I
/]
r
fiESEESSLIPilllCB PLAATSBESCIIRIJVIK
Uitgegeven (iu«i' het Doiinilcinent van IJinnenliiiulsclie ZakeR.
VAN Dfi PROVINCIE
:V. ^
•r^ ' (t
sGRAVENHAGE. 1870.
GE1ESKIID1GE PLAATSIfESCIlRIJVING
VAN
GEDRUKT TER ALCEMEENE LANDSDRUKKERIJ.
INLEIDING.................. B ij A D z. lil
LIGGING...................... I
ZAMENSTELLING.................. 1
GKENZEN GROOTTE
HYDROGRAPIIIE....................................i
EB EN VLOED........................................7
KUSTEN............................................quot;
ZEEWERINGEN........................................11
RIVIEREN OF STROOMEN................................16
KANALEN..........................................18
BEKEN............................................23
MEREN EN WATERPLASSEN..............................24
MOERASSEN..........................................20
AFWATERING........................................28
Dr. J. P. Herdcnis van llerlekoiii.
AARD VAN DEN BODEM..............................3B
ZEEAANSPOELINGEN. ZEEDUINEN..........................37
ZANDBANKEN........................................38
ZEEBEZINKINGEN . . ................................39
BLACZ.
DELFSTOFFEN'............. ...... 50
HOOGTE EN LAAGTE VAN DEN BODEM......................52
TEEDEELTNO VAN DEN OROND..................CI
Dr. J. €'. ilc Nan.
AAKD VAN HET AVAÏEK............................C-S
MOERASGIF , . ........... ............quot;3
Dr. A. /I. I'okkcr.
FLORA..........................................li
Ur, J. C'. «Ie M.in.
FAUIfA (uitgezomleid vog-els dr. A. A. Fokker)..............82
VISSCHEN ............ ............85
KRUIPENDE DIEREN....................................87
VOGELS............................................88
ZOOODlSRi'X........................................01
Ur. .1. P. Itcrtlcnis van Berlckum.
METEOROLOGIE....................................'J3
LUCHTDRUKKING......................................04
TEMPERATUUR......................................95
DE WINDEN........................................90
WATERDAMPEN IN DEN ATMOSPI1EER......................102
WINDROZEN..........................................105
LUCHT—ELECTRICn E1T.................105
BESLUIT............................................107
BIJLAGEN..........................................119
Dj geneeskundige plaatsbeschrijving (Tepojraphia medico] van «en land, van eene landstreek, of van cene gemeente is do bescliomving van de hygieinisehe voorwaarden, waaronder d« bevolking daar ter plaatse leeft, en van den invloed, welken die voorwaarden op die bevolking uitoefenen. De zamenvalting van de algemcene resultaten der topographieön van de verschillende landen der aarde kan met den naam van geneeskundige aardrijkskunde [Geogrctphia medica) worden bestempeld.
De voorwaarden, waarvan wij spraken, staan in verband met velerlei toestanden, die elk eene bijzondere opmerking vereischen.
In de eerste plaats komt hier in aanmerking de natuurkundige plaatsbeschrijving, [phjsische topographie). Daarop hebben betrekking do geographische Urging van het oord, — vervolgens do natuurlijke gesteldheid van den bodem, te weten: de aard van den grond, hoofdzakelijk aan do oppervlakte, maar ook meer in do diepte, — do hoogte er van boven de oppervlakte der zee en niet minder do gemiddelde hoogte boven het binnenwater, met de plaatselijke on tijdelijke afwisselingen van die hoogte, —j do hydrographische vorlioudingen , zoowol wat betreft het water dat don bodem drenkt of in diepere lagen verzameld voorkomt, als dat wat aan do oppervlakte zich als moeren, rivieren, stroomon, kanalen, moerassen enz. vertoont, — hot algemeen karakter der Fauna en dor Flora.
IV
Daarbij mogen niet vergoten worden de veranderingen, dio de mensch den bodem, dien bij bewoont, Leeft doen ond( r-gaan, waartoe de reeds vermelde kanalen behooren, alsmede drooggelegde moerassen en dergelijke, en in 't a'gemeen allo wijzigingen door heai te weeg gebragt in den aard van dien bodem zelvon en in die van de natunrvoorwerpen, weike die bodem voortbrengt of voedt.
De kennis van da toestanden en verschijnselen in den dampkring, to weeg gebragt door do zamenwerking van veelvuldige oorzaken, van welke eenige van de reeds vermelde geogra-phische ligging of van den toestand des bodems afhankelijk, andere daarentegen van meer verwijderden oorsprong zijn, in kortere woorden , de kennis der meteorulogisebe verhoudingen van het oord, behoort mede tot de geneeskundige plaatsbeschrijving, voor zoover die toestanden en verschijnselen in staat zijn een belangrijken invloed uit te oefenen op de ligchamelijke gesteldheid der bewoners.
In de iweede plaats is hier sprake van de bevolking zelve. Te dien aanzien vestigt de geneeskundige plaatsbeschrijving de aandacht op den mensch, die in het beschreven oord leeft. Het vraagstuk der rassen, de ethnologie, mag hier niet geheel worden uitgesloten, zoo als enkelen willen 1). Immers do mogelijkheid bestaat, en is voor enkele gevallen door sommigen beweerd, dat zekere uit een hygieinisch en geneeskundig oogpunt niet onbelangrijke ligchamelijke eigenschappen, die men bij eene bevolking aantreft, minder te verklaren zijn door de natuurlijke omgeving, door zeden en gewoonten, dan wel door een aan dezen of genen stam eigenen aanleg. Hoe dit zij, in elk geval behoort hier te huis de beschouwing van de bijzonderheden in ligchaamsbouw en constitutie, waardoor zich de bevolking onderscheidt,— van de in meerdere of mindere mate endemischo ziekten waaraan zij onderworpen is, en van de epidemische,
i) Bijv. Maii51y en Quksnoy. in hunne TopngrapJuc ct Statistiqne medi-(itles du département dn Rhone et de ta viVe de l^/on. Lyoti
tiio cr, blijkens do ervaring, een gunstigun bodem voor haro ontwikkeling vindon, — van den gemiddelden levensduur, — in e'e'n woord van al datgene, wat de ziekte- en sterftestatistieken voor de lokaliteit, die man behandelt, opmerkenswaardigs opleveren, — voorts van den verstandelijken aanleg en ontwikkeling en van de zedelijkheid bij de verschillende klassen eu standen.
Vervolgens beliooren tot de geneeskundige plaatsbeschrijving de openbare maatschappelijke toestand: do digtheid en plaatselijke opeenhoopingen der bevolking, de wijze waarop de be-volkingsmiddenpunten, de bebouwde kommen der gemeenten, zijn gebouwd, de afwateringen, de afvoer van vuil, en wat moer van dien aard is, — de groote industrieën die voor den algemeenen gezondheidstoestand in een of ander opzigt niet onverschillig zijn, — do scholen en andere openbare gestichten , wier inrigting tot de algemeene gezondheid kan bijdragen ol daaraan aibreuk doen , do bestaande medico-politische verordeningen en de wijze waarop zij worden gehandhaafd, — en niet minder de middelen van bestaan der bevolking, hare po-goedhtid en armoede, de woningen waarin zij leeft, de spijs en de drank, die zij gebruikt, de eigenaardigheden in kleeding en in huiselijke en andere gewoonten, voor zoover deze uit het aetiologisch oogpunt van eenig belang zijn , de opvoeding der kinderen, vooral do eerste opvoeding, — in e'én ■woord alle omstandigheden van dien aard, die uit hot hygieinisch oogpunt, vooral ten opzigte van do massa dor bevolking, kunnen geacht worden gunstig of schadelijk te zijn.
Do eerste grondslagen der geneeskundige plaatsbeschrijving zijn, en wol op zoor breedo schaal, gelogd door de aloude geneeskundige school van Cos, on het voortreffelijke geschrift van HlPPOKRATES: HJpi aipu-j /«i üèarav zai tó—wv Ide aéV'C, (KJnis et locis) is daar om te gotuigen van het helder inzigt, dat de geneeskundigen van die school, gelijk van zelf spreekt naaide mate van hunne kennis dor natuur, bezaten van den invloed op den mensch van alles wat hem omgeeft. Nimmer is ook
\l
sedert dien tijd do studio van hetgeen don menscli omringt en van de wijzigingen dier omgeving in do verseliillonde landstreken en plaatsen, in betrekking tot hot zijn van den mensch, dooide groote geneeskundigen geheel verwaarloosd, getuigen niet alleen onderscheidene plaatsen uit andere Ilippokratisehe go-schriften, uit die van Galenus, Celsus enz , maar ook de werken van geneeskundige schrijvers uit latere eeuwen en van den niouweren tijd. Daaronder hehooren vooral genoemd te worden de proeven van geneeskundige beschrijving van meer oi minder beperkte streken en plaatsen, waaronder wij . wat ons vaderland aangaat, uit vroegeren tijd ondcrschoidonc verhandelingen in de werken der Geneeskundige Correspondentie-Societeit, en die van C. Nieuwexiiuus en II. F. Tiiijssen met lof mogen vermelden. Maar het was er toch verre van af dat dit gedeelte der geneeskundige wetenschap in vroegere tijden de ontwikkeling zou hebben bereikt, die men van eene getrouwe voortzetting van den door Hippokrates zoo uitstekend aangevangen arbeid mogt verwachten. De reden daarvan bestond wel hoofdzakelijk daarin , dat het genezen van ziekten te algemeen beschouwd werd als het hoofddoel der geneeskunde, terwijl de kunst om ziekten te voorkomen en 'smenschen ligchamelijken welstand te verzekeren, — de gezondheidsleer, — betrekkelijk verwaarloosd, althans niet zóó beoefend werd als had moeten zijn. Daarbij kwam, dat, waar men aan hygieine dacht, steeds, even als bij de eigenlijke geneeskunde, bet individueel belang op den voorgrond stond, en ook de hygiemisten van latereu tijd zich vooral ten doul stolden individuele langlevendheid (Htjfelaxd , VosMAEn), of individueel levensgeluk (Hartjiann) te bevorderen, en men dus geheel op hot gebied der bijzondere gezondheidsleer [Hygieine privata) staan bleef. Het is ontwijfelbaar waar, dat van de regto beoefening der kunst om ziekten te genezen, en vooral om ze te voorkomen, de aetiologie, de leer der ziekte-oorzaken, onafscheidelijk is , en dat eene grondige studio der ziekmakende momenten, vooral na do door Htito-
VI i
!cn at es gogovon wen kon, als van zelf on logisch tot do grondige beoefening der geneeskundige geographie en plaatsbeschrijving had behooren te leiden. Maar zoolang men zich niet ook do bevordering van do aljemeeue gezondheid (do volhstjezondheid over hot geheel) en daardoor de verhooging van de werkkracht der yeheele bevolking in het belang der geheolc maatschappij en van don staat ten doel stelde, en de openbare hygieine [Ilyijieine puhlica) nog geacht werd uitsluitend te bestaan inde algemeene opvolging van de regelen der bijzondere, zoo lang moest eeno der krachtigste aansporingen tot eene ruime opvatting en eene op breede schaal ingestelde beoefening der medische topographic ontbreken. Van belang is het hier ook op te merken, eenerzijJs dat het eerst bij de tegenwoordige begrippen over den Staat, zijne wezenlijke belangen, en de beste middelen om deze te bevorderen, mogelijk kon worden, de openbare gezondheidsleer tot haren tegenwoordigen rang en tot hare hodendaagsche beteekenis op te voeren, — en anderzijds dat vooral twee zaken aan eene veelzijdige en zoo veel mogelijk alles omvattende beoefening van de ziekte-oorzaken veel nadeel hebben toegebragt, namelijk: eerst de stelselzucht, die, langs den weg van meestal aprioristische redenering, de geneeskunst en meer bepaaldelijk de leer van het wezen der ziekten tot een eenvoudig, algemeen geldend wetenschappelijk beginsel wilde herleiden, — vervolgens de neiging om bij den zieke alleen te zoeken naar en te letten op do pathologische verandering die in zijn ligchaam had plaats gegrepen, zonder er zich veel om te bekommeren hoe die verandering ontstaan was, hoe zij werd bevorderd, — eene neiging die een gevolg is geweest van do grondiger studie der pathologische anatomie en van de belangrijke ontwikkeling der diagnostische hulpmiddelen.
Die rigting kon zich op den duur niet staande houden. De meer algemeene en vruchtbare beoefening niet alleen van de bijzondere maai' ook van de openbare gezondheidsleer leidde als van zelt tot oen streven om alle invloeden, die gunstig of'
vu!
ongunstig op het levend organisme kunnen inwerken, in bun tiard en werkingswijze grondig to leeren kennen; de overtuiging werd levendig, dat het toch óók voor den arts, die zich allédn met genezen bezig houdt, in vele gevallen volstrekt noodzakelijk is te weten, uit welke oorzaken de pathologische veranderingen, die hij op het spoor kwam, waren ontstaan; de belangstelling in anthropologie en anthropologischo en medische statistiek werd meer en meer opgewekt, en dit alles, het kon niet anders, bragt in den laatsten tijd in de zoo even geschetste eenzijdige rigting eene verandering te weeg, die, behalve in andere op-zigten, ook een hoogst gunstigen invloed uitoefende op do bearbeiding van de geneeskundige plaatsbeschrijving. En zonder de verdiensten van anderen te willen verkleinen, mag hooid-zakelijk wol aan Bouuin de eer worden toegekend, van het oerst de medische geographic tot een zelfstandig onderdeel dei-geneeskundige wetenschap te hebben verheven 1).
In hetgeen wij tot dusver hebben aangevoerd ligt reeds genoegzaam alles opgesloten, wat wij zouden kunnen zeggen, indien het in onze bedoeling lag of wij geroepen waren hier het groote belang der geneeskundige topographic voor de geneeskunst in het algemeen, en voor de hygieine, bepaaldelijk voor de openbare hygieine in het bijzonder, te betoogen. Zulk een betoog echter is, gelooven wij, na het gezegde onnoodig. Trouwens elk boek over openbare gezondheidsleer levert op bijna iedere bladzijde de bewijzen van do noodzakelijkheid van het verzamelen van kennis aangaande do bestaande toestanden, die de openbare gezondheid hetzij bevorderen , hetzij benadee-len, en elke geneeskundige plaatsbeschrijving moet, gelijk wij zagen, eene uiteenzetting zijn van die toestanden, zoo als zij in het land oi' op de plaats, die zij beschrijft, aanwezig zijn.
Eene geneeskundige plaatsbeschrijving van ons land, bewerkt naar het tegenwoordig standpunt van onze kennis, bestaat nog
I) Bouuin . Tsa'.tc'(Ir fifrigs iphic ct d? statis'iqf r niftliratcs. Pnris 1807. 2 rnf.
IX
niet, — züH's niet ccno zoodanige, die men voor nadere onderzoekingen tot grondslag zou kunnen nemen, zoo als bijv. Eelgio er eene bezit in hot verdienstelijke en ook in vele opzigten voor ons belangrijke werk van Meynse 1). Wij bezitten slechts zeer enkele hetzij afzonderlijk uitgegeven hetzij in tijdschriften verspreide bouwstoffen voor en fragmenten van zulk eene beschrijving, maar daaronder zeer goede.
Reeds van het begin af der invoering van do thans geldende geneeskundige wetten hebben daarom de Regering, en in overeenstemming met deze de geneeskundige ambtenaren, gemeend, dat het geheel op den weg van het geneeskundig staatstoezigt lag, de handen aan het werk te slaan , teneinde, zoo al niet dadelijk eene algemeene medische topographie van Nederland (waarvan de bearbeiding eerst later mogelijk is en die dan welligt ook beter aan e'éne hand zou worden opgedragen), dan toch alvast zooveel mogelijk de bouwstoffen voor die algemeene topographie te verzamelen. Zij meenden dit laatste, het verzamelen van bouwstoffen, te minder te mogen nalaten, omdat die verzameling , ook zonder dat de bouwstoffen tot de'n werden gebragt, reeds dadelijk veel nut zou kunnen stichten, — wat bijv. plaatselijke topographieën aanbelangt, tot verkrijging van een juist inzigt in sommige lokale toestanden. Dien ten gevolge werd door de geneeskundige ambtenaren in hunne vergadering van den 21'tcn Maart 18GG, eene schets voor de verzameling der eerste bouwstoffen van eene rjeneeskundirje plaatsbeschrijving van Nederland aangenomen. Het lag in den aard der zaak, dat tot het bijeenbrengen van mededeelingon van medico-topographischen aard door de inspecteurs, do hulp der leden, plaatsvervangende leden en corresponderende leden der geneeskundige raden word ingeroepen. Eenige der inspecteurs bragten ton dien einde do bovengenoemde schets, hier en daar nader ontwikkeld en toegelicht, in eeno circulaire ter kennis van die leden, met uit-
1) Meykne, Topographie médicale de la Hdyiqnc. Sruxellcs, t8U5.
X
noodiging om omtrent de plaatsen hunner inwoning on do hun bekende omliggende streken zoo vulo gegevens als mogelijk-, hetzij in den vorm van plaatselijke topographieën , hetzij in dien van ir.ededeelingen over speciale punten der schets bijeen to brengen.
Aan deze uitnoodiging is hier in meerdere, daarin mindere mate nu reeds in zoo verre voldaan, dat do hoop levendig mag worden, dat men eenmaal zich in het bezit van een ge-noegzamen voorraad van bouwstoffen zal bevinden, om daaruit cenc algemeenen geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland op te bouwen. Op eene spoedige zamenstelling daarvan zal men echter, uit den aard der zaak, niet mogen rekenen.
De toezending van een afgewerkt gedeelte der geneeskundige plaatsbeschrijving van ééne onzer provinciën gaf intusschen in January 1SG9 den Minister aanleiding, om aan den inspecteur van die provincie to kennen te geven, dat do uitgave daarvan van 'slvijks wege in verband moest worden gebragt met de uitgave eenor geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland, en dat Zijne Excellentie verlangde dat deze zaak in do inspec-teurs-vergadering werd ter sprake gebragt, onder uitnoodiging, om ceno commissie van redactie voor die geneeskundige plaatsbeschrijving te benoemen.
Bij do overweging hiervan in do vergadering van den lOden Mei 1869 was men eenparig van oordeel, dat het niet raadzaaam moest geacht worden, om met de uitgave eener geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland te wachten tot al de daartoe gevorderde bouwstoffen zouden verzameld zijn, maar dat het daarentegen zeer doelmatig zou wezen, wanneer reeds bewerkte gedeelten eener verzameling der eerste bouwstoffen voer eene geneeskundige plaatsbeschrijving afzonderlijk werden uitgegeven, na door eone commissie van redactie beoordeeld te zijn, en vervolgons meer zulke stukken bij wijze van eon archief voor do medische topographic van Nederland werden bijcengebragt en opvolgend in het licht gegeven.
X ]
liulialve Jat menig' bolangrijk stuk, dat in vele govullon cene zokeio actualiteit bezit, daardoor spoediger zoiulo bekend worden, zoo was het te vreezen, dat bet langdurig berusten dei-ingekomen stukken in de portefeuilles der inspecteurs, zonder dat de bewerkers iets naders vernamen van hot gebruik dat van hun arbeid werd gemaakt, velen er van zou afschrikken om hunnen tijd en hunne krachten aan medico-topographische onderzoekingen en mededeelingen te besteden, terwijl daarentegen een fragmentaire uitgaaf van do topogrnphie een middel kon zijn ter opwekking, en tot het volledig maken van do vele bouwstoffen, die voor eene algemeene plaatsbeschrijving van Nederland vereischt worden. Aan den Minister werd dus do afzonderlijke uitgave van afgewerkte gedeelten van de quot;e-neeskundige plaatsbeschrijving voorgesteld, terwijl aan drie leden der vergadering (dr. L. An Coirnx, dr. D Lübacu en dr. I. Ieixkira pe M.vttos) werd opgedragen om in deze als commissie van redactie werkzaam te zijn. In de daarop volgende najaarsvergadering van hetzelfde jaar werd op voordragt van deze commissie do zaak geheel geregeld en onder anderen besloten, dat ieder inspecteur uit do leden van den geneeskundige raad, waarvan hij voorzitter is, eene commissie zou benoemen, die do stukken, door leden van dien raad of door anderen ingezonden, zou ontvangen, zoo noodig door eene nadere redactie zoo veel mogelijk voor de uitgave geschikt maken, en d'iarna aan de commissie uit de geneeskundige ambtsnaren opzonden ; voorts dat do Bijdragpii tot de. geneeskundige plaatsheschnjving van. Nederland, — deze zou do titel zijn der uit te geven verzameling, — op onbepaalde tijden , naar gelang van den voorhanden voorraad, het licht zouden zien; dat daarin in de eerste plaats de geheel of nagenoeg afgewerkte stukken, met de namen der schrijvers en onder dezer verantwoordelijkheid voor do in hunne opstellen medegedeelde feiten, zouden worden oprenomen, en dat men van de overige kleineie, meet schetsachtige en onvolledige, ol om eenige andere
\n
roden voor ilc uitgave tnlmler gesohlktc stukkon dat gebruik zou maken, als de inhoud en do omstandighedon het nuttigst zouden doen beschouwen.
De uitgave van dit eerste stuk der Bijdrafjoi bewijst, dat het voorstel der geneeskundige ambtenaren bij do Regering een gunstig onthaal heeft gevonden. Het bevat het afgewerkte eerste gedeelte van de geneeskundige topographic van Zeeland, alzoo de natuurkuuditje plaatsbeschrijving van die provincie.
1c het tweede stuk zal weldra volgen eene soortgelijke beschrij-van Friesland.
Voorts zullen, gelijk gezegd is, naar gelang er voor do uitgavo geschikte stukken over gedeelten der medische topographie van ons vaderland gereed komen , deze in volgende stukken het licht zien.
Wij gelooven door het in deze regelen medegedeelde den lezer genoegzaam op de hoogte te hebben gebragt van den aard en de bedoeling dezer Bijdragen, en hem tevens in staat te hebben gesteld, om een juist en billijk oordeel te kunnen vellen over do waarde der opstellen, die daarin achtereenvolgens het licht zullen zien. Het eene daarvan zal eene grootere, het andere eene mindere waarde bezitten; ?ij maken, onverminderd het belang, dat sommige reeds dadelijk zullen bezitten , met elkander het materieel uit voor een toekomstig gebouw, en zullen , wanneer het eenmaal tot het optrekken daarvan komt, aan eene nadere keuring en schii'ting van hunnen inhoud moeten worden onderworpen. Dit vooral hopen wij, dat de uitgave dezer Bij-drarjen moge dienen om allen, die daartoe in staat en in de gelegenheid zijn, op te wekken om het hunne aan te brengen tot het optrekken van het gebouw, waarvan wij spraken; eene volledige geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland.
De inspecteurs en adjunct-inspecteurs voor het geneeskundig Staatstoezigt.
GENEESKUNDIGE PLAATSBESCHRIJVING
VAX
SATLUREmiCE PlAHSBESCIIRIJVINfi.
Zeeland, de zuidwestelijkste provincie van liet Koningrijk der Aederlanden, ligt ongeveer in het midden der gematigde luchtstreek , namelijk tusschen 51° 12' Gquot; en 51° 45' üquot; noorder breedte en tusschen 1° 0' 45quot; en 1° 55' 30quot; lengte oostelijk van de meridiaan van Parijs 1J.
Zeeland bestaat uit de eilanden Walcheren, Zuid-Heveland 2),
') De Kanteb en Dkesselbuis. tgt;e provincie Zeeland, 18-2i.
-) .Eerlang zal de gesteldheid van de eilanden Walcheren en Zuid-Beveland eene belangrijke wijziging ondergaan. Reeds thans is door de in 1807 voltooide afdamming van de Oosterschelde, Zuid-Eeve'and een schiereiland geworden en weldra kan , door afdamming van het Sloe, Walcheren aan Zuid-Beveland aangehecht en de verbinding van die eilanden aan het vaste land voltooid zijn.
2
Koord-Bevelaud, Schoiuvcn verceuigd met Duivelaiid, Tlioleii, Sint Philipsland en uit liet kleine eiland dat men l'astiaan de Lange en Calamlspolder heet, benevens uit eene strook vast land, waarmede het bij besluit van Koning Wii.i.em T, van 20 Julij 1S11, vereenigd werd en die, vóór 1795, Staats-quot;V laan deren geheeton . thans onder den naam van Zeeuwsch-Vlaanderen,bewesten en beoosten den Brakman, met de eilanden het gewest uitmaakt 1).
De provincie wordt ten westen begrensd door de Noordzee, ten noorden door de Zuid-IIollandsche eilanden, ten oosten door Noord-Brabant, terwijl de Belgische provinciën Oost- en West-Vlaanderen haar ten zuiden begrenzen.
Wanneer die grenzen, — voor zoover zij tot het h/id betrekking hebben, voor de eilanden door de zee of door riviertak-ken op natuurlijke wijze bepaald , — kunnen beschouwd worden afgerond te zijn, kan zulks niet gezegd worden van de zuidelijke grenzen, die, door eene schijnbaar willekeurig ge-trokkene lijn aangegeven, het Nederlandsch en Belgisch grondgebied op sommige punten slechts in naam scheiden. Niet alleen toch dat de grenslijn hier en daar midden door een dorp getrokken is, — zoo als te Ko3wacht en te Clinge, welke laatste plaats daardoor gesplitst is geworden in het zoogenaamde llollandsch en Belgisch Clinge, die céne kerkelijke parochie uitmaken, meteen afzonderlijk burgerlijk bestuur,— maarniet zelden loopt de grenslijn midden door een huis, zoodat
In het vervolff zu'len. wij doze omlerdee'en van Ze-uwscli-VlaanderPn respeotiveüjk het vien/e en rii/t/e district van Zeeland noemen , zooals zij vroeger genoemd werden, toen do provincie in districten verdeeld w-as. Walcheren maakte het eerste, Schouwen. Daiverand , ïholen en St. Philips-land bet tweede. Zuid- en Noord-lieveland het dorde d-strict er van uit.
3
de bewoner naar verkiezing het grondgebied kan innemen, dat de omstandigheden raadza-am doen zijn.
Bij gemis van voortgezette naauwkeurige opmetingen, kan de grootte van Zeeland niet dati bij benadering worden aangegeven !). Na de zamenstelling van de aanwijzende tafels voor het kadaster in 1832, waarvan de naanwkeuiigheid cn volledigheid destijds niets te wensehen mogen hebben overgelaten, zijn deze de bronnen gebleven, waaruit voortdurend voor de bepaling van de oppervlakte der gronden geput wordt. Geen terrein nogtans staat aan grootere en meer voortdurende wijzigingen bloot, dan dat van Zeeland. quot;Wateren, slikken, schorren worden telkens ingedijkt en in vruchtbare landerijen herschapen, en te verwonderen is het niet, dat de cijfers, die na 3S jaren de uitgestrektheid van het grondgebied van iedere gemeente aangeven, uiteen loopen en voor de algemeene grootte-bepaling, zoo niet onbruikbaar, dan toch niet afdoende zijn. Lr komt bij, dat dc schatpligtigheid de maatstaf van die cijfers uitmaakt, zoodat deze voor de dienst slechts verzameld worden ten behoeve van de kennis van dc belastbare opbrengst der gebouwde en ongebouwde eigendommen in de gemeenten, met uitsluiting van sommige oppervlakten, als daar zijn: wegen, enkele wateren, dijken (voor een deel), sprin-ken, slooten, enz., die niet aan grondbelasting onderworpen zijn. Uit een en ander laat zich dan ook genoegzaam ver-
■) Zoolang niet voor Zeeland, evenals voor sommige andere provinciën de uitkomsten der kadastrale ojnaetingen gemeentcsg-ewijze door den druk zijn Lekend gnmaakt, zullen de vaste gegevens , waaruit de grootte van het gewest kan worden opgemaakt, niet te verzamelen zijn. Maar ook al kon dit geschieden, dan nog zou men , wegens ds aanhoudende indijkingen, het eindcijfer, dat do grootte van het gewest kon voorstellen. schier telken jare gewijzigd zien,
4
k'aren, dut de kctmis van de grootte van het gewest onvorl-ledig is, en dat de verscliillende opgaven, die daarvan gedaan zijn en worden, uiteenloopen.
Bij gemis aan deze, geven wij in nevensgaande tabel, Rij-Inge A, een overzigt van de grootte der ongebouwde en van het aantal gebouwde eigendommen in Zeeland, verzameld uit den slaat van de belastbare opbrengst en de hoofdsom der grondbelasting wegens de gebouwde en ongebouwde eigendommen in de gemeenten, voorkomende in de verslagen aan do Provinciale Staten over de jaren 1861 tot 18(55. Daaruit kan worden afgeleid, dat bij een gemiddeld aantal van 31 041 gebouwde perceelen, de oppervlakte van de ongebouwde eigendommen in Zeeland moet gesteld worden te bedragen gemiddeld 176 366.81.97 hectares 1).
Eene aanzienlijke oppervlakte water omringt in Zeeland den bewoonden bodem. Men kan aannemen, dat het zeewater,
Staats-Vlaanderen , dat bestaat uit de voormalige vierde oa vijfde districten, dewijl in het vijfde district geen duken aanwezu zijn) van opgaven, verstrekt
/.üiiJcr ile iiihammeii de Brakman en liet Hellegat mede te rekenen, tot de oppervlakte van het land staat als 40 ten honderd 1). Stelt men de oppervlakte land op eene grootte zoo als hierboven werd aangegeven van 17(io6(J hectares, dan zou de zee ruim 117 000 hectares beslaan.
De ongelijke diepte der Schelde maakt het onmogelijk te beramen, hoe groot de kubiek inhoud dier watermassa zij.
De stroomen, ongelijk in diepte, vormen vele en velerlei, aan gedurige afwisseling onderworpene, banken en platen.
De beteekenis van deze woorden wordt vaak met elkander verwisseld, doch men zal het best doen , onder banken ondiepten te verstaan, die onzigtbaar blijven, omdat zij niet boven laag water reiken, terwijl eene plaat bovenlaag water uitkomt en dus dagelijks zigtbaar blijft s).
■•Sc/wr noemt men hooge, meermalen boven hoog water verheven aanwassen, die met eene laag klei en zeekoraal en andere zeegewassen bedekt zijn.
Uit een en ander blijkt, dat de grootte van de oppervlakte van Zeeland's grond niet met juistheid is aan te geven en dat een deel er van behoort tot het watergebied. Vermits nu dc stand van het water aan groote wisselingen bloot staat, zoo moet dc invloed, die daardoor op den vasten bodem wordt uitgeoefend, van tijd tot tijd zich doen gelden.
Naar aanleiding van de onderzoekingen, die door den Rel-
') Voor deze berekening is a's grens het midden aangenomen van Je wateren tusschen Zuid Holland en Zeeland. benevens eene denkbeeldige kromme lijn. loopende van Cadzand laugs WestkapeUe naar Schouwen. De inhammen zijn niet me.ie gerekend, doch als zee is de vlakte aangenomen tot aan de duinen of dijken. Ook zijn de platen en banken bij de zee gereken 1.
J) Wij bekennen intusschen , dat deze woordverklaring in strijd is met de beteekenis der woorden: oesterhanh. mosselbank. die niet beneden laag water liggen.
gisclien lijdrograaf A. Stessei.s [Annales des Iraoavx puhlics, ]866) hebben plaats gehad, willen wij hier inededeelen, dat daaruit zou voortvloeijen, dat alleen de Wester-Schelde van AHissingen tot Antwerpen omstreeks 7826 millioen kub. meters (stères) zeewater bevat, hetgeen nagenoeg 23 maal zoo veel is als er in den tijd van ö uren te quot;V lissin gen binnen stroomt. ])e grootste diepte is; tusschen Vlissingen en Breskens 29, tusscheii Ellewoutsdijk en de keet aan den Nieuwen polder 32 , zoo ook te Waarde; daarentegen bij Lillo slechts 14? en te Antwerpen 17 meters. De betrekkelijke breedte bij genoemde plaatsen is bij hoog water 4S7Ü, 4930, 3030, S40 en 550 meters.
De oppervlakte der natte dwarsprofielen zelve zou men bij laag water op G3 315, 34 450, 32 490, 5262 en 4593 een-tiares mogen stellen, en daarenboven de gezamenlijke hoeveelheid vloedwater op 16499, 16 694, 11 850, 3333 en 2141 centiares.
Van Vlissingen tot den meridiaan van Bath zou, bij laag water, de oppervlakte ongeveer 22 571 hectares beslaan, en van daar tot het Noorderfort van Antwerpen slechts 1288 hectares; in dat eerste gedeelte zouden in het midden (aan banken en platen) 2581 hectares droog liggen; voegt men er nog 15 920 hectares droogloopende oevers bij, dan zouden er 18 501 hectares blootloopen en zou de waterspiegel bij hoog water 38 491 hectares innemen.
Van Vlissingen tot de Zuidwatering staan de droogloopende gedeelten tot de steeds bedekte als 1 : 5.43 ; van de Zuidwatering tot Borsselen r= 1; 0.84; van daar tot Ellewoutsdijk = 1; 0.94; van Ellewoutsdijk tot Baarland weder = 1:4.25; tusschen Baarlanden Ossenisse weder = 1:6.34 en daarentegen voorbij Waarde = 1 ; 0.21.
Bij de zeegaten vormt de Schelde weinige onregelmatigheden, maar wel hooger op; omstreeks de grootste bogten vindt men ook de grootste diepten, en wil men graplüsch voor-
7
•gpsteld zien, hocvcul de diepten der Schelde veranderen, men raadplege de uitnemende rapporten door de Nederlandsclie ingenieurs in de vermaarde Scheldekwestie uitgebragt 1).
Algemeen is aan Zeeland's kusten en binnen in de met de zee verbonden kanalen het verschijnsel van eb en vloed; doch de tijd van lioo^ water (de eb valt ruim G uren later in) is niet voor alle plaatsen dezelfde. Onder gewone omstandig-heden is het bij nieuwe of bij volle maan hoog water te Westkapelle 0, te Vlissingen, Veereen Breskens 1, te Ncuzeu omstreeks 2 , te Bath ten 3 of 4 ure en te Antwerpen nog later.
Bij de eb komen de slikken en schorren bloot, en uit liet verschil in het hoogwatergetij vloeit voort, dat eigenlijk nooit al de schorren te gelijk bloot komen.
Ook is het verschil tusschen eb en vloed niet op alle plaatsen even groot. Gemiddeld kan men aannemen, dat het verschil 3.56 meters bedraagt.
In de ilont is het hoogwater hooger dan in de Ooster-Schelde; te Westkapelle is het verschil ongeveer 3.50 meters; te Neuzen iets hooger en te Bath ruim 4 meter.
Neemt men aan, dat het tot do provincie behoorend zeewater eene vlakte vormt van 117 000 hectares, dan zoude zich bij een verschil van 3.50 meters ,ruiin 4000 millioen stères zeewater in elk getij verplaatsen, zonder mede te rekenen de beweffinquot; van laffere golven en de stroomsnelheid die de rivier
o o o o
van boven ontvangt, welke laatste echter, naar wij meenen, niet groot is.
Er boituat cea groot verschil tusschen de grondlagen der
) Vergelijk ook Staring, Bodem van Nederland, plaat Vil.
8
oude oevers eii die van latere dagteekening. De eerste be^ staau tot op eene zekere diepte, beneden de oppervlakte, uit goede zamenhangende klei en daaronder uit harde, vaste veen- of derrielagen. De latere oevers zijn alle uit zand opgewassen, zoodat sleehts eene geringe oppervlakte uit eene laag vette klei bestaat. (Zie Galand, dijksbouw en zeeweringskunst, bladz. 144, noot)
Op de laatste wijze vormen zich op vele plaatsen de schorren nog heden ten dage. De aanslibbing begint in den regel op de hoogte van doodstrooms hoogwater; dan vormen zich op die platen of aanwassen zeeplanten, die de latere opslibbing zeer veel bevorderen. Deze opslibbing gaat zoo voort tot gewoon en ook wel tot gierstroom hoogwater, terwijl de planten al weliger en weliger opgroeijen, zoodat de schor ten laatste op een weiland gelijkt.
Deze schorren vormen in den regel geene onafgebrokene vlakten, maar worden vaak door geulen doorsneden, waarvan sommige eene groote breedte beslaan. Hare diepte reikt zelden verder dan tot laagwater. Het zijn die geulen en plassen, welke in de oudere landen tot watergangen en binnenwateren aanleiding gaven.
In de laatste tijden zijn zeer vele schorren 1), sommige misschien te vroeg, in polders veranderd. De uitgestrektste schorren vindt men thans in het Zwin, in de Brakman, in het Hellegat, in het Schengen en in het Dijkwater van Schouwen, terwijl er zich nog verschillende smalle strooken langs de eilanden bevinden.
Er vormen zich reeds uitgestrekte schorren rondom den dam,
Belangrijk is het te weten , dat de praecipitatie van aarddeelen op hoog-e zandoevers en platen zoo belangrijk is. dat er van 1844 tot 1806 niet minder dan 45 polders bedijkt zijn met eene oppervlakte van 7481 hectares, of 340 hectares per jaar. Dit zou per dag. wanneer men de aardlaag slechts op 30 centimeters dikte stelt. 2704 stères grond geven, die uit het zeewater wordt g-e.praecipiteerd.
9
die onlangs in de Ooster-Schelde is aangelegd en Zuid-Beveland met den vasten wal vereenigt, evenals later in het Sloe, wanneer Walcheren aan het Europeesch spoorwegnet zal verbonden zijn, zonder twijfel grondaamvinning zal plaats hebben.
Sommige schrijvers, — wij noemen als voorbeelden de geneeskundigen Pringi-e en Sïocke , — meenen in het op en neêr gaan van de golven der zee, in het dan eens bedekt zijn en dan weder bloot liggen van stranden, schorren en banken, eene oorzaak gevonden te hebben van hetgeen men vroeger //Zeelands ongezondheidquot; noemde, eene oorzaak namelijk van de tusschenpoozende koortsen. Die meening had meer de strekking, om de toenmalige medische theorieën ingang te doen vinden, dan dat zij op de ervaring gevestigd was. Het is zelfs uit de berigten van de legerartsen, uit den tijd van Peingi.e en later, gebleken, dat men op de schepen, die op stroom lagen, en dus nabij de schorren en kusten, gezond bleef, wanneer er ziekteu heerschten op het land. Geheel in overeenstemming hiermede is het, dat men in Zeeland het strand voor gezond houdt, overtuigd als men meent te zijn , dat de zuiverende kracht van het zeewater en de frissche strandwind de elementen van ontbinding wegnemen, die, door het droogliggen, op de stranden zouden kunnen ontstaan, of die men meent aanwezig te zijn in de binnenlanden.
Heeft alzoo, naar onze meening, de eb en vloed op de gezondheid der inwoners eerder een voor- dan een nadeeligen invloed, geheel anders valt ons oordeel uit, wanneer wij over den invloed van hoog en van laag water nadenken in die kanalen , waarin zich riolen ontlasten- Hier werkt de eb nadeelig; doch die invloed zou nog nadeeliger zijn, indien het weg-loopende water geen zeewater ware.
Wel bekend is het ook, dat er in de ziekteleer wordt aangenomen, dat vermenging van zoet en zout water nadeelig
10
js, ecno vennengiiig diu natuurlijk daar plaats moet hebben, waar zich sluizen bevinden. Daar willen wij het strand niet verdedigen, maar zijn er ook verre van verwijderd, dadelijk toe te stemmen, dat schorren, waar zulks plaats heeft, zich door ongezondheid zouden kenmerken.
Op stranden, schorren en banken ontbreekt liet niet aan dieren en planten.
Grootere dieren vindt men op de kusten ,— zeevogels uitgezonderd, die aan tie oostzijde van Schouwen in groot aantal voorkomen, zoo als wij later zien zullen,— slechts bij uitzondering, doch talrijker zijn kleinere dieten. Wij herinneren hier aan de zandvlooijen en krabben; terwijl men daarenboven op de stranden ledige zeeschelpen niet nesten van Buccinum met de dorsaalplaten van de Sepia enz. aantreft. De meest gewone schelpen zijn: Cardium, Mactra, Tellina en in geringe mate de Pholades; doch, zooals wij zeiden, de schelpen zijn allen ledig.
Op sommige tijden des jaars vindt men op het strand een groot aantal exemplaren der gewone Medusa's en Zeesterren, die, ofschoon dood, echter geen stank verspreiden *). Op de begroeide schorren leeft in groot aantal de Alikruik (Littorina), terwijl men op vele plaatsen ook de Wulk (Buccinum undatum) ontmoet en in het slijk van sommige polders de Mya arenaria, hier Klapkont genaamd. Wij ontvingen deze uit Noord-Beveland en uit den omtrek van Biervliet,
Waar geen rijks steenglooijing of andere verdedigingswerken den plantengroei belemmeren, ontwikkelt zich deze.
i) Visschers voeren daarvan soms eene schuit vol aan . zoodat men ze als meststof zou kunnen gebruiken. Voor zoo ver ons bekend is, heeft g-een ander dan het g-emeentebestuur van Bruinisse voorziening daaromtrent genomen en den 11 den Augustus 1808, art. 30 van zijn politic-reglement gewijzigd, door namelijk het bergen van vijfhoeken binnen de kom der gemeente tc verbieden.
11
zoo als boven met een enkel woord is aangeduid, zeer welig op de oevers, wanneer zij in schorren veranderen. Volgens Staring ^ vindt men hier en daar biezen eu riet, doch vrij algemeen is de zeekoraal (Salicornia herbacea), waarbij de zeeaster (Aster tripolium) en vooral ook de zeemelde (Atriplex patula en littoralis) zich voegen, waarvan enkele voor de volksvoeding min of meer gewigtig zijn en waarop wij later terugkomen. De allereerste plantengroei schijnt eemi soort van bondraad of Conferva te zijn, die zich in het voorjaar als eene bruine digte korst over den grond uitbreidt. Uie plantengroei staat in naauw verband met het al of niet overstroomen door zeewater. M anneer dit laatste reeds is afgesloten door dijken, dan ontwikkelt zich de Salicornia nog in het eerste jaar, ja zelfs behouden laag gelegen landen, vooral wanneer zij in den winter onder water staan, de voorwaarden om die plant te doen ontkiemen. Vóór den aanleg van de Zuidersluis, in 1854, op Walcheren, vond men de zeekoraal aan de oevers van den Welzingschen watergang in het voorjaar regelmatig groeijende. liet loopen over de steenglooijingen op het buitenbeloop der dijken wordt min of meer bemoeijelijkt door de sterke ontwikkeling der bekende zeewieren (Fucussoorten), die den weg zeer glibberig maken. In Zeeland worden die, zoo ver wij weten, niet ingezameld.
ZEEWERINGEN.
Het land wordt van schor en strand gescheiden door duinen of door dijken. De eerste bevinden zich aan den zeekant van Schouwen, Walcheren en Cadzand. Op de kaart gemeten blijkt het, dat zij, behalve de weinige duinen in Cadzand,
') h. c. 286,
12
omstreeks -IjJ.ö kilometers lengte beslaan. Zij worden door het bekende helmgras tegen verstuiving beschermd en strekken nog altoos ter woning aan tallooze konijnen, die, zoo als bekend is, de verstuivingen i)iet weinig bevorderen. Even als aan de Hollandsche kust nemen ook de Zeeuwsche duinen aan de zeezijde gestadig af, ja zelfs is men in vroe-geren tijd genoodzaakt geweest de duinenreeks kunstmatig te sluiten, en is men er in geslaagd, liet land tegen de zee te beveiligen, door den aanleg van den beroemden dijk van West-Kapelle. Ten gevolge van de afname zoowel als van ds verplaatsbaarheid van de duinen, treft men buitenduins in de zee de woon- en begraafplaatsen aan van vroegere bewoners 1).
Veel grooter is de uitgestrektheid der zeedijken. Wanneer wij deze weder op de kaart afmeten, dan eullen zij ongeveer de lengte van 447 kilometers of SO uren gaans beslaan, zoodat hun onderhoud verbazende onkosten na zich sleept, te meer, dewijl men hier nog bij moet voegen omstreeks 55 kilometers, die door de dijken in de groote inhammen Brakman en Hellegat worden ingenomen, en 56 kilometers voor de leidijken van de havens van Middelburg, Goes en Zierikzee en de kanalen van Zuid-Beveland en Neuzen.
Vele zeedijken van vroegereu tijd zijn binnendijken geworden, die thans geheel Zeeland doorsnijden, en achter vele zeedijken vindt men ook nog zoogenaamde inlaagdijken, om, ingeval van doorbraak, het land tegen overstrooming te beschutten. In de oudere polders, zoo als Walcheren, zijn de oorspronkelijke zeedijken verdwenen; in de nieuwere zijn zij gebleven.
•) Zie de schrijvers over de Nehalennia's en J. C. de Man , archief van het Zeeiuvsch genootschap. — De duinstreek wordt voor gezond gehouden , doch bij liet heerschen van felle winden han het overstuiven schadelijk zijn voor de oogen en waarschijnlijk o )k voor gevoelige borstorgancn.
13
Zeeland is door de deugdzaamheid zijner dijken eene yei-lige woonplaats geworden; zonder dijken zoude het onbewoonbaar zijn. AVaut verdwenen zij op eenmaal, dan zou geheel Zeeland bij hoog water onder loopen en slechts hier en daar zouden hoogere partijen en gebouwen uit den stroom zich verheffen, en ook die zouden verdwijnen, zoo als de geschiedenis van vroegere overstroomingen bewijst. In oude tijden waren de groote overstroomingen en de daarmede gepaard gaande ongelukken zeer belangrijk. Uit de geschiedenis der watervloeden herinneren wij slechts, om van andere vloeden niet te gewagen, dat in den Micldelsnloecl van 1530 in Zeeland duizende menschen het leven verloren ; dat er in 1570 in den Allerhciliyenvloed 3000 verdronken; dat er ook sprake van duizenden verdronkenen was in 1630; dat men 300 lijken opvischte in 1633 , terwijl ook de voor Zeeland noodlottige vloed van 1682 zeker vele levens kostte. Tn de 18de eeuw werden de vloeden voor den mensch minder gevaarlijk, en nog grooter was dit verschil in de 19de eeuw, zoodat er in den vloed van 1825, die in hoogte bijna al de voorgaanden overtrof, naauwelijks twee menschen bezweken , één te Middelburg en één in Tholen, en de laatste nog wel door een val 1). Men heeft die meerdere veiligheid te danken aan de deugdzaamheid der dijken, die veel hooger en kolossaler zijn dan de rivierdijken en op vele plaatsen van huitenhermen voorzien zijn. Er zijn gunstig gelegene dijken, wier kruin misschien niet hooger reikt dan 2.70 meters boven gew^oon hoog water. De overige,
) In het beg-in dezer eeuw maakte eéne plaats in Zee'and, Vlissingen oene treurige uitzondei inpf; in den r.acht van 14/15 Januarij 1808 ver Ironken namelijk aldaar 31 mensehen (zie van IIoEKen db Kanter. in hunne te-schrijving van dien vloed), terwijl in het overige deel van Zeeland nog 12 menschen om het leven kwamen. In een werkje van een oogge'uige (!) , v Walcheren in geoqraphischer, statistische}' und militairischer TLinsicht he— * tracht et.quot; Leipzig 1810. S. 80 u. s. w , wordt waarschijn1 ijk overdreven het aantal verdronkenen te Ylissingm np 72 gesteld.
14
binnengaats, overtreffen zelden de hoogte van 4 meters boven hoog water, somwijlen slaan do golven daar nog over heen Buitengaats evenwel vindt men dijken van 6 meters boven hoog water. Dat de dijken uit ouden tijd veel hooger waren, bewijzen de binnendijken, zelfs in rekening gebragt, dat de grond in den loop der eeuwen gezakt is. Na elke overstrooming iieeft men de zeedijken wel verhoogd en verzwaard, maar nooit in zulk eene mate als na 1S0S en 1S25. Over het algemeen zijn dan ook tegenwoordig de dijken hechte bolwerken tegen de zee, vooral bij de calami-teuse polders 1).
Op vele plaatsen heeft men huiienhermen aangebragt; dit zijn platte verhoogingen tegen den dijk. Zij zijn aan den voorkant van O.oO tot 1.50 meters boven hoog water verheven en soms nog hooger, met eene breedte van 6 tot 1 0 meters; zij klimmen achterwaarts gewoonlijk onder eene helling van 5 centimeters per meter s).
Van niet minder beteekenis mag het heeton, dat men zich steeds beijvert een einde te maken aan de nadeelen, die uit de laauwheid en gierigheid der vroegere ingezetenen voortvloeide. Het toezigt op alle wateren, bruggen, wegen, waterwerken en waterschappen is aan de Staten opgedragen, liet be-
') Dit zijn namelijk polders, die niet in eigen onderhoud kunnen voorzien, en wier oeververJediging- dan ook op kosten des lands gedeeltelijk plaats vindt. De achterUffgende polders dragen in die kosten bij, naar mate zij in de eerste, tweede ot' derde linie gelegen zijn. Hiertegen zijn echter tommige ingelanden in verzet gekomen.
3) Be\03gde 'beoordeelaars hebben ons betoogd, hoe wenschelijk het ware a'le zeedijken van zulke buiteaberraen te voorzien, omdat de buitenbeloopen daardoor'een invloedrijken voorgrond verkrijgen. Zijn zij hoog genoeg aangelegd. dan worden zij zelden door het zeewater bospoeld, zoadat men daardoorquot;eene grasnerf verkrijgt, die alle verdere verdediging overbodig maakt. Intusschen belet niet zelden de gesteldheid der oude dijken zulke werken aan te leggen.
15
lieer wordt uitgeoefend door het rijk, de provincie, den polder en den waterstaat, al naarmate deze bij de werken betrokken zijn.
Kostbaar, maar zelden gevaarlijk voor den mensch, zijn de dijkvallen en oever-afscliuivingen, die alles behalve zeldzaam zijn. Zij ontstaan daardoor, dat het beloop der vooroevers door uitschuring te steil wordt om de achter gelegene gronden te kunnen dragen. Dat hierop de soort van grondlagen een grooten invloed uitoefent, zal wel geen betoog behoeven. Oevers, waaronder zich vette spierlagen ^ bevinden, zullen spoediger afglijden, dan zij die op vaste derrielagen rusten 2j.
Volgens het verslag, door den Raad van oeverdefensie uit-gebragt in 1S61, zijn als meest bedreigde punten te beschouwen: de oevers langs de polders Eendracht, Kleine Huissens en Margaretha; de oeyers voor en wederzijds de havendijken te Neuzen en langs den Nieuwen Neuzenpolder, de polders Oud en Jong Breskens, Eorsselen-, de Wilhel-mina- en Oost-Beveland polders, met den noordelijken oever der Breede watering bewesten Yerseke en de oever van den Leendert Abrahampolder, de noordelijke oever van Noord-Ecveland, bevattende de polders Oud en Nieuw Noord-Beveland, Vliete, Thoorn en Sophia, het zuidelijke oevervak van Schouwen, bevattende de districten IWrendamme, Flaauwers en Koudekerk met Burgh en Westland; de oevers van Brui-nisse en Stavenisse. Sedert dat verslag zijn er ook oever-
*) Spier is eene aan e'ken polderjongen wol bekerda grondlaag'. Vo'geus Staring (Bodem van Nederland I , b-adz. g2) zou het zand zijn meteen weinig veea. In Zee'and verstaat men er eene vette verschuifbare kleilaag onder, die weinig zand bevat, en aan de lucht blootgesteld, ijzerhard wordt.
3) Voor hen , die in d? oorzaken dier dijkvallen wensclien in te dringen, verwijzen wij naar de prijsverhandeling van B. Nebbens, C. de Kanter en B. Renou, in de werken van het Zeeuwsc'.i Genootschap van Kunsten-en Wetenschappen (Verhandel in ge ;i. 3.1o deel).
16
ufscliuivingen voorgekomen aan den polder Hoofdplaat, die toen onder de minder bedreigde punten is opgegeven, en voorts aan den Jakobspolder aan liet Sloe en (in 1869) aan Oostwatering op Walcheren ').
Zuid-Beveland is reeds, zoo als wij aanvoerden, met den vasten wal verbonden. Walcheren zal het weldra zijn; wij mogen met grond verwachten, dat dit werk aan den invloed der golven voor goed weerstand zal bieden, doch mogen niet verzwijgen, dat de daardoor te verwachten landaanwinning ivelligt zal plaats hebben ten koste van bestaande oevers, of van de goede afwatering van sommige polders; en terwijl wij hier herhalen, dat er weinige jaren geleden vóór Arnemuiden een tweetal platen 1) in een bebouwd eiland herschapen zijn, herinneren wij tevens, hoe het eiland St. Philipsland in 1S5S door een dam met Noord-Brabant vereenigd werd, en dat die dam later door de zee grootendeels werd vernietigd.
Zeeland ligt aan de uitmondingen van de rivieren Maas en Schelde, vooral van de laatste; het is een deltaland, dat zeker in aloude tijden uit eene steeds veranderende reeks van moerassen bestond, voordat de hand des menschen geleerd had de wateren te bedwingen en de moerassen te doeu verdwijnen. Hoe vreemd het nu ook schijne, zoo is het toch waar, dat men zelfs het woord rivier in Zeeland voor geen Zeeuwsch water gebruikt; alleen de zoogenoemde Eendracht,
) De Eastiaan de Lange en Calandspolder.
17
een smal vaarwater tussclien Tholen en A'oord-Brabant gelegen, pleegt men wel eens « eene rivierquot; te noemen. Zeeland heeft geene rivieren; zijne wateren, de Zeeuwsche stroomen, zijn niet zoozeer de mondingen der boven vermelde rivieren, maar meer zeeboezems, die de zee in het land als het ware heeft iugeploegd. Het water, waaruit, zij bestaan, is wel niet overal van evenveel zoutdeelen voorzien als de zee zelve, maar uit de mededeeliugen, die wij later over de zamenstel-ling onzer wateren zullen doen, zal blijken, dat men de Zeeuwsche stroomen geene rivieren noemen mag, maar zeeboezems. Van daar dan ook, zoo als boven gezegd is, dat de beweging van eb en vloed verre overtreft de stroomsnelheid, die het gevolg zou kunnen zijn van het naar de zee stroomen van het bovenwater, en dat de echte zoetwatervisch op de Zeeuwsche stroomen zoo goed als ontbreekt. Van de Schelde die uit Frankrijk stroomt, is het bekend, dat zij hare stroomsnelheid verliest, door de kanaalwerken, die men in België heeft aangelegd, en dat de wateren van de Maas zich te veel verdeelen om de Zeeuwsche Schelde tot een stroom te vormen, leert een blik op de kaart. Wat men dus in Zeeland rivieren zou kunnen noemen, zijn kleine zeeën, die voordeelig op het klimaat van het land werken, en, zoo als later blijken zal, van invloed zijn op onze isothermische, isotherische en isochimenische lijnen, doch die van den anderen kant al de nadeelen opleveren, die de zee zelve veroorzaken kan. Zeldzaam zijn thans, en toch nog verre van ongewoon, ongelukken door de kleine scheepvaart ontstaan; talrijk waren ze ccher in vroeger™ tijd, en geen overzetveer is er, waaraan niet vele tragische geschiedenissen zijn verbonden. Overigens is het ligt te begrijpen, dat een land als dat waarover wij handelen, ook menigmaal aanleiding geven moet tot sterfgevallen door verdrinken. Voor de namen dier wateren zelve verwijzen wij naar aardrijkskundige beschrijvingen.
18
In Zeeland vindt men eenige groote kanalen, te weten: 1°. de liayen van Middelburg 1); 2Q. n n i Goes 2); 3°. n quot; quot; Zierikzee 3);
4°. het kanaal // Zuid-Beveland 4); 5°. // n // Neuzen 5);
6°. n quot; quot; Sluis naar Brugge
7°. // // » Arnemuiden 6).
Zij bevatten, behalve het kanaal van Sluis en Neuzen, zeewater, en dit verspreidt zich in eenige dier steden bij den vloed in de zoogenoemde binnengrachten of kaden. Dit is ook liet geval in eenige dorpen, die kleine havens bezitten, als: Breskens, Kortgene, St. Maartensdijk en andere; van daar dat bij eb het slijk daar bloot ligt.
Anders is het met de haven van Goes en het kanaal van Zuid-Beveland, vermits de uitmondingen door een sas zijn afgesloten, zoodat het slijk in die kanalen steeds bedekt is. Het onlangs gegraven kanaal in Zuid-Heveland is zelfs door zware sluizen afgesloten. quot;Daar de bodemsbreedte afwisselt van 10 tot 30 meters, de opgaande kanten meestal 21/2 op 1 zijn
Met den boo^ 5274 meters, bij gewoon hoogwater is de waterspiegel 75 meters breed (de Kantek en Dresselhuis. Beschrijving van Zeeland).
gt;) Van 'tSas tot de stad ongeveer een uur lang; de breedte des watera
is 25 meters (de Kantbr).
2690 meters (de Kakteb).
4) Lengte 9150 meters, waterspiegel (gemiddeld) 50 a 52.50 meters.
») Lengte van de grenzen tot zee 10000 meters, waterspiegel 40 a 50 meters.
Lengte ruim 2000 meters bij onbeduidende breedte
19
«ii de gemiddelde oppervlakte des waters 52.50 meters bedraagt, moet de totale watervlakte 48 hectares bedrairen. Het water ]s inet drinkbaar. De diepte van den bodem is 6 meters onder A.P,
quot;Van het kanaal van Neuzen is de westelijke arm, waarlangs de groote vaart geschiedt van Gent naar zee, een weinig langer dan de oostelijke. Indien men de zijkanalen en de groote Axelsche vlakte er niet bijrekent, mag men aannemen, dat de gemiddelde watervlakte dier kanalen 72 hectares bedraagt 1).
Het kanaal van Neuzen ontvangt natuurlijk door het openen
zijner sluizen ook een weinig zeewater en is dus bij zee eenigzins brak; vermits het echter gevormd wordt door van Gent en uit de kreken stroomend zoet water, zoo wordt het op sommige plaatsen, bijv. te Sluiskil, gedronken. Nog verder op, te Sas van Gent, is het water zeer zuiver en drinkbaar, en dient zelfs voor brouwerijen. Het wordt echter niet dan bij watergebrek gedronken 2).
Het gedeelte van het kannal van Sluis tot de grenzen is slechts 1075 meters lang, bodemsbreedte 15 meters, diepte onder kanaalpeil 2.50 meters, glooijing 21/,. a 3 op 1.
Wanneer men de lengte van gemelde kanalen van Middelburg, Goes, Zierikzee en Zuid-Heveland bijeen telt en voor de gemiddelde breedte van den waterspiegel 45 meters aanneemt, dan komt men tot eene lengte van 22 609 meters
De bodemsbreedte van Sas van Geut tot Neuzen klimt van 12 tot 15 meters en vervolgens tot 20 meters; de diepte van 4.80 tot 5.30 en 0.20 — peil.' Boorden 2V2 op 1. De capaciteit van het bovenpand is: bodomsbreedte 10 meters, diepte 4.40 peil, hellino; li/2 op 1.
Een zijkanaal, van de Passluis tot het hoofdkanaal is bovendien lang-690 meters, en dat van Sluiskil naar de Axelsche sassing 2900 meters Van dit laatste is de bodem breed 8 meters, ter diepte van 4.20 en 4.70 meters beneden peil; helling 2 op 1, Het peil hier bedoeld is het kanaalpeil,
Bij groote droogte liet men vroeger te Middelburg Maaswater aanvoeren, In 1808 heeft men, met goed gevolg, water laten aanvoeren, voorbij Sns van Gent. te Zelzaete . ingenomen.
20
en dus tot eeue oppervlakte van IÜ2 hectares zeewater binnen de eilanden, daargelaten de kanalen van Sluis en Neuzen en de haven van Arnemuiden 1)
Behalve de groote waterplassen, waarvan wij later zullen melding maken, vindt men 'Zeeland doorsneden door slooten, sprinken en watergangen, die alle het regenwater opvangen en naar zee geleiden. Hunne watermassa verschilt naar de saisoenen; in den zomer droogen zeer vele slooten uit; in den winter is er zooveel overvloed, dat in Walcheren /jq van het eiland onder water kan staan. Het is daarom onmogelijk op te geven , hoe groot de wateroppervlakte is. Als regel neemt men in Walcheren aan, dat Vo» der oppervlakte uit water bestaat, hetgeen echter naar onze meeniug veel te hoog quot;■erekend is. Uit oudere approximatieve opgaven van polderbesturen is ons gebleken, dat men op 100 hectares de watervlakte schatte;
in Schouwen op 3.00
// Tholen quot; 0.30
Dat het onmogelijk is de oppervlakte van het water aan te geven, is ligt te begrijpen; niet alleen kent men de grootte
Door de aanstaande afdamming' van het Sloe zal deze haven verzanden. Arnemuiden zal door een zijtak met het groote kanaal verbonden worden , en de haven van Middelburg veranderen in een met zeewater gevuld kanaal, dat van sterke sluizen voorzien. zich zal uitstrekken van Vlissiugen naa-, Areere.
21
van de kleinere kanalen niet, maar daarenboven verandert de waterspiegel met de saizoenen, en verschilt hij in onderscheidene jaren. Voor Oud Walcheren (zonder Nieuw- en St. Joosland), dat behalye de vesten en grachten der steden en de vermelde kanalen geene waterplassen bevat, willen wij het beproeven.
Walcheren heeft aan watergangen 70 013 meters
n // n sprinken 18] 400 quot;
// // n slooten 3 727 000 w (bij benadering).
Wanneer men nu de gemiddelde breedte van den waterspiegel in die kanalen 5.08—1.71 —en een meter stelt (eene onderstelling waarvoor wij eenigen grond meenen te hebben), dan verkrijgt men als watervlakte omstreeks 440 hectares.
Telt men hierbij de buitengracht van Middelburg 17 n
n // // Veere . . 18 //
voor die van enkele kleine forten en den
boezem der Zuidersluis.......20 n
de buitengracht van Vlissingen.....42 *
dan zou men, behalve de met zout water gevulde kanalen, eene wateroppervlakte verkrijgen van 537 hectares, en wanneer wij globaal de grootte van Oud Walcheren op 20 000 hectares stellen, dan zou de watervlakte omstreeks 2.7 procent innemen (1).
!) De grootte van Walcheren is, volgens eene ons verstrekte opg-aaf, 20045 hectares, en die van Nieuwland 1205; de stadsvesten van Middelburgzouden 24 hectares bedragen, en de zoogenaamde visscherijen van Nieuw-land 37; de wallen van Middelburg 16.
In 1843 was de grootte der verschillende gronden aldus:
Bouwland................. 6890 hectares.
Tuinen.................. 220 «
Transporteren 7110 «•
22
Van het Niemvland weten slechts op te geven, dat de grootte van het als visehwater bekende water op 37 hectares geschat wordt; neeml men voor de grootte van dit vroegere eiland 1300 hectares, dan zou de watervlakte omstreeks 3 procent beslaan.
In Schouwen kent men den tusschennaam van sprinken niet; men noemt de kanalen daar icalergang of sloot; van daar dat men ons de eerste heeft opgegeven als hebbende eene breedte, die afwisselt, van 2 tot 18 meters. Voor Schouwen is ons de lengte der watergangen opgegeven = 140, voor üuiveland — fi8 duizend meters, en kan alzoo door eene, trouwens oppervlakkige, berekening de watervlakte der kanalen geschat worden op 2OS hectares watergang.
Evenmin als voor het overige van Zeeland kan men voor Schouwen opgeven, welke oppervlakte de slooten beslaan. Men schijnt te mogen aannemen, dat in de polders Schouwen en de Vierbannen van üuiveland V10 deel uit waterleiding en sloot bestaat; in de overige polders kan men slechts ^ aannemen. In de eerstgenoemde polders zijn de slooten somtijds 5 ;i 6 nieters breed.
Per transport 7110 hectares.
Boomgaard Moesgrond Weiland. Bosch. .
Dijk..............
Boomkweekerij..........
Wallen (g-eene forten zijnde).....
Stads vesten oa visscherijon (g'eene forten) Wateren en gronden van vena aak . . .
Duiugrond............
Schor-moeras enz.........
Gebouwde eigendommen.......
Onbelaste » .......
233 80 gt;3505 539 302
6 20
101
192 871
358
285 307
20015
Ue hooge buitenpolders van Schouwen, groot 6252 hectares, hebben 80 500 meters watergang; laag Schouwen, groot 2887 hectares, heeft 35 000 meters.
Van de overige deelen van Zeeland zijn wij niet in staat, zelfs niet bij benadering, de lengte der watergangen, laat staan die der slooten op te geven. Het moge genoeg zijn te vermelden, dat er overal kanalen, watergangen of slooten zijn, en dat gewoonlijk verschillende polders hun water in grootere kanalen vereenigen.
Ofschoon Zeeland geene eigenlijke beken bezit, is men toch gewoon in de duinstreken, met name te Koudekerke en te llenesse, de eerste stroompjes, die aan den voet dier duinen ontspringen, //bekenquot; te noemen; zij bevatten //zoetquot; water en dat is ook het geval met de trouwens kleine waterkommen, die zich hier en daar aan den binnenkant der duinen vormen; zij bevatten uitmuntend drinkwater, dat zelfs in drooge tijden niet ontbreekt en worden door den regen gevormd, die van of door de duinen afvloeit.
Die beken zijn de oorsprong van sommige watergangen; doch door de ziltigheid van den bodem verandert weldra de aard des waters. Wij komen later hierop terug, doch vermelden hier voorloopig, dat het water brak en in tijden van droogte zoo zout wordt, dat zelfs het vee de gevolgen daarvan ondervindt.
In den laatsten tijd worden er pogingen aangewend, om van de duinstreek ook voor de gezondheidsbelangen der bevolking partij te trekken, door te beproeven of er eene onderneming tot stand kan komen ten behoeve van eene duinwaterleiding. Wij voeden de gegronde hoop , dat deze nuttige en voor Zeeland, waar bij droogte aldra goed drinkbaar water ontbreekt, zoo zeer gewenschte zaak spoedig zal tot stand komen.
24
Even :ils de watergangen voor een deel overblijfsels zijn van geulen in de schorren vuur de indijking, zoo vindt men ook hier en daar meer uitgestrekte waterverzamelingen, die of het gevolg zijn van vroegere doorbraken, op vele plaatsen quot;wielenquot; genaamd, of waterplassen, eertijds uit ingedijkte of uit hooger gelegen binnenwateren uit België ontstaan. Men vindt de laatste vooral in het voormalig Staals-Vlaanderen en noemt ze daar quot;kreken.quot; Zij geven hier en daar een aangenaam uiterlijk aan de landstreek, bevatten brak water en staan door sluizen met de zee in verbal d, om haar water te loozen. Volgens de kaart van Zeeland . van de heeren Magiei.se en 1'iiandt, geven wij bij bevaderinrj hier hare lengte op 1);
1°. in de lage landen van Schouwen eenige plassen, waarvan de grootste 7000 meters lang;
2°. tusschen Noordgouwe en /.ierikzee, een lang smal water;
3°. bij Zierikzee eene 700 meters lange plas, die met het naburige dijkwater gemeenschap heeft;
4°. bij Nieuwerkerk eene kreek van 3000 meters:
5°. tusschen Zierikzee en Ouwerkerk eene watervlakte van 300 meters;
fiquot;. bij Wissenkerke en quot;s lieer Arendskerke eenige plassen, overblijfsels van den vroegeren vergaarboezem van de 11 rcede watering bewesten Yerseke, bij de vervallen sluizen van Terlueht;
') De statistieke tabellen der voormaligfo Provinciale geneeskimdiofe commissie vermelden in 1804-. dat aan droogloopende kreken of stilstaande wateren g-ele^en waren : Groes . Wolphaartsdijk, 's Gravenpolder, Kruining-en. Biervliet. Keuzen, Boschkapelle. Stoppeldijk, Hencrstdijk. Hontenisse, Graauw . Koewacht. Oostburg* en St. Kruis-. en aan jon^e polders: Xieuw-land. Kats. Wissenkerke. St. Annaland, St. Philipsland. quot;Wolphaartsdijk, Zaamslapf. CHnge. Sluis. Westdorpe, Stoppeldijk: waarbij zeker Krabbendijke on Killand . benevens do omtrok dor Stelle te voepfon zijn.
25
7°. een 4O O O meters lang water tusscheu Goes en W'ol-jiliaartsdiik, zijnde het ingedijkte Schengen ;
S0. bij 'sGravenpolder, het Zwake, een smal water van omstreeks 600U meters 1);
9'. bij Krabbendijke een water van 4000 meters, en in de rigting van Rilland een ander van 1500;
10°. de zoogenoemde zoute vest van Goes tot de schans bij den dijk van de Breede watering;
11°. in het voormalig 4de district vele wateren en kreken, ais: bij Groede, Oostburg (de overblijfsels der Brugsche vaart), St. Kruis, de lange zoogenoemde haven tusschen Schoondijke en Sasput;
12°. eindelijk in het voormalig 5de district de grootste van allen: bij Hoek, Axel, Zaamslag, Sas van Gent Hengstdijk, Graauw, Hulst. Bij Lutgershoek is eene vlakte die 1300 meters lang en 50U meters breed is. De meeste dier wateren hebben slechts eene breedte van 300 meters: de watervlakte bij Axel is zeer groot.
Van Walcheren, Tholen en Noord-Beveland hebben wij geene opgaaf medegedeeld, omdat men in die eilanden geene waterplassen vindt, met uitzondering van de overgebleven grachten van enkele redoutes rondom Vlissingen, en eene weinig beduidende kreek in St. Joosland.
Van Schouwen kunnen wij de grootte der watervlakten iets naauwkeuriger ir.ededeelen, dan wij boven deden, toen wij slechts de kaart van Zeeland raadpleegden. Men deelt ons mede, dat ook daar de wateispiegel van de plassen grootelijks naar het saisoen verschilt, cn dat zij langs de
') Deze plas heeft slechts op twee plaatsen eenquot; belangrijken waterstand: non ff root doel li^t -..les zomers frchcel droog-.
26
noordzijde van dat eiland ongeveer 200 hectares innemen en langs den zuidkant 400. Bij het Moriaanshoofd is de grootte 100 hectares, zoo ook in de Vier Bannen, en bij Ooster-land 40; doch de laatste plas is in den zomer droog •j.
In den zoogenoemden binnenpolder van Schouwen ligt het land zoo laag, dat men die streek wel de lage landen heet. Het is weiland, vroeger rietveld, waarvan de lagere deelen des winters altoos onder water liggen.
Zonder nu te willen beslissen, welken invloed deze watervlakten op de gezondheid hebben, willen wij echter vermelden, dat de inwoners de grootere vlakten voor gezond houden, doch dat men dit van de kleinere, waarvan het water weinig of niei in bewesiiiquot; is en die des zomers voor het grootste
CO O
gedeelte droog worden, moeijelijk zou kunnen bewijzen. MOERASSEN.
Indien men onder //moerassenquot; verstaan moet alle landen, die een gedeelte des jaars onder water staan en in den zomer weder uitdroogen, dan voorwaar leveren de lage weiden van Zeeland, de oevers der kanalen en kreken met de schorren een overvloed van moerassen op. Doch verstaat men onder //moerasquot; stilstaande, in ontbinding overgaande wateren, dan integendeel worden er die moerassen, dank zij de steeds
De lig-ging- der plassen in Schouwen en Duiveland is als volgt:
Schouwen. Van het Zuidernieuwland tot aan het Oosthavenhoofd, van het Westhavenhoofd (beide hoofden van Zierikzee) langs den zeedijk tot Burghsluis.
In den omtrek van Moriaanshoofd. Van Scharendijke tot de Ossensluis.
Vier Bannen. Langs den zuiddijk hij Ouwerkerk. een gedeelte van Steenzwane bij Nieuwerkerk.
Oosterland. Een gedeelte van de Geulc.
Hieronder zijn eanige diepe wateren onder Zierikzee . als Kaaskenswater, het diepe gat en Steenzwane in de Vier Bannen en de Geule in Oosterland niet begrepen.
27
meer en meer zicli verbeterende suatie, waarlijk zeldzaam. Moerassen uit zeewater en zoetwater gevormd, zijn er, zoover wij weten, binnendijks niet, omdat uitmuntende sluizen in den regel hst zeewater beletten in de kanalen binnen te vloeijen; docli misschien zou men vermenging van zout- en zoetwater hier en daar nog beter behooren tegen te gaan. Men wil bijv. dat de buitengrachten der stad Middelburg van zoet, brak zouden geworden zijn, sedert het maken der in de zeehaven uitmondende sluis bij de Haven-barrière, en men beschuldigt daar ook van — ofschoon vermoedelijk ten onregte — de zoo nuttige Zuidersluis in het eiland Walcheren.
Moge het indringen van zeewater bij eenige sluizen, door de min digte sluiting der deuren, de oorzaak zijn van de brakke gesteldheid van het binnenwater en van het gemis van bijna alle soorten van zoetwatervisch in de slooten van Walcheren, dan is toch de hoofdoorzaak van het verschijnsel gelegen in de ziltheid van het waterbed. Dit althans staat vast, dat, wanneer in tijden van groote droogte, het binnenwater voortdurend beneden het zomerpeil daalt en het water in de slooten door uitdamping gecondenseerd wordt, dan het water meer en meer in zoutgehalte toeneemt. Proefnemingen, in Walcheren gedaan in den Dombargschen watergang (Mei 1865), hebben geleerd, dat het water 50 a 70 centimeters beneden den waterspiegel zouter is dan aan de opperylakie.
De ligging der Zeeuwsche landen, hoe laag ook, is echter van dien aard, dat het water bij hoogen waterstand van zelf afvloeit in de kanalen, en dat men dus geene watermolens noodig heeft 1). In de buitengracht van Vlissingen is rnen gewoon , bij lagen waterstand wat zeewater in te laten stroomen. Hetzelfde gebeurt in sommige polders in het 4de en 5de district (Hoofdplaat, Melopolder bij Graauw e a). Men noemt het aldaar watersteken , doch hieruit ontstaan geene eigenlijk
Men vindt or óeno te St. Maartensdijk en twee in Schouwen.
28
gezegde moerassen. Regtstreeks stilstaande moerassen, zonder suatie-kanalen zijn er alzoo in Zeeland niet vele; docli wij zullen weldra zien, dat er in de slooten en grachten gele-genheid genoeg bestaat tot ontwikkeling van schadelijke gassen, en het is daarom waarschijnlijk, dat men door naauw-keuriger toezigt op die slooten, waarvan het water weinig gelegenheid heeft om zich te verplaatsen, de gezondheid belangrijk bevorderen zou ^). liet draineren der gronden bijv., dat niet algemeen genoeg in Zeeland wordt toegepast, zou misschien vele dier slooten doen verdwijnen of die verbeteren.
In de vorige bladzijden hebben wij getracht cene schets te geven van de vele slooten, sprinken, watergangenen waterleidingen, waardoor het overvloedige water verzameld en geleid wordt of onmiddellijk naar de Schelde en hare takken, of middelijk naar groote bewaarplaatsen of boezems, zoo als bijv. de buitengrachten van Middelburg, uf naar de groote kreken, die dan op hare beurt weder het water afzetten naar zee. Aan het einde nu van al die oorspronkelijke of wel geheel en al nieuwe waterleidingen vindt men de zeesluis, waarvan er, zoo als wij zullen zien, in Zeeland zeer vele zijn. Naar mate van de grootte der afwaterende vlakte, zijn die sluizen min of meer kapitaal; ~) dikwerf ook heeft eene
') Het is ons bekend, dat sommige gfeleordon beweren dat de ontwikkeling* van zwavel waterstofgas niet nadeelig* voor de gezondheid zou zijn; wij kunnen dit punt niet beslissen , maar willen niet verzwijgen dat de meening1 van J. P. Michel l . in 1783 tpgen A. Ypeij volgehouden, '/dat de exhalatiën van stilstaand, drabbig* en stinkend water, een voorbehoedmiddel zouden zijn tog-en alle kwaadaardige koortsenons voorkomt nog- al paradox geweest te zijn,
2) In den reg-el noemt men alle buiten of aan zee gelegen sluisgebnuwen sluizen-, terwijl de binnensluizen meermalen wachters . duikers . heulen oïzijlen genoemd worden.
29
kapitale sluis twee kokers of waterdoorgangen. Moeijelijk is het te bepalen, hoe hoog men de aanslagdorpels van zulk eene sluis moet bouwen; te hoog, is er geen afvoer genoeg; te laag, gevaar van verzanding; doch in den regel hoe lager des te beter. Tn den laatston tijd bouwt men de groote sluizen zelfs beneden laag water. Aan de landzijde van die sluizen is een boezem; hoe grooter des te gunstiger afvoer. Immers is de boezem te spoedig ontledigd, wanneer de sluis bij ebbe opengaat, dan heeft liet polderwater, wegens zijne onbeduidende stroomsnelheid, geen tijd om de sluis te bereiken. Men bedenke, dat de verschillende deeleu der provincie slechts omstreeks 3 meters in hoogte verschillen.
Wij willen een blik slaan op het aantal zeesluizen, dat zich in de provincie bevindt 1).
Walcheren heeft drie zeesluizen 2); twee daarvan bevinden zich bij Middelburg en staan met de grachten als boezems in verband. Eene vroeger te Yeere bestaan hebbende sluis is sedert lang onbruikbaar en gesloten. Volgens eene berekening van den heer Cat.and kunnen die sluizen in één getij 203 613 stères water afvoeren 3).
') Voor juistere en meer volledige opgaven vergelijke men het Jaarboekje voor ingenieurs, van 18G9; men vindt aldaar de afmetingen van de Tangszee gelegen uitwaterings-, spui-, schut- en andere sluizen in Zeeland
:) Twee in de laatste tijden bedijkte polders , do Schorer- en Bijlevelds-polders , hebben hunne eigene zeesluis; en het water van de brakke buitengracht van Vlissingen kan worden afgelaten door de Kaaskade; die gracht is echter geen uitwateringsboezem voor een deel van Walcheren.
) Zuidersluis (bij een waterstand van 27 centimers in den polder)....................83 318 stères
Havendijksluis (waterstand 30 centimeters)...... 07 155 »
Dampoortsluis (waterstand 30 centimeters)......53 140
203 C13 -
De waarneming, waarop de berekening berust, is gedaan den ISdenTe-bruarij (Zie Archief Zeeuwsch Genootschap, 1803.)
30
Volgens andere berekeningen ') is er van 1 December 1855 tot 24. April 1S66, 19 centimeters meer water gevallen dan verdampt. Wanneer men die 19 centimeters vermenigvuldigt met de grootte der uitwaterende oppervlakte van Walcheren, die op 18 020 hectares geschat wordt, zonder Nieuw- en St. Joosland, dan erlangt men ruim 35 millioen stères overvloedig water. Dit water zou dan door de drie gemelde sluizen in 559 1) getijen geloosd zijn. Dit geeft gemiddeld per getij en sluis 63 288 en voor de drie sluizen 189 864- stères Het is opmerkelijk, dat deze berekening, op gansch andere gronden steunende, vrij wel overeenkomt met die vau den heer Cai.and 2)
Wanneer het kanaal van Vlissingen naar Middelburg zal zijn gegraven en met zeewater gevuld, dan zal er van Vlissingen naar Veere een kanaal loopen, waardoor Walcheren in twee deelen zal gescheiden zijn. In dit kanaal, van schutsluizen voorzien, zal men het zeewater steeds op gelijke hoogte houden, waardoor het droogloopen der tegenwoordige haven en grachten van Middelburg zal worden belet3;. De Middelburgsche uitwatering zal daardoor ophouden, en men is daarom voornemens, twee groote uitwateringsluizen te bouwen aan de uitmondingen van het kanaal, éene te Veere en de andere bewesten Vlissingen, met nog een klein sluisje be-
) Niet in elk getij , gedurende dien tusschentijd, waren de sluizen open.
Van 23 April tot 1°. September 1800, gedurende 131 dagen, waren de sluizen digt; er zijn toen 3-225 millimeters water gevallen en ook verdampt ; want op dien laatst en datum was de waterstand van Middelburg 1 centimeter boven peil; het water was dus op dezelfde hoogte gebleven.
; Vermits te gelijker tijd ook het rioolstelsel verbeterd wordt, mag men met grond verwachten, dat na dien tijd Middelburg gerekend zal kunnen worden tot de gunstigst gebouwde plaatsen , wat de gezondheidsvoorwaarden betreft.
31
oosten Vcere. Ook zul vervallen, door afdaimning van de liaven, het tegenwoordige kanaal van Arneinuiden en dit door een ander zal vervangen worden, dat den loop der zougenoemde Oude Arne volgende in het groote kanaal door Walcheren zal imnonden, zoo als boven reeds is aangestipt. De suatie van Nieuw- en St. Joosland zal dan verlegd worden vermoedelijk naar de Zuidersluis. Er zijn redeneii om te vermoeden, dat de geprojecteerde suatie, aanvankelijk althans, niet zoo goed zal voldoen voor Walcheren als de bestaande, omdat dan de groote boezem ontbreken zal, die door de buitengracht van Middelburg werd opgeleverd.
Welk voordeel er voor de waarde der landerijen door goede suatie is te verkrijgen, leert de bovengemelde Zuidersluis; de lage landen rondom Souburg en Eitthein, bij voorbeeld, zijn daardoor veel drooger geworden en zoo doende zeer in prijs gerezen 1).
Walcheren wordt gerekend laag te liggen, Nieuw- en St. Joosland hooger; de waterstand in dit laatste eiland is dan ook gemiddeld 1 meter hooger; het verzet zijn water door de haven van Arnemuiden. De waterleidingen van de Mor-tiere en Oranjepolders zijn door hare hooge ligging gemeenlijk droog. Slechts een klein deel van Nieuwland, rondom de bovenvermelde kreek, ligt laag en is eenigzins moerassig, namelijk als men de kreken moerassen 2) wil noemen.
Het uieuwe eiland — de Bastiaan de Lange en Calands-polder — heeft éene zeesluis.
Op het eiland Schouwen vindt men , behalve ds zeesluis van Burgh en Westland, drie sluizen van Dreischor en Botnmenede,
•) Opmerkelijk is het, dat mon in dat deel van Walcheren (Welzing-en) vroeger zeegarnalen in de wateren aantrof, en dat die al meer en meer verdwijnen, ofschoon zij evenmin daar als in de brakke buitengracht van Middelburg' , ontbreken.
) Moerassen noemen sommige landbouwers hier sompen , blijkbaar eene' verbastering van het Duitsch.
beneden die van enkele kleine jiolders, welke in het Dijkwater uitmonden, nog zeven zeesluizen1} voor den polder Schouwen zeiven en vijf voor Duiveland, van welke laatste twee bijna werkeloos zijn. Die twaalf sluizen vertegenwoordigen achttien kokers. In Schouwen heeft men twee watermolens.
Kan men van Duiveland niet beweren, dat de uitwatering in de laatste tijden verbeterd is, Schouwen is daarentegen in hooge mate vooruitgegaan 2J. De groote uitgestrektheid lage, drassige rietvelden, die wij vroeger reeds vermeldden onder den naam van //de lage landen,quot; zijn grootendeels in bouw- en goed weiland veranderd. Men heeft die verbetering te danken aan het bouwen der Ossesluis en aan het maken van den zoogenoemden Ringdijk, die de hooge landen van de lage heeft afgescheiden
Noord-Beveland loost door de sluizen aan den Heer-Jans-polder en achter gelegene polders, te Kamperland, en door nog 9 andere sluizen 3). Dit eiland heeft eene uitstekende afwatering, vooral toe te schrijven aan zijne hooge ligging, en deze laatste is alweer een gevolg van vroegere overstroomingen, waardoor het bijna eene eeuw onbedijkt gelegen heeft en intusschen hooger geworden ilt;.
Zuid-Beveland heeft vele sluizen en vele nieuwe polders.
) De Ossesluis. de Noorder-, deJonffës-, de Prommel-, de Oosthaven-, de quot;Westhaven- en de quot;Weversluis. In Duiveland heoft Bruinisse eene zeesluis; Oosterland twee, waarvan de zuidelijke bijna werkeloos is; de Vier Bannen ook twee , waarvan de noordelijke niet werkt, terwijl nog1 enkele kleine polders met twee sluisjes in het Dijkwater uitloopen.
) Men heeft ons medegedeeld. dat men vroeger kon aannemen, dat in een natten winter. behalve de waterg-an^ea en slooten in den polder Schouwen Vs gt; hi den polder de Vier Bannen '/4 van de oppervlakte onder water stond; terwijl men daarvoor thans slechts Vio en in de overige polders Vsó kan rekenen.
J Van de Onrust, Jacoba. Soelekerke, Spiering', Willem, Willem Adriaan , Oud Noord-Beveland , Leendert Abraham en Al-te-kleine-polders.
33
Men kan minstens 30 zeesluizen 1) op de kaart aantooncn. De oude, midden in het eiland gelegene lage 1 ar den, die men //de Poelquot; heet, zijn in 1S29 veel verbeterd, doordien men toen de afwatering van de « Breewateringquot; bij Terlucht, welke ten gevolge van de opslijking van het Schenge meer en meer verlandde, weer naar Wemeldinge heeft gebragt. Hiertoe werd uit de Poel naar Wemeldinge een nieuw kanaal gegraven en eene kapitale sluis bij Wemeldinge gebouwd.
St. Philipsland, met goede afwatering, heeft twee sluizen, de éene bij het dorp, de andere in den dijk van den Anna-Jacobapolder.
Ook op het eiland Tholen schijnt de afwatering zeer ^oed te zijn. Vijftien sluizen 2) voorzien er daarin; bij St. Maartensdijk, waar het land min oi1' meer het voorkomen heeft van een Hollandsch landschap, vindt men de deide watermolen van Zeeland.
Het vierde district, in vorige eeuwen door zoo vele rivierarmen doorsneden, waardoor de vloten tot Sluis, Biervliet en zoo vele andere vestingen naderden, maar die thans in bijzonder vruchtbaar land zijn herschapen, heeft door al die aanslibbingen veel met de afwatering te kampen, liet zijn vooral de inpolderingen in het Zwin en in den Brakman, waardoor de afwatering belemmerd wordt en die dringend vorderen, dat
3
1) Die van de Zuid Ivraaijert, Borsselen, Ellewoutsdijk, Baarland, HoedekenskerUe , Boone, quot;Wi'lem Anna. Breedevvate.-inn-(tenzuiden). ICrui-ning-en. Waarde. Emanuel, Eeigerstergschen polder, de polder der Maatschappij tot indijking, de Breede watering bewesten IJerseke, met drie sluizen aan den IJersekendam, te Wemeldinge en Kattendijke, Wilhelmina met twee sluizen in het Sas van Groes en nog een ijzeren koker noordelijk, Zuidvliet, Oosterland, Egbert Petrus, Westerland, Broeder en Zuster! 's Heer Arendskerke , Oud—, Jueuw- en Noord-Kraaijert en eindelijk die van den nieuwen Jakobspolder en nieuwen van Citterspolder.
) Tan de polders van Haaften . Joanna Maria. Suzanna, St. Annaland, Stavenisse, Muije. Oudeland, van St. Maartensdijk, S'abbecoorn , Scher-penisse, Deurloo. de 1500 gemeten , Oud Kijkuit. Hikke, Bollare en eindelijk de kapitale sluis van Poortvliet.
34
uitvoering gegeven worde aan eene onlangs (en wel na het bewerken dezer topographic) getroiiene overeenkomst tusschen het Rijk en de ingelanden, om die schoone landstreek van een algemeen uitwateringskanaal te voorzien.
Behalve door het Zwin watert het district af in de Schelde en in den Brakman, en misschien voor een klein deel in Belgische wateren
Thans telt men er elf zeesluizen 1). Die van den Kapitalen dam vermindert in werking, en als een bewijs van de verandering, waaraan de sluizen onderhevig zijn, nemen wij uit het Sluisch Weekblad, van 6 December 1S67, een staat op van de in deze eeuw veriande sluizen in het vierde district, omtrent welks suatie, naar het schijnt, zulke billijke klagten gerezen zijn. Zij zouden zijn als volgt:
OPGAAl1 van de in deze eeuw veriande. zeesluizen, op het Zwin en in den Brakman uitgewaterd hehhende.
1°. aan de zoogenaamde Arke, bij den Cranepolder;
2°. die aan de Coxijde kreek;
3°. en 4°. de twee sluizen aan de Oude en Nieuwe Kil,, bij Retranchement;
5°. die in 1841 te Retranchement gebouwd;
6°. van den Olieslagerspolder;
7°. de Passluis met vier kokers;
Van den Zwinpolder, Cadzand, de nieuwe sluis van GroeJe, de-watering van Baarzande , de sluis bij Nommer Een, Hoofdplaat en Elisabeth-polder , die de Biervlietsche vervangen heeft, de sluis der 7 Vereenigde polders en die aan den Kapitalen dam en de Isabellasluis, en eindelijk nog een. klein sluisje voor den Angelinapolder.
8°. de Oostsluis met twee kokers;
9°. de Duiventorensluis;
10quot;. het sluisje, aan de have» gelegen;
11°. en 12°. twee sluizen bij de poort te Aardenburg;
1 3°, Kapitale dam ;
14° Magdalena;
15°. en JG0 de sluizen bij Biervliet.
In het vijfde district, welks zuidelijke streek hooger begint te liggen, is men met de afwatering zeer te vreden, niettegenstaande nog steeds daar vooral uitgebreide kreken — bijv. die van Othene — verbazend veel lands aan den landbouw onttrekken. Men heeft die goede afwatering vooral te danken aan de flinke waterleidingen, oostelijk en westelijk van het kanaal van Neuzen, die van rijksweg? gegraven zijn, en die met sluizen in den oost en west beer van Neuzen uitmonden. Daarenboven vindt men nog enkele andere zeesluizen 1).
Al het vermelde zal voldoende wezen om aan te toonen, hoeveel moeite de mensch hier aanwendt en moet aanwenden, om zijn laag gelegenen bodem van het overtollige water te bevrijden. Hij doet het echter met vrucht, en mist hij al daardoor de voordeden, die weleer uit plasssn en moerassen voorvloeiden, zijne offers worden er vergoed door de voordeeliger vruchten van den landbouw en — wij mogen het er gerust bij schrijven — door steeds beter wordende hygieinische voor-
Die der onlangs bedijkte Kleine Stelle, de Looze- en Loovenpolder, Nieuwe Neuzen-, de Eendracht-, Walzoorde-, Nijs-, Nieuwe sluis bij Campen. Kruis-, Melo-, Kleine Molen-, van Aiste.n- en Prosperpo der.
36
w.iardeii. Dat er intusschen in dit opzigt nog steeds te verbeteren is, en dat er in dit gewest aan dat verbeteren nooit een einde zal komen, zal de nadenkende lezer beseffen.
Het moge hier de plaats zijn nog eens te vermelden, dat de Zeemvsche landman, geneigd als liij is in het nieuwe geene verbetering te zien, afkserig is van draineren; dat hij dit voor zijne wijze van landbouwen afkeurt, zoodat het slechts hier en daar wordt aangewend, maar dat er van den hygieinischen kant beschouwd, tot droogmaking van landerijen en tot verbetering van vele stilstaande slooten van die drainage yeel zou te verwachten zijn.
De bodem van de provincie Zeeland, zoowel van de eilanden als van Staats-Vlaanderen, bestaat geheel uit alluviale gronden. Slechts aan de zuid-oostelijke grens bereiken de tertiaire gronden, die den bodem van Antwerpen innemen, hare grenzen, om evenwel spoedig geheel door de latere zeebezinkingen bedekt te worden.
quot;Naar de dikte die deze alluviale gronden bereiken, heeft men nimmer met een bepaald wetenscliappslijk doel, door middel van boringen onderzoek gedaan, en ware het niet dat de voor eenige jaren op het terrein van de cellulaire gevangenis te Goes, tot oekonomische doeleinden bewerkstelligde putboring een helderder licht verspreid had, wij zouden nog geheel onzeker zijn, waarop de alluviale gronden onzer provincie rusten.
De putboringen en ontgravingen voor het aanleggen van kunstwerken, dijken enz zijn verder de bronnen, die omtrent de zamenstelling van het alluvium nader inlichting hebben gegeven.
') Bij de bewerking- van dit hoofdstuk is hoofdzakelijk geraadpleegd liet. werk van dr. W. C. H. Staring, de Bodem van Nederland.
37
Men kan in het alluvium der provincie onderscheiden:
1°. zee-aanspoelingen, zceduinen en zandbanken en
zee-bezinkingen, die bijna overal, met uitzondering van een gedeelte van het voormalige vijfde district, twee lagen vormen, welke door eene veen- of derrielaag van elkaar gescheiden worden.
ZEEDUINEN.
De Zeeuwsche duinen zijn een gedeelte van de keten , die, hier en daar afgebroken, bij Calais begint en langs de geheele kust voortloopt. Zij bezetten de westelijke grenzen van Staats-Y laan deren en van de eilanden Walcheren en Schouwen, met uitzondering van het westelijkst uiteinde van Walcheren, waar de reeds boven vermelde West-Kapelsche dijk de kust tegen de Noordzee beschermen moet. Deze dijk is eene smalle overgeblevene strook duinen, die tot een zacht glooijenden dijk afge-slecht en met steenen bekleed is.
Ook in Schouwen is een gedeelte dijk tussclien de duinen aangelegd
De Zeeuwsche duinen zijn over het algemeen nog weinig beplant. Wel vindt men omstreeks Domburg in Walcheren den binnenzoom der duinen met bosschen en buitenplaatsen bezet, iets noordelijker echter, bij Vromvepolder, waar de duinenrij aanmerkelijk breeder wordt, ziet men groote vlakten, zoogenaamde geestgronden, geheel ongebruikt liggen en duinpannen , waar de veenvorming nog ongestoord plaats heeft. Ook in de duinen van Schouwen worden uitgebreide geestgronden, maar minder duinpannen aangetroffen.
Waar de duinen slechts eene enkele reeks vormen, zijn
38
zij kunstmatig met helm beplant, ten einde het verstuiven tegen te gaan
Tegenwoordig kan men aannemen, dat, zoo op Schouwen en Walcheren, als langs de kust van Cadzand, minder afslag en verplaatsing van duinen voorkomt dan eertijds. Maar dat deze vroeger aanmerkelijk westelijker moeten gelegen hebben, bewijzen de vele overblijfsels van vroeger bewoonde plaatsen, nu en dan op het strand voor den dag gekomen, alsmede het algemeen voorkomen aldaar van derrielajjen of voormalige veeuen.
♦— O O
Dat het afslaan der duinen in Zeeland echter nog verre van zeldzaam is, bewijst ieder met hoogen vloed gepaard gaande noordwestelijke storm; onder anderen nog die van 2 December 1867, die aan de reeds zoo smalle duinreeks voor Domburg belangrijke schade toegebragt heeft
Het duinzand bestaat uit sterk afgeronde kwartskorrels, hier meer daar minder door ijzer gekleurd en dikwijls vermengd met schelpgruis.
De duinen gaan naar de zeezijde over in de
ZAXDBANKEN.
Daaronder kan men de hoogstliggende gedeelten van deu zeebodem verstaan.
Deze banken, steeds aan den loop der stroomen gehoorzamend, zijn altijd min of meer aan verandering onderhevig; zoo hebben in de Ooster- en de Wester Schelde allen eene neiging om zich zuidwaarts te verplaatsen. De zandbanken bestaan uit zuiver kwartszand, vermengd met schelpen en overblijfsels van zeedieren.
Moeten de zecduinen en zandbanken, als in het tegenwoordige geologische tijdperk gevormd, ongetwijfeld als alluviale gronden beschouwd worden, zoo is toch het zeezand, liet hoofdbestanddeel waaruit zij zijn zaïnengesteld, afkomstig van den Noordzeebodera, die slechts als een vervolg van het groote Noord-Duitsche diluvium te beschouwen is.
39
üe zee-bezinkingen bestaan uit zeeklei, in de bedijkte gronden met eene laag bouwgrond of teelaarde overdekt, in de stroomen bij ebbe, op de dusgenaamde schorren zigtbaar. Daar de geschiktste grenslijn, die den onmerkbaren overgang van zeeklei tot rivierklei bepaalt, diegeen is, tot welke zich, landwaarts in, de invloed der getijen duidelijk laat waarnemen en deze voor de Schelde tot Rupelmonde geldend is, zoo kan men zonder aarzelen den bodem der Zeeuwsche eilanden, als hoofdzakelijk uit zeeklei bestaande, beschouwen.
Met tamelijke zekerheid kan men echter aannemen, dat de slib, die onder de wisseling der getijen den grond onzer eilanden gevormd heeft en dien onzer schorren thans nog vormt, oorspronkelijk door de Schelde is aangevoerd. De scheikundige zamenstelling der Zeeuwsche kleigronden is nog niet voldoende onderzocht. Talrijke diatomeeën heeft men gevonden in de klei van de haven en binnenwateren yan Goes en Zuid-Beveland, en in die van de Oosterschelde en de haven van Zierikzee.
Daar de dikte der kleilagen afhankelijk is van de hoogte der getijen ter plaatse waar zij gevormd zijn, en het verschil tusschen ebbe en vloed in de Zeeuwsche stroomen ruim 3 meters bedraagt, zoo kan men de kleilaag op eene gemiddelde dikte van 3V2 meters schatten, met toelating evenwel yan zeer vele uitzonderingen op dezen regel. Vooral aan de zuidoostelijke grens der provincie, waar, gelijk vermeld is, de alluviale bodem gaande weg smaller wordt, heeft ook deze kleilaag mindere uitbreiding. Zoo bedraagt de dus genoemde polderklei bij Antwerpen slechts twee decimeters dikte en te Sas van Gent reeds 10-13 decimeters, üe zeeklei der schorren onderscheidt zich niet van die der eilanden, daar deze toch niet anders dan bedijkte schorren zijn, die men gemeend heeft naar orde hunner vorming in drie groepen te mogen-
40
verdeeleu. Tot de eerste groep zou het tegenwoordige Staats-Vlaanderen behooren, vroeger door aanzienlijke, later aange-slibte en ingedijkte stroomen van het overige Vlaanderen gescheiden ; — tot de tweede; Walcheren, Noord-Beveland, Wol-jjhaartsdijk, Zuid-Beveland, Baarland en Borsselen; —tot de derde: Schouwen, Duiveland, Philipsland en Tholen. Deze nieening, steunende, behalve oj) de jaartallen van inpoldering, op eene wet, die men in Zeeland heeft ineenen op te merken, namelijk: dat de aanwassen van het zuiden naar het noorden plaats vinden, terwijl de regteroevers der Zeeuwscae stroomen daarentegen aan voortdurenden afslag onderhevig zijn, is echter voor geen streng bewijs vatbaar.
Het verschil in tij, het gehalte van het water aan zout en de vruchtbaarheid van den grond zijn van den grootsten invloed op den plantengroei der schorren Op de Zeeuwsche schorren vindt men geen biezen of riet, maar de zee-koraal en zee-aster zijn de eerste planten, welke op de blootvallende slikken groeijen. Niet overal is deze kleilaag even dik. In een groot gedeelte van Zuid-Beveland heeft daarom de bovengrond veel minder waarde. Rondom Heinkenszaud 1), Oyezande, Oudelande vindt men bijv. een schralen zandgrond, terwijl tusschen Heinkenszand en Goes, de dusgenoemde Poel, de derrielaag niet dan met zeer weinig klei overdekt is.
Op de Zeeuwsche schorren vindt men geen biezen of riet, maar de zee-koraal en zee-aster zijn de eerste planten, welke op de blootvallende slikken groeijen.
Wij hebben tot dus verre slechts gesproken over de oppervlakkige laag zeeklei, die in den regel op een ondergrond van derrie rust. Tot regt verstand van de zamenstelling
') De namen der gemeenten geven reeds aan, dat zij op eon zandgrond gebouwd zijn. doch die namen zijn geen voldoend bewijs. In het 4de district bijv. zijn de gronden rondom Zuidzande en Cadzand bij den landbouwer zeer gezocht wegens hunne vette klei en was de vroegere , thans begrinde kleiweg tusschen beide gemeenten. om dezelfde roden . bij den voerman gevreesd.
41
van den dieperen alluvialeu bodem is het noodzakelijk, dat men bekend zij met de geschiedenis der vorming van de Zeeinvsclie eilanden.
In het eerste tijdperk der wording van ons alluvium was de zeebodem oneffen, op sommige plaatsen diepe geulen opleverend, op andere welligt boven de oppervlakte der zee uitstekend. Onder den invloed der getijen en winden werd de bodem meer effen, maar vormden zich tevens banken en zeeduinen, die de zee gaande weg afsloten. In deze min of meer afgeslotene binnenzee loosde de Schelde haar slib eu water, en werd eerst de zandige bodem met platte slijkmossels en hartschelpen gevormd, waarop langzamerhand eene kleilaag bezonk. Zoodra deze kleilaag voor plantengroei geschikt werd , ontwikkelden zich spoedig kustplanten, biezen, riet enz., op enkele plaatsen welligt sterker houtgewas, en werd zoo de grond gelegd voor de veenlaag, welke vrij algemeen onder de zeeklei wordt aangetroffen. Üoor verplaatsing der stroomen en ten gevolge van doorbraken der duinenreeks door hooge vloeden als anderszins werden deze veenen weder geheel overstroomd, om onder gunstige omstandigheden op nieuw schorren te vormen en met eene kleilaag overdekt te worden Zoo is het waarschijnlijk, dat deze eilanden in vroegere eeuwen afwisselend moeras, veenen of schorren vertoonden, tot dat de mensch, door indijkingen en inpolderingen de eilanden voor goed buiten den invloed van strooinen en vloeden wist te brengen.
Hieruit laat zich verklaren de op enkele plaatsen voorkomende afwisseling van klei- en veengronden, zoowel als de meer algemeene overgang van derrie in spierlagen 'J.
!) In de » mededeeling-en van den heer P. J. Neut, nopens de oeveraf— schuiving aan den Vlietepolder ontstaanvindt men eene zeer duidelijke en het bovenstaande bevestigende beschrijving van de wijze , waarop de bodem van Noord-Beveland kan gevormd zijn. De heer Neut deelt daar in hoofdzaak het volgende mede: Op 3.60 meters beneden het maaiveld of op 1.10 tot 1.20 meters beneden het gewoon laag waterpeil ligt een vaste blaauw
42
Opmerkelijk is het, dat de derrielagen niet geyonden worden in later bedijkte polders, welke bestaan uit gronden van voormalige vaarwaters, die verzand zijnde, tot vruchtbaren grond zijn aangewonnen. Zoo heeft men bijv. in den Wilhelmina-polder in Oost-Beveland bij boringen, tot elf meters beneden het Amster-damsch peil, in de kleilaag alléén zand gevonden. In Noord-Beveland wordt geen veenlaag in den bodem gevonden, waar het, Faal (eene breede kreek, die de schorren, waaruit dit eiland gevormd is, eertijds van een scheidde) met zijne nevenkreken geloopen heeft.
liet veen in Zeeland is tot goede turfmaking zelden ge-geschikt en meest met eenige klei vermengd. Het bestaat
gelileurcle zandlaag-, waarop eene 40 tot 50 centimeters dikke laag-lichtgrijs gekleurde vette klei rust. Op deze kleilaag bevindt zich eene laag veen , dik 50 tot 70 centimers. kennelijk het overblijfsel van riet en andere planten. De veenlaag1 draagt eene 2 meters dikke laag zand , vermengd met zeeschelpen. Het zand wordt in het bovenste gedeelte der laag roodachtig' bruin en gaat over in eene laag- bouwklei, waarvan het bovenvlak omstreeks 50 centimeters beneden het gewoon hoog waterpeil ligt.
Derhalve de oorspronkelijke zandlaag- werd bevloeid door een rustig klei-houdend water, dat zoet of brak moet geweest zijn; want de op de kleilaag-rustende veenlaag bestaat uit overblijfselen van planten, die in zoetwater te huis behooren (riet, sek, dullen enz., later elzen, berken en dergelijke). Tijdens deze plantengroei is de vlakte dus van het zeewater afgesloten geweest en, daar aan het bestaan van eene bedijking niet te denken valt, moet die afsluiting hebben bestaan uit eene duinenrij , opgestoven op de zandlaag. De duinen van Walcheren en Schouwen zijn dus vermoedelijk schakels van een keten, die ook Noord-Beveland van de zee afsloot. J)e Schelde, die voor 2000 jaar vermoedelijk deze duinenrij niet had doorboord, maar zich met de Maas en den Rijn vereenigde, overstroomde deze lage vlakke landstreek en vormde er eene soort van binnenzee. Uit het vrijelijk vloeijende rivierwater kon dus eene kleilaag bezinken, waarin de grondstoffen voor de veenlaag aansloegen. Door het geweld der zee of door verstuivingen ontstonden bressen, waardoor de veenlaag door eene laag zeezand overdekt werd. De weleer met kreupelhout bezette vlakte was dus veranderd in eene zandbank, waarop het ruim toevloeijende zeewater zijne klei afzette en een schor gevormd werd, welke in de 0de of 10de eeuw bedijkt is.
De voorstelling van de wijze , waarop deze landvorming en vervorming zou kunnen zijn tot stand gekomen, voor rekening latende van den schrijver, hebben wij gemeend zijne zeer belangrijke beschouwingen niet onvermeld te moeten laten.
43
uit lagen van gewassen, onder welke zich zelfs zware liout-stammen voordoen, die vast in elkander zijn bezakt, zonder in hunne lagen zelfs de minste weekheid te vertoonen, zoo zelfs dat zij zich loodregt laten afsteken en soms moeijelijk door de spade te scheiden zijn. Deze derrie, in klompen gestoken en gedroogd, levert eene voor het gebruik ruwe brandstof op, welke een onaangenamen reuk en een dikken scherpen rook van zich geeft en het koper aantast. 1) Zelfs wordt de bovenste laag, ter dikte van 1 a 2 decimeters (zilt genaamd) als brandstof ten gebruike ongeschikt geacht. De derrie is overigens merkwaardig door de aanmerkelijke hoeveelheid zouten, die zij dikwerf bezit, zoo zelfs dat zij in vroeger tijden tot het winnen van keukenzout gebruikt werd. Die derrie werd daartoe voornamelijk gebruikt, welke op het zeestrand aanspoelde, en alzoo uit den bodem der zee op de kusten losgewoeld, geheel met zout water doortrokken was geworden. Door verbranden verwijderde men de veenmassa en spoelde daii het zout uit de asch. Dat dit bedrijf vroeger op eene groote schaal plaats had, bewijst de groote opeenstapeling van de hierdoor verkregene asch, die men nog te Zierikzee aanwijst en welke, sedert men haar ten behoeve der glasblazerijen verkoopt, voor die stad eene ruime bron van inkomsten geworden is.
Deze derrielaag rust doorgaans op verschillende min of meer vette spierlagen of schelphoudende zandgronden, tot eindelijk (bij Vlissingen op ± 20 meters, bij Veere 15, Goes 4, gedeelte van het 5de district 3 beneden A.P.) het zanddiluviutn wordt aangetroffen.
Men vindt in deze derrie het kienhout in te groote hoeveelheid , om te veronderstellen, dat het alles door den stroom als anderszins van elders zou zijn aangevoerd. Zoo heeft men bij het maken der vestingwerken te Vlissingen onder eene Liag
') Het bezigen er van als brandstof door de werklieden bij het aanleggen van den spoorweg en het kanaal in Walcheren, heeft zeer schadelijk op de nogen gewerkt en eene menigte van oogziekten bij het volk doen ontslam.
44
bouwgrond, zand niet schelpen en klei, ieder van 6 decimeters, gevonden eene laag derrie met boomtakken en riet, en eene laag zuivere derrie, ieder van 15 centimeters, en daaronder eene laag van potaarde van 6 decimeters met overeind staande boomstammen, die door de twee boven op liggende lagen been staken. De houtsoort is onbekend gebleven. In den Sofia-polder bij Aardenburg heeft men eveneens onder klei-, zanden derrielagen potaarde gevonden, waarin zware tronken van dennen lagen. Ook te Oost-Souburg is op eene diepte van 10 meters beneden den grond kienhout aangetroflen. Merkwaardig is ook een hamer te Wolfaartsdijk in het veen gevonden en thans bewaard in het museum van het Zeeuwsche Genootschap 1). De in den jongsten tijd verrigte ontgravingen in Zuid-Beveland en Walcheren, ten behoeve der op die eilanden aangelegde of aan te leggen kanaal- en spoorwegwerken, hebben, voor zoo verre ons bekend, voor onze wetenschap nog weinig resultaten opgeleverd. Alleen heeft men bij het graven van het kanaal door Zuid-Beveland, op eene diepte van 5.20 meters, niet alleen kienhout gevonden, maar het gewei van een hert, hetgeen daarom te meer merkwaardig mag genoemd worden, omdat een dergelijk gewei ook in den West-Kapelschen dijk is aangetroffen 2).
De te Vlissingen ten behoeve van de boven vermelde werken verrigte putboringen doen zien, dat daar ter plaatse de klei-, spier- en schelpgruishoudende zandlagen telkens afwisselen nog tot eene diepte van 20 meters, weshalve de alluviale bodem daar aanmerkelijk dieper reikt dan te Goes.
De eigenlijke derrielaag is evenwel niet sterker dan J h 2 meters en bevat wel min of meer sterke boomwortels en stronken, maar kienhout is er, althans voor zoover wij weten, niet in aangetroflen.
M de Kanteb en Drbsselhuis. De provincie Zeeland, bladz. 7 en 8. s) Zie dr. de Man-. Archief Zeeuwsch Genootschap.
45
De te Middelburg ontgraven grond bevat hier pii daar eene derrielaag va?) slechts weinige decimeters dikte. Men kan echter aan deze laatste ontgravingen gecne zeer hooge waarde hechten, daar, ten gevolge der vroegere gravingen in dezen bodem voor den aanleg van wallen en vesten, de verschillende aardlagen belangrijk door elkander gemengd kunnen zijn *).
■) De opgravingen te Middelburg in I8G8, ten behoeve van een deel van het kanaal- en spoorwegterrein, waren in Augustus zoo verre gevorderd, dat men met tamelijke juistheid over den bodem oordeelen kon. Het is gebleken , dat de zamenstelling van dezen overeenkomt met hetgeen boven is aangeteekend. De werken hadden plaats aan de zuidzijde der stad, waar zich bolwerken , gebouwen, gracht en weiden bevonden. De bovengrond , uit aangevoerden grond bestaande, wisselde natuurlijk dikwerf af, en leverde dit bijzonders op , dat men aan de zuidwest zijde eene in het begin dezer eeuw geslotene begraafplaats ontmoette , en ter plaatse van een deel der bolwerken daarentegen eene groote hoeveelheid wit zand , dat duidelijk aldaar voor de soliditeit van het werk was aangebragt; een en ander was echter met weelderig groeijend gras bedekt. Het veld zelf, het maaiveld noemt men het in den regel, lag gemiddeld 1 meter boven A.P. gemiddeld getij , en de met puin gemengde bouwgrond was 1 meter dik.
Op dezen volgde nu eene laag van 1.50 meters bruine en blaauwe klei, waarin mossel- of oesterschelpen in geringe hoeveelheil, dunschalen en cardiums, meestal gesloten, in eenigzins grootere mate. Op deze kleilaag wederom 1 meter donker grijze klei met een weinig veen gemengd. Daarop volgde het veen zelf, waarover later; hierop 4,50 beneden A.P. , 1 meter donker grijze spier met veen gemengd, en dan 0.75 meter witte spier; ook deze had eene blaauwachtige kleur en werd later in de lucht witachtig; zij bevatte zeer weinige schelpen , en week bij het ontgraven. verhardde zij later door den invloed der lucht. Hierop volgde, G.25 beneden A.P., fijn grijs zand met schelpen, voor een deel zoogenoemd loopzand. In het zand waren de schelpen in zeer groote hoeveelheid aanwezig; het waren cardiums en dunschalen, doch de laatste hadden verre weg de overhand. De schelpen waren meestal dubbel, waaruit men kan opmaken . dat de dieren daar geleefd hebben ei gestorven zijn.
Het veen lag bij den havendijk langs de zuidwestzijde 3.38 ;
onder terreinshoogte, idem langs de noordzijde 2.5i;
bij de brugput langs de zuidwestzijdè 3.30;
idem langs de noorvloostzijde 3.50;
bij den aangelegden weg langs de zuidwestzijde 4.20;
idem langs de noordoostzijde 4.10.
Het veen bevond zich regelmatig in lagen , doch daarenboven hier en daar als het ware in afzonderlijke putten, en nabij den havendijk, waar men de fundamenten vond van een oud groot, gebouw , — misschien van een groot ban-
46
Ook te Veore heeft men onlangs, ten behoeve der daar nan te leggen kunstwerken, putboringen gedaan. Bij eene dezer boringen (boring B I) heeft men, op eene diepte van 3—5 meters, eene 2 meters dikke onafgebroken veenlaag gevonden; bij de andere boring is de veenlaag veel dunner, maar wordt op eene diepte van 14 meters nog spier aange-trofl'en. Van 15 — 20 meters wordt voorts niets dan blaauw zand gevonden, hetwelk bij boring B reeds op 1 0 meters beneden den grond aanvangt, om tot op eene diepte van 20 meters onafgebroken voort te duren. Men zou dus hieruit afleiden, dat de alluviale bodem bij Ylissingen eene aanmerkelijker dikte heeft dan rondom Veere.
üe ondergrond waarop deze alluviale gronden rusten, is te beschouwen als het vervolg van het Noord-Duitsch dilivium, dat gedeeltelijk uit diluviale gronden van anderen oorsprong bestaande, in de zandgronden van Bergen op Zoom zijne
delsg-ebouw, dat diende tot berging van koloniale waren, vóór men de Oost-Indische kamer bouwde, — droeg dat veen duidelijk de sporen van voor een gedeelte uitgeveend te zijn.
In het veen vonden wij geene schelpen of overblijfselen van geraamten , wel vleugels van kleine schildvleugelige insecten. en het droeg nergens sporen van door menschen bewoond te zijn geweest. Wel heeft men er op enhele plaatsen kruiken, flesschen, de bekende dikke pijpen en kannen , of stukken er van, met opschriften in oud Duitsch in gevonden , maar het is zeker, dat deze overblijfsels van de 14de of latere eeuwen er in verloren geraakt zijn, toen een deel van dat veen of moeras öf gracht, of eene uitge-veende schor was. Het veen bestond. even als altoos, uit overblijfsels van riet en andere waterplanten; op enkele plaatsen vond men ook boomstruiken of wortels Dit hout alweder was zacht bij het ontgraven, doch niet zoo licht rood van kleur als dat, hetwelk men te Vlissingen vond. De houtsoort is niet mikroskopisch bepaald : men meende dat het eiken hout zou zijn.
Bij den aanleg van den spoorweg van Neuzen naar Se'saete, is men bezig een deel van het kanaal van Neuzen te verbroeden, en vindt men bij die gelegenheid weder talrijke sterke, harde, bruine, inwendig rood geworden boomen , die allen in noordwestelijke rigting op den grond in het veen liggen. Onder het veen weder spier.
') Zie bijlage B2.
47
westelijke, zich boven de oppervlakte der zee vertoonende punten bereikt, om vervolgens door zee- of zeebezinkingen bedekt, in Engeland zich weder boven deze te verhefl'en. Deze groote vallei vormt den bodem der Noordzee en den ondergrond onzer zeeprovincie.
Omtrent de dikte van dit zand-diluvium, uit afgeronde kwartskorrels bestaande, is weinig bekend. Zeker is het, dat het tegen den zuidelijken grens der provincie gaandeweg dunner worden moet, daar één uur beneden Aardenburg, tusschen Erugge en Gent, reeds tertiaire gronden gevonden worden; terwijl in het zuiden van het voormalig 5de district de alluviale bodem onmiddellijk op tertiaire, met zand-diluvium gemengde gronden rust, en tot aan de grenzen zelve plaatsen (de Kanter) voorkomen, die geheel uit Antwerpsche crag 1) bestaan.
De boven besprokene putboring te Goes is verder de eenige bron, die ons omtrent de dikte van het zand-diluviuin en de zamenstelling van den daaronder liggenden grond uitsluitsel kan geven.
Het blijkt, dat men aldaar omstreeks 4 meters alluviale
) Door Antwerpsche cray verstaat men een tertiair zand, dat den ondergrond vormt van een groot gedeelte van het land van Maas en van de omstreken van Antwerpen, en dat overeenkomt met dergelijke genoegzaam dezelfde versteeningen bevattende zanden , die , onder den naam van crag , sedert lang op de kust van Suffolk bekend zijn en daar, om de menigvuldige schelpen welke zij bevatten, gebruikt worden tot het mergelen van akkerland. Men onderscheidt in de Antwerpsche crafj drie afdeelingen : boven op ligt rood-geel zand , soms glimmer houdend , soms eenigzins kleiachtig , en dikwijls kalkbrokjes of vergruisde schelpen bevattende, die wel eens zoo zeer de overhand hebben , dat er kalk van gebrand kan worden. Bij de Kanter is dit schelpgruis tot werkelijke kalksteenbrokken van 15 centimeters dik zaamgebakken; terwijl het zand rood gekleurd en gedeeltelijk tot steen verhard is. De volgende afdeeling bestaat uit los grijs zand met glaukoniet-korrels, en met zeer menigvuldige, grootendeels verbrijzelde koralen van schelpen. De onderlaag, de zoogenoemde zwarte crag, bevat veel meer glaukoniet dan de voorgaande en is daardoor donker groen, zelfe zwartachtig gekleurd
48
klei en veen, daarop een 30tal meters zand-diluvium en vervolgens van 44—(51 nieters onder den beganen grond, tertiairen grond, den dusgenoemden Antwerpschen crag heeft doorboord.
Uit deze put boring blijkt voorts, dat de Ant\vcr[ sciie crag eene groote. zich tot onder Zuid-lieveland (Walcheren? liet oostelijke Zeeuwsch-Vlaanderen ?) uitstrekkende kom (of strook?) opvult, in l^elgië begrensd door Hulst, St Nico-laas, Hennixken, Vieu-Dieu, Borgerliout, Eeckegt;-en bij Kruisscharf. Waarschijnlijk zal de rupelleem, die op de te Antwerpen en St. Nicolaas geene groote dikte bereikende craglaag volgt, ook te Goes aan den onderkant van den crag gevonden worden.
Met de aardkunde staat in naauw verband het natuurverschijnsel, dat wij kennen onder den naam van aardbevingen. Voor zoo ver het op Zeeland betrekking heeft, staan wij er even bij stil.
Wanneer wij bedenken, dat de alluviale bodem van ons gewest, zoo als uit het bovenstaande blijkt, op eene betrekkelijk niet groote diepte op een tertiairen bodem rust, die den ondergrond van een groot gedeelte van het vaste land vormt, dan kan het geene groote bevreemding baren, dat « zelfs,quot; zoo als At.ex. von Humboi.dt zegt1), // in de losse aangespoelde gronden der Nederlanden, in de omstreken van Middelburg en Vlissingen (23 ïebruarij 1S2S) aardschokken zijn gevoeld geworden.quot; En inderdaad schijnt het voorkomen van ligte aardschuddingen ten onzent niet tot de groote zeldzaamheden te behooren. Zoo leest men in ZcelaiuVs Cronyh-AhnanaTc van 1777 , dat (i April 15S0, omtrent den avond, tot twee malen toe eene schudding is gevoeld, die echter weinig of geene schade veroorzaakte, zijnde alleen eenige steenen uit kerken en torens geschud; voorts 2 Januarij 1602, des
') Kosmos I, bladz. 215
49
luidJags omstreeks 12 uur eu 13 September lÖ'JiJ, 's namiddags om E1/, uur, durende deze ruim 2 minuten, doch beide zonder merkbare schade te veroorzaken.
Verder spreekt Job Bastbr, in zijne Ephemerides, van een //mirus motus aquarum,quot; die den Isten November 1755 des morgens ten 11 ure gedurende enkele minuten in al de havens werd opgemerkt. Dat op dien beruehten datum de aardschokken zich lot ons land voortplantten, kan minder bevreemding wekken, dan de waarnemingen eveneens door Job Bastee medegedeeld van ligte aardbevingen op 18 Eebruarij 1756, des morgens te T'/oUre, met Z. Z. W ., op 20 Januari) 1 76U, des avonds te 10 ure bij een thermometerstand van 30° E. en 15 Juiij 1760, des morgens ten 21/2 ure. Bovengenoemde Cronijk bespreekt ook de drie eerst vermelde waarnemingen van Job Basïek, en vermeldt dat bij die van 1755 het water, dat op den abdijtoren te Middelburg in de bakken staat, om bij voorkomenden brand te kunnen dienen , zoo zeer bewogen werd, dat het uit de bakken is gespat, terwijl in het dok te Vlissingen zware oorlogschepen met elkander in aanraking kwamen, en de aardschudding van 20 Januarij 1 760 zoo sterk was, dat zelfs de klokken aansloegen.
Voegt men hierbij de boven door vox Humboi.dt vermelde en de jongste aardbeving van 19 October 1847, des morgens te 7 ure, die van een onderaardsch geluid vergezeld, in de geheele provincie Zeeland en andere streken zuidwaarts van die provincie gelegen gevoeld werd, en die, wat hare hevigheid betreft, zeer zelden met die mate van kracht in onze noordelijke gewesten is waargenomen ^, dan kunnen wij ligte aardschuddingen ten onzent niet tot de buitengewone zeld-
') Merkwaardig was het, dat vier weken later {17 November) in Zeeland een ander en althans in die mate even zeldzaam natuurverschijnsel werd waarg-enomen , namelijk een buiteng-ewoon prachtig noorderlicht, dat s avonds ten 10 ure een zoo helder licht van zich gaf, dat men op een verren afstand de kleinste voorwerpen kon onderscheiden.
50
zaamheden rekenen, maar bij onze tegenwoordige geologische kennis rr ons evenmin over bevreemden dan verontrusten.
De delfstofielijke gesteldheid van een alluvialen bodem mag naauwelijks een onderwerp schijnen, om er in eene geneeskundige plaatsbeschrijving bij stil te staan. Slib en zand door zoet- en zeewater bijeengebragt, tengevolge van de werking daarvan op veelvuldige wijze dooréén gemengd, door voortdurenden aanvoer van buiten zich niet zoodra boven de waterspiegel verheflend, of zij worden, door een groot ontkie-mings-en ontwikkelingsvermogen begunstigd, met tal van bewerktuigde wezens, waarvan zij de afgestorven overblijfsels in zich terughouden, bedekt;— slib en zand, zeggen wij, die schijnbaar zoo eenvoudige grondstoffen, eindigen ten slotte met een vasten bodem op te leveren, waarop de mensch onderhoud vindt voor zijn leven en voor zijn bedrijf, met de wetenschap dat hij dat moet zoeken in de klei, de derrie en het zand, die de zamenstellende lagen van dien bodem uitmaken.
Hoe verschillend de verhouding van die grondlagen moge wezen, als gebonden aan de invloeden die de nederzetting er van hebben beheerscht, allen oefenen zij werking op elkander uit; ontbindingsprocessen en nieuwe scheikundige ver-eenigingen worden, onder afsluiting en drukking, tot stand gebragt, en in de verhouding van de grondlagen en van de elementen, die de bewerktuigde natuur er in achter liet of door ontbinding er in ontwikkelde, ligt de mate van vruchtbaarheid, die aan het alluvium eigen is of daarin opgewekt kan worden.
Uit dit oogpunt zoude eene landbouwkundige beschrijving van Zeeland zich niet kunnen te vreden stellen met eene oppervlakkige beschouwing van de zamenstelling van het terrein, en meer behoeven dan de wetenschap, dat de kleigrond van de Zeeuwsche schorren, die onder gunstige omstandig-
51
lieden ingedijkt, voortreffelijk bouwland opleveren, uit 9 deelen bewerktuigde stoffen en water, 12 deelen koolzuren kalk en 60 deelen zand en klei bestaat. Voor den hygieinist echter is die wetenschap voldoende, omdat hij meer belang stelt in de kennis van de magtigheid van de verschillende grondlagen, in die van hare ligging en van hare betrekkelijke doordringbaarheid voor grond-, meteoorwater en gassen.
Wij kunnen daarom ten aanzien van de delfstoffen in Zeeland hier zeer kort zijn.
De onderlinge werking van de grondstoffen brengt in den bodem verbindingen tot stand, die aan zijnen aard vreemd schijnen.
Wij zien in de klei gips in vasten vorm afgezet *), en planten, dieren en zeewater de elementen daartoe leveren, terwijl wij door hetzelfde proces ijzeroxyde-hydraat in dn derrielagen afgezet vinden, of het ijzer aan phosphorzuur gebonden om haar de blnauwe kleur van vivianiet mede te deelen, eeue kleur, die te schooner en te frisscher uitkomt, naarmate de derrie door de woeling van het zeewater pas van hare boven- en onderlagen ontbloot werd,
Menigmalen biedt het strand van de kust van Walcheren de gelegenheid, aan om phosphorzuur ijzeroxydul in de derrie waar te nemen. Bovendien wijst de roodachtige kleur van den omgeploegden akker en de gele weerslag van ijzeroxyde-hydraat, hier en daar in het water van ondiepe slooten of greppels, eene betrekkelijk ruime verbreiding aan van het genoemde metaal in de aardlagen van Zeelands bodem.
Overigens treft men geene oorspronkelijke of afgeleide deif-stoflen aan in den bodem van Zeeland, en mogen wij daartoe niet brengen den zoogenoemden zillen steen, dien de boer in Wal-
') Zie eene mededeeling deswege : Over het voorkomen van gipsaarde in Iv'ei. in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologic . door J. van der Hoeven en W. H. de Vriese , XI deel, bladz. 348.
52
dieren ongaarne zich ziet vormen in de wateren, die zijne landerijen omgeven 1), zoodat wij met bovenstaande beschouwingen dit onderdeel van de physische geogrsphie van Zeeland kunnen afgehandeld rekenen.
HOOGTE E\T LAAGTE VAM DEX BODEM.
Het is eene in het oog vallende bijzonderheid, dat de ingepolderde landen, naar gelang van hunnen ouderdom, eene lage ligging hebben, en dat, zijn er geene achter elkander liggende polders van verschillenden ouderdom aanwezig, de poldergrond binnendijks steeds lager ligt dan de buitendijk-sche aanwassen. Dit feit is zoo bekend, dat men eene voortgaande daling van den bodem als de oorzaak er van aannemende, deze zelfs op bijna éénen meter in elke eeuw gesteld heeft; en zeer in het groot wordt het verschijnsel volgens Staring in Zeeland waargenomen sj.
Of men dat moet toeschrijven aan het ineen persen en dringen van den grond, — bijzonderlijk van de veen- of derrie-lagen,— aan eene wijziging van den gemiddelden zee-waterspiegel, aan plaatselijke veranderingen van het getij, aan het wegvoeren van grond door den jaarlijkschen oogst, aan liet irestadig dunner worden van de kleilaag, zoo als Venema
o o
') Deze steen , welks formatie doet denken aan de incrustatiën van Eockanje , is niet anders dan eene polypen-omkorstinpf van de steelen en ■wortels van waterplanten, die steeds in omvang toenemende en ten slotte haren oorspronkelijken vorm verliezende , in g-roote massa's op den bodem van watergangen, kreken, slooten, vesten en grachten worden afgezet. Het is het polyparium van Flustra crustulmta, dat alom in de brakke wateren op de Zeeuwsche eilanden gevonden wordt en bij lagen waterstand als groote steenhoopen van onregelmatige gedaante aan den dag komt.
De reeds geno;-mde waterplas tusschen Goes en Wolphaartsdijk levert dien zilt en steen in ongemeen groote hoeveelheid op.
!) Het dalen van den bodem in Nederland, in Verslagen en mededee-lingen der Korinklijke Maatschappij van Wetenschappen , deel III, bladz. 147.
omtrent tie Groninger Dollavdpolders heeft aangetoond 1), is voor ons onderwerp vrij onverschillig. Maar uit hetgeen men bij eenigzins diepe gravingen in Zeeland waarneemt, mag worden aangenomen, dat de daling van den poldergrond in Zeeland hoofdzakelijk moet worden toegeschreven aan het beklinken van den ondergrond, daar de lagen waaruit deze bestaat, door lengte van tijd en naarmate zij dieper liggen, inéén pakken en vaster worden.
Men ondervond dit in het jaar 1867 bij den aanleg van ue groote zeesluizen voor het kanaal door Walcheren onder Vlissingen, waar de diepere grondlagen zulk eene vastheid bezaten, dat het omloenlijk was, de omkuiping van het buitensluishoofd der dubbele schutsluis, bij de diepte van den put van 6 meters — A.P., te beheijen. Zelfs na verdieping van den put kon de inheijing van de damplaten tot op de voorgeschrevene diepte van 14 meters — A. P. met de punt niet bereikt worden. Dit gaf aanleiding, dat de damplaten van S meters lengte verminderd moesten worden tot fi meters en dat geheid werd met de punt tot 12.50 meters — A. P. In weerwil van deze wijziging in het bestek bleef de beheijing nog aan groote bezwaren onderhevig, ten gevolge waarvan dc dam palen van 15 op 25 centimeters moesten verzwaard worden. De ondoordringbaarheid nu van den bodem was gelegen in de compacten staat van de zandlagen, die, blijkens de boringen A en B,— waarvan de uitkomsten in nevensgaande schets. Bijlage B 1 en 2 en C ^ 2 en 3, worden medegedeeld, — met vette en vaste spier afwisselen.
De gemiddelde zakking van den bodem wordt gerekend te bedragen 8 millimeters jaarlijks; dit zou zijn 2.4 meters in de laatste 300 jaren 2). Hat is er echter ver van af, dat die zakking regelmatig zou plaats grijpen ; zij is afhankelijk van
*) Staring. De bodem van Nederland. I. bladz. 2K3.
) Staring, t. n. pl., bladz. 1101.
54
de zaïneustelling van de onder-grondlagen, en aan de wording van deze gebov.den, is zij eene der oorzaken van het ongelijke nivelletnent dat de oppervlakte aanbiedt.
Eene andere oorzaak van die ongelijkheid is gelegen in de verzandingen, waaraan de polders vóór hunne indijking hebben blootgestaan. Hierdoor heeft de oppervlakte op sommige plaatsen eene heuvelachtige gesteldheid erlangd, en doet zich nog menigmalen, onder anderen in Walcheren, de gelegenheid voor tot het bewerkstelligen van zandvergravingen. Tn noordelijke en noordoostelijke rigting in dit eiland geven die verhoudingen aan de oppervlakte eene klimmende gesteldheid, die zich verliest in de duinvlakten, welke de kust aldaar tegen de Noordze beschermen.
Uit dien hoofde zijn de aan den voet yan de duinvlakten aangelegde dorpen Koudekerke, Biggekerke, Zoutelande, West-kapelle, Domburg en Vrouwepolder aanmerkelijk hooger gelegen dan de meer binnenwaarts zich bevindende dorpen, en in het bijzonder dan de stad Middelburg, die ongeveer in het midden van Walcheren liggende, eene gezonkene grondvlakte heeft.
Dezelfde meer verhevene ligging neemt men bij de dorpen Burgh, Haamstede en Renesse op het eiland Schouwen waar, en het is ontegenzeggelijk, dat zij voor de bewoners ge-zondheidsvoorwaarden aanbiedt, welke die van lager liggende dorpen in de andere eilanden niet bezitten.
In hetgeen de natuur ongedaan liet, heeft de mensch al vroeg trachten te voorzien; door dammen, wallen en dijken is Zeeland trapsgewijze aan het water ontwoekerd; en door de inspanning, die de aanleg van zijne waterkeerende werken ten allen tijde gevorderd heeft, is den Zeeuw een bodem ten deel gevallen, die, wat vruchtbaarheid betreft, zoo hij al door anderen wordt geëvenaard, zeker niet overtroffen wordt 1).
Het quot; Lu et or et enierfjoquot; is dan ook wel een zeer g*epast onderschrift voor Zeelands wapen.
55
Naast natuurlijke oorzaken heeft de aanleg vau kunstwerken veel bijgedragen tot de ongelijkheid van de bodemvlakte. De grond voor hooge zeedijken moest hier en daar aan den omtrek ontnomen worden, en zoo menig zoogenoemd karreveld, — met welke benaming men een gezonken terrein aanduidt, dat zijn bovengrond aan den dijk afstond,— heeft daaraan zijnen oorsprong te danken. Wordt eene dergelijke vlakte tot bouwterrein voor woningen gebezigd, dan blijven de nadeelen voor de gezondheid der bewoners niet uit; epidemische ziekten vinden daar meer dan elders de ontwikkelingskiemen en verbreidings-voorwaarden, en de karrevelden van Bruinisse, Sint Philipsland enz. zijn bekende plaatsen, waar die ziekten bij voorkeur een boosaardig karakter aannemen.
Eindelijk treft men nog hier on daar in Zeeland de sporen aan, dat de eerste bewoners hoogten hebben opgeworpen, om zich met hun vee te beveiligen tegen de hooge vloeden, vóór dat het land bedijkt was. Al is het, dat de boven den be-ganen grond zich verheflende hoogten, die men in Zeeland in menigte aantreft, niet allen moeten gerekend worden vliedbergen te hebben uitgemaakt en sommigen eene andere bestemming hebben gehad en tot offer-, aanspraak- of zegeplaatsen mogen gediend hebben 1), — dat men zelfs tot de Zeeuwsche terpen of vliedbergen heuvels rekent, waarop eenmaal molens zijn geplaatst geweest, of die men op lusthoven tot versiering of bij het uitgraven van vijvers heeft opgeworpen,— zeker is het, dat men nog in de Zeeuwsche eilanden een
■) Zeer belangrijk is de mededeelmg' van jhr. C. A. Rethaan Macaré een heidensche offerplaats op Walcheren, in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap , IT. bladz. 84 . waarin hij de beschrijving geeft van een Dolmin of offersteen, gevonden bij een nog in 1834 aanwezigen . thans wegge-graven vliedberg op de hofstede Luijckberg. in de nabijheid van het dorp Serooskerke in Walcheren, en van de voorwerpen, die. bij de ontgraving van dien berg, zijn voor den dag gekomen. De beschrijving van die voorwerpen werd ook later uitvoerig medegedeeld door Ab Utrecht Dkessel-huis : de godsdienstleer der aloude Zeelanders, in Nieuwe werken van het Zeeuwsch Genootschap, II. 1 st. . bladz. 100 — 10!).
56
aantal echte terpen of vliedbergen aantreft, die zich door hunnen regelmatigen aanleg en, bij ontgraving, door den aard van hunne zatnenscelling en dien van de voorwerpen, die men er in aantreft, als zoodanig kenmerken.
In den regel zijn die heuvels begroeid, sommigen worden zelfs bebouwd; naar male zij echter voor het boerenbedrijf geen voordeel, mafir daarentegen praktische bezwaren opleveren, wordt er nu en dan één weggegraven En neemt men tot maatstaf van beoordeeling, wat de jongste geslachten daaromtrent hebben kunnen waarnemen, dan moet het aantal vliedbergen in Zeeland in vroegeren tijd ongewoon groot zijn geweest. Het blijkt toch uit eene daarvan ten jare IS-'H aangelegde lijst, opgemaakt ten verzoeke van den hoogleeraar TIeuvens te Leiden, en vervaardigd uit de opgaven van de gemeentebesturen, daartoe aangeschreven door den toenmaligen gouverneur van Zeeland , dat destijds hun aantal bedroequot;:
89 15 20 :i 1
78
in het eerste district.
// quot; tweede »
» quot; derde quot;
u n vierde quot;
quot; h vijfde quot;
Te zamen.
Sedert genoemd jaar is weder een aantal daarvan spoorloos verdwenen, en het laat zich voorzien, dat eenmaal hun vroeger bestaan tot de geschiedenis zal behooren.
Eene vergelijking van de hierboven voorkomende cijfers stelt op merkwaardige wijze den ouderdom in het licht van het terrein, waarop de vliedbergen gevonden worden of werden.
Zeeuwsch Vlaanderen, uitmakende het 4fde en ode district, heeft er nagenoeg geen, terwijl de omschrijving die er van
gegeven wordt ^, ze doet kennen als verhevenheden van jeugdigen oorsprong, die hier en daar tot weideplaats van schapen gediend hebben, — even als de zoogenaamde stellen op de buitenschorren, — of tot tijdelijke toevlugt van het vee bij hoog water, of noodzakelijk gemaakt werden door de aanhoudende verwoestingen , die dijkbreuken en overstroomingen daar te weeg bragten. Zoo ergens toch in Zeeland, dan zijn die verwoestingen in deze streken ontzettend geweest, dewijl zij zich meer dan elders aldaar herhaalden, omdat de moedwil van den mensch de natuur in haar vernielingswerk bijstond.
Meermalen toch stak men gedurende de welbekende Vlaam-sche burger-oorlogen de dijken door, hetzij dit gebeurde door stroopende benden, hetzij door de ingezetenen zeiven uit wraakzucht of vrees, ten einde de plunderaars te doen omkomen, of hunne komst onmogelijk te maken. Van het laatst van de XTVde eeuw heeft Zeeuwsch-Vlaanderen gedurende twee eeuwen aan dit dubbele werk van vernieling blootgestaan; bij herhaling zijn aldaar dezelfde gronden bedijkt geworden. Door de verlanding nu, die met het indijken van het Zuiddiep in 1 688 bij Biervliet aanving, — door het leggen (eene eeuw later) van den Kapitalen dam, waardoor het vierde district ten zuiden met den vasten wal vereenigd werd, en na de bedijkingen van de Kieldrechtspolders van 1750 —1784, van Canisvliet in 1787. van Riet- en Wulfdijk in 1789 en van Beoosten en bewesten Blije in 1790, die de aansluiting in het vijfde district bewerkstelligd hebben, is Zeeuwsch-Vlaanderen eerst met den
i) Men zeg't er slechts het volgende van :
Groede heeft ten zuiden en ten westen twee zoog-enoemde vloed—of vlurrt-bero-jes , vermoedelijk herkomstig- van de overstrooming-en van den jare 1580 tot 1GG2 ; zij zijn 3 en 2 meters hoog*.
Schoondijke, een heuvel of bergje hoog 2 a 2.50 meters, waarop oen woonhuis g'ebouwd is.
Ossenisse (5de district), een berg- hoog- 0 7 meters, bekend onder den naam van Aarden heuvel, gelegen op een dijk . scheidende de g-emeenten Hengstdijk en Ossenisse.
58
aanvang van deze eeuw eene aaneeagescliakelde strook lands geworden, om later aan de provincie Zeeland te worden toegevoegd en er een sieraad van uit te maken.
Keeren wij intusschen tot ons onderwerp terug. Er zijn buiten de terpen of vliedbergen nog andere verhevenheden, die den bodem boven den beganen : rond en zelfs boven den waterspiegel doen uitsteken, en die, zoo zij niet moeten beschouwd worden breedtoppige vlugtbergen te zijn geweest, nabij komen aan de uitgestrekte hoogten, die men in Fiiesland en Groningen noemt. Even als daar zijn indedaad som
mige dorpen in Zeeland op een zeer verheven grondvlak aangelegd. Ouwerkerk, maar voornamelijk een deel van Nieuwerkerk, twee dorpen in üuiveland, misschien ook Kruiningen in Zuid-Beveland, leveren merkwaardige voorbeelden er van op, en wij zijn zelfs het denkbeeld toegedaan, dat de aanleg van de stad Middelburg van eene dergelijke verhevenheid is uitgegaan. Hie verhevenheid is de straat, die ongeveer het middenpunt van Middelburg uitmakende en de Burgt genaamd, de kern kan beschouwd worden van waar, in langzaam dalende rigting, de stad is uitgebouwd en wier hoogste punt 3 465 meters boven het peil ligt, dat immer door den hoogsten vloed (men denke aan dien van 4 Februari) 1825) bereikt is; terwijl de laagste, thans door de spoorweg- en kanaalwerkeu weggeruimde straat van Middelburg, de Kalkstraat, op 1.594 meters beneden de gemiddelde hoogwaterlij n gezonken ligt en 7.088 meters beneden den Burgt 1).
Men kan alzoo aannemen, dat de bodem van Zeeland, wat zijne hoogtcvlakte aanbelangt, ongelijk is. Voor de meeste plaatsen, ter bewoning aangelegd, heeft men het nut van de verhevene ligging ten allen tijde in het oog gehouden, al
!) Men zie hierover verder A. A. Fokker en J. C. de Man, Proeve eeiier geneeskundige plaatsbeschrijving van de stad Middelburg , in het Tijdschrift der Nederlandsche Maatschappij tot bevordering- der Geneeskunst. 7de jaarg-aug-1850. 2de afdeeling. bladz. 55 enz.
moge menig dorp voor een deel op een dijk, voor een ander deel tegen zijne helling of aan den voet zijn uitgebouwd (Graauw in hel vijfde district levert een in het oog loopend voorbeeld daarvan opj, terwijl het ligt te begrijpen is, dat de zoo even aangevoerde ondenvatcrzettingen van het platteland in Zeeuwsch Vlaanderen, waartoe de steden aldaar tijdens de oorlogen overgingen, zonder deze verhevene ligging ondenlc-baar of al vast niet afdoende zouden geweest, zijn. De aanleg van Hulst is in dit opzigt kenmerkend. Deze stad is op een hoog bolrond vlak boven het omliggende water zoo regelmatig gelegen, dat het middenpunt nagenoeg aan alle zijden evenwijdig verheven is boven den grondslag van de (drie) poorten, die den toegang tot haar verleenen.
Levert deze gesteldheid aan de eene zijde gunstige voorwaarden op voor eene doelmatige afwatering, zij is in het nadeel van den bebouwden omtrek, welks bewoners aan het bezwaar blootstaan van hetgeen door open goten in de riolen ten afvotr naar buiten wordt aangebragt.
Wanneer men intusschen de ongelijkheid van den bodem met den gezondheidstoestand der bewoners wil in verband brengen, dan kunnen slechts groote, over eene uitgebreide streek voorkomende verschillen in aanmerkini' komen. Vooral srddt
O O
dit ten opzigte van het platte land van Zeeland, waar men weinig plaatsen aantreft die, zoo als do zoogenoemde Poel in Zuid-Heveland, over eene groote oppervlakte een gezonken terrein bezitten, terwijl de overige gronden of meer verheven zijn, of, zoo als de aard en de ouderdom van poldergronden medebrengt, slechts op kleine schaal verschillen opleveren, die afhangen van oorspronkelijke onregelmatige waterbezinkiugen en afzettingen, van kunstwerken, van vergravingen en andere omstandigheden, die aan de streek een ongelijk nivellement gegeven hebben.
De naauwkeurige optnetingen van de directie der Staatsspoorwegen doen ons zien, dat werkelijk die verschillen zelfs
60
over kleine oppervlakten wel is waar in het oog loopen. maar, wat voor den betrekkelijken gezondheidstoestand der bewoners eenige beteekenis zoude kunnen bezitten, nergens in Zeeland is hel peil der gronden gezonken beneden de gemiddelde laagwaterlijn, zooals dit kan blijken uit de bijlagen O4 en C5, die een belangrijk overzigt geven van terreinshoogten boven en beneden A.P., opgenomen ten behoeve van den spoorweg en van de daarbij behoorende werken, van af den eersten polder der Nederlandsche landaanwinningmaatschappij door Zuid-Beveland en door Walcheren tot aan Vlissingen. Er vloeit uit voort, dat zelfs in de laagste streken in Zuid-Beveland (de quot;Vlietweg met 1.S5 meter — A.P.) en in Walcheren (Middelburg met 1.05 meter — A.P.) nog respectivelijk 15 en 95 centimeters boven het gemiddeld laag water verheven zijn.
Uit deze opmetingen blijkt verder, dat onze elders aangevoerde opmerking omtrent de lage ligging, die Middelburg in het eiland Walcheren inneemt, wordt bevestigd, al wordt zij op een punt in Zuid-Beveland overtroffen, waarbij moet worden in het oog gehouden, dat de aangegevene opmeting van Middelburg niet de geheele stad, maar een punt betreft aan haren omtrek. Het laagste gedeelte toch van de stad zelve waarover vroeger gehandeld is, te weten de ten behoeve van de spoorweg- en kanaalwerken weggeruimde Kalkstraat, was nog 0.100 meter A.P. verheven.
Indien men ten slotte de hoogte nagaat van andere punten in laatstgenoemde stad, bij voorbeeld op de Markt, in den tuin van perceel T, n0. 4, 3.-073 meters A.P , de Burgt, vroeger reeds genoemd, het verhevendste deel van Middelburg, 7 144 meters - ■ A.P., de stoep van het Museum in de Latijnsche Schoolstraat 4.440 meters A.P., die van perceel F, n0. 39, in de St. Pieterstraat, 2.55 meters -f- A.P., dan meenen wij, aangenomen dat de bekende en medegedeelde opmetingen veilig te beschouwen zijn als te gelden voor de
61
gelieele provincie, te kumieu vaststellen, dat Zeeland nergens beneden laagwater-peil ligt, — dat het daardoor voor eene uitmuntende afwatering vatbaar is, — en dat de verhouding tus-schen de hoogte en de laagte van zijne omschrevene streken te onderbroken en te onbeduidend is, om aan het gewest eene andere hoedanigheid toe le kennen dan die van een vlak land, met de voordeden daaraan verbonden, die eene vrije waterafzetting en eene standvastige en ongestoorde verplaatsing van de luchtlagen, die het omgeven, kunnen aanbrengen.
Zondert men den smallen duinzoom uit op Walcheren en in het vierde district, benevens de breede duinreeks op het eiland Schouwen, die gezamenlijk eene oppervlakte beslaan van ongeveer 3160 hektares (zie Bijlage C6), waarvan ruim -SSO op Walcheren en ruim 1 000 hektares op Schouwen in het bezit zijn van het domein, dan is Zeeland slechts voor een veertigste woest en ongebruikt. Verreweg het grootste gedeelte bestaat uit bouwland, weiland en beplante gronden; een deel ervan uit schorren, slikken, kanalen, visscherijen, grachten, terwijl eindelijk het overige wordt ingenomen door dijken, wegen, wallen, gronden van vermaak en door gebouwen.
Ofschoon deze grondverdeeling toepasselijk kan gerekend worden op de eilanden, zoo wel als op Zeeuwsch Vlaanderen, zoo valt het echter niet te ontkennen, dat de verhouding onderling in de onderscheidene districten verschillend is en voortdurend wijziging ondergaat.
In Walcheren en Schouwen overtreft de oppervlakte van de weilanden die van het bouwland, en is de verhouding van de oppervlakte tot dijken beneden die van Zuid-Heveland, Tholen en Zeeuwsch Vlaanderen. Levert Walcheren de betrekkelijk grootste oppervlakte aan tuinen en moes-gronden op , Zuid-Beveland en het vijfde district aan boomgaar-
62
den 1), dan zien wij weder iii genoemd district, zoo wel als in het vierde, een overwegend aandeel in de oppervlakte inge-nomeTi door heidegrond, door visscherijen , vooral echter door schorren en slikken. En terwijl deze voortdurend worden ingedijkt, en de oppervlakte aan sparren- en eikenbossclien , die inzonderheid in het vijfde district overwigtig was 2), aanhoudend vermindert door hare omzetting in bouwland, zoo mag met
') De boomg-aarden besloegen in 1800 eene oppervlakte van:
in het vierde district..............158 hectares.
■/ » vijfde * ..............215
Zuid-Beveland................238
Walcheren c. a.................180
Uoord-Beveland................20
Tholen c. a..................20
Schouwen en Duiveland............. 15 »
2) Blijkens de daarvan over 1800 ingekomen opgaven, medegedeeld in het Verslag aan de Provinciale Staten , bladz. 524, bedroeg de houtbeplanting in Zeeland:
Dennenbosch. |
Akkermaalshout. |
Hakhout. |
In het geheel. | |
Hectares. |
Hectares. |
Hectares. |
Hectares. | |
Vierde district...... |
24 |
21 |
Ill |
150 |
Vijfde »...... |
203 |
50 |
98 |
411 |
Zuid-Beveland c. a. . . . |
quot; |
- |
295 |
295 |
Walcheren c. a...... |
quot; |
» |
200 |
200 |
Noord-Beveland..... |
» |
» |
./ |
13 |
Tholen c. a....... |
quot; |
. |
107 | |
Schouwen en Duiveland . , |
22 |
131 |
153 1341 |
63
volle regt van Zeeland gezegd worden , dat het in weerwil van de schakeringen, die de verdeeling van den grond aanbiedt, het grootste landbouwend gewest uitmaakt, dat ons rijk bezit.
De opbrengst van den grond beantwoordt dan ook volledig aan de industrie van den bewoner van het gewest, en moge deze, in verband tot en niet de veeteelt, op veelsoortige wijze worden uitgeoefend, zij handhaaft den roem, dien de hoedanigheid van sommige veldvruchten reeds van oude tijden heeft bezeten, üe Zeeuwsche tarwe toch en de meekrap zijn produkten van gevestigden naam, en mogen deze nog bij voorkeur verbouwd worden, zoo schijnt de grond niettemin voor ruime kuituur van andere voedingsgewassen bij uitstek geschikt, daar de witte boonen en graauwe erwten, op Walcheren geteeld, bij de handelaren even gezocht blijven, als de aardappelen die het Tholensche eiland oplevert.
Komen wij later op dit punt terug, wanneer de maatschappelijke toestand van de bewoners meer in zijne bijzonderheden zal behandeld worden, dan moeten wij toch hier het feit doen uitkomen, dat de grond uitermate geschikt is voor eene zeer gemengde en afwisselende opbrengst, en dat hij ook daartoe in zijne gansche uitgestrektheid benuttigd wordt.
Uit nevensgaande bijlage D. kan dit op eene in het oogvallende wijze blijken, terwijl er tevens uit kan worden opgemaakt. dat in verhouding tot de grootte van de oppervlakte van den grond, bij voorkeur op de eilanden en in Zeeuwsch Vlaanderen de landerijen met sommige gewassen worden bezaaid. In dit opzigt regelt de landman zich naar den aard van den grond, en mogen de graansoorten overal de voorwaarden aantreflen om uitmuntend te gedijen, Walcheren brengt betere peulvruchten voort dan andere streken van Zeeland, terwijl Schouwen, Duiveland en Tholen den besten grond opleveren voor de meekrapkuituur.
Behalve met de op genoemde lijst voorkomende gewassen worden de landerijen ook nog bezaaid met uijen, en wel hier
64
en daar in liet Tholensche eiland; voorts met maugelwortels, kanariezaad en met suikerbiet1), terwijl klaver en izras den plantentooi van den grond verder aanvullen.
Een blik op het bovengemelde doet al aanstonds zien, dat men, als er spraak is van den aard van het water in Zeeland, noodzakelijk vier soorten moet onderscheiden, te weten:
1°. het zeewater;
2°. het water der kanalen en plassen;
3°. het welwater;
4°. het regenwater.
Ofschoon later de hoedanigheid dezer wateren andermaal
De volgende hectarentallen werden in 1860 daarmede verbouwd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ter sprake komt bij de behandeling van do voeding, en wij alsdan vermoedelijk nog andere analysen zullen kunnen me-dedeelen, willen wij echter ook hier het een en ander over die watersoorten ter neder sehrijven.
1°. Het zeewater.
De Zeeuwsche stroomen bevatten echt zeewater, getuige de onderscheidene vischsoorten , die er in leven, met de mossel- en oesterbanken, die er in worden aangelegd. Dit zeewater is ook — wij zagen het boven — in sommige kanalen en binnen-gracliten van steden en haventjes van zeedorpen voorhanden. Intusschen is het niet overal en altoos eveii zuiver; na hevige stormen is het met meer slijkdeelen bezwangerd, dan bij stilte, en dc phosjihorescering 1), die men slechts bij zoel weder waarneemt, bewijst dat dc zamenstelling door nog onbekende oorzaken wordt gewijzigd. In dc grachten is het troebel, en dan vooral onrein, wanneer de steden er haar water en vuil in loozen 2j.
Eveneens is het water bij vloed zuiverder dan bij eb; van daar dat men voor zeewater, als geneesmiddel, bij voorkeur het bij den vloed te Domburg of Westkapelle geschepte bezigt. Buitendien zal het zoutgehalte verschillen naarmate Maas en Schelde meer of minder zoet water naar zee aanvoeren, cn misschien naar gelang dc uitdamping sterker is; ook zal de hoedanigheid nabij grootc zeesluizen bij sterken aanvoer van binnenwater moeten verschillen. Dat inderdaad het zoutgehalte afwisselt, leeren chemische ontledingen. Wjj vermelden hier, dut de vuurvaste zelfstandigheden van het water aan het strand verzameld en onderzocht zijn door den heer M. J,
') Zoo noodig- vermelden wij, dat wij ook in dit water meermalen de Jfoctiluca miüaris lubben waargenomen.
) Men is thans liezig te Middelburg de loozing der riolen in de zoute gracht te doen oijhouden, en voornemens de stoffen naar een af/onderlijk reservoir buiten de stad te leidon me t een naar de zee voerend kanaal. ter verwijdering van het vloeibaar gedeelte. Deze werken echter zijn nog slechts in aanleg.
06
Verhui.sï te Middelburg 1); het bleek hem, dat het zoutgehalte tusschen 3.59 en 3.29 pet. afwisselde; bij hoog water en halven vloed was het gehalte het grootst. Het zout bestond uit 3/4 keukenzout, ]/8 chloorpotassium en chloormagnesium. zls verschillende andere zouten: nu en dan, bij hoogwater, sporen van jodium.
Terwijl wij liter onderzoekingen hopen mede te deelen, gedaan door ons medelid, den heer P. M. de Ligny, deelen wij al vast zijne analyse mede van het zeewater te Bruinisse, dat meer in de nabijheid van de Ilollandsche rivieren ligt dan Domburg.
Analyse van het ehwater te Bruinisse, 4 Maart 1868, 's morgens elf uur:
200 grammen gaven 5.152 gr. vaste stof — 25.76 gr. p/m. na gloeijing 4.0961 gr. anorg. stof = 20.480 gr. p/m.
gloeiverlies 1.0559 = 5.28 gr. p/m.
250 grammen gaven 0.489 gr. koolzure kalk = 1.956 gr. p/m. 250 quot; » 1.189 // zwavelz. baryt:= 0.40787
watervrij zwavelzuur......1.6314 gr. p/m.
250 grammen gaven 3.6728 gr. cliloor-broom
en jodium verbinding ~ 14.691 gr. p/m.
Het salpeterzuur, de ammonia en organische stolfen, in het zeewater van minder aanbelang, zijn nog niet onderzocht, maar dit onderzoek zal later worden medegedeeld.
Voor één kilo is dus de uitkomst;
25.76 grammen vaste stof, waaronder 1.956 koolzure kalk.
1.6314 zwavelzuur.
5.28 gloeiverlies.
14.691 chloor-, broom- en jodium-verbindingen.
Domburgen zijne badinrigtingquot;. (Tijdschrift voor gezondheidsleer i8G7.
/ loedwüler S Maart 1868, sinorgens 9 uur: 200 grammen gaven 5.338 gr. vaste stof — 26.69 gr. p/m. na gloeijing 4.670 gr. anorg. stof — 23.35 gr. p/m.
gloei verlies 0.G68 = 3.34 gr. p/m_
250 grammen gaven 0.400 gr. koolzure kalk = 1.600 gr. p/m.
2^0 // « 1.J69 quot; zwavelz. baryt= 0.40102
watervrij zwavelzuur......— 1.60408 //p/rn.
250 grammen gaven 3.391 7 gr.chloor-broom
en jodium verbinding = 13.5668 // p/m,
Voor één kilo is dus de uitkomst:
26.69 grammen vaste stof, waaronder 1.600 koolzure kalk.
1.60408 zwavelzuur.
3.34 gloeiverlies.
13.566S chloor-, broom- en jodium verbindingen.
Bleek het dus den heer Veuhülst, dat het zeewater te Domburg tot 35.90 gram zoutdeelen bij hoog water per kilo bevatten kan, en bij laag water 32.90 gram, zoo vond daarentegen de heer de IjIG-xij m het verder van zee stroo-mende water te Bruinisse, bij ebwater 25.76 en bij vloedwater 26.69 gram vuurvaste stoffen
2°. Wnier der kanalen en plassen.
Aan zeer vele verschillen is hel water onderhevig, dat men in kreken, watergangen en slooten aantreft. De nabijheid eener zeesluis maakt het alligt zouter dan het uit
zijnen aard zijn moest, en de zomer vermeerdert het zoutge-gehalte door den geringen aanvoer en door de groote verdamping. Boven is reeds vermeld , dat het water in het kanaal van Neuzen nabij de grenzen minder zout is dan nabij de zee, en wij deelen van dat water nevensgaande analyse mede van den beer dk Ligxy;
Water geschept uit het kanaal te Neuzen, op ongeveer honderd meters afstand van de schutsluis aldaar. Maart 1868.
200 grammen gaven U.1G:J gr. vaste stof = 0.810 gr p/m. na gloeijng (M3.35 gr. anorg. stof = 0.(567 gr. p/m.
gloeiverlies 0.0185 := 0.143 gr. p/m.
250 grammen gaven 0.061 gr. koolzure kalk—0.244! gr. p/m.
250 f quot; 0.0278 '/zwavelz. baryt=0.009536
Matervrij zwavelzuur......=0.038144//p/m.
250 grammen gaven 0.0776 gr. cbloor-broom-
cn jodiumverbindingen = 0.3004gr. p/m.
Voor één kilo is dus de uitkomst;
O'.SIO gram vaste stof, waaronder
0.244 koolzure kalk.
0.03814 zwavelzuur.
0.143 gloeiverlies.
0.3004 chloor-, broom- en jodiumverbindingen.
Uit deze analyse blijkt, hoeveel dat water van zeewater verschilt. Vergelijkt men haar met de tabel van Gunning, in zijn // Onderzoek naar da scheikundige natuur van eenige Nederlandsche wateren dan ziet men, dat liet Rijnwater te Arnhem slechts 0.01S3, vele pompwateren daarentegen, bijv. te Leeuwarden, Vlissingen, 's Bosch en Amersfoort, meer chloor-sodiuin bevatten.
I
Mi
Het is weder de aanvoer van bovenwater eu het saizoen, die de zoogenoemde kreken al of niet drinkbaar maken, en diezelfde invloeden werken ook op de groote waterleidingen der eilanden. Nabij de duinen, wij zagen het reeds, bevatten de kleine kanalen drinkbaar water; landwaarts in wordt het water zouter en in tijden van droogte uitsluitend door dieren gedronken. Intussehen hebben ook do gronden er merkbaren invloed op; immers, al is de grond overal uit zeebezinkingen gevormd en al bevatten dus al onze wateren betrekkelijk vele zoutdeelen, zoo heeft toch het terrein zijnen invloed, en de ondervinding leert, dat de nieuwe polders, waar het veen in den ondergrond ontbreekt, ook doorgaans zuiverder water opleveren, dan andere. Het water in hooge landen is ook minder zout dan in lage, zooals Schellag cn Welsinge in Walcheren, — cn waar de bodem zandig is, bevat ook het water weder minder zoutdeelen. In een gedeelte van Zuid-Beveland, omstreeks Heinkenszand, worden de slooten gezegd zoeten zuiver drinkwater te bevatten. Ook bij groote droogte, zoo als in den afgeloopen zomer (l.S'68), kan men bij dieper graven dikwerf goed drinkwater bekomen. Het is echter misschien gewaagd, van onze zijde het water zonder chemische analyse als zuiver en drinkbaar te verklaren.
Dat het water der kleine afvoerkanalen, de zoogenoemde sprinken en slooten, zelden drinkbaar is, — dat het dikwerf de kleur van den veen - of van anderen grond heeft,— dat het dikwijls al te veel organische stollen bevat, —en dat deze laatste dikwerf in ontbinding verkeeren, behoeft uaauwelijks vermelding. Wordt intussehen de echte Zeeuw ooit genoodzaakt voor zijn gezin slootwater te bezigen, dan zal hij het nooit //ongekooktquot; drinken; gekookt water houdt men hier yoor niet ongezond.
Ook de kleinere plassen en putten, die men in de weiden en boomgaarden aantreft, verschillen naar jaargetijde en ligging, fn de duiitgrondeu vindt men, wij hebben het boven reeds
70
vermeld bijna nltoos zuiver drinkwater houdende putten '); landswaarts in is het verschil zeer groot. Er zijn putten wier water nooit drinkbaar was, en er zijn andere, die in gewone tijden een tamelijk goed drinkwater leveren; doch, zooals wij zeiden, nooit dan in de uiterste noodzakelijkheid wordt dit water gedronken. Dergelijke groote putten zijn dikwijls overblijfsels van vroegere //vaarten.quot;
3°. Welwater.
Het meestal onbruikbaar zijn van de waterkanalen in Zeeland heeft ten allen tijde de inwoners er toe geleid, om putten, //welputten,quot; te graven. In de steden vindt men aan al de groote huizen welpompen, en te lande welputten bij elke boer lerij en bij zeer vele arbeiderswoningen. Te Middelburg vindt men in het oude gedeelte der stad 22 publieke pompen, die met welputten in verband staan; daarentegen in het peripherische nieuwe gedeelte slechts ééne 2J, vermoedelijk omdat men meende, dat de nabijheid vanbinnen- en buitengrachten pompen onnoodig maakte. Immers welputten graaft men niet zoo zeer om er uit te drinken, als wel tot andere doeleinden. Intusschen leveren de meeste der bestaande welputten een goed, ofschoon veel kalk bevattend drinkwater; doch is er een met zeewater gevuld kanaal in de buurt, loopt er in de nabijheid een oud riool, een oud privaat, is daar een mestvaalt, of is de bodem op andere wijze verontreinigd, dan is ook dikwerf de wel voor altoos bedorven 3J.
!) Beroemd is bijv. de zoog-enoemde Willebrordusput te Zoutelande. Het is overigens bekend , dat liet duinwater met de zee rijst en daalt, en dat het verschijnsel wetenschappelijk nog- niet is uitgemaakt, dat duinwater zoo zeer van zeewater verschilt. (Zie Gunning, '/Onderzoekingen naar de scheikundige natuur van e?nige Nederlandsche wateren.quot; Utrecht 1853.)
2) In de Breestraat.
3} Dat het intusschen in Zeeland niet overal gelukt goed water te vinden , leert eene dezer dagen ingestelde putboring te Serooskerke (Schouwen). Op eene diepte van ST'/o meters was mm steeds iu eene laag van moeijelijk to doordringen plaat zand . ^n hft water was zeer zout. TTetzelfVle ondervond
71
In den regel leveren echter de meeste wellen goed water, en eene wel, die eenmaal goed water geeft, blijft dat veJal doen. Het is er evenwel verre af, dat dit alom zoo zijn zou; in sommige streken zijn alle wellen ziltig, in andere somtijds, en dikwerf vindt men op een zeer korten afstand van elkander eene goede en eene ziltige wel. Dit hangt natuurlijk van den ondergrond af. Men graaft de wellen gewoonlijk anderhalf tot vier meters diep, en heeft men dan opwellend goed water gevonden, dan wordt er zand op den bodem geworpen eu het bovendeel door metselwerk tegen het afschuiven van den grond en het indringen van modder beveiligd. Waar veen voorhandenis, moet men steeds door de veenlaag heen graven, en het is dan in den regel noodig, dat men zoogenoemd
men in den Spieringpolder (Noord-Beveland} op eene diepte van 10 meters. Te Kruining-en was de uitkomst niet minder ongunstig. Toen men aldaar met het boren gevorderd was ter diepte van omstreeks 17 meters, werden reeds hevige slagen met het heiblok van 4-25 kilo's zwaarte vereischt, om de pijp te doen zakken. Eindelijk kreeg men water, doch het bleek, tot groote teleurstelling, dat het in smaak nagenoeg met zeewater gelijk stond.
Te Middelburg, te Zierikzee . te Stavenisse (eiland Tholen) en te Gapinge (gemeente Vrouwepolder in Walcheren) is men met het inbrengen van zoo-gence.nde Nortonsche pijpen tot het erlangen van goed drinkwater niet beter geslaagd, en het moet er voor gehouden worden, dat, wat men in Zeeland gewoon is eene wel te noemen, niet dieper mag worden aangelegd dan tot op de zeebezinking. die het plaatzand vormde, maar ook tevens. dat de Zeeuwsche wellen, hetzij ze goed of slecht water leveren, te beschouwen zijn als vergaarputten van zakwater.
Intusschen valt het niet te ontkennen, dat dit grondwater op sommige plaatsen wol. op andere niet in de diepte opwelt. Merkwaardig is ook het verschijnsel, te Middelburg en te Westsouburg waargenomen, dat namelijk de waterstand in de meeste welputten veel lager staat dan in andere jaren, sedert men het diepe kanaal gegraven heeft, dat later met de zee in verband zal gebragt worden. Misschien heeft de warme zomer van 1868 daaraan eenige schuld; doch wij meenen, dat men het verschijnsel ook elders (Yelzen) gezien heeft. Dat het kanaal alleen op die wellen werkt, we1.ke betrekkelijk ondiep zijn, zou men moeten opmaken uit het feit, dat men op eene boerderij nabij het kanaal, waar twee wellen van vier meters diepte opgehouden hadden water te geven, goed en overvloedig water vond, toen men een nieuwen put groef ter diepte van meer dan zeven meters. Opmerkelijk is het ook. dat deze gemetselde put goed water oplevert, terwijl het naburige kanaal vuil en zout water bevat.
loopzaiid aantrefle, om zeker te zijn van goed water. Zulku welputten noemen de landlieden //Steenpittenin tegenstelling van opene, op het land of in weiden uitgegraven putten. Het water wordt voor huiswerk en voor de dieren gebruikt; de mensch drinkt liet slechts als er geen regenwater is, met uitzondering der hoogere standen in de steden, die welwater verkiezen boven regenwater.
In het werk yan Gunning vindt men analysen van het pompwater, dat is welwater, te Middelburg en te Vlissingen, met deze uitkomst per kilogramme:
Middelburg. Vlissingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Zekere vrees om water te drinken, dat uit den grond komt, maakt, dat in Zeeland alom reservoirs zijn van
4°. het regenwater.
Het gebruik van regenwater staat bijna uitsluitend in verband met de voeding; wij stellen ons voor hierop later terug te komen.
Aan liet slot van dit hoofdstuk meenen wij echter emi enkul woord te moeten zeggen over het
MOERASGIF.
De wetenschap heeft nog niet uitgemaakt, wat eigenlijk is het moerasgif, dat is : de oorzaak van wat men malaria pleegt te noemen en dat men voor de kiem houdt, waaruit zich in een land met name de zoo gecompliceerde reeks van de ziekte-famielie E. intermiUens schijnt te ontwikkelen. Men kent die malaria uit hare gevolgen en weet, dat zij zich ontwikkelt in zoogenoemde Deltalanden, op alluvialen grond, uit terreinen, die slecht gedraineerd zijn, op plaatsen waar zee- en zoetwater zich vermengen enz. Zeeland bezit al die eigenschappen, en de gevolgen, de tusschenpoozende koortsen, zijn dan ook de welbekende plaag dezer landen. Wij weten, gelukkig, dat die koortsen veel minder hevig zijn dan in vroegere tijden, en dat. zij schier niet meer gevaarlijk zijn, en wij mogen daarom onderstellen, dat de betere toestand onzer landerijen ook in veel mindere mate de ontwikkeling van dat zoogenoemde gif bevordert, dan in vorige eeuwen.
De plaatsen, waarin de meeste koortsen voorkomen, zullen ook wel in Zeeland de voornaamste bronnen zijn van die malaria; dit zal besproken worden in latere hoofdstukken.
Het moerasgif zeker niet identisch met moerasgas. Heeft dc groote waterplas van zeewater rondom de eilanden zonder twijfel een heilzamen invloed op de gezondheid, te ontkennen valt het niet, dat kreken, waterplassen en vooral de stilstaande slooten — duiven noemt men ze iu Zeeland — vooral in den zomer eene rijke bron zijn voor dat kwalijk riekend gas. Wij hebben het dan ook op meer dan cene plaats, bijv. in de buitengracht van Middelburg en uit slooten nabij de Koepoort, in korten tijd in groote hoeveelheid kunnen verzamelen, en dat dit gas zich uit den ondergrond ontwikkelt, wanneer deze bloot komt, leerde ons demoeras-
74
lucht, die opsteeg uit het kanaal, hetwelk nieii thans in Walcheren gegraven heeft, vóórdat dit kanaal met water was gevuld Daarlatende of er eenig direkt verband bestaat tusschen die moerasluclil en de malaria, ontveinzen wij het ons evenwel niet, dat het in Zeeland meer dan elders noodig zou zijn, alle middelen, die de kunst aangeeft, te beproeven, teu einde die brandpunten van miasma's zoo vee! mogelijk te verwijderen.
Het laat zich begrijpen, dat een grond als de Zeeuwsche, die bij eene goede behandeling zoo uiterst geschikt is voor kuituur, een grootcn rijkdom bezit aan planten en gewassen, die er op spontane wijze groeijen en die de natuur er met kwistige hand voortbrengt. Inderdaad schijnt hij, door zijn oorsprong en door zijne water-en atmospherische verhoudingen, de voorwaarden tot eene rijke ontwikkeling van organisch leven in zich te bevatten, en niets treft den vreemdeling zoo zeer, dan de rijke vegetatie, die zicli aan zijn oog voordoet, wanneer hij op de smalle duinstreek van Domburg geplaatst, haar gadeslaat, als zich tot aan den voet van hetzelfde duin uitstrekkende, dat aan zijne buitenzijde door de golven van de Noordzee bespoeld wordt.
Noemen wij eene rijke vegetatie die als het ware aaneengeschakelde tuinen , welke door verscheidenheid van gewassen aan het landschap een zoo liefelijk aanzien geven, wij bedoelen niet minder de alom verbreide getuigen van liet wilde ontkiemingsvermogen van den grond, dat de landman nu en
!) Wij zijn zelfs van gevoelen, dat die lucht een groot aandeel heeft gehad in het ontstaan van de menigvuldige oogziekten, die van den beginne af bij de kanaal-arbeiders zijn voorgekomen, kunnende wij daaromtrent mededcelen . dat bij hen, die in do maand Augustus (1869) ten getale van 1300 man aan de graving tusschen Souburg en Middelburg zijn werkzaam geweest, niet minder dan 75 ooglijders (op een cijfer van 273 uit- en in-r wendige zieken) zijn behandeld, voornamelijk onder degenen , die in de diepte van het kanaal arbeidden.
75
dan tijdelijk moet onderdrukken, maar dat hij niet bij magte is duurzaam te weren. Zijn toch de graslanden reeds in het najaar overdekt met tallooze bloemen van thrincia hirta, van taraxacum autumnale en van lychnis-soorten, of in het voorjaar met een goudgeel kleed overtogen door ranunkels opgeleverd, de meer door den landbouw verwaarloosde plaatsen leveren eene nog grootere verscheidenheid van wasdom op en vertoonen zich als een schoonen bloemhof, waarin men overvloed aantreft van knautia arvensis, galium saxatile, bellis perennis, verbascutn thap-us, erythraea ccntaurium, parnassia palustris, hyracium piloseila en vele soorten van orchideeën, sile-neeën, afgewisseld des winters door sclioone dek- en bladmossen en talrijke soorten van paddestoelen en andere thal-lophyten.
Volgen wij de verdeeling van den grond, dan vinden wij in Zeeland de flora op hare standplaatsen vertegenwoordigd. Bouw- en weilanden, dijken en wegen, bosch en zandgrond leveren evenzeer hun contingent, als het moeras, de oever, het schor en het strand, en het ontbreekt evenmin aan boomen en heesters als aan waterplanten, muur- of woeker-2)Hnten. Daarbij mag als zeker worden gesteld, dat er schier get'iie natuurlijke planten-familie in ous rijk wordt aange-troflen, die niet in eéne soort, soms in een geheel geslacht, in Zeeland wordt teruggevonden. Eene volledige Hora van Zeeland blijft op den duur een desideratum, hoezeer het niet aan onderzoekers ook op dit gebied ontbroken heeft.
Misschien zou zij volledig bijeen te brengen zijn uit den Prodromus l'lorae Batavae, waarvan het eerste deel de plantae vasculares bevat, hjt tweede de plantae cellulares (musci frondosi et hepaticae, de lichenes, byssaceae, algae en de fungi), en waarin de groeiplaatsen ook wat Zeeland aangaat zijn aangegeven, aangevuld met de voor Zeeland karakteristieke celplantenlijsten door van dkv Hosch be-
zorgd '), en vergeleken met de liora van Oudk.maks en met de verspreide stukken hier en daar in liet Kruidkundig archief opgenomen. Voor ons onderwerp nogtans zou zij als zoodanig weinig waarde bezitten, en moeten wij ons daarom vergenoegen, met ten dezen naar die geschriften te verwijzen, terwijl wij daarbij niet onvermeld mogen laten, dat de heer A. Walraven, geneeskundige te Hoek, zijnen omtrek uit een botanisch oogpunt afzonderlijk onderzocht en daarvan mede-deeling gedaan heeft in het in de noot genoemde Archief, d. IV, bl. 253, e. v., en 493, in een Ooerzigt van de flora van oostelijk Zeeuwsc/t Vlaanderen.
Van meer belang voor ons moet gerekend worden, te weten in hoever de natuur ons eetbare en vergiftige planten geschonken heeft, en allereerst komt onder de in het wild groeijende eetbaren in aanmerking het zeekoraal, dat de Zeeuwsche schorren en slikken in grooten overvloed opleveren. Dit gewas, waaraan men in Schouwen en Duiveland den naam geeft van krabbekwaad, in Zeeuwsch Vlaanderen dien van zouterik en dat den botanischen naam voert van Salicornia herbacea L. is een voortbrengsel van den aangeslibden grond, zoo lang die nog regelmatig door het zeewater besproeid wordt, zoodat men liet dan ook op de schorren en in de kreken inzamelt. De inzameling en de verkoop van zeekoraal maakt in het voorjaar en in den voorzomer een belangrijk deel uit van de industrie der bewoners van Arnemuiden, die er de inwoners van Walcheren mede gerijven. Buitenaf schijnt men er geen prijs op te stellen, zoodat het niet wordt uitgevoerd; daarentegen is het in geheel Zeeland als een geb.uikelijk voedsel bekend, en wordt het door sommigen zelfs gezocht en voor
gt;) Onder den naam van JEnumeratio plant arum Zeelandiae Heljicae indi— genarum, partes IV, waarvan de laatste lijst is opgenomen in het Nederïandsch Kruidkundig Archief, onder redactie van de Yriese, Dozij en Molken-boer . 1ste deel: de drie eersten in het Tijdschrift voor Natuurlijke geschiedenis en Fhysiolojie. door J. van dee Hoeven: en W. IT. de Yriese: deel 8. 10 en 1-2.
7 lt;
de gezondheid zeer bevorderlijk geacht, in den regel gekookt of gestoofd genuttigd, soms raauw in den vorm van salade.
Een ander voedsel, voor een deel eigenaardig aan Zeeland te noemen, is de zoogenoemde molsalade: niet die men als zoodanig in Walcheren, bijzonder in Middelburg, teelt, uit de wortels van de bittere peen, Cichorium iulybus L. en ■«•aarvan het onder afsluiting van licht ontkiemde gele loof, onder den naam van molsalade, verkochten gegeten wordt, maar de uitspruitsels van de gemeene paardebloem [Taraxacum officinale Wigg.), die men in het voorjaar uit de door de mollen opgehoopte aarde verzamelt, alvorens zij met de buitenlucht in aanraking zijn gekomen. In menigte treft men die molshoopen aan op de dijken van Zuid-Beveland, Tholen eu Zeeuwsch-Vlaandcren, terwijl de daarin, voorkomende jeugdige plantjes van de Taraxacum er voor geneeskundig, zoowel als voor keukengebruik uit verzameld worden, en deze door velen, wegens de bekende oplossende eigenschappen dier planten, als voedsel zeer gezocht zijn, behalve in het ïholensche eiland, wTaar de aftrek er van niet groot is.
Ook de jonge bladen van den zeeaster (Asler tripólium L.), eene plant die overvloedig op schorren en aan ziltige slootkanten voorkomt, worden onder den naam van lamsooren 1) in Zeeuwsch Vlaanderen en elders als moesgroenten in het.
Volgens onzen berigtgever uit het vijfde district van Zeeland, is de naam lamsoor door vele schrijvers van den laalsten iijd, ook door J. H. van Dale (in: Zeeland, een leeshoek voor de volksschool. 1804, bladz. 5G), in navolging van van Hall e. a.. gegeven aan de bladen van limoenkruid [Statica limonutm L.) en wel waarschijnlijk door eene verkeerde lezing van de volgende regels bij P. Hondius . Dapes inemptac of te Mou/cschans, bladz. 3 , etc.:
Daer 't limoencruijt heele velden Buijten dijekx alom bokleet;
En ghepluckt wort niet seer seldon Tan die anders niet en weet
Voor de lamsoor in het wilt.
De bladen van het limoenkruid nu zijn taai . lederachtig en bitter var? smaak en worden niet gegoten.
vroege voorjaar genuttigd, terwijl de wortels van Lathyrus tuberosus L., onder de benaming van aardakers of ook wel van aardmuizen, eene voedende meelrijke spijs of liever versnapering voor den winter opleveren.
Overigens worden vele planten in Zeeland aangetroffen, die in het wild groeijende, bf aangekweekt als zoodanig, bf als toekruiden worden ingezameld en gebezigd, zoo als: de gewone zuring [Rumcx aclosa L.), gewone cichorei [Cichormm intijhus L.), de eetbare en getande veldsalade (Valerianella olitoria of clenlala Poll.), de tuinkervel {An-ihriscus cerefolium Iloflïn.), de wortel of peen [Dancus carotaJi.), de moes-pastinake {Pasii?iaca satioa L.), de sellerj eppe [Apium graveolens L.), de tuin- of sterkers {Lepidium satimm L.), de mierik of peperwortel [Cocklearia armoracia L.) en andere, die met vele op den Zeeuwschen bodem overge-bragte groente-soorten, de planten-voedsels helpen uitmaken. Zelfs ook voor den meer verfijnden smaak heeft de natuur hare gaven aan Zeeland niet onthouden, en biedt zij in gunstig gelegene weilanden, soms in bosschen van Walcheren, zoowel als op grazige plaatsen, langs de wegen en dijken van Zuid-Beveland in overvloed den Ayaricus campestris L., die onder den naam van champignons door velen voor eene lekkernij wordt gehouden, terwijl de zorg voor de inzameling van deze soort met gerustheid aan dezelfde handen kan worden toevertrouwd, die er een smakelijk geregt van weten te maken. Er zijn toch een aantal andere soorten, die eveneens tot de eetbare behooren, maar die niet zoo gemakkelijk van de vergiftige altijd te onderkennen zijn, terwijl het genoegzaam bij de kruidkundigen bekend is, dat dezelfde soort nu eens onschadelijk, dan weder vergiftig bevonden wordt.
quot;Van de eetbars zwammen komen in Zeeland voor:
Ayaricus procerus, Scop. Duinen van Walcheren. // excoriatus, Schaeff'. Zuid-Beveland.
79
Agaricus melteus, Vahl. Goes, Hoek.
n ostreatus, Jacq Zuid-Beveland, Hoek.
'/ cainpestris, L. Zuid-Beveland, Wal eb eren , Staats-Vlaanderen.
quot; arvensis, Schaell'. Goes.
Paxillns inrolulus, IV, Zuid-Beveland, Staats-Vlaanderen.
Laclarius conlroversus, Fr. Zuid-Beveland.
quot; piperaiv.s, Fr. Zuid-Beveland, Hoek.
Cantharellus ciharius, Fr. Hulst, Walcheren.
Marasmius oreades, Fr. Zuid-Beveland, Staats-Vlaanderen.
Boletus granulatus, L. Hulst.
// scaber, Fr. Zuid-Beveland.
Polyporus squamniosus,YT. Zuid-Beveland, Staats-Vlaanderen.
Fistulina hepatica, Fr. Goes.
Morchella esculenta. Pers l) Zuid-Heveland, Walcheren ,
Staats-Vlaanderen.
Helvella crispa, Fr Zuid-Beveland.
// lacwnosa, Afzei. Zuid-Beveland.
Eindelijk ontbreekt het niet aan ooft- en vruchtboomen, waarvan het meerendeel wel is waar op den Zeeuwschen
') Eene vergiftiging; na het gebruik van morieljes komt voor in Berlin. Jahrliicher fiir die Pharm., 1834.
bodem is overgebragt, maar daarin de voorwaarden vindt, om uitmuntend te gedijen. \\rij noemen sleclils de Zuid-Beve-landsche kersen, die, behalve dat zij wijd en zijd gezocht en verzonden worden, aanleiding geven tot het organiseren op de andere eilanden van volkstogten, om die vrueht Oi) hare standplaats volop te genieten.
Slechts enkele vruchten worden in het wild aangetroffen, moetende men sommige als verdwaalde en verwilderde vertegenwoordigers beschouwen van aangebragte kultuurplanten. Dit mag althans het geval zijn met de aardbeziën, die op beschaduwde grazige plaatsen, in bosschen, aan heggen enz. gevonden worden; de Fragaria vesca Ti. vindt men in den natuurstaat in Zuid-Beveland, Zeeuwsch-Vlaanderen en in Walcheren, terwijl de F. elallor (Ehrh.) op dit laatste eiland mede wordt aangetrofien.
Daarenboven vindt men in bosschen, kreupelhout, aan de heggen en in slootcn, bijzonder in Walcheren, in grooto hoeveelheid de gemeene braambes (Jlubus frnticosus L.) en de hof braambes [linbus idaeus L.); terwijl daarenboven, zoowel hier als in Zuid-Beveland, in Schouwen en in Zeeuwsch Vlaanderen, nog vele andere rubus-soorten, II. affmis N. v. E , li. Uiyrsoideus Wimm., li discolor N. v. E , li vulgaris Whe. li. corylifolius Sm., li. neworosus llayne en li. caeshis L,, worden aangetroffen.
Naast het goede, dat de Zeeuwsche bodem voortbrengt, of tot welks oplevering hij door bewerking kan gebragt worden, wast intusschen het schadelijke, dat op het dierlijk organismus vijandig werkt, doch dat het vee instinktmatig weet te ontwijken, of de boer tracht te verwijderen. De zorg toch die de Zeeuw aan zijn land besteedt, het schoonhouden van zijne akkers, waaromtrent hij buitenaf een goeden naam bezit en die zooveel toebrengt aan de hoedanigheid van den oogst, dien de landman inzamelt, is voor het woekeren van vergiftige gewassen eenc grootc belemmering; en zondert
81
men eenige aan slootkanten of tegen oude muren groeijende planten uit, eenige ranonkelsoorten, de zwarte en klimmende nachtschade {Solanvm nigrum en dulcamara L.), de stinkende gouwe {Ckelidonium majus L ), het welriekend viooltje [ Viola odorala L.), die door hare standplaats, evenmin als door haar spaarzaam voorkomen, eenig belangrijk toxisch gevaar opleveren, dan zijn het slechts enkele planten, waarvan op deze plaats eenige melding behoeft gemaakt te worden. In zijne lijst: de Noord-Nederlandsche vergiftige gewassen, in 1830 uitgekomen, geeft Mcquet, slechts de Mercurialis annua L. op als te Scherpenisse, in het land van Tholen, voorkomende Maar uit nevensgaande lijsten (Bijlagen E, P en G) blijkt, dat men in Zeeland een aantal vergiftige, schadelijke en verdachte planten, zoo openbaar als bedekt blocijende, aantreft, en dat het gewest een zeker contingent oplevert van vergiftige zwammen.
Ten slotte kunnen wij van de phytographische beschouwing van Zeeland niet afstappen, zonder melding te maken van de bijzonderheid, dat de meer zuidelijke ligging van Zeeland zicli duidelijk uitspreekt in eene vervroegde ontwikkeling in het voorjaar van het plantenrijk, in tegenstelling van de meer noordelijk gelegen gewesten (Zuid- en Noord-Holland, Gelderland enz. ^, daar liet er voor gehouden mag worden, dat ook hierin, in verband met een doelmatig stelsel van afwatering, waartoe in den laatsten tijd en voortdurend naar omstandigheden de vereischte verbetering wordt aangebragt, éene van de aanleidingen gelegen is van den voorrang van Zeeland als landbouwend gewest.
!) Dit verschijnsel laat zich geheel verklaren uit hetgeen wij later zullen mede leelen omtrent de meer bestendige temperatuur en den invloed , dien de nabijheid der zee daarop uitoefent in kustlanden . vergeleken met die van meer continentalp streken.
Zoo mild de natuur in Zeeland zich betoont in het voortbrengen van gewassen, die de niensch ten zijnen voordeele kan gebruiken en die in de behoefte kunnen voorzien van tallooze soorten van hoogere en lagere dieren , zoo verschaft ook dat plantaardig leven in den bodem en vooral in het water aldaar eene fauna van rijke zamenstelling.
Inlusschen bestaat Zeeland uit eilanden, en het laat zich dus begrijpen, dat men vele soorten zal missen, die ei geschikt in zouden kunnen leven, indien haar de weg niet door het water ware afgesneden
Wij zouden ons onderwerp uit het oog verliezen, wanneer wij oiis gingen onledig houden met de vermelding van hetgeen door onderscheidene onderzoekers op natuurkundig gebied hier en daar ten opzigte van de fauna van Zeeland is te boek gesteld. Wij bepalen ons tol de verwijzing naar de werken van Basteu, Homjif, en Si.abbkr, en uit lateien tijd, naar de onderzoekingen van Maiti.and, met betrekking tot de dieren van lagere bewerktuiging '), voor zoover de Zeeuwsche stroomen en de stranden van Walcheren, en Schouwen hem de voorwerpen daartoe hebben geleverd. A ergelijkt men daarbij zijne onderzoekingen omtrent de week- en schelpdieren, dan komen wij tot de overtuiging, dat de Zeeuwsche stroomen er eene gruote verscheidenheid van bezitten, die zich door oekonomische waarde aanbevelen.
Wanneer over de voeding zal gehandeld worden, zal het blijken, dat van de lagere diervormen geen enkele door den mensch wordt genuttigd: zeesterren en medusa's, die in zoo grooten getale in de Zeeuwsche wateren voorkomen, worden
i) R. T. Maitlakd. Fauna Belgii Septentrionalis, Pars T, Lugci Batav. 1851.
door velen zelfs gevreesd wegens de roosachtige huidontsteking, die hare aanraking, zeker die der Medusa's, kan te weeg brengen. De schelpdieren daarentegen erlangen eene grootere beteekenis. Terwijl de Pholaden de steenen zeeweringen doorboren en de Teredines het hout der paalhoofden in korten tijd kunnen vernietigen, vindt de mindere man daarentegen hier en daar, vooral in zeedorpen, eene versnapering iu het gebruik van raauwe of gekookte Cardiums en dergelijke kleine schelpdieren, van Mja's, van l'uccinums en vooral van de Alikruiken , — Littorina littorea —, hier kreukel geheten, die zelfs in de steden in tamelijk groote hoeveelheid wordt verbruikt. Gewone slakken, zoo als Helix pomatia, worden wel als geneesmiddel aangewend, niet als voedsel. Het zal later ook blijken, dat onder de voedingsmiddelen niet behooren ue aan onze kusten nu en dan voorkomende zeekatten of inktvksiihen — Sepia en Loligo — terwijl men elders, wij meenen in Italië, sommige soorten van deze dieren als eene lekkernij beschouwt.
Vooral echter hopen wij dan te doen uitkomen, welke belangrijke voedings- en onderlioudings-artikelen de zee oplevert in de oesters en mosselen, zoodat wij te dezer plaatse bij die schelpdieren niet behoeven stil te staan. Alleenlijk mag hier niet onvermeld gelaten worden, dat de nu en dan beweerde vergiftige eigenschappen van die dieren, bijzonder van de mosselen, nimmer in Zeeland gebleken zijn waarlijk te bestaan. Het is toch aan eene speciaal met een onderzoek desw-ege, ten jare 1850, door de Vereeniging van genees- en heelkundigen in Zeeland belaste commissie gebleken t), dat de zoogenoemde vergiftiging door mosselen en oesters te weeg gebragt, niet aan krabbetjes of zeesterren of aan één bijzonder giftigen mossel, maar of aan indigestie of aan z g. idiosynkrasie van den gebruiker moet worden toegeschreven.
i) Verslag van den voorzitter, bladz. 12.
84
Hoe liet zij, de genoemde schelpdieren maken een gevvigtig deel uit van de zee-fauna van dit gewest. Wij wensehen 111-tussehen gecne optelling te geven van de in onze wateren waarschijnlijk voorhanden weekdieren en ook liefst stilzwijgend de groote afdeeling van het dierenrijk, door de wormen, spinnen en insekten vertegenwoordigd, voorbij te giian. Hetzij genoeg te vermelden, dat bij dieren en meiischei\ de bekende soorten van Entozoa voorkomen, — Taenia menigvuldiger dan weleer, — en dat Zeeland de zoogenoemde zwarte bloedzuigers oplevert, die door landlieden wel eens schijnen aangewend te worden met een geneeskundig oogmerk, terwijl onkundigen of kwakzalvers daartoe ook wel de aardwormen bezigen, waaraan Zeelands bodem zoo rijk is.
Voor de insekten-fauna verwijzen wij naar den katalogus van het Zeeuwsch Genootschap, en willen slechts aanstippen, dat de bijenteelt hier en daar in het klein wordt uitgeoefend,
_dat meikevers hier ook wel voorkomen, maar weinig schade
aanrigten — dat de ooftboomen het meest te lijden hebben van Porthesia aurifiua {satijnvlinder) en Bomhyx neuslria (ringel-rUj)sj — fle koolsoorten van de rupsen van Pier is en Uaclena — dat geheel Zeeland veel te lijden heeft van den veenmol, üryllolalpa vulgaris, en dat ook de rupsen van Acherontia alropos — doodshoofdsvlinder en van Papilio machaon — konin-L'inne page — hier minder zeldzaam worden. Ook de vroeger zeldzame Acaui/iia lecüdaria — wandluis — verbreidt zich tot zelfs in dorps-armenhuizen.
Van de tienpootige schaaldieren, die onze wateren bevatten, vermelden wij de garnaal [Crangon vulgaris) en den steur [Palaemon squilla). Beide, vooral de eerste, komen in onge-loofelijke hoeveelheid in onze stroomen voor; de garnaal zelfs in de binnenslooten van Zuid-Beveland, hetgeen misschien aan den oorsprong dier wateren uit zeewater herinneren mag; wij vonden haar ook in de Middelburgsche buitengracht en, vroeger althans, in slooten bij Kitthem.
85
De steur wordt in Zeeland niet gegeten en is den stedelingen schier onbekend; men werpt hem weg. In België daarentegen en zelfs in Parijs acht men hem hoog; de garnaal daarentegen is de geliefkoosde spijs van arm en rijk, en ofschoon dit dier den naam heeft van zwaar voedsel te leveren, zijn indigesties ten gevolge daarvan, zeldzaam.
De garnaal wordt vooral door visschers van Bruinisse en Arnemuiden gevangen en voor de coinsumptie het gansche land rondgevent; grootendeels wordt zij echter, in den laatsten tijd, in den handel gebragt en naar Mellevoetsluis of eigenlijk naar London uitgevoerd. In 1865 bezigde men te Bruinisse 40 vaartuigen daartoe, met eene opbrengst van 20ü 146 kilo's, die men verkocht tegen 4 a 6 gulden de mand 1).
Krabben van verschillende suorten levert de zee op, doch rivierkreeften bezit Zeeland niet. De zeekreeft wordt somwijlen te Middelburg ter markt gebragt. Dit had van 1SGI—1867, 14 malen plaats door schippers uit Vlissingen.
Het bestaan van de groote, met de zee in verband staande stroomen en van zoo vele binnenwateren in Zeeland doet al aanstonds vermoeden, dat dit gewest een rijkdom moet opleveren van verschillende soorten van visch. De ondervinding beantwoordt daaraan, wat den zeevisch aangaat, ofschoon dan ook die rijkdom zoo groot niet meer is als weleer. Ja zelfs, wat de consumptie betreft, wordt door achteruitgang van de visscherij, door den uitvoer en door het verplaatsen van den visch zeiven, voor velen het gebruik van de meer edele soorten van zeevisch eene zeldzaamheid. Geldt dit voor den v;scli van de Zeeuwsche stroomen of uit de Noordzee ter markt gebragt, nog meer geldt dit van den visch, dien de grachten en watergangen of kreken opleveren; en dit niet zoo zeer, omdat er een uitvoer van zoetwatervisch be-
') Statistiek jaarboekje 1807, bladz. i8
staat, maar oindal de Zeeuwsche wateren, alle min of meer brak zijnde, slechts weinige exemplaren van weinige soorten yan zoetwatervisch opleveren. Daarenboven is, door de verbeterde suatie en het beperken der waterplassen, de ruimte voor de vischsoorten sterk verminderd. Van de zoogenoemde zoetwatervisch komt in den Domburgschen watergang en de gracht van Middelburg, of in vijvers op Walcheren en zeker ook elders, een enkel exemplaar voor van baars, karper, snoek, louw of voorn; talrijker zijn zij in enkele kreken van de districten, doch karper en voorn veelal minder goed van smaak. In de Axelsche kreek treft men ook bliek aan. Eéne visclisoort slechts is in schier alle kanalen aanwezig, te weten de aal, en aan deze waren, vooral vroeger, de wateren van Schouwen en de districten zeer rijk.
Wij zullen den lezer niet vermoeijen met afzonderlijk te spreken over de vischsoorten, die de zee ons aanbrengt, en ■wenschen te volstaan met de volgende lijst van eetbaren zeevisch, waarbij wij de betrekkelijke menigvuldigheid met een enkel woord zullen doen uitkomen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer bevreesd voor wonden door de pijlstaartrog'. Eene uit de lever van dezen visch getrokken olie is hier nog* bekend als uit- on inwendig volksmiddel tegen kneuzingen en wondon . onder don naam van pijlstaartolio. |
87
Schar. |
Platessa limanda. |
Talrijk. |
Bot. |
Platessa Üesus. |
ff |
Tong. |
Solea vulgaris. |
n |
Geep. |
Belone vulgaris. |
Zeldzaam |
Haring. |
Clupea harengus. |
Niet zeldzaam. |
Sprot. |
Clupea sprattus. |
Talrijk. |
Ansjovis. |
Eugraulis encrasicholus. |
// |
Spiering. |
Salmo eperlanus. |
n |
Smelt. 1) |
Ammodytes tobianus. |
Niet zeldzaam |
Zeepaling. |
Conger vulgaris. |
Niet zeldzaam. |
Schelvisch. |
Morrhua aeglefinus. |
Talrijk. |
Kabeljaauw. |
Morrhua vulgaris. |
Niet zeldzaam. |
Wijting en molenaar. |
Merlangus vulgaris. |
Talrijk. |
Knorhaan. |
Trigla gurnardus. |
f |
Pieterman. |
Trachinus draco. |
ff |
Zeebaars. |
Perca labrax. |
Niet zeldzaam. |
Kouingje. |
Mullus surmuletus. |
ff |
Harder. |
Mngil chelo. |
ff |
Zonnevisch. |
Zeus Faber. |
Zeldzaam. |
Makreel. |
Scomber scomber. |
'f |
Marsbanker. |
Caranx Trachurus. |
Niet zeldzaam. |
Ojj de beschouwing der water-fauna volge de vermelding der reptilia, waarvan slechts weinige soorten in Zeeland voorkomen. Zeer bekend en uiterst talrijk /.iju de waterkikvorsch {liana esculenla Linn ), de landkikvorsch [liana temporaria), de gewone pad [Bufo cinereus) en dc kleine watersalamander [Salamandra taeniata Schneid.) Of de groene pad, of andere salamanders en de eigenlijke hagedis hier voorkomen, is ons niet gebleken.
) Het is bekend dat de smelt of zand-aal in het zand van het Walcher-sche strand voorkomt. Het is vermoedelijk aan verandering van dat strfmd toe te schrijven . dat dp smelt zeldzamer wordt.
Padden worden verafschuwd en men beweert dat hare vochtefi gevaarlijk zijn; de salamanders, die men hier hagedissen noemt, leven ongestoord in onze slooten , en de kikvorschen, hoe schoon ook in hunne metamorphose, worden door niemand op hoogen prijs gesteld. Bij onze Belgische naburen nuttigt men niet graagte het vleesch van kikvorschen; in Zeeland kent men dien schotel slechts bij gerucht. De kikvorsch heet in Zeeland n Puutquot;.
Van adders of zoogenoemde slangen kennen wij uit Zeeland geene voorbeelden.
Valt er omtrent de kruipende dieren niets bijzonders te vermelden, anders is het gesteld met de klasse van de vogels, al getuigt Sein,egel er van, dat er van de in den wilden staat in Zeeland voorkomenden nog weinig bekend is 1)
Inderdaad worden in de door hem gegeven naamlijst, even als in zijn later verschenen werk over de vogels 2), weinig specimina gevonden, behalve de algemeene, die of standvastig, of op den doortogt in het geheele rijk voorkomen waarvan meer bijzonder vermeld wordt dat zij in Zeeland te huis behooren. Volgens hem zou zich dit bepalen tot een viertal ■ de distelvink {Fringilla carduelis Linn.), ook putter genoemd, de kluit {Jiecunnrostra avocetta Linn.), de kokmeeuw7 {Lams rudibunclus Linn.) en de groote stern- of zee-zwaluw [Sterna cantiana Gmelin). liet blijkt intusschen, dat Zeelar.d slechts den schijn van eene ornithologische armoede bezit. Dein Nederland broedend aangetroffen wordende standvogels, de na den broeitijd zwervende, gelijk mede de in Jfederland niet broedende, maar er jaarlijks min of meer regelmatig op den trek of op hunne zwerftogten
') Naamlijst der tot heden in de Nederlanden in den wilden staat waar-g-enomen vog-els in: Bouwstoffen voor eene Fanna van Nederland. I. bladz. 50.
2/ Natuurlijke historie van Nederland. Haarlem 1SC0.
komende vogels worden er voor liet ineerendeel gevonden, en niet zelden treft men er de verdwaalde soorten aan ; terwijl er onder zijn, die elders in ons land tot de meer zeldzame behooren. 1) De hop (JJpupa epops) en de Vlaamsclie gaai [Garrulus (jlandarins) worden dikwijls in Walcheren geschoten; de Jan van Gent {Sula hassand) zag men er, en voor eenige jaren hebben de jagtliefhebbers in de bosschen eene nederzetting van faisanten aangelegd , die uitmuntend geslaagd is, zoodat die vogels ook thans in verwilderden staat in Walcheren gevonden worden. 2j
Bovendien pleiten de vele eigenaardige benamingen, die het volk aan sommige vogels geeft, voorde menigvuldigheid van hun voorkomen, en onderdo landnamen door van Bem-mei.en 3; medegedeeld, vinden wij voor Zeeland de benaming van kobi gegeven aan den zee-arend [Ilaliëlws albicïlla Bonap.), op Zuid-Beveland; van paardewachter aan de kwikstaart (Motacilla alha Linu.) aldaar; van duimtje aan het boomkruipertje [Certhiafamiliaris Linn.) in Cadzand; van bogervink aan de vink [Fringilla coelels Linn.) in Cadzand 4) en van marolle aan de meerkoet [Fulica atra Linn.) eveneens in Cadzand; terwijl als de witte en de blaauwe star de meeuwen bekend zijn, waarvan men in Schouwen de eijeren inzamelt.
!) Uit eene lijst van vogels te Domburg1 waargenomen en geschoten , door een bekwaam jager aangelegd en waarvan ons de inzage is toegestaan, blijkt, dat, behalve al de inlandsche roofvogels, n. 1. de uilen, de spechten , de spreeuwen . de zangvogels , de goudhaantjes enz., aan hem nu en dan de voliende meer zeldzame vogels zijn voorgekomen. (Bijlage II).
) Zelfs werd op den IGden Junij 18G5 in Zeeland de ralreiger {Ar de a comatx Pallas) geschoten, wat volgens Schlegel , de vogels van Nederland, Leiden, 1854—1858. bladz. 383, in ons land slechts éénmaal, en wel op het Schollevaars-eiland, in de Nieuwerkerksche plassen bij Rotterdam gebeurd is. Later schijnen meer exemplaren aldaar en aan den Hoek van Holland te zijn voorgekomen. (Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland, III, bladz. 520))
) J. A. Herklots. Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland, III, bladz. -418.
; Even als in Noord-Brabant noemt men haar in Walcheren « bot vink.quot;
90
Moge hieruit af te leiden zijn, dat Zeeland zelfs een betrekkelijken rijkdom hezit van pluimgedierte in den wilden staat, en dat het den jagtliefhebbers de gelegenheid aanbiedt, om de eigenaardige uitspanning die het dooden er van aanbiedt , te genieten, — zelden geven de vogels er aanleiding tot eenigen tak van bedrijf, indien men de eijeren uitzondert. In beperkte hoeveelheid zamelt men in het voorjaar alom die in van den kievit {Frinqa vanellus Linn.), maar merkwaardig is liet rapen in Schouwen van de reeds vermelde eijeren van de Sterna, bij verbastering aldaar //starquot; genoemd. Dit geschiedt in de twee Elaauwers-inlagen en de Heertjes-inlaag, beiden in het lage land van Schouwen. Aldaar, en bijzonder in het oostelijk gedeelte van de Flaauvvers-inlaag, legt het vischdiefje (Sierha Idrundo), de witte star genoemd, de eijeren op aardheuveltjes in het water gelegen, terwijl in het westelijk gedeelte de minder fijne eijeren geraapt worden van de kokmeeuw' {Lams rv.dibundusj 1).
In vroegeren tijd was de inzameling van die eijeren werkelijk eene bron van bestaan, als in verband staande met eene uitgestrekte en langdurige winter-inundatie van het platte land van Schouwen. Sedert echter de polder eene betere, thans eene uitmuntende afwatering erlangt heeft, wordt zij minder dan vroeger door de vogels bezocht, tenzij na buitengewone natte zomers.
Behalve de eijeren van de reeds genoemde vogels vindt men in Schouwen ook die van de lach zee-zwaluw {Hierna anglica), door de bieren de blaauwe of kleine slar genoemd.
De eijeren van dezen vogel zijn kleiner dan de anderen en de fijnsten; zij komen echter in beperkten getale voor, omdat de vogels, die door hunne kwaadheid de anderen verjagen, zoo veel mogelijk door de landlieden geweerd worden.
!) De jaarlijksche opbrengst van de eijeren kan niet aangegeven worden; het blijkt uit den prijs, waarvoor zij in 1807 afgezet zijn, dat de handelswaarde van de Sehouwensche eijeren verschilt. De stareijereu golden f -2 do honderd stuks, terwijl die van de kokmeeuwen fegen f 1.60 de honderd verhandeld werden.
01
Even als iii het algemeen in ons rijk, is de klasse vau zoogdieren, in den wilden staat in Zeeland voorkomende, niet uitgebreid. Moge de zee nu en dan op onze kusten een verdoold en gestrand dier tot de balaenoptera, delphini of de cachelotten behoorende. opleveren, zij herbergt slechts twee natuurlijke vijanden van de visschen, den zeehond [Phoca vitulina Linn.) en den [l}hocaenaphocaena Linn),
vertegenwoordigende de bij ons te huis behoorende zee-mam-nmlia. De kustbewoners noemen den zeehond n doggequot;, en zijn niet zelden in de gelegenheid , dit dier, in den slaap verrast en bij de eb op het strand teruggebleven, te vangen of te dooden. Vroeger geschiedde dat ter erlanging van de daarop bij besluit van Augustus IS28 ingestelde premie, die in Januarij 1S57 ingetrokken werd.
Onder de roofdieren, die deland-fauna oplevert, komen in Zeeland voor: de otter [Latra vulgaris Erxl.), die, in vergelijking van vroeger, alihans in Walcheren, zeer zeldzaam wordt en de bunsing {Mustela putor'ms Linn.), die zich gaarne bevindt op de landhoeven met eene uitgebreide verzameling van huis-pluimgedierte. Hiertoe behoort ook de wezel [Mustela vulgaris), die men in Zeeuwsch-Vlaanderen den naam van ttuine geeft, eene verbastering van de benaming van den steenmarter [Mustela foina Briss.) 1). Of de laatste zelf in Zeeland voorkomt, durven wij iiiet beslissen. Walcherensche landlieden hebben ons verzekerd, dat in den winter dikwerf witte wezels gezien worden; dat zijn namelijk wezels in winterkleed.
liet geslacht der vledermuizen is wel is waar alom in Zeeland op uitgebreide schaal vertegenwoordigd, maar wetenschappelijke onderzoekingen worden voor alsnog gemist, om
) Uit de jTOvinciale verslao-en blijkt, dat vóór de intrekking- van de premiën in 1857. jaarlijks gemiddeld in do provincie p-edood werden i3rgt; bunsingen en 113 wezels.
92
te bepalen welke soorten hier en daar er van voorkomen.
Minder algeiiu en zijn de spitsdieren , en reeds is daaronder de mol [Talpa, europaea) op twee eilanden (Walcheren, Schouwen en Duiveland) geheel afwezig '), en wordt zij alleen , behalve in de en ö'1* districten , op de eilanden Zuid-Beveland en Tholen aangetroffen. De tot deze familie behoo-rende egel {lirmaceus europaeus Linn.), ten onregte stekelvarken genoemd, wordt vrij dikwijls in Walcheren aangetroffen ; en talrijk is ook de gewone huis-spitsmuis [Sorex araneus), althans in Walcheren.
In verscheidenheid echter en in rijkdom overtreft de familie van de knaagdieren [Glires) al de overige, en de bodem van Zeeland levert in zijn met gebouwen bezet gedeelte, eene even gunstige gelegenheid voor het verblijf van de rat en de muis, als het platte land voor de veldmuis en den haas, het duin voor het konijn. In uitvoerige bijzonderheden daarover te treden zal wel overbodig zijn. Alleenlijk willen wij hier aanteekenen, dat de zwarte rat [Mus rattus Linn.) sedert jaren op vele plaatsen geheel uitgeroeid en door de bruine rat [Mus (Ucvmanus Pall.) verdreven, alsnog in Middelburg gevonden wordt 2); — dat de veldmuis [Arvicola arvalis Pall.) 3) in het vijfde district van Zeeland, onder den naam van //Aerdol,quot; bekend is,— en dat de Zeeuwsche polders beroemd zijn wegens de uitmuntende jagtvelden, die zij aanbieden. Uit den sedert de laatste jaren stijgenden prijs van de konijnen, die vroeger in grooten getale uit Schouwen voor de consumptie werden aangevoerd, of herkomstig
!) Dezo afwezigheid schijnt er voor te pleiten , dat de eilanden , zoo als zij thans zijn , nooit aan den vasten wal zijn gehecht geweest.
) A. A. Fokker en J. C. de Man. 1. 1., pag. 100.
) Behalve de veldmuis, komt ook de boschmuis [Mus sylvaticus) in Walcheren voor Yoor eenige jaren was de veldmuis in de nieuw bedijkte polders van het land van Hulst zoo algemeen, dat men die bezoeking aan den duivel toeschreef. Op de eilanden hoort men nooit gewagen van groote schade door veldmuizen nangebragt.
93
waren van de du nen bij de Oranje-zon in Walcheren, zou men mogen besluiten tot de ook elders waargenomen afname van dit voor den landman zeer onwelgevallig wild 1), daar het niet met een toenemenden uitvoer, die in den laatsten tijd den prijs van zoo menig Zeeuwsch voedingsartikel heeft doen rijzen, schijnt in verband te staan.
Over den veestapel zal later gesproken worden.
Eerst met de oprigting van het meteorologisch observatorium te Utrecht, in 1848, kan men zeggen, dat aldaar met het op wetenschappelijke wijze aanwenden en toepassen van weerkundige waarnemingen een aanvang gemaakt is, terwijl ditzelfde op het geheele vaderland kan toegepast worden , sedert in 1851 dit observatorium tot rijks-instelling gemaakt werd. Kan het tijdstip van ISöê tot op heden ver van voldoende genoemd worden, om in alle opzigten volledige resultaten te kunnen verkrijgen, —voor het doel, dat wij thans beoogen, leveren de te Vlissingen van rijkswege ingestelde opnemingen de beste bronnen voor het vaststellen eener meteorologie en klimatologie van Zeeland. In het werk: «Klimaat van Nederland,quot; door dr. ï1. M J. Krecke, vinden wij deze bronnen behoorlijk verwerkt en vergeleken met die van de andere plaatsen van waarneming in Nederland en elders, en wij hebben voor de hier volgende meteorologische beschrijving van Zeeland te eerder bovengenoemd werk bijna als eenige bron van kennis in dezen beschouwd, daar dr. Kbecke toch evenzeer gebruik heeft gemaakt van de in de 18de eeuw door A. Mui.i.ku te Vlissingen, L. Sïocke en van dek Perre te Middelburg en J Raster
In vroogeren tijd leverden de Zecirwsche liuinen eene zoo grooto menigte konijnen op, dat geheel Brabant er van plagt voorzien te worden. Boxhorn, 1-1.. pag. 113. Uit het verslag van de Kamer van koophandel en fabrieken te Zierikzce over het jaar 1807 blijkt, dat in dat jaar zijn uitgevoerd 17 763 wilde konijnenvellen . waarvoor f 18.50 per honderd stuks bedongen is.
te Zierikzee gedane en later door Wenckebach bearbeide waarnemingen.
Het klimaat van Zeeland moet zich, ten gevolge van de onmiddellijke nabijheid van de Noordzee of van de breede Zeeuwsche stroomen , eigenaardig onderscheiden van dat van andere streken van ons vaderland. Zoo wordt, wat de ons omringende dampkringslucht betreft, bij de hier meest voorkomende westelijke stormen, waarbij de zee in sterke beweging wordt gebragt, eene niet onaanzienlijke hoeveelheid zeewater, als fijne droppels in den dampkring zwevend, door den wind over ons gewest gevoerd. Bij de spectraal-analyse vertoont zich dan ook altijd de streep van het natrium in het beeld der vlam, en meer dan waarschijnlijk moet dit worden toe-gcschreven aan het steeds in den dampkring boven kustlanden aanwezig zijn van sporen van chloornatrium. En gaat men verder na, dat de klei, een hoofdbestanddeel van onzen bodem, geruimen tijd behoeft, voordat zij tot eene zekere diepte door het water doortrokken is, — dat voorts wegens de lage ligging van het land, het regenwater slechts zeer langzaam kan afloopen, dan volgt daaruit, dat er voortdurei.d eene vochtige oppervlakte met de lucht in aanraking is, waaruit steeds dampen opstijgen, die de onderste luchtlagen zouden verzadigen, indien ze niet door den wind met de overige lucht werden vermengd en medegevoerd.
AVij willen in de volgende bladzijden, ons op de boven-senoeinde waarnemingen beroepende, de atmospherische toestanden van Zeeland met die van andere provinciën van ons vaderland vergelijken en daaruit, zoo mogelijk, eenig resultaat trachten af te leiden.
Over het algemeen maakt de normale gang des barometers slechts geringe golvingen, en uit de vergelijking van de normale standen op verschillende plaatsen van ons land, blijkt alleen, dat de
95
luchtdrukking in het noorden iets minder is dan in het zuiden
Zoowel in den jaarlijkschen, als in den dagelijkschen normalen gang van den barometer is eone zekere periodiciteit op te merken, die echter voor geen gewest van ons land eenig belangrijk verschil oplevert.
Hier als elders komen in het algemeen zoowel de hoogste als de laagste barometerstanden voornamelijk in den winter voor, en zijn de veranderingen in de luchtdrukking het grootst gedurende de maanden October tot en met Maart. Zij nemen echter in Maart spoedig in grootte af en zijn het kleinst in de maand Julij.
Met andere woorden: de atmospherische golven , die onophoudelijk over ons land rollen, hebben de grootste hoogteen de laagste tusschenruimten in den winter; zij worden echter langzamerhand kleiner en kleiner, en gemiddeld is in Junij de verandering der luchtdrukking een minimum
Ts het eene algemeen bekende waarheid, dat de temperatuur van kustlanden veel minder verschil aanbiedt, dan die van ver van zee gelegen streken, opmerkelijk is het, dat de thermometer deze eigenaardigheid der kustlanden, in een land van zoo geringe gcograj)hische breedte als het onze, reeds zoo duidelijk aanwijst.
Vergelijkt men toch den normalen thennometerstand van den Helder, Vlissingen, Utrecht en Maastricht onderling, dan blijkt daaruit, dat zoowel de dagelijksche als de inaan-delijksche afwisselingen der temperatuur voor den Helder iets
!) Tergelijkingvn van de normale standen op verschillende plaatsen van onze provincie zijn ons niet bekend. Wel is door ons . g-edurende eenige weken van den winter en van den zomer van het jaar 1868 , de normale stand van den barometer te Middelburg met d'en te Vlissingen vergeleken , en werd door ons een gemiddeld 0.3 mill, hoogeren barometerstand te Middelburg aangetroffen, doch wij durven met geene voldoende zekerheid verklaren, dat dit verschil niet aan eene onvermijdelijke correctiefout moet toegeschreven worden. (Zie bijlage I.)
96
iniiulei' zijn dan voor Vlissingen, maar dat zij toenemen, naar mate men zich van de zee verwijdert.
Deze waarnemingen zijn oogenschijnlijk in strijd met de algemeen ook bij onze g'ewestgenooten verbreide meening, dat de temperatuur aan de kusten veel veranderlijker zon zijn dan op meer van de zee verwijderde plaatsen. Men bedenke evenwel, dat de gewaarwording van warmte en koude niet gelijken tred houdt met de rijzing en de daling van de kwik-kolom in den thermometer, maar dat zij ook voor een groot deel afhankelijk is van de hoeveelheid waterdamp, die de lucht bevat en van de snelheid waarmede zij zich verplaatst, en wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat, volgens de waarnemingen te Vlissingen, zoo als later blijken zal, de betrekkelijke vochtigheid en de kracht van den wind daar grooter en sterker zijn, dan op de meeste andere plaatsen van ons land, dan kan het geen bevreemding baren, dat Je afwisselingen in temperatuur zich voor het gevoel der Zeeuwen sterker moeten voordoen, dan zij in der daad zijn.
Hier ter plaatse zij ook een verschijnsel besproken, dat op de bewoners van ons gewest een zeer ongunstigen indruk pleegt te maken, wij bedoelen den zoogenoemden zcedamp.
liet gebeurt namelijk niet zelden in den voorzomer (Mei, Junij), dat na ern betrekkelijk warmen dag, de bezoeker van het zeestrand, die zich voorstelt den schoonen avond te genieten, door een kort voor het ondergaan der zon uit de zee als het ware oprijzenden killen nevel huiswaarts gedreven wordt.
Vooral heeft dit plaats, wanneer over de sterk uitdampende zee, die wegens de warmte-capaciteit van het water omstreeks dien tijd van het jaar bereids eene lagere temperatuur heeft dan het land, een koudere meer noordelijke luchtstroom heenstrijkt en het strand bereikt 1). Heeft men wegens
) Dit verschijnsel vindt zijne meest natuurlijke verklaring- in de afkoeling van den waterdamp. Aan de welwillendheid van den hoopfleeraar Baus Ballot hebben wij omtrent deze zaak de navolgende mededeelingen te danken.
97
oostelijke winden geen zeedamp te vreezen, dan wordt men op dezen zelfden tijd van het jaar met den dikwijls niet minder onaangenamen vceiidamp bedreigd, die, zoo al geen killen nevel medebrengende, toch onze kustlanden aan den invloed der zonnestralen kan onttrekken. In ver van zee gelegen plaatsen komen, gelijk bekend, de grootste temperatuur-verschillen standvastig iu den zomer, de kleinste in den winter voor, terwijl aan de kustlanden, ten gevolge van den invloed der zee, hierin belangrijke wijzigingen waargenomen worden.
Daar toch het water meer warmte behoeft dan het land om evenveel verhooging van temperatuur te ondergaan, stijgt in de lente de temperatuur van het vaste land veel sneller dan die van de zee terwijl, ten gevolge van diezelfde warmte-capaciteit van het water, omgekeerd in den herfst de temperatuur van het land sneller daalt dan die der zee. Ue^e eigenschap der zee, om niet zoo snel van warmtegraad te veranderen, is van grooten invloed op het klimaat van kust-
Dat in den voorzomer de temperatuur van hot zeewater vrij wat 'ager is dan de temperatuur van de lucht boven het land, vooral in den namiddag1, blijkt onder anderen uit het in bijlage K opgenomen tafeltje, opgemaakt uit elfjarige waarnemingen van de temperatuur van het zeewater op den Noord-Hinder en uit de avondwaarnemingen te Vlisaingen. Maar vooreerst is het voornamelijk te doen om het verschil der luchttemperatuur, daar toch de lucht boven de zee telkens nagenoeg tot denzelfden graad verzadigd is met waterdamp, volgens hare temperatuur en niet volgens die der zee. ïen andere zal de grootte der condensatie voornamelijk afhangen van de verandering in temperatuur.
Nu is de lucht boven de zee vrij wat warmer dan die van het zeewater en verschilt dus niet zooveel in temperatuur met die van Vlissingen als het laatste, gelijk de hoogleeraar nader hoopt aan te toonen, als de uurwaar-nemiugen der luchttemperatuur op het lichtschip zullen opgesteld zijn.
Daarentegen is de verandering, de daling der temperatuur, na 2 uren het grootst in Mei en Junij, zoo als gezien kan worden uit het meteorologisch Jaarboek voor 1858, bladz. 223.
Daarin ligt dus waarschijnlijk de reden van het verschijnsel van den zee-damp. Immers dat verschil in grootte der daling, dat in het gemiddelde der maanden slechts tiende gedeelten van graden bedraagt, zal juist op warme dagen, als het verschijnsel zich voordoet, grootrr zijn.
') Verge'. Bijlage I.
7
landen. Zij veroorzaakt dat aan deze in de lente niet die maxima en in den herfst niet die minima van temperatuur bereikt worden als in ver van zee gelegen plaatsen; of met andere woorden; door den invloed der zee heerscht langs de kusten, zoowel in het voor- als najaar, eene geringere veranderlijkheid der temperatuur dan meer landwaarts in.
Uit eene vergelijking van den gemiddelden jaarlijksehen gang van de temperatuur te Vlissingen met die van andere plaatsen uit ons land,' blijkt dan ook, dat de rijzingen en dalingen in de lente en in den herfst voor Vlissingen geringer zijn dan voor Utrecht, Assen, Nijmegen en Maastricht.
Om dezelfde reden zijn ook de jaarlijksche veranderingen der temperatuur, of de verschillen tusschen de warmste en de koudste dagen van het jaar langs de kusten kleiner dan in de meer landwaarts in gelegene plaatsen.
De gemiddelde temperatuur van den koudsten dag van het jaar blijft in Zeeland nog boven het vriespunt, en vorst is dus, zelfs in den koudsten tijd des jaars, in dat gewest als eene negatieve afwijking der temperatuur te beschouwen. Ook de uiterste grenzen, tusschen welke de temperatuur afwisselt, schijnen zich voor dit gewest niet zoover uit te strekken, als voor andere streken van ons vaderland. De hoogste te Utrecht opgeteekende temperatuur is 34 4 (94 ¥.) den 4den Augustus 1857, de laagste—22.8 (— 9 F) den 23sten January 1820. Eene temperatuur van 94° F. is meermalen in Zeeland waargenomen , onder andere op 26 Junij 17 72 en 15 Junij 1858; niet evenwel eene zoo lage. Te Middelburg is het kwikzilver beneden het nulpunt van Fahrenheit aangetroffen alleen op bovengenoemden datum van 23 Januari) l en de beide daarop volgende dagen. Ue thermometerstand was:
23 Januari] 's morg 8 uur — 2 s av, 11 uur 5quot;.
24. tt quot; quot; M •-]*- 5 v quot; quot; 2
// //
99
Te Vlissiiigen heeft men toen opgeteekend:
23 January 's morg. V2 9 uur — 4-0 'sav. 9 uur -i- 4.°.
24 // // // 30 quot; n // — 20.
25 n // ff n — 1 0 tf u t, 16 0.
In den winter van 1838 bedroeg de laagste te Middelburg waargenomen thermometerstand :
3° F., op den l'Jden Januarij, 's morgeus te 8 uur.
Zeeland ligt dan ook iets beneden de isothermelijn van 10 graden, die vrij nabij midden door ons land gaat (den Helder, Utrecht, Nijmegen).
Eindelijk zij hier opgemerkt, dat ook hier, even als elders bij ons te lande, in de lentemaanden, wanneer de ooste- en noord-oostewinden beginnen door te komen, die gewoonlijk in onze streken omtrent dien tijd heerschen en de koude drooge lucht van het oosten en noord-oosten van Europa tot ons voeren, de rijzing der temperatuur dikwijls vermindert of ophoudt, of zelfs in daling overgaat.
Deze koude is in den regel des te grooter en langduriger, naarmate de voorafgaande winter zachter was, en de landbouwer weet maar al te goed bij ondervinding, hoe noodlottig deze koude, vooral na zachte winters, op de bloesems van boom- en veldgewasseu kan werken.
Daar de dagelijksche en jaarlijksche gang van de -wind-rigting voor de verschillende plaatsen vau ons land in de hoofdzaak overeenkomt, zij, als algemeene uitkomst van de onderzoekingen aangaande de wind-rigting in ons land, hier gewezen op hetgeen voorkomt in het bovenaangehaalde werk van dr. Kkecke, 11de deel, bladz. 79-82, waaruit wij slechts de volgende slotsommen hier overnemen.
100
Dc acquatoriale luchtstroomen hebben in ons land verreweg de overhand boven de polaire, en de meest heerschende windrigting is dus van zuidwest tot west.
Gedureude de wintermaanden heeft de zuidweste wind de overhand. Bij het naderen der lente doen zich nu en dan noordelijke en oostelijke winden voor: in Maart worden zij menigvukliger en nemen in April nog toe, zoodat er in de meeste jaren een strijd wordt gevoerd tusschen polaire en acquatoriale luchtstroomen
Tn de dagelijksche veranderingen van de windrigting vinden wij een overeenkomstigen gang als in de jaarlijksche, en hierin is duidelijk de land- en zeewind te herkennen.
Bij aanhoudend schoon weder in den zomer is de volgende gang meermalen zeer goed waar te nemen. Ue wind loopt dan des avonds naar het noorden en des nachts achtereen-volcend naar het noord-oosten , oosten, zuid-oosten en zuiden, zoodat hij in een etmaal het kompas rondloopt. Dit geschiedt echter slechts wanneer de dampkring in een grooten omtrek zeer rustig is, zoo als dit in het laatst van Julij, in Augustus en in het begin van September somtijds voorkomt.
Bij het heerschen van noordelijke luchtstroomen is de zin van de dagelijksche draaijing juist tegengesteld. Hes morgens wijkt de wind van het noorden af, om uit noord-westelijke rigting zuid-oostelijk te vloeijen iwar de warmere streken; des avonds wordt de wind meer noord-oost, doordien de lucht dan naar de ten zuidwesten gelegene verwarmde oorden vloeit.
Naauwkeurige waarnemingen gedaan op den vuurtoren te Westkapelle, zoo wel als mondelinge mededeelingen van aldaar woonachtige personen, bevestigen dat de daar waargenomen gang van de windrigting met de boven door dr. Khecke opgegevcne volkomen overeenkomt.
Anders is het gesteld met de gemiddelde kracht van den wind; deze is voor de aan zee gelegen plaatsen, den Helder, Vüssingen, twee- en driemaal sterker dan voor de binnen
101
's lands gelegene, Utrecht en Nijmegen. De windkracht is te Vlissingen het zwakst in Junij, met langzame toename klimmende tot November, en bereikt, na minder sterk sprekende schommelingen, gedurende de wintermaanden haar maximum in Maart, om vervolgens, snel in kracht verminderende, in Junij tot haar minimum te komen. Hier, even als elders, is gedurende den winter en de lente de windkracht veel grooter dan gedurende de beide overige jaargetijden.
De beschouwing van de opteekeningen door de anernome-meters gemaakt, heeft verder geleerd, dat de windkracht te Vlissingen ook wel gedurig toe- en afneemt, doch dat dit binnen veel engere grenzen plaats heeft dan te Utrecht, en dat de gang van de windkracht in de dagelijksche periode evenzeer te Vlissingen veel minder sterk uitgedrukt is, dan te Utrecht
Dezelfde reden namelijk, die de rigting van den wind bepaalt en het verschil der temperatuur van den oceaan en van het va«te land, bepaalt ook de kracht van den wind. Daarom heeft omstreeks den middaquot; of een of twee uren
O
later de windkracht haar maximum; — na dien tijd neemt zij af en bereikt gemeenlijk vóór zonsopgang een minimum. Gedurende den nacht is zij eeuigzins wankelend, ofschoon binnen enge grenzen. Deze standvastige gang van de windkracht is, om begrijpelijke redenen, in den zomer veel sterker uitgedrukt dan in den winter, en is ook zelfs in den zomer te Vlissingen niet zoo sterk als verder van zee te Utrecht.
Ts dus het verschil in windkracht voor korte tijdsverloopen te Vlissingen geringer, het verschil der absolute windkracht is aanmerkelijk hooger dan elders De hoeveelheid lucht, die over Zeeland gedreven wordt, moet derhalve veel grooter zijn, dan die over dezelfde oppervlakte b. v van Gelderland heenstrijkt, een feit voor de epidemiologie eener streek gewis niet zonder waarde.
102
WATERDAMPEN L\ l»Ei\ ATMOSlMIEEli
UITDAMPING.
De grootte der uitdamping in eene streek zoo van deiï grond, als van het water, is van velerlei invloeden afhankelijk; als: van de temperatuur, snelheid van den wind, betrekkelijke vochtigheid der lucht, van den plantengroei die den bodem bedekt, enz. De waarneming is derhalve aan vele bezwaren verbonden en de resultaten, die men uit deze waarnemingen trekken kan, zijn nog verre van zeker. Speciale waarnemingen voor Zeeland zijn ons niet bekend. Uit de elders gedane waarnemingen blijkt, dat de uitdamping over liet algemeen gelijken gang houdt met de temperatuur.
ÜAMPDRUKKING.
De dampdrukking, of de spanning van deu in de lucht aanwezigen waterdamp, kan door middel van den psychrometer naauwkeurig bepaald worden. Ook deze houdt gelijken tred met de temperatuur, doch vertoont op verschillende plaatsen geringe afwijkingen. Zoo komt aan de kusten te Vlissingen een minimum in Januari) voor, terwijl het te Nijmegen, Breda en Maastricht in ïebruarij valt. Het maximum valt overal in Julij of Augustus, terwijl zich over het algemeen in de grootte der dampdrukking voor de verschillende plaatsen van ons land weinig verschil openbaart
BETUEKKELIJKE VOCHTIGHEID,
Anders is liet gelegen met de betrekkelijke vochtigheid. Hier is het verschil tussehen de kuststreken en de verder van zee verwijderde niet onaanzienlijk. Te Vlissingen bedraagt de betrekkelijke vochtigheid gemiddeld 82.10, te Maastricht 74.15; of met andere woorden' te Vlissingen bevat de lucht gemiddeld meer dan 4/5 van den waterdamp, dien zij bij de bestaande temperatuur zou kunnen bevatten, out daarmede geheel verzadigd 1c zijn, te Maastricht nog geen 3/r
103
Ook bij de betrekkelijke vochtigheid is eene jaarlijksclie en dagelijksche periode duidelijk en, even als bij de uit-damjjing en dampdrukking, zich regelende naar de temperatuur, maar natuurlijk in omgekeerden zin. In de zomermaanden en vooral in Mei en Juni) is de lucht betrekkelijk veel drooger dan in den winter; ook in den loop van den dag is de betrekkelijke vochtigheid op het koudste gedeelte van den dag, omstreeks zonsopgang, het grootst, neemt af naiirmate de temperatuur stijgt, bereikt een minimum ten een, twee of drie ure, als wanneer de temperatuur haar maximum heeft, en neemt daarna weder tot omstreeks zonsopgang toe
NEVELS, WOLKEN.
Van grooten invloed op het klimaat moet de meerdere of de mindere wolken-bedekking en helderheid der lucht zijn. Daar evenwel tusschen eene volkomen heldere en eene zwaar bewolkte lucht zoo velerlei overgangsvormen zijn, is de waarneming, en vooral het daaruit af te leiden resultaat, van persoonlijke opvatting zeer afhankelijk. Evenwel blijkt uit de Jaarboeken, uitgegeven door het Koninklijk-Nederlandsch Meteorologisch Instituut, dat hieromtrent geen groot verschil tusschen Zeeland en andere streken van Nederland bestaat. Uit de te Utrecht gedane waarnemingen blijkt, dat in het grootste gedeelte van het jaar het door wolken bedekte gedeelte van den hemel de overhand heeft boven dat wat helder is, maar dat alleen ih Augustus en September, vooral des avonds, de helderheid de overhand krijgt, en er bestaat geene reden om te veronderstellen, dat dit ook hier niet het geval zou zijn. Maar hoogstwaarschijnlijk is een zwaar bewolkte hemel in Zeeland althans niet zeldzamer dan elders, daar het dc dampen, die uit de zee oprijzen en door de meest heer-schende weste- en zuid-weste winden landwaarts gedreven worden, uit de eerste hand ontvangt. Opmerkelijk mag
104
het daarom gcnoenul worden, dat de hoeveelheid regen te Vha-' singen zooveel minder bedraagt dan overal elders in ons land.
In den winter is de hoeveelheid gevallen regen te Vlis-singen grooter dan voor de meeste andere [jlaatsen, in de overige jaargetijden aanmerkelijk minder.
Ititusschen is de regen een verschijnsel, dat veel grooter verschillen aanbiedt dan temperatuur en vooral dan lucht-drukking. Gelijk er bij uitzondering op een enkelen dag zooveel regen kan vallen als overigens in geheeie maanden, terwijl dat op andere plaatsen niet het geval is, zoo kan ook een bepaalde maand en saizoen tijdelijk bijzonder bedeeld worden, terwijl dit op andere plaatsen in die maanden juist niet gebeurt 1}.
Uit de op verschillende plaatsen gedane waarnemingen blijkt nog, dat in ons land in Februarij en Maart de geringste , en omstreeks Augustus de grootste hoeveelheid regen valt, dat daarentegen van November tot Maart gemiddeld tweemaal grooter getal van uren voorkomt waarop het regent, dan in de maanden Mei tot Augustus; eindelijk dat het ge-heele jaar door de namiddag- en avond-regens bepaald de overhand hebben op de nacht- en morgen-regens.
Er is voor het oogenblik geene reden om aan te nemen, dat de hoeveelheid gevallen sneeuw en hagel voor Zeeland meer of minder zon bedragen dan voor de naburige gewesten. Alleen dient hier nog vermeld te worden, dat de wateren in Zeeland, ten gevolge van hun veelal aanzienlijk zoutgehaltef
') Om die reden is het gevaarlijk thans reeds een resultaat te trekken nit de waarnemingen te Vlissingen.
Sedert de laatste jaren worden op verschillende plaatsen van Zeeland de hoeveelheden gevallen regen gemeten , en het is derhalve veiliger voor het oogenbhk omtient deze zaak nog geene gevolgtrekkingen vast te stellen; te meer, daar de hoogleeraar Buus Bali-ot (zie Meteorologisch Jaarboek t807 . b'adz. Ui) ons het uitzigt geopend heeft, na December 1808 ons in staat te stellen om de gemiddelden over 20 jaren van alle moteorologische toestanden te knnnen overzien.
105
eetit! eeiiigzitis lagere tciii})eratuur behoeven om Le bevriezen, dan die in onze van zoet water voorziene gewesten Gelderland, Overijssel enz.
WINDROZEN.
De zamenhang tusschen windrigting, luchtdrukking, temperatuur, rpgen-hoeveelheid enz. wordt door de windrozen aangeduid Daar deze windrozen voor de verschillende plaatsen van ons land geen groot verschil aanbieden, zal het overbodig zijn in eene nadere beschouwing te treden van de windrozen voor Zeeland.
Het is buitendien van algemeene bekendheid, dat, in ons land de aequatoriale luchtstroom met zuid-weste windrigting, lagen barometerstand , hooge temperatuur en vochtigen dampkring de overhand heeft boven den polairen met noord-ooste windrigting, hoogen barometerstand, lage temperatuur en drooge dampkringslucht, en dat deze laatste alleen omstreeks de maand Mei meer voorheerschend is, en dat de drooge oostelijke winden in den zomer de warme, in den winter de koude lucht van het vaste land aanbrengende, aan de kustlanden ligtelijk door de vochtige, 'szomers koelere en 's winters warmere zeewinden worden verdreven, waardoor wel de veranderlijkheid van het weder bevorderd wordt, maar de groote verschillen in temperatuur voor de kuststreken minder bedragen dan voor de meer binnen 's lands gelegen plaatsen. Het tot dusver door ons aangevoerde levert voldoende bewijzen, dat de luchtgesteldheid in Zeeland overeenkomstig deze wet zich eigenaardig onderscheidt van die der landprovinciën van ons vaderland.
LUCHT-ELEKTRICITEIT.
De waarnemingen aangaande de lucht-clektriciteit hier te lande gedaan, komen nagenoeg overeen met die, welke op
106
naburige observatoria (Kew, Greenwicli, Brussel) gedaan zijü, en de lucht-elektriciteit zal in Zeeland geen verschil opleveren met die van omliggende gewesten. Üirzelfde geldt van het ozongehalte der dampkringslucht. Ons zijn geene ozonome-trische waarnemingen bekend, die aanleiding zouden kunnen geven tot het vermoeden, dat de lucht in Zeeland rijker of armer aan ozon zou zijn dan elders 1). Ook omtrent de ontladingen der elektriciteit, de onweders, biedt, voor zoover ons bekend is. Zeeland niets eigenaardigs op. ^el schijnt de gesteldheid van den bodem invloed uit te oefenen op de rigting, die het onweder volgt, zoodat me7i bijv. in Gelderland meent, dat het onweder in den regel de rigting van de rivieren volgt. Voor Zeeland kan een dergelijke invloed der stroomen op het onweder voor alsnog niet worden aangetoond. Het is eene gewone volksmeening, dat het onweder hier over het algemeen korter van duur zou zijn, daar het in den regel naar zee trekt. Waarschijnlijk echter berust deze meening niet op juiste waarneming; daar toch m de meeste gevallen het onweder veroorzaakt wordt door invallen van aequatoriale stroomen met zuid-weste windrigting, zou men eerder tot het omgekeerde kunnen besluiten. Waar men ook een onweder over het geheele land kan vervolgen, komt het later voor in het oosten en noorden dan in het zuid-westen, en de Atlas des orages, voor Frankrijk door Levekrier uitgegeven, toont dikwerf een geleidelijken voortgang van uur tot uur oostwaarts op en over het algemeen o;)k noordelijk, maar nooit omgekeerd. Buitendien zal toch ook liet land met al zijne spitsen vermoedelijk meer afleiden dan de efiene watervlakte.
') Voor eenige door ons gedane ozonometrische waarnemingen verwijzen wij naar bijlage L , waarin de 's morgens te H uur waargenomen barometerstand vergeleken wordt mot het ozongehalte der lucht gedurende den alge-löopen nacht
liet ügt in den aard der zaak, dat aan eene juiste be-» oordeeling van den gezondheidstoestand der bewoners van eene streek eene naauwkeurige beschouwing van de statistiek en van den maatschappelijken toestand der bewoners dient vooraf te gaan. Zonder daarom op latere , in dit werk te geven beschouwingen over physische gesteldheid, gezondheidstoestand en sterfte der bewoners, enz. te willen vooruitloopen, kan het niet ongepast gerekend worden , na een bijna uitsluitend beschrijvend onderzoek van bodem, wateren en lucht van de provincie, die te dezer plaatse in algemeene termen uit een geneeskundig oogpunt in oogenschouw te nem.m Later zal, na mededeeling van de ligging en van den maatschappelijken toestand eener plaats, deze afzonderlijk uit een sanitair oogpunt, zoo noodig, met andere in of buiten Zeeland kunnen worden vergeleken; hier moet de invloed van de eigenaardige physische gesteldheid van Zeeland op den gezondheidstoestand zijner bewoners in vergelijking kunnen treden met dien van andere gewesten van ons vaderland over het geheel.
In algemeenen zin kan men Zeeland een deltaland, op een zeer klein gedeelte na geheel uit alluvialen bodem bestaande, een van natura voor bewoning nagenoeg ongeschikte streek noemen. Doch daar juist de eigenaardige ligging en de zamenstelling van zijn bodem het zoo bij uitnemendheid aanbevelen voor handel en landbouw, kan liet niet wel anders, of het werd reeds zoo spoedig doenlijk tot woonplaats gekozen door den mensch, die zooveel mogelijk door kunstmiddelen trachtte te vergoeden, wat de natuur aan de plaats zijner vestiging deed ontbreken. Maar ook de natuur, de nabijheid der zee namelijk, biedt hygieinische voordeelen aan, en zoo is thai s Zeeland, hoezeer nog te regt, wat zijne sterfte aangaat, ongunstig aangeschreven , — als wordende die, blijkens den in ISöfi uitgegeven Slerfle-Allus van Nederland,
108
slechts door de Provincie Zuid-IIolland geëvenaard, — niet alleen eene alleszins bewoonbare streek, maar, wij twijfelen er niet aan, of bij doelmatiger toepassing van hygieinische wetten, zal het, ook wat zijn gezondheidstoestand betreft, den toets der vergelijking met andere streken van ons vaderland veilig kunnen doorstaan.
Tn de volgende bladzijden zullen wij in algemeene trekken den invloed trachten te schetsen, dien de ligging, de zamen-stelling van den bodem en het klimaat van Zeeland op den gezondheidstoestand der bewoners uitoefenen.
Tn Zeeland, gelegen iets beneden de isothermelijn van 1 0 graden, komen natuurlijk het meest voorde ziekten aan de gematigde gewesten eigen. Toch staat het door de nabijheid der Noordzee, met de daaraan verbondene koopvaardij vaart, bloot aan het overbrengen van tropische ziekten, welke echter, tenzij men een enkel op zich zelf staand geval van melaatschheid daartoe brengen wil, tot dus verre, voor zoover ons bekend, in in Zeeland niet zijn waargenomen. In hoe verre overigens de inyloed der zee zich doet gelden door voorbeschiktheid te geven tot ziekten aan zeebewoners eigen, als bijv. scor-buut, moet voor alsnog als eene onbesliste vraag beschouwd worden. Zeker is een meerder voorkomen van scorbuut hier dan elders niet in het oog vallend, en men zal dus latere statistische gegevens moeten afwachten, om deze zaak te beslissen.
Op meer direkte Mijze oefent de zee en de groote massa water, die Zeeland bevat, 40 0/0, —alleen de Westerschelde bevat 7000 mill, stères zeewater, waarvan V2o alle 12 uren te quot;Vlissingen uit- en instroomt, — een noodlottigen invloed uit, door aanleiding te geven tot verdrinken. Schipbreuken op de vele banken en platen rondom de kusten zijn verre van zeldzaam, en met name de Hanjaard en de Kaloot hebben te
109
regt bij de schepelingen en bij verzekerings-maatschappijen eene treurige vermaardheid verkregen. Ook geeft de groote golfslag aan de zeegaten aanleiding tot afdrijving door den stroom. Doch aan den anderen kant veroorzaakt de geringe stroomsnelheid in de binnenwateren, dat er nooit zulke treffende tooneelen voorvallen als op de snelstroomende rivieren. Ongelukken door de kleine scheepvaart of door zwemmen ontstaan, worden, zie bladz. 10, steeds zeldzamer.
Eb en vloed, dat groote verschil der watergetijden, waaraan Zeeland zijn vruchtbaren bodem te danken heeft en waardoor nog dagelijks 3000 stères grond uit zeewater- en rivierwater-bezinking worden nedergeslagen, moeten ongetwijfeld van grooten invloed op den gezondheidstoestand zijn. Of in dat droogloopeu der schorren de kiem gelegen is tot ontwikkeling der aan Zeeland eigene ziekten, maakte reeds een geschilpunt uit tusschen de oudere medici (verg. boven bl. S en 9) en ook thans nog zal de geneeskundige deze stelling op krachtige wijze zoowel kunnen verdedigen, als bestrijden. Waarschijnlijk ligt ook hier de waarheid in het midden en zullen de Zseuwsche schorren onder medewerking van andere factoren, zoo als bij de bespreking van het klimaat nader blijken zal, het hare bijbrengen tot ontwikkeling van het koortsmiasma Opmerking verdient intusschen, dat alleen van Vlis-singen tot Tort Bath 18 000 hectares grond droogloopen, en dat dit, blijkens den gezondheidstoestand der bewoners, volstrekt geen nadeel schijnt aan te brengen. Dit alleen kan men met zekerheid vaststellen, dat de tot in de steden doordringende vloed verf'risschend en zuiverend op de luchtlagen werkt en dat dit niet dan een heilzamen invloed hebben kan.
Van groot gewigt voor den gezondheidstoestand, maar vooral voor het verloop van epidemische ziekten in Zeeland, is zijne zamenstelling uit eilanden. Niet alleen maakt de geringe grootte van de verschillende onderdeelen dit gewest
110
uitnemend geschikt tut het naauwkeuriger nagaan van den loop der epidemieen 1), maar ook wordt de epidemie in haren loop zoo zeer vertraagd, dat zij in het ëene eiland soms een half jaar later heersclit dan in het andere. Ongetwijfeld oefent Zeeland invloed uit op het karakter der ziekte en is onder meer andere ook hierin eene reden te vinden, dat epidemische ziekten in Zeeland zelden de uitbreiding erlangen, die in andere streken van otis land wordt waargenomen. Eigenaardig onderscheidt zich dan ook hieromtrent het aan het vaste land verbondene Zeeuwsch-Vlaanderen. Vaak heerschen aldaar epizoötieen uit België overgebragt en sommige ziekten, bijv. hondsdolheid, worden daar nu eti dan, maar op de eilanden hoogst zelden aangetroffen 2). Van even ongunstige werking op Zeeuwsch-Vlaanderen is het feit, dat hygieinische maatregelen van het Nederlandsch bestuur uitgegaan, door het ineen loopen der grenzen ophouden doel te treffen
II. ZAMENSTELLING VAN DEN ÜÜDEH.
Kunst en kuituur hebben een in vroegere eeuwen geheel uit moerasgronden bestaand deltaland, eene van natuur onbewoonbare streek, thans tot eene veilige woonplaats gemaakt voor mensch en dier, en kunnen ongetwijfeld nog veel bijbrengen, om die woonplaats meer en meer te doen beantwoorden aan de eischen der gezondheid. De kunstwerken toch, die wij op het oog hebben, als: verbeterde suatie, annleg van kunstwegen, enz. en die van onberekenbare waarde zijn voor den gezondheidstoestand, dagteekenen eerst van den jongsten tijd.
') Men vindt hiervan overvloedige bewijzen iu » de Cholera in Zeeland , door dr. J. C. van dek Broecke en dr. J. C. de Man quot;
s) Het mogt m het jaar 18C8 gelukken, de in het voorjaar en in den vóór-zomer vrij sterk ontwikkelde hondsdolheid in België, uit onze gemeenten te keeren door de doeltreffende maatregelen, door de besturen van al de gemeente.i in Zeeuwseh Vlaanderen genomen, naar aanleiding van eene circulaire van den Commissaris des Konings in Zeeland. [Verzameling van stukken betreffe,lt;lc het geneeskundig Slaalstoe:igt in Nederland, 1808. Ma lz. 179.)
Achtereenvolgens zullen wij nu uit een sanitair uogjiunt beschouwen ;
1°. De kusten en zeeweringen
De zeekust, voor het grootste deel dnor natuurlijke zee-veringen beschermd, kan in den regel als gezond beschouwd worden, en vooral de duinstreek, de voordeden aan zandgrond en zeelucht eigen, aanbiedende, wordt in do zomermaanden door velen te regt tot tijdelijk verblijf gekozen, zoo tot ont-spanning als tot horstel van gezondheid. Daar editor strand en duinen reeds op klei en derrie rusten en achter de duinenrij veelal onmiddellijk de polderklei weder wordt aangetroffen, kunnen de voordeden aan een zandbodem verbonden, weinig gewigt bijbrengen. Ook zijn aan het duinloopen eigenaardige gevaren gebonden; althans beschadigingen der onderste ledematen, ten gevolge van de veelvuldige konijnenholen in het duin, behooren geenszins tot de groote zeldzaamheden, en in Januarij 186S is zelfs, ten gevolge van een duinval, een arbeider in de duinen van Burgh in het zand gestikt. Daarenboven wordt het fijne stuivende duinzand niet zelden een bestanddeel van het voedsel, en kunnen oogen en longen dikwerf niet zonder moeite daartegen gevrijwaard worden. Overigens oefenen de duinen, vooral wanneer hunne binnenzoom met veel houtgewas bekleed is, zoo als bij Domburg en Oost-kapelle, en, hoezeer in minderen graad, ook de zeedijken, een voordeeligen invloed uit op de daarachter gelegen woonplaatsen, door deze voor hevige winden te beschutten, zonder daarom de luchtverplaatsing te belemmeren. Bij de vele stormen, die dikwerf Zeeland teisteren, meenen wij dezen heil-zamen invloed ook te moeten toekennen aan de vele landwaarts in gelegen en meestal beplante dijken
Overstroomingen behooren sedert de in deze eeuw verbeterde zeeweringen tot de grootste zeldzaamheden, en in dat opzigt
112
is tegenwoordig Zeeland veel veiliger woonplaats dan zooveel andere, door rivieren doorsneden provinciën van ons vaderland.
2°. Hel water in Zeeland.
Wij zullen hier de groote waterstroomen, die de Zeemv-sche eilanden scheiden en die meer als zeeboezems clan als rivierstroomen te beschouwen zijn, geheel buiten rekening laten. Wij hebben thans meer het oog op de talrijke waterleidingen en plassen in de polders zelve, die naar onze meening meer nog dan eerstgenoemde, door ontwikkeling van koorts-miasma, nadeelig op den gezondheidstoestand kunnen werken.
Reeds boven hebben wij er opgewrezen, hoe de Zeeuwsche stroomen door hun sterk verval bij eb en vloed voordeelig kunnen werken, doch deze stilstaande plassen en kreeken bij ondoelmatige suatie het land weldra tot een moeras met al de nadeelige gevolgen van dien zouden kunnen maken. Het atmospherisch water verandert weldra, bij onvoldoende voorzorgen , de laag liggende eu weinig doorlatende kleigronden in ware slikpoelen, en reeds spoedig moest men derhalve bedacht zijn om donr draineerbuizen, waterleidingen en kanalen het overtollige water uit de polders af te voeren. Betere suatie der polders is echter eerst in lateren tijd op krachtdadige wijze in toepassing gebragt; het openen der Zuidersluis in Walcheren b. v. dateert eerst van het jaar 1854, doch welken invloed zij op den waterstand in den polder uitoefent, kan hieruit blijken, dat het waterpeil in Walcheren gedurende twee jaren voor het openen der sluis gemiddeld was 22 centimeters boven het nulpeil, terwijl het in de zes daarop volgende jaren gemiddeld 1'i beneden dat peil blijlt.
3°. De oppervlakkige aardlagen.
De bovenste aardlaag bestaat met kleine uitzonderinuen (duinstreek , tertiaire gronden op de lielgische grenzen) geheel
113
uit den uit bezonken zeeklei en 'rivierslib bestaanden bouwgrond. Deze aan zouten zoo rijke laag, die, niettegenstaande liet jaarlijksche verlies, aan jjlanten en dieren ruimschoots voedsel oplevert, wordt voortdurend voor bebouwing omgeploegd en omgewoeld, en is derhalve omtrent het opwekken van ziekte-oorzaken als geene onverschillige zaak te beschouwen Inderdaad zien wij ook (verg. bijlage if.), dat het om zijne sterfte zoo ongunstig aangeschrevene Noord-Beveland eene veel diepere laag korenaarde bezit dan het gunstiger aangeteekende Schouwen en Zeeuwsch-Vlaanderen
Bij de beschrijving van de hoogte en laagte van den bodem (bl. 53 en yerv.) is er op gewezen , hoe deze kleilaag tot velerlei doeleinden omgewerkt, vooral tot het aanleggen van dijken, aanleiding heeft gegeven tot de zoogenoemde karre-velden, wier voor de gezondheid nadeelige werkingen bij de bespreking der plaatselijke toestanden nog nader zal aangetoond worden. De uit deze klei opgeworpen dijken, die veelal tevens als wegen moeten dienen, zijn, even als de in den winter doorgaans onberijdbare oorspronkelijke kleiwegen, uit een hygieinisch oogpunt evenmin aanbevelenswaardig. Veel is echter in dit opzigt in den laatsten tijd verbeterd, door het aanleggen van straat- en grindwegen ter onderlinge verbinding der gemeenten en door liet plavijen van dorpsstraten. Niets toch wekt de bevolking beter tot zindelijkheid op dan wanneer het de besturen in de toepassing daarvan ziet voorgaan. De toestand der dijken enz. zou ook door het aanleggen van draineerbuizen misschien nog eenige verbetering kunnen ondergaan.
De aard van den bodem brengt ons van zelf tot de flora en de landfauna. Van grooten invloed op deze en ook op de voedingsmiddelen is de gewoonte van den Zeeuwschen
gt;) Wij wijzen hier op deze ongunstige voorwaarde, zonder haar daarom als hoofdfactor voor de groote sterfte iu Noord-Beveland aan te geveu.
114
boer, om zich bijna uitsluitend op eigenlijkeu landbouw toe te leggen. Behalve in een gedeelte van het platteland van Schouwen wordt de veeteelt, in den regel, als eene bijkomende zaak beschouwd ter verkrijging van de benoodigde meststoffen voor het land, of ten gebruike voor de dagelijksche consumtie, en wordt vee en boter derhalve weinig uitgevoerd. Van daar dat minder of meer schadelijke gewassen zorgvuldig van de bouwlanden geweerd worden, maar dat zij op zeer vele weiden welig tieren. Schadelijk werken bijv. de veel voorkomende wilde uijen, eenige tot de ranunculacëen behoorende planten (equisetum enz.) op het voeder der beesten en derhalve ook op de melk en boter, wier bereiding nog in andere opzigten verre achter staat bij de met zooveel zorg bewerkte Hollandsche boter. Ook verklaart de meerdere toewijding aan den landbouw de groote menigte paarden, die, volgens de verslagen van den landbouw, in Zeeland worden aangetroffen 1). Over het algemeen is de Zeeuwsche en vooral de Walcher-sche boer traag in het opvolgen der lessen van de wetenschap, en ongetwijfeld zouden bij betere toepassing dier lessen land- en tuinbouw nog meer vruchten van den Zeeuwschen bodem kunnen trekken dan zij thans doen. Hopen wij, dat de Zeeuwsche spoorweg ook hierin eene gewenschte verbetering zal aabrengen.
Ten slotte willen wij hier nog opmerken, dat vele vergiftige gewassen kunstmatig in tuinen gekweekt worden, als: aconiet, digitalis, stramonium enz., meer dat daarentegen yoor de gezondheid nadeelige dieren, die elders in ons vaderland worden aangetroffen, adders bijv., in Zeeland niet voorkomen.
Onze flora staat ook eenigzins in verband met
Blijkens het jongste, over 1806 uitgegeven Verslag van den landbouw in Nederland, bladz. 296, waren in Nederland in dat jaar 103 403 landbonw-paarden. na aftrek van twenters. Daarvan waren in Zeeland 15 704 stuks en alzoo 03i meer dan het gemiddelde.
115
•i0. de diepere aardlagen.
In liet hoofdstuk over den aard van den bodem is aan^e-
O
tooiid,hoe liet alluvium in Zeeuwscli-Vlaanderen steeds afnemend, eindelijk bij de Belgische grenzen (achter Hulst, Aardenburg) in tertiaire gronden overgaat. Wij zien dan ook gaandeweg de schoone korenvelden van Zeeuwscli-Vlaanderen aan de grenzen plaats maken voor boekweit, treffen hier en daar nog een rogge- of haverveld aan en eindelijk denne-bosschen. Deze smalle laudstrook is evenwel zoo schaars bevolkt, dat zij voor ons doel hier geene nadere bespreking behoeft.
Uier zij ten slotte op de voor de gezondheid gunstige voorwaarde gewezen, dat het veen overal door eene dikke laag bouwaarde overdekt, en buitendien voor turfmaking ongeschikt, nergens tot dit doel wordt uitgegraven, weshalve hier de lage uitgeveende landen en plassen ontbreken, die zoo vele streken b. v. van Holland en Friesland ter bewoning ongeschikt maken. Overigens werkt het aan zoutdeelen zoo rijke veen in Zeeland ongunstig op de binnewateren. Op vele plaatsen maakt het deze ziltig en troebel, zoodat zij veeltijds een onzuiver drinkwater voor mensch en dier opleveren.
De invloed van het klimaat op den gezondheidstoestand der bewoners is zeker voor Zeeland een ins-ewikkeld vraalt;r-
o o
stuk. Wel is het een feit, door waarnemingen gedurende reeksen van jaren bevestigd, dat Zeeland minder geteisterd wordt door epidemische koortsen, naar mate de aan zijn klimaat eigene zuidwestelijke windrigting bij een koelen, vochtigen zomer boven andere rigtingen de bovenhand heeft, terwijl eene drooge en warme atmospheer veeltijds met windstilte, als een der voornaamste factoren tot ontwikkeling dier koortsen moet beschouwd worden, maar dit feit laat zich niet uitsluitend uit deze atmospherische toestanden verklaren, doch wel daarentegen uit de eigenaardige werking van deze op den
116
i)o(1ein van iiet gewest Met andere woorden; de kiemen, waaruit zich het koorts-miasma ontwikkelt, sluimeren in den bodem T maar kunnen alleen onder daarvoor gunstige omstandigheden, dat is: bij eene aanhoudend drooge en warme atmospheer met de gevolgen van dien, tot krachtige ontwikkeling komen. Hoe en waar zich echter het koortsmiusme ontwikkelt, blijft nog een wetenschappelijk raadsel. Reeds boven bespraken wij het verschil in zienswijze lusschen de geneeskundigen omtrent het aandeel, dat de Zeeuwsche schorren daaraan zouden hebben. Van meer gewigt is kennelijk de zamenstelling van den bodem en de stand van het grondwater, ofschoon men evenmin aan eene snelle daling van het grondwater alléén de malaria van Zeeland kan toeschrijven. Tot dus verre moeten wij ons vergenoegen met het feit, dat de bodem van Zeeland als een uit alluviale gronden bestaand deltaland en tot de ontwikkeling van moerasgif aanleiding gevend, de bron is van het-ontstaan van ziekten, en dat, hoe minder afwijking in het eigenaardige yan het klimaat (zuidwestelijke windrigting met daaraan beantwoordende atmospherische toestanden) voorkomt. Zeeland des te gezonder in dit opzigt is als woon- of tijdelijke verblijfplaats.
Toch laat zich uit deze gegevens genoegzaam verklaren, waarom het op duinzand gelegen Domburg of het onmiddellijk aan zee gelegen Vlissingen gezonder geacht worden dan bijv. het in de nabijheid van bij ebbe droogloopende schorren gelegene Tholen. Over het algemeen is de gezondheidstoestand van do verschillende plaatsen van Zeeland zeer uiteenloopend, en dit laat zich, behalve uit andere oorzaken 1),
Bij de beschrijving' der plaatselijke toestanden zullen deze oorzaken nader aangewezen worden. Men zou zich aan fi-rove dwaling-schuldig-maken, als men den min g-unstigen gezondheidstoestand eener plaats uitsluitend aan hare ligging wilde toeschrijven; wantin de menigte van plaatsen in Zeeland, dieregt-streeks aan de zee of aan den Schelde-arm gelegen zijn, zal men er geene vinden . die met betrekking tot de voorkomende ziekten, eene in het oog loopende overeenstemming mot elkander opleveren. Verschillende factoren met plaatselijke toestanden. bedrijf, levenswijze enz.. der inwoners in verband staande en uuder uiteen te zetten , zullen het verschijnsel op bevredigende wijze verklaren.
117
ook gcdeeltelijl: uit het klimaat verklaren. Uit liet hoofdstuk Meteorologie blijkt, dat Zeeland zich door zijne insulaire positie eigenaardig van andere streken van ons vaderland onderscheidt; maar tevens laat zich daaruit :ifleiden, dat dit onderscheid, zij het ook in geringere mate, ook voor de verschillende plaatsen van het gewest moet gelden. Immers, al kunnen wij het ook niet door direkte waarnemingen bewijzen , niemand zal ons toch betwisten, dat de invloed der zee zich sterker zal doen gèvoelen op de plaatsen aan den westelijken zoom onzer eilanden gelegen, als; Vlissingen, Westkapelle, Domburg, dan op de meer binnen'slands gelegene plaatsen, als: Middelburg, Goes, Tholen, enz., en dat derhalve de kracht van den wind, de veranderlijkheid yan het weder enz., in de eerstgenoemde plaatsen sterker uitgedrukt moeten zijn dan in laatstgenoemden.
Maar het klimaat levert ook voor den gezondheidstoestand positieve voordeelen op. De frissche zeelucht brengt ons wel eens eene min gewenschle vochtigheid en veranderlijk weer, maar nimmer voert de zee ons smetstof toe anders dan middellijk door de scheepvaart. Integendeel de sterkere windkracht veroorzaakt, gelijk boven is gezegd, cenc snellere lucht-verplaatsing, en hierin vinden wij voorzeker ook eene reden, waarom moorddadige epidemieën met een besmettelijk karakter in Zeeland nimmer de uitbreiding erlangen als elders.
De regtstreeksche werking eindelijk van het zee-klimaat kan men slechts bij die klasse van nijveren bestuderen, die voortdurend er aan is blootgesteld, en vermits velen in Zeeland in vischvangst en scheepvaart hun bestaan vinden, zal lt;le ziekte- en sterfte-statistiek den invloed bij hen van het, om het zoo tc noemen, leven in de zeelucht, moeten in het licht stellen.
Werkelijk doen dat ook de statistieke vergelijkingen, en wel in het voordeel van het klimaat; maar wij mogen niet voorbij zien, lt;lat de bedoelde bedrijven, blijkens de ervaring, tot rheuma-
118
tismus in eiken vorm aanleiding gevende, deze ziekte werkelijk bij onze schippers en visschers voorkomt, en dat zij niet zelden de moeder wordt van hartgebreken en nierziekten met al die gevolgen, waaraan varensgezellen en yis-scliers op lateren leeftijd bij ruste en aan de gevaren van liet bedrijf onttrokken, lijden en niet zelden bezwijken.
Den invloed der zeelucht op verschillende ziektetoestanden verder geheel daarlatende, mogen wij het klimaat van Zeeland voor hen, die zich door hunne kleeding tegen zijn na-deeligen invloed weten te beschutten, niet als altijd even aangenaam, maar geenszins als voor den gezondheidstoestand bepaald nadeelig kenschetsen. En zien wij somwijlen den vreemdelirg zich ten onzent nimmer acclimatiseren, dan zal het ons, wanneer wij hem naauwkeurig gadeslaan, niet zelden gebeuren, dat wij bevinden, dat hij in de keuze van zijne woning, in zijn leefregel als anderszins de voorschriften der gezondheidsleer, hetzij uit moedwil, hetzij uit onkunde, onbetracht laat.
Overigens zal men over hetgeen men wel eens // de ongezondheid van Zeelandquot;' noemt, eerst een juist oordeel kunnen vellen, wanneer men niet nog andere factoren zal hebben kennis gemaakt, waarvan de studie in een ander deel dezer geneeskundige Plaatsbeschrijving te huis behoort.
BIJLAGEN.
Jil.lLAGH', A
VAN UK
OMiEIIOlWDIi El\ WWW. VAN HE GEBOUWDE EIGENDOMMEN
122
GROOTTE van de ongebouwde oigondommoii
1861 |
1862 | |||||||||||
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare | |||||||||
Hl MHM |
Hekt. |
A. |
M3 |
Hekt. |
A. |
M2. |
Hekt. |
A. |
,K |
Hekt. |
A. |
M2. |
Het voormalig' 4(le district. . |
28 815 |
20 |
03 |
1244 |
40 |
04 |
28 814 |
87 |
93 |
1244 |
87 |
59 |
n t Scl© quot; . . |
40 489 |
99 |
05 |
3345 |
91 |
24 |
40 487 |
69 |
95 |
3346 |
05 |
70 |
Zuid-Beveland......... |
34 079 |
25 |
SI |
501 |
10 |
98 |
34 070 |
17 |
36 |
500 |
91 |
20 |
Walcheren met Nieuw- en St. Joosland......... |
20 200 |
00 |
18 |
550 |
54 |
90 |
20 205 |
1G |
85 |
545 |
20 |
30 |
Noord-Beveland........ |
8 532 |
92 |
75 |
79 |
37 |
16 |
8 532 |
32 |
55 |
79 |
43 |
91 |
Tholen.............. |
14 359 |
G4 |
40 |
1715 |
87 |
05 |
14 359 |
38 |
54 |
1716 |
03 |
23 |
Schouwen en Duiveland. . . . |
21 935 |
37 |
43 |
379 |
52 |
17 |
21 935 |
10 |
46 |
379 |
73 |
86 |
Totaal. ... |
1 GS 412 |
47 |
45 |
7810 |
74 |
53 |
108 413 |
G8 |
64 |
7812 |
34 |
91 |
Grootte van de ongebouwde eig-endommen......... |
170 229.21.98 |
17C |
226.03.55 | |||||||||
Gebouwde eigendommen percoelen in: |
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare | ||||||||
Het voormalig 4de district. . |
4 408 |
1 |
51 |
4 422 |
15G | |||||||
« * ride // . . |
6 009 |
208 |
G 117 |
c |
14 | |||||||
Zuid-Beveland......... |
4 744 |
c |
48 |
48 |
40 |
244 | ||||||
Walcheren met Nieuw- en St. Joosland......... |
C 7G9 |
393 |
G 801 |
95 | ||||||||
Noord-Beveland........ |
1 090 |
32 |
1 113 |
32 | ||||||||
Tholen.............. |
2 203 |
88 |
2 300 |
92 | ||||||||
Sohouwen en Duiveland . . . |
3 814 |
184 |
3 850 |
192 | ||||||||
Totaal..... |
29 097 |
1304 |
20 4 |
55 |
1325 | |||||||
Aontal gebouwde perceelen . |
30 401 |
30 780 |
123
f
in Zeeland over do jaren 1861—1865.
1863 |
1864 |
1865 | |||||||||||||||
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare | ||||||||||||
Hekt. |
A. |
M-. |
Hekt. |
A. |
M=. |
Hekt. |
A. |
M-'. |
Hekt. |
A. |
Hekt. |
A. |
M2. |
Hekt. |
A. |
M2 | |
28 814 |
90 |
51 |
1244 |
99 |
23 |
28 814 |
84 |
90 |
1245 |
21 |
03 |
28 816 |
39 |
76 |
1244 |
08 |
08 |
40 492 |
47 |
70 |
3341 |
82 |
46 |
40 500 |
00 |
41 |
3340 |
87 |
91 |
40 498 |
00 |
46 |
3342 |
59 |
45 |
34 078 |
90 |
40 |
501 |
01 |
77 |
34 078 |
80 |
57 |
500 |
99 |
82 |
34 158 |
65 |
75 |
501 |
15 |
35 |
20 205 |
84 |
67 |
544 |
52 |
89 |
20 181 |
61 |
32 |
544 |
86 |
16 |
20 181 |
60 |
57 |
544 |
88 |
86 |
8 532 |
m co |
80 |
79 |
43 |
07 |
8 531 |
84 |
88 |
79 |
39 |
52 |
8 531 |
84 |
23 |
79 |
39 |
52 |
44 530 |
99 |
09 |
1544 |
19 |
80 |
15 341 |
63 |
79 |
1000 |
43 |
63 |
15 341 |
64 |
36 |
1060 |
42 |
41 |
21 935 |
48 |
02 |
379 |
79 |
55 |
21 935 |
88 |
12 |
379 |
54 |
52 |
21 935 |
76 |
49 |
379 |
64 |
45 |
1G8 590 |
99 |
37 |
7635 |
78 |
77 |
169 384 |
63 |
99 |
7151 |
32 |
64 |
169 463 |
91 |
02 |
7152 |
17 |
94 |
176 226.78.14 |
176 535.96.63 |
17C 616 09.56 | |||||||||||||||
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare |
Belastbare |
Onbelastbare | ||||||||||||
4 444 |
158 |
4 449 |
157 |
4 470 |
161 | ||||||||||||
6 170 |
225 |
6 222 |
226 |
6 291 |
231 | ||||||||||||
4 923 |
242 |
4 986 |
241 |
5 052 |
243 | ||||||||||||
6 857 |
388 |
6 889 |
387 |
6 927 |
387 | ||||||||||||
1 |
126 |
34 |
1 140 |
35 |
1 155 |
35 | |||||||||||
2 |
342 |
92 |
2 383 |
91 |
2 |
406 |
97 | ||||||||||
3 890 |
189 |
3 922 |
197 |
3 959 |
207 | ||||||||||||
29 |
752 |
1326 |
29 991 |
1334 |
30 |
260 |
1361 | ||||||||||
31 078 |
31 325 |
31 621 |
op het terrein voor de Buitenhaven, ten westen van de aantelejjen sluizen te VLISSINGEN.
BULAOE It1 BORINC A .
V
rrtr e e ^
■y. /w Vf'ï'j/if /iyy s/jtY i'lt;s // '*? j (/ f/c/e^e
/gt;fA Sr* ttfi/ r/r^/étt
f/r lt;/*!■ V/ A// r S n r' '/ Sr /ii
r r /lt;
/. I_____
/. 77x\.....'
y r s/if /tpf/c y
' A 'J' ' lt;
tS ■
y.
3 -yïX- -
i 77 1
r-3 // lt;;-----
'ïh, fs 9 /u f/gt;y f/ //t rS tsf//
Sr
/f £ lt;■/' tsr quot;rs/f ■ fts
''quot;A Tt/ vt't/nenys/ /yv f S r f lt;■• %um/Sitit/gt;?' //er
^ ________
^77 A.....4-
ƒ ö? --------
5. 'IJk\-------
I
6. /7-X________
'yjff f st f y / Slt;'
« * f
/ f/Ssy j lt;*//lt;/.
6 97 x
7
7 97*,
ló'li--.,-ƒ. ^.r
-7-
s'j,
/?'/f * f/t ff c SSf f/t. A /c
,9.4**;_____
/o ------
to. 47* -----
JO jtr Sa
io
i. //
fl.éli.
. .. 1 72
/i 92*--
/j. V/*;.------
fy o quot;ff/rt f^ Cf ff .
jf f'! '/') ( r r H . f/r f A rtffS Z f ' S
£ ' lt;Y'? ?)'( quot;jft/f 'S ffff t /yj/r/
/ f fS' c //gt; lt; ft
*./') Sff/ tmi' y fff ff/ er.» f ff ^ f //■* gt; gt; S/' y
/'f/rf/V,y^ • S/ Jt f 'f /) /lt;f flcul/ft J f' 'f f/ f 'S. ff/Zry lt; f ' , '
S f//fp -fj 'ff ff ff J n ff rS
ye. -.si t et /f?f,S' y ff ffV
' S ,i
/j /f ffUtf fy // J lt;'/! fV
f lt;
'/'/quot;s /■'quot;' /'/ fff /r/ff/y/fff
/■ /r-rr n'.' ff ' S f' r'if/f 'lt; 7lt; /' e ^/f
/
/ 'f/ff Jr r '1
Ai'. 4^1.1 /S
//■Al-------
/4.£rlt;:------
_______
/I f/i O ^r / 'r
/7 4-Ik
r^yt-t-r-K fttr é /f df /f) f ft f n ^y. At .j gt;¥ *' fS
^ f SS f '/yoff't /91 eS /'/, r ^f
te gt;t .
'?/•/ lt; c 'f. rttrS y'ff teï fr 6 f Sygt; f ft f/i 7. f n t/
tufS f tf nr l~J/fquot;^rt f f/ y-fr.nff.
/I .---
y-.-lS-..
io JZy\. '10 ïZt
i. - -£l-. .
C'f'
'/^,Sq jfti r// /nrt '. ^yf/ f» ï f /K ? /r/{ * /fi f '• ^faéó tfci'r 't . r/^r^ tKr Sf*f ï
rS c/' '
ntsY yirfir/ ffi c/r X ft .
2U 07A _____
21,27«_______
:. M--.
24$7. :gt;y. 02 -------
£ $ 'fi y j.______
z
26 oy*-------
26.ij,,
L^_..
27.2*1----------
i'lvJ........
/ff
s ^
fff f/if
jy gt;f f r.
.... Wé ff ï Sr // f S/7 f' /f .
.jr£/gt; /■/* '/. y f s-r // f /'r-S/y lt;/é. S, y c / r'.y/r • ///lt;r y s/'/'S
^ / '/ *gt; ' (/ 'f/,/ .J s* // // r f s - V s A r //f e /r 'födj sft-, * f /I fSc'f/l s/r z /'Vï r /// f gt;/ ff Sri s/ fr*/ •* gt; /
■■/ï/'l S,-' f/f , ffifS ti-ff ffry • Sr/f f/Srff ff
' CTf /f'f jjf 'ft ff'f f f SSf ffr.iSf -7^,,^'/ ffff/ ft/f'
Z fjt gt; i quot;S ' .
O/'' s s' lt; /
— ' ff/fffry y^f^fftr fr /rr r/tSf y r f'f,iSf S/f f r 'f /r/tff 'f Jfrfjf/ r fgt;' yiffftf's S^'r^vy',
/' /
'jrr* yyf n' ? trrft r-f SS/y
Sfi gt; ft
/ / /gt; f //f r f'
r ?' /71 lt;T *
fff f ï
BORING op het terrein voor de builen en binnenhaven van olc aanteleg'gen sluizen te VEF.RE.
ftsrlfr /'lt;/
's rV'f //ff / /, /lt;lt;
yr l o . /7 \
/ |
.JL | |
2 rt |
J | |
-■» ' |
vv | |
lt;4 | ||
. -Squot;. | ||
!gt;quot;' |
6. | |
i |
7 | |
y |
i |
. i\ |
f7 | ||
ƒ |
fgt;7\ |
ï |
/0 | ||
// | ||
// |
92: |
/f |
; | ||
/y |
a\ |
/i |
'7 \ | ||
/j' | ||
VA | ||
r |
J7 /V | |
'!? | ||
/? |
J/JL. |
A Klt; gt;*tfS
/ Vy gt;gt;
' quot;/*
lt; f 'f
___ /
' f * ' f ? ///r t rt/1 lt;/
/ y
' lt;'/nr*tn% } rf // (/ _ j (t /y r/ gt;// f / ■ /rAr fyn
*/'lt;quot;/ 'y
y.
y/
»^s f/ (/ ilt;-y
'/fï'f r' tti r f* f r/» Wi* rt /y ' f
quot;y lt;! /I r/
_ C /n ff/ ,f/f/
'S -r r'sr $ lt; r * //1 r lt; '/
S) ï ff ' s/ r 'Si /S' r
~ y
_/ J f *7rr ////'lt;/ .lt;/.J \lt;r//sr
/ ' , /
O. SS,
..r.-
/. '4'/
i. /7
/Vr*A' -'f /,■
/ /. 'gt;
r- n f
i *4 i\ rj f 0gt; .
! - f'J
H
n
! ■! gt;7
/J /// ij
: '(■
:
1 'i' '9
//' //j *■0
// /
f 't' f o tlt; a '/ Sc y i squot;//
*lt;lt;{// Jfx'/ff/
C, //ffquot; // ''' / ^ lt;// '/
u)
-y;
f'/f (lt;/S Jff/'/S
VI
op het terrein voorde Bin n enhave n, ten noorden van
de aantelejèen sluiz611 te V LIS SI N G E N ■
nu li APE l
BO RING B
/gt; '/st
-v.* gt; j quot;* cT^ /
^ / /// /•/ s r /Slt;y /gt; vy' quot; y quot;quot; f'
lt; lt; /
/4 „/ ^ y?' ^ Csr/' 'y * 's/quot; r'
.js c-n4eï 'U't-f/ /gt;quot; '}quot; •/gt; frf
Sr,
tj/Slj /r-rt /' . r S z f'/eS
jjflt; fj // Or/' ÓÏ!quot;quot; , ■' f'quot;'S rrffry
■gt;, tY?\ ' /r^ r /, //'( / yr '■ S' CfSfi quot;I
'/ r SSf 'y /'//KJ* /lt;'/''' »/f/'r/
/ réf/r/ /'lt;r/(yi r/t- y iy.gt; ■■i.'f/*'*' yïst'f r
' ' S ..//'
y/\ /lt; rt/i Mf/ ///quot;c
■:■gt;■■ ■ //, r ' ■yquot;quot;'quot; -i'/tryjf//
/'
/r 'lt; sgt; t/ fy •/ - j' '
/ » s'r/// ' r, yy'quot;-quot; Jr
y/ C ,
'/*
f* S f /7 amp; /1 lt;/
f /.gt; /gt;lt;■»* •' f/ f/r r^gt; /U * S
/
^ n quot; */ 'f
y ff s/ rS
ss/ '' f0 s/f lt; s/ lt; /*' '/ /lt; Sf-' f' S* ^ S'
,Y
/ÏstffS fe /r/
BORING op het terrein van de uitwatering-en wacht - slwi s bewesten VLISSINCEN.
r^s ft r/r-r/i rmnlt;S*'t Si 'Alt; Wr/ yflt; /gt; rS
O fi v Jfgt;
JP \.— -
»./O \ O 60
/
■/Jfnet tnf S y lt;*nf/ ■
/'rS gt;' y /y lt;l jwS HfrS A
/f /,t Sr' r»' HifS yfr/tlt;/.
/ f S j/y/1 y ïy-t /gt;• r/.ygt;y quot; r J, /t x /f/lt;■ /I '■ y, t-f
s'amp;*?/'/quot; fy Ïyj jf'itW m'/y fy quot;lt;■ JrSV/^sjt
S' SJ f s f
srlt;*t i't y // ^ lt;* n r/
quot; jr* ** /fte/ ,yè '*/quot; ' Sr-/f ^yf s rt
/ 60 '■ .
: 2.
jl.fo
O-
J.2#,
S 60 ■i Jo - 'lt;
' s* / • f ^fr/ ftyf
■* :gt;lt;gt;
; - o
-5'. .Cj' ^
7. 4*
; A'
y fgt;fj *
.9gt;
0 Jo
'o. 2$
/0 60
t» 73 tf n to
//. Jn
'/r *quot; ' r /f r fyquot; ur /lt;-/ri /y/ r s/
// ho H Ti'
f*.
/r//
/X.M , /3 OS
C/l/rip'fy* rfS/ty /y quot; j r/ir^y» fy /f//, r
ss * s-
', //« Sr-rr ft r/s-r/t Srr/f/'- 'f /• // /» 'f 'lt;
/
/y m, ^ rr // sS f *• SSr 'f (f
M. rnsf yfr~*/gt; ^ lt;■/ r' sS
f fSfts/ /fr/f/ /iffrn y'/ quot;
t ' 's '
*'lt;/f quot;tSSek
^ /s/-i Sf' f /1 /net ^sr/tr/.
f/n tf/ r/ y '/fr f/^ y rtr/s/ ) f/
Sr//,'// ,, /y-t 'f'/quot; 'quot;r/''/' /'/.
' S'! Sfi-f'f! ifl'f.S '-T'/tffquot; pfffff'
S rStfy /s '/• / lt;y ',y .1 /y 'f y 'f quot; '/ fgt;lt;-'S ,yv Sf/lf/y
y f ' r ' /■■
' f t / r-f rff fftrrquot; f/r-f//f'f V f'/ftrf/ y lt;f f fS
/lt; /r S/ s r /.'
y ft
/Wfy amp; ry,! /I lt;/ quot;i
f s Squot;
. u: c..» fnffi^fi rfS r ff quot;• ' ' ''
/-5
s,r - gt; fgt;'y'
7'
lU éo ____
/4 -H iï
'SrA r //•'
- / /' S Sf' r s f
t
2°. Chetnlsche analyse.
De chemische analyse leverde in lüü deeleu:
Kiezelzuur........................74.77
Aluinaarde........................10.20
Uzeroxydule......................3.21
Kalk............................0.55
Magnesia........................1.18
Kali............................1.98
Natron..........................1.85
Water en organ, stof................0.56
100.30
De chemische scheiding van klei en zand door smelten met dubbel-zwavelzure potassa en vervolgens uittrekken van het kiezelzuur met koolzure soda, leverde in 100 deelen:
zand.............. 80.32
klei.............. 19.68
100.00
Aan water geeft de grondsoort kleine hoeveelheden van z-navelzure kalk en magnesia en chloorsodium af, benevens een weinig organische bruine substantie. Het eerste is van zeewater afkomstig, de laatste van de bovenliggende veenlaag.
Van m koolzure soda oplosbaar kiezelzuur werd in de oorspronkelijke stof gevonden 0.10 proc.
BIJIiAGKE C'.
TERREINSHOOGTE boven en beneden A.P. van den eersten polder der Nederlandsche Landaanwinning-maatscliappij tot op de grens-scheiding der gemeenten Goes en 'sHeer Arends-kerke, hebbende ecnc lengte in regte strekking van 23 009 meters, en met inbegrip van de lengte in gebogene strekking van 26 619 □ M., vóórdat aldaar de spoorweg was aangelegd.
OMSCHEIJVINa VAN HET TERREIN. |
Terreinshoogte. |
AANMERKINGEN. |
Eerste polder der Nederlandsche Landaanwinmnnr-maat-schappij. Zeedijk. |
-j- 1 •'17 4- 1.29 0.31 — 0.85 — 0.26 — 0.17 -f- 2.03 1.39 -1- 1.63 -i- 5./8 — 0.72 4- 1.48 - - 0.18 — 0.37 - ■ 0.01 4- 0.36 |
De afgedamde schorren der Ooster-Schelde lag-en bijna overal van 1.10 tot 1.70 4- A.P. In het midden was eene diepe geul, 3 el — A.P. diep. De hoogste waterstand werd aangenomen .......-1.84 A.P. gierstrooms hoogw.. . 2.39 A.P. Aan den binnenkant van den zeedijk van den eersten polder der Nederlandsche Landaanwinningmaatschappij was daarentegen de hoogst bekende waterstand 1.00 A.P. De dam zelf was 7.10 A.P. |
128
OMSCHRIJVING
VAN HET
TERREIN.
ïerreins-hooffte.
AANMERKINGEN.
N. O. dijk van den Reigers-Iiergsclien polder. |
|
Derde weg.
121)
OMSCHRIJVING- | ||
Terrems- | ||
VAN HET |
AANMERKINGEN. | |
hoogte. | ||
TERREIN |
Tweede wea- 1.59 1.01 1.71 1.87 1.70 1.93 1.86 2.13 1.84 1.79 1.60 1.51 1.76 1.42 1.80 i.no 1.41 0.78 2.51 1.30 1.35 1.47 1.13 0.5S 0 78 1.28 1.32
I f Eerste wes-. Yinkenissekreek. Wegje. |
Hoogst bekende waterstand 1.08 A.P. |
130
I i errems- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
131
omschrijving
VAN HET
tekbein.
Terrains-hoogte.
aanmerkingen.
|
0.G3 |
|
0.77 |
-h |
0.17 |
-f- |
0.68 |
-f- |
0.17 |
0.81 | |
-f- |
0.GG |
|
0.85 |
-f- |
o.sa |
H- |
O.Gi |
-h |
0.78 |
- - |
0.08 |
2.28 | |
|
3.83 |
H- |
0.43 |
|
0.87 |
-h |
0.73 |
|
0.79 |
0.8G | |
0.94 | |
H- |
0.57 |
1.00 | |
-h |
0.GG |
quot;f- |
0.84 |
|
0.99 |
|
0.80 |
|
0.92 |
Maaspolder. N. Hoek, Lap en Platledijken.
Hoogst bekemle waterstand 0.18 — A.P.
Kruisweg
132
OMSCHRIJVING VAN HET TERR E IK. |
1 I ïerreins— AANMERKINGEX. hoogte. , |
Stcüo dijk. |
3.6y j |
U.v- | |
— 0.Ü9 I | |
— U.M j | |
— 0.10 : | |
0.47 | |
— 0.05 j | |
Kruiniugsche vliet. |
— 1 83 1 Hooffst bekende warerstand 0.70 |
— A.V. | |
Tlietweg. |
— 1.85 ! |
— 0.72 ; | |
— 0.05 | | |
— 0.50 | | |
— 0.0 i i | |
— 0.74 | | |
— 1.47 | |
— 0.05 1 | |
— 0.17 ; | |
-f- 0.15 i | |
—0.0i) ' | |
— 0.28 j | |
Wctrj i\ |
o.io i |
— 0.55 ! | |
0.72 , | |
— 0.72 j | |
*— 0.82 |
— 0.70 I -h 0.42 I
L't r»'t r»
J O
VAN HET
Teireins-hooffte.
AANMERKIXGEX.
J^oakere weg-.
Kiipclle w»
Kn i in in frschc zaudw c^;^
Oast wegelin^.
|
0.8G |
- - |
0.33 |
-h |
0.40 |
-h |
1.03 |
-h |
1.40 |
- ■ |
1.15 |
-h |
0.88 |
0.49 | |
4- |
0.49 |
- - |
0.31 |
— |
0.43 |
4.70 | |
H- |
0.74 |
0.90 | |
4- |
0.05 |
4- |
0.46 |
|
0.-25 |
— |
0.24 |
— |
0.5-2 |
— |
0.G5 |
— |
0.81 |
— |
0.83 |
— |
0.50 |
— |
0.21 |
— |
0.49 |
— |
0.69 |
— |
0.67 |
— |
0.48 |
134
OMSCHEIJyiNG TAN' HET TEEEEIN. |
Terreinshoogte. |
AANMERKINGEN. |
quot;Vlakesche ■wog-. |
— 1.75 | |
— 1.04 |
Hoogst bekende waterstand 0.00 | |
— AP. | ||
— 0.0-2 | ||
— 0.2G | ||
— 0.52 | ||
— 0.03 | ||
— 0.00 | ||
— 0.02 | ||
— 0.83 | ||
— 0.54 | ||
— 0.33 | ||
Vlnkesche weg-. |
— 1.40 | |
-1- 0.28 | ||
— 0.98 | ||
— 0.20 | ||
— 0.08 | ||
— O.Oi | ||
Noord wegjo |
— 0.03 | |
— 0.24 | ||
— 0.80 | ||
— 0.59 | ||
— 1.01 | ||
— 0.07 | ||
Breede weg1. |
— 1.74 | |
Brcede wog'- |
— 1.47 | |
— 0.89 | ||
— o.a:: |
OMSCHRIJVING VAN IIET TERREIN. |
Terreins-hmg-te. |
AANMERKINGEN. |
— 0.29 | ||
4- 0.-21 | ||
Brede weg. |
— 0.00 | |
- - 0.22 | ||
— 0.48 | ||
— 0.73 | ||
0.3 ï | ||
-f- 0.-15 | ||
-f- 0.58 | ||
-h 0.87 | ||
-h 0. li | ||
-j- 0.GI | ||
Vrooulaiulscho weg*. |
-t- 0.77 | |
- - l 1-2 | ||
Weg- van Goes. |
-f- 1.18 | |
H- 0.C0 | ||
-f- 0.53 | ||
-h 0.03 | ||
1.05 | ||
- - 1.27 | ||
H- 0.70 j | ||
-4- 1.08 | ||
Dijkwelsche zandwog1. |
-f- 1.20 | |
-h 1.27 | ||
-f- 0.93 | ||
Weg van 'L Stomme Kruis. |
-h LI 5 4- 0.73 i |
136
OMSCHRIJVING | ||
Terreins | ||
VAN HET |
AANMERKINGEN. | |
hoogte. | ||
TERREIN. |
-h |
0.80 |
- - |
0.80 |
-f- |
0.73 |
-h |
0.03 |
|
4.15 |
0.44 | |
-h |
0.95 |
|
0.65 |
|
0.40 |
|
0.20 |
4- |
0.26 |
— |
O O |
|
0.08 |
— |
0.60 |
|
0.44 |
H- |
0.08 |
4- |
0.59 |
- ■ |
0.7 0 |
-h |
0.08 |
0.08 | |
4- |
0.10 |
- - |
0.19 |
- ■ |
0.54 |
-f- |
0.10 |
H- |
0.04 |
- - |
0.31 |
-f- |
0.3 l |
Verloren wegje.
Weg* Arie van Velzen.
Weg-je.
Steen en padje.
137
OMSCJIRIJVIXG VAN HET TERREIX. |
Terreins-hoog-te. |
AAN M E RKINGE X. |
Straatweg-. |
— 0 li | |
-f 0.34 | ||
— 0.4-2 | ||
O O | ||
0.59 | ||
4- 0.G6 | ||
4- 0.40 | ||
4- 0.73 | ||
-h 1.00 | ||
-h or.i | ||
4- 0.-2 4 | ||
— 0.20 | ||
— 0.88 | ||
— 1.07 | ||
Poelweg. |
— 1.83 |
Hoogst bekende waterstand 0.GÜ |
— A.P. | ||
Wegje. |
— 1.13 | |
— 0.72 | ||
— 0.08 | ||
— 0.73 | ||
— 0.81 | ||
Bij den duiker dc hoogde g-eu! |
— 0.73 | |
Goes. |
138
VAN HET
TERREIX.
Terreins-hoogte.
AANMERKINGEN.
Poehveg- Zijweg-. Landweg. l'oelweg-, Uitweg. Lammer? wegeUng |
I 0.73 \ 0.83 0.9G 0.71 0.0 i 0.88 0.09 0.01 1.02 0.93 1 30 Hoogst' bekende waterstand O.fiO — A.P. 0.96 \ Laagst bekende waterstand 1.75 / — A.P. ' / Polder de Breede watering bewesten Yerseke. 0. / 9 0.78 0.30 0.38 1.15 1.61 1.07 | 1.01 1.15 j 0.90 |
139
VAN HET
ïerreins-hooffte.
AANMERKINGEN.
Hoogst bekende waterstand 0 00
— AP.
Laagst bekende waterstand 1.75
— A.P.
Polder de Breedo watering bewesten Ycrseke.
Weg iin;ir Goes.
Westdijk.
Cooaars wegje.
Noordwcgsclie weg.
's Heer A rendskerke-polder. Hoogst bekende waterstand 0.05
Laagst bekende waterstand 0-85
— |
0.85 |
- |
1.03 |
- |
0.09 |
— |
0.60 |
— |
O.SO |
- |
0.00 |
— |
0.52 |
- |
0.45 |
— |
0.81 |
- |
0.37 |
- |
0.48 |
|
0.00 |
|
0.20 |
- |
0.18 |
— |
0.01 |
|
3.07 |
|
0.30 |
|
0.54 |
|
0.11 |
|
0.35 |
-h |
0.38 |
-f |
0.05 |
|
0.03 |
|
0.31 |
|
0.73 |
|
0.53 |
|
0.54 |
Weg achiei Hannewijk.
Zuidweg-.
140
VAN HET
Terreins-hooEfte.
AANMERKINGEN.
|
's Heer A iv-ndskerke-po'der. Hoogst bekende waterstand 0.05 Laagst bekende waterstand 0.85 Arendskerke Ankerveere-polders. Iloogs-t bekende waterstand 0.05 Laagst bekende waterstand 0.75 Oude Kraaijert-polder. Hoogst bekende waterstand 0.65 A.P. Laagst' bekende waterstand 0.45 — A.P. |
141
OMSCHRIJVING | ||
Terreins- | ||
VAN HET |
AANMERKINGEN. | |
hoogle. | ||
TERREIN. |
Oude Kraaijert-polder.
Hoog-st bekende waterstand 0.05 AP.
Laagst bekende waterstand 0.45 v — A r.
|
1 20 |
-f- |
1.4-2 |
-h |
1.51 |
-r |
1.24 |
-f- |
0.84 |
- - |
1.18 |
- - |
1.10 |
H- |
1.32 |
Vlaamsche wee-.
van den Ouden Westelijk Kninij^rt. I I Achteiweg-. Xoordwpg'. quot;W'ofldiik van den Xiiniwcn Kraaijert. |
Nieuwe Kraaij^rt-po'der. .0:5 y IIoogst bekende waterstand 0.50 80 / ^ K' Laagst b-kende waterstand 0.50 — A.P. i.40 1.35 4.G2 ƒ 1.31 \ 1.15 I 1.-20 I 1.37 1 46 124 1 41 1.03 0.80 1.40 1.-28 15-2 1.43 1.30 1.33 ! 1.28 j 4.55 / |
142
oMchrijving |
ïerreins— | |
VAN nET |
AANMERKINGEN. | |
hoogte. | ||
TERREIN. |
|
Noord Kraaijert-polder. Hoogst bekende waterstand 0.95 A.P. Laagst bekende waterstand 0.25 A.P. Westdijk van Kraaijort. Groene WPfl Westdijk Kraaijert. Zeedijk van den Jacobpolder ^an het Sloe. Jacobs-polder. Hoogst bekende waterstand l.iO , A.P. Laagst bekende waterstand 0.20 -h A.P. |
den West-
BIJLAGE r-.
TERREINSHOOGTE van Middelburg tot Vlis-singeii, watergangen niet mede gerekend; gerekend naar A.P.
O lie weg:.
OMSCH KIJVING- |
Terreins | |
VAN HET |
hoogte. |
AANMERKINGEN. |
TERREIN. |
Middelburg-, zonder bolwer-kon of grachten.
Van eenip-e bolwerken is evenmin als van de gracht, het terrein vermeld.
Hieromtrent snijdt het terrein de Vlissingsche watergang. Bij dc Staatsspoorwegen is hier aangenomen het zoinerpoil 1.15 — A.P... het winterpeil 0.80 — A.P.
Lng-e wegje bij Koudekerke.
144
VAN HET
Terreins-booo-te.
AANMERKINGEN.
Smidsvvcgjo. Straatweg naar Koudekerke. sche watergang Straatweg van Oost-West-Souburg. ITet wegje zelf ligt lagar. Vlissingsch voetpad. Kveisch wegje. |
|
145
OMSCHRIJVING VAN HET TEKREIX. |
Terreins-hoogte. |
AANMERKINGEN. |
— 0.17 | ||
— 0.33 | ||
— 0.-23 | ||
— 0.31 | ||
1 — 0 igt;gt; | ||
Vlia^ngsche wog-. | ||
| — 0. i 0 | ||
— Ö 33 | ||
— 0.Ü ï | ||
0 i i | ||
0 0 i | ||
— 0 25 | ||
llalvoiuaanswegje. |
[ — 0.13 | |
) | ||
\- 037 | ||
— 0.-2 i | ||
— 0)1 | ||
— 0 02 | ||
— 0.01 | ||
—- 0.2-J | ||
A'iitsinyeu zonder Jijkca- |
— O.S'J |
Eu.d.* y le {scclio. |
lü
TERRE INS HOOGTE van Middelburg tut het Sloe.
OMSCHKIJVING VAN HET TERREIN. |
Terreinshoogte. |
AANMERKINGEN. | |
Middelburg. buiten de haven |
_ |
0.04 | |
barrière. | |||
Weg- naar de begraafplaats. |
|
4.93 | |
Weg naar Goes. |
|
4,01 | |
Ö.G7 | |||
— |
0.3i | ||
|
0.30 | ||
Arnemuidsehe vcetpad. |
0.08 | ||
| |||
_ |
0.53 | ||
- |
0.38 | ||
l.i ijk. |
-f- |
1.23 | |
1.19 | |||
0.03 | |||
-h |
1.08 | ||
1.31 | |||
Aruestein.. |
-f- |
1.30 1 .'2' | |
-h |
0.13 | ||
L.irnKvegje. |
0.2G | ||
— |
0.15 | ||
0.35 | |||
t |
-j- De Z.W. en N.O. dijk van de | ||
zoogenoemde Oude Arne zijn 4.10 | |||
Uct bed der Oude Arne. |
-4- |
0.83 |
boven A.P. |
0.5^ |
147
OMSCHRIJVING- VAN HET TERREIN. |
Terreins-hoog-ce. |
AANMERKINGEN. | ||
0.30 | ||||
|
0.44 | |||
-f- |
0.31 | |||
0.19 | ||||
-
|
0.10 0.03 | |||
0.71 | ||||
-h 4- |
0.38 0.35 0.30 | |||
|
t 0.07 |
-j- Ilior tnsschcu ligt beuaiiea A.P. de Zoutkeetwog. | ||
|
0.33 | |||
(Een dijk.) |
|
5.20 0.07 | ||
'Een dijk.) |
-h -f- |
3.01 | 1.17 ' 1.0-2 | |
1 De gfrooto afwisseling' vnn terrein ontstaat door de bolwerken van Arhomuiden. | |
(Een dijk.) |
|
3.30 ' | ||
(Eon dijk.) |
|
4.59 | ||
Veersche dijk. |
|
3.93 0.59 1.21 | ||
Doorgesneden de Houwer- en |
dijk tusschcn Dotpolders. ( |
|
3.38 1.00 | |
N.W. dijk der haven vnn Arnomuidcn. |
|
5.27 |
148
OMSCIIEIJVINO VAN HET TERREIN. |
ïerreins-hoogte. |
AANMERKINGEN. |
Z.O. dijk dor haven van .Arnemuiden. Het Sloe. |
4.57 0.94 0.81 |
U/.f V' n bout in den duilier van don dijk. |
Te Middel burg- aan het spoorwegslerrein was de ligging vaYi het maaiveld ongeveer gelijk aan A.P., doch zeer verschillend van hoogte.
Te Ylissingen , oostzijde, bleek het ter plaatse der eerste boring te liggen 0.77 beneden en bij de tweede Ü.i7 beneden A.P. te zijn.
Aan den westkant der stad 0.15 boven A.P.
Te Veere bij tw ee boringen 0.33 en 0 58 boven A.P.
liet terrein ligt dus tusschen gemiddeld hoog- on laagwater in: lt;lezc stelt men 1.70 boven en 2.00 el beneden A.P.
1
BIJLAOK l -
GROOTTE van de oppervlakte vm de duimu in Zeeland.
GEMEENTEN |
.Hectares. |
A. |
SIA |
Biggekerke . Koudekerke. Vlissingen . Westkapelle Zoutolande , Domburg. . Oostkapelle. Yraüwepolder
00 78 4
110 47
83 81 390
Totaal. . .
871
.
GEMEENTEN | |||
19 |
9 |
40 | |
Uaamstede............ |
1703 |
80 |
78 |
Renesse............. |
535 |
' |
» |
18 |
KI |
20 | |
Rlkerzco............. |
8 |
35 |
10 |
Totaal. . . . |
2271 |
78 |
48 |
150
GEMEENTEN |
Hectares. |
A. |
MS. |
Cadzand...... ...... |
■10 |
77 |
28 |
Rotranchement. ......... . |
2 |
83 |
42 |
Totaal. . . . |
13 |
00 |
70 |
VERZAMELING. | |||
871 |
» |
- | |
Schouwen . .......... |
2274 |
78 |
48 |
•tdo distriet............ |
13 |
00 |
70 |
Totaal. . . |
3(50 |
39 |
118 |
BIJL AO K Igt;
it
VAN DIS
over do jaren 18G2—1866.
OVlillZIGT van liet getal bezaaide hoctares
: Tarwe. |
Rogge. |
Oerst. |
Haver. |
Koolzaad. | |
1862. | |||||
Vierde district....... |
li 7-20 |
827 |
2784 |
849 |
308 |
Vijfde » ....... |
5 07igt; |
2157 |
2390 |
1097 |
047 |
Zuid-Beveland....... |
3 5C0 |
042 |
1200 |
450 |
1238 |
Walcheren.......... |
2 001 |
23 |
272 |
25 |
580 |
Koord-Beveland...... |
1 252 |
52 |
CG1 |
185 |
321 |
Tholen............ |
1 375 |
292 |
572 |
509 |
207 |
•Schouwen eu Duiveland. . |
1 18* |
003 |
729 |
401 |
33 |
19 237 |
4590 |
8014 |
4122 |
3034 | |
1SC3. | |||||
Vier.'.e district....... |
4 577 |
831 |
2820 |
955 |
302 |
Vijfde . ....... |
4 952 |
2078 |
2203 |
1034 |
1227 |
Zuid-Beveland....... |
i 057 |
037 |
829 |
472 |
1490 |
AVa'cheien.......... |
2 100 |
23 |
250 |
38 |
045 |
Xoor 1-Beveland...... |
1 287 |
39 |
015 |
182 |
323 |
Tholen............ |
1 432 |
370 |
542 |
480 |
173 |
Schouwen en Duive'and. , |
1 350 |
051 |
587 |
425 |
80 |
20 355 |
4035 |
7858 |
4180 |
4M0 | |
1864. | |||||
Vierde district....... |
4 200 |
830 |
3180 |
1180 |
340 |
Vijfde » ....... |
4813 |
1948 |
2750 |
1785 |
543 |
Zuid-Beveland....... |
4 032 |
040 |
1305 |
505 |
725 |
■\Valcheren.......... |
2 000 |
22 |
405 |
31 |
405 |
Noord-Beveland...... |
1 129 |
47l;2 |
1029 |
171 |
48 |
ïholen............ |
i 330 |
344 |
490 |
420 |
187 |
Schouwen en Duiveland. . |
1 105 |
003 |
000 |
439 |
129 |
19 344 |
4300 |
9885 |
4537 |
2377 |
153
in Zuclaud, in do jaren 18G2—18C6.
Uoonen,
Erwten.
Vlas.
Totaal.
Boekwe.t.
llcekvan.
Aardappelen.
3 005 2G01 1 877 814 4CG 808 4-28
14 7Ï1 19 775 12 020 4 900
4 021
5 020 5 833
333 571 940 519 454 240 319
874 2143 731 520 211 390 303
821 1381 490 38 177 320 390
109 254
55 495 807 18 242 901 1383
3901
3020'
3382
304
5232
10 179
00 950
14 559 19 514 13 011 5 297 3 943 5 903 0 249
45 484 789 12 270 884 1439
355 r.45 880 531 510 234 374
830 2030 720 490 194 380 335
118
299
•1 I lo 2 547 1 9i0 I 173 390 049 438
Getal bezaaide hectares in 1802
879 1515 Oil 29 121 453 570
417
4178
3135
4991
3929
10 19-2
Getal bezaaide hectares in 1803
08 470
15 383 19 095 12 902 5 322
4 009
5 722 0 123
1350 1773 040 03 270 550 018
328 594 1110 593 474 204 408
810 2140 080 482 180 393 345
129 333
38 300 711
9
240 793
1209
2 974 2 044 t 885 1 25-2 475 006 391
3807
3405
5270
5042
402
10 527
Octal I'i'zaM'I 1 liectnro-s in ISO'i
09 210
154
VKRVOLG VAN HET OVERZIGï van hot getul
Tarwe. |
Rogge. |
Gerst. |
Haver. |
Koolzaad. | ||
1865. | ||||||
Vierde district..... . |
4 633 |
750 |
3078 |
1061 |
403 | |
Vijfde ........ |
5 270 |
1983 |
2279 |
1709 |
722 | |
Zuid-Beveland....... |
4 631 |
630 |
1058 |
487 |
1335 | |
Walcheren.......... |
2 101 |
31 |
333 |
33 |
551 | |
Noord-Beveland...... |
1 175 |
34 |
511 |
176 |
377 | |
ïholen............ |
1 383 |
314 |
550 |
130 |
271 | |
Schouwen en DuivelauJ. . |
1 119 |
500 |
680 |
393 |
116 | |
20 345 |
4302 |
8195 |
4289 |
3811 | ||
1866. | ||||||
Vierde district ...... |
4 030 |
831 |
3092 |
985 |
528 | |
Vijfde • ....... |
D 44'J |
2101 |
2625 |
2271 |
1383 | |
Zuid-Bevc!and....... |
O CO O \r» |
G38 |
976 |
535 |
1917 | |
Walcheren......... |
2 361 |
31 |
374 |
49 |
029 | |
Noord-Beveland...... |
1 271 |
11 |
780 |
137 |
131 | |
Tholen............ |
i 460 |
385 |
678 |
511 |
311 | |
Schouwen en Duiveland. . |
1 252 |
572 |
818 |
426 |
177 | |
21 459 |
4005 |
9343 |
1911 |
5100 |
155
bezaaide hectares in Zeeland, in de jaren lbG2—18G6.
Booncn. |
Erwten. |
Aardappelen. |
Boekweit. |
Meekrap. |
Vlas. |
Totaal. |
3 184 |
322 |
907 |
73 |
1174 |
1135 |
16 720 |
2 753 |
629 |
2232 |
27G |
1869 |
1500 |
21 282 |
1 701 |
1004 |
655 |
815 |
208 |
12 044 | |
i 202 |
555 |
476 |
67 |
00 |
d 415 | |
438 |
413 |
174 |
400 |
218 |
3 922 | |
832 |
300 |
363 |
911 |
471 |
5 828 | |
308 |
407 |
290 |
1421 |
306 |
5 792 | |
10 538 |
3090 |
5103 |
349 |
0003 |
4018 | |
Getal bezaaide hectares in 1805 |
71 603 | |||||
2 072 |
356 |
791 |
110 |
30 |
413 |
14 744 |
2 614 |
802 |
2098 |
331 |
390 |
1112 |
21 245 |
1 811 |
1119 |
645 |
091 |
157 |
13 519 | |
1 337 |
628 |
499 |
14 |
34 |
5 959 | |
477 |
508 |
178 |
259 |
225 |
4 307 | |
1 132 |
300 |
491 |
// |
847 |
183 |
6 424 |
370 |
309 |
320 |
// |
1293 |
408 |
0 041 |
10 710 |
4238 |
5022 |
441 |
3530 |
2532 | |
Getal b |
ezaaiile hccta |
res in 1866 |
72 230 |
OPENBAAR BLOEIJENDE.
Narcissus pseudonareissus L. Arum maculatum L. . . . » Italieum Mill. . . . Alismn plantago L..... Mercurialis annua L. . . . Euphorbia helioscopia L. • cyparissius L. » peplus L. . exigua L. . • lathyris L. . Anogallia arvensis L. . 1'edicularis sylvatica L. Linaria vulffar.s MUI. Datura Stramonium L, Uyoscyaraus nig-er L. . Solauum humile 13cruh. quot; n:grum L. . . • dulcamara L. . Conium maculatum L. . Aethusa cyna]iium L. . Oenanthc fistulosa L, . phcllandrium Lo;u, . |
Oost-Kapelle en Oranjezon. Walcheren. Eoudekerke (Walcheren), Goes. Algemeen door de provincie. Tholen, Schouwen, Walcheren. ZuiJ-Beveland. Staats-Vlaanderen. Zuid-Beveland. Philippine, Ilook. St. Jan Steen. Algemeen. Zuid-Beve!and , Duiveland , Walcheren , Staats—Vlaanderen. Algemeen. Zuiddorpe. Schouwen , Zuid-Beveland, Staats-Viaanderen. Zuid-Beveland. Hoek. Hulst, Zuid-Beveland. Algemeen. Middelburg. Zuid-Beveland, Kanaal van Neuzen. Zuid-Beveland , Staats -quot;Vlaanderen. |
157
Sedum aero L......... Bryonia dioica L........ Chelidonium majus L....... Papaver Somniferura L...... ITelleborus viridis L....... Eruntliia hyema'is Salisb..... Fiearia ranuiiculoides Möneh. . . . Eaauneulus flammula L...... quot; acris L....... « sceleratus L...... Batrachi'jm ololeucos Lloyd . . . . « Petiveri Koch..... » hetêrophyllum Wigg . • ■Anemone nemerosa L....... « ranunculoïdes L..... Clematis vitallia L...... ■ . |
Zuid-Beveland , Neuzen , Hoek. • Zierikzoe, Koude-* kerke, Latnswaarde. Algemeen. Hoek en elders verwilderd in tuinen. Koudekeike (Walcheren.) Algemeen. Zuid-Beveland , AValclieren , Staats-Vlaanderen. Algemeen. Sas van Gent, Zuiddori-e. Zuid-Beveland, Hoek, Philippine. » Staats — Vlaanderen , Nieuw en St JooslanJ. Koudekerke (Walcherea ) Middelburg. Zuid-Beveland . Veere , Ho.^k. |
b SCOADELIJKE EiV VERDACHTE PLA\TEi\.
BEDEKT BLOEIJENDE.
Algemeen door de provincie Zuid-Beveland, Renesse, Hoek Zuid-Beveland. |
OPENBAAR : Ornitliogalum umbellatum L. . . . • nutans L...... Humulua lupulus L....... Cannabis sativa L..... . ürtica urena L......... » dioiea L......... Poiygonum hydropiper L..... Nicandra physaloidos O-artn .... Chacrophyllum temulum L , . . . Authriscus sylvestris Hoffm. . . . Sium latifolium L........ Apium graveolens L....... Hydrocotyle vulgaris L...... Viola odorata L........ canina L ........ Papaver argemono L...... rhoeas L........ d ibium L....... |
ULOEIJENDE. Zuid-Bevel,md , Walcheren, Iloel;, Walcheren. Algemeen. Verbouwd te Ziüddorpe, Philippinn. Algemeen. Walcherensche duinen. Kloetinge , Hoek , Brigdairime, Walcheren, Zuid-Beveland. Algemeen. Hulst, Koewacht. Zuiddorpe, Sas van Gent. Algemeen. Walcheren, Staats-Vlaanderen. Walcheren , Zuid—Beveland . Hoek . Keuzen. Zeeuwsche duinen. Algemeen. Schouwen. Zuiddorps. |
159
Delphinium consolida L, . . Aquilegia vulgaris L..... Caltha palustris L....... Ranunculus lingua L..... auricomus L . . . • repens L ..... • bulbosus L..... » philonotis Retz . . . ■' arvensis L..... Batrachium Baudoti Godr. . . « divaricatum Schrank . Thalictrum minus L...... flavum L...... |
Uontenisse. Oosterland, Neuzen. Walcheren, Schouwen, Sas van Gent, Hoek. Zuid-Beveland , Sas van Gent.. Middelburg, Zuid-Beveland. Algemeen. Tholen , Schouwen , Zuid-Beveland , Staats—Vlaanderen. Algemeen. Zuid-Beveland, Hoek. Staats-Vlaanderen. Walcherensche duinen , Sas van Gent. Schouwsche en Wa'cherensche duinen. |
lil.lLAQi; «.
LIJST van vci'g-iftige en voor tic gezoiulhcid schadelijke of verdaclite gewassen in Zeeland.
i\garicu3 phalloïdcs Fr. * muscarius L . Sclcrotium clavus Fr. . a. Sc. secalea Rab. |
VERGIFTIGE. Walcherensche duineu. Walcherensche duinen. Hulst. Op de aren van verschillen 'e soorten. Op de aren van rogge. |
A garicus rubescens Fr. quot; vag-inatus Buil quot; speciosus Fr . • separatus L . » fimiputris Buil quot; campanulatus L quot; papilionaceus Buil Coprinus comatus Fl. Dan. atramentarius Buil « oxtinctorius Paul. * fimetarius L . . » raicaceus Fr . . UygTophorus conicus Fr. Panus stipticus Fr . . . Merulius lacrymans Fr. . Lycoperdon bovista L Scleroderma vulgare Fr Erysiphc (species). , Mucor mucedo L. . Credo caries Dec. . quot; segetuin Pers. |
Walcheren , Staats-Vlaanderen. Kanaal van Xeuzen. Hoek. // Staats-Vlaanderen. * Staats-Vlaanderen. Goes. Walcheren, Staats-Vlaanderen. Walcherensche duinen. CE OF VERDACHTE. Zuid-Bevel an 1. Op bladen van levende kruiden. Op bedorven spijzen, brood, enz. In tarwe korrel?. ;crst In de bloemstengels van haver, en tarwe. |
15IJLAGE 11.
LIJST van de te Domburg- waargenomen vogels.
1. lalco nobilis, (edel-valk), zeldzaam. '2. lt;/ communis Gmelni, (sleclit valk).
De gewone inlandsehe roofvogels.
Haliaëtus albicilla Bouap., (de zeearend), zeldzaam. Al de uilensoorten.
4.. Strix noctua Retzius, (de Steenuil), zeer zeldzaam.
Al de spechten.
5. Picus Martius, (de zwarte specht), zeldzaam. Zwaluwen; de gewone.
Spreeuwen; de gewone.
0. Sturnus roseus, (de rose spreeuw), zeer zeldzaam. (Sa. De gele spreeuw, menigmaal gezien en geschoten. Al de zaugvogels.
7. Ampelis garrula Linu., (de pestvogel), zeer zeldzaam. De nachtegalen, de goudhaantjes en de meezen, allen. De raven en kraaijen, allen.
8. Nucifraga carijocatactes Cuvier, (de notenkraker), zeldzaam (geschoten).
9. Loxia curvirostra Linn., (de kruisbek), dikwijls geschoten.
10. Ardea stellaris Linn, (de roerdomp), zeldzaam. De ganzen; de gewone soorten.
162
11. Charadrius pluvialis Liim, (tie goudiilcvier) en
12. // cantanus Latham, (de strandplevier), beiden niet dikwijls, (bolden geschoten)
Al de waterhoentjes, (gallinula).
Eenden eu talingen, in het land en aan het strand bijna alle soorten.
13. Anas clypeata Linn., (de slobeend), zeldzaam, (geschoten). 14 Cygnus musicus Bechstein, (de wilde zwaan), zeldzaam.
VERGELIJKENDE STAAT van den barometerstand te Middelburg en te Vlissingen.
DATUM. |
Stand te Middelburg'. |
Stand te Vlissingen. |
Verschil. |
AANMEBKIÏTGEN. | |||
7 |
Maart |
1808 |
75fi.3 |
755.86 |
0.44 mm. |
Voor vaste correctie werd te Middelburjr berekend -4- 5.5, namelijk: Index-corr. 4.i, capillar. 0,5. stand boven laag water 0,0, | |
8 9 |
quot; |
738.6 754.0 |
757.15 754.25 |
1.45 0.35 |
Hevis-e storm met buiienuit het N. W, | ||
10 |
• |
♦ |
750.5 |
741).88 |
0 00 |
- | |
11 |
quot; |
753,1 |
752.95 |
0.15 |
- | ||
12 |
• |
75G. |
755.88 |
0.12 |
- | ||
13 |
770.2 |
770.33 |
0.13 |
• | |||
U |
771.1 |
770.20 |
0.10 |
» | |||
15 |
- |
« |
7 07.5 |
707.42 |
0.08 | ||
Ifi |
- |
» |
707.6 |
707.75 |
0.15 |
- | |
17 |
- |
702.3 |
702 02 |
0.28 |
• | ||
18 |
- |
- |
707.4 |
707.10 |
0.30 |
quot; | |
19 |
701.8 |
701.54 |
0.20 |
- | |||
20 |
» |
quot; |
701.5 |
701.34 |
0.10 |
- | |
•21 |
- |
quot; |
705.4' |
705.14 |
0.20 |
- | |
22 |
» |
- |
70-1.1 |
703 70 |
0.34 |
» | |
23 |
- |
750.0 |
750.07 |
0.53 |
quot; | ||
2i |
• |
- |
759.2 |
758.07 |
0.23 |
' | |
25 |
- |
704 a |
704.03 |
0.27 |
' | ||
2(1 |
» |
703.5 |
703.12 |
0 38 |
quot; | ||
27 |
n |
* |
763.4 |
703.29 |
0.21 |
164
Stand |
Stand | |||
DATUM. |
te Middel |
te |
Verschil. |
AANMERKINGEN. |
burg'. |
Vlissingen. |
28 Maart 18G8 29 30 31 27 Julij 28 772.19 775.47 774.33 772.75 759.30 755.45 755.03 703.02 700 07 770.40 707.54 704.52 701.10 758.93 758.33 757.21 704.02 700.90 700.84 753.02 757.30 772.7 775 7 774.0 773 1 759.0 750.5 755.4 704. 700.0 770.8 707.9 705. 701.7 759.4 758.0 757.0 705. 707.4 701.2 753 2 757.6 |
0 51 mm. 0.23 0.27 0.35 0.24 1.05 0.37 0.38 0 53 0.40 0.30 0.48 0.54 0.57 0.27 0 39 0 38 0.50 0.30 0.18 0.24 |
Het gemiddeld verschil in de maand Maart bedroeg-, met uitzondering' van 8 Maart 0.28 mm. JJe temperatuur correctie varieerde van — 0.8 tot — 0.13. Het gemiddeld verschil p-e-durende de zomennaanden bedroeg, met uitzondering-van 28 Julij. 0.4. mm. De lempei-atnur-correc-tie varieerde van — 2.5 tot — 3.1. |
Deze iets hoogere barometerstand te Middelburg dan te Vlissingen is misschien gevolg van eene onvermijdelijke correctie-fout; in geen gevaV kan hij hot vermoeden wettigen van sommigen, die meenen. dat Middelburg wegens zijne hoogere luchtdrukking voorbeschiktheid zou geven voor zelfmoord, beroerte. baarmoeder-vloeijingen ol' bloeduitstortingen in het algemeen.
BIJLAGE K
GEMIDDELDE TEMPERATUUR voor elke maand, opgemaakt uit elfjarige waarnemingen.
Zeewater |
Lucht | ||
MAAND. |
op den |
te Vlissingen |
Verschil. |
N. Hinder. |
8 uur. | ||
Januarij......... |
708C |
2071 |
— 5° 15 |
F ebruarij......... |
ü.70 |
4 52 |
— 3.27 |
7.13 |
4.00 |
— 2.53 | |
April........... |
8.3i |
9.70 |
1.30 |
Mei............ |
11.37 |
13.92 |
-j- 2.55 |
Junij........... |
13 71 |
17.01 |
-h 4.30 |
July............ |
10.-21 |
18.52 |
-h 2.31 |
A ugristus......... |
17.10 |
17.87 |
0.77 |
September........ |
17.79 |
10 33 |
— 1.40 |
October.......... |
14 90 |
11.01 |
— 3.29 |
November........ |
1-2 10 |
7.43 |
— 4.07 |
December........ |
9.20 |
3.85 |
— 5.3i» |
11c
1 ITr au ti
16 1719 W .30 31 7
t'l
1 J 4
L
7 S .0
O' \ IX
A
(lt;gt;
^.mv
' tf! ■)/! ■) I gt;gt;
BIJLAGE L
■gt; ' Kt s,
y IK* $7 Ih ygt; fo / y .y
/S /6 /7 n /f) 20 gt;/
7to
75
76
770 |
/7 |
7* |
f |
7o |
gt;) |
74 |
. » |
77 | |
70 |
:7 |
7gt;$ |
7, |
/,7; |
7 |
0', |
J' |
Oi |
0 |
ör |
ffi |
■7s |
ff |
77, |
f;2 |
■ -74 |
O ion jj |
.Jlóaw |
fi |
,7o |
fó |
',1 |
fó |
WJ |
77 |
7,7, |
7$ |
',i |
77gt; |
740 |
'20 |
7 so |
0 |
7* |
7 |
77J |
9 |
74 |
J |
71 |
/ / |
70 |
.) |
'7, l'rgt;
VU
ti f i (?Xi4 er ti ui 1869 S e i ) t
M Jt7Z$ W So J/ / :i 3 '6' 6 7 ^ jo // /? // /.lt; // M /7 H' 19 gt;0 1/ 2* M gt;■} U'H if M %9 olt;gt; 3f 7 /t) J? ^
i! (t!)
f0 ff fi /gt; 74 77 77) 77 7h' 7.0 if ü
0 c l O li t' X
1868
0 cl v I) c v
7)
7 i'
V 7o ff fi 7.J 77, fi ffgt; /7 fs frgt; gt;0
'•'/
H /lt; -7l
1? cXo^j Éf lt; 181)9 (?lf) ovt'm IK'T IHGJt
/ƒ /0 10 H n ?J 24 25 Ugt; V U W 30 •'/ / i .i / -i 0 7 S f) /0 ff f! fi f', h' l6 f7 fï fff U' if gt;i
0 c 1c1 (»t r I06.9
i 3 7, 7, j v f) f0 ff /;gt; /) 77 7.7 f7 f7 77 77/ y
lïIJLAG-E M
STAAT aamvijzende de percentsgewijze verhouding- van de uitgebreidheid der meer of minder diepgaande laag „ korenaarde quot; in onderscheidene polders van Zeeland, opgemaakt uit boringen van den grond, die op last der Hooge Regering hebben plaats gehad in 1859 en 1862.
Aantal hectares waarover de
schatting* loopt.
30-40 centimeter.'
centimeter.
Hectares
waarin de ; ^aoa korenaarde
eece diepte heeft van 5 tot 20 I centimeter.
I
Meer dan 40 centimeter. |
|
o E-i |
8.73 27,47 21,26 59.35 21,90 23,32
10 240
13.04
0,03
i 1
100.00
1 700
20.70 48.48
145
15.75 57.58
100,00
2 475
1.05 18.83
2.74
2 525
0.01 08.75
1 195
14.76 1 55,94
Schouwen. . . . ,
Tholen.......
Zuid-Beveland . . N oord-Beveland 4de district . . . 5de district . , .
5.38 0.60 100.00
I
1.27 4.10, 0,04( 100.00
0.55 7,62 0,03 100,00
16.70 3.68, 0.39
3.07 0.28^
100.00
i
Totaal. . . • i 27 370
14.38 03.02 22.42 4,32 4,76
0.20 100,00
_
m—
7