IN
1$ F, W' K 1! K T N A A li.
Les fastes militaires des indes Orientales
VAN'
MET PORTRETTEN , PLANS KK KA ART MN.
DKRL I.
(jlKBK. UELTNFANTW. JOU, IJ KEMA. 's GRAVKNIiAOUS IH76. -
S. oct.
OOST I N 1)1 Iv
.
«
It
I
I
I
i
rr
j
ÜKWKIiK'l NAAI!
Les fastes militaires des Indes Orientales
MKT POHTHKTTRJS, l'I.AA.S KN KAAKTEN
llKBU UliJJNI'ANTH. — ,1011. IJK KMA
■- (ï H A \ I! .\ 11A (1 !•: 187(1.
S'. v rquot; , . , f.' ^
/ O ' -
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
HELDENFEITEN VAN ONZE VOOROUDERS,
VOOR EN ONDER HET BEHEER VAN DE VEREENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE.
HOE DE VESTIGING VAN ONZE VOOROUDERS IN DEN OOST-INDISCHEiN ARCHIPEL WERD VOORBEREID.
Er ligt iets grootsch, iets treilends in de wedergeboorte van een land dat zijne rechten en vrijheden herwint; herwint met het zwaard in de vuist, ten koste van het bloed zijner zonen. Er is iets wat spreekt tot het hart wanneer een volk de kluisters verbreekt, en die kluisters opheft als een wapen tegen elk die 't wagen mocht zo op nieuw aaneen te smeden, 't Is als ol' er een bezielende adem gaat over land cn volk, die tot en in alles doordringt, het bloed verfrischt, de krachten herstelt en tot een nieuw leven doet ontwaken. 't Is alsof opwekkende geheimzinnige stemmen zich doen hooi en; stemmen, die spreken van strijd en overwinning, van zelfverloochening en samenwerking, van eendracht en macht, om zich weldra
op te lossen in één luidklinkend, allesbeheerschend accoord, ____en
apro Patria!quot; op aller lippen doet zweven. Voor 't Vaderland! Ü! vraag het den armen banneling, den afgematten zwerver, vraag het aan hen die een vaderland of verloren üf herwonnen, wat dat woord beteekent. Vraag het aan de geschiedenis, maar liever nog aan uw eigen hart; ... dat zal het beste antwoord geven.
De XVP0 eeuw, de getuige van den herhaalden strijd tusschen duisternis en licht, tusschen stilstand en vooruitgang, tusschen vrijheid
4
en slavernij, zoowel op zedelijk als op stoffelijk gebied, gaf ons een vaderland weder. Dat woord klonk over onze beemden en langs onze kusten, liet pro l'atria werd de leuze van ons volk, men schreef het op vanen en banieren. En toen het vaderland zijne zonen opriep tot den heiligen strijd voor vrijheid en recht, brachten allen hunne beste gaven, bloed, leven en geestkracht, kennis en wetenschap.
geld en goed ten offer; ____ de bezielende adem was ook over No-
derland heengegaan! Weldra zou het eene eereplaats innemen onder de vrije onafhankelijke europeesche staten. Toch waren niet alle wonden geheeld, niet alle verliezen hersteld. ons door den langdu-rigen krijg tegen Spanje toegebracht. Nog ging het herkregen vaderland onder vele lasten gebukt en zorgvolle tijden te gemoet, eer zich die jeugdige krachten begonnen te ontwikkelen, welke eene betere toekomst beloofden.
Meende al Philips door het sluiten der spaansch-portugeesche havens en de vele moeilijkheden den nederlandschen handel in den weg gelegd, zijne opgestane onderdanen tot onderwerping te dwingen, juist daardoor werden vrijheidszin en ondernemingszucht opgewekt. De sombere staatkunde van't Escuriaal stuitte af op den ontwaakten volksgeest, die begreep dat eigen handel, scheepvaart en nijverheid de bronnen moesten worden van Neêrlands opkomst en bestaan. Allengs schemerde een meer helder verschiet door de nevelen heen; hoop en vertrouwen herleefden; de vrees dat alles verloren zou zijn. behoorde reeds tot het verleden, en men gevoelde lust en kracht om voorwaarts te gaan.
Onze ijzeren mannen uit de laatste jaren der XVI(lc en het begin der XVIlUc eeuw traden dan ook krachtvol te voorschijn; overal waren zij op hunne plaats, 't Zij als koopman, veldheer of vlootvoogd; op de woelende baren, in de raadzaal of op het stille kantoor, in Indië of in Europa, overal toonen zij zich berekend voor de betrekking die zij aanvaarden. Opgevoed en gevormd in de school van tegenspoed en ontbering, als kind reeds getuige van den onbezweken
moed hunner vaderen in den bangen strijd tegen Spanje, hadden ook zij liet leven opgevat als een aanhoudenden strijd , waarin alleen moed, geduld en volharding de zege konden behalen. Ook zij hadden geleerd zich zeiven te helpen, te steunen op eigen kracht en niet te zwichten vóór het doel was bereikt. Zij waren de grondleggers van Neêrlands gezag in Insulinde.
Antwerpen had zijne poorten voor Panna geopend en zich daardoor den weg der vrijheid gesloten. Naarmate 't Zuiden zich onderwierp en bukte onder Spanje's heerschappij, schaarde 't Noorden zich om de vaan van Oranje, versterkt door al wat in de zuidelijke provinciën, den nek onder hot vreemde juk niet wilde buigen. Mannen van aanzien, van kennis en wetenschap gingen op onzen bodem over; belgische kapitalen, handelshuizen en nijverheid werden naar het Noorden overgebracht en gaven later almede den eersten stoot aan de uitbreiding van den handel en de groole vaart op Indië.
Reeds had Robert Dudley, graaf van Leicester, het tooneel verlaten waar hem meer teekenen van afkeuring dan van toejuiching waren ten deel gevallen, en was voor goed naar Engeland teruggekeerd , zonder dat de inwendige toestand der Republiek veel was verbeterd. Reeds waren aan den krijgs- en staatkundigen hemel van Nederland, twee schitterende sterren in Maurits, «geboren Prince van Oranjequot; en in Johan van Oldenbarnevelt, «Advocaat van den Landequot; opgegaan, en hoopte men een tijdperk van rust te zijn ingetreden toen zich alweder dreigende wolken aan den politieleen horizon vertoonden. Uit het Zuiden kwam een onweder opzetten, doch men was aan die buijen gewoon en vreesde ze minder dan vroeger. Wel was in 1587 het onafhankelijke Albion — alsof hot een leen van Rome ware — door paus Sixtus V aan de kroon van Spanje gehecht, en waren van tijd tot tijd oorlogsgeruchten over-
O
gewaaid, doch met het eerste was de spot gedreven en om het andere had men zich evenmin bekommerd. Toch hoorde men gedurig van geduchte krijgstoerustingen en het bijeenbrengen eener vloot, zooals het Iberische Schiereiland nog nooit had aanschouwd. Even als een in den beginne nauwelijks waartenemen stip aan den wolkenloozen hemel, allengs tot een donderwolk aangegroeid, weldra het uitspansel omspant, hare bliksems uitzendt en den verschrikten zeeman ijlings de zeilen doet bergen, zoo werd de Oceaan eensklaps met Spanje's galjoenen overdekt om dood en vernieling te brengen oi» onze kusten, en deed zoowel hier als in Engeland op tegenweer bedacht zijn.
Die Armada, — men had haar bij voorbaat de Onoverwinnelijke geheeten, verscheen op den laatsten Juli 1588 in het Kanaal. Daar zou Panna, de even schrandere als dappere landvoogd der Spaansche Nederlanden, die ruim 40,000 man landingstroepen op eene vloot in de havens van Nieuwpoort en Duinkerken vereenigd had, zich bij haar aansluiten, om Engeland en Neêrland in bezit te nemen en der wereld te toonen dat niets tegen de macht van Spanje bestand was. De 130 oorlogsbodems onder de bevelen van Alonzo Perez de Guzman , hertog van Medina Sidonia, vormden als 't ware ééne drijvende vesting, gereed om alles met haar vernielend vuur te overstelpen. Met verschoonbaren trots aanschouwt de Spanjaard dat bosch van masten, langs wier toppen Castilje's kleuren wapperen, waarvoor eerlang zich alles zal moeten buigen.
Wat zal men aan zulke strijdkrachten tegenover stellen? Welke schepen zouden zich met die zeekasteelen kunnen meten ? Met diepe verachting vraagt dan ook Don Guzman, toen hij Hollands kleine schepen in de verte ziet opdagen, of die vischerssvloot hem binnen komt loodsen ? Die visschersvloot, onder het opperbevel van Justinus van Nassau, natuurlijken zoon van prins Willem I, luitenant-admiraal van Zeeland, en de verdere leiding van de vice-admiralen Johan van Wassenaer, heer van Warmond, Pieter van der Does en Joos
7
de Moor loodsto liem niet binnen, maar stortte hem in 't verderf. Door 't bezet iiouden van de Vlaamsche havens en het bewaken van de Zeeuwsche zeegaten, belette zij den hertog van Parma zich met de onoverwinnelijke te vereenigen, waardoor het doel der expeditie verloren ging. Vóór dat Spanje's vlootvoogd zich verwaardigde de branders van Howard en Drake optemerken, was een gedeelte zijner galjoenen verstrooid, genomen of verbrand. De trotsche Castiljaan begon te gelooven, dat bet niet voldoende was duizenden kanonnen, soldaten en matrozen, de bloem van den Spaanschen adel en een groot-inquisiteur met zijne trawanten op eene vloot te vereenigen, om in Engeland en Holland de staatkundige en gewetensvrijheid te fnuiken. Hij scheen eindelijk te begrijpen dat er meer noodig was. om een vrijheidlievend volk in Spaansche boeien te klinken, en dat die visschersvloten en brandende notendoppen lastiger konden zijn dan hem lief was. Maar geen nood! Hij zal trachten om Schotland en Ierland heen te zeilen en 't beoogde doel op eene andere wijze te bereiken. Wat hij beden niet had kunnen volbrengen, zal later geschieden. Doch ook dat plan mislukte. Zijne prachtige, ofschoon hier en daar reeds vrij wat gehavende en verstrooide zeekas-teelen werden door storm op storm beloopen, op de lersche kust geworpen en hunne bemanning onmeedoogend vermoord ; anderen gingen geheel te gronde, en slechts een derde keerde naar Spanje terug.
Terwijl men feest viert in Engeland, Holland vlag en wimpel doet waaien, en Zeeland een gedenkpenning laat slaan, waarop het «(iods adem verstrooide ze,quot; als grafschrift der Armada voorkomt, is het nauwelijks aan een vijftigtal ontredderde schepen gelukt de Spaansche liavens tc bereiken. Terwijl men zich hier tooit met vroolijke glanzende kleuren, hult men zich daar in 't somber rouwgewaad. En al wordt die rouw door Philips verboden, het verlorene kon hij niet wedergeven. Geen adelijk geslacht, geene stad, geen gehucht in Spanje, of het beweende zijne dooden op de Armada gevallen. Wal
8
was or van 's konings stoute veroveringsplannen geworden, wat van ilio zoogenaamde onoverwinnelijke vloot overgebleven, nadat zij met tie visschersvloot en de Engelsche branders had kennis gemaakt!
't Was niet alleen do eerste gevoelige slag aan Spanje's soheeps-macht gegeven waarvan ze, vooral na het vernielen van hare oorlogschepen in de haven van Cadix, zich nimmer geheel heeft hersteld,
maar der Castiljanen trots en overmoed was een diepe wonde toegebracht.
Do republiek tier Vereenigde Nederlanden heeft inmiddels hare krachten beproefd. Schipper en koopman hunkeren om de tot daartoe vervulde nederige rol van vrachtvaarder tegen die van Oost-lndië-vaarder te verwisselen, en de schatten van dat Oosterscho dorado naar eigen haard te doen afvloeien. Onze zeelieden gevoelden lust on moed met eigen schepen, een eigen weg over nog onbekende i
zeeën te zoeken; onze handelaren zagen verlangend uit naar ruimer afzet en erooter winsten: de kantoren aan Rotte of Y werden hun
O (
te eng, en de omstandigheden waren meerendeels gunstig.
Reeds was Nowo-Cholmogoru (Archangel), tengevolge der handelsbetrekkingen tusschen Rusland en hot vermaarde huis der Mou-chorons in Zeeland, aan den mond der Dwina verrezen; reeds waren do Britten, onze voorgangers in verre tochten over den Oceaan, uit de beste en moest winstgevende vaarwaters verdrongen, en had menig I lollander op spaansche of portugeescho schepen Üost-Indiö bezocht,
toen aller oog naar die verre stranden henen blikte, alsof daar Neèrlands toekomst lag verborgen. De Belgische uitgewekenen, die 'i
evenzeer ruimere handelswegen wenschten te openen, sloten zich allengs bij hunne noordelijke broeders aan; mannen als Alferius,
Francois de la Dale, Jan Uuyghen van Linschoten en anderen gaven hunne kennis en ondervinding ten beste, en haddon den beroemden Mercator niet te vergeefs op een wellicht bestaanden noordelijken doortocht gewezen. Door hem zoowel als door den ondernemenden
9
Balthasar de Mouclieron en den Amsterdamschen predikant Petnis Plancius, waren reeds plannen voor een poolreis ontworpen. Plancius vooral, die met evenveel, zoo niet meer ijver onze jonge zeelieden de geographische geheimen der zichtbare aarde deed kennen, als liij met zijne gemeente in de mysteriën eener onzichtbare wereld trachtte door te dringen, werd de ziel van die onderneming. Hij die kaart en kompas niet minder lief had dan bijbel en kansel, stelde zich veel van die ontdekkingsreize voor, en Janmaat wreef zich in voorbaat de handen bij de gedachte aan «'t rijcke Üostlnje,quot; al moest liet dan ook door sneeuw en ijsbergen heen worden opgezocht.
Hadden Engelsche zeelieden, reeds sedert een aantal jaren, doch steeds te vergeefs, beproefd, door de straat van Waigatsj «eastwards the countries or dominions of the mightie prince, the emperor of Cathay,quot; te bereiken, zoo trachtte ook de Mouclieron de aandacht op dien nieuwen handelsweg te vestigen.
Na in 1594 bij prins Maurits te zijn toegelaten, en zich in tegenwoordigheid van Oldenbarneveldt, Cant, Maelson en Valck, in staat en bereid te hebben verklaard om te doen kennen «in wat manieren en bij wat middelen de noordsche zee omtrent Waigatsj tot China toe bevaarbaar zijn zou,quot; werd door de Staten van Holland en Zeeland eene overeenkomst gesloten, die tot de twee eerste tochten aanleiding gaf.
Weldra was alles gereed, en op den 5dcquot; Juni 1594, hadden vier schepen de gevaarvolle reize ondernomen, in de hoop, de volgens Mercator en Plancius bestaande «Euripus ob celerem fluxum nun-quam congelaturquot; te ontdekken.
Nadat Willem Barendsz. de westkust van Nowaja Semlja (Nova-Zembla) verkend had, en Cornells Cornelisz. tot in de Kava-zee was doorgedrongen, nam het smaldeel de terugreis aan en men twijfelde niet langer aan do mogelijkheid van den goeden uitslag. Toch zou die goede uitslag niet verkregen worden. De zeven, op den !2(,en Juli van 't volgende jaar in zee gestoken schepen, waren
10
feeds op den 18acquot; October onverriehterzake terug. Door snerpende sneeuwstormen beloopen, door hooge ijsscliotsen en hongerige bee-ren omringd, werd bun den weg ten laatste door onafzienbare ijsvelden versperd en was de hoop op een goeden uitslag aanmerkelijk verflauwd. Ofschoon de Algomeene Staten besloten, 's lands penningen niet langer aan zulke onzekere uitkomsten te wagen, loofden zij evenwel eene premie uit van /'25000 en vrijdom van rechten voor een zeker aantal jaren «voor hem, die met eigen middelen en krachten, den handelsweg bij noorden om naar China en Japan mocht vinden.quot; Toen trok de regeering van Amsterdam zich de zaak aan; een nieuw smaldeel werd uitgerust en ruim zes maanden later, de zoo bekende en met recht beroemde tocht onder Willem Barendsz., Jacob van Heemskerk en Jan Cornelisz. Rijp ondernomen.
Toen de Noordkaap bereikt was, bleven Barendsz. en Heemskerk den steven — volgens de voorschriften van Plancius — steeds noordwaarts wenden, en na de ontdekking van Spitsbergen, «dat zij meenden Groenland te zijn,quot; werd op de oostkust van Nova-Zembla overwinterd. Wij zullen de tallooze ontberingen, waarmede de bemanning onder eene schier onuitstaanbare koude, ongeveer tien maanden lang aan die onherbergzame stranden had te worstelen, niet in 't geheugen terugroepen.
«Hierquot; — zegt Tollens, in de Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla, —
«Hier hoeft de wintervorst zijn zetel opgeslagen;
Hier is zijn erf, zijn rijk! lüer zijn geen lentedagen.
'I Van ver genaderd licht, dat door den nevel schiet,
Moog lekken aan de sneeuw, maar deert den ijsklomp niet,
Een altoos grauwe lucht weegt drukkende op de stranden;
Hier houdt geen stervliug 't uit; hier komt geen Xoorman landen;
Geen audre plek op aarde, hoe karig ook bedeeld,
Is zoo ellendig naakt, zoo arm aan groen en teelt.
IFier is de grond versteend, om nimmermeer te ontdooien;
't Zijn vlokken, anders niet, wat hier de wolken strooien;
11
Het doodlijk wit alleen, dat op den omtrek kleeft,
Is 't onvenvisseld kleed, dat hier de seheppini; heeft.
't Zijn klippen van rondom, zoo ver de blikken snellen,
't Zijn rotsen louter ijs, die topzwaar overhellen.
Die van den vloed geknaagd en door den wind gekraakt,
Den dood bedreigen aim de eerste, die hen naakt.
Ziedaar 't ongastvrij oord, van 't menschdom afgesloten,
Den boom, dien Heemskerk drukt, met al zijn toehtgenooten;
Den onbetreden grond, waarop hij bidt en knielt,
En de Almacht vurig dankt, die al zijn volk behield.quot;
Wie kent den stoutmoedigen terugtocht niet waartoe de arme schepelingen besloten, die bij al do ellende op dien tocht, ook nog het afsterven van Barendsz. hadden te betreuren? «Dese dootquot; — zegt Gerrit de Veer — «bracht ons geen cleijn bedroeftheijt in, want hij de principael beleijder en de eenigen stuerman was, daer wy ons op verlieten ende vertrouden.quot; Wie heeft niet gehuiverd bij de duizende gevaren waaraan zij in twee open boten, over eene uitgestrektheid van honderde mijlen bevrozen zee, tusschen sneeuwen ijsbergen waren blootgesteld ? Wie heeft niet in gedachten gejuicht bij hunne aankomst te Kilduin, en die kloeke mannen bij hun terugkeer een hartelijk «welkomquot; toegeroepen?
«'t Erkentlijk Vaderland, door liefde en vreugd gedreven,
Neemt weer zijn kindren op, die uit den dood herleven,
Vergeldt hen, juicht hen toe, strooit lauwren voor hen heen,
En rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen.quot;
Üok latere tochten, als die van Henry Hudson in 1009, die van de op gezag en op kosten van de admiraliteit van Amsterdam uitgeruste schepen de Kraen en de Fos, onder het bevel van Jan Cornelisz. May, in de jaren 1(311 en 1612, en vele anderen werden met geen goed gevolg bekroond. De zoo gewenschte doortocht werd niet gevonden, en nog is de uitgeloofde premie niet gewonnen. Aan den Noordschen schipper Elling Carlsen, van Hammerfest, die de Hshaven (thans Barendsz.-baai) in Augustus 1871 bezocht, hebben
13
wij ile reliijuiën uit liet houtenhuis, door Barendsz. en de zijnen bewoond, te danken; en aan den toenmaligen minister van buiten-landsche zaken, Bquot; Gerickc van Herwijnen, zijn wij het bezit van die voor ons onschatbare voorwerpen verschuldigd. Op zijno aanvrage toch werd de kostbare versameling door den eersten kooper en eigenaar, den heer Ellis C. Lister Kay, voor denzeliden prijs welwillend aan Nederland afgestaan. Daartoe behooren o. a. het «or-logie dat de cloc sloechquot;' en door de felle koude bleef stilstaan, alsmede het «sandt-glasquot; dat later de taak der klok moest vervullen ; heilige overblijfselen uit een lang doch roemrijk verleden.
Toen een noordelijke doortocht niet te vinden was, moest het «Morgenlandquot; langs het Zuiden worden bereikt; want in dat verre Oosten lachte eene schoons toekomst Neêrlands ondernemingsgeest en vrijheidszucht tegen. Alsof men een voorgevoel had dat daar de kiem lag van nationale welvaart en grootheid, bleef de algemeene aandacht op Indië gevestigd. Men begreep ais bij intuïtie, dat van daar de schatten moesten afvloeien om het rijke en machtige Spanje op den duur te kunnen bestrijden. «Eenmaal den Oost-Indischen archipel bereiktquot;, — zoo sprak men — «dan is de zege ons!quot;'Schippers en kooplieden die reeds vroeger de vrachtvaart op Brazilië's kusten kenden, een goregelden handel dreven op Guinea, en Spaanscb Indië (Amerika) meermalen bezocht hadden, gevoelden zich opgewekt «de periculeuse ende grouwelicke reisequot; om de Stormkaap ( later die der Goede Hope) te ondernemen. Van lieverlede werd zoowel in Zeeland als in Holland liet verlangen ook bij den ernstigen, berekenenden koopman levendig om vroeger geleden schade en verliezen oi) Spanje's galjoenen en Portugal's rijke kraken te verhalen.
Die allengs toenemende ondernemingsgeest en het streven om den nieuwen handelsweg, op welke wijze dan ook, te betreden, door 's lands bestuur aangewakkerd en ondersteund, kon niet anders dan tot goede resultaten leiden. De reeds verkregen practische kennis en opgedane ondervinding paarden zich aldra aan een nauwkeuriger
13
t3ii meer .systematisch onderzoek, ook de theorctisclie vorderingen in geographie, zeevaartkunde en de daarmede verwante vakken, schonken een nieuw leven aan kennis en wetenschap en maakten een bestanddeel uit van de veelzijdige ontwikkeling in dio dagen. Dc behoefte aan verbeterde zeekaarten en scheepskompassen, astrolabia en verdere zeevaartkundige hulpmiddelen had zich ternauwernood doen gevoelen, of de groote kaart van Gerard Mercator Nova cl aucla orbis Icrrac descriptio ad usum navif/antium accomodata zag het licht; aan Adriaan Veen werd een octrooi voor eene nieuwe kaartbewerking (gebulte kaarten) verleend, en door Plancius «de theorie der naaldafwijking als grondslag aangenomen tot het bepalen der lengte op zee.quot;
Omstreeks denzelfden tijd erlangde Cornelis Claesz. almede een octrooi voor het drukken en uitgeven der vijfentwintig «particuliere zeekaarten, bevattende alle de zeekusten van den ganschen eertbo-dem,quot; etc. hem door Bartholomeo de Lasso, «cosmographo ende ineestre van de zeevaert des Conincx van Spaengienquot; verstrekt, 011 vertrok Cornelis Houtman naar Lissabon «ter secreete informatie op het stuck van den Oost-Indiscben en Moluckschen handel metten aancleven van dijen.quot; Toen nu in datzelfde jaar (1592) van Linscho-ten — na een langdurig verblijf — uit Indiëterugkeerde, en mannen als Maelson, Paludanus en anderen met vele belangrijke bijzonderheden omtrent aardrijks- en zeevaartkunde bekend maakte, die later in zijn reisgeschrift Ilinerarium werden opgenomen, sloegen weldra eenige «coopluyden ende poorters tot Amstelredamquot; de handen in één tot liet uitrusten van schepen voor «eene reyse op de landen liggende voorbij de Cabo do Bona Esperanza.quot; Zij brachten de voor die dagen, toen het geld schaarsch was, hoogst belangrijke som van / '29Ü.OÜO bijeen, vier schepen werden op stapel gezet, en de eerste reederij voor de groote vaart, dc Compagnie van verre (landen), was tot stand gekomen (1).
Men verkreeg nu van de Staten van Holland geschut, kruit en
14
wapenen; van de provincie vrijdom van tollen, benevens van in- en uitgaande rechten of zoogenaamde «convoyen en Meenten,quot; en de uoodige artikelbrieven van prins Maurits, als admiraal en superintendent over alle zaken het stuk van de zee rakende (2).
Den !2dequot; April 1595 werden de ankers gelicht, en na eene reis van ongeveer vijftien maanden, wapperde Hollands vlag op Java's kust en Bantams reede; het «land der zonne en der kleurenquot; was bereikt, trots onbekende zeeën en de overmacht van Spanje's vloten; de eerste schrede was gedaan op den weg, die liet schoone rijk van Insulinde eenmaal zoo innig aan Nederland zou verbinden. Vóór en aleer die ijzeren mannen, die helden uit het voorgeslacht, op enkele van hunne scheepstochten te vergezellen, willen wij ons voor eenige oogenblikken verplaatsen te midden van die prachtige eilandengroep, welke zich daar «slingert om den evenaar als een go'del van smaragd,quot; en een vluchtigen blik werpen op den
OOST-1ND1SC11EN ARCHIPEL.
Dc nederlandsche bezittingen in die groote eilanden-zee tusschen Azië en Australië, ten noorden en oosten door den Grooten- ten zuiden en westen door den Indischen Oceaan bespoeld, breiden zicli ongeveer uit tusschen 5° N. B. tot 11° Z. B. en 95o40' tot 141° O. L. van Greenwich. Ze kunnen tot de volgende hoofdgroepen worden teruggebracht: de groote Soenda-eilanden als Sumatra, Java, Borneo en Celebes met omliggende kleinere eilanden; de kleine Soenda-eilanden ten oosten van Java, de Molukken en Nieuw-Guinea met de Papoewa-eilanden.
Volgens de meest vertrouwbare opgaven is de grootte van onze bezittingen ;
Op Sumatra on omliggonde eilanden, ruim. ()7-2Ü □ mijlen.
De Archipel van Riouw................149 » »
De groep van Banka en Billiton..........350 » »
Java met Madoera en de kleinere eilanden . 2445 » »
Üp Borneo en omliggende eilanden. . . . 9374 » »
De kleine Soenda-eilanden ....... 1520 » »
De Archipel der Molukken..............1448 » »
Op Nieuw-Guinea en de Papoewa-eilanden . 3370 » »
Te zamen 28926 □ mijlen ').
Zij beslaan alzoo eene oppervlakte, ruim vijftig maal grooter dan die van het moederland, aangezien een veel uitgestrekter deel van Nieuw-Guinea geacht wordt aan Nederland te bebooren.
De binnenzeeën en straten, die de groote en kleine eilanden-groepen van elkander scheiden, dragen veelal den naam der gewesten, wier kusten zij bespoelen. Die eilanden, grootendeels van neptu-tiische formatie, hoewel ook vulkanische krachten tot hunne vorming hebben medegewerkt, bestaan meest uit tertiaire kalk- en zandsteen-gebergten, waaruit kegelvormige vulkanen zich verheffen, zonder dat een enkele bergtop de sneeuwgrens bereikt, en doen zich onder verschillende, doch altijd schilderachtige vormen voor. Is hier een kern van alluviaal-grond door aanslibbing, gedurende vele eeuwen in een boomrijk eiland herschapen, daar rijst een nog werkzame vulkaan, een rockende vuurberg met steile wanden uit de golven omhoog, terwijl weder andere eilandjes hun ontstaan aan de werking van koraal-polypen hebben te danken. Maar hoe hunne formatie onk wezen moge, en door welke krachten ze werd voortgebracht, schier overal geeft de onovertrefbare tropische vrucht-
1) Zie : IV. J. J. do Hollimder, .lardrijksheschrijving van. Nederlandich Oost ene.
-10
baarheid hare milde gaven ten beste, en doet do even schoone ah rijke natuur do heerlijkste tafereelen aanschouwen.
Onafzienbare sombere wonden, dichte bosschen met eeuwigdurend groen versierd, ontelbare groepen der edelste boomsoorten en heestors overdekken dien vruchtbaren bodem, quot;t Is alsof zij met hun bladerendak de schitterende kleuren van het aan hunne voeten uitgespreide bloemtapijt, voor de doordringende zonnestralen willen behoeden. Majestueuse palmen verheffen zich boven hot bloeiend on geurig heestergewas, als om ze met hunne breede waaiers eene vorkwikkendo koelte aan te brengen. Hier schieten een gadok, een bajoer of rasa-mala hunne kruinen omhoog, ginds spreiden de acacia, de Indische oik en andere woudreuzen hunne lommerrijke takken uit, of vormen de kiara en de waringin — de geheiligde boom der Hindoes— een prachtig hooggewelf, door immer groenende bogen en zuilen ondersteund. Nauwelijks toch hebben hunne afhangende luchtwortels den in het voortbrengen onuitputtelijken humus bereikt en wortel geschoten, of nieuwe stammen verrijzon, langs welke, welig opklimmendo lianen zich met rank en tak te samenvlochten; en't ondoordringbaar iiosch plant zich al verder en verder voort, Duizenden vogels dartelen in het hooge geboomte, myriaden insecten dansen in don warmen zonnestraal, zwermen van bijen zamelen hun zoeten voorraad in, terwijl de kleurenpracht van 't vlinderonheir zich met die der bloemen vermengt. Talrijke apen klauteren langs de stammen op en af, springen al joelend en gillend en sarrend van den eenon tak op don anderen of wiegen zich met de afgescheurde slingerplanten als mot koorden heen en weder. Vroolijke klanken weergalmen door 't woud; gekweel en gekir, gekrijsch, geschater en gegons doortrillen do lucht, alles ademt vreugde en genot.
Meerscht er leven en beweging in 't bosch en langs 't veld, breekt nu on dan een zonnestraal door 't dichte lover hoon, wisselen schaduw- en lichtbeelden zich onophoudelijk af, do tropische natuur is niet minder rijk in tegenstelling en verscheidenheid. Ongerept
17
maagdelijk woud, door geen sterfelijk oog bespied, door geen itieu-schenvoet ooit betreden, wildernissen, in wier ahmg-alang englagah-velden — de prairiën van den Indischen Archipel — descliuifelendeslang ile dunne halmen doet buigenen de koningstijger zich verschuilt, worden afgewisseld, hier door bloeiende koflie-tuineii of'sawahs entegals ') of ladangs die een rijken oogst beloven, ginds door onder welig groen verscholen dessa's of door de hoog gelegene tjemoro- (casuarinen-) wouden die aan onze dennenbosschen herinneren. Geen minder verrassende tooneelen bieden de kusten der meeste eilanden aan; 't zij de bruisende golven van den onmetelijken Oceaan tegen hemelhooge rotsen schuimend uiteenspatten, 't zij de bergstroom in wilde vaart langs hare naakte wanden uederstort of de nederige beek zich tusschen statig geboomte of groenende heuvels al kronkelend eeu weg baant naar zee; 't zij het strand met wortelboomen (rhizophoren), de weelderigste varens of het sierlijke bamboeriet is beplant. Hier zijn het trotsche bergketens met eeuwig groen getooid, of rotsgevaarten in welker grotten, holen en spleten de salangan of klipzwaluw haar kostbaar nestje bouwt; wat verder is het een zacht glooiend strand dat zich allengs in de omringende heuvelklingen verliest. Soms wordt dat strand dooi' steile bergranden omzoomd, die zich tot eene aanzienlijke hoogte verhellen, en hunne toppen iu de wolken verbergen, of het verliest zich in onafzienbare moerassen, bieren daar onder een woud van Nipah-palmen als bedolven, waar de wilde lotus tiert, de schoonste rottan groeit, en 't veelkleurig bloemtapijt door het zacht kabbelend water van den Oceaan wordt bespoeld.
Elders zijn het lachende weidevelden die.....maar waartoe eene
beschrijving te voleinden waaraan schier alles ontbreekt! Welke taal bezit een woordenschat zóó rijk, welk dichter een speeltuig zóó Jijn besnaard, welk schilder beschikt over kleuren zóó kraebtig, zóó gloeiend van toon, om zulke tafereelen naar't leven te schetsen
ij Droiri' rijstvelden.
18
Penseel noch pen zijn in staat oog en hart te bevredigen; de kunst kan ons geene beeldtenissen of idealen voortooveren, herinneringen opwekken of indrukken weèrgeven, waar «le werkelijkheid de stoutste verbeelding verre overtreft;.'t aanschouwen alleen, geeft eene juiste voorstelling van :
«Die beemden rijk in tooi, bezield door d'adem Gods.quot;
Waar liet plantenrijk zijne schatten met zulk eene kwistige hand over die eilanden heeft uitgestort, en de dierenwereld in meest al hare soorten vertegenwoordigd wordt, is het delfstoffenrijk niet minder mild geweest in zijne- gaven.
Borneo geeft platina, goud en diamanten; koper wordt in de Padangsche-Bovenlanden, op Batjan en Timor gevonden; lood en kwikzilver-ertsen in het gouvernement van Sumatra's Westkust; Banka en Billiton zijn rijk aan tinmijnen; ijzer is door den geheelen Archipel verspreid; tie kraters der meeste vulkanen leveren genoegzaam zwavel op: steenkolen vindt men aan de oostkust van Borneo, en de onlangs ontdekte ombiliën-velden beloven een rijken oogst van die onwaardeerbare delfstof.
Klimatologische waarnemingen hebben over 't algemeen eene gezonde zuivere atmospheer doen kennen, en de warmtegraad die nagenoeg het geheele jaar door dezelfde is, hoewel er een groot verschil bestaat tusschen de temperatuur van over dag en gedurende den nacht, evenals tusschen die van hooger en lagergelegen streken, wordt dooi' verschillende plaatselijke omstandigheden gewijzigd. De frische zee- en landwinden koelen kort na zons- open ondergang de heete lucht af, en doen hun verkwikkenden adem gaan over de laaggelegen landen. De jaargetijden bestaan uit den goeden of drogen en uit den natten of regen-rnoeson. Ofschoon in quot;t algemeen de Oostmoeson ten Zuiden van den Evenaar, van April tot October droogte, en de Westmoeson van October tot April
10
regen aanbrengt, terwijl zulks ton Noorden omgekeerd plaats heeft, worden talrijke afwijkingen daarin opgemerkt. De kenteringen of overgangen van den oenen moeson tot rlen anderen, kenmerken zidi in April on October door veranderlijke winden, stormen en windstilten, en duren van drie tot vier weken.
De bewoners van Insulindo, wier aantal meer dan '20 millioenen bedraagt, behooren tot verschillende monschenrassen. Do inheemsche bevolking bestaat met oenigo uitzonderingen uit het Maleisdi-Poly-nesische ras. Op Nieuw-Guinea en de Papoewa-eilanden, vindt mon eeno heidensche bevolking, nauw mot het negerras verwant, terwijl het Maleische en 't Bataksche of Alfoersche ras, met de daartoe bo-hoorende stammen, over den goheolen Archipel zijn verspreid.
Do eigenlijk-gezegde Maleiers en aanverwante stammen belijden den Mohammedaanschen godsdienst en staan aan het hoofd der Indische beschaving ; bijna allen bezitten een eigon letterschrift en eeno oorspronkelijke literatuur, en houden zich meestal bezig met landbouw, visscherij en zeevaart die maar al te dikwijls in zeeroof en slavenhandel ontaardt. De hoogere beschaving, waardoor zij zich van de andere volken van den Indischen Archipel onderscheiden, hebben zij giootendeels aan het Hindoe-tijdperk te danken. Zachtere zeden,
eene zuiverder taal en oen hoogor kunstgevoel waren de eerste uit-f
vloeisels van die ontwikkelingsperiode, die op gewelddadige wijze werd verstoord, toen in de XIVde en XVdc eeuw de vaan van Mohammed ook in dezen Archipel werd ontrold en weldra alles moest wijken voor do loer van Mekka's profeet. Toch zijn de godsdienstige overleveringen der Hindoos, evenmin als de laatste overblijfselen hunner eenmaal zoo prachtige tempels, geheel verloren gegaan, en hebben zoowel in het huisselijk als in het maatschappelijk leven onuitwischbare sporen achtergelaten. Er bestaat voortdurend strijd tusschen adat en Koran; de dienst van Allah heeft den eerbied voor hunne goden en geesten niet verminderd.
Bat la's, Alfoeren en Dajaks, met uitzondering van de Mohamme-
2*
l
20
(liuiusclic .Makassaroii en Boegineezen, staan opeen veel lager trap van ontwikkeling en beschaving. Hun godsdienst bestaat uit een ruw letichisme, met duistere en verwarde denkbeelden omtrent een Opperwezen dat verre boven alle goede en booze geesten is verheven. Hoewel bij den meer woesteu aard dezer volken het verraderlijk onthooiden (koppensnellen) nog in zwang is en de Uatta's kanibalen zijn. zoo schijnt de meerdere aanraking met Europeanen, in «ie laatste tijden, een gunstigen invloed op hunne ruwe zeden uit te oefenen.
Als vreemdelingen, komen behalve tie Europeanen en hunne al-stammelingen, de Chineezen en Arabieren het meest in aanmerking. De eersten, die reeds vroeg betrekkingen met den Oost-lndischen Archipel hadden aangeknoopt, vindt men als mijnwerkers, kleinhandelaars en ambachtslieden of als geslepen kooplieden en hebzuchtige woekeraars, bijna over alle eilanden verspreid. Tot liet armste en minst beschaafde gedeelte van hun volk behoorende, weten zij echter al spoedig zich een onafliankelijk bestaan te verwerven, en keeren dikwijls ten gevolge van hunne onvermoeide vlijt, of slimheid en knevelarijen, als rijke lieden naai' hun vaderland weder. Zij zijn op de geschiedenis van onze bezittingen niet zonder invloed gebleven.
De trotsche en sluwe Arabieren die zich als de eerste belijders en geliefde zonen van Mohammed, als de apostelen van den Islam, prat op hunne titels en vermeende rechten, meer door hun zedelijk overwicht en grootere kennis van den Koran, dan door hunne getalsterkte doen gelden, hebben zich öf als groothandelaars of als met eeuige priesterlijke waardigheid bekleed, op de meeste der Soemla-eilanden nedergezet. Het aantal andere vreemde Oosterlingen overtreft wellicht driemaal dat van de Arahische fortuinzoekers.
Na deze vluchtige schels, waarop bij eene uitvoeriger behandeling van sommige gewesten meer in 't bijzonder wordt teruggekomen, vatten wij den draad der geschiedenis wederom op bij:
21
DK EERSTE SCHEEPSTOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR, EN HUNNE VESTIGING IN DEN OOST-1NDISCHEN ARCHIPEL.
VÓÓR DK OI'l!l( UTI\(i VAN DK VKRKEMGDE O. 1. ('OMI'A(iNIE.
Met hot uitrusten van ilie kleine vloot, welke in 't begin van LjOS de reede van Texel verliet , neemt de handelsgesdiiedenis van onze voorouders in den Oost-Indisclien Archipel een aanvang, terwijl de krijgsgeschiedenis vooralsnog een ondergeschikte rol blijft spelen. Zij wordt echter reeds /óó spoedig met kleine krijgsverrichtingen van allerlei aard doorweven, dat het moeilijk zijn zou do eene van de andere te scheiden.
Na onze kennismaking — al was ze dan ook slechts zeer oppervlakkig — met een gedeelte van het terrein waarop onze voorouders zich al spoedig zullen bewegen. is het noodig met een enkel woord te herinneren aan do vestiging der Span jaarden en Portugeezen in gewesten . waaruit ze. ruim eene eeuw later, door de zoo verachte geuzen en ketters worden verdrongen.
Was do invloed der geographische en natuurkundige werken van Ptolomaeus en Plinius op hunne tijdgenooton betrekkelijk gering, later nam die zoodanig toe, dat na 1475, in minder dan ééne eeuw. vijf-en-twintig uitgaven van de uit het Grieksch vertaalde Geoura-phia van Ptolomaeus het licht zagen. Ook vonden de aardrijks- en zeevaartkunde, die tusschen de IX^ en XIII'lc eeuw bij de Arabieren groote vorderingen maakten, langzamerhand meer beoefenaars onder de Westorsche volken. Het Uineruyium Edrisiunum alsmede het vervaardigen van nauwkeuriger zeekaarten werkten daartoe mede.
Zoowel de berichten van den Chineeschen pelgrim Fa-Hian, —-die tusschen de jaren 405 en 419 n. C. een dertigtal Staten van
Indië liezoclit — als de reizen van Hi oe-en-thsang (629—645) doen vele bijzonderheden van die gewesten kennen. Ook zijn de geschriften van den Tangerees Ibn Bathoetha, die in 13125 zijn vaderland verliet, en later — als lid van een gezantschap naar China — zijne zwerftochten in den Oost-lndischen Archipel mededeelde, benevens die van den Venetiaan Marco-Polo in verschillende opzichten hoogst merkwaardig. In dienst van keizer Hoepilai, meer bekend onder den naam van Koebla'i-Khan (tot de mongoolsche of Joeën-dynastie behoorende) die tot 129i over China het gebied voerde, bezocht hij een gedeelte van den Archipel, en schreef tijdens zijne gevangenschap in Genua het voortrelïelijke werk, aan 't welk hij den spotnaam van «il messer Marco Milionequot;, maar niet lang daarna den eernaam van «een tweeden Herodotus had te danken.
In 't begin van de XV'le eeuw waren hót voornamelijk de aanhoudende ondernemingen der Portugeezen in het «mare tenebro-sumquot;, alsmede de bemoeiingen van den infant Henricus Navigator en Jolian 11, die de latere ontdekkingen van een Vasco de Gama, Magelhaen en Columbus hebben voorbereid. En toen paus Alexander VI de landen om de West aan Spanje , en die om de Oost [d. i. west- en oostwaarts van den meridiaan over Flores en Corvo gelegen] aan Portugal schonk, de uithoek van Afrika door Bartholorneus Diaz gevonden was, en Vasco de Gama in '1498 het anker voor Kalikoet liet vallen, ging Indië een nieuwe toekomst te gemoet.
De dappere krachtvolle ridderschaar der Almeida's en Albuquer-(|ues, die fiere zonen van het oude Lusitanië, traden de ontelbare scharen, door Arabic's handelsbelang en Mohammedaansch fanatisme ton strijde gevoerd, kloekmoedig tegen, en weldra werden Goa, Ormuz en Malakka de zetels en stapelplaatsen van Portugals handel en bestuur. Al meer en meer breiden Spanjaarden en Portugeezen zich over Indië en den Archipel uit; vele kusten zijn hun cijnsbaar, een gedeelte van Ceilon moet onder hun schepter bukken, en tot in China en Japan vindt men hunne factorijen. Raphaël
23
Perestello was do eerste die in 1516 met een jonk naar het Hemelsehe rijk stevende, en Macao werd do stapelplaats van den chineesch-portugeesclien handel. Nauwelijks echter was de alleenhandel uit arabische, egyptische en italiaansche handen grootendeels in die van Portugal overgegaan, of heerschzucht, toenemende rijkdom en^veelde, verregaande zedeloosheid en de ontzenuwende invloed van een oostersch klimaat werkten samen, om de jeugdige krachten van dat -zoo snel zich ontwikkelend gezag even spoedig te ondermijnen. Wat onder Alfonso d'Alhuquerque was opgebouwd, werd afgebroken toen dapperheid en geestkracht in overmoed, eene vrijzinnige staatkunde in dwingelandij, de zucht naar roem en eer in baatzucht en eigenbelang waren ontaard, en vrijheid van godsdienst door geloofsdwang werd vervangen.
Waar noch het fanatisme of het zwaard van den Mohammedaan, noch het krachtdadig verzet van den inlander de macht der Por-tugeezen hadden kunnen verzwakken, was eigen verbastering de klip waarop hun zedelijk overwicht stootte en te gronde ging. Geen Nuno da Cunha of Pedro de Mascarenhas, geen Joao de Castro of Luiz d'Ata'ida, waren in staat om het geschokt gezag geheel te herstellen en het wankelend gebouw voor instorten te behoeden. Zelfs de leer en de prediking van een Xaverius vermochten niet den invloed der Christelijke leer te doen zegevieren. En toen ook Portugal voor Spanje moest bukken en die kroon met al hare schatten en handelsbetrekkingen op Philips overging, was de laatste veerkracht weldra verdwenen. Die onderwerping was dan ook niet geschikt om het reeds gedaalde prestige, eertijds aan der Portugee-zen naam verbonden, in eere te houden en deed Portugals zon in 't Dosten al meer en meer tanen. Het eenmaal zoo krachtvol eenhoofdig bestuur werd door het willekeurig gedrag van verscheidene stedehouders verlamd, zeevaart en handel kwijnden, de Gasa da India verloor schip op schip, en de ware koopmansgeest werd dooi' gouddorst en onedel winstbejag verdrongen.
24
«De veadoi' de fhsendaquot; — zegt van Linschoten in zijn naïeven verhaaltrant — «welke is de opperste beziender van des Konings goed, is lt;i' oorzaak dat die schepen altoos geladen zijn tot zinken toe, dat men zeggen zou, niet mogelijk te wezen dat zij haar mogen reppen of roeren; want die schippers en de officieren hebben daar gants geen bevel op, tot op die leste ure dat het schip 't zeil zal gaan. Zoo wordt het schip hun geleverd en als dan zoo quot;aan daar die wachters en stouwers des konings uit, ladende het schip overal vol (met goederen van bijzondere personen, van wie hun de handen gevuld zijn). Tot het overste verdek ofte overloop staat gemeenlijk zeven, acht kisten hoog van achteren tot voren; daarenboven de hoofdtouwen, het voorkasteel, achter boven, daar de stuurman zijn stoel heeft, al om en tem met groote potten, vaten, kisten en hoenderhuizen, zoodat 't schijnt een doolhof te wezen. Ende alzoo varen zij daarheen op Gods genade; 't geschiet dikwijls dat van de 50 bootsgezellen, boven de 10 niet en weten te roer te gaan, ende dat meer is, die meestendeel de zee nooit gehanteerd hebben; die allen door faveur die plaatsen gegunt werden .....en als 't noodig is in de zee, zoo ziet men malkanderen
deerlijk aan; soo is 't Misericordia! ende onze Lieve Vrouw dat zij haar helpen wille.quot;
Met voordacht nam ik dit verhaal over. Hierdoor toch wordt het raadsel gedeeltelijk opgelost, hoe het mogelijk was dat Hollands kleine schepen zulke groote voordeden op Portugals zeekasteelen konden behalen en talrijke vloten met eene geringe macht werden overwonnen; ten anderen is het een getrouw beeld van de wijze waarop later zoo vele schepen der Vereenigde Oost-Indische Compagnie verloren gingen, als een gevolg van den overmatigen boven-last waarmede ook zij, ten gerieve van den sluikhandel, werden bezwaard.
Ofschoon liet gezag van Portugal bij de vestiging der Nederlanders in den üost-lndischen Archipel nog op vrij hechte grondslagen
25
sclioon to rusten, bleven zoowol staatkundige uls maatschappelijke toestanden niot lang vooi' onze scherpziende kooplieden vorhorgon.
Als bij do moor uitvoerige behandeling van sommigo gewesten, op de vole gunstige omstandigheden gewezen zal worden die or toe medewerkten, do eertijds zoo overwegende macht en invloed van Spanje en Portugal in oon betrekkelijk kort tijdsverloop voor die van het kleine Nederland te doen wijken, zal tevens blijken op welk eeno doortastende wijze onze voorouders er zich in hun belang van wisten le bedienen. Hunne vestiging in dien Archipel behoort tot een der merkwaardigste tijdperken uit hot leven en do bedrijven van ons volk. 't Is eene van die gebeurtenissen uit onze geschiedenis waarvan de studie niot genoeg kan worden aanbevolen; eeno studie welke met eerbied en bewondering op de standvastige volharding van liet voorgeslacht doet terugblikken, al zou men overigens wonschen enkele donkere bladzijden uit die geschiedenis te doen verdwijnen.
Do zeven jaren die de stichting van de geoctrooieerde Compagnie voorafgingen, waarin niot minder dan vijftien vloten «welke to za-men 05 schepen toldenquot;, uit Holland on Zeeland langs verschillende wegen naar Indiö zeilden, waren jaren van loven en vooruitgang. Ten gevolge echter van eeno mededinging zonder samenwerking, zonder eenheid van inzichten of bestuur, gingen vele winsten to loor, en de naijver, eerst van do reeders on later van do verschillende compagnieën ging zoover, «dat zo malcanderon do schoenen van de voeten en hot gold uit den buidel zeilden.quot;
De eerste reis naar Oost-Indië beantwoordde geenszins aan do hoog- ^ gespannen verwachting. Noch de overheid, uit twistzieke, elkander vijandige schippers cn kloingoostigo commiezen. noch do bemanning, uit ruw, ordeloos volk on woeste losbollen bestaande, waren geschikt om den inlander eerbied of ontzag voor die vreemde Wostor-lingon in to boezemen: ze waren ongeschikt om hunne roeping to
26
begrijpen en niet in staat de grootsche en moeilijke taak op eene waardige wijze te volbrengen.
Zonder onze laudgenooten op dien tocht te volgen, waarbij het hoogste gezag bij den onbesuisden Cornells Houtman, als hoofd van den handel berustte, en de als sterrekundige zoo beroemde opperste piloot Pieter Dircksz. Keijser in Straat Soenda overleed, mogen enkele bijzonderheden van dat eerste bezoek door Holland aan In-suiinde gebracht, niet worden verzwegen, ook al strekken zo den Nederlandschen naam niet tot eer. Menige valsche beschuldiging en lasterlijke aantijging toch, van de zoo vijandig gezinde Spanjaarden en Portugeezen, werd door de bemanning dier schepen aanvankelijk tot eene waarheid gemaakt.
Wij lezen in een uitvoerig journaal, dooi' den adelborst Krank van der Does, van 2 April 1595 tot 13 Juni 1597 op het schip Hollandia gehouden, hoe reeds op Madagascars kust «ons geloove uyt was geraakt en de inwoners hoe langer hoe schuwer voor ons werden, door ons heylig leven dat wij met hen daar aanrigtten.quot; En 't ging op .lava niet beter. In Bantam, waar Houtman met eenigen der zijnen gevangen genomen en beslag op de goederen gelegd werd, hadden hoogst vijandige tooneelen plaats: «zoodatquot; — schrijft van der Does — «wij hierdoor geheel in ongenade en uit het goede crediet der inwoners geraakt zijn ende daarna ons zeiven nog moer uitgebracht hebben, met vangen en spannen der inwoners. door haer ree onvrij te maken en met schieten met het geschut de stad alle vileynie en spijt aandoende die wij conden, waarmede de voyagie genoegzaam bedorven is, en door veel meer oorzaken die te lang zouden vallen om te verhalen.quot;
Ook te Sidajoe hadden bloedige botsingen plaats tusschen de inlanders en het scheepsvolk, waarvan velen werden vermoord, welke moord, drie dagen later te Arosbaja, onder den westerwal van Madoera, op eene schandelijke wijze aan de daaraan geheel onschuldige Madoereezen bloedig werd gewroken. De vorst van dat
27
gewest — met een aanzienlijk gevolg aan het spelen-varen, — liet den gezagvoerder van de Amsterdam verzoeken zijn schip te mogen bezichtigen. Men antwoordde dat hij zich daarvoor aan den bevelhebber op de Mauritius moest wenden: en of nu het antwoord onjuist vertolkt of' slecht begrepen was, zeker is het dat de prauwen op eerst genoemd schip bleven aanhouden. Toen werd — zooals men voorgaf half uit misverstand en half uit vrees voor eene overrompeling — er op los gebrand en eene vreeselijke slachting aan-;; gericht, waarbij de koning en velen der zijnen omkwamen. De meeste journalen van dien tijd hebben getracht die daad te vergoelijken en aan eene waarschijnlijke overrompeling van de Madoereezen te doen gelooven. Van der Does, die «alles wat er passeerde met kleine vreugde, maar met groote jammeringhe aanzagquot;, spreekt evenwel met geen woord over die verraderlijke voornemens der Madoereezen.
Is het wonder dat de inblazingen der Portugeezen, die deze vreemde gelukzoekers, de zoogenaamde Flamingo's, als zeeschuimers hadden gebrandmerkt, werden geloofd, nadat ze hunne vlag op zulk eene wijze onteerd en den naam van hun volk geschandvlekt hadden?
Toch was die reis, niettegenstaande het voorgevallene, en al waren dan ook slechts drie ontredderde schepen met een derde der bemanning teruggekeerd, niet onvruchtbaar in hare gevolgen. De weg naar Indië was gebaand. Zeevaart- sterre- en volkenkunde hadden eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan en men zag eene schoone toekomst voor den handel geopend. Spoedig was dan ook tot een nieuwen tocht besloten, kapitalen werden bijeengebracht, Compagniën verrezen als om strijd ten einde schepen voor de groote vaart uit te rusten, en weldra volgde de eene tocht op den anderen. Hollandsche en Zeeuwsche vloten en smaldeelen, onder mannen als van Neck, van Warwijck, Jacob en Cornells van Heemskerk, Verhagen en andere admiralen — een titel door de Compagniën voor hunne vlootvoogden aangenomen — vertoonden
28
stoutmoedig: Neêrlaiuls vlag op allo punten van den Archipel. Kn nog was de X\TU' eeuw niet ten einde, of op Java, Sumatra en in de Molukken waren iiandelsbetrekkingen aangeknoopt, kantoren o])ge-riclit en tractaten met inlandsche vorsten gesloten, waarbij een of ander monopolie en wederzijdsche hulp tegen den gemeenschap-pelijken vijand werd bedongen. Ook deze volken waren de over-heersching van Spanje en Portugal moede, en ofschoon hun wellicht nog drukkender kluisters wachten, en de nieuwe bondgenoot allicht een nieuwe meester worden kan. beschouwden ze die hlondharige Westerlingen als hunne bevrijders van een juk, dat voor velen ondragelijk was geworden.
Zegen en voorspoed schijnen op de groote onderneming te rusten en de minder gunstige alloop van de eerste reis is weldra vergeten. Reeds was aan het Portugeesche eiland do Cerne, dat te midden der golven van den Oceaan, even als de oase in de woestijn, den afgematten zwerver eene veilige rustplaats aanbiedt, den roemvollen naam van Mauritius gegeven, en menigen eed van trouw en vriendschap op Bijbel en Koran afgelegd. Reeds was menig rijkgeladen schip binnengevallen dat «met klokgelui en groot geklank van trompettenquot; werd ontvangen, toen de moord aan Cornells I loutman en eenigen der zijnen op Atjili gepleegd, alsmede de ongelukkige tocht der vijf schepen onder Jacques Malm en Simon de Cordes, naar de Straat van Magellaan, de wel wat hoog gespannen verwachting iets lager stemde (3).
'1 Was aan die onherbergzame stranden waar de nood tot aan de lippen was geklommen, en het eentoonige sneeuw- en ijsveld reeds zoo velen tot eene doodsprei geworden was, dat de admiraal Simon de Cordes, «met al sulcke ceremoniën ende heerlicheijt als de plaetse toelietquot; een ridder- of broederschap instelde van den Vrijen of ongebonden Leeuw. «De principale hoofden van de vlotequot; als ridders opgenomen, waaronder er waren, die niet lang geleden aan den tegenovergestelden pool, even als hier door sneeuw en ijs
2!)
omringd, de knie gebogen hadden voor Hem, die hun leidsman en beschermer was geweest, riepen ook thans Zijn heiligen naam aan bij het alleggen van een plechtigen eed. Keu eed, waarbij ze zich verbonden «dat zij hun door geen perijckelen noodt noch vree.se des doots souden laten bewegben om yets 't onderstaen, quot;t welck tegliens hunne eere, tot nadeel van den welstandt baers vaderlandts rnde de begonnen reijse sonde mogben strecken; voorghenomen hebbende lijf ende leven te wagen om met eere hare eri'vijanden allen moghelycken al'bi'enk te doen.quot;
De namen iler ridders en leden waren «in een tafereel gesnedenquot;, en dit naambord werd «tot een gedenckteeken gesteltquot; op een verheven punt in de baai, die ter eere van de broederschap en ter gedachtenis aan hare instelling de Ridderbaai genoemd werd ').
Nog vóór die ongeluksstraat, «waer se in groote ellende, hon-gher ende kommer ghelegen hadden, ende seer veel ghcvaers wyt-gestaenquot; werd verlaten, was het naambord dooi' de wilden vernield, en niets duidde de plaats aan, waar eene heilige gelofte — onder het oog van den Alwetende afgelegd —■ de kleinmoedigen gesterkt, den moed en het vertrouwen van allen verhoogd en zoo vele edele harten tot elkander gebracht had. Maar al ging dat naambord in «Ie Ridderbaai, te midden der sneeuwvelden van l'atagonië verloren, al was reeds spoedig geen spoor van de daar ingestelde broederschap meer over, al vroeg men later zich af of ze wel ooit bestaan had, de traditie bleef behouden, de herinnering aan een roemrijk verleden, aan vroegere trouw, en de volhardende inspan-uing waarmede onze voorvaderen tegen groote bezwaren hadden moeten kampen, bleef bewaard. Ku waarlijk de mannen, wier ijzeren wil en sterke geest, dooreen niet minder krachtig lichaam ondersteund,
'j Zie in liet tijdschrift Sdcdand, jaaruMimquot; 110. 5 en , A. •!. A. Cicr-
lach , Dr ('cf's/c ■sc/h'cjjs/oc/// der Xcdcrhafda's door de Straal van Maycllaaii.
30
het schier onmogelijke deden ondernemen, waren den ridderslag waardig geweest.
Hoe ongelukkig en onvruchtbaar die eerste reis der Nederlanders door de Magel laansche Straat, waaruit Sebald de Weert slechts met één schip naar 't moederland wederkeerde, ook voor den oogenblik moge geweest zijn, ze was niet zonder voordeel in hare gevolgen, daar wij onze handelsbetrekkingen met het Japansche rijk, gedeeltelijk althans, aan haar hebben te danken.
Inmiddels waren in de Molukken voordeelige tractaten gesloten, en zelfs een lort — het kasteel van Verre, door de inlanders Kota VVarwijck genoemd — tot hunne en onze verdediging op Amboina gebouwd en bezet. Jan Dircksz. Sonnenbergh was de eerste commandant van die eerste Nederl. sterkte in den Molukschen Archipel. En al moest ze spoedig weder verlaten worden, om de daar bijeengebrachte specerijen en de veel te zwakke bezetting niet in 's vijands handen te doen vallen, zoo werd, zelfs bij gebreke van do toegezegde bescherming, de goede verstandhouding met den Capitan-llitoe [een titel door de Portugeezen aan quot;t opperhoofd dier gewesten verleend en langen tijd in eere gehouden] daardoor niet verbroken. Er bestond vooralsnog geen reden van wantrouwen tegen den nieuwen bondgenoot.
Waar onze schoepsbevelhebbers zich vertoonden, wisten zij, tot spijt en ergernis van Spanjaard en Portugees, vriendschappelijke betrokkingen mot de inlandsche vorsten aan te knoopen of te onderhouden. Naarmate die betrekkingen zich uitbreidden, het aantal schepen vermeerderde, en het al spoedig bleek dat die blonde vreemdelingen de gezworen vijanden waren van hunne onderdrukkers, werden zij door de meeste bewoners van den Archipel met ingenomenheid ontvangen. Zij gevoelden ontzag voor mannen als Olivier van Noort, die op de hoogte van Manilla meteen zesmaal zwakkere macht, een Spaansch galjoen aan boord klampte en zijne matrozen te kennen gaf bij de minste aarzeling van hunne zijde de lont in
31
liet kruit te zullen steken. Zij begrepen dat van zulk een hekienvolk krachtdadige hulp en redding was te verwachten, terwijl de Spanjaard begreep zulke mededingers niet langer te mogen dulden.
Reeds hadden don Andreas Furtado de Mendo^a en Thomas de Loysa eene vloot van dertig zeilen met 1500 Indiaansche en 800 Portugeesche krijgslieden «behalve het zeevolkquot;, op de reede van Bantam vereenigd, om dat gehate geuzenvolk te verjagen, toen Wolfert liarmensz., met een eskader van slechts vijf schepen met minder koppen bemand, dan het admiraalschip alléén, kwam opdagen. En toen hij niettegenstaande de overmacht, het waagde tie spaansche galjoenen aan te tasten en ieder hem verloren waande, was liij het die de rollen omkeerde en de trotsche armada voor zijne nederige kielen deed wijken. Groot was de roem dooi' onzen kloeken zeeman behaald, maar grooter nog de eerbiedige bewondering waarmede de inlander dat heldenfeit had aanschouwd.
Met gejuich werden hij en de zijnen te Bantam ontvangen en met diep ontzag wees men langs Java's kust op Hollands kleine schepen.
Met recht kon men veel verwachten van mannen die met geringe middelen zulke wonderen verrichtten.
Weldra werden ook andere zeeën de getuigen van den roem onzer vaderen.
Joris van Spilbergh had nauwelijks Neêrlands vlag op de oostkust van het Taprobane der ouden, het land der paarlen, olifanten en kaneel vertoond, of hij ondernam met mannenmoed een tocht midden door het eiland heen ten einde de hoofdstad te bereiken. Kandia toch was de zetel van den maharadja, den opperheerscher van gants Ceilon, en deze moest in 't belang van zeevaarten handel worden gewonnen. Hij slaagde uitstekend in zijne zending bij den vorst, die onverzoenlijken haat aan Portugal had gezworen, en 't kostte weinig moeite hem tot het sluiten van een voordeelig bondgenootschap en handelstractaat over te halen.
't Was een merkwaardige tijd, de laatste jaren van de \ Vlde en
't begin der XV11(|U eeuw, waarin die Xederlandsche mannen hunne krachten beproefden, geduld, moed en volharding in hunne vaandels schreven, en het verbaasd Europa zoo vele groote, edele en onschatbare hoedanigheden deden kennen, quot;t Waren roemvolle jaren waarin eenige onbeduidende provinciën, die nauwelijks 't Spaansche juk hadden algeschnd, het hoofd durfden bieden aan dien machtigen monarch in wiens staten — zoo als men zeide — de zon nimmer onderging, aangezien de koninklijke standaard en de vaan van Spanje die in het eene halfrond hare laatste stralen opvingen, op denzelfden oogenblik in het andere, het eerste morgenrood aan de kim zagen verrijzen. Had het Westen den heldenmoed onzer ijzeren mannen bewonderd, toen zij de geuzenvlag der Spaansche banieren i(verwinnend tegenvoerden, in het Oosten hielden zij ze niet minder lier omhoog eu ook daar moest de trotsche koningsvlag allengs voor Hollands driekleur wijken.
De onder zooveel leed geplante vrijheidsboom begon goede vruchten af te werpen, en toch knaagde er een worm aan den wortel die wellicht de verdere ontwikkeling van den welig opschietemlen boom zou kunnen beletten, Hoewel menige kostbare lading naar Madrid of Lissabon afgezonden, den Nederlanders in handen gevallen en in Amsterdam verkocht was, hoewel op vele punten van den Archipel voordeelige contracten gesloten werden die hun het monopolie der meeste oostersche |iroducten verzekerden, er ontbrak iets aan bet verkrijgen of liever aan liet bestendigen van de algemeene welvaart.
Al had prins Maurits een gezantschap van Atjihs sultan ontvangen (4), de machtige vorst van Ceilou het aanbod gedaan «met geheel ziju huis kalk en steenen aan te dragenquot; als de Staten en de prins een kasteel in zijn land wilden doen bouwen, en Teruate's koning onze hull) tegen Portugal ingeroepen, dat alles kon niet opwegen tegen de onheilen. die eeue vrije mededinging en daaruit voort-vlooiende ijverzucht van zoo vele compagnieën dreigden aan te brengen (5).
liet streven om meer eenheid, meer regelmaat en orde to bron gen in den handel op Indië lag na voor de hand, en vooral Olden-barneveld wenschte niets liever dan aan do noodlottige ijverzucht der verschillende Compagnieën een einde te maken en deze lot een onkel, machtig lichaam te veroenigen.
Maar zou dit grootsche plan voor verwezenlijking vatbaar wezen? De pogingen, tot hiertoe aangewend om dit schoone dool te bereiken, waren alles behalve met een gunstigen uitslag bekroond geworden .... Doch ook hier bleek de energie onzer vaderen op voldingende wijze.
Oldenbarneveld wist het zoover te brengen, dat de Staten van Holland die aangelegenheid in ernstige overweging namen; 17 Mei lüOi werd door haar in een rapport de wenscholijkheid betoogd, om al de Compagnieën tot een enkele to vereonigen, die op naam van den Prins en de Staton-Generaal werkzaam zijn en een uitsluitend octrooi voor den handel op Indië bekomen zou. Hoewel men algemeen van de noodzakelijkheid hiervan overtuigd was, dreigde do goede zaak weer schipbreuk te lijden op den ouderlingen naijver; de Amsterdamsche compagnie trachtte allo voordooien voor zich te bedingen, do Zeeuwen duchtten terecht de overmacht van Amsterdam, en zoo kwam het, dat verschillende bijeenkomsten van de alge-vaardigden der Compagnieën plaats hadden, zonder dat men tot een resultaat kwam.
Den i5'lcl1 Januari 1()0'2 werd de vergadering op nieuw door de Staton-Generaal bijeengeroepen en ook nu had men het hoofdzakelijk aan Oldenbameveld to danken, dat do geschillen worden bijgelegd en tot de oprichting ilor beroemde Oost-Indische Compagnie besloten werd; van die machtige Compagnie, welke zooveel tot den bloei van ons vaderland bijgedragen en den grondslag gelegd hoeft van onze heerschappij in Oost-Indië, die ons eeuwen lang schatten heeft doen toevloeien en die heeft voorbereid, dat het kleine Nederland do tweede koloniale mogendheid der wereld is. He even bcrodeneerdo
3
34
als knirhtiyo wijze, waaroi» zij in Indië vasten voet bekoinon on met verstandig overleg hare macht uitgebreid heeft, is oorzaak dat wij ons thans in liet genist bezit van die rijke bezittingen mogen verheugen, en in hare eerste ontwikkeling, in hare geschiedenis ligt de beantwoording van de schier raadselachtige vraag, hoe het mogelijk is, dat een kleine natie als de onze een welvarende bevolking kan besturen, die een grondgebied, vijftigmaal grooter dan het onze, haar vaderland noemt.
Dat denkbeeld is grootsch; het moet ons verhellen, zelfs in dezen materieelen tijd. In de handelingen van die Oost-Indische Compagnie is de ontsluiering gelegen van véél, dat de vreemdeling, minder bekend met hare zoo belangrijke geschiedenis, ter nauwernood weet te verklaren.
Nadat door de gecommitteerden de noodige voorstellen aan de Staten waren gedaan, traden deze mot de afgevaardigden der Compagnieën in onderhandeling; niet dan nadat de vernieuwde hardnekkige tegenstand van Zeeland met moeite gebroken was, waarbij zelfs de tus-schenkomst van prins Maurits noodig bleek te zijn.
Eindelijk, den 20at';quot; Maart 1002, werd aan tie Vereenigde Oost-Indische Compagnie octrooi verleend voor den handel beoosten de Kaap de Goede Hoop tot de Straat van Magelapn, en wel voorden tijd van 21 jaar. Haai' werd liet uitsluitend monopolie voor dit tijdperk toegezegd, en niemand mocht op eigen gelegenheid naarlndië varen, om daar handel te drijven. De Compagnie bekwam hot recht, om in die gewesten uit naam van 's lands Regoering op te treden, aldaar verbonden te sluiten, overheidspersonen aan te stollen en zoo te handelen, als in het belang der Compagnie noodig zou blijken to zijn. Daarentegen betaalde zij 25000 pondon Vlaams '), welke gelden echter door do Algemeene Staten in de onderneming werden gestoken.
i) I 50,000 irnldcii.
De Compagnie zou bestuurd worden duur zeventien directeuren, die de «Kamer van Zeventienenquot; vormden, met het beheer lt;Ier onderneming belast waren en met meerderheid van stemmen hare besluiten namen; van die leden werden er S door Amsterdam en \ door Zeeland benoemd. Ieder ingezetene kon tot de Compagnie toetreden, mits zich in tijds aanmeldende; om de tien jaar werd rekening en verantwoording gedaan, en dan kon men zich desverkiezende terugtrekken. Natuurlijk namen Holland en Zeeland de meeste aandeelen ; maar zelfs in Antwerpen wist men door tusschenkomst van Amster-damsche kooplieden aandeden te bekomen, hetgeen door de Spaan-sche regeering met loede oogen gezien werd en een der deelhebbers zelfs op levenslange kerkerstraf te staan kwam.
Het oorspronkelijk kapitaal der Compagnie bedroeg 0,440,000 gulden, verdeeld in actiën van 3000 gulden, waarvan door Amsterdam 3,700,000, Zeeland 1,300,000, Enkhuizen 508,000, Delft 406,000, Hoorn 200,000 en Rotterdam 175,000 werd ingeschreven. Die cijfers leveren een maatstaf op van de welvaart dier steden in den aanvang dor zeventiende eeuw, en zouden thans geheel anders luiden!
Deze instelling dus had ten doel, meer eenheid in de verschillende ondernemingen te brengen en te beletten, dat de gezagvoerders der uitgezonden vaartuigen uitsluitend het belang van hunne principalen beoogden. Het streven, om datgene te behouden, wat men verkregen had, was al dadelijk in de handelingen der Compagnie op te merken; de tegenstand der bevolking zelve en do vijandelijkheden der Spanjaarden en Portugeezen waren oorzaak, dat de Compagnie van lieverlede een aanzienlijke krijgsmacht te land en ter zee moest gaan ontwikkelen. Daar zij overeenkomsten sluiten en versterkingen aanleggen mocht, werd zij niet uitsluitend een handelslichaam, maar zij verkreeg ook een staatkundige beteekenis.
Nu de Vereenigde Compagnie, ondanks groote bezwaren, eenmaal opgericht en op hechte grondslagen gevestigd was, kon een kolossale ontwikkeling van het jeugdig lichaam niet uitblijven; van ai'
3'
dit nierkwiuii'digo jaar 1002 dagteekont een schoon gcscliiodvevlnuil, lijk aan toonbeelden van doortastendheid en vasthoudendheid, als ware het een aaneenschakeling van heldendaden, die soms aan het vermetele grensden; van roemvolle bewijzen van moed, beleid, trouw en zelfverloochening. En sedert het ontstaan der beroemde Compagnie ontstond onze Indische krijgsgeschiedenis, welke nog maar te weinig bij den vreemdeling, — welke nog maar te weinig in eigen boezem bekend is.....
DH ONDEUNEMINGEN VAN PE VEREENIGDE O.-I. COMPAGNIE TOT AAN HE KOMST VAN BOTH, DEN EERSTEN GOUVERNEUR-GENERAAL.
Het laat zich hooren, dat de Compagnie oorspronkelijk minder ten doel had om veroveringstochten te ondernemen, dan wel handel te drijven; zij beoogde slechts, factorijen te stichten en de veiligheid der aldaar gestationneerde ambtenaren te verzekeren. Het was volstrekt haar streven niet, om de bevolking onder een dwangjuk te brengen, zooals de Spanjaarden en Portugeezen dit steeds gedaan hadden; ook bemoeide zij zich in 't minst niet met hun regeerings-vorm, hun levenswijze, zelfs niet met den godsdienst, en voorzeker ware het eene verkeerdheid geweest, wanneer zij zich onledig luidde gehouden met de invoering van het Christendom.
Aan hare zeer logische gedragslijn is het te danken, dat zij niet meer tegenstand ondervonden heeft, dan toch reeds door allerlei omstandigheden het geval was. Want de Portugeezen lieten, uit den aard der zaak, haar niet rustig begaan; tevens zag zij zich genoodzaakt, de weerbarstige inlandsche vorsten in bedwang te houden , on zoo kwam het dat zij schier een aaneenschakeling van scherniutsclingcn (gt;11 gnvechten te leveren had en dat onwillekeu-
rM
rig liet militair cloment liingztimerliand op don voorgiond begon te treden.
»Van rustige handelslui moesten de Hollanders wel krijgslieden rquot; worden, om later als overwinnaar en souverein op te treden,quot; schreel' llaynal. Op deze wijze is de Compagnie onophoudelijk tot meerdere krachtsontwikkeling gedwongen, die haar later wel tongoede gekomen is, maar die voorzeker niet door haar ten toon gespreid zou zijn, wanneer dit niet onvermijdelijk was geweest om hare vijanden in bedwang te houden.
iüj gevolg is het moeielijk, om hare handels-ondernemingen van^ hare krijgsverrichtingen at'te scheiden. Men zou de beschrijving van liet geheele bestaan dier vermaarde Compagnie zonder overdrijving een «Eposquot; kunnen noemen.
Zoodra zij geconstitueerd was, rustte de Compagnie drie schepen uit, die onder bevel van vice-admiraal Sebald de Weert uitzeilden naar Ceylon. Daar hij hier geen voldoende lading kon bekomen, begaf hij zich naar Atjeh, tevens om meerdere schepen te halen, ten einde den Maharadja van Kandia tegen de Portugeezen, den gemeenschappelijken vijand, te ondersteunen. Het gelukte hem, met Atjeh een voordeelig handelsverdrag te sluiten; maar toen hij voor Ceylon terug kwam en weigerde, krijgsgevangen Portugeezen uit te leveren, werd hij, met een klein geleide zich aan wal bevindende, verraderlijk verinoord. Hij had drie schepen van Atjeh meegenomen, die behoorden tot een vloot van li vaartuigen, welke onder bevel van Wybrand vanWaerwijck ons land verlaten had. Met het grootste gedeelte van dit eskader had deze zich naar Bantam begeven, waar hij ten doel bad om zoo mogelijk de hooge rechten, die door den Sjahbandar geheven werden, verminderd te krijgen; dit leverde geen noemenswaardig resultaat op. Geheel doelloos bleef zijne zending niet; want hij bekwam de vergunning, om een steenen gebouw met toebehoorende kantoren en woning te zetten, waarin een ambtenaar aangesteld werd, die de noodige instruction bekwam:
38
namelijk Frans Wittcrt, eon zeeofficier, die ook de opdracht ontving om do kusten van Borneo te onderzoeken; men racende namelijk, dat daar in groote menigte diamanten te vinden waren.
Eerst na een reis, die vijfjaren duurde, keerde van Waerwijck naar liet moederland terug, na eerst in China geweest te zijn; hij was do eerste Hollander, die het llemclsche Rijk bezocht, maar zijne pogingen, om met China handelshetrekkingen aan te knoopen, zijn niet met een gunstigen uitslag bekroond geworden.
Intusschen had do Compagnie reeds andere vloten uitgerust, die meer cn meer van het noodige voorzien werden, om Spanjaard en Portugees hot hoofd te bieden, en weldra zelfs met oorlogzuchtige bedoelingen werden uitgezonden.
Het was in 't begin van het jaar 1G03, dat Jacob van Heemskerk mot twee kleine vaartuigen oen groot, rijk geladen Portugeesch schip met 400 koppen bemand bemachtigde; in plaats van een aanzienlijk losgeld te oischen, zond hij de equipage in vrijheid naar Malakka. Dit bewijs van grootmoedigheid was den held van Gibraltar waardig niet alleen, maar hot maakte tevens een zeer goeden indruk op een bevolking, die ons niet zonder wantrouwen bejegende.
Onder bevel van Steven van der Hagen werd een vloot van dertien schepen uitgezonden; zij was van oorlogsbehoeften ruim voorzien cn ontving de bepaalde opdracht, om de Portugeczen zooveel mogelijk afbreuk te doen. Zij blokkeerde het kasteel van Mozambique en kwam voor Kalikoet, waarvan de Samorin een verbond met van dor Hagen sloot en vergunning gaf, om op zijn grondgebied een fort te bouwen. In December 1004 te Bantam aangekomen, kwam een gezantschap van Amboina zijne hulp tegen de Portugoozen inroepen; na het door de «Zeventienenquot; benoemde hoofd van do loge ') te Bantam te hebben achtergelaten, zette hij koers naar
') Zoo iioi'indc mm de corslc Immlrlskautomi in lndic.
Amboina, waai' liij ilon '•ilquot;10quot; Februari van liel volgciulo jaar aankwam. Do Portugeeschc gouverneur Gaspar de Mello gaf het kasteel zonder slag of stoot over, hoewel deze niet minder dan 30 vuurmonden bezat; het werd door van der Hagen in bezit genomen en bekwam den naam Victoria.
Nu kwamen alle eilanden, tot Amboina behoorende, onder het bewind der Compagnie; de hoofden zwoeren trouw aan de Staten en verleenden hun belangrijke handelsvoordeelen. Die eerste vestiging der Hollanders was de basis van ons staatkundig overwicht in Indië, en van daar uit werden de Portugeozen onophoudelijk bestookt. Van der Hagen zond nu een smaldeel naar Tidore, om het Spaansche fort aldaar te nemen; dit gelukte niet dan na een heftigen tegenstand en nadat de, door het geschut der vloot, gemaakte bres bestormd was, waarbij Jan Janszoon Mol zich bijzonder onderscheidde; hij namelijk was het, die fhet de Hollandsche vlag in de hand 't eerst door de bres naar binnen drong, slechts door zeven dapperen gevolgd. Hij moest echter wijken en men wilde een tweeden aanval beproeven, toen het buskruitmagazijn in het fort sprong, en de onzen van de verwarring gebruik maakten, om op nieuw dooi' do bres binnen te dringen en het ('ort te veroveren, waarbij 801) krijgsgevangenen hun in banden vielen.
Frederik de Houtman was als gouverneur van Amboina achtergebleven en van dei' Hagen begaf zicli naar de Handa-eilanden, waar hij een voordeelig contract met de hooiden sloot en er kantoren aanlegde.
In Mei 1604 werd Matelief de jonge door de Compagnie uitgezonden, om nieuwe overeenkomsten met verschillende Indische vorsten te sluiten.
Do Portugeesdie vlootvoogd Furtado de Mendoya bleel' van uit Malakka de Oost-Indische Compagnie en hare nieuwe bondgenooten bedreigen, waarom Matelief, na alvorens een of- en defensief ver-bond met den sultan van Djohor gesloten te hebben, naar Malakka
stevende en het beleg voor die plaats sloeg, maar door de aantocht van een vloot uit Goa genoodzaakt werd, liet beleg op te breken. Die Portugeesehe vloot telde namelijk 46zeilen, waaronder 18 groote, bemand met ruim 11000 koppen, waarvan Vs deel uit blanken bestoud, terwijl Matelief slechts over een ideine vloot van 11 schepen, bemand met HOO koppen, te beschikken had, waarvan reeds ongeveer 200 man buiten gevecht gesteld waren. Als men bedenkt, dat daarenboven liet garnizoen van Malakka uit 3000 man bestond, dan is het duidelijk, dat do Hollandscho admiraal niet draalde met zich in te schepen, en het ruime sop koos. Men meene echter niet, dat hij terugdeinsde voor de numerieke overmacht van zijn Portugee-schen tegenstander, don Martinus Alfonso de Castro, onder-koning van Goa; hij stevende den vijand te gemoet, leverde verschillende scherpe gevechten en nam een aantal vijandelijke oorlogsbodems, zoodat deze ontmoeting den Portugees op een verlies van 7 schepen en 500 man kwam te staan. Intusschen had hij van den sultan van Djohor de vergunning bekomen, om op diens grondgebied een factorij te stichten, en thans stevende hij naarKédah; maar't was in de Molukken nog lang niet, wat het wezen moest, zoodat hij genoodzaakt was, zich daarheen te begeven. Met een gedeelte zijner strijdmacht naar Bantam gaande, zond hij het andere onder Olivier de Vivere naar Atjeh, die aanvankelijk niet ongunstig slaagde en van den sultan belangrijke toezeggingen kreeg; maar toen het er op aankwam, trok deze zich terug (1007).
De Spanjaarden hadden belangrijke voordeden in de Molukken behaald; zij hadden Tidor veroverd en den sultan van Ternate gevangen genomen. Krachtdadige hulp onzerzijds was dus een dringend vereischte; maar Matelief had met de grootste bezwaren te worstelen. De bevolking van Ternate weigerde om hem volgens gemaakte overeenkomst hulp te vorleenen, en toen hij een versterking bij Malajo opwierp, kwam zijne manschap zelfs in verzet en wilde het zware grondwerk in dit warm klimaat niet verrichten. Toch wist hij
41
zijn plan dooi' to drijven; liet lort word voltooid on een bezetting er in gelegd, die onophoudelijk door de Spanjaarden bestookt werd. Matelief bevond zich, na China bezocht te hebben, te Bantam, toen van Caerden met 7 schepen daar aankwam, die te vergeefs Mozambique belegerd had. Wel gelukte het van Caerden, eenige versterkingen in de Molukken te nemen en niet onvoordeelige trac-taten met de inlanders te sluiten; doch overigens was hij niet gelukkig en te Ternate werd hij door de Spanjaarden krijgsgevangen gemaakt.
Alles was de Compagnie er aan gelegen, om de macht van den Spanjaard te breidelen; want het Spaansche hoi'begon de gevaarlijke mededinging van den, eerst te licht gescbatten, vijand in te zien en alle middelen werden aangewend, om de vestiging tier Compagnie in den Archipel tegen te gaan; zelfs werd door den koning van Spanje aan de ingezetenen van de Vereenigde Provinciën op doodstraf verboden om in Spanje en Indië handel te drijven.
Was de Compagnie reeds dooi' het machtsvertoon der Spanjaarden genoodzaakt om alle krachten in te spannen, het was haar tevens van waarde, hun in den Archipel zooveel mogelijke afbreuk te doen, omdat weldra de vrede met Spanje gesloten zou worden, en met het oog op de vredes-onderhandelingen was bet van het hoogste aanbelang, wanneer ook in deze verre gewesten, evenals in het moederland, onze wapenen beslissend in het voordeel waren.
Daarom was het, dat de Compagnie een sterke vloot uitrustte, die einde 1007 onder admiraal Verhoefl' uitzeilde, welke in last had, zich naar de Molukken te begeven, waartoe iiij, na eerst Bantam bezocht te hebben, zijn vice-admiraal Frans Wittert naar Makassar zond en met het andere gedeelte van de vloot zelf naar Banda stevende. Wittert wist te verwerven dat men de Hollanders toestond, op Makassar een factorij te vestigen, maar bij de Philippijnen liet hij zich door een vijandelijk eskader overvallen; zijne schepen werden in den grond geboord en hi j zelf boette zijne zorgeloosheid met
42
zijn leven. Even ongelukkig was hot lot van den admiraal zelf, die te iianda-Noira door de bevolking, toen liij met haar in onderhandeling' was over het bouwen van een fort, verraderlijk overvallen en mot 30 der zijnen vermoord werd.
Het ging alzoo de Compagnie hier niet naar wensch; doch onze voorouders lieten zich dooi' hinderpalen noch tegenspoed afschrikken. Men avanceerde in de eerste jaren al zeer weinig; wel werd menig tractaat gesloten, — maar ook even spoedig weer verbroken. De opvolger van Verhoelf, namelijk de vice-admiraal Simon Jansz. Hoen, verklaarde de trouwelooze Bandaneezen den oorlog. Neira werd go-nomen, waar het fort Nassau gebouwd werd; de Bandaneezen moesten zich weldra onderwerpen en het eiland Neira werd door Hoen voor de Staten in bezit genomen. Op Ternate werd het fort Willemstad aangelegd, en op Batjan het Spaansche kasteel genomen en versterkt, waarna hot den naam Barneveld ontving.
Al had men met veel bezwaren te kampen, het aanzien van de Vereenigde Provinciën nam niet weinig toe door de voordooien, in Indiö behaald, vooral do verovering van Amboina op de Portugeezon en zijn onderwerping aan de Compagnie; doch van den andoren kant was dit ook oorzaak, dat de vredes-onderhandelingon met Spanje in 1(308 werden afgebroken. De koning van Spanje was niet te bewogen, om de Vereenigde Provinciën de vrije vaart op Indië toe te staan, en de Staten wilden liever den oorlog voortzetten dan oen vrede sluiten, die hen op even onwaardige als schadelijke wijze de handen bond.
Men zal boselfen, hoezeer Spanje de verdere ontwikkeling van do macht der Compagnie duchtte. Met de moeste doortastendheid en volgons een wolovoriegd plan word dooi- haar te werk gegaan en voorzeker ware de oorlog weer uitgebarsten, wanneer Frankrijk en Engeland zich niet met de zaak hadden ingelaten; dit had ten gevolge dat in 1009 hot «Twaalfjarig bestandquot; gesloten werd, waarin bepaald werd, dat de Vereenigde Provinciën geen handel mochten
43
drijven up Spaansclie koloniën, teiwijl eon jaar na ilo ondcrtecke-ning van liet tractaat ook in Indie do vijandclijkiieden zouden gestaakt worden. Dit laatste is echter een doode letter geweest; want de Spanjaarden hebben zich in 't minst niet daaraan gestoord, de vijandelijkheden niet gestaakt en zelfs van Caerden, den gouverneur der Molukken, gevangen genomen, toen hij zich op reis van Ternate naar Makian bevond.
De Vereenigde O.-I. Compagnie had zich nu reeds in een zevenjarig bestaan te verheugen. Wat was er in dien korten tijd al niet tot stand gebracht ! De meest voordeelige betrekkingen waren aangeknoopt met inlandsche vorsten van Java, Sumatra, Djohor, van de Molukken, Bengalen, zelfs met China en Japan; want na een hevigen burgeroorlog kwam aldaar een vorst aan het bewind, die de Hollanders zeer gezind was en hun toegang in Japan verleende.
Onmerkbaar hadden de macht en de invloed der Compagnie zulk oen omvang bekomen, dat dit nadeelig voor haar bloei zou zijn geworden, wanneer men niet in tijds er op bedacht geweest was, om die nog zeer verspreide bezittingen of factorijen onder een autoriteit te vereenigen, opdat de administratie gecentraliseerd en bij gevolg meer eenheid in het bestuur gebracht zou worden.
Nog andere redenen maakten dit hoogst wenschelijk. Na den dood van Hoen (1010) waren de Molukken eigenlijk zonder bewindvoerder; oneenigheid maakte er den toestand niet beter op, en op Banda kwam men in opstand, ilet werd dus hoog tijd, dat er een ingrijpende verandering in het beheer kwam, en daarom hadden de Staten-Generaal in de zitting van '27 November 100!) reeds in beginsel aangenomen dat een gouverneur-generaal naar Indië zou gezonden worden, die de landen, forten en andere plaatsen, welke door de Compagnie bezet werden, naar behooren zou beheeren ; het ontwerp voor de algeheele hervorming werd door Mateliefgemaakt, voorzeker wel de man, die den stand van zaken 't best kon beoordeelen.
Tot dusverre was de admiraal, die zich tijdelijk in de Indische
44
wateren bevoiul, als gevolmachtigde en gezaghebber van do Compagnie beschouwd geworden; maar wanneer hij —'t geen doorgaans liet geval moest zijn — afwezig was, dan was er geen opperbestuurder van de talrijke nederzettingen en versterkte posten; werd hij krijgsgevangen gemaakt of sneuvelde hij, dan duurde het een geruimen tijd, voordat een plaatsvervanger aanwezig was. Daarom was een gouverneur-generaal alléén nog niet voldoende; hem moest een college ter zijde staan, dat onmiddellijk langs wettigen weg in alles, wat benoodigd was, kon voorzien. Dus werd tevens door de Staten bepaald, dat er een Raad van Indië zou worden ingesteld, en er werden instructiën gemaakt, die de macht, .de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van den nieuwen titularis regelden.
Den 298len November reeds werd tot de benoeming van een gouverneur-generaal overgegaan; met die hooge waardigheid werd bekleed de voormalige vlootvoogd Pieter lioth, geboren te Amersfoort. Hij stond direct onder de «Kamer van Zeventienen,quot; was aan haar verantwoording verschuldigd en kon dooi' haar ontslagen worden. De overeenkomsten en tractaten, die hij sluiton zou, moesten door de Staten-Generaal en den Stadhouder bekrachtigd worden; hem zouden ter zijde staan vier raadsleden — volgens art. 4 der instructie van 1017 zou de Raad uit 9 leden bestaan—, onder welke zich een vice-admiraal en een kundig krijgsbevelhebber zouden bevinden, die de expedition te land en ter zee zouden kunnen leiden.
De instructie van den 22lte11 Augustus 1017, die de bevoegdheid van don gouverneur-generaal nader regelde, werd in 1(332 en daarna nog eens in 1050 gewijzigd; deze laatste vormde, zooals wij latei-zullen zien, don grondslag van het bestuur, zooals dit over de koloniën tot aan de ontbinding der Compagnie gevoerd is.
Op 30 Januari 1010 vertrok Pieter Both naar Indië.
De gouverneur-generaal moest, hetzij te Dantam, Djohor of Jacatra den zetel van het geregeld bestuur vestigen; daarom bevond zich op de vloot een aantal werklieden, met vrouwen en kinderen, opdat
45
al dadelijk oen Europeesche bevolking /icii zou kunnen neerzetten op de plaats, die geschikt zou weiden bevonden om mettertijd do hoofdstad van onze Oost-Indische bezittingen te worden.
Deze mochten eerst in haar eerste ontwikkelingsperiode zijn, toch was de macht der Compagnie toen reeds aanzienlijk; in 4009 hield zij in de Molukken vior forten op Ternate bezet: Oranje, llollan-dia, Willemstad en Calamatte; drie op Makian, namelijk Tafaco, Mauritius en Tabalola; eindelijk liet fort Nassau, het fort Barneveld cn twee forten op Gilolo en Tidor. Al die werken moesten verdedigd worden door 590 man en 128 vuurmonden; doch die zwakke bezetting vond een grooten steun in een vloot, die uitsluitend diende om in de Molukken de versterkte position en den handel te beschermen cn bestond uit 9 oorlogsbodems, bemand met 500 man cn bewapend met niet minder dan 1020 vuurmonden.
Dien eersten gouverneur-generaal, bekleed met almee de hoogste en gewichtigste waardigheid in den lande, was een treurig lot beschoren. llij was in Indië niet ongelukkig werkzaam; want liet gelukte hem in 1011 een verdrag met den koning van Jacatra te sluiten, waarbij deze hem een stuk land ten westen van de Tangerang afstond, met vergunning er een factorij te bouwen; dezelfde, die later de hoofdstad van Nederlaudsch-lndiö werd. Ook mocht het hem gelukken, zijn landgenooten den vrijen handel op Japan te openen en verschillende tractaten met Indische vorsten te sluiten. Jan Pietersz. Coen werd door hem aangesteld tot boekhouder-generaal der gezamenlijke kantoren en in 't bijzonder gesteld over Jacatra en Bantam; nog zond Both naar Mataram een gezantschap, dat werkelijk eenige voordeden wist te bedingen; doch daar zijn tijd verstreken was, werd hij vervangen door Gerard Reynst, die in 1014 aankwam. Op zijn terugreis naar het moederland leed het schip, waarop Both zich bevond, schipbreuk op de kust van het eiland Mauritius, waar hij jammerlijk om het leven kwam.
Moge hij niet veoi hebben volvoerd, «lat op zichzelf zijn naam
46
zou kunnen vereeuwigon, het doel treilende van het Indiscli bestuur, dat hem tot hoofd had, was reeds voldoende gebleken. De Compagnie had ingezien, dat de belangrijke hervorming vruchten gedragen had.
Naar men zegt, is de eerste gouverneur-generaal van Necr-landsch-Indië op Mauritius begraven.
DE VERnnriE GOUVERNEURS-GENERAAL TOT AAN DE STICHTING
VAN BATAVIA.
De opvolger van Both diende evenmin gelukkig. Den T)'1™ November 1014 hot bestuur aanvaard hebbende, waren zijne dagen reeds geteld, zoodat die gouverneur-generaal, van wien de Staten de grootste verwachtingen koesterden, niet in staat was, haar te verwezenlijken. Hij vond bij zijne aankomst den toestand iets verbeterd; vele misbruiken, die vroeger geheerscht hadden, waren voorkomen; maar overigens viel er nog veel te hervormen. De Spanjaarden waren weinig te vertrouwen; Coen hield zich met moeite staande tegen de heimelijk vijandige bevolking, die maar al te gretig naar de inblazingen der naijverige Engelschen luisterde. De Bandaneezen kwamen in opstand en Adriaan van der Dussen werd met een duizendtal soldaten daarheen gezonden, om de orde te herstellen. Na een hardnekkigen tegenstand werd het fort op Poeloe Ai stormenderhand door hem genomen; maar door zorgeloosheid der onzen, werd de positie door den vijand hernomen.
Ook te Bantam was de verhouding tusschen de Nederlanders en de bevolking somtijds gespannen en al het beleid van Coen was noodig om èn aldaar èn te Jacatra zich te handhaven, en do Engelschen in 't oog te houden. Doordat Jacatra een belangrijk station voor do handelschepen was geworden, nam dit steeds in aanzien toe; zoowel Coen als de gouverneur-generaal bevond zich er
• likwerl'. ^iverwacht kwam deze laatste daar te overlijden, na slechts I1/^ jaar de teugels van het bewind in handen gehad te hebben.
Hij werd opgevolgd door Laurens Reael, gouverneur der Moluk-ken, dien een zware taak wachtte. Do vorige gouverneur-generaal had Reael opgedragen, om Poeloe Ai te heroveren; doch dit had men niet geheel kunnen volvoeren. Wel werd dit eiland door den kommandeur Lam bezet, doch de bevolking stelde zich onder de bescherming van Engeland. De Compagnie begon meer last van de Engelschen dan van de Spanjaarden te krijgen; ook op Java, voornamelijk te Bantam, trachtte de Brit ons in alles te dwarsboomen, zoodat het in laatstgenoemde plaats bijna tot een verklaarde vredebreuk kwam. Er moest meer kordaat tegen de Engelschen worden opgetreden; de dappere en karaktervolle Jan Pietersz. Coen was het, die den moed daartoe had en den Raad van Indië tot handelen wist te nopen, tegen de zienswijze van den gouverneur-generaal in, die wilde blijven transigeêren. Hij was het dan ook, die het besluit doordreef, waarbij den Engelschen de handel op do Specerij-eilanden werd verboden.
Vooral wijdde Coen zijne zorgen aan Jacatra, waarvan de groote belangrijkheid gebleken was. Gaandeweg had hij zich meer op den voorgrond gesteld, daar het bleek dat Reael niet doortastend genoeg was; en werkelijk was de toestand nog altijd van dien aard, dat men een krachtige hand aan het roer noodig had.
Do inlandsche grooten hadden reeds bespeurd, dat hij een gevaarlijk tegenstander was, en verscheidene aanslagen op zijn leven werden beproefd. Daarbij had Mataram, waarmede men herhaalde malen een verdrag poogde te sluiten, een vijandig standpunt tegen ons ingenomen en was zelfs aanvallend te werk gegaan. Hij zag thans de noodzakelijkheid in, om Jacatra zoo goed mogelijk te versterken, waarmee in 1G18 een aanvang werd gemaakt.
Reael besefte, dat hij in deze netelige omstandigheden do zaak niet tot een goed eind kon brengen, en vroeg zijn ontslag.
4S
om plaats te maken voor Coon, dien hij zelf der Compagnie als zijn opvolger had aanbevolen.
Kort te voren hadden Schouten en le Maire een doortocht, meer zuidelijk dan de Straat van Magelaen, gevonden, die den naam «Straat van Le Mairequot; bekwam en aan den handel een nieuwen weg opende. Hoezeer men in Indië zeli' de handen vol had, om zich staande te houden, breidde de handel zich voortdurend uit; een groot aantal schepen werden door de Compagnie bevracht en ter beveiliging van die handelsvloot onderhield zij in dien tijd reeds een troepenmacht van 3ÜÜ0 soldaten en honderden vuurmonden. In het jaar 1610 had zij over 45 groote schepen, behalve een aanzienlijk aantal kleinere te beschikken, welke vloot binnen enkele jaren bijna verdubbeld werd.
Was het te verwonderen, dat de toenemende bloei der Compagnie de ijverzucht der Engelschen zoozeer gaande maakte ?
Zou eindelijk de man gevonden zijn, die noodig was, om den weinig bevredigenden toestand afdoend te verbeteren, en ons prestige tegenover de Inlandsche bevolking, zoowel als tegenover den Europeaan , krachtdadig te handhaven'?
Jan Pietersz. Coen was hier do ware man op de rechte plaats. De Compagnie had geen betere keuze kunnen doen; het was haar quot;'trouwens bekend, hoe doortastend hij handelde en hoezeer hij tegen het lauw bewind van zijn ambtsvoorganger een moedige oppositie gevoerd had.
Coen was het, dien de eer toekomt, de macht der Compagnie in Indië op hechte grondslagen gevestigd, aan hare regeering meer veerkracht verleend te hebben. Met hem begint een nieuwe dageraad voor de toekomst der Compagnie aan te breken en met erkentelijkheid moot men terugzien op al, wat hij heeft bestaan.
Coen werd den lt;S Januari 15S7 geboren te Hoorn, werd voorden handel opgevoed en was eenige jaren verbonden aan een handels-
40
kantoor te Rome. In zijn vaderland teruggekeerd, deed hij twee reizen naar Indië met schepen van de Compagnie en werd daar, zooals wij gezien hebben, achtervolgens tot raad van Indië, tot directeur-generaal van den handel, tot president van Bantam, en eindelijk bij resolutie der Staten van 31 October 1017, bekrachtigd door de handteekening van prins Maurits, tot gouverneur-generaal benoemd.
Het was 'tbepaald verlangen der Compagnie geworden, om een vast punt op Java te hebben, waar de zetel van het Opperbestuur zou kunnen gevestigd worden en blijven; hij kreeg dan ook bevel, om een geschikte plaats voor een dergelijk permanent verblijf uit te zoeken. Het was niet onverschillig, waar dat centraalpunt voor het gouvernement der Indische bezittingen gekozen werd; want niet alleen moest voortaan alles vandaar uitgaan, maar de plaats moest voor de scheepvaart zoo gunstig mogelijk gelegen zijn en tevens ook gekozen worden met het oog op de toenmaals gevaarlijke verwikkelingen zoowel met de wantrouwende inlandsche vorsten als met de ijverzuchtige Europeanen.
Het kwam Coen voor, dat Jacatra hiertoe het meest geschikte punt zou wezen, en hij vroeg aan den koning van Jacatra een stuk grond, benoodigd voor het bereiken van het beoogde doel; namelijk, zooals het in de officieele documenten van dien tijd genoemd werd: het stichten van oen Gencrael-rendcz vous.
Maar de koning van Jacatra, die den machtigen invloed van do Nederlanders duchtte, en tevens van oordeel, dat zij aan de reeds gestichte factorij genoeg hadden, weigerde beslissend om aan het verzoek te voldoen; tevens sloot hij zich nauwer aan bij den koning van Bantam, of liever den pangeran Aria-Rana, die gedurende de minderjarigheid des konings de hoogste macht in handen had, om den invloed der Compagnie te keer te gaan ; het behoeft geen betoog, dat de Engelschen dit met genoegen aanzagen en niet in gebreke bleven, om bet vuurtje zooveel mogelijk aan te blazen.
50
('oi'ii zag zich dus iti alles tegengewerkt en door vijanden ornrmgd. Eu deze stonden niet met open vizier tegenover hem, maar werkten in het verborgene, soms een valsche vriendschap huichelende en slechts wachtende op een gelegenheid, om de onzen een gevoeligen
slag toe te brengen.
Zoo was ook de houding der Engelschen. Tot vijandelijkheden was het nog wel niet gekomen, maar zij intrigeerden en gaven op allerlei wijze aan hun kwalijk verholen haat lucht. De toestand was dus waarlijk niet zuiver, en het gevolg daarvan was, dat van weerszijden niet altijd ridderlijk te werk gegaan werd.
j Een gemoedelijk man zooals Reael ware op den duur het slachtoffer van de intriges en de verraderlijke bedoelingen zijner vijanden
„üeworden; men moest wel een man aan het hoofd hebben als (Joen, ï
die den toestand juist inzag en zich niet liet verschalken, maar hen dwong het masker te laten vallen.
Er was bij Coen geen twijfel meer over, dat er tusschen de Engelschen en de bestuurders van Bantam en Jacatra een verbond tegen hem gesloten was. 'lij besloot, een eind aan dien gevaarvollen toestand te maken, na zoolang mogelijk een uitbarsting vermeden te hebben, waarom hij het zelfs geduld had, dat de koning van Jacatra werken om onze versterkte positie heen aanlegde. Doch al hadde Ooen niet het besluit genomen, om meer voortvarend te handelen, de omstandigheden zouden hem er toe gedwongen hebben; want einde 1018 kwam een Engelsche vloot onder Dale en Martin voor Bantam, die dadelijk de vijandelijkheden begon door een Hollandsch koopvaardijschip buit te maken, en toen Coen opheldering vroeg, ontving hij een uittartend antwoord , dat even goed als een oorlogsverklaring was.
I let bleek hem weldra overtuigend, dat de Engelschen met de inlanders overeengekomen waren oin ons uit Bantam en Jacatra te verdrijven; natuurlijk met het onbaatzuchtig voornemen — om zeiven in onze plaats Ie komen.
f
ól
Had men zich omtrent liunne bedoelingen goeiie illusiiiii kunnen vormen, zóó spoedig had men een vredebreuk niet verwacht. Daarbij was men ter nauwernood in staat om dergelijke moeilijklieden het boofd te bieden. Het fort was eerst half voltooid, had gebrek aan oorlogsvoorraad, en Coen had over niet meer dan 7 schepen te beschikken, waarvan 5 bij Onrust lagen, niet geschikt om zee te kiezen.
De Engelschen richtten de vuurmonden der batterij nabij hunne loge op onze werken. Nu mocht Coen niet langer stil zitten; liij liet die batterij opeischen en toen men aan zijn verlangen geen gehoor gaf, nam hij haar, zoo mede de Engelsche factorij, en stak orden brand in.
De koning van Jacatra opende nu het vuur, onder leiding van de Engelschen; aan de westzijde der rivier werd een batterij opgeworpen , om ons de gemeenschap met de reede te beletten. Coen hield krijgsraad en men besloot, het half voltooide fort te verlaten en liever op zee den Brit slag te leveren, waartoe in allerijl de kleine vloot werd uitgerust. Het fort werd aan de hoede van van den Broeck toevertrouwd, die de opdracht kreeg om het zoo lang mogelijk te verdedigen, en moest het vallen, het aan de Engelschen , niet aan de Jacatranen over te geven. Coen haastte zich, zee te kiezen met de weinige vaartuigen, die hij ter zijner beschikking had om naar de Molukken stevenen; doch reeds kwam een Engelsche vloot van elf schepen in het gezicht. Hij besloot haar slag to leveren ; maar na een onbeslist gevecht, dat drie dagen aanhield, zag hij zich genoopt om, wilde hij zijne scheepsmacht niet aan vernieling prijsgeven, den strijd te staken en aan het oorspronkelijk voornemen, om naar de Molukken te zeilen, gevolg te geven.
Wel liep Jacatra nu groot gevaar, om voor de overmacht te moeten bukken; maar Coen rekende, het fort bij zijne terugkomst te kunnen hernemen. De vestingwerken hadden nog weinig te beduiden; de beide factorijen, Maurits en Nassau genaamd, waren onvoldoende versterkt: voorts had men een viertal kleine bastions en
4'
een kat, onderling verbonden door een borstwering met weinig kommandement; dit luttel beteekenende werk had daarbij een zwak garnizoen en te weinig munitie, om een bardnekkige verdediging te kunnen volhouden.
Coen zond den kommandant van het fort nogmaals de aanmaning, om zich tot het uiterste te verdedigen en in liet ongunstigste geval zich nimmer aan den koning van Jacatra of' den pangeran van Bantam over te geven. Tevens beloofde hij, spoedig tot ontzet te zullen opdagen.
Op alles bedacht, zond hij nog een fregat af, om de schepen der Compagnie op de hoogte van het gebeurde te brengen, en verliet den 4 Januari 1619 Java, om naar Amboina te stevenen en aldaar de gebeele vloot te verzamelen. Hij vleide zich met de hoop, dat van den Broeck zich wel eenigen tijd zou kunnen staande houden, daar deze reeds bewijzen van zijne volharding gegeven had.
Nogtans zou het fort 't niet lang gehouden hebben, wanneer er niet verdeeldheid onder de bondgenooten ontstaan was. Na het vertrek van Coen had de bezetting met alle inspanning aan de verbetering der geheel onvoldoende vestingwerken gearbeid en onderhandelingen met den regent geopend. Tegen betaling van een zekere som gelds, zou men ons in het gerust bezit van het fort laten ; alles scheen dus nog in der minne geschikt te worden. De vijandige bedoelingen van Jacatra's koning openbaarden zich echter weldra; onder betuigingen van vriendschap, wist hij van den Broeck over te halen, om met een zestal van diens onderhoorigen in het koninklijke paleis te komen, waar de Nederlanders eensklaps overvallen werden en, met ketenen beladen, in een gevangenhok werden gebracht.
Het heldhaftig gedrag van van den Broeck tijdens die gevangenschap heeft steeds een der schoonste fragmenten van onze geschiedenis gevormd. Voor den koning on den Engelschen bevelhebber gevoerd, moet men getracht hebben , hom onder bedreiging van een smadelijken
dood te clwiugon om de bczetting van liet lort over te halen, zieli over te geven. Alstoen sprak hij de schoone woorden: «zulk een bevel van mijne zijde zou als van nul en geener waarde beschouwd woz'-den; mijne landgenooten zijn niet gewoon, bevelen van een gevangen bevelhebber te ontvangen!quot; — en toen hij, met een strop om den hals, nabij de wallen van Jacatra werd gevoerd, moet hij, als oen andere Regulus, zijn wapenbroeders hebben aangemaand om hun plicht te doen. «Vergeet nooitquot;, zoo sprak hij, «wat er ook gebeure, welk lot liet Opperwezen u moge beschoren hebben, dat gij Nederlanders zijt en dat het fort Jacatra aan u is toevertrouwd !quot; waarna hij door de gevoellooze Engelschen weer in den kerker werd geworpen, üie heldhaftigheid was oorzaak dat P. van Raay — de nieuwe bevelhebber van het fort — en de zijnen in hun voornemen versterkt werden, om den ongelijken strijd moedig vol te houden.
Wel jammer is het, dat latere onderzoekingen tot een andere lezing van het voorgevallene aanleiding gegeven hebben, daar van den Broeck namelijk, in stede van do bezetting aan te manen om de haar toevertrouwde versterking tot het uiterste te verdedigen, juist op lijfsbehoud bedacht, haar tot de overgave trachtte over te halen, lloe het zij, van Raay besloot, in overleg met den Raad van het kasteel, dit aan de Engelschen en Jacatranen over te geven; namelijk fort cn bezetting aan tie Engelschen. Hier nu kwam de pangera van Bantam tegen op; volgens een vroeger gesloten overeenkomst verlangde hij het fort voor zich, en geraakte dientengevolge op gespannen voet met de Engelschen. Vernieuwde onderhandelingen met Bantam, dat de overgave van het fort met de helft der aanwezige koopmansgoederen eischte, benevens al de vuurmonden waarmee het werk bewapend was, leidden mede tot geen resultaat. Een en ander deed de bezetting het verloren zelfverti ouwen herwinnen; de versterkingen werden door haar voltooid en het thans weerbare fort bekwam den naam «Batavia.» De Bantammers, die intusschen
54
Jaciitra bij hun gebied hadden ingolijid, hoopten nog altijd dooi' onderhandeling iiun dool te bereiken on lieten het geschikte oogen-blik verloren gaan; want aldra verscheen Coen met zestien oorlogschepen, met het ernstige voornemen om aan de opdracht, hem door de Compagnie gedaan, gevolg te geven en, volgens zijn langgekoesterd plan, op Jacatra een Generael-rendez vous te vestigen.
Het was de 2'2 Mei 1619, toen hij tot ontzet kwam opdagen. Zonder noemenswaardigen tegenstand werd de landing volbracht en — het uur der wedervergelding was aangebroken. Dertien compagleën soldaten en matrozen — toenmaals streden de matrozen nog In de gelederen met de soldaten — namen de stad Japara stormenderhand ; do muren werden geslecht en de gebouwen verbrand.
Op de puinhoopen van de verwoeste stad werd nu «Bataviaquot; gesticht, dat later de hoofdstad van onze Nederlandscli-Indische bezittingen zou worden; evenwel bekwam do stad dien naam eerst in het jaar 1Ü21.
NEUEHLANUSCII-IND1Ë VAN OH STICHTING VAN UATAVJA TOT AAN DEN DOOL) VAN COEN.
Na de tuchtiging van Japara kwam het trouwelooze Bantam aan de beurt. Coen begaf zich met de geheele vloot voor die stad, om de Nederlanders, die daar gevangen waren, op te eischen. De verovering van Japara had reeds een heilzamen indruk gemaakt; want zonder verwijl werd aan zijn verlangen voldaan, zonder dat echter de gezindheid van de vijandige bevolking beter werd, zoodat Coen besloot, de liaven te blokkeeren, waardoor hij niet alleen Bantam tuchtigde, maar tevens den handel op Jacatra bevorderde.
Tegenover de Engelschen werd de moedige en energieke man weldra tot werkeloosheid gedoemd; wat men waarlijk nimmer hadde kunnen vermoeden, bleek werkelijkheid te zijn.
Do Nüderlimdscliu (üi Kngclsclic CoiiipagnicJcn luulden zich, na licr-luuilde on langdurige ondorhandolingeu, vcreenigd. Door de zorg der staatslieden was een overeenkomst gesloten, die prachtig mooi op papier was, maar voor de praktijk niet veel zou baten; een der gewichtigste omstandigheden, die het vervullen der wederzijdsche illusiën in den weg zon staan, werd daarbij te zeer over het liooM gezien: de groote naijver van beide partijen, die alle gemeen overleg zou dwarsboomen.
De zaak bleek dan ook weldra praktisch onuitvoerbaar te zijn; vooral waai' men te doen had met een man als Coen, die zich niet door de Engelschen de wet zou laten voorschrijven. Mij had dan ook dadelijk geprotesteerd; maar moest zich wel aan de bevelen uit Holland onderwerpen.
Het kwam spoedig tot onaangenaamheden. Do Engelschen wilden hunne loge op Jacatra weer in bezit nemen; Coen kantte zich hiertegen aan, terwijl hij veel kwaad bloed zette door van zijn recht van soevereiniteit gebruik te maken en Engelsche onderdanen, door oen Nederlandsche rechtbank veroordeeld, ter dood to laten brengen.
Toch zou het tractaat van 1G19 tot oen begin van uitvoering komen. Er was namelijk vastgesteld, dat men voor gomeenschappe-lijke rekening een vloot van 20 oorlogschepen zou onderhouden. ieder bemand met 150 koppen en voorzien van 30 stukken geschut. Do uitvoering van het tractaat zou geschieden door eon Raad van defensie te Jacatra of Bantam, uit 8 leden bestaande, waarvan4Engelschen en 4 Nederlanders; mochten er onoverkomelijko mooielijkheden oprijzen, dan zouden de Engelsche regeering on die van de Ver-eenigde Provinciën beslissen. Verder was het doel om met gemeenschappelijke krachten de inlandsche vorston te bedwingen en ook handels-ondernemingen op grooter schaal voor gezamenlijke rekening te beproeven. De bepalingen van ondergeschikten aard doen hier minder ter zake, daar dit tractaat, waarvan men zich gouden bergen beloofde, niet bleek bestand te zijn togen do herhaalde onoonighodon
50
van de boiilc bondgcnooten onderling, die eik op hunne beurt schuld daaraan hadden.
Evenwel begreep men, toch iets te moeten doen. Er werd in 1022 een Nederlandsch-Engelsche vloot naar China gezonden, die vrucbtelooze pogingen aanwendde om in handelsbetrekkingen met de Chineesehe regeering te komen. Maar men vond bij de Engelschen niet de medewerking, waarop men in billijkheid mocht aanspraak maken; reeds in 1017 was dit gebleken, toen de bevolking der Banda-eilanden weigerachtig bleef om de gemaakte overeenkomsten na te komen, waarom Coen voorstelde, die eilanden te veroveren. De Engelschen verklaarden, geen voldoende scheepsmacht beschikbaar te hebben; Coen nam daarmee genoegen, zeilde alleen met Hollandsche schepen uit, landde met zeventien compagnieën, brak den dapperen tegenstand der bevolking, nam Lontoor, Run en andere kleine eilanden — en behield ze voor de Compagnie. De bevolking werd eenvoudig naar Java overgebracht en, daar men aan een verlaten eiland niet veel had, werden er Europeanen heen gevoerd, tevens met het benoodigde aantal slaven om den zwaren arbeid te verrichten. De Banda-eilanden waren dus voor goed in bezit genomen.
Het gouverneur-generaalschap van Coen onderscheidde zich van dat zijner voorgangers, doordat hij do eerste was, die een vaste residentie bezat, ook al was hij er zelden tegenwoordig; Both, Beynst en lleael daarentegen hadden beurtelings op Amboina, te Bantam, op Ternate, kortom daar, waar hunne tegenwoordigheid het meest vereischt werd, hun hoofdkwartier gevestigd.
Sedert de stichting van Batavia veranderde die toestand. Het kasteel, door Coen in geduchten staat van tegenweer gebracht en goed bewapend, werd de residentie van den gouverneur-generaal. En om dat reduit werd de stad aangelegd, uitgebreid en verbeterd, zoodat zij eindelijk do waardige hoofdstad werd van het schoone eiland, niet ten onrechte door den dichter genaamd:
.....de Grootvorstin dier lauden
Die, nis met saamgevlochten handen,
Zich slingren over d' Oceaan,
En met hun bosch- en kruidwaranden,
In 't bochtig kronklen van hun stranden.
De zee een krans om 't voorhoofd slaan.
Men moet in aanmerking nemen, dat het gezag van de Compagnie niet uitsluitend tot liet grondgebied in de onmiddellijke nabijheid van Batavia beperkt was; bet strekte zich toen reeds uit over een niet onaanzienlijk gedeelte van Java, gelegen tusschen Bantam enCheri-bon, over de geheele breedte van het eiland.
Niet uitsluitend in Oost-Indië was de Compagnie werkzaam; ook voor hare belangen elders had zij een open oog. Willem Boreel, advocaat van de Compagnie, was naar Londen gezonden, om met de Engelsche Compagnie een overeenkomst te treilen tot het kiezen van een gemeenschappelijk station aan de Kaap de Goede Hoop, die een gewichtig punt voor den wereldhandel was; doch inen kon het over die aangelegenheid niet eens worden (1619).
Vooral op China hield Coen het oog gevestigd; zijn doel was en bleef, de havens van dat Rijk voor de Nederlandsche schepen te openen en daarentegen den handel der Portugeezen op China afbreuk te doen, waarom Bontekoe op zijn last zich meester maakte van het eiland Pehoe, ten westen van Macao gelegen, van waar men een geschikte gelegenheid had om den handel van onze oude vijanden te belemmeren. Moesten de onderhandelingen ook nu weder afspringen door het wantrouwen van de Chineesche regeering, Bontekoe bouwde op Pehoe een fort, dat met '20 vuurmonden bewapend werd.
Wij moeten hier met een enkel woord liet heldhaftig gedrag ver-
58
melden van Uoutekoe, eigenlijk Willem IJsbnindszoon genaamd, die als bcheopsbovclhebber, toen zijn schip in brand geraakt was, het niet met zijn gevoel van plicht kon overeenbrengen , om het hem toevertrouwde schii) ^ verlaten en op het brandend wrak bleef, totdat de vlammen zich aan de kruitkamer meedeelden en het schip in de lucht vloog. Van een aanzienlijke hoogte weer in zee gevallen, kreeg hij zijn bewustzijn terug en werd opgenomen in de sloep, waarin een gedeelte der equipage zich gered had. Dagen lang dobberde men op de golven der zee rond, gefolterd door honger en dorst, der wanhoop nabij; reeds was de nood ten hoogste gestegen on men hadde zijn toevlucht moeten nemen tot het laatste, even afzichtelijk als onmenschelijk, redmiddel van tot 't uiterste gebrachte schipbreukelingen — toen er eindelijk redding opdaagde.
Na tallooze gevaren, na dagen lang met den dood geworsteld te hebben, kwamen de zwervelingen te Batavia aan, niet dan nadat menige brave hun ontvallen was; het behoeft niet gezegd te worden, dat bij Coen hun een warm onthaal te beurt viel.
Heeds in 1020 had Coen de «Kamer van Zeventienenquot; verzocht, van de zware taak, die op zijne schouders rustte, te worden ontheven; voorzeker kwam hem een welverdiende rust toe. Onder zeer moeielijke omstandigheden had hij het bestuur aanvaard; maar, dank zij zijn beleid, zijn heldenmoed en groote energie, is hij het geweest, die onze opperheerschappij op Java voorbereid en als ware 't het fundament van het trotsche gebouw gelegd heeft.
Men voldeed aan zijn verzoek en hij vertrok naar Nederland, na bewerkt te hebben, dat provisioneel Pieter de Carpentier tot zijn opvolger benoemd werd, en den 14dco September 1023 kwam hij, aan boord van de «Dordrechtquot;, in Zeeland aan, een vijftal rijk-geladen schepen met zich voerende, waarin alleen voor 4i mil-lioen aan peper geladen was.
De Oost-Indische Compagnie betoonde hem hare dankbaarheid voor de vele gewichtige diensten, die hij bewezen had, door hem een
59
aiinzieulijk bedrag in gold, ccii praclitigeii gouden keten en een staatsiedegen te vereeren.
Zooals wij weten, was der Compagnie vour 'Jl jaren octrooi verleend geworden; de gesloten overeenkomst eindigde dus in 1G22, en wei'd met 'il jaar verlengd, waartegen door niemand bezwaar werd gemaakt, ook al liet de wijze, waarop de bewindhebbers de zaken behartigden, wel wat te wenschen over. Herhaalde klachten en geschriften, die meermalen in bittere bewoordingen daarop wezen , hadden daarom de Staten genoopt, om bij deze gelegenheid eenige beperkende bepalingen te maken, die aan te groote willekeur der directeuren een einde maakten.
Het octrooi werd dus niet verlengd dan onder verplichting, dat de bewindhebbers om de tien jaar rekening en verantwoording zouden doen; zij moesten volgens rooster aftreden, en deuitkeering, waarop de deelhebbers recht hadden, moest jaarlijks geschieden.
Pieter Carpentier, de nieuwe gouverneur-generaal, voerde een minder oorlogzuchtig bewind dan zijn voorganger, zonder dat hij daarom zwak was. Hij wist alle bezittingen van de Compagnie te behouden en nieuwe overeenkomsten te sluiten. Vooral op wetgevend gebied heeft hij veel gedaan; zoowel de rechtspleging, die tot heden veel te wenschen overgelaten had, als de belastingen werden geregeld, en onder anderen werd onder zijn bestuur de nog bestaande Weeskamer ingesteld. Batavia begon reeds te bloeien, en breidde zich voortdurend uit; ook met de versterking van de stad werd een aanvang gemaakt, nadat aan het fort de laatste hand was gelegd.
Het kon evenwel niet lang duren, of nieuwe moeielijkheden zouden oprijzen, üngeloofelijk is het. zoozeer als de toenemende bloei der Compagnie den naijver, zelfs den haat van de concurrenten opwekte, die bij de achterdochtige, weinig vertrouwbare inlandsche bevolking voor hunne inblazingen een open oor vonden. De Portu-
(|()
gecszcn giiigon zoover, dut zij tie Javanen buskruit leerden vervaardigen; alleen om hen hierdoor in staat te stellen, de gehate Nederlanders te verdrijven. Was de verhouding tusschen de Engelsche en Nederlandsche Compagnie al zeer gespannen, het rechtsgeding-tegen de Engelsche rebellen te Amboina gaf aanleiding tot een uitbarsting, die de uitvoering van het tractaat van Kill) verder tot een verklaarde onmogelijkheid maakte. Eenige der op Amboina aanwezige Engelschen hadden een samenzwering beraamd, om bij de eerste gunstige gelegenheid, die zich zou voordoen, het kasteel Vic-toria bij overrompeling te nemen en de bezetting over de kling te jagen; liet plan lekte uit, de verdachten werden gevangen genomen, naar de toenmaals heerschende gewoonte door de pijnbank tot bekentenis gebracht en met eenige Japanners, die in het complot betrokken waren, ter dood veroordeeld. Niettegenstaande hun protest, werd het uitgesproken vonnis aan negen hunner en een gelijk aantal Japanners voltrokken. De Engelsche regeering vroeg rekenschap van die daad, welke in Engeland de hevigste verontwaardiging opwekte; de Engelsche factorij te Batavia werd verlaten, alle vriendschappelijke betrekkingen in de Indische bezittingen werden afgebroken en deze noodlottige gebeurtenis was een der aanleidende oorzaken van de oorlogen tusschen beide machtige zeemogendheden.
Als men in aanmerking neemt, dat de oorlog van 1G53 toch wel zou zijn uitgebroken, ook al hadde men in de Ambonsche quaestie met minder overijling en onwrikbaarheid gehandeld, zoo kan men zich over de gevolgen van die gebeurtenis niet beklagen; want dat Java en de Molukken door de Engelschen verlaten werden, kon de Compagnie niet dan ten goede komen. Het beweren van de Engelschen, dat do geheele samenzwering bedacht was om dit doel langs dien weg te bereiken, wordt door geen enkele omstandigheid bewezen, ook al zijn de vormen niet in alle opzichten in acht genomen en heeft naar onze hedendaagsche begrippen een bekentenis, door de pijnbank verkregen, niet veel waarde. Het gebeurde had
01
langdurige onderhandelingen ten gevolge en do Staten zouden niet ongenegen zijn geweest, de zaak in dei' minne te schikken; maar de overdreven oischen der Engelsclien hebben dit onmogelijk gemaakt.
Van af dit oogenblik waren de Engelschen onze vijanden geworden ; doch beter nog deze toestand, dan benadeeld te worden door de kuiperijen van zoogenaamde bondgenooten, op wie meningeen enkel opzicht heeft kunnen rekenen. De koningin van Engeland had last gegeven, het vermeend onrecht, dat geleden was, op d Compagnie te verhalen. — De Portugeezen gingen in hun mach-telooze jaloezie zoover, dat zij aan de Javanen kanonnen leverden, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat die tegen de Compagnie gebruikt moesten worden. Enten overvloede moest men zeer voor Bantam en Mataram op zijne hoede wezen, al liet de onderlinge verhouding oogenschijnlijk niets te wenschen over; want weldra zou het blijken, dat men gelijk had gehad met den Panembahan van Mataram te wantrouwen. Deze had Madoera en Soerabaya veroverd en den naam van Soesoehoenan aangenomen; schijnbaar tegen Bantam ageerende, was hot geen geheim meer, dat hij het plan koesterde om de Hollanders te verjagen. Van alle kanten kwamen dus weer dreigende onweerswolken opzetten, die den politieken horizon benevelden.
De overweging, dat er dagen van spanning zouden aanbreken, bracht eenige bewindhebbers er toe, om Coen aan te zooken, het bewind ten tweedenmale te aanvaarden. Zoodra was dit niet ruchtbaar geworden of de Engelschen, die in Coen hun gevaarlijksten vijand zagen, teekenden protest tegen die benoeming aan, en om een oorlogsverklaring te vermijden, werd voorloopig aan het plan geen uitvoering gegeven.
Gedurende zijn verblijf in het moederland had Coen niet stil gezeten , maar was op meer vredolievendo wijze in het belang- onzer bezittingen werkzaam geweest. Zeer tegen het monopolie-stelsel, had hij zijne denkbeelden ingang doen vinden en op last van do «Kamer van Zeventienenquot; reeds een ontwerp gemaakt, hoe
de bestaande bepalingen dienden gewijzigd te worden, zoodanig dat do handel op ludië weer voor een ieder kon opengesteld worden. Men was aanvankelijk niet ongenegen om hem te laten begaan, en dit schijnt oorzaak te zijn geweest dat men hem schitterende aanbiedingen had gedaan, om op nieuw als gouverneur-generaal op te treden. Toen echter de Engelsche gezant zulks had weten te verijdelen, was het ook met die schoone plannen gedaan; want de oppositie tegen Coens hervormingen werd grooter en grooter, zelfs zoodanig dat hij niet eens door de «Kamer uitgezonden weid, doch alleen met voorkennis van enkele bewindhebbers vertrokken is, waarom Carpentier terecht bezwaar maakte, om voor hem plaats te maken, 't geen eerst geschiedde, nadat Coen de verantwoordelijkheid op zich genomen had.
In Maart van het jaar U)27 was hij vertrokken aan boord van de «Galjas van Hoornquot;, naar men zegt als konstabolsmaat verkleed om de aandacht der waakzame Engelschen te ontgaan, die hem zeker gevangen genomen zouden hebben, wanneer hij hun in handen gevallen was. Het is opmerkelijk, zoo onregelmatig somwijlen door de bewindvoerders werd te werk gegaan ; het ging toch waarlijk niet aan, om een gouverneur-generaal naar Indië te zenden zonder een bepaalde aanstelling ol' volmacht. Dit feit staat volstrekt niet alleen; het was geen zeldzaamheid, dat men op deze wijze hooggeplaatste ambtenaren uitzond, nauwelijks de vormen in acht nemende en toch met oene volmacht, die onbegrensd was. Zoo was in 1022 door de Compagnie Schapenham uitgezonden met een vloot, om de Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk te doen. Hij kon doen wat hij wilde, versterkte positiën veroveren, al dan niet behouden; kortom, hij werd in niets belemmerd. Gelukkig had men in die dagen over dappere en beleidvolle mannen te beschikken; in het tegenovergestelde geval zouden de slechte gevolgen van zulk een stelsel niet zijn uitgebleven.
Het was wel bij tijds, toen den SOquot;1quot;quot; September 1(!27 Goen aan-
B3
kwam on hot bewind wedor aanviuinldo. !)o Soosoelioonan van Ma-tai'am, bij do inlanders bekend als sultan Agoeng, do machtigste vorst op Java, zag de kans schoon om een iang beraamd voornomen te verwezenlijken. Hij had gaandeweg het grootste deel van Java aan zich onderworpen, alleen liet westelijk gedeelte uitgezonderd, dat do Compagnie zich had toegeëigend; en nu had hij zich voorgenomen, om do Hollanders van daar te verdrijven.
Hen 248t(quot;' Augustus 1628 trachtten een lOOOtal Javanen, van don zeekant gekomen, hot kasteel van Batavia te overvallen; die aanslag werd gelukkig verijdeld. Men meende, dat de Javanen een goede les haddon gehad; maar twee dagen later kwam van de landzijde hol eigenlijke leger, onder bevel van Baoe-Raksa, sterk40,000man en 20U0 koelies, dat aanvalswerken begon op te werpen. He nagenoeg open stad werd slechts door eenige schansen verdedigd, waaronder Hollandia en Zeelandia de eenige waren, die iets te beduiden hadden. Coen zou het met zijn zwak garnizoen, dat niet meer dan 529 soldaten en 200 matrozen telde, hard to verantwoorden hebben gehad — zooals reeds bleek bij een aanval op Hollandia, dat gelukkig door oen uitval ontzet werd — als niet ongeveer 6000 Chineezen, die te Batavia woonden, zonder eenig voorbehoud onze partij hadden gekozen. Na eenige uitvallen, die met goeden uitslag bekroond werden, besloot Coen verder aanvallend te werk te gaan; hij gelastte Jacob le Fevre, oud-gouverneur der Molukken, om met de goheolo macht, ongeveer 2900 weerbare mannen, hot vijandelijk kamp aan te vallen. He eerste divisie, bestaande uit 2 compagnieën troepen, 1 compagnie schutterijen 3 compagnieën Japanners en vrije inlanders, ver-dreef de Javanen uit hunne versterkingen; de Japanners waren de eersten, die hunne vlag op de veroverde werken plantten. Nadat ook do tweede divisie met evenveel succes was opgetreden, was de vijand overal verdreven en zijn kampement werd in brand gestoken.
llians verschoen een nieuw leger, dat do belegering hervatte, do rivier trachtte af to leidon on vorvolgons oon verniouwdon aan-
()4
val op de schans llollandia beproefde, weder zonder gunstigen uitslag. De beide bevelhebbers, welke dien mislukten aanval op llollandia geleid hadden, werden door Seragula, den opvolger van Baoe-raksa, ter dood gebracht, en toen de Javanen eindelijk, aan gebrek ten prooi, het beleg moesten opbreken, werden nog ruim 700 man het hoofd voor de voeten gelegd, terwijl eindelijk de sultan zelf zijne wraak op dezelfde wijze aan den opperbevelhebber koelde.
Batavia was dus gered; maar Coen bracht, toen hij de handen weer ruim had, den tijd niet in Capua-rust door. Onderscheidene deelen van de stad werden aanzienlijk uitgebreid en bewapend, naast llollandia werd een tweede schans opgeworpen en vijf nieuwe werken werden bewapend. Dat die inspannende arbeid niet ovei bodig was, zou weldra blijken; Coen vernam, dat te lagal en Ga bang een groote voorraad levensmiddelen verzameld werd, zoodat spoedig een derde aanval te wachten was. Op zijn last werd die belangrijke padi-voorraad verbrand, waartoe de kommandeur Adnaan Maartensz. Blok naar Tagal gezeild was; tevens werden de Kara-wang, de Pamanoekan en de Indrapoera, waarlangs de vijand nieuwen voorraad zou kunnen ontvangen, gestreng geblokkeerd. Do stad was nagenoeg ingesloten door een sterk Javaansch leger, dat nu onder bevel van den sultan zelf het beleg voor de stad sloeg; met hoeveel moeielijkheden de vijand ook te worstelen had, toch was hij den September reeds zoover gevorderd, dat het vuur kon geopend worden; want hij was van berg-artillerie voorzien, die door buffels vervoerd word. De hongersnood begon het leger evenwel te teisteren, evenzeer als allerlei ziekten, welke dientengevolge in hevigheid toenamen, en de toestand werd van dien aard, dal de sultan weldra genoodzaakt zou zijn , het beleg op te breken.
Nog voordat dit werkelijk opgebroken werd, kwam Coen te overlijden, na een korte en ernstige ziekte; het was in den nacht van *20 op 'il September, dat hij den laatsten adem uitblies. Zijn vaderland, en do Oost-Indische Compagnio in 'I, bijzonder, had een barer
65
trouwste dienai on verloren, rtie de grondlegger van onze heerscliiip{)ij jquot; op Java geweest is, cn zoowel door zijn dapperheid en overleg, al^ door zijn rechtvaardiglieid en cordaatheid niet onbemind was, dooi allen geacht werd.
Zijn stoffelijk overschot werd in het stadhuis begraven, daar de kerk tijdens de belegering was afgebrand. Dat men onlangs te l'a-tavia een standbeeld voor hem heeft opgericht, is een bewijs, hoezeer ook bot nageslacht nog waardeert, wat Jan Pieterszoon Coen voor Neerlandsch-Indië, inzonderheid voor hot moederland gedaan hoort.
Coen, naar hot schijnt door de Bewindhebbers geautoriseerd om zelf zijn opvolger te benoemen, had den naam van den nieuwen gouverneur-generaal op zijn sterfbed aan den predikant lleurnius genoemd, met do opdracht om den Raad van Indië daarmee in kennis te stellen; doch de Raad ontkende die bevoegdheid en benoemde met algemeene stemmen tot gouverneur-generaal Jacques Specx,dio pas uit het moederland was aangekomen. Specx had al dadelijk de handen vol, om do aanvallen dor Javanen te verijdelen, want loon (Joon do oogen sloot, was het beleg van Rata via nog niet opgc-broken; maar ruim een maand later, den quot;20 October, werd oen algemeene storm glansrijk afgeslagen en den \November bo-gonnen de Javanen den aftocht, zooals wij gezien hebben, na liun kamp in brand gestoken en do helft van hunne manschap verloren te hebben.
Onder menigen trok van moed en stoutheid moet hier nog vermeld worden de dappere verdediging van een klein fort, dat aan het uiteinde der stad gelegen was; slechts door zestien man bezet, die bun munitie reeds verbruikt liadden, sloeg dat handjevol dap-Iloren den aanval af, door do Javanen, die bet werk bestorinden, alles op 't hoofd te werpen, wat voor de hand lag — en het schijnt, dat zij daarbij niet al lo keurig fe werk zijn gegaan. Noode i
66
zulks iloor do onistandi^hoflen te verscliooncn; dit noemt intussdhon niet weg. dat men do lioldhaftigo vcidediging dor Ido'mo sterkte tegen een geduchte overmacht moet bewonderen.
V.
VAN DEN' noon VAN COEN TOT AAN DEN DOOI» VAN OEN GOUVERNEUR-OENERAAI/ MAETSUVCKEIi.
De meening van velen, dat do nieuw benoemde gouverneur-generaal Jacques Specx ook door Coen als zijn opvolger was aangewezen, is moeiolijk in verband te brengen met oen treurige episode onder diens regeering. Coen was oen man van strenge beginselen; onvermurwbaar, wanneer eens zijne gramschap was 'opgewekt; onverzoenlijk en haatdragend tegenover zijne vijanden. Nu moet eou der staatsjulïbrs van zijne echtgenoote in ongeoorloofde betrekking tot zekeren Kortonhoof, vaandrig in dienst van do (Jom-pagnio gestaan hebben, en hoofdzakelijk aan den invloed van Coen moet hot geweten worden, dat de rechtbank, dio deze aangelegenheid onderzocht, den vaandrig tor dood veroordeelde, en het meisje tot lijfstraf'. Dit onmonschelijk vonnis werd voltrokken, zoodat de dochter van Jacques Spocx met goedvinden van den onvorzettelij-kon Coen haar vernederende straf onderging on gegeesold werd.
Specx hoezemde de Kamer van Zeventienen geen onbepaald vertrouwen in; misschien ook achtte men zijne benoeming niet wettig geschied. Hij was in gomoede een voorstander van den vrijen handel, een doorn in hot oog van de Bewindhebbers, die hem hun steun onthielden en zelfs ernstige berispingen gaven, o, a. toen Specx geweigerd had aan tafel te zitten mot de rechters, die hot wreedaardig vonnis over zijn kind geveld hadden.
Zoodra waren do drie jaren, waarvoor Specx verhonden was, niet voorbij, of hij werd vervangen door Hendrik l'ronwer, die in MWi
to 1'atavia aankwam. ])(' al'gotrcdcn gouvoriKnii' had weinig kiiiinüii volvoeren ; alleen had hij een voordeelig verbond met Ternate gesloten.
Ook liet bewind van liromver heeft tot weinig belangrijke feiten aanleiding gegeven. Hij trachtte handelsbetrekkingen aan te knoo-pen met hot eiland Bali; in hot Chineesche Rijk stichtte hij een paar factorijen en hij werd met Bantam in een oorlog gewikkeld, dat de gesloten contracten niet wilde nakomen; die oorlog werd echter met weinig energie gevoerd. Mode met Mataram kwamen de zaken nog niet in 't reine. Een en ander wekte zeer de ontevredenheid in het moederland op, en zoodra zijn tijd verstreken was, moest Brouwer plaats maken voor Antonio van Diemon, welke reeds twee jaar te voren als zijn opvolger was aangewezen.
In Holland was men van oordeel, dat er getracht moest worden, op oen goeden voet te verkcoren met do ialandsche vorsten; maar het Indisch bestuur vermeende, dat dit onuitvoerbaar was on dat men juist don schrik er in moest houden. En vooral in dien lijd, loonde gemeenschap nog zooveel te wonschon overliet, moest men hot hehoer ten volle aan do autoriteit in ludië toevertrouwen, die zoor gelukkig was in zijn bestuur over de Oost-Indische bezittiiigon.
Tot dusverre kon van oen eigenlijk Oost-Indisch leger nog geen sprake wezo. In den aanvang bepaalden zich de krijgsverrichtingen, zooals uit de geschiedenis van het ontstaan en de eerste onlwikke-ling der Compagnie gebleken is, tot kleinere expedition, die niet eens altijd naar een vast plan geschiedden, maar doorgaans een gevolg van onverwachte omstandigheden waren. Het was oen streven, om hier en daar en overal vasten voet te krijgen, hetzij openlijk, hetzij in 't geheim, soms langs slinksche wegen. Ken geregeld bestuur was eerst langzamerhand georganiseerd geworden en wat de krijgsmacht der Compagnie betreft, slechts enkele, zeer onvolledige gegevens zijn te dien opzichte bewaard gebleven. Be geschiedenis van do O.-I. bezittingen tol aan den dood van Coen moot alzoo heschouwd worden als oon inleiding tot do lotgevallen van ons
t)8
Indisch loger en /ijiic «1 loldonfoiton dio wij in dozo iihidcn/nllon besciirijvcn.
Na do misliikto belogering vim liatavia waren vooreerst geene aanvallen op dio hoofdplaats van onze vestiging in den Archipel meer te vreezen; van uit dien zetel van ons bestuur kon nu het grootsche werk, door ('oen onder /.00 ongunstige omstandigheden voorbereid, worden voortgezet.
Wenden wij thans het oog naar de Molukken of Specerij-eilanden. Deze waren wel aan de Compagnie onderworpen, maar de gesloten overeenkomsten werden door do hoofden niet behoorlijk nageleefd, liet zou onbillijk zijn, alleen aan don inlander de schuld te geven van de verwikkelingen, die ontstonden; de autoriteiten gingen niet altijd met overleg te werk en maakten de inlanders afkeerlg van het gezag der Compagnie. Herhaaldelijk werd de eene gouverneur door don ander vervangen, zonder dat de toestand er beter op werd, en zoo kwam het, dat pas even de toestand op Java meer bevredigend was geworden, toon de Molukken het toonoel des oorlogs werden.
Tusschen Celebes en Nieuw-Guinea vindt men een uitgestrekten Archipel, die honderden eilanden bevat, waarvan enkelen do oppervlakte van een Europeesch rijk hebben. Als ware het met kwistige hand zijn zij daar over den waterspiegel gestrooid, allen bedeeld met oen heerlijk klimaat, een weelderigen plantengroei, een verrukkelijke natuur. Tallooze kleine eilandjes omringen do grootere met bun schilderachtige dreven, terwijl do kleinere van uit de verte gezien als waterplanten op den blauwen Oceaan schijnen te drijven, maar als men ze meer nabij gadeslaat een oneindige verscheidenheid van tropische gewassen, van planten en bloemen, schitterend en bont van kleur, aan het bewonderend oog vertoonen.
De wSultans-eilanden,quot; zooals de Molukken ook genoemd worden, zijn een uitgestrekte eilandzee, uit drie groepen bestaande: do Itanda-grocp, de Aiiibonschc eilanden en de eigenlijke Molukken. ook 'IVrnalaanschc eilanden genaamd.
f)0
Dg Anibonsi lie cilaiKlcn, iianu'lijls do Jiiiddelste groep, bcsüiaii uit hot prachtige eiland Aniboina, den eersten zetel der Nederlandsehe macht in Jndië, toen de Compagnie op Java nog geen enkel vast punt had; voorts Amblauw, Boero, Bonoa, Coram, llarookoe, liesi, Kolang, Manipa, Nocsa-Laut en eenige kleinere eilanden.
Amboina, ten noord-westen van Banda gelegen, is ongevoei' i-80U □ 'J} geogr. mijlen groot; dat is dus meei' dan achtmaal de oppervlakte van ons vaderland. Uoe schoon is de natuur van dit rijk gezegende eiland! Hoog verhellen zich do granietbergen, steile rotsgevaarten, die majestueus de vruchtbare valleien omzoomen; daar vindt men de fraaie nagel- en sagobosschen, liet schoone mauggahout, en niet te vergeefs is Amboina het sieraad der «Specerij-eilanden,quot; want notemuskaat, kruidnagelen, kaneel — in i-ijke hoeveelheden worden zij ons geschonken. Moge het eiland zich op eenigen afstand niet zoo schilderachtig voordoen, hoe schoon en rijk is daarentegen hef binnenland, met zijn reusachtig geboomte, te midden waarvan de muskaatplant welig groeit.
De lianda-groep of de Notemuskaat-eilanden bestaan uit zes eilanden: Groot-Banda, Neira, Goenong Api, Ai, Rhun en Rozengain, benevens een viertal kleinere eilanden. Banda werd door de Nedei'landers liet eerst onder Jacob van Heemskerk bezocht. Is dit eiland reeds scliilderaelitig gelegen, weinig eilanden in den rijken Molukschen Archipel maken zulk een bekoorlijken indruk als het kleine l'anda-Neira. Bijna overal is de grond vruchtbaar, hetgeen grootendeels aan de onderaardsche vulkanische verwarming van de aardkorst te danken is. Daar de laag van vruchtbare aarde niet dik is, zoo missen de Molukken de veelzijdige vruebtbaarheid van liet eiland Java; maar juist door den vulkanischen aard van den grond zijn zij bijzonder geschikt voor het winnen van specerijen, welke in geen ander oord op aarde in zoo groot aantal gevonden worden.
Kindelijk heeft men de Ternataausche groep, bestaande uil de eilanden Ternate, Gilolo, liatjan, Soela, lianggaai en Tomboekoe.
70
De Molukkon werden in liet jaar lül I door de Portugeezen ontdekt, welke al dadelijk do grooto waarde van die eilanden op prijs stelden en in het geheim er hun voordeel mee deden, totdat de Spanjaarden linn liet bezit betwistten en Portugal aan keizer Karei V een som van 350,000 gouden ducatcn moest betalen, om in hot gerust bezit van die bezitting te blijven. Doch dit zou niet lang duren; want nadat de Compagnie Tidor genomen en aldaar het fort Oranje aangelegd had (1007), breidde zij hare macht zoozeer uit, dat een halve eeuw later reeds de laatste Portugees de Molukken verlaten had.
De oude volken, dio Indië bewoond hebben, schijnen nooit tot de Molukken te zijn doorgedrongen; althans de ovorblijt'selen van dien tijd toonen geen spoor daarvan aan. De oorspronkelijke bevolking bestond uit Allberen, die echter, spoedig nadat de Specerij-eilanden geëxploiteerd werden, ten deele door het Maleische ras verdrongen werden. Men trof in de Molukken vier rijken aan; het koninkrijk Ternate, van natjan, Tidor en do Staten van Gilolo; voortdurend waren die rijken in oorlog met elkander gewikkeld en tegen het begin der zestiende eeuw onderwierp Rajang-Allah, de 20ste koning van Ternate, do drie andere vorsten, zoodat hij alleenheerscher van het uitgestrekte Moluksche rijk werd en zich den titel van Maha-rad ja (groote koning) gaf. Aan die grootheid kwam spoedig een eind; want toen de Portugeezen kwamen opdagen, wierpen de ten onder gebrachte sultans het juk af, en het einde was, dat de Portugeezen en Spanjaarden zich den gehcelen Archipel toeëigenden, hoewel het tot 1580 duurde, voordat Portugal zich in het bezit van Amboina mocht verheugen, hetgeen slechts '20 jaar het geval was; in 1Ü05 kwam het onder hot bestuur dor O. 1. compagnie.
De Allberen zijn altijd met zwarte kleuren afgemaald; zij toch waren van oudsher do beruchte «koppensnellersquot;, die men op de Moluksche eilanden aantrol. Veel heeft Valentijn bijgedragen tot de ongunstige opinie, welke men van de Allberen heeft opgevat.
74
«Zij liebbeu een veiToeioIijke gewoonte,quot; zoo schreef'hij in zijn »Oüd en Nieuw Oosl-liuliëquot;, een helangrijk , algemeen bekend werk, «hoewel oen voor zulke wilden vrij staatkundige list, om gemakkelijk hunne vijanden te verminderen, liet is namelijk onder hen eene wet, dat geen jongeling de voorrechten van lid hunner gemeente zal genieten, alvorens hi j een der vijanden van zijn land om het leven gebracht en diens afgehouwen hoofd in zijn dorp in liet openbaar neergelegd zal hebben.quot;
Nu is het wel aan te nemen, dat de jeugdige Alfoeren, begeerig om het burgerrecht te verkrijgen, niet altijd geduldig zullen gewacht hebben totdat er eens een oorlog mocht uitbreken, maar als de gelegenheid gunstig was, een der bewoners van een aangrenzend district het hoofd afsloegen, zonder dat zij daarom nog kannibalen waren of overigens tot het uitschot van liet menschdom behoorden, liet koppensnellen schijnt hoofdzakelijk in bijgeloof zijn oorsprong gehad te hebben.
Over 't algemeen is de bevolking der Molukken van geheel anderen aard; op die eilanden heeft het Christendom de snelste vorderingen gemaakt.
liet is haast onmogelijk, te midden van de heerlijke natuur dier schoone eilanden te denken aan de bloedige oorlogen, waarvan zij het tooneel zijn geweest.
Men leze slechts de beschrijving, die de heer .lurien de la Gravière in de Kcvac des deux monden gaf van de herinneringen, die hem van het eiland levendig waren bijgebleven. «Ik heli te veel gedurende mijn langdurige loopbaan gezien, om niet zeer veel daarvan vergeten te zijn,quot; zoo schreef hij. «Toch kan ik mij nog, als ware het slechts eenige maanden geleden dat ik Amboina verlaten heb, voor den geest halen het verblindend schouwspel van die natuur, waar alles kracht en vruchtbaarheid ademt. De boomen verliezen zich in de wolken of strekken ver hun lommer uit; anderen zijn met bloemen beladen en zelfs de bast verspreidt liefelijke geuren,
72
de lucht is er biilsiuniek on incii zou zeggen, dat de vleugelen van den wind traag zijn, zoozeer is het koeltje in die streken gewoonlijk lauw en loom. De vogels, de insecten, het kruipend gedierte, zelCs de visschen onder het doorzichtige water, waar het oog hen volgen kan, ile schelpdieren en madreporen op hun tapijt van zand , alles heeft de zachte nuances van tie kleuren der bloemen, gepaard mei de fonkelende stralen van smaragd en robijn; alles kaatst het groen der bosscheu of do veranderlijke tinten van het daglicht terug.quot;
Vooral op het oogenblik, dat die tooverwereld begint te ontwaken en zich verkwikt in de eerste schemering, die aan den horizon licht; dat men getroffen wordt door het schouwspel van haar eeuwige jeugd en majestueuse schoonheid! Mij dunkt, aldus moet de aarde te voorschijn gekomen zijn uit do handen, die haar uit den chaos vrijmaakten; het is als ware men bij de schepping der wereld tegenwoordig.quot;
En dan Ceilon, het groote en niet minder prachtige eiland aan den ingang der golf van bengalen, het Taprobané der ouden, waar evenzeer de scherpe knal der musketten het liefelijk koor der gevederde zangers kwam afbreken. Is do heerlijkheid van die tropische gewesten met meer gloed en dichterlijkheid te schetsen. dan llaafner dit de bekoorlijkheden van het eiland Ceilon deed?
liloeiend land, door de natuur met hare rijkste schatten gesierd! waar zij, aan hare vruchtbaarheid overgelaten, de zeldzaamste en verschillendste gewassen voorbrengt! — Verrukkelijk gewest, vol mannelijke schoonheid, waar groene heuvelen over lachende velden zien, en zonnige dalen, tusschen de met bosch bekranste bergen, zich slingeren; waai' liefelijke toepen ') en aangename boschjes van eeuwig groen in bevallige wildheid zich verhellen; priëelen, door de natuur gevormd, en donkere, eenzame gangen, waar de kunst nooit deel aan had; waai', als de zon hare brandende stralen ncderschiet, men uau-
lj l'iilm rn kokosdrcvwi.
73
welijks een bevende schonierijig gewaar wordt, en onder wier verrukkende schaduwen men liet heelal vergeet; waar het vermengd en verward concert tier glinsterende vogelenscllaren in een onoplioii-delijken kriny weergalmt, oen stage jubel, van den grauwen morgen tot den zinkenden nacht heerscht, en de lucht door spelende zelirs wordt verkoold, die tusschen do bladeren ritselen en op hunne wiekjes do sterkende uitwaseming van den kaneel en do aromatische planten, of den verkwikkenden geur van vreemde vruchten en gestadige bloesems verspreiden. — Wijde velden, waar het verrukte oog op de mengeling der heerlijkste verven dwaalt, — onal'zienlijke akkers, mot goudgele aren , die onder de lichte vleugelen des winds golven en rnischen, — verzilverde beekjes, die met een vleiend gemurmel over het witte zand voortsnellen, met hun doorzichtig kristal het heldere blauw des hemels weerkaatsen, en op welker vlakte dartelende visch-jes, door de zon naar boven gelokt, spelen en zich in den verkwikkenden glans baden, — majestueuse rivieren, waarin do gloeiende robijn fonkelt, en de schemerende opaal doszelfs verwisselende kleuren en vermengde stralen, gelijk het snelschietende noorderlicht, bij de minste beweging naar de oppervlakte des waters werpt, diepe aan elkander geketende wanden, onmetelijke schaduwen, waarover de zon zich vergeefs verheft en, in spijt van den gloed baars wagens, al haar vuur verliest; waar zich de morgen ver in den dag verlengt, en al do frischheid en koelte van den dageraad behoudt, — hoogo bergen, zwanger van edelgesteenten, — mijnen van kristal, — rijke parelbanken, — talloozo soorten van boomen en gewassen, wier voortteling nimmer door de ongesteldheid van verschillende jaargetijden verhinderd wordt, — heilzame kruiden en genezende planten, door de weldadige natuur in verwilderde bosschen, liefelijke vlakten en beschaduwde dalen voortgebracht; en die onder verwarde struiken, langs steile oevers, of tusschen onbeklimbare rotsen, onbekend en ongezien, opgaan en wederver-llensen; vele bekend aan den vrijheidminnenden Vaddah (wilden
74
boschhcironcrl cn aan de dieron dos wonds; (gt;11 mogelijk onleilhare lud[)iniddcloii legen de scherpste pijlen der duizendhooldige krankheid. — Deze en meerandere zijn nwe schoonheden en rijkdommen, ü onwaardeerbaar eiland! Deze zijn uwe aanlokkelijkheden, die mijne ziele bekoorden.
Zelfs ook (hiar, waar de natuur in ontzaglijke wildheid woont, zijt gij schoon, in voorwerpen, vreeselijk prachtig. Met diepen eerbied aanschouwt men uwe ondoordringelijke en duistere wouden, in rijzende hoogte zich onmetelijk verspreidende; deze ongestoorde woonplaats der wilde dieren en verscheurende monsters; deze van ouds door de natuur geplante borstwering der onderdrukte Singa-leczcn; — uwe verwilderde bergen, welker wolkdragende kruinen de bedwelmde verbeelding alleen in staat is, te hereiken; — uwe diepe dalen, die de zon slechts op den middag beschijnt; waarover, met bemost voorhoofd, getakte rotsen hangen, en in welke verdorde wortelen van nedergeplofte hoornen zich slingeren; — uwe zwarte afgronden, nooit door den dag verlicht, in welker diepte afgescheurde klippen, die de middernachtelijke storm van hunne grondvesten rukte, uit dik verward kreupelbosch stijgen; — uwe onstuimig afstortende watervallen, die, met wild en donderend geraas, van de steile zijden tier rotsen of langs het uitgeholde gebergte in het met bosschaadjen bezaaide dal storten, en bruisende en schuimende tusschen de ontbloote wortelen der voor hun geweld buigende cn waggelende boomen heenschieten; — uwe razende berg-stroomen, die brullend nedertuimelen; — uwe uitgestrekte rivieren, waarvan sommigen door eenzame en vruchtbare woestijnen vloeien, door steenachtige heiden en zandige vlakten voortrollen of, door het wijde Weefsel van dichte struiken, zich moeielijk een weg banen; dan wel, in een nauw bed te samen gedrongen, stuivende over breede rotsen heen bruisen.
Doch ook gij zijt geene roze zonder doornen; geen edelgesteente zonder vlek. In uw boezem bevinden zich ook vreeselijke wilder-
75
nissen, die do verbeelding ze I I's vreest te betreden; waar sebrik en afgrijzen in duistere holen wonen; verlatene, eenzame streken, die eeuwig in nachtelijke stilte rusten; waar geen geluid eener meu-schenstem klinkt , indien het niet de wanhopige klachten des onge-lukkigen reizigers zijn, die, van zijn weg verdwaald, van zijne reismakkers algesneden, alleen in dit treurig gewest omdoolt.
Zoodanig zijn de woeste en verschrikkelijke rotsen van llciooihal in het midden eener dorre en onvruchtbare heide gelegen, waar de zon hare brandende stralen op de naakte klippen schiet en een verstikkende hitte de lucht dooi' den weerschijn ontsteekt; zoodanig zijn de wild door elkander geslingerde borgen van Caarayahiny vu Wcllaponahoy, waar lasten van gescheurdo en opeengeworpene klippen, in ongenaakbare wildheid, dreigend omhoog rijzen en zich over het zwarte dal buigen; waar, van wijd overhangende rotsen, somtijds verschrikkelijke klompen zich door ouderdom ol' stormwinden afscheuron en, met dollen weergalm, van uithoek tot uithoek botsende, diep in den klagenden afgrond storten; daar, waar geene gepluimde zangers hun nest bouwen en alleen de gehorende nachtuil, aan den rand eener vreeselijke diepte, slaperig zit te knikken en elk oogenhlik in gevaar van een wreeden val is; waar. aan het grauwe voorhoofd eener overhellende en hooge rots, de steenadelaar zijne bloedgierige jongen voedt, en de gieren hunne ruiscbende vleugelen schudden; waar het blazen der bergslangen. uit diepe holen, naar boven stijgt, gelijk het suizen van een onder-aardschen wind uit het opengeborsten aardrijk; daar zijn spelonken van onmetelijke diepte, die geen straal van daglicht ooit bescheen en waar een eeuwig koude nacht heerscht; gapende kloven van gespleten rotsen, uit welke geene redding is te hopen; zwarte afgronden, waarvan mot uitpuilende oogen, duizelig, sprakeloos en bleek, de ontzette reiziger terug treedt, als hij, aan den kant des stellen bergs, in do nooit betroden diepte blikt. — Hoschduivols wonen daar, in vermolmde boomon, on hun blallen woorgahnt van
76
verre in de eenzame woestijn; zij verliclïen hunne schrikverwekkende stemmen op de winden, en juichen in den middernacht. De verscheurende dieren vluchten in hunne holen en beven; de vogelen ontwaken verschrikt uit hun slaap; verward fladderen ze rond, tusschen de takken tier hoornen; de nachtuil zeil' keert snel terug, naar de klove der rots, en de dwalende vledermuis vliedt verre
weg en verlaat haar verblijf voor altoos......
En uw sombere wouden, waar geen zonnestraal ooit doordrong en alleen een llauwe dag, een duistere, doodsche schemering heerscht; deze woeste woning des afgrijzens, deze akelige wildernissen, waar treurigheid den looden schepter zwaait, waar het bleeke stilzwijgen tusschen de hoornen sluipt en den dorren vinger op de lippen drukt; waar, tusschen verwarde struiken, een treurige zwerm van eenzame vogels zwaarmoedig rondvliegt en hun gezang vergeten; de droevige nachtuil alleen, met klagend geschreeuw en verhaaste snikken, hare smarte zucht, en trossen van vledermuizen, hare lederen vlerken in knoopen te samen geslagen, aan de takken der boomen hangen. — In deze dompige wouden blaast geen verfrisschende wind; een huiverige en verderfelijke damp rijst uit drabbige poelen, de woonplaats van walgelijk en giftig gewormte; treurige en modderige beken schuiven langzaam tusschen bemoste en half verrotte stammen; daar is het geliefkoosd verblijf der afschuwelijke gehorende spin, die met rollende oogen op den groenen kikvorsch loert. — De verdwaalde reiziger, die zijn verloren pad zoekt, zinkt tot aan de knieën in een stinkenden en gistenden poel; en terwijl hij met de handen do menigvuldige takken der boomen en klimopranken, die hem het gezicht belemmeren, verwijdert, regenen honderden van bloedgierige Gandie's, Matujais eu andere bijtende en giftige in-sekten op hem neder, en vervullen zijn vermoeid lichaam met
brandende smarten. —
Ziedaar licht en schaduw van die tropische natuur. Wie zou ze beter kunnen schilderen dan hij, die haar te voet doorkruist heeft;
77
'lie alios zeil' ondorzoclit on hewondcrtl, di»; or /00 lan^ilnrig in vertoefd, Ju rondgezworven heeft als llaalner, wiens pen iiet kleurrijk penseel evenaart 011 ons voor den geest weet te too veren, wat op hem een onuitwischbaren indruk gemaakt had. In Ceilon gaf hij ons in een schitterend beeld, toch slechts een schema van de onvergelijkelijke natuur dier rijke gewesten aan gene zijde van den Oceaan.
Nadat er onder Specx en Crouwer op Amboina ongeregeldheden waren voorgevallen, en do gouverneur van den Heuvel, die tor vervanging van gouverneur tiijscls gezonden was, de zaak nog erger gemaakt had, waren de inlanders in het gebergte gevlucht. Van den Heuvel werd op zijne beurt vervangen door van Deutekom, een 011-handelbaar militair, welke door zijn ruw en onhandig gedrag den lt; toestand van dien aard maakte, dat de gouverneur-generaal van Diemen zich reeds het eerste jaar na zijne aankomst te Batavia genoodzaakt zag, met oen vloot van 17 vaartuigen, bemand mot '201)0 koppen, daarheen te stevenen, om orde op de zaken te stellen.
Hij vertrok den 30!tcquot; November 1030; twee Raden van Tndië, Caan 011 Ottens genaamd, bevonden zich aan boord. Ongeveer zes weken later liet men voor Amboina bet anker vallen. De inlanders hadden de sterkte Luciöla, die op een hoogen borg gelegen is, hezot 011 goed versterkt; van Diemen besloot, dat work to nemen, hetgeen na een scherp gevocht gelukte. Men vond or zevon kleine kanonnen en een aanzienlijke hoeveelheid buskruit. In plaats van, zooals zijne voorgangers denkelijk zouden gedaan hebben, do bevolking zijne wraak te doen gevoelen, behandelde hij haar met zachtheid; hij beloofde algeheelo vergiffenis aan allen, die dit zoudon vragen en verklaarde zich tevens bereid, om in de lang niet onrechtmatige grieven to gomoot te komen; op deze wijzo slaagde
78
hij (gt;r in. door zachlhoid gedaan to ki'ijgou, wat door gewold mis-schien nog niet oons volkomen gelukt zon zijn: de tractatcnwerden hernieuwd en er word bepaald, dat alle kruidnagelen van de Mo-lukken en aanhoorigheden aan de Hollanders moesten geleverd worden, waarvoor jaarlijks een zekere som zou worden betaald.
Tot nog toe was do koning van Makasser de Compagnie steeds vijandig gezind geweest; maar van Diemen was het. die voor 't eerst een tractaat met hem sloot (1037). Door zijn beleidvol en gematigd bestuur wist hij verder in de Molukken een paar jaar tien vrede te bewaren, hoewel er toch altijd bij de bevolking ontevredenheid bleef bestaan en het allicht tot een botsing zou zijn gekomen, wanneer de oorlog op Ceilon niet noodzakelijk had gemaakt, om elders wat te schikken en zoo mogelijk door do vingers te zien; lang zou het echter niet zoo kunnen duren.
De oorlog tegen de Portugeezeu, grootendeels op Ceilon gevoerd, verdient thans onze aandacht.
liet schoone en uitgestrekte eiland Ceilon, tegenwoordig aan de Engelschen behoorende, van de kust van Koromandel gescheiden door de straat van Manaar, werd in het jaar 1505 ontdekt door Lorenzo d'Almeida, tevens de ontdekker van Madagascar en van de Maledieven. Zijn vader, de bekende Portugees don Francisco d'Almeida, door koning Emanuel I tot eerste onderkoning van Oost-Indië benoemd (1505), had de Staten Quiloa, Cananor, Cochin, Kalikoet en Malakka aan de heerschappij van Portugal onderworpen.
De Portugeezeu hadden in 1525 een fort te Columbo gebouwd en vormden er verschillende etablissementen. Maar de koningen ol' keizers van Ceilon, die het Christendom omhelsd hadden, weigerden aim de steeds toenemende eischen der overheerschers gevolg te geven, en het kwam tot een worsteling. In 't eerst bezorgde het overwicht der Europeesche wapenen Portugal do overwinning; Fur-tado de Mendosa sloeg het leger van keizer Radja Singa; maar in 1590 maakte prins Suri Ada zich van het grootste deel van Ceilon
70
woei' monster. To l'ulhikatto, np de kust van Korornaiiflel, slool nu llatlja Singa (ion verbond mot de Nodcrlandors, terwijl ingevolge een opdraolit van don gouverneur-generaal de admiraal Adam Westor-woldt oen l'ortugeescho vloot hij Goa sloeg, in tegenwoordigheid van een paar gezanten des konings van Kandia, die aan boord van een jacht der Compagnie don loop van hot zeegevecht gadesloegen en met bewondering toezagen, hoe de veel kleinere schepen van den llollandschon admiraal de trotsche zookasteolen dor l'ortugeezon enterden on veroverden. Hot was voorzeker onder den indruk van die overwinning dat de keizer van Kandia een verdrag met do Compagnie sloot, dat voor haar zeer voordoelig was; zij bekwam nagenoeg den alleenhandel op Kandia, mocht naar verkiezing stoo-nen factorijen bouwen, en ten overvloede zou de keizer do kosten van den oorlog togen den gemeenschappelijken vijand dragon.
Daarna werden Trinkonomale, een belangrijk fort op do oostkust, Negombo en Punto-Gale op den Portugees veroverd (1040). Do inneming van dit laatste fort ging gepaard met een ridderlijke daad van een Hollandsch officier, wol do vermelding waard, niet zoozeer omdat dit feit naar onze hedendaagscho begrippen zoo bijzonder merkwaardig kan genoemd worden, maar omdat hot dit dubbel was in dien tijd, toen de wijze van oorlogvoeren woest on bloedig was, zóózeer zelfs, dat aan do geschiedrol van die dagen menige vlek kleeft; menige donkere bloedvlek, dio haar niet had behoeven to ontsieren, doch soms helaas! oen onuitwisebbare smet daarop hoeft gelaten.
Toon Coster met do strijdmacht der Compagnie hot beleg voor Punto-Gale sloeg, was Lorenzo Ferreira de Hrito daar gouvernenr en kommandant van do stad. I!ij die gelegenheid week diens moedigo vrouw geen oogenblik van zijne zijde; zij ging mot hem do posten rond, ontzag zich niet om naast hom do gevaarlijkste punten te bezoeken en toon in den nacht van li{ Maart 1010 de muren der stad bestormd werden, toon was zij zijn beschermengel. Mot wonden
80
overdekt, stortte de kloeke bevelhebber neer, na de hem toevertrouwde veste met beleid verdedigd te hebben ; de verwoede soldaten wilden hem den genadestoot toebrengen, — maar zij was het, die hem met haar lichaam dekte, toen hij bewusteloos neerlag. Midden in het strijdgewoel, omringd door al de verschrikkingen van een worsteling op leven en dood, bleef zij hem beveiligen. Voorzeker ware de moedige vrouw bezweken en haar bloed hadde den ongelukkige besproeid, wanneer niet een ITollandsch officier, getroffen door de zelfopoifering en den heldenmoed van die onversaagde
vrouw, haar te hulp ware gesneld. Coster, die nu ter plaatse gekomen was, liet de wonden van den gouverneur verbinden en, vervuld van hoogachting voor de edele vrouw, behandelde hij haar met de meeste onderscheiding, zorg dragende dat zij met haar echt-(fenoot naar Batavia vervoerd werd, waar hij na een kortstondige krijgsgevangenschap ontslagen werd.
Hoe vriendschappelijk de verhouding tusschen de Compagnie en keizer Radja Singa ook was, hot bleek alweder, dat men op de inlandsche vorsten weinig staat kan maken; want toen de reeds uenoemde bevelhebber Coster een kleine woordenwisseling met hem had gehad, liet de keizer hem wreedaardig vermoorden.
liet jaar 1041 zou gewichtig worden voor de Compagnie, door de verovering van Malakka, waarvoor en Matelief en Verhoeven het hoofd gestooten hadden (1000 en 1008).
De gouverneur-generaal Brouwer had het niet raadzaam geacht, om Malakka opnieuw te belegeren, maar had toch iast gegeven, dat in de straat van dien naam eene vloot zou kruisen. Nadat de stad ingesloten was, besloot men in 1040 tol de belegering over te gaan, waarbij do sultans van Djohor en Atjeh hulp zouden verleenen, aan welke toezegging alleen door eerstgenoemde voldaan werd.
Aan Adriaan Anthoniszoon, een bekwaam krijgsoverste, was de leiding van den aanval opgedragen; zijn geheele krijgsmacht he-
SI
stond nil laOO man, inol iiil)('^ii|) van de (roepen, dooi'den sultan van Djolior gezonden. De stad lelde op dal oogonhlik '20.000 in-woners.
In do maand Augustus had hij Malakka ook van dc landzijde ingesloten en twee batterijen opgeworpen, elk bewapend met 10 vuurmonden, die de muren van de stad onafgebroken teisterden en weldra bres geschoten hadden.
Tot zoover ging alles goed; maar — ofschoon met goeden uitslag bekroond en van overwegend belang in hare gevolgen, daar de val van dit laatste belangrijke punt der Portugeezen aan hnn overwicht in den Indischen Archipel voor immer een eind maakte — die belegering van Malakka staat met een zwarte kool opgeteekend.
De gouverneur van Malakka, Manoel de Souza Coutinho. verdedigde de stad met energie; men aarzelde daarom, inet de kleine macht, waarover men te beschikken had, een storm te beproeven, daar de Portugeezen tot den laatsten man zouden vechten.
Wel bleken pest en hongersnood de afschuwelijke bondgenooten der onzen te worden; maar de besmettelijke ziekte tastte ook de belegeraars aan en richtte zoowel binnen als buiten do veste schrikbarende verwoestingen aan.
Onbeschrijfelijk Is dc ellende geweest, die door de pesl word aangericht. Do bevelhebber der Nederlandsche troepen werd door de noodlottige ziekte aangetast en bezweek, evenzeer als zijn opvolger. Coutinho hield moedig vol, al nam dc epidemie door den nijpenden hongersnood nog in lievigheid toe.
Ook van den l'rock, de derde bevelhebber, werd hot olfor van de vreeselijke ziekte, die schrikbarend om zich heen groep. Kr word oen krijgsraad belegd cn nadat de scheepskapitein Caortokoe tot bo-velbobbor van het overschot dor troepen benoemd was. nam men het besluit om een laatsten wanhopigen storm te wagon.
Mot het aanbreken van don dag van \\ .lamiari Kill worden alle sO ijdbare manschappen verzameld, en de bestorming word onder-
82
iioiii'Mi. De Inii'diirkkific lcgciisfiiinl. ilicii mnn ontmnof t(\ oolv nu, nadal liet gainizocMi tol 000 man, waarvan 200 Kmopoanoii. ^osloukcn was ilccd overtniyoiid /.ion, li()(gt; gewaagd een stoi-iii(Midoiiiand«cli(! aanval in do eerste dagen van liet l)olog zou gewoest zijn. De Portiigeo/.en inoestou ditmaal hol ondorspit dolven.... Toon zij tot hot uiteistc goliiacht waron, had Caortokoe do groutnioodighoid, om don dapperen bovolhohhor oen oorvollo capitulatie toe te staan.
Malakka, oen dicht bevolkte stad toen do belegering begon, telde er niet moer dan 3000, toon de capitulatie gesloten word.
Dit verlies was voor do l'ortugoezon onherstelbaar; want do inueining van Malakka bevestigde d(ï suprematie dor Compagnie in don Molukschon Archipel, waarover dadelijk oen gouverneur werd aangesteld. !)o eerste, die tot deze waardigheid bonoomd werd. was .lau van Twist.
Ook in Japan waron do Portugeezon door do llollandors verdrongen. Vroeger wilden de Japanners zich onder geen voorwendsel met andere volkeren inlaten; maar toon in 1542 een Portugeescli vaartuig door storm op een der Japanscho eilanden was geworpen, was het do bemanning gelukt, tot een Japanscho haven toegang te bekomen. Zij was niet vijandig ontvangen geworden, do aangeknoopte handelsbotrekkingen werden uitgebreid, on het Christendom ingevoerd; de gewone fout van de Spanjaarden en Portugeezen in die dagen. Wel kreeg de Katholieke godsdienst, zelfs aan het hof van den keizer, veel aanhangers; maar do overdreven ijver van do zendelingen was oorzaak, dat 'skeizers ontevredenheid werd opgewekt; in 1580 werd aan de bevolking op stralfo dos doods verboden, den nieuwen godsdienst te omhelzen, en woldra werden de rhristen-zondelingon op last van den keizer tor dood gebracht.
Was men tegenover ouzo landgenooton roods van af hun eerste iieilorzotting in hot begin dor 17'' eeuw gunstig gestemd geweest, aanvankelijk werd de verhouding nog moer vriendschappelijk, toon
nllc, iindoi'd nnlii'ii. Iicliahc de ('liiiioezcn, werddii iiit^csluton en lt;!(gt; .hipimnois een hcvigcii haat tegen de Portugeezen opvatten. Toen in Arima een opstand was nitgebioken, die door de tot liet Christendom bekeerde Japanners was heraamd, kon hel opperhoofd van onze (actorij niet weigeren, om aan het verzoek des keizers te voldoen en hem bij het beteugelen van dien opstand de behulpzame hand te bieden, ofschoon door de onzen niet is deel genomen aan de wreedaardige gelooCsvervolgingen, die daarvan het gevolg zijn geweest, waarvan onze landgenooten onrechtvaardig door partijdige schrijvers van dien tijd beticht werden.
Omstreeks de helft der zeventiende eeuw begon er eenige verkoeling te ontstaan, hoewel do Compagnie geen reden daartoe heeft gegeven, en toen Caron, het opperhoofd der Nedorlandsche factorij, een groot steenen gebouw had gezet, verzette de .Tapansche regeering zich daar tegen en bet eiland Decima werd hom aangewezen, waar vroeger de Portugeezen verblijf gehouden hadden. Tot dit eiland, door middel van een brug met do stad Nangasaki verbonden, moest zich de handel der Compagnie bepalen en de loge te rirato moest verlaten worden. I!lijkba;ir was het een gevolg van de verwoedheid des keizers tegen liet Christendom, dat de .lapansohe regeering zoo veranderd was; de verkoeling was zoo merkbaar, dat van Diemcu zich genoodzaakt zag, aan het .lapansche hoofd 1c Nangasaki een brief te schrijven, die onder dagteekening van 'ili Juni Iti'tl van üatavia verzonden werd. Die behelsde o. a.:
»11// /i'dchtei/ ccThjcl' nacv dot hmulcl, cu (irhcijdeii viel dot Japanner hrl ottse of eettitj amicr ficloove itt Ir jthtttlett.
Indien Stptc Majcxled voot'ttctttt'tt mocltlt' loecxot, yccu (Jtt'ixlcttott itt *1111 Ittnl den hatidel Ine Ie /alen, to ij 'I wire tilt;eleitde, mix dnerttae refittleren mil en, bereil vesendc Ie (ja en ende Ie eotnen.quot;
Men ondervond vele belemmeringen, die evenwel ruimschoots vergoed werden door de groote voordeelen, die de handel mel.l:t|ian opleverde; vooral toen andere natiën uitgesloten waren.
ü*
84
!V irm'Prinp: van van lgt;ilt;,m(,n was in allo o^zicliton omi ivoldaad vonr liulir'. Oiidor /ijn bewind word hot ^rond^ohipd diM'Compagnio liolanfii ijk nilgobroid: nok hot binnonlandsch boslnur werd aanzienlijk verhotoid. vooral do rocbtspleging on hot administratief belieei'. De C'ompagnio hloeiilo znozoor. dat zij in do laatste jaren van zijne l onoenii^ ongohoordo winsten kon nitkeeron, die in hot jaar I(i'i'i niet minder dan dt' helft van den inlog bedi'oegen. Van Dienion stond dus bij do Hewindhobbers zeer goed aangeschreven, al go-lienrde hot meermalen dat hij met hen van gevoelen verschilde, zoodat hij op hun dringend verzoek aan het bewind gebleven was, toon hij om gezondheidsredenen meer dan eenmaal zijn ontslag-gevraagd had.
De Rewindhebbers bleven in hun monopolie-stelsel volharden en Imn voornaamste streven was, om door den alleenhandel groote winsten te verworven; zij zonden schepen uit, om nieuwe landen te ontdokken en op een dier tochten werden Niemv-Zeeland en Tasmania (Xieuw-TTolland) ontdekt, namelijk door Abel Tasman en Vissrhoi'. Aan Tasmania werd, ter vereeuwiging van den naam des toonnialigcn gouverneur-generaals, de naam »van Diemenslandquot; gegeven.
Toen dozo laatste in 1045 ziek werd, droeg hij den Raad van Indiö do regeering over, onder presidium van Cornells van dei-Lijn, don directeur-generaal van den handel; van liet hem geschonken verlof om terug te komen kon de bekwame gouverneur-generaal geen gebruik meer maken, daar hij den 10(,lt;,n April 1045 overleed.
ITet octrooi der Compagnie, in 1022 met 21 jaar verlengd, was alzoo in lüi^ ton einde geloopen; de vernieuwing ging ditmaal zoo gemakkelijk niet. Er hoersebten groote ontevredenheid en naijver ; de Wost-Tiidisehe Maatschappij beweerde, door de Compagnie benadeeld te wordon, terwijl vooral de hooge provision, die de Tiewindhoh-hors zich toobodooldon . tot veel klachten on onaangonaamhedon aanleiding gaven. Do Staten, ook door Friesland hiertoe aangezet--dat
85
zelf een Compagnie wilde oprichten, nadat de Vereeuigde O.-lruiischo geweigerd had, om die provincie voor ecu zeker kapitaal aan de onderneming te laten deelnemen — verleenden slocht« octrooi voor een jaar en voor nog korter tijd; maar in lüi7 werd weer octrooi vuor 25 jaar verleend, waarbij do wijze van behceren nader geregeld cn de inkomsten tier üewindliebbers vastgesteld werden. Iedere tien jaar zon aan de regeering rekening en verantwoording worden overgelegd en de Compagnie moest aan de Staten een som van 1V2 millioen betalen, waarmee de West-Indische Compagnie tevreden gesteld zon worden.
Van der Lijn, dien van Diemeu niet tut guuverneur-generaailuul durven benoemen, daar hij minder geschikt daarvoor werd geacht, werd in lüiO door de Bewindhebbers tot die waardigheid verheven. Was reeds onder van Diemen met Bantam vrede gesloten, van der Lijn wist het nog verder te brengen en sloot met den vorst van Bantam een ol- en defensief verbond. Van groot gewicht ook was liet verbond, dat met den Soesoehoenan van Mataram tot stand kwam (lüiü). Al had Mataram tot tweemaal toe gepoogd, lïa-tavia te veroveren en beide keeren zijn leger nagenoeg geheel vernietigd gezien, de sultan liet zich het bondgenootschap van de Compagnie welgevallen. Misschien ware het zoover niet gekomen, wanneer men niet aan de strikte bevelen uit het moederland, om aan den oorlog met de inlandsche vorsten een einde te maken, gevolg gegeven had; het was namelijk een bepaalde eisch van den Soesoehoenan geweest, dat de gonvernenr-generaal een gezantschap zenden en dus als ware 't hem als zijn gelijke erkennen zou. Natuurlijk geschiedde dit slechts pru furma.
Veel was er dus al gewonnen, dat men op vriendschappelijken voet met Mataram verkeerde; wederzijds werden gezantschappen gezonden, die rijke geschenken meebrachten, zooals dit in die landen gebruikelijk is.
De verhouding tusschen de Kamer vau Zeventienen en den gouver-
86
neiu'-getieraal van tier f,ijn was niet zoo goed als met diens voor-gangei'; iiiecinialon onlv'mg liij sclier[)e aamiicrkingeii en men luukle hem gaarne liet door hem gevraagd ontslag verleend, als men eon opvolger geweten had. De directeur-generaal Caron, anders de aangewezen persoon, mocht zich niet in het vertronwcn der I'c-wiiulhebhers verheugen. De wrijving werd zoo hevig,dat van der Lijn verklaarde, onherroepelijk in HmÜ het bewind te zullen neerleggen. Toen werd Karei Keiniersz., Daad van Indii-, lot gouverneur-generaal benoemd en tevens aan van der Lijn do last verstrekt, terug te koeren , terwijl bij dezollde aanschrijving de genoemde directeur-generaal geschorst word. De origine van deze oniumgenaamliedon was van ingrijpenden aard; zij betrof het handeldrijven van particulieren, dat niet genoegzaam werd tegengegaan en waaraan zelfs de hooggeplaatste ambtonaren zeiven zicb schuldig maakten. Die particuliere handel was den Dewindhebbers een doorn in het oog; zij waren daarin zoo kleingeestig, dat zij er den directeur-generaal oen verwijt van maakten, voor de weduwe van den vorigen gouverneur-generaal eenig porcelein gekocht en naar Holland gezonden te hebben.
Toch is de Compagnie dooi' hare karigheid de aanleidende oorzaak van het ingeslopen misbruik geweest; door hare ambtenaren onvoldoende te betalen, dwong zij hen, wildon zij hun stand ophouden en behoorlijk loven, ter sluiks op eigen gelegenheid handel te gaan drijven, en toen dit al spoedig algemeen was geworden, waren de ambtenaren er op uit, om zich langs dien weg te verrijken, zeer ten nadeelo van de Compagnie. Hot misbruik, eenmaal ingeslopen, lieel't men niet meer kunnen uitrooien, ook al ging men tegenover do beide hoogste autoriteiten, den gouverneur- en den directeur-generaal, met veel gestrengheid to werk.
Voortdurend word met moer nauwlettend hold tegen het euvel gewaakt, daar zei I's de zoogenaamde ),Vrijburgersquot; zich over de schade-lijko mededinging van de ambtenaren beklaagden; het overdreven opvoeren van de strafbepalingeii dienaangaande bewees reeds, dat men
87
er weinig tegen doen kon. Karei llrinicrsz., de nieuwbenoeimle gouvenieur-^eiieraal, bleel' tot aun liet bewind.
liet winstbejag der ('onijiagnie had reeds onder zijn voorganger tol nieuwe onlusten in de Molukken geleid.
Alleen de lgt;anda-eilanden brachten méér noteinnskaat en Ibelie o]), dan men kon gebruiken; daar men dit den vreemdeling niel gnnde, werden er maatregelen beraamd om do overproductie tegen te gaan en liet middel, daartoe gekozen, was het nitroeien van de overtollige boomeu, luitgoen de ontevredenheid der bevolking in de hoogste mate opwekte. De gouverneur Demmer, die de Molukken beboerde, had door zijn willekeurige wijze van regecren de gemoederen nog meer tegen de Compagnie ingenomen; ook diens opvolger Arnold de Vlaming ging voort met' het vernielen van spe-cerijboomen, naar het heette tot straf voor smokkelhandel, naderhand tot tuchtiging van hen, die in opstand waren gekomen.
Toeloe Cabesie, een der hoofden, kwam openlijk in verzet; hij bezette met de zijnen de rotsvesting Capaha, en werd daar de ziel van den opstand. Tot driemaal toe trachtte Demmer die versterking te nemen; maar telkens te vergeefs. Door de onverschrokkenheid en vastberadenheid van kapitein Verheyden was hot, dat hel fort genomen werd en ons gezag zegevierde.
liet was een zware, bijkans onuitvoerbare taak, die hij op zich genomen had. liet werk was op den top van een steile rots gelogen en kon niet bereikt worden dan langs enkele voetpaden, die door de opstandelingen waren versperd ol onbegaanbaar gemaakt.
Er bestond geen middel om de belegerden tot de overgave te dwingen dan bij verrassing: want een geregelde aanval was onmogelijk. Kr was niet eens een geschikt punt tot hot opwerpen van oen batterij te vinden en de vijand scheen behoorlijk van leeftocht voorzien te /ijn. Daarom besloot Verheyden, om een stout waagstuk te ondernemen; in hot holst van den nacht wilde hij den steilen bergrand beklimmen, en zoo mogelijk de bezetting overvallen.
88
Do kleine troepemuaelit word in vioreu verdeeld en maidcte, onder bevel van luitenant Moerlag, don vaandrig Jan Willemszoon, on eon dor klooksto oiidoroClicioren, Abraham Janszoon genaamd, zicli tot do mooitevolle ondometn'mg gereed, terwijl kapitein Verlioy-don hot centrum, stork (JO man, kommanlecrdo, In het nachtelijk duister, — hot was één uur in don nacht on do nnum was door zware wolkon aan liet oog onttrokken — begon men don gevaarlijken tocht; de wog was waarlijk niet met rozen bezaaid! Hoor ondoordringbaar houtgowas, door don weligston tropisolien plantengrooi, langs steile, onbeklimbaro glooiingen en diepe afgronden voerde die weg; van geregeld marcheoron was geen sprake; elk moest maar zien, hoe hij vooruitkwam. Langzaam en voorzichtig schreed men voort; want een ieder wist, dat hij alleen dooi' behoedzaamheid zijn loven in do hand had. Een diepe stilte heersclite er in't rond; die werd door niets afgebroken dan door don gesmoorden gil van don rampzalige, dien een enkele mistred in don afgrond deed storten, waaruit (gt;011 dof geluid schrikaanjagend het scherp toelnis-torond oor bereikte, als om de onversaagde schare toe te lluisto-ron, dat daar boneden, in die zwarte kloof', oen makker, oen vriend verpletterd neerlag.
En hooger, hoogor sloeg men. Ook die spookachtige geluiden waren niet meer te vernemen.
Wat moet or in den boezem van die onversaagde mannon zijn omgegaan, toon zij de kruin begonnen te naderen en do muren zich scherp tegen don donkerblauwen hemel, een oogenblik door het zilver maanlicht verhelderd, zagen afteokenon. Hot minste godruisch deed hun moedig hart sneller kloppen; van allo zijdon dreigden gevaren. Hot was niet genoeg, lt;lo boomtakkon, den doornigon struik vast te grijpen, om voor een doodelijken val bo-hoed te worden; meermalen hoorde men, boe die schijnbaar hechte steun losliet, 0111 den ongelukkige, die zich daaraan toevertrouwde, verraderlijk aan zijn jarnmerlijk lot over te laten; hoe oen oogon-
80
scliijiilijk onwrikbaar rotsblok den krijger rnet gemak kon dragen, maar eensklaps losliet, om hem, onder een regen van rotsgronden blokken bedolven, als 't ware in den begeerig gapenden atgroiid (e slingeren. Ken angstkreet, een vreemdsoortig geluid als bet verwijderd ratelen van den donder, als bet drennen dal een aardbeving voorafgaat — en men wist, dat de kleine bende weer met een dappere verminderd was.
En voort ging bet, iedere secunde den aanval moetende vreezen van ben, die de natuur zoozeer in hun voordeel hadden.
He voordeelen, welke die trotsche natuur haar aanbood, zou de bezetting rampspoedig worden. Op de ongenaakbaarheid van dat arendsnest vertrouwende, had hij verzuimd, voor hare veiligheid zorg te dragen en toen de dappere schaar, belangrijk gedimd maar nog altijd tot het uiterste besloten, zieb voor den muur van bel lort verzameld had en zieb gereed maakte, om met geweld zich een toegang te banen, werd de poort geopend en een oude vrouw kwam argeloos naar buiten. — Nu was de bezetting verloren.
Men drong de geopende poort binnen; schrik en ontzetting verspreidden zich onder de onvoorzichtige verdedigers, die in een oogwenk gevangen genomen of gesneuveld waren. Velen wierpen zich wanhopig in de diepte; om verbrijzeld, verpletterd neer te komen misschien bij het treurig overschot van een der aanvallers. Hoe onbegrijpelijk ook, het gelukte enkelen, te ontkomen; ook Toeloe Cabesie, wiens leven door zijne vrouw gered was, daar zij hem met haar lichaam dekte, toen een vuurwapen op hem gericht was. zoodat zij het schot, voor hem bestemd, in de borst ontving.
liet fort werd geslecht en de onverbiddelijke Deminer liet Toeloe Cabesie, die weldra zich kwam aanmelden om vergilleuis te smee-ken en de plechtige verzekering te geven, dat bij alles weer goed zou maken, gevangen nemen, vonnissen en onthoofden (lOi-S).
Ook hier was de overwinning dus behaald; maar dit nam niet weg, dal de bevolking ten volle van de Compagnie vervreemdde en
90
tnet kracht van wapenen moest bedwongen worden, liet stelsel, dat do ('oni|uigiiie volgde, was allerverderlblijkst. Mon kan nagaan, wat er l»ij die inensclien omging, wamleei, jaarlijks dr gouverneur der Molnkken zich aan 't hoofd stelde van een aanzienlijke krijgsmacht, die vervoerd werd in vaartuigen, welke de inlanders zolven moesten leveren; wanneer men hoornen, die een jaar te voren oji last van ile overheid geplant waren, baldadig uittrok of'vernielde, goheele plantages uitroeide, somwijlen zell's hoopen kruidimgelen en l'oelie in hraiul stak, — alleen omdat de Compagnie voor zich zelve niet meer noodig had en aan geen ander 't minste ot' geiingste wilde gunnen.
/ Hoeveel veihittering moest dit te weeg brengen; iioe schadelijk ' werkte dit voor de Compagnie, welke in hare verblindheid niet te overreden was!
Kon men het in gemoede de bevolking euvel duiden, dat zij in opstand kwam. Was het recht niet aan hare zijde, als zij zich op de gesloten tractaten bei'iep en, ziende dat men hare vertoogen geen aandacht waardig keurde, in radeloosheid naar tic wapens greep.
liet gevolg van dien toestand was, dat de Compagnie overal lorten en andere versterkingen moest aanleggen, oin de weerspannige bevolking in bedwang te houden; dat haar stelsel niet kon zegevieren dan ten koste van veel menschenlevons. Tevens werden de inboorlingen met een gloeienden haat tegen haar bezield; in groot aantal verlieten zij de, door de natuur zoo rijk gezegende, eilanden, die thans onophoudelijk het tooneel van bloedige worstelingen werden, en omgekeerd ontbrak het niet aan represailles, daar de inboorling, als hij de kans schoon zag, het gouvernement misleidde en, nu het eenmaal zoover gekomem was, als vijand tegenover ons stond.
Niet genoeg kan de eigenzinnigheid der Bewindliehbers gebrandmerkt worden , vooral als men bedenkt, dat zij zich reeds direct nadeel daardoor berokkenden; want in een jaar tijds werden alleen op
f)1
Ceram 11(K)() boonien uitgeroeid; de bevolking was stork vermin-doi'd en de ()otii[(agMie verloor, in [ilants van te winnen. Hel is namelijk bewezen, dat men in Kuropa jaarlijks niet meer dan twee millioen voor de specerijen der Molukken maakte, terwijl de onkosten, tengevolge van de groote maelit, die men daar moest (uitwikkelen en de wijze, waarop men de onwillige bevtilkiiig moesl controleeren, op drie millioen kwamen te slaan.
i)e krijgsmaelit der Compagnie had geen gemakkelijke laak te vervullen. Moet men erkennen, dat de bevolking soms letterlijk tol verzet en opstand gedrongen werd; dit was zeer te betreuren, maar vermindert niets de dapperheid, die telkenmale dooi' de troepen aan den dag gelegd word.
De soldaat heelt slechts te gehoorzamen; op hèm drukken geen overwegingen van staatkundigen aard, en men kan zeer goed de misslagen, die tot een oorlog leidden, ten strengste afkeuren, en desniettemin aan de houding van het leger alle reelit laten wedervaren.
Dit moeten wij in ons werk meermalen op tien voorgrond stellen, liet bewind van de Compagnie liet maai' al te dikwijls véél te wen-seben over; ook later werd door bare onhandige, onreehlvaardige maatregelen, door haar misbruik van macht, do doelloos verbitterde bevolking'soms opgezweept en tot't uiterste gebracht. Mag dit echter leiden tot geringschatting van al, wat het Nederlaudsch-Indiseh leger bestaan heeft!
In geenen deele; zoodra tie soldaat het oorlogstooneel betreedt, heeft men zich slechts rekenschap te geven, hue hij tegen den vijand is opgetreden; welke grootsche daden door hem volvoerd werden. Ook op latere oorlogen, op Java en elders gevoerd, is deze beschouwing van toepassing; zonder dat de staatkunde aan de krijgsgeschiedenis iets van hare waarde kan ontnemen.
Ceen leger ter wereld misschien kan op zooveel heldenfeiten wijzen als ons Indisch leger, dat twee eeuwen langde moeielijke, bloedige
02
oefenschool van don krijg lieoft iloorloopen en telkenmale bewijzen van vcrinetcle dapperheid, van yrootscho zcdropoil'oring gegeven lieert; niet minder verheven dan daden, welke door de oude Romeinen als toonbeelden van krijgsmansdeugd werden bezongen.
Onophoudelijk moesten er uit het moederland troepen naar Indië worden gezonden, om in het toenemend gebrek te voorzien, somwijlen 2000 a 3000 man in het jaar; hoe weinigen kwamen gezond in liulië aan ui' waren in staat, daar de vermoeiende diensten te bewijzen, die van hen gevergd moesten worden! In dien tijd geschiedde het troepenvervoer niet zoo regelmatig en snel als tegenwoordig; van daar, dat allerlei ziekten de slecht verpleegde soldaten teisterden en de overblijvenden veelal in het hospitaal te Batavia moesten opgenomen worden, zoodat langs dien weg niet in de behoefte kon voorzien worden.
Tijdens de belegering van Batavia vinden wij i'eeds van Chincezcn en Japanners gewag gemaakt, die in onze gelederen dienden; toen Ie keizer van Japan zijn onderdanen verboden had, om het land te verlaten, moest men in ruimer aantal van inlandsche troepen gaan gebruik maken en zoo nam de Compagnie Amboneezen, Balineezen, Boegineezen en andere inlanders in haar dienst, die niet onder de Europeanen verdeeld werden, maar onder hun eigen I bevelhebbers stonden.
De opvolger van Demmer als gouverneur der Molukken, Arnold de Vlaming van ündshoorn, had de niet benijdenswaardige taakte vervullen, om aan bet monopolie-stelsel de hand te houden; blakend van ijver voor zijne betrekking, zag hij zich dus genoodzaakt, met de uiterste gestrengheid te werk te gaan. Ook voor hem geldt wat door ons ten opzichte van de krijgsmacht werd aangevoerd: het stond hem niet te beoordeelen, iu hoeverre 't geen hem |opgedragen was, met recht en billijkheid strookte; bij had uit te ,voeren, wat hem gelast werd.
Dit hebben zij, die hem wegens zijn gestrenge plichtsvervulling
03
Viin wnvillicid on onmcnsrlielijldioid hctielit lichhon, conigoimato nit hot oog verloren.
Doch waarheid is het: met ijzeren hand lieell de Vlaming geregeerd. Door hem werd aan dc hoofden meegedeeld, dat de Gom-pagnie niet dulden zou dat er meer kruidnagelen gewonnen werden , dan zij verkoopen.kon ; nu werd liet dor bevolking duidelijk, waarom het uitroeien der boomen plaats greep, 't welk reeds onder allerlei voorwendselen, doorgaans naar het heette tot tuchtiging, ge-schied was.
Men wachtte een goede gelegenheid af. om de vaan des opstands op te steken; die gelegenheid deed zich voor, toen de gouverneur zich naar Iïatavia had begeven. Oe onlusten begonnen op Ternate, waar de sultan, Man dar Sjah, die aan alle eischen van de Compagnie voldaan had, de woede van zijne Hijksgrooten had opgewekt. Deze kwamen in opstand tegen hem en ook tegen de Compagnie; die opstand breidde zich in een oogwenk uit, overal werden de liic-torijen en versterkingen der Compagnie aangevallen en geplunderd, en 80 Hollanders werden door de opstandelingen vermoord.
Zoodra men te üatavia bericht hiervan ontving, werd de Vlaming zonder verwijl met een vloot naar de Molukken gezonden, om de orde te herstellen en. in den geest van die dagen, een bloedige wraak te nemen.
Dit was spoedig gebeurd en de Vlaming maakte van die gelegenheid gebruik, om overal de boomen om te hakken te Makrnn. op Amblauw en andere onderhoorigheden des konings van Ternate, waarna deze zich naar Batavia moest begeven en den .'51 Januari 1052 een tractaat gesloten werd, dat aan alle illusiën van de Bewindhebbers moet hebben beantwoord. De Compagnie verkreeg het recht om in zijne landen allo nagelboomon uit te roeien, waarvoor zij aan den sultan jaarlijks 12000 rijksdaalders zou betalen, terwijl aan de Hijksgrooten 1500 rijksdaalders, aan den broeder des sultans mede eenige schadeloossteliiiig verzekerd werd, mils zij zich aan
04
ilc ^vmaaklc Impaling hieven oiKlerworpon. Twee jaai1 later werd een dergelijke overeenkomst, met den vorst van natjan gesloten, zoo-dat de Compagnie zieh togen een kleine geldelijke opollbring den alleenhandel in de specerijen der Mo lukken verzekerd zag.
De Vlaming hield zich verder Onledig met het onderdrukken van t den opstand, die een onrustbarenden omvang gekregen had. Na Moeroe verwoest te hebben, nam hij Loki; doch de voornaamste hooiden van den opstand wisten te ontkomen. In ICmIJ werd te Ternate de toestand minder gevaarlijk, daar Kalamatta en Manilla, de broeders van den sultan, zich weer met dezen verzoend hadden. v Dooi' de O^mpagnie werd met grooto wreedheid te werk gegaan; ^ de eilanden Man i pa. Am blauw en Ceram werden nagenoeg geheel ontvolkt. Op Klein-Ceram hielden de opstandelingen zich een ge-numen tijd staande en hadden zich in het fort Laiila, aan lt;le kust gelegen, verzameld om den tegenstand tot 't laatst vol te houden.
! Korst nadat 1700 Amhoneezen gesneuveld waren, werd het fort genomen; maar voor een .ander fort. Assahoedi. stiet de krijgsmacht der Compagnie het hoofd. In 1055 werd dit werk herhaaldelijk aanbevallen, maar de dappere verdediging deed alle pogingen mislukken, en niet licht ware dit laatste bolwerk der insurgenten de Compagnie in handen gevallen, wanneer niet de vaandrig Ruiten-dijk hetzelfde waagstuk bestaan had , waardoor Verheyden oen paar jaar te voren op Ceilon zijn naam bekend maakte.
Men had het plan gemaakt, om bet fort Assahoedi, evenals Ca-paha op een moeielijk te genaken rotshoogte gelogen, stormenderhand te nemen, nadat de vaandrig I'uitendijk met eenige vrijwilligers in den nacht de beklimming van den berg zou wagen. Ook zij bereikten met hot aanbreken van den dag het fort, onverwacht werd de trompet gestoken, het geschut der vloot hegon te spelen, meerdere troepen volgden den gevaarlijken weg, door Hnitendijk en de zijnen gewezen, en er ontstond verwarring onderden vijand, die de ver-
Of)
• Iciligini) nppiif en langs ntihogannbaro padon , alliM^n «Irn inhnoilin^ Imkcnfl, zij 11 lieil in do vluclit zocht.
Saïdi, him opporlioolll, wist op doze wijzo to nntkomon, maar werd, toon hij zich in voilighoiiI meondc to liovindon, aan rlo Vlaming nitgelovoi'd, die, zijn wraakzucht niet moor moester, don wperloozen gevangene mot zijn zwaard doorboorde; oon wandaad, die voor' immer aan don room van dozen gouverneur geknaagd liecft.
Mode te Makasser was men in oen oorlog gewikkeld; hot fort op liooton, door do Vlaming gesticht, word door do Makassaren. stork'20,000 man aangevalion, dat door do hozotting heldhaftig verdedigd werd, on toon do kommandant van hot fort zag, dat hij onmogoiijk oen nieuwe hostorming het hoofd zou kunnen bieden, — tot zevenmaal loo was de overmaclitige vijand teruggeslagen werd de brand in hot buskruit gestoken. Een vroosolijko ontplol-ling; oen rookkolom, hemelhoog... en vriend en vijand waren in do lucht gevlogen. —
Do Vlaming, die do benarde voste had willen ontzetten, was te laat gekomen.
Hot volgend jaar word ovenwol vrede gesloten, en toon ook Ka-I imatta on Madjira de wijk naar Makasser genomen haddon, was de opstand in do Molukkon onderdrukt. Do bevolking onderwierp zich aan het vernielen van den oogst en hot doel van do Comnaenie
O I O
was alzoo ten volle bereikt; maar tot wolkon prijs!
Ook op Java kenmerkte do regeering van Reyniersz. zich door oen | ygrooto onverdraagzaamheid; hot zoo verstandig beginsel, om don godsdienst buiten spel te laten, liet men varen, want aan do ('hi-noezen en de aanhangers van den Koran, die zich in onze bozittin-gen hadden neergezet, word do uitoofening van bun religie verboden | on ook tegenover den Katholieken godsdienst begon dezelfde vijan-. dikheid to heorschon, die in de Voroenigdo Provinciën zooveel verdooldlieid deed ontstaan.
Ueyniorsz., die ziekelijk was had vergunning gevraagd om naar
!)()
I lollainl toru^ (r kcoroii; gaarne werd dit verzoek ingewilligd, omdat men over zijn i)ostiiur niet tevreden was. Do Raad van Indië benoemde tot zijn opvolger .loan Maetsuycker, die, nadat Caron als directeur-generaal was afgezet, zijne plaats ingenomen 1 iaden reeds de opvolger van gouverneur-generaal van der Lijn zou geworden zijn, wanneer de Bewindhebbers niet in de omstandigheid, dat hij van een Roomscli-Katholioke familie was, oen roden gevonden haddon oin hem te wantrouwen.
Ditmaal had men geen bezwaar tegen zijne benoeming, nadat hij eerst op Coilon en daarna als directeur-generaal zeer in het belang der Compagnie was werkzaam geweest (1(353).
Een zweem van dat wantrouwen was nog blijven bestaan; Gerard Huift, secretaris van Amsterdam, werd door de L'ewindhobbers tot directeur-generaal van den handel benoemd; denkelijk om in Indië een vertrouwd persoon te hebben, die don gouverneur-generaal kon oontroleeren. Maetsuycker zou intusschen spoedig een gelegenheid weten te vindon, om hem naar elders te zenden.
Do regeering van Reiniersz. is nog gedenkwaardig geweest door do expedition, welke naar do Kaap do Goede Hoop gezonden werden, alwaar .lohan van Rietbeek een fort bouwde; deze vestiging moest dienen tot station voor do handelschepen, die naar Indië gingen ol naar het moederland terugkeerden. Ook met Perzië werden de han-delsrelatiën uitgebreid.
Het zou woldra overtuigend blijken, dat men door de benoeming van Maetsuycker oen goede keuzo had gedaan; ongeveer botvierde van oen eeuw heeft hij de teugels van hot bewind in bandon gehad, en onder zijne regeering word do macht dor Compagnie ton top gevoerd. In den aanvang van die regeering werden do vijandelijkheden met do Portugoozen horvat; Portugal had zich in hot jaar 1040 aan do Spaanscbo heerschappij weten te onttrekken on zich gehaast, mol do Voroenigdo provinciën een wapenstilstand voor tien jaar te shiiton , welke in Indië' van kraeht zon zijn. zoodra die aldaar
07
zou zijn afgekondigd. Die wapenstilstand was den '2k2s,,,n Juni 1(541 gesloten, nadat enkele maanden te voren Malakka op den vijand veroverd was; en toen de Portugeesclie onderkoning bleef dralen met het nakomen van liet verdrag, had men nog Ngombo en Punto-Gale genomen, zoodat Portugal reeds do voornaamste posten verloren had, toen de wapenstilstand in werking kwam.
Die termijn was nu verstreken en de vijandelijkheden werden weder begonnen; in 't eerst met weinig kracht. De keizer van Kandia was nog altijd onze bondgenoot; maar er werd met weinig energie door hem gehandeld.
Maetsuycker, verlangende om op Ceilon tot een beslissing te komen, misschien ook wel om van een lastigen dwarskijker ontslagen te worden, zond in 1055 den nieuw benoemden directeur-generaal daarheen, die het beleg voor Kolomho sloeg, doch in de maand April van het jaar 1050 sneuvelde.
Daarna nam de gouverneur van Ceilon, Adriaan van der Meyden, het opperbevel over en den 12,u,n Mei van hetzelfde jaar viel Kolomho hem in handen. Dij die gelegenheid onderscheidde zich zeer een officier, van der Laan genaamd, die bij de bestorming zwaar gewond was geworden, maar op het oogenblik, dat men hem verbond, meende to ontwaren dat de mood der zijnen verflauwde, aan de heelkundige behandeling zich onttrok, zich naar de wallen sleepte en zijne manschap door woord en gebaar aanmoedigde.
Nu vielen achtereenvolgens alle versterkte punten op Ceilon en de kust van Koromandel de Compagnie in handen, die, gediend door mannen als van der Laan en van Goens, lt;joed gediend werd.
Deze laatste, in 1057 met versterking naar Ceilon gezonden, had het eiland Manaar genomen en eindelijk .Tafnapatnam; hij werd tot gouverneur van Ceilon benoemd.
Thans kwam men tol het besluit, om den Portugeezen ook hunne bezittingen op de kust van Malabar te ontnemen , waartoe van Goens in 1001 een vloot van 25 schepen bijeen bracht, die 17compagnieën.
OS
tor gezantenlijko sterkte van 4000 man, naar de kust van Malabar overbracht, toenmaals liet centraalpunt van den Portugeeschen handel. Men landde in de nabijheid van de stad Coylang, alwaar de krijgsmacht der Compagnie door een leger van de dubbele getalsterkte werd aangevallen; doch zonder resultaat.
De voornaamste steden op de kust van Malabar waren: in de eerste plaats Goa en daarna Koetsjin; men besloot het boleg voor deze laatste stad te slaan, na alvorens de stad Cranganor genomen en den koning van Malabar gedwongen te hebben om hulptroepen te leveren.
Ook een andere stad van dien naam, die kloekmoedig door do Portugeezen verdedigd werd, viel do onzen in handen. Niets weerhield van Goens nu, om op Koetsjin aan te rukken, hetgeen goschiedde, terwijl op het naburige eilandje Vaypin een fort, Nieuw-Oranje, werd aangelegd, dat spoedig voltooid en van geschut voorzien was.
Ook hier wachtte don aanvaller oen hardnekkige verdediging. De bestorming moest plaats hebben; men vreesde het invallen van don slechten moesson. Moe voorzichtig men ook te werk ging, de storm word afgeslagen en do tegenstand was zoo hevig, dat van Goens besloot, hot beleg op te breken; te meer daar een leger van 0000 inboorlingen zich gereed maakte, om zijne krijgsmacht in den rug aan te vallen. Maar woldra werd op nieuw hot belog voor do stad geslagen; er werd bres geschoten en, nadat verschil-londo uitvallen van de Portugeezen verijdeld waren, werd de stad genomen en de bezetting moest zich overgeven. De moedige on volhardende wijze, waarop zij de haar toevertrouwde positie verdedigd had, noopte van Goens om haar toe te staan, met krijgseer do stad te verlaten.
Tot dien gunstigen uitslag had do Zamorin (koning) van Malabar, die 2000 man hulptroepen gegeven had, werkelijk veel bijgedragen; toen de stad Koetsjin gevallen was, werd er oen of- en defensief verbond mot hem gesloten.
Of)
Ook de stad Lananore inoosl zicli overgeven, waarna men tol den aanval op het voornaamste punt van de l'ortugeesche nederzetting zou overgaan, toen de krijgsverrichlingen moesten gestaakt worden; de vrede tusschon de Vereenigde Provinciën en Portugal, reeds in 1664 gesloten, was nu ook in de Indische bezittingen afgekondigd, juist toen Malabar zich nagenoeg geheel in de macht der Compagnie bevond. (0)
Minder gelukkig was zij in hare betrekkingen tot China; zelfs moest het door haar bezette eiland Formosa haar ontvallen. Dit eiland, door de Chineezen Thaï-Wan genaamd, ligt aan de zuidoostkust van China, door de straat van Formosa daarvan gescheiden. Over de geheele lengte loopt een bergketen, waarin men vele vuurspuwende bergen aantreft. Dit rijk en vruchtbaar eiland werd reeds in het jaar 1430 door Chineezen bewoond; maar in het begin van de zeventiende eeuw stichtten de Japanners en de Hollanders ei volkplantingen. In 1024 had de Compagnie in de nabijheid van het strand het foil Zelandia gesticht en ook gaandeweg dit eiland grootendeels in bezit genomen, ofschoon er 200,000 Chineezen woonden en ook de Spanjaarden er nog een volkplanting hadden. Voorzeker zou het eiland Formosa een hoogst belangrijk punt voor onzen handel zijn geworden, wanneer niet in 1052 de Chineezen in opstand waren gekomen en het plan gevormd hadden, om onze landgenooten te vermoorden. Wol werd die snoode toeleg ontdekt en verijdeld, doch op den duur bleken de onzen zich er niet te kunnen staande houden.
De Chineezen maakten zich voortdurend aan zeerooverijen schuldig; vooral zij, die door de verovering van China door de Tartaren') hun land ontvlucht waren en een dwalend leven leidden. Was men
i) Iquimg, admirnal van den (Üiineoschen keizer, was door de Tartaren geslagen, die zieh daarna van ('liina hadden meester gemaakt ; vele Cliineezen, ook ('oxinga. de zoon van l(|iiang, waren Iniilenslands gegaan.
7quot;
100
op Formosa de Ifollunders reeds niet gezind; de krachtige wijze, waarop zij do zeeroovers beteugelden, maakte hen nog meei'gehaat en onverwacht verscheen de beruchte Chineesche zeeroover Coxinga aan het hoofd van een aanzienlijke macht, landde op Formosa en nam weldra het gehoele eiland in bezit, uitgezonderd het fort Zelandia, waarin het betrekkelijk slechts weinig Hollanders gelukt was, een toevluchtsoord te zoeken.
De ongelukkige bevolking van het eiland werd door hem met schandelijke wreedheid behandeld, en de Hollanders, die hem in handen vielen, werden nagenoeg allen vermoord; enkelen behield hij als gijzelaars, onder welke zich de predikant Antonius Hambroek bevond, die in een der dorpjes op het eiland reeds zes jaar lang het Evangelie had verkondigd; ook diens vrouw en kinderen bevonden zich in de macht van den zeeschuimer.
De Gouverneur van Formosa, Coyet genaamd, voerde het bevel in Zelandia, dat door de Chineezen belegerd werd; lang zou hij het evenwel niet kunnen volhouden, vooral niet nadat een poging tot ontzet mislukt was, doordat het eskader, dat men hem te hulp gezonden had, te zwak bleek te zijn, terwijl de Chineezen, 30,000 man sterk, over honderden vaartuigen te beschikken hadden.
Coyet had een voorgevoel van het dreigend gevaar gehad en, met het oog op de inwendige beroeringen, die het naburige Chineesche rijk verscheurden, den aanhoudenden zeeroof en de kwade gezindheid der Chineezen, den gouverneur-generaal ondersteuning gevraagd. Men had aan dit verzoek gehoor gegeven ; van der Laan had troepen naar Formosa gebracht, maar die, van oordeel dat de toestand niet zoo onrustbarend was, niet ter beschikking van don gouverneur gesteld.
Deze eigenzinnigheid, die men ook aan een andere, onedele drijfveer heeft toegeschreven, is de bevolking van Formosa zeer noodlottig geworden.
Een enkel lichtpunt op de zwarte schilderij vol jammer en ellende
101
vormt de werkelijk verheven daad van Antonius Hambroek, die zijn naam onsterfelijk lieeCt gemaakt.
Do bezetting van hot fort verdedigde zich dapper, hetgeen Coxinga op zware verliezen te staan kwam; daarom liet hij Hambroek bij zich komen on gelastte hem, zich naar zijne landgenooten in Zelandia te begeven om hen over te halen, zich over te geven; de bezetting zou dan ongehinderd kunnen aftrekken. Zoo niet, dan zouden Hambroek, die op zijn woord van eer beloofd had om terug to koeren, en de zijnen ter dood gebracht worden.
Hambroek vertrok, zijne vrouw, een zoon en dochter in hef kamp van den overweldiger achterlatende.
Wie kent ze niet, de grootsche, edele daad van Antonius Hambroek, dien de geschiedschrijver welverdiend den eerenaam »llol-landsche Ilegulusquot; geschonken heeft. Bekend, overbekend is zijn karaktervol bestaan, een toonbeeld van rechtschapenheid en plichtbesef; toch kan dat verhaal nimmer genoeg herhaald worden.
Hij begaf zich naar het kasteel en werd door zijn landgenooten met open armen ontvangen; ook door zijne dochters, die het blijde bericht vernomen hadden en toesnelden om hem weenend om den hals te vallen — niet wetende, dat hij kwam, om voor immer afscheid van haar te nemen.
Hambroek, wel verre van Coyet aan hot wankelen te brengen, drukte dien moedigen bevelhebber met warmte op het hart, goed vol te houden, en toen deze hem trachtte over te halen om niet naar den vijand terug te koeren, daar hem onherroepelijk de dood wachtte, toen luidde het eenvoudige, maar schoone antwoord:
»Ik heb beloofd, terug te keeren; ik moet mijn woord gestand doen.quot;
Te vergeefs smeekten zijne kinderen hem, hevig snikkende, om bij haar te blijven en haar niet geheel alleen op de wereld te laten; want dat zij haar bloedverwanten, die zich in de macht van den zeeschuimer bevonden, niet zouden terugzien, dit scheen haar aan geen twijfel onderhevig. Men trachtte hem te doen boselfen,
102
dat hij noodoloos zicli ging opolfcren; dat hij moedwillig in do kaken van den dood liop. Anderen betoogden, dat hij tegenover die bandieten er niet ecu gewetenszaak van behoefde te maken; doch .Vntonius Hambroek was niet te overreden. Hij nam een hartroerend afscheid en zijne laatste woorden, toen hij den komtnandant van Zelandia de hand drukte, waren: «ik heb de plechtige gelofte gedaan , terug te keeren.....quot;
En hij scheurde zich los van zijn kinderen, die hem den weg versperden en hem krampachtig omvat hielden, en keerdenaar het kamp des vijands terug, om Coxinga te berichten, dat hij niet in zijne zending geslaagd was — en dus zijn eigen doodvonnis uit te spreken.
Weinige dagen later werd hij, met zijn zoon, ter dood gebracht.
Zijn zelfopoffering kon do bezetting van het fort de overgave niet besparen. Reeds lüOO man waren gesneuveld of buiten gevecht gesteld ; alle gebouwen, tot de kerk toe, waren met gewonden opgevuld en de nood steeg zoo hoog, dat dc beklagenswaardige gouverneur, die nog niet van onderhandelen wilde weten, door den krijgsraad gedrongen werd, het fort over te geven, onder voorbehoud dat de bezetting met slaande trom en vliegende vanen de sterkte verlaten mocht, terwijl wapenen en bagage haar eigendom bleven. Dit werd toegestaan.
Te Batavia aangekomen, werd Coyet, die tijdig genoeg gewaarschuwd en geen oogenhlik zijn plicht verzaakt had, in den kerker geworpen en met levenslange ballingschap gestraft. De fout moet echter aan het opperbestuur geweten worden, of liever aan van der 1 -aan, die do opdracht had ontvangen om met zijne vloot van twaalf schepen het eiland te ondersteunen als dit werd aangevallen, alleen in het tegenovergestelde geval de Portugeezen uit Macao
103
to verjagen. In plaats van Imlp !(gt; bieden, had hij, vermeenende dat er geen grond bestond voor de vrees van den gouverneur, nog (iOU man van liet garinzoen geëmbarkeerd, om naar Macao te stevenen en dit te veroveren, waarvan intusschen nietsgekomen is. (7) l'rins Willem 111 heeft het gepleegde onrecht eenigermate weer goed gemaakt; op diens voorspraak werd het vonnis, flat Coyottot levenslange verbanning op Poeloe Ai veroordeeld had, ingetrokken.
Alle pogingen, om Formosa te hernemen, mislukten; de eens zoo aanzienlijke handel op China was door het verlies van dat gunstig gelegen eiland vernietigd. Vooreerst kwam er in dien toestaml geen verandering.
Alvorens over tc gaan tot de operation op Celebes moeten wij nog een vlnchtigen blik werpen op Sumatra en Borneo, waareven-zeer onophoudelijk verwikkelingen ontstondon. Men had geregeld op de oost- en westkust van Sumatra handel gedreven, doch de sultan van Palembang had twee Uollandsche schepen overvallen. waarom van der Laan het beleg voor Palembang sloeg en \le stad innam (1059). Nadat de vrede gesloten was, werd op den linkeroever van de Moesi een i'ort gebouwd, zoodat de sultan in bedwang gehouden kon worden.
Üp do westkust begon de invloed der Atjencezen ons te belemmeren; daarom wist de Compagnie Silidah en Indrapoera over te halen, zich onder hare bescherming te stellen, waardoor aan Aljeli's invloed aldaar een eind werd gemaakt, liet kwam weldra tot onaangenaamheden; in 1(304 werd Can met troepen naar het bedreigde punl gezonden en de Atjeneczen werden teruggeslagen. Vooreerst kwam de toestand daar niet in 't reine; de Compagnie wist wel voordeelige contracten te sluiten, maar herhaalde oneenigheden hieven den handel belemmeren.
Van minder aanbelang nog waren de handelsbetrekkingen mei Horneo. Men wenschte aldaar den uitsluitenden peperhandel te bekomen, hetgeen de sultan niet wilde toestaan, dan op eenige door hem
104
bedongen voo[ waarden; veel concurrentie had men daarbij van de Kngelscheu te verduren. De sultan was de Compagnie al zeer weinig gezind; in liet jaar 1038 werden de loges te Kotawaringin afgeloopen en bijna alle Hollanders vermoord. Nu werd do monding van de rivier de Barito geblokkeerd; maar tot een expeditie kwam bet niet, daar men niet genoegzaam troepen daarvoor beschikbaar had. Eigenlijk bleei' de trouwelooze handelwijze des sultans ongestraft, want de blokkade had bitter weinig te beduiden on in 1000 werd met Bandjermassin een tractaat gesloten, waarbij men al het gebeurde als niet geschied beschouwde.
De lauwheid, hier door de Compagnie ten toon gespreid, stak wel zeer af bij de vastberadenheid, waarmede zij elders optrad. Ken factorij, in 1004 opgericht, moest reeds 15 jaar later worden verlaten en toen in 1009 de nieuwe bezetting verraderlijk vermoord was, zag men er van af, zich te Bandjermassin to vestigen.
Op Celebes wist de Compagnie zich beter te laten gelden. — Het eiland Celebes, ook al 't eerst door de Portugoezon in bezit genomen (1525), kwam in 1000 onder hot beheer der O.-Indische Compagnie. Dit groote, prachtige eiland, tot de grooto Soenda-eilanden beboorende en ten oosten van Borneo gelegen , is 3578 □ geogr. mijlen groot en telt 2 a 3 millioen inwoners, liet vormt vier schiereilanden, door zeer diep inloopende golven van elkander gescheiden, waardoor Celebes een eigenaardigen vorm heeft. Over 't algemeen is het bijzonder bergachtig; enkele bergkruinen, zooals de Bonthain en de Klabat, verhellen zich 2 a 3000 meter boven de oppervlakte der zee; de valleien hebben een heerlijke, rijke natuur met een prachtvolle Flora; dichte bosschen omzoomen don voet van het gebergte, dat schatten aan edele metalen bevat. Meren en rivieren verhoogen zoowel de waarde van den grond als hot natuurschoon, en doen do rijke planten nog weliger tieren.
Naar tie onvolledige berichten van de 15C eeuw af te gaan, schijnt bet dat Loeroe de machtigste Staat op Celebes was; in de zestiende
105
eeuw werd het veroverd door- do vorsten van Honi en Makassar. Reeds hadden dc Portugeczcn oen factorij gesticht; Engeland en Denemarken hadden dit voorbeeld gevolgd, maar moesten zeer spoedig hun loge verlaten; en wat do Spanjaarden aanbelangt, deze ontruimden in 1(303 allo versterkte position, die zij in de Molukken bezet hadden.
Toen admiraal Mateliel' in 1()07 Makassar had bezocht, had iiij daar een Hollandschen koopman aangotrolVen, die zich er neergezet had; Reaal bezocht het in JG12Ü, en van Diemen sloot met do Ma-kassaren een tractaat (1036). Toch waren de relation van do Compagnie met hen van weinig aanbelang en zij waren ons vijandig gezind. Reeds tijdens do onlusten in de Molukken hadden zij do opstandelingen aangemoedigd en gesteund; do sultan had do hoofden van den opstand te Amboina, die naar zijn grondgebied gevlucht waren, gastvrij ontvangen en de Makassaren trachtten van de weerspannige bevolking kruidnagelen te bekomen. De sultan llassanoedin en zijn Rijksbestierder wisten hunne macht voortdurend nit te breiden; hoewel meer dan één contract door de Compagnie met Makassar gesloten werd, bleef men haar weren, daarentegen andere natiën vergunnende, op het eiland te vertoeven.
Dit zette bij de Compagnie kwaad bloed; tevens achtte zij de houding van den sultan bedenkelijk en kon niet gedoogen, dat zij langer getrotseerd werd, en dat in de onmiddellijke nabijheid van de Molukken, alwaar kortelings eerst de vrede hersteld was. Maar eerst toen men hierdoor dc bandon weer ruim had, kon men er aan denken, Makassar voor zijn vijandige on overmoedige houding te straffen.
Ei' werd een machtige vloot uitgerust, bestaande uit tW oorlog-schepon en transportvaartuigen, bevattende behalve de bemanning van 1100 koppen nog KiOO soldaten, waarvan 400 Indische.
Tor roede van Makassar gekomen, ontmoette deze vloot toevallig een eskader van zes Portugoesche schepen. Dadelijk begaven zich
106
tie Mars on Breidden, waarop zich van Dam en Tmitman, de be-velhcbbers dor expoditio, bovondon, naar hot vijandelijk eskader en na oen woedend gevocht vloog hot schip van don Poi'tugoeschon scheepsbevelhebber in do lucht on do overige schepen worden go-nomen, deerlijk gehavend ol' verbrand.
Do eigenlijke vloot had aan dit wapenCeit in 't geheel niet deel genomen. De sultan van Makassar, tile dit aan de kust had gadegeslagen, haastte zich, oen afgevaardigde te zendon, toen de vloot voor de stad verscheen en het vuur opende.
Van Dam deed den sultan weten, dat men hot voornemen had, hem te tuchtigen wegens zijn verzet tegen de Compagnie; onmiddellijk werd lot de landing overgegaan, en hot fort Panakoekang genomen. De tuchtiging had doel getrolfen; de sultan zag zich genoodzaakt, vrede te verzoeken en er werd een tractaat gesloten, dat echter, zooals do treurige ondervinding maar al te dikwerf geleerd had, niet veel te beduiden had; want vijf jaar later (1()()5) Het hij een paar Hollandsche schepen, die aan liet strand geraakt waren, plunderen en do bemanning laaghartig vermoorden, terwijl onze factorij te Booton door hem werd aangevallen, zoodat de bezetting de vlucht moest nemen.
Een nieuwe oorlog was dus onvermijdelijk; die werd door admiraal Cornelis Speelman met niet minder beleid dan geluk gevoerd.
In dien oorlog koos Aroe Palaka, een Boegineesch vorst, onze partij, uit wraak omdat zijn vader en grootvader dooi' do Makas-saren vermoord waren en hij zelf dooi' den sultan verjaagd was. Zoowel door do inlichtingen, die men aan hem te danken had, als wegens zijn moed, was hij bij admiraal Speelman zeer gezien.
Voordat tot die expeditie werd overgegaan, moesten eerst eenige districten op de oostkust van Sumatra, die in opstand waren gekomen, tot reden worden gebracht. Kapitein Poloman wist de gan-sche kuststreek van Tjinko, Padang en Priaman tot aan Baros aan het gezag dei' Compagnie te onderwerpen (1600). Aroe Palaka had
107
aan die krijgsbedrijven deelgenomen en zich daarna onder de bescherming des konings van het eiland Lioeton gesteld, daai'de Compagnie hem wel hulp beloofd had, maar nog niet zoo spoedig aan die belofte kon gestand doen.
De sultan had prins Palaka opgeëisc-ht en, na de weigering van den vorst van Uoeton, met een aanzienlijke macht het beleg voor lioeton geslagen, zoodat de vorst naar het binnenland was gevlucht. Weidra verscheen echter de lloliaiidsche vloot, uit ii oorlogsbodems bestaande, voor Itoeton; Speelman viel nu de Makassaren aan, en hunne troepen werden geslagen en verspreid. Hun voornaamste aanvoerders sneuvelden en een groote buit viel de Hollanders in handen; onder anderen niet minder dan 195 vlaggen of vaandels.
Op alle punten zegevierden de wapenen der Compagnie, waarna admiraal Speelman het oorlogstooneel naar Makassar overbracht.
Hij verliet den S8'™ Juni l()t)7 Amboina met zijne vloot, die versterkt was door een Indische llotille onder bevel van Palaka, welke laatste met zijne vaartuigen door aanhoudenden storm op de kust van Celebes werd geworpen, aldaar landde en nu besloot, den sultan van do landzijde aan te vallen, terwijl de admiraal dit met zijne vloot van de zeezijde zou doen. In 't eerst had Palaka het bard te verantwoorden en liij werd door bet overmachtige leger van den sultan, die 20,000 man onder de wapenen had, gedwongen op Pattiro terug te trekken; doch toen Poleman tot hulp was komen opdagen, sloeg hun vereende macht den sultan bij Pandjoe en nu werd deze van twee kanten bestookt. Telkenmale geslagen, moest hij terugtrekken; de eene versterking na de andere ontviel hem; ook de gewichtige versterking (dissou werd 18 Augustus door Palaka genomen, hoewel de Makassaren er daarna tweemaal een verwoeden aanval op beproefden. Met den moed dor wanhoop bleef de sultan zich verdedigen; hij wilde van geen overgeven weten, — totdat hij eindelijk in zijn residentie aangevallen word; ook hier hield hij den
108
tegenstand tot het laatste vol, maar eindelijk moest hij zwichten, en den vrede afsmeeken. Thans werd door hem met de Compagnie een tractaat gesloten (18 November 1C67), waarbij o. a. de volgende, voor haar zeer voordeelige, punten werden overeengekomen:
De Compagnie zou, met uitsluiting van alle Europeanen, mogen handel drijven;
zij behield zich den alleenhandel in katoenen kleedjes voor, en behoefde geen in- ol uitgaande rechten te betalen,
alle forten werden geslecht, behalve Sambocpo en üedjong I au-dang, welk laatste door de Hollanders bezet zou blijven;
als oorlogsschatting werd een som van 25000 rijksdaalders betaald. Dit tractaat was te Bongaja gesloten en staat bekend als het Bongaaisch Iraciaal, liet succes onzer wapenen was schitterend en hoogst belangrijk in zijne gevolgen; hot bedoelde tractaat is do grondslag geweest van onze heerschappij op Celebes, daar van lieverlede alle vorsten van Makassar zijn toegetreden.
In langen tijd was niet zulk een beslissende overwinning belia.ilil geworden; men vierde haar te Batavia, toen men de heuglijke mau vernomen had. Maar de Makassaren schenen den krachtigen arm der Compagnie nog niet genoegzaam gevoeld te hebben; weldra kwamen zij weer in verzet en Speelman moest dit aanvankelijk wol keloos aanzien, daar zijne troepen zeer door ziekte geteisterd werden. De Rijksbestierder van Goa wist de gemoederen in gisting te houden; zoodra echter de noodige versterking van Batavia was gekomen, hervatte admiraal Speelman, met de meest mogelijke voortvarendheid de vijandelijkheden, het fort Samboepo werd stormenderhand veroverd (1069) en al het geschut genomen, zoodat de sultan van Makassar ten tweeden male genoodzaakt was, den vrede te verzoeken.
liet fort üedjong Pandang werd nu op Europeesche wijze ter dege versterkt en tot verblijf voor den gouverneur van Makassar ingericht; het bekwam den naam «Rotterdam.'
109
Ditmaal deed Speelman zijn zegevierenden intocht in Batavia, waarbij zich een aantal van onze nieuwe hondgenooten hadden aangesloten ; hij werd met eer en geschenken overladen en zijn naam was op aller tong.
De tnacht van den sultan van Makassar was nu voor goed gefnuikt; al mogen er later herhaaldelijk onlusten zijn uitgebroken, de Nederlanders hadden zich daar voor goed gevestigd. De koningen van Boni en Soping werden in hunne rechten hersteld, nok A.roe Palaka, die tevens tot belooning voor de vele en gewichtige, door hem bewezen, diensten door de Compagnie met Bonthain beleend werd.
Die Aroe Palaka was en bleef onze trouwe bondgenoot en vriend, ofschoon hij tevens zijn eigen belangen niet uit het oog verloor; want hij was het, die den grondslag legde van Boni's macht, alwaar hij reeds in 1072 den vorst, die door Speelman weer op den troon geplaatst was, opvolgde; hetzelfde Boni, dat ons later zooveel inspanning zou afdwingen.
Steeds breidde Radja Palaka zijn grondgebied en zijne macht uit. Toen de koning van Makassar in 1077 voor de derde maal in verzet kwam en het tractaat met de Compagnie niet wilde naleven, verklaarde Palaka hem den oorlog en onttroonde hem.
Gingen de zaken in Indië onder liet gelukkig bestuur van Maet-suyeker zoo goed als men slechts verlangen kon, het moederland was aan harde beproevingen blootgesteld; doch tevens had het de gelegenheid, om den machtigen steun van de rijke Compagnie op prijs te stellen.
Moe benard de toestand ook was, daar de Vereenigde Provinciën, door vijanden omringd, aan den rand van hot verderf waren gebracht, toch werd het hooge belang van de Compagnie ingezien en men hield zich bezig met het verbeteren der statuten. Er werden thans nieuwe ordonnantiën vastgesteld, verdeeld in 120 artikelen, waarin de formulieren voor den eed bepaald werden, af te leggen door allen, die in dienst van de Compagnie traden; zoowel door een gemeen soldaat als door den gouverneur-generaal.
Hierdoor werd tevens de militaire discipline oen weinig geregeld en ieders bevoegdheid meer naar behooren afgebakend.
De dagen van 1G72 zijn bekend; de overwinnende wapenen van Lodewijk XIV bedreigden ons vaderland met den ondergang; slechts een wonder kon het land in dien uitersten nood redden. De Engel-schen hadden het natuurlijk op onze koloniën voorzien; gelukkig was de Compagnie muelitig genoeg om hun het hootd te bieden.
Had zij reeds de Staten in hun harde omstandigheden en nijpend geldgebrek een paar millioen aangeboden, in den Archipel voerde zij den oorlog geheel op eigen verantwoording. In 1073 werd een Engelsch eskader van 10 oorlogschepen door van Quaalherg op de kust van Koromandel geslagen, en ook de Fransche admiraal de la llaye werd door Rijklof van Goens aangevallen, zag zijne schepen deerlijk havenen en vier daarvan vielen de onzen in handen.
Thans kon van Gocns van Quaalherg naar de kust van Azië zenden. Van Goens nam liet fort te Trinkemale, hoewel dit door de Fran-schen van een sterk garnizoen voorzien en met 112 vuurmonden bewapend was.
Men weet, dat door dn Compagnie een of- en defensief verbond met Mataram gesloten was; spoediger dan men gedacht had, zou een beroep op onze hulp gedaan worden.
Sedert 1045 was de Soesoehoenan Ingalögu op den troon van Mataram; maar onder zijne regeering hadden er geen moeielijkhe-den van eenig aanbelang plaats.
Men bleef' Mataram altijd wat ontzien en zond er jaarlijks een gezantschap heen; de Soesoehoenan bleek er zeer opgesteld te zijn, als bondgenoot en niet als vasal beschouwd te worden, waarom hij in I05() en 1060 zonder eenige aanleiding zijne havens voor de Compagnie gesloten en den uitvoer van rijst verboden had.
Toen na zijn dood (1070) zijn zoon Hario hem opgevolgd was, werd deze herhaaldelijk door eenige oproerige opperhoofden be-moeielijkt, terwijl een prins van Makassar een inval in zijn land
ilood. Nadat liij do liulp der Compagnie had ingeroepen, kwam Poleman de orde in Mataram herstellen.
Wel had men eenigen tijd geaarzeld, om aan den aandrang des sultans toe te geven; men was er niet bijzonder op gesteld, zicli in de onlusten op Java te mengen. Maar omdat de Makassaren die oneenigheden in 't leven riepen en tevens door hun zeesclmimerijen ook der Compagnie direct nadeel berokkenden, iiad men aan het dringend verzoek gehoor gegeven. Poleman had de Makassaren uiteengedreven en hun opperhoofd was gesneuveld; doch de macht, waarover hij te beschikken had, was te gering, om verdere voor-deelen te behalen.
Een zekere Troena-Djaja, neel' van den vorst van Madura, die te Soerabaya hot bewind voerde, had do vaan des opstands weer opgestoken, en de sultan van Bantam bleek zijne plannen in de hand to werken, ten einde do Compagnie in mooielijkhoden te wikkelen. De Soesoehoenan van Mataram, op nieuw in 't nauw gebracht, vroeg alwoderom hulp, en daar de gouverneur-generaal den toeleg van Uantam doorgrondde en de zaak tamelijk ernstig inzag, werd Poloman in 177() teruggeroepen en eon expeditie uitgerust, die onder bevel van admiraal Speelman vertrok.
fntusschen had Troena-Djaja zich to Kediri gevestigd, on men achtte een sterke macht noodig om hem tot reden te brengen.
Toevallig waren Aroo Palaka en do sultan van Goa aan het hoofd van een niet onbelangrijke troepenmacht naar Patavia gegaan om den gouverneur-generaal te bezoeken en zijne beslissing to vragen in oen gcschil, dat tusschon hen ontstaan was. Men kwam toen, minder ingenomen mot do aanwezigheid van die inlandsohe troepen te Batavia, op het denkbeeld om don vorst on den sultan voor te stellen, zich met do troepen van Spoelman te vereenigen; vooral Aroe Palaka had in don vorigen oorlog geruimon tijd mot on onder hom gestreden en koesterde do hoogste achting voor dien onversaagd on krijgsman. Werkelijk waren die Indische hoofden daartoe genegen;
112
Speelman vertrok met zijne bondgenooten naar Cheribon en Tagal, en zeilde daarna naar Japara, waar zijne krijgsmacht ontscheept werd, een brief aan Troena-Djaja schreef en zich aanbood, om dezen met den Soesoehoenan te verzoenen. Inmiddels maakte hij van do gelegenheid gebruik, om met den gouverneur der Ooster-stranddistricten, met goedkeuring van den Soesoehoenan, een tractaat te sluiten, dat het tractaat van 1040 bekrachtigde en waarbij o. a. aan de Compagnie de vrijheid gegeven werd, om op het grondgebied van don Soesoehoenan handel te drijven, kantoren en scheepstimmerwerven aan te leggen; geen Makassaren zouden worden toegelaten zonder passen van do Compagnie. Iquot;)e Soesoehoenan verbond zich ook, een aanzienlijke som voor oorlogskosten to betalen en de Compagnie bekwam het recht, om bezetting te leggen op den berg van Japara. Nog had Speelman de uitbreiding van Batavia bedongen, waarbij de rijke districten van Krawang en Samarang werden afgestaan; doch dit weigerde do Soesoehoenan te bekrachtigen, hoewel zulks later door zijne zonen in zijn naam gedaan werd. Speelman had zich nu naar Troena-Djaja gewend, die zich in Kediri versterkt had en het den Soesoehoenan van Mataram zeer lastig maakte.
Troena-Djaja's artillerie was den Hollandschen bevelhebber in handen gevallen, doch de rebel was ontkomen, met zijne volgelingen tot in 't hart van het land doorgedrongen, had Pléred ingenomen en was met buit beladen in Kediri teruggekeerd. Ongelukkig was Speelman naar Batavia terug geroepen, waai' een belangrijke gebeurtenis had plaats gegrepen; de gouverneur-generaal Maetsuyc-ker namelijk was overleden en door Rijklof van Goens opgevolgd (107S), terwijl aan Speelman de hooge waardigheid van directeur-generaal van den handel was opgedragen, ter vervanging van v. Goens, die sedert 1075 deze betrekking had waargenomen.
Onder Maetsuycker had de Compagnie in alle opzichten het toppunt van hare grootheid en macht bereikt; de oorlogen, die de Republiek met Engeland voerde, lieten ter nauwernood hun invloed op do
113
Indisclie bezittingen gelden; zelfs tnen in 1(i7'2 het machtige Knge-land en Frankrijk zich vereenigd hadden, oin haar ten onder te brengen, had de Fransche vloot in den Archipel niets kininen ondernemen, zoodat de Compagnie or veel toe bijdroeg, dat onze naam overal met ontzag genoemd werd. Behalve do twee millioen, den Staten-Generaal door haar aangeboden, had zij tijdens den tweeden Engelscben oorlog twiniiy oorlogsbodems beschikbaar ge-steld; tot belooning voor die hoogst gewichtige diensten was haar octrooi tot 'ICT'i verlengd.
Maar ton gevolge van do hooge onkosten, die zij zich in deze, voor de Republiek hachelijke, dagen had moeten getroosten, zoowel als door een niet altijd zuinig en verstandig beheer, begon het met hare (inanciön minder goed gesteld te worden. Thans verviel zij in een ander uiterste en eischte de grootste, soms zeer overdreven zuinigheid, waarvan de schadelijke invloed zich weldra liet gevoelen.
VI.
iN K11K RI. A XI tSC 11-1N 01K, OMlKR II KT DEI I EER VAN DE fiOrVEUNEl'ItS-liEN'ERAA I.
VAN GOENS, SPEELMAN, CA.MI'IIUIS, VAN OCTSIlOOliN EN' VAN IIOOItN.
Dat do onophoudelijke oorlogen, die de Compagnie in Indië te voeren had, haar verdroten, is zeer goed na te gaan; de Bewindhebbers vergaten echter, dat menige opstand had kunnen vermeden worden, wanneer niet zoo overdreven aan het monopoliestolsel was vastgehouden geworden. Onverstandig was het echter, dat zij verkeerde zuinigheid toepaste; zoo werd in 1070 een resolutie genomen, waarbij hot aantal kanonnen op de schepen verminderd werd. Zelfs in den scheepsbouw ging men bezninigen, door hot personeel op Onrust te verminderen; dientengevolge gingen een 20tal schepen, die niet bij tijds gerepareerd waren, geheel verloren. Beter gezien was het, dat den gouverneur-generaal
8
114
won I aunbevolon, om alle versterkingen, die niet dringend noodig waren, to laten vervallen.
Kiilvolc bezittingen in Indië kwamen haar trouwens op hoogst aanzieidijke verliezen te staan. (8)
Toen Speelman naar Batavia vertrokken was, om de hooge betrekking van gouverneur-generaal te vervullen, had hij het bevel overgegeven aan de Saint-Martin; voortdurend had de sultan van Mataram de hulp dor Compagnie noodig en weldra bleek liet, dat de Saint-Martin niet ondernemend genoeg handelde.
Daarom word hij vervangen dooi' Antonio i limit, Raad van Indië en voormalig gouverneur van Amboina, thans met den titel van superintendent. Deze besloot, den vijand onmiddellijk op te zoeken en Kediri (o bezetten. Wat Mataram betreft, dit was door do Madoeroezon verlaten on door Pangoran Pooger in bezit genomen, die weder in opstand gekomen was en zich onafhankelijk verklaard had.
De oorlog ontbrandde nu op nieuw; do vijand werd overal verjaagd en Kediri werd, na oon moedigen tegenstand van vijf dagen, genomon; Troena-Djaja, die bijna in handen van de Hollanders on Javanen was gevallen, wist naar Rlitar to ontkomen. Hurdt liet nu do Saint-Martin met don Soosoehoonan te Kediri achter en vertrok naar Soerabaya, na den Soosoehoonan gekroond te hebben, waartoe do prachtige kroon diende, welke door Troona-üjaja geroofd was. De waarde van die kroon, uit massief goud bestaande, die versierd was mot paarlen en diamanten, en de kroon van Mödjópahit word genaamd, werd op 7 millioen llollandsclio guldens geschat; volgens sommige scbrijvors was zij door een tamboer gevonden, wien er K^OOO guidon belooning voor werd toegekend. Er ontbrak echter oon diamant van groote waarde aan, waarvan do ilollands'die kapitein Tak — ofschoon naar het schijnt ten onrechte ■— beschuldigd werd.
Do Soesoohoenan van Mataram werd dus gekroond en in zijne reclilen hersteld door diezelfde Hollanders, welke zijn grootvader, een halve eeuw slechts geloden, had willen verjagen.
115
To Soerabaya aangekomen, waar Poleman en Aroe Palaka zicli reeds bevonden, gaf Iluidt het bevel der troepen aan eerstgenoemde over en vertrok naar Batavia, om den stand van zaken mee te deelen, na Poloman te hebben opgedragen, do oproerige Makassaren in 't oog te houden en zelfs aanvallenderwijze te werk te gaan. Deze versloeg de opstandelingen, die tot onder de muren van Soerabaya stroopten; maar hij deed een ongelukkigon val van het paard, die den dooil ten gevolge had. Couper nam nu hot bevel over hot leger op zich: met Palaka en diens dappere Boegineezen belegerde bij het fort Kapar, waaruit Kraèng Galesoeng zijn strooptochten ondernam. Ook die versterking werd met waren heldenmoed verdedigd; maar hoezeer do belegerden zicli wanhopig verweerden, toch was hot fort-niet tegen onze troepen bestand; hot word genomen en Galesoeng, zwaar gewond, ontkwam slechts als door een wonder.
Men kreeg nu do handen ruim tegenover Troena-Djaja, wiens macht reeds gebroken was; door hot meerendeel der zijnen verlaten, hield hij zicli in hot gebergte van Making en Ngantang op, waar hij over een geringe krijgsmacht te beschikken had.
Mede met hem was de rekening spoedig afgesloten; hij werd dooi-Jonker, den bevelhebber dor Amboineozon, zeer in't nauw gebracht en eindelijk liet hij zich overhalen om zich op voorwaarde van lijfsbehoud over te geven. Couper leverde hem desniettemin aan don Soesoehoonan uit, die zelf don ongelukkige den doodsteek gaf.
Eindelijk diende de Panombahan van Giri, die deel genomen had aan do onlusten, nog gestraft te worden. Hij moest hot onderspit delven on word met zijn goheele geslacht door den wraakzuchtigen Soesoehoonan ter dood gebracht.
Het waren wol bloedige toonoelon, waarvan Matarain in die dagen getuige was. Dank zij do alvormogondo hulp dor machtige Compagnie. zag do Soosoeboenan zich op don troon zijner vaderen gehandhaafd; maar Mataram was niet meer, wat het vroeger geweest was,
8*
Do Compagnie ontving tot vergoeding van hare oorlogskosten aanzienlijke sommen eu was daarbij steeds op uitbreiding van haar grondgebied bedacht, zoodat aan Mataram aldra niels dan een schaduw van /.ijii vroegere macht was overgebleven.
Kr was voor de Compagnie al zeer weinig rust beschoren; tor nauwernood waren hier, ter koste van zware opolTeringen en stroomen bloeds, do vrede en rust hersteld, of elders had men weer te kampen met de trouwelooze bedoelingen der inlandsche vorsten of verklaarden opstand to onderdrukken, en weldra werden de Mo-lukken weder het tooneel van nieuwe verwikkelingen.
Was Mandar Sjah der Compagnie zeer toegedaan geweest, zijn oudste zoon, die 4 Februari 1075 sultan van Ternate geworden was, bleek even vijandig jegens de Compagnie te wezen, als zijn vader haar goedgezind geweest was. Die sultan Kaitjili Sibori, ook sultan Amsterdam genaamd, liet het wel voorkomen alsof hij op goeden voet met haar verkeerde; maar in hot geheim was hij werkzaam, zette zijne vasallen tot opstand aan, en bleek in alle opzichten de meest trouwelooze bedoelingen te hebben. Gelukkig was de gonverneLir Padtbrugge, een zeer. schrander man, door oen der orangkajas van llitoo gewaarschuwd; de sultan had zich namelijk door zijn wreedheden en ongerechtigheden zeer gehaat gemaakt en kon niet op zijne llijksgrooten rekenen.
Ai spoedig zou hij hot masker afwerpen. In 1080 reeds zond hij oen afgezant naar Amboina, om de bevolking tot opstand tegen ons gezag aan to zetten; op Boeroe werden do Hollanders verraderlijk vermoord, en de sultan ging zelfs zoover, dat hij een aanslag op het leven van don gouverneur beraamde. Op een feest in het paleis dos sultans, waarop de gouverneur en de voornaamste amb-tonami der Compagnie gonoodigd waren, zouden allen vormoonl zijn geworden, wanneer do houding van do zuster dos sultans niet do aandacht van don gouvorueur getrokken had, zoodat dio laaghartige misdaad verijdeld werd.
De toestand zou hoogst gevaarlijk zijn geworden , wanneer de sultan in goede verstaiidliouding met zijne Uijksgrootcn geleefd liad; maar deze vielen liem af, kwamen bij l'adtbrugge om iiem iiun trouw te vei'zekeren, en de sultan, die nu nagenoeg alleen stond iu zijn verzet tegen de ConijKignie, werd gevangen genomen en naar Hatavia gezonden. Nadat hij eenigen tijd gevangen was gel louden, verklaarde hij zich te ondei'werpen en bekwam de vergunning om naar zijn staten terug te keeren, niet tlan nadat hij te 15atavia een (rac-taat gesloten had, waarbij het oppergezag der Compagnie bevestigd werd, zuodal do eens onalhankelijke sultan (hui alhaukelijk leenman was geworden.
Dit waren de laatste verwikkelingen in liet gebied der Molukken; verder Meel de vrede die rijk gezegende landen verkwikken. De Compagnie heersclite daar oppermachtig en zoo ergens, dan heelt zij hier haar geheld monopolie-stelsel kunnen toepassen.
liet ging haar dus voortdurend naar wensch, ook al had zij met vele moeielijkheden te worstelen; doch die aanhoudende oorlogen, dan hier, dan daar, verslonden veel geld en veel menschen; het was ondoenlijk, om van uit het moederland in de steeds toenemende behoeften aan geoefende soldaten te voorzien, zoodat de gouverneur-generaal herhaaldelijk zich beklaagde, dat hij gebrek aan goede soldaten en matrozen had. Al werd met vrucht van inlandsche troepen gebruik gemaakt, zoo was het zeer bedenkelijk te achten, dit element al te sterk te vertegenwoordigen, zooals meer en meer het geval werd.
Men leest in de archieven, dat b. v. in het jaar KiSÜ Batavia en zijne buitenwerken met U00 vuurmonden bewapend waren en men had niet meer dan zcvcn-cn-negcnlif/ man, om al die stukken te bedienen. Steeds te vergeefs werd herhaaldelijk door de autoriteit in Indië over de geheel onvoldoende toezending van Kuropecschc troepen geklaagd.
lutusschen was Hijklof van (ioens door gouveriunir-generaal Speel-
man opgevolgd; evenzeer een man, die in alle betrekkingen, welke hij vervuld had, zouzeer had uitgeblonken dat men do schoonste verwachtingen van hem als landvoogd koesterde; die verwachtingen zijn echter niet vervuld. Gelukkig had hij tot directeur-generaal van den handel du Uois, een man van ongewone administratieve bekwaamheden; anders zou het er treurig hebben uitgezien hij alle bezwaren, die zich weldra weer zouden voordoen; want Speelman voerde zelf even weinig uit als zijn voorganger. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in het ongeregeld leven dat hij leidde, 'tgeen hem wel niet belette om een dapper en doortastend krijgsman te zijn, doch hem voor de gewichtige betrekking van gouverneur-generaal minder geschikt maakte.
in liet rijk van liantam brak een binnenlandsche oorlog uit, die de Compagnie dwong, om tusschenbeide te komen; het gevolg hiervan weer was, dat haar invloed ook in Bantam belangrijk werd uitgebreid.
Sultan Agoeng namelijk had afstand van don troon gedaan, ten bate van zijn zoon Abdoe'lhahar Abdoe'lkahar, algemeen bekend onder den naam van sultan Hadji (do pelyrhn; een naam, dien hij bekwam wegens een pelgrimstocht naar Mekka). Er ontstonden aldra oneenigheden tusschen den afgetreden sultan en diens zoon, welke laatste niet wilde gedoogen, dat zijn vader invloed op den gang van zaken bleef uitoefenen; daarom besloot sultan Agoeng, zijn zoon van den troon vervallen te verklaren. Sultan Hadji weigerde, hieraan te voldoen en werd daarom in de hoofdstad van zijn rijk aangevallen door zijn vader, die nog altijd veel aanhangers in het Rijk telde en spoedig een leger verzameld had. liet was hoofdzakelijk ()[) aanstoken dor Engelschen, die een factorij te I3antam gebouwd hadden, dat Agoeng pogingen in 't werk stelde, om zich zeiven weer de kroon op het hoofd te plaatsen.
(iesteund door Engelschen en Denen, bracht Agoeng den sultan thans zeer in het nauw; deze kon aan het aanzienlijk leger, sterk
110
50,000 man, niet het liuofd bieden, trok zich terug in een sterkte, die door een Hollander voor hem gebouwd was, en riep dringend de hulp der Compagnie in.
Aan dit verzoek werd gehour gegeven en de oude sultan was op zijne beurt genoodzaakt, zich in Tirtajasa te verschansen, nadat Tak mot de troepen der Compagnie de belegeraars verjaagd had. Hij werd hier door Tak belegerd en moest zich onderwerpen.
De opstand was alzoo onderdrukt. Hadji, verwoed en dorstende naar wraak, wilde alle Kngolschen laten dooden; met moeite werd dit verijdeld. Hun werd het verblijf in Hantam ontzegd, zoomede aan de Denen. Op vele Rijksgrooteu, die den ouden sultan gesteund hadden, koelde hij evenwel zijne woede, en niet tevreden met het vergoten bloed, bedreigde hij ook liet leven zijns vaders; de Neder-landsche bevelhebber redde dit, door Agoenggevankelijk naar Hatavia Ie zenden, alwaar hij iu 1095, in het kasteel gekerkerd, overleed.
Sultan Hadji, dankbaar voor 't geen de Compagnie ten zijnen behoeve gedaan had, stond haar bij traetaat van 17 April 1084 verscheidene belangrijke voordeeion toe; hij verbond zich, een oorlogschatting van 000,000 rijksdaalders te betalen, en tot tijd en wijle (lat die schuld verelï'eud zou zijn , verkreeg de Compagnie den alleenhandel in peper eu katoenen kleedjes in Bantam, Lampong en Silebar, alsmede eenige uitbreiding van grondgebied; zelfs bekwam zij de vergunning, om aan de monding van de Tjil nindan een fort te bouwen, dat werkelijk dooi' Rembout van Hoogstraten werd gemaakl en ter eere van den gouverneur-generaal den naam »Speelwijkquot; ontving.
De Engelschen waren natuurlijk zeer ontsticht over de wending, die de zaken genomen hadden; op aandringen van de ijverige Kngelsche Compagnie eischte koning Karei 11 van de Staten-(leneraal voldoening en de verhouding word zoo gespannen , dat men niet anders verwachtte of de oorlog zou weer uitbarsten; in Indië bracht men reeds een aanzienlijke vloot bijeen.
120
Maar een nieuwe oorlog was voor Engeland thans niet ge-wensclit en ilc Kngelschen vergonocgden zich, met zicli op de westkust van Sumatra te vestigen en o. a. liatang Kapap in bezit te nemen, hoewel dit sedert l()(i7 in ijezit van tie Nederlandsche Compagnie was geweest.
Ileeds in Januari 108was gouverneur-generaal S[)eelman overleden; ditrnaal benoenule de Raad van ludië een der jongste leden, .loiiannes Camphuis, tot gouverneur-generaal, ol'schoon hij bij zijne medeleden niet eig bemind was en dan ook spoedig in conllict met den llaad kwam. De Kamer van Zeventienen handhaafde hem evenwel.
Het bestuur van Camphuis, te Haarlem geboren en dooi'stemming verkozen, verschilde zeer met dat zijner voorgangers. Zijne regeering was meer rustig en vredelievend; dit was ten deele een gevolg vuu zijne voorliefde voor beschaving. Zelfvan literarische bekwaamheid, moedigde hij ook anderen in dit opzicht aan, en onderzijn bestuur werden de werken van Nieuholl' en de Graaf geschreven.
Als geschiedkundige maakte hij eenigen naam door zijn werk vSlicliliii;) van Balaviaquot;, ecu werk, dat Titus Livius gaarne met zijn naam zou geteekend hebben, zooals ünno Zwier van Haren getuigde. He regeering van Camphuis is uit oen krijgskundig oogpunt niet zoo bijzonder belangrijk geweest. In de Moliikken, tot hiertoe het brandpunt van den opstand, heerschte een gewenschto rust; ook op Ceylon had Soeria Maharadja, die den ouden Radja Shiga opgevolgd was, van zijn vader op diens sterfbed den raad ontvangen om een goede verstandhouding met de Compagnie te onderhouden. Daar de jonge vorst daaraan gehoor gaf, brak ook aldaar een tijdperk van rust aan.
Op Java zelf bleef over 't algemeen do orde bewaard; de vorsten van Bantam cn Mataram waren machteloos en trachtten liunne landen, na den aanhoudenden burgeroorlog, tot bloei te brengen.
Toch ontstonden te Mataram weer binnenlandsche onlusten, cn op nienw werd dc hulp der Compagnie ingeroepen; maar men weigerde te
121
Batavia, aan die roepstem gehoor te geven. Daarentegen moest men in Djambi tusschen beide komen, daar de vorst de liulp der Com-pagnie behoelde, om zicii tegen zijn oproerigen broeder op den troon te handliaven. Met liet Maleische rijk werden verdragen gesloten, waarbij aan de Compagnie de alleenhandel werd toegestaan; de uitvoering ging met moeielijkheid gepaard.
De bewindhebbers waren over (lamp hu is zeer tevreden, olscboon de administratie over de West van Indië huns inziens veel te wenschen overliet, zoodat op hun aandrang de kantoren op Ceylon en inüost-Indië door ambtenaren (kommissaris-visiteur) werden bezocht, en daar dit niet hielp, zonden zij zeiven een kommissaris-generaal uit, waartoe van Rheede tot Diakestein benoemd werd. Ook deze bezocht nu Ceylon en üost-lndië, maakte daar ingrijpende hei'voi-mingen, verplaatste of' ontsloeg vele ambtenaren en wekte de grootste ontevredenheid op. in 108(3 aangekomen, overleed hij reeds in 1091 , en de bewindhebbers maakten van deze gelegenheid gebruik, om die betrekking op te helï'en.
De gezondheid van den gouverneur-generaal liet veel te wenschen over en daarom verzocht hij zijn ontslag; in het jaar 1091 werd bem dit verleend en hij droeg zijn gewichtige betrekking over aan Willem van üutshoorn. Camphuis bloei' te Batavia, waar hij eonige jaren later op zijn buitenverblijf overleed.
Onder het bewind van van Outshoorn verkeerde Indië niet minder dan onder de regeering van zijn voorganger in een bloeienden toestand; in 1035 te Larike op Amboina geboren, was hij te Batavia tol verschillende betrekkingen en eindelijk tot die van directeur-generaal geroepen.
liet was voortdurend in Indië overal rustig, alleen Celebes uitgezonderd, waar de verschillende Staten nog al eens met elkander overhoop lagen.
In 1093 maakte Laurens Pit zich meester van Pondicliery, op de kust van Koromandel gelegen. Met een vloot daarheen gestevend
zijnde, bracht hij 2000 man en oen aanzienlijke artillerie aan land en wist l'oiulichery, hoe dapper de bezetting zich verdedigde, tot de overgave te dwingen. Maar in 1007, l)ij gelegenheid van den vrede te Hijs wijk , kregen de Fransdien die positie terug, tegen vergoeding van de kosten, die de Compagnie tot het versterken daarvan ge-gemaakt had.
Toch was, niettegenstaande den hloei en de uitwendige teekenen van macht, het bestuur der Compagnie niet zoo doortastend als het geweest was. Men begon minder krachtig te werk te gaan, was steeds geneigd tot transigeeren en gaf zelfs de veroveringen \an Speelman up Celebes prijs, alleen om dei- lieven vredes wille. Niet uitsluitend op staatkundig gebied, ook in het inwendig bestuur, zelfs in de rechtspleging was die verllauwing op te merken en liet reeds haar invloed gelden.
En nog altijd bleef de Compagnie in haar onhoudbaar stelsel van alleenhandel volharden en deinsde voor geen geweld terug, om een te aanzienlijke cultuur op Amboina en andere eilanden tegen te gaan. De middelen, die zij liet aanwenden om dat doel te bereiken, waren beneden alles, en even vernederend voor hen die de bevelen gaven, als voor hen die ze uitvoerden.
Een groote ramp was Batavia beschoren. De stad werd zwaar geteisterd door de aardbeving inden nacht van 4 op 5 Januari 1090; behalve de schade, door de hevige schokken aangericht, was die aardbeving noodlottig door hare gevolgen. Door de aardbeving trail de Tjiliwong, de rivier die over de geheele lengte door de hoofdstad van Neêrl.-lndië stroomt, buiten hare boorden; de grachten geraakten vol slib en sedert dien tijd ontwikkelden zich bij laag water schadelijke uitwasemingen, die de stad ongezond maakten. Er ontstonden voorts moerassen, waarvan de miasmen do atmospheer bezwangerden en gevaarlijk maakten.
Van af dien tijd dagteekent de emigratie van uit het oude Ikvavia naar het tegenwoordige; er verhieven zich uiterst schilderachtige
123
villa's, do eerie nog mooier ilan de ander, en zoo verrees langzamer-hand een nieuw Hatavia in de onmiddoliijke nabijheid van Ik1! oude.
Intusschen was het iioofdkantoor dor Compagnie van Japara naar Samarang overgebracht. Ook begon men kolïie to planten, in 't eerst bij wijze van proefneming.
De gang van zaken echter kon do Kamer van Zeventienen niet behagen ; vooral beviel haar niet hot huwelijk der dochter van den gouver-neur-genoraal mot don directeur-generaal van Hoorn, waardoor oen soort lamilie-regeering ontstond, on in Holland wist men bij ondervinding, hoe nadeolig dio moest werken.
Het gevolg van een en ander was, dat van üutshooru ontslagen werd on de teugels van hel bewind aan zijn schoonzoon Johun van Hoorn moest overgeven, hetgeen oorst don 2lt;S Juli 1707 plaats had, daar deze eerst weigerde om de hooge betrekking aan te nemen en zelfs als directeur-generaal zijn ontslag gevraagd had.
In Juli IViH kwam de ol'licioelo benoeming van den gouvernour-generaal van Hoorn aan en deze aanvaardde het bewind, nadat de Kamer er in toegestemd had, dat or vier buitengewone Radon van Indië benoemd werden. Van Üutshoorn bleel'te Batavia en overleed zestien jaar later op zijn buitengoed.
De toestand was onder de regeering van v. Hoorn meer oorlogzuchtig dan onder de rogoering van zijn voorganger; de onlusten begonnen mot het vermoorden van kapitein Tak. Men zal zich herinneren, dat die beticht werd van diefstal; hij zou namelijk uit do kroon van Módjópahit den kostbaarsten diamant gestolen hebben, hetgeen de Soesoehoenan hem niet kon vergeven. Met goedvinden van dien vorst, vermoordde een zekere Soerapati, een Balinees die vroeger in dienst van de Compagnie geweest was, kapitein Tak en vier andere Hollandsche officieren, waarna zijne uitlevering door' den gouverneur-generaal geëischt word; de keizer weigerde daaraan gevolg te geven, maar omkleedde die weigering zoodanig, dat men ei' vrede moe kon hebben.
Soerapati kroeg weldra ongenoegen met den Soesoehoenan, begal' zich naar liet oosten van Java, en wist zich daar een rijk te scheppen, dat een geruinien tijd bleel' bestaan; althans do Soesoehoeuan was verplicht, hem to erkennen.
Van meer ernstigen aard waren de burger-oorlogen, die Java teisterden na den dood van Amangkoerat, die in ITOii overleden was en opgevolgd werd door zijn zoon Mangkoorat Mas, een ondeugend, wreed vorst, die daarbij de Compagnie zeer vijandig gezind was. Ter nauwernood had hij den gouverneur-generaal de ol'licieele mededoeling van zijne troonsbeklimming gedaan u(' zijn oom l'oeger zond een gezantschap naar Katavia, om hetzelfde te doen en de hulp der Compagnie in te roepen. Hoezeer ook dooi' verschillende overwegende redenen daartoe gebracht — men zegt zelfs uit wraak omdat kapitein Tak vermoord was—, begai' derogeering van Batavia zich nu op gewaagd terrein; zij erkende de rechten van don opstandeling en weigerde, dio van den wettigen opvolger te erkennnen.
De Soesoehoenan, besloten om zich op don troon te handhaven, bracht een leger van 40,000 man bijeen; maar de Compagnie had reeds troepen naar Demak gezonden onder bevel van generaal Govert Knol, welke zich van Demak meester maakte en liet vijandelijk leger bij Peterongan geheel versloeg. Daarmede liep de veldtocht ten einde; doch de uitslag was niet beslissend geweest, waarom de vijandelijkheden het volgend jaar hervat werden.
lierman de Wilde rukte nu in September' 1705 naar Kartasoera op; de Soesoehoenan had zijne strijdmacht in de nabijheid van Oengaran geconcentreerd, namelijk 30.000 man. De stad zelve was bewapend met ruim 500 vuurmonden en hadde een hardnekkigen tegenstand kunnen bieden, wanneer er niet verraad in 't spel was geweest; de Indische bevelhebber Djajadiningrat heulde echter met den nieuwen sultan, gal de belangrijkste positién zonder slag ol stoot over, en zoo kou de Wilde, zonder noemonswaardigen tegen-
125
stand to onlmootcn, tot Kartasoera voortrukken. Do rorhtmatige Soosoo-liocnan moest lt;]o vlucht nemen en do pangoran Poeger word, onder do bescherming van do Oost-lndischo Compagnie, tot keizer van Mataram geproclamoerd, waarvan hij onder don naam van Soesoo-lioenan Pakoe lioowono T don troon beklom. Op do gewone wijze werd nu oen tractaat met hom gesloten ; want de Compagnie had dit alles niet voor niets gedaan! HIJ deed afstand van verschoidone landen, o. a. van do regentschappen Soomanap en Pamakassan op Madoera, en van Samarang.
Do nog openstaande schuld word door de Compagnie kwijt go-scholdon; zij zelve zou geen tollen botalon, maar do Soosoohoonan mocht drie ten honderd, on meer, van zijno onderdanen hoiïen. Do Soosoohoonan zou do Compagnie de nood ige rijst leveren ; ook mocht zij overal naar verkiezing factorion houwen. En tevens verbond do Soosoohoonan zich bij acte van li October 1705 om voor de bozot-ting, dio blijven zou, soldij te betalen en haar van het noodigo to voorzien.
Do Wilde koerde nu naar Batavia terug; doch hot Opperbestuur, dat don toestand nog niet vertrouwde, zond Govert Knol, die in 170(1 hot bevel over hot leger aanvaardde, naar Soorapati, om dien tot rodon te brongen, nadat hij al twintig Jaar lang in Malang en Pasoerooan geregeerd had. Knol zocht do strijdmacht van Soorapati op, welke zich in Panangoenan bevond, waar hot weldra tot oen treilen kwam. Kapitein van P.overon was in oen nadeelig gevecht met don vijand gewikkeld, waartoe hij zich onvoorzichtig had laten verlokken; gelukkig kwam generaal Knol hom ontzetten, nadat do troepen van v. Beveron reeds tweemaal waren teruggeslagen ; zij waren zoor in hot nauw gebracht, want bet was een gevecht van man tegen man. In dien wanhopigen strijd togen de geduchte overmacht gaf de Ambonoescho luitenant Nioroboolak met zijn zoon oen bewijs van waren krijgs-mansgeost. Op hot punt van te worden omsingeld on voor do vor-plottoronde overmacht to zwichten , gaf hij zijn zoon den raad om
zirli door den vijand lieon lo slaan , ten einde zijn leven te redden en dit voor den dienst der Compagnie te bewaren; hij zelf' kon het niet met zijn gevoel overeen brengen, om voor de overmacht te wijken. De moedige zoon weigerde te gehoorzamen; op nieuw wierpen zij zich in het gedrang; iedere slag, dien zij toebrachten, was doodelijk; met do kracht der wanhoop verweerden zij zich tegen hunne aanvallers, maar nauw was de oen geveld, of anderen stonden in de plaats. Nog verzwakte hun arm niet; de een na den ander beet in het zand... maar ten laatste zouden zij voor de overmacht moeten bezwijken. Die mannen vochten niet om hun leven; zij streden voor hunne eer.
Omringd door vijanden, ingesloten dooi' een engeren kring van verslagenen, stortten zij eindelijk neder, op hunne beurt doodelijk getrolTen. Veertien dooden vond men rondom het lijk van den zoon, tien waren er gevallen door de hand van den vader.
Den Hi October werd Bangil, waar Soerapati verblijf hield, door onze troepen aangevallen en genomen; van Beveren moet bij die gelegenheid wonderen van dapperheid hebben verricht. Hij was de eerste, die de borstwering beklom en, hoewel hij een lanssteek ontvangen had, de Nederlandsche vlag op den wal plantte. Soerapati werd door een stuk van een granaat getroffen en overleed kort daarna aan de gevolgen van die wonde. De opstand was dan ook I hier zoo goed als ten onder gebracht, want de pangeran adipati-anom was, door het gros zijne troepen verlaten, machteloos. Mot een enkelen slag was voor goed een einde aan de zaak gemaakt, maar op 011-verkiaarbare wijze vond Gerard Knol het verkieselijk, op zi jne lauweren te gaan rusten. Zonder de behaalde voordeelen te vervolgen, gaf hij ze juist weer prijs, maakte een einde aan den veldtocht en betrok de winterkwartieren te Soerahaya.
Dit deed' den pangeran moed vatten, die Pasoeroean weer in bezit nam, beter versterkte en zelfs met zijne troepen tot voor Soerahaya kwam. De gouverneur-generaal, verontwaardigd over deze
127
onverantwoordelijke haiulehvijzc van Knol, liet hem dadelijk als opperbevelhebber vervangen door do Wilde.
Evenzeer als van He veren zijn onvoorzichtigheid weer goed gemaakt had dooi' oen glansrijk wapenfeit, zoo besloot ook Knol, om de begane fout te herstellen, Ifij viel met al do troepen, waarover hij nog te beschikken had, Panangoengan aan, waar do pangeran zich inmiddels ter dege versterkt had. Niet dan nadat wonderen van dapperheid verricht waren, viel deze sterkte de onzen weer in handen; een punt, dat hij onder geen voorwendsel had mogen prijs geven. De begane fout was echter hersteld en hij had zich gezuiverd van de blaam, die op hem kleefde. Knol werd nu liet gebergte ingezonden, om zich van den pangeran meester te maken, liet gelukte hem, met den vluchteling onderhandelingen aan te knoopen, waarbij f j ' hij op eigen verantwoording den pangeran volledige vergilïenis be-loofde en tevens hem een district beloofde, waarover hij — eigenlijk de weltiye sultan van Mataram — onder toezicht van de Com-1 pagnio zou regeeren. Hierop vertrouwende, gaf hij zieh over en Knol ƒ voerde hem naar Soerabaya, waar hij den pangeran ten overstaan van den krijgsraad een vergiffenisbrief ter hand stelde, liet zou echter spoedig blijken, dat hij zijne macht te buiten was gegaan.
De Wilde had zich het bezit van Pasoeroean verzekerd, door drie~v schansen to bezetten; namelijk aan de Kalianjer, bij Gombong en bij Pasoeroean. Hij liet zich echter dooi* zijne grampschap zoo vervoeren, dat bij het gebeente van Soerapati en andere gesneuvelde rebellen liet opgraven, verbranden en do asch in zee werpen; een j volmaakt noodelooze onmenschelijkheid , waardoor hij een smet op zijn overigens glorierijken naam heeft geworpen. Naar I'atavia teruggekeerd, overleed hij weldra aan de gevolgen van de inspanning, die deze expeditie hem afgevergd had.
De pangeran was inmiddels naar Batavia gevoerd, en zag zich in f zijne verwachtingen deerlijk teleurgesteld; hij word als gevangene J behandeld en moest vernemen, dat men de overeenkomst, die Knol
met hein had uaiigcïgaan, woigerde te bekrachtigen. Hij werd naar Ceylon gezonden, waar het gouvernement voor liet onderhoud van hem en de zijnen zorg droeg.
Nadat Knol de laatste aanhangers van den onttroonden vorst uit eengedreven had, was de rust hersteld; wel poogden de zonen van Soerapati weer in opstand te komen, maar hun verzet was niet van ernstigen aard. Aan dien bloedigen oorlog, bekend onder den naam van «eersten Javaanscben sucsessie-oorlogquot;, waarin de Compagnie zich nooit bad moeten mengen, was alzoo een eind gekomen.
Ook bier mag men de gedragingen van hot Opperbestuur niet goedkeuren, liet moebte dooi' de belangen der Compagnie geleid worden, dit neemt niet weg dat bet een vorst, dien de troon van rechtswege toekwam, zijn rechten ontnam, hem bij zijn zeer begrijpelijk verzet als rebel beschouwde, te vuur en te zwaard vervolgde en ten laatste, om de kroon op dit onwaardig werk te zetten, weigerde om de voorwaarden goed te keuren, die de ongelukkige bedongen had, toen hij zich aan den llollandschen bevelhebber overgaf.
En toen de schoonmoeder van den onttroonden vorst tegenwoordig was in de audiëntiezaal van den gouverneur-generaal, waardepan-geran zijn kroon voor de voeten van den landvoogd moest neerleggen, toen beeft zij hem dit alles verweten — en bij moest zwijgen!
bi plaats van hot grondgebied, dat bij verzocht als compensatie voor de landen, die men hem wederrechtelijk en door wapengeweld ontnomen bad, wees men hem een verbanningsoord aan. — Do | staatkunde beeft hare eischen; maar zij mag niet Ic zeer met recht \ en billijkheid den spot drijven, want dan brengt men bet zoo ver, dat de overwinnaar voor den overwonnene de oogen moet neerslaan en de geschiedenis onverbiddelijk in baar oordeel moet zijn.
De Compagnie zag desniettemin overal hare wapenen zegevieren en maakte goede zaken, zoodat bij een verstandig beheer baar toekomst schooner dan ooit te voren hadde kunnen zijn. Maar de bewind-
1 c2()
liebbers waren oen miiidci' goodon wog ingeslagen, die vroeg of laat tol verkeerde uitkomsten moest leiden.
Even als in 1072, bracht do oorlog, die in 1089 uitbarstte, de Staten-Generaal in groote geldverlegenheid en er werd weer een beroep gedaan op de rijke Compagnie. In liet jaar 100;} had men haar voorgesteld om, in te gaan met het jaar 170(1, het octrooi voor 2.quot;) jaar te verlengen, waarvoor de Compagnie een som van drie rnillioen zou betalen, dat den bewindhebbers wel wat veel voorkwam. Langdurige onderhandelingen werden daarover gevoerd; de Compagnie was niet ongenegen om die aanzienlijke som te betalen, maar wilde haar octrooi voor minstens 40 jaar verlengd hebben. Don Maart 1000 werd de overeenkomst op die voorwaarden gesloten; de Compagnie moest de drie millioen in drie jaai lijksche termijnen betalen en daartoe 'jeld opnemen, dat zij tegen percent verkreeg, daar men een blind vertrouwen in haar had en het plaatsen van dat geld als een voordeelige en zekere ge ld be 1 eggi n g beschouwde.
liet gevolg van dezen maatregel was, dat de schuldenlast, die reeds drukkend was, nu niet minder dan elf millioen gulden bedroeg; dat was ongeveer het dubbele van bet inlegkapitaal. Men hleel leenen , kon dientengevolge groote nitdeelingen doen, en wist alzoo het krediet van de Compagnie steeds te doen toenemen ; maar men liad baar up een gevaailijken weg gevoerd, die haar — trots haar uilwendigen bloei — ten laatste onherroepelijk ten verderve zon voeren.
NKDEUI.ANDSCII-INDIH, VAN MKT KI NUK VAN IIKN KKKSTK.N ,I A VA ANSC IIKN SUCCESSIK-OOIU.OU TÓT AAN ItK ONDKUWEHI'INO VAN MAS SAID.
liet bestuur van den gouverneur-generaal van Hoorn is voor-
deelig voor de Compagnie geweest, en dit hadde nog meer het geval
9
i 30
kunnen /ijn, wanneoi' de bewindhebbers meer naar /ijii raad ge luisterd luidden. Ilij had voorgesteld om de inlandsche kooplieden meer vrijheid te verleenen en tevens, dat tot meerdere kolonisatie zou worden overgegaan. Tegen het eerste werd geen bezwaar gemaakt; maar tot het laatste was ineu in het moederland niet te bewegen.
Aanvankelijk had van Hoorn meermalen onaangenaamheden gehad met don directeur-generaal van Riebeek; doch toon diens dochter met den gouverneur-generaal in 't huwelijk trad, werd de ver-standbouding beter. Evenmin als onder zijn voorganger, waren de bewindhebbers met die echtverbintenis ingenomen en dit was de roden dat toen van Hoorn zijn ontslag gevraagd had, men hem dit zonder aarzelen toestond. In Maart 1708 namelijk werd hem een eervol ontslag verleend en Abraham van Riebeek in zijne plaats benoemd. Van Hoorn vertrok naar Nederland, maar overleed kort na zijne aankomst.
Van Riebeek, de zoon van den stichter der Kaap-kolonie, heeft niet lang de betrekking van gouverneur-generaal vervuld; dit was te betreuren, daar zijn bestuur heilzaam bleek te zijn. Persoonlijk onderzocht hij de bergstreken ten zuiden van Batavia en liet een weg aanleggen tot aan den uithoek van Java; maar de vermoeienis en do ongemakken van de reis bezorgden hem eene ziekte, die hem ten grave sleepte.
Onder zijne regeering was Celebes hot tooneel van opstand en onlusten; de Compagnie koos partij voor den Koning van Boni tegen Coa en zond eerslgenoemden drie compagniën met eenig geschut, zonder zich echter met deze burgeroorlogen verder in te laten. Merkwaardig was zijn kortstondig bestuur nog, doordat de kol'lie-cultunr op Java een belangrijke uitbreiding onderging, zoodat in 1712, dat is een jaar voor zijn dood, de eerste Java-kofïie te Amsterdam op de markt kwam. De kolfieteelt was weldra zoozeer toegenomen, dat ook hier volgens het oude systeem, waarmede
lt;lo Compagnie liever te gronde is gegaan dan liet te laten varen -de overtollige planten werden uitgeroeid.
De opvolger van v. Riebeek was niet de directeur-generaal Douglas, maar Cliristolïel van Swol; do Kamer van Zeventienen vereenigde zich met die keuze, maar zond toch eene aansclirijving, waarbij zij haar verlangen kenbaar maakte, dat een gouverneur-genei'aal zooveel doenlijk door den directeur-generaal moest worden opgevolgd.
In 171^2 was Pasoeroean weer in opstand gekomen; ook op de kust van Malabar was ongenoegen ontstaan. De kommandant aldaar, Barend Ketel, bad op eigen gezag een fort gebouwd en werd aangevallen door den Zamorin van Kalikoet. Ketel werd door den gouverneur-generaal naar Batavia ontboden, om zich te verantwoorden; desniettegenstaande werden 1500 man uitgezonden onder bevel van Bakker, die het leger van den Zamorin versloeg en den vrede herstelde (1718).
Van meer gewicht werd do oorlog in het oosten van Java, waar een geringe aanleiding voldoende was om een nieuwe uitbarsting ie veroorzaken. De vorst van Madoera had zich verbonden mot de insnr-genten, welke in die streek weer het hoofd opstaken. Zij hoopten in troebel water te visschon en Pamakassan en Soomanap to veroveren ; doch door de regeering werden onmiddellijk troepen naar Madoera en Soerabaya gezonden, onder bevel van Gobius en de Chavonnes, die de benden van den prins van Madoera verstrooiden, Mij sneuvelde en het land werd van vijanden gezuiverd. Men meende nu dat de rust hersteld zou zijn; doch weldra stierf Pakoe Boewono I on nu ontstonden nieuwe moeielijkheden.
De werkzame gouverneur-generaal was, wellicht tengevolge van te groote inspanning, ziek geworden en overleden (1718). Ook ditmaal voldeed de Baad van Indië niet aan hot verlangen van de bewindhebbers en koos niet den directeur-generaal, doch Hendrik Zwaardekroon, een kundig en verstandig man, die reeds een eervolle loophaan achter zich had, maar ongenegen was om de
9*
moeielijke taak te aanvaarden, dio men liem op de sclioutlers wilde laden; eerst toen men hem voor de derde maal daartoe liad aangezocht, liet hij zich de eervolle benoeming welgevallen.
Onder het bestuur van v. Swol heeft de handel zeer gebloeid; hij heeft de belangen van de Compagnie met nauwgezetheid behartigd, maar berokkende haar toch een groote schade, doordat hij in overleg met den Haad van Indië eigendunkelijk den prijs van de thee verminderde, wijl do groote aanvoer in Europa aldaar den marktprijs zeer deed dalen. Meenende de Compagnie hierdoor te bevoordeelen, werd juist het tegenovergestelde bereikt; de Chineezen te Batavia moesten wel toegeven, maar — het volgend jaar kwam er geen enkele, en toen kon men in 't geheel geen thee konpen. Het mocht den opvolger van v. Swol gelukken, de Chineezen te bewegen om terug te komen.
He Soesoehoenan Pakoe Boewono I was in 17!!» opgevolgd door zijn oudsten zoon Mangkoerat 11; de troon werd hem betwist door twee van zijne broeders , en zijne regeering werd door een aanhoudenden burgeroorlog bemoeielijkt. Het gouvernement te üatavia handhaafde ditmaal den rechtmatigen vorst en zond admiraal Brinkman naar Kartasoera, die den oudsten der beide broeders noodzaakte naar Madioen te vluchten, en toen deze aldaar drie jaar later overleed, was de kracht van den opstand gebroken, zonder dat de Compagnie tot groote machtsontwikkeling genoodzaakt was geweest. Overal heerschten nu rust en vrede.
Onder de regeering van Zwaardekroon was Batavia aan oen groot gevaar blootgesteld. Een zekere Erberfeld beraamde een samenzwe-i 'mg, waarbij niet minder dan het vermoorden van den gouverneur-„encraal en alle Christenen beraamd werd, waarnamen do stad in bezit zou nemen. Eerst kort voor het oogenblik dat het plan tot uitvoering zou komen, bekwam Zwaardekroon er kennis van; de medeplichtigen werden gevangen genomen en S April IT'i'i werden de voornaamsten ter dood gebracht, bater ondergingen de overigen het-
133
zelfde lot, zoodat '(■!gt; menschen dien verrnetelen en schandelijken aanslag met den dood bootten. Den '•Ji''11 A[)i il werd een dankdag go-liouden.
Zwaardeki'oon wist, zooals wij reeds aanstipten, de liandelsbe-trekkingcn met Oliina te hervatten, moedigde hijzonder d(gt; koflieteelt op .lava aan en heheerde de uitgestrekte hezittingen, die aan /.ijn hoede waren toevertrouwd, met veel overleg. Hij verlangde evonwol naar rust en met goedvinden van de hewindhehhers droeg hij zijne betrekking over aan den directeur-generaal Matthijs de liaan, die vier jaar later overleed, zonder dat zijn bestuur zich door hijzondere gebeurtenissen kenmerkte. De rust, die op Java en elders heerschte, kwam de Compagnie zeer ten goede; meer dan vroeger nog werden zeer rijke ladingen naar het moederland gezonden en in die jaren bereikten de actiën der Indische Compagnie het hoogste, doorniets geëvenaarde, cijfer van 1080 percent.
Telkenmale werd in het buitenland concurrentie heproefd. zonder dal die veel te beduiden had. Nadat de zuidelijke Nederlanden in 1713 bij het einde van den Spaanschen successie-oorlog aan den Diutschen keizer waren afgestaan, gaf deze in hel jaar 18l!l een octrooi voor een nieuwe Oost-Indische Compagnie. Niet alleen do llollandsche Compagnie, ook de Staten-Generaai verklaarden zich heftig tegen deze mededingster en eischten, op grond van den vrede van Munster, waarbij de Schelde gesloten was, dat die Compagnie zon opgeheven worden, en zóó lang hielden zij aan, (ot-dat de Duitsche Keizer toegaf en haar voor 10 jaren schorste. Andere ondernemingen van dien aard in het buitenland mislukten evenzeer.
Verscheidene gouverneurs-generaal volgden elkander nu op, die1 allen slechts kortstondig regeerden. Op de liaan, een uitstekend man, die 1 Juni 1720 overleed, volgde Diederik Durven, die tei nauwernood drie jaar aan het bewind bleef en in 1732 teruggeroepen werd, daar men zeer ontevreden over zijn hestuur was;
134
vooral do Chineezen werden dooi' hom uitgezogen en bij hot mins to vcizet hadden omnonschclijke strafoefeningen plaats.
Zijn opvolger van Cloon overleed al in 1735 op diens buitengoed Molenvliet; meer bemind was Abraham Patras, die van gemeen soldaat tot de hoogste waardigheid opgeklommen, doch te oud geworden was om lang den zwaren last van de regeering te torschen; hij stierf den 3™ Mei 1737.
De regeering van den opvolger van Abraham Patras, tien directeur-generaal Adriaan Valckenier, heeft een treurige bekendheid verworven door den opstand der Chineezen en den afschuwelijken moord, welke dientengevolge op hen gepleegd is; een der nood-lottigste gebeurtenissen, waarvan de geschiedboeken van onze Üost-Indische bezittingen gewag maken.
Reeds vele eeuwen herwaarts moeten de Chineezen het eiland Java bezocht hebben; zeker is het, dat in 1440 een aantal Chineezen zich op Bantam vestigden, ten einde daar handel te drijven.
Toen de Compagnie in den Archipel kwam, vond zij bijna overal Chineezen, die zoowel op commercieel als op industrieel gebied ijverig bezig waren en wier aantal aanzienlijk vermeerderde, naarmate die gewesten in bloei toenamen. Vooral Batavia werd letterlijk door hen overzwermd, daar de groote rijkdom van die handelsplaats hun groote winsten beloofde. De toevloed was ieder jaar zoo groot geworden, dat de Indische regeering wel gedwongen was geweest, om beperkende bepalingen ten hunnen opzichte in 't leven te roepen. Zoo werd in het jaar 1727 door den gouverneur-generaal in overleg met den Raad van ludië gelast, dat ieder Chinees, die zich te Batavia ophield, een bewijs van vergunning moest hebben, door een der leden van den Raad geteekend, waarvoor een bedrag van twee rijksdaalders moest betaald worden; daarentegen werden de Chineezen, die geen middel van bestaan hadden, naar China opgezonden. Zwaardekroon maakte den toestand veel erger, door de emigratie der zonen van het llemelsche Rijk naar Batavia aan te
135
moedigen, /.oodal do ('liincc/.eii in grooten getale kwamen en daar zij niot allen middelen van bestaan koudon vinden, zich aan diel-stal en rooi' begonnen schuldig te maken.
Ongelukkig zag Valckenier geen kans, uni met beleid het kwaad te verhelpen, hoewel men in Batavia hot gevaar roods zag naderen en zoor boducht word voor do veiligheid van do stad on hare Enro-peesche bevolking. Hot was do Haad van Indiö Irnholl', die oen vor-staiuligen maatregel aanbeval, welke intusschon door do gohcol verkeerde uitvoering juist hot omgokeordo bewerkte. Er was namelijk besloten dat alle Chmoozen, die niet do vergunning haddon om zich te Batavia neer te zetten, zouden gearresteerd en naar ('eylon getransporteerd worden. Op de onhandigste wijze begon men die bepaling ton uitvooi te leggen; niet alleen anno, maar liefst ook rijke ('hineozen worden opgejaagd en mon dreigde hen naar Ceylon to zullen overbrengen, wanneer zij niet aanzienlijke sommen golds betaalden. Kon hot anders, dan dat do ('hineozen zich voreenigden, in verzot en weldra in algomocnen opstand kwamen 1 Een Chinees van hoogo geboorte stolde zich aan hot hoold tier rebellen, vor-oonigde de duizonden Chinoezen, dio overal verspreid waren, en trachtte in overeenstemming te handolon mot zijne landgonooton in Batavia, hoewel hot niet bewezen is, dat deze de hand gehad hebben in don opstand, die de hoofdstad van Neorlandsclidndic en zelfs onze Indischo bezittingen in groot gevaar bracht.
liet schijnt dat de gouverneur-generaal niet geweten hooft, hoe groot de gevaren waren, die do stad bedreigden; moer aannemelijk is hot, dat hij dit later aldus deed voorkomen. Hoe hot /.ij, do Europocscho bevolking dor stad word uit hare rust opgeschrikt door eone waarschuwing van drie luitenants dor Chinoezen, dat men op zijne hoede moest zijn (2G September 1710), en binnen enkele dagen kon men zich in do plannon der robollen niet moor bedriegen.
I hulde de gouverneur-generaal mot wat meer tact en minder onverschilligheid gehandeld, wellicht ware het gelukt, don storm
t3(gt;
nop; te bezweren; maar nu was het te laat. Van Imlioll en een der Raden van Indië werden mei troepen naar Tanabang gezonden en deden aan de huoldleiders dei'Cliineezen een briel'toekomen, waarin zij zich genegen verklaarden om te onderhandelen; maar zij ontvingen een uitdagend schrijven, dat even goed als een oorlogsverklaring was.
Den iS1» October begonnen de vijandelijkheden. Te Tanabang werden de ( 'hineezen door de troepen der Compagnie verjaagd; doch op andere punten bleven de opstandelingen in het voordeel en zelfs versloegen zij een detachement bij Üekassi en brachten allen om het leven. Dit bestond uit 50 Kuropeesche soldaten en eenige in-landsche troepen onder bevel van luitenant lienjamin Petzold en den vaandrig Willem Leunig; zij verdedigden zich tot het uiterste. Maar toen hun laatste patroon verschoten was, kwam het tot een gevecht met de blanke wapenen en zij werden letterlijk in stukken gehakt. Ilatavia werd van alle kanten ingesloten, en toen de rebellen dooi' de schans aan de monding der Tangeran en door Meester-Cornelis weiden tegengehouden , staken zij alle huizen in brand en plunderden en moordden, zoodat de bevolking van Batavia de schrik om 't harte sloeg.
De toestand was hachelijk. Men berekende, dat 50 a 00,000 ('hineezen Data via van buiten bedreigden, terwijl de Chineesche bevolking in de stad ongeveer 10,000 man groot was; die bevolking moest evenzeer in heil wang gehouden worden. Tegenover die overmacht kon de regcering niet meer dan '2000 man stellen. In 't geheel hadden zich kort te voren 80,000 ('hineezen in Datavia bevonden.
Valckenier liet zich in dien uitersten nood niet kennen als een bewindhebber, op wien men veel staat kon maken; van natuur despotisch en onhandelbaar, was hij er de man niet naar, om met onverschrokkenheid, maar tevens met beleid de gevaren onder de oogen te zien, en ware de llaad van Indië niet verstandiger ge-
woest, dan zou het eind der ongeregeldheden niet te voorzien zijn geweest. Hel is zeer begrijpelijk, dat de Enropeosciie bevolking de Chineezen, die zich binnen Batavia bevonden, van medeplichtigheid verdacht, en zoozeer werden deze in 't nauw gebracht, dat de regeering het noodzakelijk achtte, daar tegen een plakkaat uit te vaardigen. Doch harerzijds hield zij de ('hineosche bevolking scherp in het oog; onophoudelijk hadtien er huiszoekingen plaats en wanneer verborgen wapenen gevonden weiden, nam men de, schuldigen'in verzekerde bewaring. Toch moet gezegd worden, dat dit onderzoek betrekkelijk te weinig resultaten opleverde om te mogen aannemen, dat de Chineezen te liatavia het plan hadden, aan tien opstand deel te nemen. Maar een huiszoeking bij den kapitein dei' (Tiineezen Nihoekong gedaan, deed een aantal wapenen, munitie en zelfs een vaandel ontdekken — en nu kwam het snoode plan de angstige en verbitterde iMiropeesche bevolking afdoend bewezen voor! De lang onderdrukte haat togen de ('hineesche stadgonooten had hierdoor een nieuw voedsel bekomen en een algemeene paniek was het gevolg van die ontdekking.
Thans achtte men het oogenblik gekomen om de schutterij op te roepen, terwijl men tot den, altijd bedenkelijken^ maatregel overging om de lagere ambtenaren, de matrozen en een gedeelte van hel volk te wapenen. Dag en nacht doorkruisten patrouilles de straten van het door de ('hineezon bewoonde gedeelte der stad. en hel kon niet anders, of' er hadden ook in de stad kleine schermutselingen plaats, ofschoon men kan zeggen, dat de rust niet verstoord word. Kvonwel gaven do Chineesche ingezetenen wol cenige aanleiding tot wantrouwen, daar zij mot vrouw en kinderen de stad trachtten te verlaten, hetgeen hun verboden werd, terwijl tevens gevorderd word dat zij als naar gewoonte hunne schouwburgen (wayang's) opsloegen.
Woldra was hot wantrouwen zoo groot geworden, dat hun verboden werd, na zonsondergang hunne vensters te openen; zij mochton
138
in hunne woning vuur noch licht branden, liet was hun verboden op straat te komen, en do weerspannigen werden zonder vorm van proces doodgeschoten. Voorzeker luidde men die politie-verordeniugen } met minder wreedheid ton uitvoer kunnen leggen; maar de veiligheid eischte deze maatregelen gebiedend.
De toestand werd, zoowel binnen als buiten de stad, meer en meer onrustbarend; wel is waar was het onze troepen gehikt, de communicatie naar buiten te herstellen, maar reeds den 8,:l1 werd een aanval op de voorwerken van de stad beproefd.
Die aanval had onverwacht plaats; een detachement van het lort Zelandia werd door een dichten drom Chineezen aangegrepen, liet moest terugtrekken en nu volgde eensklaps een aanval op de l'orten llollandia en Zelandia, en tevens op de Diesterpoort, die gelukkig, schoon niet dan met de uiterste krachtsinspanning, werd afgeslagen. In den nacht van 8 op ü October waagden de rebellen een vernieuwden aanval; ook ditmaal werd die verijdeld en de nederlaag kwam hun op zware verliezen te staan.
Opmerkelijk is het, dat de Chineezen in de stad zich vreedzaam en rustig gedroegen; hoezeer zij met argus-oogen bespied werden, was het niet mogelijk, de minste beweging onder hen te constateeren. Wel onverklaarbaar is het dus, dat de gouverneur-generaal den volgenden dag (9 October) aan den Raad van Indië de vraag stelde, lol' de voorzichtigheid niet gebood, zich van alle Chineezen in de stad te ontdoen. Met verontwaardiging werd dit voorstel verworpen; van Imhoir stelde integendeel voor, om een proclamatie uit te vaardigen, waarbij de bevolking, zoowel Europeanen als Chineezen, tol kalmte werd aangemaand. Valckenier verzette zich hiertegen en wilde de Chineesche bevolking als rebellen behandeld hebben; doch van Imholl wist zijn plan door te drijven en de proclamatie werd uitgevaardigd. Maar het was reeds te laat! De verwoede aanvallen, door de opstandelingen op de stad beproefd en de mare, dat zij buiten Batavia alles verbrandden en vermoordden, had de gemoederen
130
te zeer in gisting gebracht om ze eenvoudig dooi' een proclamatie weer tot bedaren te brengen; daarbij stond de Europeescbe bevolking nu gewapend tegenover de ongewapende Chineezcn in de stad. Een kleinigheid zou voldoende zijn, om het smeulend vuur van haat en wantrouwen nieuw voedsel te geven.
Eensklaps ontstond er brand in verscheidene ('hineesclie huizen, en dit was, als ware liet, 't signaal voor een ontzettend drama, dat2 binnen de muren der hoofdstad van Insuiinde werd afgespeeld.
liet gemeen wierp zich op de vveerlooze Chineezcn; zonder genade werden zij opgejaagd en vermoord; vrouwen en kinderen deelden dat lot, en de verwoede hooi) richtte een bloedbad aan, waarvan de wederga in de geschiedenis nauwelijks is aan te wijzen.
))Mcu lic|) de deuren openquot;, zoo leest men in een der werken van dien tijd, «men sleurde de bewoners uit hunne huizen en ging zóó te werk, dat het bloed door de straten in de grachten en in de rivier stroomde. En een opmerkelijk feit is het: de menscben lieten zich, niettegenstaande hun aantal, zonder eenigen tegenstand te bieden, vermoorden als schapen ter slachtplaats. In die dagen vau algemceiie verwoedheid ontkwamen slechts zij, die op de daken gevlucht waren om te ontsnappen aan de vervolging der Europeanen; voor het meerendeel matrozen, die minder op moord dan op plundering belust waren.
Ook den volgenden dag duurde het moordtooneel voort; de verwoede hoop stak nog meer huizen in brand , alsof de brand nog al niet hevig genoeg woedde, liet was de troepen en schutterij ondoenlijk, om de orde te herstellen, en het vereischte de grootste inspanning om do pakhuizen der Compagnie te redden. Met wanhoop verdedigde de kapitein tier Chineezcn zich tegen zijn onverbiddelijke aanvallers; hij had een paar honderd landgenooten en slaven vei-eenigd en bood een hardnekkigen tegenstand, zoodat zijne woning formeel door de troepen belegerd moest woeden; zelfs waren vuurmonden hiertoe'benoodigd. Hij moest echter het onderspit delven;
140
doch aan die moedige verdediging had hij het te danken, dat hij niet in de handen van de woedende horden viel, maar door de troepen gevangen genomen en naar het kasteel gevoerd weid.
Den I I111 October had een algemecno plundering plaats. De verbrande huizen werden weggeruimd en de puinhoopen doorzocht; ^er waren niet minder dan zrs honderd huizen verbrand en ruim (tien duizend Chineezen waren wreedaardig vermoord. Tienduizend wecrlooze menschen, die uiets misdreven hadden, waren koelbloedig om het leven gebracht door een bloeddorstig gemeen dat, eenmaal losgelaten, niet meer in bedwang te houden was.
Wel treurig is het, dat zulke tooneelen een schaduw moeten werpen op ons geschiedverhaal, zoo rijk aan schoone li'agmcnten.
Wie is verantwoordelijk geweest voor die schandelijke buitensporigheden van het grauw I In tie eerste plaats Valekenier, die trouwens ter verantwoording is geroepen. Men vindt zeer uiteen-loopende lezingen van het gebeurde; de eene schrijver van dien tijd zegt, dat de Chineezen zeiven den brand in hunne woningen gestoken hebben, ten einde van de verwarring gebruik te maken om de Hollanders te vermoorden of te ontkomen; hun lijdelijke houding spreekt dit intusschen tegen. Een ander (du Ho is) was van oordeel, dat de moord op autorisatie van den Raad geschied is, die. bij een even gestrenge als onvermijdelijke ordonnantie gelastte, geen onkelen Chinees te sparen, met uitzondering van hunne vrouwen, slaven en kinderen.quot;
liet voorstel van Valekenier in de vergadering van den 0™ doet het niet onwaarschijnlijk voorkomen, dat de moordtooneelen met zijn goedvinden hebben plaats gehad. Althans, hij heeft niets gedaan, om zc tegen te gaan en gedoogde zelfs, dat de soldaten en matrozen aan de plundering deelnamen. Daarbij is bewezen, dat hij bevel gegeven heeft om allo Chineezen, die zich in de gevangenis bevon-jden, om 't leven te brengen; men schijnt eigendunkelijk die order ook op de zieken toegepast te hebben.
Nimmer to vorantwoordon is luit, wat ^oheiud is; maar bij het be-oordeelen iler treurige feiten mag niet uit liet oog verloren worden dat men te Batavia in een ullerliachelijksten toestand verkeerde dat lt;le stad ingesloten was on tot twee maal toe bestormd word, terwijl duizendon landgenooten van do aanvallers in de stad woonden en van de eerste gelegenheid de beste gebruik konden maken, om /icb in den strijd te mengen, on dan ware alles verloren geweest.
(ieheel is de sluier, die over die bloedige tafereelen bleef rusten, niet opgelicht; maar zooveel is uit do processtukken gebleken, dat Valekenier, die hot eerst het verfoeiolijke denkbeeld had opgevat, zijn plan ook hooft doorgedreven; namelijk in zooverre dat hij, toen het grauw eens tot oen uitbarsting was gekomen, niet de wilskracht of den moed hoeft gehad om aan do beestachtige wanordolijklieden paal en perk te stellen.
De laatste aanvallen dor rebellen, namelijk in don nacht van Oen ID October, waren ook gericht op het buskruitmagazijn; zij waren van dien aard geweest, dat men van een volgende bestorming het ergste vreesde en het besluit nam, om ruim .12000 pond kruid in 't water te werpen; aan dat voornemen werd 's morgens van den lO'ii gevolg gegeven.
Daar do opstandelingen hunne vijandelijkheden niet herliaalden. werd oen expeditie tegen hen ondernomen en het gelukte aan Hummel, om hen uit het westen van Batavia te verdrijven. Was na het einde van de slachting ten overvloede op hot hoofd van iederen Chinees oen prijs gesteld, langzamerhand begon men nil den zwijmel te ontwaken; er was genoog bloed vergoten...
Den '22ei1 werd een algemeone amnestie uitgevaardigd voor hen, die zich binnen eene maand kwamen onderwerpen ; deregen-moesson was inmiddels ingevallen en zoodoende kwamen velen zich aanmelden. Men duldde de Chineezen niet moer in do stad, maar wees hun een plek gronds daar buiten aan, thans nog bekend onderden naam, van «Chineescho kampong.quot; Men bleef te Batavia echter werkzaam, (
142
versterkte de toegangen naar de stad; doch er hadden geen vijandelijkheden meer plaats.
Valckenier, die moest bespeuren dat hij de publieke opinie tegen zich had, was zoo onbeschaamd om die nog te trotseeren; in een vergadering van den Kaad van Indië durfde hij den directeur-generaal van Imholï de schuld van hel gebeurde geven en beschuldigde hem, tie Haze en van Schinne, Kaden van Indië, dat zij zijne bevelen niet opgevolgd hadden; hij liet ze gevangen nemen en naar Holland opzenden.
Daar was men reeds bekend geworden met de gruwelen, die met goedvinden van den gouverneur-generaal bedreven waren. De Kamer van Zeventienen besloot de zaak in rechten te vervolgen en benoemde haar gevangene, den directeur-generaal van TmbolV, tot opvolger van Valckenier, die in staat van beschuldiging werd gesteld. De Kamer liet een schip voor den nieuwen gouverneur-generaal bouwen en noemde dit «de Herstellerquot;, opdat een ieder zou kunnen zien, hoe men alles wilde aanwenden om het gebeurde, dat in het moederland den diepsten indruk gemaakt had, te herstellen.
Valckenier, die reeds uit eigen beweging zijn betrekking overgedragen had aan Jan Thedens, Raad van Indië, en op weg naar Holland was, werd aan de Kaap de Goede Hoop gevangen genomen en naar Batavia terug gebracht, waar hij in dc Citadel
werd opgesloten.
Uit het gevoerde proces is do schuld van Valckenier overtuigend gebleken en het requisitoir van den 13 Maart 1744 eischte de stralTe des doods, ofschoon het vonnis nooit is uitgesproken en de dood van den beschuldigde een eind aan het langdurig proces maakte.
Bewezen is het, dat den 10eu October 500 ongelukkigen, die in de gevangenis of in hot hospitaal zich bevonden en onder de hoede van het gouvernement waren, vermoord zijn.
Het kon niet anders, ol'de Chineezen moesten, nadat het voor-
14;}
gevallene elders bekend geworden was, lot ongeregeldheden komen; zoo kwamen zij le Madjawa en l'ati in oproer en vermoordden de Europeanen, die hen in handen kwamen. Wel boden de inlandsche vorsten liunno hulp aan, om den opstand te onderdrukken; doch dit geschiedde slechts in naam. Veel te verheugd waren zij, dat er moeie-lijkbeden ontstonden; zij waren weinig te vertrouwen en hoopten in stilte, van den toestand partij te kunnen trekken.
De Chineezen, van hun kant, maakten van do gunstige gezindheid der Tavaanscbe vorsten gebruik; vooral de sultan van Bantam, naar spoedig bleek ook de Soesoehoenan zelf, spanden tegen het gouvernement samen.
De toestand werd hoogst gevaarlijk, toen sultan Pakoe Roewono li zich eensklaps tegen de onzen verklaarden, drie llollandsche officieren liet vermoorden , en zich van hot fort Kartasoera meester maakte. De Chineezen verzamelden zich thans en Samarang werd ingesloten, waarop de Raad dier stad, in zijn overdreven angst, la^jt gaf om ook | aldaar de Chineezen uit te roeien.
De regent van Madoera deed bot aanbod, de Compagnie te hulp te komen, mits men hem als vasal erkende; de llollandsche gezagvoerder Rartholomeus Visschor, dfo te Samarang bevel voerde, nam die hulp gretig aan.
Dit wekte de ontevredenheid van de regeering op en daarom werd hij vervangen door Abraham Uoos.
liet was dringend noodig, meer energiek op te treden; want do overmoed van do opstandelingen word zoo groot, dat zij do gemeenschap van Samarang met do zee trachtten af te snijden. Ook Demak, Rembang on onderscheidone andere plaatsen hadden het hard te verantwoorden en de opstand nam meer en meer onrustbarende proportion aan.
Hot Opperbestuur besefte, dat alle krachten moesten ingespannen worden, daar hot gezag der Compagnie op .lava groot gevaar liep; de berichton werden stcods ongunstiger, want een Javaansch leger had
/ich uaiigesloton bij de Cliineezen, die Samarang belegerden. De gezaghebber Hoos werd ontslagen en men daobt ei'aan, om een der Kaden van Indië naar het tooneel des oorlogs te zenden; maar het aanstaand vertrek van den gouverneur-generaal zoowel als van den directeur-generaal deed dit minder verkieselijk achten en daarom benoemde men den ontvanger-generaal Hugo Verijssel tot kommis-saris en zond hem met Johannes Theling, die hem als tweede kom-missaris toegevoegd was, naar Samarang.
Ook Verijssel. die bij zijn aankomst ondervond dat de belegerde stad werkelijk in gevaarlijken toestand verkeerde, achtte bet ondoenlijk, aanvallenderwijze te werk te gaan, daar de krijgsraad dit ontraadde; maar men drukte te l'atavia liet verlangen uit, dat met meer doortastendheid zou worden gehandeld.
De vijand zou den T1» November een aanval ondernemen; dit was echter uitgelekt en men besloot hom vóór te zijn. Onverwacht werd hij aangegrepen en verdreven uit de belegeringswerken, die door hem waren opgeworpen.
Het schijnt, dat die gunstige uitslag den moed der Hollandsche bezetting verlevendigde; want de aanval werd herhaald, de Clii-neezen en hun bondgenooten werden op alle punten teruggeslagen of verjaagd, en eindelijk koos de vijand overal de vlucht, zijn geheele artillerie, uit 200 kanonnen bestaande, achterlatende.
De Soesoehoenan begon nu bevreesd te worden; tevens vertrouwde hij de Cbineezen niet, en dus veranderde hij van batterij. Hij liet het voorkomen, alsof zijn Rijksbestierder schuldig was aan het verraad tegenover de Compagnie en op eigen gezag gehandeld had. De tractaten werden vernieuwd en de regeering, gelukkig met de oplossing, die de netelige zaak bekwam, haastte zich, zijne vriendscliaps-betuigingen voor goede munt aan te nemen en een nieuwe overeenkomst te sluiten, waarbij aan de Compagnie Madoera, de kust van Soerabaya, alsmede de districten van l'alambangan, liembang, Japara en Samarang werden afgestaan (II Nov. 1743).
145
Tol vicTin^ van do overwinning to Saniai'iin^ wcü'd te Hatavia oen dank- en boilodag gehouden ('JU November). 'J'ocIj was de rust nog volstrekt niet hersteld, al was het dreigendste gevaar afgewend; tie Chineezen bleven in liet volgend jaar zich in de omstreken van Samarang, Demak en andere plaatsen ophouden, maakten die landstreken onveilig, en toen de Soesoehoenan ten laatste als bondgenoot der Compagnie handelend optrad en een edict uitvaardigde tegen de Javaansche hoofden die zich bij de opstandelingen voegden, toen riepen zijn oproerige onderdanen Mas Garendi, den kleinzoon van Soenan Mas, tot keizer uit, die den naam van Amangkoerat aannam.
liet privilegie der Compagnie was den llt;-quot; Januari 1741 verstreken en ditmaal slechts met een jaar verlengd geworden; het volgend jaar werd haar weder voor 12 jaar concessie verleend.
Do nieuwe gouverneur-generaal van ImholT was onder hoogst ongunstige omstandigheden aan het bewind gekomen. Behalve dat hij do bezittingen dor Compagnie dooi' den burgeroorlog geteisterd vond, kwam er ook ongenoegen motEuropeesche regoeringen, zelfs met den koning van Frankrijk, omdat de regeering te Batavia drie schepen van do Fransche Compagnie prijs gemaakt had. Doch Mataram. nog kort geleden hot brandpunt van verzot togen do heerschappij der Compagnie, geraakte door binnenlandscho onlusten en niet minder dooi' de zwakheid van zijne bestuurders steeds meer in verval; vooral de Soesoehoenan Pakoe Boowono II miste do hoog noodige energie om do herhaalde woelingen te onderdrukken; do ziel daarvan was zijn broeder Mangkoe Boemi, die zich aan het hoofd van don opstand gesteld had en oen worstelstrijd onderhield, dio bekend staat als de «Javaansche oorlogquot;. Onwillekeurig was do gouverneur-generaal de aanloidende oorzaak daarvan.
De gouverneur-generaal van Imholl had besloten , oen reis toonder-nemen om de districten te bezoeken, die veel door de onophoudo-lijko oorlogen geloden hadden, en tevens verschillende aangelegenheden to regelen: van Imholf was namelijk oon groot voorstander
1(1
146
van vci-pachtcn, on bogccitlo «worocnkomstig hot verlangen van de bewindhobbers lt;ler (quot;ompagnio, dat do inkomsten van niouw verworven landen zouden verpacht worden; doch zijne ondergeschikte ambtenaren waren eon ander gevoelen toegedaan, zoodat het don gouvornonr-genoraal wenschelijk voorkwam, om do zaak in persoon te gaan regelen. Hij bezocht achtereenvolgens Rembang, Soorabaya. Soemanap. Pasoerooan, Grosik, Madoera en Samarang, alwaai de Soesoehoenan Pakoe Boowono II hem, vergezeld van zijn geheele familie, een oflicieel bezoek bracht.
De gouverneur-generaal achtte het raadzaam, die beleefdheid te beantwoorden en begaf zich naar Soerakarta, do hoofdplaats van hot sultanaat; bij die gelegenheid wist hij den Soesoehoenan te bewegen om de strandregentschappen. die reeds geheel onder de Compagnie waren gekomen, formeel aan haar af to staan. Hiertoe word don IS,,Cquot; Mei 1740 een tractaat geteekend, waarbij nog andere zakon geregeld en tevens eenigo voordooien bedongen wordon; o. a. deod de Soesoehoenan afstand van allo tolpoorten in zijn gebied . waarvoor de Compagnie hem jaarlijks 9000 Spaansche realen zou betalen.
De verstandhouding tusschen den Soesoehoenan en het Opperbestuur liet dus niets to wenschen over en dientengevolge verzocht Pakoe Boowono don gouverneur-generaal om Pangoran Mangkoo I'oomi. een der broeders van den Soesoehoenan, die in ongenoegen met hom loefde, eens over zijn gedrag te onderhouden. Deze was namelijk ontevreden over do gronden, die hem als prins van den bloede waren afgestaan; hij schoen vijandige bedoelingen to koesteren en was reeds sedert een jaar niet aan hot hof geweest. De gouverneur-generaal voldeed gaarne aan bet verzoek en onderhield den Pangoran over zijn laakbaar gedrag; maai' nu was ook liet zaad van don burgeroorlog in de mot bloed bemoste vore geworpen. Mangkoe Boemi kon zijn woede ter nauwernood verholen en, met wrok in quot;t harte, verliet liij denzelfden nacht nog Soerakarta.
Zoodra was do gouverneur-generaal, dio zich door do biimenhmdoii
147
naar Tagal on verder over land weer naar liatavia bogaf, niet vertrokken of de Pangeran stelde zich aan het hoold der misnoegden, viel Soerakarta aan, en verbrandde een gedeelte van de hoofdplaats. De Compagnie verleende haar bondgenoot de noodige hulpen Hohen-dorir, de kommandeur van Java's Noord-Oostkust, sloeg het leger van den Pangeran en verdreef hem uit die streken.
Trachtte Mangkoe lioorni de kroon van Mataram te bemachtigen, hetzelfde doel deed Mas Said, flen zoon van den op Ceylon in ballingschap overleden Mangkoe Negoro, naar do wapenen grijpen. Deze vorsten, hoewel beide hetzelfde dool najagende, begrepen dat zi j voorloopig elkander moesten ondersteunen; als de gemeenschappo-lijko vijand ten onder gebracht was, konden zij de zaak verder samen uitmaken. Kn de verwarring werd nog grooter, toen Pakoe Boewono, die zijn einde voelde naderen, den ll,kn December 17/(-0 voor zich en zijne erfgenamen afstand van den troon deed ten behoeve van de Oost-Indische Compagnie, die voortaan een opvolger zou kunnen benoemen, zooals zij dien voor hot belang der Compagnie en het welzijn van Java wenschelijk achtte. Men maakte van dit recht gebruik door na den dood des Soesoehoenans, die nog betzelfde jaar kwam te overlijden, diens oudsten zoon tot zijn opvolger te benoemen; toen nog een kind van 15 jaar, dat als Pakoe P.oewono lil den troon beklom.
Nu sloegen de beide opstandelingen de handen in elkaar; Mangkoe l'oemi liet zich tot Soesoehoenan van Mataram uitroepen en deed zijne dochter met Mas Said in het huwelijk treden.
De kroning van Mangkoe Boemi had met veel plechtigheden plaats lt;gt;11 het kon de aandacht van HohendorlT niet ontgaan, dat ile meeste Rijksgrooten zich voor den opstandeling verklaarden, terwijl slechts weinigen bij de troonsbestijging van den jongen Soesoehoenan tegenwoordig waren, die Mataram nu van de Compagnie in leen had ontvangen.
In Holland had een belangrijke verandering in het beheer der
l Uquot;
148
('omiuip.iiio planls ^o^repon; tlo stadlioudor W illem Kaï'd Hendrik i'quot;i'iso, IVius van Oraiije-Nassaii, was aan liet hoofd der machtige Compagnie geplaatst, lt;mi den Ki'1'quot;quot; April IT'i!* plechtig t(1 'sllage geïnstalleerd. (10)
Kort daarna, in liet laatst van 1757, kwam van ImlioiV te overlijden; de Compagnie verloor in hein een trouw dienaar. In onderscheidene takken van hestnur muntte hij nit; goed soldaat was hij, en tevens wetgever en staatsman. Daarbij had hij veel ijver, getnige de langdurige afmattende reis, die hij door de binnenlanden van Java ondernam, ten einde zich op de hoogte van alles U stellen. Geen landvoogd te voren had zulk een reis ondernomen.
Jacob Mossel, te Enkhuizen geboren, werd den Kquot;0'1 October 1752 door den llaad van Indië tot landvoogd gekozen, waarop de ofli-cieele benoeming volgde, geteekend door den Prins van Oranje.
Ondertusschen was Midden-,lava aan den onzaligen burgeroorlog ten prooi, en de Compagnie kon daaraan niet zoo spoedig een eind maken. Het gelukte Mangkoe Hoemi en Mas Said een deel van Mataram in onderwerping te brengen en toen bet ongeluk wilde, dat rle troepen der Compagnie eeü nederlaag leden, werd de overmoed der opstandelingen zoo groot, dat zij ITohendorll hij Banjoedana slag leverden, maar verslagen werden.
Mas Said vermeed nu verder om met de troepen in aanraking te komen, of althans hun ernstige gevechten te leveren; hij voerde een gevaarlijken gnerilla-oorlog, die de Compagnie veel nadeel berokkende, den handel belemmerde en Midden-.Tava uitputte. Zag hij de kans schoon, dan ging hij weer aanvallend te werk en zelfs werd een troepen-afdeeling onder den resident Tartlemonde door hem ingesloten, zoodat UohendorlV tot ontzet moest komen opdagen en don rebel verdreef.
Hot gelukte alsnu, don vijand naar het Zuidergebergte terug te dringen, en de belangrijkste position in Midden-.lava werden door troepen van de Compagnie bezet. Maar Mangkoe l^emi, door majoor
140
du Clemj in luit begin van het volgend Jaar in 't nauw gebraelit, viel dezen aan on versloeg zijne troepen; liierdoor weer moed gevat hebbende, viel hij in Pekalongan en streed hier mede niet ongelukkig tegen de krijgsmacht der Compagnie.
De oorlog bleef voortwoeden en wellicht hadden jaren moeten verloopen, voordat de Compagnie hem onderdrukt zou hebben, wanneer er niet oneenigheid tusschen de bondgenooten ontstaan was; zij begonnen nu elkander te beoorlogen, zonder dat een van beiden heslissonde voordeelen behaalde, ofschoon Mangkoe Boemi genoodzaakt werd om naar Soekawati terug te trekken.
Von llohemlorlf gevoelde zelf, dat hij niet bij machte was om den opstand te onderdrukken; hij vroeg in 1754 zijn ontslag, dat men gaarne verleende. Zijn opvolger Nikolaas Martingh werd door den gouverneur-generaal Mossel persoonlijk ge'installeerd. De nieuwe kommandeur besloot nu onderhandelingen met oen iler rebellen aan te knoopen; Mangkoe Boemi stelde zeer overdreven eischen, maar vei'klaarde zich ten laatste genegen om n.jt do Compagnie gezamenlijk zijn mededinger te beoorloogen, wanneer de helft der Javaansche bovenlanden aan hem werd afgestaan.
Weldra werd Mais Said door de gezamelijke troepen verslagen en nadat hij zich teruggetrokken bad, bleken de meeste Uijksgrooten genegen te zijn, om Mangkoe Boemi te erkennen, terwijl anderen zich aan Soesoehoenan l'akoe Boewono 111 onderwierpen.
Mangkoe Boemi werd als sultan Amankoe Boewono erkend, verkeerde nu met de Compagnie op denzelfden voet als de Soesoe-hoenan, en vestigde zich te Djokja, welke residentie Djokjokarta door liem genoenid werd. Mas Said weigerde, zich aan een van de beide vorsten te onderwerpen en bleef zich verzetten; hoewel de vereenigde macht van den keizer en den sultan hem vervolgde en hem tot ongenaakbare schuilhoeken terugjoeg. Dit belette hem niet om , als bij de kans schoon zag, weer voor den dag te komen en strooptochteii te oiidernemen; hij had zelfs de stoutmoedigbeid, diii
150
zicli l)ij Soomkartii to veitoonon en het paleis van ilcn sultan in brand tc steken.
Maar ten laatste moest hij zich wel onderwerpen; idet dan nadat hij tot 't uiterste gedreven en door de zijnen aan zijn lot overgelaten was. Hij verklaarde zich genegen tot onderhandeling en den 17dcquot; Maart 1758 werd gelukkig een einde aan den treurigen toestand gemaakt.
Mas Said verkreeg den titel van Pangeran. Mas Mankoe Negoro moest zich te Soerakarta metterwoon vestigen en nam de verplichting op zich, om op of'licieele dage ten hove tc verschijnen. I lij bekwam voor zijn onderhoud de landschappen Laro, Matessé, Kadoe-wang en eenige streken in het Zuidergebergte.
Aan den langdurigen oorlog, bekend als derde Javaanschc .Successie-oorlog, was dan eindelijk een eind gekomen. Hij had de Compagnie, vooral op linancieel gebied, veel inspanning gekost; maar dank zij het beleid van den gouverneur üartingh was de oplossing zoodanig, dat de rust hersteld was en de Compagnie in den eersten tijd haar macht niet meer ernstig bedreigd zou zien. Het grondgebied, niet onmiddellijk tot hare bezittingen behoorende, was verdeeld tusschen drie vorsten, die elkander onderling vijandig waren en misschien wel onderling onaangenaamheden konden zoeken, maar hoogstwaarschijnlijk niet zoo licht do handen ineen zouden slaan, om de Compagnie aan tc vallen.
liet weleer zoo machtige Mataram was door de oorlogen geheel uitgeput eu had slechts een schaduw van zijn vroegere macht behouden.
VUL
ONZE INDISCIIK UEZITTINGEN VAN IJE ONDERWERPING VAN MAS SAID TOT AAN ME OPHEFFING DER OOST-INDISCHE COMPAGNIE.
De gouverneur-generaal Mossel, een kundig man, werd in ITtli opgevolgd door Pieter Alhertus de la Parra, na ludië met bekwaam-
151
IiüuI gercyeord en vooral de wetgeving aanzienlijk verbeterd te hebben. Door een gepaste en verstandige zuinigheid had bij wel getracht, de linaneiën tier Compagnie te verbeteren; doch het was hem niet meer mogelijk geweest, haar te redden van den eenmaal ingeslagen weg, die naar den afgrond voerde.
Van af dit tijdstip werd het verval der Compagnie meer en meer merkbaar; dezelfde Oost-Indische Compagnie, wier macht en rijkdom gansch Kuropa verblindden en die een trotsch, majestueus gebouw scheen, op een rots gegrondvest.
Dat zij achter uitgegaan is en ten laatste geheel ontbonden moest worden, is hoofdzakelijk te wijten aan den benarden toestand, waarin hare linantiën verkeerden.
De onophoudelijke oorlogen hadden aanzienlijke sommen verslonden; buiten en behalve dit, had de Compagnie een groot aantal versterkte punten te bezetten en, al was herhaaldelijk door haar op vermindering van het militair machtsvertoon aangedrongen, het was zoo gemakkelijk niet, met het eenmaal aangenomen stelsel te breken. Ook had zij, zooals wij gezien hebben, meer dan eens de Staten-Generaal krachtdadig hnlp verleend, en vooral in de laatste tijden groote sommen betaald, om verlenging van haar octrooi te bekomen.
Dit alles zou zij wel zijn te boven gekomen, wanneer zij slechts de «tering naai' de neringquot; hadde gezet; juist de tegenovergestelde weg echter werd bewandeld. De Compagnie! was er steeds op uit, zich grooter voor te doen dan zij was; door groote dividenten uit te keeren, dacht zij haar aanzien te verhoogen en, toen de zaken achteruitgingen, gaande te houden.
Toen de Oost-Indische Compagnie zich in den Archipel gevestigd had, bedroeg haar kapitaal ruim 4ü millioen gulden. (1093). Reeds in de eerste jaren deed zich het geval voor, dat de inkomsten over-troll'en werden door de uitgaven, zoodat het boekjaar met een nadeelig saldo sloot, hoofdzakelijk veroorzaakt door de groote kosten
152
der talloo/o expeditien 011 viiu dü zeer omslagtige en uoodeloos ingewikkelde administratie. Reeds in liet jaar Iü'Jli had men een nadeelig saldo van ongeveer twee millioen en dit cijfer werd van jaar tot Jaar grooter, totdat liet deficit in het jaar 1770 al tot bijna 85 millioen gestegen was. In plaats van een dividend te kunnen nitkeereii, had de Compagnie hare zaken dus eigenlijk mei vcrlic* gedreven.
Met behoedzaamheid wisten de bewindhebbers dien stand van zaken voor het publiek te verbergen; daai'om werden zeer hooge divi-denten uitgekeerd, soms tot iO percent toe, in geen geval minder dan 12. Do hiertoe benoodigde gelden werden eenvoudig van het kapitaal afgenomen, welk laatste weer door nieuwe leeningen werd aangevuld.
En zoo voortgaande, bedroeg de schuld der Oost-Indische Compagnie tegen het einde der achttiende eeuw niet minder dan 120 millioen gulden.
Niet uitsluitend in het beheer der financiën was de fout gelegen; even verkeerd was het vasthouden aan het stelsel van alleenhandel. En wel te verwonderen is het, dat de voortdurende achteruitgang van de Compagnie hare bewindhebbers niet tot inkeer heelt gebracht; te meer, daar men er in dien tijd genoeg voor gewaarschuwd is geworden en meermalen bekwame, rechtschapen gouverneurs-generaal met toenemenden aandrang den raad gaven, om het monopolie-stelsel te laten varen.
Reeds in de helft der achttiende eeuw werd door meer dan een landvoogd op het verderfelijke van dit stelsel gewezen; mannen als van ItnholT en Mossel wezen er met nadruk op en gaven heteenige redmiddel aan do hand : breken met de verkeerde tradition der Compagnie en omgekeerd het aanmoedigen van landbouw, industrie en vrijen handel.
In 17:51 , toen van Iniholf doo»' Valckenier gevankelijk naar Holland gezonden, maar aldaar feestelijk van Texel afgehaald en
153
door de Staten, die zeer ontevreden waren over de despotieke en onstaatkundige handelingen van Vaickenier, tot diens opvolger benoemd was; toen reeds had men van Imholl' en de beide andere Raden van Indië, die evenals hij in gevangenschap Indië verlaten hadden, gevraagd hoe zij over den toestand der Compagnie dachten en wat er moest gedaan worden. In een uitvoerige memorie van konsideratiën hadden deze meer vrijheid van handel voor particulieren wenschelijk geacht, voornamelijk wat den theehandel op Voor-lndië en China betrof'. Ook hadden zij er op gewezen, hoe noodzakelijk de kolonisatie van Europeanen was, ten einde de nog niet ontgonnen landen in den omtrek van Batavia te bebouwen. Doch van Imholl' vertrok als gouverneur-generaal en zijne nota werd opgelegd, zonder dat die de noodige aansporing gal', om doortastende hervormingen te beproeven. Wel gaf men in zooverre daaraan gehoor, dat men volkplanters naar Ceylon, Mauritius en Uatavia zond, doch nergens slaagde die poging, behalve aan de Kaap de Goede Hoop, waarheen mede volksplanters gezonden waren. Van imhoff had aangehouden en weten te bewerken, dat in 1742 een aantal gezinnen naar Batavia gezonden werden, die het land zouden bebouwen. In plaats van producten te telen, die de Compagnie ten goede zonden komen, bouwden de volkplanters groenten en Europeesche vruchten, en toen de Bantammers de ommelanden van Batavia plunderden en den oogst vernielden, toen was het ook met die kolonie gedaan.
Eindelijk had de Compagnie gaandeweg een zware concurrentie gekregen in haar Engelsche zuster, die evenzeer vooruitging als de llollandsche Compagnie in bloei verminderde; toen van der Paria als landvoogd optrad, moest men reeds het gevaarlijke vandiecon-currentie ondervinden.
Tijdens den zevenjarigen oorlog hadden de Franse hen zich meester gemaakt van de Kngelsche bezittingen op de oostkust van Sumatra en toen admiraal d'Estaing het lort Marlborougii op hen veroverd had, alsmede de andere forten te Natal en Tapanoeli, stevende hij
154
naar Batavia en knoopto daar ondorliiincltilingen met do regcering aan. Hij hood den gouverneur-genraal de veroverde werken aan, mits deze de vergimning gaf, dat de Franscho oorlogsbodems te Batavia hersteld werden. Dit verzoek werd ingewilligd, maar onraadzaam achtte men het, de aan de Engelschen ontnomen werken in bezit te nemen; ecliter werd door de regeering aan den resident te Padang last gegeven, om te Natal en Tapanoeli versterkingen aan te leggen, natuurlijk op plaatsen, waar zich geen werken van de Engelschen bevonden. Dit intusschen zou weinig baton.
Toen de vrede tusschen Engeland en Frankrijk gesloten was (1703), namen de Engelschen niet alleen Benkoelen in bezit, maar ook nagenoeg allo kusten van Sumatra. Meer en meer nam do Engelsche invloed toe en do Compagnie werd verdrongen, zoowel op Sumatra als op de kusten van Malabar en Bengalen
Ook op Ceylon liet de schadelijke invloed van Engolsche inmenging zich gevoelen; reeds kwamen eenigo inlandsche vorsten, door Engeland daartoe aangezet, in opstand en het was alleen door do dapperheid van do troepen der Compagnie, dat zij niet die bezitting verloor. In liet midden, vooral in Matura, brak do opstand met kracht uit; doch door luitenant Fodder werden do rebellen, die reeds een paar duizend man sterk waren, verdreven (17()l). Een paar jaren verliepen en onophoudelijk hadden er schermutselingen plaats, terwijl do traktaten nog niet gesloten waren, ol' zij worden weer met voeten getreden, totdat de oorlog met vernieuwde hevigheid uitbarstte. Onze troepen hadden met groote bezwaren te worstelen; gelukkig kwam or versterking uit liet moederland aan, hoewel de gezonden soldaten in een treurigen toestand verkeerden, daar zij met weinig zorg geëmbarkeerd waren en dientengevolge veel go-loden hadden.
Hoeveel het transport van de troepen naar Indiö te wonschen overliet, kan blijken uit de groote sterfte, die doorgaans aan boord plaats had. Zoo werden in het jaar 1772 op 20 schepen 7513 man over-
155
gebracht; daurvan bleven er 820 aan de Kaap dc Goede 1 loop, onder welk aantal ook een paar honderd deserteurs hegrejjen zijn, en 195!) man stierven tijdens den overtocht, zoodat er niet meer dan 4755 man in Indië aankwamen. Al de vertogen, die de gouverneurs-generaal daar tegen inbrachten, mochten weinig baten; het gevolg was, dat er voortdurend gebrek aan troepen bleef bestaan.
De nieuw benoemde gouverneur van Ceylon, baron van Eek, stelde zich nu aan het hoofd der troepen, en in het jaai'1705 nam hij de hoofdstad Kandia; zijn onverwachte dood deed evenwel de behaalde voordeden weer verloren gaan.
Zijn opvolger Falck hervatte zonder verwijl de vijandelijkheden en dwong den keizer tot den vrede; alle kusten van liet rijke eiland werden door hem aan de Compagnie afgestaan, zoodat zij hier nog haar overwicht gehandhaafd zag, ten spijt van den Brit, die zelfs een gezant naar den keizer van Kandia gezonden had, om hem hulp aan te bieden, waarvan echter niets gekomen was, omdat die gezant niet over zich had kunnen verkrijgen om zich aan de eenigs-zins vernederende hof-etiquette te onderwerpen.
Nu het gevaar van buiten af begon te dreigen, was hot voor de Compagnie van groote waarde, dat door de onderwerping van Mas Said de oorlog op Java geëindigd was, ofschoon haar suprematie in de toenmaals eenzame en woeste streken in het oosten van het eiland, den zoogenaamden «Oosthoekquot;, veel te wenschen overliet, welk gedeelte van het eiland reeds in het jaar 1743 aan de Compagnie was afgestaan.
Mede op Celebes waren onlusten ontstaan, doordat de vorst van Makassar, Batara Gowa II, zich aan zeeroof schuldig gemaakt had en naar Ceylon verbannen was. Tien jaar later kwam een zekere San-guilaiifi, opdagen, die zich voor den wettigen vorst uitgaf en een grooten aanhang wist te verwerven; hij verdreef den opvolger van Hatara Gowa 11. Maar de gouverneur van Celebes mengde zich in de zaak, zond troepen tegen hem uil en toen deze de hoofdstad
150
luidden ingenomen, moest de bedrieger liet bimienhind in vluehten.
Dit gescluoddo in 1771). Intusschen \v;is van de Parra den'28 December !77r) oveileden, zonder dat hij den toeiiemendon achter-uitgang der zaken van de Compagnie met mogelijkheid meer bad kunnen verhoeden. Vruchteloos heeft hij door de grootst mogelijke zuinigheid de geschokte financiën weer in evenwicht trachten te brengen; de schuldenlast van de Compagnie was te groot geworden, liet stolsel van alleenhandel was reeds lang door de uitkomsten beslissend veroordeeld geworden; dat men er aan bleel'vasthouden, begon de ingezetenen wegens de toenemende concurrentie der Engelschen hoogst schadelijk te worden.
Jeremias van Riemsdijk, die den overleden gouverneur-generaal opvolgde, stierf' na een kortstondige regeering van twee jaren; weinig langer had diens opvolger, de hoogbejaarde Reinier de Klerk, de teugels van het bewind in handen, want reeds in het najaar van 1780 kwam hij te overlijden, nadat hij oen paar maanden te voren verzocht had om dooi' een ander te worden vervangen.
liet Opperbestuur was in die overgangsjaren door de omstandigheden niet zoo energiek, als noodig ware geweest; toch had de Klerk, een eenvoudig, strikt rechtvaardig man, zijn uiterste best gedaan om do schromelijk overdreven weelde, die in liatavia en elders hoerschte, te bestrijden.
Einde 177'5' was het octrooi van de Compagnie verstreken. De slechte toestand van hare financiën was 's lands regeering geen geheim moer, zoodat men niet recht wist, hoe te handelen. Niettegenstaande de kolossale schuldenlast, waaronder zij gebukt ging, moest zij een groot aantal oorlogschepen en troepen onderhouden, om binnen- on buitenlandscho vijanden het hoofd te bieden ; tegen hol einde der rogeoring van v. d. Dar ra bedroeg hare vloot 103 grooto schepen, behalve do kleinere vaartuigen, en moer dan !20,000 Euro-peesche soldaten had zij onder do wapenen. Uit de reeds medegedeelde staaltjes van de wijze, waarop die troepen aangevuld worden.
157
kan men nagaan. welke .lan/ienliike sommen er henoodigd waren, om die krijgsmaelit in Oost-lndië tc ondorliouden.
Op den duur was de aeliteniitgang van de Compagnie niet ver-horgen te houden; en zoo kwam het, dat haar octrooi voorloopig slechts met twee jaar verlengd werd en toen die termijn verstreken was. werd deze aangelegenlieid rijpelijk overwogen in een algemeene vergadering van de Staten-Goneraal. onder presidium van den stadhouder Willem V. Nadat de toestand en de vooruitzichten der Compagnie het onderwerp van langdurige beraadslagingen hadden uitgemaakt, besloot men nogmaals liet octrooi met twintig jaar le verlengen, opdat zij hare zaken naar behooren zon kunnen regelen, daar men wel inzag, dat vroeg ol' laat tot de liquidatie van dat eens zoo veelbelovende en machtige lichaam zou moeien worden overgegaan.
liet ging de Compagnie nu verder, zooals doorgaans het geval is met het individu, dat in verval geraakt; de eene ramp volgde op de andere. Nieuwe oorlogen verslonden schatten, en met het einde der achttiende eenw was het met de Oost-Indische Compagnie gedaan.
Werpen wij een vluehtigen blik op die laatste stuiptrekkingen.
In 17lt;S0 was Alting aan bet bewind gekomen. Een paar jaren te voren was de oorlog tusschen Engeland on zijne Amerikaansche Koloniën uitgebroken en. zooals men weet, was er een machtige partij in de Vereenigde Provinciën, die zich voorde Amerikanen verklaarde; nadat Engeland zich herhaalde malen daarover bij den stadhouder beklaagd bad, verklaarde bet in I7S() ons land den oorlog. Men was niet in 't minst daarop voorbereid.
Was men in ons land niet in staat, om met een voldoende, goed georganiseerde legermacht op te treden, nog minder was zulks in Indië het geval, daar de Kamer van Zeventienen in de laatste jaren de uitgaven zoo zeer had moeten inkrimpen, dat het krijgswezen der Compagnie in verval was geraakt. En wat nog erger was. ook onze marine was in de verste verte niet sterk genoeg om den handel
158
tegon de Kugolsclien te boschcrmou, zoodiit die oorlog, door do nood-lottigste partijzuchl moedwillig over ons vaderland gebracht, de ontbinding van de Compagnie kwam verhaasten. Daar Frankrijk met Engeland in een oorlog gewikkeld was, waren de Fransehen onze bondgenooten, en do Fransche admiraal de SnlTren werd naarlmlië gezonden, om onze bezittingen tegen do Engelschen te beschermen. Dank zij het beleid en den moed van dien vlootvoogd, bleef de Kaap de Goede Hoop behouden; doch do factorijen op de knst van \ Koromandel werden door den vijand genomen en allo posten der Com-I pagnie op de Westkust van Sumatra werden door den gouverneur van Padang, van lleemskork. zonder slag of stoot overgegeven, waardoor ^ tevens een waarde van een half millioen aan koopmanswaren en geld den Engelschen in handen viel.
De Engelsche vlootvoogd sir Eduard Hughes zeilde nu met zijn vloot naar Ceylon, waarop de Engelschen reeds jaren lang een bo-geerig oog haddon geslagen; do gouverneur van dat eiland, Falck, deed schier het onmogelijke, om de hom toevertrouwde position te verdedigen, al was alles in geheel onvoldoenden toestand. De vijand maakte zich desniettemin, zonder voel tegenstand te ontmoeten, van Trinkonomalo en van het fort Oosterburg moester; maar de Suffron, wien vier oorlogschepen dor Compagnie waren toegevoegd. tastte de Engelsche vloot tot driemaal too aan. Hij dwong haar, al behaalde hij geen beslissende voordeeion, eorst in de baai van Trinkonomalo do wijk te nemen en, na liet govoclit van don O*16quot; Juli, kon hij tot don aanval op do stad overgaan, die zich overgaf, even als het fort Oosterburg, waarna do Fransche vlag gehoschen word, hoezeer Faclk mot zijne troepen het meeste aan de overwinning had toegebracht.
Ton vierde male werd or nu een zeogovocht geleverd; alweder zonder dat een van beide partijen zich met recht de zegepraal kon toekennen. Coy Ion bleef aldus bohoudon ; maar do gonvernour moest do Fransehen voor limine hulp een aanzienlijke som golds betalen.
159
üchalvc dat de oork)^ de (lompa^nie ^roote gcldelijko opoHeringen gokost had, was die haar dubbel schadelijk geworden, omdat do gemeenscha|) tussclien Indië en het mocdeiiand zoo goed als gestremd was, /oodat er nagenoeg geen handel gedreven werd. Daardoor werd de geldnood zoo hoog, dat de Compagnie in ITSl ruim een millioen moest opnemen en in 1783 nogmaals I.IiOO,000 gulden. De Staten trachtten liaar in dien uitersten nood te helpen; menging zelfs zoo ver, dat haar een crediet van 27 millioen gulden geopend werd.
Ook uit een staatkundig oogpunt waren de gevolgen van dien oorlog allertreurigst voor ons land. Bij de vredesonderhandelingen maakte (iroot-Drittanjo aanspraak op do stad Trinkonomale, en daarna eischte het Negapatnam, dat als de sleutel van Ceylon beschouwd werd, terwijl het tevens de vrije vaart in de Indische wateren bedong. Moe de bewindhebbers zich ook tegen de bekrachtiging van die vredes-preliminairen aankantten, niets mocht baten; de vrede van Parijs, in 1784 gesloten , leverde Negapatnam aan de Engelschen over en de vaart in do Oostersche zeeën werd hun toegestaan.
Me gebeurtenissen, die nu op Sumatra voorvielen, moesten helaas, aan den dag brengen, hoezeer ons prestige begon te verminderen. Do zeeroof werd aldaar op groote schaal gedreven, zoodat do commissaris-generaal Lemker zich persoonlijk aan boord begaf van oen der schepen van oen escader, dat onder kapitein Abo was uitgezonden om aan dio wanordelijkheden een eind to maken. Dit smaldeel moest het onderspit delven en de wijk nemen naar do Molukken, terwijl hot fregat, waarop Lemker zich bevond, den muiters in handen viel.
De Boegineezen, hierdoor vermetel geworden, vervolgden do vloot der Compagnie en landden evenzeer bij Telok Katapang, ton oosten van Malakka. In vereeniging met don sultan van Djohor, sloton zij Malakka nu in. waar ouzo troepen oen toevluchtsoord haddon gezocht. Daar er gebrek aan levensmiddelen in de stad ontstond, word
ile gonverncur-^ciioraal «li 'mgend on) liulp gevraagd; ilientongpvolgo kwam kapitein van Hraam mot zes schepen, waarvan vier tot de lands-marine heliooi'den, voor Malakka en landde op lietzelfde punt, waar de vijand dit gedaan had.
De landing werd den 18d™ Juni volvoerd door 734 man onder hevel van majoor Hamel en luitenant Dirk van llogendorp, in de nahijheid van liet kamp, dat de Hoegineezen betrokken hadden. De vijandelijke hentings werden door de troepen stormenderhand genomen en 21 vlaggen. 120 bronzen en 25 ijzeren kanonnen door hen buit gemaakt. He aanval was met do meeste veerkracht en dapperheid volvoerd; onder de Boegineezen was een vreeselijke slachting aangericht, en de overwinning was zoo beslissend, dat door dit eene feit de benarde veste ontzet was.
Natuurlijk werd de haven van Riouw geblokkeerd. De sultan van Salangor, die ook do wapenen togen ons gekeerd had. moest getuchtigd worden; hij had zich teruggetrokken in een zeer sterke stelling , goed met geschut bewapend, die aan de monding der rivier gelegen was. Van Hogendorp voerde on/e troepen aan, die zich moedig te water begaven, al wadende en zwemmende, onder het hevig vuur des vijands den oever bereikten en de verhakkingen vernielden. Na dien moedigen aanval was de overwinning weldra behaald.
Radja Hadji, onderkoning van Riouw, sneuvelde. De haven van Riouw bleef geblokkeerd, zoodat Radja Ali, die den gevallen onderkoning opgevolgd was, onderhandelingen aanknoopte, die echter tot geen resultaat leidden.
Na het afbreken der onderhandelingen hervatte Radja Ali do vijandelijkheden; doch zijne prauwen werden teruggeslagen. Daar sultan Mahmoed van Djohor niet genegen was, om de Boegineezen te verwijderen. besloot van Braam den aanval te hervatten; kapitein Hamel landde op Penjingat, nam de opgeworpen versterkingen en bracht de Boegineezen zoo in 'f nauw , dat zij op de vlucht sloegen en des nachts bet eiland verlieten.
I lil
Nu had do sultan er niets tegen, om de onderhandelingen to openen, en nadut 1 November de capitulatie gesloten was, kwam er een trao taat tot stand, waarbij de oppcrhcorscliappij dor Compagnie erkend on tevens bepaald werd dat de vorsten, die voortaan hun Uijk van haar in leen ontvingen, te Batavia zouden worden aangesteld. Tevens werden oenige handolsvoordeelen bedongen.
Mot roem beladen keerden do onzen terug en den 1 i December kwam hot eskader ter roede van Batavia; twee-en-twintig vaan-dols, op den vijand veroverd, werden naar Holland opgezonden.
Radja Ali had do wijk naar de westkust van Borneo genomen, waar hij door den panembahan van Mampawa met open armen ontvangen was; docli hij begaf zich van Mampawa naar Soekadana, om den panembahan niet in ongelegenheid te brengen. Misschien hadde do regeering te Batavia hem daar met vrede gelaten, wanneer de sultan van Pontianak haar niet had aangezocht, om zich van den vluchteling meester te maken; naar do sultan voorgaf, omdat Radja All onrust verwekte, maar eigenlijk met het doel, om langs dezen weg met hulp van de Compagnie Mampawa aan to vallen, waarmee hij reeds vroeger in oen oorlog gewikkeld was geweest.
Werkelijk werd de sultan van Soekadana door de troepen der Compagnie, in vereeniging met don sultan van Pontianak, goturh-tigd, nadat aan Radja Ali een schuilplaats verleend was. Maar toon men de wapenen tegen Mampawa koorde, ontmoette men een hevi-gen tegenstand en wanneer kapitein Silvester niet mot oen paar oorlogsschepen tot versterking was komen opdagen, zou die expeditie togen Mampawa tot niets geleid hebben; want men had zich tot dusverre bepaald tot blokkeeron en was te zwak, om tot den aanval te durven overgaan.
Silvester vond don toestand weinig bemoedigend, te meer daar do onvoldoende krijgsmacht door ziekten aan boord der oorlogsschepen geteisterd werd, zoodat hij reeds het voornomen had opgevat om onverrichter zake terug to keoron. waardoor aan liet prestige dor
102
(quot;onipa^nio een gevoeligen knak zou zijn toegebracht; gelukkig toonde de panembahan zich tot onderhandeling geneigd. Het bleek aldra, dat zulks alleen geschiedde om tijd te winnen; zoodra kwam de sultan van Sambas niet met eenige vaartuigen opdagen, of de panembahan werd weer onhandelbaar. Silvester liet de kleine vloot dos sultans van Sambas nu aantasten en grootendeels in den grond boren; do sultan vluchtte en de panembahan gal' zich over.
De sultan van Pontianak had het doel, dat hij met dezen oorlog voor oogen had gehad, bereikt; zijn zoon Sjeriel Kasim werd tot pamenbahan van Mampawa benoemd.
Al had de Compagnie ook alhier gezegevierd, zij gevoelde zich te zwak, om op den duur al hare bezittingen bezet te houden; daarenboven had de handel, die daarop gedreven werd, weinig te beduiden. zoodat ile posten, die zij op de Westkust van Borneo bezet hield, in den waren zin van het woord «lastpostenquot; waren geworden, ofschoon deze onder andere omstandigheden voordeelig en belangrijk voor den handel hadden kunnen zijn.
Men kreeg uit hot moederland bevel, om do geheelo Westkust van Uorueo te verlaten. Aan alle oxpeditiën namen nu reeds lands-eskaders deel; de Compagnie zelve was niet meer in staat orn in haar uitgebreid grondgebied de orde te bewaren — zij, die; eenmaal den Staten-generaal twintig goed uitgeruste oorlogsbodems kon aanbieden!
Alleen met behulp van die eskaders was hot haar mogelijk, om haar gezag te handhaven; inzonderheid kwam hare zwakheid aan den dag door de toenemende onbeschaamdheid der zeeroovers, die overal schepen buit maakten.
Te llamljermasin bekwam do Compagnie in het jaar 1787 de souvereiniteit over de landen van den sultan. Toen de pangeran Nata gedurende do minderjarigheid van den sultan de teugels van hel bewind in handen nam, wilde hij zich voor goed daarvan meester maken, waarop 3ÜUÜ Boegineezen partij voor den jongen
Ki^
sultan kozen, zoodal do pangeran, die tien naam «paneinbahan i{aloequot; aangenomen had, de hulj) der Compagnie inriep. Dankbaar voor dien steun, welke ten gevolge liad dat de pretendent verslagen werd en zicli moest overgeven, sloot panembahan Ratoc den i:*. Augustus 17S7 een voor de Compagnie zeer voordeelig contract, waarbij hij van de Compagnie het Rijk in leen ontving, en haai het monopolie van do peper werd toegekend. Nog werd o. a. bepaald, dat de benoeming van den Rijksbestuurder door fle Compagnie moest goedgekeurd worden.
Doch deze vestiging aldaar zou niet duurzaam zijn; de Compagnie was niet moei- in staat om zich in hare uitgestrekte bezittingen te doen eerbiedigen. Enkele jaren later werd de commissaris Holman vermoord, en do houding zijner opvolgers strekte niet, om hot gezag dor Compagnie te handhaven. Men was in 1707 reeds genoodzaakt, den panembahan ten ileole in zijne vorige rechten te herstellen, on kort daarna zag men zich genoopt, Bandjermasin geheel te ontruimen.
Onvermijdelijk moest de machteloosheid der Compagnie do aandacht iler inlandsche vorsten trekken; op bare roebten word on-opboudolijk ongestraft inbreuk gemaakt, terwijl die vorston weei hot hoofd begonnen op to steken.
Pakoe Roowono IV, soosoehoenan van Soerakarta, kroog ongenoegen met den sultan van Djokjo en rukte mot een leger togen hem op. Do gouverneur van do NoonIwestkust van Java bood zijn bemiddeling aan, om zoo mogelijk do mooielijklieden uit don weg to ruimen; maar do soosoehoenan nam zulk oen vijandige bonding tegen de Compagnie aan, dat men ditmaal toch meende, bandolond te moeten optreden. Hot versterkte paleis van den soesoohoenan werd door de troepen omsingeld; Pakoe linewono koos de verstandigste partij, logde het hoofd in den schoot, en een nieuw tractaat werd gesloten. (1700).
Ook in andore godoelten van do Vorstenlanden waron moeielijk-
104
heden ontstaan. De eerste sultan van Djokjokarta, die steeds de Compagnie genegen was geweest en oprecht de welvaart van zijn land beoogde, kwam te overlijden en werd opgevolgd door zijn zoon /Vmangkoe Boewono 11; die opvolging had zonder ongenoegen plaats, hoewel de prins wegens zijn heftig karakter zeer gehaat was. Ter nauwernood aan de regeering, begon de jonge sultan een losbandig leven te leiden en legde zijne onderdanen zware en onbillijke belastingen op. Tevens was hij ons weinig gezind; voorloopig nog in 't verborgene, was hij een vijand van de Europeanen; doch niettegenstaande dit alles bleef in de eerste jaren van zijne regeering de rust bewaard. Ook in Soerakarta was, in 179(3, de pangeran Mang-koe Negoro overleden en opgevolgd dooi' zijn kleinzoon, die aan de Compagnie trouw zwoer.
Met den (inancieelen toestand der Compagnie was liet nu meer dan treurig gesteld; toch beproefde men nog verbetering daarin te brengen. In 4791 waren op aandrang van de llooge Regeering commissarissen-generaal benoemd, die de noodige hervormingen zouden aanbrengen, vóór het te laat was.
Wij zullen al 't geen in het moederland hiertoe ontworpen en behandeld werd , niet uitvoerig vermelden ; want er was geen redding meer mogelijk. Veel droeg hiertoe bij de staatkundige toestand van Europa, die ons land zoo noodlottig zou worden.
Alle middelen werden beproefd. Nog voordat het rapport der be-noemde commissie gereed was, had de Kamer van Zeventienen bepaald, dat een buitengewone belasting zou worden geheven van alle bezittingen in Indië; alle ambtenaren moesten , bij aanstelling of bevordering, een zekere som storten. Tevens werden ingrijpende hervormingen voorgesteld: aan particulieren werd in schepen van de Compagnie de vrije handel op de Kaap de Goede Hoop, de West van ludië en Batavia verleend.
De nieuw benoemde commissarissen-generaal, die op aanzoek van
105
do Staten-Generaal door don prins werden aangewezen, waren; de eerste advocaat der Compagnie Mr. S. C. Nederburgli, de kapitein ter zee S. 11. Krijkenius; benevens de gouverneur-generaal Alting en de toenmalige directeur-generaal van Stokkum. Tot voorzitter van deze commissie, welke niettegenstaande de toon heerschende zuinigheid ditmaal op ruimen voet werd uitgerust, werd de heer Neder-burgh benoemd, die op aanzoek van gecommitteerden in een memorie had uiteengezet, hoe men do verwarde zaken der Compagnie weer in orde zou kunnen brengen. De meest onbeperkte volmacht werd haar toegekend — want men stelde zich veol heil van het optreden dier commissie voor—, hetgeen te eer noodig was, daar men in Batavia zeer tegen haar ingenomen was en haar zooveel mogelijk tnoeielijkheden in den weg zou leggen. Ongelukkig zouden deschoone verwachtingen deerlijk teleurgesteld worden.
Eerst in December verlieten Nederburgh en Frijkenius het moederland en zeilden naar de Kaap de üoede Hoop, waar zij niet minder dan een jaar bleven en niet bijzonder veel verricht hebben. Zij kwamen in November 1793 te Batavia; de directeur-generaal was intusschen overleden en opgevolgd door den Raad van Indië Sibergi een schoonzoon van den gouverneur-generaal Alting. — Als men nagaat, dat prins Willem V den president der commissie in '1 bijzonder tegen Alting gewaarschuwd had, die ambtshalve mede lid van de commissie was, maar dat Nederburgh aldra door vader en schoonzoon begoocheld word, dan is het zeer licht te begrijpen, dat het eigenlijke doel volmaakt gemist werd.
Eindelijk dienden de commissarissen-generaal den i Juli IT'X) een rapport in betreffende de cultures en den handel, waarbij zij tot tamelijk bevredigende resultaten kwamen en met cijfers aantoonden dat, bij een behoorlijk beheer, na aftrok van alle uitgaven nog jaarlijks een overschot van een millioen kon worden verkregen. Doch dit rapport werd ontvangen, toen de omwenteling reeds had plaats gehad; zoodat het geen doel meer treilen kon. En aldra
til()
/ou de invloed van den oorlogstoestand in Kumpa zich in den Archipel beslissend doen gevoelen.
De stadhouder, prins Willem V, iiad tengevolge van de woelingen der Fransehgezinde patriotten het land moeten verlaten en was naar Kngehuul uitgeweken. Men sloeg in Engeland den gang van zaken met bezorgdheid gade en duchtte, wegens de gezindheid der overheer-schende partij, een bondgenootschap van de Bataalsclie Republiek met de Kransche ; Engeland zou echter niet gedoogen, dat onze rijke, steeds benijde koloniën de Franschen in handen vielen. Daarom wist de Engelsche regeering prins Willem V over te halen, om onze Indische bezittingen onder de bescherming van (iroot-Urittanjc te stellen, 'tgeen wel iets weg had van hot lam, dat bij don woll' bescherming zoekt tegen den vos. En wat nog erger was: de prins liet zich overhalen om den 7 Februari 171).quot;) te Kew brieven aan do gouverneurs der koloniën te schrijven, waarin zij geautoriseerd werden »0111 troupes en oorlogsschepen te admitteeren van wegens zijne Groot-Brittannische Majesteit derwaarts gezonden, en dezelve te considereeren als troupes en schepen van eene mogendheid , die in vriendschap en alliantie is mot hunne Hoog Mogende, en die derwaarts komen om te beletten dat die colonic door de Franschen worde goinvadcerdquot;.
Dit was oorzaak, dat de meeste versterkte plaatsen zich zonder slag o(' stoot aan de Engelschen overgaven; hoewel enkele bevelhebbers een ander beginsel waren toegedaan, zooals de gouverneur Sluisken van de Kaap de Goede Hoop, die van overgeven niets wilde weten, toen de Engelsche admiraal Elphinstone de treurmare kwam hrengen dat Frankrijk zich van de kleine Republiek had meester gemaakt, en de bewoners aanmaande, om zich onder de machtige bescherming van Groot-lirittanje te stellen.
Deze aanschrijving kon niet anders dan nadeelig werken. In een kort tijdsbestek vielen vele koloniën in handen der Engelschen, die natuurlijk van den toestand gebruik ol' liever misbruik
167
maakten. Duze nunpcu Ijcgunnon met tlo capitulatie van do Kaajistad. Wol JiadSluisken geweigei'd, zicii over to geven on de lastgeving van den Upporbowindliebber der Compagnie, namelijk prins Wilicin V, als onwettig beschouwd, omdat die buitenslands geteekend was; maar ei' was toch eenige weifeling ontstaan, welke tot de overgave der gewichtige sterkte aanleiding gal', en den 10 Augustus 17! 10 gal' kapitein Engclbort Lucas in de baai van Saldanha do Hollandscho vloot met een equipage van 2000 man en 3iÜ vuurmonden aan de Engelsehen over.
Menige sterkte ging verloren, zonder dat er een schot kruit gelost was, en zoo werd ook de stad Columbo, waar de Engelsehen ;5()() stukken geschut vonden, door van Angelbeek lafhartig prijs gegeven, hetgeen zoozeer de verontwaardiging van zijne troepen opwekte , dat men zijn leven tegen hen moest beschermen.
Ken enkel lichtpunt in die donkere dagen vormde de moedige verdediging van sommige bevelhebbers, die hun naam niet wilden bezoedelen door de koelbloedige overgave van de hun toevertrouwde sterkten; maar dit belette niet, dat van lieverlede nagenoeg al onze bezittingen in handen van don Brit vielen, die onze beschermer heette te zijn, maai' eigenlijk onze belager was.
Op deze wijze onderwierpen onze iactorijen te Koromandel, op Malabar, Ceylon en Bengalen, op de Oostkust van Sumatra en ook de Molukkon zich achtereenvolgens aan de Engelsehen.
Wel was ons volk toen diep gezonken! En toch moot men niet nil het oog verliezen, hoe ongunstig de omstandigheden waren, lielialve de verwarring, door de onhandige aanschrijving van den Opperbe-windhebber veroorzaakt, ontbrak het ook dei' regeering Ie Batavia aan energie en eensgezindheid, om aan de gevaarvolle omstandigheden het hoofd te bieden. Toon men bericht van de Kaap de Ooede Hoop ontving, hoe de Engelsehen daar te werk gingen , en men kon nagaan dat de oorlog mot Engeland een fait accompli was, liet men te Batavia vier EngolscheChinavaarders ongedeerd vertrekken, ofschoon
I ()8
(ie Brit ovoi'al, waai' de gelegenheid zich aanbood, onze schepen in beslag nam. Voorts werd niets gedaan om de hoofdstad in staat van verdediging te brengen; ter nauwornood ging men er toe over, om de eilanden in de baai van Batavia, alwaar zich vele kostbare gebouwen bevonden, rijk aan voorraad, te versterken. De lauwheid van de regeering maakte do ontevredenheid te Batavia zeer gaande; daarbij waren de vrijzinnige begrippen, die van Frankrijk op ons moederland waren overgeënt, ook gaandeweg tot hiertoe voortgeplant, en in do maand December van 1795 werd de Indische regeering onaangenaam verrast door een adres, waarin een aanzienlijk gedeelte der Bataviasche burgerij haar wensch te kennen gaf, om wijziging van het Bestuur, zoodat ook de burgerij daaraan deelgerechtigd zou zijn.
Dit viel in 't minst niet in den geest van het Bewind; doch in zooverre gaf men gehoor aan de pressie, welke door de ingezetenen werd uitgeoefend, dat de kapiteins ter zee Dekker en Kuvèl de zorg voor de versterking van Batavia op zich namen. Te betreuren was het, dat verdeeldheid en kuiperijen die pogingen verlamden.
Nederburgh, die thans geheel voor de partij van den gouverneur-generaal gewonnen was, kon het op den duur niet bolwerken; nadat hij reeds eenmaal verklaard had, zich met niets meer te zullen bemoeien, vroeg hij in December 1795, ontevreden over de houding van IMavia's ingezetenen, zijn ontslag; de oorlogstoestand was oorzaak dat het een geruimen tijd duurde, voordat de beslissing uit het moederland kon verkregen zijn. In de maand Augustus 17ü() gaf ook Alting aan zijn lang gekoesterd voornemen gevolg, omzijn ontslag te nemen.
Indertijd was de direkteur-generaal de Graall door de Bewindhebbers als zijn opvolger aangewezen ; doch ten gevolge van de kuiperijen van de regeeringspartij werd de Graaff beschuldigd van »nieuwigheden te willen invoeren en ondermijning van het gezag,quot; waarom Nederburgh voorstelde, hem uit zijne bediening te ontslaan.
169
De gekommitteeide Vorgadering had zich rnet dit voorstel ver-eenigcl en de GraalV had een maand later üatavia moeten verlaten. Nu werd de gouverneur van Java, Mr. I'ieter Gerardus van üver-straten, tot opvolger van den gouverneur-generaal benoemd; een verdienstelijk man, die in dezen nioeitevollen tijd deed, wat mogelijk was, iioewel alleen hij den val der Compagnie niet kon verhoeden.
Toen hij aan het bestuur kwam, waren de Kaap de Goede lloo|). de Oostkust van Sumatra en onze bezittingen in Dengalen reeds in handen der Engelschen; zeüs van de wallen van lianda en Amboina wapperde de vlag van Groot-Iirittanje, Die heide laatste eilanden waren weer koelbloedig aan don vijand overgeleverd.
Van Overstraton was een kundig en doortastend man. Hij had reeds proeven van bekwaamheid algelegd als gouverneur der Noordwest-kust van Java, waar hij de cultures had uitgebreid; niet minder door zijn tusschenkomst na het overlijden van pangeran Mangkoe Negara.
Vooral veel deed hij voor de verdediging van Batavia. Daar de troepen der Compagnie in een deerniswaardigen toestand verkeerden, werd een geheel nieuw leger gerecruteerd en hij was het, die het kamp te Weltevreden liet ontwerpen. Met krachtige hand regeerde hij en het getuigt wel voor zijne talenten en geestkracht, dat hij zijn gezag wist to doen eerbiedigen in een tijd, toen overal verzet en omwenteling gepredikt werden. Ook zijn deel was het, miskend te worden. Kort nadat de Kamer van Zeventienen, die van al' de opkomst der Oost-Indische Compagnie met een schier onbeperkte macht bedeeld was geweest, ontbonden en hare bevoegdheid overgegaan was op het «Comité tot de zaken van den Oost-lndischen handel en bezittingenquot; (I7!)8), achtte dit lichaam hot noodig, den generaal-majoor Gustaaf Nordman, als opperbevelhebber der armee, en een zekeren Wegener, als lid van de lloogere Regeering en commissaris voor de belangen der inboorlingen, naar Jndië te zenden.
Die maatregel van het Comité was hoogst onverstandig en alleen
170
in liet leven geroepen dooj' volslagen onbekendheid mei 't geen ei' te 1 iatavia voorviel. Zoo was Nordmau gezonden, om de discl|)line in het leger te herstellen, en zeer verwonderd was hij, dat er de volmaaktste orde heerschtc. Hij ging echter zoo despotiek en grillig te werk, dat er juist groote ontevredenheid in het leger ontstond; de gouverneur-generaal kwam tusschenbeido en ontsloeg de armee van den eed, waarbij zij gehoorzaamheid aan don nieuwen opperbevelhebber gezworen had.
liet Comité in het moederland, dat de Uepublikeinschegevoelens was toegedaan, beoogde niet minder, dan de Javanen te emanei-peeren en te doen deelen in de vrijiieidsbeginselen, welke in de llepubliek alle hooiden oji hol brachten. Dit lichaam was er opuit, om de regeering te Batavia te belemmeren en te kwetsen; dien ten gevolge namen de commissarissen-generaal nu allen hun ontslag.
Al zeer luttel was het nut van de zending der commissarissen-generaal geweest, dat voor een groot deel aan de heerschzucht en ijdelheid van Nederburgh moet worden toegeschreven; de mis-bruiken, die in Indie waren ingeslopen, werden in 't minst niel uitgeroeid, — en dit toch was almee de voornaamste opdracht geweest, die de commissarissen ontvangen hadden.
liet was reeds zoover met de Compagnie gekomen, dat hare bezittingen teruggebracht waren tot Java en eenige bijbehoorende kantoren, en daar tegenover stond, dat zij thans meteen schuldenlast bezwaard was, die de zaak reddeloos maakte.
Wat de Kamer van Zeventienen ondoenlijk geweest was, kon evenmin door het Comité verricht worden; de val der Compagnie was onvermijdelijk, en toen Nederburgh in het vaderland aankwam— had de eens zoo machtige Oost-Indische Compagnie opgehouden te bestaan, nadat de Staat haar aanzienlijke sommen voorgeschoten en alles gedaan had, om dien ondergang te verhoeden.
Algemeen was het verlangen naar een eindregeling der zaken geweest, en nadat het octrooi bij besluit van de Nationale Verga-
171
(lering; van 21) Januari I7!)8 weder nog met een jaar verlengd was geworden, was de Compagnie opgeheven. Feitelijk was dit reeds geschied door de bepalingen bctreilende dit handelslichaam, die in de staatsregeling waren opgenomen, luidende:
Art. 247. De IMaalsche republiek neemt tot zich alle de bezittingen en eigendommen der gewezen Uost-indische Compagnie, benevens al hare schulden. Ue octrooien, voormaals aan die Compagnie verleend, worden vernietigd.
Art. 21-8. He geïnteresseerden bij en houders van actiën in de gewezen Oost-Indische Compagnie worden door de Natie, bij wijze van afkoop, schadeloos gesteld.
Art. 249. De IMaalsche Republiek behoudt vooralsnog aan zich het vervoeren van allerlei goederen naar de üost-lndiën, die niet aan de handeldrijvende ingezetenen zijn afgestaan, alsmede het aanbrengen der voortbrengselen van den grond aldaar, herwaarts, het aanvoeren van thee uit China daaronder begrepen. De Raad zal bij voorraad handelen volgens den inhoud van het laatste octrooi, aan het Comité tot de zaken van üost-lndischen handel en bezittingen verleend, met zoodanige verdere bepalingen, als bij deze acte van Staatsregeling zijn uitgedrukt, tot zoolang dat het uitvoerend Uewind, op voorstel van den Raad der Aziatische Rezittingen, aan het Vertegenwoordigend lichaam een nieuw Charter aangeboden zal hebben en door het laatste zal zijn bekrachtigd.quot;
De Rataafsche Republiek was alzoo de erfgename der overledene, die aan verval van krachten was weggekwijnd. Zij aanvaardde alle bezittingen met inbegrip van allo schulden, waarvan het meerendeol trouwens door den Staat gegarandeerd was.
Dit was het einde van die weleer rijke en machtige Corporatie, welke in drie werelddeelen millioenen de wet had voorgeschreven,
172
mei hare zeekasteelen den Oceaan in beslag genomen en den naijver van de Euiopcesche mogendheden opgewekt had.
Kasliliaaii en Portugees had /ij in het zand doen bijten, den Luipiuud met energie algcwezen, maciitige Indische vorsten de verplettereiido overmacht luirer wapenen doen gevoelen, en onderworpen. En nu? Gehoond en opgezweept, haveloos, toch pronkende met geleende voeren, stond zij eensklaps in al hare naakt!leid daar, om voor immer van liet tooneel te verdwijnen.
Groot waren hare fouten geweest, liet bekrompen vasthouden aan een stelsel, dat reeds lang door het gezond verstand veroordeeld was; 't zich grooter voordoen dan zij was, gepaard aan een onverantwoordelijk wanbeheer en een onverstandige luxe in alles. Doch evenzeer groot waren de zegeningen, die zij over ons land gebracht heeft; veel heeft zij bijgedragen tot den voorspoed van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, terwijl zij ons de schoonebezittingen geschonken heeft, die thans nog het kleine Nederland tot de tweede koloniale mogendheid der aarde maken.
Zij was liet ook, die het Christendom naar don Archipel overbracht en, haar optreden moge in de Molukken der bevolking noodlottig zijn geweest, overal elders is zulks den inboorling ten goede gekomen.
Het waren sombere dagen, toen de eerste Napoleon de beschaafde wereld in rep en roer bracht, en met kracht van wapenen en machtspreuken den staatkundigen toestand van Europa dacht te veranderen; die onheilen staan niet alleen in Oost-Indië met bloed en tranen opgcteckend.
Maar het uur van herleving zou weer aanbreken, en schoone dagen waren nog weggelegd voor de heerlijke landen, die eens der Compagnie schatten boden, welke deze niet heeft weten to gebruiken.
DE INDISCHE AUCIIII'EL VAN DE (»NTI?INI)lN(i DKU COMPAGNIE TOT AAN HET HERSTEL VAN HET NEDEIILANDSCI1 GEZAG.
i
DE XHDEUI.AN'hSCIUC DEZITTINGEN VAN HEN' AANVANG DEI!
NE(iENTri5NT)E EEUW TOT AAN HET HESTUUR VAN DEN GOUVERNEim-fiENEIlAAr, DAENDEF.S.
Hot was niet de rampen, die onze Oost-Indische bezittingen in die dagen troffen, nog niet gedaan; zwaardere beproevingen stonden liaar te wachten. In den aanvang van deze eeuw, nadat de nalatenschap der Oost-Indische Compagnie door de Hataalschc republiek aanvaard was, bevond zich een aanzienlijk gedeelte dier landen in de macht der Engelsehen; behalve .lava, waren alleen de ractorijen te l'alembang, ftamljermasin, Makassar, Timor en het eiland Ternate in bezit der Nederlanders.
De Raad voor de Aziatische bezittingen, die de taak van het Comité had overgenomen, beproefde met geestkracht, de zaken op beteren voet te regelen; doch wat vermocht hij tegen de omstandigheden! Do handel was een onmogelijkheid geworden, daar do kusten schier onalgebrokcn geblokkeerd werden; en hadde niet een man als van Overstraten aan 't hoofd gestaan, dan ware het reeds eerder met de Nederlandsche bezittingen gedaan geweest. Hij toch was het. die de noodige krijgsmacht te land en ter zwc wist te organiseeren;
170
intusschen kon hij niet beletten, dat de Engelschen onze kostbare maritieme etablissementen op het eiland Onrust vernielden.
Een ramp voor Java was hot, dat ile energieke man in de kracht van zijn leven werd weggerukt; zijn geschokte gezondheid ') was onder de gegeven omstandigheden er niet beter op geworden, en den 223lequot; Augustus van hel jaar 1805 ontsliep hij, eerst veertig jaar oud. Het bericht van dc overgave van het eiland Ternate heeft hoogstwaarschijnlijk zijn dood verhaast.
De waarnemende directeur van den handel, Siberg, trad als waarnemend gouverneur-generaal op; weldra zou hij die waardigheid aan den toenmaligen directeur-generaal Wiese overdragen, welke laatste door koning Lodewijk — want do lïataafsche republiek zou welhaast onder de teedere hoede van den eersten Napoleon een koninkrijk worden — erkend zon worden.
Intusschen gaf dc vrede van Amiens eenige verademing; de republiek kreeg al hare Indische bezittingen terug, met uitzondering van het eiland Coilon, hoezeer onze gezant te Parijs, graaf Rutger Jan Schimmelpenninck, ook met de uiterste krachtsinspanning de bekrachtiging daarvan trachtte te verhoeden; kortstondig was do hoop weer opgewekt, tie handel wat verlevendigd. Weldra zouden nieuwe rampen ons land en zijn koloniën treffen.
Volgens de vredesvoorwaarden, in Maart 1801 tc Amiens vastgesteld , moest nu Engeland al onze bezittingen, mot uitzondering van Coilon, teruggeven; doch alvorens hieraan voldaan was, zag men hot oorlogsvuur weer ontbranden.
p
Tot heden had Engeland die bezittingen, zoo het heette, slechts voor ons bewaard, opdat zij Frankrijk niet in handen zouden vallen; daar het de Bataafsche republiek echter erkend had, kon het alle
*
') In 17!quot;!, op ccnc rois van Samnraiiii naar Batavia, had liij een wonde aan den voet gekvegen, die niet geheel genlis, en in 1800 hem een ziekte berokkende, die weldra zijn dood ten gevolge had.
177
veroveringen zich toeëigenen. Onze bezittingen op Sumatra waren niet eens nog teruggegeven, toen in 1803 de strijd tusschen Frankrijk en Groot-Brittanje hervat werd; de Kaap-kolonie daarentegen was aan een expresselijk daartoe uit Holland gezonden commissie overgegeven en aan de iioedc van een afzonderlijken gouverneur toevertrouwd, tot welke betrekking generaal J. W. Janssens geroepen werd. Zijne regeering zou slechts van korten duur zijn, want nog geen drie jaren later werd door een Engelsche vloot een aanval op de kolonie ondernomen, die hare onderwerping ten gevolge had. Evenwel was men daarop voorbereid; onder toezicht van den kapitein der artillerie Paravicini di Capelli waren eenige versterkingen opgeworpen, toon sir David Baird en admiraal Popham in de eerste dagen van 1800 voor de Kaap de Goede Hoop verschenen met een vloot van 03 zeilen. Nadat den Engelschen met ongunstigen uitslag was slag geleverd, zag generaal Janssens zich genoodzaakt te capi-tuleeren.
Sedert is do Kaap in handen der Engelschen gebleven, ofschoon liet Hollandsch element aldaar steeds is blijven voortleven.
Vermelding verdient liet kloekmoedig gedrag van Hendrik Doell', tien chef onzer factorie op Decima, die door beleid en voorzichtigheid dezen post wist te bewaren, en opmerkelijk is het, dat, toen ons vaderland uit de rij der volkeren gewischt was en gebukt ging onder de tyrannic van den overweldiger — dat tuen onze driekleur onafgebroken voor de oogen der Japanners is blijven wapperen.
Groot-Brittanje had gemakkelijk spel in die dagen. Be weinige gelegenheid, die er bestond om zijne zeemacht afbreuk' te doen, liet men voorbijgaan, en toch is het een feit, dat de marine, waarover admiraal Hartsinck hel hevel voerde, den Engelschen veel afbreuk had kunnen doen. Die vlootvoogd toch had te beschikken over 4
178
linieschepen, fVoyattoii, 2 korvetten '), benevens 3 brikken en een kleiner vaartuig; behalve dit laatste dus hi oorlogsschepen.
Doch Hartsinck heeft niets gedaan om den vijand bezig te houden. En waarom niet? «Omdat hij geene bevelen ontving.quot;
Alsof dit een reden kan zijn, om in oorlogstijd een vloot van twaalf schepen werkeloos te laten! Wat was er geworden van onze marine, waarover ééns een Tromp en de Ruyter het bevel voerden; die eenmaal de wereldzee schoon veegde, en den Brit in zijn land opzocht, om hem den genadeslag toe te brengen!
En evenwel ontbrak het zelfs in die donkere dagen niet aan mannen, die onverbasterd waren en do eer van de geliefde driekleur met onversaagdheid wisten op te houden.
Dank zij de onverantwoordelijke werkeloosheid van Hartsinck, bleef een Engelsch eskader, onder de bevelen van admiraal Pellew (later lord Exmouth), op do kust van Java kruisen; een van zijne oorlogsbodems achtervolgde de Maria Willielmina, oen Indisch vaartuig, dat slechts mot 5 kanonnen bewapend was en een honderdtal koppen telde, waaronder niet meer dan '20 Europeanen. De scheeps-luitenant Jan Hendrik nagelaar, die het bevel op dat vaartuig voerde, moest den ongelijken strijd aanvaarden, wilde liij zich niet overgeven; doch hij hield vlak langs de kust aan, waar hel fregat hem niet volgen kon. De Brit liet hem nu door gewapende sloepen aanvallen;
Die litiicschepcu waren :
ilc Itevolulic, met 70 vuunnomlen, het admii'aulsoliip, kapitein Th. Lanccster; ilc Schnkmncekh-r, met vuurnioiulen , kapitein Kiivseli; do Kortenuar, Ii8 vnnr-moiulen, kapitein .1. li. Zeegers, en de l'htln (18 vnnnnomlen, kapitein Melvill.
De fregatten waren:
de Maria ran Rfigcnhercjcn , 40 vuurmonden, kapilein ('lans Jager; de/'//««»gt;, !)(! vmirmondeu, kapitein Dil)l)ctz, later l'\ \\. van de Sande; de I'iiIIiih, .'Üi vuurmonden, kapitein N. S. Aidbers.
De beide korvetten waren :
de Ücip'io, kapilein Oarrega. en de II illiiint, ka|iili'in l'elcris.
1 TM
doch door ecu goed gericht kanonschot boorde Hagclaar er een in den grond, zoodat een 30tal Engolschen, op liet punt van te verdrinken , hem in liauden vielen. Bij een volgende gelegeniieid gelukte het hem, een vijandelijke brik te nemen , die 80,000 piasters aan boord had.
Wanneer in die dagen een ieder zóó zijn plicht vervuld en begrepen had, dat 's lands welzijn boven partijbelang gaat, dan ware het zoover met ons niet gekomen.
Er bevonden zich thans ter reede van Batavia acht oorlogsschepen en een twintigtal koopvaardijschepen; het Engelsche eskader, slechts zeven schepen sterk, tastte nabij Onrust die vloot aan. In plaats van een hardnekkigen tegenstand te bieden, wierp men de munitie over boord en vluchtte over de modder- en zandbanken, die zich daar bevonden, zoodat de Engelschen alles verwoestten en op Onrust het kruitmagazijn in de lucht lieten springen. Gedurende het jaar 1807 werd onze scheepsmacht verder vernietigd, zoodat, toen Wiese als gouverneur-generaal bevestigd en tot opperbevel hebber van zee- en landmacht benoemd werd, ter nauwernood meer van een zeemacht sprake kon zijn.
Ilartsinek vroeg eindelijk, het jaar daarna, zijn ontslag, en begal zich naar iVmerika, waar hij spoedig overleed.
De Engelschen hadden nu hun doel bereikt: de totale vernietiging van de Nederlandsche vloot, eenmaal hun geduchtste mededingster.
Oo communicatie tusschen de Oost-Indische gewesten en het moederland was hierdoor geheel verbroken, zoodat onze bezittingen , waarvan oen aanzienlijk deel zich in handen der Engelschen bevond, volstrekt geen voordeden meer afwierpen.
Van een geregeld beheer was buitendien geen sprake moor. Was in 1708, bij de opheffing van de Compagnie, in beginsel vastgesteld, dat de aandeelhouders zouden worden schadeloos gesteld; de herhaalde verandering van het Staatsbestuur maakte een eind-regeling zeer moeielijk, en men was overeen gekomen, om daarmede te wachten, totdat de vrede gesloten zou zijn. Maar toen
liT
180
men eindelijk tot een resultaat wilde komen, bleek het dat de aandeellioudcrs weinig met de omstandigheden te rade gingen en zeer overdreven in hunne eischen waren. Zij schenen vergeten te zijn, in welken hachelijken toestand de Compagnie verkeerd had; dat zij belast was geweest met minstens 119,000,000 gulden schuld! Dit, in verband met den opnieuw uitbrekenden oorlog, was oorzaak dat de zaak hangende bleef.
Een gewichtiger vraag was nu, hoe voortaan de handel op Indië moest gedreven worden, nu de Staat eigenaar van de bezittingen der voormalige Compagnie was geworden. Ook thans hinkte men weer op twee gedachten: «monopoliequot; en «vrijen handelquot;.
Evenals weleer, liepen de gevoelens zeer uiteen. De gebroeders van Ifogendorp pleitten voor vrijen handel, en do vroegere commis-saris-generaal Nederburgh trachtte het onuitvoerbare hiervan aan te toonen.
Daarom werd den 'l lequot; November 1lt;S02 een Commissie benoemd, bestaande uit de hoeren J. Meerman, F. O. J. Ponthoi, W. Six, (J. A. Verhuoll, R. Voute, Nederburgh en D. van Ilogendorp, waarvan Verhueli en Nederburgh bedankt hadden, omdat zij in hoofdpunten to veel in gevoelen verschilden mot hun ambtgenoot van Hogendorp; op verzoek van do Rogooring hadden zij zich echter de benoeming laten welgevallen. Aan die commissie werd nu opgedragen de beantwoording van de vraag:
«Op welken voet en wijze in hot vervolg de handel op 's Lands bezittingen in Oost-Indiö zou behooren gedreven te worden on dio Üezittingon bestuurd, in voege dat aan deze den hoogstmogelijken tmp van welvaart, aan don koophandel der Republiek hot meeste nut, en aan 's Lands financiën liet meeste voordeel worden aangebracht.quot;
Eerst den .11cquot; Augustus van bot volgende jaar bracht zij oen rapport uit, waarbij een concept-charter gevoegd was; de uitslag was geweest, dat de behoudende koloniale politiek, welke Neder-
181
burgh steeds toegedaan was geweest, grootendeels zegevierde. Tevens had men de middelen aan do hand gedaan, om de ergerlijke misbruiken in Indië — ongetwijfeld ook al als een nalatenschap van do Compagnie te beschouwen — tegen te gaan.
Hot Staatsbewind vereenigde zich in hoofdzaak met de conclusie van de Commissie, ofschoon het tot September van het jaar 1801 duurde, voordat liet Charter werd afgekondigd.
Toon Siberg zijn ontslag had gevraagd, had men Dirk van llogen-dorp tot gouverneur-generaal voorgedragen, waarop echter geen beschikking was genomen.
Alles veranderde intusschen geheel, toen Napoleon tie Republiek tot een Koninkrijk had verheven ; want bij art, 30 van de Constitutie werd nu bepaald, dat het beheer der koloniën uitsluitend aan den Koning was opgedragen.
Het was de ernstige begeerte van Napoleon, dat zijn broeder de zaken in Indië zou regelen. De eenvoudigste weg daartoe was, als gouverneur-generaal een bekwaam, maar bovenal energiek man te zenden, die het bewind op hechte grondslagen zou vestigen; een man, die zonder aanzien van persoon recht op het dool afgaan en niet aarzelen zou, om «schoon schipquot; te maken.
Dio man was Daendels.
HET UESTUUR VAN DEN GOUVEKNEUU-GENERAAL DAENIIELS.
Heiman Willem Daendels, een Nederlander van geboorte ofschoon hij meermalen tegen landgenooten de wapenen gevoerd heeft, zag den 'JH™ October 1762 te Hattem het levenslicht, studeerde in de rechten aan de toen bestaande hoogeschool te Harderwijk en, als advokaat naar zijn geboortestad teruggekeerd, werd hij daar als schepen voorgedragen. Prins Willem weigerde, hem
1X2
to benoemen; nu koos liij *-1^ purtij dei' Putriotton en mankte liet zoo bont, dat hij tot eeuwige ballingschap veroordeeld werd. Naar Frankrijk uitgeweken, nam hij dienst in het vreemdelingen-legioen en ging niet het leger van Dumouriez weer naar zijn vaderland; dientengevolge streed hij bij den Moerdijk en later in AVest-Vlaanderen tegen zijne landgenooten.
Hij diende zeer gelukkig; want weldra zag hij zich bevorderd tot brigade-generaal en onder Pichegru kwam hij nogmaals in ons land, waar de Patriotten toen - zooals men weet — tie Fransehen als hun bevrijders ontvingen en dankbaar het land inhaalden.
In het jaar I7!)5 werd hij luitenant-generaal in dienst van de liataafsche republiek en had tijdens de landing der Engelsehen het bevel over den rechtervleugel van het Gallo-Bataafsche leger. Na den vrede van Amiens door de regeering eervol uit den dienst ontslagen, trad hij na een kortstondige rust in dienst van Pruisen. In 1806 benoemde koning Lodewijk hem tot kolonel-generaal der kavalorie en verleende hem den titel van «maarschalk van Holland».
Koning Lodewijk moge een zwak vorst geweest zijn, één groote verdienste komt hem toe, dat zijn eerste zorg was, zich met onze koloniën bezig te houden; hij besefte, dat een algeheele hervorming daar onvermijdelijk was geworden.
liet was daarom, dat hij Daendels tot gouverneur-generaal van de llollandsche bezittingen beoosten van de Kaap de Goede Hoop benoemde en hem inzonderheid opdroeg, om het eiland Java in staat van verdediging te brengen.
Dat Daendels een goed soldaat was, had hij reeds bij meer dan eene gelegenheid getoond, al was zijn veldheerstalent niet boven allen twijfel verheven; tevens echter bleek hij een goed bestuurder to zijn. Van een doortastend karakter, was hij voorzeker de man, die noodig was, om een einde te maken aan den toestand van diep verval, waarin de koloniën langzamerhand geraakt waren.
Den lcquot; Januari 1808 aanvaardde hij het bewind; dit strekte zich
18:?
toen uit over oen groot deel van Java, Bandjerrnasin, Palernbang, iMakasser en do Alolukken. Het is hom ruogen golukkon, dank zij zijn gi'ooto activiteit, geostkraciit en buitongcwoon grooto bekwaamheden als liorvoi'inor, om bijna allo takken van bestuur te orgaiiiseeren en Jiuliö ojt te iieiTon uit den botrourouswaardigen staat, waarin dit verkoelde.
Zijno benoeming was op zicii zelf roods eou ongewone zaak, daar liij nog nooit in Indië geweest en evenmin in hot moederland geroepen was geweest tot betrekkingen op koloniaal gebied. Maar koning Lodowijk had bier hoofdzakelijk mililaire bekwaamheden op betoog gehad, niet kunnende vermoeden, hoe ook in andere opzichten de keuze gelukkig was te noemen.
Want wat men ook tegen het stelsel van Daendels moge aanvoeren, hoezeer men zijn despotieke wijze van regeeren, misschien niet zonder eenigen grond zijn groote strengheid, moge wraken — niemand kan hem de eer ontnemen, dat bij met krachtige hand geregeerd heelt en dat zijn bestuur zonder eenigen twijfel voor Java een weldaad is geweest.
En moge hij niet in al zijne ondernemingen geslaagd zijn, men vergete niet, welke hinderpalen hij te overwinnen had; hoe alles onder wanbeheer geleden had, tot in hart en nieren door bederf was aangetast, en ten slotte, hoe kort de tijd was, die hem vergund is geweest om zijne hervormingen door te drijven.
Daendels bekwam oen instructie, waarin vooral ook bepalingen op militair gebied voorkwamen, die waarschijnlijk in overleg met hem zijn gemaakt; in de eerste plaats was hem opgedragen het organiseeren van een void jende legermacht en het aanleggen van de noodige maritieme etablissementen, waar de oorlogsbodems konden hersteld worden. Wat liet civiel bestuur betreft, gaf men hem geen bepaalde instructies.
Toen Daendels aankwam, moest bij een krijgsmacht, groot 7000 man vinden; doch die bestond voor een groot gedeelte op papier,
184
want er vvuien sloclits 3000 man oiulcr lt;lo wapenen, waarvan '2U()0 man to Batavia, leder middel, dat hem dienstig voorkwam, werd aangegrepen, om in het gebrek te voorzien; hij bekwam recruten, door Madureezen en Javanen op te roepen; hij koeht lioegineezen en Balinoezen, nam ze — waar dit niet vrijwillig ging — met geweld, en twee maanden na zijne aankomst reeds had hij een leger van ruim 19,000 man georganiseerd, waarvan het grootste deel uit inboorlingen bestond. (11).
Lastiger was het om in kader te voorzien; een paar honderd soldaten van de oude Oost-Indische Compagnie moesten hiervoor dienen, aangevuld dooi' de matrozen der geheel verloopen oorlogsvloot en andere overblijfselen van troepen, die in dienst van het Bewind waren geweest, llij verbeterde den hygicnischen toestand van Batavia, het kazernes bouwen, namelijk te Weltevreden een verblijl' voor ;U)0U man, te Molenvliet een kazerne voor 2000 man, te Rijswijk voor infanterie, kavalerie met de noodige stallen, en artillerie; ook het prachtige hospitaal te Soerabaya hoeft men te danken aan de goede zorgen van Daendels. Evenmin word hot defensiewezen door hem veronachtzaamd; hij liet het gerctranciieerdo kamp te Meester-Cornelis opwerpen, dat, goed stormvrij en voldoende bewapend, zoodanig was ingericht, dat het oilensicve met het defensieve kon gepaard gaan. (12). Eindelijk liet hij de kruitmolens te Samarang en Batavia vervallen, vergrootte aanzienlijk de militaire etablissementen te Samarang, en voorzag Salatiga en Mecster-Cornelis van goede buskruitmagazijnen.
Inzonderheid heeft hij Java oen groote weldaad bewezen door den uitmuntenden weg, dien iiij over de geheele lengte van het eiland, van Anjer tot Panaroekan heeft aangelegd; al de wilskracht van Daendels is noodig geweest, om dien reuzen-arbeid te volvoeren.
Ook ilo zeeroovers, in de laatste jaren overmoediger dan ooit geworden, zouden in hem hun meester vinden en hij riclitte een korps gendarmerie (13) op, dat onder de bevelen van de residenten
185
stond, om do orde te bewaren, 'twelk goede diensten heeft bewezen.
Al dadelijk na zijne aankomst had Daendels zicli beijverd, om onderscheidene bezuinigingen in te voeren, en een reis ondernomen naar .lava's Noord-üostkust, waarbij hij samenkomsten met de regenten had en alles op goeden voet regelde.
Niet alleen tegenover zijne landgenooten trad hij met doortastendheid op, ook de inlandsche vorsten moesten ondervinden, dat een despoot als Daendels liet bewind in handen had. Tot dus verre had men, in den geest der steeds transigeerende Compagnie, den sultans een schijn van gezag gegund en er niets in gevonden, om hen in den waan te laten, dat men hen als opperheer erkende; Daendels wilde daar niets van weten, besloot het voor de Hollanders min oi' meer vernederend ceremonieel ten hove van de sultans af te schallen, en toonde in alle opzichten, dat hij de gebieder was.
Hij handhaafde de oppermacht van het Gouvernement tegenover de inlandsche vorsten en brak alzoo met de wel verstandige, maar alles behalve waardige staatkunde, vroeger door de Compagnie gevolgd.
Aldra ontstonden er moeielijkhoden met Bantam, ofschoon men met dat rijk tot dusver op goeden voet verkeerd had. Daendels had bepaald, dat in het Westen, aan do Meeuwenbaai, een werk moest worden opgeworpen, waartoe de sultan van Bantam de noodige arbeiders zou leveren. Door de schadelijke uitwasemingen, die het verwerken van den grond deed ontstaan, werden vele Javanen ziek; zij weigerden langer tc werken en de sultan of zijn Rijksbestierder was niet in staat, het volk bij elkaar te houden.
Daendels echter spotte er niet mee; hij gelastte dat de Rijksbestierder, dien hij verdacht van heimelijk verzet, naar Batavia zou worden opgezonden en dat dagelijks 1ÜÜÜ man aan het werk moesten zijn. Voorts had hij de onhandigheid om te gelasten, dat de sultan zijn kraton naar Anjer moest verplaatsen; een eisch, die
I SC)
weinig bekendheid mot do iuluudsche gewoonten verl aadde en niet staatkundig was te noemen.
Aldra kwamen de Buutamniers in o[)staiul en de kommandeur 1'. de i'nij, welke het llollandsciie gouvernement vertogenwoojdigde, werd in den kraton vermoord. Dadelijk rukte Daendels met JOOO man naar Bantam op, baande zich een toegang tot den kraton, verklaarde den sultan vervallen van tien troon en liet den Kijksbe-stierder dooi' een krijgsraad ter dood voroordeelen; waarna hij besloot. Bantam bij het grondgebied van het Gouvernement in te lijven en den kroonprins tot bestuurder daarvan te benoemen, dien echter slechts een schaduw van gezag zou overgelaten worden.
De Lampongsche districten op het eiland Sumatra, die door de Compagnie aan den sultan in leen waren gegeven, werden direct onder ons opperbestuur gebracht, terwijl de pangeran-ratoe. van Bantam alleen over het westelijk gedeelte van Bantam werd aangesteld en het oostelijk gedeelte bij de Bataviasche Ommelanden weid ingelijld.
Het land werd echter aanhoudend geteisterd door zeeroovers uil de Lampongsche districten, terwijl er een geest van ontevredenheid bleef' bestaan, die zich gemakkelijker liet verklaren dan onderdrukken; want Daendels was wei met vastberadenheid, maar tevens zeer wederrechtelijk te werk gegaan, welke l'out trouwens al zijne daden gekenmerkt en haar wol een deel van hare waarde ontnomen heeft.
Thans kwamen de sultans van Djokjokarta en Soerakarta aan de beurt; de gouverneur-generaal gal' hun te kennen, dat hij geen opgewektheid gevoelde om — zooals weleer, zij het dan ook in schijn gebeurde — hun nederigen dienaar te zijn en dat hij hot ceremonieel, waaraan de Holiandsche ambtenaren zich moesten onderwerpen, wenschte gewijzigd to zien. Pakoe Boewono, de sultan van Soerakarta, maakte geen bezwaren urn aan dien eisch te voldoen ; maar om de onderwerping van don Soesoehoenan van Djokjo te
187
bekomen, was het noodig dat Daendels aan het lionfd van .'5000 man oprukte, 't geen zooveel ontsteltenis verspreidde, dat de sultan niet alleen toegaf, maar tevens afstand van den troon deed ten behoeve van zijn zoon, die ilen 2c» Januari 181! onder den naam van Amangkoe Doewono den troon beklom.
Natuurlijk had een en ander veel kwaad bloed gezet; doch de inlanders waren zoo verstandig, om dit niette toonen , hoewel zij in 't verborgene werkzaam waren om den gevaarlijken invloed van de llol-landers te ondermijnen. Daendels liet zich niet verschalken en aan hem is men het verschuldigd, dat onze invloed in die streken zeer in beteekenis is toegenomen. Van don anderen kant was het echter onstaatkundig om op een tijdstip, dat men weldra een krachtiger) aanval van do Engclschen had te wachten, aan de Indische bevolking van .lava redenen tot ontevredenheid te geven.
Daendels verdeelde het eiland Java nu in negen prefecturen, vooreerst om een beter beheer te verkrijgen en tevens, omdat de annexatie van een deel van Bantam daartoe aanleiding gaf.
Die prefecturen waren:
1. De Oosthoek.
2. Japara.
Sarnarang.
4. Tegal.
5. Pekalongan.
(i. Chóribon.
7. Krawang.
(S. De Dataviasche Regentschappen.
!). De Ommelanden van Batavia.
Later, toen Java door de Engclschen in hezit genomen was, werd die indeeling, zooals wij zien zullen, weer veranderd in zestien rcsidentschappen. (1 Hl ü).
Niettegenstaande de kloeke maatregelen van Daendels, bloeiden do eilanden in ilen Archipel niet; evenmin mocht het hem gelukken,
do rijke Molukken tt* bohouden, alhoewel liij alles in't werk gesteld had, om oen aanval der Engclschen, dien men verwachtte, af te slaan. Ambohia was in staat van verdediging gebracht en hij liad tut kommandant den kolonel Filz aangesteld, een Franschman, in wiens militaire bekwaamheden Daendels veel vertrouwen stelde.
Doch toen een paar Engelsche fregatten onder bevel van kapitein Tucker voor Amboina verschenen en het vuur openden op het fort Victoria, de hoofdplaats van dat eiland, werd die sterkte door kolonel Kilz den 10°quot; Februari 1810 lafhartig aan den vijand overgegeven. De Engelschen vonden 218 vuurmonden op de wallen en stonden verbaasd, dat men hun die goed bewapende versterking, die een garnizoen van 1500 man en daarenboven 280 gewapende burgers had, zonder zelfs een schijn van verdediging overleverde.
Kolonel Filz heeft tot zijn verontschuldiging aangevoerd, dat hij in de dwaling verkeerde dat du Engelschen over een aanzienlijke macht hadden te beschikken, en daarom had hij, toen kapitein Tucker een parlementair gezonden had, gecapituleerd.
Daendels was ten hoogste verontwaardigd over dit schandelijk plichtverzuim van een man, in wien hij vertrouwen had gesteld; onbegrijpelijk is het, dat Filz het durfde wagen naar Batavia tc gaan, waar Daendels hem dadelijk dooi' een krijgsraad deed vonnissen, die hem ter dood veroordeelde. De gouverneur-generaal liet in de JJataviasche Courant van 18 Mei 1810 het bericht opnemen, dat Amboina door 15 a 400 Engelschen genomen was, terwijl ei' ongeveer 1500 man waren om het te verdedigen. Ook de artikelen van de capitulatie werden in de courant van 28 Mei opgenomen.
Jean Fhilippe Francois Filz werd den II Juli gefusilleerd, volgens dc krijgswet die hij geschonden had.
Het was, alsof de val van Amboina het sein gegeven had; dc eene post na den andere viel in handen der Engelschen.
Ook de militaire kommandant van Termite, die het fort Oranje overgaf, stond voor een krijgsraad terecht; doch hij werd vrijge-
1 8i)
sproken, daar althans hij getracht had om don voortgang der En-gelschen te stuiten, maar dooi' een opstand onder zijne troepen, die aan 't multon waren gegaan omdat zij geen soldij ontvingen en gebrek aan levensmiddelen hadden, belemmerd was geworden.
Ook Banda was door de Engelschen veroverd, zoodat achtereenvolgens al onze bezittingen de Engelschen in handen vielen.
Intusschen hadden in Europa belangrijke veranderingen plaats gegrepen. Keizer Napoleon, toenmaals oppermachtig gebieder in westelijk Europa, had goedgevonden hot koninkrijk Holland bij Frankrijk in te lijven. Dit was reeds lang voorzien; althans Daen-ilels had openlijk te kennen gegeven, dat hij die gebeurtenis verwachtte en op den verjaardag van den Koning de gezondheid ingesteld van keizer Napoleon als do aanstaande souverein.
Napoleon I heeft niet geaarzeld, de onafhankelijkheid te vernietigen van een land, dat een verleden had, schooner dan eenig ander land ter wereld, als men de geringe grootte daarvan in verband brengt met het staatkundig gewicht, dat hot eenmaal in ons werelddeel wist in te nemen, meermalen den worstelstrijd volhoudende met groote mogendheden. Hij heeft zich niet ontzien, de roofgierige klauwen uit te strekken naar een kleine, maar eerbiedwaardige mogendheid, die eenmaal den grooten Lodewijk in zijn overwinnende vaart stuitte, en waarvan de gezanten vrijmoedig en vol eigenwaarde het Louvre binnenkwamen en aan het schitterende hof van den «grootenquot; Lodewijk achting afdwongen.
In December van het jaar 1810 — nadat Napoleon den 0ni Juli te voren het decreet geteekend had, waarbij de inlijving werd vastgesteld, — bracht oon Amorikaansche scheepskapitein do tijding op Java en den Oquot;quot; Februari van het volgende jaar kwam de officieele mededeeling. tevens met de lastgeving, dat alle ambtenaren den eed aan den Franschen keizer moesten afleggen.
Dit geschiedde, üf Daendels, do Hollandsche generaal, er nog
100
ernstig aan gedacht heeft, om Java voor zijn vaderland te bewaren, hetgeen hij zonder eenig bezwaar liad kunnen doen door zich met de Engelschen te verstaan, is niet met zekerheid te zeggen. Daen-dels ging verder nog; hij vaardigde een proclamatie uit, waarbij hij den keizer als meester van het eiland Java met toebehooren erkende.
Thans waren onze bezittingen ook verloren. De Engelschen zouden ze nooit in handen van de Franschen laten.
Hadden zij tot dus ver, wegens de groote kosten, opgezien tegen een expeditie naar Java, nu hadden de Engelschen een goed voorwendsel, om zicli daarvan meester te maken.
Het gedrag van Daendels is scherp veroordeeld geworden. Toch is het moeielijk om met eenigen schijn van zekerheid uit te maken, hoe de loop van zaken zou geweest zijn, wanneer hij eens tot het vermetel besluit was gekomen om den Franschen Keizer, die toen het toppunt zijner macht bereikt had, het hoofd te bieden; waardoor hij evenzeer een zware verantwoordelijkheid op zich geladen zou hebben.
Slechts drie dagen beraad heeft maarschalk Daendels genomen!
Hij rekende het nu van het grootste belang, om hot hem toever-trouwde gebied zoo goed mogelijk in staat van verdediging te brengen; want een aanval van de Britsche vloot zou zich niet lang laten wachten. In het jaar 1810 reeds bad hij bij bet fort Meester Cornelis oen aantal redouten aangelegd om de troepen opeen even-tueelen terugtocht van Batavia naar Buitenzorg te dekken. Alles werd voorbereid, opdat de inundation gesteld zouden kunnen worden; zelfs werden do inwoners van Batavia gelast, om hunne watervaten te ledigen. De Engelschen zouden dus oen krachtigen tegenstand ondervonden hebben en wio weet hoe geheel anders het lot van Java zou geweest zijn — wanneer niet Daendels onverwacht was teruggeroepen, zoodat hij zijne taak niet mocht volvoeren.
Gehoor gevende aan de inblazingen van vele vijanden, die Daen-
dols zich natimrlijk gemaakt had, was Napoleon zoo onverstandig, om hern zijn ontslag te geven; juist in een tijdstip, dat de vastberadenheid van Daendels voor Java een levensbehoefte was te achten.
liet was hem dus niet vergund, om zijn werkelijk grootsehe plannen ten uitvoer te leggen en te zien verwezenlijken; hij vermocht niet die prachtige, rijke bezitting voor zijn souverein bewaren en haar verdedigen volgens het stelsel, dat hij aangenomen had.
Tl'J moest plaats maken voor een man, die, wat regeeringsbeloid en militaire bekwaamheden betreft, niet in zijn schaduw kon staan: den divisie-generaal Janssens, die in de maand April van het jaar 1811 te Soerabaija aankwam en dadelijk het bewind aanvaardde.
Voor den stouten alleenheersclier zouden spoedig dagen van beproeving en wedervergelding aanbreken; ook hij zou het lot doelen van allo wereldveroveraars, die door hun onverzadolijke hoersch-zuoht werden voortgezweept. Anders .... zon hij zich de terugroeping van Daendels zijn leven lang beklaagd hebben.
De Fransclie brigade-generaal Tumel was benoemd tot opperbevelhebber van het leger.
Wel had Daendels reeds in 1809 aan koning (.odewijk om gezondheidsredenen zijn ontslag verzocht; doch dit was hom toen niet gegeven en daar hij zijn verzoek niet herhaald had, was or iets krenkends in gelegen, dat hel hem anderhalf jaar later verleend werd. Werkelijk schijnt Napoleon ten laatste onder den invloed te zijn geraakt van do vele vijanden van Daendels, die zijn val bewerkten.
Janssens begaf zich, na Daendels met zijn aankomst in kennis gesteld te hebben, zonder verder verwijl naar Batavia, alwaar hij den 1()l,cquot; Mei van het jaar 1811 het bestuur overnam. Daendels had dit nog eonigen tijd willen verschuiven, maar Janssens had zich op zijne instructie beroepen, en Daendels moest toegeven; don Mei 1811 werd de proclamatie gepubliceerd, waarbij maarschalk
102
lierman Willem Daendels de regeering overdroeg aan den gouverneur-generaal Jan \\ illem Janssons.
Den 29eu Juni reeds verliet Daendels, vergezeld van eenige vrienden, die hun ontslag gevraagd hadden, met de korvet Sappho liet eiland Java en kwam behouden in liet moederland aan.
Hetzij dat Napoleon het hem aangedane onrecht eenigermate wilde vergoeden; hetzij deze zonder aanzien des persoons alleen in liet belang van de koloniën heelt willen handelen, zonder dat liij aan de verdiensten van Daendels te kort deed — do 1' ransche Keizer benoemde hem tot groot-officier van liet Legioen van Eer.
Weldra zou het blijken, dat de terugroeping van Daendels een misgreep is geweest; althans het bestuur van zijn opvolger is een der treurigste geweest, waarvan de geschiedenis onzer Indische bezittingen gewaagt.
Ken korte beschrijving van Daendels' verderen levensloop zal hier voorzeker op zijne plaats wezen; het valt toch niet te ontkennen, dat hij een man was, begaafd met meer dan gewone hoedanigheden, die ruimschoots opwogen tegen de fouten, die hem aankleefden.
l'.ij gelegenheid van den heruchten tocht naar Rusland, belastte keizer Napoleon Daendels met het bevel over de 2C)c divisie (korps Victor). Hij deed ook hier zijn plicht en hij wist den 28™ November 1X13 do bruggen over de 1 leresina te dekken en den overmaclitigen vijand tot staan te brengen; hij was een van do gelukkigen, die niet in do sneeuwvelden van Rusland hun graf vonden. Latei voi-dodigde hij de Poolsche vesting Mohilew tegen de Russen en sloot
een eervolle capitulatie.
Toen Nederland zich weer van Frankrijk losgemaakt had en als koninkrijk erkend was, kwam Daendels onzen koning Willem I zijne diensten aanbieden; men had zoo dadelijk geen geschikten werkkring
193
voor hem, en tevens aarzelde men om den bekwamen, doch heeiscli-zuchtigen man een belangrijken werkkring toe te vertrouwen. Doch in 1810 werd hem het bestuur over de Nederlandsche bezittingen op de kust van Guinea opgedragen, waar een schromelijke verwarring heerschte. Ook aldaar zou hij de zaken voldoende geregeld hebben, wanneer hij niet het offer was geworden van het vreeselijke klimaat, dat hem na een kortstondig verblijf ten grave sleepte (1818).
Behalve eenige krijgskundige werken, schreef hij een belangrijke «Memorie over den staat der Nederlandsche Oost-Indische bezittingen in de jaren 1808—1811quot;, een werk in 4 deelen folio, dat in 1814 het licht zag en fel bestreden werd. Hij trachtte daarin aan te toonen, dat hij reeds de gunstigste resultaten van zijne hervormingen had mogen ondervinden en dat door zijn stelsel het moederland een bate van 500Q00U Rs. zou kunnen ontvangen. De groote meerderheid van die bestrijders waren echter zijne vijanden; menscben, die hij op een of andere wijze gekrenkt had. Het is niet te ontkennen, dat Daendels werkelijk veel, zeer veel gedaan heeft, den verwarden toestand op Java en de slechte tijdsomstandigheden in aanmerking genomen.
In de eerste plaats komt hem de groote eer toe, als een moderne Hercules het laatste overschot van de Compagnie opgeruimd, de grootste misbruiken tegengegaan, leger en discipline verbeterd, orde en regelmaat in de administratie ingevoerd en het bestuur meer gecentraliseerd te hebben. Daar tegenover staan zijn despo-tieke regeeringswetten, zijn gebrekkige financieele administratie en te groote heftigheid. Verzet kon hij niet verdragen; alles moest buigen — of breken. Kon het anders, dan dat men over een man als Daendels de meest uiteenloopende opinies heeft geveld?
Veel tegenwerking heeft hij moeten ondervinden, al was hij daartegen wel opgewassen ; niet minder heeft hij aan den vuigsten laster blootgestaan, en daarom is het dubbel jammer, dat hij niet de
zelfbeheersching heeft gehad, om alle aanleiding daartoe te vermijden.
104
Wij geloovon , dat Daendels door do groote meerderheid zijner tijdgenooten verkeerd is beoordeeld geworden; men heeft zijne zeer in 't oog springende fouten te breed uitgemeten en omgekeerd zijne buitengewone capaciteiten verkleind.
Over 't algemeen genomen is zijn bestuur over Indië heilzaam geweest en nu nog plukt men do vruchten van veel, wat door hem werd verricht.
Zeer zeker moet hot onpartijdig oordeel van een schrijver, die uiet een landgenoot van hem was, op prijs gesteld worden; namelijk dat van den Franschman de Jancigny, welke zich aldus over hem uitliet:
«In Holland begreep men dat hot noodig was, het regeerings-stelsel te veranderen en to hervormen, of liever een algeheele wedergeboorte tot stand te brengen; maar op Java hadden veel te veel menschen belang bij do instandhouding der misbruiken, om niet alle nieuwigheden tegen te werken. In een woord, Java kwijnde in die kritieke periode weg, en was reeds de aangewezen prooi van zijn binnen- en buitenlandsche vijanden. Wel was er een man :ds Daendels, een Napoleon in miniatuur noodig, om dat afgeleefd lichaam weer veerkracht en leven te geven. Dit mocht hem gelukken, zij het ook door heroische middelen, door heftige geneesmiddelen, en zijn kortstondig bestuur (nauwelijks drie jaar) is voldoende geweest om die schoone kolonie van een ontijdigen ouderdom tot dien krachtigen leeftijd terug te brengen, waarin de staten hunne behoeften begrijpen, hunne hulpbronnen verzamelen en hun toekomst voorbereiden. Daendels heeft veel afgebroken, dikwerf ongelijk gehad; maar nog veel meer heeft hij tot stand gebracht, en zijne scheppingen droegen het kenmerk van het genie. De gemeenschapswegen, die hij tot stand gebracht heeft, de bijna onoverkomelijke moeielijkheden overwinnende, die de tijd, de menschen, locale omstandigheden en do uitputting der financiën hom in den weg legden; die communicatie-wegen, waarvan het groot gewicht
195
uit liet drieledig oogpunt van strategie, administratie en handel eerst in onzen tijd naar waarde gescliat is kunnen worden, de forten, de arsenalen, de werven, als door een tooverslag ontstaan en van het noodige voorzien; de militaire geest, door hem opgewekt en tot het enthousiasme opgevoerd; de ware begrippen van een degelijk koloniaal bestuur ontworpen eu tegelijkertijd in praktijk gebracht — dit zijn de rechten, die Daendels op de dankbaarheid zijner medeburgers heeft verworven. Ter namvernood in functie getreden, bracht Daendels den Raad van Indië onder het oog, dat volgens zijn instructiën alleen hèm het recht toekwam om voorstellen aan den Raad te doen; dat ieder ander voorstel alvorens aan zijne goedkeuring moest worden onderworpen; dat hem de macht verleend was om, desnoods tegen de meening der meerderheid in, een besluit te nemen; dat aan hem alleen toekwam liet opperbevel over de strijdkrachten te land en ter zee. De Raad van Indië, ontmoedigd en krachteloos tegenover een macht, waarvan de superioriteit zich iederen dag meer deed gevoelen, nam een lijdelijke houding aan en Nederlandsch-Indië zag zich weldra onderworpen aan een onbeperkte alleenheerschappij. Dat bewind verwezenlijkte, in een tamelijk kort tijdsbestek, grootsche zaken, maar beging ook monsterachtige buitensporigheden. Wij sluiten het oog niet voor de fouten on verkeerdheden in Daendel's administratief beheer, voor de ondeugden en gebreken van Daendels als mensch; maar de geschiedenis, wil zij onpartijdig zijn, moet haar oordeel gronden op al 't geen gedaan werd. De sporen der wederrechtelijkheden van Daendels zijn verdwenen, en de monumenten van zijn intelligentie on onwrikbare energie zullen nog bestaan, wanneer zijne afdwalingen uit het geheugen zullen zijn gewischt.quot;
Dit oordeel, het moge niet in alle opzichten juist zijn, heeft het groot voordeel der onpartijdigheid.
Men heeft soms ernstige beschuldigingen tegen Daendels ingebracht;
J3'
190
hij moet zich zelfs niet ontzien hebben, om zijn eigen voordeel na te jagen — dubbel afkeurenswaardig in hem, die tegenover anderen zoo gestreng was. Men moge hem niet kunnen aantijgen, dat hij zich ten koste van anderen verrijkt heeft, minstens genomen mocht men hem toch van «inhaligheidquot; betichten. Dit is gebleken, toen hij Buitenzorg van de Hooge Regeering ontving en Weltevreden aan haar overgaf. Evenwel was bij artikel van zijne instructie bepaald geworden, dat »de schikkingen omtrent de bewoning van Weltevreden, mitsgaders liet landgoed Buitenzorg, zouden blijven voortduren, gelijk zij op autoriteit van het vorig bestuur over de Oost-Indische Bezittingen zijn vastgesteld geworden.quot;
En nu heeft men Daendels ten laste gelegd dat hij met voordacht de bestaande bepalingen, dat de eigenaars van particuliere landen hoogstens i/5 gedeelte van het rijstgewas mochten behouden, had ingetrokken om meer waarde aan Buitenzorg, zijn nieuwe bezitting, te verzekeren.
Doch dit waren menschelijke zwakheden, die niets wegnemen van Daendels' verdiensten als hervormer, en niemand kan hem de eer ontrooven, dat hij veel verkeerds met wortel en tak heeft uitgeroeid en in de met ruwe hand blootgelegde voren zaad gestrooid heeft, waaraan wij thans nog schoone vruchten te danken hebben.
III.
tANDING DEU ENQELSCHEN OP .IAVA EN HE VEUOVEUING VAN DAT EILAND.
De nieuwe gouverneur-generaal was vergezeld van de heeren Larentie en de Panat, auditeurs bij den keizerlijken-raad, om hem te adviseeren, en eenige officieren, namelijk de bataljonskomman-dant ia Perseuve, den kapitein der infanterie Knotzer, den kapiteiningenieur van Schelle en den marine-officier Baud. Nooit heeft
197
een gouverneur-generaal onder moeielijker omstandigheden liet bewind aanvaard.
J?ij zijne aankomst waren van de, ééns zoo uitgestrelcte, bezittingen slechts Java, Makasser, Palembang en Timor overgebleven; Bandjer-tnasin was door Daendels verlaten, en ieder oogenblik kon men een aanval der Engelschon verwachten, die reeds schepen naar l'ooloe-Pinang hadden gezonden, om troepen op Java te debarkeeren.
Daendels had alles voorbereid op de landing, die men verwachtte; het gevolg hiervan was geweest, dat de staat van beleg, met al de lasten die deze oorlogstoestand een bevolking oplegt, levendig gevoeld werd en aanleiding gaf tot grootc ontevredenheid, zoodat Janssens met klachten en verzoekschriften bestormd werd. cf Reeds van af het jaar 1^07, toen lord Pellew het laatste overschot der Hollandsche vloot vernield had, was er door dien vlootvoogd bij sir George Barlow, den gouverneur-generaal van Britsch-Indië, op aangedrongen, om het eiland Java te veroveren; maar deze liad hiertoe niet willen overgaan. Zoodra echter was Barlow opgevolgd door Gilbert Elliot lord Minto, of deze besloot meer actief op te treden, en reeds in 1809 werd tegen le de France en Bourbon een expeditie georganiseerd, die met den besten uitslag bekroond werd.
Sedert waren mede verscheidene van onze bezittingen, zooals wij reeds gezien hebben, in handen der Engelschen gevallen en langzamerhand kwam ook het plan tot rijpheid, om een landing op Java te ondernemen.
Veel heeft hiertoe bijgedragen do ondernemende Thomas Stamford Raffles, die het bezit van onze koloniën terecht voor Engeland van hooge waarde achtte.
Tc Malakka had hij kennis gemaakt met zekeren John Leyden, en nadat die hem lord Minto, welke reeds tot een expeditie naar Java besloten was, had aanbevolen, vertrouwde deze hem een zending toe naar Java, om na te gaan, welke verdedigingsmiddelen zich daar bevonden en tevens langs slinkschc wegen, door onderhandeling
498
met de inlandsche vorsten, den Hollandschen invloed afbreuk te doen en daarentegen hen gunstig voor Engeland te stemmen.
Moge Groot-Brittanje over 't algemeen geen schoone rol in deze zaak gespeeld hebben, onverantwoordelijk en onmenschelijk waren do bedoelingen van de directeuren der Engelsche Compagnie, welke niet anders beoogden dan de vernietiging van den Franschen invloed; door dit plan te volvoeren, zonder dat Java in bezit genomen werd, zouden de aldaar wonende Nederlanders aan den haat on de wraakzucht der inlanders, die door de regeering van Daendels zeer tegen ons waren ingenomen, weerloos zijn blootgesteld.
Lord Minto zag dit in, en besloot niet aan het verlangen der directeuren toe te geven; tevens handelde hij aldus, omdat hij na een eventueele verovering van Java die schoone bezitting voor zijn land wilde behouden.
Hij verzamelde een leger van 12000 man (14); generaal Auchmuty werd tot opperbevelhebber daarvan benoemd. Deze troepen zouden met een honderdtal transportschepen naar Java worden overgebracht.
Tegen het midden van de maand Juni 1811 lichtte de transport-vloot onder de bevelen van admiraal Stopford te Malakka het anker en verscheen den 3eu Augustus voor Batavia.
Volgens het stelsel van Daendels had de gouverneur-generaal Janssens zijn troepen te Weltevreden en in het geretrancheerde kamp van Meester-Cornelis saamgetrokken. Zijn leger bestond uit 4 regimenten linie-infanterie, elk van drie bataljons; 1 regiment jagers, van twee bataljons; 3 regimenten garnizoenstroepen, en 1 regiment kavalerie uit 5 eskadrons bestaande; te zamen 17.774 man (15), behalve het korps Djajang-Sekars van 1450 man en het legioen van Prang Wedónó.
De Fransche krijgsmacht had dus grooter getalsterkte dan het Britsche landingsleger; doch in bruikbaarheid stond het ver bij den vijand achter.
Het leger van Janssens bestond uit allerlei bestanddeelen, en als
199
men nagaat dat slechts '/7 gedeelte daarvan Europeanen waren, dan zal die inferioriteit aan geen twijfel onderhevig zijn, daar het Engelsche leger uit bruikbare troepen bestond.
Vreezende, dat alle eigendommen door de Engelschen buit gemaakt zouden worden, liet Janssens nu alle produkten vernietigen of onbruikbaar maken, hetgeen dubbel te bejammeren was, omdat Daendels een aanzienlijke waarde aan produkten als borg gesteld had voor de , door hem gesloten , leeningen; die waarborg verviel nu.
Den tienden Juli te voren had Janssens het leger gereorganiseerd en het eiland Java in drie militaire afdeelingen verdeeld, waarin de brigade-generaals von Lutzow, v. Winckelmann en do kolonel Boions het bevel voerden. Twee korpsen waren reeds georganiseerd, namelijk te Soerabaja en te Samarang; maar de noodlottige gebeurtenissen, dio den val van Java ten gevolge hadden, verhinderden de volvoering der gemaakte plannen.
Zonder dat het Fransch-Indische leger, dat zich te Meester-Cornelis verschanst had, den minsten tegenstand bood, werd de landing door de Engelschen bewerkstelligd, en toon do landingsdivisie nagenoeg geheel aan wal was gebracht, zonder dat er tot groote verwondering van den Engelschen opperbevelhebber iets gedaan werd om dit te beletten, werd den lcn reeds in de richting van Meester-Cornelis opgerukt.
Het voornemen van Daendels was geweest, om alle bruggen van Tjilintjing tot aan Batavia te laten springen, coupures in de wegen te maken en inundatiën te stellen, waar dit mogelijk was; hadde men dien verstandigen maatregel volvoerd, dan zouden de Engelschen zoo spoedig Meester Cornells niet bereikt hebben, want reeds den 5lt;lcquot; Augustus werd een aantal soldaten door een zonnesteek ge-trollen, zoodat men van een aanval op do versterkte stelling der Fransche troepen voorloopig moest afzien. Niets verhinderde den vijand echter, om naar Batavia op te rukken. Den volgenden dag
i
200
(ioed een afdeeling Engelsche troepen een verkenning in die richting en vond den weg naar de hoofdstad bijkans geheel open.
Toon do hoofdmacht den 8'tequot; Batavia bereikte, vond men de stad verlaten; een paar dagen te voren was zij door do bezetting ontruimd, die met den staf van het leger naar Meester-Cornelis vertrokken was, na alle proviand vernield en de magazijnen van het kasteel mot hun kostbaren schat in brand gestoken te hebben.
De Engelschen bezetten nu de voorstad en eischten Batavia op; daar zich in de hoofdstad niemand bevond, die deze opeisching kon beantwoorden, rukten zij de stad binnen en van daar richtte lord Minto, die zelf bij de expeditie tegenwoordig was, een brief aan den gouverneur-generaal, waarbij hij de overgave van Java en de andere bezittingen verlangde, Janssens tot die overgave som-meerende, om nutteloos bloedvergieten te voorkomen.
Tevens werd een door Baflles, den secretaris van lord Minto, gestelde proclamatie aan de bevolking van Java gericht, waarin de stelling verkondigd werd, dat die bevolking het recht had, om zelve een gouvernement te kiezen, daar de Franschen de kolonie slechts met geweld in bezit hadden genomen.
«That colony is lawfully and effectually emancipated from the authority of the parent state by the dissolution of that state, and is left at lyberty in prudence and conscience to provide for its own future security and wellfare, by forming such relations as may appear most conductive to its safety and interest, and best adopted to its actual condition,quot; zoo luidde de trouwelooze taal van Uaflles, die zeer goed wist, dat hot leger en de ambtenaren den Franschen keizer trouw gezworen hadden.
Janssens gaf ten antwoord, dat de kolonie getrouw zou blijven aan keizer Napoleon, daar zij zonder eenig verzet den eed aan hem had afgelegd; hij weigerde, te capituleeren.
De uitslag van den strijd, die nu begon, was maar al te zeer te voorzien. Er heerschte in het versterkte kamp eeu schandelijke
201
verwarring, daar de verdedigingswerken nog op verre na niet voltooid waren en de soldaten weigerden, om daaraan te arbeiden.
En zoo treurig was het met de discipline gesteld, dat men het niet durfde wagen, hen te stralTen.
üe Engelsche troepen, waarvan de voorhoede nu onder bevel van kolonel Gillespie tegen Weltevreden oprukte, waren 11,960 man sterk.
Die voorhoede, namelijk 1000 Europeesche en 150 Indische soldaten met slechts twee vuurmonden, tastte de Fransche troepen in een tamelijk goed gekozen stelling aan, op een mijl afstands van Weltevreden, en dwong hen, om op Meester-Cornelis terug te trekken.
Hierdoor viel Weltevreden met zijn talrijke welvoorziene gebouwen en drie honderd stukken geschut in handen der Engelschen.
Thans zou tot den geregelden aanval op het geretrancheerde kamp van Meester-Cornelis door hen worden overgegaan ; de omvang van dat kamp bedroeg niet minder dan 5 mijlen, was aan beide zijden behoorlijk gedekt en werd verdedigd door batterijen en redoutes, die alle accessen bestreken; te samen had men meer dan 200 vuurmonden in batterij.
Het was dus een sterke stelling, waarin de vijand kon worden afgewacht, en hadde men een dergelijke positie meer in het binnenland gehad, dan zou zij niet gemakkelijk te nemen zijn geweest. Maar behalve dat het gehalte der troepen zeer veel te wenschen overliet, miste men ook een kundig en moedig bevelhebber, terwijl daarentegen de vijand in een gunstigen toestand verkeerde, daar hij na het bezetten van Weltevreden de ongezonde hoofdstad kon verlaten en de gelegenheid had, om zijn munitie te water tot in de onmiddellijke nabijheid van het kamp te brengen
Generaal Jumel had aan de hoofdofficieren de volgende bevelen gegeven:
1quot;. dat elk korps, zonder den daaraan toevertrouwden post te verlaten , met energie hem tegen eiken aanval moest verdedigen;
202
2°. dat het met behulp van de reserve alle krachten moest inspannen, om den vijand in de grachten te drijven;
.3°. dat het niet mocht terugtrekken, alvorens bevel daartoe te hebben bekomen; dat wanneer het dit bevel mocht ontvangen, de kanonnen vernageld moesten worden cn de terugtocht in goede orde geschieden moest naar de plaats van samenkomst nabij het fort; dat het zich moest verzamelen, ten einde den terugtocht der artillerie te dekken en dat het zelf' zijn retraite moest beginnen naar den kant, die zou worden aangewezen;
4°. dat, gedurende dien terugmarsch, de bruggen in brand moesten worden gestoken.
»Een aantal onvoorziene gevallen komen bij dergelijke bewegingen voor. Maar zijn de algemeene orders eenmaal bekend, dan vindt een verstandig, dapper en actief officier gemakkelijk het middel om zijne troepen te sauveeren en de hinderpalen te overwinnen, die hij ontmoet; zijne Excellcntic vertrouwt volkomen op uw ijver ten nutte van den dienst des keizers.
De brigade-generaal, bevelhebber der troepen,
(gel.) Jumel.quot;
In de eerste dagen werd er door de Franschen niets van aanbelang gedaan; men vergenoegde zich, met den vijand gade te slaan, en deze maakte ijverig van de gelegenheid gebruik om zijne batterijen aan te leggen.
Meermalen had men er in het kamp op aangedrongen, om uitvallen te doen, ten einde de aanvalswerken te vernielen of althans het voortwerken te belemmeren; doch Jumel had zich steeds daartegen verklaard, voorgevende dat de troepen niet to vertrouwen waren. Toen de batterijen tegen het noorderfront intusschen hare voltooiing naderden, belegde Janssens, die wantrouwen opvatte, een
203
krijgsraad, waarin ook nu de brigade-generaal Jumel zich tegen een uitval verklaarde; maar op voorstel van majoor Sclmltze werd eindelijk daartoe overgegaan.
Die uitval liep op niets uit; slechts een kleine afdeeling bereikte de vijandelijke werken en moest natuurlijk, daar de aanval niet ondersteund werd, voor de overmacht wijken.
In den nacht van den 205tequot; hadden de Engelschen namelijk hun parallel geopend op een afstand van ÜÜO yards. Het was den verdediger niet gelukt, zich in de loopgraven te nestelen en de kanonnen te vernagelen; de reden dat men die loopgraven weer had moeten verlaten, was gelegen in de geringe getalsterkte van de troepen, die den aanval daarop ondernamen, welk aantal door Jumel eigendunkelijk verminderd was.
Het was reeds duidelijk gebleken, dat Jumel niet voor zijnetaak berekend was, en een groote fout van den gouverneur-generaal Janssens is geweest, dat hij hem niet van het opperbevel ontheven heeft, toen het overtuigend bewezen was dat juist de man, die de verdediging moest leiden, haar verlamde.
Nadat het vuur der Engelschen de werken van den verdediger zeer geteisterd had, begreep Janssens, dat men spoedig tot een stormenderhandschen aanval zou overgaan, waarom hij den 258tequot; bevel gaf om de artilleristen, die de vuurmonden bedienden, door pas aangekomen manschap te vervangen.
Veel dienst hadden de Engelschen van een Fransch onderofficier, die gedeserteerd was en tot gids diende; Hij maakte den aanval der voorhoede onder Gillespie op redoute No. 3 gemakkelijk, zoodat de bezetting overvallen en het werk na een kortstondigen tegenstand genomen werd.
Janssens, die bij het begin van den aanval zich tusschen de redoutes bevond, moest daar tot zijn verontwaardiging zien, dat zijne bevelen niet waren opgevolgd.
Door hem waren namelijk, in het vooruitzicht van den verwacht
204
wordenden aanval, schriftelijk orders gegeven, waarin woordelijk te lezen stond:
))Den volgenden morgen, om drie uur 's morgens, alle troepen van het kamp onder de wapenen laten komen en hun niet toestaan, om op den grond te gaan leggen, volgens de slechte gewoonte der
Indische soldaten.quot;
En desniettegenstaande vond hij, dat er niet voor de veiligheid gezorgd was en dat het grootste gedeelte van het leger nog in diepe rust lag; waaruit het kanongebulder het deed opschiikken.
Nadat redoute No. 3 genomen en de aanvallers tegelijk met de vluchtende verdedigers de brug over de Slokan overtrokken, zoodat men uit de aangrenzende werken niet het vuur durfde openen, werden nu ook redoute No. 1 en No. '2 aangetast. De kommandant van No. '2, Mulder genaamd, liet dit werk in de lucht vliegen, daar alle verdere tegenstand hopeloos bleek te zijn; de andere redoute werd genomen.
Er werd bevel gegeven, om den terugtocht te beginnen. Deze ontaardde weldra in een verwarde vlucht; de vijand zette het vluchtende leger na en maakte duizenden gevangenen. Als door een wonder wist de gouverneur-generaal de hem vervolgende soldaten te ontkomen en ontmoedigd Buitenzorg te bereiken.
Op nieuw liet lord Minto het eiland Java opeischen; hoe hachelijk de toestand ook was, had Janssens genoeg plichtbesef, om ook thans een weigerend antwoord te geven.
Geducht moet tie verwarring geweest zijn, nadat een panische schrik de Franschen bevangen had. Nog tot in 't laatste oogenblik bleek de onhandigheid van Jumel; een door hem bevolen kavalerie-charge was totaal mislukt en de lichte artillerie, die den terugtocht van het leger had moeten dekken, reed in galop midden door de ko-lonnes heen. De vijand, die niet meer dan 521 man verloren had, waaronder 48 officieren, maakte (3000 krijgsgevangenen, waaronder 2 brigade-generaals, 2 «aides-de-campquot; van den gouverneur-gene-
205
raai, don kommandant dor genie, don intendant-generaal, 5 kolonels, 21 bataljons-kommandanten en een 20ütal subalterne-officieren, behalve nog de inlandscho officieren.
In het geretranchoerde kamp van Meoster-Cornelis vond hij 280 stukken geschut. Ook generaal Jumel viel in handen der Engelschen
De gouverneur-generaal, die persoonlijk zoolang mogelijk stand gehouden had, achtte het ondoenlijk, om Buitenzorg te verdedigen; hij besloot naar Samarang te vertrekken en aldaar met behulp van de sultans van Soerakarta en Djokjokarta, die niet aan de verlokkende taal van een Raffles hadden gehoor gegeven, weer een leger op de been te brengen. En toen een parlementair van lord Minto te Buitenzorg bij hem kwam, om op het hopelooze van verderen tegenstand te wijzen en op nieuw hem te sommeeren, het eiland over te geven, gaf de gouverneur-generaal ten antwoord;
«Zeg aan lord Minto, dat hij nog niet het tiende deel van het eiland Java genomen heeft; dat ik zal voortgaan met het te verdedigen en dat ik niet zal capituleeren, tenzij mij geen enkel soldaat mochte overblijven, om hem tegenover te stellen. De kans des oorlogs is wisselvallig; die is mij tot dusverre niet gunstig geweest, maar die kans kan keeren.quot;
Den 29atequot; Augustus maakte lord Minto weder een proclamatie openbaar, uit naam van koning George III, waarbij de Engelschen voor immer de koloniën in bezit namen. — Men kon zich alzoo in hunne bedoelingen niet meer vergissen.
') Generaal Jumel had het wenschelijk geacht, om zich zoo spoedig mogelijk naar Cheribon te begeven en daarom had hij het bevel over de koloune, die belast was met het transport van de gouvernementskas, aan majoor Le Blanc overgegeven en was, vergezeld van luitenant-kolonel Knotzer en luitenant Rigo, die hun chef' in het ongeluk getrouw waren gebleven, naar Cheribon gegaan, alwaar hij den 4den September aankwam en de Engelschen in handen viel, aan welke een uur te voren het kasteel en do stad zich hadden overgegeven.
206
Voordat Janssens Buitenzorg verliet, vergezeld van de ambtenaren van de secretarie en financiën, gaf iiij aan de overige ambtenaren verlof om naar Batavia terug te keeren, na de belofte van hen afgevraagd te hebben dat zij, zoolang de driekleur op het eiland Java bleef wapperen, niet in dienst der Engelschen zouden overgaan.
Den l8tcn September kwam de gouverneur-generaal te Samarang aan, waar de sultan van Soerakarta en die van Djokjokarta elk 2500 man hulptroepen ter beschikking van de regeering stelden, en weldra had Janssens weer een leger van 8000 man bij elkaar. Doch treurig was het gehalte van die krijgsmacht; de meeste in-landsche soldaten waren gewapend met gebrekkige pieken en stokken, ten deele van een ijzeren punt voorzien; deinlandsche hoofden hadden een aantal bedienden en vrouwen bij zich, zoodat er van
strijd- of marschvaardigheid geen sprake was.
Samarang lag open; er was niet aan te denken, om die plaats in staat van tegenweer te brengen, doch op een paar mijlen van de stad, van af een bergketen nabij Serondol, had men een zeer gunstige positie gevonden. Ten eerste was zij van nature sterk, doordat zij moeielijk te naderen was; voorts werd hare verdedigbaarheid niet weinig verhoogd door versterkingen, die werden opgeworpen. Het plan van Janssens was, om deze positie tot een versterkt legerkamp in te richten en zijne troepen aldaar saam te
trekken, als wanneer een niet onaanzienlijke vijandelijke krijgsmaclit
scheen noodig te wezen om met vrucht den aanval te ondernemen. Maar reeds gedurende de werkzaamheden tot het opwerpen van de noodige werken en het bouwen van de magazijnen bleek, dat men op de inlanders niet rekenen kon. De landdrost van Samarang, die ;K)00 man hiervoor moest leveren, kon er niet meer dan 000 bij elkander krijgen, en deze waren zoo slecht onder tucht, dat zij
met honderden tegelijk wegliepen.
Toch besloot men, die van nature sterke positie met kracht te
verdedigen; de troepen van prins Prang Wedönö, die er nog het
207
best uitzagen, werden aan de voorposten geplaatst; de toegang langs den grooten weg werd bestreken door een batterij, welke bediend werd door Boegineesche zeelieden, in welke men nog al eenig vertrouwen had.
In het fort Oenarang, een klein vierkant werk van biksteen opgetrokken, werd het hoofdkwartier gevestigd, en de troepen waren gelegerd in de voorliggende werken en op het terrein, voor Oenarang gelegen.
Inmiddels hadden de Engelschen Buitenzorg bezet, alwaar zij 43 vuurmonden met de noodige munitie hadden gevonden, en een aantal getraceerde werken; als de Franschen die voltooid hadden, zouden zij te Buitenzorg een positie hebben bekomen, vrij wat sterker en uit een strategisch oogpunt van meer aanbelang dan Meester-Cornelis.
De vijand verkeerde in onzekerheid, waarheen de gouverneur-gene-raal zich begeven had, en toen den September zich eenige Britsche schepen voor Samarang bevonden, was het den Engelschen bevelhebber nog onbekend, dat Janssens zich aldaar bevond, en daar admiraal Stopford bevreesd was voor den regenmoesson, wei d liet besluit genomen om naar Sidajoe en Soerabaya te gaan. Op de hoogte van Cheribon bleek den vijand echter uit een onderschepten brief, waar de gouverneur-generaal aan liet iioofd van een spoedig georganiseerde en saamgetrokken krijgsmacht te vinden was en nu besloot Auchmuty, om zonder verwijl te Samarang te landen en den aanval te ondernemen.
Wel gering moet de Engelsche opperbevelhebber over de strijdmacht van generaal Janssens gedacht hebben, dat hij — zij het ook na de tot dusver gemakkelijk behaalde overwinningen — 8000 man in een goed versterkte stelling wilde aanvallen met troepen, zoo gering in getalsterkte als die, waarover hij voor deze operatiën te beschikken had.
Zijn kolonne toch bestond uit slechts 030 man van het 14« en 420 man van het 78e regiment, alsmede 00 inlandsche grenadiers
208
en een detacliement pioniers, een en ander onder bevel van kolonel Gibbs; ruim 1100 man dus. Maar men vergete niet, dat liet goed geoefende, geharde en gedisciplineerde soldaten waren, waarop men in alle opzichten vertrouwen kon.
In den namiddag van den iO116quot; kwamen de adjudant-generaal Agnew en de kapitein-ter-zee Elliot, de zoon van lord Minto, te Samarang aan wal, om ten derde male de overgave te eisclien; weder te vergeefs. Onverwijld werd Samarang, dat in geen geval te verdedigen was, door Janssens ontruimd en den 11'quot; de legerplaats bij Oenarang betrokken.
De beide volgende dagen, nadat de Engelschen Samarang bezet hadden, vernam men niets van hen; maar in den avond van den 15equot; September naderden zij de Fransche voorposten. Zij bevonden zich nu voor een aaneenschakeling van hoogten, die moeielijk te beklimmen waren, bestreken door een 20tal vuurmonden en aan weerszijden*gedekt door een onbegaanbaar terrein, zoodat men uren gaans ver hadde moeten afleggen, om die positie te omtrekken. De groote weg naar Samarang werd door twee veldstukken bestreken en was tevens door een driedubbele rij Friesohe ruiters afgesloten. Een tweede linie van defensie was door de hulptroepen van Djokjo en Solo bezet en daarachter had men de reserve, die tevens het hoofdkwartier te Oenarang dekte. Deze uitstekende positie, door 8000 man bezet, moest toch wel een duizendtal Engelschen het hoofd kunnen bieden!
Toen de Engelsche bevelhebber dan ook voor het front van deze stelling gekomen was, kon hij zich niet ontveinzen, dat hij in een gevaarlijken toestand zou geraken, wanneer hij het hoofd moest stooten; maar overmoedig geworden door de behaalde voordeden, en tevens ten einde niet te verraden, hoe weinig hulpmiddelen hij had, aarzelde hij niet lang, maar gaf met het aanbreken van den dag liet sein voor den aanval.
Het bleek maar al te zeer, dat de Inlandsche soldaten geen stand
20!)
hielden. Nadat de voorposten geweken waren en prins Prang Wedonó zidi door zijne soldaten verlaten zag, werd de linkervleugel aangetast; de batterijen werden door de manschap verlaten. Men moest terugtrekken, welke beweging ten slotte gevolgd werd door den rechtervleugel, toen die aangevallen werd en de troepen van Solo de vlucht kozen.
Alles trok nu terug op Oenarang; maai- in verslagen wanorde. De Javanen hadden hun hoofden verlaten en de Europeesche olïi-cicren, die hen aanzetten om hun plicht te doen, werden door hen vermoord.
De beklagenswaardige gouverneur-generaal, die zich niet ontzag maar voortdurend op die plaatsen bevond, waar bet gevaar het grootst was, moest met den kanker in bet hart ontwaren, boe de in waarheid sterke positie lafhartig door de Inlandsche troepen verlaten werd; hij was niet te bewegen, het slagveld te verlaten, voordat de Engelschen den heuvel begonnen te beklimmen, waarop bij stond. Ilij begaf zich toen naar Oenarang om zoo mogelijk bet overschot der troepen te verzamelen; daar bet kleine werk echter niet geschikt was om den vijand tegen te houden, nam men bet besluit, naar Salatiga te gaan, en von hutzow ontving bevel, om tlo Engelschen zoolang mogelijk staande te houden. Deze hield don vijand voor Oenarang lang genoeg op, om aan von Winckelman de gelegenheid te geven, bet treurig overschot der troepen in een goede positie bij de rivier Toendang te verzamelen.
i)e vijand overwon thans den tegenstand, dien v. Lutzow geboden had, het dorp Oenarang stond weldra in brand en liet bataljon van luitenant-kolonel Bartlo, dat zich tot dusver nog't best gehouden bad, was niet langer te bewegen om stand te houden; toen de bataljons-kommandant de wijkende soldaten met geweld tot staan wilde brengen, deelde hij het lot van zoo menig moedig officier op dien noodlottigen dag; hij werd door zijn eigen soldaten gedood.
De tegenstand, bij Oenarang geboden, had de gelegenheid gegeven
'210
aan oen handvol dapperen, om zich aan do rivier op te stellen bij een batterij, die daar opgeworpen was; aldaar bevonden zich een sectie veld-artillerie met een twintigtal kanonniers, een veertigtal officieren en prins Prang Wedónó met zijn twee zonen. Men was besloten, om zich tot liet uiterste te verdedigen.
Von Lutzow, bet hopelooze van den toestand inziende, rapporteerde dit aan generaal Janssens, die zich te Salatiga bevond, en deze, tot bet uiterste gebracht, zond von Winckelman naar den Kngelschen bevelbebber, om een wapenstilstand vooi te slaan.
Generaal Auchmutby voldeed aan dit verzoek en sloot een wapenstilstand van 24 uren; inochte de capitulatie dan niet gesloten zijn , dan zouden zonder verwijl de vijandelijkheden hervat worden.
De gouverneur-generaal moest wel capituleeren; geen enkel middel ter verdediging bleef hem over. En toch, de eischen van den Engelscben bevelhebber waren van dien aard, dat Janssens weigerde, zich daarmee te vereenigen.
Vruchteloos verzocht bij een onderhoud met Auchmutby; deze was niet te bewegen om iets van de harde, door hem gestelde , voorwaarden terug te nemen. Er bleef generaal Janssens geen keuze meer over en hij toekende de voorwaarden der capitulatie, welke de schoonste bezittingen in handen der Engelscben overleverde.
De voornaamste bepalingen waren:
alle posten, tot Java behoorende, waren in de capitulatie begrepen;
alle militairen werden als krijgsgevangenen beschouwd;
het Engelsche gouvernement nam geen enkele verplichting op zich ten aanzien van het, toekomstige beheer van bot eiland, de door hot Fransche bewind gemaakte schulden, of de amortisatie van het papieren geld.
Zoodra die capitulatie bekend was, gaf Soerabaya zich over en toen ook het fort Louis gevallen was, kon de Brit zich als gebieder van Java beschouwen.
Dit was een gevoelig verlies voor keizer Napoleon; want het
214
waren de laatste Fransche bezittingen in Indië, die de Engelschen thans bemachtigd hadden.
Den dag, nadat de onderhandeling had plaats gehad, schreef generaal Janssens een brief aan Auchmuthy, waarin hij zicli over de gestrenge behandeling beklaagde. Hij verzekerde daarin, dat wanneer hem slechts honderd bruikbare soldaten waren overgebleven, hij nimmer de harde voorwaarden zou hebben aangenomen, die generaal Auchmuthy hem had opgelegd; waarna hij, alvorens in krijgsgevangenschap naar Engeland te vertrekken, aan het ministerie van koloniën een omstandig rapport indiende en zich in treffende bewoordingen verontschuldigde, dat liij zulk een capitulatie had moeten onderteekenen. Hij schreef in dien brief, welke in het archief van het koninkrijk der Nederlanden berust, dat generaal Auchmuthy hem wegens den wanhopigen toestand, waarin hij verkeerd had , het recht om te capituleeren ontzegd had; dat hom geen keuze was gelaten, en mochte do vernedering om de wapenen over te geven hem bespaard zijn, dan was dit omdat hem geen enkel geweer was overgebleven. Hij betuigde, dat nooit een bevelhebber zich in zulk een ongelukkigen toestand had bevonden als hij, en zelfs verzekerde hij, dat al ware het hem mogelijk geweest, met zijn weerspannige, ongeoefende soldaten een geregelde armee zooals die van den vijand te overwinnen en haar te dwingen, om zich weer in te schepen, hij toch niet de middelen zou gehad hebben, om het bestuur over de koloniën te vervolgen.
Voorzeker was Janssens diep te beklagen, al kan men niet verhelen, dat groote fouten door hem begaan zijn en dat hij de militaire kundigheden miste, die een ander wellicht in staat gesteld zouden hebben, om trots den onvoldoenden toestand, waarin leger en materieel zich bevonden, een meer krachtigen en hardnekkigen tegenstand te bieden.
Onverantwoordelijk was zijne werkeloosheid tijdeus de landing der
Engelschen te Tjilintjing, welke zeer had kunnen bemoeilijkt
212
worden, on niot minder do ui te passieve verdediging van Meestcr-Cornelis, terwijl Batavia, iioowel eon open stad, niet zoo geheel verlaten had moeten worden. Ken groot gedeelte van do schuld komt evenwel neer op het hoofd van den onbekwamen Jumel, die met lt;le allereerste beginselen der krijgswetenschap onbekend bleek te zijn.
Als men Janssens, die zoozeer iloor liet ongeluk achtervolgd is geworden, oen welverdiend verwijt wil doen, dan is het: dat bij niet dadelijk Jumel geschorst heeft, toen diens verregaande onkunde en onhandigheid gebleken waren; daartoe had bij als gouverneur-generaal alleszins do bevoegdheid.
Evenzeer ten onrechte heeft men generaal Auchmuthy hard gevallen, omdat deze zijn beklagenswaardigen vijand weinig grootmoedig behandeld heeft. Overweegt men, dat de toestand van Janssens reddeloos was, terwijl daarentegen een te ver uitgestrekte courtoisie de Engelschen noodlottig hadde kunnen worden, daar Auchmuthy zich met een kleine afdeeling op 350 mijlen afstand van Batavia bevond, dan kan men het niet wraken, dat hij zich ongenegen verklaarde om generaal Janssens toe te staan, met lord Miuto zelf te onderhandelen, die zich op dat oogenblik te Batavia bevond. Hadde hij Janssens de gelegenheid gegeven, om naar het binnenland terug te trekken en daar nieuwe troepen te verzamelen, dan zou de taak voor hot Engelsche leger, dat veel van hot klimaat te lijden had, niet benijdenswaardig zijn geworden. Eigenlijk kon er van capituleeren geen sprake wezen; want een vernieuwde aanval opeen paar honderd menschen, ter nauwernood meer van wapenen voorzien, ware oen noodeloosbloedbad geworden, terwijl hot den Kngelsoben bevelhebber weinig moeite zou gekost hebben, om zich van den persoon des gouverneurs-generaal te verzekeren.
Einde Augustus hadden de Engelschen don vorst van Madoera overgehaald, om zich voor hen te verklaren; alle Nederlanders,
213
die hem in handen vielen, liet liij bij de Engelschen aan Ijoonl brengen.
Do weinige bezittingen, buiten Java aan Frankrijk gebleven, waren in de capitulatie begrepen; Makassar en Timor werden zonder eenige moeiclijkheid door de Engelschen in bezit genomen, Palembang had zich reeds onafhankelijk verklaard.
liet bleek nu, hoe weinig men op de inlandsche bevolking — niet alleen als soldaat, ook als onderdaan — kon vertrouwen; het succes van den vijand deed hare gezindheid tegenover haar voormalige gebieders een algeheele verandering ondergaan en enkelen gingen zoover, dat zij de Hollanders gevangen namen en aan de Engelschen overleverden.
Nadat .lanssens naar Batavia overgebracht was, werd hij naar Kngeland getransporteerd, vergezeld van eenige officieren, die men hem had laten aanwijzen. Generaal Jumel was reeds naar Bengalen gebracht, van waar hij, even als de overige krijgsgevangenen, naar Groot-Brittanje werd gezonden.
Het was dus met de Fransch-Hollandsche heerschappij in den Indischen Archipel gedaan; naar het zich liet aanzien, waren de Engelschen thans voor goed alleenheerschers in de Indische wateren en zonder mededinging zou Brittanje, thans de eenige koloniale mogendheid, in Zuid-Azië heerschen.
De Nederlandsche bezittingen in Indië waren — even als het moederland zelf bij Frankrijk — (jeanncxcerd.
HET BESTUUR VAN l)K ENGELSCHEN OVER HET EILAND JAVA EN ONUERIIÜÜRIGHEUEN.
Thans zullen wij nagaan, hoe de Engelschen de veroverde landen bestuurden. In een werk als het onze, zou die beschrijving zeer kort
214
kunnen zijn; maar dat bestuur is van aanbelang, omdat het van het grootste gewicht voor Java geweest is en omdat er hervormingen tot stand gebracht zijn, waarvan de resultaten zich jaren later nog deden gevoelen.
Dit is de reden, dat wij een oogenblik dienen stil te staan hij de lotgevallen tier toenmalige «Britschequot; kolonie in de jaren 1811-1816.
Lord Minto bleef' nog eenigen tijd te Java, om de zaken te regelen en het bewind te organiseeren. Hij benoemde Raflles, die reeds zoovele diensten bewezen had, tot luitenant-gouverneur van het eiland Java met toebehooren, zoowel ter belooning voor die bewezen diensten, als ook omdat diens bekendheid met bet eiland en zijne bevolking hem de meest geschikte persoon deed zijn.
Ue Raad van Java, onder presidium van den luitenant-gouverneur, was onderworpen aan de bevelen van den Governor in Council te Bengalen; maar Hafïles was de ziel van de regeering, die thans Java beheerde.
Zijn haat tegen de Hollanders openbaarde zich tot zelfs in kleinigheden; het was vooral zijn ernstig streven om hen, die een paar eeuwen lang daar heer en meester waren geweest, voor goed te verdringen.
Do veroverde gewesten werden in vier gouvernementen verdeeld: Malakka, Sumatra's Westkust, de Molukken en Java met toebehooren. De zorg van Raflles was hoofdzakelijk aan Java gewijd; in de andere gouvernementen bepaalde hij zich er toe, de zaken gaanda te houden.
Raflles moge, toen Java nog een Nederlandsche bezitting was, geen mooie rol gespeeld hebben, zijn bestuur is weldadig geweest en hij is in de geschiedenis van onze Oost-Indische bezittingen een persoon, niet minder gewichtig dan Daendels was, op wien hij veel voor had, omdat hij met meer bezadigdheid en minder oppervlakkig to werk ging.
215
Thomas Stamford Raffles was de zoon van eon koopvaarflij-kapitein en werd aan boord van een schip in de nabijheid van Jamaica geboren, den O» Juli 1781. Nadat hij zijn eerste onderricht op het instituut van Anderson te 1 lamrnersmith ontvangen had, werd hij klerk hij de Oost-Indische Compagnie te Londen, alwaar hij zijne kundigheden zeer uitbreidde, door zijne veelzijdige bekwaamheden weldra de aandacht van zijn meerderen trok, en toon men in 1805 besloot om een vestiging op Poeloe-Pinang te beproeven, werd hij tot secretaris van den gouverneur van dit eiland benoemd. Zijn zwakke gezondheid was oorzaak, dat hij er slechts kortstondig werkzaam bleef, waarna hij te Malakka geplaatst werd en ook aldaar nuttig werkzaam was.
Raffles liet geen gelegenheid voorbij gaan, om zijn kennis to vermeerderen; had hij op Poeloe-Pinang inzonderheid de Maleische taal beoefend, hier nam hij gretig de gelegenheid waar, om de bevolking van den Archipel te leeren kennen. Zijn vriend Dr. Leyden wist hem in kennis met lord Minto te brengen, die weldra een vol vertrouwen in hem stelde en, zooals wij reeds aanstipten, Raffles was het, die den Engelschen gouverneur-generaal op tie groote belangrijkheid van het eiland Java gewezen en hem aangezet had, om een expeditie naar de Nederlandsche bezittingen te ondernemen, dat tevens door de staatkunde werd voorgeschreven, toen onze koloniën onder den Franschen adelaar waren gekomen. Nadat hij lord Minto bij de expeditie vergezeld had en door dezen met de hoogste waardigheid bekleed was, ging hij krachtig aan't werk. Lord Minto was vertrokken, zonder hem bepaalde instructiën gegeven te hebben; wel eenige algemeene voorschriften.
Hij werd ter zijde gestaan door een Raad, ingericht zooals de Council van Britsch-lndië; kolonel Gillespie werd tot lid en vice-president benoemd, en de beide andere leden van dien raad waren twee Nederlanders; Muntinghe, president van het hoog-gerechtshof, en Cranssen.
216
Dat de geheime ondeihuiulolingen imi kuiperijen van Raffles, toen Java nog onder liet bestuur van Daendels was, een verderfelijken invloed op de inlandsche vorsten hebben uitgeoefend, was reeds in liet jaar 1811 gebleken, toen de sultan van Palembang 2ö Euro-peanen en (53 Javaansche onderollicieren en soldaten verraderlijk vermoordde. De schuldige was Mahmoed Bader Kddin, die in 1804 /.ijii vader Moharned Baba Kddin was opgevolgd. Door Raffles daartoe aangezet, was bij besloten, zijn rijk tot een onafhankeiijken staat te verhellen, en toen de Engelschen op Java geland waren, zag hij de kans schoon om zijn opzet te volvoeren.
De Hollandsche resident, die hel groote gevaar besefte, bevond zich op het fort Lodjie Blanda, op den rechteroever van de Moesie gelegen, dat in staat van verdediging was gebracht; daar hield men z'ch staande, met zorg alle reden tot conflicten vermijdende. Meermalen was de resident al in den dalem van den sultan genoodigd, onder allerlei voorwendsels; onraad vermoedende, weigerde hij steeds om aan die uitnoodiging gehoor te geven. Op zekeren dag kwam een der bloedverwanten van den sultan, vergezeld van een Chineesch renegaat, die op goeden voet mot de Hollanders verkeerde, om den resident op nieuw te verzoeken bij den sultan te komen, en niettegenstaande de waarschuwing van de hem omringende personen, had hij ditmaal toegegeven, daar hij niet den schijn op zich wilde laden, dat hij bang was. — Dit was zijn ongeluk; de resident en twee ambtenaren, die hem vergezelden, hadden den voet nog niet in de dalem des sultans gezet, of zij werden gegrepen, en dit was het signaal voor een aanval op de bezetting, die gekneveld en voor de monding van do Moesie gevoerd werd, alwaar een vreeselijk bloedbad plaats greep en de verminkte lijken van de ongelukkigen aan de golven der zee werden prijs gegeven.
Zoo werkte de opruiende taal, die Raflles tegen zijn vriend, den sultan, gevoerd had — cn algemeen wordt het door de geschiedschrijvers erkend, dat de aanhitsing van Raflles dien opstand en de
217
daarmee gepaarde wreedheden onvermijdelijk ten gevolge had moeten hebben.
Niet minder trouweloos ging sultan Mahmoed Bader Eddin met de Engelschen om, die een eskadei'de rivier opzonden. De Engelsclio troepen echter, onder kolonel Gillespie, maakten zich meester van Palembang (1812) en do sultan werd vervallen van den troon verklaard.
Nu werden de eilanden Banka en Biliton aan de Engelschen overgegeven, 'tgeen de onttroonde sultan, die dooi' zijn jeugdigen broeder vervangen werd, geweigerd had; de hoofdstad van het eiland Banka werd door kolonel Gillespie thans »Mintoquot; genaamd, waarvan de Nederlanders later Muntok gemaakt hebben.
Daar do onttroonde sultan zich in een versterkte stelling genesteld had, besloot de Engelsche resident tot onderhandeling over te gaan en hem weer te herstellen, daar de jonge sultan niet berekend voor zijn taak bleek te zijn; doch de regeering wraakte de houding van dien resident, liet hom onmiddellijk door een ander vervangen en plaatste den jeugdigen sultan weder op den troon. Maar nog waren de zaken te Palembang niet geregeld, toen volgens het traktaat van den K}*1quot;' Augustus 1817 de eilanden in den Archipel weer in handen van hun rechtmatigen bezitter overgingen.
liet kostte llai'lles vrij wat moeite, om overal de rust te bewaren, vooral in de Vorstenlanden; de sultan van Djokjokarta verzette zich tegen hem, waartoe hij het oogenblik gunstig achtte, toen een gedeelte der Engelsche strijdmacht zich naar Palembang had begeven, llai'lles wist evenwel 1200 man te Samarang te verzamelen, waarmee kolonel Gillespie, welke juist van Palembang teruggekeerd was, naar de Vorstenlanden oprukte.
Nadat de kraton beschoten was, viel die den Engelschen in handen en de soesoehoenan werd gedwongen, een traktaat te sluiten, waarbij in hoofdzaak overeengekomen werd, dat hij het Britsche oppergezag erkende; de Rijksbestuurder zou voortaan door de regeering worden benoemd en ontslagen, terwijl het verboden was, een
218
militaire macht te onderhouden, waarvoor door liet gouvernement zou gezorgd worden.
In een ander gedeelte van den Indischen Archipel ging liet minder goed. De vorst' van l?oin, Aroe Palaka, nam een zeer vijandige houding tegen de Engelschen aan en beleedigde hunne residenten. Bijgevolg werd er in 1814 een expeditie heen gezonden, onder bevel van generaal Nightingall; de vorst van Boni werd uit zijne position verdreven en zijn residentie, nabij Makasser gelegen, verbrand. Toen de troepen weer vertrokken waren, begon hij de vijandelijkheden op nieuw en onderhield een guerilla-oorlog, die de Engelschen zeer veel inspanning kostte; herhaalde malen moesten zij liet onderspit delven. Driemaal werden zij in Soepa verslagen en hoewel zij in 1816 bij Maros zegevierden, scheen dit geen noemenswaardige gevolgen te zullen hebben.
In 't bijzonder werd de aandacht van Baffles op Borneo gevestigd, dat reeds vroeger door de Hollanders verlaten was en zeer geschikt voor een Engelsche vestiging geoordeeld werd. Baflles had pogingen aangewend om er betrekkingen aan te knoopen, hetgeen bemoeielijkt werd door de zeerooverijen, waarin Sjerif Kasim van Pontianak de hand had, zoodat meermalen Engelsche schepen werden afgeloopen. Toen dit zich in 1812 herhaalde, nadat de Engelschen het eiland Java in bezit genomen hadden, besloot Baflles om dien roofstaat te straffen. Een expeditie daarheen, onder aanvoering van kapitein Bowen, had voor de Engelschen een ongunstigen uitslag; doch een jaar later werd de sultan gedwongen, om naar het binnenland de wijk te nemen.
Een merkwaardigheid mag het heeten, dat de bekwame Hendrik Doeff, die de Hollandsche factory op het eiland Decima bij Japan beheerde, haar wist te bewaren. Aanvankelijk moge hij onbekend zijn geweest met de groote veranderingen, die in de laatste jaren hadden plaats gegrepen, daar sedert 1809 geen enkel Hollandsch schip het eiland bezocht had; maar toen dc Britsche
219
kommissarissen Ainslie en Wardenaar met den nieuw benoemden chef van de factory, Anthonie Abraham Cassa genaamd, in tSl;{ met twee schepen ter reede van Decima kwamen en aan DoelT de lastgeving brachten, om zich aan liet Britsche gouvernement te onderwerpen, weigerde hij om daaraan te voldoen.
Die schepen kwamen onder Hollandsche vlag aan, ilaar geen andere vreemdelingen door de wantrouwende Japanners geduld werden; DoelT weigerde niet alleen, Groot-Brittanje te erkennen, maar toen men aanhield en hem begon te dreigen, verklaarde hij, aan de Japanners te zullen onthullen, dat het «Engelschenquot; waren, die onder bescherming van de Hollandsche vlag het eiland bezochten. De woede van de ergdenkende bevolking vreezende, haastten de Engelschen zich, Decima te verlaten en Doell' smaakte de zell'vol-doening, dank zij zijn moedige houding, de factory voor Nederland te bewaren. Cassa, in 1814 nogmaals naar Decima gezonden, mocht evenmin slagen.
Doelï' mocht de belooning verwerven voor zijn edele plichtsbetrachting. Toen in 1S17, nadat het koninkrijk der Nederlanden door de Verbonden Mogendheden erkend was. Cock Blomhoif te Decima aankwam om Doelï' af te lossen, ontving deze de insignes der orde van den Nederlandschen Leeuw, als bewijs van de hooge tevredenheid van den souvereinen vorst.
Vooral was het streven van Raffles, om den naam der Engelschen bij de inlanders bemind te maken. Zoolang de Oost-Indische Compagnie de eilanden in den Archipel bestuurd had, was er van de belangen der inboorlingen nooit sprake geweest en evenmin had Daendels, hoeveel van het bestaande hij ook veranderd had, die belangen in aanmerking genomen. Geheel anders waren de inzichten van Raffles, en bijgevolg werd door hem een geiieel ander regeerings-stelsel toegepast. Dit was niet alles zuivere menschenmin en liefde voor de Javanen; maar door zorg te dragen, dat in hun oog de
220
regeering der Engelschen gunstig afstak bij die der Hollanders, hoopte hij do herstelling van hunne souveroiniteit moeiolijk, zoo niet onmogelijk te maken.
Uatlles ging met meer voorzichtigheid te werk dan Daendels gedaan had. llij benoemde een commissie, onder presidium van den Engelschen kolonel Colin Mackensie, om den aard van het grondbezit op Java te onderzoeken, ten einde daarvan do noodige inkomsten te bekomen. Die commissie had twoo jaar noodig om tot een resultaat te komen.
Veel succes heeft Raffles van zijne hervormingen niet gehad, daar hem slechts enkele jaren gegund waren, om aan de verbetering van de staatkundige inrichting en het linantieel beheer werkzaam te wezen.
De indeeling van Java onderging een algeheele verandering. Zooals wij vermeldden, was het eiland onder Daendels in negen prefecturen verdeeld; Ilalïles vermeerderde dit getal tot 10, namelijk:
1. Bantam.
2. Buitenzorg.
3. De Preanger regentschappen.
1 Cheribon.
5. Tegal.
0. Pekalongan.
7. Kedoe.
8. Samarang.
ü. Soerakarta.
10. Djokjokarta.
11. Japara et Jawana.
12. llembang.
13. Grissee.
14. Soerabaya.
15. Passoeroean.
10. Probolinggo met Besoeki Panaroekan en Banjoewangi.
221
Do ambtenaar, dio aan hot hoofd van zoo'n landdrost-ambt werd gestold, bekwam den naam van resident, en van daar werden die gewesten residentic)i genoemd, welken naam zij behouden hebben.
Hij besluit van don 25'tcquot; September 1812 werden nieuwe instruction voor dio residenten vastgesteld, waarbij omschreven werden hunne function als beheerder van de houtbosschen en de koffiecultuur, als ontvanger van allo inkomsten van hot gouvernement, als rechtelijk ambtenaar cn eindelijk in zeker opzicht als militaire intendant, daar de residenten moesten zorgen voor verblijf en voeding van doortrekkende troepen.
Inzonderheid ook het rechtswezen werd door Raffles belangrijk verbeterd; de werkelijk hoogstnoodige veranderingen werden bij proclamatie van 24 Januari 1812 bekend gemaakt, waarbij de jury werd ingevoerd. Dit was minder goed gezien, met het oog op het betrekkelijk gering aantal Europeanen en de weinige verstandelijke ontwikkeling der Javanen, die hen ongeschikt maakte om recht te spreken.
Ook omtrent het financieel beheer schijnt Rallies misgetast te hebben; wel vermeerderden de inkomsten gedurende de jaren, dat hij aan het bewind is geweest, doch de uitgaven waren en bleven aanzienlijker dan de inkomsten.
Zeer verwaarloosd werden de publieke werken; de reden hiervan was in de eerste plaats do groote zuinigheid, dio Rafdes was aanbevolen geworden. En toen het zich liet aanzien, dat Java weer in handen van de Nederlanders zou komen, werd er nagenoeg niets meer aan gedaan, zoodat de landsgebouwen in zeer verwaarloosden toestand werden overgegeven.
Ook de postwagendienst, dien Daendels georganiseerd had, werd in 1812 afgeschaft; daarentegen liet Rallies een nieuwen, kortoren weg van Bantam naar Cheribon aanleggen, die echter niet aan de vereischten voldeed en weldra buiten gebruik gesteld werd.
222
De reeds door ons genoemde commissie van onderzoek naar het grondbezit had eerst in het voorjaar van 1813 hare taak voleind; Uaflles vereenigde hare rapporten in een memorie, waarin hij tevens zijn eigen stelsel uiteenzette, dat in hoofdzaak op de volgende grondslagen berustte:
lu. af schaf fine/ van gedwongen levering van produkten en van heerendiensten, met vrijheid van kuituur en handel;
2°. recht streek seh toezicht van het Gouvernement op de landen; de regenten zouden voortaan alleen als hoofden van de politie worden gebruikt;
3°. verhuring der gronden in groote ol'kleine perceelen; wanneer het dorpshoofd daartoe geschikt werd geacht, zou deze de voorkeur genieten.
Reeds den 28stequot; Juli van datzelfde jaar werden dientengevolge de noodige hervormingen bij proclamatie ingevoerd; alleen in de Pre-anger-regentschappen behield de regeering de koffiecultuur voor eigen rekening, zoodat het nieuwe stelsel aldaar niet van toepassing werd verklaard.
De afschaffing van heerendiensten was evenwel een onmogelijkheid; die waren te zeer in het volksbestaan ingeweven, om ze in een oogwenk te kunnen opheffen.
Genoeg, om te doen zien, dat Raffles niet stil zat en dat het hem ernst was, om alles op deugdelijke wijze in te richten.
Voor militaire uitgaven werd, vooral het eerste jaar zijner regeering, veel geld door hem besteed. Die uitgaven bedroegen alleen op Java ruim 4 millioen Jav. ropijen *), zijnde bijna de helft van het geheele budget; zij werden zeer opgevoerd door kolonel Gillespie. Raffles echter was van oordeel, dat zij veel te hoog waren en dat men met een leger van 7 a 8000 man volstaan kon. Dit gaf
i) Deze munt, to Soerabayft geslnpten, was met 1 .lannari 1814 totstaudpeiining en wettig betaalmiddel verklaard; de waarde was 30 stuivers van 4 duiten (f 1.20 Ned. Ct.)
•223
aanleiding tot eoiiige spanning tusschen beide autoriteiten, doch Raffles dreef zijn gevoelen door en de uitgaven voor liet militair departement werden belangrijk verminderd.
Evenwel was een voldoende krijgsmacht een eerst vereischte, hoewel niet zoozeer om tegen een vijand van buiten te ageeren, daar van Fransche zijde een poging tot herovering der Oost-Indische eilanden niet licht zou ondernomen worden; vooral niet, toen Napoleon 1 den onberaden tocht naar Rusland ondernomen had.
Maar op Java zelf moest men het gezag door kracht van wapenen doen eerbiedigen.
De vorston van Soerakarta en Djokjokarta hadden aanvankelijk pogingen aangewend, om het vreemde juk af te schudden en de Europeanen uit hunne landen te verdrijven; het was alleen te danken aan de waakzaamheid van Crawfurd en do doortastendheid, waarmede Raflïes zich aan het hoofd van een voldoende troepenmacht naar de bedreigde punten begeven had, dat dit gevaar van de Engelsche kolonie word afgewend, (bl. 217).
Toen was de rust op Java hersteld en Rallies kon in waarheid schrijven, dat de Europeesche macht voor de eerste maal thans duurzaam bevestigd was.
De luitenant-gouverneur bleef intusschen voortgaan met de macht der inlandsche staten te verminderen, en Raffles was te goed bekend geworden met den inwendigen toestand van die Rijken, om niet te weten, hoe dit doel op de verstandigste wijze te bereiken.
Was er reeds verschil van opinie tusschen den gouverneur en kolonel Gillespie, de klove tusschen hen werd met den dag nog grooter. Rehalve dat zij in hoofdzaak betreffende de defensie in gevoelen bleven verschillen, was het Gillespie, een bekwaam, dapper en in tien dienst oud geworden soldaat, een doorn in het oog, dat hij onder de bevelen gesteld was van Raffles, die veel jonger was en vroeger een ondergeschikte betrekking bekleed had.
224
(Jillospio vond evenmin bij de overige leden van den Raad steun; zijn eisclien om het leger belangrijk uit te breiden en onderscheidene [mnten van Java te versterken, vond men overdreven, en lord Minto was van dezelfde meening.
Maar toen lord Minto als gouverneur-generaal vervangen werd door lord Moira, verloor Uaffles zijn steun bij de Britsch-Indische regeering en (Jillespie, die in den laatsten tijd op zeer gespannen voet mot hem verkeerd had, zond eenige nota's naar Bengalen, waarin hij opkwam tegen den landverkoop op Java, waardoor Raffles do inkomsten trachtte te verbeteren.
Die stukken werden aan Raflles toegezonden, opdat liij zich zou rechtvaardigen, hetgeen Raffles in zeventien memoriën deed, waarin hij geen enkel punt der aanklacht onbeantwoord liet.
Lord Moira liet de beslissing aan de Directeuren over, die de verdediging van Raflles voldoende vonden, doch vooralsnog de juistheid van zijne inzichten niet konden beoordeelen.
Java was in 1812 verdeeld in twee militaire afdeelingen, met Weltevreden en Samarang lot hoofdkwartier. Het leger was uit allerlei krijgsvolk, zoowel Europeesche troepen als soldaten der Engelsche compagnie, Europeanen en Cipayes saamgesteld; de rest bestond uit Javaansche hulptroepen. Raffles stelde het meeste vertrouwen in de Cipayes, die in Tiritsch-Indië zich steeds bijzonder onderscheiden hadden; maar dit vertrouwen werd zeer beschaamd,want de soesoehoenan van Solo, om zich te wreken over de vernederingen, van Raflles ondervonden, wist de Cipayes om te koopen en een samenzwering te beramen, waarbij men overeenkwam om de Engelschen onverwacht aan te vallen en te verjagen; de soesoehoenan zou zich dan als keizer van Mataram doen uitroepen en de Cipayes voor hun medewerking beloonen.
') «The enropeim power ia for the first time paramount in .lava.'
Ken giiniizuonsvoniiidoriiig was voldoende om die samoiizweriiig, wolkc hij tijds uitlekte, in do gcboorto to snioron.
Onverwacht zou Raffles in zijn workzaanilieid gestoord worden.
In Europa hadden de zaken oen wending yenomen, die niemand had kunnen verwachten; ter nauwernood had Raflles zijn veelomvattende hervormingen ingevoerd en zich tegenover de aanklacht van Gillespie verantwoord, toen hi j de tijding ontving dut Nederland in November van het jaar 1813 weder een onafhankelijke Staat geworden was. Het had de boeien van den Franschen overweldiger verbrijzeld en diens trawanten over de grenzen gejaagd.
Raflles kon niet anders verwachten, of Nederland zou weer in het bezit van zijne koloniën worden gesteld; dit geschiedde dan ook door de Conventie van 1814, waarbij deze aangelegenheid geregeld werd, hetgeen dienen moest, zoo stond er in het officiëele document te lezen, «ter bevordering van het welzijn van den nieuwen Staat en om een duurzaam blijk te geven van de vriendschap en de gehechtheid van Z. Britsche Majesteit tegenover het Huis van Oranje en de Hollandsche natie.quot;
Van het ten uitvoerleggen dier overeenkomst kon vooreerst echter niets komen, daar Napoleon van Elba teruggekeerd en de oorlog op het vasteland van Europa met vernieuwde hevigheid ontbrand was. Dit gaf Raflles, die zoo wreed in de verwezenlijking van zijne illusion teleurgesteld was, weer hoop; hij deed nog een uiterste poging, om Java voor Engeland te behouden en diende den Eiigelschen minister, graaf Van lïuckinghamshire een memorie in, waarbij hij nog eens breed de voordoelen uitmat, die Engeland van het rijke Java zou kunnen verwerven. Ook aan het geheim-comité van de Kngelsche Oost-Indische Compagnie zond hij een rapport, waarin hij op betere linancioelo uitkomsten wees, dan tot dusver verkregen waren; want tot nog toe was er steeds een nadeelig saldo geweest.
In Maart ISli werd een eind aan zijne bemoeiingen gemaakt; hij
22(»
word teriitfg(M'(iopoii (Mt .lolin I'Vudall word zijn opvolger. Ilaf'llos hegal' /.ich im naar Kngekmd, om zich porsooniijk Ic reciitvaardigcn, iiotgoen hom mocht gelukken, ol'srhoon men zich met zijn liuanciool behoor niet kon voreonigon. Nogtans is zijn terugroeping wel oen gevolg geweest van de aanklacht, door (Tillospie tegen hem ingesteld en do weinige ingenomenheid der Directeuren met zijn wijze van regoeren. Kon lichtzijde had die miskenning voor hem ; de harde taak word hem bespaard, om tie koloniën aan do Nederlanders over te geven. De Nederlandsche rogeeriiig zond een eskader uit, dat de Indische bezittingen moest overnomon, met welke zending de Raadsheer Cornelis Tboodorus Elout, de secretaris van Staat baron van dor Capellon en de vice-admiraal Arnold Adriaan Huijskes belast waren. Dit eskader bestond uit zeven bodems: do Everlsen, die den commissaris-generaal Elout aan boord had en waarop zich do vico-admiraal bevond, de Amslcrdnm, waarop zich baron van dor Capellon had ingescheept, de Braband, da Admiraal de Uuijler met luitenant-generaal Antingh, don nieuw benoemden opperbevelhebber van het Oost-Indische leger aan boord, do Maria van Reiriersbergen, de Iris on do Spina.
Tot het overbrengen van do commissarissen-generaal haddo men met een geringer aantal schepen kunnen volstaan, want do vrede was overal hersteld. Maar tevens diende dit eskader om de noodige troepen en munitie to transporteeron, ook don handel in den Archipel le beschermen en de Nederlandsche driekleur weer ontzag te doen inboezemen.
De laatste maanden van de rogeoring der Engelschon waren niet gunstig voor Java; na het vertrok van Rafllos was de kracht van hot bestuur gebroken. Voorts had men er niets meer met de zaken op. Daarbij had llaflles zich te veel mot zijn kolossale hervormingen bozig gehoudon, om naar bohooron zijne administratie na te gaan, die in groote wanorde was geraakt, en Kendall had geen tijd ol H'ologenbeid meer, om daarin verbetering te brengen. Wel word
o 2 7
alles door hom uaiiyewoml, om nog allo mogelijke voordeden tot zich te trekken en met een weinig ridderlijke inhaligheid werd alles, wat daarvoor vatbaar was, te gelde gemaakt.
Niet genoeg nog, dat de gebouwen van het I!ijk zeer verwaarloosd waren, doch do kazernes te l'atavia en andere hrnikbare gebouwen werden voor afbraak verkocht en al het timmerhout op Java werd tot geld gemaakt.
Dit neemt niet weg, dat de koloniën in bevredigenden toestand aan de Nederlandsche commissarissen overgegeven werden, liet bestuur van llaflles is merkwaardig en van ingrijpenden aard geweest; liet heeft veel heilzaams achter gelaten, al moge hij in zijne verwachtingen teleurgesteld zijn geworden, inzonderheid watdeinland-sche bevolking betreft, die hij zich te vriend heelt willen maken, doch die ten slotte bleek, de Engelschen te haten.
Nadat Haflles in 1810 Batavia verlaten had, den .lavaanschen prins Raden-liana-Dipura en een dor schoonste verzamelingen van ethno-graphische zeldzaamheden meevoerende, en zich, zooals wij reeds vermeldden, voor do Directeuren der Compagnie had verantwoord, besteedde hij zijn tijd vooral aan de voltooiing van zijn belangrijk werk: llidorj/ of Java (Londen, 1817, '2 doelen in 4quot;), dat hij reeds in Oost-hulic had aangevangen. Op een belangwekkende wijze beschrijft hij daarin do gescbiedenis en geographic van dit eiland. De koning van Kngeland, dien hij dit werk bad opgedragen, benoemde hem tot ridder en tot gouverneur van Benkoelen. Voordat hij Europa weder verliet, bezocht hij ons vaderland, om den sou-vereiuen vorst in persoon zijne bevindingen aangaande .lava mode te ileelen en aan te raden, bet nieuwe regeeringstelsel te behouden, dat aldaar was ingevoerd. In 1818 kwam hij in Benkoelen aan en vond deze kolonie sterk in verval ten gevolge van de slavernij, welke aldaar sedert eene eeuw ingevoerd was, zoodat de vrijlating der slaven zijn eerste werk was. Ilij trachtte ook hier
C22S
lid hesUuir to icüi'ganiseei'ou 011 /ijne pogingon worden met een gewoiischt gevolg bekroond, ofschoon hij niet altijd krachtdadig genoeg' ondersteund werd door do Oost-Indische Compagnie, die zich minder goed kon veroenigen met zijne pogingen, om den sla-venhamlel te weren.
in Beukoelen zocht Uaf'lles oen volledige verzameling van natuurproducten te verkrijgen en daarbij werd hij zeer ijverig ondersteund door Wallich en llorsfield.
Een der schoonste gedenkteekenen van zijn onvermoeide werkzaamheid in Oost-Indië is de door hem gestichte kolonie in Singapore, aan den ingang der straat van Malakka, waardoor hij aan den Engelschen handel een middelpunt in den Indisehen Archipel ver-schalVen en tevens China met Malakka verbinden wilde. In 1819 had Raflles te Singapore de Engelsche vlag geplant en vier maanden later was de bevolking reeds gestegen tot 5000 zielen; die plaals werd tot een vrije haven verklaard, en nu begon de handel spoedig te bloeien. Er werden nieuwe steden en wegen aangelegd, en door een eenvoudig wetboek regelde llafiles de maatschappelijke verhoudingen. Ongelukkig had zijne gezondheid door veel inspanning en huiselijk leed /.eer veel geleden, zoodat hij het besluit moest nemen, naar het moederland terug te keeren. Februari -lamp;H scheepte hij zich in, met zijn kostbare verzameling; maar op den avond van denzelfden dag ontstond er brand op het schip, zoodat zijn leven en dat der zijnen met moeite gered werd, doch al zijne handschriften en merkwaardigheden werden een prooi der vlammen. Mij bleef nog tot April in Benkoelen om een nieuwe verzameling bijeen te brengen; in Augustus 1824 kwam hij behouden in Engeland aan. Hij hoopte nu, zijne dagen gelukkig, in den schoot van zijn gezin, te zullen doorbrengen op een landgoed, dat hij gekocht had ; maar een beroerte sleepte hem in 1820 ten grave.
Zijn dood is voor Engeland een groot verlies geweest.
220
liitussclioii, men moge zijn groote Ijekwaamhetlen en goede hedoe-lingcn alle recht doen wedervaren, liet kan niet weggecijferd worden, dat hij de onverzoenlijke vijand van onze landgenooten was en niets verzuimd heel't, om ons gezag te ondermijnen, onzen naam gehaat te maken en onze heci schappij in Indië den genadeslag toe te brengen.
Wij zullen zijn naam in de volgende bladen nog onderscheidene malen ontmoeten.
Doch de verbonden mogendheden waren het nieuwe koninkrijk der Nederlanden zeer toegedaan, zoowel wegens staatkundige inzichten, alsook om de moedige wijze, waarop de Nederlanders lietFransche juk afgeschud en het hunne bijgedragen hadden, om den wereld-veroveraar verder onschadelijk te maken.
De Oost-Indische bezittingen werden ons teruggegeven — en zouden thans weldra tot bloei en ontwikkeling komen. Niet weder zal de taak, om de Heldendaden van ons Indisch leger te beschrijven, ons vergald worden door hiaten in dat zoo belangwekkend en boeiend geschiedverhaal, zooals mot weerzin (looi1 ons moesten neergesteld worden.
Verder mag ons verhaal een aaneenschakeling zijn van roemruchtige daden, aangrijpende toonbeelden van moed en zellverloo-chening, die spoedig 't geen incest voorafgaan zullen doen vergeten.
DE KOLONIKN NA 11 KT IIKKSTKI, VAN III-NEDEKLANDSCll OEZAÜ.
■
■ ■' ■- ■ ■■« ■ '....... ■ ■
; pg| lt; ■ • -
quot;*■•''lt;N# ?«•«
IlliT 11KüSTKI. VAN IIKT MODÜUI.ANI(Sl'lI liliSÏUL'li. KMMihlTIliN NA AII IIONIMÜA, HANK A , I'ALIiMUANO , UK WESTKUST VAN SÜ.MATKA EN NAAK CELEBES.
Hel was hooi»l/akclijk de Kngolsclic invloeil geweest, die Noorden Zuid-Nederland ouder een schepter vorocnigd had, ten einde aldus och koninkrijk te vormen, dat zoo uoodi^, aan Frankrijk, toenmaals do geduchte vijand van nagenoeg geheel Europa, eonigen weerstand zou kunnen bieden. Dit was reeds het streven geweest van den beroemden staatsman Pitt, en toen na den ongclnkkigen veldtocht naar Rusland het verontwaardigd Europa de wapenen tegen Frankrijk gekeerd had, was lord Castlereagh dezelfde staatkunde ais zijn voorganger toegedaan en had zijn verlangen weten door te drijven.
Doch van den anderen kant waren de overige verbonden mogendheden van oordeel, dat als Nederland werkelijk een voldoend bolwerk tegen Krankrijk zou zijn, dit koninkrijk ook een krachtige Staat moest worden; in dit geval was tie teruggave van de koloniën een onvennijdelijko noodzakeiijkhoid.
Hoewel schoorvoetend moest Kngeland dit toch erkennen, liet
234
was steeds cm liovelin^sgodu elite van do Eiigolsehen geweest uni ouzo bezittingen ons afhandig te maken, ofseiioon men tot dusverre weinig vmehton van het beheer geplukt had, daar de uitgaven de inkomsten verre overtrollen hadden.
Tengevolge van die onderhandelingen werd den ^110quot; Augustus ISli te Londen eene overeenkomst gesloten, waarbij al onze over-zoesche bezittingen werden teruggegeven, met uitzondering van do Kaap de Goede Hoop, Demerary, Essequebo en Berbice;'dat zijn dus alle bezittingen, die den l810quot; Januari 1803 in bezit van llul-laiul waren.
Do voorname inhoud van die hoogstgewichtige conventie is in artikel 1 daarvan vervat, aldus luidende:
Art. 1. S. M. Britannique s'engage a rostituer au Prince Souve-rain des Provinces-Unies des Pays-Bas, dans le délai, qui sera lixé ci-après, les colonies, comptoirs et établissements, dont lallollaudo était on possession au commencement de la dernière guerre, c'ost-a-dii'e au P'1' Janvier 1803, dans les mors et sur les continents de rAmérique, de l'Afrique et de l'Asie, a rexception du Gap de üonuo-Espérance et des établissemens de Demerary, Essequebo et Perbice, desquelles possessions les hautes parties contractantes se i'éservent le droit de disposer par une convention supplementaire, qui sera négociée ci-après, conformément aux intéréts inutuels des deux [»aities, et en particulier sous le rapport des stipulationscon-tcnues dans les articles 0 et 7 du Traité do Paix conclu entre S. iM. liritannifpie et S. Al. Très-Chrétienne, le 3U Mai 1814. ')
Do verdere inhoud van dit belangrijk document, waarop het bezit
') Art. 0. Traite de l'mx de Paris. La Hollaude, placéc sous la souverainctc ilc la .Maison d' Oranje, recevra mi accroissoment dc territoirc. Li; litre et rcxcircicc. ili! la Suuverainelé n'v pourmut dans aneun cas a])|uii'teiiir a aueun priee, portant ou appelé a porter line eouroime etrangcre.
235
van onze koloiiüm gogrund is, wunlt als l)ijlage bij dit werk yu-
r
voegd (15).
Reeds den l)d'quot; Januari 1815 was door koning Willem I een Regiement op het beleid van do regeering in de overzeesche bezittingen gearresteerd, waarbij een instructie behoorde voor de commissarissen-generaal. Voordat déze vertrokken waren, had men den majoor II. G. Nahuys, luitenant-kolonel J. C. Schultze en M. K. C. II. Asmus, den vooi'maligen chef'van den geneeskundigen dienst in Indiö, afgevaardigd om aan de lïritsch-lndische regeering op Java te verkondigen, dat eerlang de drie commissarissen-generaal zouden aankomen, belast mot het overnemen van den Indischen Vrchipel; tevens moesten zij de noodige maatregelen treilen om de troepen, die mee uit Nederland zouden komen, onder dak te brengen.
I let vertrek van die commissie onderging eenige vertraging, doordat Napoleon onverwacht het eiland Elba verliet, om den oorlog met verdubbelde hevigheid te doen ontbranden. De troepen, voor Indië bestemd, moesten nu aan den grooten Waterloo-slag deelnemen; maar zoodra men don overweldiger voor goed onschadelijk had gemaakt, kon de reis naar Indië ondernomen worden en den lJ(.gt;slcquot; October 1815 koos het eskader onder bevel van den schout-bij-nacht ljuijskes zee.
Intusschen was men in Indië weinig genegen, om aan de bevelen, uit Kuropa ontvangen, gevolg te geven; hoewel lord Buckingham iu 'I laatst van 1814 reeds den Nederlandschen gezant te bonden had medegedeeld, dat de noodige instruction waren algezonden, bad Rallies er aan gedacht, toon de terugkeer van Napoleon bekend was geworden, om in overleg met den gouverneur-generaal van Engelscb-Indië de ontvangen bevelen betrellënde de overgave eenvoudig als niet gegeven te beschouwen, en toen Elout in 1810 te Liatavia aankwam, bevond hij zelfs, dat er een nieuwe Rritsche luitenant-gouverneur verwacht werd.
•I'M)
Do cummissie, welkt; do opdracht ontvangen had om do komst der eomniissarisson-genenial aan to kondigen, achtte die inododeo-ling overbodig, nu de tusschen liet Engelscho en Nedorlandsche gouvornemont gosloteii conventie reeds lang en breed op Java bekend was; Nahuijs hield zich ocliter onledig met te zorgen voor do huisvesting der troepen, die verwacht worden.
Zooals zich wol liet verwachten, vond hij 's lands militaire gebouwen in oen allortreurigsten staut; velen waren in t geheel niet moer te vinden, daar de Engelschen/e uit winstbejag verkocht hadden.
Elout en Buijskes waren don 20Btuquot; April 181(3 te Uatavia aangekomen, waar hun niet slechts tic meeste moeielijkhedon door de Britsche regeering in den weg gelegd werden, maar de nieuwe luitenant-gouverneur John Kendall weigerde om de koloniën over to geven, zoolang hij niet directe bevelen daartoe ontvangen had, en zelfs toen hij de ofliciëele stukken uit Groot-Brittanje in zijn bezit had, bleef hij nog weigerachtig om zich naar den inhoud daarvan te godragen, voorgevende dat hij niet mocht handeion, alvorens hij een aanschrijving van den Britschon gouverneur te Bengalen zou ontvangen hebben, onder wiens onmiddellijke bevelen hij gesteld was. Doch eindelijk en ten laatste, don (jlt;Icquot; Juli, kwam zijne volmacht om de oilandoii in den Archipel aan de Nedorlandsche gevolmachtigden over te geven, 't geen door de Engelschen mot loode oogen geschiedde.
Den Augustus 1816 had die overgave plaats; zoodat aan
hot traktaat, dat don 13llcquot; Augustus 1814 tusschen (iroot-Brittanje en Nederland gesloten was, eerst ruim twee jaar later uitvoering quot;eiioven word.
O O
Hierdoor waren de commissarissen-generaal na hun aankomst in een moeiolijke positie geplaatst geweest; zelfs de ontscheping dor troopon, die met van dor Capellen waren meegekomen, had aanleiding tot moeielijkhedon gegeven. Maar men had zich mogen verheugen in de medewerking der ingezetenen van lïatavia.
2:?7
Op dun ilu^ iler ovei'guvü werd die voor Nederland /.uo heuglijke gebeurtenis, zoowel door het Kngelselic als door liet nieuwe bostimr, hij proclamatie hekend gemaakt; men zond troepen naar de verschillende districten en had den tact om eon deputatie naar Djokjo-karta en Soerakarta te zenden , ten einde die vorsten de verzekering te geven, dat men de traktaten, die zij met de Kugelschen gesloten hadden, strikt zou nakomen, zoo /ij den eeil van getrouwheid aan het nieuwe gouvernement allegden.
Aan baron van dor Capcllen waren voor den tijd van vijfjaren de thans hoogst belangrijke function van gouverneur-generaal toevertrouwd; alvorens echter zouden de zaken door de commissarissen-generaal geregeld worden.
Door de verstandige maatregelen van die commissarissen had dc overgave nagenoeg overal zonder verzet plaats; alleen te Palemhang en Bandjermasin moest men weldra tot do gewapende macht zijn toevlucht nemen.
Ook gaf de staatkundige toestand van tndië, nadat de Engolschen zoo ingrijpende hervormingen gemaakt hadden, reden tot bekommering; /ij hadden do banden tusscben do inlanders en hunne hoofden verbroken en waren meermalen van eeuwenoude gewoonten afgeweken. Daarbij verkeerden de financiën in een hoogst onvoldoenden toestand.
Ten overvloede brak er al dadelijk een opstand in hot district Krawang uit, alwaar een paar honderd weerspannigen onder zekeren Hagoos Jabien tot reden gebracht moesten worden; in 't laatst van 18'1G werden IGO man met eenige inlandsche hulptroepen onder bevel van kapitein van Driel daarheen gezonden. Do rebel werd dooi' die krijgsmacht in zijn versterking aangetast en de orde hersteld.
He grootste moeielijkheid zou de overgave der Molukken met zich voeren, waarheen de commissarissen Engelhard en Middelkoop werden gezonden. Men vond die eilanden in een deerniswaardigen toestand; er beerschte bij de inboorlingen een geest van verzet.
igt;3S
dk' ieclcr oogenblik tot opstimd kon overslaan. Amboina on ilc Haiula-eilaiulen werden, zonderdut men tegenstand ontmoette, in bezit • i-enomen; docli oin Teinate en de andere eilanden van de iMoliikken weer onder ons beheer te brengen, waren versclieidene expeililii'ii noodig.
Al dadelijk nadat bot eiland llonimoa in bezit was genomen, hadden de inboorlingen zicli verzet, onder aanvoering van Inm hoofd Thomas Matulesia, een bloeddorstig en gevaarlijk man, en weldra werd dat kleine eiland van den Molnkschon Arehipel het tooneel van een vreeselijk bloedbad. Ter gelegenheid van een opstand te Saparoea, de hoofdstad van het eiland, hadden de inboorlingen den resident van den Berg niet vrouw en kinderen vermoord, zoomede het geheel onvoldoende garnizoen van Wijkbij Duurstede; oen fort, dat in 1(391 op een rots gebouwd was en de roede met een gedeelte van de baai bestreek. Slechts één kind ontkwam aan het moordwapen der opstandelingen en werd door een Maleisehe vrouw van onder de lijken der andere ongelukkigeu bevrijd.
Zonder verwijl werden nu troepen onder bevel van den majooringenieur Beetjes naar de plaats des onheils gezonden, om de rust te herstellen en de schuldigen te strallbn. Doch de inboorlingen waren op tegenstand bereid en toen de landing ondernomen werd, werden de sloepen met een moorddadig geweervuur ontvangen; reeds bij een der eerste salvos werd de Initenant-ter-zoe Mnntei door een geweerkogel doodelijk getroffen, waarop de jeugdige adelborst F. X. R. 't Hooft het bevel overnam en zonder aarzeling de troepen deed debarkeeron.
Het zon echter weldra blijken dat de macht, waarover men te beschikken had, veel te klein was; een grove fout, die doorgaans bet NeerlaniIseh-lndisch-gouvernoment heeft aangekleefd, en waarop wij meermalen in den loop van ons geschied verbaal zullen moeten wijzen.
De muitelingen hadden zich in het fort. genesteld, van waar zij
'23« gt;
fion hevig vuur op do iiadorcndo troopon richtten. Do inraiitorio, onder bevel van kapitein Staalman, rukte langs drie wegen tegen de versterking op; doch do aanval word afgeslagen en do zwakke afdoclingen werden van allo kanten bestookt door do opstandelingen, die in grooten getale waren opgekomen.
Kon dor drie kolonnes, onder bevel van luitenant Verbrugge, waarbij zich de moedige vaandrig 't Hooft bevond, ondernam tot driemaal too don aanval; maar het geweervuur teisterde do kleine schare en do grootste dapperheid vermocht niets tegen de verpletterende overmacht van den goed gowapomlen en verschansten vijand. Gelukkig voor hen word liet teekon tot don terugtocht gegeven; voor do beide andere kolonnes was het reeds te laat. Deze worden naar hot strand teruggedrongen, do booten waren weggedreven; er bleef dus niets anders over voor de soldaten, dan hun loven duur to vorkoopen.
Do vijand bleef de ongolukkigen met zijn moorddadig vuur bestoken en na een kortstondige, maar hardnekkige worsteling waren de laatste ongolukkigen van die beide kolonnes gevallen. Te laat kwam de dorde afdeeling op do plaats des onhoils aan; kon zij haar wapenbroeders niet meer redden — zij kon ze ten minste wreken.
En dit deden de braven, ten koste van hun loven; want weldra was ook die kleine hoop omsingeld.
.Slechts 115 man, waaronder de jeugdige adelborst't Hooft, zijn aan do slachting ontkomen; 3()Ü man, waaronder do majoor l!eotjos en elf subalterne oflicieren, zijn op do plaats gebleven.
Aan t Hooit was do Noderlandsche vlag toevertrouwd en zijn streven was, om die uit de handen dor overmoedige muitors te redden, opdat zij niet zou bezoedeld worden. Mot mannenmoed zich tegen de overmacht verdedigende, sprong hij ten laatste in zoo, na do vlag van don stok gescheurd on om zich heen gewikkeld te hebben. Mocht hot hom niet gelukken, 't hom toevertrouwde pand te bewaren, hij bereikte toch zijn doel; namelijk do geliefde
240
(Irieklcui1 aan ileii vijand te betwisten. Op 't punt van dooi' df golven verzwolgen te worden wikkelde hij liet dundoek om /.ijiu' pistolen, die toch geen dienst meer konden bewijzen en liet het in zee vallen, waar het op den bodem van den Archipel voor onteei'ing bewaard bleef. Met behulp van den matroos Vink, behoorende tot de equipage van de «Evertsenquot;, gelukte het hom een der wegdrijvende booten te bereiken, waar het rampzalig overschot der wapenbroeders zich bij hen voegde. Nog bleef hunne positie niet benijdenswaardig; er was geen enkel vaartuig der vloot te zien, en de hongerdood stond hun dus te wachten — nog vreese-Iijker dan die door het staal der eilandbewoners.
Zij zwalkten uren lang op de zee rond, aan honger en, wat nog vrooselijker was, aan een brandenden dorst ten prooi; eerst des avonds kregen zij twee schepen in 't gezicht, die zij in 't holst van den nacht bereikten, uitgeput en niet langer in staat, om zich op de been te houden. Door de «Evertsenquot; opgenomen, verhaalden zij hun wedervaren, en zoo werd het bedroevend overschot dor expeditionnaire troepen — een dozijn menschen, ten deele gewond, allen stervend van uitputting — op Arnboina aan land gezet.
Het was thans hoogst noodig, den opstand te onderdrukken, opdat die geen veld zou winnen en alles was er aan gelegen om ons overwicht, dat sedert het verval en de opheffing der Compagnie zooveel geleden had, te herwinnen.
Daarom werd tot een nieuwe expeditie besloten, terwijl do vice-admiraal Dnijskes in persoon naai' Amboina gezonden werd,om het bestuur op zich te nomen.
Hij achtte het staatkundig, om niet dadelijk tot geweld over to gaan, maar vaardigde oon proclamatie uit, waarbij hij de opstandelingen aanmaande, om do wapenen neer te leggen en zich aan de wettige regeering te onderwerpen. Do moesten voldeden hieraan, zoodat een volledige amnestie kon worden verleend — alleen «Ie
241
muiters op Honimoa ei» Noesa Laut werden hiervan uitgezonderd; onze vlag moest gewioken worden. Heeds was het Iregat de «Maria van Reigersbergenquot;, onder bevel van den kapitein-ter-zee J. Groot, voor Honimoa verschenen en had het fort Duurstede aan do opstandelingen ontweldigd; maar het achtergelaten garnizoen was te zwak om met vrucht tegen de inboorlingen op te treden, die het fort nu nauw insloten.
De expeditie, welke tegen Matulesia werd afgezonden, stond onder bevel van majoor Meijer. De «Evertsenquot;, de «Nassauquot;, de «Maria van Reigersbergenquot; en de korvetten «Irisquot; en «Zwaluwquot; zouden de landing beschermen en aan de operatiën der expeditionaire troepen deelnemen.
Het was noodzakelijk, om de inlanders te verjagen uit de versterkingen, waarmee zij het fort hielden ingesloten; die retranche-menten waren ongewoon sterk en bestonden uit hooge en zeer dikke muren, die aan het zwaar geschut dei- oorlogsschepen hadden weerstand geboden. De accessen waren onbegaanbaar gemaakt dooi' randjoes — bamboesstokken met scherpe punten, die in den grond werden geslagen —, terwijl ook andere chicanes waren aangebracht om den aanval te bemoeilijken.
Desniettemin werd de stormenderhandsche aanval zonder aarzelen beproefd, terwijl het zwakke garnizoen gelijktijdig een uitval deed. De opstandelingen boden een geduchten tegenstand, die echter door onze dappere troepen overwonnen werd.
De eerste, die de muren beklom en er de Nederlandsche vlag op plantte, was de schieman Heers, behoorende tot de equipage van de «Evertsenquot;.
Hiermee was liet pleit niet beslecht; de vijand hield nog meerdere versterkingen bezet en bleef zich hardnekkig verzetten. Inzonderheid was de tegenstand moeielijk te breken te Ouw, waar een aanzienlijke vijandelijke macht zich in de versterkingen en huizen genesteld had, en zich met de kracht der wanhoop verweerde.
J()
242
Matiilosia bovoml /icli daar on loiddo ook tlians zelf de verdodi^ing. Weer gelukte liet hem, (ieii dor aaiivalskoloiiuos tot staan tn brengen, toen luitenant llicheniont, die zieli aan liet lioofd (Ier kolonne bevond, doodelyk getrolVen was en de overmacht der opstandelingen te groot werd. Vooral werd de toestand hachelijk, toen de kom-mandaut der ex[)editionaire troepen, majoor Meijer, een kogel door de long had gekregen — waaraan hij kort daarop bezweek — en bet opperbevel had moeten overdragen aan kapitein Krieger, die mede reeds gekwetst was. De troepen begonnen te wijken voor de herhaalde uitvallen van de muitelingen, die hunne verliezen in een oogwenk weer konden aanvullen. Doch toen men ten laatste een paar buizen in brand gestoken had, geraakte de vijand in verwarring en de onzen behaalden een beslissende overwinning. Thomas Mat u les ia, de ziel van den opstand, werd gevangen genomen, en nu waren de rebellen spoedig onderworpen.
Ook oi) Ceram werd een eind aan den opstand gemaakt en nadat overal de hooiden van den opstand in handen van de Nederlanders waren gevallen, was de rust in de Molukken hersteld en Buyskes, tot belooning voor zijn beleid door Koning Willem I tot komman-deur van de Militaire Willemsorde benoemd, werd vervangen door generaal-majoor de Koek, die tot gouverneur van de Molukken benoemd was en weldra te Amboina aankwam, om den dienst van Buyskes over te nemen.
De Kngelschen hebben ons de weder-inbezitneming van de Oost-Indische bezittingen niet gemakkelijk gemaakt. Zoo hebben zij Üandjermasin verlaten en den sultan in de gelegenheid gesteld, om zijne vlag te hijschen, voordat de Nederlandscbe gevolmachtigden nog waren afgezonden, om het over te nemen; de luitenant-gouverneur had zich over die handelwijze verontschuldigd door aan te voeren, dat een langer verblijfin het reeds vergevorderd seizoen niet wenscbelijk geacht was geworden. Zulks haddc tot groote moeielijkheden kunnen aanleiding geven; te meer daar de Neder-
243
landers bij hunne aankomst op Jiaiuljennasin alles in een betieu-lenswaaidigen toestand vonden; maar gelukkig was de sultan ons niet vijandig gezind en werden de zaken daar zonder groote moeite voldoende geregeld.
Op Celebes talmden de Engelschen evenmin lang, omdat er een opstand was uitgebroken.
Over die bezittingen, welke niet aan den luitenant-gouverneur van Java waren onderworpen geweest, moesten afzonderlijke onder-liandelingen worden gevoerd; dit gaf aanleiding tot vertraging, 't geen te meer te bejammeren was, omdat onze doodvijand Raffles tot luitenant-gouverneur van Benkoelen benoemd werd, die den vroeger ingeslagen weg weer volgde en ons zooveel mogelijke moeie-lijkheden in den weg legde, liet was zijn plan, om Sumatra voor Engeland te behouden, en daarom eischte hij de erkenning van schulden voor de gehouden administratie sedert 1795 en weigerde om alvorens de overgave te doen plaatshebben. Dit was wederrechtelijk, daar Java zonder voorafgaande regeling was overgegeven en men er niet aan gedacht had, om aldaar het hijschen van de Neder-landsche vlag te beletten. Intusschen spraken de uit Engeland ontvangen bevelen duidelijk en toen de Indische regering zich tot den gouverneur van Bengalen gewend hadden, kwam vandaar het bevel aan Kaflles, om die overgave geen verdere moeielijkheden in den weg te leggen.
Raffles liet echter niet af. Onze vestiging te Palembang wekte ten zeerste zijn wrevel op; vooral achtte hij liet voor den Engelschen handel van waarde, om straat Soenda en die van Malakka, de beide toegangen tot den Archipel en de Chineesche zee, open te houden, en hij ontzag zich niet om op Nederlandsch grondgebied de Engelsche vlag te vertoonen, zoodat de kommissarissen-generaal genoodzaakt waren om zich op nieuw tot den gouverneur-generaal van Hritsch-Indië te wenden, die Raffles in het ongelijk stelde.
l(i*
'244
Al de enoi'yie van do kommissarissen-generaal was noodig, om do sliuködio plaiuieu van Uallles to voiijdelon. Zoo wist dozo ook den sultan van Palenibany over to halen, om zijno besclierming in to ruopon; hij mongde zich aldaar op allerlei wijze in do aangelegenheden , on zond or zelfs den Engelschen kapitein Salmond met gevolg lioon, waarop do nieuw benoemde kommissaris Muntinghe dien oflicior uitnoodigdo, om Palembang to verlaten; toon aan dat verzoek niet voldaan werd, liet Muntinghe den Engolschman met diens gevolg in hechtenis nemen en naar Batavia vervoeren, vanwaar eon Engelsch schip deze iieoron weder naar Bonkoelon overbracht, tot grooto woede van llailles, die echter op last van den gouverneur van Bengalen in de zaak moest berusten.
.Muntinghe had dus de plannen van Ual'lles verijdeld en op Palembang liet Nederlandsch gezag krachtig gehandhaafd; daar de sultan evenwel met do Engelschen geheuld had on zelfs eenmaal de Brit-sche vlag liet waaien, word hij afgezet en zijn broeder Mahmoed Badroe'd'din in zijno plaats aangesteld. iJezo daad van de regeering was wel gewettigd na de dubbelzinnige houding van den sultan; maar toch zouden de gevolgen ons noodlottig worden.
Dorneo, dat de Engelschen sedert 181 i verlaten hadden, werd nu door do Nederlanders bezet; dit geschiedde ton deele om gevolg te geven aan het verzoek der vorsten van Pontianak en Sambas, welke hun gezag tegen do vele Chineezen, die zich op hun grondgebied hadden gevestigd, niet konden staande houden en een gezantschap naar Batavia hadden gezonden om de bescherming van de Nederlandsch-Indische regeering in te roepen. In het jaar 1818 werd do kommissaris van Boekholtz gezonden, die bijna gelijktijdig met den Engelschen gevolmachtigde Farquhar aankwam, die met den sultan een overeenkomst hoopte te sluiten; ook bier moesten de Engelschen onverrichter zake terugkeeren. Den lU(kquot; Augustus werd onze vlag te Pontianak geheschen en de onderhoorigheid Tajan door troepen bezet.
'245
Hot oskiulor, dat van Boekholtz had ovcrgcbj'aclit, had ()(•(gt; man aan boord onder bevel van majoor Muntinghe. De kommissaris liet M. C. Ji. Hartmann, een oud artillerie-officier, als civiel gouverneur van Pontianak achter on vertrok naai' Sambas, alwaar hij M. O. Muller tot resident benoemde.
üat de sultans van Pontianak en Sambas zich niet ten onrechte voor de toenemende macht der Cbineezon hadden bezorgd gemaakt, zou spoedig blijken. De Ohineezen hadden op de westkust van Borneo een aantal vereenigingen (kongsi's) gevestigd, die de rijke goudmijnen bewerkten. Die kongsi's waren langzamerhand zeer machtig geworden, en begonnen als vrije republieken te leven.
Toon intusscben de Staten dier vorsten aan Nederland onderworpen waren, kwamen ook de Chineezon onder ons gezag, dank zij het beleid van den resident Muller, die te Montrado een samenkomst met de Cbineosche hoofden had en een aantal kongsi's wist te nopen om zich goedschiks aan dat gezag te onderwerpen, waarbij do belastingen, die de Ohineezen moesten opbrengen, gevonden werden door een hoofdgeld van 2i Jav. ropij.
I'as even had Muller dit tot aller genoegen beschikt, toen de ambtenaar te Mamparawa, zekere Prediger, evenzeer te Montrado kwam, aldaar de vlag heesch en een ander contract met de Chi-neozen sloot, zonder zich te bekommeren om de overeenkomst, door Muller gesloten. Deze, hiermee in kennis gesteld, kwam nu te Montrado terug en liet de vlag van Prediger verwijderen.
Zulke onbezonnen handelingen strekten niet om de waardigheid van hot Nederlandsch-Indisch gouvernement te verhoogen.
Nu kwam do sultan van Pontianak te overlijden; dat gaf eenigo f
verwarring, die niet weinig vermeerderd werd door de hostiliteiten. welke de Chineezen zich begonnen te veroorloven.
De resident van Madoera, Roesier genaamd, werd met den nieuw-benoemden resident van Sambas, namelijk lleijnst, naar Pontianak gezonden, om do troonsopvolging te regelen en de gesloten trac-
i
246
tater I to horzien; docli liet ontbrak hun aan lt;lc nood i ge troepen 5 om don Chineezen ontzag in te boezemen. Do gevolgen bleven niet uit; nog voor hot einde van het jaar 1819 begonnen tie Chineezen van Mandhor in opstand to komen.
Een aanval tegen tiet kamp van Pontianak werd door de troepen onder bevel van den resident Hartmann en kapitein Zimmerman afgeslagen. (Juk Sambas werd met een aanval bedreigd.
Daarbij hadden onderscheidene kongsi's onderling verschillen, die tot bloedige tafereolen aanleiding gaven , en ook de zeerooverijon namen zeer toe. Eerst toon er versterking van Java gekomen was, werd de toestand wat minder onrustbarend; doch hot gouvernement was niet in staat, om op Borneo in do behoefte te voorzien, daar alle beschikbare krachten elders noodig waren.
DE EERSTE EXPEDITIE NAAR l'ALEMUANG.
Weldra zou l'alembang hot tooneel van den oorlog worden. Sultan Mahmoed Badróe'd'din had in 1818 voor do derde maal don troon beklommen; hij begon thans tegenover do Nederlanders een vijandige houding aan te nomen.
In October van liet vorige jaar was Muntinghe tot kommissaris voor Ranka en l'alembang benoemd en doze had den toenmaligen jeugdigen sultan weten over te halen, om al zijne souveroine rechten aan do Nederlanders af te staan. Slechts een gedeelte behield hij on Mahmoed Badróe'd'din, die oenigo districten tot zijn onderhoud had rnogon behouden, nam weer zijn intrek in den kraton.
Raffles, toen reeds luitenant-gouverneur van Benkoelen, trachtte steeds invloed op den gang van zaken uit te oefenen, en zond zelfs gewapende Engelsche detachementen, die ton doel hadden om den sultan te nopen, zich voor de Engelschen te verklaren. Voorzeker hebben wij hot aan den noodlottigen invloed van
247
den voormaligcn luitenant-gouveniour van Java to danken, dat te Palcmbang stroomen bloeds zouden vloeion.
Muntinghe had zich inet eonigo troepen in liet binnenland begeven, om oen waakzaam oog te houden op de trouwelooze handelingen dor Engelschen aldaar; intusscbon bereidde Mahmoed 15a-droe'd'din alles voor, om zicli van de Nederlandsche overlieersching vrij to maken. Hij wist gedurende de afwezigheid van Munthinge, welke vier maanden duurde, de Rijksgrooten tot zijne belangen over te halen en verzamelde troepen.
Hot gevaarvolle van don toestand kon Muntinghe bij zijne terugkomst niet verholen blijven. Hij eisohte gijzelaars van den sultan. ton einde tegen diens trouweloosheid gedokt te zijn; maar Mahmoed Badroo'd'din wierp thans liet masker af on deed onverwacht een aanval op liet garnizoen van Palcmbang, niet meer dan 500 man sterk, dat hem, niettegenstaande hot door goon enkele versterking gedekt werd, afsloeg. De aanvallers moesten in den kraton van den sultan do wijk nomen, alwaar zij door do Nederlandsche troepen werden aangevallen, nadat do »Ajaxquot; en do «Eendrachtquot; vruchteloos beproefd haddon om in de hooge en dikke muren bres te schieten. Do poging, om do poort van den kraton te forceeron, mislukte, zoodat men voor het oogenblik weinig tegen de rebellen kon uitvoeren. Muntinghe ging persoonlijk naar Batavia, om versterking te vragen, daar men, na gevoelige verliezen geleden te hebben, niet bij machte was, om den sultan tot rede te brengen; zelfs moest het overschot van het garnizoen — hoogstens 350 man— zich inschepen en Palembang verlaten; alleen kwamen do beide oorlogsschepen, na de troepen naar Batavia overgebracht te hebben, voor de monding der Socnsang terug.
Te Batavia werd zonder verwijl tot een expeditie naar Palembang besloten; de schout-bij-nacht Wolterbeek werd met hot opperbevel belast, terwijl Muntinghe do expeditie vergezellen zou. Den '21equot; Augustus ISIO verlieten do ooi'logs- en transportschepen de roede van
248
Batavia, om zich naar Palembang te begeven; de «Trompquot; had den schout-bij-nacht en den kommissaris Muntinghe aan boord.
De weerspannige sultan besloot een krachtige tegenweer te bieden en bad op Banka de zaden van opstand gestrooid, zoodat VVol-terbeek het dienstig achtte, om eerst Banka-Kota aan te tasten, alwaar vele opstandelingen zich genesteld hadden.
Een afdeeling onder bevel van kapitein Laemlin, door gewapende sloepen ondersteund, nam de opgeworpen versterkingen en hei-stelde de rust op Banka, waarna de reis vervolgd werd; echter zeer langzaam, daar men veel van de aanhoudende regens te lijden had.
De expeditionaire troepen kwamen in een hoogst ongunstigen toestand voor Palembang aan; er waren zeer veel zieken aan boord, en toen men den 20n October voor het eiland Gombora kwam, alwaar de sultan zich tot een hardnekkigen tegenstand had voorbereid , vond men de rivier versperd met groote boomstammen, die door het kruisvuur der batterijen bestreken werden.
Men drong, niettegenstaande het hevige vijandelijke vuur, tot in de nabijheid der batterijen door en liet het geschut spelen, ten einde de vijandelijke vuurmonden tot zwijgen te brengen; doch deze werden met bekwaamheid bediend, zoodat de schepen zeer veel te lijden hadden.
Drie dagen lang trachtte men zich een weg te banen door de versperringen en een geschikt punt te vinden, om tot ecu directcn aanval over te gaan; maar alle pogingen bleven vruchteloos. Ook ditmaal weder bleken de expeditionaire troepen, die zoowel door ziekten als door den vijand zwaar geteisterd waren, onvoldoende te wezen om de opstandelingen de kracht onzer wapenen te doen gevoelen. Daarbij belemmerde de ingevallen regenmoesson de opera-tiën en de bodem was zoo moerassig, dat een landing onuitvoerbaar bleek te zijn.
Den 30» October werd tot den terugtocht overgegaan, zonder dat liet mogelijk geweest was, de versperringen in de rivier op te
240
mimen. Wol hlovon de sdiepon do monding der rivier blokkocron; dooli do expeditie was mislukt, tot bittere teleurstolling van van der Capellen, die kort geleden als gouverneur-generaal was opgetreden, nadat do komrnissarissen-generaal hun taak voleindigd hadden.
Te eer' was de slechte uitslag van deze expoilitic te betreuren, omdat men zoo spoedig niet tot een tweede zou kunnen overgaan; daarom besloot men tot onderhandelen zijne toevlucht te nemen, dat echter tot geen resultaten leidde.
Op Uanka was op nieuw de vaan des opstands opgeheven; de sultan van Palembang bleef daar stoken en in het laatst van hot jaar 1819 werd de resident Smissaert door de bevolking vermoord, liet mocht de militaire macht gelukken, om verder do orde te bewaren; doch het was er verre van rustig, zoodat dc behoefte aan een tweede expeditie zich dringend deed gevoelen.
Evenwel ontbrak ook in het volgend jaar de gelegenheid, om daartoe over te gaan, daar er gebrek aan matrozen bestond, terwijl men in JMavia hoopte dat ton gevolge van looponde onderhandelingen Benkoolen aan Nederland zou worden afgestaan, als wanneer men van dien kant het weerbarstige Palembang zou kunnen aanvallen. Er mocht echter niet lang meer gedraald worden en toen die onderhandelingen afsprongen, besloot de regeering, om een tweede expeditie naar Palembang to zenden.
Dat wij de vorige maal hot hoofd gestooten haddon, doodde onbeschaamdheid der bevolking zeer toenemen; ook de bewoners van Banka deden strooptochten, zoodat kolonel Keer, die daar ter plaatse tijdelijk de function van resident waarnam, paal en perk aan die ongeregeldheden meende te moeten stollen en aan luitenantkolonel iliesz last gaf, om in de onderhoorigheden van Palembang de rust te herstellen. In zooverre slaagde deze gelukkig, dat on-derscheideno districtshoofden hunne onderwerping aanboden , terwijl Koer zelf togen Kota Waringie oprukte, waar de rebellen zich ver-
250
/iiinolil liadiltMi, en dank /aj dc groote dapperheid cn doodsvcracliting der troepen, niet hot minste door do bijzondere koelbloedigheid en het beleid van de luitenants Meurs en llostingsky, de vijandelijke benting veroverde.
Dit maakte voor het oogenblik een goeden indruk; maar togen de maand Augustus begonnen de rooverijen weer van voren af aan , en opnieuw moest kolonel Koer oprukken, tegen oen bonting, die de muiters in do nabijheid van liet eiland Lepar hadden opgeworpen. Ook deze benting viel na een hardnekkige verdediging de onzen in handen, niet dan ten koste van zware opolTeringen, daar wij vele dooden en gekwetsten te betreuren hadden; maai' het brandpunt van den tegenstand was nu in onze macht.
Er werd door kolonel Keer met voel beleid te werk gegaan; in plaats van do opstandelingen door onbegaanbare moerassen tot in hunne schuilhoeken te vervolgen, nam hij zijne toevlucht tot proclamation , die ten doel hadden om de macht der hoofden to doen vermindoren en do gemoederen weer tot kalmte te brengen. En hij slaagde zoo boven verwachting, dat op Banka tijdelijk de rust hersteld werd. Op den duur echter kon de toestand zoo niet blijven; Palemhang bleef aanhoudend opruien en zich tegen ons gouvernement verzetten. Maar tevens besefte de Hoogo Regeering, dat men niet weder hot hoofd stooten moclit; dit zou ons overwicht in den Archipel gevaarlijk kunnen worden, en daarom werden allo krachten ingespannen om een voldoende macht te verzamelen, ton einde sultan Badroo'd'din naar behooron te tuchtigen.
Gedurende hot jaar 1820 werden, zoowel te land als ter zee, de noodige toebereidselen gemaakt om in den aanvang van het volgende jaar de expeditie te kunnen ondernemen. Tevens had men nu rijpelijk overwogen, hoe do staatkundige toestand moest geregeld worden, waartoe men tijdons do eerste expeditie in 1819 niet do noodige gelegenheid bad gehad. Die aangelegenheid word door den Haad van Indiö onderzocht en do zienswijze gevraagd van don kommissaris Mun-
251
lingliG, waarna men hel oog lint vallon o|gt; il(3ii onttrooiidon sultan Alnned Nadjmoed'din on diens oudsten zoon, genaamd do jonge sultan, (sultanmoeda).
In eene vergadering der llooge Regeering van 28 April 1821 werd hom vorgilfenis geschonken en met de beide vorsten eeno overeenkomst gesloten, waarbij bepaald werd dat do oude vorst don titel van «soesoehoenanquot; ontvangen, doch zich van allo inmenging in bestuurszaken onthouden zou; zijn zoon echter zou onder den titel van «sultanquot; als Nederlandsch vasal de regeering aanvaarden. Zijne inkomsten zou hij trekken uit de voortbrengselen van don grond; hot gouvernement zou do in- cn uitgaande rechten, de pachten enz. innen (16).
Men stelde te eer vertrouwen in den jongen sultan , omdat deze geen doel genomen liad aan vroegere gebeurtenissen, en vooral ook omdat hij van een zacht cn meegaand karakter was.
Het staatkundig gedeelte geregeld zijnde, was het nu zaak, een voldoende krijgsmacht te verzamelen, om den overmoedigen sultan te stralTen, die den tijd niet verloren had laten gaan, maar zich op de ontvangst van een tweede expeditie had voorbereid.
In 't voorjaar van 1821 was alles gereed voor de expeditie, welke naar Palembang zou vertrekken.
Tot opperbevelhebber van do troepen , die te Batavia vereenigd werden, werd benoemd de generaal-majoor Hendrik Merkus de Koek, dio luitenant-generaal Antingh als opperbevelhebber van het Indische leger was opgevolgd.
De vloot bestond uit 18 oorlogsschepen en 1 i transportschepen (17), te zamen 414 vuurmonden voerende, bemand met 2600 koppen, waarvan 1200 Europeanen.
De macht, waarover generaal do Koek te beschikken had, was in 't geheel 4300 man groot, met inbegrip van de bemanning der schepen.
liet landingsleger was als volgt samengesteld:
252
:?(» 1205 24i)
Generale stal' In Canter io . , Artillerie .
Genie-troepen en pioniers . . 143
Ambulance
Totaal 1079 man,
waarbij nog oen honderdtal Indische soldaten moeten gerekend worden.
Ook waren er achttien veldstukken met toebehooren ingescheept. Hot was dus een niet onbelangrijke strijdmacht, die ter reede van Batavia gereed lag, om naar Palembang te stevenen. Niets scheen thans den goeden uitslag in den weg te staan; de geest der troepen was uitmuntend; de expeditie was in alle opzichten van'tnoo-dige te voorzien.... Daar kwam onverwacht een akelig zwart spook opdagen, dat het gansche plan in duigen dreigde te doen vallen.
De cholera morbus, die een paar jaren reeds zijn vreeselijken geesel in Ilindostan gezwaaid had, barstte den 22 April te Sama-rang uit en verscheen weldra ook te Japara en te Batavia, juist op het oogenblik dat de troepen ingescheept zouden worden.
Hachelijk was de toestand, zwaar de verantwoordelijkheid voor het opperbestuur. Moest men de expeditie uitstellen, op een tijd-stip dat alles in gereedheid was en do groote kosten gemaakt waren; en dat, terwijl de tuchtiging van Palembang geen uitstel gedoogde ?
Moest men de troepen in de vaartuigen ophoopen, om wellicht een ijzingwekkenden vijand mee aan boord te nemen, die schrikbarende verwoestingen zou aanrichten onder de weerlooze men-schenmassa, veel moorddadiger dan het staal en lood der opstandelingen; een vijand, die als een sluipmoordenaar zon rondwaren, met onverbiddelijkheid zijne oilers kiezende, nog voordat
52
253
men den eigenlijken vijand zon bereikt hebben? Men aarzelde; doch van dei' Capellen besloot de expeditie toch door te zetten en — het geluk was hem gunstig.
TWEEDK EXPEDITIE NAAI! PALEMNANO.
Don Oquot;quot; Mei 1821 van Batavia vertrokken, kwam men den Diquot;quot; Juni voor de batterijen aan de Pladjoe en op liet eiland Gomhora aan, die den toegang naar l'alernbang verdedigden.
Doch al was de cholera de Hemel zij dank geweken toen men hall' Juni aankwam, in de eerste dagen had de gevreesde ziekte op de schepen lievig gewoed, waartoe een drukkende hitte veel liad bijgedragen; in twee dagen tijds waren zestig menschen aan de Aziatische ziekte overleden. Maar even onverwacht als zij uitgebarsten was, even plotseling verliet zij de vloot weer, 't geen hoogstwaarschijnlijk aan de frissche zeelucht moet worden toegeschreven.
Gedurende de reis waren eenige transportschepen door storm van de vloot afgedwaald en de «Jacobaquot; en de »Seliniaquot;, die twee kompag-niën infanterie aan boord hadden, leden schipbreuk op de klippen van de Duizend-eilanden; overigens werd de reis zonder verdere ongevallen volbracht.
Bij dagorder van den l iquot;quot; Mei had de generaal-majoor de Koek het opperbevel over de expeditionaire troepen aanvaard; tevens waren benoemd:
tot chef van tien generalen staf, de kolonel de la Fontaine; tot bevelhebber der zeemacht, de kapitein Lewe van Aduard, wien de kapitein-ter-zee Backer was toegevoegd;
tot kommandant der infanterie kolonel liisschofT; tot kommandant der artillerie luitenant-kolonel lliesz; tot kommandant der genietroepen hiitenant-koloiu'i Cochins.
•254
Intijds was tie rnondhiy van de Soensang iloor niurinc-olficieren verkend en gepeild gewonlen, zoodat men thans zoiidef gevaar met de vloot kon naderen. Ook de straat van Salanama was verkend, en die bleek een minder veilig vaarwater aan te bieden, 'tgeen niet belette dat de vloot den l!2ei1 en 115™ Jnni het anker wierp vlak voor de vijandelijke batterijen, die werkelijk een imposant schouwspel opleverden, zoo uitstekend waren zij getraceerd. Was men het eiland üorang voorbij gestevend, zonder eenigen tegenstand te ontmoeten, thans opende de vijand het vuur en zond «rackit apiquot;, een gevaarlijk soort branders, op onze schepen af. De meeste waakzaamheid was noodig om de vloot daarvoor te beveiligen, daar zij meermalen de geheole oorlogs- en transportvloot dreigden in brand te steken en de matrozen zich meermalen te water moesten begeven om de touwen stuk te hakken, waaraan de brandende gevaarten bevestigd waren.
De voorhoede bestond uit 12 lichtere vaartuigen, die in drie divisies verdeeld werden, onder de bevelen van de luitenants-ter-zee van den Knde, Halewijn en Jolly. Die voorhoede werd gevolgd door vijl' grootere schepen, welke op een half kanonschots afstand de beweging volgden; aan boord van een daarvan, de brik «Elisabeth Jacobaquot; , bevond zich het gezin van den sultan, die geroepen was om den rebel te vervangen. In de derde linie volgden de transportschepen.
Gedane verkenningen hadden met tamelijk veel zekerheid doen kennen, dat de vijand zijne macht hoofdzakelijk op het eiland Gom-bora en aan de boorden der IMadjoe had saamgetrokken. Een nadere verkenning van de positiën des vijauds aan deze rivier werd noodig geoordeeld; die werd aan kolonel Bisschoilf opgedragen, welke met 8Ü() man moest landen en de opdracht ontving om den linkeroever der Pladjoe te volgen, zoo mogelijk do vijandelijke positie te omtrekken en dan in verband met het vuur der marine den aanval te beproeven.
255
Do landingsti'üepen zouilen het haril ü; voiaiitwoorilun IkjIjoou. Al dadelijk werden /.ij begroet dooi' een goed ondeiliouden vuur uit do inlandscho vaartuigou, die daar ter plaatse in groeten getale zich op de rivier bevonden; wel gelukte het door eenige worpen uit de Coehoorn-mortieren die kleine vaartuigen te verjagen, maar toen men verder oprukte, zag men zich blootgesteld aan het vuur, dat de opstandelingen van achter de opgeworpen versterkingen op onze troepen richtten, die daarenboven wegens het onbegaanbaar, doorgaans moerassig, terrein slechts langzaam konden avanceeren.
Tegen het invallen van de duisternis werd de toestand zoo hachelijk, dat kolonel lUsscholl' nadere bevelen liet vragen; eerst in den volgenden morgen ontving hij de machtiging, om terug te gaan. Doch intusschen hadden de troepen een ontzettenden nacht doorgebracht.
Zij hadden een zoogenaamd bivouak betrokken, want een daartoe geschikte plek was nergens te vinden geweest, zoodat zij tot aan de knieën in 't water stonden, daar de vloed hetgeheele bivouak onder water gezet had; daarbij was de cholera weer onder de troepen uitgebroken, en zij vond thans een al te goede prooi.
Daar stonden de soldaten dien nacht in't duister, ieder oogenblik moetende duchten, door het water verzwolgen, door de zwarte ziekte aangetast, door den vijand overvallen te worden.... Menigeen heeft dien nacht een vreeselijken dood gevonden.
Waar zulke ontbering geleden, aan zulke gevaren moedig het hoofd geboden wordt, moet men eerbied hebben voor den soldaat.
Nadat kolonel lüsschol'l des morgens van den 17™ Juni teruggekeerd was, werd tegen den SO®quot; Juni een algemeene aanval beraamd.
Des nachts waren de oorlogsschepen vooruitgekomen om zich in slagorde te scharen. Eerst des morgens om negen uur werd van onze zijde het vuur geopend; kolonel Keer zou met 3Ü0 man de landing bewerkstelligen en een aanval beproeven. Die aanval moesl echter gestaakt worden, daar er aan boord van eenige kanonneer-
'256
booten gebrek aan munitio ontstond; daarbij hadden de «Nassauquot;, de »Dageraadquot;, de ^Zeepaard'' en de «van derWerllquot; veel door het vijandelijk vuur geleden, zoodat de opperbevelhebber, die zich niet zijn staf aan boord van de «Johannaquot;, kommandantde luitenant-terzee Soheidius, begeven had, boter oordeelde om den aanval niet door te zetten. De schepen waren zwaar geteisterd, daar zij aan het kruisvuur van niet minder dan 90 vuurmonden waren blootgesteld geweest, die door den vijand goed bediend werden.
Zelfs viel een tier kanonneerbooten in handen des vijands; eerst later werd zij weer genomen.
Wel jammer was het, dat de aanval niet doorgezet kon worden, daar zulks den moed des vijands niet weinig aanvuurde, terwijl de troepen, die veel van de cholera te lijden hadden, zeer naar den aanval verlangden; maar behalve dat vele schepen in ontredderden toestand verkeerden, had ook de manschap rust noodig.
Reeds had men iG dooden en 9() gewonden te betreuren; alleen het fregat «van der Werllquot; had lü dooden verloren en 48 gewonden aan boord. Gesneuveld waren do luitenant-ter-zee Michael en de adelborst van der Maas; zwaar gewond de luit.-ter-zee de Vries en de adelborst Collot d'Escury.
De opperbevelhebber achtte het raadzaam, onder deze omstandigheden den aanval niet door te zetten; dit moge, met het oog op den ontredderden toestand, waarin eenige schepen verkeerden en de groote vermoeidheid der mansciiap, goed gezien zijn geweest, het deed echter den overmoed van den vijand zoo mogelijk nog toenemen; want op nieuw zag hij de onzen wijken voor zijn vuur.
Intusschen waren de gekwetsten aan boord van de ziekeschepen gebracht, waar hun een goede verpleging ten deel viel, dank zij de onvermoeide zorgen der officieren van gezondheid Cornelissen, van Raelten en Didam.
Doch gelukkig voor de eer van onze vlag, zouden des vijands victo-riekreten weldra verstommen en zijn overmoed zou voor wanhoop plaats maken.
257
Aan de; mansoliap word oen paai- tlagou rust gegund ; den 'JiV'1'' zon (!(gt; beslissende aanval plaats grijpen. Met hot aanbreken van den dag begaf generaal do Koek zich aan boord van do «Johannaquot;, om het gevecht te kunnen leiden, en zóó snel en geregeld namen de oorlogsschepen de hun aangewezen plaats in, dat reeds om vijf' uur alles in slagorde geschaard was, onder het vuur der vijandelijke batterijen.
Men bemerkte dat de batterijen van Gombora begonnen te verflauwen; nu ontvingen kolonel Bisscholl' en de luitenant-kolonel Hiesz bevel, om tot den aanval over te gaan. Onder een hevig vuur werd de landing volvoerd; doch onze dapperen schenen zich om het moordend schroot niet te bekommeren.
Door officieren en manschap werden wonderen van dapperheid verricht. Luitenant-kolonel Riesz wees zijn troepen zelf don weg, drong door oen schietgat de vijandelijke versterking binnen en wierp zich met de sabel in do vuist te midden van don vijand. Helaas! die vermetelheid zou hem duur te staan komen, want hij ontving een lanssteek in de borst, die hom dood neerstorten; ware hij niet op don voet gevolgd geworden door de kapiteins George, Goy en luitenant van Geen, liet ware mot bom gedaan geweest. --Een oogen-blik later werd door den vaandrig Le .leune de Noderlandsche driekleur op de versterking geplaatst.
Tntusschen was het vuur der drijvende batterijen door de kanon-neerbooten tot zwijgen gebracht; ten deele ook door de batterijen op het eiland Gombora zelf, daar kapitein Goy den vijand thans met diens eigen vuurmonden beschoot.
Wel was hierdoor de tegenstand reeds belangrijk gebroken, maaide vijand onderhield het vuur uit de batterijen aan de Pladjoe, zoodat kolonel Bisscholl' aan den opperbevelhebber de noodige versterking liet vragen. Deze laatste geeft kolonel do la Fontaine bevel, om de reserve-troepen onder majoor de Leeuw te zenden en laat kolonel llisschotf weten, dat de gevraagde versterking ten spoedigste
17
258
/.al yezomloii worden. Zondei- verwijl maakt deze zich nu gereed, om met ongeveer 8U0 man do rivier over te steken.
En thans werd door kolonel Bisscholl' en een handvol dapperen een heldenfeit bestaan, zooals wij er maar weinigen te boeken hebben; een daad van heldhaftigheid en vermetelheid , die schier aan het ongeloofelijke grenst.
Terwijl de maatregelen getrollen werden, om den aanval onder behoorlijke dekking van de kanonneerbooten te ondernemen, ziet BisschoiT, hoezeer onze schepen door het onafgebroken vuur der goed bediende vijandelijke vuurmonden geteisterd worden. Hij kan dit niet langer werkeloos aanzien; slechts aan zijne onversaagdheid gehoor gevende, springt hij in een sloep, die hoogstens een vijftigtal soldaten kan bevatten, en zonder liet vertrek van de overige sloepen af te wachten, begeeft hij zich naar den anderen oever van do rivier, om mot de 50 man, die vol geestdrift hun aanvoerder gevolgd zijn, den aanval op de geduchte werken aan de Pladjoe te ondernomen.
Gelukkig belette de hevige rook, die tengevolge van het aanhoudend schieten des vijands als oen gordijn voor de schietgaten hing, dat ile vijand de sloep zag naderen; anders ware er niets van de kleine schaar terecht gekomen. Nu kon men ongemerkt naderen en snel, maar voorzichtig voortgaande, had men weldra den oever bereikt, met angstigen blik gevolgd door de overige manschap, die het waagstuk van den tegenovergestelden oever gade sloeg, maar thans, tot besef van den hachelijken toestand barer kameraden gekomen, zich haastte om op hare beurt de rivier over te steken.
Kolonel BisschoiT, ongemerkt geland zijnde, volgt slechts de inspraak van zijn moedig hart en niet eens naar de overige troepen omziende, rukt hij tegen Pladjoe op en valt, zonder zich om de overmacht van den vijand te bekommeren, de batterijen aan.
ïladde deze eenig begrip gehad van den aard dier attaque, bijzon trots de leen wen moed van llt;(doin'l BisschoiT en de zijnen een gemak-
259
kelijke ovoiwiniiiii^ behaalil liebben ; maar hij wist in 't minst niet, dat daat' een waagstuk werd bestaan, waarvan de wederga in geen geschiedboek is aan te wijzen, zoo men bedenkt hoe de onzen reeds het hoofd hadden gestooten voor die vijandelijke werken,welke door den vijand onneembaar werden geacht. Hij bleek evenwel tegen dien onverwachten aanval niet bestand te zijn; even als altijd, dachten ook nu de inlanders dat zij omcingeld waren en dit denkbeeld alleen was voldoende om ben op de vlucht te drijven. Zonder zich rekenschap te geven van de sterkte der krijgsmacht, die hen overviel, gaven zij toe aan de paniek, welke zich in een oogwenk van hen had meester gemaakt.
Er waren evenwel meer batterijen en deze bleven het vuur onderhouden, zonder nog ontdekt te hebben, wat er gaande was.
Van de andere zijde der rivier hadden onze troepen den uitslag van het waagstuk gadegeslagen; want hoezeer men zich haastte om de troepen te embarkeeren, men ware niet in staat geweest, BisscholT en de zijnen te ontzetten, zoo de vijand tot bezinning was gekomen.
Weldra kwamen de troepen nu successievelijk aan en nu werden nog andere werken genomen; doch de grootste, zwaarst bewapende batterij bleef weerstand bieden, en hoofdzakelijk hebben wij het te danken aan den bewonderenswaardigen heldenmoed van den toen-maligen sergeant-majoor Veltman, dat ook dit werk viel en alzoo de weg naar Palembang open lag.
Een kompagnie van het IS1' regiment, zijn aanvoerder den kolonel liissc.hoff— waardig, ondernam den aanval op de bedoelde batterij.
liet gelukte onze soldaten om in het werk door te dringen : maar met hoeveel élan de aanval ook geschied was, hoezeer men zich trachtte staande te houden, het mocht ditmaal niet gelukken; de troepen, door een tiendubbele overmacht bestookt, moesten terugtrekken. Maar niet allen verlieten de batterij; één man bleef stand honden
260
en geheel alleen lt;len verwoeden vijand liet hoofd bieden; die man was Veltman. Zoodra bespeurde men inet, dat de sergeant-majoor zonder eenlge hnlp tegen de menigte worstelde, of één enkele schok deed, als ware het, allen trillen; dit schoone voorbeeld deed den zinkenden moed herleven en zonder do minste aarzeling werd de aanval hernieuwd — juist bij tijds nog om den onversaagden Veltman te ontzetten, die met wonden overdekt ineenzakte, toen hij zich weder door de zijnen omringd zag.
Doch hij zou aan die wonden niet sterven; hij genas, sterkte spoedig aan, en zag zich door zijne benoeming tot officier on het ridderkruis voor zijn uitstekende daad beloond.
Na dien moedigen en cordaten aanval op de batterijen aan de Pladjoe, die allen de onzen in banden vielen, was de weg naar Palembang vrij. Den sultan bleef niets over dan de kraton, waarin hij zich wellicht nog eenigen tijd haddo kunnen verdedigen; doch zijn zedelijke kracht was gebroken. Hij hadden klauw van den Nederlandschen leeuw gevoeld ....
Dat door onze troepen wonderen van dapperheid verricht waren, werd door den opperbevelhebber volmondig erkend; in een dagorder, reeds den 25'tequot; uitgevaardigd, betuigde generaal de Koek zijne erkentelijkheid aan leger en marine voor den voorbeeldigen moed en de volhardende inspanning, dooi- hen betoond.
»De batterijen van het eiland Gombora en de rivier van de Pladjoe,quot; zoo ongeveer luidde die dagorder, «zullen onder de heldendaden in do Nederlandsche geschiedboeken vermeld worden. De overwinning, die wij behaald hebben, is het vaderland verschuldigd aan den onversaagden moed der officieren, aan de dapperheid van den soldaat en aan de voorbeeldige eensgezindheid, die tusschen do strijdkrachten te land en ter zee geheerscht heeft. Er blijft ons nog over , den kraton van Palembang, niet ver van hier gelegen, te nemen; een operatie, welke gemakkelijker is geworden, sedert er zoo veel belangrijke wapenfeiten volvoerd zijn. Intnssclien, de vijand verdedigt
T
i
201
zich dapper, en do upperbcvclliebbcr doet uuytiuials een beroep up uw toewijding.quot;
De beslissende dag van den Si81quot;1 kwam ons op een verlies van ;]3 dooden en 13ii gekwetsten te staan; gesneuveld was de luitenant der mariniers Serres; do luitenant-ter-zeo van den Ende, en de tot de koloniale marine behoorende luitenant Huiberts waren gevaarlijk gewond; van den Ende bezweek weldra aan do gevolgen der bekomen wonden.
Die braven hadden niet nutteloos hun bloed voor het vaderland gestort; want Palembang was bedwongen. Wel is waar hadde do sultan nog een langdurigen tegenstand kunnen bieden in don kraton, die door zware muren voor een stormendorhandschen aanval beveiligd werd en met meer dan 70 vuurmonden bewapend was; maar de sultan zag tijdig in, dat van een wanhopige verdediging des kratons weinig te verwachten was; hij begreep, dat hom niets anders overbleef, dan liet hoofd in den schoot te leggen en werkelijk verklaarde iiij zich bereid, om zich aan den overwinnaar te onderwerpen.
Hij moest zich op genade ol ongenade overgeven en zelfs zich aan den vernederenden eisch onderwerpen, om dadelijk do kanonnen van de muren te verwijderen.
De kraton, waarvan de verovering de onzen nog op zware verliezen ware te staan gekomen, viel hun nu zonder slag of stoot in handen; men vond er 74 kanonnen, waarvan 31 bronzen, zoodat mot inbegrip van de reeds veroverde vuurmonden door do expeditie 'iÜU stukkon geschut waren buit gemaakt, die oen goruimen tijd onze marine en onze troepen in bedwang hadden gehouden.
Sultan Mahmoed Bader Eddin, die nog niet dadelijk do harde voorwaarden van don opperbevelhebber aangenomen, maar twee dagen beraad gevraagd had, werd nu aan boord van een oorlogsschip naar Batavia overgebracht en daarna naai' Ternate gezonden, om zijne dagen verder in ballingschap door te brengen; volgens de
262
voorluopig gcslotoii ovoreenkomsten aativtuudtle nu zijn neef' liet bcstiim' ondoi' den naam van Batoc Ahrncd Nadjmoo'd'din, terwijl diens vader den titel van soesoehoenan Ilatoe Hosein Dlia Eddin ontving.
Mad het eerst kortelings herstelde Nederlandsch gezag veel geleden door den overmoedigen tegenstand des sultans van Palernbang, de glansrijke uitslag der moeitevolle expeditie deed op nieuw aan geheel ludië zien, dat Nederland nog niet verbasterd was en den wil, de macht bezat, om zijn heerschappij in den Archipel te doen eerbiedigen. Schitterend was de eer onzer vlag gewroken.
De sultan van Palernbang had altijd als zeer rijk bekend gestaan en dus baarde het wel eenige teleurstelling, toen men in den kraton slechts een kleine som gelds vond; maar later ontdekte men rijke schatten, zoowel in geld als goud en edelgesteenten, die door de regeering gebruikt werden om de oorlogskosten te dekken en te-'vens om aan onze dapperen een gratificatie uit te reiken. Terecht toch was de opperbevelhebber zeer tevreden over het gedrag der troepen en in zijn rapport aan den gouverneur-generaal verklaarde generaal de Koek, dat het ondoenlijk was om de namen te noemen van hen, die zich bij deze gelegenheid onderscheiden hadden, daar hij dan allen zou moeten opnoemen, die aan de expeditie hadden deelgenomen; voorwaar de vleiendste getuigenis, die wellicht ooit door een legerhoofd is afgelegd.
Luitenant-kolonel Taets van Amerongen, adjudant van den gouverneur-generaal, die de blijde tijding naar Batavia overgebracht had, werd ook uitverkoren, om den gelukkigen uitslag der expeditie in het moederland bekend te maken.
Dat men, zoowel daar als in Indië, het gewicht der behaalde overwinning levendig besefte, bleek genoegzaam uit de eer en do onderscheidingen , die aan de terugkeerende troepen en inzonderheid hun bekwamen opperbevelhebber ten deel vielen; toen generaal de Koek te Hatavia aankwam, werd hij met enthousiasme ontvangen en door
2(53
don koning tot luitenant-generaal en kommandour der Militaire Willemsorde benoemd. Dat ook de diensten, door de overige officieren en minderen bewezen, op den waren prijs werden gesteld, kan blijken uit de lange lijst van decoraties, die aan dit werk is toegevoegd. Ook ons Parlement liet die belangrijke aangelegenheid niet ongemerkt voorbij gaan en een der leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. M. D. F. van Alphen, stelde voor om getuigenis al' te leggen van de wijze maatregelen, door den gouverneur-generaal genomen, bet edel gedrag, de dapperheid van den bevelhebber, den moed en de onversaagdheid der oflicieren en soldaten. «En wij gelooven niet ten onrechtequot;, merkte hij aan, «dat van af deze stonde eerst het herstel, de duurzame bevestiging van onze autoriteit in die verwijderde gewesten kan gerekend worden.quot;
Wat men wel eenigermate had kunnen voorzien, was de mogelijkheid dat de soesoehoenan zich met de regeering zou gaan bemoeien; dit was weldra het geval. Ook in andere opzichten werd de overeenkomst, tusschen den jongen sultan en de hooge regeering te Batavia gesloten, niet nagekomen. zoodat al spoedig weer nieuwe moeielijkheden dreigden te ontstaan.
Luitenant-kolonel Keer, resident vanBanka, werd vervangen door den kommissaris van Sevenhoven, die verandering in den toestand besloot te brengen, daar hem gebleken was, dat vooral in de bovenlanden de bevolking door de hoofden onderdrukt werd; hij zag nu reeds, dat het contract van 28 April 1821 niet voldoende was te achten om de belangen van het gouvernement, zoowel als die van den sultan, te behartigen, en nadat hij naar Batavia vertrokken was om dienaangaande nadere voorstellen aan den gouverneur-generaal te doen, keerde hij terug en sloot een nieuwe overeenkomst met den sultan , waarbij deze het bestuur en de rechtspleging grootendeels aan hot Nederlandsche gouvernement overliet, waarvoor hem een inko-
264
mon van lüOO Spaansclie iiialloii ') in de maand word toogekond, terwijl men tevens do verplichting op zich nam, om de leden van zijn gezin te onderhouden.
Dit definitief contract werd in den kraton in tegenwoordigheid van de Ilijksgrooten gesloten en daarna aan het volk bij proclamatie bekend gemaakt.
Van Sevenhoven meende nu dat de quaestie tot algemeen genoegen opgelost zou zijn; maar spoedig zouden hem op min aangename wijze de oogen geopend worden over de ontevredenheid der Rijks groeten in des sultans omgeving; er werd namelijk een trouwelooze aanslag op zijn leven gepleegd, waaraan hij slechts als door een wonder ontkwam. Toch vermeende hij, dat zijue taak volvoerd was, daar Palembang thans rustig was — of' althans scheen te zijn; hij droeg zijne betrekking over aan M. J. C. Reijnst, die tot zijn opvolger was aangewezen en vertrok.
Aldra zou het overtuigend blijken, dat ook de sultan en de soe-soehoenan niet ter goeder trouw waren. In het laatst van het jaar ISiiSi geschiedde het innen der belastingen niet zonder tegenstand, terwijl Said Hanza, oen Arabier, in het binnenland volk verzamelde. Eene maand later ontdekte men een snoode poging, om het garnizoen te vergiftigen, en toen de resident een ambtenaar zond, um zich van den vermoedelijken schuldige te verzekeren, bleek hot ook — zooals men reeds reden had gehad, om te vermoeden — dat de sultan de hand in deze zaken had; want deze nam dien ambtenaar gevangen en belette hem dus, om den schuldige te arresteeren.
En des nachts, volgende op den dag dat de sultan dit verzet gepleegd had, beproefde hij mot 400 man een aanval op hot Neder-landsche garnizoen, dat zich buiten den kraton bevond; die onverwachte aanval werd afgeslagen, daar hij met weinig overleg geleid
) Dc waarde van oen Spaauschc mal was f 3,55.
265
werd, cn kwam ons hougsteus up een twintigtal gewonden te stiian, terwijl den vijand gevoelige verliezen werden toegebraelit en de sultan, de gevolgen van dien onberaden stap vreezende, het binnenland in vluciitte.
Do soesoehoenan begreep, dat bij zich niet langer kon verzetten en stelde de Nederlandsche beambten, die onder allerlei voorwendsels gevangen waren gehouden, thans in vrijheid, liet was echter te laat; hij word met de «Wilhelminaquot; naar Batavia overgebracht, waar hij in het begin van het volgende jaar overleed.
De sultan bleef in de binnenlanden rondzwerven, vruchteloos trachtende, zich een voldoenden aanhang te verwerven om de Nederlandsche regeering het hoofd te bieden. Van Sevenbovon kwam nu op nieuw als kommissaris te Palembang (Mei 1(S21); hij vond daar alles tamelijk rustig, maar achtte het toch noodzakelijk om zich van den weerspannigen sultan meester te maken. Daar diens zaak hopeloos stond, gaf Ratoe Ahmed Nadjmoe'd'din aan de overredende taal van een hom toegezonden Indisch hoofd gehoor en stolde zich ter beschikking van don Nedorlaudschen kommissaris (9 Augustus 1821), die hom naar Batavia liet overbrengen, alwaar hij mot verbanning naar Banda gestraft werd.
Thans nam de resident do leiding der rogeering op zich, terzijde gestaan door een Rijksbestuurder, dien hij echter niet moor macht in handen gaf dan raadzaam werd geoordeeld.
O]) liet eiland Sumatra hadden nu gebeurtenissen plaats, die de aandacht meer dan vroeger op dit eiland deden vestigen. Dat hot later een voorname rol in onze Indische krijgsgeschiedenis gespeeld heeft, weet een ieder — al ware het door den bloedigon oorlog, die op den Noordelijken uithoek, het Rijk Atjeh gevoerd wordt en die op don buidigen oogenblik nog zooveel inillioeneu, wat erger is, zooveel bloed verslindt....
Mogen enkele duistere fragmenten in de werken van Plinius en Ptolemaeus doen vermoeden, dat Sumatra reeds ten tijde dor Grieken
26b
on Rüiiioiiien bekend was, de mogelijkheid daarvan is nooit voldoende opgehelderd en trouwens is er zoo weinig met zekerheid van te bepalen, dat het noodeloos is, om ons daarin te verdiepen. Dit eiland, het grootste der Soenda-eilanden, van het schiereiland Malakka gescheiden dooi- de straat van dien naam, van Java door de straat Soenda, werd in de grijze oudheid door Oosterlingen bewoond; in de laatste helft der twaalfde eeuw was het in bezit van de Maleiers, die echter, in het jaar 1469 ongeveer, door een zekeren Siri Puri Bowana onderworpen werden. Toch hebben de Maleiers op dat uit-uitgestrekte eiland, 6000 geogr. mijlen groot, verschillende rijken gesticht, waarvan Ménangcabo tot op onzen tijd bleef bestaan.
De eigenlijke ontdekking door de Europeanen had plaats in hot jaar 1509 door den Portugees Lopez do Seguiro, die in liet rijk Atjeh landde; de toenmalige koning van dat oude, eertijds zoo machtige, rijk had toen over een vloot van 800 schepen en een leger van 60,000 man te beschikken, en de grootste welvaart heerschte in zijn gebied.
liet eiland Sumatra wordt door den equator gesneden en is in alle opzichten een door de natuur rijk gezegend land. liet strekt zich uit van het Noord- naar het Zuid-Westen, tusschen 5° 31' Noorderbreedte en 6° Zuiderbreedte, en tusschen de 95 46' en 106° 10' Westerlengte, liet heeft over de lengte een driebubbele bergketen, waarvan de hoogste toppen Ophir, Goenong-Passaman (deze beide liggen vlak onder den aequator) en Goenong-Kosumbra zijn; zij hebben eene hoogte van 13,000—14,250 voet, en zijn doorgaans met sneeuw bedekt; lachende valeien omzoomende, vindt men er onmetelijke plateaux, die van een heerlijke natuur getuigen. De meeste bergen zijn uitgebrande vulkanen; anderen zijn nog vuurspuwende bergen, waarvan onverwacht de krater een rookkolom ten hemel zendt en de glooiingen van den bergtop in een grauw kleed van lava hult; ook zijn aardbevingen geen zeldzaamheid, die het indrukwekkende der somwijlen woeste natuur nog verhoogen!
2(17
Mug' te weinig bekend zijn de binnenlanden van dit prachtige eiland , waarvan het klimaat inde lagere streken voor Europeanen ongezond moge zijn, maar in de hoogere gedeelten daarentegen aangenaam ongezond is.
Ook hier is het land verheven schoon; de natuurverschijnselen zijn imposant. Somtijds loopt de weg, zoo schrijft Olivier, over den hoogen kant van een berg, zoodat, vijf of zes voeten van hot pad, aan beide zijden verschrikkelijke ravijnen gapen, waarvan de diepte bij het nederzien doet duizelen. De weelderige plantengroei en de fraaie, hooge boomen, die de hellingen der bergen tot aan de kruinen bedekken, benemen het akelige van zulk een afgrond. Deze ravijnen gelijken naar onmetelijke kraters van uitgebrande vulkanen; ofschoon zij dit hoogstwaarschijnlijk niet zijn, daar de kraters gewoonlijk op of nabij do toppen der vuurbergen gelegen zijn. Veeleer werden deze onafzienbare diepten door dezelfde Almachtige hand gevormd, welken de bergen heeft gemaakt, en beiden zijn oorspronkelijk aldus voortgebracht. De drie rijen van bergen zijn tot op hunne kruinen mot sombere, zware wouden bedekt, die zoo oud schijnen te zijn als de bergen zeiven; sommige boomen bekomen een verbazende dikte.
En hoe trotsch zijn de natuurverschijnselen in die woeste berg-streken, nu eens met een ondoordringbaar woud bedekt, dan weder de kale toppen ten hemel strekkende, als om wraak schreiende over de naaktheid en armzaligheid der natuur. Wee tien ongelukkige, die daar verdwaald raakt, langs onbegaanbare wegen, welke zich door doornen en slingerplanten kronkelen, die de Europeanen de kleeren van het lichaam halen en den inboorling het naakte lichaam openrijten en met bloed bespatten.
Toch is het majestueus, wanneer men zich boven in het gebergte bevindt en een dreigend onweder de stille landstreek van aanzicht doet veranderen. Men moet het hebben bijgewoond, om al het indrukwekkende van den donder in deze binnenlanden te leeren kennen, als die woedende strijd der elementen den zwerveling overvalt.
2üiS
Aan ouzc vouten is alios in duisternis en nevelen gehuld — zoo ongeveer geelt Olivier zijne indrukken weer —; wij staan boven He toppen der omliggende bergen en voor 't eerst van ons leven lioo-ren wij het geratel van den donder beneden ons. lieven onze hoofden schijnt de hemel vergramd te zijn over den hoogmoed van den mensch, die tot in de verhevene gewesten tier lucht heeft willen doordringen, terwijl hot gerommel van don vulkaan, dat wij bij tus-schenpoozen hooren, ons met een heiligen schrik vervult, alsof wij werkelijk het verblijf der hemellingen naderen.
Dit alles is •echter slechts de voorbode van den zondvloed, die het aardrijk weldra zal overstelpen. De duisternis, die in deze ooi den heer-schen kan, gaat alle denkbeeld te boven. Aan tie eene zijde ziet men hemelhooge steilten, aan do andere den diepen afgrond, zondereen enkelen boom, die ons tot steun kan strekken, ol waaronder men voor liet onweder, dat zich zamenpakt, kan schuilen; zonder een stuk droog hout om vuur te kunnen maken. In deze hooge berggevaarten zijn wij in een stikdonkeren nacht gehuld; het geratel van den donder wordt gedurig heviger; de felle bliksemstralen vermeerderen bij eiken slag, terwijl de vulkaan, hoog boven ons hoofd, schrikbarend dreunt en brult.
i'lotseiing stort de regen als een watervloed op ons neder; onze fakkels en liet vuur, dat wij met groote inspanning hebben aangemaakt, zijn in een oogenblik uitgebluscht.
Door vermoeienis afgemat en ontbloot van versterkende levensmiddelen, zoude men zich gaarne aan den slaap overgeven om zijn ellendigen toestand te vergeten; maar dit zoude onfeilbaar een doodslaap worden, want het neêrstroomende water dreigt denrond-dwalenden reiziger naar den afgrond mee te sleepen.
In 't rond liggen stammen van doode boomen, waarvan sommigen van reusachtige dikte en hoogte; anderen staan overeind, zonder een enkelen tak. Al die stammen zijn zwart, alsof zij door den bliksem getroll'en zijn geweest; een ol andere geweldige schok, ten
2(50
gevolge van een machtig natiiurverschijn.sel, moet dit weleer prachtige woud in zulk een toestand gebracht hebben — wellicht het gevolg van een uitbarsting, die nog voor korten tijd had plaats gehad.
Bevindt men zich op den top van de Goenong-dempo (heilige berg), dan kan het geen bevreemding baren, dat de inlanders dat gebergte houden voor het verblijf van den Beschermgeest van hun land en van andere onstoflelijke wezens, dooi' hen Orang-Aloes genaamd. Het is geen wonder, dat een zoo majestueus natuur^ewrocht door de eenvoudige bewoners van Sumatra als een heiligdom der godheid vereerd wordt.
De rivieren, die van de bergen stroomen, zien hun loop door tallooze kletterende watervallen afgebroken , om snelstroomend den Oceaan te zoeken, na zich nu door woeste, onherbergzame streken, dan door lachende valeien met een verrukkelijken plantengroei en een liofelijke atmosfeer gekronkeld te hebben; eon natuur, die somwijlen oon imposante taal schijnt to spreken en den mensch zijn nietigheid herinnert, soms ook harmonische woorden tot hem fluistert, die hem als ware het op al dat schoono wijzen en tot stille bewondering van den Schepper van dit alles stemmen.
Sumatra is een der schoonste, dor schilderachtigste streken van do wereld; het klimaat is er allergunstigst on alleen aan do lage kuststroken minder gezond, hoewel die ongezondheid niet zóó is, als vroegere schrijvers haar hebben voorgesteld. Ook is do hitte er voel minder drukkend dan in andere oorden onder den evenaar, omdat do zeewinden het vorfrisschen.
Do bevolking kan verdeeld worden in vorschillende rassen , die tamelijk weinig met elkander gemeen hebbon ; do Redjangs en do Passoomah's bevolken de landen van Palembang en Donkoelon; do Maleiers bevolken de kusten on bimienlandon ; voorts treft men or de bewoners der Lam pong's van /. Wostoli jk Sumatra aan, do Batta's en do ons welbekende Atjoneezen.
270
Wij ziillon de cigenaai'dighedcii van die volksstammen van lieverlede leeren kennen, naarmate wij ons geschiedverhaal vervolgen.
James Du Pus, door de Nederlandsche regeering naar Padang gezonden om Sumatra van den luitenant-gouverneur van Benkoelen, sir Thomas Stamford Raffles, over te nemen, had evenzeer als elders hot geval was geweest den Britschen gouverneur niet kunnen bewegen, om hem het eiland over te geven, voordat deze formeele
bevelen ontvangen had; zoo kwam liet, dat oolc aldaar eerst den «
22,tequot; Mei 1819 tie Nederlandsche vlag geheschen kon worden.
Toen Nederland weer de regeering aanvaardde, vond men Sumatra ten prooi aan binnenlandsche onlusten, waarin het gouvernement al spoedig betrokken werd; die waren ontstaan door de fanatieke sekte der pad ris.
Meinsma deelt daaromtrent in zijne «Geschiedenis van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingenquot; het volgende mede:
^Ofschoon de Islam ook onder de Maleiers van de Padangsche Hovenlanden, de hoofdzetel van het Menangkabaoesche Rijk, algemeen was aangenomen, waren er toch vele oorspronkelijke, met dat geloof strijilige instellingen en gewoonten in zwang. Niettemin werd de bedevaart naar Mekka door velen ondernomen, zonder dat door hen iets tot verandering schijnt te zijn aangebracht, totdat in hot begin van deze eeuw drie bedevaartgangers uit de Bovenlanden, Hadji Miskin, Hadji Soemanik en Hadji Piabang ') uit Arabië terugkeerden, waar zij vermoedelijk getuigen waren geweest van de hervormingen der Wahabieten , en daardoor opgewekt werden om ook in hun vaderland het vele, dat met den Islam streed, te hervormen. Na hunne terugkomst verklaarden zij zich dan ook
•) lludji hcl.i'ckcnl hcdcvaiirUrnni^M'. i'ii is de eerciil.cl vun lien , die muiii' Mekkn zijn ycwcrst,
271
togen do liancngcvechton en liet gebruik van opium, en drongen aan op het getrouw verrichten der vijl' dagelijksche gebeden. In A.gam vonden zij weldra aanhang, toen Toewankoe nan Toewa en Toewankoe nan Rintjèh hunne partij kozen. De eej-ste was het hoofd dor gematigden, de andere van de heethoofden, die de hervormingen met geweld wilden doorzetten en weldra de overhand verkregen. Deze gingen in hun bekeeringsijvor verder dan de eerste hervormers, en eischten, behalve hetgeen deze hadden verlangd, van hunne volgelingen ook nog geheele onthouding van tabak, siri en sterke dranken, alsmede van het tandenslijpen, de hanengevechten en dobbelspelen. Zij schreven tevens voor de mannen hot scheren van het hoofd en het dragen van tulbandon, alsmede het laten groeien van den baard als verplichtend voor, en voor do vrouwen hot dragen van lange kleeding en van sluiers. Toewankoe nan Rintjèh ontzag zijn eigene familie zelfs niet, maar doodde de zuster zijnor moeder, die tabak had gebruikt. Zoo vestigde zich door geweld en onderdrukking deze nieuwe sekte, dieeerlang bekend word onder don naam van Padrisekte, van padri of pad re, oen uit het'i Portugoosch overgenomen woord, dat priester betoekent, terwijl zij ook orang poetih, witte menschen, werden genoemd naar hunne i witte kleeding, waardoor zij zich van de overige steeds donker ge-kleede Maleiers onderscheidden en ook figuurlijk de reinheid van hun geloof moest worden uitgedrukt. Bondjol werd de hoofdzetel I en leerschool van de sekte, en een zekere Toewankoe Iman stelde er zich zeer op den voorgrond. Grooter tegenstand ondervonden de Padris in Panah Datar, dewijl de leden der Menangkabaoesehe vorstenfamilie daar gevestigd waren en zich tegen hen verklaarden. Toen de vorston echter op een samenkomst mot hen te Kota Tengah verschenen, worden zij onverwacht wegens godverzaking en zedeloosheid dos doods schuldig verklaard en met ininne volgelingen en l'unilie ter dood gebracht; slechts een hunner. Radja Moening, ontkwam en vluchtte naar Kwantan.quot;
272
Weldra ontstond er eeno l'ormeelo godsdienstoorlog; Toowankoe stelde zicli aan het hoofd der Padris en vei'klaarden den oorlog aan allen, die zich niet aan den nieuwen godsdienst wilden onderwerpen. Hij veroverde verscheidene districten, en steeds nam zijn aanhang toe.
Zoo waren de Padris dooi' geweld weldra meester van de Bovenlanden van Padang.
Reeds was door de verdrukten de tusschenkomst van Raffles ingeroepen, die echter onraadzaam had geacht om er zich mee in te laten; trouwens wij weten, dat hij zijn bestuur hoofdzakelijk tot Java had uitgestrekt en de overige eilanden vrij wel aan hun lot overgelaten had.
Maar toen in 1820 eenige Maleische hoofden naar Padang waren gevlucht om aan de woedende vervolging der Padris te ontkomen, hadden zij Du Puys om de hulp en bescherming van de Neder-landsch-lndische regeering gevraagd.
Ook deze was huiverig, om zich met de godsdienst-twisten in te laten; en toen men , aan de roepstem dei' vervolgden gehoor gevende, een detachement van 100 man met twoe stukken geschut naar Samarang gezonden had, bleek liet al spoedig, dat de gevolgen van die inmenging niet zouden uitblijven, liet kleine detachement bleek geheel onvoldoende te wezen; men moest nieuwe troepen zenden en zelfs de troepen langs de geheele oost-kust van Sumatra versterken, daar nu een oorlog met de Padris uitbrak, die weldra ons gezag op Sumatra in ernstig gevaar bracht.
Ter plaatse, waar de oorlog in de eerste jaren bleef woeden, vindt men drie bergen: de Singalang, do Merapi en de Sago, waar tusschen zich een zeer doorsneden terrein bevindt, dat den oorlog voor de troepen zeer afmattend maakte. Ton eerste was er een algeheel gebrek aan goede wogen, maar wat het oorlogvoeren in die streken zoo tijdroovend en gevaarlijk maakt, is de omstandigheid, dat iedere kampong np zich zelf versterkt is. of wordt; doorgaans
'213
met een borstwering, die soms een aanzienlijke dikte heeft en waarvan de stormvrijheicl verzekerd is door een heg van doorn-hamboe, waardoor de kanonkogels heengaan, zonder ter nanwor-nood eenig spoor na te laten. Die doornplant groeit welig in een land, dat zoo ongewoon door de natunr gezegend is, en maakt die versterkingen, welke veelal zeer oordeelkundig en niet zonder kennis van de versterkingskunst zijn aangelegd, moeielijk te nemen.
He liovenhinden zijn verdeeld in provinciën, waaraan de Maleiers den naam van Loeak geven en die elk weer eenige distiictcn of kota's bevatten, welke, naar gelang van het aantal kampongs of kota's die zij bevatten, de IX, de XII, de XX kota's enz. worden genoemd ; uit den aard der zaak komen dezelfde namen dus dikwerf voor, t geen bij gebrek aan andere benamingen het volgen van de krijgsbewegingen soms zeer lastig maakt.
Niet alleen nu dat men de kota's zeiven versterkte, maar meermalen waren zij onderling verbonden door borstweringen, die weer door diepe grachten en bamboe-doeri ongenaakbaar waren gemaakt; deze versterkingen waren opgeworpen gedurende de eerste Jaren van de Padri-oorlogen en vermeerderden niet weinig de moeielijklieid van het terrein, waarop onze troepen moesten ageeren. En naarmate deze al die versterkingen opruimden, verrezen cr weer nieuwe, die wel is waar hoogstens veldversterkingen waren, doch de onzen onophoudelijk in hunne bewegingen belemmerden.
Tot bevelhebber der troepen van de Westkust van Sumatra werd benoemd de luitenant-kolonel RaalT, een kundig en doortastend officier, die in Frankrijk zijne militaire opleiding genoten en als luitenant de veldtochten van ISI'i en llt;S|.'3 in Duitschland meegemaakt had.
Den 88quot;'n December 1821 te Padang aangekomen, met een versterking van infanterie en artillerie, besloot hij, na eenige voorbe-bereidende maatregelen, aanvallenderwijze tegen do Padris op te treden. In 'I eerst werd hem weinig weerstand geboden; de meesle
18
274
kampongs ouderwiei'peii zicli en hij rukte Tanah Datac binnen. Den l9t''quot; Maai t 182-2 echter werd een post te Groerong onverwacht door '20,000 Padris aangevallen; Raalï' had sleclits te beschikken over 200 man geregelde troepen, want ofschoon hij S a 10,000 Maleiers onder de wapenen had, was reeds herhaaldelijk gebleken, hoe weinig die troepen te vertrouwen waren.
De aanval der, in elk geval dubbele, overmacht werd afgeslagen, waarna Raafl' weder odensief te werk ging en zijne macht in drie kolonnes, onder de bevelen van de kapiteins Gofflnot en Laemlin en den lequot; luitenant der artillerie Kluppeil verdeelde, waarop de Padris op alle punten werden teruggedreven eu hun hoofdzetel naar l.intau overbrachten.
De onderwerping van Tanah Datar werd door die van andere gewesten gevolgd; doch Lintau , waar de Padris zich thans vereenigd hadden, was ongenaakbaar, daar dit van Tanah Datar door een bergketen gescheiden is en de Padris hadden de nauwe bergpassen zoo versterkt, dat het ondoenlijk moest worden geacht, om hen te bereiken. Toch vond RaalV het noodig, hen ook van daar te verdrijven; nadat hij ondervonden had, dat zulks met de geringe macht, die hem ten dienste stond, niet te volvoeren was, vroeg hij om versterking, die den ls,cquot; Februari 1823 te Padang aankwam.
Ook nu bleek het onuitvoerbaar te wezen, den vijand tot onderwerping te brengen; de voornaamste doortocht namelijk, die over den Marapalm, was zoozeer versterkt, dat onze troepen herhaalde malen het hoofd stieten, en ten laatste zag Raalf zich genoodzaakt, het plan op te geven en den terugtocht aan te nemen.
Toch was die slechte uitslag niet aan onze troepen te wijten, die nok nu weder wonderen van dapperheid verricht hebben; maar telkens op het beslissend oogenblik weken de Maleiers, die daardoor de geregelde troepen meermalen in den hachelijksten toestand brachten.
Hel kostte nu de meeste inspanning, om den vijand in toom te
'275
houden; de regeering, dio den mislukten aanval op den Marapairn vernam, zond een kompagnie infanterie ter versterking, met bevel dat men zicli tot het defensieve moest bepalen, totdat nader zou bepaald zijn, hoe er gehandeld moest worden. Overste Raall'werd naar Batavia ontboden, daar men in dit opzicht zijn voorlichting noodig achtte. Gedurende zijne afwezigheid werd het bevel gevoerd door kapitein Laemlin; ook deze ontving de lastgeving, om zich tot het defensieve te bepalen. Dit was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan; de Padris namelijk vielen in Ampang-Gedang, een gedeelte van het reeds aan ons onderworpen district Agam, en Laemlin achtte het onvermijdelijk, dit te keer te gaan.
Dat geschiedde met gunstig gevolg; doch meer en meer bleek het, dat er krachtiger zou moeten opgetreden worden, om hier de zaken in 't reine te brengen.
Den Vcn November 1823 werd overste Raaff tot resident van Pa-dang en onderhoorigheden benoemd; tevens werden de bezittingen ter westkust van Sumatra onder een meer geregeld beheer gebracht. De residentie werd in twee afdeelingen gesplitst; Padang en Me-nangkabaoe, en het bestuur op beteren voet geregeld.
Te Batavia had men Raaff weer opgedragen, oni zoo min mogelijk aanvallend te werk te gaan; dan alleen, wanneer ons belang dit noodzakelijk maken zou.
Daarom was het hem niet onwelgevallig, dat er door bemiddeling van den assistent-resident van den Merg onderhandelingen met de Padris waren aangeknoopt en in 't begin van I.S'ii- vrede gesloten werd, die echter weinig duurzaam was, daar de Padris het als een vredebreuk beschouwden dat onze troepen Toewankoe Dama-siang tot reden brachten, en daarom de vijandelijkheden hervatten.
Kort daarna kwam de resident liaall te overlijden, dat voor onze Indische bezittingen werkelijk een groot verlies was; want die moedige tin tevens bezadigde soldaat hadde nog vele diensten kunnen bewijzen. Hij werd opgevolgd door Initenant-kolonel II. 1. J. I,. de
18*
270
Stiiors, I lie do opdracht ontvangen had oin zoo spoedig-mogolijk aan dtMi Padri-oorlog een eind te maken. Nog korten tijd bleef dekrijg voortduren, al bestonden de vijandelijkheden grootendeels in scher-mutsermgen , die spoedig eindigden, daar de Stuers weer onderlian-delingen met de hoofden had aangeknoopt en met hen overeenkwam, dat men de vijandelijkheden staken zou; de Nederlandsch-Indisehe regeering zou de hoofden erkennen en zich buiten geloofsquaestien honden.
Kchter was het nog lang mei couleur de rose; want de Padri-hoof-den van liandjol hadden aan de overeenkomst niet deelgenomen , terwijl er spoedig tusschen de Padris zeiven oneenigheden ontstonden.
De llooge llegeering echter zag zich door de omstandigheden gedwongen, om zich verder zoo min mogelijk met die zaken te bemoeien; want, zooals wij zien zullen, barstte weldra in 't hart van Java een opstand uit. die hare aanhoudende zorgen en krachtsinspanning zou vereischen, zoodat men reeds dankbaar was, dat men op Sumatra zich van verdere inmenging kon onthouden.
liet vuur bleef daar evenwel onderdo asch smeulen, om later weer verwoestend om zich heen te grijpen.
Ook in de andere gedeelten van onze uitgestrekte Indische bezittingen ging het niet overal even rustig toe. Zoo was gedurende liet geheele bestuur van van der Capellen de westkust van Borneo het tooneel van onlusten , die hoofdzakelijk door do Chineezen verwekt werden. Zij weigerden het Nederlandsch gezag te erkennen en te Montrado en Mandor bleef men in gebreke, de verschuldigde hoofdgelden te betalen. De toestand zon daar zeer hachelijk zijn geworden — vooral daar het Nederlandsch garnizoen op verre na niet sterk genoeg was —, wanneer er niet oneenigheid onder de muiters hail geheerschl.
Tc iMampawu slutuii do Cliiiioozun villi Mamlor hol gai'iiizuun in (I8k20), dat dooj' nieuw aangekomen troepen ontzet werd.
De gouverneur-generaal zond nu den resident van Madura K. .1. Koesier naar het bedreigde punt, die de tractaten met de sultans van Sambas en l'ontianak hernieuwde; doch met de Cliineezen kon hij het niet eens worden en zoodra was liij niet vertrokken, oi zij tastten een door onze troepen opgeworpen retranchement aan.
L)e expeditie naai' Palembang was oorzaak, dat de regeering hier niet naar hehooren kon optreden; evenwel zond men Muntinghe naai' Uorneo om tien toestand te onderzoeken, die Mr. J. II. Tobias als nieuwe kommissaris naar de Westkust stuurde en zeil' naar Batavia terugkeerde, om op een expeditie aan te dringen.
in 1822 werd hij nu op nieuw naar l'ontianak gezonden, thans met 30U man onder bevel van luitenant-kolonel de Stuers. Dit machtsvertoon was voldoende, om de Chineezen tot onderwerping te brengen, althans voorloopig; want toen de kommissaris Tobias een publicatie had bekend gemaakt, waarin tie erkenning van het oppergezag der Nederlandsche regeering en het betalen van een hoofdgeld van twee ropijen geëischt werd, kwamen de Chineezen weer in verzet en Larah werd door tie muiters bezet en versterkt. Overste de Stuers rukte thans tegen hunne versterkingen op, en nam den 2Ü,t(:quot; Januari 1823 een benting, 't geen de Chineezen den moed deed verliezen, zoodat zij naar Montrado vluchtten, waar men hen echter niet durfde volgen, voordat er versterking van Java was gekomen. Daarop werd Montrado bezet en een overeenkomst met de Chineezen gesloten.
Toen zij de hun gestelde voorwaarden niet nakwamen en men niet over een genoegzame macht te beschikken had, om hen daartoe te dwingen, bleef de zaak in statu/ quo. En toen in 1821, zooals wij zien zullen, een expeditie tegen Makassar noodig was, werd Borneo geheel aan zijn lot overgelaten, liet bestuur liet aldaar dus nog al wat te wenschen over!
27«
In liet zuidolijk ycdoeltc van dat eiland was men gelukkiger; ook hier waren moeielijkheden ontstaan, daar do sultan niet in staat was, om de onderdrukking van het volk door deRijksgrooten tegen te gaan. Maar Tobias had den sultan weten over te halen, om behalve do landen op de Oost- en Zuidkust ook Tanah Laut af te staan, terwijl Doesoen onder het beheer van de regeering kwam. Het hoofd van Doesoen, Bekoempai enz. kwam evenwel in verzet; doch men zond troepen tegen hem uit, die zijne verschansingen namen en zich van hem meester maakten, waarna hij ter dood werd gebracht.
Bedenkelijker was het met Celebes gesteld. Toen in 181() de vorsten van Celebes den nieuwen gebieder vriendschappelijk ontvingen, hadde men weinig kunnen vermoeden, dat Celebes, inzonderheid Boni, weldra een bron van zorg voor liet Nederlandsch-Indisch gouvernement zou worden. Boni namelijk verlangde meerdere rechten dan de overige staten en begon reeds het hoofd op te steken; toen in 1823 de vorst overleed en opgevolgd werd door zijne zuster Aroe Datoe, hoopte men dat de verstandhouding, zoowel van de verschillende staten onderling als met onze regeering, beter zou worden en daarom werd Mr. Tobias naar Celebes gestuurd, om de vorsten tot oene herziening van het Bonggaisch tractaat over te halen, als wanneer onze regeering het hoofd van het bondgenootschap zou vormen, dat aan alle deelnemende staten gelijke rechten zou toekennen. Men moest weldra ontwaren, dat men zich met een ijdele hoop gevleid had; want Boni weigerde toe te treden.
De gouverneur-generaal besloot thans, zelf zich naar Celebes te begeven, vertrouwende dat het hem dan wel zou gelukken om bet beoogde doel te bereiken; de vorsten, ook de gezanten der vorstin van lioni, kwamen tot hem om hem de verschuldigde eer te bewijzen, maar de vorsten van Soepa en Tanette bleven achterwege, zich zelfs er op beroemende dat zij den gouverneur-generaal niet begroet hadden.
l27!t
Van der Capellcm was op zijne reis door de Molukken, die sedert Aiitoiiie van Diemen (10117 en 1038) door ^een enkelen landvoogd meer bezoelit waren. Hij had kolonel van Schelle en den kom-missaris Tobias vooruit gezonden naar Celebes, om de vorsten in kennis te brengen met het eigenlijke doel van zijne komst; namelijk zich in persoon op de hoogte te stellen van de behoeften der he-volking en de oude tractaten te verbeteren en te hernieuwen.
Niettegenstaande Soepa en Tanette onwillig bleken te zijn, «rnoe-nende dat Holland niet machtig genoeg was om hen te dwingenquot;, trad van der Capellen mot de vorsten in overleg om het Bonggaisch tractaat de noodige wijzigingen te doen ondergaan; maar ook lioni bleek ongenegen te zijn, om hiertoe mee te werken en zocht allerlei uitvluchten. Wel had de koningin haar broeder Aroe Lornpo met een aanzienlijk gevolg den gouverneur-generaal te gemoet gezonden, en het had aan betuigingen van eerbied en onderwerping niet ontbroken; doch toen het oogenblik ter onderteekening van het tractaat was aangebroken, verklaarde Aroe Lornpo niet de bevoegdheid daartoe te hebben, en hij verzocht vijftien dagen om nadere bevelen van de koningin te gaan vragen. Hij vertrok en kwam niet terug.
Van der Capellen liet zich hierdoor niet weerhouden, om de zaken te regelen; hij vaardigde een proclamatie uit, waarin de nieuwe regeling van het bestuur werd bekend gemaakt en den 7{lcquot; Augustus van het jaar 1825 werd het verbeterd tractaat, zooals het toen gesloten werd eigenlijk het «Bonggaisch tractaatquot; geheeten, door de vorsten onderteekend; uit den aard der zaak niet door Boni, Soepa en Tanette.
Deze laatste rijken moesten voor hun verzet getuchtigd worden.
Den 1 i'1011 Juli werd een detachement van 300 onderoflieieren en minderen met een veld batterij van i stukken ingescheept, om Tanette tot reden te brengen; nadat de troepen gedebarkeerd waren, werden de opgeworpen versterkingen van den vijand aangevallen
'280
en dadelijk geiiumeii, zuudut de bevolking zich ondei'wieq) en den vorst verjoeg, waarna do moeste hoofden in den omtrek zich bij den bevelvoerenden officier, overste de Stuers, aanmeldden.
Minder goed ging het in Soepa. Men schijnt zich in den te verwachten tegenstand daar ter plaatse bedrogen te hebben en is in de gewone fout vervallen, van te weinig kracht te ontwikkelen; een detachement van 240 man met eenige artillerie onder bevel van overste Reeder kwam voor de hoofdstad aan, waarna do kapitein-ter-zee Bnijs, die opperbevelhebber van de kleine expeditie was, de manschap liet debarkeeren en tegen de moeiolijk te genaken stad oprukken. De aanval werd afgeslagen; de stad was goed versterkt en in staat, om meer tegenstand te bieden dan men gedacht had. Meermalen werd de aanval herhaald, steeds met denzelfden ongnn-stigen uitslag, zoodat de manschap den moed begon te verliezen. Men bleef werkeloos op de hoogten, die de stad omringen.
Eerst den l i'1''quot; Augustus besloot luitenant-kolonel Hoeder om, gesteund door het vuur onzer batterijen, een nieuwen aanval te beproeven.
Tot hunne verwondering ontvingen onze soldaten geen vuur van den vijand, die hen ongedeerd liet naderen tot aan den voet der wallen; maar toen werden zij eensklaps met een kogelregen begroet en er begon zoo'n vreeselijk gevecht, dat binnen korten tijd 1/3 gedeelte van on/,e troepen buiten gevecht gesteld was en de aanval beslissend afgeslagen werd.
Thans kwam kolonel de Stuers met den kommissaris Tobias aan. liet fregat de «Eurydice . dat hun overgebracht had, stelde een deel van zijne equipage tor beschikking van Reeder, om de gedunde gelederen aan te vullen, en twee zware vuurmonden werden aan wal gebracht, wanneer een vernieuwde aanval op de sterke positie des vijands gewaagd werd; zulks kwam de onzen weder op gevoelige verliezen te staan.
Evenwel was die slechte uitslag niet te wijten aan hel gedrag van
2SI
unzu suldatüii, diu zich dapper hielden en meernmlen met een verpletterende overmacht handgemeen waren; doch wat vermocht een klein aantal troepen tegen een talrijke en goed gewapende bevolking, die zich in een sterk retranchement verschanst had. Desniettegenstaande werd den I30t',ll nogmaals het signaal voor den aanval gegeven, en ditmaal gelukte het onze troepen om in de vijandelijke versterking door te dringen. Uier gekomen, werd de moedige schare gedund door het moorddadig vuur van den vijand; onmogelijk om verder te avanceeren. Iedere minuut vertoevens kwam haar op dooden en gekwetsten te staan — en het was een hard gelag voor de braven, welke reeds vasten voet in 's vijands werken meenden te hebben, die weder te moeten verlaten, daar het aan versche troepen ontbrak om de gesneuvelden te vervangen. Men moest wijken.
Het was gebleken, dat do troepenmacht te klein was, om Soepa ten onder te brengen, en liet beleg van de stad werd opgebroken.
De gevolgen van den betreurenswaardigen uitslag der te luchthartig ondernomen expeditie zouden zich weldra laten gevoelen. I'as had van der Capellen de stranden van Celebes verlaten, ol' de vijandelijkheden van Boni's zijde begonnen, die als ware 't het sein waren voor tien opstand van geheel zuidelijk Celebes.
Een oorlog met Boni had de gouverneur-generaal wel voorzien, want de vorstin had geweigerd, het nieuwe tractaat te erkennen ; maar zoo spoedig had men liet begin der vijandelijkheden niet kunnen verwachten.
De posten van Pankadjéné en Labakang werden at'geloopen en nauwelijks was de gouverneur-generaal vertrokken en de stukken, die ter zijner eere saluutschoten losten, rookten nog — toen de Boniërs in de Noorderdistricten vielen en kapitein Le Clercq, die hun slechts een kleine macht kon tegenoverstellen, een gevoelige neerlaag toebrachten.
Mr. Tobias begaf zich nu zonder verwijl naar Batavia, om hulp te vragen. De llooge llegeering beaamde ten volle zijne zienswijze
282
en or won! besloten, dut ecu groote expeditie naar Uoni zon vertrekken; van der Capellen, die hoopte te repatrieeren, werd door deze dringende zaak in zijne verwachtingen teleurgesteld.
Volgens de laatste berichten was het land tusschen Tanette en Maros door 25,000 Boegineezen bezet; wel was het majoor Wachs gelukt, ofschoon hij slechts 120 man met vier veldstukken onder zijne bevelen had — want op de bondgenooten van Goa viol weinig-te rekenen — om den vijand gevoelige verliezen toe te brengen; maar onze positie op Celebes was zoo gevaarlijk geworden, dat er zonder verwijl doortastende maatregelen moesten genomen worden.
Ditmaal kan men niet zeggen, dat van der Capellen den vijand te gering heeft geschat; ten volle van het gevaarlijke van den toestand overtuigd, was hij er op bedacht, om de expeditie zoodanig samen te stellen, dat de ons vijandig gezinde vorsten volkomen tot onderwer ping zouden worden gebracht.
Het was reeds door de vijandelijkheden, die plaats hadden gehad, voldoende gebleken, dat de Boegineezen gevaarlijke tegenstanders waren; zoowel wegens bun vrij voldoende kennis van tie veldver-sterkingskunst en de behendigheid, waarmee zij vuurwapenen en ook blanke wapenen behandelden, als wegens hun moed en volharding.
De expeditie, onder de bevelen van van Geen, die tevens benoemd was tot eersten kommissaris voor de zaken van Celebes en wien Tobias en van Schelle als ambtgenootcn waren toegevoegd, was sterk 4100 man, bestaande uit 2200 soldaten, 1100 Socmeiiappor.s en 800 man hulptroepen der vorsten van Celebes. Tot chef van den generalen staf was benoemd de majoor Gambier; kommandant der infanterie was kolonel Bisschoif, van de artillerie majoor Gey, van de genie majoor van der Wijck, terwijl de oflicier van gezondheid Degenhard als chef der ambulances optrad.
Den 28'tequot; Februari verliet de expeditie Makassar; do vloot onder-de bevelen van derr kapitein-ter-zee Pietersen bestond uit lietfre-
2«.}
gut «(ie; JiiViiuiiquot; (kapitein Piotersen), de korvet «do Komeetquot; (bevelv. Courier dit Dubicart), de brikken «Orestosquot; (kapitein Heye), «Nautilusquot; (luitenant de Gelder), «Siewaquot; (luit. Alewijn), «Doergaquot;(luit. KollT) en de schoener «Daphnequot; (luit. Lokkemeyer). Voorts waren aan de expeditie toegevoegd: de kanonneerbooten nquot;. 1, n0. 14 en 15, alsmede eenige gewapende sloepen.
De '2200 man troepen bestonden uit 1300 Europeesche soldaten (van het 18% IQquot; en 20quot; regiment infanterie, van het le hussaren en het 5C regiment artillerie) en 000 man geregelde inlandsche troepen. Ook het contingent , dat onze bondgenoot de Panembahan van Soemanap leverde, bestond uit geregelde troepen (infanterie, piekeniers en lansiers). De bondgenooten van Celebes waren minder geregelde troepen van Goa , Bonthain, Glisson, Binamos en Uankala; de artillerie bestond uit een batterij van 4 kanonnen, 2 houwitsers en i mortieren, eene batterij van 4 kanonnen en 2 Coehoornmor-tieren, terwijl het belegeringsgeschut bestond uit 12 kanonnen, 8 houwitsers en 10 mortieren. (18)
Het was dus een niet onaanzienlijke macht, die naar Boni werd gezonden.
Reeds den M,lcn Januari 1825 was generaal van Geen te Makassar aangekomen, om onze position te Maros, Bonthain en Boele-Comba in oogenschouw te nemen. Hij vond die forten in voldoenden toestand; het fort Maros was bewapend met 13 vuurmonden, het fort Bonthain met 10, en het fort Boele-Comba kon 10 stukken in batterij brengen. (19)
Van Geen besloot eerst Boni, hot brandpunt van den opstand, aan te vallen. Dit geschiedde tegen het advies in van zijne mede-kommissarissen Tobias en Scheltenur, doch daar deze hem alleen wat de staatkundige aangelegenheden betreft ter zijde stonden en hij als komrnandeerend officier volkomen vrijheid van handelen had, moesten zij zich naar zijne inzichten voegen.
De operation waren ditmaal een igermate voorbereid door de ver-
284
kenuiiigon der ol'licicrcn van clou gencrulcu stal. Grouto diensten weiden daarbij bewezen door een llotille van barkassen en inland-sche prauwen, onder de bevelen van den vaandrig A. Zoutman (2ü), die in de goll' van lïoni kruisten en herhaaldelijk in aanraking kwamen met vijandelijke prauwen, waarvan een groot aantal prijs gemaakt ol' verbrand werden. Toen reeds onderscheidde zich zeer de toenmalige adelborst van Speijk, die later voor Antwerpen den heldendood stierf'.
Nadat de expeditie, zooals wij reeds aanstipten, den 28nen Februari Makassar verlaten had, verscheen zij weldra voor Bonthain en Boele-Comba, alwaar alle vijandelijke versterkingen genomen werden en de vijand werd verjaagd. Dit was zeer zeker toe te schrijven aan de energie, waarmede de krijgsbewegingen geleid worden. Na die voorloopige tuchtiging werd zonder verder oponthoud koers naar Boni genomen. Doch niet enkel van den zeekant zou do aanval geschieden; ook van de landzijde, daar generaal van Geen den majoor Le Bron do Vexela gelast had, met een afdeeling troepen zich dooi' het binnenland naar Sinjai te begeven en de versterkingen van den vijand daar aan te vallen, welke aanval dan door de vloot zou ondersteund worden.
Weidi a kwam de vloot in de nabijheid van Sinjai aan en liet het anker vallen voor de versterkte kampong van Mangara-Bombang; kort daarop bereikte ook de kolonne de afgesproken plaats, na met de grootste moeilijkheden geworsteld te hebben, zoodat zij te laat kwam, om deel te nemen aan de operation.
Weinig had liet gescheeld, ol Le Bron de Vexela ware gevallen als het oiler van het verraad des vorsten van Katjang. Den 1Ült;Uquot; Maart namelijk voor Katjang gekomen, een aan Boni schatplichtig grondgebied, dat men moest doortrekken, was hot noodig geweest om zicli er van te overtuigen, in hoever men op de schadeloosheid van dien voist kon rekenen. Deze had wel zijne onderwerping aangeboden ; maar bij ondervinding wist men, hoe weinig soms daarop viel te vertrouwen.
Nadat de troepen in de uabijhoid van do kampong waren opgesteld. Iiad de majoor zich, slechts van een tolk vergezeld, naar de kampong van dien vorst begeven, alwaar hij door dezen, vergezeld van een aantal met krissen gewapende mannen, ontvangen werd.
Daar liet niet gebruikelijk was, dat men bij een dergelijke gelegenheid van wapenen was voorzien, vermoedde Ie Bron de Vexela verraad; manmoedig als hij was, liet bij zich bierdoor niet weerhouden om binnen te gaan, en in niets liet iiij blijken, wat er in hem omging.
De conferentie was langdurig, zoodat de oflicieren reeds ongerust begonnen te worden, en voorzichtigheidshalve had luitenant de Witt zich reeds naar binnen begeven, om te zien of er ook gevaar dreigde. Met hooghartigheid was hij door den moedigen hoofdofficier teruggewezen.
Maar toen onze bondgenoot, de vorst van Bonthain, zich bij de troepen vervoegd had en boorde wat er gaande was, verklaarde hij dat als men niet onmiddellijk tusschenbeiilc kwam, hij voor bet leven van den detachementskommandant niet instond. Het bleek spoedig, hoezeer hij de verraderlijke gezindheid van dat volk kende; want toen hij, gevolgd door eenige officieren, de woning van den vorst van Katjang binnendrong en Ie Itron «Ie Vexela hem trachtte over te halen, om gerust weer heen te gaan, ontdekte men een aanzienlijken voorraad wapenen, die in de kampong verborgen waren. De houding van de omstanders, op het oogenblik dat de ontdekking geschiedde, beloofde niet veel goeds, zoodat majoor le Bron dadelijk een algemeene ontwapening eisebte.
Toen weerklonk eensklaps het vrecselijke woord »amokquot;, de krissen flikkerden, en le Bron de Vexela zag zijn borst bedreigd door het wapen, dat al dadelijk voor hem bestemd was geweest. De vorst van Bonthain snelde hem te hulp en ontving den stoot, die voor den Nederlandschen officier bestemd was.
Nu ontstond er een ontzettende verwarring, doch de snoode foe-
286
log was mislukt ; onze bravo, zwaar gewonde bondgenoot had dien verijdeld, doch lag in zijn bloed to baden on blies weldra den laat-sten adem uit. Do vorradors ontgingen hun rechtmatige straf niet; de kampong van dqn vorst van Katjang, die zelf onder de bajonetten den verontwaardigde soldaten viel, werd in brand gestoken en uilen, die aan den moordaanslag medeplichtig geweest waren, kwamen in de vlammen om.
Dadelijk na aankomst had generaal van Geen zich aan land begeven om het oorlogstooneel te verkennen, vergezeld van zijn staf; een kompagnie flankeurs onder kapitein van Stirum zou den vijand in 't oog houden.
Zij werden met een goed onderhouden geweervuur begroet, dat door de gewapende sloepen beantwoord werd; de landingsplaats werd echter bestreken door vijandelijke versterkingen, die wegens den moerassigen bodem in front niet te nemen waren, doch omtrokken moesten worden. Hiermede mocht niet gedraald worden; de opperbevelhebber vroeg vrijwilligers, om deze werken in de dank aan te vallen. Die vraag was overbodig; de gehoelo kompagnie bood zich aan , waarop zij onder de bevelen van majoor Gey — die verzocht had, de bewoging te mogen leiden — den tocht ondernam.
Niets wordt zoo zeer door een inlandschen vijand gevreesd, als te worden afgesneden. Zoodra de Boniërs, die de bedoelde versterkingen bezet hielden, den toeleg van onze troepen bespeurden, vluchtten zij in het achter gelegen bosch; maar toen onze soldaten, steeds aangevoerd door majoor Gey en kapitein van Stirum, hen krachtdadig vervolgden, kwamen de Boniërs met versterking terug. Zelfs zag men ruiters opdagen, die de onzen den terugtocht wilden afsnijden.
liet was voor het oogenblik onraadzaam, den aanval verder door te zetten, te meer daar do geweren na den aanhondenden regen weigerden vuur te geven; toch had de terugtocht in goede orde
287
plaats, De vijand nam zijne vorige position weder in on toen majoor Gey nogmaals een poging aanwendde om hen daaruit te verdrijven, werd hij door een geweerkogel in den schouder gekwetst.
Den volgenden morgen zou de aanval hervat worden. De opperbevelhebber had een paar veldwerken laten opwerpen, om onze troepen tot steunpunt te dienen.
De vijand had over een talrijke kavalerie te beschikken, die 's morgens vroeg reeds stond opgesteld, om door onstuimige aanvallen de nadering der troepen te belemmeren. Men kwam thans op het denkbeeld om eenige vuurpijlen op die ruiterij te richten; werkelijk geraakte zij daardoor in verwarring, daar de ruiters aan iets bovennatuurlijks dachten, en velen sprongen zelfs van't paard. Van dit oogenblik maakte de opperbevelhebber gebruik om tot een algemeenen aanval over te gaan, en de vijand werd teruggeslagen; doch nadat hij zich hereenigd had en de paniek wat bedaard was, deden de Boegineezen op hunne beurt een woedenden aanval, die zoo onstuimig was, dat onze troepen verrast werden en begonnen te wijken, waarop majoor (iey de reserve onder de bevelen van kapitein Sollewijn liet oprukken.
liet gevolg van de volharding onzer troepen — vooral de kavalerie moet zich bijzonder hebben onderscheiden in den ongelijken strijd tegen de vermetele, veel sterkei' vijandelijke ruiterij — was, dat de kampong Mangara-Bombang onze troepen in handen viel; deze bivouakkeerden op het slagveld.
De hoofdplaats Groot-Sinjai, alwaar volgens de geruchten thans '1(1,000 Boegineezen verzameld waren, moest nu worden onderworpen.
Generaal van Geen overwoog , dat enkel een front-aanval tegenover den talrijken vijand weinig kans van slagen had; van een omtrekkende beweging en ilank-aanval daarentegen is tegenover een in-landschen vijand veelal heil te verwachten. Daarom verdeelde hij zijne macht in drie kolonnes; eene daarvan, die door hem per-
soon lijk geleid zou worden, \v:vs voor den ('ront-aunval bestemd; het tweede gedeelte, ondei' de bevelen van kolonel liissclion'gesteld, moest aan den oenen, het derde onder majoor de Bas aan den anderen kant het object omtrekken, flet bleek, dat men goed gezien had; want thans viel do vijandelijke hoofdplaats ons zonder veel op-olTering in handen.
Zoodra de Roegineezen het plan doorgrondden, verlieten zij hunne versterkingen en trokken naar Anatanke terug.
Met was niet geraden, hen in bet binnenland te volgen; bot voorname doel was bereikt, want de hoofdplaats was in ons bezit en de tegenstand gebroken, hetgeen genoegzaam bleek doordat vele hoofden uit den omtrek hunne onderwerping kwamen aanbieden. Sinjai werd in brand gestoken.
Ook thans bad de kolonne van le Bron de Vexela niet meegewerkt, om reden dat zij in de geheel onbekende landstreek verdwaald en op een geheel ander punt uitgekomen was dan moëst wezen. Zolfs bad 'men zicli over haar lot al ongerust gemaakt — toen zij den Maart eindelijk kwam opdagen; dat is drie dagen, nadat Sinjai door de hoofdmacht in bezit was genomen.
Tot nog toe gingen de zaken overigens voorspoedig; maar het eigenlijke doel: de onderwerping van koningin Aroe Datoe , was niet bereikt. Daartoe moest de hoofdstad Boni genomen worden, 't geen niet geschieden kon, als men zicb niet alvorens meester gemaakt had van Badjoea, vlak bij de monding van de rivier gelegen.
Om aan dat voornemen gevolg te geven, werden de troepen weer ingescheept, met uitzondering van de kolonne le Bron de Vexela, die zich te land naar Badjoea moest begeven, terwijl de opperbevelhebber zicb over zee daarheen begaf.
Den 24l,tcn liet de vloot voor Badjoea het anker vallen. Tot nog toe had een gunstige uitslag de pogingen van de expeditie bekroond; maar ziekten richtten scln ikbarende verwoestingen onder de man-
Lgt;81)
scliiij) aan, zoodat alleen daardoor reeds een-derde gedeelte daarvan buiten gevecht gesteld was. Oocli zou men, zóó dicht bij het doel gekomen, don moed laten zinken? Dit was van een man als van Geen niet te verwachten. Men vermeende, dat de onderwerping spoedig zou volgen, en werkelijk, toen de generaal zich den 218lequot; aan land begaf om het terrein te verkennen, zag men een Nederlandsche vlag van een der versterkingen wapperen, waaruit men met grond opmaakte dat de vijand wilde onderhandelen. Doch toen men ter goeder trouw naderde , werd eensklaps de vlag ingehaald en het vuur geopend.
De verkenning had weinig bemoedigende resultaten; zoover het oog reikte, strekte zich een schier aaneengeschakelde rij versterkingen uit, die de stad van de zeezijde nagenoeg onneembaar maakten. Daarom besloot de generaal, te debarkeeren en van de landzijde den aanval te beproeven.
Ten einde een gunstig punt voor de landing te zoeken, begaf de onversaagde majoor Gey zich met luitenant van (leen, den zoon des opperbevelhebbers, in een sloep. Naar het zich liet aanzien, was met dion tocht liun leven gemoeid , want de vijand was op zijne hoede ; doch het levensgevaarlijke van die onderneming deed haar voor zulke mannen dubbel aantrekkelijk zijn. Dat men hen niet rustig hun gang zou laten gaan, bleek reeds op het oogenblik, toen zij het strand naderden; een aantal vijandelijke vaartuigen kwamen te voorschijn en de Doegineezen richtten oen levendig geweervuur op de sloep, zoodat eenige roeiers buiten gevecht gestold, de beide officieren echter als door een wonder niet getrolVeti werden. Toch zouden zij voor de overmacht bezweken zijn, wanneer generaal van Geen hun niet tijdig eenige gewapende sloepen le hulp had gezonden , zoodat de verkenning verder behoorlijk geschieden kon . en men een gunstig landingspunt vond.
Den volgenden morgen vroeg zou de landing plaats hebben. Majoor Gey kommandeerde de voorhoede, kolonel Bisscholl'het centrum,
majoor lt;lo liasl (l(gt; losci'vc. Men vuui'|iijl zou liet soin ftcvon. Ilotplau was. om door een scliijiibowoyuig de aandacht lt;lcs vijands al teleidcMi; de eigenlijke aanvaiskoioiinc zou dan, door de duisternis iiegunstigd, de vijandelijke werken naderen on bij verrassing trachten te nemen. Do landing zou gesteund worden door de artillerie, die, zoodra do aanval begon, don vijand zeer teisterde; daartoe had men drijvende batterijen geconstrueerd, die do beweging konden volgen.
liet was alweder de majoor (ioy, die veel tot het succes van den dag bijbracht. Aan hot hoofd van zijne dapperen zooveel mogelijk don oever genaderd zijnde, sprong hij zonder aarzelen in zoo. toon iiij zag dat do obho do landing bemoeilijkte. Waar de chef zulk oen voorbeeld geeft, volgen de minderen, on al zwemmende bereikte men het strand.
Mot zijn gewone onstuimigheid ging (ley zijne llankeurs nu voor, en voordo hen, zonder een schot telossen, naar do borstwering van een good bewapende hattcrij, die roods door hem genomen word, voordat do eigenlijke landing nog geschied was. Iladde die voortvarendheid hom duur te staan kunnen komen van den anderen kant moet erkend worden, dat zij electriseorend op de troepen werkte. Do opperbevolhebbor voegde zich weldra bij hen en zag, dat er niet geaarzeld mocht worden, nu men eenmaal zoover gekomen was; ook do reserve werd ontboden en trots hol geduchte vuur van den vijand, avanceorde men over de gehoelo linie en van (Joon gal nu bevel, om de batterijen in bet centrum der vijandelijke positie te omtrekken en de bezetting in den rug aan to vallen. Do hoofdmacht dor noegineezen bevond zich in de vlakte, doch was niet hestand togen een bajonet-aanval, die met hetzelfde elan, dat hier alle krijgsverrichtingen kenmerkte, volvoerd word. Ook hier droeg oen llank-aanval onder luitenant van der Velden er veel toe bij, om do lloeginoozen op de vlucht to drijven; in wanorde geschiedde die vlucht, on toen de bezetting der batterijen de voornaamste aanvoerders had zien vallen en de hooldmacbt een goed heenkomen zag zoeken.
2!' 1
volgde* ook /ij dat vooihccld on Badjoca mol do sterke positiën dos vijands waren in onzo inaclil.
Ook ditmaal selioen liel noodlot 1(! üron de Vexela te vervolgen ; wofler was hij door de gidsen O]) liet dwaalspoor gebracht on te laat aangokoinen. zoodat zijiK» troepen niet aan de schitterende overwinning doolnamon, die nog spoediger on gemakkelijker zou zijn hovoohten, wanneer zij een gedeelte van do mooitevolle taak op de schouderen hadden kunnen nemen.
Do weg naar 1'oni. de hoofdstad van het Rijk, lag thans open, Do op|torbevelhebhor betuigde in ronde woorden zijne grooto tovre-donheid over de bewijzen van dapperheid, door oflicieren en manschap als om strijd ten toon gespreid.
Men kon thans het einde van den veldtocht spoedig te gemoot zien. Nogtans was van Boni niets bekend en men vermoedde wel. dat deze plaats tor doge versterkt zou wezen: do Roeginoezen toch haddon een zeer goed begrip van versterkingskunst, hetgeen zich laai verklaren door de omstandigheid, dat do vorstin van Roni gehuwd was mol oen Franschman, die vroeger den rang van kolonel in do Fransche armee bekleed had.
/onder lang dralen werd door generaal van Geen overgegaan tot een verkenning van do hoofdstad; ook nn leidde hij die verkenning weer persoonlijk. Onder dekking van oen kompagnie infanterie en eenig licht geschut. begaf hij zich met de ollicieren van den gene raten staf op weg. en weldra stiet men weder op versterkingen. die volgens de herichten der gidsen tot de stad Roni behoorden. Ken zwerm tirailleurs word vooruit gezonden; toen men meer avanceerde, bleek het dat de wallen verlaten waren. De gehoelo stad scheen uitgestorven.
Natuurlijk werd hier aan een krijgslist gedacht, zooals men dit van de weinig ridderlijke Iloegineezen wel kon verwachten. Nadat de noodige voorzorgsmaatregelen genomen waren, rukte men de slad liinnen en zag thans, dat zij werkelijk verlaten was. liet paleis
i 9'
10I)J
iler koningin was verbrand en lt;le iininiiDopon rookten i\og. De vijand selieen do voi'dediging van de hoofdstad te hebben opgegeven en was waarscliijnlijk het binnenland ingetrokken. Men keerdenaar r.adjoea terug en don volgenden dag iiad er een verkenning op meer groote schaal plaats, die tevens een tuchtiging was, want overal werden de kampongs in brand gestoken en al, wat men op zijn weg tegenkwam, verwoest.
Van den vijand echter was niets meer te vinden.
Het was nu aan geen twijfel meer onderhevig, dat de koningin en hare Rijksgrooten de vlucht gekozen hadden; doch waarheen ?
Men kon geen spoor van baar vinden; en hoezeer do bevolking, waar men die aantrof, scherp ondervraagd werd, men kon niet te weten komen. waar do vorstin zich ophield.
Hoezeer men dus do zege behaald had, was de toestand eenigs-zins benard. Wat moest er gedaan worden? Van den eenen kant kon van geene onderwerping sprake zijn, zoolang nocb de koningin. noch de leiders van den opstand gevangen genomen waren; van den anderen kant moest bet ondoenlijk worden geacht om haar in de geheel onbekende binnenlanden te gaan opzoeken, waartoe onze macht ontoereikende was, en 't geen te eer bedenkelijk was te noemen, omdat de ziekten onze troepen bleven decimeeren.
Generaal van Geen besloot dus, een proclamatie uit te vaardigen, waarbij hij vergiffenis aanbood, wanneer de weerspannige bevolking zich onderwierp; doch die proclamatie had niet de minste resultaten. Na nogmaals het vóór en tegen rijpelijk overwogen te hebben, besloot de opperbevelhebber, zich met de verkregen resultaten tevreden te stellen en niet het succes van de overigens in alle dee-len voorspoedige expeditie in gevaar te brengen, door don oorlog naar het binnenland over te brengen.
De kwade moesson was ingevallen; het aantal zieken nam op een onrustbarende wijze toe en dit gaf den doorslag; van Geen besloot naar .Makassar terug te keeren. In elk geval hadden de Boegineezen
'2(J3
do kracht onzer \va[)oneii oudüi'vondüii, eu oen gevoolige tuchli-ging' ondergaan.
Do opperbevel hebber vaardigde een dagorder uit, waarbij hij zijn groote tevredenheid betuigde over het gedrag der olïicieren en minderen. Daarop had de inscheping plaats en na een afwezigheid van zeven wekon bereikten de troepen liet eiland Makasser.
Deze expeditie werd een paar maanden later gevolgd dooi' oen andere naar Soepa, dat nog altijd in zijn verzet was blijven volharden. De majoor der genie van der Wijck, wien luitenant van (ioen was toegevoegd, werd met oenige troepen naar Soepa gezonden om hot terrein te vorkennon. Men ontwaarde, dat die plaats mot aanzionlijko versterkingen omringd was. Mot den moesten spoed trol generaal van Geen nu maatregelen, om zoodra doenlijk met oen expeditie naar Soepa te gaan en weldra waren de troepen, infanterie, kavalerie on artillerie, ingescheept aan boord van het fregat ))de Javaanquot;, de korvetten «do Komeetquot; en ))de Koerierquot;, de oorlogsbrikken «Urostosquot; en ))Siowaquot; en do transportschepen «do Louisaquot;, de »Marquis of Hastingsquot;, tie «Louisa de Koekquot; en de »Emilequot;. lleeds den 238llt;!quot; Juni liet de llotille het anker vallen in de baai van Parapara, door het hoog opgaand hout van ondoordringbare bosschen aan de oogen des vijands onttrokken.
Na een verkenning door den opperbevelhebber, welke onder een geregeld geweervuur van den vijand plaats had, zou den volgenden morgen de aanval plaats hebben, nadat op ÜOO pas van Sapoeaoon batterij opgeworpen was, bewapend met li vuurmonden en (3 mortieren.
De 1850 man troepen, waarvan 400 man infanterie en mariniers, werden in vieren verdeeld en respectievelijk onder de bevelen gesteld van de majoors de lias, Ie Bron do Vexela, van ('oehoorn van Houworda en Sollewijn; die troepen moesten den volgenden morgen om 5 uur in slagorde staan. Kolonel liisscholl' plaatste zich aan hot hoofd van de kolom les, waarover de drie eoistgenoemde
olïiciereu bevel voelden , en nikte u|gt;, luidaL hiitenaut U.ikkcr, die vooruit gezonden was, een kleine versterkte bentiiig genonieu luid; intiisschen inuakte majoor Sollewijn zicli van do Ijenting, genaamd »Tamarindebooniquot; meester, alwaar meer tegenstand geboden werd dan op andere punten. Om acht uur in don morgen haiiden de tioe-pen alle buitenwerken bemachtigd.
(leneraal van (reen vestigde zijn hooldkwartier in «Tamarindeboomquot;, betuigde /.ijn voldoening over de doortastende wijze, waarop dien morgen geopereerd was, en toen hij vernam dat de vijand zich in de stad zelve bleef versterken, gaf hij bevel um het vuur te verdubbelen.
De inneming van Soepa zou groote opolferingen kosten; daarom besloot de opperbevelhebber, een poging aan te wenden om den vorst van Soepa tot onderwerping te bewegen; vertrouwende dat de wapenfeiten van dien dag den vorst tot het inzicht zouden gebracht hebben, dat hij op den duur toch het onderspit delven moest. Van uit het hoofdkwartier werd, zonder dat de operatiën een oogenblik gestaakt werden, een schrijven tot hem gericht , waarin hem in geval van volledige onderwerping algeheele vergill'enis werd toegezegd. Hij zag in, dat verdere tegenstand nutteloos was, onderwierp zich, en de stad werd door onze troepen bezet. Men vond (S't vuurmonden op de wallen; een aanval ware ons dus ongetwijfeld op zware verliezen te staan gekomen.
(Jok de bondgenooten van Soepa kwamen hunne onderwerping aanbieden en zoo werd de vrede hersteld, duurzaam hersteld, daar het overwicht van onze wapenen de inlandsche vorsten zoodanig gebleken was, dat hun wel de lust vergaan zou, om zich opnieuw tegen het wettig gouvernement te verzetten.
Kr had een groot militair feest plaats, dat de verstandhouding niet weinig verbeterde; de vorst van Soepa begal zich aan boord van een der oorlogsschepen, en omgekeerd legde de opperbevelhebber een bezoek af bij de koningin.
Ook liior \var(!ii ili; verdediyiii^sVvci kcn nirt /omlci' talent aangn-k'gd ; de scliiotgatcii gaven gelegenlieid, om de aecessen te bcsli ijken , tainbooi'S waren l)ii de ingangen gemaakt, de storm vrij lieid liet uiels te wenselien over, — maar in de keel was alles open; oji een omtrekkende beweging was niet gerekend.
Kn dat generaal van (leen juist daartoe overgegaan was, had niet weinig' er toe bijgedragen, om den vorst van Soepa de verstandigste partij te doen kiezen.
tliei was dus een veel meer bevredigend resultaat verkregen dan te Boni, alwaar men altijd nog moest alwacliten wat deresul-laten van de expeditie zouden we/en; door bet beleid van den opperbevelhebber, en niet minder van den kommissaris Tobias, wist men Ie Soepa de zaak in der minne te schikken en een overeenkomst te sluiten ter bevordering van den vrede tusscben bet gouvernement en Soepa met zijne bondgenooten. Gelukkig bleek ook de bestrai'ling van lioni ernstig genoeg geweest te zijn, om de koningin vooreerst van verdere vijandelijkheden te doen afzien.
Te Makassar terug gekomen, vvaebtte den soldaat een oprechte waardeering van 't geen door hom verricht was; er bad een groot leest ter eere van de expeditionaire troepen plaats, hetgeen tevens strekte om de banden tusschen do Nederlanders en de Indische vorsten nauwer aan te halen.
(leneraal de Koek, opperbevelhebber van het Xederlandscb-Indische leger, drukte zijn tevredenheid over de krijgsbedrijven uit. Ook de gouverneur-generaal vaardigde een proclamatie uit. De booge regeering telde do verkregen resultaten niet gering; aan een opstand, die zich aanvankelijk dreigend genoeg liet aanzien, was een einde gemaakt door de bekwame leiding van den bevelhebber en den boven allen lof verbeven moed , de ware plicbtsbetnu bting der troepen. Kn te meer was hot gebeurde van booge waarde, omdat ons gezag eerst kortelings hersteld was, nadat het door al de vooral-gaande gebeurtenissen niet weinig geleden bad.
20«
Aan majoor (icy viol do welverdicndo oiidei'sclicidiny to beurt, dat hij als bolooniny voor do buitongowone diensten, door hem bewezen, tot luitenant-kolonel bevorderd werd; luitenant van (toou wtïrd tot kapitein benoemd, terwijl op voordracht van den gouverneur-generaal onderscheidene officieren en minderen gedecoreerd werden.
Tc eer moest men zich in die belooningen verheugen, omdat weldra weer nieuwe inspanning van het leger zou gevorderd worden.
Niettegenstaande de tuchtiging van Boni en de onderwerping van Sapoea, was de toestand van onze Indische bezittingen verre van bevredigend, 't geen zich nog in 't zelfde jaar zou openbaren dour den opstand in Midden-Java. Maar buitendien kostte het do grootste inspanning, om de zeerooverijen te beteugelen; de tallooze roovers-prauwen gaven onze marine handen vol works, hoewol liet haar op menig punt gelukte, de kwaal nagenoeg geheel uit te roeien. Dat dit niet gemakkelijk ging, is licht te beseflen, als men in aanmerking neemt, dat de inlandsche vorston veelal medeplichtig waren en dat het onderdrukken van den zeerool' met do grootste bezwaren gepaard ging, daar de schuldigen in de ondiepe wateren bij de vele kleine eilanden, die voor onze oorlogsschepen ongenaakbaar waren, gedekt dooi' rotsen en klippen, een veilig toevluchtsoord vonden. Ten bewijze, op hoe groote schaal de zeeschuimerijeu bedreven werden, moge strekken dat onze marine op eenmaal zeventig rooversprauwen van Papoe en Coram bnit maakte ol' in den grond boorde.
Op Sumatra liet de stand van zaken evenzeer veel te vvenschen over, en de oUïcier, die den overleden overste Uaall' was opgevolgd, moest veel tact gebruiken, om de Padris in toom te houden, die van lieverlede weer het hoofd opstaken en 't minst, dat zij zich in hun vermeende rechten gekrenkt achtten, naai'de wapenen grepen om, zoodra de kans schoon was, aanvallenderwijze op
207
to trodon. Die yelegenlieid boud zich luiii, tocu hot ganiizoen van liet lurt van dor Capoiion afwezig was, oin onder do bevelen van don kom-mandant dier sterkte, kapitein Bauer, do gomeonsoliap ii) do Bovenlanden van 1'adaiig te horstellen. Wetende dat do bezetting thans uit niet meer dan 70 man bestond, die slociits twee vuurrnondon op do wallen haddon, beproefden zij oen aanval; 23 Juni 1825 rukten zij met liet aanbreken van den dag op, omsingelden hot fort en begonnen zich oen weg te banen, door do randjoos, die do stormvrijheid vor-zekerdon, op te ruimen. Do tijdelijke bovelhobber van hot zwakke garnizoen, luitenant Veltman, kon zich in hunne bedoeling niet bo-driegon; hij verloor geen oogonblik zijne tegenwoordigheid van geest en besloot, do hem toevertrouwde sterkte mot zijn handvol dapperen tegen de Padris to verdedigen.
Mot levendigheid werd liet door do Padris geopende vunr beantwoord, en don aanvallers werden gevoelige verliezen toegebracht. Ongelukkig brak het alïuit van oen der beide kanonnen en tot overmaat van rampspoed vloog een alang-alang in de onmiddellijke nabijheid van hot kriiitmagazijn in brand; hot onheil, dat ieder oogonblik verwacht werd, zag men afwendon door do koelbloedigheid van tamboer de Vannes, die onder een kogelregen up hot dak klom en de vlam bluschte.
Toen de Padris, welke een tegenstand ontmoetten zooals zij voorzeker niet verwacht hadden on zware verliezen leden, ook oen hunner voornaamste hoofden zagen vallen , sloeg hun do schrik om 't harte en zij vluchtten met overhaasting, oen aantal dooden achterlatende.
Niet meer dan veertig man hadden dus don aanval van eenige hondorden Padris afgeslagen.
Ook kapitein liauer hield do Padris elders in bedwang. Voorzeker droeg het er toe bij, dat de Arabier Sold Salimoe'l-Djalried mot eenige l'radri-hoofden te Padang verschoon, om vrede te sluiten; den 15'''quot; November I8:!5 slool men oen verdrag, dat — zij 't niet
2i/8
voor lang — voorloopig woei' oen oind aan de vijamlcJijldicdpii maakte.
To oor was dit vredesverdrag van aanbelang voor de regeering, omdat in den eersten tijd geen geiogenlieki zou bestaan, om troepen naar Sumatra te zenden; allo kracliten moesten worden ingespannen, om den gevaarlijken opstand op Java te onderdrukken, alwaar Dipo Negoro onze troepen handen vol werk gal'.
Alvorens eelder den merkwaardigen oorlog op Java, die van Iföquot;) tot 1830 voortduurde, te gaan volgen, is het noodig een blik te werpen op den politieken toestand van Java aan bet einde der regeer ing van gouverneur-generaal van der Capellen, die den lslcquot; Januari 1S2() bet bestuur overdroeg aan den luit.-gouverneur-generaal Merkus de Koek. Under zijn bestuur was voltooid, wat door de kommissarissen-generaal, die de liugeiscbe nalateusebap aanvaard bailden, ontgonnen was; vandaar dat men op bet oogenblik dat bij bet bewind aanvaardde, nog kon geaebt worden in eeu overgangstijdperk te verkeeren, daar uog niet eens alle bezittingen naar bebooren overgegeven o)' de vele moeielijkbeden met de Imi-gelseben uit den weg geruimd waren. Van te meer belang is het, een oogenblik bij bet bestuur van onze üost-hulisehe bezittingen stil te staan, omdat zulks dienen kan tot beter begrip van de verdere geschiedenis, en tevens omdat dit, zooals liet door de kommissarissen-generaal in 1818 geregeld is, nagenoeg onveranderd is gebleven.
V. HET ItESTITH OV KI! ONZE OUST-IN DISCI IE IIEZITTINOEN SEIJEUT MKT HERSTEK VAN HET NEIJERKANDSCII GEZAG.
liet «Ueglement 0|) het beleid van de regeeringquot;, datde kommissarissen-generaal in bSbS hadden vastgesteld, was den (ji1ui Januari van het jaar iSli» gepnbüeeerd. Dit kwam in hool'dzaak op bel volgende neer.
299
De llougc leyot'iïny van iN'iuicrlantIsch-11idiii Itosluml uit den youvenieur-genei'iial, ofiperbevolliebljer van land- en zeeniaclit in Neèrkindscli-lndië, die in naam van Z. iM. den Koning dei' Neder-laiulen en onder diens bijzonder uppertoeziclil, kraciitens ait. 59 der Cunstitntie, de souvercine macht uitoofende, ter zijde gestaan dour den Ilaad van Indië, welke bestond nit de lliiden: 1'. K. Cbasse, .1. A. van IJraam, II. \V. .Mnntingbe en H. d'Ozy, met M. J. C. üaud tot secretaris-generaal en M. I'. de Clenj tot tweedon secretaris.
Hierin kwam een belangrijke verandering, toen bij koninklijk besluit van 8 Mei 18L2'2 generaal de Koek, die reeds de waardigheid van legerkominandant bekleedde, tot luitenant-jiouverneur-generaal benoemd werd. Nagenoeg onder het geheele bestuur van van der ('apellcn stond de Koek aan het hoold van het leger, dat toen I 4U00 man sterk was, niet inbegrip van de inlanders der Molnkken, van Celebes eu Madoera.
De reelitspi'aak geschiedde door gerechtshoven; in de eerste plaats moet genoemd worden het llooggerechtshol'van Nederlandsch-Indië, dat waken moest voor een snelle en rechtvaardige roehtsbedeeling door tie lagere gerechtshoven; voornamelijk de drie »1 laden van jnslitiequot; te üatavia, Samarang en Soerabaya gevestigd. Urn over de iidandsche bevolking recht te spreken, waren er landraden en hoven van ommegang ingesteld, saamgesteld uit inlandsche rechters, onder presidinin van den resident ot van den recliter van liet arrondissement. De landraden, die do rechtspleging over do inlandsche bevolking aan de Radon van Justitie onttrokken, waren niet door de kommissarisson-generaal ingesteld, doch zijn van later dagtoe-kening. Ook wertl te Makassar een landraad benoemd, waarvan de secretaris van liet gouvernement van Celebes voorzitter was.
Do gewone regeling van zaken was opgedragen aan de residenten, de gouverneurs en andere regeerings-ainbtenaren, snatuuriijk onder toezicht van den gouverneur-generaalquot;; wat de Imancion betreft, het opperbelioor wei'd aan een I loold-directem'van linancien toever-
301)
trouwd, terwijl tevens een llool'd-inspecteur van iinancien benoemd werd, wien op het eiland Java drie andere inspecteurs ter zijtle stonden.
De Algemeene Rekenkamer werd in stand gehouden; hare taak bleef, om de geldmiddelen eu bezittingen te beheeren.
Neêrlandsch-Indië had toen nog een koloniale marine, wel te onderscheiden van de Lands marine; die koloniale marine werd beheerd door een directeur, welken Uatavia tot standplaats was aangewezen. Die regeling had veel voor, omdat aan de marine met het oog op Indische toestanden eigenaardige vereise.hten gesteld weiden. Wij hebben reeds gezien, dat de groote zeilschepen niet in staat waren om de rooversprauwen in hunne schuilhoeken to vervolgen, zoodat deze veelal hun misdrijf strall'eloos pleegden; daarom werden er tot bescherming der Javaansche kusten kruisprauwen gebouwd, die groote diensten hebben bewezen.
JJij besluit van l.'J October I8k21 was bepaald, dat tie koloniale marine uit 5 korvetten van 20—24 vuurmonden, 8 brikken ol'groote schooners van IC»—18 stukken, 14 schooners van 12—14 stukken en 2 wachtschepen zou bestaan. Langs de kusten van Java, in de wateren der Molukken, van Gelehes, iiorneo en Banka werden haar verschillende stations aangewezen, en op deze wijze voldeed zij voldoende aan de haar opgedragen taak, om den handel te beschermen en den zeeroof te fnuiken. (21).
De verstandigste maatregel van de kommissarissen-generaal is ontegenzeggelijk geweest, dat zij het verderfelijk monopolie-stelsel hebben laten varen; de handel op onze Indische bezittingen (alleen de Molukken uitgezonderd) werd opengesteld voor alle natiën, die in goede verstandhouding verkeerden met het Koninkrijk der Nederlanden; verschillende havens (o. a. van Makassar en Menado) werden tot vrijhavens verklaard.
Java werd, en is nog verdeeld, uit een judiciair en administratief oogpunt, in drie groote arrondissementen, waarvan Batavia, Sania-rang en Soerabaya de hoofdplaatsen zijn; uit een militair gebied
301
in ecu gelijk aantal militaire'aldeelingen. Verder is Java verdeeld in provinciën ol' residodiën, die, van liet oosten naar het westen gaande, de volgende benamingen liehbon. I. De residentie Bantam
» Batavia assistent- » Rnitenzorg » » Krawang
» Preanger Regentschappen » Cheribon » Tagal » I ianjoemaas » Pekalongan w Bagelen )gt; Kadoe » San i a rang » Japara (Djapara)
assistent- » Patjitan « Madioen » llembang » Soerabaja » Kediri « Pasoeroewan » Probolinggo » I 'ezoek i
assistent- » Banjocwangi. De twee vorstenlanden : » Soerakarta » Djokjokarta,
Nog kan men er bijvoegen: kJI. bet eiland Madnra, dat d(gt; i'esi-dentie Madura en Sumanap vormt. ,)
i) Pic 3 1 rcsidcnlirii en assistont-residrntii'ii '/.ijii vcrdci'lil in rcfjjentseliappen, ills volgt:
Diuii'Viui vonncn do zes ooi'sto rosidentii'ii iligt; corste iniliüiiro afderlinfj;, zich uitstrckkciulc langs do noordolijko kust, lussohon hot moosl oostelijke punt on do rivier do Losario; do twoo.'le omvat
Hiiiitam , iTijcutscliapiicn Scrimp. PaiulcirlMii^ . Tjiriiiii'iti. Lclmk ; en district I imiira. Batnvia, district dor stad cn voorsteden: Itatnviascltc Onnnolniiden; dc Duiznnd-
cilandeu (oil. in dc Iwai van Batavia).
Ass.-res. Unitcnzorg:, regentschap Unitcuzorg.
Ass.-res. Krawang, regentschap Krawaug.
1'reanger l{egenlslt;Oiappeu. regentseliappen I jandoer, Haiuloiig, Sucmedang, Sne-
kapoera, Linibangan.
Cherihon, reg. Cherikou. Indramajoe, Galoo, Madjalengka , Koeningan.
'I'agal. reg. Tagal, i'amalang, en lirehes.
ilanjoemaas. reg. lianjoemaas, I'dcrwokerto, I'oerholiago, ilaudjaruegara, Ijilatjap. i'ckalongan , reg. I'ekaloiigan, Batang.
Hagelen, reg. I'oerworedjo, Koetoardjo, Keboemen, Karanganjar, Aiuhal, Ledok. Kadoe, reg. Magelan, Teinangoong.
Saniarang, reg. Saaiaraug, Salatiga, Demak, (irohogan. Kcadal.
.lapara, reg. I'attie, .lapara, Koedoes, Djawana (aict.de Kriinoii-Djawa-eilamh'ii).
Ass.-res. I'atjitan, reg. I'atjitau,
Madioen, reg. Aladioen , Magctnn , Ngawie, Poerwodadie. I'onorogo, Soemorot.to. Hemhang, reg. Hemhang, Tochan, Rodjoncgoro, Blora.
Soerahaja , reg. Soerahaja, Sidoeardjo, Modjo Kerto, (irissee, Sidajne . l/niioniMii,
Baweau (het eiland).
Kediri, reg. Kediri, Berbek, Ngrowo, Trengalek. Blitar.
Pasoerocwan, reg. I'asooi'oewau , .Malang, Bangd.
Probolinggo, reg. I'rohoiinggo.
Bezoeki, reg. Bezoeki, I'anaroekan , Boiidowosso.
Ass.-res. Banjoewangi, reg. Banjoowangi.
De beide Vorstenlanden staan onder een eigen vorst; die vorsten zijn leenniannen
viin ons £oii voninnoiii.
Madura vormt, sedert 1857 een afzonderlijk.' residentie, bestaande in de regent-scliappcn l'iiiiiiiknssiin. Madura «'ii SiiiiiailU|).
•M):i
ilc twiiiil I volgonde resident in I; de derde omvat hel overige «fedeeife van Java, niet Madura en de eilanden van Siimana|).
In onzen lijil bestaat de Raad van Ncerlandscli-lndië uit een vice-])vesident, die hij overlijden van den gonvorncur-gcneraal diens Innotiên u aai'iieeml; voorts nil i leden en een secretaris-generaal, welke door den koning benoemd worden. Het aantal leden kan tot zeven worden uitgebreid, daar de president van liet Itooggereelits-liol. de directcur-gcneraai van (inancién en anderen desgevorderd kunnen zitting nemen.
Het militair element was hierbij uitgesloten. Dit is in zoover geen bezwaar, omdat men geen gewichtige besluiten op militair gebied kan nemen, zonder de militaire autoriteit gehoord te hebben; maar wij gelooven toch. dat onze vaderen het boter ingezien hebben, toen zij bepaalden dat een kundig krijgsoverste en de bevelhebber der zeemacht steeds deel van het bestuur moesten uitmaken, zooals dit trouwens in do Engelsche koloniën wel degelijk geschiedt.
De Vorstenlanden, namelijk Soerakarta of Solo en Djokjokarta oC Djokjo, zijn aan het Nederlandsch-lndische gonvernoinent onderworpen; dit verkeert in de beste verstandhonding met de aldaar regeerende vorsten, van welke die van Solo den titel «soesoeboenanquot; nl' keizer, die van Djokjo den titel «sultanquot; voert.
De bevolking van Java hoeft recht op de bescherming van het gouvernement, dat zorgvuldig tegen knevelarijen waakt. Ons bestuur over Nederlandscb-Tndië beeft iets eigenaardigs; daarin bestaande, dat men zich zoo min mogelijk met de zaken van den Javaan bemoeit en hem, om 't maar eens zoo te noemen, «zijn gang laat gaan.quot;
De inboorling wordt eigenlijk direct bestuurd door zijn eigen hoofden; de taak van het gouvernement is, om toe te zien, dat ilie hoofden de perken niet te buiten gaan. ZHIs de Kngelschen moeten erkennen, dat wij een uitstekende methode hebben, om onze bezittingen te belteeren en nog onlangs schreef een der invloedrijkste Britsche organen:
,UH
«Nedorland is een rnaiitiome en koloniale Mngonflliekl van den tweede rang. wel is waar, doch bezield met een zeldzame vastberadenheid. Het geheim van Holland's groote beteekenis op't gebied van handel on zeevaart is Ie zoeken in een vergelegen eilanden-rijk tusschen den Tndiscben Oceaan en de Chineesche Zee. Daar ligt 't avciDiuDi imperii van do Hollanders. Daar vindt men do verklaring van oen politiek, die zoo zedig en schier provinciaal schijnt in Europa — zoo veclovnvnUcnd en vasthoudend aan alien, die Java gezien hebben.quot;
De resident, bijgestaan door een secretaris en door zooveel ambtenaren als noodig blijkt te zijn, de resident is de man, die iedere provincie beheert en toezicht houdt over de Javaansche ambtenaren, welke met den titel van rcgenl de verschil lende regentschappen besturen; deze regent, waartoe men uit den aard der zaak de voornaamste Javanen kiest, heeft onder zijne bevelen de hoofden der dessas (kantons of dorpen); en dat is de man, die eigenlijk alles doet, want hij is in zijne gemeente belast met de uitoefening van het gezag en de regeling van zaken.
De Javaan staat niet op zulk een lage trap van ontwikkeling als men in Kuropa wel denkt; maar iiij is wat lui uitgevallen. Die traagheid staat een grootero ontwikkeling iu den weg. welke zijne verstandelijke vermogens hem anders ongetwijfeld zouden doen verwerven.
( Graaf van ITogendorp geeft de volgende karakterschets van den Javaan : »De Javaan is zeer gehecht aan den grond . waar hij go-horen werd; hij is geduldig, matig, gezeggelijk, doorgaans medelijdend, altijd herbergzaam; hij is opgeruimd van geest, zonder luidruchtig vroolijk Ie zijn; hij onderwerpt zich vrijwillig en gaarne aan het gezag, hetwelk de grooten zijner natie als wettig erkennen; hij is goedaardig, wanneer zijne driften niet ontvlamd zijn, en getrouw aan zijne verbintenissen en beloften. Dit is do schoone zijde V van zijne karakterschets. Do waarheid eischt echter, dat men ook
■ 305
eenigo sombere tinten daarbij voege en erkenne, dat de Javaan lt; onnoozel en bijgeloovig, ijverzuchtig en wraakgierig is; dat bij nimmer vergeet, betgeen bij voor eene onteerende beieediging houdt; dat bij verkwistend en onbezonnen is, zoodat bij dikwijls zijn toekomstig welzijn aan liet genot van bet oogenblik ten offer brengt. De Javaan is niet met uitstekenden moed begaafd; hij is vrees--achtig, en echter ziet men hem vaak den dood met een verwonderlijke koelzinnigheid trotseeren. Hij wil liever sterven, dan liclia-melijke smart of tijdelijken rampspoed verduren; bij kan valsch en wreed zijn. wanneer bij verbitterd is; maar bet is zeer opmerkelijk, dat bij, van strikt eerlijk en belangeloos, eensklaps in de hevigste neiging tot list en misdaad vervalt, wanneer zijne zwakheid of de vrees voor straf hem van de eerstgenoemde edele boedanigheden alleidt. De Javaan kan, over het algemeen, bezwaarlijk groote verzoekingen wederstaan.quot;
Zoodra de Javaan in verzet komt, is hij een gevaarlijk en hardnekkig vijand. Voorzeker is er veel tact toe noodig, om die millioenen Javanen in bedwang te houden ; moest dit alleen door geweld geschieden, dan zou bet ondoenlijk zijn. een zoo uitgestrokl grondgebied te beheeren en er de rust te bewaren. Dc sterkte van het Indisch leger toch staat niet in verhouding tot de oppervlakte der landen, waar het den vrede moet bandhaven; menige niet onbelangrijke post is dientengevolge aan een 10 of^Otal soldaten toevertrouwd. Daarbij werd, vooral in de eerste jaren na het herstel van ons gezag, in de uitzending van Kuropeesche troepen gebrekkig voorzien en ook in lateren tijd beeft dit veelal te wenscben overgelaten.
Aan van der Capellen komt de eer toe, bet werk der kommis-sarissen-generaal in zooverre voltooid te hebben, dat de hervormingen met bezadigdheid ingevoerd werden en dat hij ons gouvernement wist te doen eerbiedigen. Alleen met de financiën had hij, evenals al zijne voorgangers, te kampen: niet alleen bleek bet later.
20
:u)()
dat hij (laai-omtreiit niet np ihquot; hoogte was geweest, maar oollt; onder zijn regeering hebben de uitgaven de inkomsten verre over-troll'en. Van een behoorlijke begrooting kwam ook al niet veel en zoo werd weer op tie oude manier voortgeleefd, en toen de Nederlandsdie regeering vernam dat er van al' het jaar 1820 steeds een nadeelig saldo geweest was en dat de finaiu'iëelo toestand van indië reden tot ernstige bekommernis gaf, was men in het moederland zeer ontevreden.
Evenals in vroeger tijd de üost-lndische Compagnie in de bres was gesprongen, werd thans die rol vervuld door de pas opgerichte Handelmaatschappij, die 8 millioen voorschoot, waarvoor haar voor 12 jaren de koffie van de Preanger-regentschappen verzekerd werd.
De Handelmaatschappij was bij koninklijk besluit van 29 Maart 182i opgericht met een kapitaal van 12 millioen, dat tot het dubbel bedrag kon worden verhoogd; de koning schreef in voor4millioen. In verband met de oprichting van dit nieuwe handelslichaam werd te Batavia een factorij gevestigd.
Van der Capellen was daarmede niet ingenomen. Reeds in I82;{ was hem verlof gegeven, om in den loop van liet volgende jaar naar hot moederland terug te keeren; on hij hadde dit zeker gedaan, wanneer overwegende redenen hem niot dringend genoopt hadden, om dat vertrek onbepaald uit te stellen. In de eerste plaats de oorlog op Celebes; niet minder de onrustbarende toestand der (inanciën. Nog een vol jaar bleef hij zijne gewichtige betrekking vervullen; doch langzamerhand was zijne positie tegenover do regeering in Nederland onhoudbaar geworden en hot bleek hem, dat hij het vertrouwen van den koning en de raadslieden der kroon niet ten volle meer bezat.
Zoo kwam bet, dat toen hij in 1825 hot bewind aan den luitenant-gouverneur-generaal de Koek overgaf, de toestand in Indië nog al iets te wenschen overliet. I'uiten en behalvn den , in waarheid onrustbarenden, toestand der geldmiddelen, was op Java een opstand
307
uitgebroken, die do grootste ongerustheid verwekte; de opstand van Dipo Negoro, welken wij thans in zijn merkwaardig beloop zullen volgen.
VI. nrno negoro en de oohi.og or .tava, van 1825 tot 1830.
Zoo ooit. dan is van ons leger in Neêrlandsch-Indië een aanhoudende krachtsinspanning gevorderd in het tijdvak 1825—30, toen gedurende die jaren een oorlog gevoerd werd, welke een helder licht werpt over de zeldzame deugden van dat leger; die ons de gelegen-heid geeft om het in al zijne veerkracht te zien ontwikkelen in de worsteling tegen een hooghartigen vijand, wiens mindere militaire bekwaamheden door overgroote getalsterkte ruimschoots werden opgewogen; een vijand, die voor wetenschap, list en verraad in del plaats stelde.
Dipo Negoro is een naam, die op Java lang in herinnering is gebleven. Ten laatste viel hij — maar niet dan na onze krijgsmacht jaren lang bezig te hebben gehouden.
Na den dood van sultan Amangkoe RoewonoIV, in het jaar 1822, was de erfprins, toen eerst drie jaar oud, tot sultan uitgeroepen, onder voogdijschap van de prinsen Mangkoe Roemi en Dipo Negoro, hetgeen met goedvinden van de Mooge regeering was geweest, welke echter als voorwaarde had gesteld, dat er geene veranderingen mochten worden ingevoerd.
Nu had Dipo Negoro reeds van af zijn jeugd een on verzoen baren haat tegen alle Kuropeanen gevoed, wat er niet beter op werd toen hij, als voogd, de aanzienlijke geldsom, die de sultan volgens de overeenkomst van (gt; Mei 1823 aan hot gouvernement betalen moest, ter nauwernood kon bijeen brengen wegens den slechten toestand der financiën van Djokjo.
De houding van Dipo Negoro werd van lieverlede meer vijandig, 'tgeen den Rijksbestuurder niet oiitging, die onze regeering oprecht
20'
\v:is too^odaaii on nok niet naliet, de aandacht van den resident daarop te vestigen, ofschoon hij toch eigenlijk liet gevaarvolle van den toestand niet bleek te besoll'en. Veel minder nog was dil het geval met den resident, «lic een kalm leventje leidde, zonder te vermoeden dat ieder oogenblik een opstand kon uitbarsten, die zooveel rampen over liet land zou brengen.
De Rijksbestuurder drong er bij den resident op aan, dat deze in persoon den vrode zou komen herstellen; maar hij bleef het gevaar niet tellen en liet de zaak zooals zij was, hoewel de houding van Oipo Negoro genoegzaam deed zien. hoezeer het vuur reeds ouder de asch smeulde.
Shiissaert, de resident, was door de intrekking van de verhuring der gronden al op gespannen voet met Dipo Negoro en Mangkoe Hoemi gekomen: vooral eerstgenoomdc toonde zich meer en meer vijandig jegens de Nederlanders gezind en trachtte zich ouder de bevolking een aanhang te verwerven door gestreng zijne godsdienstplichten waar te nemen , bedevaarten naar heilige plaatsen te ondernemen, en meer van dien aard.
Met eenig overleg ware het kwaad wellicht nog te bezweren geweest, maar de Nederlandsche ninbtenaron daar ter plaatse waren alles behalve berekend voor hun moeielijke taak; de assistent-resident Chevalier, hoewel moer bekwaam eu actief dan de resident welke zich met niets bemoeide, stapelde de eene onhandigheid op de andere eu , iu plaats van eenige toenadering te bewerken, deed men IMpo Negoro op een partij bij den liijksbestierder een belee-diging oudergaan, die den vertoornden prins met de woede iu't hart het feest deed verlaten, om zich verder af te zonderen en, met wrok vervuld, plannen van wedervergelding te beramen.
Moe onbegrijpelijk ook. bleven de Nedeiiandsche ambtenaren voortgaan met Dipo Negoro te tergen; bij het aanleggen van een weg traceerden zij dien over zijn grond en zelfs over hel gral van een zijner voorzaten, waarna de prins zich beklaagde en tevens
309
de zijnen om zidi begon te verzamelen. Ten Idijke van zijne gevoeligheid en vijandige voornemens had hij de baken, die de landmeters op zijn grond gesteld hadden, weggenomen en er pieken voor in de plaats gesteld, — en nog altijd bleef de resident in den zwijmel eener laakbare zorgeloosheid, totdat hij zich eindelijk in de bedoeling van Üipo Negoro niet meer kon bedriegen. En toch moest de resident van Soerakarta, de heer Mac Uillavry, hem op den ernst der omstandigheden wijzen.
Mangkoe Boemi was iets meer handelbaar dan zijn collega, prins Dipo Negoro, en daarom zond de resident hem naar den weer-spannigen prins, met don last dat deze zich in het 1'ort moest komen verantwoorden. Doch te vergeefs; een nieuwe sommatie werd met even weinig succes bekroond, en zelfs wist de prins ditmaal Mangkoe Boemi over te halen om niet terug te keeren. De assistent-resident besloot nu, tot geweld over te gaan, en ware hij met de noodige voorzichtigheid te werk gegaan, dan zou dit ook de beste weg zijn geweest; maar de aanslag geschiedde met zoo weinig beleid, dat de beide hoofden ontkwamen.
De opstand was nu een volslagen feit, en aldra bleek het, dat hij reeds lang onder de oogen van den met blindheid geslagen resident was voorbereid. Dadelijk kozen alle prinsen en rijksgrooten de zijde van Dipo Negoro, die algemeen als verdrukt beschouwd werd, terwijl de geheele bevolking der hoofdplaats partij trok voor hem.
De tijding van den opstand in Midden-Java kwam te Batavia zeer onverwacht; men was op iets dergelijks in't minst voorbereid; dank zij het gebrek aan doorzicht en activiteit van den resident, die natuurlijk de regeering niet vooraf had kunnen waarschuwen. 1'ashad men de troepen overwinnend van Celebes zien terugkeeren, toen men zich ten taak stellen moest om een geduchten opstand te onderdrukken, die in oogwenk een zeer bedenkelijken omvang had genomen.
Men verkeerde in de onmogelijkheid, om op staanden voet een
310
voldoende krijgsmacht daarheen te zenden; in de gegeven omstandigheden koosde gouveriieiir-genenud de verstandigste partij, met er generaal de Kook heen te zenden, wien een onbeperkte volmacht verleend werd. Hadden onhandigheid en gebrek aan overleg het vuurtje onwillekeurig aangestookt, de wijsheid en het talent van de Koek zouden welliclit kunnen strekken, om den opstand te beperken, en werkelijk mocht liet hom gelukken, den soesoohoenan over te halen, om op onze hand te blijven en zelfs onze zaak met zijne hulptroepen te steunen.
Üit verkregen resultaat was van te meer waarde, als men bedenkt, dat anders ontwijfelbaar die bondgenoot het getal onzer vijanden zou vermeerderd hebben; want de soesoohoenan van Soerakarta en verschillende prinsen van dat rijk hebben verklaard dat, zonder de tusschenkomst van generaal de Koek, do keizer van Solo ontwijfelbaar zich bij i)ipo Negoro zou hebben aangesloten.
liet leger, dat op bet eiland Java over de drie groote militaire afdeelingen van Batavia, Samarang en Soera bay a verdeeld was, bestond in het jaar 18'25 uit de I8e, 19u en 2ÜU afdeeling, een regiment hussaren, een bataljon artillerie en een bataljon pionniers. De 18c afdeeling bestond uit ti bataljons elk van zes oompagniën; de beide andere aldeelingen waren ieder van i bataljons, elk0oompagniën tellende, waarvan alleen do iu en Ou (llank-)compagniën uit Europeesche soldaten bestonden, in 'tgeheel 28 oompagniën Euro-peesche soldaten en 5U oompagniën inlandscho troepen, iedere compagnie van 10U man. Bij gevolg 7801) man infanterie, liet regiment hussaren was uit 0 oompagniën van 50 man (Europeanen) saamgesteld; het bataljon artillerie uit 12 compagniën, uit verschillende detachementen bestaande. Nog had men te beschikken over het legioen van den pangeran Mangkoe-Negoro, uit de drie wapens bestaande, dat uitstekende diensten bewezen heeft.
Aanvankelijk moest men meer door beleid dan door wapengeweld bekomen, en reeds was een groote victorie behaald
311
door het verkrijgen van liet bondgenootschap des sultans. Den liü'1'quot; Juli was generaal de Koek te Solo aangekomen en had den |sum Augustus het opperbevel in de twee residenties Hjokjo en Soe-rakarta aanvaard , waarna hij de cordate en moedige grootmoeder van den jongen sultan, dien Dipo Negoro had trachten op te lichten, in veiligheid liet brengen.
Dipo Negoro zou, zooals maar al te spoedig blijken zou, een der gevaarlijkste vijanden worden, die ons Indisch leger te hestrijden heeft gehad. Ook hier was weer de godsdienst met behendigheid in de zaak gemoeid, 't geen de hartstochten der inboorlingen opzweepte en hen met doodsverachting deed strijden.
Vooral is deze bloedige oorlog berucht gebleven wegens de schandelijke wreedheid, waarmede hij door Dipo Negoro is gevoerd en veel nutteloos bloed, bij stroomen vergoten, komt op zijn hoofd neder. Hij was toen 47 jaar oud, van oen woest en ontembaar karakter en fanatiek. Daarbij kwam, dat hij door een onleschbarc eerzucht geprikkeld werd, hoewel hij als onwettige zoon van sultan ilotljo geen recht op den troon had, al stamde hij ook van de oude vorsten van Mataram al'. Hij was en bleef de ziel van den opstand en wist zich te doen gehoorzamen niet alleen, maar voortdurend op de hartstochten zijner onderhoorigen te werken, zoodanig dat zij onze troepen een woedenden en hardnekkigen tegenstand boden, daar de Javanen hem als een soort profeet beschouwden . die gekomen was om hen van de onderdrukking te bevrijden.
Niet weinig werd de bevolking aangehitst dooi' zekeren priester, Kiay Modjo, die een veelbeteekenende rol in dezen oorlog gespeeld heeft; onbepaald voorstander van den iMohainedaanschen godsdienst, had hij een noodlottigen invloed op den wraakzuchtigen Dipo Negoro weten te verkrijgen, en eigenlijk heeft Kiay Modjo hem gebruikt, om zijn eigen heerschzuchtige plannen door te drijven. Ilij wist zooveel invloed op den prins te bekomen ^ dat deze niets deed zonder hem te raadplegen, en het bekend lirinan of bevel-
313
sclii'il't, waarin hij dc bevolking tot muiterij aanhitste, is volgens het voorsdtrill van dien sluweii priester vervaardigd. Het geol't een goed begri[) van 't lanatiek karakter, dat door liein aan den ,lavaoorlog gegeven is, en luidde:
«Dit bevelschrilt komt van mij, prins l)i[)0 Negoro, die do macht heb verworven, om het aardrijk om te keeren, aan de westzijde van den berg Soembing ; die den heiligen strijd (lods wil strijden, om alle ongeloovigen van bet eiland Java te verdrijven, en het ge-looi' in den Profeet, op wien (Jods vrede ruste, te bevestigen. Ik gelast alle distriktshoolden, voortaan geene belastingen meer te betalen, maar die aan te wenden als middelen, om de Christenen van bet eiland te doen verdwijnen, als ook om allen, die de leer van Mahomed niet willen omhelzen, te vermoorden. Willen zij zich tot bet ware gelool'bekeeren, zoo zullen zij bet leven behouden, maar bunne goederen zullen verbeurd zijn. Wee dengenen, die aan dit bevelschrift niet stiptelijk gehoorzaamt! De vloek van den Almachtige zal hem treilen; maar wie mijn gebod opvolgt, zal roem en macht en groote rijkdommen verwerven, hij en zijne nakomelingen.quot;
Zoo predikte Dipo Negoro moord en doodslag, en hij vond onder zijne volgelingen een maar al te goed gehoor. Alles wat hij deed, zelfs de grootste onmenschelijkheden door hem begaan, geschiedde onder het mom van den godsdienst; toen bij de nieuw benoemde voogden van den jongen sultan, die Mangkoe lioemi en hem vervangen hadden, verraderlijk had doen vermoorden, rechtvaardigde bij die daad van geweld door aan te voeren, dat zij als Mohaine-danen wegens hun onderworpenheid aan de Christenen den dood verdiend hadden.
De oorlog op Midden-Java is rijk geweest aan merkwaardige wapenfeiten; hoewel niet op groote schaal, want veldslagen vallen hier niet te beschrijven. Integendeel, het is een aanhoudende, bloedige guerilla-oorlog geweest.
313
Do ïschiedeiüs van den .lava-ooi'log kan in lt;liiü tijilperken verdeeld worden, waarvan het eerst,(( gedeelte als ware 't de inleiding zuu kiniiien genoemd worden ; men heeft zieli namelijk aanvankelijk er toe bepaald om den vijand te bestrijden, waar men hem aantrof, welk stelsel aldra ton eenemnale onvoldoende zou worden bevonden.
Generaal de Koek beeft dien oorlog o[) een eigenaardige wijze en zooals de uitkomst zegevierend bewezen heelt — met veel doorziebt en talent gevoerd. Alvorens echter den vijfjarigen worstelstrijd in al zijne bijzonderheden na te gaan , is het noodig om een blik te werpen op het oorlogstooneel en ons rekenschap te geven van de veebtwijze der Javanen, en de in verband hiermede aan onze troepen te stellen eischen.
De Vorstenlanden, in 't hart van Java gelegen, hadden toen een oppervlakte van ll.'ilO □ Engelsche mijlen en werden begrensd door de residentiën ('herihon, Tegal, l'ekalongan, Ivedoe, Samarang, llembang en Soerabaya; de bevolking bedroeg in dien tijd 1,0.)8,ÜU0 menschen.
liet terrein, waarop onze ti'oepen moesten strijden, was bij uitnemendheid geschikt voor den kleinen oorlog, en de toenmalige landvoogd de lUis de (Ihisignies verraadde zijn onbekendheid daarmede, door te verlangen dat met de troepen in massa tegen den vijand moest opgerukt worden ; terwijl juist door generaal de Koek een geheel nieuwe wijze van oorlogvoeren, namelijk met de «mobiele kolonnesquot;, in toepassing is gebracht geworden.
Van Djokjokarta in noordelijke richting gaande, verheft het terrein zich zacht glooiend tot aan den voet van de Merapi, den grooten vuurspuwenden berg; in het noord-oosten vindt men een vlakte, welke in die tusschen de Merapi en de Soembing eindigt, van waar verscheidene bergketenen zich tol aan zee in verschillende richtingen uitstrekken. He rijkdom aan groote en kleinere stroomen maakt het terrein zeer doorsneden, en verleent tevens daaraan een
314
vruchtbaarheid, wolke een heerlijke natuur doet geboren worden, maar tevens uit een krijgskundig oogpunt het terrein voor den verdediger hij uitnemendheid geschikt, voor den aanvaller zeer moeielijk eti afmattend maakt.
Up '20 palen ten zuiden van de hoofdstad Djokjokarta, nabij de monding der Upak, verhellen zich de twee voornaamste ketenen van de üoenong Mandjinning in west- en noordoostelijke richting. De glooiingen van het gebergte zijn dicht begroeid en zoo ergens, dan is de rijke tropische plantengroei hier ruimschoots vertegenwoordigd.
liet andere deel van die bergketen, onder den naam van zuidergebergte bekend, verdeelt zich in onderscheidene takken langs de kust van Java. En tal van kleine riviertjes staan daarmee in verband, nu eens langzaam voortkabbelende, dan met onweerstaanbaar geweld voortstroomende en alles in hun vaart meenemende.
De kleine stroomen, welke op de grilligste wijze het terrein doorsnijden, bieden aan de krijgsbewegingen reeds tal van moeilijkheden aan; de drie voorname rivieren, welke men aantreft, zijn de Opak , de l'rogo en de Bogowonto.
Daarbij bedenke men, dat er ter nauwernood gemeenschapswegen bestonden, zoodat de communicatie zeer moeilijk te onderhouden was. Van Djokjo loopen slechts twee groote wegen; de een voert naar Soerakarta, de ander naar Samarang. En zells die groote wegen leverden nog tal van bezwaren op.
Als men overweegt dat, den weg van Djokjo naar Soerakarta volgende, niet minder dan achl-cn-lwinliy riviertjes moeten overgegaan worden; dat de weg naai' Samarang door vier-en-derHg stroomen ol' riviertjes wordt gesneden, dan zal men zich een begrip kunnen vormen van den aard der terreinen, waarop onze troepen moesten ageeren; een oorlogstooneel, niet alleen moeielijk en aanhoudende inspanning vorderend, maar ook gevaarlijk.
Andere wegen bestonden er toen niet, behalve eenige binnen-
815
wegen, waarvan trouwens geen enkele zonder groote hinderpalen was, zoodat op gebrekkige wijze door de inboorlingen in de coni-munieatie moest worden voorzien.
Men zal zich bijgevolg kunnen voorstellen, hoe eigenaardig dit terrein geschikt was voor een guerilla-oorlog; een aanhoudende worsteling, zooals de Vendee ons tegen de republikein-sche troepen te aanschouwen gal'. Steile bergen, dichte bosschen. snelvlietende stroomen, grillige terreinglooiingen, onbegaanbare wegen, schuimende watervallen, een tal van versterkte kampongs en ongenaakbare, goed verdedigde barricades als ware 't door de natuur opgeworpen, overal beletselen waarvan het xvegruimen schatten tijds kostte; overal hinderlagen, die de onzen op zware verliezen te staan kwamen.
Waar vindt men in Kuropaeen oorlogstooncel, zooals Midden-Java met zijn weligen plantengroei dit opleverde; een vijand, die zoo meesterlijk van de gesteldheid weet partij to trekken als de inboorling !
ünze soldaten bezitten meer geoefendheid, meer discipline; maai de vijand, dien zij te bestrijden hebben, vergoedt dit door zijn groote getalsterkte, door de gemakkelijkheid, waarmee hij zich beweegt op een terrein, dat den met pak en zak beladen Europee-schen soldaat de grootste bezwaren oplevert; daarbij soms door la-natismo opgezweept en met ware doodsverachting strijdende.
Er wordt van den soldaat in Indië zeer veel gevorderd. Do meeste expeditiën zijn een aaneenschakeling van ontberingen, een worsteling tegen een drukkend klimaat, tegen gevaarlijke ziekten; somwijlen een lijden, waarvan men zich in hot moederland niet altijd een goed begrip schijnt te vormen.
De .lava-oorlog van 1825—30 is rijk geweest aan tie tailooze bezwaren, die wij hiei opnoemden; er is een aanhoudende, meermalen schier bovenmenschelijke krachtsinspanning van bem gevorderd geworden in den worstelstrijd tegen klimaat en bodem, tegen onge-
310
nocslijko /ioktoii, en dat in ecu veizerigeiule luclilstivck, waar overmaat van u('matting den dood ten gevolge heeft.
Nu eens moet de soldaat uren gaans in een onmetelijke vlakte allcggen, verschroeid door de brandende zon; dan weder sleept hij het moetic lichaam door gevaarvolle moerassen, waaruit ongezonde dampen opstijgen . om een oogenhlik later weer met kapmes en hijl zich een weg te banen door ondoordringbaar struikgewas, dat Iedere schrede voorwaarts met een waren reuzenarbeid doet gepaard gaan.
Kn wanneer dan vreeselijke epidemische ziekten de kleine schare gaan dunnen; wanneer een onvermoeide vijand den met moeite zich voortsleependen soldaat geen oogenhlik met rust laat, hem bestookt en afmat, hem op dc verraderlijkste wijze overvalt cn hem de minste rust misgunt, dan zal men moeten bekennen, dat tusschen het oorlogvoeren in Europa — hoe bloedig menige veldslag ook mocht zijn — en den Vcndee-ourlog in het hart van Java nauw een vergelijking te maken is.
De statistiek reeds zegt het ons met haar koude, soms ijzingwekkends cijfers, dat in onze Oost-Indische bezitting het klimaat, de vermoeiende marschen. de veelsoortige ontberingen en daaruit voortvloeiende ziekten tuis leger op meer verliezen te staan komen dan vuur en staal van den vijand. Kn meer dan elders hangt hier veel af van de energie, den tact, den moed en het doorzicht van den opperbevelhebber.
En ontmoette men in die streken, onder al die nadeelige omstandigheden, slechts een vijand, die naar Europecsche begrippen en gebruiken oorlog voert. Doch doorgaans heeft men te strijden met een bevolking die list aan wreedheid paart, die van oorlogsrecht geen llanw begrip heeft; een vijand, dien liet wel eens gelukt om door de meest onbesuisde, ja dolzinnige aanvallen, plotseling wanorde te verwekken, al is die in een oogwenk weer hersteld ; een vijand, die achter elk terreinvoorwerp kan verscholen zijn, achter lederen
317
linoin kan looien; ilic /ich zói') vertoont en een n||(loo|l)aal, kloin oogcnhlik later spoorloos verdwenen is.
Dat de Javaan als vijand niet te versmaden, kan reeds blijken uit de krijgslisten , dat hij pleegt aan te wenden, waaromtrent verschillende schrijvers 't een cn ander meedeelden.
liet is namelijk geen /eldzaamheid , dat de inboorling zich het lichaam met takken en bladeren bedekt, in een boom klimt alwaar men dan zijne aanwezigheid niet kan vermoeden, zijn oll'or bedaard in 't oog neemt, neerschiet, met een bewonderenswaardige behendigheid langs den boomstam naar honodon glijdt en de vlucht neemt.
Om 's nachts zich te laten waarschuwen wanneer troepen naderen, neemt hij groote bamboes-stokken, die ter deele openge-spleten zi jn en door een klein stokje worden opengehouden, waaraan een lang touw bevestigd is: deze stokken worden op de verschillende toegangen van de legerplaats aangebracht en do gestrekte touwen dooi' grond of zoden aan het gezicht onttrokken. Zoodra men de onzichtbare koorden aanraakt, wordt het houtje nit den bamboes-stok getrokken, de heide deelen vereenigen zich met tamelijk veel kracht en dit doet een geluid geboren worden, dat de aandacht van den Javaan gaande maakt. Deze, en tal van dergelijke listen maken het zeer moeielijk, om hem te overvallen endoen hem steeds op zijne hoede wezen.
Daarbij wordt geen middel dooi- de Javanen te min geacht , om hun vijand afbreuk te doen; er zijn voorbeolden van bronnen, waarvan het water door hen onbruikbaar gemaakt, was; van lijken, die met arsenicum opgevuld en in den stroom geworpen waren , om het water over een groote uitgestrektheid te vergiftigen. Alles moet men wantrouwen; de brug die over het snelvlietend water, de plank die over den afgrond voert; de welwillendheid van den schijnbaar argeloozen zwerveling' dien men op zi jn weg ontmoet, van het onschuldige meisje dat glimlachend nadert.
318
Van dit alles leveren lt;ie oorlogen in Indië waarschuwende voorbeelden in overvloed op.
Genoeg om den lozer een denkbeeld te geven van de eigenlijke wijze van oorlogvoeren, zooals die in onze overzeesche bezittingen schier onafgebroken gevoerd wordt; zoo geheel afwijkende van tie meer «beschaafdequot; oorlogvoering in Kuropa — zouden wij haast zeggen, alsof «oorlogquot; immer met «bescliaving' overeen te brengen zal zijn.
Keeren wij thans tot Dipo Negoro terug, die de paleizen dei vorsten, welke niet zijne partijkozen, verbrand had en alles in't rond verwoestte, terwijl de bevolking zich onder zijne vanen schaarde, ook die der hoofdplaats van het Rijk, zoodat de opstand weldra over het geheele westelijke deel van Midden-Java was uitgebreid. Al wat niet blindelings zich aan Dipo Negoro onderwierp, werd verjaagd of gedood; tolpoorten en pasars werden geplunderd. De opstandelingen traden met con zeldzame vermetelheid op; hun overmoed werd in de hand gewerkt, doordat zich een zoo geiin^ aantal troepen op Java bevond. Hel fort en de kraton van Djokjo-karta werden door de oproerlingen ingesloten; dat fort iiad slechts een garnizoen van Li00 man, zoodat het de grootste inspanning vereischte om de onophoudelijke aanvallen der opstandelingen al te slaan. Vorst Pakoe Alain, do Rijksbestuurder en de bevelhebber dei-lijfwacht waren de voornaamste Javanen, die hun jeugdigen sultan in den dreigenden nood niet verlieten; overigens namen allen gretig deze gelegenheid te baat, om het juk af te schudden; want de Nederlanders werden der bevolking als overheerschers en onderdrukkers van den godsdienst voorgesteld.
Ken aanval, die tegen Dipo Negoro ondernomen werd, mislukte; bet garnizoen van fort en kraton geraakte in benarden toestand. Toen werd een convooi levensmiddelen gezonden, dat wel is waar o'roote moeielijkheden te doorworstelen had, maar door liet beleid van luitenant-kolonel Cochins, die het bevel daarover voerde.
349
liet fort bereikte en de nit^ojuitte bezetting, althans voor eenige dagen, lafenis gaf.
Cochius achtte liet behoud van den kraton van aanbelang, en liet een garnizoen van ongeveer 500 man daarin achter; veel te weinig voor een behoorlijke verdediging van die belangrijke positie. Maar er waren nog altijd geen troepen genoeg om naar behooren op te treden tegen de koene rebellen, die kort na zijn vertrek, 0000 man sterk, een aanval op den kraton beproefden, die door de bezetting werd afgeslagen. Dit had den 8quot;cquot; Augustus plaats.
Reeds was Djokjokarta ten tweeden male door Cochius van levensmiddelen voorzien, maar hoewel de bezetting zich kloekmoedig gedroeg, zou zij bet op don duur tegen de overmacht niet kunnen houden; daarom begaf luitenant-kolonel Achenbach zich den lO1'1-'quot; Augustus met versche troepen naar den kraton en aanvaardde het bevel over het garnizoen, dat 1300 man sterk was, namelijk : 27 officieren en 1277 man, waarvan niet meer dan 305 Europeanen.
Toen Dipo Negoro nu den 228tlt;!quot; tot den reeds lang beraamden aanval overging, hadden onze troepen het hard te verantwoorden . doch sloegen den aanval beslissend af en wierpen de Javanen een paar dagen later ton tweeden male met bebloede koppen terug, zonder dat deze echter van verdere pogingen afzagen. Verder bleven de onzen door het leger van Dipo Negoro ingesloten; twee maanden lang was de gemeenschap tusschen Djokjo met Solo en Samarang geheel afgebroken , zoodat het verstrekken van munitie en levensmiddelen mot de grootste bezwaren gepaard ging, getuige de wijze waarop het convooi van luitenant-kolonel Cochius zich door den vijand had moeten heenslaan.
Die belegering van kraton en fort heeft schoone toonbeelden van moed en zelfverloochening opgeleverd : hot geduld van de goed gedisciplineerde soldaten werd op een zware proef gesteld. Telkenmale waagden de rebellen een nieuwe bestorming, en daarbij begon
320
het gebrek mui vivres, vooral ook van water, nijpend te worden. En wat die worsteling bijkans wanhopig maakte, was de zekerheid dat generaal de Koek voorloopig in de onmogelijkiieid verkeerde, om de bezetting hnlp te zenden. Toch hield het garnizoen zich staande tot de volgende maand, toen generaal van Geen van Celebes teing-gekeerd was en met eenige te Samarang geconcentreerde troepen naar Ojokjo kon oprukken om, zooals wij zullen zien, de bezetting, die zeer in 't nauw gebracht was, te verlossen.
Ook in Kadoe had liet oproer veld gewonnen; de zendelingen van Dipo Negoro hadden Probolinggo en een gedeelte van Magelang m opstand weten te brengen. Hoewel men ook aldaar slechts over een klein aantal troepen had te beschikken, hadden deze reeds dadelijk na het uitbreken van den opstand een hoogst belangrijk strategisch punt. namelijk de samenkomst der wegen van Samarang, Soerakarta en Djokjokavta. bezet en weten te behouden. De toestand der troepen begon evenwel ook aldaar hachelijk te worden; want de muiters verbrandden den oogst, en de hongersnood begon zich reeds te doen gevoelen, zoodat de rijst te Magelang, de hoofdstad van Kadoe, driemaal zooveel als te Solo kostte. In de residentie Kadoe waren niet meer dan 000 man geregelde troepen met een zestal veldstukken ; die kleine macht had herhaalde aanvallen te doorstaan, nmar .le dapperheid onzer troepen en niet minder de trouw van het meerendeel der Javaansche hoofden aldaar was oorzaak, dat de rijke
residentie in ons bezit bleef.
Onze soldaten hielden zich goed staande en tegen het einde van de maand September was een niet onbelangrijke troepenmacht bij de hoofdstad van Kadoe vereenigd, onder de majoors de Basten du Perron. Ook hier werden onophondelijk gevechten geleverd en Dipo Negoro wist den moed der opstandelingen levendig te honden.
Orooter gevaar liep Samarang, daar tegen het einde van Augustus de pangerang van Serang eensklaps de zaak van prins Dipo Negoro omhelsd had, met zijne benden het land onveilig maakte en zelfs
1
Samarang' hedreiydo, dat nii^t in staat was om tegenweer t(^ bieden. Deze plaats kon ieder oogcnblik' door do opstandelingen bezet worden; men iiad er sledits een zeer gering aantal troepen, lioewol de sclmtterij in dat gemis ten deele voorzag. Samarang liej» dus groot gevaar, zoodat men met ware verademing generaal van Geen zag komen, die er den 31quot;quot;quot;' Augustus het kommando aanvaardde. Deze beleidvolle bevelhebber bracht Samarang zoo goed mogelijk in staat van verdediging, zoodat liet tegen een onverhoedschen aanval beveiligd was; bij versterkte de bezetting met troepen uit Roe-rabaya, en totüi het korps van den panombaban van Suinanap zicb onder zijne bevelen gesteld bad, zag hij zicb aan bet boofd van een troepenmacht, die hem veroorloofde, minder lijdelijk te werk te gaan.
I och werd Samarang nog met een groot gevaar bedreigd, tengevolge! van de onvoorzichtigheid van kapitein Huscbkens, dien generaal van Geen opgedragen had, om een verkenning te maken tot aan Mintering. Desniettegenstaande ging de detacbementskomman-dant verder dan Mintering en het gevolg was, dat bij op meer dan lO.Oüü opstandelingen stiet, onder de persoonlijke aanvoering van den vorst van Serang. !)e uitslag kon niet twijfelachtig zijn. De kleine macht, slechts een compagnie inlanterie, 100 piekeniers, 50 matrozen, '(0 Djajang-sekars en 18 volontairs te paard sterk, met 2 veldstukken, werd verslagen, do beide veldstukken vielen in banden des vijands, en de grootste helft van (ie manschap bezweek in den ongelijken strijd. Ook een twaalftal volontairs — jongelui van aanzienlijken huize uit Samarang — bleven op bet slagveld.
II ad de de vorst van Serang het behaalde voordeel vervolgd, dan zon Samarang wellicht hem in handen gevallen zijn; doch bij durfde den aanval niet ondernemen. De coimmniicatie met de Vorstenlanden was echter afgesneden.
Gelukkig verscheen thans de panemLahan met nieuwe hulptroepen; ook debarkeerden I7U Kuropeesche soldaten van de wPolbixquot;
igt;l
322
(Ml do »Maria vim Roijjci-sborgenquot;, zoodat generaal van Geen z'u li den Squot;quot;'quot; Sc^pteinber weer sterk genoeg gevoelde om aanvallender-
wijze op te treden.
Intussehen had luitenant-kolonel Pliitzinger, die te Demak door ongeveer 8000 oproerlingen ingesloten was, zich dooi' hen heengeslagen en hevond zich nn te Tengang, in de nabijheid van Samarang, alwaar generaal van Geen die troepen met de zijne vereenigde en een niet onbelangrijke macht onder zijne bevelen had, namelijk 1550 bajonetten, behalve een duizendtal piekeniers. een honderdtal ruiters en eenige pionniers; alsmede S veldstukken.
liet was hoog tijd geworden, dat de vorst van Serang tot reden gebracht werd; van Geen verdeelde daarom zijne krijgsmacht in drie dee-len, onder de bevelen van majoor Klont, kapitein Soliewijn, die met .300 fuseliers van liorneo gekomen was, en kapitein Hiic. De tegenstand, dien onze troepen ontmoetten, was vrij wat minder groot, dan men had kunnen verwachten; na een weinig beduidenden weerstand geboden te hebben, verstrooiden de muiters zich, de dalem van den vorst werd in brand gestoken en daarna waren een lOOOtal soldaten onder majoor Elout voldoende, om in de omstreken van Samarang het gezag te bewaren. Generaal van Geen begaf zich daarop met de overige troepen naar generaal de Koek, die thans de wapenen tegen Dipo Negoro richtte.
Tegen het einde van September was de afgebroken gemeenschap tusschen Batavia en liet midden van Java hersteld; ook bleef de opstand zich nu bepalen tot de gewesten in den omtrek van de hoofdplaats Djokjó. Wel was nog in oostelijke landen van Djokjo-karta een opstand uitgebroken, namelijk in de nabijheid van Soera-baya, doch deze was weldra onderdrukt geworden.
Dipo Negoro hield zich doorgaans op in de nabijheid van Djokjo, namelijk le Selarong en Pasar Gedé, het aan zijne zendelingen overlatende, om elders pogingen aan te wenden tot het uitbreiden van den opstand. Dc lioordmacht der Nederliindsche troepen had zich
tc Klatlon voi'tHüii^d, waur (icnciaal lt;k! Koi'k, met inlie^fip van hoi iloor van Geon meegebraclito korps, ovor 8000 rnan (waaronder 2500 man gerogeldo troopon) to beschikken liad.
ITot oersto wat nn to doen viol, was IJjokjokarta to ontzetten; van Geon verjoeg met do voorhoede een 2000tal rohollen, on den 25quot;«quot; September deed generaal do Koek zijn intocht te Djokjo, waaide resident onverwijld afgezet on door Mac Giliavry vervangen werd.
Do moedige bezetting had zich good gehouden, on do opperbevelhebber betuigde volmondig zijne tevredenheid aan den man, die do sterkte met zooveel energie aan den talrijken vijand betwist had; namelijk kapitein liouwons.
Do nood was ton hoogste gestegen geweest ; do vermagerde gezichten van bezetting en bevolking droegen do sprekende sporen van afmatting en gebrek. Maar hot loon. dat zij verwierven, was groot; niet alleen door de vleiende taal van don kloeken opperbevelhebber. maar in het bewustzijn, een duren plicht vervuld en de hun toevertrouwde sterkte voor 't vaderland bewaard te hebben.
Alvorens do vijandelijkheden te vervolgen, wilde generaal do Koek den opstandelingen de golegenlioid geven om tot inkeer to komen en zich te onderwerpen. Hij richtte een schrijven tot Dipo Negoro, waarin hij toenadering trachtte te bekomen; maar Dipo Negoro en Mangko Boemi gaven een ontwijkend antwoord ').
') De brief, en het. vooral morkwiiiirdiij; antwoord vmi Dipo Negoro en Mangko Boemi diiarop, luidden als volgt;
Brief en vele groeten van Zijne Kx cel leut ie den Lnitenant-Generaal II. M. do Koek aan de prinsen Ario-Oipo-Xegoro en Ario-Mangko-l?oeini.
Ik hel) nlieden geselireven den T1'1'quot; en I |llcl1 Augustus. Mijn eersten brief zegt gijlieden niet ontvangen te hebben, en op mijn laatsten brief antwoordt, gijlieden, dat gij de hoofdplaats hebt verlaten omdnt de Resident en de Secret,iris van
21'
324
ihuldijk weid nu Schironj; hezct, waar men Dipo Negoro meende le zullen vinden, docli dat verlaten werd bevonden; weldra werd
I)jlt;ikjokarla, hcni'vcus de i'ijklxjsticrdci', n /oudcii licblx'ii inisluindold, li(!i Hjok-joscho land bedorven werd en omdiit gijlieden als voogden van den sultan nimmer in liet. uit,vaardigen van hevelen geraadpleegd zijt. geworden.
Ik heb in mijne vorige, brieven getracht., ulieden over te halen om met mij in onderhandeling te treden, en n verzoeht, om zeiven naar Klatten te komen, dan wel een nwer vertrouwelingen derwaarts te. zonden; aan deze uitnoodiging is door ulieden niet alleen niet voldaan, maar zelfs licht gijlieden mij op dat gedeelte van mijn brief niet geantwoord.
Sedert dien tijd hebben er vele gevechten plaats gehad, waarin vele ongelukkige .Tavanen het leven hebben verloren, en welke altoos ten onzen voordeele zijn ufge-loopen. Vele dessa's en woningen worden verbrand en verwoest, alles ten na-deele van het volk, dat gijlieden zegt te willen bcschermeii.
Mijn vurigste wensch en mijn eenigst verlangen is, om alle deze onheilen te doen oplionden, en om do rust en welvaart te herstellen.
Ik ben, nadat in de. stramlrcgentscliappen en in de Kadoc uwe verblinde aau-liangers verjaagd zijn, niet een aanzienlijke macht te Ujokjokarta aangekomen. Alvorens die macht tegen ulieden aan te voeren, wenseh ik uog eenmaal te trachten, ulieden tot vredelievende gezindheid over te halen.
Rij mijne aankoinst alhier heb ik, op hoog bevel van Zijne Excellentie den (ionverneur-ticneraal, den resident Smissaeit dadelijk uit zijne l'uuctieu gesteld en liet gedrag der overige aiiibtenarcn, tegen welke gijlieden hebt geklaagd, zal ik met alle nauwkeurigheid doen onderzoeken.
l'rinsen, geeft gehoor aan mijn broederlijken raad, weel. dat ik uw vertrouwen waardig ben, en buiten staat ben, om eenig bedrog te plegen; zendt mij spoedig iemand, dien gijlieden vertrouwt, om niet. mij te onderliandelen, dan wel, komt zonder vrees zelf tot mij over.
Welke zijn uwe oogmerken! Gijlieden hebt den kraton en uw wettigen vorst verlaten, (iijlieden zijt. van het Nedeil.iiidsehe goiivcruemeut, dat van de grondlegging al'de steun en hesehermlieei' geweest, is van Djokjokarta, aUallig gewor-
325
ilo tiiktii'k, door liciii gcNdlgil. ilc onzen duidelijk, lieslissonde gevechten trachtte hij te vermijden, maar hij begaf zich van de ecne
den; gijlieden dekt uwe daden met den mantel der sehijiiheili^lieid. (iijli(;den/.egt in uwe laatste brieven, dat gij liet ware geloot' wilt voorstaan, en de Nederlanders als heidenen doen vermoorden en verjagen ; maar welke verliinderingen hebben df Nederlanders immer aan de uitoefening van mv geloof in den weg gelegd r
(Üj, l'angerang Mangko-lioeini, die zegt door de harde bedreigingen van den Kesident genoodzaakt te zijn geworden, om met den l'angerang Dipo Xegoro eenc lijn te trekken; op n vooral beroep ik mij, om tot mij te komen en uw invloed te gebruiken, om ook aan den l'angerang Dipo Negoro vertrouwen in mijne woorden en handelingen in te boezemen.
Stel een onbegrensd vertrouwen in diengenen, die thans de zendeling is van Zijne Kxeelleutie den Gouvernenr-Cieneraal en van de llooge Indische regeering en welhaast de vertegenwoordiger van den wijzen en reohtvaardigen koning van Nederland en de oppergebieder in deze gewesten zijn zal. Op deze missive verwacht ik een spoedig antwoord.
Djokjokarta den 358tequot; September 1825 of den 1 ■tacn van hel Licht Safar, Jaar VVanoe 1 753.
liet antwoord van Dipo Negoro en Mangko-Uoemi luidde, volgens de oorspronkelijke Nederdnitsehe overzetting uit de .lavaansche taal, als volgt;
Translaat van een brief, geschreven onder artegging van vele groeten dooide l'angerangs Ario-Mangko-Hoemi en Ario-Dipo Negoro, aan Zijne K\-cellentie II. M. de Koek, kommandenr, luitenant-generaal, kommandant der troepen en luitenaut-goeverncnr over Nederlaiidseh-lndié.
De brief, welken Uwe Kxeellentic aan ons heeft gelieven te schrijven, is door ons wel ontvangen en gelezen, behelzende:
Dat Uwe Kxcellentie ons heelt geschreven den 7'ltn en 1 tli'quot; Augnstus jl.
Dat wij hebben gezegd l wer l'Acellenl ie s eersten hriel niette hebben oilt\angcii, enz.
(Uier volgt, volgens Oosterseh gebruik, d(j inhoud van den onlvangen brief.)
In antwoord op Uwer Exeellentie's missive, waarin ons naar ons voornemen wordt gevraagd, en waarvoor wij aan I we Kxeellentie dank betuigen, hebben wij de eer te dienen.
plaats luuir dc andeio, datudooi'do troepen dwinyende om het land in alle richtingen te doorkruisen, hetgeen hen afmatte en den oorlog rekte.
Dat hij aan dezen oorlog met veel behendigheid het karakter van een godsdienst-oorlog wist te gaven, hebben wij reeds aangemerkt; maar hij ging nog verder. Hij, de ziel van den opstand, begreep dat het zaak was, de hoogste macht in zijn persoon te vereenigen; gebruik makende van de populariteit die hij reeds luid weten te verwerven, liet hij zich tot sultan uitroepen, onder den schoonklin-kenden naam van «Dienaar Gods, Eroe-Tjókro '), Opperste der ge-loovigen. Stedehouder van Gods gezant, Beheerscher der wereld. Aanvoerder in den heiligen strijd op Java.quot;
Van af dat oogenblik handelde hij geheel als souverein; hij benoemde Mangkoe Boemi tot panembahan, verleende aan zijn volgelingen eeretitels, hief belastingen, en onderhield als wettige sultan den oorlog tegen het Nederlandsch gouvernement. Evenwel zou het
liet voornemen van den Pangernng Ario-Dipo Negoro is, om alleen met. de lieoefeniiif; van de Mahomedaansche godsdienst te blijven voortgaan ; wij verzoeken dat fhve Excellentie ons door duidelijke en geteekende bewijzen dc verzekering gelieve te geven, van ons in gemeld voornemen niet te zullen binderlijk zijn.
Van bet ons door Uwe Excellentie ten laste gelegde, omtrent het vernielen van land en volk, zijn in bet geheel niet wij de eerste oorzaak, maar wel Uwer Kx-ecllentie's vertronwelingcn te Djokjokarta,
Uwe l'jxeellentie beel'l mij deszelfs verlangen te kennen gegeven om mij (^limg-koe-Boemi) t(' ontmoeten, en ik den l'augcrang Ario-Dipo-Negoro raad zoude geven, zoo hel) ik de eer Uwe Excellentie te bericliten, dat daar wij beiden personen van jaren zijn, mij dit ondoenlijk is, en vooral in deze omstandigheden, tcr-wijl mij zulks, toen bij (Ario-Dipo N'egoro) zich nog te Tegal-llcdjo (naam van zijne woonplaats te Djokjokarta) bevond, reeds ondoenlijk is geweest.
Geschreven op Donderdag den 1 T1*1quot; ïSat'ar, Jaar Wanoe I 7igt;.'i, ol'Scptcinber 1825,
Voor de vertaling was geteekend .Is, Uietrcc, gezworen translatour,
jj De naam van een venvaeliten verlosser of Messias,
i
327
lit'iii niet (luenlijk /iju geweest, den opstand niet /ouveel liardiiek-kigheitl vol te houden, wanneer hij niet den steun der geestelijkheid had gehad, die tie geestdrift der bevolking wist op te wekken en gaande te houden. Dit maakte haar zoozeer tegen de «ongeloovi-genquot; ingenomen, dat van onderhandelen geen sprake kon zijn; alleen wapengeweld zou hier liet pleit kunnen beslechten.
Generaal de Koek verspilde daarom geen tijd meer met vruchte-looze pogingen, om tie zaak in dei' niinne te schikken. Nadat Se-larong bezet was, kreeg iLiitenaut-kolonel Oleerens hevel, om tusschen de Progo en de Bogowonto te opereeren, en deze ^trachtte na tal-looze schei'inutselingen en de al'mattendste marschen zich met de troepen van generaal van Geen te vereenigen, 't geen echter uiet mocht gelukken, daar van Geen door duizenden rebellen was omringd. De mobiele kolonne van Oleerens kwam nu den '21 October te Magelang aan, na tweemaal liet eiland Java over nagenoeg de geheele breedte doorkruist te hebben; generaal de Koek keerde met een gedeelte der troepen naar Djokjo terug, alwaar van Geen zich bij hem voegde.
Aanvankelijk waren onze troepen er in geslaagd om de opstandelingen schier overal te verjagen en de rust wat te herstellen; maar die schijnbare kalmte duurde niet lang, want woldra gelukte het Dipo Negoro weer, om Kedoe in opstand te brengen, zoodat majoor du Perron, die zich te Magelang bevond, om versterking moest vragen. Cochins kwam daar aan, na een afstand van 35 palen ') in of) uur le hebben afgelegd langs een zeer moeijelijken weg, en voortdurend door den vijand bestookt te zijn. Na majoor de Bast ie Magelang achtergelaten te hebben, sloeg hij zich weer door den vijand heen en keerde naar Djokjo terug, ten einde aan de opdracht te voldoen om een fort te Kali-Dj enk'mg op te werpen, waarin na voltooiing een goed garnizoen gelegd werd.
Op Java is de Iciiglc van wn paal 1507 meter
:52s
Majoor de Hast was inlussi'lion oiivcrmociil bozig, te Kodoo do orde to liorstollen 011 don vijand to vordi'ijvon; iiom golukto liot, don — door do Javanen voor onoverwinnelijk gelionden — prins Dipo Nogoro liet eerste bloedig echec to bereiden. In liet Zuid-Oostelijk godeolto van Kodoo liét hij eenige verdodigings-werkon maken, waarop Dipo Nogoro met 4000 man, in drie kolonnes verdeeld, tegen die werken oprukte, om don verderen voortgang van den arbeid to beletten. Tot driemaal toe werd do aanval afgeslagen, de muiters worden verstrooid, lieten een paar honderd doodon op hot slagveld, en een aantal wapenen en vlaggen - zelfs het paard van Dipo Nogoro, kenbaar aan hot prachtvol harnachement — vielen onze troepen in handen.
Dit was de eerste maal, dat ilo overmoedige Dipo Nogoro de kracht onzer wapenen moest gevoelen.
Tot dusverre had men zich over don loo|i van don oorlog niette beklagen. Wol waren er geen beslissende resultaten verkregen en hot einde van don krijg liot zich nog niet voorzien ; maar vier maanden lang hadden do troepen don opstandelingen zegevierend het hoofd geboden ; do opstand was tot do omstreken van Djokjo beperkt gebleven, de aanslag van den prins van Se rang op Samarang verijdeld, en toen die vorst nog oen laatste poging tot verzet gewaagd had, was hij uit zijn land gejaagd on van zijne waardigheid vervallen verklaard.
Djokjo, de stad namelijk, was goed van mond- on krijgsvoorraad voorzien; maar op andere punten van Djokjokarta begon hongersnood te hoerschen, en Dipo Negoro werd steeds overmoediger en ondernemendor.
Do opperbevel hebber stelde zich nu aan het hoofd van 1400 man infanterie! en eenige artillerie, en bracht Dipo Negoro bij Daging een beslissende nederlaag toe; ternauwernood ontkwam de rebel, en ton bewijze, hoe schitterend do bobaalde overwinning was, zal hot genoog zijn., aan te voeren, dat de vijand 40 priesters op het slagveld achterliet.
320
(imcniiil \;iii (ioeii leverde eenigc gelukkige uevechten: Itipo Negoro bleel' echter zijn stelsel getrouw en vermeed verder iedere beslissende ontmoeting, steeds onze troepen vermoeiende en in alle richtingen door het land lokkende.
De jonge sultan werd mi oOicieel tot den troon van Djokjokarta verheven, onder voogdijschap van de Pangerangs Ario Merto Sono en Ario Panoelar Koos; hij werd den 17l,equot; November llt;Sljrgt; met eenige plechtigdheid geïnstalleerd, opdat de bevolking zien zou, dat liet 't Nederlandsche gouvernement ernst bleef om de i nst en vrede in dit gebied te herstellen, en dat men niet voornemens was, om Dij gt;0 Negoro eenige concessie te doen.
Generaal de Koek bleet' de krijgsbewegingen leiden; alleen luid hij in den regenmoesson van 1825 op 1820 Djokjo verlaten, om zich naar liatavia te begeven, ten einde bet bestuur van den afgetreden gouverneur-generaal van der Capellen over te nemen, waarna bij zonder vertraging naar liet oorlogstooneel dacht terug te keeren, om de vijandelijkheden met kracht te hervatten.
Den l8quot;quot;' Januari van liet jaar 1820 zag generaal de Koek zich tot de hoogste waardigheid in Indië verheven. De afgetreden gouverneur-generaal gal' dooi' een zijner laatste regeeringsdaden het bewijs, hoezeer de plichtsbetrachting en heldenmoed van liet leger, waarvan hij tien jaren lang het hoofd geweest was, door hem op prijs gesteld werden; hij benoemde de luitenant-kolonels Coclnus en Cleerens tot kolonel, en de kapiteins du Perron en Michiels, die zich zoo bijzonder onderscheiden hadden, tot majoor. Den 211quot;' Februari verliet van der Capellen de reede van liatavia en zoodra de kom-missaris-generaal du Dus de (Ihisignies was aangekomen, begaf de nieuwe gouverneur-generaal zich onmiddellijk weer naar het tooneel van den oorlog, na wegens het voortdurend gebrek aan Europeesche soldaten hot besluit genomen te hebben, om door nieuw op te richten korpsen barissans (.lavaanscbe soldaten) in de dringende behoeften Ie voorzien.
Don .V1'quot; April to Djukjo aaiigeiionien, aanvaanlde liij weder hot oii[HMl)ovol. I lij liatl bij zijno torugkomst de voldoening, om aan Maiigkoe Negoro, die ons eminente diensten bewezen had, liet ridderkruis der militaire Willemsorde to mogen overhandigen.
Zoo gaarne ware de Koek met moor veerkracht opgetreden; doch gebrek aan Europooscho troepen belornmerdo hem in zijne plannen en hij moest zich voorloopig grootendoels tot hot defensieve bepalen. Het poewasa-l'eest dor Muzolmannon naderde en Dipo Nogoro zou gedurende dien tijd niets kunnen ondernemen, daar de godsdienst den Muzelmannen verbiedt, om alsdan oorlog te voeren. Wel te betreuren was het, dat ook generaal do Koek zich nu tot werkeloosheid gedoomd zag. Zoo gering was de getalsterkte onzer troepen dat, toon generaal van Geen don kraton van Plered nam, bij niet in staat was, dit belangrijke punt bezet te houden.
Die kraton, nabij Opak op 8 palen ten zuiden van Djokjo gelegen, een zoor sterk, uitgestrekt on met hooge muren omringd werk, was door de opstandelingen bezet, om de gemeenschap tusschen Djokjo en Imogiri af te snijden. Van Geen rukte den 10aim April met 8UU man tegen dit werk op en liet het, na er eenigo projectielen in geworpen to hebben, stormenderhand nomen, nadat do muiters hot met hardnekkigheid verdedigd hadden. Wel hard was hot voor onze braven, den veroverden kraton weer to moeten verlaten.
Tal van kleine expedition worden nu uitgezonden om do dossa's, die niet in verzet waren, te beschermen; toch breidde de opstand in Kodoe zich uit, en Dipo Negoro liet den door ons verlaten kraton van Plorod door een aanzienlijke troepenmacht bezetten. Daar dit punt tot het onderhouden der gemeenschap van 't hoogste aanbelang voor ons was, moest ten tweedon male tot den aanval worden overgegaan.
De kolonel der genie Cochius was mot do leiding belast; hij verliet don D'1''quot; Juni 's morgens vroeg Djokjo, on verdeelde zijne
f
331
tmqit'ii in drie kulunnes, onder do btnt'lon van de nuijuurs lo Uron de Vexela, Elout en Verboom; luitenant-kolonel Gey voerde bevel over de artillerie, namelijk 2 veldstukken, houwitsers en l mortieren. Tegelijkertijd rukte ])iins Soeiio Mataram aan het hoold eoner kolonne van Mangkoe Negoro, van Tangong-Tirto op. De geheele krijgsmacht, sterk ongeveer 10U0 bajonetten, 140 man ruiterij , ÜOOÜ barissans, met ['J veldstukken en mortieren, vereenigde zich voor den ouden kraton van .Mataram, die weldra ingesloten was.
Nadat door de pionniers een bres in den muur geslagen was, ging de kolonne le Bron tot den aanval over; majoor van der Wijck en de kapiteins de Stuers en Rijnbende bevonden zich het eerst op den wal; de vijand vluchtte en werd achtervolgd. Reeds waande men zich in 't bezit van den kraton en de heuglijke tijding werd kolonel Cochins overgebracht, toen de vijand de onzen in den rug viel, en eerst na do grootste inspanning mocht liet gelukken, voor goed meester van het terrein te blijven. Üp verscheidene punten van den uitgestrekten kraton waren bloedige gevechten geleverd; overal moest de vijand de wijk nemen. Het was eerst drie uur in den middag, voordat Cochius zich op de overwinning kou beroemen. De vijand was verdreven, vier vlaggen, drie vuurmonden en een aantal wapens achterlatende.
Wij hadden ditmaal niet meer dan 00 gekwetsten te betreuren; echter vele ol'licieren, die inzonderheid hier door vermetelheid en tegenwoordigheid van geest hebben uitgeblonken. Kapitein de Stuers had vier wonden ontvangen; luitenant Vurstembeig was doo-delijk getrollen.
Kolonel Cochius liet nu 700 man bezetting met quot;2 vuurmonden in do veroverde versterking, en keerde met de overige troepen naar Djokjo terug.
Het was een groote overwinning, die op Dipo Negoro behaald was, welke laatste werkeloos bleet' te Diksio, een uitgestrekte kampong, aan de l'rogo gelegen.
he door do oii/.on hohaaldo voui'decloii liaddon zijn ovoi wii lit rooils oen yovoeligen knak toegebraolit. Hot was niot moor de govroosdo, door do zijnon onvorwinnolijk geachte «boheorschor der wereldquot;, zooals hij zich mot do hom eigen nederigheid als sultan liad laten kroonen.
Do toestand begon voor ons eon moer bevredigend aanzien to verkrijgen; daarbij was er roods verdeeldheid ontstaan tusschen twee dor invloedrijkste hoofden, namelijk do pangorangs Adi-Soerio en Soomo Negoro. en dientengevolge besloot de opperbevelhebber om Dipo Negoro in Diksio aan te tasten, waar deze zijne macht had saamgotrokken; een campagne, die onder de gunstigste voorteekenen begon, maar den tronrigston uitslag zou hebben, zóózeer zelfs, dat de gemeenschap tusschen Djokjokarta en Klatten geheel verbroken werd, onze troepen ernstige verliezen loden en men ton slotte, na een jaar strijdens, weer even ver zou zijn, als toen de oorlog begon.
Van uit Djokjo vertrok een kolonno, die in last had om Dipo Negoro aan te vallen en zich van hem meester te maken; luitenant-kolonel Cleerens zou trachten, in het oosten den vijand den terugtocht af te snijden. Vele hoofden boden thans hunne onderwerping aan, zelfs Kerto-hadji, de schoonbroeder van Dipo Negoro. Woldra hadden onze troepen de boorden der Bogowonto bezet. Don 8sUquot; Juni bevond kolonel Gochius zich mot een 70Ütal soldaten en eeno batterij te Diksio, dat echter door ])ipo Negoro verlaten was. Cochins luid in zijn gevolg een tiental prinsen van Djokjokarta, onder welke zich do voogden van den sultan bevonden, 't geen zeer strekte om het vertrouwen der bevolking te winnen.
Men wist in 't eerst niet, waarheen het hoofd der opstandelingen gevlucht was, en daarom werd een kolonno van quot;if)!) bajonetten onder de bevelen van majoor le Rron de Vexela afgezonden, om het («ik aan de westzijde Dipo Negoro onmogelijk te maken, te ontkomen.
hit; koloiiuc (liiorkruistü dagen lang, ondei' allerlei oiithcüiiigeu, liet KlicMgebergle, /.ondei' den gevaarlijken muiter in handen te kunnen krijgen; alleen was men to weten gekomen, dat de meeste rijks-grooten hem verlaten hadden en dat hij zich in de nabijheid van de l'rogo bevond, alwaar hij, slechts door weinige volgelingen verge/old. ronddwaalde. Opnieuw trachtten verschillende kolonnes hem op te sporen; maar steeds zonder gnnstigen uitslag, /niks laat zich verklaren dooi' de gesteldheid van het terrein, bij uitnemendheid geschikt voor den vluchteling om zich to verbergen en uiterst moeie-lijk voor de troepen, die met duizenden moeielijkheden te worstelen hadden.
Generaal van (jeen, eenigen tijd ziek geweest, nam de leiding der bewegingen weer op zich en begaf zich in persoon naar Ampon, aiwaar, luidens de berichten, Dipo Negoro zich moest bevinden. Alweer te vergeefs; telkenmale meende men den vluchteling te hebben ingesloten, on telkens weer wist hij te ontkomen. De hor-haalde teleurstellingen deden van Geen ten laatste do noodige behoedzaamheid uit liet oog verliezen. Ook te Hedielan, waar bij in den vroegen morgen aankwam, was de pangeran den vorigon avond juist vertrokken; doch ditmaal meent van Geen hem op het spoor te zijn. Slechts do inspraak van zijn moedig hart volgende, werpt hij zich te paard on rent. door oen paar pelotons jagers gevolgd, in de richting weg, waar hij den vijand meent teznllenaan-trelfen, — maar valt in oen hinderlaag. Weinig hadde het gescheeld of hij en de zijnen hadden allen hier den dood gevonden; doch met don heldenmoed der vertwijfeling sloegen zij zich door don talrijken vijand heen en trokken op Hedielan terug, waar de troop onder de wapens bleef, daar men thans oen aanval van den vijand verwachten moest. Dipo Negoro, op de hielen gezeten door een andere kolonno — die van lo Horn de Vexela was als door een wonder het gevaar ontkomen; want zeer weinig heeft het toon gescheeld, ol' bet sluwe hoofd van don opstand ware de onzen, die
334
(liig(Mi lang jiiclit. op hom maakten, in handen ^cvallcu. waardoor do opstand in oen oogwenk zou zijn onderdrukt.
Do troepen waren zoo vermoeid, dat hun eonige rust moest gegund worden. Het bivouak to Diksio werd betrokken, om de noodige krachten te verzamelen voor verdere operation; want zooveel was men althans te weten gekomen, dat do vijand zijne hoofdmacht hij Grogo! verzameld had.
Dat Dipo Negoro do talrijke kolonnes, die hem telkenmale op den voet volgden en meermalen hadden ingesloten, steeds wist te ontkomen. klinkt op zich zelf haast ongeloofolijk, maar wordt zeer verklaarbaar, wanneer men do beschrijving van het terrein leest, zooals .Tbr. F. V. A. ridder de Stuers, dat in zijn ))(iedenkscbrift van den oorlog op Java van 1825 tot 1830quot; geelt, welke wij, tot aanvulling van t geen reeds betrelVonde hot oorlogstoonooi gezegd is, laten volgen.
Dit land is zeer bergachtig en sommige hergen bereiken oen on-quot;omoene hoogte; de tusschenruimten bestaan meerendoels uit be-
O O 1
bouwde vlakten en rijstvelden. Deze worden door een ontelbare menigte kleine beken besproeid, welke door middel van waterleidingen worden ten nutte gemaakt om landen, welke voor den rijstbouw bestemd zijn, onder water te zetten.
De vlakten, bergpassen en eon gedeelte van de hellingen der horgen zijn als bezaaid met dessa's of dorpen, welke, door fraai geboomte overschaduwd, in gewone tijden rustige verblijfplaatsen voor hunne bewoners opleveren, maar die in oorlogstijd spoedig in stellingen herschapen worden, welke voldoende zijn om voor de bo-wegingen dor troepen hinderlijk te zijn en die bewegingen zeer moeielijk te maken ').
'j De licllinti; der bergfiii wordt zoo hooi? bewoond, als de rijst en Tnrksche tarwe (maïs of Djagoilg) met vrucht kniinen gebouwd worden. De meeste bergen •/.ijn tol op een annmerkelijke hoogte met bossehen bekleed.
335
De dossil's of' dorpen zijn gewoonlijk door zeer liooye lieggen van levend bambo(!s omgeven, welke do bewoners, wanneer zij zich willen verschansen, slechts hebben om te kappen, om op die wijze een bijna ondoordringbare versperring daar te stellen.
Wanneer een onzer kolonnes zoodanig eene dessa moest doortrekken. waren de pionniers dikwijls verplicht, geheele nren te arbeiden, alvorens de verhakkingen voldoende geslecht waren en voor onze troepen een doortocht was gebaand De voetpaden, welke de rijstvelden doorsnijden, bestaan nit slechts zeer smalle hobbelige dijkjes, die zeer moeielijk te begaan zijn, zoodat het den inboorlingen zeiven wel eens veel moeite kost, om zich daarvan tc bedienen. In den regentij l vindt men. zoodra men de twee groote wegen verlaat, geen brnikbaren weg of voetpad meer; maar deze beide groote wegen, de eenige welke men in dat land vindt, zijn in vredestijd voor de gewone gemeenschap der Europeanen voldoende. De Indianen hebben deze wegen buitendien minder noodig, omdat de bevolking alle koopwaren op den rug voert, of daartoe van lastdieren gebruik maakt.
De rivieren en beken hehben gewoonlijk een zeer snellen stroom; de boorden zijn steil en dikwijls van 25 tot ;}0 voeten (van 7 tot
!) Men vindt in de Militanj Mentor (loze iio.u; al opmcrkcuswaanli^c zinsnede:
«Degenen, die in Noonl-Amerika geweest zijn, hebben de verstei'kingskiinsl in ham' eerste kindsheid kumieii zien. Daar zijn een menigte liidiaausehe dorpen, met lange in den grond gedreven staken omheiiid, waarvan de tussehenrnimten met mos en aardt; zijn opgevuld. Dit middel, gepaard met de hun eigen waakzaamheid, stelt hen tegen de wreedheden van de naburige wilde volken in veiligheid.
In het zuidelijk gedeelte van de Ivadoe, en in nog eenige andere Javasche gewesten, heelt de bevolking hare woniiigcii met een nit keisteenen samengestelde borstwerinu' omgeven, ten einde zieh tegen de plunderingen, welke op .lava onder den naam van Ketjoea bekend zijn, te beveiligen.
3o()
10 Ned. ellen) hoog. Ken (Ifbrwaadbaro rivier kan, tengevolge} van een banjei', in weinige uren eene diepte bekomen van 15 tot 20 en zelfs .'50 voeten (5 tot (i en zelfs 10 meter). Banjer is de benaming, die do Javanen geven aan stortvloeden, die plotseling veroorzaakt worden door de stortregens, welke de toppen der bergen af-stroornen. Zoodanige stortvloeden kondigen zich door hun gedruisch van verre aan; niets is in staat om aan hun geweld weerstand te bieden; de hechtste bruggen worden in een oogwenk daardoor vernield en weggevoerd.
Zulke stortvloeden hebben meermalen, vooral in den regentijd . do onverschrokken bewegingen onzer kolonnes op liet onverwachtst gestremd en de met het meeste overleg beraamde krijgsonderne-mingen doen mislukken.
Dit land. hetwelk overigens de bekoorlijkste oorden bevat en de schilderachtigste tooneelen, de weelderigste plantengroei oplevert, heeft ongelukkig ook al te veel dier eigenschappen, welke geschikt zijn om een opstandsoorlog te begunstigen. De menigvuldig steile hergen, dichte bosschen, onoverkomelijke afgronden, onder water gezette vlakten, onbruikbare wegen, onstuimige stroomen, welke den grond verwoesten, en duizend andere omstandigheden, welke uit den aard der zaak van een steeds ongelijken en gescheurden bodem voortvloeien, zijn inderdaad zoovele bijna onoverkomelijke hinderpalen, welke aan de bewegingen van geregelde troepen in don weg staan.
Ook is de gewone taktiek der Javanen volkomen geschikt voor den grond, dien zij bewonen, en ofschoon zij veel verschilt van die, welke in Europa aangenomen is, stelt zij aan de Europeesche troepen desniettemin groote moeielijkheden in den weg. Hun wijze van oorlogvoeren schijnt eenige overeenkomst te hebben met die, welke in de Vendée gebruikelijk was '). Om over dit onderwerp eenig
') Men weel, (hit het. ('oiiiilr de .Salut public vcrsclumlcnc jouera als aolitcrwn-
337
liclit to verspreiden, zullen wij van doze Javaansclie taktiek eenigc bijzonderheden opgeven, hoewel wij daarover in 't vervolg wijdloo-piger zullen moeten liandelen.
De Javanen trekken in hun gewone kleeding, dat wil zeggen in een wambuis en korte broek te velde, mot de kris ol' dolk op den rug en de lans of piek in de hand. ])e lansen hebben tien of twaalf (30,4 meter), somtijds 15 (40,5 meter) en moer voeten lengton maken hot wapen uit, waarvan zich alle Javanen bedienen. Ook waren velen hunner met geweren bewapend, doch later hebben zij aan do lans, als hoofdwapen, de voorkeur gegeven, omdat deze in huniio handen inderdaad veel geduchter wapen is dan een vuurwapen.
Later stolde Dipo Negoro geregelde bonden samen, welke prad-joerils ol' miliciens genoemd weidon, en tulbanden van verschillende kleuren droegen; deze benden werden liulkio's, Turkio's enz. genoemd; later zullen wij gelegenheid hebben daarover te spreken.
De Javanen hebben de gewoonte om, wanneer zij zich in de nabijheid van den vijand bevinden, de dorpen, bosschen en andore omheiningen, welke in den omstreek verspreid liggen, ofschoon zonder veel orde, in de uiterste stilte door te trekken, en kiezen op deze wijze naar goedvinden de stellingen, welke voor den aanval
volgeudo iianr de Vemlw! zond , en dat liet voor de komst van gcneraid Ifoche aan geen daarvan gelukken mocht, zijne zending op een voldoende wijze te volbrengen, hetzij door de ongenoegzaamheid van de ter hnnner beschikking gestelde middelen, of wed omdat zij de gesehikte manier van oorlogen niet wisten te vatten, welke tegen deze in opstand gebrachte streken behoorde gevolgd te worden.
Hot gelukte generaal Hoche , de opstandelingen te verslaan, toen liij een aanzienlijk leger onder zijne bevelen had, hetwelk hij in mobiele kolonnes verdeelde , welke in onderlinge overeenstemming handelden ten einde elkander in geval van tegenspoed wederkeerig te kunnen ondersteunen, of liever, om in geval van voorspoed liunne overwinning beter te kuinien voortzetten.
'ÓÜH
on verdediging liet geschiktst en hot nuiost diieiiten /.ijn. Kr Ik*-stuat oen vorschil t us se hen luinno leyorbendeu on die van andere legers; zij zijn niet zooals deze in compagniön en regimenten verdoold, maar zij volgen in onrogelmatigo hoopen hunno pangerangs oi' tommongongs, dat wil zoggen bnnne prinsen of inlandsche hoofden.
Deze hoofden zijn onderschoiden door de kleur hunner pajongs of zoimeschormon, welke iiij de Javanen een voorwerp van tlon hoog-ston eerbied uitmaken. De vorm van deze pajongs is altijd dezelfde, maar het verguldsel en de kleuren, hetzij eenerlei of wol gestroept, strekken tot konteeken van titels en rangen om don graad van eerbied te bepalen, welke zij aan leder dier hoofden verschuldigd zijn. Sommige der Javaansche bondon waren van slecht gooefendo tamboers en trompetters voorzien; maar luin geliefkoosde muziek is die van de gamalang, oen soort van orgel, 't wolk uit koperen en bamboezen pijpen is samengesteld.
Verscheidene opperhoofden, welke voorden opstand zulke muziek-werktnigen bezaten, hebben ze naderhand, ten dienste hunner troepen, daaronder verdeeld. Ofschoon de Javanen zich nog al dikwijls in voreonigde drommen vertoonen, hebben hunne aanvallen echter doorgaans in een verspreide orde plaats, /ij weten zich schielijk te verspreiden, ton einde den vijand met oen min of meer kringvormig vuur aan te tasten en trekken daartoe van de allang-allang — een soort wild gras, dat vier of vijf voeten (1,2.quot;) tot 1,60 M.) hoog wordt —, en zelfs van iedoren boom partij, om zich te verbergen en voor den vijand te dekken. Maar vooral bei-eiken zij dit dool door do menigvuldige dorpen, die door dicht geboomte omgeven zijn. Hunne aanvallen gaan, om bun moed moor op te wekken en vervolgens tot do herzameling mede te werken, gewoonlijk met een groot geschreeuw gepaard; wanneer dit schel geschreeuw in den veruitge-strokten omtrok, waarin zij zich gewoonlijk verspreiden, gelijktijdig daargesteld en door don weerklank der bergen onophoudelijk herhaald wordt, komt hunne getalsterkte veel grooter voor, en het is
liietu'nuilüii gcbtnird, ilat ouzo krijii-sliwlcti (loor ilo/.i' wij/.r van vccli-ten aangeliitst, voorwanrts nikkende om degenen, die hen aldus be-stookten, verwoed aan te tasten, op de plaats, van waar de schoten gevallen waren, geen man meer vonden.
Tengevolge van de vermelde ligging der dorpen en gesteldheid van den grond ziet men de Javanen dikwijls te voorschijn komen, maar even spoedig weder verdwijnen. Daar zij zich met het grootste gemak verspreiden en weder verzamelen, zoo laten zij de hoofden onzer kolonnes ongestoord voorbijgaan; maar naarmate deze verder voorttrekken, worden hunne llanken meer en meer aan het vuur van den vijand, die zich nergens laat zien, blootgesteld. Op deze wijze zijn onze braven meermalen van dessa tot dessa, naar eenige verschansing, vertak, rivier, moeras of andere soortgelijke stelling.
of wel in het een of'ander defile gelokt geworden; dan veranderden de muitelingen hun tirailleurvuur plotseling in een gesloten aanval, en wierpen zich met gevelde lans op het onverwachtst en met de grootste woede te midden van onze gelederen, en richtten daar een verschrikkelijke slachting aan. Deze handelwijze, welke bij de Javanen zeer natuurlijk in zijn werk gaat, zal de tegenspoeden, welke ons getrolTen hebben, voor een gedeelte kunnen verklaren.
W anneer daarentegen tie muitelingen op hunne heurt terugge-dreven worden, wordt de achtervolging van den vijand door de onzen even noodlottig. Wanneer de Javaan in liet nauw is gebracht, werpt hij ziju wapenen weg, breekt het hout van zijne lans en neemt het lemmet mede, overal gelegenheid vindende om den steel te vernieuwen.
Deze wijze van oorlogen, waarbij de Javaan door de groiulgesteld-
■
beid zoozeer begunstigd wordt, is voor hem, hetzij hij de overwinning behaalt, of geslagen wordt, evenzeer voordeelig.
Wanneer de onzen somwijlen een nederlaag ondervonden, kon de kolonne ol het detachement, waaraan zulks te beurt viel, alsvernie-tigd worden aangemerkt; en vooral in het begin van den oorlog
■
i|
340
was dit het go val; want do (lorpoliiigen, welko eon oogonblik to voren nog geen doel aan den opstand schenen te nemen en zich uls vreedzame bewoners hnnner dessa's voordeden, stortten zich dan, om den ondergang der onzen te voltooien en tot hun verdelging mede te werken, midden onder hen, en staakten hunne vervolging niet, voordat het den onzen gelukt was, in eenigen versterkten post of benting een veilige wijkplaats te vinden.
Bovendien is het in zulke oogenblikken, om zoo te spreken, onmogelijk de orde te handhaven, en het was juist de in zulke omstandigheden onvermijdelijke verwarring, welke den ondergang-van een detachement voltooide ').
De pakkaadje, voertuigen, kanonnen, iu één woord, al hetgeen men hot materieel van een leger noemt, viel bij zulke gelegenheden in handen van den vijand.
Indien daarentegen de Javanen eene nederlaag leden, vonden wij op het slagveld slechts eenige lijken, met lansen of krissen of dolken. Onze vijand geene pakkaadje, voertuigen of andere oorlogsbehoeften hebbende, dan die welke ieder man bij zich draagt, en geene veldhospitalen met zich voerende, zoo had hij niets te verliezen. Hierdoor deed de vervolging van don vijand de door ons reeds behaalde overwinning wel eens in een nederlaag verkeeren,
') «Wij ziim grooto Icüjws, zogt dn schrijver van den MUUunj Mentor, door g:;brc.k iiiiu ondervinding en oefening in een oogenblik in wanorde geraken en die wanorde iu weerwil van alle bevelen vermeerderen. De verwarring verijdelt de tevredenheid van de bekwaamste veldhceren, terwijl de dapperheid der mansehappen dan sleehts strekken kan, om hnnue nederlaag te; bespoedigen. Ziedaar juist het geval, waarin onze mobiele kolonues, welke in het begin van den veldtocht uit te veel versehillende delaehementen samengesteld waren, zieh bevonden, zonder dat er middel hestond om dit nadeel Ie verhelpen, doordien de versterkingen slechts hij kleine liedeellen werden aangevoerd.
■MA
dounlit'ii do kavalei'io dikwijls niets kon uitrichten, on do inranto-riston, zich in de drilt der vervolging wel eens te ver verspreid hebbende, hot slachtoller van de overal in hinderlagen verborgen Javanen werd.
De Javaan is over 't algemeen niet dapper, maar ingeval hij een voordeel behaalt, is hij wreed. l)e gevoeligste verliezen, welke de vijand geloden heelt, werden hom toegebracht bij de aanvallen, welke iiij telkens hervatte om ons te beletten, nieuwe stellingen to nomen. Onder andoren had zulks plaats in het Padjangsche, in hot Grogolsche, de Passer-Gedee, I iligo, Nangoelang, Tagal-Waroo, Sontolo enz.
De Javanen hebben ook veel volk verloren door zich tweemalen, in strijd mot hunne gewoonte, in een oude kraton to verschansen; maar toon zij later moer ondervinding van den oorlog verkregen hadden, bleven zij meer bij elkander dan vroeger en waren zij in kolonnos afgedeeld !).
In den loop van het verhaal der gebeurtenissen van dozen oorlog zullen zich nog vele mooielijkheden ontwikkelen, waarvan sommige het gevolg waren van de aangeboren inborst der Javanen in het algemeen. Zoo zij van den oenen k;mt gehecht zijn aan hunne dagelijksche vreedzame bezigheden, is hunne eenvoudigheid van den anderen kant oorzaak , dat hunne heerschzuchtige en dweepzieke opporhoolUen mot des te moor gemak hunne gemoederen weten in onrust te brengen en te ontstellen, en daardoor do volksmenigte op te ruien. Bovendien heei't de Javaan weinig behoefte^
') Sentol, do in (Ion krijg hel moest geoelcnde en de oiuleniumemlste der vij-iindelijke bevelhebbers, zag evenwel het undeelige van dit. stelsel in. Hij stelde zijne legerat'dcelingen minder aan ons vuur bloot en plaatste zieh liever in hinder-lageu, om onze troepen, terwijl (loze door andereu werden bezig gehouden, onvoorziens met onstuimigheid aan te. vallen; deze manoeuvre gelukte hem somwijlen, en deed ons nieenualen eeae nederlaag lijden.
34*2
en kan hij ilns /ouder niooite van oen weinig lijsten zont bestaan; ja, dit een en ander kan hij zelfs verscheidene dagen ontberen, zich met eenige wilde insekten, ofwel bij gebrek aan deze, met wat boomwortels vergenoegen. Meermalen is iiij tot zulk een uiterste gebracht geworden, vooral in het laatste gedeelte van den oorlog.
Daar de Javaan over hot algemeen aan geen van die oefeningen gewoon is, welke zoo dikwerf geschiktheid voor den oorlog doen onstaan, en daar hij zich gewoonlijk met den eenvoudigen landarbeid, ter voorziening in zijne geringe behoeften, bezig houdt, zoo moet liet wel vreemd voorkomen dat ditzelfde Javaanscbe volk zooveel middelen heeft weten te ontwikkelen en in den oorlog zooveel volharding heeft kunnen betoonen; maar wij hebben gezien , dat do onbegrijpelijke invloed van zijne opperhoofden en priesters oorzaak is van dit wonderlijk verschijnsel.
Dit gedeelte der inleiding van het zeer belangrijke werk van Jhr. de Stners, dat in de l*'ranselic taal geschreven verscheen, maar door luitenant-kolonel II. M. Lange werd overgezet, zal den lezer, die niet bekend is met do wijze van oorlogvoeren op Java, een voldoend begrip gegeven hebben van den eigenaardigen toestand waarin onze troepen verkeerden en veel ophelderen wat bij oen oppervlakkige beschouwing bevreemding kon baren, liet was waarlijk geen gebrek aan moed — somwijlen juist overmaat daarvan — wat onze braven de nederlaag deed lijden tegenover een vijand, die somwijlen eerst recht geducht werd wanneer hij geslagen was....
Heeds in het door ons aangehaalde fragment van het »Gedenk-schrift van den oorlog op Javaquot; werd gewag gemaakt van Sentot; een der voornaamste en meest bekwame hoofden van Dipo Ne-goro, (gt;11 welke een voorname rol in dien bloedigen oorlog gespeeld heeft. Hij was de zoon van den raden Kongo, en Prawiro-Dirdjo genaamd, doch meer bekend onder den bovengenoemden naam Sentot; zeer talentvol en energiek, bad hij weldra almee de voornaamste plaats onder de rebellen ingenomen en den titel verworven
;gt; 18
van ».\li Itassii Ngahdoel Mustaplia IVawiiu-Dinljoil. i. oiijkm--bevelliebboi' van hot logor.
Niet alleen dat hij hot vertrouwen zijner onderhoorigen ten volle bezat en volkomen op de hoogte was van de wijze van oorlog voeren der inlanders, maar hij wist meesterlijk partij te trekken van het tooneel des oorlogs, zoodat hij ten slotte veel gevaarlijker voor ons was dan Dipo Negoro zelf. Jammer dat hij zich — ol-schoon veelal dooi' den reeds meermalen vermelden priester Kjai-Modjo daartoe aangezet — liet verleiden tot onmenschelijkheden. Evenwei heeft ons gouvernement hem als een waardig tegenstander kunnen beschouwen en later zelfs, na het einde van den oorlog, is hij in dienst van de Nederlandsche regeering overgegaan, totdat hij in 1833 deel nam aan een samenzwering van de Maleiers en Padris tegen ons bewind. Hij was het. die met Kjai-Modjo een plan beraamde, waarvan het welgdukken ons allernoodlottigst moest worden.
De voornaamte pangerangs van Djokjo en de beide voogden van den jongen sultan hadden, zooals wij weten, kolonel Cochins naar Hikso vergezeld, omdat men verwachtte dat zulks op de bevolking heilzaam zou werken ; doch daar hunne tegenwoordigheid aldaar op den duur niet noodig werd geacht, werd hun de vergunning gegeven om naar Djokjo terug te koeren, onder bedekking van een OÜtal iulandsche infanteristen, waarover de luitenant Aanbert bevel voerde; nog werd er een achttal hussaren hij het escorte gevoegd. Iladde men op een aanval kimnen rekenen, dan ware dit escorte op verre na niet voldoende geweest.
Sentot was hiervan onderricht geworden en liad zich met de zijnen in hinderlaag gelegd in een nauw ravijn, nabij Linkong, dat men moest doorgaan. In 't midden van dit ravijn werd het detachement onverwacht aangevallen, en in een oogwenk in de schro-melijkste wanorde gebracht; de kommandant van het detachement was een der eersten die sneuvelde, en toen ontstond er een paniek.
die alles, wat niet onder de wapenen der verwoede Javanen hc-zwekon was, de vlucht deed kiezen. De voogden van den sultan waren reeds gevallen en van de pangerans ontkwam slechts, dank zij de edelmoedige tusschenkomst van Sentot, één den dood; want de krijgsgevangen pangerangs werden, op aanstoken van den hoo-gepriester, wreedaardig vermoord.
Die ramp was allergewichtigst in hare gevolgen; want deze overwinning van Dipo Negoro's troepen en het bloedig uiteinde van de voogden des sultans en zoovele Rijksgrooten kon niet missen, een diepen indruk op de bevolking te maken. De gedeelten van Djokjo-karta, die reeds tot onderwerping waren gebracht, stonden opnieuw op, zoodat de toestand der verschillende kolonnes, die door het land verspreid waren, hoogstgevaarlijk begon te worden. En door dien coup-de-maiu werd do naam van Sentot, welke reeds bij meer dan een gelegenheid door moed en tegenwoordigheid van geest had uitgeblonken, voor goed gevestigd.
Daarbij werden de reeds begonnen operatien tegen Grogol onverwijld gestaakt; want zoodra generaal van Geen het treurige nieuws vernomen had, gaf hij luitenant-kolonel Cleerens bevel, om naar Dikso terug te keeren, terwijl aan majoor Sollewijn gelast werd um zich met Mangkoe Negoro te vereenigen.
Het bleek rnaar al te spoedig, hoezeer de noodlottige uitslag der expeditie tegen Dikso den moed van Dipo Negoro weer verlevendigd had, nadat deze zijn overwicht reeds voor goed verloren scheen te hebben. Onverwacht richtte hij zich nu naar het zuiden, ontplooide er op nieuw den vaan dos opstands en overviel prins Mangkoe Negoro , die in last had om op het grondgebied van Djokjo de rust te bewaren; herhaaldelijk werden diens troepen geslagen en verdreven, zoodat do gemeenschap tusschen Djokjo en Klatten, zelfs tusschen de verschillende kolones onderling verbroken werd en men weldra weer even ver was als op het tijdstip, toen het eerste schot tegen de opstandelingen gelost was.
345
Wel ontmoetligond was liet beloop van den oorlog voor de troepen , van wie zooveel inspanning gevergd werd. Kunnen hier geen bepaalde «heldenfeitenquot; geboekt worden, des te meer dient de aandacht gevestigd te worden op de volharding, waarvan deze krijg blijken hebben gegeven. Met nadruk wordt hierop gewezen in het zoo degelijke werk van A. W. 1'. Weitzel: «De oorlog van Java van 18*25 tot I8;30,quot; waarin een beschrijving gegeven wordt, hoe de soldaat veelal genoodzaakt was, zich dwars door de rijstvelden ol liever moerassen te bewegen, waar men tot aan de knieën inzakt. De marsch geschiedde dan barrevoets, de broek tot aan de knieën opgestroopt; slechts langzaam ging men vooruit, want de zuigende modder belette , de beenen er zoo spoedig weer uit te trekken als men wilde. Iedere V2U a 30 passen ontmoette men een 2 a 3 voet booge kade, die men moest op- en overklimmen, ten einde op een anderen akker ol' terras te geraken ; en zoodoende werd er onder de grootste inspanning en afmatting dikwerf zeer veel tijd besteed om een zeer geringen afstand te doorloopen.
En wil men zich een begrip vormen van de ontberingen, die de soldaten maanden, jaren achtereenvolgens te doorstaan hadden, men overwege wat op hl. 105—109 van het genoemde werk te lezen staat en dat wij hier nog laten volgen, om dan zonder interruptie den verderen loop van den oorlog te beschouwen.
liet gebrek aan een geregelde voeding heerschte dikwerf — zoo schreef de toenmalige luitenant Weitzel en 't geen hij zegt, had dubbele waarde omdat zijn werk hoofdzakelijk naar de nagelaten papieren van generaal de Koek bearbeid is — het gebrek aan een geregelde voeding heerschte dikwerf en wel tengevolge van oorzaken, die de lezer, na alles wat reeds gezegd is, lichtelijk kan bevroeden. Doorgaans ontbrak hel aan de middelen tot het medevoeren van mondbehoeften voor eenige dagen, en er den soldaten zeiven mee te belasten, was onmogelijk; men moest hen immers reeds zonder raudsel doen marcheeren. Slechts de arak, die destijds zoo
iiuuilzakolijlv griU'litc, maar helaas zuu vcrilci'lelijku drank, wcrtl nio-dsgevoerd. Do taak van deu dag werd dan ook aangevangen, soms na hot nuttigen van een stuk brood of beschuit, wat de soldaat bij zich droeg, maar steeds na het drinken van ecu teug van dit vocht. Na eenige uren gemarcheerd te hohben, deed zich de warmte der zon, en met haar het eerste gevoel van vermoeidheid gelden; men kon rusten, maar men kon de verloren krachten niet altijd door een gezonden maaltijd herstellen. Kr schoot vaak niets anders over dan andermaal een hartsterking te nemen en een tweede nitdceling van arak te doen plaats grijpen. Deze prikkel werkte zeker in den eersten oogenblik weder opwekkend; maar van hoe korten duur was die werking, daar geen krachtig voedsel haar ondersteunde? Knlioe verhoogde zij niet het gevoel van inwendige hitte en den brandenden dorst, die tot eiken prijs en met ieder te bekomen vocht, zelfs met het modderige water der rijstvelden, gelescht wilde worden.
De vermoeidheid deed zich dan ook weldra in verdubbelde mate weder gevoelen, de soldaat sleepte zich langs de ongebaande wegen en over de smalle en glibberige paden der rijstvelden, ol' door de moerassige sawalis zelve voort en was de tocht verder, of waren de inspanningen die hij vorderde, grooter dan naar gewoonte, dan bereikte hij zijne bestemming niet dan na nogmaals nieuwe krachten, maar ook nieuw leed uit do arak geput'te hebben; want naarmate bij een ledige maag de gevoeligheid voor den prikkel grooter was, moest hij te verderfelijker werken.
Velen kwamen dan ook geheel afgemat op het bivouak aan en zoo het geluk wilde, dat daar levensmiddelen voorhanden waren, dan moesten zij nog dikwerf door de officieren gedwongen worden, zich een voedzaam maal te bereiden. Ten hoogste uitgeput, waren zij vaak onverschillig voor alles; zij bekommerden zich niet overdo plaats, waar zij zich nederwierpen; zij letten niet op, of die plaats droog of vochtig was, en of zij er tegen regen en wind bescheritul waren; het was hun te veel, zich van hunne kleedoren te ontdoen
347
i'ii die l)ij luit viuir te drogen; zij gevoclilen slechfs cciic iiclidcrtc, die il(!s sliiaps. ea tegen iedere werkziuunlieid, zooals tegen hot halen van goed drinkwater, het kappen van hout, het ontbolsteren en zuiveren dor padie, zagen zij vaak op, als tegen een reuzenarbeid.
Doch wee hiimior, wanneer in den omtrek der kampementsplaats niets gevonden werd; dan herstelde ook niets de verloren krachten, en echter gingen zij den volgenden dag dezelfde vermoeienissen te gemoot. (gt;een wonder dan, dat ook velen dien dag niet meer geschikt waren, die vermoeienissen te weerstaan en op den weg ne-dervielen met brakingen, gevoel van pijn en hitte aan de hartkuil, ol met diarrhaea, die hen nog meer nilpiitte.
En kon men nu voor dit uiterste geval nog slechts over vervoermiddelen beschikken, kon men den kranke opnemen en hem gedurende een korte poos voor vermoeienis behoeden, dan ware er veel gewoimon; maar ook dit niet. Hij moest voort; hij moest den ge-heolen weg te voet alleggen, hoewel zijne boenen hem bijna alle dienst weigerden; achterblijven kon hij onmogelijk, daardoor zou hij zich niet alleen aan don dood. maar ineuigmaal zelfs aan eou ol-lendigen marteldood hlootstollen. Dit beangstigend denkbeeld zweepte ■hem dan ook voort, dreef hem tot de uiterste krachtsinspanning, en deed hem eindelijk zijne bestemming bereiken, doch meer dood dan lovend . in een zenuwachtigen toestand en met een verschrikkelijke neerslachtigheid.
Was er nu op die bestemming eono ziekeninrichting aanwezig, dan kon hij soms nog behouden worden: zoo niet, dan vermocht de ol'licier van gozondhoid, die de kplonne volgde, hem slechts eenige geneesmiddelen toe te dienen, die helaas weinig baatten, dewijl noch kleeding, noch ligging, nocli voeding, noch oppassing voor zijn toestand pasten. Eu niet eens was er in don aanvang bij iedere kolonne een ol'licier van gezondheid aanwezig; ('leerens bijv. had er geen, en zijne zieken, zells de kapitein Michiëls, die sedert lang lijdende was, doch zich niet naar Magelang had willen doen ver-
348
voeren, zochten heul in de geneeskundige bekwaamheden der ('hi-neozen van Jono en Welie. De ernstige zieken moesten derhalve lijden en geduld oefenen, tot zich eene gelegenheid aanbood, naar een hospitaal vervoerd te worden, waar zij dan menigmaal in een zóó vergevorderden staat hunner ziekte aankwamen, dat er op geen herstel meer te liepen was. Maar al herstelden zij, dan was het nog onrnogelijk, aan de Europeanen den langen convalescentie tijd te schenken, die iedere zware ziekte, welke hen treft, in Indië vordert; hun gering aantal gedoogde dit niet; ja in sommige hachelijke oogenblikden, waarin des vijands overmacht de Nederlanders dreigde te verpletteren, moesten de lijders, die nauwelijks het hospitaal hadden verlaten, zich weder onmiddellijk aan' de zwaarste vernioeienissen onderwerpen. Hetzelfde greep plaats met de versch uit Europa aangekomen detachementen, aan wie men nooit eenigen tijd tet aklimatisatie kon toestaan, maar die reeds terstond na hunne ontscheping aan al de genoemde ziekte-oorzaken werden blootgesteld en dus in het gevaarlijkste tijdvak van hun verblijt in Indië, waarin zij zoo genegen zijn tot allerlei onvoorzichtigheden, als: het baden op het midden van den dag; het misbruik maken van specerijen en zeer verkoelende vruchten.
Het is duidelijk, dat de soldaat, bij het lijden van zooveel gebrek en vermoeienis, hij het zien hoeveel zijner kameraden er onder bezweken en bij het weinige vooruitzicht op een spoedige verbetering in zijn lot, niet zeer opgeruimd kon gestemd zijn, maar dat do vrees zich van hem moest meester maken, ook weldra een slachtoller van dit alles te zullen worden. Er waren dan ook oogeu-blikken, waarin hier en daar een algemeene neerslachtigheid heerschte, die weder zeer nadeelig op den gezondheidstoestand werkte, en slechts door het goede voorbeeld en de bestendige zorgen der ol-licieren kon overwonnen worden; veilig mag men beweren, dat er bij liet Indische leger evenveel morele als physieke inspanning noodig geweest is, om dien gerekten strijd tot een goed einde te brengen.
■■U!»
Hot is dus waarlijk niet to vorwoudoron . dat onzo troepen, veelal in oen dusdanigen toestand ton onverwachtste ovorvallen, hot onderspit moesten dolven. En do uitslag van Sonto's aanslag maakte zulk een diepon indruk op do bevolking, dat de koelies zelfs de munitie wegwierpen en do wapenen tegen hunne meesters keerden.
Mot do treurige campagne van Dikso eindigt liet eerste gedeelte van den oorlog op Java. Men luid den vijand tot dusverre bestreden daar, waar bij zich vertoonde; maar de opperbevelhebber besloot thans, een andere taktiok te gaan volgen.
Alvorens echter het tweede gedeelte van dien oorlog te gaan behandelen, moeten wij een vluchtigen blik werpen op Celebes, waar evenzeer belangrijke gebeurtenissen plaats grepen, nadat van der Capellen de traktaten met eenige staten op dit eiland vernieuwd had en men het weerspannige Boni en Soepa ons overwicht had doen gevoelen.
Men hadde mogen gelooven dat de tuchtiging, welke deze laatste Rijken hadden ondergaan, de rust op Celebes voor eenigen zou hersteld hebben ; althans dit was de overtuiging geweest van generaal van Gheen, toen hij het eiland verlaten on het bevel te Makassar aan kolonel Bisscholï overgedragen had. Maar prins Lapauw van Tanetta kwam thans in verzet, en even als Dipo Negoro dit op Java deed, wist hij zich een aanzienlijken aanhang te verwerven en de bevolking tegen hot wettig gezag op te ruien. Mij trok in Tanetta een groote legermacht samen en nam een uitdagende houding aan, vermeenende dat het zwak garnizoen van Makassar niets van aanbelang tegen hem zou kunnen uitrichten.
Kolonel BisscholV zag den ernst der omstandigheden ten volle in. Hij besefte, dat het zaak was, hier krachtig te handelen, voordat de opstand zich uitbreidde en andere, evenmin vertrouwbare vorsten den vaan des opstands opstaken. Daarom werd zonder verwijl door hom een kolonue naar het bedreigde punt gezonden ,
;i5()
oiuli i' bevel van inajoui' Coehoorn van I louwcnla, nazaat van den heroenideu Moimo van Goehoorn. Dezo had slechts over een kleine macht te beschikken; miinelijk: een kompagnie hairopeesche infanterie, eene kompagnie Amboneesche soldaten en een klein detachement imssaren; in 't geheel nog geen 800 man, met twee houwitsers en twee stukken.
Deze kleine kolonne had de opdracht te vervullen, om tegen het machtige Tanetta op te rukken en den opstand daar te onderdrukken.
Den l9quot;01' Juni 1826 werden de troepen geëmbarkeerd en den volgenden dag reeds hadden zij de kust van Tanetta bereikt. Goehoorn zond een parlementair; doch de rebel wilde van geen overgave weten.
De stad Tanetta, op een rotsachtig terrein gebouwd , was door een borstwering omringd en deze weer werd gedekt door onderscheidene voorwerken, die ten deele langs de rivier lagen, stroo-mende langs den voet der rotsen , die de stad dragen.
Zonder tijd te verspillen werd nu door Goehoorn tot den aanval op de voorwerken overgegaan, en zoo stoutmoedig geschiedde die aanval, dat de vijand, niettegenstaande een dappere verdediging, moest wijken.
De zwaarste taak bleef nog te verrichten; de voornaamste versterking moest thans genomen worden. Terwijl aan de troepen eenige rust gegund werd, die zij na den heeten strijd wel noodig hadden, verkende Goehoorn met zijn staf de vijandelijke positie en kwam tot de overtuiging, dat het fort van die zijde niet te nemen was. Daar namelijk eene bestorming langs den bijkans loodrechten rotswand ondoenlijk moest geacht worden , gelastte de bevelhebber plotseling den terugtocht, na de vuurmonden des vijands vernageld te hebben.
Men zocht de plaats weder op, waar men 'smorgens aan land gekomen was, waarna den volgenden morgen van dien kant een aanval beproefd werd op dat gedeelte van bet fort, waarde rots de meeste gelegenheid aanbood om bel werk te naderen.
351
Hoven op een lailon rots, waarin sleclits oen enkele moeilijk begaanbare weg gesneden was die bestreken werd door drie batterijen, verhief'zicii de versterkte hoofdstad van Tanetta. Coelioom plaatste zieh aan liet lioold van de inlandselie koinpagnie, ging langs lt;leii steilen weg tegen de ijergiielllng op, en had weldra den voet van een der batterijen bereikt; een oogenblik later was bij de borstwering overgeklommen en, door zijn heldenmoed de — een oogenblik wankelende — manschap het pad der overwinning wijzende, volgde deze hem voor, en de batterij werd veroverd.
Men had slechts een gedeelte nog van den moeitevollen weg afgelegd ; voort ging het, ondereen hagelbui van kogels, die de verwoede vijand op de kleine moedige schaar afzond. Ook de beide andere batterijen worden met dezelfde onversaagdheid aangevallen en genomen ; maar nog altijd is Tanetta niet bereikt. De kolonne slingert zich als ware het langs den rotswand en trots het moorddadig vuur blijven de dapperen avanceeren, steeds voorafgegaan door den onversaagden Ooehoorn, die hun ook den weg naar het voornaamste werk wijst en weer een der eersten is, die de wal beklimt en de Nederlandsche vlag op een der bastions plaatst.
Nu was de hoofdstad van Tanetta verloren; nadat een hevig bloedbad was aangericht, zagen de muiters het vrnchtelooze van verderen tegenstand in en trachtten, door oen uitgang in den rots, te ontkomen, doch werden door de kavalerie, welke druk in de weer was om de vluchtelingen den pas af te snijden, achtervolgd.
De macht van den vorst van Tanetta was gebroken ; het heeft weinig gescheeld of bij was de onzen in handen gevallen, Maar de hoofdzaak was bereikt; de opstand was onderdrukt.
Zeer betreurenswaardig was, dat majoor Coehoorn zijn roem zoo kortstondig mocht overleven; tengevolge van de doorstane vermoeienis en een gevaarlijke kou, die hij bij den aanval op Tanetta had gevat, werd hij zwaar ziek en reeds drie weken nadat hij te Makassar teruggekeerd was, bezweek bij daaraan.
Zijne krijgsmakkers riclitten, als huhle aan zijno dapperlioui, 0011 eenvoudig monument op, ter plaatse waar zijn stoflelijk ovei'scliot rust.
Op Java namen de zaken voor ons een minder gunstige wonding. Dipo Negoro had weer moed gevat na het echec, dat onze troepen, inzonderheid die van Mangkoe Negoro geleden hadden; de hoofden, die zich reeds onderworpen hadden, staken eensklaps liet hoofd weer oj), de bevolking kreeg weer vertrouwen in zijn «Bevrijderquot; en deze besloot Mataram te verlaten en liet tooneel dus oorlogs naar Soerakarta te verplaatsen, ten einde ons gezag daar te fnuiken cn tevens den soesoehoenan zijne getrouwheid aan ons gouvernement zwaar te doen boeten.
De troepen van kolonel Cleerens hadden bevel gekregen, om hunne eerste positiën aan de Bogowonto in te nemen, die van de Bast ontvingen de opdracht, om het Kedoe te beveiligen en tie ko-lonne Gochius werd naar Djokjo gedirigeerd. Wat de kolonnes van le Bron de Vexela en Sollewijn betreft, die in last hadden om zich naar Kalassan te begeven en de rebellen van daar te verjagen, zij hadden een moeitevolle taak te vervullen; ingesloten door de opstandelingen, onder de persoonlijke aanvoering van Dipo Negoro, werden zij onophoudelijk bestookt en de marsch van Bantool tot Krapiak was een aaneenschakeling van gevechten, zoodat de onzen hun laatsten patroon verschoten hadden, toen zij Krapiak bereikten. Minder gelukkig was de uitslag eener ontmoeting van majoor Sollewijn met den vijand.
Sollewijn namelijk was, bij eene verkenning die hij aan het hoofd zijner kolonne gedaan had, op 3000 man onder bevel van Dipo Negoro gestooten. Eerst noodzaakte ons geschutvuur de bran-dals — dus werden alstoen do rebellen genoemd, die zich onder de vanen van Dipo Negoro geschaard hadden — om te wijken en
353
weldra gelukte liet Sollewijn, om den vijand op de vludit te drijven, die iti de sawahs achtervolgd werd.
1 hulden onze ti oepen alleen uit Europeanen bestaan, liet voordeel zou ontegenzeggelijk aan onze zijde gebleven zijn, maar ongelukkig maakten do barissans van Mangkoe Negoro een deel daarvan uit. Deze troepen, die in de laatste tijden herhaalde malen tegenover de opstandelingen het onderspit gedolven hadden, misten het noodige zelfvertrouwen. Zij maakten den linkervleugel uit van majoor Sollewijn's troepenmacht; onverwacht werd die vleugel aangegrepen door de brandals, die zich — door tie heuvelen aan het gezicht onttrokken — weer vereenigd hadden en nu een onver-wachten aanval beproefden. Vermeenende dat zij omsingeld waren, sloegen de barissans, wier moed toch reeds niet groot was, op de vlucht, weldra de overige troepen meesleepende. Te vergeefs poogden de officieren, voornamelijk de luitenants Poland, Mejan en Uödel, welke laatste sneuvelde, de wijkende soldaten tot staan te brengen. Aanvankelijk trachtte men nog een geregeklen terugtocht te bewerkstelligen, docii de soldaten luisterden niet meer naar de bevelen en die terugtocht kon wel niet anders als in een overhaaste vlucht ontaarden.
De vijand achtervolgde ons; het geschut viel hern in handen, nadat de artilleristen hun vuurmonden zoo lang doenlijk verdedigd hadden en zich door den vijand moesten heenslaan, oin hunne krijgsmakkers weer te bereiken.
Deze noodlottige ontmoeting kwam ons op een verlies van 150 man en 3 stukken geschut te staan, behalve nog een niet-onbelang-rijke hoeveelheid wapenen en munitie.
Dipo Negoro begon alzoo meer veerkrachtig op te treden; itof vertrouwen van zijne volgelingen werd meer en meer versterkt, en daarentegen was de indruk, dien de laatste gevechten op de bevolking gemaakt hadden, voor onze zaak zeer nadeelig.
liet plan van Dipo Negoro, om zijne krijgsmacht bij Soerakarta
23
354
saam te trekken, werd generaal de Koek weldra duidelijk, toen de vijand zich zeldzaam meer in de omstreken van Djokjo vertoonde; daarom begaf do opperbevelhebber zich daarheen, eerstens om er de krijgsbewegingen te leiden, maar tevens om zich in de nabijheid van den Soesoelioenan te bevinden, opdat deze somwijlen niet in zijne goede gezindheid tegenover het Nederlandsch gouvernement mocht verllauwen.
De weinige troepen, die gemist konden worden, ter gezamenlijke sterkte van 37 officieren en 1430 minderen, waaronder 705 Euro-peesche soldaten, werden naar Samarang gezonden.
De meeste inspanning kostte het, om de gemeenschap tusschen Djokjo enMagelang, alsmede mot Soerakarta to onderhouden, hetgeen geschiedde door uitgebreide verkenningen, waarbij onze troepen onophoudelijk verliezen leden. Majoor Sollewijn, die op last van den opperbevelhebber een zoodanigen verkenningstocht naar den kant van Kalitan ondernomen had, het punt waar de groote wegen van Djokjo en van Salatiga naar Soerakarta samenkomen, werd dooiden vijand aangevallen; Sollewijn werd ernstig aan het hoofd gekwetst en moest het hevel overgeven aan kapitein van Geen, die evenzeer gewond werd en op zijne beurt het kommando moest overdragen aan kapitein de la Coste de Waterraolle. Gelukkig werd de kolonno door de kavalerie van Cochius ontzet.
Zoo werden onophoudelijk op verschillende punten gevechten geleverd, die met afwisselend geluk gevoerd werden; hoewel vooreerst een beslissende aanval uitbleef.
Te Soerakarta bleef liet nog rustig. Majoor de Bast, diedengroo-ten wegtogen aanvallen uit het Zuid-Oosten moest beveiligen, had herhaalde ontmoetingen met den vijand, die telkens werd teruggeslagen, hoewel liet de rebellen toch gelukte, om de gemeenschap tusscheu Salatiga en Kalitan af te breken.
De gouverneur-generaal was van oordeel, dat onder de gegeven omstandigheden diende te worden overgegaan tot een betere rege-
355
ling van hel bestuur in Djokjokarta. Men sloeg namelijk liet oog op den ouden sultan Amangkoe Boewono II, die in 1813 verbannen was, doch sedei't 1824 inet vergunning van den vorigen landvoogd zich op .lavahad mogen vestigen. Men besloot den invloed van dien vorst aan te wenden, om de oproerige prinsen tot onderwerping over te halen; vooral de kommissaris-generaal de Bus de Gbisignies stelde zieii veel iieil van die bemiddeling voor. Onder den titel van sultan Sepoeb werd de sultan in zijne waardigheid hersteld, met de bepaling dat zijn achterkleinzoon hem zou opvolgen. Tevens verbond sultan Sepoeb zich om do oorlogskosten te vergoeden, terwijl bij, in mindering van die schuld, een paar districten aan het gouvernement afstond.
De pogingen van den nieuwen sultan werden met geen noemenswaardige resultaten bekroond; wel noodigde liij de afgevallen prinsen schriftelijk uit, om zich te onderwerpen, maar geen enkele van hen gaf daaraan gehoor.
Generaal de Koek beproefde nu hetzelfde, door die prinsen zeer gunstige voorwaarden te beloven en hen alzoo te nopen, om de partij van Dipo Negoro te verlaten. Hij was echter, naar meer en meer begon te blijken, een andere opinie toegedaan dan de kom-missaris-generaal, die zich tot onderhandelen wilde bepalen, terwijl de Koek in de allereerste plaats den oorlog krachtdadig wilde voortzetten, om op deze wijze aan de onderhandeling klem bij te zeilen. Daarbij was bet systeem, door den gouverneur-generaal gevolgd, zeer kostbaar, hetgeen in 't bijzonder aanleiding gaf tot rnoeielijk-heden mot den kommissaris-generaal, welke weldra ongunstig op den gang van zaken begonnen te werken en waarop wij meer breedvoerig zullen terugkomen.
Dat de verheffing van sultan Sepoeb niet aan bet beoogde doel beantwoordde, was reeds gebleken; de oude sultan, zoolang afwezig-geweest, vermocht weinig tegen de zeer toegenomen populariteit van Dipo Negoro, en men moest erkennen dat er in werkelijkheid
23*
350
slechts heil to verwachten was van do volharding en dapperheid onzer troepen, en generaal de Koek hield vol, dat Dipo Negoro zich slechts dan zon onderwerpen, wanneer hij dooi- do kracht onzer wapenen daartoe gedwongen zon worden. Hot nageslacht moet hem dank weten, dat hij niet heeft toegegeven aan verkeerde inzichten van anderen; want ware hij voor den drang, die op hem werd uit-geoofent, gezwicht — de noodlottige gevolgen zouden niet zijn uitgebleven.
Do Koek besloot dus den oorlog voort te zetten en onzen trouwen bondgenoot tegen de vermetele benden van Dipo Negoro te beveiligen.
Hij stelde do kolonnes van le Bron do Vexelaendo Leeuw onderdo bevolen van kolonel Cochius, die in de omstreken van Soerakarta moest operceren, waarop deze laatste Dipo Negoro, wiens brandals tot in do onmiddellijke nabijheid van Soerakarta doordrongen , besloot aan te vallen in do versterkte dossa, waarin de muiter zich genesteld had.
Don .r)Jlt;'n October werd, nadat de positie behoorlijk verkend was, togen het hoofdkwartier van Dipo Negoro opgerukt; dit was gelegen tusschen twee diepe ravijnen en bestond uit twee dessa's, niet ver van elkander gelegen. De kolonne de Leeuw sloeg de rebellen tusschen Siengosari on Djatianom en nam een dor beide dessa's, die aan do vlammen prijs gegeven werd. Le Dron, die des morgens om lt;gt; uur de operation begonnen was, had do hoofdmacht van den vijand te bestrijden; hij moest tegen een geduchte overmacht worstelen on had al zijn koelbloedigheid noodig, om zich staande te houden, 't goen hem op den duur niet zou gelukt zijn, wanneer de kolonne de Leeuw hem niet te hulp was gekomen. Ook de tweede dossa, hot eigenlijke hoofdkwartier van Dipo Negoro, werd nn stormenderhand genomen en evenzeer in de asch gelogd. Dipo Negoro viol onze troepen niet in handen, maar een van zijne zonen en verscheidene hoofden van don opstand waren gesneuveld. De Leeuw bleef nog eenige dagen te Siengosari, doch le Dron trok terug op Klatten, terwijl Cochius te Kartaroesa zijn hoofdkwartier vestigde.
357
Weder concentreerde Dipo Negoro zijne troepen, waarop generaal van Geen zich te Soerakarta bij Cochins voegde, om liet bevel over onze troepen op zich te nemen. De kolonne Cochius moest nu in overeenstemming met die van Ie Bron de Vexela handelen, om den vijand zoo mogelijk een beslissende nederlaag toe te brengen; eerstgenoemde kolonne zou den ouden weg van Klatten volgen en zich naar Gawok begeven, laatstgenoemde den weg naar Sangoong; de aanvoerders kregen bevel, om zich den 13,lequot; October om 8 uur te Gawok te bevinden.
Men was afgesproken, dat wanneer een van beide op den vijand stooten mocht, zulks door twee kanonschoten zou worden bekend gemaakt. De beweging kon echter niet overeenkomstig de gegeven bevelen volvoerd worden, want beide kolonnes geraakten handgemeen met den vijand; le Bron stiet op 3 a 4000 brandals, die — vooral het centrum onder persoonlijke leiding van Dipo Negoro — een aanval afsloegen en weldra zelf tot een onstuimige attaque overgingen, doch een vernieuwde algemeene aanval deed den vijand wijken en weldra stond de vijandelijke positie in brand, op het oogenblik dat de kolonne Cochius aankwam, waarop deze met le Bron de Vexela naar Gawok, dat verlaten bleek te zijn en bezet werd, en daarna naar Solo en Kalitan oprukte.
De behaalde overwinning was beslissend; Dipo Negoro's troepen hadden zware verliezen geleden en hij zelf was tweemaal gekwetst geworden; ook de keizer van Soerakarta, die even als onze vorige bundgenooten weer moed had gevat, deed een uitval en verjoeg den vijand uit do omstreken der stad.
Eenige dagen hield Dipo Negoro zich rustig. Men had daardoor de gelegenheid om door te werken aan de bentings, die generaal de Koek, volgens een nieuw stelsel van oorlog voeren, op een aantal belangrijke punten liet opwerpen.
Wij hebben reeds gezien , dat de vijand met veel beleid van iedere dessa ten onverwachtste een versterkte positie wist te maken en
358
dat oiizi1 Irucpen soms lieden een district in oiidenvorping hadden gebracht en morgen dit weer in opstand zagen, wanneer /ij zicli naar een ander punt hadden begeven. Hij gevolg kon Dipo Negoro lelkcnreize in reeds onderworpen streken terugkomen, zich daar weer een aanhang verwerven en zelfs als vorst handelen, zonder dat er Nedcrlandsche troepen tegenwoordig waren, om dit te voorkomen.
Ten einde aan dien toestand een eind te maken en de rust in de eenmaal bedwongen districten meer duurzaam Ie herstellen, werd een vaste bezetting van die gedeelten onvermijdelijk geacht; want de enkele punten, waar zich garnizoen bevond, waren niet toereikende om dit doel te verwezenlijken.
Volgens het systeem van generaal de Koek werden nu op vele plaatsen kleinere versterkingen opgeworpen, die zoodanig getraceerd en bewapend waren, dat onze troepen daarin een aanval van de Javanen het hoofd konden bieden; een dusdanige versterking, uitsluitend met dit doel aangelegd, bekwam den naam beuling.
Do onderscheidene bentings, die somwijlen tot steunpunten voor de mobiele kolonnes dienden, waren door goede wegen onderling verbonden en van do noodige magazijnen voorzien. De geheele wijze van oorlogvoeren werd in verband hiermede ingericht en bekwam den naam van bcnlingslelsel.
Dat dit stelsel liet eenige ware was, zou van lieverlede overtuigend blijken; doch het moest in verband worden gebracht met een zeer stelselmatig opereeren van mobiele kolonnes. Tot nog toe had men van de mobiele kolonnes nog niet op gonoegzam groote schaal gebruik gemaakt, en zoo kwam het, dat de operaties vooreerst op verre na niet beantwoordden aan de verwachtingen , die de opperbevelhebber daarvan gekoesterd had.
liet vult niet te ontkennen, dat een zeer verklaarbare moedeloosheid zich van de troepen moester maakte, die onophoudelijk in groo-tere gevechten of schermutselingen gewikkeld en aan de afmat-
359
temlsto veimoeienissen blootgesteld waren. Won moest de soldaten wat rust gunnen, zoodat de vijf'mobiele kolonnes, die totilnsvene tegen den vijand opgetreden waren, werkeloos in liunne positiën bleven, terwijl men de opstandelingen door de barissans liet bestrijden. Dus ging de kwade moesson voorbij.
Doch toen het betere seizoen aanbrak, was tie gouverneur-generaal niet la staat, met energie tot het olïensievo over te gaan. liet leger smolt weg onder de aanhoudende afmattondc diensten, die gevorderd moesten worden; de hospitalen waren vol zieken, want koorts en cholera zwaaiden baar doodelijken geesel. Ruim 2000 Euro-peesche soldaten waren sinds het begin van den opstand gesneuveld of bezweken.
En toch bleven onze dapperen do worsteling volhouden en behaalden menige overwinning, helaas! duur gekocht en soms zonder resultaten.
Belangrijk waren vooral tie operation van Clerens in Kedoe. Tallooze gevechten werden geleverd, de vreeselijkste afmatting werd getrotseerd, de nijpendste ontbering geleden.
Zoo brak het jaar 1827 aan, en op nieuwjaarsdag werd een gevecht geleverd, dat den moed der onzen wat deed herleven. Dipo Negoro deed een beweging in noordelijke richting, waarop Clerens, hiervan onderricht, hem den pas afsneed en in een gevecht gewikkeld werd met 2000 brandals, nabij den Goenong Tawang, deel uitmakende van de bergketen van Trajoema's, welke heuvel door den vijand bezet was.
Kolonel Clerens aarzelde geen oogenblik. Onder liet hevig vuur der brandals liet hij de helling beklimmen en hen van daar verjagen; doch op de hoogte gekomen, zag hij dat op naburige heuvelen zich nog andere benden bevonden, zoodat hij zich tegenover een vijandelijke troepenmacht zag gesteld, niet minder dan 10,000 man sterk.
De voorhoede, onder de bevelen van kapitein Mess, deed oen on-
360
versaagden aanval en bracht den vijand weer aan 't wijken, en toen, langzaam voortrukkendo, deployeerde zich de geheele kolonne en wierp den vijand terug, die door de overwinnende troepen vervolgd werd.
Generaal de Koek gaf nu aan de kolonne de Leeuw bevel om, van üoejuelalie tusschen do Merapi en de Merbaboe doorgaande, de brandals op te zoeken on een nieuwe nederlaag to bezorgen; die beweging werd, niettegenstaande de zeer groote mocielijkheden van het haast onbegaanbaar terrein, dat door zijn steile hoogten cn afgronden de grootste gevaren opleverde, naar hehooren volvoerd, en zoo gelukte het de onzen, om Probolinggo en de aangrenzende districten van vijanden tc zuiveren.
Ook de overige kolonnos stroden met afwisselend geluk; het was in den waren zin van het woord de »guorilla-oorlogquot;, die hier gevoerd werd; een oorlog, waarvan het zelfs in meer uitvoerige werken ondoenlijk is, alle détails te beschrijven, hetgeen ons hier althans te ver zou voeren.
* *
*
liet stelsel van generaal de Koek had tot hiertoe schipbreuk geleden op het gebrek aan oen voldoend aantal troepen. Men zag in het moederland het gevaarvolle van den toestand in en overwoog, dat het onvermijdelijk was, een expeditionair korps naar Indië te zenden, opdat hot Indische leger voor verdere intering, ja voor totalen ondergang zou worden behoed.
Hij besluit van '26 October 1820 was daarom bepaald, dat er een «expeditionair korpsquot; naar Java zou gezonden worden, 3185 man sterk, uit do drie wapens bestaande. Vrijwilligers werden opgeroepen , om zich voor twee jaar dienst in Indië te verbinden; met geestdrift werd door het Nederlandsche leger do roepstem beantwoord en binnen een zeer kort tijdsverloop was het korps georganiseerd. Het bovcl werd opgedragen aan kolonel Vermersch.
301
Het expeditionaire korps bestond uit een staf van 19 officieren, uit bataljons, ter gezamenlijke sterkte van '2835 man; voorts uit quot;200 artilleristen en 150 hussaron. De volgende hoofd-oflicieren behoorden tot dit korps: kolonel Vermersch, luitenant-kolonel Ledel en de majoors Cox van Spengler en A. van Spengler; de lstc luitenant Daneels van Wijokhuizen was kommandant van liet detachement artillerie, kapitein Weber van de hussaren (21).
De troepen werden evenwel niet onvoorwaardelijk ter beschikking gesteld van don gouverneur-generaal; het was volgens artikel 13 van het genoemd besluit ') kennelijk de bedoeling, dat zij niet in mobiele kolonnes mochten worden opgelost, maar in hun geheel tegen den vijand moesten worden aangewend, zoodat generaal de Koek er betrekkelijk weinig aan zou hebben. Een groot deel van de soldaten is dan ook aan ziekte bezweken, min of meer doelloos blootgesteld aan een gevaarlijk klimaat.
Dat die bepaling gemaakt was, was klaarblijkelijk door den kommis-saris-generaal uitgelokt, wions inzichten lijnrecht tegenover die van generaal de Koek stonden, wat de te volgen wijze van oorlogvoeren betrof.
in de maand December reeds werd bet expeditionaire korps ingescheept aan boord van de linieschepen de ))Zecuwquot;, de «Wassenaarquot;, do «Waterlooquot;, zoomede eeiüge transportschepen; dit eskader had een ontzettenden storm te verduren, die de «Wassenaarquot; bij Egmond op de Hollandsche kust deed vergaan, terwijl de «Waterlooquot; de haven van Sheerness moest binnenloopen; zoodat alleen de »Zoeuwquot; en een paar transportschepen behouden voor Batavia aankwamen.
i) Dit artikel luidde als volgt;
„Do expeditionaire ardoeling op .Java aangekunicu zijnde, zal iu geenc binnenposten bij kleine detachementen mogen worden verspreid ; zijnde het almede onze intentie, dat dezelve, na behoorlijke rust te hebben genoten, bij voorkeur in liaar geheel tot het bestrijden der muitelingen worde aangevoerd.quot;
362
Tengevolge van de beperkende bepaling in het moederland gemaakt. zag generaal de Koek zich genoodzaakt, liet korps grooten-deels ongebruikt te laten, zich er toe bepalende om verschillende aldeelingen voor wapenfeiten op meer uitgebreide schaal beschikbaar te houden.
Te meer zag do opperbevelhebber zich hiertoe genoodzaakt, doordat do komnüssaris-generaal de zaak nog overdreef en eischte, dat goen enkel onderdeel van het expeditionaire korps gebruikt werd tot andere doeleinden, dan in hot besluit was voorgeschreven. In Juni van het jaar 18^7 had generaal de Koek het plan gevormd, om Di[)o Negoro in diens hoofdkwartier, alwaar hij zich aan hot hoofd van 5000 rebellen bevond, aan te vallen; maar dit plan kon idet volvoerd worden, omdat de kommissaris-generaal, die vernomen had Jat een gedeelte van de versch aangekomen troepen deel van do aanvalskolonne zou uitmaken, zich met alle kracht en macht daartegen verzette, zich beroepende op de letter van artikel 13 der genoemde aanschrijving. Daardoor werd de opperbevelhebber zeer belemmerd in de volvoering van zijn operatieplan, in hoofdzaak overeenkomende met dat, het vorige jaar gevolgd, en daarin bestaande dat men trachten zou, den vijand naar de rivieren do Progo en de Bogowonto terug te dringen, hem zooveel doenlijk tusschen die beide rivieren ingesloten te houden en op deze wijze hem zijn invloed te ontnemen, zijn toevoer af te snijden en alzoo tot onderwerping te brengen.
liet plan werd gevolgd, maar de uitvoering bemoeielijkt door de tegenkanting, die generaal de Koek moest ondervinden van hem, ilie juist geroepen was om zijne taak te vergemakkelijken. De fout lag minder aan den kommissaris-generaal persoonlijk, maar veeleer aan het altijd verderfelijke stelsel om een bevelvoerend generaal te laten kontroleeren door burgerlijke autoriteiten, die de noodige militaire kennis missen om een juist oordeel te hebben ; waardoor verwikkelingen en vertraging ontstonden, die nog tot veel ongunstiger uitkomsten zouden geleid hebben, wanneer generaal de
363
Koek niot met doortastendheid voor zijn bo^insolen wai'e opgekomen, of wanneer het Opperbestuur in het moederland de onvoorzichtigheid hadde gehad , om hem af te vallen.
De gouverneur-generaal namelijk, onderwierp zich niet aan de inzichten van den kommissaris-generaal, welke hij in de gegeven omstandigheden noodlottig achtte, en beantwoordde diens schrijven met een loyale uiteenzetting der feiten, waarop hij zijn verzet grondde.
Do quaestie werd aan het oordeel van de Nederlandsche Regeering onderworpen en hoogst belangrijk voor een juist begrip van den toestand is do missive van den minister van marine en koloniën aan den kommissaris-generaal, dd. 31 October lS-27, waarbij in hoofdzaak generaal de Koek in 't gelijk gesteld werd.
Die brief, gedagteckend 31 October 18'27, luidde als volgt:
Uit de correspondentie, mij bij Uwe Excellentie's missive van lü en ÜO Juni jl. lett. P cn IJ medegedeeld, is gebleken dat tusschen Uwe Excellentie cn den luitenant-gouverneur-generaal verschil van gevoelen bestond omtrent de wijze, waarop van de expeditionaire af-deeling behoort te worden gebruik gemaakt, zonder te kort te doen aan den inhoud van art. 13 van Zijner Majesteits besluit van 20 October 1820 Nquot;. 128.
Die stukken, door mij aan den koning voorgelegd zijnde, heeft het lloogstdezelve behaagd, daarop de gedachten te vragen van het Departement van Oorlog en ik ben alsnu bij koninklijke rescriptie van 20 October jl. Nquot;. 103 gemachtigd. Uwe Excellentie het volgende ter kennis te brengen.
liet Departement van Oorlog heeft indertijd de bedoeling niet gehad, een stellig voorschrift van den koning te provoceeren over de wijze, hoedanig dc expeditionaire afdeeling infanterie tegen den vijand zoude worden aangevoerd, maar het voorstellen dor bepalingen, zooals die in art. 13 van het koninklijk besluit worden aangetroffen, heeft slechts ten oogmerk gehad, eensdeels om voor te komen, dat door het bestemmen der expeditionaire afdeeling tot
364
werkolijkon garnizoensdienst, zij van te beltalen roem verstoken zou blijven en anderdeels om gelegenheid te geven, dat, zooveel de omstandigheden zulks zouden toelaten, de vijand met een overwegende macht opgezocht en aangevallen, en alzoo een voor dezen oorlog beslissende militaire operatie ten uitvoer gebracht zou kunnen worden.
De aanmerking, door Uwe Excellentie in liet midden gebracht, nopens het dadelijk bezigen van het bataljon llankeurs, moet, naaide meening van Zijne Koninklijke Hoogheid den kommissaris-gene-raal van oorlog, geenszins gezocht worden in het denkbeeld, dat volgens den inhoud van art. 13 van het aangehaalde besluit de expeditionaire afdeeling, in massa vereenigd, op één punt tot den strijd zou moeten worden aangevoerd; het wordt integendeel er voor gehouden, dat Uwe Excellentie slechts gewaakt heeft, dat het voordeel, hetwelk men zicii bij een gelijktijdig gebruik van de geheele versterking op onderscheidene welgekozen punten beloofde, niet iu de waagschaal moest gesteld worden door al dadelijk met de cerst-komende troepen te volde te trekken, zonder daaraan den tijd te hebben gegeven, behoorlijk van de vermoeienissen van den overtocht uit le rusten.
In bet algemeen beschouwt de kommissaris-goneraal') het op een zoo verren afstand moeielijk, om te oordeelen over do gegrondheid van hetgeen door den luitenant-gouverneur-generaal wordt aangevoerd ter verdediging van zijne verrichting, — doch Zijne Koninklijke Hoogheid meent, dat wanneer men op do uitkomst let, hot dan hoogstwaarschijnlijk voorkomt, dat een mindere macht hetzelfde zou hebben kunnen verrichten en dat mitsdien aan het llankour-bataljon zeer wel een vermoeiende tocht, in heete landen steeds dooi' vele ziekten gevolgd, zou hebben kunnen bespaard zijn.
') l'rins Frcdcrik dw Nederlanden.
365
Hoe dit ook wezen moge, op liet vooiielt;lene kan niet worden teruggekomen en het is ook ondoenlijk, van hier bepaalde instruc-tien te geven voor het gebruik der troepen in Indië te maken, vermits de heschikkingen om den vijand te bestrijden van omstandigheden afhankelijk zijn , welke hier te lande niet vooraf bekend kunnen zijn.
Echter vermeent zijne Koninklijke Hoogheid do kommissaris-ge-neraal van Oorlog de aanmerking niet te moeten onthouden, dat vermits de ondervinding genoegzaam aangetoond heeft, dat de vijand, door het aanhoudend been en weer trekken, onze macht tracht af to matten en te verzwakken, den opperbevelhebber der troepen zou kunnen worden aanbevolen om dergelijke tochten niet dan na rijp beraad, en met het meer dan waarschijnlijke eener goede en beslissende uitkomst, te ondernemen, waartoe, voor zooveel men zich een oordeel mag veroorlooven, vooral behoort, dat aan den eenen kant do vijand, door wel gecombineerde operation, in zoodanige position worde gedreven, waar hij een beslissend gevecht niet kan ontwijken en dat aan den anderen kant alle maatregelen, zoo van toevoer als anderszins, zoodanig worden beraamd, dat men niet go-noodzaakt zij, dadelijk terug te trekken, wanneer men den vijand niet aantreft of hij terugwijkt. Deze denkbeelden van Zijne Koninklijke Hoogheid don kommissaris-generaal van Oorlog komen mij voor, geheel op goede gronden te steunen; wij hebben in Indië niet te doen mot eene mogendheid, die hare middelen van tegenweer verliest, wanneer de door haar bijeongobrachte gewapende macht wordt uiteengedreven, maar met een onvergenoegde bevolking, die zich overal tegen ons veroenigt, waar zij daartoe de gelogonhoid vindt.
Hij de muitelingen wordt het gemis van eenige manschap niet geteld, het kan ook niet beslissend zijn; voor ons is elk verlies van een Kuropoesch soldaat gewichtig, en zulko verliezen worden ons in menigte toegebracht, door eiken marsch, tot welken ons de mui-
360
telingen weten uit te lokken. Dat ilie marschen soms onvermijdelijk kunnen zijn, om groote volksverzamelingen of gevaarlijke punten te verstrooien, is niet te ontkennen; doch het streven van den op-perbevelhebber moet steeds zijn, om de noodzakelijkheid van die tochten te doen vervallen.
Om dit zoo belangrijk doel te bereiken is het onbetwistbaar, dat politieke maatregelen hand aan hand moeten gaan met de militaire; de keuze van een en ander kan slechts op de plaats en bij een nauwkeurige kennis der omstandigheden worden bepaald.
Wanneer men zich echter op dezen afstand een oordeel mag veroorloven, dan schijnt het, dat die vereenigde maatregelen gevoegelijk zouden kunnen bestaan in het langzaam voortrukken van onze gansche macht over een uitgebreide doch samenhangende linie, het gelijktijdig organiseeren van elk district, dat men op die wijze achter den rug heelt, vooral door het benoemen van nieuwe regenten en hoofden in hetzelve, en het vestigen van een versterkte positie in elk district, tot bescherming van het alzoo daargestelde inlandscho bestuur.
Op die wijze zoude men waarschijnlijk het eenmaal ten onder gebrachte terrein in bedwang kunnen houden, en niet gestadig dezelfde operatiën behoeven te herhalen, zooals nu, tot groote afmatting van onze troepen en zonder wezenlijk resultaat, plaats vindt.
Hot is 's konings begeerte, dat de aanmerkingen, hier wegens hot gebruik der expeditionaire afdeeling in het midden gebracht, ook aan den bevelhebber van het leger worden medegedeeld.
Ik heb mitsdien de oer, Uwe Excellentie daartoe mits deze uitte noodigen.
De Minister voor de Marine en Koloniën, (got.) Ei.out.
Het hier ontworpen stelsel kwam eigenlijk in hoofdzaak overeen met de plannen van generaal de Koek, en onbegrijpelijk is het dat
367
de kommissaris-generaal du l^us do Ghisignios de regeering in liet moederland in de dwaling heeft gebracht, als zou de opperbevelhebber gansch iets anders bedoelen. Juist waren die troepenbewegingen op groote schaal, die generaal de Koek deed plaats hebben, doorgaans een gevolg van den invloed , dien de kommissaris-generaal uitoefende; doch het was wel degelijk liet voornemen van de Koek, om langzaam, maar zeker te avanceeren, zich op het veroverd terrein duurzaam te vestigen door het opwerpen van kleine verschansingen of bentings, en op deze wijze al meer en meer grondgebied aan zich te onderwerpen.
Doch dit verschil van opinie tusschen opperbevelhebber en kom-missaris-generaal heeft meermalen tot belemmering in de krijgs-operatiën aanleiding gegeven, en zeer te betreuren is bet, dat men zich niet heeft gespiegeld aan de verstandige ordonnanciën on instruction der voormalige Oost-Indische Compagnie, waarbij bepaald was dat een kundig zeeman, die den rang van vice-admiraal had, en een bekwaam bevelhebber voor de expedition te land, dool zouden uitmaken van den Raad van Indië.
Nu zag men herhaaldelijk gebeuren, dat burger-ambtenaren, hoe verdienstelijk ook overigens, een ervaren krijgsoverste moestencon-troleeren, zijne plannen dwarsboomden en somwijlen — volmaakt ter goeder trouw — veel kwaad deden.
Met den aanvang van het jaar 1827 was de oorlog langzamerhand een nieuwe phase ingetreden. Generaal do Koek breidde het aantal mobiele kolonnes, waarvan er vooreerst vier waren opgetreden, uit tot acht, die onder de bevelen stonden van de majoors de Leeuw(Nn. 1), d'Krembauld de Dutzele (Nü. '2), luitenant-kolonel le Bron de Vexela (N0. 3), majoor van der Wijck (N0. 4), kapitein ten Have (Nquot;. 5), kapitein le Clercq (N0. 0), majoor Michiels (Nquot;. 7) en majoor Busch-kens (N0. 8).
De kolonnes bestonden uit de drie wapens, en waren tevens van een detachement pioniers voorzien. De troepen van Mangkoe Ne-
808
goro, zoo medo van den keizer van Solo en den sultan van Soerakarta, bleven grootendeels onder liet bevel van generaal de Kock vereenigd.
Iedere mobiele kolonne had de noodige veld-artillerie, bijna uit-sluiteml berggeschut. De munitie — men had o}) 100 schoten per vuurmond gerekend — werd op den rug der paarden in kleine kisten meegevoerd, even als de infanterie-patroneii en talrijke kleine benoodigdheden.
De levensmiddelen werden evenzeer door de paarden meegevoerd of door koelies gedragen; daar deze soms midden in 't ge-veebt de hun toevertrouwde bagage en krijgsvoorraad wegwierpen, ten einde beter een goed heenkomen te kunnen zoeken, is het gemakkelijk na te gaan, dat er soms op het gewichtigste oogenblik volslagen gebrek aan munitie ontstond, terwijl men toch niet beter meende te weten, of men was er voldoende van voorzien.
Alle maatregelen werden nu getroffen, om den oorlog met inspanning voort te zetten en het stelsel van generaal de Kock, namelijk mobiele kolonnes en hot door bentings verzekeren van eenmaal teu onder gebracht gebied, op zoo ruime schaal mogelijk in toepassing te brengen.
Toch hadde de opperbevelhebber gaarne zijne troepen nog wat rust gegund; vooral daar zij zoozeer door ziekten geleden hadden. Alleen in de hospitalen der 2o militaire divisie waren gedurende de eerste helft van IB'i? niet minder dan 10,410 zieken behandeld geworden, waarvan een duizendtal bezweken was. Maar Dipo Negoro koesterde hot voornemen, om de provincie Madioen in opstand te brengen, en daarom kreeg de kolonne de Leeuw bevel om den vijand van Djatianam te verjagen en langs de helling van den i\le-rapi een serie bentings op te werpen, tot in Kedoo en üjokjo.
De vijand had reeds ingezien, hoe noodlottig het beuling-stelsel hem moest gaan worden; daarom wendde hij alle pogingen aan om den bouw van die versterkingen te verhinderen en werkelijk gelukte
369
/
het hem, in de eerste dagen van Juni, om den arbeid onmogelijk tc maken, hoewel de kolonne de Leeuw door andere Ivolonnes beschermd werd.
Het waren Dipo Negoro en Kjai-Modjo, die aan bet hoofd van 50Ü0 muiters de herhaalde aanvallen leidden, en daarom gaf generaal Cochius bevel, dat men Dipo Negoro moest trachten te omsingelen, waartoe verschillende kolonnes oprukten, namelijk die van Ie Bron de Vexela, d'Erembauld de Dudzele en van der Wijck; bij die gelegenheid was liet, dat de llankeurs van het expeditionaire korps aan de operatiën deelnamen.
Het resultaat was slechts ten deele bevredigend; Dipo Negoro werd genoodzaakt naar den westelijken oever van de Progo de wijk te nemen, doch daardoor mislukte tevens het plan, om hem een beslissende nederlaag toe te brengen, ofschoon hij aan zijn voornemen, om in Madioen te vallen, geen gevolg geven kon en de indruk van ons krachtiger optreden goed was, daar twee pangerangs, Notto-Prodjo en de prins van Serang, hunne onderwerping kwamen aanbieden.
De arbeid aan de bentings kon nu ongestoord worden voortgezet. — Telkenreize had de vijand zich voor Pasar Gedé vertoond , om aldaar belastingen te heffen; daarom gelastte genei ;.
dat dit belangrijk punt bezet en aldaar een benting opgeworpen zou worden. De vijand had een algemeenen aanval in denzin; nu zond Cochius zooveel troepen naar Pasar Gedé als mogelijk was en weldra bleek dat die voorzorg niet overbodig was geweest, want Dipo Negoro rukte aan het hoofd van 4500 man oj), verdeeld in drie kolonnes, die door Cochius met de grootste koelbloedigheid werden afgewacht. Tot op een geweerschots afstand liet men de vijandelijke kolonnes ongestoord naderen — en toen braakten de geweren een kogelregen, die de overmoedige brandals tot staan bracht; alleen op den linkervleugel bleven zij avanceeren, doch luitenant van Swieten drong aan 't iioofd van zijn
371)
Ainboueezen moedig vooruit en weldra was de aanval der muiters op allo punten beslissend afgeslagen.
De opperbevelhebber begaf zich thans zelf naar Djokjo; daardoor was generaal Cochins in de gelegenheid, nogmaals de rebellen aan te vallen en te verjagen. Oipo Negoro moest afzien van zijne pogingen, om tien bouw van do benting te Pasar-Gedé te beletten; die versterking werd voltooid en den 7den Augustus kon zij reeds door liet daarvoor bestemde garnizoen betrokken worden.
Die bentings bestonden doorgaans uit vierkante redoutes met oril-lons aan twee tegenovergestelde hoeken, die elk met een kanon en barbette bewapend waren, ten einde de vier zijden der redoute te llankeeren. Door fraiseeringen waren zij stormvrij gemaakt. Het terreplein bevatte een kazerne, magazijnen en buskruitmagazijn, alles van kokos- en bamboeshout. Hoewel van een hoogst eenvoudig tracé, voldeden die werken toch uitnemend.
Tengevolge van de zoo even beschreven krijgsverrichtingen was Kadoe zoo goed als gezuiverd van vijanden en weldra was de opstand nagenoeg beperkt tot Djokjo en Bagelen. Alleen in Ledok gaven de muiters aan de kolonne Michiels handen vol werks; gelukkig vernauwden de aanvallen van den vijand, want op den duur luidde Michiels met zijn afgematte troepen — zoozeer door ziekten geteisterd , dat er ternauwernood 70 man waren overgebleven, in staat om de wapenen te dragen — de opstandelingen geen weerstand kunnen bieden. Ook majoor Buschkens zag zich tot werkeloosheid gedoemd, want zijne manschap werd op jammerlijke wijze door de koorts geteisterd, en vooral van de officieren werden er velen de offers van die ziekte.
Doch Dipo Negoro gingen desniettemin de zaken alles behalve naar wensch en eindelijk legde hij eenige geneigdheid tot toenadering aan den dag.
Nadat Kjai-Modjo zich had laten overhalen, om een samenkomst te hebben met een Europeesch landheer te Samarang, werd er
lt;leii 'iSquot;1''quot; Augustus oen wapenstilstand gesloten, daar Üipo Negoro bereid scheen tc zijn, om met het gouvernement te onderliandelen.(25).
De kommissaris-generaal bevond zich persoonlijk iu de Vorstenlanden en Dipo Negoro noodigde hem uit tot een samenkomst te Sambirotto, alwaar hij voor hetoogenblik zijn hoofdkwartier scheen te hebben. De Bus do Ghisignies noodigde hem echter uit, om zich te Salatiga liij hem te vervoegen.
Weder hadden onderhandelingen plaats. Dipo Negoro had de kracht onzer wapenen nog niet voldoende ondervonden; zijne eischen waren zoo buitensporig dat het ondoenlijk was, ze in overweging-te nemen. Hij vorderde namelijk, als liij zich onderwierp, den titel van sultan en Panotogomo, d. i. regelaar van het geloof, zoodat hij daardoor bet hoofd van den godsdienst op Java zou worden; en wat do rechtspleging betreft, eischte hij, dat die voor de Javanen volgens den Islam zou geschieden.
liet was ondoenlijk, in die voorwaarden te treden, daarom werden de onderhandelingen afgebroken en den September werd de wapenstilstand geëindigd, waaarna men aan beide zijden zich er op voorbereidde, om den oorlog met vernieuwde woede te hervatten.
Van onze zijde niet dan met tegenzin; want gaarne hadde men een einde aan den rampspoedigen oorlog gemaakt. Maar door aan de eischen van Dipo Negoro toe te geven, zou men hem niet alleen een zekere suprematie boven alle vorsten van Java en Madura, maar zelfs boven de liooge regeering te Batavia hebben toegekend.
Generaal de Koek was voornemens om zich tusschen de Merapi en Djokjo zooveel mogelijk te versterken, en aan de oostzijde onze troepen langs de Bogowonto tc doen positie nemen. Hij had thans zijn hoofdkwartier te Solo gevestigd, terwijl generaal van (Teen, die zou repatrieeren, maar aangeboden had om voorloopig op Java te blijven, het opperbevel der troepen in Kedoe, Hagelen en Banjoemaas aanvaardde.
24*
372
Den yS8quot;-'quot; September viel luitenant-kolonel Roest den vijand in de omstreken van Ivedjiwang aan, waar zich ongeveer 8000 brandals bevonden, die door onze troepen op de vlucht gedreven werden en toen de vijand den H81quot; October na een hardnekkig gevecht bij Grogol teruggeslagen was geworden, scheen hij weer geneigd tot onderhandelen en een wapenstilstand van tweemaal 24 uren werd gesloten. Dipo Negoro schreef nu een brief aan generaal van Geen, doch ook deze poging leverde geene resultaten op en de vijandelijkheden werden voortgezet.
De herstelde sultan Sepoeh scheen een zeer ongunstigen invloed op den loop van zaken uit te oefenen; inzonderheid het overwicht, dat zijne gemalin op hem had, heeft zeer heilloos gewerkt en aan haar schrijft men liet toe, dat Sosro Dilogo, broeder van de Ratoe Agoeng, tot de opstandelingen overging, die door Dipo Negoro naar Rembang gezonden werd, welk district hij in opstand bracht. Reeds einde November had generaal de Koek bericlit ontvangen, dat aldaar vele misnoegden zich verzamelden en dit was zeer bedenkelijk to achten, omdat die residentie, meer dan400,000 inwoners tellende, geheel van troepen ontbloot was. Weldra gingen de muiters tot handelen over en bedreigden zelfs de hoofdstad van Rembang.
Dadelijk werden de prad joerits of inlandsche soldaten, die onlangs door den kommissaris-generaal zuinigheidshalve ontslagen waren, weer in dienst gesteld; alle troepen, die te Samarang beschikbaar waren, de Djajang-Sekars van Japara, rukten onder bevel van luitenant lt;lc Sturler naar Rembang op. Kolonel Beurlin, kommandant der 3° groote militaire divisie, begaf zich mede met 140 man infanterie en 2 vuurmonden naar het bedreigde punt en dreef den vijand voor zich uit tot Bovverno. Te Samarang, Urissee en andere garnizoensplaatsen verving de schutterij het garnizoen, dat uitgerukt was, eti van alle kanten beijverde men zich om den opstand hier te onderdrukken.
De lieer Nahuys, resident te Solo, lt;lle zeer vertrouwd met in-landsche toestanden was, werd door generaal do Koek afgezonden om zoo mogelijk de zaak in liet reine te brengen; liij stelde zich daartoe aan het hoofd van alle beschikbare inlandsche troepen. Die expeditie had echter een treurigen alloop. Wel werden in 't eerst eenige kleine voordeden behaald, maar toen Nahuys liet hoofd der rebellen Sosro-di-Logo tegemoet ging en aantastte, leed hij een pijnlijk echec. De onbedreven troepen openden te vroeg het vuur, niettegenstaande hun aanbevolen was om alvorens het vijandelijk vuur af te wachten. De brandals, stoutmoedig geworden dooi' de geringe uitwerking van liet op veel te grooten afstand geopende geweervuur, deden nu een verwoeden aanval, en weldra zag Nahuys zich gedwongen, weer op Ngawi terug te trekken, de helft van zijne manschap op het slagveld achterlatende. Ook luitenant de Stur-Jer leed ongeveer 14 dagen later een nederlaag, doordat zijne baris-sans de vlucht kozen, 3 vuurmonden iu handen des vijands latende.
Generaal de Koek had intusschen ten spoedigste een 9C mobiele kolonne geformeerd, sterk 300 man, '25 kavaleristen en 2 vuurmonden; generaal Holsman werd nu met het opperbevel der troepen in Rembang belast. Den 29'tequot; December was de 5e kolonne, 200 man sterk, evenzeer hier aangekomen.
Thans kwam er verandering in den stand van zaken. Generaal Holsman bracht de opstandelingen een gevoelige nederlaag toe; het was namelijk den 17'1|:quot; Januari 1828, dat zij uit de omstreken van Ploentaran verjaagd werden, waarna zij zich in Bron, een goed versterkte dessa terugtrokken, doch na een bloedig gevecht ook hieruit verdreven werden, waarna onze vereende macht naar Rad-jakwessie oprukte.
Nu gaf de vijand den tegenstand op; ook die plaats werd dooide onzen genomen, en de opstand in Rembang was onderdrukt, want de aanhangers van Sosro-di-Logo verloren hun vertrouwen in dat hoofd en welhaast zou zijne onderwerping volgen.
374
Dut do onzen ook hier niet yroote tnoeielijkheden te kampen hadden, kan blijken uit den rnarsch, dien de O6 kolonne up den 27»ti» december 18^7 onder kapitein von Griesheim van Ngawi naar ülora moest maken.
De weg, dien zij te volgen luidden, was niet alleen onbegaanbaar, doch had op vele plaatsen belangrijke coupures en voerde meermalen dooi' moerassige bosschen, waar de vijand loerde. Daarbij heerschte er een zware mist — en evenwel was die geheele marsch een aanhoudend gevecht tegen oen onzichtbaren vijand.
Tot over de knieën in de modder stokende, zelf zijn bagage dragende, rusteloos bestookt dooi' een vijand, die door don bijkans weerloozen toestand der kolonne overmoedig word, sleepton do on-gelukkigen zicii voort, dooi' oen woeste streek; moor dan eens zagen zij zich genoodzaakt, uitgeput en zicli niet moor kunnende voortsioopon, halt te houden en te beraadslagen, wat er verder moest gedaan.
Do gekwetsten achterlaten was onmogelijk; dit was hen zonder genade aan den dood prijs geven. Dan maar de bagage, de levensmiddelen, zelfs de geneesmiddelen!
En zoo werd de afmattende tocht weer vervolgd, tot de kolonne don 30'tequot; Blora bereikte en trots den deorniswaardigon toestand, waarin zij verkeerde, de opstandelingen van daar verjoeg.
Wat liet beslissende gevocht van Ploentaran betreft, dit had onder de volgende omstandigheden plaats:
Den 12dcn Januari had de O6 kolonne zich naar die plaats begeven om aldaar oen benting aan te leggen, die tot steunpunt voor onze troepen moest dienen. De vijand spande alle krachten in, om dit te beletten, zoodat den soldaat, die de ellende onder don marsch van Ngawi naar Blora nog niet te boven was, nieuwe zware beproevingen wachtte; want van geregeld werken in een woeste landstreek, ontbloot van alle hulpmiddelen en aanhoudend bestookt door een rusteloozen vijand, kon geen sprake zijn.
375
Nadut do opstandelingen een konvooi levensmiddelen hadden op-geliclit, begon de toestand van de Üe kolonne hachelijU te worden, toen de kolonne ten Have zicli gelukkig bij haar voegde, waarop de vijand begon terug te trekken.
Doch hij werd achtervolgd, waarop Sosro-di-Longo een laatste poging besloot te wagen, om zich in Rembang staande te houden. Intusschen was de benting Ploentaran nagenoeg voltooid; alleen de keel was nog open. Aan weerszijden van die versterking werden onze troepen nu in linie opgsteld, niet den reehtervleugel op de Solo steunende.
Met een ware doodsverachting doet de vijand een aanval, zonder zich om het schrootvuur der onzen te bekommeren; hij rukt regelrecht op de benting aan, alsof hij die in front wil nemen, maai slaat eensklaps links af. Doch door de kompagnie onder bevel van kapitein de Vries wordt hij teruggeworpen en, na een tweeden verwoeden aanval, in wanorde op de vlucht gejaagd, zoowel teu gevolge van het hevig geschutvuur als door een bajonet-aanval der onzen.
Er was ditmaal een beslissende overwinning behaald; Sosro-di-Logo, die slechts door de vlucht aan de hem vervolgende soldaten ontkwam, was door een geweerkogel gekwetst; maar niet zoo ernstig, of hij kon in Madioen vallen, om daar de vaan des opstands te planten.
Na deze krijgsverrichtingen zag generaal Holsman zich, om gezondheids-redenen, genoodzaakt om bet opperbevel neer te leggen; hij werd vervangen door luitenant-kolonel Roest.
Het w-as den 3lU'u October dat Sosro-di-Logo, na maanden lang een zwervend leven geleid te hebben, zich aan het Nedeiiandsche gouvernement onderwierp.
In de maand Januari van het volgende jaar overleed sultan Sepoeh. Dit was voor ons geen zwaar verlies; wij hebben toch gezien, hoe men hem tot den troon verheven had, in do hoop dat hij door zijn invloed vele vijandig gezinde Hoofden tot onderwerping zou brengen, in welke hoop men zich deerlijk bedrogen had gevonden. Daarom
37(5
werd zijn verscheiden door niemand betreurd. Mij werd, volgens de hij zijn troonsbeklimming gemaakte voorwaarden, door zijn achterkleinzoon opgevolgd, en op nieuw werden twee voogden over tien jeugdigen sultan aangesteld, die nu de teugels van het bewind in handen namen. Hiermede wordt gerekend, dat de langdurige oorlog zijn derde of laatste periode is ingetreden.
De 2° mobiele kolonne bleef tot aan 15 April te Rembang; de O keerde naar Padjang terug en betrok haar vroegere garnizoenen , om een welverdiende rust te genieten.
Januari 1828 werd de veldtocht met iets betere vooruitzichten geopend; eerstens was men moer bekend geraakt met het oorlogstooncel, maar tevens was generaal de Koek er in geslaagd, dit aanzienlijk te verkleinen en alzoo een begin te maken met de uitvoering van het plan, dat hij reeds van af den beginne met zijn benting-stelsel beoogd had. Kadoe toch kon men thans als rustig beschouwen, en het hoofdkwartier werd nu naar Magelang ver-plaatst. Intusschen was generaal van Geen naar het moederland teruggekeerd.
Ook nu zou de Koek weder zeer belemmerd worden door liet verschil, dat tusschen hem en den kommissaris-generaal was blijven bestaan. Dipo Negoro hield zich in Ledok op, nu en dan ten zuiden van Djokjo; de Koek wilde hem ook van hier verdrijven op dezelfde wijze, als zulks mot zoo goed gevolg elders was geschied; maar de kommissaris-generaal was van oordeel, dat men den vijand met kracht van wapenen tusschen de Progo en de Bogowonto moest zien te drijven en dan een hoslissenden slag leveren. De opperbevelhebber, die het onuitvoerbare hiervan overtuigend had ingezien, bleef bij zijne meening volharden en besloot op eigen verantwoordelijkheid het benting-stelsel te blijven toepassen, tegen de opinie van den kommissaris-generaal in.
In den aanvang van 1828 was de vijand nog zeer vermetel; wel werden hem overal gevoelige lessen gegeven, maar do kolonnes.
377
onafgebroken door do brandals bestookt en afgemat, hadden het
weer hard te verantwoorden. Zoo was de kolonne Cleerens zoo
\
aanhoudend bemoeilijkt, dat haai' bevelhebber in Maart tot het ollensieve moest overgaan en Kerta-I'engalassan, een der moedigste aanvoerders van de brandals, een gevoelig verlies berokkende; een paar weken later, vernomen hebbende dat Üipo-Negoro-Anom, zoon van den hoofdmuiter, aanstalten maakte om in de dessa Alang-Alang-Ombo een feest te vieren, zocht hij den vijand op. versloeg dien en bezette de dessa, 'tgeen op de bevolking, die gekomen was om aan haar souverein de verschuldigde belasting te betalen, een heilzamen indruk maakte.
Voortdurend werd met goed gevolg tegen den vijand geopereerd; herhaaldelijk werden hem zware verliezen berokkend en het vertrouwen van onze bondgenooten in de overmacht onzer wapenen begon dan toch eindelijk te herleven.
De regeering in het moederland en in de eerste plaats ook de kommissaris-generaal verlangden het einde van den oorlog en drongen op nieuw erop aan, dat generaal de Koek door een beslissenden slag een einde aan de zaak maken zou; doch de bekwame bevelhebber had niet vruchteloos drie jaar lang met zooveel inspanning den oorlog in het binnenland van Java gevoerd, en wist maar al te goed, dat dit schijnbaar logisch verlangen in werkelijkheid geheel onuitvoerbaar was; men had toch te doen met een vijand, die met de meest mogelijke behendigheid groote gevechten wist te vermijden en met vrucht gebruik maakte van een terrein, dat zijn grootsten bondgenoot vormde.
Telkenmale antwoordde de Koek op de aansporingen, die de kommissaris-generaal hem meende te moeten toevoegen, dat hij niet anders kon handelen, en liever zijn kommando neerlegde om plaats te maken voor een meer bekwaam legerhoofd, dan zijn eenmaal aangenomen stelsel te laten varen. Dank zij zijn karaktervolle houding en zijne doortastendheid, hadden die moeiclijkheden geen ongunstigen
37S
invloed meer op den loop der operation; ofschoon die miskenning voor hem persoonlijk zeer grievend moest wezen.
Nog in een andere belangrijke zaak bestond een verschil van gevoelen tusscben beide hooggeplaatste ambtenaren, namelijk betref-lende de betaling der troepen.
De nieuwe muntregeling bad den gulden op honderd duiten gebracht; het nieuwe kopergeld was aanvankelijk echter niet gewild, op sommige plaatsen in 't eerst niet gangbaar, en daar men de soldijen voor een groot deel in koper uitbetaalde, gaf dit aanleiding tot een niet onaanzienlijke vermindering der inkomsten van oflicieren en minderen, en bij gevolg ook tot een rechtmatige ontevredenheid.
In plaats van de velerlei ontberingen en de bovenmate zware diensten, gedurende de laatste jaren bewezen, erkend te zien, werd de soldaat op deze wijze besnoeid, en zag hij zich op wederrechtelijke wijze een deel van zijne karige inkomsten ontnemen.
De kommissaris-generaal moge nit een financieel of economisch oogpunt niet te wraken zijn geweest, nooit te verantwoorden was het, in oorlogstijd de troepen, waarvan zooveel moest gevergd worden en die als ware het 't lot van Indië in banden hadden, ontevreden te maken. Te vergeefs trachtte de Koek verandering daarin te brengen; eerst tegen het einde van 1829 mocht hij daarin slagen.
Onverantwoordelijk durven wij zulk een behandeling van den soldaat noemen, en wel te betreuren is liet, dat zoo menigmaal onze ge-geschiedbladen ontsierd worden door dergelijke bewijzen van weinige waardeering der veelomvattende diensten, door het leger bewezen; een leger, dat meermalen méér dan zijn plicht deed en schoone bewijzen van zelfverloochening gaf — zelfs dan, wanneer het in billijkheid zich verongelijkt achten kon. Want geen enkel voorbeeld van gemor is aan te wijzen, hoezeer de manschap toch rechtmatige grieven had.
Den l8lcquot; April 1828 was ons leger sterk: 5000 Europeesche en
379
3400 inlandsche soldaten '), behalve de hulptroepen van den Soesoe-hoenan en den sultan, de legioenen der vorsten van Madura en van Mangkoe-Negoro , lt;le barissans enz. Als men nu overweegt, dat in de eerste maanden van 1828 in de hospitalen der 2d'! groote militaire divisie niet minder dan zestien honderd zieken bezweken zijn. dan kan men zich een voorstelling maken van de ellende, die de troepen te verduren hebben gehad. Het moge spoedig gezegd zijn: «ons bestek laat niet toe, om al de krijgsbewegingen op den voet te volgenquot;; maai de lezer mag daarom niet uit het oog verliezen, dat onder die krijgsbewegingen hier verstaan werd een aaneenschakeling van moeitevolle marschen, bloedige gevechten, nijpende ontberingen, en dit alles in een verraderlijk klimaat en omringd door een listigen, in den kleinen oorlog goed geoefenden vijand, die zijn mindere strategische en praktische kennis door een kolossale overmacht vergoed zag.
In Mei van dit jaar waren de verschillende kolonnes als volgt opgesteld: de 1° (Sollewijn) te Passer-üedé, het lc bataljon van het expeditionaire korps te Djokjo; de 2e (ten Have) moest de communicatie tusschen Banjoemaas, Bagelen en Kadoe onderhouden; de S0 (le Bron de Vexela) bevond zich te Kedjiwang; de 4° (Bauer) te Bligo, voornamelijk belast met liet gadeslaan van de oevers dei Progo; de 5quot; (d'Erembault de Dudzele) nabij de Bogowonto; de 7e (Michiels) in Bagelen en de S* (Buschkens) te Kemiet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat is totuiil 83(.M) man, met 879 paarden. |
380
In de gevoelige verliezen, die onze troepen door gevechten en klimaat geleden hadden, werd eenigermate voorzien door een reernteering, die tamelijk goede resultaten opleverde; vooral de Alfoeren, die de sultans van Tidor en Ternate zouden, bewezen veel diensten. Maar ook Dipo Nogoio had het gehalte van zijne troepen verbeterd; deze traden met meer bezadigdheid en volharding op, en daarvan was het gevolg, dat de gevechten meer bloedig werden en alzoo meer oilers eischten.
Zijn bekwaam legerhoofd Sentot liet thans weer iets van zich hooren; die trachtte namelijk Banjoemaas in opstand te brengen en toen Buschkens tegen hem oprukte, om dat voornemen te verijdelen, bracht hij de achtste kolonne een gevoelige nederlaag toe. Evenwel werd zijn voornemen verijdeld, evenals een samenzwering te Soerakarta beraamd.
Dipo Negoro had zich in den laatsten tijd tusschon de Opak en de Progo opgehouden; doch de eerste kolonne, onder de bevelen van den moedigen luitenant-kolonel Sollewijn, slaagde er in, hem van daar te verdrijven.
De macht, waarover de vijand nog te beschikken had, was zoo groot, dat de gecombineerde manoeuvres vau drie kolonnes (die van le Bron de Vexela, Madiol en Sollewijn) noodig waren, om de moeitevolle taak te vervullen. De vijand moest namelijk uit zijne stelling bij Katagan verdreven worden, waar hij, met twee dessa's als steunpunten in een uiterst gunstig terrein opgesteld, onze troepen een hardnekkigen tegenstand bood. Doch ook hier moest hij het onderspit delven en de vlucht kiezen.
Een enkel staaltje van tegenwoordigheid van geest en moed moge vermeld worden, tegenover zooveel, dat hier niet geboekt kan worden.
De kolonne Ledel namelijk had in het district Grogol, dat steeds Dipo Negoro getrouw bleef, een kamp betrokken, ten einde dit district in 't oog te houden , en werd daar door de geregelde troepen van Dipo Negoro geen oogenblik met rust gelaten. Den 10dt;n Angus-
quot;I
381
tus werd hel geretranchcerde kami) door een 2(X)0tal rebellen krachtdadig aangevallen; de eerste bestorming was niet afgeloopen, of met verdubbelde woede werd de aanval hervat, zoodat de onzen dag en nacht onder de wapenen moesten blijven.
In do steile helling van een bijna onbeklimbare rots liad men een voetpad gehouwen, dat naar den top voerde, vanwaar men de landstreek goed kon overzien; daarom werd op die rots een observatie-post geplaatst, bestaande uit een officier en 20minderen. die ieder etmaal werden afgelost. Deze positie beveiligde het ge-retrancheerde kamp voor een onverhoedschen aanval en was alzoo van het uiterste gewicht, waarom Dipo Negoro alle pogingen in 't werk stelde, om onze soldaten daar te verrassen en dit domi-neerend punt in bezit te krijgen.
Do manschap had het op dien post niet benijdenswaardig, blootgesteld aan de verzengende zonnestralen of wel aan stroomen regen, die watermassa's deden ontstaan, welke do rotsblokken in haar onstuimigen loop trachtten mee te voeren. O}) een warmen Augustusdag, toen luitenant Durlen zich met eenige zijner manschappen op die i'ots bevond, blootgesteld aan een schier doodende hitte, kwam er een onweder opzetten, dat weldra oen ware wolkbreuk boven hen ontlastte, is een onweder in die bergachtige streken reeds een imposant schouwspel, ditmaal scheen de bliksem zijn schichten tegen de naakte rots gericht te hebben; het vuur was niet van den hemel; het water stroomde klaterend de steile glooiing af, of stortte, struiken en losse rotsblokken meevoerende, in de diepte, onder hel ijzingwekkend huilen van den orkaan; een storm, zooals men in tijden niet had bijgewoond.
De moedigsten daar boven op die onherbergzame rotspunt sloeg de schrik om 't hart; de inlanders hadden zich op de knieën geworpen en baden, — maar ook de Europeesche soldaten, die hel schelle weerlicht ter nauwernood konden verdragen, die de rots op zijne grondvesten meenden te voelen beven, en ieder oogenblik
I
3S2
moesten duchten, door de onrustbarend snel opeenvolgende bliksem-llitsen getrolï'en en in den afgrond neergeslingerd to worden — ook /.ij voelden zich van lieverlede den moed ontzinken en de kreet: «Vluchtenquot; — niet voor den vijand, maar voor de verpletterende overmacht der verbolgen natuur, deed zich hoeren.
Maar thans sprong luitenant Huilen hen te gemoet; de voorsten, die reeds naar de vlakte begonnen af te dalen, trad hij tegen en versperde hun den weg. Zijn sabel uit de scheede rukkende, dreigde hij den eersten te zullen neerstooten, die 't wagen mocht zijn post te verlaten.
En zij gingen terug, bukkende voor de zedelijke kracht van dien on versaagden man, die zijn tegenwoordigheid van geest behield, waar de overigen het hoofd verloren. Zij bloven getrouw op hun post en beseften, welke verplichting op hen rustte; de strijd tusschen zieleangst en discipline was gestreden. De soldaat had de overwinning behaald.
Tot laat in den nacht duurde de storm en duurde ook de tweestrijd van de beangstigde krijgslieden; maar toen de dag aanbrak en een weldadige atmospheer een ware verkwikking gaf, toen ook toonde de ofticier dat hij niet ongevoelig was, al had hij uit plichtbesef het in anderen gelaakt, dat zij aan een onbedwingbaar gevoel van schrik en ontzetting toegaven.
liet gebeurde was vergeven en vergeten.
Van lieverlede bleek nu het eind van den oorlog te naderen. Onder de velen, die door hun moed en koelbloedigheid daartoe zooveel hebben bijgedragen, moeten inzonderheid de volgende officieren genoemd worden, die dan ook met eervolle onderscheidingen beloond werden: behalve de opperbevelhebber, van Geen en Cochins, de luitenant-kolonel Ledel, de majoors Bauer en d'Erembauld do Dudzele;
3b3
ile kapiteins der infanterie van Ganzen, PleiHer, Mago, .lust de la Paisières, Nothomb, Renard, Lonneux, Imbyze Batenburg en van Ingen; de luitenants der infanterie: de Bruin, Gilly de Montela, van Pallandt, van I[opbergen, llanjoel, Mojé, Meijer, Barbier, Strasheim, Boelbouwer, Uilkens, Rietveld, Sickesz, van der Tak, Gaspari; de luitenants Groenhuizen en d'Artan van de kavaleiie; von Smidt auf Altenstadt en Snellen van de artillerie; terwijl onder al die braven ook de adjudant-onderoflicier Weimar van de infanterie met onderscheiding moet genoemd worden.
Dat de vijand begon te gevoelen, hoezeer de kans voor hem verkeerd was, bleek door vernieuwde pogingen tot het aanknoopen van onderhandelingen; de beruchte Kjai Modjo en Wirio Negoro, bevelhebber van de troepen des muiters, verzochten den resident Nahuijs om een samenkomst, welke den lstcquot; November plaatshad, in tegenwoordigheid van luitenant Roeps, daar deze met het Javaansch zeer vertrouwd was; de ic kolonne en Wirio Negoro, aan het hoofd «Ier troepen van Dipo Negoro, woonden die samenkomst bij.
Door Kjai Modjo werd als voorwaarde gesteld: de instandhouding van den Islam; door Nahuijs werden onvoorwaardelijk vrede en onderwerping geëischt.
Kjai Modjo scheen niet de bevoegdheid te hebben, hierin een beslissing te nemen; daarom verzocht hij een wapenstilstand van vijf dagen, om Dipo Negoro met den eisch van het gouvernement in kennis te stellen. Dipo Negoro echter weigerde zich te onderwerpen en dus werden de onderhandelingen weer afgebroken.
Tot groote teleurstelling van de troepen werden de vijandelijkheden hervat, doch zouden onmiddellijk tot een groot voordeel leiden, dat zij behaalden door de activiteit van Ie Bron de Vexela.
Kjai Modjo werd namelijk in bedwang gehouden door de 3° mobiele kolonne; ten einde haar te verschalken, trok hij in den nacht van 11 November den grooten weg van Magelang over, ten einde zich naar de Merapi te begeven. Maar Ie Bron de Vexela
384
kreeg hiervan bericht en besloot ten spoedigste den \ijaiul te vervolgen; met versnelde dagmarscben ging bij de muiters achterna en moclit de groote voldoening smaken, hen te ontdekken, niet ver van Pontjo gelegerd, zonder in 't minst een overvalling te vreezen.
Eens ze in 't gezicht hebbende, was le Bron zoo verstandig om zijn vermoeide manschap, dooi' de maïsvelden aan het oog des vijands onttrokken, eenige rust te gunnen. Toen zij wat van den afmatten-den marsch bekomen waren, liet bij den vijand, ongeveer 500 man sterk, omsingelen, en toen die beweging, waaraan de kavalerie onder bevel van Labure deelnam, volvoerd was, naderde bij aan bet hoofd der voorhoede tot op een pistoolschots-afstand bet vijandelijk kampement.
Geen uitweg meer voor de opstandelingen, die door dien plotselij-ken aanval zoo ontzet waren, dat zij van allen tegenstand afzagen, die dan ook slechts tot noodeloos bloedvergieten zou geleid hebben.
Kjai Modjo verzocht, te mogen onderhandelen; doch dit werd geweigerd en bij werd gesommeerd, zich op genade of ongenade over te geven. Op nieuw wendde hij een poging aan om tijd te winnen, maar de bevelhebber der 3e kolonne, die zoo gelukkig was den fanatieken priester, de ziel van den opstand, eindelijk in zijne macht te hebben, stond hem slechts enkele minuten beraad en lijfsbehoud toe. Kjai Modjo bad geen keuze; hij moest zich overgeven.
liet was een groot succes, dat de 3C kolonne behaald had; door de arrestatie van Kjai Modjo was den opstandelingen een onherstelbaar verlies toegebracht. De opperbevelhebber betuigde bij dagorder zijne bijzondere tevredenheid aan do 3C kolonne en haar chef; want door de groote doortastendheid en het plan, waarmee die laatste beslissende beweging verricht was, had men den listigen priester weten te overvallen.
De gevangenen werden onder geleide van luitenant Koeps, welke
385
voor de vele door hem bewezen diensten tot kapitein bevorderd werd, naar liatavia vervoerd, van waar Kjai Mod jo als staatsgevangene naar Menado weid overgebracht. Tegenover de andere krijgsgevangenen werd met een even verstandige ais prijzenswaardige gematigdheid te werk gegaan; verschillende hoofden van den opstand werden gebannen en de minderen werden naar hun land teruggezonden, nadat zij de belofte hadden afgelegd, om niet meer de wapenen tegen ons te keeren.
In ISiiS was men dus een belangrijke schrede nader tot het doel gekomen. Tijdens zijn verblijf te Batavia had men Kjai Modjo weten over te halen, om zijn invloed aan te wenden, ten einde Dipo Negoro tot onderwerping te bewegen. Een brief, door dien priester geschreven, was de aanleiding tot nieuwe onderhandelingen. Dipo Negoro was ook nu niet er toe te brengen, zich te vertoonen; de onderhandelingen werden door Sentot geleid, terwijl van onze zijde de resident Nahuys, die weer veel dienst van kapitein Roeps had, voor het Nederlandsche gouvernement optrad. Tevens was een wapenstilstand gesloten, die onzen troepen zeer ten goede kwam, en die op verzoek van Danoe Redjo, den rijksbestierder van Dipo Negoro, werd verlengd.
Prins Negoro bleef volharden in zijn vroegeren eisch, om als hoofd van den godsdienst op Java te worden erkend ; een verlangen, dat onmogelijk ingewilligd kon worden, daar dan de sultans van Djokjo en Solo, zelfs in zeker opzicht het Opperbestuur in Neder-landsch-lndië onder hem komen zou, waarom die eisch reeds bij vorige gelegenheden beslissend van de hand gewezen was.
Ook nu verklaarden de gevolmachtigden, dat het ondoenlijk was, die voorwaarde in ernstige overweging te nemen.
Do gesloten wapenstilstand liep ten einde en bij hot invallen van
de vasten moesten de onderhandelingen worden afgebroken. Daar
Dipo Negoro geen nieuwe voorstellen wilde doen, werd hiertoe ten
slotte overgegaan en de oorlog hervat, ook nu weder onder gmi-
3S6
stiyec omstaiidiglioden dan liet jaar to voren. Want liet jaar 1820 — gelukkig hot laatsto van dezen gadenkwaardigen oorlog — was intussclien aangebroken, en den Is1''quot; April had men te beschikken over 348 oflicieren, 409i Europeesche soldaten, 17895 man inland-sche troepen. I0ü4 paarden en '175 vuurmonden; die troepenmacht, wier verliezen, zooals uit de cijfers blijkt, waren aangevuld, bestond • uit de verschillende mobiele kolonnes en uit de bezetting der talrijke bentings, wier aantal voortdurend toenam, naarmate de kring, die de opstandelingen omvat hield, werd vernauwd. (24)
Hot expeditionaire korps was, zooals wij reeds vermeldden, voor twee jaren naar ludië gezonden; die tijd was verstreken. Maar een groot aantal soldaten verbond zich, om in het Indische leger over te gaan. De overigen vertrokken in de maand September naar Europa, nadat generaal de Koek hen bij dagorder dank gezegd had voor de belangrijke diensten, door hen aan den lande bewezen. Dat die tevredenheidsbetuiging welverdiend en door die soldaten veelgeleden was, kan blijken uit het volgende; den l8tequot; Augustus bleven er van «Ie 3145 man, die te Batavia waren aangekomen, slechts 1058over.
Nadat den O'10quot; April 1829 de vijandelijkheden hervat waren, werd het oorlogstooneel steeds meer en meer beperkt door den opperbevelhebber, die zijn bentingstelsel met onwrikbare vastberadenheid bleef toepassen. De onderscheidene mobiele kolonnes waren na het einde van don wapenstilstand als volgt over de nog in opstand zijnde landstreek verdeeld;
de lc kolonne (luit.-kolonel Sollewijn), 700 man en 4 vuurmonden, bevond zich to Mangier; de 2C (kapitein ten Have), sterk 072 man en 4 vuurmonden, te Wadas; de 3e (luit.-kolonel le Bron de Vexela), 500 man en (3 vuurmonden, te Tegal-Waroe; de 4C (majoor Bauer), 100 man en (gt; vuurmonden, te Nangoelong; de 5° (majoor d'Erem-bauld de Dudzele), 200 man, te Tegal-Waroe; de O1'(kapitaine Hinia van Nauta), (550 man en 3 veldstukken, te Progowondo; de 7° (kapitein (rennet), 350 man en 4 vuurmonden, te liondong; de 8''(ma-
3h7
jooi' Huschkens), 700 man en 15 vuurmondon, tc Kcmict; de 0» ko-lonnc was ontbonden; do 10° (kapitein Prager), die met de 1''kolonne gezamenlijk moest oporeeron, was sterk .'{00 man en 4 veldstukkon, en bevond zi(?.li te üantoel; de li1' kolonne (majoor Michiels), 400 man en 4 vuurmonden, bevond zich te Hantar.
Wat ilo vijandelijke troepen betreft, deze hadden den kraton en verschillende bentings bezet, on het legioen van Mangkoe-Negoro was verdeeld tusschen Soerakarta, Padjang, Passer-Gedeen Klatten.
Veel gunsliger waren dus de omstandiglieden dan het vorige jaar; hot dool van do Koek namelijk om den opstand tusschen de Progo on do Hogowonto te beperken, was nagenoeg bereikt, en gelukkig was het, dat de bekwame opperbevelhebber de krijgsverrichtingen bleef leiden, ofschoon hij reeds in 18k27 teruggeroepen was, en nogmaals in lcS20, met last om het kommando aan generaal Bis-scholf over te geven, welke laatste echter kwam te overlijden. (25)
Voortdurend worden den vijand zware verliezen toegebracht en zelfs de onverschrokkenheid van een Sentot was niet voldoende, om onze troepen in hunne overwinningen te stuiten. De hoofden, zeer in het nauw gebracht, begonnen gebrek te krijgen aan de noodige hulpmiddelen; het gevolg daarvan was, dat hunne troepen, die zij niet meer behoorlijk konden onderhouden en bezoldigen, de bevolking begonnen uit te zuigen, waardoor deze ontevreden en van Dipo Negoro's zaak afkeerig werd.
Twee belangrijke wapenfeiten hadden nog plaats, die de lange reeks van bloedige tafereelen, waaraan die oorlog zoo rijk was, besloten. Met eerste was de inneming van (Jeger door Ie Bron de Vexela, den !7'i,!l1 Juli 1820.
Djojo Mongolo, een der dapperste aanvoerders, had die versterkte positie met zijne brandals bezet; het was een fort, op den top van een steile rots gelegen, omgeven van een weligen plantengroei, die haai' haast ongenaakbaar maakte. Men genaakte dit punt langs een zoogenaamden paardenweg, langs diepe kloven met steile hellingen ;
388
dien weg volgende, stond men eensklaps voor oen uitgestrekte, diclite massa welig groeiend hout, waarachter de dessa verscholen lag. Niets verstoorde de stilte; men zou gezegd hebben, dat zich geen vijand daar bevond.
Maar eensklaps werd men door een paar kanonschoten begroet en onder een luid krijgsgeschreeuw vuurden de brandals hunne geweren af, hoewel zij door het dichte groen niet zichtbaar waren. De kommandant der kolonne ontwaarde ter rechterzijde een bergtop; zoo men dien beklommen had, zou men de dessa kunnen dominee-ren. Daarom gaf hij luitenant Stokbroo bevel, om dien bergtop te bezetten en, zoo mogelijk, van daar door een goed onderhouden geweervuur den vijand te verdrijven.
Hij zelf rukte met zijne Ambonneezen en Sumanappers verder voort, doch zag zich den toegang, die weldra gevonden was, versperd. Die versperringen werden, niettegenstaande het hevig vuur van den vijand, opgeruimd en men baande zich een weg door de wildernis, totdat onverwachts een iiooge rotsmuur het verder doordringen onmogelijk maakte; de eenigste toegang hier was met doornstruiken versperd en ten overvloede waren voetangels aangebracht.
De Inlandsche troepen zijn barrevoets en wondden zich dus de voeten zoodanig, dat le Bron de Vexela hen niet verder kon brengen. Voor lang beraatl was hier geen tijd; de vijand had boven op het rotsplat zijne macht saamgetrokken en bestookte onze troepen met een hevig kanon- en geweervuur.
Er bleef den moedigen bevelhebber geene keuze over; hij was genoodzaakt terug te trekken.
Na een tweede, vruchtelooze bestorming beproefd te hebben, werd de vijand zoo vermetel, dat die een uitval waagde en onder een woest gehuil de onzen op het lijf viel; maar tot tweemaal toe werd de aanval afgeslagen. Vruchteloos trachtte men een beteren weg te vinden, om tot in den schuilhoek dor opstandelingen door
:i89
te dringen, en toen dat zoeken geen resultaten oplevende , weid een derde, daarna een vierde storm gewaagd. Hoe moedig le Bron de Vexela zijn troepen ook voorging, hoe vertrouwend zij hem volgden, de onzen waren op nieuw verplicht terug te trekken en zelfs zich meer naar achteren op te stellen, ten einde buiten het bereik te komen van liet gesehut, dat de vijand met tamelijk veel geoefendheid bediende. Le Bron de Vexela zag zich nu genoodzaakt, kolonel Cochins om bijstand te vragen; want wel hadden zijne troepen door de geleverde gevechten geen zware verliezen geleden, doch zij waren afgemat en hij voorzag, dat hij zonder versterking bier de zaak niet zou kunnen klaren.
Voor dat die hulp nog kwam opdagen, ging le Uron de Vexela tot een nieuwen aanval over, en werkelijk gelukte het onze dapperen, om het rotsplat te bereiken en daar, trots het hevig vuur des vijands, stand te houden, terwijl een gedeelte der troepen de vluchtende vijanden vervolgde, meenende het pleit thans beslecht te hebben — toen zij andermaal tegen een zeer hoogen rotswand stieten, vanwaar hun het uittartend geschreeuw van de rebellen weer in de ooren klonk.
Bitter was de teleurstelling, ouk van le Bron, die zijn afgetobde soldaten nogmaals ten strijde moest voeren; want men kon bier niet meer terug. Ook deze steilte moest beklommen worden.
Intusschen was kolonel Cochins met de tweede kolonne voor Ceger aangekomen, zoodat le Bron zonder aarzelen ten aanval oprukte. Thans vlogen de koene inlanders, met de kris tusscben de tanden, als wilde dieren tegen de steile; helling op; zich vastklemmende en opwerkende aan de afwaarts groeiende takken van een waringie-boom, bereikten zij het plat, ÜO a 40 voet hoog.
Kr ontstond een verbitterd gevecht; Djojo Mongolo, die den sergeant der Mangkoe Negoro's Soerio-Dento aanviel, werd doodeiijk getrollen; een priester, die den aanvoerder der brandals had willen ontzetten, sneuvelde evenzeer en »mi greep er binnen die enge
390
ruimte eon tooneel van verwarring phials,quot; zoo schreef Weit/el in zijn meermalen door ons aangehaalde werk, «wat onze pen niet zal wagen te beschrijven. Wat nog tegenstand bood, werd door de langgetergde Javanen en Sumanappers nedergestooten, maar de moed der opstandelingen was ten einde, en de minsten van hen dachten er aan, zich nog te verweren; velen sprongen zonder nadenken van de rots naar heneden, maar vonden een jammerlijken dood in de grondeloo/e kloven, of werden, reeds geledebraakt, door de woedende Amhonneezen zonder mededongen nedergeschoten; ditzelfde lot onderging ook een goed gedeelte van hen, aan wie het gelukt was langs slingerplanten of vastgebonden savongs ongedeerd den bodem te bereiken; van de weinigen die zich wisten te redden, werd in de beide volgende dagen, die kapitein Roeps nog te Geger en met onderzoekingen in den omtrek sleet, niets ondektdan een verdwaalde pradjoerit, die verzekerde voor weinige dagen met 100 man door Dipo Negoro nit Bagelen derwaarts gezonden te zijn. Hoven op de rots, die des vijands laatste toevluchtsoord geweest was, vond men een twintigtal lijken, waaronder dat van Djojo Mongolo's zoontje, een knaap van 12 a 14 Jaren, die dooi' oen geweerkogel gesneuveld was. De roemrijke strijd, hierboven omschreven, had des morgens ton negen uur oen aanvang genomen, en eerst dos middags togen drie uur was de overwinning behaald.quot;
Ook Sentot, het gevaarlijkste hoofd der opstandelingen, lood den (jiicquot; Augustus te Tangkilan eon geducht echec. Nadat Dipo Negoro hij verschillende ontmoetingen tusschen de Progo en Bogowonto steeds uit zijn position was verdreven, was hij or ingeslaagd, in don nacht van 5 op 0 Augustus de waakzaamheid der onzen te verschalken on bij Gamplong de rivier over te steken, waardoor hij aan liet lang gekoesterd plan gevolg geven kon, om don oorlog naar Mataram over te planten; doch op den voet gevolgd werd hij door kolonel (quot;ocliius, die do 3C kolonno naar het gebergte van Solarong liet oprukken, waarin do hoofdmuiter een toevluchtsoord had ge-
391
/oclit. Met hot oog hierop was de overvviiniing, die lo Ijioii do Vexclii op Sentot behaalde, van veel waarde. Bij die gelegenheid werd een beslissende zegepraal op de rebellen behaald; Sentot werd gewond en men vond do lijken van een veertigtal priesters op het slagveld; oen bewijs hoe overhaast do vijand op do vlucht gegaan was, met hardnekkigheid achtervolgd door de luitenants Stokbroo en Soorio-Prawiro.
Oo poging van Dipo Negoro oin Djokjo te verontrusten, mocht weinig baton. De bevolking had haar vertrouwen in zijn naam verloren, zoodat hij, overal door do onzen opgejaagd, zicli aldra genoodzaakt zag om weder naar Bagelen terug te koeren; don 17lt;1(n September, door Sollewijn overvallen, ontkwam hij slechts door oen wonder aan de hom vervolgende hussaren.
Nu trof hem slag op slag; nadat reeds in Juli zijn zoon Dipo Negoro Anam gevangen was, gaf in September prins Mangkoo Negoro zich over. En toen dit gevolgd werd door de onderworping van Sentot, die juist bij tijds onderhandelingen met kolonel Cochins aangeknoopt had, toon was het lot van Dipo Negoro roods met den vinger aan don wand geteekond.
Men volgde met Sentot de tot nog toe gevolgde diplomatie van grootmoedigheid en vergunde hom, met al zijne onderhoorigen, in Nedorlandschen dienst over te gaan, mot behoud van zijne titels.
Het hoofd van den opstand, dooi' al de zijnen, zelfs door zijn Rijksbestuurder verlaten, was nu een armzalige zwerveling geworden, en toch was de eerbied der Javanen voor hem, den afstammeling der Mataramsche vorsten, zoo groot, dat niemand de hand op hem logde; hoewel door do Regooring oen prijs van /'50,000op zijn hoofd was gesteld.
Zoo leidde hij een ellendig leven, en ten laatste zond hij een boodschap aan kolonel Cloerens, dat hij don luitenant-gouverneur-generaal wenschte te spreken. Deze had zich evenwel naar Batavia begeven om don nieuwen gouverueur-genoraal van den Bosch te ontvangen,
zooilat Cleeroiis liem het voorstel deed, om bij hom als gevolmachtigde in de Voi'steulanden te komen. Dipo Negoro bewilligde daarin, eu den l(3'u'quot; Kebruari 18;}() kwam hij te Minoreh, alwaai'weldra zich een aanzienlijk gevolg hij hem voegde en hij een houding aannam, die al zeer weinig strookte met den hachelijken toestand, waartoe hij zich gebracht zag. Het scheen veeleer, dat een onafhankelijk vorst met het gouvernement kwam onderhandelen, dan een rebel, die er aan dacht zijne onderwerping aan te bieden.
Men liet hem met rust en duldde die onvoegzame houding, en toen generaal de Koek te Magelang was aangekomen, noodigde deze Dipo Negoro uit, om zich aldaar bij hem te vervoegen. Tot dus verre had deze geweigerd om over zaken te spreken, wegens de ingevallen vasten, en ook nu was hij ongenegen, om de Koek te woord te staan.
Daar hij echter voortdurend meer volk om zich heen verzamelde, zich sultan liet noemen, maar zich niet ontzag, met die honderden volgelingen op kosten van het gouvernement te leven, moest er een einde aan dat spel gemaakt worden; zell's toen de vasten algeloopen was en hi j eindelijk generaal de Koek een bezoek bracht, bleef hij nog weigeren, ovei' zaken te spreken, totdat de opperbevelhebber hem dwong, om met zijn voorwaarden voor den dag te komen. De voorwaarden, waarop hij zich wilde onderwerpen, waren dezelfde als vroeger; al/,00 was het ten eenemale ondoenlijk, om met hem te onderhandelen.
Toen Dipo Negoro nu weigerde, van zijn eisch af te zien en er op bleef staan, dat men hem als hoofd van den godsdienst met den titel van sultan erkennen zou, verklaarde generaal de Koek de onderhandelingen als afgesprongen. Daarop liet hij Dipo Negoro's volgelingen ontwapenen en den hoofdmuiter gevangen nemen, waardoor de langdurige oorlog geëindigd was.
Men heeft de Koek er over hard gevallen, dat hij onder deze omstandigheden tot de arrestatie van Dipo Negoro overging; wij gelooven, dat die afkeuring niet geheel ten onrechte was. Al moge in gindsche gewesten het volkenrecht niet zoo in acht kunnen genomen worden,
393
als zulks oiulei' beschaafde natiën behoort te geschieden, liet ware verreweg verkieselijker geweest, wanneer de ontknooping anders hadde kunnen wezen; want Dipo Negoro was gekomen om te onderhandelen, en had dus recht op onschendbaarheid. Toen de onderhandelingen tot.' geen uitslag leidden, had men hem in vrijheid moeten laten gaan, om dan met een enkelen slag een eind aan den krijg te maken.
Doch van den anderen kant kan men zeer goed nagaan, wat er bij de Koek omging, toen hij den muiter eindelijk en ten laatste onder zijn bereik had. Was het niet bedenkelijk, om hem tc vergunnen , opnieuw den opstand aan te blazen? Hoeveel menschenlevens had de oorlog reeds geëischt! IGüOO man, waaronder 8000 Europeanen, 1 waren bezweken...
Wij gelooven dat er veel tot verdediging van den maatregel, dooide Koek genomen, is aan te voeren; inzonderheid do omstandigheid, dat Dipo Negoro een geruimen tijd op kosten van liet Nederlandsch-Indische gouvernement geleefd heelt. Doch dit werd hem verstrekt, zonder dat van onzentwege aanmerking daarop gemaakt is, en gal'ons Bewind nog geen recht, om hem als gevangene te beschouwen.
Wij herhalen dus: te betreuren was deze alloop der zaak; want het valt niet te loochenen, dat op deze wijze de ontknooping het' treurspel niet ten volle waardig was.
Maar overigens was in alle opzichten de kroon gezet op het moeite-volk! werk, dat van onze dapperen zoo ontzettend veel abnegatie en volharding gevorderd heeft. Welk gevoel van innige dankbaarheid moet hen bezield hebben, toen de blijde mare verkondigd wérd, dat de beruchte Dipo Negoro gevangen genomen was en naar Batavia overgebracht werd.
En hoe groote zegepraal voor den bekwamen opperbevelhebber, die zijn systeem thans door don uitslag gerechtvaardigd zag, want bij de gevangenneming van den rebel is o. i. slechts in den vorm te kort geschoten; feitelijk was de opstand reeds onderdrukt opliet oogenhlik, dat een man zoo onbuigzaam als Dipo Negoro er in
394
tocstonulo, din tot don Ncdoiiandschcn bcvellicbboi'to komea. Hoogst waarschijnlijk zou mon tocli zeer spoedig zicli van zijn persoon hebben meestor gemaakt.
Menado werd hem als ballingsoord aangewezen; later Makassar, alwaar bij in het jaar 1855 overleden is, zonder onze regeoring verderen overlast te hebben aangedaan.
«Dozo gelukkige uitkomst,quot; zooals men in do te Batavia verschijnende courant las, «zijn wij aan het bewonderenswaardig beleid, aan do volharding en onwankelbare standvastigheid van Zijne Excellentie den luitenant-generaal do Koek, en aan do dapperheid van hot leger verschuldigd, hetwelk allo gevaren, eigen aan het klimaat en aan de moeielijko wijze van oorlogvoeren in deze landen, mot onbezweken moed heeft doorgestaan, en tevens zich (laarbij zoo vele 'opofferingen hoeft moeten getroosten. Roido, en bevelhebber en leger, hebben een rechtmatige aanspraak vorkregen op de dankbaarheid hunner landgonooten, en hunne daden zullen voorzeker in duurzaam aandenken bewaard blijven.
«Het heugelijke nieuws van het zoo glansrijk einde van dozen oorlog-is, zoo hier als te Samarang en te Soerabaija, met honderd oneen kanonschoten aan den volke bekend gemaakt.quot;
Dat de nieuw aangekomen gouverneur-generaal dankbaar erkende wat er door generaal do Koek en zijne braven gedaan is, bleek uit oen schrijven, dat bij dagorder van don 19(len April 1830 aan hot Indische leger bekend gemaakt is, en dat men bij de Aanteokonin-gen en Bijlagen aantreft C2()).
Dubbel verdiend was die erkenning der verdiensten van generaal de Koek na de miskenning, die hij te verduren hooft gehad; ware niet door toevallige omstandigheden zijn vertrek naai'het moederland vertraagd geworden, dan zou hij aan zijne terugroeping gevolg gegeven hebben, zonder de vruchten te plukken van zijn wijs inzicht en zijn standvastigheid.
Maar toon hij nog datzelfde jaai in Europa terugkwam , stolde de
395
Koning persoonlijk hom hot grootkruis van do Militauv Willemsorde tor hand on verhiel' hem tot den adelstand.
Generaal Merkus de Koek heel't zieh een naam verworven, die steeds een eereplaats zal blijven beslaan in het geschiedboek van onze Indisehe bezittingen, evenzeer als de naam van zoo velen zijner onderhoorigen, die ten kuste van hun beste levenskrachten, van hun bloed, het eeremotaal verwierven, waarop de Nederlandsche soldaat zoo fier is.
Vele belooningen werden geschonken; die waren verdiend, meer dan dat. Voorts werd aan allen, die aan den oorlog hadden deelgenomen, een medaille geschonken, aan do oene zijde met de beeltenis des konings versierd, aan de andere voorzien van do woorden: «Oorlog op Java 1825—1X30.quot; En reeds deze medaille was een eere-teeken , dat slechts do borst van een moedig krijgsman sieren kon....
■quot; quot;1
AANTEEKENINGEN
EN
B IJ LAGE N.
bgt;$*m*
mmmm ipmh
(
1) Die kooplieden waren: Hendrik Hudde, Rynier Pauw, Pieter Dirksz. Hasselaar, Jan Jansz. Karei de Oude, Jan Poppen, Hendrik Buyk, Dirk van Os, Sibert Pietersz. Sem en Arent van Grooten-huyze. Zij noemden zich de «Compagnie van Verrequot;. Zij waren het, die de gebroeders Cornelis en Frederik Houtman, welke door de Por-tugeezen gevangen gehouden werden omdat zij aan de Hollanders inlichtingen betrellende de Oost-Indiën verstrekt hadden, de vrijheid bezorgden tegen betaling van een losgeld; de vier schepen, die zij uitrustten, waren, de «Mauritiusquot; en de »Hollandiaquot; (elk van 230 last), de ))Amsteldamquot; van 130, en het jacht de «Duyfkequot; van 25 last, met een equipage van 250 man, en bewapend met 32 bronzen en 44 ijzeren vuurmonden.
2) In 1590 hadden de Staten-Generaal, op advies van prins Man rits en van Oldenbarnevelt, een belooning van 25,000 gulden uitgeloofd aan hen, die een weg naar China om de Noord zouden vinden.
3) Hij resolutie van de Kamer van Zeventienen, dd. 26 November
4
U)3() nam do equipage van hot lluitscliii) «do liaanquot; bozit van dit eiland, waar zicli twee uitstekende havens bevonden. Ingevolge de instructie van 17 December 1037 moest aldaar oen fort worden gebouwd, om do haven aan de zuid- on westzijde tegen een aanval te beveiligen. Evenwel word hot eiland Mauritius in hot jaar 1058 verlaten, bij resolutie van do Kamer, dd. '22 Augustus 1003 weer in bezit genomen, doch later opnieuw verlaten.
i) Vele inlandscho vorsten, de tyrannie en wreedheid van do Portugeezon moede, hadden sinds lang een gelegenheid gezocht om togen hen in verzot to komen. Zoo zond do sultan van Atjoh aan prins Maurits twee afgezanten, waarvan de een in ons land overleden en to Middelburg hegraven is, alwaar oen steen mot opschrift op zijn graf word geplaatst. De andere bezocht prins Maurits in do legerplaats voor Grave on keerde zoor voldaan naar Atjoh terug, waar hij den mond vol had van zijne reisindrukken en de macht van de Vereonigde Provinciën.
5) Die naijver was zoor schadelijk. Rohalvo de «Compagnie van Verrequot; had men nog oen compagnie te Amsterdam, onder anderen beheerd door Dieter van Bevoron , generaal van de Munte der Graaflijkheid van Holland, Huyg Gerritsz. van dor Buys en Jan Dennink. In 1598 werd een compagnie te Rotterdam opgericht en in 1590 kwam do «Nieuwe of Brabantsche Maatschappijquot; tot stand.
0) Van de kust van Malabar heeft de Oost-Indische Compagnie geen voordeel gehad, hetgeen blijken kan uit de rekening over de jaren 1003 tot 1074.
Do kosten voor «Ie aangelegde versterkingen bedroegen / 1,381,(Mil)
» » » » soldijen » 2,185,740
Andere kosten » 1,003,351
Totaal: / 5,230,700
Inkomsten: » 2,305,649
Verlies: / 2,925,117
7) Volgens Basnage scliijnt het dat men, alvorens iets tegen Macao te ondernemen, aan Coxinga schreef, ten einde hem te polsen ten opzichte van de plannen, die hij koesterde, liet antwoord, dat hij toen gaf, kon eonigermate tot verontschuldiging van v. d. Laan strekken. Onder anderen zeide hij: »ik heb mij al vijanden genoeg op den hals gehaald, om er nieuwe te maken door de Hollanders aan te vallen.
De gevoelens waren toen echter zeer verdeeld. De een duchtte, dat Coxinga kon gedwongen worden, zich van 't eene eiland naar het andere to begeven, en dan zeer licht Formosa zou kunnen bezetten; do ander achtte dio vrees ongegrond, en van der Laan was mede die laatste opinie toegedaan; hij keerde naar Batavia terug, zonder dat hij aan zijn voornomen betrelï'ende Macao gevolg gegeven had.
8) In liet tijdvak 1040—1005 verloor do Compagnie alleen aan Ceilon oen gezamenlijk bedrag van /17,107,374; waarom do directeuren zich onophoudelijk beklaagden over de wijze, waarop door do hoeren van Goens de oorlogskosten werden opgejaagd. Zoo werd in do brieven van de Kamer van Zeventienen, dd. 28 September 1075, 18 October 1077, I November 1078 on 19 Mei 1079 nadrukkelijk daarover geklaagd en de gouvernour-generaal aangemaand, om niet aan al hunno eischen te voldoen, slechts de hoogst noodige forten aan te loggen en hot daarheen to leiden, dat er vrede go-sloten en het aantal troepen verminderd worden kon.
6
JJij resolutie v;ui 10 September 1(378 werden iloor den Raad van Indië bezuinigingen op liet personeel ingevoerd, terwijl bij besluit van 20 October en 31 November 1081 het aantal versterkingen op Ceilon belangrijk verminderd werd.
De vastgestelde garnizoenen, namelijk 0400 man tegen een Europeeschen en 4818 man tegen een inlandscben vijand, werden als bezuinigingsmaatregel teruggebracht tot 4000 man tegen een Europeeschen en 3000 man tegen een inlandscben vijand.
9) In het Placaat-boek vindt men, in verband met de reglementen van 1080, dat de stad tot hare defensie had 4 compagniën Europeesche soldaten; 0 compagniën Mardyckers, 1 compagnie Bandaneezen, 1 compagnie Ambonneezen, 1 Pampangers en 1 Boe-toneezen, onder hot opperbevel van een kolonel.
2 Maart 1080 had men aan boord van 29 schepen ter reede van Batavia 509 jongens, waarvan het meerendeel nog niet den bepaalden leeftijd bereikt had.
Bij resolutie van 23 Januari 1081 was het inkomen van gepensioneerde militairen geregeld als volgt:
een gepensioneerd luitenant ontving 10 rijksdaalders in do maand. » » vaandrig » 8 » » » »
» gep. kapitein v. d. Mardyckers » 6 » » » »
» » soldaat » » » de helft van de soldij, aan de Europeanen toegekend.
In het jaar 1085 had men te Batavia 16 compagniën inlandsche soldaten en een compagnie Mardyckers; in 1()92 en 1693 betaalde de Compagnie jaarlijks 203,400 gulden aan soldijen voor inlandsche soldaten.
Daar voortdurend over gebrek aan troepen geklaagd werd, stelde de Kamer van Zeventienen in liet jaar lt)88 na langdurige beraadslagingen vast, dat het Oost-Indische leger in tijd van vrede 8UÜU man sterk moest wezen.
In 1085 achtte de gouverneur-generaal (gt;700 man voor den dienst op Java met aanhoorigheden en 200U man voor de Molukken noodig, aldus verdeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
» Timor 10Ó |
'2000 man.
Deze troepenmacht was natuurlijk in oorlogstijd verre van voldoende; daarbij stelde men weinig vertrouwen in de inlandsche soldaten, waarop de Kamer van Zeventienen meermalen door den gouverneur-generaal gewezen werd. Doch de groote bezwaren, aan een geregelde aanvulling van het leger met Europeesche soldaten verbonden, werden hoofdzakelijk in 't loven geroepen door de groote sterfte van de Europeanen, die niet aan het klimaat konden gewennen; men moest dan ook menigmaal zijne toevlucht nemen tot koelies, hetgeen der Compagnie op zware onkosten te staan kwam.
8
lü) Dis deputatie, welke aan Zijne Hoogheid liet diploma besloten in een kistje van liooge waarde overhandigde, bestond uit de volgende twaalf directeuren:
» » Vry Temmink, |
» » Boudaan, gt; voor de Kamer van Amsterdam;
» » Scheerenberg, 1
{ voor de Kamer van Zeeland; » » Duvelaer van Campen, )
» » van Vredenburgh,
» » van der Goes,
» » Senserf, voor de Kamer van Rotterdam;
» » Abbekerk Crap, voor de Kamer van Hoorn;
» » van Bleiswijk, voor de Kamer van Enkhuizen.
voor de Kamer van Delft;
{)
II) Organisatio van liet leger te lande.
(Gearresteerd den 7''cquot; Maart 1808.
EUROPEANEN. |
INLANDERS. | ||||||
Officieren. |
Onder-ofiicieren en soldaten. |
Totaal. |
Officieren. |
Onder-officieren en soldaten. |
Totaal. |
Totaal generaal. | |
Generale stat' |
12 |
» |
12 |
» |
» |
» |
12 |
Drie regimenten linic-inl'anterie |
237 |
2073 |
2310 |
72 |
0009 |
6741 |
9051 |
Een bataljon jagers |
25 |
52 |
77 |
10 |
913 |
923 |
1000 |
Vijf escadrons kavalerie |
41 |
021 |
C62 |
» |
356 |
356 |
1018 |
Een regiment artillerie |
121 |
255 |
370 |
30 |
2304 |
2340 |
2710 |
Genie |
11 |
» |
11 |
» |
» |
» |
11 |
Plaatselijke staf |
7 |
» |
7 |
» |
» |
» |
7 |
Een bataljon infanterie, te | |||||||
Batavia in garnizoen |
25 |
226 |
251 |
8 |
741 |
749 |
1000 |
Een bataljon infanterie, in | |||||||
garnizoen te Samarang |
25 |
220 |
251 |
8 |
741 |
749 |
1000 |
Twee bataljons infanterie voor | |||||||
Amboina, Banda cn Ternate |
51 |
452 |
503 |
10 |
1482 |
1498 |
2001 |
Een bataljon infanterie voor | |||||||
Makassar, Cheribon, Banjer- | |||||||
massing, Bantam , Timor en | |||||||
By ma |
25 |
220 |
251 |
8 |
741 |
749 |
1000 |
Depot voor Batavia |
» |
» |
)) |
» |
500 |
500 |
500 |
580 |
4131 |
4711 |
158 |
14447 |
14005 |
19310 |
10
12) lilen geretiancheerd kamp, ongeveer twee mijlen diep, nabij Meestei-Cornelis, tussclien do Groote-Rivier en do Slokkan, oen kanaal, van Buitenzorg, de residentie van den gouverneur-generaal komende, liet noordelijke front, door een droge gracht van lki voet diepte stormvrij gemaakt, word gellankeerd door twee redoutes, elk met 10 a 12 achttienponders bewapend, en bekend onder den naam van Redoute Nquot;. I en Redoute N0. 2. Het zuiderfront was evenzeer van een droge gracht voorzien. De borstweringen van hot geretrancbeerde kamp domineerden de omstreken, en de accessen werden verdedigd door redoutes en goed bewapende batterijen; zoo had het noordorfront 24, het wester- 42, het zuider- 30 en bot oosterfront 40 zware vuurmonden in batterij, bijna allen 18 en 21-ponders. Alzoo een sterke positie, welke hij een krachtige verdediging niet gemakkelijk te nemen zou zijn geweest.
Het fort «Lodewijkquot; (thans «Erfprinsquot;), voor do monding van de Solo, beheerschte de passage tussclien Java en Madura.
13) Onder de stukken, die maarschalk Daendels in 1814 betreffende don toestand der Nederlandsch-lndische bezittingen openbaar maakte, vindt men, dat bij resolutie van I September 1808 do prad joorits (inlandsche troepen, niet door liet gouvernement betaald) werden afgedankt, en dat een korps Djajang-Sekars werd opgericht als: 80 voor Tegal, 80 voor Pekalongan, 100 voor Samarang, 50 voor Japara, 50 voor Rembang, 50 voor Grisee, 80 voor Soora-baija, 100 voor Passoeroean en 100 voor Sumanap.
11
li) Staat van de strijdmacht der Engelsdie expeditie
georganiseerd tegen Malakka.
AANMERKINGEN.
OFFICIEREN.
Ouder-ofllciercn
Totaal.
Kurope-uneu.
Inlnndcrs.
soldaten.
Koninklijke troepen Troepen der Compagnie. Totaal: Pioniers, Lascaren. 200 424 324 |
|
Vanditgetairnoet men 1200 zieken te Malakka aftrekken. Toen de troepen op Java debar-keerden, was het getal zieken tot 1800 gestegen. |
12
amp; £
.2
cd
C/ï
s
O
0?
rt
;^5
c3 rO
cj
O) O
C/i
y*
w amp;
rv-*
w
C
a?
C
3C
a;
O
C/Ï c3
.3
y*
C3 ci Ph
c
03 73
W N C
■M QJ
Q
co agt;
TT
CD
O
I ^ '
i l^»
I
'M
GO
X
VJ»H
(M
lowiox
I
m O
00 co 00
■pjopuujlll
o ;
O |
O CO I
^ I
-uoqiuy
a
o
O m C cS
iO
co
G^l
«^1 CO
co
to
co co
iiaiiuddojii^
co
C/3 -f-J Ö
.2, a
C/3
C
O
CA?
c
O
w
H
C/2
lt;1 O CC O
cd :: cd
d
bD ei
a
lt;D
N3
cd
d rJO
cp M
M 'cd '
cd ■*-'
O
H
co
O
O
CO 00 co
CM
co
lt;D fi
cl gt;-gt;
C/3
lt;D
N
SH
lt;D tD CJ
0) 3
C/3 0)
•S
CA1 S
^ cd 03 F
bD
cd
c
c
.cd
fi T
O)
03 -♦-»
c
.2
t: amp;
od o
i4
cd
a a
ÖD
03
in \o
c
a;
to
(D rr*
03
03 03
C/3 | ||
C/3 |
03 |
C/3 |
rS |
:^5 |
O |
ld |
-ld 1 | |
O) |
CA -♦-i |
.2 |
G 03 |
cd cd |
'S c |
O |
O |
n
co
O O
ÖC 03 03 |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W |
00 X) TH -TH O
l^ X X) —I O O v« ■«.* o O Cquot;! O
0)
c J3
I g i
O g C
bn w agt; ^ d)
o
s ^
C/3
c
O
-b
cö O
C/3 O
iO -♦j
'3
0)
.2 s
-f-J
r-1
^cd
lt;D TJ 0) Sh
C/3 0) CQ
0^1 l^-
cd cd
O!
c3
0)
lt;u
13
KONVENTIE VAN 13 AUGUSTUS 18-14.
Au nom de la tros sainte et indivisible Trinité.
Les Provinccs-Unies des Pays-Has ayant été rendues par la faveur de la Providence Divine a leur indépenclauce et ayant été placées par la loyauté de la Nation ilollandaiso et les armées des Puissances Allióes sous Ie (louvenoment de rillustre Maison d'Orange, — et S. M. Britanni((ue, dcsirant faire avec Ie Prince Souverain des Provlnces-Unies des Pays-Bas, relativement aux colonies des ditos Provinces-Unies, conquises pendant la dernière guerre par les armes de S. M., des arrangements propres a avancer la prospérité dudit Ktat, et en même temps a Iburnir une preuve durable de Tainitie et de l'attachement de S. M. pour la Maison d'Orange et pour la Nation llollandaise, — les hautes parties contractantes susmentionnées, également animées de ces sentimens réciproques de bienveillance cordiale et d'attachement mutuel rune onvers l'autre, ont nommé leurs plénipotentiaires, savoir:
S. A. II. Ie Prince d'Orange, Prince Souverain des Provinces-Unies des Pays-Bas, Ie Sieur Henri Fagel, Sou Ambassadeur Extraordinaire et plénipotentiaire a la Cour do S. M. Britannique, et S. M. de Rei du Koyaume Uiu de la Grando-Bretagne et d'Irlande, le très-honorable Robert Stewart Vicomto Castlereagb, Conseiller do sa dito Majesté en son Consoil privé, Membre de son Parlement, Colonel du régiment de milice de Londonderry, Chevalier du très-noble ordre de la Jarrutière, et son principal secrétaire d'Etat pour les AfTaires Etrangères, etc.
Lesquels, après avoir échangé leurs pleinpouvoirs, trouvés en bonne et due forme, sont convenus des articles suivans:
Art. i. S. M. Britannique s'engage a restituer au IMnce Souverain des Provinces-Unies des Pays-Bas, dans Ie délai(|ui sera lixé ci-après, los colonics, coniptoirs ot établissoments, dont la llollando était en
14
possession au commencemont do la dernicre guerre, c'est-a-dire au Iquot; Janvier 18015, dans los mers et sur les continents do l'Amérique, de l'Afrique et de l'Asie, a I'exception du Cap de Bonne-Espérance et des établissemens de Demerary, Essequebo et Berbice, desquelles possessions les hautes parties contractantes se réservent Ie droit do disposer par une convention supplementaire, (|ue sera négociée ci-après, conformément aux intéréts mutuels des deux parties, et en particulier sous le rapport des stipulations contenues dans les articles G et 7 du Traité de Paix conclu entre S. M. Britannique et S. M. Très-Chrétienne, le 30 Mai 1814 ').
Art. 2. S. M. Britanniciue consent a céder en toute souveraineté l'ile de Banca, située dans les mers orientales, au Prince Souverain des Pays-Bas, en échange de Tétablissement de Cocbin et de ses dépendances sur la cóte de Malabar, lequel restera en toute souveraineté a S. M. Britannique.
Art. 3. Les places et forts dans les colonies et établissements, les(juels doivent ètre cédés et échangés par les deux hautes parties contractantes, en vertu des deux articles précédens, seront remis dans l'état auquel ils se trouveront au moment de la signature de la présente convention.
Art. 4. S. M. Britannique s'engage a faire jouir les sujets de S. A. II. le Prince Souverain des Provinces-Unies, relativement au commerce et a la sureté de leurs personnes et propriétés dans les limites do la Souveraineté Britannique sur le continent des Indes,
') Art. 6. (Traite de 1'aix do 1'aris). La Hollande placée sous la souveraineté (1lt;! la Maison d'Orange, reeevra un accroisscment de territoire. Le titrlt;! et l'exercice de la Souveraiuetc n'y pourront dans aucnn cas appartenir a aucun Prince portant ou appelu a porter une couronne étrangcre.
Art. 7. S. M. le Hoi de Suède et Norvcge en consequence d'arrangemens pris avee ses allies et pour rexécution de ['article précédent, consent a cc que l'iale de (luadeloupe soit rostituce a S. M. Très-Chrétienne, et cede tons his droits qu'il peut avoir snr eette isle.
15
dos mèmes lacilités, privileges et protection (jui sonf a |)rcseiil ou serout uceordés aux luitions les plus favorisées.
De son cóté S. A. 11. Ie I'rince Souvcrain, n'ayant rien plus a coeur lt;jue la perpétuité de la paix entre la Couronne d'Angleterre et les Provinces-Unies des Pays-Bas, et voulant contribuer autant qu'il est en Elle a ócarter dès-;i-prcsent des rapports des deux peuples ce qui pourrait un jour altórer la bonne intelligence mutuelle, s'engage a lie faire ancun ouvrage de fortification dans les établissemens qui lui doivent ètre restitués et qui sont situés dans les limites de la Souveraineté Britannique sur le continent des hides et a ne rnettre dans ces établissemens (pie le nombre de troupes nécessaires pour le maintien de la police.
Art. 5. Les colonics, comptoirs et établissemens, qui doivent ètre cédés a S. A. 11, le Prince Souverain dos Provinces-Unies des Pays-Bas par S. M. Britannique dans les mers et sur le continent de rAmérique, seront remis dans les trois mois, et ceux qui sont au de la du Cap de Bonne Espérance dans les six mois qui suivront la ratification de la présente convention.
Art. 0. Les bautes parties contractantes, voulant mettre et faire rnettre dans un entier oubli les divisions qui ont agité l'Europe, déclarent et promettent (pie dans les pays restitués et cédés par le présent traité, aucun individu, de quelque classe et condition qu'il soit, ne pourra ètre poursuivi, inquiété, ui trouble sous aucun prétexte, ou a cause de sa conduite ou opinion politique, ou de son attacbement soit a aucune des parties contractantes, soit a des Gouvernemensqui ont cessé d'exister, ou pour toute autre raison, si ce n'est pour des dettes contractées envers des individus, ou pour des actes postérieurs au présent traité.
Art. 7. Dans tous les pays qui doivent ou devront changer de maitres, tant en vertu de la présente convention que des arrangemens qui pourront ètre faits en consequence, il sera accordé aux babitans naturels et étrangers, de quelque nation et condition qu'ils soient
10
un espace de six ans a compter de l'échange des ratifications, pour disposer, s'ils Ie jugent convenable, de lours propriétés acquises, soit avant, soit depuis la dernière guerre, et de se retirer dans tel pays qu'il leur plaira do choisir.
Art. 8. Le Prince Souveraiu des Provinces Unies des Pays-Bas, animé d'un vif désir de coopérer de la manière la plus el'licace avec S. M. le Hoi du Royaume Uni de la Grande-Bretagne et d'lrlande, a l'eflet de parvenir :quot;i l'entière abolition de la traite d'esclaves sur la cote de rAfrique, et ayant de son propre mouvement publie un décret en date du 15 Juin 1814, portant qu'aucun batimeiit ou navire quelconque destine au commerce d'esclaves nc sera équipe ou ne sortira d'aucun des ports ou places de ses Etats, ou ne sera admis dans les forts et possessions sur la cóte de Guinee, et qu'aucun habitant de ces contrées ne sera vendu ou exporté comme esclave, s'engage de plus par le présent traité a défendre a tous sessujets, de la manière la plus efficace, et par les lois les plus formelles, de prendre aucune part quelconque a ce tralie inhumain.
Art. 9. La présente convention sera ratifiée et les ratifications en seront düment échangées a Londres dans le délai de trois semaines, ou plutöt si faire se peut.
En foi de quoi, nous soussignés Plénipotentiaires, en vertu de nos pleinspouvoirs respectifs, avons signés la présente convention, et y avons apposé le sceau de nos armes.
Fait a Londres le 13 A out 1814.
(L. S.) Fagel.
(L. S.) Casti.erkaoii,
Alin de pourvoir d'autant mieux a la défense et a la reunion
17
des Provinces Belgiquos avec la Ilollande, a la suiti; du ü'quot;0 article patent et du 3quot;'quot; article secret du Traité dernièremcnt conclu a Paris i), comme iiussi afin d'assurer a S. M. Suédoise, en confoi'tnité do l'article 0 du Traité de Paiis, une compensation convenable pour les droits cédés par Kilo en vertu du dit ai'ticle, laquelle compensation ii est entendu (jue la Ilollande sera tenue, après la dito reunion, de fournir conformément aux ditos stipulations, les liautes parties contractantes sont convenues par le présent article que S. M. I!ritanni(pie prendra sur Elle et s'engagera a défrayer les déjienses suivantos:
1quot;. Le paiement d'un million de Livres Sterling a la Snede, pour satisfaire aux demandes susdites et en conséijuence d'une Convention secrète conclue et signée a eet elïét, ce joui'd'liui avec le l'lénijiotentiaire de S. M. Suédoise, et de laquelle Convention secrète une cojiie est annexée aux présens articles additionnels.
2quot;. Une somme de deux millions Livres Sterling destinée a ètie employée do concert avec le Prince Souverain des Provinces-Unies des Pays-Bas, et ensus d'une somme égale a fournir par ce Prince, a augmenter et a fortifier la ligne de défense des Pays-Bas.
3°. A supporter conjointement eten portion égale avec la Ilollande, tels frais ultérieurs qui pourront ètre reglés et arrétés d'un conmuin accord entre les ditos liautes parties contraetantes et leurs Alliés,
') ri'jtablisscnicnt d'nii juste i'quilibrc en l^uropi! exiifont. (pio la IIoIIiiikIo soit coiistituuo duns des proportions, qui In mcttcut a inrnic (ie souti-nii' sou imK'pcndmii'o par ses propres moyeus, U^s pays compris entre lo nier, les fronticivs de la Kraiicc, telles .pi'ellcs se trouveut nalees par le présent traité, et la Meuse, seront rcuuis a touto perpétuitc ii la Ilollande.
Ijos frouticres sur la rive droilo de la Meuse serout reglées selon les conveuanees luilitaires de la Ilollande et de ses voisllis; In liherté de la navigation sur l'Kseaul sera étnblie sin lo meme prinelpe, (|ui a regie la navigatiöii du lilun dans l'art. T) du présent traité.
i)
IR
dims Ie bul de (.•onsolider et d'établii' linalement d'imo manièrc satislaisanle runion dos l'ays-Bas avec la llollande, sous la dominatioti de la Malson d'Oiange, ladite somme a fourulr par la Grande-Hretagne comme sa ((uote-part, ne devaut pas excéder trois millions de Livres Sterling.
En consideration des engagemens ci-dessus mentionnés |)ris par S. M. Hritannique, Ie Prince Souverain desPays-Ras consenta céder en toute Souveraineté a S. M. Hritannique le Cap de lionne Espérance et les établissemens de Démerary, Essequebo et Herbice, a condition néanmoins que les sujets de Sadite A. H. le Pi'ince Souverain, ótant propriétaires dans les ditos colonies on établissemens, auront la faculté (sauf tels règlemens dont on conviendra ci-après par une Convention Supplementaire) de naviguer et de traliquer entre les dits établissemens et les territoires du dit Prince Souverain en Europe.
Les hautes parties contmctantes sontaussi conveniies,(|ue les navires de toute espèce appartenant a la llollande, seront admis librement au Cap de lloime Espérance pour s'y procurer des ralVraicliissemens et les réparations dont ils pourraient avoir besoin, sans avoir pour cela d'autres droits a payer, (pie ceiix exigés de sujets Anglais.
SECOND ARTICLE ADDITIONNEL.
Le petit district de Rernagore, situé pres de la ville de Calcutta, étaut nécessaire pour assurer la tranquillité et la police fie cette ville, le Pi'ince d'Orange consent a céder Ie dit district a S. M. I)ritanni(|ue centre le paiement annuel a S. A. R. de telle somme, qui, au jugement de cornmissaires a nommer de part et d'antre, sera trouvée juste et raisonnable en égard anx profits ou revenu ordinairement pergu par Ie Gouvernement 1 lollandais dans le district en (juestion.
19
TU01S1ÈMK ADTICLK ADDlTlüNNEL.
lies présons articles additionnels auront la inême force et valeur, que s'ils étaient insérés mot a mot dans la Convention signée aujourd'liui. lis soruiit ratiliés et les ratilications en seront échangées en même temps et lieu.
En toi de quoi nous sonssignés Plénipotentiaires les avons signés et y avons oppossé le sceau lt;le nos armes.
Fait a Londres, le 13 Aoüt 1813.
(L. S.) Fagel.
(L. S.) Castlereagh.
l(j) De voornaamste punten van deze overeenkomst kwamen op het volgende neer:
a. de familie van den sultan zou, door de Nederlandsche wapenen en onder bescherming van de regeering, als vasal van het Nederlandsche gouvernement, op den troon van 1'alembang worden hersteld ;
h. de sultan echter zou niet regeeren, maar in afzondering leven en den titel voeren van Soesoehoenam;
c. de kroon zou aan zijn oudsten zoon worden toevertrouwd;
d. het gouvernement zou voor eigen rekening de in-en uitgaande rechten innen, zoomede do pachtsommen en eenige andere belastingen, totdat de onkosten, door de installatie veroorzaakt, zouden afbetaald zijn;
c. daarentegen zouden alle inkomsten, uit de opbrengst dei'gronden voortvloeiende, aan den sultan komen;
/. het bedrag der belastingen, door den sultan te innen, zou in overleg mot het gouvernement bepaald worden, zoodanig dat de bewoners niet te zeer gedrukt zouden worden, en dat een ieder de vruchten van zijn arbeid zou kunnen plukken en bescherming tegen wederrechtelijke handelingen vinden. Vrije markten zouden den biiinenhaiidcl moeten vorgemakkelijken ;
2'
30
ƒ/. ten einde een goede en snelle justitie te verzekeren, zou liet goiivenieinent, door tussciienkomst van zijn resident, kennisnemen van de luindtMingen van liet gerechtshof, te Palenihang gevestigd; en
h. di' liandel in menschen moest geiieel ophouden, inzonderheid in de naburige districten van Benkoelen.
17) Het fregat de «Van der Werifquot; van 52 stukken (2S kanons van 18, '22 caronnades van 24 en 2 kanons van 8 pond); bevelhebber: Lewe van Aduard; eerste oflicier: Koopman.
Aan boord van dit fregat bevond zicli de opperbevelhebber der expeditie.
Het fregat de «Dageraadquot; van lO stukken (20 kanons van 18, (i caronnades van 24 en 8 kanons van 8 pond); kapitein Tieman.
De korvet het «Zeepaardquot;, van 28 stukken (20 caronnades van ^0 en 8 van 12); kapitein Reyns.
De korvet »Ajaxquot; van 20 stukken (10 kanons van 8 en 4 kleine kanons); luitenant van Gin kei.
De brik de «Sirenequot; van 20 vuurmonden (10 caronnades van 24, 2 kanons van lt;» en 2 kleine kanons); luitenant Buys.
De «Nassauquot; van 32 vuurmonden (28 kanons van 24, 2 caronnades van 2); luitenant Verveer.
De korvet «Venusquot; van 24 vuurmonden (20 kanons van 8, 4 caronnades van 1); kapitein Schroyenstein.
De korvet «Zwaluwquot; van 20 stukken (18 kanons van 0, 2 kanons van 2); luitenant Olyve.
De brik «Jacoba Elisabethquot; van 12 stukken (10 caronnades van 12,
kanons van 0); luitenant Elgenhuysen.
De schooner «Johannaquot; van 14 stukken (12 caronnades van 18, 2 kanons van 4); luitenant Scheidius.
De schooner «Emmaquot; van 10 stukken (8 caronnades van 12, 2 kanons vim O), luitenant Kokke.
•21
De schooner «Calypsoquot; van 8 stukken (I caronmules van 12, '-! kanons van \ en '2 kleinere kanons); luitenant van Kervel.
De brik «Mariaquot; van 7 stukken ((» kanons van 4 en een kleiner kanon); luitenant Moorrees.
De «Kielligter Nquot;. Iquot; van 7 stukken ((gt; kanons van 18, 1 mortier van 10 centim.); vaandrig le Jeune.
De «Kielligter Nquot;. 2quot; van 5 stukken (4 kanons van 18, 1 mortier van JU centim.); vaandrig Freudenberg.
De kanonneerboot Nquot;. 2, van iU stukken (0 kanons van 2, 2 kanons van 1 en 2 kanons 12 pond), de vaandrig Lutkens.
De kanonneerboot Nu. 15, van 8 stukken (5 kanons van 2, 1 van
en 2 kanons van Vs pond), luitenant de Gelder.
De kanonneerboot N0. 1(), van 8 stukken (een caronnade van IC», 1 van 12 en 0 kanons van ('»), vaandrig Spangenberg.
Een aantal kleinere vaartuigen nog, gekommandoerd door de officieren: Kol If, Koekers, Jolly, Scbrüder, Westplial, IJoerluiven, Nuys, le Comte, Stellens etc.
De llotille van onzen bondgenoot lt;len radja Akil, bestaande uit een groote boeveelheid prauwen, sloepen enz.
18) Zij bestonden uit verschillende cotnpagniën en detaclicineiiten van het 18u, li)ü en 2()e regement infanterie; uit een iletachement van het 7e hussaren en uit de ^ compagnie van liet 1' bataljon 5quot; regement artillerie.
Men telde, aan Europeanen 1300 man
en aan geregelde inlandsche troepen 900 »
samen 2200 man
Hulptroepen van den panembahan van Sumanap;
1 bataljon infanterie 000 man 1 » piekeniers 000 »
1 escadron lanciers 80 »
samen 1580 man
22
Hulptroepen van Celoljos: troepen van üoa » » Bonthain » » Glisson
;}200 man 2000 » 1200 »
» » Binamos en Bankala 1500 » te samen 7900 man
Aan artillerie had men:
een rijdende batterij van i kanons (2 ponders) op bergalï'uiten; 2 houwitsers van 8 centimeter (Eïigelsch model) en i mortieren van 13 centim.
Een rijdende batterij van 4 kanons (2 ponders) en 2 Coehoorn-mortieren.
Aan belegeringsgeschut:
12 kanons (2 ponders). 8 houwitsers van 20 centim.
(i mortieren » 29 » 4 » » 39 » 2 alïuiten voor vuurpijlen
19) Volgens de officieele rapporten van dien tijd telde het fort te Maros een garnizoen van 50 officieren en 220 soldaten, met inbegrip van 05 inlanders, onder bevel van Coehoorn van Houwerda. liet was bewapend mot:
2 ijzeren kanonnen van 42 pond ,
\ » » » 0 » 2 bronzen » » 4 » 5 » » » 2 »
Het fort te Banthain was bewapend met:
4 ijzeren kanonnen van 6 pond,
7i »
I bronzen kanon » 2 » 5 » kanonnen » I »
Ken stuk van
23
Hol garnizoen bestond uit i officieren en ÜU iMirupoesclK! soldaten, onder bevel van kapitein Temminck.
Het garnizoen van bet fort Boele-Comba, waarover kapitein Vrome bevel voerde, telde 5 officieren, 154 Europeesche soldaten en 300 inlanders, liet bad in batterij:
(i ijzeren kanonnen van (1 pond,
1 » kanon » i »
l2 ijzeren kanonnen van 1 pond.
'2 bronzen » » 4 » '2 )) » » l »
20) Deze llotille, onder de bevelen van den vaandrig A. Zoutman, bestond uit:
de barkas Nquot;. 1, onder bevel van den adelborst 1' klasse Freitag van Overstraten;
de barkas Nquot;. 2, onder bevel van den vaandrig Oorthuis; de barkas Nquot;. 3, onder bevel van den vaandrig Bruinings; de barkas Nquot;. 4, onder bevel van den vaandrig Kluiskens; de barkas Nquot;. 5, onder bevel van den adelborst 1° klasse Ooykaas; ile barkas Nquot;. 0, onder bevel van den adelborst le klasse Hudig; de schooner van Sumanap, de «Jacob Aaronquot; onder bevel van den adelborst le klasse van Speyk,
alsmede een aantal prauwen en andere vaartuigen.
21) Deze maritieme macht telde de volgende olficieren:
1 kapitein-ter-zee l1' klasse, chef van het korps;
2 kapiteins-ter-zee 2quot; klasse;
ü kapitein-luitenants;
24 luitenants le klasse ;
luitenants der 2e klasse of vaandrigs en lü adelborsten.
Later word de koloniale marine opgeheven en de dienst in de
24
kolonini wordt dooi' do küiiinldijko mariiu; vviiai'gonornon , mot oenigo klciiio vaartuigen en kruispraiiweu, ter bosclükking van do verschillende rosidonton.
22) Overzicht van de expeditionaire divisie;
19 oflicieren.
11 minderen.
2 linie-bataljons, elk van (: compagniën. 1 bataljon llankenrs van 5 compagniën. Totaal: 2835 man Artillerie 200 »
1 lussaren 150 »
Te samen 3185 man Namen der officieren , welke tot het expeditionaire korps behoorden : Kolonel-kommandant der expeditie, Vermersch.
Luitenant-kolonel van het bataljon flankeurs, Ledel. Majoor-kommandant van het le linie-bataljon Cox van Spengler.
(ïeneralo staf
Drie bataljons
c)e
» » A. van Spengler. .onneux, PhylVer, Duchesne, Gillon, Madiol, van Landewijck, van Aken, Bornhart, Nothomb, van llmbyze van Batenburg, de Waha, Boas, Mago, i Veenhuizen, van Aylva Rengers, van Crimpen, Vorstenbosch, Hoeksma, Breuer, Lindt, chirurgijn-l majoor.
.de Cuypers, Duurkoop van de Casteele, Benard 1 Vogel, Collaert, Weigeit, du Montlion, la Gace, jWagner, Meyer, Knipschaar, Debois, van I lop-(bergen, van Baerle, Delwaort, Moye, van Munster.
SPonse, de Leeuw van Coolwyk, Spiller, de liock, Lipenbcek, de Crossier, Fraiture, Wemans, von Friedach, van der 1'las, de Bidder, von Haake,Ponse, de Leeuw van Coolwyk, Spiller, de liock, Lipenbcek, de Crossier, Fraiture, Wemans, von Friedach, van der 1'las, de Bidder, von Haake,
Kapiteins.
1quot; Luitenants.
Luitenants.
I'uzayc!, Tours, Koek, llesliui/.o, Simon, Schuilen-Ibui'g, Noteson, Uilkons, Ie I iron do Vexcla, do jVi'ies, StiotM's, Mymifd, van Haarlem, do (iroot, 12'- Luitenants. \la Tour, Alestiennc, Gronier, van Gasteel, Anclringa jdo Kempenaar, van der Linden, Spiery, ErembauIt fde Dudzele, van Swioten, van Pallandt, van Ghistel Koek, Knyfl'.
Kommandant van het detachement artillerie: 1' luitenant Daniels van Wijckhuizen.
1° Luitenants: Snellen en Brette.
2C » Burgers en van den Upwich.
Kommandant van liet detachement hussaren: kapitein Wobor.
1° Luitenant: Taets van Amerongen.
'i1' Luitenants: d'Artan, Boon, Groenhuizen en van Os.
l^on groot aantal onderofficieren van de expeditionaire divisie zijn tot officier bevorderd geworden wegens betoonden moed.
123) De voornaamste bentings voor het begin van den veldtocht in 1827 waren:
In het kommandement van den majoor Buschkens had men forten te Banjoemaas, Karangbolong, Mergaloenjoe en Bantar.
In het kommandement van Michiols bevonden zich forten te Wono-sobo, Kretek, Sepoerang en Segaloe.
In Kedoe waren Minoreh, Böroboedoor, Trajcrn en Bandongang versterkt, en tusschen Samarang en Djokjokarta had men versterkte punten te Tjoentang, Magelang, Blabak en Moentilan. Verderop, langs den weg naar Solo, te Kalidjenking, Tempel, Pesangang, Booloe, Bantoelan en Kalassan; voorts dien weg tot Salatiga volgende, te Salatiga, Delangoe, Kalitan, Banjoedono, Getassan en Tjandi (nabij d'Ampel); eindelijk te: Djarak, Siengosari, Oedjong-Tawang-iledjo, Glodogang, Massaran, Taman, Demak, Karang-Gedee, Serang, Ngawi en Patjitan.
26
in IS27—1828 werden beatings opgeworpen te Pakëongang, Ma-ron, Gombai', Tjengkawal, Paësan en Tjatjaban; te Sawangan, Kaï ang-malang, Serong en Batoor, alsmede te Grabiak. In Djokjokarta te Semen, Kemoeloko, Bligo, Rantoel-karang, Passer-Gedee, Malangji-wang en Siengosari. fn Padjang te Telogo-Pinian, Kedjiwang, Pid-jenan en te Gessian, buiten en beiialve een groot aantal kleinere posten.
24) Op I April 1829, waren over de verschillende mobiele ko-lonnes en in de bentings de volgende vuurmonden verdeeld :
04 kanonnen, 12 ponders,
2 » l'/a ponder,
25 » 1 » 27 » I » (berggeschut),
40 lillas.
2 |
houwitsers |
van |
7 centim. | |
2 |
» |
» |
5 |
» |
2 |
» |
» |
4 |
» |
2 |
» |
» |
3;Vt |
» |
4 |
mortieren |
van |
13 |
» |
17 |
» |
» |
5 |
» |
1) |
» |
» |
4 |
» |
17 |
» |
» |
3'/2 |
» |
Totaal 475 vuurmonden.
27
25) I tctrdl'ciido de uiKloiliandeliiiyeii mul Kiay-Modjo laten wij hot volgende verslag hier volgen ;
«Wij Toewan Sayid-llasan-Aidiet, William Slavers, Aohmad-liin-Alie-Katieb, Ifadji-Ainjah en Maas-Prawiro-Sasti'o, door Zijne Excellentie den heer hiitenant-gouvernenr-generaal Hendrik Merkus de Koek gelast zijnde in een hriel van lloogstdenzelven aan Kiay-Goeroe van Mod jo te ovei'handigen, hebben de eer bi j deze verslag te doen.
Wij zijn op Vrijdag Paing den ;{()s,ei1 der maand Sapar van het jaar Alip 12i3 (21 September 1827) tot dat einde van Soerakarta vertrokken en hebben bij onze aankomst te Klatten do twee zendelingen van Klay-Modjo, namelijk do lladjies Abdul-Wahab en Djakaria, buiswaarts gezonden, vorzold van drie onzer bedienden, genaamd Hadji Abdul Gannie, Kiay-Owan Larnt en Kiay-Pinno. Pij bunne aankomst inde dessa-Djomongalan hebben zij er een nacbt vertoefd, en zijn des anderen daags ten twee nre des aohtermiddags te Klatten teruggekeerd met twee Rongo's en hun gevolg om ons af te halen, welke twee laat-ston, na ons verwelkomd te hebben, ons in dezer voege aanspraken: Wij zijn door uwen vader Kandjing-Kiay Goeroe van Modjo, don Pangerang Abdnl-llaokmaii-Ngabehi en Osman-Ali-Passa-Kasan-Resari, met voorkennis van Zijne Hoogheid den sultan, tot n gezonden, om u derzelvoi' groeten, alsniedo die van do boveliiobbers aan to bieden, en u des gebiedende to verzoeken, bij hen in do dessa Djoenoat te komen, tegen morgen ten acht ure.
Dientengevolge vol trokken wij dos Zondags morgens ten vijf ure van Klatten; bij onze aankomst in do dessa Djoenoat vonden wij aldaar den Kiay-Goomo van Modjo, Pangerang Abdul-Uachman-Ngabohi, Pango-rang Abdul-Madjied en Kasau-Pesari, benevens hunne bevelhebbers en een aantal van vier- a. vijfhonderd man , welke ons omringden. Zij verwelkomden ons boui tolings, waarop do heer Slavers het compliment van Zijne Excellentie don luitenant-gouvornour-goneraal, van Zijne Kxcellontio don kommissaris-genoraal, van don kolonel Nabuys, en verdere voorname hoeren aan Kiay -Goeroe van Modjo , den Pangerang
28
Abdiil-Hticliman Ngabolii, l'aiigei'iing Abdul-Madjied , Kasan-Hosati en aan de verdere bcvelliebbers allegde, welke Jictzelve eerbiedig ontvingen. Kort hierna werden ons koffie en vruchten voorgediend; zij verzochten ons vriendelijk dezelve te gebruiken. Hierna bood de heer Stavers den aan hem medegegeven brief Kiay-Goeroe van Modjo aan, welke denzelven door Gazalli liet voorlezen, over welks inhoud hij zeer gebelgd was, zeggende: ))A1 zoude zooveel bloeds vergoten worden, zal ik van mijn voornemen niet afzien, alzoo het bloed mijner ondergeschikten naar muskus ruikt!'' Wij vroegen hem hierop, wat hij eigenlijk in zijn brief van Zijne Excellentie den kommissaris-generaal bedoelde inet de woorden : ygt;Anla laliloe alia fibolai dj ami wai loeni moon linniequot;, dewijl wij dezelve niet goed konden verstaan; waarop Kiay-Modjo antwoordde, dat hij zulks zoude antwoorden, wanneer wij gedaan zouden hebben met eten. Wij gingen daarop aan het eten, waarna Kiay-Modjo ons vroeg, met wien van ons vijven hij zoude spreken; wij antwoordden, dat wij de keuze aan hem overlieten, mot wien hij spreken wilde, waarop hij aan ons vroeg, of hot dool onzer zending was, om bevelen van hem te ontvangen, dan wel om uitlegging van zijn brief te vragen, op welke vraag wij niets antwoordden, waarop liij den brief van Zijne Excellentie den luitenantgouverneur-generaal door Achmad-bin-Alie-Katieb weder liet voorlezen, waarna hij zeide: »Nu begrijp ik, gij zijt liier gekomen om de uitlegging van mijn briel te vragen; de woorden: vwai loeni moon linücv beteekenen: «Komt gij allen tot mijn vorst, on gaat langs het pad der rechtvaardigheid.quot;
))lk ben niet van voornemen um de afstammelingen van Adam uit te roeien, noch de Europeanen of andere natiën het Mohamedaan-sche geloof te doen aannemen; doch indien zij hetzelve willen omhelzen, kan het mij niet schelen; ik dwing en verbied hen daartoe niet, maar mijn verlangen is, dat het Islamsche recht geheel en al dooi' mij en Zijne Hoogheid den Sultan worde gehandhaafd, namelijk, wanneer Europeanen proces hebben met Javanen, dat ik
2!)
alsdan recht over hen spreke, volgens ilo Jslamsohe wetten; doch wanneer dit plaats vindt tusschen Kuropeanen en Kuropeanen, zullen zij, met vergunning van mijnen vorst, Zijne Hoogheid den Sultan, door Zijne Excellentie mogen worden terechtgesteld.quot;
Wij zeiden tegen hem, dat het beter zoude zijn, wanneer hij Zijne Excellentie den kommissaris-generaal zelf kwam ontmoeten; hij antwoordde :
wTk heb Zijne Excellentie in mijnen brief bereids verzocht, om mij op Sambirotto te komen ontmoeten, herinnert gij u dat niet meer ?quot;
Wij antwoordden daarop, dat Zijne Excellentie de kommissaris-generaal van Batavia was gereisd tot Salatiga om hem te ontmoeten, en dat het derhalve billijk was, dat hij van Mataram naar Salatiga ging, om Hoogstdenzelven te ontmoeten, Hij zoidc: ))lk wil Zijne Excellentie noch te Salatiga, noch te Klatten ontmoeten.quot;
Pangerang Abdul-llachman-Ngabehi nam hierop het woord, en zeide: «Als de kommissaris-generaal binnen drie dagen niet tot ons hier overkomt, dan zal ik den oorlog hervatten.quot;
Wij zeiden hierop, dat wij alleen drie dagen van noode zouden hebben om naar Salatiga terug te keeren, en wij mitsdien verzochten , dat hij dit tot vi jf dagen wilde uitstrekken, hetwelk hij bewilligde.
Wij zeiden laatstelijk tot Kiay-Goeroe van Modjo, dat hij het leven van een menigte ongelukkigen toch wilde sparen; hierop viel Kiay-Karang ons in de rede en zeide: »La maal dia bel adjal,quot; dat is: «geen mensch sterft, als het bepaalde oogenblik nog niet daar is.quot;
'2(')) Missive van den luitenant-gouverneur-generaal aan Zijne Excellentie den kommissaris-generaal over Nederlandsch-Indië.
Nquot;. Hl4
Magelang, den '•2()9U'quot; Mei '1829.
geheim.
Uwe Kxcollentie heelt mij hij missive van den dezer, ge-
30
hoim X ' ', iloon toekomen een ininisteriëele dépêclic van den Ss,cquot; November jl., ycheini i.quot;, Nquot;. 243 l\.
Zijne Excellentie de lieer Minister van Marine en Koloniën heeft bij deze dépêche eerst kennis gegeven, dat ondersciieidene daarbij vermelde dépêches van Uwe Excelleiuie, allen haiulolende over de in de Vorstenlanden bestaande onlusten, gebracht zijn onder de oogen des Konings, en vervolgens gezegd, dat bij overweging der onderscheidene Indische brieven, over dat onderwerp handelende, twee punten zijn voorgekomen, waaromtrent Iloogstdezelve Uwe Excellentie opzettelijk onderhoudt.
Het eerde betreft de onderhandelingen, nn en dan met Dipo Negoro aangevangen; het Iweede punt heeft betrekking op den alge-meeneu gang der zaken in de Vorstenlanden.
Wordende eindelijk aan Uwe Excellentie kennis gegeven, dat het Zijner Majesteits begeerte is, dat, zoodra de generaal-majoor Bischoll' het bevel over de troepen overgenomen zal hebben. Zijn Hoog-EdelGestrenge, voor zooveel de demping des oproers aangaat, ook met het hoogste burgerlijk gezag in de Vorstenlanden bekleed zal worden.
Uwe Excellentie verlangt, dat ik bij de aanmerkingen, waartoe
de vermelde dépêche mij wellicht mocht aanleiding geven, meer
\
bijzonder en onbewimpeld mijne gedachten over het voormelde tweede punt zal meedeelen.
De maatregel ten aanzien van de verhoudingen van den generaal-majoor Uischolf in de Vorstenlanden, wanneer Zijn Hoog-EdelGe-strenge het bevel van mij zal hebben overgenomen, komt mij zoo doelmatig en noodzakelijk voor, dat ik mij verheuge dat die is daar-gesteld, en ik geloof tevens, dat niemand het in hem gestelde vertrouwen beter kan verdienen.
Ten aanzien van het eerste punt, door Zijne Excellentie den Minister aangehaald, zal ik weinig zeggen, daar mijn gevoelen omtrent het onderhandelen met Dipo Nigoro, en het in ons belang overhalen
van uudoro hoofden (lei- muitelingüii, Ihvcr KxcolUditio wol l)okcml is; ik gelool' nog voortdurend, dat liet zoer moeielijk zal zijn on althans nog een geruimen tijd zal duren, alvorens do onlusten gedempt zijn, indien niet met Uipo Negoro onderhandeld worde, en aan de Prinsen en Grooten, die hem omringen en helpen, titels en rangen worden aangeboden, om dezelve tot ons over te halen; mijne opinie is gevestigd op hetgeen te dien aanzien bij de twee vorige groote en langdurige oorlogen op dit eiland heelt plaats gehad. Dan hoe dit ook zij, do bevelen, thans door Zijne Excellentie don Minister aan Uwe Excellentie medegedeeld, stemmen volkomen overeen mot die, welke Uwe Excellentie mij in hare dépêche van don (»'Icquot; April jl. N0. V2 heelt gelieven te geven.
Om aan Uwer Excellontie's door mij steeds geëerbiedigde uit-noodiging te voldoen, zal ik vrijmoedig spreken ton aanzien van liet tweede punt van do ministeriöele dépêche.
Hoewel ik niet geloof, dat daardoor eonig belangrijk nadoel aan de groote zaak is toegebracht, zoo is hot mij altoos voorgekomen, en heeft het mij onophoudelijk gegriefd, dat ik niet beter heb kunnen slagen, om Uwer Excellontie's volle vertrouwen te winnen, indien Uwe Excellentie mij niet gelast had, onbewimpeld te spreken, zoo zoude ik dit punt ninnnei hebben aangeroerd. Op mijn vertrok naar Nederland staande, geene bijzondere wonschen koesterende dan dien om 'skonings welbehagen in alles op te volgen, onovertuigd dat ik mijn beste pogingen ten nutte v;ui don dienst heb aangewend, wenschte ik in stilte Java te verlaten; dan geroepen zijnde om mijne gevoelens to uiten, meen ik Uwer Excellentie te moeten verklaren, dat het zeker algemeen in het oog is goloopon, dat tus-schon de twee eerste autoriteiten niet die eensgezindheid bestond, welke voor hot welzijn van den dienst wonscholijk was. Vele bewijzen kan ik aanhalen, dat ik het vertrouwen van Uwe Excellentie niet heb mogen verwerven; ik zal mij tot weinige bepalen.
Do onderhandelingen in IS'i? door den kapitein Stavors mot de
muitelingen op autorisatie van Uwe Kxeelleiitie aangevangen, zijn geheel buiten mijne kennis gelaten, en toevallig ontdekt, toen zijn Edele het zegel van den Pangerang Porboyo wenschte te hebben, die zwarigheid maakte om het, buiten permissie van den president, toe te staan.
Dit en de Geheime Commissie, waarmede de president van Maak te Solo is belast geweest, zijn twee omstandigheden, die de strekking moesten hebben, om mijn gezag aan het hol van Soerakarta te verzwakken.
De missive van Uwe Excellentie dd. 20 April IS'iS Nquot;. tiü, die aanleiding heeft gegeven tot mijn antwoord van den Mei IS'iS Nquot;. 518, bewijst dat Uwe Excellentie geen vertrouwen had in mijne wijze om de krijgsoperatiën te leiden, en daar Uwe Excellentie daarbij aanhaalde, het gevoelen van hoofdoflicieren te hebben ingewonnen, moest zulks de strekking hebben, om mijn vertrouwen bij de militairen te verminderen.
De marginole aanmerking dooi' Uwe Excellentie gesteld op eene missive van de Algemeene Rekenkamer, dd. 20 Maart KSk2lt;S Nquot;. ^, en de uitgebreide correspondentie, die er gevoerd is over de wijze, om de kosten van de oorlog te autoriseeren en te regelen, hebben niet kunnen strekken, om mij bij dat collegie als luitenant-gouverneur-generaal te doen eerbiedigen, gelijk ik geloof dat zulks had beboeren te zijn, daar toch de Rekenkamer over de kosten van den oorlog niet kan oordeelen.
De correspondentie, welke Uwe Excellentie steeds met den inspecteur Timmermans heeft gevoerd, en zijne oproeping naar Ruiten-zorg, hebben natuurlijk mijn gezag in zijne en veler andere oogen moeten verkleinen, hetgeen ook van die uitwerking is geweest, dat hij eene inspectie over do troepen in de Banjoemaas zullende doen, aan den president van Tagal van zijne aankomst aldaar kennis gevende, tevens kennis gaf dat bij op Uwer Excellentie's bevelen inspectie kwam houden.
De wijze waarop Uwe Excellentie de aanklacht van den generaul-majoor llolsman tegen mij, waarbij Zijne Excellentie de generaal der infanterie Jansen zoozeer is beleedigd, heeft geaccueilleerd, en liet dooi' Uwe Excellentie in die zaak verrichte, bewijzen mede genoegzaam, dat Uwe Excellentie mij weinig vertrouwen schonk.
Indien Uwe Excellentie had kunnen goedvinden om mijne conside-ratiën in te nemen over haar project, om een grooten weg om de Znid van Java te doen maken, zoude ik haar vrijmoedig geadviseerd hebben, om het besluit deswege tot aan het herstel der rust uit te stellen, daar ik geloof, wanneer daaraan gewerkt zal worden, en de maatregel meer algemeen in de Vorstenlanden bekend wordt, zulks alsdan zeer nadeelig op de gemoederen zal werken.
Eveneens zoude ik, geraadpleegd zijnde. Uwe Excellentie hebben afgeraden, om den resident van Djokjokarta op te dragen, om de voogden van den jongen sultan bekend te maken met de kosten, bereids tot demping van de onlusten gemaakt; daar dergelijke mede-deelingen bij inlanders, vooral bij diegenen die zeer bekrompen zijn, zooals met voormelde voogden het geval is, geen nut, maar wel vrees en nadeel kunnen berokkenen.
Deze en andere omstandigheden hebben mij wel eens overtuigd, dat ik niet bekleed was met bet gezag, noodig om alles met klem en eenvoudigheid te besturen; dan ik heb steeds getracht mij naar Uwer Excellentie's intentie te schikken. Uwe Excellentie alleen kan weten, in hoeverre de onderscheidene autoriteiten afzonderlijke voorstellen, de zaken der onlusten beti eifende, aan Uwe Excellentie hebben onderworpen; doch zeker is het, dat ambtenaren, onder mijne bevelen staande, buiten mijne voorkennis aangemoedigd zijn, om Uwe Excellentie van niets onkundig te laten.
Ik heb de eer. Uwer Excellentie de missive van den minister van de Marine en Koloniën hierbij terng te zenden.
I)e liiitenant-goiivernenr-generaal, (get.) DE KOCK.quot;
34
27) Batavia, den S8lcl1 April 1830.
Aan Zijne Excellontie den luitenant-generaal De Koek.
Met bijzonder genoegen hel» ik Uwer Excellentie's rapporten van don iüSquot;quot;' Maart en den 2llcn April ontvangen, en daaruit de gevangenneming van Dipo Negoro, en van alle de nog in staat van rebellie verkeerende opperhoofden vernomen, waardoor de oorlog op Java op de glansrijkste wijze is ten einde gebracht.
Het is, generaal, aan uw wijs beleid en aan uwe onwrikbare standvastigheid in het uitvoeren van het door Uwe Excellentie gevormd ontwerp, ondanks de vele moeielijkheden van allerlei aard, die zich daarbij hebben opgedaan, benevens aan de dapperheid en volharding van het leger, dooi' Uwe Excellentie aangevoerd, dat Koningen Vaderland deze gewichtige diensten verschuldigd zijn.
In naam van de llooge Indische Regeering, betuig ik deswege aan Uwe Excellentie en aan de braven, die daartoe onder uwe bevelen hebben medegewerkt, mijn oprechten dank. Uwe bedrijven zullen met lof in de geschiedenis van dit land worden vermeld en de gelukkige toekomst hebben voorbereid, die men van de herstelde rust mag tegemoet zien.
Degenen, die door uitstekende daden bijzonder hebben uitgemunt, ben ik bereid aan onzen geëerbiedigden Koning nader bekend te maken, en ik twijfel niet, of de belooningen, waarop zij rechtmatig aanspraak kunnen hebben, zullen hun voorzeker worden vereerd.
Het is mijn verlangen, dat Uwe Excellentie dezen mijnen brief bij dagorder aan het leger bekend make, en dat dezelve als een rechtmatige hulde, aan ware verdiensten toegebracht, worde aangemerkt.
De luitenant-generaal, gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie,
(W. g.) J. VAN DEN nOSCll.
Voor eensluidend afschrift: Do luitenant-kolonel, chef van den staf bij hot leger te velde.
(vv. g.) ROEST,
OoAtrrlviivt* v ('ui-tjs !()()
12«
Uo
l'O
EILAND JAVA
Kfhual vun l: 4.nuo,(HMgt;
!♦gt;
VI VI
MÉ
jÏT» S
SjaarS ... ö
10
ÏÏT. 1 • 'i i t
KI
lt;r
C V\ \
C \\ Yi
. ft
0 \ quot;F
- -fir^
; . /-
/1 t Y.
k'amtm IÜUyv tofjU. Hein Airt, rryter kota xekams. ne.itiruf
huir. immd F /Snift, mntejaml^
y
e/r
O
\ 0 r
Mw/T' -ly,
' ■ pSuuism
v
v
\\
quot;\
//
^ar*i v
v ytgtö t . HUKMPA «r HAMDRUHMT J-- ^Tf . EIU5P 4L ^
/•;
ft
io
Dun»'• An*?...ftf'' v ■ -K
(.o\V L'/» ^
S»quot;
Schaal van t: i2.oou.(NM)
BuU.ur.tO^ sA r ■ %?• lt;»55
?. VOMkurwSl
^ ~f V
StJialfti.
t.nmflm
«(NI .V»W JWfAv/ .
fN» JMNI
\
X -Vï'
r* thiif.u'fif mifJrtt /; - /•'
i' §•* w au
c ■
L i t,
amp; A n li
w M..1U MM uo WO 2A«gt; «IIM» S.„» 44H. .//I/W palfH.
i;(o
J---
!1»V
Oottl^rHenvte «. Krrro
i;!.'.
imi
KiO
,' KEDERLAKDSCH 1MD1E
liÜ
ƒ Go \ r
aniJr^' y-j------vagt;--------i-
i x« 4 f ' / I c • i
Iff /-'; s'nquot;l
A
$
c
. ----------------------gt; V A A V. V. ^ Vgt;4C4. • quot;N,
quot;ySSSS» y*r -«• »4 yfcwewt. Ó
'S, Ki». • T*1quot;quot; gt;• ft......... quot;v^*' Kir I , «r
Hehrille \ ---ttvlifrK
* ^ quot;gt;?gt; ' ciy .
•■IWnnn iO. j quot; -' ' 'iwe IW-iir quot;
— •gt;•.....:gt;?*' •quot;
■s ....... •'•■■.i,, j. r
^ v',; Pec, r t a r \) e n i a p i a
lt;
Wi-klrti-iiiyoii.
B AW.AMT/ «v ^
P. Am* ffPrnrnr-Mnr- /• /bM ^ '~'
8- «tmnm/f tMal KJamhBny f* l\gt;rlt ■ EiUmd
* *«V' * Ktfirr. Mentbil tfrbc^fid infUtiU mm
K Ktimalm hm»!/* -Mmmliuf Ait .4/rr M*'-*. hrnti. üwgt;ffH ^ fji
WKvm*flM' H* r AWm-Jümvw
KT .«mmdw - .Mmtfiy. T.ty.ramamp;mf-Kmv
Xmm - AWIm,/ TH. TrIM ■ taai ff Haft
V)|iaC^it*i'K«' wmgt;u)'M l»ij J# ^,4gt;itti4iuj vati plAaLviuuu^M.
^ :L:1' 21 m i]gt;%
l*•', l.l()
Labofkan. imJbtrfüki/jr rrrde
Lma. 4/êul.
Moe. bontn.
htdmmf. niskte
M , ,
:
(J ^lt;rplHtl Kilund
Fpiim Fmlirfk armlrik / Kilunii K \ahfik *
V 5^%
(i 'H' 11
Am', mtam.
■Jtu^èTnvi
Mqtk^iui Kilquot;
IJl vy
TT A
1- A V
quot;'r
landed
\
v
Hii
rilwri Kil*
I
'X.
4
/
■f A 'amp;
4
4
Hürhotnv tf stuntuh' liait mm th hretlon UOl
V
f
«nrrtfou
^v/
'Vv.
•V
»»
^bohuoo**
.„O^wï*
quot;SlPCiïj* ^
-H.
^ | 6 •Htr-tt-un V\ ^3gt;'V
V v . _ /»
Smm \WI ^ —r»^—
KKmA ftlar*' LiLl
e®lt;roE o*'*1
'rtó:-- -
-ec
S^quot;
SUiiidireziflil wnial'lirt «laiid Brasse lot aaii K(ïiiiii«rs|)iiiil
- gt; lt;- Ï1LAIID 0CME2 •quot; *^XATTg* KClHWP.TOirr ■gt; - - - - KCOTKeSPüHTK.OHK 1
lt; |
*• 'Si |
• ♦. | |
• i |
* ' |
irdl m | |
'v |
04. BfrS |
x^ij • |
% % A,
% gt; ' ^v- .
r^Ösasn ^------i'K ?!4i ^
^ s
,'5-. 3,,«: . V
'H X- ^ EJS
Verklariny de»- uuniniers en tcekens
1 Woonhns mm dejt Sultan ' 2 Hnnllmis.
3 Ifciiit/Jwi.c
4 Huis nm dm ouden. Sjabandei' i Kmtoarntin dm Su/tun.
li ditp-ua/idutils mm den HuJ/un
4'KAil
Still
G' K
:y ^' ££=■•»
s f
1?'
[SI__
r k t it i' K
L
T K
SCHETS VAN HET STRAND-BIVOAK DER EERSTE EXPEDITIE.
Schaal la2000
• *
.ü Bosch if-if.V Kanipmitj T~ i MomiK -J-'vSÏ Suilierrw/nelden.
■CóC/y liijsluelden.
j_j- Steenen Jiiir:eii en muren hrakun, en 'j/ne tmugt; hnderen . 3 =gt; Bunihoc.ai hnixen.
7 ih'W ««/' den ouden Sul/un Mandvhe graven
9gt; Huis van PoetjoeL Rdi en tare/ Lenende piupjers.
otyelinqen. handm doen
^ Se/frat^plaatr nan mveyen uontei/.^ëdHHk l'crhal'htnijeii
10Mexgit ==^ negen.
,■»' WOraf'mn liuighma Moeda. ••' X, Heipaden.
12 Bngraafplmb nan personen Mandsehe verslerkingen.
heJioorende tot de omgeving loopgranen.
mm den Sulüut. ; i,0i£ Teg al.
nó rgt;- a
)H n r^iar^i
| S- ARTILLERIE J --1 -: ' -J
lt; l-i-S ^ 12' BATAIl.l.O.V
i -
%: V \
11 m
|CX % . tamp;Mu
MriitoV 'quot;L ^ ,Af'
r- fH W NJbi/D „POrinm a \
T
' '• v.lt ^
....._^j......
1'K Art Mtnnirs
S/quot;quot;' 1
\ ifc*! ^ «(urn
V, »
Altrbra* amp;*■-hharann 3
J -J lij
...............IDiiiilf
/ /♦ '
^SmdWi .,rZ.
muX-tóL *»/!- a
K CluMamf-
Sliiknjil«rs. I'K
■«ir hf-h'-
.Sptolta»»»,
L v'i ^
O
' fiuorf
ó'K.
n
KAVAIXEHIE. | ^ ^
FS1
f?KJ. lt;s .ilatubr
si
7^^,^ Jj]^1 4
'' --r-i a' BATAILLOX. «/p
LJ.VIt. G- K. u
KAART VAX HET RUK ATJ E H
imar de jonqste qcqcoctis samengesteld Sri ■ aal l/iOttO.OOO.
Y ^4^lquot;u«i(syj'12
K ...........
r' TIR DIRM DIT
^TROBMOX
géf /
V'JIduwiI sei^^r duim
^ALÜ»
TJiaa
N }| |
A't wwe
HLAHT IIASSIE.5ÏÏ.C.
.yHtnfyti' tir'szï-
HlaiOII -
nvivon
, oncutHium
J.Loljatto.R^Lith
r
|]ij den uitgever ,IOH. IJKEMA te 's Hage is verschenen:
JON
DOOR
CHARLES DARWIN, M. A., F. R. S. enz.
MET HOUTSNEEFIGUREN. .
Uit hef, Engelsch vertaald en yan Aanteekenmgen voorzien
ÜOOli
Dr. H. HARTOGH HEUS VAN ZOüTEVEEN.
'2 (leclen royal 8° prijs f 13,60 gebonden /14.80.
HCT UITDRUKKEN DER CEMOEDSAANDOENINGEN
noou
CHARLES DARWIN. 'MET Igt;11OTOGRAPHISCHE EN ANDERE AFBEELDINGEN. Uit hot Engelse!) vertaald en van Aanteekeningen voorzien
DOOR
Dr. H. HAKTOGH HEUS VAN ZOUTE VEEN.
1 doel royal 80. prijs / 7,70 gebonden f 8.30. .
DER
ïederlandsche Oost-Indische Bezittingen
DOOR
llirckteur van de liislclling voui- ondoi'wijs in de taal- en Volkenkimde van Nsderlandscb Indië
le Delft.
'2 deelen royal 8U formaat prijs /' 8.25.
1)0011 .
ConimainhMir, Ojflcior en Hiddor van vm-éclioidone Orden,
Oud-Kolonel der Artillerie.
. * Prijs ƒ 2.50.