gt;
1S - ' - '0:' . ' ■
ivOTlt;'ïr,,quot;J¥ï,!'ï
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
11S
\tra^ w - r P m*.*'»*' w *'' — ^ ^ . y
/
/
Mv
IF
X{:ïy^amp;-ï'
OP HET
IN DE
'C-
(Ontworpen na de herziening' van 1876—1878.)
EN
VAN HET
OP HET
IN DB
Algemeen© bepalingen.
Art, 1—10........bladz. 1—4.
Van de polder-districten.
TITEL I.
Van de zamenstelling en inrigting der besturen in de districten.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen.
Art. 11—35........» 5—9.
HOOFDSTUK H.
Van de vergaderingen.
HOOFDSTUK UI.
Van den secretaris en den ontvanger.
Art. 56—72 ........» 13—17.
HOOFDSTUK IV.
Van de noodheemraden of posthouders en de overige beambten en bedienden.
Art. 73—76 ........»17.
TITEL 11.
Van het kiesregt in de districten.
HOOFDSTUK I.
Van de kiezers.
Art. 77—84 ......... 18—19.
HOOFDSTUK II.
Van d e lijsten der kiezers.
Art. 85—94........bladz. 20—21.
HOOFDSTUK III.
Van de verkiezingen.
Art. 95—124 ........» 21—27.
Van de zamenstelling en inrigting der besturen in de dorpspolders.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen.
§ 1. ALGEMEENE BEPALINGEN,
Art. 125—126.......»27.
§ 2. TAN DE POLDERMEESTERS.
Art. 127—143........» 27—30.
§ 3. VAN DE GEëRFDEN.
Art. 144—150......... 30—32.
HOOFDSTUK II.
Van de geërfden-dagen.
|Art. 151—160........» 32—34.
HOOFDSTUK III.
Van den secretaris en den ontvanger.
Art. 161—179........» 35—39.
HOOFDSTUK IV.
Van de beambten en bedienden.
Art. 180.........gt; 39.
TITEL IV.
Van het geldelijk beheer in de districten.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 181—186........» 39—40.,
HOOFDSTUK II.
Van de begrooting, rekening en verantwoording.
Art. 187—205........» 40—43.
TITEL V.
Van het geldelijk beheer in de dorpspolders.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 206—213........» 44—45.
HOOFDSTUK H.
Van de begrooting, rekening en verantwoording.
Art. 214—233........» 45—48.
m
HOOFDSTUK I.
Van de polderlasten in de districten.
Art. 234—247 .......bladz. 49—52.
HOOFDSTUK H.
Van de polderlasten in de dorpspolders.
Art. 248—255........» 52—54.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen betreffende waterkeeringen.
Art. 256—302........» 54—65.
HOOFDSTUK II.
Van het onderhoud en beheer der waterkeeringen en waterwerken in de districten.
§ 1. VAN DE DIJKEN, KWELKADEN EN TOT DE DISTRICTEN BEHOORENDE WATERWERKEN.
Art. 303—322........» 65—70.
§ 2. VAN HET DtJKLEGER.
Art. 323—342........» 70—74.
HOOFDSTUK III.
Van het onderhoud en beheer der waterkeeringen, waterwerken en wegen in de dorpspolders.
Art. 343—350........» 74—76.
HOOFDSTUK IV.
Van de uitwatering.
Art. 351—368........» 76—80.
TIT E L V111.
Van de steden binnen de districten.
Art. 369—373........» 80—81.
TITEL IX.
Van de overtredingen en straffen.
Art. 374—376........» 81—84.
Van de buitenpolders.
TITEL I.
Van de zamenstelling en inrigting der besturen in de buitenpolders.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen,
§ 1. ALGEMEENE BEPALINGEN.
Ai-t. 377.........» 85.
IV
§ 2. VAN DE POLDERMEESTERS.
Art. 378—394 .......bladz. 85—88.
§ 3. VAM DE GEëRFDEN.
Art. 395—401 ........» 88—90.
HOOFDSTUK 11.
Van de geërfden-dagen.
Art. 402—411 ........» 90—92.
HOOFDSTUK Hl.
Van den Secretaris en den Ontvanger.
Art. 412—430........» 92—96.
HOOFDSTUK IV.
Van de beambten en bedienden.
Art. 431.........gt; 96.
Van het geldelijk beheer in de buitenpolders.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 432—437......... 97—98.
HOOFDSTUK II.
Van de begrooting, rekening en verantwoording.
Art. 438—456........» 98—101.
TITEL IH.
Van de polderlasten in de buitenpolders.
Art. 457—470........» 101—104.
TITEL IV.
Van den waterstaat in de buitenpolders.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen betreffende water-keer ingen.
Art. 471—516........» 104—115.
HOOFDSTUK II.
Van het onderhoud en beheer der water-keeringen, waterwerken en wegen.
§ 1. VAN DE WATERKEERINGEN . WATERWERKEN EN WEGEN.
Art. 517—530........» 115—110.
§ 2. VAN DE DIJK WACHTEN.
Art. 531—542......... 119—121.
HOOFDSTUK Hl.
Van de uitwatering.
Art. 543—560........» 121—124.
V
TITEL V.
Van de overtredingen en straffen wat betreft de buitenpolders.
Art. 561—563 .......bladz. 125—128.
O ver gang s-be pal in gen.
Art. 1—6........» 129—130.
STAAT A...........» 131—134.
» B...........» 135—139.
gt; O...........» 141—143.
» D...........» 144.
Model Proces-Verbaal........» 145—146.
- -iW»'
1
(Art. I van het bestaande Reglement, aanmerkelijk aangevuld, benevens de artt. 2 en 3 der Overgangsbepalingen , gewijzigd.)
Aan de bepalingen van dit reglement zijn onderworpen:
I. de polder-districten zoo als zij voorkomen op den staat A, bij dit reglement gevoegd, en
II. de buitenpolders, waaronder worden verstaan de polders die geen' onderdeelen van een district zijn, opgenomen in den staat B, bij dit reglement gevoegd.
Op onderdeelen van een district en op buitenpolders, welke aan één eigenaar toebeliooren of waarin de ffrond-
O • O
eigendom van anderen, buiten dien van den hoofdeigenaar, zóó gering is dat geene twee stemmen op een geërfden-dag uifgebragt kunnen worden, zijn de bepalingen van dit reglement, wat betreft het afzonderlijk bestuur en het geldelijk beheer, niet van toepassing.
De bepalingen omtrent de uitwatering, voorkomende in de artikelen 351 tot en met 368, zijn, wat betreft de hoofd-waterleidingen , niet toepasselijk op de districten Rijk van Nijmejen en Maan en Waal, voor zoover die behoo-ren tot de Gecombineerde Waterlossing, en op de dorpspolders Dreumel, Wamel en Alphen.
Deze bepalingen zijn evenmin toepasselijk op andere districten en onderdeelen daarvan voor zoover daarvoor bij bijzondere reglementen op andere wijze in de uitwatering is voorzien.
Op de steden in de districten is dit reglement niet van toepassing dan voor zooveel voortvloeit uit de bepalingen voorkomende in de artikelen 309 tot en met 373.
(2 best. Regl., gewijzigd.)
De besturen over de polder-districten , over de dorpspolders en over de buitenpolders hebben, onder het toezigt van Gedeputeerde Staten, elk in den aangewezen kring-het bestuur over alles wat op den waterstaat en de overige belangen van het district, den dorpspolder of den buitenpolder betrekking heeft, op zoodanige wijze als bij wetten, algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat en Provinciale reglementen en verordeningen is bepaald , en voor zoover het niet aan andere besturen is opgedragen.
2
Art. 3.
(3 best. Regl.)
De leden van het gecombineerd collegie, de poldermeesters , de secretarissen en de ontvangers der districten, dorpspolders en buitenpolders mogen, voor zooveel het district, den dorpspolder of den buitenpolder waarin zij hun ambt bekleeden betreft, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn in regtsgedingen, waarin het district of zijn' onderdeelen, de dorpspolder of de buitenpolder betrokken zijn, noch middellijk of onmiddellijk deelnemen:
aan onderhandsche pacht van goederen van het district of zijn' onderdeelen, van den dorpspolder of van den buitenpolder;
aan aannemingen of aan leveringen ten behoeve van waterstaatswerken en gebouwen in het district of zijn' onderdeelen, in den dorpspolder of in den buitenpolder, met uitzondering van gevallen van dringenden spoed of nood, en
aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van het district of zyn' onderdeelen, van den dorpspolder of van den buitenpolder.
Art. 4.
(4 Regl.)
De onderscheidene besturen voeren door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten briefwisseling met de Departementen van Algemeen Bestuur, spoedeischende gevallen uitgezonderd.
Art. 5.
(5 Regl., gewijzigd.)
Gedeputeerde Staten beslissen, na schriftelijk of mondeling verhoor der belanghebbenden:
a de geschillen van bevoegdheid tusschen de dijkgraven, de dijkstoelen en de gecombineerde collegiën en tusschen de poldermeesters en de geërfden-dagen;
h de geschillen van bevoegdheid en andere geschillen van bestuur tusschen de onderscheidene besturen;
c de geschillen tusschen besturen en bijzondere personen, maatschappen of zedelijke ligchamen, over zaken het bestuur betreffende.
Art. 6.
(6, 7 en 8 Regl. gewijzigd en aangevuld.)
Alle besluiten van besturen, welke in strijd zijn met wetten, algemeene maatregelen van inwendig bestuur van
8
den Staat of Provinciale reglementen en verordeningen of welke kunnen strekken ten nadeele van den algemeenen waterstaat of van den bijzonderen van districten, dorpspolders of buitenpolders, kunnen door Gedeputeerde Staten worden geschorst of vernietigd.
De schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit.
Wanneer van het besluit tot schorsing niet tijdig beroep is ingesteld, heffen Gedeputeerde Staten binnen twee maanden na de dagteekening van het besluit — tenzij zij dien termijn met uiterlijk nog eene maand mogten verlengd hebben — de schorsing op of vernietigen het geschorste besluit.
Is na verloop van dien termijn geene beslissing door hen genomen, dan kan het besluit worden ten uitvoer
o 7
gelegd.
In de eerstvolgende vergadering der Provinciale Staten doen Gedeputeerde Staten mededeeling van hunne besluiten tot schorsing of vernietiging.
Art. 7.
(9 Regl.)
Het besluit tot vernietiging regelt, zoo noodig, de gevolgen daarvan.
Het is met redenen omkleed en wordt binnen acht dagen in het Provinciaal blad geplaatst.
(10 Regl.)
Gedeeltelijke schorsing of vernietiging van een besluit heeft op de geldigheid der overige bepalingen van het besluit geen' invloed.
(11 Regl,, aangevuld.)
Wanneer de besturen werken verrigten of laten ver-rigten in strijd met- of zonder goedgekeurde cieringen, kunnen Gedeputeerde Staten gelasten dat het werk dadelijk worde gestaakt en, voor zooveel noodig, weder opgeruimd.
Wanneer de besturen de werken, in goedgekeurde cieringen opgenomen, niet uitvoeren of doen uitvoeren, kunnen Gedeputeerde Staten gelasten dat zij binnen zekeren termijn uitgevoerd worden.
Ingeval hieraan niet wordt voldaan, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd die werken ten koste van het nalatige bestuur te doen uitvoeren.
4
Art. 10.
(12 Regl., gewijzigd.)
Wanneer de belanghebbenden niet berusten in de beslissingen en besluiten, door Gedeputeerde Staten krachtens de artikelen 5, 6 en 9 , I8te en 2de lid, genomen, staat hun gedurende één maand hooger beroep op den Koning vrij.
Van het indienen van een daartoe strekkend adres geven zij gelijktijdig kennis aan Gedeputeerde Staten.
5
♦
Van de zamenstelling en inrigting der besturen in de districten.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen.
Art. 11.
(13 Regl.)
Het bestuur is zamengesteld uit een' dijkgraaf, heemraden en hoofd-geërfden.
Het getal heemraden en hoofd-geërfden is in den staat A aangewezen.
Art. 12.
(14 Regl.)
Dijkgraaf en heemraden vormen den dijkstoel, belast met het dagelijksch bestuur en in het algemeen met al hetgeen bij dit reglement niet uitdrukkelijk aan het gecombineerd collegie is opgedragen.
Art. 13.
(15 Regl.)
Dakstoel en hoofd-geërfden vormen het gecombineerd collegie.
Art. 14.
(16 en 19, l8te en 2lle lid, Regl., gewijzigd.)
De dijkgraven worden voor een tijdvak van zes jaren door den Koning benoemd, op aanbeveling van drie personen , opgemaakt door Gedeputeerde Staten.
De heemraden worden voor hetzelfde tijdvak benoemd door den Koning, op aanbeveling van drie personen, opgemaakt door het gecombineerd collegie en door Gedeputeerde Staten met hunne beschouwingen opgezonden.
De hoofd-geërfden worden voor een tijdvak van zes jaren door de kiezers gekozen, op de wijze omschreven in artikel 77 en volgg.
De aftredenden zijn terstond weder benoem- en verkiesbaar.
Art. 15.
(17 Regl., aangevuld met 19, 3lt;lli lid Regl.)
Om de drie jaren, op den l8ten Julij, treedt zoo na mogelijk de helft der heemraden en der hoofd-geërfden, volgens een' door den dijkstoel te maken rooster, af.
Het lot bepaalt het jaar waarin ieder heemraad en ieder hoofd-geërfde naar dien rooster aftreden.
De rooster en de aanwijzing door het lot worden aan Gedeputeerde Staten en aan het gecombineerd collegie medegedeeld.
Art. 16.
(20 Regl.)
Dijkgraven, heemraden en hoofd-geërfden, die tussehen-tijds benoemd of gekozen zijn, hebben slechts zoo lang zitting als degenen die zij vervangen zitting gehad zouden hebben.
Art. 17.
('21 Regl., Ist lid aangevuld.)
Om tot dijkgraaf of heemraad benoemd of tot hoofd-geërfde gekozen te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld , in het volle genot der burgerlijke en burgerschaps-regten zijn en tijdens de benoeming of verkiezing binnen het district in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezitten het getal hektaren in de districts-lasten aangeslagen grond, in den staat A opgegeven.
Als grondbezit worden toegekend aan den man de eigendommen, erfpachten en vruchtgebruiken van de vrouw, aan den vader die zijner minderjarige kinderen.
Art. 18.
(22 Regl., gewijzigd.)
Op voordragt van Gedeputeerde Staten kan de Koning, in bijzondere gevallen, aan de dijkgraven en op die van het gecombineerd collegie aan de heemraden ontheffing van het vereischte der gegoedheid verleenen.
De laatstbedoelde voordragt wordt door Gedeputeerde Staten met hunne beschouwingen opgezonden.
Art, 19.
(23 Regl.)
Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad mag niet bestaan tusschen de leden van het gecombineerd collegie.
Die na zgne benoeming of verkiezing in den verboden graad van zwagerschap geraakt, behoeft vóór den afloop van zijn' zittingstijd niet af te treden.
De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
Art. 20.
(24 Regl.)
Wanneer personen die elkander in den verboden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan te gelijkertijd zijn gekozen, wordt de oudste in jaren voor gekozen gehouden, tenzij hij de keuze niet aanneme.
Bij gelijken ouderdom beslist het lot, tenzij een der gekozenen bedanke.
Art, 21.
(25 Regl., gewijzigd.)
Het lidmaatschap van het gecombineerd collegie is on-vereenigbaar met de betrekking van:
a lid van het gecombineerd collegie in een ander district of van poldermeester in een dorpspolder;
b bedienaar der godsdienst of ander geestelijk persoon;
7
c onderwijzer bij het lager of middelbaar onderwijs;
d krijgsman in werkelijke dienst;
e ambtenaar of bediende aan den dijkstoel of aan het gecombineerd collegie middellijk of onmiddellijk ondergeschikt of rekenpligtig.
Art. 22.
(27 Regl., gewijzigd.)
De dijkgraven en heemraden moeten hunne vaste woon-{h- J/ y' ft' »'-■gt;lt;'.gt; //'?■/; . • • gt; plaats in of in de onmiddellijke nabijheid van het district
hebben.
Art. 23.
(28 Regl.)
De bezoldiging van de dijkgraven en heemraden en de schadeloosstelling of zitgelden van de hoofd-geërfden worden , na verhoor van het gecombineerd collegie, op voorstel van Gedeputeerde Staten, door de Provinciale Staten * onder goedkeuring des Konings vastgesteld.
Art. 24.
(29 Kegl.)
Vóór dat zij hunne betrekkingen aanvaarden, leggen de dijkgraven in handen van den Commissaris des Konings, de heemraden in eene vergadering van den dijkstoel en de hoofd-geërfden in eene van het gecombineerd collegie, in handen van den dijkgraaf, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindte, den volgenden eed of belofte af:
»Ik zweer (beloof), dat ik als.........
»van het polder-district van.......de belan-
»gen van hetzelve op alle mogelijke wijzen zal behartigen »en mij van alle pligten, in die betrekking opgelegd, »kwijten overeenkomstig de Grondwet, de algemeene Lands-»wetteu en het Reglement op het beheer der rivierpolders »in de provincie Gelderland.
»Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig.quot;
(»Dat beloof ikquot;.)
Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering:
»Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot (dijkgraaf of heem-»raad te worden benoemd) (hoofd-geërfde te worden ge-»kozen), directelijk of indirectelijk aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voor-»weiidsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven »heb, noch beloven of geven zal.
»Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze ^betrekking te doen of te laten , van niemand hoegenaamd ïgt;eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk »of indirectelijk.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot;
(»Dat verklaar en beloof ikquot;.)
Art. 25.
(30 Regl.)
Bij herbenoeming of herkiezing blijven de eens afgelegde eeden (beloften en verklaringen) verbindend.
gt;1
J
8
Art. 26.
(31 Regl., gewijzigd.)
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van den dijkgraaf wordt hij vervangen door een' heemraad, naar orde van het getal achtereenvolgende dienstjaren, zoo de Koning daarin op voordragt van Gedeputeerde Staten niet anders voorziet.
Art. 27.
(32 Regl.)
Er worden plaatsvervangende heemraden benoemd op de wijze in artikel 14 bepaald. Hun getal wordt op voordragt van den dijkstoel door Gedeputeerde Staten vastgesteld.
Art. 28.
(38 Regl., aangevuld.)
Behalve de andere werkzaamheden, die volgens dit reglement aan plaatsvervangende heemraden opgedragen kunnen worden, treden zij bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van een' heemraad gedurende meer dan ééne maand of wanneer een hunner gedurende langer dan dien tijd de werkzaamheden van den dijkgraaf waarneemt, als heemraad op.
De aanwijzing geschiedt door den dijkgraaf.
Wanneer een plaatsvervangend heemraad bij betrekking van het dijkleger een heemraad vervangt, geniet hij 3 gulden daags ten laste van diens tractement, doch in geen geval een som het daarvan te boven gaande.
Wanneer hij buiten het geval van plaatsvervanging het dijkleger betrekt wordt zijne schadeloosstelling, naar gelang der bewezene diensten, door het gecombineerd col-legie geregeld.
Art. 29.
(34 Regl.)
De artikelen 15 tot en met 22 , 24 en 25 zijn toepasselijk op de plaatsvervangende heemraden.
Deze worden geroepen in de vergadering van den dijkstoel, waarin de rooster hunner aftreding wordt opgemaakt en de aanwijzing van den aftredingstijd door het lot geschiedt.
Art. 30.
(35 Regl.)
De dijkgraven, heemraden en plaatsvervangende heemraden kunnen ten allen tijde hun ontslag aan den Koning vragen.
De hoofd-geërfden kunnen het ten allen tijde nemén.
Zij geven hiervan kennis aan den dijkgraaf, die daarvan mededeeling doet aan Gedeputeerde Staten.
Art. 31.
(36 Regl., aangevuld.)
Die zijn ontslag heeft verkregen (behoudens in het geval bij het volgend artikel voorzien) of genomen, blijft zijne betrekking waarnemen tot dat zijn opvolger die heeft aanvaard.
9
(37 Regl.)
De dijkgraven, heemraden en plaatsvervangende heemraden kunnen ten allen tijde door den Koning ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren ot' nalaten om de bevelen na te komen, door den Koning, de Provinciale-of de Gedeputeerde Staten ter uitvoering van wetten of wettige verordeningen gegeven, merkelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestes- of lig-chaams-zwakheid of gebreken, of zoo zij in strijd handelen met artikel 3.
Art. 33.
(38 Regl., gewijzigd.)
Wanneer een dijkgraaf, heemraad of plaatsvervangend heemraad een der vereischten in artikel 17 vermeld verliest of eene der in artikel 21 uitgesloten betrekkingen aanneemt, is hij verpligt onmiddellijk zijn ontslag aan den Koning te vragen.
Zoo hij dit nalaat is het voorgaand artikel op hem toepasselijk.
Art. 34.
(39 Regl., gewijzigd en aangevuld, en 40 Regl., 1ste lid ^ gewijzigd.)
Wanneer een hoofd-geërfde verkeert in een der gevallen , vermeld in het Istc lid van het vorio-' artikel, of in
' O '
strijd met artikel 3 handelt, houdt hij op zijne betrekking te bekleeden en is hij verpligt hiervan kennis te geven aan het gecombineerd collegie, met vermelding der redenen.
Zoo hij dit nalaat en de dijkstool vermeent dat het feit bestaat, waarschuwt deze den belanghebbende om zich binnen veertien dagen daaromtrent te verklaren.
Geeft hij aan deze waarschuwing geen gevolg, dan is hij van regtswege van zijne betrekking vervallen , tenzij hij zich binnen gemelde veertien dagen tot het gecombineerd collegie wende, dat, na gedaan onderzoek en na hem schriftelijk of mondeling gehoord te hebben, binnen eéne maand uitspraak doet.
Indien de belanghebbende in de uitspraak niet berust, kan hij binnen veertien dagen in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten.
Van dit beroep geeft hij schriftelijk kennis aan het gecombineerd collegie.
Gedeputeerde staten geven binnen ééne maand na gedaan onderzoek en, zoo noodig, na den belanghebbende schriftelijk of' mondeling gehoord te hebben, een' eindbeslissing.
Art. 35.
(41 Regl., aangevuld.)
Die om de redenen in artikel 32 vermeld — uitgezonderd wegens ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken — ontslagen of op grond van in strijd met artikel 3 gehandeld te hebben afgetreden is, blijft gedurende twee jaren na zijn ontslag of zijn' aftreding niet weder benoem- of verkiesbaar.
10
HOOFDSTUK II.
Van de vergaderingen.
Art. 36.
(42 Regl., 2de lid, gewijzigd.)
De dijkstoelen en de gecombineerde collegiën stellen een reglement van orde voor hunne vergaderingen vast.
Zij doen hiervan mededeeling aan Gedeputeerde Staten.
Art. 37.
(43 Regl., gewijzigd.)
De vergaderingen worden gehouden op de tijden en plaatsen, in het reglement van orde bepaald, en verder zoo dikwerf als de dijkgraaf het noodig vindt of minstens één derde der leden van den dijkstoel of van het gecombineerd collegie het schriftelijk, met opgave der redenen, verlangt.
Art. 38.
(44 Regl.)
De vergaderingen worden belegd door den dijkgraaf, die zorgt dat elk lid, spoedeischende gevallen uitgezonderd, minstens driemaal vier en twintig uren vóór het houden der vergadering schriftelijk wordt opgeroepen.
De oproepingsbrieven vermelden zooveel mogelijk de onderwerpen waarvoor de vergadering is belegd.
Art. 39.
(51 Regl.)
De dijkgraaf is voorzitter der vergaderingen en met do leiding belast.
Art. 40.
(52 Regl.)
De dijkgraaf ontvangt en opent alle aan den dijkstoel of het gecombineerd collegie gerigte stukken en brengt die bij de eerste zamenkomst in de vergadering waar zjj behooren.
Art. 41.
(53 Regl.)
Hij teekent alle stukken die van den dijkstoel of het gecombineerd collegie uitgaan.
Art. 42.
(54 Regl.)
De dijkgraaf is belast met het uitvoeren der besluiten van den dijkstoel en van het gecombineerd collegie.
Art. 43.
(55 Regl., gewijzigd.)
Wanneer de dijkstoel of het gecombineerd collegie besloten heeft eene zaak ter voorbereiding of ter behandeling te stellen in handen eener commissie, wordt deze door den dijkgraaf benoemd.
Art. 44.
(56 Regl., red. gewijzigd.)
De dijkgraaf is bevoegd en verpligt, wanneer de drang der omstandigheden geene voorafgaande bijeenroeping van den dijkstoel of het gecombineerd collegie gedoogt, op
11
eigen gezag, al die maatregelen te nemen en te doen uitvoeren, waartoe gemelde collegiën bevoegd zijn en welke ter voorkoming van dreigend of dringend gevaar vereischt worden.
Hij is gehouden daarvan ten spoedigste aan het betrokken eollegie kennis te geven.
De dijkgraaf is verpligt, in afwachting der vereisehte magtiging tot procederen, zoo in als buiten regten de noodige conservatoire maatregelen te doen nemen en alles te doen wat noodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van regt of bezit.
Art. 45.
(45 Regl., gewijzigd.)
De leden onthouden zich van stemmen over onderwerpen die hen, hun' echtgenooten en hunne bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gemagtigden zijn betrokken.
Art. 46,
(46 Eegl.)
Op de vergaderingen kan niet besloten worden indien niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is.
Art. 47.
(47 Regl.)
Wanneer het getal leden in het vorig' artikel vermeld niet aanwezig is, wordt eene nieuwe vergadering belegd, met aanhaling van dit artikel in den oproepingsbrief.
In deze vergadering besluiten de aanwezige leden uitsluitend over de onderwerpen in dien brief vermeld.
Art. 48.
(48 Regl. l8te lid, gewijzigd.)
Alle besluiten worden by volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen.
Art. 49.
(49 Regl. en 48 Regl. 2de en 3ae lid, gewijzigd.)
Het stemmen over zaken geschiedt mondeling en bij hoofdelijke oproeping.
Bij het staken der stemmen wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering uitgesteld.
Staken in deze vergadering de stemmen, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
Art. 50.
(50 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Het stemmen bij het doen van keuzen of het opmaken van voordragten en aanbevelingen geschiedt bij toegevouwen en ongeteekende briefjes.
Over ieder persoon wordt afzonderlijk gestemd.
Voor elke keuze wordt de volstrekte meerderheid der uitgebragte geldige stemmen gevorderd.
Van onwaarde zijn de stembriefjes die onderteekend zijn, geen persoon duidelijk aanwijzen, een onverkiesbaar persoon vermelden of niet zijn ingevuld.
De vergadering beslist over de waarde van het stem-
12
briefje waarvan de geldigheid betwijfeld wordt, terstond nadat het is geopend.
Eene verkregen meerderheid van stemmen geldt niet wanneer de vergadering beslist, dat daarop een bestaand verschil tusschen het getal der nitgebragte stembriefjes en dat der gestemd hebbenden van invloed heeft kunnen zijn.
Wanneer bij een' eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, heeft er eene tweede vrije stemming plaats.
Wanneer bij de tweede stemming zich op niemand de vereischte meerderheid vereenigt, wordt tot eene derde stemming overgegaan, waarbij alleen in aanmerking komen de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen.
Zijn bij deze stemming de meeste stemmen tusschen meer personen verdeeld, dan wordt vooraf door eene tus-schenstemming uitgemaakt wie van hen, die bij de tweede stemming een gelijk getal stemmen hebben verkregen, op het tweetal zal worden gebragt.
Wanneer bij eene tusschenstemming of bij eene derde stemming de stemmen staken, wordt de oudste in jaren als verkozen beschouwd, en bij gelijken ouderdom door het lot beslist.
Art. 51.
(57 Kegl.)
De gekozene hoofd-geërfden zenden aan het gecombineerd collegie hunne geloofsbrieven in binnen den tijd door den dijkstoel aan hen op te geven.
Art. 52.
(58 Regl., gewijzigd.)
Het gecombineerd collegie onderzoekt de geloofsbrieven en beslist de geschillen, welke daaromtrent of omtrent de verkiezing zelve rijzen.
Het kan de stembriefjes nazien , zoo dit ter beoordeeling van geschillen noodig mogt zijn.
Het is bevoegd overlegging te vragen van die stukken, welke noodig zijn, om na te gaan of de gekozene de ver-eischten bezit en niet onder de uitsluitingen valt.
Het gecombineerd collegie bepaalt den termijn binnen welken het overleggen moet geschieden.
Art. 53.
(59 Kegl., red. gewijzigd.)
De dijkgraaf geeft binnen drie dagen aan de gekozenen Van den uitslag van het onderzoek der geloofsbrieven kennis; aan de niet-toegelatenen met opgave der redenen.
Art. 54.
(60, 61, 62 en 63 Regl., nagenoeg ongewijzigd.)
Binnen veertien dagen na de beslissing staat het vrij aan den niet-toegelatene en aan ieder lid van het gecombineerd collegie tegen de beslissing bezwaren bij Gedeputeerde Staten schriftelijk in te dienen.
Gedeputeerde Staten doen binnen dertig dagen uitspraak.
Het gecombineerd collegie en de niet-toegelatene kunnen
13
binnen veertien dagen na die uitspraak bij den Koning in beroep komen.
Binnen dertig dagen na de einduitspraak wordt, zoo noodig, tot eene nieuwe keuze overgegaan.
Art. 55.
(64 Regl.)
De nieuw- of opnieuw gekozenen aanvaarden hunne betrekking niet dan nadat de termijn in het l3t lid van het vorig' artikel bedoeld verstreken , of door Gedeputeerde Staten of den Koning hunne toelating bevolen is.
HOOFDSTUK III.
Van den secretaris en den ontvanger.
Art. 56.
(65, 66 en 74 Regl., aangevuld.)
In ieder district is een secretaris en een ontvanger.
Beide betrekkingen zijn vereenigbaar.
De secretaris wordt door den Koning benoemd uit eene voordragt van drie personen, opgemaakt door het gecombineerd collegie en door Gedeputeerde Staten met hunne beschouwingen opgezonden.
De ontvanger wordt uit eene voordragt van drie personen, opgemaakt door den dijkstoel, door het gecombineerd collegie benoemd, dat daarvan aan Gedeputeerde Staten kennis geeft.
Art. 57.
(67, 75 gedeeltelijk en 68 Regl., aangevuld.)
Om tot secretaris en tot ontvanger benoemd te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zijn en niet vallen in eene der uitsluitingen in de artikelen 19 en 21 vermeld.
Wat den secretaris betreft kan de Koning in bijzondere gevallen, op voordragt van het gecombineerd collegie, ontheffing verleenen van de uitsluiting wegens den verboden graad van bloedverwantschap of zwagerschap en van die in artikel 21, letter e, bedoeld.
Deze voordragt wordt door Gedeputeerde Staten met hunne beschouwingen opgezonden.
Met betrekking tot den ontvanger kan van de uitsluiting in artikel 21, letter e, bedoeld in bijzondere omstandigheden , op voordragt van het gecombineerd collegie, door Gedeputeerde Staten onthefiing worden verleend.
Art. 58.
(69 gedeeltelijk, en 75 gedeeltelijk Regl.)
De secretaris en de ontvanger moeten beiden hunne vaste woonplaats in- of in de onmiddellijke nabijheid van het district hebben.
Hunne bezoldiging wordt, na verhoor van het gecombineerd collegie, op voorstel van Gedeputeerde Staten, door de Provinciale Staten onder goedkeuring des Konings vastgesteld.
14
Art. 59.
(69 gedeelt. en 75 gedeelt. Kegl.)
De secretaris en de ontvanger kunnen ten allen tijde hun ontslag vragen; eerstgenoemde aan den Koning, laatstgenoemde aan het gecombineerd collegie.
De secretaris is verpligt zulks onmiddellyk te doen, wanneer hij een der vereischten in artikel 57, l8te lid, vermeld verliest of eene der in artikel 21 uitgesloten betrekkingen aanneemt.
Wanneer hij het nalaat wordt hij door den Koning ontslagen, op voordragt van het gecombineerd collegie, door Gedeputeerde Staten met hunne beschouwingen opgezonden.
Art. 60.
(69 gedeelt., 75 gedeelt. en 76 Regl.,
gewijzigd en aangevuld.)
De secretaris kan ten allen tijde door den Koning — de ontvanger, na voorat' gehoord te zijn, door het gecombineerd collegie — ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren of nalaten om de bevelen na te komen, door den Koning, de Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten ter uitvoering van wetten of wettige verordeningen gegeven, merkelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken, of zoo zij in strijd handelen met artikel 3; de ontvanger bovendien wegens het verlies der vereischten of het aannemen van uitgesloten betrekkingen.
Blijft het gecombineerd collegie weigerachtig om den ontvanger op voorgaande gronden te ontslaan, dan kan dit door Gedeputeerde Staten geschieden.
Hij die is ontslagen om eene der redenen in het eerste lid van dit artikel vermeld — uitgezonderd het geval van ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken — kan binnen twee jaren na zijn ontslag niet weder worden benoemd.
Hangende de in het l8te lid van dit artikel bedoelde beslissing des Konings kan de secretaris, in dringende gevallen, op voorstel van den dijkstool door Gedeputeerde Staten, het gecombineerd collegie gehoord, worden geschorst.
De ontvanger kan in dringende gevallen door den dijk-stoel worden geschorst.
Art. 61.
(70 en 75 slot., Regl., aangevuld.)
De secretaris en de ontvanger leggen alvorens hunne betrekking te aanvaarden in handen van den dijkgraaf, in eene vergadering van den dijkstool, op de wijze hunner godsdienstige gezindte, den volgenden eed of belofte af;
»Ik zweer (beloof), dat ik al de pligten, die het Regle-gt;ment op het beheer der rivierpolders in Gelderland en de ivastgestelde of vast te stellen instructie aan mijn ambt »hebben verbonden of zullen verbinden, eerlijk en vlijtig »zal vervullen.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot; (2.Dat beloof ik.quot;)
15
Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring of belofte) van zuivering, voorgeschreven in artikel 24 en gewijzigd met het oog op hunne betrekking.
Art. 62.
(71 Regl., aangevuld.)
De secretaris is don dijkgraaf, den dijkstoel, het gecombineerd collegie en de commissiën uit den dijkstoel en gemeld collegie behulpzaam in alles wat het bestuur, hun f ; opgedragen , betreft.
^ .■/1 ,p ' 1 Door hem worden alle stukken, die van den dijkstoel
of van het gecombineerd collegie uitgaan, mede-onder-teekend.
Is de secretaris tevens ontvanger, dan worden de stukken, voorzoover zij op het geldelijk beheer betrekking hebben, in zijne plaats door een heemraad mede-onderteekend.
De secretaris kan voor afschriften, welke in het bijzonder belang van een geërfde worden verlangd, 10 centen per bladzijde gewoon schrift vorderen.
Art. 63.
(72 Regl. en 84 llegl., red. gewijzigd.) De instructiën voor den secretaris en den ontvanger worden door het gecombineerd collegie vastgesteld en aan ' ; ' '*• Gedeputeerde Staten medegedeeld.
Art. 64.
(73 Eegl. en 86 Regl., gewijzigd.) Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis worden secretaris en ontvanger vervangen op de wijze bepaald bij - /' /' hun' instructiën, waarin tevens de bezoldiging gedu
rende de tijdelijke waarneming geregeld wordt.
Art. 65.
(85 Regl., gewijzigd.)
In de instructie van den ontvanger wordt de wijze geregeld, waarop hij zijne boeken zal houden en de andere tot zijn' administratie betrekkelijke stukken inrigten, alsmede bepaald op welke tijden en plaatsen hij tot ontvangst zitten, en hoeveel dagen te voren hiervan afkondiging geschieden zal.
Art. 66.
(77 Regl., gewijzigd en aangevuld.) De ontvanger stelt, alvorens in bediening te treden, voor zjjn beheer behoorlijke zekerheid, waarvan het bedrag vóór zijne benoeming door het gecombineerd collegie wordt bepaald.
Het staat te zijner keuze die te stellen in inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nationale Schuld of in vaste goederen, wier onbezwaarde waarde het bedrag dei-te stellen zekerheid minstens één derde te boven gaat.
In bijzondere gevallen kan, op voordragt van het gecombineerd collegie en met goedkeuring van Gedeputeerde Staten, het stellen der zekerheid op een' andere wijze geschieden.
Gaat de kas het bedrag der gestelde zekerheid te boven,
///. //
16
dan wordt het meerdere ten huize des ontvangers geborgen in een' ijzeren brandkast met dubbelwerkende sluiting, waarvan een sleutel berust bij den dijkgraaf en de ander ouder den ontvanger.
In die brandkast worden tevens de schuldbrieven en verdere daarvoor vatbare eigendommen van het district bewaard.
Art. 67.
(78 Kegl., gewijzigd.)
De eens gestelde zekerheid kan, bij aanmerkelijke verhooging of verlaging der inkomsten en ontvangsten, door het gecombineerd collegie worden verhoogd of verlaagd.
De ontvanger, die binnen den gestelden tijd de verhooging niet heeft bewerkstelligd, wordt gerekend zijn ontslag genomen te hebben.
Art. 68.
(79 lïegl., red. gewijzigd.)
De ontvanger is belast met de invordering van al de inkomsten en ontvangsteu van het district en is verantwoordelijk, dat die behoorlijk geschiedt.
Geene kwade posten worden in zijne rekening geleden, ten ware hij vruchteloos alle wettige middelen tot invordering gebezigd, of het gecombineerd collegie eenigen post oninvorderbaar verklaard hebbe.
Art. 69.
(80 Regl., gewijzigd.)
De ontvanger doet alle betalingen uit de districts-kas.
Met uitzondering van belastingen, renten die op coupons en vaste bezoldigingen die op kwitantiën worden voldaan, betaalt hij niet dan op bevelschriften, die hetgeen te betalen is en den post der begrooting waaruit de betaling moet geschieden, vermelden en door den dijkgraaf en den secretaris geteekend zijn.
Art. 70.
(81 Kegl., red. gewijzigd.)
Jaarlijks doet de ontvanger rekening en verantwoording van zijn' ontvangsten en uitgaven aan den dijkstoel, binnen drie maanden na afloop van het jaar waartoe zij be-hooren.
De rekening wordt ingerigt volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten.
Art. 71.
(82 Regl., red. gewijzigd en aangevuld.)
De dijkstoel of eene commissie uit zijn midden neemt minstens tweemalen in het jaar, en verder zoo dikwerf het noodig wordt geacht, de boeken en de kas van den ontvanger op.
Hiervan wordt telkens proces-verbaal opgemaakt en aan het gecombineerd collegie medegedeeld.
Art. 72.
(83 Regl., als voren.)
Bij schorsing, ontslag of overlijden van den ontvanger
17
worden door den dijkgraaf en een lid van den dijkstoel zijne boeken gesloten eu zijne kas opgenomen.
Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De boeken en de kas worden door den dijkgraaf bewaard tot dat in de dienst is voorzien.
HOOFDSTUK IV.
Fan de noodheamraden of posthouders en de overige heamhten en bedienden.
Art. 73.
(87 aangevuld en 88 Regl.)
Jaarlijks wordt door den dijkstoel, ter voldoening aan artikel 20 van het Reglement op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater op de rivieren, goedgekeurd bij besluit des Konings van den 2lste,l Augustus 1835, n0. 23, (Provinciaal blad van Gelderland nu. 100), het vereischte getal noodheemraden of posthouders benoemd, en daarvan aan Gedeputeerde Staten en aan de benoemden kennis gegeven.
De benoemden leggen, zoo spoedig mogelijk, in handen van den dijkgraaf den eed of de belofte af, dat zij hunne pligten als noodheemraden of posthouders getrouwelijk en met ijver zullen vervullen.
By herbenoeming blijft de éénmaal afgelegde eed of belofte verbindend.
De schadeloosstelling der noodheemraden of posthouders wordt jaarlijks, naar gelang der diensten die zij hebben verrigt, door het gecombineerd collegia geregeld.
Art. 74,
(89 liegl., gewijzigd.)
Het aanstellen, schorsen en ontslaan van dijkmeesters, dijkbazen en andere beambten en bedienden geschiedt dooiden dijkstoel.
Art. 75.
(90 Regl.)
Hun getal en hunne belooning worden, op voordragt van den dijkstoel en onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, door het gecombineerd collegie geregeld.
Art. 76.
(91 Regl.)
Waar het noodige getal dijkmeesters, dijkbazen of andere kundige personen, vermeld in artikel 19 van het reglement aangehaald in artikel 73, niet aangesteld is, geschiedt het jaarlijks door den dijkstoel, die er kennis van geeft aan Gedeputeerde Staten en aan de aangestelden.
Hunne schadeloosstelling wordt jaarlijks, naar gelang der diensten die zij hebben verrigt, door het gecombineerd collegie geregeld.
18
Van het kiesregt in de districten.
Van de kiezers.
Art. 77.
(140 Regl., gewijzigd.)
Kiezers in een district y.iju alle personen, maatschappen
en zedelijke ligchamen, die twee of meer hektaren land
waarvoor districts-lasten betaald worden in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen het district bezitten, overeenkomstig de volgende bepalingen:
die 2 hektaren bezit heeft 1 stem,
» 4 » » » 2 stemmen,
»
200 » » » 14 »
die meer dan 200 » sgt; » 15 gt;
Het bezit der hektaren overschietende tusschen 2,4, 7, 12, enz. komt niet in berekening.
In geen geval kan door één persoon, voor zich en namens anderen te zamen, meer dan één derde van het aantal stemmen, dat op de kiezerslijsten is vermeld, worden uitgebragt.
Art. 78.
(141 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Voor gemeenschappelijke onverdeelde bezittingen berust het kiesregt bij de gezamenlijke eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers, die onderling een hunner aanwijzen , om dit namens hen uit te oefenen en daarvan jaarlijks vóór den 15den Maart schriftelijk aan den dijkgraaf kennis geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Art. 79.
(142 Regl.)
Voor de bezittingen van het district of zijn' onderdeden wordt geen kiesregt uitgeoefend.
Art. 80.
(143 Regl., gewijzigd.)
Mannen kunnen voor hunne vrouwen, vaders voor hunne minderjarige kinderen, voogden en curatoren voor hunne pleegbevolenen, bewindvoerders over goederen van afwe-
19
zigen en over die van personen in gestieliten van krankzinnigen opgenomen, en bestuurders voor hunne maatschappen en zedelijke ligchamnn, het Iviesregt uitoefenen.
Voogden, curatoren, bewindvoerders en bestuurders, welke van deze bevoegdheid wenschen gebruik te maken, zijn verpligt jaarlijks vóór den IS11611 Maart van hun verlangen daartoe aan den dijkgraat' schriftelijk kennis te geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Art. 81.
(144 llegl., gewijzigd.)
Vrouwen worden tot de uitoefening van het kiesregt niet persoonlijk toegelaten.
Weduwen kunnen zich laten vertegenwoordigen door een harer meerderjarige zoons, mits daarvan kennisgevende in voege als bij het vorig' artikel is bepaald.
Op deze kennisgeving is het laatste lid van dat artikel toepasselijk.
Art. 82.
(146 en 148 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Het kiesregt kan bij schriftelijke volmagt worden uitgeoefend.
Zoo het tegendeel daaruit niet blijkt, wordt de volmagt geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen , opgezegd of op andere wijze vervallen.
Dezelfde persoon kan in hoedanigheid van gemagtigde slechts voor drie kiezers optreden, onverschillig of hij al dan niet voor zich het kiesregt uitoefent.
Art. 83.
(147 Regl., gewijzigd.)
Die het kiesregt niet in persoon uitoefent, doet jaarlijks vóór den LT)'16quot; Maart aan den dijkgraaf opgaaf van naam en voornaam van den persoon, die voor hem zal optreden.
Art. 84.
(Nieuwe bepaling.)
Ten allen tijde kan door de kiezers op de aanwijzingen, kennisgevingen en volmagten, in de vorige artikelen vermeld, worden teruggekomen of kunnen nieuwe door hen worden verleend.
Om bij de volgende verkiezing te kunnen werken, moet de kennisgeving echter schriftelijk aan den dijkgraaf zijn geschied binnen 8 dagen na de eerste afkondiging dier verkiezing.
De dijkgraaf vermeldt een en ander op de kiezerslijst en geeft daarvan ten spoedigste kennis aan het bureau der afdeeling, waar de gemagtigde het kiesregt moet uitoefenen.
20
Van de lijsten der kiezers.
Art. 85,
(149 Regl.)
De kohieren der hektareutalen tot invordering van pol-derlasten zijn de grondslagen van de lijsten der kiezers.
Art. 86.
(150 Regl., gewijzigd.)
Jaarlijks vóór den l8ten Maart zenden poldermeesters aan den dijkgraaf lijsten, bevattende in alphabetische orde de namen en voornamen van alle geërfden in kunne polders, hunne woonplaatsen en de hoeveelheid lands waarvoor elk op den l9t(;l1 Januarij op de kohieren geboekt staat.
Art. 87.
(151 Regl,, gewijzigd.)
De lijsten worden door den dijkgraaf en eene commissie van twee leden uit den dijkstoel nagezien en eene alge-meene daaruit zamengesteld, bevattende in alphabetische orde de namen, voornamen, woonplaatsen, hoeveelheid lands en het getal stemmen der kiezers alsmede de namen en voornamen van hen, die hen regtens of krachtens volmagt vertegenwoordigen of voor hen het kiesregt uitoefenen zullen.
(152 Regl., gewijzigd.)
Van deze algemeene lijst, door den dijkgraaf en de leden der commissie geteekend, worden aan poldermeesters afdrukken of afschriften gezonden en van den 15 lel1 April tot den lsten Mei ter inzage van een ieder gelegd.
Hiervan wordt bij openlijke afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen door poldermeesters kennis gegeven.
Art. 89,
(158 Regl., gewijzigd.)
Elk grondeigenaar, erfpachter of vruchtgebruiker in het district heeft het regt, vóór den 3lt;lcn Mei schriftelijke met bewijzen voorziene bezwaren aan den dijkstoel in te leveren, indien:
a zijn' naam, grondbezit, erfpachtsregt of vruchtgebruik, of het getal stemmen dat hem toekomt, niet of niet behoorlijk op de lijst voorkomen;
b de naam van iemand daarop gebragt is die het ver-eischte om kiezer te zijn mist, en
c aan iemand meer stemmen zijn toegekend dan hem toekomen.
De uittreksels uit de kohieren, in dit geval aan den belanghebbende ten spoedigste en kosteloos af te geven, worden bij uitsluiting tot bewijs van eigendom, erfpacht of vruchtgebruik aangenomen.
21
Art. 90.
(154. llegl, gewijzigd.)
De dijkstoel beslist vóór of op deu 15de11 Mei en stelt de lijst vast.
Van zijne beslissingen en van elke in de lijst door hem j ' v / A t v- ambtshalve gebragte wijziging geeft hij aan den belang
hebbende binnen drie dagen kennis, met opgaaf der motieven.
De vastgestelde lijst blijft, behoudens de wijzigingen daarin krachtens de artikelen 84 en 91 te brengen, van kracht tot den Mei van het volgende jaar.
Art. 91.
(155 Kegl. , aangevuld.)
Die in de uitspraak des dijksteels of in de door dezen in de lijst ambtshalve gebragte wijziging niet berust kan, binnen acht dagen nadat zij te zijner kennis is gebragt, in hooger beroep komen bij Gedeputeerde Staten, die binnen vier weken uitspraak doen en, zoo noodig, de verbetering van de lijst door den dijkgraaf gelasten.
Art. 92.
(156 Kegl., aangevuld.)
De dijkgraaf geeft aan poldermeesters zoo spoedig mogelijk kennis van elke wijziging, welke in de lijst gemaakt is, ten einde die te brengen op' den afdruk of het afschrift onder hen berustende.
Art. 93.
(157 liegl.)
Bezwaren tegen de lijst ingebragt stuiten het werk der verkiezing niet.
Art. 94.
(Nieuwe bepaling.)
Ieder kiezer kan bij den secretaris van het district een' afdruk of afschrift van de kiezerslijst, naar gelang die al of niet gedrukt is, bekomen tegen betaling van ƒ 1 per afdruk of van 10 centen per bladzijde van het afschrift.
HOOFDSTUK III.
Fan de verkiezingen.
Art. 95.
(158 Regl,, gewijzigd.)
Op den eersten Donderdag der maand Junij van het jaar waarin de gewone aftreding plaats vindt, geschieden de verkiezingen der hoofd-geërfden, ter vervulling der plaatsen welke op den l3^11 Julij door gewone aftreding zullen openvallen.
De verkiezing ter vervulling der plaatsen die tusschen-tijds zijn opengevallen geschiedt binnen drie maanden na het openvallen, op den dag door den dijkstoel te bepalen.
22
Art. 96.
(159 Regl., 2Je lid gewijzigd.)
Het inleveren der stembriefjes geschiedt van des voor-middags 9 tot des middags 12 uur, in de dorpspolders of in de afdeelingen waarin ieder district, op voorstel van het gecombineerd collegie, door Gedeputeerde Staten verdeeld wordt, bij een in het Provinciaal blad te plaatsen besluit, dat door de dijkgraven in de betrokken districten op de gebruikelijke wijze en plaatsen wordt afgekondigd.
Voor zoover districten niet uit dorpspolders bestaan of niet in afdeelingen verdeeld zijn, geschiedt het inleveren ter plaatse waar de gewone vergaderingen gehouden worden, bij een stembureau bestaande uit drie leden van den dijksteel, door dezen uit zijn midden te kiezen of, voor het geval van afwezigheid, verhindering of ontstentenis van een of meer dier leden, uit de kiezers aao te vullen.
Art. 97.
(160 liegl., gewijzigd.)
De dijkgraaf roept bij eene publicatie, den derden en den laatsten Zondag vóór den dag der verkiezing op de gebruikelijke wijze en plaatsen af te kondigen, de kiezers tot de verkiezing op.
Deze publicatie vermeldt dag en plaats der verkiezing en het getal keuzen dat te doen is.
Art. 98.
(161 Regl., gewijzigd.)
De kiezers brengen slechts in één' dorpspolder of afdee-ling van het district hunne stemmen uit.
Zij oefenen het kiesregt uit in dien polder of in die afdeeling waar zij wonen.
Indien een kiezer buiten het district woont en al zijne bezittingen in één' dorpspolder of in één' afdeeling gelegen zijn, brengt hij aldaar zijne stem uit.
Is een buiten het district wonend kiezer in meerdere polders of afdeelingen geërfd, dan geeft hij in de week volgende op de eerste afkondiging der verkiezing schriftelijk aan den dijkgraaf kennis van den dorpspolder of de afdeeling waarin hij verlangt zijne stem uit te brengen, van welke kennisgeving de dijkgraaf zoo spoedig mogelijk mededeeling doet aan het betrokken stembureau.
Bij gebreke van zoodanige opgave wordt hij tot de uitoefening van het kiesregt niet toegelaten.
Gezegde opgave kan doorloopend zijn.
Art 99.
(162 Regl., gewijzigd.)
Het stembureau bestaat uit de poldermeesters van den polder waarin de verkiezing plaats heeft.
Poldermeesters wijzen uit de kiezers de personen aan , die hen in geval van afwezigheid, verhindering of ontstentenis zullen vervangen.
23
Art. 100.
(163 Rcgl., gewijzigd.)
Minstens zeven dagen vóór elke verkiezing zendt de dijkgraaf een voldoend aantal stembriefjes aan poldermeesters van iederen dorpspolder. Deze zenden minstens vijf dagen vóór den verkiezingsdag, aan de kiezers of die hen op eene der wijzen bij dit reglement bepaald vertegenwoordigen, een getal stembriefjes gelijk aan het aantal stemmen, dat zij geregtigd zijn uit te brengen.
Aan de kiezers, die hunne stembriefjes moeten inleveren ter plaatse in het laatste lid van artikel 96 vermeld, geschiedt de toezending regtstreeks door den dijkgraaf.
De stembriefjes bevatten aan het hoofd den stempel van het district, en verder het aantal der te doene keuzen en den tijd voor de verkiezing bepaald.
Tijdens de verkiezing zijn bij het stembureau stembriefjes voorhanden, ten behoeve van hen die de hun toegezondene niet ontvangen of verloren hebben.
Art. 101.
(164 liegl., gewijzigd.)
Om als gemagtigde te worden toegelaten moet men meerderjarig zijn en eene volgens de wet op zegel geschrevene en geregistreerde volmagt overleggen, ten ware uit de lijst der kiezers blijke, dat die reeds overgelegd is.
De volmagten worden, nadat daarvan op de kiezerslijst aanteekening is gemaakt, aan de gemagtigden teruggegeven.
Art. 102.
(165 Regl.)
De leden van het bureau van stemopneming worden niet als gemagtigden toegelaten.
Art. 103.
(166 Regl., gewijzigd.)
De stembriefjes worden ongeteekend en toegevouwen door hem die stemt, één voor één, gestoken in eene behoorlijk geslotene bus, waarvan de sleutel door den voorzitter van het bureau van stemopneming bewaard wordt.
Art. 104.
(167 Regl., gewijzigd.)
De beide andere leden van het stembureau teekenen als stemopnemers de namen op van hen die aan de verkiezing deelnemen, met vermelding van het aantal stembriefjes door ieder hunner, voor zich of voor anderen , afzonderlijk ingeleverd.
De daarvan te houden lijsten worden door hen met den voorzitter onderteekend.
Art. 105.
(168 Regl., red. gewijzigd.)
Gedurende de verkiezing is een exemplaar van dit reglement op de tafel van het bureau van stemopneming voorhanden.
24
(169 Regl., gewijzigd.)
Zoodra de tijd voor het inleveren der stembriefjes verstreken is, wordt in die districten, waarin het kiezen niet uitsluitend geschiedt ter plaatse waar de gewone vergaderingen van het bestuur worden gehouden, de bus zoodanig verzegeld , dat geeno stembriefjes daaruit geligt of daarin gestoken kunnen worden.
(170 Regl., red. gewijzigd.)
De verzegelde bus, met haren in een behoorlijk papier gesloten sleutel, en de lijsten in artikel 104 bedoeld, worden door een der leden van het bureau van stemopneming ge-bragt ter plaatse waar de dijkstool gewoonlijk vergadert, en aldaar door den dijkgraaf of een door hem aangewezen lid van den dijksteel in bewaring genomen.
(171 Regl., gewijzigd.)
Bij het openen der stembriefjes kunnen de kiezers of hunne vertegenwoordigers aanwezig zijn.
Die opening geschiedt op den volgenden dag, aanvangende des voormiddags te 9 ure, door eene commissie van drie leden uit den dijksteel, welke onderzoekt of de bussen behoorlijk gesloten en verzegeld zijn en van hare bevinding melding maakt in haar proces-verbaal.
In die districten, waarin uitsluitend ter plaatse waaide gewone vergaderingen van het bestuur worden gehouden is gestemd, geschiedt de opening echter terstond na het inleveren der stembriefjes, door het bureau van stemopneming.
(172 Regl., red. gewijzigd).
Vóór het openen der stembriefjes worden deze geteld en vergeleken met het aantal stemmen, dat volgens de bij artikel 104 bedoelde lijsten is uitgebragt, en daarna dooreen gemengd.
By het openen worden de namen, op elk stembriefje voorkomende , door den voorzitter van de commissie of van het bureau van stemopneming overluid voorgelezen, dooiden oudsten stemopnemer nagezien, en door de beide stem-opnemers opgeteekend.
(173 Regl.)
Van onwaarde zijn de stembriefjes, die onderteekend zijn, geen persoon duidelijk aanwijzen of niet zijn ingevuld.
De commissie of het bureau van stemopneming beslist over de waarde van het stembriefje, waarvan de geldigheid betwijfeld wordt, terstond nadat het is geopend.
De voorzitter maakt de redenen van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend.
(174 Regl.)
Indien op een stembriefje de naam voorkomt van iemand
25
die niet verkiesbaar is, wordt die naam voor niet geschreven gehouden.
Art. 112.
(175 Regl.)
De stembriefjes die meer of minder namen inhouden dan er personen te kiezen zijn gelden.
De namen, vermeld in een stembriefje na het getal voor de keuze vereischt, komen niet in aanmerking en worden niet voorgelezen door den voorzitter, die echter deze omstandigheid bekend maakt.
(176 Regl.)
Terstond na den afloop der opening wordt door den voorzitter bekend gemaakt het getal der stembriefjes, welke na aftrek der van onwaarde verklaarde overgebleven zijn, dat der stemmen, welke dientengevolge de volstrekte meerderheid uitmaken, en dat der stemmen op elk'persoon uit-gebragt.
Art. 114.
(177 Regl., verkort.)
Nadat de uitslag der stemming aan de tegenwoordig zijnde personen is medegedeeld, wordt een proces-verbaal, volgens model aan dit reglement toegevoegd, opgemaakt en door de commissie of het bureau van stemopneming onderteekend.
In dit proces-verbaal worden de bezwaren vermeld, welke door de aanwezigen omtrent de verkiezing worden in-gebragt.
De geldige en de van onwaarde verklaarde stembriefjes worden in twee afzonderlijke behoorlijk verzegelde pakken gesloten.
Art. 115.
(178 Regl.)
Het proces-verbaal wordt aan den dijkstoel bezorgd, die afschrift daarvan op de gebruikelijke plaats voor een ieder ter inzage nederlegt.
De stembriefjes worden gedurende een jaar bewaard en vervolgens vernietigd.
Art. HG.
(179 Regl., aangevuld.)
Ieder die aan de verkiezing heeft deelgenomen kan ter zake van onregelmatigheid, daarbij plaats gevonden, beslissing bij het gecombineerd collegie vragen, welke geschiedt bij het onderzoek der geloofsbrieven van den gekozene.
(180 Regl., 2lin lid aangevuld.)
Bij een' eerste stemming wordt niemand benoemd dan met volstrekte meerderheid van stemmen.
/ fgt; • ft u gt; /h- /»- /L u ï
/ f
26
Wanneer bij een' eerste stemming meer dan het ver-eischte getal personen deze meerderheid verkregen hebben, worden zij die de meeste stemmen hebben bekomen of, bij een gelijk aantal rerkrogen stemmen, de oudsten in jaren alleen geacht benoemd te zijn.
Ingeval van gelijken ouderdom beslist het lot.
Art. 118.
(181 Regl.)
Bij herstemming, noodzakelijk wanneer bij de eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen.
Indien de stemmen staken is de oudste in jaren de benoemde.
Bij gelijken ouderdom beslist het lot.
Art. 119.
(182 Regl.)
De verkregen meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer daarop eon verschil tusschen het getal der in de bus gevonden stembriefjes en dat der volgens het proces-verbaal uitgebragte stemmen van invloed heeft kunnen zijn.
Art. 120.
(183 Regl. en 184 Regl. 2(li' lid, red. gewijzigd.)
Wanneer eene herstemming noodzakelijk is wordt onmiddellijk door de commissie of het bureau van stemopneming eene lijst opgemaakt, bevattende tweemaal zooveel namen als er personen te benoemen zijn.
Op die lijst worden de namen gebragt van al degenen die bij de eerste stemming de meeste stemmen verkregen, ook al is hun getal grooter dan tweemaal het getal te benoemen personen.
Deze lijst wordt dadelijk op de gebruikelijke plaatsen aangeplakt en ter inzage gelegd.
Art. 121.
(184 Regl., lslc lid, gewijzigd.)
Binnen dertig dagen na de opening der stembriefjes, op den dag door den dijkstoel te bepalen, heeft de herstemming plaats.
Art. 122.
(185 Regl., gewijzigd.)
De commissie of het bureau van stemopneming zendt ten spoedigste aan den benoemde, om hem tot geloofsbrief te strekken, een door den voorzitter en een der stemopnemers geteekend afschrift van het in artikel 114 bedoelde proces-verbaal en, is hij bij herstemming gekozen, ook van dat na de herstemming opgemaakt.
Art. 123.
(186 Regl. red. gewijzigd.)
De benoemde geeft bij het bekomen van het afschrift een bewijs van ontvangst daarvoor af en berigt, binnen
27
veertien dagen na de dagteekening van dat bewijs, aan den dijkgraaf ot' hij de benoeming aanneemt.
Hij wordt, laat hij gemelden tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de benoeming niet aan te nemen.
Art. 124.
(187 Regl.)
Wanneer een benoemde zijne benoeming niet aanneemt, den in het vorig' artikel bepaalden tijd zonder kennisgeving laat verstrijken, den geloofsbrief binnen den tijd volgens artikel 51 te bepalen of de stukken die volgens artikel 52, lid, gevraagd kunnen worden, binnen den te stellen termijn niet overlegt, geschiedt binnen dertig dagen eene nieuwe keuze.
Van de zamenstelling en inrigting der besturen in de dorpspolders.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen.
§ 1. ALGJSMEENE BEPALINGEN.
Art. 125.
(92 Regl.)
Het bestuur is zamengesteld uit poldermeesters, belast met het dagelijksch bestuur, en uit geërfden.
De vergadering van poldermeesters en geërfden vormt den geërfden-dag.
Art. 126.
(115 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
In die districten, waar in 't geheel of ten deele geene dorpspolders zijn, wordt datgene wat bij dit reglement aan poldermeesters is opgedragen, voor zoover deze ontbreken, door den dijkstoel verrigt en gaan de bemoeijenissen van dezen te dien opzigte over op Gedeputeerde Staten.
§ 2. VAN DE POLDERMEESTERS,
Art. 127.
(93 Regl. gedeeltelijk en 94 Regl., gewijzigd.)
In eiken dorpspolder ziju drie poldermeesters.
Zij worden voor een tijdvak van zes jaren benoemd door Gedeputeerde Staten, nit eene voordragt van drie personen opgemaakt door den geërfden-dag.
De aftredenden zijn dadelijk weder benoembaar.
Art. 128.
(95 Regl. en gedeeltelijk 97 Regl., aangevuld.)
De voordragt wordt vóór den ls| 11 Junij ingezonden aan den dijkstoel en door dezen, met zijne beschouwingen, vóór den 15'eu Junij aan Gedeputeerde Staten overgelegd.
28
Art. 129.
(93 Regl., gedeelt. gewijzigd.)
Jaarlijks kiezen de poldermeesters een voorzitter uit hun midden en doen daarvan, door tusschenkomst van den dijkstoel, vóór den l61'11 Augustus mededeeling aan Gedeputeerde Staten.
Art. 130.
(96 Kegl., lsto lid gewijzigd.)
Om de twee jaren, op den I81™ Julij, treedt één der poldermeesters volgens een te maken rooster af.
Het lot bepaalt het jaar waarin ieder poldermeester naar dien rooster aftreedt.
De rooster en de aanwijzing door het lot worden medegedeeld aan Gedeputeerde Staten, den dijkstoel, en den geërfden-dag.
Art. 131.
(97 en 98 Regl., gewijzigd.)
De voordragten ter vervulling van buitengewoon openstaande plaatsen worden binnen twee maanden na het openvallen bij Gedeputeerde Staten ingezonden, die binnen ééne maand daarna tot de benoeming overgaan.
De tusschentijds benoemde heeft slechts zóólang zitting als degene dien hij vervangt zitting zoude gehad hebben.
Art. 132.
(99 Kegl., gewijzigd.)
Om tot poldermeester benoemd te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld, in het volle genot der burgerlijke en bur-gerschapsregten zijn, tijdens de benoeming binnen den dorpspolder in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezitten twee hektaren in de polderlasten aangeslagen grond, en zyne vaste woonplaats hebben in of in de onmiddellijke nabijheid van den dorpspolder.
Als grondbezit worden toegekend aan den man de eigendommen, erfpachten en vruchtgebruiken van de vrouw, aan den vader die zijner minderjarige kinderen.
Art. 133.
(100 Regl., gewijzigd.)
Op voordragt van den geërfden-dag kunnen Gedeputeerde Staten, den dijkstoel gehoord, in bijzondere gevallen ontheffing van het vereischte der gegoedheid verkenen , in welk geval de benoemde, ook dan wanneer hij minder dan één hektare grond bezit, één stem op den geërfden-dag kan uitbrengen.
Van de verleende ontheffingen wordt jaarlijks in de gewone zomerzitting mededeeling aan de Staten gedaan.
Art. 134.
(101 Regl., aangevuld.)
Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of
29
tweeden graad mag niet bestaan tusschen de poldermeesters in denzelfden dorpspolder.
Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt behoeft vóór den afloop van zijn' zittingstijd niet af te treden.
De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
Art. 135.
(102 Regl., gewijzigd.)
De betrekking van poldermeester is onvereenigbaar met die van:
a poldermeester in een anderen dorpspolder of in een buitenpolder;
h bedienaar der godsdienst of ander geestelijk persoon;
c onderwijzer bij het lager of middelbaar onderwijs;
d krijgsman in werkelijke dienst;
e ambtenaar of bediende, aan een dijkstool, gecombineerd collegie of polderbestuur middellijk of onmiddellijk ondergeschikt of rekenpligtig.
Art. 136.
(103 lste lid Regl., gewijzigd.)
De bezoldiging der poldermeesters wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten, den dijkstool en den geërfdendag gehoord.
Art. 137.
(104 Regl., bekort.)
De poldermeesters leggen vóór dat zij hunne betrekking aanvaarden in handen van den dijkgraaf de eeden (beloften en verklaringen) af, voorgeschreven in artikel 24 en gewijzigd met het oog op de bediening die zij aanvaarden.
Bij herbenoeming blijven deze verbindend.
Art. 138.
(105 Regl., gewijzigd.)
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van een poldermeester kan de dakstoel, zoo noodig, een geërfde aanwijzen om tijdelijk diens plaats te vervullen.
Art. 139.
(107 Regl.)
Poldermeesters kunnen ten allen tijde hun ontslag aan Gedeputeerde Staten vragen.
Die het verkregen heeft blijft zijne betrekking waarnemen tot zijn opvolger die heeft aanvaard.
Art. 140.
(108 Regl., gewijzigd.)
Poldermeesters staan onder het toezigt van den dijkstool en het gecombineerd collegie.
Zij kunnen ten allen tijde door Gedeputeerde Staten, na mondeling of schriftelijk te zijn gehoord, ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren of nalaten om
30
de bevelen na te komen door den Koning, de Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten of den dijkstool ter uitvoering van wetten of wettige verordeningen gegeven, mei-' kelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken, wegens overtreding van artikel 3, of wanneer zij, bij verlies der ver-eischten of bij het aannemen eener uitgesloten betrekking, hun ontslag niet vragen.
Art. 141.
(109 Regl., aangevuld.)
Hij die is ontslagen om eene der redenen in het vorig' artikel vermeld — uitgezonderd het geval van ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken — kan binnen twee jaren na zijn ontslag niet weder worden benoemd.
Art. 142.
(110 Regl., gewijzigd.)
De voorzittende poldermeester is belast met de leiding der vergaderingen van poldermeesters en van den geërfden-dag.
Hij ontvangt en opent alle aan poldermeesters of den geërfden-dag gerigte stukken en brengt die bij de eerste zamenkomst in de vergadering waar zij behooren.
Hij teekent alle stukken die van poldermeesters of van den geërfden-dag uitgaan.
Hij is belast met het uitvoeren der besluiten van poldermeesters en van den geërfden-dag.
Wanneer poldermeesters of de geërfden-dag besloten hebben eene zaak ter voorbereiding of ter behandeling te stellen in handen eener commissie, wordt deze door hem benoemd.
Art. 143.
(56 Regl., toegepast en gewijzigd.)
De voorzittende poldermeester is bevoegd en verpligt, wanneer de drang der omstandigheden geene voorafgaande bijeenroeping van de poldermeesters of den geërfden-dag gedoogt, op eigen gezag, al die maatregelen te nemen en te doen uitvoeren, waartoe die collegiën bevoegd zijn, en welke ter voorkoming van dreigend of dringend gevaar vereischt worden.
Hij is gehouden daarvan ten spoedigste aan het betrokken collegie kennis te geven.
Hij is verpligt, in afwachting der vereischte magtiging tot procederen, zoo in als buiten regten de noodige conservatoire maatregelen te doen nemen, en alles te doen wat vereischt wordt ter voorkoming van verjaring en verlies van regt of bezit.
§ 3. VAN DE GEERFDEN.
Art. 144.
(111 Regl., gewijzigd.)
Geërfden zijn alle personen, maatschappen en zedelijke
31
ligchamen, die volgens de kohieren der hektarentalen eene of meer hektaren land, die in de polderlasten aangeslagen zijn of kunnen worden, in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen den dorpspolder bezitten, overeenkomstig de volgende bepalingen:
die |
1 |
hektare bezit heeft |
1 stem, | |||
)gt; |
3 hektaren |
» |
2 stemmen, | |||
» |
6 |
» |
3 | |||
» |
12 |
» |
4 |
gt; | ||
20 |
» |
» |
» |
5 | ||
» |
40 |
» |
» |
6 |
gt; | |
60 |
» |
7 | ||||
» |
80 |
» |
» |
8 | ||
100 |
» |
» |
» |
9 | ||
120 |
» |
» |
10 |
» | ||
» |
140 |
» |
gt; |
11 |
» | |
» |
160 |
12 |
» | |||
180 |
» |
» |
13 | |||
» |
200 |
» |
14 | |||
die meer dan 200 |
» |
15 | ||||
Het bezit |
van |
hektaren |
overschietende |
tusschen |
6 enz. komt niet in berekening.
In geen geval kan door één persoon, voor zich en namens anderen te zamen, meer worden uitgebragt dan één derde van al de stemmen, die door de aanwezige geërfden uitgebragt kunnen worden.
Art. 145.
(112 Regl, lste lid.)
Die minder dan eene hektare land in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezit mag niet op de geërfden-dagen verschenen, behoudens de uitzondering in artikel 135 voorzien.
Art. 146.
(113 Regl, gewijzigd.)
Voor gemeenschappelijke onverdeelde bezittingen berust het stemregt bij de gezamenlijke eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers, die onderling één hunner aanwijzen om dit namens hen uit te oefenen en daarvan minstens daags vóór een te houden geërfden-dag aan poldermeesters kennis geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Art. 147.
(114 Regl., aanhaling van art. 142.)
Voor de bezittingen van het district of den dorpspolder wordt geen stemregt uitgeoefend.
Art. 148,
(114 Regl., aanhaling van art. 143.)
Mannen kunnen voor hunne vrouwen, vaders voor hunne
32
miderjarige kinderen, voogden en curatoren voor hunne pleegbevolenen, bewindvoerders over goederen van afwezigen en over die van personen in gestichten voor krankzinnigen opgenomen, en bestuurders voor hunne maatschappen en zedelijke ligchamen op de geërfden-dagen verschijnen, aan de beraadslagingen deelnemen en tot het nemen van besluiten medewerken.
Voogden, curatoren, bewindvoerders en bestuurders, welke van deze bevoegdheid wenschen gebruik te maken, zijn verpligt minstens daags vóór een te houden geërfden-dag van hun verlangen daartoe aan poldermeesters kennis te geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Art. 149.
(114 Regl,, aanhaling van art. 144.)
Vrouwen nemen persoonlijk geen deel aan de geërfden-dagen.
Weduwen kunnen zich laten vertegenwoordigen door een harer meerderjarige zoons, mits daarvan kennis gevende in voege als bij het vorig' artikel is bepaald.
Op deze kennisgeving is het laatste lid van dat artikel toepasselijk.
Art. 150.
(114 Regl., gewijzigde aanhaling der artt. 146 en 148.)
Het stemregt kan bij schriftelijke volmagt worden uitgeoefend.
Om als gemagtigde te worden toegelaten moet men meerderjarig zijn en eene volgens de wet op zegel geschrevene en geregistreerde volgmagt overleggen, welke na kennisneming aan den gemagtigde wordt teruggegeven.
Zoo het tegendeel daaruit niet blijkt, wordt de volmagt geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Dezelfde persoon kan in hoedanigheid van gemagtigde slechts voor drie geërfden optreden, onverschillig of hij al dan niet voor zich stemmen uitbrengt.
Van de Geerfden-dagen.
(116 Regl., aangevuld).
De geërfden-dagen stellen reglementen van orde voor hunne vergaderingen vast en deelen die aan het gecombineerd collegie en aan Gedeputeerde Staten mede.
33
(117 Regl., red. gewijzigd.)
Poldermeesters doen, door het afkondigen en aanplakken van biljetten waarin de ter beraadslaging voorgestelde onderwerpen uitgedrukt moeten worden, op de gebruikelijke wijze en plaatsen twee Zondagen te voren bekend maken wanneer en waar een geërfden-dag gehouden zal worden.
In spoedeischende gevallen behoeven afkondiging en aanplakking slechts één Zondag te voren te geschieden.
Art. 153.
(118 Regl., gewijzigd.)
Indien op een behoorlijk afgekondigden geërfden-dag geen geërfde opkomt, zal die 8 dagen uitgesteld en de afkondiging en aanplakking herhaald worden.
Ingeval alsdan wederom geen geërfde opkomt besluiten poldermeesters.
Art. 154.
(119 Regl.)
Geërfden die te zamen een vierde gedeelte bezitten van den grond , welke in de polderlasten aangeslagen is of kan worden, kunnen het beleggen van een geërfden-dag vorderen.
Art. 155.
(120 Regl., la,e lid.)
Indien poldermeesters nalatig zijn of weigeren een geërfden-dag te beleggen kan de dijkgraaf het houden er van uitschrijven.
Art. 156.
(121 Regl. en 120 Regl. 2lt;1lt;! lid, gewijzigd.)
De voorzittende poldermeester heeft de leiding der vergaderingen.
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van alle poldermeesters en van den geërfde, volgens artikel 188 aangewezen, regelen de geërfden onderling wie hunner het voorzitterschap zal bekleeden.
Op den geërfden-dag, bedoeld in het vorig artikel, bekleedt de dijkgraaf of een door hem aan te wijzen heemraad, des noodig oordeelende, het voorzitterschap.
Art. 157.
(122 Regl., aangevulde aanhaling van art. 45.)
De geërfden onthouden zich van stemmen over onderwerpen die hen of hun' echtgenooten en bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gemagtigden zijn betrokken.
34
(122 Regl., gewijzigde aanhaling van art. 48, lste lid.)
Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid der stemmende geërfden genomen.
Art. 159.
(122 Regl, aangevulde aanhaling van art. 49 en 48, 2iie en lid.)
Het stemmen over zaken geschiedt mondeling en by hoofdelijke oproeping.
Bij het staken der stemmen wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering uitgesteld.
Staken in deze vergadering de stemmen dan wordt het voorstel geacht te zyn verworpen.
Art. 160.
(122 Regl., gewijzigde aanhaling van art. 50.)
Het stemmen bij het doen van keuzen of het opmaken van voordragten en aanbevelingen geschiedt bij toegevouwen en ongeteekende briefjes.
Aan ieder' geërfde worden daarbij zooveel briefjes uitgereikt als hij stemmen kan uitbrengen.
Over ieder persoon wordt afzonderlijk gestemd.
Voor elke keuze wordt de volstrekte meerderheid der uitgebragte geldige stemmen gevorderd.
Van onwaarde zijn de stembriefjes die onderteekend zijn, geen persoon duidelijk aanwijzen, een onverkiesbaar persoon vermelden of niet zijn ingevuld.
De vergadering beslist over de waarde van het stembriefje , waarvan de geldigheid betwijfeld wordt, terstond nadat het is geopend.
Indien een stembriefje meer dan één naam inhoudt worden de volgende namen voor niet geschreven gehouden en niet voorgelezen, welke omstandigheid echter door den voorzitter wordt bekend gemaakt.
Eene verkregene meerderheid van stemmen geldt niet wanneer de vergadering beslist, dat daarop een bestaand verschil tusschen het getal der ingeleverde stembriefjes en dat der gestemd hebbenden van invloed heeft kunnen zijn.
Wanneer bij een' eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt onmiddellijk tot eene herstemming overgegaan, tusschen de twee personen die de meeste stemmen hebben verkregen.
Zijn de meeste stemmen tusschen meer personen verdeeld, dan wordt vooraf door eene tusschenstemming uitgemaakt wie van hen bij de herstemming in aanmerking zullen komen.
Wanneer bij de herstemming of bij eene tusschenstemming de stemmen staken, wordt de oudste in jaren als verkozen beschouwd en bij gelijken ouderdom door het lot beslist.
35
Van den secretaris en den ontvanger.
(123 en 131 Regl., vereenigd en red. gewijzigd.)
In iederen dorpspolder is een secretaris en een ontvanger.
De secretaris wordt door Gedeputeerde Staten benoemd uit eene voordragt van drie personen, opgemaakt dooiden geërfden-dag en door den dijksteel met zijne beschouwingen ingezonden.
De ontvanger wordt uit eene voordragt van drie personen , opgemaakt door poldermeesters, door den geërfdendag benoemd, die daarvan kennis geeft aan Gedeputeerde Staten en het gecombineerd collegie.
Art. 162.
(124 en 132 gedeeltelijk Regl., vereenigd en red. gewijzigd.)
Om tot secretaris of ontvanger benoemd te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zijn, zijne vaste woonplaats in of in de onmiddellijke nabijheid van den dorpspolder hebben en niet vallen in eene der uitsluitingen in de beide volgende artikelen genoemd.
(Toepassing van 23 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad mag niet bestaan tusschen secretaris of ontvanger en poldermeester van denzelfden polder.
Wat den secretaris betreft kunnen Gedeputeerde Staten, op voordragt van den geërfden-dag, ontheffing verleenen van de uitsluiting wegens den verboden graad van bloedverwantschap en van die, in letter d van het volgend' artikel genoemd.
Deze voordragt wordt door poldermeesters met hunne beschouwingen opgezonden.
Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt behoeft vóór den afloop van zijn zittingstijd niet af te treden.
De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
(Toepassing van 25 Regl., gewijzigd.)
De betrekking van secretaris en die van ontvanger zijn onvereenigbaar met die van:
a poldermeester;
i bedienaar der godsdienst of ander geestelijk persoon;
c krijgsman in werkelijke dienst;
d ambtenaar of bediende aan een dijksteel, een gecombineerd collegie of een polderbestuur (behoudens de uitzondering in het volgend artikel bedoeld) middellijk of onmiddellijk ondergeschikt of rekenpligtig.
36
(125 Regl., aangevuld.)
De betrekking van secretaris en die van ontvanger kunnen in één persoon worden vereenigd.
In dat geval worden alle stukken, voor zoover zij op liet geldelijk beheer betrekking hebben, door twee poldermeesters geteekend.
Art. 166.
(126 en 132 gedeelt. Regl., gewijzigd.)
De bezoldiging van den secretaris en van den ontvanger wordt, na verhoor van den geërfden-dag, door Gedeputeerde Staten geregeld; die van den ontvanger percentsgewijze naar de gewone ontvangsten.
Art. 167.
(127 en 132 gedeelt. Uegl., gewijzigd.)
De secretaris en de ontvanger leggen, vóór dat zij hunne betrekking aanvaarden, in handen van den dijkgraaf, op de wijze hunner godsdienstige gezindte, den volgenden eed of belofte af:
»Ik zweer (beloof) dat ik al de pligten, die het Reglement op het beheer der rivierpolders in Gelderland aan mijn ambt heeft verbonden of zal verbinden , eerlijk en vlijtig zal vervullen.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot; (»Dat beloof ik.quot;)
Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring of belofte) van zuivering, voorgeschreven in artikel 24 en gewijzigd met het oog op hunne betrekking.
Art. 168.
(128 en 137 Regl., aangevuld.)
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis wordt de wijze hunner vervanging, op voorstel van poldermeesters, geregeld bij besluit van den geërfden-dag, waarbij tevens in de regeling der bezoldiging gedurende de tijdelijke waarneming wordt voorzien.
Art. 169.
(130 en 182 Regl., gedeelt. gewijzigd.)
De secretaris en de ontvanger kunnen ten allen tijde hun ontslag vragen; eerstgenoemde aan Gedeputeerde Staten, laatstgenoemde aan den geërfden-dag.
Zij blijven , zoo zij ontslag verkregen hebben, hunne betrekking waarnemen tot hun opvolger die heeft aanvaard.
Art. 170.
(130 en 132 Regl., gedeeltelijk gewijzigd.)
De secretaris en de ontvanger kunnen ten allen tijde, na mondeling of schriftelijk te zijn gehoord, eerstgenoemde door Gedeputeerde Staten, laatstgenoemde door den geërf-
37
den-dag, ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren of nalaten om de bevelen na te komen, door den Koning, de Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten of den dijkstoel ter uitvoering van wetten of wettige verordeningen gegeven, merkelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestes- of ligchaamszwakheid of gebreken , wegens overtreding van artikel 3, of wanneer zij, bij het verlies der vereischten of het aannemen eener uit-geslotene betrekking, zeiven hun ontslag niet vragen.
Blijft de geërfden-dag weigerachtig om den ontvanger op voorgaande gronden te ontslaan, dan kan dit door Gedeputeerde Staten geschieden.
Hij die is ontslagen om eene der redenen in het l8te lid van dit artikel vermeld — uitgezonderd het geval van ongeschiktheid door geestes- of ligchaamszwakheid of gebreken — kan binnen twee jaren na zijn ontslag niet weder worden benoemd.
(129 Regl., gewijzigd.)
De secretaris is, onder toezigt van poldermeesters, bewaarder van het archief, verleent daarvan desgevraagd aan den dijkstoel inzage en geeft — zoo de aanvraag niet op bepalingen van dit reglement is gegrond met toestemming van poldermeesters — authentieke afschriften en uittreksels af van de stukken die zich daarin bevinden.
Ieder geërfde heeft het regt afschrift van het verhandelde op den geërfden-dag te zijnen koste te bekomen.
De secretaris kan voor afschriften, welke in het bijzonder belang van een geërfde worden verlangd, 10 centen per bladzijde gewoon schrift vorderen.
Hij woont alle vergaderingen van poldermeesters en de geërfden-dagen bij, voert aldaar de pen, maakt op een geërfden-dag dadelijk aanteekeningen van het verhandelde, welke vóór het sluiten worden voorgelezen, onderteekent mede alle stukken die van het bestuur uitgaan en ver-rigt overigens al het schrijfwerk.
De ontvanger stelt, alvorens in bediening te treden, behoorlijke zekerheid, waarvan het bedrag door den geërfden-dag vóór zijne benoeming wordt bepaald.
Het staat te zijner keuze die te stellen in inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nationale Schuld of in vaste goederen, wier onbezwaarde waarde het bedrag der te stellen zekerheid minstens een derde te boven gaat.
In bijzondere gevallen kan, op voordragt van den geërfden-dag en met goedkeuring van het gecombineerd col-legie, het stellen der zekerheid op een' andere wijze geschieden.
38
Art, 173.
(134 Regl., aanhaling van 78.)
De eens gestelde zekerheid kan, bij aanmerkelijke ver-hooging of verlaging der inkomsten en ontvangsten, door den geërfden-dag worden verhoogd of verlaagd.
De ontvanger die binnen den gestelden tijd de verhooging niet heeft bewerkstelligd wordt gerekend zijn ontslag genomen te hebben.
Art. 174.
(134 Regl., aanhaling van 79.)
De ontvanger is belast met de invordering van al de inkomsten en ontvangsten van den dorpspolder en is verantwoordelijk dat die behoorlijk geschiedt.
Geene kwade posten worden in zijne rekening geleden, ten ware hij vruchteloos alle wettige middelen tot invordering gebezigd of de geërfden-dag eenigen post oninvor-derbaar verklaard hebbe.
Art. 175.
(134 Regl., aanhaling van 80.)
De ontvanger doet alle betalingen uit de dorpspolder-kas.
Met uitzondering van belastingen, renten die op coupons en vaste bezoldigingen die op kwitantiën worden voldaan, betaalt hij niet dan op bevelschriften die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de betaling moet geschieden, vermelden en door den voorzittenden poldermeester en den secretaris geteekend zijn.
Art. 176.
(134 Regl., aanhaling van 81 en 135 Regl., bekort.)
Jaarlijks doet de ontvanger rekening en verantwoording van zijn' ontvangsten en uitgaven aan poldermeesters, binnen drie maanden na afloop van het jaar waartoe zij behooren.
De ontvanger houdt zijne boeken en rigt de rekening en overige tot zijn' administratie betrekkelijke stukken in volgens voorschrift van het gecombineerd collegie.
Art. 177.
(134 Regl., aanhaling van 82, aangevuld.)
Poldermeesters nemen minstens twee malen in het jaar, en verder zoo dikwerf het noodig wordt geacht, de boeken en de kas van den ontvanger op.
Hiervan wordt telkens proces-verbaal opgemaakt en aan den geërfden-dag medegedeeld.
De dijksteel is bevoegd de boeken en de kas door eene commissie uit zijn midden te doen opnemen.
(134 Regl., aanhaling van 83.)
Bij schorsing, ontslag of overlijden van den ontvanger
39
worden door poldermeesters zijne boeken gesloten en zijne kas opgenomen.
Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De boeken en de kas worden door poldermeesters bewaard tot dat in de dienst is voorzien.
Art. 179.
(136 Regl., gewijzigd.)
De tgd waarop en de plaats pWfrf de ontvanger zitting zal houden en hoeveel dagen te voren daarvan afkondiging zal geschieden, worden door den geërfden-dag geregeld.
HOOFDSTUK IV.
Van de beambten en bedienden.
Art. 180.
(138 en 139 Regl., vereenigd.)
Het aanstellen, schorsen en ontslaan der beambten en bedienden geschiedt door poldermeesters.
Hun getal en hunne belooning wordt, op voordragt van poldermeesters, door den geërfden-dag geregeld.
Van het geldelijk beheer ia de districten. HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 181.
(188 Regl., aangevuld.)
De gecombineerde collegiën behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op hunne besluiten:
tot het verkrijgen of vervreemden, bezwaren of verpanden van districts-eigendommen, het treffen van dadingen, het aangaan van geldleeningen en het beleggen van gelden;
tot het ondershands verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven van districts-eigendommen;
tot het verleenen van uitstel, vermindering of kwijtschelding , die krachtens wet of overeenkomst of op gronden van billijkheid toekomt aan huurders, pachters of gebruikers van districts-eigendommen of aan hen, die hebben aangenomen ten behoeve van het district iets te doen of te leveren;
tot het voeren van regtsgedingen, aanleggender- of ver-werenderwijze in eersten aanleg, hooger beroep, cassatie of revisie, en
in het algemeen tot alle andere daden die buiten het gewoon beheer vallen.
40
Art. 182.
(189 Regl., aangevuld.)
De gecombineerde collegien zorgen dat een naauwkeurige staat opgemaakt en bijgehouden worde van de onroerende zaken, uitstaande kapitalen, grondrenten, erfpachten en dergelijke regten, die volgens het burgerlijk regt eigendom van het district zijn.
Deze staat en de veranderingen die daarin komen worden medegedeeld aan Gedeputeerde Staten, die het voorschrift daarvoor vaststellen.
In het hoofd van dit voorschrift wordt eene rubriek opgenomen voor Veranderingen, jaarlijks bij de inzending der begrooting mede te deelen.
Art. 183.
(190 en 191 Regl., gewijzigd.quot;)
Alle eigendommen die vruchten kunnen afwerpen moeten, volgens voorwaarden in overeenstemming met het plaatselijk gebruik door het gecombineerd collegie vast te stellen, worden verhuurd of anders de vruchten daarvan verkocht, tenzij deze ten nutte van het district kunnen worden aangewend.
De verhuring of verkooping geschiedt in het openbaar, ten ware Gedeputeerde Staten onderhandsche verhuring of verkooping hebben goedgekeurd.
Art. 184.
(192 Regl., red. gewijzigd.)
Alle werken, door de dijkstoelen voor rekening dei-districten te maken, worden in het openbaar aanbesteed.
Art. 185.
(193 Regl., red. gewijzigd.)
Bij pak- en kribwerken kan öf het geheele werk in eens worden aanbesteed, öf het hout, bij wijze van aanbesteding, aangekocht en het werk onder behoorlijk opzigt in daghuur verrigt of afzonderlijk aanbesteed worden.
Art. 186.
(194 Regl., als voren.)
In bijzondere gevallen zijn de dijkstoelen bevoegd , om werken van minder' aangelegenheid uit de hand aan te besteden of in daghuur te doen volvoeren, onder ver-pligting om hiervan bij het doen der rekening en verantwoording de redenen open te leggen.
Bij werken van meer belang moet de toestemming tot een of ander van de gecombineerde collegien verkregen worden.
HOOFDSTUK II.
Fan de hegrooting, rekening en verantwoording.
Art. 187.
(198 Regl.)
Het financiële dienstjaar gaat in op den l8tei1 Julij.
41
Art. 188.
(199 en 220 Kegl.)
De begrooting der ontvangsten en uitgaven, ingerigt volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten, met een' administrative rekening of overzigt over het loopende dienstjaar en de verdere bescheiden, wordt jaarlijks vóór den 1 aten April door den dijkstool aan het gecombineerd collegie aangeboden.
Het bedrag der omslagen, die tot het bestrijden dei-uitgaven benoodigd zijn, wordt jaarlijks door het gecombineerd collegie bepaald en op de begroofcing gebragt.
Art. 189.
(200 Regl., red. gewijzigd.)
Afschrift der begrooting wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd.
Hiervan geschiedt kennisgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Art. 190.
(201, llegl. gewijzigd.)
In die districten, waar voor gedeelten daarvan afzonderlijke ontvangsten en uitgaven worden gedaan, worden van deze afzonderlijke begrootingen en rekeningen opgemaakt.
Art. 191.
(203 Kegl.)
De begrooting wordt in drievoud opgemaakt; één voor Gedeputeerde Staten, één voor het archief van het district, en één voor den ontvanger.
Art. 192.
(204 Regl., red. gewijzigd.)
Het gecombineerd collegie stelt vóór of op den lsten Mei de begrooting vast.
Deze wordt, met de bescheiden en de ingekomen bezwaren, terstond aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring gezonden.
Art. 193.
(205 Regl., red. gewijzigd.)
Gedeputeerde Staten nemen zoo spoedig mogelijk hun besluit.
Is hunne goedkeuring niet verleend vóór den l8ten July , dan magtigen zij den dijkstool de ontvangsten te innen en tot op de helft der voorgedragene sommen uitgaven te doen, voor zooveel zij eenigen post van ontvangst of uitgaaf hiervan niet uitzonderen.
42
(206 Regl., als voren.)
Wanneer op de begrooting posten voorkomen betreffende noodzakelijke herstellingen of verbeteringen, wier spoedige uitvoering wenschelijk is, deelen Gedeputeerde Staten, daarop opmerkzaam gemaakt, hun besluit dienaangaande zoo mogelijk vóór den lstel1 Junij aan het gecombineerd collegie mede.
Art. 195.
(207 Regl.)
Wanneer Gedeputeerde Staten de goedkeuring der begrooting geheel of gedeeltelijk weigeren kan het gecombineerd collegie bij den Koning voorziening vragen.
Art. 196.
(208 Regl., red. gewijzigd.)
Zoo herstel van dijkbreuken of van werken die tot uitmaling en waterlossing dienen, aanleg vau kribben, pak- of andere belangrijke werken tot verdediging van een of ander dijkvak of aanzienlijke herstellingen daaraan, na het opmaken der begrooting noodzakelijk bevonden worden, maakt de dijkstoel de ciering met de raming van kosten op en brengt de dijkgraaf deze onverwijld in de vergadering van het gecombineerd collegie dat, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de uitgaven vaststelt en de middelen aanwijst.
Het daaromtrent, zoomede elk ander tot wijziging der begrooting, onder gelijke goedkeuring, te nemen besluit wordt bij de begrooting gevoegd en geacht een deel daarvan uit te maken.
Art. 197.
(Nieuwe bepaling)
Ingeval het gecombineerd collegie nalaat en weigerachtig blijft op de begrooting de wettig verschuldigde of uit dit reglement voortvloeijende uitgaven te brengen of daaraan toe te voegen, geschiedt dit door Gedeputeerde Staten, die tevens de middelen tot dekking aanwijzen.
Art. 198.
(209 Regl.)
Af- en overschrijving op de posten der begrooting van uitgaven kunnen niet geschieden dan voor zoover daartoe, bij de begrooting zelve of bij een afzonderlijk door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit van het gecombineerd collegie, magtiging is verleend.
Art. 199.
(210 Regl. aangevuld.)
Van de ontvangsten en uitgaven van het district over het afgeloopen dienstjaar wordt jaarlijks in de maand
43
October door den dijkstoel verantwoording aan het gecombineerd collegie gedaan, onder overlegging van de rekening en van alle daarbij belioorende bescheiden.
Te gelijkertijd verantwoordt de dijkstoel het gebruik van die vruchten der eigendommen, welke in natura ten nutte van het district zijn aangewend.
Art. 200.
(211 Regl., red. gewijzigd.)
Afschrift der rekening wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd.
Hiervan geschiedt kennisgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Art. 201.
(202 en 212 Regl.)
Elk die gronden in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen het district bezit heeft het regt, tegen betaling van een schrijfloon berekend tegen 10 centen per bladzijde , afschriften en uittreksels der begrooting en rekening te verkrijgen.
Art. 202.
(213 Regl.)
De rekening wordt in tweevoud opgemaakt; de eene voor Gredeputeerde Staten, de andere voor het archief van het district.
Art. 203.
(214 Regl., gewijzigd.)
Na verloop van den in artikel 200 gestelden termijn onderzoekt het gecombineerd collegie de rekening en de ingekomen bezwaren, stelt vóór den l8tcn December het bedrag der ontvangsten en uitgaven vast, en zendt de rekening met alle bescheiden en ingekomen bezwaren ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten.
De leden van den dijkstoel onthouden zich van medestemmen over het besluit waarbij de rekening wordt vastgesteld.
Art. 204.
(215 Regl., gewijzigd.)
Het besluit van Gedeputeerde Staten waarbij de ontvangsten en uitgaven worden goedgekeurd strekt den dijkstoel en den ontvanger tot ontlasting.
Art. 205.
(216 Regl , red. gewijzigd.)
Bij niet goedkeuring kunnen de dijkstoel, het gecombineerd collegie en de ontvanger voorziening bij den Koning vragen van het besluit van Gedeputeerde Staten.
44
Van het geldelijk beheer in de dorpspolders. HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 206.
(195 Regl., gedeeltelijke aanhaling van 188.)
De geërfden-dagen behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op hunne besluiten:
tot het verkrijgen of vervreemden, het bezwaren of verpanden van dorpspolder-eigendommen, het treffen van dadingen, het aangaan van geldleeningen en het beleggen van gelden;
tot het ondershands verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven van dorpspolder-eigendommen;
tot het verleenen van uitstel, vermindering of kwijtschelding , die krachtens wet of overeenkomst of op gronden van billijkheid toekomt aan huurders, pachters of gebruikers van dorpspolder-eigendommen of aan hen, die hebben aangenomen ten behoeve van den dorpspolder iets te doen of te leveren;
tot het voeren van regtsgedingen, aanleggender-of ver-werenderwijze in eersten aanleg, hooger beroep, cassatie of revisie, en
in het algemeen tot alle andere daden die buiten het gewoon beheer vallen.
Art. 207.
(195 Regl., gedeelt. aanhaling van 189.)
De geërfden-dagen zorgen dat een naauwkeurige staat opgemaakt en bijgehouden worde van de onroerende zaken , uitstaande kapitalen , grondrenten, erfpachten en dergelijke regten, die volgens het burgerlijk regt eigendom van den dorpspolder zijn.
Deze staat en de veranderingen die daarin komen worden medegedeeld aan het gecombineerd collegie, dat het voorschrift daarvan vaststelt.
In het hoofd van dit voorschrift wordt eene rubriek opgenomen voor Veranderingen, jaarlijks bij de inzending der begrooting mede te deelen.
Art. 208.
(195 Regl., gedeelt. aanhaling van 190 en 191, gewijzigd.)
Alle eigendommen die vruchten kunnen afwerpen moeten, volgens voorwaarden in overeenstemming met het plaatselijk gebruik door den geërfden-dag vast te stellen, worden verhuurd of anders de vrachten daarvan verkocht , tenzij die ten nutte van den dorpspolder kunnen worden aangewend.
De verhuring of verkooping geschiedt in het openbaar, ten ware het gecombineerd collegie onderhandsche verhuring of verkooping hebbe goedgekeurd.
45
Art. 209.
(195 Regl., gedeelt. aanhaling van 192.)
Alle werken, door poldermeesters voor rekening des polders te maken, worden in het openbaar aanbesteed.
Art. 210.
(195 Regl., gedeelt. aanhaling van 193.)
Bij pak- en kribwerken kan of het gelieele werk in eens worden aanbesteed, of het hout bij wijze van aanbesteding aangekocht en het werk onder behoorlijk opzigt in daghuur verrigt of afzonderlijk aanbesteed worden.
Art. 211.
(195 li.egl., als voren van 194.)
In bijzondere gevallen zijn poldermeesters bevoegd, om werken van minder' aangelegenheid uit de hand aan te besteden of in daghuur te doen volvoeren, onder ver-pligting om hiervan bij het doen der rekening en verantwoording de redenen open te leggen.
Bij werken van meer belang moet de toestemming tot een of ander van den geërfden-dag verkregen worden.
Art. 212.
(196 Eegl., red. gewijzigd.)
De besluiten van den geërfden-dag, waarop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig is, worden aan dezen door het gecombineerd collegie met zijne beschouwingen ingezonden.
Art. 213.
(197 Regl.)
Gedeputeerde Staten kunnen mededeeling vragen van den staat in artikel 207 bedoeld en van de veranderingen die daarin gebragt worden.
HOOFDSTUK II.
Fan de begrooting, rekening en verantwoording.
Art. 214.
(217 Regl., gedeeltelijk, aanhaling van 198.)
Het financiële dienstjaar gaat in op den lsteu Julij.
Art. 215.
(217 Regl., als voren van 199, benevens 220 Regl.)
De begrooting der ontvangsten en uitgaven, ingerigt volgens voorschrift van het gecombineerd collegie, met een' administrative rekening of overzigt over hetloopende dienstjaar en de verdere bescheiden, wordt jaarlijks vóór den
46
laten April door poldermeesters nan den geërfden-dag aangeboden.
Het bedrag der omslagen, die tot het bestrijden dei-uitgaven benoodigd zijn, wordt jaarlijks door den geërfdendag bepaald en op de begrooting gebragt.
Art. 216.
(217 Regl., aanhaling van 200.)
Afschrift der begrooting wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd.
Hiervan geschiedt kennisgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Art. 217.
(217 Regl., als voren van 201.)
In die dorpspolders, waar voor gedeelten daarvan afzonderlijke ontvangsten en uitgaven worden gedaan, worden van deze afzonderlijke begrootingen en rekeningen opgemaakt.
Art. 218.
(217 Regl., als voren van 203.)
De begrooting wordt in drievoud opgemaakt; één voor het gecombineerd collegie, één voor het archief van den polder en één voor den ontvanger.
Art. 219.
(217 Regl., als voren van 204.) De geërfden-dag stelt vóór of op den l8teu Mei de be-■ grooting vast.
Deze wordt, met de bescheiden en de ingekomen bezwaren , terstond aan het gecombineerd collegie ter goedkeuring gezonden.
Art. 220.
(217 Regl., als voren van 205.) Het gecombineerd collegie neemt zoo spoedig mogelijk zijn besluit.
Is zijne goedkeuring niet verleend vóór den laten Julij, dan magtigt het poldermeesters de ontvangsten te innen en tot op de helft der voorgedragen sommen uitgaven te doen, voor zooveel het eenigen post van ontvangst of uitgaaf hiervan niet uitzondert.
Art. 221.
(217 Regl., als voren van 206.)
Wanneer op de begrooting posten voorkomen betreffende noodzakelijke herstellingen of verbeteringen, wier spoedige uitvoering wenschelijk is, deelt het gecombineerd collegie, daarop opmerkzaam gemaakt, zijn besluit zoo mogelijk vóór den l3teD Junij aan den geërfden-dag mede.
47
Art. 222.
(217 Regl., als voren van 207.)
Wanneer het gecombineerd eollegie de goedkeuring der begrooting geheel of gedeeltelijk weigert, kan de geörfden-dag bij Gedeputeerde Staten voorziening vragen.
Art. 223.
(217 Regl., als voren van 208.)
Zoo herstel van kade-breuken of van werken die tot uitmaling en waterlossing dienen na het opmaken der begrooting noodzakelijk bevonden wordt, maken poldermeesters de ciering met de raming van kosten op en brengt de voorzittende poldermeester deze onverwijld in de vergadering van den geërfden-dag die, onder goedkeuring van het gecombineerd eollegie, de uitgaven vaststelt en de middelen aanwijst.
Het daaromtrent, zoomede elk ander tot wijziging der begrooting, onder gelijke goedkeuring, te nemen besluit wordt bij de begrooting gevoegd en geacht een deel daarvan uit te maken.
Art. 224.
(Nieuw art.)
Ingeval de geërfden-dag nalaat en weigerachtig blijft op de begrooting de wettig verschuldigde of uit dit reglement voortvloeijende uitgaven te brengen of daaraan toe te voegen, geschiedt dit door het gecombineerd eollegie, dat tevens de middelen tot dekking aanwijst.
Art. 225.
(217 Regl., gedeelt. aanhaling van 209.)
Af- en overschrijving op de posten der begrooting van uitgaven kunnen niet geschieden dan voor zoover daartoe, by de begrooting zelve of bij een afzonderlijk door het gecombineerd eollegie goedgekeurd besluit van den geërfden-dag, magtiging is verleend.
Art. 226.
(217 Regl., als voren van 210.)
Van de ontvangsten en uitgaven van den polder over het afgeloopen dienstjaar wordt jaarlijks in de maand October door poldermeesters verantwoording aan den geërfden-dag gedaan, onder overlegging van de rekening en van alle daarbij behoorende bescheiden.
Te gelijkertijd verantwoorden poldermeesters het gebruik van die vruchten der eigendommen, welke in natura ten nutte van den polder zijn aangewend.
Art. 227.
(217 Regl., als voren van 211.)
Afschrift der rekening wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd.
48
Hiervan geschiedt kenniwgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Art. 228.
(217 Regl., als voren van 202 en 212.)
Elk die gronden in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen den polder bezit heeft het regt, tegen betaling van een schrijfloon berekend tegen 10 centen per bladzijde, afschriften en uittreksels der begrooting en rekening te verkrijgen.
Art. 229.
(217 Kegl. , als voren van 213.)
De rekening wordt in tweevoud opgemaakt; de eene voor het gecombineerd collegie, de andere voor het archief van den polder.
Art. 230.
(217 Regl., als voren van 214.)
Na verloop van den in artikel 227 gestelden termijn onderzoekt de geërfden-dag de rekening en de ingekomen bezwaren, stelt vóór den bquot;'quot; December het bedratr der ontvangsten en uitgaven vast, en zendt de rekening, met alle bescheiden en ingekomen bezwaren, ter goedkeuring aan het gecombineerd collegie.
De poldermeesters en de ontvanger onthouden zich van medestemmen over het besluit waarbij de rekening wordt vastgesteld.
Art. 231.
(217 Regl., als voren van 215.)
Het besluit van het gecombineerd collegie waarbij de ontvangsten en uitgaven worden goedgekeurd strekt aan poldermeesters en den ontvanger tot ontlasting.
Art. 232.
(217 Regl., als voren van 216.)
Bij niet goedkeuring kunnen poldermeesters, de geërfden-dag en de ontvanger voorziening bij Gedeputeerde Staten vragen van het besluit van het gecombineerd collegie.
Art. 233.
(219 Regl.)
Gedeputeerde Staten kunnen mededeeling vragen van de goedgekeurde begrootingen en rekeningen.
49
HOOFDSTUK I.
Van de polderlasten in de districten.
Art. 234,
(Nieuwe bepaling.)
De polderlasten in de districten worden onderscheiden in eigenlijke en oneigenlijke.
Art. 235.
(221 Regl., red. gewijzigd.)
Tot de eigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de kosten van bestuur en van alle werken van welken, aard ook, die tot beveiliging van het district tegen het buitenwater en tot zijn' afwatering dienen, zijn geene landen verpligt bij te dragen dan die gelegen zijn binnen het district waarover de omslag geschiedt; alles voor zoover door bestaande schriftelijke overeenkomsten of andere bescheiden hieromtrent niet anders is beschikt.
Art. 286.
(222 Regl., red. gewijzigd.)
De oneigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de vroeger in vele districten op de zettingen gebragte posten voor het begrinden van dijken en wegen en het verder onderhoud van laatstgemelde, de aflossing en rentebetaling van opgenomen kapitalen en andere uitgaven van dien aard, worden gedragen door de landen thans daarmede besmet, al zijn zij ook buiten het district gelegen.
Art. 237.
(223 en 224 Regl., gewijzigd.)
De eigenlijke polderlasten worden hektare-hektaresgelijk omgeslagen over alle landen binnen het district gelegen.
Evenredige verdeeling dezer lasten, gegrond op de ligging dier landen, blijft bestaan waar die te voren op wettige wijze is ingevoerd.
In zeer bijzondere gevallen kan tot zoodanige evenredige verdeeling door het gecombineerd collegie , onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, worden besloten.
Art. 238.
(225 Regl., gewijzigd.)
In de eigenlijke polderlasten worden niet betrokken;
a woeste gronden en plassen zoolang zij niet gedurende twintig jaren in ontginning zijn gebragt.
Hieronder zijn niet begrepen woeste gronden en plassen, ontstaan ten gevolge van aanleg van werken, vergraving of uitdieping;
50
h zoodanige liooge gronden die nimmer bij doorbraken met water kunnen worden bedekt.
Niettemin dragen zij in de kosten voor de watergangen waarop zij hun water lozen;
c gronden binnen kwelkaden gelegen, indien zij daardoor ongeschikt tot het voortbrengen van vruchten worden, terwijl zij lager kunnen worden aangeslagen indien in hun' cultuur door deze kwelkaden aanmerkelijk nadeel wordt geleden;
d kerkhoven, begraafplaatsen en openbare wegen; e verzande landerijen zoolang zij daardoor tot de cultuur ongeschikt blijven;
f de landerijen waaromtrent, en in zoover, uit oude schriftelijke overeenkomsten, regterlijke vonnissen of beslissingen van het wettig gezag blijkt, dat zij ongehouden zijn tot voldoening der polderlasten of regt hebben op een lageren aanslag.
De hierboven vermelde vrijdommen of lagere aanslagen worden door het gecombineerd collegie toegepast.
Art. 239.
(226 en 227 Regl., gewijzigd.)
De kohieren of liggers der hektaren-talen, opgemaakt volgens het door Gredeputeerde Staten gegeven model en waarop de landerijen naar hare grootte volgens de kadastrale meting ingeschreven zijn, maken den grondslag der omslagen uit.
Die kohieren worden om de tien jaren of zooveel vroeger als het gecombineerd collegie noodig oordeelt geheel vernieuwd.
Art. 240.
(228 Regl., aangevuld.)
Poldermeesters zijn met het opmaken en vernieuwen der kohieren belast en zenden die ter goedkeuring aan het gecombineerd collegie.
Na die goedkeuring blijven zij in het archief van het district berusten. Authentieke afschriften worden aan poldermeesters gezonden en in hun archief bewaard.
Art. 241.
(229 Kegl., gewijzigd.)
Poldermeesters gaan voortdurend de eigendomsveranderingen na en brengen die dadelijk op den staat onder letter C bij dit reglement gevoegd. Zij doen daarvan tevens aanteekening op het in hun archief berustend afschrift van het kohier.
Te gelijk met de bij artikel 86 bedoelde lijsten zenden zij afschrift van dien staat aan den dijksteel, die de veranderingen ook op de kohieren vermeldt.
Hebben er in het laatste jaar geene veranderingen plaats gehad dan treedt de kennisgeving daarvan in de plaats der toezending.
51
Art. 242.
(230 Regl., gewijzigd.)
Elk die landen vervreemdt is verpligt daarvan, met duidelijke omschrijving en opgave der nommers van het kohier, binnen één maand na de dagteekening der acte — de verkrijger binnen één maand na de overschrijving in de daartoe bestemde registers — aan poldermeesters kennis te geven.
De eigenaar, op het kohier bekend, is tot do betaling der lasten gehouden tot dat de eigendomsovergang is aangegeven.
Art. 243.
(231 Jiegl., gewijzigd.)
Wanneer, ten gevolge van het verleggen van een dijk, buitendijksche landen binnendijksche of binnendijksche buitendijksche worden, geschiedt er ten koste van hem op wiens last de verlegging heeft plaats gehad een' opmeting, waarvan de uitkomst door poldermeesters op den staat O wordt gebragt.
Art. 244.
(232 liegl. en 233 Regl., gewijzigd.)
Dadelijk na ontvangst der begrootiug van den dijkgraaf gaat de ontvanger over tot het opmaken van de rol der belastingschuldigen en zendt die ten spoedigste aan den dijkstoel ter goedkeuring en invorderbaar-verklaring.
De dijkstoel regelt tevens de termijnen van betaling der aanslagen en der afkoopsommen wegens het onderhoud in natura.
Art. 245.
(234 en 235 Regl., gewijzigd.)
Wanneer de ontvanger de invorderbaar-verklaarde rol terug ontvangen heeft, zendt hij aan elk belastingschuldige eene schriftelijke of gedrukte kennisgeving van zijn aanslag.
Gelijktijdig daarmede zendt hij aan hen, wier verplig-ting tot onderhoud in natura door uitkeeringen in geld is vervangen, eene schriftelijke of gedrukte kennisgeving van hetgeen zij uit dien hoofde betalen moeten.
Het schrijven, drukken en rondzenden der kennisgevingen geschiedt ten laste van de districts-kas.
O O
Art. 246.
(236 en 237 Regl., red. gewijzigd.)
Indien een schuldpligtige niet binnen den gestelden termijn betaalt, wordt gehandeld overeenkomstig de wet van 9 October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, enz. (Staatsblad n0. 42).
In de gevallen vermeld bij artikel 4 dier wet wordt tegen de leden der nalatige besturen, hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk, het regt van parate executie in toepassing gebragt.
52
Art. 247.
(238 Regl., vereenvoudigd.)
Indien de waarschuwingen en sommatiën door de boden of bedienden van het bestuur geschieden, mogen deze voor elke waarschuwing 10 centen en voor elke sommatie 50 centen rekenen, zonder dat hun iets voor reiskosten wordt toegestaan.
Indien de verdere werkzaamheden tot de uitvoering van het regt van parate executie betrekkelijk aan hen worden opgedragen, mogen zij rekenen volgens de tarieven voor de kantons-deurwaarders vastgesteld.
De boden, bedienden en deurwaarders zijn verpligt in dorso van alle acten, welke zij afgeven, het bedrag hunner jura, schrijfloonen en verschotten afzonderlijk aan te teekenen, zonder welke vermelding die kosten niet worden geleden.
HOOFDSTUK II.
Van de polderlasten in de dorpspolders.
Art. 248.
(Nieuwe bepaling.)
De polderlasten in de dorpspolders worden onderscheiden in eigenlijke en oneigenlijke.
Art. 249.
(221 Regl., gewijzigd toegepast.)
Tot de eigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de kosten van bestuur en van alle werken van welken aard ook, die tot beveiliging van den polder en tot zijn' afwatering dienen, zijn geene landen verpligt bij te dragen dan die gelegen zijn binnen den polder waarover de omslag geschiedt; alles voor zoover door bestaande schriftelijke overeenkomsten of andere bescheiden hieromtrent niet anders is beschikt.
Art. 250.
(222 Regl., als voren.)
De oneigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de vroeger in vele dorpspolders op de zettingen gebragte posten voor het begrinden van dijken en wegen en het verder onderhoud van laatstgemelde, de aflossing en rentebetaling van opgenomen kapitalen en andere uitgaven van dien aard, worden gedragen door de landen thans daarmede besmet, al zijn zij ook buiten den polder gelegen.
Art. 251.
(223 en 224 Regl., als voren.)
De eigenlijke polderlasten worden hektare-hektaresgelijk omgeslagen over alle landen binnen den polder gelegen.
53
Evenredige verdeeling dezer lasten, gegrond op de ligging dier landen, blijft bestaan waar die te voren op wettige wijze is ingevoerd
In zeer bijzondere gevallen kan tot zoodanige evenredige verdeeling door den geërfden-dag, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten die vooraf het gecombineerd collegie daarop hooren, worden besloten.
Art. 252.
(225 Kegl., als voren.)
In de eigenlijke polderlasten worden niet betrokken: a woeste gronden en plassen zoolang zij niet gedurende twintig jaren in ontginning zijn gebragt.
Hieronder zijn niet begrepen woeste gronden en plassen, ontstaan ten gevolge van aanleg van werken, vergraving of uitdieping;
h zoodanige hooge gronden die nimmer bij doorbraken met water kunnen worden bedekt;
Niettemin dragen zij in de kosten voor de wegen en voor de watergangen waarop zij hun water lozen;
c gronden binnen kwelkaden gelegen, indien zij daardoor ongeschikt tot het voortbrengen van vruchten worden, terwijl zij lager kunnen worden aangeslagen indien in hun' cultuur door deze kwelkaden aanmerkelijk nadeel wordt geleden;
d kerkhoven, begraafplaatsen en openbare wegen; e verzande landerijen zoolang zij daardoor tot de cultuur ongeschikt blijven;
ƒ de landerijen waaromtrent, en voor zoover, uit oude schriftelijke overeenkomsten, regterlijke vonnissen of beslissingen van het wettig gezag blijkt, dat zij ongehouden zijn tot voldoening der polderlasten of regt hebben op een lageren aanslag.
De hierboven vermelde vrijdommen of lagere aanslagen worden door den geërfden-dag toegepast.
Art. 253.
(239 Regl., gedeelt:, toepassing der gewijzigde artt. 226—231 Regl.)
De kohieren, volgens de voorschriften der artikelen 239, 240, 241, 242 en 243, ter bepaling der polderlasten in de districten, opgemaakt en voor zooveel noodig gewijzigd, zijn mede van kracht ter aanwijzing dier lasten in de dorpspolders.
Art. 254.
(232 en 233 Regl., gewijzigd toegepast.)
Dadelijk na ontvangst der begrooting van poldermeesters gaat de ontvanger over tot het opmaken van de rol der belastingschuldigen en zendt die ten spoedigste aan poldermeesters ter goedkeuring en invorderbaar-verklaring.
Deze regelen tevens de termijnen van betaling der aanslagen en der afkoopsommen wegens het onderhoud in natura, zoo deze verschuldigd zijn.
54
Art. 255.
(239 Regl., gedeelt:, toepassing tier gewijzigde artt. 234—238 Regl)
De voorschriften omtrent de invordering der polderlasten in de districten, voorkomende in de artikelen 245, 24G en 247, zijn mede van toepassing op de invordering dier lasten in de dorpspolders, behoudens dat de kosten vermeld in het ii1-1 lid van eerstbedoeld artikel ten laste der dorpspolder-kas komen.
HOOFDSTUK I.
Algemeens bepalingen betreffende waterkeeringen. Art. 25G.
(Nieuwe bepalingen.)
De waterkeeringen worden onderscheiden in dijken, kaden, binnenkaden en kwelkaden.
Onder dijken worden verstaan de waterkeeringen van polder-districten tegen de hoofdrivieren, tegen de Linge beneden de uitmonding van de Korne en tegen watervloeden die door dijkbreuken ontstaan ;
onder kaden de waterkeeringen van polder-districten of van dorpspolders tegen het water van naburige polderdistricten of dorpspolders of tegen watergangen;
onder binnenkaden de waterkeeringen en waterkeerende wegen die tot afscheiding van blokken dienen, en
onder kwelkaden de waterkeeringen of dammen die, op eenigen afstand langs de binnenzijde der dijken gelegen, dienen om het kwelwater tegen den voet dier dijken te houden.
Art. 257.
(241 Regl.. gedeelt. 290 Regl. en 304 Regl., 2lt;'e lid, gewijzigd en aangevuld.)
Niemand mag afgespoelde aarde van de waterkeeringen weghalen; aan of op waterkeeringen vergravingen doen, gaten of kuilen maken, plaggen of zoden maaijen of steken, of ook spitten of ploegen.
Dit laatste mag evenmin plaats hebben binnen 1 meter uit den teen der waterkeeringen.
Art. 258.
(242 Regl. en 304 Regl., 2de lid, gewijzigd en aangevuld.)
Aan de buitenzijde van een dijk binnen 8 en aan de binnenzijde binnen 16 meters uit den teen mogen geene nieuwe putten, slooten, gruppen , waterscheppingen, waterkolken of eenige andere uitdiepingen gemaakt worden of wegnemingen van grond geschieden.
De bestaande slooten kunnen echter, met vergunning
55
van den dijkstoel, tot vorige diepte en breedte worden opgehaald, zoo dit zonder nadeel voor de waterkeering kan geschieden. Zijn die slooten naar het oordeel van den dijkstoel nadeelig zoo kan hij de digting daarvan bewerkstelligen.
Vergraving van grond binnen 4 meters van voorzegde grenzen mag niet anders plaats hebben dan met eene glooijing van 4 op 1.
Waar door den vorm des dijks de teen onzeker is, wordt die geacht te liggen op 8 meters afstand waterpas gemeten uit den kant van de dijkskruin.
Deze bepalingen zijn mede toepasselijk op de kaden, binnenkaden en kwelkaden, met beperking der in het lstu lid van dit artikel bedoelde afstanden van 8 en 16 meters, wat de kaden en binnenkaden betreft tot 4 en voor de kwelkaden tot 6 meters aan beide zijden, en van den in het 4de lid vermelden afstand van 8 meters tot 4 meters voor de kaden en binnenkaden en tot 3 meters voor de kwelkaden.
Art. 259.
(243 Regl., gewijzigd.)
Alle in strijd met het vorig artikel bestaande uitdiepingen worden, daar waar het betrokken bestuur dit volstrekt noodzakelijk acht, ten genoegen van dit gedigt. Voor zoover zij in strijd met vroegere verordeningen zijn gemaakt geschiedt het digten door de eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers der gronden of bij nalatigheid door het betrokken bestuur, in beide gevallen ten hunnen koste, en anders door en ten koste van gemeld bestuur dat ook de veroorzaakte schade vergoedt.
Art. 260.
(244 Regl., gewijzigd.)
Voor zoover kolken of waaijen gelegen zijn binnen 16 meters van den binnenteen eens dijks worden zij, ten koste van het district, tot dien afstand gedigt of wordt de dijk aangebermd ter breedte van 5 meters en ter hoogte van minstens 4 meters beneden de dijkskruin.
Op verzoek van den dijkstoel kunnen Gedeputeerde Staten om gewigtige redenen vrijstelling van dit gebod verleenen.
Art. 261.
(Nieuwe bepaling.)
In de polder-districten mogen geene verveeningen of andere belangrijke uitgravingen geschieden tot zoodanige diepte , dat daardoor de zand wellen levend worden of bloot komen.
De overtreder van dit verbod is gehouden op aanschrijving van den dijkstoel, binnen den door dezen te bepalen termijn en te diens genoegen, de wellen óf te digten öf te omkaden.
56
Art. 262.
(245 Regl., gewijzigd.)
Er mogen geene woningen of getimmerten, van welken aard ook, tegen de glooijingen of aan den voet der dijken 'gebouwd of op bestaande funderingen herbouwd worden, dan met vergunning van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, na verhoor van Gedeputeerde Staten en van den dijksteel.
Aan deze vergunning worden in den regel verbonden de volgende voorwaarden:
dat zonder kosten of bezwaar voor de districts-kas de opruiming van de woning of het getimmerte door de eigenaars , erfpachters of vruchtgebruikers zal geschieden in geval dit door den dijkstoel noodig wordt gekeurd;
dat de verzoeker doe blijken van de toestemming van hen die het genot van de dijkshelling mogten hebben;
dat de woningen of getimmerten worden geplaatst op minstens 2 meters afstand van den voet, de glooijingen of de kruin des dijks, in de beide laatste gevallen op een berm goed tegen den dijk vastgereden;
dat de muren uit kalk en steen worden zamengesteld; dat in de gebouweu geeae kelders worden gemaakt tenzij in hechte muren met goed cement gemetseld;
dat in de glooijing des dijks geene putten gegraven worden en dat door de vergunning tot bouwing het verbod van artikel 258, ten aanzien van het graven van putten , niet geacht wordt te zijn opgeheven;
dat door ingravingen, omspittingen en omheiningen , aanleggen van varkenshokken of iets van dien aard, ten gevolge van de vergunning tot het bouwen van huizen of andere getimmerten, geene vermindering of verzwakking van den dijk plaats vinde.
Art. 263.
(Nieuw voorschrift.)
Langs de kruin of op de glooijingen der kaden, bin-nenkaden en kwelkaden mogen geene woningen of getimmerten, van welken aard ook, worden gebouwd of op bestaande funderingen herbouwd, tenzg met schriftelijke vergunning van de besturen onder wier toezigt deze kaden behooren en die aan de vergunning de voorwaarden verbinden , welke zij in het belang der waterkeering noodig achten.
Belanghebbenden kunnen van de besluiten der betrokken besturen in beroep komen; zoo het geldt die van den dijkstoel bij Gedeputeerde Staten en geldt het die van poldermeesters bij den dijkstoel, welke collegiën binnen één maand beslissen.
Art. 264.
(246 Regl., gewijzigd en 306, 2di! lid, Regl.)
Het planten van heggen en boomen en het plaatsen van rasters, tuinen, schoeijingen, palen en dergelijke voor-
57
■werpen op de kruin of langs de glooijingen der water-keeringen is verboden, tenzij het door de betrokken besturen worde vergund.
Deze vergunning wordt slechts voorwaardelijk en tot weder-opzegging verleend.
Waar de bestaande in dit artikel bedoelde voorwerpen schadelijk zijn, wordt de wegruiming door de betrokken besturen bevolen.
Waar zij als onschadelijk niet worden weggeruimd, moeten de boomen behoorlijk opgesnoeid worden en mogen de heggen niet hooger wezen dan één , noch breeder dai een halven meter.
Art. 265.
(247 Regl., aangevuld.)
Niemand raag boomen of heggen, welke staan op de kruin of langs de glooijingen der waterkeeringen of binnen den afstand daarvan in artikel 258 bepaald, wegruimen dan op tijd en wijze door de betrokken besturen voorgeschreven.
Art. 266.
(Nieuwe bepaling.)
Zonder vergunning van den heemraad van den post is het verboden hooi-, stroo-, riet-, hout- of turfmijten te plaatsen alsmede eenige voorwerpen neer te storten, op te stapelen of te laten liggen op de kruin of tegen de glooijingen van den dijk.
De overtreder van dit verbod is verpligt op aanzegging van den heemraad, binnen den door dezen to bepalen termijn, te diens genoegen gemelde voorwerpen op te ruimen.
Art. 267.
(248 Regl. en 307 Regl., gewijzigd.)
Hekken op dijken en kwelkaden, niet tot openbare wegen dienende, mogen nimmer gesloten zijn en moeten van den l8tcn December tot den 15(,cn Maart en bij het voeren der schouwen door de eigenaren opengezet worden.
Art. 268.
(250 Regl. gedeeltelijk, gewijzigd.)
Waar kaden op de dijken zijn worden deze ten koste van het district tot kadeshoogte opgehoogd alsmede verzwaard, voor zooveel dit ter verkrijging van voldoende kruinsbreedte wordt vereischt.
Geene nieuwe kaden worden op de kruinen der dijken aangelegd.
Art. 269.
(251, 249 en 250 Regl. gedeelt., vereenigd en gewijzigd.)
Geen' afwegen mogen aan de dijken en kaden worden
58
gemaakt dau met schriftelijke vergunning der betrokken besturen die vooraf hen, die het genot van de dijkshelling mogten hebben of onderhoudpligtigen der leaden zijn, hooren.
De vergunning houdt in te wiens laste het maken en
O O
onderhouden van den afweg komt.
Alle afwegen moeten ten koste der verzoekers of der thans daartoe verpligteu geheel buiten de kruin of de glooijing' der dijken en kaden worden gelegd of gebragt.
Zoolang er kaden op de dijken bestaan worden ten koste der daartoe verpligten, op- de plaats waar een' afweg zich bevindt, de geheele dijk ter hoogte van de kade opgehoogd, of aan beide zijden van den afweg waar de kade eindigt palen of steenen hoofden gezet, geschikt om in tijden van gevaar de noodige kistingen daaraan te bevestigen, alles volgens voorschrift van den dijkstoel.
Art. 270.
(311 Regl., gedeeltelijk, aangevuld.)
De kaden, binnenkadeu en kwelkaden mogen niet verhoogd of verlaagd worden tenzij met toestemming van het betrokken bestuur.
Art. 271.
(306 Regl., l3t lid, gewijzigd.)
De waterkeeringen mogen niet met paarden of voertuigen als weg gebruikt worden tenzij zij daarvoor zijn in-gCrigt.
Art. 272.
(240 Regl., gewijzigd.)
Geene nieuwe waterkeeringen mogen binnen de districten
. O o
gemaakt worden, dan met toestemming van do betrokken besturen en na verhoor der daarbij belanghebbende landeigenaren.
Art. 273.
(252 ten deele, 253 en 255 Regl., gewijzigd.)
De dijken mogen niet worden beweid dan met toestemming der dijkstoelen, die aan deze zoodanige voorwaarden f kunnen verbinden als zij noódig oordeelen.
Het beweiden mag in geen geval plaats hebben met / / , , a fKS s/ .r ju varkens, noch met ander vee op nieuw gemaakte of her-
' '■■t/ •ƒ /quot;Sö cu/i / '' 'P ••
/-(■ * ' ' stelde, nog niet behoorlijk bevestigde dijken.
O*.;..:**quot;f7^' tó.274.
' • / quot; , f /1 I ! ~ éé/Y'll fa1*quot;* /OKA IJ 1 quot; • 1 \
Sv ''/quot;f* /' V s, - /tr/ (254 ReS-1) gewalgd.)
£■,'/'*■ ff' '''' ^ In elk district worden door den dijkstoel, behoudens ieders
J/ ^ . s' t, , s r* ■ lt; r /1 »■' quot; regt, na verhoor der belanghebbenden, de noodige voor-
(? , , J /d g , /ï t C * ' '• ïtj* schriften vastgesteld betreffende het gebruik van het gras-
'/ v //,.*■amp; gewas op de dijken welke niet mogen worden beweid.
'Ït'f '' • Sü- / '■ quot; lt;■ ' ' ^ L . a-f,
/ / s Sf r f t C ££■'' *■*'' ' t » l
/..s ts v / '' lt; ^p ■ Zonder schriftelijke vergunning van den dijkgraaf of
* ) r c-e-s. * ** * f -• van den heemraad van den post mogen geene kaden,
:r } f ' /
59
binnenkaden of kwelkaden worden doorgestoken en mag
O O
geen kwelwater afgelaten worden.
o o
Art. 27G.
(308 ■ Regl.)
Niemand mag in de kwelkaden andere dan behoorlijke sluizen, van goede deuren en sloten voorzien, en slechts met toestemming van den dijkstoel leggen.
Art. 277.
(309 Regl.)
Niemand mag sluizen in kwelkaden openen zonder last van poldermeesters.
Poldermeesters geven dien last wanneer het rivierwater genoegzaam gevallen en de uitwaterings-sluizen geopend zijn, ten ware bestaande contracten of gebruiken ten aanzien van den tijd der opening andere bepalingen behelzen.
In geval van verschil beslist de dijkstoel.
Art. 278.
(256 Regl., gewijzigd.)
Het beschadigen of zonder vergunning des dijkstoels wegnemen van de spreidingen, ruwaarden, kribben of eenige andere tot verdediging van dijken aangebragte werken is verboden.
Het is mede verboden, zonder toestemming van den heemraad van den post, vaartuigen aan gemelde werken of aan de dijken zelf door ankers als anderszins vast te leggen of die daarop te laden of te lossen.
Art. 279.
(275 Regl., aangevuld.)
Do dijkpligt, voorzoover daarmede eigendommen belast zijn, blijkt uit do dijkcedullen behoudens tegenbewijs.
Voorzoover daarmede geen' eigendommen belast zijn berust de verpligting tot onderhoud op die personen of zedelijke ligchamen die van ouds daartoe verpligt zijn of thans daarin voorzien.
Art. 280.
(276 Regl., aangevuld.)
De authentieke dijkcedullen berusten onder den dijkstoel.
Acht het gecombineerd collegie herziening noodig, zoo wordt daartoe overgegaan onder de waarborgen voor naauw-keurigheid door dit collegie te stellen.
Een afschrift der dijkcedullen wordt in het archief van den dorpspolder bewaard.
Jaarlijks in de maand Mei worden de dijkcedullen herzien door poldermeesters, onder voorzitting van een heemraad en met bijstand van een of twee der geschiktste dijkpligtigen, in eiken dorpspolder door den heemraad te kiezen.
Poldermeesters teekenen daarop aan de hun bekende overgangen van landen met dijksonderhoud besmet, welke gedurende het afgeloopen jaar hebben plaats gehad, en vermelden die op den staat der veranderingen onder
60
letter O bij dit reglement gevoegd, van welken zij vóór den laatsten van genoemde maand een authentiek afschrift aan den dijkstoel zenden.
De dijkstoel maakt op de onder hem berustende cedul-len aanteekening van die overgangen.
Hetgeen bij dit artikel aan poldermeesters, onder voorzitting van een heemraad en met bijstand van een of twee der geschiktste dijkpligtigen, is opgedragen wordt, voor zoover in districten geene dorpspolders zijn, door eene commissie uit den dijkstoel verrigt.
Art. 281.
(277 Regl., gewijzigd.)
Ieder die land vervreemdt is verpligt het dijkvak of de dijkvakken, waarmede het besmet is, en de uitkee-rintf in srekl, die het onderhoud in natura heeft vervan-
O O 7
gen, bij de acte van overdragt te vermelden. De verkrijger moet binnen drie maanden na de overschrijving van den eigendoms-overgang daarvan aan poldermeesters of waar deze niet zijn aan den dijkstoel schriftelijk kennis geven.
De eigenaar, op de cedullen bekend, blijft tot het gewoon onderhoud van den dijk verpligt tot dat de overgang op de dijkcedullen is aangeteekend.
Art. 282.
(278 Regl., late lid.)
De verdeeling van landen welke met dijkpligt besmet zijn heeft tevens de verdeeling van den dijkpligt ten gevolge.
Art. 283.
(279 Regl.)
Geene splitsing of verdeeling van dijkvakken door belanghebbenden onderling zal van kracht zijn dan na vooraf verkregen toestemming van den dijkstoel.
Art. 284.
(296 Regl., gewijzigd.)
Wanneer ten gevolge van doorbraak, verzinking, wegspoeling of om eenig ander gewigtig waterschapsbelang een dijk verlegd en daardoor korter geworden is, strekt dit ten voordeele van de gezamenlijke dijkpligtigen met het onderhoud van den vroegeren dijk belast, zóó dat ieders dijkvak geëvenredigd kleiner wordt.
Hiervan geschiedt aanteekening in de dijkcedullen.
Ondergaat de dijk daarentegen ter oorzake als boven eene verlenging, dan wordt door den dijkstoel aan de betrokken dijkpligtigen, naar volgorde in de dijkcedullen voorkomende, in den nieuwen dijk een vak gelijk in grootte aan het vroegere aangewezen en blijft het overige ten laste van het district.
Art. 285.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer buiten de gevallen in het vorig' artikel voorzien een nieuwe dijk wordt gelegd of een bestaande ver-
61
legd, wordt, indien daardoor meerdere onderhoudskosten worden veroorzaakt, door den dijkstoe] aan de betrokken dijkpligtigen, naar volgorde in de dijkcedullen voorkomende , in den nieuwen dijk een vak in onderhoud aangewezen , gelijk in grootte aan het vak dat vóór het aanleggen van het werk ten hunnen laste was, en wordt de onderhoudslast van het overige gebragt op den aanlegger van het nieuwe werk.
Voor zoover door dit werk vroeger dijkpligtige landen buitendijks komen te liggen gaat de onderhoudslast daarvan over op den aanlegger van het nieuwe werk.
Art. 286.
(293 Eegl., gewijzigd.)
Alle onderhoud en alle vereischte verhoogingen en verzwaringen der dijken geschieden door de districten.
Art. 287.
(280 Regl. , gewijzigd.)
Het gewoon onderhoud der dijken, waar daarin nog door dijkpligtigen wordt voorzien, en de onderhoudslast in artikel 285 bedoeld worden vervangen door uitkeeringen in geld op de wijze hierna bepaald.
Alle uitkeeringen in geld ter vervanging van dijksonder-houd zijn afkoopbaar, tegen betaling van den penning XX aan de districts-kas.
Zoodra alle uitkeeringen ter vervanging van het onderhoud van een dijk, van de aanschouw tot de uitschouw van een polder, zijn afgekocht, vervalt de daarop betrekkelijke dijkcedul.
Art. 288.
(283 Regl, , gewijzigd en 280 Regl., gedeeltelijk.)
De vervanging van gewoon onderhoud in natura (waaronder verstaan wordt het herstellen van allen afslag zoowel aan de glooijingen als op de kruin der dijken, het beruwaarden of bespreiden en het bepuinen daarvan, het begrinden en het plaatsen der dijkpalen) wordt naaide volgende bepalingen geregeld:
a. De uitkeering in geld moet zoo na mogelijk de gemiddelde uitgaven vertegenwoordigen die het onderhoud in natura, hetwelk men vervangen wil, bedragen heeft;
b. Dit onderhoud wordt berekend naar de werkelijke uitgaven gedurende de vijftien jaren voorafgegaan aan dat waarin de waardering geschiedt. Waar van deze uitgaven niet met zekerheid blijkt wordt het onderhoud bij raming gewaardeerd;
c. De waardering geschiedt, onder leiding van een heemraad, door eene commissie van drie deskundigen, waarvan twee door het gecombineerd collegie en een door geërfden van den betrokken dorpspolder worden benoemd. Voorzoover in een district geene dorpspolders zijn heeft de benoeming van de drie deskundigen door het gecombineerd collegie plaats;
d. de waardering geschiedt voor elk dijkvak afzonderlijk
62
en worden aan de commissie staten ter hand gesteld, volgens model onder letter D bij dit reglement gevoegd, waarop zij de waardering per meter invullen;
e. de dijksteel gaat de ingevulde staten na in tegenwoordigheid der betrokken commissie en laat afschriften of afdrukken dier staten, na voorafgaande afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen in de dorpspolders en voor zoover deze er niet zijn ter plaatse waar de dijk-stoel zitting houdt, gedurende ééne maand ter inzage leggen. De dijkpligtigen en geërfden zijn bevoegd de bezwaren die zij tegen de waardering hebben binnen dien tijd aan den dijkgraaf te doen toekomen;
f. deze bezwaren alsmede die door den dijksteel inge-bragt worden door Let gecombineerd collegie beslist, van welke beslissing binnen 14 dagen beroep op Gedeputeerde Staten vrij staat;
g. na afloop der in letter e vermelde maand of, zijn er bezwaren ingekomen, na beslissing van deze wordt de waardering door het gecombineerd collegie vastgesteld. Buiten de gevallen vermeld in de artikelen 284, l8te lid, en 285 kan de vastgestelde waardering geene verandering ondergaan, en blijft het land dat te voren met het onderhoud van den dijk in natura besmet was voor altijd daarmede belast, en is de eigenaar verpligt jaarlijks de som, waarop het onderhoud gewaardeerd is , in de kas van het district te storten. Mogten evenbedoelde gevallen voorkomen dan wordt de waardering in overeenstemming met de bepalingen der aangehaalde artikelen herzien. Wanneer echter de onderhoudslast is afgekocht wordt daarop niet teruggekomen;
h. bij splitsing van landen wordt de gewaardeerde som evenredig verdeeld.
Art. 289.
(284 Regl., gewijzigd.)
Nadat de staten in het vorig' artikel vermeld zijn vastgesteld zendt de dijkstoel afschrift daarvan aan den ontvanger van het district en aan poldermeesters, voor zoover die er zijn.
Deze staten worden jaarlijks, op den voet als ten aanzien der dijkcedullen in artikel 280 is voorgeschreven, herzien.
Na aanteekening der veranderingen op de in zijn archief berustende staten zendt de dijkstoel daarvan afschriften of afdrukken aan den ontvanger van het district, die eveneens aanteekening van de veranderingen maakt op het onder hem berustend exemplaar.
Art. 290.
(Ter vervanging van 286 en 287, l8te lid, Regl.)
De aarde tot het gewoon onderhoud der dijken wordt gehaald van de landen tegenover het te maken dijkvak, te naaster lage en minster schade, eerst buiten- en zoo zij daar niet te verkrijgen is binnendijks, tenzij andere landen door overeenkomsten of stellige gebruiken tot aard-levering verbonden zijn.
63
Wanneer de tegenover het te maken vak aanwezige grond, ter beoordeeling van het betrokken bestuur, ongeschikt voor dijkspecie is, kan de aarde gehaald worden desnoods zonder toepassing van het algemeene beginsel te naaster lage en minster schade.
Art. 291.
(Ter vervanging van 304, lsl1 lid, 2^ zinsnede, Ivegl.)
Voor het gewoon onderhoud der kwelkaden wordt de aarde, met behoud van het beginsel te naaster lage en minster schade, in dier voege gehaald dat zij bij voorkeur worde genomen buiten de omringing van de kwelkade.
Art. 292.
(Nieuwe bepaling, gegrond op de wet van 1 Julij 1861, Staatsblad n0. 54.)
De aarde tot het gewoon onderhoud van kaden en bin-nenkaden wordt gehaald van de nabijgelegen gronden die van ouds naar gewoonte tot aardlevering verpligt waren.
Art. 293.
(Ter vervanging van 288 en 297, 2'^ lid, Regl.)
Voor de aardhaling tot het gewoon onderhoud van wa-terkeeringen wordt geen' ontgeltenis gegeven wanneer, ter beoordeeling van den dijkstoel of van poldermeesters die het aangaat, de daartoe benoodigde grond, de graszode daaronder begrepen, per strekkende meter waterkee-ring niet overtreft één tiende kubieke nieter (decistère).
Voor het meerdere wordt 25 centen per kubieke meter betaald.
Om de tien jaren, aan te vangen met 1890, wordt het bedrag dezer schadevergoeding door Gedeputeerde Staten herzien en, zoo noodig, gewijzigd.
De uitslag dier herziening zal in het Provinciaal blad worden opgenomen en voor de volgende tien jaren geldig zijn.
Na verlegging van water keeringen wordt al de aarde voor het gewoon onderhoud der verlegde waterkeeringen volgens de bepalingen van de artikelen 290, 291 of 292 gehaald en als boven omschreven betaald.
Waar men gewoon is alle aarde te betalen blijft dat gebruik gehandhaafd.
Art. 294.
(Ter vervanging van 292 Regl.)
De aarde voor het herstellen van doorbraken, verzinkingen en wegspoelingen, voor verlegging van dijken en kwelkaden en voor alle buitengewone werken daaraan, alsmede voor beringingen en noodkeeringen wordt gehaald volgens de bepalingen van de artikelen 290 en 291 en uit de districts-kas vergoed.
De aarde, noodig voor bovenbedoelde buitengewone werken aan kaden en binnenkaden, wordt gehaald volgens de bepaling van artikel 292 en vergoed uit de kas van het district of den dorpïspolder dien het aangaat.
64
Art. 295.
(Ter vervanging van 287 Regl.)
De aanwijzing der volgens de vijf voorgaande artikelen noodige aarde geschiedt door de eigenaren of hunne ge-magtigden, op het tijdstip door het betrokken bestuur te bepalen, waarvan hun minstens drie dagen te voren door aanzegging kennis wordt gegeven.
Indien ongeschikte aarde is aangewezen geschiedt een' andere aanwijzing door den daarmede belasten heemraad of poldermeester, zooveel mogelijk in overleg met den eigenaar of diens gemagtigde en, zoo noodig, met in achtneming van het 2lle lid van artikel 290.
Wanneer de eigenaren of hunne gemagtigden daarmede geen genoegen nemen hebben zij beroep op het betrokken bestuur, dat daarin beslist.
De aanwijzing geschiedt eveneens door den daarmede belasten heemraad of poldermeester indien de eigenaren haar zelf of bij gemagtigden niet doen, om het even of hun de aanzegging is gedaan of dat dit niet is kunnen geschieden door onbekendheid hunner woonplaatsen of gemagtigden.
Art. 296.
(ïer vervanging van 297, lste lid, Regl.)
Voor alle gronden, waarover nieuwe waterkeeringen of werken in het belang van bestaande waterkeeringen worden gelegd, wordt de vergoeding uit de kas van het polder-district of van den dorpspolder dien het aangaat gegeven, ten ware bij contracten de kostelooze beschikbaarstelling bepaald zij.
Art. 297.
(Ter vervanging van 303, 3ae lid, Regl.)
Wanneer door het aanleggen van nieuwe kwelkaden de grond tusschen deze en den dijk in waarde vermindert, heeft de eigenaar aanspraak op schadevergoeding.
Art. 298.
(Nieuwe bepaling.)
Indien over de vergoeding, bedoeld bij de artikelen 294, 296 en 297, tusschen den eigenaar en het betrokken bestuur geschil ontstaat wordt zij door deskundigen gewaardeerd.
Art. 299.
(298 Regl., gewijzigd.)
Wanneer eene waardering noodzakelijk is laat de dijkgraaf of de voorzittende poldermeester den belanghebbenden eigenaar uitnoodigen, om binnen acht dagen twee deskundigen te benoemen en hem daarvan kennis te geven. Door deze deskundigen, met een gelijk getal door het betrokken bestuur aan te stellen, wordt onder diens toezigt de waardering gedaan.
De uitnoodiging geschiedt schriftelijk en wordt overge-bragt door den bode of bediende van het betrokken bestuui of door een deurwaarder daartoe bijzonder gemagtigd.
Zij wordt overgegeven aan den persoon of aan de woon-
65
plaats van den belanghebbenden eigenaar en, zoo die niet in den polder woonachtig is, aan zijn gemagtigde of wel aan den bruiker van het goed of, bij ontstentenis van den een' en den ander, aan het hoofd van het gemeentebestuur.
Van het overbrengen maakt de bode, bediende of deurwaarder die het heeft verrigt een relaas op.
Wanneer de eigenaar of zijn gemagtigde nalaat binnen voorschreven termijn de deskundigen te benoemen of van hunne benoeming aan den dijkgraaf of den vW'zittenden püldermeester kennis te geven, gaan de deskundigen door het betrokken bestuur benoemd alleen tot de waardering over.
Art. 300.
(299 Regl.)
Bij het doen der waardering houden de deskundigen, voorzoover de gronden betreft, bepaaldelijk in het oog:
a. of zij den eigenaar geheel worden ontnomen;
b. of zij voor één of voor verscheidene jaren voor de cultuur onbruikbaar zullen zijn;
c. of hunne waarde voor altijd of voor eene lange reeks van jaren aanmerkelijk verminderd wordt.
Art. 301.
(300 en 302 Regl., vereenigd.)
Wanneer er verschil over de waardering tusschen de deskundigen onderling bestaat, zoodanig dat zij tot geene beslissing kunnen geraken, wordt, op voorstel van den dijkstoel of van poldermeesters, door Gedeputeerde Staten nog een deskundige benoemd, die na verhoor der vier overigen de waardering vast stelt.
De ontgeltenis der deskundigen komt ten laste van het district of van den polder. Zij wordt geregeld volgens tarief door den dijkstoel of door poldermeesters vast te stellen.
Art. 302.
(301 Regl., I8te lid, gewijzigd).
Alle geschillen welke over de vastgestelde waardering ontstaan worden, na verhoer van de deskundigen, van eene commissie uit den dijkstoel of van poldermeesters en van den eigenaar of diens gemagtigde, door Gedeputeerde Staten, zoo mogelijk, uit den weg geruimd.
Slagen deze daarin niet dan wordt gehandeld volgens
O O O
de wet van den 28stcn Augustus 1851, regelende de onteigening ten algemeenen nutte (Staatsblad nquot;. 125).
HOOFDSTUK II.
Van het onderhoud en beheer der waterkeeringen en waterwerken in de districten.
§ 1. VAN JJE DIJKEN, KWELKADEN JSN WATEllWERKEN.
Art. 303.
(Nieuwe bepaling,)
De zorg voor de goede instandhouding der dijken, kwel-
66
kaden en tot de districten behoorende waterwerken is aan den dijkstoel opgedragen. Deze instandhouding komt voor rekening van het district of van hen die van ouds daartoe waren verpligt.
De dijkstoel zorgt mede voor het herstellen van doorbraken , verzinkingen en wcgspoelingen, het maken van beringingen en, zoo noodig, het verleggen, verzwaren of verhoogen van dijken en kwelkaden.
Alle werken welke hij noodig acht worden uitgevoerd volgens daarvan door hem op te maken en vast te stellen cieringen, die aan het gecombineerd collegie worden medegedeeld.
Deze cieringen worden onderscheiden in cieringen voor gewoon onderhoud en voor buitengewone werken.
Die voor gewoon onderhoud moeten de strekking hebben , om de dijken onder een behoorlijk profil te houden en te brengen, zooveel mogelijk eene gelijkmatige vervallijn van de kruin der dijken to bevorderen en in 't algemeen, om te voorzien in alles wat volgens artikel 288 op gewoon onderhoud betrekking heeft.
Die voor buitengewone werken omvatten alle werken in het 2lt;le lid van dit artikel vermeld.
Alvorens te worden uitgevoerd behoeven de cieringen de goedkeuring van Gedeputeerde Staten en, voor zooveel de wet vereischt, die van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur.
Art. 304,
(257 Regl., gewijzigd.)
De dijkgraaf neemt van tijd tot tijd en voorts, zoo dikwerf zulks noodig is, de dijken en overige werken die tot den waterstaat van zijn district behooren in oogenschouw.
Art. 305.
(258 Regl., gewijzigd.)
Aan eiken heemraad wordt door den dijkstoel een bepaald gedeelte dijks en daartoe behoorende waterwerken aangewezen, waarover zich zijn toezigt zal uitstrekken.
Art. 306.
(259 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
In elk district worden jaarlijks door den dijkstoel drie gewone schouwen gevoerd over alle dijken die het district beschermen.
Bij de schouwen geeft de dijkstoel acht of aan de bepalingen van dit reglement behoorlijk is voldaan en neemt, ingeval van overtreding, maatregelen om die ten spoedigste te doen ophouden.
Art. 307.
(260 en 269 Regl., als voren.)
Overal waar de schouw gaat wordt zij twee Zondagen te
67
voren bekend gemaakt door afkondiging en aanplakking op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Van de in de dorpspolders te houden schouwen wordt aan poldermeesters kennis gegeven.
Deze zijn verpligt te zorgen, dat op den bestemden dag bij het begin of de aanschouw van elk dorp een hunner tegenwoordig zij , om de bevelen van den dijkstoel of zijne gecommitteerden te vernemen en voor de uitvoering te zorgen.
Art. 308.
(261 Regl., gewijzigd.)
Acht dagen vóór de eerste of voorjaarsschouw zendt elk heemraad eene project-ciering der werken welke hij noo-dig acht aan den dijkgraaf.
De dijkstoel is verpligt bij het voeren dier schouw en het opmaken der ciering daarop de noodige aandacht te vestigen.
Na de vaststelling der cieringen worden deze door den dijkstoel aan Gedeputeerde Staten opgezonden.
Art. 309.
(Nieuwe bepaling.)
De goedgekeurde cieringen worden ten spoedigste dooiden dijkstoel ten uitvoer gelegd, ten ware hij daarin door onvoorziene omstandigheden verhinderd worde.
Van die verhindering geeft hij onmiddellijk kennis aan Gedeputeerde Staten.
Art. 310,
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer voor gecierde werken niet of niet genoegzaam bij de begrooting is voorzien, draagt de dijkstoel, zoodra hij de ciering heeft vastgesteld, aan het gecombineerd col-legie de wijze van voorziening voor ter bestrijding der ontbrekende kosten.
Art. 311.
(262 Regl., gewijzigd.)
De goedgekeurde cieringen worden door afkondiging, aanplakking en ter lezing legging op de daartoe gebruikelijke wijze en plaatsen ter algemeene kennis gebragt.
Art. 312.
(263 Regl., gewijzigd.)
Bij de tweede- of zomerschouw overtuigt de dijkstoel zich of aan de goedgekeurde ciering voor gewoon onderhoud voldaan is.
Art. 313.
(264 Regl., gewijzigd.)
Bij de derde- of najaarsschouw gaat de dijkstoel na of aan de gecierde beslagwerken en 't geen bij de tweede schouw is verordend voldaan is.
68
(265 Regl., red. gewijzigd.)
Behalve de gewone schouwen kan telkens wanneer de dijkstoel het noodig acht eene buitengewone schouw gevoerd worden, hetzij door den dijkstoel, hetzij door een of meer te committeren leden.
Bij deze buitengewone schouwen zijn de leden, tot het voeren gecommitteerd, met dezelfde magt bekleed als de dijkstoel bij de gewone schouwen.
De bekendmaking der buitengewone schouwen behoeft slechts één Zondag te voren te geschieden, mits tusscheu deze bekendmaking en den dag der schouw eene tijdruimte van drie dagen plaats vinde.
Art. 315.
(303 l8te lid, 304 lste zinsnede en 305, llegl. gewijzigd en aangevuld.)
Waar lage en kwelachtige gronden , diepten, onlanden, kolken of waaijen binnen een afstand van 40 meters aan de binnenzijde van de dijken liggen, kan de dijkstoel, dit noodig oordeelende, kwelkaden doen aanleggen en onderhouden ten koste van het district.
Bestaande kwelkaden worden door of ten koste der daartoe verpligten onderhouden en gehouden op eene hoogte van 2 decimeters boven het hoogst bekende kwelwater dat binnen de kwelkade gestaan heeft, met eene kruinsbreedte van ten minste Ü decimeters, behoorlijke glooijingen aan beide zijden niet minder dan 1op 1 hebbende en met zoden bezet.
Acht de dijkstoel verlegging van bestaande kwelkaden noodig dan geschiedt dit ten koste van het district.
Indien die verlegging plaats heeft op gronden van denzelfden eigenaar als van die , waarop de kwelkade lag, dan blijft deze met het onderhoud belast, voor zoover de kwelkade op zijn grond niet is verlengd geworden.
In elk ander geval komt het onderhoud ten laste van het district.
Art. 316.
(268 llegl., gewijzigd.)
Over de kwelkaden wordt jaarlijks in het voorjaar door den dakstoel of gecommitteerde leden uit zijn midden eene schouw gevoerd, ter opneming der gebreken welke daarin zijn ontstaan.
De dijkstoel stelt de ciering tot herstel dier gebreken vast.
Bij de tweede daarover te voeren schouw wordt nagegaan of aan de ciering voldaan is.
De bepalingen der artikelen 308 en 314 zijn ook op kwelkaden toepasselijk.
Art. 317.
(266 Regl., gewijzigd.)
Wanneer bij het voeren der tweede schouw blijkt, dat ten aanzien van een kwelkade-vak niet aan de ciering is voldaan , wordt het kwaad geschouwd en zal de dijkstoel, onverminderd de boete door den onderhoudpligtige verbeurd,
69
een zekeren tijd tot herstel verkenen en eene herschouw bepalen, door hem of door gecommitteerde leden te voeren.
Van den uitslag der schouw en van den dag der her-schouw wordt minstens vijf dagen voor dezen aan de on-derhoudpligtigen kennis gegeven.
Wanneer bij de herschouw het vak nog niet in orde bevonden wordt, vervalt de onderhoudpligtige in de hoogste boete en heeft de dijkstoel de bevoegdheid , om het werk onder de hand te gunnen of in daghuur ten koste van den nalatige te doen volvoeren.
Art. 318.
(Nieuwe bepaling.)
In geval van hoogen waterstand tegen de kwelkaden zal de dijkstoel daarover gestadig toezigt houden of doen houden.
Blijkt alsdan dat de kwelkade te zwak of te laag is, zoo wordt die ten koste van het district verzwaard of verhoogd.
Met het onderhoud der verzwaarde of verhoogde kade is de onderhoudpligtige der kade belast.
Art. 319.
(325 Regl., aangevuld.)
De dijkstoel heeft het dadelijk beheer over alle sluizen die door hem ten koste van het district of van de vroeger daartoe verpligten worden onderhouden.
Hij oefent tevens het toezigt — daaronder begrepen het regt tot het doen openen en sluiten — uit over alle andere sluizen, duikers, heulen, grondpompen en dergelijken, binnen het district gelegen.
Zoo de besturen, die daarover het beheer hebben, of bijzondere personen, die tot het onderhoud verpligt zijn, nalatig zijn in het onderhoud, maakt de dijkstoel de noodige cieringen tot herstel op en zorgt hij dat daaraan ten hunnen koste voldaan worde.
Art. 320.
(327 Regl., red. gewijzigd.)
Bij sluizen moeten de dijken altijd zwaarder en hooger zijn dan op andere plaatsen.
Art. 321.
(312 Regl., aangevuld.)
Alle kribben en andere in het water, tot verdediging van dijken of behoud van voorland, aan te leggen werken worden ten koste van het district gemaakt en onderhouden, alles voor zoover door bestaande schriftelijke overeenkomsten of andere bescheiden hieromtrent niet anders is beschikt.
Waar vroeger met het onderhoud in natura der kribben en andere in het water aangelegde werken, tot verdediging van dijken of behoud van voorgronden, bijzondere personen of corporatiën (waaronder ook dorpspolders worden verstaan) zijn belast geweest en dat onderhoud door gelde-
70
lijke uitkeeringen aan liet district is vervangen, wordt voortaan door elk dier personen of corporatiën aan het district jaarlijks slechts een naar het bedrag zijner uitkee-ring berekend evenredig aandeel in de werkelijk besteede onderhoudskosten dier werken, naar opgave van den dijksteel , hoogstens tot het bedrag der vastgestelde uitkeering, vergoed.
Art. 322.
(313 Regl., gewijzigd.)
Zoo de werken in het eerste lid van het vorig artikel bedoeld moeten aangelegd worden van of' aan landen, welke geen eigendom van het district zijn, kan dit door de eigenaren niet worden geweigerd, maar moeten daaromtrent tusschen het gecombineerd collegie en gemelde eigenaren schikkingen getroffen worden.
Alle geschillen daaromtrent worden door Gedeputeerde Staten, zoo mogelijk, uit den weg geruimd.
Slagen deze daarin niet, dan wordt gehandeld als is voorgeschreven bij de wet van 28 Augustus 1851, regelende de onteigening ten algemeenen nutte. (Staatsblad nquot;. 125).
§ 2. VAN HET DIJKLEGEE.
Art. 323.
(329 Regl., gewijzigd.)
Aan de heemraden, plaatsvervangende heemraden en nood-heemraden draagt de dijkstoel, voor den tijd dat het dijkleger betrokken wordt, het toezigt over een gedeelte dijks of post op waarvoor zij verantwoordelijk '/ijn.
Art. 324.
(335 Regl., gewijzigd.)
Zoodra de rivier-correspondentie, volgens daarop bestaand reglement, wordt ingesteld of ook zoodra de staat der rivieren en dijken, volgens gevoelen van den dijkgraaf, noodig maakt dat het dijkleger betrokken wordt schrijft deze met den meesten spoed de heemraden, plaatsvervangende heemraden en nood-heemraden aan, om den dijk te bewaken of, zoo noodig, de dijkwachten uit te zetten.
Art. 325.
(330 Regl., aangevuld.)
Alle mannelijke ingezetenen van 18 tot 60 jaren zijn verpligt tot het betrekken der dijkwachten.
Hiervan zijn vrijgesteld:
a. de leden, secretarissen en ontvangers van de districts- en dorpspolder-besturen;
b. de hoofden en secretarissen van de gemeentebesturen;
c. de dienstdoende leeraren der onderscheidene kerkge-genootschappen;
d. de genees-, heel- en verloskundigen;
71
e. de schoolonderwijzers;
f. de beambten viin politie en de brandmeesters;
g. de personen die op buitendijks gelegen landen wonen.
Art. 326.
(331 Regl., gewijzigd.)
De ingezetenen der meer' binnenwaarts gelegen dorpspolders zijn dan alleen verpligt de wachten te betrekken, indien zij volgens de bestaande gebruiken daartoe gehouden zijn.
Ingeval hieromtrent geschil ontstaat beslissen Gedeputeerde Staten.
Art 327.
(332 Regl., gewijzigd.) ,
Poldermeesters en waar die niet bestaan de dakstoelen maken jaarlijks vóór den l tl!quot; November, des verlangd na van de gemeentebesturen ontvangen opgave der ingezetenen vallende in de termen van artikel 325, 1 ^1' lid, eene naauwkeurige lijst op van alle manschappen, tot het houden der dijkwachten verpligt, en bezorgen deze lijst aan den heemraad van den post.
Ligchamelijk ongeschikten komen daarbij niet in aanmerking.
De heemraad van den post verdeelt de manschappen in rotten en draagt daarbij zorg, dat zooveel mogelijk in hetzelfde rot niet meer dan één man uit elk gezin geplaatst worde.
Hij kiest de geschiktste personen tot rotmeesters en plaatsvervangers en maakt eene lijst op, waarop deze alsmede de manschappen van elk rot met name vermeld staan.
Art. 328.
(333 Regl., gewijzigd.)
De huizen waar de wachten zullen gevestigd zijn worden door den dijkstoel bepaald.
Art. 329.
(334 Regl., lsle lid , gewijzigd.)
De dijkstoelen zorgen, ter voldoening aan artikel 25 van het reglement op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater op de rivieren, dat ten koste van het district aan de dijken, op geschikte plaatsen en in voldoende lo-calen, genoegzame noodmaterialen en gereedschappen aanwezig zijn.
Art. 330.
(336 Regl., red. gewijzigd.)
De wachten worden voor den tijd van 24 uren betrokken.
De heemraad. plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post bezet elke wacht met zooveel rotten als hij noodig oordeelt.
72
Art. 331.
(337 Kegl., gewijzigd.)
De rotmeesters moeten de wachten in persoon betrekken.
De rotgezellen mogen anderen in hunne plaats zenden, mits deze den bepaalden leeftijd bezitten en geschikt zijn, ter beoordeeling van den heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post.
Art. 332.
(338 Regl., red. gewijzigd en aangevuld.)
Poldermeesters houden, onder toezigt van den heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post, aanteekening van de rotten die op de wacht zyn geweest en wijzen tijdig de rotmeesters en de rotgezellen aan, die den volgenden dag de wacht moeten bezetten.
De oproeping der rotgezellen geschiedt door de rotmeesters.
In geval van nood of van verzuim van den rotmeester kan het hoofd van den post de rotgezellen onmiddellijk oproepen en zijn deze gehouden onverwijld op te komen.
De manschappen die do wacht betrokken hebben mogen zich daarvan, onder welk voorwendsel ook, zonder verlof van den heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post, niet verwijderen.
Art. 333.
(339 en 340 Regl., aangevuld.)
De rotmeesters hebben het bevel over de wachten; de rotgezellen zijn verpligt aan de door hen te geven bevelen in alles te gehoorzamen.
Is er meer dan één rot op de wacht dan voert de oudste rotmeester in jaren het bevel.
De rotmeesters staan, even als alle manschappen op de wacht, onder het bevel van de heemraden, plaatsvervangende heemraden en nood-heemraden van den post en van poldermeesters, indien aan deze eenig toezigt is opgedragen.
Zij moeten aan de door dezen te geven bevelen in alles gehoorzamen, zoo wat het doen van patrouilles, maken van noodkeeringen, aanvoeren van materialen, als andere werkzaamheden betreft en mogen zich hieraan onder geen voorwendsel onttrekken.
Art. 334.
(341 Regl., aangevuld.)
Voor het betrekken der dijkwachten worden de rotmeesters en rotgezellen uit de districts-kas beloond.
Deze belooning wordt jaarlijks door het gecombineerd collegie vastgesteld, dat tevens de wijze van uitbetaling regelt.
Art. 335.
(342 Regl., gewijzigd.)
Zoodra het dijkleger betrokken is, staan poldermeesters onder de bevelen van den dijkgraaf, heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad.
73
De plaatsvervangende of' nood-heemraad heeft op zijn post dezelfde magt als de heemraad.
Is de laatste aanwezig zoo berust het gezag bij hem.
Waar de dijkgraaf tegenwoordig is staan allen onder zijne bevelen.
Art. 336.
(343 Regl.)
Zoolang het dijkleger betrokken is doen de heemraden, plaatsvervangende heemraden of nood-heemraden dagelijks de noodige inspectiën over hunne posten, bezoeken de wachten en doen die door poldermeesters bezoeken.
Art. 337.
(344 Regl., gewijzigd.)
Zij zorgen dat de manschappen van elke wacht, zoowel bij dag als bij nacht, de noodige patrouilles doen en de waterberigten overbrengen.
Deze geven daarbij acht of zich ook eenig gevaar aan dijken of kwelkaden laat ontdekken en brengen daarvan dadelijk rapport aan de naaste wacht, die verpligt is zich oogenblikkelijk naar de plaats van het gevaar te begeven en door een der rotgezellen met allen mogelijken spoed den heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post berigt te zenden.
Art. 338.
(345 Regl., gewijzigd.)
Van alle buitengewone omstandigheden zenden de heemraden , plaatsvervangende- of nood-heemraden dadelijk rapport , regtstreeks aan den dijkgraaf en naar beide zijden van hun post, öf door een man van de wacht van wachthuis tot wachthuis, öf wel, indien het berigt spoed ver-eischt, door een man te paard van post tot post.
Art. 339.
(346, Regl., gewijzigd.)
Op alle bezette posten staan, zoo noodig, twee manschappen met gezadelde paarden gereed om de rapporten, ingekomen berigten en te geven bevelen met den noodi-gen spoed over te brengen.
Art. 340.
(347, Regl.)
Als het dijkleger betrokken is, kan de heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post alle houders van paarden en voertuigen de noodige karren of wagens met mest en horden doen laden en op eene of meer bepaalde plaatsen bij elkander brengen, gereed om op de eerste aanzegging bespannen en ter plaatse van het gevaar vervoerd te worden. Hij kan eveneens de noodige wagens en karren te voren met hout of andere materialen doen laden, om die dadelijk bij nood te kunnen gebruiken.
74
Aan de bevelen door den heemraad, plaatsvervangende-of nood-heemraad gegeven moet dadelijk worden voldaan, onverminderd hetgeen voorgeschreven is bij de wet van 9 October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, enz. (Staatsblad n0. 42).
Art. 341.
(348 Regl., red. gewijzigd).
Wanneer een heemraad, plaatsvervangende of nood-heemraad om hulp van manschappen of materialen verzoekt, mogen die niet geweigerd worden, maar moeten zij dadelijk op last van den heemraad aan wien de aanvraag geschiedt verzonden worden, ten ware zij op diens post volstrekt noodzakelijk zijn.
Door den heemraad zal een geleide met de materialen medegegeven worden, met een' opgaaf van het gezondene.
Art. 342.
(349 Regl., aangevuld.)
De gemeentebesturen verleenen gedurende den tijd dat het dijkleger betrokken is, op de eerste aanvraag van den dijkgraaf, heemraad, plaatsvervangende heemraad of nood-heemraad van den post, allen mogelijken bijstand.
Fan het onderhoud en beheer der waterkeeringen, waterwerken en wegen in de dorpspolders.
Art. 343.
(Nieuwe bepaling.)
De zorg voor de goede instandhouding der kaden, bin-nenkaden en wegen is, voor zooveel zij niet als wa-terkeering van het district regtstreeks onder het beheer van den dijkstoel behooren, aan poldermeesters voor hun dorpspolder opgedragen.
Deze instandhouding komt voor rekening van den polder of van hen die van ouds in het onderhoud hebben voorzien.
Poldermeesters zijn mede verpligt de noodige buitengewone herstellingen en verbeteringen te doen uitvoeren. De kosten hiervan worden door den polder gedragen.
Art. 344.
(270 en 271 Regl., gewijzigd.)
Poldermeesters voeren tijdig in het voorjaar — zoodra het jaargetijde dit toelaat — eene schouw over de waterkeeringen, waterwerken en wegen aan hun beheer onderworpen, na daarvan twee Zondagen te voren bekendmaking gedaan te hebben door afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Zij gaan bij die schouw de gebreken na en maken van alle werken die zij noodig achten cieringen op, welke zi) vaststellen en aan den dijkstoel ter goedkeuring zenden.
75
Art. 345 (Nieuwe bepaling.)
De cieringen worden onderscheiden in cieringen voor gewoon onderhond en voor buitengewone werken.
Die voor gewoon onderhoud behooren te voorzien in hetgeen noodig is, om de waterkeeringen en waterwerken in hun' bestaanden toestand te onderhouden en daar, waalwegen ten laste van geërfden of van den polder zijn, deze behoorlijk te doen onderhouden.
Die voor buitengewone werken omvatten alles wat tot herstel van doorbraken en wegspoelingen en tot buitengewone voorzieningen te dier zake noodig is, alsmede de werken waarbij de afmetingen of de ligging der waterkeeringen gewijzigd worden en die, strekkende tot hardmaking van wegen.
Eerstgemelde cieringen vereischen de goedkeuring van den dijksteel, laatstgemelde die van het gecombineerd collegie.
Voor zooveel de cieringen het hardmaken van wegen betreffen worden zij vooraf aan de goedkeuring van den geërfden-dag onderworpen.
Art. 346.
(Nieuwe bepaling.)
De goedgekeurde cieringen worden ten spoedigste door poldermeesters ten uitvoer gelegd; die voor gewoon onderhoud , met bepaling en afkondiging op de wijze bij artikel 344 voorgeschreven van den dag waarop de tweede schouw zal gevoerd worden, bij welke de onderhoudplig-tigen voor zooveel hen betreft aan de cierina- moeten vol-
O O
daan hebben, en die voor buitengewone werken door aanbesteding daarvan of op andere wijze bij dit reglement toegelaten.
In geval poldermeesters door onvoorziene omstandigheden in de ten uitvoer legging eener ciering verhinderd worden, geven zij daarvan onmiddellijk kennis aan den dijkstoel, met opgave der redenen van verhindering.
Art. 347.
(Ter vervanging van 2(10 Regl.)
Wanneer bij het voeren der tweede schouw door onder-houdpligtigen niet aan de ciering is voldaan, wordt het werk kwaad geschouwd en verleenen poldermeesters, onverminderd de boete door den onderhoudpligtige verbeurd, een zekeren tijd tot herstel en bepalen zij eene herschouw, door een of meer van hen te voeren.
Van den uitslag der schouw en van den dag der her-schouw wordt minstens vijf dagen voor dezen aan de on-derhoudpligtigen kennis gegeven.
Wanneer het werk bij de herschouw nog niet in orde is bevonden, vervalt de onderhoudpligtige in de hoogste boete en hebben poldermeesters de bevoegdheid, om het werk, ten koste van den nalatige, onder de hand aan te besteden of in daghuur te doen volvoeren.
76
Art. 348.
(Toepassing van 265 Regl.)
Poldermeesters kunnen ten allen tijde buitengewone schou- • wen voeren, met inachtneming van hetgeen voor de gewone schouwen is voorgeschreven, behoudens dat in spoed-eischende gevallen één enkele afkondiging omschreven bij artikel 344 voldoende is, de cieringen ook zonder hoogere goedkeuring ten uitvoer kunnen worden gelegd, en zelfs, in geval van nood, de onderhoudpligtigen op enkele aanzegging gehouden zijn aan de ciering te voldoen.
Art. 349.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer voor gecierde werken niet of niet voldoende bij de begrooting is voorzien, dragen poldermeesters, zoodra zij de ciering hebben vastgesteld, aan den geërfdendag de wijze van voorziening ter bestrijding der ontbrekende kosten voor.
Art. 350.
(273 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Wanneer poldermeesters niet of niet behoorlijk schouwen , geene cieringen opmaken of niet voor de uitvoering der goedgekeurde cieringen zorgen, zijn de dijkstoelen bevoegd zelf de schouwen te voeren en de gevolgen daarvan te regelen of de gecierde werken, ten koste van de betrokken dorpspolders, te doen uitvoeren.
HOOFDSTUK IV.
Van de uitwatering.
Art. 351.
(314 Regl., gewijzigd.)
£
Alle watergangen, hetzij weteringen, hetzij waterafvoe-rende slooten, moeten het noodige vermogen tot afvoer van het water hebben.
Indien dat vermogen, wegens zandwellen of andere plaatselijke omstandigheden, niet door het verschaffen der noodige diepte te geven is wordt daarin door meerdere breedte voorzien.
Alle watergangen zijn aan het regt van schouw van de zijde der polderbesturen onderworpen.
Art. 352.
(315, 3° lid Regl., aangevuld.)
In geval van twijfel of verschil over den loop of de rigting van een watergang wordt die aangewezen door poldermeesters met de schouw daarover belast.
Belanghebbenden kunnen daarvan in beroep komen bij den dijkstoel die daarover beslist.
77
Art. 353.
(316 Regl., gewijzigd.)
Het maken of bevorderen van zijdelingsche afleidingen uit de watergangen is verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van poldermeesters onder wier beheer de watergangen staan.
Art. 354.
(317 Regl., red. gewijzigd.)
Zonder gelijke vergunning is het openen en sluiten van sluizen, schutlakens, blaffers of dergelijken verboden.
Art. 355.
(318 Regl., aangevuld en red. gewijzigd.)
Indien in eenige streef, de uitwatering gebrekkig is worden op last van poldermeesters, na verhoor van belanghebbenden , voor rekening der -dorpspolderé bestaande watergangen verbeterd of nieuwe aangelegd.
Omvat die streek meer dan één dorpspolder en blijven de betrokken polderbesturen nalatig in het geven van bedoelden last, dan wordt deze door den dijkstool, na verhoor van bedoelde polderbesturen en belanghebbenden, verstrekt.
Van zoodanige regeling door den dijkstoel bestaat binnen 14 dagen beroep op Gedeputeerde Staten.
In deze gevallen hebben de eigenaren der grondstukken, waarlangs de bestaande watergangen loopen of waardoor de nieuwe gelegd worden, aanspraak op schadeloosstelling, te regelen op de wijze bepaald by de artikelen 299 tot en met 302.
Art. 356.
(319 Regl., red. gewijzigd.)
Greene aarde uit eenigen watergang gegraven mag op de / kanten blijven liggen, tenzij tot herstel der daarlangs ge
legen waterkeeringen.
Art. 357.
(320 Regl.)
Wanneer watergangen uitgediept, geveegd, afgestoken of geboord worden moet al het onkruid, veegsel, de aarde en het zand dat er uitkomt ten minste een halven meter van den kant gelegd en, zoo mogelijk, geheel van de waterkeeringen die daarlangs liggen weggeruimd worden.
Art. 358.
(321 Regl., gewijzigd.)
Geene aan den afloop van het water hinderlijke voorwerpen mogen in of over de watergangen geplaatst worden.
Geene heggen, struiken, distels of andere ruigten mogen binnen den afstand van één meter aan de kanten der weteringen staan, noch takken daarover hangen.
y. '' - ^ . ' lt;tc-t
tt A-rquot; t jjt n „ f i,
78
Op of aan de waterkeeringen langs weteringen liggende mogen geene boomen worden gepoot.
Indien de besturen met het opzigt over de waterleidingen belast bestaande bepotingen schadelijk achten, kunnen zij ook deze doen wegruimen.
Art. 359.
(322 Regl., gewijzigd.)
Men zal geene duikers en dergelijken in watergangen of bruggen over weteringen mogen leggen of verleggen, dan met schriftelijke toestemming der besturen waaraan het opzigt daarover is toevertrouwd.
Deze wordt niet verleend dan onder de npodige voorzieningen , dat noch de afloop van het water, noch het bevaren der weteringen (waar deze daartoe geschikt zijn) daardoor kan gestremd worden.
De bestaande bruggen die aan deze bepalingen niet voldoen worden ten laste der polderkas veranderd, ten ware zij tegen de'bestaande verordeningen gelegd zijn, in welk geval zij in overeenstemming daarmede door de eigenaren, ten hunnen koste, moeten worden gewijzigd.
Laten deze eigenaren dit na dan bevelen poldermeesters de opruiming of doen zij de bruggen, ten koste der eigenaren , in overeenstemming met de verordeningen brengen.
Art. 360.
(324 Regl., gewijzigd.)
Waar bij droogen zomer het benoodigde water dreigt verloren te gaan, mag in de watergangen, met schriftelijke vergunning van de betrokken besturen en onder daarbij te stellen voorwaarden, opstuwing van water plaats hebben.
Art, 361,
(328 Regl., gewijzigd.)
Binnen den afstand van 400 meters van windmolens, tot uitmaling van water dienende, mogen geene beplantingen van opgaande boomen bestaan en van geknotte boomen evenmin binnen den afstand van 200 meters.
Art. 362.
(Nieuwe bepaling.)
De onderhoudspligt der watergangen rust op de besturen, geërfden of eigenaren die daarin van ouds hebben voorzien.
Nieuwe watergangen worden ten koste van den dorpspolder onderhouden.
Art. 363.
(Gedeeltelijk ter vervanging van 274 Regl.)
De zorg voor de goede instandhouding der watergangen
79
en kunstwerken tot waterontlasting is opgedragen aan poldermeesters, onder toezigt van den dijkstoel.
Wanneer watergangen liggen in eene streek meer dan één dorpspolder omvattende en door meer dan één bestuur beheerd worden, bepalen de dijkstoelen, zoo noodig, dat de schouwen zullen geschieden door eene commissie uit de belanghebbende besturen, bij verschil door Gedeputeerde Staten te zamen te stellen.
Art. 364.
(Nieuwe bepaling.)
Poldermeesters zorgen dat in het gewoon onderhoud der watergangen behoorlijk worde voorzien en zijn verpligt, waar het noodig is, buitengewone werken te doen uitvoeren.
Art. 365.
(Tér vervanging van 272 en 326 Regl.)
Poldermeesters voeren tijdig in het voorjaar — zoodra het jaargetijde dit toelaat — eene schouw over de watergangen aan hun beheer onderworpen, na daarvan twee Zondagen te voren bekendmaking gedaan te hebben door afkondiging en aanplakking dier afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Zij gaan bij die schouw de gebreken na en maken van alle werken die zij noodig achten cieringen op.
Art. 366.
(Nieuwe bepaling.)
De cieringen worden onderscheiden in cieringen voor gewoon onderhoud en voor buitengewone werken.
Die voor gewoon onderhoud behooren te voorzien in hetgeen noodig is, om de watergangen en kunstwerken tot waterontlasting in hun bestaanden toestand te onderhouden.
Die voor buitengewone werken voorzien, waar het noodig is, in het verleggen, verbeteren of daarstellen van watergangen en kunstwerken tot waterontlasting.
De cieringen voor gewoon onderhoud behoeven de goedkeuring van den dijkstoel; die voor buitengewone werken van den geërfden-dag en van het gecombineerd collegie.
Art. 367.
(Nieuwe bepaling.)
De artikelen 346, 347, 348, 349 en 350 zyn toepasselijk , in dier voege dat in artikel 350 voor »de betrokken dorpspoldersquot; worde gelezen: »de daartoe verpligten.quot;
Art. 368.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer voor eene streek die meer dan één dorpspolder omvat een kunstwerktuig tot waterlossing wordt gebezigd, wordt daarover het beheer gevoerd door alle betrokken besturen of door eene commissie uit hun midden, tenzy daarin op andere wijze is voorzien.
80
Bij oprigting van zoodanig kunstwerk is de daaromtrent te sluiten overeenkomst aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen.
In deze overeenkomst kan worden aangenomen dat de verschillende gronden, per hectare, ongelijk in de lasten van het kunstwerktuig zullen dragen.
Van de steden binnen de districten.
Art. 369.
(Nieuwe bepaling.)
De oppervlakten der steden binnen de districten en hare omgevingen dragen niet in de polderlasten, voor zoover zij daarin van ouds niet gedragen hebben.
Art. 370.
(Nieuwe bepaling )
De steden binnen de districten, voor zooveel zij van ouds in het onderhoud van dijkvakken en waterkeeringen voorzien hebben, zijn voortaan daarvoor dijk- en onder-houdpligtig, zoowel voor het gewoon onderhoud als voor noodzakelijke buitengewone werken.
Deze steden zijn verpligt in de kosten van bewaking en verdediging der bovenbedoelde dijkvakken en waterkeeringen te voorzien.
De bepalingen van artikel 287 en van de verdere artikelen, die betrekking hebben op den afkoop van uitkee-ringen in geld ter vervanging van dijksonderhoud, alsmede die van de artikelen 284 en 285 zijn op bedoelde steden niet van toepassing.
Art. 371.
(Nieuwe bepaling.)
In die steden, waar de dijkwachten van het district waartoe zij behooren door de ingezetenen worden betrokken, blijft dat gebruik als verpligting gehandhaafd.
In die steden waar dat gebruik niet bestaat kan, zoo voor het dijkleger van het district het betrekken der dijkwachten door de ingezetenen der stad noodig wordt geoordeeld, die maatregel volgens de bepalingen van dit reglement worden ingevoerd , bij besluit van het gecombineerd collegie onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Art. 372.
(Nieuwe bepaling.)
Het bestuur der gemeente waaronder eune stad behoort
81
is verpligt aan de cieringen voor gewoon onderhoud, ten opzijrte harer dijkvakken en waterkeeringen , te voldoen alsook aan die voor noodzakelijke buitengewone werken.
Wanneer het daaraan niet behoorlijk voldoet is de dijkstoel bevoegd die, ten koste der nalatige gemeente waartoe de stad behoort, na het bestuur alvorens schriftelijk te hebben gewaarschuwd, te doen uitvoeren.
Art. 373.
(Nieuwe bepaling.)
De te voeren schouwen en de cieringen, voorzooveel de dijkvakken en waterkeeringen der steden aangaat, worden door de dijkstoelen schriftelijk ter kennis gebragt van de besturen der gemeenten waartoe de steden behooren.
Op gelijke wijze worden alle zaken die de schouw betreffen door de dijkstoelen ten aanzien der gemeentebesturen behandeld.
Van de overtredingen en straffen.
Art. 374.
(550 Regl. aangevuld en gewijzigd.)
Onverminderd het bepaalde in artikel 21 der wet van den Oquot;16quot; October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijks- en polderbesturen enz. (Staatsblad n0. 42), wordt de handhaving der in deze Afdeeling voorkomende politieverordeningen in het bijzonder opgedragen aan de waakzaamheid der rijks- en gemeenteveldwachters en verdere ambtenaren met de handhaving der politie belast.
Art. 375.
(Nieuwe bepaling.)
Hetgeen in strijd met de voorschriften dezer Afdeeling is verrigt of nagelaten, moet, op vordering van het betrokking bestuur, door den overtreder worden opgeruimd, hersteld of uitgevoerd.
Art. 376.
(551 Regl. ged., gewijzigd en aangevuld en 552 Regl. aangevuld.)
Behoudens de bevoegdheid, bij artikel 2, n0. 1, dei-in artikel 374 aangehaalde wet aan de daar bedoelde collegiën en besturen verleend, wordt de overtreding of de niet opvolging der bepalingen dezer afdeeling, voor zooveel daarin bij wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur niet is voorzien, gestraft als volgt;
82
die van artikel 242, met boete van 3 gulden; van artikel 257, 258 I8**
lid en 5'1' lid, met boete van 10 tot 25 gulden of gevangenisstraf van I tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 258, lid, met boete van 5 tot 10 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 261 , I»1'-lid,
van artikel 262, l^lid of van een der voorwaarden van versrun-
ning van dat artikel, met boete van 50 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 263, lid, met boete van 10 tot 25 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 264, 1ste lid) met boete van 5 tot 10 centen
per strekkende meter heg, raster, tuin of schoeijing, en van 5 centen voor iedere paal, met dien verstande dat de boete nooit minder dan 50 centen noch hoo-ger dan 12 gulden voor één overtreder mag zijn, en met boete van 1 gulden voor eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal zijn; van artikel 264, 4de lid, met boete van 5 centen per strekkende meter heg en van 50 centen voor eiken boom, met dien verstande dat de boete nooit minder dan 50 centen, noch meer dan 12 gulden voor één overtreder zal bedragen;
van artikel 265, met boete van 2 tot 5 gulden voor eiken boom en van 5 centen voor eiken meter heg welke eigendunkelijk is weggeruimd, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn, of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 266, btelid, met boete van 3 tot 6 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 267, met boete van 2 tot 4 gulden voor elk hek dat gesloten en van 1 tot 2 gulden voor elk hek dat niet opengezet is, met dien verstande dat de boete voor één
83
overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn;
van artikel 269 , 1 »te lid , met boete van 5 tot 15 gulden; van artikel 270 , met boete van 10 tot 25 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 271 , met boete van 1 tot 8 gulden voor ieder paard of voertuig of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 272, met boete van 5 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 273, lste en
2'l,■ lid, met boete van 1 gulden voor elk rund, paard of varken en van 10 centen voor elk schaap of ander stuk klein vee, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal zijn, of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van eenig voorschrift volgens artikel 274 gegeven, met boete van 5 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 275, met boete van 75 gulden of gevangenisstraf van 7 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 276 , 277 ,
lste lid, met boete van 50 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 278, l»te lid, met boete van 5 tot 25 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 278, 2'!'' lid, met boete van 5 tot 10 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3
O O
dagen, te zamen of afzonderlek;
van artikel 281, lquot;telid, met boete van 3 gulden;
van artikel 317 , met boete van 5 tot 20 centen per strekkende meter welke kwaad geschouwd is, met dien verstande dat de boete nooit minder dan 20 centen noch hooger dan 20 gulden voor één onder-houdpligtige zal mogen zijn;
van artikel 325 , 326 ,
1quot;' lid, met boete van 3 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
84
van artikel 331, lquot;te lid,
332, 2 le lid, voor den rotmeester die verzuimd heeft tijdig de
oproeping te doen, met boete van 6 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen , te zamen of afzonderlijk;
van artikel 332, slot SJquot; lid , 4i« lid , 333 ,
slot l'te lid en 4ae lid,
met boete van 3 tot 6 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 van artikel 340, dagen, te zamen of afzonderlijk;
met boete van 25 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 5 dagen, van artikel 347, lquot;,e lid, te zamen of afzonderlijk;
3^ lid en 348 niet boete van 5 tot 20 centen per strekkende meter welke kwaad geschouwd is, met dien verstande dat de boete voor één onderhoud-pligtige nooit minder dan 20 centen noch meer dan 20 gulden zal mogen bedragen;
van artikel 353, met boete van 25 tot 75 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 7 dagen , te zamen of afzonderlijk; van artikel 354, met boete van 50 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 5 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 350, 357, met boete van 5 centen per
strekkende meter, met dien verstande dat de boete nooit lager dan 50 centen noch hooger dan 12 gulden voor één overtreder mag zijn;
van artikel 358, l^lid, met boete van 3 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 358, 2lt;i' lid, met boete van 5 centen per
strekkende meter, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet lager dan 50 centen noch hooger dan 12 gulden zal mogen zijn;
van artikel 358, 4^ lid, met boete van 1 gulden voor
eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal bedragen;
van artikel 359, Iquot;tf!lid, met boete van 5 tot 12 gulden; van artikel 361 , met boete van 1 gulden voor eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn,
In geval van herhaling van overtreding binnen het jaar zal steeds de hoogste straf worden opgelegd.
De verbeurde boeten komen ten voordeele der betrokken districts- of dorpspolderkas.
85
DERDE AFDEELING.
Van de zamenstelling cu inrigting- der besturen in de buitenpolders.
HOOFDSTUK I.
Van de besturen.
§ 1. ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 377.
(350 Regl.)
Het bestuur is zamengesteld uit poldermeesters, belast met liet dagelijksch bestuur, en uit geërfden.
De vergadering van poldermeesters en geërfden vormt den geërfden-dag.
§ 2. VAN DE POI.DE RMEESÏERS.
Art. 378.
(Ter vervanging van 351 Eegl. Ist'' lid, 352 Regl. en 354 Regl., gewijzigd en gedeeltelijk.)
In eiken buitenpolder zijn drie poldermeesters.
Zij worden voor een tijdvak van zes jaren benoemd door Gedeputeerde Staten uit eene voordragt van drie personen opgemaakt door den geërfdendag. Deze voordragt wordt vóór den l»1quot;'1 Junij aan hun ingezonden.
De aftredenden zijn dadelijk weder benoembaar.
Art. 379.
(Ter vervanging van 351 Regl., 2'lc lid.)
Jaarlijks kiezen de poldermeesters een voorzitter uit hun midden en doen daarvan vóór den 1quot;'quot; Augustus mede-deeling aan Gedeputeerde Staten.
Art. 380.
(353 Regl.; rt0 lid gewijzigd.)
Om de twee jaren, op den 1quot;°quot; Julij, treedt één dei-poldermeesters volgens oen te maken rooster af.
Het lot bepaalt het jaar waarin ieder poldermeester naar dien rooster aftreedt.
De rooster en de aanwijzing door het lot worden medegedeeld aan Gedeputeerde Staten en den geërfden-dag.
Art. 381.
(354 Regl. gedeeltelijk en 355 Regl., gewijzigd.)
De voordragten ter vervulling van buitengewoon openstaande plaatsen worden binnen twee maanden na het openvallen bij Gedeputeerde Staten ingezonden, die binnen ééne maand daarna tot de benoeming overgaan.
De tusschentijds benoemde heeft slechts zóólang zitting als degene dien hij vervangt zitting zoude gehad hebben.
o6
Art. 382.
(356 liegl., gewijzigd.)
Om tot poldermeester benoemd te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld, ia het volle genot der burgerlijke en burger-schapsregten zijn, tijdens de benoeming binnen den polder in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezitten twee hektaren in de polderlasten aangeslagen grond,, en zijne vaste woonplaats hebben in of in de onmiddellijke nabijheid van den buitenpolder.
Als grondbezit worden toegekend aan den man de eigendommen , erfpachten en vruchtgebruiken van de vrouw, aan den vader die zijner minderjarige kinderen.
Art. 383.
(357 Regl., gewijzigd.)
Op voordragt van den geërfden-dag kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen ontheffing van het vereischte der gegoedheid verleenen, in welk geval de benoemde, ook dan wanneer hij minder dan één hektare grond bezit, één stem op den geërfden-dag kan uitbrengen.
Van de verleende ontheffingen wordt jaarlijks in de gewone zomerzitting mededeeling aan de Staten gedaan.
Art. 384.
(358 Regl.)
Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten' of . tweeden graad mag niet bestaan tusschen de poldermeester? in denzelfden buitenpolder.
Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt behoeft vóór den afloop van zijn' zit-tingstijd niet af te treden.
De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
Art. 385.
(359 Regl., red. gewijzigd.)
De betrekking van poldermeester is onvereenigbaar met die van:
a poldermeester in een anderen buitenpolder of in een dorpspolder;
h bedienaar der godsdienst of ander geestelijk persoon;
c onderwijzer bij het lager of middelbaar onderwijs;
d krijgsman in werkelijke dienst;
e ambtenaar of bediende, aan het polderbestuur middellijk of onmiddellijk ondergeschikt of rekenpligtig.
Art. 386.
(361 lsle lid Regl., gewijzigd.)
De bezoldiging der poldermeesters wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten , den geërfden-dag gehoord.
87
Art. 387.
(362 Regl.)
De poldermeesters leggen vóór dat zij hunne betrekking aanvaarden in handen van den burgemeester hunner woonplaats, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindte, de volgende eeden (beloften en verklaringen) af:
»Ik zweer (beloof), dat ik als poldermeester van den
»buitenpolder.......de belangen van dien polder op
salie mogelijke wijzen zal behartigen en mij van alle plig-»ten, in die betrekking opgelegd, kwijten overeenkomstig »de Grondwet, de algemeene Landswetten en het Regle-»ment op het beheer der rivierpolders in de provincie ^Gelderland.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot;
(»Dat beloof ik.quot;)
Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering:
»Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot poldermeester te »worden benoemd, directelijk of indireetelijk aan geene «personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat »naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd »of gegeven heb, noch beloven of geven zal.
»Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze «betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd »eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk sof indireetelijk.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot;
(«Dat vej klaar en beloof ik.quot;)
Art. 388.
(363 Regl.)
Bij herbenoeming blijven de eens afgelegde eeden (beloften en verklaringen) verbindend.
Art. 389.
(364 Regl., gewijzigd.)
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van een poldermeester kunnen Gedeputeerde Staten, zoo noodig, een geërfde aanwijzen om tijdelijk diens plaats te vervullen.
Art. 390.
(366 Regl.)
Poldermeesters kunnen ten allen tijde hun ontslag aan Gedeputeerde Staten vragen.
Die het verkregen heeft, blijft zijne betrekking waarnemen tot zijn opvolger die heeft aanvaard.
Art. 391.
(367 Regl., gewijzigd.)
Poldermeesters kunnen ten allen tijde door Gedeputeerde Staten, na mondeling of schriftelijk te zijn gehoord, ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren ot nalaten om de bevelen na te komen door den Koning, de Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten ter uitvoe-
88
ring van wetten of wettige verordeningen gegeven, merkelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken, wegens overtreding van artikel 3, of wanneer zij, bij verlies der ver-eischten of bij het aannemen eener uitgesloten betrekking, hun ontslag niet vragen.
Art. 392.
(368 Regl., aangevuld.)
Hij die is ontslagen om eene der redenen in het vorig artikel vermeld — uitgezonderd het geval van ongeschiktheid door geestes- of ligchaams-zwakheid of gebreken — kan binnen twee jaren na zijn ontslag niet weder worden benoemd.
Art. 393.
(369, 370, 371 en 372 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
De voorzittende poldermeester is belast met de leiding der vergaderingen van poldermeesters en van den geërfden-dag.
Hij ontvangt en opent alle aan poldermeesters of den geërfden-dag gerigte stukken en brengt die bij de eerste zamenkomst in de vergadering waar zij behooren.
Hij teekent alle stukken die van poldermeesters of van den geërfden-dag uitgaan.
Hij is belast met het uitvoeren der besluiten van poldermeesters en van een geërfden-dag.
Wanneer poldermeesters of de geërfden-dag besloten hebben eene zaak ter voorbereiding of ter behandeling te stellen in handen eener commissie, wordt deze door hem benoemd.
Art, 394.
(373 Regl., aangevuld en gewijzigd.)
De voorzittende poldermeester is bevoegd en verpligt, wanneer de drang der omstandigheden geene voorafgaande bijeenroeping van poldermeesters of den geërfden-dag gedoogt , op eigen gezag, al die maatregelen te nemen en te doen uitvoeren, waartoe die collegiën bevoegd zijn, en welke ter voorkoming van dreigend of dringend gevaar vereischt worden.
Hij is gehouden daarvan ten spoedigste aan het betrokken collegie kennis te geven.
Hij is verpligt, in afwachting der vereischte magtiging tot procederen, zoo in als buiten regten de noodige conservatoire maatregelen te doen nemen, en alles te doen wat vereischt wordt ter voorkoming van verjaring en veilles van regt of bezit.
§ 3. van de geekfden.
Art. 395.
(374 Regl., gewijzigd.)
Geërfden zijn alle personen, maatschappen en zedelijke ligchamen, die volgens de kohieren der hoktarentalen eene
89
of meer hektaren land, die in de polderlasten aangeslagen zijn of kunnen worden, in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen den polder bezitten, overeenkomstig de volgende bepalingen:
die 1 hektare bezit heeft 1 stem.
» |
3 hektaren |
» |
» |
2 |
stemmen | |
6 |
» |
3 | ||||
» |
12 |
» |
» |
4 |
» | |
» |
20 |
» |
gt; |
5 | ||
40 |
» |
» |
6 | |||
» |
60 |
» |
sgt; |
J£gt; |
7 |
» |
80 |
» |
» |
)) |
8 | ||
100 |
» |
» |
» |
9 | ||
120 |
» |
» |
» |
10 |
gt; | |
140 |
11 |
gt; | ||||
160 |
)) |
)) |
12 | |||
180 |
» |
» |
)) |
13 | ||
200 |
» |
» |
14 | |||
die meer dan 200 |
» |
15 |
» |
Het bezit van hektaren overschietende tusschen 1,3, 6 enz. komt niet in berekening.
In geen geval kan door één persoon, voor zich en namens anderen te zamen, meer worden uitgebragt dan één derde van al de stemmen, die door de aanwezige geërfden uitgebragt kunnen worden.
Art. 396.
(375 Regl., l8te lid.)
Die minder dan eene hektare land in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik bezit mag niet op de geërfden-dagen ver-schiinen, behoudens de uitzondering in artikel 383 voorzien.
Art. 397.
(376 Regl., gewijzigd.)
Voor gemeenschappelijke onverdeelde bezittingen berust het stemregt bij de gezamenlijke eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers, die onderling één hunner aanwijzen om dit namens hen uit te oefenen en daarvan minstens daags vóór een te houden geërfden-dag aan poldermeesters kennis geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Art. 398.
(377 Regl., bekort.)
Voor de bezittingen van den buitenpolder wordt geen stemregt uitgeoefend.
Art. 399.
(378 Regl., gewijzigd.)
Mannen kunnen voor hunne vrouwen, vaders voor hunne minderjarige kinderen, voogden en curatoren voor hunne pleegbevolenen, bewindvoerders over goederen van afwezigen en over die van personen in gestichten voor krank-
90
zinnigen opgenomen, en bestuurders voor hunne maatschappen en zedelijke ligchamen op de geërfden-dagen verschijnen, aan de beraadslagingen deelnemen en tot het nemen van besluiten medewerken.
Voogden, curatoren, bewindvoerders en bestuurders, welke van deze bevoegdheid wenschen gebruik te maken, zijn verpligt minstens daags vóór een te houden geërfdendag van hun verlangen daartoe aan poldermeesters kennis te geven.
Zoo het tegendeel uit de kennisgeving niet blijkt, wordt zij geacht dborloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wyze vervallen.
Art. 400.
(379 Regl., aangevuld.)
Vrouwen nemen persoonlijk geen deel aan de geërfden-dagen.
Weduwen kunnen zich laten vertegenwoordi'fen door
o o
een harer meerderjarige zoons, mits daarvan kennis gevende in voege als bij het vorig' artikel is bepaald.
Op deze kennisgeving is het laatste lid van dat artikel toepasselijk.
Art. 401.
(381 Regl., aangevuld.)
Het stemregt kan bij schriftelijke volmagt worden uitgeoefend.
Om als gemagtigde te worden toegelaten moet men meerderjarig zijn en eene volgens de wet op zegel geschrevene en geregistreerde volmagt overleggen, welke na kennisneming aan den gemagtigde wordt teruggeven.
Zoo het tegendeel daaruit niet blijkt, wordt de volmagt geacht doorloopend te zijn en blijft van kracht tot zij is herroepen, opgezegd of op andere wijze vervallen.
Dezelfde persoon kan in hoedanigheid van gemagtigde slechts voor drie geërfden optreden, onverschillig of hij al dan niet voor zich stemmen uitbrengt.
Van de Geërfden-dagen.
Art. 402.
(384 Regl., aangevuld.)
De geërfden-dagen stellen reglementen van orde voor hunne vergaderingen vast en deelen die aan Gedeputeerde Staten mede.
Art. 403.
(385 Regl., red. gewijzigd.)
Poldermeesters doen, door het afkondigen en aanplakken van biljetten waarin de ter beraadslaging voorgestelde onderwerpen uitgedrukt moeten worden, op de gebuikelijke wijze en plaatsen twee Zondagen te voren
91
bekend maken wanneer en waar een geërfden-dag gehouden zal worden.
In spoedeischende gevallen behoeven afkondiging en aanplakking slechts één Zondag te voren te geschieden.
Art. 404.
(386 Regl., gewijzigd.)
Indien op een behoorlijk afgekondigden geërfden-dag geen geërfde opkomt, zal die 8 dagen uitgesteld en de afkondiging en aanplakking herhaald worden.
Ingeval alsdan wederom geen geërfde opkomt besluiten poldermeesters.
Art. 405.
(387 Regl.)
Geërfden die te zamen een vierde gedeelte bezitten van den grond, welke in de polderlasten aangeslagen is of kan worden, kunnen het beleggen van een geërfden-dag vorderen.
Art. 406,
(388 Regl., ls'e lid.)
Indien poldermeesters nalatig zijn of weigeren een ge-erfden-dag te beleggen kunnen Gedeputeerde Staten het houden er van uitschrijven.
Art. 407.
(389 Regl., gewijzigd.)
De voorzittende poldermeester heeft de leiding der vergadering.
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis van alle poldermeesters en van den geërfde, volgens artikel 389 aangewezen, regelen de geërfden onderling wie hunner het voorzitterschap zal bekleeden.
Op den geërfden-dag, bedoeld in het vorig artikel, bekleedt een door Gedeputeerde Staten, zoo zij het noodig achten, aan te wijzen geërfde het voorzitterschap.
Art. 408.
(390 Regl-, gewijzigd.)
De geërfden onthouden zich van stemmen over onderwerpen die hen of hun' echtgenooten en bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gemagtigden zijn betrokken.
Art. 409.
(391 Regl., bquot; lid, gewijzigd.)
Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid dei-stemmende geërfden genomen.
Art. 410.
(392 Regl, aangevuld en 391 Regl., 2,ll!lid, gewijzigd.)
Het stemmen over zaken geschiedt mondeling en bij hoofdelijke oproeping.
92
Bij het staken der stemmen wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering uitgesteld.
Staken in deze vergadering de stemmen dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
Art 411.
(393 Regl., gewijzigd.)
Het stemmen bi] het doen van keuzen of het opmaken van voordragten en aanbevelingen geschiedt bij toegevouwen en ongeteekende brieljes.
Aan ieder' geërfde worden daarbij zooveel briefjes uitgereikt als hij stemmen kan uitbrengen.
Over ieder persoon wordt afzonderlijk gestemd.
Voor elke keuze wordt de volstrekte meerderheid der uitgebragte geldige stemmen gevorderd.
Van onwaarde zijn de stembriefjes die onderteekend zijn, geen persoon duidelijk aanwijzen, een onverkiesbaar persoon vermelden of niet zijn ingevuld.
De vergadering beslist over de waarde van het stembriefje , waarvan de geldigheid betwijfeld wordt, terstond nadat het is geopend.
Indien een stembriefje meer dan één naam inhoudt worden de volgende namen voor niet toeschreven gehouden en niet voorgelezen, welke omstandigheid echter door den voorzitter wordt bekend gemaakt
Eene verkregene meerderheid van stemmen geldt niet wanneer de vergadering beslist, dat daarop een bestaand verschil tnsschen het getal der ingeleverde stembriefjes en dat der gestemd hebbenden van invloed heeft kunnen zijn.
Wanneer bij een' eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt onmiddellijk tot eene herstemming overgegaan, tusschen de twee personen die de meeste stemmen hebben verkregen.
Zijn de meeste stemmen tusschen meer personen verdeeld , dan wordt vooraf door eene tusschenstemming uitgemaakt wie van hen bij de herstemming in aanmerking zullen komen.
Wanneer bij de herstemming of bij eene tusschenstemming de stemmen staken, wordt de oudste in jaren als verkozen beschouwd en bij gelijken ouderdom door het lot beslist.
HOOFDSTUK IH.
Fan den secretaris en den ontvanger.
Art. 412.
(394 en 402 Regl., vereenigd en gewijzigd.)
In iederen buitenpolder is een secretaris en een ontvanger.
De secretaris wordt door Gedeputeerde Staten benoemd uit eene voordragt van drie personen , opgemaakt door den geërfden-dag,
De ontvanger wordt uit eene voordragt van drie personen , opgemaakt door poldermeesters, door den geërfdendag benoemd, die daarvan kennis geeft aan Gedeputeerde Staten.
93
Art. 413.
(395 en 403 gedeeltelijk Regl., vereenigd en red. gewijzigd.)
Om tot secretaris of ontvanger benoemd te kunnen worden moet men Nederlander zijn, den ouderdom van 23 jaren hebben vervuld, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zijn, zijne vaste woonplaats in of in de onmiddellijke nabijheid van den buitenpoldér hebben en niet vallen in eene der uitsluitingen in de beide volgende artikelen genoemd.
Art. 414.
(395 en 403 gedeeltelijk, gewijzigd en aangevuld.)
Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad mag niet bestaan tusschen secretaris of ontvanger en poldermeester van denzelfden buitenpolder.
Wat den secretaris betreft kunnen Gedeputeerde Staten, op voordragt van den geërfden-dag, ontheffing verleenen van de uitsluiting wegens den verboden graad van bloedverwantschap en van die, in letter d van het volgend artikel genoemd.
Deze voordragt wordt door poldermeesters met hun beschouwingen opgezonden.
Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt behoeft vóór den afloop van zijn zittingstijd niet af te treden.
De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
Art. 415.
(Als voren.)
De betrekking van secretaris en die van ontvanger zijn onvereenigbaar met die van:
a poldermeester;
b bedienaar der godsdienst of ander geestelijk persoon;
c krijgsman in werkelijke dienst;
d ambtenaar of bediende aan een dijkstoel, een gecombineerd collegie of een polderbestuur (behoudens de uitzondering in het volgend art. bedoeld) middellijk of on-middelijk ondergeschikt of rekenpligtig.
Art. 416.
(396 Regl., aangevuld.)
De betrekking van secretaris en die van ontvanger kunnen in één persoon worden vereenigd.
In dat geval worden alle stukken, voor zoover zij op het geldelijk beheer betrekking hebben, door twee poldermeesters geteekend.
Art. 417.
(397 en 404 Regl., gewijzigd )
De bezoldiging van den secretaris en van den ontvanger wordt, na verhoor van den geërfden-dag, door Gedeputeerde Staten geregeld; die van den ontvanger percentsgewijze naar de gewone ontvangsten.
94
Art. 418.
(308 en 405 Regl., gewijzigd.)
De secretaris en de ontvanger leggen, vóór dat zij hunne betrekking aanvaarden, in Landen van poldermeesters, op de wijze hunner godsdienstige gezindte, den volgenden eed of belofte af:
. »Ik zweer (beloof) dat ik al de pligten, die het Reglement op het beheer der rivierpolders in Gelderland aan mijn ambt heeft verbonden of zal verbinden, eerlijk en vlijtig zal vervullen.
»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig.quot; (»Dat beloof ik.quot;)
Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring of belofte) van zuivering, voorgeschreven in artikel 388 en gewijzigd met het oog op de bediening die zij aanvaarden.
Art. 419.
(399 en 403 gedeeltelijk Regl., aangevuld.)
Bij afwezigheid, verhindering of ontstentenis wordt de wijze hunner vervanging, op voorstel van poldermeesters, geregeld bij besluit van den geërfden-dag, waarbij tevens in de regeling der bezoldiging gedurende de tijdelijke waarneming wordt voorzien.
Art. 420.
(401 en 403 liegl., gedeelt., gewijzigd.)
De secretaris en de ontvanger kunnen ten allen tijde hun ontslag vragen; eerstgenoemde aan Gedeputeerde Staten, laatstgenoemde aan den geërfden-dag.
Zij blijven, zoo zij ontslag verkregen hebben , hunne betrekking waarnemen tot hun opvolger die heeft aanvaard.
Art. 421.
(Gedeeltelijke aanhaling van 401 en 403 Regl., gewijzigd en aangevuld )
De secretaris en de ontvanger kunnen ten allen tijde, na mondeling of schriftelijk te zijn gehoord, eerstgenoemde door Gedeputeerde Staten, laatstgenoemde door den geërfden-dag ontslagen worden wegens pligtverzuim, het weigeren of nalaten om de bevelen na te komen, door den Koning, de Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten ter uitvoering van wetten of wettige verordeningen gegeven, merkelijke achteloosheid, wangedrag, ongeschiktheid door geestcs- of ligchaamszwakheid of gebreken, wegens overtreding van artikel 3, of wanneer zij, bij het verlies der vereischten of het aannemen eener uitgeslotene betrekking, zeiven hun ontslag niet vragen.
Blijft de geërfden-dag weigerachtig om den ontvanger op voorgaande gronden te ontslaan, dan kan dit door Gedeputeerde Staten geschieden.
Hij die is ontslagen om eene der redenen in hetlstelid van dit artikel vermeld — uitgezonderd het geval van ongeschiktheid door geestes- of ligchaamszwakheid of gebreken — kan binnen twee jaren na zijn ontslag niet weder worden benoemd.
95
Art. 422.
(400 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
De secretaris is, onder toezicht van poldermeesters, bewaarder van het archief, verleent daarvan desgevraagd aan Gedeputeerde Staten inzage en geeft — zoo de aanvraag niet op bepalingen van dit reglement is gegrond met toestemming van poldermeesters — authentieke afschriften en uittreksels af van de stukken die zich daarin bevinden.
Ieder geërfde heeft het regt afschrift van het verhan-
O O
delde op den geërfden-dag te zijnen koste te bekomen.
De secretaris kan voor afschriften, welke in het bijzonder belang van een geërfde worden verlangd, 10 centen per bladzijde gewoon schrift vorderen.
Hij woont alle vergaderingen van poldermeesters en de geërfden-dagen bij, voert aldaar de pen, maakt op een geërfden-dag dadelijk aanteekeningen van het verhandelde, welke vóór het sluiten worden voorgelezen, onderteekent mede alle stukken die van het bestuur uitgaan en ver-rigt overigens al het schrijfwerk.
Art. 423.
(406 Regl., als voren.)
De ontvanger stelt, alvorens in bediening te treden, behoorlijke zekerheid, waarvan het bedrag door den geërfden-dag vóór zijne benoeming wordt bepaald.
Het staat te zijner keuze die te stellen in inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nationale Schuld of in vaste goederen, wier onbezwaarde waarde het bedrag der te stellen zekerheid minstens een derde te boven gaat.
In bijzondere gevallen kan, op voordragt van den geërfden-dag en met goedkeuring van Gedeputeerde Staten, het stellen der zekerheid op een' andere wijze geschieden.
Art 424,
(407 Regl., gewijzigd.)
De eens gestelde zekerheid kan, bij aanmerkelijke verhooging of verlaging der inkomsten en ontvangsten, door den geërfden-dag worden verhoogd of verlaagd.
Do ontvanger die binnen den gestelden tijd de verhooging niet heeft bewerkstelligd wordt gerekend zijn ontslag genomen te hebben,
Art. 425.
(408 Regl., aangevuld.)
De ontvanger is belast met de invordering van al de inkomsten en ontvangsten van den buitenpolder en is verantwoordelijk dat die behoorlijk geschiedt.
Geene kwade posten worden in zijne rekening geleden, ten ware hij vruchteloos alle wettige middelen tot invordering gebezigd of de geërfden-dag eenigen post oninvor-derbaar verklaard hebbe.
►
i
96
Art. 426.
(409 Regl., gewijzigd.)
De ontvanger doet alle betalingen uit de buitenpolder-kas.
Met uitzondering van belastingen, renten die op coupons en vaste bezoldigingen die op kwitantiën worden voldaan, betaalt hij niet dan op bevelschriften die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de betaling moet geschieden, vermelden en door den voorzittenden poldermeester en den secretaris geteekend zijn.
Art. 427.
(410 en 411 Regl., red. gewijzigd.)
Jaarlijks doet de ontvanger rekening en verantwoording van zijn' ontvangsten eu uitgaven aan poldermeesters, binnen drie maanden na afloop van het jaar waartoe zij behooren.
De ontvanger houdt zijne boeken en rigt de rekening en overige tot zijn' administratie betrekkelijke stukken in volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten.
Art. 428.
(412 Regl., red. gewijzigd.)
Poldermeesters nemen minstens twee malen in het jaar, en verder zoo dikwerf het noodig wordt geacht, de boeken en de kas van den ontvanger op.
Hiervan wordt telkens proces-verbaal opgemaakt en aan den geërfden-dag medegedeeld.
Art. 429.
(413 Regl., gewijzigd.)
Bij schorsing, ontslag of overlijden van den ontvanger worden door poldermeesters zijne boeken gesloten en zijne kas opgenomen.
Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
De boeken en de kas worden door poldermeesters bewaard tot dat in de dienst is voorzien.
Art. 430.
(414 Regl., gewijzigd.)
De tijd waarop en de plaats waar de ontvanger zitting zal houden en hoeveel dagen te voren daarvan afkondiging zal geschieden, worden door den geërfden-dag geregeld.
HOOFDSTUK IV.
Van de beambten en bedienden.
Art. 431.
(415 en 416 Regl., vereenigd.)
Het aanstellen, schorsen en ontslaan der beambten en bedienden geschiedt door poldermeesters.
Hun getal en hunne belooning wordt, op voordragt van poldermeesters, door den geërfden-dag geregeld.
97
\ran het geldelijk beheer in de buitenpolders. HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 432.
(417 Begl., gewijzigd.)
De geërfden-dagen behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op hunne besluiten:
tot het verkrijgen ot vervreemden, het bezwaren of verpanden van polder-eigendommen, het treffen van dadingen, het aangaan van geldleeningen en het beleggen van gelden;
tot het onderhands verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik ^even van polder-eigendommen;
tot het verleenen van uitstel, vermindering of kwijtschelding, die krachtens wet of overeenkomst of op gronden van billijkheid toekomt aan huurders, pachters of gebruikers van polder-eigendommen of aan hen, die hebben aangenomen ten behoeve van den polder iets te doen of te leveren;
tot het voeren van regtsgedingen , aanleggender- of ver-werenderwijze in eersten aanleg, hooger beroep, cassatie of revisie, en
in het algemeen tot alle andere daden die buiten het gewoon beheer vallen.
Art. 433.
(418 Regl., aangevuld.)
De geërfden-dagen zorgen, dat een nauwkeurige staat opgemaakt en bijgehouden worde van de onroerende zaken , uitstaande kapitalen, grondrenten, erfpachten en dergelijke regten, die volgens het burgerlijk regt eigendom van den polder zijn.
Deze staat en de veranderingen die daarin komen worden medegedeeld aan Gedeputeerde Staten, die het voorschrift daarvan vaststellen.
In het hoofd van dit voorschrift wordt eene rubriek opgenomen voor Veranderingen, jaarlijks bij de inzending der begrooting mede te deelen.
Art. 434.
(419 en 420 Regl., vereenigd en aangevuld.)
Allo eigendommen die vruchten kunnen afwerpen moeten, volgens voorwaarden in overeenstemming met het plaatselijk gebruik door den geërfden-dag vast te stellen, worden verhuurd of anders de vruchten daarvan verkocht ^ tenzij deze ten nutte van den polder kunnen worden aangewend.
De verhuring of verkooping geschiedt in het openbaar, ten ware Gedeputeerde Staten onderhaudsche verhuring of verkooping hebben goedgekeurd.
98
Art. 435.
(421 Regl.)
Alle werken, door poldermeesters voor rekening des polders te maken, worden in het openbaar aanbesteed.
Art. 436.
(422 Regl., gewijzigd.)
Bij pak- en kribwerken kan of het geheele werk in eens worden aanbesteed, of bet hout bij wijze van aanbesteding aangekocht en het werk onder behoorlijk opzigt in daghuur verrigt of afzonderlijk aanbesteed worden.
Art. 437.
(423 Regl., red. gewijzigd.)
In bijzondere gevallen zijn poldermeesters bevoegd, om werken van minder' aangelegenheid uit de hand aan te besteden of in daghuur te doen volvoeren, onder verplig-ting om hiervan bij het doen der rekening en verantwoording de redenen open te leggen.
Bij werken van meer belang moet de toestemming tot een of ander van den geërfden-dag verkregen worden.
Van de begrooting, rekening en verantwoording.
Art. 438.
(425 Regl.)
Het financiële dienstjaar gaat in op den lsteu Julij.
Art. 439.
(426 en 443 Regl.)
De begrooting der ontvangsten en uitgaven, ingerigt volgens voorschrift van Gedeputeerde Staten, met een' administrative rekening of overzigt over het loopende dienstjaar en de verdere bescheiden, wordt jaarlijks vóór den lstel1 April door poldermeesters aan den geërfden-dag aangeboden.
Het bedrag der omslagen, die tot het bestrijden der uitgaven benoodigd zijn, wordt jaarlijks door den geërfdendag bepaald en op de begrooting gebragt.
Art. 440.
(427 Regl., red. gewijzigd.)
Afschrift der begrooting wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd.
Hiervan geschiedt kennisgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
99
Art. 441.
(424 Eegl., gewijzigd.)
In die buitenpolders, waar voor gedeelten daarvan afzonderlijke ontvangsten en uitgaven worden gedaan, worden van deze afzonderlijke begrootingen en rekeningen opgemaakt.
Art. 442.
(429 Regl.)
De begrooting wordt in drievoud opgemaakt; één voor Gedeputeerde Staten, één voor het archief van den polder en één voor den ontvanger.
Art. 443.
(430 Regl.)
De geërfden-dag stelt vóór of op den lbtequot; Mei de begrooting vast.
Deze wordt, met de bescheiden en de ingekomen bezwaren , terstond aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring gezonden.
Art. 444.
(431 Regl.)
Gedeputeerde Staten nemen zoo spoedig mogelijk hun besluit.
Is hunne goedkeuring niet verleend vóór den l8lt'M Julij, dan magtigen zij poldermeesters de ontvangsten te innen en tot op de helft der voorgedragen sommen uitgaven te doen, voor zooveel zij eenigen post van ontvangst of uitgaaf hiervan niet uitzonderen.
Art. 445.
(432 Regl., gewijzigd.)
Wanneer op de begrooting posten voorkomen betreffende noodzakelijke herstellingen of verbeteringen, wier spoedige uitvoering wenschelijk is, deelen Gedeputeerde Staten, daarop opmerkzaam gemaakt, hun besluit zoo mogelijk vóór den Isten Junij aan den geërfden-dag mede.
Art. 446.
(433 Regl.)
Wanneer Gedeputeerde Staten de goedkeuring der begrooting geheel of gedeeltelijk weigeren , kan de geërfdendag bij den Koning voorziening vragen.
Art. 447.
(434 Regl., aangevuld.)
Zoo herstel van dijk- of kade-breuken of van werken die tot uitmaling en waterlossing dienen na het opmaken der begrooting noodzakelijk bevonden wordt, maken poldermeesters de ciering met de raming van kosten op en brengt de voorzittende poldermeester deze onverwijld in de vergadering van den geërfden-dag die, onder goedkeuring van Gedeputeerde staten, de uitgaven vaststeld en de middelen aanwijst.
100
Het daaromtrent zoomede elk ander tot wijziging der begrooting, onder gelijke goedkeuring, te nemen besluit wordt bij de begrooting gevoegd en geacht een deel daarvan uit te maken.
Art. 448,
(Nieuw art.)
Ingeval de geërfden-dag nalaat en weigerachtig blijft op de begrooting de wettig verschuldigde of uit dit reglement voortvloeiende uitgaven te brengen of daaraan toe te voegen, geschiedt dit door Gedeputeerde Staten, die tevens de middelen tot dekking aanwezen.
Art. 449.
(435 Regl.)
Af- en overschrijving op de posten der begrooping van uitgaven kunnen niet geschieden dan voor zoover daartoe, bjj de begrooting zelve of bij een afzonderlijk door Gedeputeerde Staten goedgekeurd besluit van den geërfden- dag, magtiging is verleend.
Art. 450.
(436 Regl. gewijzigd.)
Van de ontvangsten en uitgaven van den polder over het afgeloopen dienstjaar wordt jaarlijks in de maand October door poldermeesters verantwoording aan den geërfdendag gedaan, onder overlegging van de rekening en van alle daarbij behoorende bescheiden.
Te gelijkertijd verantwoorden poldermeesters het gebruik van die vruchten der eigendommen, welke in natura ten nutte van den polder zijn aangewend.
Art. 451.
(437 Regl.)
Afschrift der rekening wordt te gelijkertijd gedurende acht dagen op de gebruikelijke plaats ter inzage gelegd. Hiervan geschiedt kennisgeving door afkondiging en aanplakking van biljetten op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Art. 452.
(428 en 438 Regl.)
Elk die gronden in eigendom, erfpacht of vruchtgebruik binnen den polder bezit heeft het regt, tegen betaling van een schrijfloon berekend tegen 10 cent per bladzijde, afschriften en uittreksels der begrooting en rekening te verkrijgen.
Art. 453.
(439 Regl.)
De rekening wordt in tweevoud opgemaakt; de eene voor Gedeputeerde Staten, de andere voor het archief van den buitenpolder.
101
Art. 454.
(440 Regl., gewijzigd.)
Na verloop van den in artikel 451 gestelden termijn onderzoekt de geërfden-dag de rekening en de ingekomen bezwaren, stelt vóór den l8ten December het bedrag der ontvangsten en uitgaven vast, en zendt de rekening, met alle bescheiden en ingekomen bezwaren, ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten.
De poldermeesters en de ontvanger onthouden zich van medestemmen over het besluit waarbij de rekening wordt vastgesteld.
Art. 455.
(441 Regl.)
Het besluit van Gedeputeerde Staten waarbij de ontvangsten en uitgaven worden goedgekeurd strekt aan de poldermeesters en den ontvanger tot ontlasting.
Art. 456.
(442 Regl.', gewijzigd.)
Bij niet goedkeuring kunnen poldermeesters, de geërfden-dag en de ontvanger voorziening bij den Koning vragen van het besluit van Gedeputeerde Staten.
Van de polderlasten in de buitenpolders.
Art. 457.
(Nieuwe bepaling).
De polderlasten worden onderscheiden in eigenlijke en oneigenlijke.
Art. 458.
(444. Regl.)
Tot de eigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de kosten van bestuur en van alle werken van welken aard ook, die tot beveiliging van den buitenpolder en tot zijn' afwatering dienen, zijn geene landen verpligt bij te dragen dan die gelegen zijn binnen den polder waarover de omslag geschiedt; alles voor zoover door bestaande schriftelijke overeenkomsten of andere bescheiden hieromtrent niet anders is beschikt.
Art. 459.
(445 Regl., gewijzigd.)
De oneigenlijke polderlasten, waaronder verstaan worden de vroeger in vele buitenpolders op de zettingen gebragte posten voor het begrinden van dijken en wegen en het
102
verder onderlioud van laatstgemelde, de aflossing en rentebetaling van opgenomen kapitalen en andere uitgaven van dien aard, worden gedragen door de landen thans daarmede besmet, al zijn zij ook buiten den polder gelegen.
Art. 460.
(446 en 447 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
De eigenlijke polderlasten worden hektare-hektaresgelijk omgeslagen over alle landen binnen den polder gelegen.
Evenredige verdeeling dezer lasten, gegrond op de ligging dier landen, blijft bestaan waar die te voren op wettige wijze is ingevoerd.
In zeer bijzondere gevallen kan tot zoodanige evenredige verdeeling door den geërfden-dag, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, worden besloten.
Art. 461'.
(448 Regl., gewijzigd.)
In do eigenlijke polderlasten worden niet betrokken: a woeste gronden en plassen zoolang zij niet gedurende twintig jaren in ontginning zyn gebragt.
Hieronder zijn niet begrepen woeste gronden en plassen, ontstaan tengevolge van aanleg van werken, vergraving of uitdieping;
b zoodanige hooge gronden die nimmer bij doorbraken met water kunnen worden bedekt.
Niettemin dragen zij in de kosten voor de wegen en voor de watergangen waarop zij hun water lozen;
c gronden binnen kwelkaden gelegen, indien zij daardoor ongeschikt tot het voortbrengen van vruchten worden, terwijl zij lager kunnen worden aangeslagen indien in hun' cultuur door deze kaden aanmerkelijk nadeel wordt geleden ; d kerkhoven, begraafplaatsen en openbare wegen; e verzande landerijen zoolang zij daardoor tot de cultuur ongeschikt blijven;
ƒ de landerijen waaromtrent, en in zoover, uit oude schriftelijke overeenkomsten, regterlijke vonnissen of beslissingen van het wettig gezag blijkt dat zij ongehouden zijn tot voldoening der polderlasten of regt hebben op een lageren aanslag.
De hierboven vermelde vrijdommen of lagere aanslagen worden door den geërfden-dag toegepast.
Art. 462.
(449 en 450 Regl., gewijzigd).
De kohieren of liggers der hektaren-talen, opgemaakt volgens het door Gedeputeerde Staten gegeven model en waarop de landerijen naar hare grootte volgens de kadastrale meting ingeschreven zijn, maken den grondslag der omslagen uit.
Die kohieren worden om de tien jaren of zooveel vroeger als de geërfden-dag noodig oordeelt geheel vernieuwd.
103
Art. 463.
(451 Eegl., aangevuld.)
Poldermeesters zijn met het opmaken en vernieuwen dei-kohieren belast en onderwerpen die aan de goedkeuring van den geërfden-dag.
Art. 4u4.
(452 Eegl., gewijzigd.)
Poldermeesters gaan voortdurend de eigendomsverande-ringen na en brengen die dadelijk op het kohier over.
Art. 465.
(453 llegl., gewijzigd.)
Elk die landen vervreemdt is verpligt daarvan , met duidelijke omschrijving en opgave dernommers van het kohier, binnen ééne maand na do dagteekening der acte — de verkrijger binnen ééne maand na de overschrijving in de daartoe bestemde registers — aan poldermeesters kennis te geven.
De eigenaar, op het kohier bekend, is tot de betaling dei-lasten gehouden tot dat de eigendomsovergang is aangegeven.
Art. 466.
(454 Regl., aangevuld.)
Wanneer, ten gevolge van het verleggen van een dijk of kade, landen buiten die waterkeeringen gelegen daar binnen zijn gekomen of omgekeerd , geschiedt er ten koste van hem op wiens last de verlegging heeft plaats- gehad een' opmeting, waarvan de uitkomst door poldermeesters op het kohier wordt gebragt.
Art. 467.
(455 en 456 Regl., gewijzigd.)
Dadelijk na ontvangst der begrooting van poldermeesters gaat de ontvanger over tot het opmaken van de rol dei-belastingschuldigen en zendt die ten spoedigste aan poldermeesters ter goedkeuring en invorderbaar-verklaring.
Deze regelen tevens de termijnen van betaling der aanslagen en der afkoopsommen wegens het onderhoud in natura, zoo deze verschuldigd zijn.
Art. 468.
(457 en 458 Regl. gewijzigd.)
Wanneer de ontvanger de invorderbaar-verklaarde rol terug ontvangen heeft, zendt hij aan elk belastingschuldige eene schriftelijke of gedrukte kennisgeving van zijn aanslag.
Gelijktijdig daarmede zendt hij aan hen, wier verplig-ting tot onderhoud in natura door uitkeeringen m geld is vervangen, eene schriftelijke of gedrukte kennisgeving van hetgeen zij uit dien hoofde betalen moeten.
Het schrijven, drukken en rondzenden der kennisgevingen geschiedt ten laste van de polder-kas.
104
(459 en 460 Regl., red. gewijzigd.)
Indien een schuldpligtige niet binnen den gestelden termen betaalt, wordt gehandeld overeenkomstig de wet van 9 October 1841, betrekkelijk de regtsmagt derhooge en andere heeinraadschappen, dijk- en polderbesturen, enz. Staatsblad nquot;. 42.
In de gevallen vermeld bij artikel 4 dier wet wordt tegen de leden der nalatige besturen , hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk, het regt van parate executie in toepassing gebragt.
(461 Regl., vereenvoudigd.)
Indien de waarschuwingen en sommatiën door de boden of bedienden van het bestuur geschieden, mogen deze voor elke waarschuwing 10 centen en voor elke sommatie 50 centen rekenen, zonder dat hun iets voor reiskosten wordt toegestaan.
Indien de verdere werkzaamheden tot de uitvoering van het regt van parate executie betrekkelijk aan hen worden opgedragen, mogen zij rekenen volgens de tarieven voor de kantons-deurwaarders vastgesteld.
De boden, bedienden en deurwaarders zijn verpligt in dorso van alle acten, welke zij afgeven, het bedrag hunner jura, schrijfloonen en verschotten afzonderlijk aan te teekenen, zonder welke vermelding die kosten niet worden geleden.
Van den Waterstaat in de hintenpolders. HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen betreffende waterkeerlngen.
(Nieuwe bepalingen.)
De waterkeeringen der buitenpolders worden onderscheiden in dijken, kaden, hinnenkaden en kwelkaden.
Onder dijken worden verstaan de winterwater-keeringen tegen de hoofdrivieren en de waterkeeringen tegen de Linge beneden de uitmonding van de Korne;
onder kaden de zomenvater-keeringen tegen de hoofdrivieren, en hunne waterkeeringen tegen het water van naburige buiteupolders of tegen watergangen;
onder hinnenkaden do waterkeeringen en waterkeerende wegen die tot afscheiding van blokken dienen, en
onder kwelkaden de waterkeeringen of dammen die, op eenigen afstand langs de binnenzijde der dijken of kaden gelegen, dienen om het kwelwater tegen den voet dier waterkeeringen te houden.
105
Art. 472.
(463 Regl., gedeelt , 502 Regl. en516, 2''lt;' lid, Regl., gewijzigd en aangevuld.)
Niemand mag afgespoelde aarde van de waterkeeringen weghalen; aan of op waterkeeringen vergravingen doen, gaten of kuilen maken, plaggen of zoden maaijen of steken, of ook spitten of ploegen.
Dit laatste mag evenmin plaats hebben binnen 1 meter uit den teen der waterkeeringen.
Art. 473.
(464 Regl. en 516, 2(le lid , Regl. gewijzigd en aangevuld.)
Aan de buitenzijde van een dijk binnen 8 en aan de binnenzijde binnen 16 meters uit den teen mogen geene nieuwe putten, slooten, gruppen, waterscheppingen . waterkolken of eenige andere uitdiepingen gemaakt worden of wegnemingen van grond geschieden.
De bestaande slooten kunnen echter, met vergunning van poldermeesters , tot vorige diepte en breedte worden opgehaald, zoo dit zonder nadeel voor de waterkeering kan geschieden. Zijn die slooten naar het oordeel van poldermeesters nadeelig zoo kunnen zij de digting daarvan bewerkstelligen.
Vergraving van grond binnen 4 meters van voorzegde grenzen mag niet anders plaats hebben dan met eene glooijing van 4 op 1.
Waar door den vorm des d^ks de teen onzeker is, wordt die geacht te liggen op 8 meters afstand waterpas gemeten uit den kant van de dijkskruin.
Deze bepalingen zijn mede toepasselijk op de kaden, binnenkaden en kweldaken, met beperking der in het 1quot;quot; lid van dit artikel bedoelde afstanden van 8 en 16 meters, wat de kaden betreft tot 6 en 12 meters en voor de binnenkaden en kwelkaden tot 4 meters aan beide zijden, en van den in het 4'le lid vermelden afstand van 8 meters tot 5 meters voor de kaden en tot 3 meters voor de binnenkaden en kwelkaden.
Art. 474.
(465 Regl., gewijzigd.)
Alle in strijd met het vorig artikel bestaande uitdiepingen worden, daar waar poldermeesters dit volstrekt noodzakelijk achten, ten genoege van deze gedigt.
Voor zoover zij in strijd met vroegere verordeningen zijn gemaakt geschiedt het digten door de eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers der gronden of bij nalatigheid door poldermeesters, in beide gevallen ten hunnen koste, en anders door en ten koste van den buitenpolder die ook de veroorzaakte schade vergoedt.
Art. 475.
(466 Regl., gewijzigd.)
Voor zoover kolken of waaijen gelegen zijn binnen 16
106
meters van den binnenteen eens dijks worden zij, ten koste van den polder, tot dien afstand gedigt of wordt de dijk aangebermd ter breedte van 5 meters en ter hoogte van minstens 4 meters beneden de dijkskruin.
Op verzoek van poldermeesters kunnen Gedeputeerde Staten om gewigtige redenen vrijstelling van dit gebod verleeneu.
Art. 476.
(Nieuwe bepaling.)
In de buitenpolders mogen geene verveeningen of andere belangrijke uitgravingen geschieden tot zoodanige diepte i dat daardoor de aandweilen levend worden of bloot komen.
De overtreder van dit verbod is gehouden op aanschrijving van poldermeesters, binnen den door deze te bepalen termijn en te hunnen genoegen, de wellen of te digten of te omkaden.
Art. 477.
(467 Regl., gewijzigd.)
Er mogen geene woningen of getimmerten, van welken aard ook, tegen de glooijingen of aan den voet der dijken gebouwd of op bestaande funderingen herbouwd worden , dan met vergunning van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, na verhoor van Gedeputeerde Staten en van poldermeesters.
Aan deze vergunning worden in den regel verbonden de volgende voorwaarden:
dat zonder kosten of bezwaar voor de polder-kas de opruiming van de woning of het getimmerte door de eigenaars , erfpachters of vruchtgebruikers zal geschieden, ingeval dit door poldermeesters noodig wordt gekeurd;
dat de verzoeker doe blijken van de toestemming van hen die het genot van de dijkshelling mogten hebben;
dat de woningen of getimmerten worden geplaatst op minstens 2 meters afstand van den voet, de glooijingen of de kruin des dijks, in de beide laatste gevallen op een berm goed tegen den dijk vastgereden;
dat de muren uit kalk en steen worden zamengesteld; dat in de gebouwen geene kelders worden gemaakt tenzij in hechte muren met goed cement gemetseld;
dat in de glooijing des dijks geene putten gegraven worden en dat door de vergunning tot bouwing het verbod van artikel 473, ten aanzien van het graven van putten, niet geacht wordt te zijn opgeheven;
dat door ingravingen, omspittingen en omheiningen, aanleggen van varkenshokken of iets van dien aard, ten gevolge van de vergunning tot het bouwen van huizen of andere getimmerten, geene vermindering of verzwakking van den dijk plaats vinde.
Art. 478.
(Nieuw voorschrift.)
Langs de kruin of op de glooyingen der kaden, binnen-
107
kaden en kwelkaden mogen geene woningen of getimmerten, van welken aard ook, worden gebouwd of op bestaande funderingen herbouwd, tenzij met vergunning, waar die wordt vereiscbt, van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur, na verhoor van Gedeputeerde Staten te verkenen, en anders met schriftelijke vergunning van poldermeesters die aan de vergunning de voorwaarden verbinden, welke zij in het belang der waterkeering noodig achten.
Belanghebbenden kunnen van de besluiten van poldermeesters in beroep komen bij Gedeputeerde Staten, die binnen één maand beslissen.
Art. 479.
(468 Regl., gewijzigd en 518, 2lle lid, Regl.)
Het planten van heggen en boomen en het plaatsen van rasters, tuinen, schoeijingen, palen en dergelijke voorwerpen op de kruin of langs de glooijingen der waterkeeringen is verboden, tenzij het door poldermeesters worde vergund.
Deze vergunning wordt slechts voorwaardelijk en tot weder-opzegging verleend.
Waar de bestaande in dit artikel bedoelde voorwerpen schadelijk zijn wordt de wegruiming door poldermeesters bevolen.
Waar zij als onschadelijk niet worden weggeruimd, moeten de boomen behoorlijk opgesnoeid worden en mogen de heggen niet hooger wezen dan één, noch breeder dan een halven meter.
Art. 480.
(469 Regl., aangevuld.)
Niemand mag boomen of heggen, welke staan op de kruin of langs de glooijingen der waterkeeringen of binnen den afstand daarvan in artikel 472 bepaald, wegruimen dan op tijd en wijze door poldermeesters voorgeschreven.
Art. 481.
(Nieuwe bepaling.)
Zonder vergunning van poldermeesters is het verboden hooi-, stroo-, riet-, hout- of turfmijten te plaatsen alsmede eenige voorwerpen neêr te storten, op te stapelen of te laten liggen op de kruin of tegen de glooijingen van den dijk.
De overtreder van dit verbod is verpligt op aanzegging van poldermeesters, binnen den door deze te bepalen termijn, te hunnen genoegen gemelde voorwerpen op te ruimen.
Art. 482.
(470 Regl. en 519 Regl., gewijzigd.)
Hekken op dijken en kwelkaden, niet tot openbare
108
wegen dienende, mogen nimmer gesloten zijn en moeten van den l8ten December tot den 15lt;lei' Maart en bij het voeren der schouwen door de eigenaren opengezet worden.
Art. 483.
(473, 471 en 472 Regl. gedeelt., vereenigd en gewijzigd.)
Geen' afwegen mogen aan de dijken en kaden worden gemaakt dan met schriftelijke vergunning van poldermeesters die vooraf hen, die het genot van de dijkhelling mog-ten hebben of onderhoudpligtigen der kaden zijn, hooren.
De vergunning houdt in te wiens laste het maken en onderhouden van den afweg komt.
Alle afwegen moeten ten koste der verzoekers of der thans daartoe verpligten geheel buiten de kruin of de glooijing der dijken en kaden worden gelegd of gebragt.
Art. 484.
(523 llegl., gedeeltelijk; aangevuld.)
De kaden, binnenkaden en kwelkaden mogen niet verhoogd of verlaagd worden tenzij met toestemming van poldermeesters.
Art. 485.
(518 Regl., Istc lid, gewijzigd.)
De waterkeeringen mogen niet met paarden of voertuigen als weg gebruikt worden tenzij zij daarvoor zijn in-gerigt.
Art. 486.
(462 Regl., gewijzigd.)
Geene nieuwe waterkeeringen mogen binnen de buitenpolders gemaakt worden, dan met toestemming van pol-meesters en na verhoor der daarbij belanghebbende landeigenaren.
Art. 487.
(474 en 475 Regl., gewijzigd en aangevuld.)
De dijken mogen niet worden beweid dan met toestemming van poldermeesters, die aan deze zoodanige voorwaarden kunnen verbinden als zij noodig oordeelen.
Het beweiden mag in geen geval plaats hebben met varkens, noch met ander vee op nieuw gemaakte of herstelde, nog niet behoorlijk bevestigde dijken.
Art. 488.
(Nieuwe bepaling.)
In eiken buitenpolder worden door poldermeesters, behoudens ieders regt, na verhoor der belanghebbenden, de noodige voorschriften vastgesteld betreffende het gebruik van het grasgewas op de dijken welke niet mogen worden beweid.
109
Art. 489.
(522 Regl., gewijzigd.)
Zonder schriftelijke vergunning van poldermeesters mogen geene kaden, binnenkaden of kwelkaden worden doorgestoken en mag geen kwelwater afgelaten worden.
Art. 490.
(520 Regl.)
Niemand mag in de kwelkaden andere dan behoorlijke sluizen, van goede deuren en sloten voorzien, en slechts met toestemming van poldermeesters leggen.
Art. 491.
(521, lquot;e en 2*' lid, Regl.)
Niemand mag sluizen in kwelkaden openen zonder last van poldermeesters.
De poldermeesters geven dien last wanneer het rivierwater genoegzaam gevallen en de uitwaterings-sluizen geopend zijn, ten ware bestaande contracten of gebruiken ten aanzien van den tijd der opening andere bepalingen behelzen.
Art. 492.
(476 Regl., gewijzigd.)
Het beschadigen of zonder vergunning van poldermeesters wegnemen van de spreidingen, ruwaarden, kribben of eenige andere tot verdediging van dijken of kaden aange-bragte werken is verboden.
Het is mede verboden, .zonder toestemming van poldermeesters , vaartuigen aan gemelde werken of aan de dijken of kaden zelf door imkers als anderszins vast te leggen of die daarop te laden of te lossen.
Art. 493.
(487 Regl., aangevuld.)
De dijkpligt, voorzoover daarmede eigendommen belast zijn, blijkt uit de dijkcedullen behoudens tegenbewijs.
Voorzoover daarmede geen' eigendommen belast zijn berust de verpligting tot onderhoud op die personen of zedelijke ligchamen, die van ouds daartoe verpligt zijn of thans daarin voorzien.
Art. 494.
(488 Regl., aangevuld.)
De authentieke dijkcedullen berusten onder poldermeesters.
Acht de geërfden-dag herziening noodig zoo wordt daartoe overgegaan onder de waarborgen voor naauw-keurigheid door hem te stellen.
Een afschrift der dijkcedullen wordt in het archief van den buitenpolder bewaard.
Jaarlijks in de maand Mei worden de dijkcedullen herzien door poldermeesters, met bijstand van een of twee der geschiktste dijkpligtigen, in eiken buitenpolder door den voorzittenden poldermeester te kiezen.
110
Poldermeesters teekenen daarop aan de hun bekende overgangen van landen met dijksonderhoud besmet, welke gedurende het afgeloopen jaar hebben plaats gehad, en vermelden die mede op de dijkcedullen.
Art. 495.
(489 Regl., gewijzigd.)
Ieder die land vervreemdt is verpligt het dijkvak of de dijkvakken, waarmede het besmet is, en de uitkeering in geld, die het onderhoud in natura heeft vervangen, bij de acte van overdragt te vermelden. De verkrijger moet binnen drie maanden na de overschrijving van den eigen-doms-overgang daarvan aan poldermeesters schriftelijk kennis geven.
De eigenaar, op de cedullen bekend, blijft tot het gewoon onderhoud van den dijk verpligt tot dat de overgang op de dijkcedullen is aangeteekend.
Art. 490.
(490 Regl., lquot;tc lid.)
De verdeeling van landen welke met dijkpligt besmet zijn heeft tevens de verdeeling van den dijkpligt ten gevolge.
■ Art. 497.
(491 Regl.)
Geene splitsing of verdeeling van dijkvakken door belanghebbenden onderling zal van kracht zijn dan na vooraf verkregen toestemming van poldermeesters.
Art. 498.
(508 Regl., gewijzigd.)
Wanneer ten gevolge van doorbraak, verzinking, wegspoeling of om eenig ander gewigtig waterschapsbelang een dijk verlegd en daardoor korter geworden is, strekt dit ten voordeele van de gezamenlijke dijkpligtigen met het onderhoud van den vroegeren dijk belast, zóó dat ieders dijkvak geëvenredigd kleiner wordt.
Hiervan geschiedt aantcekening in de dijkcedullen.
Ondergaat de dijk daarentegen ter oorzake als boven eene verlenging, dan wordt door poldermeesters aan de betrokken dijkpligtigen, naar volgorde in de dijkcedullen voorkomende , in den nieuwen dijk een vak gelijk in grootte aan het vroegere aangewezen en blijft het overige tea laste van den buitenpolder.
Art. 499.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer buiten de gevallen in het vorig artikel voorzien een nieuwe dijk wordt gelegd of een bestaande verlegd, 'wordt, indien daardoor meerdere onderhoudskosten worden veroorzaakt, door poldermeesters aan de betrokken dijkpligtigen, naar volgorde in de dijkcedullen voorkomende, in den nieuwen dijk een vak in onderhoud aangewezen, gelijk in grootte aan het vak dat vóór het aan-
leggen van het werk ten hunnen laste was, on wordt de onderhoudslast van het overige gebragt op den aanlegger van het nieuwe werk.
Voor zoover door dit werk vroeger dijkpligtige landen buitendijks komen te liggen gaat de onderhoudslast daar. van over op den aanlegger van het nieuwe werk.
Art. 500.
(505 Regl., gewijzigd.)
Alle onderhoud en alle vereischte verhoogingen en verzwaringen der dijken geschieden door de buitenpolders.
Art. 501.
(492 Regl., gewijzigd.)
Het gewoon onderhoud der dijken, waar daarin nog door dijkpligtigen wordt voorzien, en de onderhoudslast in artikel 499 bedoeld worden vervangen door uitkeeringen in geld op de wijze hierna bepaald.
Alle uitkeeringen in geld ter vervanging van het gewoon onderhoud der dijken zijn afkoopbaar, tegen betaling van den penning XX aan de polder-kas.
Zoodra alle uitkeeringen ter vervanging van het onderhoud van een dijk, van de aanschouw tot de uitschouw van een polder, zijn afgekocht, vervalt de daarop betrek-kelijke dijkcedul.
Art. 502.
(495 Regl., gewijzigd en 492 Regl., gedeeltelijk.)
De vervanging van gewoon onderhoud in natura (waaronder verstaan wordt het herstellen van allen afslag zoowel aan de glooijingen als op de kruin der dijken, het beruwaarden of bespreiden en het bepuinen daarvan, het begrinden en het plaatsen der dijkpalen) wordt naar de volgende bepalingen geregeld:
a. De uitkeering in geld moet zoo na mogelijk de gemiddelde uitgaven vertegenwoordigen die het onderhoud in natura , hetwelk men vervangen wil, bedragen heeft;
b. Dit onderhoud wordt berekend naar de werkelijke uitgaven gedurende de vijftien jaren voorafgegaan aan dat waarin de waardering geschiedt. Waar van deze uitgaven niet met zekerheid blijkt wordt het onderhoud bij raming gewaardeerd;
c. De waardering geschiedt, onder leiding van een poldermeester, door eene commissie van drie deskundigen door den geërfden-dag te benoemen;
d. de waardering geschiedt voor elk tijdvak afzonderlijk en worden aan de commissie staten ter hand gesteld, volgens model onder letter D bij dit reglement gevoegd, waarop zij de waardering per meter invullen;
e. Poldermeesters gaan de ingevulde staten na in tegenwoordigheid der betrokken commissie en laten afschriften of afdrukken dier staten, na voorafgaande afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen, gedurende ééne maand ter inzage leggen. De dijkpligtigen en geërfden
112
zijn bevoegd de bezwaren die zij tegen de waardering hebben binnen dien tijd aan den voorzittende poldermeester te doen toekomen;
f. deze bezwaren alsmede die door poldermeesters inge» bragt worden door den geërfden-dag beslist, van welk beslissing binnen 14 dagen beroep op Gedeputeerde Staten vrij staat;
g. na afloop der in letter e vermelde maand of, zgn er bezwaren ingekomen, na beslissing van deze wordt de waardering door den geè'rfdendag vastgesteld. Buiten de gevallen vermeld in de artikelen 498, Isto lid, en 499 kan de vastgestelde waardering geene verandering ondergaan, en blijft het land dat te voren met het onderhoud van den dijk in natura besmet was voor altijd daarmede belast, en is de eigenaar verpligt jaarlijks de som, waarop het onderhoud gewaardeerd is, in de kas van den polder te storten. Mogten eveubedoelde gevallen voorkomen dan wordt de waardering in overeenstemming met de bepalingen der aangehaalde artikelen herzien. Wanneer echter de onderhoudslast is afgekocht wordt daarop niet teruggekomen ;
h. bij splitsing van landen wordt de gewaardeerde som evenredig verdeeld.
Art. 503.
(496 Regl., gewijzigd.)
Nadat de staten in het vorig artikel vermeld zijn vastgesteld zenden poldermeesters afschrift daarvan aan den ontvanger.
Deze staten worden jaarlijks, op den voet als ten aanzien der dijkcedullen in artikel 494 is voorgeschreven , herzien.
Na aanteekening der veranderingen op de in hun archief berustende staten zenden poldermeesters daarvan afschriften of afdrukken aan den ontvanger, die eveneens aanteekening van de veranderingen maakt op het onder hem berustend exemplaar.
Art. 504.
(Ter vervanging van 498 en 499, l8te lid, Regl.)
De aarde tot het gewoon onderhoud der dijken en kaden wordt gehaald van de landen tegenover het te maken vak, te naaster lage en minster schade, eerst buiten en zoo zij daar niet te verkrijgen is binnen den dijk of de kade, tenzij andere landen door overeenkomsten of stellige gebruiken tot aardlevering verbonden zijn.
Wanneer de tegenover het te maken vak aanwezige grond, ter beoordeeling van poldermeesters, daarvoor ongeschikt is, kan de aarde gehaald worden desnoods zonder toepassing van het algemeene beginsel te naaster lage en minster schade.
Art. 505.
(Ter vervanging van 516, l3to lid, 2ie zinsnede, Regl.)
Voor het gewoon onderhoud der kwelkaden wordt de aarde, met behoud van het beginsel te naaster lage en minster schade, in dier voege gehaald dat zij bij voorkeur worde genomen buiten de omringing van de kwelkade.
113
Art. 506.
(Nieuwe bepaling, gegrond op de wet van 1 Julij 18611 Staatsblad nquot;. 54.)
De aarde tot het gewoon ondet'houd van binnenkaden wordt gehaald van de nabijgelegen gronden die van ouds naar gewoonte tot aardlevering verpligt waren.
Art. 507.
(Ter vervanging van 500 en 509, 2Jc lid, Regl.)
Voor de aardhaling tot liet gewoon onderhoud van water keeringen wordt geen' ontgeltenis gegeven wanneer, ter beoordeeling van poldermeesters, de daartoe be-noodigde grond, de graszode daaronder begrepen, per strekkende meter waterkeering niet overtreft één tiende kubieke meter (decistère).
Voor het meerdere wordt 25 centen per kubieke meter betaald.
Om de tien jaren, aan te vangen met 1890, wordt het bedrag dezer schadevergoeding door (xedeputeerde Staten herzien en, zoo noodig, gewijzigd.
De uitslag dier herziening zal in het Provinciaal blad worden opgenomen en voor de volgende tien jaren geldig zijn.
Na verlegging van waterkeeringen wordt al de aarde voor het gewoon onderhoud der verlegde waterkeeringen volgens de bepalingen vau de artikelen 504, 505 of 506 gehaald en als boven omschreven betaald.
Waar men gewoon is alle aarde te betalen blijft dat gebruik gehandhaafd.
Art. 508.
(ïer vervanging van 504, 506 en 507 Regl.)
De aarde voor het herstellen van doorbraken, verzinkingen en wegspoelingen, voor verlegging van dyken, kaden en kwelkaden en voor alle buitengewone werken daaraan, alsmede voor beringingen en noodkeeringen wordt gehaald volgens de bepalingen van de artikelen 504 en 505 en uit de polderkas vergoed.
De aarde, noodig voor bovenbedoelde buitengewone werken aan binnenkaden, wordt gehaald volgens de bepaling van artikel 506 en vergoed uit de polder-kas.
Art. 509.
(Ter vervanging van 499 Kegl.)
De aanwijzing der volgens de vijf voorgaande artikelen noodige aarde geschiedt door de eigenaren of hunne ge-magtigden, op het tijdstip door poldermeesters te bepalen, waarvan hun minstens drie dagen te voren door aanzegging kennis wordt gegeven.
Indien ongeschikte aarde is aangewezen geschiedt een' andere aanwijzing door den daarmede belasten poldermeester , zooveel mogelijk in overleg met den eigenaar of diens gemagtigde en, zoo noodig, met inachtneming van het 2'ie lid van artikel 504.
114
Wanneer de eigenaren of hunne gemagtigden daarmede geen genoegen nemen hebben zij beroep op poldermeesters, die daarin beslissen.
De aanwijzing geschiedt eveneens door den daarmede belasten poldermeester indien de eigenaren haar zelf of by gemagtigden niet doen, om het even of hun de aanzegging is gedaan of dat dit niet is kunnen geschieden door onbekendheid hunner woonplaatsen of gemagtigden.
Art, 510.
(Ter vervanging van 509, l8t' lid , liegl.)
Voor alle gronden, waarover nieuwe \Vaterkeeringen of werken in het belang van bestaande waterkeeringen worden gelegd, wordt de vergoeding uit de polder-kas gegeven, ten ware bij contracten de kostelooze beschikbaarstelling bepaald zij.
(Ter vervanging van 515, 3Je lid, Regl.)
Wanneer door het aanleggen van nieuwe kwelkaden de grond tusschen deze en den dijk of de kade in waarde vermindert, heeft de eigenaar aanspraak op schadevergoeding.
(Nieuwe bepaling.)
Indien over de vergoeding, bedoeld bij de artikelen 508, 510 en 511, tusschen den eigenaar en poldermeesters geschil ontstaat wordt zij door deskundigen gewaardeerd.
(510 Regl., gewijzigd.)
Wanneer eene waardering noodzakelijk is laat de voorzittende poldermeester den belanghebbenden eigenaar uit-noodigen, om binnen acht dagen twee deskundigen te benoemen en hem daarvan kennis te geven. Door deze deskundigen, met een gelijk getal door poldermeesters aan te stellen, wordt onder hun toezigt de waardering gedaan.
De uitnoodiging gescheidt schriftelijk en wordt overge-bragt door den bode of bediende van den polder of door een deurwaarder daartoe bijzonder gemagtigd.
Zij wordt overgegeven aan den persoon of aan de woonplaats van den belanghebbenden eigenaar en, zoo die niet in den buitenpolder woonachtig is, aan zijn gemagtigde of wel aan den bruiker van het goed of, bij ontstentenis van den een' en den ander, aan het hoofd van het gemeente-bestuur.
Van het overbrengen maakt de bode, bediende of deurwaarder die het heeft verrigt een relaas op.
Wanneer de eigenaar of zijn gemagtigde nalaat binnen voorschreven termijn de deskundigen te benoemen of van hunne benoeming aan den voorzittenden poldermeester kennis te geven, gaan de deskundigen door poldermeesters benoemd alleen tot de waardering over.
115
Art. 514.
(511 Regl.)
Bij het doen der waardering houden de deskundigen, voorzoover de gronden betreft, bepaaldelijk in het oog:
a. of zij den eigenaar geheel worden ontnomen;
b. of zij voor één of voor verscheidene jaren voor de cultuur onbruikbaar zullen zijn;
c. of hunne waarde voor altijd of voor eene lange reeks van jaren aanmerkelijk verminderd wordt.
Art. 515.
(512 en 514 Regl., vereenigd.)
Wanneer er verschil over de waardering tusschen de deskundigen onderling bestaat, zoodanig dat zij tot geene beslissing kunnen geraken, wordt, op voorstel van poldermeesters, door Gedeputeerde Staten nog een deskundige benoemd, die na verhoor de vier overigen de waardering vaststelt.
De ontgeltenis der deskundigen komt ten laste van den polder. Zij wordt geregeld volgens tarief, door poldermeesters vast te stellen.
Art. 516.
(513 Regl., la,e lid, gewijzigd.)
Alle geschillen welke over de vastgestelde waardering ontstaan worden, na verhoor van de deskundigen, van poldermeesters en van den eigenaar of diens gemagtigde, door Gedeputeerde Staten, zoo mogelijk, uit den weg geruimd.
Slagen deze daarin niet dan wordt gehandeld volgens de wet van den 28-tquot;1 Augustus 1851, regelende de onteigening ten algemeenen nutte (Staatsblad nquot;. 125).
HOOFDSTUK 11.
Van het onderhoud en beheer der walerkeeringen, waterwerken en wegen.
§ 1. VAN DE WATERKEEIUNGEN, WATERWEEKEN EN WEGEN.
Art. 517.
(Nieuwe bepaling.)
De zorg voor de goede instandhouding der waterkeerin-gen, waterwerken en wegen is aan poldermeesters opgedragen.
Deze instandhouding komt voor rekening van den buitenpolder of van hen die van ouds in het onderhoud hebben voorzien.
Poldermeesters zijn mede verpligt de noodige buitengewone herstellingen te doen uitvoeren. De kosten hiervan worden door den buitenpolder gedragen.
116
(515, l8te lid, 516, l8to zinsnede en 517 Eegl., gewijzigd en aangevuld.)
Waar lage en kweiachtige gronden, diepten, onlanden, kolken of waaijen aan de binnenzijde binnen een afstand van 40 meters van de dijken liggen, kunnen poldermeesters, dit noodig oordeelende, kwelkaden doen aanleggen en onderhouden ten koste van den buitenpolder.
Bestaande kwelkaden worden door of ten koste der daartoe verpligten onderhouden en gehouden op eene hoogte van 2 decimeters boven het hoogst bekende kwelwater dat binnen de kwelkaden gestaan heeft, met eene kruinsbreedte van ten minste 6 decimeters, behoorlijke glooijingen aan beide zijden niet minder dan l'/j op 1 hebbende en met zoden bezet.
Achten poldermeesters verlegging van bestaande kwelkaden noodig dan geschiedt dit ten koste van den buitenpolder.
Indien die verlegging plaats heeft op gronden van denzelfden eigenaar als van die, waarop de kwelkade lag, dan blijft deze met het onderhoud belast, voor zoover de kwelkade op zijn grond niet is verlengd geworden.
In elk ander geval komt het onderhoud ten laste van den buitenpolder.
Art, 519.
(Nieuwe bepaling.)
Ingeval van hoogen waterstand tegen de kwelkaden zullen poldermeesters daarover gestadig toezigt houden of doen houden.
Blijkt alsdan dat de kwelkade te zwak of te laag is, zoo wordt die ten koste van den buitenpolder verzwaard of verhoogd.
Met het onderhoud der verzwaarde of verhoogde kade is de onderhoudpligtige der kade belast.
Art. 520.
(477, 478 en 479 Regl., gewijzigd)
Poldermeesters voeren tijdig in het voorjaar — zoodra het jaargetijde dit toelaat — eene schouw over de water-keeringen, waterwerken en wegen aan hun beheer onderworpen, na daarvan twee Zondagen te voren bekendmaking gedaan te hebben door afkondiging en aanplakking op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Zij gaan bij die schouw de gebreken na en maken van alle werken die zij noodig achten cieringen op, welke zij vaststellen en aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring zenden.
Art. 521.
(Nieuwe bepaling.)
De eieringeu worden onderscheiden in cieringen voor gewoon onderhoud en voor buitengewone werken.
117
Die voor gewoon onderhoud behooren te voorzien in hetgeen noodig is, om de waterkeeringen en waterwerken in hun' bestaanden toestand te onderhouden en daar, waalwegen ten laste van geërfden of van don buitenpolder zijn , deze behoorlijk te doen onderhouden.
Die voor buitengewone werken omvatten alles wat tot herstel van doorbraken en wegspoelingen en tot buitengewone voorzieningen te dier zake noodig is, alsmede de werken waarbij de afmetingen of de ligging der waterkeeringen gewijzigd worden, en die strekkende tot hard-making van wegen.
O O
Alle cieringen behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten en die voor buitengewone werken bovendien voor zooveel de wet vereischt, de goedkeuring van het betrokken Departement van Algemeen Bestuur,
Voor zooveel de cieringen het hardmaken van wegen betreffen worden zij vooraf aan de goedkeuring van den geërfden-dag onderworpen.
Art. 522.
(Nieuwe bepaling.)
De goedgekeurde cieringen worden ten spoedigste door poldermeesters ten uitvoer gelegd; die voor gewoon onderhoud , met bepaling, afkondiging en aanplakking op de wijze bij artikel 520 voorgeschreven van den dag waarop de tweede schouw zal gevoerd worden, bij welke de on-derhoudpligtigen voor zooveel hen betreft aan de cierino-moeten voldaan hebben, en die voor buitengewone werken door aanbesteding daarvan of op andere wijze bij dit reglement toegelaten.
In geval poldermeesters door onvoorziene omstandigheden in de ten uitvoer legging eener ciering verhinderd worden, geven zij daarvan onmiddellijk kennis aan Gedeputeerde Staten, met opgave der redenen van verhindering.
Art. 523.
(Toepassing van 482 en gedeeltelijk 483 Regl.)
Wanneer bij het voeren der tweede schouw door onder-houdpligtigen niet aan de ciering is voldaan, wordt het werk kwaad geschouwd en verleenen poldermeesters, onverminderd de boete door den onderhoudpligtige verbeurd , een zekeren tijd tot herstel en bepalen zij eene herschouw, door een of meer van hen te voeren.
Van den uitslag der schouw en van den dag der her-
0 O
schouw wordt minstens vijf dagen voor dezen aan de on-derhoudpligtigen kennis gegeven.
Wanneer het werk bij de herschouw nog niet in orde is bevonden, vervalt de onderhoudpligtige in de hoogste boete en hebben poldermeesters de bevoegdheid, om het werk, ten koste van den nalatige, onder de hand aan te besteden of in daghuur te doen volvoeren.
Art. 524.
(Ter vervanging van 483 en 484 Regl., gedeeltelijk.)
Poldermeesters kunnen ten alle tijde buitengewone
118
schouwen voeren, met inachtneming van hetgeen voor de gewone schouwen is voorgeschreven, behoudens dat in spoedeischende gevallen één enkele afkondiging omschreven bij artikel 520 voldoende is, de cioringen ook zonder hoogere goedkeuring ten uitvoer kunnen worden gelegd, en zelfs, in geval van nood, de onderhoudpligtigen op enkele aanzegging gehouden zijn aan de ciering te voldoen.
Art. 525.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer voor geciefde werken niet of niet voldoende bij de begrooting is voorzien, dragen poldermeesters, zoodra zij de ciering hebben vastgesteld, aan den geërfdendag de wijze van voorziening ter bestrijding der ontbrekende kosten voor.
Art. 526.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer poldermeesters niet of niet behoorlijk schouwen , geene cieringen opmaken of niet voor de uitvoering der goedgekeurde cieringen zorgen, zijn Gedeputeerde Staten bevoegd zelf de schouwen te voeren of te doen voeren en de gevolgen daarvan te regelen of de gecierde werken, ten koste van de daartoe verpligten, te doen uitvoeren.
Art. 527.
(537 Regl. aangevuld.)
Poldermeesters hebben het dadelijk beheer over alle sluizen die door hen ten koste van den buitenpolder of van de daartoe verpligten worden onderhouden.
Zij oefenen tevens het toezigt — daaronder begrepen het regt tot het doen openen en sluiten — uit over alle andere sluizen, duikers, heulen, grondpompen en dergelijken, binnen den polder gelegen.
Zoo de besturen, die daarover het beheer hebben, of bijzondere personen, die tot het onderhoud verpligt zijn, nalatig zijn in het onderhoud, maken poldermeesters de noodige cieringen tot herstel op en zorgen zij dat daarin ten koste van deze voldaan worde.
Art. 528.
(539 Regl. red. gewijzigd.)
Bij sluizen moeten de dijken altijd zwaarder en hooger zijn dan op andere plaatsen.
Art. 529.
(524 Regl., red. gewijzigd.)
Alle kribben en andere in het water, tot verdediging van dijken of behoud van voorland , aan te leggen werken worden ten koste van den buitenpolder gemaakt en onderhouden, alles voor zoover door bestaande schriftelijke overeenkomsten of andere bescheiden hieromtrent niet anders is beschikt.
119
Art. 530.
(525 Regl gewijzigd.)
Zoo de werken in. het vorig artikel bedoeld moeten aangelegd worden van of aan landen, welke geen eigendom van den buitenpolder zijn, kan dit door de eigenaren niet worden geweigerd, maar moeten daaromtrent tusschen den geërfden-dag en gemelde eigenaren schikkingen getroften worden.
Alle geschillen daaromtrent worden door Gedeputeerde Staten, zoo mogelijk, uit den weg geruimd.
Slagen deze daarin niet, dan wordt gehandeld als is voorgeschreven bij de wet van 28 Augustus 1851, regelende deonteigening ten algemeenen nutte (Staatsblad n0.125.)
§ 2. VAN DE DIJKWACHTEN.
Art. 531.
(541 Regl., aangevuld.)
In die buitenpclders waar dijkwachten gehouden worden cl de geërfden-dagen dit noodig oordeelen , zijn alle manne-li]ke ingezetenen van 18 tot 00 jaren verpligt tot het betrekken der dijkwacbten.
Hiervan zijn vrijgesteld :
a. de leden, secretarissen en ontvangers van de polderbesturen ;
h. de hoofden en secretarissen van de gemeentebesturen;
c. de dienstdoende leeraren der onderscheidene kerkgenootschappen ;
d. de genees-, heel- en verloskundigen;
e. de schoolonderwijzers;
f. de beambten van politie en de brandmeesters;
(j. de personen die op buiten de waterkeering gelegen landen wonen.
Art. 532.
(542 Regl., gedeeltelijk, gewijzigd.)
Poldermeesters maken jaarlijks vóór den ls,eu November, des verlangd na van de gemeentebesturen ontvangen opgave der ingezetenen vallende in de termen van artikel 53] , Ist'1 lid, eene naauwkeurige lijst op van alle manschappen, tot het houden der dijkwachten verpligt.
Ligchamelijk ongeschikten komen daarbij niet in aanmerking.
Poldermeesters verdeelen de manschappen in rotten eu dragen daarbij zorg, dat zooveel mogelijk in hetzelfde rot niet meer dan één man uit elk gezin geplaatst worde.
Zij kiezen de geschiktste personen tot rotmeesters en plaatsvervangers en maken een lijst op, waarop deze alsmede de manschappen van elk rot met name vermeld staan.
Art. 533.
(542 Regl., slot, gewijzigd.)
De huizen waar de wachten zullen gevestigd zijn worden door poldermeesters bepaald.
120
Art. 534.
(543 Regl., gewijzigd.)
Poldermeesters regelen onderling de gedeelten water-keering , die gedurende het houden der wachten meer bijzonder aan ieders toezigt worden toevertrouwd.
Art. 535,
(544 Regl.)
Wanneer poldermeesters het noodig oordeelen worden de wachten betrokken.
Zij geven daarvan kennis aan de rotmeesters, die de rotgezellen daags te voren of, in geval van nood, onmiddellijk oproepen.
Art. 536.
(545 Regl., l8te lid, aangevuld.)
De wachten worden voor den tijd vim 24 uren betrokken.
Poldermeesters bezetten elke wacht met zooveel rotten als zij noodig oordeelen.
Art. 537.
(545 Regl., 2'10 en 3(1,i lid, gewijzigd.)
De rotmeesters moeten de wachten in persoon betrekken.
De rotgezellen mogen anderen in hunne plaats zenden, mits deze den bepaalden leeftijd bezitten en geschikt zijn, ter beoordeeling van poldermeesters.
Art. 538.
(547 Regl., l8te gedeelte, zeer aangevuld).
Poldermeesters houden aanteekening van de rotten die op de wacht zijn geweest en wijzen tijdig de rotmeesters en de rotgezellen aan, die den volgenden dag de wacht moeten bezetten.
De oproeping der rotgezellen geschiedt door de rotmeesters.
In geval van verzuim van den rotmeester kunnen poldermeesters de rotgezellen onmiddellijk oproepen en zijn deze gehouden onverwijld op te komen.
De manschappen die de wacht betrokken hebben mogen zich daarvan, onder welk voorwendsel ook , zonder verlof van den aanwezigen poldermeester of van den rotmeester, niet verwijderen.
Art. 539.
(546, begin en 547 Regl. gedeeltelijk, aangevuld.)
De rotmeesters hebben het bevel over de wachten; de rotgezellen zijn verpligt aan de door hen te geven bevelen in alles te gehoorzamen
Is er meer dan één rot op de wacht dan voert de oudste rotmeester in jaren het bevel.
De rotmeesters staan, even als alle manschappen op de wacht, onder het bevel van poldermeesters of van den aanwezigen poldermeester.
Zij moeten aan de door dezen te geven bevelen in alles gehoorzamen, zoo wat het doen van patrouilles, maken van noodkeeringen, aanvoeren van materialen, als andere werkzaamheden betreft en mogen zich hieraan onder geen voorwendsel onttrekken.
121
Art. 540.
(548 Regl., aangevuld.)
Voor liet betrekken der dijkwiichteu worden de rotmeesters en rotgezellen uit de polderkas beloond.
Deze beloouing wordt jaarlijks door den geërfden-dag vastgesteld, die tevens de wijze van uitbetaling regelt.
Art. 541.
(Nieuwe bepalingen.)
Als de dijkwachten betrokken zijn, kunnen poldermeesters of kan de aanwezige poldermeester alle houders van paarden en voertuigen de noodige karren of wagens met mest en horden doen laden en op eene of meer bepaalde plaatsen bij elkander brengen, gereed om op de eerste aanzegging bespannen en ter plaatse van het gevaar vervoerd te worden. Zij kunnen eveneens de noodige wagens en karren te voren met hout of andere materialen doen laden, om die dadelijk bij nood te kunnen gebruiken.
Aan de bevelen door poldermeesters of den aanwezigen poldermeester te dien aanzien gegeven moet dadelijk worden voldaan, onverminderd hetgeen voorgeschreven is bij de wet van 9 October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, enz. (Staatsblad n0. 42.)
Art. 542.
(549 Regl., aangevuld.)
De gemeentebesturen verleenen gedurende den tijd dat de dijkwachten betrokken zijn, op de eerste aanvraag van poldermeesters of den aanwezigen poldermeester, allen mogelijken bijstand.
Van de uitwatering.
Art 543.
(526 Regl., gewijzigd.)
Alle watergangen, hetzij weteringen, hetzij waterafvoe-rende slooten, moeten het noodig vermogen tot «afvoer van het water hebben.
Indien dat vermogen, wegens zaudwellen of andere plaatselijke omstandigheden, niet door het verschaffen der noodige diepte te geven is wordt daarin door meerdere breedte voorzien.
Alle watergangen zijn aan het regt van schouw van de zijde der poldermeesters onderworpen.
Art. 544.
(527, 3e lid Regl., aangevuld).
In geval van twijfel of verschil over den loop of de rig-ting van een watergang wordt die aangewezen door poldermeesters.
Belanghebbenden kunnen daarvan in beroep komen bij Gedeputeerde Staten die daarover beslissen.
122
Art. 545.
(528 Regl., gewijzigd.)
Het maken of bevorderen vim zijdelingsche afleidingen uit de watergangen is verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van de poldermeesters onder wier beheer de watergangen staan.
Art. 546.
(529 Regl., red. gewijzigd.)
Zonder gelijke vergunning is het openen en sluiten van sluizen, schutlakens, blaffers of dergelijken verboden.
Art. 547.
(530 Regl., aangevuld en red. gewijzigd.)
Indien in eenige streek de uitwatering gebrekkig is worden op last van poldermeesters, na verhoor van belanghebbenden , voor rekening van den buitenpolder bestaande watergangen verbeterd of uieuwe aangelegd.
Omvat die streek meer dan één buitenpolder en blijven de betrokken polderbesturen nalatig in het geven van bedoelden last, dan wordt deze door Gedeputeerde Staten, na verhoor van bedoelde polderbesturen en belanghebbenden, verstrekt.
In deze gevallen hebben de eigenaren der grondstukken, waarlangs de bestaande watergangen loepen of waardoor de nieuwe gelegd worden, aanspraak op schadeloosstelling, te regelen op de wijze bepaald bij de artikelen 513 tot en met 516.
Art. 548.
(531 Regl., red. gewijzigd.)
Geene aarde uit eenigen watergang gegraven mag op de kanten blijven liggen, tenzij tot herstel der daarlangs gelegen waterkeeringen.
Art. 549.
(532 Regl.)
Wanneer watergangen uitgediept, geveegd, afgestoken of geboord worden moet al het onkruid, veegsel, de aarde en het zand dat er uitkomt ten minste een halven meter van den kant gelegd en, zoo mogelijk, geheel van de waterkeeringen die daarlangs liggen weggeruimd worden.
Art. 550.
(533 Regl., gewijzigd.)
Geene aan den afloop van het water hinderlijke voorwerpen mogen in of over de watergangen geplaats worden.
Geene heggen, struiken, distels of andere ruigten mogen binnen den afstand van één meter aan de kanten der weteringen staan, noch takken daarover hangen.
Op of aan de waterkeeringen langs weteringen liggende mogen geene boomen worden gepoot.
Indien de poldermeesters met het opzigt over de water-
123
leidingen belast bestaande bepotingen schadelijk achten kunnen zij deze doen wegruimen.
(534 Regl., gewijzigd.)
Men zal geene duikers of dergelijken in watergangen of bruggen over weteringen mogen leggen of verleggen, dan met schriftelijke toestemming der besturen waaraan het opzigt daarover is toevertrouwd.
Deze wordt niet verleend dan onder de noodige voorzieningen, dat noch de afloop van het water, noch het bevaren der weteringen (waar deze daartoe geschikt zijn) daardoor kan gestremd worden.
De bestaande bruggen die aan deze bepalingen niet voldoen worden ten laste der polderkas veranderd, ten ware zij tegen de bestaande verordeningen gelegd zijn, in welk geval zij in overeenstemming daarmede door de eigenaren, ten hunnen koste, moeten worden gewijzigd.
Laten deze eigenaren dit na dan bevelen poldermeesters de opruiming of doen zij de bruggen, ten koste der eigenaren , in overeenstemming met de verordeningen brengen.
(536 Regl., gewyzigd.)
Waar bij droogen zomer het benoodigde water dreigt verloren te gaan, mag in de watergangen, met schriftelijke vergunning van de betrokken besturen en onder daarbij te stellen voorwaarden, opstuwing van water plaats hebben.
(540 Regl., gewijzigd.)
Binnen den afstand van 400 meteVs van windmolens, tot uitmaling van water dienende, mogen geene beplantingen van opgaande boomen bestaan en van geknotte boomen evenmin binnen den afstand van 200 meters.
(Nieuwe bepaling.)
De onderhoudspligt der watergangen rust op de besturen , geërfden of eigenaren die daarin van ouds hebben voorzien.
Nieuwe watergangen worden ten koste van den buitenpolder onderhouden.
Art. 555.
(486 Regl., aangevuld.)
De zorg voor de goede instandhouding der watergangen en kunstwerken tot waterontlasting is opgedragen aan poldermeesters.
Wanneer watergangen liggen in eene streek meer dan één buitenpolder omvattende en door meer dan één bestuur beheerd worden, bepalen Gedeputeerde Staten, zoo noodig, dat de schouwen zullen geschieden door eene com-
124
missie uit de belanghebbende besturen, bi] verschil door Gedeputeerde Staten te zamen te stellen.
Art. 556.
(Nieuwe bepaling.)
Poldermeesters zorgen dat in het gewoon onderhoud der watergangen behoorlijk worde voorzien en zijn verpligt, waar het noodig is, buitengewone werken te doen uitvoeren.
Art. 557.
(485 Regl., gewijzigd.)
Poldermeesters voeren tijdig in het voorjaar — zoodra het jaargetijde dit toelaat — eene schouw over de watergangen aan hun beheer onderworpen, na daarvan twee Zondagen te voren bekendmaking gedaan te hebben door afkondiging en aanplakking dier afkondiging op de gebruikelijke wijze en plaatsen.
Zij gaan bij die schouw de gebreken na en maken van alle werken die zij noodig achten cieringen op, welke zij vaststellen en aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring zenden.
Art. 558.
(Nieuwe bepaling, gedeeltelijk ter vervanging van 538 Regl.)
De cieringen worden onderscheiden in cieringen voor gewoon onderhoud en voor buitengewone werken.
Die voor gewoon onderhoud behooren te voorzien in hetgeen noodig is, om de watergangen en kunstwerken tot waterontlasting in hun bestaanden toestand te onderhouden.
Die voor buitengewone werken voorzien, waar het noodig is, in het verleggen, verbeteren of daarstellen van watergangen en kunstwerken tot waterontlasting.quot;
Art. 559.
(Nieuwe bepaling.)
De artikelen 522, 523, 524, 525, en 526 zijn toepasselijk.
Art. 560.
(Nieuwe bepaling.)
Wanneer voor eene streek die meer dan één buitenpolder omvat een kunstwerktuig tot waterlossing wordt gebezigd, wordt daarover het beheer gevoerd door alle betrokken besturen of door eeue commissie uit hun midden , tenzij daarin op andere wijze is voorzien.
Bij oprigting van zoodanig kunstwerk is de daaromtrent te sluiten overeenkomst aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen.
In deze overeenkomst kan worden aangenomen dat de verschillende gronden, per hectare, ongelijk in de lasten van het kunstwerktuig zullen dragen.
125
Van de overtredingen en strnffen wat betreft de buitenpolders.
Art. 561.
(550 Kegl, gedeelt., gewijzigd en aangevuld )
Onverminderd het bepaalde in art. 21 der wet van den 9d'n October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijks- en polderbesturen enz (Staatsblad n0. 42), wordt de handhaving der in deze Af-deeling voorkomende politieverordeningen in het bijzonder opgedragen aan de waakzaamheid der Rijks- en gemeenteveldwachters en verdere ambtenaren met de handhaving der politie belast.
Art. 562 (Nieuwe bepaling.)
Hetgeen in strijd met de voorschriften dezer Afdeeling is verrigt of nagelaten moet, op de vordering van het betrokken bestuur, door den overtreder worden opgeruimd, hersteld of uitgevoerd.
Art. 563.
(551 Regl., gedeelt. en gewijzigd en 552 regl. aan»-evuld.)
Behoudens de bevoegdheid, bij art. 2, n . 1, der in artikel 561 aangehaalde wet, aan de daar bedoelde col-legiën en besturen verleend, wordt de overtreding of de niet opvolging der bepalingen dezer afdeeling, voor zooveel daarin bij wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur niet is voorzien, gestraft als volgt:
die van artikel 465, met boete van 3 gulden; van artikel 472, 473, lstl'
lid en 5lle lid, met boete van 20 tot 25 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen ot afzonderlijk ; van artikel 473, 3de lid, met boete van 5 tot 10 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen , te zamen of afzonderlijk;
van artikel 476, lste lid,
van artikel 477, l8telid of van een der voorwaarden van vergunning van dat artikel, met boete van 50 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 478 , l8te lid, met boete van 10 tot 25 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 479, l8te lid, met boete van 5 tot 10 centen
per strekkende meter heg, raster, tuin of schoeijing, en van 5 centen voor iedere paal, met dien verstande dat de boete nooit minder dan 50 centen noch hoo-ger dan 12 gulden voor één overtreder mag zijn, en met boete van 1 gulden voor eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal zijn;
126
n artikel 479, 4^ lid, met boete van 5 centen per strekkende meter heg en van 50 centen voor eiken boom., met dien verstande dat de boete nooit minder dan 50 centen, noch meer dan 12 gulden voor één overtreder zal bedragen;
van artikel 480, met boete van 2 tot 5 gulden voor eiken boom en van 5 centen voor eiken meter heg welke eigendunkelijk is weggeruimd, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn, of ge-vangenistraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlek; ,n artikel 481, lste lid, met boete van 3 tot 6 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 482, met boete van 2 tot 4 gulden voor elk hek dat gesloten en van 1 tot 2 gulden voor elk hek dat niet opengezet is, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn;
,n artikel 483, lstelid, met boete van 5 tot 15 gulden; van artikel 4841 met boete van 10 tot 25 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 485 ^ met boete van 1 tot 3 gulden voor ieder paard of voertuig of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 486, met boete van 5 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
n artikel 487, l9,e en
2de lid, met boete van 1 gulden voor elk rund, paard of varken en van 10 centen voor elk schaap of ander stuk klein vee, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal zijn, of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
n eenig voorschrift volgens artikel 488 gegeven, met boete van 5 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 489, met boete van 75 gulden of gevangenisstraf van 7 dagen, te zamen of afzonderlijk;
127
van artikel 490, 491,
Is e lid, met boete van 50 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 492, lstl; lid, met boete van 5 tot 25 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 492, 2[le lid , met boete van 5 tot 10 gulden
of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen , te zamen of afzonderlijk; van artikel 495 , lste lid, met boete van 3 gulden ; van artikel 523, lste
lid, 3de lid en 524, met boete van 5 tot 20 centen per strekkende meter welke kwaad geschouwd is, met dien verstande dat de boete nooit minder dan 20 centen noch hooger dan 20 gulden voor één onder-houdpligtige zal mogen zijn; van artikel 531, lste lid, met boete van 3 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 537 , lste lid,
538, 2lt;1quot;lid, voorden rotmeester die verzuimd heeft tijdig de
oproeping te doen, met boete van 6 tot 10 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk;
van artikel 538, slot 3de lid, 4lt;3elid, 539,
slot l8te lid en
4d(! lid, met boete van 3 tot 6 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 541, met boete van 25 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 5 dagen, te zamen of afzonderlijk; van artikel 545, met boete van 25 tot 75 gulden of gevangenisstraf van 2 tot 7 dagen, te zamen of afzonderlijk ; van artikel 546 , met boete van 50 gulden ot gevangenisstraf van 2 tot 5 dagen , te zamen of afzonderlijk; van artikel 548, 549, met boete van 5 centen per
strekkende meter, met dien verstande dat de boete nooit lager dan 50 centen noch hooger dan 12 gulden voor één overtreder mag zijn;
van artikel 550 , l3te lid, met boete van 3 gulden of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen, te zamen of afzonderlijk ;
128
van artikel 550, 2de lid, met boete van 5 centen per
strekkende meter, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet lager dan 50 centen noch hooger dan 12 gulden zal mogen zijn;
van artikel 550, 4^ lid, met boete van 1 gulden voor
eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder nooit meer dan 25 gulden zal bedragen;
van artikel 551, l9'elid, met boete van 5 tot 12 gulden, van artikel 553, met boete van 1 gulden voor eiken boom, met dien verstande dat de boete voor één overtreder niet meer dan 25 gulden zal zijn.
In geval van herhaling van overtreding binnen het jaar zal steeds de hoogste straf worden opgelegd.
De verbeurde boeten komen ten voordeele van de betrokken polder-kas.
129
Art. 1.
(Overgangsbepalingen art. 1 , gewijzigd.)
Dit reglement treedt in werking op den Isten Julij nadat de Koninklijke goedkeuring daarop zal zijn verkregen, op welk tijdstip vervallen is het reglement op het beheer der rivierpolders, vastgesteld bij besluiten der Staten van Gelderland van 29 Maart 185(3, nquot;. 3 en 7 Julij 1856, nquot;. 6, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 September 1856, nquot;. 111, alsmede de aanvullingen, daarin gebragt bij besluiten der Staten van 18 Julij 18quot;)7 , nquot;. 4, goedgekeurd bij besluit des Konings van 4 September 1857, nquot;. 59 (Prov. Blad, n1. 79); — van 6 November 1857, nquot;. 7, goedgekeurd bij besluit des Konings van 23 November 1857, nquot;, 45 (ProvBlad, nquot;. 96); — van lo Julij 1859, nquot;. 6, goedgekeurd bij besluit des Konings van 11 Augustus 1859, nquot;. 62 (Prov. Blad, nquot;. 81); — van 7 Julij 1860, nquot;, 17, goedgekeurd bij besluit des Konings van 2 Augustus 1860, nquot;. 49 (Prov. Blad nJ. 97); — van 11 Julij 1871 nquot;. 3, goedgekeurd bij besluit des Konings van 31 Augustus 1871 nquot;. 10 (Prov. blad nquot;. 105), met uitzondering van de artikelen 3 en 4; — van 9 November 1871, nquot;. 6, goedgekeurd bij besluit des Konings van 22 December 1871, n0. 37 (Prov. Blad, n0. 1 van 1872), met uitzondering van artikel 3; — van 6 November 1873, nquot;. 7, goedgekeurd bij besluit des Konings van 21 Januarij 1874, n0. 20 (Prov. Blad, nquot;, 16 van 1874), met uitzondering van de artikelen 3,4, met dien verstande dat voor: »art. 447 van het Polderreglementquot; worde gelezen: »artikel 460 van het Rivierpolder-regleinentquot;, 5 en 6; en van 4 November 1875, nquot;. 9, goedgekeurd bij besluit des Koning van 15 Januarij 1876, nquot;. 7, (Prov. Blad, nquot;. 10 van 1876), met uitzondering van artikel 3.
Art. 2.
(Overgangsbepalingen 4, gewijzigd.)
De vervanging van het gewoon onderhoud der dijken bedoeld in artikel 287, lste lid, en in artikel 501, lste lid, moet geschieden binnen één jaar na de invoering van het Reglement.
Wanneer bij het verstrijken van dien termijn deze vervanging niet is volbragt, doen Gedeputeerde Staten dit ten koste van de nalatigen bewerkstelligen.
Binnen dien termijn blijven de bepalingen aangaande de schouwen en de voldoening daaraan, vervat in hot polderreglement van 1856, voor zooveel de dijken betreft van kracht.
Art. 3.
(Overgangsbepalingen 6, 7, 8 en 9, vereenigd en gewijzigd.),
De dijkgraven, heemraden, plaatsvervangende-heemraden) hoofd-geërfden, poldermeesters, secretarissen, ontvangers
130
en beambten en bedienden, die op liet tijdstip waarop dit Reglement in werking treedt in betrekking zijn, worden geacht op dat tijdstip te zijn benoemd of gekozen, overeenkomstig de betrekkelijke voorschriften van het Reglement.
Art. 4.
(Overgangsbepalingen 10, red. gewijzigd en aangevuld.)
De roosters van aftreding en de aanwijzingen door het lot geschieden vóór den October na het in werking treden van het Reglement.
In die districten, waarin het getal hoofd-geërfden, bepaald bij het vorige Reglement, vermeerderd is, zal binnen drie maanden na de in werking treding van dit Reglement in de aanvulling worden voorzien.
Voorzoover het getal poldermeesters in eenigen dorpspolder of buitenpolder volgens dit Reglement is vermeerderd, geschiedt insgelijks binnen drie maanden na het in werking treden daarvan de vereischte benoeming.
Art. 5.
(Nieuwe bepaling.)
De betrokken besturen zijn verpligt binnen 5 jaren na de invoering van dit Reglement uitvoering te geven aan de voorschriften der artikelen 260 , 268 en 475 van het Reglement.
Art. 6.
(Nieuwe bepaling.)
De bij de invoering van dit Reglement bestaande kohieren blijven van kracht totdat de nieuwe zullen zijn vastgesteld.
Deze vaststelling heeft plaats binnen één jaar na de invoering van het Reglement.
131
behoorende bij het reglement op liet beheer der rivierpolders in de provincie Gelderland en bevattende de Polder-districten.
Dorpspolders of
andere onderdeelen
der districten.
d
lt;D
D
l3
ja
■73 gt; Oj O 60 aj C5
Getal
Namen dei-districten.
12 hektaren.
OverLetuwe.
Huissen.
Huissen (Stad).
Angeren.
Doornenburg.
De honderd morgen van
Pannerden.
Gent.
Jemmel.
ient.
Oosterhout.
Slijk-Ewijk.
Herveld.
joenen en Wolferen. Andelst.
Zetten.
ïemmen.
Lakemond.
Randwijk.
^ ïeteren.
3riel.
Elden.
Eist.
Ressen en Doornik. Indoornik.
Valburg.
Homoet.
Hien en Dodewaard. Ochten.
IJzendoorn.
Echteld.
Zandwijk.
Avezaath. (Kapel- en Kerk-) Zoelen.
Ravens waai].
Rijswijk.
Maurik.
Eek en Wiel.
Ingen.
Ommeren.
Lienden.
Kesteren.
Heusden.
Meerten.
Aalst.
12 hektaren.
132
. |
H | |||
Getal |
rS 2 ^ 'bD | |||
Namen |
Dobpspolders |
— | ||
der |
of andere onderdeelen der |
S 1 |
fl tv |
2 ^ -a 'S fl s |
districten. |
districten. |
-a |
J3 o o |
1 i « 1 |
De Marseh, Lede |
De Marseh, Lede en Oude |
2 |
4 |
6 hektaren. |
en Oudewaard. |
waard en de buitenlanden der dorpen Opheusden, Kesteren, Aalst, Meerten en Lienden, voorzoover zij door den Marschdijk zijn ingesloten. | |||
Culenbonj. |
Culenborg met onderhoo-rige landen en stad. |
2 |
4 |
8 hektaren. |
Buren. |
2 |
4 |
8 hektaren. | |
Buren en Erichem. | ||||
Buren (Stad). Asch. Achter den Haag. Buurmalsen. Tricht. Beusichem en Zoelmond. | ||||
Tielerwaard, |
Dalem. Vuren. Herwijnen. Hellouw. Haaften. Tuil. Waardenburg. Neerijnen. Opijnen. Heesselt. Varik. Ophemert. Zennewijnen. Est. |
5 |
9 |
12 hektaren. |
Drumpt. Tiel. | ||||
Tiel (Stad). | ||||
Wadenoijen. | ||||
Geldermalsen. | ||||
Meteren. | ||||
Deil. | ||||
Enspijk. | ||||
Rumpt. | ||||
Gellicum. | ||||
Bommelerwaard |
2 |
4 |
8 hektaren. | |
hen ede v. den |
Brakel. | |||
Meidijlc. |
Poederoijen en Zuilichem beneden den Meidijk. | |||
Bommelerwaard |
5 |
9 |
12 hektaren. | |
horen den Mei- |
Zalt-Bommel. | |||
dijk. |
Zalt-Bommel (Stad). Hurwenen. |
133
Dorpspolders of
andere onderdeelen
der districten.
.2 'bD | ||
lt;D rö '-ö |
het |
O Tl! |
• r-1 lt;» |
d |
09 |
rÖ O |
cd gt; |
.B l |
to | ||
O |
bamp; |
Getal
Namen dei-districten.
Rossum,
Driel.
Hedel.
Ammerzoden en Well. Nederhemert benoorden de
Maas.
Aalst.
Zuilichem boven den Mei-dijk.
Nieuwaal.
Gameren.
Bruchen.
Kerkwijk.
Delwijnen.
Batenburg.
Appeltern.
Altforst.
Maas-bommel.
Alphen.
Dreumel.
VV amel.
Leeuwen.
Puiflijk.
Druten.
Afferden.
Deest.
Horssen.
Bergharen.
Hemen.
Leur.
Heumen.
Overasselt.
Nêerasselt.
Balgoij en Keent.
Wijchen.
Niftrik.
VV inssen.
Ewijk.
Beuningen.
W eurt.
Hees en Neerbosch.
12 hektaren.
Maas en Waal.
12 hektarsn.
Rijk van Nij tnegen.
6 hektaren.
de
Circul van Ooij.
4 hektaren.
2 4
Herwen, ArrM en Panuerdeu.
De landen van de buurtschappen Ooij, Persingen, Wercheren en Ooijrijk
Herwen.
Aerdt.
Pannerden.
134
Getal
Namen der districten. |
Doupspolders of ANDEUK OXDKIUJKKLEN der districten. rt 01 'Zl bc quot;o o |
Oud-Zevenaar.
Zevenaar (Stad).
Griet.
Ooij.
Zweekhorst.
Groessen.
Loo.
Duiven.
Geldersoord en Westervoort. Lathum, Bahr en Giesbeek Babberik, Iloltlmizen en Didam voorzoover eenige landen er onder behooren
Lijmers. (*)
.quot;S ai n
. § v i quot;s
J P. 1
BaorbroeksclM dijk en Auger-losche Zomer- Dremplsche, Olden haaf sche , llooqlurevsehe en ÜldOurgsche dijken. Uattem. BrummenscJie Arnhem sche en Velpsche broek. Wapeningen en Bennekom. |
De landen gelegen onder de gemeente Angerlo, voorzoover die te voren tot de polders hebben bijgedragen. De landen gelegen onder de gemeenten Hummelo en Keppel en Steenderen, voorzoover zij vroeger tot het onderhoud dier dijken hebben bijgedragen De landen van het schependom, voormalig schoutambt van Hattem, thans onder de gemeente 01-debroek, waaronder be hooren de buurtschappen Geldersche dijk, H atte merbroek, W ezepen Heer der-W ezep, benevens Hattem (Stad). Een gedeelte van het dorp Brummen, waaronder behooren de buurtschappen Khienderen, Kortenoever en Oeken. De landen gelegen onder de gemeenten Arnhem, Rh eden (dorp Velp) eu Westervoort (buurtschap IJsseloord.) De landen onder de g meenten Wageningen en Ede (dorp Bennekom), binnendijks gelegen, benevens Wageningen (Stad) |
{*) Inlijving van 12ö hektarcu. Zie Provinciaal Blad nquot;. 81 van 1857.
135
behoorende bij het reglement op liet beheer der Rivierpolders in de provincie Gelderland en bevattende de Buitenpolders.
NA. MÉN |
OMSCHRIJVING |
DEE |
DEE |
BÜITENP OLDEES. |
BUIÏENPOLDERS. |
Mariënwaard. |
Bevat de voormalige heerlijkheid Ma-riënwaerd, gemeente Beesd. |
Beesd. |
Bevat de landen gelegen in het dorp Beesd, gemeente Beesd. |
Ehenoij. |
Bevat landen gelegen in het dorp Rhenoij, gemeente Beesd. |
Acquoy. . |
Bevat de landen gelegen in het dorp Acquoij, gemeente Beesd. |
Be Geeren. |
Is gelegen ten noorden, oosten en zuiden aan de Culenborgsche vliet, ten westen aan de grensscheiding tusschen de provinciën Zuid-Holland en Gelderland. |
MiUingen. |
Bevat landen gelegen in de gemeente Millingen. |
Erlecom. |
Is gelegen in de gemeente Ubbergen. |
Boven- en beneden-waterpolder van Beek. |
Bevat de landen behoorende tot dien polder, ouder de gemeente Ubbergen gelegen, omgeven door eene kade tot wering van het zomerwater uit het uitwateringskanaal het Meer genaamd. |
Heesselie, Bfuvi-nfjease he en Wiwtsehe uilerwaar denpolder, Afferdensche en Deesl-sche uiterwaarden-polder. Bruteimehe v iter-waardenpolder. Wamehche ui ter-waardenpolder. |
Is gelegen in de gemeenten Nijmegen en Beuningen. Is in de gemeente Druten gelegen. Is gelegen in de gemeente Druten. Is gelegen in de gemeente Wamel. |
136
| ||||||||||||||||||||||||
(») Zie Prov. blad n0. 16 van 1874. in verband met artikel 1 der Overgangsbepalingen. |
137
DEE BUITENPOLDEES. |
DEE |
kadastrale perceeleu der gemeente He-teren , sectie D, de volgende rigting neemt; door perceel nquot;. 39 naar perceel n0. lO'!, dat perceel, rakende op 120 meter afstand van de kruin van meer-genoemden dijk, van daar met eene eenigszins noordelijke bogt en verder regt door perceel nquot;. 104, naar perceel nquot;. 42, op 162 meter van de kruin des dijks, van daar naar den noordelijken hoek van perceel nquot;. 53, op 340 meter van de kruin des dijks, van daar over het laatste perceel, nquot;. 581'19 en n'1. 52 tot in nquot;. 51 op 450 meter van de kruin des dijks, aldaar volgende een' uitweg binnenwaarts naar den noordwestelijken hoek van dat perceel tot nquot;. 81 op 490 meter van de kruin des dijks, van daar langs de noordzijde van een' uitweg van laatstgenoemd perceel en van perceel nquot;. 81 A volgende op 439 meter van de kruin des dijks weder op perceel nquot;. 81 komende en hetzelve in eene regte rigting door-loopende, alsmede perceel nquot;. 9(i, n0. 95 tot n0. 87 oostzijde op 405 meter van de kruin des dijks, van daar naar perceel nquot;. 90 oostzijde op 455 meter van de kruin des dijks, van daar tot den buitenvoet der bestaande kade aan de zuidzijde der strang op ongeveer 200 meter aan de oostzijde der grensscheiding van Heteren en Randwijk, van daar den buitenvoet dier kade volgende, met afsnijding van twee bogten op perceel nquot;. 90 en van eene bogt ten zuiden van den gewezen steenoven van den heer Dooijer, tot zoover die kade westelijk loopt, van daar langs den buitenvoet dier kade, hare zuidelijke rigting volgende waarin de steenen uitwateringssluis van den polder gelegen is, aansluitende aan den Rijndijk op ongeveer 80 meter boven den veerdam makende deze laatste rigting de westelijke grens van den polder uit.
138
NAMEN |
OMSCHRIJVING |
DER |
DEE |
BÜITENPOLDEES. |
BÜITENPOLDEES. |
Benedenste polder onder Wageningen. Bovenste polder onder Wageningen, Be Eosandsche polder. Be Pannerdensclis waard. Eendenpoelsche Bui-teupolder. Geitenwaardsche polder. 's Gravenweerd. Be Usseloordschepol-der. Westerpolder op het Rhederlaag. Be Voorsterklei. Voorsterheekpolder. |
Is gelegen in de gemeente Wageningen. Is gelegen in de gemeente Wageningen. Is in de gemeente Zevenaar gelegen. Is gelegen in de gemeente Pannerden, Bevat de gronden in de gemeente Herwen en Aerdt, begrensd ten noorden en ten westen door den Eendenpoelsche zomerdam, ten oosten door den Aerdt-sche veerweg of Steedsche straat en ten zuiden door den Aerdtsche bandek (1). Bevat de gronden in de gemeente Herwen en Aerdt, begrensd als volgt: ten noorden door den buitenteen van den dijk van het polderdistrict Herwen Aerdt en Pannerden (landsdijk); ten oosten en zuidoosten door den buitenteen der zomerkade des polders tot aan de Oude Waal; ten zuiden door de Oude Waal tot aan het sluisje van den polder en verder door den buitenteen van de kade des polders tot waar die aan de Lobberden-sche kade aansluit; ten westen door den oostelijken teen der Lobberdensche kade (f). Is gelegen in de gemeente Herwen en Aerdt. Is gelegen in de gemeente Westervoort. Is gelegen in de gemeente Eheden. Is gelegen in de gemeente Voorst, dorp Voorst. Bevat de gronden in de gemeente Voorst, begrensd ten noorden door den |
Zie Prov. Uad n0. 1 van 1872, in verband met artikel 1 der Overgangsbepalingen.
(f) Zie Prov. blad n0. 10 van 1876, in verband met artikel 1 der Overgangsbepalingen,
139
| ||||||||||||
(*) Zie Prov. blad n0. 105 van 1871, in verbaud met artikel 1 der Over» gangsbepalingen. |
141
bchoorende bij het Reglement op het beheer dei rivierpolders in de provincie r.
' ,, , . ' Doepspoldee. Gelderland.
(Ai-t. 241. 243, 280 en 289.)
STAAT van eigendoms-veranderingen, overgang van dijken en waterwerken op het kohier der hektarentalen en op de dijkeedullen.
Van 1° Julij 18 tot uitquot; Junij 18
PEEC KELEN.
Grootte
tier Pereeele
? «i ÏJ
5quot;Ö ° £ 3 ■S'O 2
5 *S a ï S^-s - £-quot;'5! S S3quot;2
O 'Z
Kadastbai,e
Doepspol-deu waarin gelegen.
f-1
c- ^
»-H O
S ^3
CO lt;u
quot;■ö 13
« -lt;
ö S
S ^
as
O O
a -£
4gt; HD ^ r* lt;■
U 2 '5 -ë '
§ Ö -O «4- »
5 v w o w gt; bObü gt;
| Ö S o|
5^3 lgt; -^5 n3
00
Naam.
1 i a*.
i2 M
Ph ^ ^ ^ p « fl
O fH gt; .S
§■= quot;I
cj agt; -a
-n {-)
O C _Q t»
O S'S fl O
gt; bc fc/D^
«
a o ^
® ïh a «H
2 03 fc, (U co gt; p-'-H
Dijkvak waarmede belast. |
Aangeslagen in den afkoop ran aarde, grind enz. |
Aangeslagen in den afkoop d r waterwerken. |
Aanmerkingen. | |||||||||||
Grootte van het vak. |
Dorps^older waarin het dijkvak is gelegen. |
Lengte vac het vak. |
Te beta len sommen. |
Lengte var hetpakwerk |
Te beta len sommen | |||||||||
Meters. |
Decimeters. |
Centimeters. |
Meters. |
Decimeters. |
Centimeters. |
Guldens. |
Centen. |
Meters. 1 |
Decimeters. |
Centimeters. |
cc a « TJ O |
Centen. | ||
Aldus opgemaakt en geteekend te den
144
05
Nommer der vakken.
l:
I
Meters.
Decimeters.
Ceutimeters.
lt;2: «gt;i. rÖ
Aarde.
s •?
55
S'
H
Grind.
Pakwerk.
F0
o er?
Rijsberm.
Ruwaard.
Dijkpaal.
Geheel der kosten, tot het ouderhoud van elk vak vereiseht.
$ B S-g.
fff
55 ^
g Squot;
Seetie.
amp;
00 H
Nommer.
Ë-P-i
P
ÖQ . ê' ^ -
Hektaren.
Aren.
2 ® es p g
Centiaren.
Soort van eigendom.
Cs er
I -
lt;s p
quot;S gquot;
i p-
g-
lt;1 p
e
tr*
CB
z. lt;
» i ° me»
» ï» gt; B P fc
0
1 amp;
cy
O
0 amp;
P
I
P
P-
O O
2
4 i ö
B' ^ CD aq O £L ^ oq
ca: = ^
1- ^
amp;
I
145
VOORSCHRIFT van liet in artikel 114 bedoelde Proces-verbaal.
PROCES-VERBAAL van de opening der stembriefjes,
die ter benoeming van.....lioold-geër-
fde(n) in het polder-district........
zijn ingeleverd op den..........
Op heden den................
18. . . . in het polder-district..........
i de Commissie uit den dijkstoel )
..............j het Bureau van stemopneming j
in de ter inlevering van stembriefjes bestemde zaal plaats genomen des . . . middags ten.....ure.
De Commissie 1 . , n ■, i i
rr , „ [ is zamengesteld uit den heer.....
Het Bureau )
...........Voorzitter en de heeren. . .
Sleden van den dijkstoel, I _ . i stemopnemers.leden van den dijkstoel, I _ . i stemopnemers.
kiezers, i
De Voorzitter plaatst op de tafel . . . stembus(sen) bij i den dijkgraaf 1
j het lid van den dijkstoel |..........
den.........18 . . . overgebragt uit de
i dorpspolders................
afdeelingen
(In te vullen de namen van al de dorpspolders of afdeelingen,
waaruit het district bestaat en bussen zijn overgebragt.)
De zegels der bus(sen) worden onderzocht en deze bevonden
. . . behoorlijk gesloten en verzegeld te zijn.
l bus wordt ) . ,
De i , , , , , ^ geopend en bevon-
( bussen worden achtereenvolgens ] 0
den. . . . stembriefjes te bevatten.
Dit getal vergeleken zijnde met het aantal stemmen, dat volgens de lyst. . van hen die aan de verkiezing hebben
(even groot als \
deelgenomen is uitgebragt, is gebleken te zijn l grooter dan (
\ kleiner dan )
het getal dier uitgebragte stemmen.
Nadat de stembriefjes zijn ondereen gemengd , worden zij dooiden Voorzitter één voor één geopend en de daarop voorkomende namen, voor zoover zij in aanmerking komen, overluid voorgelezen.
De Commissie
TT . T, ( heeft van onwaarde verklaard.
Het Bureau
stembriefjes.
(Ingeval stembrieljes van onwaarde zijn verklaard in te vullen de redenen.)
Het getal geldig uitgebragte stembriefjes is mitsdien geweest ....................
Van dit getal zijn uitgebragt op..........
146
(In te vullen de namen van allen op welke stemmen zijn
uitgebragt en het aantal stemmen door ieder verkregen.)
„ ,, , (de volstrekte meerderheid van J Hebben alzoo i , . stemmen
( de meeste )
verkregen..................
(In te vullen de namen van hen die de volstrekte meerderheid of de meeste stemmen hebben bekomen, en te vermelden of het verschil, tusschen het getal gevonden stembriefjes en het getal stemmen uitgebragt volgens de lijsten van hen die aan de verkiezing hebben deelgenomen, op de stemming van invloed heeft kunnen zijn.)
Is 1 , , _ , , i hoofd-geèïfde
[ derhalve verkozen tot j . van . . . .
zyn ) ( hootd-geertden
(In te vullen de namen der gekozenen.)
(Zoo er geene meerderheid is verkregen te vermelden wie de personen zijn, waarover herstemming moet plaats vin:len, en dat van die personen de bij artikel 120 bedoelde lijst is opgemaakt.)
En zijn tegen deze verkiezing door de in de zaal aanwezige
kiezers of hunne vertegenwoordigers lt; geene / |3ezwai.en
( de volgende )
ingebragt.
(Ingeval bezwaren zijn ingebragt die hier te vermelden.) En is na afloop van dit een en ander proces-verbaal opgemaakt , in tegenwoordigheid van allen die zich in de zaal bevonden.
Gedaan te......den......18. . .
......Voorzitter.
Stemopnemers.
i
kmè
'4