EXLIBKI5
ef?\
%r/
JJL
vOOft
CHj
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
VOOU HE'I'
a 'ia iiif ® 3 Ï (D Ü a u i w a Ï 11
j: X DAARTOE
JftLlOTHBBK DER yKSONlVBifj,irgjj l uTRECHT
UKUUUKT OP LAST VAN HET DEl'AllTEMEVl VAN MAlilNK.
REDKÜKÏ TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ.
Besluit van den Souvereinen Vorst, waarbij het
militaire wetboek wordt vastgesteld.......J ■
A
Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water .
Reglement van krijgstucht of discipline voor het krijgs volk le water............
43. 55.
r: '
Regtspleging bij de zeemagt .» .........
Provisionele instructie voor het Hoog Militair Ge-regtshof . ................*
V- , 3.
Wet van den ISste/n Junij 1851 , tot invoering van het stelsel van eenzame opsluiting ten aanzien van enkele o-p te leggen straffen............
Wet van den 'Men Maart 1852, regelende de gevolgen van door den militairen strafregter uitgesproken veroordeelingen bij later gepleegde misdaad of wanbedrijf ................
W6t van den lasten Junij 1854, houdende eenige veranderingen in het bestraffen van misdrijven door het krijgsvolk te water gepleegd.........
Circulaire van den Minister van Marine, bij de invoering der wet van dm hósten junij 185-±
Wet van den 2$sten Junij 1854, houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld . .
153.
156.
158.
161.
165.
11
Wei van deii Vlden September 1870 tot afschaffing mn de doodstraf..............»175.
Wet mn dm \Men November 1879, tot wijziging van het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water . » 179.
Wet van den l^den November 1879 , tot wijziging van het reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water.....................»188.
Circulaire van den Minister van Marine bij de invoering der wetten van den \4den November 1879. » 192,
Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Peins tan Oranjë-
j\TASSA.U , SoUVEREIN VoEST DEE VEEEENIGDE NbDEELANDEN , ENZ. , ENZ. , ENZ.
Ann al degenen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doen te weten :
Alzoo Wij in overneming hebben genomen liet groot belang dat, ter instandhouding van de zee- en landmagt van den Staat, gesteld worden moet in eene doelmatige oefening der militaire justitie, en Ons tevens gebleken is, dat de te dezen aanzien alsnog bestaande verordeningen, in vele opzigten, gebreldug en voor aanmerkelijke verbetering vatbaar zijn;
Zoo is het, dat Wij , den Eaad van State gehoord en met gemeen overleg van de Staten-Generaal dezer landen, hebben goedgevonden en verstaan te arresteren, zoo als worden gearresteerd bij dezen:
1°. Een crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water.
2°. Een reglement van diseipline voor het krijgsvolk te water.
3°. De regtspleging voor het krijgsvolk te water.
4°. De regtspleging voor het krijgsvolk te lande. (1)
5°. Eene provisionele instruetie voor het Hoog Militair Geregtshof.
De/.e voorschriften, als alleen het krijgsvolk le lande betreffende, zijn in deze verzameling niet opgenomen.
VERVAT IN HET
Crimineel wetliock voor het krijgsvolk te water.
EEESÏE TITEL.
Algemeene hepalingen............ Art. 1.
TWEEDE TITEL.
Van de straffen............ // 15.
I)EilDE TITEL.
Van verraad............. „ 53.
VIEIIDE TITEL.
I
Van ronselen en spioneren........ . n C8.
TIJFDE TITEL.
Van misdaden tegen de dienst en tegen de subordinatie .............. « 73.
ZESDE TITEL.
Van desertie............. //106.
ZEVENDE TITEL.
Van geweldenarijen , diefstal en roof.....//154.
ACHTSTE TITEL.
Van ontrouwe en kwade administratie.....//158.
NEGENDE TITEL.
Van hel bewijs der misdaden........ «1.59
VOOR HET
VAN DE
Algemeene Bepalingen.
Art. 1.
Het crimineel uetboek voor liet krijgsvolk te water, betreft alle personen tot liet voorschreven krijgsvolk bclioorende.
Art. 2.
Tot het krijgsvolk tc water bchooren alle hooge en lage officieren, in of buiten active dienst zijnde, kadets, onderofficieren, werklieden, konstabels, matrozen, soldaten, oploopers en jongens, den lande ter zee dienende : ook worden daar onder begrepen, de thesauriers of schrijvers, doctors, chirurgijns en de klerken van de kommanderende officieren, hoe zeer dezelve niet in de rolle staan.
Art. 3.
Onder het krijgsvolk te water, worden ten dezen niet begrepen officieren, onder-officieren of mindere schepelingen, welke gepensioneerd of gegageerd zijn, ten zij dezelve tot eenige militaire dienst gebruikt worden.
Insgelijks betreft dit wetboek de equipagiemeesters, de constructeurs, de commiesen, bedienden en werklieden in 'slands
( 6 )
magazijnen, de magazijnmeesters, uitdeelers of bewaarders van timmerhout, en andere tot don scheepsbouw gebruikelijke goederen, of ook van eenigerhando scheepsbehoeften, gelijk ook alle andere soortgelijke personen, geëmploijeerd tot het verrigten van eenig werk of dieust in de voorschrevene magazijnen, of tot bewaring of uitdeeling van goederen, aan den lande toebehoo-rende, mitsgaders de commiesen van de hoofdelijke betalingen, voor zoo verre dezelve personen zich aan eenige ontvreemding van de hun in voege voorschreven toevertrouwde goederen of aan eenige ontrouw in hunne administratie hebben schuldig gemaakt.
Art. 5.
Ook betreft dit wetboek alle zoodanige militaire personen van de armee te lande, welke aan boord geplaatst zijn, om dienst ter zee te doen, de loodslieden, zoo lang zij als zoodanig aan boord van 's lands oorlogschepen dienst doen, en voorts in het generaal al diegenen, welke met 's lands schepen of vaartuigen van oorlog vervoerd worden, voor zoo lang zij zich aan boord bevinden, zijnde daarentegen ook het krijgsvolk te water, zoodra hetzelve aan wal dienst doet, bij en onder het krijgsvolk te lande, onderworpen aan de wetten en reglementen voor het krijgsvolk te lande vastgesteld.
Art. 6.
Alle zeelieden, die uit 's lands dienst zijn ontslagen, blijven nog, gedurende één jaar en zes weken, na hunne afdanking, aan de bepalingen van dit wetboek onderworpen, ter zake van beleedigingen, aan hunne superieuren, uit hoofde van vorige dienst gedaan.
Art. 7.
Dit wetboek betreft almede dezulken, welke, schoon geene betrekking hebbende tot de dienst ter zee, aan boord of in de zeehavens bevonden zullen zijn, te wezen spionnen, of zicli aan het debaucheren der zeelieden, of aan eenige andere misdaad, ten
( 7 )
nadeele van den lande of van eenig schip of vaartuig vau oorlog , te hebben schuldig gemaakt.
Art. 8.
Buiten de gevallen, in de even voorgaande artikelen aangeduid, zal dit wetboek nimmer toepasselijk zijn op bijzondere personen, niet tot het krijgsvolk te water behoorende.
Art. 9.
Het zal ten aanzien van de misdaden, in dit wetboek uitgedrukt en van de straffen daarbij bepaald, nimmer eenig onderscheid maken of dezelve misdaden binnen of buiten de Vereenigde Nederlanden gepleegd zijn.
Art. 10.
Met de invoering van dit wetboek zullen alle artikel-brieven, publicatien, ordonnantiën instruetien of reglementen, hoe ook genaamd, betreffende de misdaden en straffen van personen, aan de mililaire jurisdictie onderworpen, geheel zijn afgeschaft.
Art. 11.
'f
Het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water strekt zich geenzins uit tot fouten en overtredingen der militaire discipline ; derzelver correctie wordt overgelaten aan de komman-derende officieren.
DoclNsde straffen zullen quot;ïti^t mogen te boven gaanvoor officieren eïN^iedaarmede gelijJbs.staan, een Jn^-est voor drie Sé
dagen; voor ondoNofficieren , de boeTjsn te water cb. te brood,
voor twee dagen, eii^vQor de gemeeneii^die van slagen met handdaggen.
Art. 12.
Personen, behoorende tot het krijgsvolk te water, zullen,
naar de voorschriften van het crimineel wetboek dezer landen,
bereids gearresteerd of nog te arresteren en andere in gebruik zijnde wetten , geoordeeld en gestraft worden, wegens alle zoo-
4
( 8 )
danige misdaden en overtredingen, waarop bij liet wetboek voor liet krijgsvolk te water geene bijzondere straf gesteld is, en welke de dienst ter zee niet uitsluitend betreffen; de militaire personen zullen echter, wegens alle misdaden en overtredingen. 's lands lasten, middelen en imposition te water en te lande betreffende, blijven onderworpen aan den burgerlijken Regter, des competent.
Art. 13.
In tijd van oorlog zal de Souvereine Vorst de kommanderende officieren, zoowel op de reede en in de havens als in zee, kunnen magtigen , om zoodanige orders of bevelen te geven, als zij tot voorkoming van disorders of ongeregeldheden en ter stipte waarneming van de dienst, zullen noodig oordcelen; zoo nogtans dat dezelve met den zin en bedoeling van dit wetboek overeenkomstig zullen moeten zijn , en zal alsdan, daarop in voorkomende gevallen mede worden regt gedaan.
Art. 14.
ÏHwr militaire personen zich inzonderheid, ten allen tijde, voor drbidcenschap bchooren te wachten, zal, in het krijgsvolk te water, obsopzettelijke of vrijwillige dronkenschap nimmer, en de toevallige, zsH*3 uiet ligteiijk, tot verzachting of wegneming de misdaad gesteld, mogen dienen.
der gewone straf o
T WlM^UE ÏIÏEL.
/w an de
Art. 15.
///
t
De straffen welke, aan personen tot het xrijgsvolk te water behoorende, of andere aan de militaire jurisdictie onderworpen, kunnen worden opgelegd en buiten welke geene aiutere door de Eegters mogen ingevoerd worden, zullen eerstelijk zijiiNle zoodanige, welke, bij het crimineel wetboek dezer lande, beïeids
I
( 9 )
earresteerd of nog- te arresteren of andere in gebruik zijnde wefcien, zijn vastgesteld, behoudens de na te melden bepalingen en uHzondcringen.
Art. 16.
quot;W annecr de straffen met den strop of eenige andere schavot-straffen anh personen, tot liet krijgsvolk te water belioorende, worden opgeWd, zullen deze altijd vooraf bij liet vonnis worden gecasseerd, gedegradeerd, of vervallen verklaard van den militairen stand, welke zij 'bekleed hebben.
Bij de straf vaiXgevangenis kan ook voorafgaande cassatie of degradatie plaats hebben.
Art. 17.
Het doode ligchaam van den veroordeelde moet altijd worden begraven of over boord gezet^ op zulk eene wijze, als op oorlogschepen gebruikelijk is; ook mogen de Eegters de bezorging der begrafenis aan de naastbestaancW vergunnen, mits dezelve des nachts in stilte en, zonder eenigW plegtigheid, geschiede.
Art. 18^
Militaire Eegters, de straf van banVssement aan eenigen veroordeelde opleggende, zullen dezelve vetoiogen uit te strekken tot buiten het territoir van den Staat, ook wegens zoodanige misdrijven en overtredingen, waarin hetzelwo, bij het crimineel wetboek, of andere in gebruik zijnde wetteirv enger is beperkt geworden.
Art. 19.
Het bannissement zal ook kunnen uitgestrekt wordön tot buiten de koloniën van den Staat. \
Art. 20. \
Militaire Eegters znllen nimmer geldboete opleggen, maar, in de gevallen waarin dezelve, naar de voorschriften van het crimineel wetboek of andere in gebruik zijnde wetten, zouden behoorei\
i
(1«)
plaats te hebben, dezelve, bij hun vonnis-, veranderen in de sttyf van arrest of detentie.
Art. 21.
De Waflen, bij het crimineel wetboek of andere in gebruik zijnde ■nmten vastgesteld, voor zooverre dezelve afwijken van die, welkequot;iii het hierna volgende artikel, als militaire straffen, zullen wordeikaangewezen, zullen ook, door de militaire llegters, niet worden opgelegd, dan wegens zoodanige misdrijven, waarop dezelve, bij dit wetboek voor het krijgsvolk te water, mede uitdrukkelijk gesteld xijn, of wel wegens de zoodanige, welke bij dit wetboek, niet opgenoemd zijnde, alleenlijk volgens de voorschriften van het crimineel wetboek of andere in gebruik zijnde
wetten, kunnen en moetc
1°.
2°. 3°. 4°. 5°. 6°. 7°. 8°.
gestraft worden. Art. 22.
De straffen, bij dit wetboeky voor het krijgsvolk te water en andere aan de militaire jurisdictie onderworpen, bovendien bijzonderlijk als militaire straffen vastgesteld, zijn de volgende;
Straf des doods met den lcogeI\
Kielhalen en laar sen.
Van de ra vallen en laarsen.
Als schelm aan den vxd zetten.
Cassatie.
Degradatie.
Slagen met handdaggen.
Arrest of detentie.
Art. 23.
De straf des doods met den kogel wordt intgevoerd 'door een bekwaam getal militairen, aan den veroordeelde, knielenób, en geblinddoekt. \
(11)
.Met het doode ligchaain van den veroordeelde zal worden geiWdeld als in liet 17 de artikel gezegd is.
Art. 24.
Zoo ttüpvijls bij dit vretboek do straf des doods, zonder eenige nadere beWing, wordt vastgesteld, zal daardoor de straf met den kogel Vi geenzins die met den strop, moeten verstaan worden. \
\ Art. 25.
De straf van kMhalfn. wordt uitgevoerd, door den veroordeelde in het water, fcmder de kiel van liet schip, door te halen.
\ Art. 2G.
Het kielhalen kan gesbhieden één, twee of driemaal, hetwelk , bij het vonnis zal moeten bepaald worden.
A)'t\ 2 7.
Deze straf gaat altijd gepaardVmet laarsen, en voor onderofficieren , altijd met .degradatie. \
Art. 28. \
Ook kan dezelve gepaard gaan met gevangenis, bannissement of met het aan wal zetten als schelm. v.
Art. 29.
Bij het uitvoeren dezer straf zal alle voorzorg gebruikt worden, ten einde het leven of de gezondheid van den veroordeelde daardoor niet benadeeld worde.
Art. 30.
De straf van het vallen van de ra, wordt uitgevoerd, door den veroordeelde, zittende en- gebonden, van de grootevra, in het water te laten vallen eu hem aanstonds weder op tc hijschen.
( 13 )
Art. 81.
Iet valleu van de ra kan geschieden één, twee of driemaal, hetwelk , bij het vonnis , zal moeten bepaald worden.
Art. 33.
Deze s^af gaat mede altijd gepaard met laarsen.
Art. 33.
Ook kan dezelve gepaard gaan met gevangenis, bannissement, het zetten aa detentie. \
Art. 34.
De straf van het harsen wordt uitgevoerd, door aan den veroordeelde, na dat liij\uit liet water zal zijn opgehaald, met een eind touw, slagen toe\e brengen op dc broek.
Xt. 35.
Bij het uitvoeren dezer strhf zal worden zorg gedragen, • dat het eind touw, waarmede de \lagen worden toegebragt, niet zij van zoodanige dikte, dat daasdoor aan de gezondheid van den veroordeelde, nadeel wordt toekebragt, en zal mitsdien niet meer mogen hebben dan de dikle van vier en twintig op streng oud en ongeteerd touw.
Art. 3G.
liet getal der slagen zal bij het vonnis gorden uitgedrukt of aan de discretie van de commissarissen, teii wier overstaan het vonnis uitgevoerd wordt, kunnen worden overgelaten, doch nimmer het getal van honderd vijftig mogen te bovW gaan.
Art. 37.
De straf van cassatie wordt alleen opgelegd aan officieren en kan bestaan:
a. In eene cassatie, met verklaring van te zijn eerloos^
mitsdien onbekwaam om in het vervolg eenige burgerlijke af militaire charge te kunnen bekleeden.
In, eene cassatie, met verklaring van onbekwaam te zijn om\in -het vervolg, eenige militaire charge te kunnen bekleMen.
In eene\ eenvoudige cassatie van derzelvcr militaire charges , zonoer eenige bijvoeging.
Art. 38.
De straf van cassatie kan ook gepaard gaan met gevangenis of bannissement.
Art. 39.
Het aan wal zetten als\schelin wordt eeniglijk toegepast op onder-offleieren en mi iidere\schepelingen, en op de eerstge-noemden, niet anders dan na\zoodanige voorafgaande degradatie, als hier na in het eerste licK van het 41ste artikel zal worden aangewezen.
Art. 4C
De straf van degradatie wordt alleen aan onder-officieren opgelegd. \
Art. 41. \
De straf van degradatie is tweederlei: \
a. De zoodanige, waardoor de veroordeelde voor altijd onbekwaam wordt verklaard, om eenige militaire kwaliteit te
kunnen bekleeden. \
\
h. De zoodanige, waardoor hij, voor een tijcKlang, onbekwaam wordt verklaard , de kwaliteit van ondïV-ofiicier te kunnen bekleeden.
Art. 42. \
De straf van degradatie kan ook gepaard gaan met gevangenis of bannissement, slagen met handdaggen, arrest of detentie.
(1 )
Art. 43.
. W straf van slagen met handdaggen wordt uitgevoerd door het toebrengen van slagen aan den veroordeelde, gekleed zijnde, op dcn\iig en op de broek, met een eind oud touw ter dikte van niet Vieer dan twaalf garens op streng, en het getal van zestig slageto niet te boven gaande.
\ Art. 44..
\
Deze straf kan-ook gepaard gaan met arrest of detentie.
Art. 45.
De straf van arrest of detentie bestaat, ten opzigte van officieren in een arrest bij eenen der luitenants-geweldigen in de departementen der marine^ of in hunne hutten aan boord, met of zonder acces, of wel in ecu arrest in hunue eigene woningen
\ ^ O
aan wal.
Art\46.
Ten opzigte van onder-officiereh van minderen rang bestaat deze straf in een arrest in het kabelgat, zonder acces, bij een der luitenants-geweldigen, met of zoufler acces, en voorts in een arrest bij de schildwachten onder het haMdek, of in de konstabelskamer, en kan gepaard gaan met sluitingVan handen of voeten, schoon zulks bij de wet niet mogt zijn uitgedrukt.
Het arrest of de detentie kan zijn voor eenige \figen, oi weken, maar zal nimmer den tijd van drie weken te bovWi gaan,
De Eegters zullen moeten in acht nemen , dat de sluitingen het 46ste artikel gemeld, niet te langdurig of' te gestreng ziK
( 15 )
dat de gezondheid van den veroordeelde, daardoor zoude kiinneït\l-1Giiadceld worden.
Art. 49.
De tijd en wijze vaH^liet arrest of de detentie zullen bij het vonnis worden uitgedrukt.^
De straffen, in het 22ste artikel opgenamp;emd, zullen nimmer onderling noch ook met eenige andere straffen, t^y de wetten dezer landen vastgesteld, op eene andere wijze, mogen zajnen-gevoegd worden dan bij dezen titel is aangewezen.
Art. 51.
De militaire Regters zullen zich, zoo ten aanzien van de soorten van straffen op elke misdaad gesteld, als met opzigt tot den tijd, de plaats, den trap en de wijze derzelve, stiptelijk naar de bepalingen der wetten moeten gedragen, zonder dezelve straffen verder te mogen verzwaren, dan bij de wet is voorgeschreven of toegelaten, en zonder ook dezelve immer te mogen verligten, dan voor zooverre wettige redenen van verschooning of verontschuldiging zulks in goede justitie klaarblijkelijk ver-eischen.
Art. 52.
In dit laatste geval zullen zij, in plaats van de gestelde straf, zoodanige mindere mogen kiezen, als met den aard der gepleegde misdaad, meest overeenkomt, en tevens van de soort bij de wet bepaald, het minste afwijkt.
DE EDE TITEL.
Van verraad.
Art. 5.3.
Een kommandant van cenigen bodem, die denzelven verra-
( 16 )
derlijk aan den vijand overgeeft of verlaat, zal met den strop gestraft worden.
0 Art. 54.
Elke kommandant van eenigen bodem, die denzelven, al ware het dan ook op advies van eenen krijgsraad, aan den vijand, zonder noodzaak overgeeft of verlaat, zal met den dood gestraft worden.
Art. 55.
Ook worden, met dezelfde straf gestraft al de officieren, welke bit eenen gehouden krijgsraad, in denzelven, zonder genoegzame redenen, tot het overgeven of verlaten van eenigen bodem gestemd hebben; zij, die tegen overgeven of verlaten o-estemd hebben, zullen daarvan, zoo veel mogebjk doen blijken door het inleveren van een schriftelijk advies en protest.
Art. 5G.
Elke kommanderende officier van eene vloot, esqnader, divisie of enkel schip, die verzuimd heeft een geslagen vijand of des-zelfs koopvaardij schepen te vervolgen, zal met don dood o met cassatie, met of zonder verklaring van te zijn eerloos of onbekwaam, worden gestraft, ten ware hij door groote schade daarin mogt verhinderd zijn.
Art. 57.
Alle kommanderende officieren die, ingeval van engagement met den vijand, vlugten, afdeinzen of zich uit de hun aangewezene positie begeven, om voor eigene veiligheid te zoigen, zullen met den dood gestraft worden, ten ware zij, door eemge schoten onder water, door groote schade aan masten of zeilen of door andere zware rampen daartoe genoodzaakt wa: .
Art. 58.
Een officier, die een schip, van den vijand genomen, rantsoeneert, zonder daartoe bevoegd te zijn, wordt gestraft met
( 17 )
cassatie, met of zonder verklaring van te zijn eerloos en mitsdien onbekwanm, om eenige burgerlijke of militaire charge te kunnen bekleeden.
Art. 59.
Elk, vie liij zij, die in eenige affaire met den vijand, of, ter comtemplatie van denzelven, zonder expresse order van den kommandant van het schip of vaartuig, de vlag strijkt, of doet strijken , wordt met den strop gestraft.
Art. CO.
Elke persoon , zonder onderscheid van rang of stand, welke, in de nabijheid van den vijand, geroep of geschreeuw mogt maken, strekkende om schrik en verwarring onder het scheepsvolk te brengen, zal insgelijks met den strop gestraft worden.
Art. 61.
Elk en een iegelijk, zonder onderscheid van militairen of burgelijken stand, die zich, in tijd van oorlog, op eenig schip of vaartuig van oorlog bevindende, met boos opzet, geruchten of tijdingen verzint of verspreidt, strekkende om het scheepsvolk te verleiden, te misleiden of te ontmoedigen, zal met den dood gestraft worden; doch, van het boos opzet niet blijkende, met eene mindere straf, naar de omstandiaheden.
Art. 63.
Elke kommanderende officier van eenigen bodem, die gelast zijnde om te jagen of op eenige andere wijze, ontdekkingen omtrent den vijand te doen, opzettelijk nalaat te voldoen aan de orders hem gegeven, of alzoo de gedane ontdekkingen verborgen houdt of verkeerdelijk rapporteert, wordt met den dood gestraft.
Art. 63.
Op gelijke wijze zal gestraft worden elk ander schepeling,
v
(1«)
die gelnst zijnde om, op eenigerhande wijze, oxitdekkingen te doen, de gedane ontdekkingen tromvclooslijk zal hebben verzwegen of alzoo verkeerdelijk gerapporteerd.
Art. 64.
Elke schepeling, die het geheim van eenige onderneming, op eenigerlei wijze, aan den vijand openbaart, zal met den strop gestraft worden.
Art. C5.
Ook zal met den strop gestraft worden elk, die het orderwoord, de seinen van verkenning of andere secrete seinen aan den vijand openbaart, gelijk ook elk, die eenig seinboek of ander papier, hetwelk den vijand, als vijand nuttig kan zijn, opzettelijk aan denzelven overgeeft, of, door moedwillig verzuim, oorzaak is, dat hetzelve in 'svijands handen gerake, en eindelijk elk, die anderen belet om zoodanig papier te vernietigen, voor den vijand te verbergen, of voor denzelven onbruikbaar te maken.
Art. CG.
Elk die bevonden wordt, eenige correspondentie hoegenaamd met den vijand te houden of te doen houden, zonder daartoe behoorlijke toestemming of last van zijnen superieur of anderzins bekomen te hebben, zal met den strop gestraft worden.
Alle onder-officieren of mindere schepelingen, die, in tijd van oorlog, brieven aan boord ontvangen of van daar verzenden, zonder voorkennis van den komman deren den officier of xan dengenen die daartoe door den kommandant is geordonneerd, zullen gestraft worden met het vallen van de ra en laarsen of met handdaggen, ten ware de misdadige inhoud der brieven awaardere straf vereischte.
( 19 )
Van Tionselen en Spioneren.
Art. 68.
Elke schepeling die manschappen aanwerft voor eene Mogendheid, met Avelke het land in oorlog is, of zich aan zoodanige aanwerving medepligtig maakt, zal met den strop gestraft worden.
Art. 69.
Het voorgaande artikel zal ook toepasselijk zijn op alle andere personen, welke dc aldaar beschrevene misdaad hebben misdreven, gedurende den tijd dat zij zich op eenig schip of vaartuig van oorlog of in eenige zeehaven hebben bevonden.
Art. 70.
Elke schepeling gelijk ook elk ander persoon op eenig schip of vaartuig van oorlog of in eeue der zeehavens gevonden wordende, die den vijand als spion dienen of gediend hebben, zullen insgelijks met den strop gestraft worden.
Art. 71.
Elke schepeling die om den vijand te begunstigen, hetzij daar toe omgekocht, of ter bejaging van eenig voordeel trouwcloos-lijk eenige peilingen doet, teekeningen of kaarten maakt van zeehavens, zeegaten, rivieren, stranden, batterijen, campemen-ten en fortificatiën of van iets anders dat tot verdediging dient, wordt met den strop gestraft.
Het maken van zoodanige afteekeningen door bovengenoemde personen, zonder eenige verraderlijke of trouwelooze inzigten, doch tevens zonder daartoe bevoegdheid te hebben bekomen, zal gestraft worden met arrest of detentie.
Elke schepeling, die eenige opgave van gedane peilingen of
( 20 )
eenige afteekeningen van voorzegden aard aan den vijand zal hebben bezorgd, of daartoe eenige pogingen aangewend, zal met den strop gestraft worden, al ware het, dat zoodanige pogingen geene uitwerking gehad hadden.
Van viisdaden tegen de dienst en tegen de svhordinatie.
Art. 73.
Elke officier, dieeenen krijgsgevangene verbergt, of op eeniger-hande wijze in zijne vlugt behulpzaam is, zal gestraft worden met cassatie, met of zonder verklaring van te zijn eerloos en mitsdien onbekwaam om eenige burgerlijke of militaire charge te bekieeden.
Art. 74.
Andere schepelingen zullen in dit geval, met het vallen van de ra en laarsen worden gestraft; onder-officieren zullen bovendien van hunne charge worden gedegradeerd.
Art. 75.
Elke officier die, zonder daartoe speciale bevoegdheid te hebben bekomen, aan boord van schepen of vaartuigen van oorlog, doet inladen of toestaat dat in dezelve worden ingeladen, eeni-gerhande waren of koopmanschappen , in zoodanige kwantiteit, dat daaruit het oogmerk om voor zichzelveu of voor anderen winst te doen of vracht te verdienen, met reden kan worden opgemaakt, zal met cassatie gestraft worden.
Art. 76.
Mindere schepelingen zullen , in dat geval, met handdaggen gestraft worden, en de onder-officieren zullen bovendien van hnnne charge worden gedegradeerd.
( 21 )
Art. 77.
In de gevallen bij de twee naastvoorgaande artikelen uitgedrukt , zullen de alzoo ingeladen goederen, ten behoeve van dea lande , verbeurd worden verklaard.
Art. 78.
Elke officier die, in havens van Mogendheden met het land in vrede levende, goederen, aldaar als contrabande beschouwd, aan wal brengt of doet brengen, zal van zijne charge worden gecasseerd.
Art. 79.
Mindere schepelingen zullen in dat geval met het vallen van de ra en laarsen of met bandaggen gestraft worden naar mate van de omstandigheden; onder-officieren zullen bovendien van hunne charge worden gedegradeerd.
Art. 80.
Elke kommanderende officier die, door 'svijands overmagt genoodzaakt zijnde, tot behoud der manschappen, zijn schip met de equipagie te verlaten, van boord gaat, voor dat hij alle mogelijke pogingen heeft aangewend , om te beletten, dat het schip in bruikbaren staat, in 'svjjands handen gerake,, zal worden gecasseerd en infaam verklaard.
Art. 81.
Elke kommanderende officier, di e protectie weigert'aan koopvaardijschepen, toebehoorende aan onderdanen van het land of deszelfs bondgenooten, wanneer zijne orders hem niet verhinderen die protectie te verleenen, zal uit 's lands dienst gecasseerd worden.
Art. 82.
Elke officier die aan schepen of zeelieden, wie zij ook zijn mogen , die zich in gevaar van de zee bevinden, hulp weigert, wanneer hij die hulp veilig konde verleenen-, zal uit 'sland» dienst gecasseerd worden.
( 22 )
Art. 83.
Mindere schepelingen zullen, in dat geval met drie dagen te water en te brood, in de boeijen gesloten en voorts met handdaggen gestraft worden.
Art. 84.
De subordinatie is het wezen en de ziel van do militaire dienst.
Elke schepeling derhalve is vcrpligt, in de dienst , de orders , hem gegeven door dengene, die boven hem gesteld is, terstond en zonder daar tegen te redeneren, te gehoorzamen en getrouwelijk te volbrengen, behoudens het regt om, wanneer hij zich door die orders bezwaard vindt, daarna zijne klagten deswege in te brengen.
Ingeval van oproer en algemeenen opstand van de equipagie tegen hunne superieuren, zullen de aanstokers, bewerkers en hoofden van den opstand, met den dood worden gestraft.
Elke officier, die deelgenoot is van den opstand, zal insgelijks met den dood worden gestraft.
Officieren, welke zich tegen dezen algemeenen opstand niet hebben verzet met alle middelen, welke voorhanden zijn, zullen worden gestraft met den dood of cassatie met of zonder verklaring van eerloos of onbekwaam te zijn naar de grootheid van hun verzuim en den aard der omstandigheden.
Ingeval van zamenrotting van schepelingen of andere zich aan boord van een oorlogschip bevindende personen, zal elke
( 25 )
superieur mogen ordonneren, dat men zich sclieide en ieder zijnen weg ga.
Indien hij niet op staanden voet gehoorzaamd wordt, zal hij eenigen bij name mogen noemen, en wanneer deze niet dadelijk hunnen pligt betrachten, zullen dezelve als aanleggers en hoofden van do zamenrotting of den opstand gerekend en als zoodanig met den dood gestraft worden.
Art. 89.
Indien de zamenrotting, op het daartoe gegeven bevel, niet scheidt, zullen de superieuren bevoegd zijn, zoodanige middelen van geweld te gebruiken, als zij, tot demping van het oproer , dienstig zullen oordeelcn.
Elk die zich daartegen verzet of daarna in de zamenrotting of den opstand blijft volharden, zal met deu dood gestraft worden.
Art. 90
Officieren, die deelgenooten zijn of geweest zijn van cenige zamenrotting, zullen altijd met den dood gestraft worden,
Art. 91.
Elke schepeling, die van cenige muiterij of zamenzwering onder eene equipagie kennis dragende, daarvan geene behoorlijke bekendmaking heeft gedaan, zal met den dood, met de cassatie, met het vallen van de ra en laarsen of met handdaggen gestraft worden, naar de grootheid van zijn verzuim en den aard der omstandigheden.
Art. 92.
Indien een medepligtige aan eenige muiterij of complot, dezelve openbaart vour en aleer die op eenigerhande wijze zijn ontdekt geworden, zal aan den zoodanige slechts eene ligte straf worden opgelegd naar mate van de omstandigheden; hij zal zelfs, redenen daartoe dienende, van alle straf mogen vrij-
( 24 )
gesteld worden, iuzonderlieid zoo een of meer der overige me-depligtigen in handen van de justitie geraken en van dc misdaad overtuigd worden.
Art. 93.
Eene scliildwaclit die op zijnen post, in de nabijlieid van den vijand, of, in oorlogstijd op de brandwacht, aan zijne order of consigne niet voldoet, of van zijnen post afgaat, zonder bevorens afgelost te zijn, zal met den strop, de kogel, het vallen van de ra en laarsen of met handdaggen, gestraft worden, naar den aard der omstandigheden.
Eene schildwacht die, in de nabijheid van den vijand of in oorlogstijd, op de brandwacht, op zijnen post slapende of dronken wordt bevonden, zal invocge voorschreven art. 93 gestraft worden.
Art. 95.
Elke schepeling die, in de nabijheid van den vijand of in oorlogstijd , op de brandwacht, uitdrukkelijk weigert of opzettelijk nalaat de orders van dengenen, die boven hem gesteld is, te gehoorzamen of na te komen, zal met den dood gestraft worden.
Art. 90.
Elke schepeling die, in eene actie tegen den vijand of in de nabijheid van denzelvcn, zijne wapenen lafhartig nederwerpt of verlaat, zal met den dood gestraft worden.
Art. 97.
Een officier die, in eene affaire tegen den vijand, in de nabijheid van denzelven, of in oorlogstijd, op de brandwacht, zich slechts met woorden tegen de orders van zijnen superieur verzet, of die in andere gelegendheden uitdrukkelijk weigert of opzettelijk nalaat de gegevene orders na te komen, zal met den
( «5 )
dood, of cassatie, met of zouder infamie, naar mate der om-
standiglieden worden gestraft.
Art. 98.
Een ondcr-officier of mindere scliepeling zal, in zoodanige gevallen, met kielhalen, vallen van de ra en laarsen ', degradatie , handdaggen of arrest worden gestraft.
Art. 99.
Elke onder-officier of mindere schepeling die zijnen meerdere in rang, met woorden of gebaarden, bcleedigt of dreigt, zal gestraft worden met het vallen van de ra en laarsen; de onderofficieren die met acte varen, zullen bovendien, voor den tijd van twee jaren, worden gedegradeerd. Ingeval zij zich tegen denzelven, met de daad , hebben verzet, denzolvcn aangegrepen, geslagen, gekwetst of eenige andere daden van geweld tegen denzelven gepleegd, zullen zij , met den dood, gestraft worden.
Art. 100.
Een officier die in de dienst, zijnen meerdere in rang met woorden of gebaarden beleedigt of dreigt, zal met cassatie gestraft worden. Ingeval hij zich tegen denzelven met de daad mogt hebben verzet, denzelven aangegrepen, geslagen, gekwetst of eenige andere daden van geweld tegen denzelven gepleegd, zal hij, met den dood, worden gestraft.
Art. 101.
Elk wie hij zij , die eene schildwacht op zijnen post gewelddadig aanrandt, of op eenigerhande wijze dadelijk mishandelt, zal, zonder onderscheid met den dood, gestraft worden.
Art. 102.
Elke onder-officier of mindere schepeling, die den geweldigen provoost of zijne dienaren, in het uitoefenen hunner ambtsverrigtin-gen feitelijk weerstaat, zal gestraft worden met kielhalen en laarsen,
( 26 )
van de ra vallen en laarsen of lianddaggeu, naar mate van de omstandigheden.
Art. 103.
Een officier, met eenige werving belast, die eenen ouder-offi-eier of minderen schepeling van een van 's lands schepen of vaartuigen van oorlog, niet voorzien van een behoorlijk ontslag uit de dienst, voonvetens aanneemt zal, met cassatie en gevangenis voor één jaar, gestraft worden.
Art. 104.
Loodsen, die opzettelijk het stooten, vastzetten of verzeilen van eenig schip of vaartuig van oorlog mogten hebben veroorzaakt, zullen met den strop gestraft worden.
Art. 105.
Loodsen, die door onkunde of onachtzaamlieid cenig schip of vaartigt;ig van oorlog op ondiepten mogten hebben doen stooten of vastzetten, zoodanig dat daardoor eenige schade aan het schip of vertraging aan de reis wordt toegebragt, gelijk ook loodsen die, door onkunde of onachtzaamheid, een schip mogten verzeild hebben, zoodat hetzelve is verloren geraakt, zullen gestraft worden met het vallen van do ra en laarsen, handdage-en of
7 oO
arrest naar omstandigheden van zaken.
ZESUE TITEL.
VAN DESEKTIE.
Van desertie naar Hen vijand.
Art. 106.
Elke persoon tot het volk van oorlog te water behoorende, die naar den vijand deserteert, of, zonder schriftelijken last van
( *7 )
zij lieu chef, naar den vijand overgaat, zal met den strop gestraft worden.
Art. 107.
Die gepoogd heeft, dit een of ander te doen, doch in de uitvoering daarvan is verhinderd, zal op dezelfde wijze gestraft worden, mits de poging door uiterlijke daden of bedrijven aan den dag gelegd zij.
Art. 10S.
Elke schepeling, die eenen anderen schepeling tot desertie naar den vijand verleidt, zal insgelijks met den strop gestraft worden.
Art. 109.
Elk die tot het volk van oorlog te water behoort, die eenig persoon, aan een der misdrijven,-in de drie eerste artikelen van dit hoofdstuk aangeduid, schuldig, verbergt, deszelfs misdrijf begunstigt, of denzelven aan dc nasporingen en vervolgingen tegen hem ingerigt, onttrekt, zal op dezelfde wijze gestraft worden, als in dc voorzegde artikelen ten aanzien van zoodanig persoon zelve, is vastgesteld.
Art. 110.
Wanneer tusschen twee of meer personen, tot het volk van oorlog te water behoorende, complot of afspraak tot desertie naar den vijand is gemaakt, zonder dat echter de desertie werkelijk heeft plaats gehad, zal het hoofd van het complot of van de afspraak met den strop, en de overigen, die in het complot of in de afspraak gedeeld hebben, met kielhalen en laarsen gestraft worden.
Elke officier nogtans, die deel aan het complot of aan de afspraak mogt gehad hebben, zal altijd met den strop gestraft worden.
Art. 111.
Diegene, welke de hoogste in rang is, zal voor het hoofd
{ 28 )
Tan het complot of van de afspraak worden gehouden, en als
zoodanig met den strop gestraft, ten ware het tegendeel kwam te blijken.
Van andere desertie in tijd van oorlog.
Art. 112.
Elke officier in actieve dienst zijnde, die, in tijd van oorlog, deserteert van een schip of vaartuig van oorlog, waar hetzelve zich ook buiten 's lands bevindt, zonder dat hij tot den vijand overgaat, zal met den kogel gestraft worden.
Art. 113.
Elke officier, hoe zeer buiten actieve dienst zijnde, die in tijd van oorlog deserteert, wordt gecasseerd en verklaard eerloos, en mitsdien onbekwaam om eeuige burgerlijke of militaire charge te kunnen beklecden.
Art. 114
li^ke schepeling die, in tijd van oorlog, op schildwacht staande, of de wacht hebbende, deserteert van eenen bodem die op de brandwacht geplaatst is, zal met den dood worden gestraft.
Art. 115.
Die gepoogd heeft deze misdaad te bedrijven, doch in de uitvoering daarvan verhinderd is, zal op dezelfde wijze gestraft worden, als of hij de misdaad ten volle had bedreven.
Art. 116.
Elke schepeling, die eenen anderen schepeling verleidt tot de desertie in het 114de artikel van dit hoofdstuk beschreven, zal met deu dood gestraft worden.
Art. 117.
Wanneer tusschen twee of meer personen, complot of af-
( 39 )
spraak gemaakt is , om, terwijl zij allen of één of meer van hen op schildwacht staan of de wacht hebben, te gaan deserteren, van eenen bodem gestationeerd op de brandwacht, zonder dat echter de desertie werkelijk heeft plaats gehad, zal het hoofd van het complot of de afspraak, met den dood en de overigen die in het complot of afspraak gedeeld hebben, met kielhalen en laarsen gestraft worden.
Een officier nogtans die deel aan het complot of de afspraak gehad mogt hebben, zal altijd met den dood gestraft worden.
Art. 118.
quot;Wanneer het hoofd van het complot of van de afspraak niet bekend mogt zijn, zal de hoogste in rang altijd voor het hoofd daarvan gehouden en als zoodanig met den dood worden gestraft , ten ware het tegendeel kwame te blijken.
Art. 119.
Elke onder-officier of mindere schepeling, die, in tijd van oorlog, deserteert van eenen bodem die op de brandwacht is gestationeerd, zonder aldaar op schildwacht te staan of de wacht te hebben zal met kielhalen en laarsen gestraft worden.
Art. 120.
Een officier van zoodanigen bodem deserterende, wordt altijd met den dood gestraft.
Art. 121.
Die gepoogd heeft het misdrijf, in de twee naast voorgaande artikelen aangewezen, te plegen, doch in de uitvoering daarvan is verhinderd, zal op dezelfde wijze gestraft worden als of hij de misdaad ten volle had bedreven.
Art. 122.
Elke schepeling die, in tijd van oorlog, eenen anderen schepeling verleidt tot desertie van eenen bodem, gestationeerd op de brandwacht, zal gestraft worden met kielhalen en laarsen.
Art. 133.
Wanneer, tussclien twee of meer schepelingen, in tijd van oorlog, complot of afspraak is gemaakt tot desertie van eenen bodem, gestationeerd op de brandwacht, zal, indien de desertie werkelijk gevolgd is, het hoofd van het complot of van de afspraak , met den dood, en de overigen, die in het complot of de afspraak gedeeld hebben, met kielhalen en laarsen, gestraft worden.
Indien de desertie niet werkelijk heeft plaats gehad zal wel het hoofd van het complot of van de afspraak met den dood, doch de overigen met drie malen van de ra tc vallen en laarsen gestraft worden.
Elke officier nogtans, die deel aan het complot of de afspraak mogt gehad hebben, zal altijd met den dood gestraft worden.
Art. 124.
Indien het hoofd van het complot of van de afspraak niet bekend is, zullen, ten aanzien van het houden van één der deelgenooten voor het hoofd van het complot of van de afspraak, en mitsdien ten aanzien van het straften van denzelven met den dood, dezelfde voorschriften gevolgd worden, welke hiervoren, art. 118, zijn vastgesteld.
Art. 125.
Elke onder-officier of mindere schepeling die, in tijd van oorlog, deserteert van een schip of vaartuig van oorlog, waar hetzelve zich ook buiten 's lauds bevindt, zal gestraft worden met het vallen van de ra en laarsen; de onder-officieren zullen bovendien worden gedegradeerd.
Art. 126.
quot;Wanneer in tijd van oorlog, tusschen twee of meer schepelingen , complot of afspraak gemaakt is tot desertie, van eenen bodem waar het zich ook bevindt buiten 's lands, zonder dat de
(-1 )
desertie werkelijk gevolgd is, zal wel het hoofd van zoodanig complot of afspraak met kielhalen enlaarsen, doch de overigen, die daartoe behooreu, met van de ra vallen en handdaggen gestraft worden.
Art. 127.
Een officier tot zoodanig complot of afspraak belioorende, zal altijd met den dood gestraft worden.
Art. 128.
Wanneer de schepen of vaartuigen van oorlog in ééne der Europesche havens van het land gelegen zijn , zal de desertie, schoon in tijd van oorlog gepleegd, op dezelfde wijze gestraft worden, als in tijd van vrede.
Art. 129.
Elke schepeling die, in tijd van oorlog, zonder daartoe verlof te hebben bekomen, langer dan tweemaal vier en twintig uren van den bodem, waartoe hij behoort, afwezig blijft, zal voor deserteur gehouden en als zoodaidg gestraft worden.
Art. 130.
Elke schepeling die, na het eindigen van zijn verlof, in tijd van oorlog, langer dan drie dagen van den bodem, waartoe hij behoort, afwezig blijft, zal voor deserteur gehouden, en als zoodanig gestraft worden.
Art. 131.
In tijd van oorlog zal de Vorst, uit hoofde van eenen gevreesden aanval op een van 's lands zeegaten , havens, rivieren of stranden , of ook, bij eenig ander groot of eminent gevaar van den vijand, de straf met den strop kunnen stellen op de misdaad van desertie , tegen elk die tot het volk van oorlog te water behoort.
Art. 132.
Ook zelfs de kommanderende officier van eene vloot, esquader, divisie of enkel schip, zal, in de gevallen, bij het naast voor-
( '2 )
gaande artikel aangeduid, •wanneer liet gevaar dringend is, en de tijd niet toelaat om 's Vorsten orders te vragen en af te ■wachten, de straf met den strop kunnen stellen op de desertie van elk, die tot het volk van oorlog te water behoort, behoudens deszelfs verantwoording.
Art. 133.
In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen aangeduid, zal insgelijks bij de te geven orders kunnen worden verklaard, dat elk en een iegelijk die, zonder verlof, langer dan vier en twintig uren afwezig blijft, voor deserteur zal gehouden en als zoodanig gestraft worden.
Van desertie in tijd van vrede.
Art. 134. ^
Een offieier die, in tijd van vrede, deserteert, zal worden gecasseerd en verklaard te zijn eerloos en mitsdien onbekwaam om, in het vervolg, eenige burgerlijke of militaire charge te kunnen bekleedeu.
Art. 135.
Een onder-officier die, met acte varende, in tijd van vrede, deserteert, zonder zoodanige verzwarende omstandigheden, als hierna in dit hoofdstuk worden aangewezen, zal met kielhalen en laarsen gestraft, en van zijnen post als onder-officier, worden gedegradeerd.
Art. 136.
Onder-officieren, die niet met acte varen, zullen in zoodanig geval met van de ra vallen en laarsen, gestraft worden en gedegradeerd.
Art. 137.
Mindere schepelingen worden, in dat geval, met eenmaal van de ra vallen en laarsen, gestraft.
c- ?
/
1^ CL «J ^ ^ :
yy-v- ■? /-r -r-S* gt;U. -i»—^
Cr fi ' gm fa f r «-Ce_
( 33 )
Een onder-officier die, met acte varende, in tijd van vrede, deserteert terwijl hij de wacht heeft, en zonder meer verzwarende omstandigheden, zal worden gekielhaald, gelaarsd en gedegradeerd , doch wanneer zoodanig onder-officier kommandant van de wacht is, zal hij, ingeval van voorschrevene desertie, met drie malen kielhalen en laarsen gestraft en als schelm aan den wal gezet worden.
Art. 139.
Mindere schepelingen die, in tijd van vrede, van de wacht of van hunnen post als schildwacht, deserteren, zonder dat die desertie met eenige andere verzwarende omstandigheden gepaard, gaat, zullen gestraft worden met drie malen van de ra vallen en laarsen.
Een onder-officier of mindere schepeling die, in tijd van vrede, gedeserteerd zijnde, zich daarna op nieuw in 's lands dienst ter zee of lande begeeft, onder voorgeven van bevorens niet in militaire dienst geweest te zijn of wel zijne demissie te hebben bekomen, zal, ofschoon zijne desertie met geene andere verzwarende omstandigheden mogt zijn gepaard geweest, met het vallen van de ra en laarsen gestraft worden, of wanneer hij zich meer dan eenmaal op zoodanige bedriegelijke wijze mogt hebben geëngageerd, met kielhalen en laarsen; en voor de derde maal zich daaraan schuldig makende, zal hij met den dood gestraft worden.
Een officier die, in tijd van vrede, gepoogd heeft te deserteren , doch in de uitvoering van dit misdrijf is verhinderd, zal worden gecasseerd en onbekwaam verklaard om in het vervolg eenige militaire charge te kunnen bekleeden.
3
( 34 )
De correctie van mindere schepelingen die, in tijd van vrede, gepoogd hebben te deserteren, doch in de uitvoering daarvan zijn verhinderd geworden, gelijk ook de correctie van mindere schepelingen, die zich, na het plegen van zoodanige desertie, binnen veertien dagen, vrijwillig en zonder achterhaald te zijn in arrest begeven, wordt aan de krijgstucht overgelaten.
Art. 143.
De inhoud van het 141ste en van het eerste gedeelte van het naast voorgaande artikel, zal dan alleenlijk toepasselijk zijn, wanneer de schepelingen, binnen één uur afstand van den bodem waarop zij dienen, in hunne desertie verhinderd of gestoord worden ; ^oodra gij zich verder hebben verwijderd, galde misdaad voor volbragt wordou gehoialon. .
Art. 144.
Geene vrijwillige terugkomst zal baten, na dat de tijd van veertien dagen, sedert de gepleegde desertie, zal zijnverloopen, noch ook wanneer de desertie met eenige verzwarende omstandigheden is gepaard geweest.
Art. 145.
verdof, afwoaig blijft,- zal voor damp;jcrteur gehouden worden.
Art. 146.
De correctie van schepelingen die, in tijd van vrede, binnen acht dagen na het eindigen van hun verlof, terug komen, wordt aan de krijgstucht overgelaten.
Een officier nogtans die, voor de tweede maal, boven zijn verlof is uitgebleven zal, in zoodanig geval, bij regtcrlijk vonnis, van zijne militaire charge worden gecasseerd.
.. t'/s/'Sr c C- , f tw* ^ /jS* J-,
-r-
Art. 147.
Elke schepeling die, in tijd van vrede, eenen anderen schepeling tot desertie verleidt, zal met tweemaal vallen van de ra en laarsen gestraft worden.
Art. 14.8.
Een officier die, in tijd van vrede, eenen anderen schepeling in het plegen van desertie behulpzaam is, of eenen desertem- versteekt of verbergt, zal worden gecasseerd en verklaard te zijn eerloos en mitsdien onbekwaam om, in het vervolg, eenige burgerlijke of militaire charge te kunnen bekleeden.
Art. 149.
Een onder-officier zal, in zoodanig geval, met driemaal van de ra vallen en laarsen, en de mindere schepelingen met handdaggen en met de boeijen gestraft worden.
Art. 150.
Een officier die in gebreke blijft van eene voorgenomene of volbragte desertie, kennis te geven, of aan te geven de plaats waar een deserteur zich ophoudt, wanneer dezelve hem is bekend geworden, zal worden gecasseerd van zijne militaire charge.
Art. 151.
- Een onder-officier of mindere schepeling zal, in zoodanig geval, met arrest, hetzij met of zonder sluiting, naar de omstandigheden gestraft worden.
Art. 152.
Wanneer tusschen twee of meer schepelingen, in tijd van vrede, onderling complot of afspraak tot desertie gemaakt is en de desertie werkelijk is gevolgd, zal zoodanig schepeling, welke overtuigd is het hoofd van het complot of de afspraak geweest te zijn, met kielhalen en laarsen gestraft worden en de overige met drie maal van de ra vallen en laarsen.
( 36 )
Indien de desertie niet werkelijk heeft plaats gehad, zal de schepeling, welke overtuigd is, het hoofd van het complot of de afspraak geweest te zijn, met driemaal van de ra vallen en laarsen en de overigen met éénmaal van de ra vallen en laar-sen gestraft worden.
Een officier nogtans die deel aan het complot of de afspraak mogt gehad hebben, zal met den dood gestraft worden, en zulks zonder onderscheid of de desertie al of niet werkelijk heeft plaats gehad.
Van het ontdekken van complotten door medepligtigen.
Art. 153.
Indien een medepligtige aan een van zoodanige complotten of afspraken tot desertie, als hier voren in de 110de, 117de, 123ste, 126ste en 152ste artikelen zijn aangeduid, dezelve, vóór en aleer die op eenigerhande wijze zijn ontdekt geworden, openbaart, zal aan de zoodanige eene mindere straf worden opgelegd, dan bij de voorschrevene artikelen is bepaald, naar mate van de omstandigheden. Hij zal zelfs, redenen daartoe dienende, van alle straf mogen vrijgesteld worden, inzonderheid zoo één of meer der overige medepligtigen in handen van de justitie geraken en van de misdaad overtuigd worden.
ZEVENDE TITEL.
Van geweldenarijen, diefstal en roof.
Art. 154
Elke schepeling die de manschappen op een vijandelijk schip, hetwelk zich heeft overgegeven of bemagtigd is, slaat, kwetst, mishandelt of spoliecrt, zal met kielhalen en laarsen of het
( 37 )
vallen van de ra en laarsen gestraft worden, naar de grootheid van het misdrijf en den aard der omstandigheden.
Op dezelfde wijze zal worden gestraft, elke schepeling, die, wanneer eenig schip op den vijand veroverd is, eenige kisten, kasten, pakken of vaten, in hetzelve gevonden wordende, openbreekt of iets daar uit of uit het schip steelt, doch zoo een officier zich aan de misdaden in deze beide artikelen uitgedrukt, mogt schuldig maken, zal dezelve worden gestraft met cassatie en verklaring van te zijn eerloos, en mitsdien onbekwaam om in het vervolg eenige burgerlijke of militaire charge te kunnen be-kleeden.
Het straffen van kleine dieverijen, voor de eerste of voor de tweede maal, aan boord gepleegd, wordt aan de krijgstncht overgelaten, wanneer de kommanderende officier mogt vermeenen dat dezelve, om de geringe waarde van het ontvreemde of uit hoofde van verschoonende omstandigheden, zonder nadeel van 's lands dienst of van de militaire justite, buiten regterlijk onderzoek, kunnen gecorrigeerd worden.
Elke schepeling die, voor de derde maal, aan boord eenige dieverij pleegt, hoe gering de waarde van deze of van zijne vorige dieverijen ook zijn moge, zal driemaal van ra vallen, strengelijk gelaarsd en als schelm aan den wal gezet worden.
Yan ontrouwe en kwade administratie.
Een ieder aan wien aan boord, uit hoofde van zijne kwaliteit , de bewaring of administratie is toevertrouwd van eenige
( 38 )
van 'slands goederen, hetzij hij is offleier, schrijver of thesaurier , hetzij hij is onder-offlcier, als schipper, stuurman, timmerman, bottelier, smid en dergelijken, welke zich aan ontvreemding van de hem in voege voorschreven toevertrouwde goederen of aan eenige onbehoorlijke administratie daaromtrent, schuldig maakt, zal gestraft worden, indien het een officier is ten minsten met cassatie en verklaring van te zijn eerloos en mitsdien onbekwaam, om in het vervolg eenige burgerlijke of militaire charge te kunnen bekleeden, — en zoo het een onder-officier is met drie malen van de ra vallen , laarsen en degradatie, cn vervolgens als schelm aan den wal gezet worden.
NEGENDE TITEL.
Van het bewijs der misdaden.
Art. 159.
De voorschriften omtrent het bewijs der misdaden van het algemeen regt zijn mede toepasselijk op de misdaden en overtredingen, begaan door schepelingen of andere personen aan de militaire jurisdictie onderworpen.
De militaire Regters zullen ook bijzonderlijk den inhoud der navolgende artikelen van dezen titel in acht nemen.
Art. 160.
Indien een schepeling, door eenen aan hem gesubordineerde, in dienstzaken , gedesobediëerd , tegengesproken, gescholden, gedreigd, geslagen of anderzins mishandeld mogt zijn, zal dezelve daarin op zijnen eed geloofd, en zijne getuigenis alleen, in dat opzigt, voor een volledig bewijs, gehouden worden; ten ware de persoon van den getuige, om bijzondere redenen, re-prochabel mogt zijn, of zijne getuigenis, door andere omstan-diquot;heden - most worden verzwakt of tegengesproken.
O TC
( 39 )
Indien een sclnlchvacht iemand lieeft geslagen, gekwetst of gedood, en beweert zulks, ter zijner verdediging, te hebben gedaan, als op zijnen post aangevallen of mishandeld zijnde, zal zijn beëedigd getuigenis, uit hetwelk blijkt, dat hij zulks, ter zijner verdediging, heeft gedaan, ter zijner ontlasting, genoeg zijn, zonder dat daarvan verder bewijs zal worden gevorderd, ten ware andere redenen en omstandigheden de geloofwaardigheid van zijn rapport merkelijk mogten verzwakken; in welk geval hij zelfs niet, tot den eed, zal worden toegelaten.
Art. 162.
Ing^valle een met verlof abccnt gowoopt zijnde uohepding is -HeW%--e*44frVGn on tegca-hcm als doeortoiir wordt goprooodeerd,
zal hij niet kunnen volstaan met blootelijk voor te geven dat hij , door ziekte verhinderd, door vreemde wervers weggenomen, of door eenig ander beletsel in de onmogelijkheid geweest is om , ter behoorlijker tijd, terug te komen , maar hij zal gehouden zijn om daarvan eenigermate, en ten genoege der llegters, te doen blijken, zonder dat echter, in dit opzigt, de volkomenheid dier bewijzen naar de strengste regels zal behoeven *) te worden beoordeeld, inzonderheid niet, zoo de achtergeblevene vrijwillig is opgekomen.
/ s # /r S
v. -^e. • «r'7 J* A eye. /t v
') In de authentieke uitgave van 1S14 staal . behooren.
VAN
KRIJGSTUCHT OF DISCIPLIl
VOOR HET
DEK
VEREENIGDE NEDERLMDEiV.
i
VAX
VOOR HET
DEU
VEEEENIGDE NEDERLANDEN.
Art. 1.
De krijgstucht bestaat in de lioogstmogelijke orde, in de allerspoedigste uitvoering der gegevene bevelen, zonder de minste tegenspraak, en in de onvermijdelijke bestraffing der geringste nalatigheden of misslagen; zoo als ook der personen, -welke dezelve bedreven hebben, of hunnen pligt in het nakomen der voorgesehrevene orders verzuimen; terwijl cene volstrekt lijdelijke gehoorzaamheid van den mindere aan den meerdere, er de grondslag van is.
Art. 2.
Daar de Godsdienst de bron is van alle geluk, deugd en waren moed, moet ook in den krijgsstand een ieder zich tot betrachting derzelve, en tot eene zedige levenswijze bevlijtigen; de Godslasteringen, het vloeken, en zweren moet worden nagelaten , en zullen de meerderen hierin, cn in al wat de handhaving der goede zeden kan bevorderen, hunne minderen, met een goed voorbeeld, voorgaan, en alle buitensporigheden algemeen vermijd moeten worden.
Art. 3.
De beste eensgezindheid behoort ook in de zeedienst plaats te hebben, alle partijschappen moeten vermijd worden, en
( 44 )
regtvaardigheid het rigtsnoer van alle daden zijn; een ieder moet, met genoegen en zonder morren, zijnen pligtdoen, zich tot eigene en anderens verbetering, en tot voorkoming van elkanders misstappen, bevlijtigen; de ongemakken geduldig verduren , elkander wederkeerige achting toedragen, en eenstemmig tot het welzijn en de eer van een ieder in het bijzonder, en in het algemeen tot het welbetrachten van 's lands dienst ter zee, medewerken.
Algemeene bepalingen.
Art. 4.
De ondergeschiktheid is de ziel van de militaire dienst ter zee, derhalve is elke schepeling, van wat rang en staat hij zij, gehouden zijne meerderen in rang, en in geval van gelijken rang, zijne meerderen in jaren, allen eerbied en gehoorzaamheid te bewijzen.
Art. 5.
Ook buiten de dienst zal een behoorlijke eerbied van den mindere tot den meerdere moeten worden in acht genomen, doch de overtredingen tegen de krijgstucht zullen echter altijd als zwaarder worden beschouwd, wanneer dezelve in de dienst, dan wanneer die buiten dezelve begaan zijn.
Art. 6.
Elke schepeling is gehouden de orders hem gegeven door den-gene, welke in de dienst boven hem gesteld is, dadelijk en zonder daartegen te redeneren, te gehoorzamen en getrouwelijk te volbrengen: behoudens zijn regt, om, wanneer hij zich bezwaard mogt vinden, daarna, zijne klagten deswege in te brengen.
Alle kommanderende officieren van schepen of vaartuigen.
( 45 )
zijn verantwoordelijk voor de conduites hunner onderhoorigen, voor zooverre zij door eene al te groote toegevenheid of onachtzaamheid daarvan, als mede-oorzaken kunnen worden gehouden.
Art. 8.
Alle officieren en onder-officieren zijn verpligt om, met de zoodanigen welke zich in den drank mogten hebben te buiten gegaan, voorzigtig te handelen, zich met hen in geene woordenwisseling in te laten, veel min dezelve te slaan, of te mishandelen , tot voorkoming van grootere misdrijven; maar zijn gehouden dezelve met goede woorden, of anders door dwangmiddelen , in eene verzekerde plaats, te brengen, om , nuchteren geworden zijnde, naar behooren te kunnen worden gecorrigeerd.
Art. 9.
Alle officieren en onder-officieren, welke hunnen pligt, in het 8 ste artikel omschreven, te buiten gaan, zullen worden gestraft naar mate van de omstandigheden.
OoerLreclinrjen tegen de krijgstucht of discipline. Art. 10.
Aan overtredingen tegen de krijgstucht of discipline maken zich schuldig;
Art. 11.
Al wie, in hoogeren rang gesteld zijnde, zich eenige feitelijkheden , of honende uitdrukkingen, tegen hunne ondergeschikten veroorlooft, of ook eene onregtvaardige straf tegen dezelve uitoefent.
Art. 12.
Al wie, uit losheid of onachtzaamheid, verzuimt uit te voeren hetgeen waartoe hij gekommandeerd is, of te volbrengen de or-
( 40 }
dors welke aan hem, door iemand in hoogeren rang gesteld, gegeven zijn; ooit dan zelfs wanneer die order bestaat in het ondergaan van eene opgelegde straf.
Art. 13.
Al wie, bij het houden van het gebed, wanneer daartoe de klok geluid is, zich niet tegenwoordig bevindt, zonder door dienstzaken daarin verhinderd te zijn, of zich door lagchen of praten oneerbiedig of onbehoorlijk aanstelt.
Al wie zich zonder permissie van den kommanderenden officier van boord begeeft; of met permissie, naar den wal, of eenig ander schip uit zijnde, boven zijn verlof uitblijft.
Art. 15.
Al wie, zonder permissie van den kommanderenden officier, eenig vrouwspersoon aan boord brengt.
Art. 16.
Al wie, zonder permissie van den kommanderenden officier, wijn of sterken drank aan boord brengt of verkoopt.
Al wie, zonder daartoe bevoegd te zijn, aan do gevangenen eenige kost of drank brengt.
Art, 18.
Al wie eenig vuur maakt, met kaarsen of ander licht loopt, of tabak rookt op plaatsen, waar zulks niet gepermitteerd is.
Art. 19.
Al wie op de wacht of in de dienst beschonken wordt bevonden.
Art. 20.
Alle schildwachten welke, in tijd van vrede, niet op hunne posten, of daarop slapende of beschonken worden bevonden.
( 47 )
Art. 21.
Al wie zijne meerderen oneerbiedig behandelt, kwalijk bejegent, tegen dezelve mort, zich onbetamelijke uitdrukkingen tegen hen veroorlooft , of zich, met woorden of gebaarden, over hunue behandeling, onvergenoegd betoont.
Art. 22.
Al wie, in tijd van vrede, boven zijn verlof uitblijft, doch, binnen acht dagen, na expiratie van hetzelve, weder aanboord terug komt.
• Art. 23.
Al wie zijne kleedercn verkoopt , verpandt, ruïneert of verwaarloost, of uit luiheid of onachtzaamheid verzuimt na te komen, hetgene omtrent de zindelijkheid is geordonneerd.
Art. 24.
Al wie zich schuldig maakt aan kijverijen of vechterijen, hetzij met hunne kameraden onderling, of, aan den wal zijnde, met de burgers of ingezetenen; of wie excessen, baldadigheden of insolentiën pleegt op straat, of in burgerhuizen, herbergen of drinkwinkels.
Art. 25.
Al wie zich in den drank te buiten gaat, of zich aan liederlijke conduites overgeeft.
Art. 26.
Zoo een officier zich in voege voorschreven te buiten gaat, zullen de kommandanten der schepen verpligt zijn, zulks te brengen ter kennis van het Departement van Marine, ten einde daaromtrent zoodanig zal kunnen worden gedisponeerd, als zal bevonden worden te behooren.
Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien van al zulke officie-
( 48 )
ren , dewelke zich aan grof spelen en het maken van onbehoorlijke verteringen schuldig maken.
Buiten en behalve de hiervoren opgenoemde overtredingen tegen de krijgstucht of discipline, behooren eindelijk nog hiertoe en moeten als zoodanig gestraft worden de overtredingen tegen alle voorschriften en reglementen van policie en inwendige dienst, bereids gemaakt of nog tc maken, en in het algemeen, schoon hier niet bij name genoemd, alle zoodanige handelingen en gedragingen, welke met de instandhouding eener goede discipline en krijgstucht in de dienst ter zee onbestaanbaar zijn.
Fan de straffen.
Art. 29.
Hoe zeer het doen straffen van de schepelingen altoos een van de onaangenaamste pligten is, die desuperieur omtrent zijne minderen moet uitoefenen, zoo leert de ondervinding echter maar al te waar, dat, zonder dezelve, het genoegzaam onmogelijk is, aan boord van 'slands schepen, de goede orde en discipline te bewaren; uit dien hoofde worden bij deze vastgesteld de navolgende straffen:
Voor officieren van allerlei rang.
Arrest in de hut, met of zonder acces.
Arrest in de hut, met of zonder waarneming van de dienst.
In het eerste geval, zal het arrest den officier niet verschoo-nen van het waarnemen van alle wachten, exercitien, ronden en verdere dagelijksche scheepsdiensten binnen boord, doch zal hij, na het volbrengen van dezelve, zijne geordonneerde straf weder
uaosten ondergaan, terwijl, in het laatste geval, hem voor dien tijd, het doen van alle dienst wordt verboden.
Voor de onder-offxieren.
Arrest in de hut, met of zonder waarneming van de dienst.
(komende als dan het bovenstaande in aanmerking)
of sluiting in de bceijen, op den gewonen scheepskost, of water en brood.
Voor de mindere schepelinget/i
Slagen met handdaggen.
Sluiting in de boeijen, op den gewonen scheepskost, of water en brood.
Schaffen aan bak N0. nul.
Het vuilste werk aan boord doen.
Over de personen, door welke de onderscheidene straffen kimnen worden opgelegd, en hetgene daarbij, door hen, moet loorden in acht genomen.
Art. 30.
De handhaving der goede krijgstucht, bij het crimineel wetboek over het krijgsvolk te water der Vereenigde Nederlanden, geheellijk toevertrouwd zijnde aan de kommanderende officieren, zoo zullen, onder hun toevoorzigt, de straffen, wegens overtredingen tegen de krijgstucht begaan, tegen de overtreders, door hen, worden uitgesproken, met inachtneming der navolgende bepalinsTvn,
De stralTen zullen niet mogen te boven gaan, voor officieren,
en die daarmede gelijk staan, een arrest voor veertien dagen.
Art. 32.
Voor onder-officieren, de boeijen voor veertien dagen of de boeijen te water en te brood voor acht dagen.
Art. 33.
En voor de gemeencn, die van slagen met handdaggen.
»
ip
BIJ DE
Z E E M A G T.
i
BIJ t)E
EEK.SÏE TITEL.
Algemeene lepalingen, regten en pligten der Kum-
manderende Officieren..........Art. 1.
TWEEDE TITEL.
Eerste Hoofdstuk.
Informatien voor Officieren en Commissarissen . . // 15.
TWEEDE TITEL.
Bijeenroeping en zamenstelling der krijgsraden na den ajloop der informaticn voq^Ofjicieren commissarissen .............. '/108.
TWEEDE TITEL.
Krijgsraad lij eene vloot, een eskader, of minder
smaldeel Luiten en hinnen gaats...... //113.
TWEEDE TITEL.
Krijgsraad aan boord van een schip, hetwelk zich
alleen buiten gaats bevindt........ quot; 120.
TWEEDE TITEL.
Regtsmagt, regten en pligten der krijgsraden hij
de twee naastvoorgaande hoofdstukken vermeld. . Art. 129.
TWEEDE TITEI..
Regtspleging en handelingen der krijgsraden, na den ajloop der informatien voor O/jiaieren commissarissen...............'/145.
TWEEDE TITEL.
Van het aannemen van bewijzen van onschuld . . n 169.
TWEEDE TITEL.
Van de vonnissen en derzelver executie ...... /'171»
TWEEDE TITEL.
Van het appel der vonnissen van den krijgsraad. . n 302.
TWEEDE TITEL.
Van de t an x a tie der kosten........quot; 214.
TWEEDE ÏIÏEL.
Van het proces lij vermeende onbevoerjdheid des Hecjters..............Art. 218.
DEEDE TITEL.
Van den furng er enden Fiscaal en Secretaris hij de
krijgsraden van de zeemagt........ quot; 240.
VIEKDE TITEL.
Fed, voor den J?resident en Leden van den Tcrijgs-raad, mitsgaders den Fiscaal en Secretaris bij denzelve7i. ............. // 264.
BIJ DE
Algemeene lepalingen, r eg ten en pligten der Kommanderende Officieren.
Geen militair mag, wegens misdaad, in regten betrokken •worden, dan volgens de wet in de gevallen en volgens de wijze, door dezelve voorgeschreven.
Elke officier en onder-officier zal in liet algemeen regt hebben, om dezulken die van minderen rang zijn, da.n hij zelve is gt; het arrest aan te zeggen.
Elke officier en onder-officier zal bovendienverpligt zijn, om, van dat regt, gebruik te maken, zoodra hem bekend is, of bij hem op waarschijnlijke gronden vermoed wordt, dat de mindere in rang zich aan eene aanmerkelijke fout of eenige misdaad heeft schuldig gemaakt.
Art. 4.
Diegene, welke aan boord van eenig schip, aan iemand van minderen rang, het arrest heeft aangezegd, zal daarvan terstond rapport maken aan den kommanderenden officier van het schip waartoe de gearresteerde behoort, of, zoo de gearresteerde niet
bepaaldelijk op eenig schip bcsclieidcn is, aan den kommande-renden oflicicr van het eskader of minder smaldeel, of aan zoodanige andere superieure officieren, onder wie de gearresteerde moet verstaan worden te ressorteren; ingeval het arrest aan den wal wordt aangezegd, zal daarvan ingelijks kennis worden gegeven aan den Minister van Marine.
De kommanderende officier van het schip, waartoe de gearresteerde behoort, zal daarop de zaak onderzoeken, en, zulks noodig oordeelende, van zijne bevinding rapport doen aan den kommanderenden officier van het eskader of minder smaldeel.
Art. 6.
Indien, bij dat onderzoek, gebleken is, dat de gearresteerde onschuldig k, zal dezelve direct worden ontslagen.
Wanneer het blijkt dat de zaak -van dien aard is, dat dezelve, buiten krijgsraad kan worden afgedaan, zal de komman-derende officier de straf zelve kunnen en moeten bepalen.
Art. 8.
Doch wanneer de kommanderende officier oordeelt dat de zaak niet buiten krijgsraad zal kunnen worden afgedaan, zal hij daarvan dadelijk moeten kennis geven aan den kommanderenden officier van het eskader of minder smaldeel, door welken laatstgemelde zal bepaald worden of de gearresteerde voor eenen krijgsraad moet worden teregt gesteld, dan of de zaak buiten krijgsraad kan worden afgedaan.
Art. 9.
Indien een gearresteerde zich over het arrest, of over de hem opgelegde straf bezwaard vindt, zoo dat hij meent ten on-regte gearresteerd, of onschuldig of te zwaar gestraft te zijn, zal hij daarover *) zijne klagten alsdan kunnen inbrengen en zelfs
') In de auihcntielie uitgave van 1814 staat: daarvan.
( 57 )
mogen verzoeken, dat de zaak door eeneu krijgsraad worde onderzocht.
Art. 10.
Wanneer, ten einde als voren , liet onderzoek van den krijgsraad verzoclit wordt, zal de kommanderende officier zulks niet mogen weigeren, mits de klager in arrest blijve, of, zoo hij reeds mogt ontslagen zijn, zich alvorens weder in arrest begeve.
Art. 11.
De krijgsraad zal vervolgens de zaak moeten onderzoeken, env, indien dezelve des klagers klagten wettig bevindt, zorgen dat aan hem het gedaan ongelijk behoorlijk gebeterd worde.
Art. 13.
Maar wanneer de krijgsraad de gedane klagte zoodanig ongegrond en ligtvaardig heeft bevonden, dat dezelve niet anders dan aan eene verregaande oneerbiedigheid kan worden toegeschreven , zal de klager deswege, ingevolge de wet, worden gestraft.
Art. 13.
Indien een beschuldigde, welke den rang van officier bekleedt, hetzij vóór het onderzoek der beschuldiging, hetzij gedurende hetzelve , voortvlugtig mogt worden, zal de komman-derende officier daarvan kennis geven aan het Hoog Militair Geregtshof, met bijvoeging der stukken daartoe behoorende.
Art. 14.
Zoo een minder militair in het voorschrevene geval verseert, en hij verdacht is van eene misdaad waartegen zwaardere straf dan confinement en bannissement is gesteld, zal ten zijnen op-zigte , even gelijk worden gehandeld als in het vorige artikel is gemeld; wordende echter de misdaad van desertie hiervan in allen gevalle uitgezonderd.
( 58 )
TWEEDE TITEL.
Infurmatien voor Officieren en Commissarissen. '♦
Art. 15.
Wanneer een kommanclerencle oflicier, na een onderzoek als
in den vorenstaanden titel omschreven, bevindt dat over de daad of overtreding, aan den beklaagde ten laste gelegd, door eenen krijgsraad moet •worden regt gesproken, zal de voornoemde kommandant dadelijk, nadat hij daarvan kennis zal hebben be-: komen, twee officieren nit de onder zijn bevel staande officieren benoemen tot commissarissen, om den gearresteerde of beklaagde,
binnen vier-en-twintig uren, te hooren en zoodanige verdere informatien te nemen als vereischt orden.
Art. 16.
De kommanderende officier benoemt alsdan, uit de eerste schrijvers, een geschikt persoon tot fiscaal en tot secretaris.
Art. 17.
Hij zal, bij die benoeming, de klagten en ontvangene stukken stellen in handen van den- benoemden fiscaal, ten einde het noodige te verrigten.
Art. 18.
Al de zoodanige, die, ter oorzake dat zij in de zaak eenig-zins zijn betrokken of klagten deswege hebben ingegeven,
of ook uit hoofde dat dezelve aan den beschuldigde, hetzij-in den bloede, hetzij door huwelijk zijn vermaagschapt, volgens het bepaalde bij art. 131, niet zouden mogen zijn leden van eenen krijgsraad over den beklaagde, zullen ook niet mogen ^
worden benoemd als commissarissen tot het nemen van informatien , noch tot fiscaal, noch tot secretaris.
Art. 19.
Ook zullen diegene , welke, wegens vemaagschapping aan eikanderen, of aan den fiscaal of secretaris bij den krijgsraad fungerende, volgens het bepaalde bij art. 110, niet te zamen in eenen krijgsraad zitting kunnen hebben, niet te gelijk als commissarissen, fiscaal of secretaris mogen fungeren.
Art. 20.
AV anneer de beklaagde is een officier, zullen geene andere officieren als commissarissen mogen fungeren, dan die van oenen hoogeren rang, althans van cenen gelijken rang zijn, als welke door den beklaagde wordt bekleed.
Art. 31.
Ingevalle een der benoemde commissarissen, fiscaal of secretaris , om do voorgemelde of andere redenen, hunne functien niet mogten kunnen waarnemen , zullen dadelijk anderen in hunne plaats worden benoemd.
Art. 22.
De officieren, welke als commissarissen zijn benoemd, zullen, even zoo min als de benoemde fiscaal en secretaris, met verlof vertrekken voor en aleer de zaak afgeloopen is, ten ware zulks om de dringendste redenen, staande ter beoordeeling van den kommandant, mogt worden gepermitteerd, wanneer dezelve, even als in ander wettig belet, door een ander zullen worden vervangen.
Art. 23.
Zij zullen alle dagen moeten vaceren tot het hooren van den beklaagde, mitsgaders tot het nemen.van andere informatien, en zulks zoo- lang tot dezelve zullen zijn afgeloopen.
Art. 24.
De fiscaal zal de vereischto. artikelen voor het verhoor van den beklaagde in gereedheid brengen, en dezelve, vóór den aan-
( 60 )
vang van het verhoor, aan officieren commissarissen overgeven, ten einde hen in de gelegenheid te stellen, om, zoo zij daarop eenige aanmerkingen hebben, die te doen veranderen.
Deze artikelen zullen vragen bevatten, omtrent al de daden en omstandigheden in de klagte of stukken ten laste van den beklaagde voorkomende.
Art. 26.
In elk der vraagpunten, waarop een gearresteerde of gerequi-reerde in persoon zal worden gehoord, zal niet meer dan één feit of ééne omstandigheid gesteld worden.
Art. 27.
Het zal ook aan den beklaagde vrijstaan, om, indien hij mogt vermeenén, wettige redenen te hebben ten einde de benoemde commissarissen, den ficaal of secretarissen te recuseren of te verklaren onbevoegd om, in de zaak, in de voorschreven respective kwaliteiten te fungeren, zulks, met decentie, voor te dragen.
Art. 28.
In dat geval zal, daarvan, dadelijk worden rapport gedaan aan den kommanderenden officier, welke, in gevalle hij de aangevoerde redenen gegrond mogt oordeelen, een ander zal kommanderen in de plaats van den verworpene, doch, in het tegenovergestelde geval, zal ordonneren dat de benoemde met de zaak voortga.
Art. 29.
Al zulke officieren en personen welke, uit hoofde van hunnen rang en ingevolge deze wet, niet voor een en krijgsraad kunnen worden te regt gesteld, zullen ook niet kunnen worden onderworpen aan eene ondervraging van commissarissen.
Art. 30.
Nadat het eerste verhoor is afgeloopen, zullen officieren com-
(«1)
missarissen, geadsisteerd met den fiscaal en secretaris, daarvan rapport doen aan den kommanderenden officier.
Zij zullen dit rapport herhalen telken reize als een verhoor door hen, aan den beklaagde of aan getuigen, is gehouden.
Wanneer de beschuldigde, bij het eerste verhoor, de hem ten laste gelegde misdaad geheel of ten deele mogt hebben bekend, zal hij den volgenden dag op zijne confessie worden ge-recolleerd, en indien hij daarbij persisteert, zal dat persistit onder hetzelfde verhoor gesteld worden.
Indien de beschuldigde, bij het reeollement, zijne confessie geheel of ten deele mogt herroepen, zal daarvan mede onder het eerste verhoor behoorlijke aanteekening worden gehouden.
Bijaldien de beklaagde zich in arrest bevindt, en den rang van officier bekleedt, zal, bij ieder zoodanig rapport als hier-voren is vermeld, door den kommandant worden beslist, of de beklaagde in arrest behoort te blijven, dan of hij daaruit zoude kunnen worden ontslagen, of wel in hetzelve, zonder nadeel voor de justitie, eenige verandering voorden beklaagde, zoude kunnen worden gemaakt.
Wanneer een beklaagde zich niet in arrest bevindt, zullen commissarissen bevoegd zijn, telkens na den afloop van een verhoor, denzelven te stellen in arrest, wanneer zij vermeenen dat de omstandigheden dit vorderen, of wel daartoe eene voordragt doen aan den komtuandercuden officier.
Art. 36.
Ingevalle zij zulks zelveu hebben gedaan, zullen zij daarvan verslag doen aan den kommanderenden officier, welke als' dan daarin geene verandering zal mogen brengen zonder zicli zeiven voor de ontvlugting van den beklaagde en al de kwade gevolgen, personeel verantwoordelijk te stellen.
Art. 37.
De benoemde coir.missaiissen zorgen dat de vorenstaande beslissingen tot ontslag, arrest en verandering in de wijze van hetzelve, ingevolge de order van den kommanderenden officier of van commissarissen zelve, worden geëxecuteerd.
Art. 38.
Wanneer een beklaagde, die zich op vrije voeten bevindt, na het eerste verhoor vrijheid bekomt om weder te vertrekken, belooft hij bij handtasting aan den President-commissaris, van zich, telkens op ontbod, weder in persoon te zullen vervoegen voor commissarissen en den krijgsraad, welke in zijne zaak zoude mogen worden benoemd, op poene van, daarvan in gebreke blijvende, te worden gehouden als de hem ten laste gelegde misdaad te hebben beleden, of daarvan te zijn overtuigd.
Art. 39.
Van deze afgelegde belofte wordt aanteekening, onder het laatste verhoor gemaakt.
Dezelfde belofte legt een gearresteerde at bij het ontslag uit zijn arrest, na eenig verhoor, voor officieren commissarissen geordonneerd.
Wanneer een beklaagde zich in arrest bevindt, wordt hij, bij ieder verhoor, onder secure bewaring, voor officieren commissarissen gebragt en, op gelijke wijze, terug gebragt.
Art. 42.
Wanneer de beklaagde zich op vrije voeten bevindt wordt hij, bij ieder verhoor, door den fungerenden secretaris, bij een billet gereqnireerd om, tegen zekeren dag en uur, welke zoo kort mogelijk zullen worden bepaald, in persoon, ter aangewezene plaats, voor officieren commissarissen te vev-chijnen, ten einde, ter zake van de tegen hem ingebrügte klagten, te antwoorden op zoodanige artikelen als, door of van wege den fiscaal, aan hem zullen worden voorgehouden.
Arr. 43.
Wanneer een zoodanig gerequireerde , op den bepaalden tijd, niet verschijnt, zal hij andermaal worden aangeschreven op een nader daartoe te bepalen uur.
Art. 44.
Bijaldien de gerequireerde alsdan weder mogt uitblijven, zuilen officieren commissarissen, geadsisteerd met den fiscaal en secretaris, daarvan aan den kommandant rapport doen, welke daarop het arrest van den niet gecompareerden gerequireerde ordonneren zal.
Art. 45.
Indien een beklaagde zich in arrest bevindt wegens beschuldiging van desertie of van soortgelijke misdaad, waarvan het onderzoek uit deszelfs aard niet omslagtig is, en het echter noodig mogt zijn, dat er twee of meerdere verhoeren plaats hadden, zoo zal, tusschen de onderscheidene verhooren geen langer tijd dan tweemaal vier en twintig uren moeten verloopen.
Art. 40.
Wanneer de zaken van meerder omslag zijn, gelijk mede ingeval de beklaagde niet is gedetineerd, zal geen langere intermissie dan drie dagen, tusschen de respective verhooren, mogen plaats hebben.
( 64 )
Indien het echter noodig mogt zijn om getuigen te reqtiireren of beëedigde verklaringen van elders in te wachten, voor en aleer een nader verhoor aan den beklaagde te houden, of eenig ander beletsel veroorzaken mogt, dat de verhoeren niet binnen den tijd, bij de twee naastvoorgaande artikelen bepaald, konden worden voortgezet, zal de kommanderende officier, na deswege de officieren commissarissen te hebben geraadpleegd, het volstrekt noodzakelijk uitstel mogen verleenen, doch voor allen onnoodig uitstel verantwoordelijk zijn.
Commissarissen zullen elk vraagpunt afzonderlijk voorhou-houden en doen beantwoorden, doch de vraagpunten mogen veranderen, naar aanleiding van des beklaagdens antwoorden, voorts die antwoorden, zoo veel doenlijk, met des beklaagdens eigene woorden en met de minst mogelijke verandering van stijl en uitdrukkingen, doen aan teekenen.
Zij zullen in alle verhooren even zeer zich toeleggen, om de onschuld te ontdekken, als om bewijs en erkentenis van schuld in te winnen.
Men zal nimmer, door het aandoen van pijn of ongemakken, door bedreigingen van dezelve, door belofte van vrijstelling of vermindering van straf den beschuldigde zoeken te brengen tot confessie, doch hem wel mogen onder het oog brengen, zoo wel dat de Eegter, op bewijzen, zonder bekentenis, kan en moet straffen als de onwaarschijnlijkheid zijner verdediging.
Aan een zoodanig beklaagde, welke de misdaad geheel of ten deele blijft ontkennen, zullen, ten overstaan van officieren
( 65 )
commissarissen, de information of de verklaringen der getuigen, welke deswege zullen zijn ingewonnen, distinctelijk -worden voorgelezen, mitsgaders aan denzelven vertoond alle andere bewijsstukken waarvan de fiscaal employ zoude willen maken.
Art. 53.
De beklaagde zal wijders over alles wat tot de zaak eenige betrekking heeft, nader worden gehoord, z:oo dikwijls als tot een volledig onderzoek der waarheid noodig zal zijn.
Art. 53.
De fiscaal zal nogtans zooveel mogelijk zorgen dat, buiten de confrontation in eene zaak niet meer dan vier of uiterlijk vijf verhooren plaats hebben, ten ware hij, om bijzondere redenen, door officieren commissarissen tot het doen van meerdere verhooren mogt worden gekwalificeerd.
Art. 54.
Op elk alzoo voorgehouden stuk zal gesteld worden het navolgende : // aan den beklaagde N. N. vertoond en voorgehouden n in het verhoor den ...quot; — en zal voorts daaronder de fungerende secretaris zijne naamteekening stellen, ten blijke dat diezelfde stukken aan don beklaagde vertoond en voorgehouden zijn.
Art. 55.
Aan den beschuldigde zal ook distinctelijk worden afgevraagd of hij, tegen de getuigen of getuigenissen aan hem voorgehouden, mitsgaders tegen de vertoonde bewijsstukken, iets heeft in te brengen, en zal zulks bij liet verhoor, almede naauwkeui-ig worden aangeteekend.
Art. 56.
Indien in een verhoor of in den loop van het proces, aanleiding voorkomt, oin den besclnddigde ook van eene andere misdaad te verdenken, zal door commissarissen aan den fiscaal
( 66 )
mogen worden toegelaten, om den beschuldigde ook daarover te doen ondervragen, mits zulks vooraf aan denzelven worde bekend gemaakt.
Wanneer een beschuldigde uit zich zeiven belijdt eene misdaad waarvan de fiscaal geeue, of geene genoegzame informatien heeft ingewonnen, zidlen commissarissen den beschuldigde afvorderen eene naamvkeurige opgave der misdaad in hare omstandigheden, met bepaling van tijd en plaats wanneer en waar ztdks zoude zijn gebeurd, om te ontdekken of de beschuldigde zich zeiven heeft willen bezwaren eu om aanleiding tot nader onderzoek te hebben.
Commissarissen zullen daarop den fiscaal gelasten, om op de beledene misdaad ten spoedigste alle mogelijk onderzoek te doen.
Indien een beschuldigde zich ter zijner verontschuldiging, beroept op eene omstandigheid, die de misdaad onmogelijk of hoogst onwaarschijnlijk zoude maken, of doen vervallen, bij voorbeeld door te zeggen dat hij zich, tijde der gepleegde misdaad elders hebbe bevonden, of door zich te beroepen op lijfsweer, zal men hem onderhouden over die verdediging en hem afvragen opgave, zoo van de namen der getuigen die iets daarvan zouden weten als van de omstandigheden, die aanleiding zouden kunnen geven tot opsporing van bewijs.
Wanneer een beschuldigde, zonder des Eegters onbevoegdheid te beweren, of nadat die stelling is verworpen, zich onwillig toont om te antwoorden op alle of sommige vraagpunten die hem worden voorgehouden, of zijne antwoorden zoodanig onbetamelijk inrigt, dat het klaarblijkelijk is, dat hij zich aan zijne ver-pligting om te antwoorden, wil onttrekken, en na herhaalde
( fi? )
vermaningen, daarvan niet terugkomt, zal dit in een verbaal of in het slot van liet verhoor, door den secretaris worden aange-teekend en daarvan door commissarissen, aan den kommanderenden officier worden rapport gedaan.
Art. 61.
De kommanderende officier zal alsdan, met overleg van commissarissen eu den fiscaal, zoodanige corrective middelen bepalen, als kunnen strekken om den beschuldigde te doen besluiten, aan zijne verpligtingen te voldoen; mits echter bij deze bepaling steeds de meeste billijkheid eu gematigdheid worde betracht en in het oog gehouden.
Art. 63.
Vóór het sluiten van het laatste verhoor zal den beschuldigde uitdrukkelijk worden afgevraagd, of en zoo ja, wat hij heeft in te brengen, en op welke getuigen, bewijzen of omstandigheden hij zich te dien einde beroept, waarna de vragen en antwoorden aan hem duidelijk en langzaam zullen worden voorgelezen.
Art. 63.
Indien de beschuldigde weigert het verhoor te onderteekenen , zal daarvan, bij het slot van hetzelve, aanteekening worden gemaakt cn het verhoor, in dat geval, ook zonder die on-derteekeuing, bestaanbaar zijn.
Art. 64.
Ten opzigte van liet aanteekenen van eenige verandering, bijvoeging of uitlegging, en het onderteekenen van het verhoor, zal gehandeld worden even als hierna bij dat van de getuigen onder art. 83 is bepaald.
Art. 65.
Indien een beschuldigde de ITollandsche taal niet verstaat zal daarin worden gehandeld als hier achter bi] de 86ste tot 89ste artikelen, ten opzigte van de getuigen, is vastgesteld.
( 68 )
Art. 66.
De getuigen, welke de fiscaal vermeent dat behooren te worden gehoord, zullen, mede ten overstaan van officieren commissarissen , worden gehoord ; derzclver antwoorden of verklaringen zullen met eede worden gesterkt, bijaldien geene redenen daartegen zijn, en deze alzoo afgegevene getuigenissen in gesclirifte gesteld en onderteekend worden.
Art. 67.
Bijaldien deze getuigen tot de zeemagt behooren en onder het bevel van den kommandant zijn, zullen zij door een billet van den secretaris worden gerequireerd om, op den daarbij bepaalden dag, uur en plaats, tot liet geven van getuigenis der waarheid, te verschijnen.
Art. 68.
Van de ontvangst van dit billet zal een schriftelijk bewijs genomen worden.
Art. 69.
Wanneer de getuigen niet verschijnen, zullen zij andermaal, op gelijke wijze, worden gerequireerd.
Art. 70.
Bijaldien zij alsdan niet verschijnen, of onwillig zijn om te getuigen , zal daarvan aan deu kommanderenden officier rapport worden gedaan, die de niet verschenen getuigen, bij arrest, tot het geven van getuigenis der waarheid, constringeren zal.
Art. 71.
Wanneer de getuigen zich onder het bevel van eenen anderen kommandant bevinden, hetzij dezelve tot de zee-, hetzij ze tot de landmagt behooren, zullen de door den fiscaal daartoe overgeven vraagpunten, bij missive door officieren commissarissen, worden verzonden aan den kommanderenden officier, waaronder
( 69 )
zij beliooren, ten einde dezelve getuigen daarop, voor officieren commissarissen , onder eede, worden gehoord , en , met derzel-ver antwoorden, teruggezonden.
Art. 72.
Indien die getuigen wel militairen zijn, doch zich binnen 's lands ergens bevinden, waar geen garnizoen is, of ook indien die getuigen zijn burgerpersonen, zullen gelijke vraagpunten, op dezelfde wijze en tot datzelfde einde, worden verzonden aan de burgerlijke regtbank, waaronder zij beliooren.
Art. 73.
Bijaldien officieren commissarissen of de fiscaal nogtans ver-meenen, dat liet volstrekt noodzakelijk is, dat de getuigen, in de twee naastvoorgaande artikelen vermeld , voor lien zeiven verschijnen , om te worden gehoord , of, met eenen beschuldigde moeten worden geconfronteerd, zullen officieren commissarissen letteren requisitoir afzenden aan den kommanderenden officier of regtbank, waaronder zij respectivelijk beliooren, met verzoek, dat die getuigen worden gelast of geciteerd, om, op zekeren te bepalen dag, uur en plaats, voor hen tot het geven van getuigenis der waarheid te verschijnen.
Art. 74.
Aan dit verzoek zal door die bevoegde autoriteiten worden gedefereerd en de onwillige getuigen zullen daartoe door hen worden geconstringeerd.
Art. 75.
De kommanderende officier aan wien de requisitie is gedaan, zal, des noods, de gerequireerde getuigen onder de vereischte prccautien derwaarts zenden.
Art. 76.
Bij het reqnireren of citeren van getuigen zal aan dezelve
( 70 )
opgave worden gedaan van de zaak, of de namen der beschuldigden , omtrent welke hun getuigenis wordt gevorderd.
Art. 77.
Letteren requisitoir aan buitenlandsclie Eegters, zullen moeten behelzen, belofte van vergoeding der redelijke kosten, daarop vallende, en toezegging van in gelijke gevallen weder-keerig dezelfde dienst aan de justitie te zullen bewijzen.
Art. 78.
Wanneer door den fiscaal of commissarissen dienstig wordt geoordeeld, dat eene regterlijke bezigtiging geschiede van de gelegenheid der plaats, waar de misdaad is begaan , of dat de getuigen daar ter plaatse zelve worden gehoord, of eindelijk dat een lijk of zwaar gekwetst persoon naauwkeurig door me-dicinse doctoren en chirurgijns, ten overstaan van commissarissen , worde geschouwd en onderzocht, zal zulk eene bezigtiging of schouw, ten hunnen overstaan, geadsisteerd met den secretaris , in presentie van den fiscaal, plaats liebben.
Art. 79.
Bijaldien de daartoe noodige getuigen zich niet, onder het bevel van den kommandaut, die de informatien geordonneerd heeft, bevinden, worden door commissarisen letteren requisitoir aan den kommauderenden officier, ofwel aan den burgerlijken Hegter, waaronder die getuigen beliooren, afgezonden om dezelve , op zekeren bepaalden dag, uur en plaats, voor hen te doen compareren.
Art. 80.
quot;Wanneer die plaats nogtans van de zitplaats der officieren commissarissen op eeuigen afstand verwijderd is , zullen door hen letteren requisitoir worden gezonden aan den kommanderenden officier daar ter plaatse of aan den burgerlijken llegter, om die getuigen op de plaats waar de misdaad is gepleegd, of zulks
zoude mogen worden vereischt, te hoorcu en derzelver beëedigde getuigenissen in te zenden.
Officieren commissarissen zullen
a. Vóór den aanvang van het verhoor, aan ieder getuige r ernstig voorhouden, deszelfs verpligting om de zuivere waarheid te zeggen, zonder iets te verzwaren, te ver-grooten, te verligten, te verkleinen, te ontveinzen of te verzwijgen.
h. Voorts, zoo veel nocdig, herinneren het gewigt van den eed, de gevolgen des meineeds en de straffen van alle valsche getuigenissen.
c. Elk vraagpunt afzonderlijk voorhouden en doen beantwoorden , doch de vraagpunten mogen veranderen, naar aanleiding van des getuigens antwoorden.
d. De getuigen, ieder afzonderlijken een voor een, hooren, zonder dat de een, van het getuigde van den anderen, visie of communicatie zal kunnen reserveren.
e. Voor ieder getuige eene afzonderlijke acte maken, en dus de antwoorden van meerdere getuigen niet bij elhan-deren onder of nevens de vraagpunten stellen, ofschoon dezelfde vragen aan verscheidene getuigen worden gedaan.
f. De antwoorden der getuigen, zoo veel doenlijk, met derzelver eigene woorden en met de minst mogelijke verandering van stijl of uitdrukking, door den secretaris doen opteekenen.
, (j. Bij het einde van het verhoor aan ieder getuige ernstig afvragen, of hem, betrekkelijk de zaak, waarover hij gehoord is, nog iets bewust is, waaraan de justitie gelegen zoude zijn.
( 72 )
h. Na het eindigen van elk verhoor, door den secretaris, de gedane vragen en antwoorden, of des getuigeus opgaven duidelijk en langzaam doen voorlezen.
Art. 8.3.
De getuige zal daarna de voorgelezene antwoorden of opgaven, door hem goedgekeurd, of, volgens zijne begeerte, veranderd of vermeerderd, onderteekenen, en wel, zoo hij niet schrijven kan, door een kruis of ander tceken te stellen, waarbij de secretaris zal verklaren dat hetzelve in zijne tegenwoordigheid is gesteld.
Art. 83.
Wanneer de getuigen een door hem gegeven antwoord, of iets in de door hem gedane opgave verandert, zal hetzelve niet worden doorgehaald, of onleesbaar gemaakt, maar zullen commissarissen de herroeping en de wijze hoe het vorige antwoord of opgegevene is veranderd of uitgelegd, door den secretaris doen aanteekenen.
Art. 84.
Indien de herroeping, bijvoeging of uitlegging voorvalt onder een verhoor, zal het worden opgeteekend daar, waar het voorvalt, zal het daaronder worden geschreven en weder worden geteekend als voren.
Art. 85.
Na de onderteekening zal door commissarissen geene redenen ter contrarie zijnde, aan de getuigen den eed worden afgenomen en het verhoor, door commissarissen en den secretaris worden geteekend.
Indien een getuige niet mogt verstaan de Hollandsche taal zullen commissarissen eenen tolk gebruiken.
( 75 )
Art. SI.
Deze tolk zal, voor officieren coinmissarissou, onder eecle beloven dat hij zich, in lietgene waartoe liij geroepen is getrouwelijk zal kwijten, en daarvan niets aan anderen openbaren.
Art. 88.
Hij zal de vragen waarop de getuigen moeten worden gelioord, eerst in deszelfs taal overzetten, en in geschrifte stellen, vervolgens een voor een aan den getuige voorhouden, de antwoorden in die vreemde taal opschrijven en telkens aan den secretaris, vertaald opgeven, welke dit zal aanteekenen.
Art. 89.
Hij zal eindelijk de antwoorden, in de taal van den getuige aan hem voorlezen en deszelfs goedkeuring daarop bekomen, of de veranderingen en vermeerderingen daaronder gesteld hebbende, dit alles met en benevens den getuige onderteekenen, voorts dit slot vertaald aan den secretaris opgeven, en het vertaald verhoor met en benevens denzelven en commissarissen onderteekenen.
Art. 90.
Indien de fiscaal verzoekt of commissarissen dienstig oordeelen, dat de beschuldigde met een of meerder getuigen, of met andere beschuldigden worden gehoord, zullen zij deze confrontatie ordonneren.
Art. 91.
Deze confrontatien zullen tot nader onderzoek der waarheid moeten plaats hebben, ingeval twee of meerdere medepligtigen bij hunne verhoeren, merkelijk verschillen, of ook de verklaringen der getuigen en de antwoorden der beschuldigden, in gewigtige punten met clkanderen niet overeenkomen.
Art. 92.
De artikelen van confrontatie zullen niet mogen behelzen andere daadzaken dan die, door de getuigen of mede-beschuldigden,
reeds zijn verklaard, en in de artikelen waarop de beschuldigde is verlioord zijn vervat.
Art. 93.
Deze artikelen zullen niet vragender wijze, maar stellig zijn ingerigt, bij voorbeeld:
den beschuldigde wordt door den publicken aanklager aangezegd , dat het eene waarheid is, dat enz.
Art. 94
Deze confrontatie zal op do navolgende wijze moeten geschieden: wanneer een beschuldigde blijft ontkennen de waarheid van één of meer feiten of omstandigheden, waarop hij reeds is gehoord, en commissarissen eene confrontatie hebben geordonneerd zullen commissarissen den beschuldigde, eerst in generale be-woordingen afvragen of hij bekennen wil de waarheid van het
O ' / 'J
feit of van de feiten, welke hij dusverre ontkend heeft, en waarvan men bekentenis vordert.
Art. 95.
De beschuldigde hierop weigerachtig of op eene onvoldoende wijze antwoordende, wordt een getuige binneiigebragt, en den beschuldigde afgevraagd of hij dien persoon kent? Zoo ja, hoe zijn naam is en waar hij woont, indien hij zegt dien persoon niet te kennen, wordt dezelve aangemaand, zoo dit te pas komt om zich door opgave van deze of gene omstandigheid, bekend te maken.
Art. 9G.
Voorts wordt den beschuldigde afgevraagd of hij eenige reden heeft waarom dien persoon bij commissarissen niet als een geloofwaardig getuige zoude behooren te worden aangenomen of om te vermoeden, dat die persoon hem, tegen de waarheid zoude willen bezwaren of beuadeeleu, met aanmaning om die redenen terstond op te geven.
( 75 )
Art. 97.
Vervolgens wordt liet eerste artikel aan den beschuldigde door den openbaren aanklager aangezegd, en de getuigen wijders ondervraagd over den inhoud van liet aan den besclmldi^de
O O
aangezegd artikel, en daarna liet antwoord van den beschuldigde en den getuige door den secretaris aangeteekend en voorgelezen.
Art. 98.
Na een bevestigend antwoord van den getuige, trachten commissarissen en de openbare aanklager, op de meest gepaste wijze, aanleiding te geven tot eene breede woordenwisseling tusschen den getuiffe en den beschiüdiquot;de om dezen tot bekentenis der
O O O
waarheid te brengen.
Art. 99.
Het voorgevallene naar aanleiding van het voorgaande artikel, wordt door den secretaris weder aangeteekend, dus ook aan den eenen kant zoodanige omstandigheden, als de getuide tot nadere bevestiging of opheldering van zijne vorige verklaring opzigtelijk dat punt mogt hebben opgegeven, en aan den anderen kant de beantwoording van den beschuldigde daartegen en deszelfs bij-gebragte redenen of beroep op daadzaken tot zijne onschuld en verschooning.
Art. 100.
Op gelijke wijze als in de drie laatstvoorgaande artikelen vermeld is, zal bij de confrontatie van artikel tot artikel, worden voortoes'aan.
Art. 101.
Na den afloop der artikelen betreffende een getuige, worden dezelve, met de door den secretaris daarop gestelde aanteeke-ningen van al het voorgevallene, duidelijk voorgelezen.
Hierop wordt aan den getuige afgevraagd of hij nog iets te
( 7« )
veranderen of bij te voegen hebbe, en den eed afgenomen op zijne verklaring bij dezen afgelegd.
Na het afleggen van den eed door den getuige, -wordt eindelijk aan den bescliuldigde afgevraagd, of hij in zijne opgave nog iets ■wil veranderen of bijvoegen.
Het verhandelde in do drie vorige artikelen, in het slot van de confrontatie vermeld zijnde, wordt het verhoor ouderteekend door den beschuldigde en getuigen, benevens commissarissen en den secretaris, welke, indien de beschuldigde of de getuigen niet kunnen schrijven, zal in acht nemen het bepaalde bij art. 82.
Op dezelfde wijze wordt gehandeld met andere getuigen, ieder afzonderlijk.
Indien een beschuldigde zich op één of meer der tegen hem geconfronteerde getuigen, onder het verhoor, beroept, zullen commissarissen de zoodanige, in zijne tegenwoordigheid hooren.
De confrontatie met medepligtigen wordt gehouden op gelijken voet, als die met getuigen, behalve dat hun de eed niet wordt afgenomen.
TWEEDE TITEL.
BijeenroepUtg en zamensielling der krijgsraden, na den afloop der informatien vour ofjlcieren commissarissen.
Nadat de informatien voor officieren commissarissen zijn afge-
( 77 )
loopen, en daarvan aan den kommanderenden officier, welke de informatien heeft bevolen, is rapport gedaan, ordonneert hij binnen vier en twintig uren daaraanvolgende een krijgsraad.
Art. 109.
Tot dezen krijgsraad worden door hem altijd mede benoemd de officieren, voor welke de informatien belegd zijn, ten ware zulks om deze of gene redenen niet zoude hebben kunnen gebeuren , wanneer daarvan, bij de eerste zitting van den krijgsraad, in de notulen wordt melding gemaakt.
Art. 110.
De president en leden van dezen krijgsraad, mitsgaders de fiscaal en secretaris bij denzelven zullen eikanderen niet onderling mogen bestaan tot in den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.
Deze krijgsraad moet overigens zijn zamengesteld , na gelang dezelve wordt gehouden, bij eene vloot, eskader of minder smaldeel, of wel aan boord van een schip, hetwelk zich geheel alleen buiten gaats bevindt, wel verstaande dat, in dit laatste geval, slechts over oproer, muiterij, zamenzwering en complot tot desertie, krijgsraad zal mogen worden gehouden, ten zij er geene waarschijnlijkheid ware , binnen twee maanden andere lands oorlogschepen te ontmoeten of eene der havens van den Staat te bereiken, als wanneer ook, over mindere kapitale kwes-tien , krijgsraad mag gehouden worden.
Er zullen notulen van de besognes van den krijgsraad worden gehouden, in welke alles naauwkeuriglijk zal worden vermeld, wat door den krijgsraad van dag tot dag is gedaan.
( 78 )
TWEEDE TITEL,
Krijgsraad hij eene vloot, eskader of minder smaldeel huilen- en hinnengaais.
Deze krijgsraad zal bestaan uit zeven leden, den President daaronder gerekend, alle zijnde officieren in de dienst ter zee.
Art. 114.
De kommanderende officier benoemt, bij de Wee officieren, welke over de informatien hebben gezeten, nog vijf daartoe bevoegde en onder zijne orders staande officieren.
Art. 115.
Bij dien krijgsraad zal het regt der hooge Overheid worden waargenomen door den fiscaal, die, bij commissarissen, tot de informatien, gefungeerd heeft, of de zoodanige welke de kommanderende officier, bij ziekte of andere gewigtige verhindering , daartoe zal hebben benoemd.
Art. 116.
Even eens zal degene, welke als secretaris, bij de informatien , heeft gefungeerd daarbij dezelfde funetien waarnemen, ten ware ook, bij ziekte of andere gewigtige verhindering, daartoe door den kommauderenden officier een ander mogt wezen benoemd.
Deze fungerende fiscaal en secretaris zullen daarvoor geen traktement uit 's lands kas genieten, ten ware zulks, in bijzondere gevallen, door den Vorst mogt worden goedgevonden.
Bij naderhand ontstane ziekte of opgekomene gewigtige ver-
hindering van clc benoemde leden, fiscaal en secretaris, worden door den kommanderenden officier, anderen in derzelver plaatsen, benoemd en, daarvan aanteekening, in de notulen van den krijgsraad gemaakt.
Art. 119.
De rang of orde, in welke de leden van den krijgsraad, ter vergadering, zullen zitting hebben, wordt door den komman-dant, bij het doen der benoeming, bepaald, doch zal dezelve moeten gegrond zijn op derzelver effectiven militairen rang of ancienueteit in de dienst.
TWEEDE TITEL.
Krijgsraad aan hoor cl van een scJdp hetivelk zich alleen huilen (jaats hevindt.
Art. 120.
Deze krijgsraad zal bestaan uit vijf leden officieren.
Art. 121.
Op geen vaartuig van oorlog kan krijgsraad gehouden worden, ten zij de aldaar dienstdoende officieren ten minsten drie in ffetal ziin.
Art. 122.
De kommanderende officier van het schip die den krijgsraad benoemt is zelve daarvan President.
Art. 123.
Do kommanderende officier benoemt akoo, buiten de twee officieren, welke over de informatien gezeten hebben, nog twee leden.
Art. 124.
Degene welke, als fiscaal bij de informatien, heeft gefun-
geerd neemt daarbij wederom die functien waar of zoodanig ander geschikt persoon , als de kommandant, bij ziekte of andere gewigtige verhindering, daartoe zal hebben benoemd.
Art. 123.
Desgelijks zal degene, welke als secretaris bij de infonnatien heeft gefungeerd, die zelfde functien daarbij uitoeffenen, ten ware ook, bij ziekte of andere gewigtige verhindering, daartoe, door den kommanderenden ofiicier, een ander mogt wezen benoemd.
Art. 126.
üij gebreke van een geschikt persoon tot secretaris, zal de fiscaal tevens de functien van secretaris waarnemen.
Art. 127.
Deze fungerende fiscaal en secretaris zullen daarvoor niets senieten uit 's lands kas.
O »
Art. 12S.
De rang of orde in welke de leden van den krijgsraad ter vergadering zullen zitting nemen wordt, door den kommandant, bij de benoeming, bepaald, doch zal dezelve moeten gegrond zijn op derzelver efl'ectiveu militairen rang of ancieigt;neteit in de dienst.
TWEEDE TITEL.
Rerjtsmayt, regten en pligten der krijgsraden hij de twee naast voorgaande hoofdstukken vermeld.
Art. 129.
De krijgsraden in de twee naast voorgaande hoofdstukken vermeld, oefenen uit de criminele justitie, ter eerster instantie over alle militaire of andere aan de militaire dienst verbondene
( 81 )
personen aan hunne regtsmagt onderworpen, met uitóondering van de zoodanige, welke, ter eerster instantie, voor het Hoog Militair Geregtshof moeten teregt staan.
Art. 130.
De leden derzelve zullen nimmer openbaren hetgene geheim behoort te blijven, bijzonder ook niet de gevoelens van hunne medeleden zelfs niet die van hun zelve.
Art. 131.
Tot de deliberatien worden niet toegelaten:
a. Die aan den beschuldigde bestaan in den zesden of naderen graad van bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige zwagerschap.
I. Die in de zaak van den beschuldigde eenigen raad of advies hebben gegeven.
c. Die, of zelve onwetende of onbedacht of indirect ontvangen hebben eenige giften, gaven of geschenken of toezegging daartoe van den beschuldigde of van zijnentwege op een tijd, dat de zaak, waarover gehandeld wordt, reeds bij den krijgsraad was gebragt, of waarschijnlijk gebragt zoude worden, al waren het ook de geringste geschenken van spijs en drank, voor zoo verre, ten aanzien der laatstgemelde, de minste vermoedens konden plaats hebben, dat die ter contemplatie van de beschuldiging gedaan waren; en
d. Die tegen den beschuldigde een proces voor eenig Regter aanhangig mogten hebben.
Indien zij ontdekken door anderen eenige geschenken ten hunnen behoeve ontvangen of aan dezelve, ten hunnen gevalle, gegeven te zijn, of ook, dat zij zelve onbedacht, of onwetende,
6
( 82 )
die hebben aangenomen, zullen zij daarvan dadelijk aan den Tcrijgsraad kennis geven, en, hetzij de ontvangene geschenken wederom terug zenden, indien dit kan geschieden, hetzij de de waarde van dezelve uitkeeren, op zoodanige wijze, als de krijgsraad zal goedvinden.
Wanneer liet twijfelachtig is, of het voorhanden zijnde geval onder de hier voren uitgedrukte behoort, of wanneer een lid zich vindt tot den beschuldigde in eenige betrekking hier voren niet uitgedrukt, doch waarom hij wenscht van de behandeling tier zaak te zijn ontslagen, als uit hoofde van bijzondere vriendschap, vijandschap, groote gemeenschappelijke belangen, zal de krijgsraad, in afwezendheid van den genen dien dit betreft, daarover beslissen.
Art. 134.
De krijgsraad zal hieromtrent in het oog houden, dat niemand , zonder gewigtige redenen, van de behandeling eener zaak worde ontslagen, doch tevens dat alle schijn van niet genoegzame onzijdigheid worde geweerd.
Art. 135.
Een lid, uit hoofde van eenige betrekking, op of zonder zijn verzoek, van de behandeling eener zaak ontslagen, zal de deliberatien der andere leden over die zaak niet mogen bijwonen.
Art. 136.
Indien ook een beschuldigde mogt vermeenen, dat een der leden van den krijgsraad, uit hoofde van haat, vijandschap of om eenige andere reden, geen bevoegd Eegter in zijne zaak zoude kunnen zijn, zal hij die redenen van bezwaar, met behoorlijk respect, aan den krijgsraad mogen voordragen en verzoek doen tot recusatie.
( 83 )
Art. 137.
In dat geval zal de gerecuseerde zich uit den krijgsraad moeten absenteren zoo lang daarover gedelibereerd, en de wettigheid der redenen van recnsatie, door de overige leden, beoordeeld wordt.
Art. 138.
Indien de redenen tot recnsatie onvoldoende bevonden worden zal de gerecuseerde wederom plaats nemen.
Art. 139.
Wanneer de redenen van recnsatie gegrond bevonden worden, zal de President van den krijgsraad daarvan de noodige kennis geven en inmiddels, met de afdoening der zaak worden gewacht tot dat een ander lid in den krijgsraad, in de plaats van den gerecuseerde, door den kommanderenden officier zal wezen benoemd.
Art. 140.
Alle beslotene brieven aan den krijgsraad toegezonden, worden door den President geopend en bij de eerste vergadering aan deuzelven medegedeeld.
Art. 141.
Al de leden zijn verpligt de vergaderingen bij te wonen, ten zij dezelve, door ziekte of andere volstrekte beletselen verhinderd, oi daarvan door den President of den krijgsraad, om gewigtige redenen, verschoond worden.
Art. 142.
De President heeft het beleid en bestuur over de orde, waarin de zaken zullen worden behandeld, en zorgt dat ieder een, met den mecsten spoed, prompt en onvertogen regt wedervare.
Art. 143.
In de zaken, welke in den krijgsraad worden behandeld , zullen al de stukken, van wederzijde ingeleverd, moeten worden
( 8^ )
gelezen, ten ware eenparig mogt worden begrepen , dat de woordelijke lezing van liet een of ander, zonder nadeel, konde worden nagelaten.
Art. 144.
Niemand der leden zal eenige bewijsstukken mogen ontvangen buiten liet gene aan den krijgsraad, op eene behoorlijke wijze is ingeleverd.
TWEEDE TITEL.
Regispleging en handelingen der krijgsraden, na den ajloop der informatien voor officieren commissarissen.
Art. 145.
Wanneer de beklaagde een onder-officier of van eenen minderen rang is, zal hij, in arrest zijnde, gedurende het onderzoek zijner zaak, in arrest blijven, maar bijaldien de beklaagde den rang van officier bekleedt, zal, op voordragt van den fiscaal, in de eerste zitting, door den krijgsraad worden beslist, of de aard en omstandigheden der zake al of niet vorderen , dat de beklaagde . gedurende het proces, in arrest worde gehouden, en in het eerstgestelde geval tevens bepalen of, in den aard van het arrest, ook eenige verzachting voor den beklaagde kan worden gemaakt.
Art. 146.
Wanneer de krijgsraad, gedurende den loop van het proces, bevindt, dat de zaak is van dien aard, dat een beschuldigde, welke op vrije voeten is, onder verzekerde bewaring behoort te worden gesteld, of dat, in de wijze van het arrest, eene verandering tot meerder verzekerde bewaring behoort te worden gemaakt, zal de krijgsraad daaromtrent, hetzij zonder, hetzij
{ 85 )
op voordragt van den fiscaal, naar bevind van zaken, disponeren.
Art. 147.
Indien de fiscaal daarentegen, in den loop der procedures bij den krijgsraad, vermeent, dat er redenen of omstandigheden zijn voorgekomen om eenen gearresteerde, nog voor het uiteinde der procedures, uit het arrest te ontslaan, zal hij zulks aan den krijgsraad voordragen, ten einde daarop naar behooren te worden gedisponeerd.
Art. 148.
De dispositien tot arrest, ontslag en verandering iu de wijze van het arrest, worden aan den beklaagde in den vollen krijgsraad gecommuniceerd, daarvan aanteekening iu de notulen gemaakt en gezorgd dat dezelve executie bekomen.
Art. 149.
De dispositien tot arrest worden, zoo de omstandigheden, als vrees voor ontvlugting en soortgelijke, dit raadzaam maken, door den fiscaal , dadelijk na het nemen derzelve, ter executie gelegd.
Art. 150.
Dadelijk bij de eerste sessie van den krijsraad, of anderzins, in die van des daags daaraanvolgende, zal de beklaagde in zijne verhooren, voor officieren commissarissen ondergaan» in de volle krijgsraadsvergadering' worden gerecolleerd.
Art. 151.
Na het voorlezen derzelve zal aan den beklaagde worden afgevraagd , of hij daarbij persisteert, dan of hij daarbij ook nog iets te voegen hebbe.
Art. 152.
De verhooren voor officieren commissarissen zullen des niet te min alle zoodanige kragt hebben en behouden, als of dezelve
( 80 )
voor den vollen krijgsraad hadden plaats gehad, en zal, uitdien hoofde, aan de veranderingen of bijvoegselen van den beklaagde, geene meerdere waarde worden toegekend, dan dezelve in goede justitie verdienen.
Art. 153.
Achter ieder verhoor zal van dit 'recollement melding worden gemaakt met aanteekening van het persistit of van hetgene, door den beklaagde, daarbij gevoegd is.
Art. 154.
Wanneer de fiscaal of de krijgsraad van begrip is, dat er nog nadere verhoeren, hetzij van den beklaagde hetzij van getuigen , hetzij bij wijze van confrontatie, zouden behooren te geschieden, zullen dezelve in den vollen krijgsraad worden gehouden.
Art. 155.
In deze wijze van het beleggen, houden en sluiten van deze verhoeren, zal worden in acht genomen al hetgeen ten dezen opzigte, bij de informatien voor officieren commissarissen, is voorgeschreven.
Art. 156.
Wanneer een beklaagde, welke het hem ten laste gelegde feit of feiten, of wel het misdadige hetwelk daarin gelegen is, eerst heeft ontkend, en, bij een der volgende verhoeren voor officieren commissarissen of voor den krijgsraad, is gekomen tot confessie en tevens baiteudien van het aanwezen der geconfesseerde misdaad blijkt, zoodat de fiscaal vermeent, dat er grond is, om, op die confessie, regt te verzoeken, zal hij , daartoe, binnen den tijd van drie dagen, na het laatste verhoor of van het re-collement, aan den krijgsraad, eene voordragt doen en verzoeken tot het doen van eisch op de confessie van den beklaagde, te worden geadmitteerd.
( 87 )
Art. 157
Wanneer een beklaagde niet heeft kunnen worden gebragt tot eene volledige confessie, maar de fiscaal des niet te min vermeent, dat hij de verhoeren kan houden voor voltrokken, en dat, daar er gronden zijn om den beklaagde te houden voor overtuigd van de misdaad, aan hem ten laste gelegd, zal hij zulks, binnen gelijke drie dagen, als voren, aan den krijgsraad voordragen en verzoeken om, tot het doen van eisch op de bewijzen in extraordinair proces tegen den beklaagde, te worden geadmitteerd.
Art. 158.
Ingeval de fiscaal van oordeel is, dat, van des beklaagdens onschuld blijkt, of wel dat de bewijzenquot; niet voldoende zijn om den beklaagde schuldig te verklaren, zal hij, aan den krijgsraad , zulks schriftelijk voordragen en daarbij verzoeken, dat de beklaagde moge worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde beschuldiging en dienvolgende, zoo hij in arrest is, uit zijn arrest worde ontslagen, of wel worde geabsolveerd van de instantie.
Art. 159.
Het verzoek tot absolutie van de instantie zal plaats hebben wanneer het berekenbaar mogelijk is, dat te eeniger tijd nog nadere bewijzen met betrekking tot de misdaad aan den beklaagde ten laste gelegd, zouden kunnen worden ingewonnen.
Art. 160.
Deze voordragt zal alsdan, zonder verwijl, met en benevens al de stukken tot de onderhoorige zaak betrekkelijk, welke tot dat einde door den fiscaal bij zijne voordragt moeten worden overgelegd, door den fungerenden secretaris in den krijgsraad, worden voorgelezen.
De krijgsraad zal vervolgens op die voorlezing beslissen of de
( 88 )
procedures kunnen worden gehouden voor voldongen, of in staat, om daarop regt te doen, dan of de beschuldigde nog nader moet worden gehoord of geconfronteerd, of -wel het een of ander punt nog nader zoude kunnen of behooren te worden onderzocht.
Art. 162.
Ingeval de krijgsraad vermeent dat de beklaagde nog nader moet worden gehoord of dat op eenig punt nog nader onderzoek moet geschieden, zal de fiscaal daartoe het noodige, met den meest mogelijken spoed, in het werk stellen.
Art. 163.
Bijaldien de krijgsraad bevindt dat de beklaagde onschuldig is, spreekt zij denzelven vrij van de hem ten laste gelegde beschuldigingen , gelast zijn ontslag zoo hij zich gearresteerd bevindt.
Art. 164.
Wanneer de krijgsraad bevindt dat de bewijzen niet voldoende zijn, doch dat het berekenbaar mogelijk is, dat te eeniger tijd nog nadere bewijzen zouden kunnen worden ingewonnen, zal dezelve de beklaagde absolveren van de instantie.
Art. 165.
Bijaldien de krijgsraad verstaat dat de zaak kan worden gehouden voor voldongen, en dat er grond is tot het doen vau eisch tegen denzelven, zal de fiscaal, binnen tweemaal vierentwintig uren, dienen van zijne conclusie van eisch.
Art. 166.
De middelen der schriftuur van eisch, zullen moeten bestaan in een eenvoudig doch duidelijk en onderscheiden verhaal van het geval van de zaak, zoodanig als daarvan, uit de confessie of andere stukken blijkt, mitsgaders in een betoog van des beklaagdens schuld, afgeleid uit het gene beleden of bewezen
( 89 )
is, en eindelijk in eene aanhaling van de wet of wetten, welke op het geval toepasselijk zijn.
Art. 167.
Bij het slot der schriftuur van eiseh, zal de fiscaal concluderen tot zoodanige bepaalde straf of straffen als hij oordeelt, dat, op de bewezen misdaad of misdaden, bij de wet gesteld, of met de merites der zaak overeenkomstig zijn, met bijvoeging achter dien bepaalden eisch van deze algemeene salutaire clausule // of tot zulke andere straffe als de krijgsraad, in // goede justitie, zal verstaan te behooren.quot;
Eindelijk zal de fiscaal daarbij nog concluderen, tot condem-natie van den beklaagde in de kosten en misen der justitie, alsmede in de kosten van den processe, des noods ter tauxatie en moderatie van den krijgsraad.
Art. 1G8.
Bij dezen eisch zal de fiscaal overleggen, al de verhooren, bewijzen en verdere stukken, welke tot de zaak eenige betrekking hebben, en, hetzij tot belasting, hetzij tot ontlasting van den beklaagde, zouden kunnen dienen, voor zoo verre die aan den fiscaal ter hand gekomen zijn. — Hij zal deze stukken na orde van hetgene hij, bij zijne conclusie van eisch voorstelt, op den rug teekenen met de letters a , i en zoo vervolgens en ze in die orde op den inventaris omschrijven.
Van het aannemen van bewijzen van onschuld.
Art. 169.
Een gearresteerde of gerequireerde in persoon, deszelfs echt-genoote of naastbestaande zullen, ten allen tijde, tot dat het
( 9« )
vonnis zal worden gepronuntieerd, aan den krijgsraad mogen aanbieden zoodanige stukken, als zij vermeenen tot bewijs der onscliuld te kunnen dienen.
Art. 170.
De krijgsraad zal hierop zoodanig regard slaan, als dezelve zal vermeenen te behooren; en in allen gevalle die stukken stellen in handen van den fiscaal, om denzelven de gelegenheid te geven van daarbij zijne consideratien te voegen.
TWEEDE TITEL.
Van de vonnissen en derzelver executie.
Art- 171.
Binnen drie dagen nadat de fiscaal heeft gediend van zijne voordragt tot vrijspraak of absolulio van den beklaagde, of wel tot absolutie van de instantie, of ook van zijne conclusie van eisch, zal de krijgsraad de zaak in overweging nemen en tot het wijzen van vonnis overgaan.
Art. 172.
De President van den krijgsraad doet daartoe hoofdelijke om-vrage, beginnende met het jongste lid en brengende zijne gevoelens het laatste uit.
Art. 173.
De President zal na zulks, de conclusie opmaken bij eenparigheid , volstrekte meerderheid, of naar het gene der aard der zaak en de voorschriften van het regt zullen vereischen.
Art. 174.
Het vonnis zal vervolgens, overeenkomstig de conclusie bij den President genomen, door den fungerenden secretaris wor-
den opgesteld en alsdan door de leden van den krijgsraad, geresumeerd en gearresteerd worden.
Art. 175.
Het vonnis zal moeten behelzen den naam en toenaam, mitsgaders de geboorteplaats en ouderdom van den beklaagde en de militaire cliarge door denzelven bekleed, en ingeval het strekt tot condemuatie, zal daarin moeten worden vermeld de misdaad, waaraan de gecondemneerde geoordeeld is schuldig te staan met al de omstandigheden, in zooverre die erkend of voor bewezen zijn gehouden, en de straf waarin de gecondemneerde is verwezen, met aanhaling van het artikel der wet, waarop de straf berust.
Art. 176.
In de vonnissen ten nadecle van beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt op poene van nulliteit.
Art. 177.
Wanneer de krijgsraad oordeelt een gerequireerde in persoon tot eene lijfstraf of ten minste cassatie te moeten verwijzen, zal dezelve den fiscaal gelasten om den beschuldigde te doen nemen in verzekerde bewaring, zullende het vonnis inmiddels geheim gehouden worden.
Art. 178.
Aan cenen ter dood veroordeelde zal tweemaal vier-en-twintig uren voor de executie den dood worden aangezegd door den fiscaal, geadsisteerd door twee commissarissen uit den krijgsraad.
Art. 179.
Van dien tijd af zal aan den veroordeelde de toegang worden vergund van zoodanige vrienden en leeraars, als hij verkiezen zal.
Art. 18Ü.
Ook zal die toegang aan leeraars ter keuze van den beschuldigde bevorens, op zijn verlangen worden toegestaan, wanneer
( 92 )
de beschuldigde is onder vermoeden van eene misdaad , waarop waarscliijnlijk de doodstraf volgen zal.
Art. 181.
Geene vonnissen door de krijgsraden gewezen, zullen mogen worden ter executie gelegd, voor en aleer dezelve door het Militair Geregtshof zijn geapprobeerd of geconfirmeerd geworden, in maniere als bij de wet is bepaald.
Art. 182.
Hiervan zijn echter uitgezonderd alle vonnissen door de krijgsraden binnen gaats, hetzij op confessie, hetzij op ander bewijs, gewezen ten laste van officieren in de dienst ter zee of van degene, die daarmede in rang gelijk staan, wanneer daarbij geen zwaardere straf is bepaald dan van arrest of detentie gedurende zes weken of van suspensie in de dienst mede voor den tijd van zes weken; — en ten laste van onder-officieren en mindere schepelingen, wanneer de straf niet te boven gaat eene condem-natie tot het vallen van de ra met laarsen. — Deze vonnissen zullen, aan geenerlei herziening of hooger beroep, onderhevig zijn maar kracht van arrest hebben, zullende dezelve echter niet mogen worden gepronuntieerd of ter executie gelegd, alvorens de kommandant van de vloot, of het eskader of minder smaldeel daarop zal hebben geappostilleerd, fiat executie, en die alzoo aan den krijgsraad zal hebben teruggezonden.
Art. 183.
i Alle vonnissen in het naastvoorgaande artikel omschreven, welke met het jiat executie zijn teruggezonden, zullen zoodra mogelijk gepronuntieerd en geexecuteerd worden.
Van de approbatie en confirmatie in het vorenstaande artikel vermeld zijn mede uitgezonderd alle vonnissen, door de krijgsraden van eene vloot, eskader of minder smaldeel, buitengaats gewezen,
( 93 )
zonder eenig onderscheid of dezelve vonnissen strekken tot het opleggen van de straf des doods, of tot eenige mindere straf, eu zonder eenig onderscheid of de veroordeelde de misdaad al of niet liebbe beleden.
Art. 183.
Ingevalle het vonnis alzoo buitengaats gewezen, strekt tot het opleggen eener mindere straf dan die des doods, zal de pronun-tiatie en executie dadelijk geschieden, nadat de kommanderende officier van de vloot of het eskader of smaldeel, daartoe het Jiat executie zal hebben verleend.
Art. 186.
Ingevalle het vonnis strekt tot het opleggen der doodstraf zal de kommanderende officier van de vloot, het eskader of minder smaldeel, vier officieren, geene leden van den krijgsraad zijnde geweest, bij zich roepen en, benevens dezelve, de stukken van het proces examineren, mitsgaders onderzoeken of de misdaad behoorlijk beleden of bewezen zij en of ook de straf overeenkomstig de voorschriften der wet opgelegd zij.
Art. 187.
Nadat het onderzoek, bij het naast voorgaande artikel gemeld, zal zijn afgeloopen, zullen de kommanderende en verdere officieren, bij meerderheid van stemmen, bepalen, of liet fiat executie al of niet, behoort verleend te worden, en wanneer hetzelve alzoo door hen wordt verleend, zal het vonnis kracht van arrest hebben en zoodra doenlijk worden geëxecuteerd, doch zoo zij integendeel zwarigheid mogten maken in het verleenen van fiat executie zal de gecondemneerde in verzekerde bewaring moeten gehouden worden tot dat er gelegenheid zij , om den-zelven naar het vaderland op te zenden, en de zaak ter cognitie van het Hoog Militair Geregtshof te brengen.
Art. 188.
Insgelijks zullen vonnissen van krijgsraden overeenkomstig de
( 94 )
bepalingen van art. 11J gehouden, aan boord van een schip dat zich buiten gaats alleen bevindt, kracht van arrest hebben in zaken van zamenzwering, muiterij , zamenrotting, complot tot desertie en lafhartigheid voor den vijand, ook wanneer de delin-quant daarbij tot eeuige doodstraf, van welken aard die zijn moge, is gecondemneerd.
Art. 189.
Indien echter de kommanderende officier van het schip in de zaken bij het voorgaande artikel gemeld, tegen de straf des doods mogt hebben gestemd, is hij bevoegd de executie daarvan te schorsen tot dat hij in de gelegenheid zal gekomen zijn, om vier officieren, die over de zaak niet hebben gezeten, bij zich te adsmneren, ten einde te onderzoeken, of het vonnis al dan niet behoort te worden geëxecuteerd.
Art. 190.
In het laatste geval, zal de gecondemneerde in verzekerde bewaring worden gehouden tot dat er gelegenheid zij, om den-zelven naar het vaderland op te zenden en de zaak ter beslissing aan het Hoog Militair Geregtsliof te brengen.
Art. 191.
Wanneer de beklaagde zich mogt hebben schuldig gemaakt aan eene misdaad, waartegen bij de wet eene doodstraf is gesteld, en welke niet behoort onder de zoodanigen die bij art. 188 zijn vermeld, zal de kommanderende officier van het schip, wanneer het vonnis inhoudt veroordeeling ter dood, en al ware het ook dat hij mede tot de doodstraf hadde gestemd, den veroordeelde niet mogen doen executeren, maar in verzekerde bewaring houden tot dat er zich gelegenheid opdoet om het geslagen vonnis even als in art. 187 is gezegd te herzien of wTel hetzelve, tot dat einde, aan het Hoog Militair Geregtsliof, opzenden.
Art. 192.
Alle vonnissen, welke bij de krijgsraden aan boord van een
( 95 )
schip alleen gewezen zijn en geene doodstraf opleggen, zullen dadelijk kunnen worden geëxecuteerd.
Art. 193.
Alle vonnisseu moeten openlijk uitgesproken of uitgelezen worden door den secretaris in den vollen krijgsraad, ter presentie van den fiscaal en gecondcmneerdcn en bovendien nog op zoodanige andere plaats, waar de executie geschieden zal, of het belang der justitie zulks zoude mogen vorderen.
Art. 194.
De vonnissen, waarvan geen appel valt, zullen, wanneer dezelve, volgens deze wet zijn geapprobeerd of executabel verklaard , dadelijk na de pronuntiatie worden geexecuteerd.
Art. 195.
De executie zal geschieden ten overstaan van officieren commissarissen , daartoe door den President van den krijgsraad benoemd, geadsisteerd met den fungerenden fiscaal, welke zullen moeten zorgen, dat aan de letter van het vonnis stiptelijk worde voldaan, en daarvan rapport zullen doen aan de krijgsraadsvergadering.
Art. 196.
De executie zal gewoonlijk plaats hebben daar de krijgsraad zitting houdt, ten ware de krijgsraad mogt noodig oordcelen dat zulks geschiede op eenige andere plaats, wanneer dezelve zal gehouden zijn, zulks bij het vonnis te bepalen.
Art. 197.
Zoodra een vonnis zal zijn gepronuntieerd zal zulks boven aan het hoofd van het originele vonnis, met bijvoeging van den datum worden aangeteekend.
Art. 198.
Een gecondemneerde in de kosten, welke zich in arrest be-
( 96 )
vindt, zal in arrest worden gehouden tot dat hij van zijn onvermogen zal hebben doen blijken, en daarop bij den Eegter zal wezen gedisponeerd.
Art. 199.
Ingeval van een zoodanig onvermogen zal nimmer bij de dispositie kwijtschelding der kosten worden verleendmaar de publieke aanklager, omtrent het ter executie leggen van dat gedeelte der condemnatie, diligent worden verklaard, tot dat de gecondemneerde in staat zal zijn om daaraan te voldoen.
Art. 200.
Alle vonnissen, binnen gaats gewezen, zullen, na derzelver pronunciatie en executie, met de stukken daartoe behoorende, aan het Hoog Militair Geregtshof worden ingezonden, om , ter griffie van den hove, te worden bewaard.
Art. 201.
Even eens zullen alle vonnissen buiten gaats gewezen, na het weder binnen vallen der schepen, met de daartoe behoorende stukken, tot datzelfde einde aan het Hof worden ingezonden.
TWEEDE TITEL.
v
Fan hel appel der vonnissen van den krijgsraad.
Art. 202.
De gecondemneerden zullen het regt van appel oi hooger beroep aan het Hoog Militair Geregtshof hebben,
1°. van alle vonnissen waarbij, door de krijgsraden, niet enkel op confessie, maar ook op getuigen of andere bewijzen, zal zijn regt gedaan; — onder welke von-dissen echter niet zijn begrepen de zoodanigen, welke na met fiat executie bekrachtigd te zijn, of na een examen
van den kommanderenden officier en daartoe benoemde officieren buiten gaats, te hebben ondergaan, of wel anderzins bij het vorige hoofdstuk direct executabel gesteld zijn, als waarvan geen hooger beroep zal worden toegelaten.
2°. van alle vonnissen, bij de krijgsraden gewezen, op eene door den beklaagde beweerde onbevoegdheid van den Regter om over zijne zaak information te nemen of uitspraak te doen.
Art. 203.
Alle zoodanige vonnissen door de krijgsraden gewezen, van welke, volgens het bepaalde bij het vorige artikel, aan het Hoog Militair Geregtshof kan worden geappelleerd, zullen aanstonds, na het resumeren en arresteren derzelve, door twee commissarissen van den krijgsraad, aan den gecondemneerde worden gecommuniceerd en aan denzelven toegestaan den tijd van drie dagen, om te overleggen, of hij al dan niet zal willen appelleren ; ten welken einde, ook ingeval de gecondemneerde in hechtenis buiten acces geplaatst is, aan dengenen dien hij zal vermeenen uoodig te hebben, om daar over met hem te spreken, daartoe gelegenheid zal worden verleend.
Art. 201..
Hetzelfde zal plaats hebben ten regarde van de vonnissen, waarvan het Hoog Militair Geregtshof den weg van appel, aan den gecondemneerde, heeft vrij gelaten.
Art. 205.
Na verloop van drie dagen zullen comAissarissen den gecondemneerde voor zich requireren of, indien hij in arrest is, zich bij denzelven vervoegen en hem afvragen, of hij, van het vonnis ten zijnen laste gewezen, begeert te appelleren aan liet Hoog Militair Geregtshof.
( 98 )
De gecondemneerde zich, binnen den voorschreven tijd van drie dagen, hebbende verklaard, dat hij, in het gewijsde wil berusten, of wel denzelven tijd hebbende laten verloopen, zonder zich te hebben verklaard, zal alsdan, ingeval de krijgsraad, uit eigene beweging, het appel aan den gecondemneerde heeft vrij gelaten, het originele vonnis met de stukken daartoe be-hoorende, aan het Hoog Militair Geregtshof, ter approbatie worden toegezonden.
Art. 207.
Op gelijke wijze zal worden gehandeld wanneer de weg van appel door het Hof aan den gecondemneerde is vrij gelaten, doch dezelve niet verkiest daarvan gebruik te maken.
Art. 208.
Wanneer een gecondemneerde declareert, dat hij voornemens is om, van het vonnis van den krijgsraad, te appelleren, hetzij hem de weg van appel, door den krijgsraad zei ven, of wel door het Hof, zal zijn vrij gelaten, zal hiervan onverwijld door commissarissen bij art. 205 van dit hoofdstuk vermeld, rapport aan den krijgsraad gedaan, en vervolgens het vonnis in den vollen krijgsraad, in presentie van den gecondemneerde, gepronun-tieerd worden.
Art. 209.
De gecondemneerde zal dadelijk na de pronuntiatie daarvan het appel interjecteren aan het Hoog Militair Geregtshof en zal daarvan, bij de aanteekening van de gedane pronuntiatie op het originele vonnis van den krijgsraad, tevens melding gemaakt worden.
Art. 210.
Na het interjecteren van het appel zal, ten zeiven dage , eene copie authentiek van het vonnis aan den gecondemneerde, ten
( 99 )
zijnen koste, op behoorlijk zegel, of, indien hij onvermogend is, voor niet en zonder zegel, worden afgegeven, en zal wijders voor commissarissen van den krijgsraad door den ge-condemneerde worden gepasseerd eene volmagt in blanco, of op zoodanigen practizijn, als hij, tot het vervolgen van zijn appel, zal willen gebruiken.
Art. 211.
De secretaris bij den krijgsraad zal gehouden zijn, om, met den eerst daarop vertrekkenden post, het alzoo gepronun-tieerde vonnis, met de volmagt van deu gecondemneerde, alsmede al de stukken van het proces en verder noodige informatien voor den advocaat-fiscaal, in te zenden aan het Hoog Militair Geregtshof, met bijvoeging van een behoorlijk declaratoir van den ïiscaal, als ook van den krijgsraad welke het vonnis heeft geveld, of dezelve zich ook partijen willen stellen; en zal de fiscaal wijders daarbij verzoek doen aan het Hof om te hebben autorisatie op den advocaat-fiscaal bij het Hof ten einde het appel voor hem te vervolgen, waarop het Hof, staande sessie, zal disponeren.
Art. 212.
Als het Hof hieruit ontwaart dat de gecondemneerde geen practizijn tot het voortzetten der zaak in appel heeft kunnen bekomen, zal hetzelve daarin dadelijk voorzien naar be-hooren.
Art. 213.
Indien de gecondemneerde zich in detentie bevindt, zal hij daarin moeten blijven tot den uiteinde der zaak, ten ware door het Hof, op voordragt van den advocaat-fiscaal, of van den gecondemneerde zeiven, mogt noodig geoordeeld worden hem te doen overbrengen in verzekerde bewaring ter plaatse der residentie van den Hove.
( 100 )
Fan de taxatie der hosten.
Bijaldien, door den fiscaal bij den krijgsraad fungerende, aan eenen gecondemneerde in de kosten of wel aan dengenen die des gecondemneerdens zaakgelastigde is, opgave van die kosten is gedaan, doch de gecondemneerde, of zijn zaakgelastigde zich daarover bezwaard vindt, of wel in gebreke blijft dezelve te voldoen, zal de fiscaal aan den krijgsraad dienen van eene declaratie van kosten, mitsgaders van een dubbel derzelve, beide door hem onderteekend.
Art. 215.
Hij zal dezelve declaratie doen vergezeld gaan van eene memorie, houdende verzoek, dat het dubbel derzelve moge worden gesteld in handen van den gecondemneerde of deszelfs zaakgelastigde om daarop te dienen van diminutie.
Art. 216.
De krijgsraad zal dat dubbel vervolgens, bij appointement of dispositie, stellen in handen van den gecondemneerde of deszelfs zaakgelastigde, ten einde binnen den tijd van acht of veertien dagen, de daarop ingebragte posten te debatteren en te dienen van diminutie.
Art. 217.
Na dat die posten alzoo zullen zijn gedebatteerd, en op dezelve zal zijn gediend van diminutie of wel, bijaldien, binnen den gestelden termijn, aan het appointement, niet mogt wezen voldaan , zal de krijgsraad de declaratie taxeren en daarvan eene acte doen' uitgeven, waarbij al de gevalideerde posten worden
♦
( 101 )
uitgetrokken, en welke acte van taxatie, door de leden en secretaris van den krijgsraad onderteekend, als eene liquide schuld in regten zal worden aangemerkt.
TWEEDE TITEL.
Van het proces bij vermeende onbevoegdheid des regters.
Art. 21S.
Wanneer officieren commissarissen, tot de informatien gecommandeerd , of de fungerende fiscaal, bij liet eerste verhoor, of in den loop der informatien, vermeenen, dat over de zaak of den persoon van den beklaagde een ander regter bij de wet is gesteld, zullen zij, (ofschoon de beklaagde des regters onbevoegdheid niet had beweerd, of zelfs zich aan denzelven vrijwillig had ondenvorpoquot;) daarvan dadelijk rapport doen aan den kommanderenden officier.
Art. 219.
De kommanderende officier zal, na de officieren commissa-risssen en den fiscaal deswege te hebben gehoord, binnen vier en twintig uren, een krijgsraad kommauderen.
Art. 220.
In den krijgsraad zal, door officieren commissarissen of den fiscaal, naar gelang de sustenu door dezen of genen wordt gevoerd, de zaak en de bedenkingen wegens de onbevoegdheid worden voorgesteld, en, na daarop in allen gevalle den funge-renden fiscaal in zijn advies te hebben gehoord, naar bevinding, door den krijgsraad, worden gedisponeerd.
Art. 221.
Bij aldien de krijgsraad vermeent dat over de zaak, of den
{ 102 )
persoon van den beklaagde geen ander regter bij de wet is gesteld, zal de krijgsraad officieren commissarissen autoriseren om de informatien voort te zetten, en daarna weder uit elkander gaan, tot dat dezelve door den kommanderenden officier wordt bijeengeroepen.
Art. 222.
Zoo wanneer de krijgsraad bevindt dat er een ander regter over de zaak of den persoon van den beklaagde, bij de wet, is gesteld, zal zij eene dispositie nemen ten einde daarvan, aan den bevoegden regter, kennis te geven, met aanbod om den beschuldigde indien die in arrest is, over te leveren.
Art. 223.
Deze kennisgeving en overgave van den beklaagde zal echter niet geschieden of ten uitvoer worden gebragt voor en aleer de dispositie, tot dat einde, bij het Hoog Militair Geregtshof, zal zijn goedgekeurd, waartoe dezelve met de stukken tot die dispositie behoorende, zoo er zoodanige zijn, aan dat Hof, zal worden ingezonden.
Art. 224.
Wanneer het Hof bevindt dat er geene termen tot die overgave zijn, zal de krijgsraad, op ontvangst der dispositie van het Hof, de officieren commissarissen even als voren, qualificeren tot het voortzetten der verdere informatien, en uit elkander gaan tot nadere convocatie van den kommanderenden officier.
Art. 225.
Wanneer het Hof de dispositie tot de overgave van den beklaagde approbeert, zal dezelve worden geexecuteerd, en zullen hiermede alsdan de functien van den krijgsraad en officieren commissarissen ophouden.
Art. 226.
Indien een beklaagde wil beweren dat officieren comraissa-
( 103 )
rissen onbevoegd zijn hem te verhooren, omdat bij de wet over zijne zaak of persoon, een ander regter is gesteld, zal hij zulks, met opgave der gronden, aan commissarissen bij zijn eerste, tweede of verder verhoor voordragen, voorts daarvan dadelijk door officieren commissarissen worden rapport gedaan, en een krijgsraad gekommandeerd even als hiervoren is bepaald.
Art. 227.
Een beklaagde zal diezelfde onbevoegdheid ook nog, na den afloop der informatien voor officieren commissarissen, in den krijgsraad zeiven kunnen beweren.
Art. 228.
Na die beweerde onbevoegdheid wordt de beklaagde niet meer gehoord, maar, zoo hij in arrest is, buiten eenigen anderen toegang gehouden dan hierna speciaal is toegelaten.
Art. 229.
De krijgsraad zal alsdan aan den beklaagde, eenen korten termijn van drie dagen stellen om die vermeende onbevoegdheid van den regter, bij geschrifte te betoogen en zoodanige conclusie daarbij te nemen als hij te rade worden zal.
Art. 230.
Het zal, aan den beklaagde, -wanneer hij zich in arrest bevindt, worden toegestaan om, in tegenwoordigheid van officieren commissarissen, met den practizijn of dengenen, die hij daartoe zal hebben opgegeven of verkozen, te spreken over de gronden waarop die onbevoegdheid berust.
Art. 231.
Nadat die schriftuur van den beklaagde is ingekomen zal de krijgsraad dezelve stellen in handen van den fiscaal, om, binnen vier en twintig uren en uiterlijk drie dagen, zoo deze laatste termijn absoluut noodig is, daarop te dienen van zijne schriftelijke conclusie van antwoord.
( 104 )
Art. 232.
De krijgsraad zal daarop de zaak in overweging nemen en, bij vonnis, zoodanige uitspraak doen als hij vermeent met de wet overeenkomstig te zijn.
Art. 233.
Wanneer, bij het vonnis van den krijgsraad de door den beklaagde voorgestelde onbevoegdheid van den regter is verworpen , heeft de beklaagde den tijd van drie dagen na de pro-nuntiatie van het vonnis om, daarvan het appel aan het Hoog Militair Geregtshof, te interjecteren.
Art. 234.
Gedurende dien tijd worden de informatien niet voortgezet.
Art. 235.
De inteqectie van het appel geschiedt voor officieren commissarissen ter informatie gekommandeerd, geadsisteerd met den secretaris en wordt daarvan aanteekening gemaakt en verder geprocedeerd, als bij het negende hoofdstuk van dezen titel, is gezegd.
Art. 236.
Bijaldien de beklaagde den termijn tot het appel heeft laten verloopen, zonder daarvan gebruik te maken, worden de informatien weder voortgezet en de zaak vervolgd volgens de wet.
Art. 237.
Wanneer de door den beklaagde voorgestelde onbevoegdheid van den regter is toegewezen, wordt het vonnis, bevorens hetzelve te pronuntieren en te executeren aan het Hoog Militair Geregtshof ter approbatie opgezonden.
Art. 238.
Ingeval de krijgsraad, bij dispositie of vonnis, vermeent onbevoegd te zijn, om te erkennen over de zaak of den persoon van den beklaagde, zal zij, zoo de beklaagde zich op vrije
( 103 )
voeten bevindt, daarvan, met toezending der noodige stukken, aan den bevoegden regter kennis geven, doch. zoo wanneer de beklaagde in arrest is, zal hij des niet te min daarin verblijven en de overgave van zijn persoon aan dien regter aangeboden worden.
Art. 239.
Zoo ivanneer de regter, aan wien de gedetineerde wordt aangeboden , mogt weigeren of uitstellen, denzei ven over te nemen, zal de krijgsraad den gedetineerde in bewaring doen houden buiten toegang en daarvan communicatie doen aan het Hoog Militair Gcregtsliof, ten einde zulks verder worde gebragt daar en zoo het behoort.
DE EDE TITEL.
Van den funrj er enden fuicaal en secretaris bij de krijgsraden van de zeemagl.
Art. 240.
De fiscaals zullen, bij de krijgsraden, vervolgen alle zoodanige misdrijven, waarvan de cognitie aan dezelve is opgedragen.
Art. 241.
Zij zullen, zoo veel dit van hen kan gevorderd worden en hen betreft, zorg dragen, dat de militaire wetten, reglementen en ordonnantiën naauwkeurig worden nagekomen.
Art. 242.
Zij zullen verp' gt zijn den kommanderenden officier en den krijgsraad te dienen van berigt, consideratien en advies, in alle zaken, waarin zulks van hen zal worden gevorderd, en welke de militaire justitie betreffen.
Art. 243.
Zij zullen, indien zulks eenigzins mogelijk is, behoorlijke correspondentie houden met den advocaat-fiscaal bij het Hoog
( 106 )
Militair Geregtshof, deszelfs bedenkingen eu advies innemen in alle zaken waarin zij zulks noodig oordeelen, en, in zaken van • gewigt, bijzonder zich van dat advies voorzien, immers in zoo verre bij hen eenige twijfeling zoude mogen overig blijven.
Art. 244.
Zij zullen direct noch indirect mogen ontvangen of genieten eenige giften, gaven of geschenken, of zich die doen toezeggen van eenige personen die zij weten of vermoeden onder suspicie van misdaad te liggen, of daarvan door anderen te worden beschuldigd, noch ook van hen, die zij weten of gelooven van derzelver nabestaanden, vrienden of begunstigers te zijn, al ware het ook de geringste geschenken van spijs of drank, zoo verre, ten aanzien der laatstgemelden, de minste vermoedens daarbij konden plaats hebben, dat die, ter contemplatie van bovengenoemde zaken, gedaan wierden.
Art. 245.
Indien zij ontdekken eenige geschenken, door anderen ten hunnen behoeve ontvangen, of aan dezelve ten hunnen respecte gegeven te zijn, of ook, dat zij zelve, onwetende of onbedacht, die hebben aangenomen, zullen zij daarvan, dadelijk aan den kommanderenden officier of krijgsraad, kennis geven, en, hetzij de ontvangene geschenken weder terug zenden, indien dit kan geschieden, hetzij de waarde van dezelve uitkeeren op zoodanige wijze als de kommanderende officier of de krijgsraad zal goedvinden.
Art. 246.
Zij mogen hunnen post niet uitoefenen in zaken, waarin als beschuldigden betrokken worden personen, die hun bestaan in den zesden of naderen graad van bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige zwagerschap, voorbehoudens hunne voor-dragt, om, in bijzondere gevallen, van de waarneming eeucr
( 107 )
zaak, te mogen worden verschoond, wegens personen daarin op eenigerlei wijze betrokken.
Art. 247.
In zoodanige gevallen, zal zulks gebragt worden ter kennis van den komuianderenden officier, welke de informatien heeft geordonneerd, die daaromtrent zal disponeren naar behooren.
Art. 248.
Zij zullen de vergaderingen van den krijgsraad bijwonen, en in dezelve de gevorderde ophelderingen geven, ten ware, door den krijgsraad, om bijzondere, daartoe dienende redenen, anders mogt worden verstaan.
Art. 249.
Het zal hun niet vrijstaan zich in de deliberatien te mogen mengen, veel minder aan dezelve eene wending te mogen geven, maar zij zullen zich bepalen tot het uitbrengen van hunne gedachten of gevoelens, in zoo verre dit van hen zal worden gevorderd of verlangd.
Art. 250.
Zij zullen op eigen gezag niet mogen openbaren hetgene geheim behoort te blijven, bijzonder ook niet, hetgene hun, in de informatien, zal voorkomen ten laste van deze of geene personen , immers niet anders of verder dan hun pligt vereischen zal.
Art. 251.
Zij zullen de procedures voor de krijgsraden aanvangen, vervolgen , en zoo verre brengen, dat in den naam van den Souvereinen Vorst, daarin kan worden regt gesproken.
Art. 252.
In het voeren dezer procedures zullen zij zich gedragen naar hetgene, ten dien opzigte, bij de militaire wetten is vastgesteld.
( 108 )
Art. 253.
Alle procedures zullen, door heu, met zoo veel spoed, worden
voortgezet, en ten einde gebragt worden als de omslagtiglieid der zaak maar eenigzins gedoogt; en zullen zij bijzonder gehouden zijn, voor zoo veel op lien toepasselijk is de proces-orde na te komen, welke te dien einde, bij de wet is voorgeschreven.
Art. 254.
Zij zullen alle autorisatien welke hen ambtshalve betreffen met de meeste promptitude ter executie leggen.
Art. 255.
Zij zullen wijders de krijgsraden in derzelver deliberatien adsisteren (ten ware een bijzonder secretaris daartoe, door den kommandant, mogt zijn benoemd) tot dat einde alle notulen van het verhandelde in die vergaderingen en besognes houden, de vonnissen, de missives en verdere stukken ontwerpen, en wijders al dat geen verrigten, wat een secretaris of minister bij een collegie van justitie verpligt is te doen.
Art. 256.
Zij zullen onder het raadplegen de adviesenen stemmen, met de meeste naauwkeurigheid, optcekenen, zoo veel mogelijk, met bijvoeging der redenen, waarmede die bekleed worden, ten einde, des te beter, de conclusie kan worden opgemaakt.
Art. 257.
Zoo wanneer eene zaak in appel aan het Hoog Militair Geregtshof wordt overgebragt, zullen geene extracten van het verhandelde in den krijgsraad, waardoor, van de uitgebragte adviesen en stemmen der leden van den krijgsraad zoude blijken , bij de proces-stukken worden gevoegd, immers niet op den inventaris worden gebragt, zoo dat ze alsquot; een gedeelte der processale stukken zouden kunnen worden aangemerkt.
( 109 )
Art. 258.
Zij zullen de geëxtendeerde notulen, vonnissen , deliberatien, missives en andere stukken, zonder verwijl, ter resumtie en approbatie of alteratie in de vergadering voorbrengen, en, 'wel inzonderheid met betrekking tot de notulen, in acht nemen, dat die telkens, in de eerstvolgende zitting van den krijgsraad, moeten geresumeerd worden.
Art. 259.
Zij zullen zorg dragen dat de voorgemelde stukken, vervolgens in orde geschreven, en, na door hen ter ordonnantie van den krijgsraad geteekend, door den President van den krijgsraad , geparapheerd en promptelijk geëxpedieerd worden.
Art. 260.
Zij zullen geene extracten uit de deliberatien of vonnissen of andere stukken mogen teekenen of uitgeven, dan nadat dezelve door den krijgsraad zullen zijn goedgekeurd; doch zullen zij de stukken altijd zelve teekenen, vóór en aleer die aan den President, om te parapheren, worden behandigd.
Art. 261.
Zij zullen de stipste geheimhouding in. acht nemen omtrent de adviesen der leden en het verhandelde bij den krijgsraad, of bij commissarissen.
Art. 262.
Zij zullen alle commissien uit den krijgsraad adsisteren, en bij de inspectien, verhooren van getuigen of beschuldigden alsmede bij de besognes daaruit voortspruitende, tegenwoordig zijn.
Art. 263.
Zij zullen zich eindelijk en over het algemeen gedragen naar het Militair Wetboek, voor zoo verre hetzelve, op hunne ambts-verrigtingen, eenigzins toepasselijk is.
VIERDE TITEL.
Hed voor den President en leden van den krijgsraad, mitsgaders den fiscaal en secretaris lij denzelven.
Art. 264.
De President en leden van den krijgsraad en de fiscaal en secretaris bij denzelven leggen, respectivelijk , vóór het in functie treden in handen van den kommanderenden officier de navolgende eeden af.
Eed van den President en verdere leden van den krijgsraad.
// Ik belove en zwere, dat ik den post als lid (President) van
n den krijgsraad ter goeder trouw, met alle vlijt en naarstig-
h heid, zal waarnemen; dat ik mij, in alle zaken, bij den n krijgsraad voorkomende, zal gedragen met alle opregtheid,
// eerlijkheid en onzijdigheid, zonder daarin aan de partijen toe
// te dragen eenige gunst of ongunst, en zonder mij daarvan te
// laten aftrekken door eenige beweegredenen hoegenaamd; en
// dat ik, zoo veel eenigzins in mijn vermogen is, de voor-
// schriften dezer wet, in de uitoefening mijner regterlijke
// functien, zal in acht nemen en nakomen.quot;
Eed voor den fiscaal.
» Ik belove en zwere, dat ik mijnen post als fiscaal, met
// alle vlijt en naarstigheid , zal waarnemen ; dat ik, zoodra
// eenige misdaden of vermoeden van misdaden, ter mijner ver-
// volging als fiscaal staande, tot mijne kennis zijn gekomen,
n daarvan, zonder uitstel, de regte waarheid zal trachten op te
f sporen en doen hetgene mijn post vereischen zal; dat ik daarin
n zal te werk t;aan met alle opregtheid, eerlijkheid en onzij-
(111)
// digheid zonder den schuldige of zijne vrienden of begunsti-
rgt; gers te ontzien, en zonder den onschuldige te kwellen; en
// dat ik, zoo veel in mijn vermogen is, de voorschriften dezer
n wet, voor zoo verre dezelve mijn officie betreffen, getrouwelijk
n zal in acht nemen en nakomen.quot;
Eed voor den secretaris.
u Ik beloveen zwere, dat ik mijnen post, als secretaris, bij den
'/ krijgsraad, ter goeder trouw en met alle vlijt en naarstigheid,
// zal waarnemen, dat ik getrouwelijk en met alle opregtheid
// zal aanteekenen, opmaken, te boek stellen en expedieren al
// wat mij, bij den krijgsraad, zal worden belast; dat ik de
// registers en andere acten, welke tot mijn toevoorzigt be-
// hooren, zorgvuldig zal bewaren, dat ik niet zal openbaren de
// gevoelens van de leden van den krijgsraad of van commissa-
// rissen noch ook hetgene, in de informatien, zoude mogen
// voorkomen, of iets anders hetgeen geheim zoude moeten
// blijven; en dat ik voorts in mijne voorschrevene betrekking,
// zoo veel eenigzins in mijn vermogen is, de voorschriften
// dezer wet getrouwelijk zal in acht nemen, voor zooverre die
h op mij van eenige toepassing zijn.quot;
-
,
■
VOOR HET
HOOG MILITAIR OËREGTSHOF.
AAXZEGGiXG deft doods aan den gecondemneerde. Art. 80. advokaat-fiscaai, voor de zee- en laiulmagt hehootl hij het Hoog Militair Geregtshof. Art. 1.
--mag den President, leden of griffier niet tot in den
vierden graad bestaan. Art. 3.
--moet meester in de r eg ten zijn. Aid.
- wordt door den Vorst aangesteld voor zijn leven. Art. 7.
--vervolgt de misdrijven hij het Koog Militair Geregtshof.
--heeft toezigt over de behandeling der zaken hij de krijgsraden. Art. 85.
--zyne verdere verpligtingen. Artt. 86, 87, 88, 90, 91.
--mag niet bij de deliheratien tegenwoordig zijn. Art. 89.
--mag geene giften aannemen. Artt. 92. 93, 94.
--mag omtrent^ bloedverwanten zijnen post niet uitoefenen.
appèl. {Regt van) Art. 63.
AUDlïEUR-militaiïi, kan door het Hof gecorrigeerd, en gesuspendeerd worden. Artt. 59, 60, 116.
--slaat ter eerster instantie voor het Hof te regt. Art. 51
betkekkixgf.x van bloedverwantschap der leden onderling; voorzieningen daaromtrent. Artt. 3, 18, 23, 24, 25, 27, 35, 95, 108.
boden of expi,oitexjus van het Hof'. Art. 130,
cüaMANDANTKN', kunne rapporten staan ter beoordeeling van. het Hof. Artt G5, 66, 67.
--kunnen door het Hof in persoon ontboden worden. Artt.
- hunnen door hetzelve onder provisionele civile bewaring
gesteld worden. Art. 73.
COMMIKSEN (ee?i der) ter griffie vervangt den griffier hij afwezigheid. Art. 113.
comiiissautssen tot de rolle, benoemd door het Hof. Art. 29.
--nemen de zaken waar, zoo dat het werk van den raad
daardoor niet belet wordt. Art. 30.
--hunne verdere werkzaamheden. Artt. 31 , 32.
--moeten de volmagt van practizijns zien. Art. 121.
--[monster-) staan ter eerster instantie voor het Hof te regt.
dingtalen mogen niet gehouden worden zonder volmagt der
practizijns. Art. 121.
eed door de practizijns af te leggen. Art. 125.
--voor den, President en leden van het Hoog Militair Ge-
r eg Is hof. Art. 132.
- voor den advokaat-fiscaal der zee- en landmagt. Aid.
--voor den griffier. AM.
- voor den provoost-generaal der zee- en landmagt. Aid.
executie der vonnissen, door wien en waar te geschieden. Artt. 79, 83.
öecondemneerde in de kosten zich bezwaard achtende, dient de advocaat-fiscaal declaratie der kosten en memorie in. Art. 126.
geb.egtshof [Hoog Militair), uit hoe veel leden bestaande. Art. 1.
gekegtshof {Hoog Militair) oefent regt uit in naam van den Souvereinen Vorst. Art. 47.
_ heeft jurisdictie over alle militairen, in hoe verre. Art. 48.
__wie voor hetzelve te regt staan. Artt. 50, 51, 52,
__oordeelt lij hooger beroep over alle gewijsden, en heeft
de approbatie der vonnissen van krijgsraden. Artt. 55, 56, 57, 58, 61.
__onderzoekt de rapporten van kommandanten. Artt. 65—72,
geschenken, [voorzieningen tegen het nemen van) Artt. 19, 20,
gevangen- of piiovoosïhttizen staan onder het opperbewind en gezag van het Hoog Militair Geregtshof Art. 114.
__het Hof moet onderzoek doen naar de aldaar gedetineerden. Artt. 115, 116.
grirrieu mag den 'President, leden en advocaat-fiscaal niet tot in den vierden graad bestaan. Art. 3.
__moet meester in de r eg ten en 25 jaren oud zijn. Art. 2.
--wordt door den Vorst aangesteld voor zijn leven. Art. 7.
- moet altijd bij de vergadering van den raad tegemooordig
--— zijne verpligtingen buiten de vergaderingen. Artt. 103,
__voorschriften wegens de uitoefening zijner functien. Artt.
- mag omtrent bloedverwanten zijnen post niet uitoefenen.
--mag ge ene giften aannemen. Artt. 110 , 111.
--hoe vervangen bij afwezigheid. Art. 113.
ïmpositien (wegens) blijven de militairen aan den burgerlijken regter onderworpen. Art. 48.
jukisdictie van het Hof over alle militairen. Aid.
- van het Hof, uitgeoefend over het geheele gebied van
den Slaat. Art. 49.
k-vmellbewaaeder VMl het Hof. Art. 130.
krijgsraden, {het Hof beoordeelt de gewijsden van) Art. 55.
- [het Hof heeft de approbatie der vonnissen van) Artt. 56,
landmagt [officieren der) staan voor het Hof te regt. Art. 51.
leden' van het Hoog 'Militair Geregtshqf (Zie officrf.ren en
regtsgeleerde leden.)
leeraars hij den gecondemneerde toe te laten. Artt. 81, 82.
loodsen , staan als zoodanig ter eerster instantie tc regt voor het Hoog Militair Geregtshof Art. 50.
militairen [alle) staan onder de jurisdictie van het Hoog Militair Geregtshof. Art. 48.
---die zich ter purge stellen, staan voor het Hof ter eerster
instantie te regt. Art. 52.
—1— die gemeenschappelijk met burgerlijke personen een commun delict hebben gepleegd, staan niet onder de judicature van het Hof. Art. 54.
officieren van de zeemagt [drie) leden van het Hoog Militair Geregtshof. Art. 1.
---van de landmagt [drie) leden van hetzelve. Aid.
---hunne ancienneteit in de dienst of rang niet wede gerekend'
hij de volgorde der zitting. Art. 8.
Zie verder regxsgeleebde leden - zee er? i andmagt.
persoon [gefjraclueerd) aan te stellen om den post van adlcokaai-jiscaal, hij verhindering of vacature, waar te nemen. Art. 96.
PLEiDOüUEN , gehouden met opene *deuren. Art. 43.
pkaktizijns hij het Hof; alle gegradueerde meesters in de r egt en daartoe admissihel. Artt. 118, 119.
—-—. het Hof kan ook ongegradueerde practizijns aannemen. Art. 120.
--mogen geene dingtalen houden zonder volmagt. Art. 121.
__het Hof voegt eenen practizijn toe aan onvermogenden.
__houden zich omtrent hun salaris ao/n het te arresteren
reglement. Art. 123.
__staan onder controle van het Hof. Art. 134.
__- doen den eed bij hunne admissie. Art. 125.
president van hel Hoog JSïilitair Geregtshof. Art. 1.
___mag de leden, den advokaat-Jiscaal en griffier niet tot in
den vierden graad hestaan, en aan partijen niet verder dan in den zesden. Artt. 3, 18.
--mag geene geschenken aannemen. Artt. 39, 20, 21.
- moet altijd een regtsgeleerde zijn. Art. 6.
- wordt voor zijn leven aangesteld. Art. 7.
---mag huitengewone vergaderingen heieggen. Art 11.
- zijne verpligtingen. Artt. 14, 15, 16, 22, 38.
---lenoemt eenen rapporteur. Art. 33.
--maakt de conclusie op, en hoedanig. Art. 42.
--moet orde en stilte handhaven. Art. 44.
PROCtTBEUE , die den advokaat-fiscao. I bedient, heeft zeshonderd guldens 's jaars. Art. 99
riiOVOosT-OENEiiAAL, ter adsistentie van den advokaai-fiscaal. Art. löO.
--ter zee en te land, staat ter eerster instantie voor het
- executeert ''s Hofs sententien. Art. 79.
rapporten der hommandanten staan ten onder zoele e van het Hof. Artt. 65, 66.
rapporteur, zijne verjjlirjtingen. Artt. 33, 34, 35, 41.
regtsgeleerde leden van het Hoog Militair Geregtshof, moeten
meesters in de regten zijn. Art. 2.
- moeten 30 jaren oud zijn. Aid.
—- mogen elkander, of den adoohaat-fiscaal en griffier, niet
tot in den vierden graad van iloedverioantschaj) bestaan. Art. 3.
--moeten, hij de aanvaarding hunner posten, afstand doen
van andere bedieningen. Art. 4.
---mogen geene andere commissien op zich nemen. Art. 5.
--worden door den Vorst aangesteld voor hun leven. Art. 7.
--volgorde hunner zitting. Art. 8.
- [liet oudste der) vervangt den President. Art. 13.
regtspleging lij het Hoog Militair Geregtshof. Art. 75.
--de stijl van praktijk hij den Hove van Holland daarin
gevolgd. AM.
- de informatien, heieggen van getuigenissen en verhooren,
worden geregeld naar de regtspleging van het krijgsvolk te lande. Art. 76.
requesïeïf, hoedanig in te leveren. Art. 17.
sententien', uit te brengen door den vollen Raad. Art. 28,
--{definitive) in te zenden, aan den Souvereinen Vorst. Art. 77.
sententien, bij het Hof van Appel, hehleu kracht va'ti arrest.
Art. 78.
--[executie der) geschiedt door den provoost-generaal. Art. 79.
--tot de doodstraf Zie aanzegging des doods.
sïi'KKEN, van leederzijden overgegeven, moeten ivorden gelezen. Art. 36.
--mogen door geene der leden van het Hof ontvangen worden ,
huiten hetgeen den President of commissarissen is overgegeven. Art. 37.
suppoosten en bedienden van het Hof. Artt. 130, 131, 132. taxatie vau kosten, in geval van hezwaar van den gecondem-
neerde. Artt. 126 , 127 , 128 , 129.
univeesiteiten {binnenlandsche) , de aldaar tot meesters in de regten bevorderden kunnen toegelaten worden tot praktizijns hij het Hof. Art. 119.
--[hiitenlandschc), de aldaar gegradueerde zijn tot prakti-
sijns voor het Hof admissibel, mits de hier te Lande bevorderden aldaar een gelijk regt genieten. Aid.
v ac an tien voor het Hoog Militair Geregtshof zijn dezelfde
als die van den Hoogen Raad. Art. 45.
veiigadeking van den Itaad., vijf dagen in de week, gedurende drie uren daags. Art. 10.
--door al de leden hij te wonen. Art. 12. gt;
- {buitengewone) door den President te beleggen. Art. 11.
vonnissen ter approbatie aan het Hof gezonden. Artt. 56 , 57, 58, 61.
ZEEMAGT [officieren der), staan voor het Hof te regt. Art. 50.
VOOR HET
Van deszeJfs gesteldheid en wijze van delibereren.
Het Hoog Militair Geregtshof zal bestaan uit negen leden, de President daaronder begrepen, te weten: drie regtsgeleerden, drie officieren van de zeemagt, en drie officieren bij de land-magt, en bij zich hebben eenen advocaat-fiscaal voor de zee- en landmagt en eenen griffier.
Art. 2.
De regtsgeleerde leden, advocaat-fiscaal en griffier, zullen moeten zijn meesters in de regten, gegradueerd op eene der universiteiten dezer landen; voorts zullen al dezelve en alzoo ook de militaire leden den ouderdom van 30 jaren, en de griffier niet minder dan 25 jaren moeten hebben bereikt.
De President, leden, advocaat-fiscaal en griffier zullen elkander onderling niet mogen bestaan tot in den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.
Art. 4.
Bij de aanvaarding hunner posten, zullen de regtsgeleerde leden van de practijk, en alle andere ambten en bedieningen, welke hun werkzaamheden verschaffen of waarvoor zij bfüoidigd mogtcn worden, dadelijk afstand moeten doen.
( 122 )
Art. 5.
Zij zullen ook buiten hetgeen uit hunne ambten bij het voorsz. Hof zelve voortvloeit-, geene commissien op zich mogen nemen, waardoor zij aan het land of eenig gedeelte van hetzelve comptabel zouden zijn.
Art. 6.
De President zal altijd een regtsgeleerde zijn.
Art. 7.
De President, de regtsgeleerde leden, advocaat-fiscaal en griffier, worden door den Vorst aangesteld voor hun leven.
Art. 8.
Zoowel de regtsgeleerde als militaire leden zullen ter vergadering zitting hebben volgens den tijd, waarop zij als leden van dat collegie, den eed daartoe staande, hebben afgelegd, zonder dat, ten aanzien der militaire leden, derzelver ancienneteit in de dienst of de rang, welke zij bevorens in de dienst ter zee of te lande hebben bekleed, in aanmerking zal kunnen komen.
Art. 9.
Zij zullen, alvorens in functie te treden, moeten afleggen den eed voor dezelve respectivelijk bepaald, en hierna uitgedrukt.
Art. 10.
De vergadering van den raad zal gewoonlijk gehouden worden op vijf dagen in elke week, gedurende drie uren daags.
Art. 11.
Wanneer aan den President eenige zaken voorkomen, welke spoed vereischen, heeft hij het regt om buitengewone vergaderingen te beleggen.
Art. 12.
Al de leden«ijn verpligt de vergadering bij te wonen, tenzij
( 123 )
dezelve door ziekte, «f door den President, of den raad om gewigtige redenen verschoond worden.
Art. 13.
Bij verhindering van den President, of bij vacature „zal des-zelfs post worden waargenomen door liet oudste regtsgeleerde lid in rang.
Art. 14.
De President zal hebben het beleid en bestuur over de orde, waarin de zaken, de eene na de andere, zullen worden behandeld; hij zal eenigen tijd vóór het aangaan der gewone vergadering in de raadkamer zijn, ten einde te kunnen nagaan, welke zaken in overweging moeten worden genomen, om deswege met den griffier, of met de leden, over hunne commissorialen te kunnen spreken.
Art. 15.
De President zal daarin zooveel mogelijk in acht nemen, dat de zaken, welke bijzonderen spoed vereischen, vóór alle anderen worden afgedaan, en dat voorts aan een ieder prompt en onvertogen regt wedervare.
Art. 16.
Alle beslotene brieven, van-wat aard of natuur, aan het Hof
toegezonden, zullen door den President worden geopend, en bij de eerste gewone zitting, of eerder, aan den raad medegedeeld, uf aan commissarissen, belast met de zaak, waartoe dezelve betrekkelijk zijn, ter hand gesteld worden.
Art. 17.
De requesten, op welke in den raad moet worden gedisponeerd, zullen door de partijen, of van hunnentwege, moeten worden ingeleverd bij den President, of wel in de griffie, om ten spoedigste aan denzelven te worden bezorgd. De leden van den raad zullen zich nimmer met het aannemen of overbrengen daarvan mogen bemoeijen.
( 124 )
Art. 18.
l)e President of andere leden van liet hof zullen nimmer aam de partijen, hun verder, dan in den zesden graad van bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige zwagerschap bestaande, en die zij weten of vermoeden dat cenig proces bij het Hof hebben, of zullen krijgen,of in welker zaken door het Hof zal moeten worden geadviseerd, deswege eenigen raad mogen geven.
Art. 19.
Zij mogen direct, noch indirect, eenige giften, gaven of geschenken aannemen, genieten, of zich doen toezeggen van eenige personen, die hun verder dan in den voorschreven zesden graad bestaan, en die zij weten, of vermoeden, eenig proces of andere zaken voor het Hof te hebben, of te zullen krijgen, of in welker zaken zij , als leden, zullen zijn gerequireerd advies te geven of vermoedelijk gerequireerd zullen worden, en dat zoowel vóór, als na de uiting van den processe, of gegeven advies, al ware het ook de geringste geschenken van spijs en drank, zooverre ten aanzien der laatstgemelden de minste vermoedens konden plaats hebben, dat die ter contemplatie van bovengenoemde zaken gedaan wierden.
Art. 20.
.Indien «zij ontdekken, eenige geschenken door anderen ten hunnen behoeve ontvangen, of aan dezelve ten hunnen respecte gegeven te zijn, of ook,,dat zij zelve onwetende, of onbedacht, die hebben aangenomen, zullen zij daarvan dadelijk aan het Hof kennis geven, en, hetzij de ontvangene geschenken weder terugzenden, indien dit kan geschieden, hetzij de waarde van dezelve uitkeeren op zoodanige wijze als het Hof zal goedvinden.
Art. 21.
De President en verdere leden zullen, bij de eerste gewons zitting in ieder jaar na nieuwe]aarsdag, of wel anders bij de eerste gelegenheid, in den raad,uitdrukkelijk moeten verklaren.
( 125 )
dat zij, zooveel zij weten, zich hebben gedragen naar den inhoud der twee voorgaande artikelen, en ingeval van eenigen twijfel, omtrent deze of gene zaak, verpligt zijn daarvan aan het Hof kennis te geven, om deszelfs goedvinden te vernemen. Zij zullen in allen geval op nieuw belooven, zich naar de wet op dat stuk stiptelijk te zullen gedragen.
Art. 22.
Zij zullen nimmer mogen openbaren hetgeen geheim behoort te blijven, bijzonder ook niet de gevoelens van hunne medeleden, zelfs niet van hun zelve.
Art. 23.
Tot de deliberatie over eenige zaken zullen niet mogen worden toegelaten:
a. die aan den beschuldigde bestaan in den zesden of naderen graad van bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige affiniteit;
b. die in de zaak waarover wordt gehandeld, voor dat zij in den raad zijn gekomen, advocaten of adviseurs zijn geweest;
c. die of zelve onwetende, of onbedaclit of indirect door anderen ontvangen hebben eenige giften, gaven, of geschenken, of toezeggingen daartoe, door of van wege den beschuldigde, op eenen tijd dat de zaak, waarover gehandeld wordt, reeds bij het Ilofwas gebragt, of vermoedelijk gebragt zoude worden;
d. die tegen den beschuldigde een proces voor eenigen regter aanhangig hebben.
Art. 24.
De President of andere leden, welke zich in een dezer gevallen bevinden, zullen gehouden zijn, daarvan kennis te geven, en bij gebreke van dien zal het Hof daarop uit zich zelve achtslaan.
Art. 25.
Wanneer het twijfelachtig is, of het voorhanden zijnde geval onder de hiervoren uitgedrukte behoort, of wanneer de President, of eenig ander lid, zich vindt in eenige betrekking tot den beschuldigde hiervoren uitgedrukt, doch waarom hij wenscht van de behandeling der zaak te zijn ontslagen, als uit hoofde van bijzondere vriendschap, vijandschap, groote gemeenschappelijke belangen, of dergelijke redenen, zal de raad in afwezendheid van dengenen, wieii dit betreft, daarover beslissen.
Art. 26.
Het Hof zal hieromtrent in het oog houden , dat aan den eenen kant de vergadering zooveel mogelijk worde voltallig gehouden, en ook niemand zonder eenige wigtige redenen zich aan de behandeling van de eene of andere zaak onttrekke, en dat aan den anderen kant alle schijn van niet genoegzame onzijdigheid geweerd worde.
Art. 27.
De President of eenig ander lid, uit hoofde van eenige betrekking, het zij op of zonder zijn verzoek, van de behandeling eener zaak ontslagen zijnde, zal ook de raadpleging der andere leden daarover niet mogen bijwonen, maar zich gedurende dezelve uit de raadkamer begeven.
Art. 28.
Alle sententien zullen zooveel mogelijk door den vollen raad moeten worden uitgebragt, en niet mogen worden geveld, tenzij ■de meerderheid der leden als regters daarover heeft gezeten, en waaronder zich altijd zullen moeten bevinden twee ofSeieren van •de zee- of landmagt, naarmate de vonnissen iemand van een dezer twee corpsen betreffen. Indien geen genoegzaam getal bevoegde leden is overgebleven, zal het hof hiervan kennis •geven aan den Yorst, ten einde, door Hoogstdenzelven, raden in die zaak worden toegevoegd.
Art. 29.
Tot de rolle, het doen van-, iuspectieu, het verliooren van getuigen of beschuldigden in dergelijke zaken, benoemt het Hof eenen of meer commissarissen. Het maakt de noodige schikkingen , dat deze en andere werkzaamheden onder al de leden, buiten den President, zoo veel mogelijk op eenen gelijken voet verdeeld worden, en bepaalt ten dien einde tour-beurteu.
Art. 30.
Alle zaken, waarin commissarissen werkzaam zijn, zullen zoo veel mogelijk worden waargenomen op zulke tijden, dat het werk van den llaad daardoor niet worde verhinderd.
Art. 31.
Wanneer eenmaal commissarissen in eene of andere zaak zijn werkzaam geweest, zal verder alles aan hen worden opgedragen, hetgeen daarna in diezelfde zaak voorvalt, of daartoe eenige merkelijke of blijkbare betrekking heeft.
Art. 32.
Wanneer in eenige zaken advisen, rapporten, berigten, missives of andere uitgebreide stukken op naam van het Hof moeten worden opgemaakt, zullen de in die zaak benoemde commissarissen verpligt zijn, die stukken te stellen, en ter goedkeuring in de vergadering te brengen.
Art. 33.
In alle zaken waarin dit dienstig wordt geoordeeld, zal de President eenen rapporteur benoemen, zoo veel mogelijk naar tourbcurten; men zal zorgvuldig geheim houden wie tot rapporteur is gesteld.
Art. 34.
De rapporteur zal zijn uiterste best doen, om het proces: naauwkeurig te doorzoeken, en volkomen te verstaan, makende daarvan een behoorlijk recueil of uittreksel, bijzonder in groote-
( 128 )
zaken , ten einde klaar te kunnen aantoonen al hetgeen zoude mogen dienstig zijn tot verstand van het proces, en hetgene daarin voorkomt.
Art. a5.
Niemand mag commissaris of rapporteur zijn in zoodanige zaken, waarin zijn vader, zoon, schoonvader, schoonzoon, broeder of zwager als practizijn dient of gediend heeft.
Art. 36.
In de zaken, welke in het Hof worden behandeld, zullen al de stukken, van wederzijden overgegeven, moeten worden gelezen, ten ware eenparig mogt worden begrepen , dat de woordelijke lezing van het een of ander zonder nadeel kan worden achtergelaten.
Art. 37.
Geen der leden zal van de partijen of iemand anders mogen ontvangen eenige bewijsstukken, memorien of iets dergelijks, buiten hetgene aan het Hof, den President of commissarissen , zal zijn overgegeven.
Art. 38.
In alle zaken zal de President doen hoofdelijke omvrage, brengende het laatste zijn eigen advies uit; wordende het echter aan den President overgelaten, om, naar mate van de omstandigheden der zaak, bevorens delibererender wijze elkanders opinie te doen openbaren.
Art. 39.
Een ieder zal zijne gevoelens met redenen bekleeden, doch met alle bescheidenheid spreken van de verschillende gevoelens zijner medeleden.
Art. 40.
Niemand zal zijne medeleden onder hetradviseren inspreken, of daarin hinderlijk zijn; niet te min, wanneer een lid adviserende zich klaarblijkelijk vergist omtrent het een of ander feit.
( 129 )
of toont niet te vatten den staat van het geschil, zal de President, of een ander lid na bckomene permissie van den President, hem zullcs kortclijk doen opmerken.
Art. 41.
Niemand vermag, afwezend zijnde, zijne gevoelens door eenen anderen doen voordragen, of schriftelijk inzenden, ten ware hij commissaris of rapportenr ware in de zaak, of door- ziekte of andere wettige redenen belet wierd in den Raad te komën; in dat geval zal zijn rapport of advies wel gehoord of gelezen, maar nogtans in het optellen der stemmen of het opmaken der conclusie niet mogen worden medegerekend.
Art. 42.
De President zal de conclusie opmaken bij eenparigheid, volstrekte meerderheid, of naar hetgene de aard der zaak zal komen te vereischen.
Art. 43.
De pleidooijen zullen worden gehouden met ongeslotene deuren , ten aanhoore van een iegelijk, ten ware het Hof, in bijzondere gevallen, en om gewigtige redenen, het tegendeel zoude mogen ordonneren.
Art. 44.
De President of oudste commissaris zal de goede orde, de stilte, en den eerbied aan de justitie verschuldigd, handhaven, en des noods de weêrspanningen buiten de gehoorzaal doen gaan, of ingeval van opzettelijke kwaadwilligheid in bewaring nemen.
Art. 45.
De vacantien voor het Hoog Militair Geregtshof zullen dezelfde zijn als die van don Hoogen Raad.
Art. 46.
Gedurende dien tijd zullen drie leden van het Hof, den President niet daaronder begrepen, te weten; één van de regtsge-
( 130 )
leerden, één van de zeemagt en één van de landmagt, in de residentie van liet Hof blijven, om orde op voorkomende zalceu te stellen en liet Hof buitengewoon te convoceren, indien zulks noodig mogt zijn; en zullen de gemelde drie leden gehouden zijn, gedurende denzelven tijd, op de ap- of impro-batie der inkomende vonnissen van de krijgsraden te disponeren, ten einde geene vertraging in den loop der zaken te brengen.
F'an de regtsmagt van het Hoog Militair Geregtshof.
Art. 47.
Het Hof oefent het regt uit, in naam van den Souvereinen Vorst, en maakt daarvan uitdrukkelijk melding in alle deszelfs gewiisden.
Art. 48.
Het oefent deszelfs jurisdictie uit over alle militairen en anderen tot de zee- en landmagt belioorende, zoo en in voege die bij de wet aan deszelfs regtsmagt onderworpen zijn, en zulks wegens alle militaire en commune delicten door dezelve wordende begaan, voor zoo verre daaromtrent bij de wet geene uitzondering is gemaakt , en voor zoo verre die delicten niet betreffen 's lands lasten, middelen en imposition te water en te lande; blijvende de militairen, wegens alle misdaden en overtredingen omtrent'slands middelen en imposition, even als in alle civile zaken, onderworpen aan den competentcn burgerlijken regter.
Art. 49.
Het oefent deszelfs jurisdictie over do geheele uitgestrektheid van het grondgebied van den Staat, met iu acht neming der voorschriften, ten dien aanzien bij het algemeene wetboek zullende worden voorgeschreven. Geene exploiten van gevangenneming uit den naam van den Hove worden ten uitvoer gebragt, dan
( 131 )
met voorkennis en des noods met adsistentie van de plaatselijke autoriteit.
Art. 50.
Voor hetzelve staan ter eerster instantie te rcgt alle officieren der zecmagt, eenen hoogeren rang hebbende dan dien van eersten luitenant ter zee, mitsgaders alle kommanderende officieren van eenig schip of vaartuig van oorlog, en wijders nog de provoost-generaal en de luitenants-geweldigen van de marine, met derzelver hellebaardiers en trawanten, voorts alle diegenen welke, aan de militaire jurisdictie ter zee onderworpen zijnde, uit hoofde van bijzondere omstandigheden, als bij voorbeeld , het uitloopen van schepen waartoe zij behooren, of anderzins niet kunnen worden te regt gesteld, of tegen welke bij indaging moet worden geprocedeerd, en eindelijk alle loodsen, welke gedurende huu verblijf aan boord van eenig vaartuig van oorlog, door het verzeilen of toebrengen van eenige schade aan hetzelve, en alzoo in hunne dienst als loodsen hebben gedelin-queerd.
Art. 51.
Eveneens staan voor hetzelve ter eerster instantie te regt, alle officieren van de landmagt, eeueu hoogeren rang bekleedende, dan dien van kapitein bij dezelve, als ook alle officieren, van welken rang ook, die het bevel in eenige stad, sterkte, buiten-landsche bezitting of eenige andere possessie of post, welke aan den vijand is overgegaan, hebben gevoerd, gelijk mede de auditeurs-militair bij de respective krijgsraden, mitsgaders de monster- en onder-monster-comniissarissen, de commieseu van 'slands magazijnen of arsenalen, de provoost-generaal met zijne hellebaardiers en de provoosten-geweldigen met derzelver stokke-knechts.
Art. 52.
Nog staan voor hetzelve, ter eerster instantie, te regt zoo-
( i;32 )
danigft militairen, van welk eenen rang ook, die zich ter purge stellen.
Art. 53.
Over geene andere personen, dan die in de laatstvoorgaande artikelen zijn vermeld, zal liet Hof, ter eerster instantie, des-zelfs judicature mogen uitoefenen, dan alleen,wanneer hetzelve door eene bijzondere wet daartoe uitdrukkelijk mogt worden gequalificeerd, of wanneer bij het onderzoek der bescliuldiging ten laste van officieren en ambtenaren, bij de voorstaande artikelen opgenoemd, mogt worden bevonden dat daarin andere personen van minderen rang betrokken zijn, en dat alzoo de dienst der justitie vereischt, dat de zoodanige, uit hoofde der connexiteit, ook voor dit Hof te regt gesteld worden; zullende al degenen welke uit dieu hoofde door liet Hof mogten begrepen worden, tor eerster instantie, aldaar te regt te moeten staan, verpligt zijn, zich aan deszelfs judicature te onderwerpen.
Art. 54.
Ook zal het Hof niet erkennen of regt spreken over zoodanige militairen en ambtenaren, die gemeenschappelijk een commun delict hebben gepleegd met andere personen, welke te regt staan voor den burgerlijken regter, of in dat delict zijn betrokken , maar zullen alsdan dusdanige militairen en ambtenaren uit hoofde der connexiteit, aan den burgerlijken regter, overgegeven of, ter judicature overgelaten worden.
Art. 55.
Het Hof oordeelt bij wege van hooger beroep over alle gewijsden van de respective krijgsraden, welke daarvan niet zijn uitgezonderd.
Art. 56.
Het Hof heeft desgelijks de approbatie van alle vonnissen
{ 133 )
van krijgsraden, welke bij de wet niet speciaal zijn uitgezonderd.
Art. 57.
Ten opzigte van de vonnissen, welke alzoo ter approbatie worden gezonden, onderzoekt liet Hof;
vooreerst, of in de zaak behoorlijk is geprocedeerd geworden;
ten tweede, of er eene volledige criminele confessie, ten opzigte van de misdaad of misdaden, waarover de delinquant is gecondemneerd, voorhanden zij;
ten derde, of van het aanwezen der misdaad volkomen constere;
ten vierde, of de straf waartoe de delinquant is veroordeeld, overeenkomstig zij met het voorschrift der wet.
Art. 58.
Wanneer aan het Hof blijkt dat in eene zaak niet behoorlijk is geprocedeerd geworden, zal hetzelve het vonnis met de stukken aan den krijgsraad terugzenden, met opgave der abuizen, verzuimen of informaliteiten in de behandeling der zaak begaan, en met aanschrijving om dezelve abuizen, verzuimen, of informaliteiten naar behooren te redresseren, en vervolgens het vonnis met de stukken aan het Hof wederom ter approbatie te doen geworden.
Art. 59.
Wanneer aan het Hof blijkt, dat, door onoplettendheid, verzuim of nalatigheid van den auditeur-militair, abuizen of informaliteiten in de instructie der procedures zijn, zal het Hof denzelven naar omstandigheden deswege corrigeren, en voor eenigen tijd in de waarneming van zijn officie, mitsgaders in het genot der daartoe staande traktementen kunnen suspenderen.
Art. 60.
Bij aldien het Hof mogt oordeelen, dat de auditeur-militair ter zake voorsz. zoude dienen gepriveerd te worden van zijn officie, zal hetzelve daartoe de noodige voordragt doen aan het
( 134 )
hoofd van het Departement van Justitie, die daarop liet welbehagen van den Souverein eerst vragen zal.
Art. 61.
Ingevalle het Hof bevindt, dat onaangezien er op eene behoorlijke tvijze is geprocedeerd, de confessie van den beschuldigde echter niet volledig is, zal hetzelve het vonnis met de stukken aan den krijgsraad terug zenden, met aanschrijving om aan den gecondemneerde den weg van appèl aan het Hof vrij te laten.
Art. 63.
Indien het Hof oordeelt, dat het bedenkelijk is, of wel van het aamvezen der misdaad consteert, en of de bij dat vonnis bepaalde straf wel is overeenkomstig met de wet, zal het Hof hetzelve met de stukken van het proces stellen in handen van den advokaat-fiscaal, om daarop te dienen van con sisera tien en advies, en vervolgens, na ingekomen advies en bevinding van zaken, het vonnis aan den krijgsraad terug zenden, om dat te doen pronuntieren, en tevens den advokaat-fiscaal autoriseren, om daarvan, het zij tot handhaving van het regt van den Souve-reinen Vorst, het zij ten behoeve van den gecondemneerde, te provoceren aan den Hove, naar vereisch van omstandigheden.
Art. 63.
Ingeval een gecondemneerde van het regt van appèl geen gebruik heeft gemaakt, en het vonnis alzoo, met de daartoe be-hoorende stukken, aan het Hof ter approbatie is opgezonden, zal hetzelve onderzoeken of de straf, bij de wet op de misdaad bepaald, aan den gecondemneerde is opgelegd, en of het bewijs voldoende is, en zulks alzoo bevindende, het vonnis met deszelfs approbatie terugzenden.
Art. 64.
Zoo wanneer dit aan het Hof bedenkelijk voorkomt, zal daarin worden gehandeld , zoo als bij het voorstaande art, 62 is bepaald.
( 135 )
Art. 65.
Het Hof zal hebben het examen van de rapporten , welke elke kommaudant van ecuige stad, sterkte, buitenlandsche bezitting of eeuige andere possessie of post, gelijk mede elke kommandant van een vaartuig van oorlog, van welken rang hij ook zoude mogen wezen, gehouden is in te leveren, om het verlies of de overgave van die stad, sterkte, bezetting, post, of bodem aan den vijand te justificeren, dat is, van zijnen kant door een behoorlijk militair rapport te doen blijken, dat hij , door zijn gehouden gedrag, daartoe geene oorzaak gegeven heeft.
Art. GG.
Tot dat einde zal een zoodanig kommandant een gedetailleerd militair rapport, door hem eigenhandig onderteekeud, en voorzien van al zulke bijlagen of bewijsstukken, als ter zake dienende zijn, zoodra mogelijk na het gebeurde, aan het hoofd van het Departement van Marine of van Oorlog, naar mate het de zee- of landdienst betreft, inzenden, en daarop na ontvangst bij het Hof, worden beslist, of het verlies daarmede genoegzaam is gejustifieeerd.
Art. 67.
Bijaldien na het examineren blijken mogt, dat de overgave of het verlies daarmede niet genoegzaam is gejustifieeerd, maar dat het rapport duister en onvolledig is, zal het Hof, hetzij na daarop de bedenkingen van den advokaat-fiscaal te hebben ingenomen , het zij dadelijk, zonder denzelven, den kommandant door wien het rapport is ingezonden, aansehrijven om zoodanige punten als bij die aanschrijving zijn vervat, nader binnen zekeren preeisen tijd te rapporteren, of wel het onvolledige, door de inzending van deze of gene stukken, aan te vullen.
Art. 68.
Ingeval de zaak meer mogt wezen gedisponeerd, om den kommandant zeiven te hooren, of wel de nader gevorderde schrif-
( 136 )
lelijke ophelderingen niet voldoende mogten bevonden worden. zal het Hof den kommandant, bij beslotene missive, kunnen reqnireren, om zich op zekeren dag en uur in een der vertrekken te sisteren voor commissarissen uit deszelfs midden, ten einde, omtrent eenige punten, tot zijn rapport betrekkelijk, te worden gehoord.
Art. 69.
De kommandant op den bepaalden tijd zich gesisteerd hebbende, zal alsdan worden ondervraagd; doch zal zulks niet op den voet van eenen beschuldigde zijn ingerigt, maar zullen de punten, waaromtrent nadere ophelderingen worden verlangd, door den presiderenden commissaris, buiten de tegenwoordigheid van den advocaat-fiscaal, aan den gerequireerden kommandant , worden voorgehoirden, en in geschrifte vervat, mitsgaders door den gemelden kommandant, benevens commissarissen en den griffier, worden onderteekend, om tot opheldering en tot aanvulling van het rapport te dienen en bij hetzelve gevoegd te worden.
Art. 70.
Op deze wijze, of wel bij nadere schriftelijke rapporten als voormeld, zullen alle zoodanige informatien worden ingewonnen, die de kommandant, naar den aard dezer justificatie , gehouden is te geven.
Art. 71.
Wanneer over de zaak alzoo een genoegzaam licht is verspreid, zal het Hof (even gelijk het dit, op het eerste rapport, zoo hetzelve volledig is, doen kan), het zij dadelijk, het zij, na daaromtrent den advokaat-fiscaal bevorens te hebben gehoord, de zaak daartoe zijnde gedisponeerd, de overgaaf of het verlies mogen verklaren voor gejustificeerd, en daarvan eene dispositie, tot decharge van den belanghebbende, doen uitgeven.
( 137 )
Art. 72.
Ingeval echter bij het Hof inogt worden bevonden, dat de kommandant of bevelhebber de overgave of het verlies niet genoegzaam en zoodanig heeft gejustificeerd, dat daarop eene dispositie als voormeld tot zijne decharge of justificatie vallen kan, zal hetzelve de stukken stellen in handen van den advokaat-fiscaal, ten einde daarin zoodanig te handelen, als hij ambtshalve zal vermeenen te behooren.
Art. 73.
liet zal aan het Hof vrijstaan om, in alle tijdstippen van dit precedent onderzoek, zulks noodig oordeelende, ex officio den kommandant, die daarin betrokken is, te doen stellen onder provisionele civile bewaring.
Art. 74.
Op gelijke wijze als in de voorstaande artikelen is omschreven , zal worden gehandeld omtrent alle zulke justificatien, welke, wegens het gedrag van eenige officieren van de zee- en landmagt, ten gevolge van eenige besluiten of decisien van den Vorst zouden mogen worden gevorderd.
Van de regtsjpleging hij het Hoog Militair Gercgtshof
Art. 75.
Eij provisie, en tot hierin nader zal wezen voorzien, zal ten aanzien van de manier van procederen, worden gevolgd de stijl van praktijk, bij den Hove van Holland, tot in den jare 1810 in gebruik geweest zijnde, met inachtneming der volgende bijzondere bepalingen.
Art. 76.
In het nemen van precedente informatien, het beleggen van getuigenissen, het verhooren der gevangenen, zal het Hof zich
( 138 )
regelen naar de beginselen en voorschriften, te dien aanzien bij de regtspleging voor het krijgsvolk te lande, bepaald.
Art. 77.
Alle definitive sententien bij liet Hoog Militair Geregtsliof ter eerster instantie gewezen , zullen , bevorens te worden gepro-nuntieerd, aan den Souvereinen Vorst, worden ingezonden. Bij aldien daarop, na verloop van 14 dagen, geene dispositie ter contrarie van den Vorst inkomt, zullen dezelve worden gepro-nuntieerd.
Art. 78.
De sententien bij het Hof in appèl gewezen, zullen kracht van arrest hebben.
Art. 79.
De executie der sententien van het Hof geschiedt door den provoost-generaal, ouder het opzigt van den advokaat-fiscaal.
Art. 80.
Ingeval het Hof cene sententie tot de straf des doods heeft gewezen, zal, tweemaal vier en twintig uren vóór de executie, de dood aan den gecondcmuecrdc worden aangezegd door den advokaat-fiscaal, geadsisteerd met den griffier van het Hof.
Art. 81.
Van dien tijd af zal de toegang van zoodanige vrienden en leeraars, als hij verkiezen zal, tot hem vergund worden.
Art. 83.
Ook zal de toegang der leeraars, ter keuze van den beschuldigde op zijn verlangen, reeds vóór dien tijd worden vergund, wanneer de beschuldigde is onder vermoeden van eene misdaad, waarop waarschijnlijk de doodstraf volgen zal.
Art. S3.
Het Hof zal, naar gelang der omstandigheden, bij de sententie bepalen, dat de executie aan den gecondemneerde zal
( 139 )
geschieden in de residentie, of ter plaatse, alwaar het vonnis ter eerster instantie is gewezen, of in het laatste garnizoen van den gecondemneerde, of wel ter plaatse alwaar de misdaad is begaan.
Van den advokaal-ftscaal van de zee- en landmagl.
Art. 84.
De advokaat-fiscaal zal bij het Hoog Militair Geregtshof vervolgen alle zoodanige misdrijven, als waarvan de cognitie aan hetzelve is opgedragen.
Art. 85.
Hij zal zoo veel mogelijk toezien, dat de zaken b:j de krijgsraden op eene regelmatige wijze worden behandeld, en ten dien einde, met de auditeurs-militair, de noodige correspondentie houden.
Art. 86.
Hij is in het algemeen verpligt na te komen de manier van procederen, zonder oponthoud de beschuldigingen te vervolgen en de condemnatoire sententien dadelijk ter executie te leggen.
Art. 87.
Hij zal nimmer op eigen gezag eenen gevangene of iemand, die op vermoeden van misdaad gearresteerd is, ontslaan of doen ontslaan, en zal zich in alle gevallen gedragen naar de dispositien van het Hof omtrent gevangenen, het zij dat in bijzondere gevallen acces wordt verleend, waar de wret over het algemeen dit niet vrijstelt, het zij dat, om bijzondere redenen, den vrijen toegang, anders bij de wet toegelaten, worde opgeschort.
Art. 88.
Hij is gehouden in eigen persoon zijne voordragten in te dienen cn, des gerequireerd, in geschrifte; het staat hem daartoe
( 140 )
vrij, ten allen tijde den toegang in den raad te vragen, en zelfs aan den President te verzoeken dat de vergadering buiten-gewooon belegd worde, mits in dit laatste geval opening gevende van de redenen van noodzakelijlslieid.
Art. 89.
Hij zal geen toegang hebben in den raad dan na bekomen verlof, hetwelk hem nogtans, buiten gewigtige redenen, niet zal worden geweigerd, doch hij mag nimmer tegenwoordig blijven bij de deliberatien, maar is gehouden zich te verwijderen , zoodra hij zijne vobrdragten gedaan heeft.
Art. 90.
Hij zal op eigen gezag niet mogen openbaren, lietgene geheim behoort te blijven, bijzonder ook niet, lietgene hem in de informatien zal voorkomen ten laste van deze of gene personen, noch ook aan iemand visie of communicatie mogen geven van de kopijen of extracten, welke hij bekomt, van lietgene bij den raad, in zijne zaak of ten zijnen opzigte, is verhandeld, verder of anders dan zijn pligt vereischen zal.
Art. 91.
Hij is ten allen tijde verpligt het Hof te dienen van berigt, of van onderrigting en consideration en advies, zoo dikwijls als zulks van hem zal worden gevorderd, mitsgaders aan hetzelve te suppediteren de gereqnireerde informatien en stukken, en zich in de waarneming en uitoefening zijner functieu, naar de dispositie van het Hof en commissarissen te gedragen.
Art. 92.
Hij zal direct noch indirect mogen ontvangen of genieten eenige giften, gaven of geschenken, of zich die doen toezeggen van eenige personen, die hij weet, of vermoedt, onder suspicie van misdaad te leggen, of daarvan door anderen te worden beschuldigd, nog ook van hen, die hij weet of gelooft van derzclver
( 14.1 )
nabestaanden, vrienden, of begunstigers te zijn, al ware het ook de geringste geschenken van spijs of drank, zooverre, ten aanzien der laatstgemelde, de minste vermoedens daarbij konden plaats hebben, dat die, ter contemplatie van bovengenoemde zaken, gedaan quot;nierden.
Art. 93.
Indien hij ontdekt, eenige geschenken, door anderen ten zijnen behoeve ontvangen of aan dezelve, ten zijnen respecte, gegeven te zijn, of ook dat hij zelve, onwetende of onbedacht, die heeft aangenomen, zal hij daarvan dadelijk aan het Hof kennis geven, en, het zij de ontvangene geschenken weder terugzenden , indien dit kan geschieden, het zij de waarde van dezelve uitkeeren, op zoodanige wijze als het Hof zal goedvinden.
Art. 94.
Hij zal alle jaren, bij de eerste gewone zitting na nieuwejaar, of wel anders bij de eerste gelegenheid, in den raad uitdrukkelijk moeten verklaren, dat hij, zooveel hij weet, zich heeft gedragen naar den inhoud der twee voorgaande artikelen, en alsdan verder handelen als ten opzigte der leden (art. 21) is omschreven.
Art. 95.
Hij mag zijnen post niet uitoefenen in zaken waarin , als beschuldigden , betrokken worden personen, die hem bestaan in den zesden of naderen graad van bloedverwantschap, tegenwoordige of voormalige zwagerschap, yoorbehoudens zijne voordragt, om in bijzondere gevallen van do waarneming eener zaak te mogen worden verschoond, wegens personen daarin op eenigerlei wijze betrokken.
Art. 96.
In dit geval, gelijk mede, wanneer hij door ziekte of afwe-zendheid, ambtswege, of andere wTettige redenen, verhinderd wordt zijnen post waar te nemen, eindelijk bij vacature door overlijden, als anderzins, benoemt het Hof een gegradueerd
persoon, om middelerwijl te fungeren, tot dat de verhindering ophoudt, of in het laatste geval eeu advokaat-fiscaal zal zijn aangesteld, van welke laatste provisionele benoeming het Hof aan het Gouveruement onverwijld kennis geeft.
Art. 97.
Wanneer cenige criminele zaken zijn afgeloopen, is de advokaat-fiscaal gehouden, de stukken en informatien ten Hove te brengen, om aldaar bewaard te worden.
Art. 98.
Bij vacature, zullen alle papieren en registers, die onder den gewezen advocaat-fiscaal, of in zijnen boedel zijn berustende, en tot dit ambt behoor en, aan liet Hof moeten worden uitgeleverd.
Art. 99.
De advocaat-fiscaal heeft de bevoegdheid om aan het Hof eene voordragt te doen van eenen procureur, welke denzelven in alle zaken bedient, en genieten zal een bepaald traktement van zes honderd guldens 'sjaars, doch daarentegen niets aan den lande zal mogen declareren.
Art. 100.
De advokaat-fiscaal zal ter zijner adsistentie hebben eenen provoost-generaal, welke, door den Souvereinen Vorst, zal worden aangesteld, op zoodanige instructien, als na voordragt van het Hoog Militair Geregtshof, door Hoogstdenzelven, zal worden gearresteerd.
Art. 101.
De grffier zal bestemd zijn tot het bijwonen van den raad, en de commissien en comparitien daaruit voortvloeijende, mits-
(143)
gaders tot het waarnemen der rolle, het doen van inspectien, verhoeren van getuigen en beschuldigden.
Art, 102.
De griffier zal altijd tegenwoordig moeten zijn bij de vergaderingen, zoo gewone als buitengewone, tenzij hij, door ziekte, of andere volstrekte beletselen, verhinderd, of daarvan, om ge-wigtige redenen, door den President verschoond wordt.
Art. 103.
Hij zal ook buiten de vergaderingen, op zoodanige andere tijden, ten Ilove moeten zijn, als hem zal worden aangezegd, en voorgeschreven, tenzij hij door ziekte of andere volstrekte beletselen verhinderd, of om gewigtige redenen, door den President deswege, verschoond wordt.
Art. 101.
Indien op tijden, wanneer het Hof niet vergaderd is, een request inkomt, tot do kennisneming van commissarissen van de rolle behoorende, is hij verpligt, mits daarvan door den verzoeker gewaarschuwd, zich bij commissarissen te vervoegen, ten einde de dispositie daarop te vernemen, en het noodige te verrigten.
Art. 105.
Indien hij in de vacantien begeert van huis te gaan voor meer dan twee dagen, zal hij moeten zorgen, dan men kan weten waar hij zich waarschijnlijk zal ophouden, om daar te kunnen worden beschreven.
Art. 106.
Hij zal getrouwelijk aanteekenen en te boek stellen al wat hem bij den raad of commissarissen zal belast worden; mitsgaders opmaken, onderteekenen en expedieren, alle brieven, depêches, acten, resolutien, sententien en alle andere stukken, waartoe bij den raad of commissarissen zal zijn geresolveerd, voorts doen aanleggen en bijhouden alle zulke registers als bij het Hof zal
( 144 )
worden goedgevonden, en stiptelijk geheim houden al hetgene geheim behoort te blijven.
Art. 107.
Hij zal wijders in, en omtrent de uitoefening zijner function zich gedragen naar hetgene bij het Hof of bij commissarissen zal worden goedgevonden.
Art. 108.
Hij mag zijnen post niet uitoefenen in, noch de raadplegingen bijwonen over zaten, waarin een of meer van de partijen hem bestaan in den vierden of naderen graad van bloedverwantschap tegenwoordige of voormalige zwagerschap.
Art. 109.
Hij zal aan partijen, hem verder dan voorschreven graad bestaande, en indien hij weet of vermoedt dat dezelve eenig proces bij het Hof hebben of zullen krijgen, of in welker zaken door het Hof zal moeten worden geadviseerd, deswege geen advies mogen geven.
Art. 110.
Hij mag direct noch indirect eenige giften, gaven of geschenken aannemen, genieten of zich doen toezeggen van de zoodanigen, die hem verder dan in den voorschreven vierden graad bestaan, en die hij weet of vermoedt eenig proces voor liet Hof te hebben of te zullen krijgen, of in welker zaken door het Hof zal moeten worden geadviseerd, of waarin hij als griffier is werkzaam geweest, al waren het ook de geringste geschenken van spijs en drank, zooverre ten aanzien der laatstgemelde de minste vermoedens daarbij konden plaats hebben, dat die,ter contemplatie van bovengenoemde zaken, gedaan wierden.
Art. 111.
Indien hij ontdekt eenige geschenken, door andere personen ten zijnen behoeve ontvangen, of aan dezelve ten zijnen respecte,
( 145 )
gegeven te zijn, of ook dat hij zelve die, of onwetende, of onbedacht mogt hebben aangenomen, zal hij daarvan dadelijk aan het Hof kennis geven, en, het zij de ontvangene geschenken weder temgzenden, indien dit kan geschieden, het zij de waarde van dezelve uitkeeren op zoodanige wijze als het Hof zal goedvinden.
Art. 112.
Hij zal alle jaren bij de eerste gewone zitting na nieirsvejaar, of wel anders bij de eerste gelegenheid, in den raad uitdrukkelijk moeten verklaren, dat hij , zooveel hij weet, zich heeft gedragen naar den inhoud der twee voorgaande artikelen, en verder moeten vcrrigten hetgene, omtrent de leden bij art. 21, is bepaald.
Art. 113.
Bij ziekte, volstrekt beletsel, verschooning door den President , en bij absentie, zal hij, door eenen der commiesen ter griffie, in zijne functien worden vervangen.
Van de gevangen- of provoost-huizen.
Art. 114.
Het Hoog Militair Geregtshof heeft, onder het opperbewind en het gezag van het Gouvernement, het toezigt over de gevangen-of provoost-huizen, waarin personen, tegen welke criminele procedures plaats hebben, in verzekerde bewaring worden gehouden.
Art. 115.
Het heeft insgelijks het oppertoezigt over de hoofd-provoost-huizen, waarin gecondemneerden, uit kracht van regterlijke vonnissen, worden geconfineerd.
Art. 11amp;.
Het Hof is verpligt om zorg te dragen en onderzoek te doen,
10
( 146 )
z'oo naar het gedrag en omstandigheden der aldaar bewaarde personen, als omtrent de zorg en verpleging derzelve, en zal naauwkeurig hebben toe te zien, dat de auditeurs-militair, bij de respective krijgsraden, exactelijk gehouden worden aan hunnen pligt ten dezen opzigte.
Art. 117.
Indien de nood zulks vordert, zal het Hof de bevoegdheid hebben, om eene commissie te zenden naar de hoofd-provoost-huizen, ten einde den staat der geconfineerden aldaar op te nemen; doch zal zoodanige commissie niets meerder aan den Lande moge in rekening brengen, dan hun behoorlijk de-froyement.
Van dc praktizijns hij het Hof.
Art. 118.
De zaken der beschuldigden zullen, voor zoo verre de manier van procederen zulks toelaat, worden waargenomen door praktizijns , daartoe bij hetzelve geadmitteerd en aangesteld.
Art. 119.
Hiertoe kunnen admissie verzoeken, allen die bevorderd zijn tot meesters in de regten op eene der universiteiten dezer Landen, of op universiteiten in zoodanige andere Landen, als waar de in dit Land gegradueerden een gelijk regt genieten, welke admissie niet dan om gewigtigc redenen zal kunnen worden geweigerd.
Art. 120.
Het Hof zal verder kunnen aanstellen een bepaald getal praktizijns, die niet behoeven in regten gegradueerd te zijn, doch voor hunne aanstelling door den griffier, ten overstaan van commissarissen, zullen moeten zijn geëxamineerd , en bekwaam
bevonden, ten ware dezelve reeds als zoodanig in de residentie van het Hof mogtcn geadmitteerd zijn.
De praktizijns zullen niet worden toegelaten eenige dingtalen ter rolle te houden, dan voorzien van eene acte van algemeene of bijzondere volmagt, en zal bij het houden der eerste dingtalen in elke zaak dezelve volmagt aan commissarissen van de rolle moeten worden vertoond, en, voor zoo verre daarvan elders geene minute ten protocolle gehouden wordt, tevens worden overgegeven, om ter griffie van het Hof te blijven berusten, ten ware daarin door commissarissen , om redenen , zoude mogen worden vergund eenen kortoren tijd van uitstel, waarvan alsdan ter rolle aanteekening zal worden gehouden, en binnen welken de praktizijn zijne volmagt zal moeten leveren, op poene, dat de ge-houdene dingtalen zullen worden doorgehaald, en in de zaak gedisponeerd, even als of degene, wiens volmagt ontbreekt, er in het geheel niet ware verschenen.
Art. 122.
Wanneer iemand in zijne zaak geencn praktizijn vrijwillig bekomen kan, zal het Hof aan hem eenen praktizijn toevoegen, om hem daarin te dienen, het zij tegen genot van salaris, het zij gratis, indien hij van zijn onvermogen doet blijken, waaraan zich geen der praktizijns zal mogen onttrekken.
Art. 123.
De praktizijns bij liet Hof zullen zich in het berekenen van hun salaris gedragen naar het reglement, deswege door den Vorst te arresteren.
Art. 124.
Het Hof zal de praktizijns behoorlijk tot hunnen pligt houden, zoo in het getrouwelijk waarnemen der zaken van hunne meesters , als omtrent de wijze van berekening van hun salaris, en voorts zorg dragen , dat dezelve zich in hunne pleidooijen cn
schrifturen onthouden van alle onbetamelijke en iujurieuse uitdrukkingen. En zal het Hof degenen, -welke zich in dit een of ander merkelijk misgaan, verbieden, in zoodanige zaak eenig salaris te mogen berekenen, hen in hunne bedieningen schorsen, of hunne admissien en aanstellingen geheel en al intrekken; of hun boete opleggen ter discretie van den Hove, naarmate de aard en het gewigt der zaak vereischen zal.
Art. 125.
De praktizijns doen eed, bij hunne admissie of aanstelling, in handen van den President van het Hof:
v dat zij zich, jegens het Hof, reverentelijk zullen gedragen; // dat zij de zaken, aan hun opgedragen, naarstiglijk en getrou-n welijk zullen waarnemen, en zich in alles zullen gedragen, // als een goed en getrouw7 praktizijn schuldig is en behoort * te doen.1quot;
Van taxatie van hosten.
Art. 126.
Bij aldien, door den advokaat-fiscaal aan eenen gecondemnecrde in de kosten, of wel aan dengenen die des gecondemneerden zaakgelastigde is, opgave van die kosten is gedaan, doch de gecondemneerde of zijn zaakgelastigde zich daarover bezwaard acht, of wel in gebreke blijft dezelve te voldoen, zal de advokaat-fiscaal dienen van zijne declaratie van kosten, mitsgaders van een dubbel derzelve, beide door hem onderteekend.
Art. 127.
Hij zal dezelve declaratie doen verzeld gaan van eene memorie , houdende verzoek, dat het dubbel moge worden gesteld in handen van den gecondemnecrde, om daarop te dienen van dhninutie.
( 149 )
Art. 128.
Het Hof zal dat dubbel vervolgens, bij appointement, of dispositie, stellen in handen van den gecondemneerde of deszelfs zaakgelastigde, ten einde, binnen den tijd van aclit of veertien dagen, de daarop ingebragte posten te debatteren, en te dienen van diminutie.
Art. 129.
Nadat de posten alzoo zullen zijn gedebatteerd, en op dezelve zal zijn gediend van diminutie, ofwel bij aldien, binnen den ge-stelden termijn, aan het appointement niet mogt wezen voldaan, zal het Hof de declaratie taxeren, en daarvan eene acte doen uitgeven, waarbij al de gevalideerde posten worden uitgetrokken, en welke acte van taxatie, als eene liquide schuld in regten, zal worden aangemerkt.
Van suppoosten en bedienden.
Art. 130.
Het Hof stelt aan, ten dienste van den raad en commissarissen, tot het doen vau exploiten en het ter executie leggen van sententien, eenen kamerbewaarder, twee boden of exploiteurs, en verder benoodigde bedienden, mitsgaders hetnoodige getal com-miesen ter griffie, alsmede zes hellebaardiers voor den provoost-generaal.
Art. 131.
Het Hof doet, zoodra doenlijk, na het invoeren dezer wet, eene gemotiveerde voordragt aan den Vorst, opzigtelijk het getal der voorschrevene suppoosten en bedienden, en van de traktementen en emolumenten door dezelve te geuieteu.
( 150 )
Art. 11:1
Het maakt de noodige reglementen voor al de voorschrevcne suppoosten en bedienden, omtrent alles, wat de behoorlijke waarneming van derzelver dienst betreft. Het regelt daarbij tevens hunne werkzaamheden, en bepaalt den eed, bij liet Hof af te leggen, in zooverre zulks niet, bij dit wetboek, is bepaald.
Eed voor den President en leden van het Hoog Militair Geregtshof.
// Ik belove en zwere, dat ik mijn ambt als lid, (President)
// van het Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouw, met allo
// vlijt en naarstigheid, zal waarnemen; dat ik mij in alle zaken,
// bij het Hof voorkomende, zal gedragen met alle opregtheid,
u eerlijkheid en onzijdigheid, zonder daarin aan de partijen toe
// te dragen eenige gunst of ongunst, en zonder mij daarvan
// te laten aftrekken door eenige beweegredenen hoegenaamd, en
// dat ik, zooveel eenigzins in mijn vermogen is, getrouwelijk
// zal in acht nemen en nakomen de instructie voor het Hoog
n Militair Geregtshof vastgesteld.quot;
Eed voor den advokaai-fiscaal der zee- en landmagt.
// Ik belove en zwere, dat ik mijn ambt, als advokaat-fiscaal
h bij het Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouw, met alle
// vlijt en naarstigheid zal waarnemen; dat ik, zoodra eenige
// misdaden of vermoeden van misdaden, ter mijner vervolging
// staande, tot mijne kennis zijn gekomen, daarvan, zonder uitstel
n en zooveel mogelijk, de regte waarheid zal trachten op te
// sporen, en doen hetgene mijn ambt vereischen zal, en dat ik
h daarin zal te werk gaan met alle opregtheid, eerlijkheid en
n onzijdigheid, zonder den schuldige of zijne vrienden of be-
» gunstigers te ontzien, en zonder den onschuldige te kwellen.
{151)
// en dat ik , zooveel eenigzins in mijn vermogen is, getrouwelijk // zal in acht nemen en nakomen, de instructie voor het Hoog // Militair Geregtsliof vastgesteld, voor zooverre dezelve mij quot; aangaatquot;.
Eed voor den griffier hij het Hoog Militair Ueregtkof.
h Ik belove en zwere, dat ik mijn ambt als griffier van het
// Hoog Militair Geregtshof, ter goeder trouw, met alle vlijt
// en naarstigheid zal waarnemen; dat ik getrouwelijk en met
// alle opregtheid zal aanteekenen, opmaken, te boek stellen en
'/ expedieren al wat mij, bij het Hof of commissarissen, zal be-
// last worden; dat ik de registers en andere acten, welke tot
n mijn toevoorzigt behooren, zorgvuldig zal bewaren; dat ik niet
// zal openbaren de gevoelens van de leden van het Hof of
n commissarissen, noch ook hetgene in de informatien zoude
// mogen voorkomen, of iets anders hetgene geheim behoort te
n blijven; en dat ik, zooveel eenigzins in mijn vermogen is,
// getrouwelijk zal in acht nemen en nakomen de instructie voor
// het Hoog Militair Geregtshof vastgesteld, voor zooverre dezelve // mij aangaat.1'
Eed voor den provoost-generaal der zee- en landmagt.
n Ik belove en zwere, dat ik mijn ambt, als provoost-generaal // bij de zee- en landmagt, met alle vlijt en naarstigheid zal // waarnemen; dat ik, zoodra eenige misdaden, welke staan ter // vervolging van den advokaat-fiscaal, ter mijner kennis komen, // hem daarvan zonder uitstel zal verwittigen; dat ik alle orders // en autorisatien, welke mij, door of van wege het Hoog gt;' Militair Geregtshof, of den advokaat-fiscaal, worden gegeven, // getrouwelijk en met allen ijver zal ten uitvoer brengen, zonder 'gt; daarvan eenigermate af te wijken, uit hoofde van gunst of
( 1^2 )
// vriendschap, of om welke reden zulks ook zoude mogen
» wezen.
// Dat ik mij inzonderheid zal beijveren om dezulken, welke
// de militaire dienst trouweloos verlaten, op te sporen en in
// verzekerde bewaring te doen nemen, en dat ik mij voorts in
u allen opzigte overeenkomstig de wet gedragen en alles aan-
a wenden zal wat tot bevordering van de militaire dienst ,
u en de uitoefening der militaire justitie bij de zee- en landmagt
» strekken kan.quot;
WET van den listen Junij 1851 (Staatsblad n0. 68), tot invoering van het stelsel van eenzame opsluiting ten aanzien van enkele op te leggen straffen.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut ! doen te weten :
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het van belang is aan de trapsgewijze invoering van het stelsel der eenzame opsluiting de gebouwen dienstbaar te maken, welke, in de verwachting eener spoedige voltooijing en invoering van een nieuw Wetboek van Strafregt, reeds zijn ingerigt tot het opnemen van gevangenen, die zoodanige opsluiting moeten ondergaan;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
Bij veroordeeling tot correctionnele gevangenisstraf kan do regter, met inachtneming van het bepaalde bij artt. 2 en 3, bevelen, dat de straf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan.
Art. 2.
De eenzame opsluiting kanquot; slechts worden opgelegd in de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf, uit kracht der
( 154. )
betrokkene strafwet, voor één jaar of minder zou hebben uitgesproken , en in geen geval voor langer dan de helft van den tijd dier gevangenisstraf.
De eenzame opsluiting wordt door den regter alleen bevolen, wanneer hij, in de omstandigheden des misdrijfs, of de geaardheid van den schuldig-verklaarde daartoe bijzondere aanleiding vindt.
Art. 4.
De tot eenzame opsluiting veroordeelden worden gedurende hunnen geheelen straftijd in afzonderlijke cellen, zoowel bij dag als bij nacht, onder verpligting tot arbeid opgesloten.
Art. 5.
De cellen moeten de noodige ruimte hebben voor het behoud der gezondheid en het verrigten van den opgelegden arbeid.
Zij moeten zoodanig zijn gebouwd, dat geene gemeenschap tusschen de veroordeelden onderling kan plaats hebben.
Art. G.
Ieder veroordeelde, welke in eene afzonderlijke cel is opgesloten , wordt ten minste zes malen daags bezocht.
De bezoeken van werkmeesters, opzigters, geestelijken, ge-neesheeren, onderwijzers, leden van het bestuur, en van andere personen, die toelating verkregen hebben, zijn daaronder begrepen.
Indien de veroordeelde zulks verlangt, wordt hij van het bezoek van vreemden, hoewel van een bewijs van toelating voorzien, verschoond, ten ware dat bewijs in het openbaar belang mogt zijn verleend.
Art. 7.
Teder veroordeelde geniet, zoo mogelijk, dagelijks op daarvoor bestemde plaatsen, afgezonderd van andere gevangenen, de vrije lucht.
( 155 )
Bij reglementen van openbaar bestuur wordt ook geregeld, wat betrekking heeft tot de wijze van beheer der gevangenissen, de luchtzuivering, verwarming en verlichting der cellen, de voeding, het nachtleger en de kleeding, welke aan de gevangenen verstrekt worden, den arbeid, de uitoefening der godsdienst het godsdienstig- en schoolonderwijs, de geneeskundige dienst , liet genieten der vrije lucht, het toezigt en de tucht over de gevangenen, liet bezoek bij en de toelating tot hen, liet houden van briefwisseling met hunne bloedverwanten en andere personen en het indienen van klagten.
Art. 9.
Van de opbrengst van den arbeid der veroordeelden wordt een gedeelte afgezonderd, om aan hen, na hunne in vrijheid stelling dadelijk of op bepaalde tijdstippen, te worden ter hand gesteld. Bovendien kan van die opbrengst iets worden aangewend tot verzachting van hun lot in de gevangenis; een en ander volgens de bepalingen daaromtrent in de voorschrevene reglementen te maken.
Het overige strekt ten behoeve van den Staat.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 28sten Junij 1851.
De Minister van Justitie,
N. VAN ROSE NTH AL-
IJ itgegeven den derden Jul ij 1851.
De Staatsraad, Directeur vau het Kalmei des Konlwjs, A G. A VAN BAPPARD.
( ^6 )
WET van den Sdeu Maart 185^ (Staatsblad u0. 20), regelende de gevolgen van door den militairen strafregter u'dgesprokene veroordeelivgen, lij later gepleegde misdaad of wanbedrijf
Wij WILLEM ITI, bij de gratie Gods, Konino der Nederlanden , Pjuns van Oranje-Nassau , Grooï-IIertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of liooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij ill ovcnveging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat bij de wet de gevolgen te regelen van, door den militairen strafregter uitgesprokene veroordeeliugen, bij later gepleegde misdaad of wanbedrijf;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, eu met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
De verhooging van straf, bij de artt. 56 en 57 van het Wetboek van Strafregt, in geval van herhaling van misdrijf, bedreigd, wordt overeenkomstig de daarbij gestelde regelen toegepast, wanneer de beschuldigde of beklaagde vroeger door den militairen regter is veroordeeld ter zake van een feit, bij de gewone strafwetten als misdaad omschreven , en tot eeue lijf- of onteerende straf daarbij vastgesteld.
Indien op het vroeger misdrijf eeue straf is toegepast, bij de militaire strafwetgeving voorgeschreven, legt de regter slechts dan de verhoogde straf wegens herhaling van misdrijf op, wanneer het feit, in het vroegere vonnis van veroordeeling als bewezen aangenomen, naar de bepalingen der gewone strafwetten als misdaad moet worden beschouwd.
( 157 )
De verhooging van straf, bij art. 58 van liet Wetboek van Strafregt, in geval van vroegere veroordeeling tot meer dan éénjarige correctionele gevangenis bedreigd, wordt toegepast, wanneer de beklaagde vroeger door den militairen regter, uit kracht der gewone strafwetten, tot zoodanige correetionnele gevangenisstraf is veroordeeld geweest.
Indien wegens het vroeger misdrijf de straf van den kruiwagen of van militair arrest of detentie voor meer dan één jaar is opgelegd, past de regter slechts dan de strafverhooging van art. 58 toe, wanneer op het feit, in het vroeger vonnis van veroordeeling als bewezen aangenomen, bij de gewone strafwetten eene correetionnele gevangenisstraf vau vijf jaren als maximum is vastgesteld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, men zulks aangaat, aan de naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te quot;s Gravenhage, den 3den Maart 1852.
Be Minister van Justitie,
N. VAN IIOSENÏHVL.
Uitgegeven den elfden Maart 1852.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Koninys.
A. G. A. VAN RAPPARD.
( 158 )
WET van den 2Hsien Jvnij 1851 (Staatsblad n'. 96), houdende eenifje veranderingen in heb bestraffen van misdrijven door het krijgsvolk te water gepleegd.
Wn WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, eenige veranderingen te maken in de straften op misdrijven door het krijg^rolk te water gepleegd;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord , en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
De straften van kielhalen en van de ra vallen worden afgeschaft.
Art. 2.
De straf van kielhalen met bijkomende straften wordt vervangen door- krniwagenstraf.
Het van de ra vallen met bijkomende straften wordt vervangen:
voor dek- en onderofficieren door de straften vastgesteld in artt. 39 en 41 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water;
voor mindere schepelingen, door laarzen.
Voor beide kan de opgelegde straf gepaard gaan met detentie, zoo als die is omschreven in art. 46 van hetzelfde wetboek.
Art. 3.
De krniwagenstraf bestaat in het plaatsen des veroordeelden in cenc militaire strafgevangenis voor den tijd van drie tot vijftien jaren, ten einde aldaar, volgens de voor veroordeelden
der landmagt bestaande verordeningen, aan het verrigten van arbeid te worden onderworpen.
Aan de kruiwagenstraf gaat bij dek- en onderofficieren steeds de degradatie, bedoeld in art. 41 litt. a des wetboeks, bij mindere schepelingen vervallen-verklaring van den militairen stand, vooraf.
Art. 4.
Het eind touw, dat voortaan tot het laarzen wordt gebezigd, is ongeteerd, drie-strengs, losgeslagen en de dikte van vijftien draad op streng niet te boven gaande voor veroordeelden boven de zestien jaren.
Voor veroordeelden onder de zestien jaren worden zoogenaamde knutteltjes van niet meer dan negen einden oud getakelde loglijn, zonder knoopen, gebezigd.
Art. 5.
Het getal slagen gaat voor de veroordeelden boven de zestien jaren dat van honderd, en voor veroordeelden beneden de zestien jaren dat van zestig niet te boven.
Art. 6.
De slagen met handdaggen worden toegebragt met een eind witte lijn, niet zwaarder dan vijftien draad voor veroordeelden boven de zestien jaren; voor veroordeelden beneden de zestien jaren worden de knutteltjes, in art. 4 omschreven, gebruikt.
Het getal slagen gaat voor eerstgemeklen dat van vijftig, voor laatstgemelden dat van dertig niet te boven.
Art. 7.
De disciplinaire straffen voor dek- en onderofficieren in art. 29 van het lleglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water, worden vervangen door de navolgende straffen:
degradatie voor eencn bepaalden of oubcpaakleu tijd, met of zonder arrest;
arrest, met of zonder waarneming van dienst.
( 160 )
Art. S.
Bij de straflen in art. 29 van gezegd reglement voor mindere schepelingen vastgesteld, wordt gevoegd die van vermindering in klasse voor bepaalden of onbepaalden tijd.
Art. 9.
Bij de veroordeeling tot en de uitvoering van liet laarzen of slaan met handdaggen, van detentie, arrest, sluiting in de boeijen, het zetten op water en brood aan boord, houden de regters en bevelhebbers in het oog de plaats en luchtsgesteldheid, en alle omstandigheden, waardoor de gezondheid van den gevangene te zeer zoude kunnen worden benadeeld, en mogen zij steeds zoodanige tusscheiipozingen in de uitvoering bevelen, als de gezondheidstoestand van den gevangene vordert.
Art. 10.
■ Aan het hoofd van het departement van Marine wordt de bevoegdheid toegekend, om mindere schepelingen, die het zij door herhaalde overtredingen of liederlijkheid, het zij door minderen aanleg voor de zeedienst ongeschikt zijn, op voordragt van den kommandant van den bodem in welks rolle zij zijn ingeschreven, hier te lande met een briefje van ontslag, of een bijzonder gemerkt paspoort, uit de dienst weg te zenden.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan do naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te Assen, den 28sten Junij 1854).
W IL L E M.
J)e Minister van Justitie,
D. DONKER CüimUS.
De Minister van Marine,
J. ENSLIE.
Uitgegeven den derden Julij lS5k
De Directeur van het Kabinet des A ouinrjs.
DE KOCK.
161 )
eiRCULAIllE.
'■s Gravenhaye, den Ssten Jul ij 185-i'.
De wet van den 28sten Junij 1854 {Staatsblad n0. 96), houdende eenige veranderingen in het bestraften van misdrijven door het krijgsvolk te water gepleegd, welke op den 20sten dag na de plaatsing in het Staatsblad in werking komt, en welke bij deze mijne aanschrijving is gevoegd, zal niet veel toelichting behoeven.
Ik acht het echter noodig een oogenblik do aandacht der kommanderende officieren, der krijgsraden cn der officieren vau administratie, op artt. 1, 2 en 3 te vestigen.
De straffen van kielhalen en van het vallen van de ra zijn niet alleen afgeschaft, maar met de daaraan verbondene straffen vervangen, zoo dat wanneer in het wetboek en het kielhalen en
O 7
het laarzen tevens zijn uitgesproken, beide in dat geval vervallen , ofschoon die bijkomende straffen in andere gevallen, als op zich zeiven bestaande straffen blijven bestaan. Hetzelfde geldt omtrent het van de ra vallen, wanneer daarmede andere straffen zijn verbonden, dan kunnen ook die niet worden toegepast, tenzij die bijkomende straffen, nu als het van de ra vallen vervangende, zijn aangewezen-
Het zal dus noodzakelijk zijn in het bijzonder de aandacht te vestigen op art. 2, bevattende de aanwijzing der straffen, welke voortaan liet kielhalen en van de ra vallen met de daaraan tot nog toe verbondene straffen, vervangen.
Ten opzigte van do straf van het kielhalen voor eens of meermalen en de tevens bedreigde straffen van welken aard ook, is dit zeer eenvoudig, deze straf met de daaraan verbondene straffen, wordt enkel en alleen vervangen door de kruiwagenstraf. Zoodra dus in cenig artikel van het wetboek het kielhalen is uitgesproken , al ging dit gepaard met laarzen of met het als schelm aan
li
( 16^ )
den wal zetten of andere straf, en al werd dat kielhalen ook tot driemaal toe gelast, zoo als in art. 138, wordt echter slechts de kruiwagenstraf, zonder eene van die bijkomende straffen uitgesproken.
Hierbij valt echter op te merken, dat deze kruiwagenstraf naar art. 3 nooit geheel alleen staat, maar altijd gepaard gaat voor de/c- of onderofficieren met de degradatie, vermeld in art. 41 litt. a van het Crimineel Wetboek, en voor mindere schepelingen met vervallen-verklaring van den militairen stand.
Indien dus op eenig misdrijf is gesteld het kielhalen met andere straffeu, dan stelt de regter al die straffen op zijde, en verklaart hij den dek- of onderofficier voor altijd onbekwaam om eenige militaire kwaliteit te kunnen bckleeden, en veroordeelt hij hem tot drie, vier of meer jaren tot uiterlijk vijftien jaren toe, naar mate der omstandigheden, tot de kruiwagenstraf en in de kosten.
Is de schuldig geoordeelde een mindere schepeling, de regter verklaart hem, waar tot nog toe kielhalen met bijkomende straffen waren bedreigd, vervallen van den militairen stand en veroordeelt hem tot zoovele jaren kruiwagenstraf, niet beneden de drie en niet boven de 15 Jaren, als hij geraden oordeelt en in de kosten.
Ook ten aanzien van het vallen van de ra volgt de regter denzelfden weg; die straf met de daaraan in het wetboek verbondene straffen is vervangen door andere straffen, welke echter verschillen naar mate de schuldigen zijn dek- en onderofficieren of mindere schepelingen.
Vooraf zij hier opgemerkt dat de regter bij de nu aangewezene straffen ten opzigte van beide kan voegen, doch echter niet verpligt is te voegen, de detentie, zoo als die is omschreven in art. 46 van het wetboek.
Ik zal hier eerst spreken van mindere schepelingen, om dat ten hunnen aanzien de vervanging der straffen het eenvoudigste is.
( 163 )
Overal waar men in het wetboek de straf vindt uitgesproken van het vallen van de ra, om het even -welke straffen daarbij zijn gevoegd, bepaalt zich voortaan de straf tot laarzen met of zonder detentie, ter beoordeeling des regters, zoo als zoo even is gezegd.
Ten opzigte van dek- of onderofficieren wordt het vallen van de ra, met welke straffen ook bij het wetboek gepaard gaande, vervangen door de straffen, vastgesteld in artt. 39 en 11 van het Crimineel Wetboek, zoodat hier den regter eene groote ruimte is gelaten, en hij zal kunnen toepassen:
of art. 39, dat is het als schelm aan den wal zetten met degradatie, overeenkomstig het eerste lid van art. 41, zijnde litt. a.
of degradatie alleen overeenkomstig gemelde litt. a van art. 41.
of eindelijk zelfs degradatie naar art. 41 litt. b.
Het spreekt van zelve dat deze in zwaarte zoo verschillende straffen, moeten worden toegepast naarmate van de zwaarte van het misdrijf, en met inachtneming der verzwarende of verschoo-nende omstandigheden, en dat steeds bij de toepassing van elk der straffen, waar tusschen de keuze aan den regter is gelaten, eene detentie overeenkomstig art. 46 van het Crimineel Wetboek kan worden uitgesproken.
De dek- of onderofficier, welke tot dusver zoude zijn veroordeeld tot het vallen van de ra, om het even welke straffen tot nu toe, daarbij worden gevoegd, kan dus worden gecondem-neerd of om als schelm aan den wal te worden gezet, na overeenkomstig art. 41 litt. a te zijn gedegradeerd, en zelfs des noods na eene detentie te hebben ondergaan overeenkomstig art. 46, met de kosten.
of tot de degradatie naar art. 41 litt. a met of zonder detentie naar art. 46, met de kosten.
of tot de degradatie van art. 41 litt. b ook met of zonder detentie, met de kosten
( 164 )
Ik geloof niet, dat ile verdere bepalingen dezer wet eenige toelicliting vereisclien, zij betreffen tocli grootendeels de uitvoering der straflen, men behoeft geen wetgeleerde te zijn om ze te begrijpen.
Er is echter nog een punt, waarop ik in het bijzonder uwe aandacht moet vestigen, het is de bepaling van art. 10 der wet. Uit de wijziging der straflen, zoo als die voorkomt in art. 2 der wet, zoude kunnen volgen, dat een veroordeelde, die wegens den aard van het misdrijf, door hem gepleegd, volstrekt ongeschikt werd geoordeeld om in dienst te blijven, niet bij het veroordeelend vonnis zoude kunnen worden aan den wal gezet of verwijderd, hierin nu is voorzien door art. 10. Wat niet bij vonnis zal kunnen worden bevolen, zal bij administratieven maatregel kunnen plaats hebben, zoodat wanneer het raadzaam is eenen uit welken hoofde of tot welke straf ook veroordeelde van boord of uit de dienst te verwijderen, van de bepaling van art. 10 der wet kan worden gebruik gemaakt; kunnende dit artikel ook worden toegepast op de zoodanigen die geen veroordeelend vonnis hebben ondergaan, doch die uit hoofde van herhaalde overtredingen of liederlijkheid of uit hoofde van ongeschiktheid voor de zeedienst, bij wijze van administratieven maatregel uit de dienst moeten worden verwijderd.
Om de dek- en onderofficieren alsmede de mindere schepelingen bekend te maken met de krijgswetten of krijgsartikelen, zoodanig als die nu zijn gewijzigd, heb ik in plaats van liet thans bestaande extract uit het Eeglement van krijgstucht of discipline doen vervaardigen een extract uit het reglement van krijgstucht of discipline en uit liet Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, gewijzigd volgens de wet van 28 Junij 1854 {Staatsblad n0. 96), hetwelk bij deze aanschrijving is gevoegd, cn op de thans gebruikelijke wijze aan het krijgsvolk te water zal moeten worden voorgelezen en kenbaar gemaakt.
De Minister van Marine,
J. EX SI.IE.
( 165 )
WET van den listen Junij 1854 (Staatsblad n0. 102), houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld.
Wn WILLEM UI, bij de gratie Gods, Konixg der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hoeren lezen, salut! doen
te weten :
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is om, in afwachting van een nieuw Strafwetboek, eenige verandering in de straffen, zoo als die thans bij de wet zijn geregeld , te maken;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Slaten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
De doodstraf wordt door den scherpregter uitgevoerd op een schavot. door den veroordeelde met eenen strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen.
Art. 13. van het Wetboek van Strafregt wordt afgeschaft.
Art. 3.
De straffen van algemeene verieurdvericlaring der goederen den schuldige toehelworende, van het stellen onder hij zonder toezigt der hooge politie, van eeuwig dur enden of ij del ij ken dwangarbeid zijn, voor zooverre zij hier te lande nog besraan, afgeschaft.
De dwangarbeid is en blijft vervangen :
de eeuwigdurende, door cone tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren;
de tijdelijke, door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.
Art. 3.
De straf van het brandmerk wordt afgeschaft.
Art. 4.
De straf van de kaak, als volgens art. 22 van het Wetboek van Strafregt, de straflen van eeuwigdurenden dwangarbeid, dwangarbeid voor eenen tijd en de tuchthuisstraf (réclusion) voorafgaande, wordt afgeschaft.
Art. 5.
Waar de straf van de kaak als op zich zelve staande straf bij het Wetboek van Strafregt is bedreigd, wordt zij vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet vermeld, voor vijf tot tien jaren.
Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straflen toegepast.
Art. 6.
De straf van ontzetting van burgerschapsregten [degradation civiqne) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet vermeld, van vijf tot tien jaren.
De onbepaalde straffen van confinement, correctie en ontzegging van inwoning, in bijzondere wetten bedreigd , worden vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie maanden tot drie iaren.
Art. 7.
De bepaling van art. 2 der wet van 28 Junij 1851 [Staatsblad n0. 68) wordt uitgestrekt tot de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf voor twee jareu of minder zoude hebben uitgesproken.
( i67 )
Art. S.
De regten, omschreven ia art. 42 van liet Wetboek van Strafregt, worden vervangen door ;
a. het kiesregt;
b. het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten;
c. het zijn van voogd of curator over vreemden;
d. het zijn van voogd of curator over eigen kinderen;
e. het afleggen van getuigenis onder eede in burgerlijke zaken in geval van wraking;
f. het regt om schietgeweer of wapenen te dragen.
Het wordt den regter overgelaten de ontzetting dier regten, of sommige hunner, al of niet uit te spreken.
De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van artt. 5 en 6 dezer wet, en artt. 113 en 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verplig-tend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
Art.. 9.
Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, dc geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragt, of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kunnen de tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren en deportatie door eene correctionele gevangenis van één jaar minstens, de tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren door eene correctionele gevangenis van zes maanden minstens, de gewone tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren en verbanning floor eene
( 16« )
correctionele gevangenis van drie maanden minstens worden vervangen.
Deze correctionele gevangenisstraflen kunnen door de toepassing van art. 2 der wet van 28 Junij 1831 {Staatsblad n0. 68), en art. 7 dezer wet, niet lager dan tot de lielft afdalen.
Art. 10.
Poging tot misdaad wordt gestraft met de straf volgende op die, welke bij de wet tegen de misdaad zelve is bedreigd.
De poging wordt gestraft, indien :
tegen de misdaad zelve deportatie is bedreigd, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren;
tegen dc misdaad zelve tuclitlmisstraf {réclusion) of verbanning is bedreigd, met eene correctionele gevangenisstraf van één tot vijf jaren.
De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op bijkomende straffen naast de hoofdstraf in liet Strafwetboek bedreigd.
Deze straffen worden gelijkelijk op de poging als op de daad zelve toegepast.
Art. 11.
De artt. 56, 57 en 5S van liet Wetboek van Strafregt zijn afgeschaft.
Indien iemand, na reeds te voren hetzij tot eene criminele straf, hetzij tot eene gevangenisstraf voor den tijd van langer dan één jaar, of tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer dan zes maauden veroordeeld te zijn geweest, andermaal wegens misdaad of Avanbedrijf, daarna gepleegd, te regt staat, stelt de vroegere vcroordeeling eene verzwarende omstandigheid daar, waarop de regter, behoudens dc bepalingen van artt. 9 en 20 dezer wet, bij dc toepassing der straf acht moet geven.
De regter is bevoegd de straf van verbanning, tuchthuis of gevangenis zelfs met een derde boven het maximum te verhoogen
( 169 )
Art. 12.
Het art. 11 is ook toepasselijk na voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter, doch niet anders dan in de gevallen, aangeduid in de wet van 3 Maart 1852 {StaalMad n°. 20).
Art. 13.
De doodstraf wordt veranderd in tnclithnisstraf van vijf tot twintig jaren , ten aanzien der misdaden van :
1°, valsche munt, omschreven in art. 6 der wet van 24 April 1836 {Staatsblad u0. 13);
2°. valschheid, omschreven in art. 139 van het Wetboek
van Strafregt;
3°. manslag, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, mits de manslag niet gestrekt heeft om het plegen van die misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te maken of de ontdekking daarvau voor te komen;
4°. kindermoord, voor de eerste maal door de ongehuwde moeder gepleegd;
5°. brandstichting, omschreven in de artt. 431 en 435 van het Wetboek van Strafregt, wanneer niette voorzien was, dat eenig menschenleven daardoor in gevaar kon worden gebragt.
Art. 9 dezer wet is hier niet van toepassing.
Art. 14.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft.
1°. de ge weldadigheden tegen ambtenaren en agenten, vermeld in art. 230 van het Wetboek van Strafregt, indien zij slechts bloedstorting, kwetsing of ziekte hebben voortgebragt;
{ 170 )
2°. de gewelddadigheden in art. 309 van dat Wetboek venneld;
3°. diefstal op den openbaren weg, zonder geweld of bedreiging ;
4°. diefstal met braak, inklimming of valsche sleutels, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld;
5°. diefstal bij nacht, door meer dan één persoon, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld;
6°. diefstal, vermeld in art. 386 n0. 3 , van het Wetboek van Strafregt;
7°. diefstal, vermeld in n0. 4 van hetzelfde art. 386, doch alleen in het geval, dat hij is bedreven door iemand in herbergen opgenomen.
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n0. 3 tot en met 7°. vermeld, kunnen wrorden ontzet van de regten in art. 8 opgenoemd , gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 15.
Art. 312 van het Wetboek van Strafregt wordt ingetrokken, en de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders als eene verzwarende omstandigheid aangemerkt , waarop de regter, behoudens de bepalingen van artt. 9 en 20 dezer wet, bij de toepassing der straf moet acht geven.
De regter is zelfs bevoegd de tuchthuis- of gevangenisstraf met een derde boven het maximum te verhoogen.
Art. 16.
Met de straffen in art. 401 van het Wetboek van Strafregt
bedreigd, worden gestraft de in art. 388 van dat Wetboek omsclirevene diefstallen van gereedschappen van landbouw, oogsten, koren- of graanstapels of hoopen, die eon deel van den oogst uitmaken, in de weiden of op de akkers; steendieverijen in steengroeven; dieverijen van hout op koopen gesteld ; en van visch in de vijvers, vischkonimen of bewaarplaatsen van visch.
De poging tot de misdaden {crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even als de volbragte daad strafbaar.
De gevangenisstraf tegen wanbedrijven in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.
Indien er op de poging in dat Wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.
Art. 18.
Met gevangenisstraf van zes dagen tot eene maand, met of zonder geldboete van acht tot vijf en zeventig gulden, worden gestraft:
de enkele diefstallen vallende onder art. 401 van het Wetboek van Strafregt, van
mestspecien;
zoden, plaggen, heide en helm;
te veld staande gras en veldvruchten;
groen of ander hout, gehakt of niet gehakt;
riet, biezen, gesneden of niet gesneden;
gevallene bladeren;
mos, dennenknoppen en eikels ;
mits deze enkele diefstallen zijn gepleegd noch met behulp van
( 172 )
vaartuigen, noch met behulp van trek- of lastdieren, noch in vereeniging van meer dan vier personen.
De poging tot de in dit artikel opgenomene diefstallen blijft even als de daad strafbaar, behoudens de slotbepaling van het voorgaande artikel.
Art. 19.
De artt. 271 laatste gedeelte, 272, 2713, 274 en 282 van het Wetboek van Strafregt -worden vervangen door de navolgende bepalingen;
Die bedelende wordt gevonden in eene plaats, voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij bestaat, wordt gestraft met gevangenis van veertien dagen tot zes maanden.
De regter kan gelasten dat landloopers en bedelaars na het uiteinde der gevangenisstraf naar een bedelaarsgesticht of werkhuis zullen worden overgebragt. De last tot overbrenging is verpligtend ten aanzien van hen, die reeds eenmaal wegens landlooperij of bedelarij zijn veroordeeld.
Veroordeelde landloopers en bedelaars, welke vreemdelingen zijn, kunnen ten allen tijde op last der Eegering over de grenzen worden geleid.
Art. 20.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
Het is toepasselijk in de gevallen van artt. 5, 6, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 dezer wet.
Het is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.
Art. 21.
De ontzetting van regten, bedoeld in art. 8 dezer wet, vangt aan niet den dag waarop liet vonnis kracht van gewijsde ver-kri.jgt.
De tuchtliuis- en govangenisstraffen vangen aan met den dag der ten-uitvoer-legging.
Is de veroordeelde bereids in heclitenis, dan vangen zij aan niet den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie.
Verstrijkt, hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie, de straftijd, dan blijft echter deze veroordeelde in hechtenis.
Worden de oorspronkelijk opgelegde tuchthuis- of gevangenisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde lid bedoeld, de laatst opgelegde straf geacht te loepen van den dag der eerste uitspraak.
Art. 22.
De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt, of gediend hebbende tot het plegen van een misdrijf, kan in het vonnis worden gelast.
Art. 23.
De bij artt. 205 , 206 en 207 van de algemeene wet van 26 Augustus 1822 [Staatsblad n0. öS) bedreigde straf van tentoonstelling op een schavot wordt afgeschaft.
De misdrijven in die artikelen omschreven verliezen in elk geval het karakter van misdaad, en vervallen alzoo het eerste en tweede lid van art. 24-7 dierzelfde wet.
De in gemelde wet bedreigde straffen blijven overigens in haar geheel.
Art. 24.
De besluiten van den Souvereinen Vorst van 11 December 1813 (Staatsblad n0. 10), 9 September 1814. n0. 35 [Journal
( 174 )
ojjiciel de la Belgique, n0. 87) en 20 Januarij 1815, n0. 16/10,u (Journal official de la Belgique, n0. 118), alsmede het art. 209 van het Wetboek van Strafvordering zijn afgeschaft.
Art. 25.
De tegenwoordige wet is van toepassing ook ten aanzien der misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd.
De regtsgedingen, waarin de artt. 5,6, 10, 14, 15, 16, 17 en 23 dezer wet toepasselijk zijn, en welke bij haar inwerking treden krachtens arrest van teregtstelling naar de openbare teregtzitting van een provinciaal geregtshof verwezen zijn, worden aldaar in eersten en hoogsten aanleg beslist.
Op de misdaden [crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden, is het 2de lid van art. 88 des Wetboeks van Strafvordering toepasselijk.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naamv-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 29sten Junij 1854.
De Minister van Justitie,
D. DONKEK CURÏIUS.
Uitgegeven den twaalfden Augustus 1854.
Be Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK.
( '175 )
WET ran den 11 den Septeniber tö70 (Staatsblad nquot;. Ifi2), tot afschaffing der doodstraf.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , (troot-Hertog van Luxemburg , bnz. , enz. , enz.
Allen, die deze zullen zien of booren lezen, sal ut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de doodstraf af te schaffen , niet het na te melden voorbehoud ten aanzien van de militaire strafwetten ;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarin zij door He burgerlijke strafwet wordt bedreigd.
Art. 2.
I)e doodstraf wordt mede afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de militaire strafwetten wordt bedreigd, doch alleen ten aanzien van misdrijven in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd.
Niettemin blijft de doodstraf gehandhaafd in alle gevallen van «proer , opstand , zamenzwering , zamenrotting of muiterij , voor-
( 176 )
zien bij de avtt. 85 tot 92 van liet Unmiueel Wetboek voor het krijgsvolk te water, voor zooverre deze misdrijven aan boord worden gepleegd in volle zee of in den vreemde ook in tijd van vrede.
Art. 3.
De doodstraf door de burgerlijke strafwet bedreigd wordt vervangen :
door levenslange tuchthuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de artt. 86, 87, 296, 299, 301 en 303 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor kindermoord anders dan in het geval, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 {Staatsblad n0. 102);
door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren voor de misdaden, voorzien bij de artt. 16, 77, 79, 80, 81 , 82, 83, 91 , 94, 95, 96, 97, 125, 316, 344, 365 en 381 van het Wetboek van Strafregt, benevens voor manslag voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, en voor brandstichting anders dan in de gevallen, omschreven bij art. 13 der wet van 29 Junij 1854 (Staatsblad n°. 102);
door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren in alle andere gevallen.
Art. 4.
Wanneer in de gevallen van art. 3 de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragt
of andere verzachtende onistaiidig-hedcn eene aanmerkelijko vermindering van straf mogt verdienen, kan de levenslange tuchthuisstraf vervangen worden door tuchthuisstraf van minstens vijf jaren en de tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren door correctionele gevangenisstraf van drie jaren minstens.
Art. 5.
Het laatste lid van art. 13 der wet van 2!) .Tmiij llt;S.ji (Staatsblad n0. 1021 wordt ingetrokken.
Art. G.
De poging der misdaden , waartegen in art. 3 levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.
Art. 7.
Ce doodstraf, door do militaire strafwetten bedreigd, wordt, in de gevallen, voorzien bij het eerste lid van art. 2, vervangen:
die met den strop door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren ;
die met den kogel door kruiwagenstraf van vijf tot vijftien jaren.
Art. 8.
Deze wet is ook van toepassing op misdrijven vóór hnar in werking treden gepleegd.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
( 178 )
Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's Gravenhage, den 17den September 1870.
De Minister van Justitie,
VAN LIL A AR.
De Minister var. Oorlog,
J. J. VAN MUI, KEN.
De Minister van Marine ,
BKOCX.
Uitgegeven den negentienden September 1870. De Minister van Justitie.
v A N I, I I, A A u.
( 179 )
WEÏ van den X^deu November 1879 (Staatsblad u°. 193), tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water.
Wij WILLEM III, bij de ghatik Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zieu of hooren lezeu , salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wen-schelijk is wijzigingen te brengen in het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
De bepalingen van het gemeene strafregt zijn toepasselijk op alle aan de militaire jurisdictie onderworpen personen, zich aan gemeene misdrijven schuldig makende, behoudens de uitzonderingen bij de wet vastgesteld.
Wanneer bij de militaire wet tegen een feit eene der straffen van het gemeene regt is bedreigd, worden ten opzigte van die straf insgelijks en onder gelijk voorbehoud de bepalingen van het gemeene regt gevolgd.
Art. 2. ^
Bij veroordeeling tot eene der ontecrende ^ straffen van het gejaeeae-regt spreekt de militaire regter bij het vonnis tevens de in art. 11 vermelde vervallenverklaring -ait./ . ^ .
Bij veroordeeling tot eeae—dc^ andere straffen van hot-ge-utaenc-—regt- kan de militaire regter de in art. 12 vermelde
outzeg'g'ing- uitspreken, wanneer hij van oordeel is, dat descliul-dig verklaarde ter zake van het gepleegde feit ongescliikt is in den militairen stand te Llijven of de betrekking van militairen geömploijeerde te behouden.
Art. 3.
De bepalingen van het. gemeene regt voor het geval van wanbetaling- vau boeten in strafzaken zijn ook toepasselijk bij veroordeeling tot geldboete door den militairen regter.
De militaire regter is nogtans bevoegd de geldboeten te ver-anderen in militaire detentie van gelijken duur als de gavan-gsaisstetf. welke voor het geval van wanbetaling der boeten zou zijn opgelegd.
Art. 4.
De militaire straffen zijn :
A. hoofdstraffen:
1°. de doodstraf;
2°. de militaire gevangenisstraf;
3°. de cassatie;
4°. de militaire detentie;
B. bijkomende straffen:
-3A—do oorlooi'iVüi'küU'ing-;
2°. de vervallenverklaring van den militairen stand of van de betrekking van militairen geëmployeerde;
3°. de ontzegging voor een bepaalden tijd van het regt om bij de gewapende magt of als militaire geërnjiloijeerde te dienen;
4°. de degradatie;
5°. de vermindering in klasse.
Art. 5.
Do doodstraf wordt aan den veroordeelde met den kogel uitgevoerd .
( 181 )
gevallen bij de wet bepaald, spreekt de militaire regtéf bij het voönis-jevens de eerloosverklaring van den^sckutcug verklaarde uit.
Die eerloosverklaring heeft dezelfde gèvöigea_als_by het gemeene regt aan éene veroordeeling tot de tuchthuisstrafzijnvèTbcmden.
Art. 6.
Het lijk van den ter dood gebragte wordt zonder openbare pleg-tigheid begraven of over boord gezet.
Het wordt ter begraving aan de verwanten overgegeven, wanneer deze zulks verlangen.
Art- 7.
De militaire gevangenisstraf bestaat in opsluiting in eeue «ili-teif# strafgevangenis, mot vorpligting tot- arbeid.
yij nóiv-nn vnnr niet-
mppr dnn injft-inii jnv11quot; j
Bij veroordeeling tot militaire gevangenisstraf van «jf jaren of meer spreekt de regter bij het vonnis tevens de in art. 11 vermelde vervallenverklaring uit.
Bij veroordeeling tot militaire gevangenisstraf van minder dan jaren spreekt de regter tevens de in art. 12 vermelde ontzegging uit» ■ -•
de wijze en in do gevallen, bij bet gemeene regt tej
kan de
^correctionele gevangenisstraf vastge
zigte ' van
regter bepalen, Tla^de^nilitaire gesa«J?enisstraf iu eenzame opsluiting zal worden ondtiPgffanr
De straf quot;wordt-alsSan ondergaan m eene Ttef^revaufremssen roer-Gënzanie opsluiting bestemd of ingerigtv
v r
quot;7'
£^/0 edits*-*
/c '-O-«-
De straf van cassatie bestaat in eene verklaring, dat de veroordeelde is ontslagen uit de militaire dienst, met of zonder ontzetting van het regt om ooit weder bij de gewapende magt te
£gt;{lt;. t.
JL^-tA- c/r Uiy 6 O- r*quot;- ^
* (2? c -c-
jfyy é Sr*, /vs Z*» amp;
è fSe
_ ,/■ ry^-c /
A
A
*y
Jquot;rs *. tyt-*
( '182 )
dieueu of eene betrekking vau militairen geëinploijeerde te be-kleeden.
Art. 9.
Door de cassatie worden alle regten, aan vorige dienst ontleend of verbonden, verloren, daaronder begrepen de aanspraak op pensioen.
Wanneer zij gepaard gaat met de in art. 8 vermelde ontzetting, wordt tevens het regt verloren, om ridderorden, medailles of andere onderscheidingsteekenen, voor zooverre deze laatste ter zake van vorige dienst zijn verkregen , te dragen.
Art. 10.
van militaire detentie bestaat in opsluiting' in quot;een van dptPTTtTp~7iT pivM iirsl-^r-nor den tijd vnn minstpris fV'n dag gstens twee jaren.
Wanneer en zoolang deze wijze van opsluiting niet uitvoerbaar is, wordt de militaire detentie uitgevoerd op de wijze in krijgstuchtelijke zaken bepaald voor het hutarrest der officieren, het hut- of provoostarrest der dek- eu onderofficieren en het provoostarrest der mindere schepelingen.
Ingeval deze wijze van uitvoering niet kan plaats hebben of voortduren zonder nadeel voor de gezondheid van den gestrafte, wordt zij zoodanig gewijzigd als in het belang dier gezondheid noodig is , -of aolfc do vorduro uitvoering goschorst.
ten
opzigte van de^cörTectiofiglga^^gngénls vastgesteld, kan de regter bepalen^-datrtlédetentie in eenzamFT5pdluiLin^-ftak_wor-
Trrt—flpy.nr straf kunnen door Ona-wfH-dftn-agngft-wezen één of ineerdfij^-4er-TTr^erTaSïstB~^td--^ftB-artJZj'£rineldG ££ev«ngênlsién7
Art. 11.
De vervallenverklaring van den militairen ytand of van de
0- f lt;y c-Q**
/
/
■^r
7^
^quot;^-3
( 183 )
betrekking» van militairen geëmploijeenle heeft van regtswége ten gevolge ontzetting' van liet regt oui ooit weder bij de gewapende magt te dienen of eene betrekking van militairen geëm-ploijeerde te bekleeden.
De vervallenverklaring heeft bovendien de gevolgen , bij art. 9 aan de cassatie met ontzetting verbonden.
Art. 12.
De ontzegging van het regt om bij do gewapende magt of als militaire geëmployeerde te dienen , wordt uitgesproken voor den tijd van drie tot vijf jaren.
Zij heeft van regtswege ten gevolge de opheffing van de bestaande dienstbetrekking of het ontslag uit de betrekking van militairen geëmploijeerde, door den veroordeelde bekleed.
Zij heeft bovendien de gevolgen bij art. 9, eerste lid, aan de cassatie verbonden en, gedurende den tijd waarvoor de ontzegging is uitgesproken, ook die, vermeld in art. 9, tweede lid.
De bij het vonnis bepaalde termijn loopt niet vóór het uiteinde van den duur der hoofdstraf.
De degradatie bestaat in het terugbrengen van dek- en onderofficieren tot een der klassen van mindere schepelingen. De gedegradeerde kan bij goed gedrag op nieuw voor bevordering in aanmerking komen.
De degradatie kan door den militairen rogter worden uitge-sprokan bij alle veroordeelingen tot de straf van militaire detentie eorrootionole gevangonL-jatraf, wanneer hij van oordeel is, dat de veroordeelde ter zake van het gepleegde feit ongeschikt is den graad van onderofficier te behouden.
Art. 14.
In de bij de wet voorgeschreven gevallen bepaalt de ivgter dat de veroordeelde tot detentie tot ceno mindere kla-se wordt ternggebrngt.
( 184 )
Deze straf wordt alleen opgelegd aan mindere schepelingen ) boven de klasse van matroos der 3de klasse.
Art. 15.
De vermindering in klasse wordt steeds opgelegd voor eenen bepaalden tijd , niet korter dan ééne maand en niet langer dan ééa jaar. Na verloop van dien tijd wordt de gestrafte weder in zijne vorige qualiteit hersteld.
________quot;v
Wanneer een militair tot rnrrertinne^e ge van ge^gJraiKond er de in art. 12 vermelde ontzegging uf tofytnilitaire detentie is veroordeeld geweest, wordt de tijd zijner^ochtoniir, ook der preventive, niet als diensttijd medegerekend.
Art. 17.
toepasselijk de bej quot;Tgtigheid ;
gen van het
n tilt geval wordt de pogmg gestraft met eeiie4uchtlmiectraf / ^ atil^ijf tot twi111i/r'
Voor de algemeene vereischten van strafbaarheid der poging gelden de voorschriften van het gemeene regt, voor zoover daarvan bij het militaire regt niet uitdrukkelijk is afgeweken.
Art. 18.
(n het militaire strafregt zijn, voor zooverre daarbij h deel met is aangenomen,
gemeene rè^betreffende:
daderschap quot;èH^niei toerekenbaarheid;
zamenloop van misrlrijveii.
rsf éT^- y
• ft y' '{lt;- SSSJ, f*- t:
^lt; ' f f r fc-f ' ^ f f / fCi' f 's' -r l/S,-v ^ f: ff r f f-
nx t amp; .
( 185 )
Wanneer bij zameiüoop van misdrijven een daarvan degradatie of vermindering in klasse ten gevolge kan hebben, kan dit gevolg steeds' worden uitgesproken , indien de opgelegde hoofdstraf geene verwijdering uit de dienst ten gevolge heeft.
_ / Art. 19. gt; .
, -öe—hepaliugen van het gemeene reidu—betfefettde-den tr)d van aanvang^èëngE^ö^ëinjïïé^^i^aJigcsi^slTaf^zijn op de mili--gevangënisstraf en de militaire detentie toepas
Y' e^. OC-e y /tils*- rrx t*e ^
* * * Art. wO.
üe bepalingen der wet van 28 Junij 1854 (Htautshlad uQ. 96),
voor zoover daarbij in het Crimineel AVetboek voor het krijgsvolk te water veranderingen zijn aangebragt, zijn afgeschaft.
Waar de navolgende straffen bij het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water zijn of vóór die veranderingen waren bedreigd , worden zij vervangen ;
de straf van den strop in de gevallen , waarin zij niet door eene andere straf is en blijft vervangen, door de doodstraf met
j-)AQi-aTl.-1 nrm rr-i si- quot;* / // -*lt; t'z _
de straf van het kielhalen met de bijkomende straffen, door militaire gevangenisstraf minsteBs drie jnren : 6
de straf van het van de ra vallen met de bijkomende straffen;
voor dek- en onderofficieren, door militaire gevangenisstraf van hoogstens drteHaren of door militaire detentie met degradatie;
0 //t. g^vO.
voor mindere schepelingen , door militaire gevangenisstraf van . hoogstens drie4areu of door militaire detentie met vermindering in klasse; 'fV é
de straf van cassatie met eerloosheid, door militaire gevnn-
J? 1 6*. /V sfsS - /c /.
C/U lt; r£r, . yA-e-/* t-*
^ J /X /? '^■VV ^' ?i! ' * ^'yj trS' Js' s, /
aWc /1 /e~ S. -------------
' tL b.sjlH-
7 * ♦ rfs I, ^
( 180 )
^euisstraf van v.iji' tut ^Uftien jaren ot' duur cassatie met de in art. 8 vermelde ontzetting;
de straf van cassatie met/inliabiliteit, door railtaire gevangenisstraf van hoogstens Üyn jareu of door cassatie met of zonder de in art. 8 vermelde ontzetting;
de straf van cassatie zonder eerlooshei^of inhabiliteit, door militaire gevangenisstraf van hoogstens jaren of door cassatie zonder de in art. 8 vermelde ontzetting;
de straf van slagen met handdaggen;
voor dek- en onderofficieren, door militaire detentie van hoog-
Jf
stens acht maanden met degradatie;
voor mindere schepelingen, door militaire detentie van hoogstens maanden met vermindering in klasse;
de straf van arrest uf detentie, door militaire detentie van hoogstens weken.
De straffen van het als schelm aan den wal zetten en die van degradatie, bedoeld in art. 41 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, vervallen.
Waar de straf van cassatie zonder nadere bijvoeging is bedreigd , heeft de regter de keus tusschen de straffen, hierboven aangewezen, als vervangende de drie in het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water voorkomende soorten van cassatie.
Waar als bijkomende straf gevangenis of bannissement is bedreigd, vervalt deze straf.
( 187 )
Art. 22.
De artikelen 11, tweade lid, 14—50 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water zijn afgeschaft.
Art. 23.
Artikel 52 van de wet op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving is op deze wet toepasselijk.
Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst , en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 14den November 1879.
W1L L E M.
De Minister van Justitie,
A. E. J. MOD DEK MAN.
Be Minister van Marine,
TAAL M A N' KI P.
Uitgegeven den tioinlvjsten November 187Ü.
Dc Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.
( 18« )
WET van den Wden Xovemhei- 1879 (Staatsblad ?i0.194), tot wijziging van het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassaxi , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hoeren lezen, salut! doen te ■weten:
Alzoo Wij in overweging' genomen hebben, dat het wen-schelijk is eenige wijzigingen te brengen in het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water :
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. I.
De disciplinaire straffen, vastgesteld bij het thans vigerende Reglement van krijgstucht of discipline voor het krijgsvolk te water en bij de wet van 28 Junij 1854 {Staatsblad n0. 96), worden afgeschaft.
Art. 2.
Als disciplinaire straffen worden vastgesteld:
Voor officieren van allerlei rang:
1°. berisping; —
2°. huis- of hutarrest voor hoogstens 14 dageu, met of zonder waarneming van dienst.
Voor dek- en onderofficieren :
1°. berisping;
2°. schcepsarrest voor hoogstens 14 dagcu -
3°. straf dienst voor hoogstens 14 dagen, met of zonder inhouding- van de halve soldij;
4°. hutarrest voor hoogstens 14 dagen, met of zonder waarneming van dienst, in het laatste geval met inhouding van de halve soldij;
5°. provoostarrest van hoogstens 14 dagen , met inhouding van de soldij;
6°. degradatie.
Voor mindere schepelingen:
1°. scheepsarrest voor hoogstens 14 dagen;
2:gt;. straf dienst voor hoogstens 14 dagen , met of zonder vermindering van kost eu met of zonder inhouding van de halve soldij ;
3°. provoostarrest voor hoogstens 14 dagen, met inhouding van de soldij en met of zonder vermindering van kost;
4°. vermindering in klasse ;
5°. plaatsing in eene strafklasse van hoogstens drie maanden.
Art. 3.
De berisping geschiedt óf mondeling óf schriftelijk. Zij wordt, even als de andere straffen, op het conduite-rapport vermeld.
Art. 4.
Het huis- of hutarrest wordt ondergaan in huis of hut; door de dek- en onderofficieren , die geene hut bewonen, op eene daartoe door den kommandant aan te wijzen plaats aan boord of aan wal.
Het scheepsarrest bestaat in het verbod, om gedurende den straftijd, buiten dienst, het schip te verlaten.
Het scheepsarrest stelt niet vrij van waarneming van dien-sten, binnen en buiten boord.
Art. G.
Du strafdienst bestaat in strafwaeht, strafschilderen , straf-exercitie of eenig scheepswerk ouder de rusttijden. Aan strafdienst is steeds scheepsarrest verbonden.
Als vermindering' in kost, wanneer deze met strafdienst gepaard gaat, kan hoogstens voeding op water en brood om den anderen dag worden opgelegd.
Art. 7.
Het provoostarrest wordt, ingeval daartoe gelegenheid bestaat, aan den wal en in eenzame opsluiting ondergaan.
Waar die gelegenheid ontbreekt, wordt dit arrest aan boord in eene provoostkamer ondergaan , of, bij gemis van provoost-kamer , voor de dek- en onderofficieren (hutsgasten) in de hut, voor de onderofficieren , die geene hut bewonen, in het tusschen-deks of in het hun tor bewoning aangewezen verblijf, en voor de mindere schepelingen geboeid op eene daartoe aan boord door den kommanderenden officier aan te wijzen geschikte plaats.
Het boeijen geschiedt aan dc handen of voeten cf aan beiden, zonder kromsluiting.
Bij deze straf kan als vermindering van kost hoogstens voeding op water en brood worden opgelegd gedurende vijf achtereenvolgende dagen of voor eenen langereu straftijd met minstens om den derden dag gewone voeding.
Art. 8.
De degradatie bestaat in het terugbrengen van dek- en omler-cflicieren tot eene der klassen van mindere schepelingen.
De gedegradeerde kan bij goed gedrag op nieuw voor bevordering in aanmerking komen.
Art. 9.
De vermindering in klasse wordt steeds opgelegd voor eenen bepaalden tijd, niet korter dan ééne maand en niet langer dan
( 191 )
éeu jaar. Na verloop vau dien tijd wordt de gestrafte weder in zijne vorige qualiteit hersteld.
Art. 10.
De plaatsing bij eene strafklasse wordt alleen opgelegd aan schepelingen, die voor geene vermindering in klasse vatbaar zijn.
De schepelingen, in deze klasse geplaatst, bekomen geen verlof om zich van boord te verwijderen , zelfs niet in dienst, genieten slechts de halve soldij en worden bij voorkeur gebezigd tot het verrigten van het vuilste werk aan boord.
Indien in klasse verminderde schepelingen bij eene strafklasse worden geplaatst, telt de tijd, welke zij bij de strafklasse doorbrengen, niet mede voor den tijd hunner terugstelling.
Art. 11.
Aan het hoofd van het Departement van Marine wordt de bevoegdheid toegekend om schepelingen , die doortherhaald wangedrag blijken ongevoelig te zijn voor disciplinaire straffen, hier te lande met een briefje van ontslag of een bijzonder gemerkt paspoort uit de dienst weg te zenden.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst , en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw-keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 14den November 1879.
WILLEM.
De Minister van Justitie,
K. E. J. MODDERMAN.
Be Minister van Marine,
TAALMAN KIP.
Uitgegeven den twintigstcn November 1879.
De Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.
CIUCULAIKK.
Letter B. N0. 4G.
(xrave/Lhajc, den 2deii December 1879.
De wetten van 14 November 1879, Staatsbladen n0. 193 en 194), tot wijziging- van het Crimineel Wetboek en van het Reglement van krijgstucht voor bet krijgvolk te water, welke wetten , die belangrijke wijzigingen brengen in het tot nu toe bestaande strafstelsel bij de Marine door de daarin opgenomen algeheele afschaffing der lijfstraffen, op den 20sten dag na de plaatsing in het Staatsblad, alzoo op 10 December e. Ji. in werkingtreden, vereischen , alleen wat enkele bepalingen der eerstgenoemde wet betreft, een korte toelichting.
Ten aanzien van de beide eerste artikelen dier wet valt op te merken, dat ze strekken ter vervanging van de minder juist geredigeerde artikelen 15 en 16 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, waarvan laatstgenoemd artikel, thans mede in overeenstemming is gebragt met de nieuwe bepalingen omtrent de vervallen verklaring van den militairen stand en van de betrekking van militaire geëmploijeerden en met die omtrent de tijdelijke ontzegging van het regt, om bij de gewapende magt of als militaire geëmploijeerden te dienen.
De bepalingen omtrent wanbetaling van boeten in strafzaken, welke bij art. 3 der nieuwe wet ook toepasselijk worden verklaard bij veroordeeling tot geldboete door den militairen regter wegens misdrijven, bij het gemeene regt met geldboete (met of zonder daarmede gepaard gaande tuchthuisstraf of correctionele
( 193 )
gevangenisstraf), strafbaar gesteld, zijn opgenomen in de wet van 22 April 18G4 [Staatshlad n°. 29).
Wegens de raoeijelijklieden, die de uitvoering der bij die wet voor het geval van wanbetaling voorgeschreven subsidiaire gevangenisstraf zou kunnen ondervinden, bij voorbeeld ten aanzien van schepelingen, die zich buitengaats bevinden of van hen, die , hangende den bij art. 1 der wet van 1864 bedoelden termijn van twee maanden op een ander schip of buitengaats worden overgeplaatst, is aan den militairen regter de bevoegdheid toegekend de geldboete te veranderen in militaire detentie van gelijken duur als de subsidiaire gevangenisstraf bij voornoemde wet vastgesteld. Waar het dus te voorzien is , dat de bepalingen der wet van 22 April 1864 onuitvoerbaar zullen zijn, is het weuschelijk dat door den krijgsraad geen geldboete met subsidiaire gevangenisstraf, maar militaire detentie worde opgelegd.
Ingevolge artt. 7 en 10 kan de regter, wanneer hij daartoe in de omstandigheden van het gepleegde misdrijf of in de geaardheid van den schuldig verklaarde aanleiding vindt, met inachtneming van de voorschriften der wet van 28Junij 1851 [Siaats-llad n0. 68) bepalen, dat, zoowel de militaire gevangenisstraf als de militaire detentie, in eenzame opsluiting zal worden ondergaan.
Daar deze eenzame opsluiting in de plaats treedt van militaire gevangenisstraf of detentie van dubbelen duur en ingevolge het eenig artikel der wet van 24 Julij 1871 {Staatsllad n0. 84) niet voor langeren tijd dan twee jaren kan worden opgelegd, blijft de veroordeeling tot eenzame opsluiting beperkt tot die gevallen waarin de regter anders gewone militaire detentie of militaire gevangenisstraf van vier jaren of minder, zou hebben opgelegd.
Ten aanzien van de veroordeeling tot eenzame opsluiting geldt dezelfde opmerking, als omtrent het opleggen van geldboete met subsidiaire gevangenis. Zij behoort alleen te worden toegepast waar het te voorzien is, dat de straf dadelijk of althans
( 194 )
spoedig ua het wijzen van het vonnis in een der bij het slot der artt. 7 en 9 bedoelde gevangenissen zal kunnen worden ten uitvoer gelegd.
Bij art. 17 worden eenige feiten strafbaar gesteld, die tot dusver niet aan de bepalingen der militaire strafwet waren onderworpen , de pogingen namelijk tot die misdrijven, waartegen indien zij voltooid zijn, de doodstraf met eerloos verklaring of tuchthuisstraf is bedreigd. Dientengevolge is thans strafbaar met eene tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren de poging tot al die misdrijven, welke oorspronkelijk bij het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water met den strop, waren strafbaar gesteld.
Die poging valt echter alleen, binnen het bereik der strafwet, wanneer al de vereischten, bij art. 2 van het Algemen wetboek van Strafregt voor strafbare poging gesteld, aanwezig zijn.
Eindelijk zij ten aanzien van art. 18 opgemerkt, dat de alge-meene bepalingen van het gemeene regt omtrent de daderschap en de medepligtigheid worden gevonden in de artt. 59 tot en met 63 van het Algemeen Wetboek van Strafregt, die omtrent de toerekenbaarheid in artt. 64, 66, 67 en 69 van hetzelfde wetboek, en die, omtrent den zamenloop van misdrijven in art. 207 van het Wetboek van Strafvordering.
Tevens wordt, in verband met het laatstgenoemd artikel, gewezen op art. 208 van hetzelfde wetboek en op art. 3 der wet van 22 April 1864 {Staatsblad n0. 29).
De overige bepalingen der beide nieuwe wetten zijn, naar mij voorkomt, zoo duidelijk , dat zij geen nadere toelichting behoeven. Alleen meen ik Uwe aandacht er op te moeten vestigen dat ter voorkoming van verwarring, en om de herleiding der straffen in het nieuwe stelsel zoo eenvoudig mogelijk te maken, het oorspronkelijk Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water tot grondslag voor de veranderingen in de straffen is genomen en dat daarom art. 20 aanvangt met de afschaffing van de straffen , bij de wet van 28 Junij 1854 {Staatsblad nquot;. 96) vastgesteld.
( 195 )
Ter beantwoording der vraag, welke straf volgens het nieuwe stelsel moet worden opgelegd, behoeft derhalve, met ter zijde stelling der laatst genoemde wet, alleen te worden nagegaan , welke de straf was, oorspronkelijk bij het Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water tegen het gepleegde misdrijf bedreigd.
Om de dek- en onderofficieren, alsmede de mindere schepelingen bekend te maken met de krijgswetten of krijgsartikelen, zoodanig als die nu zijn gewijzigd, heb ik in plaats van het thans bestaande extract uit het Reglement van krijgstucht of discipline , doen vervaardigen een extract uit het Reglement van krijgstucht of discipline en uit het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, gewijzigd volgens de wetten van 17 September 1870 (Staatsblad n0. 162) en 14 November 1879 {Staatsbladen n°. 193 en 194), hetwelk bij deze aanschrijving is gevoegd en op de thans gebruikelijke wijze aan het krijgsvolk te water zal moeten worden voorgelezen en kenbaar gemaakt.
De Minister van Marine, TAALMAN KIP.
quot;quot;sr.
'four
quot;O,
OR
teSTUi
U*SR£.
-W-TT 7- ^r;- quot;■*' s 1 . lt; ••• * ^
gt; '• ré k-
r-^v . - fc \
: ■lt; quot;Vr. gt; gt;
fc1'v5br-' j^«r . i ■* • ' ^'x VK- A '
r } ►'V , J »- ■ »lt; ■ ■ ^ ij
^ f ^ -.
L • V 'i. ^ V ^ f ~ T* ^
4. ■ •'X ' *
-vquot;- ■gt;■
# A r- r
;' t
^ . 4,
C
U-/ '1^
if êf Wf
^ Sd'S I
quot;-■S v: y \ ■ Y
gt;i J .ir ' .
..**' ? K
Y v - A ■ gt;' ^ ^ 1quot;quot;^
.v'y^\
W jfc
.■fgt;/ ®
amp; 'O -i '•;
» •.'.V'v. : ir- s - quot; V'«| r *£*gt;' ''' '^ Vquot; r-.gt;,'w I
i^* '$*lt;* :■ 'Vquot;» 'gt; '*. .Al*. . ' ^ ■'4*0*1
f v ^ ^ v: CVN V, ■ tm
• ^ it ^
/■
^ _ «-■