BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK
EN THERAPIE VAN MAAG-
AANDOENINGEN BIJ HONDEN
h.
[ht
A. M. ERNST
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
r
■ :
U.-^.-iquot;.'
^■ri
te quot;■;
W::
-ocr page 3-^i^mmmmmmm^rnmim
-ocr page 4-•VJC •I'.i.nbsp;STquot;.'.
■
-•ir
. . '-m-ï
f'
-- vivv
•
BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK EN THERAPIE
VAN MAAGAANDOENINGEN BIJ HONDEN
1, IrtKWt'TC*- |
À
----
BIJDRAGE TOT DE DIAGNOSTIEK EN THERAPIE
VAN MAAGAANDOENINGEN BIJ HONDEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE RIjKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
dr. C. w. vollgraff, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP donderdag 9 juli 1936, DES
NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
DIERENARTS
GEBOREN TE GOUDA
1936
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS amp; JENS - UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIWSITEIT
UTRECHT.
Aan allen die mij bij dit onderzoek
hebben bijgestaan.
{ gt;t ï, -
a-
«Ot
De verschijning van dit proefschrift biedt mij de welkome ge-
legenheid om U, Hooggeleerde KLARENBEEK, Hooggeachte
Promotor, mijn dank te betuigen.
Gij waart het, die mij steeds van den beginne af met Uw
welwillende raad en daad wist bij te staan.
Ook bij de bewerking van dit proefschrift, waarmede voor vier
jaar reeds werd begonnen, waart Gij het steeds, hoewel ik zelf wel
eens aan een mogelijke voltooiing wanhoopte, die mij door Uw
warme belangstelling opnieuw bemoedigde, hetgeen mij in vrije
oogenblikken weder de pen ter hand deed nemen. De tijd waarin
ik het voorrecht had in Uw Instituut werkzaam te mogen zijn,
zal mij steeds een heerlijke herinnering blijven.
INLEIDING.
Vergelijkt men de diagnostiek en de therapie van maagaandoe-
ningen bij den mensch met die bij den hond, dan bemerkt men dat
bij den hond door het ontbreken van een systematisch laboratorium-
onderzoek nog onvoldoende gegevens bekend zijn.
De oorzaak van onze geringe kennis op dit gebied is grootendeels
begrijpelijk doordat de diagnose, waarbij noodzakelijk een uitheve-
ling van den maaginhoud moet plaats hebben, belangrijke prakti-
sche bezwaren met zich brengt. Het eigenaardige verschijnsel doet
zich verder voor, dat de gegevens, waarop voor een groot deel
de therapie van de maagaandoeningen bij den mensch gebaseerd
is, door experimenten bij honden werden vergaard; doch dat de
dierenartsen de resultaten van deze proeven onvoldoende ten bate
van het dier benut hebben.
In dit proefschrift wordt een poging beschreven, de diagnostiek
van de maagaandoeningen bij den hond vaster vorm te geven,
door verschillende methoden van onderzoek zooals die bij den
mensch in gebruik zijn, systematisch bij dit dier toe te passen.
Tevens worden proeven, ten bate van den mensch op honden ge-
nomen ter verbetering van de therapie, beschreven en met eigen
onderzoekingen aangevuld.
ONDERZOEK VAN DEN MAAGINHOUD,
1. Verkrijging van maaginhoud.
Historisch overzicht.
Tot op heden is het onderzoek van den maaginhoua van den
hond steeds gestuit op het ontbreken van een goede methode om
maagsap te verkrijgen. Enkele onderzoekers hebben wel aanwij-
zingen gegeven.
Müller {1) gebruikt een braakmiddel om maaginhoud te ver-
krijgen, daar hij met een sonde zelden resultaat heeft. Hij brengt
n.1. de sonde in de maag en probeert door kneden van de maag
wat inhoud uit de sonde te persen. Het is duidelijk, dat alleen bij
zeer rustige honden een dergelijke behandeling resultaat zal kunnen
hebben. Ook het opzuigen met een recordspuit door de sonde heeft
veelal geen succes.
Jakob (2) en Nagl (3) laten het dier braken door middel van
een subcutane injectie van sol. hydrochloras Apomorphini. Jakob
wijst er echter zeer terecht op, dat bij dit braaksel steeds gal en
andere stoffen uit den darm aanwezig zijn, die het onderzoek be-
moeilijken, zoo niet onmogelijk maken.
Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat het intensieve braken
een slechten invloed heeft op het ziekteproces en dat een dergelijk
onderzoek op den eigenaar een onaangenamen indruk maakt, waar-
bij een ongunstige afloop van het ziekteproces, aan dit onderzoek
zou kunnen worden toegeschreven.
Vervolgt men de literatuur, dan blijkt, dat niet het inbrengen
van de maagsonde op zich zelf de grootste bezwaren met zich
brengt, maar wel het naar buiten brengen van den maaginhoud
door de sonde.
Dasch (4) hevelt daarom door middel van een gummiballon,
-ocr page 15-die aan het einde van de sonde is bevestigd, en zuigt aldus de
maaginhoud in de ballon.
Völker (5) sluit de sonde aan op een vat, waarin door een water-
straalpomp een vacuum wordt gezogen.
Schmid (6) en Hinderer (7) hebben deze methode met succes
toegepast.
Doelmatig Toestel.
Het toestel van Völker bleek mij bij het gebruik te primitief van
constructie. Door het geheel masssiever te maken is het mogelijk
geworden van iederen hond voldoende maaginhoud te verkrijgen
zonder dat het dier door de behandeling onrustig wordt.
Fig. I.
Het door mij gebruikte toestel (fig. 1) bestaat uit een cyhndrisch
glazen vat (A) met een doorsnede van 10 cm. en een inhoud van
1 — 1,5 liter. Dit vat is gesloten door een vernikkelde deksel (B)
die, door middel van een gummiring en een drukveer (C), lucht-
dicht op de cylinder past. In het deksel bevinden zich twee metalen
buisjes, het eene reikt 1 cm. in het vat en is door middel van een
slang verbonden aan een waterstraalpomp, waarop zich een mano-
meteu bevindt. Het andere buisje reikt tot 6 cm. van den bodem
van het vat en is met een slang verbonden aan een glazen T-stuk
(D). Een van de beenen van dit T-stuk is voorzien van een kraan
(E), en staat met een slang in verbinding met een groote trechter,
die in een statief is geklemd. Het derde been van het T-stuk is
verbonden met de maagsonde door middel van een slang met
glazen doorverbinding (F). De verbindingsslangen zijn alle z.g.
gummidrukslangen, opdat ze door de zuiging niet direct dicht
gezogen zullen worden.
Uitheveling van de maag.
Het toestel staat daarbij in de opstelling van fig. 1.
De hond wordt in zittende houding of liggende op de onder-
borst op tafel gefixeerd, de linkerhand legt men op de bovenkaak
en neusvlakte, met de vingers om de lippen heen. De rechterhand
heeft tusschen duim, wijsvinger en middelvinger de sonde vast,
die te voren met water vochtig is gemaakt, opdat ze goed glijdt.
Met de andere vingers van de rechterhand opent men den mond
door druk op de snijtanden van de onderkaak. Vervolgens wordt
de sonde over de tong naar binnen gebracht. De sonde zal nu
steeds in de pharynx komen, in de larynx komt ze vrijwel nooit.
Men brengt de sonde steeds dieper, zoodra men het uiteinde van
de sonde de cardia voelt passeeren, hetgeen meestal het geval is;
drukt men nog iets door en de sonde is op haar plaats. Het verzet
van het dier bij deze behandeling is veelal gering. Lukt het niet
door verzet van het dier, dan brengt men eerst een opgerolde doek
tusschen de kaken. De uiteinden van de doek worden door een
assistent, die zich links van den hond plaatst, met de linkerhand
onder de kaak vastgehouden, met de rechterhand fixeert hij den
hond in den nek, terwijl de rechterarm over den rug van het dier
is gebogen. Vervolgens gaat men over tot het inbrengen van de
sonde. Is de sonde op haar plaats, dan is ook meestal het verzet
geëindigd.
Heeft men aldus de sonde ingebracht, dan zet men de water-
straalpomp in werking, terwijl de kraan (E) gesloten is. Op de
manometer leest men af, of er een vacuum wordt verkregen en er
dus geen lek in het toestel is; vervolgens kijkt men naar de glazen
doorverbinding (F) en ziet de maaginhoud langs stroomen. De
maaginhoud wordt nu in het vat opgevangen in een Erlemeyer
kolfje, dat onder het lange buisje in het vat is geplaatst. Heeft men
nu voldoende maaginhoud verkregen, dan opent men de kraan (E),
waardoor de zuiging via de sonde stopt, haalt de sonde uit den
mond en laat den hond vrij. Vervolgens sluit men de kraan (E)
weer, zoodat alle vloeistof uit de sonde in het kolfje komt; zet de
pomp af en open de vacuumpot, waarna de maaginhoud uit het
kolfje onderzocht kan worden.
Heeft men eenige routine, dan is deze uitheveling zeer een-
voudig indien de inhoud vloeibaar is; bij aanwezigheid van weinig
vloeistof en veel vaste deeltjes, dient uitspoeling van de maag te
worden toegepast.
Uitspoeling van de maag.
Hierbij wordt op bovenbeschreven wijze de sonde ingebracht.
In de trechter bevindt zich de vloeistof, waarmede men de maag
wenscht te spoelen. De slang naar de vacuumpot hangt nu over
een haak (G). Draaien we nu de kraan (E) open, dan stroomt
de vloeistof de maag binnen.
Is alle vloeistof in de maag gekomen, dan sluiten we de kraan
weer, halen de slang van den haak (G) en zetten de pomp in
werking. Nu wordt alle vloeistof uit de maag weer in het vacuum-
vat gezogen. Door nu opnieuw vloeistof uit de trechter in de maag
te brengen en wederom weg te zuigen, kan men de maag volkomen
schoonspoelen.
Bij aanwezigheid van veel grove voedseldeelen in de maag, zal
vooral een herhaalde spoeling noodzakelijk zijn. Het lumen van
de te passeeren weg (gummi en glazendeelen) van het apparaat
mogen nergens nauwer zijn dan 0,5 a 0,6 cm.
2. Proefmaaltijden.
Men tracht, door de nuchtere maag een bepaalde digestieve
prikkel te geven, waarvan de uitwerking op een normale maag
bekend is, afwijkingen in de secretorische en motorische functie
te vinden. Deze digestieve prikkel kan door verschillende z.g.
proefmaaltijden-ontbijten worden opgewekt. De meest gebruikelijke
bij den mensch zijn:
1. Het proefontbijt van Ewald en Boas.
Dit bestaat uit 35 gram wittebrood en twee kopjes thee. Na
-ocr page 18-een uur hevelt men de maag uit, onderzoekt den inhoud en ver-
gelijkt het resultaat met de reactie van hetzelfde ontbijt op een
normale maag.
2.nbsp;De proefmaaltijd van Riegel.
De patiënt eet 's middags een bord rundvleeschsoep, een bief-
stuk van 150^—200 gram, 50 gram aardappelpuréé en wittebrood.
Na 3—A uur volgt de uitheveling.
3.nbsp;Het alcohol proefontbijt volgens Ehrmann.
Dit bestaat uit 300 cc. 5 % aethylalcohol en 0,05 % salicylas
natricus, uitheveling na Yi uur.
4.nbsp;Nog vele andere maaltijden, die echter van ondergeschikt be-
lang zijn en voor ons doel niet in aanmerking komen.
Bij honden heeft men ook getracht door middel van proefmaal-
tijden den maaginhoud te onderzoeken. Aangezien een zieke hond
niet te dwingen is tot het eten van een bepaalde maaltijd, moet
deze door middel van een sonde en trechter in te geven zijn.
Dasch (4) die het eerst een proefmaaltijd bij honden gebruikte,
merkte dit bezwaar direct en deed zijn proeven met een ontbijt van
10 gram Liebigs vleeschextract op 190 gram water, waaraan hij
om het wat minder vloeibaar te maken, nog 4 gram zetmeel toe-
voegde. Hij liet de dieren dit ontbijt op hun nuchtere maag drinken
of gaf het met de sonde in.
Niedermüller (8) achtte de toevoeging van het zetmeel over-
bodig, maar gebruikte overigens hetzelfde ontbijt.
Schmid (6) gebruikte bij zijn onderzoek het alcohol-proefontbijt
bestaande uit 300 cc. 5 % aethylalcohol.
Bij mijn onderzoek heb ik steeds gebruik gemaakt van dit alco-
hol-proefontbijt, 200—300 cc. 5 % aethylalcohol, ingegeven op de
nuchtere maag met sonde en trechter.
De hoeveelheid is afhankelijk van de grootte van den hond,
waarbij den hond van gemiddelde grootte 250 cc. werd ingegeven.
De reden, waarom dit proefontbijt werd gekozen zal nader bij
het chemisch onderzoek worden vermeld.
3. Chemisch onderzoek van den maaginhoud.
Bij dit onderzoek heb ik mij beperkt tot het zoutzuur; het onder-
zoek op andere stoffen als organische zuren, fermenten, koolhy-
draatverbindingen enz. heb ik achterwege gelaten. Dit proefschrift
tracht dan ook slecht „een bijdrage tot de diagnostiekquot; te zijn.
a. Methodiek en literatuuroverzicht.
Onderzoek van het zoutzuur in den maaginhoud.
Hierbij komen enkele begrippen naar voren, die nadere omschrij-
ving behoeven. „Vrij zoutzuurquot; is het zoutzuur, dat als overschot
in het maagsap, zich niet meer aan de lichamen met zuurbin-
dend vermogen kan binden. ,,Gebonden zoutzuurquot; is het zoutzuur,
'dat zich aan alle lichamen met zuurbindend vermogen gebonden
heeft. „De totale zuurgraadquot; is het neutraliseerend vermogen van
het maagsap, als men het tot het neutraalpunt titreert. ,,Het zout-
zuur deficitquot; is de hoeveelheid zoutzuur die men, aan een bepaald
kwantum maagsap dat bij dimethylgeel toevoeging geel blijft, moet
toevoegen om een omslag in rood te verkrijgen.
Aantoonen van vrij zoutzuur.
le. Kwalitatieve bepahng.
Dit is het eenvoudigste door middel van congorood-papier, waar-
van de roode kleur in blauw omslaat bij aanwezigheid van vrij
zoutzuur. Ook het Günzburg-reagens (phloroglucine 2, vaniline 1,
alcohol ad 30) kan men gebruiken, 4 druppels hiervan tezamen
met 4 druppels gefiltreerd maagsap verwarmen op een porceleinen
schaaltje, doet bij aanwezigheid van vrij zoutzuur een mooie roode
spiegel ontstaan. Het heeft het voordeel, dat de organische zuren
nooit deze roode spiegel geven, terwijl het congorood ook met
organische zuren blauw wordt.
Een derde stof, die 10 maal zoo gevoelig is, is het dimethylgeel,
dat de kleinste sporen vrij zoutzuur door een roode verkleuring
aantoont. Het dimethylgeel reageert echter ook op zure fosfaten
en matig geconcentreerde melkzuuroplossingen, maar alleen in
kunstmatige mengsels en niet in gewoon maagsap. De eenige
methode, waarbij men absoluut zeker is zoutzuur aan te toonen
en geen andere stof, is als volgt. Op een porceleinen schaaltje
brengt men 3—4 druppels Tropaoline (natriumzout van phenyl-
amidoazobenzol-p-sulfozuur) in verzadigde alcoholische oplossing,
tezamen met evenveel maagsap, verwarmt, waarna bij aanwezig-
heid van vrij zoutzuur aan den rand van het schaaltje een lila tot
blauwe verkleuring ontstaat.
2e. Kwantitatieve bepaling.
Hierbij maakt men gebruik van titratie, met als meest gebrui-
kelijke indicator het dimethylgeel (1 gram op 100 cc. alcohol 70 %).
Men vult de buret met 1/10 normaal NaOH en laat dit vloeien
bij 10 cc. maagsap, waaraan enkele druppels indicator zijn toege-
voegd. Daar nu 1 cc. 1/10 norm. HCL juist 1 cc. 1/10 norm.
NaOH neutrahseert, en 1 cc. 1/10 norm. HCL 0,00365 gram zout-
zuur bevat, kan men uit het aantal cc. NaOH, dat voor de titratie
is gebruikt, de hoeveelheid vrij zoutzuur bepalen.
Bepaling van den totalen zuurgraad.
Ook hierbij titreert men met 1/10 norm. NaOH, nu echter met
als indicator phenolphthaleine (1 gram op 100 cc. alcohol 70 %).
Uit het aantal cc. 1/10 norm. NaOH dat nu noodig is om den
kleuromslag in roodviolet tot stand te brengen, kan men weer
het neutraliseerend vermogen van het maagsap bepalen. Voor beide
bepalingen kan men met één titratie volstaan, wanneer men gebruik
maakt van het reagens van Citron (9), bestaande uit 1 gram phe-
nolphthaleine en 1 gram dimethylgeel, tezamen opgelost in 100 cc.
70 % alcohol. Men ziet dan bij loogtoevoeging eerst den omslag
van het dimethylgeel van steenrood tot geel, en vervolgens bij
meer loogtoevoeging den omslag van phenolphthaleine in roodviolet.
De hoeveelheid loog tot den eersten kleuromslag benoodigd, geeft
dus aan het gehalte aan vrij zoutzuur, terwijl de totale hoeveelheid
noodig om tot den tweeden omslag te komen den totalen zuurgraad
aangeeft.
Deze titratie is niet geheel zonder bedenkingen, want probeert
men bij aanwezigheid van, aan zoutzuur gebonden eiwit, zoutzuur
te titreeren zoo zal door de loog het zoutzuur geneutraliseerd wor-
den en dientengevolge nieuw zoutzuur door hydrolyse vrij worden
gemaakt.
Heilmeyer en Graubner (10) hebben dit onderzocht en vonden,
dat de sterkte der zuur-reactie van den maaginhoud niet alleen
afhankelijk is van de zoutzuur-concentratie, maar ook van vele
physiologische en pathologische bufferstoffen, ook vooral van de
toegediende voeding.
Daarom hebben ze electrometrische titratiecurven gemaakt van
verschillende proef ontbijten en die met de curve van het zuivere
zoutzuur vergeleken.
Jê-io
Jd-s
lO-i
IC-s
lO'H
Jó'
iß-i
/o'
O /
X | ||||||||||||||||
f |
-k | |||||||||||||||
/ |
f' | |||||||||||||||
T~ |
9 |
Mir | ||||||||||||||
!/ |
gt; | |||||||||||||||
r |
/ / | |||||||||||||||
/ |
1 |
gt; | ||||||||||||||
1 1 |
1 |
/ / | ||||||||||||||
1 |
1 |
y | ||||||||||||||
/ |
1— |
y | ||||||||||||||
Fig. II.
Electrometrische titratiecurven vlg. Heilmeyer en Graubner.
Curve 1 is de electrometrische titratiecurve van 10 cc. 1/10 norm.
HCL. De horizontale as geeft aan het aantal cc. 1/10 norm. NaOH
die men bij druppelt, de verticale as de H ionen concentratie. Zout-
zuur dat een sterk zuur is, heeft in 1 hter 1/10 norm. oplossing
een H ionen concentratie van lO-i. Doen we er nu 9 cc. 1/10 norm.
NaOH bij, dan zijn 9 cc. zuur geneutraliseerd en is maar 1/10 van
de oorspronkelijke hoeveelheid zuur in de oplossing. De H ionen
concentratie is dus 10 maal kleiner geworden en is nu dus 10-2.
Geheel anders is het bij den laatsten druppel loog die we toe-
voegen, dan zal n.l. al het zuur geneutrahseerd zijn en dus de
H ionen concentratie 10-^. Deze sprong geeft dus aan, dat het zuur
geheel geneutraliseerd is. Dit blijkt in de curve, door dat ze plot-
seling snel ombuigt en steil door het neutrale punt gaat. Alle
indicatoren die tusschen 10-3 en 10-^ van kleur veranderen zullen
deze boog goed aangeven; ze gebruikten daarom dimethylgeel dat
omslaat bij 10-3 en phenolphthaleine dat omslaat bij 10-9.
Geheel gelijk aan deze curve van het zuivere zoutzuur, verloopt
de curve 2 van den maaginhoud na alcohol-proefontbijt. Ook
hier is door de sterke buiging het eindpunt van de zoutzuur-titratie
scherp aan te geven. De titratiewaarden van dimethylgeel en
phenolphthaleine liggen dicht bij elkaar. Bij gebruikmaking van een
buffervrij alcohol-proefontbijt, kan men dus de hoeveelheid van de
in de maag aanwezige zoutzuur titrimetrisch voldoende nauwkeurig
bepalen. Curve 3, bepaald na bouillon-proef ontbijt, geeft een minder
steil verloop aan, en de titratiewaarden van de twee indicatoren
loopen ver uit elkaar; het eindpunt van de zoutzuur-titratie is niet
goed meer te zien, door de bufferwerking van de bouillon. Curve
4, bepaald na een uitgebreide proefmaaltijd, verloopt al zeer weinig
steil, en wijst dus een zeer sterke buffering aan; de titratie van
het zoutzuur kan niet geschieden, daar de knik in de curve ont-
breekt. Dit vindt zijn oorzaak in de bufferwerking van het eiwit
uit het voedsel; de twee titratiewaarden van de twee indicatoren
liggen zeer ver uiteen.
Voor de titrimetrische bepaling van de zoutzuurhoeveelheid in
de maag is dus een buffervrij proefontbijt noodzakelijk.
Uit curve 1 blijkt ook, dat de twee genoemde indicatoren juist
bij de beide bochten liggen, daardoor hebben we in het verschil in
titratiewaarden tusschen beide indicatoren een maatstaf voor de
grootte van de bufferwerking en dus voor de hoeveelheid buffer-
stoffen in de maag.
Klinisch interesseert ons niet de bufferwerking van de voedings-
stoffen, maar wel de buffering van de abnormale bijmenging in het
maagsap.
Nemen we dus een buffervrij voedsel als b.v. alcohol, dan zal
telkens wanneer eiwitten in den maaginhoud komen in den vorm
van slijm, bloed, gezweldeeltjes, enz. de curve dit uitdrukken door
een sterke bufferwerking, die de eiwitten uitoefenen. Ook hierom
verdient het dus aanbeveling een buffervrij proefontbijt te ge-
bruiken.
Deze theoretische uiteenzettingen pasten Heilmeyer en Graubner
nu als volgt bij den mensch toe. Na een flinke maagspoeling waar-
door alle bufferstoffen uit de maag verwijderd werden, gaven ze de
patiënt het alcohol-proefontbijt van Ehrmann, en hevelden iedere 10
minuten een weinig maaginhoud uit en onderzochten telkens het
zoutzuurgehalte door middel van dimethylgeel- en phenolphthaleine-
titratie. De gevonden waarden brachten ze onder in een curve
zooals hieronder afgebeeld. De horizontale as van de grafische
voorstelling geeft aan het aantal minuten, dat verhep na de toe-
diening van het proefontbijt, de verticale as geeft aan het aantal
cc. 1/10 normaal NaOH, dat voor den kleuromslag van de indica-
toren noodig was.
caJ^HmKöH.
6
10 It) iù fû Sû 60 /O So go fiinf-
De onderste curve geeft dus aan het verloop van de titratie met
dimethylgeel, d.w.z. het verloop van het gehalte aan vrij zoutzuur.
De bovenste curve geeft aan het verloop van de titratie met phe-
nolphthaleine, d.w.z. het verloop van den totalen zuurgraad.
Uit de theoretische uiteenzetting volgt echter ook, dat de grootte
der bufferwerking wordt weergegeven door den afstand der beide
curven onderling.
Door nu een groot aantal gezonde menschen zoo te onderzoeken,
kwamen zij tot de bovenstaande gemiddelde curven. Hierbij bleek,
dat de curven tot 70 minuten steeds stijgen en vervolgens weer
geleidelijk dalen, terwijl de onderlinge afstand der curven met
grooter is dan 0,2-0,6 cc. NaOH, alleen op het eind na ongeveer
80 minuten of nog later, wordt de afstand iets grooter door gal
en slijm bijmenging.
Bij hun verder onderzoek van patiënten met maagafwi) kingen
zagen zij wanneer maagslijm detritusmassa enz. in de maag ge-
vormd werd, de curven zich verder uit elkaar verplaatsen door de
grootere bufferwerking.nbsp;, .,, .
Door dit alles waren zij tenslotte in staat, voor de verschillende
vormen van maagafwijkingen, telkens een speciaal-type van grafi-
sche voorstelling te geven.
Uitgaande van deze uiteenzettingen was Schmid (6) de eerste en
de eenige die het alcohol-proefontbijt bij honden heeft gebruikt,
ter bestudeering van de maagafwijkingen bij deze dieren.
Hij onderzocht allereerst 2 gezonde honden, en diende ze met
slang en trechter 300 cc. 5 % alcohol toe, nadat hij tevoren de maag
had gespoeld. Door nu iedere 10-20 minuten uit te hevelen, en de
genomen monsters volgens de titratie-methode van Heilmeyer en
Graubner te onderzoeken, verkreeg hij de volgende getallen:
Hond 1.
Na 10 min. gehalte vrij zoutzuur 0,2,
„ 20 „ .. .. .. 0-85,
1,05,
3.25,
3.1,
2.2,
Hond 2.
totale zuurgraad 0,35.
1,25.
1,4.
3.7.
3,6.
totale zuurgraad 1,2.
1,4.
3,1.
4,0.
3,3.
1,9.
Na 15 min. gehalte vrij zoutzuur 0,8,
1,05,
2,5,
3,45,
2,85,
1,3,
30
50
70
90
120
Deze getallen bracht hij, zooals Heilmeyer en Graubner, in een
-ocr page 25-grafische voorstelling als curve onder, en verkreeg hetzelfde model
als zij bij den gezonden mensch hadden gevonden. Ook hier een
stijging tot ongeveer 70 minuten gevolgd door een geleidelijke
daling. De onderlinge afstand der curven (bufferwerking) is ook
hier 0,2--0,6.
Vervolgens onderzocht hij nog een twaalftal patiënten met maag-
klachten; bij twee dezer kon hij na alcohol-proef ontbijt zelfs na
50 minuten geen vrij zoutzuur aantoonen; hij stelde hierop de
diagnose achylia gastrica.
Ook onderzocht hij 3 gevallen van z.g. Stuttgarter Hundeseuche,
waarbij een haemorrhagische gastritis aanwezig was en verkreeg
in alle gevallen een duidelijke buffering, die gedurende de geheele
uitheveling bleef bestaan, terwijl ook een permanent zoutzuur-
deficit bestond. De rest van de onderzochte 12 gevallen bestond
uit 4 gevallen van gastritis acuta, 1 gastritis chronica en 2 gevallen
van gastro-enteritis acuta.
De beredeneering waarmede Schmid echter, in aansluiting op
zijn onderzoek van den maaginhoud, tot zijn diagnoses komt, moet
zwak worden genoemd, en in enkele gevallen zelfs geheel onjuist.
Een controle op zijn onderzoek mag dan ook gewenscht schijnen.
b. Eigen Onderzoek.
Terwijl Schmid (6) bij slechts 2 honden de normale secretie-
curven had bepaald, heb ik gemeend de normale secretiecurven
te moeten onderzoeken bij een serie van minstens 10 gezonde
honden.
Nadat deze 10 honden 24 uur hadden gevast, werd de maag
uitgeheveld en door spoeling grondig gereinigd; vervolgens werd
de dieren met slang en trechter 200--300 cc. 5 % aethylalcohol
toegediend.
Na 15, 30, 50, 70, 90 en 110 minuten werd wat vloeistof uit de
maag geheveld en het gehalte aan vrij-zoutzuur evenals de totale
zuurgraad bepaald, volgens de reeds beschreven methode.
De resultaten van deze proeven zijn in onderstaande tabel ver-
werkt.
10 Normale Honden (tabel No. I)
Nuchtere
Na alcohol-proefontbijt in de maag
Ras |
maag |
vrij zoutzuur |
totale zuurgraad | |||||||||||
vrij |
totaal |
15 |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 |
15 |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 | |
HCL |
zuur |
mm. |
mm. |
mm. |
! min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. | |
Herder . . . . • |
0,2 |
0,4 |
2,— |
2,8 |
4,- |
6,- |
5,6 |
2,2 |
3,- |
4,4 |
6,3 |
6,— | ||
Herder..... |
0,25 |
0,35 |
2,- |
3,8 |
4.9 |
5,6 |
5,- |
4,- |
2,3 |
3,5 |
5,- |
6,- |
5,3 |
4,4 |
Windhond . . . |
0,5 |
1,— |
2,4 |
2,6 |
4,5 |
6,- |
4,6 |
2,6 |
3,- |
5,- |
6,7 |
5,3 | ||
Fox...... |
0,3 |
0,6 |
2,- |
3,1 |
4,8 |
5,7 |
5,1 |
2,3 |
3,3 |
5,2 |
6,- |
5,4 | ||
Herder..... |
0,25 |
0,5 |
1,4 |
2,2 |
4,6 |
5,5 |
5,2 |
1.5 |
1,5 |
2,6 |
5,- |
6,3 |
6,- |
3,7 |
Terrier..... |
0,6 |
0,8 |
1,8 |
4,8 |
5,4 |
6,- |
4,4 |
2,4 |
2,- |
5,2 |
6,2 |
6,8 |
5,2 |
4,— |
Poedel..... |
0,25 |
0.35 |
1,2 |
2,2 |
5,- |
6,- |
5,5 |
1.4 |
2,4 |
5,3 |
6,5 |
6,2 | ||
Pincher ..... |
0,25 |
0.4 |
2,1 |
3,2 |
4,7 |
5,7 |
4,6 |
2,3 |
3,6 |
5,2 |
6,3 |
5,2 | ||
Herder..... |
0,2 |
0,35 |
1,8 |
3,- |
4,5 |
5,8 |
5,1 |
2,1 |
3,6 |
5,1 |
6,4 |
5,7 | ||
Fox...... |
0,4 |
0,5 |
1,6 |
2,8 |
4,6 |
6,1 |
5,2 |
2,— |
3,4 |
5,2 |
6,8 |
5,8 | ||
Tezamen .... |
3,2 |
5,25 |
18,3 |
30,1 |
47,0 |
58,4 |
50,3 |
7,9 |
20,7 |
33,6 |
51,6 |
64,1 |
56,1 |
12,1 |
Gemiddelde |
0,3 |
0,5 |
1,8 |
3,- |
4,7 |
5,8 |
5,- |
2,6 |
2,1 |
3,4 |
5,2 |
6,4 |
5,6 |
4,- |
(N
lt;N
De resultaten van deze 10 proeven werden tezamen geteld, en
vervolgens om een gemiddelde te verkrijgen door 10 gedeeld; bij den
nuchteren maag is dus de gemiddelde samenstelhng van het maag-
sap: gehalte vrij HCL 0,3, de totale zuurgraad 0,5. Na het alcohol-
proefontbijt is na 15 minuten: gehalte vrij zoutzuur 1,8, totale
zuurgr. 2,1, na 30 min. 3,0 en 3,4, na 50 min. 4,7 en 5,2, na 70 min.
5,8 en 6,4, na 90 min. 5,0 en 5,6, na 110 min. 2,6 en 4,0.
Deze gemiddelden zijn grafisch voorgesteld in de onderstaande
curven. De bovenste curve geeft het verloop van den totalen zuur-
graad aan, terwijl de onderste curve het vrije zoutzuur voorstelt.
De horizontale as van de grafische voorstelling geeft aan het aantal
minuten dat verliep na de toediening van het proefontbijt, de verti-
cale as geeft aan het aantal c.c. 1/10 norm. NaOH dat voor de
neutralisatie en den kleuromslag van de indicator noodig was. Het
nulpunt op de horizontale as geeft de toestand in de nuchtere maag
aan; het nulpunt op de verticale as geeft aan het punt waarop
voor den kleuromslag naar boven NaOH, en naar beneden HCL
gebruikt is.
ec/fû^ùtm.^M
f
6
s
k
3
K
I
Q
-/
y | ||||||||||||
N | ||||||||||||
/ | ||||||||||||
y | ||||||||||||
y | ||||||||||||
O w 10 JÖ Vû ro A? fO So SO /oaM Hi»^.
Fig. IV.
Normale secretiecurven van den hond.
Deze curven vertoonen dus wel hetzelfde model als de normale
secretie-curven van Schmid, maar de top van de curven ligt be-
langrijk hooger dan bij hem.
Onderzoek bij patiënten.
In aansluiting op het onderzoek van gezonde honden, werden
-ocr page 28-door mij 26 honden onderzocht, waarbij op grond van de anamnese
een sterk vermoeden op een of andere maagaandoening gerecht-
vaardigd was. Deze gevallen zijn in het hoofdstuk casuïstiek uit-
voerig beschreven.
Van iedere patiënt werden de curven voor vrij zoutzuur en den
totalen zuurgraad vervaardigd; door vergelijking onderling en in
verband met de normale curven, gelukte het verscliillende patiënten
van een bepaald curven-type te onderkennen.
Bij 8 honden (zie tabel No. II) was de afstand der beide curven
onderling ongeveer gelijk aan die van de gezonde dieren; de top
van de curven lag ook bij 70 minuten, maar veel lager dan normaal.
Daar nu de bufferwerking in den maaginhoud bij deze honden
niet grooter is dan bij een gezonde hond, kan van een ontsteking
in de maag geen sprake zijn; het eenige verschil met de normale
curven is, dat de top te laag ligt en dus de zoutzuursecretie op het
proefontbijt te gering, zoodat hier de maagaandoening bestaat in
den vorm van een te kleine zoutzuur afscheiding een z.g. hypo-
chlorhydrie. Onderstaande grafische voorstelling geeft de gemiddel-
de curven van deze 8 honden weer; het is het prototype van de
curven bij een hypochlorhydrie.
8 Honden met Hypochlorhydric (tabel No. II).
Nuchtere |
Na Alcohol-proefontbijt in de maag | |||||||||||||
Casuïstiek |
maag |
vrij zoutzuur |
totale zuurgraad | |||||||||||
vrij |
totaal |
15 min. |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 |
15 |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 | |
4.nbsp;Herder . . . 5.nbsp;Trekhond . . 6.nbsp;Herder . . . 7.nbsp;Bst. Fox . . 8.nbsp;Spaniel . . . 1.nbsp;Fox . . . . 2.nbsp;Pinscher. . . |
—0,05 |
0,25 0,4 0,1 0,1 0,1 0,2 0,4 0,5 |
-0,5 |
1,6 0.4 1,— |
2,4 |
2,5 3,- 4,- 2.4 2.5 |
2,- |
1,- 1,3 |
0,3 |
2,- |
2,8 2.5 2.6 |
3,- 3.7 4.3 2.4 2.8 |
2,2 3.2 2.3 |
1,5 2,- |
Tezamen . . . |
-0,5 |
2,05 |
2,9 |
8,7 |
18,4 |
22,8 |
17,5 |
3,3 |
4,8 |
10,8 |
21,- |
26,2 |
20,6 |
5,- |
Gemiddelde per |
-0,06 |
0,26 |
0,36 |
1,1 |
2,3 |
2,8 |
2,2 |
1,1 |
0,6 |
1,3 |
2,5 |
3,3 |
2,6 |
1,7 |
to
ui
Honden met Hyperchlorhydrie (tabel No. III).
Casuistiek |
Nuchtere |
Na Alcohol-proefontbijt in de maag | ||||||||||||
vrij zoutzuur |
totale zuurgraad | |||||||||||||
vrij |
totaal |
15 |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 |
15 |
30 |
50 |
70 |
90 |
110 | |
HCL |
zuur |
min. |
min. |
min |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. |
min. | |
9. Herder . . |
0,8 |
3,— |
6,~ |
7,6 |
7,8 |
1,- |
3,4 |
6,4 |
8,- |
8,4 | ||||
10. Herder . . |
___ |
___ |
0,9 |
3,1 |
6,2 |
7,9 |
8,2 |
_ |
1,2 |
3,4 |
6,5 |
8,8 |
8,7 |
___ |
11. D.staandehd. |
2,6 |
2,9 |
7,- |
7,6 |
8,- |
9,- |
___ |
3,2 |
7,1 |
8,- |
8,8 |
10.- |
___ | |
12. Herder . . |
0,5 |
0,6 |
1,2 |
3,8 |
6,- |
8,5 |
9,1 |
__ |
1,3 |
4,2 |
6,4 |
9,- |
9,6 | |
13. Herder . . |
0,6 |
0,8 |
4,6 |
8,- |
8,4 |
9,2 |
_ |
___ |
5,— |
8,6 |
8,9 |
9,6 |
__ | |
14. Herder . . |
1,8 |
2,- |
2,5 |
3,9 |
4,8 |
8,8 |
10,2 |
— |
2,7 |
4,2 |
5,1 |
9,2 |
10,5 |
— |
Tezamen . . . |
5,5 |
6,4 |
12.9 |
28,8 |
39,- |
50,- |
44,3 |
— |
14,4 |
30,9 1 |
41,3 |
53,4 |
47,2 |
- |
Gemiddelde per |
1,4 |
1,6 |
2,1 |
4,8 |
6,5 |
8,3 |
8,9 |
— |
2,6 |
5,1 |
6,8 |
8,9 |
9,4 |
— |
lt;N
V | ||||||||||||
Fig. V. Secretiecurven bij Hypochlorhydrie.
Een tweede groep werd gevormd door 6 honden, (zie tabel No.
III) waarbij ook de afstand der beide curven onderling ongeveer
gelijk was aan die van de gezonde honden, maar waarbij de dalende
lijn echter na 90 minuten nog niet is bereikt. De curven stijgen
zelfs nog bij 90 minuten, zoodat men hier mag spreken van een te
groote zoutzuursecretie op het proefontbijt, terwijl ook hier geen
sprake is van een ontsteking. Bij deze honden is dus een maag-
afwijking in den vorm van een te groote zoutzuursecretie een z.g.
hyperchlorhydrie, waarvan onderstaande grafische voorstelling het
proto-type der curven weergeeft.
n
n
10
y
6
7
6
S
f
3
i
!
O
-/
/ |
/ | ||||||||||
/ | |||||||||||
// |
r | ||||||||||
/ | |||||||||||
Fig. VI. Secretiecurven bij Hyperchlorhydrie.
-ocr page 32-Een zeer voorname groep werd gevormd door 8 honden, be-
schreven in de casuistiek onder No. 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22.
Hierbij is de afstand der beide curven onderling zeer veel grooter
dan bij de gezonde honden, terwijl de top van de curven wel bij
70 minuten ligt, maar veel lager dan normaal. De maaginhoud
bezit dus een groote bufferwerking, die niet het gevolg is van
terugstroomen van gal, daar deze niet aanwezig is, doch welke
teruggebracht moet worden op in de maag zelf gevormde stoffen,
n.1. ontstekingsproducten. Ten gevolge van die ontsteking is nu
ook waarschijnlijk de zoutzuursecretie abnormaal laag. Bij deze
honden bestaat dus een gastritis met een lage zoutzuursecretie.
De diagnose gastritis werd ook, in de drie gevallen die ter sectie
kwamen, histologisch bevestigd (Cas. No. 17, 19, 20). Onder-
staande grafische voorstelling vormt een proto-type van de curven
bij een gastritis met te lage zoutzuursecretie.
r
^
X
/ | |||||||||||||
\ |
V | ||||||||||||
\ | |||||||||||||
/ |
\ |
Fig. VII. Secretiecurven bij Gastritis.
/
O
-/
No. 23 en 24 van de casuistiek vormen ook een aparte groep,
waarbij de afstand van de curven, evenals in de vorige groep, onder-
ling zeer veel grooter is dan bij de gezonde honden, hetgeen dus wijst
in de richting van een gastritis. De top der curven ontbreekt geheel
en al bij 70 minuten, in geval No. 24 stijgen de curven zelfs nog
na 90 minuten. We hebben hier dan ook te doen met een ontsteking
van de maag, waarbij tevens de zoutzuursecretie veel te hoog is.
een z.g. gastritis acida. Geval No. 23 dat ter sectie kwam be-
vestigde de diagnose: gastritis.
Onderstaande grafische voorstelhng geeft het proto-type van
deze afwijking weer.
a
u
(Ù
î
7
6
S
f
- /
- i |
/ | ||||
y |
t/ |
L | |||
7 |
r-. |
f | |||
iquot; |
f --T- | ||||
-A- |
Ö /Ö XQ 30 iO fO 6o f» So jO M mfflK
Fig. VIII.
Secretiecurven bij Gastritis acida.
Een groep op zich zelf vormt geval No. 26. De afstand der beide
curven is binnen de normale grenzen, maar direct valt het op, dat
de curven zoo abnormaal laag blijven. Vrij zoutzuur is niet een-
maal aan te toonen. We hebben in dit geval dus niet te doen met
een ontsteking, maar met een vrijwel geheel ontbreken van zout-
zuursecretie, een z.g. achylia gastrica. De grafische voorstelling
van de curven van geval No. 26 volgt hieronder.
l
/
Q
-/
\ | ||||||||
— |
Fig. IX.
Secretiecurven bij Achylia gastrica.
-ocr page 34-Als laatste groep volgt nu nog No. 25, een experimenteel op-
gewekte gastritis haemorrhagica, waarbij de curven zeer ver uit
elkaar liggen, terwijl geen vrij zoutzuur wordt gevonden. De grafi-
sche voorstelling van de curven van geval No. 25 volgt hieronder.
O 10 io 3o io liofoSop m t/Q MLIV:
Z
/
O
-/
-A
\ | |||||||||||
Fig. X.
Secretiecurven bij Gastritis haemorrhagica.
4. Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.
Dit onderzoek betreft:
le. aard, hoeveelheid en aspect van cellige bestanddeelen.
2e. soort en hoeveelheid slijm.
3e. micro-organismen.
a. Literatuuroverzicht.
Gegevens van eenig belang betreffende dit onderzoek bij den
hond, werden door mij in de literatuur niet gevonden. De onder-
zoekingen, die hieronder volgen, zijn dan ook uitsluitend bij den
mensch verricht.
Jawörsky (11) was de eerste, die zich met dit ondezoek bezig
hield. Hij ziet bij het microscopisch onderzoek van het vlokkige
bezinksel van den maaginhoud niet steeds gelijke beelden, maar
kon ze onderbrengen in typische groepen, die in nauwe samen-
hang stonden met het chemisch onderzoek van den maaginhoud;
zoodat „ein Magensäure haltiges Organ von einem Magensäure-
freien sich durch blosse mikroskopische Untersuchung auf Grund
des Auftretens charakteristischer morphotischer Bestandteile un-
terscheiden lässt.quot;
In zure maaginhoud ziet hij gedeeltelijk in het slijm, gedeeltelijk
vrijzwevend, witte of geelwitte glanzende, rondachtige, vaak aan
den rand ingekorven kernen, aanzienlijk kleiner dan een ettercel,
die in typische groepen liggen ;dit zijn volgens hem overblijfselen
van leucocyten, waarvan het protoplasma is verteerd door het
maagsap. Hij kan ze kunstmatig doen ontstaan door bij etter wat
maagsap te doen op lichaamstemperatuur. In de maag komen deze
leucocyten vanuit de bovenste luchtwegen of uit het voorste deel
van het digestie-apparaat, maar ook kunnen ze in de maag zelf
ontstaan, vooral bij een catarrh. Men ziet ze echter ook altijd in
een histologische coupe van den maagwand tusschen epitheel en
klierlaag, al is het bij een normale maag maar in een zeer gering
aantal (zie lit. Sachs).
Naast deze kerngroepen vindt hij nog plaatepitheelcellen af-
komstig uit de Oesophagus, die er in het zure maagsap uitzien als
opgezwollen, afgeronde, dikwijls kogelronde cellen met geschrom-
pelde, aan de peripherie gelegen, kernen. Het protoplasma is weinig
of niet te zien.
In zuurarm maagsap echter ziet hij groote, ronde troebele kernen
omgeven met troebel gegranuleerd protoplasma.
Verder ziet hij nog in zuur maagsap vormsels ter grootte van
witte bloedcellen, soms grooter; gewoonlijk ovale fijn gegranuleerde
kernen, met vaak een duidelijke punt in het midden. Deze zouden
afstammen van de eigenlijke slijmcellen, daar het mondslijm met
maagsap behandeld, een zelfde beeld geeft.
Tenslotte concludeert hij: het microscopisch onderscheid tus-
schen den zuren- en zuurvrijen maaginhoud is, dat in den eersten
de cellige elementen hun protoplasma verloren hebben waardoor
alleen kernen overblijven, terwijl in den laatsten het protoplasma
aanwezig blijft.
Op het Congress für Innere Medizin in 1888 (12) bespreekt
Jatvörsky o.a. het microscopisch beeld bij Gastrorrhoea acida, en
zegt dat dit beeld in zooverre typisch is, dat het altijd conglomeraten
van celkernen bevat en bovendien in enkele gevallen schroefvor-
mige spiralen.
In die gevallen, waarbij vrij zoutzuur aanwezig is, ziet hij ook
veel afgestooten cylinderepitheel, in een toestand als hierboven
beschreven bij zure maaginhoud.
Die schroefvormige spiralen beschrijft Jawörsky (13) als beelden,
die nog het meest lijken op halfverteerde zetmeelkorrels, ze hebben
echter een andere chemische reactie. Hij vindt ze bij zeer hooge
aciditeit in de nuchtere maag. Eveneens treft hij ze aan bij men-
schen met chronische pharyngitis en hyperaciditeit in een voedsel-
vrije maag; hij houdt deze beelden voor eigenaardige veranderingen
van een of ander morphologisch bestanddeel van het secreet van
de catarrhaal-ontstoken voorste luchtwegen onder invloed van het
het sterke zuur.
Sachs (14) doet proeven, die de onderzoekingen van Jawörsky
steunen. Hij vindt n.1. bij een geval van ulcus ventriculi zeer vele
leucocyten, die het bindweefsel van den maagwand infiltreeren,
het klierweefsel doorloopen, en via het oppervlakkige epitheel ten-
slotte in het maaglumen komen. Hij ziet nu deze cellen in den maag-
inhoud als groepen van korreltjes, door bandjes verbonden, om-
geven met een celmembraan; protoplasma is echter niet waarneem-
baar. Dit zijn dezelfde beelden die Jawörsky heeft beschreven. In
coupes van normale magen ziet hij deze leucocyten eveneens, maar
in veel geringer aantal.
In 1894 volgt een meer uitgebreid onderzoek van Tellering (15).
Hij begint met een uiteenzetting van zijn techniek. Zijn eerste
moeilijkheid is een preparaat te maken van echt maagslijm. In de
maag bevindt zich immers behalve het echte maagslijm, ook slijm
uit den mond, keel en voorste luchtwegen. Een bijzondere methode
om deze drie soorten te onderscheiden was er nog niet. Macros-
copische kleurreacties b.v. door behandehng met triacid, zooals
Schmidt (16) die aangeeft voor het sputum, met het oog op het
onderscheid tusschen mucine en eiwit, zijn voor praktisch gebruik
niet voldoende.
Ruim voldoende is volgens Tellering het macroscopisch onder-
zoek tezamen met microscopisch onderzoek van slijm in het onge-
kleurde preparaat.
Bij een maagspoehng komt veelal het eerst uit de sonde de
voedselbrij, waarin geen slijm te herkennen is. Wordt nu opnieuw
water in de maag gebracht, dan stijgen in den trechter, die aan
de sonde verbonden is, spoedig slijmmassa's op, die er glazig of
schuimachtig uitzien, voedseldeehjes bevatten en direct aan de
oppervlakte van de vloeistof komen. Dit slijm is zeer compact en
elastisch, glad en helder als water; het is mond- en keelslijm, zooals
het microscopisch onderzoek zal aantoonen. Na voortgezette maag-
spoeling wordt het uitgehevelde steeds helderder en kleine grauw-
witte of geelwitte dunne vlokjes zweven in den trechter, om vervol-
gens snel op den bodem te zakken; dit is volgens Tellering maag-
slijm. De witte kleur wordt veroorzaakt door vele vetdruppeltjes.
Het slijm van de bovenste luchtwegen is gewoonlijk tot groote
klompen samengebald, ziet er groenachtig uit, soms ook etterig, of
is donker gepigmenteerd. Echt maagslijm verschijnt pas aan het
einde van de spoeling, daar het zeer vast aan den wand van de
maag zit en pas los laat als het water er tegen spoelt. Hoe
langer gespoeld wordt, hoe zekerder maagslijm kan worden ver-
kregen.
Een groote steun bij de onderkenning van de verschillende slijm-
soorten geeft het microscopisch onderzoek. Mondslijm ziet men
dan als lange gebogen lichtglanzende strepen. Het bevat plaat-
epitheelcellen uit den mond en vaak leucocyten en zetmeelkorrels.
In bronchiaalslijm vallen direct op de ronde, opgezwollen
alveolairepitheelcellen uit de long, door het pigment en de myeline
goed te herkennen. Verder vindt hij nog myeline in vele vormen,
o.a. in spiraalvorm, epitheel uit de bovenste luchtwegen, en bij een
catarrh ook etterlichaampjes met hun typische kernfiguren. Oeso-
phagusslijm is gemakkelijk te herkennen door de plaatepitheel-
cellen, die vaak 6-hoekig zijn, voor zoover ze niet half verteerd zijn.
Het maagslijm is ook streperig, maar tegelijk wat korrelig, mat
en troebel vanwege de vertering door het maagsap, het lijkt nog
compacter dan mondslijm. Het bevat voedselresten, vooral vet-
druppels. Vaak ook zijn de typische maagepitheelcellen te zien, soms
is hun protoplasma verteerd.
Verder vindt hij er in leucocyten al of niet met hun protoplasma;
ook micro-organismen zijn aanwezig, echter minder dan in het
mondslijm, deels zijn ze specifiek voor maagslijm, n.1. de sarcina
ventriculi.
Tellering zegt, dat het door de bovenstaande verschillen mogelijk
is echt maagslijm te onderkennen. Hij onderzoekt maagslijm van
gezonde personen 1—2 uur na het ontbijt, dus aan het einde van
de vertering, zoodat hij veel slijm kan verwachten. Aangezien ver-
schillende preparaten gemaakt van het maagslijm van denzelfden
persoon, niet steeds een gelijk beeld geven, maakt Tellering 5—8
preparaten van denzelfden persoon.
Hij ziet nu, afgezien van de voedselresten, vele cellige elementen
-ocr page 38-van de maag; in de eerste plaats cylinderepitheelcellen, die los of
op een rij naast elkaar liggen. De vorm van de cellen is goed be-
houden; soms is echter het plasma verteerd, zoodat alleen de kernen
overblijven. Hiernaast ziet hij cellen met duidelijke ronde kern,
waarvan de één een donker, de ander een meer mat protoplasma
bezit. Het zijn de hoofd- en wandcellen, die afstammen van het
klierepitheel. Deze cellen vindt hij echter alleen bij aanwezigheid
van vrij zoutzuur. Regelmatig, hoewel in kleine hoeveelheid, vindt
hij ook leucocyten in denzelfden vorm als door Jawörsky beschre-
ven. Verder ziet ook Tellering de door Jawörsky beschreven
spiralen.
Myeline houdend bronchiaalslijm in maagsap gebracht, geeft deze
typische spiralen, in versch sputum ziet hij ze nooit.
Tellering beschouwt deze spiralen dan ook als producten van
de inwerking van het maagsap op de myeline. Die myeline ontstaat
uit de afgestooten alveolairepitheelcellen welke vettige en myeline
degeneratie vertoonen.
Vervolgens onderzoekt Tellering 20 patiënten met gastritis chro-
nica, ook hier 1^2 uur na het ontbijt. Het blijkt direct dat de zieke
maag veel meer slijm bevat; alleen bij zeer hoog zuurgehalte minder,
omdat het dan verteerd is. De slijmdraden zijn geheel gelijk aan
die van de normale maag, de cellige elementen zijn echter geheel
anders.
Opvallend is het zeer groote aantal leucocyten, waarvan het
protoplasma veelal verteerd is, met de typische kernfiguren van
Jawörsky. Is er geen zoutzuur aanwezig, dan is het protoplasma
duidelijk waarneembaar.
In alle preparaten bij gezonde menschen komen meer maagwand-
cellen voor dan bij zieken, omdat bij chronische gastritis de meeste
epitheelcellen reeds afgestooten en uit de maag verwijderd zijn,
voor het onderzoek plaats heeft. Het resultaat van de onderzoe-
kingen van Tellering komt dus overeen met dat van Jawörsky;
maar bovendien zegt Tellering, dat het voorkomen van talrijke
leucocyten in het maagslijm wijst op een organisch maaglijden.
Schmidt (17) onderzoekt op gelijke wijze het maagslijm bij ge-
zonden en zieken en verkrijgt dezelfde resultaten. Hij wijst er echter
op, dat men zeer voorzichtig moet zijn om uit de aanwezigheid van
zeer veel leucocyten een ontsteking van het maagslijmvhes te diag-
nostiseeren. De mogelijkheid van een verwisseling met leucocyten
die niet uit de maag afkomstig zijn, is zeer groot bij afwezigheid
van cylinderepitheelcellen; groote ervaring is dan ook noodzakelijk.
Om nu beter in staat te zijn de verschillende slijmsoorten uit
elkaar te houden, gaat hij ook de chemische reactie van het maag-
slijm na t.o.v. slijm van andere herkomst. Heidenhain (18) vond
reeds, dat azijnzuur de epitheelcellen van de maag sterk deed op-
zwellen, terwijl slijmsoorten van andere herkomst sterk schrom-
pelen. Hij concludeerde hieruit, dat de maagepitheeliën veel meer
albuminaten bevatten dan de andere slijmcellen.
Verschillende andere onderzoekers, n.1. Oppel (19) en Hoyec
(20), vonden dat de z.g. specifieke slijmkleurstoffen de maag-
epitheelcellen niet kleuren en de andere slijmcellen wel. Dit ver-
schil in reactie berust niet uitsluitend op de zure reactie van het
maagslijmvlies zooals Schmidt (21) aantoonde. Hij slaagde er ook
in tezamen met Ccemer (22), verschillen in chemische samenstel-
ling te vinden tusschen vreemd slijm en maagslijm.
Bij pathologisch maagslijm ziet hij, dat de slijmcellen zich nu
echter ook even goed kleuren met de specifieke kleurstoffen als de
andere slijmsoorten. Macroscopisch kleurverschil tusschen physio-
logisch en pathologisch slijm is echter na kleuring niet aan te
toonen.
Schütz (23, 24) zegt, dat het microscopisch maagslijmonderzoek
nog steeds geen algemeene toepassing vindt door het feit, dat de
onderkenning van echt maagslijm in den maaginhoud zeer groote
moeilijkheden biedt. Zijn eerste onderzoek is er dan ook op ge-
richt, deze moeilijkheden te ondervangen. Hij geeft zijn proefper-
sonen een ontbijt, bestaande uit 300 cc. thee en een beschuit, hevelt
na 1 uur uit en laat een maagspoeling volgen. Den volgenden dag
wordt de maag nog eens nuchter uitgeheveld en opnieuw gespoeld.
Zijn conclusie uit deze proeven is, dat macroscopisch als vreemd
slijm is te beschouwen, alles wat boven op de spoelvloeistof drijft.
Het sediment van de spoelvloeistof is echter niet alleen maagslijm,
maar ook wel slijm uit het respiratie-apparaat en uit de keel, het-
geen microscopisch goed te zien is.
Verschillende onderzoekers (17, 18, 19, 20, 21, 22) hebben ge-
vonden, dat het slijm in de maagcellen en de slijmige inhoud van
andere slijmcellen, verschillende kleurreacties geven. Schütz gaat
nu de kleurreactie na, nadat het shjm door de cellen is uitgestooten.
Als kleurstoffen gebruikt hij haematoxyhne, mucicarmine, methy-
leenblauw en toluidine.
Macroscopisch kleurverschil kan hij niet aantoonen. Het gelukt
hem echter door de verschillende slijmsoorten uit den maaginhoud
in formaline te harden, in paraffine in te betten en vervolgens
met bovenstaande kleurstoffen te kleuren, in de coupes duidelijke
verschillen aan te toonen. Het slijm, dat macroscopisch reeds is te
herkennen, als niet van de maag afkomstig, kleurt zich sterk, ander
slijm veel minder of niet. Maagslijm, voor zoover het sterk met
voedselresten is gemengd, kleurt zich niet, ander maagslijm echter
wel. De reactie van de maag heeft geen invloed op de kleuring.
Aan de kleuring zelf heeft men dus niets tot onderkenning van
maagslijm. Schütz raadt daarom aan, alleen flink met voedselresten
vermengd slijm, bij macroscopisch onderzoek, als maagslijm te
beschouwen.
Ackerman en Gompertz (25) kunnen door het microscopisch
onderzoek van den maaginhoud soms nog beter en in ieder geval
veel sneller dan door het chemisch onderzoek tot een goede diagnose
komen. Hun onderzoek is geheel gegrond op de resultaten van
bovenstaande onderzoekers, die zij als juist erkennen. Zij onder-
zoeken uitsluitend de nuchtere maag.
Aldor (26) onderzoekt het gehalte aan echt maagslijm in de
nuchtere maag. Hij hevelt de maag eerst uit, laat daarna nog een
maagspoeling volgen en komt tot hetzelfde resultaat als boven-
staande onderzoekers, n.l. dat in de nuchtere, normale maag slechts
een zeer geringe hoeveelheid echt maagslijm aanwezig is. Om echt
maagslijm te verkrijgen, gaat hij te werk naar bovenstaande ge-
gevens, die volgens hem uitstekend voldoen.
Ziegler (27) ziet zich genoodzaakt te wijzen op de nog steeds
gemaakte fout, dat men de diagnose ,,gastritisquot; stelt op de aan-
wezigheid van veel slijm in de maag, zonder zich vooraf te hebben
overtuigd dat dit slijm werkelijk maagslijm is en zonder micros-
copisch het gehalte aan epitheelcellen en leucocyten te hebben na-
gegaan. Ook hij geeft dezelfde kenmerken aan voor de slijmsoorten
en wijst op het belang van het aantal leucocyten in het echte maag-
slijm voor de diagnose van een gastritis.
Tenslotte ruimt ook Boas (28) in zijn handboek, een zeer be-
-ocr page 41-langrijke plaats in voor het microscopisch onderzoek van den
maaginhoud, geheel gebaseerd op zijn ervaring, aan de hand van
bovenstaande gegevens. Naast dit onderzoek van de celRge ele-
menten van den maagwand, neemt ook het onderzoek van de micro-
organismen in den maaginhoud een belangrijke plaats in.
In iedere nuchtere maaginhoud vindt men micro-organismen.
Vele onderzoekers, b.v. Abelous (29), de Bary (30), Kellog (31),
Einhorn (32), Latzel (33), Boas (28), Oplet (34), hebben zich met
dit onderzoek bezig gehouden, maar voor de diagnose van maag-
afwijkingen zijn maar zeer enkele micro-organismen van belang
gebleken. Hiertoe behooren in de eerste plaats de door Boas (28),
en Opp/er (34) beschreven melkzuur-bacteriën, die bij groote hoe-
heelheden in de nuchtere maag aanwezig zijn bij carcinoma ven-
triculi. Daar echter bij den hond, voor zoover mij bekend, in de
literatuur slechts twee maal carcinoma ventriculi is beschreven, en
in het Veterinair Pathologisch Instituut te Utrecht nog nooit is
gevonden, kan een bespreking van dit onderzoek achterwege
blijven.
Voor de diagnostiek van groote beteekenis zijn echter de sar-
cina ventriculi, die alleen of tezamen met gistcellen voorkomen
bij stagnatie van den maaginhoud met aanwezigheid van zoutzuur.
Boas (28) beschrijft de gistcellen als glanzende, ovale dubbelge-
contoureerde, vaak parelsnoerachtig aaneengesloten, zich met jo-
dium geel kleurende cellen. De sarcinen komen in twee vormen
voor, n.1. in den bekenden wolbaalvorm, licht glanzend tot bruin-
geel van kleur, of in den vorm van verspreide of kubisch samen-
gestelde klompen, die uit kleinere sarcinen bestaan. Om deze sar-
cinen duidelijk aan te toonen geeft Boas aan, een natief preparaat
te kleuren, door het opdruppelen van de volgende oplossing: zink-
chloride 20, joodkalium 6,5, jodium 1,3, water 10,5. Het zetmeel
kleurt zich dan diep blauw, en de sarcinen roodviolet. Ook Abelous
(29), de Bary (30) en Latzel (33) geven beschrijvingen van ge-
lijken aard bij stagnatie van den maaginhoud. Latzel geeft de
voorkeur aan de gewone kleuring van Gram, waarbij de sarcinen zich
sterk kleuren met Gentiaan-violet; ook de kleuring met een op-
lossing van fuchsine in alcohol geeft goede resultaten. Bij hooge
zuurwaarde van den maaginhoud door aanwezigheid van veel zout-
zuur, is de grootste vorm van sarcina ventriculi aanwezig, terwijl bij
stagnatie met minder zoutzuur, de kleine vorm op den voorgrond
treedt.
Het microscopisch onderzoek van de voedselresten uit de maag
na een voorafgaand proefontbijt, geeft ook zeer goede aanwijzingen
betreffende de vertering van het voedsel door het maagsap.
Boas (28) wijst op het feit, dat het zoutzuur de versuikering
van het zetmeel tegengaat; men vindt dus bij goede zoutzuur wer-
king, door joodkaliumkleuring, een intensieve blauwkleuring van
de zetmeelkorrels, en tevens ook de typische concentrische lagen.
Is er niet voldoende zoutzuur aanwezig, dan vindt men zeer wei-
nig of geen blauwkleuring, terwijl de laagsgewijze bouw ook
grootendeels verdwenen is. Het beeld van de spiervezels is ver-
schillend, al naar de mate van vertering. Goede duidelijke dwars-
streping van talrijke spiervezels, eenige uren na het eten, wijst op
gebrekkige peptische werking van het maagsap. Verdwenen stre-
ping pleit echter niet steeds voor goede secretie van de maag, daar
bij gisting een verweeking van de fibrillen optreedt.
b. Eigen Onderzoek.
Het is mij niet mogen gelukken literatuur van eenig belang, be-
treffende den hond, over dit onderwerp te vinden; het leek echter
zeer de moeite waard het te bestudeeren. Reeds in den aanvang
bleek ook mij de groote moeilijkheid om de verschillende slijm-
soorten in den maaginhoud van elkaar te onderscheiden. Om hier-
aan tegemoet te komen werden microscopische preparaten van
een versch kadaver vervaardigd, waarbij vertering van de
oppervlaktecellen van de maag nog niet had plaats gevonden. Af-
krabsels van het slijmvlies oppervlak van trachea, pharynx, mond,
Oesophagus en van de drie maagdeden, cardia, fundus en pylorus,
werden vervaardigd. Deze afkrabsels werden uitgestreken op een
dekglas en vochtig gefixeerd met methylalcohol, en vervolgens
gekleurd met methyleenblauw of Giemsa. Op deze wijze werd een
goed beeld van de celsoorten van de verschillende slijmvliesopper-
vlakten verkregen, In aansluiting hierop werden preparaten ver-
vaardigd van de slijmvlokken, door maagspoehng van een gezonde
hond verkregen ;waarbij rekening werd gehouden met de macros-
copische verschillen, die Jawörsky e,a. hebben aangegeven.
Door onderling vergelijk van deze twee reeksen preparaten bleek
mij, dat inderdaad het drijvende slijm van het spoelwater geen
maagslijm was, maar dat het slijm, dat zweefde en dat op den
bodem lag, maagslijm bevatte, echter gemengd met slijm uit oeso-
phagus en mond. Het is mij, niettegenstaande herhaalde pogingen
nooit mogen gelukken, macroscopisch uit de uitgehevelde vloeistof
het slijm (zonder bijmengsel) te isoleeren, dat microscopisch met
maagslijm overeenkwam.
Bij verdere pogingen om macroscopisch het maagslijm te leeren
onderkennen, werden de honden intraveneus of intramusculair met
5 cc. 1 % neutraalrood oplossing ingespoten. Deze stof wordt n.1.
speciaal in de maag uitgescheiden en niet in de longen, trachea,
pharynx, oesophagus, of door de speekselklieren. De honden werden
nuchter ingespoten en na één uur werd een maagspoehng verricht.
Het spoelwater bleek nu in meer of mindere mate kleine doorschij-
nende roode slijmvlokjes te bevatten. Preparaten hiervan gemaakt,
kwamen geheel overeen met de beelden van de afkrabsels van het
maagslijmvlies. Hiermede was dus een zeer goed bruikbaar macros-
copisch herkennigsmiddel voor maagslijm gevonden.
Naast het chemisch onderzoek werd nu bij iedere hond nuchtei
ook een microscopisch onderzoek ingesteld, waarbij het maagslijm
op boven omschreven wijze werd verkregen. De slijmvlokjes werden
uitgestreken op een dekglaasje, vochtig gefixeerd door middel van
methylalcohol en vervolgens gekleurd met methyleenblauw. Bij
ieder onderzoek werden 5 preparaten vervaardigd, die alle onder-
zocht werden op hoeveelheid aanwezige maagepitheelcellen, leuco-
cyten, bacteriën en tevens op het al of niet aanwezig zijn van
plasma bij epitheelcellen en leucocyten; alles in navolging van de
gegevens in de literatuur.
De resultaten van het microscopisch onderzoek bij de patiënten
met, op grond van het chemisch onderzoek, gelijkluidende diagnose,
blijken nu groote overeenkomst te vertoonen.
Diagnose na chemisch onderzoek: HYPOCHLORHYDRIE.
Casuïstiek No. Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.
Poxnbsp;1 Enkele epitheelcellen met plasma, veel bacteriën,
geen leucocyten.
Pinschernbsp;2 Weinig slijm, enkele epitheelcellen met plasma,
enkele bacteriën, geen leucocyten.
-ocr page 44-Foxnbsp;3 Weinig slijm, geen epitheelcellen, veel bacteriën,
gistcellen, geen leucocyten.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen, met plasma,
geen leucocyten.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen met plasma,
geen leucocyten, enkele bacteriën.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen met plasma,
vrij veel bacteriën, enkele leucocyten.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen met plasma,
enkele bacteriën, geen leucocyten.
Direct treft de typische overeenstemming van de beelden onder-
ling, en ook met wat in de literatuur is beschreven.
Het microscopisch beeld van het maagslijm bij Hypochlorhydrie is
dus gekenmerkt door: weinig slijm, enkele epitheelcellen van de
maag met plasma, geen of enkele leucocyten, en een varieerend
aantal bacteriën, (fig. XI).
Herder
Trekhond
Herder
6
Spaniel
8
Diagnose na chemisch onderzoek: HYPERCHLORHYDRIE.
Casuïstiek No. Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen en leucocy-
ten zonder plasma, geen bacteriën.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen zonder plas-
ma, geen leucocyten, geen bacteriën.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen zonder plas-
ma, geen leucocyten, geen bacteriën.
Weinig slijm, enkele epitheelcellen en leucocy-
ten zonder plasma, geen bacteriën.
Ook hier treft de overeenstemming, en wordt het microscopisch
beeld van het maagslijm bij hyperchlorhydrie gekenmerkt door:
weinig slijm, enkele epitheelcellen van de maag zonder plasma, en-
kele of geen leucocyten eveneens zonder plasma en afwezigheid
van bacteriën, (fig. XII).
Diagnose na chemisch onderzoek: GASTRITIS.
Casuïstiek No. Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.
Keeshond 15 Veel slijm, veel leucocyten en epitheelcellen met
plasma, veel bacteriën.
D. Staande 11
D. Herder 12
D. Herder 13
D. Herder 14
Herdernbsp;16 Veel slijm, veel leucocyten en epitheelcellen met
plasma, veel oacteriën.
Pinschernbsp;17 Veel slijm, veel leucocyten en epitheelcellen met
plasma, veel bacteriën.
Herdernbsp;18 Veel slijm, zeer veel leucocyten en enkele epi-
theelcellen met plasma, veel bacteriën, schimmels
en gistcellen.
Foxnbsp;19 Veel slijm, veel leucocyten en epitheelcellen met
plasma.
Griffonnbsp;20 Veel slijm, veel leucocyten en epitheelcellen met
plasma, veel bacteriën.
Veel slijm, veel leucocyten en enkele epitheel-
cellen met plasma, veel bacteriën.
Boxernbsp;22 Veel slijm, veel leucocyten en vele epitheelcel-
len met plasma, weinig bacteriën.
Het microscopisch beeld bij een gastritis is dus gekenmerkt door:
veel slijm, veel leucocyten, en meestal veel epitheelcellen, plasma
aanwezig bij epitheelcellen en bij leucocyten, en veelal een groot
aantal bacteriën, (fig. XIV).
Diagnose na chemisch onderzoek van den maaginhoud:
GASTRITIS ACIDA.
Casuistiek No. Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.
Griffonnbsp;23 Veel slijm, veel kernen van leucocyten, veel
epitheelcellen zonder plasma.
Pinscher 24 Veel slijm, veel kernen van leucocyten en epi-
theelcellen.
Het microscopisch beeld bij een gastritis acida is dus: veel slijm,
veel kernen van leucocyten en van epitheelcellen. (fig. XV).
Dat op grond van het microscopisch maaginhoudonderzoek ook
eenige indruk verkregen kan worden van de motiliteit van de
maag, blijkt uit het onderzoek van den herder casuistiek No. 14,
waarbij weinig slijm, enkele leucocyten en epitheelcellen zonder
plasma, geen bacteriën, veel voedselresten onverteerd, veel sarcinen
(zie fig. XIII) werden gevonden.
Greyhound 21
Naast een hyperchlorhydrie zou dit dier, op grond van de ge-
gevens uit de literatuur, ook een vertraagde motiliteit van de maag
moeten bezitten gezien de vele sarcinen. Als controle werd daarom
het dier een röntgen-contrastbrij met slang en trechter ingegeven,
bestaande uit 100 gram sulfas baryticus en 250 cc. water. Deze brij
behoort na 1—uur de maag verlaten te hebben. Door middel
van röntgen-doorlichting bleek dat bij deze hond de brij na 3 uur
nog niet geheel de maag had verlaten. Er bestond dus werkelijk een
vertraagde motiliteit van de maag.
De resultaten van het microscopisch maagonderzoek samenvat-
tend, blijkt, dat op grond van dit onderzoek alleen reeds een be-
trouwbare differentieele diagnose op te stellen is.
CASUISTIEK.
De hieronder vermelde gevallen zijn voor het grootste gedeelte
patiënten, die vanuit de polikliniek werden doorgestuurd voor een
maagonderzoek, op grond van de anamnese. Ik meen de vraag, of
het maaglijden als primair of secundair moet worden beschouwd,
buiten bespreking te moeten laten.
1.nbsp;Fox, 13^ jaar oud, reu, vomeert reeds 14 dagen ongeveer 1
uur na de voedselopname, drinkt weinig.
Microscopisch onderzoek maaginhoud: weinig slijm, enkele epi-
theelcellen met plasma, weinig voedselresten, veel bacteriën, geen
leucocyten.
Chemisch onderzoek maaginhoud: nuchter: gehalte vrij HCL 0,1,
totale zuurgraad 0,4. Na proefontbijt van 200 cc. 5 % alcohol: na
15 min. gehalte vrij HCL 0,3, tot. zuurgr. 0,4, na 30 min. 0,4-0,6,
na 50 min. 2,2-2,4, na 70 min. 2,4-2,8, na 90 min. 2,0-2,6, na
110 min. 1,3-2,0. 1)
Diagnose: Hypochlorhydrie.
2.nbsp;Pinscher, 1 jaar, reu, eet reeds 14 dagen slecht, vomeert 1—2
uur na het eten, drinkt weinig en is lusteloos.
Microsc. onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen met plas-
ma, enkele bacteriën, geen leucocyten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,1, totale zuurgr.
0,5. Na proefontbijt van 200 cc. 5% alcohol: na 15 min. gehalte
1nbsp; Van de beide getallen die na den tijdsduur worden vermeld, geeft het eerste
aan het gehalte aan vrij HCL en het tweede den totalen zuurgraad.
vrij HCL 0,2, tot. zuurgr. 0,3, na 30 min. 1,0—1,3, na 50 min.
2,0—2,4, na 70 min. 2,5—3,0, na 90 min. 1,9-2,3, na 110 min.
1,0-1,5.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
3.nbsp;Fox, reu, sinds 2 dagen slecht eten, vomeeren, drinkt veel.
Microscopisch onderzoek: ruim 100 cc. vloeistof in de maag,
waarbij weinig slijm, geen epitheelcellen, veel bacteriën, gistcellen,
onverteerde voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 0,05,
totale zuurgr. 0,4. Na proefontbijt van 150 cc. 5 % alcohol: na 15
min. gehalte vrij HCL 0,1, tot. zuurgr. 0,2, na 30 min. 1,0—1.2, na
50 min. 2,2—2,5, na 70 min. 3,2—3,5, na 90 min. 2,0—2,4, na
deze uitheveling nog steeds veel van het proefontbijt in de maag
aanwezig.
Diagnose: Hypochlorhydrie en vertraagde motihteit van de maag.
4.nbsp;Bast. Herder, 1 jaar, teef, vomeert de laatste 8 dagen vele
keeren daags, eet niettemin goed en is vroolijk.
Microscopisch onderzoek maaginhoud: weinig slijm, geen voedsel-
resten, epitheelcellen met plasma, geen leucocyten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 0,5, totale
zuurgraad 0,25. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15
min. gehaltevrij HCL-0,5 tot. zuurgr. 0,3, na 30 min. 1,6—2,0,
na 50 min. 2,4—2,8, na 70 min. 2,5—3,0, na 90 min. 2,0—2,2,
na 110 min. 1,0—1,5.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
5.nbsp;Trekhond, 5 jaar, reu, enkele dagen ziek, geen eetlust, veel
drinken, vomeeren, vermageren, ziekte van Weil.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen met
plasma, enkele bacteriën.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,05, totale
zuurgr. 0,1. Na proefontbijt van 300 cc. alcohol van 5%: na 15
min. gehalte vrij HCL 1,4, tot. zuurgr. 1,8, na 30 min. 1,9-2,2,
na 50 min. 2,2—2,6, na 70 min. 3,0—3,7, na 90 min. 2,8—3,2.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
6. Herder, 6 jaar, teef, 14 dagen ziek, geen eetlust, weinig drin-
ken, af en toe vomeeren.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen met
plasma, vrij veel bacteriën, enkele leucocyten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 0,1, totale
zuurgraad 0,1. Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL 0,5, tot. zuurgr. 0,7, na 30 min. 1,1-1,3, na 50
min. 3,2—3,5, na 70 min. 4,0—4,3, na 90 min. 2,8—3,0.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
7.nbsp;Bast. Fox, 7 jaar, reu, sinds 2 dagen ziek, slecht eten, vrij
veel drinken, dunne ontlasting, urine een spoor eiwit, vomeeren
ongeveer een uur na de voedselopname.
Microscopisch onderzoek: onmogelijk eenig maagslijm te ver-
krijgen.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 0,2, totale
zuurgraad 0,1. Na proefontbijt van 200 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL 0,6, tot. zuurgr. 0,7, na 30 min. 1,8-2,0, na 50
min. 2,6—2,8, na 70 min. 3,2—3,5. na 90 min. 2,6—3,2.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
8.nbsp;Spaniel, 1 jaar, reu. eet goed, maar vomeert sinds 14 jaar 1
tot 2 maal per week een half uur na het eten, drinkt veel.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen met
plasma, wat voedselresten, geen leucocyten, enkele bacteriën.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,1, totale zuurgr.
0,2. Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 0,3 tot. zuurgr. 0,4, na 30 min.—0,1—0,'2, na 50 min. 1,6 —
2.0, na 70 min. 2,0—2,4, na 90 min. 1,4-1,7.
Diagnose: Hypochlorhydrie.
-ocr page 51-9.nbsp;Herder, 7 jaar, teef, vomeert bij nuchtere maag, geen eetlust,
suf.
Microscopisch onderzoek: niet te verrichten door het steeds weer
nuchter vomeeren.
Chemisch onderzoek: nuchter: niet te verrichten. Na proefontbijt
van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte vrij HCL 0,8, totale
zuurgr. 1,0, na 30 min. 3,0-3,4, na 50 min. 6,0-6,4, na 70 min
7,6—8,0, na 90 min. 7,8—8,4.
Diagnose: Hyperchlorhydrie.
10.nbsp;Herder (als voren), een maand later wederom uitgeheveld.
Chemisch onderzoek. Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol-
na 15 min. gehalte vrij HCL 0,9, totale zuurgr. 1,2, na 30 min.
3,1—3,4, na 50 min. 6,2—6,5, na 70 min. 7,9—8,8, na 90 min
, 8,2-8,7.
Diagnose: Hyperchlorhydrie. .
11.nbsp;Duitsche staande hond, 5 jaar. teef. 14 dagen geleden partus,
twee doode jongen, laatste dagen haemopurulente uitvloeiing, lus-
teloos, niet eten, weinig drinken, geen vomitus.
Microscopisch onderzoek: Zeer weinig slijm, enkele epitheelcel-
len en leucocyten zonder plasma, geen bacteriën, wat voedselresten.
Chemisch onderzoek: Nuchter: gehalte vrij HCL 2,6, totale zuur-
gr. 3,0. Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 2,9, tot. zuurgr. 3,2 na 30 min. 7,0-7,1, na 50 min. 7,6-
8,0, na 70 min. 8,0—8,8, na 90 min. 9,0—10,0.
Diagnose: Hyperchlorhydrie.
12. Duitsche Herder, 2 jaar, teef, mager, slecht eten, harde
ontlasting, vomeeren bij nuchteren maag, veel drinken.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen zon-
der plasma, geen leucocyten, geen bacteriën, enkele voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,5, totale zuurgr.
0,6. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 1,2, tot. zuurgr. 1,3, na 30 min. 3,8—4,2, na 50 mm.
6,0—6,4, na 70 min. 8,5—9,0, na 90 min. 9,1—9,6.
Diagnose: Hyperchlorhydrie.
13.nbsp;Duitsche Herder, 3 jaar, reu, reeds geruimen tijd af en toe
vomeeren, laat ook vaak het eten staan, weinig drinken, faeces
normaal.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, enkele epitheelcellen zon-
der plasma, geen bacteriën, geen leucocyten, enkele voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,6, totale zuurgr.
0,8. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 4,6, tot. zuurgr. 5,0, na 30 min. 8,0—8,6, na 50 min.
8,4 — 8,9, na 70 min. 9,2—9,6.
Diagnose: Hyperchlorhydrie.
14.nbsp;Duitsche Herder, 5 jaar, teef, hoest ongeveer een maand
lang, heeft antipyrine ingenomen, daarna sinds 1 week slecht eten,
nuchter vomeeren, veel drinken.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, zeer enkele leucocyten
en epitheelcellen zonder plasma, geen bacteriën, veel voedselresten
onverteerd, veel sarcinen.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 1,8, totale zuurgr.
2,0. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte vrij
HCL 2,5, tot. zuurgr. 2,7, na 30 min. 3,9—4,2, na 50 min. 4,8—5,1,
na 70 min. 8,8—9,2, na 90 min. 10,2—10,5.
Diagnose: Hyperchlorhydrie en vertraagde motiliteit van de
maag.
15.nbsp;Keeshond, 3 jaar, reu, eet den laatsten tijd slecht, heeft
voor 14 dagen veel gevomeerd, nu echter minder, diarrhee met iets
bloed, drinkt weinig.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel epitheelcellen en leuco-
cyten, beide met plasma, geen voedselresten, veel bacteriën.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,4, tot. zuurgr.
2,0. Na proefontbijt van 200 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte vrij
HCL 0,4, tot. zuurgr. 0,5, na 30 min. 1,0—1,2, na 50 min. 2,6—3,4,
na 70 min. 2,4—3,6, na 90 min. 1,5—3,5.
Diagnose: Gastritis.
16.nbsp;Bast. Herder, 4 jaar, reu, eet sinds een week zeer slecht,
vomeert een uur ongeveer na de voedselopname, drinkt weinig.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel leucoyten en epitheel-
cellen met plasma, veel bacteriën, eenige voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 1,0, totale
zuurgr. 0,2. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL 1,0, tot. zuurgr. 1,3, na 30 min. 3,1—3,5, na 50
min. 2,8—3,7, na 70 min. 2,8—4,6, na 90 min. 1,5—4,0.
Diagnose: Gastritis.
17.nbsp;Bast. Pinscher, 43^2 ja^r, reu, gedurende 4 weken slecht eten,
vomeert ongeveer een uur na het eten.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel epitheelcellen en leuco-
cyten, beide met plasma, veel bacteriën, bijna geen voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter; gehalte vrij HCL 0,8, totale zuurgr.
2,8. Na proefontbijt van 200 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte vrij
HCL 0,1, tot. zuurgr. 0,2, na 30 min. 1,0—1,2, na 50 min. 1,6—2,6,
na 70 min. 3,6—4,8, na 90 min. 3,0—4,5.
Diagnose: Gastritis. Sectie-diagnose: gastritis.
18.nbsp;Herder, 3]/2 maand, reu, sedert eenige dagen ziek, vomeert
vaak na het eten, lusteloos.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, zeer veel leucocyten en
enkele epitheelcellen met plasma, veel bacteriën, ook schimmels en
gistcellen, veel grove voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 1,2, totale
zuurgr.—^0,1, na proefontbijt van 200 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL—1,5, tot. zuurgr.—0,9, na 30 min.—1,4 ——-0,6 na
50 min.—0,9—0,5, na 70 min. — 0,6—0,9, na 90 min.—1,5—0,1.
Diagnose: Gastritis.
-ocr page 54-19.nbsp;Fox, 2 jaar, reu, enkele maanden ziek, slechte eetlust, vo-
meeren direct na de voedselopname, weinig drinken, laatste week
slechts twee maal gevomeerd.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel epitheelcellen en leuco-
cyten met plasma.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 2,0, totale
zuurgr. 0,5. Na proefontbijt van 5 % alcohol 200 cc.: na 15 min.
gehalte vrij HCL—0,9, tot. zuurgr. 0,3 na 30 min. 0,6—0,9, na 50
min. 5,8—7,0, na 70 min. 3,0—5,0, na 90 min. 1,5—3,8.
Diagnose: Gastritis. Sectie-diagnose: gastritis.
20.nbsp;Griffon, 9 jaar, teef, eet slecht, weinig drinken, vomeeren,
diarrhee, af en toe hoesten, vermageren.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel epitheelcellen en leuco-
cyten met plasma, veel bacteriën.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 2,0, totale
zuurgr. 0,1. Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL deficit 1,2, tot. zuurgr. 0,3, na 30 min.—0,1—0,8,
na 50 min.—0,5—0,8.
Diagnose: Gastritis. Sectie-diagnose: gastritis.
21.nbsp;Greyhound, 2 jaar, reu, sinds eenige dagen niet eten, veel
drinken, vomeert direct na de voedselopname.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel leucocyten en enkele
epitheelcellen met plasma, veel bacteriën, geen voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,2, totale zuurgr.
3,1. Na proefontbijt van 250 cc. 5% alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 0,7, tot. zuurgr. 1,0, na 30 min. 2,0—2,8, na 50 min. 1,5 —
2,0, na 70 min. 2,0—2,8.
Diagnose: Gastritis.
22.nbsp;Boxer, \]/2 jaar, teef, sedert enkele maanden af en toe vo-
meeren, soms met bloed er bij.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, preparaat geheel belieerscht
door leucocyten en vele epitheelcellen met plasma, weinig bacteriën.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,05, totale
zuurgr. 0,2, Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min,
gehalte vrij HCL 0,4, tot. zuurgr, 0,8, na 30 min. 1,4—2,6, na 50
min. 1,8—3,4, na 70 min, 2,0—4,0, na 90 min, 1,6---0,4.
Diagnose: Gastritis.
23.nbsp;Griffon, 4 jaar, reu, eet eenigen tijd bijna niet, conjunctivitis,
keratitis, drinkt weinig, diarrhee, vomeeren, verder rachitis. Micros-
copisch onderzoek: veel slijm, veel kernen van leucocyten, veel epi-
theelcellen zonder plasma, enkele voedselresten.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,2, totale zuurgr.
2,2, Na proefontbijt van 250 cc. 5 % alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 0,4, tot. zuurgr. 0,8, na 30 min. 1,5—1,8, na 50 min. 2,2—
3,6, na 70 min. 3,6—6,0, na 90 min. 3,3—6,0, na 110 min. 3,0—6,0.
Diagnose: Gastritis acida. Sectie-diagnose: Gastritis.
24.nbsp;Bast. Pinscher, 7 jaar, reu, sinds 3 weken ziek, anorexie,
vermageren, obstipatie, vomeeren vele uren na het eten, polydipsie,
albuminuric.
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel epitheelcellen en leuco-
cyten zonder plasma.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL 0,1, totale zuurgr,
2,5. Na proefontbijt van 200 cc. 5% alcohol: na 15 min. gehalte
vrij HCL 1,0, tot. zuurgr. 1,2, na 30 min. 3,6—4,4, na 50 min.
3,6—6,4, na 70 min. 7,0—8,6, na 90 min. 9,8—12,0,
Diagnose: Gastritis acida.
25.nbsp;Duitsche Herder, 2 jaar, teef, acuut vomeeren ten gevolge
van per os toegediende 5 cc. nitras argenticus 10% (experiment).
Microscopisch onderzoek: veel slijm, veel leucocyten en epitheel-
cellen met plasma, enkele bacteriën, veel bloedcellen.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 2,0, totale
zuurgr. 2,2. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL—1,0, tot. zuurgr. 0,4, na 30 min.—1,4—0,4, na 50
min.—1,4—1,0, na 70 min.—2,0—2,0.
Diagnose: Gastritis haemorrhagica.
-ocr page 56-26. Trekhond, 5 jaar, reu, sinds eenigen tijd veel vomeeren na het
eten, drinkt veel, vermagering, diarrhee.
Microscopisch onderzoek: weinig slijm, geen epitheelcellen, veel
bacteriën, enkele leucocyten met plasma.
Chemisch onderzoek: nuchter: gehalte vrij HCL deficit 0,5, totale
zuurgr. 2,0. Na proefontbijt van 300 cc. 5 % alcohol: na 15 min.
gehalte vrij HCL—0,2, tot. zuurgr. 0,6, na 30 min.—0,3—0,2, na 50
min.—0,4 —0,2, na 70 min.—0,3--0,1.
Diagnose: Achylia gastrica.
-ocr page 57-INVLOED VAN BICARBONAS NATRICUS EN
ZOUTZUUR OP DE MOTORISCHE FUNCTIE
VAN DE MAAG.
De eerste belangrijke onderzoekingen over de motorische functie
van de maag zijn verricht door Hirsch (35) bij honden met maag-
en darmfistels. Hij stelde vast, dat de gevulde maag zich niet in
eens in den darm ledigde, maar bij gedeelten door het zich steeds
openen en sluiten van de pylorus en dat neutrale en alcalische
vloeistoffen sneller de maag verlieten dan zure.
Serdjukow (36) was echter degene, die den invloed van den zuur-
graad van den maaginhoud op de ontsluiting van de sphincter
pylori experimenteel onderzocht. Hij zag wanneer hij door een
maagfistel bij een hond een oplossing van 0,5 % zoutzuur, 0,5 %
soda, of gedestilleerd water, in de maag bracht, dat de zure vloeistof
veel langer in de maag bleef dan het water; het water weer langer
dan de soda-oplossing.
100 cc. 0,25 % soda-oplossing verbet de maag in 15 minuten;
werd tijdens dit proces het duodenum via een fistel met een soda-
oplossing van gelijke sterkte bevochtigd, dan bleef de tijd 15 mi-
nuten; bracht hij echter in de duodenum normaal maagsap, dan
was er na de opvolgende 15 minuten nog 95 cc. soda-oplossing in
de maag aanwezig. Het maagsap roept volgens hem een sluitings-
reflex van de sphincter pylori op, wanneer het in het duodenum
komt.
Deze „chemische reflexquot; van de pylorussphincter wordt volgens
Cannon (37) door een plaatselijk zenuwnetwerk veroorzaakt, want
het gelukte hem nooit door doorsnijding van de N. vagi of van de
N. splanchnici de passagetijd van verschillende voedingsstoffen uit
de maag in het duodenum te veranderen. Zoo zou dus het zure
maagsap een belangrijke rol bij de reguleering van de voedselpas-
sage hebben, daar het volgens Cannon (38) de opening van de
pylorus te voorschijn roept, wanneer het met het pylorusslijmvlies
in contact komt.
Cole (39) deed röntgenologische onderzoekingen bij menschen
en beschrijft de motorische functie van de maag als een cyclus,
die bestaat uit een systole, een diastole en een peristaltische golf-
beweging in de richting van de pylorus. Gedurende de systole
staat de pylorus open en door deze opening wordt een deel van
den maaginhoud in het duodenum geperst. Hierop volgt de diastole;
de laatste peristaltische golf, die intusschen de pylorus bereikt
heeft, sluit deze weer.
Wheelon en Thomas (40) onderzochten honden röntgenologisch
en door ballons, waarvan ze de drukveranderingen registreerden in
de verschillende maagdeelen te brengen. Ze vonden, dat het antrum
evenals de sphincter-pylori zich rhythmisch beweegt; contractie
en verslapping volgen elkaar regelmatig op. Deze cyclus treedt 3
tot 5 maal per minuut op en begint met een contractiegolf uit-
gaande van het praeantrum, deze roept een tonusvermindering van
het geheel op, dat zich nu met voedsel vult. Hierop volgt direct de
contractie van het antrum; en vervolgens komt van het praeantrum
weer een verslappende golf. De sphincter heeft zich intusschen
verwijd tijdens het begin van de contractie van het antrum. Even
voor dat het antrum het hoogste punt van contractie heeft bereikt,
begint de sphincter zich weer te sluit en is dicht op het oogenblik
van verslapping van het antrum.
Later vonden beide onderzoekers (41) nog, dat bij de rhythmi-
sche cyclus niet alleen het antrum en de sphincter, maar ook het
eerste deel van het duodenum behoort. De golven planten zich
caudaalwaarts voort over de drie deelen met een bepaalde regel-
maat, zoodat het voedsel de maag verlaat en in het verder gelegen
deel van het duodenum komt.
McClure en Reynolds (42) onderzochten bij de menschen de
maagbewegingen door röntgen-doorhchting en zagen, dat de
sphincter zich iedere keer opent, wanneer een peristaltische golf
het antrum bereikt en zich sluit, wanneer de peristaltische golf
voorbij is. De samenstelling van het voedsel heeft geen invloed
op de bewegingen van de sphincter, want werd door een duodenaal-
sonde in het eerste, tweede of derde deel van het duodenum 5—20
cc. 1/10 Norm. HCL gebracht, dan had dit geen invloed op de
sphincter werking. Neutrahsatie van het duodenum door 10—20
cc. 1 % oplossing van NaHCOg ging het sluiten van de sphincter
niet tegen.
Carlson en Litt (43) vonden, dat bij dieren de prikkelende wer-
king van HCL, NaHCOg en water op het slijmvlies van het duo-
denum een contractie van de sphincter oproept; vanuit het slijm-
vlies van het antrum hebben ze echter geen invloed op de sphincter.
Klein (44) vond, dat zuur van de duodenaalzijde noch van de
maagzijde een invloed op de sphincter uitoefende. Iedere peristal-
tische golf overwint de tonus van de sphincter en stuwt een deel
van het voedsel in het duodenum, geheel onafhankelijk van de
reactie ervan.
Barsony (45, 46) deed ook bij honden een onderzoek, waarbij
hij zoutzuur spoot in het duodenum, hij stelde vast dat de maag-
ontlediging stopte ten gevolge van deze injectie; de peristaltische
bewegingsgolf verdween. Deze remming trad steeds op, wanneer
zoutzuur in niet-physiologische concentratie werd ingespoten.
McBaird, Campbell en Hern (47) namen door middel van een
sonde wat vloeistof uit de maag en duodenum bij gezonde men-
schen. Bij een proefdronk een persoon 200 cc. 1/10 norm. zout-
zuuroplossing; gedurende de eerste 15 minuten ging maar weinig
vloeistof in het duodenum over en wat in het duodenum kwam
was geheel geneutraliseerd. Gedurende de volgende 5 minuten
werden 67 cc. 1/20 norm. HCL uit het duodenum geheveld, hieruit
blijkt dus, dat de pylorus open stond, terwijl de inhoud van het
duodenum zuur was. Zij komen dan ook tot de conclusie, dat het
zuurgehalte van den duodenuminhoud het openen en sluiten van
de sphincter niet beïnvloedt.
Den laatsten tijd komt steeds meer de meening naar voren, dat
de maagcyclus wel de gewone maaglediging regelt, maar dat de
zuurgraad van de voedselbrij de cyclus beïnvloedt en wel in dien
zin, dat zuur de beweging vertraagt. Er zullen echter zeker nog vele
proeven noodig zijn om tot een juist begrip van het ontledigings-
proces van de maag te geraken.
Het feit blijft echter bestaan, dat vele onderzoekers toch een
versnelhng vonden van de maaglediging bij de passage van alca-
lisch vloeiestoffen en een vertraging bij de zure vloeistoffen. De
proeven werden echter niet altijd onder physiologische omstandig-
heden genomen.
Tabora (48), Dietien (49), Romheld (50) en Kleeman (51)
hebben daarom proeven gedaan bij normale menschen onder phy-
siologische omstandigheden en onderzochten de invloed van zout-
zuurtoevoeging aan een röntgenologische contrastbrij. Door ieder
kwartier een doorlichting te maken constateerden ze een remmen-
de werking.
Dergelijke proeven bij honden verricht, werden door mij in de
literatuur niet gevonden. Zoutzuur en bicarbonas natricus worden
veel gebruikt als therapie bij maagstoornissen van den hond. Een
nauwkeuriger kennis omtrent den invloed dezer stoffen ook op de
motorische maagfunctie bij overigens physiologische verhoudingen
leek mij noodzakelijk. De volgende proeven, waarvan de gegevens
zijn verwerkt in tabel IV, werden genomen.
Voor deze proeven is een serie van 10 normale honden ge-
bruikt, die alle gedurende 24 voor den aanvang van de proef
hadden gevast.
Deze dieren kregen een bariumpap, bestaande uit 100 gram sulfas
baryticus en 250 cc. water, met slang en trechter toegediend. Door
middel van röntgendoorlichting werd de tijd bepaald, die verliep
tusschen het ingieten van de pap en het moment waarop alles
de maag verlaten had. Deze tijd varieerde tusschen l—lH
Om nu den invloed van het zoutzuur op de motorische functie
van de maag te controleeren werd 7 dagen later bij dezelfde honden
wederom deze bariumpap ingegoten, waaraan nu echter 60 druppels
25% zoutzuur was toegevoegd. De tijd varieerde nu van
214 uur.
Dezelfde proef werd 7 dagen later herhaald, nu echter inplaats
van 60 druppels werden 30 druppels 25 % zoutzuur toegevoegd. De
duur der passage schommelde nu tusschen — uur.
Ook werd nog nagegaan de invloed van 60 druppels 25 % zout-
zuur in 100 cc. water, ingegeven met slang en trechter, 1 uur voor-
dat de gewone bariumpap werd verstrekt. De tijdsduur bleek nu
te varieeren tusschen 1 —IH ^ur.
Zoutzuur kan dus. ingegeven tezamen met de bariumpap, een
vertragenden invloed op de motorische functie van de maag heb-
ben; geeft men echter zoutzuur ongeveer 1 uur voor de opname
van de bariumpap dan kan die vertraging tijdens de vertering uit-
blijven.
Op dezelfde wijze werd de invloed van bicarbonas natricus na-
gegaan. Hiertoe werd allereerst aan de bariumpap 3 gram van het
zout toegevoegd en aldus ingegoten. De tijd voor de maagpassage
varieerde tusschen 40 min. en 1 uur.
Ook werd 3 gram bicarbonas natricus opgelost in 60 cc. water
ingegoten ongeveer 1 uur voordat de bariumpap werd verstrekt.
De passagetijd varieerde nu eveneens tusschen 40 min. en 1 uur.
De invloed van bicarbonas natricus op de motorische functie
van de maag is dus een versnellende, onverschillig of men het
voor of tijdens de opname van de bariumpap toedient.
TABEL No. IV.
Hond |
Bariumpap |
Bariumpap |
Bariumpap |
Bariumpap |
Bariumpap |
Bariumpap |
No. |
alleen |
en 60 drup. |
en 30 drup. |
1 uur te- |
en 3 gram |
1 uur te- |
HCL |
HCL |
voren |
NaHCO;, |
voren | ||
100 cc. water |
60 cc. 50/0 | |||||
waarin 60 |
NaHCOs | |||||
drup. HCL | ||||||
uit maag |
uit maag |
uit maag |
uit maag |
uit maag |
uit maag | |
na: |
na: |
na: |
na: |
na: |
na: | |
14 |
1 uur |
p/4uur |
PAuur |
1 uur |
40 min. |
50 min. |
15 |
IV4.. |
2 „ |
IV2 „ |
IV4.. |
50 „ . |
50 „ |
16 |
1 „ |
2 „ |
IV2 .. |
1V4„ |
40 „ |
40 |
17 |
IV4.. |
2 „ |
IV2 |
IV4.. |
40 „ |
50 „ |
18 |
IV4.. |
2V4 „ |
174 |
IV4., |
50 „ |
50 |
19 |
1 |
IV4 |
IV4 .. |
1 |
40 ., |
50 ,. |
20 |
IV2 „ |
2 „ |
PA .. |
IV4,. |
1 uur |
1 uur |
3 |
1 „ |
2 „ |
1V2 |
VU.. |
40 min. |
40 min. |
4 |
IV4 |
2 |
IV2 |
1V4 |
50 .. |
50 „ |
5 |
IV2., |
2V4 |
IV4 .. |
1V2.. |
1 uur |
50 ., |
Hond |
Havermout |
Havermout |
Havermout |
Havermout |
Havermout | |
No. |
alleen |
en 60 drup. |
1 uur te- |
en 3 gram |
1 uur te- | |
HCL |
voren |
NaHCOs |
voren | |||
100 cc. water |
60 cc. 5 0/0 | |||||
waarin 60 |
NaHCOa | |||||
drup. HCL | ||||||
uit maag |
uit maag |
uit maag |
uit maag |
uit maag | ||
na: |
na: |
na: |
na: |
na: | ||
86 |
1 uur |
2 uur |
1 uur |
45 min. |
50 min. | |
83 |
IV4.. |
2 ,. |
IV4,. |
50 „ |
50 „ |
Aangezien bariumpap een abnormaal voedsel is, werden Bij twee
honden de proeven herhaald, waarbij de bariumpap werd vervan-
gen door een meer normaal voedsel, n.1. 250 gram havermoutpap
(50 gram havermout op 1 L. water), benevens 15 gram sulfas
baryticus in 50 gram water, om het röntgenologisch zichtbaar te
maken. Het resuhaat van de proeven stemde geheel overeen met
de vorige, (zie tabel).
Het belangrijk practisch-therapeutisch resultaat van deze proe-
ven is, dat wanneer bij een maagaandoening de motiliteit van de
maag 'is vertraagd, steeds een alcalisch reageerend therapeuticum
toegepast moet worden, daar dit de maagbeweging aanzet, en in
geen geval remt; terwijl een zuurreageerend middel (b.v. julapium
c. acid. hydrochlor. dil.) in dat geval gecontraindiceerd is. Het
tijdstip waarop de bicarbonas natricus t.o.v. de voedselopname ge-
geven wordt is dan verder geheel afhankelijk van de mogelijk even-
eens aanwezige secretorische afwijking.
INVLOED VAN BICARBONAS NATRICUS EN
ZOUTZUUR OP DE SECRETORISCHE FUNCTIE
VAN DE MAAG.
Literatuuroverzicht betreffende Bicarbonas Natricus.
Pawlow (52) zegt in 1897 op grond van onderzoekingen op
honden, dat alcaliën een remmende invloed uitoefenen op de maag-
secretie. In zijn laboratorium n.1. had hij enkele honden, die na een
experimenteele maagoperatie een hypersecretie van de maagklieren
vertoonden; gaf hij deze dieren nu soda, dan genazen ze. Ook
Soborow (53), Chishin (54) en Kasansky (55), zagen de gene-
zende werking van de soda op de maagsecretie.
Toch bleven vele clinici beweren, dat volgens hun ervaring soda
een prikkelende werking op de secretie uitoefende. Lönquist (55)
deed daarom nieuwe proeven bij honden met geïsoleerde maag
(fundus amp; pylorus) geïsoleerde kleine maag en fistels in het fundus-
deel van de maag en in het duodenum, die door een uitwendige
gastroenterostomose verbonden konden worden. Soda-oplossingen
van 0,2—0,5 % in de groote maag gebracht, hadden dezelfde wer-
king op de secretie als gewoon water, pas bij een oplossing van
1 % had de soda een secretie bevorderende invloed. Werd echter
een soda-oplossing door een fistel in de darm gebracht, dan werkte
ze remmend op de secretie.
Pimenow (57) deed zijn proeven bij een hond met alleen een
kleine geïsoleerde maag (volgens Pawlow) en een fistel in de
groote maag. Door de maagfistel werd een soda-oplossing of ge-
destilleerd water gegoten. Hij voerde het dier verschillende soorten
voedsel, respectievelijk 100 gram vleesch, 100 gram brood of 300
cc. melk, en bepaalde de hoeveelheid maagsap, die werd uitge-
scheiden in de kleine maag. Daarna herhaalde hij dit, maar goot
eerst 2 uur voor het eten in de groote maag door de fistel een 0,5 %
soda-oplossing of een zelfde hoeveelheid gedestilleerd water en
bepaalde opnieuw de hoeveelheid maagsap. Nu bleek hem door
vergelijking van de hoeveelheden maagsap, dat de soda de secretie
van het maagsap aanmerkelijk had geremd.
Vervolgens voerde hij nogmaals de hond het bovenstaande
voedsel, maar nu bracht hij de soda-oplossing of het gedestilleerde
water in de maag tijdens het eten. Door vergelijking van de hoe-
veelheden maagsap door de kleine maag uitgescheiden, bleek hem,
dat de soda-oplossing en groote vermeerdering van de secretie
had opgewekt, hetgeen echter meer haar oorzaak vond in het water,
dan in de soda zelf. Bestrooide hij echter het voedsel met dezelfde
hoeveelheid soda maar zonder water, dan bleek dat de soda zelf
ook in staat was de secretie aanzienlijk te verhoogen als de con-
centratie maar groot genoeg is. 100 gram rauw vleesch gaf nor-
maal 24 cc. maagsap, werd het echter gevoerd tezamen met IJ/^
gram soda, dan was de secretie 41 cc. Verteringbevorderend werkt
hier de soda natuurlijk niet meer, want in deze concentratie wordt
het maagsap direct geneutraliseerd. Hij verklaarde de secretie-prik-
kelende werking van de soda door aan te nemen dat de soda en
het maagsap een CO2 ontwikkeling geven en deze CO2 zou de
secretie aanzetten. Het bewijs hiervoor verkreeg hij door zijn hond
eerst 300 cc. gedestilleerd water in te geven, waarbij zich slechts
2,7 cc. maagsap afscheidde; daarna gaf hij 300 cc. water verzadigd
met CO2 en verkreeg nu 5,9 cc. maagsap.
Boyd (58) voegde ook aan het voedsel van zijn hond soda toe,
waarbij hij de hoeveelheid soda telkens veranderde. Hoe meer soda
hij gaf, des te meer maagsap verkreeg hij, maar dit lukte slechts
tot een hoeveelheid van 1 gram soda per kilogram lichaamsgewicht.
Grootere doseering gaf vomeeren van de hond en bovendien een
vermindering van de secretie.
Literatuuroverzicht betrelfende Zoutzuur.
Sokolow (59) vindt bij zijn onderzoekingen een remmende wer-
king van zoutzuur op de maagsecretie. Hij bepaalde de hoeveel-
heid maagsap die uit de kleine maag werd afgescheiden wanneer
hij in de geïsoleerde groote maag (fundus en pylorus) 200 cc.
% HCL oplossing bracht. Dit bedroeg in het le uur O cc. en
in het 2e uur 0,5 cc. Gaf hij 200 cc, water, dan werd afgescheiden
in le uur 3,2 cc en in het 2e uur 2,4 cc. Hierbij heeft dus de toe-
voeging van het zoutzuur een remming op de secretie.
Hij vond deze remming ook door een hond met geïsoleerde,
groote maag, vleesch en water in de groote maag te brengen; dan
daalt de maagsapsecretie langzamerhand terwijl de prikkelverwek-
kende stof (vleesch) nog steeds in de maag is.
Door controle-proeven blijkt dat de uitzetting van de maag hier-
bij geen rol speelt. Sokolow zegt dan dat het zich vormende zout-
zuur de secretie remt.
Verder gaf hij een hond met kleine maag en geïsoleerde groote
maag en een gastroenterostomose met het duodenum, 100 gram
vleesch en 100 gram water, en tevens in het duodenum 386 cc.
maagsap.
De normale hoeveelheid maagsap is het le uur 11,2 cc, het 2e
uur 11,0 cc. Door het zoutzuur in het duodenum te brengen wordt
het le uur 2,5 cc. en het 2e uur 9,6 cc. maagsap uitgescheiden. Dus
een remming van de secretie door het zoutzuur vanuit het duo-
denum.
Edkins en Tweedy (60) gaven aan een kat in de pylorus, die
van het fundusdeel van de maag geïsoleerd is, een 0,2 % oplossing
van zoutzuur. De secretieprikkel was hierbij zwakker dan van een
gelijke hoeveelheid water.
Cohnheim en Marchand (61) zagen ook een remming van de
maagsapsecretie na inbrengen van een Yi % oplossing van zout-
zuur in het duodenum. Ze deden hun onderzoekingen met honden
met fistels in maag en duodenum waarin een canule was bevestigd.
De honden aten 50 gram wittebrood en 400 gram lauwwarm water.
Vanaf het oogenblik dat de broodbrei de maag verliet werd in
het duodenum een Yi % oplossing van zoutzuur ingespoten; de
hoeveelheid was dusdanig, dat de pylorus praktisch gesloten bleef.
Na uur werd de maagfistel geopend en de zuurgraad bepaald,
nu bleek deze veel lager te zijn dan wanneer geen zoutzuur inge-
spoten was. Een hond met gesloten canulen werd op het ontbijt
van brood en water met een slokdarmsonde nog 100 cc. Yl %
oplossing van zoutzuur gegeven. Na uur werd de maagcanule
geopend ;in de maag was nu nog veel inhoud, maar de aciditeit van
de inhoud was normaal.
Deze literatuur-gegevens zijn bij de diergeneeskundigen niet
-ocr page 66-of althans zeer onvoldoende bekend. Het leek mij wenschelijk de
werking van Bicarbonas Natricus en zoutzuur op de secretie van
de maagklieren nog eens te onderzoeken. Hierbij heb ik gebruik
gemaakt van 2 honden, die volgens Pawlow's methode (52) waren
geopereerd, ter verkrijging van een z.g. kleine geïsoleerde maag,
die door middel van een fistel het secretieproduct naar buiten
laat afvloeien. De kleine maag, die geheel is afgescheiden van de
groote maag, wordt vervaardigd uit een stuk fundus waarbij
echter de zenuwinnervatie intakt wordt gehouden De wer-
king van de groote maag verandert hierdoor niet, aangezien het
stukje, dat er voor de kleine maag wordt uitgenomen ongeveer
1/10 deel van het geheele maagslijmvlies-oppervlak bedraagt. In
de kleine maag komt nu geen voedsel, maar wel in de groote maag,
waar het een gewone digestieve prikkel uitoefent. In de kleine
maag ontstaat nu echter ook een secretie van maagsap, doordat de
zenuwinnervatie van groote en kleine maag dezelfde is; zoo is ook
de reactie op de prikkel kwalitatief dezelfde en kan men uit het
secretieproduct van de kleine maag, dat niet door het voedsel is
verontreinigd, conclusies trekken over de uitwerking van het voed-
sel op de groote maag.
Daar Pawlow (52) door zijn vele onderzoekingen reeds lang
bewezen heeft, dat men in de kleine maag een evenbeeld van de
groote maag mag zien, heb ik mijn geopereerde honden ongeveer
8 dagen na de operatie op de volgende wijze gecontroleerd of de
operatie geslaagd was. Ik voerde ze op 3 achtereenvolgende dagen,
de eerste dag 100 gram rauw vleesch, de tweede dag 200 gram
oudbakken brood, de derde dag 600 cc. melk. De maagsap secretie
werd hierbij ieder uur gecontroleerd, waartoe onder de fistel van
de kleine maag een trechtervormig buisje werd gehangen.
Hond No. 1 leverde bij 100 gram vleesch in 5 uur 26,9 cc. maag-
sap, waarvan het le uur 8,1 cc., het 2e uur 7,1 cc., het 3e uur 5,2
cc., het 4e uur 3,7 cc., het 5e uur 2,8 cc.
Dezelfde hond leverde bij 200 gram brood in 5 uur 28,8 cc.
maagsap, waarvan het le uur 9,9 cc., het 2e uur 6,2 cc., het 3e uur
5,6 cc., het 4e uur 3,9 cc., het 5e uur 3,2 cc.
' Na het drinken van 600 cc. melk leverde de hond in 5 uur 30,2
cc. maagsap, waarvan in het le uur 3,7 cc., het 2e uur 8,0 cc., het
3e uur 8,4 cc., het 4e uur 6,5 cc., het 5e uur 3,6 cc.
Hond No. 2 leverde bij 100 gram vleesch in 5 uur 24,4 cc. maag-
sap, waarvan het le uur 7,8 cc., het 2e uur 6,3 cc., het 3e uur 4,6
cc., het 4e uur 3,8 cc., het 5e uur 1,9 cc.
Na het eten van 200 gram brood leverde hij in 5 uur 27,9 cc.
maagsap, waarvan het le uur 9,8 cc., het 2e uur 5,8 cc., het 3e
uur 5,1 cc., het 4e uur 3,7 cc., het 5e uur 3,5 cc.
Na het drinken van 600 cc. melk leverde deze hond 27,9 cc. maag-
sap, waarvan het le uur 3,3 cc., het 2e uur 7,1 cc„ het 3e uur
7,9 cc., het 4e uur 6,1 cc, het 5e uur 3,5 cc.
Daar nu deze getallen geheel overeenstemden met die, door
Pawlow (52) bij zijn geopereerde honden gevonden, achtte ik de
operatie bij beide honden geslaagd.
Allereerst werd
de werking van Bicarbonas Natricus
nagegaan.
Hiertoe werd de beide honden 100 gram vleesch gevoerd, te-
zamen met \]/2 gram bicarbonas natricus, nadat ze 24 uur gevast
hadden.
Hond No. 1 leverde nu in 5 uur tijd 40,8 cc. maagsap, waarvan
in het le uur 10,2 cc., het 2e uur 11,8 cc„ het 3e uur 9,8 cc., het
4e uur 5,9 cc., het 5e uur 3,1 cc.
Hond No, 2 leverde nu in 5 uur tijd 37,9 cc, maagsap, waarvan
in het le uur 9,9 cc., het 2e uur 11,4 cc., het 3e uur 8,3 cc., het 4e
uur 6,0 cc., het 5e uur 2,3 cc.
Vervolgens werd beide honden na 24 uur vasten met slang en
trechter 300 cc. water toegediend, waarin l^/^ gram bicarbonas
natricus was opgelost. Nadat 2 uren waren verloopen, werd de
honden 100 gram rauw vleesch gevoerd en de hoeveelheid maag-
sap gecontroleerd die in de eerste 5 uur na de vleeschvoedering
werd geproduceerd. Hond No. 1 leverde in die tijd 17,0 cc., waar-
van in het le uur 3,8 cc., het 2e uur 5,0 cc., het 3e uur 3,4 cc., het
4e uur 2,8 cc., het 5e uur 2,0 cc. Hond No. 2 leverde in die tijd
15,9 cc. maagsap, waarvan in het le uur 3,4 cc,, het 2e uur 4,5 cc.,
het 3e uur 3,4 cc., het 4e uur 2,9 cc., het 5e uur 1,7 cc.
Ook de volgende proeven werden nog gedaan, telkens, nadat de
honden tevoren 24 uur hadden gevast. Beide dieren werd 2 uur
voor het eten van 100 gram rauw vleesch, 300 cc. water met slang
en trechter ingegoten. Hond No, 1 leverde nu in de eerste 5 uur na
het eten van het vleesch 23,7 cc. maagsap, waarvan in het le uur
7,3 cc., het 2e uur 6,2 cc., het 3e uur 4,6 cc., het 4e uur 3,1 cc.,
het 5e uur 2,5 cc.
Hond No. 2 leverde in die tijd 21,8 cc. maagsap, waarvan in het
le uur 7,1 cc., het 2e uur 5,4 cc., het 3e uur 3,9 cc., het 4e uur
3,6 cc., het 5e uur 1,8 cc.
Bij beide dieren werd, nadat ze hun 100 gram rauw vleesch
hadden gegeten, nog direct hierna 300 cc. water ingegoten met
slang en trechter.
Hond No. 1 leverde nu in de eerste 5 uur na het eten 35,4 cc.
maagsap, waarvan in het le uur 8,9 cc., het 2e uur 10,3 cc., het
3e uur 8,1 cc., het 4e uur 4,8 cc., het 5e uur 3,3 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 32,8 cc. maagsap, waarvan in
het le uur 8,2 cc., het 2e uur 10,1 cc., het 3e uur 7,3 cc., het 4e
uur 5,1 cc., het 5e uur 2,1 cc.
Deze proef werd nog eens herhaald, maar nu werd in het water
13^ gram bicarbonas natricus opgelost.
Hond No. 1 leverde nu 38,6 cc. maagsap, waarvan in het le
uur 9,6 cc., het 2e uur 10,9 cc., het 3e uur 8,6 cc., h^t 4e uur 6,1
cc., het 5e uur 3,4 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 35,3 cc. maagsap, waarvan in
het le uur 9,5 cc., het 2e uur 10,1 cc., het 3e uur 7,9 cc., het 4e
uur 5,7 cc., het 5e uur 2,1 cc.
De resultaten der proeven worden nu ter vergelijking in onder-
staande tabel samengevoegd.
Vleesch |
Vleesch en IV^gr. tegelijk |
Vleesch, |
Vleesch, |
Vleesch en |
Vleesch en tegelijk | |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 | |
HondNo.1 |
26,9 |
40.8 37.9 |
17,- |
23.7 21.8 |
35,4 |
38,6 |
Bij vergelijking van de getallen van kolom 1, 3 en 4 blijkt dat
een j/^ % oplossing van NaHCOg 2 uur vóór het eten in de maag
gebracht de maagsecretie aanmerkelijk remt. Dit is niet zoozeer door
het water, dan wel door de daaraan toegevoegde NaHCOa ver-
oorzaakt.
Bicarbonas Natricus eenigen tijd voor het eten ingegeven remt
dus de maagsecretie tijdens de eerste 5 uur van de digestie.
Vergelijken we vervolgens de getallen van kolom 1, 2, 5 en 6,
dan blijkt, dat een ^ % oplossing van NaHCOg tegelijk met het
eten ingegeven de maagsecretie aanmerkelijk vermeerdert, dit is
echter meer het gevolg van het toegevoegde water dan van de
NaHCOs- Wanneer we echter de concentratie verhoogen (in de
proef zelfs zoo, dat het water geheel is weggelaten) dan blijkt
dat de NaHCOg op zich zelf toch ook de secretie sterk kan ver-
hoogen.
Bicarbonas natricus tegelijk mét het voedsel gegeven, verhoogt
dus de' maag secretie tijdens de eerste 5 uur van de digestie.
De invloed van HCL op maagsecretie.
Hiertoe werd aan de twee Pawlow-honden van bovenstaande
proeven, nadat ze 24 uur hadden gevast, 100 gram vleesch ge-
voerd en direct er na met slang en trechter nog 100 cc. water
toegediend.
Hond No. 1 leverde nu in de 5 daarop volgende uren 31,3 cc.
maagsap, waarvan in het eerste uur 7,8 cc., het 2e uur 9,5 cc., het 3e
uur 7,4 cc., het 4e uur 4,2 cc., het 5e uur 2,4 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 29,1 cc. maagsap, waarvan in
het eerste uur 7,7 cc., het 2e uur 8,3 cc., het 3e uur 6,1 cc., het
4e uur 4,3 cc., het 5e uur 2,7 cc.
Deze proef werd herhaald, maar nu werd in plaats van 100 cc.
water, 100 cc. % HCL oplossing in de maag gebracht.
Hond No. 1 leverde nu in de eerste 5 uur 25,5 cc. maagsap,
waarvan in het le uur 7,5 cc., het 2e uur 7,2 cc., het 3e uur 5,4 cc.,
het 4e uur 3,6 cc., het 5e uur 1,8 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 24,2 cc. maagsap, waarvan in
het le uur 7,2 cc., het 2e uur 6,7 c., het 3e uur 4,8 cc., het 4e uur
3,4 cc., het 5e uur 2,1 cc.
Ook werd de honden, nadat ze 24 uur hadden gevast, 2 uur
voor het eten van 100 gram rauw vleesch, 100 cc. water met slang
en trechter ingegoten.
Hond No. 1 leverde nu in de eerste 5 uur na het eten van het
-ocr page 70-vleesch 25,2 cc. maagsap, waarvan in het le uur 7,5 cc., het 2e
uur 6,7 cc., het 3e uur 4,8 cc., het 4e uur 3,4 cc., het 5e uur 2,8 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 22,8 cc. maagsap, waarvan in
het le uur 7,4 cc., het 2e uur 5,5 cc., het 3e uur 4,1 cc., het 4e uur
3,7 cc., het 5e uur 2,1 cc.
Deze proef werd nog eens herhaald, maar nu werd in plaats van
100 cc. water, 100 cc. Yi % oplossing van HCL vooraf in de maag
gebracht.
Hond No. 1 leverde nu in de eerste 5 uur 20,1 cc. maagsap, waar-
van in het le uur 6,8 cc., het 2e uur 5,2 cc., het 3e uur 3,6 cc., het
4e uur 2,8 cc., het 5e uur 1,7 cc.
Hond No. 2 leverde in dien tijd 17,5 cc. maagsap, waarvan in
het le uur 6,2 cc., het 2e uur 4,6 cc., het 3e uur 3,1 cc., het 4e uur
2,3 cc., het 5e uur 1,3 cc.
De resultaten van de proeven worden nu ter vergelijking in on-
derstaande tabel samengevoegd.
Vleesch 1 |
Vleesch en 100 cc. |
Vleesch en |
Vleesch en |
Vleesch en lAo/oHCLopl. | |
HondNo.1 |
26,9 |
31,3 |
25,5 |
25,2 |
20,1 |
Vergelijken we nu de getallen van kolom 1, 2 en 3, dan blijkt
dat een oplossing van % HCl. gelijk met het voedsel gegeven,
de maagsecretie maar heel weinig beïnvloedt. Men kan zeggen
dat het zoutzuur praktisch geen invloed heeft op de maagsecretie,
wanneer het tegelijk met het voedsel wordt toegediend.
Vergelijken we nu de getallen van de kolom 1, 4 en 5, dan blijkt
dat Yi % oplossing van zoutzuur 2 uur voor het eten ingegeven, de
maagsecretie aanmerkelijk remt. Dit is niet het gevolg van het toe-
gediende water, maar werkelijk door het zoutzuur veroorzaakt.
Zoutzuur, eenigen tijd voor het eten toegediend, remt dus de
maagsecretie.
SAMENVATTING.
I. Het is niet mogelijk alleen op grond van de klinische verschijn-
selen een inzicht te krijgen in den aard van een maagstoornis.
II Door macroscopisch en microscopisch onderzoek van den uit-
gehevelden maaginhoud; door het nagaan van den secretorische
reactie van de maag op een alcohol-proefontbijt, eventueel van de
motorische capaciteit door middel van Röntgen-onderzoek, wordt
een ruimer inzicht verkregen in den aard van het maaglijden.
III. Het werkingsmechanisme van zoutzuur of bicarbonas natri-
cus op de functie van de maag is gecomphceerd; een doelbewuste
therapie kan slechts plaats hebben nadat het in sub. II genoemde
onderzoek verricht is.
LITERATUUROPGAVEN.
L Müller. Die Krankheiten d. Hundes, Berlin 1922.
2.nbsp;Jakob. Innere Krankheiten d. Hundes, Stuttgart 1924.
3.nbsp;Nagl, Arch. f. wissenschaftl. Tierheilkunde 58, 1928.
4.nbsp;Dasch, Öst. Wschr. f. Tierheilkunde 214, 1913.
5.nbsp;Völker. Dtsch. tierärztl. Wsch. 29, 1928.
6.nbsp;Schmid, Inaug. Diss. Leipzig 1927.
7.nbsp;Hinderer, Inaug. Diss. Leipzig 1928.
8.nbsp;Niedermüller, Inaug. Diss. Budapest 1918.
9.nbsp;Citron, Verh. d. Ver. f. inn. Med. van 5 Jan. 1903.
10.nbsp;Heilmeyer en Graabner, Klin. Wschr. 22, 1927.
11.nbsp;Jawörsky, Centr. blatt f. Klin. Med. No. 49, 1886.
12.nbsp;Jawörsky, Verh. d. Congress f. inn. Med. Leyden und Pfeiffer Bd. 7, 1888.
13.nbsp;Jawörsky, Münch. Med. Wschr. No. 7, 1887.
14.nbsp;Sachs, Arch. f. exper. Path, und Pharm. Bd. 24.
15.nbsp;Tellering, Inaug. Diss. Bonn. 1894.
16.nbsp;Schmidt, Berl. Klin. Wschr. No. 10, 1893.
17.nbsp;Schmidt, D. Arch. f. Klin. Med. 1896.
18.nbsp;Heidenhain, Hermann. Handb. d. Physiol. Bd. 5.
19.nbsp;Oppel, Lehrb. d. Vergl. mikrosk. Anat. Wirbeltiere I 1896.
20.nbsp;Hoyer, Arch. f. mikrosk. Anat. Bd. 36.
21.nbsp;Schmidt, Virchow's Arch. 1896.
22.nbsp;Cremer, Inaug. Diss. Bonn 1895.
23.nbsp;Schätz, Arch. f. Verd. Krankheiten 1905.
24.nbsp;Schütz, Berl. Klin. Wschr. No. 27, 1909.
25.nbsp;Ackerman en Gompertz, Medical Record 1905.
26.nbsp;Aldor, Berl. Klin. Wschr. No. 18 en 19, 1909.
27.nbsp;Ziegler, Med. Klinik No. 32, 1918.
28.nbsp;Boas, Diagnostiek u. Therapie d. Magenkrankheiten 1925.
29.nbsp;Abeloas, Thèse Montpellier 1888.
30.nbsp;De Barg. Arch. f. Exp. Path. u. Pharm. Bd. 20, 1886.
31.nbsp;Kellog, New York med. News 1900.
32.nbsp;Einhorn, D. Med. Wschr. No. 37, 1901.
33.nbsp;Latzel, Med. Klin. No. 6-7-8, 1918.
34.nbsp;Opp/er, D. Med. Wschr. No. 5, 1895.
35.nbsp;Hirsch. Zentr. blatt f. Klin. Med. 1892 en 1893.
36.nbsp;Serdjakow, Diss. St. Petersburg 1899.
-ocr page 73-37.nbsp;Cannon, Americ. Journ. of Physiol. 17, 1906/07.
38.nbsp;Cannon, Americ. Journ. of Physiol. 12, 1907.
39.nbsp;Cole. Journ. of the Americ. Med. Assoc. 59, 1912.
40.nbsp;Wheelon en Thomas, Americ. Journ. of Physiol. 54, 1920.
41.nbsp;Wheelon en Thomas, Americ. Journ. of Physiol. 59, 1922.
42.nbsp;Mc Clare en Reynolds, Arch, of internal. Med. 26. 1920.
43.nbsp;Carlson en Litt, Arch, of internal. Med. 33, 1924.
44.nbsp;Klein, Arch, of Surg. 12, 1926.
45.nbsp;Barsony. Wien. Klin. Wschr. 1924.
46.nbsp;Barsony, Klin. Wschr. 1925.
47.nbsp;Mc. Baird, Campbell en Hern, Journ. of Physiol. 58, 1923/24.
48.nbsp;Tabora, D. Kongr. f. inn. Med. Wiesbaden 1911.
49.nbsp;Dietlen, Verh. d. D. Röntgengesch. 17, 1911.
50.nbsp;Romheld, Verh. d. 3 Tag. f. Verd. u. Stoffw. Krankh. 1922.
51.nbsp;Kleeman, Med. Klin. No. 40, 1923.
52.nbsp;Pawlow, Vorlesungen, Wiesbaden 1898.
53.nbsp;Soborow, Diss. St. Petersburg 1899.
54.nbsp;Chishin, Diss St. Petersburg 1894.
55.nbsp;Kasansky, Diss. St. Petersburg 1901.
56.nbsp;Lönquist, Skandinav. Arch. f. Physiol. Bd. 18, 1906.
57.nbsp;Pimenow, Zentr. blatt. f. d. ges. Physiol. u. Path, des Stoffwechsels No. 12,
1907.
58.nbsp;Boyd, Americ. Journ. of Physiol. 68, 1924. Americ. Journ. of Physiol. 71,
1925.
59.nbsp;Sokolow, Diss. St. Petersburg 1904.
60.nbsp;Edkins en Tweedy, Journ. of Physiol. 38, 1908.
61.nbsp;Cohnheim en Marchand, Hoppe-Seylers Zeitschr. f. Physiol. Chemie Bd. 63,
1909.
INHOUD
Bladz.
. 9
Inleiding............................
Onderzoek van den maaginhoud................
1.nbsp;Verkrijging van maaginhoud.................
2.nbsp;Proef maaltijden.......................
3.nbsp;Chemisch onderzoek van den maaginhoud...........^^
a.nbsp;Methodiek en literatuuroverzicht..............^^
21
b.nbsp;Eigen onderzoek.....................
4 Microscopisch onderzoek van den maaginhoud.........
30
a.nbsp;Literatuuroverzicht....................
b.nbsp;Eigen onderzoek.....................
Casuïstiek ...........................
Invloed van Bicarbonas Natricus en Zoutzuur op de motorische
functie van de maag....................^^
Invloed van Bicarbonas Natricus en Zoutzuur op de secretorische
functie van de maag...................58
Samenvatting..........................
Literatuuropgaven.......................
-ocr page 75- -ocr page 76-De indeeling van de narcotica, in hersenschors- en hersenstam-
middelen zooals Piek aangeeft, is niet juist.
II.
De richting van de doornuitsteeksels van de borstwervels van
de huiszoogdieren kan slechts dan worden verklaard, indien men
aan den nekband een belangrijken invloed toeschrijft.
III.
Een nauwkeurige röntgenologische bestudeering van de been-
dystrophiën bij onze huisdieren is van zeer groot belang voor de
vergelijkende ziektekunde.
IV.
Bij vrees voor een zoogenaamde aether-pneumonie is het alleen
verantwoord sulfas atropini te geven, indien de pneumonie niet
veroorzaakt kan worden door andere factoren dan het overtollige
slijm.
V.
Het signalement op de afstammingspapieren van den hond dient
met een afdruk van den neusspiegel te worden aangevuld.
Het sterk verminderde gebruik van den trekhond is toe te
schrijven aan de toename van het snelverkeer.
VII.
Ten onrechte wordt nog vaak bij transplantatie van peesbladen,
aan „levendquot; materiaal eigenschappen toegeschreven, die noodza-
kelijk zouden moeten ontbreken aan „doodquot; transplantatie-materiaal.
V-t?-«
-ocr page 79- -ocr page 80-■m^Èm ■
r
-- 1 Î
«
i-
Ï^'S»!!
, lt; .
'O''
l '«quot;S
.gSi®
it w
If!'-nbsp;-
-ocr page 81- -ocr page 82-f/vnbsp;_
•• .V ' ■•
-ocr page 83-■tra
WMm
^m^rnrn
^mmmm^
upsit
ÄRiÄSi
mm.
««iiaiMÄ