tlt; K W'. K K K T N A A R
les tastes militairen des indes Orientales
VAN
VIET PORTRETTEN . PLANS EN KAARTEN DEEL HL
KBH. BELINFANTE. JOIl, UKEM/V
s (JliAVUNlIAdE 1870
S. oct.
NEERLANDS HKLDENFEIÏKN
IN
OOST-INDIK
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
IN
liKWEHKT NAAR
Les fastes militaires des Indes Orientales
DEEL III
VAN
MET PORTRETTEN, PLANS EN KAAKTEN
I w
I ■
V , , v -
(lEtiR. BELIN KANTE. — 1011. UK EM A. ■sGRAVKMlAGE 187«.
(iKSCIIIKDKNIS DEIl LAATSTK .IAUKN.
HE KLEINERE EXPEDITIEN TOT AAN DEN AANVANG VAN-DEN OORLOG MET ATJEII.
Dank zij de langdurige oorlogen met Boni en op Randjermasin. had Nederland krachtig zijn suprematie over de Ruitenbezittingen gehandhaafd; do daarheen gezonden expedition hadden een glansrijke uitkomst gehad en vooreerst was daar ter plaatse geen zweem van tegenstand meer te bespeuren, hetgeen niet alleen moet worden toegeschreven aan de kracht onzer wapenen, maar vooral ook aan den tact, waarmee door het militair en civiel bestuur te werk gegaan was, daar men de overwonnenen met gematigdheid behandeld had.
De uitvoerige beschrijving van die hoogst belangrijke krijgsverrichtingen leidde onze aandacht van andere punten af. Toch hadden ook elders soms onlusten plaats, hoewel van veel minder ernstigen aard, die de tusschenkomst der militaire macht noodzakelijk maakten; b. v. was men in het jaar 1857 genoodzaakt geweest, eene expeditie te zenden tegen twee hoofden op Timor, den fettor van Taka'ip en den radja van f.idak, die vijandig gezind bleken te zijn en strooptochten deden. De troepen, onder bevel van luitenant-kolonel Krol, verdreven den fettor, Hakakooi genaamd, na herhaalde gevechten
4
tiit zijno versterking te lgt;atoe Soeni-leo. waarna de wapenen tegen Lidak werden gekeerd en de vijand ook van iiier werd verjaagd, doch zonder dat hem belangrijke schade toegebracht werd. Men kon evenwel daarmede volstaan. Ook te Boeleling was gewapende tusschenkomst noodig geweest; aldaar bleek een zeer ongunstige gezindheid tegen het Nederlandsche gezag te bestaan, voornamelijk tengevolge van den invloed, dien zekere Njoman Gempol op de bevolking uitoefende. Dit ging zoover, dat in het laatst van 1858 eene expeditie onder den kapitein-luitenant-ter-zee van Hasselt daarheen gezonden, waarbij Bandjar Djawa veroverd werd. Njoman üempol was dientengevolge weldra genoodzaakt, zich over te geven.
Intusschen waren, sedert de grondwetsherziening van 184S, ook in Nederlandsch-lndië belangrijke wijzigingen in het bestuur tot stand gekomen, hoofdzakelijk een gevolg van de koloniale oppositie, waarvan do heer van Hoëvell steeds de kern uitmaakte. Daarentegen was de regeering destijds aan de tot heden gevolgde politiek verkleefd, zoodat werkelijk kan gezegd worden, dat de meerdere inmenging van de wetgevende macht heilzaam werkte.
In 1854 werd hot Nederlandsche muntwezen bijna geheel in Nederlandsch-lndië ingevoerd; de wet van den oud-minister J. C. Baud, betreffende het regeerings-reglement, trad met 1 Mei 1855 in werking en hevatte belangrijke hervormingen ten opzichte van de cultures, de regeling der heerendiensten, de drukpers en de afschaf-ling der slavernij. Kn vooral ingrijpend was de bepaling, dat de Daad van Indië niet meer uitsluitend adviseerend optreden zou, doch dat de gouverneur-generaal verplicht was, binnen zekere grenzen in overeenstemming met dat staatscollege te handelen.
In December 1800 was Rochussen na de verwerping van de be-grooting voor Koloniën afgetreden; in het Kabinet Thorbecke had (i. II. Uhlenbeck de portefeuille aanvaard, ongeveer gelijktijdig dat Sloet van de Keele als gouverneur-generaal optrad (1lt;S0'_,).
5
Dat het bedenkelijk is, te veel vreemde elementen in het Neder-landscli-Indisch legei- te brengen, was destijds gebleken. Met het oog op liet gebeurde in Uritsch-Indië, waar de Mohamedanen zicli tegen het Europeesch gezag begonnen te verzetten, had men het noodig geoordeeld om het leger in Indië aanzienlijk te versterken ; er waren in het moederland troepen aangeworven en een groot aantal Zwitsers waren in krijgsdienst getreden. Het gevaarlijke hiervan zou maar al te spoedig blijken; want in Januari 18(iÜ kwam men een samenzwering onder de troepen in Midden-Java op het spoor, en in datzelfde jaar geraakte liet garnizoen van Samarang in verzet. Gelukkig dat de Amboineezen, die dezelfde kazerne als de Zwitsers bewoonden, getrouw bleken te zijn; deze maakten de autoriteit in tijds bekend met hetgeen er gaande was en met hunne hulp werd de oproerigheid in de geboorte gesmoord. De belhamels werden gearresteerd en ondergingen hun welverdiende straf.
Hierdoor had de regeering een vingerwijzing ontvangen, die in den tegenwoordigen tijd — zij 't ook onder den drang der omstandigheden — wel wat zeer uit het oog werd verloren; toen evenwel werd de aanwerving der Zwitsers onmiddellijk gestaakt.
De jaren 1863—'72 waren voor Indië heilzaam; in dat tijdvak werden belangrijke hervormingen tot stand gebracht, in hoofdzaak bet gevolg van hot optreden der liberale ministeriën, die met de laatste tradition der Compagnie gebroken hebben. Met Uhlenbeck, Fransen van de Putte, de Waal en van 1 losse, was de voormalige liberale oppositie aan de regeering gekomen, die slechts kortstondig, van 1800—'ü8, moest plaats maken voor de conservatieve ministers Mijer, Trakranen on Hasselman. — Onder het liberaal bestuur was eindelijk en ten laatste een wet tot regeling der koloniale geldmiddelen gegeven, waarvan de eer toekomt aan Kransen van do Putte. De suikercultuur en -fabrikatie werden boter geregeld en toen met minister de Waal, die .1. J. Hasselman verving, weer de liberalen aan hot bewind waren gekomen, werd de agrarische wet
aangenomen, waarbij de uitgifte van gronden in erlpaclit voor 75 jaren veroorloofd werd, terwijl tevens de suikercultuur van het gouvernement op Java nader geregeld werd, zoodanig, dat die van af 1S78 langzamerhand zal worden verminderd, tot zij in 180Ü zal zijn geëindigd. Door dezen ingrijpenden maatregel werd aan het cultuurstelsel van van den Bosch de genadeslag toegebracht.
Minister de Waal struikelde over het Preanger-stelsel, en werd vervangen door Mr. P. P. van Bosse.
Zooals men vermoed had, was door de verwijdering van Hidayat de opstand in Bandjermasin als geëindigd te beschouwen; alleen in de Boven-Doesoen was Soerapati met de zonen van Antassari in verzet gebleven, doch een groot deel van de opstandelingen was te Binding Papan in het Tjantongsche verslagen en de hoofden, die zich niet onderworpen hadden, vielen achtereenvolgens de onzen in handen; ook de gevaarlijke, listige dernang Lehman. Toen men dezen weer in zijne macht had, werd hij — na zoo schandelijk de regeering om den tuin geleid en verraden te hebben — zonder genade lot den strop veroordeeld, en kort na zijne gevangenneming werd het doodvonnis aan hem voltrokken. Echter duurde het tot aan het jaar 180(), voordat de rust als geheel hersteld beschouwd kon worden; de inboorlingen begonnen toen weer hun kampongs te bebouwen.
Toch had de opstand ook op de Westkust van Borneo nog gevolgen. Zekere Mas Nata Widjaja, uit Bandjermasin naar Sintang gevlucht, wist in 18Ui aldaar onlusten te verwekken en de bevolking langs de Pinoh-rivier in opstand te brengen. Hij maakte het ons zoo lastig, dat een paar stoomschepen naar Sintang moesten gezonden worden; de waterstand der rivieren was zeer laag, zoodat de oorlogsbodems niets konden uitvoeren en onverrichterzake terugkeerden; de «Kapoeasquot;, die zich tot het doen eener verkenning te ver gewaagd had, geraakte zelfs aan den grond en moest worden verlaten. De opstand nam in uitgebreidheid toe; maar in
7
1W7 stierl' do hoofd-opstandeling, on con ander hoofd, do tommong-gong Tebeh, vluclitto toon naar Bandjermasin on kwam in ondor-werping.
Ook op Cerarn ging hot jaar 18(iü niet rustig voorbij; in liet westelijk gedeelte van dit eiland verwekte de bevolking onlusten on er moesten troepen uitgezonden worden, om de negorij Mara-hoenoe te tuchtigen. De bewoners hadden zich versterkt; die werken werden genomen, de weerspannige hoofden naar Java opge-zonden en ook hier was de rust hersteld — althans voorloopig; want hot volgende jaar werd de opstand zelfs meer algemeen, ofschoon het brandpunt daarvan Kaibobo was. Wederom moesten troepen van Java worden gezonden. In twee kolonnes rukte men togen don vijand op; de eerste kolonne vertrok van Kairatoe en had eon zeer vermooienden marsch wegens de vole terreinhindernissen, die zij op haren weg ontmoette: doch do hoofdversterking Manoora-Manoeroe vond zij door den vijand verlaten. De tweede kolonne was van uit Noemali het binnenland ingetrokken en had meer tegenstand ondervonden; de opstandelingen hadden zich te Moernating verschanst en daar een hardnokkigen tegenstand geboden. Op den duur echter hadden zij de verdediging niet kunnen volhouden.
Nadat beide kolonnes elkander ontmoet hadden, word haar goon tegenstand meer geboden; het voortvarend optreden van ouzo krijgsmacht maakte een diepen indruk op de weerspannige bevolking en had hare onderwerping ten gevolge.
Meer hardnekkig was de tegenstand, die de bevolking van l'a-soemah bood, waarhoen in don loop van ditzelfde jaar (186(3) eene expeditie moest worden gezonden; do krijgsverrichtingen van dat expeditionair korps, bestaande uit 2 kompagnieën van hot garni-zoens-bataljon, het 10l' bataljon, en artillerie- en genietroepen 1), verdienen een weinig meer uitvoerig beschreven te worden.
De bevolking van Pasoemah had zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan rooftochten, cu verontrustte zoowel Palembang als Ben-
8
koelen. Men was dus reeds lang besloten om aan dio rooverijen een eind te maken en koesterde het plan, om Pasoemah geheel bij ons gebied in te lijven. Maar steeds was het volvoeren van dit voornemen verschoven; waarom, is niet recht duidelijk.
Men had door dit dralen aan de bevolking, die wel inzag dat vroeg ol' laat het uur der vergelding zou aanbreken, de gelegenheid gegeven om zich terdege te versterken; zij had ondoordringbare auer-auerheggen geplant, waarachter zij zich met voordeel kon verdedigen en toen het Gouvernement eindelijk tot handelen overging, hleek het, dat zij zich den langdurigen tijd van voerbereiding goed ten nutte had gemaakt.
Nadat in 1859 Redjang zonder eenige tegenkanting van (ie bevolking was ingelijfd, was ook in 1864 de noodige machtiging van het Opperbestuur tot het annexeeren van Pasoemah verkregen, toen in 1800 nieuwe geweldenarijen der Pasoemahcr's aanleiding gaven tot beslissende stappen onzerzijds. De Pasoemah Üeloe Lintang onderwierp zich; doch Pasoemah Lebar weigerde. Toen werd onverwijld tot het zenden van een expeditie besloten.
In een historisch overzicht van deze expeditie '), geschetst door twee oflicieren welke haar meemaakten, vinden wij een vluchtige schets van liet oorlogstooneel, welke hier volgt :
De I'asoemah-landen laten zich verdeden in;
1. Pasoemah-Lebai'.
'2. ['asoemah-oeloe-Lintang.
Pasoemah-oeloe-Manna.
i. Pasoemah-oeloe-Aijer-Kroh.
Na de inlijving van de Redjang, wordt laatstgenoemd kleinste of onbelangrijkste gedeelte gerekend te behooren tot de assistentresidentie Bengkoelen.
') Km woord over lt;l(' l'iisocmall-cxprditio in 1 Sfifi , door hvrr Oost-liulischr oflicieren. 's-Gnivenhnge, (iehr. Helinfniite.
l)c overige diie genoemde deelen, waren bij den aanvang van 18(30 van ons gezag unal'liankelijk en vormen dus de deur ons te beschouwen landstreek.
Een blik op de kaart van Suriname doet ons zien, dat bedoeld gewest ingesloten ligt tusschen de residentie Palembang en de assistent-residentie üenkoelen.
De grenzen zijn als volgt:
Ten zuiden en ten zuidwesten de tot Jienkoelen behoorende al-deelingen Manna, Tallo en Pasocmah-oeloe-Aijer-Krohe.
Ten westen en ten noorden de tot Palembang gerekende landschappen Redjang, Ampat-Lawang en Kikim.
Ten oosten en ten zuidoosten de tot dezelfde residentie behoorende afdeelingen Moelak-oeloe, Sememio-Darat en Semendo-oeloe-Loeas.
Het landschap Pasoemah vormt, te midden van het Barisan-gebergte, een hooge vlakte, met eene gemiddelde verheffing boven de oppervlakte der zee van niet meer dan (SOU a 7(K) meter. Van de voornaamste, aan de grenzen gelegen bergtoppen, als : de Goenong-Pantjing, Goenong-Patah, Goenong-Dingin, Goenong-Oemang, Goe-nong-Dempoh en Goenong-Moendang, ontspringen velschillende grootere en kleinere rivieren, waarvan de voornaamste is Lematang, waarin zich al tie overigen ontlasten.
De Lematang loopt, van af haren oorsprong op den Goenong-Dingin, dooi' de Pasoemah heen, om verder door de landschappen Moelak-oeloe, Lamatang-oeloe en Lematang-llir te stroomen en zich, boven Palembang, met de Moesie te vereenigen.
De rivieren in de Pasoemah, die zich in de Lematang ontlasten, zijn: de kleine Pasoemah, de Endikat, de Pematang-Lintang en de Moelak ter rechter-; de Selangis-ltesar, de Selangis Ranik, de Betong, de üendan, de Loekoe, de Aijer-Aroh en de Liem ter linkerzijde.
Nagenoeg de meeste rivieren zijn er zeer snelstroomend, zonder
10
aanmerkelijke diepte te hebben; zo hebben hare bedding in meer of min diepe ravijnen, met steile, zwaar o(' licht begroeide, maai' alle zeer moeielijk te beklimmen oi' af te dalen wanden. De Endikat en de Lematang vooral, liggen in zeer diepe en lastig te passeeren ravijnen, waarvan de wanden eene hoogte van 200—400 meter bereiken.
Over 't algemeen biedt de landstreek voor het oog weinig schoone afwisseling aan. Onafzienbare velden alang-alang, hier endaar plaats makende voor groene bamboebosschen , waarachter de doesons en talangs gelegen zijn, hebben voor den landschapschilder weinig waarde en bieden den soldaat een ruim veld tot vermoeienis en tot vervelende en onrustige marschen.
Alleen aan de grenzen, en dus naar tie zijde van het gebergte, vindt men hooger of lager houtgewas, dat soms in zwaar bosch overgaat; men krijgt er meer afwisseling in terrein en plantengroei; in één woord, men bevindt er zich hier en daar in eene meer afwisselende omgeving.
De wegen, die de Pasoemah in allo richtingen doorsnijden, bestaan hoofdzakelijk uit voetpaden, tusschen welige alang-alangvelden kronkelende, voerende door woeste ravijnen, en door en over nog woester bergstroomen. Enkele van die paden loopen naar de aangrenzende landschappen, als: Ivikim, Ampat-Lawang en Semendo; de beste weg voert naar Lahat.
De reeds genoemde kompagniën van het garnizocns-hataljon van l'aleinbang en van het 10° bataljon worden onder bevel gesteld van luitenant-kolonel Koch.
De vijand had zijn hoofdmacht te Moentar-Alam, dat krachtig versterkt was; maar tengevolge van het dralen in de eerste dagen der expeditie maakte hij van do hem gegeven gelegenheid gebruik om ook — haast in 't gezicht van onze troepen — l'enandingan in staat van tegenweer te brengen.
Zoodra overste Koch bij de troepen was aangekomen, rukte de
11
expeditionaire macht, met uitzondoring van de V' kotnpagnie 10' bataljon, naar do eei'st kortelings opgeworpen vcisterking l'enan-dingan. Men moest hiertoe een smal voetpaii tusschen welige alang-alangvelden volgen en kwam, na een langzanien en behoed/amen marsch van vijl' uren, in de nabijheid van de versterking aan.
Nadat de artillerie de sterkte beworpen had, ontving de 5C kom-pagnie van het lO bataljon bevel, om het werk aan de oostzijde te bestormen; op 3ÜU pas daarvan gekomen, nam zij den looppas aan, zich een weg door een minder dicht gedeelte van de doornen-lieg banende, tot zij stiet op een zware palissadeoring daarachter. Daar was geen doorkomen mogelijk; door het moorddadig vuur des vijands geteisterd, moest men terugtrekken.
Mede van de noordzijde werd de aanval beproefd; men vond echter de bamboe-doeriheg 4 meter hoog en moest ook hier teruggaan. Even weinig resultaat had een aanval, die de Üquot; kompagnie aan de zuidzijde beproefde, en vruchteloos matte moN zich af'door het omkappen der bamboe-doeri.
Men gunde dus hier de artillerie hot woord, die weldra brand in de sterkte deed ontstaan. Thans kwam een aanzienlijke vijandelijke macht aanrukken om de belangrijke versterking te ontzetten, maar werd op de vlucht gejaagd.
Nu begon de bezetting bevreesd te worden en verliet de benting. liet was half vier in den middag, toen onze troepen haar binnenrukten. Nog denzelfden namiddag marcheerden de troepen naar de doeson Gelong-Sakti.
Penandingan bleek met eenige kennis van de fortilicatie te zijn versterkt. Onze troepen, sterk 5 kompagnieën, 7U sappeurs, 2 houwitsers en '2 mortieren leden, hoofdzakelijk tengevolge van een gebrekkige verkenning voordat de aanval ondernomen was, een betrekkelijk zwaar verlies: 10 gesneuvelden en 51 gewonden; onder dit laatste getal waren '2 oflicieren begrepen. Nadat Kota-Agong genomen was, werd den li11quot;quot; Mei de weg naar de iioofd verster king
12
Moentar-Alam ingeslagen ; de kolonne werd oorspronkelijk in den rug bestookt. Ook hier bestond do weg uit een voetpad; de soldaten en koelies marcheerden een voor een achter elkander, nu eens door sawah's, dan dooi' alang-alangvelden. Men bereikte zonder bijzondere ontmoetingen do plaats der bestemming, alwaar gebi-vouakkeerd word.
De vijand hield zich doodstil, zoodat men aanvankelijk dacht, dat de geduchte sterkte verlaten was; doch toen 's avonds eenige granaten in het werk werden geworpen, beantwoordde de vijand dat vuur levendig. Nog dienzelfden avond was hij nagenoeg aan drie zijden ingesloten; in den middag van den volgenden dag reeds was die insluiting volkomen.
Nadat een bestorming door de lquot; kompagnie mislukt was, werd besloten om, door omcingelen en door het afsnijden van den water-aanvoer, de bezetting tot de overgave te dwingen; den l()'Ul1 werd een aanvang gemaakt met het wegruimen van palissadeeringen aan drie zijden tier versterking. Van zijne zijde zat ook de vijand geen oogenblik stil en belemmerde zooveel mogelijk onze werkzaamheden.
Men hoopte hier uitsluitend door insluiting en afvoer van drinkwater den vijand tot de overgave te dwingen; een langzame, maar zekere weg. Herhaaldelijk beproefden de Pasoemaher's van buiten, om de nauw ingesloten bezetting te ontzetten; maar alle aanvallen werden door de belegeraars afgeslagen. Daar de bezetting onvermoeid was en onzen troepen meermalen gevoelige verliezen toebracht, vereischte deze belegering hunnerzijds veel inspanning, vooral toen men de versterking met loopgraven begon te naderen; eerst met de dubbele en daarna met de halve volle sappe. Dat was een wijze van avanceeren, die der bezetting uitermate verdacht voorkwam; zóózeer, dat de Pasoemaher's den tegenstand opgaven, na een volle maand ingesloten te zijn geweest. Door een punt, waar de palusa-decring tijdelijk afgebroken en de postenketen zwak was, wist de
13
vijand in den nacht van H op 12 Juli heen te breken, en ofschoon velen deze onderneming met den dood moesten bekoopen. sloeg de hoofdmacht zich door onze linie heen. Nog een paar dagen bleven onze troepen te Moentar-Alam, welke sterkte zooveel doenlijk geslecht werd.
Don 17,lequot; hegaf' de geheele kolonne zich op weg naar Gelong-Sakti; bij die gelegenheid werd do doeson Bandar, in het centrum van de vijandelijke landstreek gelegen, omtrokken, zoodat de Pa-soemaher's, die hier een energieken tegenstand hadden kunnen leveren, hals-over-kop de doeson verlieten. Den lO111quot; Juni werd Ge-long-Sakti bereikt.
Verder werd geen tegenstand meer geboden; de versterkingen van den vijand waren hem nagenoeg alle ontweldigd en do bevolking scheen gezind om in onderwerping te komen ; alleen Pasoemah-Lebar maakte hierop een uitzondering. Do troepen hadden zich uitnemend gehouden en de bevelhebber erkende zulks, hiertoe gemachtigd door den legerbevelhebber, in de volgende dagorder:
«Officieren, onder-ofïicieren en manschappen, uitmakende de expeditionaire macht tegen de Pasoemah-landen!
«Door den legerbevelhebber is mij de aangename taak opgedragen. IJ allen zijn dank te betuigen voor uw moed, voortdurende volharding en onbezweken trouw, bewezen bij de tot nog toe gevoerde gevechten, voornamelijk bij Penandingan, Kota-Agong en Moentar-Alam.
«Wederom hebt gij uw alouden roem gehandhaafd. Velen uwer kameraden zijn in den strijd gevallen. Dat bun naam en de daaraan verbonden feiten steeds bij u allen in eerbiedige herinnering blijven !
«Gei.ong-Sakti, Juni '60
«Koen.quot;
14
De hoofden legden den eed aan het Gouvernement af; alleen pangerang Tommonggong uitgezonderd, die allerlei uitvluchten zoolit. De resident beschouwde thans, niettegenstaande dit verzet en de nog altijd hostiele houding der bevolking van Pasoemah-Lehar, de rust als hersteld en do expeditie geëindigd. Bijgevolg werd door overste Kocb het voorstel gedaan, om de troepen naar Java te doen terugkeeren.
Weldra zou blijken. dat de resident aan een to groot optimisme voedsel gegeven bad. De voorwaarden, waarop dc onderwerping der bevolking zou worden aangenomen, bestonden Hoofdzakelijk in afschaffing der slavernij en van het pandelingschap, hetgeen algemeen ontevredenheid verwekte. Zeker invloedrijk geestelijke, Toean Paradipa genaamd, maakte daarvan gebruik, om de bevolking weer in opstand te brengen. En weldra vernam men dat de Pasoemaber's Tebat-Soeroet versterkten; uitgezonden patrouilles ontdekten weldra, dat die geruchten waarheid bevatten en dat de openingen, door onze manschap vroeger in de bamboe-doeri gekapt, weer gesloten waren.
Door de le kompagnie van het 1(),: bataljon en de lc kompagnie van het garnizoens-bataljon werd in de nabijheid van do sterkte oon bivouak betrokken on men trachtte haar in te sluiten; onze troepenmacht bleek niot voldoende te wezen om dat doel te bereiken en 300 Pasoemaber's drongen den doeson binnen, ter versterking van tie bezetting.
Toch werd de insluiting aan drie zijden zooveel doenlijk volvoerd. Intusschen werd de sterkte door granaatvuur geteisterd, dat een goede uitwerking had. Een poging, om haar bij verrassing te nemen, mislukte; evenzeer een aanval, den ir)dcquot; Augustus ondernomen door de 1° kompagnie; het mocht niet gelukken den doeson te nemen of door het artillerie-vuur den vijand te verjagen.
Vooreerst moest men van verdere aanvallen afzien, daar wij zware verliezen hadden geleden; maar zoodra de 4(' kompagnie van het 10' bataljon ter versterking van de geheel onvoldoende
15
troepenmacht was aangekomen, geschiedde de insluiting volkomen. De sappeui's begonnen een rnijngalerij aan te leggen, ten einde een mijnoven van 400 kilo buskruit te maken; maar toen de l'a-soeinaher's zich geheel ingesloten zagen, sloeg hun zooals altijd de schrik weer om 't harte en in den nacht van '20 op 27 Augustus wisten zij aan de zuidzijde een goed heenkomen te zoeken.
De zeer sterke doeson, bezet door ongeveer 1000 man en voldoende van blindeeringen voorzien, was ons in handen gevallen zooals de expeditie-kommandant in zijn dagorder van den k2S»tequot; schreef: »door het beleid van den kommandant der kolonne en van zijne onderhebbende officieren, en door den ijver en de inspanning die zij, alsook de onder-officieren en manschappen, aan den dag gelegd hadden.quot;
De 4e en .V kompagnieën met een detachement sappeurs en een houwitser werden achtergelaten, om de versterking te vernielen.
Reeds gedurende de operation togen Tebat-Soeroet, had overste Kocli vernomen, dat de vijand pogingen aangewend had om een algemeenen opstand te verwekken en in Gedong-Agong — een doeson, nog sterker dan Tebat-Soeroet — een hardnekkigen tegenstand voor te bereiden. Voordat die laatste doeson gevallen was, had men er niet aan kunnen denken, om troepen naar Gedong-Agong af te zentien. De toestand werd daarom door don expeditie-kommandant alles behalve gunstig geoordeeld en, nadat versterking gevraagd was, werd oen deel van het .V bataljon met een kompagnie Afrikanen naar Donkooien gezonden. Later bleek het, dat het zonden van die troepen onnoodig was; want Gedong-Agong viel don onzen door verrassing in handen eer dan men had durven hopen, en daardoor was eensklaps aan den opstand een einde gemaakt, daar de geruchten omtrent het organiseeren van een algemeenen opstand in de Pasoemah-landen zeer overdreven bleken te zijn.
De 2° en 4quot; kompagnie, met eenige sappeurs en een mortier, worden uitgezonden om in of nabij Tandjong-Koorong-Uir zich op
16
te stellen, alwaar niagazijucii moesten worden aangelegd voor de troepenmacht, die later liet beleg voor üedong-Agong zou moeten slaan; want men verwachtte een langdurige en moeitevolle belegering. De zooeven genoemde doeson werd 8 September door de beide kompagnieën bezet; nadere infbrmatiën van daar deden ervaren, dat de vijand in groot aantal te Gedong-Agong verschanst was en in 't minst aan geen onderwerping dacht. Ten einde nog beter op de hoogte van zijn bedoelingen te komen, werd zekere Pasoemaher, Arsat, lt;!ie onze zijde gekozen had, den lü'len September daarheen gezonden. Hij overnachtte in den vijandelijken doeson, overtuigde zich van den stand der zaken en bemerkte dat de vijand, die in de meening verkeerde dat wij nog te zwak waren om tot een aanval te kunnen overgaan, vooral des nachts weinig waakzaam was. Zoo lezen wij in het reeds aangehaalde werk:
«Des namiddags om 1 uur van den 11 September keerde Arsat terug, rapporteerde van zijne bevinding aan den kolonne-kommandant, en stelde zich als gids disponibel.
Een kolonne van 80 bajonetten, waaronder 10 sappeurs, verliet ten 2 ure in den nacht van den —lv2'len September Tandjong-Koerong-Ilir, marcheerde in alle stilte, geheel overeenkomstig do regelen voor geheime marschen, naar Gedong-Agong en kwam aldaar omstreeks haHquot; vier aan, na een uiterst vermoeienden en gevaarlijken marsch in de dichte duisternis.
))De steeds van zeer nabij bewaakte gids leidde de spits door een nog ongesloten tamboer binnen de sterkte, gevolgd door den voortroep en successievelijk door do geheele kolonne. Daar werd in alle stilte het morgenuur afgewacht, zonder dat de vijand ons bespeurde.
«Het wachten in gewone omstandigheden is onaangenaam on doet ons den tijd lang schijnen; maar het lijdelijk wachten mot eene betrekkelijk geringe macht, binnen eene sterke vijandelijke bonting, dooi' een onzichtbaren, in getal en bewapening geheel onbekenden
17
vijand bezeil, en dan nog in dü onzekerheid of wellicht niet liet verraad zijn rol zal spelen, zulk een wachten is schier ondragelijk.
wllet moet dan ook geene verwondering wekken, dat reeds om \ uur in den morgen liet bevel tot voorwaarts rukken gegeven werd, on dat kort daarop de vijand, door ons geweervuur uit den slaap opgeschrikt, onbekend nog met onze sterkte en maatregelen, in onbcschrijrelijkc verwarring den doesson verliet, zonder echter, begunstigd als hij was door het nachtelijk duister, veel van ons vuur te duchten te hebben.
«Nadat nu behoorlijk veiligheids-maatregelen waren genomen, werd van den uitslag rapport gezonden naar Tandjong-Koerong-llir, van waar onmiddellijk de 2° kompagnie oprukte, om de in (iedong-Agong zijnde troepen te vervangen.quot;
Met de verrassing van Gedong-Agong waren de eigenlijke krijgsbedrijven afgeloopen. Wel duurde het nog eenige maanden, voordat de rust hersteld was en de belhamels ons in handen waren gevallen, doch het opsporen der hoofden en de inlijving van Passoemah, dat is het onder een geregeld bestuur brengen daarvan, leverde weinig belangrijks meer op. Luitenant-kolonel Koch was den September als expeditie-kommandant vervangen door kolonel Jalink, die de in hoofdzaak volvoerde taak van overste Koch verder ton einde bracht.
De Passoemah-landen werden als onderafdeeling bij Lematang-Oeloe ingelijfd, en waren dus Nederlandsch grondgebied geworden.
Ook lt;)[) Celebes was do tusschenkomst van den gowapenden arm noodig. Men had daar voortdurend moeielijkheden mot het innon der belastingen; inzonderheid waren het (!(gt; regent van Tjamba-Tjamba on later die van Kraëng Bonto-Bonto, in do bergregent-schappen van de Noorder-districten, die de autoriteit de handen vol werks gaven. In '18(ilt;S zag men zich genoodzaakt, troepen onder bevel van majoor van Veenhuizen tegen Kraëng Ikmto-Uonto uit te zenden; de regent aldaar had zich in goed aangelegde ver-
18
sterkin^cn to Hnoloe-ilooloi' verschanst, «mi nadat tot driemaal tot1 do aanval afgeslagen was. werd eindelijk de voornaamste sterkte genomen, zonder dat het gelukken mocht, den rebel in handen te krijgen.
in dat/elfde jaar moesten troepen van Java naar Hali worden gezonden, waar een ontslagen districtshoofd. Ida Madé Kahi gt1-naamd. zich onafhankelijk wilde maken; de troepen, onder majoor lleemskerck. stieten aanvankelijk het hoofd tegen Handjar. waarde muiter zich goed versterkt had; maar toen er versterking was gekomen en kolonel de Brabant het bevel overgenomen had. werd den l2Vtequot; October ISCiS Randjar genomen en [da Madé liahi gevat en van het eiland verwijderd.
in het jaar 1870 heorschte er eenige onrust in Fgt;andjermasin. waar Soerapati weer van zich deed hooren. en mede zekere Wangkang. die met hem van zins bleek te zijn . om Marabahan aan te vallen. De resident. lt;lie reeds vernomen had dat er wat gaande was. deed hem ontbieden; Wangkang verscheen onbevreesd en wel met zulk een groot gevolg, dat men niets tegen hem durfde ondernemen. Toch kwam hij vergiiïenis vragen, en die werd hem onder nadere goedkeuring van den gouverneur-generaal verleend ; doch toen deze laatste de voorwaarde gesteld bad, dat Wangkang in liet openbaar zijn verzoek om vergiiïenis herhalen zou, weigerde hij «lil te doen en trok zich in de wildernis terug, alwaar de tegen hem uitgezonden troepen reeds in December van hetzeltde jaar hem overvielen; bij sneuvelde bij die gelegenheid.
Van meer bedenkelijken aard waren de pogingen tot verzet, die herbaaldelijk voorvielen in de nabijheid van liatavia. Tn i.SdO was een eerst begin van opstand uitgebroken in bekassi. waarbij de assistent-resident Mr. de Kuyper en een ambtenaar van politie vermoord werden; gedurende dit en het volgende jaar heerschte er op vele plaatsen een merkbare onrust, die niet ton onrechte in verband werd gebracht met een destijds sterk ontwikkeld bijgeloof van den Javaan, dat volgens een voorspelling van zekeren I'jojo
I!)
lióju omstreeks liet jaar 1 S7() één iiihiudscli vorst over geheel Java zou heersclien. De hieruit voortvloeiende onlusten — meestal op zich zeiven staande leiten — werden zonder groote inspanning bedwongen. Ook Deli moest de strallende hand van het (Jouvernement gevoelen : e(gt;n der vijl'districten van Deli, tijdens de minderjarigheid van het Maleische hoofd onder voogdijschap van Datoe Kettjil en Datoe Djalil, kwam in verzet tegen de regeeiing, daar de bevolking niet wilde gedoogen. dat aldaar landbomv-ondernemingen totstandkwamen. Na uit Timbang f.angkat verdreven te zijn, zochten de muiters een toevlucht l)ij de Berg-Bataks en deden met hunne hulp strooptochten tegen de plantages dor Europeanen. Er moest een half bataljon infanterie onder de bevelen van luitenant-kolonel von Hom-bracht worden heengezonden, dat met allerlei tegenspoed te kampen had en weldra zoozeer door ziekte gedund werd, dat er versterking moest worden aangevraagd. Tevens was do expeditie-kommandant gewond, zoodat hij het bevel moest overdragen aan majoor van Sluwe, die met versche troepen was aangekomen. Dezen mocht het gelukken, ook alhier de rust te herstellen.
Wij hebben niet te lang stilgestaan bij die kleinere expedition, omdat zij allen eon zelfde verloop hadden, terwijl wij moeten overgaan tot de beschrijving van den gedenkwaardigen oorlog met Atjeh; den hloedigsten en gewichtigsten oorlog, die ooit door het Nederlandsch-Indische leger is gevoerd geworden. Een krijg, langdurig en moeitevol, rijk aan tegenspoed, aan bittere teleurstellingen, maar ook even rijk aan voldingende bewijzen van moed, van energie, van bewonderenswaardige plichtsbetrachting, die zelfs in het buitenland dat met belangstelling de oogen op dien worstelstrijd op den uithoek van Sumatra gevestigd hield — meermalen in do meest vleiende bewoordingen erkend werden.
Met bestuur van den minister Kransen van de Putteen gouverneur-generaal Loudon, welke 1'. Mijer als landvoogd van Nedorlandseli-Indié was opgevolgd, is hoogst gewichtig geworden dooi' het aan-
20
vaimlcn van dien krijg, ilie oon noodlottigen omvang heeft aangenomen; die strooi net i Moods lieeft gekost, schatten gouds — en tooit onver-mijdeljl; was, wat men daartegen ook moge aanvoeren.
Om dit naar behooren te kunnen beoordeelen, dienen wij ons met de geseltiedenis van Atjeh, vooral van de laatste 50 jaren — sedert het sluiten van liet tractaat van 1824 met Engeland — vertrouwd te maken, waarom wij de beschrijving van den be-langwekketulen strijd, die onze natie op zoo zware olTers te staan kwam en die nog altijd blijll voortduren, door een uitvoerige uiteenzetting van Atjeh's geschiedenis en de eigenlijke aanleiding tot den oorlog laten voorafgaan.
II.
HKselllil.lVINU VAN 11 KT VIM KI I.
Ürntrlt;'iit den naam van hot rijk — lt;le iioorilelijkc sjiits van hct eiland Sumatra vormende — , waarmee Nederland een bloedigen oorlog voert, bestaat veel onzekerheid. Portugeezen, Engelsehen. Fran-schen en Italianen hebben het ieder op hun eigen manier genoemd ; zelfs onze Nedcrlandsche schrijvers noemden het beurtelings AcIumii , Aelüm, Atehin, Atjin, Atsjien, Atsjeh en Atjeh, welke laatste naam thans algemeen is aangenomen, ofschoon het volk bij voorkeur van wAtchinquot; spreekt, dat echter fout moet wezen, daar onze // in de inlandsche taal volstrekt niet voorkomt.
De schrijver der »Kastes Militairesquot; geelt in zijn belangrijk opstel «Atjeh en de Atjehneezenquot; de volgende korte, maar zaakrijke beschrijving van het rijk Atjeh :
«Daar waar het trotsche Keten-gebergte (Hoekit l'arisan) — dat met zijne hooge toppen en vulkanen, zich over de gebeele lengte van Sumatra langs de Westkust uitstrekt, — in liet Noorden met zijne takken en dwarsketenen bijna de gebeele breedte van dit schoone en rijke eiland beslaat, is het rijk van Atjeh gelegen.
«Van den noordwestelijken uithoek, de Koningspimt, tot Troemon op 'iquot; ö;}' N.B., en van de noord-oostpunt. Tandjong Perlak ol Diamantkaap, tot ongeveer kaap Tamian, op iquot; 'J.V N.D. zich uitstrekkende, wordt bet ten Zuiden door de tot Siak behoorende landschappen Tamian, Langkat, Deli en Iialoe Tjina begrensd, tlt;'n
22
Weston on Noorden duor den Indisclien Oceaan bespoold, on ton Uoston door de straat van Malakka van 't schiereiland van dion naam gescheiden.
«Do Maleiers — vooral in 't zuidwestelijk gedeelte woonachtig,— benevens do Podireozon in 't Noorden en de Atjohneozen meer over 't geheele land verspreid, maar beidon tot hot Maleische ras behoo-ronde, maken do naar gissing een half millioon sterke bevolking uit van oen rijk, tusschon do 8U0 en 900 □ geographische mijlen groot.
«Op zijne grondslagen van basalt of'graniet, schier overal oeno aanzienlijke hoogte bereikende, verliest zich het bergland aan den noordwostelijkon uithoek, in iets breedere stranden, terwijl op andere plaatsen zijne kolossale rotsblokken zich soms lijnrecht uit do golven ophollen, of do bergranden slechts op korten afstand van den Oceaan verwijderd blijven.
«Niet ver van de Koningspnnt vloeit hot zoogenaamd Atjeh-hoofd, eene rivier (do Atjeh), in zee mot drie mondingen, do Marassa tor rechter-, en de (ügi ter linkerzijde van de middelste of zoogenaamde (iroote rivier, aan wier oevers, op eenigon afstand van do kust, eone vrij onaanzienlijke stad is gelogen, waarin wel niemand het eertijds zoo rijke, bloeiende Atjeh, de residentie van oen groot vorst, de hoofdstad van een machtig rijk zou herkennen.
»\an de hoofdstad uitgaande, aan de noordzijde oener uitgestrekte vallei gelegen, waar de rivier zich tusschon goed bebouwde akkers en lieorlijke weidevelden heenslingert, en met kleine kampongs als bezaaid, rust het oog mot welgevallen op de welig begroeide bergen, waardoor die vallei aan alle kanten, uitgenomen de noordzijde, is ingesloten.
«Geheel van vulkanischen oorsprong, met dicht geboomte overdekt, waar de roode zandsteen hier en daar schilderachtig doorschemert, naar het Oosten met meerdere en zachter glooiende hellingen zich in ollener, alhivialon, boschachtigen bodem verlie-
23
zendt', verheit /irli «lit statige bergland met zijne steile rotswanden en uitstekende toppen, tut een vrij aanzienlijke hoogte.
»Uit de trotsohe bergketens van l'edii-Daholi in het westen, en 't Sahirnanga-gebergte in het nooiden. tegen wiens voet de branding schuimend omhoog spat, en wiens kruinen zieli in de wolken verliezen, ol' wat verder van het strand verwijderd, zijne bergruggen over geheel het binnenland uitspreiden, schieten enkele spitsen als reuzengevaarten omiioog. Slechts zelden horen zij door den dichten nevel heen, waarachter hare toppen zich verschuilen, en die veelal aan een ondoordringbaren sluier gelijk, over het gebergte blijft hangen.
«De Abong-Abong, de Loese en de Tampat-Toewan verhellen zich ver over de 'J en 3Ü0Ü nieter, terwijl tusschen 't hoold van Atjeli en 'randjong- 1'erlak in de Goenoeng Va Moera, — bij helder weder, mijlen ver uit zee zichtbaar, — de Orphan, tie Salamanga, de Ülilants- en Ta lel bergen, de noordelijkste vulkanen van Sumatra worden aaiigotrolleu.
«Van de Dianiantkaap tot die van Tatuian, evenals aan de westkust nabij de zuidelijke grens van Atjeh, bestaat het strand uit lage, moerassige, maar zeer boschrijke streken, waar de schoonste rottan groeit.
«Van de zeezijde wordt de toegang tol de stad, — geheel open, zonder gracht ol wal, — aan de monding der Atjeh, door een paar forten verdedigd; zij kan ook langs een vrij goeden landweg in weinige uren van kaap Masamoeka , iets zuidelijker dan de Ko-niugspunt, worden bereikt.
«He huizen, sommigen door goed onderhouden paggars omgeven en op palen gebouwd, als zijnde dikwijls aan overstroomingen blootgesteld, hebben een beter aanzien dan de kraton van den sultan, die meer naar eene oude vervallene vesting dan naar een vorstelijk paleis gelijkt.
»Aan de uiteinden van de stad naar den zeekant, sloegen de
24
Cliiiiocsdi(gt; koo[)lioil(.,ii woleer liun kamp op, eeno plaats van uitspanning voor de Kui'opöanen, terwijl aan (ie tegenovergestelde zijiIe, do passar of marktplaats gevonden wordt.
«Dampier schatte hare bevolking tnsschen de i5 en 50,000 zielen, «lie echter aanmerkelijk schijnt verminderd.
«De roede van Atjeh, door Nasi, iiras, Wai en eenigo kleinere eilanden gedeeltelijk tegen de stormen uit hot Noorden en Noordoosten beschermd, en waardoor de Soeratte-, Cedrc-en Malakka-passages gevormd worden, biedt eene vrij veilige ligplaats aan, ofschoon schepen van een groot charter soms vrij ver uit den wal moeten blijven.
«In het hooge gebergte ontspringen talrijke doch weinig bevaarbare riviertjes, waaronder do Langsa en Prahoe-Ila aan de Oost-, die van Samoï, Pasangan, Ajer Laboe, lioerong en Pedir aan de Noord-, en die van Asalian '), Laboean Hadji en Mangin aan de Westkust do voornaamste zijn. Door de hevige branding op de vóór haar liggende banken, en iiooge deining op de kust, zijn ze dikwijls moeilijk te genaken, ofschoon enkele op eenige kabellengten van de monding, eene zeer goede reede aanbieden.
»Met kwistige hand strooide de immer rijke tropische natuur in dit schoone en vruchtbare land hare beste gaven uit, hoewel men in de Fauna en Flora, niet alleen van Atjeh maar van geheel Sumatra. een zóó groot en zulk een afwijkend verschil met die van Java en 't schiereiland Malakka ontdekt, dat het wel niet mogelijk is, de onderstelling vol te houden, als zouden deze landen immer één geheel hebben uitgemaakt. Dulfels, rundvee, paarden, schapen' geiten en vele soorten van pluimgedierte worden or in menigte gevonden.
«De olifant, overigens zoo menigvuldig op Sumatiu, komt weinig
') N'ifl tr verwarren mot de gelijknamige, maar veel aanzienlijker rivier nan ile Oostkust.
25
en dan iio^ slechts in 'l Inmieiilinid van Aljeh voor. Van de honderden, ilit! vroeger tul den strijd uitgerust, met opgeheven snnit den vijand tegenstoven en verwarring bi'aeiiten in de aaneengesloten gelederen, ol gewillig zich nederbogen otu den sultan en zijne rijksgrooten tot vervoermiddel te dienen, was in !8o7 slechts één ()V(!r, waarvoor in 't Koningsholquot; zóó slecht gezorgd word, dat een der Panglima's het arme beest uit medelijden naar zijn veiblijl' in 't binnenland medenam.quot;
Thans moeten wij kortelijk het kustgebied beschouwen, dat hoofdzakelijk belangrijk is wegens dezoogenaamdo [K'iHMhavens, die haar ontstaan te danken hadden aan do bijzondere geschiktheid van den grond voor de pepercultuur.
Van Atjeh oostwaarts langs de noordkust gaande, die zich uitstrekt van Atjeh-hoord tot Tandjong Per lak of' Diamantkaap, vindt men verschillende vestigingen, hoogstwaarschijnlijk door de l'edi-reezen gesticht; doch ten oosten van Oedjong lïatoe vindt men over eene uitgestrektheid van 12 uur gaans geen enkele vestiging. De eerste belangrijke plaats, die men oostwaarts van de hoofdstad Atjeh vindt, is Pedir; de hoofd-kampong is aan een breeden, goed onderhouden weg gelegen. Van l'edir loopt de kust zuid-oostwaarts tot Boorong. De voornaamste plaats alhier is Gigian, dat aan den mond der rivier van dien naam ligt; vervolgens moet het meer oostwaarts gelogen l'asei of Passir vermeld worden. Dit was weleer een kolonie van een meer oostelijk gelegen rijks-zetel, die bij Arabische schrijvers Scliamatra genoemd wei'd en waarvan iie naam, dien de Europeanen aan liet eiland geven, moet zijn afgeleid.
Tusschen Pedir en l'asei vindt men Doerong, Ajer baboe, Pa-sangan en Samoi, ook Telokh Samoi genoemd, berucht door de brutale zeerooverijiMi iler bevolking. Koertai of Kerti wordt tusschen l'assir en den mond van de Ajer Djamboe aangeti'oll'en.
ü[) de oostkust strekt ons grondgebied zich uit tot kaap Tamian (l i0 25' N.l!.). Van deze kaap tot Diamantkaap was de geheele kust-
•26
streek, (ucn de oorlog begon, zeer gebrekkig bekend. In de nabijheid van Atjeh vindt men de kampong Koerong liaba en Sedoe; voorts Ivloeang, een kampong, die een belangrijken peperluindel dreel. Oenga ligt aan de rivier van dien naam; de reede is zeer gevaarlijk. Dan volgt Telok Kroët, dat een goede landingsplaats en dientengevolge een uitgebreiden handel heelt, liet meer zuidelijk gelegen Kigas is door oen weg — ofschoon zeer moeielijk — met (Iroot-Atjeh verbonden, evenzeer als het meer zuid westwaarts gelegen Analaboe, een Maleische negorij.
Na kaap Felix of Üedjing Radja te zijn gepasseerd, vindt men weer een welvarende kampong, Soesoe genaamd; voorts de negorij Laboean Hadji, Tampat Toean, meer zuidwaarts nog Teluk Roekanen ten slotte Hakoengan, de laatste belangiijkt'plaats ter westkust van Atjeh.
De radja van Teroemon is onafhankelijk van Atjeh.
Deze vluchtige beschrijving van de kusten is voldoende te achten, daar de oorlog zich in hoofdzaak tot Groot-Atjeh en l'edir bepaald heeft.
Wat de bevolking betreft: moge de oppervlakte van Atjeh slechts approximatiel' te berekenen zijn, nog moeielijker is liet om te hr-palen. hoeveel inwoners het rijk Atjeh telt, daar het binnenland geheel onbekend is en men niet eens weet, ol dit al dan niet bewoond is. De bevolking van gansch Sumatra als maatstaf aaime-mende, zouden de i)0U □ mijlen van het Atjehneesch gebied een bevolking van Ji0,00U zielen tellen. Deze schatting kan cenigermate een begrip geven van de sterkte dier bevolking, zonder dat men dit cijler met eenige zekerheid kan aannemen. Zij is saamgesteld uit eigeidijke Atjehneezen, Pedireozen en Maleiers. In de binnenlanden wonen waarschijnlijk Dataks; doch wij hebben alleen de Atjehneezen en Pedireozen te beschouwen.
De hoogleeraar Vctli schetst in zijn topographisch-historische beschrijving van Atjeh de bevolking en hare eigenaardigheden als volgt:
') Atcliin {'ii zijiii- bi'irckkini; tot N'cdcrlinid, door I'. .1. Vi'lii , hoo^lctu'aai' to Leiden. — Leiden, (iuiilth. Kulll', ls7,'i.
«Do Ajohiicezcn zijn een volkslam dio /ich in vele: opzicliten , iti voorkomen en taal zoowel als in zeden en gewoonten, van allo andere bewoners van Sumatra onderscheidt. Deze eigenaardigheden hebben aanleiding gegeven tot zeer verschillende gissingen omtrent hunne al komst. Sommigen houden zo voor Chineezen van al komst, anderen voor Siammers, nog anderen voor Klingaleezen of zoogenaamde Mooren van de kusten van Koromandei en Malabar. Deze laatste meening komt aan den heer Ritter zeer waarschijnlijk voor. De nabijheid dezer kusten zal volgens hem vermoedelijk aanleiding hebben gegeven, dat vele Klingaleezen zich als een zelfstandig volk te midden der Maleiers en overige Sunuitranen aan de stranden nederzetten, waar zij zich van lieverlede met de oorspronkelijke bewoners des lands, waarschijnlijk niet veel van de tegenwoordige Bataks verschillende, zullen vermengd hebben.
»Bij de beantwoording van zulke vraagstukken moet vooral de taal een groot gewiclu in de schaal leggen, en ongelukkig is de Atjeh-neesche taal slechts zeer weinig bekend. De Maleische taal is van oudsher in Atjeh veel beoefend geworden en was er de eigenlijke schrijltaal. De verschillende kronieken van Atjeh, die wij bezitten, zijn allen in zuiver Maleisch opgesteld, evenzou de 'ailal handar Aljih, ol voorschrilten betiekkelijk den handel, en tie madjlis Aljih, ol voorschriften betrekkelijk de plichten dei' vorsten en hot hof-coremoniëel, uit welke beide stukken de heer llraddel van Doelo Pinang uittreksels heeft medegedeeld in »The Journal ol'the Indian Archipelagoquot;. Ook zijn onder de rogoeringen van sultan Iskander Moeda en van zijne dochter Tadjoe'l-alam te Atjeh werken over den Mohamedaanschen godsdienst en het recht van den Islam geschreven, die tot de beste voortbrengselen der Maleische literatuur gerekend mogen worden. Hiertoe behooren de liostanoe's-Salatni (Lusthui der Vorsten), een zeer uitgebreid en als een soort van encyclopaedie te beschouwen werk, op last van Iskander Moeda vervaardigd dooi' Noeroe'd-din Ihmiri, en de Mir-atoe't-tollab (Spie-
28
«^i'l dei' Leergierigen), eene liamlleidin^ voor liet Moliaiinriedaaiiscli recht, u[i last der sultane Tadjoe'l-alarn uit Arabische bronnen getrokken. Eindelijk zijn ook de kettersehe schriften van Uamzah Fan-tsoeri (d. i. van Fantsoer ol' Baros afkomstig) en Schamsoe'd-dln Scliamatraï of Schamatrani (d. i. van Schamatra of Samoedra), die onder sultan iskandoi' Tsani vóór degroote moskee van Atjeh plechtig verbi-and werden, maar waarvan niettemin nog enkele exemplaren overig zijn, en evenzoo de schriften dooi' den reeds genoemden Raniri op last van den sultan tot bestrijding hunner leer opgesteld, allen in tie Maleische taal geschreven. Daarentegen zijn, zoover ik weet, geene schriften in de Atjehneesche taal bekend, zoodat deze alleen als spreektaal in gebruik schijnt te zijn. Misschien zal zij bij later onderzoek blijken slechts een zeer verbasterde en met vele vreemde woorden vermengde tongval van het Maleisch te zijn. Volgons de mededeelingen van den heer Logan echter, die van deze taal eenig werk schijnt gemaakt te hebben, gaat het onderscheid dieper. «De Atjehneesche taal,' zegt hij, «onderscheidt zich van alle andere talen der Aziatische groep van de Indische eilanden door de plaatsing van tien klemtoon op de laatste in plaats van op ile voorlaatste lettergreep. In andere opzichten heelt het klankstelsel het heerschend Sumatraansch karakter. De invloed van het Maleisch is groot geweest, maar het oorspronkelijk deel van den woordenschat toont, dat de taal in eenige wezenlijke trekken van liataksch en Maleisch verschilt. Vele dier oorspronkelijke woorden zijn eenlettergrepig en consonantisch, en de taal heeft de samengestelde vokalische uitgangen o/, to, oei en oer behouden. Gelijk de andere talen van Sumatra, geeft /.ij de voorkeur aan o en c boven de zuiverder klinkers. Zij schijnt dus in haar oorspronkelijk bestanddeel nauwer verwant te zijn met de ruwere dialecten van Sumatra en het Schiereiland, dan niet het Dataksch en Maleisch, en heeft door het aantal kort afgebroken monosyllaben veel overeenkomst met de taal van den volkstam der Semangs. Deze verwantschap tusschen de
29
noordelijkste tulen aan woèrszijden der Malakka-zee, mei andere woorden van die, welke liet naast aan liet gebied der inonosylhi-bische talen grenzen, iieeft nit etlinologiscli oogpunt een groot gewicht en geeft een dubbele betcekenis aan de Atjelineescbe wijze van betoning, die geheel afwijkend is van die der Indo-Aziatische eilanden, maar natmirlijk in een taal, waarin het Achter-Indische element sterk is vertegenwoordigd. Doch ofschoon er dus veel eigenaardigs is in den woordenschat van het Atjehneesch, is het zoo sterk vermengd met Maleische spreekwijzen en uitdrukkingen, dat liet zich voordoet als een Maleisch dialect, liet maakt echter somtijds gebruik van het Hataksche nu-, en stelt, evenals dit, nut-, mi in de plaats van het Maleische her.quot; In deze opmerkingen in alles vervat wat mij van de Atjelineesche taal bekend is, behalve dat Marsden in zijne «Miscellaneous worksquot; een lijst geeft van dli Atjelineesche woorden, die, op vier na, behoudens eenige wijziging in vorm, met Maleische en Javaansche overeenkomen.
«Zij die met Wallace van gevoelen zijn, dat er in hot algemeen nauwe verwantschap tusschen den Mongoolschen en Maleischen stam bestaat, zullen wellicht in het gezegde over de Atjchneeschc taal eenige bevestiging voor hunne meening vinden, die echter dan weder door het in bet oog loopend verschil dat in zoovele opzichten tusschen de Atjehneezen met de Itataks en Maleiers bestaat, wordt gelogenstraft. De afkomst en affiniteit der Atjehneezen blijft vooralsnog tot die onopgeloste problemen behooren, waaraan de ethnologie van Insulinde maar al te rijk is.
«De Atjehneezen zijn over het algemeen grooteren welgemaakter dan hunne naburen, maar men zegt dat liet verraderlijke van hunne geaardheid zich op onaangename wijze in hunne trekken al-spiegelt. Het oordeel over het karakter van dat volk is reeds bij onze oudste reizigers zeer ongunstig, doch daar hel gekleurd is door de gewone vooroordeelen van den blanke ten opzichte van het bruine ras en den Christen ten aanzien van den Mohamedaan,
30
niet volkomen to voi tiouwoii. iMon zoyt dul /.ij in liet aanvallon Imniior vijandon verraderlijk zijn en altijd door listen en lagen zoeken te overwinnen, maar men ontzegt Inm toch ook geen persoonlijke dapperheid.
wihit zij in den handel trouweloos zijn en men uiterst voor-/irlitig moet wezen om niet door hen bedrogen te worden, is een andere oude klacht; maar men maquot; daarbij niet uit het ooy
O .» O
verliezen, dat do Kuropoanen zeiven, door hunne geweldenarij en limine zucht om den handel te monopoliseeren. den inlandei' hier en elders in zijne hoedanigheid van koopman gedemoraliseerd hebben. Omtrent de beschuldigingen van ondragelijken hoogmoed, aanmatiging. belacliolijk zelfVerli'ouweu. minachtend nederzien op andere volken, zou ik ook kunnen aanmerken dat men het de Atjeh-neezen niet te zeer euvel kan duiden indien zij den trots en den hoogen toon der Europeanen, niet het minst van hunne oudste vijanden de Portugeezen. maar toch ook van de Kngelschen en Nederlanders, met gelijke munt hebben betaald. De wispelturigheid aan de Atjehneezen toegeschreven, is eigenlijk niets anders dan de gewone duhbelzinniglieid waarin de volken van Maleisclien stam te allen tijde bescherming hebben gezocht tegenover hen, die hunne meerderen zijn in macht of in verstand.quot;
Ook de andere gebreken, die men den Atjehneezen toeschrijft, namelijk zee- en strandroof, afpersingen en geweldenarijen, zoomede de treurige zedelijke toestand der bevolking, wordt door den lioog-1 leeraar mei eenige verschooning beoordeeld, tevens erkennende, dat de Atjehneezen in werkzaamheid en schranderheid de meeste andere volkeren van den Archipel overtreffen.
Na hun godsdienst, den Islam, breedvoerig besproken en hun belangstelling in de kennis van de wetten van den Islam en de handhaving der zuiverheid van de leer aangetoond te liehben, beschouwt prof. Vetb de middelen van bestaan der Atjehneezen, onder welke land-en tuinbouw een voorname p'laats innemen, vervolgens
31
hun liandcl, (lie deels i niiluiiidel is. deels te^en belalinn van Spaan-scl.e matten geschiedt, en besclirijft dan als volgt de kleeding. karaktertrekken, levenswijze en weerbaarheid van den Atjehnees:
»In do kleoding verschillen de Atjchneezen van do Maleiers in meor dan één opzicht. i)ie der mannen bestaat uit do volgende stukken. 1quot;. Kon Arabisch mutsje of kopjah. waarom minvermogenden een groven wit katoenen, meergegoeden oen langen zijden ol' sitsen lap bij wijze van dastar of tulband slingeren. Soms is die lap omzet met een rond, verguld of gouden boordsel, terwijl de slippen tot op de schouders afhangen. 2°. Een badjoo of wambuis van zijde of sits, met korte mouwen, van voren open en reikende tot de heupen, geheel gelijk aan de Hadjoe der Maleiers. Hij de Atjohneezen is echter dit wambuis niet altijd in gebruik. Velen der hoofden langs de kust loopen met hot bovenlijf naakt, en worden m 'l00'' 'quot;iquot;quot;»quot; onderboorigen nagevolgd; anderen slingeren zich slechts een wil katoenen lap om de schouders. Zij die het wambuis dragen, trekken het toch veelal uit. om het over den schouder te werpen. •gt;. Ken lang wit katoenen of zijden kleed, om de heupen geslagen, van voren m elkander gewrongen en vastgemaakt door e(!n buikband van dezelfde stollen, ter vervanging van de
Maloische sarong. V. Ken wijde broek, meestal van zijde, en tot op de kuiten afhangende, van de soort die in den Archipel algemeen onder den naam van seloear Atjeh of Atjehneesche broek bekend is. Sandalen worden, beiialve door de hoofden, zelden gedragen. De kleeding der vrouwen verschilt weinig van die der mannen. Alleen dragen zij binnenshuis het hoofd ongedekt, terwijl zij uitgaande daan tin een katoenen lap slaan.
gt;d)e woningen der Atjehneezen zijn altijd op stijlen of palen gebouwd. Ook die der armste lieden zijn samengesteld uit planken. Do gewone bedekking bestaat: uit de lange smalle bladeren van den nina-pahn (atap). waarvan een aantal door middel van een gespleten rotan aan een lange bamboezen lat zijn bevestigd. De vorm der
32
woningen is langwerpig on /ij hestaan doorgiians uit eon broede vooi galoi ij. twee of di'ie slaapvertrekken en van achteren oen stookplaats. Als huisraad dienen oenige potten en wat vorder tot do spijsbereiding volstrekt noodig is, oenige kisten of manden tot bor-oquot;i11()■ van kleodingstukkon. oenige matton om oj) te zitten, oenige sitsen of' kiitoonen tabirs of bedvoorbangsels, welk alles doorgaans, evenals de woning zelve, uitermate slordig en smerig is. Kenige van deze woningen, dicht bij elkander geplaatst en gezamenlijk met een planken paggor omheind, vormen een kampong. Ook zijn vele kampongs als verdedigingsmiddel omgeven door oen aarden wal, die dicht met stekelige bamboe beplant is. Van vele langs de kust gologen plaatsen ziet men aan hot strand niets dan don passer, bestaande uit rechte rijen van kleine en bedompte onder één dak gebouwde huizen, die te zamen ééne of meer straten vormen, liet is hier dat alles te koop wordt geboden wat iu zulk oone plaats verkrijgbaar is.
«liet gewone voedsel dor Atjehneozen is rijst mot een weinig groente of visch genuttigd. Vloosch en hoenders komen slechts bij feestelijke gelogonhodon op den disch. Do gewone drank is water; zelfs het bij do Maleiers van Sumatra zoo geliefde aftreksel der bladeren van don koffieheoster is hier onbekend. De leefwijze verschilt in het algemeen slechts weinig van die dor Maleiers. Veldarbeid , handel. scheepvaart en vischvangst zijn het werk dor mannon, de huiselijke bezigheden zijn aan de vrouwen overgelaten.
«Op hunne wapenen zijn de Atjohneezon bijzonder gesteld en zij onderhouden die met oene zindelijkheid, die anders bij hen zeldzaam is. Die wapenen bestaan uit krissen en klewangs van ver-schillonde soort en maaksel, meestal door hen zeiven bewerkt. Intusschen versmaden zij de wapenen van Europoosch fabrikaat niet, mits zij naar het Atjehneesch fatsoen gesmeed zijn. Do hoor Hittor zag op do Atjelineescho kust oene brik van l'oelo Pinang ton anker, die Kngolsche sabels, ongeveer twee voet lang en drie duim breed.
33
voor een Spaansche imt het stuk in groote menigte verkocht. De Atjehneezen dragen de genoemde wapens, alsook hunne pieken, altijd blank; van de scheeden ziet men doorgaans niets Velen dragen ook donderbussen en geweren, en gewoonlijk voeren zij ook een klein, rond en met honte kleuren geverfd schild. Lelah's (licht geschut) worden veel bij hen aangetrolïen, en op de passers ziet men soms stukken van zwaarder kaliber; maar liet zwaar geschut uit vorige eeuwen, dat aan den sultan behoort, schijnt meestal onbruikbaar te zijn geworden.
»De gewoonte der Atjehneezen om hunne wapenen steeds uilgetogen te dragen, hangt ongetwijfeld samen met hunne onderlinge twisten en veeten, en hunne gewoonte om zich zei ven recht te verschalTen. Hunne wraakzucht laat hen niet rusten voordat iedere werkelijke of vermeende heleediging gewroken is. De bloedwraak, die aan de volken van Maleischen stam evenzeer als aan de De-douinen eigen is, en die de profeet der Arabieren beproefd heeft aan regelen te binden, maar zonder het beginsel aan te tasten, bestaat bij hen nog in den ruwsten vorm. Bloedverwanten trekken voor bloedverwanten en de bewoners derzelfde kampong trekken vooi elkander partij. Dit is dus een oorzaak van aanhoudenden kleinen oorlog, waartegen de sultan niets vermag.
«Gelukkig zijn de Atjehneezen, als wij den heer Hittor gelooven mogen, in waarheid minder te vreezen, dan hun ruw en schrikwekkend voorkomen zou doen vermoeden. Met het schietgeweer weten zij slechts zeer gebrekkig om te gaan, en met klewang en kris kunnen zij slechts voor zich uithouwen en steken. De Maleische schermkunst of het mantja schijnt hun met andere kunstmatige lichaamsoefeningen geheel onbekend te zijn.
«De weerbare manschap is bij de Atjehneezen in verhouding tot het bevolkingscijfer talrijk, en daar zij zich door persoonlijken moed onderscheiden, zouden zij, indien zij zich vereenigden tol verdediging van het gemeenschappelijk vaderland en op één punt konden
[i
34
verzameld worden, een gedachten tegenweer kunnen bieden. Doch de slechte gesteldheid der wegen, die zoowel den marsch van troepen als het vervoer van levensmiddelen belemmert, en het gebrek aan genoegzame voertuigen voor het transport, zijn voor dengeen die Atjeh aanvalt, een waarborg dat hij slechts mot een deel dei-strijdbare macht zal te doen hebben. Daarbij komt dat vele vazallen naar onafhankelijkheid streven en sommigen reeds getracht hebben vriendschappelijke betrekkingen met het Nederlandsche gouvernement aan te knoopen. In het regeeringsverslag over 1872 woitlt gezegd, dat onder de '23 onderhoorigheden op de Noord- on Oostkust er slechts vier zijn, die zich nog om het gezag van don sultan bekreunen, en dat, zoodra deze eenig óchoc lijdt, er voel kans is dat de minderheid het voorbeeld der meerderheid volgen zal. Hoe het zij, men mag de tegenwoordige macht van Atjeh niet afmeten naar hetgeen de oude reizigers on zelfs Valentijn daarvan opgeven. Valentijn begroot de macht die de sultan dos noods zou kunnen te velde brengen, op 40 a oOduizend man, en gewaagt daarbij van lüü tot '200 vaartuigen met kanonnon en draaibassen gewapend, en van een duizendtal afgerichte olifanten. Van die oli-fanten is thans niets meer overig: de laatste tamme olifant die in hot bezit was van den sultan, is, kort vóór het bezoek van don hoer Hitter te Atjeh, door Panglima Polim, oen dor hoofden van de XXII Sagi's, naar zijn verblijf in het binnenland gevoerd, omdat hot dier te Atjeh geheel verwaarloosd werd. Evonzoo zijn de oorlogsvaartuigen verdwenen. Tijdens Hitter's bezoek was er slechts één, de bark Anna (Bagianna), door den sultan aan den radja van Troemon ontnomen, en dat, met 14 stukken gewapend, langs de kust kruiste, om de huidegiften der vazallen te innen.
«Wat evenwel de weerbare manschap betreft, deze wordt door Uittor juist niet voel lager dan dooi' Valentijn geschat, wanneer hij beweert dat de XXII Sagi's alleen van 'iO tot 'iOduizend man, on de beide overige afdeelingon ieder 10,00(1 /ouden kunnen stellen.
35
Doch die cijfers zijn zeker zeer overdreven. Andere, latere schattingen spreken van 5000 man voor Groot-Atjeh, — eene dikwijls voorkomende uitdrukking, waaronder men do hoofdstad met liet onmiddellijk onder den sultan staande gebied verstaat; — terwijl de vazalstaten nog 8000 a 10,000 man, doch slechts voor een klein deel met geweren gewapend, zouden kunnen leveren. Over de verdere verdedigingsmiddelen der Atjehnezen valt weinig te zeggen. Iloo de kampongs gewoonlijk versterkt zijn, is reeds medegedeeld. Ook over de blijvende versterkingen ter hoofdplaats is liet weinige gezegd , wat er van bekend is. Van de negorijen langs de Westkust zijn Kloeang, Lambosoi, Telok Kroeë, Rigas, Analaboe, Soesoe, Tampat Toean en Bakoengan door kleine verschansingen of ben-tings zooveel mogelijk tegen een vijandelijken aanval gewaarborgd.
«Wanneer men zich van het bestuur van den Atjehneeschen staat een goed denkbeeld wil maken, moet men scherp onderscheiden tusschen het gebied, rechtstreeks aan het gezag van den sultan onderworpen en waarvan hij zelf de inkomsten heft, en dat dei-vazalstaten, hetzij deze, zooals Pedir en Pasei, door vroegere verovering tot erkenning van des sultans suzereiniteit gedwongen zijn, hetzij zij hun oorsprong danken aan de vestiging door uit hot sultansgebied afkomstige hoofden in vroeger woeste en onbewoonde streken aangelegd, of op soortgelijke wijze door Maleische kolonisten, uit het Menangkabausch gebied afkomstig, binnen de At-jehneesche grenzen gesticht.
wllet sultansgebied bestaat uit de drie verschillende afdeelingen, die onder de namen van de XXV, XXTI en XXVI Sagi's of Moe-kims bekend zijn, naar het aantal gemeenten dat zij oorspronkelijk bevatten. Strikt genomen, is ook de bevolking der hoofdplaats in die afdeelingen en wel in de XXV of XXVI Sagi's begrepen: want de verdeeling omvat alle Atjehneezen, maar de leden der XXII Sagi's bewonen alleen het binnenland van Groot-Atjeh, leggen zich uitsluitend op den landbouw toe en vertoonen zich zelden
3*
30
ter hoofdplaats of' aan de kust, terwijl de kampongs der andere aldeelingen meer nabij het strand liggen, en hare bewoners hun onderhoud in handel, zeevaart en visscherij vinden. Aan het begrip van een Moekim of' Sagi beantwoordt dat van een Kotta onder de Maleiers, dat maar al te dikwijls met dat van een kampong verward wordt. De kampong is, zooals wij reeds zagen, een kleine groep huizen, door eene omtuining omgeven; een kotta ol' bij de Atjehneezen moekim, is een vereeniging van kampongs, die te samen eene gemeente vormen, iedere moekim heeft een hoofd met den titel van pangoeloe, die evenwel niets eigenmachtig verrichten kan, maar in alles zijn meerderjarigen moet raadplegen, en een imam of priester, die do godsdienstige aangelegenheden bestuurt. Hoven deze dorpshoofden staan de hoofden der vereenigde moekims, wier ambtsnaam panglima is en die met den titel toeankoe worden aangesproken. Iedere afdeeling heeft twee zoodanige hoofden, maar hoe zij hunne functiën onder elkander verdoelen, is mij niet gebleken. De dorpshoofden deelen in zaken van gewicht de besluiten dei-gemeenten aan deze panglima's mede, en moeten, als laatstgenoemden daarmede geen genoegen nemen, de zaak weder voor de gemeente brongen , totdat de vereischte eenstemmigheid verkregen is.
»De zes panglima's vormen te samen den Rijksraad, bij wien inderdaad hot wezenlijk gezag berust. Vroeger bestond deze nit lii ürang-kaja's, waarvan vier hooger in rang waren dan de overigen, terwijl een van deze laatsten, de hoogste in rang van allen, als perdana mantri of rijksbestuurder fungeerde. Vraagt men hoe het te verklaren is, dat de tegenwoordige inrichting daarvan afwijkt, dan kan ik alleen mededeelen dat, volgens de Atjehneesche kronieken zei ven, do tegenwoordige inrichting eerst uit den tijd van Noeroe'l-alain, do tweccle sultane, dagteekent. De panglima's schijnen erfelijke volkshoofden te zijn, en kunnen als zoodanig niet door den sultan worden afgezet; maar wel schijnt het, dat zij ook met andere hooge functiën door den vorst kunnen belast worden. Zoo
37
was, tijdens den heer Hitter zich te Atjeh bevond, toeankoe Kola Mara, een van de panglima's der XXVI Sagi's, tevens te Atjeli opper-rechter of kali. Dat er nog altijd te Atjeh een rijksbestuurder is, zouden wij van een Maleischen staat verwachten, al werd hij niet in stukken van den laatsten tijd telkens uitdrukkelijk genoemd. Daar deze echter, blijkens zijn naam llabib Abdoe'r-rahman, een Arabier is of zich als zoodanig voordoet, kan hij niet wel tot de panglima's behooren. Men zegt dat deze rijksbestuurder thans te Atjeh schier alle gezag in handen heeft, maar in welke verhouding hij tot de panglima's staat, is mij niet duidelijk. Misschien hebben behalven dezen, ook nog andere door den sultan benoemde ambtenaren in den Rijksraad zitting, zonderevenwel eene stem te hebben bij de vorstenkeuze, die natuurlijk alleen aan de panglima's verblijft. Wat ons van de inrichting van andere Maleische staten, b. v. van Sambas op Borneo bekend is, bevestigt wel eenigszins dit vermoeden. Is dit juist, dan kan ook de schahbandar of havenmeester lid van den Rijksraad zijn, ofschoon wij zeker weten dat zijne benoeming van den sultan uitgaat.
«Van hetgeen zij met de dorpshoofden zijn overeengekomen, geven de panglima's aan den sultan kennis, die zich eenvoudig daaraan heeft te houden. Daarentegen moet de sultan voor al zijne handelingen het gevoelen en do toestemming van den Rijksraad vragen. Vooral ook kan de vorst zijn opvolger niet zonder hunne toestemming designeeren, en indien hij overlijdt zonder dat deze aangewezen is, of indien de vorst van de regeering mocht ontzet zijn, is ile keuze van een nieuwen sultan geheel aan de panglima's overgelaten, ofschoon do adat vordert, dat zij zich daarbij zoolang dit mogelijk is, tot de leden der vorstelijke familie bepalen. De onttrooning van den vorst, waartoe de panglima's almede het recht hebben, heeft plaats wanneer hij zich aan do landsgebruiken vergrijpt, wier handhaving hunne voorvaders hebben bezworen, of wanneer hij door zijne daden zijne ongeschiktheid voor de regeering
38
toont. Do sultan is dus niet veel meer clan lt;1e speelbal dezer hoofden. «Zij zijn,quot; zegt ilo lieer Hitter, «niet karig om hem van tijd tot tijd verwijten to doen, en lietn hunne macht voor oogen te houden, indien hij daartoe aanleiding geeft. Zij gevoelen niet de minste vrees voor zijn toorn, die op hen geene uitwerking hebben kan, daar alleen zij over hol gros der bevolking gebieden, en deze ook naar hen alleen luistert, terwijl den vorst niets overblijft, dan hun wil op te volgen, of, indien hij zoo onberaden wezen mocht, zich met een handvol slaven of berooide koppen, die zich aan zijn dienst verpand hebben, vruchteloos daartegen te verzetten.quot;
«De inkomsten des lands zijn overigens door de panglima's, zoo het heet, aan den sultan afgestaan. Als schadeloosstelling daarvoor moot hij aan ieder hunner jaarlijks een bedrag van vijf katti's goud betalen, waartoe hij op verre na niet altijd in staat is.
«Do inkomsten van den vorst bestaan in 5 pCt. inkomende rechten van alle vreemde vaartuigen te Atjeh geheven. Van uitgaande goederen wordt idets betaald en andere belastingen zijn er niet. Hitter berekent hot bedrag der rechten op 15,UUÜ ïi 18,000 dollars 's jaars, maar dit moet dan nog verminderd worden met de som, die aan de panglima's moet worden uitgekeerd. Hierbij komen de huldegiften van do vazallen, voor zooverre deze te innen zijn; maar hot gebruik wil, dat deze vooral voor het onderhoud der voornaamste ledou van de vorstelijke familie bestemd worden. Tijdens de heer Hitter te Atjeh vertoefde, was aan radja Ibrahim, een der broeders van den sultan, de hassil toegewezen, door de hooiden langs de Westkust op te brengen en in een halven dollar voor iedere uitge-voerdo pikol peper bestaande; doch in werkelijkheid ontving hij niet meer dan de kusthoofden geven wilden, wat doorgaans zeer weinig was, en de macht ontbrak hem geheel om eene betere voldoening af te dwingen. Tampat Toean was toen eenigen tijd to voren, w'e-gens het weigeren der huidegift, zoo te land als te water, door wel duizend Atjolmeezen aangevallen; maar de bevolking, ofschoon
39
nauw til) weerbare niannen tellende, had zich ruim 14 dagen lang zoo dapper verdedigd, dat ile aanvallers, zonder hun doel te kunnen bereiken, met bebloede koppen hadden moeten aftrekken. Niet veel beter ging liet met de hassil van vijf pCt. op de uitgevoerde peper van Koeala Gigian tot l'edir, aan een andoren broeder des sultans, radja Abbas, toegekend. De derde broeder, radja Mahmocd, wien een gelijk bedrag op tien uitvoer van peper van Pedir tot do grenzen van Siak toekwam, verkeerde ook al in geen gunstige omstandigheden. Dat de hassil, voor zooverre zij to innen is, in do schatkist van don sultan zeiven vlooit, wanneer hij voor geen bloeders of andere lamilioledon to zorgen hoeft, spreekt wel vanzelf.
«Voor do heffing der inkomende rechten en de regeling van alles wat den handel betreft , benoemt de sultan een schabbandar, die onder de Atjehneesche hoofden oen voorname plaats inneemt, en met wien natuurlijk do vreemde kooplieden het moest in aanraking-komen. Deze krijgen van de wijze, waarop zij behandeld worden, den indruk dat or goone vaste bepalingen omtrent de inkomende rechten bestaan; want do schabbandar neemt van hen wat hij krijgen kan, en gewoonlijk is het to betalen bedrag het onderwerp van cone overeenkomst die door hem mot den kapitein van ieder vaartuig gesloten wordt, hetzij dan dat hij de goheele som aan den sultan verantwoordt, of zelf ook een gedeelte in zijn zak steekt. Om zijn schamel inkomen oenigszins te vermeerderen, drijft de sultan veelal ook eonigen handel voor eigen rekening, waarmede dan evenzeer de schabbandar bolast is.'
«Omtrent de Podireezon, die in bet Atjebneescho rijk een ondergeschikte plaats innemen, zijn ons slechts weinig bijzomierheden bekend. Zij zijn voornamelijk te Podir gevestigd, onder het bestuur van een aan Atjeh schatplichtigen radja, welke waardigheid, zooals do geschiedenis leert, meermalen aan een der zonen van de Atjehneesche vorsten werd opgedragen. De donkerder huidkleur waardoor
40
de Pedireezen zich van Atjchneezen onderscheiden, doet aan eenig verschil in afkomst denken; maar hunne zeden en gebruiken zijn nagenoeg dezelfde. Zij hebben in hun eigenlijk stamland hunne eigen dorpsinrichtingen behouden, doch bijzonderheden zijn daarvan niet bekend; velen hunner houden zich thans, ofschoon doorgaans slechts tijdelijk, in de peperhavens aan de Westkust op. De Pedireezen zijn namelijk geoefende landbouwers. Hun land is de rijstschuur van Atjeh, levert voornamelijk de betelnoten op en deelt ook op groote schaal in de opbrengst van peper. Duizenden hunner trekken dwars over het gebergte naar de westkust, om daar in pepercultuur hun bestaan te vinden en er zooveel geld te verzamelen, dat zij er of een klein eigendom kunnen erlangen, of naar hun geboorteland terugkeeren, in welk laatste geval de door hen verlaten pepertuinen, waarvan zij doorgaans ook de ontginners zijn, gewoonlijk spoedig tot den natuurstaat terugkeeren. Üm hun doel te spoediger te bereiken, blijven zij gewoonlijk ongehuwd, wat echter tot veel ongebondenheid en zedeloosheid aanleiding geeft.quot;
Wij moeten ons hierbij bepalen; hen, die bijzonderheden betreffende de voortbrengselen des lands, den godsdienst enz. verlangen, verwijzen wij naar het genoemde werk van den hoogleeraar Veth, dat ook thans, nu wij wat meer met Atjeh en zijn bewoners bekend zijn geworden, nog van veel waarde is en in geenen deele zijn actualiteit verloren heelt.
III.
(iESCHIEHENlS VAN AÏJKII KN ONZE BETREKKINGEN TOT DAT HUK.
Tot aan liet jaar 1511 van onze tijdrekening, toen Malakka door de Portugeezen veroverd werd, schijnt Atjeh een staat van ondergeschikt belang te zijn geweest, afhankelijk van het rijk Pedir, dat toenmaals de machtigste staat op Sumatra was. Met moed en hardnekkigheid bleef Pedir zich tegen de Portugeezen verweren. De inlandsche kronieken vermelden, dat het rijk reeds in het jaar 601 der Hedjra (1205 na Chr.) gesticht werd, toon een vreemdeling aldaar den Islam kwam verkondigen en onder den naam van Djohan-Schah tot sultan verheven werd. Doch die verhalen zijn vol tegenstrijdigheden en eerst drie eeuwen later, onder de heerschappij van sultan Tsa-la-hoe'd-din Schah, kan men rekenen dat de eigenlijke geschiedenis van Atjeh een aanvang neemt. Zekere radja Ibrahim namelijk, kwam tegen den vorst van Pedir in opstand, veroverde zijne stad en werd onder den naam van Tsa-la-hoe'd-din de eigenlijke stichter van het Atjehncesche rijk.
Nadat de hoofdstad veroverd was, viel hij ook Pasei aan, om de Portugeezen, die zich aldaar gevestigd hadden, een gevoeligen slag toe te brengen. Die merkwaardige belegering van Pasei, door de Portugeezen uitvoerig beschreven, komt in het werkje van Mr. J.
42
E. lianck, «Atjeh's verheffing en valquot; ') voor en kan ons een denk-beeld geven van de toenmalige wijze van oorlogvoeren der Atjeh-neezen ;
«Ibrahim, die door omkooping van den schahbandar van Pasei op de hoogte der zaken was gesteld, wist van de onderlinge verdeeldheid gebruik te maken, om het geheele land van Pasei onder zijn macht te brengen, llij had zijn broeder Radja Sella vooruit-gezonden, om de hoofdstad van het rijk te belegeren, die nog alleen aan zijn macht weerstand bood. Zoodra Ibrahim zijn gezag in het floor hem veroverde rijk van Pasei gevestigd had, spoedde hij naar het legerkamp van zijn broeder, van waar hij een proclamatie tot de bewoners der stad richtte, die de gewenschte uitwerking had, in zooverre dat liet meerendeel zich aan hem overgaf, terwijl hij, na de derde bestorming, de stad innam, wier bewoners naar de bergen en bosschen vluchtten. Daarop werd door hem het Portugeesche fort opgeëischt, met verzoek om de verdreven vorston van Pcdir en Daya uit te leveren, aan welken eisch natuurlijk niet voldaan werd. Door ziekte en moedeloosheid uitgeput, besloot Henriquez — de kommandant van het Portugeesche fort — naar Indie te vertrekken en gaf hij het commando aan zekeren Coelho over. Toen hij nauwelijks vertrokken was, ontmoette hij twee Portugeesche schepen op weg naar de Molukken, wier gezagvoerders hij met den hachelijken toestand van het garnizoen bekend maakte en die dan ook onmiddellijk besloten, hunne landgenooten ter hulp te snellen. Zij kwamen tijdig genoeg opdagen, om de bestorming der Atjeh-neezen te kunnen afslaan en een krachtigen uitval te kunnen doen, die den belegeraars veel schade toebracht. Nadat Ibrahim zijn doel niet door geweld had kunnen bereiken, trachtte hij dit door list te doen en veinsde hij een aftocht, die echter evenmin tot het
') Atjeh's verheffing en val, door Mr. .). K. Banok. — lloUerdam. Nijgli eu van üitmar, 1873.
43
gewenschte resultaat leidde, omdat de belegerden op hunne hoede waren. Iti den nacht keerden de Atjehueezen echter in stilte terug, om, bij het aanbreken van den dag, met groote overmacht van troepen, op nieuw het fort te bestormen, waartoe zij een groot aantal ladders van bamboe hadden medegenomen. Zij dreven voorts een aantal olifanten tegen de palissaden der borstwering, die ondoi dit gewield bezweken en de daar geplaatste krijgslieden eveneens overhoop wierpen. Voor de werpspietsen en speeren schenen do dier en niet beducht te zijn, maar wel voor de ontploflingen van hot kruit, zoodat zij ten laatste verwilderd, dooi1 hunne drijvers niet langer konden bestuurd worden, maar hun eigen volk vertraden en ver in den omtrok vluchtten. Om zich over deze nederlaag to wreken, staken de belegeraars eenige schepen in brand, welke op de reede lagen; maar bij het licht, dat zij afstraalden, hadden de Portugeezen gelegenheid hunne stukken behoorlijk te richten, zoo-dat zij een groote verwoesting onder de Atjehnezen aanrichtten. Door de Portugeesche schrijvers wordt dit beleg uitvoerig in hij-zonderheden beschreven, dat als bijdrage tot de kennis deroorlogs-taktiek van den inlandschen vijand in die dagen, niet van belang ontbloot is. Nadat de vroegere bevelhebber Henriquez, die inmiddels eveneens was teruggekeerd, wederom het commando op zich genomen had, werd er een krijgsraad gehouden, waarin besloten werd de plaats te verlaten, op grond dat er vooreerst geen versterking uit indië te verwachten was, terwijl het garnizoen ziekelijk was en er bovendien gebrek aan levensmiddelen bestond. Üm hun voornemen zoo lang mogelijk voor den vijand geheim te houden, voerden zij een gedeelte van hun materieel, onder de aanwezige koopwaren verborgen, mede. liet overige deel weid verbrand en de groote kanonnen, die zij niet konden medenemen, werden zoo zwaar geladen, dat zij bij het afvuren, hetgeen door een vliegende lont zoude geschieden, moesten springen. Dit plan mislukte echter geheel, want bij het eerste teeken der ontruiming, trokken de
44
Atjehneezen het fort binnen, waar zij spoedig het vuur vermeester-• ien en nu de geladen kanonnen op de Portugeezen richtten, die zicli met hunne sloepen haastten de schepen te bereiken, maar tijdens den overtocht nog veel volk verloren. De Portugeezen verloren dooi' dezen slecht uitgevoerden terugtocht meer aan hun prestige, dan zij vroeger door hunne heldhaftige verdediging gewonnen hadden, gelijk de overmoed en macht hunner tegenstanders, door do belangrijke aanwinst van het materieel, in dezelfde mate toenamen. Als bekrooning hunner schande, ontmoetten de Portugeezen, bij het verlaten der haven, dertig booten met levensmiddelen, welke de koning van Aru hun had toegezonden, die bovendien nog met vierduizend man langs de landzijde aanrukte, terwijl zij bij hun aankomst te Malakka een expeditie gereed vonden, die voor hun ontzet was in gereedheid gebracht. Do onttroonde vorsten waren verplicht hen te volgen; de sultan van Pasoi trok naar Malakka en de sultan van Pedir en het hoofd van Daija zochten een schuilplaats bij den vorst van Aru.quot;
Naar men vermeent, is Tsa-la-hoe'd-dln in P2'28 vergiftigd door een zijner vrouwen en hij werd opgevolgd door zijn broeder Aloe'd-din, den wetgever van Atjeh, die den eersten steen legde tot de latere grootheid van dat rijk en El-Kahar, de «Geweldigequot; bijgenaamd werd. Hij zocht in een verbond met de Turken steun tegen de Portugeezen; driemaal beproefde hij een aanval op Malakka, telkens onverrichterzake, en de dorde maal werd zijn vloot door de Portugeezen geslagen, llij over leed in 1557 en werd opgevolgd door zijn zoon Hosein, van wien niets belangrijks te vermelden valt.
Nadat Mantsoer-Schah, die zich met de Javaansche vorsten van Djapara verbonden had om de Portugeezen uit den Archipel te verdrijven en daarin bijkans slaagde, door den bevelhebber zijner krijgsmacht, welke aan het hoofd eener samenzwering stond, verinoord was geworden, aanvaardde deze als sultan Alaoe'd-dln Kiii jat-Schah de regeering.
45
Tijdens hij hot hevvind voerde, werd Atjeh hot eei'st door de Hollanders bezocht; die ontmoeting echter was weinig bemoedigend. In hot jaar 1599 lieten de eerste Nederlandsche schepen, de «Leeuwquot; en do «Leeuwinquot;, die door hot bekende Zeeuwsche handelshuis de Moucheron te Veere waren uitgerust, onder liet bevol der in onze geschiedenis beroemde gebroeders Cornelis en Frederik Houtman hot anker vallen. Do Portugeozen wisten de in-boorlingon togen do nieuwe bezoekers op to hitsen, wier mededinging zij vreesden, zoodat do onzen vorradeiiijk worden aangevallen. Do schahbandar on een groot gevolg waren aan boord gekomen en haddon do manschap op wijn en ververschingen onthaald, die met bedwelmende stolTon vermengd waren, waarop onze soldaten onverwacht werden aangerand. Er ontstond een worsteling, waarbij vele dor onzen, maar ook de schahbandar en oen aantal der zijnen, omkwamen. De onzen bloven meester van do schepen; maar eenige, die juist aan wal waren, werden gevangen genomen en, op een achttal na, allen onthoofd. Onder hen die gespaard werden, behoorde Froderik Houtman; zij zuchtten 20 maanden lang in Atjehneesche gevangenschap, totdat er tusschen de Portugeozen en Atjehnee-zen eenige verkoeling ontstaan was en twee Zeeuwsche schepen voor Atjeh kwamen, die prachtige geschenken, alsmede een oigon-handigen brief van prins Maurits meebrachten 2) on dan ook goed ontvangen werden. Do sultan Aloe'd-din Schah gaf de Hollanders vergunning om een handelsfactorij te bouwen en zond zelfs twee afgezanten met oen schrijven van zijne hand 3) mee naar Holland.
llotrelfonde dit gezantschap, vermeldde lianck het volgende:
«Hot bestond uit Abdool-Hamid, Sri Mohammed, admiraal van Atjeh, en oen edelman Mir Hassan, die door een zekeren Leonard Weerer, Luxemburger van geboorte, welke als tolk dienst deed, benevens door eenige bedienden en Arabische kooplieden vergezeld waren. Op do terugreis, tor hoogte van St. Helena, word nog een Portugeesch oorlogschip «San Jagoquot; goheeten, genomen, dat een
l ijke lading van paaileu en aiuloro kostbaarheden aan boord had, wier waarde op anderhalf niillioen gulden geschat werd.
Abdoel-Hamid, die reeds een grijsaard van zeventigjarigen leeftijd was, overleed spoedig na zijn aankomst en werd, op kosten van de bewindhebbers der O.-I. compagnie, in de St. Pieterskerk te Middelburg begraven, welke kerk in 1834 werd afgebroken, bij welke gelegenheid vermoedelijk ook de zerk verloren ging, die het graf van den üosterschen gezant «lekte.
Het gezantschap begaf zich uit Middelburg over Dordrecht en Hommel naar het hoofdkwartier van Prins Maurits, die op dat oogenblik Grave belegerde. Hij liet hen met zijn gala-rijtuig afiialen , dat door een compagnie ruiters, bij wijze van lijfwacht, geëscorteerd was en ontving hen «met geen minder eerbiedinghe, dan zijnen eyghenen persoon vereyste.quot; Men ziet daaruit, dat onze stadhouders met de sultans van Atjeh, als inter pare*, omgingen. Het waren de dagen van Neêrlands en Atjehs grootheid en het laatstgenoemde rijk, dat zich destijds aan de Westkust tot Indrapoera, dus verre beneden Padang en aan de oostzijde tot Djambie, aan de rivier van denzelfden naam gelegen, uitstrekte, omvatte dus een aanzienlijk deel van Sumatra. De sultan liet de leenroerige staten door oeakils of stedehouders, die door een gewapende lijfwacht omringd waren, besturen.
l'rins Maurits ontving de ambassade in zijn tent, te midden van een schitterenden staf van vorstelijke personen en hoofdofficieren, onder wie, zooals bekend is, zich vele aanzienlijke buitenlanders bevonden, die zich hier te lande in den wapenhandel kwamen oefenen, en het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat de verschijning dier gezanten uit het verre Oosten het aanzien der jeugdige Republiek bij de vreemde legerhoofden niet weinig zal verhoogd hebben. Nadat de hoofdgezant zijn brieven en geschenken overhandigd, en prins Maurits hun dank gezegd had, werden zij wederom uitgeleide gedaan. De prins liet zich wegens een lichte ongesteldheid veront-
47
schuldigen, lien persoonlijk door het legerkamp rond te geleiden. De «honneursquot; werden dooi' graal'Lode wijk en Ernst waargenomen, die door zestien cornetten ruiterij een groot spiegel-gevecht met degen en pistool lieten uitvoeren, waarin de vreemde gezanten blijkbaar veel behagen schepten, terwijl zij ten slotte in do loopgraven en bij de batterijen werden rondgeleid, waar men ben eigenhandig twee stukken op de belegerde stad liet afvuren. Op den derden dag vertrokken zij weder met de koets van Maurits, door drie cornetten kavalerie begeleid, om vervolgens over Nijmegen, Huren, Cuilenburg en Utrecht de terugreis naar Amsterdam aan te nemen, waar zij zich bot volgend jaar naar hun vaderland inscheepten, met de eerste vloot, die door de O.-I. compagnie werd uitgerust.
Do sultan werd, in den ouderdom van 94 jaar, door zijn heersch-zuchtigen zoon in de gevangenis geworpen on overleed weldra; de nieuwe sultan, Ali-Riajat-Scbah, was een onbekwaam vorst, die, toen de Portugeezen in 1606 een aanval op Atjeh ondernamen, gretig gebruik maakte van het aanbod, door zijn neef Iskander Moeda gedaan, om togen de Portugeezen te strijden.
Die Iskander Moeda verkeerde in gevangenschap, na ongenoegen met den sultan gehad te hebben; doch hij had verzocht ontslagen te worden, ton einde in deze hachelijke omstandigheden zijn land te helpen verdedigen. Dit gelukte hem boven verwachting; bij versloeg den vijand en verkreeg zooveel invloed, dat toen do sultan onverwacht overleed, hij door het dankbaar volk in diens plaats verkozen werd. Hij vergunde de Hollanders, evenzeer als zijn voorganger, om handel op Atjeh te drijven, maar in 1616 maakte zich een onverklaarbaar wantrouwen van hem meester en hij bepaalde, dat bet kantoor moest worden opgebroken.
Hij was wreed en heerschzuchtig; maar toch looft zijn naam bij de Atjelmeozen in gezegende herinnering, daar hij Atjeh tot zijn toppunt van luister en macht heeft gebracht.
Zijn rijkdommen moeten verbazend zijn geweest ph hij hield er (•en hofhouding met Oostersche pracht op na.
«Meer dan 100 baren goud . een schat van edelgesteenten en oen waarde van 18 miliioen Tournooische ponden,quot; zoo leest men, «lagen in zijne schatkamers opeengehoopt; de pracht en weelde aan zijn hof gingen alle beschrijving te boven; danseressen, met goud en juwoelen als overdekt, wisselden zich aan zijne gastmalen met even rijk getooide speellieden af. en niets kon er bij vergeleken worden dan alleen de onverzadelijke gouddorst, die hem beheerschte.
«Do kraton, meer dan eon half uur gaans in omtrek, was met een breoden en diepen gracht omgeven, aan den voet van een hoogen wal, zóó dicht met bamboodoeri beplant, dat men er onmogelijk door heen kon zien. Een kleine beok, van do omliggende hoogten afstroomende, kronkelde zich door de binnenruimte hoon. zoodat er steeds overvloed was van heerlijk, frisch bergwater. Vier poorten gaveu toegang tot des konings huis, waarom alweder oen breede wal was aangebracht, van vele kleine gegoten stukken voorzien. Op de ruimte vóór het huis kon minstens 4000 man in slagorde opgesteld en 300 olifanten kondou er vereonigd worden.
Ook hier is weer bewezen, dat alle aardsche grootheid vergankelijk is; want bet volk van Atjeh moge't ons lastig gemaakt hebben, zijn eer en aanzien behooren toch voor goed tot bet verledene.
Inzonderheid was bet streven, om de Portugeezen uit Malakka te verdrijven; daartoe rustte Iskander Moeda een kolossale vloot van driehonderd vaartuigen uit, bemand mot 00,000 koppen; zij was van zwaar geschut voorzien, en vier jaren waren noodig geweest, om alles voor de belangrijke expeditie in gereedheid te brengen.
Do Atjolmeezen geraakten met de Portugeezen slaags; 70 schepen van hen werden in den grond geboord en alleen de omstandigheid, dat oen Nederlandsch eskader in aantocht was, belette de Portugeezen om de Atjolmeezen to vervolgen en bun vloot verder te vernielen.
49
Om zijn wraak te koelen, liet Iskunder Moeda alle Portugeezen in zijn rijk wreedaardig vermoorden.
Een vernieuwde poging in 1G28, toen de sultan met een vloot van 240 schepen Malakka aanviel, slaagde evenmin, /ij werd dooide Portugeesche vloot onder Nunno Alvarez Botello ingesloten; de bezetting van Malakka deed een uitval, welke dooi' de zeemacht ondersteund werd, en nagenoeg alle Atjehneezen, die aan de expeditie hadden deelgenomen, werden gedood of gevangen genomen.
Doch in alle andere opzichten ging het Iskander Moeda zeer voorspoedig; hij heeft Atjeh tot het toppunt van macht en grootheid gebracht, en zulks doet, trots zijn wreedheid en heerschzucht, zijn naam voortleven. Zelfs zag hij voor zijn dood de Portugeezen nog uit Malakka verjaagd; namelijk in lüil door de Nederlanders, welke merkwaardige krijgsverrichting wij reeds beschreven hebben.
Hij was in den waren zin van het woord een tiran, liet zijne moeder in de gevangenis werpen en een aantal aanzienlijke personen ter dood brengen. De aanhoudende oorlogen, die bij voerde, ontvolkten zijn land en te vergeefs trachtte hij die leemte aan te vullen door de bewoners van veroverde landen naar Atjeh over te brengen. Eensdeels dus tot een groote staatkundige macht gebracht, liet hij het land tengevolge van die onophoudelijke oorlogen in armoede achter, zoodat van het einde zijner regeering het verval van Atjeh dagteekent. Intusschen bail hij door zijne veroveringen het rijk aanzienlijk uitgebreid; dit strekte zich uit over het tegenwoordig gebied van Atjeh, zoomede over Deli, Aroe en Siak op de Oostkust, voorts over eenige strand-districten langs de Westkust van Solida , (üi over een aanzienlijk deel van bet Maleisch schiereiland.
Zijn schoonzoon Iskander Tsani volgde hem op; het mocht dezen gelukken, het land eenige verademing te schenken na de onstuimige regeering van Iskander Moeda. Hij regeerde slechts vier jaren; toen aanvaardde eene vrouw de teugels van het bewind.
Er was een partij, die daartegen opkwam, omdat dit met tie wetten
4
50
Villi den Islam in strijd is; miuir de rijksgrooteu hoopten bij ecu vrouw meer volgzaamheid to zullen vinden dan veelal bij de vorsten het geval was geweest, en daarom wist de eigenlijke Atjehneesclie partij te bewerken dat l'oetri Sri Alam, de vrouw van Iskander Tsani, tot sultan werd verheven.
Reeds sedert jaren had er een groote oneenigheid geheersclit tusschen de Muzelmansehe of Arabische, dat is de priesterpartij, en de eigenlijke Atjehneesclie. De sultans hadden zicli bij eerstgenoemde aangesloten ; daarom hoopte de andere partij invloed te bekomen, wanneer een vrouw de regeering aanvaardde, en zoo kwam het, dat Atjeh 58 jaren lang door vrouwen is bestuurd geworden.
Nog een bijzondere reden hadden de rijksgrooten, om de vrouwen-regeering te bestendigen; men wilde namelijk op deze wijze den vorst van Djohor, die met het oog op onderscheidene huwelijken, tusschen de vorstenkinderen van Djohor en Atjeh gesloten, aanspraak op de kroon maakte, van den troon houden.
De twaalf orang-kayas, die de staatszaken bestuurden, lieten der koningin of sultan al zeer weinig macht; zij waren het, die regeerden en zonder hunne toestemming mocht zij geen enkel besluit nemen, liet was reeds onder de regeering van de weduwe Iskander Tsani, dat liet bleek hoezeer de zon van Atjeh's grootheid aan 't tanen ging; niet alleen dat er liinnenlandsche verdeeldheid begon te ontstaan, maar in 1G(gt;9 werd Deli afvallig, terwijl er ten overvloede ernstige moeielijkheden met de Oost-Indische Compagnie ontstonden.
In 10:V7 had de commissaris lloelofs een tractaat gesloten, waarbij der Compagnie de monopoliehandel langs de westkust werd toegestaan; doch de onbillijke handelsbepalingen, door haar gemaakt, en do inblazingen dor naijverige Engelschon waren oorzaak, dat de Atjehnoezen telkenmale de tractaten schondon ; do Compagnie harerzijds trachtte Menangkabau van Atjelmeozen te zuiveren en haar gezag langs do westkust uit te breiden. Do Atjohneezen waren er
51
voorts op uit, om de aan ons onderworpen volkeren tegen ons op te zetten, en aan hun opruiende taal moet het worden toegeschreven, dat in 1070 het Nederlandsche fort te Padaug aan de vlammen prijs gegeven werd.
Padjoe'l-Alam werd opgevolgd door Noeroe'l-Alam, welke slechts twee jaar aan liet bewind bleef. De regeering van de derde vrouwelijke sultan was even weinig belangrijk; bij iedere troonsbestijging echter stonden de priesterpartij en de Atjehneesche vijandig tegenover elkander en Kamalat Schab, de vierde vrouw die den troon beklom, moest zelfs door kracht van wapenen geliandliaafd worden. De ontevredenheid der priesterpartij was zoo groot, flat Kamalat Schab zich genoodzaakt zag, afstand van de regeering te doen.
Atjeh was gedurende die vrouwenregeering zeer achteruitgegaan; inwendige verdeeldheid verhaastte zijn val. Toen na een intermezzo van 56 jaren weer een man de kroon aanvaardde, luidde alles nog hersteld kunnen worden, wanneer een energiek sultan de teugels van het bewind in handen genomen had; doch die, welke Kamalat Schab verving, moest al spoedig afstand van den troon doen. Een priester, die door list zich daarvan meester gemaakt had, werd aldra door de nationale partij afgezet en Djamaloe'l-Alam, de zoon van den vorigen sultan, tot de hooge waardigheid verheven. Maar toen het landschap Ratoe Rara in opstand kwam en de sultan in oneenigheid geraakte met de panglima's, die hem dwongen naar Pedir te vluchten en in zijne plaats oen regent benoemden, toen ontstond er een schromelijke verwarring; het rijk werd door twisten verscheurd en herhaalde omwentelingen met de daaruit voortvloeiende burgeroorlogen gaven den doodsteek aan alle welvaart. Daarbij bad de Compagnie voortdurend haar invloed uitgebreid. Doch ook voor Nederland braken dagen van beproeving aan.
De Kngelschen verzuimden, toen zij onze koloniën in bezit genomen hadden, om invloed op de Atjehneescbe aangelegenheden
uit te oefenen, hoewel de Brit in 1705 zich op Malakka en op
Poolo IMiuuig, aan don ingang van de straat van Malakka gelegen, gevestigd luid.
Tot aan het jaar 181!» hieven de voormalige Nederlandsche kan-toien in handen dei' Hritten.
Intusschen was in het jaar 18();{ /ekere I)jauliar-Alam-Schah aan de regeering gekomen, die wegens zijn voorliefde voor de Europeanen zich het ongenoegen van de koningin-wednwe en de rijksgrooten op den hals haalde; wel zocht hij hulp hij de Engelschen, doch dit belette niet, dat hij genoodzaakt werd den troon te ontruimen. Nadat hij zich met de voornaamste panglima's verzoend had, trachtte hij den nieuwen sultan de kroon te ontrukken, en door Engelschen invloed slaagde hij daarin, liet was inzonderheid Rallies — onze doodvijand, die steeds in tien Archipel met Nederland om den voorrang streed — welke hier met zijn gewone activiteit werkzaam was; de erkentelijkheid van den, op tien troon herstelden, sultan hleel' aiet uit, en deze sloot een tractaat met Groot-Urittannië, waarbij dit rijk vergund werd om te Atjeh een resident en een nederzetting te hebben, terwijl alle andere natiën werden buitengesloten.
Zijne regeering was voor Atjeh weldadig; het gelukte hem, de rust te herstellen en de financiën te verbeteren. Dit neemt niet weg dat de staatkundige positie van Atjeh toenmaals reeds niet veel meer te beduiden had. Allen, die omstreeks dezen tijd Atjeh bezochten, waren in dit opzicht eenstemmig in hun oordeel en volgens de heeren Loon en Uitter, die in 1824 door het Gouvernement daarheen gezonden waren, was er van de voormalige grootheid al zeer weinig meer te bespeuren.
Op den kraton, door gescheurde muren omringd, zag men hier en daar een enkele lelah op de wallen; eenig ander geschut lag half onder tien grond bedolven, geen overblijfsel van vorige grootheid was meer te vinden; integendeel, overal sporen van achteruitgang en verval.
»!)(' sultan onderhield eene krijgsmacht van IiO() a KK) llongaleczcii
58
rolexen equot; MooJ'cn, under 't bevel van eeiüge Arabieren en een Kngelsdieii
renegaat, en waar men liet hoofd ophiel', snelde die macht henen ,e |can. en vernielde alles, zoodat de bevolking op het laatst gedwee en
gehoorzaam werd.quot;
nah aan ^a11 'l'0 krijgsmacht is niets meer aanwezig; zij was geheel
•peanen verloopen. üok had men een groot aantal schepen, waarvan eenige
'•rooten ten oorlog uitgerust waren en anderen ten handel voeren. Van deze
och dit bestaan er geen meer; allen zijn verkocht of verongelukt.
. Nadat Aldus lieten de heer Loon en Hitter zich over den toestand van
utte hij Atjeh destijds uit, en van belangrijken vooruitgang is sedert geen
slschen sprake meer geweest.
_ onze Zoo was het met Atjeh gesteld, toon in het jaar 18k2i tusschen
i voor- Groot-Brittanniö en ons land een tractaat gesloten werd, dat tevens
in was; ot:|1 i'1 1^17 gesloten tractaat met Atjeh verving; Urittannië bleef
n bleef namelijk de beschermende hand over het rijk Atjeh uitstrekken en
waarbij de Nederlandsche gevolmachtigden legden do verklaring af, toen
y.etUii^ ('0 Kngelschen hun vertrouwen uitdrukten dat door ons niet vijandig
tegenover Atjeh zou te werk gegaan worden: «dat alleen de bevei-bh, de liging van den handel zou beoogd worden op eene wijze, waarbij
3t weg die Staat niets van zijne onafhankelijkheid zou verliezen.quot;'
t veel Dit was, den aard der Atjelmeezen kennende, een onvoorzichtige
!h he- verzekering, die nooit had moeten gegeven worden; want hierdoor
ulgens waren ons de banden gebonden en werd een zeker protectoraat
sment van Kngcland over Atjeh erkend.
aid al Toch had Groot-Brittannië bij art. i) van het Londensch tractaat
van 1824, formeel afgezien van alle inmenging in do aangelegen-
j hier heden op Sumatra; dat artikel luidde woordelijk als volgt:
ut lag i ))i«i factorie du lort de Marlborough ') et toutes les possessions
s,root- Anglaises dans l'isle de Sumatra sont codecs par Ie présent traité
-liter- a Sa Majesté Ie Hoi des Pays-lias, et Sa Majesté Britanni(|iie promet
H'/en
') Merikocicn.
54
on outre, qu'il no sera pas forme crétablissemoiit Britaiinunu dans cette islo ot (ju'auciin traité no sera congu sous l'autorité Britanni([ue avec aucun des Princes, Chefs, on Ktats indigenes, qu'on y tronve.quot;
In verband met dit artikel, had men zicii niet zoodanig de handen behoeven te laten binden, om een roofstaat als Atjeh, zondereenig voorbehoud, diens onafhankelijkheid te verzekeren.
Daarentegen hadden wij op ons genomen, om onze betrekkingen tot Atjoh zoodanig te regelen, dat handel en scheepvaart de noodige vrijheid zouden genieten; een zaak van internationaal belang, daar de onbeschaamde zoerooverijen der Vtjehneezen groote schade aanrichtten en do wateren van Atjeh hoogst onveilig maakten.
Do Nederlandsche regeering boselte volkomen de noodzakelijkheid, om zonder verwijl diplomatieke betrekkingen mot Atjeh aan te knoopen, en do gonverneur-gonoraal word uitgenoodigd, om een beleidvol ambtenaar naar Atjeh te zenden. Om welke reden dan ook. is daaraan geen gevolg gegeven, hetgeen zeer te betreuren is; want in deze fout moet do allereerste aanleiding tot den togen-woordigen oorlog gezocht worden. En in plaats van hot euvel te herstellen en den sultan in dor minne er toe te brongen om den zeeroof te beteugelen, schoen men huiverig te zijn om mot Atjoh in aanraking te komen.
Zeer verkeerd, haast onverantwoordelijk is het geweest, dat men zich niet gehaast hoeft om vriendschappelijke betrekkingen met Atjeh aan to knoopen; het werd daardoor meer en meer een lastig dilemma, om don zeeroof te beteugelen — zonder Atjoh's integriteit aan te randen. Want aldra bleek hot overtuigend dat de sultan onwillig, of althans onmachtig was, om aan de onbeschaamde zeerooverijon zijner onderdanen oen eind te maken. En ten overvloede hielden do Engelschen in de Straits-settlements — dus noemt men do handelaars van Singapore en Penang — terdege do oogon op ons gevestigd en zouden al dadelijk misbaar gemaakt hebben, wanneer door onze regeering tot eenige vijandelijkheid zou zijn
55
overgegaan. Ja, zelfs beschuldigde men ons van liet niet nakomen onzer beloften, toen in 1840 Singkel door onze troepen veroverd en bezet werd, ofschoon Singkel de gehoorzaamheid aan Atjeh reeds lang opgezegd had en slechts in naam aan Atjeh behoorde.
Kon het anders, dan dat de Atjehneezen zich niets ter wereld om ons bekreunden en, overtuigd van strafleloosbeid, velerlei wandaden bedreven?
Dit ging eindelijk zoover, tot de Atjehneezen Baroes bezetten en in het gezicht van de Nedorlandsche hoofdplaats drie bentings opwierpen, die met 800 man bezet werden. De civiele en militaire gouverneur van Sumatra's Westkust, kolonel Michiels, was van oordeel dat het nu hoog tijd geworden was, om handelend op te treden; maar alweer omdat men beloofd had, de souvereiniteit van Atjeh te zullen eerbiedigen, werd zijn voorstel door de Nederlandscii-Indisehe regeering verworpen en men had ten overvloede de zwakheid, om aan een onreebtmatigen eiscli der Straits-settlements te voldoen en de in 18i3 bezette posten in Siak en Indragiri te ontruimen.
De gevolgen van deze zwakheid bleven niet uit. De Atjehneezen roofden en moordden naar hartelust, zonder dat wij er iets aan konden doen. Eindelijk — wel wat laat! — zag de regeering de noodzakelijkheid in, om op eenigerlei wijze betrekkingen met Atjeh aan te knoopen en te onderhouden; het meest geschikte middel daartoe oordeelde men, om nu en dan eens een oorlogschip naar de hoofdstad van Atjeh te zenden, ten einde onze vlag te vertoonen en in contact met den sultan te komen.
Nu was éénmaal per jaar een oorlogschip, zooals geschiedde, ook al weinig voldoende om de zaak afdoend te verbeteren. De eerste reis van dien aard, in 1857 door den kapitein-luitenant Courier dit Dubekart ondernomen, met de oorlogsbrik »do Haaiquot;, leverde de voldingenste bewijzen, hoezeer het gepleegd verzuim reeds kwade vruchten gedragen liad. De ontvangst toch was alles behalve welwil-
lend en hot rapport, tlat gcnoemlt;lo zeeoflicicr betreflonde die zending uitbraelit, kan doen zien hoe weinig vriendschappelijk onze betrekkingen tot Atjeh dostijils waren. — 3Nadat het drie uren geduurd had voordat men bij den sultan toegelaten werd, ontving de sultan ons — zoo lezen wij in het rapport van den heer Courier dit Dubekart —-in zijn dallam — zijnde een met verhakkingen, palissadeeringen en gedeeltelijk met wallen versterkte ruimte, waarin onderscheidene huizen op een soort stellaadje of koepel, — gezeten opeen stoel, terwijl er voor ons ook stoelen stonden tegenover hem, en omringd van zijne rijksbestierders of' panglima's, meer andere hoofden en 500 a 000 met getrokken klewangs, geweren en pieken gewapende Atjehneezen in hun oorlogsdos om zich heen. Hij zelf had buiten de kris met diamanten, die in zijn gordel stak, nog een lange kris vóór zich op zijne knieën liggen, gereed zoo het scheen om te trekken, en die hij nu en dan ongeduldig ronddraaide. Zijn voorkomen duidde waardigheid, maar tevens koelen hoogmoed aan.
«Na hem mijn compliment gemaakt te hebben, heerschte er een doodsche stilte onder die menigte, en gaf ik Zijne Hoogheid te kennen, dat ik door hot gouvernement met Zijner Majesteits oorlogsbrik ))de Haaiquot; naar hier was gezonden, om namens hetzelve een vrienschappelijk beleefdheidsbezoek te brengen, en tevens de Atjeh-neesche vlag de gewone eerc te bewijzen, waarop hij ons wees te gaan zitten, en kortaf antwoordde: «Goed! maar hebt gij geen brief medegebracht van den gouverneur-generaal?quot; waarop ik neen antwoorden moest, doch tevens aan Zijne Hoogheid te kennen gaf, dat onze adat medebracht, dat wanneer door het gouvernement een oorlogschip gezonden werd met een officier of ambtenaar, om een zoodanige missie te volbrengen, zulks dezelfde eere inhield; 'tgeen hij met verkropte woede opliet gelaat beantwoordde, met te zeggen; »maar daar is immers nog geen vrede tusschen mij en het Hollandsch gouvernement gemaakt, en daarom is uwe zending niet verklaarbaar, daar zulks geenszins met mijn adat overeenstemt, en als de Touan-
57
Mezaar van liatavia vi'iciutscliap met mij gesloten w il zien , die ik ook wensch, dan zal hij daarover nog schriftelijk met mij moeten handelen, want wat heeft zoo'n praatje te beduiden? Dat is niets dan wind; en alvorens dit geschied is, ben ik er niet op gesteld dat or schepen van uwe natie in mijn land komen; want ik zal u nu als vriend behandelen, maar dan sta ik cr niet voor in wat hun zal wedervaren;quot; waarop ik Zijne Hoogheid zeide, dat de meening zeker goed was van mijn gouvernement, doch het verschil van gewoonte hier een andere zienswijze over de zaak had gegeven; dat ik zulks echter zoo spoedig doenlijk aan mijn gouvernement zou berichten.
»Na den kommandant met een sarkastischen lach te hebben toegevoegd, dat hij al dat gewapende volk ter zijner eere had laten samenroepen, gal' hij zijne verwondering te kennen, dat ook ik geen gewapende lijfwacht had medegebracht, liet scheen wel dat zulks eenige teleurstelling had veroorzaakt.
«De stemming was intusschen van dien aard geworden, dat het hoog tijd werd om aan boord te komen.
«Later deelde de tolk mij mede : «dat na ons heengaan do sultan aan zijn rijksgrooten in nijdigheid, ten aanhoore van die gansche volksmenigte, in de Atjehneesche taal gevraagd had: «Welnu, wat denkt gijlieden van zulk een wijze om vriendschap te willen maken; zou dat nu welgemeend moeten heeten?quot; waarop door de meesten gerepliceerd werd: «neen, dat is nergens anders om te doen geweest, dan om ons land te komen bekijken en bespieden; dat is zoo de gewoonte van die Hollanders; zij zullen nu niets te doen en eene gelegenheid hebben, om er nog wat van te komen wegnemen,quot; waarop onder het omstaande volk luide kreten van misnoegen en haat tegen ons waren opgegaan.quot;
Men zal erkennen, dat die ontvangst niet zeer vriendschappelijk was. Waaraan nu lag hier weer de schuld! Na jaren lang ons niet meer om den sultan van /Vtjeh bekreund te hebben, zelfs
58
wetende, dat er tiissclien Nederlandsch-liidië en Atjeh een eenigs-zins gespannen verhouding bestond, zendt de regeering eenvoudig een stoomschip naar de hoofdplaats, zonder den kommandant van dien oorlogsbodem van een geloofsbrief of eenig ander schrijven te voorzien. Van algemeene bekendheid is, hoezeer de Oostersche vorsten aan de vormen gehecht zijn, zoodat de sultan daarin een bepaalde geringschatting van zijn persoon moest zien; door het voldoen aan de etiquette, hadde men hoogstwaarschijnlijk een weinig welwillende ontvangst vermeden.
Dat dit zoo is, blijkt uit de gansch andere ervaring, door den lieer I*. J. G. Sem slechts twee jaren te voren opgedaan; als ge-ompioyeerde bij de factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij in Juni 185;} door haar naar Atjeh gezonden, om een handelsmissie te vervullen, was hem een geheel andere ontvangst ten deel gevallen. Nadat het saluut van de «Sumatraquot;, op welk stoomschip de lieer Sem zich aan boord bevond , door een van des sultan's schepen beantwoord en men zonder vijandelijkheden te ontmoeten aan land gekomen was, werd door den heer Sem in een beleefd schrijven verzocht, den sultan te mogen ontmoeten; zonder eenig bezwaar werd dit toegestaan. Reeds een uur daarna bevonden de heer Sem en de scheepsgezagvoerder zich in tegenwoordigheid van den sultan.
»NTa ons stoelen aangewezen, en naar onze namen benevens eenige andere zaken geïnformeerd te hebben,quot; schrijft de heer Sem, «vroeg mij de sultan, of ik niet bevreesd was geweest naar Atjeh te komen cn den sultan te bezoeken, die sedert het nemen van Singkel, toch als een vijand te beschouwen was, zooals ook door de Hollanders geschiedde. Immers gedurende de jongste vijftien jaren was geen ilollandsch schip op de reede van Atjeh gezien, veel minder was een Hollander tot hem gekomen om die meening weg te nemen.
»llet kon dus niet anders, of ook de Atjehneesche vorst moest in den Hollander een vijand zien.quot;
59
Do sultan werd van die dwaling teniggobniclit on ontving hen vorder zeer vriendelijk, toestemming gevende, dat do agent monsters van diens handelvvaar aan land bracht.
Voel handel gedreven word er niet; want do prijzen waren hoo-gor dan die van de Engelsohen, welke geregeld in Atjeh handel dreven. Voor zijn vertrek werd de hoer Scm tot een afscheidsbezoek aan don sultan toegelaten.
Juist met hot oog op do ontvangst , die kort daarop het stoomschip «de Haai'' te beurt viel, is hot belangrijk, wat de heer Som van dit afscheidsbezoek vermeldde;
«Na oen korten tijd gewacht te hebben, verscheen eene lijfwacht, die mij langs een weg, op verschillende afstanden door steenen muren afgesloten, aan do woning des sultans bracht. Het was voor zooveel ik zien kon oen houten gebouw, ingericht gelijk de houten huizon der Europeanen op Sumatra's Westkust. De verlichting met stolpen was verre van schitterend. In de voorgalerij links, vond ik don sultan half naar Europoeschon, hall' naar Atjehneeschen trant gekleed, en met een roodo fez gedokt.
öThans was hij veel gemeenzamer, en reikte mij de hand. Nadat ik plaats genomen had, doolde ik hem mijne vergoofscho poging om te verkoopen mede, en mijn voornemen om don volgenden morgen to vertrekken.
«liet speet hem dat ik niet boter was geslaagd, vreezende dat nu geen Hollander in langen tijd weder eene ondornoming zou wagen.
«Vorder sprak hij voel over don uit Frankrijk teruggekeerden Atjehneeschen gezant Hadji Mohammed Uoos, die ook Holland en Kngoland op kosten van hot Fransche gouvornemont had bezocht, en vati de prachtige geschonken, hom door don keizor toegezonden. Hij scheen zoor gevoelig dat ik noch van don gouverneur-generaal van Nodorlandsch Indiö, noch van den gouverneur van Sumatra's Westkust eon lettor schrifts had overgebracht, on, hoezeer ook de onderscheiding hem van wege Krankrijk te beurt gevallen, op prijs
60
sU'lloiulc, lioclitlü hij oi' misschion nog nieei' aan, van zijne eerste naburen oen blijk van goede verstandhouding te ontvangen. Dat was de reden, waarom bij niet aan mijn verzoek kon vuldoen om insgelijks zulk een brief van aanbeveling te erlangen. Bij liet afscheid echter, ontving ik de verzekering dat eiken Hollander, overbrenger van eenig vriendschappelijk schrijven van wege het Nederlandsche gouvernement, eene schriftelijke aanbeveling tot bevordering zijner belangen zou worden uitgereikt.quot;
De sultan had dus duidelijk verklaard, hoezeer hij op die plichtpleging gesteld was en daarom zette de wijze, waarop desniettegenstaande de heer Courier dit Dubekart op goed geluk naar (Jroot-Atjeh gezonden werd, de kroon op meer dan eene onhandigheid en nonchalance van de Nederlandsch-lndische regeering, (.lie met een weinig meer tact en goede zorg een geheel andere verhouding tot Atjeh had in 't leven kunnen roepen.
lin toen de oorlog uitbrak — toen heeft men de schuld willen laden op de hoofden van hen, die toenmaals de teugels van liet bewind in handen hadden!
Het gouvernement had eindelijk toch ingezien, dat het noodig was een tractaat van vrede en vriendschap met Atjeh te sluiten. Daarom werd in blaart bS.quot;)? het stoomschip «Amsterdamquot; met generaal van Swieten, civiel en militair gouverneur van Sumatra's Westkust aan boord, naar Atjeh gezonden, met bevel om een tractaat te sluiten met den sultan van Atjeh. Deze expeditie is beschreven door den gepensioneerden luitenant-kolonel F. (i. Hoflman van het Oost-Indische leger, en in die beschrijving komt menige belangrijke bijzonderheid voor.
Ditmaal geschiedde alles in uplima forma. Generaal van Swieten was niet alleen voorzien van een brief van den gouverneur-generaal, maar had geschenken hij zich, bestaande uit acht kostbare zilveren kandelabres, honderd pond stearine waskaarsen, een Turksche sabel en een klewang met gouden scheede.
61
Nadat alvorens aan den schahbandar een hrief voor den sultan overliandigd was, waarin een audiëntie verzoclit werd, kreeg men bericht, dat de sultan generaal van Swieten den 'iC)quot;quot;1 zou ontvangen.
Op den bepaalden dag ging liet gezantschap aan land en baande zich, niet zonder moeite, een weg door een dichten drom Atjeli-neezen. die met lans en klewang gewapend waren en mi juist niet hoog opzagen tegen do onzen. Aan een kleine onaanzienlijke woning gekomen, die langs een trap zonder leuning of' ladder moest hc-klommen worden, kwam men in het lokaal waar de plechtigheid zou plaats grijpen.
In het voorste gedeelte dier woning — zoo leest men — op het voorplein van den Kraton uitziende, stonden eenige defekte, vuile, met siri-kalk bemorste stoelen, waarop het gezantschap plaats moest nemen. Ken oude, vervelooze Amerikaansche wip- of' tuinstoel, van een groen lluweelen, met gouddraad geborduurd kussen voorzien, diende den sultan tot zetel.
Wat men van den Kraton zag, bepaalde zich tot een vijf a zes el hoogen kleimuur, waar boven eenige daken van woningen met palmbladen (atap) bedekt, uitstaken.
Behalve eenige oude, lompe bronzen en ijzeren kanonnen op zware balken bevestigd, die hier en daar op het binnenplein op den grond lagen, was van de eene of andere inwendige versterking niets te bespeuren. Dit was de, uit den aard der zaak vluchtige, indruk dien de leden van het gezantschap bekwamen.
Vooral trok het de aandacht, zoo onsmakelijk en armoedig als de sultan er uitzag, ofschoon hij de Medjidie-orde droeg, welke onwillekeurig aan een vlag op een modderschuit deed denken. Toch was er aan ceremonieel geen gebrek en het duurde een geruime poos, voordat de brief van den gouverneur-generaal ontzegeld en geopend was.
Na deze voorloopige audiëntie keerde men naar het stoomschip terug, alwaar de schahbandar een bezoek kwam brengen en hef.
62
voorstel deed om eon of- on defensief verbond te sluiten, waarvan generaal vim Swieten natuurlijk niets wilde weten. Intusschen kostte het dezen moeite, om den schahbandar aan 't verstand to brengen, dat alleen die Staten, welke in beteekenis min of meer tegen elkander opgewassen zijn, een dergelijk verbond sluiten; maar dat hiervan tusschen Nederland en Atjeh geen sprake kon zijn.
Den 30atequot; zou de eigenlijke audientie plaats hebben; weer in het-zelfde prachtvolle lokaal, waar men Zijne Hoogheid reeds eenmaal ontmoet had. Ook ditmaal stond tie sultan generaal van Swieten te woord. Hij verzekerde, dat hij gaarne op een voet van vrede en vriendschap met de Nederlanders zou leven; maar opnieuw drong hij er op aan, dat er oen artikel van wederzijdsch hulpbetoon in het tractaat zou worden opgenomen. Met kalmte, maar zoodanig, dat don sultan in dit opzicht alle illusie benomen werd, bracht generaal van Swieten hem onder het oog, dat dit ondoenlijk was. Terwijl men hierover onderhandelde, had er een vreemd intermezzo plaats; de sultan gaf namelijk, nadat hij zich onophoudelijk onrustig op zijn zetel bewogen had, den wensch to kennen, om zich een oogenblik te verwijderen, «daar hot uui-van het gebed aangebroken was,quot; zoo zeido hij; maar generaal van Swieten bracht hem weer met do volmaaktste kalmte onder het oog, dat hot tegen alle wel-voogelijkheid streed, om een gezantschap aldus te behandelen. Na een oogenblik geaarzeld te hebben, stond de sultan eensklaps op, zeide tamelijk lakoniok : «ik ga heenquot; en keerde, steeds knikkende en zonder iemand aan te zien, naar den Kraton terug. Men wist niet, wat van zulk eene ongemanierdheid te moeten donken; den overmoed en do verraderlijke gewoonten der Atjehnoezen kennende, wachtte men mot zekere spanning do gebeurtenisson af, die zouden volgen. Later bleek dat de sultan, aan het gebruik van opium verslaafd, dat genot niet langer had kunnen ontberen. Gelukkig was het dool bereikt; de rijksbestuurder keerde weldra terug en overhandigde
63
den generaal het verlangde staatstuk, door den sultan geteekend en van het rijks-zegel voorzien.
Zoo was dan nu een tractaat van vrede en vriendschap met het rijk van Atjeh gesloten. Weldra zou blijken, hoe weinig waarde daaraan gehecht kon worden, en spoedig zou men het overtuigend bewijs zien, dat dit verdrag niet in 1857, maar in 1824 had gesloten moeten worden.
Er werd overeengekomen, om wederzijds af te zien van alle vorderingen en grieven, die vóór dien tijd mochten bestaan hebben. Alzoo kan — in hoe menig opziclit wij ons tot op dat tijdstip over Atjeh te beklagen hebben gehad — van de aanleiding tot den oorlog eerst sprake zijn na 1857.
IV.
AANLEIDING TOT OEN OOUI.ÜG.
In het eerst sclieon liet tractaat met Atjeh gunstig te werken; er kwamen meer Atjehneesche scliei)en dan vroeger in de havens van Sumatra's Westkust; toch vertrouwde men den toestand zoo weinig, dat uil vrees voor verwikkelingen, slechts bij uitzondering oen Nederlandsch vaartuig in Atjeh kwam handel drijven.
Ueeds het volgend jaar kwam er eenige spanning tusschen den sultan en het Nederlandsch-Indisch gouvernement; dit namelijk sloot een tractaat met Slak, hetgeen door Atjeh met leede oogen gezien werd, omdat dit rijk zijn invloed liet gelden op de zuidwaarts van kaap Tamiang gelegen rijkjes tot en met Batoe Bara, die vroeger aan Atjeh onderworpen geweest waren, maar zich losgescheurd on bescherming bij Siak gezocht hadden.
Intusschen gaf dit goon aanleiding tot onaangenaamheden. Spoedig echter zou blijken, dat de Atjehneezen niet te vertrouwen waren.
Zekere radja Oedah had twee vaartuigen, die de Nederlandsche vlag voerden, aangehouden en naar Atjeh gebracht; zoodra zulks het gouvernement bekend werd, zond dit het stoomschip «Groningenquot; naar Groot-Atjeh, om rekenschap van die daad te vragen.
Het voorwendsel was, dat de radja een schuldvordering te innen had; doch de kapitein-luitenant van der Meersch, kommandant van de stoomkorvet «Groningenquot;, eischte schadeloosstelling cn voldoening.
65
De sultan had den radja reeds ontslagen, maar was overigens niet over te halen om de gevraagde genoegdoening te geven; alleen gaf hij te kennen, dat tie radja geld moest hebben van zekeren Peto Majeh, zoodat men liet bedrag van dezen zou kunnen bekomen.
Hierop vertrouwende, werd door het Gouvernement de geleden schade aan de beide eigenaars uitbetaald; intusschen moest men spoedig ervaren, dat radja Oedah volstrekt geen geld van Peto Majeh moest hebben. Dit bleek althans, toen liet stoomschip «Borneoquot; onder bevel van kapitein-luitenant Brutel de la Rivière naar Atjeh gezonden werd, zonder dat men hierdoor een haarbreed verder kwam.
Men schreef de wanbetaling des sultans alstoen aan onvermogen toe; maar al te spoedig zou het oogenblik aanbreken, dat men zich in den onwil en de kwade bedoelingen van Atjeh niet meer zou kunnen vergissen.
Er ontstonden moeiclijkheden aan de Oostkust, daar Atjeh onophoudelijk vijandig optrad tegen de staatjes, die aan Slak onderworpen en door ons Gouvernement in bescherming genomen waren; dit maakte den toestand meer en meer gespannen. Ware de regeering dadelijk krachtdadig opgetreden, misschien zou alles nog terecht gekomen zijn; maar door het tractaat van 1S'24 de handen gebonden, en terdege op de vingers gekeken door de Engelschen in de «Straits-settlementsquot;, moest men steeds langs de klippen heen la-veeren; de overmoedige Atjehnees leidde natuurlijk hieruit af, dat men niets tegen hem durfde ondernemen en zelfs beschoot hij liatoe-Bara, hoewel de Nederlandsche vlag van de versterking wapperde.
De «Borneoquot; werd nu ten tweedenmale naar Atjeh gezonden om twee brieven van den gouverneur-generaal over te brengen; het eene schrijven behelsde een klacht over het niet voldoen van de schadeloosstelling wegens de geroofde schepen, hot andere diende, om opheldering te vragen over het beschieten van een Nederlandsche versterking.
De zendeling van den gouverneur-generaal werd door den sultan
(W)
zoeroiivriotidelijk ontvangen; deze trac.htto zich met eenige uitvldcliten van do zaak af te maken en van schadeloosstelling was geen nuaestie.
.Met oen dergelijke afdoening van zaken werd genoegen genomen... Ofschoon onze regeering dus waarlijk niet de veiligheid van Atjoh belaagde, maar in alle opzichten zoor «meegaandequot; was, vond de sultan van Atjoh goed, om in het jaar -IS()8 de hulp van Turkije togen ons in to roepen, hetgeen nu wel niet onrustbarend was, maar kon doen zien, hoe gespannen de wederzijdsche verhouding reeds geworden was.
De zeerooverijen der Atjehneozen namen steeds toe; ook de Engoi-schen begonnen daar last van te krijgen en gaandeweg van opinie to veranderen, voor zoover het't tegenwerken van on zo pogingen om Atjoh's overmoed te fnuiken betrof. De zeeschuimorijon werden zoo erg, dat de «Straits-Obsorvereen der in de Straits-settlements uitkomende bladen, over den staat van anarchie en zeeroof, waarin Atjeh verkeerde, bittere klachten liet hooron en op een go-strenge tuchtiging van de schuldigen aandrong.
«Het is niet aannemelijkquot;, zoo schreef dat blad, «dat al de daden van zeeroof, door de hoofden langs de kust van Sumatra, inzonderheid in het gebied van Atjeh geploegd, ter kennis van het publiek komen; maar genoeg komt aan het licht om te bewijzen, dat de bnmaniteit groote aanspraken heeft op bescherming in dat gebied togen de gewelddadige schurkerij van gowetenlooze booswichten, die altijd beroemd, of liever berucht zijn geweest wegens laaghartige misdaden en gruwelijke barbaarschbeid. Praatjes zijn tegenover zulk canaille nutteloos; zij moeten met geweld op hun plaats worden gezet, of de maatregelen zullen onvoldoende zijn om aan den handel rust en veiligheid te verzekeren. Indien sommige van die kleine roofstaten weder eens een paar bezoeken mochten ontvangen van een Amerikaansch fregat, om hun op een mooien dag uit hunne woonsteden te verdrijven, dan zou dit misschien hun lust tot roof en plundering beteugelen en oen even gunstig gevolg hebben
als voor eenige jaren een dergelijk bezoek aan eenige der peperhavens bekroonde. Moe het zij, indien wij niet verkiezen hen te tuchtigen, dan is liet le hopen, dal de Nederlanders de taak in handen nemen. Zulk een staat van zaken als sedert eenigen tijd te Atjeli en in den omtrek 4100(1 bestaan, kan niet langer zoo blijven, tenzij men verlangen mocht, dat onze kooplieden beschouwd worden als de wettige prooi van een bende roovers en gauwdieven.quot;
Men was dus reeds zoover gekomen, dat men een gewapende tusschenkomst van ons Gouvernement niet meer met leede oogen zien zou; trouwens er waren tusschen de Nederlandsche en de Britsche regeeringen reeds onderhanilelingen aangeknoopt, om liet tractaat van 1824 te veranderen.
Nadat in een paar jaren zich geen Nederlandsch oorlogsschip te Atjeh vertoond had, was tengevolge van den zeeroof'de »Djambiquot; gezonden, om de klachten van het Gouvernement wegens het niet nakomen van het tractaat, in 1857 gesloten, over te brengen.
Voordat het gezantschap bij den sultan toegelaten werd, liad er een uitvoerig debat plaats over liet ceremonieel, waarmee de brief van den gouverneur-generaal behoorde overhandigd te worden.
Nadat die zaak, niet zonder dat er harde bewoordingen gewisseld waren, eindelijk geregeld was, ging de controleur KrayonholT met eenige officieren van don état-major aan wal; men moest zich ook thans een weg banen door duizenden gewapenden, die met den ontblooten klewang in de hand stonden, maar zich van vijandigheden onthielden.
De audientie had plaats met een tot dusverre ongekende plechtstatigheid. De jonge sultan, Mohamed Iskander Scliah, een knaap van zestien jaren, woonde de samenkomst bij, in een schitterend gewaad; van de zaken, die behandeld werden en die hij kennelijk zeer vervelend vond, bleek hij niet veel te begrijpen.
De brief werd op een zilveren schenkblad gedragen; de sultan met zijn Raad was gezeten aan een tafel, met een wit kleed bedekt. Toen de brief door den rijksbestuurder werd ontzegeld, werden in
()H
den kraton dertien salutschoten gelust, welk eei'bewijs door (Ilmi «üjambiquot; beantwoord werd.
Nadat al ile leden van den Raad leder afzonderlijk den bi iel' gele/en en te kennen gegeven luidden, dat zij den inbond begrepen, werd den beer Krayenboll' te verstaan gegeven dat bet antwoord aan boord van den wDjambiquot; gebracht zou worden, waarna de audientie geëindigd was.
Dit schrijven kwam dan ook weldra en was in zeer beleefde termen vervat. Daarna lichtte den »Djambiquot; het anker, om de voornaamste peperhavens te bezoeken.
liet bezoek, door den controleur Krayenboll' aan Atjeh gebracht, was diii» van zeer vredelie venden aard geweest en men had in goede verstandhouding afscheid genomen.
En toch — weinige maanden daarna moest onze Uegeering vernemen, dat Atjeh aan de Straits hulp tegen ons gevraagd had.
Er mocht niet langer gedraald worden met het veranderen van den bestaanden toestand; hot tractaat van 1824 werd in 1871 gewijzigd-«Wanneer men,quot; zoo schreef de minister van Koloniën in een uitvoerige Memorie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, «zich met de geheele geschiedenis van onze aanrakingen met Atjeh sedert 18'J4 voor oogen, en tevens rekening houdende met den toestand, zooals die in 18()8 was, op het standpunt stelt van de Uegeering, die geroepen was , met Drittannie eene nieuwe overeenkomst te treilen omtrent onderweipen, Sumatra betrell'ende, van gelijken aard, als bij het Londensch tractaat van 1824 geregeld waren, zal men geen oogenblik in twijfel verkeeren omtrent de motieven, die haar er toe hebben geleid, om bij die overeenkomst te bedingen de ophefling der verbintenis, in 1824 tegenover Engeland aangegaan, om de onafhankelijkheid van Atjeh te eerbiedigen. Handel en scheepvaart vonden op de kusten en in do wateren van Atjeh minder veiligheid dan ooit te voren, dooi' zeeroof en strandroof en de onophoudelijke oorlogen tusschen de onderhoorigheden van Atjeh onderling.
69
liet was, èn wegens ile verplichtingen, die wij in 1824 op ons genomen hadden, en wegens ons belang, dat geene andere Wes-torsche mogendheid op Sumatra haar gezag vestigde, onze taak om de veiligheid van handel en scheepvaart ook in het noorden van Sumatra te verzekeren. Wij konden onmogelijk buiten aanrakingen met Atjeh blijven, en wanneer die, onzes ondanks, tot botsingen mochten leiden, zou de verbintenis, om Atjeh niets van zijne onafhankelijkheid te doen verliezen, ons altijd in groote moeielijk-heden brengen, en, evenals tot dusver het geval was geweest, belommeren in de toepassing van die maatregelen, welke onze eer en onze belangen in den Indischen Archipel ons voorschreven, te nemen.
«Hoe vredelievend ook gezind, hoezeer ook geneigd tot minnelijke verstandhouding met Atjeh, moest de Regeering toch hare handen voldoende vrijmaken tegenover Engeland, en dit heeft zij gedaan bij het Sumatra-tractaat.
«Terwijl do nieuwe overeenkomst mot Engeland in behandeling was, nam de onveiligheid op de Atjehneesche kust steeds toe, en de handel en scheepvaart leden daaronder in die mate, dat van de Straits settlements onophoudelijk, en telkens met meer klem werd aangedrongen op het nemen van krachtige maatregelen door hot 1 !ritsche Gouvernement.quot;
liet nieuwe tractaat, den 21,lgt;quot; November 1871 gesloten, wasvoor ons land hoogst belangrijk; het onthief ons van het belemmerend toezicht van Engeland en maakte ons de handen vrij; maar tevens logde het ons zwaardere verplichtingen op, en daar nu niets meer ons belette om tegenover het onwillig Atjeh krachtiger op te treden, behoeft het geen betoog dat de wijziging van het tractaat van IS'ii als ware het de vooravond van gewichtige gebeurtenissen te achten was.
Door het tractaat van 4871 werd oen vroeger begane fout hersteld en een eind gemaakt aan onze machteloosheid tegen-
70
over Atjeli, welke op tien iluur ons ovcrwieht in den Archipel moest onderrnijnen. Dit tractaat, in zeker opzicht dus de eerste stap tot een meer doortastende politiek tegenover Atjeli, volgt hier in zijn geheel:
THACTAAT TUSSCllliN NKDKKLANI) EN GUOüT-LiUlTTANNIE BETREFFENDE SUMATHA.
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden en Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland, wenschende in den geest van liettraotaat van 17 Maart 1824 de vriendschappelijke verhouding tusschen de beide landen meer en meer te bevestigen, en daartoe ook in hunne wederzijdsche betrekkingen op hot eiland Sumatra alle aanleiding tot misverstand weg te nemen, zijn overeengekomen te dien einde eene conventie te slniten en hebben tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten: Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden:
den lieer Joseph Lodewijk Hendrik Alfred baron Gericke van Her-wynen, kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder grootkruis der orde van den Eikenkroon van Luxemburg, enz. enz., Moogstdeszelfs Minister van Buitenlandsche Zaken; en
den lieer Pieter Philip van Bosse, kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder grootkruis der orde van de Eikenkroon van Luxemburg enz. enz, Hoogstdeszelfs Minister van Koloniën; en
Hare Majesteit de Koningin van liet Vereenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland:
den achtbaren Edward Alfred John Harris, vice-admiraal, lid van de zeer eervolle orde van het Bad, buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister van Hare Britsche Majesteit bij Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden:
die, na elkander hunne wederzijdsche volmachten, welke in goe-
71
dun on behoorlijkon vorm zijn bevonden, lc licbbon mcdegcdeeKI, omtrent de volgende artikelen zijn overeengekomen en deze hebben vastgesteld;
Art. 1. Hare Britsclie Majesteit ziet af van allo vertoogen tegen de uitbreiding van liet Noderlandsch gezag in oenig gedeelte van hot eiland Sumatra, en mitsdien van hot voorbehoud in dit opzicht voorkomende in do nota's door de Nederlandscho en Britsclie ge-volrnaolitigden uitgewisseld bij het sluiten van het tractaat van 17 Maart 1824.
Art. 2. Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden verklaart, dat binnen het Rijk van Siak-Srie-lndrapoera en onderhoorighedon, zooals het omschreven is in het contract, op den lstequot; Februari 1858 door hot Noderlandsch-indisch Bestuur met dat Rijk gesloten, de handel van Britsclie onderdanen en do Britsclie scheepvaart bij voortduring zullen genieten al de rechten en voordeeion, welke aldaar aan don handel van Nederlandscho onderdanen en aan do Neder-landsche scheepvaart verleend zijn of mochten worden, en dat voorts dezelfde gelijkstelling aan den handel van Britsclie onderdanen en de Britsclie scheepvaart zal verleend worden in eiken anderen in-landschen Staat van het eiland Sumatra, welke hierna van de kroon der Nederlanden afhankelijk mocht worden, behoudens altijd de verplichting der Britsclie onderdanen om zich te gedragen naar de wetten en regelingen van het Noderlandsch Bestuur.
Art. 3. Ho bepalingen van het voorgaand artikel zullen geene verandering brengen in de onderscheiding, aangonomon bij do Ne-dorlandsch-lndischo wetten on regelingen tusschon personen van Westersche ou personen van Oostorscho horkomst, noch in de toepassing der bepalingen van do overeenkomst van 27 Maart 1851.
Art. 4. De tegenwoordige overeenkomst zal worden bekrachtigd binnen don kortst mogelijkon tijd ; zij zal zonder kracht of gevolg blijven totdat zij, voor zooveel noodig, do goedkeuring der Staten-Genoraal zal erlangd hebben. Ten blijke waarvan do wederzijdsche
72
gevolmachtigden luuir hebben omioi'teekend en met hun wapen bezegeld.
Gedaan te 's-Graveniiaüe, den tweeden dag van November in hot jaar duizend acht honderd een en zeventig.
(was get.) L. Gericke, (L. S.)
van Bosse, (L. S.) E. A. J. Harris, (L. S.)
Toch moet men niet meonen, dat dit tractaat gesloten is expres-selijk met de bedoeling, om Atjeh den oorlog te kunnen verklaren en dit rijk zoo mogelijk te annexeeren, zooals door conservatieve organen beweerd is geworden. Dat een dusdanige politiek niet in de bedoelingen van de Nederlandsche regeering lag, blijkt overtuigend uit een Kabinetsschrijven aan de Nederlandsch-Indische regeering, welke inlichtingen verzocht had betrelTende de houding die tegen Atjeh behoorde te worden aangenomen; in datantwoord, gedagteekend 12 September 1871, dat is alzoo ongeveer zes weken voordat het tractaat met Groot-Brittannië gesloten werd, werd o. a. het volgende als de opinie van het Kabinet te 's-Gravenhage kenbaar gemaakt:
«Geen agressief optreden tegen Atjeh, maai' handhaving van de stelling, welke het tractaat van 1824 ons ten aanzien van dien staat gaf'.
«Door de vijandelijkheden op de Atjehneesche kust kon de handel en scheepvaart onveilig gemaakt, derhalve een toestand geboren worden, waarin van de Nederlandsche zijde, krachtens de tneerbe-doelde verplichting, voorziening zou mogen worden verwacht. Het doen van de Nederlandsche zijde van zoodanige waarschuwingen (als door het gouvernement van do Straits waren afgekondigd) is toch wol te boschouwen als het minste van hetgeen moot voort-vlooion uit do verplichting, op Nederland rustende, om meer bijzonder in de bewuste streken voor veiligheid van handelen scheepvaart te waken.quot; En verder werd gepreciseerd :
73
«dat wij willen medewerken tot voorspoed en geluk in Aljeli ; ))dat onze raad en hulp reeds oen en andermaal door kleine staatjes in noordelijk Sumatra zijn gevraagd;
»dat wij ons to minder aan het verleenen daarvan kunnen onttrekken, omdat do invloed van Atjeh daar gering schijnt oi'ongaarne wordt ondervonden;
«dat wij echter gaarne in goede verstandhouding blijven met Atjeh, en dat, als Atjeh onze ernstige voornemens en onze goede bedoelingen goed begrijpt, het ook zal moeten inzien, dat het in het belang van den voorspoed en wellicht van de integriteit van Atjeh kan zijn, dat het zich niet verzet tegen de wenschen van sommige staten naar vrede en bescherming, maar dat het integendeel, bij het algemeen worden van die wenschen, de waarborgen zoekt te verkrijgen, die daarvoor verstrekt kunnen worden in een goede, geregelde verhouding tot het Nederlandsche gouvernement.quot;
Men wilde dus evenmin als vroeger een einde maken aan de onafhankelijkheid van Atjeh, maar de betrekkingen tot dit rijk op beteren voet regelen en met meer doortastendheid tegen moord en plundering in de Atjehneesche wateren waken.
in Mei 1872 werd de »Djambiquot; wederom naar Atjeh gezonden; ook nu bevond do controleur Krajenholl' zich aan boord. Ditmaal werd noch hij, noch de bevelvoerder van den »Djambiquot; in den kraton ontvangen; de brief, aan den rijksbestuurder gericht, kon niet geopend worden, daar hij afwezig was, en men moest dus onverrichter zake terugkeeren.
Do regeering te 's 1 lage was van oordeel, dat wij een meer zuiveren toestand moesten bekomen en schreef aan den gouverneur-generaal «dat hij de medewerking van Atjeh moest verkrijgen tot de bestendiging van die rust en veiligheid, waarvoor ook wij verplicht waren te waken.quot; Daarom werden den 318,cquot; Augustus ■1S7'2 de resident van Uiouw, 1). W. Schilï, en de ambtenaar II. van de Wall naar Atjeh gezonden, om te trachten, op vredelievende wijze
oenigeii invlued in Atjoh te bokoinou eu don sultan aan 't verstalul te brengen dat het in zijn eigen belang was, in vrede met Nederlanci te leven. De gouverneur ter Westkust van Sumatra werd aangeschreven om in tijds den sultan van het voorgenomen bezoek kennis te geven, opdat deze zending niet, door allerlei voorwendsels van de zijde der Atjehneezen, zou mislukken.
De beide ambtenaren zouden intusschen niet vertrekken, voordat dc expeditie in Deli tot beslissende resultaten zou hebben geleid.
De brief', waarin de aanstaande komst van de gouvernements-eommissarissen werd meegedeeld, werd met de «Maas en Waalquot; naai' Atjoh overgebracht, en aan den tweeden rijksbestuurder overhandigd. Het antwoord van den sultan luidde, dat men den resident verzocht, om het bezoek nog een paar maanden uit te stellen. De reden, waarom dit verzoek gedaan werd, was nog al curieus; de sultan namelijk had aan zijn collega van Turkije geschreven en wachtte alvorens diens antwoord af.
Des sultans brief werd bij den resident te Riouw gebracht dooi' een gezantschap, bestaande uit den schahbander en vier rijksgrooten; die gezanten trachtten tevens het raadselachtige antwoord van den sultan zoo goed mogelijk op te helderen, wisten den resident over te halen om het voorgenomen bezoek werkelijk uit te stellen en hem zoo behendig om den tuin te leiden, dat hij naar Batavia rapporteerde dat de toestand bevredigend was. Doch terwijl de gezanten nog te Hieuw waren, vernam men, dat zij te Singapore agenten van vreemde mogendheden hadden aangezocht om tusschen hunne gouvernementen en Atjeh, dat door Nederland bedreigd heette, tractaten te sluiten.
Zoodra de regeering dit vernam, werd er onverwijld toe overgegaan om Atjeh van die verraderlijke handelingen rekenschap te vragen.
En de Indischo regeering en het opperbostmir, dat per telegram met het voorgevallene in kennis gesteld werd, begrepen namelijk.
75
dat liet mogelijke moest werden gedaan »oni inmenging in de zaken van Atjeli, die voor de regeling der betrekkingen tussclien Nederland en dien staat zeer belemmerend zou kunnen zijn, te voorkomen.quot;
De vice-president van den Raad van Indië werd nu als gouver-nements-commissaris met vier oorlogsschepen naar Atjeh gezonden, om opheldering te vragen en de betrekkingen tusschen Nederland en Atjeli op behoorlijken voet te regelen; mocht Atjeh weigeren om voldoende ophelderingen of' de noodige waarborgen voor een goede verhouding tot Nederland in liet vervolg te geven, dan zou de oorlog worden verklaard.
Hot vertrek van den heer Nieuwenhuijzen, den gouvernementscommissaris, werd zooveel doenlijk bespoedigd en tevens een voldoende krijgsmacht bijeengebracht om den vertegenwoordiger van den gouverneur-generaal ten spoedigste te volgen. Die haast was om meer dan een overwegende reden noodzakelijk en werd in de reeds aangehaalde Memorie van den minister van Koloniën als volgt gemotiveerd :
))Er is niet gewacht tot na de oorlogsverklaring, vooreerst omdat wegens zeevaartkundige redenen eene expeditie niet later dan tegen het einde van Maart kon afgezonden worden, maar ook omdat men hoopte, door de vertooning van aanzienlijke strijdmiddelen voor Atjeh aan de vertoogen van den gouvernements-commissaris nog meer klem te kunnen bijzetten en een minnelijke schikking alsnog te kunnen bevorderen.quot; Tot het laatste oogenblik is dus naar een minnelijke schikking mot Atjeh gestreefd, en het doel der expeditie is dan ook in de instructie voor den opperbevelhebber aldus omschreven: «om, bij onverhoopte mislukking der, door den gouvernements-commissaris daartoe vooraf aan te wenden, pogingen van vredelievenden aard, des noods door kracht van wapenen de bestuurders van het rijk van Atjeh te noodzaken om te voldoen aan de luui door den gouvernements-commissaris te stellen eischen.quot;
Zonder verwijl vertrok de gouvernements-commissaris naar Atjeh. He sultan bleef in gebreke om de verlangde opheldering te geven;
7«
ilaamitegea woiden in Atjoh voortdurcml krijgstoorustingtMi gc-imuikt. Den SSquot;1quot;1 Maart aangekomen, had de lieer Nionwenhuijzon tot tweemaal toe den sultan aangemaand, om de verlangde opheldering te geven, en hem de groote grieven doen kennen, die het Nederlamlsche gouvernement tegen Atjeh had. Doch niets mocht baten en de gouvernements-commissaris zag ingevolge de hom gegeven instructiën zich genoodzaakt, om Atjeh den oorlog te verklaren, hetgeen den Maart geschiedde bij het volgende manifest:
«De commissaris van het Gouvernement van Nederlandsch-lndië voor Atjeh:
«Overwegende :
«dat op het Gouvernement van Nederlandsch-lndië de verplichting rust, om de algemeene belangen van handel en scheepvaart in den Oost-Indischen Archipel tegen belemmeringen te beveiligen;
«dat die belangen door de onderlinge geschillen en vijandelijkheden der aan hot rijk van Atjeh onderhoorige staatjes, waarvan enkelen bij herhaling de bescherming van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement hebben ingeroepen, bij voortduring zijn geschaad;
«dat do herhaalde vertoogen van de zijde van dat Gouvernement, om aan zoodanigen toestand een einde te maken en een goed bevestigde verstandhouding van Atjeh tot hetzelve in het leven te roepen, steeds zijn afgestuit op den onwil en de volslagen onverschilligheid van de bestuurders van gemeld rijk, en op hun machteloosheid, om in de onderhoorigheden van Atjeh de rust on orde naar eiscli te handhaven;
«dat die pogingen onlangs zelfs zijn beantwoord met verregaande trouweloosheid op oen tijdstip, dat het Nederlandsch-Indisch Gouvernement mot de meest welwillende bedoelingen zich in nadere verbinding met Atjeh heeft gesteld;
«dat de sultan van Atjeh, deswege nadrukkelijk om opheldering gevraagd, eerst bij bet schrijven van den commissaris van den ±2quot;''quot;
77
dezer, en daarna bij dat van den 'Ji daaraanvolgende, niet alleen geheel in gebreke is gebleven, die te verschallen, maar zelfs de tegen liem ingebrachte grieven niet heelt weersproken en daarenboven er toe is overgegaan, zich zoo in het oogloopend mogelijk ten strijde toe te rusten, dat daaraan geen andere beteekenis kan worden toegekend dan dat Atjeh het Gouvernement van Nederlandsch-Indië moedwillig heelt gehoond, en zich op het daardoor ingenomen vij-andig standpunt wenscht te handhaven;
«dat de bestuurders van dat rijk zich daardoor hebben schuldig gemaakt aan schennis van het tusschen hetzelve en het Nederlandsch-Indisch Gouvernement op den 3ü,tequot; Maart 1857 gesloten tractaat van handel, vrede en vriendschap, en hot mitsdien overtuigend is ge-bleken, dat geen staat kan worden gemaakt op de goede trouw van die bestuurders;
»dat het dei' regeering van Nederlandsch-Indië onder deze omstandigheden niet langer mogelijk is, zonder krachtdadige middelen, een zoowel door liet algemeen handelsbelang als de eischen van haar eigen veiligheid in Noordelijk-Sumatra gevorderden staat van zaken te waarborgen;
«verklaart uit kracht van de macht en bevoegdheid, aan hem door de regeering van Nederlandsch-Indië verleend, in naam van die regeering, den oorlog aan den sultan van Atjeh, waarvan hij overigens bij dat manifest mededeeling doet aan elk, wien zulks mocht aangaan, en een iegelijk indachtig maakt alle mogelijke daaruit voortvloeiende gevolgen en aan de verplichtingen, welke in oorlogstijd op iederen burger van den staat rusten.
«Gedaan aan boord van Zijner Majesteits stoomschip «Citadel van Antwerpenquot;, liggende voor Groot-Atjeh, op lieden. Woensdag den 2()squot;quot; Maart 1873.
«Nikiiweniui.izkn.quot;
Nauwelijks had de sultan de oorlogsverklaring ontvangen, ol' hij
78
deed het zonderlinge verzoek, om de vijandelijkheden niet aan te vangen. De regeerings-commissaris verklaarde zich bereid, om dit verzoek in te willigen, mits de sultan den koning der Nederlanden als Sonverein wilde erkennen. Alweder antwoordde de sultan ontwijkend. üe regeerings-commissaris herhaalde zijne aanbieding; de sultan gul op nieuw een ontwijkend antwoord.
Den Maart werd liet eerste kanonschot door den «Citadel
van Antwerpenquot; gelost tegen de vijandelijke versterkingen, waaraan tijdens de onderhandelingen ten aanschouwe van de schepelingen
onvermoeid gewerkt was. De vijandelijkheden waren uizoo geopend.
* *
♦
liet bericht, dat aan Atjeh de oorlog verklaard was, maakte zoowel in Indië ais in het moederland oen diepen indruk. Men besefte dat die oorlog ons groote inspanning zou kosten en op zware verliezen te staan zou komen.
Zoodra de oorlogsverklaring te Batavia bekend geworden was, ontstond er een heftige polemiek tusschen de dagbladen, waarvan enkelen de oorlogsverklaring roekeloos en ongemotiveerd achtten. Ook in het moederland waren de gevoelens zeer verdeeld; zelfs in de Tweede Kamer moest de regeering harde verwijtingen hooren en men liet het voorkomen alsof de oorlog verklaard was in een onberaden oogenblik, zonder dat men zich rekenschap van den ernst der omstandigheden gegeven had.
Onder hen, die terecht do verdediging van het Gouvernement op zich namen, behoort ook de oud-luitonant-kolonel der artillerie ,1. I. de llochemont, die destijds adjudant van den landvoogd was. In «Onze vestiging in het rijk van Atjehquot; ') geeft hij eene afdoende
') Onze vestiiriiiu; in liH rijk van Aljch. Eon volks-voorlezin;? door .1. I. do llooluiinonl, oud-hiitoimnt-koloiicl der arlillorii; (Mimrils). Iluarlcm, II. M. van Dorp, IS?'».
79
wederlegging van al lt;lio besclmldigingen; en /ijiie beantwoording van de vraag: «Wie tocli lieel't den oorlog ondernomen?quot; doet overtuigend zien, dat noch do minister van Koloniën in een vlaag van overmoed, noch de gouverneur-generaal onvoorzichtig den sultan van Atjeh den handschoen toegeworpen heeft; maar dat alles in den regel en na een zeer nauwgezet en ernstig overleg geschied is.
»De regeering over Nederlandsch-Indië wordt uitgeoefend dooi' een gouverneur-generaal, naar beginselen, vastgesteld bij de wet, en beschreven in een Reglement op het beleid der Ueyceriiu/van Nederlandsch-Indië. Indië heeft zijn Uegeerings-Reglement, zooals Nederland zijn Grondwet heeft.
«Volgens artikel 44 van dit Uegeerings-Reglement, is den gouverneur-generaal alleen en uitsluitend het recht toegekend, om aan inlandsche vorsten of volken den oorlog te verklaren. Maar dit recht is voorwaardelijk verleend. Volgens ditzelfde artikel 44, is de gouverneur-generaal verplicht, om den oorlog te verklaren met inachtneming van de bevelen dos konings, dio, in een constitu-tioneelen Staat als de onze, door den minister van Koloniën gegeven worden.
»Een ander artikel van het Uegeerings-Reglement, en wel artikel 'iS, beveelt den gouverneur-generaal om , bij elke oorlogsverklaring, vooraf den Raad van Nederlandsch-Indië te raadplegen.
«En eindelijk, artikel 7 van het Regeerings-Reglement machtigt don gouverneur-generaal, om in bijzondere gevallen de zitting van den Indischen Raad te doen bijwonen door officieren van de Landen Zeemacht, tot het geven van mondelinge inlichtingen.
wWelnu, die drie artikelen 44, 28 en 7 van het Regeerings-Reglement zijn, bij de verklaring van den oorlog tegen Atjeh, in toepassing gebracht.
«De gouverneur-generaal heeft, alvorens Atjeh den oorlog te verklaren. van den minister van Koloniën de gevraagde bevelen ontvangen.
80
«Ook heeft de gouverneur-generaal, alvorens Atjeh den oorlog te verklaren, den Raad van Indië in een buitengewone zitting geraadpleegd.
»En eindelijk heelt de gouverneur-generaal die zitting doen bijwonen door den kommandant van het Leger, en door den kom-mandant van de zeemacht in Indië.
«Op de vraag dus: Wie heelt den oorlog ondernomen? luidt het antwoord: De gouverneur-generaal Mr. James Loudon; met goedkeuring van den minister van Koloniën; niet aanbeveling van den Raad van Indië; en met de verklaringen van de kommandanten van Land- en Zeemacht, dat onze strijdmiddelen te land en ter zee allezins voldoende waren, om den oorlog dadelijk en met goed gevolg aan te vangen.
»Do minster van Koloniën, één. De vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indië, ttuce. Vier leden van den Raad van Neder-landsch-Indië, De kommandant van het Indisch leger, zeven. De kommandant der zeemacht in Indië, acM. Acht der hoogst geplaatste personen van onzen Indischen staat, door de wet aangewezen als verplicht en bevoegd om te oordeelen over een oorlogs-verklaring, zij allen, niet een uitgezonderd, hebben den gouverneur-generaal Mr. James Loudon eenparig toegejuicht, toen deze hun te kennen gaf, dat hij Atjeh den oorlog wilde verklaren, tot heil van ons vaderland, van de inlandschebevolking, en van de ganschemenschheid.quot;
Waar is hier dus sprake van overijling?
Zoodra de oorlog verklaard was, werd door den gouverneur-generaal de volgende proclamatie uitgevaardigd:
De gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië :
Willende nakomen de verplichtingen, welke op het Nederlandsch-Indisch gouvernement rusten, om de algemeene belangen van handel en scheepvaart in den Oost-indischen Archipel tegen belemmeringen te beveiligen;
«1
In aanmerking nemende:
dat die belangen door de onderlinge gescliillon en vijandelijkheden der aan het rijk van Atjeli onderhoorige staatjes, waarvan enkelen bij herhaling de bescherming van het Nederlandsch-lndisch Gouvernement hebben ingeroepen, bij voortduring zijn geschaad;
dat de menigvuldige pogingen van de zijde van dat Gouvernement, om aan zoodanigen toestand een einde te maken en een goed gevestigde verstandhouding met Atjeh in het leven te roepen, steeds zijn afgestuit op den onwil van' de bestuurders van gemeld rijk en op hun machteloosheid, om in de onderhoorigheden van Atjeh de rust en orde naar eisch te handhaven;
dat die pogingen onlangs zelfs zijn beantwoord niet misleiding en verregaande trouweloosheid op een tijdstip, dat het Nederlandsch-lndisch Gouvernement met de meest welwillende bedoelingen zich in nadere verbinding met Atjeh heeft gesteld;
dat de bestuurders van dat rijk zich daardoor hebben schuldig gemaakt aan schennis van het tusschen dat rijk en het Nederlandsch-lndisch Gouvernement op 30 Maart 1857 gesloten tractaat van handel, vrede en vriendschap, en hel mitsdien overtuigend gebleken is, dat geen staat kan worden gemaakt op de goede trouw van die bestuurders ;
dat het der regeering onder deze omstandigheden niet langer mogelijk is, zonder krachtdadige middelen een door hel algemeen handelsbelang in noordelijk Sumatra gevorderden staat van zaken te waarborgen;
dat hel wijders voor Nederland's beslaan op, en rustig bezil van Sumatra en met het oog op de belangen, welke het Nederlandsch-lndisch Gouvernement op dat eiland en in den Indischen Archipel in 't algemeen te behartigen heeft, dringend noodzakelijk is, om aan de schadelijke gevolgen der dubbelzinnige politiek van, en der bij voortduring bestaande anarchie in Atjeh voor goed een einde te maken;
ü
82
dut met dit doel, als laatste poging, naar Atjoh is afgevaardigd een hooggeplaatst ambtenaar als gouvernements-commissaris, ten einde aan de bestuurders van dat rijk opheldering en voldoening te vragen;
dat aan dien eisch niet binnen den gestelden termijn is voldaan, en dientengevolge door voornoemden commissaris, krachtens machtiging van en namens den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, aan den sultan van Atjeh de oorlog is verklaard.
En lettende op art. 43 van het reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië:
Doet bij deze van voorzegde oorlogsverklaring mededeeling aan elk, wien zulks mocht aangaan, en maakt een iegelijk indachtig •van alle mogelijke daaruit voortvloeiende gevolgen on aan do verplichtingen, welke in oorlogstijd op ieder burger van don Staat rusten.
Gedaan te Huitenzoug, den 3,len April 4873.
Loudon.
Do gouverneur der Straits-settlements en de L'.-gouverneur van Prince of Wales-eiland, alsmede de tc Singapore en Pinang gevestigde consuls van vreemde mogendheden werden met die oorlogsverklaring in kennis gesteld, onder de verzekering dat de rechtmatige aanspraken van den handel niet uit het oog zouden verloren worden. Dadelijk werd door den gouverneur der Straits oene proclamatie uitgevaardigd, waarbij de uitvoer van wapenen, ammunitie en militaire scheeps-behoeften naar alle tot Atjeh behoorende gedeelten van Sumatra verboden werd, en de Engelsche kanonneerboot «Hornetquot; werd naar de wateren van Atjeh gezonden tot bescherming der Britsche belangen, maar tevens om aan de naleving van de proclamatie de hand te houden.
Met den meesten spoed was een expeditionaire macht naar het oorlogstooneel gezonden, omdat de sultan door dit machtsvertoon wellicht tot inkeer gebracht zou kunnen worden, en, zoo dat niet
83
liet geval bleek lc /ijti , opdat lt;lo vijandolijklieden ten spoedigste zouden kunnen aanvangen. Vooreerst wilde men hierdoor alle vreemde inmenging voorkomen; voorts voedde men do hoop, om door snel en doortastend optreden „Atjeh weldra te onderwerpen. Een weinig meer bekendheid met land en volk hadde onze regeering in dit opzicht geen illusiën doen voeden.
De oorlogsverklaring ging voor onze Volksvertegenwoordiging niet onopgemerkt voorbij. Reeds den 27'tl'n Februari was de minister van Koloniën door den Dordtschen afgevaardigde lilussé geïnterpelleerd over onze verhouding tot Atjeh , en den 4(lcquot; April door den Dolf't-schen afgevaardigde Nierstrasz.
De minister heeft hot noodig geacht om de Atjehneesche aangelegenheden in een zeer uitvoerige Nota, waaraan wij reeds een fragment ontleenden, uiteen te zetten; den '2ü,lcquot; April namen de beraadslagingen over die Nota in de Tweede Kamer een aanvang. Die debatten zijn echter zeer onvruchtbaar geweest, daar de onmisbare gegevens ontbraken om een gemotiveerd oordeel te kunnen vellen.
Een beoordeeling was toen minstens genomen voorbarig, en onmogelijk konden er reeds termen bestaan, om de regeering van lichtvaardigheid te beschuldigen, zooals destijds geschied is. De wijze waarop die zaak toen door de oppositie behandeld is, zal nimmer geheel te verdedigen zijn; want eerstens ontbraken de noodige gegevens, ten tweede was liet niet verstandig, niet ridderlijk, om op het oogenblik dat voor de eer van Nederland het zwaard getrokken werd, de regeering te bemoeielijken en het buitenland aan een — in zulke omstandigheden noodzakelijke — eensgezindheid te doen twijfelen.
Wij meenen te kunnen volstaan, met deze quaestie aangestipt te hebben en wenden liever liet oog naar Atjeh, waar leger en marine harde beproevingen wachtten.
DK EEKSTE ICXI'EIIITIK XAAU AT.IEII.
Vier dagen voordat lt;lo oorlogsverklaring plaats had, konden de troepen, die deel uitmaakten van liet expeditionaire korps, reeds em-barkeeren; den IsUquot; April kwam de transportvloot te l'enang aan, om den dag daaraanvolgende naar Atjeh te vertrekken.
Er was veel spoed gemaakt. De redenen daarvoor waren in lioold-zaak : de vrees voor vreemde interventie, niet ten onrechte opgewekt door do tronwelooze handelingen van Atjeh, dat zich, naar ons overtuigend gebleken was, reeds tot onderscheidene mogendheden gewend had, om hulp tegen ons te erlangen. Behalve nog dat men door een beslissend optreden spoedig den tegenstand hoopte te overwinnen, was er een derde overweging die tot spoed aanmaande: alles moest zoo mogelijk zijn afgeloopen tegen het invallen van den kwaden moesson.
De expeditie telde 1()() oflicieren, soldaten en l(.gt;7 paarden;
voorts 450 man mariniers, waarvan '250 als landings-divisie.
liet opperbevel was toevertrouwd aan generaal-majoor J. 11. 11. Köhler, een der verdienstelijkste officieren van het Nederlandsch-Indische leger, die zich o. a. hij de Lampongsehe expeditie zeer had onderscheiden.
De maritieme macht, onder bevel van den kapitein-ter-zee .1. 1'. Koopman, was als volgt saamgesfeld :
Militaire m a r i 11 c.
1. Schroefstoomschip 1': klasse «üjambiquot;, met IC» stukken; voorts aan sloep- en landingsgesehut 8 kanonnen 011 mortieren.
2. Schroefstoomschip '2° klasse «Citadel van Antwerpenquot;, met 13 stukken, voorts aan sloep- en landingsgesehut? kanonnen en mortieren.
Schroefstoomschip 2e klasse »Marnixquot;, met stukken; voorts aan sloep- en landingsgesehut (i kanonnen en mortieren.
i. Stoomschip 4e klasse «Coehoornquot;, niet (i stukken; voorts aan sloep- on landingsgesehut 4 kanonnen en mortieren.
5. Raderstoomschip «Soerabaijaquot;, met 2 stukken; voorts aan sloep- en landingsgesehut 7 kanonnen en mortieren;
ti. Raderstoomschip «Sumatraquot;, met 4 stukken; voorts aan sloepen landingsgesehut 0 kanonnen 011 mortieren.
Vijf stoombarkassen.
Te samen bemand met 00 officieren en adelborsten, en OW minderen, waaronder 228 inlanders.
G 0 u v e r nements - m a r i 11 e.
Raderstoomschip «Siakquot; (0 kanonnen).
Raderstoomboot «Bronbeekquot; (O kanonnen).
Acht gewapende booten (te samen 8 ijzeren 3«.* en 19 bronzen 1h:).
Een adviesboot (2 bronzen In:), voerende behalve de gezagvoerders, stuurlieden en machinisten: 210 minderen, idle inlanders;
benevens een landings-divisie van 450 mariniers en matrozen , waarvan 300 als infanterie, 50 tot bediening van het landingsgesehut en 100 voor ambulance enz.
De transportvloot bestond uit zes stoomschepen van de Neder-landscb-lndische stoomvaartmaatschappij, als : «William Mackinnonquot;, «Gouverneur-Generaal Meijerquot;, «Uaron lientinckquot;, «Koning Willem IIIquot; en «Cores de Vriesquot;; verder uit vijf koopvaardijschepen, waarvan twee als vivres- en kleedingschip dienst deden en een tot ziekenschip was ingericht.
SC)
!)(gt; lanilniacht was als volgt saamgesteld ;
Chef' van don staf; do kolonel dor genie A. W. Egtei' van Wisse-korke; die staf bestond verder uit een kapitein, een lcquot; luitenant der infanterie, een lcn luitenant der artillerie, benevens 0 onder-oflicieren en minderen.
De heer Mr. G. van der Jagt vergezelde de expeditie als anditeur-militair, Ds. A. Ruleman Voget als veldprediker.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal . . . 138 28 10137 2100 149 30 |
Ho infanterie, sterk 110 officieren en 2637 minderen, bestond uit het 3C bataljon, van Samarang en Willem 1, onder kommando van majoor F. P. Cavaljé; het 0C bataljon, van Weltevreden, onder kommando van majoor C. J. Knoote; het 12° bataljon, ook van Weltevreden, onder bevel van luitenant-kolonel J. G. van Thiol, en eindelijk uit een korps Barissan van Madura, onder kommando van luitenant-kolonel P. R. de llochemont.
De artillerie, onder bevel van luitenant-kolonel 11. G. Bouwmeester, telde 0 officieren, 235 soldaten, en 99 paarden en muildieren; zij was sterk een halve vcld-batterij van 4 getrokken kanons; een berg-
') Hiornnder I van fin infanterie. 2) // Iquot; // u n
87
liiittciij van i houwitsers en S rnortieion; voorts aan vesting-artillerie 2 zware mortieren van 20 c.M.
Een detachement van liet eskadron der Oost-Indische kavalerie te Rijswijk, gekommandeerd door den ritmeester 11. K. E. Perié, telde 15 officieren en 00 man.
Het detachement genie, onder bevel van kapitein \V. J. Leers, bestond uit een kompagnie mineurs en sappeurs van Banjoe-Biroe met 4 officieren en 114 minderen, benevens 1 officier en 5 soldaten van de genie, en een brigade-opname.
Chef van de militaire administratie der expeditionaire troepen : de onder-intendant der le klasse J. Hofstede. Duizend bannelingen deden dienst als koelies; een luitenant der infanterie was, met 10 Europeesche onder-officieren, belast met liet bevel over de koelies.
Chef van den geneesk. dienst: de officier van gez. lc klasse B. E. ,!. H. Becking; voorts li officieren en 101 minderen. (Zie Bijlage 4).
Voor hun vertrek had de gouverneur-generaal den grijzen Kohier in deze bewoordingen aangesproken:
«Generaal! ik behoef u niet te zeggen, welke wenschen ik voor de expeditie koester. Niet alleen hare krijgsverrichtingen, maar ook liet wedervaren van allen, die daaraan deelnemen, zullen door mij steeds aandachtig en met innige belangstelling worden gadegeslagen.
«Ontvang dezen handdruk, tot een hartelijk afscheid voor u en voor allen, die met u vertrekken.
«Lange redevoeringen zijn anti militair. Vergun mij dat ik, vrij vertaald, tot u richt de weinige maar kernachtige woorden, waarmede een der grootste helden van zijn tijd een der schitterendste overwinningen inleidde :
««Koning en Vaderland vertrouwen, dat ieder man zijn plicht zal doen.quot;quot;
liet antwoord van generaal Kohier was geweest: «Excellentie, wij zullen onzen plicht doen; dat beloof ik uiquot;
En die woorden heeft hij met zijn bloed bezegeld.
88
Don ±2quot;'quot; Maai t had de inscheping te Batavia plaats gehad en door den legerkomrnandant, een aantal opper- en hoofd-oflicieren, de leden van den Raad van Indië, zoomede door een zeer groot aantal belangstellende ingezetenen, was den troepen tot aan den kleinen Boom uitgeleide gedaan. Voordat het anker gelicht werd was door den legerkomrnandant aan den opperbevelhebber de volgende dagorder van den gouverneur-generaal overhandigd:
d a h o u l) e h.
Aan do vereenigde Land- en Zeemacht, bestemd om deel te nemen aan de expeditie tegen Atjeh.
Toen ik in de afgeloopen maand, op den heugelijken geboortedag van Zijne Majesteit onzen beminden en geëerbiedigden Koning, de getuigenis allegde, dat leger en vloot immer gereed waren, hunne verplichtingen jegens Koning en Vaderland op do meest schitterende wijze te vervullen, dacht ik niet, dat ik reeds zoo spoedig het «te wapenquot; zou moeten hooren.
(iij zijt thans geroepen, om genoegdoening te eischen voor trouweloosheid en verraad.
(!ij zult te Atjeh uw plicht doen, gelijk gij dien steeds, blijkens iedere pagina uwer glorierijke geschiedenis, hebt volbracht, en die geschiedenis zal mot een nieuwe schitterende bladzijde worden verrijkt.
«Moed, beleid en trouwquot; zij ook nu weer uwe leus.
Ik reken op u, met blind vertrouwen, met rechtmatigen trots.
Leve de Koning!
Dc Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Jndië, Opperbevelhebber van '« Konings Land- en Zeemacht beooslcn de Kaap de Goede Hoop.
Batavia, 19 Maart 1S73.
LounoN.
89
Nadat dio dagorder, in do Nedcrlaudsclie, Maleisdio cn Juvaiinsc.hc talen gesteld, plechtig aan de troepen medegedeeld was geworden, was liet anker gelicht en weldra had men de reede van Batavia uit hot gezicht verloren.
Den 2Cquot; April liet de transportvloot het anker op do reede van Atjeh vallen; denzelldon dag kwam de «Soorabaijaquot; aan met den kapitein-ter-zee J. F. Koopman aan hoord, die onmiddellijk het bevel over de maritieme middelen op het tooneel des oorlogs overnam.
Dadelijk had er een conferentie plaats tusschen de bevelhebbers van land- en zeemacht mot den gouvernements-commissaris; dozo deelde hun mede, dat de oorlog reeds verklaard was en dat de vijand zich tot een hardnokkigon tegenstand voorbereidde. Ware er vóór het afzenden van de expeditie nog een zweem van twijfel aan de ware bedoelingen dor Atjolmeezen mogelijk geweest, tie ervaringen van den gouvernements-commissaris, die al het mogelijke gedaan had, zelfs op het beslissend oogenblik, om den oorlog te vermijden, waren van dien aard, dat aan geen minnelijke schikking moer te donken was. Niet alleen dat, zooals wij reeds aanvoerden, de sultan in den avond van den 'iG6quot; onzen gouvernements-commissaris een ontwijkend antwoord in plaats van de verlangde opheldering gegeven had; maar do modedeeling dat Zijne Hoogheid niet aan het verlangen van don gouvernements-commissaris kon toegeven, alvorens hij antwoord uit Turkije bekomen had, eindigde met do uittartonde woorden : «ware hot niet zoo naar den wonsch van hot (iouvornement, hel is tweemaal mijn wensch.quot; Voorts haddon do Atjehneezon, hoewel de onderhandelingen bleven voortduren, hunne krijgstoerustingen ijverig vervolgd en die onderhandelingen sleeponde gohoudon om tijd te winnen. Toon was de oorlogsverklaring gevolgd; do gouvorne-inonts-commissaris had niet anders kunnen handelen.
Zoo spoedig mogelijk zou de landing plaats grijpen.
Hot is geen opwekkende zaak, den loop van de eerste expeditie naar Atjeh te beschrijven, lioozoor menig bewijs van heldenmoed
00
en trouwe plichtsbetrachliug te boeken valt, was de alloop zuudanig, dat onze wapenen er geen eer mee mochten inleggen. Zooals altijd bij tegenspoed het geval is, heelt men een zondenbok moeten hebben; dat alleen kan de reden zijn van menig scheeve voorstelling der zaken, van menige onrechtvaardige beschuldiging, welke men ia die dagen, zoll's later nog, gehoord heelt.
Men kan bij tie beoordeeling der feiten niet genoeg doordrongen zijn van het onvermijdelijke van dezen oorlog; men zal alsdan ook deze eerste expeditie, welke ons op zoo zware opolïeringen te staan kwam, met meer sympathie volgen. Daarom vergunne men ons nog een terugblik op de aanleiding tot den oorlog.
Zoodra toch Groot-Brittannië door het tractaat van 1871 ons de handen vrij gemaakt had, en aan een onhoudbaren toestand een eind gemaakt was, waren wij ten volle aansprakelijk voor de veiligheid in den Archipel. Waren wij tot aan dit oogenblik, in een tweeslachtige positie verkeerende, in gebreke gebleven om aan onze verplichtingen tegenover eigen landgenooteu zoowel als andere zeevarende mogendheden te voldoen — na 1871 moest er eeti eind komen aan den onbeschaamden zeeroof der Atjehneezen. Reeds had de gouverneur der Straits-settlements bij proclamatie voor de toenemende onveiligheid in de Atjehneesche wateren gewaarschuwd, en wanneer wij niet krachtdadig tusschenbeide waren gekomen , zouden wij stilzwijgend erkend hebben dat wij onmachtig waren om Atjeh tot reden te brengen, d. i. ons gezag in den ludischen Archipel te handhaven. En het gevolg ware geweest, dat een andere machtige mogendheid zich zelve recht verschaft zou hebben; alsdan zou het noodlottig oogenblik zijn aangebroken, dat wij ons gezag zouden moeten deelen met een andere natie — en men behoeft nu juist geen geroutineerd diplomaat te wezen, om te besellen dat dit niet onze positie in Indië onvereenigbaar was te achten; het einde van onze heerschappij over de uitgestrekte landen van den ludischen Archipel ware nabij geweest.
Imi zoodia wij uiis legen den zuerouf gingen verzetten — niet meer ons bepalende tot klachten en vertoogen, die met minachting werden aangehoord — stond de oorlog ook voor de deur. liet eerste vaartuig, dat wegens zeerooverij door een Nederlandsch oorlogsschip in beslag genomen werd, namelijk een gewapende schoener van Simpang-Ülim, de «Gipseyquot; genaamd, werd voor Atjeh een casus belli, ofschoon hot voorloopig, zich voor den krijg uitrustende, ons om den tuin trachtte te leiden.
Dat dit feit dooi1 de Hooge Regeering wel degelijk als de aanleiding tot den oorlog beschouwd werd, kan blijken uit het volgende:
«Nauwelijks had Atjeh vernomen — zoo schrijft do voormalige adjudant van den ex-gouverneur-generaal Loudon — dat wij de «Gipseyquot; hadden opgebracht, dat wij dus niet langer met woorden, maar eindelijk met de daad tegen zijn zeeroof protesteerden, of het ontstak in hevigen toorn. Het wapende en versterkte zich. Het kocht, van den handel te Singapore, duizenden geweren en een groote hoeveelheid kruit. Het zond brieven aan zijne vasallen, om deze tegen ons te wapen te roepen, liet wilde den oorlog, en maakte zich daartoe gereed.
«Indien Atjeh zich tot deze maatregelen bepaald had, dan voorzeker zou het voor ons, vooral met het oog op het verledene, reeds alleszins raadzaam geweest zijn, om den oorlog aan te vangen. Maar Atjeh ging verder. Het wilde zich, alvorens den strijd te beginnen, de tusschenkomst van vreemde mogendheden verzekeren. Het zond daartoe een brief naar Turkije, een gezant naar Frankrijk, en agenten naar Singapore, met volmacht om, door tusschenkomst van de aldaar gevestigde konsuls, onderhandelingen tegen ons met vreemde Staten aan te knoopen.
«En ook dit was niet alles. Atjeh ging nog verder.
«Ten einde ons onverwacht met het meest mogelijke kwaad te kunnen overvallen, trachtte Atjeh ons te misleiden. Het zond ons een gezantschap, met voorstellen, om tien bestaanden band van
92
vrede en vriemlscluii) nauwer too te lialen. ()n/.o i'ogeering, van geen kwaad bewust, ontving die gezanten natuurlijk met de meeste voorkomendheid. Zij waren onze welkome, geëerde en gevierde gasten. Kn diezelfde gezanten, zóó onze gastvrijheid genietende, hielden zich, aan onze tafel en onder ons dak, bezig met de uitvoering van de plannen, waarmede Atjeh onzen ondergang beoogde.
«Eensklaps komt onze consul-generaal te Singapore tot de ontdekking van die samenzwering. Onmiddellijk gaf hij hiervan, per telegraaf, kennis aan den gouverneur-generaal, met aansporing, om dadelijk over te gaan tot het nemen van maatregelen, waarmede het dreigende onheil zou kunnen worden afgeweerd. Op verzoek van den gouverneur-generaal bevestigde tie consul-generaal, al aanstonds per telegraaf, zijne berichten, waarvan de juistheid overigens door latere rapporten en ondervinding is aangetoond.quot;
Zoo stonden do zaken, toen de gouverneur-generaal., hot noodzakelijke van een oorlog met Atjeh inzag en die aangelegenheid aan het oordeel van den Raad van Indië onderwierp.
Reeds sedert jaren lag die oorlog op onzen weg ; het is een noodlot, dat een onverantwoordelijk plichtverzuim van vroegere bewindslieden over ons hoofd gebracht heeft.
liet rechtmatige, het onvermijdelijke van den oorlog ten volle beseffende, zal men do krijgsverrichtingen met meer belangstelling volgen dan wanneer men, als zoovelen die niet voldoende op de hoogte van do zaak waren, aan een onberaden ondernomen krijg moest gelooven.
's Morgens van den 6dcquot; April werd overgegaan tot een gewapende verkenning, waartoe de opperbevelhebber in persoon, met zijn stal' en twee kompagnieën, dooi- de beide beschikbare stoombarkassen aan wal gezet werd; twen kompagnieën inlandsche troepen werden gereed gehouden, om die kleine troepenmacht zoo noodig te versterken.
Vreemd was het, dat de landing eerst den 8'tcquot; plaats greep en
«3
dut van de verkenning op den C)11quot;quot; niet meer partij getrokken is geworden. Vooral was liet zonderling, den opperbevelliebber met diens geheelen stat', dus ook vergezeld van den chef' van den stal on van hem, die geroepen was om den opperbevelhebber der expeditie zoo noodig te vervangen, te zien landen; een noodlottige ontmoeting met don vijand hadde de expeditionaire troepen al dadelijk van hunne bevelhebbers kunnen berooven.
Gelukkig ontmoette men bij die gelegenlieid geen hardnekkigen tegenstand en alles liep goed af.
liet waren de beide tlank-kompagnieën van het l'iquot; bataljon, die met 10 gewapende sloepen aan land gezet werden. De vijand begroette de naderende troepen met een levendig geweervuur; de »Coehoornquot; en de «Siakquot; naderden nu zoo dicht mogelijk den wal om liet landingsterrein door middel van kartetsen van vijanden te zuiveren, in de voorste sloep bevond zich de i2c luitenant Wilken met 20 man; de manschap sprong, den wal zooveel doenlijk genaderd zijnde, in het water, waadde tot aan den buik daardoor been en stelde zich en tirailleur op. De beide kompagnieën landden zonder tegenspoetl en waren weldra in een hevigen strijd gewikkeld ; ook van een versterking werd onafgebroken gevuurd.
De iVtjolmeezen waren goed gewapend, hoewel met ouderwetsche geweren; voorts met lansen, sabels, vooral echter met klewangs. Zonder aarzelen vielen zij onze soldaten aan en inzonderheid de voorvechters kwamen onversaagd op onze voorste gelederen toeloo-pen, tandakkende en woest hunne wapenen zwaaiende. Hun moed maakte veel indruk op onze inlandsche soldaten, doch bracht de Kuropeesclie krijgers geen oogenblik aan het wankelen.
Om half tien uur werd het sein gegeven, dat de hiertoe bestemde inlandsche troepen mede moesten landen; ook de kommandant van het I2C bataljon, luitenant-kolonel van Thiel, kwam aan wal. Voor-loopig werden zij door kolonel van Daalen in reserve opgesteld.
Iiitusschen deden de beide kompagnieën, die het eerst geland wa-
94
ren, con aanval op de versterking aan liet strand, welke de onzen door een goed gericht vuur teisterde.
Deze sterkte werd genomen. Nadat de chef van den staf, kolonel Egter van Wissekerke, het terrein verkend had en de kapitein der verkenningen, van Balluseck, dit vluchtig in teekening had gebracht, werd nog door de beide inlandsche kompagnieën een verkenning in westelijke richting gedaan; doch spoedig werd deze gestaakt en men ontving bevel om te embarkeeren. De reeds genomen versterking werd dus weer prijsgegeven en men ging aan boord, na een hoogst onvoldoende verkenning met een han.lvol troepen, weinig geschikt om den vijand door machtsvertoon te imponee-ren .... en om een paar dagen later weer van voren af aan te beginnen.
Geen schitterend begin. En men mag van geluk spreken, dat die eerste landing zoo goed is afgeloopen; want het embarkeeren had zonder stoornis plaats. Toen de vijand uit een oostelijk gelegen fort, met muren omgeven, aanhoudend uit eenige lelah's vuurde, werd dit door de marine krachtdadig beantwoord. Een schot van de «Citadel van Antwerpenquot; wierp den vlaggestok, op het fort geplaatst, neer; oogenblikkelijk werd die weer opgericht.
Steeds is een landing een van de gewichtigste en gevaarlijkste ondernemingen, die soms op zware verliezen kan te staan komen; evenwel, nadat dio landing door een klein deel der troepen met succes volvoerd was, achtte men het raadzaam, zich weer in te schepen. Niet alleen dat dit weinig logisch was en in elk geval geen blijken gaf van een doortastende wijze van handelen, welke juist thans noodzakelijk ware geweest; maar een dergelijke aanvang van den oorlog kon niet strekken, om den Atjehnees ontzag in te boezemen.
Wij zien dus de eenmaal behaalde voordeden weer totaal prijs geven!
Ten één uur vergaderde generaal Kolder met den tweeden bevelhebber en den chef van den stal', zoomede den kapitein-ter-zee
Koopman opnieuw aan boord van do «Citadel van Ant\voi |Kni,quot; orn het eigenlijk plan van aanval vast te stellen; inden vroegen morgen van den 8atcquot; zou liet algemeen debarkement plaats hebben
Bij de landing was het weder zeer fraai, de zee stil; het strand, oen zandige vlakte, was hier en daar mot gras begroeid. Nadat reeds om vijf uur in don morgen de gewapende sloepen en vier stoombarkassen zich verzameld hadden, naderden de troepen langzaam hot strand; do rechter vleugel word gedokt dooi'het vuur der kruisbooten, de linker floor dat van de oorlogsbodems. De eerste troepen — het 12quot; bataljon, dat twee dagen te voren Atjohnoesch grondgebied betreden had, ging voorop — waren om acht uur geland en werden door het vuur der vijandelijke versterkingen geteisterd; van verscheidene kanton nu kwam de vijand opdagen en trots het moorddadig vuur der achterladers, drongen de voorvechters met opgeheven klewang vooruit, tegen de gevelde bajonetten in.
Op den duur echter was do vijand niet bestand tegen liet snelvuur der troepen en do granaten, die het scheepsgeschut wierp. Om half negen ure was de marino-landingsdivisie gedebarkeerd, bij welke gelegenheid de adelborst B. H. Zimmer doodelijk getroiïon werd.
Dat het bij die eerste schermutselingen heet toeging, kan blijken uit de volgende schots, die een ooggetuige gaf van een gevecht man togen man, zooals er verscheidene geleverd worden en dat wel het overwicht van onze wapenen, maar niet minder den dollen moed van den vijand doet zien.
«Men geraakte handgemeen, waarbij o. a. de 2C luitenant Wilken hot zoor te kwaad kreeg. Eerst pareerde hij gedeeltelijk oen houw, en zijn aanvaller word door een flankenr neergeschoten; maar daarop kreeg hij een tweedenslag over den linkerschouder, terwijl hij nog een hadjie met een langen grijzen baard op zich aan zag komen. Mij had evenwel gelogen hoi d , zijn tweeden aanvaller nog oen slag te geven, die daarna door een llankeur mot de bajonet werd neer-gestooten. De hadjie was intusschen aangevallen door een llankeur.
9()
dit! hem eon geweerslag wilde toebrengen, welke gene met zijn breeden klewang pareerde, zoodat het geweer stuk sloeg en de llankeur weerloos was. Intusschen kreeg luitenant Willeen een slag van achteren over den rug; een houw, dien de hadjie op hem gemunt had, wilde hij pareeren, maar de ander sloeg door de parade heen en bracht hem een belangrijke wond aan het gezicht toe; de hadjie viel toen door den kogel van een llankeur.
liet gekikte aan do «Citadel van Antwerpenquot; en de «Marnixquot; om het vuur, dat uit de oostelijke versterking op onze troepen gericht werd, tot zwijgen te brengen. Het en 12° bataljon moesten de vleugels dekken van de stelling, die aan het strand zou worden ingenomen, terwijl het centrum langs een, den Oquot;'1quot; verkond , voetpad langzaam land-inwaarts rukken zou. Het ISquot; bataljon stiet weldra op de oostelijke versterking, wier vuur ons gevoelige verliezen berokkend had. Het bleek nu, dat zij niet omgetrokken kon worden; daarom ware het verstandig geweest, den aanval niet te ondernemen, voordat deze door artillerie behoorlijk zou zijn voorbereid, daar het van hooge muren voorziene fort een sterke bezetting scheen te hebben. Maar het was anders besloten; zonder te ovei-wegen, dat een volmaakt noodeloos échec niet anders dan den overmoed des vijands kon deen toenemen, liet menden aanval door infanterie ondernemen, nadat de weinige artillerie die op het strand was, tegen de hooge muren geschoten had, zonder veel uit te richten, daar het kaliber te gering was.
Onder deze omstandigheden werd de aanval afgeslagen; een tweede, dienzelfden dag om twee uur ondernomen, leverde even weinig resultaten op; weder moest men retireeren, waarop kolonel van Daalen last gaf om den aanval te staken.
Onder de hand was men ijverig voortgegaan met het ontschepen der overige troepen; de kavalorie on oen deel van de artillerie echter konden dien dag niet gedebarkoerd worden.
De landing, mot do mislukto bestorming van het oostelijk strand-
97
fort, was mis op (gt;011 vorlics van 0 dooflcn (gt;11 4() gewonden tc slaan gekomon; onflor do gekwetstnn hcvniidcn zicli vijf oflicioron. Do Atjolmeczen hadden SO dooden achtergolaton. Als men bodenkt, dat zij steeds zooveel doenlijk hunne dooden medevoeren. dan moeten zij zware verliezen geleden hebben en er moet hevig gevochten zijn.
Do regeerings-commissaris seinde dan ook den volgenden morgen aan den gonvernenr-generaal:
«Debarkement op S dezer, behalve van kavalerie en gedeelte artillerie, welke heden volgden. Alles goed geslaagd, actie dadelijk begonnen; aanvankelijk hardnekkig verzet met groote doodsverachting. Tot dusver zegevierden onze wapenen. Geschut der schepen bewees uitstekende diensten.quot;
Hehalve dat de vijand met een groote onversaagdheid streed , werd ook het geschut door hom boter bediend, dan men verwacht had; zoo werd do «Citadel van Antwerpenquot; dien eersten dag door twaalf kanonschoten getroll'on.
Do troepen hadden een bivouak betrokken, langs een vóórlig^onde lagune en ter weerszijden van de landingsplaats gelogen Dit eerste bivonak liet natuurlijk veel te wenschen over, er was nog aan alles gebrek, en do officieren moesten zich met do soldaton-monagc vergenoegen. Daarbij werden de troepen geen oogenblik mot rust gelaten, ofschoon er geen eigenlijke attaque plaats greep.
Niet ten onrechte gewaagde de regeerings-commissaris van do doodsverachting, die do Atjehneezen aan don dag logden; hol hlo-kon onversaagde strijders te zijn, zooals dan ook al dadelijk door ile onzen erkend werd.
«Ofschoon zij van lansen, vunrstoengeweren en donderbussen voorzien zijn, is de klewang toch hun meest geduchte wapen,quot; — zoo schreef een der officieren; — «men ziet ze, slechts hiermede gewapend, woest togen het geweervuur inrennen en zich soms aan de bajonet rijgen. Zij slaan daarmeê woedend in hot rond, houwen door de parades heen en maken zelfs do geweren onbruikbaar. Hot
9S
is quot;■oblckon, iliit do vijand ook iichtorliulons ho/.it, daar miMi Sindei'-
O ' quot;
patronen in de later veroverde bentin- hen ft gevonden, maar over 't algemeen treil men die verbeterde vuurwapenen niet bij bem aan.
»|)(gt; Atjelineezen streden met eon dapperlieul. aan wanlioop gelijk. Niettogonstaande liet aanbondende geregelde vuur der troepen en het kartetsvuur der schepen, wisten zij door onze liniën te breken, en meermalen vocht men horst aan borst, de Atjelineezen met hun zware lange klewangs, de onzen met cle sabelbajonet dei'Heaumonts. Om eens een enkel voorbeeld te geven, boe verkeerd het moet geacht worden te retireeren. wanneer men met zulk een vijand m gevecht is, moge dienen, dat op een zeker oogenblik, in de hitte van een der eerste ontmoetingen, het reeds een twintigtal Atjeb-nee/en gelukt was, onze linie door te breken, toen ditmaal tot hun ongeluk het sein tot den aftocht werd gegeven. De Atjelineezen. m den waan dat die retraite oen gevolg was van hun verwoede aanvallen, vervolgden de onzen zoo hevig, dat zij zich spoedig vlak voor de bajonetten bevonden. Wel is waar werden zij spoedig voor een «root deel door bet snelvuur der onzen neergelegd; maar dit neemt niet weg, dat een terugtrekkende vijand hun moed tot in
het buitensporige opwekt.quot;
Daar het oostelijk strandfort niet genomen bleek te kunnen worden, alvorens er in de muren bros geschoten zou zijn, had de opperbevelhebber den kommandant der maritieme middelen uitgenoodigd om daartoe over te gaan. Hiertoe namen do volgende oorlogsschepen 's morgens vroeg van den 0-positie tegenover bedoelde versterking-de «Citadel van Antwerpenquot; het meest westwaarts, en verder achtereenvolgens in oostelijke richting: de «Soerahaijaquot;, «Djarabiquot;, «Sumatraquot;, «Coehoornquot; en «Marnixquot;.
1 [et oostelijk strandfort was gelegen nabij de monding van de Atjeli-rivier; voorts had men nog een ander fort, tusschen eerstgenoemd en de landingsplaats in gelegen, dat echter niet verdedigd werd. In den mum van bet oostelijke fort werd aldra bres geschoten;
O!)
nu werd een aHiiviilskoloime gefbrmeenJ van hel hatiiljon liarissan en oen peloton mineurs, waaraan i houwitsers waren toe-evuegd. Toen men het fort genaderd was, bleek dit door den vijand verlaten te zijn; waarschijnlijk ter nauwernood een kwartier te voren, want •Ie spijzen, die door de soldaten gevonden werden, waren noy warm. Men vond in die versterking niet minder dan 1-J vuurmonden, \\.i.u\an J \an llt;S h, of lJ'( h:, alsmede een massa patronen, kanonkogels van verschillende grootte, buskruit en geweerpatronen. De bentin-, bleek in de keel open te zijn; de vijand srhijnt bang voor een omtrekkende beweging geweest te zijn en vermoedelijk daarom do benting verlaten te hebben.
De genomen versterking was, hoewel van ouden datum, naar de eisehen van den nienweren tijd verbeterd; de wallen hadden om de tien metei een embrasure, in de genomen versterking bevond zich een tweeslachtig stuk geschut, half kanon, half mortier, waarvan lt;le monding een kaliber had van 45 centimeter, terwijl de kamer van 24 centimeter was; dat stuk was geheel van koper.
Intusschen was met het lossen van krijgs- cm, levensbehoeften onafgebroken voortgegaan, ofschoon de hevige branding .lien arbeid zeer bemoeielijkte. liet bivouak was verbeterd en gaf den troepen nu een beter en veiliger logies; des nachts werd op ioderen vleugel een kruisboot geposteerd, om het bivouak te dekken on zoo noodig 'loor een kanonschot voor de nadering des vijands, als die een nachtelijke overvalling mocht beproeven, to waarschuwen.
No- we|■,, .......................,laff eet. verkenning on.lornomen door drie
kornpagnieën van het 0» bataljon met twee pelotons der landingsdivisie en een sectie mineurs; deze troepen stonden onder bevel van majoor Knoote. Men rukte in de richting van den kraton op en ondervond geen tegenstand. De kampongs aan den overkant van 'Ie lacune waren verlaten en te oordoelon naar de, door deze ver-kennings-kolonne opgedane, ondervinding scheen men zonder bezwaar met de hoofdmacht te kunnen avancoeren, waarom dan ook bepaald
7*
100
word dit) 11('/.(! den vol^cudrii moryon in do nclitinj; van don kraton zou opi ukkon; al/oo /.ondor ooit holioorlijko oiioratic-busis aan liet strand, /oil's znndor dat niunitio on levonsmiddolou yohool ontscheept waren.
liet dool van dozen tocht was, om do vijandelijke werken aan te vallen on to nemen; daar echter do juiste plaats van die werken niet iiovonden. niet eens hokend was, kon do o|)jieihovolhohbei lt;40011 bepaalde bevelen geven en moest alles worden overgelaten aan do omstandigheden en aan de inzichten van don kommandant der koloimo. Zij bestond nit het 3'' en hot 9C bataljon, het rechter halt' bataljon barissan, de marine-landingsdivisie, de berg-batterij (do houwitser en vier mortieren) en oen halve kompagnie mineurs. Ondor bevel van kolonel van Daalon hieven ter bezetting van do oostelijke verstorking aan hot strand achter het l^'' bataljon, het linker half bataljon barissan, do kavalorio, di^ halve veld-battorij mot vier mortieren van do borg-battorij . en een halve kompagnie minonrs; aan dozo laatste was opgedragen om de verstorking te verniolon, daar het niet in do bedoeling lag om haar bezet te honden. Do genie had eon brug geslagen over de lagune, achter het buonak ü'ologon ; die briifi echter was voor den overtocht van artilloiio geheel onvoldoende.
I'ij bot eerste gedeelte van don o|iniarsch werd, hoezoei het terrein voor de onzen zoor ongunstig was, geen weerstand ondervonden. on do uitgestrekte kampongs waren fgt;oheol verlaten; men maakte oen vijftal Atjehneezen gevangen, die echter geen vijandige
liouding aangenomen haddon.
Do troepen, met liet ü0bat'iljon voorop, naderden mi oen versterkte missigit. welke door zware, hooge muren omgeven was; liiorbegon de tegenstand. Zoodra oen dor kompagiiieën een poging aanwenddo
om die missigit, eenigszins voorwaarts van den kraton gelegen, links om te trokkon, werd do voorhoede in een scherp gevocht gewikkeld, waaraan achtereenvolgens do artillerie en do overige inranterie deel-namon; tevens werden de tmopon bestookt nit eon kampongrand,
w
101
die do sawali, waaruj» nicii halt yoliuudiMi liad, lor ici'liturzijdc beyrensde.
\an ecu bcstorining van don liooyeu nnmi' was niet to donken; do iii tillorie editor schoot mot belinip van lichtko^ols do gebouwon in brand, waarna do trocpon van do hierdoor bij don vijand ontstaande verwarring gebruik inaakton om de muren te bcklhumon. I)(! Atjehnoezen ontruimden tlians de versterkte missigit.
liet was twee uur in den middag, toen de sterkte in ons bezit was; doch dat bezit zou niet ongestoord wezen. Van uit don kraton en van do overzijde der rivier werden de troepen in do missigit onafgebroken beschoten, welk vuur door onze artillerie beantwoord werd; maar de manscbap was zoo vermoeid dat het ondoenlijk geacht word, don strijd nog langer voort te zetten. Hot voornomen was, de troepen zoodra mogelijk door versche te vervangen en die, welke in het vuur waren geweest, moor rugwaarts oen bivouak-stelling te doen betrokken.
Do opporbevolbebber nam een andere beslissing; hij liet do reeds genomen missigit weer geheel ontruimen. In zijn rapport over deze krijgsverrichting doolde generaal Köhlor dozen mooielijk te verdedigen maatregel als volgt mode :
«hanger kon tengevolge van de groote vermoeidheid dor troepen do strijd niet worden voortgezet, en ik achtte het om diezelldo reden niet raadzaam, onze troepenmacht gedurende don nacht te vor-deolen, door do versterking te blijven bezetten.
sik heb dan ook de gezamenlijke troepen, die intusschon mot een peloton kavalorie waren vermeerderd, dat ik van het zeestrand had doen opkomen, in de onmiddellijke nabijheid een bivouak doen betrokken, met do roods in den loop van den dag gevestigde ambulance tot middelpunt.quot;
Hoewel zulks niet olliciöol vermeld word, moot die toch altijd raadselachtige ontruiming van de eonmaal ingenomen sterkte geschied zijn, omdat de barissan, die anders de veroverde missigit
102
iiedurciide «Ion nacht ho/ut /oiuloii liebben, in eoji zoo gevaarlijke stelling niet geheel te vertrouwen waren, waarom men liet zekere hoven het onzekere verkozen en oji 800 pas ten noorden van de weer verlaten moskee het bivouak betrokken had.
Niettegenstaande het aanhoudend vuurgevecht, waren onze verliezen niet groot; 10 dooden en ÜO gewonden. De Initenant-ter-zee h klasse Engelvaart was bij het bezetten van de missigit, tengevolge van de doorgestane vermoeienis, bezweken.
De troepen brachten nu den nacht door op oen open sawab, onophoudelijk bestookt door den vijand, die meermalen op banden en voeten voortkruipende naderde, om onze voorposten te verrassen. Telkenmale werden de troepen gealarmeerd; maar toch word de strijd niet hervat.
Den llllcquot; April zouden de operation niet vervolgd worden, omdat de troepen eenige rust noodig hadilen; van die gelegenheid werd gebruik gemaakt om de gesneuvelden te begraven, Ken aangrijpende plechtigheid was liet, toen het stollelijk overschot van de eersten, die als oilers van dezen oorlog gevallen waren, aan don schoot der aarde werden toevertrouwd, om in hot onherbergzaam vijandelijk land te rusten— zoolang onze wapenen het pas gedolven gral' voor de heiligschennende hand der wraakgierige Atjehneezen zouden kunnen beschermen.
Den volgenden dag, namelijk den lk2llcquot;, was de opperbevelhebber voornemens om tegen den kraton op te rukken, «alwaarquot; — zoo schreel' hij den I l'lcquot; aan den leger-kommandant — «volgens de geruchten de wederstand niet zeer groot zou zijn.quot;
Maar den 12''quot;' veranderde generaal Kohier van inzicht en, er wel wat voor terugdeinzende om de troepen opnieuw tegen de missigit aan te voeren, welke sterkte natuurlijk wederom door den vijand bezet was, wilde hij eerst zien of er geen mogelijkheid bestond, om door een omtrekkende beweging den kraton te naderen, als wanneer de missigit vooreerst niet behoefde genomen te worden. Tot
108
ilit (loeloiiulo werlt;l omlor hovel van majoor Knootc oouc vei koiiiiin^s-kolüiino uitgczoiidou, bostaandc uit drie kuriii)agiii(i(,,ii van hot !•' bataljon, dio trachtun moost om in zuidelijko en daarna in oostelijke richting door te dringen en een beteren weg naar don kraton te vindon; niet dan in de alleruiterste noodzakelijkheid echter moest daarbij tot oll'ensieve bewegingen worden overgegaan.
Do resultaten van die verkenning waren weinig bemoedigend; evenmin de ervaringen van andere, kloinero kolonnes, die uitgezonden waren. Do troepen worden aan allo zijden hevig bestookt, tengevolge waarvan weder oen verlies van zes dooden en zestig gekwetsten to betreuren was, die don volgenden dag naar het ziokonsohi}) vervoerd werden. Door do gedane vorkonningen was de zekerheid verkregen, dat de kraton zéér versterkt en aan do achterzijde onmogelijk te naderen was, wegens het moeielijk terrein, uit oen aaneenschakeling van paggors on délilés bestaande.
Dat terrein was namelijk op onzen rechtervleugel gelegen, terwijl de linkervleugel mede omgeven was door met paggors doorsneden, aaneengeschakelde kampongs. De missigit zou al/.oo den volgendon dag weder moeten aangevallen worden.
Togen twee uur in den middag opende de vijand een goed onderhouden vuur van uit den kampong-rand ten noorden van het bivouak.
Zoowel in noordelijke als in westelijke richting werden de troepen uitgezonden om don vijand te verjagen; ten noorden gaf'dit slechts aanleiding tot een vuurgevecht, dat niet voel verliezen berokkende, maar aan de andere zijde werden do troepen in een hevig gevocht gewikkeld, hij welke gelegenheid de luitenant-adjudant der barissan sneuvelde. Door generaal Kohier werd last gegeven, nog twee konipagnieën van hot DJ'' bataljon inCanterie benevens de kavalorie te doen oprukken; daarentegen werd de marine-landingsdivisie teruggezonden, daar de marinetroepen minder geschikt go-geacht werden om zich te behelpen, en bet vooruitzicht bestond,
104
dal t'i spuoiliy \ole /ieken l)ij Iuüi zuuden komen; uuk nam do oiiporbevülhobbor in ovcrwoging, dat zij aan liet strand botoro dion-sten konden bewijzen.
Uen liquot;1''quot;, 's morgens vroeg, zou tie missigit o[) nieuw worden aangevallen; een ontmoedigende opdracht voor onze soldaten, die ze kort te voren met zware verliezen genomen hadden. Daartoe rukte om ü'-j uur het bataljon op, gclbrmeerd in drie kolonnes van twee kompagnieën, op elk der vleugels gedekt door oene kompagnie van het 9° bataljon (achterladers), terwijl de artillerie, een sectio houwitsers met de vier mortieren en met hare dekking (een kompagnie van het Oquot;) eenigszins meer achterwaarts was opgesteld, gereed om na de eerste aanvraag op te rukken.
Uij de tot stormen bestemde kolonne waren de mineurs met stormladders ingedeeld. Die kolonno ging direct tot den aanval over. Hoezeer de vijand een verwoeden tegenstand bood, werden do ladders tegen de hooge muren geplaatst en doze beklommen; mtusschen moesten nog twee kompagnieën infanterie en daarna nog een derde in gevocht worden gebracht, voordat de tegenstand gebroken was. Om zeven uur in tien morgen was de geduchte sterkte genomen, en zij werd door den chei' van den stal' in oogenschouw genomen.
Deze oordeelde haar wel niet veilig, maar toch geschikt om do troepen, zoomede de ambulance en den trein, op te nemen; onmiddellijk werden maatregelen genomen om de positie te verbeteren, hetgeen hoog noodig was, daar de voorzijde der moskee, namelijk de naar den vijand gekeerde zijde, geheel openlag, hetgeen ons noodlottig zou worden. Zoodra de opperbevelhebber namelijk van hot behaald succes onderricht was, gal'deze bevel dat do troepen, dio niet aan het gevecht hadden deelgenomen, de missigit moesten bozetton, en persoonlijk om hall'negen ure aldaar aangekomen, ging hij mot den chof van den stal'de genomen werken rond. Ternauwernood had hij hiermede een aanvang gemaakt en hij nam door zijn
105
veiTokijkor aan de, niet lt;lc ininste dokkitiy oplovorondo, voorzijde de vijandelijke positie waar, toen hij een geweerkogel in de Ijorsl kreeg en onderdo woorden; »0 God, ik ben getroilen!quot; ineenzonk. Binnen enkele oogenbiikken had iiij den laatsten adem uitgeblazen...
Dit schot had niet door een toeval getroilen, maar de in hinderlaag liggende vijand moet het voorden opperbevelhebber, die aan zijn uniform gemakkelijk te herkennen was, bestemd hebben; want eenige oogenbiikken, nadat het schot gelost was, moeten de Atjehneezen aan gevangen kettinggangers gevraagd hebben of'de generaal reeds dood was.
De chef' van den staf nam tijdelijk liet bevel inde missigitop zich en zond dadelijk een oflicier, die tevens de noodige inlichtingen omti'ent den toestand kon geven, naar kolonel van Daalen; den oudsten officier.
Nadat 1111 aan de nog in het oude bivouak verblijvende troepen gelast was, dadelijk op te rukken, werd liet lijk van den generaal, toevertrouwd aan de hoede van een zijner adjudanten, den luitenantter-zee Marinkelle, met ecu transport gewonden naar het strand gezonden. Intusschen werd in de moskee alles in het werk gesteld om door het aanbrengen van een kleine borstwering, welke van het bijeenverzamelde hout aan de open voorzijde werd opgeworpen, voorts door opruiming van al wat aan dien kant den vijand dekking aanbood, de positie zooveel mogelijk te verbeteren, welke werkzaamheden onder het voortdurend vuur des vijands moesten geschieden.
Bij het bestormen van de moskee was 0. a. de le luitenant Vogelsang gesneuveld, liij de gevechten van de drie laatste dagen had de landmacht l'i gesneuvelden en 178 gewonden hekomen; onder de eersten telde men 3, onder de gewonden li officieren. De niarinc-landingsdivisie, die naar het strand-bivouak was teruggekeerd, had dooden, waaronder een officier, en 18 gewonden te betreuren. Het lijk van generaal Kühler werd op don ir)'lrquot;, nirt het vereischte decorum eu onder geleide van dcu gouvernements-commissaris en eenige officieren der zeemacht, van de «Soerabaijaquot; naar de öSiakquot; overgebracht, om naar l'oeloe l'inaug te worden vervoerd.
IU6
liitussclieii /.at ile vijand niet stil en de kavalerie moest worden af gezonden naar een troep Atjehneezen, aan de aoliterzijde, in de liehtiny van liet veriaten bivouak; dientengevolge verliet de vijand de open vlakte on week naar den kampong-ram 1 terug.
Toen onze kavalerie verder oprukte, werd zij door den, iu het hosch verscholen, vijand beschoten, waardoor zeven man gekwetst werden.
In den namiddag kwam de nieuwe opperbeveihehber, met zijn adjudant en gevolgd door een transport vivres en munitie, in de missigit aan; hij aanvaardde nu het bevel over de expeditionaire troepen, nam de positie in oogenschouw en vaardigde de noodige bevelen voor den volgenden dag uit; er zou namelijk den 15'''quot; April eene verkennings-kolonne uitgezonden worden, bestaande uit de vier aanwezige kompagnieën van het l'J'quot; bataljon met eeidge mineurs, onder kommando van den komrnandant van genoemd bataljon, ten einde te onderzoeken ot' het terrein zou toelaten, de versterkingen tusschen de moskee en de plaats, waar men meende dat de kraton zich moest bevinden - want men was nog volstrekt niet op de hoogte waar die zich bevond — om te trekken.
inmiddels bad de kommandant der zeemacht bericht ontvangen, dat de At jehneezen zich aan ile monding der Atjeh-rivier versterkten en geschut in batterij brachten; daarom deden de «Djamhiquot; en de «Citadel van Antwerpenquot; den li'1quot;quot; eene verkenning van dien riviermond. Hun vuur werd bij die gelegenheid goed beantwoord, hoewel men van de vijandelijke stukken en hun bediening niets te zien kreeg. Nadat het vijandelijk geschut tot zwijgen was gebracht, bleef de «Citadelquot; ter observatie achter.
De dood van generaal Köhler had op de troepen een verpletterenden indruk gemaakt; die ramp gaf onwillekeurig een voorgevoel van de beproevingen, die hun nog stonden te wachten.
Tot dusverre ook bad de loop der gebeurtenissen niet zeer aan 'le
107
venviiditiii^en der maiisf liiij» Ijcanlwounl, Jic vul moud un goost-diilL was vertrokken, nuuu' reeds ter neer gedrukt was door de zeer groote vermoeienissen, niet weinig vermeerderd door de gestadige alarineerhigen des naeiits, door de gevaarlijke bivouak-slelling in den naeht van 13 op 14 April, en vooral ook door liet weerver-laten van een met veel opolleringen genomen versterking. Men bekwam eenigermute den indruk, alsof niet volgens een vooral' bepaald, lo-giscli operatieplan, maar in den blinde gehandeld werd, en werkelijk is het gebleken, dat een behoorlijk beraamd plan van handelen niet heelt bestaan; althans uit de door den nieuwen opperbevelhebber gevraagde inlichtingen bleek alleen, dat het voornemen bestond om in de lichting van den kraton voorwaarts te rukken.
De onverwachte dood van generaal Kolder maakt echter, dat men in ilit opzicht zicii slechts in gissingen verdiepen kan; want zeer goed kan deze volgens een degelijk stelsel gehandeld hebben, zonder dat hij dat aan anderen meegedeeld heelt; olschoon dit wel onwaarschijnlijk te achten is.
Gelukkig gingen de avond en de nacht van li op 15 April betrekkelijk rustig voorbij; evenwel werd er door den vijand onophoudelijk op het bivouak gevuurd, en meer dan een kogel trolquot; zijn doel!
De 15'; werd gewijd aan de bevolen verkenning; de i kompagnieën van het i'2c bataljon, vergezeld van een officier der verkenningen, rukten 's morgens vroeg uit, doch werden zoodanig door den vijand bestookt, dat zij spoedig terugkeerden en rapporteerden, dat het te doorloopen terrein voor den aanval geheel ongeschikt was en men dus niet den kraton zou kunnen omtrekken. Dij die gelegenheid had de kolonne weer eenige dooden en gewonden te betreuren; onder anderen was de 1 '■ luitenant Surber doodelijk getrollen.
Kolonel van Daalen besloot nu, den volgenden morgen maar regelrecht op de versterkingen aan te rukken en zoo mogelijk den vijand te verrassen. Volgens de gegeven bevelen rukte, 10 April des morgens te uur, het bataljon uit, onder bevel van zijn
108
küinmamlaiit; ik.' mincui s wuicn voor/ion van tic noudiyc stoi inlad-ders. Hot ü'1quot; bataljon word als i'osorvo gorcod gehouden, zoomede kavaleiie en artillerio, zoodanig opgesteld dat zij zonder verwijl konden oprukken.
De vier kompagnieën van liet lk2e bataljon met het halve bataljon barissan bleven bestemd tot bezetting der missigit en dekking dor aldaar aanwezige ambulance, vivres, koelies, enz.
Ook nu werden de troepen met een moorddadig vuur begroot; de schrik onder de koelies was zoo groot, dat zij de stormladders wegwierpen en de vlucht namen. Toch besloot men te avanceeren; maar de tegenstand, die geboden werd, was van dien aard dat de kolonne-kommandant versterking liet vragen; drie kompagnieën van het 3'quot; bataljon rukten in allerijl op en stelden zich naast en tusschen de overige troepen op.
Van alle kanton werden deze beschoten: zware verliezen worden geleden, maar men hield stand, hoewol de toestand meer ou moer wanhopig bleek te worden. Hot regende kogels en hot was onmogelijk, om ook maar een duim breed gronds te winnen.
Do kommandant der ageeronde troepen begreep, niet langer zijne krijgsmacht aan zulk een overmachtig vuur uit ongenaakbare werken te mogen blootstellen en vroeg machtiging om terug te trekken; die machtiging word door kolonel van Haaien verleend.
Nadat het vuurgevecht nog eenigen tijd was voortgezet, word werkelijk de terugtocht ondernomen, ofschoon even vóór dien tijd de (V kompagnie van het JJ' bataljon do poort van een dor werken geforceerd had en binnengedrongen was. Men had dit voordeel, het eerste en oenige op dien bloedigen dag behaald, niet eens opgemerkt; luitenant Albrocht, die deze kompagnie aanvoerde, zag zich dus genoodzaakt de terugtrokkende troepen te volgen, daar hij met zijne zwakke macht niet tegen den vijand, welke achter oen tweede versterking verschanst bleef, was opgewassen.
Meer dan honderd dooden en gewonden had men dien dag te
109
bctiTiiroii; kapitein Sc|)|i en luitenant (iainlei bor^er, heide zwaai' gekwetst, bezweken aan die wonden, de laatste reeds binnen enkele dagen, de eerste op zijne terugreis naar liatavia.
Evenwel keerden de troepen om half zeven uur in goede orde naar de missigit terug.
Nog grooter word de moedeloosheid, toen men moest vernemen dat de vijand bezig was op onze communicatielijn naar liet strand, bij eene sloot, met klapperboomen omzoomd, cene versterking op te werpen; zoodra ei liter een paar kompagnieën met de kavalerie en een detachement mineurs derwaarts gezonden waren, werd de vijand verjaagd en het begonnen werk vernield, zonder dat men veel tegenstand ondervond. Desniettegenstaande riep de opperbevelhebber, in verband met deze poging om ons den terugtocht af te snijden, de chefs dei' korpsen en den chef van den staf bijeen, om hun advies betrellende de te volgen gedragslijn te vernemen. Ilnn werden de beide volgende vragen gesteld: 1°. of van een hernieuwden aanval eenig succes te verwachten en zoo ja, of het raadzaam was, daartoe over te gaan; 2quot;. in hoever het overweging verdiende — op den voorgrond stellende dat de thans ingenomen positie, welke derhalve niet meer diende tot punt van uitgang voor een aanval op hel object, den Kraton, verlaten moest worden — nog dienzelfden dag tot de ontruiming over te gaan.
De eerste vraag werd, in verband met de door den vijand aan den dag gelegde krachtsontwikkeling en onze eigene hescbikbare strijdmacht in aanmerking genomen, eenstemmig ontkennend beantwoord, zoodat do opperbevelhebber liet besluit nam om niet weer tot een aanval over te gaan; doch omtrent de tweede vraag waren de gevoelens verdeeld, daar twee der aanwezige chefs een onverwijld terugtrekken noodzakelijk achtten. Kolonel van Daalen echter besliste, dat het terugtrekken eerst den volgenden dag zou fi'e-schieden als wanneer de, met de gewonden vertrekkende, koelies zouden teruggekeerd zijn, zoo mogelijk nog vermeerderd met een
1 10
liondcnltal, ten einde hij het retireeren niets te moeten achteiiuten.
Nadat de gekwetsten naar het strand gebracht en maatregelen getroüen waren om al, wat zich in de missigit bevond, mee te nemen, werd den i 711''quot; de terugtocht aanvaanl. De voorhoede bestond uit liet 12c bataljon, de kavalerie en de sappeurs, onderkommando van luitenant-kolonel van Thiel; het hoofdkorps uit het 3C bataljon, de barissan, de artillerie, en den eigenlijken legertros onder bevel van majoor Cavaljé, terwijl het 0' bataljon de achterhoede onder bevel van majoor Knoote vormde; behalve eenige schoten op de ac hterhoede gelost, werd die terugtocht niet bemoeilijkt. Do marine-landingsdivisie werd denzelfden dag weder ingescheept ').
Ter voldoening aan een telegram van den gouvernements-com-missaris (1 \ April) waren te Batavia reeds maatregelen genomen, om nog twee bataljons en eenige artillerie af te zenden, henevens de wliankaquot; en »Tiniorquot;; maar de omstandigheden waren sedert den 1 i'1quot;quot; zeer veranderd!
Zoodra men weer in het strand-bivonak aangekomen was, hegaf de opperbevelhebber zich, vergezeld van den chef van den staf, aan
') He mlciKiii, (lie tot hol torugtrckkoii nniir lilt;'t alrand-bivoiKik noopten, werden iu het koloniaal verslag al» volgt omschrcveu:
„Veel getlnehter dan men, zelfs na de ingekomen, weinig geruststel lende he-riehten , verwacht had , bleken de toebereidselen te wezen welke van Mjelmeeselie zijde tot verdediging waren gemaakt. Bnitendien toonde d(^ vijand over eene zeer iri'oote nnmerleke meerderheid te knnnen besehikken en legde een hardnekkig verzei aan den dag. Hoewel aanvankelijk niet zonder goeden uitslag gestmlen en ook aan de zeezijde door de marine iiitmnntend geageerd werd, namen dc zaken spoedig een minder gnnstigen keer, daar de militaire autoriteiten, na dc o|) den l(!lluquot; April mislukte pogingen om lot den kraton door te dringen, iu een op dien-zelfden dag gehouden krijgsraad eeusteminig het gevoelen uitspraken, dat, iu verband met dc door den vijand aan den dag gelegde krachtsontwikkeling en ingenomen positie, en iu verband met onze beschikbare strijdkrachten en middelen, vau een hernieuwden aanval tegen of in de richting van den kraton geen succes Ir verwaehtcn was. De tijdelijk opgetreden opperbevelhebber besloot daarom , uiel lot een hernieuwden aanval over te gaan, maar de ingenomen positie Ie ontruimen en den terngtoeht naar het strand aan te nemen.
1)001(1 bij (Ion komr||iMlt;l;mt dor mantiomo iriiddolen, en mot dozon iiiiiir don gouvornements-commissiu-is, ten einde dezen den stand van zaken uiteen te zetten en over de te nemen maatregelen te beraadslagen, liet gevolg van die gewichtige conferentie was, dat naar den gouverneur-generaal langs telegraiischen weg het volgend proces-verbaal van beraadslaging gezonden werd, geteekend door regeerings-eommissaris, opperbevelhebber der expeditie, komman-dant van de zeemacht der expeditie, en chef van den staf der expeditie.
«Opperbevelhebber stelt voor terug te keeren, omdat:
I . Onvoldoendheid onzer strijdmiddelen, tegenover een overmach-tigen, hoogst verwoeden vijand, feitelijk gebleken is.
van versterking niet wenschelijk is. Want de West-mousson zou ingetreden zijn, vóórdat de versterking was aangekomen, al werd die nog zoo spoedig mogelijk afgezonden.
«Chef van den staf vereenigt zich volkomen met het gevoelen van den opperbevelhebber.
«Kommandant van de zeemacht verklaart de West-mousson reeds inge\allen. Ilij verklaart ook, dat de schepen niet meer veilig zijn ter reede van Atjeh.
«Ook, dat de ongestoorde gemeenschap tusschen reede en wal niet meer verzekerd is.
«llegeerings-commissaris neemt al het aangevoerde in ernstige overweging, spreekt liet aangevoerde niet tegen, en brengt aldus het voorstel van den opperbevelhebber bij den gouverneur-generaal over.quot;
Na dit telegram ontvangen te hebben, koude regeering bezwaarlijk anders doen dan de gevraagde machtiging geven, en na een buitengewone zitting van den Raad van ludië, gehouden in het hotel van den landvoogd, die onmiddellijk van liuitenzorg naar Matavia was gekomen, werd dan ook besloten om den gouvernementscommissaris te machtigen , de troepen te laten terugkeeren. Er werd — zooals wij straks nader zullen uiteen zetten, wanneer wij op die raadsvergadering terugkomen met voordacht door den
112
landvoogd ^con hevel gogevon, oi^lat do goiivccnoinonts-comniissai is nog ilon voldtocht zou kunnen voortzetten, wanneer liet geluk mocht willen, dat de omstandigheden gunstiger werden.
Zoodra de heer Nieuwenhuijzen de gevraagde machtiging hekomen had, beraadslaagde hij nogmaals met kolonel van Daalen; men besloot evenwel, van de verkregen vergunning gebruik te maken.
Het bevel over het bivouak was aan luitenant-kolonel Bouwmeester opgedragen, die het voor de groote troepenmacht liet inrichten en bot verdedigingsvennogen trachtte te verboogen, waartoe do brug over de lagune werd afgebroken. Den '10c'1'quot; werd het kampement door don gouvernemonts-commissaris bezocht. Dagelijks werd door kavalerie en artillerie, onder bedekking van infanterie, gefourageerd en don 2iBlen had, minder omdat dit noodig was dan wel om den troepen eenige bezigheid to vorschallon en tevens, om tegenover den vijand nog eenige machtsontwikkeling te toonen. eeno verkenning plaats in zuidwestelijke richting, waaraan kompagnieön ba-rissan, 'A kompagnieön van het 3° bataljon, eenige veld-artillorie en eenige kavalerie doel namen. Men ontmoette geen tegenstand.
De machtiging tot terugkeeren was in den avond van den 2:5squot;'quot; ontvangen; de opperbevolhebher bloot' wedei-inscbeping onvormij-dolijk achten, en don 'if)■ word oen aanvang gemaakt met het ombarkeoren van jiaarden en geschut, zonder dat do Atjebneezon pogingen aanwendden om dit te beletten.
Den 27 worden de dwangarbeiders, benevens bagage enz. ingescheept, den volgenden morgen vroeg de troepen , steeds zonder dat de inscheping in 't minst door den vijand bomooiolijkt word.
Daar hot besluit genomen was om de kust, zoolang die nog niet ooblokkeerd kon worden, tot het weren van oorlogs-contrabaudo althans te doen bekruisen, werd het eskader in de wateren van Atjeh met do «Timerquot; versterkt, liet was thans aan do zeemacht, om den thans ongotwijlei'! overmoedigon Atjohnees nog eonig ontzag voor onze wapenen in te boezemen.
—
i
i;r,gt; KJiAAl. ,VL\.31)l)K J,]LR,1VD;|] LHR
oiri-iibi-a kijii.niiki; i)i;i: im'xi'hditik tkc.ia atikii
. jl—
113
I)(■ zeemacht, die voorloopi^ dezen inociclijkcii plicht, te vervullen had, bestond uit de «Citadel van Antwerpenquot;, de «Soerahayaquot;, de «Sumatraquot;, de wCoohoornquot; en de «Timorondei' de bevolen van den kapitein-luiteiiant-ter-zoe liinkes.
De hij die eerste expeditie geleden verliezen waren betrekkelijk ^rool. als men in aanmerking neemt, dat de totale sterkte bedroeg Hl oflicieren en 3425 minderen, en gesneuveld waren 'i oflirieren en 52 minderen; gewond 27 officieren en 411 minderen; lt;lat is percentsgewijs: gesneuveld: oOicieren 2,70, minderen 1,52; gewond: officieren 18,75. minderen 12, behalve degenen. die door uitputting of andere oorzaken bezweken waren.
Gesneuveld waren: de generaal-majoor J. II. 15. Kolder en de 1' luitenant ,1. Vogelenzang van het Nederlandsche leger, en .1. Surber; aan de bekomen wonden of tengevolge van afmatting zijn overleden; de kapitein C. E. Sepp, de luitenant-ter-zee 1quot; klasse .1. .1. Kngel-vaart, de l0 luitenant-adjudant J. J. Hrondgeest, do 2P luitenant (x. A. II. J. Gandenherger, en de adelborst 1quot; klasse 1». 11. Zimmer.
Zeer zwaar gewond waren de 2U luitenants Wilken en Kuhn 5).
De terugreis had zonder bijzondere lotgevallen plaats; de eenige merkwaardigheid, die te vermelden valt, is dat toen in het begin van Mei te Singapore drinkwater en steenkolen werden ingenomen, door den colonial secretary, den heer Woodford Ilircli. 'van kolonel van Daalen de inhoud van een uit Atjeh ontvangen schrijven werd meegedeeld, waarin do sultan zich beklaagde over de geleden schade en Engelands hulp tegen ons inriep.
Des namiddags van den 9,icquot; en in den loop van don li)d'!quot; Mei kwam de transportvloot ter roede van Batavia aan.
De troepen werden begroet met den volgenden dagorder van den gouverneur-generaal, die de loyaliteit had, om zich niet door den slechten uitslag der expeditie te laten verleiden tot geringschatting van 't geen door do troepen volvoerd was. Die dagorder luidde:
S
«Aan de Zeo- 011 Landmacht, tlie deel heeft genomen aan den oorlog tegen Atjeh!
))Toeii ik u van hier zag gaan, om tegen Atjeh den oorlog te voeren, was ik met u één van verlangen, flat gij niet zoudt weder-keeren, dan na een volkomen overwinning behaald te hebben.
«Zoodra ik bericht bekwam, dat uw bevelhebber, de generaal Kohier, gesneuveld was en dat uwé strijdkrachten aanvulling behoefden, heb ik tien generaal Verspijck tot uw chef benoemd en bevelen gegeven, om uwe krijgsmacht onverwijld te versterken.
«Nauwelijks had ik deze maatregelen getroffen, of de regeerings-commissaris voor de Atjehneesche aangelegenheden vroeg mij machtiging, om u te doen terugkeeren. Hij grondde zijn verzoek op het oordeel van uw tijdelijk opgetreden bevelhebber, van den komman-dant uwer zeemacht, en van uw chef van den staf, die allen eenparig de voortzetting van den oorlog onraadzaam verklaarden en op uwe terugroeping aandrongen, onder anderen als reden aanvoerende, dat de west-moesson te Atjeh inviel, die alle gemeenschaptusschen den wal en de reede dreigde te verbreken.
«De oorlog op 's vijands grondgebied, zonder verzekerde communicatie mot uwe operatie-basis, de reede, was onmogelijk. Ik heb u dus moeten terugroepen.
«Indien wij nu ons gemeenschappelijk verlangen niet mogen bevredigd zien, dan is dit enkel, omdat wij hebben moeten toegeven aan de eischen der natuur.
«Gij keert roemrijk weder, (üj hebt, in weinige dagen, den over-machtigen on sterk verschansten vijand groot ontzag ingeboezemd. Zoo groot zelfs, dat hij zich, in al de dagen die gij, in afwachting van uwe weder-inscheping, op uw strand-bivouak hebt doorgebracht, niet eens meer buiten zijne versterkingen heeft durven wagen.
«Gij hebt uw plicht gedaan. Weest welkom in ons midden.
«Terwijl onze wakkere vloot op de vijandelijke kust blijft kruisen,
T
i
115
zal ik u znoflra mogelijk de rffilfHf'ilK'i'' Reven, uwe taak te ^aan hervatten en glansrijk te beëindigen.quot;
Buitenzorg, Mei 1X73.
Ook door de bevolking scheen de ontegenzeggelijke dapperheid der troepen op prijs gesteld te zijn geworden; dat deze nnodeloos een dag aan boord moesten blijven — voorwaar een groote foltering voor hen, die na die korte, maar bloedige expeditie naar het oogen-blik haakten om hunne betrekkingen te omhelzen — bleek naderhand een gevolg van misverstand te zijn geweest.
Den 11quot;' debarkeerden de troepen. Er had zich een comité gevormd onder presidium van den heer Kleijn, oud-kommandant der Rataviasche schutterij, om de officieren en manschappen hartelijk te verwelkomen en gastvrij te onthalen.
De kernachtige aanspraak, waarmee de heer Kleijn de terugkeerenden begroette, stak hun een riem onder het hart, en zijne woorden: «Ofschoon wij u niet te gemoet kwamen met lauwerkransen en triumfkreten, toch kunnen wij op u wijzen als schoone voorbeelden van heldenmoed, — u toeroepen: gij hebt recht op eerbied, gij hebt u jegens Nederland on den Koning verdienstelijk gemaakt, gij hebt den roem van het brave Indische leger verhoogd !quot; werden door de tallooze aanwezigen, die van hunne belangstelling deden blijken met luide toejuichingen bezegeld. Wel een bewijs dat men, wat de oorzaak van liet staken der expeditie mocht blijken te zijn, geen oogenblik twijfelde aan de dapperheid en krijgstucht, waarvan op het oorlogstooncel overtuigende bewijzen gegeven waren. Kolonel van Daalen dankte den spreker en tevens de Bataviasche burgerij voor de welverdiende ovatie, aan de troepen gebracht; maar niet zonder bitterheid waren de woorden: »Gij toont daardoor niet te behooren tot den grooten hoop dwazen, die een expeditie enkel naar de uitkomsten beoordeelen, zonder te letten op hetgeen daarbij grootsch en roemrijks is volbracht.quot; En volmondig bracht hij, do
8'
116
ge\vt'/on opijorbmellicljltoi', liuldo aan (Umi Bleeuwetunoed , waarmede de troepen gestreden hadden tegenover een talrijken vijand, wiens dapperheid in eere moest worden gehouden.quot;
Niet alleen te I lala via, ook te Samarang werd den terugkeerenden soldaat een hartelijke ovatie bereid ; de troepen werden gul onthaald en men streefde er naar om hun de ontberingen van den oorlog oen oogenblik te doen vergeten.
Kort te voren, den April, had een indrukwekkende pleehtig-
held plaats gehad; het stoilelijk overschot van generaal Köhler was te Singapore aan boord van het stoomschip «Koning der Nederlandenquot; en daarmede naar Batavia overgebracht, alwaar het met militaire eer zon begraven worden.
.lohan Harmon Kudoll' Köhler, in Juli 1818 te (ironingen geboren, was in Mei 1832, dus op 14jarigen leeftijd, als soldaat in dienst getreden en bad in 1832 en 1833 den veldtocht in België en Staats-Vlaanderen rneêgemaakt.
Als onderofücier was hij overgeplaatst bij het O. I. leger en in 1839 met het schip «Bataviaquot; int llellevoetsluis naar Indië vertrok ken.
Binnen vier maanden tot 2Cquot; luitenant bevorderd, werd hij in 1847 geplaatst op Sumatra's Westkust.
Een jaar na zijn benoeming tot kapitein (1853), trad hij op als civiel en militair gezaghebher der Lampongsche districten; in 1850 werd hem als gouvernements-commissaris de regeling van de Lampongsche aangelegenheden opgedragen. Ook als beleidvol krijgsman heeft Köhler zich aldaar bijzonder onderscheiden, waarom hij in 1857 benoemd werd tot ridder der militaire Willemsorde 4'' klasse.
In Augustus '1857 verliet hij Indië, om in het moederland ecu tweejarig verlof door te brengen.
(iediirende zijn verblijf in Nederland werd hij bevorderd tot majoor en keerde naar indië terug, waar hij einde Juni 1lt;S5() aankwam
117
on hem 11tit bevel over hot 2'' Imtaljon inlantcric!, in IS(»() dut over liut guinizooiis-bataljon van lianka o|i^c'(lia^(;ii werd.
Spoedig werd hij hovordord tot hiiloiiaiit-kolonoi, en l)ij /.ijn l)o-noeming tot kolonel in 1805 werd hij met liet inilitah' konimaiido \an Sumatra's westkust en oii(lorlioorighodeii belast. Hij koninklijk besluit van 7 Januari 1S7() Xquot;. I• werd hij tot generaal-majuor Ijenocind.
In don morgen van den 'iS81''quot; Ajiril werd liet lijk van den o|i het veld van eer gesneuvelden generaal met militaire honneurs ter aarde besteld; eenonalzienbare menigte was op de been.
Het was een aangrijpende plechtigheid; dubbel indrukwekkend na den treurigen alloop van de expeditie, waarvan hij, die daar onder dat lijkkleed rustte, de leider was geweest.
Zoodra de stoet te II ijs wijk aankwam, weiden er van liet lort wl'rins Frederikquot; vijl'tien kanonschoten gelost; aldaar voegde de gouverneur-generaal zich hij den stoet.
De lijkstatie werd te Rijswijk opgewacht door het geheele garnizoen van Weltevreden, Uijswijk en Meester-Cornelis, dat in groot tenue onder de wapens gekomen was en voor den lijkwagen uitging, die door zes zwarte Sydney-paarden getrokken werd. De kist, gedragen door zestien onderol'licieren, was bedekt met een kleed, welks slippen gedragen werden door don vice-admiraal O. A. Uhlen-beck, adjudant van den Koning in buitengewonen dienst, luiteiiant-generaal N. II. W. S. VVhitton, genoraal-majoor («. M. Verspijck en den gepensioneerden generaal-majoor D. L delirabant, beiden adjudant des konings in buitengewonen dienst.
Het kerkhol was als bezaaid met inoiisclien. Toon do kist, ondei' het geknetter van 't geweervuur, was ncdergelaten, hiold de gouverneur-generaal, wiens stem van aandoening heelde, in korte, maar krachtige taal een lijkrede, die bij allen weerklank vond ').
') «Wij /.uilen im/.cii plicht, (Idcu ! (Jij allen hcfiiuicrl n dut. ituiiinolijki', kloeke
118
En [lij naderde, na 't uitspieken van die woorden, het zoontje van den gesneuvelden Ijevelhebber, dat luid snikkend aan de open groeve stond, en kuste het kind.
Dok de legerkomniandant, generaal Whitton, wijdde een hartelijk woord aan den overleden wapenbroeder en leyde als hulde van het Nederlandsch-lndiseh leger oen lauwerkrans op de kist, die zoo straks aan het oog onttrokken zou worden door don dol' daarop vallenden grond ....
Doch vergeten zal men Kohier nimmer. Do dood van den krijgsman is soms vreeselijk en onverwacht; maar zijn naam blijft voortleven.
Mede in hot moederland, waar de grijze vader van den overledene woont, had do dood van generaal Kohier een diepen indruk gemaakt. (Jok de Koning was daardoor levendig gotrolï'en en oen edele ingeving van den vorst was het, toen hij de noordelijke provinciën bezocht, een bezoek bij don ouden Kohier al' te leggen on den grijsaard met hot geloden verlies te troosten.
Het was Gouverneur, die dit bezoek herdacht in de volgende goed geschreven dichtregelen :
'S KONINGS BEZOEK HIJ DEN OUDEN HEEK KóULER.
Dal heeft een God u ingegeven,
O koning Willem, onze Vorst!
Dat is een glanspunt in uw leven,
Dat hecht één ster meer up uw borst.
woord, waarmede de brave generaal Kohier, wiens stolfelijk overschot daar in de groeve is nedergedaald, niijue toespmuk beantwoordde. IIij bezegelde die belofte met een hartelijken handdruk, en helaas! slechts weinige dagen later met den heldendood. Velen zijn voor en met hem gesneuveld ; de roemrijke geschiedenis van het kloeke ludisehe leger is een sehoone, maar kostbare bladzijde rijker geworden. Doch wij zijn mannen, en mannen verliezen liiiuue kloekmoedigheid nooit. Zij, die op het altaar des vaderlands hun leven lieten, sterven niet; zij leven voor eeuwig!
//En gij , Vader in den Hemel, neem Inmne zielen in genade nnn , en de troos-telooze nagelaten betrekkingen in uw hoede!quot;
110
Diit ge in 'l klein huis, vrr van de wnllen Een braven grijsaard , die daar treurt Om 't kind voor Atjeh's wal gevallen, Met harllijk woord heb opgebeurd.
En oude! doe 't al tot uw waarde Als krijgsman en als menscli niet af. Dat een grootmachtige der aarde IJ zulk een blijk van achting gaf;
Toch moet 't n op uw hoogc jaren Een troost zijn, 't vorstelijk eerbetoon, Een kroon op uwe zilvren haren.
Braaf vader van dien braven zoon!
sir in de ■e belofte met den rhiedenis njker ge-zedigheid niet; zij
.de tnms
UK TOIisTAM» -NA 11KT STAKKN DEI! KKIiSTK K.XI'KIUTIK.
Ten oiiule ilen goroyeldcn giuig van ons verhaal niot al'to breken , liehhen wij bij gelegeiiliekl, dat de gouvernemonts-coinmissai'is den bopeloozen toestand naar lïatavia geseind en verlof gevraagd had (iru terug te keeren, slechts vermeld, dat hem de noodige machtiging daartoe gegeven werd. .Met voordacht was (looi1 den landvoogd geen bevel tot staking van de expeditie gegeven, evenmin als bij had kunnen gelasten om op Atjelmeesch grondgebied stand te houden, als zijnde niet genoegzaam met den waren stand van zaken bekend.
Zoodra de gouverncnr-generaul bet noodlottig telegram ontvangen had, waarbij de gouvernements-comniissaris van het mislukken der expeditie kennis gal', was bij naar liatavia gekomen, alwaar een buitengewone zitting van den Haud van Indië plaats bad, bijgewoond door ile koinmuiidanten van land- en zeemacht; die zitting werd gehouden in bet hotel van den landvoogd.
Deze liet voorlezing doen van de vijf laatste telegramnien, die van het oorlogstooneel ontvangen waren, en die een klimax van onrustbarende tijdingen vormden.
Deze telegrapbiscbe berichten luidden:
li April, (ieneraal Kübler gesneuveld. Zaken gaan niet gunstig. Versterking wenschelijk.
121
16 April. Toestand liooyst ernstig. Troepen leden gevoelig échec.
17 April. Toestand zoodanig dat staking van expeditie, in verband niet Moesson, in overweging zal gegeven worden. Wil dus zenden van versterking voorloopig uitstellen.
17 April. Opperbevelhebber stelt voor, de expeditie te doen terug-keeren. Ik acht mij niet bevoegd, om in dit voorstel te treden. Ik vermeen, dat terugkeeren ons prestige gevoelig zal knakken. Maar ik kan niet ontkennen, dat de positie langer onhoudbaar is, en dat geen halve maatregelen kunnen strekken, om gewenschte verandering te brengen.
En eindelijk het laatste telegram, evenzeer op 17 April verzonden, dat reeds door ons werd meegedeeld.
Nadat de leden van den Raad met den waren toestand in kennis waren gesteld, vroeg de gouverneur-generaal hun gevoelen en allen verklaarden eenstemmig, «dat de omstandigheden te Atjeh, zooals zij door den regeerings-commissaris in zijne telegrammen waren beschreven, van dien hoogst bedenkelijken aard waren, dat de veldtocht moest gestaakt worden.quot;
Ten overvloede had de landvoogd ook de vergadering laten bijwonen door generaal Verspijck, die reeds als opperbevelhebber van de expeditie was aangewezen en met versche troepen naar het oorlogstooneel zou vertrokken zijn. Alvorens een beslissing te nemen, stelde de gouverneur-generaal dien opper-olliciei'de volgende vraag:
«Kunt gij, als deskundig persoon, mij een andere beslissing aanbevelen, dan die, welke door de llooge Vergadering is voorgesteld
Het antwoord luidde ontkennend.
Toen achtte de gouverneur-generaal Loudon zich gerechtigd, om den gonvernenients-commissaris de vereischte machtiging te geven. Intusselien bieel' dezen nog (Ie gelegenheid over om, als de omstandigheden gunstiger mochten zijn geworden, geen van die machtiging gebruik te maken; men heelt dit integendeel met gretigheid gedaan.
122
Dat ilc eerste expeditie unven ichterzake teruggekeerd was, moest niet alleen betreurd worden wegens liet zoo geheel doelloos verlies aan rnenschenlevens on millioenen; maar ons prestige had een gevoeligen knak gekregen, en dus werd reeds dadelijk in beginsel aangenomen, dat zoo spoedig doenlijk een tweede expeditie naar Atjeli moest worden gezonden.
Alles was er aan gelegen, dat die tweede expeditie niet mislukte; de hooge regeering was daarvan wel levendig doordrongen.
Daarom achtte de gouverneur-generaal hetnoodig, oen enquête in te stellen naar den loop der eerste expeditie, dien men door de ontvangen rapporten slechts in hoofdtrekken kon beoordeelen; vooral ook, omdat er veel duisters was en men zich niet geheel meende te kunnen vereenigen met het beleid van de leiders der expeditie.
De Indische regeering had , niet vertrouwd met alle bijzonderheden en den juisten toestand, slechts op liet rapport van den gouverne-ments-commissaris kunnen afgaan, toen zij verlof gaf, om terug te koeren; do eigenlijke verantwoordelijkheid berustte echter bij hen, die de machtiging gevraagd hadden.
Tot het houden van die enquête bestond dus wel eenige roden. Er hing te veel ai van het slagen der tweede expeditie, om niet in détails te willen weten, wat de eerste had doen mislukken; daarenboven was hot torugkeoren van het expeditionaire korps met een overhaasting geschied, die — naar meer en meer gebleken was — niet door de omstandigheden was gewettigd geworden.
Men kan dus in gemoede het houden van do enquête niet al kou-ren; maar wel moet men bejammerende wijze, waarop die enquête is geschied. Namens den gouverneur-generaal weiden aan de huold-oflicieren, welke aan do expeditie hadden deelgenomen, in 't geheim eenige vragen tor beantwoording gegeven; alleen werd met kolonel van Daalen en kolonel Egter van VVissekorke een uitzondering gemaakt, hoewel men in de allereerste plaats don opperbevel-
123
hebber en den chel' van den .stuf' had moeten houreti; al wace het slechts voor den vorm geweest.
Nimmer te verantwoorden is het, op een dergelijke slinksdie, in elk geval zeer anti-militaire wijze, minderen uit te liooreu achter den rug van hun meerderen om; en om de kroon o[» dit alles te zetten — heelt men van den alloop der enquête nooit iets vernomen, waardoor het gepleegde onrecht nog grooter is geworden.
Die enquête moet op weinig aanbevelenswaardige wijze geleid zijn; zelfs zeer subaltern geplaatste militairen moeten gehoord en op min delicate manier ondervraagd zijn — altijd wanneer do geruchten, die zich daarover verspreid hebben, waarheid hebben bevat; want door de overheid is geen Hauw straaltje licht over die duistere zaak verspreid.
En vooral wanneer hot waar is, wat destijds beweerd werd, dat het leger ontevreden was over do weinig rationeele staking der expeditie en min ol' meer een enquête scheen te vragen, zoo had men de zaak ridderlijk en geheel in do vormen moeten behandelen; maar dan ook de natie moeten meedeelen wat er van de zaak was. Nu heelt dit alles oen zeker veemgericht-karakter bekomen, dat wel is waar eenigermate strookt met de kronkelwegen van de militaire hierarchic, maar zeer zeker onverantwoordelijk is te noemen.
UetreU'ende deze enquête zelve moeten wij ons vergenoegen, te vermelden dat de commissie, welke de handelingen van den opperbevelhebber en den chel van den stal' der expeditie heelt onderzocht, bestond uit de volgende ollicieren en ambtenaren;
Mr. der Kinderen, president;
generaal Verspijck;
kolonel Kroesen, waarnemend lid van de Algemeene Rekenkamer; kolonel Hoedt (van Soerahaija naar liatavia ontboden);
kolonel Maarschalk;
den inspecteur over het loodswezen de Laat de Kanter; en majoor Schroder, lid van het lloog Militair Gerechtshof.
124
Wij zullen die treurige zaak verder laten rusten en trachten na te gaan, in hoever het staken vim de expeditie duur de omstandigheden gewettigd kon worden.
lgt;ij hot krijgsbeleid behoeven wij niet lang stil te staan. Uij het beschrijven van de krijgsverrichtingen werd er reeds uji gewezen, dat de eerste verkenning ontegenzeggelijk met te zwakke krachten werd ondernomen; dat het verkeerd te achten was om, na het vijandelijk grondgebied betreden te hebben, zich weer in te schepen; dat het onvoorzichtig, in elk geval onnoodig was, om den geheelen staf, ook den eventueelen opvolger van den opperbevelhebber, aan die met slechts ~ kompagnieën aangevangen operatie te doen deelnemen, waardoor toon reeds een echec de noodlottigste gevolgen luidde kunnen hebben.
Voorts is het niet te verdedigen om, zonder voorafgaande werkzaamheden van artillerie en genie, versterkingen met zware muren enigcven aan te vallen, waardoor onzen troepen doelloos hol ontmoedigende van een vergeelschen aanval bereid werd, zoodat hun energie moest geknakt worden, terwijl de moed van den vijand werd aangewakkerd.
De artillerie heeft een zeer secundaire, rol gespeeld; maar juist dan , wanneer men haar het woord gegund had, zou denkelijk een geheel ander resultaat zijn bekomen. /00 althans denken de Engelschen er over, die waarlijk met ondervinding kunnen spreken; want expedities zooals de onze tegen Atjeh heeft de lirit telkenmale te ondernemen. Zoo schreei de de Straits-Times:
«Uit de verschillende tijdingen schijnt te blijken, dat de Neder-landsch-lndische troepen geen tegenstand verwachtten, zoo wanhopig als die gevoerd is, en van meening waren, dat men met een cou/) de zich van Atjeh zou kunnen meester maken. Wanneer
men zulke zware versterkingen en zulk een wanhopigen weerstand ontmoet, dan is het beste, neen het eenigste plan, om op kalme en welberekende wijze de position van den vijand te bewerpen op
125
dezelfdp manier ;ils in liritscli-indir niet zooveel succes werd gedaan in den oorlog legen de Lusliais; de sterkste verschansingen van de f-usliiiis werden gemakkelijk genomen — door ze heel bedaard la hescliieloi. — niettegenstaande hun voordeelige positie, Hinken aanleg en Imn talrijke bezetting van uitgelezen voorvechters; de Engel• schen leden daarbij slechts geringe verliezen.
«Men zoeke en vinde slechts een geschikte stelling, om van daaruit met juistheid zijn batterijen te doen werken, en elk inlandsch fort, elke kraton, nioet spoedig bezwijken, met slechts geringe verliezen aan den kant van de aanvallers.
»lTet wild er op in stormen daarentegen is in meer dan een opzicht een verloren spel; de geschiedenis levert daarvan verscheidene voorbeelden.quot;
De wijze, waarop de aanval op missigit en kraton ondernomen werd, bewees do juistheid van de laatste alinea, wolke trouwens de logica reeds doet beamen.
Een andere fout. die begaan werd, was het ontschepen van de landings-divisie, ten einde die als infanterie te laten dienst doen; bet gevolg was dat men ze weldra naar het strand-bivouak moest terugzenden, terwijl men daardoor aan de kust minder dienst van de schepen hoeft gehad.
Doch dit waren details, die misschien nog voor discussie vatbaar zijn, evenals de vrees voor den moesson; ofschoon die vrees zeer overdreven is geweest en men zich waarlijk met do weder-insche-ping dor troepen niet zoo had behoeven te haasten; want nadat den 1lt;S,lon April naar Batavia geseind was, dat de toestand onhoudbaar geacht werd aangezien de west-moesson was gevallen, zoodat de communicatie belemmerd, zoo niet onmogelijk zou worden — had men vijf weken lang het prachtigste weder en (/een oogmhlik Ik de (/cnicemehap verbroken. Dit is wel zeer in tegenspraak met het advies van den kommandant der zeemacht, dat van zoo grooten invloed is geweest op de terugroeping der troepen
12«
In llorseburgh Sailing Directions leest men betreffemle de reede van Atjeh het volgende;
»De gewone ankerplaats op «le reede van Atjeh is van 8 tot quot;H vadem water, op p. m. a H mijl van de monding der rivier.
«Hier liggen de schepen tegen den zuid-west moesson beveiligd , welke op die plaats gewoonlijk van April tot October de overhand heeft; in het andere jaargetijde zijn de oostewinden sterk.quot;
Dit als een axioma aannemende, zou de kommandant der maritieme middelen gedwaald en zoer ten onrechte geadviseerd hebben tot het staken der expeditie, maar do geleerden waren hot ook hierin lang niet eens. In de llorseburgh van 1804 vindt men:
»Ter reede van Atjeh liggen do schepen tegen allo zuidelijke winden beveiligd en zijn in don goeden moesson weinig of slechts zelden, in den kwaden moesson daarentegen moer blootgesteld aan de noordwesters, die in eerstgenoemden tijd niet zoo hevig zijn als in het andere jaargetijde.
»Ilot lage land van Atjeh, tusschen hot gebergte en de kust, staat in den Zuidwest moesson door do regens gedeeltelijk onder water.quot;
Tn verband hiermede, kan men bezwaarlijk zeggen dat de vrees voor den moesson ongegrond is geweest, al bleef het weer toevallig goed; evenzeer hadde het omgekeerde het geval kunnen wezen.
Wel is later gebleken, dat men voor den kwaden moesson overdreven beducht is geweest; maar voor zoover men tijdens de eerste expeditie met de omstandigheden bekend was, liet zich die vrees eenigermate rechtvaardigen, en in het ergste geval zou men don kommandant der zeemacht het verwijt kunnen richten, dat hij te voorzichtig geweest is.
Do groote grief echter, die mon mot grond tegen de leiders der expeditie heeft, is do algeheele ontruiming van hot strand, zonder dat ook maar een enkele poging is aangewend, om op vijandelijk grondgebied vasten voet te houden en don troepen zoolang mogelijk het grievende van een zoo geducht echec te besparen.
127
Dat do missi^it weer verlaten werd, is na de zware verliezen, die geleden waren, wel te verdedigen; toch ware ook hior nogweleenige meerdere krachtsinspanning mogelijk geweest. Althans oen feit is hot, dat een dool der troepen reeds tot in de voorwerken van don kraton was doorgedrongen en latere berichten uit Atjeh hebben bevestigd, dat bij een vernieuwden aanval lioogstwaarschijnlijk de kraton den onzen in handen gevallen zou zijn.
Reeds was do vijand bezig, dit laatste bolwerk te verlaten en toeankoe Polim, bot hoofd der XXII Mookims, die de verdediging leidde, dacht er al aan, nm den tegenstand op te geven — toen alweer de aftocht ondernomen werd.
Was hot wel te verwonderen dat de Atjebnees, dio zich zijn laatste sterkte meende te zien ontweldigen, niets van dat overhaast terugtrekken begreep en aan een krijgslist ging denken? Wel hadden zij zware verliezen geleden; maar zij waren to dappere on hardnekkige tegenstanders, om tengevolge' van die gevoelige verliezen de vijandelijkheden te staken. Veeleer is hot aan to nomen, dat zij tot op het laatste oogenblik aan een veranderd plan van aanval geloofd hebben.
Maar dit terugtrekken kan nog verdedigd worden, zij't dan ook op zwakke gronden; hoe men echter er toe kon overgaan om alles weer prijs te geven en dus de goheele expeditie ongedaan te maken, is onbegrijpelijk. Wij hadden do beide strandforten in ons bezit; do troepen waren in hot bivouak geen enkele maal verontrust geworden; van den moesson, — welke schrikwekkende voorstolling men zich daarvan mochte maken, — had men nog niet 't minste nadoel, niet de minste belemmering in de gemeenschap mot don wal on-dorvonden, en dosniettegenstaando werd hot strand ontruimd en allo troepen werden weder ingescheept. Onverantwoordelijk is hot, dat men, ook al ware de vrees voor den moesson gegrond, niet oen deel dor expeditionaire troepen, natuurlijk met inachtneming van alle mogelijke voorzorgen, op hot strand gelaten beeft; die troepen had-
128
(It'ii dan hoogstens do dagen, dat de gemeenschap met den wal geheel afgebroken zon zijn geweest, zelfstandig moeten optreden. Er bestond alle reden, om dit in nauwgezette overweging te nemen, omdat er voor liet vertrek der expeditie nog geen qnaestic van stremming der communicatie met het strand geweest was.
Destijds zag menden tosstand zeer somber in ; naden dood van Köiiler scheen het noodlot de expeditionaire troepen te vervolgen en de chefs schenen onder den invloed te zijn van de moedeloosheid, die zich van den soldaat begon meester temaken. Te begrijpen is liet daarom, dat de Regeering aanleiding vond om een onderzoek in te stellen naar de redenen, die tot de weder-inscheping geleid hebben, al moet men afkeuren de wijze, waarop de enquête geschied is.
VII
VnuIiUKmOlltKMiK .MAATI{K(iKI.KN VOOIt UK TWKKIIK KM'KDITIK KN Dli ÜI.OKKAItK DKK KI STEN VAN AT.IKH.
Eerst don iO'1'quot; had 4,1e gouvernemonts-oommissaris de roede van Afjeli verlaten, nrn met de «Soerabayaquot; naar Pen an g en van daar naar Batavia te vertrekken.
Alles was voorbereid geweest om. hoewel kolonel van Daalen enkel koelies had aangevraagd, versterking van troepen naar het oorlogstooneel to zenden. Generaal Vcrspijrk moest zoodra doenlijk daarheen vertrekken, en de operation mot kracht voortzetten ; maar het staken der expeditie had verdere krachtsinspanning voor het oogenblik onnoodig gemaakt.
De ter roede van At joh aanwezige zeemacht was geheel onvoldoende om do kusten te blokkoeron; daarom moest men zich voor-loopig vergenoegen met die to hokruisen. Hooi' de rogeoring weixl echter haar uiterste bost gedaan om spoedig de noodige versterking te zenden, opdat een voldoende zeemacht aanwezig zou zijn om de kust naar den eisch te kunnen blokkeeren. Reeds binnen enkele weken telde het blokkade-eskader 10 stoomschepen, als:
1. «Metalen Kruisquot;, kommandant kapitein-ter-zee II. I!. Kip;
2. «Citadel van Antwerpenquot;, kommandant kapitein-lnitenant-ter-zoe .1. W. lünkos;
i». «Sumatraquot;, kommiindant luitenant-ter-zee I' klasse II. I). Ouijot:
9
130
4 mien lii'ielquot;, kommanrtant luitenant-tor-zee 1'' klasse Ï1. J. van 1 {rook I ui i jzen ;
5. «Timorquot;, kommandant Initenant-ter-zee 1° klasse C. M. Hogaert;
tl. «Coehoornquot;, kommandant luitenant-ter-zee4C kl, C. de Klopper;
7. «Admiraal van Kinsbergenquot;, kommandant luitenant-ter-zee 1e klasse 11. P. König;
S. «Soera bay aquot;, kommandant luitenant-ter-zee 1° klasse 1!. W. Waltlier;
9. «Telegraafquot;, gezaghebber '2° klasse M. Berends; gedetacheerd aan boord: luitenant-ter-zee lc klasse J. M. 11. Bervoets;
10. «Siakquot;, gezaghebber lc klasse J. II. Meijer; gedetacheerd aan boord : luitenant-ter-zee '1L' klasse G. C. C. Thierens ').
De «Metalen Kruisquot; en «Citadel van Antwerpenquot; behoorden tot het auxiliair eskader, de beide laatsten tot de gouvernements-marine en do overigen tot hot Nedorlandsch eskader in Indië quot;).
| 10 stukk. en vim 22.r) koppen.
131
Aanvankelijk hadden do verrichtingen van de marine niel veel te beduiden; het eskader was niet sterk genoeg 011 tevens waren de instruction voel te zoetsappig. l)o/e namelijk luidden: «iliit men den handel niet beletten mocht, doch alleen moest onderzoeken, ol' de handeldrijvende schepen ook wapens geladen hadden.quot; Kwamen er dan inlandsche handelschepen aan, zoo werd er een sloep aan boord dier schepen gezonden, welke gewoonlijk de Kngelsche vlag voerden. «Enquot;, zoo schreel' een der zee-officieren, die aan de blokkade deelnam, «de gezagvoerder vertoonde zijne papieren; daarop stonden geen wapenen vermeld; de papieren waren dus in orde, en — het schip ging naar binnen! Soms, als het schip niet wilde gehoorzamen, werd er een los schot gedaan; maar daarbij bleef het. Menig schip, dat stellig munitie of wapenen geladen had, is zoo ongemoeid naar binnen gegaan.quot;
Geregeld vuurden do Atjehneezen op onze schepen, zonder veel schade te berokkenen.
/.oils toen later de schoepsmacht tot een-en-twintig bodems ge-klommen was, om do blokkade aan hot doel te doen beantwoorden, was de meest mogelijke activiteit noodig; want zoodra hot eskader compleet was, moesten de schepen bij afwisseling langs do volgende punten der kust geposteerd worden: Troemon, Laboean Iladjie, Analaboe, Rigas, Zadel-eiland, Atjoh, Batoe 1'ootie, Gighin,
booten, dient voor politiedienst, is bemand mot iniamlselie matrozen en heeft civiele gezagvoerders.
Het auxiliair-eskader behoort tot Nederland en wordt geheel bekostigd door het moederland; het is gewoonlijk sterk 8 of 4 sebroetstoonisehepen der l(' en 2° klasse en heeft ten tank, onze koloniën tegen een Imitenlandsehen vijand te verdedigen, in vereeniging niet de indisehe militaire marine.
De linliuchc militaire marine bestaat nit de waehtsehepen, eenige rader- en sehroefbooten , in de versehillende deelen van den Archipel gestationeerd; /ij doet uitsluitend dienst in de koloniën en staat dan ook onder beheer van het departement van koloniën. Wel is zij bemand door personeel van de Ned. marine, doch dit wordt door koloniën bezoldigd.
132
Oodjon^ Rayah, A^iini A^utfi, Diamant-punt, Edi on iIp Tanii.m-rivier; to samen twaalf' l)lokka(lo-stations.
De marine had dus ecu veolomvattoudcu dienst te verrichUü) en heelt zich uitneinend van tlie taak gekweten. Te betreuren was het, dat zij niet al dadelijk met meer energie kon optreden. Men heeft dan ook den slechten uitslag van de 1quot; expeditie voor een deel willen wijten aan den zeer onvoldoenden toestand, waarin onze marine verkeerde; vooral nadat een zee-officier in oen der groote dagbladen dien toestand zeer ongunstig genoemd had. Het was echter het Indische militaire eskader, dat zeer verwaarloosd was; waaruit in't minst niet kan worden afgeleid dat de Nederlandsche marine iu verval was.
Vóór het jaar 1860 kende men geen Indische militaire marine in Indië; het aanwezige materieel behoorde, uitgezonderd de zoogenaamde gouvernements-marine en oen paar ijzeren rivierbooten, tot onze marine en deze voorzag in het voor Indië vereischto matoriëel.
Doch in-I8()f) had de afscheiding van de Nederlandsche en de Indische marine plaats. De oorlogsschepen, die Indië toen ontving, waren goed onderhouden; doch men had ze in dien toestand moeten houden.
Ware de zeemacht in Indië goed in orde geweest, dan hadde men reeds veel eer tot een gestrenge blokkade der Atjeimoesehe kusten kunnen overgaan; in de memorie van de beeren Hitter en van Loon werd zelfs aangeraden, om bij eventueele verwikkelingen uil-sluitend den vijand door het blokkeeren der kusten te bedwingen, en niet tot een landing over te gaan.
«De groote bevolking, hoe weinig ook gewoon aan geregelde gevechten of met wapenen om te gaan, de onbekendheid mot hot terrein, do vele vermoeienissen die de soldaat alsdan gewoonlijk moot ondergaan on waarvan bij niet zelden bet slachtolfer wordt, dit alles moot ons afhouden van het doen eenor landing op Atjeh zelf, die toch geen dool kan hebben, daar die plaats door oen blokkade veel moor Ie dwingen is. Door een blokkade belet men don handel, en de sultan hooft geen inkomsten, dan die hij daardoor trekt; door een blok-
kudo bolot moti den loovoer van rijst en amleic boliuoftcn, (li(! U; Atjfli van builen mootcn wijlden aan^chiacht, en ziedaar een lion-gersnood to voorzien, welke de bevolking, die nu reeds verdeeld is, tot vertwijfeling zal brengen en den vorst noodzaken, zich aan liet Nederlandsclie gouvernement te onderwerpen.quot;
Wanneer de oorlogsscbepen vijandolijklieden tegen de kuslplaatsjes badden willen plegen, zouden zij den Atjehnees een geduchte sebade liebben toegebracht; docb er werd zeer welwillend te werk gegaan en dan alleen, wanneer een van die plaatsjes getuchtigd moest worden, werden de vuurmonden op de strand-kampongs gericht.
liet streven was, om met de hooiden en de bevolking der landschappen, die onderhoorig aan Atjeh waren, op een goeden voet te komen; daarom richtte de gouverneur-generaal een proclamatie tot die bevolking, hetgeen zeer verstandig was; jammer maar dat zulks niet al dadelijk gedaan was. Ken tijdige uitvaardiging van de proclamatie en een gestrenge blokkade zouden misschien do geboele expeditie onnoodig gemaakt hebben!
Bedoelde proclamatie was als volgt gesteld:
Aan do hooiden en bevolking dei1 landschappen, onderhoorig aan bet rijk van Atjeh.
Hij herhaling beeft bet Nederlandsch-lndiscb («ouvernement in 't algemeen belang van handel en scheepvaart pogingen aangewend . om aan de geschillen en vijandelijkheden tusschen hot rijk van Atjeh en de daaraan onderhoorige staatjes en tusschen deze laatste onderling op vredelievende wijze een einde te maken.
Die pogingen zijn niet alleen steeds afgestuit op den hardnek-kigen onwil van de zijde van Atjeh, maar laatstelijk zelfs door de bestuurders van dat rijk mot een daad van verregaande misleiding beantwoord.
Te vergeefs beeft het Nederlandsch-lndiscb (jouvernement gel; acht. bieromtront van den sultan van Atjeh de noodige opheldering te er-
134
langen on langs den weg van onderhandelen tot een minnelijke schikking met hem te geraken, en het heel't zich uit dien hoofde verplicht gezien, den sultan den oorlog te verklaren.
Tengevolge van den naderenden kwaden moesson voorloopig gestaakt, zullen de vijandelijkheden in het gunstige seizoen mot de meeste kracht worden hervat.
De wapenen zullen alleen gekeerd worden tegen dezulken, die den sultan omtrent de welwillende bedoelingen van het Gouvernement om den tuin geleid en tot den oorlog medegewerkt hebben en tegen hen, hem steunen, in welken vorm ook; doch geenszins tegen die ouderhoorigheden van Atjeh, die zich van alle inmenging in dezen oorlog van stonde af aan stipt zullen onthouden, waarover bij voortduring van alle kanten berichten door mij zullen worden ingewonnen.
Zoodra daaruit blijkt, dat op de eene of andere wijze aan Atjeh bijstand is verleend , zal men als vijand beschouwd en als zoodanig behandeld worden.
/ij daarentegen, die tegenover het Nederlandsch-lndisch Gouvernement een vredelievende houding aannemen, zullen de welwillendheid en vriendschap van hetzelve ondervinden en gespaard blijven voor de, den oorlog vergezellende, lampen van dood en verwoesting, terwijl zij er verder op kunnen rekenen, dat vermeld Gouvernement alles zal aanwenden, wat strekken kan, om hun rust, geluk en voorspoed te verzekeren.
In strijd met geruchten, door boosaardigen verspreid, kan een ieder zich overigens verzekerd houden, dat de regeering van Ne-deriandsch-lndië geen vijandschap jegens den Mahomedaanschen godsdienst koestert; alom wordt die binnen haar gebied met volkomen vrijheid uitgeoefend.
Ik herhaal: /.ij, die de zijde van den sultan mochten kiezen, zullen de kastijdende hand van het Gouvernement gevoelen, on het leeil, hun on hun land berokkend, aan zich zeiven hebben te wijten.
De kommandant van hot oorlogsschip, dat deze proclamatie tot u
135
brengt, en de amblenaar, die hem vergezelt, zijn door mij ge-maditigd, deze zaken met u te bespreken en naar gelang der oni-standighcileu te bandelen.
Huiïenzohg, 7 Juni 1S73.
IJc yoauenieur-ijoueraal oau Nederlandscli-Judië,
Louijun.
Niet genoeg dat men die proclamatie niet vóór bet openen der vijandelijkheden uitgevaardigd bad, maar bet duurde nog tot don 13llni Augustus, voordat een stoomscbip naar Atjeb vertrok , om haar te vei'spreiden.
Intusschen moest zou spoedig doenlijk een tweede expeditie naar Atjeb worden gezonden; onze moreele invloed — van zoo overwegend belang in Indië — bad een gevoeligen knak gekregen en wanneer het ons niet gelukte, den inlander te toonen dat wij, evenals altijd, lederen inlaudschen vijand wisten te bedwingen, dan zouden de gevolgen allernoodlottigst worden.
De regeerings-commissaris weid ontslagen. Weder was men in «Ie lout vervallen om het civiel- en militair gezag niet in één persoon te vereenigen; ditmaal was door den gouverneur-generaal zoo gehandeld op aandrang van den minister van koloniën en van den Raad van Indië. liet voornemen was nu, om bij tie tweede expeditie dat gezag in een persoon te vereenigen.
Zoowel de wijze, waarop de expeditie geleid was, als de maatregelen van den gouverneur-generaal waren door verschillende organen der pers in tamelijk scherpe bewoordingen gekritiseerd geworden; meermalen werden die bladen met een drukpers-proces bedreigd; o. a. de ))Javabodequot;, die den landvoogd op de heftigste wijze aanviel, waarbij echter l'amilie-relatie wel wat op den voorgrond trad. Ontegenzeggelijk heeft dc Nederlandsch-lndische pers zich destijds laten verleiden tot het bespreken van zaken, welke up dat oogenhlik liever niet in 'i openbaar behandeld hadden moeten wor-
186
ilt'ii; inzuiulorliekl mot het oog op de inlaiidbcho bevolking, die allicht tot oproer aangezet luid kunnen worden.
Geen blad ging echter zoover als de Samarangsche courant, die zelfs de burgerij aanspoorde om «niet (ut den gouverneur-generaal zich te wenden, maar tot den Koning, wien zeker de houding van zijn «would-bequot; vertegenwoordiger met verontwaardiging vervult,quot; en den landvoogd op een oneerbiedige, ja ongepaste wijze aanviel, zoodat den booldredacteur Mr. C. 1'. K. Wiuckel het verblijf in N'ederlamlsch Indië ontzegd werd.
Dit geschiedde bij besluit van 'J Mei 1873, dat om dei' curiosi-teitswille hier volgt:
De gouverueur-geaeraal:
overwegende:
dat in de tegenwoordige; tijdsomstaudiglieden, welke hier niet nader behoeven Ie worden uiteengezet, ieder weldenkende, en wei in de eerste plaats eik Nederlander , het voorbeeld behoort te geven van eerbied voor de Regeering en deze behoort te steunen in hare moeilijke taak ;
dat, /.ijn degenen, die dat gezag aantasten en trachten te ondermijneu , in gewone tijden reeds schadelijk te nchtcn, zij dit n.eer dan ooit thans zijn, nu aan het behoud der openbare rust en orde de grootste waarde moet worden gehecht;
dat nu, onder die omstandigheden, de redacteur der SanuiraHyuchti Cuuraul, rar. Winkel,
op 15 April 1873,
den gouverneur-generaal heel'l geschetst als een vertegenwoordiger van „l'art de plaire,quot; als een man wiens optreden ais gonverueur-geueraai een teeken is van verval ;
op ^ I A pril i s 73 ,
den gonvernenr-geueraal heeft afgeschilderd als moedeloos, als den man die al het iuitiatiel nam der llauwheid, — als den laatsten regeerder van Indië, als den man onder wien het Kijk verviel tot een staat van ontbinding, — een man, die onzen troonsafstand op Sumatra reeds geteekend beeft; als een bestuurder, van wien verder niels is te hopen, -- hem noemende ecu beminnelijk manneke, — eu voorts niet heeft geschroomd daarbij te vernielden, dat in Samarangs missighit reeds gebeden wordt voor den Sultan van Atjeh, en Samarangs burgerij aan te sporen, niet tot den gouveriieni'-generaal zich te wenden, maar tot den Koning, wien zeker de houding van zijn «would-bequot; verlegemvoordiger niet veroutwuardi-giug vervult;
137
op 23 April 1*7:5.
den aaiistiiiiudcli Irioml' vim Aljc.h, de ncdcfliiii^ van Nederland, hcell voorspeld en den ^on vemenr een smadelijk ontslau; loe^edaeht., indien liij in slrijd met, het guvoelen van den generaal Rroesen de expeditie met e.Mi te geringe niaelil moelil liebhen onderuomeu;
op 35 April 1873 ,
onze suprematie op Sumatra na het gebeurde met Atjeh eene illusie heel'l geiUKünd, daarbij voegende dat Atjeh nooit door Nederland veroverd zal worden;
den gouverneur-generaal heel'l aangeduid als een vervanger, over wiens gemis aan energie in één adem wordt geklaagd ; hem vergeleken met een proeuratiehou-der, die de zaken der firma niet met voldoende energie behandelt;
dat al deze artikelen den bepaalden toeleg verraden om het gezag der llegee-ring, den eerbied haar verschuldigd, het vertrouwen, dat zij behoort in te boezemen, te ondermijnen en om, door eene poging tot terzijdestelling van 's Konings vertegenwoordiger, de gevestigde orde van zaken te verstoren;
dat van iemand, die het gezag en de waardigheid der Indische Regeering op zoo drieste en onbeschaamde wijze bij voortduring aanrandt en met milde hand zaden van beroering strooit, zich niets anders laat verwachten, dan dat hij zal voortgaan met het gezag in het aangezicht te slaan en daardoor de ingezetenen op te ruien ;
dat het staatsbelang gebiedend vordert, dat onmiddellijk aan die voor de openbare rust en orde gevaarlijk te achten teugelloosheid paal en perk worde gesteld.
Nog gelet op art. tö van het reglement op het beleid der llegeering van Nederhmdseh Indië en op art. Ii alinea I van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-lndië.
Is goedgevonden en verstaan.
Kerstelijk: krachtens art. 46 van het reglement op het beleid der llegeering van Nederlandsch-lndië, aan Mr. ('hristiaan l'hilip Karei Wiuckel, geboren te 's Gravenhage, advocaat en procureur te Samarang, in het behing der openbare rust en orde, het verblijf in Nederlandsch-lndië te ontzeggen, met bepaling dat hem tot lö Mei aanstaande tijd wordt gelaten tol het stellen van orde op zijn zaken ; ten tweede enz.
ten derde; al' te zetten als advocaat en procureur bij den Raad van .lustitie te Samarang Mr. ('. I'. K. Winekel.
ÜnderscluMiküio bolitii^rijkii maatregelen werden 110^, ter voorbe-reiiliug van de tweede expeditie, zoowel in Indië als iti het moederland genomen.
Vooreerst werd liet 1'' hoofdstuk van de begroeting van Nederlandsch-lndië voor het dienstjaar van IbTU belangrijk verhoogd;
188
voor uit- on torugzoiulmg van militairon, de kosten van werving ilaaroiulei' begrepen, / 1,180,Ü()U; materieel (departement van oorlog), mut / (iüU,UOO; onvoorziene uitgaven (Vllu alcleeling), met / 5L)0,()UO; personeel der zeemacht, met /' l'jr^UOl); materieel der zeemacht, met / 3,U.quot;V7,ÜÜ0. Aan de Vllu aideeling van het lc hoofdstuk werd toegevoegd de volgende onderal'deeling: Voorbereiding der oprichting van een korps militairen, geschikt en gereed om, wanneer noodig, naar do koloniën en overzeesche bezittingen gezonden te worden, tot aanvulling ol' tijdelijke versterking der strijdkrachten aldaar.
Dit denkbeeld — namelijk de oprichting eener zoogenaamde Indische brigade — werd zeer toegejuicht.
De heer de Roo van Alderwerelt verklaarde in een nota zich ingenomen met het denkbeeld der regeering, om een reserve-korps voor de koloniale krijgsmacht te vormen. Kr word een commissie benoemd um die zaak to rogolen; maar tot heden is or nog niets geschied, hoezeer do Tweede Kamer zich met het voornomen vor-eenigd had.
Zoo iets kan alleen in ons land gebeuren!
Voorts werd / 15,000 gulden uitgetrokken voor do oprichting van oen generalen stat'; voor iedere armee een onontbeerlijke inlichting, welke het Indische leger echter tot op dit oogenblik steeds had moeten derven.
Zoodra doenlijk zouden, mot hot oog op de hoogst ernstige gebeurtenissen in Indiö, van het Noderlaudsche leger daarheen gedotachoerd worden: 50 subalterne-ol'licioren dor'infantorio, waaronder 10 kapiteins, i luitenants van hot korps ingoniours, mineurs en sapours on 'JO olticieren van gezondheid van de drie klassen. Deze dota-chooring zou geschieden voor don tijd van twee jaren, gerekend van en met den dag dor ontschoping van den ot'ticier in Nederlandscb-Indie; elk dier ollicieren zou voor eerste nitrusting eene gratificatie van / lÖUO ontvangen.
139
Hoven het contingent voor liet leger in Oost-lmlië /,uult;len nog naar Java worden uitgezonden: 1700 man infanterie, 200 man artillerie en 100 mineurs en sapeurs, waaronder 5 percent om lei-oi'licieren en 0 percent korporaals, liet liandgelti voor hen, die twee jaren wilden dienen in het Indische leger en de gratilicatie voor hen die voordien tijd hij het Indische leger werden overgeplaatst, bedroeg f 200; ge pasporteerde onderof'licieren en korpoi'aals van liet Indische leger, die voor den dienst bij dat leger nog geschikt te achten en wier antecedenten gunstig waren, — kouden in hun vorigen graad en tegen genot van een handgeld van / 200 tot een engagement voor het leger in Nederlandsch-Indiii toegelaten worden.
Alle krachten werden dus ingespannen om in de dringende behoeften te voorzien. Officieren bodeu zich natuurlijk veel meer aan, dun overgeplaatst konden worden; maar hot kostte veel moeite, om het be-noodigde aantal mindere militairen bijeen te krijgen en men kon niet altijd met een wenschelijke keurigheid te werk gaan.
Nog minder gelukte het, officieren van gezondheid te bekomen. Men moest zelfs een gratificatie van / 4500 uitloven en eindigde, met niet eens het radicaal van arts te verlangen.
Dat zijn de gevolgen van een onvoldoenden toestand dor strijdkrachten in vredestijd, als wanneer over gebrek aan oflicieren en kader soms zoo luchthartig wordt heengegleden; maar wee, als de oorlog uitbreekt...
Do gouverneur-generaal had langs telegraphischen weg tot de regeering het verzoek gericht om ten spoedigste het noodige materieel voor een telegi'aaf-verbinding tusschen l'adang en Singkel te zenden; reeds had de landvoogd daartoe de noodige opnemingen laten doen en in overweging genomen, om oen zei'ka bel tusschen Singkel en de reede van Atjeh te leggen. De regeering was echter tegen een onderzeesche telegraafverbinding, daar de kosten te hoog zouden loopen ; maar een gewone te leg raa II ij n van l'adang, door de l'adangsche bovenlanden, langs Daros naar Singkel, werd wensche-
140
lijk geailit,, to ooi' duai' die vi'oog of laat toch tot stand komon moest; (i|i ikv.o wij zo word eon punt ii: ouzo bozittingon, biimou kor ton tijd l'or stuonisohip van Atjoh to boroikon, mot hot Nodorlaadsoli-lndiscli ti logiaalnot vorbondon on daai'door in onmiddollijko yomoonsohap gobiacht, zoowol mot don zotol dor rogeoring, als mot hot militair station voor do oxpeditio.
Niot hot minst ouk op do worl word mot don meoston ijvor üjo-ai boid, tut 0011 bewijs daarvoDi' kan strekkon hot /bit dat twee van do stoom barkassen, die van gouvornomentswogo naar Jndiö woi'don gezonden, in slechts voortion dagen tijds op do rijkswerf te Amstoi-dam gemaakt zijn.
Nug word, op aanzoek van den gouvornein-genoraal, oen maatregel van zoor ingrijpenden aard genomen. Hoewel generaal Verspijck min ol moor als opperbevelhebber was aangewezen — bijzon althans de eerste expeditie verder geleid hebben, wanneer deze niet zoo onverwacht was gestaakt geworden — meende de landvoogd, dat er van hot welslagen der nieuwe expeditie te véél afhing, om in zijne keuze niet met de uiterste behoedzaamheid te werk te gaan.
Was het te verwonderen, dat zijn aandacht viel op den gepensioneerden generaal van Swioten; den man, die niet alleen dertig jaar lang deel van het Indische leger had uitgemaakt, maar wiens naam zoo glorievol verbonden blijft aan do belangrijkste expeditiën van den laatsten tijd
I lij had deelgenomen aan onze oorlogen op Java, op Sumatra, op Mali.
Wie was het, die het vermaarde lloni weer aan ons gezag ondei-worpon had
Van Swioten.
Wie was het, die het tractaat met iUjoh gesloten had .'
Van Swioten.
Tien jaren lang had hij bet civiel- on militair gezag op Sumatra uitgooofond; hij was in het oorlogvoeren doorkneed, was vier jaar lang kommandant van hot Indisch leger geweest, had den sultan van
141
A tj o 11 in dions ki'aton liczocl 11, on toon foods had lt;lo Atjolinoos/ijn bodaaido on onor^ioko liondin^ looron konnen.
Was hot dns to vorwondoron. dal do ^ouvornour-gononuil in do/.o 1)0 nurdo ornstaiidi^hodon dacht nan don nian, die dorti^ jaron laiifj,' hot sieraad van hot Nodoi'landst'h-lndisch lefjjer was ^ewoost; dio hot zoo nionigniaal in ornstige oinstandighodon aangovoerd on don wog dor overwinning gewezen had
Kr stonden hier to hooge belangen op liet spel, om zioh aan tie eonvenance t(ï storen; aangenomen dat deze liet, nadat do on-perlieveihehber reeds aangewezen schoon, niet verkieselijk kon doen achten, om een ander, on dat nog wel oen gepensioneerd opper-oflicier, mot het kommando to belasten.
Do landvoogd liet zich niet weerhouden door overwegingen van ondergeschikten aard, on toon do grijze krijgsman, mot don wensch van don gouvornour-gonoraal in konnis gesteld, geen oogonblik aarzelde om do welverdiende rnst op te olVeron voor koning en vaderland, toon word op voordracht van don minister van Koloniën, bij koninklijk besluit van don II Juni 1lt;S7.'}, de gepensioneerde luitonant-gonoraal .1. van Swieten in activiteit hersteld als luitenant-generaal bij dat leger en tor beschikking gestold van don gouvornour-gonoraal van Noderlandsch-lndió. ton einde met de leiding der oporatii'n tegen Atjoh te worden belast.
Dit was oen belangrijke maatregel, die veler sympathie verwierf', maar ook door anderen zeer werd afgekeurd.
Hoewel van Swieten den lozers van dit werk waarlijk niet onbekend zal zijn . volgen hier eonigo bijzondorbedon uil zijn veelbewogen leven.
Jan van Swieten werd Mei 1807 te Maintz geboren; zijn vader, Johannes van Swieten, was als oud-luitonant-kolonol van don goneralen stal' in iS5Ü overleden; zijne moedor was Louise Jeanne Urodier, de afstammelinge eonor oude Fransche familie, welke evenals zoovele anderen naar ons vaderland uitgowekon was.
142
Roeds op don jeugdigen leeftijd van veertien jaar trad hij als volontair hij do 17','• aldeeling inlimterio van liet Nederlandscho leger in dienst. Daarna word liij kadot lt;'n den '2G8lquot;n Augustus •1824 — dus reeds op ruim zoventienjarigen ouderdom — werd liij tot 2''quot;quot; luitenant bij hot Nedorlandseho leger henoemd.
liet eentonig leven van een vredesieger kon van Swieten weinig bekoren; de eerste gelegenheid de beste besloot hij aan te grijpen, om meer werkzaam op te treden.
De oorlog op Java bood daartoe een geschikte gelegenheid aan, en in 1820 ging hij over hij de expeditionaire afdeeling, die naar Oost-Indiö gezonden werd.
Hij onderscheidde zich gedurende den Java-oorlog zoozeer, dat hij tot ridder der militaire Willemsorde van de 4° klasse benoemd werd; hij was toen eersteen-en-twintig jaar oud. Naar het vaderland teruggekeerd, werd hij dadelijk na aankomst tot eersten luitenant bevorderd.
Nu nam hij deel aan don tiendaagschon veldtocht en bleef van 18.'}() tot 1834 bij bet mobiele leger in lielgiö; doch ging weldra, thans ook versierd met hot Metalen Kruis, in het laatst van IcS-'U opnieuw bij hot Indische leger over; te Batavia aangekomen, werd hij weldra tot kapitein bevorderd.
Als luitenant-kolonel nam hij in 1845 dool aan de krijgsverrichtingen op Sumatra, en werd, als belooning voor zijn verdiensten, bevorderd tot ridder der Militaire Willemsorde 3e klasse. In 1848 word hij aangesteld tot chef van den staf der 2C Balische expeditie; hot volgend jaar trad hij als opperbevelhebber van de 3° expeditie naar Iiali op; wij weten, welk een gunstige afloop die laatste expeditie gehad heeft. — Tot belooning voor zijn beleidvolle leiding der expeditie werd van Swieten benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw.
In 1840 werd hij kolonel on gouverneur van Sumatra's Westkust, welke betrekking hij ook als generaal-majoor hleol vervullen. Vooral ook als kommandant van hot Indische leger, zal zijn naam uog lang in gezegende herinnering blijven.
143
Wij hebben go/ien, hoe roemrijk generaal van Swioten de tweede IIonische expeditie leidde en tot een gewenscht einde bracht; in enkele maanden tijds was lioni ten onder gebracht. Kn zoo ooit een buitengewone onderscheiding welverdiend geschonken is, dan was dit liet kornmandenrskruis der Militaire Willemsorde aan van Swieten.
Den lquot;0quot; Juli 1802 verzocht en verkreeg generaal van Swieten, die na een zoo avontuurlijk en roemvol leven naar rust verlangde, zijn ontslag «onder dankbetuiging voor de langdurige , goede en trouwe diensten, door hem den lande bewezen;quot; nadat hij 52 jaar onafgebroken in 's lands militairen dienst geweest was.
Hij keerde naar het moederland terug.
En zie hem thans ten onverwachtste opnieuw benoemd tot opperbevelhebber eener expeditie, belangrijker en hachelijker dan eonige expeditie te voren. En toch, van Swieten aarzelde niet om de eervolle opdracht te aanvaarden; waar het vaderland hem riep, mocht hij niet weigeren.
Wèl was het een gewichtige taak, die de grijze veldheer op zich nam; te goed was hij vertrouwd met Indische expedities en met den toestand in Atjeh, om dit niet levendig to beseffen. Van Swieten had zijn naam reeds gemaakt; hij genoot een welverdiende rust. De leiding van de tweede expeditie naar Atjeh kon hem het leven kosten niet alleen — dit echter weegt liet minst bij den krijgsman, — maar zijn reputatie. Wie heeft de kansen des oorlogs ten allen tijde iu zijne hand? Dat die mogelijkheid zeer zeker bestond, wie zal dit ontkennen, in aanmerking nemende den ondank, die van vele zijden hem betoond werd , ofschoon de expeditie wèl geslaagd is.
In Indië vernam oen deel van het leger de benoeming van generaal van Swieten met ontevredenheid. Men vroeg zich af: »is er dan geen een bruikbaar opper- of hoofd-oflicier in het Indische leger, dat men een generaal in ruste weer iu dienststellen moet.'quot;'
Door de benoeming van van Swieten werd in 't minst niet bewezen, zells niet verondersteld, dat er geen ofiicier in Indië was, dien het
144
opperbnvol over do twoedo oxpoditie kon worden opgedragen; maar do rogeering \\:is van oordeel, dat men niets mocht verzuinion, wat do goedo réussite in do hand zon kuimon werken — en generaal van Swioteu was do man. van wion i'eeds hij gelegenheid dor tweede lionischo expeditie do toenmalige landvoogd do zoo vleiende getuigenis allogde : ))dat geen krijgsoverste in de geheele kolonie meer waarl)orgon aanbood voor do verlangde beëindiging, dan de luit.-gonoraal van Swieton.quot;
Alloon voor generaal Verspijck hadde do benoeming van een ander kwetsend kunnen wezen, wanneer hot niet een man als generaal van Swioteu botrollon had, wiens naam aan do voornaamste expedities van den laatsten tijd verbonden blijft en die al generaal, opperbevelhebber van bot Indische leger was, toen generaal Verspijck nog den kapiteinsrang bekleedde. Toch is oen kreet van verontwaardiging opgegaan; gelukkig niet algemeen, — verre van daar.
Op afdoende wijze werd al, wat men togen dien buitongewonen stap dor regeering — ten volle gewettigd door hot buitengewone dor omstandigheden — aanvoerde, door een der Indische bladen wederlege!, en ieder onpartijdige zal met die wederlegging ten vollo kunnen instemmen.
«Vreemd is het. dat toon generaal Kroesen, na eerst als lid in den Raad van Indie te zijn opgetreden en daarna in Nederland rust te hebben genoten, tot legorkommandant werd benoemd, niemand in hem oen burger zag, ontgroeid aan hot leger, terwijl nu over de benoeming van generaal van Swieten zooveel te doen is geweest.
«Ook generaal Schilt werd gezonden, om als legorkommandant op te treden en men vond er niets in. Er ging geen alarmkreet op, en bet gerucht werd niet verspreid, dat de Raad van Indië den Koning bad verzocht, op zijn besluit ten deele terug te komen.
bMoii zal zeggen: de legorkommandant staat niet gelijk mot don bevelhebber ooner expeditie; deze moot meer vermoeienissen trot-seoren en hel leger beter kennen. Men moge in den leeftijd van
145
generaal van Swieten een bezwaar zien, om vermoeienissen te kim-nen doorstaan, een legeilvornmaiulant moet meer nog meteeniegei' hekciinl /.ijn, wil hij het kunnen hesturen, dan wie ook.
Kn erkennende, dat er voor den i'ecds aangewezen bevelhehber iets onaangenaams in gelegen was, ten onvei waehtste een under te zien benoemen, werd er toch op gewezen, dat o. u. Canrohert, die he-velhebber in de Krim was, de zelfverlooebening zoover dreef om weer liet bevel ovei- eene divisie op zich te nemen, toen hij, die eITectiel'aan het hoofd des legers had gestaan, als opperbevelhebber vervangen werd door generaal Pelissier.
Hoewel er nog eenige maanden zouden verloopen, voordat de tweede expeditie veitrekken kon, besloot generaal van Swieten zoodra mogelijk, na orde op zijne zaken gesteld le hebben, naar Indië te vertrekken, ten einde persoonlijk zich er van te overtuigen, dat alle toebereidselen naar den eiseh geschiedden.
Voor zijn vertrek werd hem door den minister van koloniën een diner aangeboden in het stedelijk badhuis te Scheveningen; behalve Z. K. II. do prins van Oranje namen ruim (iO gasten aan het feestmaal deel; o. a.: al de buitenlandsche gezanten, de ministers, twee ministers van staat, de voorzitter en nog eenige leden van den llaad van State, de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal en voorts eenige kamerleden, officieren van het Indische leger enz. Het was een luisterrijk feest; evenwel heerschte er een hartelijken toon.
liet was de Prins van Oranje, die een dronk instelde op luilenant-generaal van Swieten; hij wees op het gewicht der taak , die volvoerd moest worden en verzekerde dat hij het meeste vertrouwen stelde in de bekwaamheden van den benoemden opperbevelhebber.
In een toast op den minister van koloniën werd de hoop geuit, dat het dezen mocht gegeven zijn, de moeielijke aangelegenheid tot oen gewenscht eind te brengen.
Toen generaal van Swieten den Haag verliet om de verre reis te
^etui-
146
luinvaiudeu , word Ikmh aan liot station uitgeloido g0(laainloor owiific lo.lon van den Raad van State, door do ministers van koloniën, Ijiiitoniandsciio /.akon, justitio en oorlog on ondorschoidono iioofd-anditonaron bij liet dopartomont van koloniën; ook genoraal-rnajoor ,1. ('. ,1. Smits, konunandant van liet koloniaal militair iiivnliedenlmis op r.ronboek, was naar do rosidontio gekomen, om alsclioid van van Swioton te nomen. Even vóór dal do trein zieli in bewoging stellen /on, 1 )ootI een der dochters van den beer Fransen van de 1 ntledon
vertrekkende een bouquet aam
Toen hij te Rotterdam aankwam, was de generaal o. a. vergezeld van den minister van koloniën en den lieer Koek, commissaris des konings in de provincie Znid-1 lolland; zij werden aan liet station van den llollandsclien spoorweg begroet door den lieer Joost van Vollen boven, burgemeester van Rotterdam, on een aantal oflicieren van garnizoen, scbutterij en weerbaarheid.
Aan bet station van den llollandsclien spoorweg, zoomede aan de aanlegplaats der stoomboot, waren vele belangstellenden bijeen, terwijl bot muziekkorps der scbutterij .le volksliederen liet booren; men deed van Swieten tot aan bet Imlpstation van bot staatspoor uitgeleide, en de talrijke menigte, die achterbleef, juichte hem van
harte toe.
* * *
Onafgebroken bleef men in bet moederland ijverig in de weer, om ,1e strijdkrachten in Indië te versterken en daardoor het welslagen van do expeditie to verzekeren. Successievelijk vertrokken ,-.1 Officieren der infanterie, i van de artillerie, 4 van de genie en S van den geneeskundigen dienst naar Indië, van hot Ncderlandscho leger voor 2 jaren bij het Indische leger gedetacheerd; denamen dier ofücieroii, waarvan do meesten reeds den 23 Mei IS7:i waren overgeplaatst, vindt men in Bijlage 6.
i' ocnigc ' quot;■li, ■ hoofd--majoor (loiiliuis van van stollen itle den
irgozclil iris dos slalioii lost van l'licioron
c!(lo aan bijoon. hooron; uitspoor om van
l.r IT 1', .v ,\ .v T 1 - 1'i ^ K li AAL 'i v A A' SNv' \ K'J' l-'.A i'.i'VKi.iii',iii'ii''.i: DKI: ;:K I'.ONIM m. 1'\I'I'.Igt;ITII;..
l.A'lT.l; 1 :\'1Rl'.i\t'.SCOM M 1SSAK'IS l'.N
■! i:\i'K!'ri'i!; i i.i.i \ M'ii'.n
■ woor, lot wol-trok Icon ;onie on andsclio namen ! waron
:Ji
147
Do volgende voor 2 jaren gedetacheerde officieren van liet Neder-landsclie leger namen aan de expeditie deel:
\an de mldiilcvw: de kapiteins baron van Aerssen lieijeren van Voshol, Voorman, Avenarius, P. !•'. Th. la Fors, II. Th. Mulder, Hochell, Le Bron de Vexela, de 1I! luitenants Scheltus, J. L, de r.ock, Aalders, Schumann, Mooyaart, v. Tienhoven, van Assen, l'igter, Uuijs, Birnie, Vinkhuyzen, van Leeuwen, Calkoen, Exenwcl, Hulstkamp, jhr. \\. (). (i. liloys van Treslong, Koot, Leyds, I'quot;. W. ,1. M. Ilustinx, Schoemnaeckers, baron Sloet van Zwanenburg, jhr. Moëll, II. Ko|)pen, Slot, Cheriex, J. P. van Vlierden en de 2C luitenant Camerlingh; van de ar U lier ie: kapitein Borel, de l1'luitenant Vinklmizen en de 2e luitenants de Wijs, van Exter, Bisdom; van de (jcnic: de iu luitenants Nelemans en Cramer.
Met het uitzenden van mindere militairen, slaagde men niet zoo goed; men moest, om het benoodigd getal te bekomen, iij|) en groen nemen, en zoo kwam bet, dat er veel soldaten zijn uitgezonden, aan wie men daar ginds niets gehad heeft. Maar de regeering deed, wat mogelijk was, en verdient allen lof; ook materiëel en munitie werden, zooveel noodig, met den meesten spoed verzonden en de marine spreidde een werkzaamheid ten toon, die niet genoeg te roemen valt.
Daarentegen bleef het, zooals wij reeds vermeldden, met do Indische brigade bij het goede voornomen. Al dadelijk was er een commissie benoemd, om de regelen te ontwerpen, waarnaar zulk een brigade moest worden opgericht, in hare instructie stond zclls, dat de wciischeiijkheid der oprichting reeds in beginsel was aangenomen, zoodat zij alleen een ontwerp voor de samenstelling en regeling had op te maken.
De leden dier commissie waren t generaal-majoor Weitzel. luite-nant-kolonel Netscher van het Gdü regiment infanterie, majoor W'il-helmie. kommandant van het koloniaal werldepót; en van het Indische leger; kolonel Diemont, luitenant-kolonel Rijnen en de gepen-
10*
sioneeide majoor Bloem. Secretaris bij die commissie was mr. van der Wijck, ambtenaar bij het departement van kolonii-n.
Het is hier ook alweer geweest: wil men hebben, dat iets niet tot stand zal komen, zoo begin mot een commissie saam te roepen, om de zaak op degelijke grondslagen te vestigen.
Van deze stelling, hoe paradoxaal die ook moge schijnen, is de waarheid maar al te dikwerf, niet alleen op militair gebied , gebleken.
Hoe het zij, trots de algemeene sympathie, die het denkbeeld allerwege ondervonden had; hoewel ook mannen van het vak die oprichting dringend bleven aanbevelen, is er tot heden — Anno 1S70 — nog niets geschied.
En toch is de dringende behoefte van een dergelijk korps, dat in geval van nood onze koloniën van bruikbare en versche troepen voorzien kan, overtnigend gebleken. Men heeft allerlei slag van menschen moeten zenden; mag men do correspondentiën in de dagbladenge-looven, zelfs militairen, die in Indië met rood paspoort uit den dienst ontslagen waren en dio langs dezen weg weer in de gelederen kwamen, waaruit zij verjaagd waren. Zelfs las men in een Indisch dagblad:
«Onder de detachemonten militairen, die uit Nederland aankwamen, bevonden zich velen , die onmiddellijk werden afgekeurd, van sommige transporten zelfs een twintig- of dertigtal. Eenigen waren bijna blind, anderen hadden een dubbele breuk, weer anderen waren krankzinnig — waarschijnlijk delirium tremens! — en sommige waren in Frankrijk, als te zwak voor eenigen dienst, finaal afgekeurd. Al deze onbruikbare menschen zijn niettemin te Harderwijk goedgekeurd.quot;
Hot is duidelijk, dat dit schromelijk overdreven is; maar al is ei' slechts hot tiende part van waar, dan nog is het onverantwoordelijk dat aan hot in heginsol aangenomen plan om eon Indische brigade op te richten tot boden nog goen gevolg is gegeven!
Koeren wij thans weder terug naar Indië, waai- het blokkade-
14lt;)
eskader een zeer verniooieiKje (;ii uit den aard der zaak weinig dankbare taak te vervuilen had.
Wij kunnen niet alle verrichtingen van iederen oorlogsbodem in 't bijzonder volgen en moeten ons vergenoegen met alleen het voornaamste te vermelden.
Mogen in 't eerst de resultaten gering geweest zijn, dit was zeer zeker niet te wijten aan onze marine-oflicieren ; juist door groote inspanning en activiteit hebben deze in het onvoldoende dei- zeo-macht in den aanvang weten te gemoet te komen. Zoo kwam liet dat de vrij belangrijke scheepvaart op Atjeh door de blokkade een aanmerkelijke belemmering heeft ondervonden; zelfs heeft later, toen de blokkade geheel aan dien naam beantwoordde, zulks de toenadering van de aan Atjeh ondergeschikte staatjes niet in de hand gewerkt.
In den avond van den 13'quot; Juni werd het stoomschip «Metalen Kruisquot;, in de nabijheid van l'oeloe Way door de «Citadel van Antwerpenquot; ontmoet, waarna beide schepen naai' Atjeh terugkeerden, alwaar het kommandement der maritieme middelen door den kapitein-luitenant ter zee J. W. Binkes aan den kommandant van de «Metalen Kruisquot;, den kapitein-ter-zee W. li. Kip overgegeven werd.
Dun I8equot; Juni kwam het stoomfregat «Zeelandquot; van Point de Galle ter reede van Atjeh ten anker, waarna de kommandant van dat vaartuig, de kapitein-ter-zee J. van Gogh, het opperbevel overnam.
Men moest steeds op zijn qui vive wezen ; den 11°quot; b. v. trachtte een vijandelijke prauw onder den wal langs de Atjeh-rivier in te gaan, waarop een gewapende barkas werd gezonden om dit te Ijo-letten; toen deze echter onder den wal kwam, werd zij uit den rand van het bosch hevig beschoten. De prauw zeilde eene kreek in, die te ondiep was voor de barkas, om haar daarin te vervolgen, waarna de «den Brielquot; naar de reede van Simpang-Ülim terugkeerde.
Den 25°quot; kwam ter reede van Atjeh de Engelsche oorlogskorvet «Thaliaquot;, kapt. II. II. VVooleombe, die in last had te onderzoeken,
150
in liooviTiv ik; Iilokkiule oUcctiof was te boscliouvvuii; (liiMi/eHUcn middag vciinik do/.c l)udetii wucr luiar I'eiian^.
hi don stand van zaken was oinde .luni nog weiniy vcraiulei'ing gekomon; liut leven aan boord begon op den dimr zeer eonlo-iiig en vervelend te worden, vooral toon liet hall .limi zoo begon te regenen, dat, niettegenstaande de lievige rukwinden, de zee door don ontzettenden regen gelioel neergeslagen was. De schepen sloegen van de ankers en men had altijd stoom op, om niet up de knst te komen.
Daarbij was ei1 aan vele zaken gebrek ontstaan, natuurlijk niet aan de scheepskost; maar aan al liet andere, ook aan geld.
(ielukkig had de echtgenoot van admiraal Uhlenbeck de attentie, om aan het ótat-major der blokkade-sohepen wat vruoliten te zenden en de manschap ontving vruchten, sigaren, spellen en meer van dien aard.
Tegen het einde van ./«./gt;/reeds bestond het eskader in de wateren van Atjoh uit:
liet stoom-rregat «Zeeland quot;, het schroerstoomsiiiip 1quot;'kl. wMetalen Kruisquot;, do scliroelstoomsohepen 2' kl. «Citadel van Antweipen' en «Watergeusquot;, de siliroerstoomschcpen \' kl. «Coehoornquot; en «den liiielquot;, de raderstoomsehepen «Soerahaijaquot;, «Timorquot;, «Sumatraquot; en on «Admiraal van Kinshergenquot;, de gonvernements-stoomscliopen «lloi'tog Bernliardquot;, «Siakquot;, «Telegraafquot;, en drie gewapende booten. Desniettemin beteekende de blokkade zelfs toen nog niet vei; 1, vooral daar de instructies nog altijd niet streng genoeg waren, terwijl men ineoren meer gebrek aan het noodige begon te krijgen; zoo had men in geen twee inaanden provisie of steenkolen ontvangen, hoewel hot gohrek aan steen kolen de schepen reeds in limine bewegingen hogon t(! belommeren.
Daarom humde het Indisch gouvernement oen partionliei vaartuig, do »()lta\vaquot; als «(ieneraal van Swielen' herdoopt, voord maanilen. inn do vloot van vorseh vleesch en brandstol te voorzien.
l)on 7'quot; Juli werd nabij Analaboe eon te Atjoh thuis behoorondo
151
In'tiuw oiidei' Atjoliiioosclio vlug ontdckl en gciioinun; aan liuonl van (l(!/,c j)rauw vuud inon .'5 luulji's en 1!) Atjclineczoii, alli'ii gi-wapuml. /.out I Hide con voorriuul kiisson, yoworou on amlor wapoiitni^.
Do borrianniiig word krijgsgovaiigon gomaakt, waarua do prauu in brand gostukon word.
Don Id'10quot; biaclil oon dor gouvoriiomeiits-stuornscliopon oon lading wijn, sigaron on/,., die oji do schopon worden uitgodoold : do olli-cioron krogon iodor (J llosschon wijn on vanwege hot Uoodo Krnis ontving iodor 100 sigai'on, tabak on vnicliten. Ook do woorsgo-stold bold was wat beter geworden.
Intiisscboii was — beter la.it dan nooit! — bet radorstoomsciiip «Sumatraquot;, ondor bevel van don luitonant-tor-zoe l1' klasse II. Dy-sorink, van do reedo van Atjoh vertrokken, om do bokendo pro-I'laniation van don goiivornour-genoraal aan do ondorboorigboilen van bot rijk to verspreiden. Wegens ongestoldboid van den controlonr jbr. I1]. I!. Kraijoiihüir, den ambtenaar voor do betrokkingen motile inlandscbe vorsten oj) Xoordelijk-Sumatra, was de controleur !!. ('. Kroosen aan den koiiimandant van bet oorlogssebip toegevoegd, ten einde omtrent den toestand van land on volk beriobten in te winnen; biertoe werden op do Noordkust Gigben, Telokii-Samoi imi Kdi bezoobt.
Van enkele onderlioorighoden waren al lilijkeii van toenadering ontvangen. Do radja van Tampat Toean, ten noorden van Tei'oemun, bad in oon briel'aan den resident van Tafianoeli verklaard, dat bij geen steun aan At jeb /ou vorleenon, wanneer hij er op rekenen mocbt, dat bel (iouvernement lieiu niet als vijand zon beseliouwen en dat vaartuigen, van Tampat Toean afkomstig, in onze wateren zouden mogen handel drijven.
Het antwoord was geweest, dat men Tampat Toean als oen bo-vriond landsebap zou bebandolen, zoo de gezindheid van den radja en zijne onderhoorigen jegens bot (iouvei iiemeiit daartoe reden gal.
Zooals wij roods aanstipten, was met bet oog op bot toenemend
152
aanlal si'hopcii de luuiwczige zoemaclit in ili ici stulions lt;^es|ililsl , die;, iodoi' ecu daai'toe aangowozcii slatious-koninuuulaiit liailden; de Nounlkust werd doui' 5, de Oost- eu de Westkust werden ieder door i schepen bekruist.
Niet overal bleek de bevolking even vijandig gezind te zijn ; dit ondervond het st li roefstoomschip »1 Sommelerwaardtoen dit ilen i'uquot; Augustus langs de kampongs .Murdoo eu Vijor-Laboe stoomde, waar aan den wal vlaggen werden vertoond. Op eerstgenoemde plaats zaten de mensehen op de daken en wuifden met witte en gekleui'de doeken. Voor Aijer-Laboe des avonds geankerd zijnde, kwam de kommaiulant, de luitenaut-ter-zee 1' klasse ,1. 11. Haakman, in gesprek met ecnig volk aan den wal; de bevolking scheen bier vredelievend en was grootendeels ongewapend. Eu toen het schip weer onder stoom gegaan was, werd het ter hoogte van Gigben genaderd dooreen sampang, waarin de kling Urabirn gezeten was, die een klein geschenk in vruchten aanbood en verhaalde dat de bevolking in waarheid vredelievend, maar bevreesd voor Groot At je h was. Het verzoek van den kommandant, dat men den radja zon uitnoodigen om aan boord te komen, werd evenwel ontwijkend beantwoord.
/oo bleef' bet blokkade-eskader voor Atjeh zoo goed mogelijk aan het doel beantwoorden; over het algemeen was de gezondheidstoe-staml vrij voldoende, betgeen wel bet meest aan een betere voeding mocht worden toegeschreven, liet doeltrell'eude van de blokkade begon nu te blijken, want handelsvaartuigen waagden zicii niet meer op de kust, waardoor tie invoer van rijst, opium en zout zeer belemmerd werd.
Den O1'1quot; September werd de toenmalige adelborst A. Voormolen met eene barkas naar een onder den wal van Kdi zeilende prauw gezonden, om haar te visiteeren; men bespeurde niet de minste beweging aan boord van die prauw. Toen men de opvarenden echter toeliep: nbelaboequot; (»ga ten anker!quot;) draaide de prauw bij en opende
153
eensklaps schier « hout por laid een lievig vunr uit (lomlerbussen en geweren, welk vuur beantwoord werd, zoodanig dat men weliira eenige Atjelincezcn met hunne wapens over boord zag springen, terwijl andei'en zich ouder het atappen-duk der prauw verborgen. Deze werd toen geënterd; do bemanning, die uit ongeveer30 koppen bestaan had, bood nu een krachtige tegenweer.
Terwijl hot bloedig gevecht voortduurde, trachtte men het atappendak te verwijderen, hetgeen echter niet mocht gelukken. Kindelijk was de tegenstand gebroken; het laatste schot was gevallen.
Men dook nu onder de atappen en daar ontplooide zich een liart-verscheurend tooneel; behalve een viertal zwaargewonden, ontwaarde men een jong meisje met drie kogels in de borst en een kind van vier jaar, evenzeer levenloos. .Met de 1U lijken, die op liet dek lagen, telde men t2() dooden.
Do gekwetsten werden aan boord van de «Koopmanquot; gebracht en de dooden weiden begraven; ook voor het kind werd een kistje gemaakt...
Weldra moest Edi-Ketjil getuchtigd worden; wei bleelde vorst op onze hand, maar het grootste gedeelte der bevolking was ons vijandig gezind.
IK; weerbare bevolking van Kdi-besar bestond uit omstreeks r»UÜO man Ediërs, benevens 10UÜ man van Pasangan, Merdoe en l'edir.
Wij vindon de volgende bijzonderheden betrellende die landstreek vermeld ;
«Bepaalde kampongs zijn er niet. (ieheel Kdi is tot meer dan een dag reizens landwaarts in, ais het ware, één pepertuin, waarin de woningen verspreid liggen. De radja houdt zijn verblijl' in de nabijheid van de pasar, waarde peper verhandeld en ingescheept wordt; zijn huis is een klein, onaanzienlijk houten gebouw, omringd van een steenen muur, die alleen aan de voorzijde; voltooid is. I let geheel staat bekend onder den naam van «de kotta.quot; De rivier van Kdi is vrij smal, maar diep genoeg om vaartuigen van il) koijangs laadruimte zonder moeite te kumien brengen tot aan de pasars.
6
154
nagenoeg één uur roeiens van de monding gelegen. Verderop is zij ccliter .slechts voor kleine prauwen bevaarbuaj'. Al de mannen /ouder oniler.seheid zijn steeds gewapend , tengevolge waarvan de minste twist dadelijk bloedige gevolgen heelt. Cbineezen hebbeu zieb in Kdi, naar het sehijut, nog uiet durven vestigen.
«De nijvei'heid der inwoners bepaalt zich tot het smeden van klewangs, het bouwen van vaartuigen en het weven van zijden sarongs en broeken, alles voor eigen gebruik.
De uitvoer bestaat bijna uitsluitend uit peper, waarvan de hoeveel-lieid volgens de berichten veilig op 40.000 pikols per jaar kan worden gesteld, liet product wordt deels door de Ediërs zelven naar l'enang vervoerd, deels dooi' handelaars dier plaats van Edi gehaald. Andere artikelen van uitvoer zijn boschproducten (voornamelijk getah) en huiden. Oe uitvoer bestaat in rijst van l'edir, l'asei en l'enang. lijnwaden en amiioen van l'enang, en klappers van 1'assagan. De invoer van rijst en klappers is vrij. Behalve met Pasagan, Pasei en l'edir heeft Edi geen handelsbetrekkingen met de op de Oostkust van Atjeh onderhoorige rijkjes.quot;
Daar Edi op de Oostkust meermalen bedreigd werd door zijn nabuur, wendde het zich tot den stations-kommandant ter Oostkust om hulp, waartoe de »Coehuornquot; een kompagnie inlanterie van Deli ging balen; intusschen werd de kotta van Edi basar dooi'.quot;iO man van de marine bezet. Trots dit; bezetting kwam den I.quot;5iIlquot; September oen Aljehnees daar amok maken. Met liet verzoek, om den komrtiandant luitenant-tei'-zee Üroekhuijzen te spreken, wist hij dezen te naderen ; nadat een paai' woorden gewisseld waren, trok die Atjelmees eensklaps zijn klewang en sloeg mot één slag een marinier het hoold al', zoodat het alleen door twee nekspieren aan den hals bevestigd bleet. Hij verwondde den luitenant-ter-zee Siccama, kwetste ook een onderoliicier aan den pols en was met een sprong uit bet vertrek verdwenen. Do kogels, die hem nagezonden werden, trollen niet, daar de duisternis reeds was ingevallen.
155
is zij I Don lgt;S,uquot; Soptomber werd ilc; marine in tie kotta vorvungun duor
zon- lt;lo van Deli yokutnen kornpagnic inCanteiie, 100 man sterk.
linstc Thans werd overgegaan tot de voorgenomen Ijostrariiny van Ivli-
i Kdi, y ketjii. Den quot;Jl311quot; September vertrokken van Edi de stDomscliepen
«Timorquot; en «Domrnelei'waai-dmet twee stoombarkassen on eenige
n kle- gewapende sloepen. Voor de monding dor rivier geankerd zijnde,
rongs werd een landingsdivisie, sterk l'2U man, onder bevel van don Ini-
teiiaut-ter-zee ('. II. Itogaort, aan wal gezet onder dekking van liet
weel- sclirootvnur dor gewapende sloepen.
wor- Nadat do bosebrand en liet alang-alang vekl dooi'oen tirailleui linie
naar afgezet waren, werd de kotta door do palissadeering binnengodi'on-
uiald. gen; zij was in baast door den vijand vei laten. Men vond or i ij/.lt;;ren
;etab) ,'}ii:s, I ijzeren lela en 4 dondorbiissen. Te kotta mot wauhtbuis word
lang, in brand gestoken en men koorde naar Kdi terug.
ii. De
soi en De »Aniboiiia,quot; Initonant-toj'-zee IsU klasse Jbr. A. K. Meijer, ont-
itknst I ving de ojidrac.lit om de ligging en de gesteld be id van bet, in do
nabi jheid van At jeh gelogen, eiland Nassie te ondorzoekeii.
jn na- lliortuo stoomde dat oorlugssebip den Westhoek van hot eiland
stom om, en kwam toen in do baai, gevormd door den Zuidkant van
ging l'oolo Drasse, het Middel-eiland en de Noordwestkust van l'oelo
an do Nassie. De bevolking vertoonde zich, ongewapond, mot kinderen op
■ een het strand.
idant Den llt;Sl1'quot; September ging de luitenant-ter-zee der '2' klasse ('.
eren; W. A. D. Steup met do gewapende barkas aan wal, ten einde/.ich
L'ons- 4 niet de inwoners in gomeeiischa|) te stellen en iiilii htingi'ii omtrent
loold bet eiland in te winnen; den wal genaderd zijnde, zag men eenige
istigd inlanders, gewapend met klewangs, pieken en geweren, die up het
k een vredelievend wuiven met een witten zakdoek door gebaren te ken-
rtrek nen gaven, dal men /ich verwijderen moest. Uenoomde zee-oriicitM
niet, gin^ met zes mariniers en twee matrozen aan land; de inlanders
waren in het busoh verdwenen , doeh weldra kwamen er weer eenigen
156
to voorschijn on oen liunnor, mot 0011 gotrokken klowang on oon vuursteongowoor gowapond, kwam onbovroosd naderbijen loikte luitenant Stoii[gt; do hand.
Zij gingen nu zitten on genoemde ofïioier knoopte een gesprok aan ; iiij bekwam eenigo, hoowol weinig belangrijke, inlichtingen en op zijn vraag oi' de bevolking sappios en ki[)pen wilde verkoopon, verklaarde men zich togen betaling daartoe bereid.
Toon hij weer naar boord zou gaan, scheidde men in vriendschap, doch — on hier bleek op nieuw de verraderlijke aard van den Atjehnees — toen een inlander tegen den kiatsten man, die in de sloop ging, zoor lakoniek zoide: nanli mija pasaimj (ik ga vuren), violen er eensklaps eenigo schoten van den wal. Unmiddollijk werd dit beantwoord, waarop de inlanders de vlucht namen. Tot stral' hiervoor, werden des nachts eenigo granaten in du kampong geworpen.
In do laatste dagen van September deed de »Watergeusquot; een belangrijke vangst; er werd namelijk een prauw genomen, mot40 Atjohnoozen bemand, waaronder zich do iMaloior radja Hahra-üedin bevond, die spion geweest was in dienst van ons Gouvernement; vor-langende om zich te onderscheiden, had hij zich hiertoe aangeboden, welk ollerto door do regeering was aangenomen. Slechts van een paar volgolingon vergezeld, was hij van uit Doli het vijandelijk land ingetrokken en na allerlei avonturen had hij eindelijk do hoofdplaats bereikt. Aan don jongen sultan voorgesteld, wist hij diens vertrouwen te winnen en maakte van die geiogenhoid ge-hruik om den kraton en de verdedigingswerken daarvan nauwkeurig op te nemen. Ook hij doolde mede, dat de sultan hem verklaard had, tijdens de eerste expeditie er aan gedacht te hebben om zich over te geven; moer en meer bleek het, dat er nog slechts oon kleine krachtsinspanning ware noodig geweest, om do eerste expeditie te doen slagen.
Volgens Dahra-Oodin lieten de voor Atjeh nadeelige gevolgen dou
157
blokkade zich zeer gevoelen; alle levensmiddelen waren zeer duur geworden, en zei Cs de rijst, hoewel die uit het binnenland aangevoerd werd, begon schaars te worden.
Toen Boehra-Oedin voldoende op do hoogte gekomen was van 'tgeen hij weten wilde, peinsde iiij er op, om weer een goed heenkomen te zoeken; doch dit was zoo gemakkelijk niet. De wijze, waarop hij dit heeft aangelegd, werd medegedeeld door oen der officieren, die hem aan boord van de «Watergeusquot; gesproken heeft.
Hij ontveinsde zich niet, dat het meer moeite zou kosten om weg to komen, dan het vereischt had, om vasten voet in het land en in den kraton te krijgen, liet gelukte hem evenwel, een ofïiciëele zending naar do Battalanden te bekomen, om deze in opstand te brengen tegen het Nederlandsche (jouvernement. Toen hij afscheid nam van den sultan, schonk deze hem een klewang en een kris; met eer en vriendschap overladen, verliet hij dus de hoofdplaats. Maar hoe nu zonder veel tijdverlies aan boord van een lloliandsch schip te komen? In een kampong, nabij het strand gelegen, waar hij een paar dagen vertoefde, wist hij een tienüd inwoners over te halen om hem, tegen een goede belooning, naar Analaboe over te brengen. De radja nam hot roer in handen en stuurde in den eersten nacht veel verder uit den wal dan de veiligheid veroorloofde. Toen de opvarenden dat 's morgens ontdokten, ontstond er een hevige twist; van woorden zou het spoedig tot daden zijn gekomen, daar de klewangs reeds voor den dag kwamen, als de rad ja niet ijlings het roer omgelegen had en weder kustwaarts gestevend was. Maar nu kwamen hem stroom en wind te hulp, die beiden de prauw dieper in zee dreven, niettegenstaande de onvermoeide pogingen der opvarenden, om den wa! te halen. Eenige dagen storm maakten den toestand nog ellendiger; slecht voedsel en woedende matrozen, die de radja slechts doorzijn grqote geestkracht in bedwang kon houden; eindelijk uitputting. Reeds begon hij zelf den moed op te geven, en hij zag den dood te gemoet. Toen hij den rook
158
van oon iiiidorond stoomschi|) zag, l)C(liiiil(lo hij zijn vreesaclitigo toclitg(Miooten, «lat de Nodorlandors, in lt;l(in deerniswaardigon toestand waarin zij vorkoordon, lion niot iloren zonden, integendeel lion van alios zonden voorzien; en nadat ook deze laatste zwarigheid was overwonnen, had de «Watergeusquot; de pranw reeds ontwaard en or op aangehouden.quot;
Zijno wei'kolijk niot onbelangrijke diensten werden mot de Mili-taii'o Willemsorde i' klasse beloond; oon zonderlinge belooning voor ile daden van een spion. —
Do door hot Gonvernemont aangewende pogingen om de kleine rijken langs de kust van Atjoh op onze hand te krijgen, waren door do moesten in het geheel niet. door anderen ontwijkend beantwoord; men besloot nn een anderen weg in to slaan en Atjoh zooveel mogelijk afbreuk te doen. Vooral bleek de noodzakelijkheid, om Djolo en Ara-Koendoer tot reden te brengen, alwaar men versterkingen opgeworpen en bewapend had.
Daartoe stoomden de «Koopmanquot;, «Timorquot; en «Coehoornquot; naar Djolo; de leiding der expeditie geschiedde door don luitenant-ter-zee lc klasse Bogaert. Nadat men twee vijandelijke schoeners, ilie voor de monding der rivier lagen, geënterd en genomen had. werd do landing ondernomen. Do landingsdivisie bestond uit Mi bajonetten. Do Djoloneezen schoten hun geschut af en verlieten toon zoowol do versterking als de kampong, die door de troepen in de asch gelegd werd. Die kampong telde een dertigtal houten huizen, regelmatig in twee rijen gebouwd, met een broeden weg in het middon. Do borstweringen van do versterking bestonden uit tweo hoogo palissadeoringen, waarvan do tusschenruimte met aarde opgevuld was; do bewapening bestond uit O ijzeren kanonnen en een paar lola's.
Nadat men de stukkon vernageld had, naderde de vijand, on nu ontstond in do nog brandende kampong een kortstondig gevocht, waarna de Djoloneezen op de vlucht gingen. behalve eenige voorvech-
159
, , « .lt;• « * A • gt;4 * . .«»- «A. gt; « v» •» • . .«V • ► 4 •'
tors, die zich dnnr con iiclilonloni' in oon vorstei'k't huis begavon , dat door (!(' vliimmon gespaard was. Toon uil dat go bouw oen paar schoten violen, maakten de troepen zicli gereed, om hot aan te vallen, toon eensklaps een godsdienstig gezang daar uit opsteeg, dat een eigenaardig elléct maakte. Men meende, dat zij zich op deze wijze op den dood voorbereidden; maar weldra bleek dat zij de woning dooreen deur aan den achterkant verlaten haddon. Dit go-vecht kwam de onzen op zes gekwetsten te staan.
Nadat mede Ara Koendoer getuchtigd was geworden, was aan do lastgeving voldaan.
Voel merkwaardigs viol or verdei' niet voor, totdat do tweedo expeditie oon aanvang nam. Intussclion was in do laatste maanden de blokkade krachtig gehandhaafd geworden.
VIII.
HET VKUTHEK hKli TWEEDE EXI'EIHTIK NAAI! AT.IEII.
Hoewel men het voornemen koesterde, om zoodra mogelijk oon nieuwe expeditie naar Atjeii te zenden, liadden de veelomvattende toebereidselen voel tijd gekost. Zoo kwam het, dat hot tijdstip voor liet vertrek der troepen niet zoo spoedig aanbrak, als men aanvankelijk gedacht had.
K ven wel spande men alle krachten in, om zoodra maar doenlijk de vijandelijkheden te hervatten; want ofschoon do vrees voor vreemde interventie zoor verminderd was, wist men toch, dat Atjeli allo pogingen in 't werk stolde om hulp van andere mogendheden to bekomen.
Dat het daartoe geen middelen ongebruikt liet, was ons reeds gebleken; grove onwaarheden werden daartoe aan vreemde gouvernementen opgedischt.
Vooral op Turkije, welks sultan Atjeh min of meer als zijn suze-rein beschouwt, was de hoop gevestigd; gelukkig was Turkije to machteloos, om ons ernstige bezorgdheid in te boezemen. Zoo verscheen er in de w.luwiïïbquot;, het invloedrijkste Arabische orgaan aan den Rosphorus, een opstel, waarin de volgende beschuldigingen, door Atjeh togen ons gericht, te berde gebracht werden:
In A. II. I'241 (1728 na Chr.), tijdens do regeering van A'ala-ed-nin-Jauhar-Shah, word met Engeland een verdrag gesloten, dat nog van kracht is. In A. II. 1180 (17GG na Chr.) schonden de Hollanders
161
«»»• t » •«» «»•* « ' ' *• » v ' »»- K •
hunne verbintenissen, door verse)iciden deelen van'teiland Sumnlra zich toe te eigenen. In A. H. 1241 (A. Igt;. 1lt;Sk25) vielen zij andere districten van 'f koninkrijk Atjeh aan, en antwoordden op de protesten van den regeerenden vorst, dat zij hunne grenzen niet overschreden hadden. Eindelijk, in A. H. 128S (A. 1). 1871) eisclite Holland den afstand van zekere eilanden, aan don .sultan van Atjeh toebehoorende, alsmede het verlof om vuurtorens op te richten in verschillende deelen van 'teiland. Op deze eischen antwoordden de Atjehneezen, dat zij niets konden toestaan zonder de machtiging van hun Suzerein, de Ottomanische Porte; en wat do vuurtorens betrof, deze wilde de vorst op eigen kosten doen oprichten. Daarmede namen de Hollanders geen genoegen, later bezigden zij bedreigingen, en eindelijk gingen zij aanvallenderwijs te werk om hun dool te bereiken, dat niets minder was dan de verovering van Atjeh. Onder deze omstandigheden besloot 'I Atjehneescbe gouvernement een beroep te doen op 't Hof van den Suzerein, en droeg derhalve een zending naar den sultan op aan Abdul-Rahman Zahir-Ellbndi, die vergezeld i.s van Hajjy-Abbas-EITendi, een der aanzienlijken van 't land. Het was na 't vertrek van dezen afgezant, die tevens de eerste minister is van den sultan van Atjeh, dat de Hollanders limine vijandelijkheden begonnen. Het is bekend, hoe zij door de Atjehneezen werden teruggeslagen.quot;
In (iroot-l irittanje verhieven zich stemmen, — zelfs een in liet Brit-sclie Parlement, waar lord Stanley blijken gaf van oen opmerkelijke sympathie voor de Atjehneezen — die het afkeurden, dat in 1S7I het tractaat van 1824 was vernietigd; een bewijs, dat men nog altijd naijverig is op de uitgebreidheid van ons koloniaal gebied en met leedwezen zien zou, als Atjeh tot onderwerping gebracht mocht worden.
Maar direct gevaar voor interventie bestond er zoozeer niet, en
'j Hier wordt bedoeld het tivielnat \ :m 1831, dat in 1871 verviel.
11
102
., .............- - - — ................ ■*4 •: .....
.lus \v;is het verstandig, dat de regeering met weder met overhaasting de expeditie vertrekken liet, maar geen enkele voorzorg verzuimde, om het welslagen te verzekeren.
Te betreuren is het, dat enkele Indische bladen zich aan huiten-sporigheden schuldig maakten, door de handelingen der regeering op minder voegzame wijze te bespreken. Het moge vaderlandslievend zijn, op begane fouten en bestaande gebreken met nadruk te wijzen, het is eu blijft onverantwoordelijk, om in ernstige oogenblikken het gezag van het Gouvernement te ondermijnen, inzonderheid in koloniale staten, waar een minder ontwikkelde bevolking daar soms zeer verkeerde gevolgtrekkingen uit maakt.
Behalve de ontzetting van Mr. Winckel, die dan ook al te ver was gegaan, moest ook de »Java-bodequot; een officiëele waarschuwing ontvangen, om niet weer in zoo scherpe bewoordingen regeerings-daden te hekelen.
Ook ontvingen de verschillende bladen den volgenden brief:
ZEER GEHEIM.
L». L.
In hot vertrouwen, dat een beroep op Uwe vaderlandsliefde in dit moeielijk tijdsgewricht voldoende zal zijn, om het nomen van andere maatregelen in hot belang van het Rijk en van Nederlandsch-Indiö onnoodig te maken, heb ik de eer, namens den gouverneur-generaal UEd. het zooi' beleefd, doch dringend verzoek te doen, zich te willen onthouden -- althans zoolang de oorlog met Atjeh voortduurt — van al zoodanige mededeelingon in het door UEd. geredigeerd of uitgegeven wordend blad , als waarmede de vijand zijn voor-dool kan doen. on van allo beschouwingen , welke de strekking hebben, om hot standpunt dor Nodorlandsch-lndische regeering in minachting to brongen on dat van den vijand in gelijke mate te verhoogon.
De 1° Gouvcrnevienls-sccrelaris, VV. Stohtkniikkkii.
108
Nift overbodig was liet misscliion, om de hladcn opnieuw aan te sporen, niets omtrent de krijgstoerustingen mee te doelen; hieraan was echter tot dusverre tamelijk algemeen gevolg gegeven, waarom het dreigen met «andere maatregelen in het belang van het rijk en voor Nederlandseb-lndiëquot; wel een onaangenainen indruk maken moest, te meer, daar men in regeeringskringen reeds het woord «censuurquot; had hooren mompelen. Zoover is het gelukkig niet gekomen.
Maar niet minder zonderling was het, dat die «zeer geheimequot; hriel sans in de voornaamste Bataviasche bladen werd opge
nomen !
In den avond van den 2;{,tlt;'n Augustus was generaal vun Swieten ter reede van Batavia aangekomen, om de leiding te aanvaarden van do tweede expeditie naar Atjeh, de grootste en belangrijkste waarvan Nederlandscb-Indië ooit getuige is geweest; een expeditie, welke beter in het kader van onze «Heldenfeitenquot; past, dan de eerste.
liet opperbevel over de tweede expeditie werd hem bij gouvernementsbesluit van den 24'''quot;, Nquot;. 2, opgedragen. De regeering had zich de meeste inspanning getroost, om liet welgelukken der tweede Atjehneesche expeditie te verzekeren; de bewapening der manschap was verbeterd, het belegerings-materieel en het artillerie-park hadden belangrijke wijzigingen ondergaan en voor het transport der troepen waren de meest geschikte maatregelen getrollen.
liet doel, waarmede aanvankelijk deze expeditie ondernomen werd, is door den toenmaligen minister van Kolonimofliciëel bekend gemaakt.
«Na de staking der eerste expeditie was er overvloedig tijd, om nog eens nauwgezet te overwegen, hoe na eventueel welslagen eener tweede expeditie de verhouding tusschen Nederland en Atjeh zou moeten worden geregeld. De Indische autoriteiten gaven hun advies over deze vraag, die daarna aan de overweging van den liaad van State onderworpen en eindelijk, in overeenstemming met 's Uaads
11'
104
advies, beslist werd in detr/olfden zin als in liet voorjaar: liet Siakscli tractaat zou het model zijn voor liet, met Atjeh te sluiten, tractaat.
»1)0 motieven voor deze beslissing liggen voor de band. Evenals bet gebied van Slak, bestaat bet gebied van Aijeb uit oen boofd-staat — (Troot-Atjeb — met oen aantal onderboorigheden, waarvan sommige de neiging luidden aan den dag gelegd, om zich van den bool'dstaat los te maken. De loyaliteit tegonover den sultan, wiens belangen men, nu als vroeger, zooveel mogelijk wenscbte te ontzien, vorderde dat de integriteit van dit rijk, als bet kon, werd gehandhaafd.
«Trouwens kon, wanneer eenmaal de Nederlandscho souvereini-teit over Atjeh zou zijn uitgestrekt, verbrokkeling van dat rijk ook voor ons in geen geval gewenscht zijn. Daarentegen zou de sultan van Atjeh misschien, evenals de sultan van Siak indertijd, het nut eener aansluiting aan het Nederlandscb gezag besellen, wanneer hij als eerste vrucht daarvan zag de verzekering der integriteit van zijn rijk ook tegenover tot onafhankelijkheid gezinde vasallen. Het was daarom raadzaam, in bet te sluiten tractaat, evenals in het Siaksche, duidelijk te doen uitkomen, dat bet Nederlandscb Gouvernement de integriteit van Atjeh en des sultans gezag over zijne onderhoorig-iioden wilde bandhaven, liet Siaksche tractaat was voorts berekend voor een toestand, zooals die zich moet ontwikkelen in de landstreken, aan de straat van Malakka gelegen, zoodra er, door den invloed van hot Nederlandsch gezag, orde en veiligheid heorschten. Hot gaf aan hot Nederlandsch Gouvernement het recht, om zich in bet door hot tractaat beheerschte gebied te vestigen, de vreemde Oosterlingen tot zijne rechtstreekscbe onderdanen te verklaren, de heffing van belastingen (waarbij in 't bijzonder aan de in- en uit-voorrechten moet gedacht worden) tegen schadeloosstelling uit de handen van liet inlandsch Bestuur over te nemen en zoodoende aan den handel een gelijkmatige en billijke bejegening te waarborgen, liet was van belang, aan het Nederlandscb Gouvernement diezelfde rechten te verzekeren in Atjeh en onderiioorigbcden, voor het ver-
keer met hescliaaCdo volken , vooi' lt;le otilwikkclin^, van handel en vertier nog zooveel gunstiger gelegen «lan Siak en oiulerliooiighe-den. liet Gouvernement /011 dan, met volkomen eerbiediging van het inlandsch zelfbestuur binnen behoorlijke grenzen, zonder hinderlijke en bezwarende verplichtingen te aamaarden, de noodige bevoegdheden hebben bedongen om daarvan, als in Siak eu 011-derhoorigheden, naar omstandigheden te knnnen gebruik maken. Km met. do cwdayhooiighede»-van «A^eli z«udeitquot;dan-, ownals met de onderhoorigbeden van Siak, nader de noodige contracten kunnen worden gesloten om ze te binden aan het tractaat, met den hoofdstaat aangegaai 1.
))\Vat betreft het gebruik, van de bedongen bevoegdheden aanvankelijk te maken, stond het bij de regeering vast, dat dadelijk een ambtenaar, gedekt door een voldoende militaire bezetting, in Atjeli blijven moest om de aanraking met het inlandsch bestuur te onderhouden en den Nederlandschen invloed te doen wortel schieten.
«Met de hier geschetste politieke oogmerken weid dus de tweede expeditie tegen Atjeli afgezonden.quot;
Dat later een ander doel beoogd werd, was een onvermijdelijk gevolg van veranderde omstandigheden, zooals wij nader zullen zien.
Generaal van Swieten overtuigde zich er persoonlijk van, dat alles — ook zaken van schijnbaar ondergeschikten aard, doch die onder zekere omstandigheden van het hoogste aanbelang kunnen worden in orde was, en menige wijziging werd nog door hem aangebracht.
Hij achtte Iiet noodig, voor zijn vertrek zijne inzichten overdete voeren taktiek uiteen te zetten. Slechts bij exceptie veroorloofde de generaal zich daarbij kritische beschouwingen over de eerste expeditie, liet zou ons te ver voeren, die overigens in menig opzicht behartigenswaardige wenken hier te vermelden; slechts een paar zinsneden mogen hier volgen, omdat tic denkbeelden van een man, met zooveel ondervinding van het oorlogvoeren in Indië als generaal van Swieten, van blijvende waarde kunnen geacht worden :
wWiircMi do loo-stiindeii in liuliü gflijk uaii ilio, welke zich in Kuropa voordoen, dan zou liet voldoende zijn, naar de algemeeue liegiiiseleu van krijgskunde, welke ginds gevolgd worden, te verwijzen. i)ocli de beide toestanden zijn in vele opzichten nog al uiteenloopend.
«In Kuropa bijv. opereeren de legers op een uitgebreide basis met goede steunpunten en magazijnen; zij beschikken voor hunne bewegingen over vele wegen en de orde van bataille beslaat conige uren gaans, hetgeen in indië nooit het geval is. Wat in Europa deugdelijk is, kan ilus hier niet altijd worden toegepast.
«De operation, die in den laatsten veldtocht hebben plaats gehad, kunnen niet wel in den volgenden veldtocht als voorbeeld worden aangenomen. Hoewel de campagne veel geleerd heelt omtrent het land en het volk, waarmede wij te doen zullen hebben, heelt zij te kort geduurd en hebben de omstandigheden niet toegelaten om de beginselen toe te passen, die men algemeen als de beste beschouwt.
«De omstandigheden, waaronder de tweede veldtocht tegen Atjeh zal ondernomen worden, zijn gunstiger, de middelen ruimer en de tijd om te oorlogen geschikter. Wij zijn dus vrijer in de keuze onzer operatiën en kunnen naar andere beginselen te werk gaan, daarbij hel eigenaardige van de oorlogen met inlandsche volksstammen en ile ondervinding, die omtrent het land en bet volk is opgedaan in acht nemende, zonder daarom van de hoofdbetjinsden der krijgskunde at' te wijken.
«Ken der eigenaardige zijden van de oorlogen in deze gewesten is, dat de inheemsche volken noch georganiseerde legers, magazijnen, goede wapenen ol krijgskunde, noch taktische kennis bezitten-
))llmine levende strijdkrachten kunnen dus niet lang vereenigd blijven, waarom ook het zoeken eener spoedige beslissing niet noodig is, als wij het geschiktste jaargetij in ons voordeel hebben. Ken svstematisi be wijze van opereeren komt lt;lus in ons voordeel en in het nadeel van den vijand.
167
,« » • •4* e^i» 4 tr ■* .«
Dat de vijand (laardoor meestal genoopt wordt om uiteen te gaan, moge wel door do ondervinding geleerd zijn, maar was van de Atjehneezen niet te verwachten, en door die verwachting ook met het oog oj) de tweede expeditie naar Atjeh uit te spreken, verviel generaal van Swieten in een zeker optimisme, dat hem meermalen gedurende de leiding der operation niet geheel ten onrechte verweten is.
))üe inheemsche volken hebben voorts zelden meer dan één steunpunt tot basis van hunne verdediging, en dit is meestal de hoold-plaats of zetel van den vorst. Verdringt men de verdedigers van dat steunpunt, dan vers preiden zij zieh en zij kunnen den strijd niet volhouden. De onderwerping is dan nog wel niet verkregen, maaide hardnekkigheid van den tegenstand is grootendeels gebroken.
«Ook de taktiek der Oosterlingen is zeer eenvoudig. Van manoeu-vreeren naar ons begrip hebben zij geen denkbeeld; hunne hoold-gedachte is: gebruik te maken van hunne numerieke meerderheid, om ons te overvleugelen en in den rug te bedreigen.
«Mislukt die poging, die ook in den regel door hunne minder goede bewapening geen ernstig gevaar kan opleveren, dan zijn /ij ten einde raad en de tegenstand in liet open veld is niet meer van groote beteekenis.
»De voorzorgen, daartegen te nemen, zijn; goed vereenigd te blijven en onze macht niet te versnipperen of in kleine afdeoiingen oj) te lossen.
«Onze numerieke minderheid en de eisch, om aan onze eigen troepen vertrouwen te geven, zouden het reeds noodzakelijk maken, indien het ook niet een hoofdbeginsel der krijgskunde ware: steeds het grootste getal troepen vereenigd op hetzelfde oogenblik op het slagveld te brengen. Als wij ons idet laten entameeren en den vijand steeds een imposante macht tegenoverstellen, zal hij, in spijt van zijn getal-meerderheid, niets ernstigs tegen ons kunnen uitvoeren; hij zal ontzag voor onze krijgskunde, vrees voor onze wapenen krijgen en zich moreel overwonnen achten.
HiS
»llrt /ij dus een vaste regel, geen geïsoleerde aanvallen met kleine aldeeliiigen te ondernernen, als do aard van hot terrein liet niet volstrekt noodig maakt.quot;
Het verdere was van minder aanbelang. Üok liet generaal van Swleten aan de of'llcleren, die aan de tweede exi)etlltle deelnamen, een boekje uitreiken: «Taktlsche aanbevelingen en wenken voorden tweeden veldtocht tegen Atjeh.quot;
Die nltileellng Is door velen afgekeurd; enkele van die wenken behelsden zeer alledaagsche, bekende zaken, en wij gelooven dan ook, dat dlo wenken, welke niet overbodig konden geacht worden, even goed, zoo niet beter bij dagorder aan de expeditionaire troepen had-den kunnen bekend gemaakt worden.
Evenwel werd er op gewezen, dat de artillerie meer beslissend moest optreden dan bij de eerste expeditie het geval geweest is, en de aanvallen op tie vijandelijke werken naar eisch voorbeielden.
«Men late de artillerie-oi'ücieren vrij in de openstelling van het geschut, iu de keuze van het aan te wenden vuur en bepale zich er toe, het doel aan te wijzen, waartegen de werking der artillerie verlangd wordt; men elscbe niet, dat zij haar vuur richte op een gering getal vijanden, die met evenveel vrnelit door goede schutters met IJeamnontgeweren kunnen worden beschoten.quot;
liet hooldbeginsel van den opiierbevelhebber was, dat in algemeenen zin vooi' ile grondrormatii'ii dt^ beginselen van de linleschool moesten toegepast worden, zoover dit namelijk met de geaardheid van liet terrein zon zijn overeen te brengen.
De tweede expeditie was als volgt saamgesteld :
De geheele sterkte, verdeeld in drie brigaden, bedroeg 389 olli-cleren, 8100 minderen, -ïlT) [jaarden en 74 vuurmonden ').
') Aldus verdeeld :
Iiijtmlvrif (gt;35 1 Miaii, wiuiroinler ^827 iOiiropeaueii, quot;i.'iü AlVikaiien, 4(50 AirilKiineezen en 25,'iiniiiuders.
Irlilh-ric 38 Kuropeeselie ollieiereu en (iSG miudcreu, waaronder 215 iidau-
Daiir de krijgsmacht te groot was, om haar voreenigd aan te wenden, liet generaal van Swioten een dor drie brigaden te l'adang in reserve; de overige twee brigaden zouden naar liet oorlogstoo-neel vertrekken.
De legertros bestond verder uit: 'SA civiele ambtenaren en geëmployeerden, 243 vrouwen, IU;}7 oi'liciersbedienden en 3'J8U dwangarbeiders.
De zeemacht, welke de landmacht zou ter zijde staan, bestond 25 schepen en vaartuigen, bemand met 139 oi'licieren en adelborsten, en 2193 minderen; zij telde 143 vuurmonden.
Militaire opperbevelhebber, tevens civiel regeerings-commissaris: Luitenant-generaal J. VAN SW1ETEN.
Tweede opperbevelhebber:
Generaal-majoor U. M. Veusi'UCK.
De algemeene stat' had tot chef den kolonel der infanterie G. 1'. de Neve; sous-chef: majoor der infanterie C. Schilfer.
Adjudanten van den opperbevelhebber waren: de kapitein der infanterie W. J. Vervloet en luitenant-ter-zee le klasse C. .1. Ma-rinkelle; van den tweeden opperbevelhebber: de 1° luitenant der infanterie W. C. Nieuwenhuyzen.
Aan den stal van den militairen opperbevelhebber en civielen
(Iers. De oliicicren werden gevolgd door (Ui bedienden, liet getal vuurmonden bedroeg ()2, als; hcrgycschnl8 bronzen kanons van 8 e..M., ]8 mortieren van 13 c.M.; bdeyvrmjitijKSchid: 6 getr. kanons van 13 c.M., (i idem achterladers, 8 getr. kanons van 8 c.M., !■ mortieren van 40 c.M., 13 ijzeren stukken van il c.M., en 3 mitrailleuses. Daarbij waren 178 rijkspaarden en 1G ollieiersjmarden.
Kamlcriv: 4 oliicicren mei. 11 bedienden, 75 minderen en (iO paarden.
(je uk-; 17 ollieiercn met 40 bedienden en 5515 minderen, waaronder 11)3 Europeanen.
TojmyruphiHche dicnd : 3 ollieiercn met 7 bedienden en lil minderen, waaronder 14 Kuropeancn.
(ivneunkiaidiijc dicnxl t.'J ollieiercn, met lU5^bedienden eu 313 minderen.
Militaire (uhninislralie ■ 38 oliicicren, met (i3 bedienden en 53 minderen.
170
ro^eeriiigs-cominissiiris was o. a. tongevoogd : Z. M. ord.-uflicier, de J' luitenant der artillerie baron J. E. N. Sii-tema van Urove-stins, voorts een kapitein en een luitenant van de legioenen van Mangkoe Negoro en Pakoe Alam; ook namen twee ol'liciercn uit Japan aan de operation deel.
Civiel-personeel, aan den i'egeei'ings-commissaris toegevoegd, was: de ambtenaar voor de betrokking met de inlandsclio staten op noordelijk Sumatra, controleur 1° klasse H. C. Kroesen; secretaris: de referendaris tor algemeeno secretarie Mr. H. J. Cantor Visser; adjudant-secretaris was li. F. van Swieten; auditeur-militair Mr. J. C. C. Alborda.
Voorts maakten de volgende civiele personen don veldtocht mee :
Veldprediker: üs. 11. Uuloman Voget; aalmoezenier: pastoor F. A. de Bruyn;
postdirecteur : comm. le kl. A. J. H. Payen en twee postcommie/eii; (
gedelegeerden van liet centraal-comité in Nederlandsch-lndië van hot Roode Kruis waren : de heer ü. von Bultzisglöwen, de veldprediker en de aalmoezenier.
De indeeling tier brigades was in hooidtrekkon als volgt:
Eerste b r i g a d o.
Kommandant: C. L. S. A. M. do Roy van Zuydewijn, kolonel iler infanterie.
Adjudant: E. E. E. Otken, le luitenant der infanterie; chef van den staf J. A. Vetter, kapitein der infanterie.
'2e bataljon. Rechter half-bataljon, (kommandant luitenant-kolonel K. van dor Heijden), bestaande tut kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën Afrikanen; linker half-bataljon (kommandant majoor M. A. E. IMialf), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en '2 kompagnieën mariniers.
Half bataljon (kommandant majoor M. O. E. Ruempoi), besfaando uit 1 kompagnie Europeanen en ;gt; kompagnieën inlanders.
4
171
I liilf-butaljon barissan van Ihuigkallang en Sumanap (Kuropoesche komniandant majoor F. A. (.üts), bestaaiide uit 2 koinpagnieën van liangkallaiig en i van Surnanap.
Te /amen 78 officieren, waarvan 17 inlanders, en 'J1U5 minderen, waaronder 298 mariniers.
Kcwalorie: kommandant 1quot; luitenant J. J. Bijleveld.
Xrlillerie: l1 boj'gbatterij 4« kompagnie (kommandant kapitein .1. II. Wagener.)
Genie: 2 sectiën sappeurs en mineurs, Ic peloton der 1'; kompagnie.
Militaire aclininislralie: Chef, onder-intendant 2C klasse J. van der Linden.
Geneeskundige dienst: Cbel, ofïicier van gezondh. 1° klasse F. Perk.
T w e e d e b r i g a d e.
Kommandant, (i. I!. T. Wiggers van Kerchem, kolonel der infanterie. Adjudant: 11. 11. Üeijen, le luitenant der inlaiiterie; chef van den stal'G. C. E. van Daalen, kapitein der iidantcrie.
;ie bataljon. Rechter hall-bataljon (kommandant luitenant-kolonel I'. T. Kngel), bestaande uit 2 kompagnieën Eui'opeanen en 2 kom-pagniën Amboineczen.
Linker liall-bataljon (kommandant majoor F. P. Cavaljé), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën Amboineezen.
1 ic bataljon. Hechter half-bataljon (kommandant luitenant-kolonel
L. J. 11. Pel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën inlanders.
Linker liall'-bataljon (kommandant majoor 11. J. van Litli), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën inlanders.
Te zamen: 70 officieren en 2022 minderen, waarvan iOO Amboineezen en 400 inlanders.
Kavalerie: kommandant P luitenant VV. O. Tijl.
ArhUeric: 1 bergbatterij koinpagnie), kommandant kapitein .1. L. van Wijhe.
Genie: 2 sectü'ii sap pen is en nünours. (I' peloton, 2C kompagnic).
Mililaire administratie: Chef, oiuler-iutend. Ü'! kl. L. F. II. Smith.
Geneeskundige dienst: Üiiigeereiul off icier van gezondheid klasse W. A. J. Bernard.
Ü e r il e b r i g a d e.
Kommandant K. F. Schultze, kolonel der infantei'ie. Adjudant ,1 11. van der Veen, lc luitenant der infanterie. Chef van den staf J. J. VV. E. Verstege, kapitein der infanterie.
0° bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant majoor C. J. Knoote), bestaande uit 2 kompaguieën inlandei's en '2 kompagnioën Europeanen.
Linker half-bataljon (kommandant majoor J. II. Uomswinkel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompaguieën inlanders.
12° bataljon. Rechter half-bataljon (kommandant luitenant-kolonel J. G. van Thlel), bestaande uit 2 kompagnieën Europeanen en 2 kompagnieën inlanders.
Linker half-bataljon (kommandant majoor A. Luymes), bestaande uit 1 kompagnie Europeanen en 3 kompagnieën inlanders. Detaehementeu eau Many koe-Neyoru en van Pakoe Alam. Mangkoe Negoro, kommandant een inlandscli kapitein. Pakoe Alam, kommandant een inlandscli kapitein.
Te zamen : lt;S3 oflicieren, waarvan lt;S inlanders, en 2227 minderen, waarvan 1230 inlanders.
Kaualerie: Kommandant i'- luitenant J. (i. Martens.
Artillerie: I bergbatterij, USquot; kompagnie. Kommandant, kapitein VV. C. de Jongh.
Genie: \ sectiën sappeurs en mineurs (2': pelotons van de ic en 2C kompagnie.)
Militaire adminislratie: Chef, onder-intendant 2'' kl. I). \\. Muller.
Geneeskundii/e dienst: Dirigeerend uriicier van gezondheiil 21- kl. T. J. Jorritsma.
17»
Ruiten ilo bij de hri^jules ingedeelde artillerie was nog hij de expeditie aanwezig:
Vestinfi-arliUeric: kommandant, majoor 11. W. Ketjen; 2 kom-pagnieën (()n en 111° kompagnie) en een detachement. Totaal 12 officieren en 212 minderen, (i bronzen kanons 12c.Al., i mortieren van 20 c.M. en 2 mitrailleuses.
Reserve-park: 2 oflicieren, 21 minderen, 12 kanons (gladde ijzeren) ü c.M.
Clief van den topograpliisclien dienst was de kapitein v. Balluseck. Aan den geneeskundigen dienst was toegevoegd een veldhospitaal, waarbij 2 oflicieren van gezondheid der 1C klasse, i van de 2C klasse en 2 apothekers.
De Zeemacht, die aan de tweede expeditie deelnam, was als volgt samengesteld:
Kommandant: kapitein-ter-zee J. van Gogh; adjudanten luitenantter-zee 1° klasse J. M. Berends, luitenant-ter-zee 2° klasse J. A. Snoek. Chef van den geneeskundigen dienst, oflicier van gezondheid lc klasse J. Lamie. Chef van de administratie oflicier van administratie 1« klasse Verboom.
Stoom fregat «Zeeland,quot; kapitein-ter-zee ,1. van Gogh. (49 stukken); de schroefstoomschepen: «het Metalen Kruis,quot; kapitein-ter-zee II. 15. Kip (16 stukken); de «Citadel van Antwerpenquot;, kapitein luitenant-ter-zee ,1. A\. Binkes (13 stufeken); de «Vice-Admiraal Koopmanquot;, kapitein luitenant-ter-zee B. I). van Trojen (11 stukken); de «Watergeusquot;, kapitein luitenant-ter-zee K. C. Bunnik (6 stukken); «Coe-hoornquot;, luitenant-ter-zee der I8 kl. ('. de Klopper (() stukken); «den Brielquot;, do luitenant-ter-zee der kl. If. J. van Broekliuijzen(()stukken);
«Maas en Waalquot;, luitenant-ter-zee der fkl. L.C.HoltzaplTel (0 stukken);
het raderstoomschip «Soerabaiaquot;, kapitein luitenant-ter-zee W. F. L. de Vriese ('2 stukken); de «Sumatra,quot; luitenant-ter-zee der 1quot; kl. 11. Dijserinck (4 stukken); «Borneoquot;, luitenant-ter-zee der l'' kl.
174
II. W. Waltlier (4 stukken); do «Timorquot;, Initcnant-tcr-zeo der ie kl. C. II. liogaert (4 stukken); de sclu'ocfstoomsclie[)on bScIiouwouquot;^ luitenant-ter-zee I1' kl. (1. I'. van der Star (0 stukken); de «Hommeler-waardquot;, luitenaut-ter-zee le kl. J. H. Haakman (6 stukken); wlliouwquot;, luitenant-ter-zee der 1C kl. W. Stelï'ens (3 stukken); liet ijzeren schroefstoomschip «Amboinaquot;, luitenant-ter-zee der le kl. .Tin-. A. F. Meijer (3 stukken); «Bandaquot;, luitenant-tcr-zee der lc kl. C. F. T. van Woelderen (3 stukken); liet raderstoomschi]) »Adnnraal van Kinsbergenquot;, luitenant-ter-zee der 1(' kl. II. P. König (1 stuk) en de gouvernements-stoornschepen «Hertog liernhardquot;, rnilitair-kom-mandant de luit.-ter-zee der 1e kl. ,lhr. C. C. Six (8 stukken); «Telegraafquot;, militair-kommandant de luitenant-ter-zee der \0 kl. .1. II. M. Bervoets; «Bronbeekquot;, militair-kommandant de luitenant-ter-zee der 'Ie kl. J. P. Mercier (5 stukken.); «Siakquot;, militair-kommandant de luitenant-ter-zee I0 kl. P. E. Winkelman (5 stukken). Voorts nog het ijzeren schrocf'stoomschiji «Argusquot;, bet raderstoomscbip «Boniquot; en de gewapende booten n0. 12 en n0. 20.
Door bet Gouvernement van Nederlandscb-Indië waren voor de expeditie tegen Atjeh do volgende scbepen ingebuurd :
Voor minstens I maand : do Nederlandsche stoomscbepen «Jasonquot; en «Hollandquot;, «Ariadnequot;, en «Sumatraquot; ; de Engelscbe'stoomscbepen «St.-Georgequot;, «Scotlandquot;, «John Bramallquot; en «Cbancellorquot;; liet Ita-liaanscb stoomscbip «Maddaloniquot;; hot Noderlandscb-Indisch stoomschip gt;)Iautenant-generaal van Swietenquot;.
Voor 0 maanden : de Nederlandsch-Indische stoomschepen «Prins Alexander der Nederlandenquot;, «Baron Mackayquot;, «Baron Sloot v. d. Heelequot;, «Gouverneur-generaal Mijerquot;, «Koningin Sophiaquot;, «Willem Kroonprins dor Nederlanden'' en de Nederlandsche zeilschepen «Kosmopoliet lilquot;, «Philips van Marnixquot; en «Nancyquot;, allen per maand.
Daarbij behoorden nog: 12 stoombarkassen, 13 barkassen, 38 sloepen, ü reddingsbooten, 14 walvischbooton on II vletten.
Do landingsdivisio bestond uit een bataljon infanterie, namelijk :
175
een half bataljon mariniers, con half bataljon matrozen, een halve batterij artillerie en de ambulance; tc samen 8713 officieren en minderen. Zij voerde lt;S stukken geschut en \ mortieren mee.
Voor verdere bijzonderheden zie men li ij lage 7).
Alles was gereed; het vertrek van de transport vloot was bepaald, en den 15llc11 zou zij te Atjeh zijn aangekomen.
De gouverneur-generaal had den t29ste11 October reeds een dagorder uitgevaardigd, aldus luidende: •
n a g o r n e k ,
aan de vereenigde Zee- en Landmacht, bestemd om deel te nemen aan de '2° expeditie tegen Atjeh.
«liet oogenblik, door u met ongeduld verbeid, is daar.
«Gij gaat het werk voltooien, dat voor eenige maanden aan Atjeh's stranden onafgedaan werd gelaten, door omstandigheden, van uwen wil onafhankelijk.
«Niet alleen Nederland en Indië, maar Europa, ja do gansche wereld heeft het oog op u gevestigd.
«Alles wordt verwacht van uwe bekende eigenschappen: moed, beleid en trouw.
«'Wij zien u met vertrouwen en niet minder met hartelijke belangstelling naar het tooneel des oorlogs gaan.
«Moge daar weldra de geliefde driekleur met don oranjewimpel in den top worden geplant als zegeteeken onder den blijden juichtoon van: Leve de Koning.quot;
RrrTENzono, 29 October 1873.
/)lt;• Gouverneur-Gmeranl van Nederlandsch-Indië, Opperhcvelhohbev van 's Konrnr/s Land- en /ec-machl beoosten de Kaait de Goede Hoop.
176
r
Alios was in do |iiiii1jos gereod; genoraal van Swieton had zich in persoon daarvan overtuigd. Kr werd zelfs een stoombakkei'ij. namelijk van don hoer Loroix te Batavia, moegenomon; ook was er op gorekond, dat er rails voorhanden waren, om hot vervoor van geschut op don moerassigon bodem te vergemakkelijken. En toch was or, trots alle voorzorgen, nog een verzuim gepleegd; want toen men die rails noodig had, kon men zo niet gebruiken.
Alles was verder in orde; do troepen haakten naai1 hotoogenblik van vertrok. Doch ten onverwachtste dreigde er een kink in den kabel te komen. Eensklaps ontvingen do troepen den last, dat hot vertrok tien dagen was uitgesteld.
Een vreesolijk spookbeeld was opgerezen, do expeditie met dood en verderf bedreigende. Hot was de cholera, die te Batavia en te Samarang was uitgebroken.
Lang had de rogeering in beraad gestaan, wat te doen: ten spoedigste do troepen in te schepen en to doen vertrokken, of. zooals thans geschiedde, hot vertrek te vertragen.
(iroote teleurstelling voor de troepen, die er naar snakten, zich mot den vijand te meten — en groote schade voor het Gouvernement, daar veertien vaartuigen voor grof gold gehuurd waren.
Nadat de tien dogen verloopon waren, gaf de gouverneur-generaal bevel, dat men moest vertrokken. Wel bleef do cholera voortwoeden; maar men vreesde terecht, dat als men moest wachten tot de ziekte verminderde, er vooreerst van geen expeditie sprake kon wezen en het gunstig tijdstip kon verloren gaan. Daarbij vorliozo men niet uit het oog, dat ook staatkundige redenen tot spoed noopten.
Voor zijn vertrek had generaal van Swioten een brief aan don sultan van Atjeh opgesteld, welk schrijven door deskundigen geroomd wordt als een bewijs van het doorzicht en de bezadigdheid van den generaal. De redenen, die hot Nederlandsch-lndische Gouvernement tot het openen der vijandelijkheden genoopt hadden, werden daarin kort vermeld en een laatste poging aangewend, om
177
• leu sultan lol loeiiadering te bewegen, in werkelijk ovcrredemle en toeli waardige bewoordingen.
])il documenl, hetgeen, zooals wij zullen zien, den sullan niet moclil bereiken, is evenwel van liisloriscbe waarde; wij laten liet bier volgen :
ylo/(
Zijrtc Hoogheid den Sultan Aladin Machmoeu Siiaii . die (jczeleld is in den Kraton van Aljeh!
Hij het hervatten der vijandelijkheden, die bet gevolg zijn van de landing der Nederlandsche krijgslieden op den bodem van Atieli, wensch ik uwe Hoogheid bekend te maken met de bedoelingen van het Nederlandsch-Indische Gouvernement, en baar nog de gelegenheid te geven, om dooi' het sluiten van een tractaat de nadeelige gevolgen van den oorlog te ontgaan.
Toen het Nederlandscb-lndische Gouvernement, in liet jaar IS.quot;quot;)?, de oneenigheden wilde beëindigen, die sedert vele jaren de vriendschap tusschen Atjeh en het Nederlandscb-lndische Gouvernement verstoorden, gaf bet mij volmacht, om met den overleden sultan Mantsoer Shah een verbond te sluiten van bestendigen vrede, vriend-schap en goede verstandhouding, tusschen het Nederlandscb-lndisehe Gouvernement en Zijne Hoogheid den sultan, of zijne afstammelingen en opvolgers.
Dit verbond werd, in de maand Maart van bet jaar ISf)?, getee-kend. en zoude tusschen de beide rijken ook een bestendigen vrede en goede verstandhouding hebben gebracht, als de onderdanen van l we lloogbeid zijne bepalingen hadden opgevolgd en geëerbiedigd.
Doch dit is niet geschied. Evenals vroeger, was er voor vreemde
handelaren en zeevarenden geen veiligheid in de handelplaatsen en
wateren van bet Atjebneesche rijk. Evenals vroeger, bleven zij en
hunne goederen aan willekeur, moord en rooi'blootgesteld. Kvenals
vroeger ging men voort, oji het eiland Nias, dat onder bescber-
178
uiing. voor een deel zelfs onder het bestuur staat van het Nedor-landsch-Indiscli Gouvernement, menschen te rooven en slavenhandel te drijven.
liet Xederlandsdi-lndisch Gouvernement bracht daartegen lier-liaaldelijk vertoogen in, doch steeds vruchteloos, /ijne gezanten werden onvriendelijk ontvangen; zijne klachten bleven onverhoord, en de schuldigen werden of in bescherming genomen, üf ongestraft gelaten. En terwijl het Nederlandsch-Indisch Gouvernement nog naar middelen van vreedzame oplossing zocht, vernam het, dat op last van Uwe Hoogheid, in het geheim, bondgenooten tegen Nederland werden gezocht, en aan andere mogendheden de opperheerschappij over Atjeh werd aangeboden.
Het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, dat de taak op zich genomen heeft, om in de wateren en in de landen van den Indi-schen Archipel voor de veiligheid van zeevarenden en handelaren te waken, mocht deze verkrachting van het tractaat van IS.)7 niet dulden, en besloot zijn hoogsten staatsbeambte aan Uwe Hoogheid te zenden, om ophelderingen te vragen, en, zoo die onvoldoende waren, aan Uwe Hoogheid den oorlog te verklaren.
Deze ophelderingen zijn aan Uwe Hoogheid, in Maart van dit jaar, gevraagd, maar ontwijkend en niet voldoende beantwoord, waarop de oorlog verklaard is.
Onze krijgslieden zijn toen op den bodem van Atjeh geland, en hebben eenige gevechten geleverd, die aan het oogmerk niet hebben voldaan. Indien Uwe Hoogheid echter meent, dat zij verslagen zijn, ilan is ilit een dwaling. Ons oogmerk was niet, om uw land te veroveren, maar om Uwe Hoogheid en do lieden, ilie den oorlog niet begeeien, te steunen tegen hen, die hem verlangen, en aldus aan de eerstgenoemden gelegenheid te geven, zich openhartig te verklaren.
De tegenstand, dien onze krijgslieden ondervonden, heeft niet toegelaten, het zoo ver te brengen. Wij hebben de vijandelijkheden
179
gestaakt, on zijn naar .lava teruggekeerd, omdat de regentijd op handen was, en onze soldaten de noodige bouw stoffen niet bij zich hadden, om huizen voor zich, en pakhuizen voor hunne levens-en oorlogsbehoeften te bouwen.
Ik ben ditmaal beter voorzien, en behoef niet meer terug te keeren, vóór dat het doel van mijne komst zai zijn bereikt.
Ik bob een voldoende macht bij mij, om den hevigsten weerstand te breken. Mijne soldaten, met voortrell'elijke geweren gewapend, tel ik bij duizenden. Ik heb ruiters te paard, die zich met snelheid bewegen, en overal begeven kunnen. Ik heb meer kanonnen, dan nooflig is, om tien kratons te verpletteren. Ik heb ook stoomschepen, met kanonnen, zóó groot, dat zij den kraton van uit zee kunnen beschieten. Ik heb werklieden en bouwstoll'en van allerlei aard, om huizen voor do soldaten, en pakhuizen voor hunne benoodigdhoden te bouwen. Ik kan en zal mij op den bodem van Atjeh vestigen, en daar blijven, totdat het rijk is ondergebracht, en een tractaat gesloten zal zijn.
Ik twijfel dan ook niet aan de overwinning, maar ik heb medelijden met uw volk, en wil het de rampen van den oorlog sparen. Niet al uwe onderdanen begeeren den oorlog, en Uwe Hoogheid kan dien evenmin verlangen. Uwe Hoogheid is immers nog jong, en kent de gevolgen van den oorlog uit eigen ervaring niet. Maar ik, die reeds oud, en een krijgsman van beroep ben; die vele oorlogen hij-gewoond, en de volken van liali en Iioni ondergebracht heb, ben dikwerf getuige geweest van de onheilen, die de oorlog na zich sleept.
Daarom raad ik Uwe Hoogheid, met oprechtheid en ernst, niet te luisteren naar hen, die u tot den oorlog aanzetten, want zij weten niet, welke zijne gevolgen zijn [zullen.
Had Uwe Hoogheid aan den gouvernements-commissaris F. N. Nieuwenhuijzen geen ontwijkende antwoorden gegeven, maar door vertrouwde personen onderzoek naar zijne voorwaarden en bedoelingen laten doen, dan zou de oorlog niet zijn uitgebroken, doch
12*
180
vermoedelijk niet het Nederlumlsch-Indisch Gouvernement een trac-taat zijn gesloten, dat veel onheil had kunnen verhoeden.
Wij verlangen geen direct bestuur over uw land, noch bemoeienis met uwe godsdienst of volksgebruiken. Wij wilden met Uwe Hoogheid een tractaat sluiten, zooals met den sultan van Siak, Srilndra poere. gesloten is, waarvoor wij u de bescherming van het Gouvernement, een ongestoord bezit van uw rijk, en een grooter gezag over uwe onderdanen zouden hebben in de plaats gegeven.
Ik vraag het aan Uwe Hoogheid, of niet de sultan van Siak, Sri Idrapoere en zijn volk, in beteren toestand van rust en welvaart zijn gekomen, sedert zij zich onder de opperheerschappij van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement gesteld hebben?
Wat heeft het Uwe Hoogheid gebaat, dat zij de voorwaarden van den regeerings-commissaris F. N. Nieuwenhuijzen niet heeft willen hooren, niet heeft willen aannemen ? Uwe beste strijders zijn gedood; de handel staat stil; de landbouw is achteruitgegaan; de bevolking van de XXV Moekims is verhuisd; hun kampongs zijn voor een deel verbrand; de welvaart van het volk is afgenomen.
Zal liet Uwe Hoogheid iets baten, het verzet voort te zetten V Wederom zullen vele strijders worden gedood; wederom zullen vele kampongs worden verbrand en velden verwoest; wederom zal aan de welvaart nadeel worden toegebracht. En wanneer dit geschied en liet volk overwonnen is, wat blijft u dan over, om het medelijden van den overwinnaar in te roepen?
Ik ben de vijand van Uwe Hoogheid niet. De Nederlanders voeren geen oorlog uit haat of vijandschap, maar voor beginselen. Ons beginsel is om. overal waar wij heerschappij voeren, of invloed uitoefen, aan de zeevarenden en handelaren, zonder onderscheid van personen of landaard, veiligheid voor hen oi hunne goederen te verschallen. Daarom raad ik Uwe Hoogheid, met een oprecht hart, den vrede aan te nemen, dien ik u aanbied, en mij niet tot het voortzetten der vijandelijkheden te dwingen.
181
Men heelt Uwe hoogheid wel bevreesd gemaakt, dat wij uw gods-dienst vijandig zijn, uwe volksgebruiken willen veranderen. Niets is valscher dan dit. Is de geschiedenis der naburige volken van \tjeli dan zoo weinig bekend, dat aan dergelijke onwaarheden is geloot geslagen? Noch Maleiers, noch Javanen, noch Boniërs, zijn ooit in de uitoefening van hun godsdienst en volksgebruiken belemmerd.
Ik beloof Uwe Hoogheid, dat ik volkomen vrijheid van godsdienst, en behoud der volksgebruiken aan uwe onderdanen zal waarborgen; dat ik geen gedwongen diensten, geen gedwongen leveringen, geen gedwongen landbouw, van welken aard ook, zal vorderen; dat een ieder de vruchten van zijn arbeid zal genieten; dat al wat geleverd wordt betaald zal worden, en geen hoogere belastingen zullen worden opgelegd, dan nu worden geheven. Eu eindelijk beloof ik u, dat ik Uwe Hoogheid bet bestuur over hot land zal laten. Al wat ik vorderen zal, is een tractaat met u te sluiten, zooals met den sultan van Siak, Sri Indrapoere, gesloten is,
Ik schrijf Uwe Hoogheid dezen brief niet, omdat ik bevreesd ben voor den uitslag van den oorlog. Van de overwinning ben ik zeker. Ik schrijf u, omdat ik de onderteekenaar ben van het tractaat van 1857; omdat ik, zestien jaren geleden, aan uw volk den vrede en de vriendschap van mijn Gouvernement heb gebracht, en het ook liever, ten tweedemale, de voordeelen van den vrede, dan de rampen van don oorlog breng; omdat ik er meer prijs op stel, dat mijn naam onder uw volk bekend zij, als van den man, die aan het land vrede en rust, dan als van hem, die er oorlog en verwoesting heeft gebracht.
Ik verzoek Uwe Hoogheid echter wel te bedenken, dat ik mij niet door lange overwegingen kan doen ophouden, en dat ik moet voortgaan met voordeelen te behalen. De Nederlanders zijn voortvarend, en laten zich ongaarne ophouden, om af te doen, wat afgedaan kan worden. Wil Uwe Hoogheid mijn voorstel in overweging nemen, en mij vertrouwde lieden zenden, om mijne voorwaarden
182
to vernemen, of' over den vrede te onderhandelen, dan moet dit .spoedig geschieden. Ik zal intusschen voortgaan, met te doen wat do oorlog van mij eischt. Tast men mij aan, dan zal ik mij verdedigen. Imi zoo ik niet spoedig antwoord ontvang, dan zal ik hel or voor houden, dat mijne voorstellen niet aangenomen zijn, en dat do partij, die den oorlog verlangt, heeft gezegevierd.
Deze zijn mijne woorden!
Geschreven voor Atjeh, den lst0quot; December 18.i}.
Deze brief is nooit beantwoord geworden. De zendoling, do Javaan Mas Soemo Widikdjo ') word, zooals bekend is. vermoord.
Toon de tion dagen verstreken waren, had het vertrok plaats, nadat reeds van al don lk2dl'quot; November oenige transportschepen
vertrokken waren.
Wol was do cholera niet geweken; maar langer dralen kon de goheelo kostbare expeditie in gevaar brengen. Daarom verlieten successievelijk de verschillende transportschepen do reede on don !21slen roods had hot laatste schip zee gekozen. De opperbovelhobhor was 20 November van Batavia mot het stoomschip «Prins Alexander der Nederlandenquot; rechtstreeks naar Atjeh vertrokken; aan boord bevonden zich verder de 2° bevelhebber, hun de adjudanten, de staf dor expeditie, de chef der artillerie, die van den geneeskundigen dienst, do chef en de sous-chef der administratie, de adjudanten der dionstchofs: voorts de topographischo dienst, alsmede dwangarbeiders met hun mandoor, en inlandsche roeiers.
Den dag, dat hij zich aan boord begaf, had de opperbevelhebber do volgende dagorder aan do troepen uitgevaardigd :
'i Zijn zoon ilt; ilians putti, of .iMViiauscli liool'd , te Kcdiric
1^3
TWEEDE EXPEDITIE TEGEN HET R1.IK VAN AT.IEII. Kquot;, 1. I loofdkwarlioi
Balavia, 20 November, 1873.
Dagorder voor de vereenigde Zee- en Landniaelit, uitmakende de 2C expeditie tegen Atjeli.
))Door den Koning benoemd tol civiel regeeringscommissaris en militair o})perbcvelliebbei' der S1' expeditie legen Atjeli, verklaar ik liet bevel over de gezamenlijke strijdmiddelen te hebben aanvaard. Met hervatten der krijgsoperatiën zal aan velen uwer ontberingen en vermoeienissen opleggen, die gij echter, vertrouw ik, met geduld en volharding zult weten te verdragen.
))Duldt niet dat uwe vaandels, op den vijandelijken bodem overgebracht, door rooi' of brandstichting worden ontsierd. Zij. die de wapenen tegen u koeren, moet gij met dapperheid en volharding bestrijden; maar aan vrouwen en kinderen, en mannen die zich vreedzaam gedragen, moogt gij geen leed doen.
«Vijandelijke versterkingen moet gij onschadelijk maken. Do woningen en kampongs moogt gij niet vernielen, liet zijn misdrijven, die mot den dood gestraft worden, en die u van de middelen berooven, om onder dak te komen of beschutting te vinden.
«Hot Vaderland en do Koning verwachten, dat gij uw plicht zuil doen. Laat ons zorgen, dat die verwachting niet worde teleurgesteld.
De opperbevelhebber, enz. ruz. (w. g.) VAN SWIETEN.
Deze dagorder word intusschon eerst den December aan do manschap meegedeeld.
De schepen vertrokken op verschillendo dagen, zóódanig, dat zij ongeveer gelijktijdig ter roede van Atjoh mooston aankomen, alwaar hot veroenigingspnnt dei' transportschepen zou wezen.
Hot vertrek dor troepen had zonder de minste festiviteit plaats.
184
/elCs zontlei' imr/.iek. Oe gouverneur-generaal liail den ot'licieren, die aan de expeditie zouden deelnemen, een diner willen aanbieden, en ten minste een revue willen houden over de troepen voordat ilie /.icli inscheepten; maar op verzoek van generaal van Swieten zag de landvoogd van die voornemens af.
De opperbevelhebber was er op gesteld dat de troepen zonder eenige demonstratie vertrokken; zelfs moet hij bedankt hebben voor het aanbod van een lid van den Raad van Indië, om in diens woning de ollii'ieren, welke de expeilitie zouden meemaken, de gelegenheid te verschallen, zich aan hun bevelhebber te laten voorstellen.
Te eer was het bevreemdend, dat generaal van Swieten dit afwees, daar hij reeds zooveel jaren gepensioneerd was geweest en onder ongewone omstandigheden het bevel aanvaard had, zoodat de meerderheid der officieren hem volkomen vreemd moest wezen.
De generaal moge voor een on ander overwegende redenen gehad hebben, erg opbeurend was het voor de troepen niet.
Kn te meer was dit met stille trom vertrekken weinig bemoedigend, omdat het vertrek werkelijk onder eenigszins ongunstige voor-leekens plaats had.
De cholera namelijk was noghoerschende en zelfs onder de inscheping wei-den gevallen van do vreeselijke ziekte geconstateerd; namelijk in den avond van den I8'|CI1 November, toen de kavalerie aan boord van de «Chancellorquot; embarkeerde, bezweek een man aan de cholera.
Dit veroorzaakte een licht verklaarbare onrust aan boord van dit transportschip, dat behalve de kavalerie aan boord had:
het civiel personeel; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; 5k28 dwangarbeiders, alsmede liet personeel, belast mot het bevel en het beheer, liet zou rechtstreeks naar At joh vertrekken.
(ieneraal van Swieten werd tot aan den Doom uitgeleide ge laan door don gouverneur-generaal; aldaar bevonden zich vele autoriteiten on andere belangstellenden.
1^5
liet \v;is /.even nui- in den morgen; de «Tjiliwongquot; was op het |)ant om het anker te lichten.
De landvoogd sprak don grijzen opperbevelhebber hartelijk toe en drukte hem de hand; nadat van Swieten die toespraak beantwoord had, wendde hij zich tot de menigte, die voor het gebouw stond. Hij dankte voor de vele bewijzen van belangstellingen sympathie, aan do manschap en ook aan hem bewezen, en gaf ook eenige opheldering, waarom hij op een zoo stil vertrek had aangedrongen, dat in de meeste bladen in krasse bewoordingen gegispt was. Indien hij aan een stil vertrek van do bataljons, de ruiters, de officieren, de voorkeur gegeven had boven een luidruclitigen aftocht met muziek en uiterlijk vertoon, — zoo sprak de generaal — dan geschiedde dit zoowel wegens den ernst des tijds, als omdat hij van oordeel was, dat het gemoed van den ten strijde trekkenden soldaat niet noodeloos moest bewogen worden; dat het gevoel van droefheid en weemoed der nagelaten betrekkingen behoorde geëerbiedigd en gespaard te worden. Zij, die op apodictischen toon luide hunne afkeuring over dien maatregel hadden uitgesproken, bleken naar zijn oordeel daarvan geen verstand, geen begrip te hebben; hij meende in het belang van vertrekkenden en achterblijvenden te hebben gehandeld. Kort daarop ging de opperbevelhebber aan boord van de «Tjiliwongquot; en onder hot bulderen van het geschut verliet hot schip de rcede, om weldra voor het oog der toeschouwers te verdwijnen.
Dat men, trots het uitbarsten der cholera, de troepen liet vertrekken, kan niet worden gelaakt; er was thans geen terugtreden meer mogelijk, terwijl er tevens kans bestond, dat de frissche zeelucht den gezondheidstoestand bevorderlijk wezen zou, zooals dan ook gebleken is.
Maar af te keuren is het, dat men de eischen eener goede hygiène uit 't oog verloren en de troepen niet de noodige ruimte gegund heeft, al hadde dit de uitgaven, toch reeds zoo hoog, nog moeten vermeerderen.
180
Kén transportschip had ruim '20(M) man aan Ijoord : de scliepcn waien to zeer bevolkt.
Dit blijkt uit het volgend overzicht van de scheepsritimte en de troepen, die met de verschillende schepen werden vervoerd :
Geëmharkee |
'de tro |
•pen | |||||
NA.MKX Dlili SClll'.l'EN. |
5 ' |
i |
g |
U. s- w | |||
w .5 |
•p |
V* |
J | ||||
O | |||||||
Xcd. |
Stoomschip//Jasonquot;.......... |
5150 |
21 |
209 |
297 | ||
„ |
II |
//Hollandquot;......... |
1 130 |
14 |
193 |
0 5 8 |
— ff) |
n |
II |
//Ariadnequot;.......... |
(183 |
6 |
G |
1 20 |
— i) |
n |
II |
//Sumatraquot;......... |
1 500 |
38 |
559 |
5 73 | |
Itnl. |
II |
//Maddaloniquot;........ |
1 500 |
41 |
5 (i 1 |
1 080 |
- r) |
En^. |
„ |
//Scotlandquot;......... |
588 |
38 |
447 |
684 |
— |
n |
/,.lohii Bramallquot;...... |
lt;100 |
10 |
102 |
153 |
141 | |
n |
II |
//Chancellorquot;........ |
605 |
21 |
1 1 0 |
581 |
65 |
Ned. |
II |
//Luit.-generaal van Swietenquot;. |
500 |
lt;1 |
83 |
203 |
100 |
// |
n |
//I'rins Alexaiuicr der Nederl.quot; |
500 |
23 |
32 |
332 |
- J) |
// |
ii |
//Baron Mackayquot;...... |
400 |
8 |
30 |
627 |
— |
„ |
ii |
Baron Sloet. van den Beclequot; . |
500 |
24 |
5 1 3 |
143 |
— |
If |
ii |
Gouvcriieur-jfeneraal Mijerquot; . |
500 |
17 |
5 7 |
038 |
— |
n |
n |
Koningin Sofia....... |
400 |
15 |
4 J |
78 |
— |
Zeilseltip / |
Nanojquot;............. |
500 |
2 |
4 |
1 1 2 |
— '') | |
// |
// |
Kosmopolietquot;.......... |
— |
20 |
513 |
137 |
i |
h) 130 vrije werliedcii der gcuio.
//) 500 stuks slachtvee.
c) 35(5 koelies.
d) 150 hiliuidsclie roeiers.
c) Vivres.
Men ziet hieruit, lt;lat de «Maddaloniquot; per man slechts 2/n last ruimte had; en nog hadden de soldaten het slechter gehad,— vooral doordat op enkele transportschepen gebrek aan hot noodige ontstond en niet eens een alzonderlijk verblijf voor de zieken was — wanneer
187
de officieren niet eigen leed voor dat der soldaten vergeten hadden en bewijzen van die onbaatzuchtigheid hadden gegeven, waarvan men in oorlogstijd zoo menig schoon voorbeeld kan opteekenen,
Den quot;iS9'011, des namiddags, kwam do opperbevelhebber tor reedc van Atjeli aan. De algemeene toestand liet, volgens het rapport van den kommandant dor maritieme middelen, kapitein-ter-zec van (iogh. te wenschen over.
In den nacht van o|i 'ii November arriveerden de laatste ti ansiKn tscliepen voor Atjeh, zoodat de geheele transportviool, ten getale van 35 schepen, aldaar vereenigd was. Reeds waren maatregelen getrolTen, om op Poeloe Nassio een ziekenbarak aan te loggen en tevens de noodige voorzieningen te treffen, om de schepen van versch water te kunnen voorzien.
De gezondheidstoestand was helaas! onrustbarend; op alle transportschepen, behalve twee, was de cholera uitgebarsten en nog eisciite de ontzettende ziekte nieuwe oilers.
Des morgens van den November begaven zich generaal-
majoor Verspijck en de dirigeerende officier van gezondheid der expeditie naai- Nassio, om den toestand aldaar op te nemen; hun ervaring was niet bemoedigend, want de ziekte nam toe. waarop aanhoudende regen ongunstig gewerkt had. Het besluit werd genomen, om geen troepen meer te ontschepen.
Sedert bet vertrek der troepen naar Atjeh tot op den !2llcquot; December, waren aan do cholera bezweken: IU Kuropeanen, quot;2 Amboinee-zen, 4 inlanders en 40 koelies, terwijl in behandeling bleven 47 soldaten en 40 koelies.
Daarom word op een strenge handhaving der (|uarantaine-middolen aangedrongen. Ook Mr. Canter Visser, de secretaris van den opperbevelhebber, was bezweken en in zijne plaats werd Mr. van Dissel, laatstelijk toegevoegd aan den heer Zoetelief en van Bali teruggekeerd, tot secretaris van generaal van Swieten benoemd.
Spoedig werd dooi den chef van den staf en de liefs an artillerie
IbS
en genie aan boord van de «Bronbeekquot; een verkenning langs liet strand ondernomen, meer bepaald ten oosten van de Atjeh-rivier, waarna de chcf' van den staf in overleg trad met de marine-autoriteiten, ten einde te bespreken, hoe de landing zou ondernomen worden. Als een gevolg daarvan werd den kommandant der 2C brigade, die op Poeloe Nassie gebivouakkeerd was. last gegeven om te zorgen, dat al de schepen in den avond van den 7'lcquot; des avonds zich ter reede van Atjeh zouden bevinden, en alles werd voorbereid om op den O'10quot; December te landen, waartoe de debarkements-order opgemaakt en uitgevaardigd werd.
Den dag voordat de landing moest geschieden, werden alle hoofd-oflicieren aan boord van het stafschip ontboden, liet was vast besloten dat, ofschoon de gezondheidstoestand en liet weder niet gunstig waren, tot het debarkement zou worden overgegaan.
De volgende bepalingen waren gemaakt:
Des nachts ten 12 ure zou het eskader, dat de landing beschermen moest, zijn plaats innemen.
Ten 1 ure zouden de transportschepen zich naar do aangewezen plaatsen begeven; de overige schepen der zeemacht zouden ten 4 ure hunne plaats langs de kust innemen, om met het aanbreken van den dag het vuur te openen. Eerst zou de 2° brigade landen, die uiterlijk ten 5% ure aan den wal moest zijn.
De sterkte der infanterie was bij de 2e brigade man en bij
de 3° brigade 193i man; de 1° brigade was, zooals wij weten, te Padang gebleven en het voornemen was, die eerst dan te laten opkomen, wanneer de laatste stoot gegeven moest worden.
Den 7llon December was de geheele vloot voor de monding der Atjeh-rivier verzameld geweest. Men had het laten voorkomen of aldaar de landing zou worden ondernomen; doch begunstigd door het nachtelijk duister was het anker gelicht en naar Pedro-punt gestoomd, alwaar de landing zou plaats hebben.
Om i uur arriveerden voor de Koeala Tjangkoel de transportsche-
185)
pen , die de troepen, tot de '2 brigade behoorende, aan boord hadden; door bet breken van sleeptrossen ondervond de «Auroraquot; zoodanig oponthoud, dat een half bataljon bij de landing niet tegenwoordig kon zijn, zoodat die geschied is door 3, in plaats van 4 halve bataljons. Oponthoud van anderen aard was ook oorzaak, dat de landing niet kon plaats hebben om 5% a G uur, zooals bepaald was.
Het strand liep van zee opwaarts; het was golvend en met struiken en hoornen bedekt. Niet ver van het strand waren klapperboomen zichtbaar; het kenmerk der aanwezigheid van een kampong. Van den vijand bespeurde men niets; alleen een roode vlag, een paai honderd meter westwaarts dicht bij het strand, deed vermoeden dat zich daar een versterking bevond.
Men liet gelijktijdig het rechter half S' bataljon en het li6 bataljon in de sloepen gaan. Generaal-majoor Verspijck verliet de «Prins Alexander der Nederlanden,quot; om het bevel over de landingstroepen op zich te nomen; als staf-oflicieren waren hem toegevoegd kapitein .1. Schneither en de 1° luitenant G. de Wijs.
Tegen 8% uur waren hot li® bataljon en hot rechtcrhalf 3e bataljon in de sloepen en de ;}c kompagnio artillerie op de vlotten; de sloepen werden in de, bij de debarkements-order aangegeven, volgorde gerangeerd, en de stoomschepen en stoombarkassen werden naar den wal gesleept, op eiken vleugel door (gt; gewapende sloepen ondersteund.
Negen uur was het, toen de eerste luitenant G. J. V. Vinkhuizen van het 14® bataljon hot eerst aan den wal sprong, en zich in een oogwenk op den duinrand bevond, die den vijand tot borstwering diende; die duinrand was spoedig bezet door de twee halve bataljons van het IV' bataljon op den linker-, en hot rechterhalf 3° bataljon op den rechtervleugel; de vijand koos na een korten tegenstand de vlucht.
Men kwam thans aan een grootc watervlakte; het rechterhalf 3quot; bataljon ontving bevel, langs den buitenrand langzaam vooruit te
1lt;)()
uaan on te waarschuwen, als men op een versterking van eenig aanbelang mocht sluiten; het linkerliall I 'ic bataljon onder den brigade-kommaudant, kolonel Wiggers van Kerchem, omtrok do lagune.
liet rechterhalf3e bataljon zond een kornpagnie om een versterking, waarop een driekante roodo vlag woei, te verkennen; die versterking bleek door den vijand verlaten te zijn; het rechterhalf 3C bataljon stelde zich voorwaarts van die positie op. Het rechterhaU' I V' bataljon vond aan ilen overkant der lagune geen vijand meer en werd teruggeroepen, daar hot water rijzonde was, zoodat de eoinminiicatio met de hoofdmacht zou kunnen worden afgebroken.
Oe hoofdmacht rukte op naar kampong Loema. Vóór deze kampong werd de duinrand verdedigd; in een grasvlakte tusschen do duinen en de kampong zag men oen vierkante aarden redoute en daarachter een kleinere, blijkbaar aangelegd mot hot doel, om do verdedigers van den duinrand op to nemen. Do kampong Lamooga werd door kapitein von Balluseck onderzocht, en daarna bezet door een kornpagnie infanterie en een sectie artillerie.
Het was nu ruim half een uur. Do landing was in alle opzichten gelukt. Hot Hl' bataljon rukte vooruit tot daar, waar de Koeala-l.amoega in de Gighen valt. Overal worden de strandbentings verlaten bevonden; hot geschut werd vernageld.
Hij do landing had men veel minder tegenstand ondervonden dan men had durven verwachten; klaarblijkelijk was de vijand door de keuzo van het landingspnnt verrast geworden. De verliezen waren uiterst gering, 'tgcen te meer gewaardeerd werd, omdat hot al spoedig bleek dat de tegenweer zou toenemen, naarmate men het vijandelijke land indrong.
Hot bivouak, dat om '(■ uur door do troepen betrokken werd, was een vrij hoog en mot gras begroeid terrein; zoodra de 3C brigade gedebarkeerd was, trad kolonel Schultzo als bivouak-kom-mandant op.
Als een gevolg van de door generaal majoor Verspijck gewijzigde
191
operation, was do landing der iJ1' brigade; niet op do oorspronkelijk bepaalde plaats geschied, maar meer westelijk dan liet landingspunt der 'Je brigade. Al de versterkingen aan het strand bleken eerst kortelings verlaten te zijn; blijkbaar bad do vijand do attaque in l'ront verwacht.
Om .'5% uur landde de opperbevelhebber met den chefquot; van den stal', ten einde mot generaal Vorspijck de operation to bespreken, liet volgende werd overeengekomen:
De brigade Wiggors van Korchem zou den volgenden morgen op marsch gaan, om do Koeala-TJangkool over te trekken; zij moest do versterkingen op don tegonovergestelden rechteroever omtrokken en in den rug nemen; do marine-landingsdivisie zou do Koeala-(iighon fbrceeron, welke door do kolonno Schultze in de Mank bedreigd zou worden.
!)e kommamlant dor maritieme middelen werd aangeschreven om do transportvloot voor de Kooala-Uighen geconcontroerd te houden.
liet bivouak bevond zich achter de duinen en liep van het Noordoosten naar het Zuidwesten; onophoudelijk werden de troepen gealarmeerd, daar men van uit een kampong, die aan de overzijde der kali gelegen was, onze troepen beschoot.
Den lÜlkn landden de overige troepen, zoodat dien dag de gehoelo landmacht te Koeala-Gighen vereenigil was. Ingevolge de gegeven bevolen rukte de tweede brigade's morgens in westelijke richting op en trok over do Koeala-Gighen, op don anderen oever oen bivouak betrekkende, terwijl de dorde brigade dit aan den oostolijken oever deed.
Do kommandant dor ^ brigade had het linkerhalf' hi'' bataljon en een kompagnie van het rechterhalf l^''langzaam langs het strand laten voortrukken; om 8 uren in den morgen hadden zij de, iets meer land-inwaarts gelegen, kampong Loong bereikt, liet linkorhali' lk2c bataljon bezette het oostelijk gedeelte der kampong, do le kompagnie van bet rechterhalf 12% die vooral hevig beschoten werd, bezette het middengedeelte, en oen kompagnie van het IV' bataljon betrok bet westelijk gedeelte van kampong Loon,
102
In de woningen bevond zich eeniy matcriëel, tiat onbruikbaai werd gemaakt. Men vond hiei' en daar vijandelijke werken die — natuurlijk omdat men hier nog geen aanval had verwacht — niet verdedigd waren geworden.
Er werden verkennings-patrouilies uitgezonden en generaal Ver-hjivck koesterde het voornemen, de Koeala-Gighen te omtrekken om aan de Koeala-Tjoet te komen; dit zou den volgenden morgen geschieden, onder bescherming van het vuur dor marine, die voor de troepen uit vuren zou. Doch genei'aal van Swieten liet weten , dat hij den volgenden morgen aan wal komen zou. om over de verdere operatiën te beraadslagen, tevens verzoekende om die tot zoolang uit te stellen.
Den l llU'n December om 7 uur debarkeerde de opperbevelhebbei met zijn staf; nadat hij met generaal Verspyck geconfereerd had. werd een verkenning uitgezonden langs de zuidzijde dei' lagune in de lichting der Atjeh-rivier; zij geschiedde door overste Pel met het rechter-half \\c batalj m met een sectie artillerie, eenige kavalerie en mineurs. Kapitein von Dalluseck werd er aan toegevoegd als stafofficier. met eenig personeel dor opnemings-brigade. Een tweede verkenning had gelijktijdig plaats in zuidelijke richting, om gemeenschap te zoeken met den grooten weg, die volgens de berichten van Pedir naar den kraton liep, waartoe overste Engel met het rechter-half ;ie bataljon, een sectie artillerie en een sectie mineurs oprukte. Door de troepen onder luitenant-kolonel Pel werd het terrein rondom het bivouak verkend; in westelijke richting werd een verlaten missigit, met steenen wal omringd, tijdelijk tot ziekenverblijf aangewezen.
Nadat een plas tusschen Koeala Tjangkoel Gighen overgetrokken was, bijwelke gelegenheid de manschap tot boven den buik door het water moest waden, sloeg men aan den anderen oever een bivouak op, dat in de linkerflank door den vijand bestookt werd. Om tien uur werd kotta Moesapi door de Atjehneezen verlaten.
193
Om 11% uur kwam luitenant-kolonel Pel terug, na ruim een half uur gaans in westelijke richting te zijn doorgedrongen , zonder een begaanbaren weg te vinden.
Een uur later volgde do andere kolonne; deze was, na 1200 meter in zuidelijke richting langs zeer slecht terrein te zijn geavanceerd, op een goeden, breeden weg gekomen, die in zuidwestelijke richting liep. liet terugtrekken van beide kolonnes bracht den Atjeh-nees — die geen Hauw denkbeeld van verkenningen heel't — weer in den waan dat wij teruggeslagen waren, en in den middag deed hij een verrassenden aanval op onze troepen, toen deze in bet kampement verspreid waren. In een oogwenk was alles weder onder de wapenen en na een hevig gevecht, dat drie kwartier duurde, werden de Atjehneezen in het bosch teruggedreven. De aanval was zegevierend afgeslagen, en liet verlies des vijands moet ontzettend geweest zijn.
Daar het bivouak beschoten was uit de huizen eener op last van' den opperbevelhebber gespaarde kampong, had generaal van Swieten eindelijk er in toegestemd dat die kampong verbrand werd, hetgeen geschiedde door een kompagnie mineurs, onder dekking van een kompagnie infanterie; dit was hier een onvermijdelijkheid, want onze troepen werden beschoten, en zagen den vijand niet. liet streed anders zéér tegen de beginselen van generaal van Swieten om tot brandstichting over te gaan en reeds iu ISti;} schroef iiij in een dagorder met het oog hierop:
«Men zoekt vergeefs naar den ooi^proiy van die heilioozo gewoonte, 1 die zoovele overwinningen en nederlagen doet gepaard gaan met de vernieling van het weinige, dat het volk bezit. Waaruit, vraagt men zicli af, heeft liet leger, dat naar beschaafde en Christelijke beginselen wordt bestuurd, het re^lit geput, zoo strijdig met het oorlogsrecht van beschaafde volken, om het private eigendom te vernielen en schuldelooze vrouwen en kinderen, of machtelooze grijsaards, door gebrek te doen omkomen !
13
194
«Een werktuig van bostralTing of wraak kan hot niet zijn. — want de taak van het leger is niet om te kastijden, noch om te kwellen, maai' om te strijden, te overwinnen, en de gevolgen van den oorlog zoo min mogelijk schadelijk te maken.
»llet kan ook niet zijn, om de overwinning gemakkelijker te maken. of de gestoorde rust spoediger te herstellen; want in stede van •: verzoening, wekt de verwoesting slechts verbittering, versterkt zij het verzet, en vergroot zij den dorst naar wraak. Hoe zou men ook kunnen meenen, dat een onkundig, onbeschaafd en veelal misleid volk, wanneer al wat het bezit, ook zijne voedingsmiddelen, baldadig verwoest zijn, éérder genegen zoude zijn, om (ie wapenen neer te leggen en den overwinnaar te gehoorzamen, dan zoolang de kans noquot;' bestaat, door onderwerping weer in het bezit van have en goed te komen? ....
«Niets kan inderdaad de verwoestingen rechtvaardigen, en wanneer men ze niettemin ziet plaats grijpen, dan moet men ze wel houden voor het gevolg van verouderde overleveringen, die bereids lang hadden moeten verlaten worden, o( van valschebeschouwingen.
«Wanneer in Indië oorlog gevoerd wordt, is het met een van deze beide oogmerken, te weten: onder misleide en oproerige onderdanen de rust te herstellen, of om de regenten van onbeschaafde volksstammen, die nog liet zelfbestuur hebben behouden, in het belang der beschaving, mildere beginselen van bestuur en van internationale betrekkingen op te leggen. Voor beide gevallen past een beschaafde en milde oorlogstaktiek beter, en zal deze ook betere werking hebben en heilzamer indrukken nalaten, dan brandstichting
en verwoesting.quot;
Maar soms, zooals ook hier, is het onvermijdelijk, om op de gemakkelijkste wijze, dat is door verbranding, gevaarlijke terrein-voorwerpen op te ruimen en het zou een origineele philantropie wezen, zulks niel te doen — uit den aard der zaak ten koste van eigen bloed.
li»5
Zoo verhief zich ook in een onzer groote lilailen een stem tegen / het verbranden van kampongs, 'tgeen tijdens de blokkade door onze marine geschied was en de schrijver van lt;lat opstel schroomde niet. om in de hevigste bewoordingen dat verbranden van vijandelijke kam-^ pongs al' te keuren. W'j kunnen niel genoeg waarschuwen tegen een ziekelijke pliilantropie bij 't oorlogvoeien. De oorlog oji zich zelf is een gruwel, die de menschheid tot schande strekt; maai zoolang die een onvermijdelijke noodzakelijkheid schijnt te zijn, moei men niet een overdreven zachtzinnigheid prediken, waarvan de gevolgen op eigen hoofd zouden neerkomen. lt;•{ *
Kn wij schromen niet, het onverantwoordelijk te noemen om vijandelijke dorpen te sparen uit edelmoedigheid, wanneer die gene-' rositeit onze troepen aan verliezen blootstelt.
In den namiddag van den lld6quot; had generaal van Swieten zich bij de derde brigade gevoegd. Er werden dien dag nog een paar verkenningen gedaan, die ons eenige dooden en gekwetsten bezorgden; daarna werd besloten om den volgenden morgen langs bet strand naar Moesapi op te marcheeren, waartoe de 3quot; brigade werd aangewezen; de 2C zou hel hivouak bezet houden.
Nadat de Koeala-Gighen overgetrokken was, waarbij hetmeeren-deel der manschap doornat werd, rukte men langs het strand voort, onder een hevige hitte, ternauwernood getemperd door een ooste-wind. Zonder tegenstand te ontmoeten gingen de troepen langzaam voort, totdat zij een versterking naderden, waaruit gevuurd werd; evenwel zonder dat alsnog iemand gewond werd, daar de afstand, waarop de vijand het geweervuur opende, meer dan 1000 pas bedroeg.
Die versterking, kotta Moesapi, moest genomen worden; daartoe word het linkerhalf bataljon in kompagnies-kolonnes opgesteld met een sectie artillerie aan weerszijden, die granaten in de versterking wierpen. welk vnur door de vloot ondersteund werd. I oen
196
men echter langzaam geavanceerd was en kotta Moesajii binnentrok, bleek deze sterkte juist door den vijand verlaten te zijn.
Zij was van eenvoudige constructie en bestond uit een aarden dekking, aan weerszijden bekleed met palen, die door bamboe aan eikaar verbonden waren en twee borstweringen vormden, waarachter zicii een met hoornen beplante vlakte bevond. Achter de borstweringen vond men hutten van zeer primitieve samenstelling.
Alles was verlaten; er werd geen tegenstand meer ondervonden en er werd een bivonak betrokken. Do nacht ging zonder stoornis voorbij.
Den volgenden dag, namelijk den '13'lcquot; December, werd besloten om een bataljon infanterie met eenige artillerie en een sectie sap-peurs uit te zenden, ten einde te onderzoeken of men over de landtong tusschen de lagune en de zee den mond der Atjeh-rivier zou kunnen bereiken, 's Morgens vroeg rukte het bataljon uit, met een kompagnie als voorhoede; daar achter de artillerie en de sappeurs, dooi' een peloton infanterie gedekt, en een kompagnie als achterhoede. Nadat men ongeveer een uur lang ongehinderd was doorgemarcheerd, werd men uit een kampong beschoten, hetgeen dooi' ons geschut beantwoord werd. De Atjehneezen vuurden uit lelah's, en een kanonkogel trof een kettingganger, die op een kistje litho-fracteur was gezeten; ware dit getroffen, dan zon een vreeselijke ontplofling niet zijn uitgebleven.
Aan de opdracht was intusschen voldaan; de troepen trokken terug en kwamen ruim acht uur in bet bivonak bij kotta Moesapi aan. Dat terugtrekken, door den vijand alweder aan 't succes zijner wapenen toegeschreven, deed zijn moed toenemen en van verschillende kanten word het bivonak beschoten.
Dienzclfden dag, ongeveer ten twee ure, deed generaal-majoor Verspi jck het westwaarts gelegen terrein aan de overzijde der lagune verkennen, bij welke gelegenheid men op een versterking stiet, die niet dooi' den vijand verdedigd werd, waarna majoor Luymes haar met zijn bataljon bezette.
197
Thans achtte do opperbevelhebber hot oogenblik gelvomen, om beide brigades te bereeuigen en de kommandant der k2'' brigade kreeg bevel, om zich met zijne troepen bij de derde te voegen; ook do tweede brigade ondervond oponthoud bij het overtrekken van de koe-ala-Gighen, zoodat alleen hol rechtor-half 3C bataljon met don staf' don KJ'16quot; overkwam, hot overige gedeelte eerst den volgenden dag.
Do monding der Atjeh-rivier werd verdedigd door eenige goed bewapende werken; alvorens te bepalen hoe men die zou aanvallen, moest oen verkenning langs de zuidzijde van kotta Perak geschieden. Die verkenning had plaats in den morgen van den i4llequot; onder persoonlijke leiding van generaal-majoor (t, M. Verspijck; de kolonne bestond uit het rechter-half 12e, linkor-half'9° en rechtor-half .'}c bataljon infanterie, alsmede 2 kompagnieën van het linker-half 12e bataljon, een sectie artillerie, 20 kavaleristen en een peloton mineurs en sappeurs.
Het linker-hall O1' zou links, het 12L' bataljon rechts een omtrekkende beweging maken; de overige troepen, namelijk de 3° kom-pagnie van hot linker-half bataljon on de i0 kompagnie, zouden den aanval in front ondernemen.
De kolonne deboucheerde op de rechterllank van de vijandelijke stelling, voorwaarts van kotta Radja; zij weid mot oen hevig vuur begroet, afgegeven uit een lange aarden linie, door oen bijna a;iii-eengosloten pagger verborgen. Zoodra de artillorio den aanval voorbereid had, rnkto do infanterie op, die woldra in oen levendig vuur gewikkeld was. Nadat dit een half uur onderhouden was, word over de goheele linie tot oen stormenderhandschen aanval overgegaan, waartegen de vijand niel bestand was; do vluchtoude Atjebneezon worden door de zegevierende troepen achtervolgd.
Op een paar honderd pas achter hunne positie hop de breede stroom, waarover zij slechts langs een gebrekkige smalle brug en met behulp van een prauw konden ontkomen. Die prauw word door oen granaatschot in don grond geboord en slechts weinigen bereiklon
198
over (!(gt; brug den overkant. Dien dag werden 80 gesneuvelde Atjeli-neezen begraven; doch men kan aannemen, dat hun verlies veel -rooter is geweest. Ook den onzen kwam dit gevecht op gevoelige verliezen te staan; kapitein W. II. Voorman kreeg een doodelijk schot in den buik en luitenant Beekhuis ontving een klewanghouw; minder zwaar gewond werd luitenant If. C. van Stappershoef. Voorts hadden wij (3 dooden en 138 gekwetsten.
Nog hadden de kapitein der artillerie de Jongh en de 1° luitenant der militaire verkenningen \ isser schampschoten bekomen.
De gewonden werden zoodra doenlijk naar do ziekenschepen getransporteerd.
Onze troepen hadden zich, volgens de getuigenis van generaal Ver-spijek, uitstekend gedragen; kotta Perak was hun in handen gevallen en ile vijand bleek ai zijne werken aan do oostzijde tier monding van de Atjeh-rivier te hebben ontruimd; ook waren de kampongs tusschen de genomen linie en de rivier verlaten. Alleen hoDger aan de rivier hield hij den oever nog bezet; doch do communicatie met onze schepen bleef verzekerd, liet bleek dat den vijand een ge-voeligen slag was toegebracht en dat hij uit zijn sterke stelling verdreven was; de broeder van Tjongkoe Kali en twee mindere hoofden waren gesneuveld, hetgeen op Moekin \N\i een ontmoedigenden indruk gemaakt had.
Ivotta Perak was een goed aangelegde versterking, die sterker was dan de tut dusver genomen werken. Zij werd, evenals de daar achter en westwaarts gelegen versterkingen, door het '2° en door het rech-ter-half 0C bataljon infanterie bezet.
De komrnandant der 3° brigade werd belast met het bevel der troepen, die do vijandelijke versterkingen bezet hielden; aan den komrnandant der '1'' brigade werd de zorg voor het bivouak toevertrouwd.
Des avonds werden de bewegingen voor den volgenden dag besproken; de komrnandant der brigade moest met 2 halve bataljons, een batterij artillerie, een peloton mineurs en een peloton kavalerie langs
lit;»
het strand een verkenning doen naar de Atjeh-rivier en de overige werken nemen, in verband handelende met de 3'; brigade, dieniet twee halve bataljons, een halve batterij en een [jeloton mineurs insgelijks in westelijke richting moest oprukken, maar zuidwaarts van de lagune, in den rug der versterkingen. Door middel van signalen moesten beide brigades met eikander in gemeenschap Mijven.
Den l.-y'6quot; zond diensvolgens do 3U brigade het ünker-balf Oquot; en het rechter-half' 12quot; bataljon met een sectie van do 18' kompagnie artillerie en eenige mineurs en sappeurs in westwaartsche richting naar de rivier; twee knmpagnieën van het linker-hall'9° bataljon met de artillerie vormden de voorhoede. Langs een voetpad door afwisselend terrein ging men tot kotta Hadja, alwaar de opperbevelhebber zich reeds bevond; vandaar af werd het voetpad smaller en aan weerszijden daarvan stonden nipaboomen in het water of' in de modder. Toen liet hoofd der kolonne, langzaam voortgaande, kotta Babi bereikt had, belette het moerassige terrein, verder (e gaan.
Ruim een uur bleef de kolonne op het voetpad halt houden, door den vijand van uit de verte beschoten; toen werd, nadat generaal Verspijck in persoon de situatie in oogenschouw genomen had, tot den terugtocht overgegaan. Naar kotta Radja teruggekeerd, werd een nieuwe verkenningstocht in zuidwestelijke richting ondernomen, die evenmin eenig resultaat opleverde, liet rechterhalf l'iquot; bataljon bezette kotta Radja; men vond aldaar een bronzen vuurmond van ongeveer 24 c.M., met Maleischc inscriptie.
De 2C brigade, onder kolonel Wiggers van Kerchem, had langs het strand naar de monding der Atjeh-rivier het rechter- en linkerhalf 1 ic bataljon, een batterij, een peloton mineurs en sappeurs en '20 man kavalerie gezonden, die do vijandelijke strand versterkingen geheel verlaten vonden. Thans werden de volgende be-schikkingen genomen ;
Twee kompagnieën van het rechterhalf IV' bataljon bezetten kotta Habi en twee kompagnieën van het linkerhalf !)e bataljon trokken
200
naar kotta Radja. Twee kompagnieën van liet rcchteiiialf l'i11 bataljon moesten in kotta Perak bivouakkeeren.
De troepen waren alzoo tot aan de monding der rivier opgerukt en hadden den vijand uit al de versterkingen, die hij oostwaarts van die monding langs het strand had opgeworpen, verdreven, hetgeen niet weinig ook aan de goede hulp van de marine te danken is, die den ir)llcquot; een verkenning van de monden der Atjeh-rivier deed.
De troepen — met uitzondering van het rechterhalve 9C en het rechterhalve 12° bataljon, die kotta Radja bezet hielden, en het rechterhalf W bataljon, dat aan de monding der Atjeh-rivier bleet — betrokken nu ten noorden van kotta Radja en Perak een bivouak.
De opperbevelhebber, die do verschillende werken in oogen-schouw genomen had, gelastte, hoofdzakelijk om gezondheidsredenen, dat het bivouak ongeveer 400 pas oostwaarts moest verplaatst worden.
Die verandering bleek al dadelijk gunstig te werken op de gezondheid der troepen; ook bleef' het weder goed.
In den avond van den 15lU'quot; werden de operation voor den volgenden dag bepaald. Luitenant-kolonel Pol ontving hevel, om met twee kompagnieën van zijn korps, versterkt met twee kompagnieën van de 3C brigade en een sectie artillerie, den arbeid te beschermen van oen kompagnie mineurs, die een begaanbaren weg ten zuiden van do nipa-velden naar de rivier moest maken; een andere kompagnie mineurs zou de brug bij Moesapi, die niet aan het doel beantwoordde, in bruikbaren staat brengen.
De werkzaamheden aan de brug achter kotta Moesapi werden door den vijand bemoeieiijkt, doordat hij schier onafgebroken van den overkant der lagune op onze troepen vuurde.
Mon koesterde het voornemen, langs de kortste operatieliju aan de Kali-Atjeh te; komen; om die lijn te vinden, besloot de opperbevelhebber om den lO'1quot;1 December een verkenning in westelijke richting uit te zenden. De achtergebleven troepen brachten
201
het bivoualv in onle en verbrandden alle vuilnis; dit was zeer nou-dig, daar onreinheid de heerschende epidemie in de hand werken zon.
Luitenant-kolonel Pel deed den 10dl!n December de verkenning naar de Atjeli-rivier, mot twee kompagnieën van het rechterhalf' 12c bataljon en twee kompagnieën van het 14e bataljon. De kolonne naderde, een smal voetpad volgende, de rivier; de voorste sectie ging do Kooroong-Tjoet over, maar toen zij zich in het midden der rivier bevond , nam hot vuur dos vijands in hevigheid toe.
Do artillerie, die do bewoging gevolgd had, vuurde op den vijand, die gohool onzichtbaar bleef; toen de drie volgende sectiën de rivier overgetrokken waren, konden zij niet opgesteld worden op hot smalle pad; do oenige weg, dien men aantrof. Een kompagnie van het W bataljon werd daarom naar den overkant gezonden, waarna een levendig geweervuur onderhouden werd met don vijand, die dit goed beantwoordde.
Daai' hot ondoenlijk bleek te zijn om met de middelen, waarover men to beschikken had, oen brug over de rivier te slaan, gaf overste Pel last tot den terugtocht; de hierdoor overmoedig geworden vijand vervolgde de kolonne. Overste Pel rapporteerde, dat hij gestuit was op do Kooroong-Tjoet; hij had or van afgezien om die over te trekken, daar het nipa-bosch aan do overzijde een slecht terrein bleek te zijn, om te ageeron. Twee ofïicieren en acht minderen waren bij die gelegenheid gewond geworden. Men had dus den 15dcn on I (i'quot;011 December te vergeefs getracht, langs den oostelijken oever der rivier een bnükbaron weg to vinden; er werd daarom gelast, de gebrekkige brug zoo spoedig mogelijk in bruikbaren staat te brengen.
Don volgenden dag, den 18(U'quot; namelijk, zonden weer belangrijke operation plaats grijpen, door die van de vorige dagen voorbereid, liet plan was, naar Penajoeng op te rukken en ons meester te maken van de Atjeh-rivier; daartoe zonden het rechter- en linker-hali' 13quot; bataljon, lt;S mortieren, een kompagnie mineurs en 20 man kavalerie, onder bevel van kolonel Wingers van Iverchem, om 0uur
202
liet bivouak verlaten en naar do brug marcheeren, clic thans in een voldoenden toestand was gebracht. Van daar uit, zonder de brug over te gaan, zouden deze troepen trachten, om de vijandelijke werken en het huis van Tongkoe Kali, gelegen zuidwaarts van het nipa-bosch, dat langs den oostelijkeu oever der Atjeh-rivier van al de monding zich uitstrekt, in den rug te nemen.
Urn 7% uur openden tie westelijk gestationneerde schepen, namelijk »Zeelandquot;, «Metalen Kruisquot;, «Soerabaija'', «Koopmanquot; en «Citadelquot;, hun vuur o|i de vijandelijke versterking, terwijl de oostelijk gelegen schepen, namelijk do «Watergeusquot;, «Borneoquot;, «Riouwquot; en «Kinsbergenquot;, do oostzijde der rivier beschoten, ten einde aldaar het terrein van Atjehneezen te zuiveren.
Generaal Verspijck leidde in persoon de operation en vergezelde de troepen tot aan de brug, die den vorigen dag ter hoogte van kotta Moesapi geslagen was; hij ging verder, na kolonel Wiggers van Kerchem gelast te hebben, hem drie kompagnieën van het rechterhalt 3° bataljon na te zenden, en liet majoor Uomswinckel mot diens bataljon verder zuidwaarts gaan, om het terrein aldaar te verkennen.
Met de grootste moeite avanceorde de kolonne; de mineurs moesten door de nipa een weg banen. Gelukkig bood do vijand weinig tegenstand.
Tegen den middag word de kolonne Pel in westelijke richting ontwaard, terwijl de andere kolonne in zuidelijke richting marcheerde en in een vuurgevecht werd gewikkeld met een versterkte kampong, die reeds door de artillerie bestookt was.
Teneinde de kolonnos Uomswinckel en Engel, die ouder bevel van den tweeden kommandant stonden, de hand te kunnen reiken ter hoogte van de tweede brug over de lagune, werd door het gros der 2C brigade en door de kolonne Pel de marsch in zuidelijke richting voortgezet, tot op 3 a i-OO meter van die brug.
Ouder een scherp vuur den vijand vooruit drijvende, werd liet punt bereikt, vanwaar naar de woning van Tjongkoe Kali opgerukt
208
en liet terrein aldaar bezet kou worden, als wanneer aan de o|i-dracht voldaan zou zijn Ten li ure werd dat huis door de kolonne van kolonel Wiggers, waarmede zich de kolonue Pel had verec-nigd, en een half uur later de Atjeh-rivier bereikt. Zoowel de woning als de rechter- en linkeroever der rivier waren door dcu vijand verlaten. Ook de kolonue Pel had veel bezwaren te overwinneu gehad en menige hindernis moeten opruimen, doch evenmin veel tegenstand van den vijand ondervonden, üe verliezen waren gering; namelijk I gesneuvelde en (i gewonden. Tegen den avond keerde luitenant-kolonel Engel met zijn bataljon in het bivoauk terug.
Om dit te versterken, werd het rechter-haü' 1't0 bataljon uit de linie Moesapi ontboden, zoodat aldaar slechts het rechter- en lin-kerhall' Ue bataljon bleven.
Om HMi uur was de gids iMalela in het bouldkwartie)1 gekomen, rappoi'teerendc! dat hij des nachts van het hoofd der X.W .Moekims, .Marassa, vernomen had dat de beide oevers der Atjeh-rivier verlaten waren eu dat Toekce Panglima Polhn, hoofil van de Wil Moekims, den kraton verlaten had en zich een uur moer zuidwaarts bevond.
Plijkbaar ging generaal van Swieten met de uiterste behoedzaamheid te werk en slechts langzaam werd er geavanceerd; de operation werden echter met den besten uitslag bekroond, en reeds was de positie der onzen aanmerkelijk verbeterd. Ten eerste bad men vasten voet op vijandelijk grondgebied bekomen, terwijl de troepen tot dusverre altijd omuiddellijk aan hot strand gelegerd waren; vooral in de richting van den kraton had men veel lerreiu gewonnen. En wat vooral van hooge waarde moest worden geacht: de landstreek, die tot operatiebasis diende, was zeer gezond; hoogstwaarschijnlijk zou de gezondheidstoestand dor expeditionaire troepen anders nog veel meer bedenkelijk zijn geweest.
Alleen hadde men de onophoudelijke verkenningen kunnen vermijden, die meermalen in gevechten ontaardden, waarin de vijand zich een zeker succes toeschreef', terwijl het de troepen moest verdrieten,
204
telkenmale met den vijand in aanraking te komen, en dan ve moeten terugtrekken.
Thans werden achtereenvolgens het groote hoofdkwartier, de herg-artiilerie en de infanterie dei' 3c brigade naar de nieuwe bivouak-plaats overgebracht; de weg daariieen was zeer gebrekkig en voor berg-artillerie nagenoeg onbruikbaar. Op versclüllende punten van dien weg vond men vluchtige versterkingen van grond, planken, koehuiden enz. aangebracht, blijkbaar eerst na het debarkement opgeworpen, daar men den aanval van deze zijde niet verwacht had; zij waren dan ook zwak of in 't geheel niet verdedigd.
De troepen lagen thans grootendeels gebivouakkeerd op den rechteroever der Atjeb-rivier; drie kompagnieën van het rechter-half li0 bataljon bevonden zich op den linkeroever. Hoezeer men hier onder buitengewoon gunstige omstandigheden verkeerde, bleef de gezondheidstoestand voortdurend bezorgdheid inboezemen.
Den werd het hoofdkwartier verplaatst naar de stelling,
door de '2C brigade tegenover kampong Djawa ingenomen; daar de kampong Penajoeng binnen de schiidwachtenketen lag, werd dit bivouak «Penajoengquot; genaamd. Vandaar uit zou verder geopereerd worden.
De kommandant van het bivouak, kolonel Wiggers van Kerchem, zond de overige kompagnieën van het rechter-half I i0 bataljon infanterie? naar de overzijde, omdat de troepen vandaar beschoten waren; do beide oevers werden door een tijdelijke brug verbonden. Ten zuiden van de postketen trachtte do vijand aan den oever der rivier versterkingen aan te leggen, waarom twee vuurmonden werden opgesteld om don arbeid te beletten.
Meermalen viel do vijand de troepen in do bivouak aan; doorgaans waren een paar worpen van het marine-geschut voldoende, om de Atjheneezen te doen uiteen ctniven. Desniettemin liet men zich dooi' dien betrekkelijk geringen tegenstand niet in slaap wiegen, maar bleef op een hardnekkig verzet voorbereid.
205
Den 2'2quot;equot; December waren oiiulelijk weder alle troepen in één bivouiik vereenigd; dit was op 800 jias van den kraton aan den overkant van de rivier gelegen. Aan den tcgenovergestelden oever bevonden /.ich alstoen 5 kotnpagnieën van het 1 i0 bataljon.
Men herinnert zich, dat generaal van Swieten een nitvoerigen briel' opgesteld had, dien hij, na Atjehneeschen bodem te hebben betreden, aan den sultan zou doen toekomen; tot dusverre was er nog geen gelegenheid geweest om dit te doen, doch thans — een bi-vouak in de nabijheid van den kraton des sultans van Atjeh opgeslagen hebbende en op het punt om tot een beslissend handelen over te gaan — achtte de opperbevelhebber het oogenblik gekomen om als civiele regeerings-commissaris op te treden.
De weerspannige vijand had de kracht onzer wapenen gevoeld; bij zag, dat 'tgeen in dien brief te lezen stond, geen ijdele grootspraak was en dus mocht men in billijkheid verwachten, dat de verzoenende taal van van Swieten bij den vijand ingang vinden zou; althans dat hierdoor de weg gebaand zou worden, om met den sultan in aanraking te komen.
Generaal van Swieten had bij den briel, waarvan wij den tekst in zijn geheel hebben meegedeeld, een tweede schrijven gevoegd, waarin hij den sultan aanmaande om den oorlog niet met noode-j luoze wreedheid te voeren.
De tweede brief luidde aldus:
Aan
Zijne Iloofjhoid den Sultan. Ai.adin Maciimoed Shau. die gezeteld is in den Kraton van Groot-Atjeh!
«Na vele groeten en heilwenschen geef ik Uwe Hoogheid kennis, dat ik op last van mijn (iouvcrneinent gekomen ben om tegen Uwe Hoogheid oorlog te voeren, omdat Uwe Hoogheid aan den gouver-nements-commissaris K. N. Nieuwenhuijzen de ophelderingen niet gegeven hoeft, die hij, namens het Nederlandsch-lndisch Gouverne-
206
ment. aan Uwe Hoogheid gevraagd heeft, /ooals in mijn hrieC van den ........is bekeiui gesteld.
«Deze oorlog helioelt echter niet met wreedheid gevoerd te wor-'dcn. noch onscliuldig(!ii ongelukkig te maken. Ik wenscli /.cll's, dat hij spoedig door een eervollen vrede worde geëindigd en uw volk weder tot do bedrijven van den vrede knnne overgaan.
«Het is dan ook een gebruik onder de beschaafde volken, die den eenigen God aanbidden en Zijne wetten gehoorzamen, om geen ( leed te doon aan krijgsgevangenen, noch aan personen, die geene wapenen dragen, al behooren zij tot de oorlogvoerende legers, zooals geestelijken, geneesheeren en burgerpersonen, die staatkundige werkzaamheden uitvoeren; ook niet aan de officieren van administratie, die voor de magazijnen en levensbehoeften zorgen.
«Ik stel Uwe Hoogheid voor, dit gebruik eveneens te volgen.
«Van mijne zijde beloot ik Uwe Hoogheid, dat geen leed zal geschieden aan Atjehneezen, die mijne krijgsgevangenen mochten zijn dat zij van voedsel en van hot noodige zullen worden voorzien, en als zij gekwetst of ziek zijn, evenals mijne gekwetsten en zieken zullen worden verzorgd.
«Ik beloof, dat geen leed zal worden gedaan aan vrouwen en I kinderen, noch aan mannen, die zich vreedzaam gedragen. Jk beloof ook. dat uwe dooden overeenkomstig de godsdienstige gebruiken van den Islam zullen worden ter aarde besteld door een Mahome-daanschen priester, die daarvoor in mijn leger is.
«Wederkeerig verlang ik en verzoek ik Uwe Hoogheid, om ook onze dooden te eerbiedigen en op voegzame wijze te begraven; dat geen leed worde gedaan aan de Nederlandsche krijgslieden, wanneer zij door u worden krijgsgevangen gemaakt, maar dat zij tegen een gelijk getal Atjehneezen worden uitgewisseld; en dat geen leed worde gedaan aan do burgerpersonen, geestelijken en geneesheeren, die met een rnonscldiovend oogmerk in mijn leger zijn.
«Wijders verzoek ik Uwe Hoogheid om bevelen te geven, dat
207
leed worde gedaan aan mijne zendelingen, maar dal zij met lieuschlieid worden bejegend en lumne hiicven ontvangen en gelezen. zooals ik wederkeerig zal doen mot die van Uwe Hoogheid. Want lioe zouden wij tot overleg en onderhandelingen kunnen komen, als het leven van onze zendelingen niet veilig en hunne personen niet heiliii waren.' Er zullen toch eenmaal tusschen Uwe Hoogheid en het Nederlandscli-Indische Gouvernement, waarvan ik de vertegenwoordiger hen , onderhandelingen geopend en een tractaat van vrede moeten gesloten worden; want ik zal Atjeh niet verlaten, zoolang dit niet geschied is. Wanneer wij dan den oorlog op he- j schaafde wijze hebben gevoerd, zal de vrede duurzamer en het onderlinge vertrouwen grooter kunnen zijn.
«Daarom schrijf ik Uwe Hoogheid deze woorden. Ik stel nu reeds vertrouwen in uwe edele denkwijze en vlei mij, dat Uwe Hoogheid het met mij eens zal zijn, dat onze krijgslieden, al staan zij ook met dapperheid tegenover elkander, toch den strijd eerlijk en edel 1 moeten voeren.
»Dit zijn mijne woorden.quot;
De brieven voor den sultan, die door tusschenkomst van Radja Moeda Setia, hoofd der XXV Moekims, zouden worden overgebracht, waren teruggegeven, daar dit hoofd zich niet met de bezorging kon of wilde belasten. Daarom werd gebruik gemaakt van het aanbod des zeventigjarigen Mas Soemo Widikdjo, die het overbrengen van de aan den sultan gerichte brieven op zich nemen wilde. Moezeer bekend met de daaraan verbonden gevaren, aanvaardde de grijsaard vol moed zijn zending en vertrok den 22quot;°quot; December des morgens om (• uur. Een bewoner van kampong Penajoeng wees hem den weg en rapporteerde, dat onze zendeling binnen de vijandelijke werken was gekomen. Doch deze kwam niet terug; hij werd — in strijd met de allereerste beginselen van het volkenrecht, — door de Atjehnee-■ zen vermoord. Hij stierf den waterdood, waartoe men hem. roer-
2(KS
loos gebonden, op den rug logde en in den opengespalkten mond water druppelde totdat hij eindelijk, onder de vi-ceselijkste benauwd-liedon on smarten, don laatsten adem uitblies.
Dit gruwel geschiedde op last van Tookoe Talang, broeder van panglima Polim; die doodstraf wordt gewoonlijk op dieven cn overspelige vrouwen toegepast.
Mas ngabebi Soomo Widikdjo, in do residentie Kediri woonachtig, vader van don patih van Blitar mas ngabehi Soomo Dirdjo, had do veldtochten naar Bali meegemaakt on toen reeds goede diensten bewezen, waarvoor hem do bronzen medaille voor moed on trouw was toegekend. In 1800 nam hij als hoofd der koelies doel aan do tweede expeditie tegen Honi, welke betrekking evenzeer tot tevrodenheiil van den bevelhebber door hem was vervuld. En toon nu zijn oude chef, luitenant-generaal van Swioten, do tweede expeditie naar Atjoh zon aanvoeren, haastte hij zich om zich weer beschikbaar te stollen.
Zijn gevolg bestond uit den Maloier Ma-Asrah van Serdang, do Javanen Mas-Kerta Soodira, Sooro Melangi en don jeugdigen raden Te-goeh; die ontkwamen slechts door een wonder den dood en deelden de volgende bijzonderheden van die rampspoedige zending mede:
Nabij do missigit gekomen, werden zij aangehouden door oen troep volk, dat, toon zij het dool van hunne komst bekend gemaakt hadden, een der hoofden ging roepen. Dientengevolge vorsclienen de panglima der XX VI on die der XXV Sagis, benevens Tookoe Talang, die do brieven aannamen; toen reeds gingen er stommen op, om de gezanten to vermoorden, en aan Mas Soomo Widikdjo word zijn zilveren sirihdoos ontnomen. Docli een hadji kwam tusscbenbeide en deed de woeste horde opmerken dat ton tijde van den vorigen sultan nooit leed mocht worden gedaan aan den brenger van een brief; wel een bewijs, dat zelfs Atjeh eenig besef had van de barbaarschheid die gepleegd wordt, als men een parlementair kwalijk bejegent.
Raden Togoe word naar panglirna l'olims verblijf overgebracht; de drie anderen bleven bij Tookoe Talang, die bon als volgelingen
209
gebruikte. Hoewel hun voeding veel te wenschen overliet, oiulcrvondcii zij goen bepaalde mishandelingen; doch den IH1'11 Jannuri worden zij gohondon en hun werd meegedeeld, dat zij den volgenden dag moesten sterven. Er was dus slechts heil voor lien in de vlucht.
Mas Kerta Soedira beet de touwen stuk, waarmee hij gebonden was, bevrijdde toen de beide anderen, en omstreeks 7 uur 's avonds vluchtten zij in de rivier; den volgenden ochtend om 5 uur bereikten zij onze voorposten.
Soero Melcngi echter, die zich een oogenblik aan wal gewaagd had, viel in handen van don vijand; men voerde hem weder naar de ri\ier en hield hem onder water, tot men hem dood waande, ten overvloede hem nog twee lanssteken in de borst toebrengende, waarna men hem in een kuil wierp.
Mot zulk een vijand, die in zijn beestachtige wreedheid het vol-j kenrecht met voeten trad, moesten onze troepen oorlog voeren, en vooral toen de laaghartige moord, op onzen zendeling gepleegd, bekend werd, vroeg menigeen zich af, of generaal van Swieten niet wat te voel consideratie had voor dergelijk bandietenvolk en den oorlog niet wat zoetsappig voerde.
Wij weten, dat hij gevangen Atjehneezen niet alleen goed liet verplegen, maar ze wel doorvoed de vrijheid gal', ten overvloede van een geschenk in geld voorzien; het gevolg was, dat enkelen zich onbeschroomd lieten gevangen nemen, naar het schijnt om onze positiën eens goed op te nemen en dan met een paai' zilveren numtstnkken op zak tot de hunnen terug te keeren.
De voorzichtigheid, waarmede generaal van Swieten de bewegingen leidde, werd nog voorbijgeschreden door de gemoedelijkheid, dien hij tegenover den vijand ten toon spreidde; de uitkomst heelt geleerd, dat de generaal in dit opzicht heelt misgetast. Kerst oorlog voeren — en dan, na de overwinning, grootmoedig zijn; maar niet in de cone hand het zwaard en in de andere hand het lokkebroi'd I i)en IJquot;quot; Decernber was de landing geschied, en het dmmle lot
210
den '25squot;quot;, voordat eeni^ belangrijk gevecht geleverd werd; dit dralen, de omstandigheid dat geheele dagen volmaakt werkeloos voorbij gingen, kon niet anders dan de troepen ongeduldig maken.
De civiele regeerings-commissaris meende natuurlijk goede gronden te hebben om zoo te handelen, en niet anders; steeds had hij getracht om met de bevolking in aanraking te komen en had zich door het tot dusver ondervondene niet laten afschrikken. Hij ontwikkelde de door hem gevolgde politiek in een schrijven aan don gou-verneur-generaal, waarin hij meldde, dat hij dadelijk na aankomst maatregelen getroilen had om do proclamatie aan de bevolking to verspreiden; dat hij al het mogelijke gedaan had, om die bevolking onze goede bedoelingen kenbaar te maken; dat hij op de meest humane wijze oorlog gevoerd had, maar dat dit tot geonerlei resultaat had mogen leiden ')•
') «Onze politieke aanrakingen met Atjehs hoofden en bevolkingzoo schreel generaal van Swieten uit het bivouak Penajoeng aan den gouverneur-generaal, •waren in de eerste dagen na mijne aankomst ter reede te weinig belangrijk, oni een afzonderlijk verslag daarvan noodig te maken.
«Thans echter acht ik het noodig, uwe excellentie een overzicht aan te bieden van hetgeen tot nog toe op dat terrein is voorgevallen.
sDadelijk na mijne aankomst zijn door mij maatregelen genomen tot verspreiding mijner proclamatie, waarin de bevolking der verschillende kampongs wordt aangemaand, in haar belang, om de wapens niet tegen ons te voeren, en waarin haar in dit geval zelfs hulp en bescherming worden toegezegd.
»Een tiental exemplaren daarvan werd in den nacht van 3 op •i December op de hoogte van kampong Maraksa aan den wal gebracht door zekeren Si Bagia , een Atjehneesch krijgsgevangene van de eerste expeditie, die zich bij den ambtenaar Kroesen aan boord van het gouvernements-stoomschip «Hertog Bernardquot; bevond, op welken bodem ook de tolk Sauli Tahir, benevens eenige gidsen en spionnen verblijf hielden.
«Later zijn ook eenige dier proclamatie's op l'oeloc-Nassi aan de boomen vastgehecht en na ons debarkement in de nabijgelegen kampongs verspreid, telkens wanneer daartoe, bij verkenningen als anderzins, de gelegenheid zich voordeed.
«Hoewel dus het mogelijke gedaan is, om de bevolking onze welwillende bedoelingen kenbaar te maken ; niettegenstaande wij onder anderen door het vrijlaten op den I l'k'quot; December van drie Atjehneesche gevangenen en door het behoorlijk verplegen van gewonde vijanden trachtten blijk te geven, dat het ons ernst was
211
Doch generaal van Swieten had genoegzaam ondervonden, dat met minzaamheid hier niets was uit te richten en dat alleen door kracht van wapenen een bevredigende oplossing van de zaak kon worden verkregen, liet noodige geschut werd nu gedebarkeerd om den kraton te bewerpen, en den '258ltquot; zou een verkenning in zuid- en zuidwestelijke richting worden ondernomen, naar do vlakte die ten zuiden van Penajoeng moest geleyen zijn.
Dien dag verlieten de troepen 's morgens om 8 uur het bivouak ; hiertoe waren aangewezen het rechter- en het linkerhalf 3quot; bataljon, benevens de 3e kompagnie artillerie, een halve kompagnie sappeurs en de kavalerie, onder bevel van kolonel Wiggers van Kerchem; de generaals van Swieten en Verspijck zouden de verkenning volgen.
Even buiten het bivouak gekomen, werden do troepen lievig beschoten; de kampong, waaruit men bestookt werd, was omringd door een lange, gebroken borstwering, grootendeels door een natte gracht omgeven. Langs die kampong moest worden heengetrokken.
mot onze welwillendheid tegenover de bevolking; ondanks het feit, dat zelfs de verlaten eigendommen van den vijand door onze troepen gerespecteerd werden, voor zoover zulks maar eenigszins was overeen te brengen met de veiligheid van het bivouak, toch vonden wij de kampongs verlaten en werden de vrouwen en kinderen naar het binnenland in veiligheid gebracht. Alleen in het gebied van Toekoe Ne(| Radja van Maraksa zijn de vrouwen en kinderen gebleven, maar voor het overige heb ik nog niets kunnen bespeuren van de uitwerking van bedoelde pi'oclamatie.
«Nadat den vijand bij onderscheiden gevechten ruimschoots gelegenheid was gegeven, om onze physieke meerderheid te gevoelen en hein vooral op den December bij de inneming van kotta Perak zulke gevoelige verliezen waren toege-liracht, dat hij, tot in den omtrek van den kraton teruggedrongen, ons meester moest laten van de oevers der Atjeh-rivier, zoodat wij met de geheele troepenmacht ons tegenwoordig bivouak, op nog geen uur afstands van den kraton, konden betrekken, achtte ik het oogenblik gekomen, om den sultan van Atjeh bekend te maken met het doel, waarvoor wij gekomen waren, en met do voorwaarden, waarop wij don vrede wenschton te sluiten. Ik deed zulks bij mijn brief van 1 December waarbij ik nog een tweeden voegde, houdende belofte om krijgsgevangenen en gewonden behoorlijk te behandelen en te verplegen, de dooden Ie respecteeren, kortom don oorlog te voeren, zoools het aan beschaafde natiën betaamt, en met uitnoodiging om wederkeerig evenzoo te handelen.quot;
212
Door de artillerie ondersteund, rukte de kolonne vooruit; spoedig was kampong Lemboe bezet, welke met zeer veel oordeel versterkt was door een aarden borstwering, die door de kunstmatig aangebrachte doornbamboe een groote mate van stormvrijheid bekwam.
Beide halve bataljons waren gelijktijdig in gevecht gewikkeld. De tegenstand was zoo hevig, dat er versterking moest worden ontboden; namelijk hot linkerhail'9C en het rechterhalf 0quot; bataljon infanterie.
In het heetste van het gevecht wcrl kolonel Wiggers door een geweerkogel in de (lij gewond; majoor \erspijck leidde nu de verdere operation.
De troepen, die in het bivouak waren gebleven, waren intus-sciien mede onder do wapens gekomen en stonden gereed, ten einde zonder verwijl te kunnen oprukken; want do troepen, die een bloedig gevecht onderhielden, avanceerden slechts langzaam, lievig was de strijd, die ontstaan was, daar de vijand zijn versterkte positie krachtdadig verdedigde. Sommige versterkingen moesten met de bajonet genomen worden; maar niets was bestand tegen du moedige volharding onzer troepen. Vooral het rechterhalt {)■ onder luitenant-kolonel Engel, cu het linkerhalf 9e bataljon hebben zich dien dag bijzonder onderscheiden.
Teen drie uur was de overwinning in zoover aan ons^ dat de strijd kou worden algebroken; de genomen stelling weid door het rechterhali' Tiquot; en twee kompagnieën van het linkerhalf 12° bataljon bezet. De weg, die onze troepen hadden al te leggen, was over ruim üUO pas met doornbamboe versperd geweest en werd van den linkeroever der rivier bestreken.
Onze troepen bevonden zich na alloop van het gevecht aan de rivier, op eene plaats zuidelijk van den kraton, een weinig hooger dan bedoeld was; de vijandelijke versterkingen aldaar waren genomen.
De onzen hadden zware verliezen geleden. De l'1 luitenant J. A. L. Sihuomnaeckers was gesneuveld; kolonel Wiggers van Kerchem, de luitenants \V. L. K. V. von Massow, 1'. van den Dlijck, 11. J.A.
213
Eichholtz, C. E. J. Schweijs, W. F. Kroesen en de officier van gezondheid 11. C. J, T. van ilanlenbergh waren gewond; 76 minderen waren gesneuveld o(' buiten gevecht gesteld. Zeer aanzienlijk waren ook de verliezen door don vijand geleden; door de onzen werden 54 At jchneezeii, waarom lor een panglima, begraven.
Aan hot eigenlijke doel der verkenning was intusschen niet voldaan. Aan de rivier, tusschen de positie die den vorigen dag was ingenomen en het hivouak, moest oen groote vlakte liggen, die men had moeten bereiken. Den volgenden morgen zouden de operation worden voortgezet.
Daartoe verlieten 's morgens om zeven uur van den 2Gslequot; December het rechterhalf 3L' en het linkerhalf De bataljon, met één batterij en detachementen kavalerie en mineurs, het hivouak l'e-najoeng, om langs ile rivier op te rukken; luitenant-kolonel Pel zou met het rechterhalf I bataljon, een sectie artillerie, benevens de gewapende sloepen-llotille op den westelijken oever de beweging ondersteunen.
Generaal Verspijck drong met de troepen uit kampong Lemhoe tot den oever der rivier door; uit versterkingen bij don kraton van den anderen oever werden de onzen zoo aanhoudend beschoten, dat dc bedoelde vlakte weder niet bereikt kon worden.
De kolonne Schultze was gelukkiger. Hoewel zij wegens het zwaar begroeid en doorsneden terrein slechts langzaam kon avanceeren, bereikte zij toch togen elf uur den rand der bij den oostolijken rivieroever gelegen grasvlakte. De artillerie koos nu een gunstige positie om het vuur van uit de versterkte linie, die de andere kolonne zoozeer geteisterd had, tot zwijgen te brengen; maar nu werd de kolonne Schultze zoo moorddadig beschoten, dat hij evenzeer zich gedwongen zag, terug te trekken.
Ook dezen dag was het heet toegegaan; de kapitein der infanterie P. K. T. la Fors en 15 minderen waren gesneuveld; gewond waren majoor 11. J. van Lith, kapitein L F. Nix, P luitenant ('.
214
C. F. J. llirsdurmn, ll luitenant .1. K. Koot; 2'' luitenant I'. I). W. Wilken cu 55 minderen. Dubbel te betreuren waren die verliezen, omdat dit tweedaagsch gevecht tot geenerlei resultaat had mogen leiden; alleen iiad men gezien, dat tie werken aan de] overzijde dei-rivier tot den kraton en de missigit behoorden.
Daar de gevonden grasvlakte door do werken aan de overzijde dei-rivier bestreken werd, besloot do opperbevel hebber om belegerings--batterijen te laten maken, ten einde dc — zonder een geregelden aanval onmogelijk te nemen — werken te bemachtigen; do mineurs en sappours zouden, versterkt door infanterie, die batterijen opwerpen.
Mede werden do loopgraven geopend , waartoe op 20(1 meter buiten de zuidelijke postenlinie in zuidelijke richting een sappe begonnen werd. Ook des nachts werd gesappeerd; alsdan werden de werkers gedekt door twee kompagnieën infanterie.
Den troepen wachtte daarom een inspannende, eenigermate ontmoedigende arbeid; de wapenen zouden nu tijdelijk ruston. Men moest met schop en spade de legerplaats verschansen en de vesting-artillerie behulpzaam zijn, haar batterijen op te bouwen, zooals do op-perbevelhebber zich uitdrukte iu zijn dagorder van den 27slequot; S), waarin liij een welverdiende hulde bracht aan de dapperheid en de energie der troepen, die zicli door een terrein, dat alle denkbare moeielijkheden vereenigde, dat geen berijdbare wegen had en doorsneden was met moerassen, en ondoorwaadbare wateren, een weg tot de voorwerken van den kraton gebaand hadden.
Intusschen had men vernomen van Toekoe Neq, dat Toekoe Radja l'akid van Pedir niet alleen met ruim 1000 man naar den kraton was getrokken, om dien te helpen verdedigen, maarden sultan tot het voortzetten van den ooi-log had aangespoord. In verband met de door hem uitgevaardigde proclamatie, besloot generaal van Swieten nu, l'edir hiervoor te tuchtigen, en den 'iT8'0quot; December ontving de kommandant der maritieme middelen aanschrijving om tot dit doel naar Pedir te stoomon.
215
Jliortoe moesten de aan het strand gelegen kompagnieën mariniers weder embarkeeren; zij werden vervangen dooreen kompagnie Am-boineezen van liet rechter-iialf I}quot; bataljon.
Het kommando op de reede van Atjeli werd door kolonel van Gogh tijdelijk opgedragen aan den kapitein-luitenant-ter-zee \V. F. L do \ riese; de «Zeeland,quot; «IVletalen kruis,quot; «Citadel van Antwerpen,' «Bandaquot; en «Rorneoquot; vertrokken nu den volgenden dag naar de noordkust van Pedir, teneinde die plaats te strallen.
Hel recliter-balf I4e bataljon bevond zicli aan den linkeroever van de Atjeh-rivier, het 12'' bataljon was nog in liet bivouak gelegerd. De forten tussehen de monding en het bivouak Penajoeng bleven bezet door een kompagnie van het linker-half 12c bataljon.
Met belegeringsgeschut en materieel, tot het belegeringspark be-hoorende, werden nu aangevoerd en een kruitmagazijn werd in het boscli bij het bivouak gemaakt, terwijl gaten in den grond gegraven werden tot bergplaats voor lithofracteur.
De vijand vuurde aanhoudend, welk vuur door 2 mortieren van 20 c.iM. beantwoord werd. Van den arbeid aan de loopgraven scheen hij nog niets ontdekt te hebben; die arbeid avanceerde langzaam.
De sappen werden tot loopgraven verbreed; de halve bataljons wisselden eikander bij het werken af.
Men ontving bericht van Abdoel Hachman van kampong Pandei, dat de sultan zich nog in tien kraton bevond; de operation des vij-ands werden geleid door diens schoonvader Toekoe Radja Dakid, kortelings van Pedir gekomen.
Den 20»quot;'quot; werd een brief van den radja van Gigieng ontvangen 9), waarin deze te kennen gaf, dat het altijd zijn voornemen geweest was om zich te stellen onder bescherming der Nederlandsche vlag en dat hij bereid was, om alles te doen wat het Gouvernement hem mocht bevelen. «De oorlog met Atjeh richt land en volk te gronde; daarom wil ik, als mijn vriend het goed vindt, trachten den vrede te bewerken tussehen het Gouvernement en den sultan van Atjehquot;, zoo
216
schreef de radja, verzoekende dat men hem een Nederlandsche vlag zou zenden.
nienzelfdeii dag was de Engelsche oorlogstoomer «'1 lialiaquot; ter reede gekomen; ten doel hebbende, om een brief van de koningin van Groot-lirittanje aan den sultan over te brengen, waarin deze werd aangespoord, zich aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen.
De kommandant van dien oorlogsbodem, kapitein-tor-zee Wool-combe, kwam den volgenden morgen generaal van Swietrn zijne opwachting maken. Deze, hoewel niet bekend met den inbond van den brief, verklaarde zicb bereid, om zooveel in zijn vermogen was behulpzaam te zijn, opdat het schrijven van Hare Majesteit den sultan mocht bereiken.
De ons goedgezinde Toekoe Neq werd aangezocht, om den sultan met de komst van het Britsche oorlogschip iu kennis te stellen; bet antwoord des sultans was van dien aard, dat het zenden van een sloop tot voor den kraton moest worden ontraden.
Den ;ll,uquot; werd door generaal Verspijck, in overleg met den chef van den stal', den kommandant der artillerie en den chef der genie, do plaats bepaald, waar de belegerings-batterij moest komen; die batterij, welke de missigit en den kraton beschieten mooht, zou vooreerst bewapend worden met zes getrokken stukken van D2 c.M.
Des morgens ten S ure van den 29it,;quot; December was bet eskader, dat met de bestraffing van Pedir belast was, voor Koewala Dedir, op ongeveer DiÜO meter van den wal verschenen; onmiddellijk werd oi) de versterkingen en kampongs het vuur geopend, zoodat op onderscheidene plaatsen brand ontstond.
Den ;51a'1quot; debarkeerde de landingsdivisie, sterk ruim 200 mariniers, behalve de matrozen die inde gewapende sloepen meegingen.
liet debarkement geschiedde met behulp van 12 gewapende sloepen en ii stoombarkassen, onder bevel van kapitein-luitenanl-tcr-zee W. II. K. van Oordt; de rivier werd opgevaren, ten einde een ge-
'217
scliilvt terrein te zoeken om te landen. Men luui te Ijeseliikken over een geti'okken kanon van 7 c.M. en een bronzen Coelioorn-inortier. Na een tocht door 't moeras, waarbij men tot over de knieën in de modder zakte, bevond hot ic peloton mariniers zich op een smullen weg, die naar de dahlem voerde; toen, ongeveer een nur later, de geheele macht verzameld was, trok het 1° peloton en tirailleur op en werd door de Pedireezen beschoten, zoodat één man sneuvelde en 7 gewond werden.
Wegens het moeielijk terrein kon men slechts langzaam avanceeren; ook de sloepen konden, ten gevolge van de geringe diepte der rivier, niet dan met de meeste inspanning en zeer langzaam vooruit komen. Daarom besloot kapitein-luitenant van Oordt, terug te keeren, zonder de kampongs bereikt te hebben, en het werd onraadzaam geacht om tot vernieuwde vijandelijkheden over te gaan, zoodat men 1 Januari 1874 naar tie reede van Atjeh terugstoomde.
De steenen versterking en de hooldkampongs van den vorst van Pedir waren intusschen door het granaatvuur dor schepen zwaar geteisterd ; overigens had die kleine expeditie weinig te beteeke-nen gehad.
Intusschen had men vóór den kraton hard gewerkt; de 3e parallel was op ongeveer ()Ü0 meter van den kraton gemaakt en achter die parallel waren de batterijen aangelegd.
De aanvalswerken waren grootendeels bij dag uitgevoerd en door den vijand niet belemmerd geworden. Over enkele dagen zou het vuur op den kraton geopend worden.
liet belegeringspark bestond uil \ achterkuulkanons van l'2 c.M. 4 voorlaadkanons van 12 c.M., 'i- voorlaadkanons van S c.M., allen getrokken, (gt;11 i mortieren van 20 c.M.
Zoo brak het jaar 1874 aan. De toestand was bevredigend; de cholera was gelukkig in hevigheid verminderd en begon thans tie Atjehneezen te teisteren. De geest der troepen bleef uitmuntend, hoeveel bezwaren zij ook het hoofd moesten bieden en al mocht
218
liet veler goedkeuring niet wegdragen, dat de opperbevelliebber met zoo'n kalm overleg te werk ging.
Volgens de geruchten waren do sultan en eenige hooiden niet ongeneigd zich te onderwerpen, maar de overheerschende priesterpartij was en bleef oorlogzuchtig gestemd.
Ofschoon het zich liet aanzien, dat de val van den kraton nabij was. vreesde men, dat dit nog met groote opolleringen gepaard zou gaan, daar de vijand hoogstwaarschijnlijk zijn voornaamste bolwerk hardnekkig zou verdedigen.
Moe weinig resultaat de civiele regeerings-commissaris van zijne pogingen, om mot de vijand in aanraking te komen, ook mochte gehad hebben, meende hij toch te moeten protesteeren tegen de mishandeling van zijne parlementairs; onder dagteekening van den 2llequot; Januari werd het volgend schrijven aan den sultan gericht:
Brief van den luitenant-generaal van Swieten, die bevel voert over de legers te land en te water in den oorlog tegen het rijk van Atjeh, aan Z. I I. Aladin Machmoed Shah, Sultan van Atjeh.
Ik heb C. H. nu 12 dagen geleden twee brieven gezonden.
In den eenen bood ik IJ. II. don vrede aan op aannemelijke voorwaarden. om een einde te maken aan den oorlog, die uw land verwoesten en U arm maken zal.
In den anderen verzocht ik U. H. om, zooals in alle landen van het Oosten en Westen gebruikelijk is, geen leed te doen aan mijne zendelingen.
Op mijne brieven heb ik geen antwoord bekomen en mijn zendeling is niet teruggekeerd.
Hij geen volk dor wereld worden de zendelingen der oorlogvoerende partijen gevangen gehouden of beleedigd.
Wat heelt U. II. met mijn zendeling Mantrie Mas Soemoe Widikdjo, een man van aanzien en hoogon ouderdom, gedaan.'
liet is ook bij geen volk gebruikelijk, om brieven onbeantwoord
219
te laten. Wat kan do reden zijn, dat U. H. geen antwoord heeft willen geven op mijn aanbod om vrede te sluiten
Is het dan do wil van IJ. II. dat uw land geheel verwoest worde?
Ik hen beschaamd, dat U. II. met mijn zendeling en met mijne brieven zoo onheusch hooft gehandeld.
Ik kan nu niemand moer vindon. dio oen brief naar don kraton wil brengen.
Ik heb dus geone andore keuze, dan den oorlog op den ernstigste wijze voort te zotten en Uwe Hoogheid bij alle beschaafde volken voor do gevolgen verantwoordelijk te stollen.
Mijn vriend, den Engolschen kolonel Woolcombo van Harer l.rit-sche Majesteits schip »Thaliaquot; zal ik nu verzoeken, dezen briefte gelijk met den brief van Koningin Victoria aan Uwe Hoogheid to zenden.
Ik geef U. H. kennis, dat ik over oenigo dagen gereed zal zijn, om den kraton te boschioten en dat ik dan verplicht zal zijn. don kraton met al de daarin staande en omliggende huizen te vernielen.
Dit zijn mijne woorden.
(l/el.) VAN SwiETEN.
lleeds vroeger had generaal van Swioton don sultan een degelijk protest willen doen toekomen, maar na het treurig lot van onzen zendeling was er geen vertrouwd persoon meer te vinden geweest, die zich met do bezorging had willen belasten. Zooals uit den brief zelvon blijkt, had do generaal do komst van de «Thaliaquot; gretig aangegrepen , om te gelijk met den brief van de Kngolsche regeering ook den zijne te kunnen verzenden en alzoo eenige zekerheid te hebben, dat ditmaal zijn schrijven den sultan bereiken zou.
Den 5(lequot; Januari werd AU Bahanan, die zich met de bezorging van den brief belast had, iu den kraton toegelaten; maar toon het bleek, dat er ook een brief van don opporbevelhobber in hot couvert gesloten was, had hij het hard te verantwoorden, en ware hij geen
220
Arabier geweest en hadde liij zijn onschuld niet onder eede betuigd, dan zou liet ook met hem niet goed zijn af'geloopen.
Ali Hah inan hoorde den brief' van liet Engelsehe Cïouvernement voorlezen; mot moeite kon de sultan zijne teleurstelling over den inhoud van dion brief verhelen. Ook de brief van generaal \an Swieten werd voorgelezen, maar niet beantwoord; de sultan verklaarde, niets te weten van Mas Soema Widikdjo of de door hem gebrachte brieven. Zeer zeker bleek hieruit opnieuw, dat hij een hoogst onbeduidend persoon was.
Den 3llcquot; Januari was de belegeringsbatterij voltooid; die arbeid was zeer afmattend en moeitevol geweest, daar in de laatste dagen
veel regen was gevallen.
Zoodra de artilleriedlt;ommandant kon rapporteeren, dat de belegeringsbatterij tot vuren gereed was, werd den I'1quot;quot; een conferentie gehouden door den opperbevelhebber, den tweede bevelhebber, den chef' van den staf'en de chefs van diensten; er werd bepaald, dat het vuur der batterij met kracht zou geopend en van de verwarring, die hierdoor zou ontstaan, gebruik gemaakt worden om langs den linkeroever der rivier de missigit en omliggende werken aan te vallen, waartoe door de genie een brug over de rivier was gesla-
ir(gt;n. ilie echter door de bandjirs van de laatste dagen vernield was Ó ^ '
creworden, waarna een gierpont gemaakt werd.
C ' 1
De radja van Gigieng, Toekoe lientra Kamangan Potjoet Osman, deed nu opnieuw het aanbod, om als bemiddelaar tusschen het Nederlandscb-lndisch Gouvernement en den sultan van Atjeh op te treden; generaal van Swieten, zijn politiek getrouw blijvende om „pene quot;elei'enheid te laten voorbijgaan, die tot den vrede leiden kon, schreef hem 10), dat hij medelijden had met de bevolking van Atjeh en dat iiij het dus met welgevallen zien zou, als «zijn vriendquot; naar Atjeh ging, om over den vrede te spreken. Daarbij werd de uevraaude Nederlandsobe vlag gezonden.
f5 o
liet bleek al weder, dat met voordacht allerlei lasterlijke verzin-
221
seis werden rondgestrooid, om do bevolking tegen de Nederlanders op te hitsen; om de ongegrondheid daarvan te toonon en ze formeel tegen te spreken, liet generaal van Swieten door den ambtenaar Kroesen den volgenden brief schrijven aan den hoeloebalang van Tadjé :
«Ik (loei T. Nja Aden, hoeloebalang van Tjadé, mede, dat ik gisteren ontmoet heb een zekeren Saieh, die zegt door u te zijn gezonden, om ons namens u en de bevolking van Tjadé rnededeeling te doen van uwe goede gezindheid jegens het Gouvernement.
sis dit werkelijk zoo, gelieve zulks dan te toonen door het zenden van een brief met een behoorlijken zendeling.
«Indien gij wel wilt zijn met ons, wij willen ook wel zijn met n. «Neetn wel in aanmerking, dat wie het eerst zich ondei'weipt aan bet Gouvernement en oprecht handelt, voor zijn volk voordeel, voor zichzelf eventueel grootheid verwerft.
))lk hoor, dat er onder het volk tal van valsche geruchten verspreid worden omtrent het Hollandsche Gouvernement; dat men vertelt dat wij den godsdienst zullen verbieden, de vrouwen rooven, rechten hellen op klapperboornen en huizen enz. enz. Laat men toch zulke praatjes niet gelooven.
«De gewoonten van het Gouvernement zijn volstrekt niet zoo. Waar ook het Gouvernement bestuur voert, heerschen rust, vrede en welvaart onder het volk.
«Daarbij, wij zijn niet in Atjeh gekomen, om er direct bestuur te voeren, maar om dat land ouder onze bescheriniiig te nemen en een billijke overeenkomst tc maken, opdat er blijvend rust heersche en de welvaart worde bevorderd; zoowel van de grooten als van het volk.
«ik zend u dezen brief, opdat aan het volk kenbaar worde, wat wij hier komen doen en geen geloei meer worde geslagen aan lasterlijke praatjes van slechte menschen, want ik zeg u, de men-
222
schen van Atjeh, die tegen ons vechten, zijn gelijk aan iemand die een zelfmoord wil plegen.
Mahtoeh, O Januari 1874 (18 Dzoelkaidah 1290).quot;
Generaal van Swieten begreep desniettemin terecht, dat do tijd tot onderhandelen voorbij was en daarom werd besloten, om tot de, in de conferentie besproken, operatic over te gaan, waarvoor aangewezen werden de vier bataljons en do batterij der 2° brigade, onder bevel van baar kommandant, kolonel de boy van Zuydewijn.
De aanval zonde 't eerst gericht worden tegen de missigit, die — naar een spion berichtte — niet verlaten was. De oevers der riviermonding werden bezet door mariniers, en sloepen werden gereed gehouden, om desgevorderd spoedig een gedeelte der troepenmacht van den oenen oever naar den anderen te kunnen overbrengen.
Van 1—5 Januari was zoo ijverig gearbeid, dat den 5llcn 's avonds vier achterlaad- en twee voorlaadkanonnen van 12 c.M., benevens vier mortieren van 20 c.M. gereed stonden, om hun vuur op inis-sigit en kraton te openen. De twee achterlaad kanonnen van 12 c.M., die aan het zuideinde van het bivouak in batterij stonden, moesten het terrein vóór de missigit beschieten. Met inbegrip van het geschut der gewapende sloepen, konden in liet geheel 20 vuurmonden in werking gebracht worden.
's Morgens van den Gdcn, om 5 uur, stond de 2e brigade gereed om naar den linkeroever te worden overgebracht; met de vlotten ging dit langzaam doorliet onklaar raken der schroeven van de stoombar kassen.
Kort daarop werd door middel van 50 kilo buskruit de bamboe-doerie-pagger vernield, welke voor de batterij stond, waardoor deze in een oogwenk gedemaskeerd was, en nu opende zij onmiddellijk haar vuur op missigit en kraton. Tevens rukte de infanterie op, doch werd door den vijand met een vreeselijk geweervuur begroet en de voorhoede stiet op oen versterking, waarvan de toegangen mot randjoe's en bamboedoerie bezet waren.
223
Niettegenstaande liet moordend lood van den vijand , die de nauwe accessen bestreek, hadden do onzen don boschrand weldra bei'eikt; hier stiet men op een groote aarden versterking, en de verliezen waren aldra zoo gevoelig, dat een front-aanval schier ondoenlijk was en men 's vijands linkervleugel besloot om te trekken. Zoodra de vijand den terugtochtsweg bedreigd zag, ging hij op de vlucht; «Ie overige troepen drongen nu ook in front over den wal het werk binnen. Kolonel de Roy van Zuydewijn was gewond, doch wilde liet kommando niet overgeven, zoodat de opperbevelhebber hem moest gelasten , om zich te laten verbinden.
Do vijand trok door en langs de missigit terug en belette niet, dat onze troepen deze sterkte bezetten. Echter duurde het gevocht voort, Lon einde don vijand uit de naburige versterkingen te verdrijven.
De veroverde stolling word bezet door het rechter-half 14e, hot ii6 bataljon, en do kompagnie artillerie, onder bevel van luitenant-kolonel Pel; de overige troepen keerden naar het bivoauk terug.
Do zege was ons; maar die werd met zware offers gekocht. Van de 1400 man, die aan het gevecht haddon deelgenomen, waren 11 oflicieron en 20!} minderen buiten gevecht gestold. Er waren kompagnieön, die de helft barer manschap verloren hadden.
Behalve do brigade-kommandant waren gewond: do kapitein der infanterie J. P. van Lier; do kapitein dor artillerie J. Schneiter, de kapiteins dor infanterie P. E. F. A. von Mauntz, C. II. Visschor; de P luitenants der infanterie L. J. Populier, 11. A. Hulstkamp. W. Comfurius; de 2C luitenants dor infanterie W. C. Meuleman, G. C. J. Hemmes en de ofïicior van gezondheid Ic klasse J. do Wilde.
Van uit do werken, in den omtrok der missigit gelegen, werd aanhoudend gevuurd; door hot aanbrengen van zandzakken werd dit vuur onschadelijk gemaakt.
Tot dusverre was geen gevocht geleverd, zoo bloedig als op den 0dcquot; Januari; in 't bijzonder onderscheidde zich do onversaagde kolonel van Zuydewijn, die kort te voren was aangekomen ter
224
vervanging van den gewonden kolonel Wiggers van Kerchem. Inzonderheid zijn personecle moed en zijn voortvarendheid moetentet de overwinning hebben bijgedragen; hoewel gewond bleef hij het kommando voeren en te voet de troepen den weg der overwinning wijzen.
Van de zeven stafofficieren van den kolonel werden er niet minder dan vijf gewond.
Trots liet vuur van onze zware vuurmonden, bleef de vijand onaf-ebroken de missigit beschieten; dientengevolge werden nog gewond de kapitein A. P. Soetens van de infanterie en de 1quot; luitenants W. Broese van Groenou van de artillerie en A. S. II. Booms van de mineurs. De geleden verliezen waren van dien aard, dat de opperbevelhebber besloot, het rechter- en linkerhalf bataljon infanterie te ontbieden.
Het eenige hoofd, waarmede men tot nog toe op vredelievende wijze in aanraking was gekomen, was Toekoe Neq Radja Moeda Setija van Maraksa, die tijdens de eerste expeditie reeds bewijzen
van goede gezindheid had gegeven.
Thans werd Toekoe Neq, welke die goede gezindheid na het vertrek der troepen in April te voren met een aanval op zijn kampong had moeten boeten en dus huiverig geworden was, om zonder eenigen waarborg voor liet succes onzer wapenen openlijk onze partij te kiezen, mededeeling gedaan van de behaalde overwinning, met uit-noodiging, om thans openlijk zijne onderwerping aan te bieden.
Vier voorlaad-kanons 12 c.iM. en twee achteriaad-kanons 12 c.M. werden naar de missigit overgebracht, die beter versterkt werd.
Daar de vijand zich verzamelde, waarschijnlijk om padi te snijden en tevens om veldwerken aan te leggen, wei-den drie kom-pagnieën van het linkerhalf U', under bevel van majoor Homswinckel uitgezonden; hoewel de tocht zeer veel bezwaren opleverde, bood de vijand geen tegenstand.
Op last van den opperhevelhebber gingen de kommandant der
2'25
li- artillerie en de cliefquot; der genie er nu too over, om een geregeld
tot plan van aanval tegen den kraton te maken,
iet Intnsschen had een sluippatrouille onder kapitein van Wijhe een
in- verkenning ondernomen in de richting van den kraton. Zonder aanvan
kelijk te worden opgemerkt, naderde zij een muur, waarin een open-in- staand poortje was; na dit te zijn doorgegaan, zag men een tweeden
muur. Men geloofde, dat men zich in den kraton bevond; onverwijld an- werd een kompagnie infanterie gevraagd. Ongelukkig werden de
)nd troepen ontdekt; er werd alarm gemaakt, en een hevig geweervuur
nts dwong do kleine troepenmacht om terug te keeren.
van Generaal-majoor Verspijck overtuigde zich in persoon van de zaak;
de iiet bleek dat de kraton niet altijd met de noodige zorg bewaakt
in- werd, daar een kompagnie den muur genaderd was, zonder bemerkt
te worden. Dit in overweging nemende, werd besloten, zoo mogelijk nde den kraton bij verrassing te nemen, met welk doel dooi' den opper-
icda bevelhebber voor den volgenden morgen bepaald werd dat de genie
jzen trachten zou, ongeveer 100pond üthofracteur aan den voet van den
muur te brengen en te laten springen, waarna de artillerie een trek krachtig vuur op den kraton openen zou.
luid De infanterie moest opgesteld worden in divisie-kolonne; daarvoor
igen werden, onder opperbevel van generaal-majoor Verspijck, aangewezen :
j te liet linker-half Oquot; bataljon, het rechter-half liquot; en liet linker-half 3e
uit- bataljon, liet scheen dat de vijand een voorgevoel van naderend gevaar
had, want hij was des avonds en in den nacht zeer onrustig, zoodat c.M. de troepen in het bivouak onder de wapens kwamen,
J. Om I uur werd de missigit van uit den kraton hevig beschoten,
snij- on weldra naderden de Atjelmcezen in dichte drommen onder vree-
;om- selijk getier; doch het snelvuur bracht hen tot staan en deed hen
ickel spoedig den terugtocht aannemen.
bood Een weinig later dan bepaald was namen de troepen de bevolen
positie in; liet linker-haif 3C bataljon echter zou tot nader order in , der het bivouak blijven.
15
22(5
Do luitenant-ingenieur Cramer zou de litiiofracteur aanbrengen, ton einde een stuk van don kratonmuur to vernielen.
Doch liet bleek, dat de vijand meer waakzaam was dan tevoren, zoodat hot ondoenlijk zou zijn om de litiiofracteur door de gracht aan don voet van den muur te brengen. Daarom word van don bevolen aanval afgezien.
Hot terrein om den kraton was zóó begroeid, dat men niets van dio sterkte zien kon; hot werd bestreken door aarden werken, achter do Koorong Dalam gelegen. Intusschon werd ter vervanging van do gierbrug een vaste brug over de rivier gemaakt, ten einde de communicatie tusschen do oevers te verbeteren.
Nu werden naar het bivouak teruggezonden: het rochter-liall en het li6 bataljon infanterie, benovens de kompagnio artillerie; naar do missigit vertrokken hot rechter- en linker-half 12' bataljon infanterie, een kompagnio van hot rechter-half 0° en oen sectio van de 18c kompagnio artillerie.
Den Hdcquot; Januari had er eon samenkomst van don ambtenaar Kroeson en Toekoe Noq plaats. Hoewel dit hoofd nog weinig opgewektheid toonde om in onderwerping te komen, word hom onder het oog gebracht, dat de motieven voor zijne reserve thans niet meer bostonden en dat men eindelijk eens moest weten, wat men aan hom had. Toen hem verzekerd werd, dat onze troepen in geen geval Atjoh zouden ontruimen . toon eerst beloofde Tookoe Noq plechtig, dat hij don IS110quot; met de notabelen uit zijn gebied zich bij den opperbevelhebber zou vervoegen. Tevens werd door hom aangeraden, om ons moester te maken van do Taman (lustplaats) ten zuidwesten van don kraton, vanwaar men in den kraton schieten kon; daartoe moest men echter eerst kotta Bantang, van lilang-Padang, bezetten.
Generaal van Swieten besloot, van Toekoe Neq's aanwijzing gebruik te maken. Daartoe zou het linker-half !lu bataljon infanterie den volgenden morgen do rivier overtrekken, naar de missigit gaan, en in westelijke richting oprukken, om de bedoelde versterking van 1 iantang
'227
om te trekken of' in de llank te nemen; het linker-hall l'i' bataljon infanterie moest, nadat Hantan^ genomen zon zijn, opTaman aanrukken.
De troepen werden aan den nooi'dwestelijken hoek van de missigit in gesloten kolonne o))gestel(l, en marcheerden nu in westelijke richting door de sawah's: dezelfde, die tijdens de eerste expeditie als bivouakplaats gediend hebben en waaraan noodlottige lierinnerin-gen verbonden waren. De opmarsch werd zeer vertraagd door de i meter hooge i ijstj)lanfen.
Heeds oji '/()() pas van de missigit ontving men geweervuur uit den rand van een zuidwestelijk gelegen kampong; de artillerie nam positie en beantwoordde het vuur.
Majoor üomswinckel deed een paar salvo's geven en liet toen de troepen zich in den looppas op den linkervleugel des vijands in den kampongrand werpen; door die omtrekkende beweging gelukte het den onzen, in de kampong door te dringen, lüjna gelijktijdig rukte ook de overige infanterie in front op; de vijand gaf hier verderen tegenstand op.
Nu moest worden overgegaan tot den aanval op kotta i'etjoet. Alvorens werd er versterking van infanterieen reserve-munitie aangevraagd; hierop wachtende, kon den troepen een weinig rust gegund worden.
Inmiddels had er een verkenning plaats, waarna bet plan van aanval vastgesteld werd; majoor Üomswinckel zou in een bijna rechte lijn oprukken, majoor Luymes zuidwaarts daarvan. Kolonel Schultze kwam nu tot versterking met het rechter-half 12c bataljon aan.
Tegen 10 uur bevonden zich het linkerhalf 0' en het linkerhall Pi8 bataljon in den rug van den kraton; de twee kompagnieën van het rechter-hair 9C bataljon werden als reserve opgesteld, liet linkerhalf 12' bataljon nam nu zonder veel tegenspoed te ondervinden Goenoegan , op ongeveer HOO pas achter den kraton gelegen. Het lin-ker-hall' O'' bataljon veroverde kotta I'etjoet. Ook hier verliet de vijand. zoodra hij een omtrekkende beweging bespeurde, zijne versterkinlt;i.
Kotta I'etjoet was een begraafplaats met een zwaren met cordons
versienlen mimr, hoog i.5 meter, lang en breed 20 meter; een der ol'licieren beschreef haar als volgt:
.Vchter don muur is oeu begraafplaats, waarvan de aarde meer dan 2.7.quot;) meter onder den bovenkant van den muur blijft, zoodat men niet over ilen muur kon vuren.
»Aan do zuidzijde is een 2 meter breede doorgang met een trap naar de binnenruimte, waarin verscheidene breedgekruinde boomen aanwezig waren.
))Voor dien ingang en op 0 pas daarvan is een tweede steenen gebouw gelegen, dat aan den voet den vorm heeft van een onregel-matigen achthoek, waarvan de langste diagonaal hoogstens 10 pas bedraagt. De buitenmuur is 2 :i meter hoog en met bogen vei sieril; in het midden staat een torentje, dat niet meer dan •gt; meter hoo^ is, en daaromheen loopen gangen op verschillende hoogten, waartoe men van buiten kan geraken door een trap in het midden.
«Er zijn verschillende lezingen omtrent de oorspronkelijke bestemming van dit vreemdsoortige monument, waarvan ik hoop, dat een photographic zal genomen worden1). Sommigen beweren dat de lijken, die in de begraafplaats zouden worden bijgezet, op dit torentje werden tentoongesteld; anderen zeggen, dat het de speelplaats des sultans was.
gt;) 1)(! vierkante begraafplaats was met den toren verbonden door een borstwering van zoden; ten noorden van de begraafplaats, en daaraan verbonden, was eeue versterking, mede van zoden aangelegd, waarvan één face was gericht naar het noorden (de missigit), de andere naar het westen, terwijl de oostzijde (naar don kraton) geheel open was.quot;
Nadat een voldoende macht in kotta Petjoet was achtergelaten, keerden de overige troepen naar de missigit terug.
He positién om en bij Taman waren alle genomen en door hot
) Dit is «/escliied.
bezetten van kotta l'eljoel was do kraton aan de noord- en westzijde door onze troepen ingesloten.
!)o veroverde stelling werd nu zonder tijdverlies voider versterkt. tevens werd hot terrein hij Pintookaap opgeruimd, daar het uil-zicht belemmerd werd.
Deze hoogst gewichtige operation, die den val van den kraton voorbereid hebben, kwamen ons op geen zware verliezen te staan: 17 man waren buiten gevecht gestold en toch waren nog geen en-kolen keer zulke belangrijke voordoelen behaald. De Atjehnees echter was niet nit het veld geslagen; integendeel, met verwoedheid deed hij een aanval op onze ambulance.
De afsluiting aldaar bleek niet voldoende te zijn; door hot dicht begroeid terrein wist de vijand den 13'lequot; Januari 's middags ongemerkt te naderen; tevens werd oen aanval ondernomen op onze batterij op den oostelijken oever der rivier, waardoor de aandacht dor voldwacht, dio hot hivouak nabij de ambulance inoost bewaken, werd afgeleid. Een 40tal Atjohnoezen wierpen zich onverwacht op dio voldwacht, (iü man sterk, onder kommando van luitenant (i. A. Raaymakers. Voordat do manschap de geweren had kunnen grijpen, klonk de oorlogskreet des vijands haar in do ooron en word zij mot den klewang aangevallen. De kapitein van don staf van Daalen on andere oflicioren snelden mot oenige soldaten hot bedreigde punt te hulp, zoodat de aanval word afgeslagen; do voldwacht had reeds 2 dooden on li gewonden bekomen, waarvan nog5 hezwoken; luito-nant Raaymakers luid twee kogels on eon klewanghouw ontvangen.
Ook generaal Verspijck had zich naar de ambulance begeven; binnen enkele minuten was de orde hersteld. Kon spion doelde later mode, dat het plan tot een algomeonen aanval bestaan had; hot vuur aan de oostzijde echter had den vijand tot staan gebracht. Ware do aanval 's nachts geschied, dan zou do paniek grootor geweest zijn.
Den ir)'1quot;' .lanunri hield do chef van don stal' mot do kommandanton
■,'bO
der ai tillcrir en genie een conrerentie, waarin wei'd overeengekomen, dat de genie een plan zou maken om de westelijke laee van den kraton bedekt te naderen; de artillerie zou een levendig vuur onderhouden.
De missigit en de zuidwaarts daarvan gelegen, op den I-quot;quot; veroverde, versterkingen vormden een goede stelling tegenover de wes-ter-face van den kraton; men zou dns op de lijn missigit-kotta-Petjoet naar den kraton vooruitgaan en trachten om het gedeelte, waarin zich de woning van den sultan bevond, te naderen.
Daar de weg van kotta-lladja-Bedil naar Lemboe door den vijand herhaaldelijk beschoten werd, liet do opperbavelhebber dien weg door de maiine bewerpen; de «Watergeusquot; en «Borneo wierpenden lallen (.|) iQiien jmmarl in de bedoelde richting elk uur eén gianaal.
Ten oosten van kotta Petjoet bevond zich een open terrein, dat gepasseerd moest worden, om uit de missigit die kotta te bereiken. Daar men op die vlakte door het vunrnitden kraton bestookt werd, begonnen de mineurs den P.)'uquot;, onder dekking van een halve kom-pagnie inianterie, aldaar een loopgraaf te maken; van uit die loop-graai' zou men naar de wester-face van den kraton sappeeren.
Dienzelfden dag begaf de kommaiulant der maritieme middelen zich met de «Citadel van Antwerpenquot; naar de westkust, ten einde te onderzoeken of het mogelijk was om, volgens het voorstel van den kommandeerenden oflicler van de «Uionwquot; op Lepong een banting te bouwen, waarvan de bezetting den toevoer van levensmiddelen enz! nit de zindelijke staatjes naar Groot-Atjeh zou kunnen beletten. De «Schouwenquot; nam aan dezen verkenningstocht deel.
liet bleek echter, dat aan de uitvoering van dit plan veel bezwaren verbonden waren, voornamelijk met het oog op het transporteeren der benoodigde nr.iterialen, waarom die maatregel moest worden ontraden.
Hoewel Toekoe Neq nog altijd, niettegenstaande zijne belofte, m gebreke gebleven was om zich te onderwerpen, bleef hij toch op onze band; dezerzijds bleef men de betrekkingen met hem onderhouden, en meermalen had men zijn invloed in ons voordeel weten aan te
wemleii ; /.00 ook, toiüi hut bleek dat lt;lt' Miilabochneezcn up weg waren om ilen sultan liiilj) te verleenen.
De civiele regeerings-kommissans liet den amhteiiaai' 11. Krocsen een briel' 11) aan hem schrijven, waarin hij verzocht werd, die men-schen aan te manen om aan hun voornemen geen gevolg te gaven.
liet oogenhlik was nu aangehroken, dat tot de beslissende operatie, het insluiten van den kraton, zou worden overgegaan, opdat zooveel inspanning en ontbering, als van de troepen gevergd hadden moeten worden, zouden bekroond worden meteen succes, dat moeitevol voorbereid, maar door bedaardheid en overleg dan ook verzekerd was.
Dat de veldtocht veel toewijding van den soldaat geëischt had, moet den lezer overtuigend gebleken zijn; niet alleen de gevechten waren het. die zware verhezen berokkenden. Onophoudelijk werd men hc-stookt en vielen er dooden en gewonden; en ten overvloede bleet de vreeselijke ziekte woeden.
Voortdurend moest men op zijn hoede zijn, en weinig rust was er voor den soldaat weggelegd. Daarbij was er al zeer weinig al-wisseling in de voeding; rijst en soep waren schering en inslag. Een groote verbetering was, dat men thans den soldaat geregeld versch brood kon verstrekken; verwonderlijk echter is het leit dat een inlandsch soldaat slechts de halve hoeveelheid hrood ontving, die voor een Europeaan noodig werd geoordeeld. — Inzonderheid ook heelt het transport van alle benoodigdheden heel wat moeite gekost. Genoeg zij het te vermelden, dat op en in de branding niet minder dan drie vlotten, zestien sloepen en een stoombarkas zijn stukgeslagen.
Van de 235 oflicieren, die uittrokken, waren vóór de innemin»-van den kraton reeds meer dan óO ziek, gewond ol'dood. Den ld'1quot;1 .lanuari werden in de hospitalen verpleegd 1IM zieken en gewonden, waarvan 7i'i herstelden ol' geëvacueerd werden, en Cd overleden.
Gelukkig bleef de cholera verminderen; slechts H nieuwe gevallen waren er in de laatste tien dagen bijgekomen. Daarentegen waren de koortsen, diarrhee en dysenterie toegenomen.
Alleen in de yevechten van (i—10 Januari waren ;}()U man gewond, diuler welke ii! door randjoes; dat is ongeveer de helft van het ge-heele aantal, namelijk 730 tot en met den Januari.
Den Jaiuuiri zou met de operatiën tot insluiting van den kraton een begin worden gemaakt; daartoe moesten het rechter- en linker-half 2'quot;. het rechter- en linker-half 0C hataljon infanterie, de ISquot; koni-pagnio artillerie, versterkt met '2 sectiën en 4 mortieren van de
artillerie-kompagnie, 2 pelotons kavalei'ie en I % kompagnie mineurs om 4% uur uitrukken; het rechter-half 1 i1' hataljon zou in het hivouak hlijvon. gereed om op het eerste bevel tot versterking op te marcheeren.
Door omtrekking moesten de kampongs Aadteh en Longbattah genomen worden, als wanneer de kraton zou zijn ingesloten.
Om half vijf uur 's ochtends van den t23'kquot; Januari, verlieten de aangewezen troepen het hivouak langs de missigit en waren om O uur te kotta 1'etjoet vereenigd. De opperbevelhebber met zijn sfaf volgde met de kommandanten der artillerie cn genie, en begaf zich naar de missigit. om van daar zoo noodig verdere maatregelen
te kunnen nemen.
Luitenant-kolonel van der lleyden zou van 1'etjoet in zuidwestelijke richting langs de Koerong-Dalam oprukken, deze overgaan en dan in oostelijke richting doordringen, om kampong Aadteh, voorts Longbattah cn zoo mogelijk do rivier te bereiken. Deze operatie zou o-eschicden door het linkerhalf Oquot; en een gedeelte van het 2* batal-jon; de overige troepen zouden dichter bij den kraton de Koerong-Dalam overgaan, om van daar dezelfde beweging te maken.
De zuidelijke kolonne had doorgaans een moeielijk terrein. Om de richting te doen kennen, waarin de kolonnes marcheerden en om onderling in verband te blijven, worden voortdurend signalen geblazen.
De versterkingen, die men aantrof, waren van weinig beteekenis do tegenstand welke men ondervond , was dan ook luttel.
Teen 5 uur des avonds werd een hivouak betrokken op een
233
uitgebreid paflieveid, ton ziiiilen van (ion kraton; een aaneengo-schakeldo reeks kampongs, waaronder Aadteli en Longbaltali, waren genomen. Gesneuveld was een marinier, gekwetst waren de 1° initenant der mariniers .f. I'. Smitii en 8 minderen; ook overste van der lleyden had een schampschot hekomen.
Overste l'el trad op als kommandant van het hivouak Longhattah. Den volgendon morgen oin (i uur zouden het rechter- en linker half k2(' bataljon en 7» 'Ier 4P kompagnie artillerie weder uitrukken, om in verband met hot rechter- en linkerhalf !gt;• bataljon infanterie, onder leiding van generaal-majoor Verspljck, de beweging van den vorigen da^ voort te zetten en zoo mogelijk de versterking van panglima, Polim en de l'akan-Atjeh te bezetten.
Do vesting-artillerie moest uit de front- en rivierbatterij op de Pakin-Atjeh en de versterking van panglima l'oliin vuren; toen zij echter om uur liet vuur geopend had, werd weldra rapport ontvangen, dat een granaat in het hivouak van het bataljon was terechtgekomen, zoodat het vuur moest gestaakt worden.
Do omtrekkende beweging werd dus den L2'f-510quot; Januari vervolgd en do salvo's, die van tijd tot tijd gegeven werden, toonden dat de kraton bijna geheel ingesloten was. Tot aller bevreemding werd door don vijand, die den vorigen dag nog hevig gevuurd en des morgens nog eenigo schoten gelost had, nu taal noch teokon go-geven. Ook het vuur van het positie-geschut uit de missigit bleef onbeantwoord.
Dij generaal van Swieton roes het vermoeden op. dat de kraton misschien door de Atjoiineezen, ook nu wedor voor do omtrok kondo beweging bevreesd, kon verlaten zijn. Daarom gelastte hij overste Pel, om een kompagnie van hot nrhtorhalf 111'bataljon in do richting van den kraton een verkenning te laten doen; zij trok de gemakkelijk doorwaadbare Koeroong-Daroet over en verwijderde zich in de aangegeven richting.
Weldra baande zij zich een weg tusschen de struiken, die aan
'234
don voet der borstwering wepleu luingetrollen; zij ging een lioogen aan ten wal over, tiie door den aner-auer, booinstammeu ou baiuboe moeielijk te naderen was geweest.
De opperbeveliiebber ging niet zijn stal zich van den stand van zaken overtuigen, zekerlieidslmlve drie kompagnieën van hot 1 t ha-taijnn niodonemende. Doch do eorct gezonden konipagnio stond hoewel achter een zware pagger — reeds binnen den kraton.
Langs een nauw slingerpad werd verder voortgcrukt en een kreek. waarover oen balk lag, overgetrokken, waarna men oen open |ilein bereikte. De opperbevelhebber met zijn stal kwam op hetzelfde oogenblik aan, en weldra verkondigde een luid «hoera en hot »\\ ion Xeerlandsch bloed ' door de muziek van liet 1 i baxaljon ln-
ven, dat do kraton in ons bezit was. Ook de hooldpoort was inmiddels iloor de mineurs geopend.
Tot bezetting bleven achter, onder hevel van majoor Luymes, vier kompagnieën van het rechter-hall' W en drie kompagnieën van bei linkerhall 1'2''bataljon; de bonting panglima Polim werd bezet door één kompagnie van het rochterhalf 12quot; en Goenangan door een sergeant en 12 man; de opperbevelhebber keerde niet do overige
troepen naar het bivouak terug.
Den 2ustt:quot; worden de kommaiulanten uitgenoodigcl, otn dos avonds ten S ure in het hoofdkwartier te komen en het behaalde succes met don opperbevelhebber Ibestelijk te vieren. Deze heette allen van harte welkom, er word een glas champagne op liet behaalde succes gedronken, en generaal van Swieton onthield natuurlijk mot een woord van lol'aan het leger, dat zich in dezen veldtocht met alleen door dapperheid, maar vooral ook door geduld, door volharding
onderscheiden heett.
De opperbovolhebber haastte zich dan ook de volgende dagorder
uit te vaardigen :
285
«Aan ilt; ol'liciemi en iniiuleren van de zee- en lamlniaclit. uitinakemle de expeditie tegen Atjeli.
td)e kraton is ons, en liet trotsche volk van Atjeli heelt voor n\v moed en n\v krijgskunde moeten zwichten.
))lk rekende niet te vergeel's o[) uw da[)|jerhoid en volharding, en oordeelde ook niet ten onrechte, dat dit bohverk door andere middelen dan een geweldigen aanval genomen moest worden.
«De verovering van de missigit was een meesterstuk, dat 11 allen en uw brigade-aanvoerdei eer aandoet. Ik zoude den aanval up de punt der bajonet nog dan hebben bevolen, al had ik te voren geweten, wat hij ons zoude kosten, omdat die positie vooral noodi.u was, om tegen den kraton te kunnen opereeren. Maar ilat deze door een geweldigen aanval niet te nemen zoude zijn, begreep ik, en dat liet zoo is, kan een ieder getuigen, die zijn wallen met voorliggende werken gaat zien.
quot;Wij behoeven dus geen spijt te hebben, dat wij dit steunpunt van 's vijands verdediging eerst \~i dagen na de landing hebben verkregen, want de zege komt vroeg genoeg, indien zij met weinig verlies is behaald, en dit was vooral het oogmerk uwer manoeuvres en werkzaamheden met schop en spade.
«Maar de vijand is wel overwonnen, doch nog niet onderworpen; daarvoor zal ik nieuwe inspanningen van n vordeivn, die echter licht zullen zijn in vergelijking van hetgeen reeds door u is verricht.
«Laat ons tevreden en gelukkig zijn, dat wij den Koning en het Vaderland deze zege hebben geschonken!quot;
Ook werd bij dagorder aan de troepen bekend gemaakt, dat Z. M. de Koning den gouverneur-generaal had opgedragen, om 11. I). tevredenheid en gelukwenschen aan do zee- en landmacht voor en in Atjeh bekend te maken. Per telegraaf werd het bericht overgebracht, dat tot ridder van de .Militaire Willemsorde benoemd waren
do luljLKlant-oiidei'ol'üciei' vaaiuloldruger von Bredow. tie sergeant-majoor Bach en de Ambonneesclie sergeant Latoemaina.
Zoowel in Indië als in het moederland was de blijdschaii algemeen en werd dit wapenfeit op den hoogsten prijs gesteld.
Er verscheen een buitengewoon nommer van de «Staats-Courant , iievattende de heuglijke mare in de volgende bewoordingen :
«Een telegram van den luitenant-generaal van Swieten, ge-dagteekend Atjeli 24 Januari en in den namiddag van den 2()8tequot; te Penang aangeboden, luidt:
n K KRATON IS ONS.
«Door een omvattende beweging, gisteren en heden gedaan, is de kraton geheel berend en de gemeenschap met het omgelegen land afgesneden. De sterkte was toen niet meer houdbaar. Terwijl de beweging om het oosten van den kraton heden werd voortgezet, is die sterkte door eenige kompagnieën van liet 14e bataljon aan de westzijde aangevallen en verlaten gevonden.
liet terrein is van dien aard, dat een aanval de vive force zeker zoude zijn afgeslagen en dat zonder deze gelukkige manoeuvre de versterking niet had kunnen worden geforceerd. Nu de vijand zijne gemeenschap verloren had, was de uitslag beslissend.
Hoewel het verlies zeer gering is, is het cijfer echter nog niet
met zekerheid bekend.
Koning en Vaderland zij geluk gewenscht met deze overwinning!
Te Amsterdam, llotterdam en 's-Hage, overal heerschte de grootste opgewondenheid. Aan verschillende gebouwen werd dadelijk de vlag quot;■eheschen. in den I laauschen schouwburg hadden demonstraties plaats.
O ' quot;
nadat het orchest fanfares had aangeheven, een menigte menschen was overal op de been, te Botterdam werden in sommige buurten kleine vuurwerken en gekleurde vuren ontstoken, kortom, allci wege toonde men, hoezeer het behaalde voordeel gewaardeerd werd. \an alle
237
kanten ontvingen de troepen welmeenende gehikwenschen en generaal van Swieten kon bij dagorder van (i Februari aan de expeditionaire troepen bekend maken, dat aan land- en zeemacht gehikwenschen waren aangeboden door Vlissingen, 's-liertogenboscii, door de stn-denten van de Leidsche hoogescbool, door de vereeniging «Ami-i'itiaquot; en tal van andere vereenigingen.
Vooral ook uit een moreel oogpunt was de bezetting van den kraton een hoogstgewiebtig feit, dat zeer ten onreebte door sommigen gering geschat werd. Wij moesten overwinnen, de kraton moest vallen, of onze suprematie in Üost-lndie ware ernstig bedreigd geworden, liet laat zich hooren, dat de Inlandsche bevolking evenzeer met een verklaarbare belangstelling de krijgsverrichtingen volgde, als wij Europeanen; de treurige alloop van de eerste expeditie bad een ver-derfelijken indruk gemaakt, want de Javaan begon aan ons prestige te twijfelen, en dit toch is het, wat wij in Indië méér noodig hebben nog dan sabels en bajonetten. Reeds was door de Mahomedanen voor den sultan van Atjeh gebeden, en ingrijpend zouden de gevolgen geweest zijn van een noodlottigen uitslag der tweede expeditie.
Menig inlander had zich in stilte verheugd over het echec, door ons geleden; maar diep was de indruk door den val van den kraton, lietgeen genoegzaam blijkt uit het volgend Inlandsch gedicht, dat na ile overwinning gemaakt werd en vertaald aldus luidt:
«Groot Nieuws!
«Heelt mijnbeer het bericht gehoord, dat op dinsdag den '24'quot;quot; dezer maand de stad Atjeb verwoest is?
«Heeft mijnheer vernomen, dat het rijk van Atjeh schipbreuk heeft geleden on de zeer groote kraton des sultans met beving verlaten is !
«Nu staat er de vlag met drie kleuren op: rood, wit en blauw.
«Wie zal den moed hebben, baar neer te halen, nu het zeker is dat het groote gebouw ter aarde is geworpen ?
I
'238
«De kraton is genomen door oen verschrikkelijU leger, dat in den oorlog even opgewonden uls eon woeste tijger is.
«De mannen van Atjeli konden liet niet houden. Do kogels kwamen ais regen, van wolken kant was niet te zien. Zonder nnt bleek alle tegenstand.quot;
l it den aard der zaak werd dogenomen kraton — diezelfde sterkte, waarvoor de eerste expeditie hot hoofd gestooton en waarvan de in-bozit-noming ook thans zooveel bloed gekost had — door onze braven met de moeste belangstelling opgenomen, hoewel do aanblik. die deze zetel van onzen hardnekkigen vijand aanbood, alles
behalve grootsch was.
Vele gedetailleerde beschrijvingen van het binnenste des kratons, zooals die zich destijds vertoonde, zijn tot ons gekomen; zij kwamen in hoofdzaak op hot volgende neer:
De iioofdwal bestond uiteen rechthoekige borstwering, hoog 4 a meter, van boven slechts 1 meter dik; zij was voorzien van een walgang en een groot aantal traversen, scherfweren en parados.
Alleen do noord- en westface en een gedeelte der zuidface waren tot verdediging ingericht. De zijden naar do rivier en het binnenland waren niet bewapend; doch ook aan ilien kant bevond zich vóór do borstwering een gracht, 0 meter breed, gedeeltelijk droog; vóór do gracht en op de bermen stonden heggen, die grootondeels uit dicht in elkander gegroeide doornstruiken bestonden en dus een bestorming onmogelijk maakten; de hoogte van die heggen en het zoo dicht begroeid terrein in en om don kraton waren oorzaak, dat men do versterking zoo dicht heeft kunnen naderen, zonder baai-te ontdekken.
In do traversen, evenals aan den voet der wallen, bevonden zich blindoeringen; tusschen die traversen stond geschut van de meest verscheiden kalibers in batterij. In 't geheel vond men 52 vuurmonden in don kraton, waaronder een aantal, die totaal onbruik-
2H9
baar waren; velen stonden op oude veld-ad'uiten, maar de meeslcn lagen op den walgang, met de monding buiten de borstwering, zoodat men zich daarbuiten moest beyeven, om den vuurmond te laden.
Hel best geconserveerde stuk was een houwitser van 01 c.iM.. met bet Engelsche wapen er op; daaronder stond: .Iacobis lier.
Hoewel de meeste vuurmonden in een deplorabelen toestand verkeerden, waren er toch genoeg nog bruikbaar en die zouden ons meer kwaad hebben gedaan, wanneer de Atjehneezen niet gebrek aan munitie hadden gehad. Zelfs hebben zij gevuurd met de scherven van onze granaten.
In de binnenruimte zag men bij den eersten oogopslag niets dan wildernis, stukken muur, inlandscbe huizen en begraafplaatsen.
iiinnen de enceinte der lacen bevonden zich een vrij regelmatige steenen redoute met bastions en, in de nabijheid daarvan, het stee-nen kruithuis, de woning des sultans en de begraafplaatsen. De woning van den sultan bestond uit hout en getuigde, door haar
ii bouwtrant en het lijue eigenaardige snijwerk in den gevel, van
vroegere grootheid; doch het eenige, wat onderhouden scheen, wait ren de oude sultansgraven. De begraafplaats was omgeven dooreen i- vierkante steenen omwalling en werd tegen den invloed van hel li weder beschermd door een groot atappen-dak. De grafzerken, waar-been kleine steenen trappen toegang gaven, waren ook van steen Is en ten getale van vier; op elk daarvan stonden twee houten vazen, ii van iraai snijwerk voorzien en in den vorm van twee, met het et grondvlak tegen elkander geplaatste afgeknotte, vierhoekige pvraat miden, staande op een steenen voet; iedere grafzerk was door een
ie gordijn afgesloten.
^ * l' Wij weten dat de kraton voor een groot gedeelte doorsneden werd
•h door een nevenriviertje van de Kali-Atjeh , waarover twee bruggen
st waren geslagen, die naar het achterste gedeelte des kratons voerden.
r- Eene lezenswaardige beschrijving van het terrein, waarop missi-
ji
k- git en kraton zich bevonden, gaf een der ofticieren, welke ze kort
240
nadat deze sterkten door onze troepen bezet waren, in uogenschouw nam; zij werd destijds in onze dagbladen opgenomen en moge ook
hier eene plaats vinden :
We reden dan naar de missigit. Veel is reeds opgeruimd; boonion en struiken zijn weggehakt, huizon verbrand ot afgebroken, ten einde het uitzicht vrij te maken voor de schildwachten; maar toch ziet men hier en daar nog lange liniën en versterkingen, door don vijand opgericht en altijd verborgen door de zoo moeielijk dooi te dringen bamboe-doerie (bamboe met stekels).
De weg, dien wij nu volgden, en welke er thans zoo vroolijk en druk bezocht uitzag, als leidde hij naar het eeno ol andeie leest in plaats van naar een veroverde stelling, was weinige dagen geledon niets meer dan een voetpad, dwars door een dicht kreupel-hosch, en het heeft een harden strijd en een 100 dooden en gewonden gekost, om er meester van te worden. Eindelijk, na nog weinige minuten rijdens, zagen wij over een nu schoongeveegde vlakte de muren van de missigit, waarboven hoog in een boom de llollandsche vlag wapperde. De missigit ol Mahomedaansche kerk is een uitgestrekte vierkante eiiceinle, omgeven door een uit klipsteen opge-metselden muur, ter hoogte van pl. m. 3 a 4 meter. Binnen dien muur en evenwijdig er aan is. ol liever was nog een tweede, en daarbinnen lag hot gebouw zelf. waarvan thans nog slechts het fundament te zien is. liet overige was reeds bij de eerste expeditie verbrand, terwijl onze projectielen ook de buitenmuren op verscheiden plaatsen hebben vernield. De binnenruimte is nu bezet door lange rijen van lage tenten voor de bezetting. Hier en daar heeft men traversen opgeworpen ol de gaten in den muur met zandzakken dichtgestopt, ten einde de soldaten te beveiligen tegen het hevige vuur, door den vijand op do missigit geopend, nadat zij door onze troepen bezet was. Één plekje vooral was zoo gevaarlijk, dat men er den naam aan heeft gegeven van het «kogcllaantjequot;. Op dit oogenblik is wel het merkwaardigste punt van de missigit de boom.
241
waarbij generaal Kohier gesneuveld is, alsook een prachtige iiooge oude waringi, waarin een vloer is gelegd om uit te kijken, en dien men bereikt langs een Jakobs-ladder, gelijk men op onze werven ziet, om den inastbok te beklimmen.
De rnissigit ligt zeer dicht bij den rivoer-oever. Men weet, dat de Mahomedaan zich eerst moet wasschen, voor hij mag bidden. Igt;e ruimte nu voor de missigit tot aan do rivier was weer gesloten dooi' een versterking, waarvan het uiteinde de rivier zoodanig bestreek, dat de vijand van daar vroeger ons kampement beschoot en menigmaal dooden en gewonden maakte, tot er een einde aan kwam door het oprichten eener travers, die later met getrokken 12 ponders werd bezet. Dat vijandelijk werk is thans door ons verbeterd en veranderd in een nieuwe batterij, die de noord-oostelijke zijde van den kraton en de rivier bestrijkt. Waar men den blik ook wendde, overal zag men de sporen van kogels en granaten, afgeschoten boomtakken, gespleten boomen, groote gaten in borstweringen — kortom, het moest • laar Warm geweest zijn.
Op het punt, waar ik u nu gevoerd heb, staan wij juist tegenover de rijlc pits, die aan den tegenovergestelden oever der rivier gelegen zijn. Voor ons, achter ons, links en rechts, overal zijn wij nu omgeven door veroverd terrein; maar als wi j rechts langs de hooge boomen de rivier op kijken, zien wij toch nog een enkel wit vlaggetje. Daar is de vijand weer bezig met het opwerpen van nieuwe versterkingen, zoodat do luitenant der artillerie, die de wacht in de batterij heeft, altijd een paar stukken in die richting gepointeerd houdt, om bij de eerste brutaliteit een woordje op zijn pas mee te praten.
Keeren wij nu door de rnissigit terug, om links of in zuid-westelijk richting af te slaan. Alsdan zullen wij weldra de kleine sternen versterking (kotta) vinden, waarbij een nieuwe loopgraaf begint, die ons tot zeer nabij de zoogenaamde kotta Petjoet brengt. Voor een gedeelte rijden wij bij voorkeur door die loopgraaf en zien eon
Ui
242
^tecnon muur met oudo llindoesclie versierselen voor ons en rechts daarvan een muur van vreemde constructie, blijkbaar een door Mahomedanen verminkt overblijfsel uit den Hindoe-tijd. Met gebouw beeft eenigszins den vorm van de heilige Lotusbloem; uit het midden rijst een zuil op, waarop zeker vroeger een beeld beeft gestaan, dat door de Mahomedanen, die geen beelden mogen zien. verwijderd is.
in de nabijheid van dat, in omtrek 10 meter groote en 15 meter booge gebouwtje, van welks top men een heerlijk gezicht over het omringende landschap beeft, ligt de grafplaats der vorstinnen van bet Atjebneesche rijk, omgeven door een marmeren muur. Daarbinnen staan eenige prachtige boomen, waarvan de wortels de grafsteenen gedeeltelijk verdrongen hebben, zoodat men mag aannemen, dat do graven minstens vier eeuwen oud zijn en waar-scbijnlijk dagteekenen van vóór de invoering van het Islamismus. (ielijk van zelf spreekt, bevindt zich thans in de grafplaats eon detachement infanterie, dat er een flinke redoute van heeft gemaakt.
Onder het lommer der boomen en wellicht niet genoeg doordrongen van ontzag voor de droevige overblijfselen van zooveel Atjeh-neesche schoonen, vleiden wij ons op de grafplaats neer, lieten de kurk van een flesch champagne springen en dronken met de ofli-cieron van de bezetting een glas op vorst en vaderland en een tweede op de schimmen der sultanes van Atjeh, en bestegen daarop weer onze rossinanten, om naar den kraton te rijden.
Gedeeltelijk volgden wij den weg, dien wij gekomen waren, maar lieten de missigit nu links liggen en kwamen weldra op een terrein, waar het eenige dagen geleden alles behalve frisch moet geweest zijn. Geen boom toch, die niet doorboord was van kogels, en de diepe groeven in hot gras toonden de sporen van granaten.
Kiudelijk zagen wij een hooge haag van bamboe doerie, waarachter bier en daar stukken muur met schietgaten zichtbaar werden. Groote prachtige boomen, soms van boven tol onder gespleten door gra-
243
naatschoten, spreidden nog hun weelderig loof er hoven uit en dienden tevens tot sclmduwgevend dak voor de Javaansche soldaatjes, die op schildwacht stonden of, neergehurkt achter de horstwering, niet het geweer in de hand op do loer liggen.
Wij reden een hreede opening in den muur binnen over een aarden dam, die voor hrug over de gracht moet dienen, en stegen af hij een groot hronzen kanon, dat minstens 0,()0 meter diameter heeft, maar waarvan de metaaldikte zoo onbeduidend is, dat het totaal onbruikbaar moet geweest zijn. Volgens de schitterende wapens en de namen, die er op staan, is het een geschenk van koning Jacobus van Engeland geweest. Z. M. heeft dan echter wel geweten, wat hij gaf, gedachtig aan de waarheid, dat de vrienden van heden de vijanden van morgen kunnen zijn.
Na onze paarden aan de zorg van een soldaat van de wacht te hebben toevertrouwd, beklommen wij aan den rechterkant den wal. daar deze vooral aldaar belangrijk is, omdat hij naar de missigit is gekeerd en de vijand dus van dien kant onzen aanval had mogen verwachten. De wal is daar minstens 0 meter hoog boven den be-ganen grond en zeker even breed of dik. De bintenzijde is bekleed door een zwaren muur, waarvoor de berm ligt met een hooge bam-boe-doerieheg; dan een diepe modderige gracht; vervolgens weer bamboe-doerie. Op den wal stonden minstens een dertigtal stukken, groot en klein, oud en nieuw, sommige op en andere zonder allui-ten; enkele hoogst interessant door de verbazende afmeting of zonderlinge confectie. Men zag er veldstukken, vierponders uit den tijd van Napoleon I. oude Turksche kanonnen uit den tijd, toen sultan Mahmoud de zooveelste den Atjehneezen werklieden heeft gezonden, om hen iti het geschutgieten te onderwijzen; stukken van (» meter IcMigte en 10 a c.M. middellijn van ziel. In een van die kanonnen was 4 meter lading gevonden, liet lag plat op den grond onder een zekere helling en moest waarschijnlijk alleen gediend hebben
hij een aanval en wel bij het overgaan der gracht. Van een ander
KV
244
kanon was liet aclitergodeelte afgesprongen, doordien men er een niet gesprongen 10 duima pnnt-granaat van onze schepen op onhandige wijze op liad willen laden, zoodat den Atjehneoschen artilleristen de geheele boel om de ooren moet gevlogen zijn. liet stuk zelfwas zeer eigenaardig, namelijk een ijzeren cilinder, waaromheen ijzeren staven zaten, terwijl de buiten-bekleeding een metalen voering van fraai en met zeer veel zorg gegoten brons was. Een volgend kanon was voorzien van vijf ringen om het op te lichten, 2 voor, '2 achter de tappen en een als druif. Toen wij boven op den wal stonden en naar beneden zagen en zoo de onmogelijke versperring goed bekeken, zeiden we onwillekeurig; Goddank, dat onze soldaten daar niet tegen hebben gestormd, want het zon honderden menschenlevens hebben gekost en nog zou misschien de aanval zijn afgeslagen.quot;
Binnen den wal hebben de woningen dei' Atjehneesche bevolking-gelegen. Nu zijn zij alle verbrand. Zij lagen nochtans tegen den wal aan en waren alle met aarde bedekt, om eenige beschutting te hebben tegen het granaatvuur; voor verticaal vuur was de blindeering echter onvoldoende. Wij wandelden de wallen langs en zagen, dat zij geen rechte lijnen vormden, maar dat men wel degelijk gedacht heeft aan een soort van bastions en verdere verdediging van de gracht, door aan den wal den vorm te geven van een zigzag ol gehakkelde lijn.
Zonder mij nu verder op te houden bij de versterkings-werken van den kraton, ga ik over tot de beschrijving van het inwendige er van. Men zal in Nederland wel reeds weten, dat de kraton niet het paleis van den vorst, maar wel een versterkte vorstelijke residentie is. Binnen den kraton leeft een geheele bevolking en men vindt er niet alleen afzonderlijke huizen van de vorsten of volgelingen, maar ook kleine kampongs, grafplaatsen, kerken, tuinen, soms zelfs bebouwde velden. De kraton van Atjeh is een langwerpig vierkant, waarvan de korte zijilen, evenwijdig aan de rivier geplaatst, nagenoeg 800 meter lang, en do langste ongeveer 1500 meter lang
f
*
245
zijn. lUnnen de buitenste omwalling, welke ik zooeven beschreven bob, loopt op 150 a 200 pas afstands een tweede iniiur mot poorten, schietgaten, zwaar geschut onz. daarbinnen, opnieuw op pi. m. 100 pas afstands, een derde, die een klein vierkant vormt, waarbinnen de sultan zijne woningen voor particulier gebruik heelt gehad. Al die muren zijn voor een gedeelte vervallen, hier en daar wellicht nooit geheel afgewerkt, zoodat men op verscheidene plaatsen grootc vakken ziet, waar geen muur meer is. Daarentegen loopen van muur tot mnur weer dwarsmuren met poorten en deuren, wat een labyrinth vormt, waarin men zonder kennis van het terrein allicht zou verdwalen. Door den kraton loopt een riviertje, de Goerong Dalam (kan beteekenencn: «diepe beekquot; of «beek van het paleisquot;) en vormt daarin een elleboog; de boorden zijn van gemetselde kaaien voorzien, welke nu natuurlijk vervallen zijn, maar nog bewijzen, dat de kraton van Atjeh eens de woonplaats is geweest van een machtig vorst.
Over dit riviertje ligt een breede plank als brug, die wij nu niet zullen overgaan. Integendeel keeren we haar den rug toe en komen zoo op den rand van een groot grasveld te staan. Rechts voor ons zien wij een kruithuis, waaraan weinig bijzonders valt te zien, behalve dat de grond er om heen vol diepe gaten en putten is; het gevolg van de uitbarsting der granaten en bommen, liet geheele terrein is dan ook bedekt met granaatscherven. Kenigszins rechts van hot kruithuis staat achter een muur het eigenlijke huis van den sultan. Wie nu zich veel heeft voorgesteld van Ooslersche pracht, zal erg teleurgesteld zijn! Hot gebouw is van hout opgetrokken, hoewel dan ook van een fraaie houtsoort, maar niet geschilderd; aan het snijwerk echter en de zorgvuldige betimmering, als ook aan do koperen scharnieren on enkele verguldsols zag mon, dat het niet do woning is geweest van een gewoon inlandor. Do geheele breedte van het gebouw is ongeveer 10 motor bij gelijke diepte; het wordt overdekt door oen atappon-dak en is verdeeld in drie dooien,
246
roclits het slaapvertrek, waar nog het gee l bewerkte ledikant staat, links een vertrek van .'i meter in het vierkant, en in het midden de doorgang. Men vergete vooral niet, zich diep te buigen hij het binnengaan, daar men anders /ijn hoofd zou stooten en tegen den adat zou handelen, die gebiedt, dat men de woning van den sultan niet dan kruipend binnenga. Gekropen hebben wij echter niet.
Is het altijd een slecht gekozen oogenblik, om een huis te gaan zien, ais de laatste bewoner het pas verlaten heeft, vooral is dit hier het geval; want de gaten en spleten in wanden en dak, de groote scheuren in de planken van tien vloei', veroorzaakt door de granaatscherven, vormen met de gebroken potten en pannen, de enkele ledige kisten, de verscheurde boeken, de opengereten hoofdkussens enz. een zeer treurig geheel. Dat de sultan het er niet lang in heeft kunnen uithouden, zal niemand verwonderen.
Na als souvenir een paar bladen van een Maleisch manuscript te hebben meegenomen, verlaten wij spoedig de treurige vorstelijke woning, gaan tie andere huizen maar voorbij, stappen nu de brug over, die wij straks zoo onbeleefd den mg hebben toegekeerd en komen zoo onder het lommer van eenige schoone waringiboornen. Rechts voor ons staat het huis van do vrouwen van den sultan, dat op hoog bevel gesloten is, maar waarin wij trouwens niet veel fraais zouden vinden. Under dat huis — want het staat op palen — zien wij oen paar stok-oude inwoners van den kraton, die dezen, evenals de llomeinsche senatoren van weleer, niet hebben willen verlaten. De eene is een zeer oude Hindoe, pikzwart met langen grijzen baard; niemand doet hem natuurlijk eenig leed; integendeel de soldaten brengen hem in overvloed rijst, voor welke beleefdheid hij him dank zegt door met groote oprechtheid en op allerlei toon te verzekeren, dat hij vreeselijk het land heeft aan de blanke men-schen. De andere oude man zegt daarentegen geen enkel woord, maar verkropt zijn verdriet en zijn haat, en blijft kalm op zijn matje zitten.
247
Links van hot serail zien wij een gebouw, waiiiondei' de pradi-tige graven der vorige sultans tegen den invloed van het weder beveiligd zijn. Die graven zijn waarlijk l'raai en uitstekend onder-liouden. I)(! eigenaardige ornamentatie der Maliomedanru ontbreekt hier niet. Het snijwerk bestaat uit arabesken en spreuken uit den Koran, alles met schitterende kleuren overgoten, die bont zouden heeten, indien het felle licht der zon al die tinten niet heerlijk ineen deed smelten. De bekende roode en gele gordijnen boven het graf worden er evenmin gemist als do pajongvormige olTerhoeden van gekleurd papier.
Koeren we nu op onze schreden terug, gaan we nogmaals het vronwenkwartier voorbij en beklimmen we even een kleine hoogte, waarop een missigit staat, eeno hofkapel, welke zich door niets bijzonders onderscheidt dan door een groote bronzen klok, die aan een boom hangt en waarschijnlijk gediend hoeft, als de muezzin van ile tinne der missigit het volk tot het gebed opriep.
Verder komen we nog aan oen begraafplaats, die zeker zeer ond moet zijn, daar ook hier de grafsteenen geheel door de wortels der waringi-boomon verdrongen zijn. Sommige der gralteekens zijn van gegoten brons en zeer fraai. Slechts is bet jammer, dat degeheele grafplaats door een aardbeving verwoest schijnt. Alles toch ligt door elkander en de muren zijn gescheurd, 't Is daar verkwikkend koel, en men heofl er een schoon gezicht op den kraton. Ken meter ol vijf onder ons zien we oen inlandsch soldaat op schildwacht staan bij een poortje, waarvan onze geleiders vertollen, dat op den avond van den dag, toen de kraton door onze troepen bezet was, ertegen aan geklopt werd. De schildwacht opende natnnrlijk niet, maar deed evenals onze dienstmeiden sedert den moord van mevrouw van dei' Kouwen; hij zette do deur op oen kiertje en vroeg: «Wie daar?quot; Orang Djaga = wMenschen van de wacht!quot; was het antwoord. »l)erri mana =: van waarïquot; Het antwoord zoide, dat het Atjehneezen waren, die, onbekend met het (bit, dat do kraton in onze handen was.
'248
zich op hun post kwamen begeven en nu onmiddellijk het hazenpad kozen.
Intusschen i.s het langzamerhand middag geworden. Met moeite waren wij ie bewegen, om hot schaduwrijke plekje te verlaten; maar het moest /00, en we reden naar het hoofdkwartier terug, waar we onzen vriendelijken geleiders hartelijk dank zeiden.
Wat ik gezien heb, vervult mij met achting voor de /vtjchneezen. Zij hebben prachtig partij getrokken van het moeielijke terrein en uitstekend stand gehouden. Des te grogter is echter ook mijne bewondering voor onze soldaten, en des te meer cok ben ik bevestigd in de meening, die ik altijd gehad heb, dat generaal van Swieten werkelijk tie man is, dien wij moesten hebben, om den oorlog tot een goed einde te brengen. Hij moge volgens sommigen niet snel genoeg handelen; hij weet dat snel-handelen veel, zeer veel men-schenlevens zou kosten. En dat weet hij niet alleen, maar moet ieder begrijpen, die dc versterkingswerken der Atjehneezen heeft gezien en daaruit heeft kunnen opmaken, met welken vijand wij te doen hebben.
Zoo was de toestand, kort na de inneming van den kraton. Thans is dit alles natuurlijk veranderd; want weldra zou nabij do plaats, waar de sultans van Atjeh hun zetel hadden, kotta-Radja verrijzen; een versterking, die den Nederlanders voor goed lieer en meester van het veroverd grondgebied moet maken.
Tot bezetting van den kraton werden aangewezen, onder bevel van majoor Luymes, vier kompagnieën van het rechterhalf ISquot; en drie kompagnieön van hot linkerhalf bataljon; de benting panglima l'olim werd door één kompagnic van het rechterhalf l'i0 bataljon bewaakt. Behalve dat nog eenige andere posten bezet werden, keerden de overige troepen naar het bivouak terug.
Generaal van Swieten achtte nu het oogenblik gekomen, om de
24!)
bevolking op hot nuttelooze van verderen tegenstand te wijzen en haar tot toenadering te bewegen, waartoe hij de volgende proclamatie uitvaardigde:
Ik ,1. vanSwieten, luitenant-generaal, adjudant des Konings in buitengewonen dienst, opperbevelhebber der Land- en Zeemacht in den oorlog tegen Atjoli. breng ter kennisso van alle hoofden en onderhoorigen in het rijk Atjoh ; dat hot Nederlandsch-lndisch Gouvernement hot do Atjelmoozon volstrekt niet ton kwade duidt, dat zij ons bobben tegengestaan om hun grond to verdedigen on hun vorst bij to staan; dat zij echter thans, nu zij overwonnen zijn, den overwinnaar hehooron to eerbiedigen on al onze bevolen bohooren op to volgen:
dat wij verlangen, dat zij de wapenen zullen noderleggon, de versterkingen om de kampongs slechten on dat eon iogolijk naar zijne respectieve verblijfplaats terugkeert met vrouwen en kindoren ten einde zich wederom te wijden aan do zorgen voor zijn onderhoud : dat aan degenen, die gevolg geven aan dezen onzen uitdrukkelijkon wil, goenerloi lood zal geschieden en hun zells wordt vergund, hun padi van het veld te balen; maar dat diegenen, die niet voldoen aan ons verlangen, geheel verantwoordelijk worden gesteld voor al do gevolgen.
Zoo is het.
Geschreven te Penajoeng, op don 28,u'n Januari 1874 (10 Dzoo-Ihidjah 1290).
Ook van deze proclamatie werd niet do minste notitie genomen . waarom de rogeerings-commissaris drie dagon later eon nieuwe uitvaardigde, waarin hij de bevolking deed kennen, dat het land door hot recht van overwinning aan het Nederlandsch-lndisch Gouvernement behoorde, en dat hij, in hot belang van handel, nijverheid on landbouw, de gevolgen van don oorlog wenschte to doen
250
t'iiuligen on daarom alle liool'den van ili'io Sagis en dio der on-dorlioorigo staten nitnootligde, van liunne onder\veri)ing schriftelijk te doen blijken; daarbij belovende, dat de blokkade zou worden opgeheven voor de staten, die in onderwerping zouden komen en dat door hen de handel kon worden hervat, onder voorwaarde dat zij de Nederlandsche vlag zouden voeren en hunne schepen voorzien moesten zijn van behoorlijke scheepspapieren , daar geen andore vlag clan de Nederlandsche en die der bevriende mogendheden zou erkend worden; daarentegen zouden zij, die binnen redelijken tijd hnnne
onderwerping niet hadden aangeboden, als vijandig worden beschouwd.
* *
*
Den dag na de inneming van den kraton begaf de opperbevelhebber zich reeds 's morgens ten (i ure met zijn staf weder derwaarts, om de positie nader in oogenschouw te nemen; de veroverde sterkte werd door de verkenningsbrigade nauwkeurig opgenomen.
Om 10 uur werd in den hoogsten boom van den kraton, onder het spelen van ons volkslied, de Nederlandsche vlag geheschen; die werd door de marine met een saint van '21 schoten begroet.
Generaal van Swieten had reeds ingezien, dat er van onderwerping ook naden val van den kraton nog geen sprake was; doch meer nog dan door den hardnekkigen tegenstand, dien men ondervonden had, was hij door de barbaarschheid van den vijand, die door hot vermoorden van onzen zendeling alle mogelijkheid tot onderhandelen afgesneden had, tot het besluit gekomen, dat het sluiten van een tractaat. zooal niet onmogelijk, dan toch weinig waarborgen voor de toekomst opleveren zou. De inzichten van generaal van Swieten waren dus veranderd en bij had reeds voorloopig aan den gouvorneni'-generaal geschreven: wik kan niet ontveinzen, dat een en ander wijziging dreigt te brengen in mijn vroegere opinie over de beëindiging der -Ujehneosche i|uaestie en, hoewel ik den tijd niet wensch
.
251
vooruit to loopeii, acht ik liet niettemin wenschelijk Uwe Exellentie daarvan nu reeds met een enkel woord mededeeling te doen.quot;
Daai' ilt' yeneraal de waarschijnlijkheid aannam, dat de hooiden van de XXV en XXVi Sayi's ook na de verovering van den kraton in hun verzet zouden volharden, zoodat zij dooi1 kracht van wapenen tot onderwerping zouden moeten gedwongen worden, achtte hij liet oogenblik gekomen om de te 1'adang gebleven troepen te ontbieden, ten einde mobiele kolonnes te kunnen samenstellen zonder de bezetting der veroverde stellingen te zeer te verzwakken.
Te bejammeren was het, dat de cholera weer heviger begon te woeden, vooral onder de nieuw aangekomen troepen; den 25quot;equot; waren 10 oflicieren en '21)0 man van het 9quot; en l(),! bataljon per «Vice-president Prinsquot; aangekomen, van welke in één dag 35 man aan de cholera bezweken.
Den 208tcquot; werd de l'rontbatterij ontwapend en de vuurmonden werden naar het artillerie-park in het bivouak overgebracht.
Intusschen werden de operatiën zonder verpoozing voortgezet en quot;s avonds van den 2Gatequot; Januari werd voor den volgenden dag bepaald, dat Lampo Idjoe van vijanden moest worden gezuiverd en verder een verkenning ondernomen worden in de richting van kam-pony Panteiri, waarin de sultan en eenige pangiima's zich moesten ophouden. Daartoe rukten onder bevel van kolonel Schnltze het rechterhall' 3C, het liukerhaü !)L' bataljon , twee sectiën getrokken kanons van lt;S C.m. licht, en vier mortieren van 12 C.m. van de 3° koinpagnie artillerie, eene sectie mineurs en 12 kavaleristen uit, hun weg nemende door de benting panglima Polim, langs do rivier; een half' uur later begai zich het rechterhall 1 'tu bataljon over de groote grasvlakte langs de rivier, en het rechterliall' l)c bataljon ging door il(! sawah van 25 December in do richting van kampong Lem-boe. Hoewel de vijand de werken, die 25 en 2(1 December door onze troepen verlaten waren, op nieuw versterkt had, verdedigde hij ze niet, doch men ontving vuur uit de kampong Pinang, achter
252
iloze versterkingen gelegen, waarna die positie door liet rechterhali' •gt; en 14e bataljon genomen werd.
Kolonel Sciiultze was op den linkeroever tot Lampo liljoe geavanceerd. waar do kolonne in het front uit een suikerrietveld be-si'iioten was; daarom werden twee kompagnieön den vijand in de llank gezonden, waarop deze in zuidelijke richting vluchtte.
Den '29sl8n rukten het rechterhalf' 1 i' bataljon, met twee sectiën artillerie, één peloton mineurs en de kavalerie onder bevel van overste van Tinei uit, om het terrein ten zuiden van den kraton en van Longbattah te verkennen en den sleutel te zoeken van de stelling tusschen de XXII, XXV en XXVI Moekims. De kolonne marcheerde langs de noordzijde van den kraton en de rivier; de opperbevelhebber en de tweede bevelhebber met den staf' volgden haar. Thans kon men de werken eerst goed in oogenschouw nemen, die de vijand buiten den kraton tot versterking van die positie had aangelegd, zijnde de werken passar Atjeh, panglima Polim en van kampong Idjoe, namelijk een aaneenschakeling van redouten, die langs de rivier een uitgestrektheid van 1000 meter hadden. Do belangrijkste versterking bleek die van passar Atjeh te zijn, een op zich zelf staand werk. dat front maakte naar de missigit en naar do rivier, en de hoofdpoort des kratons verdedigde. De versterkingen panglima Polim en Lampo Idjoe dienden, om de doorwaadbare plaatsen der rivier te beschermen. Overtuigend bleek, nu men die omvangrijke, geheel stormvrije werken in oogenschouw nemen kon. dat deze enkel door een omtrekking te nemen waren geweest.
Ten zuiden daarvan werd hot terrein moeielijker, zoodat de kolonne slechts langzaam kon avanceeren.
Nadat de kolonne de kampong Longbattah verlaten had, werd zij beschoten uit de nabijgelegen kampong Lam Sireh, welke tot do XNII Moekims behoort. Hot plan was slechts om het terrein te verkennen en proclamation te verspreiden, ten einde het volk aan te manen om do wapenen neder te leggen en zich te onderwerpen;
253
ilocti de troepen zagen zich genoodzaakt, het gevecht aan te nemen en de kampong te verbranden. Wel werden eenige vijandelijke posities genomen, maar een versterking achter een ondoorwaadbaar riviertje was niet te genaken, en toon hot vuur daaruit in hevigheid toenam, ontving luitenant-kolonel van Thiel bevel, op een geschikt oogenblik het gevecht af te breken, liet linkerhalf'li'' bataljon verliet den kraton, om den terugtocht van de kolonne, die gebrek aan munitie had, te dekken.
Om 2% uur kwam het hoofdkwartier, ruim een uur later kwamen de overige troepen in het bivouak terug. Men had K) gewonden ; waaronder twee oflicieren , de i' luitenants C. van Leeuwen en J. S. Bijsterveld.
In den morgen was niet het stoomschip «Baron Bentinckquot; het korps barissan aangekomen en denzelfden dag gedeharkeerd.
Thans werd de missigit verder geslecht, waartoe men de zware muren liet springen; de aldaar gelegerde kompagnie werd gevoegd bij die in de versterking panglima Polim. Evenzeer werd in de binnenruimte van den kraton alles opgeruimd, wat nadeeiig voor de gezondheid kon worden geacht. Dienzelfden dag kwam met de «lia-ron Mackayquot; het rechterhalf O1' bataljon infanterie aan, waarvoor in tijds barakken waren gereed gemaakt.
De vesting-artillerie iiad ten taak, om het inden kraton gevonden geschut daar buiten te brengen; het bronzen geschut werd naar Batavia overgebracht, hot ijzeren (38 stukken) werd onbruikbaar gemaakt.
Was de krijgskans ons gunstig geweest, in den politieken toestand kwam niet de minste verandering. De civiele regeerings-commissaris zette dienden gouverneur-generaal uitvoerig uiteen. Wel waren door verschillende hoofden stappen tot toenadering gedaan, doch eigenlijke onderwerping bleef achterwege. Alleen Toekoe Neq was eindelijk den 27s,cquot; Januari, na nogmaals daartoe gesommeerd te zijn , in hot bivouak verschenen, gevolgd dooreen afgevaardigde van Toekoe Lempasse met een brief, waarin deze zijne onderwerping aanbood.
Do kontroleur Kroesen stond hem te woord. Toekoe Neq deelde
254
hom bij elk' gelegenheid mee, dat Tookoe Nanta zich in de VI Moe-kiiiis begon to versterken, en dat zulks denkelijk op hem gemunt was, als wanneer hij onze iiidp zou inroepen. Hem werd medegedeeld, dat hij zijne bevolking moest aanmanen om haar gewone bezigheden te hervatten, en dat zij niet verontrust moest worden hij een militaire promenade, die binnen eenige dagen in zijne afdeeling zon plaats liebhen; ook werd hem gezegd, dat er nabij het kampement een passer zon worden opgericht, en dat hij de bevolking moest aanmoedigen, om aldaar hare koopwaren te komen brengen.
O]) den brief van Toekoe Lempassé werd geantwoord, dat hem amnestie zou verleend worden. De andere hoofden der XXV Moekims. met wie Toekoe Neq confereeren zou, kwamen niet op den door hen bepaalden dag. Hoewel al het mogelijke gedaan was om de vijandelijkheden te kunnen staken, had generaal van Swieten geen andere gevolgen van zijne proclamatie gezien. Toch deden zich uit XXVI Moekims teekenen van toenadering voor, en de panglima dei lil .Moekims, het meest invloedrijke hoofd dier Sagie, had den 211810quot; doen weten, dat hij den oorlog wilde staken; hij was echter met zijne hoofden aan het beraadslagen — en daarbij bleet het vooreerst.
Daarentegen wilden de XXII Moekims in 't geheel van geen toenadering weten ; de bevolking daarvan was ons zoo vijandig gezind. dat toen de troepen op den 29st0quot; Januari eene militaire verkenning bezuiden den kraton deden, zij uit verschillende kampongs beschoten en op den terugmarsch zelfs door den vijand vervolgd werden, waardoor zij drie dooden en zeventien gekwetsten bekwamen.
Men vernam, dat de radja van Pedir, Toekoe radja Pakik, die reeds vroeger den kraton verlaten had, van plan was om naar huis te gaan en een brief aan het Gouvernement te schrijven.
Den 25,ten Januari was zekere Nja Assan in het kampement gebracht, die verklaarde te komen van Toekoe Doelah, hoeloebalang van Boeboek; een negorij tusschen Pedir en Gigieng.
Deze hoeloebalang was den ir)'lcquot; naar Atjeh gekomen, met 500
Mian hulptroepen, ii|) bevel van panglima Poli in; zij hadden niel aan het gevecht deelgenomen en hevonden zich te Mesdjid Larany . bewesten Longbattah. Toekoe Doelah wilde na de verovering van den kraton niet meer aan den oorlog deelnemen en verzocht nu. langs liet strand te mogen terugkeeren, daar hij anders in handen van panglima Polim zou vallen. .Men heeft echter van dezen Toffkoc Daleh later niets meer vernomen.
Van Analaboe was bericht ontvangen, dat den bS'1quot;1 Januari ongeveer !()()() man hulptroepen te Ivoeroeng Haba waren aangekonieu; reeds een hunner vaartuigen was den onzen in handen gevallen; de overigen bevonden zich to lligas en durfden niet verder. Daarom schreef kontroleur Kroesen aan Toekoe Neq Radja, dat deze den lieden van Analaboe moest doen weten dat zoo zij niet onmiddellijk terugtrokken, hunne negorijen overeenkomstig de regeerings-pro-clamatie van 7 Juni zouden getuchtigd worden. Deze maatregel had een gewenscht resultaat gehad.
liet gerucht, dat de sultan van Atjeh overleden was, had zich bevestigd; zelfs hadden onze troepen in de nabijheid van hot huis van Iman Longbattah een versch graf onder een atappen-dak gevonden, dat — overeenkomende met de beschrijving, die daarvan reeds gegeven was — hot graf van sultan Aladin Mantsjoer Sliah wezen moest, die den 2G,,en te voren aan de cholera overleden was.
Er moest dus tot de keuze van een nieuwen sultan worden overgegaan; als pretëndenten voor den troon werden genoemd: Toeankoe Daoed, 7 jaar oud, kleinzoon van sultan Mantsjoer Sliah; Toeankoe Lloesin, neef van Mantsjoer Shah, ongeveer 20 jaar oud, die reeds als vermoedelijk troonsopvolger was aangewezen; en Toeankoe llasin, een afstammeling van een der vroegere sultans. Generaal van Swieten echter verklaarde bij voorbaat de even-tuëele keuze van een sultan onwettig. Hij schreef dit aan de hoofden en de voornaamste hoeloebalangs der drie Sagi's, in een
'250
brief 13), waarin hij opnieuw lien aanmaande, om niet in hun verzet te volharden.
«Maar zoo de hoofden en het volk zich van mij verwijderd houden, zich niet komen onderwerpen en niet medewerken om een geregeld bestuur te verkrijgen, dan zullen mijne soldaten uweschoone kampongs gaan bezoeken en vernielen, wat mij tegenstand biedt.
«Wanneer er soms aan gedacht mocht worden, een anderen sultan in de plaats van den overledene te kiezen, weet dan, dat ik die keuze als onwettig en van geen waarde beschouw en geen anderen souverein erken dan het Nederlandsche Gouvernement.
«Bedenkt wel, wat gij doen zult; mijne bedoelingen zijn goed.quot;
En daarop liet de generaal de tamelijk anti-militaire bedreiging volgen:
«Gods vloek zal over u en over uw volk komen, wanneer gij op den ingeslagen weg voortgaat,quot; welk dreigement nog al zonderling-klinkt tegenover een vrije, onafhankelijke natie, met welke men in oorlog is en die zich blijft verzetten, omdat zij liever niet geannexeerd wil worden; een preferentie, die wij Nederlanders 't allerminst in gemoede met Gods vloek kunnen bedreigen.
Dat generaal van Swieten met recht van gedachten veranderd was en de onvermijdelijke noodzakelijkheid der inlijving van Atjehneesch grondgebied moest inzien, behoeft niet breedvoerig ontwikkeld te worden. Hij kwam daar rond voor uit in zijn verslag aan den gouverneur-generaal, waarin hij schreef :
«Dat thans van een vervangen van den sultan geen sprake meer kan zijn, maar do ophefling van het sultanaat en eene inlijving-noodzakelijk is geworden, zal na hetgeen ik reeds in mijn vorig verslag mededeelde, niet nader meer behoeven betoogd te worden, liet is mijne vaste overtuiging geworden, dat zoowel ile dood van den sultan als het hardnekkig verzet der hoofden, ook indien er een nieuwe sultan mocht verkozen worden, iedere gedachte aan een tractaat moet uitsluiten.
257
«Ook met hel oog hierop, lieb ik, meenendt! Iiiorin niet te kort te doen aan de beslissing der regeering, omtrent de in lij ving van (iroot-Atjeh eene proflaniatie uitgevaardigd, bestemd om de on-derboorigbeden van Atjeh den stand van zaken (e doen kennen en een lichtsnoer te geven voor hunne gedragingen tegenover het Nederlandsch-Indisdi Gouvernement.quot;
Hoe weinig bewijs van toenadering de bevolking ook gaf', generaal van Swieten wanhoopte niet; hij achtte het een gunstig verschijnsel, dat Toekoe Lem|iassé met zijne bevolking teruggekeerd was, en dat er uit de vlakte ten oosten van ons kampement sedert den geen schot meer gelost was, en vond het daarom zaak, om onzerzijds een meer vreedzame houding aan te nemen; maar een zeker optimisme, dat den generaal destijds van vele zijden verweten werd en ook meermalen oorzaak van een minder krachtdadig optreden i^ geweest, verloochende zicb ook hier niet. liet bleek maar al te zeer, dat de civiele regeerings-commissaris zich in de houding der bevolking bedroog, en reeds in zijn volgend verslag van 4 Februari 1874 moest hij schrijven:
«Sedert mijn verslag van .ril Januari jl., lit K. geheim, is er in de politieke verhouding tegenover hoofden en bevolking weinig verandering gekomen. De verschijnselen, di»! zich hebben voorgedaan, getuigen weinig van meerdere toenadering; integendeel, men moet het veeleer een blijk van achteruitgang in goede gezindheid noemen, dat Toekoe Nanta, die aanvankelijk, blijkens hetgeen ik l'we Kxcel-lentie in mijn vorig verslag mededeelde, stappen scheen te willen doen tot vrede, zich thans, volgens de geruchten, heeft teruggetrokken en versterkingen aanlegt.
«Volgens Toekoe Nc(| Kadja zouden die echter meer tegen bèin dan tegen ons gericht zijn. Ook ten zuiden van den kraton en in de III Moekims, die ons legerkamp begrenzen, worden, naar ik verneem, versterkingen aangelegd.
258
»lK'/(j voi'si'liijiisolen , lioczctn1 niet gotui^oiule vooi' toeiuuloring, zijn eel iter, mijns inziens, niet verontrnstend. liet zoude weinig moeite kosten, om met de groote maclit, waarover ik beschikken kan, die versterkingen onsoluidelijk te maken; maar wat zou het haten, zoolang het volk omtrent zijn te nemen gedragslijn niet tot eene heslis-sing is gekomen.' Het eenige resultaat wat daarvan te verwachten is, zou dit zijn, dat de versterkingen, die nu in hetrokkelijke nabijheid zijn, zouden verlegd en op grooteren afstand gebracht worden, terwijl ik ze aanvankelijk liever in mijne nabijheid dan ver weg heb.
«Nevens deze minder gunstige verschijnselen, die ik, om den toestand te schetsen, zooals hij zich in schijn of werkelijkheid voordoet, gemeend heb niet onvermeld te mogen laten, blijven zich echter ook betere voordoen.quot;
De assistent-resident Kroesen vernam nu, dat de negenjarige Toeankoe Daoed, achterneef' van den overleden sultan Ibrahim Mant-sjoer Shall, tot sultan zou gekozen worden, onder voogdij van vier hoofden, die het regentschap zouden uitmaken, o. a. Iman Long-battah en Toeankoe llassin.
Den 8slc'quot; Februari werd een aanvang gemaakt met de voorbereidende werkzaamheden tot het maken van een blijvende versterking met kampement; een reuzenwerk, dat heel wat krachtsinspanning zou eischen van de troepen, die zich voorzeker zoo goed mogelijk in de weinig benijdenswaardige omstandigheden schikten, getuige een concert, dat tien volgenden dag plaats had; in een opzettelijk daartoe gemaakten muziektempel, met hanglampen en lantaarns verlicht, lieten de verschillende muziekkorpsen zich hoeren, terwijl de Zangvereeniging een paar stukken ten beste gaf.
Ook werd door drie oflicieren een kluchtspel opgevoerd. Doch dit was slechts een klein intermezzo onder veel inspanuonden arbeid,
In plaats van den kraton, zou een permanente versterking worden gebouwd, die de grondslag voor de duurzame vestiging van ons gezag in (jroot-Atjeh worden zon. Er werd in een conforentie van
259
ilon opperhovellichhcr mot de hrifrado-komtnainlanten l)(3paal(l, flat daaraan dagelijks drieliondord man infanterie, hijgestaan door mi-neurs, sappours on genie-werklieden, onder leiding van gonio-olficioreii zouden arbeiden; er zou een vierkante redoute met cirkelvormige bastions gebouwd worden , met zwaai- geschut bewapend, waarin na voltooiing een vaste bezetting van 500 man komen zou. Onder hot werkzame vuur der redoute werd een kampement opgericht voor tweeduizend man infanterie, een detachement mineurs en sappeurs, een kompagnie vesting-artillerie en anderhalve batterij veld-artillerie.
Dit kampement, door een zware palissadeering omgeven, zon ook oen woning bevatten voor den militairen gouverneur en voor den brigade-kommandant.
Door den chef' der opnemings-brigade word den O'10quot; een verkenning en opname in westelijke en zuidwestelijke richting gedaan. onder dekking van een kompagnie infanterie.
Den I0'lon Februari werd de kompagnie vesting-artillerie, welke op het oorlogstooneel niet meer noodig was, aan boord van de wJasonquot; ingescheept; dien dag werd opnieuw, onder dekking van een kompagnie, een opname in westelijke richting tot aan bet zeestrand gedaan.
Toekoe Neq had door zijne onderwerping aan hot Nederlandsche Gouvernement zich do vijandschap der andere hoofden op den hals gehaald en Toekoe Nanta, hoofd van de VI Moekims, die aan hot gebied van Toekoe No(| grenzen, alsmede het hoofd der lil Moekims, Tman Djempet, begonnen van uit kampong Dital hem te bedreigen.
Daar men Toekoe Neq diende te ondersteunen, en daar tevens ook
het bezit van kampong Bital voor ons van waarde was te achten, werd
besloten om tot het nemen van Toekoe Nanta's versterkingen over
te gaan. Er werd in beginsel aangenomen, dat na den val van Bital
de aangrenzende kampongs Peioram en hondjame van zolven onze
troepen in handen zouden vallen. Hiertoe moest van de Taman in
zuid-westelijke richting naar kampong Lamtormin worden opgerukt,
I
260
in don iiig fo vullen. Radja Pa kik en kampong Djcmpt't liggen.
(It'iiciaal van Swioten had bepaalde bevelen gegeven, dal geene
k'imnoiK'K inoclilen verbrand worden; werd men er uit beschoten i\ «11 i i j j-,
en was do vijand verdreven, dan moest men een brief ailiterlaton. «waarin aangemaand word, om in het vervolg liet schieten na Ie laten, Ion einde te voorkomen dat men gedwongen zon zijn, de
kampong in don aseh te leggen. Iietgoon zeker gobenren zon, indien men de gegeven waarsebmving in hot vervolg niet hetraebtto, om welk dreigemenl de Al.jebnees zich niet hijzonder bleek ie bokrennen Toekoe Noi] weid aangoscliroveij, om bij het opridlt;kon van zijne hem Ie de llollaiidsche vlag lo voeren, opilat men zijne manschap
niet als vijanden zon beliandelen.
's Morgens om 5 nnr nikten hol (i' hataljon en de Madnreesclie harisans van de 1' brigade, het rechterhall liquot; van tie 2 en hel roebterhair bataljon van de '.V brigade uit; alsmede de V kom-iiagini1 artillerie, oen peloton mineurs en sappems en .50 a !•» ka-valeristen; biitenant-koloncl van der Heijden voerde het kommando. Omstreeks S nur begon het geweer- en kanonvnur, lt;lat don ge-beeloii dag mot meer of minder lievigheid aanhield.
Het dool van den tocbl word volkomen bereikt, want do versterkte kampong lUtal word genomen.
Dit was roods ten 12 ure geschied, maar men kon eerst ten 'i „re terugkeoren, daar Toekoe Ne.j zich niet geheel aan do afspraak gehouden had en te laat verscbenen was. Onze verliezen bedroegen tweo gosnouvolden en veorlion gekwetsten.
Den KVquot;'quot; .lannari werd last gegeven tot do inscheping van de IS' koinpagnio artillerie en do legioenen van iMangkoe Negoro en Pakoe Alam. die mot de «John P.ramallquot; worden overgohraebt.
Volgons ingewonnen borichton was het volk der \\\l Moekims wel den oorlog moedo. maar bet vreesde in mneielijkhoden mot Panglima Polini en zijn volk to komen.
261
Ook vernam mumi, ilal /ieli voel vulk \ m Ind \l,ilicni^il
.1,(! Ketaiiaiig-Doca, om lt;Ie inwoners van iIe omliggende kampiings Le beletten, /icli te oiiiler\vc'r[ien en koo[)\vuren in het liivouak te Ijrtyigen. Toekoe lloesia en Toekoe \i»ilnl .Medjid zonden die iu;-'.vt'ging leiden, waaraan Toe koe Moeda Tjoet Leli-g van Merdue met 5UI) yewapenden deelnemen /.on. liet werd daarom noodi^ geoordeeld om iliti benden uit Ketapang-Doea te verdrijven en kampong Marasa te beschermen.
Daartoe marciieerden den KV1''quot; om (')% nnr de volgende troepen .uit het bivouak : van lt;le 1° brigade het tinkerhall 'J': bataljon, bet linkerhall' (i' bataljon en iiel korps Madnreesche barisans; van de '2' brigade bet rechterbalf i!' i)ataljon, het rechterliali' \ \ü bataljon, en van de 3': brigade bet rcehterhali' l-'! bataljon, waaraan waren toegevoegd de 3U kompagnie artillerie^ alsmede ééne sectie en twee mortieren van de i': kompagnie artillerie, één peloton mineurs-en sappenrs, en twintig man kavalerie, onder bevel van luitenant-kolonel !V,I. Van Goenangan opgerukt zijnde, werd men aldra dooi' den vijand beschoten; voorloopig werd het vuur niet beantwoord. Men bevond zich om lt;S uur ter hoogte van kampong Lantei, waarna men over een droge sawahvlakte tusschen de twee kampongs (ietjoe-i'oe niet gesloten bataljons op tien kampongrand aaiimai'cheerde.
In de nabijheid van Keta[iaiig-i)öi,a Ketjil gekomen, werd men door geschutvuur begroet. Daar de sterkte niet kon worden omgetrokken, werd er een aanval heproel'd op de rechterllank daarvan, met het voornemen, om door de kampong heen rechts al'te; gaan en de overige versterkingen in den rug le nemen.
Van alle kanten werd op de troepen gevuurd; luitenant-kolonel i'aigel werd zwaar, kapitein van haaien van den slat licht gewond.
De gids, die de onzen den weg zou wijzen naar Kctapang II. voerde hen naar het Iront dei' kampong, die den vorm van een halven cirkel beeft. Zonder aarzelen werd tot den aanval overgegaan.
Wel verdedigde de vijand zich dapper, doch de borstwering werd
262
licsiunml, waarna oen Ijloudi^ ^cvcrlil man Ic^i'ii iii.ni uiitstuiul; want mou had met do keurlx'iulo van Panyliina I'ulim l(! doen.
Maar ook hier moest do Aljolmocs liet oudei'spit delven en leed hij zware verliezen ; vier panglimti's sneuvelden, waarunder pan-^linia Tainon , do bovellicbber der troepen.
De geveehten werden mot een schitterenden uitslag bekroond; alle versterkingen in den omtrek van Ketapang Doea werden genomen.
De troepen kwamen tusschen 1- en 5 uur in hot bivouak terug. Den vijand was een zoor gevoelige slag toegebracht; moer dan 200 Atjehneezen waren gosneuveld. Onzerzijds had men O dooden en 'i'.l gewonden to betreuren.
Don geheelen nacht en den daaropvolgenden dag regende het zwaar en aanhoudend, zoodat op onderscheidene plaatsen in het bivouak bet water bleet' staan , dat door de lage ligging niet afgevoerd kon worden. Zelfs moest oen kompagnie van het linkerhalf bataljon verhuizen, daar het terrein geheol ondorgeloopen was.
Den l(S,lcquot; Januari vertrokken tot het rondbrengen van proelanui-tien aan do onderhoorige staten van Atjoh, om hen aan te sporen tot onderwerping aan het Nederlandsche gezag, de «Metalen Ivrnisquot; naar de west- en de «Citadel van Antwerpenquot; naar de noordkust.
Als secretaris en tolk was aan den kapitein-luitenant-tor-zee Kip toegevoegd de 1quot; luitenant Segov van den staf der expeditie, en aan den kapiteiu-luitenant-ter-zee liinkes de ambtenaar Dias.
Men vernam, dat de onzen den l.V1quot;1 gestreden hadden tegen het volk van Merdoe, Toenoong (Wil Moekims) en Tonom; daareutogen moot het volk van Ketapang Doea en omstreken aan hot gevecht geen deel genomen hebben.
Ter gelegenheid van 's konings verjaardag word om 7 uur op de gras\!aldo, noord-ooslelijk van den kraton, aan de overzijde der rivier gelogen, een parade gehouden waaraan zes bataljons, oen batterij en de kavalerie deelnamen; de opperbevelhebber, vergezeld van den tweedon bevelhebber, inspecteerde de troepen.
263
Om tien tuil' unlviiig yiüiei'iial van Swictcn de dllirifrcn ilcr laml-maclit; goncraal-inajuor N'cM'spiJck vcr/oclil nanicns de ollieieren van liet leger aan den opperbevelhebber, om don Keniiiy Imnne ^'elieclit-lieid en hulde over to brengen, between per draad geschiedde.
Menige dagen te voren bad de heor von linltzmgslöwcii zich mei een paar ollieieren tot oeno eonmiissie veroenigd tot liet organiseeien van volkss[)elen en van een eoneort, ter viering op 's Konings verjaardag. Up een smaakvol daartoe ingericht terrein badden di(; volksspelen plaats en des avonds werd door do mu/Jekkorpsen een eoncert gegeven en vuurwerk afgestoken.
Veel droeg tot do meer opgewekte steinming de omstandigheid bij. dat do gozondbeids-tocstand in don kraton boter dan in hot bivuiiak Penajoeng was.
Den 'Ji810quot; Februari werd door het linkorhaü'9quot; bataljon de weg langs de rivier tot aan de marino-bonling verbroed en hel aan-grenzond'o terrein langs de rivier opongokapt; van al do bi'Ug to Penajoeng langs den linkeroever der rivier begon men rails voor een tramway te leggen.
Keu hoofd uit de IV Moekim* vervoegde zich bij den assistont-resident Kroesen om over zijne onderwerping te sproken; hij bekende, dat hij met zijn volk in don kraton togen do onzen gostrodon had. Tevens vernam men, dat Kadja l'akik van l'edir, Tookoe Tjool La tog en Toekoe llasim in de kampong Pinang oen voigadoring gohoiKleu t'ii onder eodo besloten haddon, den oorlog tot bol nilorsle voort te zeilen; tevens hadden zij Toekoe Xoij aangeschreven, om gezamenlijk mot ben den strijd vol te bonden.
Het «Roode Krui*quot; deed veel om den soldaal het leven iels meer aangenaam te maken; ook de voeding dor Iroopon, die zeer eentonig was, werd verbeterd, tgoen met hot oog op don gezondhoidstoesland noodzakelijk word geacht, behalve dat dagelijks, de* morgens vroeg, koflio met brood en boter, ton 10 nre soep met vorseh vleesch, rijst en tjabé wonlon versti'okt, ontvingen
2(54
zij Ixuirtclin^s ;iailt;la|i|K!l(!ii mot uien 011 vloosdi. l ijs!. godroogilo visoli on meer van dioM aard. Van Java worden yroeno erwton on bruino boonon, Soerabuijasciio aardaiipoion, versclio ii.rocnlcii en zuurkool, vooral ook vruchten on eeiic partij groontezadon verzonden.
Kr word bericht ontvangen, dat tie Arabier Ali Bahanan — dozelldo die do brieven van den Kngelschen zce-of'licior Woolcombo en van generaal van Swioten naar den kraton liad gebracht — in zijn woning in kampong Lampasei bedreigd werd; onmiddollijk werd oen dota-cbement Afrikanen uitgezonden, dat de kwaadwilligen verdreoCoii dien Arabier in zijn vorbiijf'bij de missigit van kampong Djawa terugbracht.
Dooi' den chol' van don staf' werd in overleg mot den dief' der genie de plaats bepaald voor de redoute op den rechter rivieroever, nabij de brug te Penajoeng; den 4ll(iquot; Maart werd begonnen met het plaatsen der gebouwen binnen de enceinte der redoute.
Dien dag werden aan do oostzijde van het hivonak schoten gelost; aan de zuid- en noordzijde van het bivouak werden patrouilles uitgezonden, die den vijand terugdreven.
i)e gezondheidstoestand was weder niiuder gunstig; ook kwamen enkele cholera-gevallen voor.
Kr was reeds driemalen een groote aanval op I'enajoeng en ki)t-ta-Hadja beraamd en de afspraak was bezegeld door het slachten van een karbouw. Daarom achtte de opperbevelhebber het niet overbodig, Toekoe Nc(| Radja Moeda Setia er aan te herinneren, dat aan hem de zorg was overgelaten om den vijand niet door zijn gebied te laten komen; ook moest hij er tegen waken, dat soms volk van VI Moekims langs het strand tot onze vestiging aan de riviermonding door-drong. Van al die aanvallen gebeurde echter vooreerst niels, daar de hoeloobalangs en het volk van XXVI Moekims niet opkwamen.
Den Squot;'cquot; zag men bij kampong I.cmboe zich vijandelijke groepen vereenigen; daarom werden op geschikte punten van den bivouakrand \ kanons van S c.M. zwaar in batterij gebracht, en een paar wor-
•265
pen in il(! ricliting van IaüiiIjuu gedaan, waren vulilueiule om ilen vijand to vei'drijven.
Tüokoo Ne(| zond thans bericlil, dat op deuren/en van /.ijn gehicd meer en meer versterkingen werden opgewdi pen, biijklniar met vij-andeliji^e liedoeliiigen tegen hem; om na tt' gaan, ol soms Maraksa door het bezetten van een versterkt pnnt boter beveiligd zon kunnen worden, vertrok den 's morgens om (gt; unr de tweeile bevel
hebber met lüü man iidanterie en 10 kavaleristen.
Iloewol de bevolking goede gezindheid aan den dag legde, ver
oorzaakte de komst dor kolonne tocli eenige onrust, liet opnemen van liet terrein en hel heziehtingen der verschillende bentings en versterkte liniën veroorzaakten o[)onthoud. Door Toekoe Nei| uitdrukkelijk verzocht, dat men in vijandelijke richting niet verder zuu gaan, oordeelde goneraal-majoor Verspijck hot wcnsi'helijk, de kolonne te doen terugkeeron.
TusscIküi kotta liadja en de rivier, de zoogenaamde l'aking-.Mjeh, was door de vesting-artillerie een versterking gemaakt, die don I'i'1'quot; bewapend werd met twee getrokken bronzen kanons van 12 e.M.
Volgens ingewonnen berichten was Tokoe Iiaik van \ll Moekims naar zijn kampong teruggegaan eu had geweigerd, langer tc strijden, wanneer hom de iidOO dollars, door hem aan oorlogskosten uitgegeven, niet gerestitueerd werden; panglima i'olim bemoeide zich weinig meer met de zaken; Iman Longbattah wa; de steun der oorlogspartij.
Don I7'kquot; werd last gegeven, om twee ziekenbarakken, die ledig gekomen wxren, naar kotta Uadja over te brengen.
h'on Atjohneos, die gewnid zich bij do voorposten aanmeldde, verklaarde, dat het volk van \\\l Moekims geneigd was lot onderwerping, wanneer hol maar voldoende word hesehormd tegen de andoren. Dok vernam men. dat Toekoe Uadja l'akik zich in kampong Ponang ophield en getracht had, een nienwen sultan aan tc
'2lt;)()
stolk'ii; de iiiociik'riieid had /icli iliuir li'^cn vefzut, aaiif'c/.ioii de adat nieebroiiyt, dat dit in den kraton g'üsdiiudt. — Dit zou in den ocraton tijd nog al bezwaarlijk gaan!
Het stuomsehip «Citadel van Antwerpenquot; kwam den t2;{''lL'quot; van zijn zending tot liet rondbrengen tier proelainatiën van den eivielen regeerings-comniissaris terug en de komniandeerende ol'lieiei- van dien bodem meldde, dat Giglien de opperheersciiapjiij van het Ne-deiiandsch-lndisch Gouvernement erkende; de andere onderhoorig-beden hadden voor langere oi kortere termijnen uitstel gevraagd, om de zaak te bespreken.
Door de «Vice-admiraal Koopman,quot; «Citadel van Antwerpen,quot; »Watergeus,quot; «Deli,quot; «Uionwquot; en «Admiraal van Kinsbergenquot; worden de kampongs beschoten, behoorendo tot het gebieil van Toekoe Nanta, daar tleze in zijn verzet bleef volharden; de vijand beantwoordde het vuur goed. De «Deliquot; kreeg uit een vijandelijke beuling een schot 0.7 meter boven de waterlijn. Do kampongs Sabang, Lamasse en Lamtik leden het meest; zeven huizen waren verbrand.
liet stoomschip «Deliquot; werd nu aangewezen om voor (iighen post te vatten, ten einde dat rijk van de zeezijde te beschermen en tegenover de naburige staatjes de blokkade, die natuurlijk voor (iighen opgeheven was, te handhaven.
Na rijp beraad was de gouvernements-commissaris tot het besluit gekomen, dat hij de hem opgedragen taak vervuld had: de onderwerping van Atjeh was een quaestie van tijd, en in elk geval was het onnoodig om zulk een aanzienlijke krijgsmacht doelloos op At-Jehneesch grondgebied te laten. Hij dacht er dus aan, om den bodem van Aljeh te verlaten; alvorens zou hij echter den loop van zaken in de staten op de west-en noordkust al wachten, om zoo mogelijk de bezwaren uit den weg te ruimen, die tegen het erkennen van de Nederlandsche souveroiniteit worden ingebracht.
In beginsel was dus aangenomen, dat de oorlog als geëindigd beschouwd kon worden; slechts oen dee! van de troepen zon achter-
267
hl ij von en ccoils liij vuorbiiat wurcii ilic in kullii Hom 'Jiquot;1'quot;
Ajiril wlmiI ccn hcyin yonuuikt mol hot uiiibuikiicicii ilcr lriie|iuii, ili(^ naar Java toriiykccMilen.
Mon liaastto zich mot hot gorocilmakon van kotta Uailja, dat oen goed 011 gc/ontl verb lijf voor do troepen moest worden.
Do stoorner wliataviaquot; kwam van l'adang tor roede met den iiiten-dant 2U klasse W. M. do Jongh en don majoor dor genie \V..I. Leers, liestomd om oji te treden als oliol'dor militaire administratie en als cl iel' dei genie bij de acliterlilijvende bezetting.
Do marine bracht ijverig behoeften en levensmiddelen aan, ten einde zoo mogelijk vóór het invallen van don westmoesson al liet beiioodigde te kotta lladja te hebben. Voorliet geval, dat do communicatie met do schepen verbroken mocht worden, zon in de ma-rine-bonting oen seintoestel worden geplaatst, om door seinen met de reede gemeenschap te honden.
Do kommandant van kotta lladja werd gelast om dagelijks patrouilles nit te zenden; /.oo vertrokken van Dakan-Atjeb en van de Taman (kotta l'etjoet) twee patrouilles op hetzeirdo imr, do eeiie naar de Taman, de andere naar l'akan-Atjob, zoodat ze elkander kruisten.
De assistent-resident Kroesen ontving bericht, dat de vijand des nachts van allo zijden een aanval up onze troepen zon doen. Daar het bleek, dat driehonderd Atjehneezeii op de sawah's van kampong l'oehook vereenigd waren om die tegen zonsondei'gang aan te vallen, zond de kommandant vau kotta lladja daar bet linkerhall bataljon heen; doch de avond en de nacht gingen rustig voorhij.
liet volk van \ I Moekims, Toenoeug en van Lamtcrmin beraadslaagden er over, om Toekoe Nei| in kampong Di aan te vallen ; na Maraksa onderworpen te hebben, /.ouden /.ij beutings maken te Lampasei en tnsschen de kampong Pinang en Denajoeng. teneinde kotta liadja in te shiiten. Men was daarom zeer op zijne hoede, en twee patrouilles, die zich — een aan de nooidoost- en oen aan de
znidüostzijdo van liet hivoiiak in liiiidei'lait^ ^clc^d IkuMimi om lt;le vijiimlclijki' gioopen te verdrijven, die dagelijks het hivouak liesclioten, rappoileordtMi dat er een buitengowono beweging van sterke vijandelijke benden plaats luid, en het bleek dat de vijand zich verzamelde op de vlakte beoosten bet hivouak. Een bende, ongeveer :{()() man sterk, naderde hel bivouak aan de znidooslzijde en plaatste daar een roode vlag. Generaal Verspijek achtte het nu geiaden om de troepen onder de wapenen te laten komen. Zuodra de schei'pschutters en do sectie artillerie het vuur openden, verspreidde zich de vijand achter heuveltjes, booineu en galangangs, van waar hij het vuur bleet'beantwoorden. Daarom deden drie kom-[)agnieëii van het rechterhall' I ic bataljon inlanterie, onder hevel van majoor t'. J. M. de Wilde, een uitval naar dc zuidzijde van het bivouak; toen deze kolonne in do open sawahviakte deljoucheerde, vluchtte de vijand naar den oostwaarts gelegen kanipongrand. Deze ontmoeting kwam don vijand op een verlies van quot;li dooden en Ü gewonden te staan.
Ook op kotta Uadja had een aanval plaats, die nog mimler te heduiden had — ziedaar de zoolang beraamde aanval, waartoe men zich onder cede verbonden had!
Den I i''lul1 kwam de «Timorquot; ter reede, die dc [iroclamatiën ter Oostkust verspreid had; het bleek dat l'asei, Iverti on Soengei-Uaijah de gestelde voorwaarden aangenomen en de Nederlandsche souve-reiniteit erkend haddcm.
Dc terugkeer naar Java van de expeditionaire troepen begon te naderen; den bquot;)'11'quot; werden de korpsen der brigade, die zouden achterblijven, aangevuld; den 17''quot;quot; werden de redoute l'enajoeng en de marine-benting door de daarvoor bestemde troepen bezet; de eei'ste door ollii ieren en 100 minderen, benevens een oflicier van gezondheid, en één adjudant-onderoriicier met !!• minderen van de vesting-artillerie; de tweede door 'J olücieren en 50 minderen der
209
iiiCaiitcno, I)oiiovoiis ('ón oinlcidllicici' t'ii 5 mun ilcr vesting-ar-
lilliTic.
Immi noodldtlige oiitinncliiig mot don vijand droigdo hot vnoi^o-iiomon voltrok dor lioof'dmaclit to vorijdolen. Don Kt'1'quot; riikton palrouillos, iodor storlc 100 hajdiiolton uit, ondor hovol van do ka-jiilriiis liardok on Soliollons; do laatste stiot ()|t don \ijand. Dadelijk werd miijooi' Kmnswinckel met hot ovorigo van hot linkerhair ()'' hataljon, oen k'nm|iiiyni(i van hot roohtorhall .'5' liataljon infantoiio on oen sectio artillerie tut versterking geznndon; deze koldiino stiel evenzeer op oen vijandelijke versterking, waaruit de |iatrumlle was heschnton. Daar een levendig vuurgoveoht ontstond, zond kolonel l'el de inniiddels leruggok'oerde patrouille en later nog de 1' en 'J'' kom|iagiiio van het roclitGrliaH'0' bataljon infanterie; met ileze gezamenlijke macht viel majoor Romswinckel do storke honting aan. die op 1000 motor zuidoostwaarts van don kraton gelegen was.
Maar hoe dapper de aanval ook geselliedde , •—de vijand sloog dien al; horniouwdo pogingen mislukten evenzeer, en na oen hardnekkig gevocht, moest majoor üomswinckol terugtrekken, met oen verlies van 3 dooden en S(gt; gewonden; de kapiteins Hardok, van Poll, lui-tonant Kruvt , de» luit.-adjud. Sievors en hiilenant 1 ïnrgorhoudt werden gohlosseord. Te meer was dit echter te b(!treuren , omdat het geleverde gevocht niet in de bedoeling van don opperbevelhebber gologon had.
Do zoor sterke stelling van den vijand kon bezwaarlijk anders dan in Iroiil aangevallen worden, hetgeen weder grooto oilers kosten zou. terwijl de veroverde positie weer zou moeten verlaten worden, wilde men onze positie aan de rivier niet verzwakken en zich blootstellen aan de mooiolijkheden, verbonden aan het proviandeeron van voor-nilgoschovon posten. Do opperbovelhobber achtte hot dus niet noodig. om vorandei ing in zijn plan te brengen; alleen rokende hij het voorzichtigheidshalve wonscholijk, do aeliterblijvende macht mot hel roch-terhalt' DJ' bataljon te versterken, dat in kampong Djawa tegenover hot lort l'enajoong gelegerd was, waardoor tevens de positie van Maruksa
270
licwili^d werd. Don quot;if)quot;1'11 eiulKirkoenle ile artilleriü booid van ilc «Jolm liramaHquot; en worden do stalloii on barakkon, waarvan do no^' hrnikharo niatcM'ialon voor do aclitorblijvondon inooston dionon, opiiobrokon. Hot lurt Ponajooiig imi do marino-bonthig wordon mi bo/.ot, lorwijl oon hogin gomaakt word mot hot diolitinakon dor loop-gravon on hot o|)niimon van hot torroin vóór bot kampement van bot rochterhalf' bataljon inl'antoi io.
Kon kompagnio mariniors word naar Poeloe I'ras gezonden, om daar bet kolon-dopót en bot op !(gt; richten licht-(!tal)lisseinent te bo-sobormon. De ovorigo gobonwi'ii on barakken, dio niet moor bonoo-digd waren, werden afgebroken; nadat do vesting-artillerie do nog bruikbaro matorialon naar ko(ta Radja ovorgobraoht bad, bogal zij /ioh mode derwaarts. Eindolijk werden de hoornen, die bet uitzicht van bot fort bolommordon, opgeiaiimd. Daarna word alles voor bot naderend vertrek dei' troepen in gereed heli! gebracht.
Door generaal van Swioton werd onder dagtoekening van 20 April aan do troepen oon dagorder uitgevaardigd waarin hij ontvouwde, dat hot naderend regenseizoen niet toeliet, olTensievo operation op grooto schaal uit te voeren, noch een zoo aanzienlijke macht, als op dat oogenblik vereenigd was, onder dak te brengen, te proviandeeren en van do noodige magazijnen te voorzien, waarom de hoofdmacht winterkwartieren moest betrekken en het behouden der genomen stelling toevertrouwen aan een vaste bezetting, «die daarvoor voldoende sterkte bezit en, wanneer hot noodig zal zijn, de verdediging-door offensieve bewegingen zal ondersteunen.quot;
liij betuigde allen, zonder onderscheid van wapen, landaard of rang, zijne tevredenheid en zijn dank voor de uitmuntende fliensten, aan koning en vaderland bewezen.
Met een onkel woord herdacht bij 'tgeen volvoerd was. «Roods met don dag dor inscheping begon do strijd met een vrooselijko ziekte. die gedurendo vijf inaaudon beeft aangehouden , talrijke olfors kostte en toch niemands moed deed bezwijken. Gij hebt de vijandelijke hoofd-
271
muclit versliifion en, luxnvul liet volk nog woigeiuclitig l»lijf't, /.iiii te on(ler\vei'[)eii, zal onze gematigdlieid nu de overwinning en onze vaste wil om liet met niiMlieid rn reditvaardiglieid te besturen, liet de oogen doen 0[)eaen en zich eindelijk bij bot onvermijdelijke doen nederleggen.quot;
Na elk wapen alzonderlijk do oer gegeven te bobben, die liet toekwam en buide te hebben gebracht aan het civiel personeel, eindigde generaal van Swieten zijne proclamatie, welke men in baar geheel in Bijlage li) aantreft, aldus:
))Onze acbtcrblijvende wapenbroeders zullen gewis den goeden geest blijven onderhonden, die tot dusver is aan den dag gelegd, en in hunne goed versterkte stelling de aangevangen taak voortzetten. De bevolking zal het vruchtelooze van hot verzet inzien en. door baar materieel belang gedreven, eindelijk de wapenen nederleggen. Onze wapenbroeders zullen de passilieatie van het land voltooien en zich opnieuw aan het vaderland verdienstelijk maken.
«Reeds zijn verschillende onderhoorige staten tot de erkenning van Nederland als opperheer toegetreden, als: aan de Westkust, al de staatjes ton noorden van Troemon tot en met Weilah; aan do Oostkust, Edi met Soengei-Raya, Passei en Kertie, terwijl die van Tainiang spoedig volgen zal.
«Na het vertrek der hoofdmacht, gaat de leiding der militaire en politieke aangelegenheden over op don kolonel ,1. L. .1. II, Pel, met de titulatuur van militair en civiel bevelhebber te Atjeh.quot;
Mede word door den generaal als civiele regeerings-commissaris den April de volgende proclamatie aan de hoofden en bevol
king der drie Sagi's in Atjeh uitgevaardigd :
»Aan de bootden en het volk van de drie Sagi's in Groot-Atjeh!
«Ik maak n bekend, dat mijne bezigheden mij niet toelaten om langer te Atjeh te blijven, en dat ik de regeling der zaken van Atjeh
272
lid) (ipgt'ili'a^oii .san .1. I-. .1 II. I'd, die z;il voortgaan op den wt'g, ilicn ik lid) aan^t'wc/on.
«Ik lien vijl' maamli'M liior gowcc^st en had gehoopt, dat dc liool-dtMi tot iiiij zonden zijn gekomen om den vrede te sluiten en de zaken te regelen, liet zon voor u voordeel ig zijn geweest, want ^ij zult spoeilig zien dat al de onderlioorige staten, die zich onder de vlag van Nederland liehhen gesteld, rust en widvaart zullen genieten en geen nadee l zullen ondervindcüi, dat zij onder lt;le beseherniing eener groote mogendheid staan.
)dk zon, als de hooiden tot mij gekomen waren, niet hen liebhen overlegd, aan wien het hestnnr ovcir de drie Sagi's kon worden o|igedragen: want ik herhaal wat ik reeds zoo dikwijls gezegd heh; met nw godsdienst, met nwe volksgehriiiken en liuishondelijke zaken willen wij ons niet inlaten. Wij verlangen geen rechtstreeks hestnnr, noch eenig voordeel van n te trekken. Wij willen slechts, dat er rechtvaardig hestnurd worde, dat er niet worde gerooid, noch ter zee, noch te land, noch goederen, noch mensehen, en dat vreemde handelaren, van waar zij komen, veiligheid genieten, en dit voornamelijk om welvaart en rnst onder het volk te doen komen, en er dus ook niet onderling worde geoorloogd. Dit zijn zonden, die ook door nw Profeet veroordeeld zijn en die gij toch altijd onder de aanroeping van zijn naam en zijne leer hebt hegaan. Daarom heeft hij n verlaten en is God indezen oorlog met ons geweest.
)gt;lk keer mot eenige van mijne soldaten naar .lava terug, maar ik hel) deze te voren door andere doen vervangen, (ielooft dns niet, dat wij zwak zijn geworden, want er blijven nog zooveel terng, als er in den aanvang geweest zijn.
«Al wat Toenkoe l'aja u nit l'enang geschreven heeft op den der maand Moeharam 1201 (8 Maart 1874) is onwaar, met uitzondering van het laatste gedeelte, waar hij u berispt wegens het vermoorden van mijn zendeling, liet zijn nwe vrienden niet, die u, evenals Toenko l'aja. tot de voortzetting van den oorlog aan-
zetten. Denkt ^ij dun, dut wij on/o kracht niet konnen en ons aan liet gevaar om van hier verdreven te worden zonden blootstellen . zoo dit mogelijk ware.' Neen, zoo dom zijn de Nederlanders niet: kotta Radja zal altijd door de Nederlanders bezet blijven, maar het zal onder ons gezag een welvarende stad worden, waarvan gij zelf de grootste voordeelen zult trekken, indien gij met ons in overleg wilt treden, om onder onze heerschappij het bestuur over de drie Sagi's aan een van uwe meest vertrouwde hooiden op te dragen.
«Wilt gij dat, dan kunt gij n wenden tot den kolonel Pel, die in kotta Had ja het bevel voert.
«Dit zijn mijne woorden en het zijn woorden van waarheid.
))At,iku , 23 April 1S74.quot;
De bezetting van kotta Kadja was bepaald op 2500 man infanterie, man artillerie, — de helft voor de bediening eener bespannen veldbatterij en de andere voor het positie-geschut, — 01) mineurs en sappeurs en 5 kavaleristen voor ordonnance-dienst, te zamen 3000 man; alzoo nagenoeg zooveel als in het felste van den l'adri-oorlog op Sumatra's Westkust voldoende gebleken was.
Generaal van Swieten gaf kolonel Pel, zonder hem aan eene instructie te binden, toch in eene nota eenige wenken, hem aanradende om zich niet met het terrein ten zuiden van kotta liadja, alwaar de kraton zich bevonden bad, in te laten, doch zijne aandacht vooral te vestigen op het terrein ten noorden, om de gemeenschap met de zee vrij te houden, het aanleggen van versterkingen in die richting te beletten en zijne verdediging olTensief te maken, d. i. als hij aangevallen mocht worden, haar door olfensieve bewegingen te ondersteunen, maar overigens buiten het hier bedoeld rayon den vijand noch op te zoeken, noch aan te vallen. Want,quot; zoo schreef generaal van Swieten, «is do agressieve kracht des vijands gering, zijne defensieve is het niet; wij moeten ons dus niet aan nuttelooze verliezen blootstellen, maar den aanval afwachten en den vijand de verliezen
274
toebrengen, die wij zouden lijden, als wij hem in zijne stellingen gingen opzoeken en aanvallen.quot;
I)t( embai'kements-order werd den 'il8'0quot; April uitgevaardigd. Den oonu-ii ZOuden embarkeeren de kavalerie en de verkennings-brigade, met uitzondering van één opnemer en één teekenaar, die achterbleven; voorts de paarden van den staf' en van de andere voor üatavia bestemde ollicieren, en ongeveer 350 dwangarbeiders.
Men ging ijverig voort met bet vervoeren van bouwmaterialen naar 1'oeloe Bras, tot hot maken van woningen voor do mariniers. Terwijl do inscheping dei' troepen, waartoe do generaal na rijp beraad was overgegaan, dus begonnen was, bracht de assistent-resident Ivroesen het bericht, dat de vijand van plan bleek te zijn, om bij het ondergaan van de maan of den volgenden dag bij het opkomen der zon een aanval te ondernemen. Do bivouak-kommandant weed gewaarschuwd; andere mautrgelen worden niet genomen. Die aanval had dan ook niet plaats.
Van de noordkust kwam de »Citadel van Antwerpenquot; terug; de kommandant daarvan, kapitein-luiteuant-ter-zee lünkes , rapporteerde dat te Gighen de Nederlandsche vlag met veel plechtigheid geiie-schen, en de aangegane overeenkomst bekrachtigd was.
De opperbevelhebber begaf zich 'ii- Mei met den tweeden bevelhebber, den staf en de chefs van diensten naar kotta Hadja, om van de achterblijvende troepen afscheid te nemen.
Generaal van Swieten sprak hen toe en maande hen aan, om in plichtsbetrachting te blijven volharden, zooals zij tot dusverre hadden gedaan. Daarna begaf hij zich naar Penajoeng en het kampement van het 2' bataljon bij kampong Djawa, evenzeer om afscheid te nemen. Dienzelfden dag werd door Toekoe Neij Radja en Toekoe Lampasei met eenige hooiden een afscheidsbezoek aan den opperbevelhebber gebracht, die hen nogmaals op 't hart drukte om aan 't Gouvernement getrouw te'blijven en vooral waakzaam te zijn. Den volgenden dag begaven de generaals van Swieten en Ver-
275
spijck met huil staf zich naar de reede; oen groot gedeelte dei achterblijvende oflicieren was tegenwoordig, om hen, voordat zij zich aan boord van de «Prins Alexander der Nederlandonquot; begaven, voor 't laatst te begroeten. Weldra lichtte het stafschiji 't anker. De marine-benting werd nog even aangedaan, om ook de aldaar achterblijvende bezetting vaarwel to zoggen; ook de gewonden en zieken op het ziekenschip «Kosmopoliet 111quot; werden bezocht.
liet fregat «Zeelandquot; verliet mede de roede van Atjoh, nadat hot kommando dor maritieme middelen door kapitein-ter-zee .1. van Gugh aan don kapitein-tor-zoe II. li. Kip was overgodragon.
Den lJ()stcquot; April omstreeks lt;)% nnr begon men met de eerste van Penajoeng vertrekkende troepen naar do, voor hen bestemde, bodems over te brengen. De overige troepen volgden, en weldra had de hoofdmacht der tweede expeditie het strand van Atjeh verlaten, om terug te koeren naar de verschillende garnizoensplaatsen.
Wel mochten zij, die gezond terugkeerden, zich gelukkig gevoelen, want onze dapperen haddon bloedige dagen achter den rug; zij hadden zich velerlei ontbering moeten getroosten. Tot op dat oogenblik waren niet minder dan 1713 dooden to betreuren, waarvan OOü door de cholera waren weggerukt, en 1005 gewonden, van welke nog ruim 130 aan hunne wondon bezweken. Wol verdiend diigt; was de ovatie, welke de troepen wachtte.
Hartelijk en treffend is do ontvangst geweest, die den soldaat bij zijne aankomst te Batavia ton dool viel. Op Zondag den 3'10quot; Mei had de feestelijke intocht der van Atjeh teruggekeerde troepen plaats; 's morgens vroeg debarkeordo hot rechterhalf Pi0 bataljon; hot lin-kerhalf was nog niet tor reede gekomen. Por extra-trein kwam het comité tot ontvangst en onthaal der troepen aan, alsmede een zestigtal jonge meisjes, die zich bereid verklaard hadden om lauweren te bieden aan bon, die Neorlands eer zoo schittorond gewroken hadden. Eenvoudig en smaakvol in het wit gekleed, getooid met dr vadorlandsche en oranje-kleuren, stond de jeudige schare daar, het
18*
270
oü^cnlilik vcrbcidcndo dat /ij liaar lioidepüclit mocht vervullen. (_gt;iii acht uur stonden do troopon langs do kade opgestold; do generaals van Swieten, Vorspijck on de Nove, de korps-chefs on chols van staven plaatston zich aan het hoold daarvan, en do stalniu/iek liet do vaderlandsche liederen en den Atjoh-kralon-marsch hooren.
De hoor Kloijn, voorzitter van het comité, begaf'zich met mevrouw van Roes. presidente van het dames-comité, voor liet front der troepen, en nu hechtte zij een krans van hloemen aan het vaandel, dat de zichtbare sporen van de vele kogels droeg die het doek quot;■etroffen hadden, dat zoo lier omhoog gehouden was. Andere da-mos boilen den generaals en eenige hoofd-oflicieren een bloemruiker aan. en nu marcheerde de troep door do versierde straten; de poort aan den ingang der stad was mede met tropheeën getooid.
|;ij de «Harmoniequot; hield do stoet halt; do overige troepen van het quot;arnizoen cn de élite van Batavia waren daar bijeen. Mr was een eereboog opgericht met een »1 lulde aan hot leger en de marine.quot; Weldra werd de tocht vervolgd; in de vestihulo van het (louvernernents-hötel op Hijswijk stonden de gouverneur-generaal en zijne gemalin, met eenige Raden van Indië, de aankomst van het hataljon af te wachten. Nadat het bataljon hinnen do enceinte van het voorplein opgesteld was, sprak de landvoogd den bataljons-kommandant toe, en mevrouw Loudon hechtte een tweeden lauwerkrans aan het vaandel. Daarna begaf men zich naar de esplanade van het fort Prins Frederik, waar de vermoeide troep onthaald werd. Do heer Kloijn nam nu het woord, en zeide :
«Toen ik op don elldcn Mei van het vorige jaar do terugkeerenden namens vele ingezetenen van Batavia op deze zelfde plaats begroette, wees ik or op, dat er geen sprake was van lauweren, kransen en triumfkreten,maar dat velen het bewijs wilden leveren, dat zij het po (ren en beleid op prijs stelden, ook al was het gewenschto resultaat niet verkregen. En na oen kleine uitweiding liet hij er opvolgen: »Nu beeft uwe ontvangst eon feestelijker aanzien; nu kwamen wij
u tegemoet in feestgcwaatl; nu mocht Batavia's schoone vrouwenschaar u en uw vaandel met bloemen sieren; nu klonken u op uw tocht het whoeraquot; vroolijk tegen; nu worden u niet alleen door lïa-tavia feesten en uitspanningen aangeboden, maar uit geheel Indië zijn wij gesteund, om u een blijden intocht te bezorgen. En waarom Omdat aan het eerste gedeelte der voor een jaar uitgesproken hoop is voldaan; omdat Noêrlands vlag, op Atjehs veste geplant, veilig is onder do hoede der daar achtergeblevenen. Die vlag zal daar blijven uitwaaien, zoolang Nederland zal blijven bestaan. totdat de laatste der onzen het verdedigend wapen in zijn stervende handen zal zien verbrijzelen. De volkeren zullen liet aanschouwen, dat nog de moed der vaderen is blijven voortleven in het nageslacht en nog altijd de leus van Nederland en Oranje: »//,■ zal//and/iave/iquot; waarheid is. Wij bidden dat daar, waar onze vlag zich ontplooit, beschaving, nijverheid, handel en landbouw zich krachtig zullen ontwikkelen I i).''
Generaal van Swieten dankte hartelijk de burgerij van liatavia, die de manschap zoo gul en op onbekrompen wijze had ontvangen, en inzonderheid de lieve vrouwenschaar, die hem zulke verrassende blijken van waardoering gegeven had.
De inlandsche hoofden werden onthaald op het llesidentiohnis on de inlanders op volksspelen. Des avonds was er thé dansant in het paleis, en den jyquot;quot; 's namiddags werd op het Waterloo-plein een waar volksfeest gevierd.
Ilondom de kolom van Waterloo, tegenover het sociëteitsgebouw «Concordiaquot;, waren tenten opgeslagen met ververschingen voor de krijgers; ook bestond er gelegenheid tot mastkliinmen en andere vermakelijkheden, waarvoor mooie prijzen waren beschikbaar gesteld.
In de tenten hadden eenige jonge dames zich met het bedienen van de leestvierende manschap belast. Zoodra de duisternis inviel, werd het terrein door Dengaalsch vuur, en een chassinet, waarop «Hulde aan het legerquot;, schitterend verlicht.
Alom heerschte een opgeruimde toon ; en na afloop kwamen de
278
onderofficieren cn corps den president van liet comité hunne erkentelijkheid betuigen.
Nog wus den troep een aangename verrassing bereid; een gedeelte daarvan werd dooi' illondin, welke in Batavia voorstellingen gaf', uitgenoodigd om die te komen bijwonen. Een paar dagen latei' gaven dilettanten een uitstekend geslaagde opvoering van «la Kille du Régimentquot;, waarvan de opbrengst ten bate kwam van hen, die door den oorlog geleden hadden.
Jammer dat do feestvreugde een oogenblik verstoord werd door het onverklaarbaar, zeer anti-militaii gedrag van den overigens hoogst verdienstelijken kapitein van den generalen staf G. C. E. van Daalen, welke, toen de gouverneur-generaal aan den Kleinen Boom hem naar deu toestand van de bekomen wonde vroeg en de hand reikte, ten aanschouwe van een iegelijk die hand weigerde eu den vertegenwoordiger des konings dus in het openbaar beleedigde.
Die betreurenswaardige demonstratie vormde een hoogst onaangename dissonant onder de schier algemeene feestvreugde; wij vergenoegen ons daarom, dit feit slechts aan te stippen.
Niet minder hartelijk was de ontvangst, die den troepen te Sa-marang te beurt viel. Deze werden daar evenzeer door de burgerij feestelijk ontvangen. De officieren vonden een feestdisch bereid; de manschap werd niet minder gul onthaald.
Van meer droevigen aard was een andere plechtigheid; namelijk de lijkdienst voor de gesneuvelde strijders in Atjeh, welke 21) Mei te Batavia in de lloomsch-katholieke kerk gehouden werd. liet hoofdaltaar en de twee kleinere altaren waren met zwart laken en draperieën behangen; tegenover liet hoofd-altaar was een sierlijke katafalk opgericht. De plechtige lijkdienst had plaats in tegenwoordigheid van den leger-kommandant, generaal Verspijck, kolonel Schultze, don Franschen consul-generaal en verscheidene andere officieren.
279
Ook in het moederland liad kort te voren enne dergelijke plecli-tigheid plaats gehad, die met een enkel woord moet vermelil worden.
Te 's-Gravenhage had men het sneuvelen van den algemeen ge-achten en beminden kapitein der grenadiers La Fors herdacht en wel door een plecliligen lijkdienst, die op de vele aanwezigen een diepen indruk maakte en wel deed zien, hoezeer Inerte lande gedeeld werd in de beproevingen, die het Indische leger door de onvermijdelijke omstandigheden worden opgelegd: beproevingen, die steeds een scherp contrast vormden met het overigens opwekkende van het krijgsmansleven.
x.
I)K TOESTAND IN AT.IEII NA HET EINDE DEI! TWEEDE EXPEDITIE.
De tweede expeditie naar Atjeh is zeer verscliillond beoordeeld geworden. Velen hebben aan de bekwaamheid van generaal van Swieten alle recht doen wedervaren; anderen daarentegen trachtten het behaalde succes te verkleinen en spraken van liet nemen van den ))leegen kratonquot;., alsof het niet juist oen dubbele zegepraal was, dat van Swieten die hoofdversterking des vijands /onder bloedverlies wist te bemachtigen.
1 hulde dit wapenfeit in hunne oogen grooter beteekenis bekomen, wanneer de werken herhaaldelijk bestormd hadden moeten worden en honderden hun leven gelaten hadden, weer honderden gekwetst en verminkt waren geworden; geheel noodeloos!
Was men dan zoo naïef om te denken, dat de Atjehnees den kraton uit een gril verlaten heeft en dat dit werk bij toeval den onzen in handen viel Neen, het verzet is te hardnekkig geweest, om niet tie overtuiging to mogen koesteren, dat bij een aanval de vive force do kraton tot het uiterste verdedigd zou zijn geworden en die aanval stroomen bloods zou gekost hebben.
Wel degelijk was het de omtrekkende beweging, die generaal van Swieten met veel kennis van zaken deed volvoeren, welke hot beoogd resultaat heelt doen verkrijgen; alleen doze was oorzaak, dat de vijand, vreezendo geheel ingesloten to worden, in tijds een goed
heonkomen zoclil; alleen de goede tactiek van den opperbevelliehljer was oorzaak, dat onze troepen in een sloegenquot; kraton kwamen.
Hoewel zelfs in onze Tweede Kamer op dergelijke wijze over de bezetting van den kraton gesproken werd, kan men in gemoede aan zulke moedwillige geringschatting van een zoo belangrijk voordeel geen waarde toekennen.
Maar er zijn andere grieven tegen den generaal aangevoerd, minder in zijn qualiteit als opperbevelhebber dan wel als civiele regeerings-commissaris.
Men beeft generaal van Swieten verweten, dat hij in den brief aan sultan Mantsjoer Sbab zich onvoorzichtig beeft uitgelaten, toen hij schreef: »lk kan en zal mij op den bodem van Atjeh vestigen en daar blijven, totdat het rijk is ten onder gebracht en een tractaat gesloten zal zijn.quot;
Aan ilie bepaalde verzekering is nu althans naar de letter — geen gevolg gegeven; doch daarom ging het niet aan, om te verlangen dat de civiele l egeerings-commissaris nog jaren Lng in Atjeh ware gebleven, alleen om die woorden tot waarheid te maken.
Twee jaren zijn reeds verloopen en nog kan een geruime tijd benoodigd zijn, voordat de onderwerping van üroot-Aljeh geheel ten einde zal zijn gebracht. Onmogelijk toch kon men van generaal van Swieten eischen, dat hi j op het oorlogstooneel gebleven zou zijn, totdat een tractaat gesloten was — enkel en alleen om niet den schijn op zich te laden, dat hij zich zeiven tegensprak.
In de Tweede Kamer der Staten-Ueneraal verhieven zich zelfs enkele stemmen, die het krijgsbeleid van generaal van Swieten in het openbaar afkeurden, zooals b. v. het lid Fabius, die den minister van Koloniën nopens het militair beleid bij de tweede expeditie tegen Atjeli interpelleerde. Zijns inziens had generaal van Swieten niet voldaan aan het door hem kenbaar gemaakte voornemen, om zich in Atjeh te vestigen en er te blijven, totdat het rijk ten onder gebracht en een tractaat gesloten zou zijn. Kn met het
282
oog liioroj) werden dooi' hemden minister van Koloniën de volgende vragen gesteld: «Is nu de terugkeer van den opperbevelhebber een gevolg van de meening van hot Gouvernement, dat de oorlog ge-eindigd is en de vredelievende stemming van liet volk van zelf' blijken zal. of' wel, zal generaal van Swieten na afloop van den kwaden moesson weer naar Sumatra terugkeeren, om verdere vijandelijkheden der bevolking met kracht te onderdrukken en zooda-nigen geregelden staat van zaken in het loven te roepen, als door hem in het verschiet is gesteldDe natie moet weten, hoe het (iouvernement do zaak beschouwt.quot;
Minister Fransen van de Putte antwoordde, dat hij nog wel niet de laatste rapporten van den civielen regeerings-cotmnissaris ontvangen had, maar dat de terugkeer van een deel der troepen, zoomede van de beide opperbevelhebbers reeds 18 April bekend was. Op dat tijdstip had oen interpellatie in denzelfden geest door don heer Messchert van Vollenhoven plaats gehad en geen enkele afgevaardigde luid toen nadere inlichtingen gevraagd. «Noch uit een krijgskundig, noch uit een politiek oogpunt was het noodig, de hoofdmacht in Atjeh tc laten. Of die toestand blijven zou. kon nog niemand mot zekerheid zeggen, liet kon zijn, dat de tegenstand van Atjeh nog niet uit was; het was mogelijk, dat nogmaals de troepen moesten worden uitgezonden. .Maar niets was daaromtrent voorgesteld of beslist, evenmin de vraag, of generaal van Swieten andermaal naar Sumatra zou terugkeeren.quot;
In diezelfde vergadering vond de afgevaardigde Nierstrasz het goed, om de expeditie mislukt te noemen en het militair beleid van generaal van Swieten zeer af te keuren, «ook op grond van partikuliere brieven, die van overdreven optimisme van generaal van Swieten gewaagden.quot; Men kan echter de woorden van den regeerings-commissaris zeer goed aldus lezen: mijne troepen zullen Atjeh niet eer verlaten, voordat Atjeh ten onder gebracht en een tractaat gesloten zal zijn. Doch dan was het verkieselijk geweest, wanneer de generaal zich anders had uitgedrukt.
2S3
Ken andere grief' netrol' den eenigszins overhaasten terugkeer, nadat zoo kort te voren door een deel der troepen eon niet onbelangrijk eciiec geleden was. Zooals reeds vermeld werd: de konnnan-dant eener patrouille was een verkeerden weg ingeslagen en uit een kanfipongbeschoten, waarop men versterking zond: majoor Uomswinckel. die uitgezonden was om de patrouille te degageeren, ging nu verder, deed een aanval op de kampong — 'tgeen volstrekt niet in de bedoeling van generaal van Swieten gelegen had —en werd met verlies afgeslagen. En nu verlangde men, dat de opperbevelhebher. in .strijd met zijne plannen en in zeker opzicht volmaakt doelloos, de kampong had moeten aanvallen, alleen om een klein echec te wreken. dat wel is waar een pijnlijken indruk maakte, doch niet van dien aard was, dat het ons overwicht in gevaar bracht. Zelfs bij den vijand kon het aan geen twijfel onderhevig zijn, na den beslisscnden zegepraal onzer wapenen vanaf den eersten dag der landing, dat do generaal de kampong en de werken had kunnen veroveren, als hij gewild had. Maai1 dat zou ons op zware en noodelooze verliezen zijn te staan gekomen; noodeloos, omdat die kampong niet in het rayon van de beoogde operation lag; hij had ze dus weder moeten ontruimen, ze in asch leggen, en wij weten hoezeer dit laatste in strijd wasmot de inzichten van generaal van Swieten. Zoo dachten de meeste ollicieren, die, op het tooneel des oorlogs aanwezig, met kennis van zaken konden oordeelen.
«Men make zich vooral geen overdreven voorstelling van hardnekkig volksverzet,quot; zoo schreef een hunner; »na het vertrek van generaal van Swieten, zwoer de vijand ons allen in zee te drijven of zelf te sterven. Toch bepaalde hij zich tot schieten op groote afstanden en tot hardloopen daar, waar zich eenige troepen vertoonden. De At-jehnees is, na kennis gemaakt te hebben met onze wapenen en troepen, alleen dapper als hij in een benting zit, die schier ongenaakbaar geworden is. Twintig a dertig man met donderbussen gewapend, waarin tot zelfs 10 a lö kogels geladen worden, kunnen stormko-
'284
loiiiu's, die allerlei liindeniisson moeten opruimen alvorens door Ie kiumeu dringen, groote veVliezeu toebrengen. Viindaar ons echec o|i !(• April. Generaal van Swieten wilde toen geen versterking zenden, omdat strijden niet meer in /.ijne bedoelingen lag, en onze dappere soldaten, die wellicht met wat onbezonnen moed herhaaldelijk ten storm werden gevoerd, moesten uit gebrek aan strijdkrachten len laatste afdeinzen.quot;
Trouwens zij hadden het overwicht onzer wapenen afdoend ondervonden. lïij de eerste expeditie vielen zij met onhesuisden moed, de klewang in de vuist, onze troepen aan; maar die overmoed is danig bekoeld en zij zorgen zooveel doenlijk om een respectabelen afstand te onderhouden, zoodra zij de punten der bajonetten zien schitteren.
Bedenkt men nu, dat alles reeds voor het vertrek der hoofdmacht voorbereid was, dat de voorraad levensmiddelen verbruikt was, zoo-dat men, als het vertrek werd uitgesteld, van dien der bezetting had moeten gebruik maken; neemt men voorts in overweging, dat iedere dag, welken men langer bleef, aan huur der transportschepen /181)00 kostte, terwijl eindelijk het aantal zieken, zoowel onder de oflicieren als onder de minderen, door de gebrekkige legering op onrustbarende wijze toenam, zoodat het reeds moeielijk werd, voor de achterblijven-den gezonde oflicieren en manschappen aan te wijzen, dan moet men in gemoede den generaal gelijk geven, dat deze niet, uitsluitend om een niet noemenswaardig echec te wreken, het vertrek der troepen, dat reeds geheel voorbereid was, onbepaald uitstelde. Alleen was het vertrek eenige dagen verschoven, om af te wachten wat de houding van den vijand zou zijn; doch van eenigen bijzonderen indruk hij den vijand was na een paar dagen niets bespeurd of vernomen; en daarom bleef generaal van Swieten hij zijn plan om een deel der troepen terug te zenden, hoezeer, als maatregel van voorzorg, een bataljon meer achterlatende dan aanvankelijk het voornemen was geweest. Uat was tevens wenschelijk, omdat de vijand van plan was om
285
na het vortx'ek dei' huoldnuiclit met vcneeiide krachten de achtei'ldij-veude bezetting aan te vallen, lietgeen in het hooldkwartiei'itekcuifl werd, zoodat kolonel l'el daar voldoende op voorbereid was en nu zeer zeker een voldoende macht onder zijne bevelen bad, om een algo meenen aanval op de deugdelijk bewapende werken liet boold te bieden.
De uitkomst beeft liet bewezen, dat generaal van Swieten goed gezien beert ; van de dikwerf met veel gerucht aangekondigde aanvallen had weinig ol' niets plaats. Dat algebeele onderwerping nog zoo spoedig niet volgen zon, was wel te voorzien; de Indische krijgsgeschiedenis echter kan vele voorbeelden aanwijzen vaneen langdurig verzet, dat steeds met onderwerping eindigde.
Tegenover veel miskenning stond ook erkenning van verdienste. Gelukkig dat men te Batavia het laatste échec niet zoo zwaar heelt laten wegen als enkelen dit deden, die zell's zoover gingen, om zich tegen een feestelijkeu intocht der troepen te verklaren en zulks, nadat den '2:{8U'quot; Februari te voren de Tweede Kamer hulde aan de expeditionaire troepen had gebracht en terwijl de eerste expeditie; leestelijk was ingehaald!
liet gezond verstand heelt gezegevierd en, al mochte de staatkundige toestand nog weinig bevredigend zijn, men heeft niet vergeten wat de troepen gedaan hebben, aan wier, boven allen lol verheven, dapperheid en volharding het zeker niette wijten is. dat de beëindiging der Atjehneesche zaak zich nog altijd laat wachten.
Na bun terugkomst in het moederland werd den generaals van Swieten — deze betrad den lÜ'10quot; September weer vaderlandschen grond —, Verspijck en den kommandant tier zeemacht van Uogh een feestmaal aangeboden, waar de prins van Oranje en prins Alexander aanzaten. Die ovatie is van te meer beteekenis, omdat zij uitging van den nieuwen minister van Koloniën van Holstein — het Kabinet Kransen van de l'utte had voor een conservatief Kabinet moeten plaats maken —, waaruit dus bleek, dat de regeering niet de zienswijze toegedaan was van ben, die geringschatten
28Ü
'tgeen door generaal van Swieten verricht is. Al de ministers en eeiüge oud-ministers uainon aan den maaltijd deel, en de prins van Oranje, die een dronk wijdde aan de leiders der expeditie, zoo te land als ter zee, en op de samenwerking van het Nederlandsche en het Xederlandsch-Indische leger, zeide : «hij hoopte van harte, dat de gebrachte oilers en het bloed, aldaar gestort, zouden leiden tot een gunstig resultaat ter bevestiging onzer maatschappij in Neder-landsch-Jndiü en wijders tot rustige ontwikkeling van dat gedeelte onzer bezittingen op Sumatra.quot;
Ken aantal vereerders van van Swieten hebben hem kort daarna een kostbaren beker aangeboden.
Eerst den 7''en October werden onderscheidingen toegekend aan hen, die bij de expedition bijzonder hebben uitgemunt. Men vindt de namen van hen, die gedecoreerd of eervol vermeld werden, in Bijlage 15).
Door den koning werd tevens, bij gelegenheid van de viering van het kroningsfeest, een herinneriiigs-meduille1 ingesteld voor allen, die aan de expedition naar Atjeh hebben deelgenomen.
De geringschatting van de resultaten «Ier tweede expeditie waren van dien aard, dat generaal van Swieten eindelijk zich genoopt gevoelde om het stilzwijgen te verbreken en in 't openbaar iemand, die schreef dat de expeditie slechts ))ten halve geluktquot; was, antwoordde; eerstens, om zich te rechtvaardigen; vooral ook om de natie in staat te stellen, met kennis van zaken te oordeelen.
Omtrent de tweede expeditie is het meest welwillende oordeel «dat zij niet is mislukt, doch ook slechts ten halve is gehikt,quot; zoo schreef de generaal.
«Hierover wensch ik een opmerking onder uwe aandacht te brengen.
«Op den lquot;2'lcquot; Mei lcS7;{ is door den kommandant van het leger en chef van het Departement van Oorlog in Nederlandscb-lndië een conferentie gehouden met do chefs van do 2° en dquot; afdeeling van het Departement van Oorlog (generaal majoor (i. M. Verspijck en
287
kolonel E. II. \V. l'bbens) en de liooi'd-of'liciercn, die bij do eerste expeditie tegen Atjeh zijn oiigetredoii, respeetievelijk als opperbevelhebber, chef van den staf en komrmuidant van de ai tillei ie, n.1. de kolonels K. C. van Dualen en A. \V. Kgter van Wissekerke en de luitenant-kolonel II. (i. liourneester, waarin is beraadslaagd over de sterkte en samenstelling der voor een tweede expeditie naar Atjeh te bestemmen troepenmacht.
«De kolonel van Daalen, aan wien het eerst het woord gegeven is, gaf als zijn meening te kennen, dat indien men zich bij de tweede expeditie nit een krijgskundig oogpunt en als rechtstreeksch doel stelde vermeestering van den kraton (de hoofdversterking dos vijands en verblijfplaats zijnor bestuurders) en daarmede de bomach-tiging van de hoofdplaats en haar onmiddellijke omgeving, om van daar uit naar do onderwerping des lands te streven, een troepenmacht, waarbij p. m. üOOü man geregelde infanterie, zeer voldoende zoude zijn. Wanneer men echter de dadelijke verovering en onderwerping van hot geheele rijk beoogde, zoude ei' zijns inziens een troopenmacht worden voreischt, die onze krachten te boven gaat.
»l)e kolonel Eg ter van Wissekerke verklaarde, omtrent hol militaire dooi eener tweede expeditie gelijke inzichten te koesteren als de kolonel van Daalen; hij had gerekend dat daarvoor 5 a tiUUO man infanterie noodig zouden zijn.
«De luitenant-kolonel Boumeestor was oen gelijke meening toegedaan.
»1)0 genoraal-majoor Vorspijck oordeelde, dat men zich voorzeker aanvankelijk geen uitgebreider plan mocht voorstellen, dan door kolonel van Daalen het eerst was aangenomen
«Üuk den kommandant van hot leger kwam dat denkbeeld juist voor. (Rapport van don kommandant van hot leger en chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-lndië van I quot;gt; Mei ISTM, nü 30).
))De Raad van Nederlandsch Indië heeft zich in hoofdbeginsel met deze beschouwing vereonigd, doch wenschte dat de troepenmacht
'2(S8
wat sterker wond genoniou somdat hot boter is con bataljon Ie voel lt;laii een oscoiuulo to weinig te liobbonquot; (advies van 'JO Moi IS7:gt; nquot;. II). Ik hob mij echter met de aanvankelijk vastgestelde sterkte van (itJOO man infanterie tevreden gestold, omdat bij de vele aanhitsingen die van Atjebneesche zijde gedaan werden om Java on do buitonbozittingeii in opstand te brengen, bot mij niet raadzaam voorkwam, Java to voel te ontblooton.
»1)0 samenstelling en de sterkte van do L'1' expeditie naar Atjoh zijn dns berekend op bet nomen van don kraton, om daar vasten voet ie krijgen en vandaar nil naar de onderworping dos lands te streven.
«Dit was dus bet militaire dool en programma van do tweede expeditie, en dat is ten volle uitgevoerd en wellicht moer dan dat.quot;
Niet te verwonderen is het, dat uit de volgende woorden, aan het eind van dien brief, eenigo verbittering spreekt:
«Partij- en ijverzucht zijn dikweif oorzaak, dat belangrijke gebeurtenissen worden verkleind of te gering geacht. Wij hebben, alles te samen genomen, door dezen veldtocht een groot resultaat verkregen, dat hoog geprezen zoude zijn, indien hot door een ander volk ware behaald. Onze landgenooten zijn er echter niet mede tevreden en versmaden uit partijzucht, wat eene schoone bladzijde in de geschiedenis van onze koloniale staatkunde en Indische oorlogen zal geven.quot;
Hoe het mogelijk is, dat na bet publiceeren van dezen briefer nog iemand kan gevonden worden, die kan volhouden dat de2e expeditie niet aan het beoogde doel beantwoord heeft, verklaren wij niet te begrijpen. Kn dat de regeering evenzoo dacht, bleek overtuigend, toen de gouverneur-generaal per telegram aan het opper-bestuur do zienswijze van den regeerings-commissaris medegedeeld en nadere instructiën omtrent de te volgen gedragslijn gevraagd had. \(i raadjilefi'nKj van den Raad van Slalc en iu overeenstemming met zijn advies, was den 111111 februari aan den gouverneur-generaal en aan den regeerings-commissaris langs telegraphischen weg als volgt de zienswijze van het Opperbestuur medegedeeld :
■MM
I
280
quot;In (Ui eerste [daats komt liet im aan op de o|iiii litiii^ eener verslerKing in Aljeli-|iro|ier en v(gt;stiging aMaur op zoodanige wijze, «lat ieder ziet dat liet voor altoos is. Tevens moeten de onderlioo-righeden he/.nclit en, op grond dat wij in Atjeli overwonnen en ons gezag aldaar gevestigd lieMjen, overreed en gedwongen wordeinde Nederlandsclie vlag aan te nemen, het Nederlandselie oppergezag te erkennen en de voorwaarden te ondersrlirijven. onder welke wij de tegenwoordige bestuurders als zoodanig willen liandliaven. Dezen weg inslaande, waarbij dus het vroegere denkbeeld van integriteit van Atjeli wordt losgelaten . beoogt men niet zoozeer tractaten als wel akten van ei'kenning of bevestiging, waarin toch de bepalingen van bet Siak-tractaat als richtsnoer kunnen genomen worden. Zoo blijlt onze positie als overwinnaar zuiverder; bet binderlijke verschil tns-schen al of'niet geannexeerde landen vervalt en gelijkvormige regeling wordt bevorderd. Waar geen acten geteekend worden, moeten wij wol direct besturen, zij het ook in afwachting dat een geschikt In-landseb bestuur wordt gevonden. Te dien opzichte, vooral ook in Atjeh-proper, waar wij, totdat onze vestiging voltooid is, allen lijd hebben, voor het oogenblik zoo weinig mogelijk praejudicieeren. Met voorgaande is de zienswijze van het Opperbestuur.quot;
En deze politiek is immers in alle doelen gevolgd geworden, nadat zij door de 'J1' expeditie voldoende was voorbereid. Toen generaal van Swieten den kraton des sultans van Atjeli genomen en inplaafs daarvan een vesting gebouwd bad, goed bewapend en voor een in-landschen vijand onneembaar; een vesting, verrezen op de plaats zelve, waar de sultans eeuwen lang bun beersclmppij voerden. -toen had hij als vertegenwoordiger van den gouverneur-generaal daar niets meer te doen. Zijne taak was volvoerd, aan anderen kon hel worden overgelaten om het civiel en militair bestuur nader te regelen en den overwonnen Atjehnees verdei' in bedwang te honden.
Kn dat de Atjehnees overwonnen, schoon steeds weerspannig.
was; dat zijne zaak hopeloos is. als moebfe hij den tegenstand nog
1!)
290
vollioiKien on wei^oron zich te ondorwcrpoM — liet werd erkeml dooi' hen, ilic. (i|i ecu onzijdig standiumt staande, een golieel oid}o-vangcn ooidccl velden, en liet voornaaniste blad der Stniits-settle-inents, nanielijk de nl'enang-Gazettequot; van 2 Mei KsTi sclii'eef:
»lquot;)e positie der Atjelmeezeil is thans zoo hopeloos, dat wij ter wille der humaniteit wensohen. hen een minnelijke schikking mei de Nederlanders te zien aangaan. Nu de Nederlanders de hoofdplaats in hezit genomen en versterkt hehhen en verscheidene kleine staten, onder anderen Pedir, zich hebben onderworpen, is het voor de overige Atjehneezen eene on mogelijkheid geworden, eene Kuro-peesche strijdmacht, welke ook, het hootd te bieden. Al kunnen zij, door een soort van gnerilla-krijg, den strijd een onbepaalden tijd rekken en daarmede hun vijand kwellen, zij zouden voor zich zeiven geen voordeel er bij vinden en zich misscbien ten slotte harder voorwaarden zien opleggen, dan hun nu zijn aangeboden. Op dit oogenblik hebhen zij te doen met een vijand, die bereid is om te onderhandelen; maar met in hun verzet te volharden, zouden zij bij de Nederlanders wellicht verbittering te weeg brengen en in een toestand worden gebracht, waarin niets anders zou overblijven dan de hardere voorwaarden aan te nemen. De Atjehneezen moeten trouwens zeiven inzien dat zij, en wel binnenkort, moeten toegeven en dat zij, hoe spoediger en bereidvaardiger zij het doen, zoovee! te meer kans hebben om zich de volledige vervulling te verzekeren van de beloften, die generaal van Swieten in zijne manifesten heeft gedaan. In Kuropa en Amerika is aller aandacht op hen gevestigd. Door de edele wijze, waarop zij voor hunne onafhankelijkheid hebben gestreden, hebben zij overal sympathie en belangstelling verwekt, en vooral daarom is bet ten eenen-ni;do ondenkbaar, dat de Nederlanders in de vervulling hunner be-'often zonden te kort komen. Met het oog op al deze omstandig-heden, stemmen wij in met hetgeen generaal van Swieten in zijne proelamatie heelt gezegd: dat ieder die, evenals Toenko l'aja, de
'291
Aljolmeezon iianspoort om den strijd voort to zetten, ^eon vriend van Atjeli is.quot;
liet ware doelloos geweest, een zoo sterkc troeijemnaclit langer te Atjeh te laten; vooral met het oog op do ziekten, die voortdurend haar bleven teisteren. Tot aan het einde der expeditie iiad de oorlog ons reeds rnim zeventienhonderd dooden gekost, waaronder 000 aan de cholera, en meer dan 1000 man waren gekwetst. De
namen van de gesneuvelden en gewonden vindt men in lüjlage l(i).
* *
*
Wij mogen dit werk niet met oen bevredigend einde van den oorlog besluiten; het verzet duurt nog altijd voort, en meermalen kwamen onze troepen in ernstige aanraking met den vijand.
Ken gedetailleerde beschrijving van do verdere gebeurtenissen na het einde der tweede expeditie zon ons te ver voeren, zoodat wij het bestek van dit werk zouden overschrijden. Liever besluiten wij deze geschiedenis met het einde der tweede expeditie, ons vergenoegende met een vluchtigen blik te werpen op quot;tgeen tot beden aan Atjeb's strand plaats greep.
Don April noodigde de vijand onzen bondgenoot Toeko Nei|
Radja uit tot een bijeenkomst op neutraal terrein , hem wijsmakende, dat men over de onderwerping aan ons gezag wilde oiiderhandelen. Toen hij zich naar hot aangewezen terrein begaf, trok een vijandelijke bende zijn gebied binnen en stak er 7 kampongs in brand; een verraderlijke wraakoefening omdat hij onze partij gekozen had. Men ziet hieruit opnieuw, met welk slag van mensdien wij te doen hebben; hun trouwelooze aard, die reeds voor eeuwen hen berucht deed zijn, heeft zich waarlijk in geen enkel opzicht verloocbend. Natuurlijk miste die aanslag volkomen het doel; want Toekoe Neq, die tot nog toe altijd aarzelend had gehandeld, uit vrees dat hij met
zijne landgenooten zou breken, zag nu wat hij van de tegenpartij
10'
292
te Wiulitoii had on liet gevolg was, dut hij onze bedoelingen niet meer dwarshoomde en er zei I's op aandrong, dat in zijn gebied versterkingen werden aangelegd, die hem zonden beschermen.
Ook werd nu een weg gemaakt, die een tweede gemeenschap met de reede gaf, en zonder dat er tijd verloren ging, werden do noo-digo versterkingen op Toekoe Neq's grondgebied opgeworpen, waaraan zijne manschap medewerkte. Zoo kwam hot, dat toon de vijand den Mei den aanval hernieuwde, hij togen die versterkingen het hoold sliet en mot oen hoogst aanzienlijk verlies werd teruggedreven.
Intusschen was — kort nadat de minister Fransen van de Putto do portefeuille had neergelegd — ook generaal London teruggeroepen en vervangen door van Lansbergen, den Nodorlandschon gezant te i'russol. Hot was dus hen, die dezen bloodigen oorlog aanvaard hadden, naar hunne en veler meening in het belang van Nederland en Indië, niet vergund om do zaken in Atjoh tot een bevredigende oplossing te brengen. Toch was do toestand destijds verre van onrustbarend. hetgeen niet 't minst moet worden toogeschreven aan hot beleid en hot doortastend optreden van kolonel Pel. Deze zag do zaak goed in; energiek ging hij te werk, en hij wist den Atjoh-nees ontzag in te boezemen.
De weg door Toekoe Neq's gebied naar Koewala Tjankoel was spoedig gereed. Tot nog toe was de ontscheping aan de rivier geschied; daar de zandbank, die daarover gelegen is, en do hevige branding in den westmoesson zulks in dit jaargetijde onmogelijk maken, werd oen deugdelijk landhoofd gemaakt tot het inschepen van goederen, munitie, levensmiddelen enz. Ook word een aanvang gemaakt met een belangrijk werk van geheel andoren aard; een werk des vredos, dat tevens aan alle naties dor wereld hot bewijs leveren zon, dat hot ons ernst was, om Mjeh onder Nederlandsche oppor-hoerschappij te brengen. Oen IS'1™ Mei kwam de gouvernemonts-stoomer «Argusquot; tor reede, met don onder-inspekteur van het loods-
293
we/on, om ilo plaats op t»; noiueii vuor diiii vum luioii , diu up I'ul'Iuo üias zou vei rijzeu lot, heil van alle zouvurciulu volken der wereld.
De nieuwu opporbcvelliebber liet den Atjeliiieos niet met rust, en trachtte een toestand in 'L leven te roepen die op den duur voor tien vijand onhoudbaar te achten was, opdat des te spoediger zijne onderwerping zou volgen. In de oogen van den philantroop ^ werd misschien wel wat wreedaardig te werk gegaan, althans geheel van liet conciliant stelsel van generaal van Swieten algeweken; durlu dit was noodig. Men overwege slechts, wat van het oorlogstoonee! dienaangaande geschreven werd :
«Vertoont zich hier ol daar in 't gezicht van onze linieën een vijand in de sawah, om deze te bewerken, een paar scherpschutters doen hem door eenige schoten spoedig 't hazenpad kiezen. '1 Zal wel barbaarsch klinken in de ooren van ilollandsclie philantropen, die aan den haard gezeten den toestand van Atjeh onder een goeil glas wijn en smakelijke sigaar bespreken; docli 't kan niet anders en daarom wordt 't zoo gedaan. Elke Atjehnees heeft minstons één geweer oi'donderbus; de meeste bobben er meer. De nijvere landman, dien ge daar in de sawah ziet werken, komt straks te huis, gebruikt het maal en gaat daarna met een paar makkers, de donderbus in de hand, er op uit om eens een paar schoten tegen de Hollanders te lossen. Zij doen weinig ui geen nadeel, die schoten, oinda' wij '• ons goed dekken; maar tocii gebeurt het wei, dat bier oi'daar een kogel zijn doel treil. Welnu! daarom willen wij niet hebben, dat die landman zijn sawah bewerkt; 't is ons niet om zijn leven te doen, maar wij willen hem noodzaken, zich te onderwerpen en een , einde maken aan zijn vijandelijke handelingen.quot;
Aanvankelijk onderwierpen zich onderscheidene staten, aan (iroot-Atjeh onderhuorig. De maatregel, om oorlogsschepen naar die slaatjes
i
2(»4
te /cikIcii. was in regel met giuisti^cii ni(sl;ig bekroond g»'-wurden en voor liet oinde van \S1\ waren do volgende staten, in volgorde van Troornon op do Westkust tot Tainiang op de Oostkust, iu onderwerping gekomen :
Westkust van Troemon tot Waylah, Loong, Lepong, Gighen, Kmljoong, I'asei, Knrti, Edi, Soengei llaya en Tamiang.
Weerspannig bleven de staten tusschen Wavlali en Loong, l'edir (dat echter spoedig in onderwerping kwam), Merdoe, Samalangan, l'asangan, Kloempang Doea, Telok Semawe, Perlak en Langsar.
De ondei'worpen staten hadden de volgende verklaring moeten onderteekenen, ten bewijze van hun erkenning van het Nederlandsdi oppergezag.
«Ik oud erge teekende........beloof plechtiglijk:
»lquot;. dat ik zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, vertegenwoordigd door den gouverneur-generaal van Nederlandsch-lndié. als wettig opperheer erkennen en als een toeken daarvan geen andere vlag nemen zal, hetzij te land, hetzij ter zee, dan do Nederlandsche;
»2quot;. dat ik met rechtvaardigheid zal regeeren, do rust en vrede in mijn rijk en met mijne naburen handhaven, het welzijn des volks bevorderen, en handel, nijverheid, landbouw en schoepvaart beschermen zal;
;5quot;. dat ik den handel in slaven mot allo macht tegengaan en mensehen- en zeeroof beletten zal;
»iquot;. dat ik aan schipbreukelingen hulp veiioenen en gestrande goederen bergen zal, en niot zal dulden dat mijne onderdanen zulks niet doen;
»5quot;. dat ik aan onderdanen van het Gouvernement, die zich aan misdrijf hebben schuldig gemaakt, geen schuilplaats verleenen zal, ()quot;. dat ik in geen staatkundige aanrakingen zal treden met vreemde mogendheden;
wzullonde ten slotte alle hier niet besproken punten tusschen den vertegenwoordiger van het Nederlandsch-lndiscli Gouvernemenl in
295
Atjeli t'ii mij...... uvereoiikomstiy iIe Ijcsluiuide tueslaiuleii ea
met iiKiclilminic van do aloude iiistrllinytm woiden geregeld.quot;
(ii'uut-Aljoli oclitor gal' geen noemenswaardig blijk van toenadering en meermalen hadden er bloedige ontmoetingen plaats. Den (.H''quot; Januari 1875 behaalden onze troepen belangrijke voordeelen op den \ ijand bij Longbattah; de Atjelmees toeh ging vuort met veibterkingen up te werpen, maakte het terrein rondom den kraton voortdurend onveilig en scheen zelfs meer dan ons . in plaats van beer en meester, tot «belegerdenquot; te willen maken.
(Jok den 31squot;'quot; Maart waren onze wapenen voorspoedig; dien dag kwam de radja van 1'asangan in onderwerping. Daar de Atjehnee-zen voortgingen met nieuwe versterkingen op te werpen, zag kolonel Pel zich weer genoodzaakt om tol het oH'ensieve over te gaan, en den 3Üatcquot; April werden de Atjebneescbe sterkten liij Lohong door onze troepen genomen.
Den I2'lcquot; Juni vertrok generaal-majoor l'el — intusschen tot dien rang bevorderd — naar üatavia, het opperbevel overdragende aan kolonel Wiggers van Kerchem; na alvorens met den nieuwrn gouverneur-generaal, die 8 Februari op Java aangekomen was, ge conl'ereerd te hebben, vertrok de generaal weder naar het oorlogs-tooneel en aanvaardde den iiO'1quot;' October opnieuw bel bevel over de Nederlandsche krijgsmacht in Atjeh.
Mij ging voort op het ingeslagen voetspoor, volkomen het vertrouwen genietende van den koning, die openlijk van zijne tevredenheid blijken gal, van de regeering en niet minder van zijne onderhoorigen. Ken ieder was van oordeel, dat op de wijze, waarop generaal Pel de dooi- van Swieten begonnen taak volvoerde, de eind-beslissing zich niet lang kon laten wachten; doch onder die Sv-hoone verwachtingen werd de dappere en bekwame krijgsman in den nacht van den ^quot;' quot;op den '23sVquot; Februari eensklaps weggerukt.
Diep was de indruk, door die treurmare teweeg gebracht. Generaal Pel immers was de man. die door zijn heldenmoed de man-
:29()
scha|i steoils vuur^iii^; dii; dcu tiioslaii'l juist si'lioon li' licgriJiuMi en wist, mot wolken vijand hij to doon had.
Do atgevaardigde Fransen van do Putto wijdde in de Tweede Kamer oon woord van hulde aan don ovorloileno en ook generaal Knoop sprak in de vergadering dor Vereeniging tot beoefening van do Krijgswetenschap tie volgende woorden tor iiagedaehtems van den zoo algemeen betreurden overledene :
«liet Iïostuur dor Vereeniging zon te kort doen aan zijn plieht en slecht beantwoorden aan het vei'trouwen, waarrnecle het dooi' u wordt vereerd, wanneer het verzuimde hier oen hulde te brengen aan de nagedachtenis van een braai wapenbroeder, aan do nagedachtenis van hot roemrijk legerhoofd in Atjoh, den generaal Pol.
»I)o onverbiddelijke dood heel't een einde gemaakt aan een heldenleven. Pel is gestorven te midden van strijd en overwinning. En moge hot nog onzeker zijn, op welke wijze hij is gevallen als slachtoll'er van zijne toewijding aan de zaak des vaderlands; zeer zeker is hot, dat hij zijn leven hooit ten oll'er gebracht aan oer en plicht.
«De nionsch gaat voorbij, maar zijn naam blijft bestaan, en do naam van generaal l'el zal altijd het gevoel van eerbied en sympathie opwekkon bij ieder Nederlander, die het hart op de rechte plaats heeft. Die naam zal een aansporing zijn tot heldenziii. Pel is een waardig vertegenwoordiger geweest van den geest, die de ollicieren van Neerland's zee- en landmacht bezielt en moot blijven bezielen; die geest van eenvoud en degelijkheid, die de verlokkingen van kleingeestige eerzucht versmaadt, evenzeer als de genietingen van gemak en weelde, maar die, doordrongen van plichtbesef, in do ure des gevaars er toe brengt om het leven op te oiTeren voor de zaak van Koning en Vaderland. Dat heeft l'el gedaan; daarom blijve zijn naam in eere!quot;
Luitenant-kolonel Kngel bad tijdelijk het opperbevel overgenomen, (leneraal-majoor W iggors van Kerehem vertrok onverwijld naar Atjoh
urn de: üiuk oiileiuMiicii, ilic /.ijn \ uuryuiiyt'r uiiv(;r\ nld muest laten. Met tuulnik wenl hem dooi'do üügeoriny uaiibcnulen, om toch vooral dc u^iuratii'Mi met kracht vuurt te zetten, daar de vijand met den dag weer overmoediger werd en o. a. den 13dquot;' Februari een detaehe-tnent van i.5 ollicieicn en 57 man overviel, bij welke gelegenheid niet minder dan '2 ol'lieieren en W man sneuvelden.
Kort daarop werd te Lambaroe een patrouille afgeimiakt (7 April); dal is dus op korten afstand van de Nederlandscbe versterkingen. Den II'1'quot; Maart kwam kolonel Wiggers van Kerchem te Atjeh aan en nam bet opperbevel der troepen op zieb. Den laatsten van de vorige maand bad do radja van l'otlir zich aan ons gezag onderworpen.
liet scheen, alsof de dood van generaal Del don moed van den vijand had doen herleven; want zijne onbeschaamd beid nam mot den dag too, en in do onmiddellijke nabijheid van den kraton waren onze troepen niet veilig. Zelfs overviel men den -'ltquot; Mei het Neder-landsch kampement te Lampagger; er had een hardnekkig en bloedig gevecht plaats, en niet dan mot de meeste moeite word do moer en moei' stoutmoedig geworden vijand teruggedreven.
Kolonel Wiggers van Kerchem zag dan ook de noodzakelijkheid in, om meer aanvallend te werk te gaan; oen al to deibnsiovo houding zon onze positie weinig benijdenswaardig hebben gemaakt. Den ll)lkquot; September word een nieuw gemaakte versterking bij l'assar-koorong-Tjoet voltooid en door onze troepen bezet, evenzeer als eon paar dagen latei' Silang, nadat dit genomen was. Desniettemin laat de ontknooping van hot drama zich lang wachten, liet jaar 1870 spoedt ton einde, en nog altijd blijft een eerst begin van toenadering in (Iroot-Atjeh ontbroken. Unopboudolijk hebben schermutselingen plaats en dat do Atjebneos nog altijd mot verbittering vocht, kan blijken uit het volgend welsprekend fragment uit de »Nominatievo opgavequot; van gewonden, die een paar maanden geleden gepubliceerd werd :
21gt;s
II. Miiigor - twee kkiwanyliouwHMi over den loclittM'bovciiarrn, één over den rcclitorsi lioiuler en één over de rechterheup.
J. W. Van ilon Üfoek , — vier schotwonden in den rechterschouder, één aan de rechterzijde van den hals, schrootwonden in aangezicht en borst, schotwond aan hoven-binnenzijde der linkerdij en schotwonden aan heide onderbeenen,
.1. Fabel,— lanssteek in de okselholte (doordrinyende borstwond), vier steekwonden in den hoven- en voorarm, en huidwon I in de borst.
A. Krakeel, — vier steekwonden in do lendenstreek, vier steekwonden in de de linkerdij, vier houwwouden in den linker-voorann en do hand, houwwond aan den rechtor-bovenarm en houwwond aan het voorhoofd.
1''. Strebel, — een klewanghouw in den nek, waardoor al de achterste spieren zijn doorgeslagen, één in het voorhoofden in de wang, één in den linker-onderarm en één door den borst wand gestokene wond.
■1. üiaun — houwwond der rechter-voorhool'dstreek met doorklieving van het been tot in de hersenen, houwwond rechtervoorarni met klieving dor beide voorarmsbeendoreu, houwwond rechterbo-venarm en één iiouwwond in de rechterzijde der horst.
Sodjojo — houwwond aan den linker-ellohoog, vijl' houwwouden aan hot hoofd, houwwond aan de linkerzijde der lendenen.
(i. \V. Van Üvei'beek — twee gestoken wonden in den hals, drie gestoken wonden in den linkervoorarm.
Singüdhipo - houwwouden aan achterhooid en linkerwangbeen, schietwond aan linkerzijde van don lials, steekwond aan voorzijde van den hals, twee houwwouden aan het linker-onderbeen, een houwwond aan den linkerbuikwand.
II. J. Vastenhout — twaalf groote klewanghouwen over het hoofd en aan verschillende lichaamsdeelen, neyen bajonetsteken in de horst, en de rechterhand in het gewricht afgehouwen.
Waar zoo gestreden wordt, blijkt eenerzijds dat de Atjehnees nog altijd met de kracht, die men put uit de zucht naar vrijheid, zijn
grond vcrdodigt, anderzijds, dal, ouzo krijgers in Atjeli voditdurciid ccii harde taak liehhen en bewonderenswaardige blijken van [ilichl-besel' en volharding geven — zeer zeker méér dan menigeen , die nietig te huis zit en onophoudelijk teekonen van ongeduld geeft, welke maar al te dikwerf' leiden lot onjuiste, ja onrechtvaardige beoordeeling van 'tgeen tot heden geschied is.
Maar geen ging zoover als de hoogleeraar Vreede, die aanraadde om Aljeh doodeenvoudig te verlaten, en zoodoende alles weg te werpen, wat ten koste van zooveel opolleringen, van zooveel bloed verkregen is.
Gelukkig heeft zijne stem geen weerklank gevonden. — Wat zou er van ons prestige in den Archipel worden, wanneer eens tot zoo iets wierd overgegaan ? —
Maar te betreuren is het, dat over de aanleiding tot den oorlog nog altijd een sluier — zij 't ook een tamelijk doorzichtige — blijft hangen, evenals de natie het recht heeft, om te oischen dat de uitslag van de enquete over de lc expeditie haar niet langer verborgen gehouden worde. Kr schijnen echter overwegende redenen te bestaan. waarom men de stukken, die op de oorlogsverklaring betrekking hebben, nog niet kan publiceeren; althans de motie Nierstrasz in de Tweede Kamer omtrent de Atjeh-stukken ('20 December 1S70) vond weinig ondersteuning, zoodat die motie niet in behandeling kwam. Toch is er veel reeds uitgelekt en o. a. beeft de gepensioneerde luitenant-kolonel de üoi'hemont, die als warm verdediger van den gouverneur-generaal Loudon optrad, 't een en ander openbaar gemaakt, en zoo een tip van den sluier opgelicht. Daarom hebben zijne mededeelingen eenige waarde, al kan men zich niet geheel vereenigen met de beschouwingen, die hij daaraan vastknoopte; want iioe 't mogelijk is, met het oog op den oorlog met Atjeh te gewagen van ode weldaden van den ooHogquot;, is onbegrijpelijk. Wij beschouwden dien als een onuennjdclijlce )iood:akeUjhheiil; maar ze als een weldaad voor ons land te beschouwen, dat is wat al (e zeer door een bril van ('prononceerde kleur gezien, lie halve de overbekende voordeelen.
300
ilic logtü 10vei' (U' iiailoeluii \iiii dea uorloy .sUuin, :ils : dal ecu finil yi'iiluakt is aan ilü toonoinoiule ouvoiliyhcid in Ie wateren van Nuord-Smiuilra, waardour aan do intonicitionalü solieo|ivaart 0011 onschatbare dienst bewezen is, niet 't minst ook door liet opricb-ton van don Wiileinstoron, die ons Nederland over duizendon rnen-solionlevens doet waken; voorts dat aan een verdrukte bevolking de vrijlioid gesclionkeii is: — behalve die omniskenbare vooroonleelen, is ei' volgens luitenant-kolonel do Hochemont een groot gevaar al-gewend dooi' onzen zegepraal over Atjeh, en wij gelooven dat liij niet overdrijft, waar hij schreef:
«Is liet onafhankelijke Inlandsche gezag de onverzoenlijke vijand van een beschaafde rogeoring, niet minder groot is do vijandschap, welke het Cliristendorn door don Islam wordt toegedragen. Dit heb ik natuurlijk niet aan te toonen, want wij allen kennen do geschiedenis van de uitbreiding der Mohamedaansche loer. .Maar ik mag toch, voor eene nadere bevestiging van deze waarheid, wijzen op gehour-tenisson, die zoowel in Engelsch- als in Nederlandscli-lndië hebben plaats gevonden.
«Onze vijfjarige Java-oorlog, die ons koloniaal bestaan in gevaar bracht, was niet anders dan een strijd tegen den verwoeden Islam. Onze zeventienjarige krijg tegen de lAidris, die ons bedreigde mot het verlies van Sumatra, word alleen dour .Mohamedaansche dwoo-pei's in het loven geroepen. Dringt eens door in de oorzaken van .onzen Baiidjerinassingschen strijd, en gij zult zien, hoe somber do halve maan ook daarover schijnt. Toen wij worstelden met Boni, was hol op te merken, boe do aandacht der belijders van den Koran overal gespannen werd. En hooft niet de Brilsch-lndische opstand getoond, mot woike ontzettende gevaren een Christen volk wordt bedreigd, wanneer do geloofshaat wordt opgewekt hij hen, (lieden Profeet aanbidden
«Een onafhankelijke Inlandsche staat, die tevens Muliamodaanscho staal is, haal uns mot duhholo haat. Aan zijn barbaarsclihoid, die
301
oiivei'Zücnlijkc vijaml is van onze boschavin^, paart zich zijn geloofsijver, ilie den dood zweert aan do Cliristencn.
«Zijn barhaarschheid moge groots lampen veroorzaken , wij zijn toch altijd haar meester. Wij vinden zelfs, indien wij daartegen strijd te voeren hebben, immer trouwe bondgeiiooten hij onze In-landselie onderdanen, die gaarne medewerken aan do zegepraal van onze regeering, die htm zoo weldadig is.
«Maar wij zijn niet altijd meester van zijn geloofsijver. Indien deze de dweepzucht, waarmede ieder Mohamedaan is toegerust, weet wakker te schudden, dan hebben wij, in onze Koloniën, vrienden noch bondgenooten meer. Dan worden onze nnllioenen onderdanen, even zooveel vijanden van ons. liet drama van den 1'ritsch-Iiidischen opstand zon zich ook in onzen Archipel vertoonon. Engelsch-Indii'' ontsnapte, ternauwernood, aan totalen ondergang. Zou Nederland Insulinde blijven behouden?
)dlot onafhankelijke Atjeh, was een Mohamedaansche staat bij uitnemendheid. Van zijn geboorte af, tot op heden, was het een hartstochtelijk ijveraar voor zijn geloof, liet behoorde tot de partij der Muzelmannen of Rechtgeloovigen, dio don sultan van Turkije erkennen als hun hoofd. Het had de halve maan, die boven zijn kraton wapperde, ontvangen uit de handen van den Grooten lieer. Het steunde Turkije in diens laatsten oorlog tegen Rusland. Het vroeg, bij herhaling, den steun van Turkije tegen ons. IV gansche bevolking van onzen Archipel zag op Atjeh, als op een bolwerk van den Islam. Het onafhankelijke Mohamedaanscho Atjeh, bedreigde ons voortdurend met groot gevaar.
«De oorlog heeft dit gevaar voor goed doen ophouden.quot;
Nog eens: de oorlog met Atjeh lag op onzen weg. Ware die niet in 1X7.quot;) uitgebroken . hij ware toch onvermijdelijk gebleven. Dit moge onze natie troost geven bij de zware opolVeringen, welke deze krijg haar oplegt: die zullen trouwens door de resultaten beloond worden-
302
Maiir it dient eon eind aan dien oorlog te komen; meerdere kraflitsinspanniny onzerzijds is wenscliolijk, is noodig.
Do Atjeliiieos is niet mot zaohtiieid ofquot; goedheid te regeeren; hij moot tot onderworping gedwongen worden, met kracht van wallonen. Kn om ilit doel te bereiken, moet op militair gehied meer hot systeem—I'el , dan hot stolsel—van Swieten worden toegepast.
Dat wil zoggen: eerst oorlog voeren en dan grootmoedig zijn; eerst doen gehoorzamen, on dan onderhandolon.
c: i \ n k
■ I
feMH
V A N T E E K E i\ I N G R N
EN
H JJ L A G E N.
1) Opgave der troepen die aan de expeditie naar de Pasoemah
KOMMAN'HAN'T DEI! EXPEIJITIE.
Luitenant-Kolonel Koen. ADJUDANT ;
STAT :
1'' Luitenanl Bartlielemy (Chef).
G a r n i z o e n s - !gt; a t a I j o n v n n t' a I c m li a n file kompagnie. kompagnic Kapitoin van hi'iJninRi'ii. Kapitflin Graiiipri' MoÜimi' ]p luitenant Voerman. Ie Initenant Sclineider 'ie n Bruinier. 'ie gt; Kiak. 2p gt;1 Gaal. (leldni p.
4
'Je kompagnie. Kaïntein van Krieken. Ie luitenant Sleveis. 2e igt; Prins. '2e ') Thehoff Noels. 3e kompagnie. Kapitein du Puij de Montbrun. Ie luitenant v. d. Bussche Ippenburg. •Je » Constant. '2e i) itocque. ^e k o m p a g n i e. Kapitein Benschop. Ie luitenant Schneitlier. '2o » de Kroes. '2e » Meijer- |
Kapitein Koocken. Ie luitenant Opsoholtens. '2e » van der Schalk. '2e » Uosch. Ue kompagnie. Kapitein van der lleork. Ie luitenant von Enden. Ie Sirks. '2e » van Delden. Sup letie-t roepen, 100 manie luitenant van Dijk. ■lo ■gt; Seiliger. '2e » van Leersum. ■ O. Iliilaljoii I ■■ In Koniniiiiiihint ; Majoor llmJUGiUS, lutor Majoor Pekrendoom. Adjudant; lo Luitenant Diei'ENIIEiu. 5e koinpagnie. |
Kommandant der gewapende pol itie-d ienare n, le luitenant Munder.
Artillerie»
later versterkt met '2 houwitsers.
'2e luitenant Vervat.
Ken detachement van 70 sappeurs.
Kapitein Stijnman. j 2e luitenant Rombouts.
Ie luitenant de Bloeme.
Inteutlnuce»
Ie luitenant-ltWartiermeester Smith. | '2e luitenant-kwartierrn. Rovekamp.
lt;plt;eiiefNliigt;iilt;liK** «lieiiMl.
'2 houwitsers, 2 mortieren.
ome. van Gozondh. Ie kl. Bosman o» .) '2e » Roskes- .) } i) 3e « Cochius. |
Oflic. van Gezondh. 2e kl. Zuur. i) » u 3e k Couwenberg- |
2.) ISRIEF van l'iins Maurits aan den Koning van Atjoh.
In liet jaar i5!KS vertrokken, op mijn bevel, twee koopvaardijsclie-pen uit deze provinciën, om in de Oost-lndiën handel te drijven en o]) den i5',cquot; Augustus van dit loopende jaar keerden zij terug. De kooplieden deden mij verslag van de goede ontvangst en van de bewijzen van genegenheid, welke zij van Uwe Majesteit hadden ondervonden. bij hunne aankomst in Uwer Majesteits rijk. Daarbij verhaalden zij mij, dat zij, zich op die vriendschap verlatende, hun handel hadden voortgezet in alle eerlijkheid en met die rondheid, welke men vindt in het karakter en de gewoonte van hen, die tot deze (Ned.) natie behooren, maar dat de Portugeezen, onderdanen van den Koning van Spanje en vijanden van dezen Staat, nadat zij vernomen hadden dat gezegde schepen onder de hoede en bescherming van het koninklijk woord van l'we Majesteit stonden, aan lT. M. onwaarheden hadden verhaald, terwijl ze Haar met leugens om den tuin leidden, door gezegde kooplieden aan te klagen als zeeschuimers, die, naar men beweerde, gekomen waren, om de landen en onderdanen van IJ. M. te plunderen en te berooven; heigeen veroorzaakte dat U. M. Frederik de Houtman, hoofd van de gezegde schepen, benevens oe-nige zeelieden, in hechtenis hield, waarom ik mij bedroefd heb Doch, vertrouwen stellende in de oprechte genegenheid en koninklijke geaardheid van l'. M. koester ik de hoop, dat gij gelastte hen goed te behandelen, gelijk het geval geweest is mei hen, die uit uw rijk herwaarts kwamen, en thans in volle vrijheid zijn teruggekeerd; hetwelk ik vertrouw, dat aan gezegde gevangenen, die daar ginds gebleven zijn, evrncens zal worden toegestaan.
Insgelijks hebben zij mij kennis gegeven van den oorlog, dien de Portugeezen in uw rijk voeren, op bevel van den koning van Spanje. trachtende de inwoners van hunne vrijheid te berooven en als slaven
■
é
O
aan zich to oiulorwei'iuMi, ovcnals /.ij liet in deze gewesten, gedurende een tijdsverloo|) van reeds meer dan dertig jaren, hebben gepoogd te doen. Maar (lod heeft dit niet gewild. Integendeel, hebben wij hen met kracht van wapenen weerstaan, gelijk wij dit ook nog voortdurend blijven doen.
Derhalve verzoek ik IJ. M. aan gezegde Portugeezen geen geloot te schenken; en opdat Uwe Majesteit, van den hnidigen dag at aan, geen aanleiding moogt hebben om eenige aehterdocht te koesteren ten opzichte van hen, die van hier zullen komen in uw Kijk, om daar handel te drijven, zoo heb ik aan hen, die dezen brief overbrengen, bevel en volmacht gegeven, — te weten, aan deze vier Kapiteins, met name Cornelis Bastiaanse, Jan Tonneman, Matthijs Antonisse en Cornelis Adriaans/., en aan even zooveel zaakgelastigden, wier namen zijn: Gerard de Uoij, Laurens Begger (ISicker), .lan .la-cobsz en Nicolaas van der Lee — dat zij op nieuw met vier schepen en in mijn naam, met den Koninklijken Persoon van IJ. M. en Hare onderdanen zouden gaan onderhandelen orn de hulp welke Zij tegen Hare onderdanen zou uoodig hebben, tot welk einde genoemde personen van voldoende bevelen en volmacht zijn voorzien.
Nog heb ik hun opgedragen, om aan U. M. eenige geschenken, naar het gebruik dezer landen, ter hand te stellen, ten teeken van mijn begeerte, om met U. M. vriendschap te onderhouden. Ik verzoek Haar, die met dezelfde goede gezindheid wel te willen aanement als waarmede ik ze zend.
Kn hiermede zal ik onzen Heer bidden, dat Hij den koninklijken persoon van IJ. M. in Zijne hoede neme en Haar Staten uitbreide, zoo als ik Haar dat toewensch.
Uit den Haag in Holland den lljcquot; December van het jaar zestien honderd.
De handen Uwer Majesteit kust Haar Dienaar, Mai rice de Nassau.
3) DE KONING van Atjeli uiui l'iins Maurits.
.Mot do hulpc (xodes, die hot allo regeert onde bewaert endo danck waerdicli is, oen conitick bovon allo coninglion grooter ende machtiger als eonigo waroltsche ;
AIsüü de natie van llollandt, narnontlyck oenen oersamen Wil-i.km Janssen ende Auent Maertsen, syn gecomon voor my coningh van Atchin, gonaempt I'aoüluh'A, Soti Sultan ende hebbende my vorwitticht van weegon syn princelycko excollentie Mai uitus, pi'ince do Ürango ende alle syn heerlickhedon, \vt syn vaste potententie heeft gevraoght aongaendo don standi van don pays tusschen syn [trincolycke excellentie on den coningh van Spaingnen, waerop den coningh hebbe oontontomont gedaen, volgende de ordore van onsen prince, hooft don coningh van Atchin goandtwoort: lek segge, soggondo aon dito coningh, soo onse geallieerden \vt den pays sonde goslooton werden, haddon noch liver do oorlogo togen de Portugeosen te continneeren, hooft don coningh van Atchin geand-woort tegen do voors. gecommittoorton, dat syn voorouders togen do Portugeesen bobben oorloge gohadt, om oorsaecke van religie en tyranye, onde dat ick coningh van Atchin togen doselvo in oorloge will continneeren ouwichlyck, onde soo syn Excellentie met den coningh van Spaingnen wil paysoeren, staot tot synen belivon, want ick en soggc, doodt hot afte niet, on seggo laet het, want om oorsaeck myn broeder ü. E. syn landt vore van het myne go-leghen is, oude malcandoron niet en connen assisteoren, maor waer U. E. myn broederslandt endo het myne by malcandoron gelegen endo de oorlogo togen de Portugeesen continueerde, sonde myn broeder helpen solfs in porsoon endo allo myn edelen ende landt-saten voor eerst in do crygh togen do Portugeesen trecken, maor omdat mijn landt verro van IJ. E. syn landt is gelogen, soo en can
8
ick U. E. geen assistentie in oorloge doen ende daeiomme U. E. niet verbieden met dc Portugeesen to payseeren, maer onse vrindt-schap sul tusschen boydon blyven, gelyck twee coningen in een souden vereenicht syn (olï te seggen twee dingen in oen werden). Do gecommitteerde van wegen IJ. E. aan my gesonden do swae-richeyt, van eenigo armade der Portugeesen, die op myn landt sonde mogen comen, ben deselve wol getroost, want soo U. E. weet , sy eenigo armado toemaken om o]) myn landt to comen ben wel gerust ende met Godts bulpe de Portugeesen te weederstaen, ciule deselve comendc sal U. K. daer naer connon vorstaen, hoe ick my tegen haer gehouden sal hebben in crycldiandel.
«Copyc van oenen brielT door den conink van Atcliin aen Svne Princelycke Excellentie geschreven 1(110. Ontvangen 3 July 1011 met hot schip do Provintien.quot;
i) SAMENSTELLING van de eerste expeditie naar Atjeh.
1, l.iiml miK'lit.
Opperbevelhebber: Genèraal-raajoor J. II. R. Köuleu.
Adjudanten: ,1. H. Romswinckel, kapt. der infanterie, en C. J. Marinkelle, kütenant-ter-zee le klasse.
a. Staf der expeditie: Kol. Egter van Wissekerke (chef), kapt. der inf. G. de Hunt, do luit. id. .1. 11. van der Veen, id. art. J. Schneiter.
Ij. Infanterie (3e bataljon). Majoor F. P. Cavaljé: 1o luit.-adjud. J. J. lirondgeest; kapiteins .1. li. van Driem, A. I\l. do Buck, J. P. van I-ier, .1. Lauer, II. F. C. W. von Ende, C. II. Visscher; Ie luitenants 1). L. 1!. de Sturler, II. .1. de Bordes, A. E Albrecht, II. L. T. Ligtenberg, II. W. Mijnders, C. E. .1. Schweijs, A. P. A. A. F. baron de Bounam de Rijkbolt, J. A. \V. Aufdorboyde; '2e luitenants A. K. Eicbholtz, O. A. 11. J. Gandenberger, W. F. Meuleman, II. A. de Wit, .1. A. II. van Daalen, E. C. ScbelTer, R. II. van Schaik, E. II. Holten, 1'. W. A. II. Sclienrei', .1. O. Blanken.
9e bataljon. Majoor O. J. Knoote; '2o lull.-adj. jhr. .1. lt;'■ van der \\ ijok ; ka-
pitcins J. IF. lluijci', .1. II. A, IJssel tlo Schepper, C. 0. II. F. van Schendcl, A. P. W. Meis, T. C. V. lï. do Steenlmizcn , C. F. Sepp; lo luitenants H. K. Ontijd, J. H. van don liroek, F. II. de Vogel, II. A. J. Viilkonholf, 1'. P. Sievers, J. Vogelenzang; 2o luitenants J. .1. L. A. Stutzer, M. .1. Nix, P. F. T. van Veen. I. D. M van Son, H. A- li. Hasselaar, G. li. L. F. O. iljjon, II. G. Balfour van Burleigh, II. C. yan Stappershoef, W. F. Kroesen, II. Kuhn.
■12e bataljon. Luit.-kolonel .1. O. van Thiel; Ie luit.-adjudant J. II, llcijl: kapiteins L. F. Nix, K. M. A. Botter, A. A. F. Lanzing, W. 11. van de Pol, A. Luymes , C. II. Altenstein; 1(^ luitenants ,1. K. Ruzette, J. II. V. Popp, jln O. Z. Trip, C. W. J. 1'. Nilant, J. Surlier, G. H. Kennedy; 'ie luitenants P. I). \V. AVilkon, J. II. Derks, .1. Vogelsang, I). .1. A. E. de Krauw, T. A. Fngelberl van Bevervoorde, .1. llaljloema, \V. A. G. Uaniaer, T. Soeterik, F. W. liisclioll van Heemskerck, G. J. Turk, P. van Trigt, E. J. T. Gobee.
c. Bataljon Barissan (Mrttllira). Luit-kolonel koinm. P. li. de Rocheinont (pL-komm. Soerabaija); Ie luit.-adj. A. J. E. van Dugteren (van het 13e bat.); kapitein O. 11. J. Muller (instr. Barissan), id. li. E. Mekcrn (id.); Ie luitenants L. II. do Grijs (van het 7e bat J, J. de Frees (14e bat.), E. 1!. T. J. von Ende(2e bat.), G. A. .1. Mahnke (14e bat.), \V. N. Poth (13e bat.); 2e luit. P. v. Lawick v. Pabst (4e bat.); majoor-koinm. van het half bat. Bangkalan, Raden Majang Koro; iiiajoor-komni. van het half bat. Sumanap en Pamakassan, Raden Arjo Soeraning Prang.
cl. Kavalerie. Ritmeester H. K. E. P. Perié; ie luitenants J. J. Bijleveld en W. C. Tijl.
c. Artillerie. Luit.-kolonel II. G. Boumeester; kapiteins \V. C. de Jongh en J. 11. Wagener; le luitenants D. 11, Nièpce, C. A, Whitton, J, J. K. de Moulin, K. F, Reek; 2e luitenants A. Lugt en C. ,1, Zwager.
f. i. Genie. Kapitein W. .1, Leers (chef); Ie luitenant J. G. Keilen; /, 2. Mineurs Kapitein E, B. Kielstra; le luitenants II. Broese van Groenou, A. S. II, liooms, P. .1, Seibert; f. 3. Brigade-opname. Kapitein F, vou Bal-luseok; le luitenant J. F. D. Bruinsma.
(/. Militaire administratie. Onderintendant le kl. J. Hofstede; onder-intendant 2e kl, D. W. Muller; Ie luit.-kwartierm. F. Kortenbaeh, A. F. L. (j. II. van der Steen van Ommeren; 2e luit.-kwartierm. A. II. Plas, W. C. Swaan, .1. P. M. van Hengel, G. .1. A. Schotman, A. 11. Hartsteen; 2e luitenant dor infanterie .1. M. Sanders (belast met het kommando over de koelies).
/'(. Geneeskundige dienst. Dirig. officier van gez. le kl. E. li. .1. 11. Becking; offic. van gez. le kl. A. E. Neeb, P. J. 't Hooft, C. II, F. DeeIken; oflie. 2e kl. N, P. van der Stok, II. C. .1. T. llardenbergh, L. 11. N. Vliesman, M. .1. van Geelkerken, \V. C. de Jongh, W. .1. OosterholT, M. L. Rirsenia; apotheker 2e kl. 11. Plas berg; apotheker 3e kl. 1). L. Peij; paardenarts 3e kl, J II Sorber,
10
S. SKcfiniiclit-
Oo r 1 og s scho pen: I. Z. M. schroefstoonischip lo kl. «Djambi (kapt -ter-zei' Koopman), 'l. M. schroefstoonischip '2e kl. «Citadel van Antwerpenquot; (kapt.-hiit. liiiikes). :i. Z. M. schroefstoonischip 'ie kl. «Marnix' (kapt.-luit. Rictveki). 4. Z. M. stooratransportschip «Soerabayaquot; (kapt.-luit Tauchey). 5. Z. M. ratlerstoomschip «Sumatraquot; (luit.-tor-zee le kl. Guijot). C. Z. M. schroefstoonischip 4e kl. ïCoehoornquot; luit.-ter-zee Kngelvaurt). 7. Vijf stoombarkassen.
Te samen 1050 koppen on 47 kanons, Ken laiulings-divisie van .-iOO a 400 man kon door ilezi» llottilie geleverd worden.
Zeemacht Landings-divisie toegezegd van: man als infanterie; •'() man als artillerie met 5 stukken landingsgeschut en 11 coehoornmortieren, on nog 100 man voor hospitaal-vervoer, enz., enz. Totaal 450 man,
Gon ver n e me n t s-M ar ine, Stoomvaartuig «lironbeek,quot; gezagv. Scholten. Stoomvaartuig »Siakquot;, gezagv, Meijer, en negen kruisbooten. Te samen 240 koppen en 11 kanons, benevens '25 llllaas van 3 u; en 1 IC.
Stoomschepen der N. I. S t oo in v a ar t-niaa t sch ap p ij: «. »\V illiam Mac-kinnon', 750 gem. ton, gezagv. Huijs; «Gouv.-Gen, Mijer000 gem. ton, gezagv. Lindeman; c. «Koning Willem 111quot;, 500 gem. ton, gezagv. Logman Könings-feldt: d. «liaron Bentinckquot;, 400 gem. ton, gezagv. Kaijser ; c. «Baron Sloetv, d. lieeliiquot;, 500 gem, ton, gezagv, ten Oever Bakker,
Koopvaardijschepen: 1. «.losophine', .'570 gein p- ton, gezagv. Gallas ; «Johanna Elizabethquot;, 708 id., gezagv. de Boever; 3, «Maarten v. Hossein, 3SO id,, gezagv, lluizer; 4. «Kosmopoliet 111quot;, 774 id., gezagv. Dienske; 5, o Suzan na Jo-hannaquot;, 750 ld,
«William Mackinnonquot;, staf der expeditie, 1 komp. Kuropeanen en 800 bannelingen; «Gouv.-Gen. Mijerquot;, 9e bat. inf. (Kurop, en inlanders); «Koning Willem 111quot;, 3e bat, inf. (Europ. en Amboneezen); «liaron Sloot van de Beele , lie bat. int. (Eur. en inl ); «Baron IJentinckquot;, één bat, int. Barissan; «Johanna Elisabeth , kavalerie en artillerie, paarden, personeel en materieel (gesleept door »G. G. Meijerquot;); «Susanna Johannaquot;, artillerie, personeel, paarden en materieel, bonevens een kompagnie sappeurs en mineurs met materieel (gesleept door «Baron Bentinckquot;): «Josephinequot;, vivrcs-schip (gesleept door «William Mackinnon); «.Maarten van Uossumquot;, idem (gesleept door «Baion Bentinck'); «Kosmopoliet 111quot;, ziekenschip (gesleept door «Baron Sloet van de Beele ).
OKFICIEHUN, die to Atjeli gesnonveld, gewond, often gevolge van de krijgsverrichtingen overleden zijn.
Ocsneuvelil: 1. II. I!. Kohier, generaal-majoor, opperbevelhebber.
.1. Vogelenzang, le luit., gedetacheerd van het Nederl. leger, 9e bat, infanterie.
.1. Surber, Iste luit, 12e bataljon infanterie.
Overleden: J. J. Brondgeest, Iste luit-adj. bij het 3e bataljon infanterie; O. A. II. J- Oamlon borger, '2de luit, idem; C'. K. Sepp, kapt. bij het Ode bataljon infanterie, gedetacheerd vaa het Nedorlandsche leger.
Gewond: J. P. van Lier, kapt. 3de bataljon infanterie; W. Pordon, idem; J. Lauer, idem; C. II. Visscher, idem; II. .1. de Bordes, 1ste luit. idem; li. L. R. de Sturler, idem; J. A. 11. van Daalen, 2de luit., idem; R. II. van Schaik, idem; J. G. Blanken, idem; A. K. Eichholtz, idem: E. II. Bolton, idem; C. G. 11. F. van Schendel, kapt. Ode bataljon infanterie; J. li. lluijer, idem: II. A. .1, ValkenhofT, Iste luit., idem; H. Kuhn , 2de luit., idem; M. .1. Nix, idem; H. A. 1!. Ilassolaer, idem; J. (t. van Thiol, luit—kol., 12de bataljon infanterie; A. Luijmes, kapt. idem; L. F. Nix, idem: K. M. A. liotter, idem; P. 1). W. Wilken, 2de luit., idem; W. A. G. Ramaer, idem; I II Berks, idem; F. von Balluseck, kap. topografische dienst.
Voorts zijn van de inlandsche militairen gesneuveld 17, aan hunne wonden overleden 14, gewond 193.
Bij de eerste expeditie tegen Atjeh is van de zccmacht doodelijk gewond de adelborst der 1ste klasse B. II. '/immer; de luit.-ter-zoo Iste kl. I. J. Engelvaart is tengevolge van groote vermoeidheid bezweken.
(i) OPGAVE van de ofiicieren van het Nederlandsclie leger, die voor den tijd van twee jaren naar Indië gedetacheerd zijn geworden.
1. ■■■iiiiitcric
Den '23 Mei 1873. De kapit. F. baron van Aerssen Boije-ren van Voshol, i) W. Vleysinan. .) W. II. Voorman. |
üe kapit. F. M. Avenarius. P. F. ï. La Fors. II, T. Mulder, i) A, J. F, Rochell, » F. G. Otterbein. |
12
De kapit. J. I.. lo Bron de Vexela. Den iü Juni ISTS. l)c kapit. tl. A. do Graad. )■ J. II Durghgraef. Den 23 Mei 1873. Dele luit. \\. J. Sclioltus. J. L. de Rock. » J. Jolia. » G. II. Aalders. n M- G. \V. A. Schumann. A. E. Mooyaart. G. van Tienboven. vgt; F. A. Egter. gt;• P. van Assen. » .1. van Wijk » T. W. J. Hnijs, » P. Vinklmyzen. gt;■} C. van Lepuwen. » II A. Calkoen. » II. A. Hulstkamp, i) Jli. \V. O. (i. iiloijs van Treslong, i) .1. K. Knoot. » L. F. Leijds. II. Den 1Ü luni 1873. He kapit. G. F. \V. Borel. De -Ie luit. G. J. V. Vinkhuizen. |)o lo luit. D. (i. Nolonians. » A. F. Swaan. |
De Ie luit. J. J. Friese. » I'. W. J. M. llustinx. » \\'. Vermeiro. » J. P. F. G. E. Delpy. )) J. A. L. Scliocninaeckers. » D. (i. baron Sloet van » Zwanenburg. Jhr. W. A. Roell. » ,1. K. Wijmans. » T. C. C. van Orsoij Veeion ii 11. Koppen. P. E. Mulder. )i M. ('. li. de Groot. » G. H. Slot. D. Cheriex. J. P. van Vlierden. Don '10 Juni 1873. Do le luit. A. Stoklmijzen. gt;gt; II. C. Smallcnbach. » A. R. F. Uirnio. « A. Evenwel. i J. S. van Rijsterveld. Do 2o luit. E K. .1. V. van Muiken. » 11. J. Camerlingb. IK. Artillerie. Do 2o luit. P. de Wijs. » T. van Ex ter. J. M. K. Bisdom. (lienie. Do le luit. J. W. K. Cramer. » C. J. Snijders. • |
1%. (■icneoNliiiiMliKe l»i«'iislt;.
Den 10 October 1872. O. v. G.2e kl. 11. G. C. Heringa. » .1. Paré. Don 3 October 1873. O.v. G. 2ekl. J. K. Stakman Rosse. |
O. v. Ci. 2o kl. J. II. Rijstra. Den 27 October 1873. O. v. G. 2e kl. A. J. Roekelman. O. v. G. 3e kl. J. A. van der Stok. |
Den 7 October 1873. O. v. G. Ie kl. .1. van Dorsten. |
1 oor i Jnar. Den 11 October 1873. O. v. G. 2o kl. I.. I!. E. Ledeboer. |
7) SAMKXSTKLMNU KN IXI)l'jI,I\ (I van ilc tweeilc t'xpeilitic naar Atjeli.
MII.ITAIRE (Jl'PEIUiHVEI.HEBUER, TEVKXS CIVIKI.
UWiKIiUINCS-COM.M ISSAIÜS ;
Luitenant-Greneraal .1. VAN SWIKTKN.
'rweede opperbevelhebber: üeneraal-majoor (l. M. Versim.kk.
Al.dEMKENK STAF.
('hot': kolonel der infanterie G. I'. de Neve. Sous-chef: majoor der infanterie C. Schilfer. Adjuncten : kapitein der infanterie J. 1'. van Lier, kapitein der artillerie .1. Schneiter, de 1' luitenant dor infanterie M. Segov en do lü luitenant der ai tiilerie (r. de Wijs.
Adjudanten van den opperbevelhebber: kapitein der iul'anterie \V. ,1. Vervloet en luitenant-ter-zee I ^ klasse C. J. Mariidcelle.
Adjudant van den tweedon opperbevelhebber: le iuiteuant dor infantei'ie W. C. Nieuwenhuyzen.
Officieren, toegevoegtl aan den staf van den militairen opperbo-velhebber en civielen regeerings-commissaris (Zie den tekst).
De groote staf was dus groot: 1G oflicioren (12 Eui'opeesche on '(■ iidandsclie), benevens eenige minderen.
Civiel-personeel , toegevoegd aan den regeerings-commissaris (Zie den tekst).
Voor de Maleische correspondentie: de ambtenaar .1. Dias.
Veklprediker, aalmoezenier en postdirecteur (Zie den tekst).
1'ost-cornmiezen: W. 11. li. Sncll en L. J. Berlijn.
De expeditie bestond uit drie brigades, waarvan er een voor-looi)ig als reserve te l'adang achterbleef.
Do iiuleeling dier brigades volgt hier meer uitvoerig:
E o r s t o brig a il c.
Konimanilant : C. L. S. A. Af. do Roy van Zuydowijn, kolonel der inlanterie.
Adjudant : K. K. E. ütken. Ie luitenant der infanterie; chef van den staf J.
A. Vetter, kapitein dor infanterie; 3 schrijvers, 2 ordonnansen, 4 officierspaarden
'2e bataljon: konimandant. van het recliter half-bataljon, luitenant-kolonel K. van der lleyden ; '2 kompagnieëii Europeanen, '2 kompagniuón Afrikanen, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 50(1 minderen, waarvan '230 inlanders. Konnnnndant van tiet linker half-bataljon, majoor M. A. E. Phaff; '2 koinpafrnieün Kuropeanen, '2 kompagnieèn mariniers, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 548 minderen , waarvan 293 inlanders.
Half 6e bataljon : kommandant, majoor M. C. E. Ituempcl: 1 kompagtlie Europeanen, 3 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieien en 512 minderen, waarvan 345 inlanders.
Half-bataljon barissan van Mangkallang en Sumanap : Europeesche kommandant majoor F. A. (Hts, 1 Europeesche en 1 inlandsche luitenant-adjudant; 4 kompagnieën als: 2 kompagnieën van Hangkallang en 2 van Sumanap, ter gezamenlijke sterkte van 24 officieren, waarvan 17 inlanders, en 539 minderen, waarvan 504 inlanders.
Totaal der infanterie van de Ie brigade: 78 officieren, waarvan 17 inlanders, en 2105 minderen, waaronder 298 mariniers.
Hij de Ie brigade waren de volgende troepen ingedeeld :
Kavalerie: Kommandant Ie luitenant .1. J. Bijleveld; sterkte 1 officier en 25 minderen.
\rtillerie: Ie bergbatterij 4e konipagnie, kommandant kapitein J. II. Wagoner; totaal 0 bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 4 officieren en 140 minderen, waarvan 61 inlanders; 4 officiers- en 59 rijkspaarden
Genie: 2 sectiën sappeurs en mineurs, (Ie peloton Ie konipagnie), bestaande uit 3 officieren en 00 minderen, waarvan 25 inlanders.
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2e klasse J. van der I,inden. Onder beheer der militaire administratie stonden 945 dwangarbeiders, als: 900 koelies en 45 mandoors; onder bevel van 1 luitenant der infanterie 22 minderen, waarvan 15 inlanders.
Geneeskundige dienst: Chef, officier van gezondheid le klasse F. Perk, 4 minderen; hospitaal-personeel en schrijvers; toegevoegd ter beschikking: I officier van gezondheid Ie klasse en 1 idem 2e klasse: 1 apotheker 3e klasse, 14 minderen; bij de troepen; 6 ambulances, 1 officier van gezondheid Ie klasse, 1 idem (Marine), 1 idem 2c klasse en 42 minderen (hospitaal-personeel).
liij do brigade waren 75 vrouwen aanwezig.
T vv e e d e brig a d e.
Kommandant; G. li. '1quot;. Wiggers van Kerchem. kolonel der infanterie. Adju-
ilant: II li Boijoii, 1c luitenant dur infantorie; chef \iiii den stuf (■ C'. K. Daalen, kapitein der infanterie; ;i schrijvers, ordnnnansen, 4 offleierspaarden.
Jje bataljon: konimandant van hot rechter lial l-bataljon, luitenant-kolonel I. 1'. Fin^cl; 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagniecn Amboineezen, tei- gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 500 minderen, waarvan 230 Amboineezen. Konimandant, linker half-bataljon, majoor F. P. Cavaljé; 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën Amboineezen, ter gezamenlijke sterkte van 18 oflicieren en 306 minderen, waarvan 230 Amboineezen.
14e bataljon: konimandant van liet rechter half-bataljon, luitenant-kolonel J. L. J. II, Pel: 2 kompagnieën Europeanen, 2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 oflicieren en 506 minderen, waarvan 203 inlanders, Konimandant van bet linker half-bataljon, majoor H. J. van Lith; 2 kompagniei n Europeanen. 2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 oflicieren en 505 minderen, waarvan 230 inlanders.
Totaal der infanterie van de 2e brigade: 70 officieren en 2022 minderen, waai-van 400 Amboineezen en 400 inlanders, liij do 2e brigade waren de volgende oflicieren en troepen ingedeeld:
Kavalerie: koniiiiaiulant Ie luit. \V. C. Tijl, sterkte 1 ofticier en 25 minderen.
Artillerie; I bergbatterij (3e kompagnie,) konimandant kapitein .1. L. van \\ ijhe : totaal (i bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 0 bronzen coehoornniortieren van 12 c.M., 4 offlcicren en 140 minderen, waarvan 01 inlanders, 4 officiers-en 5'J rijkspaarden.
Genie: 2 sectiën sappeurs en mineurs (Ie peloton, 2e kompagnie), sterk 3 ofticieren en 00 minderen, waarvan 25 inlanders.
Militaire administratie: chef, onder-intendant 2e klasse L, F. II. Sinitb. Onder beheer der militaire administratie : 945 dwangarbeiders , als: 900 koelies en 45 mandoors. Onder bevel van 1 luitenant der infanterie: 22 minderen, waarvan 15 inlanders.
Geneeskundige dienst: Dirigeorend-offlcier van gezondheid 2e klasse \\ . A. J. Bernard, 4 minderen; hospitaal-personeel en schrijvers. Toegevoegd ter beschikking: 1 ol'licier van gezondheid Ie klasse; I idem 2e klasse: 1 apotheker 2e klasse: I paardenarts 3e klasse en 14 minderen. Hij de troepen: 0 ambulances, 2 officieren van gezondheid le klasse; 4 idem 2e klasse; 42 minderen (hospitaal-personeel.)
Bij de brigade waren 75 vrouwen aanwezig.
11 e r d e brig a d e
Komniandant K. F. Scbultze, kolonel der infanterie. Adjudant .1. II. van dei-Veen, le luitenant der infanterie. Chef van den staf J. J, NV. E, Verstege, kapitein der infanterie (wegens ziekte vervangen door kapitein \V. Pordon), 3 schrijvers, 2 ordonnancen . 4 officierspaarden.
0e bataljon: konimandant van het rechter half-bataljon, majoor C. J. Knoote: 2 kompagnieën inlanders eu 2 kompagnieën Enropeanen . ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 500 minderen, waarvan 230 inlanders. Konimandant van
II)
hüt linker liall-bataljon, majoor J. II. Romswinckol 2 kompagniei-n Europeanen, 1 koinpagnieün inlaniiers, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 505 minderen, waarvan '230 inlanders.
12e bataljon: kommandant van hot rechter hall-bataljon, luitenant-kolonel J. G. van Thiol; 2 kornpagnieën Europeanen, 2 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 19 officieren en 500 minderen, waarvan 230 inlanders. Kommandant van hel linker half-bataljon, majoor A. I.uymes ; 1 kompagnie Europeanen,
3 kompagnieën inlanders, ter gezamenlijke sterkte van 18 officieren en 505 minderen , waarvan 345 inlanders.
Detachement van Mangkoe-Negoro en van Pakoe Adam: Mangkoe Negoro, kommandant een inlandsch kapitein; sterk: G luitenants, waarvan 5 inlaniiers, en 120 minderen, waarvan 120 inlanders. Pakoe Alam, kommandant een inlandsch kapitein; sterk 3 luitenants, waarvan 2 inlanders, en 79 minderen, waarvan 05 inlanders.
Totaal der infanterie van do 3e brigade: 83 officieren, waarvan 8 inlanders, en 2227 minderen, waarvan 1230 inlanders.
Hij de .ie brigade waren de volgende troepen ingedeeld;
Kavalerie: Kommand., Ie luit. J. G. Martens; sterkte 1 offic., 25 minderen.
Artillerie: 1 bergbatterij, ISe kompagnie. Kommandant, kapitein W. C. de Jongh; totaal 0 bronzen kanons (getrokken) 8 c.M., 4 bronzen coehoornmortieren 12 c.M., 4 officieren, 140 minderen, waarvan 10 inlanders, 4 officiers- en 59 rijkspaarden.
Genie: 4 sectiën sappeurs en mineurs (2 pelotons van de Ie en 2e kompagnie),
4 officieren en 120 minderen, waarvan 50 inlanders. Eene afdeeling genie-werklieden ter sterkte van 3 officieren en 00 minderen, waarvan 14 inlanders, benevens 120 vrije inlanders.
Militaire administratie: Chef, onder-intendant 2e klasse 1). W. Muller. 1390 dwangarbeiders, als: 1330 koelies en CO mandoors, onder bevel van 1 luitenant der infanterie en verder 31 minderen, waarvan 21 inlanders.
Geneeskundige dienst: Dirigeerend officier van gezondheid 2c klasse T. J. Jorritsma. 4 minderen, hospitaal-personeel en schrijvers. Toegevoegd ter beschikking: 1 officier van gezondheid le klasse, 1 apotheker 3e klasse, 1 paardenarts 2e klasse en 7 minderen. Hij do troepen : 7 ambulances, 2 officieren van gezondheid le klasse en 5 officieren van gezondh. 2c kl., benevens 49 minderen.
15ij de 3e brigade waren 93 vrouwen.
Buiten de bij de brigades ingedeelde artillerie was nog bij de expeditie aanwezig:
Vesting-artillerie: Kommandant, majoor II. W. Ketjen, dén le luitenantadjudant en dén sergeant-schrijver. 2 kompagnieën (Oo en 13e kompagnie) en een detachement. Totaal 12 officieren en 212 minderen, waarvan 32 inlanders. 0 bronzen kanons (getrokken) 12 c.M., G bronzen kanons (getrokken) 12 cM., 4 mortieren 20 c.M. en 2 mitrailleuses; alsmede:
Reserve-park: 2 officieren, 21 minderen, 12 kanons (gladde, ijzeren) 9 c.M. Totaal 10 officieren en 373 minderen, waarvan 93 inlanders. G officiers-en 58 rijkspaarden.
17
CIipC van topograpliisclidn dienst was de kapitein v. Bailuseclt, die te 1«'-schikken had over '5 officioren, 14 minderen, 35 inlanders en offleierspaarden.
Aan den geneeskundigen dienst was toegevoegd oen veldhospitaal; 143 KiiKjpe-anon, '24 inlanders, 2 ziekenschepen , waarbij '2 officieren van gezondheid der ie klasse, 4 van de '2e klasse en '2 apothekers van de 2e en .')e klasse; eindelijk .'!(! Knropeanen on 24 inlanders.
ALGEMEENR RECAPITULATIE VAN DE LANDMACHT.
Opperbevelhebber met zijn staf, l Civiel. Paarden. 2e bevelhebber, algemeene Offlc. Mind. Pers. liediend. Offle,.- liijks-, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Alsnietlo 3280 dwangarbeiders en 243 vrouwen.
Hieronder zijn begrepen :
Rij de infantepie: 25 inlandscbe officieren en wat de minderen betreft ; 208 mariniers, 230 Afrikanen, 400 Amboineezen en '2539 inlanders; bij de kavalc-rie bevonden zich geen inlanders; bij de artillerie: '215 inlanders; bij de genie: 114 inlanders en 250 inlandsche vrijwilligers; bij den geneeskundigen dienst 124 inlanders.
Kommandant: kapitciu-tci-zce .1. van Gogh; adjudanten luitenants lor zee 1° klasse J. M. lie rei ids, luitenant-tor-/oc S1quot; klasse .1. A. Snoek; chef van den geneeskundigen dienst, ol'iiciei- van gezondheid 1' klasse J. Lam ie; chef van de administratie officier van administratie i' klasse Verboom.
De oorlogs- en andere schepen, die aan do tweede expeditie deelgenomen hebben, zijn bij de beschrijving der verrichtingen van liet blokkade-eskader opgenoemd.
18
Daarbij behoorden:
12 |
Stoombark assen, | ||
3 |
Barkassen . . . . |
14 |
riemen |
5 |
id. |
12 |
« |
3 |
id. |
10 |
» |
2 |
id. . . . . |
8 |
» |
0 |
Sloepen ...... |
14 |
« |
3 |
id....... |
12 |
» |
C) |
id....... |
10 |
« |
10 |
id....... |
8 |
« |
43 |
id....... |
0 |
« |
4 |
Ueddingsbooten . |
. 10 |
« |
2 |
id. |
. (■gt; |
« |
8 |
Walvischbooten . |
. 0 |
« |
0 |
id. |
. 0 |
» |
11 |
Vletten. |
De landings-divisie bestond uit een bataljon infanterie, samengesteld uit een half bataljon (twee konipagnieën) mariniers, een hall' bataljon (twee kompagnieën) mati'ozen, een halve batterij artillorio en ambulanee. De sterkte der divisie was 8715 officieren, onderofficieren en minderen, waarvan 1 kapitein-ter-/ee, 3 luitenants lc klasse, 13 luitenants 2' klasse en 14 adelborsten; 310 matrozen; 300 mariniers met 1 kapitein en '2 luitenants dei' mariniers; \ \\ man tot bediening van het geschut. De landings-divisie voerde 8 stukken geschut mede, waarvan 4 mortieren. \ ijl' officieren van gezondheid waren aan de divisie toegevoegd.
liet contingent, door de verschillende schepen voor de landings-divisie to leveren, was als volgt: hot oorlogsschip »ZeoIandquot; llt;S0, «Metalen Kruis' 97, «Citadel van Antwerpenquot; 81 , «Vice-admiraal Koopmanquot; 95, »Watergeusquot; 47, wSoerabayaquot; Oi, «Borneoquot; 32, «Sumatraquot; 31, «Timorquot; 30, «Handaquot; 2quot;), «Maas en Waalquot; 20, «Coehoornquot; 25, «den Urielquot;'Ji, «Admiraal van Kinsbergonquot;0 man. Totaal 873 man.
19
♦ *
*
De volgorde, waarin de expeditionaire macht, zoowel van Batavia als van Soerabaya on Samarang, naar Atjeli is vertrokken, was aldus:
12 November, van Batavia naar Samarang, liet sloomscliip «Baron Mackaijquot;, sleepende het zeilschip »Nancij''. Aan boord van het stoomschip »Baron Mackaij bevonden zich : een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der administratie; 578 dwangarbeiders met hun mandoors; één der post-kommiezen; 43 karren.
Aan boord van de «Nancyquot; : een gedeelte van hot personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van hot personeel der administratie; 100 dwangarbeiders met hun mandoors; vivres; slachtvee, zooveel de ruimte toeliet; beide schepen waren den 14llcn November rechtstreeks naar Atjeh gestoomd.
. 15 November, van Soerabaya naar Samarang en vandaar den 18quot;cp naar Atjeh vertrokken: het stoomschip «Gouverneur-generaal Meijerquot;, waarop zich bevonden: legioenen van Mangkoe Negoro en Pakoe Alam; een gedeelte van den geneeskundigen dienst; oen gedeelte van het personeel der administratie; de inlandsche geestelijke, toegevoegd aan de expeditie; 325 dwangarbeiders; personeel, belast met het bevel en het beheer; een ijzeren vlot.
17 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh: het stoomschip «Scotlandquot;, mot: twee halve bataljons van het 12° bataljon infanterie; oen gedeelte van bet personeel der administratie; twee bouten vlotten , een ijzeren vlot en een gedeelte materiëel der genie.
17 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip «Sumatraquot;, met: twee halve bataljons van het !gt; bataljon infanterie; een gedeelte van hot personeel der administratie; twee houten vlotten, een ijzeren vlot en gedeelte materiëel der genie;
17 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjoh hot stoomschip
20
»Iïurou Sloet van de lgt;eolequot;', met: stul'dei' 2'' hrigtule; rochtoiiialf i)' Ijataljon inliuiterie; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der administratie.
17 November, rechtstreeks naar Atjeh liet stoomschip «Holland'', met: personeel en materiëel dei' genie; 130 vrije werklieden der genie; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; 232 mandoors en dwangaihelders; ijzeren baan met wagens; een ijzeren vlot.
17 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjeh bet stoom-schip «Willem Kroonprins der Nederlandenquot;, met: linker 3C bataljon; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der administratie.
17 November, van Soerabaija rechtstreeks naar Atjeh liet stoomschip «Madaloniquot;, met: twee halve bataljons van bet 14'! bataljon in-fanterie; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van het personeel der administratie; 350 mandoors en dwangarbeiders.
18 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip «Chancellorquot;, met: kavalerie; civiel personeel; een gedeelte van hot personeel van den geneeskundigen dienst; 528 dwangarbeiders, alsmede het personeel, belast met het bevel en het beheer; oen ijzeren debarkements-vlot; stroozakken en hoofdkussens voor ziekenverpleging.
18 November, van Batavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip «Ariadnequot;, met: een gedeelte van het personeel der administratie; een gedeelte van het personeel van den geneeskundigen dienst; 278 runderen; vivres; een gedeelte materiëel der genie.
18 November, van liatavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomschip «Jasonquot;, met: brigade-staf der 3C brigade; vesting-artillerie met re-serve-park en materiëel; geweermakers-atelièr; een gedeelte van hot personeel van den geneeskundigen dienst; 172 dwangarbeiders.
10 November, van Samarang rechtstreeks naar Atjeh het stoom-schip H.ldim llramal!quot; met: twee bergbatterijen met personeel; een
21
godeelto van liol psrsoiioel van den goncc.skiiiKligtMi diensl: I.j.'} piuirden (üi niunitiü-pai'kcii voor twee brigades; een gedeelte malc-riëel der genie.
20 Novoinber, van i'alavia reciitslreeks naar Atjeli hel stoornsrliip «l'rins Alexander der Nederlandenquot;, niet: den oj)i)erlievelliebl)er, den 2equot; bevelhebber, hun adjudanten, stal'der expeditie, ehel der artillerie, ebcl' van don geneeskundigen dienst; cliel'en sous-chel'der administratie, aiijudanten der dienstehers. topographisehe dienst; (13 dwangarbeiilers met hun mandoor en 150 iidandsche roeiers. Veldvivres.
21 November, van Jïatavia rechtstreeks naar Atjeh het stoomsehiji «Koningin So[iliiaquot;, met: een gedeelte van hot personeel van den geneeskundigen dienst; een gedeelte van liet personeel van de administratie; onderoflicieren en schepelingen der marine en/.
S) nAGülM)EI{ van den opperbevelhebber, tevens civiel regee-rings-commissaris van Atjeh, gedagteekend hoofilkwaitier üivouak kampong Penajoeng, den 279tcn December 1S73, Nquot;. 2.
In zestien dagen tijds zijt ge van de monding der Tjangkoei tot voor den vijandelijken kraton genaderd, door oen terrein, dal alle denkbare moeielijkheden vereenigl. dat geen lierijdbare wegen heelt, doorsneden is met moerassen en ondoorwaadbare wateren, zonder middelen om ze te bevaren, en allerwege krachtig versterkt.
Ho zee- en landmacht hebben gewedijverd, om dat voordeel mogelijk te maken.
Zonder de voortrell'elijke diensten der zeemacht en de goede uitwerking harer krachtige artillerie, zoudt gij niet zoo ver gekomen zijn, ol'groote verliezen hebben geleden.
Allen, zonder uitzondering, hebt ge, naar gelang uwer middelen en bestemming, tot de behaalde voordeelen bijgedragen.
'22
Me vüsting-urtillci'io heelt een oogenblik kunnen vieezen, dut zij aan de krijgsverrichtingen geen deel zou hebben, maar die bezorgdheid is geweken. Door de moedige volharding van den vijand in dr verdediging van zijn bodem, zal liet nu haar taak worden om do versterkingen om te werpen, die wij voor ons hebben.
(lij zult uw wapenen tijdelijk doen rusten, oni met schop en spade uwe legerplaats te verschansen en do vesting-artillerie behulpzaam te zijn, om haar batterijen op te bouwen.
Velen uwer tochtgenooten hebben de behaalde voordoelen niet kunnen aanschouwen, die zij met hun leven hebben gekocht. Anderen hebben die niet hun bloed bezegeld, en weer anderen zijn gevallen als oilers van andere ziekten.
Moe gij die verliezen ook hebt betreurd, uw moed en volharding bleken onwankelbaar.
Het vaderland zal er u dankbaar voor zijn, en ik betuig u daarvoor mijn tevredenheid.
Gegeven in bet legerkamp Penajoeng, '27 December IS7i{.
I)c militaire Ojiperheuellifhher, levens civiel regeeriinjs-coin-mismris bij de tweede expeditie teyeu Atjek,
J. VAN SwiETEN.
!•) nillKl'quot; van Toekoe Itintara ngan Potjoet Osman, radja van üiegieng, gericht aan zijne Excellentie den opperbevelhebber dei' troepen te Atjeh.
(Gewone inleiding.)
«Hierna geef ik te kennen, dat het altijd mijn voornemen geweest is om mij te stellen onder bescherming der Nederlandsche vlag; ik ben daarin geenszins veranderd; wat het Gouvernement mij beveelt, zal ik opvolgen, en wat mijne bedoelingen aangaat, ik zal die kenbaar maken
«Dii üurlog iiuit Atjcli i iclil Uuul en volk to yrondo; diiuroin wil ik, als mijn vrioiul liet goedvindt, ti'iichton don vrcilo to boworkou tus-aclicn hol Gouvornomcnt on don siillan van Atjoh.
«Mijn vriond goliovo dozon lu id' to boiintwoordon, on zuodra ik dut antwoord ontvang, zal ik mij onvorwijld uvcr land langs hut strand naar Atjoh hogovon.
«Tovcns vorzook ik mijn vriond, mij oen Nodorlandscho vlag to zendon.
))lk bon van vooinomon om, wanneor ik in Atjoh aankom, oorst naar don sultan van Atjoh to gaan, om hom ton goede te raden. Slaag ik in mijn bemoeiingen voor don vrede, dan eerst zal ik bij mijn vriend komen; want tie gewoonten van de Atjehnoozon zijn gelijk die van boschmensohon: ging ik eerst naar mijn vriend, dan zouden zij geen vertrouwen moer in mij stollen.
«Dit zijn mijn woorden.quot;
Ueschrovon te Grueng op don lldcquot;der maand Dzoolkoedah 1 -UU (150 December 187;]).
Voor eensluidend afsohrill, Dc faiigeereude Secretaris, (lUlt; (J.) IvllOESKN.
10) LJIUEK van Zijne Excellentie den luitenant-generaal J. van Swieten, gericht aan den radja van Gigieng Tookoo Ucutra Kamangan l'otjoet Oossman.
Hierna geef ik mijn vriond kennis dat ik zijn briol', gedateerd op den 1 l'lcquot; dor maand Dzool Kaidah. heb ontvangen en begrepen.
Mijn vriend wonscht oen vrede tol stand te brongen tusschen mij en den sultan van Atjoh, omdat land on volk te gronde gericht worden door dezen oorlog. Ook ik heb zulks overwogen en daarom heb ik den sultan reeds aaubiodingon van vrede gedaan up billijke
24
vuorwjiiinlcii. Wij /.ijn liior nitmelijk niet gokoinon om ons meester to maken van liet rcchtstreeksch bestuur over Atjeh en ons te mengen in zaken van godsdienst en iands-instellingen; wij wensclien alleen eene overeenkomst te sluiten, waarbij liet rijk van Atjeli wordt verklaard een deel uit te maken van het gebied van Neder-landsch-lndiö, en waarbij de sultan en rijksgrooten Z. M. den Koning der Nederlanden erkennen als hun opperheer.
Ik heb dit ook te kennen gegeven in den brief, dien ik twaalf dagen geleden aan Z. M. den sultan heb gezonden; maar ik ontving geen antwoord, en zelfs mijn afgezant is tot heden toe niet teruggekeerd.
Evenwel heb ik ook medelijden met de bevolking van dit land, en zoo mijn vriend dus naar Atjeh wenscht te komen om over den vrede te spreken, dan zal ik zulks met welgevallen zien.
Ik zend mijn vriend hierbij de gevraagde vlag; mijn vriend kan die, bij een eventueel bezoek aan mij, benutten om zich en zijn gevolg te vrijwaren, dat mijne soldaten hen bij aankomst mochten willen beschieten.
Dit zijn mijne woorden.
Einde van den brief.
Geschreven in Atjeh op den i'lcquot; .januari IS7i, de Ki'1quot; Ozoel Kaidali 1290.
II) BRIEF van don ambtenaar II. C. Kroesen aan Toekoe Neq, radja te Alarasa.
Ik deel u mede, dat het bericht tot ons gekomen is dat de lieden van Maiaboeli op weg zijn, om den sultan van Atjeli hulp tc verleenen en dat /.ij reeds tot Koerang Raba gekomen zijn. liet is nu de overweging van den opperbevelhebber, dat mocht hot waar zijn dat iMala-boehneezen zich in don Atjelmeeschen krijg wonsclipn te niongen, zij (laarmedc slechts het ongeluk van hun eigen land beoogen. want on-
25
goveor vier mjuiiiilcii ^cledfii lieol't licl (M)ii(jgsclii|j DSuiiKitraquot; rcycc-ringsbrioveii iifgogovon aan illt;!, den sultan van Atjoli oiKk'i lioorigc staatjes, inlioiidiMulc dat een ieder, ilie den sultan van Atjeli in zijn kling bijstaat, een vijand is van de Hollanders. Daarom zon liet goed zijn, de lieden van Melaboeh te doen weten, dat indien zij niet onmiddellijk terugtrekken, hunne negorijen door ons zullen worden getuchtigd.
Dat zij dit wei bedenken.
Nog is de opperbevelhebber van plan, binnen kort krijgslieden naai de Sagie tengat tiga poeloeb (XXV) te zenden, die baar in alle richtingen zullen doorkruisen.
De versterkte kampongs zullen dan ongetwijfeld worden vernield of in brand gestoken; welk leed dit ons ook moge doen . toch zullen wij daartoe moeten overgaan.
Wij zeggen dit onzen vriend, omdat die Sagie immers ook de zijne is. Wie weet ol' zij later niet onder zijn beheer kome. Als onze vriend land en volk liefheeft, dan doe hij deze weten, dat zij geen weerstand meer bieden, noch versterkingen opwerpen.
Verder is door ons eene plaats in kampong Djawa tot passer aangewezen, alwaar een ieder zijne koopwaren brengen kan, zonder dat naar zijne herkomst zal worden gevraagd, mits hij slechts goone wapenen bij zich hebbe. Dit slechts ter kennisse van mijn vriend.
Geschreven op den i'1'quot; v/d maand Djoelhidjali, jaar 1-!KI.
ƒ/.) KHOESEN.
D2) DIlOCIiAMATIK van generaal van Swieten aan de bevolking van Groot-Atjeh.
De luitenant-generaal .1. van Swieten. adjudant des konings in buiterigewonen dienst, opperbevelhebber der land- en zeemacht
26
tegen het rijk van Atjeh ea yevolinaditigde van liet Neileihuulseli-Indiscii (touverneruent;
(ieeft te kennen, dat liet volk van Groot-Aljeh na een dappere verdediging en hardnekkigen strijd voor de Nederlandsche wapeiuüi heeft moeten zwichten;
dat het volk overwonnen, de kraton veroverd is;
dat de sultan dood is en dat ook vele lioofden in den strijd zijn omgekomen;
dat het land derhalve door het recht van overwinning aan het N'ederlandsch-lndisch (iouvernement behoort;
dat hij nu in het belang van handel, nijverheid en landbouw, hetwelk de grondslagen zijn van 's volks welvaart, de gevolgen van den oorlog wenscht te doen eindigen en daarom alle hoofden van de drie Sagi's en die der onderhoorige staten uitnoodigt, van hunne underwerping schriftelijk te duen blijken;
dat de blokkade zal worden opgeheven voor de staten, dit' van bunne onderwerping schriftelijk bewijzen hebben gegeven en dat door hen de handel, behalve die in krijgstuig, kan worden hervat, onder voorwaarde echter, dat zij de Nederlandsche vlag voeren en hunne schepen voorzien zijn van behoorlijke scheepspapieren;
dat voortaan geen andere vlag dan do Nederlandsche en die der bevriende mogendheden zal worden erkend en noch Atjehneesche noch eigen vlag zal mogen worden gevoerd;
dat alle staten, die zich aan de nieuwe orde van zaken zullen hebben onderworpen, rekenen kunnen op de bescherming van het Nederlandseh-Indisch Gouvernement en dat hun de vrije oefening van godsdienst en het behoud der volksinstellingen wordt gewaarborgd; doch dat het rondloopen met wapenen hiervan zal zijn uitgezonderd;
dat echter zij, die binnen redelijken tijd hunne onderwerping niet hebben aangeboden, noch hunne gewone bezigheden en bedrijven zullen hervat hebben, als vijandig worden beschouwd en zich
■27
on liuiine uiuloiliuurigou aan ile vernieling van liniino kampoiigs en vi'i'deri! vijaiuicilijkc handrlingcii /.nllen blootslellon.
(iuscliroven to I'KNA.KiKNd iiji ,')1 .laiinari 187'(-.
.1. VAX SuiKTKN.
115) IIUIKI'' van don luitonanl-gonoraal, adjudant dos Koning^ in biiitoiigowonon dionsl,, ci\iol lioyooriiiys-Conniii.ssaiis on inilitairo OpporhevolhobboT logon Atjeli, aan do Iluol'don on vuornaamsto hooloobalaugs dor drio Sagios.
Na dt! gewone iidoiding.
Wijders gooi' ik 11 to kennen, dat ik vernomen liob, dat u[) liet gebied van Too koe Nanta (do VI Mookiins) versterkingen worden aangelegd ; dat ook verstorkingon to Longbattali en op andere |ilaatsoi! /ijii opgerielit en dat zich in do Sagio dor XXVI Mookiins moor volk verzameld beeft dan de bevolking van dat landsehap bedraagt.
Waarom goscliieden deze dwaze en vrnrbtolooze [lOglngen van tegoiistand! Had do overleden sultan Atjeli Maolnnoed Sjah den vrede aangenomen, dien ik hem aangeboden bob, dan zou hom en het kleine volk veel onheil /ijii bespaard. Doch men heelt do wreedheid gehad, mijn zendeling te vermoorden; men hoeft mijne brieven niet beantwoord en mij tol het voortzetten van den oorlog gedwougon.
Ik bob don sultan niet verzwegen, dat mijne middelen om in don oorlog te overwinnen, zoo groot en krachtig waren, dat er voor do Atjehnoozon geen kans was om den tegenstand vol te houden. Heb ik in mijn brief van don ;{Jstcquot; December geen waarheid gesproken en is alles niet iiitgekomon zooals ik gezegd heb .'
Donken do hooiden der Sagios, dat zij mij elk afzonderlijk zullen kunnen weerstand bieden, wanneer zij voreenigd de vorovoring van don kraton niet kunnen verhinderen !
28
Welen zij diin niet, dat inijiie witldaU'ii nog met ocnige (liiizendeii /.ijii verineciderd en dat mijn Icgor lieden nog grootor is dan den dag van du verovering van den kraton
Willen zij mij dan dwingen, het land te verwoesten en Imnne 011-sehuldigo vrouwen en kiiuieren ongelukkig te maken
Ik beu den 2l)'quot;equot; naar Longbattali gegaan, om voor de hoofden van de Wil Moekims brieven te brengen, waarin beloofd is, dat geen leed zal worden gedaan aan de kampongs, die zich niet verdedigen. Ik heb die brieven op verschillende plaatsen neergelegd en /.ij, dielt;ze gevonden hebben, kunnen getuigen, dat iu de kampong liOiigbattah alles onaangeroerd is gebleven.
Maar in de kampong Longtereh heeft men op mijne soldaten geschoten.
Wij zullen niemand leed doen en het volk geruststellen en nit-uoodigen, zijn gewoon bedrijf te hervatten; wij zouden naar ons legerkamp zijn teruggekeerd, als men ons ongemoeid had gelaten.
Maar men schoot op ons en dwong mij, do dwazen, die mij trotseerden, te strallen en de kampongs, waaruit geschoten werd, te verbranden.
Zal het u wat doen winnen, op die wijze voort te gaan?
Ik heb mij eenige dagen rustig gehouden, om u tijd van bedenken te geven en niet weder genoodzaakt te zijn, eenige van uwe kampongs te verwoesten.
Maar zoo de hoofden en het volk zich van mij verwijderd houden, zich niet komen onderwerpen, niet medewerken om een geregeld bestuur te verkrijgen, dan zullen mijne soldaten uwe schoone kampongs gaan bezoeken en vernielen, wat mij tegenstand biedt,
W iimeei' er soms aan gedacht mocht worden , een anderen sultan in de plaats van den overledene te kiezen, weet dan dat ik die keuze als onwettig en van geen waarde beschouw en geen anderen souverein erken, dan het Nederlandsche Gouvernement.
I'edenkt wel, wat gij doet en zult doen; mijne bedoelingen zijn
29
goed. Gods vloek ziil over u en over uw volk komen, waiiiieer gij ü[) den ingeslagen weg voortgaat.
Dat zijn mijne woorden.
(iesclireven te I'knajoeng, den 2 Februari 1S74.
(?/'. gd.) ,1. VAN SwIKTKN.
Vooi' eensluidend afsehrift, /)lt;! xccrelarin van den rcgecriiuix-comvnixmri^ {ut. gel.) van Disski,.
Voor eensluidend afschrift, De gonuoriiemevlx-xecreldri*, II. Sumi,ion.
14) DAtiOllDEI? van generaal van Swieten, den SO'quot;'11 A))ril in het hoofdkwartier Ponajoeng uitgevaardigd aan de o(li-cioren en minderen van de zee- en landmacht . uitma-kende de tweede expeditie tegen Atjeh.
»De veldtocht loo|)t ten einde, flct naderend regenseizoen laat niet toe, offensieve operation op groote schaal uit te voeren, noch een zoo aanzienlijke macht, als op ditoogenblik vereenigd is, onderdak te brengen, te proviandeeren en van de noodigo magazijnen te voorzien. De hoofdmacht moet winterkwartieren betrekken en het behouden der genomen stelling toevertrouwen aan een vaste bezetting die daarvoor voldoende sterkte bezit en, wanneer het noodig zal zijn, de verdediging door offensieve bewegingen zal ondersteunen.
«Alvorens te scheiden en uiteen te gaan, heb ik een aangenamen plicht te vervullen : u allen, zonder onderscheid van wapen, landaard of rang, mijne tevredenheid, vooral mijn dank te betuigen voorde uitmuntende diensten, die gij aan koning en vaderland hebt bewezen.
«Wanneer wij denken aan het verrichte sedert den dag den in-
30
^neping, dun mogen wij met zell'vokioening diiarop terugzien. Reeds niet diiMi dag begon de strijd met een vreeselijke ziekte, die gedurende vijl maanden is volgeliouden, talrijke oilers kostte en toch niemands moed deed bezwijken. Gij hebt de vijandelijke hooldniaeht verslagen en, hoewel het volk nog weigerachtig blijft, zich te onderwerpen, zal onze gematigdheid na de overwinning en onze vaste wil om het met mildheid en rechtvaardigheid te besturen, het de oogen doen openen en zich eindelijk bij hel onvermijdelijke doen nederleggen.
«Allereerst breng ik mijn dank aan de zeemacht voor de uitmuntende diensten, die zij bewezen heeft. Ik zal mij niet aanmatigen, daarover in bijzonderheden te treden, wat meer de bevoegdheid is van haren waardigen bevelhebber. Doch dit kan en mag ik zeggen, dat de verrichtingen der zeemacht in alle opzichten voor onze ope-ratiën een onmisbare en niet te ontberen hulp zijn geweest, zonder welke ons streven en onze pogingen vruchteloos zouden zijn gebleven.
«Van de landmacht heeft de infanterie een uitmuntenden geesl en krijgstucht aan den dag gelegd. Zonder deze hadden wij de schitterende uitkomsten niet behaald, welke deze veldtocht beeft opgeleverd. noch bij zoovele vermoeiende veiligheidsdiensten de werken kunnen uitvoeren, die noodig waren, om niet minder verlies den vijand zijne talrijke versterkingen en zijn goed versterkten hoofdzetel te ontweldigen.
«De artillerie is niet minder dan do infanterie een toonbeeld geweest van krijgstucht en korpsgeest, /ij heeft haar ouden roem met eere gehandhaafd, terwijl veld- en vesting-artillerie hebben gewedijverd om hare taak loffelijk te volbrengen. Zij hebben het veld- en positiegeschut uitmuntend bediend en waren onder alle omstandigheden steeds gereed, den zwaarsten arbeid te verrichten. Al heeft Nederlandsch-lndië geen tweede voorbeeld te wijzen van een oorlog, waarbij het positiegeschut een voorname rol had te vervullen, onervarenheid heeft de vesting-artillerie hier niet aan den dag gelegd.
31
))I)e genie en de kompagnicën sappeurs en mineurs kweten zich eveneens voortreflolijk van hunne taak, onvennoeid, ondanks liet afjnattende klimaat en liet verrichten van zwaron arbekl, niet zelden onder het bereik van het vijandelijk vuur. Aan lien hebben wij te danken het maken van sterke positiën, die up Atjeh's bodem zijn opgericht.
«De geneeskundige dienst, iioewel eene taak van anderen aard te vervullen hebbende, stond niet achter bij andere wapenen, waar gevaar te doelen en inspanning noodig waren. Wie zal de toewijding vergelden, door de officieren van gezondheid aan den dag gelegd, zoo bij het verplegen van cholera-lijders als bij het leggen van eerste verband aan gekwetsten? Zelfs onder het vijandelijk vuur bleken hunne activiteit en do flinke regeling van de ambulance-diensten, waardoor de gekwetsten na elk gevecht binnen weinige uren naar de drijvende hospitalen konden vervoerd worden. Ook het mindere hospitaal-personeel verdient lof voor de zorg en de toewijding, waarmede het zijne taak vervuld heeft, gekwetsten en besmettelijke zieken met gevaar voor het eigen leven verzorgende.
))üe militaire administratie, die bij een leger een bescheidene, doch uiterst moeieiijke en niettemin gewichtige taak te vervullen beeft, is in deze gewesten wellicht nooit in zulke moeieiijke omstandigheden geweest als gedurende dezen veldtocht, zoowel wat talrijkheid der te voeden monden als andere voorzieningen betreft. Het strekt haar (ot bijzonderen lof dat aan de voeding van den troep nooit iets ontbroken heelt en alle korpsen op den vereischten tijd het hun toekomende bekomen hebben. De goede regeling van den administratieven dienst, de goede verzorging van den troep is de grondslag geweest van den uitmuntenden geest, die gedurende den gebeelen veldtocht is waargenomen, en heeft do gezondheid van den soldaat, in spijl zijner afmattende werkzaamheden en diensten, staande gehouden.
«De kavalerie heeft vele goede diensten bewezen en die met ijver uitgevoerd. Vooral verdienl het vermelding als een voorbeeld voor
32
loekomstiyv vcliltociitcn, dat de i iiiUns maanden lang liet groene voeder voor Iniime iiaardcn zei ven hebben gelbuiageei'd, zondei'dat er ééne klacht gehoord is ol' één paard gebrek heeft geleden.
«Allerminst mag ik zonder melding laten do voortrellelijkc diensten, door de hevel heb bende oflicieren, hunne staven, den algemecnen stal' on de verkeimings-brigade bewezen. Vol toewijding ter plaatse, waai' gevaren te vinden waren, en geene inspanning schuwende, iieb-ben zij de algemeene leiding gemakkelijk gemaakt, den opperbevelhebber op de meest volledige wijze ter zijde gestaan, en een ruim aandeel aan het succes van den veldtocht gehad.
«Eindelijk breng ik hulde aan de ambtenaren van den burgerlijken dienst, militaire auditie, posterijen, geestelijken onhet Roodc hruis. Evenals van het leger waren hunne diensten, wat zij wezen moesten. en is door niemand daarin tekort geschoten. Zij, die tot bot itoo-dc Kruis behooreu, hebben die instelling bij het leger lief doen krijgen.
«Door van elk wapen en alle diensten afzonderlijk melding te maken, wil ik doen uitkomen, dat enkele wapens alleen de overwinning niet hebben beslist, maar alle daartoe naar evenredigheid van hunne bestemming hebben bijgedragen.
«Üuze achterblijvende wapenbroeders zullen gewis den goeden geest blijven onderhouden, die tot dusver is aan den dag gelegd, en in hunne goed versterkte stelling de aangevangen taak voortzetten. De bevolking zal liet vruchtelooze van het verzet inzien en, door haar materiöel belang gedreven. eindelijk do wapenen nederleggen. Onze wapenbroeders zullen de pacificatie van liet land voltooien en zich opnieuw aan liet vaderland verdienstelijk maken.
«Reeds zijn verschillende onderhoorige staten tot de erkenning van Nederland als opperheer toegetreden, als: aan de westkust, al de staatjes ten noorden van Troemon tot en met Weilah; aan de oostkust, Edi met Soengie-Rajah , Passei en Kertie, terwijl die van Tam-iang spoedig volgen zal.
«Na Iiet vertrek der hoo(dmacht, gaal do leiding der militaire en
33
politieke aangelegenlioden over o|) den kolonel ,1. li. J. II. Pel, met de titulatuur van militair en civiel bevelhebber te Atjeb.quot;
14quot;) AANSPRAAK van don beer Kleyn, bij do terugkomst dei' troepen te Batavia.
Toon ik op den elfdon Mei van het vorige jaar de terugkeerenden namens vele ingezetenen van Batavia op dezelfde plaats begrootte, wees ik er op, dat er geen sprake was van lauweren, kransen en triumfkreten, maar dat velen hot bewijs wildon leveren, dat zij het pogen on beleid op prijs stelden , ook al was het ge-wenschte resultaat niet verkregen; dat zij wilden toonen, hoezeer do moed gewaardeerd word on dat het terugkoeren aan geeno andere ooizaken word toegeschreven dan aan do overmacht der natuurkrachten. Ik sprak toen de hoop uit, dat woldrawNeorlands vlag op Atjeh's bodem zoo stevig door ons dapper leger zou worden geplant, dat geen mensclielijke kracht haar ooit zou kunnen afrukken en dat zij het kenteeken zou zijn van vrede, beschaving en geluk.
Nu heeft uwe ontvangst een feestelijker aanzien; nu kwamen wi j u tegemoet in feestgewaad; nu mocht üatavia's vrouwenschaar u en uw vaandel mot bloemen sieren; nu klonk u op uw tocht het «hoeraquot; vroolijk tegen ; nu worden u niet alleen door Batavia feesten («n uitspanningen aangeboden, maar uit geheel Indië zijn wij gesteund, om u een blijden intocht te bezorgen. En waarom? Omdat aan hot eerste gedeelte der voor een jaar uitgesproken hoop is voldaan; omdat Necrlands vlag, op Atjeh's veste geplant, veilig is onder de hoede der daar acbtergeblevenen. Die vlag zal daar blijven uil-waaien, zoolang Nederland zal blijven bestaan, totdat de laatste der onzen het verdedigend wapen in zijne stervende handen zal zien verbrijzelen He volkeren zullen het aanschouwen, dat nog de moed der vaderen is blijven voortleven in het nageslacht en nog altijd de leus van Nederland en Oranje: »11: zal /unidhni'oiquot; waarheid is. Wij
3
34
hidden dal daar, waar ouzo vlag zirli ontplooit. Itoscliaxin^. nijvei-hoid, lumdol en landl) )ii\\ zich krachtig zuilen ontwikkolen.
«Het torngzion up hetgeen gij weer voor Neoi lands roem heht gedaan. is echter vermengd met droevige herinneringen. Hij het voi'lios van zoovele dappere wapenhroeilei's en edele mannen, die voor vaderland lt;gt;11 koning het leven lieten, wordt een traan aan hunne nagedachtenis gewijd, die zich ook het mannenoog niet behoeft te schamen; die het gevoelig hart tot eer verstrekt. Met eerbied en stille vereering roepen wij do dooden voor onzen geest en brengen hun onzen dankbaren alscheidsgroet: mogen zij rusten in vrede! Hunne betrekkingen en vrienden znllen troost vindon in de zekerheid dat, in de jaren van bloedige oorlogen, oene vcreeniging voor hen zorgde, die onze eeuw tot oen onvergankelijke oer .strekt; dat maimon, doordrongen van menschenlietde, hen liefderijk bijstonden; dat alles wat toewijding en wetenschap vermochten, is gedaan om hun lijden te verzachten en dat zij den troost van don godsdienst genoten. Zij mogen vertrouwend hopen, dat de namen der ontslapenen bij quot;t nageslacht in eore en roem zullen blijvon voortleven; dat eenmaal een gelukkige en onafscheidelijke veroeniging voor allen weggelegd is.
«Doch ook de treurenden mogen heden instemmen met don groet, dien ik voor velen n breng: «Wolkom, dappere strijders van Atjoh!quot; (üj, beleidvolle dappere aanvoerders; gij, trouwe moedige krijgers; gij, eerwaarde dienaren van don godsdienst, troosters der lijdenden; dragers hunner laatste groeten, wonschon en beden; gij, zolfopollerond meiischenvriend, waardige \ ertegen woord iger van hol Itoude Krui*, edele von llultziiigslöwon; gij, mannen der wetenschap, die mol nimmer verllauwden ijver don dood zijn prooi he-twisttet; gij, zorgvc.ldige beheerders der administratie, die zorgdet dat niets den strijdenden ontbrak; gij, nederige oppassers en bewakers uwer zieke en gewonde kameraden; in één woord, gij allen, die aan de moeifevolle tank nicdewerktot: niet het minst gij dappere
35
koene zeelieileii, van geslaclit tot geslacht Neêi lands i'oern en trots, ontvangt onzen dank!
«Met hoeveel genegenheid zullen wij uwe gewonde kameraden he-handelen; hoe lier zult gij het herinneringsteekon van dezen krijg op uwe borst laten prijken; hoe eervol zal de geschiedenis de namen van van Swieten, van Verspijck en van van Gogh, van alle heldhal-lige en waakzame ofliciercn en ile kloeke en onverschrokken volgelingen, van von Bultzingshiwen in hare rollen opteekenen; hoe trotsch zullen uwe betrekkingen op u mogen zijn en hoe zal de naam van ons dierbaar vaderland alom met eerbied genoemd worden!
«Mijne krachten zouden tekort schieten en de gaven zouden mij ontbreken, wanneer ik eene schets trachtte te leveren van het land en het volk, het tooneel en de getuige uwer dappere daden ; wanneer ik wilde stilstaan bij ieder roemrijk heldenfeit, bij elke schitterende daad, door u te Atjeh verricht; andere meer bekwamen en bevoegden zij die taak overgelaten. Liever leg ik hier voor u getuigenis af van de vele goede gevoelens, welke wij, bij vele andere, voor u koesteren; wij hebben achting voor ons dapper leger, voor onze roemvolle marine en voor hen , die ze liefderijk ter zijde stonden; wij zijn trotsch op het land, dat op zulke mannen, als gij zijt, mag wijzen; wij hebben eerbied voor tien koning, die op zulk een legeren zulke zeelieden bogen mag; wij leggen met den landvoogd onze vreugde aan den dag, omdat wij legeren marine het eerst ook namens Nederland het «welkom' kunnen toeroepen; wij betuigen onze warme sympathie voor de op Atjeh achtergeblevenen, voor onze daar wakende vrienden.
«Soldaten! Toont u ook in vredestijd tegenover de gelukkige bewoners van Indië uwe eervolle roeping, uw uniform waardig, door een beschaafd en edel gedrag; blijft zorgen, dat nimmer met spot en afkeer op u kan worden neergezien, dan zult gij ook krachtig kunnen medewerken lot verwezenlijking van onze hoop, dat Neei-lands vlag het symbool zij van rust, vrede en beschaving. Doch genoeg, wellicht overschreed ik reeds do grenzen welke voor deze
U.esp.^k .lio,,.lcu «oslel.! te vvonlen; ik va! »11« ,n .1» vuige,,de
woorden samen :
„Hulde aan .le aanvoerders en allen, .lie behooren tot de lan.1-
eu tie zeemacht'.
»Eerbied aan de godsdienstleeraren!
„Dankbaarheid aan het Hoode Kruis en aan von nultóngslövve,. „Voorspoed aan vaderland o„ Ne.lerlan.lscli-I,i(l,e!
«Verbroedering der volken!
„Stadgenooten en gij, .lie van elders kvvaamt on, van «we «m-nathie voor het leger en do marine te doen blijken, heb ,k „we '•ovoclens „iet beriel.1, kraohtlg en welsprekend genoeg vertolk . hebt dan oen vvehvillend oordeel voor mijn pogen en goedea w,l. ,an oene /aak echter ben ik zeker, dal ik vvoêrklank b.j u «al
vinden, voor de bede: «Leve de Koning!quot;
ir)) ONOERSCIIEIDINGEN.
I,, do Slaals-Coimt van 7 üotober 1S74, kwam hot volgende Koninklijk besluit voor;
OOct. 1874, Wil WILLEM Til, nu nk guatik Gods Koning df.k
io, Neueui.anden, Prins van Oiun.!K-Nassau, Groot-
_ IfKRTOO van LtiXKifnURO, i5nz. . knz. , enz.
Op bet gemcenscliappolijk rapport van Onze ministers van Koloniën, van Marine on van Oorlog, d.d. 3 October ISVt, Kabinot, letter T2 7 Geb., betreffende bet voorstel door de kommandanten van zee- en landmacht in Nederlandsch-lndie gedaan, terbelooning van hen, die zich hebben onderscheiden in don oorlog tegen het rijk-
van A.tjeb ('187:} en 1874);
Gezien Onze besluiten van 12 Mei jl., nquot;. U on nquot;. 10, en van 28
Vngnstns daaraanvolgende, nquot;. 3;
37
Ilobben goodgcvonili'ii on vcistiuin :
\lt. 1. TKU 'ZAK 10 1)Eli niODOlil.liK KUI.KiSVKIIincHTINfiliN.
Iquot;. Ie benoemen tot liiddor V kl. dor Militaire Willemsorde, dcüi kapitein-tei-zee .). van (iogli;
hcuurderen tot llidder 15quot; kl. dei' Militaire Willemsorde, den kapt.-ter-zee voornoemd .1. van (iogli, alsmede den kapt.-tei-zee 1!. I). van Trojen, do kapt. luit.-ter-zee ,1. VV. I5ink(?s en K. C. Iinmiik en den Init.-ter-zee lc kl. W. Stellens;
3quot;. te benocinot tot Uiddor 1'' kl. der Militaire Willemsorde, den kapt.-ter-zee 11. 1!. Kip, den luit.-ter-zee V kl. (sinds bevorderd tot kapt. Init.-ter-zee) II. W. Walllier, de Init.-ter-zee I' kl. C. 1'. van der Star, ('. II. Mogaert en jbr. A. F. Meijer, de Init.-ter-zee le kl. P. Le Comte, A. van Hengel, A. I'. Taderna en S. T. Land, den adelb. lu kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-zee 'J1' kl.) A. Voormolen, den schlemansm. A. van der Horst, de inatr. I' kl. K. WiMcis, .1. I'. J. Hes en C. Schoolenberg, de matr. Ü' kl. K. Schipperen J. \. Guijken, den matr. [V kl. ,). ('. Jansen en den korp. dei' niariu. H. J. van der Bnnt;
tv benoemen tot Ridder der orde van den Nederlandsi ben Leeuw, de luit.-ter-zee lekl. 11. Dijserinek en J. M. Bereruls en do ot'lic. vangez. 1° kl. bij de kou. Nederl. marine J. Larnie en C. Noordewier;
loc Ie kennen de Eeresabel, met bet opschrift: «Koninklijk eereblijk voor betoonde dapperheidquot;, aan ilen luit.-tei-zee 2° kl. H. A. Scliippers.
üquot;. bij afzonderlijke dagorders, zoo in ludië als in Nederland, eervol te doen vermelden :
den luit.-ter-zee Iquot; kl. C. F. T. van Woeldoren, de luit.-ter-zee 2e kl. 11. I). Crommelin, .1. A. Snoek, .1. van Dalen, II. van der Meer, L. A. H. Larnie en A. F. J. W. Jnta, den matr. 1° kl. 11. A. Pidoux en den matr. lc kl. C. van Wijck.
Art. '2. TEU ZAKE DEK EEliSTE EXl'EDI'l'lE TEGEN ATJEll.
Iquot; te beuorder en tot Kidder 3° kl. der Militaire Willemsorde, den majoor der infanterie F. 1'. Cavaljé;
38
2quot;. te bmucnm tot Uidd.-r 4''Ilt;1. der Militaire Willcmsonlc : a. van de zeemacht: (Ion luit.-ter-zee 1° kl. C. J. Marinkelle, den luit.-ter-/ee 'i0 kl. H- C. A.. 1-. Jansen; den adelb. lc kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-zee 2° kl.) J. Cardinaal, den matroos 1° kl. W. A. van der Hilt en de matr. kl. II. T. Koning en J. Nijs; — b. van de landmacht: den maj. der inf. van denbarissan van Bangkallang, lladlien
Mayang Koro, de kapt. der inf. J. P. van Lier (sinds bevorderd tot majoor), J. H. Uuijer (sinds gepensioneerd) en F. von Balluseck (chef der brigade terreinopnemers), de luit. der int. J. G. Blanken, II. Kuhn, J. II. Derks en V. 1). W. Wilken, den ziekenvader A. Gerzner, 'de korpor. der inf. K. P. Honger en S. W. van der Velde, den ziekenopp. 11. J. Poolman; den fuselier J. Micros, den kanoim. p kl. W. Brinkerinck, den trompetter der artill. L. Mulder Kanter
en den mineur 2C kl. J. Igt;. van Toledo;
3°. te benoemen tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw,
den dirigeer, officier van gezondli. 2C kl. A. E. Neeb;
iquot;. bij afzonderlijke dagorders, zoo in Indië als in Nederland,
eervol te doen vermelden;
Van do zeemacht: de luit.-ter-zee P kl. ü. I). Guijot, ('. dc Klopper, J. M. II. Bervoets, P. E. Winkelman, 11. 'W du Cloux en W. E. Blaauw, den luit.-ter-zee kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-zee P kl.) J. A. Vening, en de luit.-ter-zee 2 kl. C. li. de Goejc, C. U. Cornelissen en R. C. van der Meulen, de adelborsten P kl. (sinds bevorderd tot luit.-ter-zee 2e kl.) J. G. Snethlage, A. ( . van der Sande Pacoste, jhr. li. M. Speelman, J. 15. Dukkers, C. Mey-boom en C. J. Francois, den adelborst 1° kl. C. V. W. K. K. llappc, ,1e P luit. der mariniers C. J. Visser en II. B. Stenfert, den ofüc. der administr. ^ kl. L. F. C. Seelking, den oflic. van admmistr. 3» kl. J. A. Sonnenberg, de officieren van gezondli. !• kl. W. Pan-nevis en i. J. Borst, den oflic. van gezondli. kl. S. F. Kruyt, den schipper in het vaste korps dek- en onderoflicieren J. de Smit en den marinier 3« kl. W. Blaas;-/gt;. van de landmacht: den onder-
iiiU;ud. 'i' kl. I). \V. Mullui ; do ullic. vuu go/.. I kl. I'. 'I lluoll, L. II. N. Viiosoinaii on II. ('. ,1. T. \tui llaidonbciyii; don kupt. dor inlaut. \V. 11. van do Pul; do ullic. van goz. 'J' kl. M. .1. van (Jool-korkon en \V. J. Oosloiiioll'; do h luit. dor infant. J. 11. van dor Voon, C. E. J. Schwois, K. l*. Siovcrs on J. F. 1). liininsnia; de '1' luit. der infant. \V. 1'quot;. Kruoson on 10. W. Iüsschuir van lleeniskorok; don adj.-ondorofïio. kwartiorin, ('. Kaakoboen; den adj.-undorul'lie. dor inlant. E. C. O. von Urodow; don sorg.-maj. dor in 1'. ü. M. Grillo (sinds bevorderd tut adj.-ondororiic.); den sorg.-sohrijvor J. don Doe-kor (sinds bovurderd tot serg. •niaj.-schrijver); do sei'y.-terroinopnoniors ,1. Janssons (sinds bovordoi'd tul sorg.-inaj.) en ('. K. Fritz; de serg. ilor iiilant. L. .1. do Maakei' on C. II. ü. JJartscli (sinds bevorderd tut serg.-niaj.); do kurpuraals dor inlaut, (i. van Santen (sinds gega-geord), II. I'. L. Hansen (sinds bevorderd tut serg.) on J. ('. van Louvon; don ziokenuppassor W. Foriun (sinds bovurderd tut huspi-taalbodionde), on den lusolior C. (lilgion; — c. van do gouvorneinents-marine; don gozagv. 1' kl. J. I!. Meijer en dt; gozagv. kl. J. \V. Schollen on M. lioronds; — en lt;1. van do transportschepen: den gozagv. van hot stoomschip wdouvoiiioin-generaal Mijerquot;, O. J. ('. I iindeman.
Art. Li. TliU ZAKK 11101 i TWKIiDt; KXI'liUri'lli TliOEN ATI Kil.
1quot;. te bouot'dovoi tot Ivitkler •!' kl. dor Militaire W illemsorde, don kapt.-hht.-tor-zoo W'. 11. K. van Oordt, don gon.-maj. (1. I'. do Novo, do kulunols der inlant. C. L. St. \. M. do Kuy van Znidowijn, ,1. L J. II. Pol on K. F. Schultzo en don maj. der inlant. J. li.
•Jquot; te hcnncnwn tot Uiddor 'r' kl. der Militaire W'illomsordo den godologeorde van do vcrooniging hot Itoadc Ki'itis, G. von liiiltzings-lovvoii, on voorts: «. van de zeoinacht: don kajtl.-luit.-tor-zoo (sinds bovurdoid tut kapt.-tor-zoo) \V. K. F. de Vrieso; do luit.-tor-zee 1' kl. jhr. Six, \V. A. Aniens, (i. .1. liuyskos on 11. .1. van
dor Mairli'lo; do luit.-toi'-zoo '1' kl. .1. llaromakor, II. J. J. Kompe,
iO
\\'. (i. viiu Nes, I). I kin lijk, ( . J. tlo ''quot;quot;o
luiyzcn; tien kapt. bij liet korps nuvi'iuiers I). C. \V. Sutlierlaini; tleu ofV. v. gcz. lc ki. II. .1. Niouwkork; den oll'. v. yoz. quot;J1' kl. \V. Schoou-(lerniark; don buutsmausiiuuit J. II. Ileyiiums; den matruos I' kl. (llians kwartienu.) N. II. do la lUo; don matr. kl. b. 0. II. de Wit en don serg. dei' mar. ü. Slooll'; — lgt;- van do landmacht; don kolonel der inlaut. U Ü. T. Wiggors van Kerohein, de luit-kolonels dor inlaut. I''. T. Engel ou J. Cl. vau Thiel, don luit.-kolonel der artillerie 11. U. Boumeester, de majoors der inlaut. C. Scluilcr en F. A. Gits, den majoor dor genie U. E. V. L. van Zuylen, de olli-oiereu vim gez. Iquot; kl. J. A. Eintiioven, N. I*, van der Stok en 11. t'. J. T. van llardenbergli, ile kapt. der infant, l'angeran Aria Goudo Sisworo (van het legioen van prins Mangkoe-Negoro), lladhen Arid l'ratali Kroruo (van den barissau van Sumanap), W. J. Vervloot, J. A. Vetter, C. Deykerholl', L'. A. van Randwijk, J. li. Mack, T. t'. V. IJ. de Steenhuysen, L. E. Nix. G. Larners, J. L. lo Bron de Ve-xela, E. baron van Aerssen Deijoren van Voshol on A. J. V. Uochell (de di'ie laatsverinelden gedetacheerd van het leger hier te lande), den ritmeester l'angeran Prawiro Ai lie Negoro (van den barissan van Bangkalling), tie kapt. der artillerie J. L. van Wijhe en J. Schnei-thor, den kapt. dei' genie C. A. llombouts, tie ofliciereu van ge/,. 2C kl. W. J. Oosterholï', G. Siuia en E. G. van Minkeleu; Onzen voorin, ordonu. oflicier, thans kapitein-adjud. van Z. K. II. prins Alexander der Nederlanden, ,1. M. N. baron Sirtoma van Grovestins, de p luit. der infant, lladhen Mas 1'andjie Pakoening Prang (van 't legioen van prins Pakoe-Alam), W. C. Nieuwenhuyzon, M. Segov, 11. 15. Beijen, C. E. J. Schweys, Ij. L. R. de öturler, 11. J. de Bordes, W. Comlurius (sinds gepensionneerd), !). van der Swan, (/. Miseroy, ü. M. Burgerhoudt, F. P. Sievers, 11. S. 11. Booms,.!. E. I). Rruin-sma, (gt;. van Tienhoven, 11. A. Hulstkamp, A. Evenwel, J. K. Koot 1'. Vinkhuvzen en II. G J. van Hoogstraten (de zes laatstvermelden gedetacheerd vau liet leger hier te lande), de 1° luit. der artill. (i.
41
do Wijs, .). A. van (Ier Kruk, .1. I'quot;. L. ('assaon \V. K. Schenck, de 'i' luit. der iiiliiiit. li. W. IlischdH van lleemskorck, \V. K. Krocseu, .1. 1''. K van nioemou Waandcr.s en K. 1!. ('. II von Splinter, den '2C luit. iler artill. G. de iiruyn, den adj.-ondorof'lie.-kwarticrni. ,1. I'. Michtils, den udj.-onderullic. d(M' inl'anl. 1'. I'liters, don sci'g.-inaj. der inlant. C. II. O. Itartseli, tk'ii serg.-maj. der artill. L. A. Holtes, do zickcnv. .1. Kietsehi (simls gegageerd) en II. L. .1. M. van Ishdven, don serg.-terreinupn. ('. E. Kritz, de serg. der inlant. ,1. M. (1. ('rans en ('. Groot, de serg. der genie II. IJoersma en A. Kraibelt de Mei-kor, den l'ourier der inlaut. F. II. A. Treulsch von Hultlar IJran-donl'els, de korporaals der inl'ajit. !•quot;. J. Kusin, II. I.. Matlliey, .1. II. Aits, II. J. lluppertz en J. Vilmar; den ziekenoppasser L. .1. Noliet; de fuseliers O. Gilgien, J. J. Keftens, W'. II, van I lateren, M. S. Goldstein, I'. van Caenighem, J. W. van boven, F. Struvk, L. üalmer en J. Schiobaan, en den mineur ti': ki. A. ('. lïehouden;
Uquot;. te benoemen tot Kidder der Orde van den Nederlandsclien Leeuw, den Init.-ter-zeo 1' Id. J. I*. Mereier; den ol'lic. der adin. 1quot; ki. G. II. Verboon; don ol'lic. van gez. kl. der Kon. Ned. marine (r. K. Itoehat; den luit.-kol. der inlant. K. van der lleyden; den di-rigeerenden ol'lic. van gez. '2- kl. '\\ ,1. Jorritsma; de onderlntend.
kl. I). \\'. Muller en II. J. Maasland, den ol'lic. van gez. I kl. bij do laudmacht II. L. Henjarnins, en den kapt. bij liet korps mariniers i1'. A. van liraam Houckgeest;
i0. toe Ie. kennen de Eeresabel, met liet opschrilt: «Koninklijk eereblijk voor betoonde dapperheidquot;, aan de luit.-ter-zee I kl. II. 1'. Künig en C. I'. Marinkelle; de majoors der inlant. .1. I'. van Lier, F. I'. ('avaljé en A. 1'. W. Meis; dm kapt. der inf. E. von Balluseek (clicl' der brigade terreinopnemers); en den L luit. der infant. .1. II. van der Veen;
3quot;. bij afzonderlijke dagorders, zuu in Indië als in Nederland, eervol te doen vermelden:
a. van de zeemacht: do luit.-ter-zee 1' kl. 1'. Swaan, J. 1'. Mereier,
42
.1 Loots on II. \. Siiks; do luit-lor-zoo '2'' Id. I.. Iliiokoi' Ovor-liook, (i. II. van Slovn. II, Nijgli, II. 11. llora Siccaina, (i. .M. Uul-loinan, I!. T. W. van llassolt, L. Ilarenuiker, A. M. K. Wagner en (■. lt;Otten; tien adelborst 1' kl. (sinds bevorderd tot kiit.-tcr-/.eo '2'' kl.) .1. van den lloscb; de adolborsten 1' kl. C. .Moll en L. Katnp-imis Suonnondt; don ollicier der adm. ',V' kl. .1. II. de Sauvage, den oi'lioior van go/. kl. Iv. (i. I''. Sloos; den machinist kl. A. .1. Moiil/,; don lL' stiuninan in het vaste korps dek- en onderollioieren K. Anker; den soliieinansnuiat J. lUiitor; den kwartienn. S. K. do (ireel'; de iiuitrozen I'' kl. J. de (iast, A. J. Kot/ en J. van der Plaat; do matrozen W kl. I!, de Braber en I). N. ^[icldendorp, den kor[i. dor mar. A. van dor Stroom; de mariniers lquot; kl. .1. .1. Igt;liek, A. hoeis on 1'. J. liosman; den marinier 'i1' kl. A. .). li. Jansen en den tamboer dor mariniers II. J. Beugelink; - /gt;. van de huulmaebt; don onderintend. 1' kl. Iquot;. .1. Igt;. Noordboek Ilogt; den dirigooronden ollio, van gozondli. kl. ,1. II. llessig; de majoors der inlaut. M. ( . Kuompol, A. Luvnios en 11. M. Tersteege; tie ollioieron van go/. I Id. II. ,1. Alken, J. I!. Dumont, II. Greve en II. K. W. Arntze-nins; do kapiteins der inlant. A I'. lÜndorvoet van Nabiiys, li. II. F. van Solioiidol, K. M, A. Botter, A. I'. Soetens on V. van Haaften; den i'itnieestor I''. K. T. van Wookleren; de kapiteins dor artill. .1. II. Wagner, W. ('. do Jongb en J. II. do Jong; de oil', van go/,. oe |.|- w. E. de Jong, \V. F. Bergbnis van Woortinan, J. Adiiani on J. S. Cromer; do F luit. der infant. F. F. E. Otken, II. F. Mun-niks de Jongb, W. F. 1'. .1. llappé, J. II. Ueyl, 1'. 11. van Ilulstijn, C. C. F. J. 11irsclnnan, J. II. V. I'opp, A. II. W. Solionor, \V. F. Brann, 1'. van don Blijk, 1'. J. Soibort, B. (i. J. Sutliorland, W. A. A. Visser, T. (i. Koppen, J. 1'. van Vlierden en M. Cl. W A. Sehumann (de drie laatstvermolden gedetaebeerd van bet leger hier te lande), den lc luit. der kav. J. T. ten Bosch; de F luitenants der artillerie W. Broese van Groenon. J. J. Kolsch en («. J. V. \ inhuizen (laatst-vei'tnelde gctaolioerd van het leger hier te lande); den i luit. dei
43
inlUiiL (sinds bu von lord tut den I' luit.) de .longli; dt' '1 luit. der infant. A. K. d'Ai'iiaud (iorkons, ,1. \V. lirnslo, A..!. Ilaiuorstor en L. .1. Smits; den adjud.-omleroflic. der artill. P. I'\ Hurnéo; den sei'g.-majoor-tcrreinopiiomor T. Kirsch; de sery.-niajour dor inlaut. A. J. I'luytn en A. Klepper; don soig. bij bot personeel belast mot bet tuoziebt op do dwangurboidon; (' K. Liudors; do ziokonvadors A. (1. Olsen en K. K. von Sclimid; den sorg.-torroiiiupnemers K. A. Trescbor; do sorgeanton der inrant. \V. Maijer, J. van Uurt, A. II. Iloogondoorn, AV. A. ('. Wiokel, J. A. h'. SchaelTor, U. K. liijksscbroeH', .1. I'. ('omAu ius (sinds gepasp.) (i. li. ileineke, J. Lüuisodor, .1. Schindlor, .1. lindding imi («. 'I'akons; do soryoant der artill. \\'. !•'. l)od(!mont, II. 11. Iluitjoma en \V. A. C. Mours; don serg. doi' gonio M. .1. Bonjaniinsen, den Iburier der infant. J. (i. K. VVildbagen, do hospitaalbed. A. .1. 15. J. Legrand on II. I'atist, do korp. dei-infant. ,1. de Vries, I!. Scboutrop, A. Kosslor en 11. Tra, den ziekonoppasso)' (\\'. liogliugei', den boornbla/.or I». van Zuidain, do tamboers J. ('ounnot en .1. Antonisso, de fuseliers J. Moistor, .1. Keetols (of Ketels), 'I'. Ileukers, I'. J. \Vael[)ool, I'quot;. Tanner, 1'. Sciioomakors, .1. II. Wintstand, ,1. liliok, C. Witto, .1. Üupponstoin, A. li. Kkkors, A. \V. van Oostrum, (i. L. Uock, 1'. 1gt;. Vallendnuk (sinds gega-goerd), ,1. 11. Mulkos, I'. don llartog, S.Jansen. 11. Ziegior, Soluni-ton, I'. A. van don Lioogaard on ,1. A. Mirandeo, do kanonniers f kl. .1. van Vliet, A. .1. Wijnbergen, II. Teubon, \. Sledsons, K. Doorgeest, II. Oostorveld, A. ('atti III, ,1. /oiiik'i'vau, A. \ envoert on N. de Jong on de mineurs i!' kl. (j. Ilni/.or on (1. Allgaijer; en c. van de gouvernoinents-niarine, den gozagbobbor 1 kl. A. (Kveraars.
0quot;. Onze bjzonden' leoredcnheid h' bel-niyen over do zolfopolle-i'ing, waai'inede de navolgendo militairen behulpzaam zijn geweest bij het verplegen dor cholera-lijdors, wordende aan elk hunner, ten lasto dor begrootin^, van Nedcrlandseh-lndir', oen gratilioatio toegekend van /' IOO (honderd (jnldoi), te weten : aan do ziokonoppassors I'. üosentbal. lirokko, \\ . .1. Kraa (sinds gO|ias[Kji'teei'd), .1. \'an
44
Doorn en .1. Winden, den liospitaalbodiende K. II. Ilernyrcen en den inlandsclien liiindlan^er Siiiinun;
7quot;. alsmede Onze bijzondere Icvrcdoihcid lc betm(jen aan den kon-Irolour l1' ld., thans assist.-rosul. voor de botrckldng met de inland-sehe staten op Nooi'd-Sumatra, U. C. Kroeson.
Art. Te bepalen, dat ile namen der volgende (sinds overleden) militaiien zullen worden ingescbreven in de registers van de Kanselarij der beide Orden, te weten : als ridder 4° kl. dor Militaire Willemsorde, de luit. der inf. W. L. E. V. von Massow en I). (i. baron Sloet van Zwanenburg (laatstgemelde gedetacheerd van het leger hier te lande), en den 2°quot; luit. der artill. G. J. Zwager; en als eei'vol vermeld den luit.-ter-zee kl. A. 1'okker, den inarin. 1' kl. S. van Veen en den marin. kl. J. J. G. Koen.
Art. 5. Te bepalen, dat voor de militairen en schepelingen beneden den rang van ol'licier, die bij Ons tegenwoordig besluit worden opgenomen in de Militaire Willemsorde, de riddersoldij zal worden berekend overeenkomstig den rang, dien zij volgens de dienststaten bekleeden op de dagteekening van dit Ons besluit, en voor zoover zij inmiddels eervol onzen militairen dienst hebben verlaten, overeenkomstig den door hen in actieven dienst jongst bekleeden rang l).
Art. I). Willende ten slotte een bewijs geven van onze tevreden-beid over den moed en de zelfopolTering, door zee- en landmacht betoond bij de verschillende krijgsverrichtingen aan hot hooid van dit Ons besluit genoemd, te verklaren, dat het eeveleeken voor belangrijke krijfjsbedrjuen, ingesteld bij Ons besluit van 19 Februari 1809 {SlaaUblad nquot;. 24), toepasselijk is op de krijgsverrichtingen van liet begin der eerste tot het einde der tweede expeditie, d. i. op bet tijdvak tusschen 5 April 1873 en 2(» April 187i-, zullende de gesp van het eeretoeken daartoe het opschrift dragen:
') Dit artikel van hot koninklijk besluit verviel bij koninklijk besluit van 18 Uctober 1874, Nu. '25.
45
Ouzo kiiuselici' dor beide orden is, met onze miiiister.s van KuIouümi . van .Marine en van Oorlog, belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afsebriCt zal worden gezonden aan de algemeene rekenkamer. 11 kt Loo, October 1874.
WILLEM.
10) NOMINATIEVE STAAT van do Europeesche oOicieren, on-derofficieren en soldaten, die gedurende do tweede expeditie togen Atjeb gesneuveld, gewond of overleden zijn.
I. Gesneuveld. J. A. L, Schoenmaeckers, le luit.; J. A. van Krommenie, korp.; C. Rezzonico, sergeant; I'. r. T. La Fors, kapit. gedetacheerd uit Nederland; J. Stratingb, sergeant; I!. Oderom, korporaal; F. Krause, idem; 11. Kruidorinek, idem; S. M. Abrahams, idem; J. S. van nijsterveld, lc luit., gedetacheerd uit Nederland; 11. Berger, korporaal, en IJ. Flapper, idem, vermist, vermoedelijk gesneuveld.
II. Overleden. J. P. Smith, 1° luit. der mariniers; J. Priester, korp.; .1. W. Bosch, idem; .1. A. 11. van Haaien, 2C luit.; A. B. T. Dorksen, korp.; F. Stormer, sergeant; II. Plutschonw, korp.; P. Pieters, sergeant: J. A. Niemeijer, korp.-tamboer; 11. T. Mulder, kajiitein; L. Ruchet, korp.; 11.11quot;. Collé, sergeant; W. van der Zande. idem; W. C. 11. Eichholtz, kapitein; A. 1'. van Alphen, sergeant; G. A. Raaymakers, 1° luit.; 11. Steiner, korp.; W. Biesma, sergeant; G. Wichors, sergeant-majoor; T. E. C. Morons, kapitein; A. L. Drontb, korp.; C. van Leeuwen, 1(' luit., gedetacbeerd uit Nederland; (L N. Levert, '2e luit.; W. 11. Voorman, kapt., gedetacheerd uit Nederland; A. Beekhuis, 2C luit.; P. A. W. Kamp, sergeant; A. ,1. Schelfhout, idem; M. Janssen, korp.-tamb.; J. 11. ter Horst, sergeant; E. Stevan, korp.-kleerm.; (i. I). 1!. Oiese, fourier; K. F. T. üehne, sergeant; J. Lutgerhorst, brigatlier (vcrlt;lronken); .1. Dok,
tfl
kor) .; O. ,1. ]\!oijpv. idem; A. .1. (iotritsen, sergeant; K. ï7. li. Hi'ulins. korp.; ti. van IloHlakni. idem; K. Kintzel, serg.; .[. 11. Schouten, idovn; .1. Kilihe, korp.; W. Beer, serg.; J. van Us, korp.; I. 1gt;. I . Krol, idem: .1. II. Reichholdt. idem; A. \\. Noltlienius, kajit.; Maekert. korp.-sclioenm.; A.Moijer, korp.; (t. Nolten, idem ; .1. VU'ij-enlierg, idem: I'. Dumoisin, korp.-werkman; 11. A. van der Harst, idem; 11. C. A. (gt;. liurgomoestre, 'i1, Inil.kwaitierm.; J. 11. Sorber, paardcii irts ',V kl.; 11. C. Slothouwer, serg.-schrijv.; W. Fiddelaar, serg.-majoor-schrijver; J. P. ITontkami», sei-g.; W. A. F. Recknagel, serg.-schrijv.; \V. Pordon. kapitein-chef van de staf-brigade; C. 1. Stolp, kapt.: P. 1. Worst, Eur. korp.; J. Pascata, korp. der marin.; .1. Timmer, Eur. korp.; .1. .1. Brandenburg, idem idem.; 11. A. de Wit, 2C luit.; J. van Heuvel, korp.-tamh., M. Masselink, Eur. serg.; J. Klem, idem; A. ncekhuis, 2e luit., (» Januari overleden aan de urevolycn van bekomen wonden; P. II. Mazirel, Euroj). serg.; II.
O O
Kok. Europ. korp.; lï. Sonderegger, idem; S. C. Meerstadt, idem;
Deelstra, idem; Pgt;. van Helden, idem; P. E. 1'. A. von Mauntz, kapt., idem, 4 Maart 1874, overleden aan de gevolgen van bekomen wonden; G. C. ,1. Hemmes, 2quot; luit., idem; M. E. C. van Geel, Eur. korp.; F. van den Herg, Eur. serg.; C J. van Poeljen, idem; J. ('. E. Meurs, idem; I. Veldkamp, Eur. serg.: M. Postelmans, Eur. korp.; M. Jonkergouw, idem: W. C. P.olleartz, serg.-maj.; .1. Broisi, hrigad.; L. ,1. 11. Hreukers, adj.-onderoiï. kwartierm., mil. admin.; J. E. P. Ermerins, oiïlc. van gez. :?c kl., gen. dienst., 2 Januari 1874; A. J. Eammers, korp.-schrijv., schrijv.-pers.; H. van den Berg, Eur. korp. bat. barissans; Van Heere, serg. der marin.; 1). G. baron Sloet van Zwanenburg, 1' luit, 19 Juni 1874, overleden aan de gevolgen van bekomen wonden; W. (!. van llartsveldt, korp.; B. Peerboom, ,1. Ileiuders, korporaal inf.; ,1. J. Spits, sergeaid; J. W. I). Osinga, korp.; W. I-. E. V. von Massow, P' luit., 0 .lidi 187'i-overleden aan de gevolg(Mi van bekomen wonden; II. Euselman, serg.; ('. Ilillen, korp.; (i. P. Sterck . four.; S. ('. Meerstadt, korp.: ('. Welter, idem ;
47
A. I'. Rciclimaii, idem; J, II. Chorix, adjiiil.-oiuloionquot;.; M. I'. C. van Gool, k'orp.; ,1. I'. do (Iroot, scrg.; 1'. Poderson, idom; A. de Jongli, koi'}).; J. VcldKami), sci'g.; F. W. Zeiino, idem; .1. van ilo laigt, korp.; .1. A. Sclioulcn, serg.; .1. Z\vagtgt;r, 2« luit., 10 Juli 1874 ovcm Ic-den aan do gevolgen van bekomen wonden; L Moorman scrg.; J. ftlixa, üorgoanl-coiKlucleur, wapen der genie.
III. Gekwetst. 1'. van Lier, kapt., sedert bev. tot majoor; .1. Sclmeiter, kapt. der artill.; (i. li. rr. Wiggers van Korcbem, kol.-kommand.; C. I,. St. A. M. de Hoy van Znydewijn, idem; J. M, (1. (Vans, serg.; 11. .Sciioutrop, korp.; ,1. Nufer, idem; A. Paauw, idem .1. Tigchelaar, idem; I!. II. van Scbaik, 'i11 luit.; A. K. Kicbboltz, idem l\. Sclimidl, serg.; .1. van Heuvel, korp.-tamb.; II. A. Ilidstkamp 1'' luit., gedelacheerd uit Nederland; W. ('ornfurius, I' luit,; \\'. C' Menleman, ^ luit.; C. II. Visser, kapt; J. I'. Moml,serg.; II. Ver-scbuur, idem; ,1 1%. I'. I' unk, scrg.-maj.; I''. II. \\ asseiinann, foniier; .1. 1*. IMok, korp.; II. Ilielveld, idem; .1 lleidels, idem; M. \V. J. I'ortegies, serg.; I). .1. (I. M. Coops, idem; .1. M. Ilermse, idem; J ,1. Krakeel, korp.; ,1. K. Sonnenberg, serg.-inaj.; ü. Prandenberger, korp.; A. K. iMooijaart, 1' luit., gedel. uit Nedei l.: W. I.. J. Sebeepens 1luit.; J. Scbindler, serg.; A. T'. Soetens, kapt.; I'. I loogesteger , '21' luit.; L. J. Moerland, serg.; A. Heversluis, korp, ;J. Budding, serg.; li. I'ebi'ends, serg.; II. .1. van Lith, maj.; A. ,1. J. vanGogb, serg.; F. A Mauntz, kapt.; L. .1. Popelier, IMuit.; (i. J. C. Hemmes, 2'quot; luit.; A. P. W. Rleis, kapt., sedert bev. lot maj.; J. Meijer, koi'p.; I!. S. de X'ries, idem; ,1. li. Haas, idem; A. !•'. .1. Spijk man, sei'g.; ,1. Wul-thers. idem; ,1. van Outvorst, korp.; \\'. S. Seliomaker, idem; 11. I, II. Hoost, serg.; J. Grolleman, korp.; I'. .1. van (^ngelen, serg.; W. I,. H. von Massow, I luit.: \\'. Iquot;. Kroesen, 2' luit.; A. van der (leer, serg.; ,1. SelmUer, idem ; .1. ('. (Ie rand , idem , ,1. A. F. Scliaeller, idem . •i. (!. I''. Wildbngon, lour.; T. (iorgum, knip.: .1. 11. Homswinckid, maj.; \V. 11. ('. Wickel, serg.; H. F HijkseliroelV, idem : K. lena,korp. I'. I!. .1. Oostlmnt. I' luit.; Iv van der Zeijl, serg.; 11. J. Ihippert/
48
korp.; 1'quot;. L. Nix, kupt.; .1. K. Koot, Iquot; luit., ^oclel. uit Nederkuul; C. K. J. Ilii'silimun, 1'' luit.; I. Ilabbema, k2l idem; P. I). W. Wilken, quot;2quot; idem; J. U.Geoiling, serg.-maj.; 11. A. L. Wichers, serg.;
T. üort, korp.; (!. I\ A. Theuuisseu, idem ; P. li-van Iluistijn, 1quot; luit.;
J. C. Pilughoupt, serg.-maj.; li. Knselman, serg.; E. I). Veldhuis, korp.; W. .1. Schouten, idem; W. Hroese vanGroenou, 1'luit.;\V. C. do Jongh, kapt.; J. II. lleichholdt, korp.; P. W. Kramer, serg.; P. van den lllijk, lc luit. dor inf., tijdelijk gedetacheerd; A. Krai-belt de Melker, serg.; G. Schotanus, korp.; P. .1. Seibert, 1° luit. der int., tijdelijk gedetacheerd; II. Boersma, serg.; A. S. II, Booms, 1' luit. der inf., tijdelijk gedetacheerd; C. E. Kritz, serg.-opnemer; W. A. A. Visser, 1° luit. der inf., tijdelijk hovende formatie; 11. G ,1. T. van llardenherg, olfic. van gez. 1° kl.; .1. .1. do Wilde, idem; II. C. van Stappershoef, 2' luit.; .1. A. Iloogweg, serg.; B. A. Hansen, idem; W. Vervloet, kapt. van den algem. staf; K. van der Heijden, luit.-kolonel, 2( hat. inf.; .1. Fransen, four.; A. Gobius, Eur. serg.; P. J. Beineke, idem; T. P. Sievers, P'hüt.-adjud.; E. Bardok, kapt.; .1. .1. van Pol, idem; T. W. 11. .1. M. Hustings, P luit; L. E. Leyds, idem; G. M. Burgerhoudt, idem; .1. A. F. Scheller, Eur. serg.; J. van der Horst, idem; E. A. Exalto, Kur. korp.; J. L. Papo, korp.; K. I. A. van Zijl de Jong, maj., wapen der art.; (J. B. 1. S. Joost, Eur. korp ; W. Iquot;\ Bodemont, Eur. serg.; H. B. Beijnen, 1' luit.-adj., '2' brigade; .1. II. Janssen, idem ; A. Gobius, serg.; J. van Vulpen, ^ luit.; W. J. Eruit, idem; J, Oderom, korp.; E. P. Buttinger, serg.-maj.; F. II. van Knik, serg.; E. Burgi, korp.; G. T. Stam, idem.
Wij moeten ons bij do opgave van de gesneuvelden, overledenen en gewonden tot aan de tweede expeditie bepalen, want de oorlog duurt steeds voort-en kan nog lang duren, zoodat nog telkens wapenbroeders op hot vel' van eer vallen en wellicht nog vele oilers zullen noodig zijn, voordat het eind van dezen bloedigen oorlog-bereikt zal zijn.
Hij den uitficviT .1011. UKKMA tp 's Uiige is voiwlKnicu r
DOOR
CHARLES DARWIN, M. A., F. R. S. enz.
MET HOUTSNEEFIGURRN.
Uit het, En gel sch vertaald en van Aanteekeningen voorzien
noon
Dr. H HARTOGH HEUS VAN ZOU'l'EVEEN ii doelen royal lt;S(' prijs ƒ'1^.00 ^cUondt»!) / i 4.lt;S()
HET UITDRUKKEN DER GEIWOEDSAANDOENIHGEN
000R
CHARLES DA KW IN ■ MET 1'fIOrOüRAPIïISOFlK i;N ANDERE AFÖEELD1NUEN (Jit licl Engolsci» vwl.iiild en vn.ii Aaiiiquot;(gt;kcningoii vlt;vgt;rzion
DOOK
Dr. «. HARTOOB HEUS Van ZOUTEVEEN
I iloet royal 8°. prijs / 7.70 gebonden f 8.30.
OF.R
lederlandsche Oost-Indische Bezittingen
i)oon . ' *
'Jtroktonr van do voor niderwija in do taal- on volkonlmmlo v.m Noderlaudach indie
te Dellt.
■2 doelen royal 8quot; Ibrmaat prijs f 8.25.
• .. OOOI
i lontnnindonr. Officior «mi Ridder vnn voi'schcidono Orden Ond-Kcl'Uicl dor Arfilli-ric.
J'rijs ƒ 2.50.