-ocr page 1-
SpSSgWBffis
Amstelbam }>y de"V?ED* P: AiLEïrtrs en C:v*ïl<3«- Sx.s
-ocr page 2-
ZEDELYKE
E N
STICHTELYKE
GEZANGEN,
VAM
JAN LUIKEN.
Op nieuws Vermeerderd.
E N
Den Lof en Oordeel van de W e r k e n
der Barmhertigheid.
Alles met konfiige Figuur en verjiert.
fy de Wed: P: Arentz, en K: vander S ys,
Boekverkoopers in de Beurs-ftraat , in de
drie Raapen, 1709.
-ocr page 3-
VOORREDEN.
Lieve Leezer:
it volk genaakt my met hunnen mond,
endeeerd my met de lippen, maar hun herte
houd zich verre van my.
Deeze fpreuk van den Propheet Jezaias
paft wel, tot een opfchrift voor de poort
des ingangs van dit bloemtuintje der Ge-
zangen j tot een Les der waarfchouwing ,
voor ons allen, die daar in gaan , op dat
\vy met ons zingen , en ophaalen van de
Heilige Naam des Heeren, niet onder het
getal der zulke mogten vervallen of geree-
kent zyn.
Va-1 de Hovelingen der Opperfte Maje-
fteit weeten wy, dat zy haar aangezichten
bedekken, onder 't uitroepen van het drie-
voudige Heilig : ten minfte dan, dat wy,
in ons uitroepen des Gezangs voor den al-
tyd, en overal-tegenwoordigen , een aan-
dachtig en eerbiedig herte toebrengen. Wy,
die wel van 'c vervallen gedacht Adams zyn,
A 3
                  maara
-ocr page 4-
VOORREDEN.
maar, door genade, weder geroepen, van
het eeuwige Woord, dat in den beginne by
God was, en God was,
om ver-engeld, en
by de gemeenfehap der Engelen toegevoegd
te werden: want zo veele hem aangenoomen
hebben , dien heeft hy macht gegeeven kinde-
ren Gods te worden, [naamelyk] die in zynen
naam gelooven.
Op dat alzo ons Gezang zy
een klein ftaaltje en gering beginfel van den
toeroep der eereen des lois, die wy eeuwig
voorde Heiligheid der Heiligheden hoopen
voort te brengen, in de zaamenfmelting van
den onophoudelyken ophef der liefelyke
Engelfe Broederschap, by beurten ; voor
de eeuwige, en eenigeoorfpronkelyke Wei-
bron van alle gehoor, die de ooren gemaakt
heeft. Met het optellen van alle beminlyk-
heid en wonder 3 geduurig vloejende uit
die zelve ader , die zich zelven noemd :
Ik ben die ik ben.
Want behalvcn, of buiten dit; v/at zouw
de vrucht van onze uitgalming zyn ? wat an-
ders , als een zaad , dat nevens alle andere
iclel of ledigheden, als kaf van den wind,
door de lucht verftrooid werd ■, zo zouw het
op zyn befte zyn , indien het niet gevoegd
wierd
-ocr page 5-
VOORREDEN.
wierd by de fchuld der bedreiging: Gy zult
den Naam des HE ERE Nwwes Gods niet
idelyk gebruiken.
Ondertuflen bevinden wy
het Gezang (daar reeds het voortbrengen
der woorden of 't fpreeken des menfchen ,
zulk een groot wonder > oorfpronkelyk uit
het eeuwig fpreekende woord is) als een be-
Zonder uitfpruitfel der zelve wonderboom
des fpraaks; daar op een andere, en verhe-
vener wyze, een reden werd voortgebragt,
dry vende, als door vleugelen van den grond
des gemeenen fpreekens opgeheven , en
zweevende: En indien het ln-ftrument (de
ftemme) bekwaam is, tot een bezonder be-
weegen en roeren des gemoeds ■, en dat laat
ons na denken , wat zulks in de Engelfe
waereld dan zal zyn , en doen, daar de ftof
des Inftruments, naamelyk de geftekheid
des voortbrengers, fyn en edel zal zyn, en
de lucht des reinen Elements zuiver, fubtiel
en Hemels geeftelyk is! hoe dat zelve boven
onze zinnen en gedachten, den Geeft der
zalige zal beroeren, vervoeren en doen fmel-
ten in de liefde van het eeuwige Een, de be-
minde van allen: Gelyk 'er dan in deeze te-
genwoordige zichtbaare gefchapenheid veelc
A 4.
                     vin-
-ocr page 6-
VOORREDEN.
vingeren zyn, die ons voort wy zen > van
deeze tot de eeuwige onzienelyke , doch
zclfftandige waereld, het vafte wezen van
alle deeze zichtbaare fchaduwen j zo laat dit
voorwerp des Gezangs ons ook een van die
zelve zyn> op dat wy het koor der idelheid
deezer waereld, welks gezang verachtelyk,
belachely k en verfmaadelyk is, den rug kee-
rende, ons hertelyk zoeken te bevlytigen,
om toegevoegd en aangenoomen te mogen
werden in het Koor der eerc Gods, beftaande
uit alle gelukzalige, en alzo met het koor
der onzalige, in de eeuwige duifternis niet
komen te huilen, te gieren en te galpen.
Hier toe helpe ons allen den Allerhoogfteq.
Amen.
ZE*
-ocr page 7-
ZEDELYKE
E N
STICHTELYKE
GEZANGEN.
-ocr page 8-
ZEBELYKEen
I.
Het is niet dat het fchynt.
il
Weikei■ verfierj'el'«y, niet rtgee»ttherlyk is, [beflaandej
in het vlechten d'shairs, en omhangen van goud, of van
kleederenaante trekken: Maar de verborgen menjchdes
herten
, in het onve*derfelyk [t erfierfeQ eens zachtmoe-
digen enfiillea geeft, die kojielyk is vour God.
i Petrus III:
3>4-                                                       Stich-
-ocr page 9-
Pag: i
STICHTELYKE
GEZANGEN.
Van 't Menfchelyk Sieraad.
Toon: Tot Ryflèl.in 't vergulde Rad.
ikr
i_ ^J een vroetend wormpjen Adams kind,
Al zyt gy lleriyk overtoogenj
Met pracht en praal die 't wormpje fpind,
Tot luil van wcreldlyke oogen,
Daar 't aardsgeainde hert op ziet,
Gy zyt den rechten Engel niet.
x.
Beziet uw Adams vlees en bloed,
Of't Engels is , van glans en luifler,
Of beter als ócs beed'laars doet,
Wy zien 't niet fchynen in het duider,
Beziet dan dieper in uw hart,
Miilchien is 't haat'iyk, vuil en fwart.
3-
Wild gy een rechten Engel zyn,
Voor't eeuwig Oog en zyne vrinden,
Zo neemt het weezen voor den fchyn,
Dat kond gy by geen dieren vinden,
Maar gaat tot God met uw' gemoed,
Dat hy u kleed met Hemels goed.
-ocr page 10-
% ZEDELYKEenSïIGHTELYKE
4-
Al is het wormpjc hier verfiert,
En met aanzienlykheid omhangen.
*E Is van der aarden en 't gediert
Zyn edeldom en duurt niet lange»
En als de dood het leeven fluit,
Trekt hy den aardfen Engel uit.
f-
Daar leid een ouden kouden romp,
Van alle minnclykheid ontflagen,
Een weinig ftof, een aaiden klomp,
Om na het duifter graf te draagen,
En d'arme ziel, ontkleed , ontlyfd,
"Wie ziet haar na waar dat zy blyfV^.
6.
Heel anders is het met de geen,
Die fchim en lchaduwen verachten.
En ach ren 't niet wat achtbaar fcheen,
Qm na het waare goed te trachten,
Want als de dood haar draad affnyd,
Dan worden zy den bced'laar quyt.
7-
Celyk een flang die 't veld bekruipt,
Na dat men ons weet voor te zeggen,
Voorzichtig door een engte fluipt,
En laat zyn oude huit daar leggen y
.'.o gaat den Vroomen door den dood,
Ea word van 's oude kleed ontbloot.
Daar-
-ocr page 11-
GEZANGEN,
8.
Daarom , ó menïchen j wat gy doet,
Wild hier geen Engeldom verkiezen,
Maar word verengelt van gemoed,
Zo zult gy geen fieraad verliezen,
Maar als eens anders moet vergaan,
Zal 't uwe recht in 't bloeijen ftaan*
9-
Wat anders zal die fehoonheid zyn,
Als iets van buiten om te leenen.
Daar 't Hemels-beeld als kriftallyn,
Met glans van God'lyk licht doorfcheenen s
Zal ftaan tot Koning ingehuld.
Met alle deugd en vreugd vervuld.
10.
God heeft de ceuw'ge groote ziel
Tot rykdom en fieraad gefchapen,
Maar wyl 'c gemoed van God verviel,
Verbied hy ons 't onwys vergaapen
Aan 't vluchtig wezen dezer tyd ,
En nood ons weer ter eeuwigheid,
ii.
Gelyk meh aan het voorbeeld ziet,
Van Koning Chriftus, onzen Heerc,
Zyn ryk was van dees wereld niet,
Gelyk hy ons dan quam te leeren,
Hoe dat [men 't al verlaaten moet,
Om 't allerhoogft' en eeuwig goed.
-ocr page 12-
4. Zedelyke en Stichtelyke
12.
Hy heeft voor ons een beter goed j
Als deze aardfe beuzelingen j
En 't koften hem zyn heilig bloed,
Op dat wy doch dat goed ont fingen j
Daar hy de waarde ziel toe fchiep,
En na den afval weer toe riep.
n-
Dies laat u raaden wie gy zyt,
Van 't woord des Vaders,onsgegeeverij
Daar God als menfch, in dezen tyd ,
Verkondigt heeft het eeuwig leven,
En fprak met ons van mond tot mond,
I3y 't maaken van zyn nieuw Verbond.
14.
Voorheene was'er veel geleert,
Door Afgezanten en Propheeten,
Op dat de menfch doch wierd bekeerd j
En 't pad na 't eeuwig heil zouw weeten ,
Tot dat men 't uit de mond vernam,
Van God die zelfs op aaiden quam.
Daarom, ö waardig menfehen-kind,
Wiid zulk een grooren heil betrachten,
En wezen langer niet zo blind ,
Om 's Heeren goedheid te verachten,
Die u een voile maat aanbied,
Op dat u niet wat quaads gefchied.
Ge-
-ocr page 13-
GEZANGEN.
Gedenkt die groote wigtigheïd,
Dat God op aard' als menfeh gevonden 9
Ons zelver alles heeft gezeid,
Als vriend tot vriend met eigen monden.
Wie is'er wys en welbedacht,
Die geef op zulk een voordeel acht.
17.
Zo heeft die heil'ge mond gezegd ,
Dat alle die zyn woorden hoorden ,
En niet en deeden, bouwden flecht,
Op ^ zand dat weer en wind verftoorden $
En na zyn Heil'ge mond befloot,
Den val van dat gebouw was groot.
18.
Maar die de woorden zyner mond,
Zouw tot zyn eeuwig heil betrachten,
Die bouwden op een vafte grond,
En had geen ondergang te wachten,
o Wysheid Gods behoed ons hert,
Op dat het wys bevonden werd.
Wel aan dan Menfchen wie gy zyt,
Ontrekt de wereld al uw' zinnen,
Om 't noem'Ioos fchoon der eeuwigheid s
-*" plaats van ydelheid te winnen;
Verzuim den tyd uws levens niet,
ferwyl u God zyn Liefde bied.
-ocr page 14-
6 Zedblyke! cn Stichtelykc
zo.
Al wat het aardie oog befchouwdj
Zal ons ontzinken en ontvluchten,
Maar die op Chriftus Jezus bouwd,
Behoefd daar over niet te zuchtenj
Zyn fondament leid diep en vaft,
Dat hem het onweer niet verraft.
zi.
Hy heeft gegraaven en gezocht,
Den Rotsfteen van 't onzichtbaar wezen,
En daar zyn fondament gebrogr,
Dies zal zyn bouwkonft zyn gepreezen,
Terwyl z' in eeuwigheid beftaat,
Als 't aards verbryzeld en vergaat.
22.
Laat dan de Paarel dezer tyd,
Om 't waare paareltjc te vinden,
Waar van de wysheid heeft gezeids
En wilt u 't zoeken onderwinden,
Dat paareltjen is 't alles waard,
Wat gy bemind op dezer aard.
Ontfchuldigd u niet wat gy doet,
Als of het u niet mogte beuren ,
Die maaltyd is een eeuwig goed,
Verzuim dat niet om Hechte kuren ,
Noch Os, noch akker , wyf of kind.
Moet voor die maaltyd zyn bemind*
-ocr page 15-
GEZANGEN,
1
24.
Hy is den grooten Akker-fchat,
Die u de wysheid heeft geweezciij
Op dat gy eeuwig goed bezat,
Van d'allerhoogften aangepreezen.
Vat aan , ó zieJ , dat waarde bod ,
Geboden van den grooten God.
Vaar heen dan wereld met uw fchyn.
De wyzen willen u verlaaten,
Om ecuwig fchoon en ryk te zyn,
Ver boven aardfe paal en maaten.
Vaar heen , ö Wereld, die men ziet,
Gy zyt het waare wezen niet.
16.
o God verengelt onzen Geeft ,
Dan krygt zy weer h-et rechte fchoone.
Zo zy voor dezen is gewceft,
Een Tempel daar gy in wild woone.
Vaar heen, ö fchoonheid die men ziet3
Gy maakt den rechten Engel niet.
B
II. Om
-ocr page 16-
8 Zedelyke ciï Stichtelykb
I I-
Om wel te befteeden.
f 1
IX
Op dat gy moogt kinderen zyn uws Vaders die in de
hemelen h. Want hy doet zyn zon opgaan over boezen
e» goeden
, en regent over rechtvaardigen en onrecht-
vaardige»,
Mattheus V: 4f.
MOR
-ocr page 17-
GEZANGEN.             9
MORGEN-GEZANG.
Toon: Pfalm 25-.
yn Ziele looft den Heeres
Die het aangenaame licht,
Over ons doet wederkeeren,
En zyn wond'ren voor 't gezicht.
Wond'ren die met een akkoord s
Ons tot haaien oorfprong noode,
Zynde 't albevattend woord ,
Jezus, 't eenig kind van Gode.
I                                  2.
Jezus, morgender in 't dagen,
Zon des levens , eeuwig licht l
Glans van 's Vaders welbehaagen,
Zaligmaakend aangezicht:
Weeft gy onzer zielen dag ,
In het oog der vatte hoope ,
Dat zy in 't Geloove mag ,
Deze levensdag doorloope.
3-
j Hoop' op 't wezen aller goeden,
Hoe verhelderd gy den dag !
Tot een laafenis en voeden,
Van het Godbegeerig ach !
Want gelyk men 't iteeds bevond?
B %                        Hoc
-ocr page 18-
ïö Zerelyke en Stichtelyke
Hoe het duiiler wierd verdreeven y
Door de lichte morgenftond,
Zo verwacht men 't eeuwig leven.
4-
't Eeuwig leven, zonder ende,
Daar men nacht noch fchemering ,
"Wolk , noch f chaduw ooit en kende9
Daar de Zon nooit onder ging r
All er-aangenaam (te hoop,
Op dien oorfprong aller dagen,
Hoe verfterkt gv onzen loop,
Wyl vvy zulk een kroon bejaagen*
5"-
Gy dan Vader aller lichten,
Die ons weder 't licht vergunt,
Trek ons innerlyk gezichte ,
Tot der lichten middel-punr.
Dat is Jezus 't herte Gods;
Steeds van eeuwigheid gebooren j
Die zy ook het deel myns lots ,
Als des Vaders uitverkooren.
6.
Uitverkooren van myn leven,
Jezus Chrifius, myn Robyn ,
Rood als bloed aan my gegeeven
Tot een eeuw'ge levens fchyns
Dryft de dikke duifternis
Van het tegenwoordig weezen 3
-ocr page 19-
GEZANGEN.            n
Dat een nacht der zielen is.
Eeuwig licht verdryft gy dezen.
7-
Dryft met u genade-ftraalen,
Damp en nevel aller zucht,
Die in 't vlees haar voedfel haaien
Uit der zielen open lucht.
Hoed ons leven dezen dag,
Van de quaalen die ons dreige,
Dat de zucht des herten , (ach .')
Zich geduurig tot u neige.
8.
Tot u neigen met verzuchten,
Is het uitgeftrooide zaad,
Tot een oogit van fchoonc vruchten,
En een overvolle maat.
Ja gy zelver zyt het brood ,
Bron en oorzaak aller goeden,
Wyl u Heil'gen Geeft ons nood ,
Otn met God'iyk brood te voeden.
9
Weeft dan daag'lyks onze fpyze,
God, in Jezus, eeuwig goed,
Dat wy doch met alle wyze,
Eeten van uw vlees en bloed ,
En ons hert e zo gelooft,
Dat wy eeuwig niet en fterven,
Schoon de Dood dit leven rooft,
Maar een beter leven erven.
B 3                        Heerej
-ocr page 20-
li Zedelyicê en Stichtelyke
io.
Heere, die uw Zon laat komen
Over 't menfchelyk geflacht,
Weeft gy 't licht op alle vroomen.
En verdryft haar naare nacht:
Uwe Kerk en Heiligdom,
In uw' gunft en hooge waarde,
Hier en daar verfpreid al-om,
Op den ammekryts der aarde.
TWEEDE
MORGEN-GEZANG.
Toon : Helaas Klemeen ik zag uw'oogen.
DL
en klaaren dag is weer verfcheenen,
En 't zwart, der nacht
In 't helder licht, verborgen, als verdweenen'
Zo werd ook verwacht,
Pen ondergang der duifternilTen,
In het vlees en bloed,
Die 't uitgeftrekt gemoed,
't Aanfchouwen noch doet miflen,
Van het hoogde goed.
Wat's dü;, den dag van ons verlangen ?
Wiens vriend'lyk licht,
Men
-ocr page 21-
GEZANGEN.         13
Men hert'lyk hoopt, in 't zielen-oog t'ontfangen,
En in 't Aangezicht ?
Dat is het eeuwigduutend vloeijen,
Daar het eeuwig Een,
Van eeuwigheid verfcheen,
In 't Majefteitfe gloeijen,
Door het duifter heen.
3.
ö Schoone dag, van 't eeuwig ftraalen,
Die nooit begon!
Wie kan de lof, van uw waardy verhaalen?
6 Al waarde Zon !
Die d'ecuwigheid, van maat noch paaien,
Met uw glans vervuld,
En eeuwig vullen zult,
En 't Hemels zegepraalen
Met cieraazi huid.
4-
Gelyk als hier het zaad der aarde.,
In geeft en licht,
Van deze Zon , altyd zyn wond'ren baarde,
Voor ons aangezicht,
2o opend zich, uit 's Vaders krachten,
In des Hemels dag,
Dat fchopne wonder ach!
Bereikt met geen gedachten,
Hoe men denken mag. - •' ■ ■■■■-
B 4                  ■ ■'- 5-Wel
-ocr page 22-
i4 Zedelyke en Stichtei-yke
Wel aan beminde Spcelgenooten,
Die luftig zyt,
Na 't Heilig licht, daar 't licht uit is gevlooten,
Hier in deze tyd:
Als 't donker luchjen is verdreevcn,
Van het wee , en ach !
Dat voor het uitzien lag,
Dan za! men eeuwig leeven
In dien fchoonen dag.
6-
Dat is den dag , die wy verwachten,
Na tyd, en ftryd ,
Der donkerheid, van kommerlyke nachten,
Die in eeuwigheid,
Ons niet meer zullen overdekken,
Want die heil'ge Zon,
Der lichten Wel en Bron,
Kan nooit een wolk betrekken,
Die zyn glans verwon.
7-
Daar zullen d'oogen eeuwig weiden,
In 't Heilig fchoon,
*t Geen 't wezen is, van deze fchaduw-tyden,
In Gods licht ten toon.
Daar zal de reuk haar lult verzaade,
k het Roozendal
Daar 't eeuwig Hoeijen zal,
rt " ,•
                                                         Nooit
-ocr page 23-
GEZANGEN,
Nooit aangeroerd van fchaade>
Of quaad' overval.
8.
Met hoop, op dezen dag beilooten,
In 't zuchtend hert,
Is nu, alreê, zo menig dag vcrvlooten,
In 't verfchiet 2.0 vert:
Wat gill'ren was is nu verdweenen,
En wat heden zy.
Gaat daad'lyk ook voorby:
Zo vluchtig gaan wy heenen,
Tot des Hemelrey.
9
't Zy dat wy nü zyn of ons roeren,
De groote reis,
Gaat ftaadig voort, om ons tot God te voeren,
In het Paradys:
6 Groot geluk der welbedachten,
Die vaft dag, op dag,
Met zucht, van och, en ach!
Die fchoonfte dag verwachten,
Die nooit oog bezag.
10.
Maar die op aard' heeft zyn behaagen,
In 't geen men ziet,
Word door de tyd, geftadig wech gedraagen.
Van zyn zoet geniet:
En al zyn welzyn en aanfehouwen,
8 s
-ocr page 24-
16 Zedelyke en Stichtelyke
Al behield hy 't graag,
Ontglyd hem doch gefrnag,
Hy kan het niet behouwen,
Daarom zit het laag.
ir.
Wat mag den aardworm zich vernoegen,
Aan 't minde deel,
Daar d'oorfprong, hem zo ryk'lyk toe vvil voegen,
Het groot en het veel:
Zo fchept de dorft uit vuile gooren,
Van vermengelt zand >
Met d'aardsgezinde hand,
Daar .drank mogt zyn genooten,
In het Heilig Land.
12.
Maar die zyn dorft tot God verklaarde,
Gaat Hechts voorby,
Den weelden Beek, vermengd met flof der aarde,
Tot hy zalig zy ,
Aan d'eeuw'ge oorfprong, aller dingen,
Als een fpring-fonrein,
Van Melk en zoete wyn,
Uit wien de dropjes gingen
Die op aarden zyn.
. T3-
Wel aan dan lieve reisgenooten,
Die 't groote goed,
Van deze hoop hebt in de kas befloten,
Va»
-ocr page 25-
GEZANGEN.            17
Van het waard gemoed:
Laat ons maar uitzien met de wyzen,
Al van dag tot dag,
Tot d'een na d'ander mag,
Die fchoone dag zien reizen,
Na al 't wee en ach.
DERDE
MORGEN-GEZANG.
T o o n : Het beft op aard is een geruft gemoed.
G eloofd zy God , dat ik den klaaren dag
Op nieuws aanfchouw, en tyd genieten mag,
Om't Eeuwig Licht, te zoeken en t'ontmoetcn,
Door eenen weg van waar berouw en boeten,
Een opendoen van 't toegeiloten Hert,
Op dat het vol, van 't licht des levens werd.
2.
Onnoem'lyk Een- van alle Eeuwigheid,
Die 't Licht des lichts, en 't Oog der oogen zyt,
En ons uit gunft die beiden hebt gct>,cevcn,
Als een gcfchenk, in 't tegenwoordig leeven ;
Geef ons doch ook, een Oog in ons gemoed,
■En i'chynt daar in met Licht van't Eeuwig goed. .
3-
Wat is de menfch, die 't dag-licht niet en ziet !
Het zichtbaar Al, is hem, als waft'er niet:
Zo,
-ocr page 26-
jS Zedelyke en Stichtel yke
Zo, desgelyks de gecftelyke blinde,
Schoon dat hy veel , en alles waand te vinde ;
Wat vind hy doch, die zynen God niet vind?
Al ziet zyn oog, zyn hert is dubbeld blind.
4-
ó God, myn Licht, daar myne Ziel na zucht,
U ftraal verdryf, uit my, de duiit're lucht,
Paar't booze woond, als in zyn hol verfchoolcn ,
Die 't leven liefft , in 't donker om doet dooien,
En in zyn neft zich als een Vyand weerd,
Nu dat de zucht, het God'lyk licht begeerd.
f-
Want in het Licht, 6 lieffelyke God,
Word hy ontdekt, te fchanden en tot rpot,
Die Vyand is, van U , en alle Vroomen,
Die uit zyn fpoor, tot U beftaan te koiren.
Onkunde Godsr is hem een fterke Veft,
Maar Wysheids-ftraal, verdryft hem uit zyn neft.
6.
6 Dageraad, die met Uw rechter hand,
Ons weer begroet, met zulk een waardig pand,
Van levens-tyd, om ons tot God te keer'en,
Op dat men wind, meer als men kan begeeren!
Gy moet niet weer in uwe kamer gaan,
Eer ik daarmee, myn voordeel heb gedaan.
•j. óMor-
-ocr page 27-
GEZANGEN.              19
6 Morgenftond, die ons tot blydfchap licht,
Dat wy noch (laan, voor Godes aangezicht,
En niet onryp, door hem zyn afgefneeden,
Uitzyne gunft, van boven , na beneden.
Maar ftaan noch fchoon, om door oprechte zucht 9
Te weiden tot een rype en goede Vrucht:
8.
Voorheene quam en ging gy weder heen,
Terwyl Uw (kaal ons vruchteloos befcheen;
Wy waaren als den diftel op den velde,
Om dat wy 't heit uiet op onze oorfprong (telde,
In 't fchoon bezit van zyn vergunde Tyd,
En raakten zo het Heil der dagen quyt.
9-
Maar nu zy God ïn eeuwigheid gedankt,
Dié ons den tyd dus verre heeft verlangd }
Dat wy 't verzuim der koftejyke dagen
Herhaalen, door het doen van zyn behaagen.
6 Groote Schat! van God vergunde Tyd,
Die ons een boom, met gulde vruchten zytï
i
                            i-o-.
Geleid ons dan, aan uwe hand gevat,
Door dezen dag op 't vroome levens pad,
De doolingen van 't Werelds-fpoor bezyden,
Om alle fchaade aan onze ziel te myden,
Tot in den dag van klaare Hemel-fchyn,
Daar 't Eeuwig Dag, en niet meer Nacht zal zyn. '
X i \9
-ocr page 28-
10 Zedelyke en Stichtelyke
I I I.
Dat telt al af.
Zie, gy hebt myne dagen een handbreet gefield ,
myne leeftyd is als niets voor
«; immers is een ider menfch,
\koe~\ vafihy flaat
, enkel idelheid. Pfalm XXXIX: 6.
De menfch is de idelheid gelyk : zyne dagen zyn als een
voorbyraandefehaduw. Pfalm CXLIV: 4.
AVOND-
-ocr page 29-
GEZANGEN.        zi
AVOND-GEZANG.
Toon : Amarilli mia bella.
z
t.
'et ons leven is heenen,
«iet dezen dag, en alle and'rc dagen,
Die wy op aarde vagen,
tielyk een droom, en nevel-wolk verdweene.
De zucht in God alleenc,
l^aat niet verlooren, maar blyftvoor ons behouwen1
eeuwig wezen, eeuwig wezen, eeuwig wezen ons
betrouwen.
2.
Allerhoogite gepreezen,
bedekt ons doch, met fchaduw uwer zegen,
Daar wy in flaap geleden
behouden zyn,door uw alwezend wezen,
Om voor geen quaad te vreezen,
f" Ult f?c"adc , daar wy 't gevaar ontraaken,
m uw liefde , in uw liefde , in uw liefde weer ont>
waaken.
3-
Vluchtig, vluchtig is 't leven,
^elyk den dag van heden nu vervlooten,
Al 't voor'ge heeft beflooten,
■^o zal de dood, nu aan zyn perk gedreeven,
Ons laatfte dagje geeven;
^och hoe gelukkig, zo wy uit deze banden
<£ahg vallen, zalig vallen,' zalig vallen in Gods han-
den,
4. Ach'
-ocr page 30-
zz Zedelyke en Stichtelyke
4-
Ach myn ziele, myn ziele !
Gy ziet dan klaar het niet der aardfe dingen,
In uw befpiegelingen,
Daar ftant en naat u voor de oogen hiele,
De wezens die haaft viele:
Het vaar dan heene, uit onzen geeft verfchooven;
Eeuwig, eeuwig, eeuwig, eeuwig, eeuwig, eeuwig
dryft ons boven.
f.
Jezus Chriftus, beminde,
Leid ons dan voorts, by uw genadlgheden,
Op 't fpoor van uwe treden,
Op dat wy doch den weg des levens vinde,
En ons aan u verbinde.
Dat uwe woorden, der waarheid, in ons blyven,
En voor eeuwig, en voor eeuwig, en voor eeuwig,
vaft bcklyven,
6.
't Smalle wegje der vroomen,
Daar 't eeuwig woord ons zalig van liet hooren,
Is beter uitverkooren,.
Als met de relt, van 't algemeen te ftroomen,
Daar 't fmal na 't breed zal komen.
6 Zielen hoeder, behoed ons voor dat quaade,
In uw wysheid, in uw wysheid , in uw wysheid er»
genade.
7-
Eeuwig leven van vreugde,
Hoe nood gy ons, met uwe deuren open,
Om w igemoed te loopen,
Langs 't heilig fpcor van 't ünalle pad der deugde,
Ter eindelooze ieugde.
Om
-ocr page 31-
GEZANGEN.           z|
Om nooit te vallen in oudheid en verderven,
■tn voor eeuwig , en voor eeuwig , en voor eeuwig
niet te derven.
8.
Hoe gelukkig, ÓMenfchen!
Waar uwen ftaat, zo gy 't geluk woud" achterf,
w.i" ueTI?k betrachten;
Wyl alle heil, en meer als gy kund wenfen,
uVcr bovcn uw gedachten,
w Jevens wortel van God werd aangebooden,
"• een vriend'lyk , niet een vriend'lyk , met eefr
vriend'lyk nooden.
j-aat dan vaaren de dingen,
\x?W Kemoed van 't hóbgfte góéd onthouwen'
want 't zal u namaals rouwen,
Als ut om ;etS) (jat njets [s en ger;nge)
.Zo grooten goed ontginge.
g« mag 't u beuren, nu is 't uw tyd van zaaijen, ,
m dat eeuwig, om dat ecuwig, om dat eeuwig goed
te maaijen.
10.
ö Myn Jezus! myn Koning !
beleid my voorts door rnyne levens dagen,
„ Na 't Heilig welbehaagen,
ot dat ik kom, van hier in uwe wooning,
tn al uw heus betooning,
£aat ik terwylen my in uw licht verluften ,
fin in ichaouw; én in fchaduw , en in' fchaduw van
C
TWEE-
-ocr page 32-
ZA ZEDELYKE en SfICHTELYKE
TWEEDE
AVOND^GEZANG.
Toon: Gelyk als de beekjes vloeijen met eert
flantvafte vloed.
Tl-
ot hief toe zyn onze dagen,
Als d'Arend door de lucht,
Met alle welbehaagen,
Van haar geplukte vrucht,
Die zy ons hebben gedraagen,
Vervloogen en wech gevlucht.
z.
Zo zal 't ook eindeling weezen,
Met al de levenstyd,
Gelyk het was voor dezen,
Dies zyn wy zeer verblyd,
Dat in ons nu is verreezen
'E Begeeren der Zaligheid.
3-
Want ach ! wat zouw het ons baaten
Dat wy om 't quaad fluk vleis,
(Daar wy gevangen zaten,)
Zyn dierelyken eis,
Zo fchand'lyk hadden verlaaten.
Die waardige Zielen prys ?
-ocr page 33-
GEZANGEN.
ïs veelen dat over gekomen,
, Yan zulks te laat te zien,
t Werd dan in acht genomen',
Om 't zelve quaad t'ontvliên,
*<n met haar niet heen te ftroomeri
m gingen wy ook allien.
1 Is beter zyn voet te ftellen
Op 't fpoor van eenzaamheid ,
■Als met veel fpeel-gezellen,
u Den weg die luitig leid,
■*•e wandelen na der nellen
Daar 't na-berouw eeuwig byt.
c Wysheid heeft and're oogen,
o 's c Vèe, dat graaft en weid s
eeds v0or zich neer geboogen,
•. \°t haar het Moord-mes fnyd i
Vemandigheid heeft na 't hooge
^yn hèrte ftéeds uitgebreid.
l' bullen wy weer gaan daalën,
nJn 't voorbeeld van het graf i
vtn
weder te herhaalen ,
Het leven dat God gaf:
C %
-ocr page 34-
%6 Zedelykb en Stichtet.yke
Dat duurt zo tot aan zyn paaien ,
Dan fcheid de Ziele daar af.
S.
Dan zal het Lichaam gaan flaapen ,
Tot aan den Jongden Dag,
Maar 't Zieltje Manna raapen,
Tot zy dien Morgen zag,
Dat alle graven weer gaapen,
En 't Lichaam verryzen mag.
9-
Dan zal 't zich wederom paareïi t
Wat in den dood zich lcheid,
En groote blydfehap baaren,
Tot in der Eeuwigheid 5
Daarom , ö menfchcn laat vaaren
Al wat u van God verleid.
ro.
Schut gy dan alle'dé Pylen 4
o Hoogfte Majefteit,
Die ftadig op ons eilen,
Gefchooten door de Nyd?
Van onder de Helfche fleilen ,"
Een donker der Eeuwigheid.
-ocr page 35-
GEZANGEN,          %?
Van 't ondoorgrondelyk wezen Gods.
Toon: Ay fchoone Nimph aanziet een
machtig Koning.
O.
nemdig goed, van niemant ooit volprcczen,
ö Wonderwezen ach!
tiy diepfte grond, fontein van alle wezen,
in wien ik eeuwig lag :
■paard in myn ziel, uit uwe diepfte krachten,
Uw'hert, uw'licht, uw'waarde Zoon,
i->e Bron van al het eeuwig ichoon,
Zo zoet , zo zachte.
2.
Oneindig licht, te gronde noch te meeren,
ó Licht der Maj,e!teit!
Geeft myne zie! te drinken , er. te eeten,
_
          Van uwe wezentheid:
Zo groeid dat Beeld, dat Hemels is, en fchoone,
Gelyk't in Adam is geweeft,
Een Tempel, daar het uwen geeft
In luit te woone.
Myn ziel is vuur, ó God, myn uitverkooren,
Myn zielen-vuur dat fchreid
Na 't water, dat zo lieflyk word'gebooren,
In 't licht der Majefteit:
Gelyk den dauw, zo fchoon in 't morgenroode,
Dat is het krifrallyne meer,
He.t water daar gy fchoonfte Heer,
Ons zo op noode.
G 3                         IV- Om
-ocr page 36-
a8 Zedelyke en Stichtelyke
IV.
Om een beter.
Deeze alle zyn in het geloof geflorven, de belofte niet*
verkreegen hebbende
, maar hebben dezelve van verre
gezien, m geloofd, en omhelfd, en hebben Meeden dit
zy
gaften en vreemdelingen op der aarden waar en. Hebr.
XI: 13.
Vreet»',
-ocr page 37-
GEZANGEN.          xp
vreemdelingen, In aardfe dingen.
Toon: Uit liefde komt groot lyden.
Of: Ik ging op eenen morgen.
I
A n vreemd'lingfchap gebooren,
^equeekt en opgevoed,
v<uam ons gemoed te vooren,
ken ^a°d van eeuwig goed >
Uies maakten wy ons op de gang ,
^n 't zelve na te fpooren,
Ons gantfe leven lang.
2.
^us gaande onderwegen,
Quam nu en dan ons by,
■b-en Pel'grim zo genegen,
En zo gezind , als wy,
p. at maakte zoete maatfehappy,
Jr 't land van volle zegen ,
*e boeken, zy aan zy.
üen eenen komt van 't Noorden,
toen ander komt van 't Zuyd,
Van allerhande Oorden,
't Geboorte Landfchap uit,
**k vreemdeling van vriend en maagd 3
Wyl hem , met ons, bekoorde
Het land , dat ons behaagd.
C 4                      4- Als
-ocr page 38-
jo Zedelyke enSricHTEï-YKE
4.
Als uit een net ontvlooden,
Verheugd zich haaren Geeft,
Als blyde Gaft-genooden,
Op zulk een hoogen Feeft;
Terwyl de wereld fchimpig lacht,
Maar zy verachten 't fnoode,
Als 't droomen van een nacht.
Om een , die zy beminnen,
Beminnen zy malkaêr,
In hoop van t'overwinnen ,
Al 't prykel en gevaar, '
En 't eeuwigduui end Jubeljaar,
Aireede te beginnen,
Dat eeuwig duurd hier naar.
6.
Dus gaande met malkander,
Door 't land van dezen tyd,
Vertelt den een den ander ,
Van zyn gelegcntheid j
Van waar hy quam , en hoe 't hem ging,
Op bergen, en in dalen,
Zo vreemd en zonderling.
7'
Zy trooften zich te zaamen,
Hoc 'r weg je kort zal zyn,
Gelyk zy wel vernaamen,
Zo klaar voor poten-fchyn j
, • ■                                  Va"
-ocr page 39-
GEZANGEN.
Van haar, die in een korten tyd,
Het aards gezicht ontquatnen,
Ver weg , in d'eeuwighcid,
f Laat onsinoch eensjes zingen,
U* certyds met ons gingen,
or 't Land van deez woeflyn:
Want immers zyn zy ons niet dood.
\vm ?t genot der dinSen»
Vv aar toe \vy zyn genood.
° Zahg heenen fcheiden,
Van menig jonge fpruit,
^ gy uw levens tvden,
Mee vreugd, jaar in, jaar uit ;
m idelhcid had dooraebraat, '
JWas'talaaneenzydc, *
Als 't droomen eener nacht.
10.
Maarnuzytgygepreezcn,
Als wys en wei bedacht,
"cwylgy't waare'weezen
Voor 't fchyngoed hebt geacht,
Hoe heug'lyk is der vroomen dood!
} £ei'ge« weer verrcezen,
0 Heil wat zyt gy groot.
-ocr page 40-
■p. Zedelyke en Stichteï-YS?
%Y zvn voor onze binnen ,
Als een bewaarden fchat,
By hem , die wy beminnen,
Die haar gemoed aanbad.
Een fchar, die wy na dezen tyd*
Noch hoopen t'overwinnen,
Tot vreugd' in eeuwigheid.
ia-
Gezaligd moet gy weezen,
Die voor ons heenen ginkt
]n fchoonder dag verreezen,
Die uit Gods wezen blinkt.
Vaar eeuwig wel, wy volgen naa
Op datwy t'zaamen zingen,
Dat fchoon Haleluja.
'3-
Haleluja, den Heerc ,
Den Vader , en den Zoon,
En HeiPgen Geeft, ter eeren,
Den Goddelyken Troon j
Haleluja, met al de geen,
Die in Gods Ryk verkceren,
Zo fcnoon eq ongemeen.
14. Wei
-ocr page 41-
G E ZJA.N G E N.
14.
Welaandanreis-gefcellen,
«,Wel aan hebt goede moed,
Wylwymalkaêr vertellen,
van t eindelooze goed,
uaar onze reis 20 (beëdig fpoed,
Pat ons geen onluft quelle, ^
Maar God ons (pooi- behoed.
^och maar een weinig dagen,
Uan fcheiden wy van hier,
xr' **an^ van welbehaagen.
En laaten 't oude dier.
n Wel aan, wel aan het is maar kort,
^at onze weg van plaagen,
fchoon ge-eindigd word.
16.
9 Jezus! hoog verheeven,
Gy hebt het ons beloofd,
Dat hy zoud eeuwig leeven,
Die in u heeft gelooft:
In u , ó God , gelooven wy,
ö Brood, van God gegeeven,
Zet ons (leeds voedfel by.
-ocr page 42-
14 ZeBELYKE CnSïieHTELYKE
De HEMEL-REIS.
Toon: Hoe dus bedroefd Leeuwerk.
w y gaan na Vreden-ryk ,
Een land zo fchoon gelegen,
Dat nieuwers heeft gelyk,
Vervuld met alle zegen.
Geprcczen zyn de wegen,
Tot zulk een heil gevveit,
Dat fchoon raag zyn verkrcegcn,
Van al die ttgan na 't beft.
i.
o Reisgenooten ach !
"Waa.r is de tyd van heden,
Zo \vy cen ider dag,
Gelyken by een fchreedc,
Zo doen wy wydc treeden.
Van hier na d'eeuwigheid.
ï^a 't land van vreugd en vrede,
De vroomen toqgezeid.
Hoe kort ons tydjen af,
"Wat zyn v/v veel voor dezen.
Gedaald in 'flaapens graf,
En wederom ver'reezcn;
Gods goedheid nooit volpreezen,
Die doe ons cindcling 3
-ocr page 43-
GEZANGEN,            fj»
Ontwaaken in dat weezen,
Daar 't licht nooit onderging.
4-
ó Dag i die nooit vcrdwynd !
ö Dag van wel behangen!
Die van Gods aanzicht febyird $
Fontein van alle dagen ',
Zouw ons gemoed niet jaagen j'
Om na deez levens nacht,
En alle duiftere vlaagcn,
Te woonen in uw kracht i1
. f-
Gy groote Majefteit ,
En Heere der Heirfchaaren 5
Die ons in dezen tyd ,
Van Eng'len Iaat bêw?.arens
Voor prykel en gevaaren,
Houd gy der zielen wacht,
Tot haar die dag zal klaarens
Daar zy na zucht en tracht.
è.
Ach aldcrichoonfte dag,
Van eeuwigheid gefcheenetï,"
Die nooit beginfel zag,
Gy zyt het die wy meenen,'
Daar gaat ons zuchten heenen !
Hoe vrolyk zal hy zyn,
Die uit deez nacht verdwecnen, .
Verklaard" word in uw' fchyn.
" ; 7. oSchy
-ocr page 44-
jö ZEfiELYKEen StichteLyke
7-
o Schyn , die Jezus heet,
Gy kind van vreugd en vrede,
Wiens grootheid niemant meet,
Fontein van zaligheden,
Ge-eerd en aangebeden:
Wy hoopen noch eerlang,
Ons pad ten eind getreeden.
Te zyn aan uwen rang.
8.
Dat dan uw Heil'ge wacht i
Gy Herder aller goede,
Ons in deez levens nacht,
Bewaare en behoede:
Op dat wy mat noch moede j
Niet komen tot bezwyk}
Maar uwe kracht ons voede.
Tot in uw zalig ryk.
9-
Ach ! Heere Jezus, ach!
Gy Koning aller eere,
Wy hoopen op dien dag,
Dien eeuw'gen dag des Heeren 'j
Dat wy na ons begeeren ,
Uw wezen zullen zien,
En met de Eng'len eeren^
Geboogen op de knien.
10.
Wy hoopen dat uw licht,
Ons tot een Zou zal weezen i
-ocr page 45-
GEZANGEN.
In 't vrolyk aangezicht,
Van droeven trek geneezen.
Dan zy uw' naam gepreezen,
ö Hooge Majefteit,
Van alle die voor dezen,
U zochten in der tyd.
ir.
WY hoopen Heilig God*
Dat wy u zullen vinde,
'In ons tot een genot,
Van Ega en beminde.
Op dat gy ons verflinde
In uwe liefdens gloed,
En wy den Hemel vinde»
Rondom en in 't gemoed;
tl.
Ach ! alderfchoonfte hoop,
Ach ! rykdom van geloovej
God zegen onzen loop»
Met zyne kracht van bove,
Dat wy door 't aardfe floove»
Gemoedigd heene gaan ,
En ons geen onluft doove,
Tot alles is voldaan.
ij.
'ö Hoop , wat zyt gy groot,
Op onzen Vorft des geevens,
Zo vriendelyk genood
Tot zyn Fontein des levens.
-ocr page 46-
ZEDELYKE enSTIGHTELYKE
Waar is'er iets yerhevens,
Dat by die waarde lykt,
Daar alle weelde tevens,
Voor bleek word en bezwykt.
14.
6 Bron, die eeuwig vlo'éid
Uit God , in God gebooren ,
En 't gantfe Hof befproeid
Van al de za'al'ge Kooien:
Wanneer wy van uw hooren ,
Of denken in 't gemoed,
Komt gy ons koel te vooren,
Hier in der Zonnen gloed.
Heb meed , 6 ziel, heb moed',
Niet om alleen te drinken,
Maar in een zee van goed,
Tot over 't hoofd te zinken,
By 't vaderlyke wenken,
Van alle vriend'Jykheid.
ö Weeld' om aan te denken,'
Wat zyt gy breed en wyd.
i&
ö Reisgcnooten , ach J
Door 't land van deez wocftyne,
In onze levens dag,
By 't heete Zonne-fchyne s-
AH' onheil zal verdwyne.
Vergeeten is het leet5:
-ocr page 47-
GEZANGEN;
39
Als God met al de zyne,
Ons vriend'lyk welkom heet.
Dan zal't gejaagde hert j
««g op berg neêr gedreeven,
Beangft,gd e&„ ^ .
^et meer voor honden beeven^
_ aar al't gejagt ontheven,
*n grazjge beemden zyn ,
gn m geruftheid leeven,
*v 's levens fpiïng-fontein.
ft ,                      »8.
*>y 's levens Waterbron,
Gelegerd in de bloemen ,
oefcheenèn van Gods Zon,
% 't looven en by 't roemen,
Van al wat is te noemen,
Jn zulk een vreugde-dal,
JJaar vreeze voor verdoemen,
^een vreugde flooren zal.
ip.
Als Schaapjes zal m'er zyn;
De Herder zal ons weiden,
JnTyrri en Roosmaryn,
En aan de Beekjes leiden ,
En alle goed bere-'den.
ö Welgelukkig Lam,
Dat na woeftynfe tyden,
In zulk een Lufthofquam.
                                      D                    40. 6 Ldfi.
-ocr page 48-
4<3 ZEDELYKE enSTICHTÈLYKE
20.
ö Lufthof aller vreugd !
ö Volheid van Gods wezen !
ö Woonplaats van de deugd !
ö Zalig leed geneezen I
Daar nooit iets is te vreezen,
ö Groote heerlykheid,
Die nimmer word volpreezen,
Hoe heer'Jyk dat gy zyt.
Ziels-begeerte} om flerkte op zyn weg
na den Hemel.
Stem: Als 't begint.
D
e Geeft des Heeren vul ons zeil,
Van 's levens fchip , daar wy in vaaren,
Door 's werelds zee , en woefle baaren ,*
Na 't eeuwig land, van 't eind'loos heil.
2.
Al zyn wy nu van een verfpreid,
Benevens noch veel duizend kielen,
Van welbedacht' en wyze pielen,
Op deze Zee zo breed en w yd:
3-
Als elk op zyn Kompas wel'let.
En wacht houd van niet af te dryve,
-ocr page 49-
GEZANGEN,           4r
Op dat hy.onverrukkelyk blyve,
Op zyne ftreek na God gezet,
4-
£o. zullen wy door al 't gevaar,
Ën al't gebruis van's werelds ftroornen,
Op eene kuft te zaamen komen,
*to woonen eeuwig by malkaar.
f-
^ Goude kuft van eind'loos goed,
Wat is het jammer boven maaten,
^an al die uwe ftreek verlaaten
Op deze Zee , die tobt en woed!
6.
*^ê Hoogftè geev' ons goeden moed,
~*1 komt 'er ftorm en donder-vlaagen ?
j^at wy niet onderweeg vertzaagen j
^ie met ons vaart is wys en goed.
^° vaart dan wel in Gods gelei,
~*y kend ze, en ziet ze in alle landen*:
~ie zeilen na dés levens ftranden,
^Q ftaatfe met zyn goedheid by.
                 V. Groot;
-ocr page 50-
Zedelyke en Stichtblyke
ï»
V.
Groot, onder klein aanzien.
_ Maar heeft ziek zelven vernietigd, de gefialienis eènt
dienstknecht! aangenoomen hebbende
, en is den menfehen
gelyk geworden : En in gedaante gevonden ah een
menfebt enz. Philippenzen II: 7, t.
Van'
-ocr page 51-
GEZANGEN.           43
Van
CHRISTUS GEBOORTE.
Toon: O Kersnacht. Of: Ma meere.
U oe God in 't vlees zich openbaarde,
Was 't fchoonfte paareltje op Aarde:
Zwyg ftil al wat van wonder roemd j
Wie kan dat grootfte wonder fpreekenB
Hier moet de Zon en Maan vcrblecken,
En alles wat 'er werd genoemt.
z.
Veel Koningen , en veel Propheeten,
Met uitgeftrekte hoop bezeten,
Bezagen gaaren dezen dag.
9 Menlchen , die op d'aarde woonden,
t>oe zich den Schepper menfch'lyk toonden.
Wat was 't een wonder dat gy zag.
^aar over laat zich iemant hooien j
geen dat quam tot onze ooren,
En dat wy zagen met ons oog j
^n taften met onze eigen hande,
^o fprak hy, die van liefde brande,
In 't woord des levens, fchoon en hoog,
h vriend hoe zoud gy anders zeggen t
Gy plagt op zync borft te leggen 3
-ocr page 52-
4.4 ZeDELYKE enöTICHTELYKE
Die allerkoftelykfte borft !
O ! ach ! hoe word de geeft ontlooken!
En 't vonkend' zielen-vuur ontiïooken,
In d'allerfchoonfte Jezus-dorft.
f.
Ja Jezus lief! myn overfchoone,
Het luft ons dicht by u te woone ;
En of gy niet op aarde zyt,
Noch wocnd gy ons niet in de verte,
Maar, door 't geloov', in onze herte,
Gelooft zy God, in eeuwigheid.
ISIoch van
CHRISTUS GEBOORTE.
Stem: Tranquille coeur.
De 3 laatfte regels van elk vers te herhaalen. -
't V erlangen had nu lang gewacht,
Op 't woord van 'tGoddelyk belooven9
Eer 't Bloemetje wiei d voortgebragt,
Wiens geur het Slangen-gift zouw dooven:
Doch doen het kout faizoen,
Der eeuwen was vergaan,
Brak 't Hemels voorjaar aan.
%.
Wat voor een Roosje bragt die tyd!
Wie zal zyn waard' en fchoonheid noemen!
Het
-ocr page 53-
GEZANGEN.           45-
Het edelft uit de eeuwigheid,
De fchoonfte Bloem van alle bloemen,
De Kroon van alle roem.
't Was God ! ö Heilig fchoon!
En menfch in een perfoon.
3-
Befpiegeld u , vervallen ftaat ,
Der menfchelyke levens-luften 5
Die 't valfe zoekt, en 't waare fmaads
En in verkeertheid zoekt uw rufte.
't Is lang genoeg gedwaald,
Dit voorbeeld wyft u aan,
Den weg die gy moet gaan.
4-
Des Alderhoogftens Afgezant
Quam om dien grooten groet te draagen s
Niet tot den Kon;nglyken ftand,
Maar by 't geringe en het laage:
Niet hoog , maar in het dal,
Ontfprong des levens Bron,
En rees des levens Zon.
*-»en Koning fliep in zyn Paleis,
Den Hoogen-Priefter en geleerden ,
Had van dat heil geen onderwys,
Schoon elk die ftand van hoogheid eerden %
Maar 't flechte Herderfchap,
Wierd in de ftille nacht,
Die Boodfchap toe gebragt.
D 4.                    6. Die»
-ocr page 54-
46" Zedelyke en Stichtelyke
6.
Dien grooten Boodfchap aller heil,
Van zo veel zuchten en verlangen $
Dat hooge doel van roers pyl,
Die hoop in 't herte had ontfangen,
Ging d'achtbaarheid voorby,
En daalden heerlyk af, *
Tot voor de Herders ftaf.
7-
Waar vond men dan dat groot Kleinood ?
Dien eed'len (leen , der eed'le fteenen,
Dien fchat , daar elk toe, was genood,
Als hy tot heil zouw zyn verfcheenen:
In 't Purper, Zyd', of Goud?
ó Neen , in geen van al,
Maar in een beeften (lal.
8.
Zo leid, voor iemant die 't niet weet,
Den eed'len Steen in 't rouw verfchoolen,
De PaarSe met een Schelp bekleed,
En houd zyn dierbaarheid verhoolen:
Zo lag de Medicyn,
De fchat van 't eeuwig goed,
In 't vat van vlees en bloed.
9-
Dit was dat hoogbeloofde Lor,
Uitwendig Kinds en zeer geringe,
Inwendig , en verborgen, God 3
ö Groote wonderbaare dinge !
Ach
-ocr page 55-
GEZANGEN.           47
Ach Jezus ! groot is 't heil,
Die uw geringe ftaat,
Door blindheid niet verfmaadc
10.
't Is onz' onkunde nu gezeid,
Djfin de nediigheid des Heerq,
De hoogfte ichat en rykdom leid:
' O
p dat de zucht zich daar toe keere.
En 't geen het oog verlokt ,
Met een vermomde pracht,
Om 't recht' in't flecht, Veracht.
11.
Weeft dan bedacht , ö waarde ziel,
Laat and're valfe fleenen raapen,
Wyl 't oog op 't fierlyk voordoen viel,
Wy moeten ons zo niet vergaapen j
Maar zien hoe over fchoon,
In Jezus ned'righeid ,
Het God'iyk wezen leid.
iz.
Ach Jezus, die in 't traanen dal 3
Van wegens onze breuk der zonde,
Geboóren in een beeften ftal,
Gelyk een menfche wierd bevondc!
Gaat ons ook niet voorby j
Op dat gy in ons hert,
Doch ook geboóren werd.
D f                   Noch
-ocr page 56-
a8 Zedelyke en Stichtelyke
Noch van 't zelve.
haat and're zingen van dit of dat,
Wy zingen van Jezus, dz waardige fchat.
Stem: €in ftinbdpn geöojn 3u 25erïjïrtjem.
H et eeuwig woord , uit Gods gemoed s
Dat hoogde goed ,
Wierd in der tyd tot vlees en bloed:
ó God, myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoe komt gy zo vriendelyk, en zo zoet.
In 't Hemelryk weiden een groote fchaar,
Zonder gevaar,
Toen 't dwaalende fchaapje verlooren waar:
ö God , myn Lief!
ö God , myn Lief!
Toen wierd u goê Herderfchap openbaar.
i
Wac beurde ? w«t beurde in deze tocht,
Doen hy het zocht %
En
-ocr page 57-
GEZANGEN.         4*
En op zyn fchoud'ren wederbrogt:
ó God , myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoe hebt gy het Schaapje zo dier gekocht!
4-
Daar gok'er geen zilver, goud , of goed,
Dat wonder doet,
Maar een Fontein van Hemels bloed.
ö God, myn Lief!
ö God, myn Lief!(
Hoe komt gy zo vriendelyk, en zo zoet.
5-
Het luft de Hoogfte , die 't laage bemind,
En zich verbind
Te woonen by het menfchen kind:
ö God j myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoe zyt gy zo min'lyk tot ons gezind.
6.
Wy hebben een liefF'lyk woordje gehoord,
Dat^ons bekoord,
Hoc
-ocr page 58-
f o Zedilyke en Stichtelyke
Hoe Jezus klopt aan 's herten poort:
6 God, myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoe komt gy zo lieflyk in onzen oord.
7-
Wech flipten, en grend'Ien van 's herten deur^
Breek ende fcheur,
Want d'alderhoogfle ftaat 'er vcur.
ö God, myn Lief!
ö God, myn Lief I
Hoe kotnï gy zo lieflyk met Hemels geur.
8,
Maak nu de deuren vry hoog en wyd.,
En 't al bereid,
Voor d'ingang van zyn Majefleit:
ö God, myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoc komt gy zo lieflyk in deze tyd»
Kom binnen , ó waarde , in 's herten zaal,
Met uw' geftraal,
En houd met ons uw' Avondmaal:
ó God,
-ocr page 59-
GEZANGEN.          ji
ö God , myn Lief!
ö God, myn Lief!
Hoe komt gy zo min'lyk in 't jammerdaal.
10.
Maar ei, wat zal de fpyze daar zyn,
Als brood en wyn,
Ach ! fchoonfte lief, gy zelfs alleiu:
ö God 3 myn Lief!
ó God, myn Lief!
Hoe komt gy zo licflyk , ó God van myn.
ii.
}%o eet'er en drinkt'er, van 't Hemels-broöd 3
Door God genood,
< Dat hy uit liefde ze min'lyk bood:
           
ö God, myn Lief!
6 God, myn Lief!                   1
•■ Hoe brengt gy het leven in onzen dood.
I Ach! zoete Heere Jezus, myn fchoone zyt,
Gebenedyd,
: Uw'lof zy eind'loos uitgebreid:
ó God, myn Lief!
ó God , myn Lief!
Wy willen u looven in eeuwigheid.
VI;
-ocr page 60-
f% Zedelyke en Stichtelyke
VI.
Ziet op het voorbeeld.
IL
En Jezus zeide ut hem : de vojfen hebben holen, en
de vogelen des hemels neflen : maar de Zoon des men-
fchen heeft nrct waar fa het hoofd nederlegge.
Matth:
VIII: 20.
Van
A
-ocr page 61-
C E U N G E N.         fi
Van Chriftus Navolging.
Toon: PfalmóS.ofjó: Twee verzen voor een»
o V ogeltjes, die zingt en queeld,
ö Vosjes, die in 't wilde fpeeld,
Gy hebt u neft en holen ;
Maar myn Beminde , die ik meen,
Had tot zyn eigendom geen fteeiij
Dat was als vreemd'ling dooien.
Z.
Hoe was de Hoogde dan zo klein ?
Beminde, 't was om u en myn,
Zyn armoe quam ons toonen,
Dat wy hier in de zienlykheid,
Maar lecven voor een korten tyd,
En flechts als Pelgrims woonen.
3-
Zyn Ryk was van deez wereld niet,
Die 't 'uiterlyke oog beziet ;
Wat zoud'ct ons dan luften,
Die ons bekleeden met de faam,
Van zyn gebenedyde naam,
In 't vreemde land te ruften.
4-
Hy roept ons u,t dit Ryk der tyd ,
Na 't Heilig land der eeuwigheid ?
-ocr page 62-
f4 ZeDEL YKE én STiCHTÈLYKÈ
Hy gund ons beter dingen :
Het wel dat vlees en bloed bemind,
En 't oog der zielen meê verblind j
Is weinig en geringe.
5-
Hy heeft voor ons een beter goed
Verkreegen met zyn eigen bloed:
Daar komt hy ons op noode,
En gaat ons als een Herder voor,
Op dat wy volgen op zyn fpoor $
Verlaatendc het fnoode.
6.
Die reift, èn Pelgrimagie gaat,
Zich zelfs met laft niet overlaat,
Noch bouwd geen vafte wooning;
Zyn oog dat op het doelwit ziet,
En ruft hier aan de wegen niet ,■
Al vloeid 'er wilden Honing.
7-
Hy wandeld voort met zyn gemoed,
Na 't Vaderland van 't eeuwig goed,'
En laat de wereld dryven:
Als hy zyn reis heeft afgedaan,
Dan gaat zyn luft en ruft eerft aan,!
Jn 't land daar hy zal blyverr.
t>«
-ocr page 63-
GEZANGEN.
Van Jezus noodiging tot alle vermoeide
en belafté.
Komt herwaar ds tot my alle die vermoeid en belaft
zyt, en ik Zal u rujte geeven.
Matth: XI: 28,
Toon: Sulamithe.
A                             x-
JL jLch! hoe ynend'lyk laat de Heere, .
Zyn liefden 'woord, uit 's Vaders hert geboren,
Het meofch'lyk leven hooreri ;
Of 7.y hem fchoon, beminnen, noch begeere,
En haaren rug toe keere :
Hy laat ze roepen, en volgt haar op de hielen;
Keerd maar weder, keerd maar weder , keerd maar
weder arme zielen.
2.
Gaat niet verder, in 't dooien,
Want voor u heen word anders niet gevonden,
Als 't eind van 't pad der zonden,
En achter dat, io heim'lyk eu verhoplen,
Leid eeuwig leed verfchoolen:
Waarom ellendig, daar heil word aangebooden ?
Keerd maar weder, keerd maar weder , keerd maar
weder op het nooden.
3-
Zoekt gy weelde, en vrede?
Gy moet het quaacl, der zielen rag toè kéerë,
En 't aanzicht na den Heere:
Uw leevens Weg,.recht anders om , betreeden,
Tot zy word afgefneeden:
Dan valt uw' Ziele, haar Vader in zyn armen,
Van genade, van genade, van genade}en erbarmen.
-ocr page 64-
y6 Zedelyke en Stichtelyke
4-
Laat u raaden, 6 Leeven!
Van d'eeuwigheid verknoopt, en vaft verbonden;
En diend niet meer de zonden,
Maar hem, die u het weezen heeft gegeeven,
En tot zyn kind-verheven;
Want hier bezyden is jammer en ellende,
Waarwykeeren, waar wy keeren, waar wy keeren,
of ons wenden.
Van de ruft des Gemoeds.
Toon: Semila tormenti.
T
JL/aat krygen en fchanden, en rooven en branden,
Verwoeften, verwoeden de landen,
Laat komen de donder, de winden en ftroomen,
Wat fchaad het, wat fchaad het den vroomen.
2.
Als zwaare'geruchten, een ander doen zuchten,
En woelen, en woelen, en vluchten:
Dan zit hy in vrede, in rufte, in vreugden, '
Omlïngelt, omfingelt met deugden.
3-
Zyn fchat is onzichtbaar, en grooter in waarde,
Dan Hemel, dan Hemel, en aarde.
Zyn krachten en heerfing gaat alles te boven,
Wat zouw men, wat zouw men hem rooven ?
4-
Verlieft hy zyn haaven , en leven te gader,
Zo komt hy , zo komt hy te nader,
Zyn Heere , zyiioorfprong, zynrykdom, zyn leven,
Waarom dan, waarom dan gebleeven ?
-ocr page 65-
GEZANGEN.
Van de ruft der Zielen.
Toon: Het daget uyt den Ooften.
A,
ruifen alle Wouden,
Al bruift het wilde Meer,
Al beeft het al van Donder,
Al ftraald de Blixem neer:
Myn hert blyft zonder vreezen,
In zyn wezen.
i.
Het kan ons niet verfchrikken,
Al wat van buiten woeld,
Wanneer men maar van binnen s
De fchoonfte ruüe voeld:
Die fchoonfte ruft van binnen,
Kan 't verwinnen.
Als Jezus zich in 't herte,
Te rufte heeft gezet:
Laat eens een onweer komen.
Dat deze ruft belet :
Al 't quaad verfmelt in vreezen £
Voor zyn wezen.
4-
6 Menfchen woud gy leeren.
Waar in uw' heil beftaat:
't Is hier in , dat gy weelde,
En aardfe rykdom haat:
En dat gy tracht te winnen,
Ruft van binnen.
E i
-ocr page 66-
y8 Zedelyke en Stichtel yke
Verlangen na Jezus.
Toon: Amarilli.
Jezus Chriftus myn waarde !
Gy zyt het al, en al wat ik begeere,
Myn Bruidegom, myn Heere,
Gy zyt het al, in hemel en op aarde ;
Die uwe wysheid baarde.
Hoe lange duurd 't eer ik by u zal woone
Jezus Chriftus, Jezus Chriftus, Jezus Chriftus myn
fchoone.
7,.
Als een harte ontviooden,
In 't dichte woud , 't vervolgen van zyn plaagers,
,Van honden en van jaagers,
Uit heeten dorft, fchreeuwd na de waterftroomen,
Die van 't gebergte komen;
Zo fchreeuwd myn ziele na u , ö God verheven,
Jezus Chriftus, Jezus Chriftus, Jezus Chriftus, myn
leeven.
3-
ö Verderven en fterven,
                                   '
Koft gy geheel myn eigen wil verflinden!
Dan liet in 't hert zich vinden:
Een levend water ontfprongen uit Gods herte,
Geen dorft zouw my meer fmerte.
Ja zoetfte Jezus myn allerfchoonftc Heere,
Laat my fterven, laat my fterven, laat my fte'rven,
van u leer Ml.
Van
-ocr page 67-
GEZANGEN.          f9
Van het overgeeven des herten aan Jezus»
Toon : ISferea; of, 10 Geboden,
willen God ons herte peeven.
En treeden 't aardfe met de voet,
Op dat ons 't eeuwig hemels leven,
In plaats van 't helfe quaad ontmoet.
2,.
Ach hoe veel fchoonder is het dagen 5
Van 't Zomtrdagfe Morgenrood ,
Als 't nynen van de noorder vlaagen ,
By donk're nacht, zo naar en dood.
3-
Elk fpreekt en preekt van 't eerde wezen 9
Als van haar Moeder, en den grond 2
Waar uit zy in 't beginfel reezen,
Want alles heeft zyn open mond.
4-
Hier ftaan wy nu , gelyk genooden,
Om aan te vatten wat ons lult,
Van rechts en links, ons aangebooden „
Eer 't licht des levens word gebluft,
Zo laat ons wel en wys'lyk keuren,
Het blyde goed, v/oor 't droevig quaad x
Wyl 't ons uit liefde mag gebeuren 3
En ?Qor 't begeeren open itaat*
E \                      6. For»
-ocr page 68-
6a Zedelyke enS-ricHTELYKE
6.
Fontein en wortel aller wezen,
Brengt gy den rechten honger voort,
Dat alle onluft word geneezen,
En alles komt gelyk het hoort.
Van gantfêr Herten.
Toon : 6 Heilig Zalig Betlehem.
Of: Pfalmi38. Twee verzen vooreen.
Z.\>
o niet, onwyze ziel, zo niet,
't Is fchande dat men zulk een Heere,
Geveinft het halve herte bied:
Gy moet een trouwer liefde leere.
z.
Wild gy de Bruid van Jezus zyn,
Wild gy die fchoonfte Bruid'gom vryen ?
Rein af van alle Ik en Myn ,
Rein af van alle hoereryen.
Hy moet alleenig zyn bemind ,
Of weet gy niet zyn hooge waarde?
Hoe dat hy is Gods eenig kind,
Èen Heer van Hemel en van Aarde.
4-
Een bron van alle goed en zoet,
Van licht, van kracht, van vreugd, en keven.
Die
-ocr page 69-
GEZANGEN.            61
Die alles fchept en alles voed,
En alle fchoonheid heeft gegeeven.
r-
Zyn grootte meet geen plaats of tyd ?
Maar 't onbegryolyk wonder wezea
Vervult de gantle eeuwigheid;
Zyn lof is eeuwig niet volpreezen.
6.
Hy is de glans van 't eeuwig vuur,
Dat Vader heet: het lieht heet Zooner
Het hooglte zoet in Gods natuur ,
De hooglte vreugd der Eng'len Troone.
7-
De kriftallyne wereld bloeid
In zyne kracht: de Seraphynen
Zyn met het heilig licht doorvloeid^.
Als Diamanten en Robynen,
8.
Wech yd'le wereld, flyk en aard* ,
Met uw' vermomt welluftig leven,
Gy zyt geen ftip des herten waard,,
Wat zouw men u het halve geeven»
9*
Nu een rechtfchapen moed gevat,
o Waarde ziel, met vaft betrouwen»
Begraaft u hert in deze fchat,
Het zal u eeuwig niet berouwea.
E 4                  10. Wat
-ocr page 70-
6% Zej?êlyke en Stichteltke
10.
Wat helpt een weinig geld en goed.
Wat mag een weinig welluft baaten,
In 't uurtje als men lterven moet,
Dan moet men 't immers al verlaaten.
11.
Heeft dan de ziel geen Bruilofts-kleed,
Van 't God'lyk Wezen aangetoogen,
Zo valt zy in een eeuwig leed,
En vind haar jammerlyk bedroogen.
Jezus der zielen-vreugd'en leven.
Stem: Alfenor.
Lj taa op , bekrans uw hoofd
Met de Roozen 5 die zo fchoon
Gloeijen uit de Doornekrpon,
Die de goude kroon verdoofd :
En zingt met d'Eng'len God ter eeren3
ö Jezus', onzen Heere:
ö Jezus! o Jezus .' ö Jezus ƒ
Onzen Heere, nooit vollooft!
2.
Myn vreugd zy niet bepaald,
Dat nu alle damp verdwyn,
Voor de fel oone Zonneichyn,
Die uit Jezus oogen ltra?ld.
:i Al
-ocr page 71-
G E Z A N G E N.
At royne zorgen zyn verdreeven,
Want Jezus is myn leven,
Myn leven, myn leven, myn leven,
Daar myn ziel in adem haald.
Och ! kende gy dé-vreugd,
Daar de zuiv're ziel in leefd,
Die mee Jezus vriendfehap beeft,
Menfchen boos van uwe jeugd:
Gy zoud de zonden van u weeren,
En uwe ziel bekeeren,
Bekeeren, bekeeren, bekeeren,
Van de boosheid tot de deugd.
4.
Hef op, myn ziel, en fpot
In uw' gezangen, met de man
Die geen vreugde vinden kan,
Dan in fchatten voor dè mot;
En zing met d'Eng'len God ter eere,
Ó Jezus, onzen Heere !
ö Jezus ! ö Jezus ! ö Jezus !
Onzen Heere, onzen God»
..,')
E $
-ocr page 72-
Zedelyke en Stichteilyke
Van de Liefde Jezus.
Die denZooue heeft, die heeft het leven, iJoh:V:i2.
Toon: ó Chriftus Iaat den dageraad.
Of : Helaas ! myn zuchten zyn om niet.
w
i.
at gy bemind , dat min ik ook j
Ach alderdiepfte grond, Fontein en ader!
Onnoemelyke kracht, en Vader,
Uit wien 't gewas van 't al en al ontlook :
Dat Kind des Lichts , van eeuwigheid,
Zo fchoon gebooren uit uw vuurigheid,
Waar in gy fchept uw hoogfte welbehaagen ,
Dat is het geen,
Daar wy na vraagen,
't Bloempje dat ik meen.
2.
Dat Kind, dat fchoonfte liefden-Kind,
Dat u van eeuwigheid in 't licht verklaarde,.
En uit het noem'loos openbaarde,
Waar in gy 't eind van uw begeercn vind y
Dat is de Paarel en 't Juweel,
Dat Avy begeeren tot ons herten-deel:
Ach Vader lief, belieft het ons te geeven,
Op dat zyn licht,
In ons mag leeven,
Voor uw Aangezicht.
J- Zyt
-ocr page 73-
GEZANGEN.           6S
3-
Zyt gy dat eeuwig Baaren niet?
Uit wiens verborgentheid dat alle dingen,
Als uit haar dïeplte wortel dringen,
Waarom gy ook met recht een Vader hiet:
En zyt gy niet zo na als verd,
Ook in het middelpunt van 's menfchen hert ? ,
Ach laat dan ook aldaar uw uitverkooren,
Beminden Zoon,
Tochzyn gebooren,
Als het hoogfte fchoon.
4-
Ach Jezus koftelyk kleinood!
Gy zyt de Bruid, of Bruigom, den Beminden j
Het luft ons, u in 't hert te vinden,
Daar ons begeeren, u, door zuchten, nood.
Trek aan , ö levens Vorft, trek aan ,
Dat alle deuren voor u open gaan >
U hoort de plaats, doet al het vreemde wykej
ö Majefteit !
Op dat het blyke,
Dat gy Koning zyt.
VIL
-ocr page 74-
§<$ Zedelyke en Stïchtelykb
VII.
Baa WerelcL
Hebt de wereld hiëffief, tiocft gemin de wereld is;
%o iemant de wereld liefheeft
, de liefde des Vaders is niet
in hem. Want al dat in de wereld is
, \naamelyk J de bcgeer-
lykheid des vleesden de begeerlykheid der oog en,en de groots-
heid des levens
, is riet uit den Vader , maar is uit de we-
reld. En de wereldgaat voorby
, en haare begeerlykheid
v^iandie Gods wildaet% blyft in der eeuwigheid, l Joanrll;
-ocr page 75-
GEZANGEN.         6y
Het verzaaken van alle aardfe ydelheid»
Die beter ziet, Tot beter vlied.
Toon: Ay fchoone Nimph aanziet een machtig
Koning.
aar heen , vaar heen, ó wereld, die ik mindej,
Toen ik niet beter wift,
U zyde fnoer zal my niet langer binde*
Met fchoone fchyn en lift. ,
Vaar heen, vaar heen , nu wil ik u begeeveft %
Eer dat gy wereld my verlaat,
En als een ichaduw heenen gaat,
Van 't aardfe leven.
U aangezicht, vermomt met fchoon bekooren j
Is leelyk in der daad;
En wyl gy ons ontmaskert komt te vooren>
Verdiend gy onzen haat.
Vaar heen, vaar heen, met al uw' yd'lezaakenj
Gy kond met al u heil der Tyd,
Het leven uit de eeuwigheid,
Niet zalig maaken.
3-
Een and're deur ging door genade ópen j
Voor 't overlalt gemoed,
Daar zien wy in, doorftaag geloof en hoopcli^
Tot in een eeuwig goed.
Voot
-ocr page 76-
68 Zedelyke en StichtelyKe
Voor deze Zon moet uwe Maan verbleeken$
't Beflooten hert krygt vrye vlucht,
En vliegt in God, die ruime lucht,
Uw kouw ontftreeken.
4-
Als liever komt, moet leeder achter wyken:
Voor 't ecuwig God'iyk fchoon ,
Moet uwe glans, en heerlykheid bezwykenj
6 Wereld op uw'Troon:
Gy zyt maar flaafs , byd'aidergrootfte Koning,
Die ons zyn trouw en liefde bood j
En als een gaft voor eeuwig nood,
In zyne wooning.
f-
o Aarden vat, van vlees en bloed verbonden,
't Geen 't ftoute hoofd opfteekt :
(Om niet meer flaafs te zyn, aan 't juk der zonden^
Maar tegens dat gy breekt,
Om d'arme ziel te laaien heene vaaren,
Op dat zy blyve waar zy kan5)
Zo trekken wy een dekfêl an,
Tot ons bewaaren.
6.
Hier toe is ons, het waaré brood gegeeven,
Dat uit den Hemel viel,
Tot onderhoud van 't eeuwig zalig leven,
Voor d'üitgeftrekte ziel:
Daar moeten wy, van drinken ende eeten,
Door rein gelooft begeertens mond,
Ter
-ocr page 77-
GEZANGEN.           6$
Ter Tafel van het nieuw Verbond,
Steeds aangezeten.
7-
(6 Heilig vlees en bloed, van 's Hemels Heere,
(In plaats van 't oude vat,)
Waard gy het huis van't zielen-vuurs begeerenj,
Dat zy zo graag bezat :
Mogt u genaad', haar blootheid overkleede!
Wat was zy ryk'lyk aangedaan,
Om vry ter Bruiloft in te gaan,
Met vreugd en vrede.
8.
Treed aan, treed aan, myn nieuw bezoolde voeten*
Op 't ingeflaagen fpoor,
Daar u de fchaar der vrienden Gods begroeten t
En tellen in haar Koor :
Dit is de weg van 't land verderf gelegen j
Leg achter wereld met u goed,
Op dat ons 't vaderland ontmoet,
Langs deze wegen.
9-
Gelooft zy God, die d'oogen neeft ontbonden s
En 'c jeugdig hert ontknoopt,
Dat niet meer fiaafs wil zyn aan 't juk der zonden *
Maar na de vryheid loopt.
Genadig' Heer, laat uw gelei ons leiden,
Tot dat wy veilig over zyn
Den berg, en 't dal, van deez' woeftyn,
|
                 En alle ftrydea
Vm
i
I '
I
1
-ocr page 78-
jo Zedelyke en Stichtelyke
Van 's werelds blindheid en elende.
Die niet ziet, Weet het niet. .
Tö o n : Nerea fchoonfte, enz:
linde wereld , vol ellende ,
Al uw' geluk beftaat in waan,
Pat gy uw5 groote armoed kende,
Gy zoud naar and're rykdom Haan.
2.
6 Koningen , kond gy 't bezeffen,
Waar in een Koningryk beftaat,
Gy zoud uw' roem zo hoog niet heffen,
U aardie kroon was haaft verlmaad.
3-
Gy boogd met kroon en fcepter neder
In 't ftóf, voor Jezus doornekroon,
Gy gingt töt heerfchappy niet weder,
Maar bleeft een dienaar van Gods Zoon.
4-
\
Ach! kende gy die fcböonfte Heere,
Uw' aa.rds Paleis verliet gy bly :
Want hem te dienen is regeeren,
En 't aards regeeren flaverny.
f-
Wie hem behaagd heeft akyd vrede,
OffcHoon de wereld woeld en raaft^
En d'een van d'ander word beftreedc,
]Hy is voor geen geweld verbaait;
6. Zyn
-ocr page 79-
GEZANGEN.           7r
6.
Zyn geeft verheugd zich niet door wyne 5
't Is levend water dat hy drinkt :
Dat in hem werd tot een fonteine,
Die in het eeuwig leven fpringt.
7-
Komt Koningen van uwe Troone,
Komt wereld van uw' drek en flyk,
Word onderdaanen van Gods Zoone,
En Koningen van 't eeuwig ryk.
I. Deel op het menfchelyk bedryf.
Toon: Pfalm 24 eri 113»
doch eens voor de wereld ftaan,
En ziet ze met verwond'ring aan ,
Öp 't voorwerp van het menfch'lyk leven i
Hoe elk zyn gantfe levens tyd,
Refteed in onvermoeide vlyt,
Van luft en iver aangedreeven.
2.
Hoe elk in zyn bedryf en ftand ,
Zo fcherp van hoofd en gaauw van hand $
Zyn geeft en lichaam weet te roeren.
Hoe elk op zyne dingen let,
Om alles weP-gefchikt en nctj
En na behooren uit te voeren.
-ocr page 80-
yt Zedelykê en Stichtelyke
3-
't Zy dat gy van de hoogfte graad,
By trappen daald ter laagfte (laat,
In 't geen zieh mentenen onderwinden,
Of door beftelling van 't verftand,
Of door bewerking van de hand,
Gy zultze wel geoefend vinden.
4-
Hoe elk zyn doen zo wel betracht, '
En zich met vlyt voor fouten wacht,
Om d# het ding , zyn tyd'lyk leven,
Of koft , of ichat , of lult , of eer,
Aan deze min , aan geene meer ,
Voor 't tegenwoordig deel moet geeven,
f-
En dat die wereld van verfland,
Daar 't licht van onderfeheid in brand*
In 't deel daar 't meeft aan leid gelegen,
Zo plomp en onbedreven zy ,
Of't zelve acht'lcos gaat voorby,
Te flof om wyflyk t'overweegen.
6.
Een ding dat doch in ieders ftaat,
In waarde ver te boven gaat,
De dingen van zyn doen en laaten:
Ja ook zo \ er dat buiten dat,
Schoon hy de wereld zelfs, bezat,
Hem alle dingen niet en baaten,
7-
-ocr page 81-
GEZANGEN.          73
7-
En deze zaak is algemeen,
Raakt hoofd voor hoofd , en ieder een,
t)ie niemants welftant mag ontbeeren,
En onder veele die m'er telt
h naauw'lyks eene die zich Helt,
Om zyn gemoed daar toe te keeren.
8.
En of voorzichtig onderfcheid ,
Haar 't levens Huk voor oogen leid j.
Om 't zelve wel en recht te maaken,
Dewyl daar in cfen hoogden graad,
Een grootc loon , of \ftraf op ftaat,
Dat fchynt het herf niet Veel te raaken.
En om dat Hechts voorby te gaan
Is 't woord j men denkt daar zo niet aan 5
Wy zyn maar broilè en zwakke menfehen:
Zo broddelt elk onachtzaam voort,
JVb.ar 't aardfe maakt hy zo het hoord}
Na zyn , of die hy diend haar wenfen.
10.
Blyft doch eens voor de wereld ftaan y
En ziet ze met verwond'ring aan
Dat zo veel hartfen-ryke hoofden:
Daar elk voor aar de gaauwlle isj
Het rechte fpoor zo loopen mis,
Dat ons van ouds zo veel beloofden.
F ft                     ii, Be-
L
-ocr page 82-
j4 Z edelyke en Stichtelyke
ÏF.
Beziet het, en word zo geraakt,
Dat gy uit dezen droom ontwaakt,
Om niet alleen een zaad te zaaijen,
Wiens vrucht maar (trekt in deze tyd,
Maar dat gy d'akker zo bereid
Dat zy u 't eeuwig brood laat maaijen.
II» Deel op hst menfchclyk bedryf,
OpdeWys : 6 Heilig Zalig Betlehem.
jLJk. Is elks bedryf is afgedaan,
"Wanneer 't word achter na gekeeken,
Is 't alles , als een droom vergaan
En als een (boom vooiby geftreekeri.
2.
Een droom van vreugde, een droom van leed j
Gelukkig dan , die van te vooren ,
Dit leven als een droom verfleet,
Om zulks niet achter na te (pooien.
Want wyl hy klaar voor heene ziet,
Den leegen rrfBm der tydelingen ,
Zo ruil hy in 't vergank'lyk niet ,
Maar zet zyn hert op.vafte dingen.
4- °?
-ocr page 83-
GEZANGEN.
7f
4-
Op dat hy door een hooger luft ,
Na 't einde aller doen, en zaake,
Uit kommernis in eeuw'ge ruft,
Van deze levens droom ontwaake.
f-
Wat hielp de moeite en flaaverny,
Of 't alles wel wierd waargenoomen,
Wanneer men acht'loos ging voorby,
Hoe dat de ziel by God zouw komen ?■
6.
De ploeger op de bouw van 't land,
Den Koning in zyn weelde leven,
Die geeven vry malkaar de hand,
Als 't beide is voorby gedreeven.
7-
Want die des nachts van fchatten droomd',
Wyl iemant leid in leed bewonden,
Die worden als de morgen koomt,
Te zaamen even ryk bevonden.
8.
Wat dan ? wat diend'er dan gedaan?
Gaat vraagt dat elk een man van zinnen,
Wat zaaken , dat hy voor laat gaan,
ï>aar voorwerp is van veel te winnen,
F 5                    s>.Wafe
-ocr page 84-
j6 Zedelyke en Stichtelyke
9-
Wat dryft'er boven in de keur,
Van onderfcheidelyke zaaken,
Die 't fchrander leven komen veur,
En dat zyn arm het kan beraaken ?
io.
Grypt iemant niet na 't alderbeft,
En laat hy 't veel het zwaarft niet weegen,
En kieft hy niet uit al de reft,
Daar hem het meeft aan is gelegen ?
Daar is dan 't einde en het flot:
De wyfte weet het beft te kiezen;
Het beft, van alle ding, is God.
Dat zal de keurder nooit verliezen.
ia.
Dat zal hem eeuwig niet ontgaan x
Gelyk als alle and're dingen,
Jaar in , jaar uit, geduurig aan,
Hem onder zyne hand ontgingen >
n<
Tot dat de menfch zich eind'ling vind,
Na al zyn ploegen en zyn zaaijen,
Eedroogcn, met een hand vol wind,
Op d'akker daar niet valt te maaijcn.
i^. Maai
-ocr page 85-
GEZANGEN.            77
14.
Maar die hier onder 't jok der tyd,
Terwyl hy 't lichaam moet verzorgen,
Zyn geeft verheft in d'eeuwigheid,
En uit ziet na die zaal'ge morgenj
En na des wyze meefters raad,
Zyn zielen honger houd verheven,
Ter Hemel ipys, die niet vergaat,
Maar overblyft, in 't eeuwig leven:
ió.
Die 't ryke Gods de voortocht geeft,
In zyn bedryf, gedoe en draagen,
En met zyn hert in d'oorfprong leeft,
Na 't heilig God'lyk welbehaagen:
17.
Die zal na al zyn zweet en leed,
Zyn moeiten en bekommerniflèn,
Daar 's levens loop in is befteed ,
Den oogft der eed'le vrucht niet-raiflèn.
18.
Die zal aan 't einde zyner tyd,
Van naberouw nier zyn bezeten
Noch niet beklaagen (onder fpyt,)
D^t hy het noodigft heeft vergeeten.
F 4                     19- Die
-ocr page 86-
^8 Zedelyke en Stichtelyke
19.
Die zal der dingen fnellc vlucht,
Die zo met alles gingen fhyken,
D'ontvlooge vogel in de lucht,
Niet moedeloos ftaan na te kyken.
20.
Maar vaart zyn lichaam in het graf,
En breeken zyner zielen banden,
De bolfter zyner vrucht valt af,
En 't pit b.ehouwd hy in zyn handen.
21.
Zyn dienfl: en arbeid is gedaan,
Hy droogt het zweet van zyne wangen,
Zyn heilig avond die gaat aan,
Het is zyn tyd van loon t'ontfangen.,
22.
6 Loon! ö aldergrootfte loon !
Hy zal u eeyvyig niet verteere j
Hoe blinkt uw' koft'lykheid zo fchoon,
Op dat een ieder u begeere.
aS-
Hoe heerlylc is de gulde poort,
Ter ingang tot een eeuwig leven,
Daar nooit geval de vrede Hoort,
Daar nooit een onruft word verheven!
24. Daar;
-ocr page 87-
GEZANGEN.
79
24.
Daar geene zorg noch kommer woond}
Daar '1 leven niet behoefd te zweeten
(Gelyk men hier zyn vlyt betoont,)
Om zich te Ideeden en te eeten.
*?•
Daar d'erfgenaam vol prys en lof.
Van 't overvloedig mede-deelen,
In 't Vaderlyke huis en hof,
In d'onbezorgde kolt gaat fpeelen.
z6.
Daar d'oorfprong aller konften vloeid,
Daar alle wond'ren uit ontfpringen,
Daar 't kern van alle fchoonheid bloeid,
Daar d'ooizaak is van alle dingen.
Wat mag den aardworm dan noch lang
Zich aan de dropjes ftaan vergaapen, ■
De dropjes uit wiens (nellen gang ,
Geen waar genoegen is te raapen.
2.8.
Wat 's dan de eindelingen zin ?
Men doet tot nooddruft zyn bedryven,
Maar brokt'er zynen geert niet in,
Laat die tot God verheven blyven.
F 5*                    19. Mêïi
-ocr page 88-
So ZeDEIYKE CnStlCHTELYKE
2p.
Men denk dat wy hier Pelgrims zyn,                 !
In 't jammerdal van 't tyd'lyk leven,
Daar 't elk, na d'algemeenen tryn#
Aan 't einde alles op moet gecven.
5°-
Zo als wy quamen, gaanwy heen,
Ontbloot van iets daar uit te draagen,
Gelyk men naakt en bloot verfcheen,
Wat mag den aardworm dan bejaagen ?
3.1.
Als hy gedekt word en gevoed,
Dan zynder reden van genoegen,
Terwyl de zucht van zyn gemoed,
Den eeuw'gen akker zoekt te ploegen.
D?n arbeid zy dan onze flaf,                         
Om meê door 't land der tyd te reizen,
Men leg d'onnutte nafleep af,
Want wie zouw 'c nood'loos torfen pryzen ?
Hier is de plaats der rufte niet,
Om zich voor vaft ter ncêr te geevcn,
Gelyk men klaar voor oogen ziet,
Hoe elk van hier word wech gedreevcn.
34. 'tBlyft
-ocr page 89-
GEZANGEN.           Bi
34-
't Blyft alles leggen ende {taan,
Wat iemant had , bezat en bouwden,
En hy moet ledig heenen gaan,
En laaten 't deze wereld houden.
Het weeg dan zwaar in elks gemoed,
Dat hy voor alle ding vergaare,
Door deugd, een fchat van Hemels goed s
Waar van hy eeuwig wel mag vaare.
36.
q Wysheid die het befte deel,
Voorzichtelyk weet uit te leezen,
En meê te draagen uit het veel,
Gy moet by ons ter wooning weezen,
37-
Op dat het heil der wyze keur,
Zo overvloedig aangeboden ,
Dat klopt, en wacht voor ieders deur ,
Ons eind'ling niet en zy ontvlooden.
En ons beving dat groote quattd,
Jfiet geert genMtnt word; At, te l a a t.
VIIÏ. D$
-ocr page 90-
8a Zedelyke en Stichtelyke
VIII.
De hoop vertrooft.
Ik hen een vreemdeling op der aarden , en vsfbergi
&we geboden voor my niet.
Pfalm CX1X: 19.
Uwe inzettingen zyn my gezangen geweeji, terplaatf?
wyner vreemMivg^chap^ea, Pfalm CX1X: f4.
De
-ocr page 91-
GEZANGEN,         83
De Pellegrim.
Toon: Van de 10 Geboden. Of, Nereii,
Of, Reveilles vous.
oe zucht een Pelgrim in dit leven •
Gelyk een Balling in 't vreemde land,
Die uit zyn Vaderland verdreeven ,
Vaft dooien gaat, door bos en zand.
2.
Hy zag den dag zo dikmaals klaaren j
En telt zo menig avond-ftond ,
En noemt een heele ry van jaaren,
Dat hy zich ondenveeg bevond.
Ach! denkt hy, hoe lang zal't noch duuren»
Eer ik myns Vaders aangezicht,
Naa zo veel overzuchte uuren,
Aanfchouwen zal in 't heilig licht ?
4-
Ach Vader ! vriend'Iyk boven maaten!
Al liet een moeder ook haar kind,
Noch zult gy 't wormpje niet verlaatene
Dat zich op aavd' in 't itof bevind.
f-
Al moet het nu elendig bukken,
En zuchten onder vreemde macht,
Die 't deerlyk zoekt te onderdrukken:
Gy flaat het echter gaad' en acht,
£. En
-ocr page 92-
S_4 Zedelyke en StichteLykë
6.
En zult het al zyn quaad onttrekken,
Gelyk de fchoone Zonnefchyn
Een fierlyk bloempje 1veet te wekken:
Uit mell en ftank * en fteld het rein,
En klaar , met fchoöne geur en verwen j
In vryheid van de open lucht.
Zo groend een leven uit het fterven,
Zo geeft de dood een fchoone vrucht.
8.
ö, ! Pelgrim trooft ü onderwegen,
Al fchynt gy noch zo wyd van huis,
Het is zo ver, niet eens gelegen,
Aan 't endje volgt de ruit , voor 't kruis.
9-
Hoe willen wy ons eens verheugen,
Als wy in 't zalig Vaderland,
Paar ons geen Turbaas raaken meugen*
Als lieve broeders,..; hand-aan hand,
10.
Gaan wandelen door de Eng'le Kooren,
En fpreeken van de Pelgrims reis,
En wat ons God daar heeft befchooren t
Zyn grooten naam tot lof en prys.
ii.
Dan zal het ons daar niet berouwen j
Dat wy hier voor een korten tyd
Pe ydelheid niet wilde trouwen,
Pie haait vergaande ydelheiu.
u. Wech
-ocr page 93-
GEZANGEN
i£.
Wech wereld met u ydel weezen,
Gy zyt ons Pell'grims veel te min ,
Hoe fchoon gy ook werd aangepreezen»
Wy zetten u uit onzen zin.
Daar is 'er een die wy beminnen $
En die beminnens waardig is,
Die fpeelt ons altyd in de zinnen,
Zyn trouw en liefd' is ons gewis.
14.
Hy zal zyn minnaars niet begeeven9
Gelyk als gy ö Wereld doet,
Die haar , m 't eindje van het leven,
Verlaat en fchoptfe met de voet.
Maar hy , die ons het hert doorgriefde,
£al ons naar 't uurtje van de dood
Eerft recht omhelzen met zyn liefde ?
En zetten zacht in zynen fchoot.
10".
Daar op zo willen wy het waagen,
En doen de PeU'grimagie voort,
En ons hier onderweeg zo draagen,
Als vreemde gaften toebehoort.
KT                               l7'
ANiet moet ons op den weg bekooren
van fchoone fchyn of vleijery,
Men fluit zyn oogen ende ooren,
En gaa het al maar recht voorby.
-ocr page 94-
86 Zedelyke en Stightelyke
I?.
En of ons langs de vreemde wegen
Veel ftryds en tegenheid ontmoet,
Daar is zo veel niet aan gelegen,
Na 't bitter proeft men beft het zoet.
6 Eeuwig zoet ! daar wy op hoopen,
Gy zyt het immers dubbeld waard ,
Dat wy het al om u verkoopen.
Ach ! Vaderland zo fchoon van aard,
zo.
Hoe zal uw morgenftond opdaagen,
Jn 's Pelgrims nieuw ontlooken oog,
Dan denkt men om geen regenvlaagen,
Noch ftorm, die boven over toog.
%l,
Al moet men hier een weinig ftryden,
Kn zukk'len in het vreemde land,
De fchoone hoop kan ons verblyden,
En fchuiven 't alles aan een kant.
zz.
6
Zonnefchyntje van Gods herte,
Wanneer gy aanbreekt in 't gezicht,
Dan balzemt gy des PelPgrims imerte.
En al 't geleeden leed is licht.
»$.
E-en hand vol levens , met verlangen ,
Met ach ! en zuchten door gebracht,
En dan een eeuwig heil t'ontrangen!
Gelukkig , die het neemt in acht!
%\. Hoé
-ocr page 95-
GEZANGEN.          tjj
Hoe menig is'er al in vrede,
En ruft zo lieflyk en zo zacht j
Die dezen weg ook heeft betreeden,
En ons in 't Vaderland verwacht.
2-5-
Hoe vriend'lyk zal de Welkomft weezen,-
Van lieve Broeders onder een,
Hoe loflyk , fchoon en uitgeleezcri
D'onthaalingc , en al het geen
z6.
Wat aangenaam word uitgefprooken j
Wanneer het broederlykc hert,
Door 't heilig liefde-vuur ontftooken,
Tot een Fontein van reden werd.
By 't fpreeken wil het noch niet blyven»
De Lofzang weid ten boezem ujt,
Öm op een fchoone. maat te dryve»
Met onuitfpreekelyk geluid.
l8.
Hoe zoet zal 't woordje Jezus toone,
Door 't lof van 't hoog verliefd gemoed.
Ach Jezus! bloem van al het fchoone !
Aeh Jezus! bron van alle zoet!
g              ^.aws-
-ocr page 96-
|58 Zedelyke en Stichteêykê
20.
o Wereld , wcch met al uw' weelde,
Gy werd te klein by 't eeuwig groot,
"Wat zouw men zich in draf verbeelde,
Daar God de ziel te bruiloft nood.
30.
Een Bruiloft! ryk'lyk overgooten
JMet onnadenk'lyk goed en zoet,
By duizenden van Speelgenooten :
Daar elk den ander lief ontmoet:
3»-
Daar elk zich in óes and'rens deugde ,
En fchoone gaaven hoog vcrblyd ,
Daar een Fontein van volle vreugde
Geduurig weid in eeuwigheid.
3z.
Daarom , ó Pell'grim op der aarde,
"Weeft maar geduldig , fterkt u moed.
Het paareltjcn is hoog van waarde,
Daar gy de Pell'giims reis om doet.
33-
Het zal zo lang niet eens meer duuren,
Üw weg kort al geduurig af,
Door 't fnel "oorby gaan van de uuren,
Tot dat de vlees-klomp valt in 't g:af.
34. Dan
-ocr page 97-
GEZANGEN.
34-
Dan is de ziel de kouw ontvloogen,
Die haar onthield de vrye lucht,
En jaaren lang heeft neer geboogen,
Waar in zy veelmaal heeft gezucht.
3)"-
Wech oude huid , men zal niet treurert
Om uw verlies en zwaare band,
Wat beters mag de ziel gebeuren
In 't alderlieffte Vaderland.
3<5.
6 Pell'grim trooft u onderwegen,
Al fchynt gy noch zo wyd van huis,
Het is zo ver niet eens gelegen ,
Aan 't eindje volgt de rutt voor 't kruis.
37-
Dan valt gy in een vollen zegen ,
(Uit al dit wereldfe gedruis)
Door 't bloed van Jezus ons verkreegen j
^Jw Vader in zyn armen t'huis.
G i
L
-ocr page 98-
V^s» Zedel^Kë en Sticütelyke
Van 't Zalig leven.
Jezus, de Fontein der Zaligheid , de hoogfle en drepjïi
liefde des Vaders , zy xlieden verquikkinge
hier en in der eeuwigheid.
Stemme: Wild gy een Pelgrims weg ingaan.
-Demïnde Broeder, die ik vand
Op 's werelds Pelgrims wegen ,
Al gaande naar het Vaderland $
Ik wens u heil en zegen.
i.
Hebt moed, en treed maar luftig aan 3
God vorder onze voeten,
Al word men al wat moe van gaan,
De ruft zal 't al verzoeten.
3-
o
Ruft ! ó alderfchoonfte ruft !
Hoe fcherpt gy 't heet verlangen ?
Eer dat gy ons met welkom kuft,
En wy uw zoet ontfangen.
4.
6 Ruft ! die ons zo vriend'lyk nood,
Hoe willen wy verzinken
In uwen alderzachtften fchoot,
En laaven 't hert met drinken.
f. WaU
-ocr page 99-
GEZANGEN.            9»;
f-
Wat zal dat voor een drinken zyn?
Nu luftig , laat ons hooren ?
Een watertjen , als Kriftalyn,
Door 't herte Gods gebooren.
6.
Ontfpringend' uk des Vaders kracht,
In 't lichc des Zoons volkomen,
Dat alles balfemt en verzacht,
Zo fchoon en uitgenomen.
7-
Dat trekt den Paradys-boom aan,
En baard een fchat van vruchten,
Die 'c aards verftand te boven gaan, '
Hoe hoog de finnen vluchten.
8.
Dat lokt de fchoone Serafyn,
Die neemt ze met zyn handen,
Een fruitje , dat vol hemels wyn,
Vereift, noch maag, noch sanden,
9-
Daar fteekt hy 't heilig hert mee aan,
Dan mogt men eensjes hooren
Den lof tot zynen mond' uitgaan,
Door 't ruim der Eng'len ïvooren,
G 5                      ïo.Darj
-ocr page 100-
9» Zedelyke en Stichtelyke
io.
Dan pryft hy 't al, uit al zyn kracht
Wat van haar word bezeeten,
Gods wond'ren, eindloos voortgebragt,
Te tellen noch te meeten.
ii.
De vreugd klimt op van troon tot troon,
Daar is een Jubileeren ,
Elk brengt en toont zyn hoogde (choon
Den grooten God ter ecren.
ïz.
Haar lichaam is van Kriftalyn,
Met Majefteit doorfcheenen,
De Goddclyke zonncfchyn
Die vloeid 'er (choon door heenen,
En opent ieders heil'gen aard,
Met wonderbaare kleuren,
Daar onze verwen , hoe vermaard s
Als duider zwart , by treuren.
14.
De fbmmige (chynen als fmarracht,
En and'ren als robynen,
En diamanten , die niet kracht,
Als Zonnen van zich fchynen.
■jy. Men
-ocr page 101-
GEZANGEN.           jvj
jr-
Men fpeurt'er blaauw en rood, en geel.
En groen , en vcelderhanden
Te wonderbaar, te hoog, en eêl,
Voor wereldle verftanden.
16".
Die glanzen fpeelen door malkaar,
In 't naad'ren en ontmoeten,
Daar word men heerlykheid gewaar 3
By 't halzen en begroeten.
De Paradys-bloem hoog van kleur
Moet deze fchoonheid lieren,
En fpreid een aangenaame geur,
Door d'Engelfe* Rivieren.
18.
De Paradys-bloem doet een fchat
Van groote wond'ren open,
Terwyl zyn blaadjes, met het nat
Des levens, zyn bedroopen,
19.
Den Engel draagt een roozen hoed %
Die gloeid, met zyne bloemen,
Als rood geverft, in Jezus bloed:
O ! fchoonheid, niet te noemen.
G 4                   2o.Maa£
* Plaatfeti of Koningryken,
-ocr page 102-
§4 Zedelvke en Stichte^yke
20.
Maar wat is 't fchoonfie dat men vind
In 't ruim der Eng'len Kooien ?
Dat is de Liefde , 't fchoonfte Kind,
Van eeuwigheid gebooien:
21.
Door d'eeuw'ge eindelooze kracht,
Die Vader hiet; den Zoone,
Die 's Vaders vuurigheid verzacht,
is 't licht, door alle troonen,
22.
De glans en heilige Majefteit,
De weibron aller vreugden,
De vrede en zachtmoedigheid,
D'ontfluiter aller deugden.
Zyn lichaam is den water.geeft,
Die rykt zo djep en hooge,
Daar nooit gedachten zyn ge weeft,
Hoe breed en wyd gevloogen.
24.
Daarinne ftaat zyn vlees, en bloed,
Dat alle Heiligen eeten ,
En 't nieuwe lichaam waflên doet>
-.p/tet Gpdes Geeft bezeten.
?5- ° Je-
-ocr page 103-
GEZANGEM.
**•
p Jezus ! allerhoogfte kracht,
Der liefde en genade,
Zo zoet, zo vriend'lyk en zo zacht^
Zo ryklyk in 't verzaade !
z6.
o Jezus, grootfte heiligheid,
ïn 't Wezen Gods, de bJoemCj
En 't herte in de Majefteit!
Wie kan uw waarde hoeuie?.
Wat mag het voor een luchje zyn,
Dat onder 't Eng'len queelen,
Door 't lof van 't groene Kriftalyn,
Zacht-ruifende komt fpeelen ?
z8.
Wat anders , als den Heil'gen Geeft
Door 't herte Gods gedreeven,
ïn God , van eeuwigheid , ge\veeft?
't Beweegen , en het leven,
19.
Een openaar van alle fchoon,
Een former aller * beelden,
Die in de Wysheid, voor den Zoon
En Vader , eeuwig fpeelden.
G f
* Ferjlttat Hemelfe liguunn.
-ocr page 104-
95 Zedelyke en Stichtelyke
3°-
Ach Vader! eeuwige Alle kracht,
En weibron aller krachten,
Baard in ons 'c eeuwig zoet en zacht
Uw's Zoons, zo hoog te achten:
31.
En laat uw' Geeft, in zynen naam
Door onze herten zweeven,
Op dat uw Pelgrims zyn bequaam
]Maar 'c Vaderland te ftreeven.
V-
Ach ! lieve broeder , die ik vand
Hoe zoet is 't onderwegen
Te fpreekcn van het Vaderland,
Zo diep in 't hert gelegen ?
33-
ÏVIaar lieve broeder, deze ftofs
Die ik u draag te vooren,
Dat zyn geen bloempjes uit myn hpf.
Of eigen grond , gebooren.
34.
Ik heb 't niet door ervaarentheid,
Door fchouwen , en bevinden,
Maar 't is my in de fchoot geleid
Door 't middel van Gods vrinden.
35*. Het
-ocr page 105-
GEZANGEN.
3f-
Het is eens anders roozengaard,
Daar ik ze quam te pluikcn,
En laat ze u , na broeders aard,
Be-oogen , en beruiken.
56.
Beminde vriend het heugt my noch ,
Dat wy van liefde fpraken,
Dat is het befte , laat ons toch
Daar meer en meer na haaken.
^ ■ ,                            ?7"
God is de liefde , en zyn vloed
Gaat uit met volle ftroomen,
In alles wat zich open doet,
Of tot hem in wil komen.
38.
Het menfchdom is maar een gedachta
Wy zyn al t'zaamen fpruiten,
Uit eenen wortel voortgebragt,
Ach! bleef'er niemant buiten !
39-
P Broeders, die op aarden zyt,
Van alderlei gedachten,
Verlaat des werelds ydelheid,
Met werken, en gedachten.
Het Paradys is ruim , en groot,
Men fpeurt 'er nooit een ende,
-ocr page 106-
98 Zedrlyke en Stichtelyke
Gy word al t'zaamen daar genood,
Hier is het maar elende.
41.
Daar zal men eeuwig zyn in vreugd
En in de ruft verzinken :
Och haaft u langs den weg der deugd
Op 't aangenaame wiriken;
42.
En nooden van dien goedften Heer,
Die Bron en Liefdetts Ader:
Zyn liefden is tot u zo teer,
Hy roept u, als een Vader ?
43;
Op dat gy voor zyn heiligheid,
In eeuwigheid zoud fpeelen,
En hy u eeuwig, zonder tyd,
Zyn liefde, mee zouw deelen,
44.
p Vader van het Vaderland,
Daar wy zo zeer na wenfên,
Geleid ons toch met uwe hand.
Benevens alle menfehen !
Vaart wel myn Broeder, treed maar aan.^
God fterke onze voeten,
Al word men al wat moe van gaan,
De ruft zal 't al verzoeten.
-ocr page 107-
GEZANGEN.
Ernftige bedenking op onzen weg na de
eeuwigheid.
Jiet wys en welbedacht gemoed,
Schept uit de Bron van 't eeuwig goed.
Toon: Dat gy bemind dat min ik ook.
Of: Courante la Bare.
el aan myn ziel, met goeden moed,
De Pelgrims weg van 't nieuw verkreegen leven,
Dat God u weder heeft gegeeven,
Bewandeld met een onbezweeken voet:
■Al fcheent gy aan het eind des reis,
Als voor de poorten van het paradys,
Dat nu weer lykt, in 't ver verfchiet te wyken j
Gy zult eerlang,
Doch 't eind bereiken s
Van des levens gang.
x.
"^at is 't gewigt van weinig jaar,
In't overweegen tegèns 't eeuwig leven,
Daar zich 't gemoed na heeft verheven,
Niet anders of't een oogenblikje waar:
Dies treed maar wel gemoedigt aan,
Daar is 'er menig voor u heen gegaan ^
Die ook (als wy) hier zuchte onderwegen:
Waar
-ocr page 108-
ÏOO ZEDELYKE cnSTICHTELtKE
Waar zyn ze nu ?
In 't land van zegen 4
En verwachten u.
I'
Voor dezen was 't eens anders tyd,
En nu is 't onze, die dan ook eerlange,
Geweeft zal zyn, na 's levens gange,
Zo zyn wy ook het pak des hchaams quyt.
De Zon des levens , 't hoogde goed,
Befchyne ondertuflen ons gemoed,
Om 't als een vrucht, door zegen ryp te maakeri $
Op dat de mond,
Van 't Gód'lyk fmaaketij
Zyn begeeren vond.
4.
Zyt dan getroofl, en gaat voor uit,
Paar gy het aangezicht van 't Godbegeeren,
Voorzichtig quaamt na toe te keeren,
Terwyl gy't weet wat zulk een weg beduid5
Hoe dat zy door dit land der tyd,
Zich ftrekt na 't Ryk der zaal'ge eeuwigheid 4
E11 onderweeg den Koning van behaagen j
Zo waardig zy,
In 't hert te draagen ,
Wereld gaat voorby.
f-
Acrt Jezus ! overfchoon en trouw,
Die in de woefterny van dees ellende,
Woud met ons zyn tot 's werelds ende,
Eri
-ocr page 109-
GEZANGEN.
Èh door uw' gunft, geen wezen haten wouw:
Ons meenen fchikc u dan niet vert,
Maar fluit u in de kamer van ons hert,
Daar gy belooft hebt in te willen woonenj
Ach Bruidegom !
Myn lief, myn fchoone !
Goede Jezus kom.
6.
ö Morgen-fter van 't eeuwig licht!
6 Dageraad ! ö fchoone Zon der Zonnen !
Van eeuwigheid, en niet begonnen,
Hoe heug'lyk is uw' vriend'lyk aangezicht:
Verheft op uw'alwaardigheid,
Verfmaad myn ziel , het aanzicht dezer tyd:
Op dat ik u voor myn beminde houwe,
ö Eeuwig goed !
En zalig trouwe ,
Vorft van myn gemoed.
7-
Verdwyn , ó ydelheid , verdwyn i
Gaat van ons weg verfierde tydeüngen ;
Der haaft verdorde aardfe dingen,
Als rook en mift voor deze Zonnefchyn:
Want alles wat hét oog hier ziet,
•«s voor de ziel de rechte weerga niet,
Woch -'t waare voedfd, dat haar kan verzaadcrN
Zy word daar meê,
Maar zwaar belaaden ,
In de plaats van vree.
S. Het
-ocr page 110-
jöz Zedelïke éri Stichtelyke
8.
Het hoogfte goed van Gods natuur,
Als 't Eeuwig kind van't vaderlyke baaren,
Js 't rechte wezen om te paaren,
Als Ega met het eeuwig' zielen-vuur:
Die twee zyn Bruidegom en Bruid ,
En by dit wezen heett de fchaduw uit,
De bruilofts Hemels-fpys en drank van dezen 3
Zo hoog befteed *
1$ 's liefttens wezen :
Pat men drinkt en eet.
Ach ! Jezus fchoonfte Jezus myn !
Zo hoog van Haat, tot 's menfchen heil genegen ,
Tot wien gy bragt dien grooten zegen,
Ach ! laat my ook doch uw' beminde zyn:
Ach ! laat my baaden in uw' bloed,
En woond gy in den grond van myn gemoed,
Op dat wy doch in eeuwigheid niet fcheiden,
Laat uwen geeft,
De plaats bereiden,
Tot hét Bruilofts Fceft.
10.
Wel aan myn ziel, verheft uw' hoofd, •■
En geeft het hert daar liefde-vonken branden,',
!n Jezus uitgeftrekte handen :
Hy is gecrouw die trouwheid heeft belooft:
Of dan de vyand pykn fchiet,
Eri
-ocr page 111-
.QEZ.AN G E N. 10^
*n maakten't Houw'lyk garen gants te niet,
Ei laat u doch zo licht'lyk niet vertzaageny
Of God uw' ichat ,
Zo haaft mishaagerr,
In zyn minnaar had.
il*
't Bezoedeld rokje dat hy ziet,
ïiaar 't rein gemoed tot laft méé is omhangem
Befpat met 's werelds moddergangen,
Vis waar, dat haagt zyn heil'ge oogen niet:"
Maar hy die geen getuigen hoeft,
Is die door alles hert en nieren proeft:
En kendden grond van 't waare God-begeere$ï2
i Dat acht en tracht,
Na beter kleeren,
Tot een Bruüofts-dragt.
öies zinken wy met ons gemoed^
^et aardfe flyk der ydclheid ontheven,
Qm in het herte Gods te leevqn,
Als in een zee van grond'loos eeuwig goed;
&4et vaft vertrouwen dat hy 't al,
ons bezoedeld eind'ling fcheiden zal 9
Ên neemen ons in zyne liefde armen,
Yotover't hoofd :                            '
In 't groot erbarmen,
£>at hy heeft belooft.
ti              m Of
-ocr page 112-
|04 Zedelyke en Stichtelyke
IX.
Op Reis beleid men zich.
Doch de Godzaligheid is een groot gewin met verge*
noeging. Want wy hebben niets in de wereldgehragt
, het
is openbaai datwy ook niet konnen iet daar uit draagen»
Maar als wy voedfel en dekfel hebben
, wy zullen daat
mede vergenoegd zyn. i Tira: VI: 6,7, 84
-ocr page 113-
GEZANGEN.         ïoj-
ZEDIGE AANMERKINGEN
OP HET
L EVEN
VAN
JOA.NNES GENUWIT.
H et verre Ooften liet ons hooren,
Hoe , onze Eeuwen lang te vooren , <
Den afgefcheide Kluizenaar,
Geweeken w yd van al het zyne,
In wilderniflèn en woeftyne
Zyn leven fieet zo menig jaar.
Maar nu in onze levens dagen,
Komt ons 't geruchte voor te draagen,
Een man , die eenzaam heeft gewoond,
Nabuurig deeze Nederlanden,
Van waar zyn licht aan alle ftanden
Hetfober leven heeft getoond.
Daar zyn hem zyne veertig jaaren
Gelyk een ftroom voorby gevaaren,
En fleepten onnalaat'lyk meê,
Des levens wederwaardigheden
Van d'eerfle aanvang na beneden,
Tot in vergeetens diepe zee.
Daar leggen zy nu weggezonken,
En zyne weelde is aan het vonken;
Hi                       Had
-ocr page 114-
lod ZEDELtKE etl SttCHTEÊYKÊ
Had hy nu deze fchoone tyd
Eeri koninglyken troon betreeden ,
Of andre behaaglykheden,
Hy was 't nu ook, als 't and're, kwyt.
H Verblyf, de Varken-ftal, in waarde,
Daar hy' den Hemel zocht voor d'Aarde 5'
Een dekfel voor het fterflyk deel,
Ontbloot van alle lult der oogen,
Is , door eén wonderlfk verhoogen,
Veranderd in een fchoon prieel.
Wie weet, hoe veele dat'er reizen
TJit weelden huizen en paleizen,
By aflcheid uit het jammerdal,'
Daar zy het alles achterlaateri,
Wat zy begreepen en bezaten,'
En komen in een varken ftal.
Want wie zyn leven hier bewaarde.
En zo zyn deel neemt op der aarde,
Die vrees de {lag van 't zwaare woord 3?
(Hoewél bekleed met zachte reden)
Dat van den Hemel kwam beneden,
En van den' rykaard wiérd gehoord $'
Terwyl de armé en verfchooven,
Verheven in des Hemels hoven,
Gezet was in éen zachte fchoot,
è Wonderlyke groote dingen
Der wigtige verwiflelingen
, Na 't korte leven, door de dood"!
't Zyn al geen Koningen, die 't heetcfi'
V oor duizenden der Ingézeeten j'
-ocr page 115-
GEZANGEN.
't Zyn al geen flaaven, die men 'c acht;
vt Zyn'Voriten , die hun vlees regeeren,
't Zyn knechten en veiflaafde Hecren,
Die buigen onder 's lichaams macht,
't Zyn al geen ryken, welker leven
Met vee Ie dingen is omgeeven;
't Zyn al geen armen, die ontbloot,
•Als vreemdelingen hier verkeeren.
t Zyn ryken , die niet veel begeeren}
Maar luft tot veel heeft armoeds nood,
i
a a n n e s, een van deze ryken
n printen , dié maar flaaven lyken,
Al hield de wereld hem onwys,
Bezat in'zyn onwaarde wooning,
Met ruft en vreden , als een koning,
Zyn hoogen berg als een paleis.
Van waar zich in nabuurige ooren
Een vreugdenryk gejuich liet hooren?
Wanneer zyn opgevulde ziel
Den overvloed der zoete weelde,
Die hem de Hoogfte mededeelde,
Door drang niet langer in en hiel.
Dat heeft wat anders te beduiden,
Als 't vrolyk lachen ende luiden
Der blydfehap uit het Werelds hof,
Pie , met een boozen worm bezeeten ,
Van binnen' maar word uitge^ceten,
En eind'lyk afvalt in het ftof.
Het was een'Rots daar hy op bouwden %
Um daar zyn leven op te houden a
-ocr page 116-
io8 Zedelvke en Stichtely#ce
Na d'aardfe hut van vlees en bloed;
't Was ook een Rots , daar 't zielfe leven
Zich klimmende had op begeeven ,
En daar hy woonde na 't gemoed.
Van d'eerfte is hy weggenoomen,
En zal daar nimmer wederkomen,
Maar op de tweede blyft hy ftaan,
Die kan den voeten niet bezwyken,
Schoon alle vaftigheden wyken,
En alle dingen ondergaan,
ó Rotfteen aller vaftigheden,
Die onze bouwluft van beneden
Op uw verheven hoogte nood j
Uw grondflag zal, het wyslyk bouwen , -
Voor eeuwig onbeweeglyk houwen,
In wederwil van hel en dood.
Aan welke ftraaten endc wegen
Die vafte Rots nu is gelegen,
Of iemant zyner gaarne vondj
Die neige aandachtig zyne ooien ,
Om zulks ontwyfelbaar te hooren
Uit waarheids allerwaardfte mond.
Doch 't vlees en luft'er niet te woone,
Maar kieft het vette en het fchoone,
Zit liever op een driftig zand,
Al zag hy 't veel in zyne dagen,
Hoe dat gebouw word neêrgeflaagen,
En weggefchooven aan een kant.
Doch wyl het vlees eerlang moet fterven,"
En in de aarde gants verderven,
-ocr page 117-
GEZANGEN. io£
VerhéiFe zich den eed'len geeft,
Om niet te luift'ren na zyn vleyen,
En niet te gaan na zyn verleyen,
Hem geld de fchaade't allermeeft.
6 Jezus , Koning aller waarde,
Gy waard ook arm op dezer aarde,
En die zich noemen na uw naam,
Die hebben evenwel behaagen,
Dat haare akkers doornen draagen,
Waar door het zaad werd onbekwaam.
Langs armoed kwaamt gy 't pad te (pooien,
Tot rykdom die daar was verlooren
In de eerfte menfchelyke ftam,
Op dat de menfch voor flechte dingen,
Die als de rook en damp vergingen,
Het wezentlyke goed bekwam.
Maar laas! de zorg voor 'r aardfe levea
Heeft de arme ziel zo zeer omgeeven ,
Dat de aad'ren van de hert-fontein ,
Schoon dat de grond wel op wil dringen,
Niet kunnen berften en ontfpringen,
Wyl zy verflopt met aarde zyn,
Hoe kan de ziel barmhertig weezen,
Daar 't lichaam akyd ftaat in vreezen,
Voor eigen zelfs gebrek en nood ?
Hoe kan hy aan zyn mede-leven
Na 't heilig Woord de helfte geeven,
Van 't dubb'le kleed, en 't dubb'le brood?
Doch om *t gemoed wat toe te dekken,
Laat hy den armen Chriftus lekken,
H 4                'tGeea
-ocr page 118-
rïï© Zedelykê en Stichtelyke
't Geen van zyn beker overloopt:
Hy zelfs behoud de volle teugen ,
Of dit voor vol zal gelden meugen
Moet elk 'verwachten , die het hoopt.
Hy heeft ons 't voorrecht aangebooden.
Om hem te dienen in zynnooden,
Der arme broed'ren van zyn huis j
Maar 't hert , gewend aan 't ftof te kleeven,
Ën durft zyn flyk voor 't goud niet geeven, '
Die'koop is hein een laftig kruis.
Hoé moet het herte zyn bevrooren ,
Dewyl het zich niet laat bekooren
Door zulk een liefelyke tong ■'
Van onafmeet'lyk groot beloové,
Voor eenen halm een gantfe fchoove,
Op dat hy ons tot voordeel drong.'
Dat komt, (na 't rypclyk beproeven)
Door waanen van het veelbeboeven j
Wy fpreeken veel , met onzen mond,
Van 't vrcenid'lingfchap, en 't pelgrims leven,
En 't burgerfchap houd ons omgeeven,
Als zaten vvy op vallen grond.
To a n n e s heeft ons met zyn leven
Een baak en fpiegeliiig gegeeven ,
Hoe een , wien 't Vaderland behaagt.
Met zucht en hertelyk begé?ren
D, e wegen derwaarts kan pafleeren,
Met klein behoeven , dat hy draagt»
Vm
-ocr page 119-
GEZANGEN.
Van 't toekomende.
Stem: Nerea. Of, Reveilles vous.
' ' Of, de i o Geboden.
De twee laatfte regels aleens gezongen.
oewel ik niet en heb te fchryve
Uit een verrykt en breed gemoed , '
Nochtans op dat de liefde blyvc,
Zo werd gy dus van my begroet:
Al 't heil verdiend door Jezus bloed,
Dat wenft myn ziel u tot een zegen.
Beminde vrienden, treed maar aan, '
Al vind men fchoon geen breede wegen
Dm na het vaderland te gaan,
De reis is kort en haaft gedaan.
Het zal ons ginder niet berouwen,
Dat wy hier in dit vreemde land '
Geen vafte wooning wilden bouwen
Op 't fondament van 't driftig zand •,
De tyd fchuift alles aan een kant.
En of't de wereld fchynt verlooren,
>t Geen in 't geloof werd uitgezaait,
Daar werd een bloempjen uit gebooren
Dat ons geen dag noch tyd ontmaait.
Och wieid het Meufchdom omgedraait!
Hf
L
-ocr page 120-
'lï», Zedelyke en Stichtelyke
f-
En zag na God met reine oogen,
Wat waard een welbedochte keur!
Hoe droevig vind men zich bedroogen
Als 't einde komt voor 's levens deur j
Wech ydelheid van 's werelds fleur.
6.
Uw' fchoonheid kan ons niet bekooren,
Wy leggen 't op een fchoonheid aan
Daar alle fchoon uit werd gebooren,
Uw' fchoonheid moet als gras vergaan %
Maar die ik meen blyfc eeuwig itaan.
7-
Al mogt ons hier op aarden beuren
Een fcepter en een goude kroon,
Al liet men ons in weelden keuren.
En vierden ons als groote Goón ,
\ Waar drek te achten tegen't fchoon»
8.
Pat wy met ons gemoed beminnen,
Kooit uitgefprooken noch bepaalt,
Kooit afgemeeten met de zinnen,
Hoe hoog , hoe diep, hoe ver gehaald „
Kooit recht befchreeven of gemaalt.
ö-
Wie mag toch deze fchoonheid^weezen?
*t Is Jezus j d'alderzoetite Bron
In't Wezen Gods, die hoog gereezen,
Van eeuwigheid, gelyk een Zon,
Wiens Wéeaen nooit met tyd begon}
-ocr page 121-
GEZANGEN.
10.
Zo lieflyk blinkt door alle Kooren,
Dat zich de groote Ser'aphyn
Met duizend duizenden laat hooren
Tot lof van d'eeuw'ge Zonnefchyn.
o Menfch , wat moet dat wonder zyn!
ii.
Daar uit des Vaders eeuw'ge krachten
Ontelbïe wond'ren breeken voort,
Zo fchoon voor oogen en gedachten
't Geen eeuwig 't Engels hert bekoord
Te zetten zynen lofzang voort.
, 12.
De vreugde wil daar nimmer zinken,
Het Heil klimt op in eeuwigheid,
Men ziet 'er duizend Zonnen blinken,
Men meet geen plaats noch telt geen tyd.
Wat eeuwig is,, is lang en wyd.
15-
Wech wereld met uw' Hechte leuren,
Wy waaren immers veel te dwaas
Daar ons die Ichoonheid mag gebeuren,
Dat wy ons voor een tyd , helaas!
Vergaapten aan een lokkend aas?
14.
Ga dan maar voort, beminde vrinden
Wy volgen ook by Godes hand,
Op dat wy eens malkander vinden
In 't alderlieffte vaderland ,
Dan is de moeiten aan een iaat.
-ocr page 122-
11^ 'I^EDELYKE Cn STICHTELVS e
Van de ïegcnfpoeden op den weg
des Jevens.
Tqqn : 6 Zalig Heilig Bethlehem-
XLen zomer-vlaagje doet geen quaad,
A\ vak het neder , onderwegen,
Wanneer men na zyn oogwit gaat,
Zo diep in't hert j en ziel gelegen.
Wie is geruft , op 't vreemde pad,
Yot aan den. Avond uit te ruften ?
Eer hy zyn weg ten einde trad.
Pat zal geen \vyze reizer luiten,
Behouden t'huis, o fby zyn vrind j
l^aat afgefloottheid achterwege,
Als hy zich in de ruft bevind,
Jvan hy die moeiten wel verveegc
4-
Of zo hy daar noch aan gedenkt,
Jiet is tot zyne meerder vreugde,
Die 't. heil van ruft zyn voedfel brengt %
Voorleden leed , doet goed en deugde.
f-
Wat zal 't een groote weelden zyn „
De Pelgrims-weg te overdenken!
Bedaagü van 's Hemels Zonncfchyn ,
Daar ons geen moeiten meer zal krenken..
-ocr page 123-
G E % A N G Ë N. ïif
Van 't eeuwige leven in Jezus N&aift»
Toon; Sulamite*
1                           ]"• »» ■•'                                     I
4j ez'ittj jczüs, Jezus, Jezus,                        . :■!.
Kch laat ons doch, die fchoonfte N^am jiëf haalerl j
?.. Al fchynt het buiten paaien;
Wat zouden wy, om iemant, daar na géevert r1
1 . Want Jezus is ons letven.!
pen liefden-öly , tot heeling en verzachtert j
fen den balfem , en den balfem , en den balfcni iêf
|             krachten.:         > ;:. j J
'"'' (2.      '•                       I
|a beminde der. Zteien ï :. .Jp , ,          :.,..,!
Wy hebben hoop, om.eettS^ eétiafog;, iia (Jeféffj!
L Uw lof en prys te weezen,\
              \ s
Met hooger tong ontftooken door uw kra*chteri j •
I Bereikt met geen gedachten,
Qth u te heffen met hemelfe gezange,
                ., |
Eeuwig, eeuwjg, eeuwig, eeuwig,':eeuwigVéfeüwfj|
i's lange,
•-■ . . 't, $ " ;|
kaat ons eeten en drinken *                              •';
^an Jezus Naam, dien aldefgföotftefi Zegen *
Als Pel'gr.ims oader.wegen^. - . - ■■ •
Tot wy, eerlang, uit deze wereld fcheiden,
In 't leven zonder tydert;
Oni in Gods Herte, voor eindeloos te woone; ,
Jezus, Jezus, Jezus, Jezus/ Jezus Chriftus my'fi
fchoone.
X Vtfi
-ocr page 124-
>l6 Z EDELYKE enSTICHTELVKE
X.
Vryheid, Blyheid
Want wy wetten, dat, zo om aardfe huh dezes taberna-
kels gebrooken word, wy een gebouw van God hebben, ee»
huis niet met handen gemaakt, \maar\ eeuwig in de he-
melen. Want ook in dezen zuchten wy, verlangende met
onze woanflede, die uit den hemel is, over kleed te worden.
Zo wy ook bekleed, en niet naakt zullen gevonden worden.
x Korinthen V: i ,2,3.                                 Zucht
-ocr page 125-
GEZANGEN.
Zucht na open lucht.
Toon: Hoe dus bedroefd leeuwerk
nr '•
6 A ene van vlees en bloed !
Die wy dus lang bezaten,
Als vreemd voor ons gemoed $
Zo wy u eens verlaaten ,
Hoe luftig zal dat ruimen f
Zo breekt een leeuwerk uiE
En dryft op zyne pluimen,
Daar hem geen traali fluit»
%.
o Koninglyke hoop !
Hoe balfemt gy het leven !
Of weelden honing droop 9
Men zoud'er niet voor geeven.
Ach kon men 't haar verbeelden l
Ën dat het wierd gelooft»
Die zich in aardfe weelden
Verdiepen over 't hoofd»
3-
ó Ruimte zonder End !
Elk blikje komt gy nader j
Gy zyt ons recht' EPmentj
Ons vaderland en Vader:
Ach dat wy ons gedulde
In 't flot van vlees en bloed>
Tot God ons End vervulde,
En 't deurtjen open does.
-ocr page 126-
ii8 Zedelyke en Stichtelijke
Van het wederftreèven des vleefes.
Toon : Uit liefde komt groot lyden.
Of, Ik ging op eenen morgen.
i
G1-
od is een eeuwig gecven,
Een volle ftroom van goed,
Zyn liefde dryfe ten leven,
Vloeid wech, met deze vloed si
Verlaat de wereld en zyn fchyn.
fLn ftaakt net weder-ftreeveris
Gy zult gelukkig zyn.
z.
Gelukkig boven maaten,
Die 't God'lyk willen kieiï,
En alles wil verlaaten,
Waar door men God verlieft.
't Was immers ydelheid en nietj
Of wy 't hier al bezaten,
Wat ons de wereld bied. .
Neen overgoude dagen,
Wy treeden in u voort,
Öp dat tvy 't leven draagen,"
Door d'opgeflooten poort,
En ons geen na-berouw door-knaagt.
Maar 't eeuwig welbehaagen ,
Al 't lécc na achter vaagt.
Vér-
-ocr page 127-
GEZANGEN.
Verlangen na Jezus.
Stem: La Ducheffe Royale.
J\^eer weer, keer weer, ó Jezus, myn beminde i
<£o lang gy u voor my verfchuild
Kan ik geen-rufte vinde,
donder uw oogen ben ik zonder licht.
Waarom bedekt gy doch u fchoon gezicht ?
'k Voel nu de vonken van de vreugd niet meer,
't Hert blyft bellooten waar ik wend en keer.
Ik kan ach Heer! niet langer weenen,
Schoon ik leg geboogen,
Met neêrgeflaagen oogen,
Op der aarde neer.
Daar ik, door uwen geeft geroert,
<o menigmaal voorheenen,
Van vreugde plag te weenen,
                   I______
Och myn eenig Heer!
Keer weder, ik weet dat gy my mind:
Maak my, weer bly, in u,
In jeugd , in deugd, een nieuw
Uit God gebooren kind.
2.
~ta af, fta af, 6 wereld ! die ik minde,
Jti al uw' fchoonheid, vreugd, en fchat
^ Kan ik geen luft meer vinden:
^■ykdom en weelde weegt my veel te licht,
^anzien en eere fpouw ik in 't gezicht:
£j u eens de geene, daar al 't fchoon afdaald,
Weeft met zyn liefde, my het hert doordraait:
't Is Jezus, 't uitgedrukte beeld
I                             Van
-ocr page 128-
Ho Zedelyke en Stichtelvke
Van 't nooit begreepen wezen,
Nooit hooger opgereezen,
Nochte nooit gedaald.
In hem, o wereld! dat gy 't wift,
Beftaan de waare goeden :
In hem , en zynen bloede,
6 Gekruide Heer !
'kVal neder op eenen kouden Heen,
Uw zweet, uw leet, uwpyn,
Uw nood, uw dood, om myn,
Verwekt my tot geween.
3-
Breng my, 6 Heer ! voor d'aarde vry te fchandc,
Laat my, om uwe fchoonfte naam,
Aan eenen ftaak verbrande,
Eer ik zouw miiïèn, dat myn ziel verblyd,
Uwe genaden , uw gemeenzaamheid:
Zonder uw vriendfehap ben ik leevend dood :
Drenk my met water, fpys my fchraal mee brood,
Als ik uw maar in 't hert gevoel,
Weet ik myn vreugd geen ende,
Waar ik my keer of wende,
'k Vinde groote ruft:
Maar buiten u, ó God ! is 't al
Ellendig en verlooren,
In armoe moet het fmooren,
't Word al uitgebluft.
Och Jezus! zo vriendelyk en zoet 1
Myn heil, myn roem, myn jeugd,
Myn trooft , myn fchat, myn vreugd,
Myn rykdom, al myn goed.
NicC
-ocr page 129-
GEZANGEN. tz*
Niet beter als t'huis.
Toon: Belle Iris.
A
jLXch ! myn geeft verlangd zo zeer,
Eer zy weer word ingegooten,
Daar zy eerft is uitgevlooten :
Ach ! hoe zucht zy na dien keer!
Ach .' hoe lange zal 't noch duuren ?/
Dat ik hier in vlees en bloed,
Tel de dagen en de uuren,
Dorftig na dat eeuwig goed.
ft.
Eeuwig weezen zonder end,
Zonder hoogte , zonder breette,
Eeuwig eeuwig ongemeeten,
Alle geeften onbekent:
't Vlees verteert door 't heet verlangen,
't Vuur der liefde doet geweld,
Eer ik word' van u omvangen,
En myn geeft in u vciimelt.
Doch wy willen met geduld,
Langs den weg ons voorgefchreeven,
Chriftus Menfchheid, leer en leven,
Vol met lyden opgevuld:
Laat ons op een fteenrots bouwen,
Eerft met Chriftus aan het Kruis,
ïn verfmaadheid uit te houwen,
Dat's de rechte weg na huis.
I t                    Van
-ocr page 130-
iii Zedelvke en Stichtelyke
Van de liefde Jezus in 't herte.
Toon: GefwindeBoodevandeMin.
./vis Jezus eens de harpe flaat
In een rein gemoed,
Daar vreeze Gods gefpannen ftaat:
ö ! Wat is dat zoet!
Ach hoe bly,
Is het hert!
Dat nu vry,
Van zyn fmert,
God looft,
Met een opwaarts geheven hoofd.
Hier weet niemant af,
Die gevoed met draf,
Van flechte aardfe vreugd ,
Zich maar in den fchyn verheugd.
2.
De ziel, die deze voorfmaak heeft
Verkreegen van haar Heer,
Is nu gereed, zo lang zy leefd:
T'ontfangen tot Gods eer,
Zo het quaad,
Als het goed,
Zo het zuur,
Als het zoet,
En ryk,
Acht zy 't aardfe al t'zaam voor flyk:
Alles
-ocr page 131-
GEZANGEN.          ïaj
Alles acht zy fchaa,
En volgt Chriftus na,
Geboogen onder 't Kruis,
Na het eeuwig' vreugden-huis.
Van de Heere Jezus r die köftelyké .
paarel.
Toon: Pfalm 6.
T
o Jezus, goede Heere,
Leert ons den fchat waardeeren,
Die in den akker leid,
Op dat hy word verkreegen,
Daar 't al aan is gelegen,
Ja die gy zelver zyt.
/'             2. •
Wie wel begeert te vaaren,
Moet u in 't herr, vergaaren,
In plaats van aardfe flyk !
Uw yaftheid is beftendig,
Het werelds is elendig,
- En maakt geen Zielen ryk.
3-
Ryk zynze wiens gedachten,
Xj voor haar rykdom achten,'
En houden voor haar goed:
Haar fchat zal niet befwyken,
Als and're fchatten wyken,
O paarel van 't gemoed,
I 3&                  Xï. Het
-ocr page 132-
124 Zedelyke en Stichtelyke
XI.
Het wezen geeft de fchaduw.
Dewyl wy niet aanmerken de dingen die men ziet,
maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men
ziet zyn tydelyk
, maar de dingen die men niet ziet zyn
eeuwig. 2 Korinthen IV: 18.
Een
-ocr page 133-
GEZANGEN.          ny
Een klein bewys, van 't Paradys.
Toon: Het daget uyt den ooften.
M eykruidje , aardig (pruitje,
In ': heug'lyk bloemendal,
Wat lieflykheden uitje ,
Wat vreemds verteld gy al , ,
Van 't wonder aller wezen,
Nooit volpreezcn.
Klein ftiaaltje, minn'lyk ftaaltje,
Van 't Heel dat wysheid hiet:
Een kunftig meefter maaldje,
Die 't aardfe oog niet ziet,
Maar ons iets geeft te kezen,
Van zyn wezen.
Schoon kleurdje , lieflyk geurdje,
Waar kom je doch van daan?
Wat wonderdaad gebeurdje,
Hoe trekje 't fierfel aan ?
Wy zien maar zwarte aarde,
Die u baarde.
Wat mag zich al vertoone,
In 't Hemels Paradys,
Waar van gy aardfe fchoone,
Ons zyt als een bewys:
ï 4                        Als
-ocr page 134-
'i%6 Zedelyke enSncHTELYKE
Als fchaduwen , en fchimmen ,
Van dat glimmen.
f-
Gelyk van waare dingen,
De fchynfels hangen af,
Die haar vertoon ontfingen,
Van 't wezen dat haar gaf:
Zo ftaat gy uitgehooren,
Ons te vooren.
Ó".
ö Grond van alle wezen,
Uit wien het alles vlood,
In eeuwigheid gepreezen ,
Die ons zo vriend'lyk nood ,
Op 't wezen aller zaaken,
Die vermaaken!
7-
Verdiep u myn gedachten,
Van tyd in d'eeuwigheid,
Om 't wezen te betrachten,
Dat nooit voorby en glyd,
JVlaar eeuwiglyk zal groeijen,
Ende bloeijen.
è Bloemendal der vroomen !
Wat zult gy lieflyk zyn,
Voor alle die daar komen,
Uit 's werelds zand-woeftyn:
Hoe heug'lyk zal m'er ruften !
In uw' luften,
9. Zo
-ocr page 135-
GEZANGEN.
s>.
Zo valt een vliegend bytje ,
In 't honingryke Hof,
By 't lieve Zomertydje,
En zuigt de "zoetheid ofj
In roozen en vioolen,
Als verhoolen.
10.
ö Afgefcheide zielen!
Die over 's werelds hey ,
In zulk een Lufthof vielen,
Gelyk de Honing-by :
Hoe wentelt gy in Roozen ,
Die daar bloozen!
II.
Het zal u wel niet luften ,
Om weder hier te zyn,
De welkom die u kuften,
Is meer dan aardfe fchyn :
Gy zyt in 't waare wezen,
Nooit volpreezen.
12.
Gy vroomen, die als blommen,
Van hier verdweenen zyt,
Gy zult niet weder komen,
By ons in deze tyd :
Noch hoopen w' u te vinde >
Als beminde.
If
-ocr page 136-
M.8 Zedelyke en Stichtelyke
Al zyt gy ons ontweeken ,
Wy fchatten u niet quyt,
Gy zyt voor uit geftreeken»
En voor ons wech geleid :
Als goed , dat wy na 't fterven,
Hoopen t'erven.
14.
o Zoetheid uitgeleezen,
Die 't Hemels Eytje drinkt,
Wat mag 't voor goedheid weezen,
Daar 't zieltjen in verzinkt ?
Een zee van alle weelden,
Niet te beelden !
if-
In 't Roozendal des Heeren,
Daar hoopen wy eerlang ,
Als vrienden te verkeeren ,
By 't eeuwig lofgezang:
Daar nooit geen winter-tyden,
Zyn te myden.
iö.
Wie zouw het land niet minnen,
Daar 't eeuwig Zoom'ren zal ?
En eeuwig zal beginnen ,
Bevryd van ongeval.
Vaar heen , ö aardie dinge .'
Zo geringe.
i7.Mey-
-ocr page 137-
GEZANGEN.
ïio
}7'
Meykruidje , aardig fpruitje,
Hier in dit jammerdal,
Uw' grond en wortel uitje,
Wat namaals weezen zal:
Daar hoopen wy te reyzen,
Met de wyzen.
Van hoe nahy, De Hoogfte zy.
Stem : Petit Bourdeaux.
Of, Wie Heet heugelyker dagen.
<—Viet, die Hemel (chiep , en aarde,
Staat hier aan de deur myn ziel,
Hy is Schepper, die u baarde:
£»y het fchepfel buig en kniel:
£iet hy is de Potrebakker,
£ri gy zyt het aarde-vat.
Wat gy bend, zyt gy dan fchuldig,
^an hem daar gy 't al van had. Aan hem enz.
j^eert u dan van alle dingen,
*^n ook van u zelven af:
^od yan wien wy 't al ontfingen,
Pie ons aan ons zelven gaf:
, zy alles opgedraagen.
* Zy myn hoogfte zaligheid:
r;at ik u maar mag behaagen,
^y die myne ooifpronfc zyt. Gy die enz.
3. Maar
-ocr page 138-
130 Zedelyke en Stichtelyke
3-
Maar wat zal ik dan noch geeven ?
*k Ben zo diep in fchuld geraakt j
Schepper van myn eerfte Teven,
Voor dat gy my hebt hermaakt,
Door uw' lyden, door uw' ftervcn,
Waar zoud ik iets vinden ? waar ?
Gy zyt God en ik ben Menfche j
Eeuwig uwe fchuldenaar. Eeuwig enz.
Lof, uit hulp.
'5tem : Repicava.
XLeuwig wezen
Noch nooit begreepen Heer,
Ik buig voor u, in 't ftof op't aanzicht neêrj
Ik meet geen tyd, ik tel geen uuren meer,
Om eer , en prys te geeven j myn leeven,
Hoe lang het worde, 't is noch veel te kort*
Om u te looven
Voor 't heil, van boven,
Op my neêrgeftort.
%.
'k Lag vervallen,
In eenen diepen kuil,
Van ongeloof, het licht ging voor my fchuil;
Maar
-ocr page 139-
GEZANGEN.         13
Maar gy ontrukte my dien helfen muil,
En Hak my toen rechtfchaapen , in 't wapen,
En gy behong myn fchouder met een fchild,
Waar op 't belpringen,
Der twyffelingen,
Al haar pylen {pilt.
3-
'k Zal befpotten
Den ftouten ongodift,
Die al te dwaas na groote wysheid vift.
En niet befeft, dat hy haar oorfpr'onk milt}
Ik hoef niet wyd te zoeken , in hoeken,
Dat heilig wezen ilraald my in 't gezicht}
Hy legt my neder,
En wekt my weder
Met het morgen-licht.
4.
Laat my weezen,
Een rots die nooit doorweekt,
De Zee van't ongeloof, hoe veel z' ontfteekt
Met al zyri baaren, op haar vaitheid breekt,
Haar weer te rug doet ruimen, en fchuimen,
Van heete tooren, dievaft brult, enraaft,
Laat ons braveeren,
De woefte onweeren,
Die de Wereld blaaft.
Zucht
-ocr page 140-
13* Zedelyke en Stichtelyke
Zucht tot vrucht.
Toon: Courante la Bare.
6 v^vhriftus laat den dageraad,
Van 't eeuwig licht myn herte gants doorfchyne,
Dat alle duifternis verdwyne,
Die doch een moeder is van alle quaad:
Dryft alle booze dieren voort,
Op dat 'er lof en vrede werd gehoord ,
In 't eenzaam heilig huis, van 't rein geweeten,
Door uwe kracht, zo ongemeeten,
Zalig voortgebragt.
2.
Dat alle onweer eens verdwyn,
Gebied de wind, en zegt dat zy legt neder:
Spreek tot de Noorde wind keer weder,
Zo zal der haart een diepe üilte zyn.
Zend dan uw' licht en waarheid neer,
Dat zy op aarden lichten gints en weer;
Ik ben een dorre en een leed'ge aarde,
Tot uw' gezicht, myn God, myn waarde,
My het hert verlicht,
3-
Doorgiet met Hemels-dauw myn hert;
Zend u genaden af; reik my benecden,
Het water der aandachtigheden,
Op dat myn aard daar meê begooten werd:
Op dat zy lullig groeid en bloeid,
Door al de zegen die van boven vloeid,
Zo dat zy overvloed van vruchten draage,
Tot uwer eer, en welbehaage,
Allcrhoogfte Heer.
Van
-ocr page 141-
GEZANGEN.
Van het eeuwig Al.
„, To-on-4—Pfelni 8V»                   »
Al.
ch neen f ach neen! alweetend God en Hcere,
Uw Majefteit is niet zo wyd en veere,
En of de Mehfch een worm op aarde zy,
Noch woond gy hem > gelyk een Vader, by.
z.
Hy "hoeft zyn ftem niet krachtig te verluiden >
Om u zyn zin en meening te beduiden j
o Eeuwig Al, dat alles hoord en ziet, I
;Wat na of ver, of ftil of luid gcfchied.
3-
Dies zyt gy ons een aldergoedfle Vader,
Is iemant na , gy zyt ons noch al nader,
Zo leerd ons dan fteeds wand'Ien in het licht 9
Als Kind'ren voor haar's Vaders aangezicht.
XII. Hoe
-ocr page 142-
134 Z EDELYKE enSTICHTELYKE
XII.
Hoe liefelyk is 't licht!
Jezus dan fprak wederom tot henlieden: diemyvolgd
Zal in de duijïernh niet wandelen
, maar Zal het licht
des levens heboen.
Joannes VIII: 12.
Van't
-ocr page 143-
GEZANGEN.          i^
Van'tTyd'lykj en eeuwig Vuur en Licht.
De Liefde Gods is '<'eeuwig goed ,
Waar in de Ziel verschuilen moet.
Toon: Wilt gy een Pelgrims weg ingaan.
iZjc
et Lichje, Zoon van 't birt're Vier, « D«i
a
Gely k een fchoone Bruid verfcheenen, ",eene^h,ot
Wat zyt gy lieflyk ! welkom hier, het na-
Gy zyt het dat wy meenen.
                   ^]7k
*>•                                                      Vuur*
Wat zyt gy zoet en goed van aard: 3W.11.7.
Kunt gy u niet alleenig fcheiden
Van'tfcherpe b Wezen, dat'u baard ? ■ h'tVm».
Te wachten en te myden.
3-
Hoord wat het vriend'lyk hebje zeid:
c Vermaakt u in myn lieflyk vloeiten,         . ,.,
at deerd U myn verteer'lykpetd,           fpreckttot
Als gy u wacht voor 't gloeijen.             <"»*•
4-              3 . ■
Zoud ik my fcheiden van de kracht,
Waar uit ik ftaadig word gebooren;
£0 hield gy maar een zwarte nacht,
Ën had myn glans verlooren.
f-
't Verteerend Vmr is myn fontein,
öe wortel wznmyv.vriendlyk.lttvtn,
K                     Waar
-ocr page 144-
136 Zedelyke en Stichtelyke
Waar uit ik met myn zoetheid fchjn,
Om u 't genot te geeven.
6.
Zo dat myn vriend''lyi^leven fpreekt,
Zo aangenaam, en uitgeleezen :
d't zich d Beminde, die myn glans ontfteekt,
K;°'» Oorfrrong van myn mezen.
. 7>
Terwyl hy minlyk weder zeid,
, >t fr«m e Myn lief, myn fchoone, myn al-waarde,
preekt tot Myn licht, myn glans, myn fierlykheid ,
Settófe. Geliefdej dien ik baarde.
8.
ƒ •/ \.icbt f Zo hebben wy malkander waard,.
fpreekt tot En geeven u het zoet genieten,
on5' En zyn in minlykheid gepaard ,
En laaten hef dg vlieten.
P-
g Toepaf- g Stom liehje, dat met werken fpreekt j
fing. Gy laat ons 't nutlyk overweegen;
Schoon u een tong enftem ontbreekt,
Noch fpreekt gy ons ter deegen.
10.
««: 1:14. Dewyl gy uit de eeuwigheid
(Daar gy uw oorfprong hebt genomen)
Een uitgefproote bloempje zyt,
Hier in der tyd gekomen.
11.
ijtkv.f. De Godheid is een eeuwig licht.
Daar
alle zaligen in baaden,
En
-ocr page 145-
GEZANGEN.          137
En fchynd ons in het aangezicht,
Met liefden en genaden.
il.
Dat is zyn wezen dat hy geeft,
Gelyk een bron van eeuwig vloeijen,
Van't geen hy is, en 't geen hy heeft,
Tot vruchtbaarheid, en bloeijen.
Het voorgeftelde heil is groot,           J'fiwn*
Hier word een yder toe gebeden, en6oi *■
Gelokt, getrokken, en genood,
In 't eeuwig licht van weden.
14
Hier toe, op dat men 't kend, en weet,
Diend ons het heilig woord des Heeren,
Apoftel, Leeraar, en Profeet,
En alle goede leere.
En dat de maat doch vol zouw zyn, jthmufa
Is 't eeuwig licht in 't vlees gekomen,
Met zyne groote liefde-fchyn,
Op dat het wicrd vernomen.
16.
Maar dat een yder ziel zich wacht
Voor d'oorfprong van het lichte wezen,
Dat's d'eeuwige geftrenge macht:
Te fchuwen en te vreezen.
Gelyk van alle eeuwen aan,
(Op dat daar niemant in verValle^
K. 2                           Den
-ocr page 146-
128 Zedelyke en Stichtelyke
Den trouwen waarfchouw is gedaan,
De wacht ftaat voor ons alle.
18.
Hekiv.i<). De Vader is verteerend vuur;
Dies moet men zig voor zonden wachten*
Want anders word men van natuur,
Tot brandhout zyner krachten.
ip.
De Zoone is het eeutt/ig goed,
Een eeuwig kind van't eeuwig baaren,
Een eeuwig hebt, van eeuw'ge gloed,
Een eeuwig liefde paaren.
zo.
j«t:io:jo Dit is den Vader, en den Zoon,
Van eeuwigheid een eenig wezen,
De bron van kracht, de vloed van 't fikoon,
In eeuwigheid gepreezen.
21.
Des Vaders eeuw'ge toom-vuur
t
Ontvlamt om't eeuwig licht te baaren:
Is liefde in des Zoons natuur;
Daar moet men zich bewaaren.
xx.
Mat.t .
Dies heeft de heil'ge mond gezeid,
»9. Hoe dat wy van hem zouden leeren ,
S(ftn\: \y. Zachtmoedig en ootmoedigheid j
Dat kan het vuur verweeren.
Want dat is 't wezjen van het licht,
Dat eeuwig heeft uit God gefcheenen,
Gclyk
-ocr page 147-
GEZANGEN.          139
Gelyk een vriend'lyk aangezicht,
Daar 't oog meê moet vereenen.
24
Derhalven, wie den Zoone heeft, tj>hy.\x
Die heeft, in hem, het eeuwig leven ,
Dat God den Vader uit zich geeft,
En eeuwig heeft gegeeven.
Dus kennen wy geen zaligheid          u, '' 4:
Als in het wezen vanden Zoonei
Dat God den Vader heeft bereid,
Om eeuwig in te woonen.
16.
Neemt hier uw' toevlugt,menfchen kind} spreng 18:
Dit is de burgt van uw' bevryden,
          IB'
Waar in gy eeuwig veilig bind j
Voor 'f vuur van eeuwig lyden.
ö Zoetfte goed, dat Jexjus hiet;
Inwendig hert in 't eeuwig wezen,
Dat van genade weid en vliet,
Gy zyt des ziels geneezen.
18.
ó 'Jex.ut! God van eeuwigheid,
Lof gezang moet eeuwig duuren, «jWfg: 5,
Om dat gy menfeh geworden zyt,
Om uwe kreatuuren.
ap.
o JtzMs! lief van ons gemoed,
Beminde, fchoone, en al-waarde,
K. 1                     Otft'
-ocr page 148-
140 Zedeltke en Stichtelyke
Onz' weelde, rykdom , ende goed,
In Hemel en op Aarde.
30.
ö Licht! ö Zoon van eeuwig vier,
Van eeuwigheid uit God gefcheenen j
Wat zyt gy lieflyk, welkom hier ,
Gy zyt het dat wy meenen.
Van de Levens Lucht.
Toon: Belle Iris.
EI.
lken Adem-tocht, is een
Van des Heeren liefde-gaaven,
Daar wy 't herte mede iaaven,
En gaan zo gezegend heen.
Ach ! dat wy het al bedachten,
't Goed dat ons de Vader doet,
Hoe behoorden wy 't te achten,
Hy is mild en over goed.
z.
't Zuchten van onz' levens-geeft ,
Moeft ook altyd in hem zweeven,
In hem ademen en leeven,
(Zo het eenmaal is geweeft)
Ja? 'm al ons doen en laatenj
Op dat wy , ons leven lang,
Nooit een adem-tocht vergaten,
In ons op en nedergang.
3. Waarc
-ocr page 149-
GEZANGEN.
3-
Waare oorfprong van onz' zyn,
ó! Gy open-lucht des levens,
Zo vol lievens , zo vol gcevens,
Ja , des zaligheids fontein,
Gy, ö Koning aller eeren ,
Laat doch uw genaden-vloed ,
't Zielen-adem-haalen leeren,
Aan ons opgewekt gemoed.
Van de Liefde Jefüs.
Wat is hy wys en wel bedacht,
Vie 't befte goed het hoogfte acht.
Toon : De Zon aan 't klimmen.
Gl.
oede Jezus , fchoonfte lief,
Die ik in myn hert verhief,
Als uitverkooren,
Myn befchooren,
Tegens tooren.
Ach ! doordringd myn gemoed
Met u Heilig Hemels bloed:
Dat is de befte wyn,
Die ik van uwe gunft begeere,
God van myn :
Myn zielen.vuur begeert u wezen.
K4
-ocr page 150-
Zedelyke en Stichtïslyke
Tot geneezen,
En een zoet,
, In de gloed ,
Daar de geelt door leevcn moet.
z.
Ach .' beminde van myn ziel,
Daar ik met myn hert op viel }
Zo hoog verheven,
Wilt myn leven,
Voedfèl geeven ,
Uit de vloed van uw' geeft,
Eeuwig met u een geweeft:
Doorvloeid myn dorflig hert,
Op dat het door u dauw en zegen,
Ryper werd :
En gy uw' luft daar in moogt vindc,
Myn beminde,
Ach ! en ach !
Waar 's de dag ?
Dat ik u aanlchouwen mag.
3-
Jezus Lief! myn Heer en God!
My verlangt na uw' genot,
Ach overfchoonen :
Om te woonen,
In 't vertoonen,
Van des lichts Majefteit,
Dat gy Heere zelver zyt:
Zo hcerlyk en zo fchoon,
Van
-ocr page 151-
GEZANGEN.         143
Van eeuwigheid uit God gebooren,
Als zyn Zoon :
ö Zon , 6 dag, van myn behaagen,
Hemels dagen.
Zielen-brood,
Dat my nood,
Tot het leeven uit den dood.
4-
Jezus Lief! myn Brood en Wyn,
Gy moet, myn beminde zyn,
Myn fchat vergaaren,
En bewaaren,
Tot verklaaren,
Van de geeft die daar vloeid,
Uit de ziel die eeuwig gloeid:
Myn Paarel en Juweel!
MynGod, mynlief, myn overfchoonel,
Eeuwig deel!
IK wil u roet begeeren houwen,
Ende trouwen ,
Want u (laat,
Niet verfmaad,
Die om u de wereld laak
5-
Jezus God van eeuwigheid !
Die een menfch geworden zyc,
Ziet myn gedachten,
Door 't betrachten,
Eertyds achten,
K y                's Men-
-ocr page 152-
144 Zedelyke en Stichtelyke
's Menfchen heil hoog van aard,
Toen gy noch op aarden waart.
Maar nu noch minder verd,
Belluiten wy u, door 't geloove,
In ons hert!
Gy vuld den Hemel en de aarde,
ö Alwaarde
Majefteit,
Die daar zyt,
Zonder paaien uitgebreid.
6.
Eeuwig licht, uit eeuwig vuur,
Hoogfte zoet in Gods natuur,
Wy willen zinken,
En verdrinken,
In het blinken,
Van het heil uwer vloed,
Als een zee van eeuwig goed:
Dat is ons Element,
Daar in wy eeuwig moeten leeven,
Zonder end.
Vaar heen , vaar heen , o aardlè dingen,
Zo geringe,
Onzen geeft,
Leeft al meeft,
Daar haar oorfprong is geweeft.
7-
Schoonfte keur van 't wyze hert,
Dat men Gods beminde werd,
Om
-ocr page 153-
GEZANGEN.         14?
Om 't zielfe leven,
Hem te geeven,
En te ltreeven,
Na den ftaatdie God fbhiep,
                 *.
Toen hy haar in 't weezen riep.
Vaar heen ö ydelheid !
Van werelds liefde en vermaaken,
Dezer tyd!
Het woord, dat al het uitgebooren,
Bragt te vooren,
Is de fchat,
't Wezen dat,
't Ziels begeeren heeft gevate
Van Boetvaardigheid.
Toon: Symphonia,
Of: De Zon aan't klimmen.
Gl.
roote Jezus! die zo fchoon l
Qp den alderhoogften troon »
Daar Seraphynen
Voor verdwynen,
Door het fchynen
Van de glans, 't eeuwig licht *
*^at zich fpreid om uw' gezicht,
Vol Majefteit, vol eer,
'In
-ocr page 154-
Ï46 Zedelyke en Stichtelyke
In 't gloeijend purper zyt gezeten,
Goedfle Heer,
Gewaardigd doch uw' oog en ooren>
Om te hooren,
Die voor uw'
Godlykheid
In het ftof op 't aanzicht leid.
2.
'k Dek myn aanzicht, eeuwig goed,
Schaamte verft myn wang met bloed,
Ik fmelt van vreezen,
Eeuwig wezen,
Zoud gy dezen
Zyn l?erouw neemen an ?
Wie begrypt uw' goedheid dan ?
Myn zonden zyn zo rood,
Als gloeijend purper, als fchariakcn
Ach zo groot!
Dat haar gewigt my neer doet zinken,
En verdrinken,
Maar ö Heer!
God vo1 eer,
Uwe goedheid weegt noch meer.
3. Alder-
-ocr page 155-
GEZANGEN. 147
3-
Al derfchoonfte purper vloed ,
Straal van water» ftraal van bloed,
Die uit de wonden
Onzes Heeren,
Spoelt de zonden -t
Ach ! befpoelt deze Ziel,
£>ie zo diep in zonden viel.
Den Kruisberg hard van fteen,
Wil ik, om uwent wil beklimmen j
Stap voor heen,
|Bedroefd, berouw, methygen, üeenen»
Zuchten, weenèn,
Smert en pyn»
'c Karmozyn                                    \
II*»''1                                                                                                         3
Zal eerlange fneeuw wit zyn.
XIII. Door
-ocr page 156-
I48 ZEDELYKE enSTICHTELYKE
XIII.
Door kortheid onwaardig.
v IX.
Want alle vlees is ah gras , en ^J'/^'f ^
menfcben is als een bloem des gras. Het P^t'V^
dord
, en zsne blow is afgevallen : M™^™^
desHeerenblyft in der eeuwigheid: en dtt ts hetwoor»
dat onder
« verkondigd is. 1 Petrus 1: *fc»J. ^QQit
-ocr page 157-
GEZANGEN. 149
Stroo-vreugd.
Toon: Pfalmj8.
A-^e vkm in 't luchtig ftroo ontftooken ,
Gaat heer'lyk op, met groote vreugd j
In 't juichend hert van jonge jeugd,
Maar kort na 't flikk'ren ziet men 't rooken,
En eer het recht zouw vangen aan,
Is al de vreugd en deugd gedaan.
2,.
Zo is de vreugd der aards-gezinden ,
Al isden opgang fchoon in fchynj
Helaas! wat zouw die Stroo-vreugd zyn!
Eerlang is zy niet meer te vinden:
Gelyk een glorie die ftrak was.
Leid haar triomph in rook en as.
3-
Wv pryzen vreugd van meerder waardei
Die een beftendig voedfel heeft}
En als een lamp door oly leefd,
Die zich het wysbedenken gaarden,
In 't hert, dat zich niet paaijen laat,
Met ydelheid, die haalt vergaat.
4. Ge-
-ocr page 158-
ifo Zedelyïje en Stichtelyke
4.
Geloof en Hoop in 't eeuwig leven,
In God , het grondelooze gosd,
Is 't rechte voedfel, om 't gemoed
Een ftaage vreugde-vlam te geeven }
Niet vlug, en vlugtig op en uit,
Als aardfe vreugd, die niets beduid.
f-
Al fchynt het dan voor and're oogen,
By hem, die op het befte ziet j
Zo lullig een victorie niet,
Al is 't met nevel overtoogen;
Met kommer, ftryd , met och, en ach,
Jaar in, jaar uit, by nacht en dag;
6.
Noch maakt het ftadig vreugde-branden,
Door 't vaft Geloof, in God gevat,
Daar 't herte woond by zynen fchat j
All' aardfe flikk'ring doch te fchanden ;
Tot dat zy, breekend door de dood,
Haar opgang duizendmaal vergroot.
Spiegel
-ocr page 159-
GEZANGEN.
W
Spiegel der omkeering, van B: C:
*Tj. et menfch'lyk leven, dat nu reeds al is bezeten,
"^t d'ingedronge gaft, van 't overtuigd geweeten;
Zie, dat zyn goude , ja zyn diamante tyd,
Te duur voor Konings goed,hem langer niet ontglyd;
^P dat aan 't einde, na veel ziels befpiegelinge,
•^n fpyt, en 't naberouw hem niet in 't hcrte dringe,
Endeerlykknaagc, om het fchandelyk verzuim,
E>at hem flechs overlaat een handvol fmeltent fchuim.
Al lang genoeg gefpeeld met aardfe vodderyen,
Al lang genoeg een kind in't kinderlyk verblyen;
Terwyl de wysheid om het flecht genoegen lacht,
En deze wereld met haar doen voor dwaasheid acht.
•"'t merkten 't hertedees bedachte (reeds verftorven)
■Na dat zy veertig jaar en meer had omgezworven;
En wyl zy haar bevond in Satans looze net,
Heeft haar vermogen fterk op vryheid aangezet,
Om 's Vyands fnood geweef te fcheuren en te breeken,
En 't overdekte hoofd door 't war-neft uit te fteeken:
In 't welk zo menig ziel, van moed en fchranderheid,
Als 't domme vee, geknoopt aan 't dunne fnoertjc
leid.
En hoe hoognoodig was dien toeleg om t'ontkomen,
kewyl haar fnelle vlucht langs't gulde fpoor der vroo-,
men,
L                         Haar
-ocr page 160-
ift Zedelyke en Stichtelyke
Haar haaftig bragt aan 't eind van deze levens tyd,
En (lelde voer de poort der groote eeuwigheid.
Daar kolt de Vorfl des doods, (die anderfins de dingen,
Daar 't hert aan hecht, met macht het leven weet t'ont-
wringen,)
Haar fchat niet rooven, die zy in 't gemoed befloot;
Den toeverlaat op God is flerker als de dood.
Dien fchat der fchoone hoop, die zy als tot een zegen,
In 't worlt'len tegen vlees en bloed, nu had verkreegen;
Uit welks bezit zy toen haar rykdom bragt hervoort,
Die haar deed zeggen, voor des doods ontflooten
poort:
Dat zy veel liever had te derven dan te leeven;
En in het tegendeel zouw moeten overgecven,
Haar eigen keur. Gehecht aan haar Bemindens trouw,
Hadz' ook gezegt; dat zy nu eeuwig leven zouw.
De ruime adem-tocht van 't vry en goed geweeten,
Met balfem-oly van des Heeren gunlt bezeten,
Was haar verkwikking en voldoen, in zulk een maat,
Dat's licbaams laafenis onwaardig wierdverfmaad.
Ziet daar een fpicgel, om ook and're te bekooren,
Om deze gulde weg ter vryheid na te fpooren,
't Is tyd, 't is over tyd; eer u het eind verrall:
Wie meet ons leven toe, wie (laat tot morgen va/l ?
Breek uit, breek moedig uit, om eeuwig heil te vinden,
En laat uw eeuw'ge ziel aan 't fnoer des tyds niet binden,
Om zo te blyven in des Satans flaaverny,
• Daar'tmenfch'lyk leven van zo hoogen adel zy;
-ocr page 161-
GEZANGEN.           ift
En tot de vriendfchap van de hoogftc word verheven,
Om eeuwig, nevens hem, in vol be7.it teleeven:
Tot welk een heilftand God deziele lokt en nood:
Zo iemant rykdom mind, hoop op een zaal'ge dood.
Elk let wel op zyn (luk, waar hy zich heeft te keeren,
En laafden tyd van vrucht niet vruchteloos palTeercn.
Den klaaren fpiegel van het Heilig God'lyk Woord,
Staat elk voor 't aangezicht, en toond hem hoe het
hoord.
't Was fchandelyk verzuim dat voordeel niet te achten,
Om na d'ontdekte fchat van eeuwig heil te trachten,
En d'eed'le Paarel, en 't Juweel der zaligheid,
Niet op te raapen, daar 't voor iders voeten leid.
ö Menfch! gy word gezocht) laat u gelukkig vinde,
E>e hoogfte gaat u na, kieft hem tot uw' beminde;
Slaat acht op uw' gel uk, cnzietdebaakens aan,
Die t'uwcr zaligheid u voor de oogcn ftaan,
Zo om te myden, als ook, om op aan te komen,
Na dat het voorwerp is van 't eind' der fnoode of vroo-
men:
Een fchip op ftrand is wel een baak en in de Zee;
Een fakkel op de kuft, nood tot een goede Ree.
Benevens 't Heilig Woord, (de noordftertot geleide,)
*s 't daaglyks voorwerp tot bekooren en tot myden.
Op dat men's levens loop voorzichtiglyk beftier,
Tot een behouden reis, en overkomft van hier
Aan d'eeuw'ge oever van het land der zalighede,
*^at elk tot dit geluk dan tyd en vlyt befteede.
L 1                      Ver,
-ocr page 162-
1^4 Zedelyke en Stichtelyke
Verkieft het befte.
Stem: Als't begint.
Ti,
erwyl de wereld haar behaagelyken ftaat,
Van alle tyd'lyk heil aan't leven op komt draagen,
Heeft wys beraad , ( wiens hand , dat afwyft en ver-
fmaad )
Haar oog op 't heiligdom van 't voorfchrift Gods
geflaagen,
2,.
Daar leid de kroon , wiens glans al 't aardfe fchoon
verdooft.
Door edelmoedigheid der hemel-luft te haaien;
Tot ftaat van zaligheid, waar is't gekroonde hoofd,
Dat voor die heer'lykheid niet in het ftof moet daalen.
3-
Een bloeyend erfdeel, dat beftaat, als een püaar;
Om in der eeuwigheid te wank'len, noch te wyken:
Daar 't aardfe heil, gefchut van prykel en gevaar,
Eerlang , als 't bloempje, moet verwelken en be-
zwyken.
De wereld fchat, zy dan verworpen voor 't gemoed,
Om voor een hooger goed , de rykdom plaats te gee-
ven:
Het flyk der aarde paft, voor 't treede van de voet,
Maar in het herte, moet den Hemel zyn verheven.
Waar zyn de minnaars dan van een gewenfte ftand ?
Op dat het keven zich in wel zyn gaa vermeiden:
De wysheid blyke , door een uitgeftrekte hand.
Ter befte keur, in 't geen wat ftaat aan wederzy den.
Chrif-
-ocr page 163-
GEZANGEN.
Chriftus het leven der ziele.
Toon: Amarilli.
Ji.
ezus Chriftus myn leeven,
U heb ik lief, gy zyt myn lief, myn fchoone,
Ai komt myn hert bewoone,
Na gy 't gefpuis der Hellen hebt verdreeven,
Het zy u opgegeeven.
Ik wil de wereld in 't lachent aanzicht fpouwen,
Jezus Chriftus, Jezus Chriftus, Jezus Chriftus myn
vertrouwen.
z.
Wech gy wereld met vleijen,
Van Heerfchappy, en kroon en fcepter ftaven9
Van rykdom, goed en gaaven,
Van eer en ftaat, van pracht en hovaardyen,
En luft en lekkernyen:
Myn fchoonfte Heere, dien ik ben opgedraagen,
Kan my meerder, kan my meerder, kanmy meerder
welbehaagen.
3-
Ach! hoe ydel is 't leven!
Een aardfe vreugd vaart heen op rook en winden,
En is niet meer te vinden:
Maar wie zyn hert aan Jezus heeft gegeeven,
Zyn vreugd word nooit verdreeven:
Al gaan zyn dagen, z'ontfleepen hem geen vreugde
Noch zyn rykdom, noch zyn rykdom,noch zyn rykdom,
van de deugden.
L 3                   Een
-ocr page 164-
xj€ Zedelyke en Stichtelyke
Een Lied van fcheiden.
Toon: Wie hangt 'er zo deerlyk.
Of: Semila Tormenu.
D
en tyd is verloopen, wy moeten weer fcheide,
Dat aandacht een ider geleide,
Op dat zich zyn herte onfeheidbaar bevinde,
By Jezus, de waardfte der vrinde.
2.
By Jezus, den Koning, om wien wy tezaamen
In vriendfehap, en cenigheid quamen,
Terwyl wy de wegen des levens paffeeren,
Na 't doelwit van 't zalig begeeren.
3-
Wat zynder al vlaagen en dagen verloopen,
In 't uitzien , verlangen , en hoopen,
Zo naderd het einde van 't vluchtige leven,
Tot dat wy deez' aarde begeeven.
4-
Wel moeten zy vaaren, die t'zaamen vergaare,
Wanneer zy weer keeren, na 't haare,
Wel moeten zy vaaren, om niet te verliezen,
De Paarel van 't hoogde verkiezen.
5".
Wat is doch de wereld, en't werelds behaagen,
Waar over zich veele beklaagen,
Wan-
-ocr page 165-
GEZANGEN. 157
Wanneer zy herkaauwen de bittere vruchten,
Van fpyten, berouwen en zuchten.
6.
Zolaatonsdanwaaken, door tekens en baak en,
Niet mede op klippen te raaken,
2o laaten de zinnen , de wysheid beminnen,
Om 't zalige einde te winnen.
7-
Het minfte verlooren, en 't meefte verkooren,
Is wysheid , voor oogen en ooren:
Der geene die 't wezen voor fchaduw verkiezen,
En 't leven om 't leven verliezen.
8.
Dit ftaa dan gezegeld in onze gemoeden,
Tot neiging en dryving ten goeden:
Den geeft dezer wereld , moet niemant zyn zinnen
Verwerren in 't werelds beminneiu
9-
Vaar wel dan, ó vrienden, wyl dat wy weer fcheide,
Dat Jezus een ider geleide;
Dat Jezus den Koning, die liefde, diefchoone,
Een ider zyn herte bewoone.
10.
Vaar wel dan, ö vrienden, om Jezus beminden,
Tot dat wy malkander weer vinden
In dezen, of anders in 't eeuwige leven,
Dat wil ons, dat wil ons God geeven.
L 4                XIV. Zie
-ocr page 166-
Ij8 ZBPELYKE enSTICHTELYKE
XIV.
Zie op 't einde.
Gaat in door de enge poort: want wyd ii de poort, en
breed is de weg, die tot het verderf leid, en veele zytfer
diedoor denzelv'en ingaan. Want de poort is eng, en de
•wegisnaauw, aie tot het leven leid, en weinige zyn'er
die dcnzelven vinden. Mattheus VII; 13,14.
Van
-ocr page 167-
GEZANGEN.         iS9
Vati de jfmalle en breede Weg.
< Stem: Pfalm 24. en 113.
Of: Karolus Koning weeft gegroet.
C                         1
Omalwegje , dat van doornen bloeid,
Daar zich het leven op vermoeid,
Met toezien , en voorzichtig treeden,
Al vind langs u het wilde vleis,
Geen uitfpoor , na zyn ruimen eis,
Gy leid na 't land van eeuw'ge vreden.
z.
Zo gaat men dan gemoedigd treên>
En waar zouw 't leven anders heen ?
Wyl 't klaare oog der weigezinden
Ter rechter , noch ter flinker hand ,
In 't overzien van 's Werelds land,
Geen and're weg , tot heil kan vinden.
3-
Men fpeurd'er wel een ruime baan,
Waar langs geheele ftroomen gaan,
Maar aan het alder-uiterft' ende,
Voorby den Rooz' en Leliën grond,
Daar 't leven weeld' en wellutt vond,
Vertoond zich d'ingang van ellende.
4.
En wie dat haat'lyk naar verfchiet,
Opmerkzaam van de hoogte ziet,
L j-                 Brengd
-ocr page 168-
Zedelyke en Stichtelyke
i6o
Brengd zyn bedaard gemoed te vooren,
Dat dezen weg , die hy begaat
Schoon meelt van ider een gehaat,
Rechtzinnig van hem is verkooren.
f-
Zo houw men wys'lyk voorts dit fpoor,
En zie niet achterwaards, maar voor,
En waakzaam aan de beide zyden,
Om met een gadeflaand gemoed,
Te letten op den ftand der voet
En d'afval, wel bedaard te myden.
6.
Al ziet men dezen wandel aan ,
Als dwaas en zinn'loos dooien gaan,
Vervreemd , van alle werelds vreugde,
Het is doch echter niet zo naar ,
Gelyk het lchynd, in 't oog van haar,
Die vreemd zyn van de lull ter deugde.
7-
Zo wie van dezen (mallen rug
Die hem verftrekt een vafte brug,
Ten overgang in 't Eeuwig leven,
Den weg des werelds overziet,
En fpeurd het naad'rend groot verdriet,
Die ziet hoe hoog hy ftaat verheven.
8.
Dies gaat men wel gemoed zyn gang,
Den weg van 't leven duurd niet lang,
En aan het einde zal 't zo weiden !
Zo weiden in het breede veld,
Daar
-ocr page 169-
GEZANGEN.          161
Daar vreugd geen paaien zyn gefteld,
En weelden vloeid van alle zyden.
9-
Zo wacht de hoop een fchoone ruft,
Zo fchept geloov' een zoete lult,
En word gevoed in haar verlangen,
Met al het onbedenk'lyk goed ,
Dat haar komt treeden in 't gemoed,
En zy voor eeuwig zal ontfangen.
10-
Men zeg dan 't leven, wat men zeg,
Dit padje is de rechte weg,
Dat dwars van 't groote fpoor gelegen:
Van weinig wand'laars word betracht,
Befpot , verworpen, en belucht
Van haar, die gaan op breede wegen.
11.
Maar doch hoe zouw een arme fchyn,
Zo wel gemoed en blyde zyn,
Die een juweeltje had gevonden ?
Ken groote fchat van rykdom waard,
Door zyn uitneemend' eed'len aard ,
In een veracht'lyk kleed gewonden.
Zo gaat maar voort, met Chriftus Kruis,
Door 't vreemde land, na't Eeuwig t'huis;
Gezegend zyn uw waarde gangen,
Tot gy uw' ieis hebt afgedaan,
Ten einde van de Pelgrims baan,
Daar Eeuw'ge vreugd' u zal ontfangen.
Van
-ocr page 170-
i6% Zedelyke en Stichtelyke
Van 't onderfchcyd tuffen Hemel
en Helle.
Toon: Iets moet ik u, Laura vraagen.
JDeuwig, eeuwig, zonderende,
In verheuging , of ellende!
Hangd den evenaar in 't hert,
Om het ondcrfcheid te weegen,
Want daar leid ons aan gelegen,
Eindeloos is machtig verd.
z.
Heeft de wereld een gewigte,
In het fterven zalze lichten:
Wat zo diep bedommelt kg,
Komt dan helder voor de oogen,
Schaduw heeft het Hert bedroogen,
Dat het Oog niet klaarder zag.
3-
Neen dat moet ons niet gefchieden,
Laat ons 't eeuwig kwaad ontvlieden,
In den arm van 't eeuwig Goed,
Die zyn gunft heeft aangebooden
Nevens zulk een vriend'lyk nooden,
Enzyn deuren open doet.
Va»
-ocr page 171-
GEZANGEN. -ió-j
Van onzen voorzichtigen wandel.
Zie dan boe gy voorzjchtiglyk^wandeld, niet als
de onwyzx , maar als de wyz.e. Den tyd uit"
kpopende, dewyl de dagen boos x.yn.
Eph: V: vers iy, 16.
Toon: Nerea: Of, tien Geboden.
Ai-
Is and're zyn in vreugd verheven,
En fpillen haaren gulden tyd,
Van 't vluchtig en onzeker leven,
Door veelcrleye ydelheid:
2.
Zo Iaat ons met bedaarder zinnen,
Bedenken 't korte jaar-getal,
■En wat daar in is t'overwinnen,
En wat het namaals weezen zal.
3-
Wat mag een weinig weelde baaten,
Wat helpt een weinig yd'le vreugd ?
In 't eindje moet men 't al verlaaten,
Dan geld 'er niet als waare deugd.
4.
0 Deugd ! ö fchoonfte bloem op aarde,
Wat is hy wys, en waarlyk ryk,
Die
-ocr page 172-
164 Zedelyke cdStichtelyke
Die u vóór zynen fchat vergaarden,
In plaats van aardfe drek en flyk.
5-
Gy fpand de kroon van alle dingen,
En voerd uw eig'naar door den dood,
In 't fchoon getal der hemelingen,
Daar is hy eeuwig buiten nood.
6 Deugd zo wyd en breed te roemen,
Wie kan uw hooge waarde noemen!
Het kan verkeeren.
Toon: Pfalm 9.
V              '•
-X7 lus was de lucht zo zwaar en naar,
Als of'er fchier geen Zon en waar;
Maar nu 't Gordyn wat is verfchooven,
Nu blikt het weder door van boven.
2.
ö Eeuwigheid ! 6 klaare lucht!
Daar 't uitgeftrekt gemoed na zucht >
Wat zyt gy veelmaal overtoogen,
Met wolken voor des herten oogen.
3. Maar
-ocr page 173-
GEZANGEN.          165-
3-
Maar evenwel, hoe 't ook mag gaan ,
U\v' Zonnefchyntje blikt ons aan 5
Of nu, of dan , en fterkt het hoopen,
Otn onze loopbaan voort te loopen.
4-
Daarom, ó Wolk , van vlees en bloed,
Al overdekt gy ons gemoed ;
De Zon van Gods genaad'ge oogen,
*s daarom niet van hier getoogen.
f-
De donk're nevel der natuur,
Maakt tuflên hem, en ons een muur;
Doch wyl wy zyn nabyheid weeten,
Blyft ons gemoed met hoop bezeten.
6.
Zo kleeden wy ons in geduld,
Tot eens het uurtjen is vervuld j
Dat wy gelukkig mogen komen,
Daar 't dekfel gants zy wech genomen.
7-
ö Jezus , eeuwig God'lyk licht,
Als gy ons fchynd in 't aangezichtj
Daar alle hinder is verfchooven,
Dan zullen wy u eeuwig looven.
XV. Om
-ocr page 174-
i66 Zedelïke en Stichtelyke
XV.
Om een goed heenkomen.
[Te weeten\ dat gy Zond afleggen, aangaande de voort-
ge-wandeling, den ouden menfch, die verdorven word door
debegeerlykhedenderverleidinge : En dat gy zoud ver-
nieuwt worden
//> den geeft uwes gemoeds,En den nieuwen
menfch aandoen, die naar Godgefchapen is in waare recht'
vaardigheiden heiligheid. Eph; IV: 22,23,24.
De
-ocr page 175-
GEZANGEN.          167
De Pelgrimagie.
Voor vreemdelingfchap van korten tyd^
Een Burgerfchap in eeuwigheid.
Toon: O Heilig zalig Betlehem.
Of, Twee verzen vooreen: PfalmigS.
BI.
eminde, die de Pelgrims ftaf,
"Ter grooter reis hebt aangenomen ,
*n u met moed toü wand'len gaf,
Om eens in 't Vaderland te komen.
2,.
Hoe hebben wy malkaêr ontmoet,
Op 't wilde veld van deez woeflyne,
Gezelfchap maakt het wand'len zoet,
Ën doet het eenzaam naar verdwync.
3-
Al is 't 'er dor, 't is 't vrye veld,
zyn een bloed'ge flag ontloopen,
öaar 't koftelyke halzen geld ,
Voor geld of goed, niet weer te kooperj.
a,                                       4' ,
Al gaan wy dan, berg op berg neer,
Al koft het fteenen ende zuchten,
Oen grooten oorzaak fuft het weer:
Van waar, en waar na toe, wy vluchten.
M                    j\ Was
-ocr page 176-
ió8 Zedelyke en Stichtelyke
f-
Was iemant in een fchoon paleis,
Daar alles zich aanvallig toonde,
En wierd het ondertuflen \yys,
Dat hy by goochleryen woonde j
6.
Daar 't masker van behaaglykheid ,
Een valfen Add'ren angel dekte,
Hoe keek hy om, na plaats en tyd,
Op dat hy 't loos bedrog ontrekte,
7.
En was hy dan ter poorten uit,
Hoe zouw hy zyne voeten lichte,
Belaaden met een grooten buit.
Van vryheid, buiten 't vals gezichte.
8.
6 Wereld ! ziels gevangenis,
Krioelig neft van fpookeryen,
Wiens Opperhoofd die kwaad-aard is ,
Die door de (lange weet te vleyen.
9-
Geloofd zy God, het eeuwig goed ,
Die ons, begaafd met open oogen,
En om deed kyken in 't gemoet,
Op dat wy uw' beftek ontoogen.
'                                        10.
Wie gruuwt niet voor een hels gefpuis,
En haald zyn rug met eizen t'zaame j
Zo vlucht een bange jeugd na huis,
Op dat zy 's moeders fchoct bekwaame.
xi.Ach!
-ocr page 177-
GEZANGEN.          i6g
11.
Ach ! onzer aller moeder fchoot!
fontein , en Wel-bron aller dingen,
Al vullend' al, oneindig groot,
Tot wien wy met ons zuchten dringen.
12.
«eminde , zyn Wy noch niet t'huis,
Wy z.vn de flaaverny ontloopen,
Êen keten met een yz'ie kluis,
■^u dry ven wy op 't zalig hoopen.
13.
Koey aan , ö vogeltjes , roey aan!
van onder 't looze net ontheven,
I^e lift des loerders vry ontgaan,
Om in de open lucht te zweeven.
ï4*.
geminde, zyn wy noch niet daar,
Wy zyn op 't fpoor om daar te komen,
pies flaat de handen in malkaêr,
van vreugd en blydfehap ingenomen.
^e eens van dezen heuvel af,
*c rug, van waar wy zyn getreeden,
*;a 't weften dat men oorlof gaf,
*-n dan na 't ooft van eeuw'ge vrede.
16.
0 Rtisgenooten, weeft gemoed,
Al fchoon wy ons een wyl vermoeijen,
gedenk aan't onbedenkjyk zoet,
*Jaar vreed', en eeuw'ge ruft zal bloeijen.
M x                 17. Een
-ocr page 178-
170 Zedël'yke en Stichtelyke
»7-
Een wand'laar zet al voort, en voort,
Al fchynt het hem maar pas te luften,
En denkt op 'c oogwit daar hy hoord,
Dan hoopt hy by zyn vriend te ruften.
iS.
ö Vriend ! ö alderlieffte vriend!
Die ons zo vriend'lyk tot u noode,
En die 't met ons zo hcrt'lyk miend,
En zo veel heil hebt aangeboode.
19.
Wy komen op uw' toezeg aan,
Door vvilderniflen , en woeftyne,
Laat uw' geleide met ons gaan,
Op dat all' hinderlaag verdwyne.
20.
ö Vriend! ö alderfchoonfte vriend!
Om u beftaan wy dit verlaaten,
Van 't land, daar 't volk uw' vyand diend,
En uw, ö Koning Jezus, haaten.
XI.
Dat woordje fpeeld op onze ziel,
En roerd de fnaaren van 't beminnen:
ö Brood , dat uit den Hemel viel,
Tot ipys van vrienden en vriendinnen,
22.
Beminde, wyl wy over veld
Ons t'zaam als Reisgezellen vinde:
't Is heug'Iyk dat men wat vertelt
Van onze fchat, en hoog-bemind*.
22, o
-ocr page 179-
GEZANGEN.
2?'
5> Koning Jezus, Majefteit!
Het luft ons van u op te haaien,
Wyl gy ons groote voorwerp zyt,
Oneindig, zonder maat of paaien.
*^aar is een fchoonder aangezicht,
**ls dat den eeuw'gen dag doet klaaren!
~at 's God, dat vriend'lyk liefde licht,
^cn eeuwig kind , van 't eeuwig baaren.
25.
Des Vaders vuur, dat nooit begon,
Heeft onbegin'lyk licht gegeeven,
Dat is Gods Zoon, die klaare Zon,
Waar in de zaal'gen eeuwig leevcn.
^ Jezus eeuw'ge dageraad,
*an lieflykheid , en balfemingen,
Die eeuwig uit den Vader gaat,
Wat zal men u ter eere zingen.
Wy dorften na den water-geeft,
^at hemels koelen , en verzachten,
Die 't eeuwig lichaam is geweeft,
"an 't geeft'lyk werken uwer krachten.
28.
Hoe dorft de eeuwige natuur,
(Met deze wereld overlaaden,
Die groote ziel, dat geeft'lyk vuur,)
^m zich in deze. zee te baaden.
M 5                zp.
-ocr page 180-
fft. Zedelyke en Stichtelyke
ó Zee van helder kriftallyn,
Oneindig , zonder maat of paaien,
Wat zal de geeft gelukkig zyn,
Die in u adem-tocht zal haaien.
o Koning Jezus, diepfte zoet,
Bemin'lyk hert in 't eeuwig wezen,
Oneindig, eeuwig, hoogfte goed,
Geloofd, geheiligd, en gepreezen.
3'-
Gy zyt de Goddelyke fpys,
Van God den Vader ons gegeeven,
De fchoonfte Boom in 't Paradys,
Op dat de geeft zouw eeuwig leevcn.
32.
Gelyk gy ons dan hebt genood,
Als op u zelfs , tot Bruilofts-gaften,
ö God , ö overheilig Brood !
Wat zyt gy waard om aan te taflcn.
33-
Gefpeelen, denk op zulk een goed,
Wat dat ons eind'hng zal gebeuren,
En zyt getrooft , en wel gemoed :
Want dat is balfern voor u treuren.
34-
Wanneer den jongen wereldling ,
Ter aardfe Bruilott is gebeden,
Verheugd hy zich in 't ydel ding,
A\ eer hy daar is toeget reeden.
3J-. Hoe
-ocr page 181-
GEZANGEN. i7)
Hoe zouden wy ons leeven lang,
Ons dan niet onderweeg verblyden,
Op 't fpoor van zulk een Bruiloftsgang ,
En ons ter hooger feeft bereiden.
36.
Dat zal de rechte Bruiloft zyn,
De Heil'ge vreugd zal eeuwig duuren,
In 't lichten van Gods Zonnefchyn,
Met alle zaal'ge kreatuuren.
37-
o ! Vriendelyke Maatfchappy
Der menfchelyke lievelingen,
Vereenigd met der Eng'len rey,
Vervult om 't eeuwig lof te zingen:
38-
Wie is de Bruidegom en Bruid ?
De Godheid, en het zielfe leven,
ö Zaligheid ! wie fpreekt u uit!
Wie zal u lof na waarde geeven ?
39-
Wat is de paerel fchoon en groot,
Die wy in onze reis be-ooge,
En deze wereld klein en fnood,
En laag van waarde, by dat hooge.
40.
Al wyft men ons dan achter na,
Als dvvaaze, die geen weelde achten,
Wat Ieit 'er aan, dar is geen fchaa,
Wy weeten wel wat wy betrachten,
M 4                    41. Zo
-ocr page 182-
174 Zedelyke en Stichtelyke
41.
Zo laat ons maar met goede moed
Den vreemden Pelgrims weg betreede,
En zoeken God, het hoogite goed,
In 't Vaderland van vreugd en vrede.
41.
"Wel aan dan Maatfchappy, -wel aan,
Laat ons vervolgen 't voorgenomen,
En hier in pelgrimagie gaan,
Tot dat wy aan het einde komen.
43-
Wat in 't verfchiet benevelt leid,
Komt eindeling heel klaar te vooren,
Zo ook die zaal'ge eeuwigheid,
Daar wy hier onderweeg na fpooren.
44.
o Heere Jezus ! blyf ons by,.
Dat wy niet van de weg verdwaalen ,
U goeden Geeft zy ons geley,
Tot dat gy ons komt c'huis te haaien.
4f-
Al zyo wy dan in een woeftyn ,
Wy zyn 't Egiptenland ontkomen:
't Zal eindeling een Kanaan zyn,
't Beloofde land van alle vroomen.
Zaamefl-
-ocr page 183-
GEZANGEN.
Zaamen-Zang van 2 of 3 perfoonen op de
Pelgrims reize na 't eeuwige Vaderland.
Toon: Vliegen te hoog, 't welk my bedroog.
Of, heeft iemant door geltadig draaven.
T                       Foor zang 1.
erwyl wy hier zyn onderwegen,
Op Reis , na 't heilig Vaderland,
Bevind zich ons Gemoed gentgen,
Te fpreeken van die waarde (land,
Daar ons gezicht,
Op is gericht,
En die wy hoopen aan het eind der tyd ,
Van God t'ontfangen in der eeuwigheid.
Tegenzang z.
Och ja, beminde reisgenooten,
Wat zal het eind van onze reis,
Met lieflyk ruften zyn bcflooten ,
Io 't Roozen-dal van 't Paradys!
ö God, wat zalj
Uw' Goedheid al,
Ons wel'kom kuflen, met het Hemels zoet,
Waar na wy zo verzuchten in 't gemoed.
foorzang 5.
Maar ö, wat wonder zal 'er beuren ,
Wanneer aan 't einde onzen geelt,
Zal gaan door 's doods ontilote deuren,
Ter plaats daar zy nooit is geweeft,
M f                      Dan
-ocr page 184-
ïj6 Zedelyke en Stichtelyke
Dan uit der tyd,
In d'eeuwigheid,
Een and're wereld , die nooit oog bezag,
Dat licht ontfing van dezer Zonnendag.
Tegenzang 4.
Wel, wy gelooven alle beide ,
Dat dezen tyd , en d'eeuwigheid,
Niet ver van een en zyn gefcheide,
't Is een geboorte die haar fcheid ;
Het vlees moet gaan ,
Den geeft blyft ltaan ,
Geworteld, in d'onzienelyke grond,
Daar zy voor af, met haare lult in ftond.
Voorzang 5.
Ja , hoord hier over myn gedachten,
Mitichien zal 't weezen , als by nacht,
Wanneer de zinnelyke krachten,
Van 't leven zyn in flaap gebracht,
En ftille ftaan,
Dan breekt weer aan,
Een and're wereld, en een and're dag,
Die 't waakend oog voor onze flaap niet zag.
Tegenzang 6.
o Ja , die waarde zy gepreezen,
Wy zyn in ons gemoed zo bly,
Dat ons 't ve'Lorgen eeuwig wezen,
Zo na, en tegenwoordig zy
o Wel-
-ocr page 185-
GEZANGEN.          i77
ö Wellekoom ,
Gy zoeten droom,
Waar in de Ziel zich eeuwiglyk vermaakt,
Als 't lichaam fteift, en zo aan 't flaapen raakt. ,
Voorgang j.
Of anders kan m'er dit af maaken,
Dat wy nu flaapen in der tyd ,
En eindeling eens zullen waaken ,
Jn 't ander Ryk der eeuwigheid,
Zo zoet en blyd,
Ontdaan van ltryd,
En alle vreeze , kommer, fchrik en fchroom,
Die ons benaauwden , als een zwaaren droom.
Tegenzang 8.
6 Dageraad van eeuwig draaien,
Hoe heuglyk zal uw aanbreuk zyn!
By 't liefelyke Adem haaien,
In ruimer lucht, als wy hier zyn!
Hoe zal uw zoet,
In ons gemoed, .
Op wellen, als een levende Fontein,
Als wy, van hier in u gekomen zyn.
Voorzang p.
Wel laat ons dan den weg niet vreezen,
Die wy hier met malkander gaan,
Het zal maar als een nachje weezen,
Als 's levens droom is heen gegaan,
En
-ocr page 186-
178 Zedelyke en Stichtelyke
En ons gezicht,
Door God verlicht,
Zich fpiegeld in dien allerfchoonften dag,
Die 't duiiter oog in 't vlees en bloed niec zag.
Tegenzang 10.
Maar waarde, mogt het ons gefchieden,
Hoewel het legt voor iders hert,
Dat wy de ziele hier beklieden,
Eer 't lichaam noch vei brooken werd ,
Met vlees en bloed,
Van Hemels goed,
Met vlees en bloed van Hemelfe natuur,
Wy Honden fchoon in onze ftervens uur.
Voorzjmg II»
Zouw dat het heilig vlees dan weezen,
Het brood dat van den Hemel viel >
In zyne waarde nooit volpreezen j
Tot overkleedmg van de ziel.
F en vlees dat waft
In d'aardfe baft,
Gelyk een goud, gcbooren in den fteen,
Dat was gewenft, dan voer men zalig heen.
Tegenzang 12.
Dan mogt het lichaam vry verderven,
En heenen vaaren in het graf:
Want dan wac ons de dood geen fterven,
Het fyne leid' het grove af,
Het
-ocr page 187-
GEZANGEN.          179
Het ecuwig deel,
"Wierd klaar eu eêlj
Gelyk een vrucht, die uit de boomen wafl,
En eèlder is dan 't grove hout en baft.
VeorzAng ij.
Wel zouw de geeft dan wezen draagen,
Als zy van 't weezen is ontdaan ?
Hier zouw het overleg wel vraagen,
Of't lichaam niet eerft op moeit liaan,
Ten jongüen dag,
Van daar het lag,
In 't aardfe flof, geworden als tot niet,
Tot zyn herftelling door Gods woord gefchieds
TtgmzAng 14..
"Wel hoord , het menfehelyke leven,
Dat heeft veel graaden onder een ,
De pit des vruchts is wel omgeeven ,
Met veel befluitings om zich heen.
Een fynder itof,
Leid onder 't grof,
Ontfcheld de Noot tot van zyn derde baft,
Dan hebt gy 't kern, dat in de bolfter waft.
VooYTjmg if.
Ik hoor het wel, wat gy wilt seggen:
Het grove lichaam dat men ziet»
Daar 't edel wezen in fnoeft leggen,
En is het rechte lichaam niet j
Maar
-ocr page 188-
i8o Zedelyke en Stichtelyke
Maar als een vat,
Tot dezen fchat ,
Die zich aan 't einde in Gods licht ontbloot,
Als 't aarden-vat verbreekt en Hukken ftoot.
Tegen aang 16.
Wie dat my eet, zal door my leeven,
Hy blyft in my, en ik in hem>
Ik ben het Brood, van God gegeevenj
Zo fprak de liefelykfte item.
ö Brood van God,
Word ons genot,
Op dat \vy leeven in der eeuwigheid,
En door uw kracht voor fterven zyn bcvryd.
Voorgang 17.
Als dan den geeft in dezen leven,
Haar honger in Gods wezen zet,
Dat zy met wezen werd omgeeven,
En haar het fterven niet belet.
Ontbreekt'er dan,
Noch meerder an,
Of moet ten dage van het groot befluit,
Tot haar volmaaktheid iet ten graven uit?
Tegenzang 18.
ö Ja , wanneer het komt aan 't ende,
En dat den Rechter zich vertoont,
Tot groote weiigd' en groot' ellende,
Wyl elk na werken word geloond.
Dan
-ocr page 189-
GEZANGEN.           181
Dan roept zyn mond,
Uit ftervens grond,
Het gants geilachte, dat uit Adam fproot;
Want voor de Hoogfte is 'er niemant dood.
Voorgang ip.
Wat zal den vroomen dan weêrvaaren,
Wiens geeft alreê een wezen draagd ?
W zal dat wezen zich dan paaren,
Aan 't geen dat uit het graf opdaagd ?
Als noch een deel,
Van 't al en heel,
Tot
een volmaaktheid van het gantfè beeld,
Waar meê de wysheid Gods in liefde fpeeld.
Tegenzang zo.
"at is de grondflag die wy meenen,
Alleen het grove on-fïeraad
Van 't dier'lyk wezen, dat gaat heenen,
Gelyk een afgefcheiden quaad >
Dan ftaat de Ziel,
Als eer zy viel,
^an ftaat de Ziel, in heilig Vlees en Bloed,
*-n is volmaakt, zo als zy weezen moet.
Het tweede Deel.
Voorx/mg 21.
Wat of dat voor een ftof zal weezen,
Wat zal dat voor een Lichaam zyn?
Van
-ocr page 190-
i8z Zedelyke en Stichtelyke
Van Vlees en Bloed , zo uitgeleezen,
Omfangbaar Gods hoog klaaren fchyn,
Gelyk Kriftal,
Daar 't leven zal,
In wellen , als een eeuw'ge vreugden Bron,
Een klaaren Spiegel, voor de Godheid-Zon.
Teoenzjwg 22.
Dat moet laatdunkendheid wel weeten j
De wereld , fiert den Aardworm hier,
Maar dat mag fierlyk zyn geheeten,
Daar 't Lichaam , in zyn gantle zwier,
Niet aan een deel,
Maar in 't geheel,
Zal weezen als een klaare Diamant,
Daar 't eeuwig licht met Majelleit in brand.
Voorgang 25.
Hoe heug'lyk zal de geeft dan woonen,
In zulk een klaar doorluchtig huis,
Dat als den Tempel Gods zal toonen,
Bevredigd van het minfte kruis;
Niet zwaar van wigt,
Maar vlug en licht,
Om fnel te weezen zo 't de Geeft begeert,
By 't zoet gezelfchap daar men meê verkeert.
Tegenzang 24.
By 't zoet gezelfchap, hoog in waarde,
Daar lof en dank van 't herte dringt,
Voor al , wat wysheid openbaarde,
En van zyn wond'ren fpreekt en zingt,
Een-
-ocr page 191-
GEZANGEN. 383
Eenvoudig fpceld,
En mededeeld ,
Al wat tot vreugd en weelde dienen kan,
Een ieder brengt den ander blydichap an.
Voorgang 2y.
Elk heeft een rykdom aan den ander,
Die hy zyn weibehaagen toondj
2,6 doen zy eeuwig san malkander,
Daar d'eene liefde d'ander loond.
ö Hooge vreugd,
In 't land der deugd,
Daar 't leven eeuwig als van blydfchap lacht,
Wat is de wereld tegen u geacht.
Tegenzang z6.
Maar of 'er iemant wilde weeren ,
Of wy in 't Hemels Paradys
Ook zullen drinken ende eeten,
Een lbort van wezendlyke fpys,
Tot een vermaak,
Van fchoone fmaak,
En heilig voediel , 't zy dan wat of hoe,
Myn Reisgenopten wat zegt gy hier toe.
Woorz.ang 27.
Wy zeggen ja , uit 's hei ten gronde -,
Wy zeggen ja, op zulk een vraag.
Wy iüllen eeten in den monde,
Maar niet zo dier'lyk in de maag.
N                        't Zal
-ocr page 192-
184 Zed&lyke enSncHTELYKE
't Zal alles rein,
En zuiver zynj
Geen vloek vermengd zich in de Hemel-ftof,
Van al wat waft in 't Paradyfe Hof.
Tegenzang 18.
Het zal dan zyn een edel wezen,
Wiens kracht door 't garitfe lichaam trekt,
Zeer aangenaam en uitgeleezen,
En lof en dank in 't hert verwekt,
't Zal fpyze zyn,
Gants eêl en fyn.
't Zal fpyze zyn, na dat het lichaam is,
Gants onvermengd van ftof der duifternis.
Voorzang 2,9.
Maar nu moet ik noch verder vraagen,
In kinderlyk' eenvoudigheid :
Zal 't Paradys ook bloempjes draagen,
Gelyk de Aard' in dezen tyd ?
En lof en kruid,
En boom en ïpruk,
En vruchten van een Goddelyken aard,
Uit 's Vaders kracht in 't licht des Zoons gebaard-
Tegenzang 30.
Wy zeggen weder ja, Beminde,
Van 'c geen wy hier een fchaduw zien,
Zal 't leven dr.ar het wezen vinden,
Zeer heugelyk en ongemien.
              ; ' ,
v                 ö He1"
-ocr page 193-
GEZANGEN.
6 Heilig goed,
6 Heilig zoet,
Dat eeuwig uit het eeuwig Een ontftaat,
En zich verbreid in veelheid zonder maat.
Voorzang 31.
Wel zouden wy in 't ander leven,
Malkander kennen zo als hier,
Wat aangenaamheid zouw dat geeven,
In d'opgang van het liefde-vier.
Wat zouden wy,
Van herten bly
Malkaar omhelzen met een liefde-groet,
Dan t'zaam gefteld in 't eindelooze goed.
Tegenzang $z.
Wat beelden icmant mocht verkiezen,
Van 't leven der volkomenheid,
Men zal zich zei ven niet verliezen,
Of raken 't eerite wezen kwyt.
't Zal niet vergaan,
Maar aangedaan
Met een verheeven en veel hooger graad,
Oneindig vloeijen uit een volle maat.
Voorzang 33.
Daar zal dan zyn zo uitverkooren ,
Een eeuwig v/el-zyn voor het oog ,
Wel Imaaken, ruiken, voelen, hooien,
In zynen graad, zo fchoon en hoog}
N z
-ocr page 194-
i8<5 Ze.delyke en Stichtelyke
Dat onze maat,
Daar niet en gaat,
Dat onze maat van 't menfchelyk verfland,
Niet af en meet de weelden van dat land*
Tegenzang 54..
De oogen zullen eeuwig weiden
In 't ruime veld van fierlykheid j
Des Hemels geuren zich verfpreiden,
De ooren lieflyk zyn gevleid;
Tot hoog vermaak,
Waar by de fmaak
Zal hebben al wat zyn begeeren eift,
Terwyl 't gevoel het zoete weldoen pryft.
Voorzang 3 f.
Want hier toe is Gods beeld gefchapen,
Op dat het uit Gods overvloed
Een volle weelden ftof zouw raapen,
En pvyzen *t eeuwig eenig Goed.
En doen de ziel,
Hier uit verviel,
Heeft hy hem weder door zyn liefdens-kracht»
Tot erffenis van deze flaat gebragt.
Tegenzang 36.
Zy zyn dan wys, die weer verkiezen
Dces aangeboden heerlykheid,
En daarom V werelds heil verliezen,
Als weelden van een korten tyd;
Waar
-ocr page 195-
GEZANGEN.         i*7
Waar in den menfch,
Uit valfe wens,
Zyn welttand zoekt aan een verkeerden oord,
En niet en vind dat hy te vinden hoord.
Voorzang 37.
Men hoop dan op een zalig fterven,
In hooger , of in laager graad,
Die God bemind, zal God be-erven,
Een ieder na zyn Hand en maat.
Elk zet geruft,
In God zyn kift, .
En trek uit hem geduurig voediêl aan,
Hy zal ons zetten daar wy moeten ftaan.
Tegenzang 38.
Ja laat ons zyncr maar begeeren,
En houden voor ons hoogfte goed,
De wereld uit ons herte keeren,
Den Hemel plaatfen in 't gemoed,
Al weet men 't niet,
Wat ons gefchied,
God kcnd ons beter, en 't zy hem betrouwt,
Wat voor een wooning dat hy ieder bouwd.
Voorzjing 39.
Och ja, hy is dat groot erbarmen,
Wat zal het zoet en lieflyk zyn
Te vallen in zyn ceuw'ge armen,
Zo lang vermoeit in deez' woeityn,
Wanneer de dood,
Ons einde floot,
N 3                        En
-ocr page 196-
iS8 Zedelyke en Stichtelyke
En vryheid geeft aan d'uitgeftrekte geeit,
Die in het vlees gevangen heeft geweeft.
Tegtnz,ang 40.
ö Zoete ruft der afgefcheiden ,
Vervuld met innerlyke vreugd,
Verrykt met hertelyk verblyden,
Verfiert met onvervalle jeugd.
Nu zyt gy t'huis,
En buiten kruis,
Waar 's nu uw zuchten, en uw duchten al,
Is 't niet gebleeven in het jammer-dal ?
Voorz.mg 41.
Wat mag uw laft van leed nu weegen ,
Uw lydens, en uw ftrydens tyd,
Die gy gehad hebt onderwegen,
Daar 't leven nu van is bevryd.
Is't nu niet licht,
Van klein gewigt,
Als iets dat ftuift voor 't blaazen.van de wind,
Nu gy u fchoon in zoete vrede vind ?
Tegenzang 41.
Wat zal het zoet en lieflyk weezen,
T'ontmoeten in der eeuwigheid,
Die vrienden , die wy hier voor dezen,
Verzelden in deez' levens tyd.
Al valt voor uit,
Met haaren buit,
Daar wy na jaagen met de zucht van't hert,
Tot onzen geelt by haar vergaderd werd.
Van
-ocr page 197-
GEZANGEN.           189
Van de Scheppinge, Val, en Weder-
oprechtmge der Menfchen.
Op de Wyze: Van Alewyn.
'Jpeelnootjes die met ons de wereld ontvliet,
En haar herten naar het vaderland verhieven,
Het luftmy onderwegen te zingen een Lied
Van twee zonderbaare fchoone Gelieven.
2.
Het was een verbinding in alles na wens,
En de Bruilofts-vreugd die was hoog verheven,
E>en eenen die was God en de ander was Menfch,
En zy zouden zaamen eindeloos leeven.
3.
Maar daar woonde een booze kwaadaard niet veer,
Die deze twee Gelieven zeer benyden,
Die itrooide zyn vergiftige Suiker ter neer,
Om haar droevig van malkander te fcheiden.
4.
Wat beurde! helafi ! wat beurde eerlang:
De minfte ging de meefte toen veilaaten,
En maakten een al te over droevigen gang,
0 Jammer ! ö ellende ! boven maaten.
y.
Men trouwden een ander door 't kwaade bericht,
Die Geeft van deze Wereld was geheeten,
En doe had zich dat alderrampzaligfte wicht,
Uit al zyn overgroot geluk gefmeeten.
N 4                    6. Nu
-ocr page 198-
IpO ZEDELYKEenSTICHTELYKE
6.
Nu leefde men met een tweede partuur,
Die beladen de ontrouw met veel plaagen.
En maakten haar het leven heel bitter en zuur,
"Want men gaper zeer ellendige fiagen.
7-
Maar lafi! maar lafi! dit was 't noch niet al,
Als 't einde van ellende was verftreeken,
Dan moeft men by de booswicht in het duifter dalj
Voor eeuwig van de fchoonfte Lief verfteeken.
8.
't Was droevig wat over die zondige quam,
Dat deerden de verlaatene in meedoogen!
Dat zyn rampzalige en afgedwaalde Lam,
Zo droevig en ellendig was bedroogen.
9
De liefde-vlam brak uit zyn herte hervoor,
Om die droevige dan weder te haaien,
En te voeren in 't eeuwige Vreugdenryks Kooi',
Maar men moeft'er wat koftelyks betaalen.
Al wat'er in't Hemel-en Aarden-ryk waar,
Hoe heerlyk en hoe hoog ook boven maaten,
Dit werk van verloffing was machtige zwaar,
Des mogt 'er niets van alle dingen baaten.
ii.
Wat was het dan voor een wonderlyk goed ?
Welaan men zal 't uw willig laaten hooren:
Dat was de verlaatene zyn minnelyk Bloed,
Zo dierbaar en zo waardig uitveikooren.
u.'tWtf
-ocr page 199-
G EZ A N G E N.         191
iz.
't Was op een bezondere groote Vrydag,
De goeddaad die was overhoog gedrongen,
Dat de wereld de Liefde-bron openen zag,
Het was een Heil-fonteine van vyf fprongen.
*?•
Daar ftond de beminde verheven ten toon,
9elyk verflonden in het groot erbarmen,
Zo wit en zo rood, door de liefde-gloed zo fchoon,
Bereid met bei zyn uitgefpreide armen.
Daar quam 'er die fchoone roode rooze- vloed,
Langs het doodelyk wit neer gedreeven ,
Dat was dat alderheiligfte Hemelfe Bloed,
Een laafFenis om eindeloos te leeven.
Ter rechter en ook mede ter linkerhand,
Daar droop den gioenen Olyf-boom des levens 3
Van Oly tot des levens-vuurs heldere brand,
ö Wei-bron vol des liefdens en des geevens.
16.
Daar ftond die Hoog-beminde, als een fontein
Met zyn handen ende voeten doorg.aaven,
En fchonk'er die Hemelfe zoete lkuilofts-wyn
Om de uitgedorfte wederom te laaven.
17-
Noch waaren 't die lieve handen niet alleen,
Maar ook die hoog gebenedyde voeten,
Die gooten de Baliem des Levens daar ook heen,
Om 'c weedom der gewonden te verzoeten.
N s                   18. Noch
-ocr page 200-
192 Zedelyke en Stichtelyke
18.
Noch handen en voeten en waaren'tnietal,
Maar ook zyn waardige opgebrooke zydc,
ó Dooien, ó dooien wat koften gy niet al
Voor die dierbaare hoog gebenedyde.
10.
o Wei-bron des levens zo heilig ten toon!
ö Ega vol van liefdens Heil-fieraaden!
Van roozen en leliën te wonderlyk fchoon,
ö Koning van hoogwaardige weldaaden.
zo.
Het fierfêl der roode roozen die ik meen,
Dat en waaren wel geen bloemen der aarde,
Maar zy drongen door des lydens doornen heen,
Daar de wortel der liefde haar baarde.
zi.
6 Roosjes, ö Roosjes, zo lieffelyk zoet,
Uit des Hemels Paradyfè Luftgaarde,
Ja wy mecnen zo menigen droppeltje bloed,
Zo uitneemend en koftelyk van waarde.
22..
Dat Luft-horje dat daar Gethfemane heet,
Droeg nooit zo hoog verrykte fchoone bloemen,
Als doen het ftond en bloeide van't bloedige fweer,
Dien Roozenboom hoogwaardig om te roemen.
2$.
ó Rcozeboom, fchoonfte van het Paradys,
Wat fpreid gy al verkwikkelyke geuren,
Wat ftrykt u*v hoog purper van alles de prys!
Al die het luft mag uwe deugd gebeuren.
XVI. Op
-ocr page 201-
GEZANGEN.         ipj
XVI.
Op dat hy ons hielp.
En, inzwaarenflrydzynde, bad hy te ewfliger. E»
*y* zweet wierd gelyk groote droppelen bheds , die of
4* aarde afliepen.
Lukas XXII: 44.
3,4. Het
-ocr page 202-
194 Zedelyke en Stichtelykb
14.
Het water des levens, veranderd in Bloed,
Gebooren in het vreugden-i yke dagen,
In den eeuwigen opgang van 't eindeloos goed,
Dat was een ichoone dauw van welbehaagcn.
Verkwikkelyke Dauwtje voor't dorre Land,
Gevallen tot een wasdom van goê vruchten ,
Aan 't Boompje ten eeuwigen leven geplant,
Gy zyt het voedlel waard om na te zuchten.
26.
Gelyk.als het vlammetje den oli verteert,
Om héugelyk en helder licht,te fchyne,
Zo word dezenDauw van het Zielenvuur begeerd» ;-.
Op dat de naare duifterhis verdwyne.
Speelnootjes die met ons dingd na 't eeuwig goed? j
Ik hoop het zal u immers niet verdrieten^ ^^^s
Wy zingen van dat alderfchoonite JezusBlbed > * Jj
En van dat O ver-zalig bloed vergieten.
28.
ó Bloed ! ö allerbeminnelykfte Bloed !
Druipt van dien {choonenOJy»boom des Heeren
Als druppeltjes van Balfem in 't vuurig gemoed,
Pp dat het licht des levens heeft te teeren.
29. Ach
-ocr page 203-
GEZANGEN.
zo.
■Ach Jezus hoogwaarde God van eeuwigheid,
Gy zyt dan die getrouwe in 't beminnen,
Die gewillig zo veel hebt te kofte geleid t
Om de ontrouwe wederom te winnen.
30.
■Ach mogt zy nu niet meer een ontrouwe zyn,
Dat verleen haar de goede God van alle,
Opdat zy na zo een hoogwaardig Medicyn
Niet weder van de fchoonfte Lief vervafle.
V-
wat is de liefde in een hoogen overvloed,
Daar de Lieflte zyn Beminde wil fpyzen
Met zyn Heilig gebenedyde Vlees en Bloed)
0 Bruilofts-maal wie kan u ooit volpryzen!
31.
Staat af, ö Geeft van deze Wereld, flaat af,
Oy hebt de blinde aan uw fnoer getoogen,
Om wech te fleepen naar het eeuwig duilter graf]
■Maar nu ziet zy uit gezalfde oogen.
33-
n
°fgy nu wel haare huis-genoot zyt,
Zo wil zy u nu evenwel begeeven,
Want Jezus, die alderhoogfte Majefteit
Die noodigd haar in't eeuwig Zalig leven.
34. Nu
-ocr page 204-
iotf ZEDELYKE enSTICHTELYKE
34-
Nu moet de tweede Trouw weder achter ftaan,
En de eei fte word wederom herbooren,
Dat fteekt een verheugelyk jubileeren aan
In 't Vreugden-ryk der Heil'ge Eng'len Kooren.
't Ellendige Wormpje in ftof en as,
Is weder uit de diepe nood verheven,
Om wederom te zyn zo als zy eertyds was,
En eeuwig metdefchoonfte Lief te lee ven.
36.
Haar grof dier van vlees en bloed zal niet meer zyfl?
Maar de Zielen-geeft zal qualificeeren,
In het lichaam van eenfchoondoorlugtigkriftaly11*
Doorfcheenen met de lichte glans des Heeren.
37-
Haar lachende aanzicht zo vriendelyk gekuft,
Van 't zachtmoedige Liefde-licht des levens,
Terwyl het hert, zo zoet en zacht in rooze ruft»
Befpiegeld zich in 't eeuwig A l des geevens.
38.
Zy zinkt en verdrinkt in een zee van alle fchoons >
En ontmoet na al haar volle begeeren
Den lieffelyke aanblink des Vaders en des Zoons»
Ea den Heiligen Vreugden-geeft des Heeren.
39. Dan
-ocr page 205-
GEZANGEN.
39-
Dan gaat'er een vlam van wederliefden op,
Wat meend gy zal zyniet wel vrolyk zingen,
Om 't lof te heffen in den alderhoogften top,
Door 't verhaal van die overgroote dingen ?
40.
Het lof van't drievoudige Heilig gaat aan,
^et al die overfchoone Serafynen,
^en bind 'er de vreugde gcduurig weder aan,
En het Jubeljaar zal nooit vcrdwynen.
41.
De duizendmaal duizende die daar al zyn,
*~yn al te zaamen lieve Speel-gezellen,
onnozele Schaapjes en Duifjes, geen fenyn
van Slangen-lilt zal haar daar ooit ontfteilen.
44.
Het lieffelyke wezen van God den Heer,
Die beeldelooze Liefde-zon gepreezen,
Maakt in het Faradys een eindeloos mooi weer,
Onftuimigheid is nimmer daar te vreezen.
Al 't aangenaam dat deze wereld vertoond ,
*^n tot des levens vreugde brengd te vooren,
Dat is flechts van die grond daar die zalige woond,
^elyk een bloempje buiten uit gebooren.
44.. Daar
-ocr page 206-
198 Zedelyke en Stichtelyke
44.
Daar is het haar alles zeer nuttelyk en goed.
Vol fchoonheid en Heilige bckoorens ,
En niet gelyk het hier in deze wereld doet.
Doordrongen met den grooten vloek des toorens
4f-
De goude en zilvere Aarde meê,
De Paarlen en hoog edele Steenen,
Zyn droppelrjes uit die gants grondelooze Zee >
Lichamentlyk in dezen tyd verfcheenen.
46.
De fleurtjes en kleurtjes hier in dit jammerdal,
Als roosjes en bloosjes op de fruiten,
Die laaten ons bedenken wat het weezen zal
In *c Heilig Hemels wezen niet te uitten.
47-
Zouw het water des levens het dauwtje niet zyn »
En den Heiligen Geeft het lieve koelen,
         ,
En het licht van Gods Zoon de zoete Zonnefchyn
Zó fpeeld het voor de fchets van ons gevoelen.
48;
ö Wereld die 't uiterlykë oog hier ziet,
En of wy in uw omtrek zyn gebooren,
Gy zyt evenwel onze rechte wereld niet,
Want wy voelen een heel ander bekooren*
49'PC
-ocr page 207-
Ö E Z A N G E N.         ios
49.
De eeuwige Moeder, daar wy van eeuwigheid
Gelyk als een verborgentheid in lagen,
Die trekt ons Zielsbegeeren weer uit deze tyd ,
En verwekt ons tot haar Heilig behaagen.
j-o.
Ach! eeuwigen oorfprong van 't eindeloos Alj
Ach! Vaderlief van alle wonder wezen,
Wat eeuwig is geweeft en eeuwig weezen zal,
ïn alle eeuwigheden niet volpreezen.
■ii-
ö Eigentlyke weerga van ons gemoed,
Omhelft ons in uwe eeuwige armen,
ö Eeuwige afgrond van alle goed en zoet,
Verflind ons in uw eeuwige erbarmen.
Speelnoötjes in doortocht van dees woeftyn ,
Laat ons defl weg maar wel gemoed voltreeden,
Wy zullen met malkaar dan eeuwig vrölyk zyn ,
ïn 't over Zalig Vreugden-ryk van vreden.
f3-
Wanneer wy eens onder de groene "Palm-boom,
Van het Paradyfe wezen gezeten,
r Malkanderen vertellen van 's levens fnelle droom,
Pan zullen wy van groote blydfchap weeten.
O                      H Ver-
-ocr page 208-
ïoo Zeüèly^e en Stichtelyke
54-
Verdweenen is 't dan alles wat is beleeft,
En op de blom der afgedroogde wangen,
Daar levendige glans van hemels blydfchap zweeft»
En zullen geen meer droeve traanen hangen.
Die t'zaamen doortoogen 't leven dezer tyd,
Wat zuilen zy de maatichappy verbinden,
<En weezen van herten zo hoogelyk verblyd,
Van zulk een hoog gelukkig Zalig vinden.
Danfcheppen zy uit een volle Fontein,
Vol overvloeyens en mildaadig geevens,
Gods lieffelyke herte zal de Wei-bron zyn
Van dat watertje des eeuwigen levens.
S7-
ó Water des levens uit Vader en Zoon,
In het licht dat zachtmoedige verzinken,
Hoe is u gedenken het Zielen-vuur zo fchoon >
Hoe luft het haar zo zeer uit u te drinken.
58.
Haar uitgevloeide Geeft als des levens fchyn,
Zal onder al het Paradyfe fchoone,
Een Tempel der Heilige Drie-eenigheid zyn,
Want God zal zelfs in haar herte woone.
jo.Zo
-ocr page 209-
G E Z■ A N G E N.           lor
Z,o word de begeerte der liefde voldaan,
Kat is den vollen eis van haar beminnen,
Jöat zy den geliefden alom zal treffen aan,
Van buiten om haar heen en ook van binnen.
60.
Kat zal een volmaakte vereeniging zyn,
Malkander in het lieve hert te leeven,
t)e Ziele m het zyh, en de Godheid in't myn,
0 üenigheid ! zo dierbaar hoog verheven.
6u
£0 vaart dan wel Speelnootjes altezaam
Kie in het traanen-dal haar handen vouwen,
ïn die allergebenedydite Jezus naam,
£yn Heilig Bloed wil ons alt'zaam behouwen.
xvir.
O 1
-ocr page 210-
*oz Zbdelyk* en Stichtelykb
XVII.
Om onzent wille.
Die zelve onze zonden in zyn lichaam gedraagen heef
op hel hout: op dat wy
, de zonden afgeflorven zynde, de ^
gerechtigheid lee ven zouden: dtor wientJlraamen gylc"
man zyt, i Petrus II; 24.                               vj
-ocr page 211-
GEZANGEN. *oj
VAN
CHRISTUS LYDEN.
Toon: Nu laat ons allegaar dankbaarzyn.
Of: Opdewyze, als men zingt van de Koningin
van Engeland.
G
^ezelfchap van myn levens reis,
Treed met my wat ter zyden,
Op dat ik u een fpiegel wys,
Van fmerten en groot lydenj
Dicht voor de Koninglyke Stad,
Daar David zyncn Troon bezat:
De ftad van offerhanden,
Vermaard in veele landen.
Och dat men hier zyn handen voud,
Met aandacht van het herte!
Wie hangt daar aan dat dwarfe hout,
Vol pynen en vol fmertej
Doornageld aan zyn hand en voet,
Ellendig , druipende van bloed ,
Gekrenkt in al zyn deelen,
Op 't hoog der bekkeneelen!
3-
Dat is den Heiland , ons beloofd,
Beloofd , zo lang geleeden,
O 3                        Die
-ocr page 212-
X04 Zedelvke en Stichtelyke
Die 't hels fenynig Slangen-hoofd,
Helddaadig zouw vértreeden >
Dit is de wezentlyke Hand,
Van Mozes Wet en offerhand,
Met zaligheid bezeten ,
i Het doelwit der Propheeten.
4-
Wel is dien deerclyken Man ,
Met ftriemen en met wonden ,
Dien waardigen Meffias dan ,
De wereld toe gezonden.
Waar is zyn itaat, en Majefteit ?
Waar is zyn macht en heerlykheid?
Zyn heerfing en zyn zegen,
Het volk tot heil verkreegen?
f-
Het heil, daar 't werelds oog op ziet»
Noch vreden op der aarden,
En brengt dien grooten Heiland niet,
Maar heil van hooger waarde j
Terwyl hy wegens 't eeuwig leed,
Het Hoogepriefter ampt bekleed,
Voor 't Menfchdom in getreeden,
Tot cindelooze vreden.
6.
Zo als hy druipt van heilig bloed,
Vol fmerten en groot lyden,
Bereid hy ons het hoogtte goed,
En is in 't waardfte itryden:
-ocr page 213-
GEZANGEN.
Zo ftaat hy in zyn groote kracht,
En overwind de heife macht,
Wiens kwaal zich had verheven
In 't menichelyke leven.
7-
Het Kruis is zyn verheven Troon}
Nu ftaat hy in zyn cerej
Nu heerft zyn Scepter en zyn kroon,
Dien grooten Heer der Heeren:
Het helden-zwaard daar hy meê flaat,
Is liefden in den hoogften graad.
Zyn wysheid weet te ftryden,
Met overgitt in 't lyden.
8.
Den OH van het God'lyk zoet,
Druipt in den kwaal der zielen,
Vermiddeld onder menfch'iyk bloed,
Als of een balfëm viele,
Op 't gloeijen van een pynlyk vuur,
En ftildcn 't lyden der natuur»
ö Balfem-dauw des herten,
Gy hceld het eeuwig fmerten.
9.
Dit is den Koninglyken dag,
Den dag van ftaat en eere j
Dit is den aldergrootlten flag,
Tot eeuwig triompheeren:
Dit is den Leeuw , uit Judaas ftam,
Die d'oude Draak zyn macht benam.
O 4
-ocr page 214-
ao<5» Zedelyke en Stichtblyks
Gezegend moet hy weezen,
En eeuwig niet volpreezen.
10.
Wel mogt dan d'aldcrhoogftc macht,
Tot 's vyands fchrik verheven ,
Met vuur en vlam, en kracht by kracht,
Ten dwang van 't valfe leven,
De macht der hellen niet veiflaan,
Om eeuwig niet weer op te ftaan,
En zyn geweld te ftellen,
In 't ftof ter voetfchabelle ?
il.
Hart tegen hart geeft vuur'en vlam,
Het eeuwig wrang ontfteeken,
Na dat het in de ziele quam,
"Was met geen zuur te bree ken.
Met ftrengc macht is 't niet gedaan,
Hart jaagen dryft de angft meer aan,
Een zacht en lieflyk weezen,
Mocft deze kwaal genezen.
12.
De nacht verjaagd men met geen zweep.
Maar 't vriend'lyk licht ontftooken,
Doet met zyn fchyn een wiflè greep,
En 't duifter word verbrooken.
't Ontftooken vuur verheft zyn macht,
"Wanneerder water word gebracht,
. Het zoet kan't zuur verdooven,
En brengen 't lieflyk boven.
. ; '
                                               13. Dat
-ocr page 215-
G E Z A N GE N.
*3-
Pat is na 't recht der eeuwigheid.
Paar 's Vaders vuur'ge krachten,
Zich in het licht der Majefteit,
Van eeuwigheid verzachten:
Paar 's Vaders tooren-vuur zo fchoon
Verzoend word in zyn lieve Zoon,
En t'zaamen inqualeei en,
Na 't grondeloos begeeren.
14.
Toen d'eerfte levens wortel viel,
Verhief zich 't ecuwig vloeijen,
Van 's Vaders toorcn in de ziel,
Met zyn geftrenge gloeijenj
Daar over quam des Zoons natuur,
Als dauw des levens in dit vuur,
Tot koeling en verzoene,
Op dat den ftok weer groene.
ij.
Hierom wierd eerft het waardig woord,
Door't Vaderlykc herte,
Van 't heilzaam vrouwen-zaad gehoord
Tot heeiing dezer fmertej
Tot eindeling Gods liefde quam,
En 't menfch'lyk leven aan zich nam,
Na lichaam, en na ziele,
Die uit haar ftand verviele.
16.
In dezen wicrd des Vaders macht,
En 's Zoons zachtmoedig wellen,
-ocr page 216-
aoS Zedelyke en Stichtelyke
Verzoend en weer in een gebragt,
Dat is, Gods Beeld herftellen.
Zo komt het menfchelyke zaad ,
]n Jezus, in zyn eerfte ftaat,
De menfchheid is verheven
Tot God, in 't eeuwig leven.
l7>
Gelyk het gift van d'eerfte fkm,
Van tak , tot tak gedrongen ,
In 't zaad van alle mentchen quam ,
Daar 't niemant is ontfprongen.
Zo vloeid dces nieuw geplante boom,
Met voedfel van een bahem-ftroom,
In al die hem begeeren,
En haar uit hem erneeren.
18.
Het gantfe menfchelyk geflacht,
Dat is uit eenen bloede ,
Van d'eerfte wortel voort gebragt,
Die fcheide zich van 't goede j
Zo als den boom is, is zyn vrucht,
Doordrongen met de vallë zucht;
Het recht der eerftgeboorcn,
Heeft d'erfenis verlooren.
ip.
In Chriftus is het weer herfteld ,
Wat Adam heeft verlooren,
Dat 's nu den wortel die daar geld,
Om uit te zyn herboorenj
-ocr page 217-
GEZANGEN.
ace)
De fpruitjes die in hem beftaan ,
Die trekken eeuwig voedfel aan,
Haar vrucht zal niet bederven,
Maar eeuwig heil bc-erven.
20.
Gezelfchap van myn levens reis,
Laat ons, in dit aanfehouwen,
Als Ranken , wel bedacht en wys,
Ons aan dien wynftok houwen j
En trekken van zyn heilig bloed ,
Een Hemels voedfel in "t gemoed,
Zo zal het ons gedyen,
Tot eindeloos verblyen.
Noch van 't Lyden Chriftus.
Stem: Laat krygen en fchanden. Of, Ik hoorde
dees dagen Een maagdeken klaagen.
Wt.
ie hangt 'er zo c'eerlyk, geteiftert, gefchonden,
Koosverwig, vol (kiemen en wonden,
J ot fmaatheid en fchande, aan't kruis-hout verheven,
Wat heeft hy, wat heeft hy misdreven ?
2.
Dat is'er het Slacht-lam, 20 heilig gebooren,
Tot breeking, en leffing van tooren:
Zyn misdaad is liefde, uitvloeijen en geeven,
Dat koft hem, dat koft hem zyn leven.
3.
Koft dat hem zyn leven, die fchoonfte van allen,
«oe is hy in 't lyden vervallen ?
Of is het uit liefde, en heilige minne;
Wat zal hy daar mede dan winnen ?
4. Wat
-ocr page 218-
aio Zedelyke en Stichtelykk
4-
Wat anders als 't leven der eeuwige zielen,
Die droevig in zonden vervielen,
Op dat hy die fchulden verzoene en boete:
Zo druipen zyn handen en voeten.
f-
Ach Jezus ! beminde, hoogwaarde , en fchoone.
Wie zal u , wie zal u beloonen ?
Uw' weldaad die gaat ons vermogen te boven;
Wy willen u pryzen en looven.
Noch van 't zelve.
Zamenfpraak tuffen de geloovige Ziel, en Chriftus,
Toon: Ai fchoonfte Nimph aanziet enz.
De gel: Ziele.
M
yn lief, ik moet van heeter minne weencn,
Hoe zyt gy zo bezweet,
En waarom zien uw' kleederen als eenen,
Die in de Wyn-pers treed;
Als van een berg de waterbeeken ftroomen,
Myn lief, myn alderfchoonfte Heer;
Zo vloeid dat bloedig purper neer,
Tot in u zoomen.
Chriftus.
                           2.
Daarom 6 Bruid, zyn over al myn leeden,
Myn kleederen zo rood,
Dat ik de pers alleene heb getreeden,
't Is 't bloed dat ik vergoot
Uit min, om uw' verfmachte hert te drenken,
Myn Duif, myn alderlieffte Bruid!
Staat op en gaat u zelven uit,
Ik zal 't u fchenken.                                    .
De
-ocr page 219-
GEZANGEN. in
Degel: Ziele.                    3.
Ach ! bloed gy zo om mynent wil, myn fchoonc,
Vol liefde, vol geduld,
Hoe zoud' ik dit in eeuwigheid beloonen,
Hoe diep raak ik in fchuld :
Waar hebt gy my onwaarde toe verheven,
Ik ben van uwer minne krank,
Nü laaft my met dien toeten drank *
Myn lief, myn leven.
Noch van 't zelve*
Stemme: Van Alewyn.
A
v/TjkJs nu het zalig uurtje was vervuld ,
"Ten einde van de fchaduwende ftande:
Dat Jezus, het Lam Gods, voor aller menfchcn fchuldj
Zouw derven, tot een waare offerhande.
2.
Toen was men op 't rechte Paas-lam genood,
Waar door de menRhe eindeloos zöuw leeven:
Men at'er 't gezegende Hemelfe brood,
Dat God de Vader aan ons heeft gegeeven.
Men deelden een Beker van Heilige wyn,
Die uit de waare wynftok was gevlooten,
Dat moeft ons een drinken ter zaligheid zyn,
Een bloed dat voor de wereld wierd vergooten.
4.
Gclyk als een Schaapje ter flachting moet gaan,'
En ftom is voor de geene die het icheeren,
Zo heeft ook het Lam Gods iyn mond niet opgedaan,
Geduld en lydïaamheid was ïyn verweeren.
-ocr page 220-
2iz Zedelyke en Stichtelyke
f-
Na bloedzweet, naRoeftraam, na Doornekroon,
Na fpot, en fmaad, na kruisdragt en fchande,
Zo hing hy zo bloedig aan 't Kruife ten toon,
Zie daar het eind van alle offerhande.
6.
Ach ! bloedroode Jezus, aan 't bittere Kruis,
Zo deerelyk om onzer aller zonden,
Op dat gy 't verloorene bragt wederom t'huis,
Dat koften u die 'ftriemen en die wonden.
7-
D'Ouden , die aten het Manna der woeftyn,
Maar het Manna dat de honger zouw genezen,
Dat moeft die gedachte zoete Jezus zyn.
In vlees en bloed van God'lyk Hemels wezen.
o.
Hoogwaardigen Altaar, hoogwaardige fpys,
Hoogwaardige Heere die ons noode,
Maakt gy ons een honger, en rechte mond na eis,
Op dat uw' Hemels lichaam ons vergoode.
Noch van't zelve.
Toon: Uit liefde komt groot lyden.
Of: Ik ging op eenen Morgen, enz.
D aar is een Bron ontfprongen,
Van Liefde uit Gods Troon:
Uit 's Vaders hert gedrongen,
Gegooten door den Zoon:
Hy weid', en ftraald, en vloeid, zofchoon,
Den Geeft ^aart uit de hoogte,
Om 't dorftig hert te noón.
%. Rol
-ocr page 221-
GEZANGEN. a,3
Komt al tot my ö Menfchcn,
Komt al die dorÜig zyn,
Ik ben na 's Geeftes wenfen,
Een leevende Fontein,
Komt al tot my en drinkt om niet,
Dit is het eeuwig leven,
Dat uit myn wonden vliet.
3-
Ik ben voor uwe zonden,
Als water uitgeftort,
En als een Druif bevonden:
Die uitgevrongen word :
Dit is de loon van al myn fmert,
Dat gy maar komt genieten,
Dat u gelchonken werd.
4-
Wie van my heeft gedronken,
Die dorft altyd na myn,
lViyn Vader heeft gefchonken,
Zyn alderbefte Wyn.
Wie die verzuimd blyft in de dood,
En mift het eeuwig leven,
Die fchaad' is al te groot,
S
Nu wilt niet langer beiden ,
6 Ziel treed aan, treed aan,
Eer d'aangenaame tyden,
Des levens ons ontgaan,
Geloofd zy God in eeuwigheid,
Die zulken Bron des levens,
De ziele heeft bereid.
                   G
-ocr page 222-
ai4 Zed elyke en Stichtel yké
Genees-Middel.
Alz.0 lief heeft God de u/ereld gehad, dat hy zyn ecfii
geborene Zoonegegeeven heeft.
Joh: III: 16.
Toon: ó Nacht, jaloerfe nacht.
_!_ \zl Zieltje dat was krank, en neigde zich tot (terveti?
Waar was-tot haarder hulp, die grooteMedicyn»
Om voor te komen 't lang, ja eeuwige verderven ?
Dat moeit de dicpfte liefd' uk 's Vaders hertezyn.
2,.
Op dat het zieltje toch in eeuwigheid xouwleeven,
Wierd deze Medicyn zo wonderlyk bereid,
Om 't angftelyke vuur des levens in te geeven,
Tot een genezings kracht, voor alle eeuwigheid.
3-
Het grootfte wonder quam uit d'eeuwigheid te vooren:
God, en de Menfchbeid wierd in Eenheid openbaar;
Dat was Immanuel, den menfch tot heil gebooren;
Noch ging het wonder voort, tot dat het vaardig waar.
4-
In armoed, kleinheid, Hecht, gelalkrt, en beloogen,
Belaagd, geplaagd,vervolgd, gebragt in ang(l,en nood-
Gehaat, verfmaad, befpot, gegeeffeltenbeipoogen,
Gcpynigd, én gekneld, gekruifigd en gedood.
S-
Hoogwaardig Medicyn, in eeuwigheid gepreezen!
Wat deed den Vader al, omzynverloörenkind,
Van hoofd j tot teen verzeerd, met balfem te genezen.
Hoe heeft dien grooten God het wormpje zo bemind.
6.Gaap
-ocr page 223-
GEZANGEN.           iif
6.
Gaap kranke vuur-Ziel, gaap, laat u niet langer nooden,
Neemt deze Medicyn, van liefde toebereid,
Uw j.eer vervallen ftand, zomild'lykaangebooden,
Op dat gy word herfteld in alle eeuwigheid.
7-
"ie't luft die komt en neemt, de deur van heil ftaat open;
Wat vraagd de Bruid noch lang na's Bruigoms rooi
^ gewaad ?
—**' hemels purper was het Goud om u te koopen,
Behalven dit, was uw ellendigheid geen raad.
8.
*ieb lief, verlofte Ziel, heb lief, die u beminde,
k Hy is de fchoonfle, ja van alle die daar zyn,
**egraaft uw fchat in hem, gy zult ze eeuwig vinden.
Ach Jezus! Bruidegom , en Zielen-medicyn!
w                                  9-
■ "at zyn't voor plaatfen,die als morgen-lierren blinken?
, ö Bruidegom des heils! ons weeten telt'er vyf?
1 'yn liefde-teekens, die ons onheil deeden zinken,
Vyf wonden van het kruis, aan'toverheiliglyf.
Tv                                 IO*
's fiaan tot een triomf, om eenwig op te haaien,
■*,«-enftof, van prys en lof, voor't heilig aangezicht,
srwyl uw Majefteit, met gloed en glans van ftraalen,
"et hert tot vreugd verwekt, in God dat liefden licht.
XVIII. Di*
-ocr page 224-
2,i6 ZedelykB en Stichtelysb
XVIII.
Die opgeftaan is» zal ons ook doen opftaan.
Daar na ze'ide hy totThomts, Irenguwen vinger htefi
e» Zie myne bandenden breng uwehandenJïeektzeJ^J?)
7>
zyde,enzyt niet ongeloovig, maargeloovig. Joan:XA- *V
Wantindhn tvy met \hew]geftorvenzy»,Z9 ZHlie» wy
&>kmet[bem\.leeven.
2, Tióaptheus II: u.
              -q&
-ocr page 225-
GEZANGEN. 217
De vertooning Chrifti aan de Apoftei
Thomas.
Toon: ó Grootheid van Gods Liefd' enz»
■L\| a dat het woord des heils, (denmenfch tot hulp
befprooken,
Toen 't edel God'Jyk beeld door d'afval lag verbroken,)
Zyn bloeifel open floot tot dien gewende vrucht,
Daar't heilig leven, nuzo lang na had verzucht,
1. En'tVaderlykeWoorduitGod tot ons gekomen,
De menfchheid na de ziel en 't vlees had aangenomen,
Was Jezus Chriftus, (God in 't vlees geopenbaard)
, Ons tot een Heiland van een twecderleye aard.
3« Als deze op't Kruis-altaar zyn bloed nu had vergoo-
ien,
En d'eeuw'ge vrede met de menfch- en God beflooten,
Daar zich het fterflyke in't onfterflyke overgaf,
' Bragt hy de menfchheid weer onfterflyk uit het graf.
4- Die blyde boodfchap was te zwaar voor 't teer ger
. loove,
IJlt ging de hoop van trooft met zyn gewigt te boven;-'-
6 Thomas, 't was nochtans geen geeftelyken fchyn,
Al fcheen 't getuigenis u niet genoeg te zyn,
P x                       y.Van
-ocr page 226-
il8 Z EDEL YKE Cn StICHTECYKE
f. Van zo een t'zaamen-ftem der deugdelyke monden»
* oor dat gy 't zelver had zo openbaar bevonden.
Maar toen beflootgy ookdatheerlykfehoon beflot,
Met eenen vollen mond; Myn Heere en myn God.
6. Waar over wy ons noch verheugen enverblyden,
En'tzelve, nevens u, met hert en mond belyden.
Na een getal van meer als zeftien honderd jaar,
Sint onzen Levens-vorfl in 't vlees op aarden waar.
y. Wy, diegelykalsgynietvoelden,nochnietzagen,
Zo bloeid in ons de hoop, van ryk'lyk wech te draage»)
Dien zoeten honing uit zyn vriendelyke mond,
Daar hy't gelooven, 't geen't aanfehouwen niet en
vond,
8. Voor zalig uitfpreekt. En terwyl wy na hem zuch-
ten,
Verwachten wy dcnOogftvan eindelooze'vruchten,
Na't heilzaam einde van den Winter dezer tyd,
In 't groeizaam Zomer veld der vruchtbaare eeuwig"
heid:
9. Die fchnone vruchten, vaneenwezentlykaanfchoU"
wen,
't Geen zyn bezitters zal met vreugden onderhouwen.
Daar'tmenfch'lyk wezen hoog verheerlykt in Gods
Ryk,
Zyn wonden toont, in glans de Morgenfter gelyk,
10, O/r»
-ocr page 227-
GEZANGEN.         zi9
1 o. Om yan het dankbaar hert den lofzang uit te noodcn,
Ho e God zyn liefde aan de menfchheid heeft gebooden,
ó Boom des Levens! in het menfch'lyk levens-land,
Van d'Alderhoogfte tot een hoog geluk geplant!
11. Uit d'innerlykfte kern van 't herte Gods gefprooten:
Die uwen wortel hebt voor eeuwig valt gefchooten;
Wy wilde takkenvan den ouden Adams (lam:
(Wiens eerfte Ie vensgront tot een verderving kwam,
11. En aan het goede deel, ter vruchtbaarheid verdorden)
Vereifeu uit genade in u ge-ent te worden;
Op dat wy van uw' fap, door innerlyke zucht,
Ons voedfel haaien, tot een groenigheid en vrucht.
13- En eeuw'ge fpmitjes zyn van uw oneindig leven,
Aan't verfe water, om de goede vrucht te geeven,
Died'Alderhoog.le in zyn welbehaagenfmaakt,
En alles weder in zyn welgefchiktheid raakt.
14. Gekruide Chriftus! van de dood, eri 't graf verreezen,
Wy willen mede als zy van uw'Difcip'len weezen,
Die blydeboodfehap, die haar eertyds is gedaan,
Die trekken wy ons ook, door uw genade aan.
P 3                      Van
-ocr page 228-
220 Zedelyke en Stichtëlyke
Van Gods wysheïd in het herte.
Toon: Filis myn tweede ziel.
Of, ö Droevig ongeval.
Gl.
een ik niet wift te zyn
In Hemel of op aard,
Dat is in myn,
Door God geopenbaard:
ISIu kan myn blyde geeft het al verfmaên,
De Schoolgeleerdheid vind het niet,
Schoon zy zo gaauw met duizend oogen ziet:
'c Is een geheim, 't is een vcrborgentheid,
Die in de liefde Gods begraven leid.
2.
Nu zyn wy wel gereed,
T'onrrangen van Gods Wil,
Het liet' en 't leed,
Gelaaten ende ftil:
Dien diep verholen fchat is ons een fchild,
Een fchild die 's werelds macht verfmaad,
En al 't geweld der Hellen wederftaat.
6 Zalig fchild, van God my toe betrouwd,
Gelukkig die zich achter u onthoud.
Een grondeloos berouw
Van 't kwaad, door ons gedaan,
Oprecht en crouw
De wereld te verfmaên,
Gehoor*
-ocr page 229-
GEZANGEN.         zzt
Gehoorzaam zyn na maate onzer kracht,
In alles wat de Godheid leerd ,
En door z.yn Zoon met recht van ons begeerd 3
Dat is de weg die ons daar heenen leid,
Om eens te vinden dees verborgentheid.
De Machneet.
T o o k : Als een uitgeftorte Balfem,
Gi.
y wond're kracht van 't Noorden,
Die het naaldje naar u haald,
Dat men niet te flecht verdwaald,
Daar het Schip niet t'huis en hoorden,
Gy wyft op des menfehen hert,
Dat zo van God getrokken werd.
z.
Och hoe word 'er uit gekeeken!
Naar u toe, ö eeuwig goed!
Want gy hebt aan ons gemoed,
Zo met uwe kracht geftreeken,
Dat het zich geduurig ftrekt
Na 't hemels Noorden, dat zo trekt.
P4                       PE
-ocr page 230-
jxi Zedelyk e en Stichtelyke
DE GENADE GODS
H O LÏAND. j
Vj«rt;« Klaas, zynde een eerbaare en zeer deugd-
ZaameWeduw, woonachtig tot Zaandam, op t
Kattegat> aan de Weftzyde, heeft in het jaar i6ji--
(als 't Uorlogsvuur fel ontftak) een fchoon gezicht
gezien, in maniere als volgt: Bekommerd zynde
in haar gemoed over den droevigen toeftand deezer
Landen, hoe 't daar mede noch zouw gaan (welke
bezwaardheid twee dagen van te vooren haar als
opgedrongen was) zo is zy op den 14. April, zynde
Donderdags voor Paaflchen, met dit bezwaard ge-
moed , te bed gaan leggen, des avonds ontrent ten
half tienen, {leunende met haar elboog op de bed-
plank , en de hand onder haar hoofd, zynde de lui-
ken voor haare glazen toegedaan; in deeze geftalte
2ynde, zo kwam daar een groot licht in de kamerj
Vaar in zich vertoonde een Engel, in de gedaante
van een zeer fchoonen Jongeling, ftaande ontrent
8 of 1 o voeten van de Bedftede af, tegen haar over»
en zyn hoofd een weinig over de rechter zy de hel-
lende, zaghy haar uitneemend liefelykaan, waar
door haar hert zo verheugd wierd, dat zy zeide»
■wel te vreeden te zyn, dat zy in den hemel geen .
meerder vreugd zouw genieten. Zyn kleed was
wit en lang, tot aan de voeten toe. Zyn perfoon was
uitneemend, vanfchoonegroote, ontrent, zoals
-ocr page 231-
GEZANGEN.          izj
een gemeen man met zyne hand in de hoogte kan
bereiken; de leden, of knokkels zyner Vleugelen
kwamen met zyn hoofd gelyk,en de uiterfle einden
°f vederen naar beneden j zy Honden niet uitge-
spreid om te vliegen, maar dicht by zyn lyf neder.
On
zyn hoofd icheen hy te hebben, als een der le-
dere mutsjes j doch ook w it; en aan de zyden van 't
hoofd kort gekruld hair. Zyne armen uirgefpreid
tynde, booghy die in't rond naar elkander toe.
ï)oor het buigen, of lid van zynen flinker arm ftak
een lange veder, komende met het onderfte einde
°nder door den arm uit, en met den pluim in de
hoogte tot boven zyn hoofd : dezelve Veder was
ook wit, alleen aan het bovenfte einde iets graauw-
achtig. En uit het lid zyner rechter arm kwam een
takjen een elleboog lang, zynde kaftanje bruin van
«oleur, hebbende kleine uitfpruitfeltjes van een
vinger lang, welke aan de uiterfle einden begon-
nen groen te werden. Als hy nu zyne armen aldus
*ü 't rond te zaamen boog, zo wierd'er duidelyk
en klaar gelprooken: (doch op welk een wyze,
°f't met een uiterlyke item, of inwendig in de ziel
Was, dat wift zy niet duidelyk te ondericheiden:)
Zo zal God Holland btivaartn. Toen dacht zy: daar
leggen wy binnen, dan zyn wy wel bewaard. Dit
uitneemend fchoone gezicht duurde naar haar ge-
tuigenis, dichter aan't halfuur, als aan't kwartier
tiurs. De gedaante des Engels was, in't aanzien,
Vanboven tot beneden als nieuw zilver. Weder-
om wierd 'er ten tweedemaal gefprooken. De
£"£(1 dts Heeren legert zich rondom de geene die hem
P $
                      vreezen.
-ocr page 232-
zi4 Zedelyke eaS-ricHTELYKE
vreezen. Tóen dacht zy: Dat ftaat in den XXXIV.
Pfalm. Toen is dit gezicht wederom verdweenen:
en Grietje Klaar wilde dit by zich verborgen hou-
den, waarover zy eengrooten angft in haar gemoed
had, tot dat zy 't iemant openbaarde, waar door
zy wierd verlicht, naderhand heeft zy 't alle men-
fchen , ter eere Gods, vry uit verteld, zonder daar
door te genieten ofte beoogen eenig tydelyk pro-
fyt. Dit is gefchied en bekend ge weert by veele, ja
ik mogt wel zeggen by honderden van menfchen,
eer dat men wift hoe dat de zaak uit zoude vallen,
ja het liet zich, gelyk ider een bekend is, nader-
hand wel gants contrarie aanzien. Of nu de barm-
hertige God Holland niet op een zonderlinge wy-
ze, buiten alle rnenfchelyke hulp, als in zyn Vader-
lyke armen bewaard heeft, dat ftellen wy aan het
oordeel van alle redelyke menfchen. Wy hebben
dit by haar leven,uit haar eigen mond gehoord. En
deezeoverftaande'verbeelding isde Kamer, waar in
haarditgezigtverfcheenenis, afgetekent.
i droom, noch dronkenfehap heeft dit gemoed bedroogefl»
Dar met gezond verftanJ en helder waakende oogen
In 't licht, (gebrooken uit den Paradyfen dag,)
Een fihoone Jongeling in witte kleed'ren zag,
Wiens lieflyk aanzien haar het herr zo zeer verheugde,
ï),it haar vernoegde Geeft enwenft geen meerder vreugde
In 't eeuwig leven, zo zy 't eïrft van Go es hand.
Wat was de boodfehap van dien Hemelfen Gezant?
Hoe God , die goede God , zo lieflyk in 'c ontfartnen ,
't Gedreigde Holland zouw bewflarén in zyne armen.
Wat Godlyk is dr ngt door, ten fpyt van 't helfe zaad ,
De zuiy're waarheid is bezegeld met der daad.
-ocr page 233-
GEZAN GEN. %%f.
XIX.
Een waardige Boodc.
De Engel des H E E KT N legert zich rondom degeens
ti'ehem vreezen
, en ruktze uit. Pfalm XXXIV: 8.
Zynze niet alle gedienflige Geeflen, die tatdienfluit-
&eZonden'worden om dergeene wille die de zaligheid beer-
v*n Kullen ? Hebreen 1:14,
-ocr page 234-
ai6 Zedelyke en Sttchtelyke
hoorden wel in deeze wonderdagen,
Toen Nederland, gegcefeld door Gods ilagen,
Ter dood verbleekt, het moedig hert ontzonk,
Als 't blanke zwaard haar dicht in d'oogen blonk,
Wat eenen held (door Lof gezang verheeven)
Te water, of te lande had bedreeven.
Maar al wat God, zo heerlyk heeft gedaan,
Hoe groot, hoe fchoon, men roerd het weinig aan.
Door wind, door ftroom, door nevel, en door regen»
Hield zyne hand 't geweld des vyands tegen
Waar was den arm des krygsmans, of't beleid^
Waar was de moed ? of ordening ten ftryd ?
De hoop was uit; des vyands ftroom aan't groejen,
Scheen 't al, en al te zullen overvloejen.
En had het God door wond'ren niet gedaan,
Die fterke ttorm had dryvend doorgegaan.
Dit moet elk menfch (ten waar een onbefcheiden)
Uit zyne bord, met vollen mond belyden.
Zo lnft ons dit te zetten in den dag,
Dat al wie wil, met aandacht fchouwen mag;
Hoe God met recht, in toornigheid ontftooken
Uit zynen grim met iver had gefprooken:
Ik wil dien* Boom, dien vruchteljozen torn,
Daar jaar op jaar geen goede vrucht van kwam,
Hoe mild ik hem begaafde met myn zegen,
Met zonne-fchyn, én aangenaamen regen,
Van zynen kruin, tot in zyn diepften grond
Uitroejen , dat men vraagt, waar dat hy ftont.
Toen fprak de liefde, als zynde 's VadersZoone,
Laat ons den Boom noch deeze reis verfchoonen,
En meften hem met goedettierentheid,
Of hy ten laaft, na een verloopen tyd,
Noch vruchtbaar wierd.Dit heeft Gods grim verflonden»
Gelyk altoos <^yn liefde is fterk bevonden.
* De Nederlanden.
-ocr page 235-
GEZANGEN.         z%7
Dees raadflag moert den menfche zyn bekend,.
■De liefde, en de diepe zachtmoed zend
£en groot Gezant, in zilver witte kleeden,
Waar toond zich die? in een dergroote Steden,
*n 't Prinslyk hof, of doet hy zich ook voor
Aan een geleerd en hoog beroemd Doftoor?
^ch neen •' maar zo, gelyk wy altyd hooren,
^at Godes wil het kleine heeft vcrkooren,
(Recht anders als de grootfe wereld merkt,
*s God in al wat zyne wysheid werkt)
Rechts in een Dorp, aan een vcrgeeten zyde,
i°'t laag Gebouw, (de grootsheid mag't benydcn)
Ziet eene Vrouw, vergeeten, maar oprecht,
£? 't Godd'lyk licht dien goddelyken knecht,
Zo aangenaam van eene fchoonc groote
j-'itneemend, als een Palmboom opgefchootcn,
*an hoofd tot teen in 't zilver, blank als fneeuw.
Nu knerft en brult de Duivel als een leeuw,
£n uit het hert der grove ongodiflcn
*^al hy dit werk des Heercn noch betwiften:
Hoc wel 't zo vaft bezegeld met der daad
Als diamant voor zyne pylen fiaat.
^och aan zyn volk is 't al, en al verlooren,
Zy lpoch'neu plomp met eenen blind gebooren,
~ie zichtbaar liaat in held'ren zonnefchyn,
~at geene Zon, noch dageraad zouw zyn.
^och deze zaak, zo groot in onze dagen,
Zal menig hert verkwikken en behaagen,
j^at dorft naar God, als een gejaagde hind,
Pje, moê en mat, een fpringend water vind.
j-'ie Engel, ter beloftenis vericheenen,
*,\ wederom voor haar gezicht verdvveenen.
geloofd zy God, die ons zo vriend'lyk toont,
"oe hy naby, en om ons hcene woont.
HET
-ocr page 236-
ax8 Zedelvke en Stichtelyke
HET GODDELYK
WONDER,
Gefchiedtot Amfteldam, in het Jaar \6j6'
tulTen den 13. en 16. dag van de Maand O&0'
ber , aan Jèske Klaas (Huisvrouw van Riife
Abbis,
Vlorfchuirevoerder) geboren tot Haf"
lingen, in Vnefland ; doch isnugzjaarer»
woonachtig geweeft tot Amfteldam, nu
oud
zynde 49 jaareu : dewelke veertien jaaren Lam
geweeft zynde, aan beide haar beenen van de
heupen af, waar van het eene geheel doof &\
gevoelloos was, zo dat het met geen dingen
konde bezeert worden, en daar ook geen Na*
gel aan en wies, zodaanig dat zy niet konde
als kruipen op der aarden, en in een wagentje
gereeden worden , of als een kind op den
arm gedraagen, nu door de genade Goüs, ten
toon der gantfe Wereld, wederom is herfteld»
op dusdaanige vvyze, gelyk wy 't getrouwelyk
hebben opgelchreeven uit haar eigen mond:
Dus luiden haart -woorden :
JLxet was tuffen den 13 en den 14. zynde Dings-
dag en Woensdag , van October, ter middernacht,
dat ik de klok-.hoorden een uur (ban , en.de Ratel-
wacht ook zo '.oorden roepen; ik keerden my op myn
rechter-zyde , en leide beide rnyne handen boven op
-ocr page 237-
GEZANGEN. 2x9
het dek, aldus bevatten my weder de flaap: toen wierd
ik by myn rechter arm boven de hand gegreepen, waar
Van ik opwaakten , en niet recht wifte wat het was:
toen wierd ik ten tweedemaal, aan die zelfde piaats
met een koude hand aangevat, waar van ik zeer vef-
fchrikten ; doch ik en fprak niet $ want ik was ont-
fteld: maar als ik ten derdemaal wierd aangegreepen,
toen fprak ik aldus: Wel lieven Heer! watofhieraan
nivn arm komt. Hierop kreeg ik antwoord met duir
delyke woorden: Schrik niet; ikkomeuitdenNaame
des Vaders, des Zoons, ende des Heiligen Geeltes:
Uw droefheid daar gy lange jaaren in geweeft bend, zal
ophouden, van wegen u gang, die zal uw weder gt*
geeven worden van God den Heer. Toen rees ik op,
en ging over end zitten in myn bed, leide myne han-
den t'zaamen en fprak : lieven Heer ! zoude ik arme
zondige menfch zo gelukkig weezen, dat ik myn gang
zouw weder krygen ? waar op ik tot antwoord kreeg:
het zal u geworden; maar houd het verborgen tot na-
der befcheid. Toen fprak ik overluid, (zo dat het de
bovenwoonende Buurvrouw heeft gehoord) 6 lieven
Heer! had ik toch licht, dat ik zien mogt, wat my"
hier wedervaart : ( ondertuflen myn man by zyn arm
Heemende, om dat hy opwaaken zoude , doch hy en
"wierd niet wakker.) Toen kreeg ik weder tot ant-
woord : het licht zal uw van God gegeeven worden,
üwoogen zullen geopent worden. Met kwam'er een
helder licht door de gantfe kamer , en ik over myn
rechter fchouder neer ziende , zag gants klaar en dui-
delyk , gelyk de eene menfch den anderen ziet, een
jongeling , omtrent zo groot als een kind van tien jaa-
ren, my zeer vriendelyk aanziende, hy haddegeel ge-
fruit hair, kort, gelyk deSwartjes, eneenwitkleed-
jenaan, dat hing hem tot aan de bloote voetjes, hier
°\er had hy een boven-kleedje met platte plooijen, ooit
*vit. Hy keerden hem zachtelyk omme, en trad twee
treeden
-ocr page 238-
xjo Zedelyke en Stichtelyke
treeden voort , en met de derde treed , als hy zytt
rechter voetje nederzette, verdween hy met het licht.
Toen fprak ik: ö Heer! mag ik uw Hemels licht niet
meer genieten, als voor zo een korten tyd, en ik lag
weder neder, blyvende in 't gebed tot God naar myn
krank vermogen. Toen ik in het licht zag, en hebbe
ik noch het kindje niet gefprooken; maar ik en dacht
in dien tyd op myn man, nochteopeenigeaardfedin-
gen. Kort hier na fchoot 'er uit myn rechter heupe»
als ecu ftraal van laauw water tot in myn groote toon,
alwaar ik leven in gevoelende , op rees, dezelve met
myn hand aangrypende, en zeggende: o Heer! geeft
gy my nu weder gevoelen , daar ik het zo lange jaa-
rcn niet gehad heb ? En als het nu dagwierd, en myn
Man uitgegaan was, kroop ik van myn bedde, en de-
wyl ik verandering in myn toon gevoelde, wilde ik
eens probeeren , of ik niet zoude kunnen flaan , my
met beide handen aan de Bedftede vaft houdende, om
my op te lichten , maar ik viel , en konde niet meer
(laan als voor heenen. Dus kroop ik voort, en was
dien dag en den volgende daar aan gants weemoedig»
konnende niet eeten, maar bragt den tyd meeft door
met weenen, tot verwondering van myn Man, en meer
anderen die my naar de oorzaak vraagden, doch ik ert
gaf niemant te kennen wat ik gevoeld , gehoord en
gezien hadde. Als het nu op den tweeden dag, zyndc
Donderdag , den iy. van Oöober, avond geworden
was , ontrent zes uuren , zo zat ik in de keuken by
den haard, om wat Vis te kooken, principaal om myn
Mans oude Moeder, die ziek lag, wat te verkwikken
met een zuure doop, en myn man my de fchuimfpaan
gcgeeven hebbende, ging uit de keuken raar vooren toe.
Met kwam daar een fterk geruis in beide myne oorcn,
en dat ging my door 't gantfe Ivf in alle myne leden,
zeggende: u gang is uw van God gegeeven, en ver-
kondigd het geenedat uw wedervaaren is, en gaatuw
-ocr page 239-
GEZANGEN. z$t
Man in het gemoet , (doch niet met een uiterlykc
fremme. Toen ftond ik daadelyk op met deze woor-
den: 6 Almachtige , goede Hemelfe Vader, en ging
de Keuken uit naar de voordeur toe, meenende, dat
myn Man over de deur lag; maar hy was in het zeid-
kamertje gegaan: en als ik weer om keerden, zag hy
my voorby het glas gaan, en verwonderd zynde, dacht:
hoe mag'er een Vrouw in huis komen, daar de deur
toe is ? en als ik in de deur van de zeidkamer kwam,
ontmoeten ik myn Man: zeggende, myn lieve Man,
God heeft my myn gang weder gegeeven, wy zullen,
t'zaamen weer gaan, dat wy by na in geen veertien
jaaren gedaan hebben. Maar hy zeer verfchrikt zynde,
als voor een Geeft , week achter uit , en zeide : gy
bend het niet. Zo lange tot dat ik myne handen om
2yn hals floeg, dewelke daar als om beklemden. On-
dertufTen kwam myn Dochter met het licht (die in 't
hockjen van den haart gezeten had, toen ik opftond,
maar zy dit wonder ziende, was verdomt, niet weetende
Wat dit beduiden.) Toen zeide myn Man tegen haar:
ïoud'et uw Moeder we! zyn ? waar op zy antwoorde;
ja Vader, dat heeft immers fchyn en blyk, dathetmyn.
Moeder is. Einde'yk zyn hand zeer befchroomd uit-
fteekende, zeide: indien dat gy het dan bend, zo geef
ik uw myn hand in Gods naam.
Dit is van den Heere, aan de geringe en vergeetene
gefchied , als zy in diepe bedrukkinge zaten , welks
°rnftandig verhaal de zaak noch veel beveftigd. Wien
't om de Eere Gods zo veel waardig is , die kan het
wit haar eigen mond , zo lang als God haar 't keven
laat, gaanhooren, daar zy woonachtig is, op'tPrin-
fen Eiland, tot Amfleldam, in welke behuizing deze
vo)gende verbeelding, na't leven is geteekent.
Q^                     Een
-ocr page 240-
23* EeDÉLYKE ttX SriCHtELYKE
EI.
n Bode brengt uit Godes kracht,
Een blyde boodfehap in der nacht.
De Vrouw ontvonkt in haar begeeren:
God opent haar een klaar gezicht:
z.
Daar ftaat de Bode, fchoon in 't licht,
Een Bloempjen uit het Hof des Heeren :
Zyn woord , uit Goddelyke laft,
Gaat, zonder eenig wanken, vaft.
Twee dagen zyn daar noch verloopen:
Toen vaart Gods kracht door 't lichaam heen,
En recht haar weder op de been,
Die veertien jaaren had gekroopen.
Schoon Lucifer, eenVorft der lift,
Uit nyd, en/pyt, hier tegen tu>ijl,
En wil
V verdraayen, en verbuigen,
Ve KMk+dringd door met zyn getuigen.
xx.
-ocr page 241-
GEZANGEN, 135
X X.
't Is noch de zelve Macht.'
Want alzo zeid de koogeen verhevenere in de eeuwig*
beid woond, en diens naame heilig is; Ikwoone
[;'»] de
hoogte
, en [/'»] 't heilige, enby dien die eenes verbryzel-
den en nederigengeeftes is
, op dat ik letvendig maake den
geeft der nederige»
, en op dat ikkcvendigmaeikchethertc
<*er vcrbryzelden.
Jezaias LVII: i f.
-ocr page 242-
*34 Zkdelyke cnSncHTE lyke
Op het Goddelyk Wonder, gefchied
aan Jeske Klaas.
Toon: Uit liefde komt groot lyden.
Of: Ik ging op eenen Morgen, enz.
w y zingen God ter eeren,
Van vreugd een vrolyk Lied ,
Wyl dat'er van den Heere,
Een wonder is gefchied,
ó Goedheids Bron , die altyd vlied
In uwe Kreatuuren,
Uw macht verminderd niet.
2.
Wy vinden 't waar ö Koning!
Met eeuwig licht omftraald,
Dat gy uit uwe wooning
In laage Hutjes daald,
En gaat het Konings hof voorby,
Den wyzen en geleerden,
Hoe achtbaar dat hy zy.
3-
6 Jezus goede Heere!
ó Hooglle Majefteit!
Laat ons doch van u leere,
Vut
-ocr page 243-
GE Z A N G E N.        %$s
Dat gy ootmoedig zyt,
Het Dal ontfangt des waters meeft,
Zo vloeid in 't nedrig herte,
U en uws Vaders geeft.
4-
't Verworpen en verfmeeten
Het dwaaze en 't onwaard,
't Verachten en 't vergeeten,
't Onedelen op aard,
Dar geld by God dien grooten Heer,
Dat heeft hy uitverkooren,
In liefde t'zyner Eer.
f-
Nu luifterd al te zaanien,
Wy zingen u wat fchoons,
Een Bode uit den Naame,
Des Vaders en des Zoons,
Des Heil'gen Geeftes hoog in kracht.
Kwam in 't vergeeten hoekje,
In 't duifter van de nacht.
6.
Terwyl den Hoog-geëerden,
Waar aan men zich vergaapt,
Den Koning en Geleerden,
Op zachte Pluimen flaapt,
In 't hooge breed en fchoon gebouw ,
CL 3                    Spreekt
-ocr page 244-
Zedelyke en Stichtelyke
Spreekt Gods gezonden Engel,
Met een vergeeten Vrouw.
7-
Wat waaren zyne woorden,
Wat was het dat hy bragt ?
Een boodfchap die zy hoorde,
Maar niet en had verwacht,
Een blyde boodfchap van den Heer,
Dat God haar zouw genezen,
Zyn grooten naam ter Eer.
8.
Nu was 't dat in de Vrouwe,
Met recht begeert ontftak,
Dat zy hem mogt aanfchouwe,
Die haar dees woorden fprak,
Toen brak Gods licht de duift're nacht,
En fcheen aan allen zyde,
Met zonderlinge kracht.
9-
Daar ftond die fchoone Bode,
In 't midden van Gods licht,
Een Heilig kind van Gode ,
Zo vriend'lyk van gezicht,
Zyn kleed was fneeuw, zyn haar was goud.
Gelukkig moet hy heeten,
Die zulle een Bood' aanfehouwd.
10. Het
-ocr page 245-
GEZANGEN.         a#
10.
Het Zoontje keerde wede»
Tot God in 't eeuwig licht,
Van waar het kwam hier neder,
Zyn boodfchap was verricht,
De Vrouwe bleef gelykze plag,
En wachten op den Heere,
Tot aan den tweeden dag.
if.
Den tweeden dag was heenen,
Met weenen door gebragt,
De Zon had uitgefcheenen,
En liet ons weer den nacht:
Daar zat de Vrouwe by den haart,
Nu hoord hoe ons de tleere,
Zyn krachten openbaard.
12.
Toen liet de geeft zich hooren,
o Goedheid ongemeen,
En voer in beid' haar ooren,
Door 't gantfe lichaam heen,
En zeid' haar dat ze op zouw ftaan,
Fn haaren Man ontmoeten,
Gelyk ze heeft gedaan.
Q.4-                  13. Wat
-ocr page 246-
Zedelyke en Stichtelyke
Wat zouw den Huiswaard meenen,
Die buiten alle hoop,
Zyn Vrouw ziet op haar beenen,
Die veertien jaaren kroop,
Die ftrak noch kruipend is geweeft,
Hy fchrikt en wykt te rugge,
En fchroomd als voor een geeft.
14.
Ik dank uw Heer zo hooge,
Dat gy zo krachtig blikt
Den Satan in zyn oogeti,
Die voor dit licht verfchrikt,
Hy knarft van fpyt en bruid met macht,
En wenft het wel te fmooren,
In zynen naaren nacht.
if.
Dat zult gy Heer niet Iyden,
Uw ryke zal beltaan,
Den Satan mag 't beftryden,
7yn macht zal onder gaan,
Uw licht breekt door in deeze nacht,
En toond de grootfe Wereld,
Dat gy 't verachten acht.
16. Gy
-ocr page 247-
GEZANGE N. 139
16.
Gy wilt onfchuldig weezen ,
In 't uiterfte gericht,
Daarom ö God gepreezen,
Ontfteekt gy licht by licht,
Dat geenig menfche onfchuld heeft,
Die u niet heeft gevonden ,
Noch naar uw wil gekeft.
"7-
Uw goedheid zy gepreezen,
Geheiligd zy uw Naam,
Ach ! wilt ook zo genezen,
Ons Zielen al te zaam,
Dat zy voor u rechtfchapen gaan,
Op dat wy namaals mogen,
In 't eeuwig licht beftaan.
18.
ö Jezus hoog gebooren,
Des Vaders hert en licht,
Komt in ons hert verftooren,
Dat Babel heeft gefticht,
Verbreekt de fcheidsmuur die ons fcheid,
Op dat wy t'zaam verëenen,
In alle Eeuwigheid.
0.5               
-ocr page 248-
240 Zedelyke en Stichtelyke
Van 't menfch'lyk Hert.
Stem: Pfalm a.
Gl.
elyk een fteen, van d'aarde opgeheven,
Zo hard, zo rouw, zo bars, zo ftreng en wreed,
Zo koud, zo wrang, zo dood en zonder leever»,
Niet leiden wil dat men hem leenig kneed;
Zo is het ook met 's menfchen hert gelegen,
Zo houd het zich in 's Hëeren waarde hand,
En laat zich niet verbuigen noch beweegen,
Maar toond zich bars en rouw aan alle kant.
3-
Het herte Gods is vriend'lyk en vol minne,
En 's menfchen hert is wreed en ftuwrs en ftraf,
Het laat zich niet met zachtheid overwinnen,
Maar fchud het al op zyn verfteendheid af.
4.
En of'er fchoon een ftroom word afgegOQten,
Van alles goeds uit Godes mildigheid,
Noch houd het zich als eenen rots verflooten!
Daar't vloeyend vocht flechts, over heenen glyd:
S-
Zo blyft het woeft en wild als eer» woeftyrte,
Daar waft noch gras noch bloem, noch lof noch kruid ,
Daar weid noch bron noch eenige fonteine,
Maar 't droogt'er al van heete fchraalheid uit,
6. Dat
-ocr page 249-
G E ZANG E N.          241
6.
Dat-landfchap haagt de booze bitt're geeften,
Want elk bemind en liefd zyns aards gelyk,
Het is'er vol van alle wilde beerten,
Die hebben daar haar jacht, haar drift en wyk.
7-
Ellendig ryk, ellendig hert, des menfchen,
Wat dreigd u , (ach!) een fchrikkelyke val!
Als't werelds licht u niet meer fchynd na wenfen,
Dan word uw geeft een eeuwig duifter dal.
8.
Hét licht en kan u eeuwig niet ontfreeken,
De zoete wel des waters is verdroogd,
Het eeuwig goed is in der tyd verkeeken,
Men heeft'de borft des levens niet gezoogd.
Ontlaat, 6 hert, van uwe hardigheden,
De wrange aard' verfluite u niet zo vaft,
Op dat de hand des Heeren u verkneede,
En dat de bloem des levens uit u wafl.
10.
Laat u Gods macht verbryz'len en verbreeken,
De Godheid woond in een verbrooken hert:
Daar kan zich 't licht des leevens fchoon ontltceken,
Dat alle kwaad in goed veranderd werd,
XXI.
-ocr page 250-
z$% Zedelykë en Stichtelyke
XXI.
't Moet eindelyk doch zyn.
En hy ardwoorder.de zeide tot hem, Heer e, laat hem mk
[noch'] dit jaar
, tot dat ik om hem gegraaven en meft ge-
legt zal hebben; en indien hy vrucht zal voortbrengen,
[laat hem fiaan;
] maar indien niet, zo zultgy hem na-
maalt uitbouwen.
Lukas XIII: 8,9.
Daar na vond hem Jezus in den Tempel, en zeide Ut
hem
, Zie, gy zyt gezond geworden : en zondigt niet
meer\of dat u niet wat ergersgefchiede.
Joannes V: 14-
Aan
-ocr page 251-
GEZANGEN.
Aan iemant , uit het boetvaardige
krank-bed opgekomen.
! A -in d'oever van des levens dorre ftrand,
By 't bruiflèn van de doodelyke baaren;
Daar't leven fcheept, na't eind'Ioos eeuwig land,
Bevond gy uw onlangs om af te vaaren.
Maar 's Heeren hand, greep uwe doodshand aan,
En heeft u van het kantjeu opgeheven,
Op dat gy wéér van daar te rug zoud gaan,
Gezegend met een nieuw verkreegen leven.
Nu (laat gy hier, en treed geduurig weer,
Van dag tot dag, door'tfpoedenvandetyden}
Van 's levens berg, tot dezen oever neer,
Daar eind'ling doch het leven (laat te fcheiden.
ö Groote zaak ! zo waardiglyk bedacht,
Zo wigtig, om geiladig t'overweegen !
Zo noodig, om met ernft te zyn betracht,
Men overleg en proef u doch ter deegen.
Op dat den ernlt niet zachtelyk vcrdwyn ,
In d'opgang van gezonde levens krachten,
Gelykeen mifl door kracht der zonne-fchyn,
ïn dit of dat tot voorwerp der gedachten.
Gedenk, hoe dat in 't uurtje van die nood,
Doen d'evenaar zo hing als m't gewigtej
Tot overflag ten leeven of ten dood,
De liefde Gods zo waard was in 't gezichte.
Hoc dat de zucht, zo zeer tot Jezus liep,
Als
-ocr page 252-
444 Zebelyke en Stichtelyke
Als 't eenig heil, om vaft'lyk aan te kleeven i
Hoe dat de geeft om zyn verdienfte riep,
Tot hoop van deel in 't Zalig eeuwig leven.
Gedenk, hoe dat het herte voor zich nam,
(By toeval van herftelde levensdagen)
Zich t'off'ren in des Heeren liefde-vlam,
En hem alleen met yver na te jaagen.
ISu houd hier ftand, en fchiet uw' wortel diep
In dezen grond , met zinnen en gedachten,
Blyf op den weg daar uw' begeerte liep
In tyd van nood, en zwakke levens krachten.
Die waardig was, in d'angftelyke uur,
Moet waardig zyn, ook in de welftands dage ■>
Op dat de geeft, ontftooken in dat vuur,
De laauwe fleur van 't herten-huis verjaage.
Noch dit, noch dat, moet 's leevens voorwerp zy11»
Maar Jezus, die hoogwaarden, uitverkooren,
Op dat de mift der ydelheid verdwyn
Voor zyne glans, van eeuwigheid gebooren.
ö Jezus! fchat en paarle van 't gemoed,
Wat zynze wys , die u voor 't haare koopen ■>
En worden ryk van 't eind'loos eeuwig goed,
Dat door 't geval des tyds niet kan verloopen-
Zo laat het ons dan doch van herten zyn,
JNiethalf, maar heel, nietnuendanmetvlaage°
Eens luchtig heen, en dan in aandacht klein,
Maar van de wacht des herten nooit ontflaagen-
En of wy fchoon na 't lichaam zyn herfteld}
Wy leggen doch ons leeven lang op fterven >
Daar Yaityd nood, van wegen't hels geweld»
pat
-ocr page 253-
GEZANGEN. 24?
Dat wringt en dringt om 't leeven te verderven.
Wy leggen krank , al is het lichaam fris,
De vlugge tyd, ileept ons met fpoed na 't ende,
Zo dat de zucht tot God ftaag noodig is :
Ter goeder tyd, zo wel, als in elende.
Die eenmaal was aan laager wal verzeild ,
En fchipbreuk fcheen te zullen moeten lyden,
Doet wyslyk, dat hy uit ziet, merkt en peild,
Om dezen hoek voor andermaal te myden.
Wel aan, God fterk ons inden goeden zin,
Op dat men hem, (als't fchoonfte aller dingen)
Gelyk een lief, met hert en ziel bemin,
Want God en menfch zyn rechte lievelingen.
De hoogfte fta u dan met zegen by
Tot groeizaamheid, dat dit uw tweede leven,
Een groenen-boom aan 't verfe water zy,
Om goede vrucht den Hovenier te geeven.
Vriendelyke aanfpraak tot een wan-
kelende ziel.
ö Xjroedér! broeder! Ö zo lang gekende vriend,
En medgezel op 't fpoor, naa 't Vaderland gelegen,
I>aar 't ons voor alle ding op 't alderbeftc diend,
Wy zyn op onzen weg alreê ter halver wegen,
En eer wy 't denken zal haar gang ten einde zyn:
Wat is't? hoe zal het zyn? woud gy ons nu verlaaten
ïn't vreemde land en dees verwilderde woeftyn?
Helaas! waar wil ditheen ? 6 jammer boven maaten'1
-ocr page 254-
246 Zedelyke en Stichtelyke
In 't Ooft van hoop verreift een eeuw'ge dageraad,
Woud gy uw aangelicht nu na het weden keeren,
Daar eindeling de ion voor eeuwig onder gaat,
En 't eindelooze v uur den worm niet kan verteeren •
Wy (tappen.voort. Maarach! wat heeft u zo verleid?
Of is't die lieve Bruid, van buiten fchoon omhange >
(Het werelts vlees en bloed,)ciïe vriend'lyk lokt en vleid»
Terwyl haar Schoon fieraad bedekt een valfe (lange ?
ö Gruwel, wech bedrog, gaat onze deur voorby,
,Zo iemant grild en fchrikt voor nacht-gefpuis &
fchimmen,
Dit is een oog bedwelm een rechte fpookery;
Daar 't loos bedrog het kwaad in fchy n van goed doet
glimmen,:
Geeft iemant onbedacht uit luft aan haar de hand,
Zo leid zy hem met vreugd in 't zinnelooze dooien»
Door groene beemde van 't welluftig werelds land,
En langs een weg beftrooit met roozen en fiolen.
Maar aan diens einde woond de monftereuze dood.
Daar breekt zy af, en gaat haar fpeelgezel verlaaten,
Haar vriendfchap is gedaan, de vreugd verkeert in nood,
' Al wat het oog bevat, kan d'arme ziel nietbaaten.
God is een trouwer vriend; wech alle ydelheid;
Wech kaf en ftro, en flyk, en wind en beuzelingen,
Die maar een droom en fchim, en fnelle fchaduw zyt
Voor 't edele gemoed, te weinig en geringe.
Kyk om, kyk om, 't is tyd, geef ons de rechter hand;
Ween
-ocr page 255-
GEZANGEN.           147
Wech fpookery; uw net en garen moetverfcheuren,
Dees Pelgrim hoord by ons in 't eeuwig Vaderland,
Uw kwaade aanflag moet aan deze niet gebeuren.
Hoezo? Wat anders; als verachting vanuw'ftaat?
Hy weet den weg des heils, zyn oogen waaren open.
Gelukkig die ze ziet, en voor zich heenen gaat.
Watdraagd zyn borft een fchat, van't overfchoone
hoopen!
Nu wakker, wel gemoed met y ver, flag, en floot.
Laat los, laat los, 6 vlees, met uw verkeerde luften ,
Wy moeten weer na 't Ooft, de zaak is ons te groot,
i 't Is beter in den ftryd, als zacht in valfe ruften,
o Broeder, broeder, 6 verheft een nieuwe moed,
Gelyk een Adelaar met uitgebreide vleugels,
En klimt van d'aardeop, naar God het eeuwig goed,
Breekt los, breekt moedig los, de nieuwgevlochte
teugels.
Zo hoopen wy eerlarg naar een geringe tyd,
. In't Heilig Heiligdom, gekleed in't zuiver witte,
Met Abraham, en voorts al 't heir der zaaligheid,
In't licht der Majefteit voor ecuwig aan te zitten.
R                       XXI IJ
-ocr page 256-
*48 Zedelvke en Stichtelyke
XXII.
Van hier tot beter.
Maar wy hebben goeden moed, en hebben meer
behaagd
om uit het lichaam uit te woonen, en by den Heere i#
woonen. z
KorinthenV:8.
                                       ,.
Zeg den rechtvaardigen, dat het [hem] welgaan zal'
dat zy de vrucht hunner werken zullen eeten.
Jez: III: i '
-ocr page 257-
Vjr Cj Ij t\ XH ^J—Ci—rs.
Op het Affterven.
Toon: Uit liefde komt groot lyden.
Of, Ik ging op eenen morgen.
JLaat los , en ftaak het treuren.
Wanneer de vroome fcheid,
Die 't ruilen mag gebeuren,
Uit tyd in eeuwigheid:
Al is de weg zo naar als nacht,
Zy gaan door goude deuren,
Daar vrede op haar wacht.
2.
Al moeten wy haar derven,
Hier in dit jammerdal,
Wy gunnen haar het erven.
Van God dat groote A l.
Gelukkig moet dat zieltje zyn,
Dat heilzaam mag verwerven,
Het waare goed voor fchyn.
3-
't Uitwendig zichtbaar leven,
Gaat als een bloem voorby,
Waar is de fleur gebleeven?
Gefchooven aan een zy:
Maar ftaat zyn wortel in Gods hert,
Zo zal 't een bloempje geeven,
Dat nooit verftoord en werd.
4-
Zy zyn behouden binnen,
En ruften in Gods hand,
R z
-ocr page 258-
Zedelyke en Stichtelyke
Die ftaag met hert en zinnen,
Be-oogden 't Vaderland :
Wy zyn noch op de wilde zee:
Doch hoopen ook te winnen,
De Vaderlandfe Ree.
f-
Laat vaaren die wel vaaren,
En laat'er voor ons heen,
Veel by malkaêr vergaaren,
Of 't hier verlooren fcheen :
Zy zyn in God zo wel bewaard,
Zyn goed is ook het haare,
Wech drek en flyk van d'aard.
6.
Laat and're maar ontfangen,
Die fchoone ruime lucht,
Daar 't zieltje met verlangen ,
Zo veel na heeft gezucht:
Op dat de losgebrooke geeft,
Verryk met lof-gezangen,
Het eeuwig Bruilofts-feeft.
7-
Wy zullen haar wel vinden,
Zo wy in 't goed' beftaan,
Die wy om 't goed'beminden,
En voor ons heenen gaan r
Wy volgen ook eerlang dit fpoori
Van zo veel lieve vrinden ,
Die ons al traden voor.                     
S. Dan
-ocr page 259-
GEZANGEN.
8.
Dan willen wy den Hcere,
Verheffen 't lofgezang:
Zyn groote naam ter eere,
Ach ! eeuwig is zo lang:
En dat in een volmaakte vreugd,
Ach ! menfchen wouwd gy leeren,
Het heil van waare deugd.
9-
Deugd komt 'er dan te baaten,
Wanneer men fterven zal:
Als 't leven word verlaaten,
Van 't gantfe zichtbaar al:
Heeft dan het hert de deugd vergaart,
Het zal hem eeuwig baaten,
En eind'loos zyn bewaard.
10.
Wat gelden d'i.ardfe dingen,
Als 't op een fierven gaat,
Als dat zy 't herte dringen,
En baaren droevig kwaad:
Die wys is, gaard zyn fchat in God,
Zo kan 't hem niet ontfpringen,
Door 't een of 't ander lot.
ii.
Wel aan, wy willen 't waagen,
Op al wat God beloofd:
Of wy 't met oogen zagen,
Al fchynd men hier beroofd
-ocr page 260-
Zedelyke en Stichtelyke
Van dit, van dat, van dus, of zo,
Als 't hem maar mag behaagen ,
Die ons zyn liefde boö.
il.
Wat zouden wy hier bouwen
In 't wilde vreemde land,
Of trachten te behouwen,
't Moet alles aan een kant:
Wy zyn hier vreemd met ons gemoed,
En hoopen in 't betrouwen,
Op God het hoogfte goed.
n-
Hier is geen ruft te vinden ,
Voor hem die 't aardfe haat,
En niet gelyk de blinden,
Zich met den draf ver zaad,
Maar hongerd na den wyn en 't brood,
Daar Jezus de beminde,
De ziel op heeft genood,
14.
Ach ! Jezus hoog verheven,
Verzadigd ons gemoed,
Op dat wy geeft'lyk leeven,
Door 't Hemels vlees en bloed:
Dat uw' genaad' ons heeft bereid ,
Dat wilt ons altyd geeven,
Van nu in eeuwigneid.
-ocr page 261-
GEZANGEN. zjj
Op het Zalig Af-fterven
VAM
KATHARINA GLIMMER.
Toon: Hoe dus bedroefd Leeuwerk.
o Waarde Ziels-vriendin,
Op onze Pelgrims-ftraaten,
Verknoopt in eenen zin,
Hoe hebt gy ons verlaaten ?
Daar wy te zaamen zaten,
En door geloof en hoop
Van eenen tafel aten,
In deezen levensloop.
2.
Gelyk een duive-vlucht,
Zo zyt gy ons ontvloogen,
Snel door de dunne lucht,
Daar wy ftaan na te oogen j
Doch boven ons vermogen
Te fpooren uwen gang,
Terwyl wy treurig droogen
Den dauw van onzen wang.
't Is uw belang wel goed,
Dat gy ons hebt begeeveny
R 4,                   Maar
-ocr page 262-
»f4 Zedelyke en Stichte lyke
Maar wy , in vlees en bloed,
En dit elendig leven,
Langs wee en ach gedreeven,
Wy blyven in den druk ;
Hoewel in hoop verheven
Tot uw bereikt geluk.
, , 4'
Dit is de honing noch>
Om 't zuure te verzoeten,
Dat wy uw vriendfchap doch
Weer hoopen te ontmoeten,
Met liefelyk begroeten,
In beter land als dit,
Daar wy als wormen wroeten,
Noch ver van 't recht bezit.
O ! duifje vlieg dan heenj
Uw vleug'len, die wy zagen,
Van liefden met haar tween,
Tot God en 's Vriends behaagen,
Die zullen u wel draagen
Ter plaatfê daar gy hoort,
In 't hof der zaal'ge maagen,
Dien liefelyken oord.
6.
Dien liefelyken oord,
Daar wy zo veel van fpraken,
Door zyn geluk bekoord,
Als zynde onze zaaleen,
Die diep hec herte raaken,
Van
-ocr page 263-
GEZANGEN.
Van 't wigtige belang,
Het doel van ons vermaaken,
En onzer vreugdenzang.
7-
Ruft dan in 't vaderland,
Daar wy u vinden zullen
In een volmaakten iiand,
Bekroond met 's levens bulle,
Daar 't heil nooit zal ontfullen:
Dat dan het deel uws lots
U onderwyl vervulle
Met eene Ziel vol Gods.
8.
Dat dan de fchoone vrucht
Van alle zegeningen,
Die uit de liefdens lucht
Van alle ackers gingen,
Die van uw zaad ontfingen,
Uw woorden tot een fchat
Van koftelyker dingen,
Als ons verftand bevat.
9-
Wyl gy den wyzen raad
Van Jezus uw beminden
(Niet om des lichaams baat*
Maar 't zielenheil te vinden)
Kwaamt op uw hert te binden,
Als zyne difcip'ün,
Zal zich voor u ontwinden
Dat duizendvoud gewin.
-ocr page 264-
Xf6 Zedelyke enSncHTELïKt
10.
Die neergedrukte maat,
Vervuld tot overloopen,
Die uit Gods gunft ontftaat.
Een vrucht der zucht en hoope
Moet ryk'lyk nederloopen
In uwen zaal'gen fchoot,
Voor 't heil des Heeren open,
Als zyne gunftgenoot,
11.
Hoe wel waart gy bedacht,
Om naar den raad te hooren,
Door wysheid voortgebragc
Van d'eenige gebooren,
Des Vaders uitverkooren,
Het woord der zaligheid,
Dat klinkt aan alle ooren,
En om 't gehooren vleit!
il.
Hoe wel waart gy beraên,
Dat geen onachtzaamheden
Dat woord voorby liet gaan.
Om aardsgezinde reden,
En dingen hier beneden,
Die, als een fchoone bloem ,
Eerlang in 't Hof vertreeden,
Verliezen haaren roem.'
Hoe wyz'lyk was uw keur
Voorzichtig uitverkooren,
Om
-ocr page 265-
GEZANGEN.
Om door de enge deur
't Smal wegje na te fpooren,
Op dat u wierd gebooren,
't Oneindig wyd en breed,
Met al zyn toebehooren,
Dat geen gedachten weet!
14.
Al blonkt gy niet in 't oog
Van 't wereldlyk behaagen,
Dat duizenden bedroog ,
Die op dat glinft'ren zagen,
In 't licht van 't hemels dagen
Zal uw bedekt fieraad
Den lof der eere draagen,
Die gy hier hebt verfmaad.
Verfmaad door wys beleid,
Als ziende haar onwaarde
En groote idelheid,
Een ftof en damp der aarde j
Wyl 't licht uw oog verklaarde,
Zo dat gy helder zaagt,
Hoe 't kind van 's Konings waarde,
't Sieraad inwendig draagt.
16.
Daar Jezus uwe Zon,
Verreezen uit de kimmen,
't Bedekfel overwon,
Daar zult gy heerlyk Glimmen,
En vrolyk opwaarts klimmen
-ocr page 266-
ajS Zedelyke en Stichtelyke
In 't wezentlyk beftaan
Van deeze aardfe fchiramen,
Die als een rook vergaan.
»7-
Glim dan , ó klaare vonk,
Uit hemels vuur gcboorcn ,
Die hier verborgen blonk,
Weeft bloot in d'eng'le-kooien,
En breng uw glans te vooren
In 't aldoorvloejend licht,
En laat uw lofzang hooren
Voor 't heilig aangezicht.
l8.
Ziet onze vrfendfchaps band,
(Na wy elkander vonden
Op reis naar 't vaderland )
In eenigheid gebonden,
Die is noch niet omwonden
Door 't weggaan uit der tyd ,
Maar ftaat op vatte gronden
Tot in der eeuwigheid.
10.
't Is waar, gy komt niet weer
Tot ons in 't dal der zuchten:
Maar wy berg op en neer,
Om 't eeuwig leed t'ontvluchten
Met kommer en met duchten,
Wy komen eens tot u,
En eeten van de vruchten
Der vriendfehap weer op nuw.
xo.Ecn
-ocr page 267-
GEZANGEN.
ao.
Een vriendfchap , die volmaakt
In eeuwigheid zal bloejen ,
Die nooit aan 't zinken raakt,
Maar eindeloos zal vloejen,
tn liefelyk befproejen
Een iders dorftig hert.
Op dat de blydfchap groeje,
En nimmer minder werd.
21.
't Schynt ons terwyl wel lang
Daar op te moeten wachten,
Maar voor uw overgang
In 't fpooren der gedachten ,
Als \vy uw ftaat betrachten,
In 't ryk, daar duizend Jaar
Is als een dag te achten,
Is 't lang niet openbaar,
zz.
Wy wenlên onderwyl,
ö Hemelfe Vriendinne,
Uw ziele vol van heil,
Ja vol van Jezus minne,
Ook buiten als van binnen,
Tot dat wy t'zyner tyd
Uw vriendfchap weder winnen
Tot in der eeuwigheid.
ebooren den 6. April, I 66q. ea
geflorvenden 2..Junir
1690.
*» Amfleldam.
-ocr page 268-
z6o Zedelyke en Stichtblyké
Op het Overlyden van
CASPARUS LUIKEN,
Gebooren i6jl. en geflorven 1708.
Toon: Uit Liefde komt groot lyden.
II-
k had een Lam verlooren,
In 't wilde Werelds woud,
Dat by my was gebooren
En my was toe betrouwd;
Een pand veel edeler als goud,
Zeer lief en uitverkooren,
Van veel, en menigvoud.
z.
Dat dwaalde menig Jaaren,
(Dat ik het niet en vand)
In prykel en ge vaaren
Van deze en geene kant,
Door wreede klaauw en felle tand,
Die geen onnooz'le fpaaren
In 't wilde woefte land.
3-
Dat baarde my veel duchten,
En (door mecdoogenheid)
Veel klachten en veel zuchten,
-ocr page 269-
GEZANGEN. z6i
Veel rouw en herten lyd,
Op Berg en Dal, door 't land der Tyd,
Beluit na goê geruchten,
Waar door zich 't leed verblyd.
4-
Noch wouw de teed're hoope,
(Die altyd mede ging,)
My niet geheel ontloopen,
De zaak was niet gering.
Men laat niet licht een waardig ding,
Al moet men 't zuur bekoopen,
Wyl dat 'er veel aan hing.
r-
Doch eind'ling kwam 't my tegen,
. Op 't fpoor van waaie deugd,
Na 't Veld des Heils gelegen,
Dies was ik zeer verheugd :
Zo krygt verdordheid weder Jeugd,
Door dauw en verfe regen,
Dat blydfchap maakt en heugd.
6.
(Zo wierd wel eer gevonden,
Die lieve Jongeling,
(Van 't wilde beeft verflonden)
Na waan, die 't hert beving:)
Maar toen het fnoer ten einde ging,
Wierd deze knoop ontbonden,
JDat vreugd voor droefheid fting.) „
7. Ik
-ocr page 270-
z£z Zedelyke en Stichtelyke
7-
Ik
nam myn Schaapje mede,
Het ging aan myne zy,
Op weg ten Hemel treede,
Wy waaren beide bly,
En gingen voort in Gods geley,
Ka 't land van vreugde en vrede,
Het Doel van Hem, en My.
8.
Maar d'AUertrouwfte Herder,
Die eiften 't van myn hand,
En bragt het zo veel verder
In't Eeuwig Vaderland;
Daar graaft het aan de waterkant.
En leid in 't kruid gedooken,
Bevryd voor klaauw' en tand.
9-
Als 't nu ging op een fcheide,
Eer Hy het van my nam,
( Op dat ik my verblyde)
Zo blecden 't als een Lam,
Dat toevlucht tot zynoorfprong nam,
Dat 's God, voor alle tyde,
En Menlch , uit Davids ftam.
10.
6 Schaapje ! myn beminde,
Ruf1 dan in vrede en vreugd,
Ik hoop u weer te vinden,
-ocr page 271-
GEZANGEN.          i£%
Daar vriendfchap zich verjeugd,
By 't fmaaken van de vrucht der deugd t
Met alle oude vrinden,
Waar van 't gedenken heugd.
11.
Gy zyt wel uit myn oogen,
Doch als een waarde fchat,
Befloten by den hoogen,
Wiens hand u heeft omvat,
In d'allervafte en fchoonfte Stad,
Die nooit iet werd ontoogen,
Van alles wat hy had.
12.
Een Schat kan 't hert verblyde,
Schoon 't oog hem niet en ziet,
Al leid hy aan een zyde,
Hy 's daarom niet te niet,
Maar meer bewaard, als blood en bried
Voor oogen die 't benyden,
Daar elk zyn pyl op fchiet.
Ter rechter tyd en fteede,
Dan werd zy wel ontbloot,
En deeld haar vruchten mede
Aan hem , die haar befloot.
De Schat in God is overgroot,
En duurd in eeuwigheden,
Voor zyne Deelgenoot.
S                     14. Die
-ocr page 272-
5.64 Zedelyke en Stichtêlyke
14.
Die dan in Godes handen
Haar fchatten hebben ftaan,
Die hebben waarde panden
Het zal haar nooit ontgaan j
Maar haare waardigheid waft aan ,
En niemant werd te fehande
Die 't Gode heeft gedaan.
BESLUIT.
G elyk de Zwaan, die Hom was, van te vooren,
Ontrent zyn dood, een zöet gezang laat hooren,
Zo zong, rnyn Vriend, eer zich zijn einde floot j
Als met gejuig, voor d'ingang van de dood.
Meer, als voor heen; op hooger toon verheven.
En't was, aldus: Eeuwig met God te leeven.
Herhaalende dit fchoon, tot driemaal toe.
En wierd in lang, zyn bly gezang niet moe:
Noch anderfins, het welgemoedigd fpreeke,
Van God, en 't goede, op dat zyn welftand bleeke.
Betuigende, hoe dat zyn hert bezat,
Een goed gemoed, die köftelykfte fchat.
Godgeeveons, datwy, die hem beminden,
In 't Hemelryk, hem weder mogen vinden,
Langs 't fnulle pad, van vïoomigheid en deugd,
En met hem zyn, in Eeuwigheid verheugd.
-ocr page 273-
GEZANGEN.        z6$
Op het Overlyden van
HESTER vander MOER;
Jonge Dochter.
Toon: Houw op die geil gedicht.
Zr.
aal'ge Hester! diezofpoedig overkwam,
Die groote Reis, die gy gelukkig voor u nam,
En't jeugdig hert (den fchoot der ydelheid ontheven)
Aan Jezus Chriftus, uw beminde, had gegeeven!
2.
Al waard gy dwaas'lyk, in het oog der ydelheid,
Hoe hebt gy uw belang, zo wys'lyk aangeleid!
Dat is eerft wysbeid; die het befte weet te kiezen,
En met ftantvaftigheid, het minder wil verliezen.
3-
En dit is't befte; voor, een welbedacht gemoed,
Een groot, oneindig, voor een klein verganklyk goed
Was nu uw Tyd doorleeft, in weelde en vreugde dagen
't Was al voorby, en wech, behalven'tna-beklaagen.
4-
Had gy nu ydelheid (als and're doen) gezaaid ;
Hier is't nu aan den Oogft, dan had men wind ge-
maaid.
S 2                            öZaa-
-ocr page 274-
%66 Zed elyke en Stichtklyke
ö Zaal'ge Hester , die veel and're na laat kyken,
Een gulde fpoor,waar langs,de wyze Geeft ging ftryken;
S-
Door deze fchaduw, in de wezentlyke grond,
Daar al wat lieflyk is, uit voortkwam en ontftond:
Die eeuwige wortel, daar de bloempjes dezer dingen
Die wy met oogen zien, oorfpronk'lyk uit ontfpringen.
6.
Het keurig zaam'len taft het bloempje liever mis,
En neemt de wortel, die voor 't oog verborgen is;
Zo heeft hy de oorzaak , daar de fpruitjes fteeds uit-
groeijen,
God is de Welbron daar het alles uit komt vloeijen.
7-
Zo dat de zaal'ge Ziel een ruimer wereld vind,
Die deze wereld ver in fchoonheid overwind,
ö" Zaal'ge wereld ! daar het licht van alle lichte,
Dat zelver God is, fchynt in 't lachende aaiigezichte!
8.
Een reine Hemel en een Paradyfe aard,
Daar 't werkend Wezen Gods geduurig wond'ren
baard,
Tot vreugd der geenen die haar eeuwigheid bewoonc f
Tot over 't hooft gezet in 't lieflyke en in 't fchoone.
o. Wy
-ocr page 275-
GEZANGEN. %67
9-
Wy arme Pelgrims, die hier noch op aarden gaan
Verheffen ons gemoed, als Hest er heeft gedaan,
Die deze wereld als een fchoone bloem van bladen,
(Die met de wind verduid,) verachten en verfmaaden,
10.
Zy koos de laagde doel in 't huis van haar gedacht,
En fchoof ootmoedig wech het aanzien en de pracht,
Zy wende niet in't huis van guld-fieraad te derven:
Het geen haar ook gewierd, en toe kwam tot een erve.
n.
Want op het Boere Dorp, daar zy de vroomen zocht,
Wierd, onder't Rieten Dak, dien wens aan haar vol-
brogt.
Als nu, dezelve hand, die haar had wech genomen,
Ook tot haar Broeder, en haar Zuder was gekomen,
12.
In korte dagen, na haar overgang van hier,
Toen wierd de nedrigheid, van deze kleine dier;
In 't oog van aanzien, want men wenden om haar erve
En wouw zeer garen met de onnooz'le Hester derve.
Een klaar bevvys voor elk, dat vroome nedrigheid,
Derechte weg is, die na't land der Vrede leid.
En dat geen goed noch moed, het leven kunnen baatcn,
In'tlaatfte uurtien, als men alles moet verlaaten.
S5                     Op
-ocr page 276-
z68 Zedelyke en Stichtelyke
Op de Dood, in 't algemeen.
Toon: Jeruzalem ó fchoone Stad.
JV om voor 'c Tooneel des Sterf beds {laan,
En ziet, met aandacht, voor uw oogen,
De kleine Wereld eens vergaan,
Met al zyn dryven en vermogen.
2.
Al was 't belange noch zo hoog,
't Beflag, 't befchik, 't bedryf, en woelen,
Van hand, van voet, van oor en oog,
Van fneedigheid, en wys'lyk doelen:
3-
't Valt alles wech, en word te niet,
Daar blyft niets over , van het wezen,
Het geen ons vlees'lyk oog beziet,
En dat de wereld heeft gepreezen.
4-
Alleen de onfterflyke grond,
De wortel der verborgentheden,
Waar
-ocr page 277-
GEZANGEN.         z6$
Waar op die kleine Wereld ftond,
Met alle zyn omftandigheden :
i
Die blyft voor ons verhoolen ftaan:
De Ziele , uit Godes mond gezonden,
Want die kan eeuwig nier vergaan,
Maar blyft met de Eeuwigheid verbonden:
6.
't Zy in de Duifternis of 't Licht»
Na dat zy in 't vergank'lyk leven,
Haar koers en oogwit heeft gericht,
En haare luft heeft in begeeven.
Daarom waak op, en maak geen ftaat,
Geen toeverlaat, en geen betrouwen,
Op 't geen dat eindelyk vergaat,
En niemants Wille-keur kan houwen.
8.
Geen ftaat, of ftand vind hier een wyk,
De Beed'laar kan het niet ontloopen,
En met des Konings gantfe Ryk,
Is deze flag niet af te koopen.
S 4                        9. Men
-ocr page 278-
j-70 Zedelyke en Stichtelyke
9-
Men trekke dan ziek zclven in,
Van de uitgedeeldheid, in dit leven ,
En zette een vafte en diepen zin,
Op 't geen dit leven heeft gegeeven.
10.
Als dan de groote Wereld fterft,
(Gelyk hy op zyn tyd zal fterven,)
Dan zal het Deel dat nu verderft,
De Opftanding uit het graf verwerven.
ii.
En weder 't Huis der Zielen zyn,
Om eeuwiglyk niet weer te fcheiden,
Gezuiverd als een Kriftallyn,
En alle onzuiverheid ter zyden.
12.
Maar anders komt het uit de kuil,
Op dat de Ziel het weer bewoone,
Een huis van naarheid en van vuil
Dat niemant weder kan verfchoone.
13. Daarom
-ocr page 279-
GEZANGEN. zji
Daarom maak nu een ieder ftaat,
Dat hy , door welbedachte zinne,
En^ 't volgen van de befte Raad,
Het befte deel voor eeuwig winne.
14.
ó Befte Deel! wat zyt gy groot!
En alderwaardigft , om te erven!
ö Slechtfte deel, wat zyt gy fnood ,
Dat wy , om 't befte moeten derven!
Waar is dan fchaade voor de Menfch?
Als wy de onvaftheid laaten dry ven,
Die doch niet blyft, na niemants wens.
Maar 't Hemels erf zal eeuwig bly ven.
Twee-
S5
-ocr page 280-
%JZ ZeDELYKE CnSTICHTEtYKE
Twee-zang tuflen verlangende en geftor-
vene zielen.
Toon: Hoe werkje niet Leeuwerk.
Menfch.
VV at is het leven ook!
Waar zyn nu onze vrinden?
Vergaan gelyk een rook,
Die wy niet meer en vinden:
Hoe zeer zy ons bevielen,
Dat voeld het vlees met pyn:
Ach afgeftorven zielen !
Hoe mag 't nu met uw zyn ?
%.
Antwoord.
Veel beter als het plag,
Wy zien uit klaarder oogen
In eenen fchoonen dag,
All' onluft is vervloogcn.
Hoe zal men 't uw verbeelden ?
Wy hebben wat ons luft,
Wy fmelten in de weelden
Van eene zoete ruft.
Menfch.
-ocr page 281-
GEZANGEN.
a75
Menfch.
Gy ruft in 't hoogfte goed,
Maar wy noch hier gevangen
In 't aardfe vlees en bloed,
Wy zuchten uit verlangen,
Om u daar eens te vinden
In 't fchaduwlooze licht,
Wy zien hier noch als blinden
Met fchemeiend gezicht.
4-
Antwoord.
Wy wenftcn dat gy waard,
Daar wy ons nu bevinden,
Verheerlykt en verklaard,
Veel nader ons beminde:
Die ons met zynen bloede
Zo dierbaar heeft gekocht,
Die ons zo lang behoede,
En hier in vrede brogt.
De
-ocr page 282-
xj4 Zedelyke en Stichtelyke
De Hemel-vrengd der Heiligen.
Toon: Gezwinde Bode.
w at zalder al voor vreugde zyn »
In het zalig ryk,
In 't heilig licht van Gods aanfchyn,
N iewers zyns gelyk !
Ach! zo fchoon.
Dat een tong,
Deze toon,
Nooit en zong,
Naar eis,
Daar is eeuwige lof en prys:
Daar is eeuwige vreugd,
Daar is eeuwige jeugd,
Wiens bloeijcn nooit en daald ,
Maar oneindig voedfel haald.
De grondelooze eeuwigheid,
Alles vol van God,
En glans van zyne Majefteit,
Zonder paal of flot,
Is een Zee,
Van geneugt,
Brengend mee,
Alle vreugd,
-ocr page 283-
GEZANGEN. z7f
En heil,
Zonder maat, zonder grond, ofpyl,
Daar de zalige ziel,
Zo gelukkig in viel,
En aan blydfchap onbetemt,
In volmaakte weelde zwemt.
3;
De Vader, eind'loos uitgebreid,
Baard, zo hoog en fchoon,
Van eeuwigheid, in eeuwigheid,
Zyn beminde Zoon,
Zynde 't licht,
En het zoet,
In "t gezicht,
En gemoed,
Van haar,
Wien dit heil is openbaar:
Ach ! dat heilige kind,
Zo geliefd en bemind,
Vervult een ieders geeft,
Met het eeuwig bruilofts-feeft.
4-
De Godheid die zo vriend'lyk rpeeld,
Met zyn Kreatuur,
Die hem den lof en dank toe kweeld,
Uit het liefde-vuur,
Geeft en baard,
Wonder
-ocr page 284-
zj6 Zedelyke en Stichtblyke
Wonder heen,
ISa zyn aard,
Ongemeen,
Tot vreugd,
Van de geeft die zich hoog verheugd:
Ach! wat komt daar al voort.
Ach! wat of m'er al hoord,
En ziet, en ruikt, en fmaakt,
Daar het hert zich in vermaakt.
S-
Zo 't hier op aarden kleurd, en geurd,
Zynd' in 't jammerdaal,
Wat wonder of'er dan gebeurd,
In des Hemels praal!
Door de macht,
Van den Heer,
Voortgebragt,
T'zyner eer,
En prys,
In het zalige Paradys:
Wat voor bloem , wat voor kruid j
Wat voor boom, wat voor fruit,
Dat moet het weezen zyn,
Tegen deze aardfe fchyn.
6.
Al 't goed dat deze wereld vat,
In haar gantfe kring,
-ocr page 285-
GEZANGEN. z7;
Is maar een fchets en beeld van dat,
Weinig en gering,
Daar is 't al,
Zonder vlek,
Zonder val,
Of gebrek,
Volmaakt,
Dat is 't heil daar 't gemoed na haakt:
Wat men hoord, wat men ziet,
Wat men voeld of geniet,
't Is al volkomen goed,
Uit die eeuwige liefde-vloed.
7'
Daar reilt een heilig lof-gezang
Uit het zalig koor,
Dat gaat in eeuwigheid zyn gang,
Voor het eeuwig oorj
Van Gods fchoon,
Ongevreefl,
Van Gods Zoon,
Van Gods Geeft,
En van
Wat die zalige treffen an:
Van Gods heiligheid,
Van Gods Majefteit,
En van den hoogen trap,
Der ver-eenigde Broederfchap.
8. Ach!
-ocr page 286-
Zedelyke en Stichtelyke
8.
Ach ! hoogverheven lof-geluid,
Daar men poos, by poos,
De eer des hoogden breidet uit,
Eeuwig en altoos!
Ach! hoe of,
Daar het hert,
In dien lof,
Smeltend werd,
Voor God,
In al 't liefFelyk zoet genot !
Ach! die Aroom van al 't Zoet !
Ach! die Bron van al 't goed,
Die eeuwig weid en vloeid,
Is van weldoen nooit vermoeid.
9-
Hoe lieflyk of dat wezen zy,
Daar die groote fchaar,
T'zaam woond in ecne Maatfchappy *
Vreedig by malkaar!
Ach hoe zoet,
En hoe bly,
Van gemoed,
Moeten zy,
Daar zyn,
Hebbend' alle Gods goed gemein:
Ach:
-ocr page 287-
GEZANGEN.
Ach! wat groot vermaak,
Is haar zaamen-fpraafc,
Van al 't oneindig goed,
Dat haar eeuwiglyk ontmoet.
10.
ö Heilig zalig vreden-land,
Dat zo veilig leid,
Nooit van een vyand aangerand,
In der eeuwigheid,
Zalig hy,
Die in uw,
Woonder zy
Nimmer fchuw,
Voor iet,
Want het onheil en reikt daar niet:
Ja met groot recht geacht,
Een gelukkig geflacht,
Dat in dat Heil-land woond,
Met geftadige vreugd gekroond.
il.
Vergaderd u geen fchat op aard,
Sprak die wyze mond,
Hy had een beter fchat bewaard,
Die de ziele vond,
f Na zy zonk,
Door de dood,
T
-ocr page 288-
j8o Zedelyke en Stichtelykb
Fn haar vonk,
Wierd ontbloot,
Van d'As,
Daar zy hier in het vlees in wasj
Toen ze wierd doorgloeid,
Toen ze wierd doorvloeid,
Met water en met vuur,
Van des Triniteyts natuur»
iz.
Toen haaien honger wierd verzaad $
En haar dorft gelaafd j
Door 't Een dat boven alles gaat t
Hoe 't ook is begaafd,
By al 't geen,
Wat'er vlied,
Uit dat Een,
Of gefchied $
Tot vreugd,
Voor dat zalige kind der deugd:
Dat's de fchat die'er lag,
Die het oog niet en zag,
Nu is zy openbaar,
In het eeuwige licht zo klaar.
jHoe zal die zoete Jezus naam*
Zwceven op kaar toon,
-ocr page 289-
GEZANGEN.          48*]
Voor 't zalig hert zo aangenaam,
Lieffelyk en Fchoon,
Zynde 't Lam,
Dat geflacht,
Zalig kwanl,
Met zyn macht,
Van goed,
En haar kocht met zyn eigen bloed:
Ach ! hier is ryke flof,
Tot een groote lof,
In alle eeuwigheid,
Voor zyn aanzicht uitgebreid. .
14.
De Herder die zyn Schaapje zocht j
En gelukkig vand,
Die heeft het zalig t'huis gebrogt $
In 't beloofde land ,
Daar 't nu weid $
Ongeftuit,
Vredig leid,
In het kruid ,
En groen,
Van het eeuwige bloei-faizoen:
Zonder eens om te zien ±
Wat'er ook mogt gefchiên,
Den Wolf heeft daar geen neft,
In dat vredig heil-geweft.
14 öZa-
T x
-ocr page 290-
t.%% ZEDELYKE enSTICHTBLYKE
o Zaal'ge Schaapjes inde Beemd,
Van al 't hemels zoet,
Dat nooit verdord noch einde neemt,
Wat 's uw herder goed,
Die u vleid,
Die u ftreeld,
Die u leid,
Dat gy fpeeld,
In 't gras,
Van het fchoon paradys gewas:
In een bloemryke ftreek,
En u drenkt uit de beek.
Die uit Gods wezen vlied,
Tot een lieff'lyk zoet geniet.
16.
Gezegent zy die fchoone bruid,
In haar hoog geniet,
Wiens naam, wanneer men die beduid ,
Gods Gemeente hiet:
Koningin,
Schoon gehuld,
Met Gods min,
Gants vervuld,
Zo ryk,
By geen eenig hoog ding gelyk:
Dat is recht getrouwd,
Daar
-ocr page 291-
GEZANGEN. 283
Daar men bruiloft houd,
Niet voor een korte tyd,
Maar in alle eeuwigheid.
»7-
Ach ! bruiloftsfeeft wat zyt gy fchoon,
Daar de blyde ziel !
Verhuw'lykt met Gods lieve Zoon,
In die weelde viel,
Hoog genot,
Daar 't gemoed,
Eet van God,
En zyn goed,
Altyd,
Van 't begin tot in eeuwigheid:
Ach ! wat blyder dag,
Die nooit einde mag,
Voor al de Maatfchappy,
Van de gantfe hemel-rey.
De
ÏJ
-ocr page 292-
a§4 Zedelyke en Stichtelyke
De groote Keur.
Toon: Als 't begint.
ings is 't mooi, maar Rechts is 't beter:
't Eerfte is na , en 't tweede is verd.
Elk zy hier , een wyze meeter.
Dat het beft verkooren werd,
2.
Derven moet gy, een van beiden
Die zyn weg na 't Ooften zet,
Moet, voor vaft, van 't Wefte fcheiden,
Dit gevolg leid geen belet.
i
Maar wie zal hier wys'lyk hieten l
Die het mafte goed vcrkieft,
En zich 't wachten laat verdrieten,
Dat de vreugd geen tyd verheft;
4-
Of, een, die , (door 't overweegen)
Met een onyerföagd gemoed,
Treed
-ocr page 293-
GEZANGEN.
Treed na 't verfte afgelegen,
Wyl hy 't fchat voor grooter goed ?
f-
Zich ter welvaart te beftuuren,
Is een wyzelyken aard,
Maar het Wel dat langft zal duuren,
Is de uitverkiezing waard.
6.
Stap maar voort, gy wel bedachten,
Die de weelde , voor de hand,
Om een fchoonder heil verachten,
In een vergelegen land.
7-
Laat ze lachen, uwent wegen,
Dat gy 't Wel de rug toe keerd s
Hoop , is u een groote zegen,
Daar gy onderweeg van teerd.
8,
't Is wel wys'lyk overwoogen,
Eeuwig Heil, voor Tyd'lyk goed!
Beter dwaas voor fcheele oogen,
Als ge-eerd, met fchuim van zoet.
T4
-ocr page 294-
%$6 Zedelyke en Stichtelyke
9-
Smeltend fchuim zyn alle dingen,
Die men in de wereld teld:
Toond een van haar lievelingen,
Dien 't genoegen niet ontfmek.
10.
Maar het doel van 't ziende herte,
Is een vafl: beftendig Heil:
Schoon , al leid het in de verte,
Hoop bereikt het met zyn pyl.
11.
Lings is 't mooi j maar afgemeeten,
By het Rechtfe onderfcheid ,
Is het kwalyk mooi te heeten,
Wegens zyn onwaardigheid.
12.
Rechts is 't heerlyk boven maaten!
ö Alwaardig, eeuwig Rechts,
Wee ! ö wee! die u verlaaten
Om een bovenmaaten flechts.
Van
-ocr page 295-
GEZANGEN.         287
Van 't Laatfte Oordeel.
\_yc groote Scheid-Dag, diedegantfcKreatuur,
Van goed en kwaad vermengt, zal veegen door het
vuur,
Dien Dag van wonder zal ten laatfte eens zyn gekomen,
Tot fchrik der boozen, en tot trooft van alle vroomen.
Dan geeft het goud der deugd,zyn glans en luifter wel,
Terwyl de ondeugd fmelt, en afvloeid in de hel.
Heft uwe hoofden op, die zich na Jezus ftrekken,
Wanneer de booze, in 't ftof, haar aangezicht bedekken.
ó Dag der dagen, die 't begin in 't einde fluit!
Nu is den loop desTyds, met haar bedryven uit!
EndeEeuwe-deuren gaan met haaren ingang open,
Dan is het al te laat om Oly te gaan koopen.
Maar die gereed is, werd een aangenaamc gaft,
De Poort des Hemels fluit, en blyft voor eeuwig vaft.
6 Wee ! 6 ach ! waar heen ? waar heen ? gy uitgefloten,
Gy onbekende, gy vervveez'ne, en verftooten!
VerHeft uw luft het huis en hof van dezen Tyd,
Daar blyft niet over, als de helfe Eeuwigheid.
Spyt, boven fpyt, van deze onnoemelyke fchadc,
Door fchandelyk verzuim, der noodende genade.
Waar is de luft, zo hoog van onverftand geacht?
Verdweenen! en waar heeft zy haaren knecht gebragi?
Stof is de eer en ftaat met al haar welbehaagen;
Roeft is de Rykdom; rook,de vreugde en weelde dagen !
T ƒ                          He-
-ocr page 296-
a88 Zedel yke en Stichtel yke
Helaas! hoe onverwacht valt dezen grooten ftrik
Op 't vrye leeven, tot een hoopelooze fchrik;
Daar 't geen van allen kan ontworft'len nog ontwringen,
Dat is den grooten ftrik, dieniemant kan ontfpringen.
Dat had dcydelheid, die trouwe Raad veracht,
En zorgeloosheid voed, zo zwaarlyk niet bedacht.
Maar gy ö kind'ren Gods, wie zal genoegzaam roemen,
Uw ftaat van Zaligheid! wie zal uw welftand noemen!
Gy die met traanen en met zuchten hebt gezaaid,
En nu de vruchten van uw wyze landbouw maaid!
Gy die het heil desTyds, verfmaad hebt en verfmeeteti,
Op dat het Eeuwig Heil dus van u wierd bezeten.
Nu is de tyd van ftryd en worfteling voorby,
Daar't vol geniet der Hoope u tegenwoordig zy.
Verheft uw Lofgezang, en pi yft den Heer der Heeren,
Gy zyt beveiligd , en geen leed zal u meerdceren.
God is uw Vader, en uw Broederen zyn veel.
Wie teld uw Rykdom, want elk is u een juweel.
6 Menfch! 6 menfch! ftaat ftil: verzameld uwe krachten,
Op 't punt van dezen Dag: Vergaderd uw gedachten
Tot wys'lyk overleg.; Legt op dit doelwit aan,
Op dat gy treft en wind; blyft voor die Spiegel ftaau.
Het is het waardigfte en het noodigfte aller dingen,
Van alle laaken, die u dagelyks omringen.
ó Menfch! ó menfch ! weeft wys, draagd doodelyken
haat,
Op't grouwzaarn onheil, dat genaamt word: al te
LAAT.                                         XXII!,
-ocr page 297-
GEZANGEN.         **<)
XXIII.
© Grooteu dag J
YïtUfondeïiï n Jaar niet wer: ïvantActiurekomt,
welke alle, die in de graven zyn, Zynefiem zullen hoore».
En zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de op-
Jlanding des levens ; en die het kwaade gedaan hebben, tot
de offianiing der verdoemenis, Joanncs V: 28,29.
-ocr page 298-
acjo Zedelvke en Stichtelyke
Ten Tweeden.
jrjo komt dan 't einde eens, van al 't zichtbaar' we-
zen , ach!
Dien lang gewenden, en dien lang gevreefden Dag!
Gelyk het ver-verfchiet in dommeling gelegen,,
Voor 't naad'rend' oog eerlang zyn wezen heeft gekrec-
gen>
Daar zich de twyffeling in klaarheid open doet,
Zo komt het eind' van't Al, de gaande tyd te moed.
Elk menCch beleid zyn dood; maar't eindeling gebeuren,
Is veeltyds ver-verfchiet, te flaauw om na te fpeuren;
Doch wyl hy in de tyd geduurig voort moet gaan,
Zo komt hetvernaby, en voor het aanzicht ftaan:
Dit leid £een twyffeling, van wegens't valt «vaaren,
poor zo veel eeuwen, tot een lange reeks van jaaien.
6 Jongften Dag! zo ver, zo ver in't blaauw verfchiet,
Dat menig duizend oog u naauw'lyks kend of ziet!
Gelyk elks rterfdag komt, en veeltyds eer hy 't meinde y
Zo komt gy ook en maakt het algemeene einde
Gelyk een fterven, en de dood van'tzienlyk Al,
Dat door het vuur vergaan en niet meer weezen zall
De groote Meefter fchcid het reine van 't onreine,
Op dat elk aan zyn plaats daar 't wezen moet verfcheine.
ó Dag der dagen ! 6 gants wonderbaare Dag!
Die't al ontbloot, wat diep en in't verborgen lag!
-ocr page 299-
GEZANGEN. a9c
Zo komt den loozen ftrik, gants onvoorziens gevallen,
Op 't zorgeloos gepluimte en overdekt hun allen.
6 Werelds woeldery, een Zee van bezigheid,
Zo valt u over 't hoofd het einde aller tyd.
Hoe wil dien grooten fchrik het fpel zo fchielyk bree-
ken,
En 't lachende aangezicht des wereldoms verbleeken!
Daar leid het al! houwop; ftaftil; enlegdterneêr;
Al wat gewigtig was, word licht en weegt niet meer.
't Is al en al gedaan, gewonnen, en verlooren,
De proef komt op de baan, wie 't befte heeft verkoren.
De Koning geeve nu den Bedelaar de hand:
Elk even ryk; de Kroon en Scepter leid in 't zand.
Nu komt het hoogde recht, ten einde aller tyden
Om 't groot veelvoudig Al, te fchiften en te fcheiden.
Het gantfe werk des tyds, moet in den grooten brand,
Op dat het zuiv're goud verblyve in 's Meefters hand:
't Onreine wezen, dat by 't reine was gezeten,
Word in een duifter dal voor eeuwig wech gefmeeten.
Die fprak: het worde; en het wezen was terftond,
Roept alle leven, uit den zichteloozen grond:
Daar ftaat het lichaam weer, al fcheen't tot niet met
allen;
Noch ftof noch vezel kan den grooten hand ontvallen. *
Hetzielfe leven trekt het huis des tyds wéér aan,
Om deze laatfte maal voor 't hoogfte recht te ftaan.
Gcze-
-ocr page 300-
t9z Zedelyke en Stichtëlyké
Gezegend hy, die zich met ernfl: in 't goede wende,
Opdat hem God in't licht van zyne liefde kende.
6 Wee den geene, die by God niet is bekend,
En als een vreemd'lingj ver in ballingfchap wech be-
lend.
God woond in 't heiligdom , daar nooit onreinheid
naakte,
En kend zyn vrienden} die haar vriendfchap met hem
maakte.
Die in zyn vreemd'lingfchap, des levens Vader zocht,
En 't hert als een juweel, in zyn bewaaring brogt,
Die kend hy: Zalig volk, die eet voor dwaaze gingen,
Nu zyt gy wys 'voor 't oog vart alle hemelhigën:
Bezwangert met dien prys en koftelyken fchat
Des nieuwen Beelds na God, in 't oude aarden vat.
Zo kund gy door het vuur des grooten proefs paffeereri,
't Welk rhaar het dekfel van uw fchoonheid fal vertee-
reri,
En laaien d'Erigel-Menfch uit alle hinder gaan,
Om als doorluchtig goud in 't eeuwig licht te (laan.
ö Schoone Tempel! daar den Vader en den Zoone,
En Heil'gen Geeft, als God, in 's menfchen hert zal
wooneri!
Waar is een pracht en praal die by die fchoonheid
blykt,
En niet als kaarslicht voor de Zonnefchyn bezwykt ?
Dat was dien rykdom, en 't fieraad , dat zy betrachte
Die
-ocr page 301-
GEZANGEN. 293
Die 's Werelds wyzen , voor een foort van dwaazen
achten;
En ziet nu zyn ze by dekind'ren Gods geteld,
Wat is het heerlyk met dat heilig volk gefield!
Maar ach! die met zyn hert niet in het goed verkeerde,
Op dat hem God in 't licht der liefde kennen leerde,
En als een vreemd'ling voor geflooten deur moet
ftaan,
Waar zal hy anders als by zyn bekenden gaan ?
In't ryk der duiftemis, daar hyzich kenlyk maakte,
Om dat zyn leven na de vrucht der hellen haakte.
6 Wee ! om weinig luft, die uit den afgrond
fchuimd,
Zogrooten heerlykheidvan eeuwig heil verzuimd!
Dan zal het menfch'lyk beeld, in 't groote vuur ver-
dwynen,
En 't beeld des duivels, dat verborgen was, verfchynen.
ó Grouwel! daarde ziel een Engel Gods mogt zyn,
Word zy een draak, of Hang vol wrevel en fenyn.
6 Meivfch! die anderzins, uw zinnen weet te dwingen,
Na 's Wereld s wy sheid, tot beleid van aardfe dingen,
En alles overlegd, voorzichtig weegt en wikt,
En tot uw' wel (land met veel moeite vlyt en fchikt:
Waarom zo onbedacht, in d'allergrootfle zaaken,
Van wel of kwalyk vaard, die eiud'ling ftaat te nsiaken ?
Staat eenmaal vaft, en flopt het geeftelyk gehoor,
Voor 's werelds fuizen, llcld de zaak uw leven voor,
-ocr page 302-
294 Z EDELYKE CnSïICHTELYKE
En overweegt met ernft, op dat het eens beklyve,
En als een zegel, in het wasuws herten blyve.
6 Jongden Dag die 't al en alles zet in 't vuur,
Den dorsvloer yeegt en voerd het kooren in de
fchuur,
Hoe zal dat zichtbaar Al , dat groote werk des Heeren,
In uw ontftooken gloed verfmelten en verteeren,
Op dat maar blyve dien onzienelyken grond,
Daar deze Wereld als een bloempjen uit ontftond:
Degrond'loozc eeuwigheid met geen begin noch ende,
In't licht tot vreugde, en in 't duifter tot elende,
Hoe werpt uw'aankomft al hetwereldfe beloop,
In zyn krioeling zo ter neer en overhoop !
Ten Derden.
Toon: Maar toen dat Haantje kraaide.
V erheugd u alle gy vroomen,
En vreeft die god'loos zyt:
Want eens zal over u komen,
Het einde van alle tyd.
2.
Een valftrik voor alle kwaade,
Die niemant ontkomen zal:
Een toekomfte van genade,
Den vroomen in 't Traanen-dal.
3. Dan
-ocr page 303-
GEZANGEN.
3-
'Dan zullen de volken huilen,
Dan zullen die (chaamrood zyn 5
Haar nergens kunnen verfchuilen,
Voor 't albeziendc aanfchyn.
4-
Dan zullen die geen, die branden,
En dorften na 't eeuw'ge goed :
Verheffen Hoofden, en Handen ,
Met vrolykheid van gemoed.
Dan zal zich het wonder ontfluiten,.
Dat lange verzegeld was:
Dan zullen de dooden uitfpruiten ,
Op aarden, als kruid en gras.
6.
Dan zullen alle die waaren,
Van hoogen , en laagen ftand:
Voor duizend , en duizend jaaren,
Weer komen , als voor de hand.
,7-
Dan zal eerft ter baane komen,
't Hoogwigtige onderfcheid:
Dat tuffen den ltaat der vroomen,
En 't goddeloos weezen leid.
8-
Dan zullen de traanen en zuchten,
De kommer, en alle leed:
V
-ocr page 304-
ag6 Zedelyke en Stichtelyke
Voor haar waardye doen vluchten.
Al wat men hoogwaardig heet.
P.
Dan zullen de aardfe luften,
En weelden , hoe groot en duur:
Daar 't leven op fteunde en ruften,
Verfmelten als was voor 't vuur.
10.
Al 't fchoone dat wierd gepreezen,
Al 't lieve dat wierd bemind:
Wat zal het dan anders weezen,
Als ftuivende kaf voor wind?
ii.
Daar tegen zal 't zaad der deugde,
Vertoonen. zyn eed'le vrucht:
Tot voedfel van eeuw'ge vreugde,
Wyl zuchten en treuren vlucht.
iz.
Dan zal de Richter verfchynen ,
Met kracht en heerlykheid:
En duizende van de zyne,
ö ! Machtige Majetteit!
'3-
ö Mcnfchen wilt overweegen,
(Want ieder komt daar preiênt)
Hoe veel u doch is gelegen,
Waar voor gy dan word erkent.
14. Dan
-ocr page 305-
GEZANGEN. 297
14.
Dan zal zich de menigte fcheiden,
Een ieder na zynen ftand:
Ter rechter en linker zyde,
Van 's rechters hoogwaarde hand.
Wilt immers dien ftand betrachten ,
Van zulk een uiterften ftond:
't Hoopend, en vreezend verwachten,
Des Oordeels, uit 's Rechters mond.
16.
Dan zullen de Maajers komen,
En fcheiden het onkruid af:
Van 't waardige koorn der vroomen,
Ten vuure, als ftroo en kaf.
17-
Dan zullen de dwaaze Maagden,
In haaren verzuimden ftaat,
Waar mede zy God mishaagden,,
Nu eind'ling komen te laat.
18.
Dan zullen zy vrucht'loos hoopen,
Voor eenen geflooten deur:
Doch niemant en doet haar open,
Haar poogen gaat al te leur.
19.
Wat waaken zal z' overkomen,
Die al haar hoogwaarde tyd,
V z                        Ver-
-ocr page 306-
Zedelyke en Stichtelyk»
Verfleeten met yd'le droomen,
En raakten 2.0 't wezen kwyt.
20.
Had gy u dit doel verheven,
Voor 't oog van bedachtzaamheid:
Gy maakten u gantfe leven,
U zelven hier toe bereid.
XI.
^Verwerp dan van uwe oogen,
't Geen u dit uitzien belet,
Zo jammerlyk houd bedroogen,
En't wyslyk vlieden bezet.
22.
Want waarom zoud gy bcklaagen.
Uw' goude verloor'ne tyd,
Van zoveel jaaren en dagen,
Tot knaagen en bitt'ie fpyt?
23.
Gelyk een brandenden oven,
Zo komt'er dien vuur'gen dag,
Na 't woord van 't oude belooven,
Tot blydfehap, tot wee en ach!
24.
ó Waardigheid nooit volpreezen,
ó Tammer en groot elendj
Wat zal 't een onderfcheid weezen,
Van 's levens tweevoudig end.
%$. Wie
-ocr page 307-
GEZANGEN. agg
25-.
Wie kan den Donder verdraagen;
Gaat wech in het eeuw'ge vuur ?
ö Menfch weeft in tyds verflaagen,
Voor 't naaken van dezer uur!
2,6.
Maar zalige Hoop der vroomen,
Van wegens het liefPlyk woord:
Dat u zal nooden te komen,
In 's Hemels ontfloten poort.
27.
ö Menfch ! wilt u doch verbeelden,
't Uiteinde van alle ding :
Wat helpt u een weinig weelden,
Na dat zy als Rook verging.
28.
Dan zal zich 't heel-al verwerren,
Verbreeken en heel vergaan :
Den Hemel met al zyn fterren,
Met t'zaamen zyn Zon, en Maan.
zp.
De aarde met al haar wezen,
En alle vergank'lyk goed ,
Waar inne den Menfch voor dezen,
Gewurmt had en gewroet.
V 3              30. Wat
-ocr page 308-
Zedelykë en Stichtelyke
30.
Wat blyft 'er dan, na dees tyden,
Als alles verfmolten is,
Een eeuwigheid van twee zyden,
Van licht en duifternis.
IV
Dan bloeid het knaagen, en klaagen,
Der geener die onbedacht,
Het goede had , in zyn dagen,
En 't eeuwige heeft veracht.
31.
Zyn zonne heeft uitgefcheenen,
Zyn Maan is ondergegaan ,
Zyn Hemelryk is verdweenen,
't Is alles met hem gedaan.
33-
Dan zullen de vroomen betreeden,
Dat zalige Paradys:
Een Lufthof van vreugde en vrede ,
En fchoonheid, van lof, en prys.
34-
Dan zullen zy t'zaamen deelen,
In's Vaders oneindige gced:
Dan zullen zy kweelen en fpcelen,
Oneindig uit God gevoed.
BLAD*
-ocr page 309-
BLADWYZER
DER
GEZANGEN.
A.
Aan iemant, uit het boetvaardige krankbei
Jl opgekomen.
i/\an d'oever van des levens dorre ftrand.
243
Van Jezus noodiging tot alle vermoeide.
Ach! hoe v riend'lyk laat de Heere.
SS
Niet beter als t'huis.
Ach ! myn geeft verlangd zo zeer.
121
Van het eeuwig Al.
Ach neen! ach neen! alweetend God en Heere.
133
Van de rufl der Zielen.
Al ruifen alle wouden.
SI
Van onzen voorzichtigen wandel.
Als and're zyn in vreugd verheven.
163
II. Deel op het menjchelyk bedryf:
Als elks bedryf is afgedaan.
74
Van de liefde Jezus in 't herte.
Als Jezus eens de harpe Haat.
122
Van ChrifiusLydeK.
Als nu het zalig uurtje was vervuld.
211
B.
Van 't Zalig leven.
Beminde broeder, die ik vand.
                              90
De Pelgrimagie. ,
Beminde , die de Pelgrims ftaf.
                           167
I. Deel op bet menjchelyk bedryf.
Blyf doch eens voor de wereld ftaan.
                      71
V 4                          Van
-ocr page 310-
BLADWYZER
D.
Van Chrijius Lyden.
Daar is een bron ontfprongen.                             211
Ziels begeerte, omfterkte op zyn weg na den
Hemel.
De Geeft des Heeren vul ons zeil.                         40
Van 't Laatje Oordeel,
DegrootfteScheid-Dag, diedegantfe Kreatnur. 287
Tweede Morgen-Gezang.
Den klaaren dag is weer verfcheenen.
                       12
Een Lied van fabelden.
Den tyd is verloopen, wy moeten weer fcheide, ijó
Strou-vreugd.
De vlam in 't luchtig ftroo ontftooken.
                 149
Van Chriflus geboorte.
Doe God in 't vlees zich openbaarde.                    43
E.
Het Goddelyk Wonder.
                    228
Een Bode brengt uit Godes kracht.                      232
Van de tegenspoeden op den weg des levens.
Een Zomervlaagje doet geen quaad.
                       114
Van 't onderfaheid tuffen Hemelen Helle.
Eeuwig, eeuwig, zonderende.
                          162
Lof, uit hulp.
Eeuwig wezen.
                                                   130
Van de levens Lucht.
Eiken Adem-tocht, is een
                                   14°
F.
Het kan verïeeren.
Flus was de lucht zo zwaar en naar.
                        164
G.
Van Gods wysheidin bet berte*
't Geen ik niet wift te zyn,
                                  22°
' Derde
-ocr page 311-
der GEZANG EN,
Derde Morgen Gezang.
Geloofd zy God, datikdenklaarendag.
                  17
Van 't Menfch'lyk hert,
Gelylc een fteen van d'Aarde opgeheven.
                240
Van Chriftus Lyden.
Gezelfchap van myn levens reis.
                          203
Van het wederflreeven des vleefes.
God is een eeuwig geeven.
                                 ng
Van de Liefde Jezus.
Goede Jezus, fchoonfte lief.
                                141
Van Boetvaardigheid.
Groote Jezus ! die zo fchoon!
                             145-
H.
Van Chriftus geboorte.
Het eeuwig woord, uit Gods gemoed.
                  48
Spiegel der omkeering van B: C:
Het menfch'lyk leven, dat nu reeds al is bezeten. 15-1
Zedige Aanmerkingen op het leven van Joannes
Genuwit.
Het verre Ooften liet ons hooren.                        iof
Genees-Middel.
Het Zieltje dat was krank,en neigde zich tot fterven. 214
Van 't toekomende.
Hoewel ik niet en heb te fchryve.
                        m
De Pellegrim.
Hoe zucht een Pelgrim in dit Leven.
                    83
Chriftus het leven der ziele.
Jezus Chriftus myn leeven.
                                  iff
Verlangen na Jezus.
Jezus Chriftus myn waarde!
                                  f8
Van 't eeuwige leven in Jezus naam.
Jezus, Jezus, Jezus, Jezus.
                                ir f
Op het Overlyden van Cafparus Luiken.
Ik had een Lam verlooren.                              26b
V f                      Vreem-
-ocr page 312-
BLADW.YZER
Vreemdelingen, In aard/e dingen.
In vreemd'lingfchap gebooren.
                               29
K.
Verlangen na Jezut.
Keer weer, keer weer, ó Jezus, myn beminde! 119
Op de Dood, in 't algemeen.
Kom voor 't Tooneel des Sterf beds ftaan.
               268
L.
Van de ruft des Gemoeds.
Laat krygen, en fchanden, en rooven en branden, ƒ6
Op het Afjlerven.
Laat los, en ftaak het treuren.
                             249
De groote Keur.
Lings is 't mooi, maar Rechts is 'c beter:
           284
M.
Een klein bewys, van 't Paradys.
Meykruidje, aardig fpruitje.
                                12$"
Zaamenfpraak tujjen de geloovige ziel, en Chrijlus.
Myn Lief, ik moet van heeter minne weenen. 21 o
N.
De Vertooning Chrijli aan de Apojlel Thomas.
Nadat het woord des lieils, (den menfch tot hulp
befprooken.                                          aiy
Van 't Menfchelyk Sieraad.
Neen vroetend wormpjen Adams kind.                   1
O.
Van 's werelds blindheid en elende.
ó Blinde wereld, vol ellende.                                 70
Vriendelyke Aatifpraak tot een wankelende ziel.
6
Broeder! broeder! ö zo lang gekende vriend. 24?
Zucht tot vrucht.
o Chriftus laat den Dageraad.                               13a
De Machneet.
t> Gy wond're kracht van't Noorden.                   w}
-ocr page 313-
der GEZANGEN.
Van de Heere Jezus, die kojielyke Paarel.
ö Jezus, goede Heere.
                                        123
Morgen-gezang.
6 Myn Ziele looft den Heere.
                                 9
Van'Hondoorgrondelyk wezen Gods.
Oneindig goed, van niemant ooit volpreezen. 27
Zucht na open lucht.
ö Tent van vlees en bloed!
                                 117
Van Chrijius navolging.
è
Vogeltjes, die zingt en queeld.
                          5-3
Op het Zalig affterven van Katharina Glimmer.
6 Waarde Ziels-vriendin.
                                    2/3
Op het overladen van Hefler van der Moer.
6 Zaal'ge Hester! die zo fpoedig overkwam. 26 f
S.
Van de fmalle en breede Weg.
Smal wegje, dat van doornen bloeid.                  ifo.
Van de Scheppinge, Val, en Weder-oprechtinge
der Menjchen.
Speelnootjes die met ons de wereld ontvlied.         189
Jezus der Zielen-vreugd'' en leven.
Staa op, bekrans uw hoofd.
                                 61
T.
Verkieft het befte.
Terwyl de Wereld haar behaagelyken ftaat.
             1 ƒ4
Zaamen-Zang van 2 o f 3 perfoonen op de Pel-
grims Reize na
V Eeuwige Vaderland.
Terwyl wy hier zyn onderwegen.
                          17f
Tweede Avond-gezang.
Tot hier toe zyn onze dagen.                                 24
V.
Het verzaaken van alle aardjeydelheid.
Vaar heen, vaar heen, 6 Wereld, die ik minde. 67
Van het Laatfte Oordeel.
Verheugd u alle gy vroomen.                            294
Van
-ocr page 314-
BLADWYZER der GEZANGEN.
Van Cbriftus geboorte.
ft Verlangen had nu lang gewacht.
                        44
W.
Van de liefde Jezus,
Wat gy bemind, dat min ik ook.                         64
Tweezang tuffen verlangende en gestorvene
Zielen.
Wat is het leven ook!                                        172-
De Hemel-Vreugd der Heiligen,
Wat zal der al voor vreugde zyn.                        274
Ernftige bedenking op onzen weg na de
eeuwigheid.
Wel aan myn ziel, met goeden moed.                  99
Van Cbriftus Lyden.
Wie hangt 'er zo deerlyk, geteiftert, gefchonden, 209
De Hemel-Reis.
Wy gaan na Vredenryk.
                                        34
De Genade Gods over Holland.               222
Wy hoorden wel in deeze Wonderdagen.           226
Van het overgeeven des herten aan Jezus.
Wy willen God ons herte geeven.
                         f9
Op het Goddelyk wondergefchiedaan Jeske Klaas.
Wy zingen God ter eeren.
                                   234
Z.
Van hoe naby, De Hoogfle zy.
Ziet, die Hemel fchiep, en aarde.
                       129
Avond-gezang.
"Ziet
ons leven is heenen.
                                      21
Van 't Tyd'lyk, en eeuwig Vuur en Licht.
"Zoet Lichje,
Zoon van'tbitt'reVier.
                  13 f
Van gantfer Herten.
Zo niet, onwyze ziel, zo niet.
                             60
Van 't Laatfte Oordeel.
Zo komt dan t einde eens van al't zichtbaar' wezen. 290
RE-
-ocr page 315-
REGISTER
Van de Voizen dezer Zedelyke en
Stichtelyke Gezangen.
kis een uytgeftorte balfem.                          221
Alfenor.                                                          6z
Amarillimiabella. Oï,Sulamithe. 21, Sf, ƒ8, il ƒ,1 ƒ f
Ay fchoone Nimf, aanziet een machtig Koning. 27,67,
210
Belle Iris.                                                121,140
Courante la bare.                                       99,13 2
Dat gy bemint, dat min ik ook. Of, Courante la hare.
99, ^
De Zon aan't klimmen. Of, Syntphonia. 141,145"
Ein Kindelyn geborn zu Bethlehem.
                      48
Filismyn tweede ziel. Of, o Droevig ongeval. 220
Gelyk als de beekjes vloeyen, enz.
                       24
Gefwinde boode van de Min.                    122,274
Heeft iemant door geftadig draaven.                    17 ƒ
Helaas Klemeen ik zag uw' oogen.                     12
Helaas myn zuchten zyn om niet.                       64
Het beft op aard is een geruft gemoed.                17
Het daget uyt den Ooften.                           ƒ ?,12ƒ
Hoe dus bedroeft Leeuwerk.                 34,II2^3
Hoe werkje niet Leeuwerk.                              272
Houw op die geil gedicht.                               265-
Jeruzalem 6 fchoone Stad.                               268
Iets moet ik u, Laura vr^agen.                         162
Ik ging op eenen morgen. Of, Vit liefde komt groot lyden.
29,118,212,234,249,260
Ik hoorde dees dagen, een maagdeken klagen. 209
Karolus Koning weeft gegroet.
                    71,15-9
Laat krygen en fchanden. Of, Ik hoorde dees dage», een
maagdeken klaagen.
                             209
La Duchefle Royale.                                       * 19
Maar
-ocr page 316-
REGISTER der VOIZEN.
Maar toen dat haantje kraaide.                             294
Ma meere.                                                            43
Nerea.Of,rev«7/« vous.Of,io Gebod, ƒ9,70,83,111,163
Nu laat onsallegaar dankbaar zyn.
                          203
6 Chriftus laat den dageraad.                                 64
6 Droevig ongeval.                                             220
6 Grootheid van Gods liefd'enz.                          217
6 Heilig Zalig Bethlehem.                 60,74,114,167
6 Kersnacht! Of, Ma Meere.                               43
6 Nacht, jaloerfe nacht.                                      214
Petit Bourdeaux.                                                 129
Pfalm 2.                                                             240
Pfalm 6.                                                             123
Pfalm 8.                                                              133
Pfalm 9.                                                              164
Pfalm 24. en 113. Of, Koning Karolus enz. 71,159.
Pfalm 25".
                                                                9
Pfalm 58.                                                            149
Pfalm 68. of 36.                                                5-3
Pfalm 113.                                                     7MJ9
Pfalm 138.                                                     60,167
Repicava.                                                            130
Reveilles vous.                             ƒ9,70,83,1 n, 163
Semila Tormenti.                                           ^6,1 $6
Sulamïthe.                                   ai, 57,5-8,1 if, 1 f f
Symphonia.                                                  141,145-
Tien Geboden.                             jp, 70,83,111,163
Tot Ryffel in 't vergulde Rad.                                 1
Tranquille cceur.                                                  44
Van Alewyn.                                               189,211
Van de Koningin van Engeland.                          203
Uit liefde komt groot lyden. 29,118,212,234,249,260
Vliegen te hoog, 't welk my bedroog.
                   175*
Wie hangt'er zoo deerlyk. Óf, Semila Torment/, fóifó
Wie fleetheuggelyker dagen. Of, Petit Bourdeaux, 129
Wilt gy een Pelgrims weg ingaen.
                    90,13 j-
EINDE.
-ocr page 317-
LOF en OORDEEL
VAN DE-
WERKEN
DER
BARMHERTIGHEID,
DOOR
JAN LUIKEN.
-ocr page 318-
2
Lof en Oordeel van de Werken
der Barmhertigheid.
D
e gierigheid, die luft in 't (lof der aarde raapt,
En in de waereldkift: haar fchat te zaamen fchraapt,
Terwyl de tooren Gods haar vreeflyk dreigt van boven,
Word van mildaadigheid verftooten en verfchooven;
Die ryk'lyk ftort en meet, en als een water vloeit,
Zo dat haar palm en kroon der eeuw'ge zegen bloeit,
ö Wigtig onderfcheid ! verworpen, of gepreezen,
Of in de vriendfehap Gods, of in zyn haat te weezen!
Wat helpt de eigenbaat het goed dat zy vergaart,
Het veel dat zy bezit, en 't al dat zy bewaart ?
Al wift ze een gouden berg door vlyt by een te hoopen,
Wyl voor al's waerelds goed geen Hemel is te koopen:
Én zy, door nooddwang van de dood, haar fchat ver-
laat,
En arm ter zielen vaart, wie weet in welk een flaat!
Maar mededeelzaamheid,beftuurd door klaarder zinnen,
Weetdoorverfchotvan'tgrof, een fynerftof te winnen,
Die (wylze geeft'Iyk is) zy in haar geelt befluit,
En voertze door de dood van deeze waereld uit:
Maar geld, en goed, en land, en zand, en huis, en hoven,
Zyn grof en veel te zwaar om meê te gaan naar boven.
Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad,
tot welke fommige luft hebbende zyn afgedwaald van't
geloof,
i Tim: VI: to.
En die in zegening zaait, zal ook in zegening maajen*
ï Kor: IX: 6,7.
-ocr page 319-
3Vjr Ae VED;: PrAMVSTTZ en C.^AÏTDEE. SXS,
Jioahrei-hiopers, indeHeursjtrttat.'
-ocr page 320-
4 LOF en VRUCHT
Ik ben hongerig geweeft, en gy hebt myte
eeten gegëeven. Matth:XKV: 35.
.W« is het voordeel groot en fehoon,
o Menfch! dat gy aan Chriftus leden ,
Als was het zelf aan zyn perfoon *
Uw liefdedienften kunt befteeden?
Dat Hy, die 't al en alles heeft ,
En 't voedfel geeft aan alle leven,
Uw onvermogen't voorrecht geeft,
Dat gy zyn honger fpys kunt geeven.
Indien het ftont aan uw befluit,
fWaar gy den hoogften meê Zoud dienen,
Hoe vond gy worm het zelve uit?
sWaar zoüd gy zulk êen ftof ontlienen ?
Noch zucht gy onder dezen kft,
En fchroomt dat zachte jok te draagen,
Zo heeft de gierigheid u vaft
Aan 't fnoer van idel welbehaagen.
6 Menfch! zie klaarder als voorheen,
En laat u niet meer vrucht'loos nooden,
Zeg tot uw Eeuwig Heil geen neen,
Maar neem wat u word aangebooden.
En zo gy uwe ziel opent voor den Hongerige» , en
de bedrukte ziel verzadigt
, dan zal uw licht in de dtti-
fternis opgaan
, en uwe donkerheid zal zyn als de mid-
dag.
JezaiasLVIIIrio.
En ik zeg ulieden, Maakt u Zelven vrienden uit
den onrechtvaurdigen Mammon
, op dat, wanneer v
ontbreeken zal
, zy u moogen ontfangen in de eeWê?
tabernakelen. Luk: XVI: 9.                            ,r
^^■^^n i/ai-.
-ocr page 321-
der BARMHERTIGHEID. $
Vervuld der armen nood,
Zo kneed gy zielen-brood.
lic ten. Wigeri^eweei^ende £y heVt
nxj te etelx^e^eVe3i;]VIatdi.z$.35.
2a% [zyn]de barmhertige: want he» zalbarmher-
ttgheid gefc bieden.
Geeft den geenen, die [iet] va» u bid, en keert unieP
af van dengeentn
, die van u henen wiL Matth: V: 7,42.
Ai                                Ik
-ocr page 322-
<S LOF en VRUCHT
Ik ben dorftig gewecft, en gy hebt my te
drinken gegeeven. Matth.-XKV: 35.
D en Oorfprong aller goede gaaven,
Die, als een leevende fontein,
De dorft van lyf en ziel moet laaven,
Eift van uw gunft gelaafd te zyn.
ó Menfch! waar zyn uw rype zinnen,
Zo uw begeerte niet en gloeid,
Om met een druppeltje te winnen
Een ftroom des Heils die eeuwig vloeid!
j ö Jezus! licht van 't zalig leven,
Wiens luft uit onzen beker drinkt,
Op dat gy ons een bron zoud geeven,
Die in het eeuwig leven fpringt,
• Groot zyn uw hooge liefde- daaden,
Groot is de gunft die gy ons doet!
I Wy bidden voorts dat uw genaden,
Ons voor de onzinnigheid behoed,
Vanflofen fchandelyk verzuimen,
l Der meerder dingen om het minft.
Dat zorg voor't vlees het herte ruime
Voor d'overmaat der zielen winft.
Alle [dingen] dan, diegy wilt dat u de menfehen zouden
doen-, doet gv ben ook alzo-:
. Want dat is de Wet en de
Profeeten.
Ivlatth: VII: 12.
En zo wie een van deeze kleine te drinken geeft alleen-
lyk een beker hud [watert] in den naam eenes difcipels,
voorwaar, zeg ik », hy zal zynen loongeenfinsverlig'
zen. Matth: X: 42.
Ü                           - \                           Ziet
-ocr page 323-
der BARMHERTIGHEID. 7
Ziet dat uws naaftens laafenis
Uw eigen ziels verkwikking is.
lieten dorüig ^e-weeft, eade gy Iielrfc
my te Afin]ce»^;e^eveix:2>d;atth.^5.3^.
Want zo wie ulieden eenen beker watert zalgeeven
te drinken in mynen Naam
, om datgy [difcipelen\ va»
Chriflus zyt, voorwaar zeg ik u
, hy zal zynen loon
geenjins verliezen.
Mark: IX: 41,
A 3                                 Ik
-ocr page 324-
8 LOF en VRUCHT
Ik was een Vreemdeling, en gy hebt my
geherbergt. Matth: XXV: 3 ƒ.
D ie onverziens en onverwacht,
In zyn verblyf een Engel bragt,
Wat was dien uitkomft hoog te roemen!
Al wie daar hoorden van dat ftuk,
Die wenfte deel aan zulk geluk,
En zoüw 't een groóte zegen noemen.
Hoe is men dan zo loom en traag,
Hoe is de luft niet meerder graag,
Om in Z3?n wöóning te vernachten
Eén vreemdeling, wiens hooge ftaat
Den Engel vef te boven gaat,
| Ja duizendmaal zo veel té achten!
Der Eng'len Koningy die op aard,
\ Zyn Majefteit niet openbaard,
Mak onder armoeds kleed; verfchoolen
In zyne vreemd'lingfchap bevind,;
Wie dat hem haat, of hem bemind,
Waar gunft, of ongunft zit verhoölen.
ö Menfch hebt hier pp wys'lyk. acht,
Op dat gy Chriftus zelfs vernacht.
Die u ontfangt, ontfangt my: en"die my ontfangt, onl-
fangt hem
, die my gezonden heeft. Die een Profeet
ontfangt 'm den naam eenes Profeeten, zal den lm» eenes
Profeeten ontfangen • en die eenen rechtvaardigen ont-
fangt in den naam eenes rechtvaardigen
, zal de» loon
eenes rechtvaardig en ontfangen.
Matth: X: 40,41.
Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar
herbergzaamheid,
Rom: XII: 13.
Een
-ocr page 325-
öèr barmhertigheid: s>
Een open deur en milde hand,
Wenft elk in zyne vreemd'lings ftand.
Ilc was een ■vreemdeling 7 en de <£y]xêbt
rxxy
«ielierber^jt: Mattk. 2,5 . 3 g.
Dat de broedtrlyke liefde blyve. Vergeet de herberg-
tatmheidmet: want hier door hebben dommige onweetens
Engelen geherbergd,
Hebr: XIII: i, z.
• A 4                        [Ik
-ocr page 326-
fco LOF en VRUCHT
Fik was] naakt, en gyhebtmygekleed.
Matth: XXV: 36.
Kleed Chriftus in zyn naakte leden,
Op dat zyn goedertierenheid
Uw bloote ziel voor eeuwig kleede,
En gy voor fchande zyt bevryd.
Of wilt gy 't liever al bewaaren,
Voor 't kwaad fluk vlees dat eindeling
Ontkleed en bloot in 't graf moet vaaren,
Als een onwaard affchuuw'lyk ding ?
Terwyl de ziel daar van geweeken,
Zich van haar warmt', fieraad^ en zacht,
Haar lang en breede vind ontfteekën,
Ontbloot, ontedeld en veracht.
6 Neen! 't is beter 't vlees ontnoomen,
Tot overkleeding van 't gemoed,
Op dat het u te pas mag komen,
Als zich de vierfchaar open doet.
Den Koning eift van uwe lappen,
't is uw onwaarde groote eer,
Pies klimt maar op langs deeZc trappen,
En zet u zelven zalig neer.
Indien''er nu eenbroeder of'zufternaakt zoude zyn, en
gebrek zoude hebhen van dagelyks voedfel: En iemant van
n tot hen zoude zeggemGaat heenen in vrede,werdwarm,
en word verzadigd: engyliede» zoud hen nietgeeven de
ïïooddruftighcden des licbaamsjwatnuttigheidisdail Alzo
pok het geloof, indien het de werken niet heeft
, is by zich
sselvendood.
Jak: II: if, i<5,17.
-ocr page 327-
der BARMHERTIGHEID. 11
Zo gy u naaften mededeeld,
Word hy en gy gelyk geheeld.
Ik was naakt, ende jgy liebt nry gekleed.
Mattb-.z5.36.
Eh hy antwoordende zeide tot hen, Die twee rokken
heeft
, deele hem mede, die geen heeft; en diefpyze heeft,
doe desgelyh. Luk: III: ir.
Af                          Ik
-ocr page 328-
ix LOF èn VRUCHT
Ik ben krank geweeft, en gy hebt my
bezocht, Matth: XXV: 36.
Jln wien de luft zich heeft verheven,
Om lang gezond en wel te leeven,
Bezoek den grooten Medicyn,
In zyne arme kranke leden,
Die zynent wegen hier beneden,
Tot uwe ziels geneezing zyn.
Zyn ziekte zal gezondheid maaken ,
Aan zulke die tot hem genaaken,
Want hy die uw bezoek begeert,
Is de oorfprong aller Medicynen ,
Zo dat het fnoodfte der fenynen,
Van zyne kracht werd overheert.
Gevalt het u, hem op te zoeken
In laage en vergeete hoeken,
Verfmaad, verfchooven en veracht,
Het zal uw ziel veel beter weezen,
Als by 't beminde en gepreezen,
Daar weelde eet en drinkt en lacht:
Want dat zal bitt're nafmaak laaten,
Maar 't eerfte een zoet als honigraaten.
Welgelukzalig is hy, die zich verjïandelyk draagt tegen
eenen elendigen: de Heer e zal hembevryden ten dage des
kwands. De Heer e zal heni bewaar en
, en Zal hem by 't le-
ven behouden
, hy Zal op aarde gelukzalig gemaakt worden.
De Heer e zal hem onderfieunen op het ziekbed; in zyne
krankheid verandert hy zyngantfe leg e
r.Pfalm XLI:2,3,4.
Want een onbam*hertig oordeel [zalgaan] overdegeene.
die geen barmh enigheid ge daan heeft: en de barmhertig-
bttdrotmt tegen het oordeel.
Jak: II: 13.
De
-ocr page 329-
der BARMHERTIGHEID. 15
De kranheid word 'er van verkwikt,
Als zich gezondheid tot hem fchikt.
Ilt Ijeixltranlc ^eweeft,ende «£y IxeVfc ttry
~\s e£ogt:
Matfch. 2-g .$6,
De zuivere en onbevlekte Godsdienfl voor God en aen
Vader is deeZe, Weezen en Weduwen bezoeken in hunne
verdrukkinge
, [en] zich zelve» onbefmet bewaaren van
deWaereld. Tak:1:27.
Ik
-ocr page 330-
,4 L OF en VRÜCH T
Ik was in degevangenifle, en gy zyttot
my gekomen. Matth: XXV: 36.
D ie 't licht des levens heeft ontftooken,
In't duifter hol van zonctehs nacht,
En met zyn hooge liefdéns kracht,
Der hellen banden heeft gebroóken,
Op dat de arme ziel weer viy
Een Erfgenaam des Hemels zy:
Die heeft na uw bezoek verlangen,
> Daar hy in zyn geringe knecht,
In boeje en banden vafl gehecht*
By u, op aarden zit gevangen >
Waar door uw laagte werd vergunt,
Dat gy zyn ftaat bereiken kunt.
Dieswegen hebt gy groöte reden
Om met een welbedacht gemoed,
Dat ziet op een onzienlyk goed, ,
Tot zulk een voordeel toe te treeden,
Waar door Uw onvermoogen wind,
Te werden Chriftus tot een vrind,
Die zyne vrienden fchoon zal geeven
Dat eeuwig ongevangen leven.
De Heere geeve het huis van Oneziforus barmheriig-
heid: want hy heeft my dikmaal verkwikt
, en heeft zich
myner keten niet gefchaamd. Maar als hy te Romen ge-
komen was, heeft hy my Zeer naarjlelykgezocht
, en heeft
[rny~] gevonden. De Heere geeve hem
, dat hy barmher'
tigheid vinde by den Heere
, in dien dag: en hoe veel hy
\my~\teEfezmgediendheeft, weetgyzeerwel. 2 Tim:
I: 16,17,18.
-ocr page 331-
der BARMHERTIGHEID. ij-
Getrouwe vriendlchap word ontbloot,
En toond zyjiJaadlt. in tyd van nood, ___
Ik. ~wa.s ïxx cte ^e-van^enilTe,en.de gy zyt
tot :my gekomen. .Maith. 2,5-3 &•
' Gedenkt der gevangenen , als ofgy mede gevangen
waart: [en] der geener die kwaalykgehandeldworden
,
als ofgy ook zelve in^t lichaam [kwaalyk gehandeldj
waart. Hebr: XIII: 3.
Op
-ocr page 332-
>6 LOF en VRUCHT.
Op 't Laatfte Oordeel.
X J iet mens! gy die zo kleeft aan 't waereldlyk beflag,
Dat de arme Chriftus van u niets gebeuren mag;
Wanneer hy komt met magt,om 't Oordeel in te rechten,
En alle oneffenheid voor eeuwig af te flechten;
Waar is uw antwoord: als den Rechter u verwyt,
Het booze levensftuk van onbarmhertigheid ?
Of zult gy zeggen: Heer! hetgeenikkwamtegaaren,
Moeft myn bezorgtheid voor myn kind'ren wel bewaren,
Voor de oude en zieken dag, of and're levensnood,
. Zo dat'er, goedfteHeer, voor u niets overfchoot!
Schaamt u van nu af aan; en vreeft de donderflagen
Der harde uitfpraak, die, voor eeuwig zal verjaagen
Het volk ter linkerhand. Schaamt u van nu af aan,
Eer u die fchande met den flag zouw nederflaan :
En fchikt u beter in 't belang van groote zaaken,
Op dat gy onder 't volk ter rechterhand moogt raaken,
Die om getrouwigheid in 's Konings dienft gedaan,
Uit moeiten en verdriet in de eeuw'ge vreugde gaan.
óMenfch! Ziet wat gy doet, in'tkiezenen in'tdeelen,
Het zal een Zaligheid en een verdoem'nis fcheelen.
En de Koning zal antwoorden, en tot hen Zeggen, Voor-
waar zeg iku, voor zo veel gy [dit] een van deeze myne
minfie broeders gedaan hebt, zo hebtgy [dat] my gedaan.
Dan Zal hy hen antwoorden, enzeggen, Voorwaar Zeg
iku, voor zo veelgy .[dit] een van deeze minfie niet ge-
daan hebt, Zo hebt gy het my ook niet gedaan. En deeze
Zullen gaan in de eeuwige pyn: maar de rechtvaardige
in dat eeuwige leven.
Matth: XXV: 40,45-, 46.
Want een onbarmhertig oordeel [zalgaan] over degee-
ne, die geen barmhertigheidgedaan heeft; endebarmher-
tigheidroemt tegen het oordeel.
Jak: II: 13.
-ocr page 333-
der BARMHERTIGHEID. i7
Ik zal 'er tegenwoordig zyn,
(ö Groot gewigt!) en elk met myn..
K omt $y ge z egewde Gaat weg van my
myxxs vader5.Matd1.z5.34] gy vervloekte:^ 41.
£« alsdan zal in den hemel verfchyne» het teken van de»
Zoon des menfchen : en dan zullen alle de geflachten der
aarde weenenden zullen denZoon des menfchen zien komen-
de op de wol ken des hemels, met groote kracht tnhee.M-
*««AMjttth:XXIV:3o.