nooDig!)rct)een: Ma-ri-a nistaenDatïjt/ <©i>
Chrifti tooojDen acöt/ «En «©oDDeltcne reen-
2. SPocïj Martha't Dienen moe/
Wie fp?ach Du£ Chriftum toe/ Mei ïfecre ficDp niet* JfoeDaticKbcflgöben/ jfoe öat icli (loof en ren l
't .^cfjijnt ai toat fjicr ücfcïjict /
Myn jtmfïcr flechtg toe -fut:
«Enfpfjtöu^inb;ce/
«Ep fegfjt tjaer Datfe toeren /
<gn ieen mp D'fjanü / en nieren /
©atallesSjpgcrec.
3. 3£ocfj chriftusfpjach teer aeti/
«© Martha laet Doch, ffaen / MDec^beHommeringft. 3©aer toegcflocfr/getoaeentt
<©efo?gfot en moe gebjaecnu 3£>it $ een JBercIDtg Dingb. U felbe Doch bebtoitigf) / <lEn toeru De fo?g& ter 3p: Jfêeefï matigt) in u Doen/ ,55e fo^ge ten niet boen / jüSaer'ti^eenflabernp. 4. ©OCfj een dingh boven al,
U nodigh wefen fal, <©ug fjier op naerfligf) Iet:
Maria heeft Dit Deel/ ©iteDelfïejutoeel/ ©ajiinfjaer fjertgefet: «En Dit berftiefi fp öet/ 3ïfë al Deg toerrelDg goet: ©atmatenroeflbcDerft/ 12 3 ©at
|
||||
%18 Rijcke Man en Lazarus!
#at Dief of roober erft/
<£n fïroomt geïticfc een bloet. „ f- Jlfèaer 't uptberboren panö/
„Hfcin 't eeutoigtj ©aöerlanD/ „ ©ati.éDehaogï)|ïefchat: 3, «zBpfoecht Dit boben al/ »<Pe refï <£oDt geben fal/ „ 5^ie'r toanöelt op fijn paö. „S13eIfaIigh!DieDitbat/ „ <£n 't toecclt^ foo geniet/ „ 3M nimmer 't ïjertc Kleef/ „ Slen 't aettfcb/maer bannbaer leef/ „ 3!fej Die op 't bemefê fiet |
||||||
Van de Rijcke Man en Lazarus, Luc. ie», ip.
stemme: Die mint die lijdt veel pijn.
H<©o?t een geit jcReni^:
J|oe Lazarusbol fcljurft/ïag|)boo? eeng ïiijchen iKUts ©ie Iecfter aen Den bifeb/ %n belp en ;ijDe b|omD'/ na aller boben fleur: ©acrb'armeman/ 23iö toat ïjp bibDen ban/ <©p Dat een brupmben bjoob/ füocht Helpen fijne nooö, s. ©eUfonbjegonDcrtoijl/ £ijn $toeeren leebten/Daer bp lagb beropt en Moot: «ffin Lazarus (nerf in pi/
Ü>an D'€ngelen geboert jijnD' in Abrahams fcgoot;
©eRijcHemee/
©ol jammer fiierf entoce/
iBien 't bangb en naer gemoeb/
ïD?angfiD' in Der bellen giocD.
3. 3©anneer hp fijn geficht/ fiTen hemel (ïoegb/ en fagö Daer Lazarus beteert/ gin Abrams feboot berlicftt/
tftt bp ter bellen Wam elIenDigt) lagfj broicert; ïSiephp,epIaes$!
|
||||||
Rijcke Man en Lazarus.
Ifiampfaligh en feer btoae£!
Ontfarmt tt mijner ïfeer!
3£at Lazarus baelnecr.
4. «M hn fijn bingcrg boop/ €n net mijn bojre tong/bie nu berfchjooht in't bpec «Spgunmpbefeïjoop!
<© hint fepb' a bra ham,g{)p jtoomt in toeelb' en eter: ©aerbefenian/
I©ag 't baeghfel ban be toannV
3^ie nu geniet bee£ taettghr/
<E>aer ghp niet nomen mengfjt.
$*. R. gjcBbib'ufenbljenifjeen/ 3Üa mijn bijf oe>oebe$ toe/cn na mijn£ babe$ pp# <£n batf ou mijn gebeen/
«©ntblieben befe quael en 't gobbeloo^ gefpupg: A. Abraham fep/
^>p hebben aüe Den'
€>ocfc Moyfes en l^ophcet/
5&aer. upt men alleg tocct.
6. R. ©ochfooeenboo'berree^/ €n Hunbigfjb' pn bit aen/ fp jïonben af ban quaets A. <© neen/ inbien «©obtjj tyeeg /
ï$un niet het hcrte roert/ fp fuilen niet affiaen. Stnbien fp niet/
«®och 4!Kopfe^/ noch ^jopïjeet/
(©elooben/ bie pn leert/
il&een boob' hun ban beheert
» 7. <© menfche bie in placht/ »«Sn toellutl jijt bcrfmoo?t en op geen armen pajï/ m «5hp jijt ban <®obt beracht;
«<Sn bappsr aen fijn roe' en ftrenge geeffll bajt. >,<£nftectggeplaeght/
„ <&n ban een too?m gehnaegöt,
„ <©t# Iet op «Boots* genae/
» f %f na ben boob te fpae.
»8. <!3öpbieomChriftibJiI/ »ï^etfmaet/befpot/ berjaegt/ en fo beeï lijben moet/ »ïioub u geruft en fïil/
«<sPm bat <0ob al u bnih/in tyeugt berblijben boef. $?4
|
||||
S20 Tegen de Geveynfde,
©er troffen bal/
,. £eet fcgielfcSt naecnen fal/
„ ©i$ n te faem berbhjüt/
» ©at ghu boo? C hritto lijDt.
SietdeMufijckin Lult tot Wijsheyt, Demerelt
geeft baer loon.
Tegen de Geveynfde, Luc. 6.
stemme: Pfai. 38. wilt in uwen toorn geftadigh. <©f/Po*
liphemus aen de ftranden. Ofteopdefe nieuwe
gefielde Voys.
<êeft<© arme menfeh barmhertigh/
pllMiIfiij|iiiililÈl!/IIii
<£n troutofjertigrj/ 3M£ ooch n-me ©aDer té i
pilÉEilÉÉilllilfili
<©ojDeeltmeteen£anber0I<;bcn/ <©pDateben/
*©oDt 11 oo^Deel booj geto$.
2. 20Mt u naelïe niet beröocmen / noch, u roemen:
IfêJaer hergeeft eeng anber£ fcïjutt/
©an fal'&oDt u meer bergeben/ al 't beb|eben/ ©^aegljt n naefle roet gebult. 3. <5eeft gefjöoute bolle mate/ pbcr£ bate/
<£En toilt Deugen baet Doei) blien/
H9ant toaer mee gftp upt fult meten/ fulDp meten / ©at u toeDerfêl gefchien. 4. fóan een blinoe D'anDeren Icpben/ bat fp bepöe'
^SietgeraecKen in Den graent?
^>oo moet ooch een Knecht niet toefen/ meer gepjefen/ 3ï$Demee|ïer$pgeach,t. 5
|
|||
Loofheyt der Pharizeen. 121
ƒ. ïjoe 5Pï>p booj 'g koeberg oogc/ bug beoogen/
3£at öatr in een fpiinter idjuplt i
«Paer gfjp in u oogf)/ «©fcöaicne: (let geenbafcfte/ ©ieboo?pbergoogenpu:?lt.
6- ^ttlt gfjp ijein Oen fpuntcr toogen/baer n ooge/ £>elf een grootc balch beflupt}
stëerpt u baltft Dan eerft te gronbe/ Sjeeït u toonbe: (C reent ban'? SBjoeberg fpiinter upt.
> > 7. IBie boo^j onberffatib/ fcjjijn- beplig/ fiüj toont beplig/ ., €11 toil 'i naefien fepi bcfpien/
■>■> ^ie moet repn jijn ban gemoebe/ ü|oom in 't goebc/ « €11 ficfj felbc eer)! befien.
Loofheydt der Pharizeen, Lu. 10.
Stemme: Pfalm : j. Mijn Godt voedt my,&c.
M3Ccf) nimmermeer ban Chir jftus jijn in fyeben ?
Jfèoet &p ban b' een en b' anber sijn beffreben} JRSoet Pèarijce Ijein altijbt achter ïjaien i Moet pber op fijn leer en tóonbjen finalen} jjpieg b4'aegljt ïjem üct$/ boe hrijgö ich 'f eeutoigf) lenen { *?P fpjaeft tot bcm/ hiat 'i$in Debiet gefcfjïcbciï I _ *• *tP fep/ öaer fa**'•* faï mijn «Bobt beminnen/ ©an ganfcljcr nratfjty met jiel/ en lijf en finnen/ <Cnal "tberjianö/ en mijnen naefteii tneöe/ «BeKjcn mp feïf. ©it jijn öBoDtó gniöe reben/ S' Hgebt recöt befebent/ fp?ach Chriftus, nip gegeben, ©olboet bita!/ foo ijcbbp 't eeutoigf) leben. 3 • JlEaer fop ban a$/ bem toillenD' oitbcrbjagen/
^Pjach fjoe fal ich mp na OecjS toetten blagen l «Men i$ ïjn bic men noemt fijn «Bben-iiac|ïe i ®aer ban Ijp boo^ gelijcneni^/ op 't laetfïe/ *|em geeft berfclaew/ toie b' jEbcn-nacjle toaren/ <©P bat fjp fou/ in epgen roem/ beoarai. 4- ©ocfj bp ncr front niet bat beeg biet toaggeejïIiicB/
«" bat be menfeh enfaeg! toasS f toaeft en tóeeflijcfy |
||||
i2i Levijt en Samaritaen.
«Een fïaef Der fonö/ en onDer 't jocn gebogen:
©at jjtëenfcö/ «fê JiBenfcö/ toa£ Krancfy ban onbermogen/
«2n Dat De toet betjelfDe fcrengcpaDen:
i©ie 't een berb|acn/al D' anöcr obcrtraben.
|
|||||
Volght de gelijcknis van den Priefter,
Levijt en Samaritaen. Luc. 10.
stemme: Pfal. i<5. Bewaert my Heer, &c.
E€n 4IKan 5(jnb' upt Ierufalem gegaen
^ajericho, betbiel in iiEoojDcr^ IjanDcn: ©ie Daer ge|ïroopt/ en toonbcrlijCK m if Daen/ JlSen nocft op 't f toaer|ï en alDerfcIfï aenranDcn: SfatoicrD generft/Datbp boo? pDerg oogen/ 3£agt)/ afë boo,? DooD/ beblcet/ in onoermogen. i. <£en Priefter jupfï' quam Daerboojbpgetreen/
©ie ficfj niet nreunb'/ be£ armen man£ benautotfjept/ «©ocft een Levijt gingf) mee Die£ toege^ fjeen/ ©ie fjem toel fagö/ Dot & acfjt niet op Deeg flantoFjept; SBatt een Samaritaen, quam aen gereDen/ 2IJ? ÖP Öeni faflö/ toag bol barmDcrtigheDen. l. Ifp naDcrD' ï)em/ en fpjach Jjem bnenbïtjch toe-
# liebe Jifêan.' toat ramp Fjeeft u gefcfionDen i ï|oe leghDp Dug berffagen •' bangt> te moe! <ahi Dus? bebïoeD/ berno^fï in utoe toonben i (€aaM mp u lijf; icn (al 't gequetf! berbinben/ jBet <©ïp/ toijn/ en gfjp fult hulpc binDen. 4. ï£p fionfïerD' fiem en lepb toem op fijn 13aer&/
<fi-n boerb' tjem foo ter ïjerbergh/ pm gcncfen. J|n bleefDcmbp/ opbatfipDaerbctoaerr/ 3lisccï)t toel ontfjaelt/ en recfit berbonDen toefen. i©annecr fin mi/ fou '£ anDjen Dacgfig bertrecfecn/ <©af fjp ben toaerbt/ Dat fip ïjem fou berff reckn. ƒ. |?P fP^cn bit geit/ geef ich u op De fianbt/
©laegftt goebe f"?s5/ en Ü«SÖt M) oefen nrancnen/ |
|||||
Zacheus op den Vygeboom. t%%
<|n Doet ïjem Doch ocracn en onDerfïanDt/
ê$ t "Kt genoegf] gfjp ftiït mp nabeDancftett. «aannrer ieft neer/ fal tch 't u al betalen/ «3ift oefen M au Boef) tyienDelrjcR ontfjalen. o. %Bie ban Dce£ bwe/ ich bjaegtj 't u met bertfano/
^wnent u öe naefi getoeefï te jtjn ban ellen/ ^-ot Öem Die biel in '«S ,ti&ao?Dnaerg felle FjanDt/ *n Die getoonDc ter aerDen Iagfj geballeni ^u waken/ Die bnrmljertigfjept gingb plegen/ ^w Jiet in fmert Den armen niet berlegben. J-.7 ■ 't Hfjjretht gelept/fpjarfi chriftum, bolgfjt Dit fpooj/ *f &fï PDer jKenfcfj behtiipigb in fijn f ijDen/ ^n aeeft u naefïen altijDr goet gefjooj/ ^n toilt u niet in fijnefmert berblijDen: «Baer repefct u fjanDt/ en toont u fïeetg toelDaDigïj/ ^an toont flcfj «PoDt/ u toeDerom gefiaDigfj. Zachcus op den Vygheboom j Luca ip.
Stemme: Edel Karfou, A%$ Chriftus \m$ te laricho geftomen
üïaecHt'pDeropöebeen. Zachcus mee/Dit fjebbêuöebernomen/ ©ie toilö' fjem niebe fien. ï©ant Deeg toag rijen/cn 't Doofb öcr CoUenaren/ ©ie£ toilD' fjp upt tofrgeDjefeen/ ^>ietfli'ttoeDerbaren. •* Jlfêeer fofjn ftojtenftlepntoajSban perfone/
betten't fjem De fcfjacr/
*&it$ fjp licfj pit/ om fïc& mee te bertoonen/ IBantfjpfjemboIgfjDenaer:
«5aet i£ fjp ra£ een ©ijgfjboom op-gefïegen/ <©m Dat fjp met groot opmerchen
Jtëocfjt Defpien De toepen.
3, SJfëJefus fagïj Zacheus in De tachm/
^PI«ch ïjp fjem bzien&'Ijjcft aen: Zachce
|
|||
ï24 Zacheus op den Vygeboom.
Zachee komt doch haeftigh nederfacken,
En wilt ftracks met my gaen:
Want heden wil ick tot u huys in keeren, Op datghy wert onderwefen
In den wegh des Heeren.
4, Zacheus fpjatigfj met blijbfcfjap na beneben/
<ön Ijcer. [jem taciletom:
Wannett be ji>chaer aenhotybe bcfe reben/ #>oo ftouöeii fp afé fïom:
<©m bat hp gingh met befen ^nnbacr feeften/ ,^»tooI het hert faol mifgenoegen/
«Enbolfnoobetreften.
$•. 2fifêJefustoajS terl?erberghingetreöen/
aèpiaeh hem Zacheus aen:
Sftft bib uf ett/ ach Ijf eer/ op befe reben/ ^>oo fch pet heb mif baen/
•Seefich be helft ban mijnen haefben armen/ ^oo icn pemanbt heb bebjogen/
't ©ierbout tocer bit fiarmen-
6. 3Pie£ lefus fpiath/ u huys is weder-varen ,
Gelucken faligheyt,
Om dat ghy zijt van Abrahams dienaren , Dien 't Heyl is toe-gefeyt:
Want 's Menfchen Soon die is hier toe verfcheenen Om't verlooren weer te foecken,
En faligh vereenen.
„ 7. i©eï falig hup^toaer Chriftus fchencht ben 3egen/
„ ©aer fpiinght een gulbe 25jon/
3, ©aet Woept een fïroom en «fsobbelijche regen/
» ©e^iemel^bltjbe^on.
j, ©aelt in onjj hert en toilt n tooningh manen/
„ ©at top upt oprechter herten/
j, llhetmiaetberfafien.
|
|||||
Van
|
|||||
I2f
Vande roeringe des Waters te Jerufalem.
Ioan, y,
^>temme:Onfe Vader in Hemelriick.Of de vier eerfte
regelen,0/> de Stemme.van den hondertften Pfalm, A3$ Jefus te Jerufalem,
f P 't SJooDfche Jfcefïberhief fïjHfïemV ©onbt hp beel nranenen hier ba een/ ^antpberopDitjfeefcberfcheen/ ®meer(tm'ttoaterBethefda, ©eheelt te toefen ban fijnfeha. *. iEantjaerlijch^ö'oBngeïtoa^fletoent
«~e roeren 't toatetDaer ontrent/ ©aerlireupeieenbiinb'oppafietira^/ «f »i flradfc te Dalen in DecsS plag/ ^n toie Dan eer(I in 't toatcr quam/ «strachg alle rampen ban hem nam. Jï&Lf !-ec Iashecn feraiPcI "o* «a &P/
®«tjefiistcataenpjnejn/ «Ji r ?W °^PbJou jijn oefonti
W lepD ach bat ick eenen bont/ f'*mPin'troerenDacE toedacht/ ^ICK ben een ïircupel/ ftmoer macïjt. 4- ©ie^Jefus totDcnftreup'IenfujacH/
«cemtop u beD en toa-iDelt frraeh. ®oenfionthp op/DatpDerfagh/ -J»Pfïop Der SfoDen iSabbath-bagh/ f? ftooIDcn fp bol mifgcnoegh/ «»« tetbewi' op Den £>abbath Djoegh. f- i^ie maeefct u nu Du$s onbeleeft i
m ïmth/ Die mp gencfen heeft/ S^mptatic&Mtfbutwn.
«3ic to hp Die u maerfit Ditó hoen* ta* ï 'fus Die &cm toa.éont0aen/
»wDt hem toeer in Den (Tempel fïaen, OW»™^*?11* nu BSP Senefeu jijt/
^nacrmofitumetaHerblijt « ar ghn boojtacn geen fonDe Doet/ ^P bat met ergeren ontmoet |
|||
126 De Saedt-zaeyef.
<® oen fepb' öp 't aen öe gfootjifje fcjjaee
■©at lefus fijn genefer toaer. 7. iBaer booibeSfobenalgbertooeö
J>tracf$ boeten na bit Bcpügfjöfoeb/ <©m bat be .èabbatB toaé gefrjjcnt/ »£n BP Bem Dab <S5oötg Jè>oon oenent. JÜSaet lefus fepb Bun openbaer/ 35at BP/ bic fpjacb/ <ï&obtgi £>one toaer. 8- naactj Chriftus niet «©göarijce.'
£>ijntoonbjen boen bp11 in b?ce J Jifêoet gfjp op 't upterlicn fooliaen» Igeeft Chriftus utoelopt mifoaeni 3k$ blijcfot Biet toel u nijbigB Bert/ ©ooj toieng <©ecfl gfjp gebjeben toert. |
||||||
Van den Zaedt-zaeyer, M*rr. 4.
stemme: Het waren twee gebroeders.
A2# chriftus bantfranb/in'tfcBeephentoag cjegaen/
£>p?acB ïjp Bet bolcn in oelijcfenifTen aen/ Jgoe een ^aeper jaepi)' Bet jaeö/ €en beel op't lanb/ en aen be Hant/ ^aec'tgebogelt robengaet. 1. Hfetanberjacbbielopcenfiecnige gronb/
©aer 't fnellicn op fcBoot/ maet berbojbe ter|ïonb/ ïBanncer be^onne fcBeen: <ên 't anber benl/ in booreng biel/ l©aer onber 't ragï berbtocen 3. lfet anbere rarent' op een toeelberingB lanD/
©aer Bet toojtefê fcBoot en gaeb boebfel bant / «En tyacBt Bonöertboube bjticBt j 9?ae bloepb in fpoeb/ bol obcrbloeb/
3fneengefonbeIucBt. 4. J©ie ooren Beeft te gooren/ bie Boore bit tooojb/
W>ic$ tyaegbjjen fp 't bebiet ber gelijcftniffë boojt/ 3F>iep BP Baer onberrecBt/ $oe bat Bun bit/ afë 't reeBte luit/
©anI)emfou3i,nbefIecBt f. 8 #
|
||||||
Verklaringe Chrifti van den Zaet-zaeyer. 127
f ïügal'tgefiepmban <iE>ob0$5oninghrijc&
©egeben/ maer b' anb?e niet befgelijcH/ Maerboojgelijchenig! <©m öat bit tooo|b/ ban elcft gehoopt/ ©anhunberffotenig. 6. <©p bat fp bit fienbe jijn ban reben Wint/
«Bn hoojenbe Hoof/ bit niet too|t befint/ «Sngeene boet'hen pojt; <©m bat haerfonb/ npt baïfche gronb/ ï?en niet bergeben too^t. 7» i©ilt ghp nu Deeg oeïijcftcni'^ berffaety
ïfoojt toat tt chriftus be ^eere toijfl aen/ 3©at Ijp ben fijnen leert/ ■©i> bat elck een/ begrijpt bee?" reen/ «£ti foo mach 5ijn beteert. Verklaringe Chrifti over de gelijckenif.
ie van den Zaet-fayer, Marci 4.
Stemme: P&lm 116. Ick heb den Heer lief, &c.
DdB Xeeraer faept het faet en chrifti tooo?b:
<£>at bp ben toegh balt/ jijn bie 't tooojb aen boojen/ ®aer i&atan firacr ben menfeft 't bert fcomt beltoojen/ ^n titchter upt het tooojb eerfï acn-gehoo#. «a*' $?et faet 't toelcn biel op een fteen achte gronb/ ^'jn bie het tooo|t terftont met bjeughb aenbaerbeji/ ®och toifpeltup/geen toojteljs fchiet in b' aerbe/ ^Kin ben noot ftch ergeren terftont. >,3« ïfst faet bat in en tuffchen boojeng biel/ •r W bie met fojgh beg toerrelrg oberlaben/ ® si m bebjogï) bes? rijenbomg fleh fleet£ baben/ *^oI fnoobe lift en grootfhept in be jiel. _4» 3&ic nimmermeer jtjn ban begeerten fat/ *®aer nacht en bagh na groote fchatten poogen/ *^aer boo? bit faetberiïicht too# beo? <£ob£ oogen/ ««en foo berbojt <©obs$ faet/ foo toaerötn fc&at. ?■ ftëaer
|
||||
128 Chriftus fpijft joo© Menfchen.
f. Matt 't $aet 't toelh biel op't toel ocgeegbe fau&
©at 3ijnfe bie 't tooojt hooren en bemaren; l©aer ban men fict beel bmchten t'faem bergaren/ Sfatjonbertbout boo^egcn ban <£>aüp hanb. „6. d&eef Heere bat u tooojt hi ong behlijf/
„ ©at titet De jbatan on£ bermen ten nuabe: „ %att Doet) u jact met biepe too^telgjaben/ „ €n bat tfet niet berfiith nerf) t'onber blijf. „ 7. ©e booreng lf eer! bet fnoo begcerlichhept/
,, Wittt' upt ong 5iel/op bat top 't tooo?t foo hooren/ „ ©at top bohïanbtgh fingen boo? n ooren. „3tof5pu<0obt/Dicrboo|/ ineeutoighept. |
|||||||
Daer Chriftus yooo Menfchen met vijf
Garfte brooden en twee Viifchen fpijft.
Mare. 6.22. Luc. 9. Stemme: O Schepper fier.
W€l faligh bolcfc/ boo; pber aengetyeben/
©ie u fytbt begeben/ te gooren' g lebend tolcfi/ ©te als? een toolh/berfpjept fijn tooojt en gaben/ i©aer tipt top ong laten/ alg fijne fïèm homt boo|t/ S©ilt baii op <©obtg goebhepb letten/ «fttuolght ffabigh d&oöeg toetten/ Want M 't al geeft/ toaer menfeh en tec bp leeft. i. 3M£ c hrirt us fag/ fo groots fchaer boo? oogen/
ïBierb' hp gantfeh betobgen/ en bol mecbogenttjept/ 3©ant pber flagh/fagh hp alg fchaepliens btoalen/ ©ie ï>n gingh herhalen/ fijn leeringh en toaerhept: 3ïïjï nu toaj? be bagh bcrioopen/ 23leef noch 't bolch üp hem met hoopen/ 't <Btb}tth toa<S groot. 3taet pber hoopen bjoot. 5. ©och tefa fpjah/ geeft ghp bper felfte eten/
D. ïficr bient Jgeer getoeteii/topjijn foo niet booifieit. I. <©act henen fïrach£/ en telt eerji utoe bjooben/ «öaetfebanb^pnoobcn. D- top hebben bijf gemeen/ |
|||||||
i_
|
|||||||
Van de genoode ter Bruylofr. 12.p
fv.! bacr boben noch twee ©tffchen.
J. TOiIttn'tgragöefpngop-biflrchen/ *? onbert bn een/ en buftigb fet alleen. fó 4» W ÖP 'r gefic&t ren H?emel hab' bcrheben/ *?eeft hp <©ob gegcben fijn 3Eof met banchbaerhept: *"? upt een plicht/ b|ach hp boo? hun De tyoobcn/ *?« g haer fotiben nooöcn/ en toojben foo berfaet- Nttoee ©iffHjen Deplb' men onber allen/ ^oobatfpbolbjeloebaUen/ ^'cr toa£ bernoeght/ in 't geen <©ob hab geboeght. f. ï©at toonbcr bingb •' ttoaelf fcojben oberfcïjooten/
^n becs bifch-genooten/ bic toarcn teel gefpijfï. |?oefoiiöerl!naD •' bijfbupfent baer genoegen/ |
|||||||
<®°o ftan 't <©cöt al boegen/ afë h? fïjn goutt betoijff/
r11? ignoch be?J feerenjegeii/ ^'con<$abi een gulbe regen/ ^ otafrtW öeelt afë een Jgemelg lot.
<$„: ^ arme menfch.'■ trcet typ metutoe finnen/ £." ooo^foecfet ban binnen/ n hert en u gemoeb: ©n lrFö na toenfcbt/ upt niet/ jijt op -gefïegen £"Debt uu berbregen/ ban <£obt beeg oberbloef. S^w Dierom ben ïfecre loben/ afIe w jcgentban fjier boben/ ^«Shp blaer fict/ toat u noch oberfchiet. |
|||||||
van de genoode ter Bruyloft, Matth,iz.
& temme: Looft Belgica den Heere.
H^t JHomnghrijche «5ob0 een fóoningh too?t geienen/
pie fijnen J>oon ter eer/ een 25mpfofc bab bejlcben/ i©aer boo| hp ober al/ tot fijn genoobe fenD/ 'E tntjbighooj firaehg hebben toc-getoenb. 3* •' ®e «£oningh anbermael/ fenb af nocb antye booben/ ~« öaer met grooter ernfï/ toeer tot fijn ©juploft noobeu/ •g*IW 't is* berept/ be <&flr n en het ©ee/ HJÏ «^ Doch toe/ geniet Deeg 2Smplofc mee. SI 3. Mm
|
|||||||
130 VatideGenoodeterBruyloft.
3.#©aétottbantjaer berac&t/ igelchfijngtocegggeittöen/
<£n D' eene na fijn lanb en flaeffclje befigfteben/ ©eeg hab een ©jouto getroutot/ Deeg #ffen ïjab geftocljt/ ©eeg mo|ï gebiert/ en b' anber fijn befocljt. 4. «5n boben al Deeg gonfi ban op bit 3f eefï te laben/
23egojten fp Deeg bo'on te lafrrcn en te fmaben/ 3?a tojeebiijcb te boen/ aen bie Ijaer toelbact boet/ «ü-n bug betheert ig 't menfctjelijcb gemoeb. f, «pcftoninghbooj Deegfmaet/in gtamfcbap/ algont'
tienen/ ^enb fijn Cratoanten af/om öcfen fmaet te tojeben/ ©ie flracbg Den JUSoojbenaerg geboot en aen gerant/ <£n boojtg baer £tab/ ootft ijcb&en af geb?ant. 6. ©e öoningh tocbcrom/ fenb af fijn bienaerg baerbtg&y
«En fepb' bat befe {joop Deeg tocugftbe niet toag toaerbigl)/ <©aet baetom ober al/ bp kreupel en bp bïinb/ €n noobight g' al ter 23?uyIoft bie gijp binö.
7. ©e nnecftten f toerben om boo? fïraten en boo? liegen/
«Fn nooben goeb' en guacb'/ en laat gun flecljtg quam tegen/ ^>oo bat in fiojter pi De tafelg jijii befet. Jlfêaer 'g föoningljg ooglj/ op pberg toefen Iet.
8. ïgier bantljp eenen Man/ metfeer bemojfieblccben/
©ienfpjachljp aen/ tocl tyienb! bit pajï gijeen 25juplofts3 leeben/
lier bient een fupber bleet, fjp f toeegfj. be Sfeer geboob/ Ü^at men Deeg AilMn/ fou boeren in De boob: 9. !3[n nare Dupfïcmig/ toacr nnerfinge bet tanbett/
J©aer toeenen en gcJjutJl en 't tojiiigen ban be Ijauben/ ©e bange3iel benautot/ en toaer een bjoef gehipt/ 2SIufcfjt booj be fonb/ Deeg büjbe 23?upIoft tipt. .10. JEantbceigerocpriijijn/cntoepnigbuptberftoottH/
©e tyoome ;ijn 't aüeen/Die 'g ^mpbgomg jtcm acnfjooietf» 3©ant toie in 't quaeb berïjart/ en paft op geen bermaen/ ^>al 'g 23mpIoftg jat!/ bacr boo? gefloten jïaeii. 11. i©ilt ong ban licbe <6oD! met 'g S^uploftg bleet bet-- eeren/ <©p bat top mogen ff aen boo? 't aengefiefjt beg peeren/ dBn tottcn epnbe toe/ bolfianbigb 50" i" oetigfjö/ <&n booj 't geloof genieten 'g üjemeïg bmigfjk Van
|
|||
*3i
Van den Hooftman óver hohdert i Mat. 8»
^temitje: Daer was een Man in den lande Hus.^f/1 Geeft mj
te drincken nae mijnedorft. A3l£ Jefus te Capernaum,
Vèa$ met fijn gfonger£ in-getreDen/ <^ttl feeten 't Euangelium, <©efajupc&t' een Hooftman oefé reben/
9?ch &iö" Sfeer! hoojt boch niijngebe&en/ Mijn ftnccht lept Dooi os jicht Daer neer. ï©el fp^aCft boen Jefus weeft te vreden , •
lek koom ftracks en genees hem weer. *• ©e Hooftman anttooojö'hem/ ad) ï|eer.'
3fcfe ben niet toaerö bat gfip fiiït "tomen/ 5n öoen mp en mijn hupg bee£ eer/ pp^eeht flecht^ een tooojD/en't fal mp bjoorttert/ «pit bergen fou ieft fcfi?omen/ *©ant ick ben doch een on&eröaen/ ^fntfïitptDori} utoemilbe fïroomen/ £>p?eecht fïechfê een toorijb/ ban ig 't geöacn, ?• Slc&hebièölöatenonbermp/
^p?acft hp/ tourneer ieft Die gefciebe/ 5©aet gijp baer heen/ en hjeerom gfip/ womt bier en gaet tot befe Iteben/ «^oet bit en bat en 't fal geftbiebcii/ & oo bat mijn inoojt hun i$? een toet/ Hierom fou ichban ban u blieDen i *©ant Heer! irft op u tooojöen Iet. 4. 3tfêJefus met op-merc&enhotyt/
®«£ reben tipt be# Hooftmans monbe/ ^Pjachhp tot fïjnjïaeboIgersS boojt/ ^>u Ick groot geloof is niet gevonden
Jn Ifrael. wilt dit door-gronden, Want veel van Ooften en van Weft, Die fullen als van Godt gefonden, Oock mee ter Bruyloft gaen op 't left, f- Ia fullen oock met Abraham i
Metlzacjacob zijn Gods erven. Als uy t-gelefen van dien Stam, |
||||
De getrouwe Herder.
En 's Hemels Koninghrijck verwerven:
De Rijcks genoocen fullen fterven, En in de afgront neer geftort, In duyfterniffc weenen, fwerven , Daer anghft tot tand geknars hun port. 6. Reyft heen, O Hoottmau na uHuys.
Sprackjefusu knecht is geneelen , Na u geloof ïoo fal dit kruys ,
Van u knecht af gele neyden wefen : Die niet gelooven, mogen vreefen , Geen «mgeloof komt voor Gods Throon, Men kan geen Vijgh van düiels lefèn , Gelooft in Godt en fijnen Soon. 7. ïBie Chrillum bolgt en ïjout fijn tooo&Z
©oo,' een opzetje en baft geloobe. «fraet altnbt tot een betet baojt/
ö£n too^t getrooft ban €>aüt Ijier boben/
„ 3£aet on£ ban u nietjijn berfcljobcn/
»©oo? ongeloof of balfchetoaen:
„ <©tjp nont fïracfcg oufe quacl berboben/
»%l$SW &cbt am DecjS feiiecïjt gebacn.
|
||||||
De getrouwe Herder.
stemme: Pfalmo. Heer ick wilu.
W2£er bintmen opt foo troutoer ïQtW
©ie'tkbcn boaj fijn^cfjaepjeglïcuV «En öie upt Ikfb' in alle fjoeefcen/ t ©erloojen toeöer op gingl, foecnen l i. ©it'£ Chriftus Die fijn ^cjjaepheng toept/
©ie toeDer foccht 't geen toa^ bcrlept/ Sfae ruchtfe upt bet 3Teeutoen haccfen/ «!2n toilt be ftoathe ftcrefter maecnen. 3. ©ie tocber Jjecïc 't geen toag hertóont/
©ie 't bram-fee ^chaepfcen maeeftt gcfont; 3Eae bic in 't toilö' en tooctfe booten/ ©ergaeit jjp ban Dep toerreltg poolen. 4. ï?oe
|
||||||
Tranen Chrifti over Jerufalem. ij j
4. ïfoc ïjceft ïjp fïjn berfïropöe goop/
©ie JfarDerloog en op ter loop/
ïDerfp.'ept op bergen en in Dalen/ ©oo? fijn ©afupn boen achterhalen i 5. W>tt$ ^cfoaepjens? hoojDe fijne ftem/
't <<5eUiptban nicutn imifalem, W>k$ boIgljDen fp op fijn geboDen / ©iehp qnam toe fijn fcljaep-fïal nooberr. ö- $pfagftfijn£haepjcn$$ingcbatr/
ï^an ïtoober en ban iilt-oo^Denacr/ ©an baifche JgajDcré/ bie boo,? heenen/ Sfn ^chape hiceDcrs* 'tbolch berfchenen 7. JilSaer binnen fchool een toolben ïjere/ J^ol jïanch/ bennn en bittre fmert/ tïpttoenDigh ban belccföeseöen / Sfntoenoigtj 't nefï ban bupiighebctt- 8. HM faligö! Die Dce£ i^arDer fjoo^t/
©ie flecht en recljt toa£ in fijn ïnoojo / ï©acr in nopt toas$ beöjogf) gebonDen / «3een Dobbelficpt noch baifche gronDen, 9- ifpigöefêarawyöirgrtrouto/
^>nn bolch berlofl upr fmert en route/ <£n boetfe facïjt en ruttigh fïapen: Eofgroote If aröer£ banu Schapen! |
||||||
Tranen Jefu Chrifti over Jerufalem.
LuCiE T$>.
Stemme: Pfalm 90. G hy zij t geweeft, &e. SCaee fit (geere fïaecftt/ ach ïjeere fïaeent u toecnen;
$et ftaien hert moet barflen ban bit (ïeenen. . ^fêghpDe^taotleriifaiemquamtnaöj'en/ *| Stel beroert/ enaHeutoeaDsn ^"tfïelDcn fin)/ toanneer ghp haer facgfjt aen/ ^-ty in öen <$ee|ï/ alree te grónbe gacn- 33 *- «
|
||||||
% 34 Tranen Chrifti over Jerufalem.'
2. Hfudjtenïteer .'bie oo?fïenupt met tranen/»
<©m batal u gefmeedi en fo^t hermanen/ <©een beteringh noch boojbeel fcofi beoogen/
4£n batfe in haer boefhcpi fïcö bebioocter. ©ermeenben ïaeg! fp toeren èobe £ bnnbt/ 't ©ernojen ©olcn en '$ ïlemelg Croetel-Kinbt. 3. <©hp riept haer toe: adj'. öat ghp in u Dagen/
J©ifï utoe bjee/ en hoo|bet mijne hingen. jl©aer nu eplaeg! $ 't boo? u oogh herborgen:
«En öat om utoe fonb enfnooöefa-gen» S* fïe ante omlegert utoe £>tabt/ <Cot pupn bcrplet en utoe muren plat. 4. Sten fïealree u £>tabt te.neber bellen/
3[ch fic alree W en uto' $$inb?en nnclleu: 3icR fïe alree u too?en{S af-gefyohen/ JlMéghpberacht mijn tooo^bt/tot ugef&oüen/ Om bat gijp niet be tijben naemt in adjt/ «En mijne bjee'/bie u i.é aen-getJ^acfit.
f. Ierufalem! biebooben mijn J^ophcten/
4En fïeenigljt bie baer b|oom ;ijn ban getoeten: |)oe menighmael toilb' ieft u Kinberg bedien/ <©elijc& een $f enn'/ en haer een fcherm berflreclien/ 0eltjdi een Üenn'/ bie hare &iecr&eng aueecfet. AIQaer gijp jjebt niet getoilt: hoe bat men pjeeenk 6. hierom fal oodi u hnpg jijn toaeft gelaten/
«Mlp fult mp niet fien njoen langh? u fïraten: Cot bat u bolch roept/ <S?obt! bie bomt gepjefen/ 3In 'g peeren naem/ foo moet ghp toelfcom toefen/ (€aï bat mijn bolcü mp in mijn flïajeflept/ ^al pen berljooght in mijne heerüjdihepr. » 7. i©tlt Ch^ifïen bokR/toiltniet u geplant perffett
„ ®oo| obermoeb/ noch met be fonbe fcfierffen: „ i©ant a$ hp langh lijbfaemïijcK heeft berbjagen/ „ 't üfertnediigh hert/ ban pit hp met fijn plagen/ „ Jffêaer toilt ghp bat hp tyolijcft u ontmoet: „ $taet af hm 't qwaèb/ en boet opjecfjte boet, |
||||
*3S
Opftandinghe Jefu Chrifti uyt den
doode, Marais i(5. •' Stemme: 3 3- Pfalm. Weeft nu verheught, &c.
S<©o taf De „^abbatij toa«i berloopen/
^oo 5ijn De * ©joutotje^ bjoegïj bergacrt * Maria ^m&rupDtenfpecerotehoopeii. Magda- ^m falben lefum, na tjaer aert: kn*.1a"
Sfi.éDenagljïgmglj Dalen/ cobien
«ffinDe^onïjaerftralen/ Salome.
2£enDeb<;tijenfp,jent:
3JlsSfptrietijaetfc|)icBten/ 't 3f erörijch Homtberlicljteii/ 3£oo| fjacr bjoliicfe&ept: *• ^>oo jijnfe fïracfeg na 't eraf geronnen 5 aso! oberlegfj enftoarjgïjent: i^.'e fal Dien (ïeen af toentlen nonnen/ ^«op Set graf gefloten leut* U^fpquaniennaDjen; ^ïddI De bjeugöb m b' aDjen/ 3©antDe(teentoa£af: J>tracfc# jijn f? getreDen/ ©ol <£>ob.6"bienftigf)eben/ tZMenD'inïjetgrdf. <q, 3- <fèe bjetigljD/ eplacg! ié rö^.berbtoenetj Jae'tfjertetriiDïjaerin'tïijf. 2;en 3?ongeIing& té fjaerberfebcenen/ ^K fjacr be«roo|V in Ijaer Dcöjijf/ ©ieterrecfjterjijDe/ 'SfncentoitgeftnijDe/ ^atfeerb^aef gecien: «©oDbelijcH ban toefen; ^>P|ach tjaer/ toilt niet b^cefen/ Man tt<s5oDtgbienjt biert. 4- (JMjn foechtfjier lefum bn De Doobe/ ^ten lefum <© ban Nazareth ! mz öaer genruplï i£ ban Den Soben/
a 4 «n
|
||||
x$6 Emaus t' famen-fpraack.
<2n ïjiec toag in Dit graf gefet ï
^tet ï)ier Dorf) ter Degen/ CBaeriip beeft gelegen/ ^>iet De jplaetg rectjt aen: «©een grafboft fjem binben/ .Siaaerglji'fult jjem binDen/ ©aer bp $ gegaen. f. ^>egbt Petro en fijn mee-gefellew/ ©at bp ban 't graf $ oa-gefiaen: Cn Datfe ficf» te famen (nellen / &n jïracbg na Gaülea gaen: ©aer fal bp boa? oogen/ faDcrfïcbbertoogen/ iba fijn töoDDelijcH tooojt ©aer fuiDp fïen 't toonDer/ ©at töoDt in 't befouDer/ ÜgebeDtberboo;t. „ 6. <©p Cöiiffen menfeb moet bafï gcloben/ „ ©at Chriitus beeft Den üooö bertreen/ „ «gn Dat gbp ftebt met bent bier boben/ „ ^ijn ïf emclbaert en Jüjen gemeen. „ ©u$s tuft ban De fonDen/ „ <ên rijft ou/ omtooitöen/ „jtëeteenbepbgbhlepD: „ ©an fulöp «SoDt »;bfen/ „ «Sri metbem bejrijfen/ „ gin fijnen.igeerttjcbbePt, |
||||||
Emaus t' famen-fpraeck, Luc. 24.
^temme: i iS. Pfal. Dancket den Heer. -
G€IucHigf) toie Dat op fijn toegen/
J^erftrijgt fo goeDe toanDel£ man: U9aer me men nimmer fê berlegen/ <£n Die De toaerbept leeren ban: <ï?>elijcb fp Die na Emaus gingen/ ïSan Chnfto fp^aften en fijn toet/ <£?n anDcr goDDeïijrbe Dingen/ ©aer bj> bem tufftfjen bepDen fet. *. Wat
|
||||||
Emaus t' famen-fpraeck. 137
s. Wat fpreeckt gy doch al wonderheden ? Jefus ChriftuS
&PfepDen$ijDpbjeemDeIinglj/ . En Jongeren itëeet oÖP niet toat gefchiet u$ IjeDen/ van Emaus;
©ankfu? 'tigfoo toecmbenöhiolj:
©ie hractjtigh. toa£ in tooo2D en toercHen/ &oo? Ooot en hooi een poer menfrIj: J§oe D' <©nper-J^iefïerg en l>ier' ftercftfy *§em DooDm; na jjaer toil en toenfcj). 3. MSp&oopten bat fjptoag Die gene/
|>ieIfraelbertoflcnfou: ©e bcrbe bagf) $ nu berfcïjcenen/ €n top 5ijn noch, in angfï en routo. P.e ©joutotjcg/ in bceg mcugen-flonDe/ gjjnue b?oegl) al aen gec graf gctoee|ï/ ©ie fepöcn/ Datfe Ijem ntetbonöcn: *fêaer toe! 't geficht Der €nglen geeft. 4- ©ee^fepb'haer/DatnocfiChrirtusIeeföe:
IBaet top fien Dat Der ©joutoen tooo^D/ 9[£ toaerficpt/Dicg ons 't hcrte bcefoe: ©>$ toanb'len top in Dioeffjcpt boo^t, ©oen fpjath hun Chriftus DefcreDen/ S? faegh van herten en verltand .' Iefas Chriftus.
~atghy de Schrift niet kond ontleden !
U overbracht van hand tot hand ? 3. Moft Chriftus dit te voor niet lijden ,
Eer hy gingh in fijn heerlijckheyt ? % koit u doch niet eer verblijden, /oor hy was in fijn' nedrigheyt. ^oe bingh hn aen De ^jop&ecpctt/
^an Moyfè afte leggen uyt:
5j? ftampt' haer in, dat al lijn lij'eo,
Was in dees fchriften klaer beduyt.
*• £>pn.uamennuhet©IecHtenab?en:
*paer hp geüet fïch afte gaen. <|>P babcn/ laet on£ hicrbcrgatyen/ ©e nacht genaccht/toilt met ong gaen. «fêhp nu toag ten bifcfj gefetcn/ Nam hy het brood en danckte Godt,
En brack het, en gaf't hun te eeten. Si" 3Poc
|
||||
ij 8 Hemel vaerrCiiri/ti.
S^oe fcftooten boogen upt ftetfïot.
7. ^pfienbenfiem/upt al (ïjn toefen/
Jlfêaer fip onrouam upt fiaer gefïcöt: a§>p fj^aben/ <© töobt'. 5p gep|efen/ j|oe bé'anb' ong fiert/ gelijcb een licfit: itëanneer bp ong op toegb be fcfeiften/ ©an fijn' opfïanDingh' ons* oiitfïaot/ «Cn toifi öie alle foo tefcbifien/ ©at top 't ber jïonDen hlacr en bloot. „ 8. ataet chrift us öoctj op al n tocgen/
„ €n toanüel u gefelfchap 31111/ „ <©an fuïbp beugt en <ï3oög hmgt plegen „ €11 onbeugfit fcftoutoen al£ benijti. a. Wie met be tyoome (ïeetö berbeeren/ „ Bie toojOenooch baer boo? gcfïicht/ « ©er bgoomen mont fal toijfbept ïecren/ „ €n geben faligb onberrtcbt. |
|||||||
De trooftlijcke Hemelvaart onfes Hee*
ren Iefu Chrifti, AÜor.x.
Stemme: Pialm<58. Staet op Heer, &c,
*©f/ Het zijn doch faligh alle die. SSf et Chriftus onfe &o$en $elb/
Wie 3Eeeuto upt luda, ban getoelö! Ü3acr booj be ooob mofi jtoir öten/ ïöanneer f fiem in baer banen (loot: Maev fip becbjacn be bel en boob/ <©oo? 't toencHen ban fijn licfiten. i©aer ig bijn pjicfiel en bijn jeegb'/ 3fé Chriftus b'obertoinningh hreegb I «tëfip hel en boob rriofl bjeefen: 8 grenbefe" geeft fip afgerucbt/ ©e bel en boob te onberbjucbt. ©ug menfefi toilt tyolich toe^n. ï. a tranen geeft fip afoebaegfit/
©an bie noch in ti fonben laegfit; € n $ u toeer berfcjjeenen; |
|||||||
V
|
|||||||
Hemelvaert Chrifti.
Ueeft beertigB Dagen u geleert/
4'Eet tt gegeben en berbeert/ töetQont fijn bleefcB en beenen, <©m foo Bet ongelaobigB bert/ ©atnocïjin ongeloof bertoart/ ©e toaerbcpöt aen te tocgen: SEn öat Bp toaerlicn toa$> Dis geen/ ©ie Dooö toa$/ en imbsca berfégeen/ ©öo| allee menfejjen oogen- 3. ï|pfcerö'Baer<!5oDegtrouberupnt/
«Sn Boe &P/ öoo? bcloft/ gegronb/ J>ou 't feonincbrijcb aenbangen; 5©atbpbun5ijnöe ntibebeefi/ CoefenDcn fou fijn' $§eplgen «Seejï S?n oberbloct f erlangen- €n öat fp fonben tupgen jijn/ £>i;n toooJö in Dato en nietin feftijn/ ©e toerclt lipt tefpjcpDcn: aEnfouDen banjudeaaen/ ©e?" toerelt? &reptg rontomme gaen/ «2n fijne leer berb?epben. 4- 2Efébp bit aHe^babbet&aelt/
«Êen toolcbe upt De» Bemel Daelt / ©ie fjem Beeft opgenomen: <!En boo| fjun oogm bjecb geboert. $ier ff onoen fp a'£ gantfrb beroert/ ©ol acïjteröocfjt en fcBjomen. (Certoijlfp ffaeröen Chrittum nae/ ^>oo fïonöen ttoee in toit gêtoaeö/ 9leti b?.rc jijöV en fepöen/ ©ieChriftus öietenfiemeïbaert/ «Men fulöp namaefë fïen berMaert/ <!5elijcH fip ban u fcBepöe. >, f. <& ïf eer! öie nu ten Bemel baert/
» ÏMt onfe lic&aem/gantftf) bestoaert/ ?, JitSet u ten hemel boeren: „ <©p bat top ooo? oprecfite boet/ « ©eelacbtigb 5ijnD' u eeutoigh goeö/ » <©een quaeö on£ mach beroeren, |
||||
14° Navolgingc, Colojfenf. 3."
»IBiït ïfeer ! ong bleefcb. in bpliictitjept/
„ '©mnleeben met ö' onfierflijcbhept/ „ ©at top met u berrijfen/ » «En on$S berhlarcn met öie bjengbD/ „ ©er «englen Dat top met geneughb/ „ a eentoigfj mogen jpjijfen. Soeckt het Pae(èh-en Pincxter-feeft in luft tot Wijf heydt.
Fol. 39. en 40. |
||||||
Navolginge, Colojf.s.
^temme: Pfelm 3 i.lckrtelopu, 5cc, Gïfp Die in <BoU jijt l)erboo?en:
©jacght ooch fijn toapeng mee/ giief ö' bjienblijcfe&ept entyec: «Sn hfceö u a$ fijn nptbernoo^en/ jraet ootmoet en meclij&cii: ■©iet 111 öe piacljt ban jijben. 1. ?ten 't uptterlijcft ré 't niet gelegen/
't apttoenüigfj i$ maet fcfjijn/ «^oottoilin'tjjertejijn: Sfnbien gbp hebt ban <©obt fcer®en/ «&nn jegen en toelbaöen/ ©attent hem boo$ fijn genabe. 3. ©erbjaeght een anber fijn getyeecHcn/
«En'tgeenutémifbaen: ?U$$Chrifltéboo?gegaen: HMt niemanbjS quaeb met quaben tayeecnen/
Crecht aen bet Iieföen jeben/ «f nhaer bolnomcnthcben. 4. <&tfot$ tooojb laet rijchlijch in u toooncn/
©ol toijf hept en bol bcug{)b/ S©ant bit 'g een groote b?eughb:
ï)n fal bit goeb in u benroonen: ©tig leert en fïicht mal&antycn/ «föfjp fitofgaettetoanbjen, 5. ^inggt in u bette «Dobc^falmen/
"T sf-fangen fect ban toon/ ©er
|
||||||
Petras geneeft eenen Kreupel. 141
©erDeugbüfii fjoonjfjfïenroon:
Jlfèet lieDcnené ban foete galmen/ <£n toilt tnet öelOeje neelen/ ©an <©oDtsSa«"aöequeeIen. 6. 3£l toat opp Doet in tooojt of toernen/ Woit fulcftg in Chrifti naetn: <ü5oDt en Den <2&eefï te faem: ©an faIDu fjjue gocö&cnt nierenen. ©u.é öancht öoo| |jem öe" ©aöer/ ï©ant öoDt # niemant naöer. |
||||||
Petrus en Johannes in den Tempel
gaende, genefen eenen Kreupelen.
Stemme: Hoe legh ick hier ia decs ellende.
Ofte op defe nieuwe geftelde Voys. in ïïreupel ïam en lïcam gebooren/ sfagfj
d£n narmö' om aelmoe^ feoo2 eïcr ooren/ &u iiS|IgË=iigiÊ;|i;||||iȧii
toeg&licfcg boa? Deg Cempeïg Deur: '<Pat poer menjeij)
jam - mee - De met beel gtjctieur: öaet öooj betoogen/ meciijöcn bab en mcöe-Dogcn.
1. 2Jfê Petrus en Io.mnis naeCHtett/
€>m ooch Den (Cempel in re gaen:
ï-ïrect fji; foo Decrlijcn/ Dat fy 'tftace&en/ <£n fpf aceften tot Jjem/ pet ong aen.' |
||||||
i Petros geneeft eenen Kreupel.
Igp lïarcnös met groot berlangen:
©p goop ban een gefcgennt f ontfangen. 3. jlKaec Petrus f&aft/Doo? <©oDgeö|Cben/
W&q gebben filbcr / fctjat noch gout: jlfê'aer toat icfe geb'/ faï kb u gcbcn / 9[n Jefu naem / Dit boel ontgoubt /
aStjfï op! en toanDelt utoer toegen / 1 <©gpgebt Deeg gaef ban <©oDti>erKregetl 4. üp rccgteD' gem op fijne bceneit /
<£Bn greep gem bp fijn recgterganD: J»j]nftoacHe lecDen Die berDtoeenen «En tóerben bajï en gielDen fïant: ï^p fpjongg en taanDcID' m Den (Cempety
«ênDanebte 43oötm 'g©oo$ofg D?empel- f. <£crt pber facb Deeg föreupeUoopen/ (J©ant öl3 toajs aiie Jltëan beftent) ©ertoonDert en berbaejï met goopen/ <&uam pber een öaer aengerent* l?p liep acn Der aipofilen jijDe/ <@m ftacr fijn toelDaeD te belijöert. 6. ©oen Petrus fag Deeg groote Regaren/
^p?acft gp fypmoebigg/ mannen goo|t! JBilt in Deeg Daeb/ op eng niet fïaren/ IDant top Doen alieg Doo? <©oDtg teoort ï Met top/ nocg onf' <©oDtbmcgtiggeDcn/ JlfèaertöoDt/ DoetbefetoonDergeDcn. 7. ©e<©oDt3Cb?aöamg/onfcr©aD?en/
^ijn^onelefum geeft berïtlaert: Op Dat gftp al tot gem fotiD naöjen:
Men ggp berbajiert en ontaert: Jf ebt gem berloocgent en Doen fcgaetHen/ a©anneer Pilatus gem toon fiaecnen. 5. ©icn ©ojjï Deg tebeng naemt gp 't leben/
©ien <£3ott geeft ban Den D00D bertoecht: ï©acr ban top gier getupggnig geben/ (Cot toelcberg eer Dit toonoer ftreeht:
<Pooj fijnen naem/geloof en fcracgten/ J©P Deeg/ boo? u/ tot fïerebgept bjacgten- 9. Jltëaet't igbetonjï/Dat «toe finnen/ |
||||
Stephanus gefteenight. 14*
§500? onbertfanb/ öug jijn miflept:
3©ilt <©oöt/ fjierom/coo? Chnftum minnen/ 35ie Imigfi |5jn lijöen Saö bootfept. 55 ©oet baerom boet/ betocent ti fonben/ » ©anfoojtgenacbp «üSobtgebonöen. |
||||||||
De doodt Stephani, Aftor. 6. 7.
Iptemme: Bedroefde Herder fiet. Ofte op defe nieuwe
gefielde Voys, *-* «£t ïiercfien chrifti geur/ 3In bjeugt en in ge»
„§>oo öatfe jïelüen in/ öpt mnig&ept en treur/23ionch ïjeeïiudea beur/ ©ol toonberïjeben/
|
||||||||
^aer Stephaen toieröe toe berfcooren/ ©ie^jtool be
^Bariseeboltooren.
2. <©mbatïjptoa<jboï<S5ee(ï/
©ie <$obt ben $eerc bjecfï/ i©a<5 't ^JboDfcfje bolcs bebeejï/ ©olbittcdjeöen:
«Én fepben/ bat ïjp <©oöt/
<!Bnalbcr©ab?enrot/
«enMofenfjabbefiaot/
©ollafïer reben.
^>P (leepten fjem öoo? faalfc&c tupgen/
Om 't recfjte retjjt/ foo nrom te öiipgetr,
3- 'tSte'
|
||||||||
i44 Stephanus gefteetjighc.
3, 't%$ bp enig feif befïaen/* * Befchuldinge.
é»at bP elcn berf boo;(Iaen/ tegen St e-
3&at bet^ plactg fal bergaen/ phanum. <£EnMoyfis toetten.
«EiiöatfoulefusDoeii.
©it feint tjp frcmt en toen/
i©iefal öanrjnaet bermoen/
©at top't beletten*
<©p Stephans toefen flocgb elcft b' oogen/
©atficö ceng «engeljsqiram bertoogen-
4. j&a 't piept toa^aengehoojt/
«En 't bertch feijcen gantfeb geffo?t/
©crbaelb' hu bun <Sr>obtg tooojt/ <ön al fijn toercfien:
€n boe {jet SfooDfcfj gefïacbt/ ©ooj trotfigbeptenpjaebt/ «3ob$ toetten bab beracht J5octjtoiIlen mereften/ «©p <©obt£ bcloft/ bun toe-gefonben/ 3£ie booj biin troutoloo^ toag gefebonben. f. <©bP Ö£ï>t/ fep bP/ Ofptaegljt/ 't ©elcft <©obt moet 5tjn gefelacgljt/
«Bobtg bienaerg felf ber jaegbt/ «3eUjCKU©aberg:
<!3obg geefï fïeefê toeberfïaen/ «föain-gebeelbctoaen/ <s3rpafi noclj op taermaen/ ^oebbepIaelJIabet^. W>ie u ban chrfti homfï quam mclben/ igebt gbp geboob/ gefjoont/ met fcbelDen. 6. fèoe toelt een boog gemoeb^ #oe roert be$tjö b^ bloeö I 3Ne£ raef ben fp bertooet/ 9fn fijne reben: £p hnerflen/ gantfeb berfïoort'
<l5n toitoen met bem boon/ «En elcft toilb' fytm aen boo|b: Jlfóaerljpbolbjeben «En geeft/fanb lefum (iaën berbeben/ 3Jen<öobe^rccbter-banböarcneben. 7 • £?■ |
||||
Stepharmsgefteenight. %^$
7. ^pbolo^n'ttotlbefbooj/
«Sn (Topten 't nybinfj 00^/
3fa oimCen geen geljoo?/ SP-ien uptberhoojen: Macrbicien tot hem in ail^ecnliernifte^pin/ .ÏIErtcenbcrgnSöe fin/ €•11 hecte tooien: ©aer Jjaaelb' ijer een bin; ban fïeenen/ ©at felf het (renen fjert niofi toeenen. 8, ifp riep 'fc ben onbetyccfl/
$ccr! mp ocnaöirjft toeefï.'
«© jefu net mt miin geeft: 3He.éhnieIb'r)pnc0en ©er0elr nier bit gèflacïjt: Wat m$ u tooo?ö bcraeljt/ «$od)'c qUiifö aïfjier bolujagt/ Scfcccrtfetocber. «£n ötcr lanjj 't lijf/bc 31e! bol leben/ Jfeefc <©oö m fijnen troon bcrïjebeiT. „9. (Cpran/ghpDooi)fjetlijf/ „©oltaijebcïcnncWiJf: „ ©oeft öat '£ een fleeftt ucbjijf/ „©oo^obe^Iecben: „ Mwt ö' ceble ;tef isSbjp/ j, ©ooj utoc tpramip : „ i©ant *©obt Die fïaetfe bff. „©1$ toomt ujeeben/ ,. ö?n Iunflert typ na <£3oö?i fjeboben/ » *Me itjf en ;ielie faem han Docöcn- etrusvanden Engel uytte Gevangcnifievcrioft.
Acior. 12.
«femme: Van de 1 o Geboden, Hef op u hert. <©f/ Tck avme
Schaepkenaen derheyden. <©f/ Nersea fchoonfte
Van u gtbueren.
Celt b;n u ^cftilttoacfjt en £oföatïn/
|
||||||||
O
|
«En boxpt en herenert foogjui ïsiU;
|
|||||||
It Sinctt
|
||||||||
Petrus uytte gevanckeniflè verloft,
fenclt bafi bc b?omen/' t fal niet baten/
ï©ant gjjp bergeeffctje moepte fpilt. ». J>ictPetrusïjierfecr flrenghgebangen/
«3ehlupff ert aen Der &rifgerg fp/ iBaer in Herodes bab berlangcn/ €>m plegen fijne tpannen. 3. Mm «töoöt öie toou fijn öienacr fparenj
Certoijl bp larjö in flaep gefuft/ <©e $$rrjgbfïup boep' en Deur' betoaren/
(Sütüefe tojeebfjept toag gebluft 4. «&oDg «iBngel quant bc plact? omKctjten/
«En toecHtc Petrum aen 5tjn fp: ^>taet op/ fep bp/ en toilt niet f toicljteu/
<©moQ?t en feboent 11/ gact met mp. $■. ©e ftetentf/ ftlupfïcrg/ bieïen beenen:
W»exi mantel om/ ftracbjS bolgbt mp rag: $§p mecnb' bem toag een iiebt omfebcenen/ ©otB toifl niet bat 't een <£BngeI toa£. 6. £>p traben boojbetoacfjt na busten/
Cot aen be groote pfre poort: W>t beur' gingh fjclj ban felf ontflnpten/
<£n boen berfcljepöe b' €ngel boort. 7. ïlpfïontbebecfï/tothpbeöaerttë/
jüu toeet kki fepb' bp/boo? getoig/ ^J?at (föobe$ €n&cl mp betoaerbe/ <£n Iofï' upt Deeg gebancftenig.
8. Herodes nrijgbt nu roobe haecben/
Met al ber Sloöen ni jbigb rot: ©ie nae mijn boob foo bpcrigb baechen:
4©aer <£obt baerboof bept öeeji befpot- „ 9. Cprannenfïaecfttu nijbigb tooeben/
„ <iEu plengfit bocb geen onnoofel bloeb/ „ 3ïlg 4&ob be fijne toil beboeben/ ., ©an i£ 't al pbel toat gbp boet. |
||||
Philippus en de Moorman, AUor. 8. 26.
^tCttime: Pfalm ƒ. Verhoort O Godc, gjc.
G<©b£ gee|ï boojtoonöerfjcen geöjeben/
^>anü fijnen iEngel na benc'cn: «£n bie Pmlippo mee berfcljecu: ^>eeg fp;acH/ toilt u na Qaaa gcbcn: <£5obt£ia|ïüdrben. *■ ^pbonö een Moorman op ben Ujagen/ Candac.sftamerlmfltj/ eendeer/ gBje bpcrigfj toa£ in Moy K s teer: *&fe lejênbe/ * niet groot behagen/ |
|||||||||||||||||||||
§pDu£giiightyageu
»» <©ff)o berfiont'? ©|opheten reben! |
Philippus.
Moorman, |
||||||||||||||||||||
^ neen! feptr fop. 't Sfn ftoaer booi mg,
*?« toeet icn bcfe Prophecy > c <£ri fp mu pemanb non ontleben/ ©eel btipiïerheben.
,„4. ^pbab/hproilbeüphcmtornen: |«en lag be fp^euchen boo| en naer: |
|||||||||||||||||||||
Philippus.
Moorman, Philippus-
|
|||||||||||||||||||||
**»» toien fp.-eecnt Dee£ J^ophcre Daeri
^a» hem/ of fal een anöer hamin i J|etfcijijnenbJoomen. 5" 3£oen open' bp hem alle feftjiften/ |
|||||||||||||||||||||
*£«n Chnfti jjjben en fijn boobt/
«» bat Meffias hlaeren bloot/ ^'nsö alle tnaen/ ban toaerhept fchiftetV €nmenfcf)enbjiften, 6. ^efchellenbielcnban fijn oogen/ |
|||||||||||||||||||||
Moorman,
|
|||||||||||||||||||||
W nep/ 'h geloof nu boo? getoi#
^atChriflusbeMefllasié/
*«e befen igeplanö/ toilfch poqgen/
©anal't bermogen.
& 71 J®at Oinöert nip bat icfi in 't toatet «wet toierb' gebompelt/ na u tooo^D ï §M^ten*anÖErtenb00't/,-
at ^nnitus $ <©oüg £ioon \ öit pater. philjppus. •©aentapna'ttoater,
» » 8, ©e
|
|||||||||||||||||||||
y^8 Pauli bekeeringe.
18. ©c toagen l)tel/rti af-gctreben/ Phil. en Moorm;
^>oo jolDcnfj? na 't bcecïijcn t' facm: ©aer Doopt tyJtjcm m'£'-2Dg»ljcpt<jnacnV <0p't geloof ban Chrirto nuücleöen: iSfeecïjertöijeöen. 9. ©t$ toil tic -ÏJcer Be fijne frercltcn/ Philippus bjieröe toëglj geboert: &e M oorman öooj «?>oi)t£ gecfï geroert/ iföam bj'oliiclt op Dee£ leer en toetenen/ "<Sen groot opnurchen. |
||||||
Sauhs of daer na Taulus vervolght den
Chriftenen , en wort ter aerde neder geflagen»
en vlucht om Chnfli wille uyt Da-
mafco., AÜor. 9.1,
Stemme: Pfalm 13. Hoe langh hebt ghy, &e..
OSaule mojï gfi» ötrêbcrblittt/
©en J^ieflerji fmeeehen om 't bctoinö/ süan Chrifti ^cjiacpfiend te berbplgctü i J|oe toonön n öorf) fcm bcrba'geu/ «en bpcriglj booj liet S'ooDfrb gcfïuh i ». llnrenföciraDamafcum fjecn/ «En met fijn gbjarrp op Dr been/ <25m bangen Chrifti arme iecöen'. <ü?n fleuren Jjaer <t&ooéoifnftigtjebety ©anöie hem quetjlen iiorn iruföecn. 3 ■ <© i©at gijn öoet/ «l&oög oog!} $ Öaer;
©ie fict u fjert en baöcn Maer: ö3oD fïojt een frhitti cnD' licht ban boben/ ï©acr öoo? tjn teicrb' ter aerb gefcfjoben, ©ol fch?icn en jammerlijch gebaer. 4. «Eenflenmiefichbcrhieföaerbn: ... J, «^.Saule! bjatberbolghtgfjpmn» s. fl&ejn opjgecr! tuiendflemnf ichljooiei |
||||||
Pauli bekeeringe.
i- 'h 25en Tefus Die» gf)p brilt berfïoorai.
't ©alt öart te jijn mijn toeerpartp; ƒ • 4!E ijn p^icnel i£ boo^bjacr te Jjarr/
i©ie Daer aen blijft geboelt De fmert. S. !©atbjiiöp$cer! Dat icfc beginne S 1- <*$aet nae öe fïabt Rarmf'cum binnen. <En al fijn boïch toajl gr ntfcf) bcnart. 6. jjiaen rccftt fjcm op/Iae £ l)p too£ plint!
JiKcn moft jjem IcpDni a!£cen hmb. ©?ie bagcn fonber Djanclt of eten: (Cot Anaoias, toierb geljeeten/
(Ce baubeu/ bee£/ ban «i3obt bemint. 7. €n of ft» fep/ Dit $ een man/
«Een groot bêtfeoigei en (Cptan/ ©an Die u fooo^D en naem bduDen 1 <£5obt fpjacfc Dit fuïbp niet bcni jben/ ©at icfc een ffecubermo^toen han. 8. J©ant tap i$ mijn berfiooren bat J
<©ie hp Jjem bjaegljt een ftcmei.s frtjat/ <©ie mijnen name fal berbjcPbin; 23? ©o?fïen/ Sïobcn en üp üjepben/
©oo| lijben/ bolgen op mijn pab. 9. $p Iep be fjanben cp fijn Fjoofty
©aer fjp in Jefom fjeeft gelooft. 't «öeficöt ucquam en &p bol fjoope/
3£ict pel) in Chrifti name böcpen. ©ol b?f ug&t / bat toaen nu toajS berbooft. io. ^tracr Ijeeft f)P Chrifti leer bertyept' «Bn pbjiglj ober al berfp: ent: ^>oo bat I)ii mofl upt tyeeji Der SToben/ <©nttoijnen 'p nacfjt£ tsc Ijant ber fnooben/ €n met een feojf jijn afijelept. » u. aig gbp # Chrifle 't fjertèraefit/
3. <©ï)p ban een toölfeen lamtten maeeftf. J3ï©ant bjie eerft fcljeen De fuib' te fefjahen/ » S©o<t nu een berber om te tonfcen, ï©el faligf) Die fnlch Bepl genaecat- |
|||||
ft 3
|
|||||
Groote Diana van Ephefen*
^temttie: Phasbus is langh over de Zee.
PAulustjcbberttje <ü5jiecftenlanb/
SÜn foo beel' ftebcn Chriitt tocrcherl (èeujebicht/ foo bat fp onberftanb ©an hareritoaen uitbotten tnerchen. Jbulcbg bat b' Jgeubenen flonöcn tfom/ ©at het geloof ban 't «Tbjijïenbdm/ ©erhonbight roierb' alom. 2. smgjjnnn binnen Ephefen quam/
<©m Chrifti naem entooojbteberhonben: Demetriusbitfeerra^ bemani/ ©ie baer uebacht bf cl fifïige bonben: 3taet on^DochPaulum mcbcrfiaen/ ^>al bit met onfe «Boubifmitg foo gaen! UjIC i$ het met Diaen!
3» ïfP P?eöicfit en leert 't bolcfc ober al/
©at tmn geen <ü?oben ban menfchen hanbesf «ffieren/ nocfj bibben/ no^h bienen fal/ 2ÏIg gefcfjiebenbe >iPob tot een fctjaubet <©njS tointt bie toojbe to' in nojte tijöy Diana haer luplïcr en eere qnijt/ ©ienn betoerrelö bjsjb. 4. üteringe reeffec aen allen oo?t/
ïirijtenbe groote Diana t' «Eyöefen! ^ijnenbe Pauli hnlper£ boojt/ ©aer bóoj oocfc nbcr een hab te b?eefen S?oe men oocli fmeccht baertoag geen gefjooj/ 3©atter oocft pemant (lelbcboö?/ ï©a^ booj eeng boof mang ooj. j-. ©e £ch?ijber tjebbenbe 't bolch gefufl/
J>enbcghti tirannen ban €phefen'. ïöie tg foo' bom/ bie niet ;n hetottft/ Wat onfe ^>tab i? bcrmacrt in bcfeni <êm tjo öfter ban bat ÖcpHge bcelö/ |
||||
Lof der Liefde*
©at in benoemd tg geteelt/
<££n ong ig mee gebéelr. 6. ©ecg mannen fijn roberg noch berraerg/
ÏBan u groote Diana ter flebe: Sfflér Dan net toeg fehuIDighg in fiaer/ Slaetfe Den Kechrer Dan geben reeDcn: ©ng fïarcïït u rotten enfb&cyt terfïont/ üDant ïdie men aen b* o#oet fchutoigbonb / ©ie faoutob' een toffe gronD. „ 7, ^>ict ctng öoe Dat ficlj öe gierioöept / 5>«2n 't fnoo getoin <©oDfDicnfIig han hlecDen/ „ 3£lg fu het bolch foo fchanbigh miflept/ „ <©f men booj <©oD en fijn eere DUg fïteelDe: „ l©ant toact men fïegtg om ftaet en getoin/ » 't ©ölch op;ochcn en Ient na fijn fin/ » ©aer fchuplt geen <£obg bjuchtin. |
||||||
Lof der Liefde*
J3>temmc: Die mint die Jijt ve el pij n.
OaDelijchel^outo/
©ie unt Den J|emeIDaeIt/ ©ooj een bêrbojghen Kracht: ©ie altijD Blijft getrouto/ <£n met u gonfi befïraelt/ ï§et menfifelijefi gcfïacfjt, <©hn jijt Die geen/ ©ie ong gemoeD alleen/ ©Oo? <0obeg ©eeft faerlicgt/ <2n met beel gaben fiicht. 2. gehoon itft fpjacH&'Cngïjlentaeï/
«Bn bjifï berbo^gentheen/ «Bnhab een fferen geloof: «Engafhetaltemael/ ®en armen/in 't gerrteeu/ 91a felfmijn lijf ten roof. SfcHtoageen&eHV |
||||||
Lof der Liefde*
9fae een topt rucfjte fefjell' s
J>oo 't fonder lief D' gefctjiêt/ 3Pan$'teen»bcInict- 3. 2EI ïjaö ich jèamfomg Hïaefjt/
ïtofï c25ergcn ïjier en baer/ ©erfettm ban fijn ftec: ©e3liefoebitberacljt/ 3iI0Diebcr brio? en «act/ ©e neebjigïjept Ijotto' ree: ]
^>ppatïopfaetn/
.©oef) op Doo.'Iucïjtenaem/
iföant al tjaer Vmt en flut/
utrecht tot fjaer 'g' naetfen nut.
4. ,^préeengabe<©obg/
©iealtij%falbeffacn/ Wl$ fclf't geloof berDtötjnt:
©e liefde $ niet trot,ö/ JH&acralcijb onberteen- <©ie op Ijaec naefte ferjijnt. üfaer (bet begin/ Sfébjeefe <©odt£ en min/ <£u tyicndelichban actt/ 9tëfpupt<£obtgebaert. ƒ. ^ptyaegteentyeebfaemfierr/
Ütangïjmoebigf) en beleeft/ 3£ tourps? nocfj ücöt ban gee(ï/ .JOSaer tjeefcm onbeugöt fmert/ ©iepeber 't ïjare geeft: «Sn Iieft be toaetfjept meejï. ^pniinbbeb?ee/ jiKeer aié 't geflacfjte bee/ <£edienftiglj fonber nijb/ J>oo blocptf' ooen t'allee ttjb. 6. opleeft tot nicmanb^fcfiae/
<Ên b?o!ich ban gemoeb «^"00 iffe repn en hupfef): ïBel Ijem' bie baer boïgfitnae/ oE-n (treeft nac 't öoogöfïe goeb/ «82n ïjeibergljt ïjaer in tjupf |
||||
Lof des Geloofs. ijj
«Jpfietfjaerglang/
SPgaféeengouoeferang. ©ie bper en Wammen queeeftt/ ï©anneer fp met on£ fpjeecfct. 7, <©n£!jerteöatontb?anö/
• SPaefmeIteiitoo?tont5ielt/ ©ooj een berbojgen trecn:
JBaer epgen ÜefD' $ fdjanö/ €n 'gtoereltg iiefDe Krielt/ ©olontucfjtengefyecn. ©002 toare min/ fteert in een Ivcome fiH/ <ffn bcfifgïjt fjjre gronö/ ©p «3oöt en fijn ber&onö, 8. ^>n i£,oe Ijooejifte ïstugjjt/
©ieaWeg om 4F>obtjitoiI/ <2F»och feïf [i3cr naefte mint. ^ tnereftt tn on^ een b^eugöt/ ©at top geruft en ftity 3Pnhem;ijnm:ggefint. - :
„(©laetöeejüiift/
„ Sfn ons? niet 5i|n geblttfi/
„ JiKaer oatfebjanö en blaecfi/ „ <£n Daer baer toooningt) maeeft. I>e Mufijck Noten fie<- in Luft tot Wijsheyt. De Werelt geeft haer loon. Fol. 184. |
||||||
Lof des Geloofs.
Stemme: ArmeMenfch,&c. Bronekhorft.
H<©e aenoaehttgfi7&anong<©eIoofftclj ruften/
SPnonjügemoeö: 't 9? £ toaeraehtigö/ mant 't ïjeeft geen anöer Iuften/ fans ^'t&oognftegoeö: Walleen/op oefen gronögebeft: ^wfi^ öat ong finnen/ en 't fjert ban binnen/ ©it moet beminnen/ » i- 31
|
||||||
ïy4 Lof dés Gelooft.
aifé 0' oo?fp?oncfe aller beugljb/ De Deug&o/ tuagfott/
^c&eptinf)aer Degrootfïebjciigljb. a, atantoer- olaDen/ Daer toojt fp mee omtoonöen/ gCI^öfebeitotnt:
«Pt'e on£ quaDen/ en onfe fnooben fonöen/ «En dood berfïint. , .
$et i£ een Itamp/ Die 't bupfïer fiert betlfcïjt/
«en Doet berötoijnen/ fjet angöfïiglj qupnen/ (Cnbangepijnen/
3fae oogijt alleen op Chrift, op chrift, op Chrift, ©ie Daer tyetth tbeg ©panbtglifï. 3. 't Won berfcregen/ upt ftracfjt beg «©eeftgban uoben/
(gnoooj'tgehoo?:
ï©el te Degen/ lïact 0115$ Dat toe te fóben/ <©mboIgcn'tfpoo|:
©an c hrifti toet/ Die ot$ fjet pab toijfï aen/ ïtëaer op top f rcDen/ met fiipbje leüen/ «©mboojgebeben/
^ijn firuo^ te grijpen aen/ en gaen/ en gaen/ £»tabigD op fijn Jjepl'ge baen. 4. 't 3B£ 't bertroutoen/ banfêerftre en toare fafen/
©ie'toogfjniet fïet/
©aer to' op boutoen/ en Daer to' ong in hermanen/ 3In ong berD.'iet.
<©aer Abraham op oogtjb' in fijne fïrijb: ©ie in fijn leben/ Dooi liefb' bertjcben/ «EnfioopgeDjeben
aöae 't eeutoirjb leben omme fagfj/ en faglj/ en fagfi/ ©00? 't geloof Dien blijben Dagh. „f. 't Jbtoach geloobe/ Dat teer en glimmenb boneftjew/ „€n'tfereuchigbrict:
i> ïBMIt niet Dooben/ maer met u n'ebe loncfejen/ „Igeer'.Daeropftet
s, SCaet Dit niet booD/ maer lebenD fijn in öaeö/ », <©p bat on£ poogen/ booj utoe oogen/ .j^itljmacöbertogen/
„ Ulg op een ïiejaiigfj beelD/ een becID/ een beelb/ „ ©atter i jS upt <©obt geteelt. l)e Mufijck fiet in Luft tot Wijsheyt. Arme menfehén, f^i.' |
|||
ï
LOF DER HOOPE. Wy zijn wel faligh, maer door Hoope. Hpm. 8.
&tertlttie: Cathariintje. <©f/ Phillis quamfïchbtiygen?
V<©ebfïerbanongIeben/
©oo? <©obtg «peefl geb?ebeii / ©ie'talouDreljouö: IBie/ üoo? 11/ in <tf>oot bertroutot/ 3©o?t ban 't aerbrijcn opgefjeben/ itëant oBp 't al °oo| hoop befchoutot. 2. «j&hnheftonfeöogtn/
©attoufïaren mogen/ ^*a be^ ftemcl^ ïicftt/ «©at hi on£ *i geïoobe fiicïjt/ <©m öat ton fïeet£ fonüen poogett/ $&a bat «ÖoDtlicH Sengefïcht. 3. StfétonfienbeBoofen/
«Gn be boomtjeg blöofen/ Sfnhaer bolle te/ Sö^anb onjs hert gelijcb een boer/ jatter jancftt/ na langt) betuöofen/ Jïae be bmchten/ en fiaer cier. 4. ^nlcheenfbetberlangen/
Jgeer top ooch ontfangen/ ^aeuhemelgtlpon: ©aertopmetöcglebeng'nroon/ Jifêet e?n fnee-toit fsleet omhangen/ gullen büncïim oberfrtjoon- 5-. ataet mijn hoop fïcf) gtsnöen/
3?n uroobetoonDen/ übeïoftentooojb: ©at icfc fïreefnaö'enge peojf/ €n ban alle quaeb ontbonöen/ SPjengfi henlfame bjtichtcti boo|t. 6. 3Iaetinbee£eIIenDr/
3©aer ieHftett of toenöe/ |
||||
ïytf Geluck-wenfchinge der Vrede.
©itmijnanCHerjijn:
©at.cb nocb inbjeugöD noch, pijn/
4ftergeng mach mijn loop bol-enoen/
Stfêinü/engfjpinmijn.
7. ^upbert oi$ gemocDen/
©ie öooj jjoop fïcö boeöen/ -^aeu Hemelt 0i;c{t: ©at on? hoop boei) met bef toijeft. ^ebenebt 011^ Dort} <© ^eer •'« jjocben 5&ic geDuren ceutoiö&ïijcïi. SietdeMufijckin Luft tot Wijfheyt, GoudeKoningin*
ne. Fol. 208. |
||||||
Geluck-wenfchinge der Vrede.
Stemme.- Quandjo miro Ie Rofe. <©f/ Wel op ghy Che-
rubimen. Siet de Mufijck, Fol. 84» L3tet ong? öe Vree bem innen/
<©reeDeb'jcI.e finnen! ©ie poer Doet berbiijön./ 9?nonfcD^oebetnDen: <©m Dat top op getogen/ ©e foere ©jee met tyenghD omfielfen mogen, 2. J©ce(itoclHomIicbe©jeoe!
«Epnom/befitbefleDe/ ©an ttit moo?DaDigh bechren.
«2p toilt öien fïrnD befïechten/ ©at toapeng en fCambocrcn/ &u upt-geraefï/ ffrö nimmermeer toeer roeren* 3. J©at beeft De örijgftgefchonDen.'
i©at Iijchen en toat toouDen/ i©at jamren en toat Wagen/
©erhoo^t menin ong Dagen i
J©at moojDen en toat blaechcu/
ï©at naer' gchrijt/ berneemt men in on£ Daenen I
4- 3fP/fp/berDoo!beJiiaenfchen/
©ie fïecjjtg nae sroot$jept toenfehen/ $ae ^taer/ n?e jtanDt cu ïiijcben. .„ |
||||||
Geluck-wenfchinge der Vrede.
ïBiltbooj De reeöen toijtfien/
ïfoe boerDp D' armejieien/
^u.é in Den DooD/ om fcbcnDen en bernicren ?
f. iï ftoaerDen maccnt tot ploegen/
3Taet <%S en g>aerDen f tooegen/ <2n 't 3tant> metboojcn^fmiDen/ <©p Dat elch mar Ij bccblïjDcn/ 5^oo^ D' oberbloet ban ftoo^en/ Met alJetyuc[)t/ gelaDen in Den lêoojen, <5. ,j;iaaergI)p<@Iiebe»©2eeDe!
<5fj» boegfjt u na De reeDe/ 3§a biïïicfiöept en toetten: <©a toilt ten Strögt) topïetten/ <E n (lieren on£ gemoeöen/ 3&at fïcó öe i]iiae bcrfellen niette goeDe. 7- ®attooIfen3£ani(Icl)toepDen/
^at.ScöaepnensS op Der IgepDe/ ^icij boo| geen vooberg bjeefen. •©atelcft machD' atiöer toefen/ «Öelijcn een jiel genegen. "© Iiebe ©»ce! bergunt ong Defen jegen. 8. ©antoiHenton/<©frfïoane!
Il ÖepügD boo| fjoofo hrooncn/ J©et firangfccnjiban ©IjAen: <© b?ee! toilt Dn on£ Wijbeiv <£n 't oojïogf)^ tiij-ol) bcro?anben/
S^at gljiinïïeci i moogt fjeerfcijen in öe lanötn,
9. 3£i£topDoojutoeJDaDcH/
^n.é in Deeg tyeugljöe baöcn/ *©ag 't roaöiglj Dat on£ fmnen/ ^*ii b^ceüe <0oö beminnen. *©ant anberg ié 't geen jegen. > > lEaer b;ee niet <0oD/ üacr in # 't al gelegen»
« io. iüjcfïebbermenghtbjjquaDcti/
«<£n bolg'jt ïjaer boofe paDcn/
» Schoon Datfe tycebigf! feben:
» ©ie toon benijn gegeben/
3< Om öoo&eltjcn te toonDen.
»>Dt$ keft inb^ee/öog tampt (ïcet^ niette fonöen-
|
||||
if8
Van 't lof en lafter der Tonge,
Spreecl^t lacob. 3.
Te Tonge is een kleyn lidt,en roemt fich doch
geweldigh.
^teittme: Roofêmont die lagh gedoken. <©f/ Pfalm 14&
Wel op mij n ziel. Ofte op defe nieuwe gefielde Voys. VV Sfe fou immermeer geïoobcn/ S|oebetoerelt
Ifoe bet onöcift blimt na bobeni én tnojt afê een toojt gefolt/ kn Dat Dooi fbo hiepncn DierZ
ball'gerolt: 8 Üattcr ^oocht fïjn oo^ïogfj^ bticr.
2. 3Pit Dier igbeMcpne Tongen:
't «Celft en fnooüfle öat men bint / 3Ê>it Dier Doet foo fyeembe fpjongen I SfSant men 't met geen frrichen binD, 't £>tiert ong alji een roer pet #>cbip/ d&n in üaben/ Dan op Mp. 3. ï£etbaertoo?togf)entoeertyeöe/
ï|et baert ïiefb'/ Dan toeer ttoifï/ <©nDe r ïjet fcïjtjn fjenft'gfj hlebeu/ 25jout bet niet aïjf fnooDe lid: iföu ban foet en fmireen toaïgD/
't 5B|engDt D' een aen/en ban De galgh,
4. 'tSgeenaDDer/enbolblepen/
Jlfet maetht rechten toeDcr fcrom/ Ürt han lactben/ bet «an fcbjepen / ^ugefppeihfaeni/DaniBcerpom. t |
||||
Van'tlofenlafterder Tonge. ïyjt
Het han fmenen en berraen/
ï§eben heipen/ morgen fcha' en. f. I^et han lafïren en toeer eercn/
Het fp^eecfct toaerljept en betyiegbt/ SBfet han heffen en bernee ren/ l|ct fcljqnt erenfi/ en het lieght. 't g$ een bperbat fxc^ berfpiept/ J^per bol ongerechcighept. 6. 't 23aert be Dood/ en toeer het kbem
M et oecg tonge looft men <0obt: Stof en lajler hanfe geben/
©aer fp met haer naefic fjpot 't 3? een hemel en een hel/ «©oöt£en bnpbefê mee gefel. 7. #et beblecht ong ce b'le $ielen/
©oo? ontnchtebuplereen: Het gaet alle bingo bemeten;
«Serbaerhepb en goebe je'en: 't ^afï cv «-ebcn noch befchept/ ® onge bol tichtbaerbighept. „ 8. 3fPaer<© bjicmaeltoel gesegent:
3. %l$ bit ongetoombe Iit/ » 4Siet afê goebe fiof bejegent/ j, «211 beooght alleen bit toit: 3, ©at het f&eecht met «{Bobt alleen/ » ^toanget ban gefonbe re'en. ,, 9. ©an $ 't een gefchencfc ban boben/
« €n centyucjjt ban V lebend 28oom: j. ©ie Daer altijb <tf*ob fal loben/ »> %l$ eenbecch/ tipt befen fïroom/ v ï©aer upt melch en honigh blocpt/ »<IEn boo?t^ alle beughbe groept. » 10. ï©ilt ban Heer.' 01$ tongbeflferen/
5. ©atfe boch geen booghept fpieecht: >> ©atfe mach on^3iclberrieren/ » ©atfe afë een £on' boo?tyeecfó: 3. ©atfe toefen mach een licht/ *> ©at een pcber menfche fiicht. Vreugh-
|
||||
Vreughde-Sangh over de genadige
bewaringe Godes.
^tetnme: Pfalmioi. VanGcxksgoetheyt,&c. Min bertontfbjingbenfïngïj/DerDeugfjDgeOac&ti0ÏV'
©e QoebiQliept en toelbaco 4&oD$ almacljtifli)/ Hap arme .iitëenlci;/ aen stelen Inf gifehiet / «gen bjoïocb Hnö. *. JBant afê icb fcbeen ton utoe gunft berfïooten / ^oo l)eb' itfi trooflfelf in mijn faicrt geuooten: Sfcn Datfjt €> OoD! al qupnc mijn bangfj gemoeö; Utroofïfófoer. 3. $oebepi!gbRaneenb?oome$icIberïu|ïen; <En in te fcfjabuto' ban uto' bierenen ruften* <&ÖP fc&encn on;S in/ Dat top ban utoen ï©ijn/ 3tl^b|oncBcnj!in: 4 Hpt utoe ftraom ontfpjingen alle biteten / «En npt u licfjf / moet poer 't iicljt genieten/ <«3ÖP kW « 8°ntf /bflt1 öie Pf & tot u toenD /
3ten'gtoerrel<3cnb f. IBel arn mijn <*BoD! ich toil een bpcr ontftekn/ ©an öaueftbaerhept en Dit£ intoenDiglj fpjehen/ t©atben icftjl|eer! Dat gijp nip armeüinö/ «fHtéfeer bemint* 6. gehoon Dat De fonD ong mocht Den hemel fïupten/ ©at 32>aberp' hert Dat (lupt geen ^onbaer bupten/ ©ie met berouto/ fijn fjepl en gonfi' begeert/ «Fnfïch beheert. 7 • IBilt ong Dan ïfeet'. Dooj it genae berblijDeu/ <Ên on0 boojtaen ban alle rjuaeD betyijben. <©p Dot on£ ?iei en bert/ fïngh utoen tof/ ©olhemclgfïof. 8. <©p Dat top bu$f met u bereenight blijben/ *&oo laet u <ü5ecff in oné gcmocD behiijbeti/ ©an eeuto tot eeuto. ©erleen on£ Defen fcjjat/ S|n^aIem^J>taDt. |
||||
Tegen de Sonde.
^>tmitlte: EdelArtiftenkoen,
WStfe <*5obg getob berfmaet/
<ên op geen beugb toil achten J ©ie too# ban €>ob gdjaet/ <©tn bat öp niet toil tracfjten/ Jlfêet giei nocf) met gebacöten/ «$ae >0obeg toet en tooo?b/ tföocF) met gemoeb en Isracfiten/ ^tet fctjiecHen foo 't öeïjoo?t. 2. ^onbtéeenfnoobbenijii/
©ie bupten aen fiomt blepen/ «Ên bie Doo| baifcfje fcfjijn/ «©ngfocchtban ©obttefcfjepen: 3£aet u boeg niet beriepen: ©eugfjb ftiert ten üemcf-toaert/ ©ie fal ben toegij berepen/ ©aer b' eeïe jiel op jïaerr. ;• l©antaIlefonbenfcöanb/
,g>cl)eurt <&oüeg liefb aen fïuchen: ïfacfenbeober'tlanb/ <!£Henb enongeïucftcn/ Wüt upt <©ob£ toet ban plucfteri/ ©e fiennfë ban u quaeb: ©an fal u niet meer b jucfien/ 3S$g[jpbefmibel)aei. 4. üMfahgljtébegeen/
©ieficljnietfaetbeRoojen/ , «Cn bie boo?bupIe reen/ ^topt fijne Hupfcfje oojen: ©eejs menfefje gactberloo^en/ «©ie in be fonbe blocpt: 1£aet ons* geer in utoo^en/ 59iet toerben uptgeroept. f. £onbiéeenfnoobgebjocf)t/
©ie E v? fjeeft belogen: «2nfjaeïboo?Iifïgeb;oc|}t/ |
||||
't 6% Leeringen over 's Menfchen leven.
©at top toel treuren mogen.
HUantDoojDefanDenlogen/ ^ijntopinffecljtcfïaet: <J?ecf lf rere Dst ton poogen/ t'<©ntblieDen alle rjuacö. |
||||||
Leeringen over des Menfchen leven.
Stemme: Waefom bedroeft ghy u mij n hert.
Wei
«EI opmitojielenleefgerufl/ «önfetop
llliïglliiiilliliiiiiil
<©oDt uto£ te - ten lufï/ tëant bp ïjem \f De bjeugfjt:
©ug fïel uiufi m~<èobt Den Heer/ <£n biö Dat bp u tycugljt bcmicer.
2. J^ct tijtlicfc Dacr De menfefi om reilt/
Staeg! Dat toon hem foo ra? orittoent: maacr 't eeutoige gebr.urt: ©at nocl) De ti)D noch toeft berbooft/
«£ii Dat nocl) Dief noclj roober rooft. 3. 3Jnüien u *©oDt fijn jegen geeft/
^>iet Dat gijp Daer oocfc bjoom bn leeft: <©f anDer^ i«S *i een bloedt/ ©ie ugeDpeufal tot pijn/
€n namaclg utoen ïïechter jijrt. 4. ^>rljou bjaftcn/tontaéhept/oberDaeb/
©ie 'sS menfchen jtri ellenDigfj fchacD/ £>choutó
|
||||||
Leeringen over 's Menfcheu leven."
^chouto ttoift en hoobacrbp:
3£ceft jeebigh met een fobje mono/ ©at maecht u Itjfen 3iel gefont. r. Sfnbien a ©ob in fïechte fïaet/
2Sep^oeben toii/ foa houbt boch maet/ Sin 't geen u ©obtberleent: 9té 't hlepn/ ghp hebt ooch hlcpnöer hrupg/ $f oe grooter ramp/ ijoe grooter fjun^. 6. 't gp bat u fïerht of armoe bjuxht/
©f bat u hanbel niet gelucht/ SSeftaijcht boch nimmermeer: ^©antaig ghpban u befleboet/
§00 hoiiö een bjoom en repn gemoeb. 7. 3ta fijnen 5eegcn nopt mifïroutot:
Mtt hoop op fijn beloften boutot: Ëfp toeet ben tijb toanneer/
©at ha fijn troojl en hulpe fent/ «Sn 't iieflijch aenfchijn tot ti toent 8. J©ieficf(berIaetoptijbIijchgoeb/
©at boch-maer is* a!g ebb' en Moet/ ©ie leunt op 't branche riet: ï©ie rijchbom toint ter faligljfpt/
©ie heeft een goröe frljat berept. 9. ©obghanbigmilbenonberhojt/
«En bie fijn scegen obei(io?t/ ©p bie Jjem bient en bjecfi:
ïfp beet tel toat ben menfch gebiecht/
201 eer ho fucfat/ ja eer hp fp^eeeht,
« to. 3iMegtoantroutot nimmer in ujiei/
j. 't ^p of het bujS of anberg biel.
.. ©obtoeet het alDerbe(t.
>j ©naleeft geruft inbjctighboffmerr/
>> ïfêant ©ob fiet op't intoenöigh hert
|
|||||
% *
|
|||||
Des Menfchen Leven.
Ze ert ons bectencken d*t wy moeten flervem
Pfalm 90. Des menfchen leven is kort , ydel en vol moeyte *
1 Sam. ii. ^tttliltU: Lieve Dochters vol van jeughden. 4£f/
Si e' ejl pour monpucellage. Wit fë Dorij Des menfctjen leben/
€en foo felfaem toonDer bittgft * 't2f£ boojtoaertefanDerlingfH ©aecS? flectpfn om-geDjebcn/ s&toeeft tn ecu ge |tuüe pijn: |&al Dit nocït ïjet leben ;ijn* 2. Mg De J>cï)ipper na lang f toetten/
Ürijgöt De $}aben tn 't gefïctit/ IBojt jijn ïjert Daer Doo? berlicïjt/
<0m a Ibaer toeer ruft te erben: J>oo öaecfit oocluen pDermcttfcö/ Ma Ijet tipi-cpnD ban fïjn toenfclj. 3. SBitjftDemcufdfj banfogeöotiöcn/
SlenDe tocrreïD/ aen De aert/ ©ieDegtrienfcöensiefbeftoaert i Ü9o?t jjp Daer bau foo gefchottDen/ ©ooj een toebo' / Dat onboltopt/ perifeer op uenautotljcjot plopt l 4. ^ath^ ban niet fouberlangen/
3M bitftoacn en fonbigD lijcn/ (Coe-gefïelt tipt fïofen fïijcb/ ,J!©agf}öe rufi en bjeugjb ontfangcrt/ 3&aer't ban alïc ramp en lept/ • Sïeughbigö blijft in eetttoigjjept i
(■ Sfier toe han De öooD ontboeten/
©ie on£ onbem'ijö'f ijcfi naecHt/ |
||||
Des Menfchen leven. i<5y
<aEn bergooöe menfchemaecht:
©ie ong fiert foo han beroeren/ ©at top upt Deep* D;oebe tïant 3f anchen na oaè ©aöerlanö. 6. ach toat ig hier fïeetg te flrijDen/
Jifêet De toerrelb/ met De fonD/ ©ie mi in De 51de tootiö \
&u # 't ramp/ Dan tocer berbhjöen/ 't (3fé een ongejïupme Zwf ©ol beroerDe/ toepnigh, fa|ee. 7. II ons> blijbfchap ig maer fehijnen/
3|ae foo blurfjtioh a!^ De tohiD: 2tl£ be menfctj Ditflecfjtg befïnt/
«Erftfip niet aïjS anghft en qurjnen/
öBn booj hoop en bjccg gefolt/
3©0|t hp alp een bal gcroft.
j, 8. 3tcert Dan ïfeerong Dagen tellen/
3, ©ie foo ho?t jijn en onto#/
„ ©at top upt Deeg Duwfïcrmg/
„ 20 ong leben Daer na ftelleti/
3, €>p Dat rap in tyeughD of nooD/
» Ï5ccf)t geDencfcen nen De D00D.
3, 9. 3taetöanoiii$gemoeDbcrhcben/
».©iet op D' aerbe ;ijn gebeft/
., JÜSaer berfciefen 't aïtevbefï :
„ <©p Dat top in D00D of leben/
„ i!©ogcn hoo?en 't licfltich tooojD/
„ ©at nopt ooje heeft gehoopt.
|
||||||
Hllendigheyt van des Menfchen leven.
Stemme: Si e*eftpourmenpucel!age.<Bf/ Lieve Doch-
ters vol van jeughden. H#e homt Dat top arme menfchen/
©00? foo op geblafen fchijn/ (Crotg en obermoebigft 5tin i ©aer on? Dichten/ poogen/ toenfehen/ 3Saffer alg een bloem bergaet/ % j ©ie
|
||||||
Ellendigheytdes Menkbcn.
©te Deg mojgeng jcugijbigf) fïaet.
2. ?Crmemenfrüen/boIcHenoen/
^tof en afcfj en pbelfjcpt/ ©aer De totjf fjepDt felf om fcFjept '•
ièoobigf) i$ 't Dat gtjp cerjl henDen/ HelIenDigfieptcnaert/ <©p Dat gijp te recfjt beDaert. 3. iBat '£ De menfeö/ Die ban fïjn Ifêoeber/
Wan in jammer boojt geb?atljtl $aD Dit 4^enfcöelntft gcflarijt/
45eem gucecKingft. nocfj bcfjoeber/ ^ri bleef in fïjn fï«nicR be_2fmoo^t/ <tgn fïierf ftraelté in fïjn geboo^t- +< %l$ De joncfcljcpt i£ aen 't toaflen/
<£p Dan komt De fo?gf) cerft acn: 't ïiinD Dat moet ter fcfjoole gaen/ ©an foo moet m'er gatito op paffen/ ©arbe <ï!5ob£-bmr[jt in 't berfïanD/ ©aer ban jonch^ toerD' in-ocplant. f. ^tracHginnautocrpIicjjtfoefïooten/
Sleert \yg fjanbeï/ nonft of toeren/ ©aer Dient blijtigf) oogemeren: <©f berfelt ïjp beel' met grooten/ ©aer Dient fïraf en foct bermaen/ ©at ïjet paerb niet upt macï) flaen. 6 3t $ nu toeer De manb?e jaren
^ten na eenigh, toeber pacr/ ©an # 't tjert ooctt bol gebaer: ©an i$ 't pepnffen en bef toaren/ Of DejS öoutoïijcn^ ftoare tutten/ ©ient fittn bepDen tot genten. 7. iftomt men na tot flact en cere/
<© toat i£ 't een lafligf) atnpt: Hfgonfï fïaet met nijD en nampt: <©m Dat D' een #groofcr ïfeere/ Stoelt fjet fjert ban fjoobaerDp. 't 3$ een poel ban flabernp.
8. 3[ch hut ramp en armoe baren/
Sfcft neem fïec&fêeen rttfligb, Mm/ |
||||
■ Broofheyt des Menfcfien. »«V
<©ie in boo^fpoet Icbcn ban/
J> tracht bcnnanen ftem fun bapicn/ ^atbe tijö en booD genaecht/ <2n fijn lamp ten cpnbe raecht. 9. ^anfootoojtbethettbenoopen/
<ü?ben tod l,p moetcr acn: IBon bit óntoeer obergacn! Sfae hofi fop fijn leben hoopen/ gehoon het bol cüenDcn to;oet! *?p berrupïöe 't om fijn gacö. »5 10. ïuiginöoopcnbnpfcntbjecfen/ 3, ^>taecft fcc ïnenfclj/ Doo? beel berojict/ .. «En Jjp oaafot ten igemel niet:' >, 5^acr fop fal cntkebiQÖt toefen/ « ©an öec^ ramp en tegenfpoct/ 3, <ên omhelfcn 't toaerfte goeb. |
||||||||
Van des Menfchen broofheyt.
Stemme: Windeken daer het Bofch af drilt»
|
||||||||
Wit mag De bjoofe menfeh bcfïaen/
3?>at fop Derf bug pjagtigh gacii/ ^100 in jceben/ alg in «lerben/ «Cn bafl poffen op fijn goeb/ <©p hooge fïaet en obermoeb \ 1 ■ £trft fop b$ dPobe^ toet ter 5p/
3F>ie ïjem bnncht een flabemp: <&\\ fie binnen/ met fijn finnen/ 3!n fichfeibcr en fcfoouto' an Waer op tjp fict) berlaten ban. 3. ö?ebel te ?rjn/ tg bat fijn bjengbb i
«©/ toat tg Ijct fonber beugjjö I Adam, Eve, in ftarrlcben/ ïïenben gcenen «ÈDelman- W hp Dan fïerft/ toat ig fop Dan $ % 4 " 4. 9!**
|
||||||||
Broosheyt des Menfcheo.
4. Stfietoprijcfe&om/ecr'ofgoeö!
<© bat $ maer eua' en Moeb. 3&u berheben/ Dan berbjeben/ ^Su in Jjooger eron trap/ jjfèojgen met een 23eeblacrg nap. f, ^pbpopucjefontfiepttrotgï
't %$ een jegen ntoc£ «&obt& 2Bcö ellenbigtj/ onbefïenbigfi/ Sfae beel b?oofer afé een glag/ i>i jnöp fjct fïec&tg/ bet bjeecht foo ra& 6. £tof Dn op fcboonftent of berfianb \
't «Een $ toinb/ en 't anöet frfianb: $oe rag balt (p/ hoe rag raït ïjp/
Ü>cftoonRept en De epgen toaen/ puilen gelijcfi een bloem bergaen. 7. <©f jpDp moebigfi op 't gelucb i
ïjeben bjeugbt/ en mojgen öjucft. 't atttch laet toooren/ haer eerfï fiooren/
Ifêaer alg 't Iucft haer rugge toenD/ 3&an heeft u b|ienb nocfj maegh'ge&ent. „8. !©el &em bie fïc& in «5obe feeert/
„ <Sn upt fijne toereken leert/ ,, 5^at beeg foabe/ en becg gaben/ 3. ^ijn gefcftenclten ban ben Jgecr/ ,, <©m te geb|tipeften t'sijnber eer. „ 9 $iet tottepjachtnoeh fioobaerbp/
„ .j&orfj tot 'g toerei^ flabernp/ ,, 49ocb tot toeelbe/bie none teelbe/ 3,2Cl.éberbjeenbeoberbaeb. „ ioub ban in eobtsS gefeijenc&en? maet. |
||||
Van de broofheydt des Menfcbelijc%en levens j
fitl ons defe dienen, waer op de Groot e defes Wer-
relds, hare broofheyt oo^onnen bemercken. ALs AlczanderMagnus, nadat hy Darium haddeover-
wonnen te Babylonien was, quamin 't Koninghlijck Paleys een vreemde Vogel vliegen.en dalende in Ale- Xanders fchoot, leyde aldaer een Ey, vliegende ftracks weg. Uyt dit Ey kroop terftondt een kleyne Worm, die fich om 't Eyflingherende, wederom in't gadt vermeende te kruypen > roaer die bleef aldaerdood. Soowierdeoockeen wan-fchep- felgebooren, dat boven den Navel, een dood Menfch,maer beneden een levend dier was. Hy hier over feer nieuws- gie- righ zijnde, wilde de bediedenifle uyt fijne Wichlaers navorf- fchen. Defe, na datfelanghe met een ander hadden beraedt- "aeght, verklaerden, dat fijn eynde was voor handen. Waer over eene, uyt hun alle, defe rede voerde. OAlexander.' dit Ey bedted de Werreld, en dcWorm die om 't Ey ghekroopen necft, zijt ghy. En gelijck als defe Worm om 't Ey kruypen-. de, is gheftorven; alfoo hebt ghy O Alexander ! de Werreld oock aireede om-gereyft, en zijt nu wederom tot het neft Van Grieckenland gekomen. En hierzuldyrterven. En rot beveftinghe defes , foo heeft een WijfeenZee-fchepfelter Werreld ghebracht, dat boven de Navel dood i's, en of dat wel een Menich gelijkt, fo wort ghy daer door beduy t. Maer het Pnderfte deel zijn dijne nakomelingen, en die fullen de hee- ften gelijck zijn. Ghy fult ftcrven,rnaer fy fullen leven. Hier °ver ontfettedeAlexander fich dapper,fo dat hy verfuchtende uyt-riep, O Iupiten mat is des Menfcben leven! eenfwakjge- Jehenl^ Icl^hadde gemeentfoo lange te leven,tot ickjiegehee- 'e Werldfoude hebben f onder.gebracht. Ey laes ic\ moet al/e, ®e>lfierven, als de Jlecbtfie Menfchen: En dat gewi/lijck. Als nu de groote Alexander te Babylonien gheftorven, en
met heerlijcke pracht foude werden begraven, foo fpraecken
eenighe Philofophen onder malkanderen van de broofheydt
«es Menfchelijcken levens. Waer onder eenefeyde, voor
L f wey-
|
||||
i ?o Broosheydt des Menfchen.
weynig dagen (at Alezander in fijn Kon incklick Paleys, maer
nu leyt hy doot,omier defe farck. De ander fprack.voor wey- nigh dagen, was hy een Grootmachtig Konihck, die de aert- bodem te enge was, maer nu wordt hy in een kleyne hoeck wech geflopt. De derde feyde, voor defen was fijn Tifcl met Konincklicke fpijfe opghedifcht, waer mede hy fijn lichaem verzadigde,nu lullen fich de wormen wederom met hem ver- luftigen. De vierde lêyde, des menfchen leven is even gclijck een brandende keerfe, en ghtlijck die allenskens verteert,foo neemt ook des menfchen lichaem af.en fo'der een fterke wint op aen fet, foo wertlè licht uy rgebiafen, fulcx datfê een vuyle flank na laet: En even fo ging het oock met den menfche.die mendaerom oock ftracks molt met d'aerdedecken : hoe lief hy ook was. En om dit nader uyt te drucken,gingh een ander flilfwijgende, d'eene deure in en d'ander uyt. Waer mede hy te kennen gaf, dat ons leven Hechts was een ingangh en een uytganginde werelt. Gregorius feydt, Onfe begeerten qijn groot, maer een kort leven breeckt die af. A ntiphon feydt: Ons leven is als degevangniffe van eene dagh. En icl^ [oude betgantfche leven,den ttjt van cenegelijcke dagh mogen noe- men , daer door wyflechts in de werellfien, en den Nakomc lingen het licht en het leven nalaten. Petrarcha Gnght: lcJ^fchic\my al foo veelic!^ kan,
Enjie mijn eynd'' van verre an: 't Is morgens als eenjeughdigh kindt t 'Mae-' nu foo wordt icl^oudt en blindt. Ons leven is maer eene dagh, 'Broos, wanekei, en vol naer'gekjag}}, Vol woleken, dampen en verdriet: Het f chipt welfchoon, maer 'tijjet niet,. De H. Schrift ghelijckt de broosheydt onfes leven, by een
bloem, een windt ,roock, fchaduw, droom, wevers fpoele, endaifip,&c. Waer over, als fich een Chriften, dit alleste gemoed voert, fo heeft hy overvloedige reden om dit leven, met ootmoed en nedrigheyt over te brengen, gedenckende, dat yeder dagh de la:ttte is. Trooft
|
||||
Trpoft in fmerte.
t'Samen-fpraeck tuffchen Maria en Petrus,
^tcttimc: Gelijck alsde witteSwane fterft. Maria.
GElijck als een Tortelduyfken quijnt,
Als 't haer Eegaede derft: Soo oock nu mijn ziel, eylaes, fich pijnt. Nu al haer vreughde fterft: Hierom moet ick nu verdichten, In mijn pijn,
En vol hoopen en vol duchten, Treurigh zijn. Petrus.
2. <£p! tofc i^ 't öie gier öu^ hïacgt en fieent/
<£n quelt öaer tyoebe Bert:
JBie $ 't bocb öie tjier Dué ftucfjt en toeent/ «En fiooft flcf) in be fmcrt >.
Jtëilt De fojgh en Djoeffjept jïanen/ t©eefïteb2een/
ï©at gBs? niet fconb beter maften; SPtientgelan.
Maria.
3. Ach wat yreught is voor mijn bange ziel,
Die in de rouw verflijt.
Al wat my eerft in de vreught beviel, IsAlften Aconijt.
Schreyen is nu al mijn vreughde, Lacchen,pijn,
Ahnijn welluft, ongeneughde, En venijn.
Petrus.
4. J©atr toe al De toanboop en be routo/
€nbèegniiflrooghenbtl
güjt qW ffaötë <£obt en jljn toornt getroiito/ ©jenDit&rupg&trejw, |
||||
*72 Trooft in Smerte.
't 3fê<©oDegtjanDDieuHomtbanDen/
JfOUDtUfïH/ ï|n Iweecht ijaciï u routo en öastöai / SfsTtftjntoil. ƒ, Ach, hoe licht valt trooft in ongeval,
Voor die geen fmert gevoelt: Maerdie 't in fij n hert bevinden fal, Daer leyt een neft dat woelt'; Sucht op fuchten, 't hert is bange , En verteert,
Waér uyt fal ick trooft ontfangen ? 'k Ben verheerf. Petras.
6. i©i'c fijn routo nocD Doo? öe routo bermeert;
©erf toaert fijn epnen frfjult:
S3iD <!5oD Dat f)n ban u 't Inöen toeert/ «rn ïjcbi öaer in gebult:
't EtjDen/ fae al '£ toerrelt^ lijöen/ Sfgniettoeert/
SMDefofï/ en artberbltjben/ «©ngGefcfjeert.
7. Moet ick dan mijn rouw en fmert ver£maen3
En fbecken trooft in God ?
P- 3fae/ flbn moet alg een Die feer uelaen/
ïgier foccfeen 't fioogijfïe lott- M. O ghy Schepper al Ier dingen!
Die elck vreeft.
Trooft mijn hert, doch (onderlinge , Door u Geeft. Petrus.
8. 3Nt 'gDetoeg toacr Doo?men Chriftum binfy 3Paer elcn fijn ftrupce Djaegfjt/ ïgier Dooj proeft f)p pDer Dien tjp minö/ ïfoe ftoaer 't öem Djucnt en plaegljt.
M. Heyligh kruys,'kwilu om-armen!
Trooft my voort.
Heere wilt u niij ns ontfarmen, Na u Woord.
|
||||
I7J
^tPad der vrede.Hoe falig zijn de voeten.
Stemme: Schoon lief ghy zijt prijs waert alleyne.
H<©e liefïijcf. 5ijn öoctj befc boeten/
3£ie nae Den bjeeDe gaen i ©te na/ $e* itëant Ijepl en troojï fal &un gemogen/
«©ie na l)et goeDe ffaen. 3&ie na/ $c- SBefcboutot Deeg efhe baety £' 3fé bcplioö om te toanDlen/ 3&i$ ö^öfc Ijier al u boen en ïjanDIén/ $ae 't geen in ceuteigfjept fal ff eetg bejïaem *• 3&eeg toeg!) heeft Chriftusfcif betreden
Sïntoaer' onnofeïfjtpt. SIntoaer/ ($c, % toag De tooethept en De tyeDe/ «EnbolootmoeDigljept. «En bol/ft, «?P fjeeft Deeg toeg& berept/ ^ooj Die in fiem gelooben/ j&ug hoo^t fnn fïemme ban jjier boben. ®oet boet'en F5011D ftjn tooojb/ tot u gefept* 3. 3Be©,'eD' igeenberfjeebcnnroone/
«Een 5eegcn en cicraet/ «Een jeegen <|c «Een bjucht deg «&eefë$/ jae oberfcfjoone/ «Een Doeitnit ban genaeb: «Een Doeltoit/ <fc. 3ac(aIigö#DeraeD/ Ban Die na ©,;eeDc fireben/ êp i^ in jiel/ ber jlant en leben/ «Een licfjt/ een toegij/ Die nae Den ïfemel gaet, 4- HMfaligft/ Die öeetg op Deeg Voegen/
% ö'fc noch fïangen treet/ #p gift/(|c. ||2aer tot (jet goeDe toeï genegen/ «|er fonbcnpaD targeer/ ©er fonDen/<?c. *®ant D'c fat ramp noch leet/ i*n fijn ooentoeDer-baren/ *?cc ïjol oocfe gaen De ro4*eeDe baren/ 3©atit «Bob tot ftjtiDet upfiant tfaet gereet. f. 3B>enbjeeDentocglj toilt Docft bermijDen/
«f>ie ten beroerbe lept. ©ie ten/ Ir. ^n mijthter af tot allen tijDen/ «a 't paö Der faligöept/ .$a 't paD/ $c» H
|
||||
X74 Lijdens trooft,
SBI^'tfmalenboIïijbty
©aer bolght tyeught en berbïijben/
3£e bjee geeft u troofl in touch en lijben/ <ü? n eene fiïroon/ ter blijber fUüghepbt.
|
||||||
Lijdens trooft.
<§>tettime: Ick lijd in 't hert pij n ongewoon.
ICft lijb/ €> <©obt •' fccr bjocbe fmert/
flDilt boch mijn lijbeii/ eeng tow berblijbcn/ S»it tooelt intoenbigh in mijn hert Cot alïen tijben/ ïfcer! help mp fïrijben. <£en toojm ig 't bie mp nnaegljt/ €n tojoet ban binnen, 3£iep toacht icr troofl <© Igeere l ©at ten mach fuiuer eer/ bit obertoinneri. i. %i$ ich flae op mijn lijben acht/
<©an boel ich 't lebcn/ bat gfjp honb geben/ Wan fïilt fïclj toeber mijn gebacfjt/ gehoon fchjicfc en üeben/ noch in mn Webeii. 3Cch toat hebt ghn geleen/ Sfn al u nooben/ 3($ ghp om onfe fonb/ foo beerlicn jijt getoönb/
3!ae totten booöti 3. Sfnbien bouj lijben Komt be bjcttght/
öpt'gifemelgtroone/foooberfrhooiic/ 3Caet ong boo) 't lijben jijn bei heugftt/ «Oobt fal 't beloonen/ en onp behroonen: v J©ie om <0obtg name lijbt/ <©oo|repngetoeten/ ©ertoacht be heerlicfihept/ ben fijnen lang berept/
ditocgemeetcn. 4. #>chept trooft mijn ;ieï upt öeeg foutepn/
<!En toüt u laben/ in <©obeg gaben/ 3©eefl ïijbfaem en booj Oobe hlcpn/
<©p bat u flaben/ en angfiioö b?aben/ ©erhrijglj het *pnD ban öare toenfch 2?at
|
||||||
De valfche en ware ruftè.
©at gt>P afê Kampioene/
«©ie om u fonüen IijD/ bertoint trien Barben Jïrijb/
«JSehartenftoene.
f. ©it lijöen bup?t maet fto?te tijo/
€n neemt een epnöe/ a$ 't «j&obt tol toenben/ Man Die om fnbode boogbept ïiiD/ ^toeeft in ellenbe/ ban eeitoigtjfc&cnben/ «Een bper bat fïaDigf) bjanb/ $ijnt beugobtloofen: «öeef Jfeer Dat ichboaj bp/ blijf banbe qualebjp/
©er oberboofen» |
||||||
De valfche en ware rufte.
Stemme : O Saligh Heyligh Bethlehem,
A% röembp arme menfch! ban rufl:
<©p 't aerörijcn toojt geen ru|i gcbonDen: 't (©een ghp noemt ruft/ bat $ een Uifï: «©emengfjt met gal en gtoote fonDen. . 2. 5tIfcbi)ntDatgIjn intoeelDeleeft/ ©at i$S geen ruft bic fat bcnlijbcn/ ©e onruft fïecbg öaec onocr jtoceft/ <6n fpae berouto fal bp u blijben- 3. J>cboon gbp cntflact u ban 't getooety
<£n leeft feftier eenfaem en eïlenbigb/ ï©at baet bat/ afê 'er tu?oet een poel/
©ie 't bert bol oiirufi plaegljt intoentogf). 4. J>Iupt typ be onrufï bupteng tyxg$/
^>P fa! toccr bnngen Öooj be fplcten: J©am laffer/ acbterMap/ of brupsJ/ £-;,n bjoebc boben boo,?t getoeten. ?■ m blincht ban bupten bagb of gout/
©e boobacröp met haer rierabcn/ ?tl p.'oncfit gl)P 't iictjacm p?at£ en fïout/ 't 2: ijii al aenlorhfelsJ/ ii; ten nuabe. 6. ^occht <i£>oöt£ ïïijch en «Serecljtigljtpt/
©anfal ti wft en Infï toebloei'en: 3fn
|
||||||
I7Ö Genoegen en Mifnoegeh.
9t« <&obg-tyucïjt en opjecljtigljept:
©an fult sl)P aljj be Ceebjen bloepen. 7. ©olgljt chriftum en fijn toaeröept na/
3teert fcrunji en fijn berfmaettjent bjagen: Ü9at <©ob u toefenb bjocob en fpa*/ S5upgtjt Utt,e toil nae fijn beljagen. 8. |>ijn nrupg bjcnflt ruft/na beel berbpet/
3©antrujïmoetinbc5ieIe tooonen/ <©e$ toerrelb rujt ig tyoog aigriet/
Jlfêaer 'g ïf emefê ru ji berhjint bc Htoonen» „ 9. ataet banu ruft beegontuftjijn/ i, ©at gijp mooght met befonben fftijben/ „ 201 nofï ftet arbept/ moept' en pijn/ „ <<3fju fult u namaeïg üjcer berblijben. |
|||||
Genoegen en Mifnoegèn.
J&tenimetEngelfcheFortuyn. <©f/Indien mijn Godt gafiO
mijn ouderdom. G. tt j %t baert bc fo^gö in menigf) menfefj berbjiet i
M. \A/ 't Geen ghy noemt forgh.dat is de forge niet,
G. V V Sfê 't ban geen fo?gïj/ foo noemt fiet heber Utjï-
M. Datuduncktfórgh,ismydegrootfte ruft.
G. i- $oemtgljn ban ruft/ bat foo beel ourufi geeft i
M. Dit is de wcgh daer nu de menfeh na (treeft,
G. i©el jtreeft gïjp ban niet felf na ongeueugtjb i
M. O neen ! dit's myeen aengename vreughd.
G. 3. €>fnoobeb|eügf)b[b!efoobeeIrampènbae«.
M. Dit feyt alleen eens armen fuffers aert.
G. 3fë 't fufferp bat ich nae bcitgïjbe foeen i
M. 't Sv/aermuedigh bloed ick in mijn ziel vervloeck-
G. 4. ^oofïaeftgljpbanalïeeuomflnctcngriD/
M. Hier op is 't hert by my alleen geftelt.
G. %et gïjn ban niet op 't reebelijcH gemoeb»
M- Noyt fivaer gepeyns verkrijght hier fchatt en goed.
'G. f. $fet goeb ich toenfefj/ m'acr aïleg in be maet.
M. lek ltae nae eer' naerijekdomennaeftact
G, Wtf
|
|||||
Genoegen en Mifnoegen. 177
G- IBat fé 't foo gt)p alleen nae boogbcpbt oogbt *
M. Dit 's nu de wegh waerna de werelt pooght.
G- 6. ©erDooltJemenfcö! top moeten beroer saem
M. Wel foud ick dan de werek my ontflaen ?
G • 35at leert u «0obt bit ong 't genoegen leert-
M. Ghy /preeckt wel fchoonjmaer oordeelt gantfch verkeert,
G« 7. <©obt geeft bet goeb en't is? een 5egcn<©obt£.
M.- En 't goed dat maeckt my moedigh.fieren trotz.
G- 3£itifS'tberberfoat utenquabelept. ***■• Neen't is't vermaeck tor rechte vrolickheyt.
G« 8. JgoelicbtbcrgaetalbeesSbermombefcbijn* M. Is't niet een lutt, rijck en geacht te zijn ? G- Jlfêaet rijcb in <©obt/ Dat ie een beter febat.
*J> Dit is voor my een al te Hechten pad.
G« 9. ©itengepabinoctpcbcrmenfcbirigaen.
"?• Wel fal ick dan denRijckdom gantfch verfmaen ?
G« ®e -Rijehbom niét/ bie eerlich i$» bp <f3obt.
**■ Soo wordt ick dan eerft aller menfehen lpot
G' 10. iBatfcbacDtiuit/obpteojtititöoberijcK.
"}• ^Dit leert my 't £?oed verachten als het flijek.
G- 't 3fê toaer/ Docbfoo/ bat 't bert baer niet acn bleef.
*• Van 't goed nochtans ick trotz en prachtigh leef.
~- «• «ffilcft £ö?ifïen JlBcnfch in «Öobt genoegen leert
*«. Soo fond ick dan betomen mijn begeert ?
G • 3M tg u beft/ bat gijp u felbcr fpcent.
"*. Heeft my dan Godr, dees Rijckdom niet verleent ?
G- iï. tPejegen^obtgigfonbertalofmaet.
M. We! fal ick dan verminderen mijn ftaet ?
G • naat ferjaet a!£ gbp 't in beter oberfet S
• ^k volgh u raed, en Ge op Codes Wet.
" *3- £>ei ban uboop niet op bet bluebtigb goeb/
" lx31 u bcrtaet/ toannccr qbp (ïerben moet/ " d]^aer op bie geen/ bie lijf en jicï térfionr/ jj ©ooj 't balfr Ij gebmpcb/ fïojt in ber pellen gronb. |
|||||
m tf.fi*
|
|||||
ï78
t'Samen-fpraeck tuffchen Trouwhert en Licbt-hert.
^Jtemttie: AchAmarillis, Seghwatuwilis. Wïiiilf SIlÉlIlIili
• €0Ö fllOOöe lU|len. UEy laet my ruften. T. ®it ig geen ru|ï öie u Deftoo Jbe. L. Waer toe al dir ge-
fangh van vyfe woorden ? T. 3frftfUCÏ)t0muberD^et.
L. Ick acht u preken nier. T^Sfcït finggmijn ottDelieD. %ÖDateïch'tl)oojöe.
2» L. Wilt wilt ghy preken?
T. =Dan u gctJrtfteii. L. Wilt ghy mijn zie] vol onruft (lichten ? T. 2$d) iiecn! iti\ bril tl $id in iDoöbcrlirfjten.
L. G hy maecktie droef en bangh,
T. i)icr na ic\\ feer berfanrjlj.
L. Neemt elders uwe gangh.
T. 3fd5iöilniet3toicï)ten.
J. L. Mijn ziel is vrolijck.
T. O;tePté0lijcÜ. L- Sy fwemt in weeld'en volheyt.
T. mt $ 't fa$rDcrfoat Ienr tot rcc&te öolfjept.
L. De
|
|||
Trou en Lkkt-harts t' jfamen-fprack* i?p
L, De wijn en 't bier zijn loet.
T. 3fae booi een banenen Woetk
L. Ey 't maeckt een licht gemoed.
T. ffèaeï'tftertigbollept.
4, L. 'k Söeck hier 't vernoegen.
T. 2PattoiI niet boegen.
L. Ick meit my fteets by mij n gelagen,
T. ï§jer boo? foö fcomen tt De fbjare placjjèn
L. Ick flijt hier in mijn tijd.
T. 3[aetotu€>uber£fpijr.
L. Waer toe dient dit verwijt?
T. 3Jcftfaï 't <£obc Wanen.
ƒ. L. Moet ick 't dan derven l
©entKtomwfiecben.
L. Ick ben noch jongh en frifch van Ieeden.
T- i©ie i$ u bo?gh boo? Den Dagfj ban fjeebenS
L. 'k Sie het leven dat is kort-
T. ^tegutotbcug&Depojt.
L. 't Schijntghy eenPreeckerwort.
t. Cotbeugfjb en teeben.
6. L. Ick volgh dan reeden.
. T. 5^oet<6obgebeebeii.
L. Sal ick my van't gefèlfch;ip fpeenen ? Ti %ae/ jj&rj fult utoe jiel met <©oDt toereeneti L. Ick bid God om genae. T. j|ouötDaeraeiibjoeg{jenfpae.
L. BlufchtdandeWtfoodrae?
t. <©pbtfart beekenen-
7. L. God i« goedaerdigh.
. T: Sfaeootruec&tbaetbigïl.
L- Die wil mijn hert van 't quaed geneefen:
T. 23etragt u ptoï)t/en hjilc hem banc&bacr toefen*
L. Hoe was ick dus verwond.
T, «öoömaec&cujielgefonb.
L. Gefegent zy u mond?
T. <£obj£>gep?eefen.
|
|||||||
na i
|
|||||||
Tegen.
|
|||||||
s8o
Tegen de Eygen-baet.
j&temme*. Fortuyneylaespourqouy. <©f/Nu leef icfe
in verdriet. <©f/ Als ick uyt wandlen gae. S9[e ich be menfchen aen/ haer hanbel en bebnjf/
^oo foecfct elen een ficö felf/ fijn boo^beel eri gerijf' Sfatoaer ich 'toogh ooch heer/fie ich bat peber tracht/ $a hooghept/ fïaet en eer/ en unterliche u^acht. 2. ï@antpeberraept enfchiaeut/afé'tmaertotbooibcrf
fïrecht:
11 toaer 't fcfjoon/ bat hp fagh/ fijn 5«el hier boo* bebleCRf 5 ïf p (lelt het al ter ;p/ en benefit in fijnen fin/ 't 9$ eerlicB toat icn boe/ alg 't fïrecnt tot mijn getoin. 3. <j5ecntoinmngh fïrecht tot eet/tomineerberontrotu»
blijcftt/
©oo? 't eerbacr en het nut/ be balfcfje baetfucht toijcht: ©it $ geen «cljte beught/ afé O&P boo? cpgen baet/ U eben menfchberKloerftr/ booj een bermomt gelaet 4. ©e beugbe fcljuult in't f)LTt/baer felf be ïïechter tooont/
©eeé bonnift tegen tij hoe feerghp 't ooch berfchoont: a©aiit toie boo? cpgen-baet/ b|ijfr balfftept of getoelb/ j©aer $ in fijn gemocb/ het bonnig al gebelb. f. <©ffoo 't gebeuren mocht/ boo? u berblint berfïanb/
©at ghp bit al bcracljt/ en pajt op eer noch fchanb/ ©acr i£ 't getocten boof/ boo? 't berben ban be fmert/ 5fae 't blijcht ban een berfiaelt en ongenecflicfc hert. „ 6. ©olght ban in u gemoeb/ 't geen <0obeg toet u leert/
», JÈ>trcefc altijb nae het beft/ en toomt ti fnoo begeert: ,, ü^ernoeght u in het geen/ bat eerlicn i£ en goeb/ „ «Ênhoub altijb booj«©obt/ een onbeblechtgemocb. Voor-
|
|||
x8s
|
|||||
Voorheejdl van de Gerechtigbeydt eenigher
Heydenen.
ÏCk moet, als met verwonderinge, verhalen, 't gene ik by
andere Schrijvers hebbigelefen,hoe Alexander de Grote, terwijl hy de werlt verheerde,verborgender- vvijfein fekere flad van Perfien quam,om eens te vernemen, hoe men aldaer het recht en de Gerechtigheydt handhaefde. Hy gingh dan, °nbekendt,mede op 't Raed hnys, en hoorde aldaer het ghe- dingh of pleytaen. Onder andere hoorde hy opdeferwijfe de reede voeren • Heer Rechter! ickheb van defe Man, hier tegenwoordigh, feecker hnys gekort, en alfoo ick daer in heb doen graven om een kelder toe te ftellen , heb ick daer in een groote fchat van geld gevonden , ende alfoo my die felve niet toe-behoort, heeft defe my geweygert die te ontfanghen, en derhalven is de fchat hier tegenwoordigh, met verfoeck, den Rechter gelieve hem te lallen, dat hy die felve aenneme.alfoo sck noch recht noch deel daer toe hebbe. De ander antwoor- dt, Heer Rechter, weeft verfeeckert dat defe fchat, die defe Vriend heeft gevonden, my noyt heeft toe-behoort.'t Is waer dat ick 't huys wel heb laten timmeren , maerhet was doen- tnaelseenghemeene plaets, daer yder op vermocht te bou- wen ; derhalvcn heb ick geen rechtmatige oorfaecke,om dir. geld aen my te trecken. Na vele heeckelinge heen en weder, vonden fy geraeden, delen fchat den Rechter felve in handen, te geven. De Rechter fprack voorts, ghy bekent danbeyde, dat defe fchat die in u huys is gevonden , u niet toe-behoort ? ■ Seght dan,onder wat fchijn,foude ick, die hiertoe recht noch deel hebbe, my die felve derven toe- matigen ? daer behoeden tiy de Goden voor , dat ick vreemder goederen foudebcgee- ren. Ghy fchuyftdefaeckeopmijn ampt, enopmijngev/ee-» ten. Wel aen ! ick moet raed foecken. Daerop vraeghriende Rechter den eenen , of hy niet eenen Soonehadde ? hyant- Woorde,j;te. Hy vraegde den anderen, of hy niereen Dochter nadde? dees antwoorden van gelijckenjae,Hierop antwoor- pe de Rechter feer vrolijck, ey datkomt recht en wel te palTe: Daerom oordeele ick dat u Soone dcl'es Dochter fal ter EcU M 3 ■ nemen, |
|||||
ï 82 't Vernoeghde Leven.
nemen, en ick gheve haer daer by , al dit geld tot een Bruyd-
fchat. Als Alexander dit hoorde, konde hy fich, over dit wijs befluyt,niet genoegh verwonderen, en borft, als in den Geeft op-getoogen, uyt, en feyde, hy had noyt gelooft, datter in de Werlt luyden wierden ghevonden , die de gherechtigheyt ioo handhaefden als defe. De Rechter, die hem niet kende, ant- woorde, is 't oock wel magelij ck datter luyden werden ghe- vonden,die anders doen ? Voor fekerantwoorde Alexander, en dat dickwils, en aen veele plaetfen. Daer over de Rechter zij nde verwondert, uyt riep: of dan de Goden in die plaetfen oock lieten regenen endeSonne fchijnen? willende te kennen geven dat God foodanigen luyden, daer men Regt noch Ge- rechtigheyt oeffende, fijnen Regen en Sonne-fchijn behoor- de te weygeren. Tot befchaemtheyt der Chriftenen, die over f|eGerechtigheytfich /qoweynigh bevlijtigen. *t Vernoeghde Leven.
stemme: 14. Pfal. De aerd' is onfes Godts, &c.
Düt fê te recht een faJigö IBan/
5B>k Wj in 't fijn' bernoegen nan/ <£n Die poo? grootfhent met geoieben/ <©e gulöe mioDelmaet bemint/ «£n i£ in alleg foo gefmt/ <©at fiu beoogDt een ruftigfi lebeti. 2. 3^fe op betoinD noclj Ijoogc ffact/
iJfiocb ficö ou ©o^ffen goiïff beriaet/ a&ocfi op fjet (Iib?igf) paöt oer ©obeii: JflSaer öie bet al ban bert' befebontot/ «Sn neeöjigh ficp op <t5oö betroutoc/ 2tlg Die 't ï»em alïeg febencht ban boben, 3. ©ieopöceerbacrbentfïaetacht/
<ên taalght ban grootfbent en ban p^ac&t/ 4£n fïet beel Iieber op fïjn minder/ ©ie flecbt en recht fijn tnbt beleeft/
Cn poet menfejj f)et fijne geeft. «Pee£ leeft gctoi£ met toepnigb hinder- 4. Ml iiozmt m tooelt öc tooeffe jee/
|
||||
't Rampfaligh Leven der Grooten^ 18 ?
^p fït oji een gerufic ree/
ï©ant -Burem nocfj geen öonber-flagen/
©ntrufien fijn gerufï gemoeb/
ïf p Snoeit niet al te fcer om 't goeb/
3P>at niemant fal ten $femel b;agen.
f. 3B>ie tooeeïter D^ucftt noch piept gfjefcfjil/
jllSaer leeft bergeeten tyoom en ft il/ ©ernoeght in hofl enjeebigh IileeDcn: 3£ie nieer Ijeeft/ en bie min geniet/ <£*n fpaerfacm/ op een beter ftcf / <S;n toomt fijn tocfjten/ nae be recben. 6. 5Ne fijn «EegaeD'en fijn gcfïnt/
«©eïtjen ren ©abcr reeïjt bemint/ «jSn lirfjtfc boo; op <©obeg toegen' «©ie niet al£ reeïjt getoin beoogfjt/ <£n altrjb na ïjet befte poogfjt/ oenfiet alïeen op 'g i|eeren jeegett. 7. ©ee£ man toeet bat bit lebeti \$f
$>m toancnel/fyoo^en ongetoig/ <©iejs leert ïjd fïclj altijb bernoegen/ <ffin i£ te bzeen met fijn genot/ «2n baneftf ben $|eer boo| 't oberfcfjot/
35te 'talles? fian ten beffen boegen. |
||||||
st Rampfaligh Leven der Grooten.
Stemme: O Saligh Heyligh Bethlehem.
W3tt # fjet Ieben ban ben tticnfrij!
<©at boog in jïaet fcljijm upt-"gelaten* KI leeft een $,2ing na bolle toctifct)/ i|p f toceft in bjce£ bari b' onberfatcn: 2. &ijn Kroon al blincht £' atg een ïtobjjti ƒ
5^ie i£ een lafligh pacn om blagen/ Hpttoenötgh ban een fetjoone fchijn/ 3lntoenbigfj frtj?itn en naere blagen. 3. IJaemaecntfjP'tnaebeg eenen fin/
^tracfeg fal 't een anöer toeet benijöcn: 3©at nropt ïjp faeel berfmaetDept in/ ^ie tjn oock nimmer lum bermij.öcn. M 4 4< ^cïjoon
|
||||||
ï 84 't Rampfaligh leven der Grooten*
4. gehoon Dat fijn teenchen fégebien/
«©octj moet hn felf een grooter tyeefen: 3©ant <<5obt/ öie yeDer moet ontfien/ <©ieng üienflHnerfjt moeteen $nn$ ooch toefen f. <©fifFermacreeneenigi)KiHD/
©e minfte ramp bcrfebNCht boo? 't fierbeu: ï|jj tyeeft boo; 't Bijen/ Dat fijn betoinD/ Geraken fat aën b?cemDe erben. 6. 3M fïuppt en bnoght men boo? hem neer/
't Bi\n meejt gebcpnfüe DicnfïigfjeDen: 3taet Dit al sijn onrfagh en eer: ïjf n i£ tocer ffaef ban peDerg seben.
7. Maev raecftt De bpanD op De been/
i©at ig hem fb^gh en moept befehooren i 3SI tooelt het b:epn/ hp moctcr heen/ «Bn peDerg onfoil fien en hooren. 8. Wanneer 't Dan uptbalt nae fïjn toil/'
©au $ 't met blam en bloeö oejegelt: Sfé 't anberg/ foo i$s 't bol beDiF/ ©an fpjeeent mm tïout en ongeregelr.
9 iBannecr ren anDer rufïigh ff aept/
<£n eet fïjn tyooD in grager rufïe/ $P fïupmt/ en b;oomt/ en geetttot/ en gaept/ 23anchct noch tóiltüjaeD fal hem Iujten. 1 o. gicft jtahgh noch ban natibighcen/
üKe neöer menfch # onDertoarigh: Sê ÖP ban b?p 3 eplacp neen: 't Si> ©ojfi of 25oer/ Dit gaet eenparigrj. t r. <©eDootberfcïjoontnoch hlepnnoch groot'
3£e ©o|fï moet met Den beebtaer repfen: ïf en oberfiomt een feïfDe noot/ 3Pc D00D treft hutten en pallepfen. iï. ©itlebenïgfoobeertichniet/
3[fó 't upterheft toef blincht boo| D'oogen/ ï>f êt i.é bermenght met bcel berDjiet/ 3CI fchijnt het ot# ban groot berinogen. 13 <£n peDer leef in <£frob/ geruft/
3£act p^incen ;ijn in fïaet berfjeben: <£Ich ?p berPoegfjt. ïaet af onjS lufï/ ^>teeb£ fïreeheii na het be jïe (eben. |
||||
Der Jongelingenen Dochters cieraet.
j&tetnme: Coridonontfteken. ©f/Aertjen
dis is aerdigh. D©cbter£ toilt gft'u tieren/ met een peerle hroon:
©lecfot geen bartle ;toieren/ We u buncfen fchoon/ matt tyutht b'ceble bettgljbe/ om u eeruaer öooft/ ©at faljijn een bjeugfobe/ bieber nopt becöooft. *. ©Iechtcr<$obt£-bjncht binnen/ep bat lieflieh topt!
©at in 5ieï en finnen/ toafï tot fchoonner fpuipt/ HJtë 't hooghmoeDigfj toefen/ öat De lufïen blept/ ©atter homt gerefen/ upttebertelbept. ?. ^>iet gfjp aen be peerlen/ bie foo ftipber jiju /
«En boo^ b'oogcn bteerlen/ in foo gelöjc fchijn l ©encht ban in u herten/ bit $ 't llBaeghben beelt / ©at ong bjijb ban finerten/ en ong fcljatten beelt. 4. ^iet ghp beeg Mepnoben/ en haer ftipber tott i
<Cp laet u bfènooben/ bat ghn hupfeh befit/ €en repn eeruaer leben/ batter onbeblecht; H een ffran£ fal geben/ bie ten «fcmcl flrecRt. f. Ciert u met geen plachten/ noch bermombe p^ael/
3ÜSet geen nroefe bjacgten/ noch met lt>cprg ontftael/ Miatt met tyienDIichfjeben/ en ootmoebighept/ Met gecierbe jeben/ bol fachtmocbigljcpt. 6. i©ant ij) bagh en ringen/ en in obermoeb/
3«8uplen balfche Dingen/ maer geen heplfacm goeb/ ©otter fa! benlijben, noch booj ©obt befïaen/ •Jlföaer be Deugljt fal blijbcn/ al£ bit fal bergaen. • > 7 • <©t$ berciert n leben/ met een hepli'gh Weet/
» ©ol ©obttynehtigheben/ bie be pjacht bertreet/ » ©P bat ghp moogtjt lichten/ ahj?fjet mojgen-root/ »«Enunaefïe jïichten/'tspintyeughtofitoot. JUS f Lof
|
||||
ï8tf
Lof der needrigheStaet.
^tettime :L<a Vignone. <©f/ O cierlijck cieraet.
O^eeberighe ffaet •'
©ie bepligh in (boet en onfpoet houb De mart/ ©ie ïcft bemin/ met ïjert en (ïn/ «En Die ten acht/ boo? groot getoin: ©ie bergen nor[) Dalen ontfiet/ ©ie niet b?eefï fioogh gebiet/ ffëacr Die ljaerplicf)t/ gelrjcn een licht/ <©ntboncnt Doo? pDerg acngefïcht. i. Hchfïibfierighc$È»of!
©at pjachtigtj en trot£/ Doo? toeeïDe (beent u lof/ 3©aerbol gctooel/be^afijonftg poel/ «En haet en ntjb beft hare jtoel: ©aertrontoe en eere beracht/ <£En pjacht/ Krielt bagh en nacht/ ©aer D' öntrouto toont/ bebjogh geferoont/ «Enbeughotefchanbigh ioojtgeloont. ?. 3£of miDDeluare fïanD/
©ie bepligh roept met u ^chuntjen onber 't lanD $ t©at foeter lufl/ baert Doch De ruit/ ©ien$ hert niet $ pet rjuacb£ betoufï i ©ie fio?men nocf) ininDcn niet b?ecfr/ t©ien£ geeft/ niettgbeDeeft/ JBaer houD fïch flecht/ b?oom en opjecht/ ©ernoeght/toat hem # op gcleght- 4. jKaerghpberhebentop!
S©ieng hrnpmen feec ttotjS ten ïfemej fïcpgten og/ ^tiethterujlaet/entoeberlact/ * ©ie Doch foo fnel en ta$ bergact:
3ïl£ bupen en DonDer 't gebjelDt/ <©ntjteü7enneDerbeIt/ ©an Daeft u pjaeht/ en too?t beracht/ Sfae ban een S&oere fijupg belacht. De
|
|||
i87
De woelende Menfche.
^>teittme: Doenfè, doenfe.
|
||||||||
D
|
||||||||
«2 menfcfje rotfl boo| bergl) en Dal/ ©00? bofs
fctjen en Doo? balen/ en D002. Dalen/ <£n geeft ftcïj in beel ongebal/ <©m gout en frtyu te fjalen/ JUSaer op be oeugljt en eer/ lacp! lacp ■' USaer op be Deugbt en eer/ men toepnigljiet.
i. <Pemerifcf)5teeeftober5eeenfanD/
©00? ftojmen en boo? baren/ en boo; baren/ «En fjp bcriaet fijn bof en fenD/ #m gelD en goeb te gareu/ Jüaef op bc ceöïe jiel/ Icpber.' leuöer.' mm op De ecDle jiel/ men toepntgb paft 3 • Jifêaer afê 't al fë geraept/ gefcfeaepc/
Poo| nrom' en fïinre toegen/ fïinre toegeti/ t «©nruftigfj hert ban nimmer fïaept/ |fêaer bmb ficb ïjeel berlegen/ want eene toojm bie nnaegt/ D2oebigï;/ bioebigfiy *©ant eene toornt Die fenaegDt/ en rooff fijn rnfi. 4. 4&O0
|
||||||||
ï88 Lafter der Sonde.'
4. ^oofoecfttmenban boo? fïact enmaüfi/
Jèijn finnen re berlufïen/ te berlufïetv •MSenfTaet alleen op iaellufi acö.t/ «jgn foecbt baer in fijn mfte/ jlKaer 't $een tyoofe luiï/bUicfitigft7b!ucfitrg&/ $©acr 't i£ een tyoofe Iuft/ bie rag berbtoijiu. 5-, 't 3$ beter bat tn' om 't eeutoigft pepnfï/
©at eeutoigh fal befclijben/ fal befclijben/ ©an bat m' om 't aeröfche goeb foo bepnfï/ ©at fnellicB fal toegh bjijben/ aBaer ^ tjemefê goeb gebupjt/ eeutoigft/ eeutoigh/ JlKaer'g J|emeI#goeb gebupjt/in eeutoighept. „ 6. $eft ban u &ert en 31'eï om ftoogfi/
»<ffin tracht nae 't befieleben/ 'tbefle Ieben/ „ <£n fïaert ten $emel met u oogft/ „ ©ie beter fchat fal geben: „ ©aer blincht bet fioogfj|ïc goeb, frabigft/ fïabigft/ ,. ©acr bluiCHt Bet Sjoogh fïe goeb/ bat <èobt bekroont. |
||||||||||
Lafter der Sonde.
S T E M M E : En fin d'amour.
|
||||||||||
W i$ bc fonb'in onggemoeb* «feu fïaeffche
bupfïerfiept/©ie fïabigft tojoet. i&obat geïaben lept/ püiifiiiHisPiiipÈPil
^enpacfeba?iquabenopon^fiert/ ©atonjJbenautbo' „
fitiert?
|
||||||||||
Lafter der Sonde; i&p
fmert: Eaeg onfb finnen/ ©e fonö beminnen/
©ie on£ bug benart.
2. £pi$mnblintfieptm'tberfïant/
©erfyeec&ffer ban d&obtg biet/ €enneftboïfcftanb'/
©aer fp ftaer hert o» fet/ ^>p i?' berooft ban '$$ Hemelt licfit/ <z2n ban «SoDtsS aengcficftt/
JBicirê fnooDe lttfien/ be$iel ontruflen/ ©iefpinongfïicftt.
3. ï©at#fpeenbergiftefïangfi/
©ie ftaer benijnen fujept * «iFnmaecfttongbangï)/
2W£ f op ftaer ïttpmen fcpt: ^p i$ een 3? ufer ban De boob/ «P-n bie ongtyengftt in noob/
<£n boojtDien.ö nogni/mnsijn belogen/ 2«tëfyö'appdbóot
4' ©oo^ toatbetyogb en fnoobelifr/ ^to?t(ponrfingebaer/ <£n troept beelttoijfy
©an'teenejaeropjaeri ^>p fïojt ong in öcr bellen gronö/ ©00? ftaer bergifte monb/
Sfa ftnaeghtöe;ie(e/ en gaetbernielen/ ï©at cerfl tyeebigft fïonb-
,, f. «© toomt bic on£ getoiffe ftnaegt/ 3.®oojiibcbLjiegerp/ ,,©icons*belaegftt/
. ©at ton jijn nimmer b?p- «»«frobt fal Derbmomen bpffantjijn/ .jiffinfmooreiinbenijn/
» ©ie ong gemoeben/ genepgftt ten goeöc/ „J^ijbbaitqiweleiipïjt?.
■ Ver-
|
||||
Verachtinge der Werelt.
Stemme: Franfche air.
|
|||||||||||
G
|
$p bie De toetelttoilc Dienen en eeten/ 3£etop
2&ie u ftan beffen en toebet betneef en/ ©ieu |
||||||||||
$ÊÊÊÊÊÊÊ WBÊÈÊÊÈÈÊË
u lebenenblucficigeuiff/ ©ie tibedecnt booten ftan blepen en toobeu u tufï/ betmotnbe fcftijn/ <£n fchaft boo^ tycugfjt/ feer Ooobe*
lijth benijn/ ï©aer boo? be jtel/ tn beel gebact en fmet t/
pPill=glii;iii;iiÊ;i;M;Ê|ig
^irf)fio?t/ Datfp gelijcKbetobert toert.
2. JBilt gijp Ijaet bolgen/ fa fal u beminnen/
&p fal fjaer toefen en liefliche b?eugf)t' *>?ienDIicH betoonen/ in siel en in finnen t <t£n u befmetten met becl ongcneiigfjt.
JBant fp i$ balfcfiy boo? Ijaet lief noferp/ 3£ie u berlept/ boo? fnoo beb;iegerp/ <ê n fcfjencnt tt in boo? bjeugfjbe bittre gal/ i&ie ti biit me/ foo fuut benomen fal. 3. &p fal ti fïreelen en toebet berfïinöeri/
2BI «toe me/11 tijbt en tl gelb/ j&p fal u Wttpfïren en ffrengelich. binben/
|
|||||||||||
Tegen de Hoovaerdjre;. ipi
^at böP betfïagen legfit neDer gebeft:
J>P fal u jicl/ met flricften oberiaen/ Cot u beröjict/ met fc&erpc geeffefê flaen/ £>oo Dat u lijf gemartelt en gepunt/ ^iet Dooi gepamgbt/ in beef eilenDe ouijnt. 4. o&fjp toojt cm flaöe °k iJ?ientIicn moet fpeelen/
<©Ön nioet De toereit een (Croerel-ninöjijfl/ 3tl (jare toonDen jijn niet om tefjeelen/ 2il^ öooj gebeDen met boet en met pijn/ «Sn toaer' berouto/ Doo? een geloften hert/ <©at Dan berfoept DeejJ fchanDelic&e fmert/ i©aer Doo? 't gemoeb/ Doo? oberlegij ban 't ejuaet/ &ich fchaemt boo; o5oat; Die alle fonDen fiaet. ., f. ©Het Dan De toereit/met al hare tuffen/
s, Streeft op ten ïf emel nae 't fteplige paD/ « ©Het h?t bergancftelich/ laet De 5iel ruften/ 3. tiieft booj De toeelDe/ Dee^hemclfcfje fcöat/ » «©aer alle luft en alle tycngfjDetooont/ »<ön Daer De Deught too^t loffeüch beftroont: „ ïöant '3$ toereit^ luft en hooghmocD fal bergaen / >~ IBaer <!5oDep tooojtfaleeutoighlicH beftaen. |
||||||
Tegen de Hoovaerdye.
Stemme: Carik.
VJ - a nk! hoe bolgop öug De toereït/Doo? een fchijn en
balfc&e luft t ü00} roem/ en toulpfc^ep^acöt/ Die dciT"
bracht/ Schoon fp u befjaegt/ en Daer in ff hept u ruft: "~
3©eeIDe
|
||||||
x$z . ' Tegen de Hoovaerdye.
©eetoe noch bjachten/pcrl nóch biaruant/ Hniecbep
nrachten/ mact u bïinb berfïanb/ ©erianght/ en jancnt
nab^belheen/S^aerachlmijngeniagh u fiicrcn
fal nae teen.
2. Heteengop be bjoogftepbtbanu leben/opeenroocft
en toffe toaen/
©ie fmelt eti rag berbtoijnt/ hoe fchoon 't n fchijnt/ ïgoc ghp 't ooeh berblöcmt/ en gaet beeg glabbe bacn. ï|apren en jaren/ pjoncftcn en gepjael/ J>eer fnel toegfi baren: alg ghp oubt en feaei/ ü tijb/ bcrflijt in hoffelheeti/ ©ie ghp/ al bp tg/ moet mannelfcfi bertreeii. 3. Ciert u b?p/ en toilt in üoogneng baöcn/ boïgfjt be fleur
en hooffche placht/
©ermomt en topt u op/ geitjes een pop/ flSet floerg en SSIanchet/ en nroefe toeptfehe bjacïjt: üjleeren en béeren/ baggen noch jutoeel/ ïftonnen u eeren jjoobaert maceht nieteel: 't (jBemocb/ u boet/ niet fo?gh bcr|Iaen/ ©at al/ bit gemal/ moet alg een bloem bergacn. 4. Carilé, toilt sions bochter bolgen / in haer cier en jebigÖ
fclcet/
©aer tijb/ of bange lucht/ noch naer gefucljt/ H hier ban berooft/ 't 50 in tyeughbe noch leer/ «Eere en beughoe/ ci&ootg bjucht en geloof/ gullen u berjeughben/ met een hepligh loof/ jlfêct pfalm/ toieng galm/ en foetc fïem/ J^ien^thooi/Oberfchoon/ftlinchtmlerufalem. f |
|||
De wegh van 't Menfchlijck leven. 19 j
ƒ. 'tftleebsptonvenonbemoifïbanfonben/baetbe ïïcföt
en [joop in leeft/ ©aer g[jp/ gcciett foo fcljoon/ boo? <©oDe.é th?oon/ «epn en onbeblecht/ afê een fupber ©upf nen f toeefr. . ^"geïg en iïepen/ en De? ï$emelg fchaer/ a»MIen u gelepen/ Bepliglj booj 't lutaer. ®aer 't Ham/ De fiatn Der bjoomen fiet/ ®«e fïcctjt/ en op|eef)t/ '0 geniep bjeug&öe geniet. De wegh van't Menfchlijck leven;
Al 't oude al 't/elfde.
«Stemme: Fortuyn eylaes bedroeft. <£5f/ Als ick uyt
wandienhae. G«EIijcïi De £>onnc tyaept/ foo tyaept ong Icben ooth/
€*n£ Dagen jijn foo licljt/ getijen een licfjte roocfe/ <©ng kben ip" een bloem/ bie in Den moigenftonbr/ «sgn bloepfel 01$ bewoont/ en V abontjS lept te gronD. *• <©n£lebenij$eenKind.Datinbetoiegefcfyept/
rfatrachjj bolgbter op De Jeughd, bol fojgl) en f foarigfient: 3auo?aeft enflaeftbe Man,booj ©jouto enboo^'tgefm/ «en d Ouderdom bjengbt ramp/ en alle f toachbept in. 3.^0 ïOlt Dé ttjb cp tijb/ gelijcs een buiteen aen/
® «1 afé [jet té bol-fpeelt/ ban fcljeertmcn af De D|aen/ *®aer lept ban al ong glang/ alg in (jet fïof bertreen/ «^en anber grijpt De fptty en fpint op nietto^ toeer öeen. "nfc ^ü'ebt enbloepttmsStp. 't«&j nimmermeer gcDacn:
n!raeFp b' eene ïaet/ bacr gjijpt (jet D' anber aen/ mm toatter ig boojbp/ bat htert niet toeberom' mature tjeeft Bacr toebb' al in Den otiDen Djom. . *"' ^P 5aept/fp maept en queent/ en rooft [jet tóeer tot niet/
r™r,neer &et «n bergaet/men ftraeng na 't rniDer fiet: töcröjeben baert gtjetoin/ en bjengïjt toeer boo? ben Dagtj/ *©at eertijDfê toag berrot/ men nu toeer bloepcii fagfj. ,® 6- Mm
|
|||
j p4 Wenfch nae Vreede.
6. jnaatttoieinchriftotecfc/rjlrjfr. ban'tbetöettKti b$>/
3(ï flerfr bn en bergaet/ {jcm blijft bet leben bp: 't gtaDn-ffeiirh trccht acn/ bat onbcröerftijch i$/ <&n öit 'g een €h#enmenfcb/ een groot gebepmenig. NB. De Poëten verfierden datter waren Parcae, Goddin-
gen van Leven en Dood, en dat Goto het Vlas aen den Roc- ken dede,dat Lachefis het fpan.en dat Atropos,als 't haer dagt geraden, den draet affneet. En hier mede wilden fy des Men- ichen leven afbeelden. Doch't is God die aller Menfchen handelingen beftiert, en in wiens handen wy alle zijn. |
|||||||
Wenfch nae Vreede.
^temttie :Tck roep u Hemelfche Vader aen.
H<®z bolt be toerrclö ober al/
dT-cnpDcrisboltycefe/ net}'. toat bet epnD nocb toefen fal/ ©an Dit D|oebrgö ong'bal l ï$e bout nocb, maet nocb fïal/ ' Met aï Dit goDloogtocefen. ». Men booster niet a!0 krijgt rumoer/
©an Fierben/ moojDen/ bjanDen/ iföocb burger toert berfchoont nocb. 25oer/ Sm D' alDerfnooDfïe toer/ ©oert menigb aeti bet fnoer/ <ên tyengbt bem tot fcbanDen- 3. «?plar<s! toat Ijoojt men naer genrijt/
Mm boort trompetten blafën: 3P>acr meubelt menigb in ben (irijö/
©oo^tjact en Dolle nijö/ Cot '£ eben naefien fpijt/ <©m in fijn rjoeö te graefen, 4. ®e ©?ceD' ig nu al toegb, gejaegfit
«Pc bïoote Degene hlincften/ ^>iet boe Dat D' een Den anD'rcn pïaegbt/
Sfae 't moet ©oö jijn geblarflfjt/ |
|||||||
£(*
|
|||||||
Klachte over de woedende Werld. Tjp|
ïfoe elcft bug onberfae g&t/
&ijv4 naeffen btoeö toii ö^ïucften. f. ©erfcJjijn Docö eeng «© foete ^ee -'
Jltëet uto' <©lnbe rancfcen: 3£an fal berDtoijnen al Ijct toee/ <©p 't EanDen in De ^tce/ X©ant njcnfctjen en f)et ©ee/ ,$ae u <0 E»?eeöe! jancnen- 6. ^anfalDetooIlcfentjetSTam/
Sf n eene toepDe fpeelen: 3£e tojeeDe Êeetito fal toerben tam/
3£ie eerfi bras* fel en gtanV 3£an fal Den Cb?ifïen lïam/ <£en ölriDe Itof fangft nueelen. 7. ©erfcbijn/berfct)ijn/<© tyohjcH Kdjt t
.ïfêetutoe gouDe fteien/ €n toogfjt u ©oblijch aeitgefïc&t/
^at pDer .Ffêenfcfie fïicftt/ <©p öat clcfe in fijn <©ot# goctfiept magf) herbalen. |
||||||
Klachte over de woelende Werld*
^>temme:Eylaesamour watgaetmy aen,
WSfeopbetoerreïDacljt/
Wat fietmen f toerben/fterben; <©nöer 't mcnfcftelijCR gefïacïjt/ 5f oojtmen niet afê ban berDerben/ S^aehucfiten/heren of hiupjj. © toat $ 't een rafïigb fcrupg! *« i©at fal Doeft 't epnöe ?ün/
©an al Dit moo^Den/ DooDen i wiïtgöpineHenD'enpijn/ ©olgcn lïectjs bet paD Dei: fiiooDen/ €n op fioopen rjnaeD op (]ua?D} üfêaer (©od al u boofftepDt ïjaet. 3. ^oefcanDeljaetennijD/
^00 beel ttoijï te famen roeften I $ 2 ©af
|
||||||
Vreede klachte.
©atmenfïaDigft in ben (trtjbt
i&iet ïjaer bp ben tjapjen pluchen/ «i2n met fpietfe/ bug en ftoaerb/ delgen upt bet Jifêenfcben aert i 4- #P/ fP/ ontaett gefïacbt!
^uftgfjp niet eeng toeber toeren/ «En u boeren in 't gebacftt/ ©efe troutoe leg beg peeren/ ©at toie met ben ftoaerbe flaet/ t©eber in fijn bloeb bergaen i s. ^gtghp ban to^eeber bier/
3üg be iCijgerg of be 3Eeeutoen/ 93?anb u ijert in feller bper/ 3ïlg be tojeeDe ïtëolben fcf)?eeutoen/ ©ie met 2Seere-margfi geboet/ Uaefen upteen bol gemoet i 6. 3Eaetaf€>€feiftenJliaenfcfi!
©an al bit «5oDlooö toefen/ ©an hrgoööp V fêemelg toenfcb/
«En fult niet boo^ 't oojbeel fyeefen: t©ant [jet gobbeloog getal/ $opt <!&oDg fitjc& öeÜtten faï. 7. IÜoerteeiigi©grootea3ob:
't Igert ban Deeg toerreltg tfcrooten/ ©atfe niet tot utoer fpot/ ©ooDen meer flaer 3£anDg- genooten/
©at haer fucbt tot fjeerfcfjappp/ dimmer fteer tot tprannp. |
||||||
Vreede klachte.
Stemme: Schoonfte Nymphe, &c.
W3?er mpn oogft/ een traene 25jou/
©atic&tion/ 211 bet ongebal betoeenen/ i©aerom b' arme Cfeifïcn fchaer/ ©olgebaer/
jï'.oet berfuchten en bug jïeenen, 2.
|
||||||
Vreede klachte.
2. aféic&fie'tbertooeffenaen/
«©banfïaen/ 311 beeji groutolen boo? mijn oogen/ ©an gebencft ic&/ atö mijn Sfeer i fóonopmeer/
3W bic tnoo?D-sefc&?ep geöoogen I 3. ïfier ber jaegtmen man en bpito/
Cnbolrouto/
S511 bc arme ©nberfaten/ ©ie berfïagfjen aI$J bet ©ee/ IBee'acfttoee!
0tjn gefacpt op belb en fïraeten. 4. jBeent<©bocfitcrSionstDeent.!
^nchtenjleent:
Hout nier af ban bitter Wagen/ Ibto^t u traen a$ een bloeDt/ <©mfjetbtoeb/
©at foo beerajcn lept berfïage». $. <©obt faï eenjS ban boben af.
ï©annen'tftaf/
<ffin met fcljerpe geeffefê tejcecHcn/ 2CI bee$8 tojcbelmoeb en qimü/ 3P>atfipfiaet/
€n in fijne gramfcftap fpjeecfien. d. ïtëcgjjgfipboofe bert' ban ïjt'cc/
ï©antmijnbper/ ^al op utoe jiele bjanöcn/ «fin göp fult in Wam en roocn/ ©oo^'tgefpoocB/
^ijnberfcbricfitenalapper-tanben. 7. ^teecfitbaneenguftoaerbenop/
€>fUBOp;
^>al geboelen <©obe£ toozen/
i©ant een fel moojöabigtj öert/ ' £>almetfiuert/
«2en berfcfejicKlieH oojbeelfjoojen,
& 3
|
||||
jj>8
Dankfègginge over de weldaden Gods.
|
|||||||
stemme. Treetrasjes mijn voetjes.
|
|||||||
ffl at beughöe W onp aen homt bien.
|
|||||||
2. <(5ob$gonlïigeoogen/
5M ban bermogen/ HMRlaer betogen/ $an fijn genae / bie bjocg en fpae/
€>n£ herten footyae/ «©ntbonchtbooj eene bjanb/ ©ie glorijt in ?iel en berfianb. 3. iBie fou niet beminnen/
Jfèetïjertenfmnen/ «Bnfïen ban binnen/ <©p befen Heer* bie tot ong leer/
^>ijngabenfenbncer*
<iEntoecHtongboffe3iel/
Cot bjeugbbe bic u Jgeer'. bcbiel i
4. JBantalonggebacfjten/
$a't ^emefê trachten/ «Bn 'taerbfcft berac&ten/
3té 't een bergact/ en on£ berlaet/
©aer'teeutoisDbcjta.et/
#0C
|
|||||||
tfittn
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mttl!
ffffl Sï i J I I»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vstti ï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bttöll
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«att/i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
&nm «f/j
3 iU* § '!ff>
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 1 ilH!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H*f4
iiiii ii Mi
Mm |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"f
n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O
B <
era
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nuf -»
|
-' !++♦!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1141!
IMI llfi*
♦mi
lllll
t+»i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inn
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
rii
O O.
g_
o' c |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iiiii
ïllll
1^*1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O
3 «i |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
«a |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IflJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
113'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-> iiiii
a 1144*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^fflIIH
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iiilïif
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c5g"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wil
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■SB
o.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J3 f I I IM
_~ i i ï I 1 ~/PH»i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I44*i
C lllll
r» 144*1 3 iiiii o !!!!!
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i 3
ft «■».....
«o O 14+W
tsfmi
3 smh*
~-" 111 n ^- w» iiiii
5.§S9i
£ _§" I !«++
**!! i!! f? lp
2 S '■■'■'y-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 «q
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£S I-I-K1W
Cf II I M smii
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3*
h--
O'
CL n>
»-s
OO
O
3
CU
a>
ö
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5».
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■wii
|
ss
|
lf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E*
CL,
ro
•t co
O
o
cu n a |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
& *f i++w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.11
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
crq
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•ê
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i if
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4- 2 I++* o I-H*) £ f-H»H
|
s?s umi
"■5 11*14
ga 11*11
O » 1*4+
0O l'ltl
|| II I)
p-fr '■■".'.'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftït
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 IW4* £5
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
— Milt»
iirj I iTlV
|
i nrr
Itt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ra
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«3-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
era
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g M44*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J§ ii++*
<* iiiii
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iiiii tüili
inn iiir |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lllll
uw
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<U
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uin
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aoo Om vergifnifïè der Sonden^
©atirh/<© «£oDt! heb tegen u miföaen:
ïililiï IfiiiiiiiiliiSP
<Ptc£ mijn gemoeD fich neeDjigh boo? u bupght.
2. <©hp toilt Dan ï?ecr! niet met u Dicnaer trcöen/
3fn ti gerecht/ noch tfraffen nae u 'met/ Wie han be|ïaen i toie fonDer geben reoen/
2U^ ghp op 't fïrcnghfï u oo^Deel booj ong fet i ïBptreDcnoan/
<©putoegocöihepDan/
«Sn toeten Dat De fïraf u (jae(ï beroutot: «Sn Dat ghu sijt een ©aöer Die terfïont/ ^ijn roe bertyeecht/ acn Die op « bertroutot/ S3efp«nghtDaerom metïfjbp onfe toonD'. 3. gehoon Dat De fonD on£ hapren gaet te öoben/
öBn i£ foo root alé 't fjoogöfïe (STarmojijn: g>oa fullen top ban u niet jijn berfrhoben/
jjISacr Doo? u gonfl/ foo toit afê toollejijn: «Panugenae/
23ïincht aïtijD tyoegh en fpae:
Slae toijöer alg DeaerD ban D'^emel (ïaet/ 9?ae toijDer afê het S©e|ïen ban het <©ofï/ utrecht titoe iiefo/ Die nimmermeer bergaet/ J©ant ghp jijt ons? een toeberlaet en troop. 4. <2$f;p hebt Dit tooojDt aï» met een eeD gejtoooren/
5©at ghp niet toilt öe£ armen ^onDcrg D00D: Jlfêaer Dat hp leef: noch 't J>chaepften blijf berlooren / <©m Dat ghp nopt Den jèonbaer ban u fioot, i©anneerhpfiarmt/
»ü5hp b^ienDelich om-armt: 1$ fïcchfê 't herouto tint repnDer herten fp^upt / ©an toerpt ghp toegh fijn' fon&en in De jee/ «ü5cbencHtfe niet jae Delghtfe gantfchliea npt/ 3fae 't onrepn hert toojDt toitter ahS een fnee, „ f ïötltotiö Da» Peer een hephgh fileeDt aen trechen / |
||||
Danck-liedt. 2Qi
„ €m toth beg Hfepfé en bol ocrecïitigöcpt:
„ ïMtoan u geeft fïeetgtnong hert bettoechen/ „ Wat top betreen 't pab utoer heplighept. „<©ljpfanbu^oon/
„ Wie fïch boo? oug liet boon/
3, <©p öatter niemanb boch berlooren gae/ » ©an öie in hem en in fijn tooojt gelooft. „ J©p fmcechen l|eer! en oiböen om genae/ „ Wat on£ geloof noch licht niet toerb berbooft. |
|||||
DANC K-LIEDT.
Vyt C. V. Manier.
«Stemme: O Wijn de eeiile Creatuerc.
Ofte op defè nieuwe geltelde Voys.
IS <ü ^onberfpjeptiacröelbiejiralen/
€n ftomt op fcrupt en bloempje^ balen/
fjel - D«liralen/©ie'taerbrijch"metöaerliebe""
bloemp-je^ balen/ J>oo öat al't©ee/jaefelfé be glanp' berheught: 'tèebogeïtqueelt
menfch fcfteptb?eught:
lliillEililillIilil
een foo berheben iïangFj/ (Cot '$ «Scïjeppcrg tof/ öoo?
|
|||||
202 Danck-lied.
|
||||||
upt - gelaten Iu(ï. Eaet ban ong-föeejï niet toerben
unt-oeblufl / USaer looft u <&oi> boojeen ber* Ijeugö .....oefangfj.
». i©p banenen «5ob booj al ben jeegen/
<©ie fjp ong fjeeft genaöelijch befcljeert: <©ie ong bebautot met fijnen reegen/ «©ie ong fijn gonft aen lijf en jiel bermeert ^cijotttut boef) eeng aen/ en fiet fijn toonberfjeen/ J©aer meeb' &p 't lanb bug ri jcfteli jch berciert/ ïfoe toeelDjigt)i't ftrupöt/ geboomt en 't graef jen tiett. <f£n Doe bit <©oot boet boo? ben menfefi, alfeeti. 3. J|eöt BÖP 8?oi jïof om <£ob te loben/
©ie u/ ban alg/ bug rijf helijcn boojfiet i Sfp fetjenent 11 alle bingo ban boben/ ©aer fjp öoch, felf ban afleg niet geniet: 2{I mat ï)et lanb ban ©ee eu bjucïjten geeft/
<©ie jijn ben menfeh, tot lufi en onberljouöt: 9fae toatter f toeeft on bergen en 't toout/ 9fn locïjt of see/ om utoent taille leeft. 4. ïgoe fou een Ijert boef) ba$ ontaerben/
<Ên al fijn plicfjt foo bcrtel ober treen i jg oef) fjouDen bit gefcljencfi in toaerben/
©at «5obt fjier fcljiep boo? b'arme menfclj alleen ? 2Erfj neen! ontfïeecnt ben Ifcer in u gemocb/ €en <©ffer-bper/ ban toare banehbactFjeyt/ <©m bat tjn u beeg gaben rjeeft berept/ <ü2n al beeg r<eughjj en al beeg toelöaeb boet. S, <£oDt
|
||||||
.
|
||||||
Danckfeggingh over Godts bewaringh. ao^
f. «3obt heeft boef) onfer niet ban nooöe/
$ocfi ooch al 't geen/ bat fjp gefcbapen beeft/ $f p toert gebient booj ïfemelj? booDen/ «Een hepligft f epj gefïabigh om Ijem 5toecfc. i©ien£ foete toon bol 4!fêuficael geflupt/ ^ijngulbe 5ael gebuerigh ober Klincnt. <©obt ijSsen «Beeft. «En toil Dat ghp ïjemfiiigïjt/ «Een geeftlicft lof met repner fierten tipt- |
||||||
Danckfeggingh over de bewaringe Godes.
i^temme: Galathea geeftigh dier. <@f/ Fredrick Hendrick
vanNaflouw. L<®oft mijn jiefe/ looft ben ï|eer/
ïïooft mijn 5iel ben ïf eere: Wat icft «Bobeglof bermeer: «En fïngfi tsijnbcreere: <© mijn «Poot! ghp geeft mp fïof/ 3£>at icft tot u hephgh lof/ J<©aglj met fielDer fceelen/ <©nberï|arpefueelen. ï. 3P>iemp met genaeb en gonfï/
Hieflich hebt omfcheencn s IMt mp met ü foete jonfi/ Sin u liefD'bereenen; 5^at öoo? 't ftralen/ ban om fioogh/ Sfeft/al^ b'lppel'ban u oogö: Mp/ booj 'é bpanbg blepery ©och niet laet beriepen- 3. IBant ghp/ al£ een Herber/ boet
lïtoe fcbacpïicii^ toepbet/ ©ie ghp met u M anna boeö/ «BnbenflrafgeïepDet: ©ie mijn ;iel ten toater-fyon/ ©ooi het tfeechen ban De £ottf 9fo
|
||||||
3o4 Danckfèggingh over Gods bewaringhj
Sfnunlabergrafen/
©oo? u gonfi nomtaefen. 4. ^efioon oficfi in 't Doncto fïreef/
Sünnrup^enellenDe: <5pj> toeet Igeere bat icft leef/ ©ie 't Krupjsfoo ftonö toenDen/ ©at al mijne ö,tien en pijn/ fean in bieugtjö beranDert 3jjn/ ©at jcb boo;? mijn IiiDen/ J13p tocec 1 naclj berbhjDen. f. <i5fiptoij)ïmpu toegen acn/
©ie icïs moet Detrebcn: Wel gelucnigö Die Daer gaen/ 3fnutoeten;eeöen: <® Die in u bierenen rufï/ ©toept toe boiijent eti De ïüfï, ©ie a$ jïroomenfehieten/ tipt ji rijcfic blieten. <>. <©fp^ing&-aöer aller tyeugjjö,
<©Iicfjt/fonöeröupjïer.< <S&fjp jijt onfe f ufi én jeugöD/ aHonjSglangenlupfler: <&ï)P toifcht onfe tranen af/ <©fjp treent on£ upt 't Doncner graf/ ©at top/ in 't berDerben/ Jfeer/ booj u/ niet f erben. 7.3£eeutoen ftoerben om onleen/
SfabergifteDjaecnen: jfêaer gijp fjebt boo| on£ ge&ecn/ ©at top uptbaerfiaecnen/ Bi) n Deo? u genae bebrtjt: 3Eaet Doen Heer! tot geener tijD/ <©ng geloof bef toijefcen/ Mioclj Den ^atan togclien. 8. SCaet u <£ngel JjouDen toarijt/
©atoieon^befjoeDc: |
||||
Echts-Gefangh. 2ojr
&temt ïfeer op ong gangen aefit/
<ên op 'g bpanD.étooeben: ©at ficï> onfe boet niet floot/ jlfêaer beb?ijot oné ban Den Doob/ <©p Dat top uloben/ «EcutuiSÖÏijch Ijiet boben. Siet de Mufijck-Nooten in Luft tot Wijsheyds^
Fredricl(Hendric^. Fol. I96. |
||||||
Echts-Gelangh.
^temme: O SalighHeylighBethlehem.
GdEIuc&igï) <© bereenight §9aet •'
©ie dooi De toefe <©oög geb^eben: ö binbinDefen <£Echt te gaer/ Cot een gerufï en beter leben. *, i©atghpDaerinterfoanbenfïaer/
©at laet © 8feere iuel geinenen. ï©ant toic Dat in u toegen gaet/ ©ie fal noch ramp noch onfpoet brieften. 3 • 8 goe ©|ienDin en 2SeD genoot/
©e fchoonfïe atufï-fjof ban n finnen: ©ie fal getrouto 3«n in Den öooD/ <Cn u met hert en jiel beminnen. 4. <©6p fult/bco? fjacr/Ce foete bjettgljD/
©e toenfcfjdijcKe (uÜ genieten: $?et beelDfel ban De tonre DctighD/ £>al lipt n fiam en af nomfï blictett. f. ïöantupteentoel-geheegDe gronD/
©aertoaffen DenpljDelijcnefpjupten: ©acr tooont De tucht/ Daer i£een mono/ ©ie altijD fa! De «jpoDg-bjtic&t uptten- 6. ©act
|
||||||
Zo6 Tegen de Werreltfche Welluften.
6. ®aer fpjept^öbg jegen b?eet en topb/
3£aer5tjn De recgte toiingaertrancnen i 3£aer öloept De boo2fpoct/ Doo: De tijb: «Eenffofom flaDigö^oöteDantfen. 7. <£ toel Dan a'é ggp « oefïacöt/
£iet alg een tyucijtbaer lanö in't groepen/ 3©ant [jepl en gonft u Dan toe- lacljt/ «£ie al£ een tierigh, gof fal bloepen-
8. <© toel gelucnigïj/ afé be tijD/
«Z^it tijDIijcn leben gaet af fnuüen: ®at ggp u ban in <©oDberbIijt/ «Pu toarbt tjicr uac beel beter ttjöert. Siet de Mufijck-Noten in Luft tot wijshey t. O Geeftc*
Itjcke Bemel-fiad. Fol. 219. |
||||||
Tegen de Werreldtfche Welluften.
^temme: Komt ghy fchoone Velt-Goddinne.
K<©mt gttp/bie Doo? lufï/ berfocpen/
«JEnintocelDeftoeeft: ©aer gfjp jiel en lijf toe-geeft: 3Poet u fjcrt een£ open/ <£nnae't befte ftrecft. 2. ^iet{joebIaegtbocfcJpoDDefêeere>
<©ber9!frael: ©ie fijn itpt-geDjucfct bebel/
«Sn fijnnaem onteeren/ «PoojljaeröerteSfpel. 3. ^>iet gaer f tocben t'n be lufien/
«zPnboloberbaeö: SJae fp fmooien in öaer quaeb/
«©p'tpbopjfprnften/
€nratrötfe(ïaet,
4. $itt
|
||||||
Tegen de WerreltfcheWelluften. 20?
4. £ietfp banenen uptbefcïjafoV
©iemettfarpcnïupt/ #>iet om 3Tofpp5^ fchae' nietupt/ <tn bol p?acl)t en pralen/ gijn Der fonDenbupt. y. J>iet fjacr in De toel&t|t fmoo?en/
<gn bolfnoobbctyijf/ 3tl^een boel na 't gepfetoijf: ©ieber reeent $od$ tooien/ £>ooaen5ieIafêfijf. 6. <©roattëDetoeIIu|ïfneI-iufï/
ïfoera^ftiipftfêneer: 3tlg een bloem of licfjte beet'/
Sfaefietr^eenquelniö/ ©ieDaer rooft 11 eer. 7. 2fcötoat3pDparmefIaben/
©ieintoelluftftoiert: ©ie Der DeugljDen Weeb ontciert:
<a5n fcfjent «tfrobesS gaben/ ©ieDefgemelbiert. 8. ^pbjenflïjttunbeelellenben/
<£nal£lebenD'Doob: SPa fp Iaet uin Den nooO:
$|oc gfjp 't ooeft toilt toenben/ 3laegufm»rt$ groot. 9. Het Dan op Deeg fio?te tyeugljDcy
©ierflgfmeltenrjiitjnt/ ©ie alleen upttoenDigfj fchijnt:
©u£ jïreeft na be Deugïjöe/ ©iebaernoptuerbtoijnr. 10. JBantDeDeugöfaleeutoig&Ioepcn/
311e'een goube kroon/ 2t Ig' een peerl aen <0oöe^ t ftjoon:
BMtiiK^oDg tyitcftt groepen «En bertoacïjt fjacr loon. SietdeMufijck-Nootenin LufttotWijsheyt. Aretaa
watalvrcughdeni Fol. 173, Waer-
|
||||
2o8
|
|||||||
Waerfchouwinge aen de Ieughd.
DEJeughd bedrieght fich dapper, wanneer ly door de
dertelheyt verlockt en totte Wel luften over-gevoert, lig laet voorftaen.datfe daer door verheven en voor de Werreld fullen werden gefien, om alfoo geacht en ge-eert te zijn. Maer fy nemen het fnoodfte van allen ter hand, alfoo fy daer door tot geen eerlijck en faligh leven fullen geraecken : daer fy nochtans de Chrilklijcke en der Ouden vermaningen behoorden te betrachten , die hun al een geheel andere wegh voordellen, omdaer in onftraflijck te wandelen. Doch het gaethaer alleens, als die de eedlePeerle vertreeden, enin't flick der Welluften verfoopen, ftadigh leggen te wentelen. Soo dat de gelijcknis waerachtigh is, die eenige Philofophen voorftellen , dat het fèecker Man gegaen is, die welcke twee falf-bofTen voorgefet zijnde, waer van hy door 't fmeren van d'eene.een Valckfoude werden, en door'tfrneeren van d'an- dereen Eezel. Dele door de hoope van verheventheyt, mee- nende de falf-bofTe van eenValck te verkrijgen,krijgt de falf- bofTe van eenen Eezel: waer door hy ontaerdende (tracks een Eezel wierde. Alfoo meent oock de domme Jeughd en mee- nigh Menfch, datfe door de y ver om tot hooghe;t te komen, fy fich moeten fmeeren mette falve der Welluften , om alfoo Valeken te worden, maer fy worden rechte Eezels. Salven voorhaerfelfs,ilavei] van anderen,flaven van hare welluften en hoovaerdye. Waer uyt fy nauwüjcks, 't en zy, tot haer ver- derf en ondergangh konren werden verloft, maer die met rouw en herten lect, hare ellende te laet fullen beklagen. |
|||||||
Cpmerctyngen.
OM dan een yegelijck af te maenen van de fonden des
Werreids,fo hebben wy doorgaens i'e fnoodheytder felv I vertoont, op dat eeji y der fich voor die ftlve, fo veelë
|
|||||||
Bruylofts Gefangh. 20^
veele mogelijck, hebbe te wachten, en dat hy fich met eenen
«lagh te gemoed voeren, wat vruchten hy uy t de opmerkin- ge der fonde kan trecken. !• Soo worden door de fonden, de blinde ooghen der Men- fchcn geopenr, waer door fy dan fien, in wat verderf hun
de korte Welluft heeft geltort.
*• Beroovinge van ibo veele heerlijcke deughden, gaven en cieraden,
3- Befchaemtheyt, alfo dat men is fchaem-root, voorde oo- gen GodsenderMenfchen.
4« Het ghetuyghnis en het oordeel des geweetens, dat den Menfchen na de begangene fonde, aenklaeght.
ƒ• De yreelè, en het zittren voor het gerechte en der flraffe Godes.
Bruylofts Gefangh.
Stemme: Ghy Drinckebroers berooft van finnen. |
||||||||||
G
|
||||||||||
ïfn bic öaer ;ijt öooj a' «2cl)t fcerbonben / «En
|
||||||||||
uoegttt tfabroh na_be reen:
uanö/ 25^upcftt rcöcii en bcrfïauD/ ©few^laiiö/tatT"
«C>oöekto?r/ jiEetbcdjeeo^oVjtr-iïo.'t. "
i. 3Pe Kefbeö?actihtqeïijcfce (Innen/ ^e lief be b&ccfot een toïliioï) j«ch:
^ooj atief be ftan men 't al bertohmro/
«©e Hief be Wincnt in route en tyucR.
SBanttoie in '$ S?otMijch.s' banb/ $c
3. pit ïfontolijch 3» met ïiefo befjeoten/ JlKet bgtenöfcljap en goettoilUsöept:
|
||||||||||
aio Nae de Maeltijd.
«Mijcn ttoec liebp ^peel-genooten/
^oo D?aeght malHanbcrg lief en lept. 3©ant toie in 'p S?outoIijch£ bjanb/ ft. 4. Jgetigccnblcefch/fchoon'ttëberfchepben/;
ïget ig een 3iel/ een hert en toil/ ïgettëecnlichaem mcthaer bepben/ Éercent in to/ee/ geruft en ftil. ï®ant toie in 'g Jfoutolijchg banb/ $ t- 5-. MechthaermetfcranfHcnöban<©ujben/
«Bn bmcftt (jaer rancïHeng om het hoofö/ <©p Dat g' in liefb en tyce beMijben/ ^och ban haer rulle jijn belooft ï©ant toie in 'g Igoutolijcfcg banD/ Sc. 6. Jiiact jeegen toilt tjaer jïanb bereeren/
©at haer geflacht in licföe groep: «©at fiacre hinber£ jich bermecren/
<£n bat haer bifch bol boojfpoet btaep. J©ant toie in '£ $ oirtaii W banb/ $c. 7. ©an fullen ;p heer iiebe bjurhten/
<©oo? bjettcliichë <£cf)t bergectt: Sfn ö' «©hberböm/ met bcel genttchten/
Bol töobe^b^efefiengepacrt. £©ant toie in '{$$o?itóIuc{$ banb/ $c, 8. 3£aet ong haer t' famen met blijbfcfiap toenfehen/ «jMuch/ gcnicft/ bcreenbe ttoee! Beef hepfé bo «M>t en bp be JlfêenfcheiV aisJiCo^telg in be Iiebe tyee/ ï©ant toie in '# J§outoIijcI^ banb/ @c. |
||||||
Nae de Maeltijd.
^S>tÉttime i O God wy dancken dyner goed'. >©f/ Ma-
ximilianus van Boflu. ©f/ Het heyl is aen-gekomen
iiet. (©f/ Als mijn ftondlijn. <©f/Uyt.dicper
noot fchrey ick tot dy.
O<&ob ban toien be bolhept Wiet/
©éjcegenengenabe: <0p on«S ti arme ^>chep(élp" fiet/ €n Wit ontstel berfabm: |
||||||
Nae de Mael-tijdt. 21 r
1©» Stjnboo; fpijsS en Djanch berljeugljö/
ïlöu banenen uboo? befc beugfjb/ ©legbnsnpïiebt gefcbonefien. *. 3JabMtbcï:ebclüCl)tbcfcl)0ittüt/
<£n toatrer fcbuplt berbojgcn: 0 {geer! gijn alle? onbcrljoubt/ «?n 't leeft/ afê/ fonber foigtjen. <pjjp epenf utoe milbe jjanot/ iEniïort u gabcn in &et iartbt: mt öonbcrtbouJut awf boeben. 3 • J®u 't licöaem ban fijn boeöfèl heeft/
yBn bat {jet febept genoegen: OiijS arme jiei' ijaer boebfe! geeft/ *% batfe fieft inagft boegen/ (Ce fpijfen met u «©obfijen tooojö: ©at fonb en oberbatb gefioojt/ Sp met ijaet boofé toetenen. . 4- JBant (geer gij» geen gebalfen öjaegÈt/
?Sen jïerch gebeent noch. paerbety «en tyoome jielc ti be (jacgtït/ «2nofef)oiibtgï)n intoaerben: ®W0 !aet cnë in 11 b'eefc gaen/ f «gat ton 't gcirraeb ten ïjemel ffacn/
«en op u oaebtljcdt teaeljtcn. ~?\J®'e Icefter bic bc mojgen f>oiV g»»C8 feether ftan belooben} *^at baet bcni bte be tocrrclb toon/ «"OMSÖfiinsidbcrtoflbenj ^»S? tet toel op öe feherljcpty i'ntoee(Ilïeet5S0pui)0eöc:
6. itóeefioainneoöttefaembctülijt/ (
€nroemt(ïinniilöc3eeQeti/
<Pie t)u ong febencht ter reebtertijb/ <öeh)CH een gulbc reegen. IBacr Chriftus $bpfpti£ofojancn/ 53aer eert men hem aiec lof en Danch/ Pu.é fuiöïjtban herten/ Amen. €> 2 Geefle-
|
||||
2X2
Geeftelicke kamp tegen den Moordenaers Cbrift*
Weeftgedachtigh des doods Chrifti.
«Stemme: De liefde voorgebracht, door reyn geloof, &c \-J «en Üeeutotjcn tooaöb jjet ftleeü / fêaer^
Jil3an£ / aen fiaere ^oo—nen /"Bemojft met bloeb en
|
|||||
to|aecheban Dit Matty <£n~fcï)mü-bkth/}xnbaftoBp
lliiliiliilÊ|ilirillillilliMiiilïïililii
?~per7fa'eriïoo/ber7b'erpoc»?öet/ber(ioo^ ----------" Der.
i. ©e geinen boo? üecg routo/
<fi*n 't hinöerlfjcft meeboagen/ «Per ©aberlijcher trouto/ ©ie (ïelöcn fictjboo? oogen/ ï?oe fu De tsS fnboöe Dacö/ 25cgaen een ïjaten ©aber/ JKet tocber to^acen en fniact/ ©ergeïben bicn berrabcr/berraber/terraöer/bcrrabcr. 3. öBIjti Cf)?ifïen Dit '^ een fpooj/
<©m n flcctfi op te toedien/ ©atgrjntilebenbooj/ l&uItboojccnïUriiaïtë man (ïrecfeu/ • <sEn öouöen in 't gebacht/ ©itbeerlijcBbernielen: tüto in be fonb ong tyacW @Trt onbergangfj öer jiclen/ ber stel. bet 51'el. ber 51'el 4. <©P
|
|||||
Morgen-Gefangh aij
4. ©p bat sjfip 't fu£*?e W»b/
Utoj? HejiImiDtö moffit beftfjoutoen/ S3emo?ft met Moet en f toeet/ 3©acr in met angïjft en routoe/ % oooj Der maooibc^ïjanD/ 3! n fijn üeblocöe toonben/ «©mntoefonö en fcljanD/ ®i# Deerïijcn tg gcfcijonöen/ Qcfcö. gefcïj. sefcfp ƒ. Om öat ghj) moedigïj gi|t/ *t <©mtoofïe bloeb te tweeenen/ ©atDujionnoofeUijö/ ï^ooi utoe fnooDetreecfen: 3£och niet met üu£ en ftoaerb/ «9m D' eben fBenftf; te fctjenöeri/ .fiKaer fult upt bjoomer acrt/ SBetoeeneti Deeg elïenDen/ellenden/ ellenden/ elfenbem 6. «©Jjp fult fïeer^ met ücfonb/
«Ên met ben ^atan fïreben/ €>p bat Ijp toert bertoanö/ «Poo? u (©oöfaligf) leben: <s3ebacf|tinf)/ befcr Dooö/ ©ug fmaöelijcfi geïeeben i
!Pat Chriftus ïjeeft in nood/
©oo| u ter bood sjeflrebcn/ aefïred. n.eftreb. geftreö;
7. ^u^3ijbfïeet^opufjoeb/
„ <©m boo^ beeg field te |r?ijdcn/ „ Sfae taaer 't ooeli tot u bloeb „ <©m boo? jljn iuaojd te lijden; -, iBant toïe fijn (eben fielt' „ <©m n&ooe te beminnen/
„ ^efioon öem bc büofe nnelt/
»ïf P falin Chrift bertoinnew/ bertö, berm. berbj.
|
||||||
Morgen-géfangh.
^temilte: Uyt mij nes herten gronde. Chriite.gepien Ie-ben/«©(ëoötban
Htoiïttn b'ee-rege.ben/HKettBa-re & 3 KW |
||||||
5ïtf Tegen de vreefe des Doods,
3. atfngeWsS^emefêbooöejV
3£aet Die ongtoacjfjtergsijii: €>p Dat £ in alle noaDeti/
©erquiclienonfepijn: «@p Dat geen fïaep Der fonbe/ jlfêaer eeue $?eplge ruffy SBierD' in ong sielbebonDen/ ©ol toacKerhcpr en Iujï. 4. ©ergeefDacromongfonDen/
©ie Daegbujcftg Jijn gcfcljict/ herbergt) Die in u toonDen 5 <©J$eer! geDencfttfeniet. 25ebecnt ong met u blercftnV <£n (ebenen ong tl genae/
<0p Dat top magen mercften/ tl goebhepD bjoegb en fpae. S <ên alp onp gla£ bcrloopen I
©eg leben^ D^aet fnijt af: ©at top oan niet toanftoopcn/ êfêoeïj ültjben in bet graf. 3taet onjs in chrifto leben/ ©at top ter bïijber Dagh/ <©ng hi be tyeughb begeben/ ©ie nont geen oógh befagh. 6. ïfiet op foo ruft <© jiek I
<ffinflaepni<©oDejïil/ ©ie fai oen D00D beraden/ $a fijn almacht* toil: ï©ant flunmeren noch flapen/ SBebanght hem immermeer: ©t$ octjpt 't geloobigb toapen/ €n ruft in <©oD Denveer. Tegen de vreefe des Doods.
Stemme: ro. Pfalm. God dieder Goden, 5ce. WSüerom €> Hfêenfch! fchijnt u be booD Dug angh/
45n ;ijn Daer booj foo fchouto en toonber bangh i ©at gnn boch toeet Dat nicmant nan ontgaen/ ïSSft baft befïupt/ Dat een maet $ geDaen / ©at aJ toai leeft doch tocDerom moet fierben/ €>m nae Dec£ booD een beter SSuch te erben. * • |
|||
Hemelnjck, of Wegh ten Hemel. 217
a. 9lnbienu©2c«to/ofl&inb/of«Setb/of<0oe&/
ÏSeer trecftt te rug&/ met een ontfielt gemoeb/ <©f foo öe fïaet/ of pjacïjt/ of Dertel&eett/ «Sijn belet/ om op Dit pao te treen/ «Mooft b&v Dat öe öooö u fal berraffen: «£n op fleblep/ op jïaet/ noch. hoogljmoeb paffen. 3. ©eel beter$'t/ batelcn toeetboo? gctoig/
«pat öefe boob een toegh ten leben W ««1 bat We tïeetg ong moet booj oogen fïaen/
«£p bat top ons* niet tcgené <^eb mifgaen/ Jöant toie be boob te rccljt fcan obertoegen/ »mb in ben boob fich felbe niet berlegen. 4. «Bfalrg&lBenfcb! biebitin'tfjerrepjent/
<©ie aïtijö cog&t op een «©obtfaligf) enb: 3&ie altijb pooght en ffaert na '£ fertiels* licht/
©aer hoop en lïefb' in onjS 't «Moobe fïictjt: «Pp bat ton (teet^ met bjohjcMjcnt otnbangen/ pt t,^etocleI/ na &eter bjeugftb berlangen.
s. mm gtjn <© Doob! jijt onfe Ifêebicim/
«£ÖP lojl ong jiel upt routo en bjoebe piui: «StJP boert onu lijf/ met ramp en fmert geplaeght/ ©ant tpterentoojm/ en't arm gedierte hnaegtjt/ Jfêaer onfe 51e!/ foo fcmelfch/ alg onfïetflitcH/ «Semet De bjeughb/ bp <tS>oü< en onberoerflijeft. ,, 6. <® Chnfte, Die Daer hebt Den Docb bertreen/ ,, Jüeeint aen onjS tuenfcïj/ tm$ fuchten/ en geoeen/ ,, ï©a|cht onfe fonb/ Dooi u bergootèri blocb/ 3, «Bnfcfjencftt ons?/ unt genaeb/ u eeutoigt) goeb/ =.. #p bat ton met een fuubet Weeo omtoogen/ „ ö jjepiigtj oeps/ met tofï/ befeïjoutoen mogen. H g M E L R V C «*
Oftvegh ten Hemel,
HEen Franfche V oys, S* vous me vóules.
«Et Sfemeïrijcït bat fdjomi Ityeei/ <©at $ be £on/ baer top na fïrateiv 'tsim Öe"gui0ëgaien7«£n bat
© f fcöoon |
||||
218 Hemelrijck, of V7egh ten Hemel.
8 fc[)oon Slutoeel: itëaer nae oeb|oomertien|ct)bers a langfit/lltoacrl)?öanoè^Sbên^rooiiontfanaèt/
|
|||||||||
m
|
|||||||||
©oer mêtbertjeben lutt/ ï@p bltjBfcbap bino erï rujf.
2. «©obtooonttjterfelfmöefcfïab/ BDacr in geen oogï) ftcïj fcan berfaben/
$oct) in bee$ toelbabeh.
«©geluriagljpab!
3©aer alle bjeugljö en faligljept/
3?n <!5obt alleen/ en ïjier/ berbojgen lept/
«Cenlebenöatnubjp/
3$banöcflabernp.
?. <0ot$aengcficE)tbHneHtï)elenWaet/ 3ïae ftlaeitier alg De jÉ>on bari bejre/
«©foegulbenfferren:
<©toelfcI)oonlutaet!
Sfaer o' 4?nglen fïaen metfoet gcWangïj/
<ö?n galmen npt een ©oböeUjch gefangt)/
©an «Soöeg öccrïtichöept/
€n ban fijn jjtëajeftept. 4. mi J^aritotté/ öit fiepligt) ï|up^/
Jerufalem, baer tan na fjaechen/ <©m u bjeugöö te fmaechen/ «Fnoatfóetgerupg/ ©at tg een erf en lultigïj Ianbt/ £>eer fcfjoon geboutot ban <©oöe£ cpgen fjanb ©e fioel ban fijn betbonot/ (Öeöept op balie gronb f. ©e25urgernbanoit|>alep0/
©at ji jn öe liebe ^crapbimen/ «önbeCtjerubimen: 1B aer bat repg op repg/ l©anncer ïjet £f)oo? ber «lEnglen ftngljt/ Alltlwja, Ijet al ban b|eugt)be fp?mgl)t: ©aer 't Ham fit op ben (Cffêoon/ Mn «gtjfjoo^tbicnfoetcntoon. i,6.lSoe
|
|||||||||
Gedicht, om een faligh eyndé* zij?
„ 6. ^ocKlimicHbocbtenlgemelaen/
>, <©m in ixtp Sleplge tyengljo te raccton ï „ÏCeertnfelfberfaecton/ „«Enufelfupt gaen- „ SBegint Den ï|emel ïjter bcne'en/ , , 3in 5»el en ïjcrt met aenbacfjt en gebe'eny „ «En bjeefï «&obttn 'tgcmoeb/ „ 2M 3ijnÖe 't ïjoogïjfïe goeb. „ 7- <©obig een «öecft en ton^t alleen/ ,. 9!n «3ecfï en toaerfjept aen-gebceben. «Sijnbegulberceben. •,>3Paeri£anbcrggcen/ « ilDaer boojmen gact ten lebenj* noojt. „«Belooft in Ch> ift. Deg ©abcrg ceutoioö tooo|t/ „ ^ijn toegï) ten Iebcn lept: _ „ 5}p if öe faligbcpbc. ______________ GEDICHT.
Om een faligh eynde,om te lee(én,en kan oockopden
iaPfal. gefongen werden. Doet onsbyftant. <©f/ Op de itemme van Maldegom.
Mïfn ten (loopt en pit fïctj na &et ermbe/
Mnn tijDt eplaeé .' bcrftuuft getijen be toinb: JKijntijDt $ ho'jt/cn 't lebenbol ellcnöe/ «Enich blijf fïeetg! boo? 't uptterlijcn berblint. ». Jifèijn fonb ig groot/ en toennigfj 5ifn mijn bagen/
<$> ie ieft in toaen en pöelijept berflijt: Sn 't goebe fïof/ ïn 't cjuaebe laeg behagen/ <©m bat ich mp niet nae u toetten quijtt'. 3 • 3teert mu berfïaen/ Dat alleg fjceft ft jn mate/
«En bat mijn tijb berbliegfjt geïijch een fpoel: «en Dat teft ben een pelgrim on bcr flrate/ «een b^embclingft/ m al bit tooefl getooef. «~ t r c -*ƒ Ö'« öcen ftab om eeutoigijlijcl* te tooonen/ 3en foecfc alleen een beter hcerlüchöept/ <©ie obertreft be ftouinrjljiijcfce toornen/ 5&aer töobt gebpert toon in fijn flgajefïept. f. lBatreet€>$fEer! Jjoe falieft Daerberfthijnëii/
i©aer bleefeh, en geef! boert een fjarben fïrijö i ï?et bleefclj bu na ben geeft boet anghfïiglj quiinert/ ^atboo^getoelt/Jjetgoebejaetberbijt. 6, Ontfet |
||||
220 Gedicht, om een faligh eyndc!.
6. <©ntfet gö» mp) foo ban ich obertoinnen /
<©f anberjJ flrupcht en tltöbett mijne boet: ^c&oonreeDen toiï/ fooftriblen boch be finnen / «sEn booj Deej» Kamp /foo toanhelt mijn gemoeb. 7. ©jijf upt mijn hert / De pbcthcpt en tuften'
«Sn befïlgft mp in tt gercchtighept: BEaet mijne jicl / ficïj in u toooP>D berluftcn /
3fn hoop en iief D en toare heptighept. 8. <ê# Iaet mijn'jtel ficö batten in u toonbcn /
©at icft berfchiju in 't hcpïigh, ©arabijg. 3Mglj upt on£ quaeb / Den fjanb-fchrijft oufer fonbeü /
<©p Dat ich fingh in eeiitoighept u pjij£. 9. a&hp jijt alteen D'opftanoigtj en het het tebcu:
J©ie u geloof/ Die tceftfcboon of hp ftecfc. <©hp honb alteen De toare rutte gcfocn.
3©eifaïigft Die bit toare goebbc-erft 1 o. <©m Dat bet gaet ter toerelt langt)?! foo Djoeber/
i&oo janehen top na 't rerhee ©aberlanD: EBp fïacn aïree entoaebten op ben ocber/ ©an 't tooefie Mm/ Dat gbn 01$ repebt be hanb. 11. iüepcbt ong De hanb/ en treebt Ong op na boben/
3©aer 't fïèrfbcn lijf treebt aen D'onfïerfuchbcpt/ 3Eaet niet bet graf mp ceutotghlich bcrDobcn/ JltSaer bat ich fchouto Der «Engten fieerïichbept 11. <£tf)P Jijt De poojt/ toaer booj ich gae ter feefïc/
<© ctritte; tier mp mêt ti 2S?nptoffp bleeb: <©poaticfc repn en büjbelichban gecfïe/ ©00? bit bermaeeh/ toat toerettgi #/ bergeet 13. SLaet mp op 't laetfr/ bit bjolieft tooojb actiöooren.
öom faligh menfefj! be- erft utojS ©aDerg tüijch/ ©an aenbangh aen/ berept en uptberhooren: «£5aet inbe tyeught uto£ Sfecren eeiitoighhch. 't Beeldt eens Chrifiens.
Uyt NIE T ben ick geworden Y E T. Uyt YET foo wordt ick weder NIET. En &1 dit NI E T, door Godt die leeft, Die YET uyt NIET gefchapen heeft, / Verrijfen, uyt des doodtsgefagh, Geweckt zijnd' op den jonghuen dagh*
|
|||
Blad-wijfer over Vrapia, of Hemel-fangb: de bey-ge-
voeghde ftaen met dit teycken * A%$ Chriftus op öenDero gegaen. Chi-iftus ca'ttoater. 91
m$ Chriftus toa^ i^ 'tfiï)ip getreDen. Chnit. befixaftbe toinben. 93 3lfê Chriftus Doc4' be^tebcn. €ananecfc[j ©joutotjen. 10
*W$ Chrift.-hja^ te iericho flChom? b3!l Zacheus ittCOl: 123
* 2tfê chriftus ban fïrano. ©an De gaet faeper. 1 *s
SCfé David in fïjnfrifir&e je ugl)D. Euvid gefarft 3» 3ü eer icn ftcrf foo bib ichïjeer. toenfcpan Agur j-i * %\$ Jefus te jfmifalcn. 't Hoeren Des* toatcr}5. 1 *f
* WJefusteCapcrnaum. ©anDenïf?Oofcmail- 13»
Alexander Magnus. ©an De bjooftjept DrjïfcSien^. 169 Antiochus De tojce Cpran. i©?eeDr)ept regen SJcbctt 73 *UroemDparmejKénfcl)bi'uru{i- ©anbcrufle. 17*- 3EIg Sjjomon De ïsoning. «Eerfïeoojbeel^aJomonjs". 41 2tfp top aén 25abcl£ toa ter? ïiant. ïilacïjte Der Sf oöen. 3 9 *Carile! fjoe boïgbo Docïj De toerelt (SjTcgen D'^otarDpe. 191
* Chriftus geb?eben. Chriftus iu De ï©ocf!ijne. 88
3£c aentoa£ban'tgel)ao?.©anDe ©iffcfjers? Der menfcljen.99 &e biere tijt baert beel eHcnbe. Elias banbenïïaben gefpijfï.49
<Pe ïioning «&alomon. ©an De ïïoninginnc ban arabien.41 <©erïterchenChriitigft!r,®OODStephani. 143
3è>e3Leeraerfacptrjct3aet. ©an bc £?aet facprr. 117
©e lift ïangfi oberbadjt. <©f men bc:i Siepferfkl ft Sattijiglj Ö«-
toen. 1 [<•
* ©e nienfrij rotfï bno? bergt) en bal 187
<E>e orjgcn nabe bengtjö gejïiert, David tn Batzefca. ?<j ©e f ijarijee en't tot Der ^riyiftgijdccrDen. t©crroo;e» ïïF>c £on berfpjept [nier tjeïb« fïralen. ^airn-Iieö. 201
&e toerelt ban a u$ ufto bjarf befefceben. <ü&cboo;teChrifto 7<J 3Pe toerrelD toa£ bol obcrblcct. (aroo^en te Bab.d. 16 ©e jecgen <©ob£. Moy(Is in 't toatcr. i 9
* 3M ip te rec^t een faligij mmt 't «3erttfï reben. 18»
* üPDcfjtcrê toiït g{j' u eieren. :Por ïjterj? eieraet. 18 f
€-en kreupel lam en firani geboo?en. Petrus en Joannes.141 oEen 4IKan ;ijnb' upt jerufalem gfjegaen. ©au De karnen*
taen. ns
<£m toeeitotjcn toogïjb Ijet WeeD &aer£ man£ * • *
*<©£naö«
|
||
BLAD-WIJSER.
* Genatte <& <&oü na utoe goeDigbept. s' Pfalm. y-
* >Ödiic&aIg" een Co^teïDupf ncn quipit. CroofMieD. "7%
* Oer* :ötighept Der $|epbenen.!&an Alexandcr Magnus 131
•j&tyj dïeDe toerrelö to:It Dienen en meri. 109 " «D!eina3oDcj!)töerüoo?en/Coiof 3. 140
>DteDaer?ïjtDoo|D'a2cf)tbetbonöeii $outoutfi.s* licö. *9°
<®i$ fconlpfcïje Sfongrjeïmgft ©erloojcn jèoone. 9+
* «J?di1 jelt De J>onne tyaept. 'g JlRenfche n loop. 19 ?
•©eiijehDenacfjt De Dagen. 3£bonD gefangrj- 2 ir «Ödnchig}) toieniS gcmoeD. ,£>amaritaeiifS ©|OUtotjcn. > 13 «©ducftigtj toie Dat on fijn toegen. Emaus t' famcn-fp^acn j3 & <©eïuelsig(i€>berecuightpaer. goutolijCH^ lieO *of <©oo?!5|aöam^ onfer ©aö?en- Manaffis gröeö. 67 $aetennijDtbatfnooDcbee|i. CamenAbtl. 14 ^eft op rn!jn3teltoiItb?eugfiÖ. Geboorte Chrifti. 78 *fe 5?eb mijn ïeben af-gefonDert. Hooge-Lied Salomor.s. 4r ï^et^emelrijcn Dat fcfjoon prieel Sgcmcfê-tyeugfjD. *»7 * ifet Coningrijftt <©oDcg.©anbe oöenoDe ter SSjuptoft. 1»9
* "hi§oo? eentlemmefpieften Joannes in öc tooefïtjn. 86"
JgoeaenDacntiot) ftan onfcjiel, SEofDcp «iBeloofp. 15-5 i§oe öjoncnenfcjjap en oberDaeD. €>ntljoofoingejoannes. 89 jgoeDateenflrenghgemoeD. Abigailcn David. 34. *£joe fjolt De toecrclt ober al. ïfêcnfch na Ö^ De- 194. $>o£fjoogh,moct boo^öcnbsl. Davidbertoitit Goliath. 31
ï?oe 6eerli)CK \$ De 2£crbc Efrs Dacr toaedjept obertasnt. 7 2 ÏJoe Itan Dat tecre jlfêoeDergfjert ^e-j 53^oeDcrp'Der Ma- chabeen. 7 +
Igoeïsraelt gfjp met n tfem. pjebigrt, aflesS i?S poel. 4 7
li|ee fmap en gattto Herodes. ©e toijfc tipt bollen 8 * <§oc fionit Dat hip arme nienfcfjen. ïP>er menfefjen ellende. 16 $■
* i^oe (iefïijch jijn Boelj Dcfe boeten, 't §3n£) Der ©?eDe. 17 j
i^cenarampentegenrjeDen. lofeph berhofic *7 i)oejircnghtoilDprect)ten't©jonhjijeiiinoberfpeI. 'o* liooHeengcIijCHenid.LazarusenRiicke-man. 118 Sïh hom tot u met ;toareratr.<©mbcrpiffhM£ Dcrfonben. 19° 3W5lijD:n'töertféerD?oebefmcrt.3£i}0eii^iCroofï. ijf. Sfn anghfr eri bitter fmert. Ionas gebeDt. sÉ SFn De ffaD teCaan' inGali!ee.2$2UpIoft te Cana. . * '<?j 5n'tbIecfta!^ChriftusgingJ)MarthaenMaria: "6 ioiephnafÏPbcrnpberöeben lofephsHupfljept- '2*
ÏJOItlt
|
|||
B L A D-W IJ S E R.
föomtgïipbieinbem|ïberfoopen.3ruftbertoemlb. *o6
SCaet 01$ De b;ee beminnen- ©;eebe toenfcft. i ƒ£
ICof/ (of/ 3p ben i§tere. 31 of bet toereften €>m$- 4»
3tooft mijn-jtcle/ looft ben Heer- ©ancK-iieO- , *>3
JHSaa nimmermeer ban Chrirtus.Cegen be f fjarije en i11
^ijiUjerton£f}!|inat.®anchoüerbebettannfl<^obe5J. "So
■^nn leben fïoopt. <©m een falioÖ epnbe. 2 'S>
.©iet be toijn nocf) ooeft be ïjoninglj. ©an be ©joutoin- 7°
«®u fiticfchier en liijcfc baft toe. 'Beklag!)ban lonas. oi
€>l0el!iche©^ounj.Eofbet3tiefbe. «fr
Ochriftefjepfcnfeben Jliaoigen-gefangfj *'ï
<© <©0b ban tojen be bolfiept blief. £>a öeu eetni- * i o
<© HeerJijffchepbt be£ peeren noptbofpjeefcH. SfeKöen een
JÜoofe 4^
Om poereen fijn plicht te toogen. J©ijfccnbtDaféJIBaegr>
ben- '0°
Op lonas op en ffracf»^ na Ninisre. Ionas blUCfjt- ƒ f
Op iieeöenge flaet. 3lof ber neebjige fïaet i8<ï
O Saule mofi ghp bué berbltnr. Pauli ©efeeeringe. 148
Paulus fjebbenbe afyiedicn-ianb- Diana te «ffipljefén ifo Welben bint men bat «öetyocber^. lofeph too?t berftoft.» 2 ^>ijn bit niet wel groote Jfeeren. ©an De ft oningh. 70 j^iet eenjS op ben flaet ban Dee£ men - getroube. E va berlepbt
Adam. Ij
*i>iet Chriftusonfej0o?ilenl?cfö. Ïjemdbuert Chnfti. 138
£>iet hi e t ccnjS be b;eugb ortyijben. Bq> Der 'Wraelmfg ®?ou> toen 3?
* £ie ten be menfehen aen. Cegen be «ffipgen öaet. 180
^ffjoiitaenfioc'taicfjatmlcpt. Hoogh bed Saiomon*. 44 i&chooti Daorcl berheben. Daniel in ber 3Teentaen Uwl <53 ^>oo r<$ be ^abüatij toa^öerloopen.OptïanbingijeChri- ^>taecftt ^eereffaeefcr/ $c- Craneniefu chriftioterlcruik- A*£teItb$ufeÖiIt-toacfjt Petrus banb'agngelitprreghè
banghntjSberloft. ,4-
't 9# een bagh ban bjolijc&ftept <*eDoo;te Chriftj. 80
* Tobias fienb' op <j&obe£ jegen. Tobias leerjnge. 6 r
©e rqtiifïinge bet goebemi toat bic $ 1 $> <s
©ocbflec
|
||
BLADT-WYSER.
©oeofïerbanongfeben. Stof oer ^ope. if? J©at fte :ch Ijier rontom mp flacn-ltbam in't #arabi$. i»
* 'taa: beiert De fcug in meiitgfj IfêenfcS)- Cegen be |«ge.J 76
lat iji f«t feten Dan Den menfch.©er ©looten Iebèn 18 j
*ü>ani5btfont<!non^genioeb. Cegen De fonDe. 188 * ÏBa?r bint men opt fo troutoer ïfeib. getroutoe berber-1 j j
"l^aermsjnoagfjeentranebjon. ©jceDe hJac&t. 196 *ï@at<3oDDclij£i;eriïralen. ©anchfêgginge. 198 fi$atfb:$}Denramp- Abrahams «©ffhJjanöe. 19 löat ïjeeft een bjoomen ?iel te Iijbttt. I ubs bolffanDigljept. 5- 3 S©at mag öe arme menfeö befïaen. 'sSmenfcben bjoof jjepr. 16 7 IBat i£ Doch, be£ jiEenfcfjen Ieben- 'gJlfêcnfchen leben- 164. IBaerftftoutoingeaenbejcugljD. 208 ï&aerom o Jifêenfctj! Duncbt u be boob üu$ ang 216 IQeg mettepjoncn- 't tyotttotjebat Chrifti boete to afcfjt.. 1 o «iÈégfjfnoobelutlen. t'^amen-fp?aech. 17S *HMfaïigfjbolch. Chriftusfpijfï5-oco jfêenfcöen. i»§ ü&el op mijn Jicle-J acobs banebbaerhept. 2 o ï©tltoati^ Dit Jhonit Jonas. Ninive boet boete. 58 i©elopgftjpCberubtmcn, Herodes hinöer-moo^b. 8+ mü op mijn Melen leef geruft. Steeringen ïöi Ifêceft bjelienoni <® tyolicft jacr, $ietito -jaerg gefanglj. 81 2©ee|ï n arme Jüaenfcï) barmhertig.Cf gr n be gebepnjï^. i j o t©ie<©oD£gebobbcrfmaet. Cegen DefonDc. 161 i©ie han gelijchthsee tegcn-flrijfrgfjeDcn J3at; ttoec peeren te Dienen. ?o8
*t©ieopbetoereIDacbt. bjoelenbeteereït. 195-
f©iefou immermeer gclooben gtofcniufccröertoiigc. <f&
J©ilt niet op 11 Deugt bertroutoen, pgarijce en ,CoIlcnacr. 1 o ƒ iBijnbaathibbpgrote nracïjtcn. <©f DetoijnDe tlcrchjïc if, 69 |
|||||||
Den "Eafcj^ verkoperatn de» Lcftr.
VE- Wertbeken: gemaeckt.dat by mijn noch gedruckt en uyt- gegeven woic, de Tranen Iefu Chrifti,geltonover den ondergang Ierulalems, door den l'elven Acuheur D. P. I'. lijnde leer heerlick cm getefen te worden, met kopere Platen verciert. V E. Wdltm vim "Seaumoat.
|
|||||||
('AMSTERDAM,
©tbnwnt bp Gabriël a Roy, booj aen op be Stautoericrp"-
" jjratbt/' aert be ^oojt-jtjoe / anno «663. |
|||||||