A. qu.
192
■ - ■■ ,.
SiSifiiî
HET AANDEEL DER MINDERBROEDERS
IN ONZE
MIDDELEEUWSE LITERATUUR
HET AANDEEL DER
MINDERBROEDERS IN ONZE
MIDDELEEUWSE LITERATUUR
INLEIDING TOT EEN BIBLIOGRAFIE DER
NEDERLANDSE FRANCISCANEN
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSI-
TEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DE
RECTOR MAGNIFICUS, DR. W. E. RINGER,
HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER GE-
NEESKUNDE VOLGENS BESLUIT VAN DE
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDE-
DIGEN OP DONDERDAG 17 DECEMBER 1936
DES NAMIDDAGS TE DRIE UUR
DOOR
p. fr. WOLFGANG SCHMITZ O. F. M.
GEBOREN TE ROTTERDAM
DEKKER amp; VAN DE VEGT EN J.W. VAN LEEUWEN
NIJMEGEN - UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 10- -ocr page 11-Aan de nagedachtenis
van mijn Ouders.
Bij het beeindigen van mijn universitaire studie is het mij
een vreugde, hen te danken wie ik dank verschuldigd ben.
Allereerst dus U, Hooggeleerde De Vooys, mijn zeer ge-
achte Promotor. Ik kwam onder Uw leiding, nadat ik reeds
een biezondere levensstaat had aanvaard : maar de liefde tot
de nederlandse literatuur en vooral het middelnederlandse
proza heb ik van U bekomen. Uw zakelijke en objectieve be-
schouwingen daarover vormden de grondslag, waarop mijn
proefschrift ging gebouwd worden. En dat ik onder Uw leiding
een zó speciaal onderwerp onbevangen mocht behandelen, is
mij een reden te méér, U te hoogachten en te danken.
Hooggeleerde Van Hamel, U weet. dat ik met groot ge-
noegen Uw colleges volgde. De oud-noorse literatuur heb ik
lief gekregen; op een geheel nieuw terrein hebt U mij weg-
wijs gemaakt; de grootse schoonheid van Edda en Sagen
schonken mij nieuw letterkundig genot.
Aan U, Hooggeleerde Guarnieri, ben ik dank verschul-
digd, omdat U mij in Uw privatissima dieper hebt binnenge-
leid in de Italiaanse literatuur en heel biezonder in Dante's
Goddelijke Komedie. En ik zeg het Dante na: Tu duca, tu
signoro e tu maestro.
Ook U, Hooggeleerde Roven, Kernkamp en Oppermann,
hebt bijgedragen tot mijn vorming in de taalkunde of de ge-
schiedenis : daarom is het mij een genoegen, U hier te noemen.
Vele confraters gaven mij aanwijzingen. In het biezonder
dank ik Pater Lucidius Verschueren hiér, en Pater Matthaeus
Verjans in België.
Het zou niet juist zijn, wanneer ik hier óók niet U dankte.
Pater Provinciaal, die mij de gelegenheid gaf op ruime wijze
mijn universitaire studie te maken. Het gekozen onderwerp
moge een bewijs te meer zijn, dat ik, boven de Letterkunde,
het Priesterschap en de Orde bleef liefhebben.
En ten slotte : het is aangenaam er op te kunnen wijzen, met
hoeveel welwillendheid de nederlandse en belgische biblio-
theken hun schatten voor mij beschikbaar stelden. Dank de
vriendelijke hulp van bibliothecarissen en personeel, heb ik de
meeste van de besproken werken zelf in handen gehad.
BRONNEN EN GERAADPLEEGDE WERKEN .... XIII
INLEIDING................. 1
Hoofdstuk I
EERSTE OPTREDEN VAN NEDERLANDSE MINDER-
BROEDERS IN DE LATIJNSE LITERATUUR .... 4
Hoofdstuk II
HET SCHUCHTER BEGIN IN DE NEDERLANDSE
LETTEREN................. 14
Hoofdstuk III
DE EERSTE GROTE: JAN BRUGMAN.......19
Hoofdstuk IV
BRUGMAN'S KLEINERE TIJDGENOTEN: VAN HEN-
RIC VAN SANTEN TOT FILIP VAN GOUDA .... 29
Hoofdstuk V
DE TWEEDE GROTE: HENDRIK HERP......38
Hoofdstuk VI
KLEINERE LATIJN-SCHRIJVERS VAN DE XVe EEUW 52
Hoofdstuk VII
BELANGRIJKE ONBEKENDEN: DE AUTEURS VAN
INDICA MIHI, FASCICULUS MYRRHE EN DE WIJN-
GAERT...................58
Hoofdstuk VIII
DE XVIe EEUW: VAN DIRK COELDE VAN MUNSTER
TOT JAN GLAPION..............64
Hoofdstuk IX
FRANS TITELMANS : LATINIST EN THEOLOOG . . 80
Hoofdstuk X
KLEINERE LATIJN-SCHRIJVERS VAN DE XVIe EEUW 90
-ocr page 16-Hoofdstuk XI
VAN RAVEN TOT VAN DER VAEDT.......107
Hoofdstuk XII
DE DERDE GROTE : FRANS VERVOORT......116
Hoofdstuk XIII
KLEINERE ANONYMI.............127
Hoofdstuk XIV
§1. EEN AFVALLIG MINDERBROEDER! JAN PELT.
§2. FALSIFICATIES: a. NICOLAAS PEETERS. b. BROER CORNELIS.
§3. „MINDERBROEDERSquot; DIE GEEN MINDERBROEDERS WAREN:
a. HENDRIK VAN GORCUM, b. DE ANONYMUS VAN DE EN-
DECHRIST.
Aanhangsel
NEDERLANDSE AUTEURS...........153
LATIJNSE AUTEURS..............157
HISTORISCH OVERZICHT VAN DE MINDERBROE-
DERS IN DE NEDERLANDEN..........161
Register
a.nbsp;SCHRIJVERS ...............163
b.nbsp;WERKEN ................166
-ocr page 17-Pi-eclikuio- vaix
Pastorie Mozes en Aaron, Amsterdam.
-ocr page 18-.'Squot;- 1
r
• :
^ : mh
rS^'r-J-;
-
t ï-.i^Mfr-
BRONNEN EN GERAADPLEEGDE WERKEN
M. F. A. G. Campbell, Annales de la typographie néerlari'
daise au XVe siècle. La Haye, 1874.
— le, 2e, 3e, 4e, Supplément 1878-1890.
Wouter Nijhoff en M. E. Kronenberg, Nededandsche Bi-
bliographie van 1500 tot 1540. 's Gravenhage, 1923.
Servais Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frè-
res Mineurs de l'Observance de St. François en Belgique
et dans les Pays-Bas. Anvers z.j. (1885).
J. G. de Hoop - sœeffer, Geschiedenis der Kerkhervorming
in Nederland en haar ontstaan tot 1531. Amsterdam 1873.
J. I. Doedes, Geschiedenis van de eerste uitgaven der Schrif-
ten des Nieuwen Verbonds in de Nederlandsche taal.
Utrecht, 1872.
Jan Wagenaar, Amsterdam beschreeven, in drie stukken.
Amsterdam, 1760.
Jac. Kok, Vaderlandsch Woordenboek. Amsterdam, 1796.
P, Glorieux, Répertoire des maîtres en théologie de Paris au
XlIIe siècle. Paris, 1933-1934.
L le Long, Historische beschrijvinge van de reformatie der
stadt Amsterdam. Amsterdam, 1729.
J. Pontanus, Historiae Gelriae libri XIV. Amsterdam, 1639.
St. Schoutens O. F. M., Martyrologium Minoritico-Belgicum
sive breves biographiae virorum illustrium. Hoogstraten, 1902.
A. v. puymbrouck O. F. M., De Franciscanen te Mechelen.
Gent, 1893.
J. W(alvis), Beschrijving der stad Gouda. Gouda, 1713.
Arturus de Monasterio O. F. M., Martyrologium Francis-
canum ed. IL Parijs, 1653.
A. Sanderus, ChoTographia sacra conventuum. Den Haag,
1727 ( = 3e deel van Chorographia sacra Brabantiae. Den
Haag, 1727).
J. Revius, Daventria illustrata. Leiden, 1651.
St. Schoutens O. F. M., Geschiedenis van het voormalig
Minderbroedersklooster van Antwerpen (1446-1797). Ant-
werpen, 1908.
L. Wadding O. F. M., Scriptoces ordinis minorum. Roma, 1906.
J. Sbaralea O. F. M., Supplementum et castigatio ad Scrip-
tares. Roma, 1908 en 1921.
S. Pallavicino, Historia Concïlii Tridentini. Antwerpen, 1670.
H. v. H(eussen) — H. v. Rijn, Kerkelijke historie en outhe-
den der zeven vereenigde Provinciën, Leiden, 1726.
W. P. C. Knuttel, Nederlandsche Bibliographie van Kerk-
geschiedenis. Amsterdam, 1889.
Bijdragen, voor de Geschiedenis van de Roomsch-Katholieke
Kerk in Nederland. Rotterdam, 1888.
W. G. Moore, La Réforme allemande et la littérature fran-
çaise. Straszbourg, 1930.
H. Holzapfel O. F. M., Handbuch der Geschichte des Fran-
ziskanerordens, Freiburg i. Br., 1909.
P. Schlager O. F. M., Geschichte der Kölnischer Franzis-
kaner-Ordensprovinz während des Reformationszeitalters.
Regensburg, 1909.
M. de Wulf, Histoire de la Philosophie en Belgique. Bru-
xelles-Paris. 1910.
W. Oehl, Deutsche Mystikerbriefe des Mittelalters 1100-
1550. München, 1931.
M. Grabmann, Mittelalterliches Geistesleben. München, 1926.
P. Schlager O. F. M., Beiträge zur Geschichte der Köln.
Franziskaner-Ordensprovinz. Köln, 1904.
L. Hain, Repertorium bihliographicam. Berlin, 1925.
F. Walser, Die Politische Entwicklung Ulrichs von Hutten
während der Entscheidungsjahre der Reformation. Mün-
chen-Berlin, 1928.
W. G. Moore, La Réforme allemande et la littérature fran-
çaise. Straszbourg, 1930.
C. G. N. de Vooys, Middelnederlandsche legenden en exem-
plen. 's Gravenhage, 1900.
H. Denifle - A. chatelain, Chartulatium Universitatis Pari-
siensis. Parisiis, 1889.
Ph. Naessen o. F. M., Pranciscaansch Vlaanderen. Meche-
len. 1896.
Valerius Andreas, Bibliotheca belgîca : de Belgis vita scrip-
tisque claris. Lovanii, 1643.
F.nbsp;Mourret, Histoire générale de l'Eglise. Paris. 1921.
J. Corres, Die Christliche Mystik. Regensburg, 1836-42.
G.nbsp;Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Gro-
ningen, 1906-1912.
Jan te Winkel, Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Let-
terkunde, (2e dr.). Haarlem, 1922-27.
W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervor-
ming. Arnhem, 1864-1871.
J. v. Mierlo S. J., Geschiedenis van de Oud- en Middelneder-
landsche Letterkunde. Antwerpen e.a., 1930.
J. Prinsen, Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige
Geschiedenis, 's Gravenhage, 1928.
L. Verschueren O. F. M., Hendrik Herp, Spieghel der volco-
menheit. Dl. L Inleiding. Antwerpen, 1931.
W. de Vreese. De Handschriften van Jan v. Ruusbroec's
Werken. Gent, 1900-02.
Paquot. Mémoires pour servir à l'histoire littéraire des dix-
sept provinces des Pays-Bas. de la principauté de Liège, et
de quelques contrées voisines. Louvain, 1768.
U. Chevalier, Répertoire des sources historiques au Moyen
Age. Paris. 1905.
J. G. R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed.
Utrecht, 1875-80.
C. G. N. de VooYS, Middelnederlandsche Marialegenden. Lei-
den. 1903.
J. F. Foppens, Bibliotheca Belgica. Brussel, 1739.
P. Gaudentius, Beiträge zur Kirchengeschichte des XVI und
XVII Jahrhunderts. Bedeutung und Verdienste des Fran-
ziskaner-Ordens im Kampfe gegen den Protestantismus.
Bozen. 1880.
St. Schoutens O. F. M., RoomschSeraphiens Martelaarsboek
(vertaald door—). Hoogstraten, 1905.
K. Eubel, Geschichte der Kölnischen Minoriten-Ordenspro-
provinz. Köln, 1906.
M. Meertens, De Godsvrucht in de Nederlanden. VI. Be-
schrijvende catalogus der handschriften. Utrecht-Nijmegen,
1934.
M. Grabmann, Geschichte der Katholischen Theologie seit
dem Ausgang der Väterzeit. Freiburg i. Br.. 1933.
— Die Geschichte der scholastischen methode. Freiburg i. Br.,
1911.
N. POLH. Thomae Hemerken a Kempis. Opera omnia. Frei-
burg i. Br., 1918.
W. Moll. Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer
vaderen in de vijftiende eeuw, grootendeels volgens hand-
schriften geschetst (2dl.). Amsterdam. 1854.
L. D. Petit, Bibliographie der middelnederlandsche taal en
letterkunde. Leiden, 1888.
E.nbsp;W. Moes, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers
in de zestiende eeuw. Amsterdam, 1900.
C. P. Burger, id. deel 11, III, IV.
J. A. N. Knuttel, Het Geestelijk Lied in de Nederlanden voor
de kerkhervorming. Rotterdam. 1906.
J. Reitsma - Lindeboom, Geschiedenis van de Hervorming en
de Herv. Kerk der Nederlanden. (4e dr.) Utrecht 1933.
J. A. F. Kronenburg C. ss.R., Maria's Heerlijkheid in Neder.-
land. Amsterdam. 1904-1931.
A. Scheepers C. ss. R.. Maria's Heerlijkheid in Nederland.
Deel 9 Register. Roermond. 1931.
H. Hurter S. J.. Nomenclator litterarius Theologiae Catho-
licae, theologos exhibens aetate, natione, disciplinis distin-
ctos. Oeniponte. 1906-26.
S. ScHOUTENS O. F. M.. Antiquitates franciscanae belgicae.
Hoogstraten. 1906.
L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde
Kerk gedurende de 16e en 17e eeuw. Amsterdam. 1911.
F.nbsp;Doelle O. F. M.. Arbeiten des Kirchenhistorischen Semi-
nars der Franziskaner zu Paderborn. Münster. 1930.
F. Landmann. Das Predigtwesen in Westfalen in der letzten
Zeit des Mittelalters. Münster, 1900.
W. Dolch, Die Verbreitung oberländischer Mystikerwerke
im Niederländischen auf Grund der Handschriften darge-
stellt. Weida, 1909.
C.nbsp;Schmitz, Der Observant Joh. Heller von Korbach. Münster,
1913.
}. v. Vloten, Verzameling van Nederlandsche Prozastukken
van 1229-1476 naar tijdsorde gerangschikt. Leiden-Amster-
dam, 1851.
J. Visser, Naamlijst van Boeken in de Nederlanden gedrukt
zonder jaartallen, doch alle vóór 1501. Amsterdam, 1767.
J. A. v. Beek, Lijst van eenige boeken en brochuren uitge-
geven in de oud-katholieke kerk van Nederland. Rotterdam,
1892.
P. FéRET, La faculté de Theologie de Paris et ses Docteurs
les plus célèbres. Paris, 1895.
F. Ueberweg - B. Geyer, Geschichte der Philosophie. Die Pa-
tristische und Scholastische Zeit. Berlin, 1928.
P. Groult, Les mystiques des Pays-Bas et la Littérature Es-
pagnole du seizième siècle. Louvain, 1927.
D.nbsp;Tinbergen, Des Coninx Summe. Groningen, 1900.
Chr. Sepp, Verboden Lectuur. Een drietal indices librorum
prohibitorum. Leiden, 1889.
Chr. Schotanus, De Geschiedenissen kerckelyck ende we-
reldtlyck van Friesland, Oost en West. Franeker, 1658.
J. Acquoy, Middeleeuwsche geestelijke liederen en leisen met
een klavierbegeleiding naar den aard hunner tonen, 's Gra-
venhage, 1888.
A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedu-
rende de vóórreformatorische eeuw. Groningen, 1901.
— Stof en methode der Catechese in Nederland vóór de refor-
matie. Groningen, 1903.
F. Sweertius, Athenae Belgicae. Antwerpen, 1628.
P. Fredericq, De Nederlanden onder Keizer Karei L De der-
tig eerste jaren der 16e eeuw. Gent, 1885.
U. Chevalier, Répertoire des sources historiques du moyen-
age. Paris, 1905.
J. Hartzheim, Bibliotheca Coloniensis. Colonia, 1747.
-ocr page 24-A. Landgraf, Das Wesen der lâszlichen Sünde in der Scho-
lastik bis Thomas von Aquin. Bamberg, 1923.
Emm. de Bom en H. Pottoeyer, De Incunabelen of Wiege-
dmkken van de Hoofdbibliotheek der Stad Antwerpen
bibliographisch beschreven, 's Gravenhage, 1919.
Anonymus, De Geschiedenis der Minderbroeders te Sint Trui-
den 1226-1926. Mechelen, z.j. (1926).
Antonellus Verschuere O. F. M., De Minderbroeders te
Thielt (1624-1933). Thielt, z.j. (1933).
F. J. E. Raymakers, Het Kerkelijk en liefdadig Diest. Geschie-
denis der kerken, kapellen, kloosters, liefdadige gestichten
enz. Leuven, 1870.
H. Lammens S. J., Frère Gryphon et le Liban au XVe siècle.
Paris, 1899.
A. v. Puymbrouck o. F. M.. Eenige bladzijden uit de geschie-
denis van het klooster der EE. Paters Minderbroeders Re-
collecten te Thielt. Thielt, z.j. (1883).
— Eenige bladzijden uit de geschiedenis van het voormalig
Franciscanerklooster te Gent. Gent, z.j. (1888).
P. Marchant O. F. M., Fundamenta duodecim ord. fratr. mi-
norum S. Francisci. Antwerpen, 1657.
Fr. Lyna en W. v. Eeghem, Jan v. Styevoorts Refereinen-
bundel 1524. Antwerpen, 1930.
A. de Poorter, Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque
publique de la ville de Bruges. Gembloux-Paris, 1934.
J. Graesse, Trésor de livres rares et précieux, Dresden, 1859-
1869.
J. Dols, Bibliografie der Moderne Devotie I. Nijmegen, 1936.
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek.
Collectanea Franciscana Neerlandica. 's-Bosch, 1927 e.v.
Gesamtkatalog der Wiegendrucke, Leipzig, 1928.
Catalogus der handschriften berustende op de Athenaeum-
Bibliotheek te Deventer. Deventer, 1892.
Catalogus der handschriften en boeken van het bisschoppelijk
museum te Haarlem. Amsterdam, 1913 (Kruitwagen).
Catalogues des manuscrits de la Bibliothèque royale de Bel-
gique. Bruxelles, 1901 (van den Gheyn).
TIJDSCHRIFTEN EN PERIODIEKEN
TNTL = Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letter-
kunde.
HT = Historisch Tijdschrift.
DeK = De Katholiek.
DW = Dietsche Warande.
OGE = Ons Geestelijk Erf.
STUD = Studiën.
HB = Het Boek.
TMNL = Tijdschrift Mij. Nederl. Letterkunde.
LB = Leuvensche Bijdragen.
AFH = Archivum Franciscanum Historicum.
FrSt = Franziskanische Studiën.
NAK = Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis.
ANK = Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis.
VMKVA = Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaam-
sche Academie.
BGBH = Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom
Haarlem.
RH F = Revue d'histoire franciscaine.
RHE = Revue d'histoire ecclésiastique.
RHLF = Revue d'histoire littéraire de la France.
HMMNL = Handelingen en Mededeehngen van de Maat-
schappij der Nederlandsche Letterkunde.
HMKO = Handelingen van den Mechelschen Kring voor
Oudheidkunde Letteren en Kunst.
Het Belfort.
Boekzaal der geheele wereld en Tijdschrift voor de protes-
tantsche Kerken in het Koningrijk der Nederlanden.
Franciscaansch Leven.
De Middelaer.
De Godsdienstvriend.
De XXe Eeuw.
Neerlandia Franciscana.
Archivum latinitatis medii aevii.
Limburg's Jaarboek.
-ocr page 27-INLEIDING
Sinds Dirks in 1885 zijn Histoire littéraire et bibliographique
des Frères Mineurs de l'Observance de St. François en Bel-
gique et dans les Pays-Bas publiceerde, is er heel veel veran-
derd in de nederlandse letteren-wereld. Moderne literatuur-ge-
schiedenissen kwamen van de pers ; catalogi van handschriften
en incunabels verschenen ; nieuwe tijdschriften ontstonden ; en,
post hoe is hier prôpter hoc : onze kijk ôp en kennis vàn de
letterkundige geschriften van het voorgeslacht is aanmerkelijk
dieper geworden. Wat Dirks gedaan heeft is pionierswerk ge-
weest, en verdient dus aller bewondering. Hij is de eerste, die,
met succes, en in nog enigszins primitieve omstandigheden op
dat gebied getracht heeft een bibliografie samen te stellen van
een speciale groep auteurs : die van de Minderbroedersorde.
Deze Orde, het is bekend, heeft in haar bloeitijd ook in de
Nederlanden een machtig aantal leden en zeer vele huizen ge-
teld. Het ligt dus reeds dâârom voor de hand, dat de orde op
het cultureel en religieus leven hier te lande een grote invloed
zal hebben uitgeoefend. Dit blijkt duidelijk, wanneer wij dat-
gene beschouwen, wat uiteraard de maatstaf is bij 't beoordelen
van hun invloed : de literaire productie.
De tijd, welke wij ons voorgenomen hebben in deze studie
te bespreken, omvat de laatste 300 jaar van wat wij de middel-
eeuwen plegen te noemen. Immers, gelijk wij spoedig nader
zullen zien, niet zo lang nadat een zelfstandig literair leven
in de Nederlanden zich vertoont, beginnen ook de Minder-
broeders van zich te laten horen. Ons plan is, hen tot zóver te
volgen, als, naar algemeen gevoelen, de middeleeuwen reiken.
Wij handelen dus over het tijdvak 1250-1570. Na dit jaar
zullen we nog slechts enkele namen noemen.
Is de productie van de Minderbroeders van belang voor de
algemene litteratuur ?
We geven aanstonds toe dat, van literair standpunt, hun
werk tamelijk eenzijdig is. Het is theologie en ascese en mys-
tiek : zuiver-belletristisch werk is er zo goed als niet bij. Volop
echter waardevolle mystiek. Zolang we dus bewondering koes-
teren voor een Ruusbroec, kunnen wij dat óók doen voor een
Frans Vervoort; naast Van den Levene Ons Heren, kan óók
het Christusleven van Brugman staan ; en een Herp behoeft
niet onder te doen voor onze Hadewijch.
Wanneer ook al 'n deel van de literaire productie van de
Minderbroeders slechts relatieve waarde heeft voor de letter-
kunde : héél grote waarde bezit dan toch hun werk van
cultureel, historisch, franciscanologisch of theologisch stand-
punt beschouwd. En, ook op dat gebied, wil deze bijdrage enig
inzicht geven in het werk der middeleeuwse Franciscanen.
De ütel is met zorg gekozen : Het aandeel der Minderbroe-
ders in onze middeleeuwse Literatuur. Want — en dit is juist
wat enige moeilijkheid opleverde — wij spreken niet enkel van
hun dietse geschriften, doch óók van wat zij in het latijn pres-
teerden.
Het Latijn is in de Middeleeuwen allerminst uit te schake-
len : Latijn was de wetenschappelijke wereldtaal, waarvan elk
volk, dat maar even aan cultuur en letterkunde wilde deel-
nemen, gebonden was ; en, behalve in de productie in eigen
taal, leverde elk volk zijn aandeel in die van 't Latijn : zonder
zijn eigen nadonaliteit prijs te geven. Of zouden wij afstand
willen doen van een Thomas a Kempis, een Erasmus en een
Hugo de Groot ? Daarom is dus ook het latijnse werk in onze
studie betrokken : ook van dié Nederlanders natuurlijk, welke
het land uittrokken, om in bekende wetenschappelijke wereld-
centra hun arbeid te verrichten : en die terecht de laatste tijd
door Nederlanders weer grondig worden bestudeerd.
Dat echter de nederlandse geschriften met bijzondere zorg
zijn onderzocht, is vanzelfsprekend : dat werk zal dan ook in
deze literatuur-studie de ereplaats verkrijgen.
Wij hebben gestreefd naar volledigheid. En, 't moge vreemd
zijn dat aanstonds er aan te moeten toevoegen, wij zullen die
niet hebben bereikt. Nog telkens zullen nieuwe vondsten wor-
den gedaan. Hadden wij daarom moeten wachten ? Maar tot
wanneer dan ? Neen — een wapenschouw is nodig : opdat de
geschiedschrijvers van de algemeen nederlandse literatuur eens
kennis nemen van wat door de Minderbroeders is geschreven.
De gevolgde methode spreekt voor zichzelf. In 't algemeen
is de volgorde chronologisch. Allerminst wil dit werk alleen
een zuivere bibliographie zijn. De bedoeling is, een niet-onvol-
ledig overzicht te geven van het aandeel der Minderbroeders
in onze literatuur.
Wèl werd, bij incunabelen en oudere drukken, één biblio-
theek opgegeven, waar een exemplaar te vinden is : wie er
meer van weten wil, weet waar hij dan zoeken moet. Ook bij
handschriften wordt dit systeem gevolgd : voor practisch ge-
bruik scheen ons dit het beste toe.
De bronnenlijst wordt niet alphabetisch gegeven, maar —
wat ons juister leek — in volgorde van belangrijkheid. In deze
lijst zijn de titels te vinden van werken, welke in de noten meer
dan eens geciteerd staan. Werken, slechts een enkele maal ge-
raadpleegd, zijn alléén in de aantekeningen genoemd.
Ten slotte nog deze opmerking : wij gebruiken de officiële
naam Minderbroeders. Het volk noemt hen gewoonlijk Fran-
ciscanen.
HOOFDSTUK I
EERSTE OPTREDEN VAN NEDERLANDSE
MINDERBROEDERS IN DE LATIJNSE
LITERATUUR
Spoedig na de stichting heeft de Orde der Minderbroeders
haar intrede gedaan in de Nederlanden: tussen de dood van
Franciscus en de vestiging van de eerste Broeders binnen onze
grenzen ligt een tijdsverloop van nauwelijks twee jaar. Fran-
ciscus stierf in 1226 ; nog tijdens zijn leven, waren zijn volge-
lingen naar het Noorden getrokken; de eerste om zijn naïef
enthousiasme niet onvermakelijke tocht van 1217, en de
tweede, beter georganiseerde onder leiding van Caesarius van
Spiers zijn voldoende bekend. Dan, in 1228 begint de voor-
spoed : stichtingen verrijzen ook in de dietse landen : Leuven,
Brussel, Diest, 's Hertogenbosch krijgen een klooster. Binnen
de stadsmuren : dat was de bedoeling. Met opzet waren de
huizen, in tegenstelling met die van oudere orden, daarom niet
te groot. In de volgende jaren groeit het aantal kloosters sterk :
S. Truiden, Mechelen, Maastricht, Utrecht, Middelburg, Gro-
ningen, Dordrecht, Tienen komen achtereenvolgens aan de
beurt, zodat we kunnen zeggen, dat, nog geen vijftig jaar na
de komst van de eerste Minderbroeders, de Orde in de Neder-
landen regelmatig, en in wijde vertakkingen, gevestigd was i).
Over Franciscus en zijn orden zie: Patricius Schlager O. F.M.,
Handbuch der Geschichte des Pranziskanerordens. Freiburg i. Br., 1909. —
Een populaire kleinere beschouwing, Fidentius v. d. Borne O. F. M., De
H. Franciscus en de Minderbroedersorde. Weert 1926. — Over de eerste
vestiging vgl. Beda Verbeek O.F.M., De komst der Minderbroeders in
het Hertogdom Brabant en hun vestiging te 's Hertogenbosch (1228) in
Dus omstreeks 1270 : als, in onze literatuur, de eerste groten
— Jacob van Maerlant en Hadewych — juist verschenen zijn.
Welnu : in dezelfde tijd ook zien we de eerste sporen van
nederlandse Minderbroeders in de literatuur. Niet aanstonds
in de nog schaarse nederlandse literatuur, maar wel daar,
waar, in die tijd, het centrale punt hgt van de wetenschap :
aan de Universiteit van Parijs. Deze, reeds in 1200, gelijk
bekend, zo goed als volledig uitgegroeid, had in 1250 zijn
Sorbonne gekregen, de roemrijke stichting van Lodewijks hof-
kapelaan Robert Sorbon i). Drie grote nederlandse Minder-
broeders hebben daar niet slechts een voorname plaats be-
kleed, maar ook belangrijke literair werk geleverd : het zijn
Willem van Baarlo, Walter van Brugge en Gilbert van
Doornik.
Willem van Baado — er is nog kwestie of hij afkomstig is
van 't Limburgse dan wel van 't Gelderse dorpje — was leer-
ling van de grote Bonaventura, Kardinaal en Kerkleraar, die
van 1248-1257 te Parijs theologie doceerde. In 1266 werd deze
Willem, thans zelf Magister Theologiae, hoofd van het Min-
derbroederscollege aldaar, en als zodanig schreef hij zijn theo-
logisch werk :
Quodlibeta 2),
Questiones disputatae Gulielmi Baglionis 3),
Sermo in Dominica la Adventus, op naam van Gulielmus de
Vaglon magistri^).
Van een Commentaar in libros Sententiarum, die hij, ook
reeds als kind van zijn tijd, zeker moet geschreven hebben, wil
Glorieux niet weten.
Coll. Franc. Neerl. dl. II blz. 61-131 ; voor de studie over dat onderwerp.
Literaire bronnen voor de geschiedenis der Provincie Germania Inferior.
Coll. Franc. Neerl. dl. II blz. 1-60.
Over de Sorbonne H. Denifle - A. Chatelain, Chartularium Univer.
sitatis Parisiensis. Parijs 1889, speciaal de Introductio.
2) Handschrift in Florence Bibl. Naz.
Deze Quaestiones werden niet lang geleden teruggevonden te Flo-
rence Bibl. Naz. F. Delorme bereidt een uitgave voor.
■*) Het handschrift berust in de Ambrosiana te Milaan.
Men ziet, dat tengevolge van varianten in de naam, er enige
twijfel bestaat aan de identiteit van de auteur : maar de mees-
ten nemen aan dat het deze Willem is die, onder enigszins af-
wisselende naam, vele werken vervaardigde i ). En dat het
meest oorpronkelijke document als juiste naam Baslo zou geven
in plaats van Baarlo, is een nieuwe veronderstelling, die zó
strijdig is met een lange traditie, dat men daaraan niet veel te
hechten heeft, voordat een onderzoek-in-meerdere-richtingen
haar als zeker zal hebben bewezen 2 ).
Veel méér bekend in de geschiedenis is zijn opvolger als
regens studii Walter van Brugge ; een véél beschreven, véél
geprezen, véél bestreden figuur. Geboren in 1225 te Zande (of
mogelijk in Brugge zelf) treedt deze, jong nog, in de Orde van
de Minderbroeders, en studeert ook weldra in Parijs. Na een
gardianaat in Poitiers, wordt hij in 1272 tot provinciaal van de
franse provincie gekozen, waartoe destijds óók de custodie van
Vlaanderen en die van Luik behoorden. Van zijn verdere le-
vensloop is, dank zij de historische rol die hij gespeeld heeft,
vrij veel bekend : in 1274 woont hij het concilie van Lyon bij,
als Magister Theologiae, en vijf jaar later behoort hij tot de
zes geleerden, die de voor de gehele Franciscanen-beweging
zo belangrijke constitude „Exiit qui seminatquot; samenstellen.
Paus Nicolaas III benoemt hem tot bisschop van Poitiers ; als
zodanig abdiceert hij in 1306 en sterft reeds het jaar daarop.
Zijn nagedachtenis is in Frankrijk in ere gebleven ; wel werd
hij nooit gecanoniseerd, doch, als zovele anderen, heeft ook hij
een spontane cultus gekregen. Lang immers heeft men in de
kathedraal van Poitiers op 22 Januari het Officie van S. Wal-
terus gebeden ; zijn graf draagt het opschrift „Ci-gït Saint
Gautierquot;, en ook nu vindt men hem hier en daar nog vermeld
») Voor de middeleeuwse scholastiek kan men het best raadplegen
M. Grabmann, Mittelalterliches Geistesleben. München 1926. Zie verder
over Willem van Baarlo AFH passim ; vooral t. XXI 1928. — HT dl. V
blz. 149vv. ; Denifle - chatelain, Charfularium UnivetsUatis Parisiensis
I no. 416. — P. Glorieux, Répevtoir des maîtres en théologique de Paris
au XIII siècle. Paris 1934.
2) AFH t. XXVII blz. 547.
-ocr page 33-als heilige ^). Een historisch misverstand was de oorzaak, dat
in 1855 zijn cultus in de Orde der Franciscanen werd ge-
schorst : daar men meende, dat Walter door Clemens V was
afgezet: wat sindsdien onjuist en onhoudbaar is gebleken 2).
Er bestaat een zeer uitgebreide literatuur over zijn persoon,
waarbij men bedenken moet, dat Walter van den Zande
(Sande), Gautier de Bruges en Galterus andere namen zijn
voor dezelfde figuur 3).
Zijn werk is over 't algemeen theologisch. Allereerst een
Commentaar in libr. Sententiarum, waarvan binnenkort een
uitgave bezorgd zal worden door de Minderbroeders van
Quaracchi 4). Dan de :
Quaestiones disputatae, uitgave Longpré 5),
Quaestiones de correptione fraterna 6),
Instructiones circa div. officium ^),
Tabula originalum ^),
1)nbsp;M. Grabmann, Mittelalt. Geistesleben, München 1926 blz. 69.
2)nbsp;HT dl. V 1926, blz. 152.
®) We noemen slechts het volgende, waarbij men een niet onvolledig
overzicht krijgt van geheel zijn persoon: HT dl. V 1926, blz. 151vv. Over
zijn episcopaat, RHF t. III 1926, blz. 373-385. — Over zijn heiligheid
AFH t.IX 1916, blz. 91-98 — Over zijn verhouding tot Filips de Schone
t.VI 1913, blz. 491-514. — Over zijn z.g. bul van Clemens V tegen
Walter t.VIII 1915, blz. 667-672 en t.XVI 1923, blz. 34-56. — Over zijn
cultus id. t. V 1912, blz. 494-519. — Over zijn leerstellig systeem M. de
Wulf, Histoire de la Philosophie en Belgique, Brussel-Parijs 1910, blz.
60-68, E. Longpre, Gauthier de Bruges O. P. M. et VAugustinisme (in :
Miscellanea Ehrle, Rome 1924, blz. 190-218.) ; de inleiding van de uitgave
Longpré 1928. — Ook AFH t XVIII 1925 blz. 295-298. Naessen, Franc.
Vlaand. blz. 395vv. La France franciscaine 1913, blz. 164-193 en 1925, blz.
189-204. Vooral P. Callebaut heeft zich zeer veel moeite gegeven en
zich verdienstelijk gemaakt in dezen.
Quaracchi, dicht bij Florence gelegen, is het internationale weten-
schappelijke centrum van de Orde, met eigen drukkerij. — De handschriften
van deze commentaar berusten: in lum, Florence Eibl. Naz.; in Ilum,
Parijs B.N.; in IVum, Rome, Vat. — Er is nog enige kwestie over de
authenticiteit, zie Grabmann I.e.
5) Leuven 1928.
8) ibid.
'') De Poorter, in Sicieté d'Emulation de Bruges XII 1911.
8) Handschrift Parijs BN.
-ocr page 34-Sermo in Nat. Domini^),
Constitutiones Synodales 2).
Verder, op ander terrein, is nog van hem bekend een adres
aan de Koning tegen misbruiken in 't leger 3). Twijfelachtig is
het, of ook de Excerptiones XXII auctorum van hem zijn. En
van de Quodlibeta en De Penitentia spreekt Glorieux in 't
geheel niet ^).
De derde grotere figuur op dit literair-theologisch gebied,
als auteur tevens de meest vruchtbare van de drie, is Gilbert
van Doornik, ook wel Guibert en Wibert genoemd. Zijn
oeuvre is omvangrijk. Wanneer hij ter wereld kwam, is niet
met zekerheid te zeggen : wel dat het gebeurde in Moriel-
Porte. In ieder geval kwam hij omstreeks 1240 in de Orde en
genoot weldra grote vermaardheid als leraar, maar vooral als
schrijver en predikant. Vriend van Lodewijk de Heilige, trok
hij met deze mee naar Palestina tijdens de tocht van 1269, en
was zelfs diens gezant bij de Tartaren. In 1284 zou hij gestor-
ven zijn 5).
Van zijn werk, dat dogmatisch of moraliserend is, volgt hier
eerst wat in druk verscheen :
De officio episcopali et ecclesiae ceremoniis 6),
Eruditio regum et principum ),
Sermones dominicales et de sanctis^),
Vita S. Eleutherii^).
Rudimentum doctrinae christianae 10),
1)nbsp;Handschrift Turijn B. N.
2)nbsp;Handschrift niet bekend.
3)nbsp;AFH t.VI 1913, blz. 493-499.
•') Dirks, blz. XII. — Handschrift Excerptiones te Parijs B. N.
5) Althans ik vond dit jaartal in OGE dl. 3 1929, blz. 93. De onze-
kerheid blijkt wel uit feit, dat drie bladzijden verder, (96) 1270 als sterfjaar
wordt gegeven door dezelfde auteur.
«) Keulen 1571.
Uitgeg. door A. de Poorter als t. IX van „Les philosophes Beigesquot;,
Leuven 1914. — Gilbert richtte dit schrijven tot Lodewijk.
8) Parijs 1518.
») Acta Sanctorum, t. III blz. 196-206.
w) Handschrift Parijs B. N.
De modo addiscendi i),
Sermones ad varios status 2),
Tractatus de Virginitate 3),
De pace et tranquillitate animi ^),
Sermo in Cinerum,
De morte non timenda 5),
De VII verbis Domini nostri in Cruce sermones XI «),
De locis mundis '),
Sermones X in laudem Nominis Jesu 8).
Tot zover kan aan de authenticiteit niet getwijfeld worden.
Maar een gehele serie van werken is er nog, die slechts min
of meer waarschijnlijk van Gilbert zijn, en waarover dus nog
gestreden wordt.
Allereerst verschillende Sermones : de Incarnatione, de Na-
tali Domini, de Annuntiatione, uitgegeven onder de naam van
Eleutherius ^).
Vervolgens Miraculorum S, Blasii libri II en Hodoeporicum
primae profectionis Ludovici Galliae regis in Syriam lo), een
werk in de geschiedenis van groot belang, daar het een be-
schrijving is van Lodewijk's Kruistocht door een tijd- en tocht-
genoot in 1269.
Als minder zeker nog vinden we vermeld :
Pharetra n),
Qaodlibetum,
Comment, in IV libros Sent.,
1)nbsp;Dit is het derde deel van Rudimentum. — Geschreven voor Jan,
zoon van Guy v. Dampierre, graaf van Vlaanderen. — Handschrift Parijs
B.N.
2)nbsp;Leuven 1473.
3)nbsp;Revue d'ascetique et mystique 1931, XII.
Quaracchi 1925.
5) Beide handschriften Parijs B. N.
«) Uitgave Am. de Bonneval, Atigne PL bnd. 189, Kol. 1677.
Handschrift Luik, B. v. h. Bisdom.
®) In de uitgave van S. Bonaventura, Lyon 1506.
9) In de Max. Bibl. Patr. (Lyon) VIII 1127-29.
10)nbsp;Alleen Dirks XI.
11)nbsp;Onder de naam van Bonaventura. Uitgave Opera Quaracchi t. VIII.
-ocr page 36-Postillae in epistolas S. Pauli i).
Comment. in Cantica Canticomm .
Collectio de scandalis ecclesiae 3).
Een respectabel oeuvre is het dus wel: aan werklust heeft
het Gilbert zeker niet ontbroken 4).
Hiermede zijn de drie grote scriptores genoemd. Een aantal
van mindere rang kan hier nog worden bijgevoegd : doch van
hun werk is bitter weinig tot ons gekomen. Een is er nog van
belang : Jan van Diest, niet zozeer om zijn nalatenschap. Sta-
tuten^), als wel, omdat er zo'n interessant bewijs van zijn
nederlanderschap tot ons is gekomen : Jan, hofkapelaan van
Willem II en tevens eerste nederlandse bisschop van de Min-
derbroedersorde, kreeg nm. van de Paus de opdracht om de
Kruistocht te prediken tegen Frederik II „in illis Flandriae
partibus in quibus Teutonicum idioma in generali usu esse
diciturquot; 6).
Van zijn quot;Statutenquot;, voor een congregatie van melaatsen-
zusters geschreven, is een opmerkelijke bijzonderheid, dat zij
reeds in 1260 het latere Don Bosco-princiep willen toegepast
zien : patienten door patienten laten verplegen. In de geschie-
denis staat hij ook bekend als Jan Teutonicus, bisschop van
Sambia en (later) Lübeck — tevens coöperator van Hendrik
van Vianden.
Waarschijnlijk — maar niet zeker — is hij ook de auteur
van de Meditationes circa mysteria passionis dominicae: die
door de meeste geschiedschrijvers als van Willem II zelf af-
komstig worden genoemd. Het lijkt echter weinig geloofwaar-
1) Deze drie alleen in Dirks, XI.
Migne, PL 184 11-258.
®) Döllinger, Beiträge zur Potlitischen Kirchlichen und Kultur-Ge-
schichte, III blz. 433-466. — Weenen 1882.
■') Literatuur over Gilbert van Doornik: RHLF t. XIX, blz. 138-142 ;
RHF t.V 1926, blz. 23-61. — AFH t. XXIII 1930 passim, en t. XXIV
1931! blz. 33-62; HT dl. V 1926, blz. 153vv.; OGE dl. 3 1929, blz. 93-98 ;
de Wulf blz. 125w.; werken ook Hain 8. 332.
®) Schlager, Beiträge blz. 255.
8) Sbaralea, Supplem. 362.
dig, dat Holland's krijgshaftige graaf zich erg diep in geeste-
lijke overpeinzingen gedompeld zou hebben : en daar 'n enkele
historicus ook schrijft, dat dit werk „ten zijnen dienste stondquot;,
lijkt dit, ook in 't nederlands vertaalde werk, eerder vervaar-
digd door zijn hofkapelaan i).
Even later, toch nog in de aanvang van de veertiende eeuw,
verschijnt nóg een Minderbroeder met vermaardheid : ook van
ras-echte nederlandse stam. We bedoelen Jan van Tongeren,
eveneens genoemd naar zijn geboorteplaats. Eerst Norbertijn,
en als zodanig in 1301 tot abt van Vicogne gekozen, treedt hij
twee jaar later in het Franciscanenklooster, maar is niet läng
Minderbroeder geweest, daar hij reeds in 1312 sterft 2). Pa-
quot getuigt van hem, dat hij zeer geleerd en ook wel heilig
was, maar toch nu juist niet heeft uitgemunt in de deugd van
zuinigheid — in zover we die als deugd mogen kwalifice-
ren 3). Ook hij is theoloog ; van hem bezitten wij :
Commentaria in III libr. Sent.,
Quodlibeta,
Quaestiones,
waarbij nog vermeld mag worden een tractaat van twijfelach-
tige authenticiteit: Super Pater Noster.
Ten slotte : deze is een ander dan Jan Prischesius O. F. M.
van Tongeren, die óók in Parijs doceerde, óók rondom 1310,
maar die niet met zekerheid als auteur van bepaalde werken
kan genoemd worden 4). Van een zekere Rutger is nog een
Formula honestae vitae bekend : zijn figuur is echter zó vaag,
dat we zelfs nog in onzekerheid zijn, of hij tot de dertiende dan
1) Zie over Jan van Diest BGBH 1926, blz. 299-312, Uitg. Meditationes
Colonia 1849. — Vertaald als Het lievelingsbeeld der Vromen C. v. Lan-
genhuysen, ç.j. en z.p. volgens Nuyens, Alg. Gesch. des Ned. Volks,
A'dam 1871, dl. III blz. 77. — J. Meerman, Gesch. van Gr. Willem v.
Holland, 's Gravenhage 1794, dl. II blz. 304. — Schoutens, Martyrologium
30 Januari.
-) Over hem RHLF t. XXVII blz. 160vv. — La France Franciscaine
1.1 1912, blz.213vv. — HT dl.V 1926, blz. 155vv. — Zijn werken Glo-
rieux, Réperf. dl. II blz. 202 en de WuLF, Hist. Phil. blz. 129.
3) Paquot, Mémoires, Louvain 1769, 1.16 blz. 65.
DE WuLF, Hisi. Phil. blz. 129.
-ocr page 38-wel tot de veertiende eeuw moet gerekend worden i). Ook
bestaat er nog in handschrift een commentaar op de Libri Sen^
tentiaram van Henricus van Werle, provinciaal van 1432-61
en lector in Keulen 2); dan nog Quaestiones quodlibetales
van Eustachius van Atrechts) : ofschoon sommigen van
wat latere tijd zijn, noemen wij deze (overigens onbelangrijke)
figuren hier reeds, daar hun werk nog een uitloper is van deze
literatuursoort.
Een grote bundel latijnse preken — althans in die vorm op
schrift gesteld — kennen we van Joannes Contractus of Jan
de Corte, 't Enige, wat wij van hem weten, is, dat hij Zuid-
Nederlander was, tot de keulse Provincie behoorde en zijn
werk schreef rond 1370. Een eeuw later wordt het gedrukt 4),
in een thans kostbare incunabel. Het boek bestaat uit een
collectie van ± 150 preken, over Tijd-Eigen en Heiligen van
het gehele jaar ; een tabula materiarum van Johannes de Mi-
rica gaat er aan vooraf.
Ook op gebied van geschiedschrijving hebben de Minder-
broeders zich reeds heel vroeg verdiensten verworven. Wij
kennen twee, om hun werk, heel belangrijke figuren: Jacob
van Guyse en Fulco Borluut.
De eerste is de auteur van de Annalen van Henegouwen.
Hij werd geboren te Möns, in de He eeuw, stamde uit een
oud Henegouws geslacht. In de orde getreden, werd hij spoe-
dig doctor in de Theologie en was jaren lang lector ; hij stierf
te Valenciennes in 1399. Zijn machtig werk, opgedragen aan
de graaf van Henegouwen, vormt een volledige geschiedenis
van zijn land, van af het begin der tijden tot 1390. De schrijver
1)nbsp;Handschrift te Trier. Over al deze zie ook HT dl. V 1926, bb. 149-
162.
2)nbsp;Handschrift te München: zijn portret in Keulen, in de kloosterkerk
der Minderbroeders.
Zie over hem Ueberweg-Gayer, De Humanae cognitationis ratione
anecdofa blz. XVII-XIX en Landgraf, Das Wesen der läszlichen Sünde.
Bamberg 1923, blz. 297-343, waar Quaestiones quodlibetales (handschrift
de Dale 81) en Quodlibet (Cod. Vat. Borghes. 139) te vinden zijn.
4) Door Jan Koblhof v. Lübeck, Keulen. — Exemplaar den Haag, KB.
-ocr page 39-heeft voor dat doel vele kloosterbibliotheken en archieven
doorzocht. Reeds Filips de Goede liet door een zekere Jean
Lessabé het werk in 't frans vertalen i) : in de jongere tijd
verschenen, naast elkaar, de volledige latijnse tekst en een
nieuwe franse vertaling 2).
De tweede historicus is Fulco Borluut. Want, na de publi-
caties van Kervijn de Lettenhove en Albanus HeysseS) mo-
gen we nu met zekerheid hèm noemen als schrijver van de
Ler belangrijke Gentse Annalen. Deze behandelen slechts een
kleine, maar historisch hoogst gewichtige periode: de tijd van
1296 tot 1310. Het werkje is zuiver in annalen-vorm geschre-
ven. Dat het gewaardeerd is, blijkt al uit de vele uitgaven :
alleen reeds in de 19e eeuw vier verschillende 4) !
De schrijver leefde rond 1310 te Gent in 't klooster, dat toen
in de provincie zeer bekend was door z'n groot aantal reli-
gieuzen. Hij stierf niet vóór 1337 : mogelijk nog eerst later.
Intussen zijn wij genaderd tot het tijdstip, waarop ook de
Minderbroeders de nederlandse taal in hun geschriften gaan
gebruiken.
1) Werd later gedrukt: Parijs 1531-32; exemplaar in Antwerpen, Min-
derbroedersklooster. - De latijnse tekst staat slechts gedeeltelijk er naast^
Parijs-Brussel 1826, in 22 vol. uitgegeven
d'Urban. - Over Guyse zie Paquot, Mém. 1.1 blz. 389 ; Dirks, XII-XIV,
met 'n kleine onjuistheid.nbsp;akt-i
») In resp. Histoire de Plandre. Brussel 1847 blz. 407, noot 3, en AFH
DltrmSMANN. in Index Scholavam. Hamburg 1823. - Door de
Smet, in Corpus Chronicorum. Brussel 1837. - Door Lappenberg, m
Mon. Germ. Hist. Script, t. XVI, 1859. - Door FuNCK - Brentano, m
Collection de textes. Parijs 1896. - De laatste geeft uitvoerige inleidmg :
I over handschriften en uitgaven, II over de Minderbroeder en zijn werk,
III over de historische zijde.
HOOFDSTUK II
HET SCHUCHTER BEGIN IN DE
NEDERLANDSE LETTEREN
Een eerste spoor van een nederlands schrijvend Minder-
broeder vinden wij in een tractaat over Natuur- en Sterrekunde,
waarop een artikel van de Vooys opnieuw de aandacht vestig-
de i). Het stamt uit het eerste begin van de veertiende eeuw,
omstreeks ± 1320, en is bewaard in het Utrechtse hand-
schrift van de Natuurkunde des Geheelals De schrijver
noemt zichzelf „brueder Aernt, lesemeyster der minrebrueder
t' Utrechtquot;. Hij was dus lector in het Franciscanenklooster
aldaar, dat in 1240 gesticht was 3). Met voldoende zekerheid
mogen we de schrijver dus noemen Aernt van Utrecht. Zijn
werk is, volgens zijn eigen mededeling, een vertaling van een
boek, door „brueder Thomasquot; gemaakt „int iaer ons heren
dusent drie hondertquot;. Wie die Thomas nu geweest is, we
kunnen het slechts gissen. Een lekebroeder bij de Utrechtse
franciscanen lijkt niet waarschijnlijk om meerdere redenen :
studie was ook in die tijd niet de aangewezen taak der leke-
broeders, en latinisten zullen er onder hen weinig geweest
zijn. Aernt heeft vertaald : doch is zo vrij geweest, hier en
daar een opmerking bij te voegen — gelukkig, want anders
hadden we zelfs niet geweten wie die vertaler wel kon zijn !
TNTL XXXVII 1918, blz. 271-277. — Een uitgave van 1840 door
L. G. VisscHER wordt door de schrijver in 't zelfde artikel geheel en al
gedesavoueerd.
2) UB Gat. codicum 1328.
8) Voor remisnicenties zie de straatnamen en 'n stuk van de bouw zelf,
in 't complex achter het Donders-standbeeld. Het archief is jammer genoeg
verloren gegaan.
„Ic bmeder Geraert een minderbroeder.
Met deze woorden dient zich bescheiden een voor ons heel
belangrijke figuur aan ; een figuur, die sinds jaren reeds in
onze algemene letterkunde bekend staat onder de naam van
Broeder Gerard. De kampioen, die vooral voor deze figuur in
't krijt is getreden, is de Luikse professor Bormans ; omstreeks
1850 heeft deze geleerde zich veel moeite gegeven, Nederland
en de nederlandse literatuur te wijzen op de grote betekenis
van deze vertaler.
Wie was Broeder Gerard ?
In een van zijn beide werken deelt de auteur zelf ons slechts
een schaarse biezonderheid mee : allereerst draagt hij het werk
op aan de abdij van Mielen van de Orde van Citeaux ; dan
noemt hij zich „(ic) brueder Geraert een minderbroederquot; i)
en zegt ons ten slotte nog dat hij in voornoemde abdij een
zuster en verscheidene kennissen heeft. Maar daarmee is het
met zijn mededeelzaamheid dan ook gedaan. Bormans veron-
derstelde eerst, dat broeder Gerard identiek zou zijn met
Gerard van Lienhout of Linchout, dichter van een Natuur-
kunde van het Geheelal 2) ; maar trok zelf deze gissing later
weer in.
Dirks 3) wil hem indentificeren met Gerardus a Pomerio, die
in 1304 voorkomt op de lijst van de keulse provinciaals. Po-
merio = van linchout; 't oud-vlaamse linc = grens ; linchout
samen = a pomerio ! Dat de hypothese, indien bevestigd,
belangrijke gevolgen zou hebben, is duidelijk : daar het werk
dan immers terug zou gaan op ongeveer 1300.
Baumker *) ten slotte meent een aanwijzing te vinden in een
hoogst interessante codex, welke beschreven staat in Pohl's
1)nbsp;Leven van Christina vers 65.
2)nbsp;Handschrift in Brussel KB ; zie ook TNTL dl. XI 1892, blz. 63 : HT
dl. V 1926, blz. 161w. Een exemplaar van deze uitgave Leiden 1847 (door
J. Clarisse) in den Haag KB. — Bormans, blz. XII en LXXI noot 1
van zijn uitgave. Gent 1850.
3)nbsp;blz. XIII — Schlager, Beiträge blz. 150.
Niederl. Geistliche Lieder aas Handschriften des XV Jahrhunderts
in: Vierteljahrschrift für Musikwissenschaft, Leipzig 1888, blz. 152-154 en
287-350.
toelichtingen op zijn Thomas è Kempis-uitgave ; een codex met
47 hollandse verzen, waarin o.a. deze regel voorkomt: „Help't
broeder gerät trouwelicquot; i). Knuttel meent echter, dat Gerriit
geen dichter was, en wil van deze veronderstellingen niets
weten.
Vooralsnog zal identificering wel moeilijk zijn. Het weinige,
dat we weten, staat vast: en waarschijnlijk is ook wel, dat
Gerard tot het convent van S. Truyen behoord heeft; in het
eind van de veertiende eeuw.
Zijn Werk.
Hij is dus de vertaler van twee heiligenlevens, in het latijn
door Thomas van Cantimpré O. P. opgesteld. Deze Thomas 2)
— een zeer bekende figuur in de nederlandse letteren —
schreef het Leven van S. Christina in 1232 en van S. Lutgard
iets later : met een tamelijk succes : immers er verschenen ver-
talingen in 't nederlands, frans, spaans en Italiaans. Bij ons
kennen we een vertaling van S. Lutgard door Willem v. Affli-
ghem : van S. Christina bestaat een uitgave bezorgd door een
zekere Ouwerx 3).
Leven van Christina.
Zij werd omstreeks 1150 bij Luik geboren, en zou in 1224
gestorven zijn ; om het vele wonderbare in haar leven, wordt
1) PoLH, IV blz. 515. Waaruit het volgende: Cod. 7970 K. und K.
Familien-Fidei Kommis Bibliothek in: Die Sammlungen der vereinten
Familien- und Privaf-Bibliothek Sr. M. des Kaisers. Erster Band, Wien,
Finsterbeck, 1873 inter manuscripta ecclesiastica col. VI a Becker hisce
adumbratus: „Liber Precum Cod. membr. saec. XV fol. 169, lingua belgica
cum cantibus, 7970quot;. Zoals gezegd staan er 47 hollandse verzen in. Fol. LH
begint „God gruet u suuer maecht margrietquot; waarvan het derde vers
spreekt van geriit. — Daaronder ook aardige spreuken, als het bekende :
Heylicheit en leyt niet in den schijn,
mer heilicheit leyt in heylich te sljn.
Knuttel weerlegt de mening van BäUMKER in Het Geestelijk Lied,
blz. 57-61.
Een uitvoerig en gedociunenteerd artikel over hem in Versl. en
Meded. K. V. Ac. 1902, blz. 468-482 van de hand van H. Sermon.
3) Fr. v. Veerdeghem gaf het tweede en derde boek uit van S. Lutgard,
Leiden 1899. — Ouwerx' uitgave van S. Christina. Luik 1617.
zij consequent de Wonderbare betiteld. Gerard's vertaling is
zeer vrij. Niet alleen blijkt dit reeds uit de enkele medegedeelde
tekst, maar ook (en uiteraard) omdat hij het latijnse proza m
nederlandse poëzie omzette.
Na een prologus begint „Sinte Kerstinen heihghe leven .
Verdeeld in talloze (hoofd)stukken. „Wie dat si doet was.
Wiedewijs dat si was gepijnd in den viere. Wiedewijs dat si
langhe lach ind waterquot;. En zo verder.
Het geheel — bijna 2000 verzen, er is echter iets verloren —
is wel zéér, zéér wonderbaar. Bijna fakir-achtig. 'n Pracht
staaltje van middeleeuwse naïeviteit, die Görres in zijn werk
over de mystiek i) tracht te verdedigen als „uit haar innerlijke
toestand voortkomendquot;, maar die ons toch wat al te vreemd
lijkt. Overigens, we ontmoeten datzelfde verschijnsel in andere
middeleeuwse uitingen, als S. Patricius' Vagevuur, of Tonda-
lus' Visioen : en kunnen we déze, met enig indenken, nog
genoegzaam waarderen, dan zal óók onze achting voor Ker-
stine, door al dat wonderbare, niet dalen 2) !
Leven van Lutgardis.
Geboren in 1182 te Tongeren, en opgevoed in 'n klooster,
raakte zij toch op gepaste leeftijd verliefd. Maar een verschij-
ning van Christus doet haar besluiten, te verzaken aan die
voorbijgaande vreugden en zij wordt kloosterzuster, eerst Be-
nedictines, dan Cistercienserin. Zij sterft in 1246. Aanstonds
gaat haar biograaf aan 't werk. Reeds hij verdeelt zijn werk in
drie boeken ; volgens de drie staten of graden van het ascetisch
leven: begin, voortgang, volmaaktheid. De vertaling van Ge-
rard is in zeer gehavende toestand tot ons gekomen ; toch is
het vrij duidelijk, dat hij Thomas' indeling heeft behouden.
1)nbsp;Die Christliche Mystiek. Regensburg 1836-42, dl. 2, blz. 405 en 530,
en dl. 3, blz. 488.
2)nbsp;De uitgave van J. H. Bormans, Leven van Sinte Christina de Won-
derbare, in oad-dietsche rijmen, naer een perkementen handschrift uit
de XlVde of XVde eeuw, met inleiding, aanteekeningen en andere bijvoeg-
sels voor de eerstemael uitgegeven. Gent 1850. — Over de interessante
ontdekkingshistorie van het handschrift, zie De Middelaer I, 1840-41, blz.
142-150.
le Boek. Van haar geboorte tot haar intrede in de „grauwe
crdenequot;.
2e Boek. Van de mislukte abdis-keuze tot het begin van
haar lijden.
3e Boek. Van haar blindheid tot haar dood en mirakelen.
Het geheel sluit solemneel met een „Nu zegt allen Amenquot; i).
Ook dit werk heeft een respectabele omvang. En ik geloof
niet dat waar is, wat Bormans zegt: dat Lutgard minder vol-
maakt zou zijn dan Kerstine. In ieder geval is haar levens-
beschrijving minder zonderling in avonturen. En taal en
rhytme doen niet onder voor die van Kerstine. Dat Bormans
sommige ontbrekende stukken heeft trachten aan te vullen
door eigen vertaling, is niet zijn grootste verdienste.
Wat er verder van zij : het grote cultureel belangrijke feit,
dat we een vroeg-dietse tekst hebben van de hand van een
Minderbroeder, zal niemand ontgaan.
1) Amen dicant nunc omnia. — Het leven van Lutgard verscheen in
1857 te Amsterdam; is echter ook geheel — voor zover bekend _ te
vinden in de Dietsche Warande dl. III 1857, en dl. IV 1858, waarin Bor-
mans het publiceerde.
hoofdstuk iii
DE EERSTE GROTE: JAN BRUGMAN
Nog in het einde van de veertiende eeuw wordt in de
Kempen op de grens van het Kleefse en Bergse, in het diocees
Keulen, de man geboren, die. door een overigens zelden be-
grepen spreekwijze, in de mond van het nederlandse volk nóg
leeft en wel altijd zal blijven leven : vijf eeuwen heeft zijn naam
reeds getrotseerd.
Leven.
lan Brugman. Hij moet een woehge en stormachtige jeugd
hebben doorgebracht. Als het waar zou zijn, wat hij van zich
zelf zeide, dan heeft hij het zeker meer dan gewoon bont
gemaakt . ^^^nbsp;; „ger quaet mensch plachstu te wesen !
Du plachste gaen met lange messen, bordelen te helpen hou-
den. Segge my. Brugman waerom bist du nu gecomen (...).
Maar we zijn aan dergelijke dynamische zelf-confessies van
heilige, of althans tot-serieuze-inkeer-gekomen persoonlijkhe-
den tè zeer gewend geraakt, dan dat wij ons met dit enkele
getuigenis zéker zouden kunnen wanen.
Een feit is. dat er een grote omkeer in zijn leven heeft plaats
gehad, en hij dientengevolge het minderbroederskleed aan-
neemt. Enige jaren was hij lector in de theologie in het klooster
te S. Omèr (Noord-Frankrijk): het tóén nog meest nabij-
gelegen huis. waar de voor geheel de Franciscanen-beweging
zo belangrijke observantie werd beleefd : een fel om zich heen
1) Aldus in de preek te Amsterdam gehouden in 1462.
-ocr page 46-slaande beroering in de Orde, om weer terug te keren tot de
strengere levensregel, en alle verslapping te weren i). Even
natuurlijk als het was, dat een Brugman daar zijn idealen
wilde gaan zoeken, even vanzelfsprekend is het, dat hij één
van de voorvechters is, wanneer in 1439 het eerste Obser-
vanten-klooster in Nederland gaat opgericht worden. En nu
begint een leven van hard werken : preken, besturen, schrijven.
Hij is gardiaan in Mechelen, provinciaal overste, rondtrekkend
boeteprediker. Bevriend met de grote mannen van zijn tijd :
Dionysius de Karthuizer, die hem zijn werk De Doctrina — op
verzoek van Brugman geschreven — opdroeg ; en van de
Broeders van het Gemene Leven, aan wie hij zijn brieven
richtte. Dat zon onstuimig karakter hier of daar botste, ligt
voor de hand : zijn optreden in Amsterdam — om ook däär
een Observanten-klooster te krijgen — was ontactisch: hij
werkte daar voor dat goede doel samen met Jelis Krabelijn,
de afgevaardigde van Karei de Stoute, maar hield toespraken,
waarvan z'n eigen vriend Dionysius getuigen moest, dat ze
niet waren bereid met het zout der gematigdheid. Maar zijn
doel bereikte hij : Amsterdam krijgt een huis in 1462.
En het stads-protocol op dat jaar zelf legt een glansrijk
getuigenis af van zijn stijgende glorie als predikant:
„Den 22en November is Brugman, wesende van de Orden der
Minrebroederen in dese stede gecomen, entegen wille der
Heeren Magistraten in de Stadt gebleven, door zijn wel-
sprekentheyt aen de Devote Gemeynte, waarvan noch een
spreecwoort is gebleven : Al cost ghij praten als Brugmanquot;^).
Ja, het spreekwoord is oud : en als we het later zelfs nog
terugvinden in onze literatuur — bij Coster en Starter bijvoor-
beeld 3) — dan kunnen we ons enigszins voorstellen, hoe diep
het in het volksleven moet zijn doorgedrongen.
Over die zo voorname en beroemde Observantie-beweging, een vol-
ledige en zeer gedocumenteerde studie in de Coli. Franc. Neerl. (dl. II)
blz. 133-236 van dr. F. v. d. Borne O. F. M.
Geciteerd bij I. le Long, Historische Beschrijvinge van de Reformatie
der Stadt Amsterdam, Arasterdam 1729, blz. 360.
3) „Al pratense als Brugman, se seilen mij de rug niet rau quellen'
Coster. Tiisken van den Schilder. 1613. - „Jij keund praeten als Brug-
man, trouwen !quot; Starter, Daraïde, 1618.
Werken.
Intussen, onder die bedrijvigheid door ontstond ook zijn
werk.
Het vak allereerst gedeeltelijk samen met zijn twintigjarige
activiteit van predikant: immers we hebben een flinke verza-
meling Sermoenen. De balans is nog onlangs i) opgemaakt
door J. Poukens S. J. We kennen thans de volgende :
1.nbsp;Het sermoen over de drie tafelen 2),
2.nbsp;Vier fragmenten 3),
3.nbsp;Gesprek van „eene geestelike Suster van XIII jaren
met een andere die alder wasquot; 4),
4.nbsp;Een latijnse preek van 1460 in het Heer Florenshuis
gehouden 5),
5.nbsp;Tien collatiën, waarvan er vier zéker, maar die waar-
schijnlijk alle van Brugman 6) zijn,
6.nbsp;Vijf nieuw gevondene 7).
Brugman's preken tonen zonder onderscheid — hetzij dan in
méér of mindere graad — alle dezelfde eigenschappen : ze
zijn pakkend, plastisch, realistisch en veelal ook naïef. Vooral
„de drie tafelenquot; is een klassiek specimen hiervoor. Zelfs in
latijnse preek, in het Heer Florenshuis, vinden we dezelfde
1)nbsp;OGE dl. 8, 1934, bl2.253vv.
Dit sermoen in dl. I blz. 221-239 van W. Moll, Johannes Brugman en
het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, grootendeels
volgens handschriften geschetst (2 dln.), Amsterdam 1854.
2)nbsp;Moll, dl. I blz. 239-241. De twee andere waren reeds vroeger be-
kend : ze zijn gehouden te den Haag 1458.
4) Onder deze titel gepubliceerd door Kieckens S. J. in de Dietsche
Warande dl. V, NR 1892, blz. 345-347 ; reeds eerder door Becker S T
De Katholiek dl. 86, 1884, blz. 56-57.
Gepubliceerd door A. Wybrands in ANK I, 1885, blz. 208-228.
8) Gepubhceerd door D. Wüstenhoff in ANK IV 1893 blz 85 170
') In OGE dl. 8, 1934, blz. 253-289 doet J. Poukens S.J. nm m'ede-
deling van een flinke codex uit de 16e eeuw in 1925 gevonden • 26 preken
waarvan er 5 uitdrukkelijk aan Br. worden toegeschreven. Bovendien is
een andere gelijk aan 't Sermoen over de drie Tafelen. Vier meent P
bovendien nog als van Br. te kunnen aanwijzen ; van de andere acht hij
het waarschijnlijk dat ze van hem zijn. Eén sermoen is daar geheel afge-
drukt: blz. 272-289.
22________
Brugman volkomen terug : en aangezien het la^ zich nu
eenlal minder goed leent voor gemoedelijke ^^'^^Zlr
rieën. springt hij daarin graag even naar z,n moedertaal ^er
Tet een huiselijk ..fij. fijquot; of noemt hij de duivel b, z,n bloed-
Tezf z™reek is overigens van groot belang, omdat
daarin Brugman's bewondering voor de nieuwe stichtmg onom-
wonden uitstraalt.
„En daarom - als ik de Minderbroedersorde uitzonder d^e
k om mijn predikambt meer voor mij geschikt acht - v nd
k Zn levensstaat mooier, bewonder ik géén andere meer.
dan dTe der Broeders; en als er geen Minderbroedersorde
tas, ik zou op mijn knieën smeken om daarin opgenomen
te wordenquot;^).
Een mooi getuigschrift voor de Broeders. Maar een nog moo^r
voor zijn eigen Orde, welke - hij zegt het tweemaal - hem
tóch nog daarboven gaat!
De hagiograaf.
Twee levens heeft Brugman ons nagelaten : een in 't neder-
lands, een in 't latijn.nbsp;r i .. •• r»
Om beden wille eenre devoter magetquot; schreef hij zijn ..De-
vole oefeninge der kynsheit. des middels ende des eynden ons
heren Christi, na inholt des Evangelys vergadert .
Een /e.en .an Jesus. Naast ons eerste Van den levene ons
Heren naast het oudere Limburgse Leven van Jesus zo mte-
quot; rni omdat het teruggaat op Tatianus naast het meer
redenerende Ludolphiaanse : nu ook een franascaans leven
quot;ÊeÏreven geheel in franciscaanse geest geschreven. Het is
meditatief, gepassioneerd: beginnend met ^e Liefde en emdi-
gend met de Liefde. Een werk in proza, verdeeldnbsp;te
Lrweging opdringende punten : ..Ten XXIIen mael so laet
„Et propter hanc causam, meo proprio ordine
Cuem quoad personam meam propter predlcationem meam mji mag^
Iservire video, nullum statum plus diligo, ad nullum plus anhelo quam
adToum fratrum statum; et si minorum ordo non esset, postularem
Ïexis genibus, ut me reciperentquot;. Zie ANK i 1885, blz. 217vv.
ons gaen... so machstu overdenken...quot;. Na een inleiding over
de „kynsheitquot;, nog even toch voorafgegaan door de „vurighe
begeerte dier older vaders des olden Testamentquot; volgt Leer en
Leven en de Passie, die — hoe kan het anders, geschreven als
het is door een volgeling van Franciscus — verreweg het rijkst
aan overwegingsmateriaal is. Tot slot, korter weer, de Glorie,
om te eindigen met een Amen en een lofprijzing van Christus
en Maria.
En hoe compleet dit leven ook is. Brugman heeft zijn devotie
nog niet uitgeput.
„Ende veel is hier achtergebleven om cortheit willen der
materiënquot;, schrijft hij^).
Zijn Vita a/me virginis lydwine de Schiedam is eigenlijk een
vertaling. Een familielid van de Heilige, J. Gerlacus, had reeds
spoedig na haar dood een leven geschreven, dat door Thomas
is vertaald en vergroot. Dat van Brugman nu bestaat uit III
partes, regelmatig in capita verdeeld ; het moet echter gezegd,
dat de voorstelling heel wat minder plastisch aandoet dan zijn
Leven van Jesus.
Ook Brugman's leven vond weer vertalers : ,,Het wonder-
lyck leven van de eerbare devote ende H. Maghet Lydwinaquot;
verscheen in 1657 ; een modernere overzetting nog in 1890 2).
Minder belangrijk, althans uit literair oogpunt, zijn de latijnse
Brieven. Wij kennen er drie. Eén is er gericht aan Dominicus
Egbertus, als gevolg van een schrijven van zijn hand 3). Brug-
man was toen reeds in zijn laatste levensjaren, ziek en zwak
en gekweld door de kwalen van de oude dag. Hij dateerde
deze 6 November 1470. De tweede, gericht aan „quosdam
fratres domus domini Florenciiquot;, is van een jaar later nog,
eveneens een antwoord op een schrijven hunnerzijds. Uit beide
spreekt een grote, warme bewondering en liefde voor de jonge
1)nbsp;Blz. 329 bij Moll II, die het gehéél heeft afgedrukt (blz. 287-407).
2)nbsp;Van het Vita Lydwynae een mooi exemplaar in Haarlam BM (1498).
Vertaling Antwerpen 1657, door L. Jacobi S. J. en Nijmegen 1890 door
G. A. Meyer O. P.
De beide brieven aan Egbert cum suis heeft Moll in zijn biografie
gepubliceerd: dl. I blz. 198-218 en blz. 218-221.
hoofdstuk iii
24 ________________
van het vergankelijk^ der
wereld De derde eindelijk is een schrijven aan de Jratres
gepubUceerde bijdragen.) ~ een
andeTwerk van Brugman ; het is een latijns tractaat van welks
r rJ Il reeds langer 3) het vermoeden bestond, en van
r:i.ae is slechts als een vervolg^^^^^^^^^^^^^^^^
etf voorkomen : het andere is een korte -voeg^ ^
over het ambt van gardiaan en magister : twee belangrijke
functies in de Minderbroedersorde.
Er is natuurlijk geen sprake van. dat de z.g.
vLsegginghe- ook waarlijk door Brugman voorzegd zou
^n Reeds Flament^) heeft dit voldoende aangetoond^ Afge-
zLn van de mogelijkheid, dat Brugman enige profetische gave
oeharreeft: dit werk is zó duidelijk postuum en ook zo zeker
S «n onecht werkje wloops even .e dekken.
SJj.».. M'-3quot;gt;. Ov.rt,„..ook bl) Dirknbsp;van M„n..e, »»
wij een dergeMik fleva' voordoen.
-ocr page 51-Als dichter heeft Brugman een onvergankelijke vermaard-
heid in zijn, ook thans in 'n nieuwe bewerking wederom gebe-
zigd, „Met vreuchden willen wi singhenquot; en het wat minder
populaire „lek heb ghejaechtquot;.
Helaas schijnt hij niet zelf zijn verzen verzameld te hebben :
weinig kwam er tot nog toe in dat opzicht aan het licht, zodat
er geen zekerheid bestaat of nog andere verzen aan hem moe-
ten toegeschreven worden.
Dit is dan het literaire werk van de man, die in het sociaal
en geestelijk leven reeds een rol van grote betekenis heeft ge-
speeld. Dat het nageslacht hem met eerbied herdacht en her-
denkt is duidelijk.
Na zijn dood in Nijmegen — in het jaar 1473 — kreeg hij,
bij zijn eigen broeders, de roep van heiligheid ; zijn lichaam
werd in 1487 in de nieuwe kerk der Franciscanen bijgezet en
zijn schedel uit eerbied onder 't hoofdaltaar geplaatst i).
Dat Arturus hem echter in 't Martyrologium plaatste, mèt
het epitheon „beatusquot; is vooralsnog geheel op eigen gezag ge-
beurd : gecanoniseerd is Brugman door de Kerk niet 2).
Aan Moll komt de verdienste toe, deze grote mens uit de
middeleeuwen voor onze tijd te hebben doen hèr-leven in zijn
beroemde biografie : Johannes Brugman en het godsdienstig
leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw. En hoe dankbaar
1)nbsp;Helaas is deze kerk in 1566 verwoest en elk overblijfsel daarbij, ook
de schedel, die 't langst werd bewaard, is verdwenen. — Wadding vermeldt
het jaartal 1570.
2)nbsp;De bibliographie is uitgebreid. We noemen, behalve het standaard-
werk van Moll, (blz. 21 noot 2), de volgende belangrijke bijdragen: —
Becker, DeK dl.LXXXVI, 1884, blz. 56vv. — Goyens, AFH t. II 1909,
(613-25) en t. IV 1911, (314-17). — Ter Gouw, Noord en Zuid 1905,
blz. 125vv. — P. Maximilianus, Franc. Leven 1929, blz. 153-65. —
Schlager, Der Katholik, I 1902, blz. 255vv. — Loos, BGBH dl. 35, 1913,
bldz.ólw. — wijbrands, ANK dl. I, 1885, blz. 208-228. — Flament,
ANK dl. II, 1887, blz. 307-376. — Wüstenhoff, ANK IV, 1893, blz.
85-170. — Kieckens, Dietsche Warande dl.V; NR 1892, blz. 345-47. —
Poukens, OGE dl. 8, 1934, blz. 253-289 en 9, 1935, blz. 167-189. — Zijn
verzen, met muziek, bij Acquoy, Middeleeuwsche geestelijke liederen en
Leisen, den Haag 1888, blz. 9-10. Het handschrift van de woorden Berlijn
SB; muziek voor 't eerste erbij uitgegeven in Devoot boexken van 1539,
wij hem daarvoor ook mogen en moeten zijn. het moet toch
gezegd, dat er grote en talrijke bezwaren tegen bestaan. Niet
natuurlijk, dat zijn werk nu reeds, na 80 jaar. definitief is ver-
ouderd — niet het minst doordat steeds nieuwe vondsten wer-
den gedaan - maar er zijn bezwaren van dieper en ernstiger
aard. Ideeën, zoals hij uit reeds in de eerste afdeling i) aan-
gaande de gevoelens der devoten over de heiligmaking, de
verbreiding van heti mysticisme, de kloostergeest zijn voor vele
Brugman-vereerders absoluut onaannemelijk. Moll blijkt de
waarde van het monastieke leven in 't geheel niet te beseffen.
En het is niet waar. dat de bedelmonnikken 2) met minachting
en naijver op de devoten neerzagen : enkele bladzijden verder
haalt de schrijver zelf de tekst van Brugman aan, dat geen
religieus van gezond verstand haat kan koesteren tegen zulk
een heilige vergadering ; welnu tenminste waren al reeds de
talloze hier besproken schrijvers religieuzen van gezond ver-
stand, veelal als heilig levend bekend ; zij hebben dus zeker met
de devoten veracht: het zou rechtstreeks ingaan tegen hun
eigen geschriften. De kloof, die Moll wil zien tusschen scho-
lastiek en mystiek, heeft in die mate nooit bestaan. ..Waar er
van wijsbegeerte spraak is. verklaart Brugman met Bernardus
rondweg, dat de opperste philosophie in het leven en lijden van
Christus te vinden is 3)quot;. Maar verklaarde St. Thomas de
grootste philosoof van de scholastiek, óók niet, dat hij zijn
wetenschap putte uit het kruisbeeld, dat vóór hem stond?
Dat Moll zich wel eens méér veroorloofde, dan hij historisch
verantwoorden kon, blijkt ook uit zijn - overigens onschul-
dige — mening over Franciscus, ..die zich in het opgaan zijner
dagen prijsgaf aan losbandigheid en wellustquot; ; een mening,
nog niet door vijf procent der franciscanologen gedeeld.
Hoe is het mogelijk, bij een oprechte bewondering voor
Brugman, te komen tot uitlatingen als deze : „Het wezen en
leven van een middeleeuwschen monnik (is) zoo zeer onder-
scheiden van het wezen en leven des evangelischen chris-
1)nbsp;Deel I, nummer IV-VII.
2)nbsp;blz. 83.
3)nbsp;blz. 93.
-ocr page 53-tens...quot; en „in de.natuur des monnikenlevens zijn beginselen
aanwezig, welke vreemd zijn aan de menschelijke bestemming
en daarom ook vreemd aan het zuivere christendomquot; i).
Met deze opvatting moest men eigenlijk niet aan de biografie
van een monnik beginnen !
In geheel andere zin dan schrijver bedoelt is waarheid „dat
uit de orde, welke door Brugman in ons vaderland vernieuwd
werd, mannen zijn voortgekomen, die aan de invoering van de
gezuiverde godsdienst belangrijke diensten dedenquot; 2). En hij
noemt dan ,,een Tileman b.v. te Groningen, en vooral een
Aalbrecht v. Kampen, de welsprekende redenaar van 's Her-
togenboschquot;. Of Brugman zich vereerd zal voelen in dat ge-
zelschap ? In ieder geval zijn het geen geestverwanten !
Wat de devoten over het Lijden van Christus mediteerden,
was geheel christelijk : al behoeft plaatselijke overdrijving niet
te worden uitgesloten. Dat Moll bij de ,,igracie der schouwingquot;
van geen bovennatuurlijkheid wil weten, getuigt weer van een
eenzijdig standpunt: de man van de drie Tafelen zal er zeer
zeker anders over hebben gedacht.
Intussen, de schrijver voelde wel, dat zijn principiële menin-
gen door Brugman zelf, indien hij ze gekend had. verworpen
zouden zijn ; en dat deze óók toch wel niet zo gemakkelijk te
verenigen waren met een hooggestemde panygyriek. Maar
daardoor juist doet de verzoeningspoging wat komisch en
onwaarschijnlijk aan : Moll geeft toe dat Brugman géén
hervormer was ,,in den echten zin van het veelbetekenende
woordquot;. Hij en anderen „waren zeer eenzijdige menschen...
Hun inwendig leven had geene harmonische ontwikkeling
ondergaan... zoo stonden zij in het midden eener kerk, wier
zedelijk leven niet alleen verdorven was, maar wier onchris-
telijke vorm ook verbroken en wier onzuivere leer gereinigd
moest worden... Brugman had zijn hart aan Christus geschon-
ken, maar zijn hoofd aan de kerk gelaten, een zeer onvol-
maakte en verdwaalde kerkquot;... 3). Natuurlijk stond Moll op
1)nbsp;blz. 145.
2)nbsp;bldz.146.
3)nbsp;Deel 2, blz. 248.
-ocr page 54-een ander standpunt en ging uit van andere principen. Het is
te waarderen ; maar Moll's beginselen raken hier tè zeer het
wezen van de zaak.
Intussen stelt deze omstandigheid duidelijk in het licht, aan
hoe groot verzuim de katholieke kerkhistorici zich schuldig
hebben gemaakt, die uiteraard een nog grotere eerbied hebben
voor Johannes Brugman - en hem tóch in vreemde handen
lieten. Moll blijft zijn verdiensten behouden, mits tot )uiste
proporties herleid.
HOOFDSTUK IV
BRUGMAN-S KLEINERE TIJDGENOTEN
VAN HENRIC VAN SANTEN TOT
FILIP VAN GOUDA
Nadat de Observantie eenmaal is ingevoerd in de Neder-
landen. weet zij snel haar hervormingen zo goed als overal te
doen doordringen en. na een tijd van verval, volgde m de
verdere vijftiende eeuw een periode van grote opbloei. Van
1445 (Leiden) tot 1489 (Arnhem) gaan negentien kloosters
tot de strengere richting over.
Het vervondert ons niet, dat Brugman aanstonds vele
schrijvende confraters naast zich zag — in deze eeuw is hun
aantal groot l
Een der interessantste bijfiguren is Henric van Santen.
Mogelijk is hij in het duitse plaatsje Xanten geboren, maar,
daar in zijn voornaamste werk Henric van Santen als de
auteur genoemd wordt, is er toch niet de minste reden, om
vanwege die mogelijkheid alleen de schrijver als „van Xantenquot;
aan te duiden. Zijn geboortejaar kennen wij niet: het zal
echter niet ver in 't begin van de eeuw gelegen hebben. Ook
van zijn verder leven is uiterst weinig bekend: het enige be-
langrijke is. dat hij commissaris-provinciaal is geweest: wat
ook maar één jaar heeft geduurd. Daarna was hij gardiaan van
Mechelen; hij stierf in 1493. en wordt geroemd als een ver-
maard verkondiger van het Woord Gods^).
Zijn voornaamste werk is ongetwijfeld Die collacie. Het
1) Insignls verbi divini praeco. Schoutens, AntiquUates franc, belgicae-
Antwerpen I. 1906. blz. 17.
exemplaar, dat zich te 's Gravenhage i) bevindt, draagt het
volledige opschrift: „Die collacie vanden erwerdigen vaders
broeder henric van santen. Gardiaen van mechelenquot;. Het is
een zuiver mystiek werkje.
Ik geloof niet, dat het waar is, wat Verjans veronderstelt 2).
dat het boekje een verzameling van twintig collaciën zou zijn.
Zeker is het in toespraakvorm geschreven, maar een afschei-
ding in afzonderlijke preekjes is er in 't geheel niet, en ook de
allocuties zijn niet consequent doorgevoerd. Veel meer lijkt het
dus er op, dat Van Santen het boekje als mystiek werkje heeft
samengesteld, en slechts de uiterlijke vorm van (één) collacie
heeft gebezigd, als middel om innig en hartelijk zijn gedachten
mee te delen.
De mystiek van Henric is lang niet die van Ruusbroec en
staat zelfs beneden die van het later te bespreken Indica mihi.
Een logisch systeem is niet opgebouwd. Het boekje heeft
ook geen onderverdehng in hoofdstukken. Tamelijk aan 't
begin vinden we enige overzichtelijke aanduidingen : de schrij-
ver zal het hebben over „wat binnen isquot; (de inwendige mens);
,,wat buiten isquot; (de wereld); ,,wat onder isquot; (onze werken);
,,wat boven isquot; (God).
,,Dit sijn de vier keerskens daer god die minnende siele mede
verlichten wille om van binnen te siene inde sielequot;.
Het geheel gaat dus over het „scouwende levenquot;. Na deze
vier punten volgt een soort onaangekondigd tweede deel over
hetzelfde onderwerp ; dan, los van het vorige blijkbaar, een
Epistelke en een soort homilie op het evangelieverhaal van
Maria Magdalena.
Uit hetgeen reeds werd gezegd, is duidelijk dat de auteur
steunt op Bonaventura's Soliloquium. Althans in hoofdzaak.
Zeer goed heeft hij ook gekend Gerson's De monte contem-
plationis ; evenzo de H. Schrift, Gregorius, Augustinus e.a.
De louteringsweg is ook — ofschoon niet genoemd — het
begin van Santen's systeem. De heiligen leren ons door hun
voorbeeld, te komen tot de contemplatie. En de berg der god-
1)nbsp;In de KB.
2)nbsp;In zijn mooi artikel in OGE IV 1930, blz. 196-204.
-ocr page 57-delijke minne te bestijgen, kan alleen een grote gratie van God
ons verlenen. Daar zal verstand en hart van de mens verruimd
en verrukt worden.
Zijn boekje wil practisch zijn : vandaar dat hij telkens weer
het dagelijkse leven binnenstapt om zijn lezers even attent te
maken op wat zij niet moeten doen. Zo is een beletsel voor het
schouwende leven het gaarne zien
„hetsi van frissen mannen of moeye ioncfrouwen als dese
comen inder kerckenquot;.
Wanneer zijn voorbeelden uitgeput zijn. zullen andere au-
teurs hem wel helpen — soms met niet onvermakelijke actuali-
teiten :
„So scrijft Gerson die cancelier van parijs. Ende seit een
gelikenisse daer wi bi verstaen mogen. Ende hi seit ic neme
hier es een iongelinc. Ende hi es verlieft op een jonge maget.
Also dicwil geboort es. So coemt wel somwile dat dese
iongelinck woort peysende om diegene die hij lief heeft al sit
hij aen de tafelen bi vader ende by moeder ende si seggen
wat hy horen wil mer hi en verstaet niet alsoe peyst hi op
denghenen die hi lief heeftquot;.
Zijn bronnen heeft de auteur zelf aangegeven, al gebruikt
hij die overigens heel zelfstandig en wijkt hij er ook soms
van af in opzet. — Aan 't eind staat de mooi-radicale middel-
eeuwse spreuk : lof god van al, het sluitstuk van vele geschrif-
ten uit die tijd.
In zijn collacie toont Henric van Santen zich een goed mys-
ticus : en 't zou grotelijks de moeite waard zijn, daar eens een
mooie moderne en critische tekstuitgave van te bezorgen. Tot
nu toe was en is van Santen veel te weinig bekend i).
Het tweede werk van deze schrijver bestaat uit een verza-
meling preken, die gewoonlijk genoemd worden Sermoenen
weghens den heilighen Sacrament. Deze zijn nog aanwezig in
verscheiden handschriften 2); ze vertonen ons lang niet de
diepte van de Collacie.
Een fragment van deze collacie staat ook in een handschrift in den
Haag op de KB (hs. 73F28), achter Ruusbrouck en vóór 'n aantal ano-
nyme sermoenen. Pol. 12-14. — Zie ook de Vreese, De Handschriften van
]an Ruusbroec's werken. Gent 1900-02, I, blz. 240-256.
Een goed handschrift in Brussel KB ; ookinWeenen, Fid. Comm. Bibl.
-ocr page 58-Mystiek kan men het werk dan ook niet noemen ; het is een
verzameling van preken over allerlei onderwerpen: homiliën,
diverse verhandelingen over het H. Sacrament, over de wijze
waarop men Het moet ontvangen, de gevolgen voor wie dat
verkeerd doet. en zo verder. Het meest bekende handschrift
werd voltooid, volgens eigen datering, in 1500 en kan dus geen
autograaf zijn.
Zijn roem zal Van Santen blijven danken niet aan deze ser-
moenen. maar aan zijn Collacie : toch zal ook een critsche. we-
tenschappelijke uitgave van dit werk, evenals een diepgaande
studie over Van Santen's systeem, de moeite zeker volop lonen.
De overige figuren van de vijftiende eeuw zijn nog niet tot
volle klaarheid gekomen : wij kennen hun bestaan en een klein
spoor van hun werk is gebleven : maar daarmee houdt het
vrijwel op.
Dat een zekere Bernaert een sermoen naliet over een fran-
ciscaans thema, staat slechts aangeduid in een handschrift te
Brussel i); de preken van Willem van Amersfoort, die in 't
jaar 1485 tot provinciaal werd gekozen in Zutfen en twee jaar
daarna reeds stierf, zijn niet meer te vinden 2). Het enige, dat
van hem nog over is, en waardoor hij reeds langer bekend
was, is Ut hartelike gheren een lied met acrostichon op zijn
naam 3).
1) KB handschrift 11231-36 f. 75. — Voor 't eerst op gewezen door M.
Meertens, De Godsvrucht in de Nederlanden, dl. VI Nijmegen-Utrecht
1934, blz. 70. Het sermoen is gehouden 1476 te Maastricht. — Van
belang is nog, dat in genoemd handschrift óók een vers staat, dat tevens
te! vinden is in de codex van Gerard van S. Truyen. Dat de gehele codex
van franciscaanse oorsprong zou zijn, vindt geen voldoende motivering :
het „onsequot; vader Franciscus, dat enkele malen voorkomt, bewijst hóógstens,
dat een klein deel mogelijk door een tertiaris geschreven is.
Schlager, Beitr. blz. 181 verwijst naar een handschrift in Leuven ; bij
navraag bleek dit niet aanwezig ; het is vermoedelijk verbrand in 1914.
Over hem zie Goyens, Un héros. blz. 43; Schoutens, Antiquitates. blz.
16; Schlager, Beitr. blz. 157,180w. — Natuurlijk heeft deze Willem
niets te maken met de man van dezelfde naam, die een eeuw vroeger
gegadigde was voor de parochie Ouderkerk. BGBH dl. 35 1913, blz. 48.
Fl. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, 's Gravenhage-Ant-
werpen 1903 e.v., blz. 945. — Het handschrift ervan is in Berlijn SB te
vinden.
Een flinke bundel preken is in handschrift bewaard geble-
ven van Dionys van Hollant. gardiaan in Boetendaal. We
weten dat ze opgeschreven zijn door een zekere Margareta
van Steenberghen. die mogelijk ook de 17 sermoenen tot een
geheel verbond i).
Ook Herman van Zutfen, de tiende provinciaal van de Ob-
servantie, in 1479 gekozen, en in 1502 gestorven, liet een nog
niet uitgegeven bundel sermoenen na 2).
Van meer belang weer zijn de „Drie epistelenquot; van Jan van
Haarlem, een leke broeder van de orde. Het handschrift werd
ontdekt door de Flou en Gaillard, op hun bekende tocht naar
't Brits museums). Ofschoon gericht tot „enen devoten prie-
sterquot;, luidt de aanspraak toch in de brieven meermalen „lieve,
gheminde broeders in Christoquot;, zodat we veilig mogen aanne-
men. dat we hier niet met een particulier schrijven te doen
hebben, doch met een geestelijk tractaatje. slechts voor 't uiter-
lijk in briefvorm gestoken: iets wat we reeds vroeger zagen
voorkomen.
Dat de „passie der V minrebroedersquot; en nog 'n ander fran-
ciscaans-äändoend gedeelte uit hetzelfde handschrift óók van
Jan zouden zijn, is niet waarschijnlijk: daar immers de auteur
uitdrukkelijk bij de epistelen genoemd staat, doch ook daar
alléén. Bovendien is de codex samengesteld door drie verschil-
lende handen.
Der Sondaren Troest is een mooi en diep gevoeld werkje
van Jan van Reymerswael. een minderbroeder van de keulse
provincie, van wie wij niet veel méér weten dan dat hij min-
stens enige tijd in Antwerpen gewoond heeft. Zijn boek ver-
scheen in 1492 en is ook in dat jaar geschreven; het is weer
1)nbsp;Handschrift te Gent. UB. — Verjans drukt de sermoenen af in
Neerlandia Seraphica 1936 (Jan.), blz. 39, e.v.
2)nbsp;Over hem Schoutens. Anfiquitates, blz. 15 ; Schlager, blz. 130 ;
Schoutens, Martyrologium 3 Jan. — Handschrift Brussel KB.
8) Beschrijving cod. Jan v. Haarlem, Versl. Med. Kon. VI. Acad. 1895.
blz. 145w. — Vreemd is, dat later in eens een ..Heinricquot; van Haarlem
voor de dag komt
een fijn geestelijk tractaatje over de tot inkeer komende zon-
daar. Het eerste deel behandelt de ziekte der zondige ziel
zelf; het tweede geeft de medicijnen die haar kunnen gene-
zen, het laatste de middelen die haar dan sterk en gezond
moeten houden : vooral komen dan resp. de Biecht en de H.
Communie ter sprake i).
Nog niet lang geleden is aan het licht gekomen een brief
van pater Heinrich van Utrecht aan kloosterzusters. Deze
brief, in of vlak na 1473 geschreven, handelt over in Rome
verkregen aflaatgunsten ; de taal is sterk dialectisch.
Deze pas-bekende minderbroeder was meester in de rechten
en eertijds gardiaan in 't klooster te Haarlem. Waarschijnlijk
wordt hij ook elders genoemds). Tegelijkertijd treedt op een
Hendrik Bermink, van Munster afkomstig. Een tijd lang in
Italië geweest zijnde, werd deze gardiaan in Leiden en Ant-
werpen ; in 1456 vicarius provinciaal. Hij sterft, heel oud, in
1492. Zijn nagelaten preek is anders van taal dan de brief van
Heinrich van Utrecht; en identificatie lijkt ons, ook om deze
reden, uitgesloten.
Even wazig is nog de figuur van Jan Aerts, die met een
reisgezelschap in 1484 naar het H. Land toog en De Bevaert
tot den heylighen stadt Jherusalem schreef. In ieder geval was
hij priester, celebreerde op het Geboortealtaar en schijnt zich
als collega te beschouwen van de daar aanwezige Minder-
broeders 3).
Met Filip van Gouda opent de rij van, wat we kunnen noe-
men, de Goudse school. Wie zich met de hteratuur der Fran-
ciscanen in de middeleeuwen bezig houdt, ziet zich geplaatst
tegenover een flinke groep schrijvers die alle afkomstig zijn uit
1)nbsp;Der Sondaren Troest, exemplaar te Den Haag KB. Zeldzaam.
2)nbsp;De brief is te vinden in een onlangs in Nederland gekomen hand-
schrift, gezien bij de firma Israël in Nijmegen. Het is een getijdenboek uit
de vijftiende eeuw, afkomstig uit Besselich bij Trier, van een klooster der
tweede of derde orde. —■ Zie ook blz. 33 noot 3.
Over Bernink, zie Neerlandia Seraphica 1936, Januari blz. 45e.v.,
waar M. Verjans de preek afdrukt. — Handschrift in Gent UB. —
Handschrift van Jan Aerts in Brussel KB. — Zie over hem Revue Catho-
lique t. 9, 1873, Nouv.-Sér., waarin Emm. Neeff het handschrift bespreekt.
Gouda en die werk geleverd hebben dat in zeer grote oplagen
verspreid is. Achtereenvolgens zien we een Filip. een Gerard
een Willem, een Martin, een Jan Adriaansz van Gouda^ terwijl
buiten de groep minderbroeders nog een Henricus en Francis-
cus van Gouda terzelfder tijd bekend staan i).
Was het minderbroedersklooster van Gouda zo vermaard
en bezocht ?nbsp;,nbsp;-vxr i
Wij kennen zijn geschiedenis tamelijk nauwkeurig uit Wal-
vis 2).
Gouda was de stad, die het eerste hervormde-klooster zag.
Daar vestigde zich Christianus Rolins, met twaalf medebroe-
ders, op verzoek van de stad zelf, nadat Frederik van Blan-
kenheim, bisschop van Utrecht, en paus Martinus V de stich-
ting bekrachtigd hadden. Dat gebeurde in 1418. Voorzichtig
werden bij die gelegenheid wederzijdse rechten van orde en
stad, afgebakend. Toch schijnt in de eerste jaren niet alles vlot
verlopen te zijn : in 1439 komen er officiële klachten van de
magistraat. Maar dan zien wij een rechtstreekse invloed van
het franse observanten-klooster S. Omer, reeds uit het leven
van Brugman ons bekend, en Gouda's klooster blijft behouden,
meer nog, het werd het centrum van waaruit de observanten-
beweging zich over de Nederlanden heeft verspreid.
Dit klooster nu is ook het aantrekkingspunt geweest voor
onze auteurs, die volgens gewoonte van die tijd, genoemd wer-
den naar de plaats hunner geboorte of klooster-inwoning.
Filip heette naar eigen getuigenis „Pilips v. Meron doctoer
in der godheytquot; en is in ieder geval in Zweden geweest: niet
als missionaris 3), — want er waren daar reeds vele kloosters
_maar als hervormer. Een van de idealen, welke hem voor
1)nbsp;Henricus, prof. in Heidelberg, schreef een Tractatus de Missarum
celebratione; en Franciscus een Libellus de missa devotissimus.
2)nbsp;J. W(alvis), Beschrijving der stad Gouda, Gouda 1713, blz. 114. —
Een moderne beschouwing over De Minrebroeders ter Goude in Francis-
caansch Leven 1929, blz. 82,170,280 van Clarentius O. M. Cap.
2) Gelijk Paquot (IV) wil. Ook kan hij Michael de Lira niet vergezeld
hebben, als Dirks zegt. Zie hiervoor OGE dl. 7, 1933, b!z. 342, Verjans.
Voor de naam Méron, zie cap. 11.
ogen stonden, was de instelling van een (tweede) Sint-Jozef-
feest; en een van de middelen van zijn actie in dezen is dan
ook een levensbeschrijving van zijn geliefde heilige : het eerste
leven van Sint Jozef in de nederlandse literatuur : „Die historie
vanden heyligen patriarch Joseph : bruygom der maget Maria
ende opvoeder ons heren ihesu cristiquot;. Dat dit interessante
werk tot nog toe zo weinig bekend was, is nauwelijks te ver-
klaren : voor de geschiedenis van het godsdienstig leven onzer
vaderen toch is het van groot belang.
Het boekje werd geschreven, zegt Filip zelf op 't einde van
zijn taak, naar aanleiding van het feit, dat in de conventskerk
een dame tot hem kwam „met een boodschap van Maria over
Jozefquot;. Het werd bij de collacie-broeders in Gouda gedrukt,
kan dus niet vóór 1496 uitgekomen zijni). Het bestaat uit
elf hoofdstukken, behandelt achtereenvolgens „de beduyde-
nisse des naamsquot;, geboorte, geslacht, jeugd en huwelijk van
Jozef. Daarna worden de grote feiten uit het leven van Chris-
tus besproken, waarbij Jozef zo nauw betrokken is geweest:
Diens geboorte, besnijdenis, presentatie en vlucht naar Egypte,
de terugvinding. De volgende hoofdstukken geven de dood
en begrafenis van Jozef, digniteiten en privilegiën, terwijl het
elfde en laatste hoofdstuk met krachtige redenen en warm
verlangen pleit voor een „insettinghe der hoechtijts des heili-
gen Josephsquot;.
Dit leven is zeer mooi. Het is sober en eenvoudig in opbouw
en stijl.
„Inder tijt sijnre ioechden leerde hl timmeren of husen maken
opdat hi daermede sinen coste ende clederen winnen soude,
hi en was nochtans geen bedelaer...quot; cap. 3.
De toon is nog volkomen middeleeuws, doet denken aan
Vanden Levene ons Heren :
„In den veertiensten iaer der maghet heeft die bisscop der
sinagogen openbaerlic verkundicht ende geboden dat alle die
maechden... wederom thuis keren souden...quot; cap. 4.
Dirks zegt fouüef 1492. — De coUaciebroeders beginnen pas in 1496.
-ocr page 63-■ tt
3ofqp|i*4KwDegomD0cmfl0etmari«
eri opuocöet one |ierf itiefu mfti.
Filip van Gouda. — Gouda Collaciebrocdcrs. z. j.
(Den Haag, KB).
tijdgenoten van brugmannbsp;37
Een grote, zachte piëteit en diep rehgieus gemoed spreekt
uit elk hoofdstuk:
„Die aire heylichste ioseph horende den soeten sanc der
enghelen enden siende die grote onverdrachelike claerheit
wesende ontrent der maghet die god ende menschen baren
soude wt groter oeünoedicheit ende eerbaerheit is van daer
ghegaen ende is oetmoedelick ende devotelic plat ter aerden
neder gevallen glorificerende god almachtich. Ende wederom
comende bider maget Maria wt haren beveel siende dat
Christus was gheboren ende dat die maget Maria mit gebogen
knien ende gevonden handen aanbadt dengenen die si gebaert
hadde is naerder gecomen cruypende op handen ende voe-
ten...quot; cap. 6.
Ook in mooie naïeviteit is de historie volmaakt middeleeuws :
Ende want het cout was heet iosep sijn hosen wtgedaen ende
heeft dat soete nieugeboren kindeken god ende mensche daer
in ghewondenquot; cap. 6.
Het eerste Josef-leven in de nederlandse taal geschreven
te hebben, zuiver en mooi. dat is de grote verdienste van Filip
van Gouda i).
1) Het werkje, dat ook in den Haag KB te vinden is, werd door M.
Verjans O. F. M. afgedrukt in De Gedurige Eeredienst van den Heiligen
Josef. (Maandschrift, Leuven) Mei 1934-Juni 1935. — Zie ook De Gods-
dienstvriend dl. 87. 1861. blz. 74-76.
hoofdstuk v
DE TWEEDE GROTE: HENDRIK HERP
Een eeuw nadat Jan van Ruusbroec zijn grote mystieke
werken heeft geschreven, bereikt ook de mystieke franciscanen-
hteratuur in de Nederlanden een hoogtepunt. En, laten we
er aanstonds bijvoegen : de glorie van Ruusbroec heeft tot
nog toe al te zeer de figuren uit de volgende eeuw overscha-
duwd. Zó zelfs, dat de laatste nauwelijks in de literatuur
werden gekend en in de historieboeken werden genoemd.
Hendrik Herp is een hoogtepunt: als een reus staat hij te
midden van zijn confraters : naast de kleinere mysticus Van
Santen, naast Brugman, de grote-op-ander-gebied, naast de '
Minderbroeders van Gouda.
Als een reus ook steekt hij uit boven de contemporaine niet-
franciscaanse mystieke literatuur : immers, op wie, na Thomas
ä Kempis en zijn school, die aan 't begin staan, kan de vijf-
tiende eeuw roemen ?
De „bible in duytschequot; gaat komen ; de rederijkers-kamers
bloeien ; wetenschappelijk proza wordt volop geschreven. Maar
hoe staat het met de vijftiende-eeuwse mystiek ?
Een Godscalc Rosemondt en een Simon van Venlo zijn
vrijwel de enige namen die wij kunnen aanhalen ; en, niemand
zal het ontkennen, gróót zijn ze niet.
Hendrik Herp echter is wèl een „grotequot;.
Zo läng is Herp bij ons in de literatuur nog niet bekend.
Zeker, bibliografen hebben hem nooit vergeten.
Maar, ondanks die bibliografen, heeft Herp zelf lang onder
het stof verborgen gelegen. Tot hij voor weinig jaren opnieuw
verscheen, geïntroduceerd door p. Lucidius Verschueren in
zijn magistrale werk : „Hendrik Herp, O. F. M., Spieghel der
volcomenheitquot; i).
Sindsdien is Herp in ons aller bereik, — en wordt het dus
tijd, hem in de Hteratuur de plaats te geven welke hem krach-
tens zijn grootheid toekomt.
Leven.
Over geboorteplaats, jeugd en jonge jaren deelt de geschie-
denis ons slechts weinig mee. Hendrik noemde zich steeds als
van Erp ; mogelijk dat hij in 't dûs genaamd plaatsje van
Noord-Brabant, waarschijnlijk in 't eind van de veertiende
eeuw, geboren werd. In Delft wordt hij voor het eerst vermeld :
hij is dan rector van de Fraterheren van S. Hieronymusdal
aldaar. In 1445 bereikt hem een verzoek van de H. Geest-
meesters van Gouda, om daar ter plaatse het collacie-huis van
S. Paulus (in 1425 door Dirk Florisz. gesticht) over te nemen.
Herp, in heilige ijver voor al wat goed was, neemt het aan :
niet zonder heel grote moeilijkheden teweeg te brengen in
Delft zelf. Maar hij houdt vol, wordt zelf eerste rector. Al
heeft het de schijn, dat Herp's grote talenten de Goudse bewe-
ging in stand zullen houden : toch blijken opkomende moei-
lijkheden te domineren. En uit verdriet over zoveel tegenspoed
gaat Herp naar Rome, met een zekere Joannes Trajecti, en
wordt in 't jaar 1450 in het beroemde Ara Coeli-klooster
opgenomen in de Orde der Minderbroeders.
Dat deze verandering van levenswijze en ordeskleed van
het allergrootste belang is, spreekt vanzelf. En, mede in ver-
band met Brugman's bekend enthousiasme voor de beweging
der Moderne Devotie, is het héél jammer, dat we niet nauw-
keuriger ingelicht zijn aangaande Herp's motieven : die hem
juist de tegenovergestelde richting in dreven.
Heeft Herp zo'n grote verering gekoesterd voor Brugman ?
Mogelijk. Maar daar staat tegenover, dat beide toch héél ver-
schillende persoonlijkheden waren, die weinig overeenkomst in
karakter en begaafdheid toonden.
1) In twee delen : I Inleiding, waaruit voor dit hcxgt;fdstuk rijkelijk geput
is, II Tekst. — Beide verschenen als Tekstuitgaven van OGE Antwerpen
1931.
Of bewonderde hij de nieuwe Observantie-beweging ? Dit
lijkt zeker waarschijnlijker: immers, we weten heel zeker, dat
deze hem van nabij bekend was. daar toch reeds in 1439 de
Observanten hun eerste klooster bezaten juist in Gouda.
Hij was dus Minderbroeder, en werd niet als een quantité
négligeable beschouwd: dat hij gewaardeerd werd en zich
ook goed wist aan te passen, blijkt uit het feit. dat hem spoedig
belangrijke posten opgedragen werden. Na drie jaar is hij, wat
hij zijn verder leven vrijwel zal blijven: gardiaan van het
klooster in Mechelen. Nu en dan gaat hij even tijdelijk heen.
om nóg noodzakelijker werk te verrichten : hetzij dit is het
stichten van een nieuw huis. of het bijleggen van een scherp
conflict.
In 1470 bereikt hij het toppunt van zijn carrière : hij wordt tot
(vicarius) provinciaal gekozen, wat ook Brugman geweest was.
Drie jaar lang bekleedt hij die hoge functie, en weet nieuwe
stichtingen te winnen in Herenthals, Amersfoort. Bolsward.
misschien Leeuwarden. Bij 't Bourgondisch hof staat Herp in
aanzien.
Het is verwonderlijk dat deze man tevens een groot mysticus
is kunnen worden. Zij werk dwingt ons aan te nemen, dat hij,
naast zijn grote buiten-steedse activiteit, lang en veel tijd voor
zich heeft kunnen vinden. Gedurende vijf en twintig jaar heeft
hij het Minderbroederskleed gedragen, en zijn werk is voor 't
grootste deel ontstaan tussen de jaren 1450-70.
In 1477 sterft hij als — gardiaan van Mechelen,
„Beate pater, ora pro nobisquot; heeft een biograaf geschreven
aan 't einde van dit kostbaar leven i).
Werk.
Nederlands. — De Spieghel der Volcomenheit.
Herp's grote verdienste voor onze nederlandse literatuur ligt
in zijn hoofdwerk — dat tevens het enige werk-in-'t-neder-
lands is : de Spieghel. Hiermede heeft hij zich een plaats ver-
worven in de nederlandse mystieke literatuur, bóven zijn tijd-
genoten, naast Ruusbroec.
1) willot, Athenae Orthodoxae blz. 179.
-ocr page 68-De Spieghel is een groot, breed-opgezet en machtig zwaar
mystiek werk.
Overzicht. — De Spieghel is verdeeld in vier stukken.
1.nbsp;Het eerste deel, dat bestaat uit twaalf hoofdstukken, is
een inleiding op de drie andere delen. Hierin is door Herp de
leer der versterving behandeld, die immers tot de voornaamste
prae-ambula behoort om te komen tot de vereniging met God.
Dit eerste deel, dat naar de inhoud bekend staat als „De XII
stervinghenquot;. heeft ook afzonderlijk zijn weg gevonden, en
behoorde tot de meest geliefde literatuur in de kringen der
Moderne Devotie i).
De drie andere delen van de Spieghel zijn : 2. Het werkende
leven : 3. Het gheestelic scouwende leven: 4. Het overwesen-
like leven. Heel systematisch is elk „levenquot; dan weer verklaard
in zijn „bereitseiquot;, zijn „vercieringhequot; en zijn „voertgancquot;.
2.nbsp;Het bereitsei van het werkende leven wordt gevormd
door waarheid in zelfkennis en barmhartigheid in de meditatie
van God's goedheid en onze geringheid. Hieruit komt nood-
zakelijk voort een zich geheel overgeven aan God en het afleg-
gen van alle zondigheden.
De vercieringhe is dan het positief werk het doen opgroeien
van de deugden op de wortel der ootmoed.
De voertganc is de voleinding van wat begonnen werd : het
zich inwerken geheel in God door een zich-aan-Hem-vast-
klampen in een aanhoudend gebedsleven.
3.nbsp;Het bereitsei van het gheestelic scouwende leven bestaat
in het vaardig maken van wil en verstand, door Herp de twee
voeten genoemd. De eerste voet, de wil of de minlike begeerte,
tracht uit het geschapene op te klimmen tot de Schepper. De
tweede voet. het verstand, heeft tot taak de mens in de juiste
richting te leiden naar de ongeziene wereld.
De vercieringhe bestaat in een zich tooien met de zeven
Gaven van de H. Geest door een goddelijke aanraking. In deze
periode wordt de mens zó gestemd, dat zijn verlangen voortaan
alleen zal uitgaan naar het Ene, het Al-Goede.
1) Verschueren, Coli. Franc. Neerl. dl. II blz. 368. In dit artikel Leven
en Werken van Hendrik Herp, (blz. 345-393) ook een mooi overzichtelijk
resumé van de Spieghel.
De voertganc heeft geleideHjk plaats in de drie soorten
vermogens van de mens : in de „onderste crachtenquot;, waarmee
Herp het zinnehjk streefvermogen bedoek, de „overste crach-
tenquot; of de geestehjke potenties en het „wesen der sielenquot;.
Overeenkomstig de aard der drie soorten vermogens heeft
ook de werking van God plaats : de zinnelijke krachten worden
door Gods genade en zoetheid vervuld en ten slotte ook weer
in de diepste zinlijke desolatie gebracht: om de ziel te zuiveren
en te beproeven. De geestelijke vermogens worden verlicht en
opgeheven om de diepste geheimen van het Geloof te smaken
en te kennen voor zover dat menselijkerwijze mogelijk is. En
„het wesen der sielenquot; wordt door de genade doorstroomd om
God te kunnen aanschouwen.
4. Het bereitsei van het overwesenlike leven is een zich-
louteren. Want om God's vlekkeloze Heiligheid te aanschou-
wen, mag de ziel geen aardse vlek meer aankleven : negen maal
wordt zij gezuiverd, en telkens brengt een hogere verlichting
haar dichter bij het grote doel.
De vercieringhe is weer het positieve werk. De Drie Godde-
lijke Personen werken samen om die gezuiverde ziel met alle
schoonheid te tooien : God de Vader vervolmaakt het Geheu-
gen, God de Zoon scherpt het Verstand, God de H. Geest
richt de Wil.
En de voertganc bestaat hier in het volkomen bereiken : de
hoogste contemplatie, die nu en dan overgaat in het wezenlijk
schouwen van God.
Methode. — Reeds uit dit korte overzicht blijkt genoegzaam,
dat Herp in de vorm nog volop scholastiek denkt en schrijft.
Hij is kind van zijn tijd — ook daarin, dat zijn inhoud veel
overeenkomsten vertoont met zijn voorgangers. Wie de nauw-
keurige studie nagaat van Herp's bronnen i), ziet hoe Herp
uit materiaal van voorgangers en tijdgenoten een nieuw zelf-
standig systeem heeft opgebouwd. Van Hugo de Balma's
Mystica Theologia nam hij de theorie over van de superioriteit
van het affect boven het verstand in 't mystieke leven ; aan
Ruusbroec's Chierheit ontleende hij talloze uitdrukkingen en
1) Verschueren, Herp, I blz. 143-155.
-ocr page 70-beeiden ; bij Rudolf van Biberach i) de idee der beide voeten
van verstand en wil; Ruman Merswin 2) strekte hem tot basis
van het „Bereitseiquot; bij het „overwesenlik scouwende levenquot;.
Ja, veel meer auteurs heeft Herp gebruikt. Wij kunnen de
namen noemen van S. Thomas en S. Bonaventura, Eckart en
Tauler, Hugo en Richard van S. Victor. Summa's en exempel-
boeken hebben stof bijgedragen. Herp moet wel een héél groot
kenner geweest zijn van de theologische literatuur ; hier en
daar en overal heeft hij de stenen gevonden, die dienen moes-
ten om op te bouwen het machtige systeem, dat de Spieghel
ons toont.
Twee dingen zijn daar heel persoonlijk Herp's eigen vin-
ding : de oefening van het „toegheestenquot;, die telkens als een
hoofdfactor voorkomt en waaronder Herp verstaat een geheel
plan van gebedsverzuchtingen, ingeschakeld in het mystieke
groei-proces, en dan ook : als einddoel van alle mystieke leven
de onmiddellijke zaligmakende aanschouwing.
Geschiedenis. — Het auteurschap van de Spieghel staat heel
vast: een kleine vergissing van de eerste vertaler, Blomevenna,
mogen we volkomen verwaarlozen 3). Herp schreef het werk
op verzoek van een weduwe, gedurende de periode van 1455-
1460. Het is een oorpsronkelijk nederlands werk — een van
de weinige, die kort na het ontstaan in andere talen zijn over-nbsp;,
gezet en da naam van de schrijver beroemd maakten in 'n /•£.
groot deel 'van de beschaafde wereld. Een eer, welke slechts
bitter weinig nederlands schrijvenden te beurt is gevallen —
wat dus een reden te meer is, om Herp voortaan de plaats in
onze letteren toe te kennen, welke hij verdient.
De keulse Karthuizer Blomevenna, die twee Minderbroeders,
leerlingen van Herp, tot geestelijke leermeesters had, was be-
grijpelijkerwijs in kennis gekomen met Herp's leer en besloot
de Spieghel te vertalen : eerst afzonderlijk de Inleiding, daarna
het gehele werk. In 1504 was de latijnse vertaling voltooid.
Jammer genoeg heeft hij aan het boek de titel gegeven van
1) De Septem intineribus aeternitatis.
De novum rupibus.
Verschueren, Herp, I blz. 128.
Directorium aureum contemplativorum, terwijl hij een eigen
werk later als Speculum betitelde: de redenen hiervoor zijn
niet bekend. Enige jaren later werd deze vertaling gedrukt i),
kort daarop gevolgd door een herziene uitgave. Nu had de
Spieghel zijn weg gevonden. Ook in andere talen werd het
werk overgezet: zo verscheen een Italiaanse tekst in 1522, een
spaanse en een portugese omstreeks 1530. Herp was dus be-
roemd geworden. Maar — hij deelde het lot van vele mystici
van die dagen : zijn werk is een tijdlang veroordeeld geweest.
Met reden ? Néén, in zoverre het de zakelijke inhoud betreft.
Het boek is volkomen katholiek, naar leer en geest. Ja — in
zoverre wij letten op de wijze van uitdrukking. Herp's zegs-
wijze is dikwijls hard, zijn woorden laten soms een dubbel-
zinnige verklaring toe ; de auteur is wel eens onvoorzichtig en,
zeer zeker, scherp in zijn critiek. Verschillende verboden heb-
ben Herp getroffen : van spaanse zijde reeds in 1559 ; van
partikuliere kant in 1577 2). En ten slotte, met al het andere
nog te bespreken werk van Herp, door het H. Officie zélf :
echter met deze clausule : „tenzij in overeenstemming gebracht
met de uitgave van Rome 1585quot; 3). Een uitgave, waarin alles
wat verkeerdelijk kon verstaan worden, was gemitigeerd en
verbeterd.
Deze veroordeling behoeft ons niet te verwonderen : we
herinneren er slechts aan, dat ook een Ruusbroec, Tauler,
Suso tijdelijk door een vonnis getroffen werden 4). Het is een
teken des tijds, de Kerk móést voorzichtig zijn. En zo gauw
bleek, dat de veroordeling niet gemotiveerd was, is de Spie-
ghel volkomen vrij gegeven, en heeft hij zijn zegetocht voort-
gezet.
1) Keulen. 1509.
Nm. door de Generaal der Jesuieten voor zijn orde. Dit blijkt echter
voortgekomen te zijn uit een heilige ijver om de Ignatiaanse methode te
propageren en te monopoliseren. Verschueren, Herp I blz. 136.
Nisl reformata fuerit ad exemplar illius quae fult impressa Romae
1585.
*) Nm. in 1595, naar aanleiding van een opluikend quletlsme in bel-
gische kloosters.
L a t i j n . — Wij hebben de Spieghel voorop geplaatst:
niet alleen omdat dit Herp's hoofdwerk is. maar ook omdat het
't enige nederlands werk is van zijn hand. en dus uiteraard het
meest belangrijk voor onze literatuur.
Hendrik Herp echter is de auteur van veel meer werken —
alle in het latijn geschreven. Wij kennen, in waarschijnlijke
volgorde van ontstaan :
Eden,
Scala amoris.
Collatio Ia of Directorium brevissimum,
Soliloquia super cantica.
De processu humani profectus, waartoe behoren Collatie Ha
^^nbsp;r,. 1 U
Naast deze ascetische geschriften staan twee flinke bundels
sermones.
Eden is een diepzinnig mystiek werk : scholastiek in opbouw,
naar inhoud overeenkomend met de Spieghel, vóór deze ge-
schreven en te beschouwen als de voornaamste bron.
Het bestaat uit een dertigtal sermones of zes en twintig
„industriaequot; (latere uitgaven hebben een andere indeling).
De Sermones gaan uit van de Evangelie-tekst „Amice ascende
superiusquot;. De eerste en tweede handelen over de uitnodiging
van God. In sermo III worden de beletselen tot de volmaakt-
heid besproken ; de volgende hoofdstukken geven een grote
inleiding in de „vita activa et moralisquot;. Zo komt de ziel ertoe,
op te stijgen tot God (sermo IV), en wel langs de tweevoudige
weg van affectus en intellectus. Aldus wordt zij voorbereid op
de „vita speculativa et spirituahsquot; (IX-XV). Vier graden van
liefde moet zij doorschrijden, om geheel en al te voldoen aan
de voorwaarden die gesteld zijn om, wat Herp noemt de ..per-
fecta fruitioquot;, te kunnen bereiken (XVI-XVIII). De drie God-
delijke Personen werken te samen om haar voor dat aller-
hoogste genot gereed te maken (XIX-XXI). En als de ziel
dan eenmaal zóver is, gaat voor haar een geheel nieuw leven
beginnen, dat geheel contemplatief is en culmineert in de vita
superessentialis : voorsmaak van het Eeuwig Leven (XXII-
De parallel-plaatsen met de Spieghel zijn duidelijk voor
wie de inhoud van deze beide tractaten naast elkander stelt.
Verschillende termen zijn in de Spieghel letterlijk vertaald uit
Eden : vergelijk super-essentialis = overwezenlijk, een speciale
uitdrukking van Herp, die lang niet ondubbelzinnig is en later
bijgedragen heeft tot de veroordeling. Verschil tussen Eden
en Spieghel bestaat er echter wèl : de theorie van het „toe-
gheestenquot; is specifiek eigen aan de Spieghel: en dit laatste
werk toont ook een veel uitgebreidere behandeling van het
werkend en schouwend leven.
Mogelijk kan uit de indeling geconcludeerd worden, dat
Eden oorspronkelijk een preek-boek geweest is, voor Herp
zelf allereerst: deze immers genoot een grote faam als predi-
kant en dit hield weer een nauw verband met zijn overgang
naar Gouda. Maar zéker is het niet, daar immers vele geeste-
lijke werken uit die tijd de uiterlijke gedaante van sermoenen
aannemen : het schijnt een in die dagen geliefde vorm te zijn
geweest. Bovendien bestaan alle werken van Herp, uitge-
zonderd alleen de Spieghel, uit zulke sermones.
Scala amoris novem scalaribus distincta gradibus.
De titel dekt zuiver en volkomen de inhoud. De Goddelijke
Liefde, naar aanleiding van dezelfde evangelietekst i), voor-
gesteld als een trap van negen treden : de ziel wordt uitge-
nodigd die een voor een te bestijgen. De treden zijn : amor
incomparabilis, amor semper mobilis, amor incessabilis, amor
calidus, amor acutus, amor fervidus, amor superfervidus, amor
liquidus, amor inaccessibilis. En omdat de Liefde Gods één
„ignis consumensquot; is, worden deze trappen of treden der
Liefde vergeleken bij de negen eigenschappen die natuurlijker-
wijze eigen zijn aan het element vuur. En zo wordt aan elke
trede van de trap der Liefde Gods één hoofdstuk (in latere
uitgave weer „sermoquot;) gewijd : waarvoor dan steeds een
kwestie uit S. Thomas 2) het uitgangspunt biedt. De Scala,
Amice ascende superius.
Hos gradus novem proprietatibus ignis assimilare placuit, eo quod
amor Dei ignis consumens est. Zie Summa (pars lla Ilae) van S. Thomas.
nooit afzonderlijk in druk versehenen, vormt het laatste boek
van de Theologia Mysticai).
Coüatio Ia. - „Quomodo per ignitas aspirationes atque aha
quaedam media ad perfectissimum dei amorem perveniatur .
Met deze ondertitel geeft de schrijver zelf de kern aan van
het tractaatje, dat zich, met de twee andere van geh,ke naam,
bevindt aan het einde van het Tweede Boek. Te samen vor-
men zij overigens een compendium van geheel Herp s leer
zoals wij die in de Spieghel het meest volkomen zagen. Wat
volgt vinden wij dan ook vrijwel in de Spieghel terug. De
Collatio Ia, ook wel Directorium brevissimum genaamd, n^aar
eigen aanwijzing van Herp 2), gaat geheel over het h,den
van Christus en de uitwerking van dat Lijden op de ziel van
de Godminnende mens. Drie punten daarvan moet die ziel wel
overwegen: het feit van het Lijden zelf, de wijze waarop
Christus leed, en de oorzaak die tot dat Lijden aanzette, n.m.
de Liefde van God.nbsp;. ,
Respectievelijk dus Opus - Modus - Causa welke inde-
ling de auteur ontleent aan S. Bernardus. Deze drie beschou-
wingen zullen tot gevolg hebben : compassio — imitatio —
caritas. De ziel moet zich gewoon maken steeds en in alle
handelingen van het dagelijks leven innig met God te verke-
ren. vooral door wat S. Augustinus noemt: orationes laculato-
riae. Zelfs beschouwt hier H«p dit als het „principale exer-
citium in omni via perficiendiquot;.
Vier akten moeten achtereenvolgens gesteld worden : dare
— exigere — conformare — unire.
Geven van zichzelf absoluut alles wat God verlangt. Ver-
trouwvol van Hem eisen al wat God heeft en zelfs al wat Hi,
is ; dan gelijkvormig worden in deugden aan Christus Mens-
ij Theologia Mystica is de naam van Herp's verzamelwerk, dat Herp
beroemd heeft gemaakt in gans Europa. Het bevat SolÜoqaiam divini
amoTis (lib. Imus), Directorium aureum contemplativorum. en III collationes
(lib. IIus). Eden en Scala amorfs {lib. IIIus). — Wij gebruikten het
exemplaar aanwezig in het Minderbroedersklooster te Weert, uitgave
Keulen 1538. Een volledige beschrijving van deze zeer verspreide druk bij
Verschueren, Herp I blz. 105, no. 15.
2) Theol. Myst. 1538, fol. CLXXVIII a.
-ocr page 75-heid, vooral in liefde tot de versmading, smart, lijden; en ten
slotte haar eigen wil volkomen verenigen met de Wil van
God. Zo zal zij de volmaaktheid nabij komen i).
De Collatio Ila neemt tot leidraad : Tollite iugum super vos
et discite a me quia mitis sum et humilis corde. In het dubbele
juk, dat wij op moeten nemen, ziet Herp het iugum exterioris
et interioris hominis. Het juk van de uitwendige mens is dan
de Mensheid van Christus, die wij allen als 't ware moeten
„aandoenquot; door een ware navolging. De runderen, door dit juk
alsdan in bedwang gehouden, zijn de „vis concupiscibilis et
irascibilisquot;.
Het juk van de inwendige mens is de Godheid van Christus,
Die wij door diepe beschouwing en overweging moeten „fre-
quentarequot;, herhaaldelijk bezoeken dus. Verstand en wil zijn
de twee dieren, die onder dat juk lopende, ons tot het gewenste
doel brengen.
Deze Collatio is een mooi en diepzinnig tractaat, hartstoch-
telijker en levendiger geschreven dan het eerste. Een warme
overtuiging, een „expertus potest crederequot; spreekt uit elke
regel, vooral daar, waar na de redeneringen het affect gaat
komen. Een menigte citaten, uit het Evangehe, uit het boek
Job en dergelijke, dringen de waarheid van Herp's beweringen
aan ons op. De absolute absorptie van de ziel door God's
schoonheid wordt vergeleken met de machtig grote zee, waarin
't kleine visje verloren rond zwemt „in quam felicissimam
introversionem, immersionem, et absorpüonem velut minimus
pisciculus in immensam pelagi huius vastitatem unusquisque
cum spiritu suo natare studeatquot;^). Want het einddoel van
Herp's mystiek,dat ook van dit tractaat weer het slot is, blijft
altijd de terugkeer van de ziel tot God in de eeuwige visio
beatifica.
„Erat autem Hierosolymis probatica piscinaquot; is het motief
van de Collatio lila. Deze sluit in gedachtengang aan bij de
Aan dit tractaat kleeft een vlekje : er is nm. strijd over het auteur-
schap. Wij menen echter beter te doen, het geheel niet te onderbreken,
en zullen de kwestie ter zijner tijd — onder Bourcelli — bespreken.
2) Theol. Myst. fol. CLXXX b. — Deze gedachte komt ook bij Ruus-
broec voor.
vorige: het beeld is anders en de citaten zijn minder talnjk.
Hoe wij komen „per quinque virtutum exercitia ad dei con-
templationemquot; is het onderwerp. De vijver is aUereerst Jesus
zelf met Zijn Heihge Vijf Wonden, in Wiens Bloed de zon-
daren gereinigd worden. Maar spoedig laat de schrijver dU
beeld los. om over te gaan tot de beschouwing van de vijt
zuilengangen als zinnebeelden van de vijf deugden. Deze zijn
zó voornaam. dat zij, evenals de zuilengangen, toegang geven
tot de vijver, leiden langs de Mensheid van Christus, tot de
contemplatie van Diens Godheid. Ego sum ostium. zegt Jesus.
De ..quinque porticusquot; dan. als deugden verstaan zijn : humi-
litas, contritio, paupertas, perseverantia, oblatio i).
Elk dezer deugden wordt dan nader omschreven, met het
deel, dat zij bijdraagt om tot de vereniging met God te komen
Hiermede eindigen de Collationes. Zoals duidelijk is vinden
wij daarin de schrijver van de Spieghel gemakkelijk weer :
dezelfde inhoud, geheel of gedeeltelijk, soms met dezelfde ter-
minologie. dikwijls onder geheel andere beelden, komt steeds
terug. Het is slechts een bewijs te meer voor het feit dat onze
grote ascetische schrijver en mysticus een eigen, zelfstandige
methode volgde en die, met veel succes, in al zijn werken bleet
propageren.
Soliloquium super cantica.
Een geheel ander karakter dan alle voorgaande werken van
Herp draagt zijn Soliloquium, toegelicht door de ondertitel:
Divini amoris Christiformiumque virtutum Soliloquium, aut in
Cantica canticorum paradoxa 2).
Al qaat dit machtig en groots-opgezet werk uit van een tekst
in het Hooglied : Osculetur me osculo oris sui, tóch wil het m
•t geheel niet een commentaar zijn op het Canticum. Het is een
geheel op zichzelf staand werk ; een boek vol dogmatiek, met
de Leer der Redemptie als centraal punt: maar tevens met
1)nbsp;Ook bij Tauler te vinden. Opera Tauleri ed. Surius Dom. I! post
Epiph.
2)nbsp;Theol. Myst. liber lus. — De ondertitel is een toevoegsel van LOER
O, Carth.
een uitgesproken ascetisch doel. De inhoud, die in honderd-
veertig hoofdstukken is verdeeld i), kan, als we vooral letten
op de éne grote lijn, die door het gehele werk loopt, aldus
worden samengevat: De Allerheiligste Drievuldigheid is het
Uitgangspunt. Vader, Zoon en H. Geest vormen een band zó
innig als het Hooglied enigermate tracht te symboliseren. De
tweede Persoon heeft Zich nu als 't ware losgemaakt en nam,
in onbegrijpelijke toenadering tot de schepselen, de menselijke
natuur aan. Hij, Christus, heeft aldus de schuldige en strafbare
mensheid verlost.
Maar met Zijn Dood heeft Jesus niet Zijn heilig-makende
activiteit geëindigd. Hij liet ons Zijn H. Sacramenten, waar-
onder vooral de Eucharistie van niet te schatten waarde is.
Immers, wat zou de mens zijn en kunnen zonder God. De
erfzonde, eerste oorzaak van 's mensen zwakheid en ellendige
staat, wordt behandeld in verband met haar gevolgen : onwe-
tendheid, broosheid van de wil, geestelijke blindheid. Toch
was de ziel voor zo'n groot geluk, zo'n groot schoonheids-
genot bestemd, en moet zij dus terug naar de eerste toestand,
vlak na de schepping. En door Christus' bemiddelende tussen-
komst kan zij dit: langzaam moet haar verstand weer verlicht
en haar wil weer versterkt worden. Een reeks van deugden
moet zij zich weer eigen maken, zoals deze de mens eigen
was vóór de zondeval; en de Vreze des Heren moet haar
geleiden op de weg naar God.
Alle deugden nu worden leerstelhg uiteengezet en de mens
als bereikbaar voorgespiegeld, om dan ten slotte samengevat
te worden in één grote band : de Liefde, die immers alle andere
deugden in zich sluit. Dan is de ziel weer wat zij was, toen zij
rein en onbeschadigd voortkwam uit de handen van haar
Schepper.
Blijkens de inhoud dus een bijna encyclopedisch werk, waar-
in vrijwel een volledige uiteenzetting wordt gegeven van de
katholieke Geloofs- en Genadeleer — maar een werk, dat toch
1) In de uitgave van 1538 vormen deze hoofdstukken één geheel ; in
latere uitgaven onderscheiden we 33 (le deel) en 107 hoofdstukken (2e
deel). Verschueren, Herp I blz. 20.
niet een dogmatiek-summa genoemd kan worden, daar nooit
door Herp zijn allereerste levenstaak uit het oog werd ver-
loren : een leidsman te zijn. in zijn werken, door het geestelijk
leven. Het is het méést dogmatische van al Herp's werken :
of liever, een ascetisch-mystisch werk op dogmatische grond-
slag. Een werk tevens, dat rijk geladen met citaten en uitspra-
ken van anderen, getuigt van Herp's grote, brede en diepe
kennis en veelzijdigheid.
De processu humani profectas is een verzameling van een
en twintig sermones, welke tot nog toe vrijwel onbekend zijn
gebleven. Slechts twee hiervan werden door Loer m de Theo-
logia Mystica uitgegeven i).
Groter en grootser echter is de enorme collectie van twee-
honderd en twaalf preken over de Tien Geboden. Het geheel
draagt de titel Speculum aureum de praeceptis divinae legis.
Oudere auteurs noemden dit werk naar het Incipit van de
eerste preek Invenio aliam legem.
Deze sermoenen tonen, het spreekt vanzelf, niet de diepte van
de Spieghel. Het machtige verzamelwerk is geheel op de prak-
tijk gericht en meer geóriënteerd in de richting van de casuï-
stiek. Het is geheel verdeeld en onderverdeeld volgens de scho-
lastieke methode. En die distincties maken het boek niet zo
gemakkelijk genietbaar voor de moderne predikant en lezers).
Hiermede zijn wij gekomen aan het einde van de grote reeks
werken van Herp. Een belangrijk mysticus, een geweldig wer-
ker, een schrijver van naam. Wij twijfelen er niet aan, of, nu
eenmaal door de moderne uitgave van de Spieghel de belang-
stelling is gewekt, ook Herp in de volgende uitgaven van onze
handboeken der literatuurgeschiedenis de plaats zal verwerven,
welke hem krachtens zijn grootheid toekomt.
1)nbsp;Verschueren, Herp I blz. 20.
2)nbsp;Een exemplaar hiervan in Den Haag Mus. Meerm.-Westr. — Reeds
door Moll opgemerkt in Kerkgesch. II, Arnhem 1867 blz. 23. Zie ook P. v. D.
Berg, De Viering van den Zondag en de Feestdagen in Nederland vóór
de Hervorming, Amersfoort 1914, blz. 82, 87 en F. Pijper, Geschiedenis
der Boete en Biecht in de Christelijke Kerk gedurende de Middeleeuwen,
den Haag 1896/1908, blz. 305-307. Ten slotte Coli. Franc. Neerl. dl. II
1931, blz. 357.
HOOFDSTUK VI
KLEINERE LATIJN-SCHRIJVERS VAN DE
VIJFTIENDE EEUW
Rondom de beide grote figuren van deze periode — Brugman
en Herp — staat, behalve de reeds besproken groep nederlands
schrijvenden, óók nog een aantal auteurs, die uitsluitend latijns
werk voortbrachten.
Omstreekt 1450 leefde in het klooster te Nijmegen Joannes
Bourcelli, van wiens hand een ascetisch tractaat bewaard
bleef: Modus utilissimus perveniendi ad internam contempla~
tionem. Gelijk de titel reeds zegt, is het- werk niet een eigenlijk
mystiek tractaat, doch een inleiding tot een hoger beschou-
wend leven i). In het vorige hoofdstuk bespraken wij dit trac-
taat reeds. Want of Bourcelli en niet Herp, óók de schrijver
is van deze Prima collatio of Directorium brevissimum, is nog
een omstreden kwestie. Marcel Viller, die een studie aan deze
zaak wijdde 2), is sterk geneigd het auteurschap toe te kennen
aan Bourcelli, omdat drie handschriften van vóór 1500 nog,
deze aan de nijmeegse franciscaan, en niet aan Herp toeschrij-
ven. In ieder geval blijft de inhoud van de Prima Collatio toch
geheel Herpiaans : het is een korte uiteenzetting van Herp's
persoonlijke leer over het „toegheestenquot;.
Een volgende figuur is Walter van Zierikzee. Het klooster
Exemplaar Luik, Groot Seminarie. — Over Bourcelli AFH VII 1914,
blz. 747vv. — Het werkje komt onder drievoudige naam voor.
2) Revue d'Ascetique et de Mystique III, 1922, blz. 155-162. — AFH
XIX 1926, blz. 134vv. — Zie ook Verschueren, Herp, I blz. 20. En vooral
OGE dl. 4 1930, blz. 183-195.
te Zierikzee dateert al van zeer vroeg : reeds in 1270 kregen
de minderbroeders daar een huis. in hetzelfde jaar waarm zij
zich ook in Bolsward vestigden. In de franciscanen-hteratuur
zullen wij de naam Zierikzee meermalen ontmoeten, zoals die
van Gouda.nbsp;,nbsp;i c j i. t»
Waker die in 't midden van de vijftiende eeuw leefde, heeft
zijn krachten beproefd aan een reisbeschrijving. Hij vertoefde
nm. van 1447 tot 1450 in het Heilige Land. en het na : een
Descriptio terrae sanctae. Het werk is niet geheel origineel:
schrijver steunt wat al te veel op een voorganger - m dezen
p Burkard O. P. Ook is het niet volledig : immers over de
grote missie-taak van zijn medebroeders in Palestina weet hij
Lar heel weinig mede te delen. De bekende historicus Leo-
nard Lemmens, publiceerde grote fragmenten uit zijn werki).
Van zijn stadgenoot. Cornelis van Zierikzee, is ook een
handschrift bewaard gebleven. Deze Cornelis heeft een groot
aandeel gehad in de observantie-invoering in Engeland, zoals
hier Brugman en in Zweden Filip van Gouda. Op verzoek
van lacobus I werd hij daarheen gezonden, om dan op bevel
van Pius II het mooie en grote klooster te Edinburgh over te
nemen en nieuwe huizen daar te stichten.Terug gekomen op
het vasteland, overleed hij te Antwerpen 2).
Eenzelfde werk als bovengenoemde Waker van Zierikzee
leverde ook de opmerkelijke Andreas Grifven : een /fernera-
r/um terrae sanctae.
Deze persoonlijkheid is interessant, niet alleen om de nogal
voorname rol die hij in de oosterse kerkgeschiedenis gespeeld
heeft, maar ook wegens de tamelijke veelzijdigheid van zijn
schrijverstalent.
Helaas weten we slechts, dat (en wat) hij geschreven heeft;
van zijn werk zelf is niets overgebleven, al is de mogelijkheid
1)nbsp;Franz. Stud. 1919, blz. 262vv. — Het geheel staat in een Wolfenbütte-
ler handschrift, waarvan de beschrijving bij Heinemann, Die Handschril-
ten der Herzogl. Bibliothek zu Wollenbüttel beschrieben. Ile Abt. Au-
gusteinische Handschriften. Bnd. IV Wolfenbüttel 1890, blz. 236.
2)nbsp;Het handschrift bevindt zich in Trier ; zie over hem Schlager, Bei-
träge blz. 102. — Schoutens, Geschiedenis blz. 41. — Dirks, blz. 14.
lang niet uitgesloten, dat hier of daar, vooral in Palestina, nog
wel wat aanwezig is.
Geboren in 1400 te Kortrijk, kwam hij, na eerst conventueel
geweest te zijn, in Italië bij de minderbroeders-observanten,
werd spoedig een vermaard theoloog en professor te Parijs en
ging dan, op 42-jarige leeftijd, als missionaris naar het Oosten.
Dat hij door Paulus II tot Patriarch van de Maronieten gewijd
is, vindt Lammens S. J., die een uitvoerig artikel aan hem wijd-
de i), niet waarschijnlijk, al stelt hij zich hiermee tegenover
heel de traditie. Op een zeereis ziek geworden, stierf hij op
Cyprus in 1475.
Zijn Itinerarium werd spoedig een franse vertaling waardig
gekeurd, doch origineel en vertaling zijn beide verloren. Ook
van zijn verdere literaire arbeid : De laudibus Mariae (moge-
lijk in 'n andere taal dan latijn); een tractaat over de val van
Constantinopel, en nog vele Syrische geschriften zijn, voor-
zover ons bekend, niet bewaard gebleven. Maar zowel op reli-
gieus-historisch, als op literair terrein, moet Andreas toch een
belangrijke figuur geweest zijn. Schoutens zegt van hem 2);
,,Gallus erat natione, patria Flander, doctor eximius et sacrae
theologiae in Alma Parisiensi Universitate professorquot;.
Wanneer wij vragen naar het meest gezochte, en meest ver-
spreide latijnse werkje van deze groep auteurs, dan komt daar
zonder enige twijfel voor in aanmerking de Expositio mysteri-
orum missae van Willem van Gouda.
Het boekje verscheen in Keulen tussen 1480 en 1486, en
telde vóór 1504 reeds 25 uitgaven 3). Een ongehoord groot
H. Lammens S. J., Frére Gtyphon et le Liban au XVe siècle. Parijs
1899. — Terloops zij gezegd, dat de naam in vele vormen voorkomt:
Grifven, Gryphon, Griffo, Grypho. Misschien was zijn oer-hollandse naam
de Greef.
Schoutens, Martyrologium 18 Juli.
Literatuur: Wadding, Sriptores, Rome 1650 blz. 141. — Naessen, blz.
193-195. — Dirks, blz. 26. — H. Lammens S. J., Prère Gryphon et le Liban
au XVe siècle. Parijs, 1899. — Arturus noemt ook hèm weer, op eigen
gezag, „gelukzaligquot;. — Over de (verloren) franse vertaling van Garcia de
Santa Maria, R. Röhricht, Bibl. geogr. Palaest. blz. 121.
quot;) De KB in Den Haag alleen al heeft 13 exemplaren ! Een handschrift
berust op het stadsarchief te Keulen.
aantal dus. Uiteraard was het allereerst voor de clerus be-
doeld. Groot is het boekje niet. De inleiding wijst de priesters
op hun plicht, alles omtrent de waarheden van het Geloof te
leren. Dan volgt een Voorbereiding voor de H. Mis (praepa-
ratio ad missam). Schrijver gebruikt in zijn verklaring de
rememoratief-allegorische methode. Voor de geschiedenis der
Misliturgie kan het werkje ons nog iets leren : de kelkbereiding
geschiedde, volgens de Expositie, vóór de H. Mis; bij het in-
gieten van wijn en water sprak de priester andere gebeden dan
thans. Het Gloria verschijnt nog met de oude tropen, 't Laatste
Evangelie van S. Jan wordt nog niet genoemd, ofschoon het
toen toch reeds aan 't opkomen was. De auteur gaat de rubrie-
ken uitvoerig na, legt overal de betekenis van het voorgeschre-
vene uit. Vakmensen zullen zien, dat Willem's verklaringen
niet altijd stroken met de gangbare mening : collecte bijv. ver-
klaart hij „(sacerdos) colligit petita populi et offert Deoquot;, in
plaats van „(oratio supra) collectam (plebem)quot;.
Wetenschappelijk wil het boekje niet zijn. Ook niet onaf-
hankelijk van voorgangers : het steunt veelal op het bekende
Rationale divinorum officiorum van Willem Duranti. Maar de
schrijver is óók origineel, vooral waar hij asceet is, en stichten
wil.
Tot zover het werk ; dat, hetzij terloops gezegd, ook wel
eens naar de titel op het tweede blad genoemd wordt: De
modo celebrandi i).
Van de schrijver weten we overigens niet veel af. Vrijwel
het enige bekende feit is zijn dood : die moet zijn voorgevallen
rond 1480.
Bij nader onderzoek hebben we héél wat klippen te omzeilen.
Niet alleen zijn er, gelijk we reeds zagen, meerdere schrijvers
die zich van Gouda noemen, maar zelfs zijn er verscheiden
Willem's van Gouda 2), die we dus niet met de onze moeten
1) Dit is dus geen apart werk, gelijk Hurter, iVomenc/ator (II 1082) wil.
Zo kennen we een Willem van Gouda, óók een Franciscaan, die in
1573 te Geertruidenberg de marteldood stierf; over wie Schoutens,
Martyrologium 4 Sept. en N. Ned. Biogr. Woordenb. III 483. — Een
andere Willem van Gouda schreef Pabulae Laiinae, Leuven 1517, en gaf
een Erasmus uit.
verwarren. Wèl kan de onze óók de schrijver zijn van een
(derde) palestijnse reisbeschrijving, de Peregrinationes terrae
sanctae... per W. de Gouda anno Domini 14371). Maar
Dirks — en met hem Campbell — dwaalt, als hij óók de Dialo-
gus inter Clericum et Laicum super dignitate regia (Deventer
1497), op naam van onze Willem stelt. Dit is een werkje van
Willem Occam of mogelijk ook Petrus de Bosco.
Een tweede punt waarop te letten valt, is dat juist in die
tijd heel wat boekjes verschijnen over de H. Mis, met ongeveer
gelijkluidende titel, en toch onafhankelijk van elkaar. Alle zijn
veel minder bekend en verspreid dan de Expositio 2).
Dit vooropgesteld, zal echter dankbaar elk resultaat worden
tegemoet gezien van het onderzoek naar een auteur, wiens
werkje zó snel beroemd en verspreid is geworden, en die bij-
gevolg ook een grote invloed moet gehad hebben op het reli-
gieuse leven van zijn tijd.
Van Lucas van Brugge, doctor in de theologie, bezitten we
een grote bundel Sermones viae et veritatis, gedrukt in 1483.
Het zijn 110 preken op alle Zondagen van het kerkelijk jaar,
echter aldus samengesteld, dat hij steeds eerst het epistel en
evangelie van de Zondag geeft, daarna een verklaring over
één of beide. De auteur gaat hierbij zeer scholastiek distinge-
rend te werk. De voorrede, waaruit een grote ootmoed spreekt,
zal voorlopig wel de enige bron zijn, die ons iets over de
schrijver kan leren : hij schrijft op bevel van zijn overste en op
verlangen van sommige confraters ; hij vertrouwt niet op eigen
talent, maar slechts op de hulp van God. Hij spreekt' alleen
maar voor „rudibus et nondum exercitatis fratribus 3).
Wij kennen ook nog een groot handschrift met regel en
1)nbsp;Den Haag KB handschrift L 27 f. 38a.48b ; Röhricht, Bibl. geogr.
pal. blz. 100.
2)nbsp;Gerard v. d Goude, Boecxke van der Misse; Henricus van Gouda,
Tractatus de Missarum celebratione; Franciscus van Gouda, Libellus de
missa devotissimas. En anderen !
®) Exemplaar Brugge, Stadsbibliotheek. ■— Schrijver niet te verwarren
met Franciscus Lucas van Brugge, deken van S. Omer, wiens sermones
van 1610 zijn.
testament van S. Franciscus, de Actus, en beschouwingen over
de minderbroeders : de minoribus. Minstens voor een deel ge-
schreven in 1493, door een zekere Joannes laicus Trajecti,
die het vervaardigde voor een Limburgs klooster. De schrijver
noemt zich ook Broeder Jan van Maastricht. Hij kan moeilijk
dezelfde zijn als zijn naamgenoot die wij bij Herp ontmoetten.
Heel zeker is het werk dat op zijn naam staat, door een min-
derbroeder geschreven ; maar het blijft toch mogelijk, dat een
ander de schrijver is en Joannes slechts copiëerdei).
Van de Officia claustralia of (en) het Speculum guardia-
norum kennen wij slechts het bestaan: het handschrift is
zoek'2). Schrijver is Henrichs van den Berghe, een overigens
heel bekende figuur in de franciscaanse geschiedenis Hij was
immers sinds 1467 meermalen vicarius provinciaal van de keul-
se Observantie, daarvóór plaatselijk overste in Antwerpen, en
heeft, zowel voor de eerste als voor de tweede Orde, veel
nieuwe constituties gemaakt. Hij stierf in 1490, tijdens zijn
vierde provincialaat.
1)nbsp;Den Haag KB, handschrift 73 H. 35. - Zie ook AFH 1.1 1908,
blz. 320 en A. J. Flament. Catalogus der Stadsbibliotheek van Maastricht,
Maastricht 1888, t. 1 in Voorbericht en Bijlagen XVI en XVII sub n.452.
2)nbsp;Vroeger was het in Keulen, in het klooster ad Olivas. Zie v.D.
Haute, Chronologia ms. tom. XIV ; — Schoutens, Geschiedenis blz. 41.
- Dirks, blz. 15. Coll. Franc. Neerl. dl. II 1931, blz. 355.
HOOFDSTUK VII
BELANGRIJKE ONBEKENDEN : DE AUTEURS VAN
INDICA MIHI, FASCICULUS MYRRHE EN
DE WYNGAERT
Anonymiteit is een bij voorkeur middeleeuwse eigenaardig-
heid. Ootmoed, en ook mogelijk gelofte van uiterste armoede,
heeft ook ónze schrijvers dikwijls er toe gebracht : hun eigen
geesteskinderen achter de anonymiteit te verbergen. Zo komt
het, dat wij herhaaldelijk, op de titelpagina of in het explicit,
geen andere aanduiding vinden dan : „van enen devoten broe-
der vander observancien, wiens naam geschreven moet staan
in dat boeck des levensquot;. Kan dit een teleurstelling zijn voor
het zoekend nageslacht : ook déze echt vrome en franciscaanse
eigenschap zal het tenslotte weten te waarderen...... En de
grootheid van het werk wordt er niet minder om. Drie ano-
nieme werken bespreken wij thans afzonderlijk.
A. Indica mihi.
„Ce livre... est comme le résumé, la fleur suprême de la dévo-
tion tendre du moyen âge à l'humanité du Christquot;. Vernet
Een fijn-gevoeld, literair-mooi werkje bezit de franciscaanse
letterkunde in het boekje, dat in 1503 het licht zag onder de
titel van „Wandelinge der kersten menschenquot;, doch dat later
— en terecht, want ook reeds door de schrijver zelf — naar
de beginwoorden Indica mihi is geheten i ).
1) Het handschrift van Indica mihi bevindt zich te Antwerpen in het
Minderbroedersklooster. De uitgave hiervan werd bezorgd door Schou-
tens in 1906. — Hetzelfde werkje onder de naam van Wandelinge der
Wanneer wij het oorspronkehjke handschrift inzien — de
lat^e Saven zijn niet correct - dan kunnen wij^ gemakkehjk
in het werk zes verschillende deeltjes onderscheiden.
1.nbsp;Overwegingen op Christus Lijden voor elke dag van
2.nbsp;ülTassie-uurtjes : overwegingen van Donderdagavond
8 uur tot Vrijdagavond 6 uuri).
3.nbsp;Die bloemkijns der passiën.
4.nbsp;Het wonen in de wonden van Christus (naar Bonaven-
tura ).
5.nbsp;Lijdens-overweging in getijden-vorm.
6 Tractaat over de deugden (naar Bonaventura).
Het handschrift is niet bij toeval aldus in elkander gezet:
twee delen zijn uit Bonaventura vertaald, en de vier andere
zijn blijkens citaten en toespehngen. van éénzelfde auteur.
Wie dat is ? We weten iets : hij ondertekent B. V. en noemt
zich zelf „enen armen simpelen mynre broeder oft observant-
in Amsterdam.
Reeds Verjans wees er op, dat even later als provinciaal
optrad een Bonaventura Vorsei, wiens initialen dus correspon-
deren met die van de schrijver. Deze Vorsel is echter overigens
als auteur geenszins bekend en we komen dus niet verder dan
tot een niet onaannemelijke hypothese.
Het boekje is genoemd naar een vers van het Hooglied 2):
indica mihi quem diligit anima mea. Diep is de schrijver door-
gedrongen in het Lijden van Christus : fijn en piëteit-vol weet
hij er over te spreken. Het eerste tractaat staat hierin nog
boven de andere : mooi van taal, mooi van plastiek, mooi van
devotie, al is het waar. dat ook dit werkje de, overigens kleine,
fout vertoont van zoveel middeleeuws werk : de voorstelling
Kerstenmenschen. exemplaar Den Haag, KB : en onder de naam Wande-
linge der bloemen. Den Haag, Mus. Meerm.-Westr. De teksten verschillen
onderling enigszins, doch zijn, wat de zaak aangaat, dezelfde. Voor de
naam Indica mihi, zie handschrift fol. 74b.
Naam door Verjans gegeven, die hierover in OGE dl. 8 1934, blz.
202-206 schreef.
2) Cap.l, v.6.
-ocr page 88-is wat te realistisch soms voor moderne smaak. Het boekje is
ontstaan weer „doer die begheerte der devoeter biechtkinderen.
Opdat si hem souden mogen altijt becommeren mitten brude-
gom der sielenquot;.
De lof, die Vernet i) het toekent, is niet gering : als in 1926
een franse vertaling verschijnt van dit middeleeuws nederlands
werkje 2), schrijft hij : „Une des plus riches acquisitions de la
littérature spirituelle, en ce XXe siècle, a été l'édition... d'un
manuscrit, en vieux flamand, qui fut terminé en 1500 et qui
renferme plusieurs opuscules sur la vie et la passion du
Christ... Ce livre, qui termine le moyen âge, est comme le ré-
sumé, la fleur suprême de la dévotion tendre du moyen âge à
l'humanité du Christquot;.
Het is zeker te hopen, dat men hier te lande dit, tot nog toe
zo weinig bekende, fijnzinnig geestelijk werkje naar waarde
gaat schatten en dat, waar reeds een moderne franse vertaling
aanwezig is, óók een moderne nederlandse uitgave spoedig
moge verschijnen. Die zal dan gebaat worden door de vele
opmerkingen en aanwijzingen welke, in verband met een even-
tueel nieuwe uitgave, over dit boekje zijn geschreven.
B. Fasciculus Myrrhae.
„een seer sonderlinghe ende devote materie van die passie
ons heren...quot;.
Ook de schrijver van dit zeer uitgebreid en omvangrijk werk
is ons niet bekend. Hij noemt zich slechts een Minderbroeder
van de keulse provincie ; zijn boek, dat in 1517 verscheen 3),
moet wel spoedig grote opgang gemaakt hebben.
In drie delen handelt het over Christus' Lijden. Het eerste
spreekt „van de diepheyt ofte diepe swaerheydt des ghebene-
dijden lijdens ons Salighmakers Jesu Christiquot;, dat de auteur
dan beschouwt als lichamelijk en ziele-lijden. Het tweede deel,
handelend over „het Bondelken van myrrhequot;, is een algemene
La Spiritualité médiévale. Paris, Bloud et Gay 1929, blz. 41.
Indica mihi. Très pieuses méditations, par Maria Magd. Saeyeys.
Paris 1926.
Exemplaar te Den Haag, KB.
-ocr page 89-methode om het Lijden van Jesus vruchtbaar te overwegen.
Het laatste en uitvoerigste deel wordt gevormd door een com-
plex van getijden : practische oefeningen dus.
De provinciaal Weynsen, die de uitgave bezorgd heeft, is
echter geenszins de schrijver. Naar deze zoeken wc vergeefs.
Verjans heeft eens de veronderstelling geopperd dat Hendrik
van Santen de auteur zou zijni), maar daar is geen redelijk
bewijs voor aan te halen. Een andere hypothese onderstelt als
auteur Jan van Alen, omdat achter diéns werk — vertaling van
de Contemplationes Idiotae — gewoonlijk een fragment van de
Fasciculus volgt, onder de titel van „noch een dancbaerheit
van die geheele passiequot; 2). Maar, allereerst komt die Danc-
baerheit héél veel voor ; bovendien, we moeten voorzichtig zijn
met dat argument: inschuivingen en overnemingen zijn in dc
middeleeuwse boeken immers aan de orde van de dag.
De titel is weer ontleend aan 't eerste hoofdstuk van het
Hooglied : Fasciculus myrrhae dilectus meus mihi inter ubera
mea commorabitur. Een simpel samenspraakje-op-rijm tussen
het spinnend vrouwtje en Christus gaat aan 't werk vooraf.
Zeldzaam is het boek niet: er zijn zeer veel uitgaven van
verschenen. Dat het succes had, blijkt uit het feit dat reeds
zeventien jaar na 't verschijnen een spaanse vertaling uit-
kwam 3). Van de Hollandse tekst verscheen weer in de zeven-
tiende eeuw een „modernequot; uitgave, door p. Cauwe. Waarom
__ en of ? — het boek op de index geplaatst werd, is een
raadsel. Niets stuitends of stotends valt er in te ontdekken 4).
C. De Wijngaert.
„Lof wapendragere van Christus wondenquot;.
In 1518 verscheen te Antwerpen een werk, dat èn om zijn
1) Verslag Congres OGE dl. 4 1930 te Nijmegen.
OGE dl. 7 1933, blz. 352-356.
Fasciculus Myrrhe. En el qual devotamenie se trata de los misferios
de la sacratissima passion de nuestro redempfor Jesu Chrisfo. Sevilla 1534.
Sepp, Verboden lectuur blz. 82 geeft het op als staande op de index
van Karei V._Zie nog E. W. MoES, De Amsterdamsche Boekdrukkers,
Amsterdam 1900, I blz. 27 noot 2. — Er zijn overigens meerdere „Faci-
culus Myrrhequot;.
inhoud èn om zijn historie een uitzonderlijke plaats inneemt:
De Wijngaert van Sinte Franciscus „vol schoonre historiën
legenden ende deuchdelycke leeringhen allen menschen zeer
profijtelyckquot;. Het is een lijvige postincunabel, een verzamel-
werk, waarin, zo niet alle, dan toch zeer veel van de in de lite-
ratuur bekende franciscana te vinden zijn.
Drie grote boeken vormen te samen de inhoud. Het eerste
bevat levens van Franciscus en van zijn meest beroemde volge-
lingen : Clara, Ivo, koning Lodewijk, Graaf Elzearius en
koningin Elisabeth ; benevens de Portiuncula-geschiedenis en
Sinte Franciscus Souter. Het tweede : de historie der eerste
martelaren van de Orde; van Bonaventura, Lodewijk (bis-
schop), Antonius van Padua en Bernardus. Het laatste boek
verhaalt feiten en omstandigheden uit de gouden eeuw van het
franciscanisme, en sluit met een kalender. Aan t begin en 't
slot van het geheel staan refereinen — teken des tijds — met
de stok : lof wapendragere van Christus wonden.
De bron van deze machtige compilatie is geheel de francis-
caanse literatuur : Speculum perfectionis, Actus beati Francisci,
Legendae, Fioretti, Liber conformitatum. Wie dus op de hoog-
te wil komen van wat er aan franciscaanse literatuur bestaat,
vindt hier een zeer uitgebreide verzameling.
De auteur is niet bekend. Zéker is het een Minderbroeder :
dat blijkt uit alles : zijn minutieuse kennis van Orde en ordes-
gebruiken, zijn belezenheid in die literatuur, zijn aanvoelen
vooral van de franciscaanse geest. Dr. Kruitwagen O. F. M.
— die over deze Wijngaert twee belangrijke artikelen
schreef ^) — heeft het vermoeden geuit dat de schrijver zou
zijn de reeds besproken Cornelius van Zierikzee : wat intussen
slechts een veronderstelling blijft.
Wie de Wijngaert leest, zal er niets in bespeuren, dat niet
volledig overeenkomt met de geest van het Franciscanisme,
de geest die we het zuiverst aantreffen in de beroemde Fio-
retti : vol eenvoud, vol legende, vol poëzie, vol naïviteit. Dit
is van belang, omdat aan deze Wijngaert een niet onvermake-
lijke historie is verbonden.
1) In Neerlandia Franciscana 1914, blz. 43w. en blz. 135vv.
-ocr page 91-In de Delftse stadsbeschrijving van Dirck van Bleysweyck i)
lezen we dat de Wijngaert zou zijn „een boek 't welk de fran-
ciscanen allerwegen op doen soecken en om groot geldt inkoo-
pen ten eynde zij deselve aan het vuyr mochten op-offeren
ende alle uyt de wereldt helpen, overmits aldaer beschreven
staen niet alleen belachelyke, ja walchgelyke, maer ook ver-
foeyelijcke en abominabele saecken ; gelyck ook volgepropt en
schaterende is van oneyndelyck veel absurditeyten, beuse-
lingen, frivole en fabuleuse verteUingies, gelijckende nae his-
toritjes daer de vrouwluyden kinderen mee in slaep pratenquot;.
Dus geen kleinigheid. — Hoe onze brave Dirck hieraan
komt ? — We kunnen aanstonds toegeven, dat de geest van
de Wijngaert lijnrecht tegenover de zijne staat. Het gevoel
voor de schoonheid van Franciscus' wondermooi leven en van
het zonnige franciscanisme lag en hgt zeker ook ver, ver af
van de geest der Hervorming. Het zal enkele eeuwen duren,
voordat de ijskorst ontdooit — voordat Franciscus ook bij
niet-katholieken die algemene bewondering en liefde ontvangt,
welke geheel de wereld hem thans toedraagt. Maar, het praatje
is gelóófd : de Minderbroeders, werd verteld, kopen alle exem-
plaren op, om ze te verbranden... De weerlegging is tamelijk
eenvoudig : van géén postincunabel zijn zóveel exemplaren
over als van de mooie, volle, zonnige „Wijngaert van Sinte
Franciscusquot; 2).
Dirck van Bleysweyck, Beschryvinge der Stadt Delft, Delft 1667,
f. 339. Reeds te vinden in Neerlandia Franciscana.
Aldus het oordeel van de vakkundige bi] uitstek, p. Kruitwagen. Hij
noemt alleen reeds de exemplaren van Den Haag KB, en Mus. Meerm.-
Westr., Leiden, Woerden, Megen, Venray, Weert, Haren, Haarlem,
Wittem e.a.
HOOFDSTUK VIII
DE ZESTIENDE EEUW: VAN DIRK COELDE VAN
MUNSTER TOT JAN GLAPION
„Es galt als die klarste und treffendste Zusammenfassung
der Hauptbegriffe des Glaubens, als eine literarische Grosztat,
als eine neue Kunstquot;.
Aldus beoordeelt Groeteken i) het hoofdwerk van de thans
te bespreken Minderbroeder: de Kerstenspiegel van Dirk
coelde van münster.
Zijn Leven
Hij is, zoals zijn naam reeds aanduidt, van Münster in
Westfalen afkomstig, waar hij omstreeks 1435 werd geboren ;
zijn nu en dan voorkomende naam Dirk van Osnabrück dankt
hij slechts aan de geboorteplaats van zijn vader.
Heel zeker is hij eerst Augustijn geweest — een kleine
reminiscentie daaraan vinden we in sommige Spiegeluitgaven
— maar tamelijk spoedig, omstreeks zijn twintigste levensjaar,
ging hij over naar de Minderbroeders. Weldra kreeg hij hier de
naam van geleerd, ijverig en heilig religieus ; niemand minder
dan Erasmus heeft dit met ronde woorden verkondigd 2).
Meermalen stond hij aan het hoofd van kloosters, en vele
In zijn zeer mooie monografie Dietrich Kolde von Münster. Bin Held
des Wortes und der Tat in deutschen Landenquot;. Kevelaer 1935.
In een brief aan Carolus Utenhoven van 9 Aug. 1532. „Novi ante annos
pene XI fratrem Theodoricum Monasteriensem. Is numquam ibat, nisi con-
ciatum, nec usquam cepit cibum corporis nisi ubi seminabat animi cibum.
Interdum invitabatur in aedes divitum, sed in iisdem morabatur decem aut
octo dies si quae magna spes fructus affulsisset. Alio vocatus excusa-
bat......... Quam vero non gravis hospes erat vir ille plus! In extremis
huizen wist hij door zijn overredend woord voor de Obser-
vantie te winnen. Als vele van zijn confraters in binnen- en
buitenland, maakte ook hij zich verdienstelijk door als bemid-
delaar op te treden bij burgertwisten. Zijn glorie nam nog toe,
toen het dankbare nageslacht hem óók maakte tot een held
van naastenliefde in de bekende pest-epidemie van 1489-1490
te Brussel, waar hij, toen de meeste priesters uit angst voor
die ellende gevlucht waren, verlof gevraagd zou hebben aan
burgerlijke en kerkelijke overheid, om midden op Brussel's
mooie markt een nood-altaar op te richten, en van daaruit
zijn heldenwerk te beginnen. Alle ons bekende gravures en
schilderijen stellen hem dan voor : met de kelk in de rechter-
hand, schel in de linker, stola om de schouders, lantaarn aan
het koord, rondgaande om de zieken bij te staan. Twee jaar
zou die taak geduurd hebben ; toen week de gesel Gods.
De latere geschiedenis echter heeft wat gematigder geoor-
deeld. Het getal gestorvenen is zeer overdreven. Het feit van
Dirk's verpleging vinden wij nergens vermeld, de kronieken
spreken er niet van ; alleen het onderschrift van het borstbeeld
in de kloosterkerken te Leuven en Brussel, welke van latere
datum zijn, geven aanwijzingen in die richting. Er zal een kern
van waarheid zijn, doch zekerheid hebben wij niet i).
Volgens de meeste schrijvers — en de bibliografie rondom
Coelde is gróót — heeft Dirk zestig jaar lang in de Orde ge-
leefd. Als Brugman genoot hij de faam van machtig predikant:
in 1492 benoemde de Keulse bisschop hem tot predicator ge-
neralis in zijn gebied. Maar in 1502 keerde hij weer terug naar
België, dat hem tot een tweede vaderland was geworden, en
bracht nog zijn laatste kloosterjaren door in actieve dienst,
als gardiaan van Bootendaal (bij Brussel) en Leuven. Hier
stierf hij, op héél hoge leeftijd, nog een onverwachte dood :
nadat hij diezelfde dag nog twee predikaties had gehouden.
aedibus juxta posticum elegerat sibi cellulam, nee aliud ab opulento viro
sibi dari passus est, quam panem cibarium et cerevisiam frigidam. Ignem
recusabat...quot; Epistolarum D. E. R. Londen 1642, lib. XXVII ep. 5, col.
1493-1496.
Zie hiervoor A. G. Demanet, La Peste de Bmxelles en 1489 et le
Père Thierry de Munster, in Précis historiques 27 (1878), blz. 165-178.
Dit alles vormt echter niet Coelde's belangrijkste literaire
arbeid : al is dan de Kerstenspiegel, in zijn kwaliteit van Cate-
chismus, zeker het meest invloedrijk geweest.
Het hoogst staan zijn : Sermoenen. Zij zijn pas in de latere
tijd aan 't licht gekomen : in 1907 werd een der voornaamste
handschriften ontdekt.
Een Sermoen, op 't feest van S. Bernardinus gehouden,
handelt over de liefde Gods. Coelde onderscheidt negen gra-
den, en dat in drievoudige hiërarchie : de beginnende, de „was-
sendequot;, de volmaakte Liefde, 't Is een zeer fijne diepzinnige
beschouwing, waarbij hij toont, als Franciscus van Assisië,
een grote liefde te hebben voor Gods mooie natuur. Zijn aan-
spraak luidt stereotiep : „Vrienden !quot; De theorie van de intel-
ligenties — Origenes, Dante! — houdt ook Coelde volkomen
middeleeuws vast. En zijn enig doel is de aansporing : „Och
vrienden, laet ons voortaan de sunden latenquot;.
Een ander Sermoen, dat gehouden werd op 't Octaaf van
's Heren Hemelvaart, begint over het Geloof, eindigt met de
Liefde: een lange beschouwing over het Christendom, rijk
geïllustreerd met voorbeelden uit het Evangelie, 't Is minder
diep dan het eerste, en ook voor 't moderne oor of oog wat tè
vol geladen met enumeraties, maar overigens toch zeer belang-
rijk en mooi.
Meer voor de praktijk bedoeld is het sermoen over lauwheid
in geestelijke zaken ; over waakzaamheid ; over Gods Barm-
hartigheid. Van een aantal sermoenen over verschillende on-
derwerpen is Coelde's auteurschap niet te bewijzen : Groete-
ken acht het echter hoogst waarschijnlijk i).
te Trier, Stadsbibl. — Devoot boecxke Campbell, Ann. 303-594a Het
verscheen te Antwerpen in 1499. - Dirks geeft nog een uitgave op, blz.
23, van Leuven. Een exemplaar heb ik niet in handen kunnen krijgen • vóór
de oorlog 1914-18 was er nog een in Leuven, maar is sindsdien vermist.
Verbrand ? — Zie ook nog Groeteken, blz. 138-140.
1) Over de ontdekking van een handschrift zie G. des Mahez, Lettres
spirituelles intéressant le convent de Diepeveen, in Revue des bibliothèques
et archives t.V 1907, blz. 439-445; het handschrift (dat nog méér bevat)
IS niet van Coelde zelf.
Het handschrift te Brussel, Stadhuis nr. 2915, bevat de volgende ser-
moenen :
Dichter.
Eén mystiek gedicht heeft Coelde gemaakt, dat hoog uit-
steekt boven zijn andere, verspreide gedichten ; en dat alleen
reeds ons het recht geeft, Coelde dichter te noemen. Het is
zijn bekend en beroemd : Och edel siel wilt meccken.
In een en twintig strofen geeft Coelde hier een prachtige
beurtspraak tussen de ziel, de engel en de bruidegom. Hier
„klingt... in erschütternder Weise die Angst des Seelenbrau-
tjgams um seine oft so leicht zu betörende Braut, deren geis-
tige Auge er für die vielen Wohltaten Gottes in der Schöpfung
und Erlösung zu schärfen suchtquot; i).
Ja, een model van een mystiek liefdes-lied ! De bruidegom,
die het hoofd-aandeel heeft in de wisselzang, put zich uit in
het aanbrengen van motieven om de ziel voor zich te winnen
en van zijn rivaal, de wereld, af te brengen : nu eens smekend
en vragend ; dan enumererend en overtuigend. En de ziel
geeft zich gewonnen.
Zijn overige gedichten, als we ze zo mogen noemen, zijn
gewijd aan de catechismus (de tien geboden; de drie uiter-
sten ; lof van het Lijden) en zijn als zodanig dus niet heel
belangrijk, tenzij voor wie een studie wil maken van de ge-
schiedenis der gebedsformulieren.
Van „Een suyverlyck boecxken (met) veel schoonder ley-
fol. 71-79b Over de volkomen liefde Gods.
79-88b Over het Geloof.
89-93 Over Gods Barmhartigheid.
93-102b Over Zelf-waakzaamheid.
Deze reeds gepubliceerd NAK. Nieuwe Serie IV (1906-7), blz. 302-38
en 388-409 door Brinkerinck. — Goyens, blz. 55-91.
Het handschrift in de Württembergische Landesbibl, Cod. théol. et phil,
141 B (geschr. 1477) bevat:
fol. 21-39 Tegen de lauwheid.
Wat volgt, is naar Groeteken vermoedt, óók van Coelde :
fol. 1- 16 Over het H. Sacrament.
45- 98 Een aangename leringhe.
98-101 De gulden berg.
102-133 Een verhandeling over de kok.
Groeteken, blz. 164.
Dit alles vormt echter niet Coelde's belangrijkste literaire
arbeid : al is dan de Kerstenspiegel, in zijn kwaliteit van Cate-
chismus, zeker het meest invloedrijk geweest.
Het hoogst staan zijn : Sermoenen. Zij zijn pas in de latere
tijd aan 't licht gekomen : in 1907 werd een der voornaamste
handschriften ontdekt.
Een Sermoen, op 't feest van S. Bernardinus gehouden,
handelt over de liefde Gods. Coelde onderscheidt negen gra-
den, en dat in drievoudige hiërarchie : de beginnende, de „was-
sendequot;, de volmaakte Liefde, 't Is een zeer fijne diepzinnige
beschouwing, waarbij hij toont, als Franciscus van Assisië,
een grote liefde te hebben voor Gods mooie natuur. Zijn aan-
spraak luidt stereotiep : „Vrienden !quot; De theorie van de intel-
ligenties — Origenes, Dante ! — houdt ook Coelde volkomen
middeleeuws vast. En zijn enig doel is de aansporing : „Och
vrienden, laet ons voortaan de sunden latenquot;.
Een ander Sermoen, dat gehouden werd op 't Octaaf van
's Heren Hemelvaart, begint over het Geloof, eindigt met de
Liefde : een lange beschouwing over het Christendom, rijk
geïllustreerd met voorbeelden uit het Evangelie, 't Is minder
diep dan het eerste, en ook voor 't moderne oor of oog wat tè
vol geladen met enumeraties, maar overigens toch zeer belang-
rijk en mooi.
Meer voor de praktijk bedoeld is het sermoen over lauwheid
in geestelijke zaken ; over waakzaamheid ; over Gods Barm-
hartigheid. Van een aantal sermoenen over verschillende on-
derwerpen is Coelde's auteurschap niet te bewijzen : Groete-
ken acht het echter hoogst waarschijnlijk i).
te Trier, Stadsbibl. — Devoot boecxke Campbell, Ann. 303-594a. Het
verscheen te Antwerpen in 1499. — Dirks geeft nog een uitgave op, blz.
23, van Leuven. Een exemplaar heb ik niet in handen kunnen krijgen : vóór
de oorlog 1914-18 was er nog een in Leuven, maar is sindsdien vermist.
Verbrand ? — Zie ook nog Groeteken, blz. 138-140.
1) Over de ontdekking van een handschrift zie G.des Marez, Lettres
spirituelles intéressant Ie couvent de Diepeveen, in Revue des bibliothèques
et archives t. V 1907, blz. 439-445 ; het handschrift (dat nog méér bevat)
is niet van Coelde zelf.
Het handschrift te Brussel, Stadhuis nr. 2915, bevat de volgende ser-
moenen :
Dichter.
Eén mystiek gedicht heeft Coelde gemaakt, dat hoog uit-
steekt boven zijn andere, verspreide gedichten ; en dat alleen
reeds ons het recht geeft, Coelde dichter te noemen. Het is
zijn bekend en beroemd : Och edel siel wilt mercken.
In een en twintig strofen geeft Coelde hier een prachtige
beurtspraak tussen de ziel, de engel en de bruidegom. Hier
„klingt... in erschütternder Weise die Angst des Seelenbrau-
tigams um seine oft so leicht zu betörende Braut, deren geis-
tige Auge er für die vielen Wohltaten Gottes in der Schöpfung
und Erlösung zu schärfen suchtquot; i).
Ja, een model van een mystiek liefdes-lied ! De bruidegom,
die het hoofd-aandeel heeft in de wisselzang, put zich uit in
het aanbrengen van motieven om de ziel voor zich te winnen
en van zijn rivaal, de wereld, af te brengen : nu eens smekend
en vragend ; dan enumererend en overtuigend. En de ziel
geeft zich gewonnen.
Zijn overige gedichten, als we ze zo mogen noemen, zijn
gewijd aan de catechismus (dertien geboden; de drie uiter-
sten; lof van het Lijden) en zijn als zodanig dus niet heel
belangrijk, tenzij voor wie een studie wil maken van de ge-
schiedenis der gebedsformulieren.
Van „Een suyverlyck boecxken (met) veel schoonder ley-
fol. 71-79b Over de volkomen liefde Gods.
79-88b Over het Geloof.
89-93 Over Gods Barmhartigheid.
93-102b Over Zelf-waakzaamheid.
Deze reeds gepubliceerd NAK. Nieuwe Serie IV (1906-7), blz. 302-38
en 388-409 door Brinkerinck. — Goyens, blz. 55-91.
Het handschrift in de Württembergische Landesbibl., Cod. théol. et phil.
141 B (geschr. 1477) bevat:
fol. 21-39 Tegen de lauwheid.
Wat volgt, is naar Groeteken vermoedt, óók van Coelde :
fol. 1- 16 Over het H. Sacrament.
45- 98 Een aangename leringhe.
98-101 De gulden berg.
102-133 Een verhandeling over de kok.
1) Groeteken, blz. 164.
senen in latijn ende duytschequot; heeft Coelde alléén maar de
eerste uitgave van 1508 bezorgd; latere, op de index van
Karei V gezet, zijn met protestantse liederen vermeerderd i).
Latijns werk heeft Coelde niet geschreven. „De proprietate
monasticaquot;, op naam van Theodoricus de Monasterio, ver-
scheen reeds vroeger en kan dus niet van Coelde zijn, gelijk
Verjans al bewezen heeft.
En dat hij op verzoek van Herman van Keulen „De pas-
sione Dominiquot; vervaardigde, is lang niet zeker : daarmee kan
heel goed bedoeld zijn het, enig bekende, nederlandse werkje
van zijn hand over het Lijden 2).
Van de thans volgende Minderbroeder Gerrit van der
Goude. weten wij weinig. Dat hij van Gouda afkomstig is,
leert ons de traditie. En ook de naam van de auteur boven
de eerste uitgaven vermeldt dit feit.
Overigens geldt het hier een man, wiens wérk wij heel goed,
wiens persoon wij heel onvoldoende kennen.
Het enige, wat wij méér weten dan het bovengenoemde is,
dat hij geleefd heeft in 't eerste begin van de zestiende eeuw.
En déze dan schreef dat hoogst merkwaardige boekje, dat in
de literatuur bekend staat als : Boecxken vander Misse.
Het is zeker een werk, dat in belangrijkheid staat naast de
Kerstenspiegel, want na de eerste uitgave van 1506 volgen de
nieuwe drukken elkaar in versneld tempo op. En 't werd al
heel gauw vertaald, in 't engels en in 't frans : ,,rinterprétation
1)nbsp;Chr. Sepp, Verboden lectuur. Leiden 1889, blz. 79.
2)nbsp;Over De proprietate monastica. OGE dl. 7 1933, blz. 350vv. — Over
De passione Domini, Fl. Landman in Das Predigtwesen in Westfalen in
der letzten Zeit des Mittelalters, Münster 1900, blz. 11-12. — Literatuur.
Behalve 't reeds vermelde : A. Bierbaum, Diedrich von Münster, Münster
1926. — B. Bockholt O. F. M., Theodorich von Münster, Münster 1915.
— A. G. Demanet S. J., in Précis Historiqaes 27 (1878) blz. 165-178. — Zie
ook de Biekorf 1931, blz. 144-148 en RHE t. XXV 1929, blz. 594. — Over
de Kerstenspiegel. A. Troelstra, Stof en methode, passim. — Over zijn
verzen J. Knuttel, Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de Kerkher-
vorming. Rotterdam 1906, passim.
f %oe oatoCeptteder OartiDe intm^oo?
tiAtiomourarr bmt^eiti §me timmt^n
{fanden oä emtmekpu ^nfttobifrum.
^t D^refen toaa oäoer Door fo ^ruet
(p meto, ^emetoienfotl^oonoedi fqn
Gerrit van
der Goude, Beduydenissc der Misse, Antwerpen 1519.
(Den Haag, KB).
et signification de la messequot; dateert al van 1529 i). Het werkje
is geheel verschillend van „Tractatus de expositione Missaequot;
van Willem van Gouda, en geen vertaling hiervan.
Staat het dus in populariteit bijna gelijk met de Kersten-
spiegel, de inhoud is veel belangrijker : om het vele opmerke-
lijke dat we daar aantreffen, 't Is een uiteenzetting, allegorisch-
ascetisch, van alle plechtigheden der H. Mis, met ingevoegde
gebeden. De indeling is, als had de auteur van Dante afge-
keken, drie maal drie en dertig capitteltjes, met een proloog.
Uit deze laatste blijkt, dat Gerrit schreef op verzoek van de
Collaciebroeders en andere devote lieden.
Het eerste boek handelt dan over de leer der H. Mis en
de praktijk van het Mishoren, het volgende bestaat voorna-
melijk uit gebeden, het laatste gaat meer in 't bijzonder over
Biecht en H. Communie.
Mooi en simpel geeft de schrijver de historie van 't ontstaan
der Liturgie. Hij komt op voor verschillende dogmatische waar-
heden. — Bij de redenen, die van 't Mishoren op Zondag
excuseren, noteert hij ook de nupturi — bekende kwestie in
de katholieke moraal.
Interessant zijn de usances en gewoonten van die tijd :
„ten derden so seilen diegene die misse willen horen haer
voghelen ende hare honden te huys laeten buten der kercken.
In genen huysen ofte cameren en mach men misse lesen ten
si met oerlof vanden bisscop behalven dye broeders vanden
prekers ende die minrebroeders oerden...quot; (I cap.III).
De misdienaars van die tijd schijnen al ras-echte hollandse
jongens geweest te zijn : behalve de gewone voorschriften van
attentie en reverentie staat er ook :
„item so sal die diender hem wachten van veel hoestens ende
spuwens...... ende keren den honden ende den beesten van-
den outaerquot; (I cap. XXVII).
1) Een exemplaar van het Boecxken bevindt zich te Den Haag KB ; er
zijn nog vele andere bewaard. Exemplaar franse vertaling 1529 te Parijs
BN. — De engelse Alcuin-club gaf een prachtige nieuwe uitgave er van :
The Booklet of the Mass. by brother Gerrit vander Goude 1507. The 34
plates described and the explanatory text of the Flemish Original trans-
lated by Perry Dearmer, London 1903.
Dat 's schrijvers interpretatie óók wel eens wat èrg per-
soonlijk is — en 'n beetje ondeugend — blijkt uit een visie
als deze :
„Dat twede artikel der missen es hoe dat dye priester gaat
uter sacristie naden outaer mitten diaken ende subdiaken ende
aldaer blijft hi staen tusschen hen beiden. Dat bewijst ons
dat Ihs was gheboren tusschen josef ende maria ende gheleit
tusschen den os ende den ezelquot; (ib.).
Maar, dit zijn details die slechts bijkomstig zijn en een
gedeeltelijke indruk geven. De auteur staat hoog, en is zeer
bedreven in de kerkelijke en profane literatuur, blijkens zijn
veel citeren van Augustinus, Gregorius, Ambrosius, Bonaven-
tura, Avicenna e.a.
Een prachtig monument in de Geschiedenis der middel-
eeuwse spritualiteit is dit Boecxke vander Misse van deze
Goudse Franciscaan ! i).
Jan Elen schreef een boekje dat in 1518 uitkwam en geheten
is Der ghemeenten biechte. Het is een klein en bescheiden
werkje, dat een declaratie bevat van de tien geboden en de
(toen nog) negen der H. Kerk ; èn van de zeven hoofdzonden,
terwijl het corpus gevormd wordt door een biecht-model 2).
Weer heel leerzaam is het voor de tijdsomstandigheden : als
er een b. staat achter het geval, betekent dat ban; p. is paus
nodig, enz. Ook geeft schrijver nogal scherpe kritiek.
„Vele prelaten of oversten beletten meer dan si arbeiden om
die salicheit van haer ondersatenquot;.
Interessant is de waarschuwing van de auteur tegen het
lezen van de bijbels in de landstaal (onvolcomehc overghe-
setquot;). Of hiermee bedoeld is de bibel int carte van 1513 blijft
nog onbeslist.
Een bijna-naamgénoot — mogelijk identiek ? — is Jan van
Alen, de vertaler van de Contemplationes idiotae, van Ray-
1)nbsp;Literatuur: N. Ned. Biogr. Woordenb. III 484. — Graese, Trésor
t.VII blz. 337. — Schoutens, Martyrologium 7 Mei; e.a.
2)nbsp;Een exemplaar te Den Haag KB. — Zie R. Penninck, in Het Boek
1930, blz. 180-182.
mund Jordan (verondersteld althans dat hij de auteur is: im-
mers, vroeger is het reeds anoniem verschenen). Deze Minder-
broeder, die biechtvader was van de Clarissen te Mechelen en
Antwerpen, overleed in 1541. De vertaling is volbracht op ver-
zoek van Matthias Weynsen van Dordrecht, zijn overste, van
wie hij in de Inleiding getuigt, dat hij „altijt naerstich is om
deuchdelijke boecken int licht te brengenquot;. Ja, dat was Weyn-
sen : we zullen later zien, dat hij de geestelijke vader is van
zeer veel devote boeken.
Met veel ijver heeft Van Alen zich van zijn taak gekweten.
De zes boeken der Contemplationes i) resp. over de Liefde,
Maria, het Geduld, de Levensstrijd, de Onschuld, de Dood,
die te samen één geheel vormen, zijn keurig verdietst. Van
's schrijvers ootmoedige mening dat hij zijn zware arbeid „met
die gracie Godts slechtelycken ende simpellycken ghedaenquot;
heeft, nemen we gaarne nota, zonder die al te zwaar te tellen.
Martin van der Goude, die gardiaan was van 't klooster in
Delft 1520, bezorgde een gebeden-verzameling, die de enigs-
zins wijdlopige, maar in ieder geval aanlokkelijke titel draagt:
devoet boecxken voor alle devote personen die gaerne sonder
vegevier ten hemel comen souden. Het is uiteraard een weinig
belangrijk en niet veel beduidend boekje: getijden van de
Passie, Alfaat-collectie, gebeden, Kruiswegoefening. Voor de
geschiedenis van de Minderbroedersorde is alleen van belang
het hoofdstuk over : graciën, privileges enz. Eveneens ook de
oefening van de zeven bloetstortingen : een franciscaanse de-
votie, waarvan de oorsprong nog niet zeker is. Overigens vol-
staan we met het werkje te noemen 2).
1)nbsp;Contemplatorii libelli cuiusdam pii ac sancti viri qui se non alio
quam'idiotae nomine proditquot;. Aldus in de voorrede van de uitgever. Een
latiins exemplaar is in 't bezit van p. Verschueren te Alverna-Wychen.
Exemplaar nederlandse vertaling in 't Minderbroedersklooster te Antwer-
pen Eerste uitgave is van 1535. Zie ook: Hurter. Nomenclator II 723. -
'schoutens, Lrtyrologium 7 Oct. = OGE dl. 7 1933, blz. 355. - De
Danckbaerheit van die gehele passie ons Heren welke dikwijls achter de
Contempl. staat, is een gedeelte van de Fasciculus Myrrhe.
2)nbsp;Gedrukt te Delft (1521 ?). — Een exemplaar bevindt zich te Ant-
werpen, in Museum-Plantijn.
Belangrijker is de figuur van Thomas van Herenthals :
gardiaan van Yperen, predikant inde Sint Maarten aldaar en
lector in de Theologie. Beroemd zijn de sermoenen, welke de
grondslag vormen van zijn werk. Daar hij kort na het beëin-
digen van zijn handschrift stierf (1530), werd het door een
confrater — de grote Titelmans — in 1532 uitgegeven.
De Spieghel des kerstenlevens is een gelegenheidswerk,
bestemd voor leken, en veelvuldig verspreid. Het vond zijn
ontstaan in de opkomende beweging, 't Boek bevat twee delen :
de tien geboden — de zeven sacramenten. Zeer symmetrisch
is het opgebouwd : elk gebod in drie gelijkmatige onder-delen
(verklaring ervan, eisen, zonden ertegen); zo ook elk sacra-
ment (betekenis ervan, zijn vruchten, de voorbereiding er toe).
Eigenaardig is het, dat de schrijver steeds de ongewone term
bezigt: „ons Vader Jesusquot;.
De verklaringen zijn wèl volledig. Laat iemand eens trach-
ten, hier nog een woord tussen te krijgen :
,,God beveelt dan dat ic nemmermeer noch hooren noch sien
noch rieken noch smaken noch tasten noch beseffen oft ge-
voelen noch spreken noch swijghen noch eten noch drincken
noch slapen noch waken noch doen noch laten noch gaen
noch staen noch sitten noch ligghen noch rusten noch roeren
en sal daer in ic weet dat ic hem mede soude vergrammenquot;
(cap. XX).
Zeer nauwkeurig is hij in 't beschrijven van de vrije wil.
Zijn werk is ook wel weer interessant voor cultuur en
modevorsers :
„Ende dan behangen met silver met goude met costeliken
anderen bagen ende iuweelen. Ende dan de cleeds so vol van
rieckenden substancien ende tlichaam met damastwater ende
noch vele costelycker so rieckende te maken dat men de
locht gheware wort achter straten ic weet hoeverrequot; f. 116).
Dikwijls klaagt de auteur over wantoestanden in wat hem
heilig is :
„lek schame mi te scrijven die oneere die ic selve hebbe ghe-
sien den heylighen doopsel geschien enden den geck ende
spot die ic hebbe hooren toedraghen den heylighen vermsel...quot;
(f. 136).
Een geloofsbelijdenis iii tien artikelen, door hem reeds opge-
-ocr page 104-steld in 1519, tegen de nieuwe stroming, is in latere drukken
achter de Spiegel gevoegd i).
Herenthals is angstvallig orthodox in zijn werk.
Van de Spiegel verscheen in 1549 een latijnse vertaling, door
de Minderbroeder Zeegers vervaardigd 2).
Ten slotte : er schijnt nog een ander werkje, genaamd ten
corte declatacie van de tien geboden onder de naam van
Thomas van Herenthals te zijn uitgegeven ; gepuurd uit zijn
preken te Brugge. Daar onze auteur echter in de proloog op
de Spieghel hiertegen protesteert en het boekje beslist van de
hand wijst, mogen we het niet het zijne noemen 3).
Zuiver didactisch zijn de werkjes van Ludolphus Nicolai
van Zwolle, die vicarius is geweest in 't klooster van Kampen,
en van wie wij verder slechts weten dat hij in 1541 te Brussel
overleed.
Wij bezitten van hem : Die beduydinghe der Mtsse. Hen
tractaatje dat „nae die meyninghe der heyligher apostelen en-
de de discipulen Christi ende van die oude ende eerste docto-
renquot; de H. Mis bespreekt. Biezonder mooi kunnen we het niet
noemen, maar 't is ook geheel pretentie-loos. s Schrijvers
grootste verdienste is zijn belezenheid in de geschriften der
Kerkvaders ; voor 't overige is het een tamelijk minutieuse
uiteenzetting van alle delen der H. Mis.
Een „Tractaetken van vier wercken der liefden die Christus
aent cruyce volbracht heeftquot;, is óók een Mis-verhandeling :
althans is het de bedoeling van de auteur, dat door het bijwo-
nen der H. Mis de devotie tot het H. Kruis zal groeien ; hij
wil dei christenen door dit Mis-boekje daarbij tegemoet komen.
Éérst door Ludolphus zelf in 't latijn geschreven, daarna
1)nbsp;Nog niet achter die van 1532.
2)nbsp;Speculum vitae christianae. Antwerpen 1549.
3)nbsp;Exemplaren van de Spiegel des Kerstenlevens vele ; o.a. Den Haag,
KB — Literatuur : Naessen, Franciscaansch Vlaanderen, blz. 211. —
Schoutens, Martyrologium 28 Dec. - A. Troelstra, St^ en methode
der catechese in Nederland vóór de reformatie, Groningen 1903, passim. -
A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-
reformatorische eeuw. Groningen 1901, passim. - Franciscaansch Leven
dl. 17 1934, blz. 51-52.
in het nederlands vertaald, is de Oeffeninghe ende vercla-
ringhe van dat eerste ende alder opperste ghebodt. Gelijk de
titel uitdrukt, is het een leerstellige uiteenzetting van het dub-
bele gebod der liefde : tot God en tot de naaste, gevolgd door
een handwijzing voor de practijk in 't dagelijkse leven. Het
zeldzaam werkje is wel heel populair geschreven, maar óók
weer zo doctrinair en onderwijzend, dat we er weinig schoons
in kunnen vinden en het slechts volledigheidshalve vermelden.
Of het geschrift, dat aan het slot van dit boekje slechts
wordt aangekondigd — Dye rechte const om god te dienen —
óók van Ludolphus is, staat weinig vast. Zeker niet van hem
is het schoen gebet van sinte barbara dat wèl volgt, zonder
aangekondigd te zijn i).
Een levendig en zeer persoonlijk auteur doet zich aan ons
voor in de persoon van Lucas van der Hey. Veel weten wij
van hem niet: hij schijnt een observant geweest te zijn, die
gewoond heeft in de kloosters van Diest of Emmerik. Zijn
werk is deels vertaald, deels origineel. Op Nieuwjaarsdag
1514 preekte Lucas bij de zusters in Mariëndaal over 't Evan-
gelie van de Besnijdenis. En naar aanleiding hiervan, liet hij
verschijnen zijn Den Spinrocken, als nieuwjaarsgeschenk voor
de zusters. Het zijn drie sterk allegorische sermoenen : over
de spinrok, de draad en het daaruit bereide laken. Christus
is het vlas, het kruis de spinrok. Achtereenvolgens handelt hij
dan over de kruisiging, de navolging van Christus, en de vol-
maaktheid. Hoewel de verdeling niet altijd logisch is vast-
gehouden, is het geheel zeer levendig geschreven. De auteur
spreekt nu eens zichzelf, dan de zusters aan. Hij laakt fel ook
de wantoestanden in de zusterskloosters, als het bij-voorkeur-
aannemen van rijke meisjes ; hij waarschuwt voor niets-doen :
immers :
„een mensche dye ledich is dye is een oerkussen daer die
duvel op rustquot;.
) Schoutens, Martyrologium 12 Juni. — Exemplaren : Beduydinghc
der misse. Den Haag KB (v. 1530). — Tracfaetken der vier wercken.
Haarlem, BM. — Oefeninghe ende verclaringhe, Amsterdam, UB. Defect
en z.j.
Er volgt een uit het latijn vertaald sermoen op Maria, „op
een gedaente van een Naycorf'. Als uitgangspunt heeft schrij-
ver de tekst van Jeremias : „De Heer heeft myn ghetoont
ende ziet voer die tempel waren twee corvenquot;.
Hoewel wij ons kunnen indenken, dat deze sermoenen veelal
verkeerd verstaan en mogelijk — maar ten onrechte — enige
ergernis verwekten, is het toch lang niet zeker, dat het gevolg
hiervan een indicering is geweest: er zijn nog andere Spinrok-
ken in de literatuur i).
In 1518 — het jaar is van belang — kwam Lucas' werkje
uit: een boecxken Van den aflaten. Hij schreef dit naar aan-
leiding van de aflaatprediking voor de S. Pieter. Eens, na een
preek, zegt hij zelf, kwam een der nonnen bij me om nog wat
dieper in te gaan op de zaak. En Lucas antwoordde :
„Neemt ghi die ghedaente van een dochter. lek zal aennemen
dye form ofte ghedaente van een vaderquot;.
En ZO kwam het werkje, gesteld in dialoogvorm, tot stand.
Het handelt over de oorsprong der aflaten ; waarom zij niét
bestonden in het Oude Testament en wèl bestaan sinds Chris-
tus.
Ofschoon de dochter „te mael diep ende subtyHc argueertquot;,
heeft Lucas natuurlijk steeds het laatste woord en laat hij zich
niet verschalken. Heel wat geleerdheid wordt te berde ge-
bracht ; schrijvers en Kerkleraars geciteerd. Ook onder andere
„Meester Adriaen van Utrecht, biscop ende cardinael. wiens
gelike van clargie ic nye en hebbe ghesienquot;.
Hij haalt diens boek aan over de Sacramenten.
Lucas ondertekent — er zit plastiek in het geval — „broeder
Lucas van der heide, een spijs der wormen alst den heer be-
lieftquot;. Nederiger kon het al niet!
1) Sepp, Verboden Lectuur, blz. 226, meent dat ons werkje op de index
van Alva is geplaatst. Zelf echter wijst hij ook op andere mogelijkheden.
Zie ook Hain, Rep. I. IleA. 334 N. 6755. — Het lijkt ons niet waarschijn-
lijk: er is niets aan te merken, vanuit katholiek standpunt, op Lucas'
boekje. Over de ergenis die het wekte : I. le LoNG, Historische beschrij-
vinge van de reformatie der Stadt Amsterdam. Amsterdam 1729, blz. 451.
— Exemplaar in Den Haag KB (defect).
Aan 't slot van de Spinrokken wordt gezegd, dat Lucas nog
méér tractaten gemaakt heeft. Wij kennen echter nog slechts
een vertaling van Bonaventuras Stimulus divini amoris, Prickel
der minne gods. Een zuivere en preciese vertaling van de drie
boeken : alleen
„somtyt is daer een puntken aengeset wt die sentenciën der
doctorenquot; i).
Andere werkjes van zijn hand zijn tot heden toe niet bekend.
Sermoenen hebben wij in deze tijd nog van twee overigens
weinig bekende auteurs : Geert van Kampen en Frans de
Drijver. De eerste was gardiaan in het klooster te Mechelen ;
de Zeven Punten schijnen door een ander opgeschreven te
zijn uit diens preken. Beide verzamelingen zijn nog slechts in
handschrift aanwezig ; ze werden nog niet uitgegevens).
Een zeer wazige figuur blijft voor ons Engelbert van der
Donk, Minderbroeder te Antwerpen. Zijn Rymboeck. date-
rend van omstreeks 1523, zou wel belangrijk zijn, wanneer
het ook origineel was ; immers Godfried Bouvartius zegt reeds,
dat hij „in zijn gedichten ook het getal van syllaben begost te
onderhouden (en) syne rymen wat op order te stellen in
staende en loopende veersenquot; 3).
Maar dit rijmboek is wel hetzelfde als het nu nog in hand-
schrift bekende in BrusseH), louter een verzameling en wat
copie-werk. Ja, Engelbert schijnt zelfs meer collecties aange-
legd en afgeschreven te hebben, en lang niet enkel godsdien-
stige 5). Van veel betekenis is zijn werk dus niet.
ï) Van het Boecxken van de aflaten en de Prickel der minne Gods.
bevinden zich exemplaren te Den Haag KB.
Van Geert van Kampen is een handschrift te Brussel KB. — Van
Frans de Drijver in Gent UB. Zie ook L. Verschueren, Hendrik Herp I.
blz. 87.
®) Caf. Bibl. BouvaHii; handschrift Brussel KB 17871, geciteerd Dietsche
Warande dl. IV NR 1891, blz. 261.
quot;) Zie Leuv. Bijdr. IV 1902, blz. 207vv.
•■') Fr. Yyna en W. Eeghem, Jan v. Styevoorts Refereinenbundel
Antwerpen 1930, 2e dl. blz. 284 en 318. — Over hem zie nog Schepenbrief
12 April 1548; - NAK (NS) 1914, blz. 324-31 ; Franciscaansch Leven
dl. 1/ 1934, blz. 52.
Volkomen eerherstel daarentegen verdient Jan Glapion.
Men heeft getracht hem het auteurschap te ontzeggen van een
toch zeer mooi en hoogstaand werkje : Een seer suyverlyc
tractaetken, ghenaempt die Tytcortinghe der Pelgrimagien
des menschelyken levens. Door Dirks is het auteurschap ver-
worpen, door Sepp betwijfeld. Beiden steunden daarbij op de
onjuiste interpretatie van een index. Daar is geen reden voor :
noch de inhoud, noch de argumenten die worden aangehaald,
geven aanleiding tot een afwijzing. Immers, Dirks en Sepp
steunen op de Index en kenden het werkje zelf niet. En daar die
index spreekt van een „toeschrijven aan Glapionquot;, meenden zij
dat het werkje vervalst of ten minste anonym verschenen was.
Intussen in het werkje teruggevonden i). En nu blijkt, dat
Glapion heel zeker als auteur genoemd staat. Ook de inhoud
is zuiver. Het is een geestelijk werkje „om bequamelyc sinen
tyt over te brenghenquot;, verdeeld in zeven dagreizen van Vrijdag
tot Donderdag, voor elke dag een oefening : achtereenvolgens
worden behandeld de Vreze Gods ; het Geloof; de Hoop en
de Liefde ; het navolgen van Christus ; het contempleren van
de zichtbare dingen ; het Geduld ; de Dood.
De vraag echter, waarom het op de Index werd geplaatst
(van Karei V e.a.), is moeilijk te beantwoorden : temeer daar de
schrijver, als biechtvader van den Keizer, in zeer nauwe relatie
stond met het hof en ook een grote rol speelde in het tot stand
komen van het Edict van Worms, kort voor zijn dood in 1522.
Hij liep toen juist rond met plannen om naar Amerika te reizen.
Toch kunnen we wel zeggen, dat wij verscheiden zeer goede
boekjes ontmoeten, welke in die tijd geïndiceerd zijn ; dat ook
misbruik van goede lectuur in die tijden, waarin Jan en alleman
theologiseerde, meermalen een reden werd tot indicering ; dat
dus indicering op zichzelf nooit voldoende reden biedt tot
afwijzing van een auteurschap 2).
Het bevindt zich thans te Brussel KB. Enig bekend exemplaar.
2) Literatuur: Verhooren van Mark Martens en van ]ac. v. Liesveldt
(1536) door P. Verheyden in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen
1906, blz. 261. — F. Walser, Die politische Entwicklung Ulrichs von
Hatten. München 1928, blz. 72-80. — S. Pallavicino, Historia Concilii
Tridentini, Antwerpen 1670, I I.e. 24. 3 en 4. — Paquot, Mémoires IV
blz. 403. — Chr. Sepp, Verboden Lectuur. Leiden 1889, blz. 72. — Schou-
tens, Martyrologium, 15 Sept. — Dirks, blz. 41 (zie de tegenspraak blz.
42 en 45).
HOOFDSTUK IX
FRANS TITELMANS: LATINIST EN THEOLOOG
Niet zelden is het gebeurd, dat grote mannen een tijd lang
straalden als sterren van de eerste grootte, daarna verdwenen,
en ten slotte in een later tijdperk weer opnieuw te voorschijn
kwamen. Het feit valt op wetenschappelijk zowel als literair
terrein te registreren. Iets dergelijks is overkomen aan de
man, wiens naam boven dit hoofdstuk staat.
Ons land, in de middeleeuwen, is niet al te rijk gezegend
met katholieke theologen : sinds de grote groep, die aan de
Parijse Sorbonne doceerde en in 't begin van deze studie werd
besproken, hebben wij ook in onze franciscaanse literatuur
geen theoloog van naam meer ontmoet. Des te dankbaarder
werk is het, nu te handelen over een die in dit tijdvak is opge-
treden, en twee eeuwen lang werd bewonderd en gevierd :
Frans Titelmans.
Een Hugo de Groot-in-franciscaner-pij ; op zestienjarige
leeftijd sprak hij Grieks, en kende hij reeds Hebreeuws en
Chaldeeuws. En nog geen 36 jaar oud stierf hij. Daartussen
ligt zijn enorme activiteit, zijn overweldigende latijnse pro-
ductie.
Leven
Frans Titelmans — niet te verwarren met zijn jongere broer
Peter, de bekende inquisiteur i) — werd in Hasselt geboren,
in 1502, of mogelijk reeds enige jaren vroeger. Ofschoon niet
van arme familie, was hij toch door de vroegtijdige dood van
1) Over hem BGBH dl. 35 1913, blz. 87.
-ocr page 110-zijn ouders aangewezen op een weldoener en protector, die
zijn opleiding uitstekend verzorgde. Zo kon hij in 1519 filosofie
gaan studeren aan de Universiteit van Leuven, waar hij spoe-
dig van zijn genialiteit blijk gaf, door uit 142 concurrenten als
eerste te voorschijn te treden. Zijn professoraat aldaar, dat
lange tijd door vele geschiedschrijvers werd betwijfeld, is een
nu wel algemeen aangenomen historisch feit. Het heeft echter
slechts kort geduurd : roeping tot het kloosterleven bracht hem
er toe, van zijn glorievolle funktie afstand te doen en in de
franciscanerorde te treden (1523). Ook hier mocht hij zijn
dorst naar wetenschap lessen : Leermeesters als Amandus van
Zierikzee en Martinus van der Keele lieten zijn talent niet on-
gebruikt. Dat hem de nieuwe post van lector toevertrouwd
werd, ter opleiding van jonge medebroeders, was een voor de
hand liggend gevolg : uit deze lessen ontstond zijn werk. Ge-
durende deze jaren ook is hij opgetreden tegen Erasmus.
Als lector in 't klooster kreeg hij een grote naam : niet
slechts binnen, óók buiten de muren ; want de lessen gingen
ook door buitenstaanders bezocht worden, daar de Leuvense
kloosterschool geïncorporeerd was in de Universiteit. Karei
V heeft in deze periode Titelmans gekend en hoog geacht.
Dan komt de omkeer. De glorie, die hij heeft willen ont-
vluchten, achterhaalt hem binnen het klooster. En dat was niet
zijn doel, toen hij het Franciscanerkleed vroeg. In 1536 verlaat
hij, met verlof van zijn Overheid, Leuven om naar Rome te
gaan. Daar meent hij definitief de stilte te bereiken door over
te gaan naar de Orde der Capucijnen.
Nu treedt zijn heiligheid groots voor de dag : op eigen ver-
zoek wordt hij belast met de verzorging der melaatsen in het
S. Jacobs-hospitaal; en als oud-Universiteitsstudenten hem
bezoeken en vragen naar zijn vroeger zo rijke bibliotheek, wijst
hij trots op zijn zieken : dat zijn mijn boeken tegenwoordig !
Tot Provinciaal gekozen, sterft hij reeds het jaar daarop
(1537).
Eén jaar slechts is hij Capucijn geweest; literair of weten- / /
schappelijk werk heeft hij als zodanig niet meer geproduceerd. ^
Werk
Kardinaal Bellarminus noemt Titelmans „vir sanctus et doc-
tus cuius omnia scripta etiam philosophica miram pietatem
spirantquot; i). En niemand minder dan Erasmus heeft Titelmans
fei aangevallen en bestreden.
Dat zijn werk belangrijk werd geacht, blijkt reeds uit deze
dubbele belangstelling van over de grenzen. Een brief van zijn
broeder Peter 2) getuigt bovendien van de talloze aanvragen
van drukkers om verlof tot het uitgeven van Titelman's werk.
Deze schreef zijn omvangrijk oeuvre geheel in 't latijn.
Slechts één werkje — overigens nog interessant genoeg —
bezitten wij van hem, dat hij in de moedertaal heeft samen-
gesteld.
Om Titelman's werk enigszins overzichtelijk te maken, vol-
gen wij, althans in grote lijn, de indeling door van Calmpthout
in zijn monografie gemaakt 3); deze lijkt ons de beste onder
vele andere.
Wij onderscheiden dan vier groepen : filosofische, exege-
tische, theologisch-ascetische en historische werken.
Filosofische.
Libri XII de consideratione rerum naturalium^) of (latere
titel) Compendium naturalis philosophiae libri XII.
Schrijver wil de natuurlijke wijsheid als middel om de mens
tot God te brengen ; elk boek geeft aan 't slot een gebed in
die geest.
Compendium physicae.
Is een resumé uit 't vorig werk.
De consideratione dialectia libri V/ 5).
Een apologie van de wijsbegeerte door een uiteenzetting van
haar voornaamste onderdeel, de logica.
1) Script. Eccl. (1627) t. VII c. 196.
Gepubliceerd in Elucid. in S. Joannem, 1543.
François Titelmans de Hasselt. Exquisse biographique, par le P.
Chrysostome de Calmpthout O. M. C. — Roulers-Brussel 1903.
*) Antwerpen 1530. Exemplaar te Hasselt, Stadsbibl.
®) Antwerpen 1534. Exemplaar te Gent, UB. (Echter niet de eerste uit-
gave).
Exegetische.
A. Oude Testament.
Elucidatio in Psalmos i).
Een onderzoek naar de letterlijke zin: daarbij steunend op de
Vaders. Telkens een vaste werkwijze: onderwerp, betekenis,
commentaar, tekstkritiek. Later ook uitgegeven als PsaUeriam
iUustratam.
Commentaria in Ecclesiasten Salomonis^).
Een studie met vergelijking van hebreeuwse en griekse tekst.
Elucidatio in libmm Job^).
Als voorgaand werk.
Commentaria in Cantica Canticorum 4).
Idem.
B. Nieuwe Testament.
Elucidatio in omnes epistolas apostolicas 5).
Vugaattekst, gecommentarieerd naar de sensus litteralis.
Collationes V super ad Romanos^).
Een verdediging van de Vulgaatvertaling, vooral tegen Eras-
mus ; in 'n prologus apologeticus vindiceert hij die voor de
beide Testamenten.
Epistola apologetica'').
Rechtstreekt aan Erasmus ter verdediging van de in zwang
zijnde bijbelvertaling.
Elucidatio in Evangelium S. Matthaei»).
Gecommentarieerde tekstvergelijking.
Elucidatio in Evangelium S. Joannis^).
Vooral van belang voor het ingeschoven tractaat over het H.
Sacrament, als commentaar op 't zesde hoofdstuk.
Libri II de authenticitate apocalypsis i).
Verdedigt S. Joannes als schrijver van het Boek der Open-
baring.
Een Commentaar over de Apocalyps, S. Marcus en S.
Lucas werden wel begonnen, maar nooit voltooid of gedrukt.
Theologisch-ascetisch.
De Sacrosancte Trinitate.
De Joanne Pechano huius officii authore 2).
Twee delen van één werk over het mysterie der H. Drievul-
digheid. Het daar behandelde officie van Peccam is niet het
tegenwoordig in de Kerk gebruikelijke.
Oratio de praematura morte bonorum.
Een lijkrede op de Leuvense professor Joannis a Myrica
(t 1526), uitgegeven te samen met 't vorig werk.
Summa mysteriorum christianae fidei 3).
Uit de opdracht kennen we de omstandigheden van Titel-
man's jeugd : hij dankt Carondelet, die hem in staat stelde te
studeren. — Dit werk is een geamplificeerde vertaling van
zijn (enig) nederlands boek: een verzameling mooie medita-
ties. Het werd in 1555 in het Spaans vertaald.
De exercitiis religiosorum 1).
Een boek voor kloosterlingen. Het zou in Rome geschreven
zijn.
De expositione mysteriorum missae^).
Een tractaat over de H. Mis. Zeer verspreid ; in 1544 en
1548 reeds verschenen in een franse en Italiaanse vertaling.
Historisch.
De fide et religione moribusque et ceremoniis Aethiopiae
regis et subditorum regis 6).
1) Antwerpen 1530. Exemplaar te Brussel, KB.
Antwerpen 1530. Exemplaar te Gent, UB.
») Antwerpen 1532. Exemplaar te Gent, UB.
Sommige biografen geven een uitgave Leiden 1545 op. Andere noe-
men deze druk twijfelachtig en menen, dat het nooit verschenen is. Er is ons
geen exemplaar bekend.
®) Exemplaar te Leiden UB. — De vertalingen verschenen resp. te
Lyon en Venetië.
®) Exemplaar te Gent, UB. — Zie over Titelman's bronnen Calmpt-
hout, blz. 33.
Ex certa fide dignorum relatione, geeft de titel verder nog
aan. Titelmans gebruikte n.m. de Mémoires van Damiaan de
Goez. Dit werk van Titelmans staat achter de Chroniek van
Amandus van Zierikzee.
Hiermede sluit de serie latijnse werken. Volledigheidshalve
wijzen we er op, dat vele biografen — Wadding, Valerius,
Molanus o.a. — nog méér als van Titelmans opgeven ; wij
kennen daarvan echter geen bestaande exemplaren. Te samen
vinden we aldus nog vier boeken vermeld :
Vita viri Dei Joannis a Myrica,
Tractatus de Sacramentis,
Commentaria in hymnos ecclesiasticos.
De Deipara Virgine Maria contemplationes VII.
De mogelijkheid, dat ze hier of daar nog in bibliotheken
aanwezig zijn, is vanzelfsprekend groot i).
Het enige nederlandse werk, dat Titelmans schreef, en dat
wij om zijn belangrijkheid voor ons doel niet onder de boven-
genoemde categorieën brachten, is :
De Schat des Kerstengeloofs 2).
't Is een eenvoudige, klare uiteenzetting van de katholieke
leer, met het doel zijn lezers tot godsvrucht op te wekken ;
vandaar zijn de uitleggingen meestal in de vorm van beschou-
wingen en gebeden. Uit de H. Schrift heeft hij rijkelijk geput:
de citaten zijn talrijk en zakelijk.
De twee en dertig contemplatiën (in latere uitgaven drie en
dertig) handelen dan over de Eeuwigheid, God, de schepping,
de zondeval, de Menswording en zo verder.
Titelmans bewijst hier, dat hij even goed nederlands als
latijn kan schrijven.
Een citaat uit „oi^er de Wijsheid Godsquot; :
„Daar en is niet een wormken cruypende opter aerden, niet
een vischken vlietende int watere, nyet een vllechsken inder
De uitgaven van deze vieriaatsgenoemde werken zouden verschenen
zijn resp. te Antwerpen 1529 ; Parijs 1542 ; Parijs 1562 ; Leiden 1562. - Zie
hierover Alf. Paquay, Frans Titelmans van Hasselt. Opzoekingen over
zijn leven, zijn werken en zijne tamilie. Hasselt 1906.
2) Een exemplaar te Gent, UB.
lucht, wij en moghen daer in mercken ende bekennen u god-
licke wijsheit, also dattet ons soude onmoghelyc wesen eenich
van dien dingen volcomelyc te begripen. Ja, niet een bladeken
van eenen boom en isser, oft een spierken gras comende uter
aerden, dwelc niet en betuyget u onbegripelike wijsheitquot; i).
Of een fragment uit zijn lijdensverhaal:
„Also dan sidy wtgegaen met uwen discipulen door dat loo-
pende waterken ghenaempt Cedron daer een hofken was daer
ghi dicwils pleecht te gaen om uwen vader te bidden. Ende
daer wesende heeft u bevangen alsulcke droefheyt ende bangh-
ichheit also dat ghi tot uwen discipulen seydet Mijn siele is
bedroeft totter doot toe. Ende terstont onttreckende u van
uwen discipulen hebdy versocht int heymelyc uwen hemel-
schen vader om voor hem wt te storten die bitterheyt uwer
sielen als voor eenen Sonderlingen ende eenigen vertrooster
van alle den ghenen die zijn in bangicheyt ende bedruct van
herten. Ende hier is u alsulcke vervaemis overcomen wt die
crancheit der menscelicker natueren ende der sinlicheyt dat
ghi hebt tot drie reysen toe ghebeden uwen vader dat hi den
kelck des bitter lijdens dat u aenstaende was van u soude
nemenquot;
Uit de proloog blijkt, dat Titelmans dit werkje niet later
dan 1531 heeft uitgegeven. Ook verklaart hij, hierin de tien
geboden en de zeven sacramenten niet te zullen behandelen :
„dat sal ick (spaert mij God) vervullen binnen corte daghen,
als ick sal uitgheven nae dit boec een ander van de X. gebo-
den ende VII sacramenten... ghemaect van den eerweerdighen
ende geleerden predicant broeder Thomas van Herentals...quot;.
Werken van drie andere auteurs zijn namelijk door Titel-
mans verzorgd. Op zichzelf beschouwd zou dit niet zo belang-
rijk zijn, wanneer onze auteur hieraan niet enkele punten
had toegevoegd, welke voor de kennis van zijn persoon en
werk interessant zijn.
Voor de uitgave van Herenthals — die wij reeds vroeger
bespraken — schreef Titelmans een commendatie 3) en aan
't slot een eigenhandige woordverklaring.
1)nbsp;fol.IXb.
2)nbsp;fol.CXXIIIa.
3)nbsp;Waarin hij zijn eigen naam met één t spelt. — Dit voor hen, die,
met Paquay, voor een dubbele t strijden. Overigens is de kwestie al van
bitter weinig belang.
De later te bespreken kroniek van Amandus van Zierikzee.
lopende tot 1524. heeft Titelmans voortgezet tot 1534. en een
inleiding ervoor geschreven.
En bij het werk van Abt Arnold — De Septem verbis Do-
mini — schreef onze auteur de commentaar.
Als we ten slotte nog wijzen op een gebed voor de H. Kerk,
in de druk der tijden door Titelmans gemaakt, dat we vonden
in een oude bloemlezing van gebeden i), menen we, een vrij
volledig overzicht te hebben gegeven van zijn omvangrijk werk.
Men zal het gaarne toegeven : jammer, dat de opera omnia
van deze schrijver nooit in een standaarduitgave zijn versche-
nen, gelijk dat toch van grote auteurs pleegt te geschieden. Er
schijnt eenmaal een voornemen daartoe te hebben bestaan :
een zekere Franciscus van Toulouse heeft ten minste in 1675
een uitgave in drie folio-delen ontworpen. Of deze ook tot
stand is gekomen, blijft nog een open vraag : er zijn tot heden
toe geen exemplaren van deze opera omnia bekend.
Jammer. Titelmans is het waard 1
Titelmans en Erasmus.
...ncque Erasmus doctrinae suae castigationem ferre poterat.
Valerius Andreas
Het zou voorzeker beter geweest zijn voor Erasmus' naam,
wanneer hij wat minder ijdel en minder heet gebakerd, zich in
zijn strijd-correspondentie mèt en óver Titelmans niet zo zeer
bloot had gegeven. Nu hij anders deed, is dit slechts een bewijs
te meer voor de grootheid en het succes van zijn tegenstander.
Erasmus is al op gevorderde leeftijd, wanneer de jonge Titel-
mans begint te doceren en daarbij in zijn eigen colleges de
nieuwe latijnse bijbel-vertaling van Erasmus aanvalt. Deze
laatste, dit horende, reageert daarop aanstonds in een brief
1) Hortalus Precationum. van P. Bacherius. Uitgave Leuven 1566. In
het exemplaar te Gent, UB blz. 138.
aan een derde i). Hij heeft gehoord, dat in Leuven een Fran-
ciscaan in zijn pubheke lessen hem nogal eens aanvalt: „Dit
soort van menschen heeft vrees voor niemandquot;.
Even later schrijft Erasmus dan persoonlijk aan Titelmans.
Zéér vleierig... en zeer klein. Titelmans moet niet vergeten
„wat zijn Orde pastquot;. Erasmus heeft zich immers voor de be-
langen des Geloofs aan zoveel gevaren blootgesteld...
Een zéér mooi getuigschrift — als het gemeend is — voor
de Franciscanen-orde volgt dan : „Ik hen de vijand van geen
enkele kloosterorde; en de uwe heb ik altijd geacht, omdat
deze meer dan de andere onbedorven isquot;.
Waarschijnlijk voelt de briefschrijver zelf reeds, dat Titel-
mans bij 't lezen van dit encomium toch even zal glimlachen :
eni de auteur van de Laus Stultitiae laat dan voorzichtigheids-
halve volgen : „Zo ik in mijn geschriften soms spot en gisp,
dan is dit tot uw voordeel...... gij moet immers óók afkeuren
wat ik laak...quot; en er volgt een zeer brave raad voor de Obser-
vanten orde.
Eén van Erasmus' grieven is deze, die alweer bewijst hoe
groot toch de invloed van Titelmans is : „ge hebt vroeger
reeds door heimelijke raadgevingen mijn werken uit de biblio-
theken verjaagd, waar nu de felste lasterschriften van mijn
vijanden staan opgesteld...quot;
Een brief van twee jaar later 3) is van groot belang voor
Erasmus' verhouding tot de Orde.
„In alle landen komt men aandragen met enige franciscanen
•— die om hun uiterlijk heilig leven nog geacht worden —
welke in hun preken en publieke lessen Erasmus aanvallenquot;.
In Leuven is dat dan Titelmans. Deze publiceert in 1529 zijn
De eer, alle Erasmiana, die van belang zijn voor Titelmans, bij elkaar
gezocht te hebben, komt, naar ik meen, toe aan Paquay, in zijn boven-
genoemd werk. — Brief aan Galtinerius van 29 April 1527, ed. P.S.
Allen Oxonii 1906 dl. VII.
2)nbsp;Brief van 18 Mei 1527, ed. Allen dl. VII.
3)nbsp;21 Maart 1529, aan Valdesius, ed. Allen dl. VIII.
-ocr page 118-Collationes —gesprekken met Valles, Faber, Erasmus, over
ad Romanos.
Ze zijn héél anders van toon dan Erasmus' woorden tot
hém. Hij spreekt deze aan met „optime Desyderiquot; en verwijt
hem wel ernstig maar ook zacht en respect-vol zijn zoveel
kwaad stichtende spotzucht.
Erasmus wordt bitter en hatelijk. Zijn Responsio ad Colla-
tiones spreekt van cuiusdam iuvenis gerontodidascali — Titel-
mans waagde het ook Erasmus te kapittelen — en hij wenst
hem daarbij de ware ootmoed, rechtzinnigheid en vele andere
goede dingen. En zelfs raadt hij hem... geen ijdele en valse
roem te zoeken !
Titelmans antwoordt nog eens — op hoger bevel — nu met
zijn Epistola apologetica, Erasme frater carissime...
Zijn volhardend zachtmoedige toon schijnt nu enige indruk
te maken : een brief van Erasmus aan Petrus Mesia i) noemt
onze auteur „wat geleerder en ook wat nederiger dan Uw
landgenoot... maar die intussen toch nog „verbazend hoog-
moedig en brutaalquot; is.
Een meer algemene brief van hetzelfde jaar „ad quosdam
impudentissimos graculosquot; borduurt nog wat voort op ditzelfde
thema.
Vier jaar heeft de polemiek tussen Erasmus en Titelmans
geduurd. De laatste is hier de meerdere gebleven. En het is
waar, wat Valerius Andreas zegt 2): „Zó waren toen de djden ;
Erasmus kon niet verdragen, dat men zijn leer aanvielquot;.
1)nbsp;30 Maart 1530, ed. Allen dl. VIII.
2)nbsp;Bibl. Belg. Leuven 1623, blz. 289. „Eiusmodi tum erant tempora neque
Erasmus doctrinae suae castigationem ferre poteratquot;.
HOOFDSTUK X
KLEINERE LATIJN-SCHRIJVERS IN DE
ZESTIENDE EEUW
Titelmans staat geenszins alleen.
Immers, met de groei van de Orde in de aanvang van deze
eeuw, groeit ook het aantal der Minderbroeders-autéürs. Een
grote groep schrijft thans in de taal van de Keïk.
Héél vooraan zien wij Severinus van Bolsward. Op zijn
naam staat een handschrift, voltooid in 1501; een allegaartje
van hollandse en latijnse verzen, latijns. proza, 'n bloemlezing
van kerkelijke schrijvers als Gerson, Bonaventura, Bernardus
en Augustinus ; een „Gulden A. B. C.quot;, waarbij nog een hand-
schrift van de Navolging van Christus. Dit alles echter behoeft
nog niet noodzakelijk van Severinus of zelfs van één zelfde
auteur te zijn.
Wel echter moet hem ten minste gedeeltelijk de Scala
devotionis toegeschreven worden : daar dit uitdrukkelijk in
het handschrift staat aangegeven. Maar jammer is weer, dat
die Scala defect is : het begin en het einde ontbreken. Al
is het een compilatie-werk, toch verdient het om zijn ouder-
dom en inhoud een hernieuwd onderzoek en een afzonderlijke
studie 1).
De reeds vroeger als schrijver besproken Lucas van der
Hey schijnt minstens een gedeelte van zijn werk eerst in het
latijn geschreven te hebben. Dat geldt ook voor Ludolphus
1) Pohl, Thomae a Kempis IV blz. 500. — De Katholiek, dl. 94 1888,
blz. 385-394. Bij Pohl ook bijzonderheden over de route van het hand-
schrift, thans in Amerika.
Nicolai van Zwolle, die zijn „Oeffeninghe van dat eerste
ende alder opperste ghebotquot; i) uit het latijn vertaalde.
Een nieuwe figuur is Gerard Zoethelme, gardiaan te Ype-
ren en Brugge, dan provinciaal, en gestorven in 1518. Van
hem hebben wij een Speculam fratram minorum, een morali-
serende handleiding voor eigen medebroeders 2).
Veel belangrijker is echter de persoon Amandus van Zie-
r1kzee.
Niet alleen genoot zijn weliswaar primitieve, maar overi-
gens voor die tijd toch uitvoerige wereldgeschiedenis een grote
vermaardheid, maar ook maken bijna alle over hem schrijvende
historici gewag van een aanzienlijk aantal grotere of kleinere
historische werken, zodat Amandus in betekenis niet ver achter
staat bij zijn reeds besproken, méér beroemde tijdgenoot, con-
frater en vriend, Frans Titelmans.
Geboren op Walcheren, eind 15e eeuw, en spoedig in de
Orde der Franciscanen gekomen, bekleedde hij vele en voor-
name functies : was zelfs provinciaal van de Keulse provincie
(1503-1506). Daarna moest hij wijken voor een tegen-candi-
daat: Wessel Gasbrink, favoriet van de laxisten ; en nü ging
Amandus, met het gehele klooster van Leuven, over naar de
Observanten. Zijn sterfjaar schijnt wel 1525 te zijn geweest.
Dit feit is niet onbelangrijk; immers zijn Chroniek loopt nog
door tot 1534. Vroegere auteurs hebben daaruit een verkeerde
gevolgtrekking gemaakt: het is klaarblijkelijk, dat Titelmans
niet alleen het postuum werk van Amand uitgaf, en van een
inleiding voorzag, maar ook de chroniek eigenhandig voort-
zette tot het jaar 1534. De titel van dit hoofdwerk 3) luidt:
Chronica compendiosissima ab exordio mundi usque ad 1534.
Het is een zeer uitvoerige, maar uiteraard niet overal be-
trouwbare geschiedenis vanaf de oertijden tot het Heden van
1)nbsp;Zie van Lucas van der Hey, Sermoen van de moeder ons heren op
een gedaente van een naycorf achter de Spinrocken. Exemplaar te Den
Haag KB — Van beiden is echter geen latijns werk verder bekend.
2)nbsp;Holzapfel, Handbuch blz. 294, Naessen, Franc. Vlaanderen blz.
419-421, Schoutens, Martyrologium. 6 Maart.
») Antwerpen 1534. — Exemplaar Gent UB.
-ocr page 121-Amand. Zijn hoofdbron hiervoor schijnt geweest te zijn Lucius
van Tongeren, die in de dertiende eeuw leefde en de samen-
steller zou geweest zijn van de fameuse en fantasie-volle
lijst der brabantse hertogen, teruggaand tot op de eerste eeuw
na Christus i).
Deze Chroniek-uitgave behelst bovendien nóg twee werken
van Amandus, namelijk :
Commentacia in Danielis profetae hebdomadas, een uitleg
van de bij de schrifturisten zo bekende kwestie over de profe-
tische jaarweken, die moesten verlopen vóórdat de Christus
komen zou, en een tractaat
De Sopi rege Persarum, een werkje over Perzië, waarschijn-
lijk ontstaan naar aanleiding van een reis of reisbeschrijving.
Wat in de Chroniek-uitgave nog volgt — correspondentie
tussen de Koning van Ethiopië en paus Clemens VII ; dan
nog een werk over dit land uit veler brieven door Titelmans
samengesteld — is niet van Amand zelf.
Van alle overige geschriften van de hand van Amand ken-
nen wij slechts het voormalig bestaan, dat evenwel door zóvele
auteurs bevestigd wordt, dat de waarheid redelijkerwijze niet
betwijfeld kan worden.
En zo weten wij, dat verloren zijn geraakt of althans nog
zoek zijn :
Commentarium in Genesim,
Commentarium in Job,
Commentarium in Ecclesiasten,
Commentarium in psalmum CXVIIJ.
Vier Schriftuur-studies dus, en
Historia de Dominicae Passionis,
De S. Annae Coniugio,
Spiritualis militiae horae XII, een toepassing van psalm 118
op de diverse phasen in het geestelijk leven.
De XV mansionibus, over de Joden in de woestijn,
waarvan wij het karakter wel is waar kunnen vermoeden,
doch welker historische waarde wij niet kunnen beoordelen.
Dirks, die reeds in 1885 deze lijst samenstelde, zegt dat
1) Paquot, Mém. IV blz. 386.
-ocr page 122-eertijds dit alles in handschrift in een Leuvens klooster be-
waard werd ; hij had echter bovendien kunnen vermelden :
De Resarrectione et Ascensione,
Conciones variae,
eveneens in de literatuur i) genoemd, die nu verdwenen z,)n.
Heel jammer, dat, behalve zijn Geschiedenis, ons mets van
Amand bewaard bleef. Ongetwijfeld zou hij een voornamere
plaats innemen in de lijst van onze latijnse auteurs. Moge
echter een hernieuwd onderzoek en een speciale studie aan
hem gewijd, hem spoedig de bekendheid verschaffen, die hi,
op grond van zijn persoonlijkheid verdient.
Ofschoon door vele geschiedschrijvers vereenzelvigd met de
Duitser Jan Heller^), is Jan van Deventer echter niet met
deze te identificeren. Deze laatste, een belangrijke figuur m de
veel-bewogen provinciestrijd, heeft verscheiden malen het pro-
vincialaat bekleed en was zelfs in 't generaal bestuur der Orde.
Ook als dom-predikant te Keulen verwierf hij een grote naam.
Een prachtig strijder en een groot theoloog. Zijn dood te Em-
merik viel eerst voor in 1554. niet vroeger, gelijk sommigen me-
nen. Vijf jaar te voren zat hij het kapittel van Groningen voor.
Zijn werk is uitsluitend apologetisch.
Christianae veritatis telum 3) is geschreven tegen de Weder-
dopers.
Exegesis evangelicae veritatis 4) en :
Apologia contra Lutherum 5),
1)nbsp;Dirks blz. 37. — Eubel, Geschichte, blz. 290. — Hurter, Nomen-
clator II 1216. — Schoutens, Mart. 47. — Gaudentius, Beiträge. 67. —
Dictionnaire de Spiritualité et Mystique. Parijs 1932, in voce Amandus. —
Coll. Franc. Neerl. II blz. 169-170. — Schlager, Beiträge, blz. 154. —
Marc, da Civezza O. F. M., Saggio di bibliografia storica etnografica
sanfrancescana. Prato 1879, blz. 647.
2)nbsp;Jan Heller, een duitse Minderbroeder, en auteur van Malleolus chris-
tianus en Contra Anabaptistas assertio. was geboren in Corbach, wordt
daarom gewoonlijk Joannes van Corbach genoemd. Zie Schlager, Ge-
schichte, blz.232w.
3)nbsp;Keulen 1533.
4)nbsp;Keulen 1535.
5)nbsp;Keulen 1535.
-ocr page 123-verdedigen het katholiek Geloof tegen de Hervormers. Een
ander wel eens genoemd werkje is :
Ad haereticos Rothmanni articulos of Antologia. dat echter
een fragmentarische uitgave is van het eerste hierboven ge-
noemde werk 1).
Uitsluitend latinist is ook Jan Royaerts, die, afkomstig van
Oudenaarde, veel in Vlaanderen preekte en in 1547 te Brugge,
na een werkzaam leven, stierf. Vanwege zijn scherpzinnigheid
in disputen werd hij „hamer der kettersquot; genoemd : een titel,
waarvan hij niet de eerste of enige drager was. Zijn werk,
door bisschop Adolf van Keulen hoog geschat en aanbevolen
aan eigen diocesane clerus, is voor 't grootste deel schrifturis-
tisch. Wij kennen van hem vijf bundels Homilieën :
Homiliae in Evangelia dominicalia,
Homiliae in epistolas dominicales. Pars hiemalis,
Homiliae in Evangelia feriarum Quadragesimae,
Homiliae in festivitates Sanctorum temporis aestivae,
Homiliae super epistolas [eriales Quadragesimae .
Zijn overig werk bestaat uit een :
Ennaratio Passionis,
SoUloquium seu [ormula precandi.
Apologie contra Zelotem 3).
Kerk-historisch van enig belang is ook zijn Opdracht (van
de preken op de Zondagsevangeliën) aan de Utrechtse bis-
schop George van Egmond, in 1541, waarin deze niet weinig
wordt geprezen 4).
Tegen de bekende hervormer Franciscus Lamberti heeft de
1)nbsp;Liieratvur: HuRTER, Nomenclafor. II 1258 (maar onjuist). — Schla-
ger, Geschichte, blz. 240-244. — Schoutens, Martyrologium, 26 Sept. —
Eubels, Geschichte, blz. 172,291.
2)nbsp;Uitgaven resp. Antwerpen 1530, 1538, 1546, 1553, 1535.
quot;) Uitgaven resp. Antwerpen 1544, Keulen 1550 (alleen bij Dirks te
vinden) en z.j.
H.v. H., Kerkelijke Historie, Leiden 1726, I blz. 344. — Verdere
literatuur over Royaerts : Holzapfel, Handbach. blz. 483, Schlager, Ge-
schichte, blz. 86, Schoutens, Martyrologium. 3 April, Sanderus, Flandria
aiustrata II blz. 168, Naessen, Franc. Vlaanderen, blz. 385.
Orde zich niet onbetuigd gelaten. I^mberti was in 1502 Fran-
ciscaan geworden, viel later af, ging een huwelijk aan en trad
dan tegen de Kerk op met woord en geschrift. Zijn „Rationesquot;
dateert van 1523 1). Niet alleen trad de beroemde Herborn
tegen hem op, doch ook de Leidenaar Frans Nicolai viel hem
aan in zijn Apologia adversus calumnias Francisci Lamberti
in Regulam S. Francisci : een verdediging van de regel en
levenswijze der Minderbroeders 2). Dat hij bovendien nog een
Evangelium Deiparae Virginis Mariae geschreven heeft, is met
zo heel zeker, daar slechts weinig bronnen hiervan meldmg
maken en het werkje niet te vinden is 3).
De Sermones van Bonaventura Engelberts van Olden-
zeel, de latere wij-bisschop van Utrecht, zijn tot heden toe
niet in druk verschenen 4). Ze handelen o.a. over de Vasten-
tijd, en werden door hem gehouden, toen hij, vóór zijn bis-
schops-keuze in 1538, een grote naam had als predikant. Hij
komt ook voor onder de naam van De Losser en stierf na
slechts één jaar wij-bisschop geweest te zijn 5).
Voor het interne leven der Orde maakte zich zeer verdien-
stelijk Jan Bijlkens, eerste provinciaal der nederduitse provin-
cie, in 1529 gekozen. Zijn beide werkjes De Curis et anxie-
tatibus gardianorum en De Ruina Observantiae. geschreven
1)nbsp;Over Lamberti zie Weiss in Buil. de la Soc. de l'Hist. du Prof. Franc..
LXXV 1926, blz. 477-486; W.G.Moore, La Réforme allemande et la
littérature française. Straszbourg 1930, blz.68-74 ; L.Schmitt S.J., Der
Kölner Theologe Nicolaus Stagefyr und der Franziskaner Nicolaus Her-
born. Freiburg i. Br. 1896, blz. 57-77 ; Sepp, Verboden Lectuur, blz. 24.
2)nbsp;Antwerpen 1528.
3)nbsp;I. le Long, Boekzaal der Nederduytsche Bijbels. Hoorn 1764, blz.
335. _ Over Nicolai nog Schlager, Geschichte, blz. 250. — Schoutens,
Martyrologium, 1 Sept. dwaalt met het jaar 1625 aan te geven — of doelt
mogelijk op een andere, ons onbekende ?
4)nbsp;Het handschrift te Brussel KB 1970 (5056).
5)nbsp;Zie over hem Nieuw Ned. Biogr. Wb. VI 1078. — De Katholiek
dl. 78 1880, blz. 185. — Schoutens, Martyrologium, 30 Oct. — Over hem
veel dwalingen: Dirks blz.41 stelt hem te laat; Eubel, in zijn lijst der
Utrechtse wijbisschoppen maakt van Bonaventura Engelberts twee ver-
schillende personen.
voor de locaal-oversteni der nieuw gestichte provincie, schijnen
echter verloren te zijn i).
Onuitgegeven ook is het werk van Martinus van der
Keele, afkomstig van Turnhout, en ook onder die naam
bekend.
Leerling van de vroeger besproken Dirk Coelde van Mun-
ster, werd hij lector in Leuven en als zodanig leraar van Titel-
mans. Drie folio-delen 2) beslaat zijn werk :
Inbsp;Commentaar op Isaias.
IInbsp;Sermones : op Bonaventura's beroemd werk Itinerarium
mentis ad Deum ; de X geboden. S. Paulus enz.
IIInbsp;Sermones: op de Heihgen en Feesten en de Vasten ;
Arithmetica divina, een werk over de mystieke getallen in de
H. Schrift, en nog een Commentaar op de Sententies.
Hij stierf in 1540 3).
On-hollands klinkt de naam van Antonius Brokwy von
Koenigsteyn : ook al zou Brokwy een verbastering van Bruich
zijn 4), die in Nijmegen geboren, meermalen gardiaan in onze
kloosters was en stierf in 1541. Zijn meest verdienstelijke werk
is een vroege Concordantiae materiarum ex sacris bibliorum
libris 5). Als in de moderne concordansen is de stof alfabetisch
geordend. Het wordt nog gevolgd door een Monotessaron
evangeliorum, een eveneens voor predikanten bestemd werk.
waarin de evangelie-gebeurtenissen in hun kleinste elementen
worden ontleed. De Postillae sive enarrationes 6) zijn weer
preken op Tijd en Heiligen ; de Enarrationes in IV Evange-
lia 7) geven een rustige, zuivere evangelieverklaring : telkens
Gaudentius, Beiträge, blz. 63. — Schlager, Geschichte, blz. 280,
284. — Dirks blz. 41.
2) Aldus Wadding, Scriptores 1906, blz. 169. — Te Leuven in de UB.
•i) Sanderus, Chor. Sacr. Brab. Den Haag 1726, III 143. — Gauden-
tius, Beiträge, 67. — Hurter, Nomenclator, U 1216. — Schoutens, Mar-
tyrologium, 16 Maart.
Aldus Holzapfel, Handbuch, blz. 472 — Wadding en Schoutens
laten hem uit België afkomstig zijn : de enigen.
Parijs 1544. Exemplaar Antwerpen klooster der Minderbroeders.
quot;) Parijs 1544. Exemplaar Antwerpen klooster der Minderbroeders.
'') Venetië 1548. Exemplaar Antwerpen klooster der Minderbroeders-
een pericope, gevolgd door glossen. Waarom de schrijver een
niet alledaagse indeling koos, valt moeilijk te verklaren i). Hij
vervaardigde nog een Passio Domini Jesu Christi en Postillae
de Gloriosissima Virgine en een Commentaar op ad Roma-
nos
Een nog niet veel beoefend vak in de literatuur, de casuis-
tiek, vond een specialist in de provinciaal Rudolf van Haar-
lem, broer van de Karthuizer Florentius en groot canonist.
Van zijn werk. Summa de Casibus Conscientiae, kennen we
slechts het (voormalig ?) bestaan 3).
Hebben we tot nu toe in deze groep weinig prominente
figuren gehad, het begin van de tweede helft van deze zestiende
eeuw levert weer schrijvers en figuren op, die ons herinneren
aan de beste tijden van de vroege middeleeuwen. Ten dele
kunnen we als zodanig reeds beschouwen Bartholomaeus
van Middelburg. Wel is ook zijn uitgebreid werk geheel ver-
loren geraakt; doch wanneer het ooit teruggevonden wordt,
zal het zijn grote naam en betekenis slechts nog groter kunnen
maken. Hij is een tweede Brugman. Eerst koopman, dan stu-
dent, treedt hij dertig jaar oud de Orde binnen en trekt al
predikend de Nederlanden door met groot succes. Brussel,
Amsterdam horen zijn magistraal geluid : vooral de Weder-
dopers vrezen hem. Na zijn dood in 1564 vindt hij spoedig een
levensbeschrijver ; zijn graf wordt hoog in ere gehouden. Al
zijn preken zijn opgenomen — Sermones de Adventu, de Qua-
dragesima, de Tempore, de Sanctis — en dit werk besloeg dan
volgens de auteurs zeven folio-delen 4).
1)nbsp;Eerste deel de eerste hoofdstukken van Matth. Marc. Luc. ; tweede
deel heel Joannes, dan de rest van de drie eersten.
2)nbsp;Resp. Parijs 1533 ; Postillae onbekend ; Leuven 1556. — Zie over
Brokwy : Dirks blz. 47, Holzapfel, Handbuch, blz. 472, Sbaralea, Suppl.
72, Schlager, Geschichte blz. 220, Hurter, Nomenclator, II 1502.
s) Schlager, Geschichte, Uz. 227. — Dirks blz. 44. — Schoutens,
Martyrologium, 26 Dec.
Molanus, Hist. 1.1, spreekt van 7 delen in 't Utrechtse klooster te
zien ; Floris v. d. Haer, kanunnik van Ryssel, bezat in 1634 drie bundels
sermones.
Literatuur: Chionicon Werthense van Sedulius bevatte het leven van
-ocr page 127-Henricus van Luik is ons slechts uit de historieschrijvers
bekend. Hij zou de auteur zijn van Commentaria in IV Evan-
gelia en een tractaat De Augustissimo Altaris Sacramento i).
Meer bekend is geweest de figuur van Hermes Hauwaert,
die, afkomstig van Ronsse in O. Vlaanderen, lector en gar-
diaan werd en een grote bekendheid in de Orde genoot
(tl567) ; al was het waarschijnlijk niet door zijn werk, Com-
mentaria in libri I et II Sententiarum, dat nooit gedrukt werd
en thans geheel verloren is 2).
Zij beiden worden echter aanstonds overschaduwd door de
zeer bijzondere persoonlijkheid van LiviNUS van Brecht.
Het is vanzelfsprekend, dat zo goed als alle behandelde
auteurs zich in hun literair werk aansluiten bij de middel-
eeuwen en nog weinig tekenen tonen van de nieuwe tijden :
hun maatschappelijke positie, hun opleiding, hun roeping leid-
den er toe.
Vrijwel de enige, die hierop een uitzondering maakt, is de
humanist Livinus van Brecht. Niet slechts bewonderaar van
de schone oude letteren, werd hij ook positief een navolger :
zonder daarom nog — wat Erasmus wèl deed — zijn positie
als religieus wankel te maken of althans te forceren.
Terecht zegt Verjans, dat deze man zeer onbillijk is beoor-
deeld door Dirks, die het humanisme niet kon waarderen en
overal slechts zuiver vormelijke navolging zag. Livinus heeft
zeker verdiensten als belletrist: maar ook van historisch stand-
punt beschouwd is zijn optreden markant genoeg.
Bartholomaeus. — Nieuw Ned. Biogr. Wb. III 859. — Arch. Aartsb.
Utrecht XXVIII 1902, blz. 301-315. — Gaudentius, Beiträge. 64-65. —
Holzapfel, Handbach, blz. 483. — Een brief van Barth, in handschrift te
Brussel KB, v. d. Gheyn, III blz. 500, handschrift 2647 f. 174-178. — Zie
ook handschrift van Sedulius in S. Isodoro te Rome, God. 1/99, waarvan
een reproductie in Weert Minderbr. klooster te zien is. In OGE dl. 5 1931,
blz. 471-485 Een geestelijke vermaning, gepubliceerd door v. Heel O. F. M.
1)nbsp;Dirks blz. 42. — Sbaralea, Suppl. ad Wadding I Rome 1908 blz. 358.
2)nbsp;De Godsdienstvriend dl. 87 1861, blz. 222. — Val. Andr., Bibl. Belg.
385. — Sweertius, Athenae Belgicae, 344; Chor. Sacra Brab., 157, 183.
— Naessen, Franc. Vlaanderen blz. 223. — v. Puymbrouck, Franciscanen
in Mechelen. blz. 182 (1). — Schoutens, Martyrologium, 12 Dec.
Waarschijnlijk niet van Brecht, maar van Antwerpen afkom-
stig, studeerde hij aan de Alma Mater van Leuven ; hij heeft
na zijn intrede in de Orde verschillende eervolle functies be-
kleed — zelfs zulke als men van een humanist niet zou ver-
wachten : magister novitiorum en gardiaan der Observanten,
in welke hoedanigheid hem de dood trof in 1568.
Dat hij. bij al zijn bewondering voor de klassieke cultuur,
het ideaal der Orde hoog hield, blijkt wel uit het feit, dat hij
uit liefde tot de Armoede niets behouden wilde dan zijn bijbel
en zijn brevier.
Ondertussen schreef hij zijn werk, dat zeer verspreid is
geweest en veel gelezen, al is het niet groot. Van
Euripus. Tragoedia Christiana, de Vita humanae incon-
stantia, een latijns schooldrama, voor 't eerst verschenen in
1549. zagen vele drukken het licht. Het is zéker zijn bekendste
werk. en. als toneelspel, een unicum bij onze middeleeuwse
franciscaanse auteurs. Zijn Sylva piorutn carminum is een
bundel rehgieus-humanistische poëzie i). Een Carmen over
Christus, hangende aan het kruis en Zich richtend tot de
zondaar, verscheen als aanhangsel achter een ander boekje
van vreemde hand 2). Dit alles echter is minder belangrijk
dan zijn Euripus. Hij is onze Gouden-Eeuw-ers. Hugo de
Groot c.s. hierin een eeuw vóór : en terecht wijst een schrij-
ver 3) op het interessante feit. dat het eerste door een Jesuieten-
toneel opgevoerde schooldrama Euripus. een Franciscaan tot
auteur had ; en dat dergelijke toneelspelen aan de Minder-
broedersscholen in zwang waren vóór 1546. in welk jaar de
auteur het, naar eigen zeggen, voor de studenten schreef.
Livinus is dus een baanbreker geweest; niet slechts voor de
eigen Orde. maar ook voor anderen daarbuiten ; en maakte
zich. naar tijd en wijze, verdienstelijk op cultuur-historisch
terrein. Zijn overig werk is niet origineel: daarvan is hij slechts
uitgever en toelichter.
1)nbsp;Leuven 1555.
2)nbsp;Philicinus. De Isaac immolaiione. Antwerpen 1543.
3)nbsp;F Doelle O. F. M., Arbeiten des Kirchenhistorischen Seminars der
Franziskaner zu Paderborn. Münster 1930, blz. 27.
Memorabilis historia Martyrum i) is door hem bezorgd uit
oude documenten ; en de Vita B. Christinae Mirabilis, het
reeds vroeger besproken leven van Christina de Wonderbare
van Thomas van Cantimpré, werd door Livinus uitgebreid en
omschreven 2).
Op Kerkhistorisch terrein maakte zich biezonder verdien-
stelijk Petrus Crabbe : de tweede die een collectie van akten
der algemene en provinciale concilies samenstelde. In Mechelen
geboren, werd hij meermalen gardiaan van de Observanten en
publiceerde reeds in 1538 zijn even belangrijk als omvangrijk
levenswerk Conciliomm collectio. Aan Crabbe — of liever aan
dit werk — heeft professor Franses een grondige studie ge-
wijd 3). Crabbe had, als gezegd, een voorganger: Jacques
Merlin : maar zijn werk zoekt toch andere paden. Men zegt,
dat Crabbe daarvoor vijfhonderd bibliotheken heeft doorzocht.
Een reuzen-arbeid is het geworden, en, tot aan de nieuwe
uitgave van Mansi, een zeer veel geraadpleegde bron. Interes-
sant is het, dat de schrijver ook telkens een biografie laat
voorafgaan van Pausen, wier documenten hij laat opnemen.
Zelf bezorgde hij, twee jaar voor zijn dood, een nieuwe druk
(1551): twee jaar na de schorsing van het Concilie van Trente
verschijnend, kon deze uitgave ook het „voorlopig verslagquot;
— zeven zittingen — van Trente opnemen ^).
1) Lueven 1551.
Het handschrift is verloren; vroeger was het in het klooster te
Leuven van de Reguliere Kanunniken.
Literatuur: Dirks, blz. 79 ; Holzapfel, Handbuch, blz. 586 ; Foppens,
Bibl. Belg. II 790 ; Paquot, Mém. XI blz. 402 ; SwEERTms, Ath. Belg., blz.
504 ; Gaudentius, Beiträge, blz. 64 ; P. Hoffman-Peerlkamp, De Poetis
latinis. Haarlem 1838, blz. 60; NAK (NS) XI 1914, blz. 324-331; OGE
dl. 7 1933, blz. 361. Het hier door Verjans aangekondigde artikel van
Ernalsteen, archivaris van de O. L.Vr. te Antwerpen, dat in Oudheid
en Kunst zou verschijnen, kon ik nog niet inzien. — In Brussel BR nog
een brief aan Ansonius, en een Carmen natalicium.
») In Coli. Franc. Neeri. dl. II 's Hertogenbosch 1931, blz. 427-446.
Een exemplaar van de eerste uitgave bevindt zich te Megen, Min-
derbroedersklooster ; van de tweede uitgave te Woerden, ibid.
Literatuur: Dom Quentin, J. D. Mansi et les grandes collections con-
ciliaires. Paris 1900 ; Paquot, Mémoires Leuven 1765, blz. 397 ; Hefele-
Leclercq, Histoire des Consils I Paris 1907, blz. 98 ; De Godsdienstvriend
dl. 87 1861, blz. 229; Dirks blz. 64.
Een ander, bibliografisch, werk schijnt alleen in handschrift
bestaan te hebben en thans verloren te zijn.
De Delftse burgemeesterszoon Adam Sasbout zal wel altijd
een der grote glories blijven van onze nederlandse Francis-
canenprovincie.
Na zijn lagere studies onder Macropedius te Utrecht ge-
maakt te hebben, ging hij naar Leuven : hier werd hij leerling
van Ruward Tapper en Joannes van der Eycken. In 1542
priester geworden, trad hij twee jaar later in de Orde en
volgde Titelmans op in diens ambt van Schrifturist. Onder
zijn leerlingen telde hij Nicolaas Pieck en Daniël van Aren-
donck : twee beroemde mannen in de Orde, wier grootheid
Adam reeds voorzag en voorspelde.
Sasboufs naam als predikant, geleerde en heihge is steeds
in ere gebleven : waartoe overigens zijn tragisch-vroege dood,
op 36-jarige leeftijd, wel toe bijgedragen zal hebben. Van hem
zijn Opera omnia verschenen i), die behelzen :
Tres Conciones super Scripturam Levitici,
Opus Homiliarum,
Elucidatio in Apostolorum epistolas,
In Isaiam prophetam commentaria.
Behalve het schrifturistisch werk, kennen we van hem een
geestelijk tractaat Memento homo quod pulvis es. en een
latijnse overzetting van het eerste boek van de Ilias. De afzon-
derlijke uitgave van dit laatste werk, met een voorwoord van
zijn meester Macropedius, is verloren : maar meer nog te be-
treuren valt, dat Adam zelf ook zijn overig zuiver literair werk
heeft vernietigd.
Van zijn Sermones. talrijk en zeer geprezen, verschenen
spoedig hollandse vertalingen, zoals Devote ende gheestelyke
Sermonen, door Broeder Pieter van Utrechts).
Zijn grote neef Sasbout Vosmeer beschreef later Adam s
leven 3).
1)nbsp;Een exemplaar te Antwerpen, Minderbroedersklooster.
2)nbsp;Een exemplaar te Nijmegen, Minderbroedersklooster.
3 Nieuw. Ned. Biogr. Wb. III 1125; Dirks blz. 87.
-ocr page 131-Thans allereerst door zijn naam bekend, maar vroeger ook
door werk en persoon, is Matthias Cats, ook wel voorkomend
als : Felicius of: van Brouwershaven.
Hij is een oom van onze voormalig-grote dichter, die te véél
ijdelheid bezit om niet even gewag van hem te maken, al was
deze bloedverwant dan ook een zeer principiële katholieke
priester.
„Mijn vader sat gestaeg daar midden in den Raet;
Syn broeder was geleert en heeft oock veel geschreven ;
Syn boeken syn bekent als die nog heden leven ;
Plantijn, uw druckery die heeft er kennis vanquot;.
(Twee-en-tachtig-jarig leven ,v. 9-14).
Matthias had slechts onder hevige tegenkanting van zijn
moeder de Orde kunnen ingaan. Hij bracht het vér: lector,
gardiaan, provinciaal, onder welk laatste ambt hij stierf in
1576.
Zijn werk — neef heeft in zijn familietrots wat erg hoog
van de toren geblazen — bestaat uit twee Elucidationes :
Catholica praeceptorum decalogi elucidatio, en
Institutionis christanae catholica elucidatio i).
Fel kampioen voor het oude geloof, tevens een zeer veel-
zijdig ontwikkeld man met brede blik is Arnold Meerman,
ook wel naar zijn geboorteplaats, Alostanus geheten. Zijn
levensloop is niet verschillend van die der meeste Minder-
broeders : ook hij bekleedde de gewone functies; als hij zich
ergens door onderscheidde, dan was het door tot zijn dood in
1578 te duelleren, in woord en geschrift, met de hervormers.
Al zijn werk is hierop gebaseerd. In hun grondbeginselen tast
hij de hervormers aan in zijn De quatuor plaustris haereticarum
[abulamm, waarin hij achtereenvolgens hun logica, hun rede-
neer-trant, hun schriftuur-anatomie, hun onderlinge verdeeld-
heid bespreekt. Een historisch bewijs voor de waarheid van het
oude Geloof ontwikkelt hij in zijn groots opgezet Theatmm
1) Uitgaven resp. Antwerpen 1573 en 1575. — Zie over deze Cats
Nieuw Ned. Biogr. Wb. III 213 ; Dietsche Warande III 1857, blz. 194 ;
Holzapfel, Handbuch, blz. 483 ; Dirks blz. 99 ; De Katholiek dl. 101 1892,
blz. 121 ; Schoutens, Martyrologium, 6 Maart.
conversionis gentium : een overzicht van de bekering der vol-
keren, dienende voor de katholieken van zijn tijd als een licht-
baken in de storm.
Eenzelfde apologetisch aspect toont zijn meer gedetailleerd
werk als De veneratione reliquiarum. De Poenitentta, De
Confessione sacramentali. De Rogationibus, Catechismus Poe-
nitentium. De fugienda consuetudine haeveticovum. De haere-
ticis deferendis en Davus perduellis.
Wat meer ascetisch georiënteerd zijn drie andere werkjes :
Medicinae animae, Imagines mortis en De Sancta Cruce waar-
van vooral dit laatste, hoewel klein, interessant is. uit religieus-
historisch oogpunt, om zijn thema : de devotie tot het H. Kruis,
geschiedkundig beschreven vanaf S. Helena, met vele waar-
devolle citaten.
Er is nog nederlands werk van hem bewaard ; daarover
elders 1).
Beroemd en befaamd door positie en stand was Petrus van
den Berg. gewoonlijk Montanus genoemd. Gevierd als rector
van de Leuvense Alma Mater, nam hij. omstreeks 1543. het
plotselinge en onverwachte besluit, de wereld te verlaten en de
Orde der Minderbroeders in te treden. Met een voor onze
moderne opvattingen nogal vreemde officialiteit nam hij af-
scheid van zijn omgeving en trok hij het klooster binnen, waar
hij — het spreekt vanzelf — óók om zijn wetenschap, hoog
qewaardeerd werd en dientengevolge met verschillende eer-
volle functies belast. Na een leven vol verdiensten en tevens
vol zorgen, ook van de kant der Calvinisten hem berokkend.
stierf hij in 1579.nbsp;.
Zijn Commentada in Psalmos poenitentiales is mmder
bekend dan zijn mooie Dominicae Afflictionis Enarratto.
ooqedragen aan de Generaal der Orde. Dit boekje is één door-
lopende beschouwing over het Lijden Christi, slechts onder-
quot;TT^^^^n genoemde werkjes kan men vinden in Antwerpen. Minder-
hroedersklooster. Zijn De qaafuor plaixsitis verscheen in 1563 ; Theatrum
'reneens de vol^ in 1564. 1564. 1563. 1566. 1564. 1564. 1564, 1564 =
Medicina 1567. Zmaffmes 1567. De santa cruce 1568. De gehele lijst werken
vindt men ook bij Dirks bl2.93.
broken door de evangelie-tekst. De vier Evangelisten zijn
willekeurig samengevoegd ; aldus tracht de auteur één volledige
lijdenshistorie te construeren. Obsecratio, admiratio, oratio
volgen elkander regelmatig op i). Hij schrijft met meer gevoel
dan zijn Ordes- en ambtgenoot Frans van Sichem. gardiaan
in Mechelen en Maastricht, die een Laconica exhortatio ad
mortem publiceerde : waarin hij voor de katholieken de klein-
heid van het aardse en de grootheid van 't eeuwig aantoonde ;
dan nog een Explicatio in VII verba Christi ex Cruce. be-
staande uit zeven afzonderlijke beschouwingen, een Concio
de Elemosyna. en, als laatste werk, een Commentaar in
Jeremiam 2).
Hebben wij vroeger een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan
Titelmans, de grote theoloog-latinist : ook diens opvolger in het
Leuvens convent, Nicolaas Tacitus Zeegers verdient een
intense belangstelling. Hij was, evenals zijn voorganger, zeer
onderlegd in de H. Schrift en de daarmee in verband staande
talen ; en doceerde tot 1548 ; elf jaar later stierf hij.
Reeds Dirks merkt op, dat er een verschil bestaat in 't
exegetisch werk van Titelmans en dat van Zeegers : de eerste
stelde zich tot hoofdtaak. Erasmus te bestrijden en de Vulgaat
tegen hem te verdedigen ; terwijl Zeegers veeleer zelfstandig
werk verricht. Zo ontstaan zijn : Castigationes in Novum Tes-
tamentum. Scholion in libros Novi Testamenti; Inventarium in
Novum Testamentum. Dit laatste is opmerkenswaardig : een
grote concordance, in de moderne zin van het woord, uitslui-
tend klapper met plaatsaanwijzingen : een tweelingswerk dus
met het vroeger besprokene van Brokwy. Dan nog een Novum
Testamentum restitutum.
Zeegers genoot ook de — overigens aanvechtbare — eer,
opgenomen te worden in het grote Londense verzamelwerk
Uitgaven resp. Antwerpen 1569 en 1563; een exemplaar te Ant-
werpen in het Minderbroedersklooster. — Dirks blz. 100.
2) Uitgaven resp. Maastricht 1553, Antwerpen 1556, Keulen 1559. —
De Concio vonden wij achter het tractaatje over de Kruiswonden : Dirks
blz. 84 geeft echter nog een afzonderlijke uitgave op, Antwerpen 1555. —
Zie ook De Godsdienstvriend dl. 87 1861, blz. 222.
Critici Sacri sive doctissimorum virorum annotationes, dat in
de volgende eeuw in negen grote delen verscheen i): een eer.
die hij deelde met Revius, Erasmus en anderen. ,
Ook op ascetisch terrein bewoog Zeegers zich. zij het slechts
indirect. Zo verscheen van zijn hand Speculum Vitae Chris-
tianae, een vertaHng van de reeds vroeger besproken Spieghel
des Kerstenlevens van Thomas van Herenthals, en een Via
Vitae : oorspronkelijk een hollands werkje van de Carthuizer
Florentius van Haarlem.
Afzonderlijk staat: Proverbia teutonica latinitate donata,
door Zeegers vertaald en waarschijnlijk ook ontworpen 2).
Er is ook nederlands werk : Dye Collegie der Wysheit,
Het Sweert des Gheloofs, de Beuckelere des Gheloofs, de
Catechismus (alle vertaald) en een nieuwe, herziene uitgave
van Florentius- boekje. Wij zullen dit nederlands werk echter
in een ander hoofdstuk bespreken.
Enkele bij-figuren noemen wij slechts zonder dieper gaande
bespreking.
Van Jan van Gent, missionaris in Nicaragua, kennen wi)
een latijnse brief van ± 1540, belangrijk alleen voor de ge-
schiedenis der missionering 3).
Als historie-schrijver treedt nog op Jan van Brusthem.
Ofschoon waarschijnlijk Conventueel en niet behorend tot de
Observanten, wordt hij meestal bij onze groep genoemd. Hij is
de opsteller van een grote bisschops-kroniek : Res gestae Epis-
coporum Leodiensium et ducum Brabantiae. lopende van S.
Maternus tot 1542. Slechts gedeeltelijk is deze uitgegeven 4).
Een grote en ietwat tragische figuur is Mahusius, van
Oudenaerde afkomstig. Bekend is zijn deelname als adviseur
XvenTan latijns werk resp. Keulen 1555 ; Keulen 1558 Ant-
Ln 1558 • Leuven 1559. — Uitgaven vertaalwerk : Antwerpen 1549 ;
iXpf 155rBrussel 1550. _ Nederlands werk, .e onder hfds.
_ Over hem zie ook D.rks blz. 81-84. - Gilles Zeegers, dgt;e m 1570 de
Sermones van S. Bemard vertaalde, is niet te identificeren met onze auteur.
Dirks blz.46.nbsp;,, j , -c, . d 1
De Godsdienstvriend dl. 87 1861, blz. 69. - Handschrift te Brussel,
KB.
-ocr page 135-aan 't Concilie van Trente. Door Pius IV, op voordracht van
Philips, tot bisschop van Deventer benoemd, werd hij door
geestelijkheid en leken geweigerd. Deze mislukking is zeker
ook de reden dat de literaire werkzaamheid van deze geleerde
en ijverige Franciscaan beperkt bleef tot het opnieuw-uitgeven
van oudere auteurs : Joannes Chrysostomus, Bonaventura en
Erasmus i).
Een voor onze groep zeer bijzonder thema behandelt
Franciscus van Mechelen, gardiaan aldaar rond het midden
van de eeuw ; hij schreef in zijn Epistola de orbis situ, gericht
tot een bisschop, over het aards paradijs en het rijk van Joan-
nes Presbyter, en stelde een kaart van Noord-Europa samen :
Tabula Regionum Septentrionalium .
De zeer talrijke geschriften van Franciscus van Nieuwen-
hove, gestorven 1562 ,zijn nooit gepubliceerd: Sermones,
Commentarii, moraaltractaten en Ascetica.
Of Nicolaas Bode, met zijn Apologia tegen Franciscus Al-
mericus, nog tot deze tijd gerekend moet worden, staat niet
vasts).
Wèl de Apologia tegen Lindius van Cornelis van Dor-
drecht, wiens Condones, indien ze nog bestaan, nog niet
werden uitgegeven.
Over deze interessante figuur spreken we echter later *).
1)nbsp;Arch. Aartsb. Utrecht dl. IX 1881, blz, 123-132 ; Papiers d'Etats VI.
blz. 242-243; Dirks, blz. 68.
2)nbsp;Uitgave Antwerpen 1565. Dirks, blz. 85.
3)nbsp;Dirks, blz. 86 en 79.
4)nbsp;In hfdst. XI en XIV. Over de Apologia enz. zie HT IV 1925, blz. 241.
-ocr page 136-hoofdstuk xi
VAN RAVEN TOT VAN DER VAEDT
Met Glapion, de vriend van Karei V, die wij vroeger be-
spraken 1). hadden we voorlopig de kleinere nederlands schrij-
vende auteurs beëindigd, om even het contemporaine latijnse
werk te overzien. Thans vervolgen we ons vroeger onderwerp
en zullen nog enkele schrijvers beschouwen, die aan de grens
van de literaire middeleeuwen staan : de rij van Raven tot
van der Vaedt.nbsp;,nbsp;-i
Groot en belangrijk werk hebben zij niet geleverd. Detail-
werk daarentegen, dat het noemen waard is. zien we genoeg.
Allereerst ontmoeten we als zodanig het. nog niet zo lang
geleden ontdekte, boekje van Cornelis Raven, Der Minnen
gaerdt. Het is een fijn, zuiver mystiek tractaatje, bijzonder
mooi als lange, vlotte, strak volgehouden allegorie.
Het behandelt de Liefde, die voorgesteld wordt onder het
Beeld van een Boom. Deze rust op de wortels van berouw,
biecht en voldoening ; en heeft tot bodem de Vreze Gods^ De
stronk is de argeloze overgave-in-liefde aan God. Die ..Chari-
taetquot; heeft zeven graden :
Crachtige werckelicheit, onophoudende minne, hete bamende
minne, scharpe minne, siedende Hefte, oversiedende liefte,
ontoegancbaerlycheitquot;.
Elke graad heeft zijn telgen of takken en vruchten.
Men ziet, dat ook deze auteur zich in zijn mystiek niet houdt
aan het klassieke onderscheid tussen liefde en minne. Een
mooi, lezenswaardig stuk mystiek overigens.
1) Einde hoofdstuk VIII.
-ocr page 137-Van de schrijver weten we niet veel: waarschijnlijk was hij
een Noord-Nederlander, daar het boekje i) in 1548 te Am-
sterdam uitkwam.
Noord-Nederlander — van Dordrecht — was ook Matthias
Weynsen, de man, wiens bescheiden werk eerst onlangs de
aandacht trok, en die toch sinds lang een grote bekendheid
genoot in de Geschiedenis der Kerk. Eerst, als gardiaan van
Antwerpen, genoot hij de eer, de Refereynen van Anna Bijns
aan zich opgedragen te zien ; later, als provinciaal, werd hij
degene, die de nederlandse Franciscanen afscheidde van de
keulse provincie en ze tot een zelfstandige groep verenigde :
vandaar de, wel eens wat onverkwikkelijke strijd met Herborn.
Veel werken van medebroeders zagen door zijn stimulerende
activiteit het licht ; hij bezorgde uitgaven o.a. van Het Devoet
boecxken. De Verweckinge der goddelijke Liefde, Fasciculus
Myrrhe, Van Alen's Contemplationes; en was ook de geeste-
lijke vader van de uitgave van Herp door de keulse Kartuizers.
Zijn eigen werk is overigens minder belangrijk ; we kennen
enkele tractaatjes voor de Clarissen, als : Drie scoene punten ;
Sommighe ordinanciën en vooral Die olyven boems condiciën,
een allegorie, handelend over de armoede, de bekoringen en
de gehoorzaamheid 2), een mooi, fijn gevoeld stukje, waaruit
grote liefde voor de Zusterkens spreekt. Hij stierf waarschijn-
lijk in 1547. De literatuur over hem is uiteraard zeer uitge-
breid 3).
Een exemplaar te Amsterdam UB. De zeven graden van de charitaet
zijn overigens niet origineel: dezelfde idee vinden we reeds bij Herp,
Scala amoris en Spiegel.
2)nbsp;Handschriften in Brussel KB; gedrukt in Neeriandia Seraphica
(Ver;ans) 1936 Maart e.v.
3)nbsp;We noemen slechts : Dirks blz. 34 ; BGBH dl. 25 1900, blz. 211-214 ;
OGE dl. 7 1933, blz. 352-356 en dl. 8 1934, blz. 206. — Voor historische
bijzonderheden raadplege men de handboeken van de Franciscaanse ge-
schiedenis, Schlager e.a. — We stippen nog even aan, dat oudere historici
(als Valerius Andreas) Weynsen wel verwarren met Matthaeus van
Dordrecht, die aan de Leuvense Universiteit doceerde ; en dat zijn sterfjaar
niet heel vast staat, (van Dalen in BGBH geeft 1543).
Zijn faam wordt nog ver overtroffen door hem. die door de
volksmond en de historie wordt -ngeduid met de ge^
naam van Broer Cornelis : meer volledig Cornelis Adri
aensz. Brouwer of van Dordrecht geheten.
De relletjes rond zijn persoon zijn nu -
geluwd ; het mag als bekend verondersteld worden, hoe deze
Minderbroeder eeuwen lang is belasterd, gehoond en beticht
Of het waar is. wat reeds Karei van Mander in 1604 schrijft,
dat de auteur van de beruchte, op Cornelis' naam geschoven^
Sermoenen Hubert Goltzius is geweest, laten we vooralsnog
in 't midden : in een later hoofdstuk zal deze kwestie nog even
worden aangeroerd. Maar heel zeker is. dat. na het grondig
requisitoir van de Schrevel i) en eveneens van Kruitwagen 2 .
Cornelis definitief is gerehabiliteerd. En wie het waagt, als
meermalen in een roman 3) gebeurde, de oude laster op te
rakelen, beschouwen we rustig, zo niet als kwaadwillige, dan
toch als hopeloos... onbelezene.
Voor ons is deze Minderbroeder, die, in 1521 te Dordrecht
geboren, een onvergankelijke roem als predikant in Brugge
heeft verworven, slechts van belang als schrijver: wij hebben
van hem twee doctrinaire werkjes. De Seven Sacramenten en
Den Spieghel der thien gheboden.
Het eerste, een geheel theologisch tractaatje, toont uitste-
kend de grote geleerdheid van de schrijver aan, en zijn spe-
ciaal apologetische talenten. Donatisten, Oecolampadisten,
Grieken, allen krijgen hun deel. Een knap werk quot;).
Oók getuigend van Cornelis' orthodox standpunt - wat
belangrijk is in verband met de lasterkwestie - is ^et tweede
boekje, de Spieghel. Het behandelt de tien
één lange declaratie ; wat is hij thuis m de H. Schrift, met wat
1) HT IV 1925, blz. 217-258.
Gent 1896 e.V.nbsp;Waarom worden ongeboren kinderen
'' quot;T dSprü'.» ««I«'quot; »•»
S Cv. B™™. -nbsp;D„ H„, KB.
-ocr page 139-een gemak citeert hij ook profane auteurs, Phnius, Aristoteles,
Ovidius, Terentius i).
In het vorig hoofdstuk wezen wij reeds op enig latijns werk
van deze grote Minderbroeders).
Volop rederijkerstaal en stijl bezigt Adriaan van Meche-
len in zijn Onderwijs vander Biechten en Dat Weerde Hey-
lighe Sacrament.
„Keeret in dbestequot; is zijn spreuk ; en zelfs de gebeden van
't Biechtboekje zijn in refereinen-vorm gegoten. Beide hebben
èn praxis èn ontwikkeling op 't oog : het zijn echte volks-
boekjes 3).
Mooier werk schreef de tot nu toe niet geïdentificeerde
Minderbroeder van 's Hertogenbosch. Twee boekjes van
diens hand behandelen dezelfde onderwerpen : De warachtige
Biechte is een practijk-boekje, De Daghelicxe verwonderinge
der Coninginne van Saba, een mooi meditatiewerk. Aardig
vooral zijn de parafrasen op 't Onze Vader en Wees gegroet.
Heel gevoelvol is ook zijn derde werkje over 't Overdencken
der vier Utersten, met een sterk aansprekend realisme, b.v.
als hij over de vergankelijkheid schrijft:
„Want alle menschen sterven ende duysent geslachten sijnder
geweest opter werelt daermen niet eenen tant oft een been af
en vlntquot;.
Dat de schrijver Jan Knijff zou zijn geweest, blijft voor-
lopig nog een vrij zwakke hypothese 4).
1)nbsp;1554 ; exemplaar Gent UB.
2)nbsp;Over Cornelis van Dordrecht kan men alle oudere geschiedschrijvers
raadplegen: tot zelfs Justus van Effen in de Holl. Spectotor toe. Dirks,
blz. 104-112 is niet volledig en onbetrouwbaar. Men doet het beste de reeds
genoemden te nemen; daar vindt men alles samen : de Schrevel in HT
IV 1925, blz. 217-258 en Kruitwagen in Nieuw Ned. Biogr. Wb. IV
452-458. Een portret in Noord en Zuid 28e Jrg. 1905, blz. 128.
Leuven 1550; exemplaar te Antwerpen, Minderbroedersklooster.
Geuit door D. van Heel O. F. M., in Taxandria Jrg. 1935. — De
drie exemplaren bevinden zich te Den Haag in de KB., achter de postincu-
nabel Wonderlyck leven der ghesellen. (227 G 26). Over Jan Knijff,
bisschop van Groningen, zie Arch. Aartsb. Utrecht, dl. 57, blz. 223.
Een echt middeleeuwse devotie. Die seven prinapale Woe -
stortinghen ons Heren, is naam en onderwerp van een we k^
van de Nivelse gardiaan Corneus Donthers. betten
achtereenvolgens de hoofdmomenten van de Lijdensweg .
L de Hof van Olijven, de Geseling, de Doornenkromng
de Val de Ontkleding. Kruisiging en Dood. Donthers is nogal
realistisch, en geladen met overdrijvingen van die ti,d:
..(men moet) „contempleren, hoe dat vier °quot;ghenadige ser-
gLten onsen salichmakere Jesus seer onghenadichlyck sljn
Lederen wtgeruct hebben. Ende hoedat vier stra fe henckers
so weet als leeuwen hebben Jesum seer straffelyck ende
oneerlyck aan die colomme gebonden ende hebben als yier
hongerige rasende wolven dorstich na dat precioos bloet
van dat onnoosel lammeken onmenschelyck gheslagen ghegee-
seit ende ghewont ende hebben syn suyver maechdelyc
lichaem over al open gescheurt met scherpsnijdende^roeyen
schorpioenen gheesselen ende ketenkens van ysere...^).
Het ligt er dus wel wat erg dik op 1
Een geloofsverdediging schreef Jan Adriaans v;^ der
Goude : Dat Symbolam des heyligen kersten geloofs. Hij
volgt S. Athanasius op de voet en documenteert diens for-
mule uitvoerig. Zijn methode doet aan het anachronisme
van de Heliand denken : de in de vierde eeuw levende Atha-
nasius laat hij vlot vervolgd worden door „Princen. Heeren,
Keiser. Coningen. Hertogen. Graven ende andere die deze
ketterie van Arrius aanhinghenquot;.
Ook hebben wij van hem een werkje over de Eucharistie:
Cyborie des heyligen Sacraments 2).
Reeds in het vorig hoofdstuk wezen we terloops op het
nederlands werk van Nic. Tac. Zeegers. Ofschoon dit slechts
vertaling is. gaf hij er toch een zeer persoonlijk cachet aan.
Die Collegie der Wysheit zette hij over uit het Frans van
Peter Dore. Een allegorisch werk: het geestelijk gebouw der
1)nbsp;blz 10b Exemplaar te Antwerpen, Minderbroedersklooster (1554).
2)nbsp;1556. Exemplaar te Antwerpen, Minderbroedersklooster ; ook Ant-
werpen 1553. Dirks, blz. 89.
deugden wordt vergeleken met een Universiteit, waarvan
Christus is de „regent en doctoorquot;. Met grote bekwaamheid
is deze vergelijking volgehouden.
Nicolaas Grenier was de auteur, eveneens frans, van het
tweede door Zeegers vertaalde boekje : Den Beuckelere des
Gheloofs. Het is minder waardevol dan het vorige en blijft
streng dogmatisch ; evenals Het Sweert des Gheloofs, dat
Zeegers van diezelfde auteur vertaalde. Het is een waardig
„zwaardquot; : handelt geheel over ketterij. Lutheranen, Luther
enz. En, we moeten toegeven, dat Grenier in de laatste blad-
zijden wel zeer streng in zijn oordelen is i).
Zeegers is het ook, die de Catechismus van S. Canisius ver-
taalde : een werk van grote portée, dat hiermede ook bij het
nederlands lezend publiek zijn intrede deed 2).
Ten slotte deed hij nog De Wech des levens van de Car-
thuizer Florentius van Haarlem in een verbeterde uitgave ver-
schijnen : een zo goed als volledige handleiding voor het gees-
telijk leven 3).
Ook Arnold Meerman bespraken wij reeds in ons vorig
hoofdstuk. Hier is nog noemenswaardig zijn Remonstrance
van het purgatoir, een werkje vol geleerdheid, dat in drie
boeken vrijwel volledig de katholieke leer in deze materie
weergeeft, en daarbij terloops de diverse eschatologische dwa-
lingen bespreekt. Het is een teken des tijds, evenals, in nog
veel sterkere mate, de zeer interessante Missive aan alle catho-
lycke menschen. Dit suggestief boekje is gesteld in de vorm
1) Uitgaven resp. 1556, 1551, 1568. — Alle exemplaren in Antwerpen,
Minderbroedersklooster. — Dirks e.a. hebben het auteurschap wat ver-
ward. Men leze nauwkeurig de opdrachten, die volledig uitsluitsel geven.
Ook Pippinck is niet de vertaler of schrijver van Het Sweert des Gheloofs.
1558. Dit zeldzame werkje verscheen in de eerste uitgave zonder
auteursnaam. Een exemplaar te Haarlem BM. Zie de Cataloog van
Kruitwagen, nr. 213.
3) Exemplaar te Antwerpen, Minderbroedersklooster. — Dirks, de
titelpagina en het voorwoord schijnen met elkaar in strijd te zijn. Men
moet de zaak aldus verklaren : Florentius schreef moeilijk Nederlands ;
Zeegers vertaalde eerst dit zwak gesteld werkje in goed Latijn (1551) en
hielp later Florentius ook nog bij een betere nederlandse uitgave (1552).
van een brief, strekkend tot troost van de vervolgden, 't Ver-
scheen in 1567. In een lange litanie van „Het is nu de tijt...
wil de auteur de gelovigen tonen, hoe alle tegenwoordige ram-
pen en ellenden voorspeld en voorzegd waren. Het heeft dan
ook iets apocalyptisch. Ook is er nog een Boeck van den hey
lighen Sacramente; hiervan vonden wij tot op heden geen
exemplaar, en slechts een enkele bron i).
Van Peter Slupick, genoemd naar zijn geboorteplaats
Sluipwijk, vlak bij Gouda, hebben wij een zeer zeldzaam
werkje : De Christelycke Practyck van bidden. Volgens de
titel is deze Minderbroeder biechtvader geweest bij de Claris-
sen in Delft en op verzoek van zijn auditorium is dit boekje
dan ook samengesteld, 't Is een lange serie „contemplacienquot;,
een minutieus zelf-reflecterend werkje, zeer uitgeplozen en
enigszins scholastiek onderscheidend. Zó groeide het uit tot
een systematisch opgezette theorie om tot de gebedspraktijk
te komen 2).
Meer van kerk-historisch belang dan uit literair oogpunt
noemenswaardig is Hendrick Pippinck : een van die Fran-
ciscanen, die het eigenaardig talent hadden anderen tot wer-
ken aan te zetten, zonder zelf bijzonder uit te munten, en die
zodoende zich toch veel verdiensten verwierven.
Deze Kasselse Minderbroeder was achtereenvolgens predi-
kant en gardiaan te Antwerpen en werd in 1564 tot provin-
ciaal gekozen. Van zijn eigen hand hebben wij slechts een bun-
del onuitgegeven preken, Gheestelycke Leeringen; hij publi-
ceerde echter veel van anderen. Zo hebben Vervoort, Zeegers
1) Uitgaven resp. 1566 en 1567. Een exemplaar te Antwerpen, Minder-
' VotrlreTi; van den H. Sacramente, D.ks, bl. 93, die opgeeft Ant-
werpen 1543 en 1567.nbsp;ni u-
Uitgave Antwerpen 1557-61. Een exemplaar te Antwerpen, M. Plantijn.
De werkjes, die hier nog achter staan, zijn niet ^an he«: hoogstens is
de Spieghel door hem vertaald. De auteur stierf in 1574. Zie De Gods-
dienstvriend, dl. 87 1861, blz. 219.
en Anna Bijns een deel van hun literaire bekendheid aan
Pippinck te danken i).
Ten slotte nog enkele rederijkers.
We zouden geen rederijkers-cultuur vermoeden bij de in
onze Katholieke Kerk zo beroemde Nicasius van Hees, een
der glorievolle Martelaren van Gorcum. Het geldt hier slechts
een simpele vertaling van het Soliloquium van Gerlach Peeters :
De Innighe Alleensprake. dat Van Hees al vroeg vertaalde,
doch dat eerst jaren na zijn dood door een ander gepu-
bliceerd werd. Het vloeit over van rederijkersterminologie :
certeyn, faelgeren, patientelyk; en de duivel wordt nog hoofs
betiteld met: Prince der Ondeugden. Zo hebben dan toch ook
de veel gesmade rederijkers hun Martelaar en Patroonhei-
lige 2).
Peter de Koning, tot provinciaal gekozen in 1549, kan
in de godsdienstige woelingen van die dagen een grote rol
gespeeld hebben, als schrijver is zijn betekenis minder groot.
Zijn Ghemeen Discours over het H. Sacrament, in de vorm
van een polemiek tussen een Katholiek en een Calvinist,
heeft dan ook alleen als strijdschrift waarde. En van zijn
tractaat over De Wil Gods kennen we slechts het voormalig (?)
bestaan 3).
Ijverige handen van kloosterzusters hebben de preken opge-
nomen van Mahusius, over wie wij in het vorig hoofdstuk
spraken; het zijn de Sermoenen uit den perelenden mont van
1)nbsp;Gheesfelycke Leeringhe, handschrift te Brussel, KB. 3986-89, v.D.
Gheyn, III 2428. — Van Vervoort publiceerde hij o.a. Het bruylocht cleedt
der Liefden Gods; van Zeegers Het Sweert des Gheloofs; van Anna
Bijns de bundel Antwerpen 1566. Zie over Pippinck NAK N. S. XI 1894.
blz. 324-331; Franc. Leven dl. 171934, blz. 54 ; Dirks, blz. 90 en de reeds
geciteerde handboeken der Franciscaanse Geschiedenis.
2)nbsp;Jan v. Gorcum gaf het boekje van Nicasius uit in 1613. Een
exemplaar te Megen, Minderbroedersklooster. — Nicasius werd gecanoni-
seerd door Paus Pius IX. — Zie over hem nog De Godsdienstvriend dl.
87 1861, blz. 263. — Ch. Verreyt, Het geslacht Schoeffer. Den Haag
1888, blz. 75. Dirks, blz. 196.
Uitgave Discours Leuven 1568. Over zijn betekenis in de godsdienst-
strijd uitvoerig Dirks, blz. 72-78.
den zeer wijsen pater Jan Mahusius. Ze dateren van 1563 en
1566. doch zijn nooit gedrukt, slechts in handschrift bewaard
gebleven i).
Mooi, gevoelvol - voor zover de rederijkerstrant dat toeliet
_ is de Werck-Clocke des Eeuwighs Levens van Philip
van der Vaedt. een Minderbroeder uit Mechelen afkomstig,
die in 't midden der zestiende eeuw het klooster van Gent
bewoonde.nbsp;, ,nbsp;i •
Zijn refereyn - er staan er enkele in dit proza-boekje -
zijn niet zo kwaad, en doen aan Anna Bijns denken : „Och
ziet nae den wech die niet en wilt dolenquot; zou ook een prachtige
stokquot; van haar kunnen zijn. evenals het ..o broedere o moe-
'dere maeckt mij deelachtigquot;. Het middenstuk echter van dit
werkje is een meditatie-in-proza over het leven van Christus.
Juist door zijn onmiddellijk aanspreken van de lezer bereikt
de auteur een zekere suggestieve kracht 2).
1)nbsp;Zie v.d. Gheyn III 246. 2013 en 2014.
2)nbsp;Uitgave Gent 1570; een exemplaar te Gent UB. Zie ook Francis-
caansch Leven dl. 17 1934. blz. 55.
HOOFDSTUK XII
DE DERDE GROTE:FRANS VERVOORT
Zonder aarzelen zeggen wij het: er is een grote leemte in
onze handboeken tot de geschiedenis der nederlandse letteren ;
er is een tekort, ontstaan door het niet-vermelden van deze
auteur, ,,de grootste nabloeier van Ruysbroeck in de zestiende
eeuwquot;, gelijk hij betiteld werd.
Alleen van Mierlo gewaagt, nog maar nauwelijks, van
hem 1).
En toch, wat een markante figuur! Voorzeker een der
grootste religieuse lyrici en een zeer begaafd literator. Een
schrijver, die we wellicht het best kunnen karakteriseren als :
volks-mysticus. Met een gepassioneerde liefde tot God, zoals
we die bij Hadewijch vinden, maar in geheel andere vorm. Ook
Vervoort is meditatief, dramatisch, dynamisch, maar overal en
voor iedereen verstaanbaar.
Dat in de vorige eeuwen zijn verdiensten niet erkend wer-
den, is begrijpelijk. Heeft alle middeleeuws proza niet eerst
tegen het einde van de negentiende eeuw waardering gevon-
den, zeker als het ging om katholieke mystiek ? Maar dat hij
thans, nu ook niet-katholieken de schoonheid daarvan ten volle
beseffen, nog niet wordt genoemd : dat veroorzaakt een lacune,
die hoe eerder hoe beter dient te worden aangevuld.
Duidelijkheidshalve beschouwen wij, alvorens het werk zelf
1) J. van Mierlo, Beknopte Geschiedenis van de Oud- en Middelnedec-
landsche Letterkunde. Antwerpen-'s Hertogenbosch 1930, blz. 150. — R.
Hardeman S.J. in De Bode van het H. Hart, Hasselt 1920, blz. 286vv.,
en 1921 blz. 343vv. bespreekt hem met meer lof.
{nDerlnoediftte.
Frans Vervoort, Die Woestijne des Heeren, Antwerpen 1554.
(Den Haag, KB).
te bespreken, eerst drie punten van groot belang bij een kennis-
making met Vervoort: zijn leven, zijn anonymiteit, en de wijze
van uitgeven.
Leven
Vervoort is een min of meer geheimzinnige figuur. Niet
alleen, omdat wij betrekkelijk weinig weten aangaande zijn
loopbaan, maar ook, omdat wij zelfs dat weinige nog kennen
langs een heel toevallige en indirecte weg : uit de brief van
zijn provinciaal, Henricus Helstanus, aan de aartsbisschop
van Trier, Jan van Isemburg. Deze had Helstanus een be-
kwaam pater gevraagd, ter assistentie in zijn diocees. Helsta-
nus nu beveelt Vervoort aan, en die toevallige aanbeveling
levert ons, wel schaarse, maar daarom des te interessantere
inlichtingen aangaande onze auteur. En zelfs die brief, afge-
drukt achter een van Vervoort's werkjes i), bevat nog een
geheimzinnigheid : daar het natuurlijk niet is aan te nemen,
dat Vervoort's naam hier niet genoemd zou zijn, moeten we
het ontbreken ervan aldus verklaren, dat de naam in de uitgave
werd weggelaten, in verband met de anonymiteit van geheel
Vervoort's oeuvre 2).
Vervoort is geboren in Mechelen, tegen het einde der vijf-
tiende eeuw. Op aansporen van Martinus Cuperus, wijbisschop
van Kamerijk, werd hij Minderbroeder. In 't klooster muntte
hij spoedig uit door grote vroomheid en geleerdheid : zo kénde
hij, en wat meer was, sprak hij latijn, hebreeuws, chaldeeuws ;
en het was dus begrijpelijk, dat zijn provinciaal hem aanzette
tot schrijven. Overheidsambten trachtte hij zorgvuldig te ont-
wijken ; reeds uit dien hoofde is de mening van enkele ge-
schiedschrijvers 3), dat hij provinciaal zou geweest zijn, niet
waarschijnlijk ; wat overigens bevestigd wordt door het feit,
dat de naam Vervoort niet voorkomt op de provinciaalslij st
te Antwerpen.
1)nbsp;Zie Vyants net der boosen wercken, uitgave 1556.
2)nbsp;De brief is van 30 Juni 1551.
3)nbsp;Sweertius. Athenae Belgicae. Antwerpen 1628, blz. 259. Zie hiervoor
ook Dirks, blz. 59.
Toen kvgt;.am het verzoek van de aartsbisschop, dat de provin-
ciaal natuurlijk moeilijk kon weerstaan. Met gulle woorden
werd Vervoort aanbevolen. In Trier schijnt hij wel degelijk
geweest te zijn, en het ambt van inquisiteur bekleed te hebben.
Echter was hij spoedig weer terug in 't vaderland ; waarom,
blijft een raadsel 1).nbsp;,, , ,nbsp;i-.
Daar is hij, in 1555, overleden: in Mechelen. waar hi,
predikend en schrijvend, 't grootste deel van zijn levenjiad
doorgebracht. Hoogbejaard was hij bij zijn dood. wat blijkt uit
zijn werk en ook uit bovengenoemde brief.
In zijn geboorteplaats is hij ook begraven, op de plaats
waar vroeger de Minderbroederskerk stond, bij het Sint Rom-
boutskerkhof.
Anonymi teit.
Het zal wel een unicum zijn in de geschiedenis der neder-
landse letteren, dat het werk van een zó groot en vruchtbaar
auteur is gepubliceerd onder een absolute anonymiteit. Wij
weten, dat er een goede veertig werkjes van Vervoort zijn ;
welnu, hiervan zijn er slechts drie bekend die zijn naam dra-
gen, en deze uitgaven hebben dan ook eerst vlak na zijn dood.
dus'buiten zijn toedoen, het licht gezien 2).
Het is duidelijk, dat de schrijver een eeuwige onbekendheid
gewenst heeft: radicale consequentie van zijn opvatting over
de gelofte van armoede, gelijk sommigen menen.
Dat echter die anonymiteit niet kón gehandhaafd blijven bij
een zó bekend oeuvre, valt even gemakkelijk te begrijpen^
Wij kennen de schrijver thans met volle zekerheid : M^el-
stanus schreef al. dat Vervoorfs werken herkend konjn
worden aan de stereotiepe slot-spreuk : O Heere wanneer. Het
was de geliefde spreuk van de schrijver, wellicht door hem
1) Gebrek aan duitse-taal-kennis, meent Schlager, Geschichte blz. 278vv.
Onwaarschijnlijk! En het jaartal, dat schlager opgeeft, strijdt met alle
In twee boekjes van 1552 - vóór zijn dood dus - hebben o^e-
scheiden handen „B.F.V.quot; op de houtsnede geplaatst. Vervoort schijn
geprotesteerd te hebben. De drie boekjes mèt zijn naam zijn: f^'^
Cleedt 1556 ; Hortalus animae 1574 ; Nieuw gulde ghebedeboeck 1616.
reeds gevonden, niet alleen in psalm 41, maar ook in Herp's
Spieghell).
Tevens lezen wij in een nog tijdens zijn leven gedrukt
werkje : „Eerst is dit boeck van eenen Godminnenden Minre-
broeder ghescreven, te Mechelen gheboren, met alle dander
die onderteekent zijn met dat woort o Heere wanneerquot; 2)
Door Vervoort is deze spreuk dan ook populair geworden
in de eerstvolgende tijden.
Hoe hij die anonymiteit meende te handhaven, hangt ten
nauwste samen met de wijze waarop zijn werk is uitgegeven.
Wijze van uitgeven.
Het is namelijk gepubliceerd door vrienden. Jan Verbrug-
ghen, pastoor van Neckerspoel in Mechelen, en Peter Goens
(ook'Peter Godefridi genaamd), generaal der Beggarden in
Antwerpen, schijnen de grote stoot te hebben gegeven : ze
waren zó nauw met de zaak verbonden, dat ze dikwijls voor
de schrijver zelf zijn gehouden. Met een zekere Aerdt Peters
vroeg Verbrugghen octrooi aan en sloot contracten met de
drukker Hans van Liesveldt voor notaris Jan Thielens. Het
was, zegt Verheyden, als bestond er in Mechelen een moderne
vereniging zonder winstbejag, die goede lectuur uitgaf en
verspreidde.
Petrus van der Borcht ontwierp de houtsneden ; later traden
nog toe pastoor Anthonis van der Voort (op wiens naam na-
tuurlijk ook boekjes gesteld zijn), Jasper Kersavent en Marten
de Guyper.
Deze allen hebben Vervoort's anonymiteit verzekerd en
beschermd, en intussen voor de uitgave van zijn werk zorg
gedragen.
Werken
Zijn werken hangen overigens als schakels aan elkander.
1)nbsp;O Heere wanneer sal ick U volcomelic minnen. Zie Prosper Verhey-
den, Passietooneelen uit Frans Vervoorfs Die Woestyne des Heeren.
Antwerpen 1924, blz. 50.
2)nbsp;Die Woestyne. 2e uitgave 1554.
-ocr page 150-Wie de schrijver eenmaal kent, zal hem aanstonds terug
kennen in ander werk : stijl, plastiek, gevoel, reahsme zijn hem
héél eigen. En dan, behalve het stereotiepe „O Heere wan-
neerquot;, komen nog talloze onderlinge verwijzingen de zaak ver-
gemakkelijken. En vele lijsten doen de resti).
Wij kennen dan op die wijze vier en veertig titels van boek-
jes, heel zeker door Vervoort geschreven, de slechts-waar-
schijnlijke nog niet meegeteld. Hiervan zijn veertien werkjes
uitgegeven en bekend ; van de dertig andere weten we slechts
het — misschien voormalig — bestaan. We beschouwen ze zo
veel mogelijk in chronologische volgorde.
Die Woestijne des Heeren behandelt in veertig — latere
uitgaven dertig — dagreizen het Lijden van Christus. Een
mooie, gevoelvolle meditatie : nu eens zuiver beschouwend,
dan Christus toesprekend, dan weer de mensen. Innig, roerend,
smekend. Elke dagreis gevolgd door een hartelijk gebed. Een
,,soet sermoenquot; op de Paasdag sluit het geheel. Een heerlijk
werk : waard, om véél, véél meer gekend en gelezen te zijn
dan thans nog het geval is : simpele, zuivere lyriek. Interessant
ook voor de geschiedenis van de devoties, in verband met die
van het H. Hart 2).
In Des Vyants Net spreekt de schrijver van de vele soorten
verleidingen in de wereld. Over twaalf (latere uitgaven zes-
tien ) capittels is de stof verdeeld : Hoe die werelt is die groote
wilde zee. Hoe die heylighe kercke is die Arcke Noe... En
zo verder.
Wat een overtuigingskracht, wat een smeek-vermogen in
Lijsten vinden we in De parte angelorum 1552 ; Hantboecxken 1552 ;
Vyants net 1556 ; Sermonen S. Bern. 1556 ; Woestyne 1554 ; Medecijn
1557.
2) 1551. — Een exemplaar te Den Haag KB, ook te Brussel KB, e.a.
Hier en daar, weinig overigens, is het werkje wat realistisch : niets meer
echter dan andere soortgelijke uit die tijd. — Prosper Verheyden gaf een
bloemlezing met mooie inleiding : Passietooneelen, Antwerpen 1924. — R.
Harde.man S. J. moderniseerde fragmenten in De Bode van het H. Hart,
Hasselt 1920-21, waarbij hij ook wijst op mogelijke invloed van twee
15e eeuwse passieverhalen. — In 1554 heeft Vervoort zelf de veertig
kapittels op dertig gebracht.
die aansporingen om voorzichtig door het leven te gaan ! i).
Groot is 's schrijvers liefde tot het H. Sacrament, in De
Pane Angelomm. De behandeling hier is meer leerstellig :
voorafbeelding in het Oude Testament, Materia en Forma,
Tegenstelling tussen de etende Adam en de etende Christen.
Vervoort toont hier ook zijn grote belezenheid in de H. Schrift.
Na elk hoofdstuk volgt een innig gebed 2).
Medecijn der Sielen is een sterfboek. Het gaat uit van de
tekst: Aegrotavit rex Ezechias usque ad mortem. Een boek
voor priesters en leken, om zichzelf en anderen voor te berei-
den op een goede dood, geheel en al ingesteld om van prac-
tisch nut te zijn : minder lyriek, meer doctrine. Onder het ste-
reotiep terugkerende hoofd : Statutum est hominibus semel
mori. behandelt de auteur in een en twintig hoofdstukken het
sterven. Een enkele keer richt hij zich tot een denkbeeldige
zieke : mijn lief Kint 3).
Zeer origineel is de schrijver in Bruydegoms Mantelke, een
geheel apart kruis-boekje, het best wellicht te vergelijken met
Thomas a Kempis' Navolging. Het thema is gelijksoortig : over
de kruisiging van onszelf in dit leven. Wat wij zo al moeten
„uit-doenquot; om Christus na te volgen. Zeven klederen moeten
wij, voor ons kruis staande, uittrekken, om Hem gelijkvormig
te worden, en dan met de nagels van Geloof, Hoop en Liefde
met Hem aan het kruis geslagen te worden. Volksmystiek 4).
1) 1552. — Een exemplaar te Den Haag KB.
•2) 1552. _Een exemplaar te Mechelen, Stadsbibliotheek. — Men zegt,
dat het zien van Karei V in de Mechelse sacramentsprocessie, met bran-
dende kaars lopend achter het Allerheiligste, aanleiding werd voor Vervoort
tot het schrijven van dit boek.
3) 1552, Prosper Verheyden. — Een exemplaar in Antwerpen, Mus.
Plantijn. — De Medecijn der sielen in Amsterdam UB (incunabel) is,
vanzelfsprekend, een geheel ander werkje.
1554. Een exemplaar te Antwerpen, Mus. Plantijn. — In OGE dl. 7
1933, blz. 357-361 bespreekt Verjans eenzelfde boekje van 1514, en meent
dat dit dus reeds een jeugdwerkje van Vervoort is. Daarentegen oppert
Verheyden, in Handelingen v. d. Mechelsche Kring voor Oudheidkunde
1925, blz. 51-115 en 1927, blz. 17-49, de veronderstelling, dat Vervoort een
vroeger boekje bewerkt heeft. — Een franse vertaling : Mantelet de
l'époux, Arras 1596.
Meer compilatiewerk is Hortulus animae of Hoofken der
Sielen : gebedenboek voor dagelijks gebruik. Ook de vijftien
bloedstortingen, de nog wat duistere en nog niet geheel ver-
klaarde devotie, vinden we hierin. Over de Passie is de schrij-
ver hier weer op z'n best. Leuk is de naïviteit, waarmee de
schrijver hier — en elders — zijn eigen werk aanprijst, als de
jood op de markt i).
Een soortgelijk werkje is Het ghalde Gebedeboeck, een col-
lectie gebeden voor elke dag der week, waaruit, voor de
devotiegeschiedenis, blijkt, dat reeds toen litanieën in de volks-
gunst stonden. Niet onbelangrijk om zijn terminologie zijn
hierin: ongevioleerde moeder, alder voorsienighste maget,
exellent vat der devotien.
Het latere Nieuw-Gulde Gebedeboek is een omwerking
hiervan 2).
„Cuius est imago, haec et superscriptioquot; werd het motto,
waaronder Vervoort zijn Tkeysers Münte uitgaf. Het behan-
delt de Geloofsvraag : de munt is het ware geloof. Een valse
munt is „licht, geconterfeyt, quaetquot;. Het boekje is met krach-
tige overtuiging geschreven, maar mist het mooie, diepe gevoel
van het andere werk 3).
Een bijzonder mooi werkje is De Begijnkens van Mechelen,
een boekje dat in twaalf punten het leven der begijntjes
bespreekt, vol vermaningen omtrent de specifiek vrouwelijke
ondeugden. Wat een fijn aanvoelen hier van de begijntjes-ziel.
Wat een piëteit. Wat een hefde tot die „alderliefste magh-
dekensquot;. Schrijver wil bespreken, maar gaat meermalen over
1)nbsp;Antwerpen 1565. Een exemplaar te Antwerpen Mus. Plantljn. — Er
zijn overigens nog veel méér Hortuli animae, van andere auteurs. Zie
exemplaren te Haariem, BM ; te Alverna, Minderbroedersklooster. Over
de bloetstortingen, zie blz. 146 en 210.
2)nbsp;Een exemplaar te Haarlem, BM ; het nieuwere, exemplaar te Ant-
werpen, Minderbroedersklooster. — In OGE dl. 8 1934, blz. 209-210 be-
spreekt Verjans een handschrift gedateerd 1566. — Zie ook Kanters,
De Godsvrucht tot het H. Hart in Nederland. Amsterdam 1929, blz. 363.
— Over een (mogelijke) franse vertaling zie Dirks blz. 63.
3)nbsp;Antwerpen 1555 ; een exemplaar te Mechelen, Stadsbibl. Zeldzaam.
-ocr page 154-in aanspraak: mijn lieve kinderen, alderliefste reyn herten
ende maegdekens in Christo Jesu. ..De maechdekens betaemt
tael-weerdicheydt ende reynicheyt van buyten ende van bin-
nen... daerom is uw habyt simpel ende grau der aerde ghe-
lyckquot;. En dan, hoe slecht is de wereld; ze moeten héél
voorzichtig zijn : „Eenen vollen buyck is 's duyvels oorkussen,
eenen droncken mensch is 's vyants trommelquot;. Wat een simpele
ootmoed in die zelfconfessie, waar hij aanspoort tot eenvoud
in kleding : „al en heb ick altijdt hier inne niet voorsichtich
geweest dat my leet isquot; i).
Vertaalwerk leverde Vervoort in De Sermonen van Sint
Bernardus ; drie en zeventig preken van den abt van Clairvaux,
waaronder enkele in vraag-en-antwoord-vorm. Ze waren
gericht tot zijn zuster en handelen over diverse geestelijke
zaken 2).
Eveneens vertaald zijn De Bedieninghe op de Psalmen der
Penitentien, van Sint Gregorius. Hierin valt de grote hoeveel-
heid der rederijkerstermen op ; interessant ook — maar niet
mooi — is het ketting-gebed dat aan 't einde van dit werk
staat. Zéker: het feit, dat in dit boek geen enkele verwijzing
naar of aankondiging van een ander werk staat, is een tamelijk
sterk argument voor de mening, dat dit het laatste werk van
Ver\'oort is geweest 3).
Het Hooglied der H. Schrift gaf motief en inhoud voor Het
Bruilocht Cleedt der Liefden Gods. Onder de tekst Vulnerata
charitate ego sum behandelt Vervoort de Liefde Gods. 'tWerk
groeide uit tot een van zijn grootste boeken, en werd een brok
volks-mystiek in de beste zin van het woord. Niet zo diep en
1)nbsp;1554. — Een exemplaar (1634) te Antwerpen, Minderbroeders-
klooster. — Achter deze editie staat een Hofhen der Devotien (Misgebe-
den. getijden, geloofsoefening enz.): beide onder eenzelfde approbatie uitge-
geven. Maar in deze approbatie wordt A. Vervoort (— F. Vervoort) apart
genoemd als auteur van Begijnkens : bij het Hofken wordt geen schrijver
aangegeven. Dus dit laatste wel niet van onze auteur.
2)nbsp;1557. Een exemplaar te Antwerpen. Mus. Plantijn.
®) 1560. Een exemplaar te Antwerpen. Mus. Plantijn.
-ocr page 155-j24nbsp;hoofdstuk xii
verstandelijk als Ruusbroec, is dit soort heel wat lichter te
verduwen ; door diep gevoel en fijne overredingskracht boeit
het sterk.
„O alle jolijt orghelen ende musyck spelen moeten daer wy-
cken als die geminde inder minnender zielen beghint te spre-
ken. O alle digniteiten gaven ende rijckheit moeten swijghen,
want sy niet en sijn als die Heere zijnen schat der gratie ende
genaden zijnder Bruyt wilt openen. Wiens minste gratie eens
een half ure te gebruycken verre te boven gaet in soeticheden
des werelts een iaer lanck... Och oft ick van myn selven heel
mocht ontbreken ende in U verslonden worden ende ghetrans-
formeert ende dät wt dye gheweldicheit uwer vernielende
liefde...quot;!).
Eenvoudiger is de beschouwing in De Berch van Myrrhen,
„seven graden der Contemplatie, devotelyck sprekende vande
Passie en Doot Jesu Christequot;. Het werd oorspronkelijk geschre-
ven voor zijn biechtkinderen. Mooi vooral is hier de parallel
Christus-Adam. Om practische redenen werd het in meditaties
ingedeeld voor elke dag der weeks); evenals het laatste hier
ter sprake komende werkje, Handboexken der Christenen
menschen, allereerst voor de practijk bedoeld, dat dus de
schoonheid van Vervoort's andere werken vrijwel mist 3).
Den troost Gods ten slotte, het laatst gevondene werkje, is
zéker anders van stijl, maar mag daarom nog niet aan de
schrijver ontzegd werden : de tegenovergestelde mening biedt
meer houvast ^).
De vijftien hierboven beschreven werkjes zijn alle terugge-
vonden, en thans over de verschillende bibliotheken verspreid.
1)nbsp;1 c. 2. 9 en 3. 1. — Een exemplaar te Den Haag, KB.
2)nbsp;Een exemplaar te Den Haag, KB.
3)nbsp;Een exemplaar te Brussel, KB. — Leuven, dat vroeger ook een
exemplaar had,, schijnt dit zeldzame werkje bij de brand van 1914 verloren
te hebben.
4)nbsp;Nog niet bij Verheyden. Zie R. Hardeman S.J. in De Bode van
het H. Hart I.e. — Uitgave Liesveldt 1564. Aanwezig in de Jesuieten-
bibliotheek te Drongen (B.). De titel is echt „Vervoortsquot;; het heeft de
bekende houtsnede met O Heere wanneer ; het verschil in stijl is nog geen
reden tot afwijzen van het auteurschap ; ook in andere werken van Ver-
voort verschilt de stijl onderling aanmerkelijk.
Toch vormen deze nog slechts het kleinste deel van Ver-
voort's machtig oeuvre. Het heeft enige tijd geduurd, eer men
tot de samenstelling van de volledige (?) lijst van 's schrijvers
werk kon komen. We zagen reeds, hoe, door aanvankelijke
anonymiteit, veel werk op naam van anderen kwam te staan.
Wel zijn er lijsten aanwezig in sommige werkjes zelf i), maar
uiteraard zijn deze nog onvolledig.
Onderlinge verwijzingen, de spreuk „O Heere wanneerquot;,
letterlijke overeenkomst van sommige fragmenten, aanduidin-
gen omtrent de persoon van de auteur : dit alles moest onder-
ling verbonden, vergeleken, en samengevoegd worden, om
uiteindelijk te komen tot een enigszins volledig overzicht.
Prosper Verheyden vooral heeft zich hierbij grote verdiensten
verworven : ook in de samenstelling van de, nu volgende, lijst
van niet-meer aanwezige, of althans nog niet bekende werken,
waarvan wij dus slechts, met enige aanvullingen, de titels
kunnen geven. Hier volgen ze :
Den gulden berch der godlijcker kennisse. — Coninx Wyn-
kelder. — Verclaringhe op Davids Psalmen. — Sinte Bernaert
opt boek Cantici Canticorum. — Dat hemelsche Jherusalem. —
De Maechden dans. — Den Schat der Wysheyt. — Den
Wyngaert des Heeren. — Leliendaal der Contemplatien. —
Dat Evangelieboeck Jesu Christi in sermoenen gesteh. — De
Sleutel des Kersten Gheloofs. — Den Minnenbrief der sielen.
— 't Conincrijck der sielen Gods. .— Den Spieghel der gees-
telycker menschen. — Sinte Augustinus Belydenissen. —
Sinte Augustinus Brieven. — Sinte Augustinus boecken vander
Biechten. — Sinte Hieronymus Brieven. — Raimondi de Se-
bonde boeck der natuerlicken Wysheyt. — Boeck der dwalen-
der gheesten 2). — Dat Licht der heylicher kercken 2). —
Het huys ons Heeren 2). — Den wech der Novitien. —
Redelyck bewijs der dolinghen van ses parochiaenen 3). —
Nog andere titels worden genoemd, maar ze worden niet
1)nbsp;Zie noot 9.
2)nbsp;Verheyden betwijfelt hiervan enigszins het auteurschap. Zie Han-
delingen 1. c.
3)nbsp;Het Boek II, blz. 105.
-ocr page 157-aangetroffen in een van Vervoort's werken; hiervan is dus
het auteurschap waarlijk twijfelachtig i). Daarom noemen wij
ze vooralsnog niet.
Frans Vervoort is een schrijver van groot formaat. Kwanti-
tatief en kwalitatief heeft hij werk gepresteerd, waarbij talloze,
wèl-de-eeuwen-door-genoemde auteurs in 't niet zinken. En
bovenal: door zijn heel biezondere hoedanigheden van volks-
mysticus, neemt hij óók een heel biezondere plaats in. in het
culturele leven van het zestiende eeuwse geslacht. De figuur
van Vervoort is enig in onze letteren-historie.
We mogen dan ook slechts hopen, dat spoedig een biografie
het licht zal zien ; en dat ook spoedig het werk van deze grote
Nederlander in een moderne standaard-uitgave toegankelijk
worde voor geheel het literatuur-lezend nageslacht 2).
1)nbsp;Belangstellenden kunnen ook deze vinden in Handelingen 1925. blz.
114. Terloops zij nog gezegd, dat Verheyden terecht Het Cransken des
Levens ons Heeren identificeert met 't Gulden gebedebouck; en dit dus
geen afzonderlijk werk is.
2)nbsp;Zeer ten onrechte heeft van Mierlo zijn uitbundige lof van de
eerste druk in de volgende uitgaven gemitigeerd. (1930. blz. 150).
Literatuur: dirks, blz. 59; prosper Verheyden. Passietooneelen uit
Pr. Vervoort's Woestijne des Heeren, Antwerpen 1924. (Vooral de Inlei-
ding). en Handelingen van de Mechelsche Kring voor Oudheidkunde.
Letteren en Kunst 1925. blz. 51-115 en 19^. blz. 17-49. — De Bode van
het H. Hart (Hasselt) 1920. blz.286vv. en 1921. blz.343w. — Stracke
S J. in Bijdrage tot de Geschiedenis, 15e Jrg. Antwerpen 1924, blz. 833-
860. — Verjans in OGE dl. 7 1933, blz. 357-361 en dl. 8 1934. blz. 209. —
Het Boek II blz. 105. — Schlager, Geschichte. blz. 278. — Ook de oudere
geschiedschrijvers. Paquot, Sweertius, Foppens, Wadding. Val. An-
dreas. kennen alle Vervoort, zij het niet in voldoende mate. Over de be-
langrijke, maar moeilijke kwestie van Vervoorfs verhouding tot Ruusbroec
en Herp, zie Verheyden, in Passietooneelen blz. 21.
HOOFDSTUK XIII
KLEINERE ANONYMI
...„Wie ze beschouwt in het licht hunner dagen, die zal
van deze letterkundige voortbrengselen moeten rekennen, dat
zij te veel schoons bevatten, om zoo minachtelijk te worden
ter zijde gelegdquot; i).nbsp;Acquoy
Zo ergens, dan is de uitspraak van deze baanbreker op
dit gebied thans in deze materie van toepassing. De middel-
eeuwse literatuur, ook van de Minderbroeders, heeft een grote
voorraad anonym werk: anonym, in zoverre, dat we wèl de
franciskaanse oorsprong kennen, doch overigens van een na-
dere specificering moeten afzien. Zelfs komt de anonymiteit
bij deze groep van schrijvers in nog sterkere mate voor, daar
zij immers door velen beschouwd werd als een postulaat — of
een consequentie — van hun ideaal: te leven in ootmoed en
onbekendheid. En juist hier toch vinden we stukken en stukjes
van grote schoonheid.
Om de stof iets overzichtelijker te maken, hebben wij dit
hoofdstuk in drie paragrafen verdeeld : § 1. Proza met fran-
ciscaanse inhoud ; § 2. Proza met algemene inhoud ; § 3. Gees-
telijke liederen.
§ 1. Proza met franciscaanse inhoud.
Wij zijn het niet geheel eens met pater Maximilianus,
wanneer deze 2) de mening van prof. de Vooys») bestrijdt.
1)nbsp;HMMNL 1891-92, blz. 26.
2)nbsp;In Franciscaansch Leven dl. 17 1934, blz. 115-120. Een overigens zeer
lezenswaardige bijdrage.
3)nbsp;Middelnederlandse Legenden en Exempelen, Groningen-den Haag
1926, blz.33w.
dat weliswaar de exempelen toenamen door de prediking in
de volkstaal door de bedelorden, maar dat andere orden in dit
punt méér naar voren traden. Op 't eerste gezicht doet zeker
deze mening vreemd aan : immers, geen orde heeft zich zó snel
in de Nederlanden verbreid als de franciscaanse, en in 1529,
toen een eigen provincie in de Lage Landen werd gesticht door
afscheiding van de keulse provincie, telde men hier negen en
twintig kloosters. En waar de allereerste taak der Orde toch
was : prediking, zou men een andere conclusie verwachten.
Toch ligt het feit daar, zoals de Vooys dat constateert.
Moge de algemene europese literatuur vele exempel-boeken
in 't latijn van Minderbroeders opleveren : in de nederlandse
zijn er weinig of geen te bespeuren.
Er is echter een ander literatuur-genre, dat tot nog toe wel-
iswaar uitsluitend als eerst-onlangs uit het buitenland over-
gewaaid werd beschouwd, maar dat reeds volop in middel-
nederlandse vertalingen aanwezig was, en toch tot nu toe veel
te weinig de aandacht van de nederlandse literatuur-historici
heeft getrokken : wij bedoelen de Fioretti-soort.
In talloze handschriften en drukken komt het Leven van
S. Franciscus voor : meestal vertaald : „alzoo alst d'eerwaar-
dige Vader Sint Bonaventura vergaedert heeftquot;.
Ze steunen op de bekende Legenda Major van de grote
Kerkleraar: en hebben de geheel eigen sfeer, welke het fran-
ciscanisme in zijn gouden eeuw zo biezonder eigen was en alom
bewonderd wordt i).
Meestal wordt het gevolgd door een Leven van S. Clara.
soms vertaald, soms van onzekere oorsprong. Het komt voor in
verschillende redacties : de korte is zéker een vertaling van
de Legenda S. Clarae van de Italiaanse Minderbroeder Tho-
mas van Celano ; een andere is die van S. Bonaventura. Na-
drukkelijk wijzen we op de Legende der glorioser maghet Sinte
1) We noemen slechts een handschrift te Utrecht UB. Een exemplaar
oude druk te Antwerpen, Minderbroedersklooster. Zie ook Kronenberg,
Marias Heerlijkheid dl. III blz. 222, en De Katholiek dl. 92 1887, blz. 209.
— Over de in alle handschriften voorkomende vertalingsfout De Katholiek
dl. 128 1905, blz. 159,170.
Een Leven van S. Franciscus. Handschrift van vóór 1454 { f. lOSr.
(Den Haag, M. Meerm. Westr.).
l.'
Clara, waarvan het eerste stuk vermoed werd te zijn een al of
niet verkorte weergave van een oud Clara-leven door Jacob
van Maerlant samengesteld, „tot stercheit ende solaesquot; van de
kloosterzusters. Dat de latere opsteller zeker een Minderbroe-
der was, blijkt uit het feit dat hij S. Antonius van Padua „van
onser oerdenquot; noemt i).
Veelvuldig zijn ook de handschriften over het Leven der
Gezellen van S. Franciscus, vertalingen, al of niet volledig,
van de Actus beati Francisci et sociorum eius. Het is een zeer
legendarische beschrijving, wonderlijk mooi om 't heerlijk idea-
lisme en de naieve eenvoud en paradijselijke sfeer. Terecht
wijst Bonaventura Kruitwagen er met nadruk op, dat ook de
middeleeuwen hun nederlandse Fioretti hebben : en het heel
jammer is. dat er geen moderne uitgave bestaat van die middel-
nederlandse bewerking 2).
En rondom deze levens groeperen zich in bonte schakering
allerlei kleinere franciscaanse geschriften : Regelvertalingen,
Testament. Spieghel der Volcomenheit, de Lessen van S.
Franciscus' leven. Gulden Woorden van Broeder Aegidius,
Drie Capittelen. Aflaat van Portiuncula, Woorden van S.
Franciscus, S. Franciscus Souter en Sommighe wonderlycke
Werken 3). Een rijke verzamehng. ontsproten uit een levens-
1)nbsp;In Cap. 22. — Handschrift te Antwerpen, Minderbroedersklooster,
ook druk. Beide opnieuw uitgegeven door Schoutens, Hoogstraten 1904,
naast elkander. — Campbell Ann. 334 is geschreven door een Claris :
..onser moeder Sinte Clärenquot; f. 189w.
2)nbsp;Een handschrift is geschreven door Dietrich van Roermonde in 1469,
een lekebroeder der orde uit Daelheim. Zie P. Blok, Verslag aangaande
een onderzoek in Duitschland en Oostenrijk naar Archivalia, 's Gravenhage
1888. Op blz. 85 : Dombibl. Trier „Hyr sint de namen van Synte Francis-
cus ghesellen. Geschreven door Dietrich van Roermonde a/d Maas 1469,
leyenbroeder te Daelheimquot;. — De Katholiek dl. 127 1905, blz. 170. — Dit
tractaat is slechts in één oude druk bekend, den Bosch 1514, onder de titel
Dat wonderlijck leven der gezellen des heylichen vaders Sint Franciscus.
— In handschriften komt het ook voor onder de titel Dit zijn de namen
van Sinte Franciscus ghesellen.
Enkele aanduidingen : Regel, Testament, in het handschrift in den
Haag KB. — Zie over een Clarissen-Regel Bijdrage tot de Geschiedenis
der Nederlandsche Clarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming, Utrecht
1927. — Voor de Spieghel, zie De Katholiek dl. 92 1887, blz. 209. Lessen
hoofdstuk xiii
beschouwing en een idealisme, welke ook in de Nederlanden
binnendrong en ook op ons volksleven van grote invloed is
geweest.
Reeds lang bekend was Het Sermoen van Antonius tot de
Vissen, zeer lezenswaardig om de interessante kijk van de
schrijver op het geval. Hij acht de vissen, boven andere dieren,
benijdenswaardig, en kwam tot deze conclusie door alle plaat-
sen in de H. Schrift, waar over vissen gesproken wordt, bij
elkander te voegen, om dan vol lof te staan voor de hun toe-
gedachte rol. Immers, zij alleen werden behouden bij de alge-
mene zondvloed ; één hunner mocht Jonas herbergen en be-
houden afleveren ; een ander mocht Christus de belasting-
penning afgeven, een derde en vierde Hem tot spijs dienen
vóór Zijn dood en zelfs na Zijn Verrijzenis i).
Ook het geruchtmakende boek van Bartholomaeus van Pisa
(fHOl), Uber de conformitate vitae S. Francisci cum vita
D.N. Jesu Christi, moet een middel-nederlandse vertaler gehad
hebben. Immers, er staan fragmenten van in de vroeger bespro-
ken Wyngaert van Sint Franciscus^).
Of het Cransken van S. Franciscus en diens Vy{ Bliscappen
origineel zijn, dan wel vertalingen, is onzekers).
Het latijnse Directorium Fratrum Minorum mag als post-
van S. Franciscus Leven in het handschrift te Utrecht UB. - De Gulden
Woorden, Sint Franciscus vermaningen, Drie Capittelen. Aide Legeren,
alle uitgegeven door P. Schoutens O.F.M., Antwerpen 19M. Deze
laatste vier tractaatjes staan in het handschrift door Jan van Roest de
provinciaal der Beggaarden, vervaardigd en in Antwerpen Minderbroeders-
klooster bewaard. Van de Aflaat van Portuncula bevindt zich een hand-
schrift te den Haag KB. Van de Woorden van S. Franciscus, te Amsterdam
Kon. Acad. van Wet. Over S. Franciscus Souter zie Neerlandia Francis-
cana i 1914, blz. 237-245.
1)nbsp;Handschrift Leiden UB. — Uitgegeven door van Vloten, Verz. Wed.
Prozastukken 1851, blz. 196-200. — Het staat, in enigszins andere vorm,
óók in de Wijngaert.
2)nbsp;Antwerpen 1518. Zie Neerlandia Franciscana i 1914, blz.47w. —
Over Barth, van Pisa, zie Holzapfel, Handbuch, blz. 88, 294.
3)nbsp;Handschrift in S. Truyen, Minderbroedersklooster, waar nog ^ee
grote compilatiegeschriften, uit de 15e eeuw. — Dirks, blz. 16,17; OGE
dl. 2 1928, blz. 10-41.
incunabel belangrijk zijn : uit ander oogpunt biedt het weinig
nieuws; een compilaüe-werkje i), regel, testament, en Bona-
ventura-tractaat j es.
§ 2. Proza met algemene inhoud.
A. Origineel werk.
Het Cransken van minnen werd vervaardigd door „enen
devoten broeder vander observancien wiens naam geschreven
moet staan in dat boeck des levensquot;.
Het is één lange meditatie, in gebedsvorm. In vijf en vijftig
oraties, overigens zonder scherpe indelingen, behandelt de
schrijver het leven van Christus. Wat hier het meest belangrijk
lijkt, is de interessante redactie van het gebed „Ziel van Chris-
tusquot;, bij Katholieken zo bekend, en over welks ontstaan reeds
zoveel te doen is geweest. Daar het boekje van 1518 is, vinden
wij het hier dus al weer jaren vóórdat S. Ignatius, op wiens
naam het staat, het kon bidden 2).
Om gelijke reden — de geschiedenis der devoties — is ook
belangrijk Dat Aflaet van der heiliger stede; een Kruisweg-
oefening in twaalf staties, vroege voorganger dus van onze
tegenwoordige. Van den Wyngaert, die hierover schreef, zegt,
dat deze zeker nog vóór de oudst-bekende van Bethlem (H75)
geschreven is. De twaalf staties hier zijn ongeveer gelijk aan
1)nbsp;Een exemplaar te Londen BM. — Nijhoff - Kronenberg, blz. 720.
— Uitgave Antwerpen 1530.
2)nbsp;Antwerpen. — Een exemplaar te den Haag KB.
„O siele cristi hellicht mij.
O lichaam christi behoet mij.
O bloet cristi maect mi dronken, in dynre minnen.
O water cristi suvert mi van alle mynen sonden.
O passie cristi sterct my in een deuchsaam leven.
O goedertieren here nu verhoert mi
Ende laet mi niet scheyden van di
Ende vanden bosen geest bescermt my
Ende in die ure mynre doot so roept mi
Dat ic u met allen lieve heylichen
Mach dancken ende loven
Met allen sancten ende sanctinnen hier boven. Amenquot;.
-ocr page 164-j32nbsp;hoofdstuk xiii
onze moderne. Het geheel is gevoelvol en realistisch, in de
goede zin van 't woord i).
Andere noemenswaardige tractaten zijn Die Doorne Grone,
waarvan een mooi en oud handschrift in Gent aanwezig is 2);
de Gulden Groen, een werkje over het Lijden van Christus 3)
en Den Gheest des Heeren
Een wel zeer bescheiden persoon — „pauperculus de ordine
fratrum minorum minimusquot; noemt hij zich — schreef een latijns
boekje : Pectorale Dominicae Passionis ; dat de auteur Neder-
lander is, zou moeten blijken uit het feit, dat de enig bekende
uitgave nederlands is. Een Maria-boekje is Praeconia Rosarii
B. V. Mariae, waarbij de praefatie getuigt van franciscaanse
oorsprong 5).
Het is héél jammer, dat we tot op heden niet meer weten
aangaande tijd en oorsprong van het heel biezondere, bijna
intieme werkje Die gheestelike Kintscheyt ihesu.
Een prachtig boekje ! Het eerste deel gaat over het Kleine
Goddelijk Kind : hoe 't geboren werd, hoe men het zwachtelt,
hoe men het baadt en wast.
Het tweede, geheel berijmd, is een allegorie : vander iacht
der minnen tusschen de devote zielen en dat dierken Ihesus. De
wereld is het woud : de plaats waar de jacht gehouden wordt.
Het derde deeltje voert verschillende ..joncfrouwenquot; op,
telkens getooid met een gewaad van andere kleur, die de
deugden voorstellen, welke het Goddelijk Kind, eenmaal door
de ziel gevangen, moeten vastbinden en vasthouden. Een
buitengewoon opmerkelijk boekje, dat, om de biezondere ziens-
1)nbsp;Het Handschrift te S. Truyen, Minderbroedersklooster, staat achter
twee andere franciscaanse tractaten. Afgedrukt in OGE dl. 2 1928, blz.
27-41, na artikel van Van den Wyngaert blz. 20-27.
2)nbsp;In het Minderbroedersklooster. — Het 2e deel van dit handschrift is
van later datum (1582). — Niet te verwarren met De doornen Kroon van
Dirk van Münster.
3)nbsp;Handschrift te Leiden Maatschappij Ned. Lett. 317 ; Gat. I blz. 18. —
Of het handschrift 348 (cat. blz. 23), uit een Clarissenklooster afkomstig,
óók van een Minderbroeder is, blijft nog onzeker.
Handschrift te Brussel KB.
s) Resp. Campbell Ann. * 1357 ; uitgegeven te Aalst c. 1490. Een exem-
plaar te den Haag KB en Campbell Ann. 1096; uitgave Leuven . 1496.
-m-
?ettttnlE cntotucc
arniltrio^facn
! tnalcmfaaerltke
(lîe tDcl tntjn fczie
.^^^^^îîte g^CtUcn g^Ieect
tot nottttufcic^it Oes ct»igi^n
{jl lttieti0 te nqnfieti cnîE te togns
ç) i i «pit |§et ià nictte ouïe .icec »
!: m^nettîE fiel m« socteti nlijf
öacc 9f}i mcîe faetoegfjê Cqt ûie
quot;j » aeti goîs gfjeftoze matfï owîe
6tc|}t ttîoccljttDccîKn mîE hm
! twtte gfîg goù gatta en
! oetmk^t tnoet|)t tottîgt;c en oec
tötet: of gf)i mutité cooQc aol*
îlpant ^t ïpieect factnatöZ
î)at niemant oolcomcn en
«oc|ï is odtomc en
heg^tct te metm: en öatt fag;
hebetitmi welenê oolcomeneii
ttienft^. öat öie aUe fiit het rii
het tnecr en incec ^ Ûrilw wa
alce oolcomcnt^tt
C t?oe afe aUg tceatucmt ot
—iH^Cîî ûic oiecîE ouïe Icec tt
Jf fflinnewîg ftel mit monte
conft îîEt gjit al öat teit oftateti
CiattegiDca goîJta oni goûs töü
Icti .en öi Celuen gjjd^eUtk cnîK
ga«0 fclpioen oan sdlc natustli
ben gi^fcapE ûingi^: en öat io
ûie tï3ec|j îec tccptec tjolcometts
l^it $318 onfe ^ec ifîûa gpûa Ici
«etnbsp;g^oefêt i^eamp;en
in fine tQt oolfazotjitf lÏDâf bt
tpzcKt inùc eojâgclio Ce ie öat
nie wcfe^ laet ^ öat ^i bcïetê
lieeft. âîecs en macfj fji niijn tô
g^ niet toeröi. pi fpzccct ott:
J0ilöi oolcoraêtoecîKn fo gast
en aectoqjt al bat g|)g |pbî eiï
gceftct tîë atraê.m coêt ûao pn
Molcfj mi na |?i ^zerct o?c |)iB
lîiêfc^ îjîe feoct tnitte toiUciast
nacet en woetct (ufitc bîcôec cfi
a^w OT ïoat g^eiÛê TOat|gt;
De Gulden ïroen 1480, f. 17r. (Den Haag, M. Mecrm. Wcstr.).
-ocr page 166-wijze van de schrijver of de schrijfster op de menselijkheid
van 't Goddelijk Kind, van franciscaanse oorsprong wordt ge-
acht : een mening, waarvoor zeer zeker veel te zeggen valt i).
Het auteurschap van de Geestelyke Boomgaert, die we aan-
treffen in 't begin van de zestiende eeuw, staat niet vast2).
Het is mogelijk, dat tot deze tijd ook teruggaat Sedulius'
bewerking van de Hand der Kloosterlingen, een wijd ver-
spreide ascetische oefeningsmethode van franciscaanse oor-
sprong, waaromtrent de onderzoekingen nog gaande zijn ; ook
het hoogst eigenaardige tractaat De tien Marien 3).
Ten slotte willen we hier nog even wijzen op de reeds ge-
noemde biezondere middeleeuwse devoties van de (meestal
zeven) Bloetstortingen (een soort Kruiswegoefening) die in
talloze redacties voorkomt, en van de (meestal vijftien)
Dancbaarheden vander passien. eveneens herhaaldelijk ge-
drukt 4).
B. Vertaalwerk.
Dati ook het werk van buitenlandse confraters de biezondere
belangstelling had van de Minderbroeders in Nederland, is
vanzelfsprekend. En veel daarvan werd door hen in de volks-
taal omgezet. Sint Bonaventura.de grote heihge le-
raar, die door zijn werk zo'n grote invloed heeft gehad in de
Kerk, en door zijn positie vooral ook op de Orde der Francis-
canen, wier Generaal hij eenmaal was. Sint Bonaventura heeft
ook op de eerste plaats de stof geleverd voor de vijftiende-
eeuwse vertalingen.
1)nbsp;Uitgave Antwerpen 1488. - Een exemplaar te Haarlem BM en
Gouda Stadsb.
2)nbsp;Uitgave 1508. — Een exemplaar te Haarlem BM.
3 De Hand, OGE dl. 4 1930, blz. 103-104 Sracke ; 373-381 Goyens;
dl 5 1931 blz. 81-88 Ver;ans ; 73-85 Goyens. - De tien Marien, gepubli-
ceerd door Gilbert Remans O. F. M., in De Bloemen van OGE 1930. 5 en
6. _ Over Sedulius, D. v. Heel O. F. M.. De Minderbroeder p. Henr. de
Vroom. Den Haag 1931.
Exemplaar v.d. Bloetstortingen Alverna, Minderbroedersklooster. Zie
ook blz. 122 e.a. — XV Danclaarheden. Londen BM, en hiér achter andere
tractaten. Dit laatste niet te verwarren met Een Danclaarheit. die we bij
Fasciculus en van Alen bespraken.
Door onbekende Minderbroeders uit onze gewesten werden
van hem overgezet:
De Spieghel der volmaectheyt, een volledige weergave van
het Speculum Perfectionis, op het 120e hoofdstuk na (canticum
solis).
Het Boec der vier Oefeningen is het alom bekende Sohlo-
quium ; later nóg eens. en dan wat vrijer vertaald, verschenen
onder de titel Het Boecxken vander vier inwendighe oefe-
ningen der zielen.
De XIX Punten en de Glosen op het Pater Noster is exege-
tisch werk.
De Verweckinge der Goddelyke Liefde is een stipte over-
zetting van Stimulus divini amoris. Ook van Onser Vrouwen
Souter schrijft men het origineel aan S. Bonaventura toei).
Ni co laas de Lyra, die door zijn geruchtmakend op-
treden grote bekendheid verwierf, afgezien nog van zijn er-
kende geleerdheid op 't gebied van exegese, vond spoedig in
Nederland een vertaler voor zijn Uhellus contra Judaeos, een
groot apologetisch geschrift. Reeds vóór 1394 heeft een Neder-
lands Minderbroeder 't Boek tegen de Joden vervaardigd 2).
De felle Ubertino da Casale, die zo'n grote rol
speelde in de armoede-strijd. en als extreem spiritueel recht
tegenover Bonifatius VIII en Clemens V stond, had ook hier
zijn bewonderaars ; al werd het tractaat Van 't leven des Hee-
ren tot nog toe niet uitgegeven 3).
1)nbsp;Van de Spieghel een exemplaar te den Haag KB. - Kruitwagen
meent, dat het 120e hoofdstuk oorspronkelijk in 't italiaans geschreven
stond, dat de vertaler niet machtig was. Van het Boec der Vier Oefenin-
gen, een exemplaar te Haarlem BM. - Dirks, blz. 28 noemt overigens
reeds 8 vertalingen hiervan .De XIX Punten en de Glosen. handschrift te
Brussel KB. Verweckinge, uitgave Antwerpen 1535. — Zie ook Cat. J.
Schouten, blz. 53,126. - Dirks, blz. 37. - De Hoop Schepper, Hervor-
ming, blz. 41,42 Onser Vrouwen Souter, Campbell Ann. 340.
2)nbsp;Nie. de Lyra 1270-1340 (van beweerde joodse afkomst) trad 1291
in de Orde. Zie over hem, Holzapfel, Handbuch, blz. 291 ; Grabmann.
Geschichte der Theologie blz. 103 en 310, waar ook literatuur-opgave over
zijn persoon en werk. Van de middelnederlandse bewerking kon ik nog
geen exemplaar vinden.
3)nbsp;Handschrift Brussel KB. — Over Ubertino, zie F. Calay O. M. Cap.,
Ubertin de Casale. Leuven 1911.
Ook van S. Bernardinus van Sienen, vermaard
Italiaans missie-predikant en orde-hervormer, werden preken
over het Lijden. Prologhe in der Passien, vertaald i).
Otto van P a s s a u is een van de weinigen, van wie
een in de volkstaal geschreven werk grote opgang maakte, ook
in de Nederlanden. Hij schreef Die 24 Alten oder der goldene
Thron. De hollandse vertaling, Boec des galden throens of der
XXIIII ouden, werd van 1480-H89 in verschillende plaatsen
in Nederland gedrukt, 't Is een zeer origineel en knap boek:
vier en twintig „Seniorenquot; uit de Apocalyps kiezen van hon-
derd vier magisters en schrijvers de schoonste gezegden en
meningen. Een ascetisch-didactisch werk. van zeer universele
inhoud ; het werd een encyclopaedie van het Christendom 2).
Dat David van Augsburg hier vroeg zijn vertaler
vond, volgt reeds vanzelf uit de geweldige invloed, die deze
grote Minderbroeder op het geestelijk leven in de gehele Orde,
en ook hier te lande op de Moderne Devotie, heeft gehad.
Zijn Voortgang der Kloosterlingen is een van de beroemdste
werken geworden in de geschiedenis van het kloosterleven.
De Profectus is een tijd lang — vlak voor de verbreiding van
de Navolging — het meest verspreide ascetisch werk geweest
in deze streken : getuigen de ± vier honderd latijnse hand-
schriften. Van de middelnederlandse vertalingen zijn er min-
stens vijftien 3).nbsp;rp . .
Van de Italiaanse Franciscaan Jacopone da iodi,
devoot dichter en heerlijke idealist, zij het in wat te fanatieke
vorm, drong hier ook vrij spoedig het Stabat Mater door : wij
kennen een oude proza-vertaling ervan.
1)nbsp;Over Bernardinus van Siena, Schlager. Geschichte, passim. - Hur-
ter, Nomenc/ator, II 873. Handschrift te Brussel KB
2)nbsp;Een exemplaar te Amsterdam UB. - Zie over de urtgaven (Utrecht,
Haarlem. Zwolle) Dolch, Die Verbreitung, blz. 88 en Hurter, Nomen-
clatOr. II 725.nbsp;■ /-^n
3)nbsp;Zie het gedocumenteerd artikel van Dr. C.Smits O. F. M., m ^11.
Franc Neerl., 's Hertogenbosch 1927, David van Augsburg en de invloed
van zijn profectus op de modernenbsp;^^^ over
de aanwezige handschriften. - Ook D. Stöckerl O.F.M.. Bruder Dav^d
von Augsburg, München 1914.
-ocr page 169-Wat een devotie ligt ook in de nederlandse tekst:
„Die moder volle rouwen stont screyende bi den cruce daer
haer lieve sone aen hinc.
Dat sweert des rouwen ghinc dor haer suchtende droevige
ende rouwige siele.
Och hoe droevig ende ghequelt was die ghebenedide moeder
des eengheboren soensquot;i).
AI tamelijk spoedig heeft ookBartolomaeus An-
glicusofde Glanvilla2)inde Nederlanden, gelijk
elders, een vertaler gevonden : zijn beroemd werk is immers in
de middeleeuwen zeer gezocht geweest. Wannéér Anglicus
zijn boek schreef, is een kwestie die niet tot de nederlandse
literatuur-geschiedenis behoort; maar heel zeker kennen we
auteur en jaartal van onze eerste nederlandse vertaling De
eygenschappen der dingen, van 1485. Een beweerde andere,
vroegere vertaling steunt op vergissing 3).
Het werk is een vlotte vertaling van de grote bundel filo-
sofische en natuurkundige beschouwingen over God, engelen,
ziel en lichaam, ziekten, ouderdom, wereld, hemelen, tijd, ma-
teria en forma, enz. enz. Natuurlijk droog en dor en weinig
artistiek.
De vertaler kennen wij niet. Wel vindt men tweemaal in het
werk de naam Jacob. Zo lezen wij :
1) Aubert Stroick O. F. M., in OGE dl. 9 1935, blz. 312-314 wijst op
het handschrift (15e eeuw) in Schloss Westerwinckel in de gräfl. Mer-
veldtsche Bibl. bij Münster Westf. Het gehele eerste deel van het hand-
schrift gaat over Maria, vooral over Haar „drucquot; en „weequot;. In OGE ook
de tekst.
-) Over Anglicus, zie F. Ueberweg-Gayer, Die Patrisiische und scho-
lastische Zeit, Berlin 1928, passim. — Hurter, Nomenclator, II 637 plaatst
hem te laat; Lampen, in OGE dl. 1 1927, blz. 56-60, en Huyben ib. blz.
60-79, en anderen stellen hem tegen 't midden van de dertiende eeuw. Zie
ook nog de mening van J. Samijn, in de Biekorf 1890, blz. 87-89.
3) Deze zou dan Van de proprieteyten der dingen heten. Maar de uit-
gaaf van 1485, die van de eigenschappen op de vóórpagina heeft, geeft
in 't explicit van de proprieteyten. Vandaar de verwarring. Zie ook Kruit-
wagen O. F. M., Die Anspräche Hollands auf die Erfindung der Buch-
druckkunst, blz. 363 (in Gutenberg Pestschrift. Mainz 1925), waar deze
zegt, dat Bellaert pas in 1483 begon te drukken. — Hain, Repertorium,
I 2521 vergist zich met 1479.
(Den^'Haag, M.
•domequot;,
Westr.).
1485, f. 106v
„Ende die vingeren hebben oec dit eygen, dat si voer den
eten grover sijn dan na den eten want een vingerlijn dat voir
den eten nauwe vanden vinger getogen mach worden dat
gaet na den eten lichtelic af alsmen seyt over den aphorismen.
Mer ic iacob meyn dattet verkeert is...quot; i).
Natuurlijk is hieruit de conclusie gemaakt, dat de schrijver
hier althans bij zijn voornaam genoemd werd. Maar het lijkt
ons niet waarschijnlijk dat hij de vertaler is. Immers, waarom
zou zijn naam dan óók niet op de titelbladzijde prijken, als
deze tóch in het boek zelf voorkwam.
Veeleer is aan te nemen, dat met deze Jacob is bedoeld de
drukker Jacob Bellaert, die in het werk, bij het drukken, een
enkele opmerking van eigen vinding inschoof: wat dan ook
goed overeen te brengen is met de titel „meister Jacobquot;, die
elders voorkomt 2).
§ 3. Geestelijke liederen.
Onder de vijf bekende dichters van de middeleeuwse liederen
bevinden zich drie Minderbroeders : Jan Brugman, Willem
van Amersfoort en Dirk Coelde van Munster. Wijst dit feit
reeds op een aanmerkelijk aandeel, dat de Franciscanen dan
óók wel gehad zullen hebben in de gezamenlijke voorraad van
anonyme middeleeuwse liederen, andere bewijzen verschaffen
ons in dezen volkomen zekerheid. Vele europese bibliotheken
zijn namelijk in het bezit van liederenbundels, in handschrift
of gedrukt, waarvan wij veilig kunnen aannemen, dat ze van
franciscaanse oorsprong zijn 3).
Immers, een groot deel der heiligen-liederen gaat over S.
Franciscus en S. Clara. Verscheidene handschriften zijn af-
komstig uit kloosters van de eerste, tweede of derde Orde.
1)nbsp;fol. 68b.
2)nbsp;Reeds opgemerkt door J. Scheltema, in Geschied- en Letterkundig
Mengelwerk, V3 blz. 1-53, die reeds deze mening verkondigt.
3)nbsp;De voornaamste handschriften in de volgende bibliotheken : Berlijn
KB ; Weenen PCB ; Parijs BN ; Brussel KB ; Leiden MNL en UB. —
De voornaamste gedrukte bundels : Antwerpen 1508, ex. den Haag KB ;
Antwerpen 1539, ex. Haarlem Stadsbibl., door Scheurleer opnieuw uitge-
geven den Haag 1889 ; Antwerpen 1576, geen ex. bekend ; Leuven 1577,
ex. den Haag KB ; e.a.
Dikwijls komen in die liederen specifiek franciscaanse termen
voor. En de bloeitijd van de Orde in Nederland is ook de
bloeitijd van de liederen: de periode van 1450-1525. Knuttel
heeft dit reeds aangetoond, en vele van die liederen gepubli-
ceerd 1).
Hij was niet de eerste, die over de liederen schreef. Immers,
voor het geestelijk lied in de middeleeuwen hebben zich vele
geleerden geïnteresseerd 2).
Wat een merkwaardige trits van namen: Moll — Acquoy
— Knuttel, uit drie opeenvolgende generaties. Merkwaardig
vooral, omdat zij zo representatief zijn voor de zich langzaam
ontwikkelende waardering voor die middeleeuwse kunst. Moll,
de „dogmatische protestantquot;, staat er nog vrijwel onbegrijpend
tegenover. Acquoy, meer liberaal, treedt haar welwillend tege-
moet. Knuttel toont een warm gevoel te hebben voor die liede-
ren, al heeft hij dan ook „niet de minste gemeenschap meerquot;
met die middeleeuwse ideeën. Allen hebben hun grote ver-
diensten, waar de katholieken weer zo lang achterwege bleven.
Ook bij Knuttel vinden wij overigens nog enkele bevreem-
dende opvattingen. Hij kan zich nog niet genoeg losmaken van
de traditionele kloof tussen scholastiek en mystiek.. Men denkt
er maar nooit aan, dat óók onder de grootste scholastieken
dichters zijn van heerlijke mystieke liederen. En het Joachimi-
tisme in de franciscaanse liederen speurt hij wat tè ijverig na,
en vindt het wel eens, waar het niet is.
Maar dit wordt hem gaarne vergeven ; wij zijn hem dank-
baar voor zijn heerlijk boek.
J. Knuttel, Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de Kerkher-
vorming, Rotterdam 1906.
2) J. Acquoy, Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de Hervor-
ming. ANK III 1889, blz. 100. — id. Liederen en leisen, ANK VI 1897,
blz. 219vv. — Verder, C. G. N. de VooYS, Verspreide Middelnederlandse
geestelijke gedichten, liederen en rymspreuken, TNTL XXIII blz. 41w. —
W. de Vreese, Middelnederlandsche geestelijke gedichten, liederen en
rijmen. TMNL XIX biz. 289w. — G. Lecoutere, Middelnederlandsche
geestelijke liederen naar een Parijsch handschrift, Leuvensche Bijdr. 1899,
blz. 23w. Zie ook OGE dl. 6 1932, blz. 85-92 ; AFH V 1912, blz. 448w.
en 652vv. en OGE dl. 5 1931, blz. 485-495, waarin een aardig „Bruilof-lietquot;.
HOOFDSTUK XIV
VARIA
Het is jammer, doch waar : wanneer in de geschiedboeken
over Minderbroeders gesproken werd, dan gold dit heel dik-
wijls — er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld wat Brugman
betreft — Minderbroeders, die, om welke reden dan ook,
eigenlijk geen Minderbroeders waren. De laatsten waren dik-
wijls juist het meest bekend. Er zijn onschuldige vergissingen
gemaakt, die louter aan een dwaling van de geschiedschrijvers
te wijten zijn. Ook heeft men verderfelijke geschriften gesteld
op naam van achtenswaardige personen in diè tijden, welke
voor de innerlijke eenheid van ons volk zo zwaar en kritiek
waren. Toen is apokrief werk onder de authentieke geschriften
geschoven. En tenslotte, men heeft de kloosterpij geworpen om
de schouders van schrijvers, die anderen waren dan hun boe-
ken voorgaven.
Hoe lang heeft men al niet gehoord van Jan Pelt, de afvallige
Minderbroeder, wiens Evangelie-vertaling in zovele geschrif-
ten besproken wordt.
Wat een ontzaglijke literatuur is er ontstaan rond de figuur
van Broer Cornelis, die toch niet bestaan heeft in diè gedaante,
welke de laster hem gaf. Hoeveel studie is er in de latere
jaren gemaakt van Nicolaas Peeters, de fictieve Franciscaan,
die door protestanten van naam als autoriteit werd geciteerd.
En nog veelal gaan Hendrik van Gorcum en de auteur van de
Endechrist door voor rasechte Minderbroeders !
Daarom is in deze studie dit hoofdstuk ingevoegd. Immers,
wie iets weten wil over deze bovengenoemde figuren, zal ze
hier verwachten en zoeken : om deze reden worden ook zij hier
besproken. Uiteraard is weerlegging de bedoeling van deze
bespreking : citaten zullen daarom onmisbaar zijn.
§ 1. Een afvallige Minderbroeder : Jan Pelt
In het begin van de zestiende eeuw had het Minderbroeders-
klooster te Amsterdam tot gardiaan Jan Pelt, die, van het
ogenblik af, dat we hem kennen, zeer hervormingsgezind was.
En zo komt het, dat hij zich, naast de uitoefening van zijn
bestuursfunctie, ook nog een ander doel stelde : min of meer
in 't geheim te werken voor de verbreiding van de nieuwe
leer. In de refter van het klooster hield Pelt samenkomsten
waarop vele hervormingsgezinden verschenen : zo weten wij
dat de Amsterdamse schout Hubrechts, volop Lutheraan, meer-
malen van de partij was i).
In 1524 was Pelt zeker nog in Amsterdam ; dan wordt hem
nog, op 22 Maart, het preken der passie toegestaan. Kort
daarna, in 1525, was hij reeds uitgeweken naar Bremen, waar
hij zijn hervormingsijver kon botvieren en met andere hernieu-
wers, Praepositus, Timans Soetemelk en Walters, preekte in
de Ansgariuskerk.
Deze Pelt 2) heeft een zeer interessante taak verricht: hij
heeft het Evangelie van Mattheus in de volkstaal laten druk-
1) Sententie geweezen bij den Hove van Holland tegen Mr. ]an Hu-
brechtsz. (19 Maart 1539). — „Die deffaillant hadde oick gehoert die ser-
monen van een gardiaan binnen Amsterdam, genaempt Pelt, die oick van
de secte was, ende plach te preken inden reventer vanden Minrebroeders
doester, welcke Pelt oick gecorrumpeert oft qualicken hadde getranslateert
ende doen prenten dat evangelium van sinte Mattheeus in duytsche spraicke,
dair off die defaillant mitten anderen Regierders van Amsterdam in dier
tijd geadverteert zijnde, omme die gecorrumpeerde boucxkens te vercrijgen
vuyt die gemeen luyden die die gekocht hadden, ende alsoe beletten
meerder infectie; was die defaillant van 'tselve te doen in gebreke
geweestquot;. — Aldus Rijksarchief Den Haag, Ccimineele Sententien van het
Hof van Holland, 1538-72, fol. 44. — Wagenaar, (Amsterdam, beschreven
in drie stukken) I fol. 265 geeft 1540 op.
Ook „van Peltquot; ; de naam wordt door elkander gebruikt, soms zelfs
in één boek, als Reitsma, Geschiedenis, passim.
ken, in eigen vertaling. Zijn „bijbelquot; dateert van vóór 1524,
en behoort dus bij de oudst bekende i).
Het is een Mattheus-evangelie. Dat óók de andere evange-
liën door hem vertaald zijn, is wel beweerd maar niet bewe-
zen 2). En hetzelfde geldt ook van Die kerstelycke ridder, dat
door hem eveneens vertaald zou zijn^).
Intussen, belangrijk genoeg is het feit, dat Pelt wellicht de
eerste is geweest, die Mattheus in de landstaal liet drukken 4).
Hoe graag zouden we Pelt dus tot de onzen hebben gere-
kend !
Zeker, Pelt was, tijdens zijn vertalen, uiterlijk Minderbroe-
der en hij droeg nog het kloosterkleed, doch stond klaarblijke-
lijk tóén reeds volop aan de zijde der Hervormers. Een of twee
jaar later ook openlijk, toen hij, afvallig, in Bremen preekte.
Zijn boek verscheen, natuurlijk anonym, bij Daen Pietersen
te Amsterdam, die even vlot katholieke als anti-katholieke
lectuur drukte. Dat wij ondanks de anonymiteit toch onfeil-
baar zeker de auteur kennen, volgt uit een plakkaat en een
vonnis 5).
Pelt vertaalde uit de Vulgaat, maar wijzigde in hervormde
geest naar Erasmus en Luther. Hij voegde aan elk hoofdstuk
zijn aantekeningen toe: „corte glosacie, om die te badt te
verstaenquot;, gelijk de titelpagina zegt; hij blijkt er zich ook van
bewust te zijn, dat hij de eerste is, die Matthaeus in 't neder-
lands laat drukken.
1)nbsp;Een exemplaar te Utrecht UB. — Onvolledig : sermoon en vermaning
van Erasmus, aangekondigd op blz. 101a, ontbreken.
2)nbsp;Zie Doedes. Eerste uitgaven, blz. 75-78.
3)nbsp;Werk van Erasmus, dat in 1518 reeds in andere talen, en in 1523
in 't nederlands verscheen.
4)nbsp;In 1523 verscheen het Nieuwe Testament, door Adriaan van Bergen
te Antwerpen volgens de Luthervertaling uitgegeven. In 1524 het Nieuwe
Testament door Cornelis Heinricksz. te Delft volgens Erasmus.
5)nbsp;Plakkaat van 23 Maart 1524 : tegen die bezitten „eenyge nyeuwe
boucxkens in latyn of duytsch, ende bysonder tgeene dat geintituleert is
•t ewangelie van Ste Mattheus, mit die glose dair inne gestelt, overmidts
dat tselfde qualycken getranslateert is, ende dat inde glosen zekere dwa-
lingen bevonden zijn geweestquot;. Wie dat heeft, moet het binnen 8 dagen
vernietigen. Zie noot 1 het vonnis.
Pelt is hervormingsgezind. Zijn glosen op de tekst laten aan
duidelijkheid niets te wensen over.
Van boetvaardigheid wil hij niets weten :
„Dat woort doet penitencie en is niet te verstane gelyc vele
menschen meynen : ene pyne te lijden voor onse misdaden,
die men valschelyc penitencie naemt. Maer het is te seggen,
dat een yegelyc zijn quaet ende misdaet bekennen sal ende
dat van liefden laten sal, ende totten rechten wech weder-
keren sal.nbsp;Glose op Matth. 3, 2.
Het Pausschap is uit den boze:
„Ende Christus spreect besluytende : Siet ic ben bi u luyden
alle als uwer luyden hooft en vertroostinge. Ende nyemant
anders en is u hooftquot;.nbsp;Glose op Matth. 28, 19
Geen verdienstelijkheid van goede werken, want:
„Die goedertierenheit ende menschelycheyt van onsen God,
onsen salichmaeker Jhesus Christus, heeft haer geopenbaert
niet wten goeden ende rechtvaerdighen wercken, die wie,
menschen, gedaen hebben of doen mogen, maer na zijn grote
ontfermhertichede so heeft hi ons godsalich gemaect door zijn
afwasschinge der wedergeboorte of regeneracie ende vemieu-
winge des heylichs geestsquot;.
Aanhef der „Conclusie des Translators.
Geen wonder dus, dat een keizerlijk plakkaat van 23 Maart
1524 de verkoop van deze Matthaeus-vertaling verbood en
vernietiging eiste van aanwezige exemplaren.
Wanneer we dan in het volgend jaar Pelt openlijk het kloos-
ter zien verlaten, is dat slechts de logische conclusie van een
lang aanwezige innerlijke geestesgesteldheid.
Pelt was niet een der onzen. Het „non tali axilioquot; is bij deze
Matthaeus-vertaler en Schriftuur-ij veraar volkomen op zijn
plaats.
Als hij literaire verdiensten heeft, dan toch niet in ónze
groep van schrijvers ; van wie toch het wézen, niet het toeval-
lige, was: getrouwheid in geschriften aan de Katholieke
1) Ook Dirks heeft hem, wel hierom, niet opgenomen. — Over Pelt,
behalve het genoemde. Stad. en Bijdc. op 'i gebied der hist. Theologie,
dl. I blz. 120. J. scheltema, Amstel's Oudheid, dl. I blz. 55 en 64 ; J. RErrs-
ma, De Hervorming en de Herv. Kerk der Nederlanden, blz. 142; J. G. de
§ 2. Falsificaties.
A. Nicolaas Peeters
Paul Frédéricq acht het niet zeker, dat er ooit een Minder-
broeder geweest is met de naam Nicolaas Peeters. Het is
intussen van weinig belang of die naam een mystificatie is.
Zeker is : dat de z.g. door hèm vervaardigde. Sermoenen a. op
valse naam staan, b. niet van een Minderbroeder stammen, c.
geantidateerd zijn, in cijfers of traditie.
Het geldt hier vier bundels bekende en beruchte sermoenen.
De eerste (1) heeft tot titel:
Sermoenen oft uitlegghingen op alle de Evangeliën vander
Vasten metten Passien... gemaect by den devoten pater broe-
der Niclaes Peeters Minnebroeder ende Gardiaen (1520)^).
De tweede (2) is :
Christelyke Sermonen op alle de Ewangelien van alle de
'nbsp;sondaghen ende principael heylichdagen int Jaer. Oec op alle
die dagen in de Vasten. Ghemaect bi eenen devoten Christen
Minnebroeder. — Z.p. of j.'').
Inhoud: Van Zat. vóór Pasen tot 24e Zondag na H. Drie-
vuldigheid. — Ie Zondag Advent tot Vastenavond. — Van
S. Andreas tot Allerheiligen.
De derde (3) heeft:
Christelike Sermoonen oft uthlegglnghe der Epistelen ende
Evangeliën van die Sondagen ende heylighe dagen so men
doer het geheele Jaer in der kercken houdt. Gemaect doer
eenen devoten Minderbroeder. Dat ander deyl. Van Vasl-
telawendt bet op Paeschen. Slotwoord : Gades Woort bÜjft
in Eeuwicheyt.
De vierde (4):
Christelike Sermoenen ofte Uthlegginghe der Epistelen ende
Ewangelien van die Sondage ende heylighe dagen so men
doer het geheele Jaer in de kercken houdt. Gemaect doer
eenen devoten Minderbroeder. Dat derde deyl. Van Paeschen
bet op dat Advent.
Hoop Scheffer, Geschied, van de Kerkhervorming in Nederland,nbsp;;
J. Doedes, Eerste Uitgaven van het Nieuwe Verbond, blz. 18-34.
1)nbsp;Een exemplaar te Den Haag. KB. — Ook uitgegeven door^Acquoy
in de Maatschappij van Vlaamsche Bibliophilen. Gent 1893. ,
2)nbsp;Een exemplaar te Gent. UB waarin „1520quot; geschreven staat; ook
van 3 en 4, die van 1565 zijn.
Het is duidelijk dat één en twee bij elkander horen ; ze
stammen uit dezelfde drukkerij en zijn typografisch volkomen
gelijk i). De Evangelie-verklaringen hiervan zijn in drie en
vier herdrukt, maar deze laatste hebben ook de epistels. Ook
drie en vier horen bij elkaar. Bij deze beide hoort klaarblijkelijk
nog een eerste deel (waar?), dat dan handelen moet van de
Advent tot Vastenavond ; als het bestaan heeft.
Acquoy, die een bundel opnieuw uitgaf 2), twijfelde aan
de authenticiteit. En reeds Amold^) heeft gezien, dat er
plaatsen waren, die in 1520 niet zó konden zijn geschreven:
als waar de schrijver spreekt over de „huidigequot; verschrikkelijke
vervolgingen, waaraan de christenheid is blootgesteld. En hij
bevond tevens, dat de lettertypen van de bundel niet in 1520
kon worden thuisgebracht: wèl bleken deze gelijk te zijn aan
die van twee andere boeken, van 1544 4).
De Vreese nu ontdekte nog meer boeken van hetzelfde
type s). zodat reeds op deze gronden de authenticiteit hoogst
verdacht werd.
Maar er is meer : de vervalsing zit dik er óp en dik er in.
De titels zijn weinig bemoedigend. Meestal ontbreekt de
auteursnaam, de naam van de drukker en het jaartal. Het
„Leest ende oordeeltquot; dat hier en daar prijkt, boezemt weinig
vertrouwen in. En de titels kloppen niet helemaal met de in-
houd. Op twee bijvoorbeeld staat, dat de heyligen besproken
worden van Advent tot Pasen : deze op zich al voor katholieke
oren wat vreemde aanduiding strookt niet met de werkelijk
heid; immers de gehéle heiligenreeks wordt besproken, niet
slechts die van een deel van 't jaar. En de Sermoenen op de
1)nbsp;Wat ook de Hoop Scheffer moge menen. Geschiedenis I blz. 117-118.
2)nbsp;Maatschappij, van Vlaamsche Bibliophilen, Gent 1893.
3)nbsp;Jaarboek Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal en Letterkunde
1901, blz. 149-252, Levensbericht van Th. Arnold door W. de Vreese.
Gedrukt in Antwerpen bij Steven Mierdmans.
Beschrijving l.c. blz. 235. Hij meent dat Nicolaas van Oldenborch,
drukker van de door hem beschreven boeken, pseudoniem is van Mierd-
nen Dc ê)crraonm oft
iCDt!c55t)mg|^en op al
mctterpafllcfi/ 4l)0mcrt bit im
Oer fercreft|)0iitgt;t3earc0jl6
HeeitmOeoo^Oeele.
Een falsificatie. Geen jaar, geen plaats, geen auteur. — Let op het
suggestieve: Leest ende oordeelt. — (Den Haag, KB).
Vasten, die op de voorpagina staan aangekondigd, zijn niet te
vinden.
De strekking der sermoenen is dezelfde als die van de Bie-
korf : onder schijn van wetenschappelijkheid schuilt een dosis
grove dwalingen ; de boeken zijn volgens de katholieke leer
formeel ketters en hun plaatsing op de Index van Karei V is
dan ook volkomen verklaarbaar i). De schrijver verkondigt:
Heiligenverering is superstitie; vasten is ongeoorloofd ; geen
kloosterleven ; geen priestermacht; de priesters verbieden met
opzet het lezen van de bijbel. Zo volgt na elke evangelie-
pericope, 's schrijvers kijk op de zaak.
Bij 't feest van Petrus en Paulus, 29 Juni, zegt hij :
„Dese sluetelen en werden Petro niet alleen gegeven, mer si
werden hem hier in den persoon der gemeynte beloeft... Also
hebben alle rechtgheloovige macht te ontbinden en te bindenquot;.
Op Sacramentsdag :
„Daerom wee dengenen die den ghemeynem volcke het prin-
cipaelste deel nemen daer Christus alle hiet uth drinckenquot;^).
Men moet niet hechten aan liturgie :
„Wetende dat het rijc Christi niet in desen wtwendigen cere-
moniën noch in Sonderlinge plaatsen en is, mer in den gheest
geleghen isquot;.
„Daerom so en moghen wi op dat wtwendige teeken des
doopsels niet betrouwen, mer alleen in die belofte Christi,
seggende. Die ghelooft ende gedoopt is, die sal salich sijnquot;.
Van theologen moet de auteur weinig hebben:
„si bemirmen de eerste plaatse aen der tafelen, ende de eerste
setelen inder scolen, ende willen meesters ende heylige vaders
geheeten sijn... waer wt blyct, dat meester ende doctoren of
licentiaten werden gheheelic tegen God isquot;.
Ook de Avondmaal-leer is er :
„Hierom, al ist dat de antechristen sullen verbieden den ke-
cken, drinct daer alle wt, dat wert voor u gestort tot vergif-
fenisse uwer sonden... diet den leecken niet alle beyde in
beyde gedaenten willen geven, die doen tegen den wille Gods,
ende meesteren Christum ende Paulum in woorden ende wer-
cken. Want hi seyt, drinct daer alle wt, ende si seggen neen
1)nbsp;Sepp, Verboden Lectuur, blz. 93.
2)nbsp;Zie tweede bundel; een exemplaar te Gent, UB.
-ocr page 181-Christe ende Paule, ghi en weet niet wat pericule datter af
comen soude. men sals den leecken niet geuen, ghi en ver-
states u nietquot;
De conclusie uit dit alles is duidelijk. Uitwendige en inwen-
dige criteria wijzen uit. dat de Sermoenen van Nicolaes Peeters
een ondergeschoven werk is. klaarblijkelijk bedoeld als propa-
ganda voor de Hervorming.
Het is best mogelijk, dat Utenbogaert deze Sermoenen
gaarne las 2); en dat Paul Frédéricq, mèt De Hoop Scheffer,
grote bewondering heeft voor „Nicolaas Peetersquot;. Maar hun
motivering —omdat hij in 1520 reeds, toen Luther en Zwingh
nog twijfelden, zo helder en krachtig sprak — doet na ernstige
kennismaking toch ietwat komisch aan.
B. Broer Cornelis
Onder deze naam staat hij bekend, vooral bij zijn vijanden,
die deze Minderbroeder gehaat en gehoond hebben als geen
andere. Zijn officiële naam is netter: Cornelis Adriaensz.
Brouwer van Dordrecht; als zodanig hebben wij hem vroe-
ger») besproken: als eerbare schrijver van enkele rehgieuze
werkjes. De haat heeft hem Broer Cornelis genoemd ; een laffe
auteur bewerkte dat een vijandig publiek en de dwalende
historie hem lang beschouwden als de maker van een minder-
waardige verzameling Sermoenen.
1)nbsp;Uitgave Acquoy. blz. 13, 78,108,360.
2)nbsp;Knappert, Gesch. Ned. Herv. Kerk. I blz. 103vv. — Verdere litera-
tuur: de Hoop-Scheffer, Geschiedenis. I blz. 117-140; Mij. VI. Bibl.,
Gent 1893; Het Boek, 2e reeks 9e Jrg. 1920. blz. 257; P. Frcdericq. De
Nederlanden onder Keizer Karei I. blz. 73-81 ; Boekzaal der geleerde we-
reld 1857, 2 blz. 549. — Hier en daar duiken nog herinneringen op aan
de Sermoenen in vonnissen. Zo een van 10 November 1540 ('sRaads
dagelijksch boek v. Utrecht):
„Alsoe Reynier Pouwelsz, die bouckbynder doer informatie
vande schoudt van Key. Mat. wegen der Stadt van Utrecht
geapprehendeert is vuyt saicke hy tzynen huyse een boucx-
ken van den sermonen twelcke geprobeert ende verboden was
bij Key. Mat. placaten ende mandamenten, gebonden ende
tzynen huyse vercoft heeftquot;.
3)nbsp;Hoofdstuk XI, blz. 109.
-ocr page 182-Ook een romanschrijver toonde meer belang te hechten aan
pikante fabel-lectuur dan aan degelijke historiciteit. Wij her-
inneren aan de grootse, maar infame Tyl Uilenspiegel van
Charles de Coster i), die niet alleen gretig gebruik maakte^
van de laster, om Cornelis' figuur verspreid, maar hem boven-
dien nog een dwaze rol van eigen vinding liet spelen.
Voorlopig zal de waarheid nog wel niet overal zijn doorge-
drongen, ondanks de radicale weerleggingen, sinds enkele
decennia wereldkundig gemaakt. Wij wijzen hier op een twee-
tal publicaties, die o.i. het meest volledig en afdoend over de
kwestie bescheid geven : die van pater Kruitwagen en van
De Schrevel 2); aan wier scherpzinnige onderzoekingen weinig
behoeft toegevoegd te worden : de ontmaskering is geschied.
De feiten zijn deze.
Gedurende twee a drie eeuwen zijn voor echt gehouden
— behoudens zeldzame uitzonderingen — de Wondedicke
Sermoenen.
Het is een bundel van vreemdsoortige preken, in 1569 gepu-
bliceerd. Niet afzonderlijk, maar voorafgegaan door een nóg
vreemdsoortiger biografie van degene, die ze heette gehouden
te hebben 3) tussen de jaren 1566-1568.
Gent, 1896, in 't Vlaams vertaald door Delbecq en Johan, later,
helaas, meermalen opnieuw uitgegeven: waardig pendant van Erasmus'
Laus Stulütiae.
2)nbsp;Kruitwagen in Nieuw Ned. Biogr. Wb. IV 452-458; de Schrevel
inHTdLIV 1925, blz. 217-259.
3)nbsp;De, ietwat langdradige, titel is toch van belang :
„Historie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, minre-
broeder binnen die stadt van Brugghe. Inde welcke warachte-
lick verhaelt wert, de discipline ende secrete penitencie, of
geesselinghe, die hij ghebruyckte met zijn deuotarigen: de
welcke veroorsaect hebben seer veel wonderlike sermoenen,
die hij te Brugge gepredict heeft, teghen den magistraet al-
daer, end teghen die vier leden des lants van Vlaanderen :
Item tegen het vergaderen vande Generale staten, ende tegen
die tsamen gheconfederierde edel lieden : met noch veel an-
dere gruwelicke blasphemien teghen Godt ende de natuere :
oock veel bloetdorstighe sermoenen tegen de Caluinisten, Lu-
therianen ende Doopers, vol leelicke leugenen ende abomina-
bile woorden. Inhoudende ooc twee vermaen brieven van
Later, in 1578 pas, werd nog een tweede bundel gepubli-
ceerd, die gehouden zouden zijn in de jaren 1568 en 1569.
Nu zijn dit zeer eigenaardige stukken. Ze gaan in hoofdzaak
niet over godsdienstige onderwerpen, maar over de toenmalige
tijdsomstandigheden : over gebeurtenissen, politieke of poli-
tiek-religieuse, uit die jaren : op zichzélf dus niet onmogelijk.
Erger echter is dat deze „Minderbroederquot; op zeer eigenaardige
wijze de franciscaanse hoofsheid beoefent: er wordt in deze
preken geraasd, getierd, ja gevloekt dat het een lust is ! In
het bijzonder tegen de magistraten van de stad Brugge.
Dit soort eloquentie nu doet reeds elk onbevooroordeeld
lezer twijfelen : Cornelis zou wel erg uit den toon vallen die
bij zijn staat en stand past, en daarmee een zeer zonderlinge
figuur slaan in de illustere rij van franciscaanse schrijvers en
predikanten.
De Wondedicke Sermoenen zijn vals. De bewijzen zijn
afdoende : uit de voorafgaande historie blijkt de onechtheid
van de eerste bundel; uit de bijgevoegde Disputatie die der
tweede. De schrijver is niet Cornelis Adriaensz. van Dor-
drecht, maar een van zijn bitterste vijanden ; misschien Goltzius.
De historie, in 1569 verschenen, is pornografie : volgens de
Historie zou Cornelis een wellusteling zijn geweest van de
ergste soort. Uit alles echter blijkt het tegenovergestelde : dat
Cornelis bij vriend en vijand bekend stond als een heilig reli-
gieus. Geschiedkundig vast staat het volgende: in 1549 is
Cornelis beginnen te preken, en rond 1560 werd hij de grote
volkspredikant in Brugge. Speciaal in 1569 ontvangt hij de
sterkste bewijzen van vertrouwen van zijn geestelijke overheid
en van eigen confraters. Stukken uit de jaren 1560-1575 ge-
tuigen, dat hij meermalen gardiaan was van het Brugse kloos-
ter. Rond 1569 preekte Cornelis volop in parochie-kerken en
in eigen kloosterkerk. In 1571 krijgt hij van zijn bisschop nog
privileges, met een speciale jurisdictie voor het gehele bisdom,
Stephanus Lindius, anden seluen B. Cornelis, in laüne ge-
sonden, ende nu ouergheset in nederlants; met noch sommi-
ghe pasquillen ende refereynen tusschen de sermoenen be-
grepen. Ghedruct int jaer 1569quot;.
ook voor casus reservat!. In 1570 wordt hij benoemd in een
Index-commissie. In 1572 komt de Utrechtse magistraat Can-
terus naar Brugge ; deze had thuis de Historie gelezen met de
Sermoenen ; nu woont hij de preken persoonlijk bij en kan
niet geloven dat dit de „beruchtequot; Cornelis is. In 1579 wil
Marnix van S. Aldegonde nog met hem redetwisten over de
Sacramenten-leer. In 1580 wijst de Brugse stadspensionaris
Van Belle officieel op het feit, dat de Wonderlicke Sermoenen
een parodie zijn van wat hij persoonlijk heeft gehoord. De
Disputatie wordt dan onecht verklaard door degene zelf. met
wie deze heette plaats gehad te hebben.
En ten slotte : op zijn sterfbed in 1581 bevestigt Cornelis
onder ede, dat nooit iets is gebeurd van hetgeen hem in dat
pamflet verweten werd i).
Het is weinig begrijpelijk, dat ernstige historici zo lang aan
de echtheid van de Sermoenen hebben kunnen geloven, en de
Historie als een betrouwbare bron voor het leven van die grote
Minderbroeder hebben aanvaard.
Cornelis heeft inderdaad talloze sermoenen gehouden, en
er ook vele opgeschreven of doen schrijven ; immers, tijdge-
noten hebben een uitgebreide verzameling gezien. Maar van
déze. de echte! is het handschrift verloren geraakt. Wat ons
tot heden als een bundel Wonderiicke Sermoenen van Cor-
nelis werd aangediend, is niet meer dan een vals en vinnig
schotschrift.
Cornelis Adriaensz. was een heilig Minderbroeder en pries-
ter. die wij een plaats in onze rijen geven om zijn Spieghel der
thien geboden en zijn Set;en Sacramenten.
§ 3. Minderbroedersquot; die geen Minderbroeder waren.
A. Hendrik van Gorcum
„Ein hervorragender Thomist. der nicht dem Dominikaner-
orden angehörte, war Heinrich von Gorcumquot;.
Aldus plaatst Grabmann — ontsteld door het wonderlijk
1) Al deze argumenten zijn uitvoeriger en gedocumenteerd te vinden in
de diepgaande studie van de Schrevel in HT; alwaar men ook, evenals
in Nieuw Ned. Biogr. Wb., een uitgebreide literatuur over Cornelis vindt.
geval van een niet-Dominicaanse Thomist ? — ons midden
in het onderhavige probleem i).
Het geldt hier een zeer bekende en beroemde figuur, waar-
van wij niet weten, óf, en zo ja, wèlk kloosterkleed hij droeg.
Hendrik, geboren te Gorcum in 1386, was eerst aan de
Parijse Universiteit werkzaam, ging dan over naar Keulen,
waar hij de grondlegger werd van het Montaner-gymnasium.
Hij heeft veel theologisch werk nagelaten — waaronder De
praedestinatione. De iuste bello, Quaestiones metaphysicae
e.a. -— maar dankt zijn vermaardheid toch vooral aan zijn
grote kentnis van S. Thomas, over wie hij uitvoerige verhande-
lingen schreef: Quaestiones in partes S. Thomae, (1473).
Waarom Kok meent, dat hij vlaams schreef, is duister 2).
De literatuur over zijn persoonlijkheid is groot. Er zijn vele
auteurs die hem Minderbroeder noemen ; de meesten echter
duiden geen kloosterorde aan. Zo zou hij volgens Dirks, Hain,
Papini (de Conventuelen-generaal), Schlager, Panzer Minder-
broeder-Conventueel geweest zijn, terwijl Chevalier hem zelfs
Carmeliet noemt ^).
De oorsprong van dit mogelijke Minderbroederschap is
gemakkelijk te vinden : alle schrijvers steunen op één hand-
schrift in 't Keulse stadsarchief, en één opschrift. Zelfs Lam-
pen, die hierover een bijdrage leverde 4), geeft toe, dat dit
feit slechts weinig overtuigingskracht heeft. Veel méér hand-
schriften pleiten er tégen ; en in de catalogi van Brussel,
München, S. Omer komt het „ord. min.quot; dan ook in 't geheel
niet voor. De franciscaanse geschiedschrijvers Wadding en
Sbaralea kennen ook geen Hendrik van Gorcum. Geen wonder
dus, dat Hurter deze mening nauwelijks geloofwaardig (vix
credibile) acht ^).
M. Grabmann, Geschichte der Katholischen Theologie seit dem Aus-
gang der Väterzeit. Freiburg 1933, blz. 101.
2) J. Kok, Vaderlandsch Woordenboek, dl. 18 blz. 522. — Kok is echter
meermalen onbetrouwbaar.
Deze dwaalt omtrent zijn sterfjaar 1460. — U. Chevalier, Répertoire,
Parijs 1905, I 2083.
HT dl. V 1926, blz. 149vv.
Hurter, Nomenclator. II 802. — Verdere literatuur : Schlager, Bei-
-ocr page 186-B. De anonymus van de Endechrist
„Tegen de Hervorming ijverden... te Groningen een Fran-
ciscaan Henricus, waarschijnlijk schrijver van het pamflet:
Van de verveerlicke aanstaende tijt Endechristes ende van
Endechristes voerloepers geschreven op last van de Geldersche
hertog...quot;.
In de mening over dit auteurschap staat Reitsma niet al-
leen i). Argumenten zijn er nooit voor gegeven: een vage
traditie heeft de naam van een bekende persoon aan een bekend
boekje verbonden.
Het boekje van de Antichrist verscheen anonym: niets
duidt op een franciscaanse afkomst. Enig licht is er echter
gedurende de laatste jaren wel gekomen. De zweedse biblio-
thecaris Colliander heeft zich geïnteresseerd voor deze zeld-
zame post-incunabel2), en de uitkomsten van zijn onderzoe-
kingen neergelegd in een gedenkboek van de Universiteit van
Upsala. Er heeft oorspronkelijk een nederduits-gekleurde en
een latijnse uitgave bestaan. In de nederlandse uitgave is de
critiek van de schrijver op de eigen kloosters wat verzacht:
„so en wil ick dat hier nicht to dude setten, op dat se (= de
confraters) nicht gans verschaemt en warden voer dem ge-
mene volckequot;®).
De schrijver van de Endechrist zegt zelf ook. dat hij nog
andere tractaten schreef:
1. De gulden crone Marien.
träge blz. 242; Panzer. Conspectus monumentorum typographicorum sec.
XV (1797). blz. 224; Kessel. Kirchenlexikon V, blz. 1706; Harzheim,
Bibl Col 1747, blz. 119; Hain, Rep. II 7805-7812; Paquot, Mém. II
blz 420; FABRiaus, B.M.Ae. (1735), III blz. 222, blz. 642-643 ; Foppens,
Bibl Belg. (1739) I blz. 446; Graesse, Trésor (1862) III blz. 120; C. de
viluers, BiW. Carm. (1752), I blz. 623 ; Ueberweg-Geyer. Die patristi-
sehe und scholastische Zeit. Berlin 1928, blz. 627.
1)nbsp;J. Reitsma-Lindeboom, Geschiedenis van de Hervorming. Utrecht
1933, blz. 93.
2)nbsp;v. 1524. Een exemplaar te Uppsala, UB. — E. Colliander, Ein
Unikum aus der niederländischen Reformationszeit in de Universitätsbiblio-
thek zu Uppsala. Uppsala 1921, in Uppsala Universitätsbibliotheks Min-
nesskrift 1621-1921. Zie Het Boek 1922, blz. 213-218.
3)nbsp;blz. 67a. Citaat Colliander.
-ocr page 187-2.nbsp;Dat schone gebet vander passien.
3.nbsp;Dat gebet van der weldaet unde sorchvoldicheit unde
grote droefnysse Marien.
4.nbsp;Prognosticon de Antichristo.
5.nbsp;De Endechrist.
6.nbsp;De bloyende rosengaerde t).
Hiervan zijn de drie eerste nog niet gevonden.
Colliander weerlegt afdoende, dat de schrijver van de Ende-
christ een Franciscaan zou zijn : deze duidt zichzelf aan als
Benedictijn, biechtvader of rector van het klooster Marien-
gaerde. — Nu wilde het toeval, dat onlangs ook de latijnse
tekst, het Prognosticon, ontdekt werd 2), waarbij bleek, dat
de nederlandse tekst een bewerking, geen letterlijke vertaling
is : hetgeen strookt met Colliander's mededelingen.
De mening, als zou Henricus van Norden de schrijver zijn,
heeft nu definitief afgedaan : Henricus was wel Minderbroe-
der, doch niet de schrijver van de Endechrist 3).
1)nbsp;Brussel, KB.
2)nbsp;Door Kronenberg ; 1926, in Straatsburg, UB, een exemplaar even-
eens van 1524. Zie Het Boek 1926, blz. 109-116.
3)nbsp;Zie nog NAK XVII 1924, blz. 71-73 (Knappert). Volgens de
Hoop-Scheffer zou Henricus O. Praem. auteur zijn ; hij voegt nog een
nieuwe dwaling bij de oude.
AANHANGSEL
NEDERLANDSE AUTEURS i)
XlVe Eeuw.
Aernt van Utrecht, Na-
tuur' en Sterrekunde van
Thomas.
Broeder Gerard, Leven
van S. Christina van Thomas.
Leven van S. Lutgard van
Thomas. (Natuurkunde van
het Geheel-Al).
XVe Eeuw.
Jan Brugman, Sermoen van
de drie tafelen. Vier fragmen-
ten in Mol. Gesprek van eene
geestelike Suster. Tien colla-
tiën. Vijf Sermoenen. Leven
van Jesus. Liederen.
Hendrik Herp, Spieghel
der Volcomenheit.
Hendrik van Santen, Col-
lacie. Sermoenen weghens den
h. Sacrament.
Bernaert, Sermoen.
Willem van Amersfoort,
Sermoenen. Lied.
Dionys van Holland, Ser-
moenen.
Herman van Zutfen, Ser-
moenen.
Jan van Haarlem, Drie
Epistelen.
Jan van Reymerswael,
Der Sondaren Troest.
Heynrich van Utrecht,
Brief.
Hendrik Bernink, Brief.
Jan Aerts, De bevaert tot
den h. stadt Jherusalem.
Filip van Gouda, Historie
van den patriarch Joseph.
XVIe Eeuw.
Dirk Coelde van Mün-
ster, De Kerstenspieghel.
Corte oefeninge vander pas-
sien. Doornenkroon. De Ze-
ven Getijden. De vijftien Onze
Vaders. Dagelykse geestelyke
oefening. Boecxken vander
minnen ihesu ende marien.
Sermoen. Liederen.
1) Waar dit gevoegelijk kon, werden de oorspronkelijke titels behouden.
Gerrit van der Goude,
Boecxken vander missen.
Jan van Elen, Der ghe-
meenten biechte.
Jan van Alen, Contempla-
tiones idiote van Jordan.
Martin van der Goude,
Boecxken voer alle personen.
Thomas van Herenthals,
De Spieghel des Kersten le-
vens. Geloofsbelijdenis.
Ludolfhus Nicolai van
Zwolle, Die beduydinghe
der Misse. Tractaetken van
vier wercken der liefden. Oef-
feninghe van dat eerste ghe-
bot. (Dye rechte const om
God te dienen).
Lucas van der Hey, Den
spinrocken. De naycorf. Van
den aflaten. Prickel der minne
Gods van S. Bonaventura.
Geert van Kampen, De
Zeven Punten.
Franciscus de Drijver,
Sermoen.
Engelbertus van der
Donck, Rymboeck.
Jan Glapion, Tytcortinghe
des Pelgrimagiën des levens.
Frans Titelmans, Den
Schat des Kersten geloofs.
Gebed voor de H. Kerk.
Cornelis Raven, Der Min-
nen gaerdt.
Matthias Weynsen, Drie
scoene punten. Sommighe or-
dinanciên. Die olyvenboems
condiciën.
Cornelis Adriaansz. Brou-
wer van Dordrecht, De se-
ven Sacramenten. Den Spie-
ghel der thien gheboden.
Adriaan van Mechelen,
Onderwijs van der biechten.
Dat weerde heylighe Sacra-
ment.
De Minderbroeder van
's Hertogenbosch, De war-
achtige biechte. De verwon-
deringe der Coninginne van
Saba. Het overdencken der
vier Utersten.
Cornelis Donthers, De-
vote oefeninge der zeven
bloetstortingen.
Jan Adriaans van Gouda,
Dat Symbolum.
Nicolaas Tacitus Zee-
gers, Die Collegie der Wijs-
heyt. Den Beuckelere des
Gheloofs. Het Sweert des
Gheloofs. De Catechismus van
S. Canisius. De Wech des Le-
vens.
Arnold Meerman, Remon-
strance van het Purgatoir.
Missive. Boeck van den heili-
ghen Sacramente.
Peter van Slupick, Chris-
telyke practijk van bidden.
Hendrik Pippinck, Geeste-
lycke Leeringen.
Nicasius van Hees, Inni-
-ocr page 190-ghe Alleensprake v. Gerlach
Peeters.
Peter de Koning, Ghemeen
Discours. De Wil Gods.
Mahusius, Sermoenen.
Philip van der Vaedt,
Werck-clocke.
Frans Vervoort, Woes-
tyne des Heeren. De Pane
Angelorum. Bruygoms Man-
telke. Ghulde Gebedehoeck.
Begijnkens van Mechelen.
Psalmen der Penitentien v. S.
Gregorius. Des Vyants Net.
Medecijn der Sielen. Hoof ken
der Sielen. Tkeysers Münte.
Sermonen v. S. Bernard. Brui-
locht Cleedt der Liefden Gods.
Berch van Myrrhen. Den
troost Gods. Hantboecxken
der Christenen menschen.
Verloren, Gulden berch
der godlycker Kennisse. Ver-
claringhe op Davids Psalmen.
Dat hemelsche Jherusalem.
Den Schat der Wijsheyt. Le-
liendaal der Contemplatien.
Den sleutel des Kersten Ghe-
loofs. 't Conincrijk der sielen
Gods. Sinte Augustinus Belij-
denissen. Sinte Augustinus
boeck vander Biechten. Rai-
mondi Sebonde boeck der na-
tuerlicken Wijsheijt. Conincx
Wijnkelder. S. Bernaert opt
boeck Cantici Canticorum. De
Maegdendans. Den Wyn-
gaert des Heeren. Dat Evan-
gelieboeck Jesu. Den Minnen-
brief der sielen. Den Spieghel
der geestelycker menschen.
Sinte Augustinus Brieven.
Sinte Hieronymus Brieven.
Boeck der dwalende ghees-
ten. Het huys ons Heeren.
Redelyck bewijs der dolin-
ghen van ses parochianen.
Dat Licht der heylichen Ker-
cken. Den wech der Novitien.
A n o n y m a , Indica mihi.
Fasciculus myrrhe. De Wijn-
gaert van Sinte Franciscus.
Levens van S. Franciscus. Le-
vens van S. Clara. Legende
der glorioser maghet Clara.
Leven der gezellen van S.
Franciscus. Regelvertaling.
Testament van S. Franciscus.
Spieghel der volcomenheit.
Lessen van S. Franciscus'
Leven. Gulden woorden van
Aegidius. Drie Capittelen. De
Aflaat van Portiuncula. Woor-
den van S. Franciscus. Souter
van S. Franciscus. Wonder-
lycke werken. Sermoen van S.
Antonius tot de vissen. Boeck
der Conformiteyten. Crans-
ken van S. Franciscus. De
Vyf Bliscappen van S. Fran-
ciscus. Directorium fratrum
minorum. Cransken van min-
nen. Aflaet vander heiligher
stede. Die Doornecrone. De
gulden Croen. Den gheest des
Heeren. Die gheestelike Kints-
heyt ihesu. De geestelyke
Boomgaert. De tien Marien.
De Bloetstortingen. De danck-
baerheyt der Passien. De
Spieghel der volmaectheyt.
Boeck der vier oefeningen.
De XIX Punten. Glosen op
de Pater Noster. Verweckinge
der goddelyke Liefde. Onser
Vrouwen Souter. Tegen de
Joden. Van 't leven des He-
ren. De Minnengaerdt. Van
den Houten slevens. Prologhe
vander Passien. Boeck des
gulden Throens. Voortgang
der kloosterlingen. Stabat
Mater. De eygenschappen der
dingen. Geestelijke liederen.
Pectorale Dominicae Passio-
nis. Praeconia Rosarii.
Willem van baarlo.Quod-
libeta. Quaestiones disputatae.
Sermo. Commentaria in Uhr.
Sententiarum.
Walter van Brugge. Com-
mentaria in Ubr. Sent. Quae-
stiones disputatae. Quaestio-
nes de correptione fraterna.
Instructiones circa div. offici-
um. Tabula originalium ser-
mones. Constitutiones syno-
dales. Adres aan de Koning.
Excerptiones auctorumXXIll.
Quodlibeta. De penitentia.
Guibert van Doornik. De
officio episcopali. Eruditio re-
gum et principum. Sermones
dominicales et de sanctis. Vita
S. Eleutherii. Rudimentum
doctrinae christianae. De mo-
do addiscendi. Sermones ad
varios status. Tractatus de
Virginitate. De pace et tran-
quillitate animi. Sermo in die
cinerum. De morte non timen-
da. De septem verbis in cruce
sermones. De locis mundis.
Sermones in laudem nominis
Jesu. Sermo de 'Incarnatione.
Sermo de Natali Domini. Ser-
mo in Annuntiatione. Miracu-
lorum S. Blasii libri II. Ho-
doeporicum primae profectio-
nis Ludovici in Syriam. Pha-
rethra. Commentaria in lïbr.
Sent. Postillae in Epistolas S.
Pauli. Commentaria in Canti-
ca Cant. Collectio de scandalis
Ecclesiae. Quodlibetum. Epis-
tola ad Regem Franciae. De
origine nobïlitatis. De refor-
matione pacis. De reg. rusti-
corum. Disputatio. Expositio
symboli beati Joannis.
Jan van Diest. Statuten.
(Meditationes).
Jan van Tongeren. Com-
1) Waar geen werken genoemd zijn. vergelijke men de resp. plaatsen
van de schrijvers in de voorgaande bladzijden.
mentaria in libr. Sent. Qaodli-
beta. Quaestiones. (Tract, su-
per Pater Noster).
Rutger, Formula honestae
vitae.
Jan de Corte (Contrac-
tus), Sermones de Tempore
et Sanctis.
Jacob van Guyse, Annales
Hannoniae seu Chronica.
Fulco Borlut, Annates
Gandenses.
XVe Eeuw.
Joannes Bourcelli, Modus
perveniendi ad contemplatio-
nem. (= Prima collatio of
Directorium.
Walter van Zierikzee,
Descriptio ferre sancte.
Cornelis van Zierikzee.
Andreas Grifven, Itinera-
terrae sanctae. (De laudibus
Mariae). (Tract, historicus).
Willem van Gouda, Trac-
tatus de expositione Missae.
(Peregrinationesterre sancte).
Lucas van Brugge, Sermo-
nes viae et veritatis.
Joannes Trajecti, De Mi-
noribus.
Henric van den Berghe,
Officia claustralia. (Specu-
lum guardianorum).
Henricus van Werle,
Commentaria in libr. Sent.
Eustachius van Atrecht,
Quaestiones quodlibetales.
Jan Brugman, Sermo in do-
mo Daventriae. Vita a/me vir-
ginis Lydwine. Epistola ad
fratres domus Florentii. Epis-
tola ad dominum Egbertum.
Epistola ad fratres buscodu-
censes. Speculum fratrum mi-
norum. De ruinis observantiae.
Hendrik Herp, Eden. Scala
amoris. Collatio prima of di-
rectorium. Collatio secunda et
tertia. Soliloquia. De processu
humani profectus. Sermones
de Tempore.
XVIe Eeuw.
Severinus van Bolsward,
Scala devotionis
Lucas van der Hey.
Ludolphus Nicolai van
Zwolle.
Gerard Zoethelme, Spe-
culum fratrum minorum.
Amandus van Zierikzee,
Chronica. Commentaria in
Danielis hebdomadas. De Sopi
rege Persarum. Commentaria
in libr. Sent. Historia Domi-
nicae Passionis. De S. Annae
conjugio. Spiritualis militiae
Horae XII. De XV mansioni-
bus. De Ressurectio et Ascen-
sione. Condones variae.
Jan van Deventer, Christi-
-ocr page 194-anae veritatis telum. Exegesis
evangelicae veritatis. Apolo-
gia contra Lutherüm.
Jan Royaerts, Homiliae in
epist., evang. et festivitates.
Enarratio passionis. Solilo-
quium. Apologia contra Ze-
lotem.
Frans Nicolai, Apologia
adversus calumnias Lamberti.
Bonaventura van Olden-
zaal, Sermones.
Jan Bijlkens, De curis et
anxietatibus guardianorum.
De ruinis observantiae.
Martin van der Keele,
Commentaria in Isaiam. Ser-
mones. Arithmetica divina.
Commentaria in libr. Sent.
Ant. Brokwy von König-
stein, Concordantiae S.Script.
Monotesseron. Postillae. E-
narratio IV Evang. Passio
Dom. Jesu Christi. Postillae
de gloriosissima Virgine. Com-
mentarius in ad Rom.
Franciscus Titelmans, De
consideratione rerum natura-
lium. Compendium naturalis
philosophiae. Compendium
physicae. De consideratione
dialectica. Elucidatio in psal-
mos. Commentaria in Ecclesi-
asten. Elucidatio in librum
Job. Comm. in Cant. Cant. E-
lucidatio in Epistolas. Colla-
tiones super ad Rom. Epistola
apologetica. Elucidatio in E-
vang. S. Matth. Elucidatio in
Evang. S. Joes. De authentici-
tate apocalypsis. De Sacro-
sancta Trinitate. De Joanne
Pechano authore. Oratio de
praematura morte. Summa
mysteriorum. De exercitiis re-
ligiosorum. De expositione
mysteriorum missae. De fide
et religione /Ethiopiae. (Vita
Joannis a Myrica). (Tract, de
Sacramentis). (Commentaria
in hymnos). (De Maria con-
templationes) .
Rudolf van Haarlem, Sum-
ma de casibus conscientiae.
Bartholomaeus van Mid-
delburg, Sermones.
Henrichs van Luik, Com-
mentaria in Evang. De altaris
Sacramento.
Hermes Hauwaert, Com-
ment. in libr. Sent.
Livnus van Brecht, Euri-
pus. Sylva carminum. Car-
men de Christo. Historia mar-
tyrum. Vita Christianae Mi-
rabilis.
Petrus Crab be, Concilio-
rum collectio.
Adam Sasbout, Conciones.
Opus homiliarum. Elucidatio
in epist. Comment, in Isaiam.
Memento homo. Traductio li-
bri Ii Homeri. Sermones.
Matthias. Cats, Catholica
elucidatio. Institutionis eluci-
datio.
Arnold Meerman, De IV
plaustris. Theatrum conversi-
onis. De veneratione reliquia-
rum. De poenitentia. De con-
fessione sacramentali. De ro-
gationibus. Catechismus poe-
nitentium. De fugienda con-
suetudine. De haereticis defe-
rendis. Davus perduellis. Me-
dicina animae. Imagines mor-
tis. De sancta Cruce.
Petrus Montanus, Com-
mentaria in psalmos. Domini-
cae afflictionis enarratio.
Franciscus van Sichem,
Laconica exhortatio. Explica-
tio in VII verba. Concio de
eleemosyna. Comment. in Je-
remiam.
Nicolaas Tacitus Zegers,
Castigationes in N. Test.
Scholion N. Test. Inventarium
in N. Test. Nov. Testamentum
restitutum. Speculum vitae
christianae (Herenthals). Vi-
ae vitae (Plor.v. Haarlem).
Proverbia teutonica.
Jan van Gent, Epistola.
Jan van Brusthem, Res
gestae episcoporum.
Mahusius, Vert. van Chry-
sostomus, Bonaventura. Eras-
mus.
Franciscus v. Mechelen,
De orbis situ. Tabula regio-
num.
Franciscus van Nieuwen-
hove, Sermones. Commenta-
rii. Tract, de moralibus. As-
cetica.
Nicolaas Bode, Apologia
adv. Almericum.
Cornelis Adriaensz. Brou-
wer v. Dordrecht, Apolo-
gia adv. Lindium. (Cond-
ones).
HISTORISCH OVERZICHT DER MINDERBROEDERS
IN DE NEDERLANDEN MET HET JAARTAL
VAN DE STICHTING DER KLOOSTERS i)
1217 Eerste (mislukte) tochtnbsp;broedersstraat.
naar de duitse landen.nbsp;1231 S. Truiden, Mechelen.
1221 Tweede, onder Caesa-nbsp;1234 Maastricht.
rius v. Spiers, zelf duit-nbsp;1240 Utrecht, Middelburg,
ser, met 25 man.nbsp;1250 Groningen, Dordrecht.
1226 Dood van S. Franciscus.nbsp;1266 Tienen.
1228 Stichting van Kloostersnbsp;1270 Zierikzee, Bolsward.
in Leuven, Brussel,nbsp;1290 Hardewijk.
Diest, 's Hertogen-nbsp;1300 Kampen,
bosch. Dit laatste op denbsp;1304 Amsterdam,
tegenwoordige Pens-nbsp;1307 Roermond,
markt, en in de Minder-nbsp;1311 Deventer.
Bijna alle kloosters werden gebouwd binnen de stadsmuren,
en waren dus, in tegenstelling met die van vroegere tijden,
niet groot. — Het begin van de 14e eeuw was voor de Orde
een tijd van verval. De pest richtte ook in de Orde grote ver-
woestingen aan. De tucht verslapte.
In Italië ontstond dan de Observantie, door Joannes de Val-
libus, eerst in Brugliano. De beweging sloeg over naar Frank-
rijk. In 1415 vroegen de franse observanten een eigen vicarius-
generaal en provinciaals, die ze ook kregen. Strijd van Ob-
servanten met Conventuelen.
De Collectanen, 'n kleinere hervorming in de Orde, hier
1) Hierover gedociunenteerde studies van B. Verbeek O. F. M., en F.
v.d. Borne O. F. M., in Collectanea Franciscana Neerlandica, dl. II 1931,
blz. 1-236.
ontstaan, (naam van S. Coleta, hervormster der Clarissen),
wilden geen nieuwe oversten, enkel hervorming. Na de split-
sing tussen Conventuelen en Observanten gingen zij tot de
laatsten over.
In Nederland een eerste poging tot invoering van de Obser-
vantie mislukt.
Een tweede, vanuit S. Omer, in Gouda, slaagde. (Brugman).
Toen gingen de kloosters over; en werden weer nieuwe ge-
sticht :
1439 Gouda.nbsp;H46 Atwerpen.
1445 Leiden.nbsp;H47 Alkmaar, Mechelen.
Thans kregen de Observanten een eigen bestuur, los van
Frankrijk.
1448 Delft.nbsp;H73 Bolsward.
1451 Gorcum.nbsp;H78 Kampen.
1456nbsp;Haarlem, Zutfen.nbsp;1489 Arnhem.
1457nbsp;Leeuwarden.nbsp;1502 Groningen, Dordrecht.
1462 Amsterdam, Bergennbsp;op 1506 Diest, Leuven, Middel-
Zoom.nbsp;burg.
1466 Boetendaal.nbsp;1517 Brussel, den Bosch, U-
1470nbsp;Amersfoort.nbsp;trecht, Maastricht, S.
1471nbsp;Herenthals.nbsp;Truiden, Zierikzee.
Onder paus Leo X had in 1517 de scheiding plaats Conven-
tuelen — Observanten.
In de Nederlanden waren nu nog slechts 4 Conventuelen-
kloosters, die óók weldra overgingen :
1539 Tienen.
1569 Deventer, Harderwijk, Roermond.
In 1517 telde de keulse provincie, waartoe deze streken be-
hoorden, 47 kloosters van Minderbroeders. Dan, in 1529 split-
sing : een eigen nederlandse Minderbroeders-provincie werd
opgericht (Germaniae Inferioris), na een langdurig geschil
tussen Herborn en Weynsen.
De keulse provincie behield 19 kloosters ; de nederlandse 28.
Joannes Bylkens werd eerste provinciaal der nieuwe provincie.
REGISTER
A. SCHRIJVERS
Adam, — Sasbout .... 101
Adriaan, — van Mechelen . 110
Adriaans, Jan — v. d. Goude 35, 111
Adriaensz., Cornelis — Br.v.
Dordrecht 106,109.139,146vv.
Aernt, — van Utrecht ... H
Aerts, Jan —......^^
Alen, Jan van —.....
Alostanus.......
Amandus, — van Zierikzee 81,87,
91
Amersfoort, Willem van — 32,137
Andreas, — Grifven .... 53
Anglicus, Bart. — .... 136
Antonius, — Brokwy von Koe-
nigsteyn ......96,104
Arnold, — Meerman . . 102,112
Atrecht, Eustachius van — • 12
Augsburg, David v. — • • 135
Baarlo, Willem van — . • • 5w.
Bartolomaeus, — Anglicus . 136
Bartolomaeus, — de Glanvilla 136
Bartholomaeus, — van Mid-
delburg .......
Bartholomaeus, — van Pisa . 130
Berg, Petrus van den — . . 103
Berghe, Henricus v. d. — . • 57
Bemaert........32
Bernardinus, — van Siena . . 135
Bode, Nicolaas — .... 106
Bolsward, Severinus van — . 90
Bonaventura, — Engelberts
van Oldenzeel.....95
Bonaventura, — -vertalingen 133
Borluut, Fulco — . . . . 12.13
Bourcelli, Joannes — ... 52
Broer CorneUs 106, 109, 139, 146vv.
Brokwy, Ant. — von Koenig-
stein.......96,104
Brouwer, Cornelis Adr. — v.
Dordrecht 106,109,139.146vv.
Brouwershaven. Matthias van
..........102
Brugge, Lucas van — ... 56
Brugge, Walter van — . 5.6w.
Brugman. Jan - 2.19w. 38. 39.40,
52,137
Brusthem, Jan van —
Bijlkens. Jan — . .
Brecht, Livinus van —
Cantimpré, Thomas van
Casale. Ubert. da — . . . •
Cats. Matthias — . . . .
Christianus. — Rolins . . .
Coelde, Dirk — van Münster
64vv., 96,137 .....
12
93
Contractus, Joannes — . . .
Corbach, Jan van — ...
Cornelis, — Adr. Brouwer van
Dordrecht 106,109,139,146w.
111
107
12
100
135
93
Cornelis, — Donthers .
Cornelis, — Raven . .
Corte, Jan de — . . .
Crabbe, Petrus — . . .
David, — V. Augsburg .
Deventer, Jan van — .
Diest, Jan van —.....10
Dionys, — van Hollant . . 33
Dirk, — Coelde van Münster
64vv.. 96,137
Donk, Engelbert van der — . 78
Donthers, Cornells — . . . Ill
Doornik, Gilbert van — . 5, 8vv.
Dordrecht, Cornells van — 106,109,
139,146w.
Drijver, Frans de — ... 78
Engelbert, — van der Donk . 78
Engelberts, Bonaventura —
Erasmus . . 87w., 104,105,106
Erp, Zie Herp
Eustachius, — van Atrecht . 12
Filip, — van Gouda . 34, 35vv.
Filip, Zie Philip
Franciscus, — van Mechelen . 106
Franciscus, — van Nieuwen-
hoven........106
Frans, — de Drijver ... 78
Frans, — Nicolai.....95
Frans, — Titelmans 80w.,91,96,
101
Frans, — van Sichem ... 104
Frans, — Vervoort 2,113,116w.
Fulco, — Borluut ... 12,13
Galterus, Zie Walter
Gautier, — de Bruges, Zie
Walter
Geert, — van Kampen ... 78
Gent, Jan van —.....105
Geraert........15
Gerard, — van Gouda 35,56, 70w.
Gerard, — v. d. Goude 35, 56, 70vv.
Gerard, — Zoethelme ... 91
Gerrit, — v. d. Goude 35, 56, 70w.
Gilbert — van Doornik . 5, 8vv.
Glanvilla, Bart, de — . . . 136
Glapion, Jan — ... . 79,107
Gorcum, Hendrik v. — 139,149vv.
Gouda, Filip van — . 34,35w.
Gouda, Gerard van — 35, 56,70w.
Gouda, Martin van — . . 35, 73
Gouda, Wülem van — . . 35.54
Goude, Gerard v. d. — 35,56, 70vv.
Goude, Gerrit v. d. — 35.56. 70vv.
Goude, Jan Adr. v.d. — . 35, III
Goude, Martin van der — . 73
Griffo, Zie Grifven
Grifven, Andreas — .
Gryphon, Zie Grifven
Guibert, Zie Gilbert
Guyse, Jacob van —
Haarlem, Jan van —
Haarlem. Rudolf van —
Hauwaert, Hermes —
Hees, Nicasius van —
Heller, Jan — . . .
Hendrik, — v. Gorcum
Hendrik, — Herp . .
Hendrik, — Pippinck
Henric, — van Seinten
Henricus ....
Henricus, — v. d. Bergh
Henricus, — van Luik
Henricus, — van Werle
Herbom.....
Herenthals, Thomas van — 74w.,
86,105
Herman, — van Zutfen . . 33
Hermes, — Hauwaert ... 98
Herp, Hendrik — . . . 2,38vv.
Hertogenbosch, De Mind, van
Hey, Lucas van der — 76vv., 90
Heynrich, — van Utrecht . . 34
Hollant, Dionys van — . . 33
Jacob, — van Guyse ... 12
Jacopone, — da Todi . . . 135
Jan, — Adriaans v.Gouda 35, 111
Jan, — Brugman 2, 19vv., 38, 39,40,
52,137
53
. 12
, 33
. 97
, 98
. 114
. 93
139,149vv.
2,38vv.
. . 113
29vv., 38
. 151
. 57
. 98
. 12
. 95
Jan, — van Brusthem ... 105
Jan, — van Corbach ... 93
Jan, — van Deventer ... 93
Jan, — van Diest .... 10
Jan, — van Gent .... 105
Jan,— Glapion .... 79,107
Jan, — van Haarlem ... 33
Jan, — van Maastricht ... 57
Jan, — Mahusius . . 105,114
Jan, — Pelt . . . 139.140vv.
Jan, — Prischesius .... 11
Jan, — van Reymerswael . . 33
Jan, — Royaerts .... 94
Jan, — van Tongereen ... 11
Joannes, — Bourcelli ... 52
Joannes, — Contractus ... 12
Joannes, — laicus Trajecti . 57
Joannes, — Trajecti .... 39
Johannes, de Myrica ... 12
Kampen. Geert van — ... 78
Keele. Martinus van der — 81,96
Knijff. Jan—......110
Koenigstein, Ant. Br. von — 96.104
Koning. Peter de — . ... 114
Korte. Zie Corte
Livinus — van Brecht ... 98
Losser. Bonaventura de — . 95
Lucas, — van Brugge, ... 56
Lucas, — van der Hey 76vv.. 90
Ludolphus. — Nicolai van
Zwolle.....75w., 91
Luik. Henricus van — ... 98
Lyra. Nicolaas de — . . . 134
Maastricht, Jan van — . . . 57
Mahusius......105,114
Martin, — van der Goude 35. 73
Martinus, — van der Keele 81,96
Martinus, — van Turnhout . 96
Matthias, — van Brouwersha-
ven .........102
Matthias. — Cats .... 102
Matthias, — Weynsen . . 73.108
Mechelen, Adr. van — . . . HO
Mechelen, Franciscus van — 106
Meerman, Arnold — . . .102.112
Meron, Filip van — ... 35
Middelburg, Bartholomaeus
van —........97
Minderbroeder, — van s Hert. 110
Monasterio. Theodoricus de — 70
Montanus. Petrus — ... 103
Münster. Dirk Coelde van —
64w.. 96.137
Myrica, Johannes de — . . 12
Nicasius. — van Hees . . . 114
Nicolaas, — Bode .... 106
Nicolaas. — de Lyra . . . 134
Nicolaas. — Peeters . .139.143w.
Nicolaas. — Tacitus Zeegers
104.111.113
Nicolai. Frans —.....95
Nicolai, Ludolphus — van
ZwoUe.....75w.. 91
Nieuwenhoven. Franciscus van
..........106
Oldenzeel. Bonaventura En-
gelberts van......95
Otto, — van Passau . . . 135
Passau. Otto van — . . . 135
Peeters, Nicolaas — . . 139. 143vv.
Pelt, Jan —.....139.140w.
114
113
103
100
103
115
113
130
11
107
105
33
35
Peter. — de Koning . .
Peter, — Slupick . . .
Petrus, — van den Berg
Petrus, — Crabbe . .
Petrus, — Montanus . .
Philip, —van der Vaedt
Philip, Zie FUlp
Pippinck, Hendrik -
Pisa, Bart, van — .
Prischesius, Jan — .
Raven. Cornelis — .
Revius. Jacob — . .
Reymerswael. Jan van —
Rolins. Chrlstianua — , ,
Royaerts, Jan —.....94
Rudolf, — van Haarlem . . 97
Rutger........H
Santen, Hendrik van — 29vv., 38
101
90
104
135
113
5,6vv.
. 52
. 12
73,108
135
11
39
57
96
Sasbout, Adam — . . .
Severinus, — van Bolsward
Sichem, Frans van — . .
Siena, Bernardinus van —
Slupick, Peter — . . . .
Tacitus, Nie. — Zeegers 104,111,
113
Theodoricus, — de Monasterio 70
Thomas, — van Cantimpré 16,100
Thomas, — van Herenthals 74vv.,
86,105
Titelmans, Frans — 80vv.,91,96,
101
Todi, Jacopone da — . .
Tongeren, Jan van — . .
Trajecti, Joannes — ...
Trajecti, Joannes laieus —
Turnhout, Martinus van —
Ubertino, — da Casale ... 134
Utrecht, Aemt van — . . . 14
Utrecht, Heynrich van — . 34
Vaedt, Philip van der — . . 115
Vervoort, Frans — 2, 113, llóvv.
Walter, — van Brugge .
Walter, — van Zierikzee
Werle, Henricus van .
Weynsen, Matthias — .
Wibert, zie Gilbert.
Willem, — van Amersfoort 32, 137
Willem, — van Baarlo . . . 5w.
Willem, — van Gouda . . 35, 54
Xanten, zie Santen.
Zeegers, Nic.Tae. — 104,111,113
Zierikzee, Amandus v. — 81,87, 91
Zierikzee, Cornelis van — . 53
Zierikzee, Walter van — . 52
Zoethehne, Gerard — ... 91
Zutfen, Herman van — . • 33
Zwolle, Ludolphus Nicolai van
_ ......75vv., 91
B. WERKEN
Indien de naam van de schrijver bekend is, raadplege men
eerst de voorafgaande lijst: daar het ondoenlijk was alle tref-
woorden van de werken op te nemen. — Lidwoorden werden
niet als trefwoorden beschouwd.
Actus beati Francisci
Ad haereticos . . .
Aflaat van Portiuncula
Aflaet der h. stede .
Aflaten.....
Annalen van Gent .
Analen van Heneg. .
Antologia ....
Apologia ....
Apologia adv. cal. .
Arithmetica . . •
Augustinus' Belijdenissen
.nbsp;.nbsp;94
93, 94,106
Augustinus' Boek v. d. Biecht 125
Augustinus' Brieven . . .
Bediedinghe op de Psalmen
Beduydinge der Misse . .
Begynkens van Mechelen .
Berch van myrrhen . . .
Beuckelere des gheloofs .105,112
Bevaert........^
Bloetstortingen . . 73,111.122, 133
Boec des gulden throens . . 135
Boec der vier oefeningen . . 134
Boec der XXIIII Ouden . . 135
Boeck der dwalende gheesten . 125
Boeck van den h. Sacr. . . 113
125
123
75
122
124
Boecxken vander Misse . . 70
Boecxken der vier oefeningen 134
Boek tegen de Joden .... 134
Brieven.......
Bruydegoms mantelke ... 121
Bruilocht cleedt.....123
Cantica Cantic. v. S. Bern. . 125
Catechismus.....105,112
Catech. poenitentium ... 103
Castigationes in Nov. Test. . 104
Christianae veritatis telum . 93
Chronica........
Collacie (v. Santen) .... 29
Collatiën (Brugman) .... 21
Collatio Ia......47, 52
Collatio ..........
Collatio Illa......^^
Collationes super ad Rom. . . 83
Collectio de scandalis eed. . 10
Collegie der wysheit . .105,111
Commentaar in Jeremiam . . 104
Commentaria in ad Rom. . . 97
Commentarla in Cant. Cant. 10, 83
Commentaria in Daniël . . 92
Commentaria in Eed . . 83,92
Commentaria in Evang. . . 98
Commentaria in Genesim . . 92
Commentaria in hymnos . . 85
Commentaria in Isaias . . 96, 101
Commentaria in Job . . . • 92
Commentaria in libr. Sent. 5, 7.9,
11.12,98
Commentaria in Psalmos . . 92
Commentaria in Psalmos poenit. 103
Commentarii......
Compendium philosophiae . . 82
Compendium physieae ... 82
Conciliorum collectio ... 100
Concio de elemosyna ... 104
Conciones .... 93.101.106
Conincrijck der sielen ... 125
Coninx wynkelder .... 134
Contemplationes idiotae
Corte Declaracie . .
Corte oefeninghe . .
Cransken van minnen
Cransken van S. Frane
Critici Sacri . . .
Cyborie des h. Sacr.
Dagelykse geestelyke oefening
Daghellcxe verwonderinghe .
Danebaarheden . . •
Davus perduellis . . •
De authenticitate apoeal.
De confessione sacr.
De consideratione dialectic
De consideratione rerum na
De euris.....
De exercitiis religiosorum
De expositione missae .
De fide Aethiopiae regis
De fugienda eonsuet. haer
De haeretieis def.
De Joaime Pecchano
De landibus Mariae .
De locis mundis . .
De mansionibvis . .
De Minoribus . . .
De modo addiscendi
De modo celebrandi .
De morte non timenda
De officio episcopali
De pace et tranquillitate
De Pane Angelorum .
De penitentia . . .
De platistris . . •
De praematura morte
De processu . • .
De resurrectione . .
De rogationibus . .
De ruina observ. .
De ruinis observantiae
De S. Sacramento
De Sacr. Trinitate .
De Sancta Cruee . .
De S. Aimae coniugio
De VII verbis Domini in Cruee 9, 87
72
75
67
131
130
104
111
67
110
133
103
84
103
82
82
95
84
84
84
103
103
84
54
9
92
57
9
55
9
8
9
. 121
8,103
. 102
. 84
. 51
. 93
. 103
. 95
. 24
. 98
. 84
. 103
. 92
animi
De Sopi rege...... |
92 |
Gheest des Heeren . . . . |
132 |
De veneratione reliq. . . . |
103 |
Geestelycke leeringen . . . |
113 |
De Virgine Maria .... |
85 |
Ghemeen discours . . . . |
114 |
Der ghemeenten biechte . . |
72 |
Ghulde gededeboeck . . . |
122 |
Descriptie terrae sanctae . . |
53 |
Glosen op Pater Noster . . |
134 |
Devoet boecxken . . .67, 73,108 |
Gulden berch...... |
125 | |
Dialogus........ |
56 |
Gulden croen...... |
132 |
Directorium..... 47,52,130 |
Gulden woorden .... |
129 | |
Doorne crone...... |
132 |
Handboecxken der Christeimi. |
124 |
Doornenkroon ..... |
67 |
Hand der kloosteringen . . |
133 |
Drie capittelen..... |
129 |
Hemelsche Jherusalem . . . |
125 |
Drie scoene punten .... |
108 |
Het sweert des gheloofs . . |
105 |
Eden......... |
45 |
Hieronymus' brieven . . . |
125 |
Elucidatio dec....... |
102 |
Historia mart...... |
100 |
Elucidatio in epist. apost. 83, 101 |
Historia Passionis . . . . |
92 | |
Elucidatio in Job..... |
83 |
Hodoeporicum ..... |
9 |
Elucidatio in Joem .... |
83 |
Homiliae........ |
94 |
Elucidatio in Matth. . . . |
83 |
Hoofken der sielen . . . . |
122 |
Elucidatio in psalmos . . . |
83 |
Hortulus animae..... |
122 |
Elucidatio inst. christ. . . . |
102 |
Hortulus precationum . . . |
87 |
Enarratio Dominicae Afflic- |
Huys ons Heeren..... |
125 | |
103 |
Ick heb ghejaecht..... |
25 | |
Enarratio Passionis .... |
94 |
Imagines Mortis..... |
103 |
Enarrationes in IV Evang. . |
96 |
Indica mihi....... |
58 |
Endechrist....... |
151 |
Innighe alleensprake . . . |
114 |
33 |
Instructiones...... |
7 | |
Epistola apologetica . . . |
83 |
Inventarium in Nov. Test. . . |
104 |
Epistola de orb. situ .... |
106 |
Itinerarium terrae sanctae . . |
53 |
Eruditio regum..... |
8 |
Kerstelycke ridder . . . . |
141 |
Euripus........ |
99 |
Kerstenspieghel . . . . ( |
54,66 |
Evangelieboek...... |
125 |
Keysers munte..... |
122 |
Evangelie van S. Matth. . . |
140 |
Kintscheyt ihesu . . . . |
132 |
Evangeliën....... |
141 |
Kroniek Am. v. Zierikzee . . |
87 |
Evangelium Mariae . . . |
95 |
Laconica exhortatio ad mortem |
104 |
Excerptiones...... |
8 |
Legende v. S. Qara . . . . |
128 |
Exegesis........ |
93 |
Leliendaal....... |
125 |
Explicatio in septem verba |
Lessen v. S. Franc.' leven . . |
129 | |
Christi ex Cruce .... |
104 |
Leven v. Christina .... |
16 |
Expositio Missae..... |
54 |
Leven v. Christus..... |
2 |
Eygenschappen der dingen |
136 |
Leven v. Clara..... |
128 |
Fasciculus Myrrhe 58,60vv. |
,108 |
Leven v. Franciscus .... |
128 |
Formula precandi .... |
94 |
Eleven der Gezellen v. Franc. |
129 |
Formula vitae...... |
11 |
Leven des Heeren . . . . |
134 |
Geestelyke boomgaert . . . |
133 |
Leven v. Jesus..... |
22 |
Gesprek van geestelijke zuster |
21 |
Leven v. Josef ..... |
36 |
WERKEN |
169 | ||
Leven v. Lutgardis .... |
17 |
Quodlibeta......5,8,11 | |
Libellus contra Judaeos . . |
134 |
Quodlibetum...... |
9 |
Liber de conformitate . . . |
130 |
Raimond de Sebonde's boeck | |
Licht der heylicher kercke . . |
125 |
der wysheyt..... |
125 |
Maechdendans...... |
125 |
76 | |
Medecyn der sielen . . . |
121 |
Redelyck bewijs..... |
125 |
Mediclnae animae .... |
103 |
Regelvertalingen..... |
129 |
10 |
112 | ||
Memento homo..... |
101 |
Res gestae Episcop. Leod. et | |
Met vreuchden willen wi sin- |
105 | ||
ghen........ |
25 |
Rudimentum...... |
8 |
125 |
Rymboeck....... |
78 | |
Minnen gaerdt..... |
107 |
Scala amoris...... |
46 |
Miraculorum S. Blasii libri II |
9 |
Scala devotionis..... |
90 |
Misbruiken in het leger . . . |
8 |
Schat des kerstengeloofs . . |
85 |
Missive........ |
112 |
Schat der wysheyt .... |
125 |
Modus utilissimus .... |
52 |
Schoen gebet v. Barbara . . |
76 |
Monotessaron...... |
96 |
Scholion in libros Nov. Test. |
104 |
Namen van S. Franc' gezellen |
129 |
Sermo........ |
5,8 |
Natuurkunde des geheelals |
14 |
Sermo (Brugman) .... |
21 |
Naycorf........ |
77 |
Sermo in Cinerum .... |
9 |
Nieuw guide gebedenboek |
122 |
Sermoen v. Bemaert .... |
31 |
Novum Test. restitut. . . . |
104 |
Sermoen v. S. Antonius . . |
130 |
Och edel siel..... |
69 |
Sermoenen . . . 68,78,101,114 | |
Oeffeninghe v. d. eerste ghebot |
91 |
Sermoenen v. Bernardus . . |
123 |
Oeffeninghe ende verclaringhe |
76 |
Sermoenen v. Brugman . . . |
21 |
Officia claustralia .... |
57 |
Sermoenen v. Cornelis . . 146w. | |
Olyven boems condiciën . . |
108 |
Sermoenen v. Dionys . . . |
33 |
Onderwijs vander biechten |
110 |
Sermoenen v. Herman v. Zut- | |
Onser Vrouwen souter . . |
134 |
fen......... |
33 |
Opus homiliarum .... |
101 |
Sermoenen v. Peeters . . 143w. | |
Ordlnanciën...... |
108 |
Sermoenen v. Santen . . . |
31 |
Passio ........ |
97 |
Sermoenen v. W. v. Amersf. |
32 |
Pectorale Dom. Passionis . . |
132 |
Sermones 8, 9,12,95,96,97,101, | |
Peregrlnationes terrae sanctae |
56 |
102,106 | |
Pharethra....... |
9 |
Sermones ad varios status . |
9 |
PosHllae......10,96,97 |
Sermones In Nomen Jesu . . |
9 | |
Practyck van bidden .... |
113 |
Sermones v. Lucas v. Brugge |
56 |
132 |
Seven sacramenten . . . . |
109 | |
Prickel der minne..... |
78 |
Sleutel des gheloofs .... |
125 |
Prologhe in der passien . . |
135 |
Soliloquium.....49.94 | |
Proprieteyten der dingen . . |
136 |
Sondaren troest..... |
33 |
Proverbia teutonica lat. don. . |
105 |
Souter v. S. Franc..... |
129 |
Punten (XIX)...... |
134 |
Speculum aureum..... |
51 |
Quaestiones . . . .5,7,11,12 |
Speculum fratmm minorum . |
91 |
Speculum guardianorum . . |
57 |
Ut hartelike gheren . . . |
. 32 |
Speculum inperfectionis . . |
24 |
Verclaringhe op psalmen . |
. 125 |
Speculum vitae christianae |
105 |
Verweckinge der liefde . . |
108, 134 |
Spieghel der geest, menschen . |
125 |
Via vitae...... |
. 105 |
Spieghel der tien geboden |
109 |
Vier utersten..... |
. 110 |
Spieghel der kerstenlevens . 74, 105 |
Vita Christi..... |
. 100 | |
Spieghel der volcomenheit 40,129 |
Vita Eleutherii .... |
8 | |
Spieghel der volmaecktheit |
134 |
Vita Joannis a Myrica . . |
. 85 |
Spinrocken....... |
76 |
Vita Lydwinae .... |
. 23 |
Spiritualis militia..... |
92 |
Voortgang der kloosterling |
en 135 |
Stabat Mater...... |
135 |
Vyants net ..... |
. 120 |
Statuten ........ |
10 |
Vijf bliscappen .... |
. 130 |
Summa de casibus .... |
97 |
Vyftien Onze Vaders . . |
. 67 |
Summa mysteriorum .... |
84 |
Waerlycke voorsegghinge |
. 24 |
Super Pater Noster .... |
11 |
Wandelinge der bloemen . |
. 59 |
Sweert des gheloofs . . . |
112 |
Wandelinge der kersten men- | |
Sylva carminum..... |
99 |
schen ....... |
. 58 |
Symbolum....... |
111 |
Warachtige bichte . . . |
. 110 |
Tabula originalium .... |
7 |
Wech des levens .... |
. 112 |
Tabula region, septent. . . |
106 |
Weg der novitien . . . |
. 125 |
Testament....... |
129 |
Weerde heylighe sacrament |
. 110 |
Theatrimi....... |
102 |
Werck-clocke..... | |
Tien Marien...... |
133 |
Wil Gods...... |
. 114 |
Tractaat natuurkunde . . . |
14 |
Woestyne des Heeren . . |
. 120 |
Tractaat over Constantinopel |
54 |
Wonderlicke sermoenen |
. 147 |
Tractaetken van vier wercken |
75 |
Wonderlycke werken . . |
. 129 |
Tractatus de Sacramentis . . |
85 |
Woorden v. S. Franc. . . |
. 129 |
Tractatus de virginitate . . |
9 |
Wyngaert v. Franciscus 58, |
61, 130 |
Troost Gods...... |
124 |
Wyngaert des Heeren . . |
. 125 |
Tytcortinghe der pelgrimagien |
79 |
Zeven getijden..... |
. 67 |
STELLINGEN
Naast de Moderne Devotie vertoont zich in de Geschiedenis
der Nederlandse Letteren een minstens even belangrijke stro-
ming : de Franciscaanse Observantie-Beweging.
IL
De Brugman-biografie van Moll verdient lang niet de on-
verdeelde bewondering, welke daaraan tot nu toe ten deel
gevallen is.
III.
De veronderstelling van Hain (2521) en Panzer (IV 21,
134), als zou ervan de inkunabel „Boeck vanden proprieteyten
der dinghenquot; (Campbell 258) Van Bartholomeus Engelsman
nog een vroegere uitgave bestaan dan die van 1485, dient als
onjuist te worden afgewezen.
IV.
Knuttel overdrijft in „Het Geestelijk Lied in de Nederlan-
den voor de Kerkhervormingquot; sterk, waar hij het Joachimitisme
in die liederen bespreekt.
V.
In zijn strijd-correspondentie met de Franciscaan Titelmans
toont Erasmus zich niet van zijn beste zijde.
Kalff's boek „Frederik van Eeden, psychologie van den
Tachtigerquot; verraadt duidelijker de psyche van de schrijver dan
die van de beschrevene.
VII.
Het tweeslachtig christelijk-heidens karakter van de Vo-
luspa vindt niet alleen zijn volle verklaring in de ijslandse
cultuurgeschiedenis, doch geeft óók aan het gedicht een
schoonheidselement, dat men in de mening van Boer nóde
mist.
VIII.
Volundarkvida 29. 2 :
„Vel ekquot;, kvad Volundr, „verda ek a [itiom,
theim er mik Nidadarnbsp;namo rekkar !quot;
is ironisch bedoeld, en alleen zó verstaanbaar.
IX.
De wilde en sombere schoonheid van de oud-noorse litera-
tuur vindt men ook terug in de moderne noordse romans, wat
onder meer blijkt uit de karakter-overeenkomst tussen de Hel-
ga-figuur uit Gunnlaugs saga en de Kristin-schepping van
Sigrid Undset.
X.
De mislukking van Verwey's Dante-vertaling is te wijten
aan diens niet geslaagde poging om Dante's machtig systeem
in overeenstemming te brengen met eigen persoonlijke levens-
beschouwing.
XI.
In Dante's Paradiso 33. 115 :
Nella profonda e chiara sussistenza
dell'alto lume parvecmi tre giri
di tre colori e d'una continenza.
moeten we in sussistenza niet de theologische betekenis zien
van het scholastieke „subsistentiaquot;, maar de minder voorko-
mende van „substantiaquot;.
De in Paradiso 33. 115 bedoelde afwijking van de gebruike-
lijke terminologie is niet op te vatten als een foutieve mening
van Dante, maar is een verschijnsel van de tijd : gelijk in de
vroegere geschiedenis het gebruik van homo-ousios en homoi-
ousios niet scherp omgrensd was.
XIII.
Het blijft aanmoediging verdienen van onze klassieke au-
teurs ook uitgaven in moderne omzetting te bezorgen, opdat
het doel, deze schrijvers ook tot de tegenwoordige lezer te
brengen, beter bereikt worde.
XIV.
Het Nederlands neemt in het leerplan van onze Gymnasia
een geheel onvoldoende plaats in.
XV.
Zonder verzwaring van het leerplan zou reeds veel te be-
reiken zijn, door de moedertaal op 't eindexamen der Gymnasia
zonder verbinding met andere vakken gelijk te stellen met de
groep klassieke talen.
XVI.
Het verdient aanbeveling, dat voor alpha-candidaten de
wiskunde plaats make voor de nationale letterkunde : hoe zeer
ook aan wiskunde als denkvak waarde moet worden toege-
kend, voor een letterkundige opleiding aan nederlandse Gym-
nasia is de nederlandse letterkunde van meer belang.
XVII.
Het is wenselijk, dat de Vereniging tot Vereenvoudiging
van onze Spelling haar actie met onverminderde kracht voort-
zet, opdat de thans bereikte eenheid-op-de-scholen niet be-
dreigd worde.
--1.
gt;
IMPRIMATUR
Werthae 21 Novembris 1936
fr. Honoratus Caminada O. F. M.
Min. Prov.
NIHIL OBSTAT
Ncomagi 30 Novembris 1936
Dr. W. Lampen O. F. M.
Lib. Cens.
-ocr page 211- -ocr page 212- -ocr page 213-mmnS^^'^vmrn
.......
-ocr page 214- -ocr page 215-tê?.-