/f
f
i
/
f
|EEN SOCIAAL-GEOGRAFISCHE STUDIE
r:-ooR
M
H. J. PARIS
AMSTERDAM
«
A. qu.
192
■» ■ ■■ ■
-ocr page 3-
•Vi - | ||
■ gt; 1 | ||
' -Wi -s | ||
.M--'}. ^•^'v'S'
.....
-ocr page 4-^-/.j-rrji
y.:-' 5-
/ /
f
EEN SOCIAAL-GEOGRAFISCHE STUDIE
VAN EEN WADDENEILAND
IM
-ocr page 7- -ocr page 8-
BK ^ | |
s» ' -V. ! |
J |
»■ir.Sii |
/
O
een sociaal-geografische studie
van een waddeneiland
TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. C. W. VOLL-
GRAFF, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BE-
SLUIT VAN DE SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE EN VAN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE TE
VERDEDIGEN OP WOENSDAG 17 JUNI 1936, DES
NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
GEBOREN TE HARLINGEN
H. J. PARIS
AMSTERDAM—MCMXXXVI
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H Tl
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 11-AAN MI JN OUDERS
-ocr page 12- -ocr page 13-Bij het beëindigen van mijn proefschrift maak ik gaarne van de
gelegenheid gebruik, om een woord van dank te richten tot hen,
die mijn academische studie hebben geleid.
In de eerste plaats tot U, Professor van Vuuren, Hooggeachte
Promotor. Uw colleges en referaten, maar vooral ook de onder Uw
leiding staande excursies, hebben er in hooge mate toe bijgedragen
om mij een inzicht te geven in de vele problemen, die den sociaal-
geograaf aan alle zijden omringen. Uw belangstelling voor het
onderwerp van mijn dissertatie, en Uwe leiding bij de bewerking
daarvan, zullen mij altijd in dankbare herinnering blijven.
U, Hooggeleerde Oestreich, dank ik voor de wijze, waarop Gij
mij, door Uw colleges en excursies, in de Geomorphologie hebt
ingeleid.
Hooggeleerde van Everdingen, Uw belangstelling voor mijn
proefschrift werd door mij op hoogen prijs gesteld. U en de
Professoren, Kohlbrugge, Kernkamp, Vening Meinesz, Verrijn
Stuart en Rutten, breng ik gaarne oprechten dank voor Uw en
hun aandeel in mijne academische vorming.
Zeergeleerde Heere, voor Uw colleges in de Sociologie, maar
vooral ook voor Uw inleiding in de Methodiek en Didactiek van
de Aardrijkskunde zeg ik U hartelijk dank.
Zeergeleerde Hol, voor den steun die ik van U gedurende de
laatste jaren mocht ontvangen, ben ik U zeer erkentelijk.
Het is niet mogelijk de velen, die mij bij het verzamelen van
gegevens voor mijn proefschrift behulpzaam waren, allen afzonder-
lijk te bedanken. De welwillendheid waarmee men mij op Ameland
zoowel als elders geholpen heeft, zal mij altijd in dankbare her-
innering blijven.
Hooggeleerde van Blom, voor de vriendelijkheid waarmede Gij
mij de beschikking gaaft over de tot nu toe niet bewerkte uit-
komsten uwer enquêtes, zeg ik U hartelijk dank.
De heer J. Visser ben ik zeer erkentelijk voor de nauwkeurige
wijze waarop hij de meteorologische waarnemingen heeft verricht.
Den grootsten dank ben ik verschuldigd aan mijn Ouders.
-ocr page 14- -ocr page 15-Blz.
INLEIDING.
Het ontstaan van de Waddeneilanden - het grondgebruik - de scheep-
vaart - overeenkomst tusschen de eilanden onderling ....... i
HOOFDSTUK I - HET EILAND AMELAND.
Beschrijving van het gebied - de duinen - de hooge zandgronden - het
oude en jonge cultuurgebied - de lage zandgronden - de Mieden - de
dorpen - de zee- en veekeeringen - het jonge zeekleigebied..... 6
Het verkeer naar en over het eiland ...................14
Het klimaat van Ameland................................16
HOOFDSTUK II - DE OUDE TOESTAND.
De kaart van 1854 - beschrijving van de kaart - de duinwerken - de
ligging der dorpen - de grondversnippering - de „verdeelde Markquot; - ex-
pansiemogelijkheden - de gemeene weiden - het stuiven der duinen -
vrij gang - de bedreiging van het eiland door de Waddenzee - individueel
gebruik van de buitenweiden onmogelijk ............. 31
HOOFDSTUK III - HET BOERENBEDRIJF OP AMELAND
VOOR 1900.
De boerengemeenschap - kapitaalgebrek - het klein-grondbezit - gebrek
aan grond - het systeem van het boerenbedrijf op Ameland - de ver-
deeling van de Mieden op West-Ameland - plicht tot dijksonderhoud -
de Mark Hollum-Ballum - de Nesser Mark - de Buregrie - het gebruik
der binnenweiden - de producten van het boerenbedrijf ...... 34
HOOFDSTUK IV - BEROEPEN EN BEDRIJVEN BUITEN HET
BOERENBEDRIJF.
i - Ambachten en Winkelbedrijf.
Nevenbedrijf van de boeren ................53
II - Scheepvaart en Visscherij.
De eigen scheepvaart van het eiland - de walvischvaart - de koop-
vaardij - nadeelen van de scheepvaart - de eigen visscherij - de trek
naar de loggers - zeevaartkundig onderwijs .......... 54
III - Vreemdelingenverkeer.
Conclusie ........................ 63
-ocr page 16-Blz.
HOOFDSTUK V - DE GROOTE VERANDERINGEN.
I - De verdeeling van de Mark Hollum-Ballum.
Beschrijving van de Markrechten - de verdeeling - chronologie 67
II-Het Waterschap „De Grieenquot;. .............. 72
IIInbsp;- De verdeeling van „De Gemeene Weiden van Nes en de Leijenquot;.
Rechthebbenden - de verdeeling - chronologie ........ 77
IVnbsp;- Het Waterschap Nes ................... 81
V-De Mark Buren.
VI-Hetnbsp;Waterschap Nes-Buren. ............... 88
VII-Denbsp;Ruilverkaveling.
Te Ballum - chronologie - te Hollum - chronologie ...... 89
HOOFDSTUK VI - HET PRODUCTIEPROCES IN DE 20e EEUW.
De beroepsstructuur van de bevolking - de verschillen tusschen de
dorpen - de veranderingen van de laatste jaren ..........97
A.nbsp;De Boeren.
De verandering in het grondgebruik na de verdeeling der Marken -
het aantal bedrijven - de grootte der bedrijven - de veestapel - de
zuivelproductie - de uitvoer van vee - de bedrijfslasten - vereeni-
gingen - samenvatting ....................100
B.nbsp;De Zeelieden.
Achteruitgang in aantal - geen leidende functie meer - emigratie -
de aantrekkingskracht van Amsterdam ............116
C.nbsp;Beroepen en bedrijven buiten landbouw en scheepvaart.
1.nbsp;Schippers en visschers .................. 121
2.nbsp;Winkeliers, ambachtslieden en pensionhouders.......
Invloed van het vreemdelingenverkeer ........... 121
3.nbsp;Personen in dienst van particulieren en instellingen ..... 124
4.nbsp;Personen zonder beroep............................124
De Welvaart.
Werkloosheid........ . ........................125
HOOFDSTUK VII - DE BEVOLKING.
Het totale aantal - bevolkingsbeweging ..............130
Geboorte en sterfte ..................... . 131
Vestiging en vertrek - de emigratie - waarheen en naar welke beroepen -
de immigratie - weinig vreemde elementen ............134
TOELICHTING........................152
-ocr page 17-Blz.
INSTRUCTIE VOOR DE OPZIENERS OVER DE LANDERIJEN,
DIJKEN, WATERLOZINGEN, SLAGBOOMEN, DRAAIHEK-
KEN, IN DEN DORPE BUUREN OP AMELAND, WELKE DOOR
DE BOERENSTAND ALDAAR, MOETEN WORDEN ONDER-
HOUDEN ..........................154
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN EN ARCHIEFSTUK-
KEN .............................165
LIJST VAN GRAFIEKEN EN KAARTEN
Geboorte, sterfte en geboorteoverschot 1900—1935.
GRAFIEK II
Vestiging, vertrek en vestigingsoverschot 1900—1935.
GRAFIEK III
Gemiddelde bevolking in honderdtallen 1900—1935.
Aantal huwelijken 1900—1925.
Toename van de bevolking 1900—1935.
PYRAMIDE VAN DEN BEVOLKINGSLEEFTIJD
Helium.
Ballum.
Nes.
Buren.
Ameland.
KAART VAN AMELAND VAN 1854
KAART VAN HET GRONDGEBRUIK OP AMELAND, ter plaatse opge-
nomen in 1934—'35.
KAART VAN DE RUILVERKAVELING DER HOLLUMMER MIEDEN
(cliché afgestaan door de Ned. Heide Mij).
LIJST VAN FOTO'S
1nbsp;- Huis te Nes, z.g. Commandeurshuis.
2nbsp;- Afslag van het eiland aan de Z.W. punt. De veenlagen onder de duinen
komen te voorschijn.
3nbsp;- Aanlegsteiger te Nes bij eb.
De steiger te Nes bij gewoon hoog water.
4-Nes: De dorpswegen zijn in den winter nog moeilijk begaanbaar.
Buren: De huizen liggen vrij ver uit elkaar; boomen ontbreken vrijwel geheel.
5 - Het dorp Ballum. De oostkant, gezicht over de Miede naar het dorp.
Helium, gezien vanaf de Reeweg, in het Zuiden.
6-Denbsp;oude veedijken omzoomden de toegangswegen naar de dorpen.
7-Denbsp;afslag van het eiland aan de Westkant.
8-Denbsp;Miede te Hollum.
9 - Walvischkaken als afscheiding van een terrein.
De walvischkaak als grenspaal te Hollum.
lo-De oude zeedijk om de Miede te Hollum.
11nbsp;- Aansluiting van de zeedijk om het Waterschap „De Grieënquot; aan de stuifdijk.
De Buregrie.
12nbsp;- De Zuid-Akkers te Buren.
De oude zeedijk om de Zuid-Akkers te Buren.
13nbsp;- Boerenbedrijf te Ballum.
14nbsp;- Boerenbedrijf te Hollum.
-ocr page 19-INLEIDING
De duinenrij, die tegenwoordig als een gesloten geheel Noord-
en Zuid-Holland tegen overstrooming door het zeewater beschermt,
wordt ten Noorden van den Helder door de verschillende zeegaten
in meer of minder groote stukken verdeeld. Deze resten van de
duinreeks vormen, tezamen met de er achter liggende smalle strook
grond, de Waddeneilanden. De verbinding met het vasteland werd
hier waarschijnlijk in vroeg-historische tijden verbroken, doordat
de zee het achter de duinen Hggende holocene veen grootendeels
vernielde, en er zand en klei voor in de plaats bracht.
Deze sedimenten bereikten echter niet de hoogwaterlijn, maar
worden ook nu nog bij vloed regelmatig overstroomd. De zand-
banken, die hier gevormd zijn, begrenzen een aantal geulen en
slenken, waaronder vrij diepe, die zelfs bij eb niet geheel droog-
loopen. De banken zelf steken dan geheel boven water uit. Dit
is een van de eigenaardigheden van de Waddenzee. Gedurende be-
paalde uren van den dag is zij gereduceerd tot enkele smalle kreken,
met hier en daar een breedere geul. Komt de vloed weer op, dan
breidt zich het water geleidelijk over het heele gebied uit, tot, bij
hoog water, alle zandbanken weer bedekt zijn. De Waddenzee is
daardoor een verkeershindernis van beteekenis. De eilanden zijn,
wanneer geen bijzondere factoren te hulp komen, alleen bij vloed
te bereiken. (Bijzondere omstandigheden bestaan er bijv. op Ter-
schelling en Vheland. Deze eilanden zijn, dank zij de diepe geulen,
die daar ter plaatse het Wad binnendringen, ook bij laag water
te bereiken).
Alle Waddeneilanden bestaan uit holocene afzettingen. Plistocene
afzettingen worden, voor zoover bekend, aan de oppervlakte
niet aangetroffen (1) i). Men zou hiertegen kunnen aanvoeren,
i) De tusschen haakjes vermelde cijfers verwijzen naar de aanteekeningen aan
het eind van het hoofdstuk.
dat Texel een diluviale kern heeft, waaromheen de alluviale sedi-
menten zijn afgezet. Maar Texel wijkt ook in sociaal-geographische
structuur zoodanig van de andere eilanden af, dat we beter doen
dit eiland niet als Waddeneiland te beschouwen.
Over het algemeen vertoonen de eilanden voor de Friesche kusten,
wanneer wij enkele locale verschillen uitschakelen, een groote over-
eenkomst. Verwonderlijk is dit niet; zij zijn als het ware uit een
„gelijkaardigequot; kuststrook door gelijke oorzaken ontstaan. De
strandwal met duinen, die op deze plaats van Texel uit, in de kust-
zone van de oud-holocene Noordzee was opgebouwd, werd door
verschillende oorzaken, misschien al tijdens het ontstaan, verbrok-
keld. (Vgl. Tesch, De vorming der Nederlandsche Duinkust, 1935,
pag. 29). De wind en de zeestroomen, hebben hier zoowel opge-
bouwd als afgebroken. Achter deze eilandenreeks lag het oud-
holocene Wad. Dit was tijdens het jong-holoceen, toen de strand-
wal waarschijnlijk grootendeels gesloten was, tijdelijk aan de mariene
invloed onttrokken, en in het nu rustige water, waar de getijden
weinig werking meer hadden, vormde zich een veen.
Toen ongeveer 300 jaar v. Chr. de zee weer begon binnen te
dringen, geschiedde dit zeer geleidelijk. Het veen werd gedeeltelijk
weggeslagen. Resten er van bleven echter in den ondergrond achter.
Op Terschelling zijn zij reeds aangetoond. Zij zullen waarschijnlijk
op andere eilanden niet ontbreken (2, 3). Na het binnendringen
van de zee werden aan den binnenkant van de duinrij Wadzanden
en klei afgezet. In later jaren werd deze kleiafzetting zoo groot,
dat nu langs den Wadkant van alle eilanden een strook jonge zee-
klei aangetroffen wordt, de „Marschquot;. Maar ook hier wisselt afzet-
ting af met vernieling; de mensch heeft moeten ingrijpen, om te
verhinderen dat de voor hem zoo belangrijke cultuurgrond door
de zee weggeslagen zou worden.
De bouw van alle Waddeneilanden is dezelfde; duinen langs de
Noordzeekust, jonge zeeklei aan den Wadkant, en daar tusschen
een oud duinlandschap, dat, naarmate het verder van de zee-
werende duinen af ligt, geleidelijk overgaat in zandgrond met hier
en daar locaal veen.
Het grondgebruik komt op alle eilanden vrijwel overeen. De
hoogere zandgronden, grenzende aan de binnenduinen, zijn als
bouwland in gebruik; de lagere stukken en de veengronden dienen
voor de hooiwinning. Daar, waar de afwatering behoorlijk is, liggen
enkele akkers tusschen het hooiland.
De „Marschquot; het jonge zeekleigebied, werd in vroeger
tijden overal gemeenschappelijk gebruikt. De voortdurend terug-
keerende overstroomingen, waaraan deze gronden bij bepaalde
samenwerkende vloed- en windfactoren blootstonden, maakten
individueele occupatie geruimen tijd nagenoeg onmogelijk (4 t.e.m.
7). Deze weiden zijn oorspronkelijk alle waarschijnlijk gemeen-
schappelijk door de rechthebbenden gebruikt. Op sommige eilanden,
(b.v. enkele Oostfriesche) heeft later de Heer er eigendomsrechten
op laten gelden en was scharing alleen tegen betaling van een
weiderecht aan hem toegestaan (8).
Op andere eilanden bleef het gemeenschappelijk bezit voortbe-
staan; behoorde men daar tot de buurschap, dan had men het recht
zijn vee daar te weiden. Dit scharingsrecht was dan bij een onder-
linge overeenkomst geregeld.
Op Ameland hadden de Heeren zich rechten verschaft op de
Markgronden van Nes en Buren (9). In de practijk merkte men
daar echter weinig van. De beweiding enz. werd door de mark-
genooten onderling geregeld. De naam buurtschap komt hier
overigens als zoodanig niet voor, wel Buren (vroeger „Nes in de
Burenquot;) en Buregie (de gemeene weide van Buren).
Het bedrijf op de eilanden was ingesteld op het gebruik van het
geheele markgebied; elk deel van de woonruimte behoorde door
zijn functie in het productieproces en kon daarin niet gemist worden.
Het veeteeltbedrijf had de bouwlanden noodig voor wintervoer; de
hooilanden voor het hooi, terwijl het vee in de zomer op de zeer
schrale buitenweide zijn fortuin moest zoeken. In den herfst werd
de beweiding hiervan door de overstroomingen al vroeg onmogelijk.
Daarom, en om het vee wat reserve mee te geven voor den langen
winter, werd in September de „vrijgangquot; afgekondigd, d.w.z. een
tijdelijke opheffing van het privaatbezit, zoodat de hooi- en bouw-
landen voor al het vee opengesteld waren (vgl. het „overalquot; op
Terschelling) (10). Het hier geschetste gebruik van den grond, was
ingesteld op de physische eigenschappen van het gebied en leidde
tot een daaraan noodwendig beantwoordende aanpassing van de
occupeerende groep.
Overheerschend is op alle eilanden het kleinbedrijf. De oorzaak
-ocr page 22-moet in de eerste plaats gezocht worden in de beperktheid van het
gebied. Met den aanwas van de bevolking werden de bestaande
bedrijven eenvoudig opgedeeld. De wijze van grondgebruik maakte
intensiever uitoefenen van het boerenbedrijf zeer moeilijk. De beste
gronden, de jonge zeeklei aan den rand van het Wad, werden
voortdurend beweid, zonder dat de gebruikers er aan dachten iets
te doen voor het behoud van de voedingswaarde van den bodem.
Dit was evenzeer het geval met de hooilanden. Vestiging van
nieuwe bedrijven was vrijwel onmogelijk. De zoons, die hun vader
niet in het bedrijf konden opvolgen, moesten elders een bestaan
zoeken. Op alle eilanden voor de Friesche kust is het traditie ge-
worden, dat het bevolkingsoverschot voor een groot deel zijn toe-
komst zocht op zee. Zelfs de eigenaren van kleine boerenhoeven
lieten in den zomer het werk over aan de vrouwen en gingen
elders een bijverdienste zoeken. Het vreemdelingenbedrijf heeft
hierin gedurende de laatste jaren wel eenige verandering gebracht.
Al eeuwen lang, zeker van de 16e eeuw af, is een groot gedeelte
van de Nederlandsche en Duitsche koopvaardijvloot bemand met
Eilanders. Velen, die als gewoon matroos of scheepsjongen be-
gonnen, hebben door eigen kracht later de hoogste rangen bereikt.
Ook bij de visscherij namen zij dienst; bij de walvischvaart in de
17e en 18e eeuw, en op de haringloggers van Vlaardingen en
Emden in het begin van deze eeuw. Het voordeel hiervan was.
dat zij op het eiland konden blijven wonen. Dit deden vooral
diegenen, die naast de zeevaart hun boerenbedrijf aanhielden.
Anderen gingen gedurende hun vaartijd aan den „vasten walquot;
wonen, maar de meeste eilanders keerden, als zij voorgoed aan wal
bleven, naar hun eiland terug.
In de laatste jaren is er door omdijking en verdeeling van de
vroeger gemeenschappelijk gebruikte weidegronden een groote ver-
andering gebracht in den agrarischen toestand. Ook de moderni-
seering van het boerenbedrijf zelf heeft hiertoe meegewerkt. De
mogelijkheid van verbetering der oude, en oprichting van nieuwe
bedrijven werd hierdoor geschapen.
Bovendien vinden in de laatste jaren vele handen werk in het
vreemdelingenbedrijf. De onontkoombare schaduwzijde hiervan is
echter, dat dit bedrijf alleen in de zomermaanden werk kan geven,
terwijl er op de eilanden geen kans is om gedurende den winter
arbeid te vinden. Seizoenswerkeloosheid van een deel der bevolking
is dus aan het badbedrijf inhaerent.
Op de Waddeneilanden, de West-, zoowel als de Oost-Friesche,
is een gelijkvormigheid te constateeren, niet alleen in structuur van
den bodem, maar ook in die van de bedrijven. Zelfs in de keuze
van de beroepen buiten het agrarische bedrijf, treft ons die gelijk-
vormigheid.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
DE INLEIDING i)
1.nbsp;Geologische Karte Lepsius.
2.nbsp;Tesch, P., De Geschiedenis der Noordzee. Haagsch Maand-
blad, 1924.
3.nbsp;Baren, J. v., Mededeelingen enz. T.A.G. 1914.
4.nbsp;Moritz, Dr. E., Die Insel Röm. 1909 pg. 45.
5.nbsp;Weigeit, G., Die Nordfriesischen Inseln vormals und jetzt.
6.nbsp;Herquet, K., Die Insel Borkum in Kulturgeschichtlicher
Hinsicht pg. 10.
7.nbsp;Traeger. Dr. Eugen, Die Halligen der Nordsee 1892 pg. 71.
8.nbsp;Ruhnau, K., Die ostfriesische Insel Spiekeroog.
9.nbsp;Houwink, J., Staatk. en Rechtsgesch. v. Ameland pg. 241.
10. Dieren, Dr. J. W. v., De lof van Schellingerland. pg. 11.
i) Zie voor de volledige titels de literatuuropgave achterin.
-ocr page 24-.....
t--' «is
yiiaeEafc | |
jjKi- j | |
m | |
ïfijv quot;i |
M
-ocr page 25-HOOFDSTUK I
HET EILAND AMELAND
De verdeeling, duinen, zand- en veengrond, en jonge zeeklei, die
voor de Waddeneilanden in het algemeen gemaakt werd, geldt
zeker ook voor Ameland. Waar wij ons ook op het eiland bevinden,
telkens treft ons, van Noord naar Zuid gaande, deze opeenvolging
van grondsoorten. Overal is aan den Noordkant het landschap
afgesloten door duingroepen, die onderling verbonden zijn door
' stuifdijken. Aan den binnenkant zijn de duinen geheel begroeid,
en op enkele plaatsen met dennen beplant. Dit is het werk van den
Rijks-Waterstaat (1, 2). Vooral bij Nes, waar men in 1895 met
de bebossching begonnen is, en waar zelfs de laatste duinenrij
vlak bij zee met dennen beplant werd, geven de bosschen aan
het duinlandschap een groote bekoorlijkheid. Ook op andere plaat-
sen van het eiland is men in de laatste jaren bezig om, behalve
de bepoting met helm, gemengd bosch (loofhout en dennen) aan te
planten. In het totaal is reeds een oppervlakte van 157 H.A. duin-
grond beboscht (3).
Het duingebied, dat in vroeger tijden alleen diende als reserve-
wieide voor het vee, verkreeg in de laatste 15 jaren groote beteekenis
als bron van inkomsten door het vreemdelingenverkeer. Tegen-
woordig brengt de postboot gedurende den geheelen zomer dage-
lijks honderden badgasten. Slechts een klein deel hiervan vindt inquot;
de dorpen onderdak; het grootste gedeelte trekt naar de zomer-
woningen in de duinen, die daar in de laatste tien jaren als padde-
stoelen uit den grond verrezen zijn. Bij Nes is een heel dorp ont-
staan van zomerhuisjes en winkels, die, als de huizen van een
permanente nederzetting, langs straten gebouwd zijn en vrij dicht
op elkander staan. Het behoeft geen verder betoog, dat hierdoor
het karakter van het landschap totaal veranderd is. In Hollum, waar
men een jaar of vijf later met het bebouwen der duinen begonnen
is, heeft men de schoonheid van de omgeving eenigszins gespaard,
door de huizen beter in het landschap van de duinen te plaatsen.
Dit was mogelijk, omdat dit terrein onder beheer staat van het
Domeinbestuur, dat de gronden in erfpacht uitgeeft, en daardoor
(met de technische hulp van den Rijks-Waterstaat) voor een be-
hoorlijke aanpassing aan het landschap zorg kon dragen (4). Toch
zien wij ook hier duidelijk dat het vreemdelingenbedrijf op het land-
schap zijn stempel heeft gedrukt.
Nergens misschien aan onze kust, dan juist hier op dit smalle
eiland komt men zoozeer onder den indruk van de beschermende
functie der duinen. Zij zijn het die de occupatie van de daarachter
gelegen gronden mogelijk maakten, hoewel hun verdere beteekenis
in het productieproces tegenwoordig gering is. Enkele stukken zijn
afgeperkt om er schapen in te weiden. Op het Oostelijk deel van
het eiland zijn enkele groote duinvlakten als bouw en weiland in
gebruik (bij Nes en Buren).
Aan de binnenzijde van de duinen liggen overal lage duintjes
van het oude duinlandschap, die op bepaalde plaatsen begroeid
zijn met de, in de literatuur zoo veelbesproken heide. Staring zag
in het landschap bij Ballum bijv. een diluviaal heidelandschap (5),
een meening, die nog langen tijd verdedigd werd (6). Latere onder-
zoekingen hebben echter aangetoond, dat het diluvium hier op
groote diepte moet liggen (4). De juiste gegevens ontbreken echter,
de geologische kaart van dit gedeelte van Nederland is sinds Staring
niet herzien! Blijkbaar hebben wij hier te doen met een heide-
vegetatie op een kalkarm duinzand (7). Deze binnenduintjes met
heiden zijn thans weer deels in gebruik als gemeene weiden, waar
iedere inwoner van de dorpen tegen geringe vergoeding zijn jong
vee en schapen kan weiden. Voor een ander deel zijn ze in groote
kavels uitgegeven aan particulieren. (Tevoren behoorde dit gebied
tot de gemeene weiden van de Markgenootschappen).
Zuidelijk van dit duingebied liggen de hooge zandgronden. Deze
waren in den tijd van de Marken (voorzoover ze dicht bij de dorpen
lagen) als bouwland in gebruik. Voor het overige deel behoorden
ook de hooge zandgronden tot de gemeene weiden. Het hier hg-
gende bouwland moet ongetwijfeld beschouwd worden te behooren
tot de oudst geoccupeerde gronden, te vergelijken bij de bouwesch /
van onze Oostelijke zandgronden. Van hieruit heeft, onder den
invloed van de toename van het aantal van de groep, het bouwland
(de van den aanvang af verdeelde Marke) zich uitgebreid. Een
enkele maal is een dergelijke uitbreiding nog uit de archiefstukken
of uit de overlevering aan te toonen.
Het gewas op de bouwlanden moest in vroeger tijden tegen het -
op de buitenweide loopende vee beschermd worden. Hiervoor werden
de akkers omringd door walletjes van zand en plaggen. Op som-
mige plaatsen werden hoogere dijken aangelegd, die met struiken
beplant werden om overstuiving door duinzand tegen te gaan.
Hoewel er door verwaarloozing reeds veel verdwenen zijn, (ze
hebben nu geen nut meer) is het stelsel van ..veekeerende dijkenquot;,
zooals zij in de oude Markereglementen genoemd worden, ook tegen-
woordig nog duidelijk in het landschap waar te nemen.
De voedergewassen voor het gemengde veeteeltbedrijf, v.n.1. aard-
appelen en rogge, worden op deze hooge zandgronden verbouwd.
Zij vervullen reeds eeuwenlang dezelfde rol in het productieproces.
Dit bouwland behoort tot het oude cultuurgebied. Het is geken-
merkt door kleine, door elkander hggende perceeltjes, omgeven door
de oude veedijkjes; tegenwoordig Hggen er ook enkele perceelen
grasland tusschen.
Wat er van de hooge zandgronden buiten de veedijken hgt, is
jong cultuurgebied, dat pas na de verdeeling der Marken, (in deze
eeuw) particuher bezit is geworden. De tegenstelhng met het oude
cultuurgebied is opvallend; in plaats van de kleine, schots en scheef
door elkaar hggende perceelen, zijn hier flinke kavels gemaakt,
met een behoorlijke afwatering en een goed wegenstelsel (zie b.v.
Groot Slecht bij Ballum en ten Noorden van de Vaarwaters bij
Buren).
Het bodemgebruik is hier, zooals wij dat van het gemengde bedrijf
op de hooge zandgronden kennen. Bouw- en weiland wisselen elkaar
af; het bouwland geeft dezelfde producten als het oude cultuurland,
n.1. aardappelen, rogge, en soms voedergewassen.
Wij moeten ons voorstellen, dat in den tijd van de Marken, de
dorpen ontstaan zijn aan den rand van de bouwlanden. De neder-
zetting lag daar functioneel tusschen het verdeelde bouwland en
de gemeenschappelijk beheerde hooilanden. In Hollum en Ballum
waren dit de Mieden, die daar periodiek onder de bezitters van
een aandeel werden verdeeld. In Nes en Buren is een dergelijke
periodieke verdeeling niet meer aan te wijzen, doch ook hier stonden
vroeger de hooilanden onder toezicht van het Markebestuur. Dorp
en cultuurgrond lagen als een eiland, in de als weiden gebruikte
woesthggende gemeene gronden. (Voor het Oostelijk deel van het
eiland moet men Nes en Buren als een geheel rekenen).
Ook op den hoogen zandgrond, maar buiten de veedijkjes, op
de vroegere buitenweide, vinden we den jongen cultuurgrond, ken-
baar aan de groote rechthoekige perceelen en afgezet door prikkel-
draad. Deze jonge cultuurgrond is voor het grootste gedeelte als
weiland in gebruik. De afzetting met prikkeldraad is op Ameland
altijd een vrij zeker teeken, dat we met jongen cultuurgrond te
doen hebben. Op den ouden cultuurgrond zijn nog steeds greppels
voor de grenzen der perceelen in gebruik.
Naar het Zuiden toe worden de zandgronden lager. Daar liggen
de bij de dorpen behoorende hooilanden, geheel (bij Hollum en
Ballum) of gedeeltelijk (bij Nes en Buren) omgeven door vee-
en zeekeerende dijkjes. Deze landerijen zijn verdeeld in vrij groote
perceelen. Vooral op West-Ameland, waar in deze eeuw een ruil-
verkaveling van de Mieden, zooals men deze hooilanden noemt,
plaats had, zijn de perceelen flink, en is de afwatering goed. Zelfs
op de lage, veenachtige plaatsen, bijv. in de Meer, ten N.O. van
Hollum, waar vroeger geen gras kon groeien, is tegenwoordig door
verbetering van den waterstand, hooioogst mogelijk.
De laatste jaren zijn er enkele perceelen van de Mieden als
weiland in gebruik genomen en langs de randen, waar de grond
wat hooger is, liggen zelfs enkele rogge- en aardappelvelden.
De dorpen liggen duidelijk hooger dan het hooiland. In verband
hiermede merken we op, dat Van Dieren voor Terschelling melding
maakt van een jong holoceenen strandwal, waarop de nederzet-
tingen liggen. Deze werd door de Waddenzee van het zeegat af in
Oostelijke richting opgebouwd en verliep ongeveer evenwijdig met
de kust. De strandwal was op Terschelling een belemmering voor
de afwatering van de gronden, die er Noordelijk van lagen, naar
het Wad, waardoor er tusschen de duinen en den strandwal locaal
veen gevormd werd (8). Locaal veen, ongeveer midden op het
eiland, nemen wij ook op Ameland waar. De beschikbare hoogte-
cijfers geven echter een te onvolledig beeld van een mogelijke
De afslag van het eiland aan de Z. W. punt. De veen-
lagen onder de duinen komen te voorschijn.
■ ■ ■
hoogeren rug in het terrein, dan dat wij met zekerheid tot het
bestaan er van zouden mogen besluiten.
De drie grootste en oudste dorpen, Hollum, Ballum en Nes zijn
echte gesloten vestigingen. De huizen staan dicht op elkaar en wijken
alleen aan den Noordkant wat uiteen. De gesloten vestiging was
hier noodzakelijk. In de eerste plaats, omdat men de hoogere ge-
deelten op moest zoeken, om veilig te zijn tegen het water. Boven-
dien was de z.g. binnenweide, de hooilanden, vroeger aan periodieke
verdeeling onderworpen (9) en kon dus niemand op een bepaald
stuk grond eigendomsrecht doen gelden, zoodat het bouwen van
een huis daar onmogelijk was. De geheele buitenweide (op Ameland
meestal Grie genoemd) was gemeenschappelijk bezit. Alleen het
bouwland van particulier eigendom, en hiervan heeft men te Hollum.
toen expansie noodig was, dan ook gebruik gemaakt. Het gehucht
BHeken, ten N.W. van het dorp, waarvan nu nog slechts één huis
over is, maar dat uit een aantal verspreide woningen bestond,
(getuige het groot aantal „huisstedenquot; die de plaats, stee, van de
afgebroken woningen nog aangeven), was op het bouwland van de
oude marke gebouwd.
Typisch zijn de huizen in de dorpen. De mooie 17e- en 18e-
eeuwsche geveltjes sieren de dorpsstraatjes en doen aan den voor-
kant niet vermoeden, dat we boerderijen voor ons zien. De meeste
er van zijn dan ook werkelijk als burgerwoonhuizen gebouwd;
door aanbouw van stallen en schuren heeft men er boerderijen van
gemaakt. In den tijd van de walvischvaart brachten de Groenland-
vaarders en ook de bemanning van andere schepen, kapitaal op het
eiland. Vandaar dat de meeste gevelankers aangeven, dat de huizen
uit de 17e en 18e eeuw dateeren, n.1. uit den bloeitijd van de
walvischvaart. Slechts enkele huizen zijn van lateren datum. Na
1920 is men echter weer begonnen te bouwen. Zoo zien we dus
naast de schilderachtige oude huisjes, moderne nieuwe huizen
verrijzen. Ook begint een enkeling buiten de kom van de dorpen te
bouwen. Maar de gewone Amelander zou zich ,.buiten de wereldquot;
voelen, als hij niet aan alle kanten door zijn dorpsgenooten om-
ringd was.
Buren, het vierde dorp, is heel anders gebouwd dan de andere
drie. De huizen liggen veel verder uit elkaar, heel onregelmatig
verstrooid. Het is waarschijnlijk een vestiging uit lateren tijd, toen
er wat meer particulier bezit was. Maar ook hier zijn de woningen
op de hoogere gedeelten gebouwd, wat geen wonder is, daar de
dijk, die het eiland aan den Zuidkant beschermt pas enkele jaren
geleden is aangelegd.
Eigenaardig is, dat de boomen, die de andere dorpen versieren,
en daar met de grijsachtig gele geveltjes zoo'n mooi geheel vormen,
in Buren totaal ontbreken. Waarschijnlijk zouden ze in het wijd
uit elkander gebouwde dorp, waar ze niet tegen den wind beschut
zijn, ook niet kunnen gedijen.
De hooi- en bouwlanden om de dorpen waren geheel (op West-
Ameland) of gedeeltelijk (bij Nes-Buren op Oost-Ameland) door
veekeerende dijken omgeven. Al het land n.1. buiten den cultuur-
grond, lag woest en werd als gemeene weide gebruikt, de z.g. buiten-
weide (dit tegenover de binnenweide, de Miede, die binnendijks lag).
Om nu het vee, dat den geheelen zomer op de buitenweide liep,
te beletten op de hooi- en bouwlanden te komen, had men
deze omgeven door dijkjes van zand en plaggen, die aan de
buitenkant steil waren, maar naar binnen toe zacht glooiend
afliepen.
Ook langs de toegangswegen naar de dorpen waren dergelijke
wallen gemaakt, zoodat deze wegen aan beide kanten een muurtje
van zand hadden. Aan de Zuidzijde van het eiland, bij de Wadden-
zee, gingen de veedijkjes over in den ouden zeedijk, (ongeveer
2]/i M. hoog) die bestond uit klei, wier en plaggen. Ook deze was
aan een kant, n.1. de zeezijde steil, daar hij tevens als veekeering
dienst moest doen. Zoowel de vee- als de zeedijkjes zijn nog grooten-
deels blijven staan, en geven in het landschap de grens aan tusschen
den ouden cultuurgrond, en de vroegere gemeene Markegronden,
waar tegenwoordig de nieuwe ontginningen liggen.
Op de kaart is al te zien, dat de oude zeedijk zeer vele bochten
vertoont. Juist bij deze bochten liggen meest z.g. wielen, dat zijn
diepe, met water gevulde gaten, die door de zee bij dijkdoorbraken
in het Miedeland geslagen zijn. Deze wielen werden, als het water
verzoet was, als drinkvijvers voor het vee benut. Voor hetzelfde
doel vinden we langs de toegangswegen naar de dorpen ook nog
gegraven kommen, de z.g. dobben, die dienden om het vee, dat
's avonds en 's morgens langs die route van en naar de gemeene
quot;w^ide gedreven werd, te laten drinken.
De oude zeedijk is nu gedeeltelijk afgegraven en de klei er van
is gebruikt voor wegenaanleg enz. Tegen den binnenkant, en ook
op de afgegraven plekken (waar door menging van de klei met het
zand van den ondergrond een goede tuingrond ontstond) worden
aardappelen, voederbieten en groenten verbouwd.
Van de oude zeedijken hebben wij een prachtig gezicht over het
eiland. Hier is, zooals reeds werd gezegd, de grens tusschen oud
en nieuw cultuurland. Aan de binnenzijde van den dijk liggen de
hooilanden, die vooral in de maand Juni, als het gras bijna gemaaid
kan worden, ons een prachtige, bijna ononderbroken groene vlakte
vertoonen, enkele K.M.2 groot. De kavels zijn vrij groot, afge-
scheiden door smalle greppels en enkele slootjes, en meestal van
een van de hoofdwegen direct toegankelijk. Het mooie van het
landschap, en tevens het typeerende voor dit gedeelte van den
ouden cultuurgrond, is het wijde uitzicht, niet gestoord door afraste-
ringen van prikkeldraad of andere omheiningen. De beteekenis van
dit beeld komt later ter sprake. Als weiland wordt dit gedeelte
van den bodem zelden gebruikt; als dit noodig is, laat men het vee
op Amelander manier aan het „tuurquot; loopen (d.w.z. aan een kort
touw, dat met een z.g. tuurpen in den grond wordt vastgezet).
Buiten de vee- en zeedijken ligt het jonge cultuurlandschap. Hier-
toe behoort vrijwel alles, wat vroeger tot de onverdeelde marke-
gronden behoorde. Pas na de verdeeling hiervan ging dit land in
particulier bezit over.
Het gedeelte hiervan, dat langs de duinen ligt, werd reeds bij
de hooge zandgronden besproken. Verder naar het Zuiden bestaat
de bodem uit lagere zandgronden en veen, evenals in de binnen-
weiden. Deze zand- en veengronden vormen één geheel met het
jonge zeekleigebied aan een wadkant. Enkele stukjes van de klei
zijn als bouwland in gebruik, maar verder is alles weide. Hier
ontbreekt de onafgebroken ruimte, die bij het oude cultuurland zoo
trof. Alle perceelen zijn omheind. Vele er van, (vooral op den
zandgrond) zijn nog niet, of slecht geëgaliseerd. Kapitaalgebrek
is hiervan de voornaamste oorzaak. De waterloopen en geulen,
die het jonge zeekleigebied nog doorkruisen, herinneren aan de
..slenkenquot;, die in vroeger tijd den Wadkant insneden. Groote
wateroppervlakten liggen nog aan den binnenkant van de nieuwe
zeedijken.
De grond langs de dijken in het jonge zeekleigebied bestaat
uit klei, die in meerdere of mindere mate met zand is vermengd.
Vooral tusschen Nes en Ballum is de menging sterk. Het zand
overheerscht daar op sommige plaatsen vrijwel geheel; de grond
ligt daar nog woest, en is als dorpsweide in gebruik. Het jonge
zeekleigebied wordt aan den Zuidkant afgesloten door twee dijken.
De eene begint bij de Hollumer Duinen ten Z.W. van dat dorp
en buigt tusschen Ballum en Nes naar het Noorden om. Deze
dijk is de zeewering van het Waterschap „De Grieënquot;. Ten Oosten
hiervan ligt het Waterschap „Nes-Burenquot;. De zeedijk hiervan loopt
niet geheel om Oost-Ameland heen, maar sluit aan bij de Kooi-
duinen, ten Oosten van de Kooi.
De scheidende dijk tusschen de twee waterschappen is a.h.w.
een uitdrukking van de verschillen, die er bestaan tusschen Oost-
en West-Ameland, verschillen, die ons later nog uit tal van feiten
blijken zullen.
Tenslotte nog iets over de wegen en het verkeer in het algemeen.
Zoowel het locale als het interlocale verkeer was en is in hooge
mate van de geographische omstandigheden afhankelijk. Voor het
locale verkeer zijn de natuurlijke belemmeringen, die er bestonden
(slechte, stuivende wegen over de hooge zandgronden) sinds den
aanleg van den straatweg nu ongeveer twintig jaar geleden, verdwe-
nen. De aanleg van dezen weg zou vroeger onmogelijk geweest zijn,
daar hij door overstuiven met duinzand of door wegspoelen, door het
overslaande zeewater voortdurend bedreigd geweest zou zijn. Met
de betere beplanting van de duinen, en den aanleg van den zeedijk
zijn deze bezwaren overwonnen en is een zeer goed verkeer over
het eiland mogelijk geworden. De hoofdverkeersweg loopt West-
Oost, langs de as van het eiland. Loodrecht daarop staan de
hoofdstraten van de dorpen. Het interlocale verkeer wordt op
Ameland, evenals op de andere eilanden nog sterk beïnvloed door
de geographische ligging. De gewone verbinding met het vaste-
land wordt onderhouden door den Rijksveerdienst. Eén keer per
dag (in den zomer twee keer) vaart de postboot tusschen Nes en
Holwerd heen en terug. De ondiepten van de Wadden maken het
noodzakelijk, dat men hierbij een bepaalde route volgt; het is on-
mogelijk rechtstreeks op het doel af te varen. Op beide eindpunten
van het traject zijn door den R. W. aanlegsteigers gebouwd, die een
eind in zee liggen. De pier bij Holwerd is 1 K.M. lang; die bij Nes
is korter. Ze zijn zóó gebouwd, dat de autobussen tot aan de boot
kunnen rijden. Dit is vooral bij hoog water zeer noodig.
De overtocht kan alleen bij vloed volbracht worden. Bij
hevige vorst, of bij aanhoudenden Oostenwind, als de vloed niet op
kan komen, is het eiland onbereikbaar. Zoo was Ameland ge-
durende de vorstperiode van 1929, ruim l]/^ maand door het ijs
ingesloten, (van begin Februari tot half Maart). Om eenigszins
een indruk te geven van een dergelijk isolement ontleenen wij het
volgende aan het verslag van den Rijksveerdienst van dat jaar:
7 Februari verscheen een loodsboot met post in het Ame-
lander Gat.
13 en 16 Febr. landden er vliegtuigen op de Vrijheidsplaat (ten
Z.W. van Hollum.
Na 18 Febr. ging de post per slede over de Wadden. Op
28 Febr. zelfs per vrachtauto.
Nog op 5 Maart bracht men de post per slede en fiets over
het ijs. Pas na 18 Maart kon de veerdienst weer geregeld onder-
houden worden.
Bij zeer laag water (b.v. met Oostenwind) kan het gebeuren,
dat de boot tijdens den overtocht op het Wad blijft steken, en
daar soms gedurende meer getijden op hoog water blijft wachten.
In het gunstigste geval kunnen de passagiers met een barkas
van boord gehaald worden. Anders zijn zij gedwongen op de boot
te blijven tot deze den tocht kan hervatten.
Een andere moeilijkheid is hoog water bij Westerstorm. Dan
slaat het water over de uiteinden van de pieren heen en kan de
boot niet op de gewone plaats meren. Daarom heeft men dicht
onder den wal aanlegsteigers gemaakt, waar de boot bij hoogen
vloed kan meren. Dergelijke verkeersmoeilijkheden kunnen in den
zomer als er honderden badgasten vervoerd moeten worden, groot
nadeel brengen. Ook voor de op het eiland wonende zeelieden is
het onaangenaam, dat de verbinding met de vastewal, ondanks alle
verbeteringen, die men in de laatste jaren heeft kunnen aanbrengen,
nog steeds eenigszins onzeker is. Gelukkig is tegenwoordig het
luchtverkeer in staat het isolement van het eiland desnoods te ver-
breken (bij ziekte enz.)- Een behoorlijk vliegveld is daarom voor
het eiland van het grootste belang.
De geografische hgging van Ameland doet het vermoeden rijzen,
dat het klimaat den invloed van de zee duidelijk zal vertoonen.
Om dit na te gaan staan ons ten dienste de regenwaarnemingen
van het K.N.M.I. te Hollum en waarnemingen, verricht op het,
korten afstand voor de kust gelegen vuurschip Terschellingerbank.
Een korte reeks waarnemingen te Hollum in Mei/Juni 1935 ver-
richt geeft vergelijkingsmateriaal, om de cijfers van de stations
Akkrum en den Helder op hun bruikbaarheid voor het bepalen van
het klimaat van Ameland te toetsen. Het is op deze wijze, dat
werd nagegaan het verschil tusschen maximum- en minimumtempe-
ratuur, de dagelijksche amplitude. Immers, voor waarnemings-
stations aan zee, als den Helder en Hollum, is te verwachten
dat dit verschil geringer zal zijn, dan voor stations verder land-
inwaarts gelegen, zooals Akkrum. Uit de waarnemingsreeks werd
daarom een aantal dagen gekozen, waarop de weersomstandigheden,
wat bewolking en wind betreft, ongeveer gelijk waren.
Datum |
Amplitude | ||
Helder |
Akkrum |
Hollum | |
18 Mei |
7,6° |
12,4° |
8,0° |
22 Mei |
2,0° |
8,8° |
4,1° |
25 Mei |
3,0° |
10,1° |
4,9° |
29 Mei |
4,5° |
16,6° |
6,4° |
30nbsp;Mei 31nbsp;Mei |
5,0° |
8,6° |
4,8° |
I Jun. |
4,9° |
8,2° |
8.9° |
Windkracht
kleiner dan 4
y* gt;i 5
4—6 (N.O.)
kleiner dan 4
tt tt 4
ttnbsp;4
f 3—3, Hollum
Iv.m. windstil.
Bewolking
vrij zwaar.
Akkrum en Hol-
matig.
Helder zwaar
zeer gering.
Helder gering,
gering.
Akkrum iets meer.
matig,
zwaar.
matig. Hollum 8
uur v.m. zwaar.
De amplitude van Akkrum was in de meeste gevallen veel grooter
dan die van de beide andere stations. Vooral op een warme dag,
zooals 29 Mei geweest is, komt duidelijk te voorschijn, dat het
klimaat van Akkrum veel grooter uitersten vertoont, dan de dichter
bij zee gelegen stations den Helder en Hollum. Deels zal dit ook
aan de bewolking gelegen hebben; bij een gebroken bewolking
zooals Akkrum op die dag had, is de verwarming door straling nog
grooter, dan bij de vrijwel geheel onbedekte lucht, die op de beide
andere stations werd waargenomen.
Een voor het voorjaar typische dag was 25 Mei. De relatief
koude Noordoostenwind bracht weinig bewolking aan de kust.
Verder landinwaarts was de lucht al verwarmd; Akkrum toonde
een zwaarder bewolking dan Hollum en den Helder.
Op 1 Juni had Hollum van de drie stations de grootste amphtude.
Deze vond voornamelijk haar oorzaak in het lage maximum. De
windstilte, die er in de nanacht heerschte, maakte, dat de invloed
van de zee tijdelijk werd uitgeschakeld, zoodat de temperatuur kon
dalen, zelfs nog beneden die van het landstation.
Het is niet mogelijk aan de hand van deze cijfers een volledige
beschouwing te geven van het weer op Ameland. Een typisch eiland-
verschijnsel, de matigende invloed van de zee op het khmaat, komt
uit deze weinige gegevens echter duidelijk naar voren. In verge-
lijking met het toch vrij dichtbijgelegen landstation is de temperatuur
gelijkmatig.
Dat door de bewoners dikwijls geklaagd wordt over de guurheid
van het klimaat, vindt niet zoozeer zijn oorzaak in de temperatuur,
dan wel in de wind. Windstilte komt op de eilanden zelden voor.
Dat de windsnelheid belangrijk is, geeft de volgende tabel aan,
die ontleend is aan het werk van Dr. Braak (10).
Gemiddelde windsnelheid in Meters per secunde.
Jan. Feb. Mrt. Apr. Mei Juni Juli Aug. Sept. Oct. Nov. Dec. Jaar
Rottumeroognbsp;7.6nbsp;7.2nbsp;7.2nbsp;1.0nbsp;6.9 7.0nbsp;6.6nbsp;6.7nbsp;6.8nbsp;7.4nbsp;7.3nbsp;8.0nbsp;7.1
Borkum . .nbsp;6.9nbsp;6.5nbsp;6.7nbsp;6.0nbsp;5-7 5-7nbsp;5-6nbsp;6.0nbsp;5.9nbsp;6,9nbsp;7.1nbsp;7.3nbsp;6.4
Groningen .nbsp;5.4nbsp;5-onbsp;5gt;onbsp;4-7nbsp;4-3 4-1nbsp;3-9nbsp;4-0nbsp;4.onbsp;4.4nbsp;4-8nbsp;5-0nbsp;4-6
De snelheid van de wind en dus ook de windkracht, is op de
eilanden veel grooter dan op het land.
Deze aanzienlijke snelheid van de wind is van grooten invloed
op het landschap. De boomgroei is beperkt tot de dorpen; liggen
de woningen iets verder uit elkaar, wat b.v. te Buren het geval
is, dan ontbreken de boomen. Buiten de dorpen ligt het vlakke
terrein, waar de wind vrij spel heeft, en slechts enkele scheef-
gewaaide struiken laat bestaan.
Onder speciale voorzorgen heeft men kans gezien in de duinen
-ocr page 38-de boschaanplant te doen gelukken. Ook op het stuiven der duinen
in de vorige eeuw had de wind grooten invloed. Naast temperatuur
en wind is, speciaal voor het boerenbedrijf, de neerslag van belang
Gemiddelde regenval. Waarnemingen 1891—1930. (11)
Winternbsp;Lentenbsp;Zomernbsp;Herfst
Stations Dec. Jan. Fbr. Mrt. Apr. Mei Juni Juli Aug. Spt. Oct. Nov. Jaar
Texel...nbsp;70nbsp;56nbsp;42nbsp;44nbsp;40nbsp;^nbsp;45nbsp;59nbsp;70nbsp;72nbsp;78nbsp;72 689 m.m.
Vlieland. .nbsp;72nbsp;59nbsp;43nbsp;47nbsp;59nbsp;40nbsp;46nbsp;58nbsp;80nbsp;77nbsp;89nbsp;81 731 „ „
West-Ter-
schellingnbsp;71nbsp;57nbsp;44nbsp;47nbsp;39nbsp;41nbsp;47nbsp;58nbsp;79nbsp;73nbsp;9onbsp;76 732 „ „
Hollum op
Amelandnbsp;62nbsp;46nbsp;38nbsp;40nbsp;38nbsp;38nbsp;48nbsp;64nbsp;82nbsp;69nbsp;81nbsp;70 676 „ „
Leeuwardennbsp;67nbsp;53nbsp;44nbsp;47nbsp;41nbsp;45nbsp;55nbsp;72nbsp;87nbsp;68nbsp;80
727
Nes (op de regenkaart van Nederland t.o. pg. 190 in Schuilings
handboek) heeft 675 m.m. regen.
Hollum heeft dus een laag regencijfer. Vooral het voorjaar is
zeer droog; het regenminimum, dat voor ons land in den regel in
Februari of April valt, is hier verschoven tot in Mei.
Dr. Braak verklaart dit als volgt (12):
„In Mei is de luchttemperatuur boven zee het verst beneden die
der landstations en het is begrijpelijk, dat deze voor den neerslag
ongunstige toestand zich bij de veelvuldige N.W. winden het meest
op de Waddeneilanden doet gevoelen.quot;
Dat hier werkelijk in het voorjaar de Noordelijke winden veel-
vuldig voorkomen, blijkt uit de waarnemingen op het vuurschip
„Terschellingerbank''.
Van 1884^1908 werd waargenomen (13):
Wind met Noordelijke
component
24 % van de waarnemingen.
37 % van de waarnemingen.
40 % van de waarnemingen.
28 % van de waarnemingen.
Winter .
Voorjaar.
Zomer .
Herfst .
Wind met Zuidelijke
component
45 % van de waarnemingen.
31 % van de waarnemingen.
27 % van de waarnemingen.
42 % van de waarnemingen.
I De meeste regen valt in Augustus. Het October-maximum dat
door vele regenstations nabij de kust wordt waargenomen komt hier
als secundair-maximum toch nog duidelijk naar voren.
NES: De dorpswegen zijn in den winter
nog moeilijk begaanbaar.
Over het algemeen kunnen we van het klimaat op Ameland dus
zeggen, dat, hoewel de zee een matigenden invloed heeft, de voort-
durend waaiende wind het klimaat kouder doet lijken dan het is.
Een feit is, dat het vee vrij laat in den herfst nog buiten loopt,
(vroeger tot 5 December) terwijl het nieuwe landbouwjaar vroeger
pas begon op 12 Mei (van dien dag af was het loopen door de
hooilanden verboden).
Het is dan ook een bekend feit, dat het begin der jaargetijden,
vergeleken met de plaatsen meer landinwaarts, op de eilanden, iets
vertraagd is.
AANTEEKENINGEN BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK I
1.nbsp;Henket, H. M., Duinen en oeverwerken op Ameland. Gedenk-
boek Kon. Inst. v. Ing. pag. 143 v.v.
2.nbsp;Gedenkboek Ned. Heide Mij., 1913 pag. 93.
3.nbsp;Inlichtingen van den Duinwachter van R. Waterstaat.
4.nbsp;Inhchtingen Secretarie Ameland.
5.nbsp;Staring, W. C. H., De bodem van Nederland. I. 1856.
pag. 326.
6.nbsp;Koopmans, D. en A. N., De plantengroei van Ameland.
De levendige natuur XXLX, pag. 333.
7.nbsp;Dieren J. W. van, Organogene Dünenbildung u.s.w.
8.nbsp;Dieren J. W. van, Organogene Dünenbildung u.s.w.
9.nbsp;Houwink, }., De Staatkundige en Rechtsgeschiedenis van
Ameland tot deze eeuw. pag. 226.
10. Braak, C., Mededeelingen en Verh. K.N.M.I. No. 32,
pag. 31.
11.nbsp;Braak, C.,nbsp;Mededeelingen en Verh. K.N.M.I. No. 34a,
pag. 60.
12.nbsp;Braak, C.,nbsp;Mededeelingen en Verh. K.N.M.I. No. 34a,
pag. 74.
13.nbsp;Stok, V. d., Mededeehngen K.N.M.I. No. 13a, pag. 14 en
volgende.
Foto Prof. V. Vuuren
Het dorp Ballum.
De oostkant, gezicht over de Miede naar het dorp.
HOOFDSTUK H
DE OUDE TOESTAND
In 1854 werd, op last van de Staten van Friesland een kaart uit-
gegeven van het eiland Ameland. Deze kaart uit het midden van
de vorige eeuw, vóór de groote landbouwcrisis ook hier dwong
tot moderniseering van de bedrijven, waardoor het landschap groote
veranderingen zou ondergaan, is een waardevolle basis voor een
recontructie van het boerenbedrijf op Ameland in de vorige eeuw.
We kunnen dit nog aanvullen met de gegevens, die Burgemeester
V. Heeckeren in zijn eerste gemeenteverslagen heeft vastgelegd.
Allereerst de kaart, die ons een inzicht in het landschap moet
geven. (Kaart I).
De duinen, die nu een onafgebroken rij, ongeveer evenwijdig
met de kust vormen, waren in de vorige eeuw verdeeld in twee
sikkelvormig omgebogen groepen. Die op het Westelijk deel van
het eiland beschermden Hollum en Ballum, terwijl achter de Ooste-
lijke duingroep Nes en Buren lagen. Ongeveer een vierde van
het eiland werd verder ingenomen door een groote zandplaat met
enkele duingroepjes, het Nieuwland's Rijd en de Pinke- of Oerder-
duinen.
Opvallend is de duidelijke scheiding tusschen het Oostelijk en
het Westelijk deel van het eiland. De duingroepen, die oorspron-
kelijk los van elkander lagen, waren in 1854 verbonden door den
z.g. Helmdam. Deze plaats, waar een diepe kreek, de Slenk, den
Zuidoever insneed, was van oudsher een bedreigd punt geweest.
Niet alleen was de Slenk een verkeersbelemmering, als de wind
het water van het Wad tot ver over het eiland stuwde (1), ook
van den Noordkant dreigde gevaar, als de Noordzee bij hoogen
vloed oversloeg en zee en wad hier in elkander vloeiden. Om het
verkeer van Oost naar West mogelijk te maken, heeft men in
de 19e eeuw een brug over de slenk geslagen (2). Door de aan-
vallen op dit punt van twee kanten, werd een doorbraak van het
eiland als het ware al voorbereid. Nog in 1856 schreef men in het
Gemeenteverslag: „Het eiland wordt bedreigd door een algeheele
doorbraak van het Noorden en van het Zuidenquot; (3).
Geen wonder, dat men pogingen deed om een dergelijk onheil
te voorkomen (4).
In 1808 werden op kosten van het Domeinbestuur de duinen door
een zanddijk verbonden, maar deze werd nog hetzelfde jaar door
storm vernield. De Rijkswaterstaat probeerde het in 1828 met behulp
van rijsschermen en stroo. Maar in 1845 was men nog niet tot
resultaat gekomen. Het volgend jaar werd het werk met kracht
aangepakt. Het zand werd gemold, d.w.z. met groote borden, die
door paarden getrokken werden, bij elkaar geschraapt, en in 1851
was de dijk gereed. Later vormde zich een voorduin, en in 1890
legde de R. W. nog een stuifdijk aan ten Noorden van den Mol-
dijk, waardoor de groote inbochting van de duinenrij in het midden
van het eiland geheel verdwenen was.
Maar ook op een ander punt dreigde gevaar. De Oostelijke duin-
groepen waren bij hoog water geïsoleerd. Gevaarlijk was dit niet
alleen voor het eiland, maar tevens voor het daar grazende jongvee.
Dit was dan onbereikbaar en liep gevaar te verdrinken.
In 1855 probeerde men daarom ook hier een zanddijk aan te
laten stuiven; deze pogingen mislukten echter, evenals die, welke
in 1880 aangewend werden. In 1882 probeerde men het opnieuw.
Een stuifdijk werd aangelegd tusschen de Kooi- en Oerderduinen
over een lengte van 3600 M. De voornaamste gaten in de duinenrij
waren hiermede gedicht. Toch bleef de zee een gevaarlijke vijand
voor het eiland. De aanleg van nog andere stuifdijken was nood-
zakelijk om de zwakke plekken te versterken. De duinen tusschen
Hollum en Ballum bijv. waren laag en hadden veel van afslag
te lijden.
Aan het eind van de 19e eeuw waren dus door de zorg van
den R. W. de oorspronkelijk losse duingroepen door stuifdijken
aaneengeschakeld tot een behoorlijke kustverdediging.
Binnen de duinbogen lagen de dorpen, met de hooi- en bouw-
landen, omringd door dijkjes. Buiten de dijkjes lag de woeste grond,
de onverdeelde markegrond, de buitenweide of Grie. Deze
bestond uit vele grondsoorten, varieerend tusschen de hooge zanden
aan den duinkant en de slikkerige klei van den Waddenzoom.
Men kan a.h.w. drie „cultuureilandenquot; onderscheiden, aan alle
kanten omgeven door woeste gronden. Duidelijk blijkt nu, waarom
in de inleiding verschil werd gemaakt tusschen den ouden en den
nieuwen cultuurgrond.
Bespreken wij eerst het oude cultuurlandschap, zooals het op
de kaart staat aangegeven.
Zelfs bij een oppervlakkige beschouwing valt al dadelijk het
groote verschil tusschen de perceelsindeehng op het Oostelijk en
het Westelijk deel van het eiland in het oog. De versnippering van
een deel van de gronden in het Westen is door den teekenaar
prachtig in beeld gebracht. Met schijnbaar groote nauwkeurigheid
heeft hij de kleine, zeer smalle perceeltjes geteekend. Schijnbaar,
want zelfs van de kadasterkaart van dien tijd werd door deskun-
digen gezegd, dat er maar één ding met zekerheid over te zeggen
viel, n.1. dat zij onjuist was (5). Toch krijgt men door de teekening
een algemeen inzicht in de verdeeling van den grond.
Het zijn de Mieden, de hooilanden, die al eeuwen lang door de
Amelander boerenfamihes gebruikt werden. In vroeger eeuwen
werden deze landerijen periodiek verdeeld. Om deze uitgifte van
grond zoo eerlijk mogelijk te doen geschieden, werden aan iederen
rechthebbende stukken aangewezen over de geheele Miede ver-
spreid, welke tezamen de oppervlakte hadden van zijn aandeel.
Dit geschiedde, opdat ieder in zijn aandeel goede en slechte stukken
verkreeg. Toen de periodieke verdeeling werd afgeschaft, behield
een ieder, wat hij op dat tijdstip bezat. Het land van elk der
gerechtigden lag dus over de geheele Miede verspreid en bestond
uit een aantal kleine perceeltjes. In later jaren werd het er door
erven en koop niet beter op. Door de langdurig voortgezette op-
deeling van de bedrijven was hier tenslotte een warwinkel van kleine
perceeltjes ontstaan, slecht van vorm (te lang en te smal), zonder
behoorlijke afwatering en zonder toegangswegen.
Het lijkt een raadsel, hoe ieder ooit zijn eigen grond heeft kunnen
terugvinden. De afscheidingen van de perceelen waren niet of slecht
aangegeven. Met een mes sneed men soms de voorletters van den
eigenaar in de graszode (in vroeger tijd had men daarvoor een
bepaald merk, bestaande uit enkele rechte lijnen, dat ook als onder-
teekening van officieele documenten gebruikt werd).
Alleen in de Mieden waren deze kleine perceeltjes; op de hooge
zandgronden waren zij wat grooter.
Hier lag het bouwland, de van oudsher „verdeelde Markquot;. Dit
was particulier eigendom, maar stond toch onder toezicht van de
bestuurders van de Mark. Waar Houwink zegt: (van Hollum) ...de
verdeelde Mark- de Miede en andere binnenlanden onder het toe-
zicht van de rechters (de leden van het Markebestuur)... (6) kan
hij moeilijk anders bedoelen dan de hooge zandgronden, ook wel
„omlandquot; genoemd, die grootendeels als bouwland in gebruik waren.
Behalve het eigenlijk omland, dat bij de Mieden aansloot, had men
ook nog z.g. „hiemenquot;, d.i. kleine stukken bouwland, aan alle
kanten door dijkjes omgeven. Dit zijn waarschijnlijk ontginningen
van stukken Markegrond. Naarmate de behoefte aan bouwland
toenam, ging men stukken van de onverdeelde Mark exploiteeren.
Maar ook de andere landen waren door aarden wallen omringd,
de z.g. veedijkjes. Zij dienden om het vee, dat op de algemeene
weide liep, van de landerijen te weren.
Daar het hout op het eiland schaarsch was, behielp men zich
met de middelen, die men had, en werden de walletjes van zand
en plaggen geconstrueerd. Langs den Zuidrand van de Mieden,
waar de dijk tevens als zeeweering dienst moest doen, werd bij
den aanleg ook nog wier gebruikt. Langs den duinkant hielden
de dijken ook het stuivende zand eenigszins tegen.
Hoewel de grootte der perceelen van het Omland iets beter was
dan in de Mieden, was toch ook hier een goede exploitatie onmoge-
lijk door den slechten toestand van de wegen en waterlossingen.
Deze ontbraken vrijwel geheel.
De landerijen van Nes en Buren vormden een aaneengesloten
geheel, door zeedijkjes in het Z.W. en Z.O. gedeeltelijk beschermd.
De eerste aanvallen van de Waddenzee mag men daarmee mis-
schien hebben afgeweerd, het groot aantal wielen, dat op de kaart
staat aangegeven, juist daar, waar de dijk ontbreekt, wijzen er op.
dat het water maar al te vaak tot hier is doorgedrongen en daarbij
zijn sporen heeft achtergelaten. De boeren ondervonden er dikwijls
de nadeehge gevolgen van, als het hooi wegdreef (7), of als, erger
nog, de vloed zoo hoog kwam, dat ook de hooger gelegen bouw-
landen overstroomden (8). Hoewel de perceelen hier over het alge-
meen grooter waren dan op West-Ameland, is ook hier de vorm
De oude veedijken omzoomden de toegangswegen naar de
dorpen en beletten het vee op de hooi- en bouwlanden
te komen.
ongunstig, en zijn wegen en waterlossingen minimaal. Het gebruik
van den grond is hier hetzelfde als bij Hollum en Ballum.
Bij Nes/Buren vinden we op sommige plaatsen in de Miede nog
een dun laagje klei, overgebleven van de vroegere overstroomingen.
De Mieden in het Westen, waar de zee niet kon komen, bestaan
geheel uit zand en veen. Waarschijnlijk zijn de bewoners van het
eiland tot dijkbouw overgegaan, toen de zich uitbreidende Wadden-
zee (He eeuw?) een bedreiging voor hun landerijen begon te
worden.
Daarmede was tevens een grens gesteld aan het occupatiegebied.
Naar het Z. was uitbreiding niet meer mogelijk, zonder den dijk
te verleggen. Alleen aan den Noordkant op de hooge, moeilijk te
exploiteeren duinzanden kon men het areaal cultuurgrond nog ver-
grooten. Daar werden de z.g. „hiemenquot; aangelegd. Een deel van
den gemeenschappelijken grond, de onverdeelde markegrond, werd
omdijkt en ontgonnen, en ging daardoor in particulier bezit over.
Eigenaardig is, dat een van de grootste van die ontginningen, het
z.g. Koudenburgs Hiem bij Hollum in 1695 geheel in bezit was van
de Heeren van het Eiland (9).
Hollum, het dorp met de grootste bevolking heeft deze expansie
het meest noodig gehad, en heeft er niet tegenop gezien het on-
vruchtbare duinzand te gaan bewerken.
Minder behoefte aan uitbreiding had Ballum. Blijkbaar was er
voldoende grond voor de kleine, hier wonende groep. Enkele
kleinere Hiemen wijzen op ontginningen in vroeger eeuwen. Ook
te Nes en Buren is blijkbaar uitbreiding van den cultuurgrond
noodig geweest. De Akkers en het Nieuwland bij Buren zijn a.h.w.
in de gemeene weide „uitgebouwdquot;.
Ten Noorden van deze beide dorpen in de duinen liggen de
Vleijen en de Duinlanden (10). De voor Ameland zeer groote
perceelen doen vermoeden, dat ook deze pas later geëxploiteerd
zullen zijn; vermoedelijk zijn deze gronden voor het grootste ge-
deelte als weiland in gebruik geweest en daarvoor zeer extensief
gebruikt, zoodat .van een moeizame ontginning als bij de hiemen
geen sprake was. Nes had, voor een zoo groot dorp, betrekkelijk
weinig cultuurgrond. Men moet daarbij echter bedenken, dat de
agrarische bevolking van het dorp waarschijnlijk een kleiner deel
uitmaakte van het totaal, dan in de andere dorpen. Hier was n.1.:
Ie. Het administratieve centrum,
2e. Het veer naar Holwerd,
3e. Veel winkels en bedrijf voor de passeerende schepen, die
over het Wad van en naar Oost-Friesland en Hamburg
voeren en hier vlak langs den wal moesten (11).
Als een aparte ontginning liggen de Koollanden midden in dc
gemeenschappelijke gronden van Buren, ten Oosten van dat dorp.
Ze waren geheel omdijkt en behoorden met de kooiplaats tot de
eendenkooi, opgericht in 1705 door de Friesche Oranjes die toen
juist het eiland van de erfgenamen der Camminga's gekocht hadden.
Eigenaardig is de ligging der Zwartwoldster landen, vlak aan
den Wadkant, zonder eenige bescherming tegen het zeewater. Ze
waren verkaveld. In 1560 lag hier nog een dorp, Swartenwolden,
dat echter evenals een oostelijker gelegen gehucht, (Oerd) sinds-
dien verdwenen is (12).
Buiten de dijkjes hield het particulier bezit op en strekte zich
over de geheele lengte van het eiland een strook grond uit, die op
enkele plaatsen van den duinvoet tot den Wadkant reikte, en die
communaal bezit was. Alle grond dus buiten de dijkjes en buiten
de duinen was onverdeelde Markegrond, de z.g. Buitenweide.
Het Westelijk deel van het eiland werd in beslag genomen door
de Buitenweide van Hollum en Ballum, die van de markgenooten
wonende in de beide dorpen gezamenlijk was. Deze liep tot aan de
Slenk. Daar begon de gemeene weide van Nes, die bestond uit het
land langs den Wadkant, buiten den zeedijk tot aan de Schipsloot.
Alles ten Oosten hiervan behoorde aan de Markgenooten van Buren.
De Gemeene Weiden besloegen dus de geheele Marsch en een
deel der hooge zandgronden. Meestal werd de duinstrook ook nog
door de markltgenooten beweid. Daardoor ontstonden steeds moei-
lijkheden, vooral omdat door het vertrappen van de begroeiing en
het afgrazen van de jonge spruiten van de helm, de duinen gingen
stuiven en niet alleen de gemeene weiden, maar ook de bouw-
landen en zelfs de Mieden met een laag fijn zand bedekten. Her-
haaldelijk worden klachten over het stuiven geuit in de Gemeente-
verslagen van het eind der vorige eeuw. (13). In 1858 schreef de
Burgemeester daarover; ...de duinen, vooral vanaf Ballum tot
Hollum, verkeeren dan ook in een zeer slechten staat. Bunders en
bunders weideland zijn aldaar reeds door duinzand overdekt en
onvruchtbaar gemaakt. (14 t.e.m. 20).
Ook uit later jaren bereiken ons klachten.
(21) Gemeenteverslag 1884: ...is ten Westen van Hollum een
gedeelte der gemeene weiden, ter grootte van ongeveer 80 H.A.
door het zand der Rijksduinen overstoven; te Nes de geheele sHnk-
weide, groot 31 H.A. ter waarde van ƒ6000.— terwijl de duin-
vlakte van Nes tot Hollum en een gedeelte der weide ten Noorden
waarvan de Rijkszeekeerende duinen (hggen) door die duinen onder
het duinzand bedolven zijn. Hebben daartegen en tegen de over-
stroomingen geen voorzieningen plaats, dan is langzaam maar zeker
de ondergang van het eiland te wachten.quot;
Dit is echter geen klacht, die alleen in de 19e eeuw geuit werd.
Reeds daarvoor klaagde Ds, Burger, de toenmalige predikant van
Hollum en Ballum, schrijver van het stuk over Ameland in de
Tegenwoordige Staat; ...want de Kerk hadde schoone inkomste,
eer dat haar landerijen zoo verstoven waren (22).
De duinen van Hollum en Ballum waren van oudsher door de
markgenooten in gebruik als weide voor hun vee, op dezelfde
voorwaarden als voor de onverdeelde markegronden golden (23).
' Naar evenredigheid van het land, dat men in de Miede bezat,
had men het recht vee in de buitenweide en in de duinen te weiden.
Op Oost-Ameland waren de duinen (behalve de strandduinen)
nog in de 19e eeuw aan den ,,vrijgangquot; onderworpen, d.w.z. dat
gedurende een bepaalden tijd van het jaar, van half September
tot begin December, al het vee van die dorpen er in geweid mocht
worden (24).
Men zag heel goed in, welk gevaar het stuiven van de duinen
voor het eiland opleverde. Niet alleen door de verwoesting van de
bouw- en weilanden, maar ook de duinenrij werd zoodanig ver-
zwakt, dat bij storm groote stukken wegsloegen (25). Het ver-
stuiven werd echter niet geweten aan het weiden van vee in de
duinen, maar aan het steken van helm. Men hield op Ameland vol,
„het was al jaren zoo, waarom zou het nu ineens slecht zijn.quot;
Tot de Rijks-Waterstaat, in 1880 ongeveer, als proef drie vakken
van de duinen, elk groot 300 bij 300 M,, afrasterde en met helm
bepootte. De proef gelukte; men begon in 1884 het geheele duin
af te rasteren en met helm te beplanten (26 t.e.m. 32).
Maar ook van den Zuidkant dreigde gevaar.
De Wadkant was niet bedijkt en alleen de binnenlanden waren
min of meer beschermd door de oude zeedijken. Talrijk zijn in
deze dijken de bochten, die dikwijls aan de buiten- of binnenkant
een wiel, d.i. een diepe kom hebben. Bij storm gebeurde het n.1.
maar al te vaak, dat de zwakke dijk bezweek, en het met geweld
binnenstroomende water een diep gat scheurde in de Miede.
Dergelijke overstroomingen hadden meestal zeer schadelijke
gevolgen. Niet alleen misten de boeren een stuk van den grond,
maar het zoute water bedierf het plantendek, en het losgewoelde
zand van den ondergrond bedekte de graszode. Een denkbeeld van
een dergelijke verwoesting geeft ons een beschrijving in het
gemeenteverslag van 1862.
„Den 20 December werd het eiland grootendeels door zee-
water, door den toen woedenden hevigen storm, overstroomd, ten-
gevolge waarvan de dijken der hooi- en bouwlanden van Nes, Buren
en Ballum doorbroken en vernield werden, waardoor belangrijke
schade veroorzaakt werd, terwijl door die overstrooming weinig
vooruitzicht op een goeden oogst bestaat; vooral te Ballum, alwaar
de hooi- en bouwlanden voor overstrooming open liggen, als zijnde
daar een gat gescheurd, het welk niet door de belanghebbenden
gedempt kan worden, en door hetwelk die landen voor het zee-
water open liggen.
Wij vleien ons, dat het gedaan verzoek om het gat van Rijks-
wege late laten dempen, gunstiglijk toegestaan worde.quot;
De regeering heeft blijkbaar ingezien, dat de arme boerenbevol-
king hier onmogelijk zelf de kosten kon dragen, want in 1864 is
met behulp van Rijk en provincie de dijk weer hersteld.
Werd de dijk weer gedicht, (waarbij alle dorpelingen moesten
helpen), dan legde men deze, al naar het uitkwam, voor of achter
het wiel om, waardoor de scherpe bochten ontstonden. Aan dichten
van de wielen viel door de groote diepte meestal niet te denken.
Was het water er in eenmaal verzoet, dan diende het wiel verder
als drinkvijver („dobbequot;) voor het vee. Omdat men altijd zuinig
met het zoete water moest zijn, (kanalen en slooten waren er niet)
werden de dobben regelmatig schoon gehouden. Tegenwoordig laat
dit wel eens te wenschen over; daardoor groeien vele dobben dicht
of drogen uit.
De buitenweide lag geheel open voor eb en vloed. Als oeverver-
dediging was op de gevaarlijkste plaatsen rijs- en steenbeslagwerk
aangebracht om den afslag te verhinderen. Veel hielp dit echter
niet, vooral niet tusschen Nes en Ballum, waar de stroom zoodanig
op de kust stond, dat het oeverwerk ondermijnd werd. Door den
aanleg van een stroomleidenden dam in de Ballumer Bocht (in
1846—'47) werd de stroom verlegd en werd verdere vernieling
op dat punt voorkomen (35).
Toch bleef de zee het land bedreigen (36). De tallooze geulen
en slenken, die den Wadkant insneden, verwijdden zich aan den
mond tot aestuariën. Het wegstroomende water schuurde hier de
oevers uit, en brokkelde de klei af. Deze slenken of slooten drongen
tot ver in het land door. Enkele waren zoo diep, dat bij storm en
's winters de schepen er een schuilplaats in zochten (37), getuige
namen als Schipsloot en Schuitenleije. De slenken hadden verder
nut als waterloozing. Was door hooge vloed het onbedijkte land
overstroomd, dan kon hierdoor een snelle afstrooming tot stand
komen, zoodat het zoute water niet al te lang op de landerijen bleef
staan.
Op Ameland, evenals op vele andere Waddeneilanden, was dus
het bedijkte land, dat particulier bezit was, omgeven door den onver-
deelden Markegrond, die onbedijkt was. Dit voorkomen van de
Markeorganisatie behoeft niet te worden afgeleid uit de afkomst
van de groep, die haar had ingesteld. Uit de voorgaande beschrijving
blijkt duidelijk, dat het gemeenschappelijk gebruik van den grond
hier door de eigenschappen van het milieu werd opgelegd. Vanuit
het Noorden dreigde het steeds stuivende duinzand, terwijl aan
den Zuidkant de Wadden het gebied voortdurend verkleinden.
Dergelijke schadelijke invloeden konden onmogelijk door het indi-
vidu alleen geweerd worden. Een organisatie zooals die in het
Markeverband was daarom noodzakelijk. Het is hiermede echter
nog niet bewezen, dat het juist alleen deze factoren geweest zijn,
die de Marke hebben doen ontstaan. Maar zeker is wel, dat hier-
door deze sociale organisatie zich tot de 20ste eeuw heeft kunnen
handhaven.
Op de inrichting van de Marken zelf komen wij later terug.
Veel bracht de buitenweide niet op. Toch was de grond grooten-
deels goed tot zeer goed. Maar aan het onderhoud er van werd
niets gedaan. Het onbeschermde land was in den loop der eeuwen
bedekt met een kleilaag De dikte van deze laag varieert sterk.
Op enkele plaatsen bedraagt zij 70 a 80 c.M., elders niet meer
dan 20 a 30 c.M. Dit was vooral bij de oude zeedijkjes het geval.
Het water had hier groote en kleinere gaten geslagen, waardoor
de klei weer weggespoeld was. Ook langs de slenken varieerde
de dikte der kleilaag zeer. Op andere plaatsen was de klei ver-
mengd met zand, zoodat een zavelgrond ontstaan was (38, 39).
De zee heeft dus zoowel scheppend als vernielend gewerkt. Aan
den eenen kant werd de Waddenzoom door de kracht van het water
vernield, maar daartegenover staat, dat de scheppende kracht van
de zee slikken en schorren deed ontstaan, die, zoodra ze begroeid
waren, weer als weide gebruikt werden. Voordat de dijk er was,
vergrootten dergelijke schorren de Buitenweide. Toch schijnt er de
laatste eeuwen meer afslag dan aanwas geweest te zijn. Letten we
bijv. eens op de landerijen bij Nes en Buren.
Het is bijna niet aan te nemen, dat men grond, die zoo dicht
bij de zee ligt als de Nesser Mieden en de Zwartwoldster landen
als particulier bezit in gebruik zou nemen, terwijl de omringende
landerijen onverdeeld gebleven zijn, omdat de individueele exploi-
tatie niet goed uitvoerbaar was.
Toch zijn deze Zwartwoldster landerijen al lang als hooiland
in gebruik. Zij waren in 1729 blijkbaar al particulier bezit. Toen
werd er n.1. een regeling getroffen tusschen de eigenaren der landen
voor het toezicht er op (40).
Waarschijnlijk lagen toen die landerijen niet zoo dicht bij de
zee, maar zijn zij door afslag aan den oever komen te liggen. Ook
bij Nes is blijkbaar het eiland vroeger veel breeder geweest (41,
42, 43). Het is mij niet gelukt, betrouwbare gegevens hierover
te vinden.
Door het ontbreken van een dijk of kade, aan den Zuidkant,
overstroomde het eiland bij eiken hoogen vloed. De eenige goede
zijde hiervan was, dat er telkens een laagje slib op het land werd
afgezet; deze natuurlijke bemesting was van te meer belang, omdat
elk onderhoud van de gemeene gronden ontbrak. Er waren echter
ook groote nadeelen aan verbonden. Bij snel opkomenden vloed
liep het vee gevaar te verdrinken. Het zoute water kon niet vlug
worden afgevoerd, de oever lag hier hooger dan het meer binnen-
I—III I
qjs ^ ■
r
„ y...' • ll
1
• 1
Foto Prof. V. Vuuren
De afslag van het eiland aan de Westkant. (Sept. 1935). Het badhuis moest in
najaar 1935 worden afgebroken.
waarts gelegen land, (i 40 c.M.), zoodat het water moeilijk weer
weg kon stroomen (44); greppels graven was gevaarlijk, daar deze
door de kracht van het stroomende water uitgediept en verwijd zou-
den worden. Vele planten stierven af; dobben en wielen buiten den
dijk verzilten. Had dit in den herfst plaats, als het vee in de binnen-
weide liep (vrijgang) of al op stal stond, dan was het niet zoo
erg; de winterregens zorgden wel voor afvoer van het overtollige
zout in den bodem. In den voorzomer kon zoo'n overstrooming nood-
lottig zijn (45). Gedurende het meestal droge voorjaar stierven de
planten op den verzilten bodem en bleef er bijna geen voedsel voor
het vee over. Dat was dan gedwongen den duinkant op te zoeken
waardoor de verstuiving van de zeewering niet uit kon blijven.
Aan het onderhoud van de gemeene weide werd niets gedaan,
integendeel, men vernielde hier en daar de begroeiing nog door
het steken van plaggen, voor het onderhoud van de dijken. De
vruchtbare kleigrond werd wel zeer extensief geëxploiteerd (46).
Zoolang de grond onverdeeld bleef, was er ook geen kans op ver-
betering in den toestand. Maar... verdeeling en individueele exploi-
tatie was practisch onuitvoerbaar, zoolang de landen niet waren
ingedijkt. Het risico, dat men liep om de in gebruik genomen landen
te verliezen door afslag was groot. Goede weide kon het land nooit
worden door het overstroomende zoute water, om van akkerbouw
nog niet eens te spreken. Omheinen van de landerijen was te ge-
vaarlijk; het vee moest te allen tijde kunnen vluchten voor het
opkomende water (47). Maar ook de zandgrond kon niet verdeeld
worden, zoolang de lage landen niet omdijkt waren. Deze moesten
n.1. dienen als reserveweide voor het vee, als de kleigronden on-
bruikbaar waren.
Reeds in 1870 deed de toenmalige burgemeester van Ameland,
Baron van Heeckeren, pogingen om verbetering in den toestand
te brengen (48), maar pas 45 jaar later, toen, na de verdeeling der
markegronden van West-Ameland gebleken was, dat deze nooit van
werkelijk nut zou kunnen zijn, als er geen dijk was, werd de eerste
zeedijk gelegd om het westelijk deel van het eiland. Een tiental
jaren later, na de verdeeling van de Buregrie, werd ook het Oos-
telijk deel grootendeels ingedijkt.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK II
1.nbsp;Loosjes, Geref. Kerk op Ameland, pag. 30/31.
2.nbsp;Gemeenteverslag 1868.
3.nbsp;Gemeenteverslag 1856.
4.nbsp;Henket, Gedenkboek enz.
5.nbsp;Blom, Dorpscommunisme enz., pag. 65.
6.nbsp;Houwink, pag. 206.
7.nbsp;Gemeenteverslag 1869.
8.nbsp;Gemeenteverslag 1906.
9.nbsp;Schwarzenbergarchief, XVIIc.
10.nbsp;Houwink, pag. 236.
11.nbsp;Tegenwoordige Staat, pag. 357, dl. XIV.
12.nbsp;Houwink, pag. 48/49.
13.nbsp;Gemeenteverslag 1858.
14.nbsp;Gemeenteverslag 1861.
15.nbsp;Gemeenteverslag 1867.
16.nbsp;Gemeenteverslag 1868.
17.nbsp;Gemeenteverslag 1877.
18.nbsp;Gemeenteverslag 1851.
19.nbsp;Landbouwverslag 1868.
20.nbsp;Van der Aa, Aardr. Woordenboek I, 134.
21.nbsp;Gemeenteverslag 1884.
22.nbsp;Loosjes, Geref. Kerk op Ameland, 25.
23.nbsp;Tegenwoordige Staat, pag. 360.
24.nbsp;Houwing, pag. 236.
25.nbsp;Gemeenteverslag 1883.
26.nbsp;Gemeenteverslagen van 1876, 1881 en 1885.
-ocr page 57-27.nbsp;Pers. Inl.
28.nbsp;Pers. Inl.
29.nbsp;Landbouwverslag 1873.
30.nbsp;Gemeenteverslag 1900.
31.nbsp;Gemeenteverslag 1909.
32.nbsp;Henket, Gedenkboek enz.
33.nbsp;Diggelen, v., pag. 60.
34.nbsp;Allan, pag. 8.
35.nbsp;Wumkes, Stads- en Dorpskron. dl. II 184, 219, 196. dl. I
(1772) dl. II 246.
36.nbsp;Gemeenteverslag 1868.
37.nbsp;Loosjes, pag. 56.
38.nbsp;Rauwerda, pag. 1.
39.nbsp;Rauwerda, pag. 18.
40.nbsp;Archiefstukken, Gem. Weide van Nes, R. A. Leeuwarden.
41.nbsp;Allan, pag. 8.
42.nbsp;Tegenwoordige Staat, pag. 350.
43.nbsp;Aa, V. d., dl. I, pag. 133.
44.nbsp;Zomerzitting Prov. St. v. Friesland, A bijl. I, 1895.
45.nbsp;Gemeenteverslag 1858.
46.nbsp;Gemeenteverslag 1873.
47.nbsp;Rapport Sjollema
48.nbsp;Gemeenteverslag 1871.
-ocr page 58-HOOFDSTUK IH
HET BOERENBEDRIJF OP AMELAND VÓÓR 1900
Uit de voorafgaande beschrijving van het Ameland van de 19e
eeuw blijkt duidelijk de sterke afhankelijkheid van de boeren onder-
ling. Een boerenbedrijf was geen op zichzelf staand geheel, maar
maakte deel uit van een sociale eenheid, de Marke. Gezamenlijk
gebruikte men de Buitenweide, en hoewel de binnenlanden parti-
culier bezit waren, was het ook hier, door de eigenaardige ligging
der perceelen noodig, dat een organisatie het gebruik van de lande-
rijen regelde. Alleen wat het bouwland betrof, was men vrij. Maar
bij het gemengde veeteeltbedrijf, waar we hier mee te maken
hebben, was dit niet van overwegenden invloed. Hoofdzaak was
de veehouderij, en deze was door de eigenaardige bezitsvei-hou-
dingen en door andere factoren, bijv. het tekort aan land, aan
bepaalde grenzen gebonden, waardoor een uitbreiding van dat be-
drijf niet, of tenminste zeer moeilijk te bereiken was.
Deze sociale gebondenheid had vele eeuwen lang een groot aan-
tal kleine boerenbedrijfjes in stand gehouden, tot eindelijk aan het
eind der 19e eeuw ook hier op het afgelegen eiland de invloed van
wereldproductie en wereldhandel merkbaar werd, en men zich lang-
zamerhand begon los te maken van de oude organisatie, om te
komen tot moderniseering van het bedrijf. Eigenaardig is, dat men
juist daarvoor weer nieuwe organisaties noodig had, en in plaats
van de oude Marke, kwamen de nieuwe vereenigingen, de water-
schappen, en in zekeren zin ook de coöperaties (bijv. de coöperatieve
zuivelfabrieken). De Marke was een organisatie geweest die niet
buiten de grenzen van het dorp kwam. Zelfs de Mark Hollum/
Ballum bestond feitelijk uit twee deelen, twee buurschappen. Elke
buurschap had zijn eigen bestuur, zijn eigen Rechters of Opzieners,
zooals zij meestal genoemd werden. Het beweiden van den onver-
deelden Markegrond was van oudsher geregeld, zoodat de rechters
van beide dorpen ook daarover geen overleg behoefden te plegen.
De nieuwe vereenigingen gaan buiten de grenzen van de dorpen
uit, hoewel allerlei factoren de uitbreiding er van over het geheele
eiland tegenwerken.
Een belemmering voor den vooruitgang van het agrarisch bedrijf
op Ameland was het gebrek aan kapitaal. Het eiland was in de
19e eeuw in verval geraakt. In de twee voorafgaande eeuwen
hadden vele Amelanders als walvischvaarders en bij de koopvaardij
gevaren. Waarschijnlijk is het toen hier gegaan als op de Noord-
en Oostfriesche eilanden (1). De vrouwen verzorgden met de kin-
deren in den zomer het bedrijf, terwijl de mannen op zee waren,
bij de walvischvaart, koopvaardij, kustvaart of als visscher op een
van de op het eiland thuishoorende snikken. Kwam de man later
voorgoed thuis, dan nam hij de leiding van het bedrijf over. Naast
de „beroepsboerenquot;, die altijd in het bedrijf geweest waren, woonden
dus op het eiland een aantal „amateurboerenquot;, voor wie de boerderij
toch altijd de groote beteekenis hield van een zekere toevlucht bij
slechten gang van zaken in het uitgeoefend beroep.
_Yan beide groepen waren de behoeften gering; men vond het
niet noodig de van ouder op ouder bestaande toestanden te wijzigen.
Aan de verbetering van het boerenbedrijf, voor zoover dat in
het kader van de markeorganisatie mogelijk was, heeft men waar-
schijnlijk nooit gedacht. De meeste commandeurs en kapiteins be-
zaten wel land (2), maar grootgrondbezit is hieruit niet ontstaan.
In de 19e eeuw is er echter verandering gekomen. De walvisch-
vaart was te niet gegaan; vele zeelui waren van het eiland weg-
getrokken. Daar bleef achter een arme boerenstand, zonder kapitaal
en met kleine, slecht ingerichte bedrijfjes.
Het kleine tot zeer kleine bedrijf was op Ameland overwegend.
Een aanduiding hiervan vinden we in het landbouwverslag van
1885 (3).
/ die I—5 H.A. gebruiken ........ 140
Aantal landbouwers Inbsp;............... 64
op Ameland )nbsp;...............10
I 15—20............... 3
, l 20—30 ............... 3
2/3 van de boeren gebruikte dus minder dan 5 H.A. land.
Van een der dorpen bezitten wij een meer gespecialiseerde opgave.
-ocr page 60-Toevallig was n.1. op de secretarie van Ameland nog bewaard
gebleven een opgave van de grootte der bedrijven te Ballum voor
het landbouwverslag van 1896. Dit was nog vóór de definitieve
Markver deeling.
Nu gold Ballum van oudsher voor het meest welvarende dorp.
Van de 45 bedrijven, die er toen in dat dorp waren, was de
grootte (4):
Kleiner dan i H.A.............. bedrijven.
I—3 „ ........•••• 2nbsp;„
3—3nbsp;»nbsp;............® quot;
4—5nbsp;» ............
9—ICnbsp;„ ............ Inbsp;„
10—IInbsp;„ ............ — „
11—13nbsp;tt ........... . I ,t
Er is dus slechts een bedrijf boven 10 H.A. We moeten er wel
rekening mee houden, dat deze opgaven betreffen den grond in
particulier gebruik, dus alleen het bouwland en de Binnenweide.
Het weiland, dat gemeenschappelijk bezit was, en dat toch ook een
deel van het bedrijf uitmaakte telde hierbij niet mee. Vergelijking
met andere deelen van Nederland is dus onmogelijk. Dat het toch
heeHi kleine bedrijfjes geldt, blijkt uit het aantal koeien per bedrijf.
In 1896 was het aantal melkkoeien te Ballum:
I koe in 3 bedrijven.
3 koeien ttnbsp;ft
3nbsp;tt tt 14 »
4nbsp;ttnbsp;tt 14nbsp;tt
6nbsp;ttnbsp;tt ^nbsp;tt
7nbsp;ttnbsp;tt ^nbsp;tt
10 tt tt I tt
In 41 van de 49 bedrijven had mèn dus minder dan 5 melk-
koeien. Ter vergelijking nog een opgave uit het verslag van
1900 (5).
Bedrijven Eigenaarnbsp;Pachter
I—5 H.A. bouw- en grasland ....... . 57nbsp;89
5—10 H.A. „ „ „ ........ 39nbsp;27
10—15 H.A. „ „ „ . ....... 5nbsp;3
t
Deze opgave gold voor het geheele eiland (ook nog vóór de defi-
nitieve verdeehng der Marken).
Ook uit deze cijfers blijkt weer de overheersching van het klein-
bedrijf. Hoe klein de bedrijfjes soms waren, zou pas blijken uit
een gedetailleerde opgave: Landbouw Verslag 1886. ,,Er zijn zeer
veel boeren die minder dan 1 H.A. land gebruikenquot; (6).
Opmerkelijk is verder de wisseling der verhoudingen. Beneden
5 H.A. 89 pachters t.o. 57 eigenaars. Boven 5 H.A. zijn er meer
eigenaars dan pachters.
De woorden eigenaar en pachter moeten we overigens niet te
letterlijk opvatten. Onder eigenaars zijn hier te verstaan boeren met
meest eigen land, onder pachters boeren met voornamelijk ge-
huurden grond.
Boeren met uitsluitend eigen grond had men op het eiland niet
of vrijwel niet, evenmin als boeren, die al hun bedrijfgrond moesten
pachten. Oorzaak hiervan zijn weer de eigenaardige perceelsindee-
lingen en de bezitsverhoudingen (7).
Door de versnippering van den grond en de slechte toegangs-
wegen, was het voor een boer soms gemakkelijker naast zijn eigen
kleine perceeltje een ander te huren, dan een apart liggend
stukje te bewerken, dat hij misschien beter aan een aangrenzenden
eigenaar verhuren kon.
Bovendien was een vrij groot gedeelte van den grond in handen
van Kerken en Armbesturen. Bij erfenissen kwam dikwijls grond
aan niet op Ameland wonende eilanders. Daar grond als een veilige
belegging gold en er (door het gebrek aan grond) een vrij hooge
huur van kon worden geëischt, behielden dezen hun land, en
breidden desnoods hun bezittingen nog uit door aankoop van lande-
rijen. De pacht schijnt voor dien tijd vrij hoog geweest te zijn
(8, 9, 19). Gockinga (11) deelt mede, dat er vóór de verdeeling
bij aankoop van zandgrond, prijzen werden besteed van 500 ä 600
gulden per pondemaat, d.i. meer dan voor den besten kleigrond
aan de vastewal.
De toestand was dus als volgt: iedere boer had een kern van
eigen land, waarbij hij naar behoefte grond bijhuurde. Men huurde
dikwijls van een familielid (die zijn bezittingen verkregen had uit
het ouderlijk bedrijf, en ze liefst in dat bedrijf hield), van een
anderen Amelander, al of niet op het eiland wonende, of van de
Kerk of het Armbestuur.
Een pachtstelsel, waarbij groote stukken land in handen waren
van een vreemden pachtheer, bestond op het eiland niet.
Voor elk bedrijf waren drie soorten grond noodig:
1.nbsp;de hoogere zandgronden aan den duinkant voor bouwland.
Verbouwd werden hierop de gewone producten van het ge-
mengd bedrijf, n.1. rogge, aardappelen, erwten, boonen en wat
haver (12). Iedere landbouwer produceerde voor eigen ge-
bruik, voor het bedrijf en voor het gezin. Veel last had men
op deze gronden van de droogte; vandaar ook dat het grooten-
deels bouwland was. Uit de gemeenteverslagen blijkt dat de
droogte der bouwlanden een voortdurende zorg voor de eilan-
ders was. Misgewas was een ramp voor de kleine, kapitaal-
arme bedrijven; te meer nog, daar door de hooge transport-
kosten aanvoer van het noodige veevoer duur zou worden.
(13, 14).
2.nbsp;De lage zand- en veengronden voor hooiland. Door de slechte
afwatering had men in natte zomers hier veel last van het
water, daar, op de lagere gedeelten de moerasgrond als
een spons al het water opnam, en heele stukken onbegaan-
baar maakte (15). De hooischelven dreven dan dikwijls in
het water.
Tusschen de hooilanden lagen heel enkele perceeltjes bouw-
land, die door hekken en schuttingen omgeven moesten zijn.
Men verbouwde daar meest erwten, haver en boonen.
De slechte perceelsindeehng kwam bij de bespreking der
kaart al ter sprake. De hier bestaande beperkende bepalingen
voor beweiden, vrij gang en maaien zullen bij de inrichting der
Marken behandeld worden.
3. De Buitenweide was de onverdeelde Mark, door de boeren
van de dorpen gemeenschappelijk gebruikt.
De namen van de Markeorganisaties op het eiland waren:
1.nbsp;De mark van Hollum en Ballum.
2.nbsp;De mark: De Gemeene Weide van Nes en de Leijen.
3.nbsp;De mark: De Boerenstand van Buren.
In alle drie waren de weiderechten verschillend. Ander weiland
dan de Buitenweide was er feitelijk niet. De boer moest dus mark-
genoot zijn, of het recht van weiden per jaar huren.
De drie bovengenoemde soorten van grond waren alle voor het
Amelander boerenbedrijf noodig. Een veldindeeling dus zooals
Dr. O. Postma beschrijft op pag. 4, waar hij zegt:
...een bepaalde veldindeeling, n.1. die der „markenquot; vroeger
zeer algemeen in de Saksische streken van ons land, en karakteristiek
voor de zandstreken.quot;
Wij merken ter zake slechts op, dat deze indeeling zelfs niet in
de verte verband houdt met den intocht der Saksen; toen bestond
zij al lang.
Dr. Postma geeft de rangschikking weer als volgt:
1.nbsp;„De boerenhuizen zijn bij elkaar gebouwd, vereenigd in dorpen
of buurtschappen.
2.nbsp;De bouwlanden liggen bijeen in een aantal velden (,,Gewan-
nenquot;, „wandenquot;, „wantenquot; of „Kampenquot;), die elk in een
aantal strooken verdeeld zijn, waarvan er telkens een of meer
tot een bepaalde hoeve behooren.
3.nbsp;Het hooi- of madeland is in hoofdzaak op dezelfde wijze ver-
deeld, maar primitiever, met onregelmatiger perceelen.
4.nbsp;De verschillende hoeven bezitten gelijke rechten in gemeen-
schappelijke weidelanden, heidevelden en bosschen.quot;
Hier wordt dus een indeeling gegeven, die merkwaardig veel
gelijkt op die, welke fJÜe er op Ameland bestond. Het begrip hoeve
is in den loop der eeuwen verloren gegaan, maar heeft hier waar-
schijnlijk vroeger wel bestaan. De naam „Kampenquot; komt ook nu
nog op het eiland voor; het is de naam voor een stuk hooiland
ten N.W. van het dorp Hollum. Waarschijnhjk is dit vroeger een
deel geweest van het bouwland van de Mark. Ook in de registers
van de Herv. Kerk komt de naam „Campquot; voor (16).
Het waren op Ameland de eigenschappen van het milieu, die
de markeorganisatie in dezen vorm hebben doen ontstaan, of deze
sterk hebben beïnvloed. Het gebruik van verschillende grondsoorten,
lage zand- en veengronden en hoogere zandgronden als cultuur-
gronden, en de moeilijk te cultiveeren buitenweide, waar de over-
stroomingen elk particulier bezit onmogelijk maakten, hebben de
differentiatie in het bodemgebruik noodig gemaakt. De hooge zand-
gronden waren slechts voor bouwland geschikt; de kleigronden met
de heiden en binnenduinen waren alleen in gemeenschappelijke
exploitatie bruikbaar. Het benoodigde hooi moest men van de lage
zand- en veengronden halen, waar dan ook in den tijd van den
grasgroei geen vee geweid mocht worden, daar anders de vochtige
zode vertrapt zou worden. Van 12 Mei af tot aan den hooioogst
mocht er niemand door de hooilanden loopen (17). Voor het weiden
van het vee was men dan aangewezen op de Buitenweide. Ten
Westen van de Slenk lag de Mark Hollum/Ballum, die één geheel
was. Markgenooten waren zij die eigenaar waren van land in de
binnenweide, de Miede. Om een inzicht te geven in de zeer inge-
wikkelde eigendomsverhoudingen, die er in deze Mark bestonden,
volgt hier een schematische reconstructie van het ontstaan daarvan,
zooals men zich dat tegenwoordig voorstelt.
Oudtijds zullen er een aantal gewaarde hoeven geweest zijn,
die alle dezelfde rechten op den bij de mark behoorenden grond
hadden. Zij bezaten elk:
1.nbsp;een aandeel in het (verdeelde) bouwland.
2.nbsp;een stuk van het (periodiek verdeelde) hooiland.
3.nbsp;recht op de (onverdeelde) buitenweide.
Of men in dezen tijd al van een buitenweide kan spreken, (als
tegenstelling met de omdijkte binnenweide) is de vraag, maar in
elk geval behoorde bij de Mark de woeste grond, die algemeen
bezit was. Het hooiland werd oorspronkelijk periodiek verdeeld. In
Ballum had de definitieve verdeeling plaats in 1770, te Hollum
werd de Miede na 1840 niet meer verdeeld (18, 19). Bij deze
verdeelingen nu kreeg elke hoeve een aandeel in de Miede, in het
hooiland. Zoo'n aandeel was geen aaneengesloten geheel, maar
was, om de verdeeling zoo eerlijk mogelijk te maken, over de ge-
heele Miede verspreid, en wel op een bepaalde manier. De Binnen-
weide was hiervoor ingedeeld in eggen (te Hollum 6, te Ballum 3).
Deze eggen waren ook weer onderverdeeld in over de heele Miede
verspreide stukken. Elke gewaarde (eigengeërfde) hoeve kreeg
daarin haar aandeel, zoodat haar bezit over de geheele oppervlakte
van het hooiland verspreid lag. (Zie hiervoor Houwink, pag. 190
V.V.; V. Blom. (Gedenkboek Schuiling) pag. 52).
Men neemt aan, dat er 72 hoeven geweest zijn in ieder dorp (de
gelijke getallen voor beide dorpen doen m.i. wel wat af aan de
waarschijnlijkheid van de theorie. In elk geval is zij zeer geschikt
om de ingewikkelde verhoudingen op West-Ameland eenigszins
duidelijk te maken). Elk had dus 1/72 van de Miede.
Bij den lateren agrarischen vooruitgang (misschien ook door de
splitsing der families, die de hoeven bezaten, of doordat de toe-
nemende zeevaart een bijverdienste gaf en men dus met kleinere
bedrijven volstaan kon) ging men de hoeven verdeelen, en kwam
tot z.g. achtendeelen, d.w.z. % hoeve, dus ook % van het recht
dat de hoeve oorspronkelijk had. De Miede werd dus ingedeeld in
72 X 8 dat is 576 achtendeelen. Elk achtendeel nu was geen
aaneengesloten stuk, maar bestond uit enkele verspreid liggende
perceeltjes. (Een achtendeel was ongeveer 1 pondemaatgroot, onge-
veer 34 are).
De zeer ingewikkelde verdeeling van de Miede zelf zullen we
hier niet behandelen. Genoeg is, als we inzien, hoe geweldig de
versnippering der landerijen hier doorwerkte.
Aan het bezit der achtendeelen, waren, evenals aan de hoeven,
plichten en rechten verbonden. De voornaamste plicht was het
onderhoud van den dijk. Hierbij gold de regel, dat de dijken onder-
houden moesten worden door het land, dat ze beschermden, niet
naar de kwaliteit van den grond, maar naar het oppervlak.
Men ging dus uit van het principe, dat alle land, goed of slecht,
m gelijke mate door den dijk beschermd werd. Op West-Ameland
noemde men dat, „de dijk ligt op de achtendeelen.quot; Evenals de
binnenweide was de dijk n.1. verdeeld (door hier en daar een merk-
paal te plaatsen) in stukken, die door de eigenaren van de er mee
correspondeerende achtendeelen moesten worden onderhouden.
Uiteraard had dus ook niet het aangrenzende land onderhouds-
plicht van den dijk, maar kon het gebeuren, dat iemand een stuk
dijk moest onderhouden, dat in een heel ander gedeelte van de
Miede lag dan zijn land. Tusschen dijk en land bestond geen enkel
zichtbaar verband; alleen de deskundigen van het dorp konden
uit de dijkboekjes (dikwijls ook uit geheugen) aanwijzen welk stuk
dijk bij een bepaald achtendeel behoorde.
Dit ingewikkelde systeem, en het feit, dat het onderhoud van
den dijk in zooveel handen was, kwam aan de soliditeit er van
niet ten goede.
Hoewel er geregeld door de opzieners werd geïnspecteerd, was
de dijk in vrij slechten staat; een bewijs hiervoor zijn de geregelde
doorbraken. Haperde er bij de inspectie iets aan, dan werd nage-
gaan bij welk achtendeel het betreffende stuk hoorde. De eigenaar
werd „aangediendquot;, en had te zorgen, dat het weer in orde kwam.
Bij doorbraken moesten alle boeren helpen.
De dijken werden gemaakt van plaggen en wier. Het er voor
benoodigde materiaal mocht men uit de Buitenweide halen. Het
steken van de plaggen deed daar groote onbegroeide plekken ont-
staan (20).
De dijkcontróle had plaats in begin September, na den oogst en
voordat de winterstormen een aanval op de zeewering zouden doen.
Het aandeel, (achtendeel) in de Miede gaf verder het recht tot
het zenden van een volbeest in de buitenweide, zonder dat daar-
voor betaald werd. Degene, die geen achtendeel bezat, kon dit
recht van grazing verkrijgen voor ƒ per jaar.
De eigenaren van het Omland (het deel van den binnendijk-
schen grond, die niet tot de achtendeelen behoorde, meest hoogere
zdhdgrond) hadden dit recht op de Buitenweide niet. Toch schijnt
vroeger het omland, of terpland op een bepaalde manier aan het
achtendeel, dus het aandeel in de Miede verbonden te zijn geweest.
Het terpland had ook zijn bepaalde maat; in Hollum was een
terpland i/jo achtendeel. In vroeger eeuwen was de gewone formule
bij den verkoop van achtendeelsland;
...agtendeel Buire Landen met sijn volle Terp en Nieuwland,
over hoog en leeg soo buite als binnen. En voorts alles met ail
sijne actiën, profijten, servituten en geregtigheden als van ouds
daartoe aanbehoorende (21).
Men beschouwe dus als eenheid: het aandeel in de gemeene
weide met het hooiland en een stuk bouwland. Bij de ontginningen
van hoogen grond als bouwland kreeg men omland zonder
aandeel in de overige landerijen. Het hooiland kon minder goed
uitgebreid worden. Het bezit van bouwland was dus niet meer
indicatief voor het bezit van een aandeel in de overige landerijen.
Het zwaartepunt kwam op het hooiland te liggen, en het achtendeel
werd het bewijs van deelgerechtigheid in de gemeene weide.
In de buitenweide liep het vee onder toezicht van door het
Markebestuur aangestelde hoeders, die er voor moesten zorgen,
dat de dieren niet op de bouw- en hooilanden kwamen. Alleen
Ballum had het recht schapen op de algemeene weide te houden,
en dan nog slechts op een bepaald stuk er van.
Het Bestuur van de Mark waren de z.g. Rechters. In de 19e eeuw
noemde men hen Opzieners van den Boerenstand. Deze Opzieners
(voor Hollum 6, voor Ballum 3) hadden het toezicht op allerlei,
het boerenbedrijf betreffende; op wegen, waterlossingen en dijken
b.v. Zij waren de schaarmeesters, d.w.z. zij moesten zorgen, dat
er geen vee onrechtmatig in de Buitenweide kwam. Enkele andere
bevoegdheden komen later ter sprake. Uit deze opsomming blijkt,
dat er bij eventueele opheffing der Mark, een lichaam zou moeten
ontstaan, dat op wegen, slooten enz. toezicht hield, m.a.w. een
waterschap.
Samenvattend kunnen wij dus zeggen, dat te Hollum en Ballum
het gebruikrecht der buitenweide gebonden was aan het bezit van
bepaalde landerijen, n.1. achtendeelsland, en aan het inwonerschap
van het dorp. De boeren van Nes echter maakten hierop een uit-
zondering. Zij mochten hun vee weiden in de gemeene weide van
Hollum en Ballum, n.1. op het Schorum, een stuk land tusschen
Ballum en Nes. Waarschijnlijk is men hier toe gekomen, omdat
Nes zelf vrij weinig buitendijksch land had, en daardoor geen
weide voor al zijn vee.
„De Gemeene Weide van Nes en de Leijenquot; was de volledige
naam voor de buitenweide van Nes.
Deze bestond uit verschillende stukken:
1.nbsp;Achter de Dijken.
2.nbsp;De Kleine en de Groote Leij.
-ocr page 69-3.nbsp;De Binnenduinsvlakte.
4.nbsp;De Middelpolle.
1 en 2 lagen in het zeekleigebied langs den Wadkant, 3 en 4
waren duinland. De totale grootte van de Mark was 137 H.A. (de
buitenweide van Hollum/Ballum was 1123 H.A.). Het weiderecht
hierop was verbonden aan aandeelen of grazingen, waarvan er in
het geheel 1261^ waren. Deze grazingen waren verhandelbaar en
konden ook verhuurd worden. Aan elk er van was het recht ver-
bonden een koe of paard te weiden in de gemeene weide. Een zeer
beperkt aantal dus. Geen wonder, dat het noodig was, dat er vee
op de „gerechtigheid van Ballumquot; geweid werd.
Ook te Nes waren er drie opzieners, die voor het gemeen bezit
te zorgen hadden. Evenals te Hollum en Ballum waren er door de
opzieners hoeders aangesteld, die tegen een bepaald loon gedurende
den zomer het toezicht moesten houden in de Buitenweide.
In Buren had ieder, die gedurende den winter in het dorp had
gewoond, (die gedurende den winter een schoorsteen had rookende
gehad te Buren,quot; luidde de term), recht tot het weiden van al het
vee, dat hij in dien tijd op stal had gehad, in de Bureweide, de
gemeene weide van Buren (22, 23). Ook hierin hadden de Nesser
boeren weer hun grazingen, en wel 88. Deze grazingen waren
verhandelbaar.
Zooals op'het eiland gebruikelijk was, gaf elke grazing het
recht van weide voor een koe, een paard, twee jongbeesten of vier
schapen. De inwoners van Buren zelf mochten zooveel vee in de
Bureweide sturen, als zij bezaten. Dat dit geen ideale toestand was,
is duidelijk; de Buregrie was maar klein, 255 H.A. (Rauwerda).
Bedenken we dan, dat daarop al het vee van Buren, en dat van de
grazingen geweid werd, en dat er niets aan de verbetering van
den grond gedaan werd, dan kunnen we ons van het boerenbedrijf
van Buren geen al te rooskleurig beeld vormen. Een uitspraak van
een landbouwconsulent van het gebied (Rauwerda) uit den tijd
vóór de verdeehng was dan ook, dat „het vee van Buren honger
leedquot;.
Oostelijk van de Buregie lag nog het Neerlands Reid en het
Oerd, waarop in den zomer het jongvee en de schapen van Buren
onder toezicht van de hoeders geweid werden.
Het Markbestuur, de Boerenstand van Buren, bestaande uit
4 opzieners, had hierop het toezicht. Ook hier vormde de Boeren-
stand een soort waterschap, en had als zoodanig het toezicht op
wegen, dijken en waterlossingen. Hier gold ook als regel, dat ieder,
al naar de grootte van het beschermde land, een deel van den
dijk moest onderhouden.
Daar de hooilanden van Nes en Buren in elkaar liepen, werd
de vrijgang na onderling overleg door de opzieners van beide dorpen
geregeld (24, 25, 26). Het recht van gebruik van de gemeene weide
was dus in de verschillende marken anders, maar het gebruik zelf
en de resultaten hiervan waren over het geheele eiland gelijk.
Gedurende den geheelen zomer, van Mei tot September, werd
het vee 's morgens naar de buitenweide gebracht, waar het den
geheelen dag bleef. Het werd dan steeds voortgedreven over de
schrale weidegrond, tot het melkvee 's avonds weer naar stal terug-
ging. Het jongvee bleef 's nachts buiten. Geen wonder dat de
melkproductie gering was. Men kreeg ongeveer 6 è 7 L. melk
per dag per koe. Gemolken werden in een vrij groot bedrijf onge-
veer 7 koeien, d.i. 42 L. per dag (27, 28, 29).
Wat het gebruik der binnenweide betreft, nog enkele opmer-
kingen. Deze behoorde bij de Mark. Het was z.g. verdeelde marke-
grond, die oorspronkelijk periodiek van eigenaar verwisselde. Op
Oost-Ameland is van deze verdeeling geen enkel bewijs overge-
bleven. Allerlei bepalingen die door de markeorganisatie moeten zijn
ingesteld, zijn echter blijven bestaan tot aan het eind van de
vorige eeuw.
Daar in de Mieden van West-Ameland alle wegen ontbraken,
moest men, om bij zijn land te komen, altijd over een andermans
grond heen. Een regeling was hier dus noodig. De maaitijd werd
hierom van te voren door den Boerenstand aangekondigd in de
dorpen. „Het lot werd daarvoor gesteldquot;, heette dat. D.w.z. de
mieden waren verdeeld in stukken, lotten. In de door den Boeren-
stand bijeengeroepen vergadering van boeren werd beslist met welk
' lot men zou beginnen.
In Hollum begon men meest met het Omlandslot, d.i. de hooge
grond (hooiperceeltjes tusschen het bouwland).
De lagere gronden werd het laatst gemaaid.
In Ballum was het omland vrij; hier begon men te maaien na
-ocr page 71-den Zondag volgende op St. Jan. (Met St. Jan werd te Ballum.
waar veel schapen gefokt werden de schapenmarkt gehouden).
De oogst duurde ongeveer 4 weken, zoodat men pas tegen Augus-
tus alles binnen had. Aan een tweede snede kwam men dan ook
zelden toe.
Deze late hooioogst was een gevolg van den slechten waterafvoer
van de Mieden.
In Nes en Buren was men, wat het maaien betrof, vrij. Er waren
hier grootere perceelen en meer wegen. Maar ook hier ontbraken,
evenals in het Westen de afscheidingen tusschen de perceeltjes
hooiland, zoodat ze voor het maaien „afgeloopenquot; moesten worden.
D.w.z. men zette op twee hoeken van het land iemand neer en
liet een derde persoon in een rechte lijn van den een naar den
ander loopen om de grens te bepalen. Moeilijkheden kwamen
natuurlijk dikwijls voor, daar de perceelen heel lang en smal waren,
en iemand dus gemakkelijk behalve zijn eigen land, dat van zijn
buurman kon maaien, zonder dat daarbij nog opzet in het spel
behoefde te zijn.
Vrijgang was iets, dat men over het geheele eiland kende. Pas
toen de buitenweiden ingedijkt en in gebruik genomen waren, werd
het afgeschaft. Inderdaad was het noodig, zoolang de dijk langs
den Zuidkant ontbrak. Door de herfststormen werd n.1. het water
van de Waddenzee over de buitenweide gejaagd en kon het vee
daar geen voedsel meer vinden. Dan was er vrijgang; de hekken
van de binnenweide gingen open en het vee mocht overal grazen.
De dorpen werden door hekken afgesloten. Dan moest de oogst
ook binnen zijn. De afschuttingen die men soms om een enkel stukje
bouwland gemaakt had, moesten dan weggenomen zijn. Ieder profi-
teerde van den vrijgang, dus had ook niemand het recht zijn lande-
rijen er aan te onttrekken.
De vrijgang begon ongeveer half September, en duurde tot begin
December, als het vee naar stal ging.
Over het begin van den vrijgang beslisten de opzieners van den
boerenstand.
In Ballum en Buren, waar men schapen hield, bleven deze tot
April in de Miede loopen.
Een voordeel van den vrijgang was, dat het vee, na den zomer
op de schrale buitenweide, reserves kon opdoen, voor de winter
begon. Een groot nadeel was echter, dat er veel gras onnoodig
vertrapt werd en op vochtige plaatsen de zode gevaar liep vernield
te worden. Uit het feit, dat de vrijgang is blijven bestaan, nog
jaren na de definitieve verdeeling der binnenweiden, blijkt dat,
ondanks de er aan verbonden nadeelen, de instelling niet gemist
kon worden (30, 31, 32, 33, 34).
De Amelander boer moest bestaan van den verkoop van zijn vee.
Dat werd in den herfst opgekocht door de handelaars uit Fries-
land (35). Officieel waren er markten in de tweede week van
September, maar het meeste vee was al voordien uit de hand ver-
kocht (36, 37, 38, 39). Zelden of nooit werd er vee van den vasten
wal aangevoerd. Op de markt kwam alleen inheemsch vee (40).
Niet alleen in rundvee dreef men handel; een belangrijke bijver-
dienste van de Amelander boeren was het fokken van paarden.
Iedere boer hield een of meer paarden voor het eigen bedrijf, en
fokte tegelijk (41, 42).
De veulens werden voor hooge prijzen verkocht en leverden zoo
een welkome bijverdienste op.
Met het geld, dat men in den herfst voor het vee kreeg moesten
huren, hypotheken, belastingen enz. betaald worden (43). Door
de hooge landprijzen ging hier het grootste gedeelte van de op-
brengst van het vee mee heen. In het landbouwverslag van 1881
rapporteerde de burgemeester dan ook het volgende:
Alleen zij, die op eigen land bouwen en hooi voor het vee winnen,
kunnen geacht worden daaruit een middel van bestaan te maken.
Zij, die landen pachten moeten, zijn en blijven behoeftig, ook
omdat zij te weinig land bekomen en weinig vee kunnen houden
uit gebrek aan wintervoer (44).
Alleen in den herfst, bij den verkoop van het vee, kwam er eigen-
lijk geld in omloop. Verder betaalde men zooveel mogelijk in natura.
De rogge werd met de hand gedorscht. Ds. Burger, die destijds
predikant van Ameland was, schrijft hierover in de Tegenwoordige
Staat het volgende:
,,De graanen worden... gezuiverd en wel op eene bijzondere
wijze; zij worden naamelijk in zeer kleine schooven gebonden, welke
men in de hand kan houden en op een groot haardijzer, 't welk
over een vat ligt, uitgeslagen; daarna wordt het dus gedorschte
koorn op een zeil geworpen, om het kaf door den wind te doen
verstuiven...quot; (45).
Het graan, dat niet voor het vee noodig was, werd naar den
bakker gebracht die per zak een bepaald aantal brooden (rogge-
brooden) leverde. De kerfstok, die in Hollum en Ballum nog in
gebruik is, gaf het aantal geleverde brooden aan. De boter werd
zelf gekarnd met de handkarn. Wat men over had, werd in de win-
kels als ruilmiddel gebruikt, en ingewisseld tegen kruidenierswaren
en manufacturen. Enkele groote boeren, die meer produceerden dan
zij op het eiland kwijt konden, stuurden hun overschot naar vaste
afnemers o.a. naar Leeuwarden. De winkeliers van Nes en Buren
werkten de boter om, tot zij een massa van één kleur hadden, en
stuurden het dan naar grossiers te Dokkum, Leeuwarden en Har-
lingen. Ook waren het wel de grossiers, waarvan zij hun winkel-
waren betrokken, die als betaling de boter accepteerden (46).
Met de eieren, die men over had, werd een dergelijke ruilhandel
gedreven. In den winter, als men geen producten had om te ruilen,
leverde de winkelier op crediet; dit werd in den zomer aangezuiverd.
Hollum en Ballum waren meer op Amsterdam georiënteerd.
Behalve dat meri hier zijn schulden bij den kruidenier met boter en
eieren betaalde, gaf men zijn producten mee aan den schipper op
Amsterdam, in commissie. Op die manier kreeg men er wat meer
voor dan bij den kruidenier. De schipper verkocht of ruilde de
goederen in de stad, en bracht er de verlangde zaken voor mee
terug.
Een groot nadeel voor de winkeliers was, dat de boter te onge-
lijk van kleur en kwahteit was (47, 48, 49). Veel werd er overigens
niet met de boter verdiend. Zooals reeds werd gezegd, verkregen
alleen de „grootequot; boeren met zeven melkkoeien een opbrengst
van ±: 40 L. melk per dag (vgl. pag. 45); terwijl de boterproductie
toen 1 K.G. boter van 40 L. melk was (29).
Een bijverdienste hadden de boeren verder nog als wagenaar.
Op Ameland is geen haven; de schepen moesten dus op de reede
gelost worden, bij laag water. Dan werden de goederen op wagens
overgeladen en door de wagenaars naar het dorp gebracht (50).
Ook had men vaste voerlieden voor het vervoer van passagiers
over het eiland.
We hebben dus aan het eind der vorige eeuw op Ameland een
groep kleine boeren, die voornamelijk bestaan moeten van den
verkoop van hun vee.
De boterproductie, die hier een belangrijke bron van inkomsten
had kunnen zijn, was gering:
1.nbsp;slecht zomervoer op de buitenweide.
2.nbsp;er had veel meer en beter hooi voor den winter kunnen zijn,
indien de perceelsindeehng en de waterstaatkundige toestand
van de binnenweide beter was geweest.
Deze twee factoren waren van vitaal belang voor het eiland in
dien tijd.
De groote verbeteringen, die hierin in het eerste kwart van de
20e eeuw zijn gebracht, hebben dan ook een diepgaande invloed
op het boerenbedrijf op Ameland gehad.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK III.
1.nbsp;Ruhnau, Spiekeroog, pag. 13.
2.nbsp;Rechterlijk Archief, Ameland, Verschillende stukken in het
R. A. Leeuwarden.
3.nbsp;Landbouwverslag 1885.
4.nbsp;Landbouwverslag 1896.
5.nbsp;Landbouwverslag 1900.
6.nbsp;Landbouwverslag 1886.
7.nbsp;Landbouwverslag 1875.
8.nbsp;Gemeenteverslag 1852.
9.nbsp;Gemeenteverslag 1869.
10.nbsp;Gemeenteverslag 1875.
11.nbsp;Gockinga, De verdeeling van de Buitenweide, pag. 11.
-ocr page 75-12.nbsp;Gemeenteverslag 1897.
13.nbsp;Gemeenteverslag 1865.
14.nbsp;Landbouwverslag 1868.
15.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
16.nbsp;Register Hollumer Kerkelanden.
17.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
18.nbsp;Houwink, pag. 197.
19.nbsp;Houwink, pag. 199.
20.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
21.nbsp;Rechterlijk Archief Ameland. G. II.
22.nbsp;Gemeenteverslag 1876.
23.nbsp;Gemeenteverslag 1869.
24.nbsp;Gemeenteverslag 1879.
25.nbsp;Rauwerda, pag. 22.
26.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
27.nbsp;Landbouwverslag 1877.
28.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
29.nbsp;Landbouwverslag 1896.
30.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
31.nbsp;Persoonlijke Inhchtingen.
32.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
33.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
34.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
35.nbsp;Landbouwverslag 1887,
36.nbsp;Gemeenteverslag 1890.
37.nbsp;Landbouwverslag 1893.
38.nbsp;Gemeenteverslag 1866.
39.nbsp;Gemeenteverslag 1857.
40.nbsp;Gemeenteverslag 1851.
-ocr page 76-41.nbsp;Landbouwverslag 1890.
42.nbsp;Allan, pag. 13.
43.nbsp;Landbouwverslag 1890.
44.nbsp;Gemeenteverslag 1881.
45.nbsp;Tegenwoordige Staat, pag. 394.
46.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
47.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
48.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
49.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
50.nbsp;Gemeenteverslag 1855.
-ocr page 77-HOOFDSTUK IV
BEROEPEN EN BEDRIJVEN BUITEN HET
BOERENBEDRIJF
Het is duidelijk, dat onder de in het vorige hoofdstuk besproken
omstandigheden uitbreiding van het boerenbedrijf onmogelijk was.
De woeste grond, die voor ontginning in aanmerking zou kunnen
komen, was markegrond. Soms is het gebeurd, dat markegrond
ontgonnen werd. Zoo bijv. de Aanleg van Hollum, langs den
straatweg (toen zandweg) aan den Noordkant van de Ooster-
miede, waarschijnlijk in 1866. De Boerenstand had toen geld
noodig en verhuurde een deel van haar landerijen voor ontgin-
ning (1, 2).
Ook bij Ballum had men een aanleg, langs den weg naar Nes,
die in 1886 ontgonnen werd (3).
Ongeveer in 1870 werd bij Nes aan den duinkant land ont-
gonnen. In Buren pas in 1918 en 1923 (4, 5). Maar dit waren
uitzonderingen. Over het algemeen was uitbreiding van het bedrijf
op Ameland niet mogelijk. Immers, dit zijn alle ontginningen van
duingrond, terwijl voor het boerenbedrijf drie soorten van grond
noodig waren. Een van de belangrijkste belemmeringen was hier
wel het extensief gebruik van de buitenweiden. Splitsing van de
bedrijven was ook uitgesloten; zij waren toch al klein genoeg.
De begrensdheid van het gebied, het feit van het wonen op een
eiland, maakte dat men ook niet als op de vastewal een bedrijf in
een aangrenzend dorp kon overnemen of stichten. Daarbij komt
nog, dat in het aangrenzend deel van Friesland een heel ander
type van boerenbedrijf bestaat.
Er bleef dus niets anders over, dan dat een deel van de be-
volking een ander middel van bestaan zocht.
Men vond dit in:
1.nbsp;Ambachten en winkelbedrijf.
2.nbsp;Scheepvaart.
3.nbsp;Visscherij.
4.nbsp;Vreemdelingenverkeer.
I. AMBACHTEN EN WINKELBEDRIJF
Het ambacht was, als op de meeste boerendorpen geen hoofd-
middel van bestaan. De smid, de schilder en de timmerman waren
allen boeren, die er een nevenbedrijf bij hadden (6, 7, 8, 9).
In lijsten uit 1809 en 1810, die in het Friesch Museum te Leeu-
warden aanwezig zijn, blijkt, dat men op de dorpen o.a. had (10):
Hollum Ballum Nes
Bakkers .....................4nbsp;2nbsp;4
Timmerlieden......................8nbsp;2nbsp;6
Winkeliers. .......................37
Schoenmakers..............3nbsp;—nbsp;2
In het gemeenteverslag van 1854 is een dergelijke lijst opge-
nomen, maar over het geheele eiland, terwijl hierin de specificatie
van de dorpen juist zoo typisch is. Hollum is verreweg het grootste
dorp, terwijl Nes het centrum voor het oostelijk deel van Ameland
is. Buren had blijkbaar geen eigen winkels en ambachtslieden.
Uit het Gemeenteverslag van 1854 nemen wij nog het volgende
over (11):
Aantal bedrijven over het geheele eiland:
Timmerlieden .................24
Schoenmakers .............................6
Ververs. ...........................8
Kuipers.........................4
Wagenmakers ....................i
Stroohoedenmakers ...................i
Kleedermakers ................nbsp;i
Bakkers. ............................12
Slagers............................5
-ocr page 79-Er werd bijgevoegd: „Over het algemeen wordt bij deze am-
bachten het boerenbedrijf, winkelhandel, of eenig ander bedrijf
uitgeoefend, omdat die ambachten geen middel van bestaan op-
leveren.quot;
Alle bedrijven werkten zonder knecht. Dit wijst er ook al op,
dat er niet te veel werk aan den winkel was.
Zoo was het feitelijk ook met de zeer talrijke winkeltjes, die
van alles verkochten. Zij werden meest door weduwen gehouden.
Veel omzet zullen zij niet gehad hebben. Manufacturen e.d. betrok
men vooral in het najaar (als het geld van het vee binnen was)
van den reiziger. Deze werd gestuurd door de zaken van Dokkum
en Leeuwarden: dikwijls was het de baas zelf, die naar het eiland
ging. Het was een gebeurtenis, als de „reizigerquot; kwam, die met
zijn waren ook de laatste nieuwtjes van de stad meebracht. Hij
bleef enkele weken op het eiland, kende iedereen en was in vele
gevallen de raadsman en de vertrouwde vriend van de families.
De slechte vervoermiddelen waren oorzaak, dat men niet zelf
naar de stad ging om inkoopen te doen.
Gemeenteverslag 1868: De klein- en winkelhandel is steeds
kwijnende en levert geen middel van bestaan op, vooral, omdat de
gemeente bijna het geheele jaar door kooplieden in allerlei waren
afgeloopen wordt (12).
Fabrieken bestonden er niet op het eiland. Twee kalkbranderijen,
die tot het midden der 19e eeuw bestaan hebben, werden in 1857
afgebroken (13). Op de dorpsmolen werkte men zonder knecht
(14, 15, 16). Behalve misschien enkele boerenarbeiders (die of
een klein eigen bedrijfje hadden, of inwonend waren) ontbrak een
eigenlijke arbeidersstand. Alleen de allerarmsten gingen in den
drukken tijd bij de andere boeren helpen.
In ambacht en winkelbedrijf kon men dus alleen een bijverdienste
zoeken. Maar een volledig gezin moest er een boerenbedrijf naast
hebben.
II. SCHEEPVAART EN VISSCHERIJ
In vroeger tijd moet Ameland een eigen scheepvaart gehad
hebben. De Eilanders voeren in de 17e eeuw als vrachtvaarders
met kleine schepen (koffen en smakken) langs de kusten van de
Noordzee tot in Frankrijk. Het is waarschijnlijk voornamelijk deze
kustvaart geweest, die de Amelander schippers voor eigen rekening
uitoefenden.
Het is zeer moeilijk een denkbeeld te krijgen van deze scheep-
vaart. Van Alkemade en Van der Schelling vermelden enkele
feiten, waardoor we ons althans eenigszins een inzicht kunnen
vormen in den aard van het bedrijf. De omvang is moeilijk te
schatten.
In een instructie aan de kapiteins van de oorlogsschepen, die
in 1589 in het Amelander Gat lagen, werd het volgende vermeld;
...dat die van Ameland of andere schipperen, inkomende van
buyten de Geünieerde Provinciën geen last zullen breken of lossen
op Ameland, maar in bekende havenen der Vereenigde Nederlanden,
alwaar zij gehouden werden te betalen het regt op de inkomende
goederen, gesteld (17, 18).
Uit veel later tijd is het volgende.
In 1708 werd de volgende missive door de Admiraliteit ge-
zonden aan Hare Hoog Mögenden:
...Nu is het gebeurd, dat zekere schipper Klaas de Hoeij,
voerende het Schip „De Juffrouw Annaquot; thuijs horende tot Ame-
land, komende van Nantes ende geladen met wijnen alhier (n.1. te
Rotterdam) is gearriveerd, exhiberende alleen zeker paspoort of
Zeebrief verleend bij de Fürstin van Nassau als souveraine Vrouwe
van de neutrale erfheerlijkheid des Eijlands van Ameland (19).
Het was 1708: de Oranje's waren sinds enkele jaren in het bezit
van het eiland, en trokken als zoodanig voordeel uit de scheep-
vaart, door, even als de vorige Heeren van Ameland, zeebrieven
uit te geven ä raison van 23^2 Q^d., geldig voor een jaar. Alle
schepen, ook de visschersvaartuigen, moesten zoo'n bewijs aan boord
hebben (20,21,22).
Deze certificaten werden, behalve in het Nederlandsch ook ge-
leverd, (tegen bijbetaling!) in het Duitsch en in het Latijn, al
naar het land, waar de betrokken schipper op voer. Uit deze
weinige gegevens zien we dus, dat het hier waarschijnlijk betrof
kustvaart op de omringende landen; en wel niet alleen op de Ger-
maansche (Duitsche en Oostzeehavens) maar ook op de Romaan-
sche landen. Dat deze scheepvaart vrij belangrijk moet zijn
geweest, (en voor de Heeren een goede bron van inkomsten) blijkt
uit het feit, dat in 1732, 157 zeebrieven zijn verkocht (23). Uit
het Schwarzenbergarchief blijkt verder, dat de Camminga's van
1647—67 een somma van 1660 Caroli gldns geïnd hadden voor
zeebrieven (24). Bovendien werd deze bepaling nog dikwijls ont-
doken, zoodat het bedrag nog veel hooger had kunnen zijn (25).
Deze schepen hoorden dus blijkbaar op het eiland thuis, en al het
er mee verdiende geld kwam ook Ameland ten goede.
De op het eiland thuishoorende schippers zullen, althans ten
deele hun schepen daar hebben laten onderhouden, waardoor ook
de ambachtslieden er voordeel van hadden (25, 26, 27).
Maar ook op Ameland, is, evenals op de andere Waddeneilanden
tenslotte deze bron van welvaart verloren gegaan. Herquet ver-
meldt van de Oostfriesche eilanden, dat de vrachtvaart daar onge-
veer in 1750 verdwenen is, omdat men op de walvischvaart en
bij ,de groote scheepvaart dienst nam (28). Een andere oorzaak
is geweest, dat men op de f ilanden geen goede havens had. Boven-
dien zal de concentratie van de scheepvaart naar de grootere
havens met een achterland ook deze vrachtvaart naar elders ver-
plaatst hebben. Hoe het ook zij, de eigen scheepvaart van het
eiland is in de tweede helft der 19e eeuw geheel verdwenen.
In de tweede helft der 17e en in de 18e eeuw had men nog een
andere bron van inkomsten. In den bloeitijd van de walvischvaart,
namen vele bewoners van de West-, Oost- en Noordfriesche Eilan-
den, dienst op de Groenlandvaarders.
H. Wätjen zegt daarover: „Wie für die deutsche Spitzbergen-
fahrt, so stellten auch für Hollands arktische Fischerei die Be-
wohner der friesischen Inseln und der Halligen das Hauptmann-
schaftskontingentquot;. (29, 30).
Ze voeren als matrozen en bootslui, maar ook de meer verant-
woordelijke posten als harpoenier en schipper werden door de
eilanders bezet. Wel werden deze betrekkingen meer riskant, daar
ze niet een vaste salarieering hadden, maar betaald werden met
een handgeld en verder aandeel in de winst. In slechte jaren,
als er niets of bijna niets gevangen werd, kwam de walvisch-
vaarder met weinig geld thuis (31). Dat er veel commandeurs
(kapiteins van walvischvaarders) van de eilanden afkomstig waren,
blijkt uit een berichtje, opgenomen in de Stads- en Dorpskroniek
van Wumkes dl. 1. dat als volgt luidt:
Walvischkaken als afscheiding v. e. terrein.
Hollum, Zomer 1928.
5 Sept. 1705. De Groenlandsche vloot, bestaande uit 96 wal-
vischvaarders, meest gevoerd door kommandeurs van Ameland en
de andere eilanden, loopt op hare terugreis uit vrees voor de Fran-
sche oorlogsschepen, die in de Noordzee kruisen, de haven van
Delfzijl in, met de traan, baarden enz. van 1100 walvisschen (32).
Vele walvischvaarders bleven op het eiland wonen, of keerden
er later weer terug. De oude reces- en kerkeboeken, waarin hun
namen, met opgaaf van hun beroep geregeld voorkomen, geven
hiervan het bewijs (33).
Nu nog vinden we op de eilanden overblijfselen van die wal-
vischvaart. Zeer veel woonhuizen dateeren uit de 17e en 18e eeuw.
De traditie wil, dat de huizen met een richel in den gevel, de z.g.
commandeurshuizen, door de Groenlandvaarders gebouwd en be-
woond waren. In elk geval zien we hieruit, dat er in die tijd geld
aanwezig was, om nieuwe huizen te bouwen, terwijl er weinig
woningen zijn uit later tijd. Toen werd er meer afgebroken dan
bijgebouwd. Een bewijs ook, dat de bevolking van het eiland niet in
belangrijke mate kan zijn toegenomen. Een ander overblijfsel is
zichtbaar in het landschap, n.1. de z.g. Kakebeenen. Dit zijn (vol-
gens van Deinse) onderkaakstukken van walvisschen, die door de
walvischvaarders opzettelijk werden meegebracht, omdat men ze op
de terugreis, rechtstaande naast den mast liet uitdruipen, teneinde
de beenderolie te kunnen verzamelen (34). Ze werden op Ameland
(evenals op de andere eilanden) waar het hout schaarsch was.
voor allerlei doeleinden gebruikt, o.a. voor hekken langs de wegen
en om de tuinen, als scheidingspalen in de bouwlanden, waar we
ze nu nog vinden.
Op de kerkhoven herinneren ons nog tal van grafsteenen door
inscriptie en versiering aan het vroeger zoo belangrijk bedrijf.
De bloeitijd van het bedrijf valt na 1642, na de opheffing der
Noordsche Compagnie, waardoor het monopolie vervallen was,
en de vrije vaart mogelijk gemaakt werd (35). Mr. S. Muller zegt
in zijn werk over de Noordsche Compagnie, dat, „25 jaar na de
opheffing daarvan het aantal Nederlandsche walvischvaarders
vijf tienvoudig verdubbeld (?) wasquot; (36) (deze uitdrukking blijft
voor rekening van Mr. Muller). Dit is misschien ook de reden,
dat in de onzijdigheidsverklaringen van de vrije Erfheerlijkheid
Ameland tijdens den 80-jarigen oorlog, die Prof. Van Blom be-
spreekt, en die dateeren van 1629 en van 1643, met geen woord
gerept wordt van de walvischvaart, terwijl de belangen der „sobere
Amelander visschersquot;, die moesten leven van den verkoop van
versche visch, daarin werden bepleit (37). Maar pas na 1642, dus
vlak voor de tweede onzijdigheidsverklaring werd de walvischvaart
van zeer groot belang. Een andere reden kan zijn, dat terwijl de
visschersschepen op het eiland thuis hoorden, de walvischvaarders
in dienst waren van reeders uit andere plaatsen.
Na den Franschen tijd is het met de Groenland vaart gedaan.
Maar de zeelui blijven, evenals in vorige eeuwen, varen bij de
koopvaardij. Eigenaardig is, dat er altijd verschil gemaakt werd
tusschen de schippers van de Groenlandvaart en die van de groote
vaart. De eersten heetten Commandeur, terwijl hun collega's op
de groote vaart „capteijnquot; genoemd werden (33).
Na den ondergang van de walvischvaart gingen meer Amelanders
over naar de groote vaart; waarschijnlijk heeft zich dit proces
geleidelijk aan in het eind der 18e eeuw voltrokken. Maar hiermede
komt er tevens een verandering in de leefwijze van vele zeelui. Bij
de walvischvangst, en gedeeltelijk ook bij de groote vaart (die op de
Oostzee bijv.) voer men alleen in den zomer. De schepen gingen
in het voorjaar weg, maakten een of twee reizen naar de Poolzee
of naar de Oostzee, en lagen verder den geheelen winter in de
haven. De schepelingen gingen dezen tijd op het eiland doorbrengen,
en waren dus een groot gedeelte van het jaar thuis. Nu kwam
daarin echter verandering: men bleef (voorzoover men niet op
Scandinavië voer) het geheele jaar door varen. En naarmate men
in de vorige eeuw het vaartempo bij de scheepvaart ging opvoeren,
bleven de schepen korter binnen, te kort, om met de gebrekkige
verbinding die er in de vorige eeuw was, een reis naar Ameland
mogelijk te maken. Vele zeebeden vestigden zich daarom in de
havensteden, v.n.1. Amsterdam. Nu was dit op zichzelf niets bij-
zonders. Ook in de vorige eeuwen vestigden zich de Amelander
zeelieden aan de vastewal. Maar een deel bleef toch op het eiland
wonen, of keerde er later weer terug. Zelfs waren er altijd com-
mandeurs en gezagvoerders op het eiland geweest (38, 39). Aan
het eind van de 19e eeuw was dit niet meer zoo. Van de matrozen
bleven er nog wel in het geboortedorp wonen. Die voeren ook
dikwijls maar tijdelijk, en bleven dan weer een tijd thuis in het
boerenbedrijf werken. Maar degenen, die het meeste geld op het
eiland brachten, de gezagvoerders en stuurlieden, vestigden zich aan
de vastewal.
De nadeelen van de scheepvaart ondervond men echter op het
eiland wel; groot was het aantal weduwen en weezen. Dit schijnt
in de vorige eeuwen een algemeen verschijnsel geweest te zijn op
de eilanden (zie o.a. Herquet over Borkum) (40). De zeemans-
weduwe trok terug naar het eiland, waar zij goedkoop kon leven
en waar haar famihe of de kerk haar steunde (41). Velen be-
gonnen er ook een winkeltje. Zij waren echter een zorg voor de
toch al zeer arme gemeente. Toen er in d= 1875, enkele schepen
weggebleven waren, nam de toenmalige Rijksontvanger dhr. D.
Engelen het initiatief tot de oprichting van het fonds „Zeemans-
troostquot; voor oude gebrekkige zeelieden en voor weduwen en weezen
van zeevarenden. Iedere zeevarende stond daarvoor maandelijks een
bijdrage af. Dat het noodig was blijkt uit het Gemeenteverslag van
1890. In dat jaar bestond het college uit 133 contribueerende leden,
terwijl ondersteuning verleend werd aan 16 weduwen en 22
kinderen (44).
De sociale wetten van later jaren maakten het fonds overbodig;
eenige jaren geleden is het opgeheven.
Van de eigen scheepvaart van het eiland was in de 19e eeuw
alleen nog de visscherij overgebleven (45, 46, 47, 48). Eigenaardig
is, dat deze geheel tot Hollum beperkt was. Dit staat misschien in
verband met de ligging aan het Amelander Gat, waardoor men met
hoogwater direct uit kon varen, terwijl men vanuit de andere dorpen
eerst een tocht over het wad moest maken, en het water al weer
viel voor men het zeegat had bereikt.
Men vischte dicht onder de kust op de Noordzee. Op de Zuiderzee
en op het Wad werd bijna niet gevischt, alleen wat voor eigen
gebruik (49, 50).
Uit den Franschen tijd is een lijst van visschersschuiten, thuis
hoorende op Ameland, bewaard gebleven. Er waren er 14, waarvan
de schippers allen te Hollum woonden (51).
Aan het eind van de 19e eeuw was het aantal tot 7 schepen
(in 1889) teruggeloopen. In 1891 was hier nog één van over, en dit
werd verkocht in 1897. (52).
De vangst werd beoefend met z.g. snikken, kleine scheepjes met
twee masten. Op elk daarvan voeren 4 tot 7 man. Verschillende
menschen uit Hollum hadden een aandeel in zoo'n snik. (In den
Franschen tijd waren er ook aandeelhouders uit Friesland bij).
Meestal waren dit de wagenaar, de schipper, soms ook een op-
varende en verder particulieren uit het dorp. De wagenaar was
een boer, wiens taak het was op de snik te rijden, d.w.z. met kar
en paard bij eb naar de reede te gaan, en daar de vangst af te
halen, of het want met het aas voor een nieuwen tocht te brengen.
Op het dorp werkten vrouwen en kinderen mee, dikwijls het
gezin der opvarenden. Hun taak was het in orde brengen van het
vischtuig. Daarvoor moesten zij eerst wormen delven op het Wad,
en deze later aan het want slaan. Dit want werd in bakken met
rul zand opgeschoten en door den wagenaar op de snik gebracht.
Kwam het tij op, dan voeren de schepen het zeegat uit, en vischten
op de Noordzee in het gezicht van de kust. Lagen ze weer op de
reede, dan haalde de wagenaar de visch die te klein voor den ver-
koop was op, en bracht deze naar het dorp. Wat men kwijt kon,
werd direct verkocht, de rest werd gerookt of gedroogd voor den
winter. De visch was toen een belangrijk volksvoedsel op het eiland.
De eigenlijke vangst, voornamelijk bestaande uit schelvisch en verder
wat tong, schol en kabeljauw, werd door de snikken naar de markt
te Harlingen of Zwarte Haan gevoerd en daar levend verkocht.
Soms ook werd de visch op de reede aan opkoopers verkocht (53);
dit schijnt gebruik te zijn geweest in de jaren, dat er meer visschers-
schepen waren. De opkoopers kwamen dan op de ree om de visch
op te koopen; men kreeg er dan een prijs voor, die ver beneden
den marktprijs lag (54, 55). Later ging men daarom zelf de visch
aan de markt brengen. Met het volgend tij voer men dan weer
terug, om want te halen en ging opnieuw de Noordzee op. Lastig
was, dat er altijd met het tij rekening gehouden moest worden.
Gevischt werd in het voorjaar en in den herfst, soms tot ver in den
winter. Dat de visschers lang doorvoeren blijkt uit het feit, dat op een
oudejaarsdag omstreeks 1875 de vloot door een storm werd over-
vallen, en een der schepen met man en muis verging. Gedurende
den winter zochten de schepen beschutting in de Ballumer Bocht.
' De opbrengst was zeer wisselvallig, wat quantiteit en wat prijs
betrof. Enkele cijfers zijn opgenomen in de gemeenteverslagen. Deze
moeten evenwel met eenige reserve bekeken worden. Teekent niet
de burgemeester hierbij zelf aan: „Volgens opgaaf van de visschers,
welke opgaven, naar wij meenen, dat niet vertrouwbaar zijn en
gelooven, dat de vangst en opbrengst veel meer bedraagtquot; (56).
Uit de cijfers kunnen we echter wel zien, dat het bedrijf wissel-
vallig was.
Opbrengst in: 1851nbsp;ƒ 9000.—
1859nbsp;ƒ 5670.—
1860nbsp;ƒ11994.—
1867nbsp;ƒ 8640.-
1873nbsp;ƒ 10820.—
1881nbsp;ƒ 3412.—
1886nbsp;ƒ 2524.-
Gedurende al deze jaren werd er met 7 a 8 schepen gevischt (57).
Van de opbrengst moesten de aandeelhouders en de wagenaars
liun deel hebben en moest verder in de behoeften van een 40-tal
gezinnen worden voorzien. De meeste visschers hadden het dan ook
zeer armoedig en moesten hun inkomen aanvullen met een klein
boerenbedrijf (58 t.e.m. 63).
Behalve dat de visscherij weinig voordeel bracht was het boven-
dien een zeer riskant bedrijf. De kleine, slecht onderhouden
scheepjes waren voor de vaart op de Noordzee minder geschikt, en
herhaaldelijk leed men verliezen aan menschenlevens zoowel als
aan materiaal (64).
Het aantal snikken verminderde dan ook steeds, tot in 1898 de
laatste visschersschuit gesloopt werd en hiermee het geheele bedrijf
van het eiland verdwenen was (65, 66, 67, 68).
Juist aan het eind van de vorige eeuw begon de trek naar de
haringloggers. Dit was seizoenarbeid, waaraan deel namen de
eigenaren van kleine boerenbedrijfjes en jongens boven de 12 jaar,
die nog te jong waren voor de groote vaart. Omstreeks Pinkster
trok men gezamenlijk, gewoonlijk ruim 100 man, naar Vlaardingen,
waar men in dienst trad op de haringloggers, en de geheele zomer
wegbleef. De meesten kwamen van Hollum, ongeveer een derde
(een vrij hoog percentage voor dat kleine dorp) kwam van Buren,
met zijn zeer kleine en armoedige boerenbedrijfjes. Later voer men
ook voor reeders van Emden (69).
Na 1914, na het uitbreken van den wereldoorlog was het mei
dezen trek plotseling gedaan, en miste men op het eiland een
belangrijke nevenverdienste.
Het voordeel voor degenen, die er aan deelnamen was, dat ze
alleen 's zomers van huis waren, en verder het geheele jaar in het
bedrijf konden werken.
ZEEVAARTKUNDIG ONDERWIJS
Van de Noordfriesche eilanden vertelt Weigeit, dat, in den
winter, als alle zeevarenden thuis waren, in bijna ieder dorp de een
of andere ervaren commandeur of gezagvoerder, de jongeren, die
al enkele reizen gedaan hadden, of die voor het eerst naar zee
zouden gaan, in de theorie van het vak onderwees (70).
Dit is waarschijnlijk op de Westfriesche eilanden ook wel het
geval geweest. Later werden de zeevaartkundige vakken op de
lagere school als vervolgonderwijs gegeven, en daardoor waar-
schijnlijk ontstonden de bekende zeevaartscholen op onze Wadden-
eilanden (Texel, Terschelling en Schiermonnikoog.) Minder be-
kend is, dat ook op Ameland in de vorige eeuw gelegenheid bestond
om tot stuurman te worden opgeleid. Het zijn weer de gemeente-
verslagen, die ons hierover kunnen inlichten (71).
Verslag 1851: Door den onderwijzer Dijkstra te Nes wordt bij
voortduring onderwijs in de Wis- en Zeevaartkunde gegeven, en wel
gratis, waarvoor dezelven een jaarlijksche tegemoetkoming uit de
provinciale fondsen geniet, ten bedrage van ƒ 150.—. Behalve die
van Nes en Buren waren deze leerlingen voor een matig weekgeld
bij den onderwijzer gehuisvest.quot;
Het was dus een gratis-school, waaraan een internaat verbonden
was. Het onderwijs werd gegeven door den dorpsonderwijzer, die
daarmee in 1840 begonnen was. Het toezicht op de school werd
uitgeoefend door een zestal gezagvoerders en oud-gezagvoerders.
In 1851 had men 29 leerlingen, die er enkele maanden voor hun
theoretische opleiding bleven. Hiervan waren er 21 van het eiland
zelf en 8 van elders. De school werd toen al geacht eenigszins in
verval te zijn. Een van de redenen was, dat ook op Hollum door
den hulponderwijzer zeevaartkunde onderwezen werd en er dus
geen leerlingen van dat dorp meer kwamen. (Hollum had een groot
aantal zeeheden onder zijn bevolking).
In 1856 vertrok de heer Dijkstra naar elders. Het onderwijs werd
door zijn opvolger voortgezet (72). De school werd toen onder het
toezicht van het gemeentebestuur geplaatst en haar werd het recht
ontnomen om. zooals vroeger gebruikelijk was, diploma's toe te
kennen. Sindsdien kwamen er nog slechts Amelanders op.
Van de zeevaartkundelessen te Hollum hooren we niets meer.
Zelfs werd het gewone lager onderwijs aan die school achterlijk
genoemd, waarvoor de hoofdonderwijzer een vermaning van den
burgemeester in ontvangst had te nemen. Toch bleef de school te
Nes achteruitgaan. Het was tenslotte slechts een voorbereidende
school. De leerlingen gingen de laatste maanden van hun leertijd
naar een of andere officiëele inrichting (meest naar Harlingen)
waar men voor de vereischte diploma's kon worden opgeleid. Leer-
lingen van elders trok de school niet meer. Toen tenslotte in 1868
de hoofdonderwijzer van Nes eervol ontslag kreeg, werd hij ver-
vangen door iemand, die niet in het bezit was van de vereischte
actes. Sinsdien is het zeevaartkundig onderwijs op Ameland niet
voortgezet (73).
III. HET VREEMDELINGENVERKEER
Omstreeks 1851 probeerde men het prachtige strand van Ameland
rendabel te maken, door een badinrichting op te richten, en zoo-
doende de welvaart van het eiland te bevorderen. Reeds in 1858
moest de inrichting opgeheven worden. Het was onmogelijk ge-
bleken, om met de bestaande slechte verbinding voldoende gasten
te trekken.
Pas in deze eeuw, na de verbetering van het verkeer in Noord-
Friesland begon het eiland als ontspanningsoord in trek te komen.
In de vorige eeuw echter kon men uit het vreemdelingenverkeer geen
bijverdienste maken (74).
CONCLUSIE
De onvoldoende bestaansmogelijkheid, die het boerenbedrijf de
bevolking van Ameland bood, dwong tot het zoeken van andere
middelen van bestaan. Deze werden gevonden in de scheepvaart,
en wel in de groote vaart. Hierdoor kwamen de menschen er toe
hun geboorteland te verlaten. In plaats van hun bestaan te zoeken
in de woonruimte, zoeken zij dit noodgedwongen daarbuiten, waar-
door de trek naar elders ontstaat.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK IV.
1.nbsp;Landbouwverslag 1866.
2.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
3.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
4.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
5.nbsp;Persoonlijke Inhchtingen.
6.nbsp;Gemeenteverslag 1853.
7.nbsp;Gemeenteverslag 1901.
8.nbsp;Gemeenteverslag 1858.
9.nbsp;Telling van Blom 1912.
10.nbsp;Lijst van patenten verleend in 1809. Fr. Museum Leeuwarden.
11.nbsp;Gemeenteverslag 1854.
12.nbsp;Gemeenteverslag 1868.
13.nbsp;Gemeenteverslag 1857.
14.nbsp;Gemeenteverslag 1854.
15.nbsp;Gemeenteverslag 1875.
16.nbsp;Gemeenteverslag 1865.
17.nbsp;V. Alkemade en v. d. Schelling.
18.nbsp;V. Alkemade en v. d. Schelling.
19.nbsp;V. Alkemade en v. d. Schelling.
20.nbsp;Camminga Archief.
21.nbsp;Houwink pg. 161.
22.nbsp;Schwarzenbergarchief XXII c.
23.nbsp;Houwink pg. 164.
24.nbsp;Schwarzenbergarchief.
25.nbsp;Recht. Archief I, 6.
26.nbsp;Recht. Archief E, 4.
-ocr page 91-27.nbsp;Oude Burgelijke Stand Nes.
28.nbsp;Herquet, pg. 168.
29.nbsp;Watjen, pg. 277.
30.nbsp;Weigeit, pg. 61.
31.nbsp;Herquet, pg. 120.
32.nbsp;Wumkes, dl. I. pg. 22.
33.nbsp;Recht. Archief Ameland B. 20.
34.nbsp;V. Deinse, pg. 290.
35.nbsp;Watjen.
36.nbsp;Muller S., pg. 352.
37.nbsp;V. Blom, Onafh. Verklaringen enz., pg. 61.
38.nbsp;Gemeenteverslag 1901.
39.nbsp;Gemeenteverslag 1875.
40.nbsp;Herquet, pg. 119.
41.nbsp;Gemeenteverslag 1869.
42.nbsp;Wumkes, dl. II, pg. 418.
43.nbsp;Gemeenteverslag 1886.
44.nbsp;Gemeenteverslag 1890.
45.nbsp;Recht. Archief Ameland I, 6.
46.nbsp;Camminga Archief.
47.nbsp;Stukken betrefefnde Ameland, Friesch Museum.
48.nbsp;Recht. Archief I, 6.
49.nbsp;Gemeenteverslag 1871.
50.nbsp;Gemeenteverslag diverse jaren.
51.nbsp;Lijst der visschersschuiten enz. 1808, Friesch Museum.
52.nbsp;Gemeenteverslag diverse jaren.
53.nbsp;Gemeenteverslag 1853.
54.nbsp;Gemeenteverslag 1871.
55.nbsp;Gemeenteverslag 1852.
56.nbsp;Gemeenteverslag 1880.
57.nbsp;Gemeenteverslag diverse jaren.
58.nbsp;Gemeenteverslag 1851.
59.nbsp;Gemeenteverslag 1881.
60.nbsp;Gemeenteverslag 1856.
61.nbsp;Gemeenteverslag 1865.
62.nbsp;Gemeenteverslag 1853.
63.nbsp;Gemeenteverslag 1854.
65.nbsp;Gemeenteverslag 1871.
66.nbsp;Gemeenteverslag 1853.
67.nbsp;Gemeenteverslag 1861.
68.nbsp;Houwink, pg. 164.
69.nbsp;Persoonlijke Inlichtingen.
70.nbsp;Weigeit, pg. 233.
71.nbsp;Gemeenteverslag 1851, 1852, 1856, 1858, 1859, 1860, 1868.
72.nbsp;Allan, pg. 77.
73.nbsp;Gemeenteverslag diverse jaren.
74.nbsp;Gemeenteverslag 1855, 1856, 1858.
-ocr page 93-HOOFDSTUK V
DE GROOTE VERANDERINGEN
Het productieproces op Ameland onderging aan het eind van
de vorige en het begin van deze eeuw belangrijke wijzigingen.
Verschillende veranderingen op het eiland zelf werkten hiertoe
mede; de verdeeling der marken waardoor het particulier bezit
toenam; de oprichting van waterschappen en de daarmee in ver-
band staande bedijking; de ruilverkavelingen te Hollum en Ballum,
waardoor een betere perceelsindeeling der hooilanden ontstond; de
oprichting van twee coöperatieve en een speculatieve zuivelfabriek;
verbetering van het verkeer naar en over het eiland. Al deze dingen
hadden een diepgaanden invloed, niet alleen op het productie-
proces, maar ook op het geheele leven der eilandbewoners.
We willen in dit tweede hoofdstuk, dat de schakel vormt tus-
schen de bespreking van den „Ouden Toestandquot; en een bespreking
van het moderne productieproces, deze veranderingen in het kort
behandelen.
I. DE VERDEELING VAN DE BUITENWEIDE VAN
HOLLUM EN BALLUM
De verdeeling van de Mark „De Buitenweide van Hollum en
Ballumquot; werd in 1896 gelast. Tot Rechter-Commissaris werd be-
noemd Mr. }. J. Gockinga, die in zijn werk „De Verdeehng van
de Markegronden van Hollum en Ballum op Amelandquot;, het ver-
loop van het proces heeft beschreven. Wij kunnen ons hier dus
beperken tot enkele feiten, welke voor de sociaal-geografische pro-
blemen, die bij een dergelijke ingrijpende verandering in het grond-
bezit aan de orde komen, van belang zijn. De wijze, waarop de
hier wonende groep den voor haar beschikbaren bodem tot nu toe
gebruikte, moest na de verdeeling der Markegronden en de daar-
mede gepaard gaande ontbinding van het markgenootschap, geheel
veranderen.
Behalve de duinen, (die aan het Rijk behoorden) (1) en de
omdijkte binnenlanden, die particulier bezit waren, was alle grond,
ten Westen van de Slenk (tusschen Ballum en Nes), eigendom
van de inwoners-Markgenooten van de dorpen Hollum en Ballum.
Deze Mark werd als een geheel beschouwd (bijv. in het vonnis
tot verdeeling van 20 Febr. 1896) hoewel de dorpen in de Mark
vrij zelfstandig waren geweest. Zoowel Hollum als Ballum hadden
eigen rechters, een eigen markebestuur dus, dat toezicht hield zoo-
wel op de particuliere eigendommen als op de gezamenlijk ge-
bruikte landerijen.
Een vergadering van de gezamenlijke opzieners of rechters van
de beide dorpen bestond niet. Veel te regelen zou er ook niet
geweest zijn; men liet de buitenweide liggen zooals zij lag, en van
eenige zorg er voor is nooit sprake geweest. De beweiding was
,,van oudsherquot; geregeld.
Wel traden de rechters van beide dorpen naar buiten toe ge-
zamenlijk op, bijvoorbeeld in een procedure met den Staat der
Nederlanden over de grensscheiding tusschen hun gebied en de
aan den Staat behoorende zeekeerende duinen. In dit proces werden
de ,,Grieënquot;, of de buitenweiden van Hollum en Ballum als één
geheel beschouwd. Dit was ook inderdaad de algemeene opvatting.
De buitenweide werd door beide dorpen gemeenschappelijk beweid.
Van een eigenlijke grensscheiding is geen sprake, hoewel het vee
van elk dorp natuurlijk zooveel mogelijk in de eigen omgeving ge-
houden werd (2).
Eigenaren van de hier aangegeven gronden waren in de mark
van Hollum en Ballum, zij die achtendeelen bezaten in de bij hun
dorp liggende „Miedenquot; (hooilanden). Zij waren dus in de eerste
plaats belanghebbenden bij een eventueele verdeehng. Hun recht
op, of aandeel in de buitenweide werd bepaald door het aantal
achtendeelen, dat ze in de Miede bezaten. Op alle achtendeelen
rustte een gelijk recht op de buitenweide, n.1. het zenden van één
volbeest daarin.
Verdere belanghebbenden waren degenen, die niet als eigenaar.
-ocr page 95-maar als medegebruikers rechten hadden op de te verdeelen
markegronden. Daar waren in de eerste plaats de boeren van het
dorp Nes, die van „oudsherquot; het recht hadden om het vee, waar-
voor bij hun eigen dorp geen weidegrond beschikbaar was, tegen
betahng van ƒ 2.— per volbeest te laten grazen op het Schorum,
d.i. een deel van de algemeene weide, tusschen Ballum en Nes.
Jaarlijks werden daar door de Nesser boeren ongeveer 90 stuks
vee geweid. Dit was geen recht van bepaalde personen, maar van
het dorp Nes, ten behoeve van de ingezetenen-veehouders. Het
aandeel, dat aan deze belanghebbenden bij de verdeeling werd
toegekend, kwam dan ook aan het Jorp Nes. Verder meenden ook
de bezitters van het Omland, d.i. het niet bij de achtendeelen be-
hoorende binnendijksche land van Hollum en Ballum, als zoo-
danig rechten te hebben op de markegronden i).
Bij onderzoek bleek echter, dat op het Omland in dezen geen
enkel recht rustte. Een der bewijzen daartoe aangevoerd was, dat
bij den verkoop van achtendeelen steeds in de acte werd vermeld
het daarbij behoorende recht van grazing op de buitenweide, ter-
wijl bijv. in 1849 bij den verkoop van gronden bij de kavels omland,
óf geen melding van dit recht wordt gemaakt, óf uitdrukkelijk wordt
vermeld: „hebbende geen grazingen in de algemeene weide.quot;
Wel konden de bezitters van Omland, evenals alle veehouders
in Hollum en Ballum, tegen betaling van een weidegeld vee in de
gemeene weide zenden. Het bezit van omland als zoodanig gaf
hun echter geen enkel recht op de buitenweide. Of oorspronkelijk
op het Omland, dat voornamelijk bouwland was, dit recht op de
markegronden gelegen heeft, en dit dan later op het achtendeels-
land in de Miede is overgegaan, is niet meer na te gaan.
De geschiedenis van de Marken op Ameland vóór de 18e eeuw is
zeer vaag.
Markeboeken, waarin reglementen, geschillen, rechten enz. zijn
opgeteekend, ontbreken niet alleen in de mark Hollum/Ballum, maar
ook bij de Marken van Nes en Buren zijn dergelijke stukken vrij-
wel onbekend. Slechts enkele verspreide vonnissen en acten, die
toevallig ook op de Marke betrekking hebben, zijn bewaard ge-
i) Het omland lag voornamelijk ten Noorden, N.W. en Westen van de dorpen
en bestond over het algemeen uit hoogere gronden, die voor een groot deel
als bouwland geëxploiteerd werden.
bleven. Vast omschreven rechten (dateerende van vóór de 18e
eeuW! zijn echter van geen der Amelander Marken bekend.
Bij de verdeeling der landerijen had men dus rekening te houden
met:
a.nbsp;de ongewaarden, n.1. ingezetenen-veehouders van Hollum
en Ballum, en die van Nes, als gebruikers van de weiden.
b.nbsp;de gewaarden, de eigenaren van achtendeelen in de Mieden
van Hollum en Ballum, als gezamenlijke bezitters en ge-
bruikers van Markegronden.
De rechten op de buitenweide berustten hier dus uitsluitend op
de achtendeelen, dus op het hooiland.
Aan de ongewaarden moest, volgens art. 24 der Markenwet van
1886 een schadeloosstelling worden toegekend, die in dit geval
zou bestaan in grond, een z.g. ingezetenendeel, waarvan het beheer
aan de Gemeente kwam. Elk der drie bij de verdeeling betrokken
dorpen, n.1. Hollum, Ballum en Nes kreeg zoodoende een dorps-
weide, vrij dicht bij de bebouwde kom gelegen, toegewezen (3) i).
Alle ingezetenen van het dorp mochten daarop tegen betahng van
de kosten aan het onderhoud verbonden hun vee weiden.
Na aftrek van het aandeel voor de ongewaarden van den totaal
beschikbaren grond, zouden Hollum en Ballum gelijk opdeelen (4).
Ieder dorp toch had 576 achtendeelen in de Miede, dus ook een
gelijk aantal aandeden in de Buitenweide. Hoewel Ballum veel
minder veehouders en vee had dan Hollum, kreeg het toch dezelfde
hoeveelheid land toegewezen. Dit relatief groote aandeel, dat Ballum
op deze wijze kreeg, is de oorzaak, dat nu bijv. hooi uit dit dorp
naar Buren verkocht wordt, en dat boeren van Nes grond bezitten
en huren in het waterschap „De Grieënquot; dat tot de vroegere Mark
behoorde.
De heterogeniteit van den grond (die varieerde tusschen heel
goeden kleigrond en slechten zandgrond) leverde bij de verdeeling
eenige moeilijkheden op. Toekennen van ieders aandeel in één
perceel was daarom onmogelijk; ieder zou minstens twee kavels
krijgen, n.1. één bestaande uit zand- en één uit kleigrond. Getracht
werd, hierbij de kavels een voor de ontginning zoo gunstig moge-
i) Die van Nes ligt ten Westen van de Slenk.
-ocr page 97-lijken vorm te geven (korten rechthoek) (5) en ze aan een weg
en een waterlossing te doen grenzen i). De afscheiding der per-
ceelen werd in het terrein aangeduid door steenen paaltjes. Voor
de verdere afscheiding hadden de betrokken eigenaren zelf te
zorgen. De omstandigheden waren echter zoo, dat zij, zooals wij
zien zullen, niet al te veel haast behoefden te maken met de afper-
king van hun terrein.
Een punt van belang bij deze verdeeling waren verder de wegen
en waterleidingen. Deze moesten voor het grootste deel opnieuw
aangelegd worden. Men had alleen rekening te houden met den
bestaanden verbindingsweg tusschen de dorpen, een zandweg, die
al vroeger was aangelegd op door het Markebestuur afgestanen
grond. Deze weg, die voor het eiland van zeer groote beteekenis
was, was in onderhoud bij de Gemeente. Tegelijk met de nieuwe
kavels kon dus een geheel nieuw wegen- en waterleidingenplan
ontworpen worden, dat na afloop van de verdeeling aan het nieuw
opgerichte Waterschap „De Grieënquot; werd overgedragen (6). Ook
werd een strook grond gereserveerd voor den aan te leggen zeedijk.
Chronologie:
20nbsp;Februari 1896: Bevel tot verdeehng der Mark „De Buiten-
weiden van Hollum en Ballum op Amelandquot; (7).
1 en 2 JuH 1896: Eerste vergadering van belanghebbenden,
waar ieder zijn rechten kon opgeven (8).
26 October 1896: Sluiting van de lijst van rechthebbenden (9).
18 Maart 1896: Opmaking van het plan van verdeeling (10).
25, 26 en 27 April 1898: Schatting der bij de verdeehng be-
trokken gronden (11).
Zomer en herfst 1899: Verkaveling der gronden en verdeehng
der kavels onder de rechthebbenden (12).
21nbsp;December 1901: Verlijden van de acte van scheiding (13).
April 1902: Overdracht van de openbare wegen en water-
leidingen aan de Gemeente (14).
Maart 1903: Overdracht van de niet-openbare wegen en
waterleidingen aan het Waterschap „De Grieënquot; (15).
i) De waarde van elk aandeel bedroeg /168,50 t.w. ƒ 127,70 aan klei-, ƒ 40,80
aan zandgrond (184a).
Op 21 December 1901 werd de acte van scheiding verleden en
hiermede was de verdeeling, op papier althans, een feit. Van
1 Januari d.a.v. af hadden de nieuwe eigenaren desgewenscht „het
volle gebruik en genotquot; van de hun toebedeelde gronden (16).
In werkelijkheid was het voorloopig vrijwel onmogelijk de landen
in individueel bezit te exploiteeren. Men moest hiermede wachten
op het totstandkomen van den dijk, die de buitenweide tegen de
aanvallen van de Waddenzee zou beveihgen. Met de ontginning
van de hoogere gronden had men wel kunnen beginnen, maar dan
zou het vee, dat op de lage gronden graasde, bij hooge vloeden
geen toevluchtsoord gehad hebben. Bovendien zou men dan zijn
rechten verliezen op de voorloopig nog gemeenschappelijk gebruikte
buitenweide. Toch werden er hier en daar perceelen in exploitatie
genomen. Dit proces ging geleidelijk door, zoodat reeds kort na
den aanleg van den dijk het geheele terrein in gebruik was ge-
nomen. Dit was juist tijdens den wereldoorlog. De groote vraag
naar granen en andere voedingsgewassen maakte het voor de boeren
aanlokkelijk hun land als bouwgrond te exploiteeren. In latere jaren
heeft men er echter weer grasland van gemaakt (zie kaart grond-
gebruik).
II. HET WATERSCHAP „DE GRIEËNquot;
Uit den hier in het kort weergegeven gang van zaken bij de
verdeeling van de Buitenweiden van Hollum en Ballum kunnen
we opmaken, dat er van het oude Markgenootschap niets was
overgebleven. Alle landerijen, die van oudsher aan de Markge-
nooten behoord hadden, waren in andere handen overgegaan, hetzij
in particuHer bezit der vroegere Markgenooten (de verkavelde
gronden), hetzij aan het Gemeentebestuur (enkele wegen, slooten,
en de ingezetenendeelen) of aan het Waterschap „De Grieënquot; (de
bestaande wegen en waterlossingen, en die, welke nog aangelegd
moesten worden in de Buitenweide).
Het was juist met het oog op de verdeeling en de daarmede
gepaard gaande oplossing van het Markeverband (dat immers ook
het toezicht op de binnenlanden uitoefende) (17) dat in 1896 de
Rechter-Commissaris, belast met de verdeeling van de Buitenweide,
bij Ged. Staten van Friesland er op aandrong de oprichting van
een reeds vroeger ontworpen waterschap te bespoedigen. Men voor-
zag, dat de verdeeling nooit van werkelijk nut zou kunnen worden,
als de landerijen niet tegen overstrooming beveiligd werden.
Indijking was dus een eerste vereischte.
Daarvoor was het noodig, om in de plaats van de onderlinge
vereeniging een officieel college te stellen, een waterschap. Dit was
ook het oordeel geweest van Gedeputeerde Staten van Friesland,
toen de bewoners van West-Ameland omstreeks 1890 gevraagd
hadden om verbetering van de beschoeiing van den Zuidoever langs
het Wad (basaltglooiïng). De Ged. Staten verklaarden, na rugge-
spraak met den betrokken Minister, dat er wel hulp geboden zou
kunnen worden, maar dat vóór alles noodig was de oprichting van
een waterschap. De verschillende belangen van Hollum en Ballum
hebben de aanneming van het ontwerp-waterschap toen ter tijd
belet. Een 5-tal jaren later, met het vooruitzicht op de verdeeling
van de Buitenweide, stond men er eenigszins anders tegenover.
Nog in 1896 werd het Waterschap „De Grieënquot; opgericht (18).
Het doel, dat men zich hiermede voor oogen stelde, blijkt duidelijk
uit het oprichtingsbesluit:
...ter bevordering van een voldoende onderhoud der dijken om
de binnenlanden, de verbetering van den waterafvoer, het aanleggen
van nieuwe, en de verzekering van het onderhoud der bestaande
werken, zoomede tot wering van het zeewater bij hooge zomer-
vloeden, op te richten het waterschap de Grieën op het eiland
Ameland ter grootte van 1915 H.A. (19).
De grenzen waren in het Reglement als volgt omschreven:
Art. 1. Ten N. en ten W. de Rijksduinen, voorts het Wester-
strand, ten Z. de Wadden en ten Oosten het midden van de
Slenk tot den Zuidelijken voet van den Moldijk en deze voet
zelf.quot;
Het geheele Westelijke gedeelte van het eiland, van de Slenk af.
uitgezonderd de Rijksduinen zou dus onder het waterschap vallen.
In het Waterschapsbestuur, dat op de gewone wijze was ingericht,
waren de ingelanden van Hollum en Ballum in gelijk getal vertegen-
woordigd. Stemgerechtigd waren die ingelanden, welke na de in
het Reglement omschreven classificatie tenminste 15 are onder het
Waterschap ressorteerenden grond hadden. Er was dus wel ge-
rekend op kleine eigenaren! Dat dit ook noodig was, blijkt uit de
volgende cijfers. Het Waterschap heeft op een oppervlak van nog
geen 2000 H.A. ongeclassificeerd, 500 ingelanden. Bij classificatie
wordt alle grond herleid tot besten kleigrond. Het totaal aantal
H.A. geclassificeerd, wordt dus nog heel wat minder, daar een
groot deel uit slechten zandgrond bestaat. Deze classificatie was iets
nieuws voor Ameland. Tot nu toe was het regel geweest, (we her-
innren hierbij aan het desbetreffende gedeelte van Hoofdstuk III)
dat door alle beschermde grond, goed of slecht, een gelijk stuk
van den omringenden dijk moest worden onderhouden. Nu werd
voor het eerst verschil gemaakt tusschen goeden en slechten grond.
(20). De oude dijkverdeehng (21) was dus hiermede verlaten.
Misschien rijst de vraag, of het wel juist is het onderhoud van den
ouden zeedijk te vergelijken met de waterschapslasten. M.i. zeer
zeker; de voornaamste phcht toch van het nieuwe college was de
bescherming van de landerijen tegen het zeewater, een taak, die
in de toekomst, na het totstandkomen van den ontworpen zeedijk,
van nog veel meer belang zou worden.
Hier volge nog een en ander over de wijze, waarop in de eerste
jaren van het bestaan van het waterschap de daaraan verbonden
lasten over de ingelanden verdeeld waren. De eigenaren van de
omdijkte hooilanden waren, zooals wij reeds eerder vermeldden,
tevens, naar evenredigheid van hun grondbezit daar, deelgenooten
in de Mark. Zij hadden krachtens dat bezit rechten op het gebruik
van de Buitenweiden, de Grieën. Men liet daarom deze Grieën, die
voorloopig ook nog geen voordeel bij het waterschap hadden, in de
eerste jaren vrij van lasten. De verplichting tot bijdrage in de kosten
van het waterschap werd dus gelegd op de eigenaren der binnen-
landen, de Mieden en het Omland.
Toen in 1912 de Grieën ook geleidelijk aan in gebruik werden
genomen en verwacht mocht worden, dat na den aanleg van den
zeedijk de particuhere exploitatie in de volgende jaren hier geheel
zou worden doorgevoerd, hebben de Prov. Staten van Friesland
een reglementswijziging afgekondigd, waarbij bepaald werd:
De verplichting tot bestrijding der uitgaven van het waterschap
rust op alle daarin gelegen eigendommen, in evenredigheid van
hunne kadastrale grootte en in verband met het verschillend belang,
dat die eigendommen bij het waterschap hebbenquot; (22).
Van dien tijd af lagen er dus ook waterschapslasten op de gronden
van de Buitenweiden. Deze behoorden later zelfs tot de hoogst
aangeslagene.
Zooals uit het oprichtingsbesluit blijkt, was men van plan, de
landerijen alleen tegen hooge zomervloeden te beschermen, door
een kade aan te leggen langs het Wad. Het land zou dan slechts
als grasland gebruikt kunnen worden. De aan dit plan verbonden
bezwaren waren van dien aard, dat men besloot tot den aanleg
van een zeedijk, die het land het geheele jaar door tegen het zee-
water beveiligen kon, hoewel hiervoor groote financieele offers ge-
bracht zouden moeten worden. Men rekende echter op hulp van Rijk
en Provincie. Maar juist de financieele moeilijkheden hielden de uit-
voering van het plan jarenlang tegen. Het is door de discussies en
rapporten hierover, dat enkele belangrijke gegevens bewaard zijn
gebleven, die de agrarische verhoudingen op het eiland in dien tijd
typeeren.
Zoo werd in 1903 een onderzoek ingesteld naar den landbouw-
kundigen toestand op het eiland. Het resultaat werd als volgt samen-
gevat (23):
1.nbsp;dat na bedijking van de kleigronden circa 250 H.A., en van
de zandgronden circa 300 H.A. in cultuur kunnen worden
gebracht, en dat dan ook de 660 H.A. binnenweiden in een
veel beteren cultuurgrond zullen zijn te brengen door ver-
betering van den waterafvoer en door afronding van eigen-
dommen, en dat de gronden dan een waarde, welke wellicht
op ƒ 1.000.000.— geschat mag worden zullen vertegenwoor-
digen;
2.nbsp;dat niet alleen de factoren van zakelijken aard, maar ook die
van persoonlijken aard reden geven om aan te nemen, dat na
de bedijking het in cultuurbrengen der klei- en zandgronden,
zoowel als het verbeteren der binnenweiden inderdaad zal ge-
schieden en langzamerhand een geheelen ommekeer in de
zoo zeer primitieve landbouwtoestanden zal plaats hebben;
3.nbsp;dat zonder bedijking geen verbeteringen van de tegenwoordige
toestanden zal zijn te verwachten, en de op zich zelf zoo
nuttige verdeeling van de markgronden geen voordeelen zal
opleveren.
Bij de discussies in de Prov. Staten van Friesland (Zomerzitting
1904) werd nog de opmerking gemaakt, dat de bevolking niet in
staat zou zijn het land naar den eisch te bewerken en te verbeteren,
dat er n.1. geen voldoende werkkrachten daarvoor aanwezig zouden
zijn. Dit werd afgeleid uit het niet voldoende schoonhouden van
de nu in gebruik zijnde akkers. Hiertegen werd aangevoerd, dat
een groot deel van de mannelijke bevolking van het eiland elders
werk moest zoeken, om het gezinsinkomen aan te vullen, en dat de
vrouwen veelal de veldarbeid verrichtten. „Kan de landbouw meer
intensief gedreven worden, zoo zei men, en dat kan alleen als de
gronden door een dijk zijn beschermd, dan vindt de Amelander
werk op eigen bodem en blijft hij thuis. Met de visscherij gaat het
niet best, (hiermede had men op het oog den seizoenarbeid van de
kleine boeren op de haringloggers), hij reikhalst daarom naar den
tijd, dat hij thuis werk zal kunnen vinden. De aanleg van den
dijk is dus voor het betrokken deel van Ameland feitelijk een levens-
kwestiequot; (24).
Ook in het reeds bovengenoemde landbouwkundig rapport was
men hiervan overtuigd en werd aangedrongen op steun der Over-
heid (25).
De Staten van Friesland stelden daarom voor een subsidie te
verleenen, mits het Rijk hetzelfde zou doen.
Pas in 1911 was de subsidiekwestie geregeld. De totale kosten
van den dijk waren geraamd op circa ƒ 300.000.—. Hiervoor zou
de provincie een renteloos voorschot geven van ƒ 100.000.—, het
Rijk van ƒ 80.000.—. Voor de rest moest het Waterschap een
leening sluiten.
Oorspronkelijk was men van plan het geheele waterschapsgebied
in te dijken, tot aan de Slenk toe, en zoo mogelijk de toen reeds
verdeelde buitenweide van Nes er ook bij te trekken. De aan te
leggen dijk zou dus van de westelijke duinrij bij Hollum langs den
Wadkant komen te loopen, tusschen Nes en Buren naar het
Noorden ombuigen en daar weer bij de duinen aansluiten. Tegen-
werking van de zijde van Nes maakte dit echter onmogelijk. Ten-
slotte besloot men den dijk iets ten W. van de Slenk om te laten
Aansluiting van de zeedijk om het Waterschap „de Grieënquot; aan
de stuifdijk.
di
- -Si-::.«
De Buregrie (herfst 1935).
Het terrein is nog niet geegaliseerd. Het water op de voor-
grond is een nog niet dicht-gemaakte „slenkquot;.
buigen, en aan te laten sluiten bij den Zwanewaterstuifdijk.
Het gebrek aan samenwerking tusschen Oost- en West-Ameland
wordt hier duidelijk, „in het landschap zichtbaarquot; gedemonstreerd.
De grond tusschen den dijk en de Slenk (vrij slechte zandgrond),
werd bij den lateren aanleg van den dijk om het Oostelijk deel
van Ameland bij het Waterschap Nes/Buren gevoegd (in 1930).
Hier lag toch ook de aan de ingezetenen van Nes bij de Mark-
verdeeling van Hollum en Ballum toebedeelde grond.
In 1913 kon men met den aanleg van den dijk beginnen (26). Het
werd een volslagen zeedijk; de kruinshoogte varieert van 4 M. boven
V.Z., afnemende tot 3,50 M. boven V.Z. bij de aansluiting aan
den dijk om de Hollumer Mieden, en de daar beginnende duinenrij.
De totale lengte bedraagt 8705 M. (27). Langs den geheelen
binnenkant van den dijk is een breede sloot gegraven, waar de
afwateringsslooten van de binnendijksche landen op uitkomen. Door
het vrij groote verval (het eiland is slechts smal en het verschil
in hoogtehgging van den duinvoet en den wadoever is vrij groot),
is nergens op het eiland bemaling noodig. De dijksloot loost met
vier gemetselde duikers op het Wad. In de duikers zijn vloed-
deuren, die automatisch openen en sluiten. Het groote verschil
tusschen eb en vloed maakt hier kunstmatige loozing overbodig (28).
In 1915 was de dijk gereed, en van toen af hadden de eigenaren
van de kavels in de Grie werkelijk: „het volle gebruik en genot van
de hun toebedeelde grondenquot; (29).
IIL DE VERDEELING VAN DE GEMEENE WEIDEN
VAN NES EN DE LEIJEN
Kort na de verdeeling van de Buitenweide van Hollum en Ballum.
werd ook de markegrond van Nes, „De Gemeente gronden van
Nes en de Leijenquot;, onder de rechthebbenden verdeld.
Zooals reeds eerder vermeld werd, waren er op de markegronden
van Nes grazingen gevestigd, die we het best met een soort aan-
deelen kunnen vergelijken. Elke grazing (of aandeel), gaf het
recht van weide voor een bepaald aantal stuks vee. Totaal lagen
er op de Mark, genaamd de „Gemeene weiden van Nes en de
Leijenquot; 1263^ grazing. De gezamenlijke eigenaren daarvan waren
de markgenooten van de bovengenoemde Mark. Hun rechten zijn
vastgelegd in een reglement van 1880, dat nog in gebruik was,
toen de verdeeling der Mark werd aangevraagd (30). Dit reglement
is waarschijnlijk het eerste dat er gemaakt is i). In den aanhef wordt
althans gezegd:
...weshalve het in het belang der geregtigden noodzakelijk is
geworden, dat de van ouds herkomstige regtstoestand dier weide,
zoo wat het beheer daarvan, als het regt van opdrift en weide van
het vee, worde geconstateerd en bevestigd.
Aan dit reglement ontleenen wij nog het volgende:
Art. 1. Het regt tot opdrift en weide, op en in voormelde weide
blijft als van ouds, met uitzondering van elk ander, be-
hooren aan de geregtigden van de eenhonderd zes en
twintig geheele en een halve grazing of scharen dier
weide of hunne opvolgers in die regten, zoo door erving
als koop, die daarvan gezamentlijk ook alle lasten dragen,
zonder onderscheid, gewone zoowel als buitengewone, als
ook die van alle aan te wenden kosten tot verbetering
dier weide in manier hierna te omschrijven.
Art. 2. Ieder eigenaar is bevoegd zijn grazingen of scharen aan
anderen te verhuren.
Art. 4. De geregtigden mogen in opgemelde weide opdrijven, op
ieder schar of grazing een volwassen hoornbeest of paard
of vier schapen of twee eenjarige kalveren.
De grazingen mochten dus verkocht en verhuurd worden. Dit
was, vooral met het oog op de wegtrekkende zeelui, die door erving
of als een soort geldbelegging in het bezit van grazingen waren,
geen overbodige bepaling. Bij verkoop moest men echter hiervan
kennis geven aan het Bestuur, dat de overdracht in het register
van grazingen moest boeken. Het bestuur van de Mark bestond
uit drie leden, gekozen uit de gerechtigden. De onkosten aan de
beweiding verbonden, als loon voor de hoeders, het onderhoud van
de drinkdobben, werd per jaar omgeslagen over het vee, dat ge-
durende dat tijdvak in de weide had gegraasd. Wie dus een grazing
i) Een verordening door den Gemeenteraad in 1856 vastgesteld werd bij
K. B. vernietigd, daar men van meening was, dat de gerechtigden zelf een
dergelijke regeling moesten maken.
huurde moest in deze kosten bijdragen. Maar de grondlasten, en
de huur (een gedeelte van den, door de Markgenooten gebruikten
duingrond behoorde aan het Rijk) (31) werden door de eigenaren
der grazingen betaald.
Overgrazingen, zooals we die bij de Mark Hollum/Ballum hebben
leeren kennen, bestonden er in Nes niet. Men kon hier dus slechts
een beperkt aantal stuks vee weiden. Voor de rest was men aan-
gewezen op de gastvrijheid van de markgenooten van Hollum/
Ballum en van Buren.
De grazinghouders werden beschouwd als de eigenaren van
de markegronden. Zij waren hier de gewaarden. Bij de verdeeling
bleken er ook nog on-gqwaarden te zijn. De veehouders van Nes,
hadden n.1. „van oudsherquot; het recht om hun vee, dat overdag op
het Schorum, dus de Buitenweide van Hollum/Ballum, graasde, ge-
durende de vroege ochtenduren op de markegronden van Nes te
verzamelen, en daar ongeveer een uur te laten grazen. Bij de voor-
genomen verdeeling zou men echter deze voorweide moeten missen.
Ter compensatie van dit verlies werd hun een ingezetenendeel
toegewezen, gerekend voor 5 volle grazingen. Het land werd hun
toegewezen ten Oosten van de Slenk, grenzende aan den grond,
dien de veehouders van Nes ten Westen daarvan bij de verdeeling
van de Mark Hollum/Ballum gekregen hadden.
De Markegronden van Nes lagen voor een deel ten Z.W. en
Z.O. van den dijk, om de binnenlanden van Nes, en bestonden daar
uit nog onomdijkten kleigrond. Verder behoorden nog tot de Mark
enkele groote duinvlakten, bestaande uit hoogen zandigen grond.
Het gebied had een oppervlak van 137 H.A., waarvan ongeveer
76 H.A. zandgrond was.
In December 1903 werd de vrijwilhge verdeeling van de Mark
„De Gemeene weiden van Nes en de Leijenquot; bij het Bestuur aan-
gevraagd. Dit verzoek werd echter niet ingewilhgd. Daarom werd
in begin 1904 een gerechtelijke verdeeling door de Arrondissements-
rechtbank te Leeuwarden gelast. De gerechtigden hebben dit opzet-
telijk gedaan, omdat men van meening was, dat in het onderhavige
geval een gerechtelijke verdeeling te verkiezen was boven een
Vrijwillige.
In de eerste plaats is een gerechtelijke verdeeling minder kost-
baar dan een vrijwillige. Dit was een punt van belang, want groote
kosten van de verdeeling zouden een hoogen last leggen op het
nieuw te verwerven bezit, een last, die, gezien den toestand van
het boerenbedrijf op Ameland in dezen tijd, waarschijnlijk uit
hypotheken verkregen zou moeten worden.
In de tweede plaats is gerechtelijke verdeeling een veiligere en
vluggere methode, omdat dan alle kwesties, ook die aangaande
eigendomsrecht, gemakkelijker tot oplossing komen, door de be-
slissende stem of invloed van de Rechter-Commissaris.
Het optreden van een centraal gezag was, vooral in een geval
als het hier besprokene, van zeer groot belang, daar men anders
waarschijnlijk zou zijn vastgeloopen in een doolhof van particuliere
belangen en belangetjes. De sociale gelijkheid, die er op het eiland
heerscht, het „zich evenveel voelen als een anderquot; maakt het in
dergelijke gevallen voor mededorpsbewoners meestal onmogelijk een
beslissing te forceeren. Ieder blijft op zijn stuk staan. Bovendien
hebben in een kleine gemeenschap de familiebelangen meestal een
zeer grooten invloed. Hier zou een buitenstaander met een zoo
groot overwicht als de Rechter-Commissaris een besluit in een
of andere richting kunnen bevorderen, en daarmede onnoodig tijd-
verlies kunnen besparen.
In April 1904 werd de gerechtelijke verdeeling gelast. De werk-
zaamheden hadden een vlug verloop. Door den landmeter werd het
terrein opgenomen, wegen en waterloopen werden geprojecteerd
en de kavels werden ontworpen. Zooveel mogelijk werd er naar
gestreefd de kavels een gunstigen vorm te geven. Iedere mark-
genoot zou zijn aandeel in één perceel toegewezen krijgen. De
wegen en waterlossingen, zouden, op enkele stukken weg na, die
aan de Gemeente zouden komen, overgedragen worden aan het
reeds bestaande waterschap Nes.
25 Dec. 1905 werd de verdeelingsacte van de mark „De Ge-
meene weiden van Nes en de Leijenquot; op het kadaster te Leeuwarden
geregistreerd. De totale kosten per aandeel werden tenslotte ƒ 38.—.
De geschatte waarde bedroeg ƒ200.— per aandeel.
Chronologie.
Dec. 1903. Aanvrage tot vrijwilhge verdeeling der Mark.
April 1904. Gerechtelijke verdeeling der Mark gelast.
Juni 1904. Eerste bijeenkomst der rechthebbenden.
-ocr page 109-Dec. 1905. Overdracht van wegen en waterlossingen aan Ge-
meente en Waterschap.
^ HET WATERSCHAP NES
In 1893 werd door eenige eigenaren van gronden te Nes op
Ameland de hulp van Ged. Staten van Friesland ingeroepen voor
de oprichting van een waterschap voor de gronden in den omtrek
van bovengenoemd dorp.
Aan de toelichting, die deze aanvraag vergezelde, ontleenen wij
het volgende:
„De bij de dorpen op Ameland gelegen grond kan men onder-
scheiden in binnenland en buitenweide. Om het gebruik hiervan
goed te regelen, hebben de eigenaren vereenigingen in het leven
geroepen, onder den naam van „de Boerenstandquot;. (De term „in
het leven geroepenquot; is hier onjuist. Deze vereenigingen, als men
ze zoo wil noemen, zijn de overblijfselen van de Markgenoot-
schappen, die hier van oudsher bestonden. Te Buren is de Boeren-
stand althans niets anders dan de Markeorganisatie, terwijl het te
Nes waarschijnlijk ook het geval is, al stond de nieuwe Boeren-
stand ook los van het te Nes bestaande Markgenootschap, dat daar
trouwens ook niet, zooals te Buren alle veehouders van het dorp
omvatte).
Deze vereenigingen missen echter de macht om krachtig op te
treden tegen den onwil van leden, bijv. bij het onderhoud van
dijken, slooten en wegen, die door den Boerenstand onderhouden
moesten worden. Voor de verbetering van landbouw en veeteelt
zou echter een wettig en krachtig bestuur noodzakelijk zijn.quot; Het
is daarom, dat de oprichting van een waterschap voor Nes werd
aangevraagd.
Opmerkelijk is hierbij, dat de actie uitgaat van Nes alleen, en
dat niet getracht werd, in dezen samenwerking te krijgen met
andere dorpen, zelfs niet met het zoo nauw met Nes samenhangende
Buren. Wel zou een gedeelte van de gronden van laatstgenoemd
dorp onder het waterschap Nes komen te vallen. Dit was niet te
vermijden, daar een grens tusschen beide dorpen niet te trekken is.
De landerijen liggen in de grensstrook doorelkaar heen.
De nieuwe organisatie zou omvatten een strook grond ten Z. i
van de Rijksduinen, tusschen de Slenk en de Buresloot. Het water-
schap Nes zou geen zeewerend waterschap worden. Wel had het
ook de zorg voor de dijken om de binnenlanden, maar het grootste
gedeelte van de onder het waterschap ressorteerende gronden bleef
onbedijkt. Het basaltbeslag langs den Wadkant was de eenige
oeververdediging en deze werd door den Rijks-Waterstaat onder-
houden. Men heeft ook niet naar indijking gestreefd; daarvoor was
het gebied te klein (411 H.A.). Een voorstel van het Waterschap
„De Grieënquot; om gezamenlijk een dijk te leggen, werd afgeslagen.
Men voelde blijkbaar meer voor samenwerking met Buren, en heeft
gewacht tot het Oostelijk deel van het eiland in zijn geheel omdijkt
kon worden.
Het doel van het waterschap zou zijn verbetering te brengen
in de bestaande toestanden, voornamelijk in de wegen, water-
lossingen, enz. Opmerkelijk was in het reglement nog art. 6 over
het stemrecht der ingelanden. Hierin werd vastgesteld dat ieder,
die in het bezit was van 30 A tot 2 H.A, 1 stem had in de ver-
gadering van ingelanden. Grondbezit boven de 2 H.A. geeft meer
stemmen, tot een aantal van 5 toe. Ook hier is dus weer gerekend
op de kleine eigenaren.
Bovendien wordt dan nog vermeldt: „Een Leijegrazing wordt ge-
acht 1 H.A. 13 A. 07 c.A. groot te zijn.quot; De Markegronden van
Nes waren destijds nog niet verdeeld, en het was dus billijk, ook
de grazinghouders een stem toe te kennen, daar zij mede-eigenaren
waren van den markegrond.
Chronologie.
1893. Aanvrage van belanghebbenden bij Ged. Staten van Fries-
land om te komen tot de oprichting van een waterschap.
Sept. 1894. Oprichtingsvergadering.
14 Nov. 1894. Prov. Staten van Friesland besluiten tot de op-
richting van het Waterschap „Nes op Amelandquot;. Afkon-
diging in het Prdl^ Blad van Friesland No. 54, 1895.
In Nes kwam dus het Waterschap tot stand vóór de verdeeling
der Markegronden.
% DE MARK BUREN
Op Oost-Ameland bleef de oude Markeorganisatie het langst
bestaan. Pas tijdens den wereld-oorlog begon men hier ernstig
Werk te maken van de verdeehng van de gemeenschappelijk bezeten
en gebruikte gronden. De toenemende behoefte aan cultuurgrond,
vooral in dien tijd, was er de oorzaak van. Vele zeelieden waren
toen gedwongen thuis te blijven; de eigenaren van de kleine be-
drijven, die gewend waren in den zomer op de haringloggers van
Vlaardingen en Emden een bijverdienste te zoeken, moesten deze
aanvulhng van het inkomen nu missen, omdat de haringvisscherij
stil lag. Het kleine bedrijf met enkele koeien had heel goed gepast
in het Markeverband. Men maakte gebruik van de gemeene weide,
had dus niet de zorg voor eigen weiland, terwijl de vrouw en
kinderen in den zomer voor het weinige hooi- en bouwland konden
zorgen. Toen de haringvisscherij stil kwam te liggen, was men
geheel aangewezen op het boerenbedrijf, en was verbetering en uit-
breiding hiervan noodzakelijk. Het cultuurland op Ameland is
echter beperkt, de koop- en pachtprijzen zijn er hoog, zoodat een
verdeeling van den markegrond en de ontginning daarvoor voor
de bevolking van het grootste belang werd.
De markegronden, waar hier sprake van is, waren het eigendom
van de ingezetenen-veehouders van het dorp Buren. Zij vormden
de vereeniging „De Boerenstandquot;. Deze Boerenstand was een voort-
zetting van het oude Markgenootschap, dat in 1887 (bij K. B.
van 20 Mei No. 30) als vereeniging erkend was, en rechtsper-
soonlijkheid gekregen had. Het reglement, dat bij bedoeld K. B.
was goedgekeurd, was een overeenkomst tusschen alle veehouders
van het dorp Buren:
.....allen wonende te Buren op Ameland en alle eigenaren van
landen en houders van vee te Buren op Ameland.
Verklaren bij deze met elkander te zijn overeengekomen om van
de bij hen in gebruik bezeten landen, dijken, beheiningen, enz. der
binnen- en buitenweiden en landen te Buren...
...en voorts over alles wat daartoe betrekking heeft ,of daarmede
in verband staat te doen plaats hebben overeenkomstig het navol-
gend reglement.quot;
Uit dezen aanhef, en ook uit het erop volgende reglement, blijkt,
dat ook hier het bestuur van de Marke het toezicht had, niet alleen
over de onverdeelde gronden, maar ook over de andere, bij het
dorp hggende landerijen. Waarom ook niet? Alle landeigenaren van
het dorp waren markgenoot, en hadden stem in de vergadering van
Markgenooten. Het markgenootschap was dus tegelijkertijd een
waterschap. Vandaar ook dat er in het reglement bepalingen opge-
nomen waren betreffende dijken, gebruik en onderhoud van wegen,
slooten enz. De Boerenstand van Buren was eigenaar van belang-
rijke complexen grond.
1.nbsp;De Buregrie, een stuk buitendijks gelegen land ten Z.O. van
het dorp Buren. Deze grie bestond uit onontgonnen kleigrond en
diende als weide voor het vee.
2.nbsp;Het Neerlands Reid, Oosteinde en Oerd, kwelders en duin-
achtige gronden ten Oosten van de Kooi. Deze waren in gebruik
als weide voor het jongvee en schapen.
Verder bezat de Vereeniging nog enkele duinvlakten en stukken
binnenland, die in den loop der jaren aangekocht waren. Deze laatste
werden aan inwoners van Buren verhuurd.
De leden van de Boerenstand hadden het recht al hun vee ge-
durende den heelen zomer te weiden in de Buregrie mits ze van
te voren het aantal stuks opgaven bij het Bestuur. Dit Bestuur
bestond uit 4 Opzieners, gekozen uit de leden.
De Boerenstand was een vereeniging van alle veehouders, wonende
in het dorp Buren. Van oudsher was n.1. ieder, die zich in dat
dorp vestigde, markgenoot, en later dus hd van de Boerenstand.
Men formuleerde het aldus: Ieder, die gedurende een winter een
schoorsteen in Buren had rookende gehad, en zijn vee daar gestald
had, kon dit den volgenden zomer weiden in de algemeene weide
(32). M.a.w. iedere gebruiker van een in Buren gelegen hoeve
was markgenoot.
Op de Buregrie waren bovendien nog grazingsrechten gevestigd.
Dit waren gebruiksrechten, veelal toebehoorende aan te Nes
wonende veehouders. Er waren 88J/^ grazing (33). Het ontstaan
van deze rechten is vrij onzeker. Elke houder van een grazing had
het recht één volbeest in de Buregrie te weiden. Men maakte hierbij
nog onderscheid tusschen een koegras en een paardegras.
Deze rechten waren verhandelbaar, en gingen dikwijls gesplitst
-ocr page 113-of in hun geheel over aan een anderen eigenaar. Ze konden ook
verhuurd worden (34).
De grazinghouders hadden geen eigendomsrecht (35, 36), waren
geen markgenooten en hadden ook geen aandeel in het Bestuur,
maar met hun rechten moest bij een eventueele verdeeling in ieder
geval rekening gehouden worden.
Op het z.g. Oosteinde waren geen grazingsrechten gevestigd.
Alleen mochten hier de kooiboeren, die feitelijk wel bij de inwoners
van Buren gerekend kunnen worden, hun vee ook laten grazen.
Bij het ontwerpen van de plannen voor de verdeeling der Marke-
gronden kwam men tot de conclusie, dat het Oosteinde moeilijk
te verdeelen was. De grond ligt zeer ver van de bebouwde kom
van het dorp af. Waarschijnlijk zou dit gedeelte onbedijkt blijven,
en dus aan voortdurende overstrooming blootstaan. Dit is een van
de mooiste stukken van het eiland, een waddenlandschap in oer-
vorm. Duinen, die uitloopers hebben naar het Wad, begrenzen het
aan den Noordkant. Tusschen deze duinrijen liggen prachtig be-
groeide vlakten. Op de moerassige plaatsen hier groeien orchissen,
terwijl parnassia en pirola in de zomer den duinvoet bedekken.
Aan den Zuidrand van de duinen legde de Waddenzee klei neer,
waarop verschillende wilde grassoorten een weide voor het jongvee
en schapen vormen. Op enkele plaatsen dringt de zee in slenken
en kreken tot aan den duinvoet door. Het ongerepte natuurschoon,
dat hier nog te vinden is, is een van de grootste aantrekkelijkheden
van het eiland. Gelukkig, dat de omstandigheden zoo waren, dat
het gespaard kon blijven. Men heeft n.1. deze gronden onderge-
bracht in een N.V., de „N.V. Maatschappij tot Exploitatie van
Onroerende goederen op het Oosteinde, Oerd en Neerlandsch Reid
te Buren op Amelandquot;, die deze gronden het zooals ze waren,
en ze gebruikte als weide voor schapen en jongvee. Deze maat-
schappij kwam tot stand op 6 Juni 1921. Aandeelhouders werden
alle gerechtigden op het Oosteinde, die „tot volstorting van de
door hen genomen aandeelen bij deze in de vennootschap inbrengen
hun rechten, voortvloeiende uit hun lidmaatschap der vereeniging:
„de Boerenstand te Buren op Amelandquot;, of die krachtens de statuten
dier vereeniging als oud-veehouders, als erfgenamen en rechtver-
krijgenden van oud-veehouders of als huurders van hoeven te Buren
op Ameland worden toegekend en gezamenlijk bestaande in den
eigendom van een complex gronden op het Oosteinde van Amelandquot;,
Er werden in het totaal uitgegeven 560 aandeelen, elk groot nomi-
naal ƒ 50.—. Het aantal aandeelen, dat elk der gerechtigden ver-
kreeg, werd berekend, naar het aantal stuks vee, dat men ge-
durende de laatste 7 jaren op het Oosteinde had laten weiden.
Art, 8. „Iedere aandeelhouder heeft het recht voor elk aandeel,
dat te zijnen name in het register van aandeelhouders geboekt staat,
jaarlijks een halfbeest op de gronden der vennootschap te laten
weiden, terwijl twee aandeelen het recht geven een volbeest of twee
halfbeesten op die gronden te weiden of te laten weiden, alles tegen
een door de algemeene vergadering van aandeelhouders jaarlijks te
bepalen vergoedingquot;. De aandeelen zijn verhandelbaar.
De moeilijkheid, waar men bij de verdeeling van de Grie voor
kwam te staan, was het vinden van een basis, waarop die ver-
deeling zou kunnen plaats hebben. Immers, het recht van iederen
markgenoot was onbeperkt. Iedere veehouder te Buren mocht zoo-
veel vee naar de Buregrie zenden, als hij bezat. Bij verdeeling alleen
naar het aantal stuks vee zouden, meende men, de groote boeren
bevoordeeld worden. Daarbij kwam nog iets anders. Ook de hoeve
als zoodanig had in het markeverband haar rechten. Immers aan
het gebruik van een hoeve te Buren was het Markerecht verbonden.
Men heeft daarom zijn toevlucht gezocht tot een compromis. Ten-
slotte werden zoowel de hoeve, als het aantal stuks vee als basis
voor de verdeeling van de gronden genomen. Deze regeling had
men reeds van te voren vastgesteld, en opgenomen in de statuten
van de Vereeniging „de Boerenstandquot;, zooals deze zijn gewijzigd
in 1919 (Bijvoegsel tot de Ned. Staatscourant van 20 Augustus
1919 No. 181).
De voor de Markgenooten beschikbare grond werd voor de helft
toegekend aan de te Buren gevestigde hoeven. Hiervan kreeg elke
hoeve een gelijk aandeel. Er waren 58 hoeven. Elke hoeve kreeg
dus i/iiG van den beschikbaren grond.
De andere helft werd verdeeld onder de veehouders, naar gelang
van het aantal stuks vee, dat ze gedurende de jaren 1914—1920
vin de Buregrie geweid hadden.
„Voor de berekening komen in aanmerking de laatste zeven
afgesloten boekjaren, die aan de gerechtelijke aanmaning tot de
verdeehng der Mark zijn voorafgegaan, doch van die zeven jaren
wordt telkens het voor de betrokken deelgerechtigde gunstigste en
ongunstigste jaar uitgeschakeld, zoodat vijf jaren overblijven. De
gerechtelijke aanmaning is geschied op 28 October 1921 en dus
zijn van belang de jaren 1914 t.e.m. 1920quot; (37).
Voor de oud-veehouders en voor boeren, die na 1914 hun bedrijf
begonnen waren, werd een speciale regehng getroffen. Ook degenen,
die na 1921, het jaar van de gerechtelijke aanmaning, zich te Buren
als veehouder gevestigd hadden, kregen nog een stuk land toebe-
deeld. (Over de bedoelde 7 jaren waren in het totaal ongeveer 2500
volbeesten genoteerd. Dat is een gemiddelde van 6 per hoeve.
Hierbij waren echter ook de schapen, die in Buren veel gehouden
Werden, en het jongvee op een bepaalde manier meegerekend. Het
zijn dus wel kleine bedrijven op Oost-Ameland).
Ook met de belangen der grazinghouders moest rekening gehou-
den worden. Zij waren geen mede-eigenaren. Zij konden dus slechts
op een schadevergoeding voor het verlies van hun weiderecht aan-
spraak maken. Om deze vast te stellen, heeft men nagegaan de
prijzen, die de grazingen bij openbare verkoopingen in de laatste
jaren hadden opgebracht. De waarde werd vastgesteld op ƒ 200.—,
naar keus van den gerechtigde uit te keeren in geld of in land.
Men heeft dit gedaan, omdat velen van de grazinghouders vreesden,
dat zij, bij het tekort aan grond, dat er op het eiland heerschte, voor
het hun toegekende geld, niet een geschikt perceel land zouden
kunnen koopen.
Er was nog een recht op de Grie gevestigd, dat tot nu toe nog
niet werd vermeld, n.1. het halen van zoden voor het onderhoud
van den dijk om de binnenlanden. Dit recht was van meer belang,
dan men oppervlakkig zou denken. Immers, van het onderhoud
van den dijk hing zeer veel af; en waar zou men de plaggen, die
hiervoor noodig waren vandaan halen, als de Grie in particulier
bezit zou zijn overgegaan? Aan den ontworpen zeedijk was men
nog niet begonnen, hoewel te verwachten was, dat deze binnen
korten tijd tot stand zou komen. Maar voor den aanleg van den
nieuwen dijk was al een strook grond gereserveerd. Het lag dus
voor de hand, om de zoden voor den ouden dijk van de voor den
zeedijk bestemde strook grond te laten steken.
Chronologie.
28nbsp;Oct. 1921. Aanmaning tot vrijwillige verdeeling van de Mark.
4 Mei 1922. Bevel tot gerechtelijke verdeeling van de aan de
Vereeniging „de Boerenstandquot; toebehoorende onroerende
goederen.
6 en 7 Juni 1922. Eerste bijeenkomsten van de belanghebbenden.
Opening van de lijst van rechthebbenden.
10 September 1923. Sluiting van de lijst van rechthebbenden.
Voorjaar 1924. Taxatie der gronden. Er was 173 H.A. 85 A.
30 c.A. De waarde hiervan was ƒ 145986,60. Men heeft
bij de waardebepaling geen rekening gehouden met een
eventueele bedijking.
29nbsp;April 1927. Verloting van de toe te bedeelen perceelen van
de Buregrie onder markgenooten en grazinghouders.
20 April 1928. De markegronden buiten de Buregrie verdeeld.
(Vaarwaters en Kooihiem).
28 December 1928. Definitieve toewijzing van de perceelen.
Juli 1929. De acte van scheiding wordt gepasseerd.
De tegenstrijdige belangen van grazinghouders en markgenooten
hebben tot moeilijkheden geleid, die de afwikkeling van de ver-
deelingszaken hebben tegengehouden. In den zomer van 1929 was
eindelijk de laatste mark op Ameland verdeeld.
HET WATERSCHAP NES/BUREN
De verdeeling van de Markegronden van Buren, en de daarmee
gepaard gaande opheffing van de Boerenstand, maakte ook daar
de oprichting van een waterschap noodzakelijk. Men zag in, dat
evenals op West-Ameland de verdeeling der Grie pas werkelijk
nut zou hebben, als de grond bedijkt zou zijn. Reeds in October
1923, toen men nog maar juist aan de voorbereidingen voor de
verdeeling der Mark begonnen was, zonden belanghebbenden een
adres aan de Prov. Staten van Friesland, waarin zij dit college
verzochten te willen oprichten een bedijkingswaterschap voor het
Oostelijk deel van Ameland.
Een plan van bedijking kwam in 1926 gereed. Hierin was een
dijk ontworpen, die niet alleen de gronden van Buren zou be-
De Zuid-Akkers te Buren.
De oude zeedijk is nog gedeeltelijk blijven staan.
De oude zeedijk om de Zuid-Akkers te Buren. De buiten
(zee)kant is steil.
schermen, maar het geheele Oosten van het eiland, behalve het
Oerd, Neerlands Reid, en Oosteinde, dus de woeste gronden op
den uitersten punt van het eiland.
De aan te leggen dijk zou aansluiten aan de reeds bestaande
waterkeering van het Waterschap De Grieën, en oostwaarts loopen
langs den Zuidoever van het eiland tot iets voorbij de Kooiplaats.
De ingelanden stemden hierin toe. De consequentie van dit plan
was, dat het waterschap Nes zou komen te vervallen, en de daar-
onder ressorteerende gronden zouden komen bij het nieuwe water-
schap.
1 Maart 1927 besloten de Prov. Staten van Friesland tot de
oprichting van het Waterschap Nes-Buren op Ameland, en tot
vaststelling van een reglement daarvoor. Evenals vroeger op West-
Ameland, was ook hier de groote moeilijkheid om aan geld te komen,
voor den aanleg van den zeewerenden dijk. Ook hier hebben Rijk
en Provincie geholpen. In 1928 werd door beide een subsidie toe-
gekend, zoodat met den aanleg begonnen kon worden. In 1930
kwam de dijk gereed. Het waterschap Nes was toen reeds opge-
heven. In de zomerzitting der Prov. Staten van 1929 was n.1.
besloten dat: „Zoodra het Waterschap Nes-Buren op Ameland
zijn taak volledig ter hand zal hebben genomen, heeft het bestaande
waterschap Nes op Ameland zijn reden van bestaan verloren...
Met 1 Jan. 1930 wordt het opgeheven.quot;
In 1930 waren er dus op Ameland twee zeewerende water-
schappen, elk met een eigen dijk, waardoor alle gecultiveerde grond
tegen overstrooming door het zeewater was beschermd.
Het nieuwe waterschap had een oppervlakte van ongeveer 1180
H.A. Later werd dit nog wat vergroot; de bij het waterschap De
Grieën behoorende gronden ten Oosten van den dijk van dat
waterschap, werden bij Nes-Buren gevoegd (ongeveer 123 H.A.).
De totale lengte van den dijk bedraagt ongeveer 8600 M., de
hoogte is 3,70 M. boven Vol Zee.
RUILVERKAVELING
Wilde men de verbetering van het boerenbedrijf op West-Ame-
land, die ingezet was met de verdeeling der Markegronden aldaar,
voortzetten, dan was het in de eerste plaats noodig de verkaveling
van de binnenweiden van Hollum en Ballum grondig te herzien.
De versnippering van den bodem daar, het vrijwel ontbreken van
wegen en waterlossingen maakten een rationeel gebruik van de
landerijen onmogelijk. Geen wonder, dat men al lang uitzag naar
een middel om in dezen toestand wijziging te brengen. De ruil-
verkaveling heeft op Ameland een lange historie. De eerste pogingen
om tot een betere perceelsindeeling te komen, werden gedaan in
1889, toen enkele inwoners van het dorp Ballum een verzoek richtten
aan Ged. Staten van Friesland om hieraan hun medewerking te
willen verleenen. Dit verzoek werd echter afgewezen (38). Toen
de verdeeling der Markegronden een feit was geworden kwam
het probleem van de landverlegging weer aan de orde. Men had
nu contact gehad met technici van elders (o.a. den landmeter), men
leerde uit eigen ervaring de voordeelen kennen van grootere per-
ceelen (39) en bovendien waarborgde de zeedijk, die binnen afzien-
baren tijd tot stand zou komen, niet alleen meer veihgheid voor
het gebied, maar ook de afwatering zou beter kunnen plaats hebben
langs het nieuwe loozingssysteem, via de dijksloot en duikersluizen
in den dijk.
quot;Zoo kwam dan, met de technische hulp en den financieelen
steun van de Nederlandsche Heidemaatschappij de eerste groote
vrijwilhge ruilverkaveling in Nederland tot stand, n.1. de perceels-
verlegging in de Ballumer Mieden (40). Het terrein, waar het hier
om ging, was groot 190,1363 H.A. en was verdeeld in 3659 per-
ceelen. Een gemiddelde perceelsgrootte dus van ongeveer 520 c.A.
(41). Het was grootendeels weiland, terwijl op de hoogere ge-
deelten enkele stukjes bouwland voorkwamen. „Er loopt geen
enkele, op naam van eenig openbaar lichaam staande weg door heen,
de meeste perceelen zijn dus slechts over die van andere eigenaren
te bereiken, verder is de waterafvoer slecht, het dorp is van vele
punten slechts langs een omweg te bereiken: de opbrengst is minder
dan de kwaliteit van de grond doet vermoeden, kortom de be-
kende bezwarenquot;. Zoo oordeelde de landmeter van het kadaster,
betrokken bij de uitvoering van het werk (42).
In 1913 begon de Ned. Heide Mij. met de voorbereidende maat-
regelen, o.a. met het verzamelen van de handteekeningen van de
betrokken eigenaren. Door de medewerking van de landbezitters
(119 in getal), kon de verkaveling een vrij vlot verloop hebben.
In Mei 1915 werd de eerste vergadering van belanghebbenden ge-
houden: in hetzelfde jaar nog kwam een plan van wegen en water-
lossingen gereed. Ook waren hierop de blokken aangegeven, waar
later de kavels zouden worden ingeteekend. Reeds in het volgend
jaar kwam men met de ruilverkaveling klaar. Alle werkzaamheden,
in het veld, overschrijving op het kadaster en overbrenging der
hypotheken, waren, dank zij aller medewerking in zeer korten tijd
gebeurd.
In plaats van de 3659 perceelen van gemiddeld 520 c.A. zijn er
gekomen 219 van gemiddeld 7636 c.A. (43).
Elk perceel is langs een weg gemakkelijk van het dorp bereikbaar
en heeft een goeden waterafvoer.
De kosten waren gering; de eigenaren betaalden ƒ 15.— per
H.A. (44). Het voordeel, dat de boeren zelf zagen in de ruil-
verkavehng, werd gedemonstreerd in de enorme verhooging van
de grondprijzen (45). De prijs per H.A. Miedeland verdubbelde
in 1916 ongeveer. De productiviteit van den grond was dan ook
geweldig gestegen. Ter illustratie hiervan diene het volgende voor-
beeld:
Iemand had vóór de verkaveHng 110 perceelen, te zamen onge-
veer 5 H.A. groot. Daarvan oogstte hij 20 a 25 voer hooi. Thans
(1927) heeft hij 6 perceelen en krijgt 40 a 50 voer hooi (46). Een
belangrijke factor is hierbij, behalve de verbeterde afwatering, dat
op de grootere perceelen ook beter gebruik van kunstmest moge-
lijk is. Maar behalve de verbeterde opbrengst is zeker de tijds-
besparing belangrijk. Ook het aantal stuks vee is enorm toegenomen,
maar hieraan werkte natuurlijk de verdeeling der Markgronden mee.
Chronologie.
1913. Begin der voorbereidende maatregelen door de Heide
Maatschappij.
28 Mei 1915. Vergadering van belanghebbenden te Ballum.
Oct. 1915. Plan van kavelblokken, wegen en waterloopen is
gereed.
Winter 1915—'16. Wegen en waterloopen aangelegd en ge-
graven.
Voorjaar 1916. Grenzen van de perceelen in kavelblokken aan-
geven.
Nog in hetzelfde voorjaar konden de landerijen, hoewel iets
later dan de andere jaren door de nieuwe eigenaren in gebruik
genomen worden. Zoo was dus in het dorp Ballum, met zijn
bevolking van kleine, weinig kapitaalkrachtige boeren, voor het
eerst in Nederland een vrijwillige ruilverkaveling werkelijkheid
geworden.
In Hollum ging het minder vlot. Ondanks de goede resultaten, die
men in het naburige dorp waarnam, was het niet mogelijk hier het-
zelfde te bereiken. De pogingen hiertoe door de Ned. Heide Mij.
aangewend, stuitten af op de bezwaren van enkele eige-
naren (47).
Tenslotte waren er nog slechts 5 landbezitters tegen het plan,
vrijwel geen van allen gebruikers van hun eigen grond (48). Maar
voor vrijwillige ruilverkaveling was de toestemming van alle hierbij
betrokken eigenaren vereischt, zoodat de oude perceelsindeehng
moest blijven bestaan.
De wet op de ruilverkaveling van 1924 bracht hier echter uit-
komst. Art. 23 van deze wet bepaalt, dat, wanneer meer dan de
helft der eigenaren, die gezamenlijk meer dan de helft van de
kadastrale grootte van de onder de ruilverkaveling begrepen per-
ceelen in bezit hebben, vóór ruilverkaveling zijn, de anderen zich
daarbij moeten neerleggen. Dat men haast maakte om tot ver-
betering van den toestand te geraken, blijkt wel uit het feit, dat
op het tijdstip dat de wet werd ingevoerd, door de belanghebbenden
reeds een aanvraag tot ruilverkaveling was geteekend. Qeze bereikte
de Centrale Commissie voor Ruilverkaveling nog op den dag van
haar installatie door den Minister van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw, n.1. op 8 December 1924.
Het blok, waar de perceelsverlegging plaats zou hebben, lag ten
Oosten en ten Westen van het dorp Hollum. Het waren de Hol-
lumer Ooster- en Wester-Miede. Een poging ook de Noord-
Westelijk van het dorp gelegen bouwlanden van de Bheke in het
blok op te nemen mislukte, hoewel ook hier de versnippering groot
was. Daar het boerenbedrijf op Ameland voornamelijk op de vee-
teelt is ingesteld, is het niet te verwonderen, dat meer aandacht
werd besteed aan het hooiland, dan aan de hooge zandgronden
van Blieke, die voornamelijk als bouwland gebruikt worden. Men
vreesde bovendien, dat men daar de hooge kosten er niet gemak
kelijk weer uit zou halen, terwijl de productie-capaciteit van de
Mieden groot genoeg werd geacht om een dergelijke kapitaalaan-
wending rendabel te maken.
Het blok was groot 335,91.31 H.A., verdeeld over 4895 kadastrale
perceelen, toebehoorende aan 466 rechthebbenden. De gemiddelde
perceelsgrootte was 7 Are. Ook hier, evenals te Ballum ontbraken
wegen en waterloopen vrijwel geheel. Men moest over en weer
uitweg over eikaars terreinen verleenen; de grond was op vele
plaatsen drassig. In natte zomers dreef het hooi in de Mieden. De
versnippering van den grond maakte het voor menige eigenaar
onmogelijk alle perceeltjes apart te bewerken, zoodat men zijn eigen
grond verhuurde aan anderen, en zelf de naasthggende perceelen
trachtte te pachten.
In 1924 werd dus de Ruilverkavehng voor de Hollumer Mieden
aangevraagd. Bij de stemming in de in Juh 1925 gehouden ver-
gadering van belanghebbenden, bleek, dat slechts 4 personen met
een gezamenlijk bezit van 2^46.02 H.A. tegenstemden. Gezien art. 23
van de desbetreffende wet, kon dus tot de ruilverkaveling worden
overgegaan.
Het plan van wegen en waterloopen kwam in 1926 gereed. Het
wegenstelsel was zoo geprojecteerd, dat de hoofdwegen alle in de
richting O.W. loopen. Enkele reeds bestaande watergangen konden
worden aangehouden, maar overigens werd een geheel nieuw stelsel
van slooten en greppels geprojecteerd, onafhankelijk van reeds be-
staande grilhge waterloopjes. Het plan van de ruilverkaveling zelf
kwam pas het volgend jaar gereed. De ligging van het dorp als
kerndorp te midden der gronden, maakte het in den regel onmogelijk
de gronden in één kavel toe te kennen. Dit zou tot onbillijkheden
leiden, daar de één dan zijn land dichtbij zou krijgen, terwijl de
gronden van een anderen eigenaar alle ver van het dorp zouden
komen te hggen. De toch al niet groote aandeelen moesten gesplitst
worden, zoodat er nog een vrij groot aantal kleine perceeltjes ont-
stond. Dit was echter niet te vermijden.
De kosten van de ruilverkaveling waren zeer hoog in vergelijking
met die te Ballum. Zij varieerden van ƒ 29.— tot ƒ 155.— per H.A.,
al naar gelang van de kwaliteit van den grond (gemiddeld ƒ 92.—
per H.A.). Dit groote verschil in prijs is daaruit te verklaren, dat
te Ballum, waar het een propaganda voor de ruilverkavehng ge-
weest was, zoowel het Kadaster als de Notaris kosteloos hun hulp
verleend hadden.
Na de ruilverkaveling waren er nog 501 perceelen, met een ge-
middelde grootte van 62 Are. De lengte van het wegenstelsel
bedroeg vóór de ruilverkaveling 3240 M.; nadien 15870 M. De
oppervlakte van wegen en waterloopen nam toe van 6,50 H.A. tot
ongeveer 25,36 H.A.
Chronologie.
8 December 1924. Aanvraag van belanghebbenden bij de Cen-
trale Commissie voor Ruilverkaveling om perceelswijziging
in de Hollumer Mieden.
27 Juli 1925. Stemming in een vergadering van alle eigenaren
in het betrokken blok. Er wordt besloten tot ruilverkaveling
over te gaan.
27 Juh 1927. Het plan van ruilverkaveling is vastgesteld.
19 November 1927. Inbezitneming van de nieuwe kavels.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK V.
1.nbsp;Gockinga, Verdeehng enz., pag 15, 121,Houwink, pag. 214.
2.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 16.
3.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 59.
4.nbsp;Gockinga, Verdeehng enz., pag. 45.
5.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 61/62.
6.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 70/71.
7.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 17 en 117.
8.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 29.
9.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 31.
10.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 31.
11.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 39.
12.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 65.
13.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 68.
14.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 70.
15.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 70.
16.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 69.
17.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 90.
18.nbsp;Archief Provinciale Waterstaat van Friesland.
19.nbsp;Archief Provinciale Waterstaat van Friesland.
20.nbsp;Archief Provinciale Waterstaat van Friesland.
21.nbsp;Van Blom, Gedenkboek Schuiling.
22.nbsp;Archief Provinciale Waterstaat van Friesland.
23.nbsp;Gockinga, Verdeeling enz., pag. 160.
24.nbsp;Archief Provinciale Waterstaat van Friesland.
25.nbsp;Gockinga, Verdeehng enz., pag. 155.
26.nbsp;Beekman, Nederland als Polderland, pag. 449.
27.nbsp;Verslag Zomerzitting Provinciale Staten van Friesland. 1917.
28.nbsp;Inlichtingen Dijkbaas „De Grieënquot;.
29.nbsp;Aanteekeningen Duinwachter R. W. Ameland.
30.nbsp;Leijestukken, Rijksarchief Leeuwarden.
31.nbsp;Leijestukken, Rijksarchief Leeuwarden.
32.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
33.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
34.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
35.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
36.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
37.nbsp;Toehchting tot de Verdeeling van de Mark Buren, Archief
Provinciale Staten van Friesland.
38.nbsp;Dijkstra, Economist 1917, pag. 441.
-ocr page 125-39.nbsp;Griffie Rechtbank Leeuwarden, Archief Markverdeeling
Hollum/Ballum.
40.nbsp;Dijkstra, Economist 1917, pag. 440.
41.nbsp;Klompe, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1918,
pag. 44.
42.nbsp;Klompe, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1918,
pag. 44.
43.nbsp;Klompe, Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1918,
pag. 44.
44.nbsp;Kadaster Leeuwarden.
45 Tijdschr. Ned. Heide Mij. 1917, pag. 59.
46.nbsp;T. Polee, Tijdschr. v. Kad. en Landmeetkunde, 1927, pag. 135.
47.nbsp;M. de Koning, Tijdschr. Ned. Heide Mij. 1918, pag. 218.
48.nbsp;Rapport der Ned. Heide Mij. inzake de ruilverkavehng
Hollumer Mieden.
HOOFDSTUK VI.
HET PRODUCTIEPROCES IN DE 20ste EEUW.
De beroepsstructuur van de bevolking van Ameland was in de
vorige eeuwen zeer weinig gecompliceerd. De bestaande gemeen-
schap had een uitgesproken agrarisch karakter. Het bevolkings-
overschot, waarvoor in den landbouw geen plaats meer was, ging
naar zee. Een andere mogelijkheid was er niet. De beroepen en
bedrijven konden alleen in combinatie met den landbouw een
inkomen voor een gezin bieden. In de loop van de 20ste eeuw is
hierin echter verandering gekomen. Nog steeds bestaat een groot
deel van de bevolking van landbouw en scheepvaart. Daarnaast
hebben zich evenwel het ambacht en de winkelstand ontwikkeld
tot zelfstandige takken van bedrijf.
Uit de gegevens van de Volkstellingen is dit niet af te leiden;
bij de beroepstelhng toch wordt alleen het hoofdberoep opgegeven.
Uit in 1912 en 1925 door Prof. van Blom gehouden enquêtes i)
en door eigen waarneming verricht in 1933—'34, is evenwel ge-
bleken, dat er een duidelijke tendens bestaat, om het vroegere
nevenbedrijf tot hoofdberoep te nemen, of zich geheel op het
landbouwbedrijf toe te leggen. Uit de volkstellingskaarten van de
telhng van 1930 werd een statistiek samengesteld van de door de
hoofden van gezinnen uitgeoefende bedrijven en beroepen.
(Statistiek 1).
Hieruit blijkt, dat voor de op het eiland wonende groep het
agrarisch bedrijf nog steeds van groot belang is; 1/3 van de gezinnen
vindt hieruit een bestaan. De zeeheden maken niet zoo'n groot
percentage uit van het totaal aantal hoofden van gezinnen, als
i) In deze jaren werd in Hollum en Ballum op initiatief van Prof. Mr. D.
van Blom een enquête gehouden, waarbij een onderzoek werd ingesteld naar
de economische structuur van de daar gevestigde groep. Prof. van Blom was
200 vriendelijk deze nog niet bewerkte gegevens te mijner beschikking te
stellen.
BEDRIJVEN EN BEROEPEN VAN HOOFDEN VAN GEZINNEN.
STATISTIEK I
Landbouwers
Zeelieden .......
Visschers en schippers .
Ambtenaren enz. . . .
Winkeliers, ambachtslie-
lieden en pensionhou-
ders ........
Personen in dienst van
part. of instellingen .
Zonder beroep . . . .
1)nbsp;3 hadden tevens boerenbedrijf.
2)nbsp;I had tevens boerenbedrijf.
3)nbsp;Hierbij waren 9 waar inw. zn. bedrijf had, n.1.: 6 boerenbedrijf, i beurtschipper, 2 winkelier.
4)nbsp;I tevens boerenbedrijf.
5)nbsp;I inw. zn. boerenbedrijf.
6)nbsp;5 inw. knd. eigen bedrijf; i landbouwer, i schipper, 3 winkelier enz.
7)nbsp;I tevens boerenbedrijf.
8)nbsp;I inw. zoon boerenbedrijf.
-ocr page 128- -ocr page 129-misschien verwacht zou worden. Hun aantal gaat de laatste jaren
voortdurend achteruit. Toch is nog 8,3 % van de hoofden van
gezinnen zeevarend.
Meer dan de helft van de bevolking van het eiland vindt tegen-
woordig buiten den landbouw en scheepvaart een bestaan. Een
groot deel hiervan heeft opgegeven zonder beroep te zijn (Bijna
34 van het totale aantal hoofden van gezinnen). Beschouwen wij
de dorpen elk afzonderlijk, dan zien wij, dat Hollum een vrij
groot aantal zeevarenden heeft, maar dat het aantal boeren er
beneden het percentage van het geheele eiland blijft. Een belangrijk
deel van de hoofden van gezinnen is werkzaam in bedrijven buiten
den landbouw en scheepvaart, of oefent geen beroep uit. Dit is
ook het geval in Nes. Opvallend is hier vooral het % van de
verzorgingsgroep; 29,4 % van de gezindshoofden oefent een am-
bacht uit, houdt een winkel of pension. De agrarische groep maakt
nog slechts 18,4 de nautische groep 5,1 % van het totaal uit
Ballum en Buren hebben het agrarisch karakter tot nu toe behouden.
Daar zijn respectievelijk 57,4 en 82,5 % van de hoofden van
gezinnen landbouwer. Vooral Buren is een typisch boerendorp,
waar de beroepsstructuur weinig variatie biedt. In Ballum is het
agrarisch karakter minder overwegend. Over de veranderingen in
de beroepsstructuur gedurende de jaren 1912—1925 kan, voor-
zoover het Hollum en Ballum betreft, de enquête van Blom in-
lichting geven.
1 HOLLUM |
BALLUM | |||
1 |
1912 1 |
1925 |
1912 1 |
1925 |
Landbouwers .... |
91 (36,4%) |
89 (36,9%) |
49 (64,5%) |
48 (67,6%) |
Zeelieden...... |
55 (22 %) |
33 (13,7%) |
8 (10,5%) |
I ( 1,4%) |
Visschers en schippers |
6 ( 2,4%) |
5 ( 2,1%) |
2 ( 2,6%) |
I ( 1,4%) |
Ambtenaren enz. . . |
16 ( 6,4%) |
17 ( 7,1%) |
3 ( 3,9%) |
I ( 1,4%) |
Winkeliers, ambachts- | ||||
lieden enz. .... |
25 (10 %) |
26 (10,8%) |
4 ( 5,3%) |
4 ( 5,6%) |
Personen in dienst . |
17 ( 6,8%) |
14 ( 5,8%) |
2 ( 2,6%) |
4 ( 5,6%) |
Zonder beroep . . . |
40 (16 %) |
57 (23,7%) |
8 (10,5%) |
12 (16,9%) |
Het cijfer ( ) geeft aan welk % de bedoelde groep uitmaakt
van het totaal aantal hoofden van gezinnen van het dorp. Bij
vergelijking met statistiek 1 ziet men dat de landbouwende groep
achteruit gaat. Ook het % zeelieden vermindert in die periode.
De groep winkeliers en personen zonder beroep vertoonen daaren-
tegen een duidelijken aanwas.
Samenvattende kunnen wij dus concludeeren, dat de bevolking
van Ameland zich in de laatste jaren niet meer in die mate als
vroeger bezighoudt met landbouw en scheepvaart, maar dat een
steeds grooter wordend aantal andere bronnen van inkomsten
gaat zoeken.
A. DE BOEREN.
De groote veranderingen, die er in het begin van deze eeuw in
het grondbezit op Ameland plaats hadden, hebben niet een totale
omzetting van het agrarisch bedrijf veroorzaakt maar slechts een
stoot gegeven tot verdere ontwikkehng en moderniseering van het
bestaande boerenbedrijf. Dit was van ouds ingesteld op de vee-
teelt; de landbouw, die slechts een gering gedeelte van het gebruikte
areaal innam, was gericht op het verkrijgen van voedergewassen
voor het vee en voedsel voor het eigen gezin. Men fokte vee voor
den handel; de zuivelproductie was nog te weinig ontwikkeld, dan
dat men daarvan zou kunnen bestaan.
Ook nu nog is de verkoop van vee een belangrijke bron van
inkomsten voor de boeren. De vaste lasten, die op het bedrijf
drukken, als waterschapsgelden, huren, grondbelasting en hypo-
theken moeten van het geld, dat men in den herfst voor het vee
krijgt, betaald worden. Maar daarnaast is de zuivelproductie ge-
weldig toegenomen. Het bedrag, dat men wekelijks voor de aan de
fabriek geleverde melk int, is het gewone inkomen van het boeren-
gezin. De oude, bijna geldlooze dorpshuishouding heeft plaats ge-
maakt voor een gemeenschap, waar een regelmatig geldverkeer
bestaat.
Door de verdeeling der Marken kwam er een belangrijke
wijziging in het grondgebruik op het eiland.
Het oude cultuurgebied heeft zijn eigen functie in het productie-
proces behouden; de hoogere gronden zijn als bouwland, de lagere
als hooiland in gebruik. Enkele uitzonderingen komen voor; zoo
worden in de hoogere deelen van de hooilanden, (de Mieden op
West-Ameland, de Noord- en Zuid-Akkers van Buren) tegen-
woordig enkele bouwlandperceeltjes aangetroffen, (zie kaart
grondgebruik). Of dit blijvend bouwland zal zijn, is de vraag. De
kaart van het grondgebruik werd n.1. opgenomen in 1934/35,
toen, tengevolge van de regeeringscrisismaatregelen, de verbouw
van rogge sterk toenam. Tusschen het bouwland van het oude
cultuurgebied liggen enkele perceelen grasland, die daar dank zij de
kunstmest konden worden aangelegd en onderhouden.
Maar, zooals gezegd, zijn dit de uitzonderingen en heeft dit
gebied over het algemeen zijn oude functie behouden. De ruil-
verkavehngen op West-Ameland brachten hier een belangrijke
verbetering in de perceelsindeeling, die in het landschap goed is
waar te nemen.
Buiten het oude cultuurgebied lagen in vroeger eeuwen de ge-
meenschappelijk gebruikte gronden. Door den overgang in parti-
culier bezit is het gebruik van den bodem hier geheel veranderd.
Op de ongunstigste perceelen na is reeds alles ontgonnen. Ook
te Buren, waar de verdeeling der Mark pas in 1928 plaats vond,
is reeds het grootste gedeelte van de vroeger woest liggende marke-
gronden door particulieren in exploitatie genomen. De zooeven
genoemde ongunstige perceelen hggen in de strook langs de duinen.
Het is het oude duinlandschap, dat voor het grootste gedeelte
bedekt is met de bekende heidevelden. Op de kaart van het grond-
gebruik is het aangegeven als „woeste grond buiten de duinenquot;.
Hier werd in den tijd van de Marken het vee, voornamelijk jong-
vee, geweid. Ook nu nog is deze grond in gebruik als weide voor
het jongvee en de schapen. De dorpen Hollum, Ballum en Nes
hebben bij de Markverdeehng hiervan ieder een stuk toegewezen
gekregen als z.g. dorpsweide, waarop de ingezetenen van die
dorpen vee mogen weiden. De hieraan verbonden onkosten worden
onder de gebruikers omgeslagen. Om er voor te zorgen, dat uit de
dorpsweide op den duur niet weer een kleine Mark zou ontstaan,
heeft men het beheer ervan opgedragen aan het Gemeentebestuur.
Voor het overig deel is deze grond verdeeld in groote per-
ceelen, die dikwijls door enkele eigenaren gezamenlijk worden
gebruikt.
Het oude duinlandschap is dus uiterlijk gebleven zooals het vóór
-ocr page 132-de Markverdeeling was, en heelt ook zijn functie in het productie-
proces behouden.
Anders is het met de aangrenzende strook hoogen zandgrond.
Hier hebben diepgaande veranderingen plaats gehad. De vroeger
dorre, dikwijls stuivende zandbodem, is veranderd in een goed
gecultiveerd bouw- en weidegebied, (vgl. bijv. op de oude kaart het
Groot Slecht tusschen Hollum en Ballum en het gebied ten Noorden
van de Vaarwaters te Buren met den toestand aangegeven op de
kaart van het grondgebruik).
De grond werd geëgaliseerd, wegen en slooten werden aange-
legd; door doelmatige bemesting en bewerking ontstond hier een
totaal nieuw landschap. De ontginning, die in de eerste jaren na
de ingebruikneming van het land snellen voortgang maakte, is, nu
men aan den minder gunstigen grond toe is, eenigszins vertraagd.
Hier en daar ziet men perceelen, die als voorposten in de onont-
gonnen gronden doordringen. De aangrenzende stukken hggen nog
woest.
De hier besproken landerijen hebben door inschakehng in het
gemengde bedrijf de typische occupatievorm gekregen van de hooge
zandgronden elders in Nederland. Ook hier liggen bouw- en
weilanden door elkaar.
Zoowel het uiterlijk, als de functie, die dit gebied in het totaal
van het agrarische bedrijf vervult, is dus na de Markverdeeling
veranderd.
De Zuidelijk er van gelegen zavel- en kleigronden vertoonen
een voor Ameland geheel nieuw landschapstype, n.1. dat van het
klei-weidebedrijf. Deze Grieën, zooals men de vroegere buiten-
weiden op Ameland noemt, waren ook in den tijd van het ge-
meenschappelijk grondbezit weidegrond. De particuliere exploitatie
maakte echter een betere verzorging van den bodem mogelijk.
Door bedijking en ontzilting van den grond wijzigde zich de vege-
tatie, de aanleg van wegen en slooten veranderde het uitgestrekte
kwelderlandschap in een jonge polder. Jong vooral in dien zin, dat
er nog heel wat aan de egahsatie en de verbetering van de gras-
zode gedaan kan worden. Binnendijks liggen ook nog groote
oppervlakten water, (zie kaart grondgebruik en foto). Het dempen
van deze oude slenken en de egalisatie van den bodem zouden
meer kapitaal vereischen dan de boeren op het eiland ter beschik-
king hebben. Zij zouden het voor het grootste deel met eigen
werkkrachten moeten doen. De meeste bedrijven werken echter
zonder knecht; er blijft dus voor de boeren weinig tijd over om
dergelijke tijdroovende verbeteringen zelf uit te voeren.
Men heeft gemeend, door de verdeeling der Marken het areaal
cultuurgrond op Ameland zoodanig uit te breiden, dat het tekort
aan grond, dat zich reeds vele jaren deed gevoelen, en zich uitte
in hooge pacht en koopprijzen, zou worden opgeheven. Men zou
dan bestaande bedrijven kunnen uitbreiden en nieuwe kunnen
stichten. Het eerste heeft inderdaad plaats gehad, het tweede niet.
AANTAL BOERENBEDRIJVEN OP AMELAND
Landbouwverslag 1885. ..................319
„nbsp;igoo................... 320
Landbouwtelling 1910 ...................339
Inventarisatie van de landbouw 1933 ............333
Het totaal aantal bedrijven is dus gedurende de laatste 50 jaren
ongeveer gelijk gebleven. Hierop heeft de verdeeling der Marke-
gronden en het daardoor in particuher bezit overgaan van de
vroeger gemeenschappelijk gebruikte gronden, geen invloed gehad.
Hoe is dit verschijnsel te verklaren? Het antw^oord op deze vraag
is vrij eenvoudig, n.1. doordat alle grond, die bij de Mark-
verdeeling vrij kwam, onder de bestaande bedrijven is opgedeeld.
De eigenaren hiervan waren in de meeste gevallen rechthebbenden
op de gemeene weiden. Bij de verdeeling hiervan voegden zij den
hun toegewezen grond bij het eigen bedrijf. De Grieën, de klei-
weiden, werden na de bedijking direct in gebruik genomen. De
hooge zandgronden moesten eerst ontgonnen worden. Dit is tot nu
toe nog niet geheel geschied; zooals gezegd, zijn de ongunstigste
stukken nog niet in exploitatie genomen, maar hebben hun oude
bestemming, weide voor jongvee, behouden. Voor een te stichten
nieuw bedrijf zou men dus óf een der oude boerderijen moeten
splitsen, óf men zou aangewezen zijn op den slechtsten grond.
Het is daarom voor de volwassen boerenzoons zeer moeilijk een
eigen bedrijf te stichten. Gewoonlijk blijven zij bij de ouders in-
wonen, en wordt hun als loon geleidelijk aan een gedeelte van
het bedrijf toegekend; eenig vee wordt hun toegewezen, waarvoor zij
het noodige land krijgen of huren. Sterft de vader, dan behoort
reeds een deel van het bedrijf aan den inwonenden zoon. Deze
deelt bij de boedelscheiding ook gewoon raee. Het is echter gebruik,
dat de andere broers en zusters hun aandeel in de landerijen weer
aan hun vaders opvolger verhuren. Zoo blijft het bedrijf als geheel
bestaan.
Het zijn dus drie factoren, die er toe hebben meegewerkt dat het
aantal bedrijven op Ameland gedurende de laatste 50 jaren vrij
constant is gebleven, n.1.
1.nbsp;Het opdeelen van de vrijgekomen Markegronden onder de
bestaande bedrijven, waardoor nieuwe moeilijk gesticht kon-
den worden.
2.nbsp;Het niet splitsen van de bestaande bedrijven.
3.nbsp;De voornaamste reden is echter, dat op Ameland het boeren-
bedrijf een bepaald systeem vormt, waarin de verschillende
gronden functioneel thuishooren. Vóór de Markverdeeling
had ieder bedrijf noodig:
a.nbsp;Aandeel in het bouwland op de hooge zandgrond.
b.nbsp;Aandeel in de hooilanden.
c.nbsp;Aandeel in de gemeenschappelijk gebruikte buitenweide.
Ook na de markverdeeling is een dergelijke schakeering van
gronden, benoodigd voor het bedrijf, noodzakelijk gebleven. Het
eenige verschil is dat nu de buitenweide in vollen eigendom bij het
bedrijf is gekomen. Voor een volledig bedrijf heeft men echter nog
altijd de verschillende soorten grond noodig. Door de markver-
deeling kwam echter slechts één bepaalde soort grond vrij.
Had dus de verdeeling der Markegronden geen invloed op het
totaal aantal bedrijven, de omvang er van nam door de vermeer-
dering van het particulier grondbezit natuurlijk wel toe.
GROOTTE DER BEDRIJVEN OVER HEEL AMELAND.
1 1885 |
1 1910 1 |
! 1933 | |
I— 5 H.A. |
140 |
158 |
49 |
5—IQ H.A. |
64 |
61 |
104 |
10—15 H.A. |
10 |
1 ^ |
54 |
15—20 H.A. |
2 |
10 | |
grooter dan 20 H.A. |
3 |
2 |
8 |
De vergrooting van de bedrijven komt bij deze cijfers duidelijk
uit. Tusschen 1885 en 1910 is er weinig veranderd. In dit verband
herinneren wij er nogmaals aan, dat de markgronden pas na de
bedijking, dus na ±: 1915 geheel in particuhere exploitatie over-
gingen. In 1885, zoowel als in 1910, had ongeveer 2/3 der bedrijven
een oppervlak van 1—5 H.A. In 1933 is dit minder dan Yi
worden, terwijl dan meer dan de helft der boerderijen over een
grondgebied van 5—10 H.A. beschikt.
Wij merken hier nog op, dat v.n.1. gebruik is gemaakt van de
uitkomsten van de landbouwtelhng van 1933. Eenerzijds is dit ge-
schied, omdat na dit jaar de regeeringsmaatregelen een zoodanigen
invloed op het bedrijf hebben uitgeoefend, dat de normale ont-
wikkehng daarvan niet meer is na te gaan. Dit is v.n.1. van belang
voor den veestapel.
Bovendien heeft men bij de telhngen van 1934 en '35 vele boer-
derijen, die in werkelijkheid een geheel vormen, maar waar vader
en zoon, of twee andere familieleden samenwerken, als twee be-
drijven opgegeven. Deze splitsing leidde tot een schijnbare ver-
kleining van de bedrijven en een vrij sterke toename van het aantal,
die in werkelijkheid niet heeft plaats gehad.
GROOTTE DER BEDRIJVEN IN 1933.
Hollum |
Ballum |
Nes |
Buren | |
0— 5 H.A. |
22 |
II |
8 |
8 |
5—10 H.A. |
43 |
16 |
16 |
29 |
10—15 H.A. |
13 |
19 |
5 |
17 |
15—20 H.A. |
2 |
I |
I |
3 |
20—25 H.A. |
I |
— |
4 |
I |
meer dan 25 H.A. |
2 |
— |
Ook uit de cijfers per dorp blijkt dat het bedrijf van 5—10 H.A.
het meest voorkomt. Voor Hollum en Ballum stonden ons cijfers
van vroeger jaren ter beschikking. Uit de in 1912 en 1925 ver-
zamelde gegevens werd de bedrijfsgrootte berekend: (Zie bovenste
tabel pag. 106).
De vergrooting van de bedrijven na de Markverdeehng, of beter
gezegd, na den definitieven overgang van den grond in particulier
bezit, is duidelijk waar te nemen.
HOLLUM |
BALLUM | ||||||
1 1912 |
1925 |
1933 |
1912 |
1925 |
1933 | ||
0— 5 H.A. |
40 |
34 |
22 |
14 |
II |
II | |
5—10 H.A. |
35 |
41 |
43 |
26 |
24 |
16 | |
10—15 H.A. |
10 |
13 |
13 |
6 |
12 |
19 | |
15—20 H.A. |
5 |
I |
2 |
2 |
I |
I | |
meer dan 20 H.A. |
I i |
— |
I |
I |
— |
2 |
Wij wijzen in dit verband nog even op de bedrijfsgrootte in
Ballum. De markgenooten, die in dit dorp gevestigd waren, kregen
gezamenlijk bij de verdeeling de helft van den grond van de Mark
Hollum/Ballum toegewezen. De bevolking is echter gering in aan-
tal; er waren hier minder gegadigden dan in Hollum. Wij zien hier
dus door de ontginning van den Markegrond, voor Ameland vrij
groote bedrijven ontstaan, zoo groot zelfs, dat het aantal met 10—
15 H.A. grooter is dan een der andere groepen.
De Markverdeeling vergrootte het voor elk bedijf in particuliere
exploitatie beschikbare areaal. De totale oppervlakte geoccupeerde
grond bleef gelijk; door het particulier bezit kon men echter een
meer rationeele exploitatie van de vroeger gemeenschappelijk ge-
bruikte gronden verwachten. Het reeds bestaande veeteeltbedrijf
werd voortgezet. Men rekende echter op een toename van het aan-
tal koeien per bedrijf, terwijl ook verbetering van de melkgift, in
kwaliteit zoowel als in quantiteit verwacht werd.
Voor Oost-Ameland ontbreken helaas de cijfers om een derge-
lijken vooruitgang aan te toonen. Voor Hollum en Ballum is wer-
kelijk een toename van het aantal koeien per bedrijf te con-
stateeren.
Aantal melkkoeien per bedrijf:
Hollum
1912nbsp;1925
I t.e.m. 4 koeien ... 69 bedr. 47 bedr.
5 fgt; 9 gt;, . • • 19 » 40 „
Ballum
1912nbsp;1925
43 bedr. 19 bedr.
5 quot; 29 „
In 1912 had dus nog het meerendeel der boeren minder dan
5 koeien. In 1925 is het aantal bedrijven met meer dan 4 koeien
sterk toegenomen. Deze vergrooting van den veestapel per boerderij
werkte ook na 1925 door.
De onderstaande statistiek werd samengesteld naar gegevens ver-
zameld bij de landbouwtelling van 1933.
AANTAL KOEIEN PER BEDRIJF IN 1933-
Hollum |
Ballum |
Nes |
Buren | |
I t.e.m. 4 koeien in |
23 bedr. |
10 bedr. |
15 bedr. |
21 bedr. |
5 t.e.m. 9 koeien in |
49 » |
31 » |
12 „ |
31 » |
10 t.e.m. 14 koeien in |
8 „ |
6 „ |
5 » |
4 » |
15 t.e.m. 19 koeien in |
— |
I |
I // |
— |
20 en meer koeien in |
I ,, |
I » |
I |
—_ |
Het gemiddeld aantal koeien per bedrijf bedroeg:
voor Hollum ..... |
.....61/2 |
voor Ballum ..... |
.....7'h |
voor Nes ....... |
.....6V5 |
voor Buren ...... |
.....5'U |
voor Ameland ..... |
.....61/2 |
Ballum heeft dus, zoowel wat de oppervlakte als het aantal koeien
betreft, de grootste bedrijven. In Buren blijken ze het kleinste
te zijn. Men telt er gemiddeld nog geen 6 melkkoeien per boerderij.
Of uitbreiding hier nog mogelijk zal zijn, is de vraag. Intensiveering
van het bedrijf, bijv. door doelmatiger verkaveling en afwatering
van de Mieden, (de lage hooilanden tusschen Nes en Buren) en
door egaliseering en verbetering van de weiden op de Grieën zou
hier in de eerste plaats moeten geschieden. Uitbreiding van het
areaal cultuurgrond is vrijwel onmogelijk. Buren heeft wel pas sinds
korten tijd zijn Markverdeehng gehad, maar de ontginning der
hooqere gronden is daar zeer snel gegaan. De best-exploitabele
stukken zijn reeds in de bestaande bedrijven opgenomen. Een groot
deel van de bij Buren behoorende woeste gronden moest onver-
deeld blijven, daar de ongunstige ligging particuliere exploitatie
onmogelijk maakte. (N.V. Oerd enz.). In Buren bestaat dan ook
nog steeds een tekort aan grond. Dit uit zich o.a. in den meerge-
noemden koop van hooi uit Ballum. Bovendien gebeurt het meer-
malen, dat inwoners van Buren land huren of koopen, gelegen onder
Nes en zelfs onder Ballum (1).
Het agrarisch bedrijf op Ameland is dus gebleven wat het van
oudsher was, een gemengd veeteeltbedrijf, waar het kleinbezit nog
steeds overheerscht. Maar de inwendige structuur daarvan heeft
toch in de laatste 30 jaar een moderniseering ondergaan. Zoo ver-
meldt het landbouwverslag van 1900, dat men over het geheele
eiland tegelijk begon met de aanwending van kunstmest. Dit was.
vooral met het oog op de beginnende exploitatie van de hoogere
gronden van groot belang (2). Ook de hooilanden op Oost-Ameland
konden daardoor verbeterd worden. Op West-Ameland moest men
hiermede wachten tot na de ruilverkaveling, daar men anders op
de kleine perceeltjes het risico hep, het aangrenzende land meer te
bevoordeelen dan het eigen. Ook de machinale bewerking van de
landerijen werd in het begin dezer eeuw voor het eerst toege-
past (1909) (13). Veel ingang heeft dit niet gevonden. Ook nu
nog ziet men slechts weinig landbouwmachines in gebruik. Het
kleine bedrijf heeft deze niet zoo noodig. Alleen het dorschen ge-
schiedt bijna altijd machinaal.
Het oude bedrijf was voornamelijk ingesteld op het fokken en
den verkoop van vee, koeien, paarden en schapen. De melkproductie
was een (niet onbelangrijke) bijzaak. De structuur van het gebied
en de daaruit voortvloeiende organisatie van de er gevestigde groep,
hebben dit in de hand gewerkt. De uitgestrekte schrale weidevelden
waar het vee den geheelen dag over gedreven werd, waren voor
het jonge vee een zeer goed terrein. De melkgift van de koeien
daarentegen was zeer gering.
Na de Markverdeeling is hierin verandering gekomen; de ver-
betering der weiden verhoogde de melkgift en het vetgehalte van de
melk. De bereiding van de zuivelproducten in fabrieken maakte het
zuivelbedrijf tot een bron van welvaart voor het eiland.
Reeds vóór 1900, toen de verdeelingszaken nog nauwelijks in
behandeling waren, namen de boeren al maatregelen, om de ver-
wachte grootere melkopbrengst te kunnen verwerken. Men begon
daarvoor met de oprichting van zuivelfabrieken. Het eerst te Nes,
waar in 1896 een speculatieve handkracht-zuivelfabriek werd ge-
sticht, die in 1901 in een stoomkrachtbedrijf werd omgezet (4, 5).
Men verwerkte er melk uit Nes, Buren en Ballum. Uitbreiding van
het bedrijf over het geheele eiland was onmogelijk; door de slechte
verbindingswegen tusschen de dorpen was het vervoer te lastig en
te duur. Om die reden moest de melkleverantie van Ballum na
eenigen tijd worden gestaakt.
In 1904 begon men daarom op West-Ameland zelf met de zuivel-
fabricage. In dat jaar werden zoowel te Hollum als te Ballum
coöperatieve handkrachtfabrieken opgericht (6). In Buren, waar
de mark nog niet was verdeeld, werd pas in 1911 een dergelijke
fabriek, ook op coöperatieven grondslag, gesticht (7 t.e.m. 12).
De boter, die in al deze fabrieken geqiaakt werd, verkocht men
in Leeuwarden op de Beurs, of aan handelaren (13).
Het aantal leden van, of leveranciers aan de fabrieken steeg
snel, en spoedig werd er nergens meer op de boerderijen gekarnd.
Hoe vlug de uitbreiding van de fabricage in haar werk ging,
blijkt uit het volgend voorbeeld van Buren. De fabriek werd hier
opgericht door 33 boeren. In het derde boekjaar waren al 55 zelf-
standige leden aangesloten, d.w.z. bijna alle boeren van het dorp
waren lid. Dit aantal is dan ook in later jaren constant gebleven.
(Daarbij komen nog enkele z.g. inwonende leden, volwassen boe-
renzoons, die bij hun vader in het bedrijf zijn). De handkrachtfa-
briekjes waren op den duur niet in staat de geheele melkproductie
te verwerken. Deze was door de bedijking van West-Ameland
reeds toegenomen. Een verdere toename verwachtte men nog van
de ruilverkavelingen, waardoor ook de Mieden meer productief
zouden kunnen worden. Een bewijs hiervoor is, dat te Hollum reeds
tijdens de uitvoering van de ruilverkavelingen begonnen werd aan
den bouw van een Coöperatieve Stoomzuivelfabriek voor Hollum
en Ballum (14). De verbetering van den verbindingsweg tusschen
de dorpen maakte hier samenwerking mogelijk. Zelfs boeren uit
Nes kunnen tegenwoordig hun melk leveren aan de fabriek te
Hollum. Dit is verreweg de grootste fabriek op het eiland.
Volgens de Melkveetelling van 1935 leverden aan:
Fabr. Hollum |
Fabr. Nes |
Fabr. Buren | |
Uit Hollum ...... |
83 boeren | ||
Uit Ballum ...... |
48 „ | ||
Uit Nes........ |
15 |
17 boeren | |
Uit Buren ....... |
— |
5 |
61 boeren |
Totaal . . . |
146 boeren |
22 boeren |
61 boeren |
Te Buren werd in 1928 de handkarn vervangen door een machine.
De ontworpen verdeeling van de gemeene weiden deed ook hier
haar invloed gelden; men verwachtte een groote toename van de
melkproductie. Dit is ook werkelijk het geval geweest.
Coöp. fabr. Hollum |
Coöp. fabr. Buren | |
Verwerkte melk in | ||
1920 |
— |
386.559 L. |
1927 |
1.930.324 K.G. |
453-595 L- |
1934 |
2.233-758 K.G. |
684.550 L. |
Vergelijken wij de cijfers, die ons van de Hollumer Zuivelfabriek
ter beschikking staan, met die, welke Dr. B. K. van den Berg in
zijn dissertatie over het laagveengebied van Friesland publiceerde,
dan blijkt, dat wij de Amelander bedrijven het best kunnen verge-
lijken met de bedrijven van het zand-veeteelt gebied. (Donkerbroek.
Dr. Compagnie, Elsloo, Hemrik, Oosterwolde, en Wijntjeterp).
Hollum |
Zandgebied v. | ||
j |
Friesland | ||
In 1931—'32 bedroeg | |||
gem. |
aantal koeien per lid ... |
5,6 |
5,75 |
gem. |
vetgehalte v. d. melk . . . |
3,29 |
3,39 |
gem. |
hoeveelheid melk per koe . |
2460 K.G. |
3624 K.G. |
Hollum stond dus zoowel wat de productie per koe, als wat het
vetgehalte van de melk betreft, achter bij het bedrijf in het zand-
gebied van Friesland.
Toch was ook op Ameland het vetgehalte vooruitgegaan, en,
mede daarmee in verband, de boteropbrengst gestegen.
Vetgehalte |
Boterproductie | |||
Coöp. |
Hollum |
Buren |
Hollum |
Buren |
1911 |
2,99 |
_ |
6.6161/2 K.G. |
_ |
1912 |
— |
2,86 |
— |
11.636 K.G. |
1920 |
— |
3,04 |
— |
12.885 K.G. |
1927 |
3,20 |
3,11 |
65.217 K.G. |
15-613 K.G. |
1934 |
3,32 |
3,22 |
73-934 K.G. |
24-616 K.G. |
47.240 K.g. kaas |
Boerenbedrijf te Hollum.
Het vroegere burgerwoonhuis is later in een boerderij veranderd. Het dak bestaat nog uit twee verschillende deelen.
-ocr page 142-De boter uit Buren wordt verhandeld in Leeuwarden. De fabriek
te Hollum is voor haar productie aangesloten bij de Frico, de
Friesche Coöperatieve Zuivelcentrale, waaraan alle boter, die niet
voor den verkoop op het eiland bestemd is, afgedragen wordt.
Eenig voordeel hebben de Zuivelfabrieken in de laatste jaren
van het vreemdehngenbedrijf. In het seizoen zijn daarvoor groote
hoeveelheden melk en melkproducten noodig. In verband daarmede
legt de fabriek te Hollum zich ook toe op de fabricage van con-
sumptie-ijs.
Naast de zuivelproductie is nog steeds de veefokkerij van groot
belang. De inkomsten verkregen door deze beide takken van het
productieproces hebben elk haar eigen bestemming in het boeren-
gezin. Het geld, dat men wekelijks van de fabriek voor de ge-
leverde melk krijgt uitbetaald, is het gewone inkomen, waarvan de
dagelijksche uitgaven gedaan kunnen worden. De bedrijfsonkosten,
hypotheken, waterschaps- en grondlasten, huur en rente, benevens
de grootere uitgaven van het gezin, worden in den herfst, wanneer
het vee wordt verkocht, betaald. De verkoop van vee is dus een
zaak van belang voor de exploitatie van het bedrijf. De uitvoer is
voornamelijk gericht naar Friesland, soms ook naar Noord- en
Zuid-Holland (15). De vervoercijfers van de Rijksveerdienst geven
een indruk van de hoeveelheid verhandeld vee.
VEEVERVOER PER RIJKSVEERDIENST.
n. Holwerd |
n. Nes |
Totaal | |
1926 |
1282 |
254 |
1536 stuks vee |
1930 |
1848 |
156 |
2004 „ |
1935 |
1332 » |
De laatste jaren wordt er ook vee vervoerd door een particulieren
veerdienst. Cijfers hiervan zijn niet bekend.
De invoer van vee op Ameland is zeer gering. Over het algemeen
is men op het eiland niet erg gesteld op vee van de „vastewalquot;.
Men streeft er n.1. naar, den veestapel t.b.c.-vrij te krijgen, en
vreest er voor, dat het ingevoerde vee het inheemsche zal besmet-
ten. In hoeverre men bij dit streven succes heeft, blijkt uit het feit,
dat er bij de regelmatig ingestelde entingsproeven steeds een zeer
i) Niet gespecificeerd opgegeven.
-ocr page 143-klein aantal reageerders is. Op een veestapel van ongeveer 1700
dieren waren in
1930nbsp;28 reageerders
1932nbsp;14
1934nbsp;O
voorjaar 1936nbsp;5 „ (16)
Het kleine boerenbedrijf, zooals het op Ameland bestaat, heeft
zeer weinig vreemde hulp noodig. Een stand van boerenarbeiders
komt dan ook niet voor. Zeer zelden heeft men een internen knecht,
terwijl ook het houden van een externe hulp, behalve tijdelijk in den
zomer, niet gebruikelijk is.
Aantal bedrijven waar een vaste knecht gehouden wordt.
1912 |
1925 1 |
i933/'34 | |
Hollum ........ |
3 |
3 |
I |
Ballum ....... . |
geen |
geen |
2 |
Nes......... |
— |
— |
I |
Buren......... |
— |
— |
geen |
Het pachtvraagstuk, dat in sommige deelen van Friesland van
zoo groot belang is, is op Ameland van minder beteekenis. Alle
boeren hebben een kern van eigen land, de meesten huren er nog
land bij. Dit pacht men in den regel van Kerken of Armbesturen,
(die vrij wat land bezitten) of van Amelanders die aan de vastewal
wonen. Een zeer gering aantal H.A. behoort aan vreemden, d.w.z.
aan personen, die niet van het eiland afkomstig zijn (17).
Hoe de verhouding pachter-eigenaar is bij de landgebruikers op
Ameland, kunnen wij alleen nagaan aan de hand van de gegevens
van de landbouwtelling van 1910. Uit later tijd staan voor Hollum
en Ballum de uitkomsten van de enquête-Van Blom ter beschikking.
Landbouwtelling igio
Eigenaar |
Pachter | |
I— 2 H.A. |
15 |
24 |
2— 3 H.A. |
12 |
25 |
3- 5 H.A. |
38 |
44 |
5—10 H.A. |
28 |
33 |
10—20 H.A. |
4 |
I |
20—30 H.A. |
2 |
— |
Totaal |
102 |
127 |
Ballum
1913
1935
1912
Hollum
j
1935
! |
1 P. |
t E. |
P. |
1 E. |
P. |
1 E. 1 |
1 P- |
E |
0— 5 H.A. |
7 |
7 |
5 |
6 |
37 |
13 |
17 |
17 |
5—10 H.A. |
13 |
13 |
9 |
15 |
9 |
36 |
II |
30 |
10—20 H.A. |
I |
7 |
I |
12 |
4 |
10 |
2 |
13 |
20—30 H.A. |
I |
P, bedrijven met in hoofdzaak gepachte grond.
E, bedrijven met in hoofdzaak eigen grond.
Bedrijven, waar alle grond gepacht is, en bedrijven met uitsluitend
eigen grond waren, en zijn nog, een uitzondering.
De cijfers voor Hollum en Ballum toonen voor beide dorpen een
toename van het aantal bedrijven, waar in hoofdzaak op eigen
grond gewerkt wordt. Voor een deel is dit te verklaren door de
ruilverkaveling van de Mieden, die te Ballum al een jaar of tien
eer tot stand was gekomen, en in Hollum reeds zoover gevorderd
was, dat de vroeger genoemde verhuringen van de kleine per-
ceeltjes daar, niet meer plaats hadden.
Een zwaren druk ondervindt het Amelander boerenbedrijf van
de waterschapslasten. De beide waterschappen ontvangen geen
subsidie, zoodat het onderhoud van dijken, slooten, wegen enz.
geheel ten laste van de ingelanden komt. Bovendien komt hier nog
bij de rente en aflossing van de leening, die men heeft moeten sluiten
om den aanleg van den dijk, die slechts gedeeltelijk door Rijk en
Provincie betaald werd, te kunnen bekostigen. Dit is voor het
economisch toch al niet sterke bedrijf een zware zorg. Aan water-
schapslasten betaalt men per jaar ± ƒ 25 per geklassificeerde H.A.
Daarbij komen nog de hypotheken. Het land, dat er op Ameland
verkocht wordt is duur; meestal moet de kooper op het nieuw ver-
worven bezit een hypotheek sluiten, om den prijs er van te kunnen
betalen. Evenals overal elders is het voor de boeren in den tegen-
woordigen tijd dikwijls zeer moeilijk om de daardoor ontstane ver-
plichtingen te voldoen.
In Hollum had men bovendien nog de schuld van de ruilverkave-
ling, die oorspronkelijk in 10 jaar moest zijn afgelost. In verband met
den slechten economischen toestand van de boeren heeft de regee-
ring echter ingegrepen. In 1935 werd de Wet op de Ruilverkaveling
herzien in dien zin, dat de afbetahngstermijn, die oorspronkehjk
bepaald was op 10 jaar, verlengd werd tot 30 jaar.
Behalve der reeds genoemde Coöp. Zuivelfabrieken zijn er enkele
andere coöperaties en vereenigingen op landbouwgebied, die in één
of meer dorpen leden tellen. Een algemeene organisatie van de
boeren over het geheele eiland bestaat niet. De geringe samen-
werking tusschen de dorpen onderling moet voor een belangrijk
deel toegeschreven worden aan de, tot ongeveer 1917 toe, slechte
verbindingswegen.
Wij zagen reeds, dat het bestaan van een centrale zuivelfabriek
voor het geheele eiland een onmogelijkheid was. Men was aan-
gewezen op de in het eigen dorp bestaande zuivelfabriek. Toen
de verbindingen beter waren, kon centrahsatie plaats vinden. De,
in 1925 opgerichte Coöp. Stoomzuivelfabriek te Hollum kwam in
de plaats voor de handkrachtfabrieken te Ballum en Hollum. Er
konden zich zelfs leden uit Nes bij aansluiten. Maar de fabrieken
te Nes en Buren hadden haar bestaansrecht verworven en be-
hielden haar leden, geheel of grootendeels, zoodat van centralisatie
van de zuivelbewerking over het geheele eiland geen sprake kon
zijn. (Hieraan heeft men blijkbaar ook geen aandacht geschonken,
gezien de hgging van de fabriek op de uiterste Westpunt van
het eiland).
Van de algemeene vereenigingen op landbouwgebied noemen wij:
1.nbsp;„Ameland Vooruitquot; een vereeniging van boeren over het ge-
heele eiland, opgericht in 1905. Het was tevens een inkoop-
combinatie. Door de geringe samenwerking had de vereeni-
ging een kwijnend bestaan. In 1922 kreeg „Ameland Vooruitquot;
twee ernstige concurrenten (18, 19, 20). In dat jaar werd
n.1. te Nes opgericht een afdeeling van de
2.nbsp;A.B.T.B., de Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond,
die haar leden heeft onder de R.K. boeren van Nes en Buren.
In 1934/35 waren er 72 leden, w.o. 17 z.g. inwonende leden,
d.w.z. volwassen boerenzoons, die bij den vader in het bedrijf
zijn (21).
3.nbsp;In hetzelfde jaar, 1922, werd te Hollum de Coöp. Aankoop-
vereeniging „Eendracht maakt Machtquot; gesticht. Deze telt
nu ongeveer 70 leden, waarvan 9 te Ballum wonen (22).
4.nbsp;Een afdeeling van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond,
de C.B.T.B., werd in Maart 1935 opgericht en telt 29
leden (23).
5.nbsp;Een in Febr. 1936 opgerichte afdeehng van de Friesche Mij.
van Landbouw (24).
Te Hollum bestaat verder een coöperatieve dorschvereeniging.
Op de andere dorpen laten de boeren hun graan bewerken door
de bezitters van een machine (25). In Hollum werd hiervoor een
vereeniging opgericht, die voor de gezamenlijke rekening van de
leden een machine kocht en deze exploiteert. De laatste jaren wordt
er op Ameland veel graan met de hand gedorscht. De toenemende
roggebouw in den laatsten tijd ging samen met den voortdurenden
achteruitgang van het bedrijf. De kleinere boeren hebben geen geld
om hun graan machinaal te laten dorscheil. Zoo kan men zien,
dat rogge weer „geslagenquot; wordt, zooals men het vroeger eeuwen
algemeen deed.
Uit kapitaalgebrek zijn de kleine Amelander boeren weer tot deze
methode teruggekeerd.
De rogge wordt deels in het bedrijf opgevoerd, deels wordt ze
naar den bakker gebracht, die er tegen een bepaald bakloon per
zak, een aantal „broodenquot;, d.i. roggebrooden voor levert. Op West-
Ameland is daarbij nog de kerfstok in gebruik.
Men was dus vroeger in de dorpen aangewezen op de dorps-
gemeenschap. Beter nog is het om te zeggen, dat Hollum/Ballum
en Nes/Buren in zichzelf besloten gemeenschappen waren (v.gl.
bijv. de Waterschappen). Algemeene vereenigingen, zooals bijv.
„Ameland Vooruitquot; hadden een kwijnend bestaan. Alleen onder-
linge verzekeringen, waar het niet zoozeer om de sociale betrek-
kingen gaat, konden zich handhaven. Zoo bestaan er reeds 40 jaar
een onderlinge brandverzekering en een onderlinge veeverzeke-
ring, die beide een belangrijk aantal leden over het geheele eiland
tellen (26).
In de dorpen zelf was de samenwerking van de boeren goed.
Coöperatieve vereenigingen vonden steeds een goeden bodem. Zoo-
dra de melkproductie vermeerderde werden coöperatieve zuivel-
fabrieken opgericht. Later volgden de coöp. aankoop vereenigingen
en de dorschvereeniging. Maar was voor deze coöperaties de weg
niet bereid door de vroegere Markeorganisaties, die van oudsher
de samenwerking tusschen de boeren noodzakelijk hadden gemaakt?
In het kort samengevat kunnen wij dus zeggen, dat de boeren-
stand op Ameland gevormd wordt door boeren met vrije kleine
bedrijven. De Markverdeelingenl^hebben hier de oppervlakte ge-
bruikten grond en het aantal koeien per boerderij doen toenemen,
maar toch hebben de kleine bedrijven op Ameland nog steeds de
overhand. Kapitaalgebrek werkt betere exploitatie van het land
tegen. Groote boeren, die een landbouwkundige opleiding gehad
hebben, die kapitaal bezitten voor nieuwigheden, die a.h.w. het voor-
beeld zouden kunnen geven, komen op Ameland eigenlijk niet voor.
Er zou ook geen plaats zijn voor grootbedrijf; de bestaande be-
drijven hebben nauwelijks ruimte genoeg. Toch komt, zooals wij
nog zullen zien, emigratie als boer, niet voor.
B. ZEELIEDEN
De Waddeneilanden hebben te allen tijde een belangrijk con-
tingent geleverd van de bemanning van de Nederlandsche handels-
vloot. Ook Ameland heeft hierin een aandeel gehad. Hier, evenals
op de andere eilanden was het noodzakelijk dat een deel der be-
volking elders een inkomen (of een nevenverdienste naast het zeer
kleine bedrijf) trachtte te vinden. In het woongebied zelf was,
buiten den landbouw, geen bestaansmogelijkheid. De ambachten,
die er werden uitgeoefend, konden alleen bestaan in combinatie met
het boerenbedrijf. Winkels werden in den regel door weduwen ge-
houden; een volledig bestaan leverden ze niet op.
Bij het beschouwen van de statistiek van de beroepen en be-
drijven van hoofden van gezinnen, gemaakt naar de kaarten van
de volkstelling van 1930 valt direct op, dat het aantal zeelieden
daaronder minder groot is dan men misschien wel zou verwachten.
Slechts 8,3 % van de hoofden van gezinnen zijn zeeman van be-
roep. Van de inwonende personen waren er in dat jaar 58 zee-
varenden.
Aantal zeelieden, wonende op Ameland___
Hollum
Totaal
Buren
Nes
Ballum
116
65
62
27
7
2
igi3
1925
1930
28
99
Cijfers voor 1912 en 1925 berekend uit de Enquête van Blom.
Die van 1930 uit de volkstellingskaarten.
Voor Hollum en Ballum is dus een sterke achteruitgang van het
aantal zeevarenden te constateeren. Hoewel voor de andere dorpen
geen aparte cijfers bekend zijn, kunnen wij den totalen achteruit-
gang waarnemen, door vergelijking met de uitkomsten van de be-
roepsstelHng van 1909. Toen woonden er op Ameland 203 personen,
die van beroep zeeman waren. Daaronder waren er 4, die een
leidende functie hadden (2 bij de haringvisscherij en 2 bij de koop-
vaardij). Verder waren er 199 zeelieden met een lageren rang
(52 bij de haringvisscherij en 147 bij de koopvaardij). In 1930
voeren er nog slechts 2 personen op de haringloggers van Vlaar-
dingen. Over de beteekenis van deze vaart, als nevenverdienste
voor de kleine boeren, -yverd reeds gesproken.
Letten wij op de functies, die de zeelieden aan boord vervullen,
dan blijkt, dat zij voornamelijk als lager dekpersoneel dienst doen.
Een leidende functie hebben zij zelden. In 1930 woonden er op
Ameland, slechts 3 hoofden van gezinnen, die stuurman waren.
De meeste van hen verhuizen, zoodra zij een gezin stichten, naar
den vastewal. Er is dus veel veranderd sinds Ds. Burger schreef
in de Tegenwoordige Staat:
„De meeste inwooners hebben zich, inplaats daarvan (n.1. van de
vaart op smakken en koffen) tot de groote scheepvaart begeeven,
en wel meerendeels voor rekening van Amsterdamsche kooplieden,
zo dat men hier thans meer dan honderd Amelander Grootschippers
of Kapiteins vindt, wier reeders of boekhouders te Amsterdam
woonen. Bij deeze Kapiteins vaaren wederom andere Amelanders
voor Stuurlieden enz. Dus behoeft een gemeen Amelander, zoo hij
wel wil oppassen, niet lang voor matroos te vaaren; te meer wijl
de Amelanders alomme voor zeer goede zeeluiden bekend staan, en
door de Amsterdammers zeer gaarne in dienst genomen worden;
zelfs rekent men, dat thans niet een der Eilanden aan de Wadden
zo veele Scheeps-kapiteins uitlevert als Amelandquot; (27).
De vraag is, hoe deze algeheele teruggang verklaard kan worden.
Zooals wij gezien hebben, is het aantal boerenbedrijven, ondanks
de verdeeling der Markegronden ongeveer gelijk gebleven. In deze
richting kan dus de verklaring niet gezocht worden, maar veeleer
in de betreffende groep zelf. De zeelieden zijn niet, zooals de
boeren, gebonden aan hun milieu. Velen van hen verlaten het
geboorteland en vestigen zich in de havenplaatsen. Dit is vooral
gebruik onder hen, die een hoogeren rang bereikt hebben.
Het lagere scheepspersoneel blijft dikwijls nog op het eiland
wonen, omdat het leven er goedkooper is dan in de stad.
Een belangrijke factor is verder, dat het vreemdehngenbedrijf
op Ameland in de laatste jaren enorm toeneemt. Vooral te Nes kan
men in den zomer vele werkkrachten uit dit dorp en uit het nabij-
gelegen Buren gebruiken. Het zijn vooral de jongeren, die in dit
seizoenbedrijf tijdelijk te werk worden gesteld. Doordat zij dus
arbeid vinden in de eigen woonplaats, denken minder jongeren er
aan om te gaan varen.
Uit welke gezinnen komen de zeeheden? Volgen de zoons het
voorbeeld van den vader, of zijn het de zoons van de boeren-
families, die in het ouderlijk bedrijf geen plaats vinden en dan
gaan varen?
Inwonende personen die varen. 1930.
Hollum |
Ballum |
Nes |
Buren |
Ameland | |
A |
5 |
— |
I |
3 |
9 |
B |
II |
— |
2 |
I |
14 |
C |
3 |
— |
8 |
— |
II |
D |
13 |
I |
10 |
— |
24 |
A.nbsp;hoofd van het gezin is landbouwer.
B.nbsp;hoofd van het gezin is zeeman.
C.nbsp;hoofd van het gezin heeft een ander beroep dan de beide eerstge-
noemde.
D.nbsp;hoofd van het gezin is zonder beroep.
De animo van de boerenzoons om naar zee te gaan blijkt dus
niet zeer groot te zijn. Hierbij moeten wij bedenken, dat de recente
verbeteringen van het boerenbedrijf de arbeidsmogelijkheid hierin
hebben vergroot, zoodat het niet meer noodig is, zooals vroeger,
dat de vader of een der inwonende zoons tijdelijk gaat varen, om
dan later weer tot het boerenbedrijf terug te keeren. In welke mate
dit vroeger het geval is geweest, blijkt uit de uitkomsten van een
in 1933/34 door mij gehouden enquête. Hierbij bleek, dat een groot
aantal personen, die tegenwoordig een boerenbedrijf hebben,
vroeger gevaren hebben.
Landbouwers die vroeger gevaren hebben:
p
Gaan wij na, bij welke Maatschapijen de Amelander zeelieden
aanmonsteren, dan zien wij, dat het overgroote deel (81 van de 99)
vaart bij de Amsterdamsche lijnvaart. De oude traditie wordt dus
nog steeds voortgezet! Groot is, vooral te Hollum het aantal zee-
heden, die in dienst zijn van de K.N.S.M.; ook aan de Mij. Neder-
land zijn velen verbonden.
Er werd reeds gewezen op het gering aantal stuurheden, die op
het eiland wonen. De meeste zeelieden varen voor de lagere rangen.
Een jaar of 20 geleden was het voor diegenen, die daartoe de
bekwaamheid bezaten, nog mogelijk zich door eigen kracht op te
werken tot stuurman. De hoogere eischen, die er tegenwoordig aan
de vooropleiding hiervoor gesteld worden, maken dit nu practisch
onmogelijk. Men heeft op het eiland geen gelegenheid tot het volgen
van ander dan lager onderwijs. Bovendien is de algeheele malaise
in de Nederlandsche scheepvaart een sterke belemmering voor de
jongeren om vooruit te komen.
C. BEROEPEN EN BEDRIJVEN BUITEN LANDBOUW
EN SCHEEPVAART
Waren landbouw en scheepvaart in de vorige eeuwen de eenige
bronnen van inkomsten, die op Ameland een zelfstandig bestaan
mogelijk maakten, in de 20ste eeuw is hierin verandering gekomen.
De hoofden van gezinnen, die buiten de beide bovengenoemde
takken van bedrijf hun bestaan vinden, zijn, volgens de volkstelhng
van 1930, belangrijk in aantal (v.g.1. statistiek van de beroepen).
Het is dus van belang na te gaan, tot welke beroepen de eiland-
bevolking in de laatste jaren is overgegaan. Een groep van de be-
volking, met name de ambtenaren, geneeskundigen, personeel van
de kustverlichting, onderwijzers, enz. werd opzettelijk buiten
beschouwing gelaten. Ook bij de latere besprekingen over migratie
enz. is dit gedaan. Het betreft hier n.1. een groep menschen, die
STATISTIEK RANGEN EN MAATSCHAPPIJEN.
Volkstelling |
§ B |
a) •ts lU IS |
quot;o 0 0 |
0 3 1 |
G rt q |
I nj S Ö vf 5 a |
ä c ÖD hn .3 c 11 |
'(U s § |
13 (U Jlt;J S 0 |
1 s 1 |
t2 |
Hollum |
j |
! |
1 | ||||||||
Civiele dienst. . |
2 |
I |
i |
I |
4 | ||||||
Dekpersoneel be- | |||||||||||
neden den rang | |||||||||||
van stuurman. . |
24 |
11 |
5 |
— |
I |
— |
2 |
3 |
- |
6 |
52 |
Stuurlieden . . . |
I |
I |
3 |
5 | |||||||
Scheepsarts . . . |
I |
I | |||||||||
Ballum | |||||||||||
Dekpersoneel be- | |||||||||||
neden den rang | |||||||||||
van stuurman . |
I |
I |
2 | ||||||||
Nes | |||||||||||
Dekpersoneel be- | |||||||||||
neden den rang | |||||||||||
van stuurman . |
6 |
12 |
4 |
I |
I |
24 | |||||
Stuurlieden . . . |
2 |
I |
I |
4 | |||||||
Buren | |||||||||||
Dekpersoneel be- | |||||||||||
neden den rang | |||||||||||
van stuurman . |
I |
2 |
2 |
2 |
i |
7 | |||||
Totaal . . . |
38 |
27 |
12 |
3 |
I |
I |
3 |
2 |
10 |
99 |
niet tot de eigenlijke eilandbewoners gerekend kunnen worden,
immigranten, die voor het grootste gedeelte slechts kort op het
eiland blijven.
1.nbsp;Schippers en visschers.
De Noordzeevisscherij heeft aan het einde van de vorige eeuw
voor Ameland haar beteekenis verloren. De weinige visschers, die
er nu nog op het eiland wonen, visschen uitsluitend op het Wad.
Hun vangst gaat niet naar de markt, maar wordt op het eiland zelf
verkocht.
De schippers hadden vroeger een belangrijke taak. Zij waren
tusschenpersoon tusschen den producent en den handelaar, tusschen
den boer, die de boter en eieren verkocht, en den koopman in de
stad, die deze opkocht. Sinds de oprichting van de zuivelfabrieken
is hierin verandering gekomen. Toch is de eilandhgging oorzaak,
dat ook nu nog de schippers een belangrijke functie vervullen. De
meeste goederen, v.n.1. massagoederen als steenkool en bouwmate-
rialen worden door de schippers aangevoerd. De vaart is gericht
op Harhngen en op Amsterdam.
2.nbsp;Winkeliers, ambachtslieden en pensionhouders.
Het is vooral deze groep, die de verschillen, welke er tusschen
de dorpen op Ameland bestaan, doet uitkomen. In het zuiver
agrarische dorp Buren, dat ook voor de verzorging aangewezen is
op het nabijgelegen Nes, behoort slechts 1,8 % van de bewoners
tot deze groep. In Hollum en Ballum respectievelijk 12,9 en 10,3 %,
terwijl te Nes 29,4 % van het totaal aantal hoofden van gezinnen
in winkel, ambacht of pensionbedrijf een inkomen verdient. Een
ander verschijnsel, dat in de statistieken niet goed tot uitdrukking
komt, maar dat mij uit eigen ervaring bekend is, is, dat tegenwoor-
dig niet meer in die mate als vroeger de hier behandelde bedrijven
met het boerenbedrijf worden gecombineerd. Te Hollum en Nes
hebben zij zich vrijwel geheel er van losgemaakt. Als oorzaak van
deze verandering komt in de eerste plaats in aanmerking het feit,
dat er meer geld op het eiland in omloop is. Vroeger betaalde men
in natura, en bestelde veel winkelwaren in de stad. Tegenwoordig is
dat anders. Men is er aan gewend geraakt kruidenierswaren e.d.
op het eiland te koopen. De wekelijksche betahngen van de zuivel-
fabrieken aan de boeren hebben hier het hare toe bijgedragen.
Maar er is een andere en veel belangrijker reden te noemen,
waarom juist deze groep van de bevolking numeriek zoo sterk is
vooruitgegaan, n.1. het vreemdelingenverkeer. Ameland is, in de
laatste 10 jaar vooral, het geliefde vacantieoord geworden van
duizenden Friezen en Groningers. Nes is als badplaats zeer gezocht,
Hollum is in den laatsten tijd ook in trek gekomen, terwijl Ballum
en Buren nog weinig of niet aan het vreemdelingenbedrijf deel-
hebben. Hierdoor is ook te verklaren, dat de groep winkeliers in
Nes zoo groot is. Het geheele dorp is hier in den zomer ingesteld
op het ontvangen van de badgasten.
Dat het hier werkelijk om duizenden gaat bewijzen de vervoer-
cijfers van de Rijksveerdienst Nes—Holwerd,
Gedurende 1935 werden vervoerd (heen en terug):
Jan. 410 passagiersnbsp;Mei 1411 pass.nbsp;Sept. 1974 pass.
Febr. 434 „nbsp;Juni 6341 „nbsp;Oct. 996 t.
Maart 639 „nbsp;Julinbsp;10790 „nbsp;Nov. 639 „
Aprilnbsp;1388 „nbsp;Aug.nbsp;14740 „nbsp;Dec. 479 „
Behalve de Rijksveerdienst bestaat sinds een 5-tal jaren een parti-
culiere dienst van de Zwarte Haan (aan de Friesche kust) naar
de Ballumer Bocht, die veel badgasten uit Noord-West Friesland
vervoert, zoodat het aantal passagiers van den Rijksveerdienst niet
meer indicatief is voor het totaal aantal badgasten.
Het overgroote deel van de gasten trekt naar Nes. Daar is in
de duinen een geheel dorp verrezen van zomerwoningen. Ook in
de Hollumer duinen zijn dergelijke huisjes gebouwd, maar veel
minder dan te Nes.
Najaar 193 5-
Aantal gebouwde eigendommen in de duinen.
Hollum |
Ballum |
Nes |
Buren | |
Huizen............ |
38 |
321^) |
4 | |
Winkels en bedrijven ...... |
2 |
10 | ||
Kerken ............ |
2 | |||
Hotels en pens. en restaurants. . |
2 |
4 | ||
Vacantiehuizen ......... |
2 | |||
Bioscoop ........... |
i |
i) Ongeveer 68 hiervan voldoen niet aan de eischen van de woningwet. Een
geschil is hangende, of zij moeten worden afgebroken.
Volgens de volkstelling 1930 bestonden er op Ameland 121
huizen, uitsluitend voor zomerverblijf. Sindsdien is dus het aantal
nog belangrijk toegenomen. Ook als kampeerterrein is het eiland
gezocht. In 1935 werden daarvoor 191 vergunningen uitgegeven.
Rekenen we dan nog de talrijke zomergasten, die in de dorpen een
onderdak vinden, dan is duidelijk dat naast het agrarische bedrijf
en de zeevaart, meer en meer het vreemdelingenverkeer als bron
van inkomsten voor de bevolking van het eiland van belang wordt.
Niet alleen de winkels, ook de ambachtslieden profiteeren er van.
(Bouwen en onderhouden van de zomerhuizen).
VOLKSTELLING 1930.
Hoofden van |
Inwonend | |
Nes |
( | |
Winkeliers .......... |
19 |
2 |
pension- en hotelhouders . . . |
8 |
I |
ambachtslieden........ |
13 |
Reeds bij de volkstelhng van 1930 gaf de beroepsstructuur van
de bevolking te Nes aan, dat het vreemdelingenbedrijf daar een
groot aantal personen werk gaf. Nu is dat aantal natuurlijk nog
sterk toegenomen. Het vreemdehngenbedrijf heeft echter een
schaduwzijde. Het is een seizoenbedrijf. Gedurende de maanden
Juli en Augustus is er volop werk. (Zie b.v. cijfers passagiers-
vervoer). Dan komen er feitelijk handen tekort om alle gasten van
het noodige te voorzien.
In Juni en September, den voor- en den na-tijd, zijn er nog enkele
badgasten aanwezig, maar verder is er niets te doen. Dit
is vooral van invloed op de jongeren. In Buren bijv., waar
de gezinnen in den regel vrij groot zijn, gingen vroeger vele
jongeren naar zee. Nu kunnen zij gedurende de zomer tijdelijk werk
vinden in de vele winkels te Nes, maar zij ondervinden het
nadeel van het seizoenkarakter van het vreemdelingenbedrijf, door-
dat zij een groot gedeelte van het jaar werkloos zijn en op het
ouderlijk bedrijf moeten terug vallen. Een andere werkgelegenheid
is er in den winter op het eiland niet.
3.nbsp;Personen in dienst van particulieren en instellingen.
Degenen, die tot deze groep behooren, zijn voornamehjk personen
in dienst van de zuivelfabrieken, de waterschappen of van den
Rijks-Waterstaat.
Deze instdiingen hebben dus een (kleinen) arbeidersstand op het
eiland geschapen. Sociaal verschillen zij weinig van de kleine boeren;
zi) hebben meest wat land, en houden enkele schapen of koeien.
Volgens de volkstelling 1930 behoorden daartoe ook 7 boeren arbei-
ders, waarvan er 6 werkloos waren. Dit typeert den boerenstand
van het eiland. Slechts één bedrijf had een vasten boerenknecht, die
een eigen gezin had. De werklooze arbeiders waren los-werkman,
die op het tijdstip der telling niet in dienst waren (winter!)
4.nbsp;Personen zonder beroep.
Een zeer groot percentage van de hoofden van gezinnen van
Ameland gaf bij de laatste volkstelling op zonder beroep te zijn;
24,4 % van het totaal van het geheele eiland. De verdeehng over
de verschillende dorpen was als volgt:
Hollum ... 30,9 % van het totaal aantal hoofden van gezinnen
Ballum ... 22,1 % „ „
Nes ...... 23,5 % ,. „
Buren ... 1,8 % ........
Vooral in Hollum is het aantal zeer groot. Bijna ^/s van het
totaal van de hoofden van gezinnen oefent geen beroep uit, werkt
dus niet mee in het productieproces.
In Ballum en Nes is het percentage iets kleiner, maar toch nog
belangrijk. In Buren oefent bijna de geheele bevolking een beroep
uit. Het agrarische karakter van dat dorp is de oorzaak, dat daar
zeer weinig personen zonder beroep wonen. Immers, het kleine
boerenbedrijf op Ameland levert in den regel niet zooveel op, dat
de eigenaar kan sparen om later te gaan rentenieren. Hij blijft tot
zijn dood toe in het bedrijf, waar dan gewoonlijk een der zoons,
gehuwd of ongehuwd, in medewerkt.
Zeer groot is in deze groep het aantal vrouwen, die hoofd van
het gezin zijn. Ongeveer de helft van het totaal aantal van de
hier besproken groep van de bevolking wordt door hen in beslag
genomen. Het zijn, op een enkele uitzondering na, allen weduwen.
Hier heeft zich dus een verschijnsel uit vroeger tijden gehandhaafd,
n.1. het groot aantal weduwen dat, zooals reeds eerder werd gezegd,
in vorige eeuwen werd aangetroffen op de Waddeneilanden.
AANTAL WEDUWEN, HOOFD VAN GEZIN.
1912nbsp;1925nbsp;1930
Hollum........50 (250)nbsp;43 (241)nbsp;39 (233)
Ballum........12 (76)nbsp;II (71)nbsp;9 ( 68)
Nes..........onbekendnbsp;onbekendnbsp;25 (136)
Buren, ........ » »nbsp;3 ( 57)
1)nbsp;Enquete van Blom.
2)nbsp;Volkstellingskaarten.
Het getal () duidt aan het totaal aantal gezinnen.
Ter verklaring van dit verschijnsel vak weinig positiefs te zeggen
Vroeger was het de scheepvaart, die het leven van vele mannen
eischte. Thans is dit niet meer het geval. Voor een groot deel gaat
het hier om vrouwen die vroeger elders woonden, doch na den
dood van haar man weer in de oude woonplaats zijn teruggekeerd.
Dat het levensonderhoud hier goedkooper is dan in de stad, zal
zeker ook van invloed zijn.
Ook een groot aantal mannen, hoofden van een gezin, die geen
beroep uitoefenen, hebben vroeger elders gewoond, maar zijn op
lateren leeftijd weer naar hun geboorteplaats teruggekeerd.
Over het algemeen kunnen we concludeeren, dat 24,4 % van de
hoofden van gezinnen op Ameland, dus bijna van het totaal, niet
actief deelneemt aan het productieproces.
DE WELVAART
De voorgaande beschouwingen over het productieproces op Ame-
land, zullen reeds het vermoeden gewekt hebben, dat de welvaart
op het eiland, naar geldelijke berekening niet zoo heel groot is.
De boeren maken een slechten tijd door. Zij moeten bovendien
hooge lasten opbrengen. De winkehers en ambachtsheden zijn
grootendeels van het al of niet goed uitvallen van het seizoenbedrijf
afhankelijk. Een bevestiging van deze veronderstelling geven de
cijfers van de gemiddelde inkomens en vermogens (28).
Jaar |
AMELAND |
HET RIJK | ||
Inkomstenbelasting |
Vermogensbel. |
Inkomstenbel. | ||
Gem. ink.ingld. |
Aant. aangesl. |
Aant. aangesl. | ||
1925/36 |
1529 |
— |
— |
2331 |
1927/28 |
1538 |
— |
— |
2287 |
1930/31 |
1487 |
334 |
17 |
2308 |
1931/32 |
1434 |
353 |
14 |
2253 |
1932/33 |
1453 |
314 |
14 |
2192 |
1933/34 |
1451 |
235 |
13 |
2126 |
1934/35 |
1467 |
258 |
15 |
2105 |
In 1930 woonden er op Ameland 494 gezinnen. Er waren in
dat jaar 334 aangeslagenen in de inkomstenbelasting.
Daarbij moet nog rekening gehouden worden met de omstandig-
heid, dat een aantal inwonende personen, die dus niet een eigen
gezin hebben, aangeslagen kunnen zijn geweest.
Het aantal gezinnen, waarvan het hoofd inkomstenbelasting moest
betalen, is dus niet heel groot geweest. Dit aantal is in de volgende
jaren nog gedaald.
Ook het gemiddeld inkomen per aangeslagene is zeer laag. Het
blijft ver beneden het Rijksgemiddelde. Het gering aantal aange-
slagenen in de vermogensbelasting doet vermoeden, dat de groote
groep personen, die zonder beroep zijn, niet bestaat uit welgestelde
renteniers.
Maar al is het inkomen niet groot, eigenlijke armoede kent men
op het eiland niet. De behoeften zijn er gering; ieder verbouwt zijn
eigen voedsel en de onderhnge hulpvaardigheid is er, zooals op de
meeste dorpen, groot. Standsverschillen bestaan er niet. Tegen-
stellingen tusschen grootgrondbezitter en kleine boer, pachter en
eigenaar, boer en landarbeider, die in zoo vele agrarische gemeen-
schappen voorkomen, zijn hier onbekend. De sociale gelijkheid is
een van de meest typische kenmerken van de samenleving op het
eiland. Ieder, boer, zeeman of winkelier wordt als gelijke be-
schouwd.
Een uiting hiervan is o.a. de oude gewoonte, die nu ook nog in
zwang is, om iedereen te tutoyeeren en bij den voornaam te noemen.
Ook ondergeschikten, knecht of dienstbode, wijken van deze ge-
woonte niet af. Wie tot de dorpsgemeenschap behoort, wordt als
gelijke behandeld. Een uitzondering wordt gemaakt voor de niet-
Amelanders die op het dorp wonen, zooals de notabelen, ambte-
naren, enz.; deze worden nooit geheel in de samenleving opgeno-
men; hun verblijf op het eiland is hiervoor in den regel ook te kort.
Het vraagstuk van de werkloosheid hangt nauw samen met dat
van de welvaart. Gaan we uit van de beroepsstructuur op het
eiland, boeren, zeelieden, winkehers, ambachtslieden en enkele arbei-
ders, dan zou men geneigd zijn te denken, dat indien er werkloos-
heid bestaat, het voornamelijk de zeelieden zullen zijn, die geen
werk kunnen vinden. Nu is dit een kwestie, die zeer moeilijk is
na te gaan.
Bij de volkstelling bijv. gaven 10 zeeheden op werkloos te zijn.
Hierbij moet echter één ding in het oog gehouden worden, n.1. dat
de oude gewoonte op Ameland was, dat men tijdelijk voer en soms
weer eenigen tijd aan den wal bleef. Vooral de jongeren, de onge-
huwden, die geen rang behaald hebben, blijven als zij afgemonsterd
zijn, soms eenigen tijd thuis om dan later weer te gaan varen. Dit
is ook nu nog veel het geval.
Voor de werkverschaffing gaven zich in December 1934 slechts
4 zeeheden op, waarvan er 2 hoofd van een gezin waren. (Het pleit
zeker voor de Amelanders, dat zij, ondanks de malaise, nog steeds
aanmonsteren kunnen). Wie zich wel opgaven waren de kleine
boeren of de volwassen zoons daarvan.
De kleine bedrijfjes, n.1. waarvan er op het eiland, vooral op
de Oosthelft, zooveel zijn, verschaffen niet een voldoende inkomen
voor het geheele gezin.
Vóór den wereldoorlog zocht men een nevenverdienste in de
haring visscherij, terwijl de zoons naar zee gingen.
In de laatste jaren ging, zooals reeds gezegd werd, deze neven-
verdienste verloren en was men geheel op het kleine bedrijfje aan-
gewezen. Ook de zoons gingen niet altijd meer naar zee, daar zij
in het vreemdehngenbedrijf, zij het tijdelijk, werk konden vinden.
Deze klasse van inwoners nu, is het die in aanmerking komt voor
de werkverschaffing. Eigenlijke werkloozen zijn het dus niet.
Dat deze toestand niet voortvloeit uit de tegenwoordige slechte
economische omstandigheden, blijkt uit het volgende:
In 1922/'23 en '24 vroeg de toen nog bestaande Boerenstand
van Buren subsidie aan voor de ontginning van duingrond. Aan de
correspondentie hierover ontleenen wij (29):
.....het woord werkloos ... verstaat (men) ... niet zooals bijv.
aan den vasten wal een timmerman zonder werk werkloos heet,
maar, de meesten hier op bescheiden schaal het boerenbedrijf uit-
oefenend, vinden, door de ongunstige jaren en^ moeilijke tijds-
omstandigheden, niet voldoende inkomsten om op tijd hun schulden
te betalen, en hun bedrijf in evenwicht te houden, en moeten nood-
zakelijk het tekort door bijverdiensten aanvullen en gelet op de
plaatselijke omstandigheden kan daarin alleen voorzien worden,
wanneer hun gelegenheid gegeven wordt tot landontginning — dit
is hier de meest practische en meest vruchtbrengende werkver-
schaffing.quot;
De oorzaak van de werkloosheid op Ameland hgt dus niet zoo-
zeer in de algemeene malaise, dan wel in:
1.nbsp;De seizoenarbeid.
2.nbsp;Het kleine bedrijf, dat zonder nevenverdienste niet een vol-
ledig bestaan biedt.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK VI.
1.nbsp;Cohieren van het Waterschap „De Grieënquot;.
2.nbsp;Landbouwverslag van Ameland 1900.
3.nbsp;Gemeenteverslag van Ameland 1909.
4.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
5.nbsp;Gemeenteverslag 1896.
6.nbsp;Persoonlijke inhchtingen.
7.nbsp;Rauwerda, pag. 23.
8.nbsp;Landbouwverslag Ameland 1896.
9.nbsp;Gemeenteverslag 1901.
-ocr page 160-10.nbsp;Inlichtingen directeur zuivelfabriek Buren.
11.nbsp;Landbouwverslag 1912.
12.nbsp;Landbouwverslag 1904.
13.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
14nbsp;Verslag Nederl. Heide Mij.
15.nbsp;Inlichtingen directeur zuivelfabriek Buren.
16.nbsp;Inlichtingen gemeente-veearts Ameland.
17.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
18.nbsp;Landbouwverslag van Ameland 1907.
19.nbsp;Rauwerda, pag. 1.
20.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
21.nbsp;Inlichtingen directeur zuivelfabriek Buren.
22.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
23.nbsp;Persoonlijke inlichtingen.
24.nbsp;„De Eilandenquot; 28 Februari 1936.
25.nbsp;Gemeenteverslag 1916.
26.nbsp;Gemeenteverslag 1890.
27.nbsp;Tegenwoordige Staat dl. XIV, pag. 362.
28.nbsp;Belastingdruk en Statistiek der inkomens en vermogens in
Nederland.
29.nbsp;Archief Boerenstand Buren.
-ocr page 161-HOOFDSTUK VH
DE BEVOLKING
Over de totale bevolking van Ameland in de vorige eeuwen
bezitten wij weinig gegevens. Van de weinige, die ons ter be-
schikking staan, is de juistheid bovendien nog zeer twijfelachtig.
Zoo werd tijdens het Fransche bewind in 1796 een volkstelling
gehouden, waatbij het totaal aantal inwoners van Ameland berekend
werd op 2939 (1). Deze berekening lijkt vrij hoog. Een 14 jaar
later gehouden telhng, in 1810, vermeldt een veel kleiner aantal,
n.1. 2137. Pas in het midden der vorige eeuw zijn de bevolkings-
cijfers met meer nauwkeurigheid berekend.
Opgave gemeente-secre-
tarie Ameland.
M. |
V. |
Totaal | |
1840 |
1004 |
932 |
1936 |
1851 |
1094 |
1045 |
2139 |
1860 |
II27 |
1096 |
2223 |
1870 |
1193 |
1151 |
2344 |
1880 |
1188 |
1166 |
2354 |
1889 |
1114 |
II3I |
2235 |
1899 |
II2I |
1088 |
2209 |
1909 |
1059 |
1047 |
2106 |
1920 |
1036 |
lOIO |
2046 |
1930 |
974 |
955 |
1929 |
1935 |
lOII |
961 |
1972 |
} (2).
Gemeente versl.
Tienj. volkstelling.
Er is dus na 1850 een stijging in het bevolkingsaantal waar
te nemen. Na 1880 verandert deze evenwel in een duidelijk waar-
neembare daling, die in de 20ste eeuw regelmatig doorzet. Na 1930
is een lichte stijging waar te nemen.
Wat de bevolking per dorp betreft, zijn ons de volgende getallen
bekend:
Hollum |
Ballum |
Nes |
Buren | |
1787 |
1000 |
300 |
800 |
? |
i8i0 |
1023 |
306 |
725 |
83 |
i88i |
1163 |
347 |
653 |
191 |
1899 |
lOIO |
303 |
569 |
243 |
1909 |
1029 |
260 |
531 |
286 |
1920 |
953 |
269 |
491 |
300 |
1930 |
884 |
219 |
501 |
309 |
1)nbsp;Volgens opgave van Ds. Burger in de Tegenwoordige Staat. Buren is
hierbij waarschijnlijk als een onder Nes behoorend gehucht gerekend.
2)nbsp;Telling van het Fransche Bestuur.
3)nbsp;Volkstellingen.
De meeste cijfers zijn ontleend aan de 10-jaarlijksche volks-
tellingen. Hierbij is geen rekening gehouden met de enkele ver-
spreid wonende gezinnen.
Alleen Buren heeft een eenigszins toenemende bevolking.
In de andere dorpen neemt het aantal inwoners af.
Gaan wij thans de bevolkingsbeweging na aan de hand van de
samenstellende factoren. Geboorte, sterfte, vestiging en vertrek doen
hun invloed, in positieven of negatieven zin, gelden op het be-
volkingsaantal. Om dit te onderzoeken werd van al deze factoren
berekend, hoeveel 0/00 der gemiddelde bevolking van elk jaar, of
van een groep van jaren ze bedroegen.
(Onder de gemiddelde bevolking van een jaar werd verstaan
bevolking op 1 Jan. bevolking op 31 Dec.
Geboorte en sterfte.
Het geboortecijfer, dat zich na 1850 in stijgende lijn bevond,
nam na 1880 snel af. (Zie tabel pag. 132).
De meer gedetailleerde lijn, die op de grafiek is uitgebeeld, en
die het verloop aangeeft van het geboortecijfer (0/00 der gem.
bev.) na 1900, vertoont enkele toppen, waarvoor in den regel geen
verklaring gegeven kan worden.
De algemeene tendens van het zakken van het geboortecijfer
komt ook in deze figuur duidelijk naar voren.
Geboorte |
1 |
Sterfte | ||||
quot;/oo der gem bevolking |
°/oo der gem. bevolking | |||||
Ame- |
Fries- |
Neder- |
Ame- |
Fries- |
Neder- | |
land |
land |
land |
land |
land |
land | |
1850—'59 |
28 1) |
32.36 |
33.84 |
18.7 |
22.19 |
25.49 |
1860—'79 |
29.7 |
33.66 |
35.23 |
20.8 |
21.83 |
24.80 |
1870—'79 |
31.9 |
34.81 |
36.24 |
20 |
24.24 |
24.49 |
1880—'89 |
26.7 |
30.46 |
34.68 |
20.2 |
17.78 |
21.27 |
1890—'99 |
26 |
28.53 |
32.73 |
\7 |
15.89 |
18.67 |
1900—'09 |
25-4 |
27.24 |
31.03 |
1Ö.3 |
14.18 |
15.69 |
i9i0—'20 |
22.8 |
24.08 |
26.79 |
14.4 |
12.60 |
13.40 |
1920—'23 |
22.4 |
25.13 |
26.88 |
13.1 |
10.85 |
II.II |
1924—'28 |
16.3 |
22.84 |
23.91 |
12.2 |
10.27 |
9.85 |
1929—'33 |
17.2 |
21.35 |
22.17 |
13.7 |
10.12 |
9.43 |
1933 |
15.2 |
20.26 |
20.80 |
7.1 |
9.26 |
8.75 |
1934 |
25.3 |
20.56 |
20.65 |
12.1 |
9.39 |
8.41 |
1935 |
18.7 |
— |
— |
16.2 |
— |
V |
i) tijdvak 1851—'59.
Beschouwen wij de geboortecijfers, van Nederland en Friesland
en die van Ameland, dan zien we dat de geboortefrequentie op
---GeöoorteXode/' —^^ Sterfte Voo . |
gemiddelde beuoéhmg -gt;t %o '. . |
o/.h Jaaf | |
f, |
\J%1 |
^^^^^^^ A |
A |
\ ! \ A K X |
N | ||
^ ' \ |
/v' \ | ||
Grafiek I
40
30
20
10
1930 1935
1900
het e'iland in vergehjking zeer gering is, en dat dit ook altijd zoo
geweest is. Gedurende de laatste 80 jaar toch was het geboorte-
cijfer o/oo der gemiddelde bevolking steeds lager dan in Friesland
en in het Rijk.
De sterfte was in de vorige eeuw lager dan in Nederland. Dc
daling van het sterftecijfer die over het geheele Rijk plaats had,
is ook op Ameland waar te nemen. Daar had zij echter niet zoo'n
snel verloop, zoodat op het oogenbhk het sterftecijfer op Ameland
hooger is dan in Friesland en in Nederland. Ook de grafiek geeft
aan, dat het sterftecijfer op Ameland minder snel daalt dan het
geboortecijfer. Enkele jaren (het abnormale griepjaar 1918 laten
wij buiten beschouwing) hadden zelfs al een sterf te-overschot.
Resumeerende kunnen wij dus zeggen dat het geboortecijfer op
Ameland steeds lager geweest is dan in het Rijk, en dat het zich
nog steeds in dalende richting beweegt. Het sterftecijfer evenwel,
dat in de vorige eeuw lager was dan dat van het Rijk, is bij de
snelle daling daarvan achter gebleven en ligt nu hooger dan het
gemiddelde van geheel Nederland. Het geboorteoverschot, dus het
verschil tusschen geboorte en sterfte, neemt daardoor af en was in
enkele jaren al nihil of negatief.
De verklaring van deze feiten is waarschijnlijk voor een deel te
zoeken in de omstandigheid, dat, zooals we bij de bespreking van
vertrek en vestiging nog nader onder oogen zullen zien, een deel
der jongeren, de in dit opzicht meest productieve groep, elders een
bestaan zoekt, en indien zij naar het eiland terugkeeren, dit pas
doen op veel ouderen leeftijd. Ook het aantal huwelijken is zoo-
doende beneden het gemiddelde van het Rijk. Hierdoor moet het
geboortecijfer gedrukt worden.
Het is een bekend feit, dat het sterftecijfer in Nederland in de
19e eeuw voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door de groote
kindersterfte. Juist door het afnemen hiervan daalde het sterfte-
cijfer in de 2e helft der vorige en in het begin van deze eeuw.
Welnu, de geringe geboortefrequentie op Ameland hield tegelijk
in een geringe kindersterfte. Deze component had dus in verhouding
weinig invloed op het sterftecijfer van de geheele bevolking. Daar-
door was dit cijfer in verhouding tot dat van geheel Nederland
vrij laag.
In latere jaren zijn de verhoudingen omgekeerd. De kindersterfte
-ocr page 165-in Nederland is afgenomen, waardoor het sterftecijfer daalde. Op
Ameland, waar deze factor niet zoo'n grooten invloed had, daalde
het sterftecijfer ook, maar in mindere mate. De „oudequot; bevolking
verhoogt nu, in verhouding tot elders, de sterftefrequentie.
Te bewijzen is deze oorzaak echter niet; we kunnen haar
alleen opwerpen, als mogelijke verklaring voor de feiten, die
zoozeer afwijken van wat we elders waarnemen.
Vestiging en Vertrek.
Van veel grooter belang voor het bevolkingstotaal van Ameland
is de verandering van woonplaats. Te allen tijde heeft een belang-
rijk aantal, meest jonge menschen, het eiland verlaten. Slechts
enkelen daarvan keerden op lateren leeftijd terug.
Ook in de vorige eeuwen is dit het geval geweest (13).
Zoo vermeldt het Aanteekenboek der Herv. Gemeente van
Ballum het volgende:
,.Dewijl het zeer dikwijls komt te gebeuren, dat Jonge Luiden, die
van zins zijn om in den huwelijken staat zich te laaten bevestigen,
wegens hunne omstandigheden niet beide hier op het Land konnen
kome, maar in Holland dit moeten doen, dat dan zeer nadeehg is
voor onze arme, dewijl dezelve niets daarvan ontfangen, dat anders
zekerlijk zoude geschieden, zo zij hier kwaamen te trouwen.
...zoo is het, dat wij Leden van de Kerkeraad hebben besloten
en als eene vaste Ordonnantie statueren, dat een ieder, die in het
vervolg gedenkt in Holland te trouwen en een attestatie hier van
onsen Predikant wil hebben, dat hij daarvoor moet betaalen twee
Caroli guldensquot;.
In de ledenlijsten van de Herv. Gemeente treffen wij herhaal-
delijk aan: ,,vertrokken naar Amsterdamquot; of „gekomen van Amster-
damquot; (4).
Vele zeelieden vestigden zich blijkbaar na afloop van hun vaar-
tijd weer op het eiland. Het bestuur had zelfs een speciale
verordening gemaakt om hen die terugkomst te veraangenamen (5).
Op het eiland werd n.1. een schatting betaald voor belasting.
„Deze wordt, zo veel mogelijk, altoos geschikt, naar 't vermogen
der personen, doch is over 't algemeen zeer gering: want de ver-
mogendsten geven ten hoogste 7 of 8 guldens, en de gemeene man
1930 1935
van een gulden tot twee zestehalven. In 't bijsonder is aanmerkens-
waardig, dat zulken, die, zo lang zij als kapiteins ter zee voeren,
jaarlijks acht guldens gaven, doorgaans tot vier of vijf verminderd
worden, wanneer zij dit werk Staaken, en op 't Eiland van hunne
renten komen leeven. Daarvan geeft men deeze reden, dat zodanige
lieden zich anderszins, mischien op een aangenaamer oord zouden
40
Gnifióche uoop^teUmg i/än de gemtädelc/e öeixilMingipez-Jä^sr in /jondenitallen.
Aantal fiuueli/Men %lt;,u3nc/egemddelde beoo/Mng uhJasrfJ^i^^^S^^^i^
---Toename i^aK de bevolking c d gemiddelde beuolhing perjaan
1900
1910
1920
Grafiek III
nederzetten, en 't zandrijk Ameland voor altoos zouden verlaten.quot;
Niet alleen de jongemannen, ook de volwassen meisjes trokken
weg om zooals Allan zegt: „met haar zestiende jaar in Holland te
gaan dienen en na verloop van eenige jaren weer huiswaarts te
keerenquot; (6).
De cijfers, die ons van het midden van de vorige eeuw af ten
dienste staan, wijzen op een belangrijke migratie, die steeds toe-
neemt.
Tot 1880 ongeveer houden vertrek en vestiging elkander vrijwel
in evenwicht. Het kleine vestigingstekort kan dan nog door het
geboorteoverschot geëlimineerd worden, zoodat toename van de
bevolking mogelijk is.
Na 1880 neemt de migratie geweldig toe. Tusschen 1910 en
1920 waren die vertrek- en vestigingscijfers zelfs abnormaal hoog.
(Zie grafiek). Hiervoor zijn twee redenen aan te geven.
1.nbsp;In 1913/'15 was er veel vreemd werkvolk op het eiland, voor
den aanleg van den dijk om het waterschap „De Grieënquot;
2.nbsp;Bij het uitbreken van den oorlog keerden vele zeelieden naar
Ameland terug.
Ook na 1920 bleef de bevolkingsbeweging groot; op een enkele
uitzondering na was in al deze jaren het vertrek grooter dan de
vestiging, zoodat er een vestigingstekort ontstond. Zooals gezegd,
was voor 1880 het geboorteoverschot in staat dit tekort aan te
vullen. Na 1880 verandert dit geleidelijk, en, hoewel er een ge-
boorteoverschot blijft bestaan, is dit niet meer in staat het verhes
door het migratie-tekort aan te vullen (zie statistiek II, pag. 139).
Beschouwen wij de lijst van de gemiddelden over 10 jaar, dan
kunnen wij de bevolkingsbeweging op Ameland als volgt samen-
vatten:
De afname van de bevolking wordt veroorzaakt door het ver-
trekoverschot. Het steeds kleiner wordend geboorteoverschot is
n.1. niet in staat dit tekort aan te vullen.
Het mannen-surplus, dat duidelijk naar voren komt in de be-
volkingscijfers op pag. 130 moet nog besproken worden.
Men zou verwachten, dat door de emigratie juist een omgekeerde
verhouding zou ontstaan. Dat dit niet het geval is kan gedeeltelijk
althans verklaard worden door de volgende feiten:
1.nbsp;Het wegtrekken van de meisjes als dienstbode. Dit is wel min-
der algemeen dan vroeger, maar komt toch nog geregeld voor.
2.nbsp;Het wegtrekken van het geheele gezin naar den vasten wal.
Dit laatste is een veelvuldig voorkomend verschijnsel.
Het feit, dat jaarlijks een gedeelte van de op het piland wonende
groep naar elders trekt is gemakkelijk genoeg te constateeren.
Minder eenvoudig is het na te gaan, waar de personen in kwestie
heengaan en welke beroepen zij gaan uitoefenen. De lijsten van
vertrek en vestiging kunnen hieromtrent geen inlichtingen geven.
In de eerste plaats omdat hierbij de beroepen niet zijn na te gaan,
en bovendien zijn het niet alleen de Amelanders die op deze lijsten
voorkomen. Een belangrijk aandeel in de migratie heeft namelijk
de groep ambtenaren enz., waardoor de trek van de eigenlijke be-
volking van en naar het eiland minder goed kan worden beoordeeld.
In een door mij op Ameland gehouden enquête in 1933/'34 werd
daarom nagegaan waarheen de kinderen van de thans op Ameland
wonende bevolking (ambtenaren enz. uitgesloten) die het dorp
verlaten hebben, wonen, en welke beroepen zij uitoefenen. (Zie
statistiek III, pag. 139).
Hiermee is niet beweerd, dat we uit deze cijfers de totale emigratie
kunnen berekenen, of zelfs maar zouden kunnen schatten. Het is
alleen de bedoehng om een indruk te geven in welke richting de
trek gaat, en wat de personen die het eiland verlaten, bereiken.
Amsterdam blijkt nog steeds een groote aantrekkingskracht te
bezitten voor de Amelanders. Dit staat in de eerste plaats in ver-
band met de scheepvaart. Het gebeurt herhaaldelijk, dat iemand
als zeeman het eiland verlaat en naar een der havensteden trekt,
om dan later tot een ander beroep (bootwerker o.a.) over te gaan.
Naar Friesland, de ,,overwalquot;, gaan niet zooveel Amelandsche
emigranten als misschien verwacht zou worden, naar het platteland
evenmin als naar de steden Leeuwarden en Harlingen. De groep
plaatsen „elders in Nederlandquot; is vrij groot; hierin was echter geen
regelmatigheid te ontdekken.
De groote trek is duidelijk gericht op de havenplaatsen Amster-
dam (met de Zaanstreek) en Rotterdam en omgeving.
Wat de beroepen betreft, die de emigranten uitoefenen kan
opgemerkt worden, dat de zeevaart nog wel een belangrijk aandeel
heeft, maar ook velen o.a. Rijksambtenaar (v.n.1. commies) worden.
Als landbouwer vestigden zich een 4-tal in een ander dorp op
Ameland; geen echter verliet het eiland om elders een boerenbedrijf
te beginnen.
Het aantal meisjes, dat zich als dienstbode verhuurt, is niet zeer
groot. Voor Ameland is dit cijfer opzettelijk niet vermeld, omdat
de meisjes in dat geval meest in het ouderlijk huis blijven wonen.
■L.
Statistiek II
BEVOLKINGSBEWEGING, GEMIDDELD OVER lo JAAR.
Geb. |
Toename deir | ||||||||||||||
Gem. |
Geboorte |
Sterfte |
overschot |
Vestiging |
Vertrek |
Vest. oversch. |
Bev. | ||||||||
abs |
0/ |
abs |
0/ |
abs |
7oo |
abs |
0/ |
abs |
7oo |
abs |
0/ |
abs |
7oo | ||
1851—'60 |
3334 |
62,3 |
38 |
41,8 |
18,7 |
30,5 |
9,2 |
27,2 |
12,2 |
33,3 |
14,9 |
- 6,1 |
— 2,7 |
144 |
6,5 |
i860—'70 |
3396 |
68,3 |
39,7 |
47,9 |
20,8 |
20,3 |
8,8 |
34,6 |
10,7 |
32,8 |
14,3 |
- 8,3 |
- 3,6 |
12,1 |
5,3 |
1870—'80 |
2353 |
75 |
31,9 |
46,9 |
20 |
28,1 |
12 |
47,4 |
20,2 |
43,4 |
18,5 |
4 |
1,7 |
32,1 |
13,7 |
1880—90 |
3303 |
61,5 |
36,7 |
46,5 |
20,3 |
15 |
6,5 |
47,1 |
20,5 |
714 |
31 |
— 24,3 |
— 10,6 |
— 9,3 |
— 4 |
1890-1900 |
3349 |
58,6 |
36 |
38,2 |
17 |
20,4 |
9,1 |
47,8 |
21,2 |
67,8 |
30,1 |
— 20 |
— 8,8 |
0,4 |
0,2 |
1900—'10 |
3142 |
54,4 |
35,4 |
34,8 |
16,3 |
19,6 |
9,2 |
58,2 |
27,2 |
88,2 |
41,2 |
— 30 |
— 14 |
— 10,4 |
— 4,9 |
1910—'30 |
2099 |
47,9 |
33,8 |
30,3 |
14,4 |
17,6 |
8,4 |
78 |
37,1 |
101,4 |
48,3 |
— 23,4 |
— 11,1 |
- 5,8 |
— 2,8 |
1930—'30 |
3007 |
37,7 |
18,8 |
26 |
12,9 |
11,7 |
5,8 |
66,6 |
33,1 |
84,1 |
41,8 |
— 17,5 |
- 8,7 |
- 5,8 |
— 2,9 |
Statistiek III
Beroepen en woonplaatsen van kinderen van op Ameland wonende ouders, die tot de eigenlijke bevolking behooren.
1 |
Elders |
Fries- |
Amster- |
Elders in |
Leeu- 1 |
Rotter- |
Zaan- |
Har- |
Buiten | |
2 |
2 |
17 |
1 I |
7 |
I |
I |
31 | |||
2 |
13 |
4 |
1 I |
2 |
3 |
I |
35 | |||
5 |
3 |
1 |
6 |
3 |
17 | |||||
4 |
4 | |||||||||
6 |
7 |
21 |
26 |
5 |
3 |
I |
I |
3 |
73 | |
18 |
8 |
45 |
40 |
5 |
6 |
3 |
6 |
6 |
136 | |
I |
6 |
9 |
4 |
I |
I |
22 | ||||
1 30 |
1 18 |
' 92 |
1 99 |
16 |
35 |
1 6 |
9 ! |
13 |
vo
Beroep
Rijksambtenaren .
Zeeman z. rang .
Zeeman m. rang .
Landbouwer . . .
Andere beroepen .
Gehuwde vrouwen
Dienstboden . . .
Wij wijzen er nog eens nadrukkelijk op, dat deze cijfers niet
den totalen omvang van de emigratie weergeven; vele emigranten
konden op deze wijze niet bereikt worden. De bedoeling is echter
een indruk te geven van dit voor Ameland zoo belangrijke ver-
schijnsel.
De resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
1. De trek is v.n.1. gericht naar de havensteden.
Behalve het beroep zeeman kiezen velen dat van Rijks-
ambtenaar.
Emigratie als boer komt weinig of niet voor.
Niet alleen het vertrek van Ameland is aanzienlijk, de vestigings-
cijfers wijzen er op, dat ook een belangrijk aantal personen zich
ieder jaar op het eiland vestigt.
Zijn dit vreemdelingen, die om de een of andere reden naar het
eiland trekken? Of zijn het oud-Amelanders, die hun geboorteland
weer opzoeken? Voor dit laatste pleit, dat er onder de eigenlijke be-
volking van het eiland weinig zijn, die elders geboren zijn. (Zie
statistiek IV, pag. 141).
Het aantal hoofden van gezinnen dat in een ander dorp geboren
is, is niet bijzonder groot. In Ballum vestigden zich emigranten
uit Hollum. Nes en Buren wisselden wederzijds nogal enkele emi-
granten uit.
Immigratie had v.n.1. plaats vanuit Friesland (winkeliers!), verder
enkelen uit Amsterdam. Het overgroote deel van de hoofden van
gezinnen is echter op Ameland geboren (405 van de 461).
Ook de gehuwde vrouwen waren meerendeels op het eiland
geboren. Immigratie had meest plaats van Friesland en Amster-
dam uit.
geboorteplaats van de gehuwde vrouwen.
2.
3.
Volkstelling 1930. |
Hol- |
Bal- |
Nes |
Bu- |
Fries- |
a'- |
El- |
Hollum ........ |
118 |
6 |
I |
15 |
4 |
5 | |
Ballum......... |
4 |
31 |
3 |
I |
5 |
4 | |
Nes.......... |
5 |
2 |
38 |
II |
II |
I |
5 |
Buren ......... |
I |
7 |
31 | ||||
Totaal ...... |
259 |
31 |
9 |
10 |
Statistiek IV
GEBOORTEPLAATS VAN DE HOOFDEN VAN
GEZINNEN.
Volkstelling 1930 |
Hol- |
Bal- |
Nes |
Bu- |
Fries- |
Amst. |
El- |
Hollum | |||||||
Landbouwers ...... |
52 |
I |
2 | ||||
Zeelieden....... |
26 |
I |
I |
I |
I | ||
Visschers en Schippers . |
4 | ||||||
Winkeliers enz. .... |
21 |
8 |
I | ||||
Personen in dienst . . |
18 |
4 |
I |
I | |||
Zonder beroep .... |
65 |
I |
3 |
I |
2 | ||
Totaal ........ |
186 |
2 |
2 |
18 |
4 |
3 | |
Ballum | |||||||
Landbouwers ..... |
I |
35 |
I |
2 | |||
Zeelieden. ...... |
I | ||||||
Visschers en Schippers . |
I | ||||||
Winkeliers enz. .... |
6 |
I | |||||
Pers. in dienst enz. . . |
I |
2 |
I |
I | |||
Zonder beroep .... |
4 |
8 |
I |
2 | |||
7 |
51 |
I |
I |
3 |
2 |
2 | |
Nes | |||||||
Landbouwers ..... |
2 |
22 |
I | ||||
Zeelieden. ...... |
5 |
2 | |||||
Visschers en Schippers . |
3 | ||||||
Winkeliers enz. .... |
2 |
20 |
5 |
9 |
4 | ||
Pers. in dienst .... |
I |
12 |
2 |
I | |||
Zonder beroep .... |
I |
I |
19 |
4 |
6 |
i |
I |
3 |
4 |
81 |
12 |
17 |
I |
5 | |
Buren | |||||||
Landbouwers ..... |
2 |
10 |
34 |
I | |||
3 | |||||||
Winkeliers enz. .... |
I | ||||||
Personen in dienst . . |
2 |
2 | |||||
Zonder beroep .... |
I | ||||||
2 |
13 |
40 |
I | ||||
Totaal Ameland. . . . |
405 |
38 |
7 |
II |
De uitkomsten van de volkstelling van 1881 wijzen in dezelfde
richting.
Van de 2354 inwoners van Ameland waren er geboren:
In Friesland............... 106
De op het eiland wonende groep heeft dus weinig vreemde ele-
menten opgenomen. Hoe dit in vroeger eeuwen geweest is, is onbe-
kend. Vele namen, die nu nog op het eiland voorkomen, worden
ook reeds in de verschillende stukken van de 18e eeuw genoemd.
Namen, uit verschillende stukken uit het midden der i8e eeuw, die nu nog
op Ameland voorkomen.
I. Hollum |
2. Ballum |
3. Nes |
4. Buren |
Wijnberg |
Tromp (i) |
Roep (i) |
Former (3) |
Nije (Neij) |
Nij (I) (Neij) |
Engels (i) |
Metz |
Cornelis Tjel- |
Nobel |
Kleyn (Klein) |
Edes (3) |
lings | |||
Swart (Zwart) |
Metz (3 en 4) |
Former | |
Barf |
Lap (I) | ||
Dekker |
Polet | ||
Doctor (Dokter) |
Wagenaar | ||
Ruyter (Ruiter) |
Metz | ||
Nobel |
Hofker | ||
Stender |
Bloem | ||
Nagtegaal | |||
Ridder | |||
Bruyn | |||
V. d. Mey (2) | |||
van der Laag |
Het getal {) duidt op het dorp waar de naam nu voorkomt.
De naam ( ) duidt op de tegenwoordige schrijfwijze.
Immigranten in vroeger eeuwen waren o.a. de ambtenaren van
den Heer van het eiland. In hoeverre deze zich met de andere
bevolking vermengd hebben, is niet na te gaan. Een feit is echter,
dat de tegenwoordig op het eiland levende groep weinig vreemde
elementen opneemt. De hooge vestigingscijfers moeten voor een
groot deel worden toegeschreven aan:
1.nbsp;Ambtenaren.
2.nbsp;Terugkeerende Amelanders.
Niet alleen het totale aantal van de groep is van belang, maar
ook, en eigenlijk in de eerste plaats, de samenstelling van de groep
naar de verschillende leeftijden is van zeer groot belang voor het
productieproces.
Wij volgen hier de door Sundbarg gegeven demografische indee-
ling der bevolking in leeftijdsklassen van 0—15 jaar, 15—50 jaar
en 50 jaar en ouder (7).
In normale gevallen omvat volgens Sundbarg de groep 15—50
jarigen ongeveer de helft van de totale bevolking. De andere helft
verdeelt zich over de groepen 0—15 en 50 jaar en ouder. Naar
deze verdeeling kan men 3 typen van bevolking onderscheiden,
progressief, stationair en regressief. Een stationaire bevolking ver-
toont voor de 3 leeftijdsklasen ongeveer de verhoudingscijfers 26,5,
50,5, en 23. Bij een progressieve bevolking is het aantal 0—15
jarigen grooter dan dat van de boven de 50-jarigen.
Regressief is een bevolking waar de leeftijdsgroep der ouderen
gelijk is aan of grooter dan die der jongeren.
Voor Ameland werden uit de gegevens van de volkstelling 1930
de volgende verhoudingscijfers berekend.
Amelandnbsp;Nederland
0—15 jaar ......... 26,491 % van totaal 30,65 %
15—50 jaar ......... 48,263 % „ „ 51,23 %
50 jaar en ouder 25,174 % „ „nbsp;18,11 %
De groep 0—15 jaar is slechts 1 % grooter dan die van 50 jaar
en ouder. Een niet al te groot overschot van jeugdigen dus! Groep
15—50 is minder dan 50 % van het totaal.
Sundbarg wijst er op, dat emigratie het % van deze groep zal
verlagen. Wij kunnen met vrij groote zekerheid aannemen, dat
dit op Ameland dan ook het geval is. De groep boven 50-jarigen
omvat y^ van de totale bevolking. De verklaring hiervoor zouden
wij o.a. kunnen zoeken in de op later leeftijd teruggekeerde emi-
granten, terwijl het lage geboortecijfer, dat de groep 0—15 jarigen
verkleini het aandeel der ouderen relatief doet stijgen.
De laatstgenoemde factor is in zekeren zin afhankelijk van de
eerste. Immers, deze immigranten doen het aantal ouderen procents-
gewijs toenemen, waardoor het geboortecijfer weer gedrukt wordt.
Om de leeftijdsopbouw van de groep aanschouwelijk voor te
kunnen stellen werd berekend uit de volkstelHng van 1930 de ver-
deeling der bevolking van Ameland naar de leeftijdsgroepen en
geslachten in percenten der totale bevolking van het eiland. Hier-
uit werd de leeftijdspyramide geconstrueerd. Deze toont ons
zeer duidelijk het regressieve karakter van de op Ameland wonende
groep. De breede basis van de jeugdgroepen, die de bevolkings-
pyramide van het Rijk kenmerken (8) en die wijst op een normale
aanwas, ontbreekt hier geheel. Tot ongeveer 25 jaar loopen de
zijkanten van de pyramide vrijwel steil naar boven. Van 30^—50
jaar vertoont zich een duidelijke indeuking, die wijst op een tekort
in die groepen, terwijl de top van de pyramide op een vrij groot
aantal ouderen wijst.
Bij de pyramides opgemaakt van de verschillende dorpen, moet
vooral in het oog gehouden worden dat het hier gaat om kleine
groepen, zoodat de verhoudingsgetallen met de noodige reserve
beschouwd moeten worden.
Hollum, Ballum en Nes vertoonen in groote trekken dezelfde be-
volkingsopbouw als het geheele eiland; de smalle basis, de indeu-
king in de middenklassen en de onevenwichtige groote top van de
pyramide is bij alle in mindere of meerdere mate aanwezig. In
Buren daarentegen krijgt men de indruk van een gezonden opbouw
van de bevolking, breede basis en smal toeloopende top. In Buren
is de bevolking, zooals reeds eerder werd opgemerkt, sinds 1881
regelmatig toegenomen.
Behalve Buren hebben dus alle dorpen op Ameland een achter-
uitgaande bevolking. Bovendien valt op, dat de op het eiland
wonende groep „oudquot; is, d.w.z. dat de groep boven 50-jarigen een
relatief groot aandeel in het bevolkingstotaal heeft.
Wat is hiervan het gevolg voor het productieproces?
-ocr page 176-Opbouw van de bevolking naar geslacht en leeftijd in % van
het totale aantal. Van alle bevolkings-pyramiden is links van de
middenkolom het percentage der mannen, rechts het aandeel van de
vrouwen in het totaal van de bevolking aangegeven.
jr
LEEFTUD | |
95- |
•99 89 |
75- |
•79 |
70- |
-7A |
65- |
■69 |
60- |
•6A |
55- |
■59 |
50- |
■5A |
A5- |
■A9 |
AO- |
■AA |
35- |
■39 |
30- |
■34 |
25- |
■29 |
20- |
■24 |
15- |
■ 19 |
10- |
■14 |
5- |
-9 |
0- |
-4 |
O O
Hollum
■EEFTUD
95-99
90-9A
85-89
60-8A
75-79
70
65-69
60-6A
55-59
50-5A
A5-A9
AO-AA
35-39
30-3A
25-29
20-2A
15- 19
10- IA
5-9
O-A
1 2 3 A 5 6 7 8
3 2. 1
8 7 6 5
r
87654321 O
01 2345678
Ballum
-ocr page 177-i
LEEFTUD | |
05- |
•99 |
85- |
■Ö9 |
75- |
■79 |
70- |
■74. |
65- |
■69 |
60- |
■64 |
55- |
■59 |
50- |
54 |
A5- |
■A9 |
40- |
AA |
35- |
•39 |
30- |
34 |
25- |
29 |
20- |
24 |
15- |
19 |
10- |
14 |
5- |
9 |
0- |
A |
01 23A5678
i
8765A3ai O
G 7 6 ö A 5 2. ^ O
Nes
LEEFTUO
05-99
90-9A
85-89
80-8^
75-79
70-7^.
65-69
60-64
55-59
50-54
A5-49
40-AA
35-39
30-34
25-29
20-24
15- 19
10- 14
5-9
O-A
01 2. 3 A 5 6 7 a
Buren
-ocr page 178-
LEEFTUD | |
80 gGder. | |
75- |
79 |
70- |
74 |
65- |
60 |
60- |
64 |
55- |
5Q |
50- |
54 |
A5- |
49 |
40- |
•44 |
35- |
39 |
30- |
■34 |
25- |
■29 |
20- |
■24 |
15- |
■19 |
10- |
■14 |
5- |
-9 |
0- |
-4 |
Ameland
2 3 A 5
5 4 3^1
Volkstelling 1930.
Ameland Nederland
0—15 jaar ......... 26.491 % 30.65 % van de totale bevolking
15-65 jaar ......... 62.415 % 63.15 %........
65 jaar en ouder 11.022 % 6.19 %......
De groep die gerekend wordt aan het productieproces deel te
nemen, is dus veel kleiner dan over geheel Nederland. Ook deze
zoogenaamde economische indeeling geeft nog eens duidelijk aan,
dat op Ameland de groep der ouderen buitengewoon groot is, terwijl
die der jongeren naar verhouding van het geheele Rijk, klein is.
De groote groep, „hoofden van gezinnen zonder beroepquot; vinden
we hier dus weer terug in het groot aantal personen van 65 jaar
en ouder.
GODSDIENSTIG EN POLITIEK LEVEN.
Ameland nam voor de 18e eeuw een bijzondere plaats in in de
Republiek der Vereenigde Nederlanden. De Heeren van het eiland
beschouwden zichzelf als onafhankelijke souvereinen (vgl. Hou-
wink). Ook in godsdienstig opzicht stelde men zich niet onder de
wetten van de Republiek. Er bestond op het eiland niet alleen
godsdienstvrijheid, maar alle ingezetenen, van welke religie ook,
waren bevoegd tot het bekleeden van openbare ambten (9). Ver-
schillende godsdienstige secten hadden op het eiland een vrijheid,
zooals men die elders in de Republiek niet kende. Zoo werd b.v.
de R.K. priester uit 's lands kas betaald. Hij had het recht Room-
schen in den echt te verbinden, zonder dat wereldlijke bevestiging
noodig was (10). Geen wonder, dat er op Ameland een betrekkelijk
groot aantal dissenters was. Er waren behalve de Ned. Hervormden,
Roomsch-Kathoheken, Lutherschen (11) en drie verschillende rich-
tingen van Doopsgezinden, n.1. de Waterlandsche gemeente, de
Vlaamsche gemeente en de Jan Jacobs-gemeente (12).
Hervormden, Doopsgezinden en Katholieken hebben zich tot nu
toe op het eiland gehandhaafd. Lutherschen komen onder de op
Ameland geborenen niet meer voor. In de vorige eeuw ontstond
hier een Christelijk Gereformeerde gemeente, waarvan de leden
bijna allen te Hollum wonen.
KERKELIJKE GEZINDTE OP AMELAND.
i88i |
1930 | |||
absoluut |
0/ /O v. d. bev. |
absoluut |
0/ /O V. d. bev. | |
Nederl. Herv. ...... |
1217 |
51.70 |
741 |
38.41 |
664 |
28.20 |
384 |
19.91 | |
Geref. Kerken ...... |
99 |
4.26 |
214 |
11.09 |
R. Katholiek ...... |
318 |
13.50 |
493 |
25.56 |
Andere Kerkgen.sch. . . . |
8 |
0.34 |
4 |
0.20 |
Tot geen kerkgen.sch. beh. |
48 |
2.04 |
93 |
4.82 |
2354 |
1929 |
Het lijkt alsof de achteruitgang van de bevolking voornamelijk
heeft plaats gehad in de eerste twee groepen. Het aantal leden van
de Gereformeerde Kerk is vooruit gegaan, waarschijnlijk ten koste
van de Ned. Hervormde Gemeente.
De Roomsch-Katholieken wonen op het Oost-eind van het eiland.
Nes is gedeeltelijk, Buren geheel Roomsch-Kathohek. De bevol-
kingspyramide nu van dit dorp wijst op een gezonden aanwas van
de bevolking daar. De vooruitgang van het aantal Roomsch-Katho-
lieken is zeer waarschijnlijk een gevolg van het vrij hooge geboorte-
cijfer van die groep.
Het aantal personen, dat niet tot een kerkgenootschap behoort,
is in de laatste 50 jaren toegenomen, hoewel het % toch nog ver
beneden dat van Frieslapd (23,17 %) en van het Rijk (14,42 %)
ligt.
De onkerkschheid komt onder de Amelanders zelf bijna niet
voor; het zijn voornamelijk de immigranten die niet tot een kerk-
genootschap behooren. Men is op het eiland over het algemeen
vrij kerksch. Hierbij is het opmerkelijk dat er tusschen Doops-
gezinden en Hervormden zoo weinig verschil in opvatting bestaat.
De Doopsgezinden gaan vrij geregeld naar de Hervormde kerk,
terwijl omgekeerd de Hervormden dikwijls den dienst in de Doops-
gezinde Vermaning bijwonen.
Ook onderhnge huwelijken komen geregeld voor. Man en vrouw
blijven ieder bij hun eigen kerk, terwijl in dat geval voor de kin-
deren een regeling getroffen wordt.
Huwelijken, waar een van beide partijen Roomsch-Katholiek of
Gereformeerd is, en de andere tot een ander Kerkgenootschap be-
hoort, komen practisch gesproken niet voor.
Wat de politiek betreft, is men op Ameland gematigd. De politiek
als zoodanig speelt gewoonlijk in het leven van de eilandbewoners
geen rol; men spreekt er zelden over.
In de gemeenteraadsverkiezingen wordt dan ook niet op een
bepaalde politieke partij gestemd; men kiest in de eerste plaats
iemand uit het eigen dorp, terwijl verder de persoonlijke sympathie
voor een bepaalden candidaat in de stem tot uitdrukking gebracht
wordt.
Om de pohtieke gezindheid van de Amelanders te onderzoeken
kunnen wij dus alleen gebruik maken van de uitslagen v,an de in
1933 voor de Tweede Kamer gehouden verkiezingen (13).
R |
L | ||
115 | |||
6 | |||
198 | |||
Herv. Ger. St. P........ |
• • 9 |
9 |
1 |
X | |||
Vrijheidsbond......... |
. . 41 |
41 | |
Boeren, Tuinders en Middenst.b. |
. . — | ||
Rev. Soc. Partij. ....... |
2 | ||
R. K. St. P.......... |
. . 250 |
250 | |
R. K. Volkspartij ....... |
i | ||
Soc. Dem. Arb. P. ..... . |
. . 133 |
133 | |
Staatk. Geref. Partij ...... |
i | ||
Nat. Herstel ......... | |||
221 | |||
4 partijen die geen zetel kregen |
. . 23 |
579nbsp;399
Een groote meerderheid stemde dus rechts. (De kerkelijke ge-
zindheid komt hier goed tot uitdrukking!) De rest was gematigd-
links. Uiterst links kreeg slechts drie stemmen.
Wat in deze statistiek echter niet naar voren komt is het feit,
dat de politiek zoo weinig invloed heeft op het leven van de Ame-
landers. Men interesseert zich nog weinig voor wat elders gebeurt.
Het isolement, de eilandligging, is zeker een der voornaamste
oorzaken hiervan. Het is de vraag of de verkeersverbetering en het
toenemende contact met de wereld door radio en courant in de
toekomst hierin verandering zullen brengen.
AANTEEKENINGEN, BEHOORENDE BIJ
HOOFDSTUK VII.
1.nbsp;Volkstellinge, 1796.
2.nbsp;Staten van de bevolking, 1840.
3.nbsp;Aanteekenboek der Hervormde Gemeente, Ballum.
4.nbsp;Aanteekenboek der Hervormde Gemeente, Ballum.
-ocr page 182-5.nbsp;Tegenwoordige Staat dl. XIV, pag. 381.
6.nbsp;Allan, pag. 82.
7.nbsp;Sundbarg, pag. 90.
8.nbsp;Uitkomsten van de volkstelling 1930, dl. IX.
9.nbsp;Loosjes, Roomsch en Onroomsch op Ameland, pag. 754.
10.nbsp;Loosjes, Roomsch en Onroomsch op Ameland, pag. 759, 760.
11.nbsp;Wumkes, Staat en D. kr. I, pag. 134.
12.nbsp;Gorter, Doopsgezinde bijdr. 1889.
13.nbsp;Statistiek der Gemeenten A, No. 2.
-ocr page 183-TOELICHTING
Het hierachter afgedrukte document is een van de weinige oudere
stukken, die rechtstreeks betrekking hebben op de, door de Mark-
genooten van een der Amelander Marken onderling getroffen rege-
lingen ter beweiding van de gemeene gronden.
Het dateert uit 1819. Ameland, dat in de vorige eeuwen een
Vrije Erfheerlijkheid geweest was, werd in 1798 bij Friesland
gevoegd. (Zie Houwink, pag. 96 v.v.) Na het herstel der onaf-
hankelijkheid werd het, volgens art. 2 der Grondwet van 1815
beschouwd als een gewone gemeente van die provincie. Eigenaardig
is dan ook, dat in dit document gesproken wordt over de „Grietenije
Amelandquot;. In verband hiermede vermelden wij nog, dat, toen in
1837 een burgemeester werd benoemd, deze zich noemde „Grietman
van Amelandquot;. Na 1850 sprak men echter van „Gemeentequot;
(Gemeenteverslagen!) De naam Grietenij die in dit stuk voorkomt,
heeft dus een andere geschiedenis dan de oude grietenijen van
Friesland.
De bepalingen, in dit reglement opgenomen, wijzen er op, dat de
„buerschapquot; in de vorige eeuw in Buren nog levend was. Zij was
nog voor uitbreiding vatbaar, getuige art. 19. Zelfs toen in het
begin van deze eeuw de verdeeling van de Mark reeds was aan-
gevraagd, sloten zich nog nieuwe „Buerenquot; bij de gemeenschap aan.
In de andere dorpen was het begrip „buerschapquot; reeds ver-
dwenen, en de organisatie verstard. Toch moet ook hier het begrip
bestaan hebben. Te Hollum bijv. is nog steeds de „Burenquot; (tegen-
woordig ook wel Burenlaan genoemd) de hoofdstraat van het dorp.
De „Kêkelburenquot; was vroeger de plaats waar de Opzieners van den
Boerenstand in vroeger jaren de leden van de buerschap bijeen-
riepen, om het gebruik van de gronden te regelen (in oude acten
werd gesproken over „Buire-landenquot;). De tijd van maaien, oogsten
en vrijgang werd hier vastgesteld.
Ook voor Buren wijzen de bepalingen erop, hoezeer de buerschap
het geheele boerenbedrijf beheerschte. Alles wat hierop betrekking
had, werd door de „buerenquot; geregeld, terwijl de door hen gekozen
Opzieners er voor te zorgen hadden, dat de bepalingen werden
nageleefd.
No. 128. Ameland. Instructie voor de opzieners over
de Landerijen, Dijken, Waterlozingen, Slagboomen,
Draaijhekken, in den Dorpe Buuren op Ameland, welke
door de Boerenstand aldaar, moeten worden onder-
houden.
Art. 1.
Het opzigt over de landerijen, dijk en waterlozingen, slagboomen
en draaijhekken in den Dorp Buren op Ameland zal worden opge-
dragen aan vier personen.
Art. 2.
De opzieners zullen, na voorafgaande huisaankondiging, bij meer-
derheid van stemmen worden gekozen uit de veehoudende personen
en in Buren woonachtig moeten zijn.
Art. 3.
Jaarlijks zullen van die opzieners de helft afgaan, en weder een
gelijk getal nieuwe worden benoemd, op de wijze bij Art. 2 bepaald.
Art. 4.
De stemming daartoe, zal jaarlijks geschieden op den twintigsten
februarij.
Art. 5.
Elk der veehoudende personen, welke tot opziener wordt be-
noemd, zal de daaraan verbonden werkzaamheden twee jaren
moeten waarnemen.
Ingeval van weigering zal dezelve verbeuren een boete van zes
guldens, te bekeeren aan de algemeene armen, en tevens gehouden
zijn tot voldoening der kosten, welke op eene tweede stemming
komen te vallen.
De afgaande opzieners zullen verpligt zijn, aan de aankomende
en aangeblevene, ten overstaan van een lid uit het Grietenij-Bestuur,
te doen Rekening, verantwoording en rehqua van hunne gehoudene
administratie, bij verbeurte van zes gulden, te bekeeren als voren.
Art. 7.
De opzieners zulen gehouden zijn van eiken veehouder in het
dorp jaarlijks vier dagen vóór dat het vee onder den hoeder wordt
gegeven, eene opgave te vragen van het vee, hetwelk in de weiden
gegraasd zal worden; zij zullen daartoe bij de huijzen rondgaan,
en van de ontvangene opgaven behoorlijke staat opmaken; zij zullen
voorts twee of tenminste eenmaal in de zomer het vee van de weide
bij elkander doen komen en alsdan nagaan, of er ook een groter
getal vee, dan de aangave inhout, in dezelve zich bevindt. De
opzieners hieraan niet stiptelijk voldoende, zullen zij vervallen
in eene boete van een gulden vijftig cent, te bekeren alsvoren.
Art. 8.
De opzieners zullen jaarlijks uit de minst vragende aannemen,
vier hoeders; daarvan zal een onder de naam van scheidenhoeder
dienen om de beesten, welke van Nes over de Meeke- of snekke-
sloot gaan, op een behoorlijke wijze terug te drijven; een onder de
naam van grathoeder i) tot het hoeden en wijden der beesten, na
genoegen der opzieners; een onder den naam van scheidenhoeder
tussen de buren en kooijkers-geregtigheid, tot het behoorlijk over-
drijven van het kooijkers vee; en eindelijk een onder den naam
schapenhoeder, tot het hoeden en weiden der schapen in het Mien-
teland.
Art. 9.
Insgelijks zullen alsdan, op gelijke wijze worden aangenomen twee
veeschutters, een voor het Nieuwland en Noordhiem en een voor de
hiemen en Bureweide.
Art. 10.
De opzieners zullen verpligt zijn, alle veertien dagen, zo lange het
vee gehoed wordt, de dijken, slagboomen, hekken en beheijnigen te
i) N.B. grashoeder (?).
-ocr page 187-bezigtigen. De buijten of de zeedijken zullen ecfiter voor den eerste
November behoorlijk en tegen watervloed gesloten moeten zijn; het-
geen door de opzieners in geene goede orde wordt bevonden, zal
door de daartoe verpligten binnen vier en twintig uren na bekomen
aanzegging van de opziener gerepareerd of hersteld moeten worden,
bij verbeurte van dertig cents, te bekeeren aan de kas der opzieners;
zij die daaraan niet voldoen, zal die reparatie of herstelling daar
te boven door de opzieners, ten kosten derzelve worden aanbesteed.
Art. 11.
De buijten of zeedijken zullen moeten zijn ter hoogte van vijf
voeten, en ter breete boven aan de kop van anderhalf zood, bij
verbeurte als bij het vorige art.
Art. 12.
De zooden tot de buijten of zeedijken alsmede die van het oost-
hiem en het hiem van Jacob Freerks, tot aan de algemeene miedereed,
zullen moeten gestoken worden buitendijks, op verbeurte van een
gulden vijftig cents, te bekeeren als bij Art. 10. Geen meerder
getal zoden zullen mogen worden gestoken dan benodigd zijn.
Art. 13.
Ten sterksten word verboden om meer zooden te steken dan be-
nodigd zullen zijn, om de bij art. 12 vermelde dijken op te maken
en te repareeren. Degene welke dit verbod overtreden, zullen ver-
beuren, een gulden vijftig cent, te bekeren alsvoren, zij zullen
daarenboven verpligt zijn om de meerder gestoken zooden weder in
te voegen, daarvan waar dezelfde genomen zijn, om i) ingeval van
weigering, daartoe worden gedwongen.
Art. H.
De binnendijken zullen moeten zijn ter hoogte van vier voeten,
en ter breedte boven aan de kop van anderhalf zood, bij peene
alsvoren.
Art. 15.
De zoden tot de binnendijken van hiemtjes, tuijnen hietten 2) de
dijken van het Noordhiem, en de Noorddijk van het Nieuwland
1)nbsp;en?
2)nbsp;buiten?
-ocr page 188-tot aan het noordoost, zullen moeten worden gestoken uit het miente-
land, en tot geene grotere hoeveelheid, dan tot het maken of repa-
reren der dijken nodig is, bij verbeurte en onder verpligting als
bij Art. 13.
Art. 16.
De waterlozing uit de duijnen langs de scheiding tussen de kooij-
kers-geregtigheid en de burengrieweide zal moeten worden opge-
slat, zo dikwijls zulks zal nodig zijn. Deze opslatting zal moeten
geschieden gezamentlijk met de kooijkers; voorts zullen de generale
en overige waterlozingen zo in de buure-landen, als in de bure-
miede jaarlijks twee of tenminste eenmaal, na omstandigheden
moeten worden uitgeslat; de genen welke na aankondiging tot op-
making van gemelde werk niet opkomen, zullen verbeuren dertig
cents, te bekeren alsvoren.
Art. 17.
De drie Draaijhekken welke ten tijde van de wegneming der
dijken van het oosthiem, middelhiem, mankhiem en noordhiem zijn
aangelegd zullen gemaakt en onderhouden moeten worden door de
eijgenaren der landen, welke door de wegneming der dijken bevoor-
rigt zijn.
Art. 18.
Het onderhoud der Nieulandshek, gelijk mede van drie slag-
boomen bij de schuur van Jan Scheltema en Sipke G. de Jong, tussen
het oosthiem en het hiem van Jacob Freersk en die tussen de miede
en het hiem van Andries Pieturs, zal komen ten laste van de kas
der opzieners.
Art. 19.
Elk en een iegelijk, welke een huis of huijzingen in of onder het
dorp Buuren aankoopt of opbouwt, met het oogmerk om er boer-
derij op te rigten en vee te houden, en van de jagtweide gebruijk
te maken, zal verphgt zijn, zijn vee, dat aldaar geweid zal worden,
ook aldaar op te stallen; bij gebreeke daarvan zullen de zoodanigen
bij een volgend jaar, van de gemelde weide verstoken zijn.
Een ieder, welke bij nagt een van de slagboomen of draaijhekken
passeert, zal gehouden zijn, dezelve weder te sluijten, bij verbeurte
van dertig cents, te bekeren alsvoren.
Art. 21.
Voor en na zonnen-op-en-ondergang zal niemand eenig vee in
het dorp mogen laten losloopen, dit plaats hebbende zal hetzelve
door den aangestelden schetter worden geschet.
Art. 22.
Een ieder zal verpligt zijn, zijne beesten wel te hoffenen, opdat
dezelve zo in de Bouw- als Hooijlanden geene schade veroorzaken,
bij verbeurte alsvoren.
Art. 23.
Het zal aan niemand vrijstaan, om eenig beest te tuuren, tenzij
het gekwetst of ziek is, in dit geval zal de eijgenaar zulks aan de
opzieners verzoeken; zonder dezelver toestemming zal het geen
plaats mogen hebben, bij verbeurte alsvoren.
Art. 24.
Het hooij in de miede of hiemen zal niet mogen worden gereden,
dan over de wegen en landen en door de hekken, daartoe van ouds
bestemd, bij verbeurte alsvoren.
Art. 25.
Niemand zal met hooij of granen uit de Bure-hiemen, Nieuwland,
of zwartwoude komende, door de Buren-Miede mogen rijden, bij
verbeurte alsvoren.
Art. 26.
Insgelijks zal het aan iemand vrijstaan, om gedurende het gantsche
jaar met de wagen over de landen, geene uitgezonderd, te rijden,
tenzij de grond hard bevroren is, exempt het werk, hetwelk met
wagens verricht moet worden, bij verbeurte alsvoren.
De vrijgang van het vee over de buren, zal jaarlijks met de op-
zieners voor de Nessemerlanden, na omstandigheden van het weder,
worden bepaald, zoals dezelve daarin zullen overeenkomen.
Art. 28.
Zij, welke hun vee in het nieuwgras laten gaan voor dat de tijd
daartoe door de opzieners, bij huisaankondiging zal zijn bekend
gemaakt, zullen voor ieder beest verbeuren zestig cents, te bekeren
alsvoren.
Art. 29.
Het vee, hetwelke bij besloten landen, uit Nes op de Bure ge-
regtigheid komt, zal worden geschet; de eijgenaar daarvan zal voor
iedere beest, voor schetgeld vijf en voor de aanzegging meede
vijf cents betalen; dezelfde schetting zal plaats hebben van het vee,
hetwelk van Hollum en Ballum, zo op de buijtenweide als gesloten
landen op de gemelde geregtigheid overloopt, en daarvoor voor
ieder beest door den eijgenaar betaald worden tien cents voor schet-
geld en dertig cents voor de aanzegging.
Art. 30,
De scheiding tussen de Bure- en Nessemermieden zal zijn, alwaar
die van Buren begint, en zijn aanvang nemen ten oosten de zijl-
sloot, en vervolgens ten oosten de spijkerboor en ten zuijden en
oosten langs het oostland.
Art. 31.
Jaarlijks of zo dikwels dat zal nodig zijn, zullen de opzieners
de slattendijk bezigtigen, dezelve, daar waar zulks vereist wordt,
door de daartoe verpligten laten opslatten, zij welke in gebreke
blijven om daaraan binnen vierentwintig uuren na bekomen aanzeg-
ging te voldoen, zullen verbeuren dertig cents alsvoren, zullende
daarenboven het in order brengen der gemelde dijk door de op-
zieners op hunne kosten worden aanbesteed.
De opzieners zullen jaarlijks een bekwame Entersprengbul huuren,
onder de mient, welke het daaraan volgende jaar ook moet dienen;
het tweede jaar zal dezelve opstal moeten worden vastgehouden,
tezamen dus twee sprengbullen onder de mient, een enter en een
twenter.
Art. 33.
De bepaling, in art. 23 voorkomende, zal zig niet uitstrekken tot
kalvers, welke door de opzieners in de granen, in het staande gras
bevonden worden, en aldaar schade veroorzaken. De eigenaar van
zoodanig vee zal door de opzieners worden opgelegd, om hetzelve
te hoffenen of te tuuren, alwaar zulks door hun zal worden aan-
gewezen ten einde hetzelve geen verder bederf aan de te velde
staande gewassen toebrenge; de eijgenaar zal zig daartegen aan-
kantende en het gemelde vee na de aanzegging meerder bederf toe-
brengende zal de boete telken reis verdubbeld worden.
Art. 34.
Het word ten sterkste verboden, om varkens te tuuren of los te
laten lopen; dezelve zullen in een besloten en süffisant hok moeten
gehouden worden, ook zal het aan niemand vrijstaan om gansen los
te laten lopen, bij verbeurte in beide gevallen van een gulden vijftig
cents, te bekeeren alsvoren.
Art. 35.
Niemand zal buijtendijks eenige zoden mogen steken en ver-
bruijken, dan voor en tot de daarvoor bestemde dijken in art. 12
vermeld. Tot het opmaken van een waterput of een viering voor een
huis zullen evenwel zoden van daar kunnen worden gestoken en
gebruikt, dog tot geen groter getal, als de noodzakelijkheid zal ver-
eischen, bij verbeurte als in art. 12.
Art. 36.
Insgelijks zal niemand zijne landen mogen uitgreppelen of om-
ploegen, of hij zal een halfvoet binnen de doelen of middelscheiding
moeten laten staan, ten einde een ieder altijd een middelrug van
één voet tot een scheiding der landen en keuring derzelve laten,
en zulks bij verbeurte van een gulden vijftig cents alsvoren, boven
en behalven de verpligting om het alzo in orde te brengen.
Art. 37.
Het zal een ieder houder van koevee, die vier melkkoeijen heeft
ofte in hetzelve jaar dit getal bij elkander zal verkrijgen, vrijstaan,
om acht schapen te houden; hij zal daarbij tevens een springram
moeten hebben.
Art. 38.
Ook zal het aan den veehouder die drie melkkoeijen heeft of in
hetzelfde jaar verkreigt, vrijstaan om zes schapen te houden; hij zal
dat getal niet mogen overschrijden.
Art. 39.
Voorts wordt het aan ieder, die twee of geen koeien houdt, toe-
gelaten om vier schapen te hebben; dit getal zal niet mogen worden
te boven gegaan. Door de personen, in dit Art. bedoeld, worden
de zoodanigen verstaan, welke hunne huishouding op zich zelf en
afzonderlijk onderhouden, zonder inwoning bij een andere huis-
houding.
Art. 40.
Met word meede aan die huisgezinnen, welke door het huwelijk
van een zoon of dogter eene dubbele huishouding hebben, en alzo
bij eikanderen onder een dak wonen, toegestaan om twaalf schapen
zonder meer te houden; daartoe zullen in alle zulke huishoudingen,
zes volle melkkoeijen moeten zijn of in hetzelfde jaar verkregen
worden; ingeval van eene mindere hoeveelheid koeijen zal ook het
getal schapen verminderd worden.
Art. 41.
Een veehouder, een groter getal schapen houdende dan bij Art. 37,
38, 39 en 40 is toegestaan, zal voor ieder schaap, hetwelke dat getal
te boven gaat, verbeuren een gulden vijftig cents, en zullen daar
te boven die meerder schapen aan de algemeene armen bekeren.
De Hokking van de schapen zal een ieder in zijn eigen hok
moeten doen, en zullen daarin niet meer mogen worden opgesloten,
dan toegestaan zijn om te houden, bij verbeurte als bij Art. 11.
Art. 43.
De opzieners zullen de schapenhokken, zo dikwels zij zulks zullen
goedvinden, visiteren, en de schapen nazien, of het getal overeen-
komt, met dat hetwelk de veehouders hebben mogen.
Art. 44.
De opzieners zullen aan den schapenhoeder opleggen om zorg te
dragen, dat de schapen niet in de Grie in de weide grazen, maar
binnen de geregtigheid van het Mienteland gehouden worden. Het
word evenwel toegestaan, om de schapen langs de nieuwlands-
zuijderdijk langs de weiden tot in het gemelde mienteland te drijven,
en van daar weder na de hokken langs dezelfde weg; zo dikwels
daarvan misbruik word gemaakt, zullen de opzieners verbeuren twee
gulden, te bekeeren aan de algemeene armen.
Art. 45.
De afwenning der lammeren van de schapen zal op een teijd
en met allen gezamtlijk geschieden; alsdan zal door de opzieners
een schapenhoeder worden aangesteld voor die schapen, welke
afgewend zullen worden. Dezelve zullen gehoed worden op de
schuteleije, de tied van drie weken.
Art. 46.
De opzieners van de grazingen zullen verphgt zijn om na de
in werking brenging van deze instructie, een nieuw register van de
grazingen en de namen dergeenen, aan wien dezelve tans toe-
behooren, op nummers aan te leggen; daartoe zal aan den gras-
eijgenaar, na voorafgaande klokklippinge, omroeping en huisaan-
kondiging, bekend worden gemaakt om hun bewijs van eijgendom
op te geven en aan te wijzen.
Geen graseijgenaar, zo van Nes, Hollum of Ballum, zal eenige
grasingen met schapen mogen beweiden, maar alleen met paarden
of koebeesten, zo als van ouds gebruijkelijk is geweest.
Art. 48.
Ook zal het aan niemand vrijstaan om eenig nieuw gras uit de
landen te maijen, welke onder het toezicht der opzieners behooren,
bij verbeurte telkens van zes guldens, te bekeeren aan de algemeene
armen.
Art. 49.
Het word expresselijk verboden, om na den eersten April paarden,
schapen of rundvee in de binnenlanden te weiden, bij peene van
ordinaire schetting.
Na dien tijd zullen dezelve gehoed moeten worden, de schapen
in het Mienteland en het rundvee op de buiten-weijden.
De veehouders zullen verpligt zijn hun vee 's avonds te stallen,
tot dat het weder zal toelaten, den hoeder en het vee 's nagts op
het veld te doen verblijven, zullende dit door de opzieners worden
beoordeeld.
Art. 50.
De opzieners zullen moeten toezien en zorgen, dat elk, die eenige
dijken, hekken of beheiningen heeft op te leggen, dezelve met den
eersten April digt en wel gesloten heeft, bij verbeurte van zestig
cents, te bekeren aan de opzienerskas; de zoodanigen, welke
daarin nalatig zijn, zullen verpligt zijn daaraan alsnog binnen vier
en twintig uuren na aanzegging te voldoen; zullen bij verdre nalatig-
heid het maken der dijken enz. door de opzieners, ten koste van
de daartoe verpligten, worden aanbesteed.
Art. 51.
De opzieners zullen iemand aannemen tot het digtleggen der slag-
boomen, ten einde de beesten 's nagts uit het dorp te keeren; de
aannemer zal moeten zorgen, dat de gemelde boomen 's avonds
gesloten worden; bij gebreke of verzuim hiervan zal hij telkens ver-
beuren dertig cents.
Elk en een iegelijk, welke bij nagt een der draaijhekken of slag-
boomen passeert, zal gehouden zijn dezelve weder te sluijten bij ver-
beurte van dertig cents alsvoren.
Art. 53.
De opzieners zullen insgelijks iemand aannemen tot het stoppen
der gaten in de dijken: deeze zal daarvoor door den boerestand be-
taald worden, zo als van ouds gebruijkelijk is.
Art. 54.
De rammen zullen 's jaars in de nazomer moeten worden vast-
gehouden, na goedvinden van de opzieners, dit na aanzegging door
de opzieners niet geschiedende, zal de eijgenaar van ieder los-
lopend ram telkens verbeuren dertig cents.
Art. 55.
De opzieners, welke hunnen pligt niet naar behoren vervullen en
geen goed toezigt houden op alhetgeen in deze instructie is ver-
meld, zullen verbeuren zes guldens, te bekeeren aan de algemeene
armen.
Art. 56.
De vier opzieners zullen voor het leggen der draaijhekken, slag-
boomen, hekken, hangen, in de vorige Art. vermeld, gelijk meede tot
goedmaking van hunne verteringen, zo bij het beschrijven van het
vee, het opnemen der dijken, het in ogenschouw nemen der lande-
rijen enz. jaarlijks in het geheel genieten eene som van vijf en twintig
guldens; die som zal niet mogen worden overschrijden; het meerdere
zal ten laste der opzieners komen.
Accordeert met de originele concept-instructie.
In kennisse van mij Griffier der Staten van Vriesland, geteekend:
D. B. van der Haar,
Voor kopie konvorm.
De secretaris in de Grietenije Ameland,
(get.) I. J. SCHOTS.
-ocr page 196-LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN EN ARCHIEFSTUKKEN
Gebruikte Afkortingen:
T.A.G.: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Ge-
nootschap.
R.A. Leeuwarden: Rijks Archief Leeuwarden.
Med. en Verh. K.N.M.I.: Mededeelingen en Verhandelingen van het Ko-
ninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut,
Aa, A. J. V. d.. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. 13 dl. Gorin-
chem 1839—'49.
Ackersdijk, J., Stukken uit een reize door het Koninkrijk der Nederlanden.
In: De Vriend des Vaderlands, pg. 113. 1833.
Alkemade, v. en v. d. Schelling, Beschrijving van Ameland. Handschr. Bibl.
Prov. Friesch Gen.
Allan, F., Het eiland Ameland en zijn bewoners. Amsterdam. Wed. Borleffs
en Ten Have. 1857.
Allard, H. ]., Het St. Clemenskerkje te Nes en de Katholieke gemeente op
Ameland. In: de Wachter, 1873. 3e jrg., dl. II, pg. 91.
Andrae, A. J., Een bezoek van Prins Willem V op Ameland. Alg. Nieuwsblad
„Oostergoquot;, 1898.
Archiefstukken, Boerenstand van Buren.
Archiefstukken, Contracten en Verkoopacten. Herv. Kerk Hollum.
Archiefstukken, Griffie van de Rechtbank te Leeuwarden. Stukken over de
Markverdeelingen.
Archiefstukken, Handschriften: Stukken v. d. Fransche Overheersching,
Friesch Museum, Leeuwarden.
Archiefstukken, Handschriften van Friesche families o.a. de Camminga's portef.
I. Bevat. o.a. „Statuten, Ordonnantiën en de „Costumen van Amelandtquot;
van Sicco v. Camminga 1622. Herzien door Watzo v. Camminga 1658.
Deductie voor den Heere Franciscus Duco v. Camminga Vrij ende Erf-
Heere van Amelandt. Friesch Museum Leeuwarden.
Archiefstukken, Handschriften betreffende de familie thoe Schwarzenberg en
Hohenlansberg. R.A. Leeuwarden.
Archiefstukken, Leye-stukken. R.A. Leeuwarden.
Archiefstukken, Oude Burgerlijke Stand Ameland. R.A. Leeuwarden.
Archiefstukken, Prov. St. v. Friesland.
Archiefstukken, Prov. Waterstaat v. Friesland.
Archiefstukken, Rechterlijk Archief Ameland. R.A. Leeuwarden.
Archiefstukken, Register Hollumer Kerkelanden.
Archiefstukken, „Stukken betreffende Amelandquot;. Map in R.A. Leeuwarden.
Aurousseau, M,, The geographical study of Population Groups. In: The Geo-
graphical Review. Vol. XIII, No. 2, April 1923, pg. 266—282.
Baren, J. van. Geologische Mededeelingen over de eilanden Rottum, Schier-
monnikoog en Ameland. T.A.G. 1914, pg. 293.
Baren, J. van. De Bodem van Nederland, dl. II. Amsterdam, S. v. Looy, 1927.
Beekman, A. A., Nederland als Polderland. Zutphen, W. J. Thieme en Co.
3e druk, 1932.
Belastingdruk, Rangschikkingslijsten der Gemeente naar den, 1926/27—1929/30,
Berg, B. K. v. d., Het laagveengebied van Friesland. Diss. Utrecht. Enschede,
1933.
Berg, Mr. L. Ph. C. v. d.. Handboek der Middel-Nederlandsche Geografie
Den Haag, Nijhoff, 1872.
. Bergh v. Eysinga, L. M. v. d.. Bijdrage tot de Sociaal-Geografische Kennis der
Gemeente Velsen. Diss. Utrecht, 1933.
Blom, D. V., Dorpscommunisme uit geslachtenbezit? Naar aanleiding van Urk
en West-Ameland. Gedenkboek Schuiling, 1924, pg. 53.
Blom, D. V., De onzijdigheidsverklaringen van Ameland. „Vrije Friesquot;, XXX;
53, 1930.
Blom, D. V., De Amelandsche troebelen onder Marijke-Moai. De Gids, 1929
pg. 366.
Boeles, P. C. J. A., Friesland tot de iie eeuw. Zijn oudste beschaving en Ge
schiedenis. 's-Gravenhage, 1927.
± Braak, C., Het klimaat van Nederland. C. Luchtdrukking, D. Wind. Meded
en Verh. K.N.M.I., No. 32.
Braak, C., Het klimaat van Nederland. B. (vervolg) Lucht en grondtempera
tuur. Meded. en Verh. K.N.M.I., No. 33.
Braak, C., Het klimaat van Nederland, A. (vervolg) Neerslag. Meded. en Verh
K.N.M.L, No. 34a en b.
^ Brakel, S. v.. De Hollandsche Handelscompagnieën der Zeventiende Eeuw
Diss. A'dam.
Brakel-Immink, M. W. van. Het St. Nicolaasfeest te Hollum op Ameland
In: De Vrije Fries, 1929, pg. 73.
Brandligt, C., Geschiedkundige Beschouwing van de Walvisch-Visscheri
Amsterdam, 1843.
Bruinsma, Verzameling aanteekeningen en stukken 6305, III, la—ic. Prov
Bibl. Leeuwarden.
Buitenrust Hettema, F., Friese plaatsnamen. Leiden, 1896.
Deinse, A. B. van. De fossiele en recente Cetacea van Nederland. Diss. Utrecht
1931.
Dieren, J. W. van, Organogene Dünenbildung. Eine geomorphologische Analyse
der Dünenlandschaft der West-Friesischen Insel Terschelling mit pflanzen-
soziologischen Methoden. Diss. A'dam, 1934.
Dieren, J. W. van. De lof van Schellingerland. Uitg. V.V.V. „Terschelling
Vooruitquot;. Terschelling, 1934.
Diggelen, B. P. G. v., De Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerszee. Zwolle,
Tjeenk Willink, 1849.
Dorhout, U. G., Ameland. Buiten, 1930, pg. 522—'25.
Draisma de Vries, A., De Waddenpolders. Leeuwarden, 1921.
Duinwachters van Ameland, Aanteekeningen betreffende de duin- en oever-
werken op Ameland. Manuscript Waterschapshuis Ameland.
Dijkstra, E., De Ruilverkaveling te Ballum op Ameland. De Economist, 1917,
pg. 440.
Eekhof, W., Korte beschrijving van de Provincie Friesland etc., Leeuwarden,
1864.
Gedenkboek der Nederlandsche Heide Mij., 1888—1913. Uitgegeven ter ge-
legenheid van het vijf-en-twintig jarig bestaan der Maatschappij. Den
Haag, 1913.
Gemeenteverslagen van Ameland, 1851—1926.
Geschiedkundige Atlas van Nederland, Marken, No. 6, met toelichting.
Gockinga, J. /., De verdeeling van de Markegronden van Hollum en Ballum
op Ameland. Leeuwarden, 1904.
Gockinga, J. /., De verdeeling van de Markgronden van Hollum en Ballum op
Ameland. Tijdschr. N. Heide Mij., 1918, pg. 422.
Gorter, K. S., Uit de vroegere Geschiedenis van de Doopsgezinde gemeenten
op Ameland. Doopsgezinde Bijdragen, Leiden, 1889.
Gosses, I. H., Deensche Heerschappij in Friesland. Meded. K. Acad. v. We-
tensch. afd. Letterkunde 56B.
Gouma, K., Duinbepoting en Duinbeplanting. In: O.T.A.R. Orgaan v. d.
Technische Ambtenaren v. d. Rijkswaterstaat, Vlle Jrg., No. 12.
Grolman, H. C. A., Nederlandsche volksgebruiken naar oorsprong en beteeke-
nis. Kalenderfeesten. Zutphen, 1931.
Haan Hettema, M. de. Oud en Nieuw Friesland of Aardrijkskundige beschrij-
ving van die provincie, bijeenverzameld door Jhr. M. de Haan Hettema.
Leeuwarden, 1840.
Halbertsma, J. H., De Friesche eilanden Schiermonnikoog, Ameland en Ter-
schelling. In: Friesche Volksalmanak, 1856, pg. 76.
Halbertsma, J. H., De Plaatsnamen Ternaard, Ameland, Sneek en Waaxens.
In: de Vrije Fries IX, 1862, pg. 270.
Hark, P. P. L. v. d.. De nood der Friesche Gemeenten. Leiden, 1895.
Hartman, Ch, M. A., Het klimaat van Nederland. A. Neerslag. Mededeelingen
en Verh. K.N.M.I. No. 15, 1913.
Heeringa, T., De Graafschap, Een bijdrage tot de kennis van het cultuurland-
schap en van het Scholtenprobleem. Dissertatie Utrecht, Zutphen, W. J.
Thieme, 1934.
Tijdschrift Heide Mij., Artikelen over hypotheekrechten op verkavelde gronden.
1916; 401. 1917; 54, 385, 129.
Herquet, Karl, Die Insel Borkum in kulturgeschichtlicher Hinsicht. Emden
und Borkum, 1886.
Henket, H. M., Duinen en Oeverwerken op Ameland. Gedenkboek. 1847—1897
V. h. Kon. Inst. v. Ingenieurs, Hfdst. VII, pg. 143.
Hoffmann, C. W., De Ruilverkaveling te Ballum op Ameland. Economist, 1918,
pg- 336.
Houwink, /., De Staatkundige en Rechtsgeschiedenis van Ameland tot deze
eeuw. Diss. Leiden, 1899.
Jaarverslag 1932, Coöp. Stremsel en Kleurselfabr. Leeuwarden.
Jaarverslag '31—'32, Friesche Coöp. Zuiver-Export Vereeniging.
Jaarverslag 1932, Coöp. Vereeniging Zuivelbond Leeuwarden.
Kadaster Leeuwarden, Kaarten en stukken op het —.
Kat, Hidde D,, Copie van een Brief van Commandeur Hidde D. Kat.
Keuning, H. /., De Groninger Veenkoloniën. Diss. Utrecht. H. J. Paris, Am-
sterdam, 1933.
Keuning, J., Kartografie van Friesland tot 1600. T.A.G., 1914.
Keuning, J., De Kartografie v. Friesland in de i6e eeuw. Handelingen van het
Ned. Nat. en Geneesk. Congres, Delft 1913.
4 Kleinkemm, Hugo, Die Insel Texel. Dissertation Glessen, 1910.
Klompe, H. J., De Ruilverkaveling der Ballumer Mieden op Ameland. Tijdschr.
v. Kadaster en Landmeetkunde. Jrg. XXXIV, le, 2e en 3e afl.
Kok, J., Vaderlandsch Woordenboek. Dl. III en Bijvoegsel dl. i.
Königliche Preussische Landes Aufnahme 1891. Messtischblätter bl. 820—825,
914—922, loio—ion.
Koning, M. de. Volksvoeding en Ruilverkaveling. Tijdschr. Ned. Heide Mij.
1918, pg. 211.
Koopmans-Forstmann, D. en A. N., De Plantengroei van Ameland. In: De
Levende Natuur, Jrg. XXIX, afl. 9, 10 en 11.
Kronijk Hist. Gen. Utrecht i860, 4e serie, dl. I. Request van Lamoraal v.
Egmond aan de Rekenkamer te Holland om te mogen hebben authentieke
afschriften van stukken ten bewijze van zijn recht op Ameland.
Lamson, Genevieve. A Study of Agricultural Populations in Selected Vermont
Towns. 1931.
Landbouw, Directie v. d., De Nederlandsche Landbouw in het tijdvak 1813-1913.
Landbouwtellingen van 1910, 1933, 1934, 1935.
Landbouw, Verslagen en Mededeelingen van de Directie van de. 1910, No. 6;
1912, No. 3.
Landbouwverslagen van Ameland, 1866—heden. Secretarie Ameland.
Lepsius, Richard, Geologische Karte des deutschen Reichs. Embden blad 6.
Lemen, H. J. van. Ruilverkaveling op Ameland. Tijdschr. Ned. Heide Mij.,
1916, pg. 289.
Loosjes, J., Roomsch en Onroomsch op Ameland. In: Stemmen voor Waarheid
en Vrede, Evangelisch Tijdschrift, Utrecht, Kemink, 1911» Jr. 48.
Loosjes, J., De Gereformeerde Kerk van Ameland 1611—1816. Leiden, 1912.
-ocr page 200-Lubbing, H., Friesische Sagen. (Deutsche Stammeskunde) Ausgabe Eugen
Diedrich's Verlag, Jena.
Lunsingh Meyer, A. F. W., De rechtspositie van de eigenerfden in Drenthe.
Diss. Utrecht, Assen, 1934.
Miedema, S. S., Critiek op Houwink's dissertatie. In: Themis, 1901, No. i.
Migration, Selective Migration from three Rural Vermont Towns and its
Significance. Fifth Annual Report of the Eugenics Survey of Vermont.
Sept. 1931.
Moritz, Eduard, Die Insel Rom. Veröffentlichungen des Instituts für Meereskun-
de und des Geographischen Instituts an der Universität Berlin. Heft 14,1909.
Muller, S., Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Utrecht, 1874.
Patenten, Lijst van patenten verleend in 1809, Friesch Museum, Leeuwarden
Peters, L. C., Nordfriesland. Heimatbuch für die Kreise Husum und Süd-
tondern. Husum, 1929.
Polêe, T., De ruilverkavelingen op Ameland en de excursie derwaarts van de
Hoofdafdeeling „Ruilverkavelingquot; der Nederlandsche Heide Maatschappij
op 8 en 9 Juni 1927. In: Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde,
1927, Jrg. XLIII, 4e en 6e afl.
Postma, O., De Friesche Kleihoeve. Leeuwarden, 1934.
Provinciaal blad van Friesland, Rapporten van Ged. Staten van Friesland
(over de oprichting van waterschappen).
Rauwerda, A., Ameland Vooruit. Overdruk uit het Fr. Weekblad.
Registrum Memoriale Parochiae, Si. Clementis in insula Ameland. (Geschiedk.
aanteekeningen uit het archief der R.K. Kerk door Pastoor Scholten).
Rietma, S. P., Over Wierden en Dijken. T.A.G., 1914, pg. 161 en 305.
Ruhnau, K,, Die ostfriesische Insel Spiekeroog. Aurich, 1931.
De Ruilverkaveling der Hollumer Mieden. Rapport van de Ned. Heide Mij.
Santé, Gerret van. Alphabetische Naamlijst van alle de Groenlandsche en
Straat Davissche Commandeurs sedert 1700. Haarlem, 1770.
Schuiling, R., Nederland. Handboek der Ardrijkskunde, dl. I, 6e druk. Zwolle,
1934.
Scholten, Pastoor O. A., Eenige ietwat historische punten op de kaart van
Ameland. Manuscript R.K. Pastorie Nes, 1882.
Sevenster, A., Het bevolkings- en emigratie-vraagstuk in Nederland en in de
Nederl. Landbouw. Diss. Wageningen, 1930.
Simon Thomas, M., Onze IJslandvaarders in de 17e en i8e eeuw. N.V. Uitg
Mij. Enum, Amsterdam. Diss. Utrecht, 1935.
Smits en Sjollema, Rapport aangaande het in Mei 1903 door ondergeteekenden
H.nbsp;P. Smits te Hardegarijp en Dr. B. Sjollema, Directeur van het Rijks
Landbouwproefstation te Groningen, op verzoek van den Heer Rechter-
Commissaris, ingesteld onderzoek naar de geschiktheid voor ontginning
van de klei- en zandgronden van Ameland, behoorende bij de dorpen
Ballum en Hollum.
Staring, W. C. H,, De Bodem van Nederland. Haarlem, A. C. Kruseman.
I,nbsp;1856; II i860.
-ocr page 201-Staten van de Bevolking der Steden en Gemeenten van het Koninkrijk der
Nederlanden, 1840.
Statistiek van Nederland, 1900—1935.
Statistiek der Gemeenten. Serie A. No. i. Statistisch Overzicht der Verkiezin-
gen, 1931.
Statistiek der Gemeenten. Serie A. No. 2. Statistisch Overzicht der Verkiezin-
gen, 1933.
Statistiek der Inkomens en Vermogens in Nederland. 1930/31 t/m 1934/35.
Sterfteatlas van Nederland, 1841—1860. Amsterdam, 1866.
Sterfteatlas van Nederland, i860—1874. Amsterdam, 1879.
Stieltjes, J., Ameland. In: De Gids, 1869, dl. I, pg. 33.
Stok, J. P. V. d.. Das Klima des südöstlichen Teiles der Nordsee, unweit der
Niederländischen Küste. Meded. en Verh. K.N.M.I. No. 13 a, b, c.
Smdbdrg, A. G., Sur la répartition de la population par âge et sur les taux de
mortalité. Bulletin de l'Institut International de Statistique, Tome XII,
pg. 89.
Teding van Berkhout, P. J. W., De Landaanwinning op de Friesche Wadden.
Zwolle, Tjeenk Willink, 1867.
De Tegenwoordige Staat der Ver. Nederlanden, dl. 14 II. Friesland, 1787,
pg. 349 v.v.
Telling van deuren en Vensters van alle woningen op Ameland met opgave van
het aantal bewoners, 1810. Friesch Museum Leeuwarden.
Tesch, P., De Geschiedenis der Noordzee. Haagsche Maandblad, 1924.
Tesch, P., De vorming der Nederlandsche Duinkust. Uitg. van de Ned. Nat.
Hist. Ver. No. 4. Wolters, Groningen, 1935.
Thompson, Carl W. en Warber, G. P., Social and Economic Survey of a Rural
Township in Southern Minnesota. Minneapolis, 1913.
Traeger, Eugen, Die Halligen der Nordsee. Stuttgart 1892. Forschungen zur
deutschen Landes- und Volkskunde. 6er Bnd., Heft 3.
Uilkema, K., Het Friesche Boerenhuis.
yVeenstra, G. J., Het Eiland Ameland, Buiten 1929. pg. 418.
Verrijn Stuart, C. A., De Wetenschap der Volkshuishoudkunde en de Grond-
slagen der Volkshuishouding. Haarlem, 1930.
Volkstelling, Lijsten van de perceelen met het aantal bewoners van de 8e, 9e en
loe volkstelling. Secretarie Ameland.
Volkstelling, Uitkomsten van de volkstellingen 1889, 1899, 1909, 1920 en 1930.
Volkstellingskaarten 1930. Centraal Bureau v. d. Statistiek.
Volks-Tellinge in de Nederlandsche Republiek, Uitgegeven op last der commissie
tot het ontwerpen van een plan van constitutie voor het volk van Neder-
land, 1796.
Vooys, A. C. de. De trek van de plattelandsbevolking in Nederland. Diss.
Utrecht, 1932.
Vooys, A. C. de. De Gemeente Reeuwijk. Geogr. en Geol. Mededeelingen
N.V. A. Oosthoek, Utrecht, 1932.
Verslagen van de zittingen van Provinciale Staten van Friesland, over de water-
schappen Nes, de Grieën en Nes/Buren.
Wätjen, Hermann, Zur Geschichte des holländischen Walfischfanges von der
zweiten Hälfte des 17. bis zum Beginn des 19. Jahrhunderts. Hansische
Geschichtsblätter. 45. Jahrgang, pg. 247, 1919-
Weigelt, G., Die nordfriesischen Inseln vormals und jetzt. Eine Skizze des
Landes und seiner Bewohner. Hamburg 1873, XXVII.
Wielen, H. G. van der. Een Friesche Landbouwveenkolonie. Bevolkingsstudies
van de Gemeente Opsterland. Diss. Amsterdam, 1930.
Winkler, Joh., Een Vrijbuiter op 't Ameland, 1874.
Wumkes, G. A., Tusschen Flie en Borne. Schetsen uit de geschiedenis van
Schellingerland.
Wumkes, G. A., Stads- en Dorpskroniek van Friesland. Dl. I 1700—1800
(1930), Dl. II 1800—1900 (1934). Eisma, Leeuwarden.
Wijnbergen, A. J. M. J. v.. Onze Marken onder de werking der Wet van 10 Mei
1886. Diss. Amsterdam, 1893.
Zee, T. van der, De Friesche Boerencoöperaties in haar Maatschappelijk ver-
band. Diss. Amsterdam, Sneek 1933.
Zorgdrager, C. G. Bloey ende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groen-
landsche Visscherij. Uitgegeven door Abr. Maubach. Amsterdam, 1720.
STELLINGEN.
I.
Het eiland Texel kan niet beschouwd worden als een Wadden-
eiland.
II.
De verklaring, die Mr. Lunsingh Meijer geeft van het ontstaan
van de waardeelen, is niet aanvaardbaar.
(A. F. W. Lunsingh Meijer. De Rechtspositie van de Eigenerfden in
Drenthe) Assen 1934.
III.
De verdeeling van de Markegronden op Ameland heeft geen
invloed uitgeoefend op de emigratie.
IV.
Het is onjuist, dat in de beroepsstatistiek, zooals deze werd be-
werkt naar de uitkomsten van de volkstelling van 1930, Wadden-
eilanden en Zuiderzee-eilanden werden samengevoegd tot één
economische groep.
V.
Het feit, dat ten plattelande in de verzorgingsgroep verschillende
beroepen dikwijls door één persoon worden uitgeoefend, komt in
de beroepsstatistiek niet voldoende uit.
VI.
Het verloop van de kustlijn der Noordzee, Noord-Oostelijk van
Texel, in het Oud-Holoceen, is nog niet voldoende bekend.
D. A. BROUWER
-ocr page 205- -ocr page 206-Bij historisch-geografische beschouwingen over nederzettingen
die vroeger aan de mondingen van rivieren en aan de zeegaten
aan de kust van Nederland, Noord-Oostelijk van Texel gelegen
zouden hebben, moet rekening gehouden worden met de Oost-
waartsche verplaatsing van de zeegaten.
VIII.
De datum, waarop de Midwinterfeesten op sommige Wadden-
eilanden gevierd worden, (5 en 6 December), zal waarschijnlijk
in verband gebracht moeten worden met het feit, dat Sint-Nicolaas,
als beschermheilige van de zeevaarders in deze streken buiten-
gewone vereering genoot.
IX.
De tegenwoordig bestaande regeling van het eind-examen H.B.S.
B. 5 j. c. miskent de waarde van aardrijkskunde en geschiedenis
als vakken van algemeene ontwikkehng.
KAART VAN HET BODEMGEBRUIK OP AMELAND.
(Opgenomen door Mej.D.Brouwer in de jaren 1934-1935.)
-ocr page 209- -ocr page 210- -ocr page 211- -ocr page 212- -ocr page 213-. ■■■ .-Ji-.»:-
' .i^s. . ■Sir'
il
-■■ *'■nbsp;; ■nbsp;i-r: lt;!-• -,,(■quot; ^ m , t
^ i: | ||
i'i | ||
* 'f't |
% | |
-..ij- | ||
i | ||
i |
'li ^^^nbsp;■ ..nbsp;JÉ
f ^ 3nbsp;JÉ? ■■ - ■■ r'^•
^iL.-^ y ^ 'ii-'-sk-'quot;. - —, -,
JÎÎ
-i»^'nbsp;V J
V,
^ -
W
1: Hl