DE GROOTE YIJAKD YAI XOïïMGSRUST.
geliouden in de 3de Algem. Vergadering
BOOR
GEDRUKT BIJ J. J. GROEN, TE LEIDEN.
Het Hoofdbestuur der Nederlandsclie Vereeniging tot bevordering van Zondagsrust, in liet algemeen de strekking van dit geschrift toejuichende, nam gaarne de openbaarmaking daarvan op zich, wijl het krachtig bevorderlijk kan zijn aan het doel, dat de Vereeniging zich voorstelt.
Meende het Hoofdbestuur, om de oorspronkelijkheid van het stuk niet aan te tasten, zich geene veranderingen te moeten veroorloven, en den opsteller te laten spreken in zijne eigene taal, het wil daarmede niet geacht worden iedere uitdrukking en bewijsvoering te onderschrijven, latende de aansprakelijkheid voor het geheel voor rekening van den schrijver.
Onze Vereeniging, al houdt zij pas hare derde Jaarvergadering, heeft reeds het burgerrecht verkregen in Nederland en mag zich over eenige populariteit verheugen. Dat dankt zij eensdeels daaraan, dat zij een kiml des lij (Is is, onzes veelbewogeneu, rusteloozen tijds, die naar rusf smacht; anderdeels daaraan, dat die tijdsbehoefte een tolk vond in het initiatief eener krachtig optredende persoonlijkheid, die ernstig de stemmen, de verzuchtingen, de klachten van bet hedendaagsche leven had beluisterd.
Zoo iemand was Hofstede de Groot , onze helaas! ontslapen Voorzitter. Gy zoudt het den spreker niet vergeven, als hij niet een woord van weemoed aan diens nagedachtenis wijdde. Gij zult het in den vriend, die hem zooveel jaren heeft gekend en gewaardeerd, begrijpen, dat dit woord hem vloeit uit het volle hart. Ook in onzen, gelijk in zoo menigen kring zijns werkens, zal deze persoonlijkheid smartelijk gemist worden; want werken was zijn lust, en wat hij deed, hij deed het met al zijne macht. Hij was een man van geestdrift, en die geestdrift was bij hem vrucht des geloofs, en daarom niet fel maar vluchtig opflikkerend, als een schitterend vuurwerk dat straks sporeloos uiteenspat in de lucht; en daarom niet als de blinkende Fata morgana in het brandend woestijnzand, die den smachtenden reiziger misleidt en teleurstelt. En die geestdrift des geloofs ging daarom gepaard met onverflauwde liefde, met onverdroten geduld, met taaie volharding. Aan moeilijkheden, teleurstellingen en strijd reeds vroeg gewoon geraakt op zijn
4
levensweg, liet hij zich daardoor bij de taak, die hij zich ter uitvoering had voorgesteld, niet afschrikken noch ontmoedigen. -—• In 't geloof aan eene betere toekomst voor de menschheid, „in 't geloof dat ginds een wereld ligtquot;, — dat woord des dichters in den ruimsten zin genomen — kan de mensch nog idealist zijn, op elk gebied, geen onmenschkundige dweeper, geen onpraktische najager van ijdele hersenschimmen, maar een dienaar der menschheid, wier hart in zijn boezem klopt, omdat en voorzoover hij is een dienstknecht Gods. Ik heb onlangs aan de Guoot's graf gestaan, en onder veel van wat ik daar zag van diepe vereering en innige deelneming, vertelden mij de tranen en het van aandoening trillend lied van arme kinderen een belangrijk deel van 's mans geschiedenis , van zijn innerlijk lieven en leven. Zijne ledige plaats in ons midden is heden door een ander ingenomen. Wij zullen voortaan zonder hem moeten werken. Moge een goed deel van zijn geest, van zijn edelen ijver de erfenis zijn, die hij ons naliet en die wij met piëteit aanvaarden !
En nu keer ik van het persoonlijke dat onze Vereeni-ging eigen is, nog eens weêr terug tot haar wezenlijk kenmerk, waarop ik doelde, dat zij een kind is van onzen veelhewocjen, rusteloozen tijd. Ik noem daar een tijdverschijnsel , 't welk zonder de noodige reactie van andere verschijnselen, ontzettende gevaren met zich brengt, ja, de vloei', de ondergang der menschheid zou kunnen worden. Elke tijd toch, in den zin waarin hier het woord wordt genomen, is de afspiegeling van den mensch. Door zijn fijn bewerktuigd zenuwleven staat de mensch hoog, voelt hij snel en diep, is hij opgewekt van geest, bezield tot den arbeid en voelt zich gelukkig. Maar iree
den mensch wien het zenuwleven in zijne macht krijgt en als een koortsgloed verteert! Dan is er eene bron geopend van velerlei lijden, van allerlei mysterieuse lichaams- en zielskwalen, waarbij de grenzen tusschen inbeelding en werkelijkheid soms ineenvloeien. Wij hebben ze lief die lichtbewogen, prikkelbare sanguinische naturen, maar onder voorwaarde dat ze staan onder het zelfbedwang van een redelijken, ernstigen geest. Maar dat laatste ontbreekt zoo dikwijls. Bijna elk mensch is in niet geringe mate eenzijdig. En dat gebrek karakteriseert ook onzen zenuwachtig voortgejaagden tijd, die rusteloos voortholt op den weg der eenzijdigheid, sinds stoom- en fabriekwezen , geprikkeld door een teugelloos eigenbelang, hem wakker schudden uit de soort van lethargie van den goeden, ouden tijd. Met de heerschappij der machine, die bestemd was veel werktuigelijken arbeid van den redelijken mensch te vervangen, loopt de mensch veelszins gevaar in ander opzicht zelf eene machine te worden, een perpduum mobile evenals deze. En heeft de machine rast noodig om af te koelen, om gereinigd en gesmeerd en gerepareerd te worden, hoeveel meer het zoo sterk aangegrepen, het zoo licht door overspanning zijne veerkracht verliezend en verslijtend en verscheurd zenuwleven van den mensch!
Daar komt ziekelijke overdrijving in dien wedijver, om de tochten onzer stoombooten over den Atlantischen en Indischen Oceaan tot een steeds kleiner getal dagen, om de snelheid van onze trains d!éclair tot een steeds kleiner getal uren in te krimpen. En bet is uiet bovenal een prijzenswaardig woekeren met de twaalf uren van den korten levensdag ons om te werken gegeven, die bij deze drijfjacht voorzit, maar de concurrentie in the struggle
6
for life, niet altijd edel, maar in den dienst van Mammon dikwijls verwerpelijk, eene toepassing van den regel: Ote toi de la, afin que je m'i/ niette. Denk eens aan de constructie en de afmeting onzer oorlogsschepen en hunne stalen pantsers, aan het elkander in kracht verdringend belegei-ings- en vernielingsgeschut, aan het peinzen op de samenstelling van telkens verwoestender ontplofbare stoffen, die de schatkisten der natieën met eene tering-koorts bedreigen, terwijl daarin iets Titanisch te voorschijn treedt, dat ons soms doet sidderen. Het gebod: Onderwerpt u de aarde en hebt heerschappij over haar! wordt soms op angstwekkende wijze vervuld. En de macht van den mensch over de stof is zóó geweldig, dat hij soms gevaar loojst een slaaf van de stof, een blind werktuig van dezen zijnen tiran te worden.
Daar gaat geen dag voorbij, of de nieuwsbladen wijzen ons op allerlei overdrijvingen. Ziehier een drietal staaltjes die mij in de allerlaatste dagen uit drie bladen van nit-eenloopende richting onder de oogen kwamen.
Het Dagblad van 's Gravenhage meldt: „Nauwelijks heeft de Regeering voldaan aan veler wensch en maatregelen verordend om met 1 Dec. ook aan de post-amb-tenaren Zondagsrust te verzekeren, of er komen klachten over ongerief voor de bevolking. Natuurlijk: ieder zal zich de moeite hebben te getroosten om een weinig na te denken welke dag het is, of een paar uren vertraging voor lief moeten nemen; zonder dat is er natuurlijk geen dienstbeperking denkbaar.
Maar wij vleien ons, dat die bezwaren niet zóó overwegend zullen blijken als men nu meent.quot;
Het Vaderland neemt onder den titel Sahb atsch en ding den volgenden brief op van Z.:
7
„Mijiiheer de Redacteur!
Waar gaan wij heen ?!!
Nadat ik mij eerst had verblijdt in uw bericht, dat er eindelijk aan het Zondagsschandaal een einde zou komen, word ik daar in eens nederyeploft, ik weet voor het oogen-blik geen ander woord te vinden, tot de diepste verontwaardiging, door uw later bericht, dat de werklieden aan de Passage niet zullen vervolgd worden, omdat hear! hear! omdat B. en W. vergunning hebben gegeven voor die Sabbatsschending ! !
Nog eens: waar gaan wy heen?!! Publieke huizen naast Evangeliesatiegebouwen geduld, militaire promenades , besloten met champagne en toasten op Zondag onder kerktijd; spelen in de Maliebaan .. . ouder kerktijd; werken , metselen en timmeren, onder kerktijd, en dat alles met voorkennis, met goedvinden zelfs van B. en W.
Bestaan dan voor ons dagelijkschbestuur de vereenigingen tot bevordering van Zondagsrust en Zondagsheiliging niet ?
„Een Hagenaar'' zal er wel weêr wat op weten te vinden, maar ik vraag nog eens, en met een bezwaard gemoed: „waar gaan wij heen?!!quot;
En de Standaard bericht, onder den titel: Werken? de volgende tragische geschiedenis:
„Eenige dagen geleden stond terecht voor het kantongerecht te Leiden een machinist van den Rijnlandschen Stoomtram. De man werd beschuldigd van te hebben doorgereden op den weg, terwijl deze door een boom was afgesloten. De tram had den afsluitboom verbrijzeld en de man had zich voor deze zaak te verantwoorden.
Hij voerde tot zijne verontschuldiging aan, dat hem een duizeling was overvallen, en hij daardoor niet in staat geweest was de beletselen op den weg te zien. Die
8
duizeling zou ontstaan zijn door overmatigen arbeid. Om dit te bewijzen, legde de man een dienstregeling over, die een hoeveellieid van werkzaamheden bevat, die we niet aarzelen een schandaal te noemen en die voor de werklieden die ze moeten verrichten, den naam van loonslaven rechtvaardigt.
üit dat staatje bleek toch, dat hij den eersten dag niet minder dan 19 uur 50 minuien had werkzaam te zijn, den tweeden 17 uur 48 min., den derden 19 uur 10 min., den vierden 17 uur 40 min., den vijfden 18 uur 50 min., den zesden 19 uur 50 min. Op den zevenden was hij nominaal vrij, hetgeen niet belette dat hij in werkelijkheid wel degelijk denzelfden dienst moest verrichten.
Nu oordeele een ieder over een zoo onhoudbaren toestand. De ambtenaar van het O. M. eischte, met het oog op dat werken, eene geringe straf. Daarover spreken we niet. Maar wat meer dan ellendig is te noemen, is de toestand by den Eijnlandschen Stoomtram en bij elke inrichting van dien aard, die haar werklieden zoo afbeult. Hoogst onverantwoordelijk is het, den man zijn enkelen vrijen dag te onthouden, hoogst onverantwoordelijk iemand zoo af te werken en hem daardoor gevaar te doen loopen een vonnis zich op den hals te halen. Een machinist, die telkens de zorg voor menschenlevens draagt, en er voor verantwoordelijk is gesteld, wordt slechter, duizend maal slechter behandeld, dan de machine die hij bediend. Daar moet eens vooral een eind aan komen. Het is siaar niet geoorloofd menschen zóó af te beulen. Het is tijd, meer dan tijd, dat aan zulk een schreiende ellende voor goed paal en perk worde gesteld.
Men schijnt ook geheel te vergeten, dat op deze wijze
9
liet leven van alle passagiers in de waagschaal wordt gesteld, zoodat reeds zucht naar eigen veiligheid verandering van dezen toestand gebiedend eischt. Men moge verzachtende omstandigheden kunnen aanvoeren, het bestuur van den Rijnlandschen Stoomtram is door de openbaar geworden feiten bij elk weldenkend mensch veroordeeld.1'
Met het oog op genoemde verschijnselen die bij duizenden zonden zijn aan te voeren en zijn aangevoerd, met het oog op de gegeven diagnose van onzen tijd, zal de doelmatigheid en de tijdigheid eener vereeniging als Zoh-dagsrust wel geen betoog behoeven, en zal er eigenlijk geen misverstand meer mogelijk zijn omtrent het karakter waarin de V. optreedt en de (jremen waarbinnen zij zich heeft te bewegen. Immers uit het tot hiertoe gezegde hebt gij reeds kunnen afleiden, waarin m. i. die zenuwachtige gejaagdheid der maatschappij voor een goed deel wortelt en waardoor zij wordt gedragen: het is de tot een onbeteugeld en kil egoïsme gestegen utilistische richting van den tijd.
De grootste vijand onzer V. is — even als tegenover het abolitionisme — dat egoïsme. Daartegenover zijn wij sterk in de kracht der menschenliefde. En ziedaar dan ook de begrenzing van het terrein van onzen strijd. Ziedaar het karakter der ware neutraliteit waarop onze V. roem draagt. Zij moet willen en kunnen zijn de harmhartige Samaritaan die olie en wijn giet in de wonden des verslagenen. Niet waar? tegenover den Priester en den Leviet was die man hier tegenover godsdienstige verschilpunten neutraal. In zoover heeft Jezus, tegenover wien wel niemand den moed bezit een protest te doen hooren, in de teekening van dat beeld, het pleit beslist
10
voor het humanitair karakter onzer V. dat wij handhaven tegenover verdenking, als zou Zondagsmst geen Zondagsheiliging willen.
Ik breng dit punt ter sprake , omdat het Hoofdbestuur blijkens zijn voorstel — dat ik meende te moeten bestrijden — van de Vergadering nog eens weer de op -zettelijke verklaring gevraagd heeft, dat er geen schijn van verdenking op onze V. mag blijven rusten, als zou zij in haar streven aan de Christelijke Zondagsheiliging vijandig wezen. Die verdenking heeft geen grond, komt niet te pas, is beleedigend. Wij staan daarvoor te hoog, en moesten ons daarboven te zeer verheven achten om ons daartegen nog te verdedigen. Ware menschenliefde moge zich hier en daar inbeelden, onder den invloed van de philosophische stelsels van den dag, dat zij buiten den godsdienst om onafhankelijk haar weg gaat en wanen tegenover den godsdienst neutraal, onverschillig te zijn: ware menschenliefde is uit haar aard niet, kan niet zijn vijandig aan den godsdienst. Alleen, wij houden ons, als philantropisch-sociale V. buiten de hoogere eischen van den godsdienst. Als Vereeniging zijn wij, zoo gij wilt, neutraal. „En tot die gestrenge christenen, die niet met „ons willen medewerken, omdat wij op geen kerkelijk, „confessioneel standpunt ons plaatsen, zeggen wij: Wij „doen het grove werk. Wij ruimen hinderpalen uit den „weg. Wij bereiden uw Evangeliesatiewerk voor. Daarom „hebben wij aanspraak op uw steun en medewerking.quot;
Of egoïsme en zijn wortel door eene andere kracht dan door die van den godsdienst kan worden overwonnen — die vraag laten wij dus geheel rusten. Maar geen tegenspraak ducht ik tegen de bewering: Egoïsme is de groote vijand van Zondagsrust. En egoïsme moet zwichten
11
voor menschenliefde. Eu nu hangt liet antwoord op de vraag naar het wélslagen onzer Vereeniging in haar edel doel, grootendeels af van het kapitaal van menschenliefde waarover zij kan beschikken. Is dat groot genoeg om liet egoïsme den kop in te drukken, dan winnen wij; zoo niet, dan hebben wij verloren spel. Ook ontmoeten wij op onzen weg wel eens een struikelblok in den vorm eener drogreden, dat ook uit den weg geruimd moet worden. Sommige utilisten en positivisten willen ons zeggen, dat eigenbelang de normale en natuurlijke hefboom is in het maatschappelijk leven en in den strijd om het bestaan. En daarmee worden dan gemakkelijk alle wanverhoudingen, alle misbruiken, als de noodwendige schaduwzijden eener beschaafde maatschappij, ja, als noodzakelijk kwaad, vergoelijkt en gerechtvaardigd Maar, in eene beschaafde maatschappij geldt bovenal de wet der menschelijlheid, zij het nog maar als ideaal, als jus cotisfituendum, tot welks eerbiedwekkende hoogte, de platte werkelijkheid, de alle-daagsche moraal van een willekeurig/hs constitufnin allengs moet opgevoerd worden. Evenals bij de bestrijding van drank en prostitutie, bij de slavenbevrijding, bij het zendingswerk onder de niet-christelijke volkeren, bij de koloniale politiek en niet minder bij de binnenlandsche politiek — wien suisden dezer dagen de ooren niet wegens den stembusstrijd? — overal stooten wij op vooroordeelen, die maar al te dikwijls wortelen in een karakterloos en lafhartig egoïsme. Of is het geen egoïsme van den Staat, als hij de publieke opinie niet durft trotseeren, en niet den moed heeft om illiheraal te schijnen — het woord liberaal heeft dikwijls eene zeer verdachte beteekenis! — door met zijn onverbiddelijk interdict allen openlijken Zondagsarbeid te treffen ? Ik reken daaronder de schutters-
oefeningen, de meer en meer in zwang komende openbare vergaderingen of congressen van werkliedenvereeni-gingen, gymnasten, onderwijzers nog wel! Maar ook de bacchanaliën der kermis, ook de heerscliappij van de kroeg. Om niet te spreken van de tot nu toe schier onbeperkte vrijlating of liever dwang van alle takken van den openbaren dienst.
Maar is de Staat niets anders dan de georganiseerde maatschappij, dan hebben wij vooral in het egoïsme dei-laatste de oorzaak te zoeken, dat de Staat niet met meer kracht optreedt tegen verkeerde toestanden.
Zou de sluiting bijv. van de Internationale expositieën op Zondag niet gemakkelijker in een land van Staatswege 'als voorwaarde kunnen gesteld worden, wanneer de meeste exposanten deden, wat Engelschen en Amerikanen doen, hunne magazijnen gesloten houden op Zondag? En waarlijk, ook finantieel is bij deze beperking de expositie te Philadelphia, tegenover die van Weenen, er niet slecht bij gevaren.
In de hand der groote fabriekanten berust het lot van duizende arbeiders. Als nu geld verdienen en in de concurrentie de overwinning behalen, het eenig hoofddoel is, dan verschuilt zich de begeerlijkheid van een nooit verzadigd eigenbelang zoo gemakkelijk achter het sofisme, dat men zichzelf als waarheid opdrong: Ik moet wel, de fabriek kan niet stilstaan, de oven mag niet koud worden , zullen de aangenomen bestellingen worden geleverd. Maar mag dan alles aan dat belang van ééne partij dienstbaar zijn? mogen de grenzen der kracht van den werkman uit het oog verloren worden? Zou het fabriekwezen geen vloek zijn voor de beschaafde menschheid, als b^v. het arme zwakke kind niet koti beveiligd worden
13
tegen de aanslagen van een niets ontziend egoïsme ?
Niemand zal wel zoo naïef zijn om te gelooven, dat de ondernemers van de eene of andere spoorweglijn geleid worden door de zucht om liet publiek te dienen. Niet zelden hoort men klaehten die zouden doen vermoeden, dat het reizend publiek bestaat ten hate der Maatschappijen. Dat deze in haar eigen belang en ten voordeele der aandeelhouders het publiek exploiteeren ook en wel vooral op Zondag, en met het organiseeren van allerlei extra-volks-pleiziertreinen uitermate vindingrijk zijn, maar daartoe dan ook het dienstdoend personeel op de meest ongeoorloofde wijze afbeulen, is te dikwijls aangetoond, dan dat ik er, na het straks genoemde, nog nieuwe voorbeelden van zou bijbrengen. Maar het egoïsme van deze zou zoover niet kunnen gaan, werd het niet geprikkeld door het egoïsme van het publiek, dien meêdoogen -hozen tiran, die bij de inwilliging van eigen luimen niet vraagt of anderer belangen daardoor ook gekrenkt worden. Toen onlangs ergens de aanleg van een stoomtram afstuitte op den eisch, dat die niet des Zondags rijden zou, was immers de publieke opinie terstond gereed met de aanklacht van Uliberalisme en klerikalisme. Nu kan ik er geen zweem van ware liberaliteit in zien of onafhankelijkheid van geestelijke invloeden, dat men meer te rade gaat met de belangen der beurs van de ondernemers ter e.ener, of met de genotzucht van het publiek ter anderer zijde, dan met de behoefte der maatschapoij aan orde en rust.
Maar — het publiek bestaat uit individuen, en waaide publieke geest zelfzuchtig is, daar schuilt het kwaad bij de meerderheid der individuën. Och, wij allen hebben er, onnadenkend misschien, toe medegewerkt, dat de
14
wanverhouding die wij nu met ontzetting en droefheid gadeslaan, en met ernst wenschten te bestrijden, zoo groote afmetingen verkreeg. Kunnen wij hij ons zelf en elkander het besef van schuld en verantwoordelijkheid wekken, kunnen wij de zelfzucht te boven komen door die menschenliefde die gaarne een oifer brengt voor anderen , dan krijgen wij allengs het publiek op onze zijde; hebben wij dat gewonnen, dan kunnen fabriekanten, spoorwegondernemingen en dergelijke op den duur aan de stem van het openbaar wakker volksgeweten (Godet) geen weerstand bieden. En dan dwingt allengs de maatschappij door deze middelen den Staat om te luisteren naar de smeekende volksstem, om alle takken van den openbaren dienst, in overeenstemming te brengen niet met den volksluim, niet met de eischen van baat- of genotzucht, maar met de waarachtige volksbelangen en volksbehoeften. En ik meen dat de strengste voorstanders van Zondags-
O O
heiliging de hand wel eens in eigen boezem mochten steken, om te ontdekken, hoe zij zeiven het hunne er toe bijdragen om dien last van Zondagsarbeid op de schouders te leggen hunner medemenschen. Brieven schrijven , verzenden, ontvangen schijnt een zoo onschuldig genot op Zondag. Men heeft dan zoo ruim den tijd. De dag valt sommigen wel wat lang. En zie, daardoor maken we heel het talrijk dienstpersoneel van de post tot slaven van Zondagsarbeid van den morgen tot den avond. Hoe gering een offer is het zich ten regel te stellen; van Zaterdagavond tot Zondagavond laat doe ik nooit een brief in de bus. De courantenlezers hebben des Maandagsmorgens meerendeels rust, voorzoover de dagbladen op Zondag niet worden gedrukt. Zouden wij er zooveel bij verliezen, wanneer alle Zondagsbestellingen
15
nu tot Maandag werden verdaagd? Van het doen van inkoopen op Zondag zwijg ik, omdat elk zich van zelf daarvan zal onthouden, die do goede zaak ook maar eenigszws wil bevorderen. Maar zoolang de Zondag geen huiselijke familiedag is, zullen de diners en de soupers de rust van dienstboden, neringdoenden, huurkoetsiers onmogelijk maken. Het voorbeeld van uithuizigheid en verstrooiing daardoor aan de kinderen gegeven in alle standen, is allerverderfelijkst. Menige zeer nauwgezette dame, en wel onder die van de serieuse richting heeft zich steeds naar de kerk laten rijden en dan verder naar hare visites, zonder er aan te denken, dat zoo'n arme huurkoetsier ook door haar toedoen een slaaf wordt, die geen Zondagsrust kent. Zoo zijn er duizende dingen, waarvan het licht zou vallen een roerend tafereel op te hangen, als de tijd het toeliet. En gij zult mij toestemmen: met een weinigje menschenliefde, die een offer kan brengen, ware veel gedaan, om die zelfzucht te breken, die door veler vereenigd toedoen, duizenden (hemt om in den tredmolen des levens , als redelijk en zedelijk mensch schier te gronde te gaan. In hoever gij nu meent met godsdienst alleen, of ook zonder godsdienst die menschenliefde te kunnen oefenen, dit laat ik aan u over. Maaibij geen beschaafd mensch acht ik een beroep op ware humaniteit ongeoorloofd of vruchteloos.
Alleen zij het mij ten slotte nog vergund het onmetelijk belang van een wekelijkschen rustdag voor allen, van wat rang of stand, te bepleiten met het oog op onze sociale toestanden. Daar bestaat een gevoel van malaise, daar is ontevredenheid, wrevel, die zich vooral belichaamt in de vormen van het socialisme. Wij moeten tot ons zeiven komen om niet alleen over onze rechten na te
16
denken, maar vooral over onze plichten. Laat er nu één dag zijn, waarop ieder, ook de min bedeelde, ook de werkman zich mensch gevoelt, vrij, souverein in eigen kring, een koning, niet een slaaf; een dag waarop hij zijn gezin toebehoort en zijn gezin aan hem, een dag waarop hij zich spiegelen kan in het vriendelijk en lachend oog zijner kinderen; een dag waarop lichaam, kleed en huis er frisch uitzien, gereinigd van het zweet en stof des daags. Gelooft gij niet, dat het gemoed kalmer zal gestemd zijn en dat de booze démon van den nijd tegen de rijken niet zoo licht in het harte vaart? Gelooft gij niet dat er meer toenadering zal gevoeld worden tusschen rijken en armen, als zij op dien gemeenschappelijken rustdag beseffen; wij zijn toch allen vrij en hebben deel aan dezelfde onvervreemdbare menschenrechten, we hebben allen ons tehuis, ons familieleven, en daarin heeft de werkman het kostelijkst goed te waardeeren en te beschermen zoo goed als een koning.
Ik wil eindigen met een elders reeds 1) door mij aangehaald woord van een onpartijdigen getuige, den socialist Pboudhon, uit de dagen van 1848: Hij waarschuwde toen: ,Als de Zondag uit de rij onzer dagen zal zijn geschrapt, wat zal het gevolg daarvan zijn? De zon zal schijnen even als voorheen; dauw en wind zullen uwe akkers en weiden bevochtigen en verfrisschen, als tot hiertoe; uwe boomen en wijnbergen zullen dezelfde opbrengst leveren ; niet de elementen zullen uwe moordenaars zijn. Maar welvaart en ellende zullen gelijkmatig toenemen ; het kapitaal in 't groot zal alles verslinden, de boer zal verarmen en zijn grondeigendom verkoopen. Dan
') Zondagsrust bl 27,
17
ontvangt de eeue helft van de andere kleeding, woning en brood : ziet eens , hoe gelukkig gij er dan aan toe zijt!
Alsdan zullen de talenten en de kunsten der weelde boven mate zeer gedijen : terwijl hand aan hand daarmede in de lagere klasse onwetendheid en verstomping zullen toenemen. Maar heeft eenmaal het volk, die slaafsche naaper der machtigen den eerbied voor en de aanhankelijkheid aan het oude geloof er bij ingeboet, dan zal het alle graden van pantheïstisch of materialistisch wangeloof doorloopen, en nadat het geloof er behoorlijk zal zijn ingestampt, dat het al God is en God alles — bij de fétischen aanlanden en hout en steen aanbidden als in overoude tijden. En de rijken zullen den nieuwen eere-dienst begunstigen, omdat immers het volk toch een godsdienst moet hebben.
Maar daarnaast zullen stoute geesten optreden, die zich niet willen buigen voor het gouden kalf; die zullen beginnen met een gericht te oefenen over de gunstelingen van het lot: Waarom zijt (jij zoo rijk en zijn tvij zoo arm? — Wel, wij hebben gearbeid, gespaard, eigendom verworven, zoo luidt het antwoord der rijken. — Maar wij arbeiden even goed als gij, waarom verwerven wij dan niets? — Wij hebben geërfd! — Zóó, gij beroept ii op bezit en erfenis: welaan, wij beroepen ons op onze kracht! Verdedigt u, als gij kunt! Dan komt het tot worstelingen, slachtingen, stroomen bloeds! En dat zal op die wijze voortgaan, totdat God zich uwer erbarmt!quot;
Nog geen veertig jaren zijn voorbij gegaan, sinds deze profeet uit de revolutiedagen zoo sprak. En wij hebben in den jongsten tijd al veel gezien en gehoord, dat aan zijn woord doet denken.
De socialisten staan binnen de grenzen hunner men-
18
schenrechten, als zij Zondagsrust eischen. En als het egoïsme niet onze levenswet is, maar de liefde, dan zal die ons leeren, Gods onscliendbare natuurwetten heilig te achten. En als elk doet wat hij in zijn kring vermag, en als velen van goeden wille in steeds grooter getal zich vereenigen om te werken voor ons beginsel op de publieke opinie en het onverdroten te bepleiten bij de overheid van stad en dorp, van gewest en land, dan zal het blijken, dat eendracht macht maakt, en dat er een zegen rust op den edelen strijd om de zelfzucht te doen openrinnen door de liefde!
van de
Nederl. Vereenigig tot bevordering van Zondagsrust.
(Goedgekeurd Toij Koninklijk Besluit van 7 April 188S ïïo, 14.)
Artikel 1.
De Nederlandsclie Vereeniging tot bevordering yan Zondagsrust is gevestigd te Utreclit, en stelt zicli ten doel: a. de volksovertuiging te versterken aangaande liet lioog belang van Zondagsrust voor ieder in het bijzonder, voor liet luiis-gezin en voor de maatscliappij;
h. te bewerken, dat de Zondag voor zoo velen mogelijk een rustdag kan zjjn.
Art. 2,
De Vereeniging tracht haar doel te bereiken door:
a. hot uitgeven van geschriften;
Ij. het doen houden van voordrachten;
c. alle andere wettige middelen, die aan haar doel bevorderlijk kunnen zijn.
Art. 3.
De Vereeniging wordt aangegaan voor den tijd van 29 jaar on 11 maanden, in te gaan op de dagteokening der op deze Statuten te vragen Koninklijke goedkeuring.
Zij wordt in haar geheel vertegenwoordigd door het Hoofdbestuur
De zorg voor plaatselijke behoeften en belangen is inzonderheid opgedragen aan de Afdeelingen en Correspondenten,
Art. 4
Leden der Vereeniging zijn allen, mannen en vrouwen, die tot bovenstaand doel willen medewerken, en zich verbinden tot een jaarlijksche contributie van minstens ƒ 050, verschijnende 1° Mei. De Leden der Vereeniging, die minstens ƒ5.— per jaar bijdragen, worden begunstigende Leden genoemd. Het Vereeni-gingsjaar loopt van 1 Januari tot 31 December
Art 5.
Waar twaalf leden zich vereenigen, kan een Afdeeling worden opgericht.
In dezelfde plaats kan niet meer dan ééne Afdeeling bestaan. De Afdeelingen zijn vrij in de wijze van hare inrichting
en in de regeling van hare werkzaamheden, mits die niet in strijd zijn met de bepalingen van dit reglement.
Waar geene Afdeeling bestaat, kan het Hoofdbestuur Correspondenten der Vereeniging aanstellen.
Art. 6.
Het Afdeelingsbestuur stort jaarlijks, vóór 1 Juli, bij het Hoofdbestuur de helft van de volgens art. 4 geïnde contributie.
De Correspondenten maken de geheele contributie van de leden uit hunnen kring, na aftrek der onvermijdelijke onkosten, over aan het Hoofdbestuur.
Art 7.
Het Hoofdbestuur bestaat uit tien leden, die door de Algemeene Vergadering gekozen worden voor vijf jaar. Het kiest uit zijn midden een Voorzitter, een Secretaris en een Penningmeester.
Jaarlijks treden twee leden van het Hoofdbestuur af; zij zijn niet dan na één jaar herkiesbaar.
Bij elke verkiezing maakt het Hoofdbestuur een aanbevelingslijst op, die voor elke opengevallen plaats drie namen bevat.
Art 8
De Algemeene Vergadering wordt jaarlijks gehouden op een plaats en een dag, door het Hoofdbestuur vast te stellen
In deze Vergadering hebben de leden van het Hoofdbestuur, de Afgevaardigden der Afdeelingen en de Correspondenten zitting en stem.
De Afdeelingen hebben het recht, zich voor elk twaalftal leden door één Afgevaardigde te doen vertegenwoordigen. Het getal Afgevaardigden van ééne Afdeeling mag echter dat van tien niet te boven gaan.
Overigens staat de toegang tot deze Vergadering voor alle leden der Vereeniging open.
Art. 9.
In deze bepalingen kunnen geene veranderingen gemaakt worden, dan in eene Algemeene Vergadering Geen voorstel daartoe kan worden behandeld, indien het niet vermeld is op den beschrijvingsbrief. Tot wijziging van Art. 1 en 2 worden 4 5, tot wijziging van de andere Artikelen 2 3 van de uitgebrachte stemmen vereischt.
Alles onder voorbehoud der nadere Koninklijke goedkeuring.
Aldus vastgesteld in de Algemeene Vergadering, gehouden te Utrech t, 28 April 1882, en gewijzigd in de 4c Algem. Vergadering, gehouden te 's Gravenhage, den 25 November 1885.
Namens het Hoofdbestuur:
G. P. ITTMANN Jr, Voorzitter. O Tl O SCHRIEKE Secretaris.