s^m
ONDERZOEKINGEN OVER HET
GEHALTE AAN VITAMINE-C
VAN HET BLOED
BIBLIOTHEEK DER'
RIJKSUNIVERSITEIT
UTR ECHT.
O, DEGGELLER
-ocr page 2-'tf!. - '
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-ONDERZOEKINGEN OVER HET GEHALTE AAN
VITAMINE-C VAN HET BLOED
r
m
.-S -I
:
-US'
-ocr page 7-onderzoekingen over het gehalte
aan vitamine^c van het bloed
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. C. W. VOLLGRAFF.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 30 JUNI 1936,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE TJEPOE
1936
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS. UTRECHT
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3585 6057
2Ö gcK^^^ïiiiy
Cs
quot;f 1 | |
A ■ | |
Î |
Aan mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.
De gelegenheid, die het verschijnen van dit proefschrift mij biedt, neem
ik gaarne te baat om U, Hoogleeraren, Lectoren en Docenten aan de
Natuurphilosophische en de Geneeskundige Faculteiten der Universiteit van
Amsterdam, mijn oprechten dank te betuigen voor de vorming, welke Gij
mij gegeven hebt. De herinnering aan Uwe lessen en aan den geest, die in
Uwe laboratoria en klinieken heerschte, zal mij steeds levendig blijven. De
nagedachtenis aan de helaas reeds ontslapen Hoogleeraren houd ik in
hooge eere.
Hooggeleerde WOLFF, Hooggeachte Promotor, U ben ik zeer dankbaar
voor de levendige belangstelling, waarmede Gij mij geleid hebt bij mijn
onderzoek. De korte tijd, gedurende welke ik op Uw laboratorium kon
werken, heeft de aangenaamste herinneringen bij mij achter gelaten. In den
tijd daarna, buiten Uw laboratorium, zou het mij zonder Uw bezielende
leiding niet gelukt zijn het onderwerp van mijn proefschrift te bewerken.
Zeergeleerde VAN EEKELEN, ook U ben ik zeer erkentelijk voor de
belangstelling, welke Gij voor mijn werk getoond hebt, en waaraan ik veel
te danken heb.
Weledelgeleerde EMMERIE, U dank ik zeer voor de bereidwilligheid,
waarmede Gij mij geholpen hebt bij het chemische gedeelte van mijn on-
derzoek.
Een zeer aangename herinnering bindt mij aan alle overige medewerkers
op het Hygiënisch Laboratorium; de wijze, waarop ik in hun kameraad-
schappelijken kring werd opgenomen, is voor mij onvergetelijk.
Grooten dank ben ik verschuldigd aan de Eerwaarde Broeders van
Barmhartigheid „St. foannes de Deoquot; voor de vriendschap, die ik bij hen
ondervond en voor hun medewerking bij mijn onderzoek; in het bijzonder
dank ik U, Eerwaarde Broeder GORDIUS, Uwe medewerking was mij
een groote steun.
Waarde HOS, U dank ik voor de zorg en nauwgezetheid, waarmede
Gij in den laatsten tijd het chemische werk voor mij verrichtte.
Veel dank ben ik ook verschuldigd aan U, Dr. RIMATHB, voor de
welwillendheid, waarmede Gij mij met Redoxon en literatuuroverzichten
van de firma Hoffmann—la Roche ten dienste stond.
Ten slotte dank ik allen, die mijn kennis en mijn inzicht in de genees-
kunst hielpen vermeerderen, waaronder de specialisten, met wie ik in
Haarlem kennis mocht maken, een voorname plaats bekleeden.
m
st
-ocr page 13-In den laatsten tijd is de literatuur over Vitamines buiten-
gewoon groot geworden, en de beschouwingen over het Vita-
mine-C vormen hiervan een belangrijk deel. Over het algemeen
wordt over dit Vitamine gesproken zonder dat er gegevens
bekend zijn omtrent de hoeveelheden Vitamine-C, die in de
menschelijke physiologie een rol spelen. Voor de verdere be-
studeering is het van belang, dat dc physiologische hoeveel-
heden eenigszins nader worden bepaald. Men zal dan even-
tueele pathologische afwijkingen beter kunnen beoordeelen.
Wat de geschiedenis van het Vitamine-C betreft, zij het
volgende opgemerkt.
De scheurbuik, die in den tijd van de groote zeereizen
(16e—18e eeuw) algemeen bekend was, werd in de verhalen
over de Kruistochten reeds beschreven. Ook bij andere abnor-
male verhoudingen werden te lande wel eens scheurbuik-
gevallen waargenomen, zooals bij belegeringen enz., maar de
voedingstoestand werd toch zelden zoo abnormaal als op de
groote zeereizen. Dan werd maandenlang geleefd van gepekeld
vleesch, vet, scheepsbeschuit, gedroogde erwten en boonen en
ingemaakte groenten.
Er was al lang bekend, dat versehe groene planten een
voortreffelijk geneesmiddel waren. Indien op een schip scheur-
buik was uitgebroken, werd, zoodra land bereikt was, eerst
gezocht naar zulke kruiden, waaronder de lepelbladeren
(Cochlearia officinalis) een belangrijke plaats innamen.
In de 18e eeuw is bij de Engelsche marine door James Lind
de regel ingevoerd, dat op de schepen citroenen meegevoerd
moesten worden om scheurbuik te kunnen voorkomen. Later
schijnt dit weer in onbruik geraakt te zijn.
Toen de chemische kennis van onze voedingsstoffen zoo
ver was gevorderd, dat men met kunstmatige dieeten ging
experimenteeren, welke aan de eischen voldeden wat betreft
het calorieën-gehalte en het gehalte aan onontbeerlijke amino-
zuren, kwamen die ziektebeelden voor den dag, die slechts
verklaard konden worden door het ontbreken van bepaalde
stoffen in de voeding.
De ontbrekende stoffen, de Vitamines, kregen hoe langer
hoe meer belangstelling, en het anti-scorbutische Vitamine
(later genaamd Vitamine-C) werd ook aan verdere onder-
zoekingen onderworpen. Holst en Frölich waren de eersten,
die bij caviae experimenteele scheurbuik wisten op te wekken.
De scheurbuik is een ziekte, die in ons land zeldzaam is.
Dank zij onze voeding komt het hier slechts bij hooge uit-
zondering tot een avitaminose; het geregelde gebruik van
groenten, aardappelen en vruchten voorziet in den regel in de
behoefte aan Vitamine-C.
De eerste verschijnselen van scheurbuik zijn: spoedige ver-
moeidheid, pijnen in de ledematen, psychische depressie en
een neiging tot slapen, anaemie. De huid vertoont om de haar-
follikels hoornkegeltjes, die een indruk geven van kippenvel
(A u g u s t ij n 2).
Vrouwen zouden in dit stadium een verhoogde neiging tot
abortus hebben.
Bij caviae, die lang op een Vitamine-C-arm dieet geleefd
hadden, nam Abels een verhoogde vatbaarheid voor natuur-
lijke en experimenteele infecties waar, vooral aan de lucht-
wegen.
In het latere stadium treden bij den mensch verschijnselen
op van haemorrhagische diathese, die het manifeste stadium
kenmerken: bloedingen van het blauwroode, gezwollen tand-
vleesch (waarbij de tanden los gaan staan), purpura-achtige
huidbloedinkjes, bloedingen in peesscheeden, onder het periost
en in de musculatuur en slijmvliesbloedingen (neusbloedin-
gen). De haemorrhagische plekken worden gemakkelijk ge-
infecteerd en ulcereeren dan.
Het bloedonderzoek levert dan hoofdzakelijk het volgende
op: een anaemie met kleurindex kleiner dan 1, relatieve
lymphocytose, normale bloedings- en stollingstijd, normaal
aantal bloedplaatjes. De bezinkingssnelheid kan verhoogd
wezen. (20—75 mm).
Vaak bestaat ook een sterke urobilinurie en soms een ge-
ringe albuminurie.
De algemeene toestand gaat sterk achteruit, en in het laat-
ste stadium werd wel een sterke huidpigmentatie waargeno-
men (Slot 4).
Augustijn (2) kon slechts 44 gevallen van scheurbuik
verzamelen uit de jaren 1922—1932, waarvan er 2 betrekking
hadden op vrouwen, en 42 op mannen. Het meerendeel hier-
van woonde alleen en nam een zeer eenzijdige, aan Vitamine-
C-arme voeding tot zich, zooals men dat uit gemakzucht
vaak ziet.
Het jaargetijde speelde hier een duidelijke rol, 33 van de
44 gevallen traden op in het eerste halfjaar, 6 in het tweede
(van 5 was het jaargetijde onbekend).
Uit het bovenstaande blijkt, hoe zelden het voorkomt, dat
het gebrek aan Vitamine-C zoo groot is, dat een manifeste
scheurbuik optreedt. Hiervoor is wel noodig een maanden-
lange voeding zonder groenten, aardappelen en vruchten;
bovendien schijnt het jaargetijde een invloed te hebben. Of
dit alleen indirect invloed heeft, doordat de eenzijdig gevoeden
toch in de zomer wel eens wat Vitamine-C-rijk voedsel tot
zich nemen, dan wel, of het jaargetijde nog een directe invloed
zou kunnen hebben door de hoeveelheid zonlicht (Slot 4)
blijft hier buiten beschouwing.
Behalve de latente en manifeste scheurbuik kent men nog
als gevolg van een Vitamine^C-arme voeding de zuigehngen-
scorbuut of ziekte van Möller-Barlow. Toen de kunst-
matige zuigelingenvoeding met gekookte en gecondenseerde
melk in zwang kwam, zag men bij kindertjes, bij wie reeds een
rachitis was ontstaan, soms acute verergeringen optreden in
de vorm van pijnlijke zwellingen van de epiphysen. Deze
worden veroorzaakt door bloedingen. Daarna treden sub-
periostale bloedingen op en ontwikkelt zich een haemorrhagi-
sche diathese. Meestal trad deze toestand op bij kinderen van
—11/^ jaar; door toevoeging van vruchtensap aan de kunst-
matige voeding wordt tegenwoordig deze vorm van avitami-
nose zeldzaam.
HOOFDSTUK II
CHEMISCHE BEPALING VAN HET
VITAMINE-C.
Bij de eerste onderzoekingen over het Vitamine-C was men
aangewezen op biologische werkmethodes, dw.z. men zette
proefdieren op een Vitamine-C-vrij dieet met toevoeging van
de te onderzoeken stof, en trachtte daaruit af te leiden, welke
voedingsstoffen Vitamine-C bevatten.
Hierbij stuitte men in het begin op de moeilijkheid, dat niet
alle diersoorten experimenteel scorbuut kunnen krijgen. Bij de
cavia en de aap is het wèl mogelijk, zij gedragen zich in dit
opzicht als de mensch. Maar bij de rat, de hond, de geit, het
rund en nog andere dieren is dit niet mogelijk, zij kunnen
blijkbaar het Vitamine-C zelf vormen.
Als proefdieren worden meestal caviae gebruikt. Het
proces verloopt geleidelijk, eerst latent en later manifest.
Mouriquand c.s. (59) onderscheidt in het manifeste sta-
dium nog een „stade de curabilitéquot; en een „stade d'incura-
bilitéquot;. In het „stade de curabilitéquot; kan Vitamine-C de oude
toestand nog herstellen; in het „stade d'incurabilitéquot; geeft
Vitamine-C geen verbetering meer, omdat de bijniercellen dan
functioneel dood zouden zijn.
De biologische methode levert geen juiste quantitatieve re-
sultaten op; men kan alleen spreken over veel, weinig of geen
Vitamine-C. Zeer geringe hoeveelheden worden over het
hoofd gezien. Zoo gelukte hetVanderWalle(l) niet
om caviae met scorbuut te genezen na dagelijksche toediening
van 10 cc. urine van iemand, die voldoende groente en vruch-
ten at.
Hij besloot hieruit, dat in die urine geen Vitamine-C aan-
wezig zou zijn. Chemisch echter had in deze urine wèl Vita-
mine-C aangetoond kunnen worden. De hoeveelheid Vitamine-
C in 10 cc. urine is te klein om therapeutisch effect te hebben;
hier faalde dus de biologische methode.
De chemische bepaling van het Vitamine-C werd bemoei-
lijkt door de gemakkelijke oxydeerbaarheid; vooral in een
alcalisch milieu geschiedt dit licht. Verschillende methodes
zijn uitgewerkt, waarvan die van Tillmans en zijn mede-
werkers het beste bruikbaar is gebleken.
De isoleering van het Vitamine-C geschiedde door Szent-
Györgyi. Hij had uit bijnieren een stof geïsoleerd, die hij
hexuronzuur noemde en die bij caviae dezelfde werking bleek
te hebben als Vitamine-C. Later werd deze stof ascorbine-
zuur genoemd.
Als meest waarschijnlijke formule wordt de onderstaande
opgegeven; er naast staat de formule van het de-hydro
product.
o=c—
ho-c o
II
ho-c
1
h-c—'
ho-c-h
h-c-oh
h
1-ascorbinezuur
dehydroascorbinezuur
-ocr page 19-Deze formule is bevestigd geworden bij de synthetische
bereiding door Reichstein c.s. en door Haworth c.s.
Het d-ascorbinezuur schijnt geen biologische werking te
hebben.
In het Hygiënisch Laboratorium is in de laatste jaren onder
Prof. Wolff door Van Eekelen en Emmerie (6, 8
t/m 17, 19, 20) de methode van Tillmans en Harris verder
practisch uitgewerkt. Als indicator wordt gebruikt 2-6-
dichloorphenolindophenol. Het sterk reduceerend vermogen
van het ascorbinezuur reduceert de gekleurde indicator tot een
kleurloos product (Tillmans, Szent-Györgyi en Harris).
Voor het samenstellen van de indicatoroplossing geeft
V a n E e k e 1 e n (6) de volgende aanwijzingen:
„130 mgr. van het natriumzout van 2-6-dichloorphenolindo-
phenol (van de firma Fraenkel amp; Landau, Berlijn-Ober-
schöneweide) worden opgelost in 500 cc. heet, gedestilleerd
water. Na afkoeling wordt de oplossing gefiltreerd, een mes-
puntje NaHCOs eraan toegevoegd en gedurende eenige
dagen in het donker bewaard. Vervolgens nogmaals gefil-
treerd, in een microburet gedaan en gesteld op de hieronder
beschreven gestelde ascorbinezuuroplossing.
25 mgr. 1-ascorbinezuur (van de firma Hoffmann-La Roche,
Bazel) worden opgelost tot een volume van 25 cc. in 5 %
azijnzuur, terwijl CO2 doorgeleid wordt om oxydatie te voor-
komen. Bij 5 cc. van deze oplossing worden 1 cc. 20 % KJ-
oplossing en. uit een microburet, 5 cc. 0,02 N jodiumoplossing
gevoegd. De overmaat jodium wordt met een 0,02 N thio-
sulfaatoplossing uit een microburet teruggetitreerd, waarbij
zetmeel als indicator wordt gebruikt.
Bij deze titratie in zuur milieu reageert alleen de geredu-
ceerde vorm van het ascorbinezuur met jodium en wel 1 gram-
molecule ascorbinezuur met 2 gramatomen jodium. Daar de
ascorbinezuuroplossing niet houdbaar is, wordt direct na de
titratie ervan, deze oplossing 10 maal verdund en de indicator-
oplossing onmiddellijk ermee gesteld.
Bij de genoemde gewichtsverhoudingen gebruikt 1 mgr.
ascorbinezuur ongeveer 10 cc. van de indicatoroplossing.
De indicatoroplossing wordt in het donker bewaard en min-
stens één maal per week gesteld. Zij mag niet ouder worden
dan ongeveer een maand, omdat oudere oplossingen niet ge-
heel door ascorbinezuur ontkleurd worden, zoodat dan het
eindpunt van de titratie onduidelijk wordt door het optreden
van een vuil bruin-roode kleur.quot;
In dierlijke substanties kan zelden tot een onmiddellijke
titratie worden overgegaan, de meeste substanties bevatten
storende stoffen, welke eerst moeten worden verwijderd. De
methodes om het ascorbinezuur in deze substanties aan te
tonen zijn de volgenden:
1. Bepaling in bloed.
Bloed moet eerst onteiwit worden, hetgeen geschiedt door
toevoeging van 10 % trichloorazijnzuur. Bovendien is het
noodzakelijk, dat verschillende stoffen, die ook reduceerend
werken, worden verwijderd. Dit geschiedt door toevoeging
van mercuri-acetaat. Deze stoffen zijn: cysteïne, ergothionine
en glutathion, allen stoffen, die een -SH groep bevatten.
Als trichloorazijnzuur en kwikacetaat aan het bloed zijn
toegevoegd, is het geheel sterk zuur; om dit te neutraliseeren
wordt zuiver CaCOs toegevoegd tot het mengsel kleurloos is
t.o.v. congopapier. Daarna wordt gecentrifugeerd.
In het centrifugaat bevindt zich nu nog een overmaat kwik-
acetaat, hetgeen verwijderd kan worden door doorleiding van
zwavelwaterstof. Kwiksulfide slaat neer en wordt afgefil-
treerd; er wordt nog meer HgS doorgeleid en de vloeistof
onder HgS bewaard. Het ascorbinezuur komt nu in geredu-
ceerde vorm.
De tijd, die verloopt vanaf het afnemen van het bloed door
venapunctie tot het doorleiden van zwavelwaterstof, moet zoo
kort mogelijk zijn en in ieder geval minder bedragen dan 10
minuten.
Na ongeveer een etmaal is de vloeistof iets opaliseerend
door aanwezig zwavel. De overmaat H2S wordt uitgedreven
met N2 of CO2. Of alle H2S is verdwenen kan gemakkelijk
gecontroleerd worden door een stukje filtreerpapier met lood-
acetaat er boven te houden; dit blijft dan kleurloos.
Het titreeren van het ascorbinezuur geschiedt in een zuur
milieu, daartoe wordt wat 1%—3% trichloorazijnzuur toege-
voegd. Valt een druppel 2-6-dichloorphenolindophenol, dat in
alcalische oplossing blauw is, in de zure ascorbinezuur be-
vattende vloeistof, dan slaat de kleur om in rood, en ver-
dwijnt door reductie met het ascorbinezuur. Zoo titreert men
tegen een witte achtergrond, zoolang, dat bij omschudden de
rose kleur na eenige seconden verdwijnt. Duurt het langer
om de rose kleur te doen verdwijnen, dan is men al over het
titratiepunt heen.
2. Bepziling in urine.
Het gehalte aan ascorbinezuur is in de urine gewoonlijk niet
hoog. Het kan echter stijgen na gebruik van veel ascorbine-
zuurhoudend voedsel. Bepaalt men naast elkaar het reducee-
rend vermogen van urine direct en na behandeling met kwik-
acetaat en H2S (als bij bloed), dan vindt men met de eerste
methode in den regel een hoogere waarde dan met de laatste.
Ook na de stijging van de uitscheiding bij een ascorbinezunr-
rijk dieet blijft dit verschil bestaan. Van Eekelen schrijft dit toe
aan thiosulfaat, althans aan reduceerende zwavelverbindingen.
Het verschil, dat men vindt bij vergelijking van de directe
en de indirecte methode van bepaling is niet constant. Een
enkele maal vindt men zelfs met de directe methode minder
dan met de indirecte. Blijkbaar is dus af en toe het uitgeschei-
den ascorbinezuur zoo spoedig reversibel geoxydeerd, dat men
het met de directe methode niet volledig terugvindt: pas de
reductie gedurende de indirecte methode geeft den volgenden
dag al het ascorbinezuur in titrabele vorm. Verhoeff (102)
die o.a. de uitscheiding bij jonge kinderen naging, vermeldt
dit feit ook.
Neemt de uitscheiding toe, dan wordt het verschil tusschen
de getallen, gevonden met de directe en met de indirecte
methode grooter (zie de uitscheidingstabellen op blz. 25 en
volgenden).
Voor de ascorbinezuurbepaling is dus de behandeling met
kwikacetaat en zwavelwaterstof noodzakelijk. Ook hier is het
van groot belang dat de tijd, die verloopt tusschen het loozen
van de urine en het onder de HgS zetten, zoo kort mogelijk is.
3. Bepaling in weefsels.
Hetgeen men wil onderzoeken op het ascorbinezuurgehalte
wordt fijn gewreven in een mortier met ijvervrij zand en 3 %
trichloorazijnzuur. Na centrifugeeren wordt de vloeistof ge-
neutraliseerd met CaCOs, tot het geheel niet meer zuur rea-
geert t.o.v. Congopapier. Dan wordt gefiltreerd, het filtraat
behandeld met 20 % kwikacetaat, waarna de behandeling op
dezelfde wijze geschiedt als bij bloed en urine.
Schematisch kunnen de methodes als volgt worden samen-
gevat:
1. Bloed. 10 cc. bloed (door natriumoxalaat onstolbaar
gemaakt) 10 cc. 10% trichloorazijnzuur
5 cc. 20 % kwikacetaat.
CaCOs toevoegen.
Omzwenken tot reactie neutraal
is t.o.v. Congopapier.
Centrifugeeren.
HgS leiden door afgeschonken
vloeistof, totdat het eerst collo-
idaal-vlokkige neerslag zwart be-
zinkt.
Filtreeren.
H2S doorleiden en onder H2S
bewaren.
Volgende dag H2S uitdrijven met Ng of CO2
(totdat filtreerpapiertje met loodacetaat, er-
boven gehouden, niet meer verkleurt).
3 cc. afpipetteeren; in wit porce-
leine schaaltje.
Aanzuren met scheutje 2 % trichloorazijnzuur.
Titreeren.
2.nbsp;Urine. 8 cc. urine 16 cc. 20 % kwikacetaat.
Filtreeren.
Filtraat controleeren door druppeltje 20 %
kwikacetaat; dit mag geen troebeling geven.
(Indien toch troebeling optreedt, meer 20 %
kwikacetaat toevoegen, centrifugeeren enz.)
H2S leiden door centrifugaat.
(Verder als bij bloed.)
3.nbsp;Weefsels. 10 gram weefsel met ijzervrij zand in mortier
fijnwrijven onder geleidelijke toevoeging van
50 cc. 2 % trichloorazijnzuur.
Centrifugeeren.
Afgeschonken vloeistof neutraliseeren met
CaCOg.
Filtreeren of centrifugeeren.
Bij 10 cc. filtraat in een centrifugeerbuisje wordt
20 % kwikacetaat cm3 voor cm^ toegevoegd, na
elke toegevoegde cmS even gecentrifugeerd. In-
dien het sediment niet meer toeneemt, is vol-
doende kwikacetaat toegevoegd. Hieruit wordt
berekend, hoeveel kwikacetaat bij het geheel
gevoegd moet worden.
Centrifugeeren.
H2S door afgeschonken vloeistof leiden.
(Verder als bij bloed.)
-ocr page 25-HOOFDSTUK III
OPNAME, VERBRUIK EN UITSCHEIDING.
Tot voor kort waren over opname, verbruik en uitscheiding
van ascorbinezuur bij den mensch weinig quantitatieve ge-
gevens bekend. Van Eekelen (6) bewerkte dit nader
en kwam tot de volgende conclusies:
De dagelijksche opneming, zooals hij die uit de studies van
Banning, Hornstra en den Hartog kon afleiden, overtreft in
den regel de benoodigde hoeveelheid; ook in den winter en
in het vroege voorjaar, wanneer behalve de gewone voeding
ook sinaasappels genuttigd worden. De voeding bevat dan
per dag meestal meer dan 50 mgr.
De voornaamste bron van ascorbinezuur is de aardappel.
In den tijd, dat de oude aardappelen slecht beginnen te worden
en er erwten en boonen voor in de plaats komen, is misschien
tijdelijk een tekort in de opneming te wachten. Zoo ook bij de
werkeloozen in de steden, voor zoover zij geen geld hebben om
'e winters sinaasappels bij te koopen.
Dit tekort zal in den regel niet tot stoornissen aanleiding
geven, daar het lichaam nog reserves heeft.
Voor het dagelijksch verbruik berekent van Eekelen voor
een volwassene van 70 kg., (die niet ver onder het verzadi-
gingspunt is), 50 mgr. daags. Hiervan wordt ongeveer 1/5
met de urine uitgescheiden.
Bij de uitscheiding doet zich de volgende eigenaardigheid
-ocr page 26-voor: vindt men bij een willekeurige proefpersoon een lage
uitscheiding (ongeveer 10 mgr. per etmaal), en geeft men
hem dagelijks eenige honderden milligrammen ascorbinezuur,
dan zal aanvankelijk de uitscheiding niet toenemen. Na eenige
dagen ziet men plotseling de uitscheiding wel toenemen, om
ten slotte zoo hoog te worden, dat het meerendeel van het
toegediende ascorbinezuur binnen 24 uur weer wordt uitge-
scheiden. Blijkbaar wordt dus iemand „verzadigdquot; met ascor-
binezuur.
H a r r i s, R a y en W a r d (26, 33) beschreven dit gelijk-
tijdig met v. Eekelen. Als iemand weinig onder het verzadi-
gingspunt is, vond Van Eekelen (6), dat de uitscheiding
meer bedraagt dan wanneer dezelfde persoon ver onder het
verzadigingspunt verkeert.
Ook het verbruik ondervindt invloed van de hoeveelheid
ascorbinezuur, die in het lichaam aanwezig is. Ver onder het
verzadigingspunt daalt het verbruik tot ongeveer de helft van
bovengenoemd bedrag (dus ongeveer 25 mgr. daags).
Hoe stelt men zich de rol van het ascorbinezuur in de stof-
wisseling voor?
Szent-Györgyi (5) geeft de volgende verklaring:
De zuurstof gaat een verbinding aan met een ferment:
hexoxydase. In deze vorm neemt het twee waterstofatomen
van het ascorbinezuur af. Dit wordt nu dehydroascorbinezuur
en is in staat twee waterstofatomen tot zich te nemen, welke
afgesplitst worden bij het laatste stadium van oxydatie der
voedingsstoffen.
Over de pharmacologie van het ascorbinezuur geven S u p-
niewski en Hano (70) de volgende gegevens. Het ver-
hoogt bij intraveneuse inspuiting de bloeddruk gedurende
10 tot 15 minuten, het vernauwt de huid- en spiervaten bij het
konijn, verwijdt nier- en longvaten. Het geeft een depressie
van het geïsoleerde konijnenhart en verwijdt de coronairvaten.
De tonus en de peristaltiek van de geïsoleerde rattenuterus
worden verminderd, maar bij de caviauterus juist vermeerderd;
het geeft hier zelfs contracties van de zwangere uterus. Beide
onderzoekers vonden geen invloed op de adrenaline-hyper-
glycaemie. Zij veronderstellen ook een uitscheiding via de gal.
jgt;«nbsp;O)
S
ç\
V
m
O
03
O M
rO
O 2
y ni
I* -
gt;
Z
n
N
AD
I
gt;
n
lt; O
SS
CP
r-
O
r-rt
a
5
2
CN
_ 2
vo m
w —
HOOFDSTUK IV
HET ASCORBINEZUURGEHALTE VAN
HET BLOED.
Het leek belangwekkend, om eens bij een vrij groot aantal
individuen het ascorbinezuurgehalte van het bloed na te gaan.
Daartoe werd dit bepaald bij het meerendeel van de patiënten,
die werden opgenomen in het Ziekenhuis der Broeders van
St. Joannes de Deo te Haarlem, bovendien bij eenige poli-
kliniekpatiënten en enkele gezonde personen.
Dit onderzoek heeft tot de volgende gevolgtrekkingen ge-
leid. Het gehalte kan men hoog noemen, indien het meer dan
10 mgr/L bedraagt. In den regel is zoo'n proefpersoon ver-
zadigd; de drempelwaarde (zie blz. 24) hgt bij ongeveer
13 mgr/L.
5_10 mgr/L wijst op een behoorlijke voeding wat ascor-
binezuur betreft.
3_5 mgr/L wordt vaak gevonden, maar wijst op een matige
ascorbinezuur-opneming in den voorafgeganen tijd.
Minder dan 3 mgr/L vindt men bij die personen, wier ascor-
binezuur-opneming te wenschen heeft overgelaten.
In de literatuur worden voor het gehalte bij zuigelingen
andere waarden opgegeven.
Abt en Epstein (58) behandelden zuigelingen met in-
fantiel scorbuut met ascorbinezuur, dagelijks 20—40 mgr.
Vóór de behandeling vonden zij in het bloed 9,7 mgr/L, na
6 dagen 20,1 mgr/L, na 14 dagen 19,7 mgr/L.
Neuweiler (76) vond bij zuigelingen 19—36 mgr/L.
Deze onderzoekers maakten echter geen gebruik van de
methode met kwikacetaat (zie blz. 8).
De patiënten, die ik onderzocht op het ascorbinezuurgehalte
van het bloed, zijn te verdeelen in twee groepen, n.1. ten eerste
die met anatomische afwijkingen: als herniae, fracturen, enz.
en ten tweede diegenen met infectieuse en constitutioneele
ziekten.
Een duidelijk verschil tusschen beide groepen is niet te
vinden. Van de eerste groep zijn maar weinig personen on-
derzocht en hun waarden liggen binnen de grenzen van de
tweede groep (zie Tabellen I en II).
Hoewel het aantal bepalingen per maand niet groot is, valt
er toch wel een invloed van het jaargetijde waar te nemen. In
de maanden Januari en Februari worden lage waarden gevon-
den; in de maanden Mei en Juni worden hoogere waarden
gevonden, terwijl de getallen dan ook veel meer uit elkaar
liggen. Dit houdt aan tot in November.
(Zie schema op blz. 16, waarin alleen werden opgenomen de
ascorbinezuurgehalten van die personen, die zelf hun voeding
hadden geregeld; patiënten, die op medisch advies een dieet
volgden, werden hier niet in opgenomen.)
In de maand December werd weer een aantal lage waarden
gevonden.
Het is wel opmerkelijk, dat de inzinking juist in de donkere
maanden valt, terwijl het voedsel niet veel verandert. Juist dan
begint de sinaasappel goedkoop te worden, en de aardappels
zijn dan nog niet slecht.
Dat de hoeveelheid licht eenige invloed op de ascorbine-
zuur-stofwisseling zou kunnen hebben, wordt verondersteld
door Slot (4), die op Banka scheurbuik op zag treden
juist bij die koelies, die maandenlang binnenshuis verkeerd
hadden. Hij zag ook, dat caviae op scorbuut-dieet en bestraald
met ultra-violet licht geen scorbuut kregen (maar een eenigs-
zins op tropische spruw gelijkende aandoening). Contróle-
caviae op hetzelfde dieet in diffuus licht kregen wèl scorbuut.
Nadere bevestiging van deze onderzoekingen zijn echter in
de literatuur niet te vinden.
Een volledig overzicht van de gevonden ascorbinezuur-
gchalten bevindt zich in de tabellen I en II. Tabel I bevat
behalve deze gehalten ook het aantal petechiën, welke op de
capillaire resistentie wijzen (Hoofdstuk VIII).
Toen de bepalingen van tabel II uitgevoerd werden, stond
de methodiek nog niet geheel vast. In hoofdzaak kwam deze
wel met de tegenwoordig gebruikte overeen. Het klinische
werk naast het onderzoek belette wel een enkele maal de vlotte
verwerking van het bloed. Bovendien werd niet voldoende
aandacht besteed aan het terugloopen van de indicator eenigen
tijd na de bereiding. Aan de hierin vermelde cijfers kan dus
geen absolute waarde worden toegekend, zij zijn wel onder
elkaar te vergelijken.
HOOFDSTUK V
HET ASCORBINEZUURGEHALTE VAN
ANDERE ORGANEN.
Het gehalte aan ascorbinezuur van het bloed is wisselend,
zooals uit het vorige hoofdstuk blijkt. (Serum en bloed-
lichaampjes bevatten volgens Van Eekelen (6) vrijwel
evenveel.) Als normaal wordt aangenomen, dat een volwas-
sene 5 a 6 L. bloed heeft. Bij een volwassene, die vrijwel ver-
zadigd is en dan ongeveer 12 mgr/L. heeft, bevat het bloed dus
60 a 70 mgr. ascorbinezuur. Zoo iemand heeft echter soms
enkele grammen ascorbinezuur moeten gebruiken om verza-
digd te geraken.
Indien alle weefsels evenveel zouden bevatten als het bloed,
dan komt een lichaamsgewicht van 70 KG. onder boven-
genoemde omstandigheden overeen met een hoeveelheid van
840 mgr. ascorbinezuur.
Er moeten dus depots zijn met een hooger ascorbinezuur-
gehalte dan het bloed.
Organen, welke meer bevatten dan het bloed, zijn de vol-
genden.
Ten eerste de lever (Wolff, VanEekelen, Emme-
rie 19). In deze publicatie bevindt zich een tabel, waarin
voor 1 gr. lever (van een aan tuberculose gestorven mensch)
0,047 mgr ascorbinezuur berekend wordt. D.w.z. 47 mgr/KG,
dus hooger dan het bloed van een verzadigd persoon zou zijn.
Schat men het gewicht van de lever op 2 KG, dan bevatte
deze 94 mgr.
Toevallig kon ik van een tweetal levers het ascorbinezuur-
gehalte nagaan. De één was van een vrouw met mitraalstenose.
Afb. 2, zie bladz. 32.
-ocr page 34-en bevatte 18 mgr/KG; de ander was van een 63-jarige vrouw
met decompensatio cordis en bevatte 24 mgr/KG.
Omtrent de graad van verzadiging van deze patiënten was
niets bekend.
Ten tweede de bijnier, waarvan de schors als de belangrijk-
ste opslagplaats wordt beschouwd, en in de schors de Zona
fasciculata en de Zona reticulata.
In de bovengenoemde publicatie (19) wordt voor de bijnier
berekend 113 y/gr.; bij mijn patiënten, waarvan ook de lever
onderzocht werd, 50 y/gr. en 99,5 y/gr. Door het geringe ge-
wicht van de bijnieren echter is de absolute hoeveelheid slechts
eenige milligrammen.
Ook bij de cavia vindt men in de bijnieren een hoog ascor-
binezuurgehalte, hetwelk bij een ascorbinezuurarm dieet sterk
daalt (Giroud en Leblond 93).
Als andere ascorbinezuur bevattende organen worden op-
gegevens: de lens 310 y/gr. (Von Eu Ier 63, W i 11-
s t a e d t 99), het oogkamervocht (Goldmann en
Buschke 92, v. Eekelen, Emmerie, Josephy en
Wolff 13, 17) de hquor cerebro-spinalis (v. Eekelen,
Emmerie, Josephy en Wolff 13, 17, Plaut en
Buelow 91), het interstitieele weefsel van de testis, het
corpus luteum (Giroud en Leblond 67) en de placenta
(Neuweiler 69 vond hierin 300—400 mgr/KG).
In moedermelk vonden Harris en Ray (33) 56 y/gr.,
Neuweiler (54) 40—70 y/gr.
In het centraal zenuwstelsel vonden Plaut en Stern
(79) centra, rijk aan ascorbinezuur, n.1.:
Globus pallidus.......117 y/mgr.
-ocr page 35-Er wordt een methode beschreven om ascorbinezuur in
weefsels aan te toonen met zilvernitraat; hiermee meenden
GiroudenLeblond (93) ook ascorbinezuur aangetoond
te hebben in de voorste kwab van de hypophyse, en wel in
de chromatophiele cellen. Daar Emmerie (15) en ook
S V i r b e 1 y aangetoond hebben, dat de reductie van ascor-
binezuur geremd wordt door gluthation en cysteïne, zijn deze
onderzoekingen niet juist.
HOOFDSTUK VI
VERZADIGING.
Geeft men een willekeurig proefpersoon een groote hoeveel-
heid ascorbinezuur in eens, dan heeft dit vaak geen invloed op
de uitscheiding. Gaat men hiermede eenige dagen door, dan
blijkt, dat na verloop van tijd de proefpersoon in de eerste
uren na de opneming van het ascorbinezuur meer gaat uit-
scheiden. Gaat men nog verder met de toediening, dan neemt
ook de uitscheiding toe, en na eenige dagen wordt het meeren-
deel van het toegediende ascorbinezuur in de loop van een
etmaal weer uitgescheiden. De uitscheiding wordt het hoog-
ste 2 tot 4 uur na de toediening, om daarna geleidelijk af tc
nemen.
Als voorbeeld volgt hier het verloop van de uitscheiding bij
een verzadigde proefpersoon. Deze gebruikte om 9 u. 10'
149 mgr. ascorbinezuur.
Tijd |
Hoeveelheid |
mgr. asc.z. (na HjS) |
y asc.z. |
9—11 uur |
210 cc. |
31 |
146 |
11-13 „ |
110 ., |
34,6 |
314 |
13-15 „ |
205 |
32,7 |
160 |
15-18 „ |
430 ,. |
22 |
50 |
18-23 .. |
440 .. |
15 |
34 |
135,3 mgr. totaal |
Voor de proeven werd de urine onderzocht, die uitgeschei-
den wordt gedurende 3 uur na de toediening van het ascor-
binezuur. Bij onverzadigde personen bevat deze urine in den
regel minder dan 10 mgr. Ziet men na geregelde toediening
plotseling een toeneming van de uitscheiding, dan wil dat
zeggen, dat tijdens de resorbtie de „drempelquot; in het bloed
overschreden wordt. Hier begint dus de verzadiging, en dit
punt heb ik in mijn proeven als criterium aangenomen.
Gaat men met de toediening voort, dan neemt de hoeveel-
heid in 3 uur uitgescheiden ascorbinezuur toe tot 1/6 of 1/4
van de toegediende hoeveelheid.
Gedurende de dagelijksche toediening van groote hoeveel-
heden ascorbinezuur rijst het gehalte van het bloed. Bij ver-
zadiging blijkt dit ongeveer 10 tot 14 mgr/L. te bedragen.
Slechts bij uitzondering zijn hoogere waarden gevonden.
Verscheidene onderzoekers beschreven de verzadigings-
proef reeds (H a r r i s en R a y 26, 33. Van Eekelen 6.
Schröder 62). Harris en Ray deden de proef door ineens
600 tot 700 mgr. te geven. Van Eekelen nam 1 x of 2 x
daags 250 mgr. Voor mijn proeven nam ik 1 x of 2 x daags
200 mgr. De dubbele doseering werd alleen toegepast, indien
te verwachten was, dat de proefpersoon nog ver onder het
verzadigingspunt verkeerde, en dan op de volgende wijze:
200 mgr. 's morgens en 200 mgr. 's avonds. Alleen bij de
eerste proeven werd wel eens 400 mgr. tegelijk gegeven.
Enkele patiënten, die geruimen tijd op een ascorbinezuur-
vrij dieet hadden geleefd werden nader bestudeerd; een over-
zicht van het verloop van de verzadigingsproeven volgt hier-
onder.
1. H, Z., 40 jr, werd 11 Juni opgenomen voor observatie
van zijn maagklachten. Een ulcus ventriculi kon niet worden
gediagnostiseerd. Patiënt had een gezwollen, gemakkelijk bloe-
dend tandvleesch. Zijn diëet had de laatste 5 weken voor op-
neming bestaan uit rijstewater met room. Het ascorbinezuur-
gehalte van het bloed bedroeg 2,4 mgr/L. Tot 16 Juni werd
hem ascorbinezuur verstrekt in de vorm van sinaasappelsap,
vanaf dien dag in de vorm van Redoxon, dat mij door de firma
Hoffmann-La Roche ter beschikking werd gesteld.
De uitscheiding verliep volgens onderstaande tabel. In den
regel werd de uitscheiding nagegaan in het eerste, tweede en
derde drietal uren na de toediening. Patiënt kreeg een ascor-
binezuur-vrij diëet.
Uitscheiding |
in de urine | ||||||||
Hoeveel- |
mgr. asc.z. | ||||||||
Datum |
heid |
per liter |
Direct |
na as |
Opmerkingen | ||||
asc.z. |
bloed | ||||||||
0-3 u. |
3-6 u. |
6-9 u. |
0-3 u. |
3-6 u. |
6-9 u. | ||||
12-6-'34 |
115 mgr. |
2,4 | |||||||
13 „ |
118 „ |
0,7 |
2,0 |
1,6 |
3,0 |
2.5 |
1,4 | ||
14 „ |
225 „ |
0,84 |
2,4 |
2,1 |
1,8 |
2,7 | |||
15 „ |
225 ., |
1,4 |
2,1 |
2,0 |
2,2 |
2,7 |
1,8 | ||
16 „ |
200 „ |
1,3 |
2,7 |
1,4 |
2,7 |
nog tandvleesch- | |||
17 „ |
200 „ |
bloedingen | |||||||
18 ., |
200 „ |
1,1 |
2,9 |
3,2 |
3,1 |
1,6 |
tandvlceschbloc- | ||
19 „ |
200 ., |
1,6 |
3,6 |
1,2 |
2,2 |
1,7 |
dingen alleen bij | ||
20 ., |
200 „ |
10 |
5,5 |
2,7 |
2,2 | ||||
21 „ |
200 ,. |
9,3 |
25 |
16 |
14 |
10,4 |
9,6 |
5,5 |
nog spontane |
22 ,. |
200 „ |
20 |
35 |
26 |
10 |
17 |
8,4 |
tandvleesch- | |
23 „ |
200 „ |
49 |
30 |
10 |
24 |
12 |
13 | ||
24 „ |
200 „ | ||||||||
25 „ |
200 „ |
31 |
32 |
12 |
5 |
15 |
7 | ||
26 ., |
400 „ ! |
51 |
25 |
27 |
23 |
27 |
14 | ||
27 „ |
200 .. |
53 |
33 |
21 |
23 |
8,6 |
15 | ||
28 „ |
sap van 6 |
8,7 |
Patiënt H. Z. bereikte de drempel tijdens de resorptie van
het ascorbinezuur op den 21 Juni, de drempel waarde van het
bloed bedroeg ongeveer 9,3 mgr/L. Hij had toen 1953 mgr.
ascorbinezuur tot zich genomen.
1nbsp; Het sap van één sinaasappel bevat 30—50 mgr. ascorbinezuur.
-ocr page 39-Van Eekelen berekent het verbruik aan ascorbinezuur van
een volwassene, indien deze over een voorraad ascorbine-
zuur in het lichaam beschikt, op 50 mgr. daags. Deze patiënt
zal in de 9 dagen, die de proef duurde, 450 mgr. ascorbine-
zuur verbruikt hebben; er is ongeveer 1500 mgr. in depót ge-
legd. Het gehalte in het bloed rees van 2,4 mgr/L. tot
9,3 mgr/L., d.w.z. met 6,9 mgr. per KG. lichaamsgewicht.
Hoewel patiënt een achylia gastrica had, en men volgens
enkele schrijvers (G ö t h 1 i n 35) in de alcalische darminhoud
eenige afbraak van het ascorbinezuur verwachten mag, is het
bedrag van 1500 mgr. niet hoog.
2. C. d. B., 14 jr. Bekkenfractuur. Loopjongen, die slechts
eenmaal per week warm eten gebruikte en verder brood at.
Alleen 's Zondags nam hij wel eens een vrucht. De verzadi-
gingsproef begon, nadat hij 2 weken in het ziekenhuis ver-
toefd had en van alles had meegegeten. Tijdens de proef kreeg
hij een ascorbinezuurvrij diëet.
Datum |
Hoeveelheid |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding in 3 uur | |
quot;Direct |
Na HjS | |||
7.6-'35 |
6,75 | |||
12 |
0 mgr. | |||
13 „ |
200 ., |
2,29 |
2,50 | |
14 „ |
200 |
3,08 |
6,02 | |
15 „ |
200 „ |
2,64 |
2,91 | |
16 „ |
200 | |||
17 |
200 .. |
3,98 |
3,87 | |
18 „ |
200 |
21,91 |
17,81 | |
19 |
200 „ |
42,41 |
33,21 | |
20 „ |
200 .. |
50,16 |
37,98 | |
21 „ |
200 .. |
45,16 |
33,02 | |
22 „ |
200 „ |
17,58 |
59,73 |
36,45 |
23 „ |
0 ,. | |||
24 |
0 ,. |
2,96 |
2,80 | |
25 „ |
0 ., | |||
26 „ |
0 ,. |
2,41 |
1,54 |
Patiënt geraakte verzadigd op 18 Juni, na 1200 mgr.
ascorbinezuur. Bij deze tengere jongen mogen wij het dage-
lijksch verbruik wel op minder dan 50 mgr. stellen. In 6 dagen
was patiënt verzadigd, hij was dus ongeveer 1000 mgr. onder
de drempel. Na staken van de ascorbinezuur-toediening daal-
de de uitscheiding weer op het oude niveau.
3. J. H., 33 jr, werd 22 Juni opgenomen met een ulcus ven-
tricuh. Vóór 4 weken at hij gewone kost; in de laatste 4 weken
melk, room, pap, geklutst ei. Zijn maagzweer was niet gene-
zen ondanks herhaalde kuren; nu kreeg hij een Larostidinekuur.
De verzadigingsproef verliep als volgt:
Datum |
Hoeveelheid |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding |
in 3 uur | |
Direct |
Na H,S | ||||
22-6-'34 |
5,7 | ||||
24 „ |
400 mgr. |
3,2 |
3,4 | ||
25 .. |
400 „ | ||||
26 „ |
400 |
5,1 | |||
27 „ |
200 .. |
2,- | |||
28 „ |
Sap van 1 |
13,3 | |||
sinaasappel |
30,- | ||||
29 |
400 mgr. |
Er werd ruim 1800 mgr. opgenomen; in 5 dagen kan het
verbruik geschat worden op 5 x 50 mgr. == 250 mgr. Het
gehalte in het bloed steeg van 5,7 mgr/L. tot 13,3 mgr/L.
4. N., 60 jr., schilder. Werd 27 Januari opgenomen voor
polyneuritis (aan beide beenen drukpijn op de zenuwstam-
men), welke werd toegeschreven aan een tekort aan Vita-
mines. Hij had sedert 30 jaar maagklachten en leefde jaren-
lang op diëet: geen vet, vruchten, aardappelen en groenten. In
den laatsten tijd gebruikte hij alleen karnemelk, gekookte
eieren en bruine boonen. Röntgenologisch blijkt hij een duide-
lijk ulcus duodeni te hebben.
Het aantal petechiën (zie hoofdstuk VIII) bedroeg 35. De
verzadigingsproef verliep als volgt:
Uitscheiding in 3 uur
Aantal
Petechien
Hoeveel-
heid asc.z.
mgr. asc.z.
p. liter bloed
Datum
Direct
Na HjS
2,36
3,80
3,99
3,62
12,49
26,88
8,86
13,44
0,71
1,28
1,71
1,57
2.95
15,51
4.96
8,84
35
28-1-
29nbsp;.
30nbsp;.
31nbsp;.
1-2-
2
3
4
5
6
36
200 mgr.
200nbsp;„
200
200
200nbsp;„
200
200
1,33
36
11
13,19
Patiënt was verzadigd na toediening van 2800 mgr. ascor-
binezuur. Hiervoor waren 8 dagen noodig. Er werd dus op-
geslagen 2800 — 8 X 50 mgr. = 2400 mgr.
Dat er ook menschen opgenomen werden, die verzadigd
waren, blijkt uit de verzadigingsproef van:
5. F. T., 47 jr, muziekleeraar, Duitscher. Opgenomen voor
een beenfractuur t.g.v. een ongeval. Hij leefde op een „Roh-
kostquot;-diëet, dat, behalve uit brood, hoofdzakelijk bestond uit
rauwe groente, sla, aardappelen in de schil gekookt, vleesch
of visch, en vruchten: tomaten, peren, druiven, enz.
Datum |
Hoeveelheid |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding |
in 3 uur | |
asc.z. |
p. liter bloed |
Direct |
Na HjS | ||
14.10-'35 15nbsp;., 16nbsp;,. 17nbsp;„ 18nbsp;„ |
0 mgr. |
11,28 |
3,05 |
1,49 |
Patiënt was blijkbaar verzadigd; zijn drempel was 11,28
mgr/L. bloed. Krijgt hij een dag geen ascorbinezuur (hij kreeg
ook een ascorbinezuur-vrij diëet) dan daalt de uitscheiding
direct tot ongeveer 10 mgr. per etmaal. Dit demonstreert dui-
delijk, dat de uitscheiding geen maat is voor de graad van
verzadiging.
Men vergelijke bovenstaande uitkomsten met de proef, die
Van Eekelen (6) deed. Hij leefde 84 dagen op een
ascorbinezuur-vrij diëet; het ascorbinezuur-gehalte van het
bloed daalde tot 1,9 mgr/L. Hij kreeg nog geen scheurbuik-
verschijnselen, voelde zich wel moe. Hij had toen 3250 mgr.
ascorbinezuur noodig om verzadigd te geraken.
Over het algemeen kan men dus zeggen, dat iemand, die
geruimen tijd een ascorbinezuur-arme voeding had, met on-
geveer 3 gram of minder te verzadigen is.
Men mag wel aannemen, dat de drempelwaarde voor het
bloed, waarboven het ascorbinezuur voor een groot deel weer
uitgescheiden wordt, ligt bij ongeveer 9 tot 15 mgr/L. Dc ver-
onderstelling van Van Eekelen (6), dat menigeen, al-
thans in dc zomermaanden, bijna verzadigd zou zijn, geldt
misschien wel voor gezonden van gegoeden stand. Diegenen
echter, voor wie ziekenhuisopneming noodzakelijk was (meest
afkomstig uit ziekenfondskringen), verkeerden in den regel
onder deze drempel, zooals uit de tabellen I en II blijkt.
V e r h O e ff (102) ging het verloop der verzadiging na
bij zuigelingen en kleine kinderen. Hij gaf 50 mgr. daags. Bij
gezonde kleine kinderen trad de verhoogde uitscheiding
meestal na 6 dagen op, dus na toediening van ongeveer
300 mgr.
HOOFDSTUK VII
ABNORMAAL GROOT
ASCORBINEZUUR-VERBRUIK.
In de literatuur zijn eenige mededeelingen verschenen, die
er op wijzen, dat onder bepaalde omstandigheden een grooter
quantum oraal opgenomen ascorbinezuur noodig is, dan onder
normale omstandigheden.
In de eerste plaats kan men zich voorstellen, dat de resorptie
in de darm stoornissen ondervindt. Bij anaciditeit kan het
ascorbinezuur afgebroken worden. Zoo ook, indien er een
pathologische darmflora aanwezig is; het is bekend, dat enkele
coli- en paratyphus-B-stammen in vitro ascorbinezuur afbre-
ken (Stepp en Schröder 46).
In de tweede plaats zal men misschien rekening moeten
houden met het compenseeren van het ascorbinezuur door
toxische stoffen.
P O 1 o n y i (75) vond, dat de lever en de bijnier van caviae
met diphterie minder ascorbinezuur bevatten dan die van nor-
male caviae. Na menging in vitro van ascorbinezuur met
diphterietoxine bleek, dat zoowel de oxydeerbaarheid (as-
corbinezuur) als de giftigheid (diphterietoxine) van het meng-
sel minder was dan men verwachtte.
Toediening van ascorbinezuur aan caviae met diphterie deed
de ziekteverschijnselen verminderen.
Polonyi veronderstelt, dat de relatieve ongevoeligheid tegen
-ocr page 44-diphterie van herkauwers en ratten, welke zelf ascorbinezuur
kunnen opbouwen, hiermede verklaard kan worden.
Deze proeven vinden steun bijJungeblutenZwemer
(81). Zij namen hun proeven met caviae, welke zij in 4 groe-
pen verdeelden.
De eerste groep kreeg 2 m.l.d. (minimale lethale dosis)
diphterietoxine; de dieren waren binnen 72 uur dood.
De tweede groep kreeg een mengsel (in vitro gemengd)
van 2 m.l.d. diphterietoxine met verschillende hoeveelheden
ascorbinezuur. Van de proefdieren overleefden diegenen het
experiment, welke Yi tot 5 mgr. ascorbinezuur ontvangen
hadden. Andere hoeveelheden ascorbinezuur hadden minder
goed effect.
De derde groep kreeg een injectie met 2 m.l.d. diphterie-
toxine, en elders in het lichaam werden verschillende hoeveel-
heden ascorbinezuur ingespoten. De helft van de dieren over-
leefde de proef. De hoeveelheid ascorbinezuur had hier geen
invloed.
De vierde groep kreeg 6 dagen van tevoren dagelijks
100 mgr. ascorbinezuur, dan intracutaan 1/50—1/500 m.l.d.
diphterietoxine. De reactie was bij de voorbereide dieren klei-
ner dan bij normaal gevoede dieren.
Harde en Philippe (55) vonden dergelijke resul-
taten, evenals von Gagyi (95). Deze laatste noemt scor-
buut een alimentaire, en diphterie een toxische avitaminose-C.
Een dergelijke ontgifting schijnt bij caviae ook te bestaan
t.o.v. het thyroxine. Demole en Ippen (49) vonden, dat
20 mgr. ascorbinezuur 0,1 mgr. thyroxine compenseerde.
In de derde plaats kan men zich indenken, dat het hchaam
veel ascorbinezuur verbruikt. Schröder (62) beschrijft het
in dit verband bij pneumonie, cystitis, typhus, tuberculose,
carcinoom en diabetes. Een bezwaar van zijn proeven is, dat
hij de ascorbinezuur-toediening slechts 8 dagen voortzette.
Verhoeff (102) zag bij zijn proeven uitkomsten, die
-ocr page 45-in dezelfde richting wijzen. Bij met ascorbinezuur verzadigde
kinderen, die dagelijks ascorbinezuur kregen, zag hij de uit-
scheiding verminderen als een kind sterk groeide, of wanneer
het een infectie kreeg, of de grondstofwisseling verhoogd
werd. Blijkbaar wordt dan meer ascorbinezuur verbruikt en
blijft er minder voor de uitscheiding over.
Het leek raadzaam, naast de in het vorige hoofdstuk ge-
noemde patiënten, ook eenige patiënten met een normale voe-
ding te verzadigen. In verband met den tijd, die hiervoor
noodig was, werden enkele tuberculose-patiënten uitgezocht.
1. B. J. B., 29 jr., opgenomen 13-5-'34 voor observatie. Hij
was anaemisch, slap, had een zeer slecht gebit. In beide long-
toppen bevonden zich Infiltraten, links uitgebreider dan rechts.
Het maagonderzoek leverde: vrij zoutzuur O, totale aciditeit 14.
Hij kreeg zoutzure pepsine en marmiet. Het gewicht bedroeg
72 KG.
Op 21. 6 werd opnieuw een Röntgenonderzoek gedaan; de
longprocessen hadden zich een weinig uitgebreid. Bovendien
werd nu het colon onderzocht (coli. Kamerling) (Zie fig. 1
en 2). Dit was gedilateerd, hypotonisch, hetgeen op een
gestoorde motiliteit wees. Specifiek tuberculeuse processen
konden daarin niet worden aangetoond. De faeces bevatten
vrij veel onverteerde koolhydraten.
Hij at de gewone kost mee, met aardappelen, groenten en
vrij veel vruchten.
Op 10.8 werd patiënt op een ascorbinezuur-vrij diëet gezet,
en de verzadigingsproef begonnen.
Hoeveel-
heid
asc.z.
Uitscheiding in 3 uur
mgr. asc.z.
p. liter
bloed
Datum
Opmerkingen
Direct
Na H,S
O mgr.
16 Ut 200 mgr.
200 mgr.
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
200
400
400
400
200
24-5-'34
3.-
6.8--34
7
4,-
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21 „
22 „
23
24
25
26
27
28
8,6
7.5
t/m 6
„ 9
.. 12V.
15V»
4
7
9
12V=
29
30
5 |
0,93 |
2,4 | |
8,7 |
1,8 |
4,1 |
1,5 |
9 |
2,5 |
20 |
5,2 |
22,5 |
5 |
6,2 |
2,7 |
5,8 |
1,5 |
3,8 |
1,3 |
2,4 |
1,4 |
1,- |
1,- |
10
8,6
13,2
4,7
14
57
15,-
u. 27,-
17,-
19,-
11,-
4,9
3,5
3,8
4,-
1,6
7,4
20
23,-
11,-
7,6
6,2
4,6
2,2
Had thuis geleefd
op pap, beschuit,
veel groente, wei-
nig fruit
Fehling negatief
nareductie
met Fehling
Fehling negatief
Door de groote doses op 25, 26, en 28-8 is niet nauwkeurig
uit te maken, op welke dag de verzadiging begon; men mag
wel aannemen, dat er toen 4600 tot 5000 mgr. ascorbinezuur
toegediend was. De proef duurde 20 dagen; neemt men met
van Eekelen aan, dat een normale volwassene 50 mgr. per dag
gebruikt, dan zou hier 1000 mgr. verbruikt moeten zijn. Deze
patiënt had echter buitendien nog 3600 tot 4000 mgr. noodig
om verzadigd te geraken, hoewel hij in de laatste 3 maanden
op gewone kost geleefd had.
(In hoeverre de colonafwijkingen bij deze patiënt een rol
gespeeld hebben, blijve in het midden. De achylic werd be-
streden met zoutzure pepsine.)
In het vorige hoofdstuk werd berekend, dat na een lang-
durige ascorbinezuur-armc voeding minder dan 3000 mgr.
ascorbinezuur noodig is om verzadigd te geraken. Patiënt
B. J. B. wijkt hier wel sterk van af.
Nog terloops zij over deze patiënt het volgende opgemerkt.
Tijdens de verzadigingskuur werd zijn carieus gebit verwij-
derd. — De temperatuur, die vóór de ascorbinezuur-verstrek-
king 's avonds boven de 38° C (rectaal) kwam, bleef erna in
den regel onder de 38° C. De algemeene toestand ging duide-
lijk vooruit, het gewicht nam toe en bedroeg op 27 Septem-
ber 80 KG.
Op 17 October werd er weer een Röntgenphoto gemaakt,
beide Infiltraten waren duidelijk in grootte afgenomen. De
maximale temperatuur bedroeg 37,4° C.
1 December woog patiënt 99,5 KG., 29 Januari '35 werd
hij in goeden toestand ontslagen.
2. J. H. V. d. B., 18 jr, was 16 Mei '34 opgenomen voor een
haemoptoë. De rechter long was auscultatorisch vol rhonchi
en op de Röntgenphoto vond men een dichte uitzaaiing in de
rechter long (Zie fig. 3). 23 Augustus kreeg hij weer een
haemoptoë, de algemeene toestand bleef slecht. Het gewicht
verliep als volgt:
19.6nbsp;66 KG.
18.7nbsp;70 KG.
27.9nbsp;69 KG.
Daarna werd in October een verzadigingskuur gedaan,
waarbij ook hij op een ascorbinezuurvrij diëet gezet werd. Het
schema volgt hier:
Datum |
Hoeveelheid |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding in 3 uur | |
Direct |
Na H,S | |||
28-9.'34 |
gewone kost |
3,5 |
2,16 |
0,98 |
29 ., |
0 mgr. | |||
30 ., |
0 „ | |||
1.10-'34 |
0 ., |
2,8 |
0,85 | |
's avonds | ||||
200 mgr. | ||||
2 „ |
200 ., |
2,- |
0,66 | |
200 ., | ||||
3 „ |
200 „ |
2,6 |
1,5 | |
200 „ | ||||
4 ., |
200 ,. |
2,6 |
1,3 | |
200 .. | ||||
5 „ |
200 „ |
2,7 |
1,6 | |
200 „ | ||||
6 „ |
200 „ |
3,- |
2,2 | |
7 „ |
200 ,. | |||
8 „ |
200 ., |
4,- |
3,5 | |
200 ., | ||||
9 „ |
200 „ |
6.9 |
3,3 | |
200 ,. | ||||
10 „ |
200 „ |
53 |
34 | |
200 ., | ||||
11 „ |
200 ., | |||
200 „ | ||||
12 .. |
200 ,. |
54 |
50 | |
200 ., |
Patiënt bleek verzadigd te zijn op 10 October, na 3200 mgr.
ascorbinezuur. De proef duurde 11 dagen, waarin, volgens de
berekening van van Eekelen, normaliter 11 x 50 mgr. = 550
mgr. verbruikt zou zijn geworden. Patiënt verkeerde dus 3200
mgr. — 550 mgr. = 2650 mgr. onder het verzadigingspunt,
ondanks het feit, dat hij reeds sedert Mei goed gevoed werd.
Ook hier moeten we veronderstellen, dat deze voeding voor
hèm niet toereikend was geweest, om aan zijn behoefte aan
ascorbinezuur te voldoen.
Na de proef bleef hij onder dezelfde omstandigheden als
ervoor. Zijn lichaamsgewicht nam nu toe, bedroeg op
1-12nbsp;78 KG.
3- 1nbsp;83 KG.
Zomer '35nbsp;100 KG.
-ocr page 49-De algemeene toestand is nu goed. In de longen zijn nog
wel rhonchi te hooren.
3. A. F., 65 jr., letterzetter. Werd begin Januari '36 opge-
nomen voor tuberculosis pulmonum. Na 7 weken geleefd te
hebben op gewone kost (met aardappelen, groente en een
vrucht per dag) werd op 19 Februari de verzadigingsproef
begonnen.
Datum |
Hoeveel- |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding in 3 uur |
Opmerkingen | |
Direct |
Na HjS | ||||
19.2.'36 |
0 mgr. |
3,26 |
1,19 |
0,62 |
39 pet.—5 pet. = |
200 „ |
34 Petechien | ||||
200 „ | |||||
20 |
200 „ |
1,90 |
0,63 | ||
200 „ | |||||
21 „ |
200 |
2,05 |
1,01 | ||
200 „ | |||||
22 ., |
200 „ |
2,48 |
1,41 | ||
200 „ | |||||
23 „ |
200 „ |
gedeeltelijk uit- | |||
gebraakt | |||||
24 „ |
200 ., |
3,08 |
1,59 |
19 Petechien | |
25 ., |
zuu ,, |
4,52 |
2,50 | ||
26 ., |
200 „ |
15,22 |
8,84 |
4,96 | |
27 „ |
200 „ |
6,85 |
4,05 | ||
28 „ |
200 „ |
5,21 |
2,68 | ||
29 „ |
200 „ |
24,55 |
17,11 |
Het verzadigingspunt werd bereikt op 29 Februari, hoewel
het reeds eenige dagen van tevoren aangekondigd werd door
een iets verhoogde uitscheiding. Er was toen toegediend 3200
mgr. De proef duurde 10 dagen, waarin normahter 500 mgr.
verbruikt zou zijn. Er was dus 3200 mgr. — 500 mgr. = 2700
mgr. noodig om de verzadiging te bereiken; alweer een zeer
hoog bedrag voor iemand, die normaal gevoed was.
Er bestond het vermoeden, dat ook koortsige ziekten een
-ocr page 50-verhoogd ascorbinezuur-verbruik ten gevolge zouden hebben.
De volgende verzadigingsproef geeft wel een aanwijzing in
die richting:
4. J. M., 14 jr., empyeem. De voeding was normaal: brood,
enz., soep; vleesch, aardappelen, groente; verder 1 L. melk en
ongeveer 2 sinaasappels daags. De verzadigingsproef verliep
als volgt:
Datum |
Hoeveel- |
mgr. asc.z. |
Uitscheiding in 3 uur |
Opmerkingen | |
Direct |
NaHjS | ||||
13-9-'35 |
8,78 |
2 petechiën | |||
20 ,. |
0 mgr. |
4,03 |
3,13 | ||
21 |
200 „ |
6,26 |
3,76 | ||
22 ,. |
200 „ | ||||
23 „ |
200 „ |
2,75 |
1,58 | ||
24 „ |
200 „ |
6,01 |
3,09 | ||
25 „ |
200 „ |
4,87 |
6,12 | ||
26 „ |
200 „ | ||||
27 ., |
200 „ |
12,37 |
8,84 |
6,12 | |
28 „ |
200 „ |
18,82 |
15,30 |
Hoewel patiënt behoorlijk gevoed was, en het ascorbinezuur-
gehalte van het bloed 8,78 mgr/L. bedroeg, had hij 1400 mgr.
ascorbinezuur noodig om in 7 dagen het verzadigingspunt te
bereiken. Hetgeen voor een jongen van 14 jaar veel is (men
vergelijke dit met de verzadigingsproef van C. d. B. op
blz. 26).
Bovenstaande proeven geven den indruk, dat deze patiën-
ten in den tijd vóór de proef meer ascorbinezuur (zooals dat
per os opgenomen wordt) verbruikt hebben, dan men norma-
hter mag verwachten. Een nadere preciseering van de ver-
bruikte hoeveelheden was helaas niet mogelijk. Men had de
patiënten dan moeten onderwerpen aan een proef, zooals
Van Eekelen (6) met zich zelf deed, n.1.: eerst verza-
digen, dan geruimen tijd op een ascorbinezuurvrij diëet zetten,
daarna weer verzadigen. Uit de voor deze laatste verzadiging
noodzakelijke hoeveelheid ascorbinezuur, en het aantal dagen
dat verliep nâ de eerste verzadiging, zou men het verbruik
per dag kunnen berekenen. Het leek mij echter niet raadzaam
zieken aan deze proef te onderwerpen.
De verzadigingsproeven van de tuberculosepatiënten en het
verdere verloop van het proces bij de eerste twee, die een
prognostisch ongunstige aandoening hadden, maken het de
moeite waard de proeven van Mc. Conkey en Smith
(31 ) te releveeren.
Zij zetten caviae op een vitamine-vrij diëet, en gaven ze
tuberkelbacillen-houdend sputum per os. Een deel der proef-
dieren kreeg extra levertraan, een deel kreeg extra tomaten-
sap, en een deel kreeg zoowel levertraan als tomatensap extra.
Er waren totaal 72 proefdieren.
Hiervan kregen er 37 te weinig ascorbinezuur, en onder
deze dieren kregen er 26 tuberculeuse ulceraties in de darm.
De overige 35 kregen ascorbinezuur in de vorm van tomaten-
sap; onder deze dieren waren er slechts 2 met tuberculeuse
ulceraties in de darm.
Op de verspreiding van de tuberculose in andere organen,
als lever, milt en longen, werd geen duidelijke invloed ge-
vonden.
De levertraan had in deze proeven geen invloed; er werd
geen verschil gevonden tusschen de levertraan-dieren en de
controles.
Een andere proef op dit gebied deed Leichtentritt
(37). Hij bracht bij caviae tuberkelbacillen intraperitoneaal in.
Groep I kreeg geen ascorbinezuur, noch levertraan, groep
II kreeg dezelfde voeding met citroensap extra, groep III
kreeg levertraan extra.
De dieren van groep I kregen uitgebreide tuberculose van
lever, milt en omentum; het gewichtsverhes bedroeg gemid-
deld 22,3nbsp;'
De diéren van groep II (citroensap extra) kregen enkele
-ocr page 52-haardjes in lever, milt en mesenteriale lymphklieren. De vet-
depóts bleven over het algemeen behoorlijk; het gewichts-
verlies was in deze groep gemiddeld 1,3 %.
De dieren van groep III (levertraan extra) kregen een uit-
gebreide tuberculose van lever, milt en Omentum; het gewichts-
verlies bedroeg gemiddeld 19,5 %.
Het citroensap schijnt hier een goede invloed gehad te
hebben, hetwelk van de levertraan niet kan worden gezegd.
Mouriquand, Rochaix en Michel (38) deden
eveneens proeven met caviae; zij zetten de dieren op een
scheurbuik-diëet en infecteerden hen met tuberkelbacillen. De
infectie verliep bij deze dieren niet erg heftig, toch stierven
zij spoedig. Zij hadden dan grove afwijkingen in de milt.
Een tweede groep proefdieren kreeg dezelfde behandeling,
met toevoeging van ascorbinezuur. De infectie verliep eerst
heftig, later meer latent. Deze dieren hadden geringe af-
wijkingen in de milt, maar toch ook nog afwijkingen in de
longen.
Het in dit hoofdstuk besprokene is in overeenstemming met
enkele mededeehngen in de literatuur betreffende toediening
van Vitamine-C rijk voedsel bij tuberculose van den mensch.
Vooral kreeg men goede resultaten, indien longtuber-
culose gecompliceerd was door een darmtuberculose. En dit
komt vaker voor dan men vroeger uit de klinische verschijn-
selen opmaakte. Vos (23) beschreef, dat de darmafwijkin-
gen meestal slechts Röntgenologisch zijn aan te toonen, en in
hetzelfde artikel wijst hij ook op de gunstige resultaten van
de verstrekking van veel Vitamine-'C-houdend voedsel.
Ook Bronkhorst (103) dient in deii laatsten tijd sys-
tematisch het ascorbinezuur toe in het sanatorium „Berg en
Boschquot; en ziet daarvan goede resultaten.
De vraag rijst, hoe men zich de goede invloed van het
ascorbinezuur hier moet voorstellen.
Een directe invloed van het ascorbinezuur op de tuberkel-
bacillen is niet goed aan te nemen; de vermelde proeven geven
daarvoor ook geen aanknoopingspunten.
Wel zou men zich kunnen voorstellen, dat bij de boven-
genoemde darmafwijkingen de resorptie van alle voedsel lijdt,
zoo ook van het ascorbinezuur. Het lichaam krijgt hieraan
een tekort; de algemeene toestand blijft slecht. Geeft men nu
zeer veel ascorbinezuur, dan vult het lichaam hieruit zijn voor-
raden aan, de resistentie wordt beter, de afwijkingen minder
groot, de resorptie wordt beter en de goede voeding (waar-
aan steeds groote waarde wordt gehecht) komt beter tot zijn
recht; het lichaamsgewicht neemt toe.
Men kan het zich ook nog op een andere wijze voorstellen.
Tengevolge van de langdurige koortsperiodes, die dergelijke
patiënten achter de rug hebben, is de ascorbinezuur-reserve
van het hchaam sterk gedaald Indien wij hier een analogie
mogen aannemen tusschen het verloop van de tuberculose
bij de cavia en bij den mensch, dan kunnen wij de toestand
vergelijken met die, waarin de caviae verkeerden in de proef
van M c. C o n k e y en S m i t h (31). Toediening van ascor-
binezuur stelt de darm in de gelegenheid zich te herstellen,
waarna de resorptie ook verbetert en de goede voeding beter
tot zijn recht komt. Het lichaamsgewicht neemt toe, en de
algemeene toestand gaat vooruit.
Er zijn geen feiten bekend, die mij aan een van beide ver-
onderstellingen de voorkeur doen geven.
HOOFDSTUK VIII.
HET ASCORBINEZUUR-GEHALTE
VAN HET BLOED.
Vóórdat de chemische bepaling van het ascorbinezuur in
het bloed mogelijk was, en men toch het wisselende gehalte
van de voeding aan ascorbinezuur kende, had men reeds ge-
tracht een eenigszins quantitatief inzicht te verkrijgen in de
ascorbinezuur-voorraad van den mensch. Men bouwde daarbij
voort op het best bekende scheurbuik-symptoom, n.1. de pete-
chiale bloedingen; men bepaalde de resistentie der capillairen.
Bij evidente scheurbuik zijn de wanden der haarvaten zoo
weinig weerstandskrachtig, dat zij door de druk, die het bloed
in de capillairen nog over heeft, barsten.
Bij menschen met normale voeding zijn de wanden der
capillairen bestand tegen de druk, welke bij het meten van
de bloeddruk wordt bereikt. Deze hebben dus een hooge
capillaire resistentie.
Ö h n e 11 (27) en Göthlin (35, 36) veronderstelden nu,
dat de capillaire resistentie een maat zou zijn voor de ascor-
binezuur-voorraad van het lichaam in de latente stadia van
de scheurbuik.
Een verlaagde capillaire resistentie is echter geen symp-
toom, dat alleen bij latente of manifeste scheurbuik voorkomt.
Reeds Rümpel en Leede beschreven het verschijnsel bij rood-
vonk. Göthlin (35) zelf vermeldt het bestaan van het ver-
schijnsel bij albuminurie en acute infectieziekten. (Dit laatste
zou op zich zelf nog in overeenstemming kunnen zijn met
het verhoogde verbruik aan ascorbinezuur.) Zelfs eenige
maanden na het doormaken van mazelen of roodvonk kan de
capillaire resistentie nog verlaagd zijn. Met deze factoren
hield hij rekening, toen hij de capillaire resistentie gebruikte,
om het vóórkomen van latente scheurbuik te onderzoeken.
De bepaling van de capillaire resistentie geschiedt als volgt
(Göthlin 35):
Met een rubberstempel wordt een cirkel met een middellijn
van 6 cm. gedrukt op de huid aan de binnenzijde van de elle-
boog, in de buiging. Met een vergrootglas van 5 dioptrieën
wordt de huid binnen de cirkel afgezocht op eventueel reeds
aanwezige petechiën. Het is goed, de huid met een plat stuk
glas anaemisch te drukken; men ziet de petechiën dan beter
tegen de omgeving afsteken.
Om de bovenarm wordt nu de manchet van een bloeddruk-
meettoestel volgens Riva-Rocci gebracht; de onderrand van de
manchet moet lYi cm. van de rand van de cirkel verwijderd
blijven.
Het is van belang, dat de onderarm op de hoogte van het
hart blijft. Anders zou de druk van het bloed in de vaten
kunnen veranderen.
De bepaling geschiedt het beste bij kamertemperatuur. Ook
dc huid van de proefpersoon moet op kamertemperatuur zijn;
de proefpersoon mag niet pas uit een warm bad komen of aan
sport gedaan hebben. Tijdens de proef moet hij stil zitten.
De druk in de manchet wordt op 50 mm. Hg gebracht;
Göthlin bepaalde bovendien de capillaire resistentie bij 35 mm.
Hg. Voor mijn proeven gebruikte ik steeds een druk van
50 mm. Hg.
De druk wordt 15 minuten gehandhaafd. Daarna wacht
men tot de cyanose weg is, hetgeen versneld kan worden door
de arm omhoog te houden. Dan legt men het glas op de huid
binnen den cirkel, en telt de petechiën met het vergrootglas.
Zijn er veel petechiën, dan is het raadzaam met inkt de
cirkel in vakken te verdeelen of de petechiën te merken.
De interpretatie van het resultaat is volgens Göthlin de
volgende: vindt men bij proefpersonen (waarbij diegenen met
albuminurie en die, welke een acute infectieziekte hebben of
hadden, buiten beschouwing gelaten werden) bij 50 mm. Hg
druk minder dan 4 petechiën, dan zou de ascorbinezuur-
voorraad voldoende zijn.
Vindt men meer dan 8 petechiën, dan zouden zij in een toe-
stand van latente scheurbuik verkeeren.
Proefpersonen met 4 tot 8 petechiën zijn dan grensgevallen.
Göthlin onderzocht op deze wijze verschillende groepen
schoolkinderen in Zweden. Hij ging dus uit van meerendeels
gezonde proefpersonen. Hij vond nu verschillen in dc capil-
laire resistentie al naar gelang van de verschillende voeding in
de woonplaatsen van de kinderen (29).
Voedde hij een groep proefpersonen met sinaasappelen,
dan verminderde het aantal personen met veel petechiën. Zoo
ook vond hij er minder vlak na den zomer, dan in den winter
(bij eenzelfde groep). Bovendien bleek hem, dat de kinderen
met een hoog aantal petechiën door de onderwijzers voor de
zwaksten werden gehouden, hoewel de ouders hen als gezond
beschouwden.
Ook Gedda (28) onderzocht op deze wijze groepen
proefpersonen. Hij vond bij dezelfde groep individuën in Mei
gemiddeldnbsp;petechiën en in September gemiddeld 2%
petechiën.
Bij de patiënten, die na April '35 in St. Joannes de Deo
werden opgenomen, werd naast het ascorbinezuur-gehalte van
het bloed ook de capillaire resistentie bepaald, en wel volgens
bovenstaande werkwijze. De resultaten staan vermeld in
Tabel I.
Van de patiënten met een lage capillaire resistentie valt op
te merken, dat vele een hooge leeftijd hebben (Nos. 1, 3, 4.
25), hoewel de hooge leeftijd op zich zelf geen reden voor
een lage capillaire resistentie is. Het ascorbinezuur-gehalte bij
deze patiënten was niet laag.
No. 59 had 35 petechiën en een ascorbinezuur-gehalte van
het bloed van 1,33 mgr/L. (zie ook zijn verzadigingsproef op
blz. 27 no. 4, N., 69 jr.) Maar op 25 Februari, na zijn ver-
zadiging, had hij er nóg meer dan 8 1
Merkwaardig is no. 18, een alleen wonend kunstschilder.
De huid onder hartshoogte (zoowel op de romp en de beenen,
als op de armen) vertoonde ontelbare petechiën, was erythe-
mateus en schilferend. Vóór deze verschijnselen had hij al
jaren last van tandvleeschbloedingen gehad, waarvoor zijn
gebit was verwijderd.
Zijn voeding was zeer ongeregeld Vaak nuttigde hij pas
's avonds wat brood met gebakken eieren en vleesch. Hij ge-
bruikte verder per dag 2 flesschen melk, 30 sigaretten, 10 kop
koffie en, zeker om dit te compenseeren, nog adaline. Als
vrucht gebruikte hij af en toe een banaan; een warme maaltijd
nuttigde hij zoowat eens in de maand.
De druk in de manchet van het bloeddruktoestel veroor-
zaakte onmiddellijk een heftige roodheid van dc onderarm
en pijn; na afloop was het aantal petechiën niet te tellen.
Er werd de diagnose: scheurbuik overwogen. Maar het
ascorbinezuur-gehalte van het bloed bedroeg 4,27 mgr/L. De
huidarts, Dr. K. Edel, stelde de diagnose op adaline-vergif-
tiging, welke misschien deze vorm had aangenomen door een,
zij het dan relatief, ascorbinezuur-gebrek.
Verlaagde capillaire resistentie gaat dus lang niet altijd ge-
paard mêt een laag ascorbinezuurgehalte van het bloed. Om-
gekeerd gaat ook een laag ascorbinezuur-gehalte van het bloed
lang niet altijd gepaard met een verlaagde capillaire resistentie
(zie Tabel I). Van eenige paralelliteit tusschen de capillaire
resistentie en het ascorbinezuur-gehalte van het bloed is dus
geen sprake, zooals van Eekelen (6) reeds mededeelde.
Nu is hier gewerkt met patiënten i.p.v. met gezonde jonge
proefpersonen, zooals de Zweedsche onderzoekers deden.
Maar dit maant juist tot groote voorzichtigheid om uit het
aantal personen met een verlaagde capillaire resistentie af te
leiden, hoe de voedingstoestand t.o.v. het Vitamine-C bij een
bepaalde bevolking is.
Dat er soms wel verband kan bestaan tusschen het ascor-
binezuur en de capillaire resistentie wil ik niet ontkennen. De
goede resultaten, die Engelkes (21) en Schiff (98)
zagen van ascorbinezuur-toediening bij essentieele thrombo-
penie pleiten voor een samenhang: zoo ook een mededeeling
van Dalldoff en Russell (68).
Het aantal patiënten met verlaagde capillaire resistentie, dat
ik in het verloop van het onderzoek vond, was te gering en
daarbij te ongelijksoortig, om er conclusies uit te kunnen
trekken. Bovendien staat het niet vast, in hoeverre de capil-
laire resistentie een stabiele eigenschap is, die geen schom-
melingen vertoont. Men kan dus over „postquot; en „propterquot;
van een verhooging der capillaire resistentie na ascorbinezuur-
toediening slecht oordeelen.
Nog een enkele opmerking moet hier aan worden toege-
voegd. GoldenDainow(85) beschreven, hoe erythemen
en erythrodermieën, welke ontstaan na inspuiting van anti-
luetica (salvarsan en neomesarca), beïnvloed kunnen worden
door ascorbinezuur. Bij enkele patiënten, welke overgevoelig
waren voor die anti-luetica, kon de kuur ermee worden voort-
gezet, indien de steriele oplossing van het middel tevens 100
mgr. ascorbinezuur bevatte.
In de literatuur is nog sprake van een gunstige invloed, die
-ocr page 59-ascorbinezuur zou hebben bij haemophihe. Bij een jongen van
10 jaar, die hieraan leed, kon ik een verzadigingsproef doen.
Zijn kwaal verhep met remissies. Er was al eenige malen
bloedtransfusie op hem toegepast.
Voordat de verzadigingsproef begon, had hij geruimen tijd
onder slechte omstandigheden verkeerd.
Thuis was hem al 400 mgr. ascorbinezuur gegeven.
Het gehalte in het bloed bedroeg toen 14,45 mgr/L., de
venapunctiewond bloedde niet na.
Na nogmaals 400 mgr. ascorbinezuur was hij verzadigd,
het gehalte in het bloed was toen 14,16 mgr/L. Hij heeft dus
totaal 800 mgr. ascorbinezuur gekregen, hetgeen niet abnor-
maal hoog is.
Deze proef laat over het verband tusschen haemophilie en
ascorbinezuur geen enkele conclusie toe.
HOOFDSTUK IX
CONCLUSIES.
Het ascorbinezuur-gehalte van het bloed blijkt vrij veel uit-
een te loopen. van 1,33 mgr/L. tot 17,09 mgr/L. (Tabel I).
Men mag in mijn gevallen wel aannemen, dat een bedrag
boven 10 mgr/L. hoog is (meestal verzadiging),
5 — 10 mgr/L. is voldoende,
3 _ 5 mgr/L. is slechts een matig gehalte,
onder 3 mgr/L. is laag.
De uitscheiding is bij onverzadigde menschen wisselend, en
is geen maat voor het ascorbinezuur-gehalte van het bloed
(Tabel II).
Er is geen duidelijk verschil in het ascorbinezuur-gehalte
van het bloed tusschen menschen met anatomische afwijkin-
gen (herniae, fracturen, commotio) en die met ziekten.
Het ascorbinezuur-gehalte van het bloed vertoont een jaar-
lijksche schommeling, met een minimum in de maanden
Januari-Maart en een maximum in de maanden Juni-October
(in welke maanden de gevonden waarden verder uit elkaar
liggen dan in de wintermaanden).
De drempelwaarde van het bloed, waarbij het lichaam ver-
zadigd geraakt, hgt bij ongeveer 9—15 mgr/L.
Menschen, die weken- of maandenlang leefden op een dieet
-ocr page 61-met weinig of geen ascorbinezuur, kunnen in den regel met
1,5 gr. tot 3 gr. ascorbinezuur verzadigd worden.
Een drietal patiënten met longtuberculose bleek 2,5 gr. tot
4 gr. noodig te hebben om verzadigd te geraken ondanks het
feit, dat zij op gewone wijze gevoed waren (met aardappelen,
groente en vruchten). Zij hadden waarschijnlijk meer ascor-
binezuur noodig gehad dan anderen (zie opmerking blz. 37).
Na de verzadiging werd bij twee hunner de algemeene toe-
stand veel beter, vooral het lichaamsgewicht nam sterk toe
(bij de derde is de proef nog tekort geleden om eventueele
veranderingen te kunnen opmerken).
Ook een empyeempatiënt, die normaal gevoed was, bleek
meer ascorbinezuur (1400 mgr.) noodig te hebben om verza-
digd te worden dan een jongen van gelijken leeftijd met een
fractuur, die vóór zijn opneming maar één maal per week een
warme maaltijd kreeg (1000 mgr.).
De capillaire resistentie (bepaald volgens de methode van
Göthlin) is geen maatstaf voor het ascorbinezuur-gehalte van
het bloed.
Bij een aantal patiënten werd het ascorbinezuurgehalte van
het bloed bepaald met de methode van Tillmans, zooals deze
werd uitgewerkt door van Eekelen, Emmerie en Wolff. Boven-
dien werd de capillaire resistentie bepaald volgens de methode
van Göthlin. De uitkomsten zijn vermeld in Tabel I.
Het ascorbinezuurgehalte van het bloed blijkt vrij veel uiteen
te loopen, van 1,33 mgr/L. tot 17,09 mgr/L. (Tabel I).
Men mag in mijn gevallen wel aannemen, dat een bedrag:
boven 13 mgr/L. uitstekend is (meestal verzadiging).
10 — 13 mgr/L. is goed.
5 — 10 mgr/L. is voldoende,
onder 5 mgr/L. is onvoldoende.
Er is geen duidelijk verschil in het ascorbinezuur-gehalte
van het bloed tusschen menschen met anatomische afwijkingen
(herniae, fracturen, commotio) en die met ziekten.
Het ascorbinezuurgehalte van het bloed vertoont een
jaarlijksche schommehng, met een minimum in de maanden
Januari-Maart en een maximum in de maanden Juni-October
(in welke maanden de gevonden waarden verder uit elkaar
liggen dan in de wintermaanden).
Enkele proefpersonen werden door dagelijksche toediening
van een quantum ascorbinezuur verzadigd, terwijl zij overi-
gens een Vitamine-C-vrij diëet kregen. De uitscheiding werd
bepaald door onderzoek van de urine, uitgescheiden gedurende
3 uur na de toediening. Nam de uitscheiding plotseling toe,
dan beteekende dit, dat de drempelwaarde in het bloed tijdens
de resorptie overschreden werd.
De drempelwaarde van het bloed, waarbij het lichaam ver-
zadigd raakt, ligt bij ongeveer 9—15 mgr/L.
Menschen, die weken- of maandenlang leefden op een diëet
met weinig of geen ascorbinezuur, konden in den regel met
1,5 gr. tot 3 gr. ascorbinezuur verzadigd worden.
Een drietal patiënten met longtuberculose bleek 2,5 gr. tot
4 gr. noodig te hebben om verzadigd te geraken ondanks het
feit, dat zij op gewone wijze gevoed waren (met aardappels,
groente en vruchten). Zij verbruikten waarschijnlijk meer
ascorbinezuur dan de andere onderzochte patiënten.
Na de verzadiging werd bij twee hunner de algemeene toe-
stand veel beter, vooral het lichaamsgewicht nam sterk toe
(bij de derde is de proef nog tekort geleden om eventueele
veranderingen te kunnen opmerken).
Ook een empyeempatiënt, die normaal gevoed was, bleek
meer ascorbinezuur (1400 mgr) noodig te hebben om ver-
zadigd te worden dan een jongen van gelijken leeftijd met een
fractuur, die vóór zijn opneming maar één maal per week een
warme maaltijd kreeg (1000 mgr).
De resistentie der capillairen (bepaald volgens de methode
van Göthlin) is geen maatstaf voor het ascorbinezuurgehalte
van het bloed, zooals blijkt uit tabel L
RÉSUMÉ.
On a déterminé la teneur en acide ascorbique du sang de
divers malades d'après la méthode de Tillmans, modifiée
par van Eekelen, Emmerie et Wolff. On a aussi déterminé
dans les mêmes cas la résistance capillaire selon la méthode
de Göthlin. Les résultats sont incorporés dans la Table L
Le titre d'acide ascorbique du sang varie dans les expé-
riments mentionnés entre 1,33 et 17,09 mgr. p. L.
On peut admettre qu'une quantité de:
plus de 13 mgr/L est excellente (stade saturé),
de 10—13 mgr/L est bonne,
de 5—10 mgr/L est suffisante,
de 0—5 mgr/L. est insuffisante.
La teneur en acide ascorbique du sang des personnes avec
des maladies chirurgicales (hernies, fractures, commotions
cérébrales) est la même que celle des gens qui souffrent de
maladies internes. On a constaté une différence dans le titre
d'acide ascorbique en rapport avec la saison, un minimum se
présentant en janvier-mars et un maximum en juin-octobre.
On a saturé avec des doses journalières d'acide ascorbique
des personnes, soumises à un régime sans cette vitamine.
Trois heures après qu'elles avaient pris la vitamine, on a
déterminé le titre de l'acide ascorbique de l'urine; l'excrétion
de la vitamine était soudainement augmentée au moment que
le seuil de la teneur du sang était atteint. A ce moment le
titre du sang était environ de 9 à 15 mgr. p. L.
Les personnes saines, qui vivent d'un régime avec peu ou
point d'acide ascorbique, sont saturées avec 1,5—3 gr. d'acide
ascorbique. Trois personnes avec tuberculose des poumons
n'étaient saturées que par 2,5—4 gr., quoique leur régime
fût suffisant quant à l'acide ascorbique (elles mangeaient
chaque jour des pommes de terre, des légumes et des fruits).
Vraisemblablement elles avaient besoin de plus d'acide as-
corbique que les personnes normales. Après saturation avec
l'acide ascorbique l'état de deux de ces malades améhorait
beaucoup; leur poids s'augmentait considérablement (le temps
après la saturation du troisième malade est trop court pour
qu'on puisse déjà constater une amélioration). Un malade avec
empyème du thorax avait besoin de plus d'acide ascorbique
(1400 mgr) pour être saturé qu'un garçon normal du même
âge, qui ne prenait qu'un seul repas chaud par semaine
(1000 mgr).
La résistance capillaire ne varie pas avec le titre d'acide
ascorbique du sang; on ne peut pas se servir de cette méthode
pour déterminer la précarence en vitamine C. ( Table I ).
ZUSAMMENFASSUNG.
Im Blut von Patienten wurde der Ascorbinsäure Gehalt be-
stimmt nach der Methode von Tillmans-van Eekelen, Emmerie
und Wolff. Auszerdem wurde eine Prüfung der Resistenz der
Kapillaren nach Göthlin durchgeführt. Die Ergebnisse sind in
Tabelle I zusammengestellt.
Der Ascorbinsäuregehalt im Blut schwankt in meinen
Untersuchungen zwischen 1,33 und 17.09 mgr/L. Man darf
annehmen, dasz:
über 13 mgr/L sehr gut (meist Sättigung)
von 10—13 mgr/L gut
von 5—10 mgr/L genügend.
unter 5 mgr/L ungenügend ist.
Es haben sich keine wesentlichen Unterschiede ergeben in
Bezug auf den Ascorbinsäure-Blutspiegel zwischen Patienten
mit chirurgischen (Hernia, Fractur, Commotio cerebri) und
solchen mit inneren Erkrankungen. Es wurde eine jahres-
zeithche Schwankung des Ascorbinsäure-Blutgehaltes ge-
funden mit einem Tiefpunkt in Januar-März und einem
Gipfel im Juni-Oktober.
Einige Personen mit Vitamin-C-armer Kost wurden ge-
sättigt durch tägliche Gaben von Ascorbinsäure. 3 Stunden
nach Einnahme der Ascorbinsäure wurde die Ausscheidung
im Harn bestimmt. Stieg die Ausscheidung plötzlich, so war
die Blutschranke erreicht. Der Wert der Blutschranke lag
zwischen 9 und 15 mgr/L.
Gesunde Menschen mit einer Nahrung, die arm an oder
frei von Vitamin C ist, können mit 1,5—3 gr. Ascorbinsäure
gesättigt werden.
3 Patienten mit Lungentuberkulose benötigten 2,5—4 gr..
trotzdem ihre Nahrung genügend Vitamin C enthielt (Kar-
toffeln, Gemüse, Früchte). Wahrscheinlich verbrauchten sie
mehr als normal.
Nach erreichter Sättigung hat sich der Zustand bei 2 dieser
Patienten sichtlich gebessert, auch das Körpergewicht nahm
zu. (Die Beobachtungszeit des dritten Patienten ist noch zu
kurz, um ein Urteil zu erlauben).
Ein Patient mit Empyema thoracis und einer völlig ge-
nügenden Ernährung benötigte ebenfalls mehr Ascorbinsäure
für die Sättigung (1400 mg), als ein gleichalteriger Junge,
mit einer chirurgischen Krankheit, der vor der Klinikaufnahme
nur eine warme Mahlzeit pro Woche nahm (1000 mg).
Die Grösze der Kapillar-Resistenz geht nicht parallel
mit dem Ascorbinsäure-Gehalt des Blutes (Tabelle 1) und
kann daher nicht benutzt werden für die Erkennung eines
„ Praekarenzquot;-Zustandes.
SUMMARY.
The ascorbic acid-content of the blood of patients has
been determined by the method of Tillmans-van Eekelen,
Emmerie and Wolff. Also has been applied the „capillar
resistance testquot; of Göthlin. The results are given in Table I.
The ascorbic acid-content of the blood varies in my
experiments from 1,33 — 17,09 mgr/L.
It is assumed that a content:
higher than 13 mgr/L is excellent (saturation),
from 10—13 mgr/L is good,
from 5—10 mgr/L is sufficient,
under 5 mgr/L is insufficient.
I could not find a difference between the ascorbic acid
content of the blood of people with chirurgical diseases (viz.
hernia, fracture, commotio cerebri) and of those with internal
diseases.
I found an annual variation of the ascorbic acid content
of the blood with a minimum in January-March and a
maximum in June-October.
Some persons were saturated by daily gifts of ascorbic
acid, their diet being otherwise deficient in ascorbic acid. The
excretion in the urine was determined three hours after the
ascorbic acid was taken. When the excretion suddenly in-
creased, the limit of the content of ascorbic acid in the blood
was reached; the value of the limit lying between 9 and 15
mgr. pro L.
Healthy people living on a diet with little or no ascorbic
acid can be saturated with 1,5—3 gr. of ascorbic acid.
Three patients with tuberculosis of the lungs needed 2,5—4
gr., not withstanding their diet was sufficient in ascorbic acid
(they ate potatoes, vegetables and fruits). They consumed
probably more ascorbic acid than normal people.
After the saturation the condition of two of them im-
proved considerably; their weight increased a great deal (the
time of observation after saturation of the third patient was
too short to state changes of his condition).
A patient with empyema thoracis, who had a normal diet
also needed more ascorbic acid for saturation (1400 mgr)
than a boy of the same age with a chirurgical disease, who
before entrance in the hispital, got but one hot meal weekly
(1000 mgr).
The capillar resistance is not parallel with the ascorbic
acid content of the blood (table I) and cannot be used for
the determination of a ,,precarencequot; condition.
TABEL I
Het ascorbinezuur-gehalte van het bloed en dc capillaire resistentie
(1935—1936)
c
Naam
Leeitijd
Beroep
Diagnose
is
03
|l
Voeding
a
H. V. d. H.
75 jr
Cystitis
6.5
G. T. W.
21 jr
Melkventer
Appendiculair
infiltraat.
2.5
2 X daags brood.
Soep, groente,
4 aardappelen,
pudding.
( Oudeliedenhuis).
Een sinaasappel
daags.
2 X daags brood,
melk.
Vleesch, groente,
2 aardappelen, pap.
Veel bananen en 2
tot 4 sinaasappels
5,15
47
Sediment:
leucocgten
13
5.67
Sedert 5 dagen
melkkost en
1nbsp;sinaasappel daags.
2nbsp;X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen, pap.
1 X per week een
appel.
1nbsp;X daags brood
Weinig groente,
5 tot 6 aardappelen,
pap.
Geen vruchten.
2nbsp;X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen, pap.
Geen vruchten.
Sedert 8 weken
melkkost;
geen vruchten.
4-
6,87
28
C. K.
84 jT
Mandenmaker
Care. penis
6.5
Spoor
6.96
50
T. W. S.
68 jr
Bloemist
Care. ventr?
7.5
3,61
H. V. d. A.
47 jr
Landarbeider
Hydrocele
G. H. V. d. L.
39 jr
Metselaar
Ulcus ventriculi
11.5
2.84
11.5
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
üJ
C 4)
l-g
•H .c
Voeding
15.5 P. O.
38 jr
Stoker op trawler
Confusie arm.
17.5 H. P.
48 jr
Winkelchei
Hyperfensie
23.5 T.
40 jr
Paardenkoopman
Appendiculair
infiltraai.
10nbsp;27.5 P.
32 jr
Constructeur
Fractuur
11nbsp;H. J. J.
72 jr
Huisknecht
Prostaathypertr.
12nbsp;M. H. V.
35 jr
Bode
Tuberc. puim.
13 7.6 C. d. B.
14 jr
Loopjongen
Bekkeniractuur
14 14.6 J. F. H.
54 jr
Melkrijder
Ulcus pylori
2 X daags brood.
Visch, groente,
aardappelen.
Geen vrachten.
2 X daags zoutloos
brood.
Aardappelparée.
groente, pap.
Sap met 2 sinaas-
appels per dag.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
5,63
6,75
zie verza-
digings-
proef
blz. 26
20^6
=14
4.63
2 X daags brood.
4 aardappelen,
veel groente,
veel vrachten.
2 X daags brood.
Groente,
1nbsp;aardappel, soms
gestoofde pruimen.
Geen vruchten.
2nbsp;X daags brood.
Soep; vleesch,
groente,
aardappelen.
Een appel daags.
Brood.
1 X per week
aardappelen en
groente en een
vrucht.
Pap, melk, beschuit;
soep, visch, spinazie,
Sedert 2 weken geen
vruchten.
3.61
6,35
3.83
4,28
3,38
c
1
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
C 4)
a c
Voeding
I
..O
Q
15nbsp;19.6 H. B.
jr
Commotio cerebri
16nbsp;19.6 S.
20 jr
Loopjongen
Voetivond
17nbsp;L V.
33 jr
Broodbezorger
Hysterie
18nbsp;4.7 K.
39 jr
Kunstschilder
Adaline-intox.
19nbsp;5.7 F. S.
82 jr
Landarbeider
Prosfaathypertr.
(Uceumgeh. bloed
870 mgrIL)
20nbsp;4.7 W. K.
72 jr
Landarbeider
Care. metastases
21 29.7 A. S.
75 jr
Zwerver
Bronchitis
2 X daags brood.
Aardappelen,
groente, vei.
Geen vrachten.
Brood.
Vleesch. groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
Gemiddeld 6 glazen
bier per dag.
Pap, brood.
Aardappelen,
groente, vet.
Geen vruchten.
Alleen 's avonds
brood met gebakken
eieren.
2 l. melk daags.
Vrijwel geen
vruchten.
2 X daags brood.
Veel groente, 1 tot
2 aardappelen, ge-
kookte vruchten.
Weinig rauwe
vruchten.
2 X daags brood.
Groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
Sedert 2 weken pap.
Wat hij langs de
huizen ophaalde.
5,55
5,55
5,49
ontel- zie blz. 44
baar
4,27
7,11
6,10
7,72
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
c
-2:5
g
I
Voeding
A. H.
37 jr
Meubelmaker
Nephrolithiasis 1
23
22.8
Groentehandelaar
Ulcus ventriculi
24
22.8
P. ]. R.
33 jr
Opperman
Pneumonie
25
26.8
W. M.
70 jr
Decubitus
26
27.8
27
3.9
D. S.
78 jr
Zwerver
Armiractuur
51 jr
Gevangene
Galsteencoliek
28
3.9
S.
49 jr
Slagersknecht
Commotio cerebri
22
21.8
2 X daags brood.
Vleesch.
aardappelen,
groente, compote o{
vruchten; tomaten.
Brood, melk, room.
Veel bladgroente,
weinig aardappelen
en vleesch.
Geregeld vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Sedert 4 dagen pud-
ding met bessensap.
2 X daags brood.
Soep, vleesch,
groente,
aardappelen,
toespijs.
Weinig vruchten.
2 X daags brood.
Aardappelen,
groente.
Geen vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
2 sinaasappelen
daags.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Eenige peren daags.
7.95
7,55
5,96
Sediment:
geen bijz.
4,37
70
5,97
7.55
8,35
29
30
31
32
33
34
35
■H |
Naam |
Voeding |
al |
11 | |
5.9 |
N. G. 16 jr Krantenbezorger |
2 X daags brood. veel aardappelen. |
17,09 |
2 | |
6.9 |
W. J. K. Bediende KNSM |
2 X daags brood. |
6,56 |
2 | |
12.9 |
M. A. Potitie-agent |
2 X daags brood. Geregeld vruchten. |
6,83 |
1 | |
13.9 |
]. M. 14 jr Empyeem |
2 X daags brood. |
8,78 |
2 |
zie verza- |
19.9 |
M. H. Bontbewerker |
2 X daags brood. |
5.93 |
1 | |
19.9 |
T. G. F. S. Z. V. Weil |
Brood, reuzel, |
9,02 |
0 |
|
26.9 |
L. V. T. Bloemistknecht |
2 X daags brood. |
9,79 |
0 |
I
c
c
E '
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
I
C tj
Voeding
«O
36nbsp;A. E. d. H.
24 jr
Banketbakker
Hernia
37 9.10 H. B.
25 jr
Metaalbewerker
Commotio cerebri
38nbsp;9.10 L. B.
22 jr
Chauffeur
Commotio cerebri
39nbsp;14.10 P. T.
47 jr
Muziekleeraar
Beenfractuur
40 31.10 T S.
64 jr
Los werkman
Hydrops genu
chron.
41nbsp;7.11 P. H. }. d. G.
70 jr
Assuradeur
Prostaathyperir.
(Ureumgeh. bloed
700 mgrIL)
42nbsp;13.11 Br. G.
32 jr
Verpleger
(Gezond)
2 X daags brood.
Veel aardappelen,
vleesch, groente,
pap.
1nbsp;of 2 vruchten
daags.
2nbsp;X daags brood.
Vleesch, groenie,
aardappelen, pap.
2 X per week een
vrucht.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Geregeld vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch of visch,
rauwe groente,
aardappelen in schil
gekookt.
Veel vruchten.
2 X daags brood.
Veel aardappelen,
weinig vleesch,
groente en vruchten.
(Sedert 2 maanden
ziekenhuiskost).
9,79
5,64
8.46
11,28
zie verza-
digings-
proef
blz. 28
5,55
6,67
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen, pap.
Weinig vruchten.
Sediment:
leucocgten
en
cylinders
4,17
Veel brood.
Soep, vleesch,
soms groente,
compote of vla.
43
44
45
46
47
48
49
J |
Naam |
Voeding |
c ■giSi | |
19.11 |
J. F. S. |
2 X daags brood. |
8.43 |
2 |
2.12 |
H. B. 37 jr Kantoorbediende |
2 X daags brood. |
7,42 |
1 |
10.12 |
W. S. P. K. |
2nbsp;X daags brood. 3nbsp;aardappelen, (mei 1 portie van de |
4,46 |
5 |
18.12 |
N. A. A. P. 24 jr Pakhuisknecht |
Brood en melk. |
11,87 |
7 |
20.12 |
D. d. H. |
2 X daags brood. |
2,47 |
0 |
23.12 |
Mej. d. M. Huisvrouw |
Brood, eieren, melk, Geen aardappelen, |
2,94 |
0 |
28.12 |
P. K. |
2 X daags brood. Geen vruchten. |
2,55 |
2 |
C (U
S c
I
■a
«4 4)
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
||
5
a
-Ss
Voeding
W. C. V. P.
82 jr
Prostaathypertr.
51
J. W.
66 jr
Groentehandelaar
Bronchopneumonie
8.1
52
J. F. V. K.
84 jr
Typograaf
Contusie knie
13.1
53
14.1
54
55
23.1
B. T.
20 jr
Dpi. soldaat
Griep.
G. F.
62 jr
Schipper
Commotio cerebri
R. S.
58 jr
28.12
50
Tooneelknecht.
Commotio cerebri
56
25.1
1.2
57
Gevangene
Mej. D.
54 jr.
Huisvrouw
Purpura
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
1 of 2 vruchten
daags.
Veel brood, beschuit.
1nbsp;X per week
2nbsp;aardappelen en
weinig groente.
Zelden een vrucht.
Karnemelk, brood.
2 of 3 aardappelen,
groente;
geen vleesch.
Vrijwel geen
vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Ook vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
lYz kg aardappelen.
Geen vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
1nbsp;sinaasappel daags.
2nbsp;X daags brood.
Stamppot,
soms erwtensoep.
Geen vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Ook vruchten.
2,04
2,55
Sediment:
leucocyten
2,04
2.67
5.86
5.33
2,66
8.97
1 |
S a |
Naam |
Voeding |
N s; |
-25 J ^ |
•S C O M |
55 |
1.2 |
Mej. V. |
Na gebruik van |
14,8 | ||
31 jr |
3.6 gr. Redoxon. | |||||
Huisvrouw | ||||||
Hyperthyredidie | ||||||
59 |
29.1 |
N. |
Karnemelk, |
1,33 |
35 |
zie verza- |
60 jr. |
gekookt ei. |
digings- | ||||
Schilder |
Geen vleesch. |
proef | ||||
Ulcus duodeni. |
groente, aard' |
blz. 27 | ||||
divertie, duod. |
appelen en vruchten. | |||||
60 |
12.2 |
2 X daags brood. |
1,40 |
0 |
| |
53 jr |
Vleesch, groente. |
Sediment: | ||||
Gevangene |
aardappelen. |
pus | ||||
Strictuur |
Een vrucht daags. | |||||
62 |
12.2 |
G. K. |
2 X daags brood en |
10,25 |
1 | |
50 jr |
sinaasappelsap. | |||||
Voerman |
Soep,, vleesch. | |||||
Tuberc. puim. |
groente. | |||||
aardappelen. | ||||||
Vrucht of pudding. | ||||||
63 |
19.2 |
F. |
2 X daags brood. |
3,26 |
39^5 |
— |
65 jr |
Vleesch, groente. |
= 34 |
zie verza- | |||
Letterzetter |
aardappelen. |
digings- | ||||
Tuberc. puim. |
Een vrucht daags. |
proef | ||||
64 |
24.2 |
H. R. |
Na extra toediening |
14,45 |
0 | |
10 jr |
van 400 mgr. asc. z. | |||||
Haemophilie | ||||||
65 |
9.3 |
A. H. V. E. |
Beschuit, pap. |
1,82 |
4 |
— |
53 jr |
witte brood. | |||||
Bouwvakarb. |
Zelden vleesch. | |||||
Aardappelpurée | ||||||
(van 4 aardappels). | ||||||
1 lepel groente. | ||||||
Geen vruchten. | ||||||
66 |
14.3 |
F. ƒ. t;. W. |
Had in 2 dagen niet |
2,60 |
3 |
— |
68 jr |
gegeten, daarvoor | |||||
Zwerver |
meest aardappelen. |
i |
■S |
Naam |
Voeding |
O Q |
|i ^ -Si |
67 |
17.3 |
y. D. |
2 X daags brood. |
2.87 |
2 |
68 jr |
Soep, vleesch. | ||||
— |
groente. | ||||
Maagklachten |
aardappelen. | ||||
3 a 4 sinaasappelen | |||||
per week. | |||||
68 |
3.4 |
M. Z. |
Weinig brood. |
3,87 |
2 |
31 jr |
Ongeveer 20 aard- | ||||
Los werkman |
appelen, groente. | ||||
GewrichfS' |
vet. | ||||
tuberculose |
1 tot 2 sinaasappels | ||||
daags. | |||||
69 |
7.4 |
H. V. d. V. |
2 X daags brood. |
4.12 |
_ |
60 jr |
Aardappelen, | ||||
Fabrikant |
groente. | ||||
Chron. nephritis |
zelden vleesch. | ||||
(Ureumgeh. bloed |
1 sinaasappel daags. | ||||
780 mgrJL) | |||||
70 |
16.4 |
R. W. K. |
2 X daags brood. |
1,75 |
0 |
70 jr |
Vleesch, groente. | ||||
Tuinder |
aardappelen. | ||||
Paraänaal absces |
Zelden vruchten. | ||||
en uraemie. | |||||
(Ureumgeh. bloed | |||||
570 mgrIL) | |||||
71 |
17.4 |
V. B. |
2 X daags brood. |
2.33 |
0 |
52 jr |
Vleesch, groente. | ||||
Beeldhouwer |
aardappelen. | ||||
Seminoom |
2 tot 3 sinaas- | ||||
appelen daags. | |||||
72 |
28.4 |
F. V. |
2 X daags brood. |
1,75 |
5 |
49 jr |
Vleesch, groente. | ||||
Bankwerker |
aardappelen. | ||||
% |
Prostaathypertr. |
Geen vruchten. |
Spoor
Sed.;
leucocyten
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
c
P
c O
E
S
Q
Voeding
il
Veel brood.
2 X per week
warme maaltijd:
veel aardappelen,
weinig groenie.
Geen vruchten.
Pap. Soep uit blik.
Nooit aardappelen.
Grauwe erwten of
bruine boonen.
J. P. K.
24 jr
Tuinman
Ulcus ventr.
29.4
3,50
73
zwak
2,33
J. J. V. d. K.
74 jr
Metselaar
Pleuritis
ƒ■ B.
29 jr
Ambtenaar
6.5
74
8,75
Sed.:
eryihroC'
hyaline'
cylinders
7.5
75
W. J. V. d. W.
Timmerman
Ulcus ventr.
77
13.5
P. V. d. H.
86 jr
Senilitas.
78
19.5
P. V. d. V.
53 jr
Gem. arbeider
Neurasthenie
79
25.5
P. T. ]. V.
55 jr
Chocoladewerker
Prostaathyperir.
7.5
76
2 X daags brood.
Vleesch,
veel groente,
10 aardappelen.
Weinig vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
1nbsp;a 2 sinaas'
appelen per week.
6 X daags brood.
Vleesch,
veel groenie,
12 aardappelen.
Geen vruchten;
veel melk.
2nbsp;X daags brood.
Vleesch,
veel groente (sla),
5 è 6 aardappelen.
Een vrucht daags.
5,25
4,31
3,53
4,85
zw. pos.
Sed.:
eryihroc.
TABEL II
Het ascorbinezuur-gehalte van het bloed en de uitscheiding.
(1934)
(zie opmerking blz. 19)
Na
HjS
0,85
2,3
0,9
1,36
O
Z
a d |
Naam |
Voeding |
^ -ti S d |
26.2 |
H. I. J. H. 24 jr Meubelmaker |
2 X daags brood |
4,26 |
26.2 |
J. R. N. H. Bankwerker |
2 X daags brood Soms een vrucht. |
3,40 |
26.2 |
J. V. d. P. Phtisis puim. |
Beschuit, vla. |
2,56 |
n.1 |
A. V. K. |
Pap, melk, bouillon. |
4,26 |
27.2 |
A. V. d. L. 40 jr Ambtenaar P T l'. |
Melk, pap. |
4,- |
27.2 |
J. Th. H. Parkinsonisme |
2 X daags brood |
3,4 |
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
Direct
-ocr page 82-Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
e
3
B
Q
O
z
Voeding
Na
HjS
Direct
2 X daags brood
met vleesch, kaas.
Soep, vleesch,
groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
2 X daags brood
met vleesch, kaas.
Soep, vleesch,
aardappelen,
groente.
Dagelijks vruchten
en 1 I. melk.
2 X daags brood
met kaas, vleesch.
Vleesch, aard-
appelen en groente
„van de kokquot;.
Eén vrucht daags.
2 X daags brood
met vleesch.
Soep, aardappel-
puree, pudding of
een vrucht.
Weigert
sinaasappelsap.
Pap, 2 I. melk.
1nbsp;X daags brood.
Aardappelen,
groente.
Bananen.
2nbsp;X daags brood
met vleesch, kaas.
Vleesch, groente,
aardappelen en pap
of compote.
Per dag
2 a 3 sinaasappels
0,73
A. F. B.
51 jr
Portretschilder
Haemoptoë
(No. 27)
3,28
28.2
4,—
G. M. D.
50 jr
Aardappel-
handelaar
Haemoptoë
28.2
3,41
W. K.
60 jr
Incasseerder
Incontinentie
28.2
5,45
P. J. B.
40 jr
Landarbeider
Phtisis
2.3
10
1,1
0,55
F. J. G.
68 jr
Prostaat-
hypertrophie
(No. 33)
W. P. D.
55 jr
Eigenaar
wasscherij
Nephritis
(No. 64)
11
5.3
4,4
12
6.5
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
gt;-2
05—
2 d.
Voeding
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
B
B
O
Z
Na
H,S
Direct
13 6.3 J. C. Z.
24 jr
Schilder
Maagklachten
14 6.3 H. J. K.
60 jr
Bierhandelaar
Carcinoma recti
15nbsp;6.3 J. C. J. S.
61 jr
Gep. arbeider NS
Bronchopneumonie
16nbsp;7.3 B. B.
34 jr
Winkelier
Ulcus duodeni
(No. 29)
17nbsp;7.3 J. S.
36 jr
Arbeider
Pyonephrose
18 8.3 D. v. C.
53 jr
Gep. agent van pol,
Schrompelnier
19 9.3 J. A. R.
44 jr
Kok
Hernia ing.
2 X daags brood.
Aardappelen,
groente, pinda's.
Vrijwel geen
vruchten.
2 X daags brood
met vleesch, kaas.
Soep, vleesch,
aardappelen,
groente.
Geen vruchten.
's Morgens
havermout
1nbsp;aardappel, groente.
Eén vrucht daags.
2nbsp;X daags brood,
melk en pap.
Aardappelen,
groente.
Geen vruchten.
2 X daags brood
met kaas.
Aardappelen,
groente, botersaus.
1 banaan, 1 appel.
Zoutloos brood
met zoetigheid.
Rijst, rauwe sla en
groenten.
Vruchten, Ranja,
soms compote.
Alleen om 18 uur
vleesch, groente,
aardappelen.
Geen vruchten.
3,3
0,27
2,4
3,8
1,8
1,5
2,1
3,8
3,5
3,2
2,3
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
U'
Voeding
^ S
2 p.
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
B
s
â
O
z
Direct
Na
HîS
20 9.3 v. d. B.
43 jr
Metaaldraaier
Lues
21nbsp;12.3 S. M. v. G.
25nbsp;jr
Los werkman
Observatie
(No. 32).
22nbsp;13.3 J. P. H.
77 jr
Prostaat-
hypertrophie.
23nbsp;13.3 Th. J. T.
26nbsp;jr
Onderwijzer
Hernia ing. en
urticaria
24nbsp;14.3 T. v. d. B.
30 jr
Schilder
Ulcus ventriculi
25 14.3 H. J. R.
66 jr
Gep. ploegbaas NS
Leucaemie
26 16.3 F. C. F. K.
68 jr
Monteur
Prostaat-
hypertrophie
2 X daags brood
met kaas.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
2 X daags brood
met vleesch, kaas.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Geen vruchten.
2 X daags pap en
brood met koek.
2 aardappelen,
groente, compote.
Geen vruchten.
Sedert 4 dagen
uitsluitend vruchten,
vruchtensap,
groente en compote.
0,54
4,2
1.6
3,3
2nbsp;X daags brood
zonder korstjes.
Pap en melk.
Lichte groenten,
aardappels.
3nbsp;sinaasappels daags.
Beschuit, ei, pap.
Brood met kaas.
Vaak stamppot met
vleesch.
Een vrucht daags.
2 X daags brood
met vleesch, kaas,
jam.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
3,7
4,—
3,7
1,32
4,-
0,79
7,9
9,3
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
Voeding
O
Z
M
Q
Na
H,S
S d
Direct
Voeding als op 28.2
waaraan toegevoegd
het sap van 1 citroen
of sinaasappel daags.
2nbsp;X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Laatste dagen
6 sinaasappels.
Brood, beschuit,
melk en pap.
Appelmoes.
Sap van 1 sinaas-
appel.
3nbsp;X daags brood
met boter.
Enkele vijgen
of appels.
2 X daags brood
met boter en een
appel.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Vaak vruchten.
2,1
A.nbsp;F. B.
51 jr
Portretschilder
Haemoptoë
(No. 7)
J. M. P.
49 jr
Sigarenmaker
Prostaat-
hypertrophie
B.nbsp;B.
34 jr
Winkelier
Ulcus duodeni
(No. 16)
C.nbsp;J. Z.
60 jr
Sigarenmaker
Hernia
W. J. E. T.
57 jr
Edelsmid
Hernia
19.3
27
0,47
4,4
28
19.3
0,30
1,5
19.3
29
3,2
2,4
20.3
30
0.18
3,2
20.3
3]
2,5
Ulcus-diëet met veel
vruchten.
7,3
S. M. V. G.
25 jr
Los werkman
Observatie
(No. 21)
F. J. G.
68 jr
Prostaat-
hypertrophie
(No. 11)
32
21.3
3,3
22.3
33
Sedert 14 dagen sap
van 1 citroen of
sinaasappel daags.
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
quot;1
OSquot;
Voeding
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
B
3
a
Q
O
Z
Na
H,S
Direct
1,9
2 X daags brood
met vleesch, ei.
Vleesch, groente,
aardappelen, pap.
Zelden vruchten.
Beschuiten en
vruchtensap.
(Ureumgeh. bloed
1050 mgr/L)
Th. I. R.
67 jr
Prostaat-
hypertrophie
P. J. H. V. T.
39 jr
Stuurman KNSM
Pyonephrose
22.3
34
5,0
8.5
57
2,5
2 X daags brood.
Veel groenten,
compote, vruchten.
H. S. A. V. B.
53 jr
Administrateur
Niertuberculose
11.5
58
1,0
Vastte eenige
dagen.
(Ureumgeh. bloed
4 gr/L)
B.
H. L.
64 jr
11.5
59
Multipele infarcten
(sub finem vitae)
8,2
Diëet rijk aan
groenten en
vruchten.
B. V. O.
57 jr
Slager
Lupus vulgaris
14.5
61
A. v. d. H.
64 jr
Tabetische crises
J. H. V. d. B.
18 jr
Kantoorbediende
Haemoptoë
(No. 125)
17.5
62
18.5
63
Braakt sinds eenige
dagen alles uit.
3.6
zie verzadi-
gingsproef
blz. 34
3,3
2 X daags brood.
Veel versche
groenten.
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
Voeding
^ a
O) —
S d
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
a
3
O
Z
Direct
Na
H,S
64 22.5 W. P. D.
55 jr
Eigenaar
wasscherij
Chron. nephritis
(No. 12)
66nbsp;24.5 B. J. B.
29 jr.
Koopman
Tuberc. puim.
(No. 111, 121, 124)
67nbsp;25.5 A. G. H. H.
19 jr
Dpi. soldaat
Angina lacunaris
68nbsp;25.5 B. P. G.
14 jr
Pleuritis exsud.
(No. 39, 77, 88)
69nbsp;28.5 M. V. d. B.
68 jr
Caféhouder
Fracturen en
paralysis agit.
70 29.5 J. B.
62 jr
Radiohandelaar
Hernia ing.
71 29.5 Th. B. M.
^jr
Ulcus duod.
Eiwitarm diëet.
(Ureumgeh. bloed
600 mgr/L)
2 X daags pap met
beschuit.
Veel groenten.
Bananen; soms een
sinaasappel.
2 X daags brood.
Vleesch, groenten,
veel aardappelen.
Zelden vruchten.
2 X daags brood.
Veel groente, sla,
aardappelen.
Na iedere maaltijd
een vrucht.
2 X daags brood.
Aardappelen, weinig
groenten, weinig
vleesch.
Altijd gestoofde
vruchten.
2 X daags brood
met ei.
Vleesch, groente,
aardappelen,
veel sla.
Soms een vrucht.
2 X daags brood
met kaas.
Vleesch, groente,
veel aardappelen.
Geen vruchten.
3,6
3,0
4,3
10,0
3,3
3,3
2,4
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
Voeding
, O
2 a
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
a
3
a
O
Z
Direct
Na
HjS
A. O.
32 jr
Bakker
Tuberc. caverne
5.6
73
6.6
74
7.6
75
A. L
20 jr
Dpi. soldaat
Bronchitis
D. G.
85 jr
Prostaathypertr.
(Ureumgeh. bloed
625 mgr/L)
H. J.
54 jr -
Multipele sclerose
7.6
76
12.6
78
12.6
79
12.6
80
N. J. K.
23 jr
Dpi. soldaat
Tonsillair absces
(No. 102)
H. Z.
40 jr
Maagklachten
H. N.
^ jr
Polyarthritis
rheumatica
A. H. S.
84 jr
Tabes dorsalis
5.6
72
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen, ook
wel boonen.
Soms een vrucht.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Weinig vruchten.
4,4
2,0
4,0
2 X daags brood.
Vleesch,
aardappelen,
veel groente.
Zelden vruchten.
5,0
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Dagelijks een
vrucht.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Weinig vruchten.
3,7
zie verzadi-
gingsproef
blz. 24
2,4
8,3
4,3
Sedert 5 weken rijst
met water, en room.
Geen vruchtensap.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Geen vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Soms een vrucht.
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
e
s
ä
Voeding
I
Direct
S O.
Na
H,S
W. F. D.
38 jr
Plaattrekker
Care. recti
W. N.
^ jr
Contr. na
maagperforatie
18.6
83
85 22.6
22.6
86
26.6
87
7.7
91
16.7
92
S. V. D.
62 jr
Arts
Anurie t.g.v.
uretersteen
J. H.
33 jr
Kleermaker
Ulcus ventriculi
S. d. B.
52 jr
Gezagv. KNSM
Coma uraemicum
J. d. G.
14 jr
Retentio testis
G. v. d. V.
66 jr
Tuinder
Nephrolithiasis
F. H.
40 jr
Orgeldraaier
Tuberc. infiltraten,
imbecilitas
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Dagelijks vruchten.
13.6
81
18.6
82
2 X daags brood.
Vleesch,
aardappelen,
veel groente.
Een sinaasappel
daags.
Diabetes-diëet.
Veel groenten en
vruchtensap.
zie verzadi-
gingsproef
blz. 27
5,7
4,3
4,7
9,0
10,5
Sedert 4 weken
melk, room, pap, ei.
Geen vruchtensap.
Brood, yoghurt, pap.
Visch, bladgroente,
vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Ook vruchten.
2 X daags brood.
Aardappelen,
veel groente.
Geen vruchten.
2 X daags brood.
Soep, vleesch,
groente,
aardappelen.
Enkele vruchten.
5,3
9,2
9.2
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
rlT3
ïl
S O.
Voeding
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
e
3
è
O
Z
Direct
Na
HjS
10,0
2 X brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Geregeld vruchten.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Zelden vruchten.
G. S.
18 jr
Kweekeling
Meniscusluxatie
F.nbsp;N. S.
Opperman
Dubbelzijdige
lieswandzwakte
V. W.
W jr
Apoplexie, aphasie
G.nbsp;S. V. V.
62 jr
Procuratiehouder
Prostaathypertr.
(Ureumgeh. bloed
740 mgr/L)
T. J. B.
69 jr
Prolapsus ani,
hernia ing.
16.7
93
8,0
167
94
3,6
17.7
95
3,6
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen;
toespijs.
Geregeld vruchten.
20.7
96
4,2
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen
(keuken van
Armenhuis).
Geen vruchten,
2 X daags brood.
Vleesch,
aardappelen,
groente (sla).
Geen vruchten.
24.7
99
6,4
J. B.
20 jr
Trammer
Sec. lues
24.7
100
J. V.
43 jr
Paralysis agit.
5,2
25.7
101
ö |
a |
Naam |
Voeding |
Mgr. Vit. C in | ||
Z |
a |
Beroep |
. u - 2 d |
Direct |
Na | |
102 |
28.7 |
N. J. K. 23 jr Dpi. soldaat Plaut-Vincent |
Sedert 6 dagen |
7,4 | ||
103 |
27.7 |
Br. R. Diabetes |
Diabetes-diëet. |
7,8 | ||
104 |
27.7 |
K. F. S. Diabetes |
Hield z.g. diëet: Soms vruchten. |
6,4 | ||
105 |
28.7 |
24 jr Gevangene Peritonitis tuberculosa |
2 X daags brood. Geen vleesch of |
4,0 |
4,6 |
1,2 |
106 |
31.7 |
H. K. 50 jr Winkelier |
2 X daags brood. weinig aardappelen, |
4,2 | ||
107 |
31.7 |
G. B. In werkverschaffing. |
2 X daags brood. |
6,4 | ||
108 |
2.8 |
W. 47 jr Stoelenmatter |
2 X daags brood. |
5,8 | ||
109 |
2.8 |
u. 71 jr Hernia ing. |
2 X daags brood. |
5,3 |
Mgr. Vit. C in
urine p. 3 uur
Naam
Leeftijd
Beroep
Diagnose
a
3
Q
Voeding
O
Z
él
Na
H,S
Direct
M.
41 jr
Grondwerker
Paraurethraal
absces
B. J. B.
29 jr
Koopman
Tuberc. puim.
(No. 66)
111
6.8
7.8
112
J. A. V. d. P.
80 jr
Prostaathypertr.
113
C. I. u.
81 jr
Prostaathypertr.
7.8
114
8.8
115
10.8
116
A. G.
18 jr
HBS-er
Mastoiditis.
R. H.
28 jr
Slager
Gecomp. fractuur
D. V.
78 jr
Gep. ambtenaar
Prostaathypertr.
3.8
110
2 X daags brood.
Vleesch,
veel groente,
14 aardappelen.
Geen vruchten.
2 X daags brood,
pap-
Soep met marmiet,
vleesch,
aardappelen,
groente.
VA 1. melk,
vrij veel vruchten.
2 X daags brood.
Weinig vleesch;
groente,
aardappelen.
Weinig vruchten.
2 X daags brood.
Weinig aardappelen;
groente, appelmoes
of pruimen.
Geen vleesch en
vruchten.
Vegetariër.
2 X daags brood.
Veel vruchten,
groente,
en aardappelen.
2 X daags brood.
Vleesch, groente,
aardappelen.
Dagelijks vruchten.
2 X daags beschuit.
Weinig vleesch,
veel groente,
2 aardappelen.
Dagelijks vruchten.
6,0
5,0 0,93
zie verzadi-
gingsproef
blz. 32
4,0
6,0
4,7
7,2 3,7
dag
Vit. C-vrije
voeding)
13,0
5,7
5,3
80 | ||||||
ó |
j |
Naam |
Voeding |
Mgr. Vit. C in | ||
li |
(d |
Beroep |
. u ll |
Direct |
Na | |
117 |
10.8 |
J. J. H. B. 53 jr Kleermaker |
2 X daags brood. |
6,0 | ||
118 |
10.8 |
J. K. Winkelier |
2 X daags brood. |
4,2 | ||
119 |
14.8 |
G. A. W. t. V. Boekhouder |
Veel brood. |
8,5 | ||
120 |
14.8 |
N. B. 72 jr Prostaathypertr. |
2 X brood. |
4,6 | ||
122 |
20.8 |
N. d. V. |
Papdiëet, |
3,3 | ||
123 |
24.8 |
Br. V. 25 jr Verpleger Galsteenen |
2 X daags brood. Vrij veel vruchten. |
5,6 |
1.nbsp;N. V. d. W all e. Over de aanwezigheid van Vitaminen in urine. —
Proefschrift.
2.nbsp;A. H. P. A u g u s t ij n. De scheurbuik in den loop der tijden. —
Proefschrift.
3.nbsp;L. K. Wolff. Vitaminen. — Rijks-Inst. v. Pharmaco-ther. Onder-
zoek 1932.
4.nbsp;J. A. S1 o t. Over C-avitaminose en tropische spruw. — Proefschrift,
Amsterdam 1931.
5.nbsp;A. V. Szent-Györgyi. Vitamine-C, Adrenalin und Nebenniere.
—nbsp;D. Med. Woch. 27/5/32, blz. 852.
6.nbsp;M. V. Eekelen. Over opname, verbruik en uitscheiding van
Vitamine-C door de mens. — Proefschrift, Utrecht 1936.
7.nbsp;J. C. H. V. W ij n g a a r d e n. Carotine, Vitamine-A en Vitamine-C
in koemelk. — Proefschrift, Utrecht 1935.
8.nbsp;M. V. E e k e 1 e n, A. E m m e r i e, L. K. W 01 f f. Over Vitamine-C.
Chem. Weekbl., deel 32, No. 10 (1935).
9.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, L. K. Wolff. Vitamine-C.
—nbsp;Maandschr. v. Kindergen. Jaarg. IV, No. 4 (1935).
10.nbsp;M. V. Eekelen. Ascorbic Acid and Thiosulphate in Urine. —
Nature, Vol. 135, page 37, 5/1/35.
11.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, L. K. Wolff. Determination
of Vitamin-C in blood. — Acta brev. Neerl., Vol. III, No.
6/7, page 104.
12.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, B. Josephy, L. K. Wolff.
Vitamin-C in blood and urine? — Nature, Vol. 132, page
315, 26/8/33.
13.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, B. Josephy, L. K. Wolff.
Investigations about Vitamin-C. — Acta brev. Neerl. Vol.
III, No. 10/11, page 168.
14.nbsp;M. V. Eekelen. Vitamin-C and thiosulphate in urine. — Acta
brev. Neerl., Vol. IV, No. 8, page 137.
15.nbsp;A. Emmerie. The reducing properties of ascorbic acid; a
-ocr page 95-colour reaction with selenous acid and with AuCls and the
precipitation of ascorbic acid with lead acetate. — Acta brev.
Neerl., Vol. IV, No. 8, page 141.
16.nbsp;A. Emmerie, M. v. Eekelen. The chemical determination of
Vitamin-C with removal of interfering reducing and coloured
substances. — Biochem. J., Vol. XXVIII, No. 4, page 1153.
(1934).
17.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, B. Josephy, L. K. Wolff.
Über Vitamin-C in Körperflüssigkeiten. — Klin. Woch. 13.
No. 15, 564. 14/4/'34.
18.nbsp;A. Kropveld, A. Witteboon. Het Vitamine-C-gehalte van
aardappelen in den loop van het jaar. — N. T. v. G. 77. I. 5.
4/2/33. blz. 598.
19.nbsp;L. K. Wolff, M. v. Eekelen, A. Emmerie. Demonstratie
van de quantitatieve, chemische bepaling van Vitamine-C. —
N. T. V. G. 77. II. 18. 6/5/35. blz. 2140.
20.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, L. K. Wolff. Bepaling van
Vitamine-C in bloed. — N. T. v. G. 77. III. 32. blz. 3734.
12/8/33.
21.nbsp;H. Engelkes. De behandeling van haemorrhagische diatheses,
in het bijzonder de essentieele thrombopenie, met Vitamine-C.
— N. T. v. G. 79. I. 7. blz. 679. 16/2/35.
22.nbsp;G. G r ij n s. Vorderingen in onze kennis der Vitamines in de laatste
4 jaren. — N. T. v. G. 79. I. 13. blz. 1401. 30/3/35.
23.nbsp;H. Vos. Darmtuberculose. — N. T. v. G. 77. IV. 46. blz. 5181.
18/11/33.
24.nbsp;D. Jahn. Grundlagen und Notstände der deutschen Volks-
emährung. — Münch, med. Woch. 1934, No. 15, 545.
25.nbsp;W. P. Jorissen, A. H. Belinfante. The induced oxydation
of lactic acid by ascorbic acid and the cancer problem. —
Science 79, 13, 1934.
26.nbsp;L. J. Harris, N a t h Ray S u r e n d r a, A. Ward. The excre-
tion of vitamin-C in human urine and its dependence on the
dietary intake. — Biochem. J. 1033, 27, No. 6, 2011.
27.nbsp;H. Ö h n e 11. Some experiences of endemic, manifest and latent
scurvy in Sweden with special reference to new methods of
diagnosing latent scurvy. — Acta med. Scand. 1928, 68, 176.
28.nbsp;K. O. Gedda. Die indirecte Bestimmung des Vitamin-C. Standards
von Studierenden in Upsala in Herbst und Frühjahr durch
Messung der Kraft der Hautkapillaren. — Skand. Arch.
* Physiol. 1932, 63, 306.
/
29.nbsp;G. Falk, K. O. Gedda, G. F. Göthlin. Eine Untersuchung
über die Kraft der Hautkapillaren und mittelbar über den
Vitamin-C Standard von Schulkinderen im District Norrbotten,
nördlich des Polarkreises. — Skand. Arch. Physiol. 1932,
65, 24.
30.nbsp;H. Abels. Bei welchen Krankheitszuständen ist die Darreichung
von Vitamin-C und bei welchen Affectionen die Zufuhr
anderer Vitaminen therapeutisch wichtig? — Wien. kl. Woch.
1930, 1350.
31.nbsp;M. Mc. Conkey, D. T. Smith. The relation of vitamin-C-
deficiency to intestinal tuberculosis in the guinea pig. — J. of
exp. Med. 58, 503. (1933).
32.nbsp;G a b b e. Kongress der deutschen Ges. f. inn. Med. — Münch, med.
Woch. 1934, No. 20, 771.
33.nbsp;L. J. Harris, S. N. Ray. Diagnosis of Vitamin-C-subnutriüon
by urine analysis. — Lancet 12/1/35, page 71.
34.nbsp;H. Geschwind, N. Rundquist. Tests carried out on 200
persons with Göthlin's method for determining the strength
of the skin capillaries and statistical treatment of the results. —
Upsala Läkareförenings Föhrhandlingar. Haft 3, 4. 403. 15/3/35.
35.nbsp;G. F. Göthlin. Methode zur Bestimmung der Festigkeit der Haut-
capillaren und zu indirecter Beurteilung des individuellen
C-Vitaminstandards. — Klin. Woch. 11, No. 35, Seite 1469.
27/8/32.
36.nbsp;G. F. Göthlin. A method of establishing the vitamin-C-Standard
and requirements of physically healthy individuals by testing
the strength of their cutaneous capillaries. — Skand. Arch.
Physiol. 61, 225, 1932.
37.nbsp;L e i c h t e n t r i 11. Der Ablauf der Tuberculose des Meerschwein-
chens bei Darreichung von akzessorischen Nährstoffen. —
Zeitschr. f. Hyg. u. Infectionskrankh. 1924. Bd. CIL Seite 388.
38.nbsp;Mouriquand, Rochaix, Michel. Action réciproque du
terrain scorbutique et de l'infection expérimentale par une
tuberculose virulente. — Ct. rend. Soc. d. Biol. 1924. T. XCI.
205.
39.nbsp;V. Baena. Ref. in N. T. v. G.. 79. II. 16. blz. 1838. 20/4/35.
40.nbsp;M. V. Eekelen, R. Ko o y. The ascorbic acid content of supra-
renal glands and liver from normal and fatigueted rats. —
Acta brev. Neeri. 1933, 3, 169.
41.nbsp;L. Randoin, A. Giroud, C. P. Leblond. Les teneurs en
acide ascorbique du rat varient elles suivant la présence ou
-ocr page 97-l'absence de la vitamine dans le régime? — Ct. rend. Soc. d.
Biol. 1935, 39, 1082.
42.nbsp;A. G i r o u d, C. P. L e b 1 o n d, R. R a t s i m a m a n g a, M. R a-
b i n o w i c z. Conditions de la réaction au nitrate d'argent
comme test de l'acide ascorbique. — Ct. rend. Soc. d. Biol.
1935, 38, 967.
43.nbsp;G. M o u r i q u a n d, A. Coeur. Fixation et non-fixation cellu-
laires de l'acide ascorbique dans les dystrophies par avitami-
nose-C. — Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935, 38, 1007.
44.nbsp;N. B e z s s o n o f f, M. W o 1 o s z y n. Les variations du pouvoir
décolorant de la vitamine-C, présente dans les milieux biolo-
giques, vis-à-vis du dichlorphénolindophénol. — Ct. rend. Soc.
d. Biol. 1935, 37, 890.
45.nbsp;N. B e z s s o n o f f, M. W o 1 o s z y n. Sur l'oxydation réversible
de la vitamine-C en milieu biologique. — Ct. rend. Soc. d.
Biol. 1935, 37, 893.
46.nbsp;W. Stepp, H. Schroeder. Das Schicksal des Vitamin-C im
Verdauungskanal; le Mitteilung: Ueber die Einwirkung von
Darmbakterien auf Vitamin-C. — Klin. Woch. 1935, No. 15,
147.
47.nbsp;C. den H a r t o g. De voeding van arbeiders, kleine kweekers en
heerenboeren op het Groningsche „Hoogelandquot;. — N. T. v. G.
80. I. 6. blz. 563. 8/2/36.
48.nbsp;W. N e u w e i 1 e r. Ueber den Bedarf an Vitamin-C während
Gravidität und Lactation. — Klin. Woch. '35. No. 50, 1793.
49.nbsp;V. Demole, F. Ippen. Die antithyreotoxische Wirkung von
Ascorbinsäure. — Zeitschr. f. physiol. Chem. 1935. Bd. 235,
H. 5/6, S. 226.
50.nbsp;F. I p p e n. Ueber jahreszeitliche Schwankungen des Vitamin-C-
Gehaltes im Organismus. — Schweiz, med. Woch. 65, No. 19.
11/5/35.
51.nbsp;J. L. Svirbely, A. Szent-György. Nature, 16 April 1932.
52.nbsp;H. A. S c h a d e. Beitrag zur Frage des Einflusses von Vitamin-C
(1-Ascorbinsäure) auf Pigmentierungsvorgänge. — Klin. Woch.
1935, No. 2, 60.
53.nbsp;E. R i s a k. Klinik und Therapie der haemorrhagischen Diathesen. —
Wien. klin. Woch. 1935, No. 5, 144.
54.nbsp;W. N e u w e i 1 e r. Ueber den Gehalt der Frauenmilch an Vitamin-
C. — Ref. in lit. overz. v. Hoffmann-la Roche, 1471.
55.nbsp;E. Harde, M. Philippe. Beobachtungen über die Antigen-
wirkung eines Gemisches von Diphterietoxin und Vitamin-C.
— Ct. rend. hebd. Séances Acad. Sei., 199, 738, (1934).
56.nbsp;F. A ri oing, A. Morel, A. Jos se rand. Effet vis-à-vis des
cancers expérimentaux d'un produit d'action de chlorure
ferrique sur les sels de l'acide l'ascorbique. — Ct. rend. Soc.
d. Biol. 1935, 118, No. 6, 551.
57.nbsp;P. Rohm er, N. Bezssonoff, E. S t o e r r. La synthèse de la
vitamine-C dans l'organisme du nourrisson. — Nourisson. 22,
286, 1934.
58.nbsp;A. F. Abt, I. M. Eppstein. Cevitamic acid (Ascorbic acid) in
the treatment of infantile scurvy. — Journ. Amer. med. Assoc.
1935, 104, No. 8, 634.
59.nbsp;G. M ou ri quand, V. Edel, A. Coeur, J. J o 1 y. Action de
l'acide ascorbique aux différents stades du scorbut expérimental.
—nbsp;Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935, 118, No. 9, 886.
60.nbsp;A. Giroud, R. R a t s i m a m a n g a, C. P. Le blond. Rela-
tions entre la vitamine-C et les Carotinoides. Maturation des
fruits. — Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935. 118, No. 9, 874.
61.nbsp;E. Jacobsen. L'intestin, lieu de dépôt de l'acide ascorbique. —
Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935, 118, No. 9, 924.
62.nbsp;H. Schröder. Die Ausscheidung der Ascorbinsäure im gesunden
und kranken Organismus. — Klin. Woch. 1935, No. 14, 484.
63.nbsp;H. V. Euler. Ref. in lit.-overz. Hoffmann-la Roche 1497. (uit:
Svensk. kem. Tidskr. 46, 201, 1934).
64.nbsp;H. V. E u 1 e r, H. Söder, M a j. M a 1 m b e r g. Die Wirkung des
Nahrungsfactors J auf die Entwicklung der Pneumonie von
Meerschweinchen. — Z. Hyg. Infect. Krankh., 116, 672, 1935.
2694.
65.nbsp;E. G a b b e. Ueber Vitamin-C im Urin von Gesunden und Kranken.
Bemerkungen zu gleichnamiger Arbeit von W. v. Drigalski in
dieser Wochenschrift 1935, 338. — Klin. Woch. '35, 17, 613.
66.nbsp;G. Török, M. Heidry, L. N e u f e 1 d. Ascorbinsäure und
Blutkatalase. — Klin. Woch. 1935, No. 19, 673.
67.nbsp;A. Giroud, C. P. Leblond. Ref. in lit.-overz. Hoffmann-la
Roche 1511 (uit: Localisation et évolution de la vitamine-C
dans l'organisme. — Ann. d. Physiol. 10, 950, 1934).
68.nbsp;G. Dalldorf, H. Russell. The effect of cevitamic acid injec-
tions on capillary resistance. — J. Am. med. Assoc. 1935, 104,
No. 19, 1701.
69.nbsp;W. Ne uwe il er. Ueber den Gehalt der Plazenta an Vitamin-C.
—nbsp;Schweiz, med. Wochenschr. 1935, No. 23, 539.
70.nbsp;J. V. Supniewski, J. Hano. Ueber einige pharmacologischc
Eigenschaften der 1-Askorbinsäure. — Arch. f. exp. Path. u.
Pharm. 1935, 178, No. 4/5, 508.
71.nbsp;E. Junghans. Die Behandlung von gynaekologischen Blutungen
mit Vitamin-C. — Klin. Woch. 1935, No. 25. 899.
72.nbsp;G. T ö r ö k, L. N e u f e 1 d. Ascorbinsäure, andere Vitamine und
Blutkatalase. — Klin. Woch. 1935, No. 26, 919.
73.nbsp;W. Stepp, H. Schroeder, E. Altenburger. Vitamin-C
und Blutzucker. — Klin. Woch. 1935, No. 26, 933.
74.nbsp;V. D e m o 1 e, P. C a h e n, H. P f a 11 z. Beitrag zur Histochemie
der Zahngewebe. Nachweis des C-Vitamins im Zahngewebe.
— Klin. Woch. 1935, No. 27, 966.
75.nbsp;P. Polönyi. Einfluss des C-Vitamins auf den Krankheitserreger
der Diphterie. — Münch, med. Woch. 1935, No. 27, 1096.
76.nbsp;W. N e u w e i 1 e r. Versuche über den Vitamin C-Stoffwechsel beim
Fetus. — Klin. Woch. 1935, No. 29, 1040.
77.nbsp;C. W. Chapman, C. A. M or r eil. Lieber den Einfluss von
Vitamin-C auf die Entwicklung einer Hautempfindlichkeit
gegen Neosalvarsan beim Meerschweinchen.
Proc. Soc. exp. Biol. Med. 32, 813, 1935.
78.nbsp;M. B. S u 1 z b e r g e r, B. L. O s e r. Ueber den Einfluss von Ascor-
binsäure in der Nahrung auf die Sensibilisierung von
Meerschweinchen gegen Neosalvarsan. — Proc. Soc. exp.
Biol. Med. 32, 716, 1935.
79.nbsp;K. Stern, F. P1 a u t. Verteilung des C-Vitamins in den Hirn-
stammganglien, insbesondere im Globus pallidus und in der
Substantia nigra. — Naturwissensch. 1935, No. 32, 557.
80.nbsp;Villard, Viallefont, Diacono. Hémorragie récidivante de
la vitrée traitée par ingestion de vitamine-C. — Presse Méd.
1935, No. 64, 1273.
81.nbsp;C. W. Jungeblut, R. L. Zwemer, Inactivation of diphteria
toxin in vivo and in vitro by chrystalline vitamin-C. — Proc.
Soc. exp. Biol. Med. 32, 1229, 1935.
82.nbsp;E. H a r d e, H. R. Benjamin. Vitamin-C content of tissues of
laboratory animals under various pathological conditions. -—
Proc. Soc. exp. Biol. Med. 32, 651, 1935.
83.nbsp;A. G i r o u d, C. P. L e b 1 o n d. Variation de la teneur des tissus
en acide ascorbique (vitamine-C). — Ct. rend. Soc. d. Biol.
1935, 118, No. 12, 1179.
84.nbsp;F. A r 1 o i n g, A. Morel, A. J o s a e r a n :d. Action sur les
tumeurs, en injections intraveineuses, de produits chimiques
solubles dans lesquels le fer est associé à la vitamine-C (acide
ascorbique). — Presse méd. '35, 79, 1529.
85.nbsp;I.»Dainow. Note préliminaire sur l'action désensibilisante de
l'acide 1-ascorbique (vitamine-C). Guérison rapide d'un cas
/
d'intolérance au salvarsan, de trois cas d erythrodermie salvar-
sanique et d'un cas d'érythrodermie aurique. — Ann. d. Der-
matol. 6 Syphiligraphie, 1935, 6, No. 9, 830.
86.nbsp;F. Arloing, A. Morel, A. Josserand. Action favorisante
sur une tumeur expérimentale, d'injections intraveineuses
d'acide 1-ascorbique non associé au fer ou associé au cuivre. —
Ct. rend. Soc. d. Biol. '35, No. 30, 205.
87.nbsp;F. Arloing, A. Morel, A. Josse rand. Actions, sur les
cancers expérimentaux et humains, d'injections intraveineuses
de combinaisons du fer et de la vitamine-C (acide 1-ascorbique).
Nouvelles recherches. Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935, 120, No. 30,
201.
88.nbsp;G. Mouriquand, R. Gillet, A. Coeur. Dystrophies du
postabortum et du postpartum dans le scorbut expérimental. —
Ct. rend. Soc. d. Biol. '35, 120, No. 30, 214.
89.nbsp;P. S c h u 11 z e r, O. G r i i s. Untersuchungen über die Widerstands-
fähigkeit der Capillaren: IV. Die Wirkung einer Vitamin-C-
Therapie auf die verminderte Widerstandskraft der Capillaren
bei Kranken mit Achylia gastrica. — Acta med. scand., 85,
563. (1935).
90.nbsp;G. Giedosz. Influence des vitamines A et C sur l'aspect histo-
logique des glandes endocrines. — Ct. rend. Soc. d. Biol. 1935,
120, No. 33, 557.
91.nbsp;F. Flaut, N. Buelow. Vergleichende Untersuchungen über den
C-Vitamin (Ascorbinsäure)-Gehalt des Liquor cerebrospinalis
und des Harns bei C-Hypovitaminose. — Ref. in lit.-overz.
Hoffmann-la Roche 1586. (uit: Naturwissensch., 1935, No. 45,
771.)
92.nbsp;H. Gold mann, W. Buschke. Blut-Kammerwasserschranke
und Vitamin-C. Die Abhängigkeit der Kammerwasserascorbin-
säure vom Vitamin-C des Blutes. — Ref. in lit.-overz. Hoff-
mann-la Roche 1587. (uit: Arch. f. Augenheilk. 1935, 109, 314.)
93.nbsp;A. Giroud, C. P. Leblond. Selective localisations of ascorbic
acid or vitamin-C (adrenal cortex, testicles, corpus luteum,
hypophysis). — Ref. in lit.-overz. Hoffmann-La Roche 1587.
(uit: Arch. anat. microscop. 31, 111 (1935).
94.nbsp;H. V. E u 1 e r, M. M a 1 m b e r g. Ausscheidung und Speicherung
des C-Vitamins im Menschen- und Tierkörper. I. Mitt.:
Messungen des Vitamin-C-Gehalts im Harn der Bewohner
einiger schwedischer Landesteile. — Biochem. Z. 1935, 279,
No. 5/6, 338.
95.nbsp;J. V. G a g y i. Störungen der Corpus-Iuteum-Bildung bei C-Avitami-
-ocr page 101-nose und Diphterieintoxikation. — Virchows Arch, pathol.
Anat. Physiol. 293, 674. (1934).
96.nbsp;H. D i e t e 1. Reduzierende Substanzen im Blute Eklamptischer. —
Arch. Gynäkol. 159, 94. (1935).
97.nbsp;N. B e 2 s s o n o f f. Zur Technik der Bestimmung des Vitamin-C-
Gehaltes im Urin. — Klin. Woch. 1935, No. 38, 1364.
98.nbsp;E. S c h i f f. Zur Therapie der essentiellen Thrombopenie im Kindes-
alter. — Klin. Woch. 1935, No. 42, 1504.
99.nbsp;H. W i 11 s t a e d t. Die Vitamine. Jetziger Stand ihrer Chemie und
Biochemie. Vitamin-C. — Klin. Woch. 1935, No. 47, 1665.
100.nbsp;O. Roth. Therapie des Morbus maculosus Werlhofi. — Schweiz.
med. Wochenschr. 1935, No. 42, 1011.
101.nbsp;D. Gl ick, G. R. Biskind. The histochemistry of the hypo-
physis cerebri. The quantitative distribution of vitamin-C. — J.
Biol. Chem. 1935, 110, No. 3, 583.
102.nbsp;D. V e r h o e f f. Bijdrage tot de kennis der Vitamine-C stofwisseling
bij jonge kinderen. — Proefschrift, Utrecht 1936.
103.nbsp;W. Bronkhorst. Verslag van voordracht voor afd. Breda en
Omstr. v. d. Ned. Mij. t. Bevord. d. Geneesk. — N. T. v. G.
80. I. 18. 21/2/36. blz. 134.
Bladz,
I. Inleiding....................................1
IL Chemische bepaling van het Vitamine-C ....nbsp;5
III.nbsp;Opname, verbruik en uitscheiding.......13
IV.nbsp;Het ascorbinezuurgehalte van het bloed.....17
V.nbsp;Het ascorbinezuurgehalte van andere organen . .nbsp;20
VI.nbsp;Verzadiging.....................23
VII.nbsp;Abnormaal groot ascorbinezuur-verbruik.....30
VIII.nbsp;De capillaire resistentie en het ascorbinezuur-gehalte
van het bloed ................41
IX.nbsp;Conclusies..................
Samenvatting...................
Zusammenfassung.................53
Summary .....................55
Tabel I.....................57
Tabel II.....................68
Literatuuroverzicht ................81
-ocr page 103--A'il*
m
-ocr page 104-I.
De retardatie-theorie geeft een verklaring van den men-
schelijken vorm.
(L. B 01 k: „Das Problem der Menschwerdungquot;.)
II.
De Acne necroticans is, in tegenstelling tot de overige
Acne-vormen, geen folliculaire aandoening.
(Yap I Sian: „Over Acne vulgaris en verwante
aandoeningenquot;.)
III.
De goede resultaten met de immunisatie tegen diphtherie
verkregen in verschillende groote gemeenten, wettigen een
uitbreiding van deze immunisatie over het geheele land.
(W J. H. Maschhaupt: N.T.v.G. 1934.1, 10, blz. 1123,
CI.Brenkman c.s.: N.T.v.G. 1934, IV. 51, blz. 5691.)
IV.
Niet bij iedere galsteenoperatie is verwijdering van de
galblaas noodig.
(L. Székely: Zentralbl. f. Chir. 1936, 17, blz. 1004.)
V.
Het afschaffen van de tandheelkundige verzorging op de
lagere school is etisch en economisch verderfelijk.
(A. K a n t O r O w i c z: Die Zukunft der Zahnheilkunde
und die zahnärzliche Sanierung des deutschen
Volkesquot;.)
De „granulie froidequot; is geen ziekte, doch slechts een
Röntgenologisch syndroom.
(R. Burnand, L. Sayé: Ann. d. Méd. 1924. T. XV, blz.365.)
VIL
Men spuite bij essentieele Trigeminus-neuralgie alleen dan
alcohol intraganglionair in, wanneer de gezondheidstoestand
van den patiënt een radicale operatie verbiedt.
(C. Klein: „De chirurgische behandeling der Trigeminus
neuralgiequot;.) '
VIII.
De reflexen in het spierstelsel, welke ontstaan bij het
springen te paard, zijn terug te brengen tot normale otoliet-
en halsreflexen.
M»
:
m
Jé
«'-.''-a:
-ocr page 108- -ocr page 109- -ocr page 110- -ocr page 111-•rörKK^n?-,. .■. • ■ ; vi'
-fit