-1936
DE GRONDSLAGEN
DER CONSTITUTIE VAN
NEDERLANDSCH-INDIË
1
f f.
l
DE WORDING VAN HET REGEERINGS
REGLEMENT VAN 1815
P. J. PLATTEEL
-ocr page 2- -ocr page 3-.nbsp;• ■ •-.. •„ ' ' . -.'S ..-.^'•i.
.nbsp;-rij
y.
^•■gt;1 .f..
)
Éfi»
4
/
■• .J f. ■
- V'.
i: ........., »i f*nbsp;■ ■ r*^nbsp;X • ■ j T'■ T. w ■
-ocr page 5-DE GRONDSLAGEN DER CONSTITUTIE VAN
NEDERLAND SCH-INDIË
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
010
DE GRONDSLAGEN
DER CONSTITUTIE VAN
NEDERLANDSCH-INDIË
DE WORDING VAN HET REGEERINGS REGLEMENT
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJ-
GING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. W. E. RINGER,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GE-
NEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT, IN HET OPEN-
BAAR TE VERDEDIGEN, OP 27 NOVEMBER 1936,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
door
geboren te utrecht
UTRECHT
N.V. A. OOSTHOEK'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
1936
■IBLiOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT;
Deze studie verschijnt tevens als deel IX der
UTRECHTSCHE BIJDRAGEN TOT DE GE-
SCHIEDENIS, HET STAATSRECHT EN DE
ECONOMIE VAN NEDERLAND SCH-INDIË,
onder leiding van
Prof. Dr C. Gerretson en Prof. Mr Dr H. Westra.
N. V. A. Oosthoek's Uitgevers Maatschappij
Utrecht
Zij is alleen in dien vorm inden handel
-ocr page 9-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 10- -ocr page 11-INHOUD
Biz.
VOORWOORD...................... ^
Ie DEEL: DE IDEEËN
INLEIDING....................... 7
HOOFDSTUK I
De Fransche wortel.................
HOOFDSTUK II
De Engelsche wortel...................
HOOFDSTUK III
De Nederlandsche wortel................
He DEEL: DE FORMULEERING
INLEIDING.......................
HOOFDSTUK I
Het advies van den Raad van Koophandel en Kolomen . 71
HOOFDSTUK II
Het advies van den Raad van State.........90
HOOFDSTUK IH
Het advies van G. K. van Hogendorp........114
AANGEHAALDE WERKEN...............126
BIJLAGEN.......................^31
REGISTER..........................
-ocr page 12- -ocr page 13-VOORWOORD.
Hij die zich een beeld wil vormen van de Gonstitutioneele
Geschiedenis van Nederlandseh-Indië tijdens het Koninkrijk,
kan zich, en dat niet zonder moeite, slechts fragmentarisch
over deze materie inlichten. De historieschrijver, die zich
tot taak stelt hieraan, door rangschikking der verspreid lig-
gende gegevens, tegemoet te komen, bemerkt echter al spoe-
dig, dat hem voor het smeden van den keten der gebeurte-
nissen nog talrijke schakels ontbreken. Maar gaat hij het
vele nog onbewerkte materiaal in zijn werk opnemen, dan
verliest het aan luciditeit en hanteerbaarheid; de ontbre-
kende schakels dienen vooraf gereed te zijn.
Enkele dezer schakels te smeden en hun plaats in den keten
aan te wijzen, is mede de bedoeling van de „Utrechtsche
Bijdragen tot de Geschiedenis, het Staatsrecht en de Eco-
nomie van Nederlandseh-Indië.quot; Daarna, wanneer alle bron-
nen bewerkt zijn, zal het eerst mogelijk worden zich reken-
schap te geven van de groote lijnen, welke aan een ruimen
kring van belangstellenden de oogen kunnen openen voor
het aantrekkelijke en leerrijke van de constitutionele ge-
schiedenis van het Rijk in Azië.
Het in een dissertatie te behandelen onderwerp, zeker
indien het een bronnenuitgaaf is, kan op zichzelf nooit het
groote doel van den historicus: het verleden zoodanig te
beschrijven, dat er lessen voor de toekomst uit spreken,
benaderen; de gedachte een steentje bij te dragen moet den
promovendus genoeg zijn, en dat ik dit zou kunnen doen in
het boven aangegeven verband, heeft mijn arbeidsvreugde
met weinig vermeerderd.
Uw paradoxale uitspraak. Hooggeleerde Gerretson, op een
Uwer colleges gedaan: ,,Geschiedenis is de ervaring van het
voorgeslacht, verzameld en geordend, om door het nage-
slacht verwaarloosd te wordenquot;, prikkelde mij om mede te
werken aan het verzamelen van ervaringen, zoodat ze wel
moesten spreken en niet verwaarloosd konden worden. Met
U overtuigd, dat mijn tijd en krachten hiervoor niet toe-
reikend waren, heb ik dankbaar aan Uw wenk gevolg ge-
geven, om met de bewerking en publicatie van eenige, tot-
nogtoe niet gebruikte bronnen, een bijdrage te leveren tot
de Gonstitutioneele Geschiedenis van Nederlandseh-Indië.
Een ,,aankomend gezel in de werkplaats der geschiedenisquot;,
noemde Gij dengene, die met een historisch proefsdhrift zijn
academische studiën voltooide; veroorloof mij, dat ik dit
beeld overneem, en U, zooals een gezel zijn meester, mijn
grooten dank betuig voor den leertijd bij U doorgebracht.
Daarin hebt Gij, behalve eenige kennis, mij ook een warme
liefde voor het ambacht bijgebracht, waardoor de beteekenis
van Uw leiding voor mij ver uitgaat boven haar resultaten,
die ik in dit proefstuk kan toonen.
De keus viel op de behandeling van het Regeerings Regle-
ment met de Instructies van 1815. De opzet van deze studie
was dan ook, om aan de hand der staatsstukken, brieven en
memories dit Reglement tot onderwerp hebbende, de ge-
schiedenis van zijn ontstaan na te gaan. En het archiefonder-
zoek leverde vele stukken op, geschikt om tot een recon-
structie te komen van die wording en de rol door verschil-
lende personen daarin gespeeld, te belichten. De resultaten
waren belangwekkend genoeg om dit nooit in werking ge-
braste Reglement uitvoerig te bespreken; niet slechts om
zijnl^eteekenis voor Indië, al gold het daar slechts als richt-
lijn voor het door de Commissie Generaal te voeren bewind,
maar vooral omdat het een gelegenheid bij uitnemendheid
bood, om uitgaande van de totstandkoming van het R.R., een
exposé te kunnen geven van de destijds op koloniaal-staats-
rechtelijk gebied in ons land heerschende ideeën. Hoewel de
tijd van de vestiging van het koninkrijk een onderwerp van
studie is geweest van verscheidene historici, is het moeilijk
zich een duidehjk beeld te vormen van de koloniaal-politieke
denkbeelden uit dien tijd. Mij te beperken tot een bespreking ,
van de archivalia en het daaruit trekken van conclusies vol-'
deed daarom niet. Het geven van een Reglement, de onder-
teekening van een Koninklijk Besluit, is niet een spontane
scheppende daad, waarmee tevens de toekomst vastgelegd
wordt. Neen, het is een op dat oogenblik vastleggen van het-
geen door den historischen groei politiek mogelijk is gewor-
den, welke vastlegging zelf weer een van de elementen is
voor verdere ontwikkeling. Om dus de in het R.R. van 1815
neergelegde ideeën juist te kunnen waardeeren, en de per-
sonen en gebeurtenissen, die er het hunne toe bijdroegen,
recht te laten wedervaren, is het noodzakelijk de beschrijving
van de wording te plaatsen in het raam van den tijd, zoodanig,
dat het R.R. wordt gezien als zoon vastlegging, waardoor
de plaats van die gebeurtenis in de historische ontwikkeling
kan worden bepaald. Een studie, welke tenvolle aan dien
eisch voldoet, vergt echter vele jaren en moet steunen op de
resultaten van een groote belezenheid. Aan deze eischen
kan in dit geschrift niet worden voldaan. Het uitstippelen
van enkele lijnen lag wel binnen het bereik; het R.R., hoewel
het onderwerp van deze studie, wordt daarom niet in de
eerste plaats behandeld, maar eerst na eenige meer algemeene
beschouwingen, zoodat het gezien kan worden ais kristaUi-
satie op koloniaal gebied, van de beginselen, welke leefden in
het begin van de vorige eeuw.
Het werk viel daardoor in twee deelen uiteen. Voor het
laatste deel gold als voornaamsten eisch om, zoowel totnogtoe
onbekende, als reeds gepubliceerde, staatstukken betreffende
het R.R. van 1815, volledig, tot studiemateriaal bijeen te
brengen, om ze daarna in hun samenhang en beteekenis
toe te lichten. Het Souverein Besluit van i Sept. 1814,
waarin de Vorst opdracht gaf tot het ontwerpen van een R.R.,
als uitgangspunt nemende, is daarmede dan, chronologisch
beschouwd, de eerste bijdrage voor de bestudeering van
Indië's constitutioneele geschiedenis geleverd.
Gelijk altijd de noodzakelijke verdeeling in perioden moei-
-ocr page 16-lijk en onbevredigend is, gaf ook de, zeer voor de hand
liggende, grens voor Indië's constitutie van i Sept. 1814, de
moeilijkheid, dat het toch niet aanging om de grondslagen
van die constitutie^ op het niet te laten rusten. In zijn
structuur hing het R.R. van 1815 samen met het Charter
van 1804 en Schimmelpennincks Reglement van 1806, maar
in zijn geest was het deze, aan het compagniesstelsel nog
verbonden, producten van wetgeving, ontstegen en als een
uitvloeisel van de XVIIIe eeuwsche ideologie te beschouwen.
De noodzakelijkheid en inhoud van een eerste deel waren
hiermee tevens bepaald, zoodat er ongezocht een gelegenheid
ontstond om een bescheiden proeve van ideeëngeschiedenis
te geven, door als achtergrond van het R.R. van 1815, de
geestelijke omwenteling der XVIIIe eeuw te schetsen met
haar koloniaal-politieke gevolgen. Voor de structureele samen-
hang van het R.R. van 1815 met zijn voorgangers heb ik
mij tot eenige aanduidingen moeten beperken. Het materiaal
daarvoor bleek te overstelpend; het vraagt om een^arte
bronnenuitgave.
Gaarne kwijt ik mij ten slotte nog van den plicht mijn
dank te betuigen aan hen, die mij m staat stelden het noo-
dige archiefonderzoek met vrucht te verrichten.
Van de mij vergunde inzage van het archief van den Raad
van State, heb ik met de voorkomende hulp van den Secre-
taris van dien Raad, Jhr. Mr. Dr. J. D. H. de Beaufort en
zijn ambtenaren, op aangename wijze gebruik kunnenmaken,
hetgeen ik hier met dankbaarheid vermeld.
Zeer erkentelijk ben ik ook voor de hulp mij op het Rijks-
archief te 's-Gravenhage geboden. Den heer Algemeen Rijks-
archivaris, den heer Rijksarchivaris der tweede afdeeling en
in 't bizonder de heeren H. Bonder en E. J. van de Pol,
betuig ik hiervoor mijn oprechten dank.
Peut-être, l'invention subite d'une
constitution nouvelle, appropriée, dura-
ble, est une entreprise qui surpasse les
forces de l'esprit humaine.
TAINE.
-ocr page 18- -ocr page 19-INLEIDING
In het tijdperk, waarin de grondslagen van de Constitutie
van Nederlandsch Indië gelegd en de materialen voor den
bouw van het Regeerings Reglement bijeengebracht worden,
komt in de historiografie, als reactie tegen de geschied-
schrijving der „Verlichtingquot;, welke in de school van Voltaire
haar hoogtepunt vindt, in nauwen samenhang met de roman-
tiek, een nieuwe opvatting der geschiedenis tot geldmg,
welke men als het „histori^h idealismequot;, of de leer der
historische ideeën omschrijven kan^).
Deze opvatting, die voor het eerst geformuleerd werd m
1821 door Wilhelm von Humboldt in zijn beroemd ge-
bleven opstel Ueber die Aufgabe des Geschichtschreibers, vond
in Nederland een geestdriftigen aanhanger in Gr^n van
Prinsterer, wiens bekende: zeg mij wat er geleerd is en ik
zal U zeggen, wat er geschied is, aan de kern dezer geschie-
denis-opvatting een pregnante uitdrukking heeft verleend.
Deze opvatting was geenszins uit de lucht gegrepen, doch
een neerslag van de ervaringen van het afgeloopen revo-
lutionaire tijdperk. „Keine Revolution war, schembar wenig-
stens, so stark von der vorhergehenden Spekulation abhängig
wie die Französischequot;Niet in het minst, ja zelfs vooral,
geldt dit voor den omkeer op koloniaal gebied.
Het traditioneele koloniale handelsstelsel, met zijn mono-
polie der geoctrooieerde compagnieën, was niet het uit-
vloeisel van eenige abstracte koloniaal-economische, of -staat-
kundige overtuiging, maar de concrete uitkomst der nuchtere
berekeningen van kooplieden, die uit hun boeken wisten,
dat alleen door een goede regeling van de verhouding tus-
1) Zie Fueter: Geschichte der neueren Historiographie, Ve boek, Ie Dl., par. 2: „Die
historische Ideenlehrequot;.
Fueter, blz. 424.
-ocr page 20-sehen aanvoer en verkoop een zekere, winst verkregen kon
worden.nbsp;... , ^
Geheel anders werd het in de XVIIIe eeuw. In het arse-
naal der „Verlichtingquot; bevonden zich onvermoed veel ideo-
logische wapenen, waarmee het traditioneele monopolie-
stelsel werd aangevallen. De aanval was niet het gevolg van
een teleurstelling over de onvoordeelige resultaten van het
stelsel — bij de O.I.C. waren tot aan de vierde Üngelsche
oorlog de finantieele voordeden zeer groot ^
het stelsel zelf strijdig geoordeeld werd met bepaalde ab-
stracte begrippen.nbsp;. j- •
Het vah buiten ons bestek op deze begrippen diep m te
gaan: de stuwkracht van den aanval waardoor het stelse
vernietigd werd, lag in de kern der ideologie, het begmsel
der individueele vrijheid en menschenwaarde. Het verband
tusschen die vrijheid en den strijd tegen het compagnies-
stelsel wordt op duidelijke wijze uitgedrukt m het geschrift,
dat, meer dan wellicht eemg ander, de typisch Nederland-
sche interpretatie inhoudt van de rechten van den Mensch
en Burger: Pieter Paulus' Verhandeling over de gelijkheid der
menschen^). Volgens Paulus vloeien uit de „maatechappehjke
verbindtemsquot; voor ieder „onafhankelijk lidmaat der burger-
maatschappij een aantal bepaalde rechten voort. Under die
rechten bekleedt een eereplaats het recht „om van de aarde,
zeeën, rivieren en wateren op dezelve, voor zooverre daar-
van geen daadlijk bezit genomen of gebruik gemaakt is, een
vrij en onbelemmerd gebruik te makenquot;, benevens „van
alle de voordbrengselen derzelven' en „om overal eenen
onbelemmerden handel te drijvenquot;nbsp;j
Het bestaande koloniale stelsel was dus, volgens de ortho-
dox-revolutionaire opvatting, met de rechten van den mensch
en burger in strijd, het was een met slechts zakelijk-, maar
ook zedelijk veroordeeld stelsel.nbsp;i i • i
Het was echter juist door de toepassing op koloniaal ge-^
bied, dat het eerst en het duidelijkst de practische onbruik-
X) Behandeld in Goslinga-. De Rechten ..n den Mensch en Burger, hfdst. II, waaruit
ook de hier gebezigde citaten genomen zijn.
baarheid van de revolutionaire grondbeginselen van vrijheid,
gelijkheid en broederschap aller menschen, openbaar werd.
De vrijlating der slaven, in 1791, maakte in slechts enkele
jaren de parel van de Fransche Antillen, het rijke en wel-
varende Haïti, tot een ruïne Dit voorval maakte grooten
indruk in de andere koloniseerende landen. En het is geen
toeval, dat de groote staatsman met wien de eerste historisch-
realistische reactie tegen de toepassing van de ideeën der
Revolutie inzette, Burke zijn sporen verdiend heeft in den
grooten parlementairen strijd over de hervorming van de
East India Company. Zoo werd in het nieuwe koloniale
stelsel, door de Engelschen in Britsch Indië practisch uit-
gewerkt, eindelijk een evenwicht tusschen idee en werke-
lijkheid op koloniaal gebied gevonden.
Hoezeer nu ons Vaderland in deze ontwikkeling een meer
lijdelijke rol heeft vervuld, toch moet zijn beteekenis als as
waarom het rad van wijsgeerig en politiek avontuur draaide,
vooral niet onderschat worden.
De ligging der Nederlanden brengt nu eenmaal mee, dat
zij een centrum vormen van de materieele en, geestelijke
beschaving van Europa. De geografische ligging, als delta
van groote stroomen, leidde er toe. In de Nederlanden lag
ook, door de taalgrens, het aanrakingspunt van de Germaan-
sche en de Romaansche wereld. Economische schakel te
zijn, bracht voor de Nederlanden mee „d'une façon p]us
générale le rôle d'agents de transmissionquot;, want het uit-
wisselen van goederen was niet af te scheiden van het uit-
wisselen van gedachten. De noordelijke provincies stegen in
hun bloei verre boven de zuidelijke uit en het begrip De
Nederlanden kunnen we in de XVI Ie eeuw vervangen door
De Zeven Provinciën, waarmee dan nog weer in het bizonder
Holland bedoeld wordt. Het handelsbelang der Republiek
bracht mee, dat er vrede in Europa heerschte en heel haar
politiek streven was op het behoud er van gericht; de belang-
rijkste verdragen kwamen op haar grondgebied tot stand.
Zie Supan: Die territoriale Entwicklung der europäische Koloniën, blz. 162.
Zie Cobban: Edmund Burke and the revolt against the eighteenth century.
-ocr page 22-Op geestelijk terrein was het door haar Universiteiten dat
de Republiek een ware schakelpositie innam ussehen de
haar oLingende landen; hier vond de uitwisseling van ge^
daehten pkats. Een groot aantal buitenlanders b-ond ^eh
onder de hoogleeraren. Daarnaast treffen we
een uitgebreiden kring van godsdienstige en
nelingen aan, waarvan, zooals D-^-^es velen tot de mtel
lectuLen gerekend moehten worden.
hen de gelegenheid m vrijheid hun gedaeh^\^
eette époque plus d'une pensée anglaise, vêtue a ^
se diri'gea vers l'Allemagne et la uisse -
Hollandequot;^). Wel gmg m den loop der ^^^
positie als groote Mogendheid verlohnnbsp;f
Lef binnen de grenzen der R^P^^hek bewaar^^^^^
heid- in het beschavingswerk bleef zij de taak van inter
Sair bet uden. En al » ^^^^
takken van bestaan weg, de uitgejm^ vreemde, vooral
bestaan. Ontelbaar waren de g-^^^n m e,^ g,;,, ^eel
Fransehe, taal, welke hier ter P^^/nbsp;gever van het
der publicaties Staat opnbsp;^^^ (Jeld verdienen
Stadhouderlijk hof, Gosse ie t^r^^nbsp;verscheen
was echter de eenige leuze; bij de^ ^ ^^^^
m 1770, gevolgd door eemge herdrukken Y ^
des Indes, een werk dus van den man, ^^^ ^^^^^nbsp;^^
du Stadhouderat, het wereldberucht schotschritt tegen het
stadhouderschap, geschreven had ^^nbsp;^^^^^^^
Geven we tenslotte een, nauw met he
verbandhoudend, concreet voorbeeld vannbsp;^ ^
geschetste geestelijke wis-lwerkmg tu-^nbsp;^^
Frankrijk en de Republiek. ^^^nbsp;Véron
Elemens du Commerce van ^en encyclo^ed^
de Forbonnais. In ^703 bereisde Adam bm^^^nbsp;^^^ ^^^^
en bracht geruimen tijd te Pa^ door,^ ^^^nbsp;^^^^^^^^^
vooraanstaande mannen omgang u ,nbsp;^^^^^ j,
Zie Huizinga in Du rôle d^^nterméd^a^res^o^
occidentale et l'Europe centrale., wiens betoog wnbsp;^^^^nbsp;Les origines
2) Vergelijk voor analoge verhoudingen aan ne
intelletuelles de la Rév. Fr., blz. I33- ^f Mations
ä) Intr. van Nicholson, blz. 5, oPnbsp;of Nations.
de publicaties van De Forbonnais zijn hem toen vanzelf-
sprekend niet onbekend gebleven. Na zijn terugkeer in Enge-
land in 1766, maakte hij een aanvang met het schrijven
van het werk, hetwelk hem onsterfelijk zou maken en waar
we in het hoofdstuk „On Coloniesquot; opvattingen omtrent
vrije concurrentie vinden, die geheel parallel loopen met de
gedachten van De Forbonnais. Twee jaar na het verschijnen
van „The Wealth of Nationsquot;, in 1778, verscheen er te 's-Gra-
venhage de Fransche vertaling van.
Zoo werd ook de geestelijke akker der Republiek op kolo-
niaal gebied bevrucht door „den geest des tijdsquot; en de denk-
beelden der „Verlichtingquot;, waarvan de wortelen diep in het
eind der XVIIe en het begin der XVIIIe eeuw verscholen
liggen^).
quot; Het is onze taak, in de volgende hoofdstukken na te gaan
door welke fasen de algemeen-Europeesche gedachten tenslotte
in het Regeerings-Reglement van 1815 neersloegen.
Vgl. Hazard: La crise de la Conscience européenne.
-ocr page 24-HOOFDSTUK I.
De Fransche Wortel.
Gedurende de XVHIe eeuw en daarvoor reeds, was
Frankrijk de kruisridder en held van de menschheid geweest
h^land, dat zijn mode deed regeeren. Heel de wereld
maakte den geweldigen omkeer mee, die daar in de XVliie
eeuw aanschouwd werd: Aan het eind van de XVHe eeuw,
een absoluut koningschap, slechts afhankelijk van de Gratie
Gods; een denkwereld gericht op het verleden; het heden de
gouden eeuw der volmaakte nabootsing en voortzetting van
de oudheid. Een eeuw later weer een absoluut vorst, maar als
drager van de souvereiniteit des volks; het verleden bedekt;
het jaar van den staatsgreep het begin der jaartelhng; de
archieven verbrand; de blik gericht op den toekomst; morgen
zal de gouden eeuw aanvangen!^)
Geen terrein des levens, dat door dezen omkeer onberoerd
werd gelaten. En met in het minst op koloniaal terrem had
de geest der eeuw gewerkt! Het Nederland van 1814, nog
maar nauw staatkundig bevrijd en geconstitueera n aen
vorm waarm wij het sindsdien kennen, was in geestelijk
opzicht nog eng aan het Frankrijk der Revolutie verbonden.
Dat bleek ook bij de oplossing van een der be angrijkste
problemen waarvoor het zich bij zijn herstel geplaatst zag:
het inrichten van bet bestuur over de weergegeven kolomen.
Beschouwen we tot goed begrip van die oplossing dus eerst
den aard van de Fransche leeringen.
Onder de schrijvers, die men gewoon is aan te duiden als
de voorloopers der Revolutie, zijn Montesquieu, Rousseau
en Voltaire goede bekenden. Toch is de invloed van den
Samenvatting van gedachten ontleend aannbsp;La crise de la conscience etc.
Mornet: Les origines etc.; en Faij: La Franc-Magonnene etc.
-ocr page 25-thans niet meer gelezen en vergeten schrijver Raynal veel
grooter geweest dan van hen wier namen hier boven genoemd
werden en bij wie hij, als denker, niet in de schaduw kan
staan, noch verdient in een adem genoemd te worden. Eén
eigenschap echter had Raynal, waardoor hij in zijn tijd, in
populariteit en invloed, de waarlijk grooten ver achter zich
liet, hij was een geboren journalist. En een goed journalist,
die wist hoe hij zijn lezers moest boeien en opzweepen. In
deze kwaliteit moeten we hem dan ook vooral zien. Zouden
we hem met, b.v., Voltaire vergelijken, zooals Fueter doet^),
dan is hij inderdaad in onzen tijd het noemen nauwelijks
meer waard. Doch al was zijn werk slechts oppervlakkige
journalistiek, het is nu eenmaal zoo, dat handig journalisten-
werk een veel grooteren invloed op de publieke meening
heeft, dan het gedegenste studiewerk. Anders gezegd, de
geleerde, die de resultaten van zijn werk tot de massa wil
laten doordringen, kan de hulp van hem, die aan die resul-
taten een populairen vorm weet te geven, niet ontberen;
Raynal heeft zulks gedaan voor de filosofen in Frankrijk.
Hij heeft de verwarde en tegenstrijdige verlangens en denk-
beelden van zijn tijd weten te hanteeren en in een gretig
gelezen vorm het publiek voorgezet. Daardoor was hij in
den meest directen zin ,,un précurseur de la Révolutionquot;,
gelijk Feugère hem noemt
Hij verliet de Jesuitenorde, waarin hij was opgevoed, om-
dat hij daarin den niet roem zou kunnen verwerven, dien
hij zocht. Als zoovelen voor en na hem trok hij naar Parijs,
om zich naam te maken. Schitterend stihst^), ging hij
Eduard Fueter: Geschichte der neueren Historiographie^ blz. 363. „Keiner der
französischen Historiker der Aufklärung verdient neben ihm (Voltaire) auch nur
genannt zu werden. Am wenigsten der Abbé Raynal. (Guillaume Thomas Raynal,
geboren 1713 zu Lapanouze, zeitweise Jesuit, gestorben 1796 zu Chaillot), dessen
Histoire philosophique et politique des établissemens et du commerce des Européens
dans les deuxlndes (Amsterdam 1770; anonym) lange Zeit unverdienten Ruhm genosz.
Raynal war ein gewandter Journalist, der sich den Zeitströmungen anzupassen wusztequot;.
,,Dasz er dabei vielfach fremdes Gut ohne weiteres übernahm, ist noch der geringste
Fehler seines Buches. Raynal war kein unbegabter Mensch. Aber nie kam er über
liederliche Vielschreiberei hinausquot;.
Anatole Feugère: Un précurseur de la Révolution. L'Ahhé Raynal. Verscheidene
gegevens voor dit hoofdstuk zijn hieraan ontleerid.
quot;) Feugère roemt den stijl van Raynal zeer: hij wist met woorden uit niets iets te
maken, waardoor hij door velen voor een schepper werd aangezien. Hij deelt aan
schrijven en dan natuurhjk over een onderwerp, hetwelk m
het middelpunt der belangstelling stond, de revolutie m Hol-
land van 1747, partij kiezende tegen den Stadhouder en het
stadhouderschap, waarin volgens hem den ^ zoo verfoeiden
geest van het absolutisme belichaamd was').
In het midden van de XVIIIe eeuw werd de belangstelling
voor literatuur verdrongen door die voor politiek en de brug
tusschen die werelden was de filosofie, een brug waar Raynal
al heel gemakkelijk overheen kwam. Hij verkeerde dagelijksch
m de „salons philosophiquesquot; en had vele connecties onder
regeeringspersonen, die hij graag te vrind hield. Werken
als L'Esprit des bis bewonderde hij zeer, maar meer werd
hij bekoord door de actieve werkelijkheidspolitiek zoodat hij
m het boekje over het stadhouderschap, daarm het absolu-
tisme veroordeelende, in zijn, ongeveer gelijktijdig versche-
nen Histoire du Parlement d'Angleterre een lans er voor brak
ten gunste van den Koning, tegen het parlement. N importe,
zoo was het regeenngsstandpunt ten opzichte van deze
landen en Raynal wilde gelezen worden en bij Bmtenlandsche
Zaken een wit voetje krijgen. Doctrinair was hij dus in het
minst niet. „La première qualité de 1 eenvam eest d etre
luquot;, was zijn meening.nbsp;.
Waren in dezen man niet alle eigenschappen yereemgd
om de schrijver te worden van een werk, dat over de geheele
wereld gelezen zou worden en diepen indruk maken ? Dit is
dan ook gebeurd met zijn Histoire philosophique et politique
des étahlissemens et du commerce des Européens dans les deux
Indes, in welk werk, in verbinding met het onderwerp in
den titel aangegeven, alles behandeld werd waar in de
XVHIe eeuw maar sprake van was. „L'Histoire des Indes,
iemand een aantal misdadige zaken mee. en schrijft dan: c'étót d^u^
J'eusse eu à peindre, la chose aura.t
gf
que. le notre est simple, uni, cavalier, mais c estnbsp;,nbsp;... ^„„-aiV^-
Stadhoudérat depuis ion origine jusqu'à présent, par Mr. L Abbe Raynal, r vue corrtgtee,
châtiée, et purge^e de ses Faussetés par Mr. Rousset, Amsterdam 1749, blz. XV.
1) G. T. RaynaU Histoire du Stadhouderat depms son origine jusqu a present.
-ocr page 27-est devenu le bréviaire de la génération qui va faire la Ré-
volution françaisequot; Hoe algemeen het werk gelezen werd,
blijkt wel uit het getuigenis van tijdgenooten, dat in de
Engelsche koloniën in Noord Amerika alleen al 25.000 exem-
plaren verspreid waren
Het werk beleefde tallooze drukken, te beginnen met een
anonyme uitgave te Amsterdam in 1770. De tekst in de ver-
schillende uitgaven is niet gelijk en de veranderingen geven
een zekere ontwikkeling in Raynals denkbeelden te zien,
voor ons echter van minder belang. Zoo kunnen we hier
ook de vraag laten rusten, welk gedeelte van het werk aan
Raynal zelf toegeschreven mag worden; Diderot schijnt wel
de voornaamste leverancier voor l'Histoire des Indes geweest
te zijn. Het oordeel van Feugère dat „Raynal avait élevé le
plagiat à la hauteur d'un principequot;, is dienstiger aan een
oordeel over Raynal zelf, dan dat het iets zegt over de be-
teekenis van zijn werk. De tijd was rijp geworden waarin
het mogelijk was, dat een groot publiek een werk ontvmg
en in zijn breede lagen liet doordringen, in hetwelk alle
vraagstukken van den dag behandeld werden
Waar ging nu in zijn tijd de algemeene belangstelling naar
uit ? en hoe heeft Raynal, door haar te bevredigen de publieke
meening beïnvloed ?
A. Belangstelling voor den handel.
In de XVIIIe eeuw kwam, door het verval van den adel
en de opkomst van de tiers état, de almacht van het geld
steeds meer op den voorgrond, waardoor ook bij den eersten
stand, via de kringen der litteratoren, de aandacht op han-
delsaangelegenheden gevestigd werd. De handelsman kreeg
Feugère, blz. IV intr.
2) Zie Feugère: Bibliographie critique de L'Abbé Raynal.
4) ^quot;^MornetTLes origines intellectuelles de la révolution française, blz. 235, geeft
een duidelijk beeld van Raynals plaats tusschen de voorloopers der Revolutie
De intellectueele oorsprong der Revolutie wordt door Mornet verdeeld m drie
fasen. Ten le „Les premiers conflitsquot;, van 1715—1748, ten 2e „La lutte décisivequot;,
van 1748^1770 en ten 3e „L'exploitation de la gloire , van 1770—1787. In de laatste
periode plaatst hij Raynal. Deze bracht niets nieuws meer maar verdedigde en ver-
spreidde, in heftiger bewoordingen dan ooit voor hem gedaan, al hetgeen door de
filosofen reeds was betoogd, als tolerantie, humaniteit, haat van tyrannen, geheiligde
vrijheid, volkssouvereiniteit, enz.
in verschillende schrijvers zijn verdedigers en in Engeland
was het voorbeeld reeds gegeven, dat,,zelfsquot; een handelsman
zeer gezien kon zijn en een belangrijke maatschappelijke
plaats innemen.
Halverwege dier eeüw kwam ook de reactie op het mer-
cantilisme; door de Economisten werd vrijheid van handel
geëischt. Zij waren verzameld rond Quesnay en hadden in
Montesquieu hun geestelijken vader gevonden. In dien kring
verkeerde ook Raynal. Zijn l'Histoire des Indes is a.h.w. een
voortzetting van Montesquieus studie in Esprit des lois,
waarin hij de geschiedenis van den handel naging van de
oudheid tot de ontdekking van Amerika. In de phraseering
vinden we bij Raynal vaak Rousseau terug, hoewel deze
laatste zich nooit aan een studie over den handel heeft gezet,
maar meer theoretische beschouwingen gaf. In 1774 behaal-
den de Economisten de overwinning, daar Turgot toen mi-
nister werd onder Lodewijk de XVIe; de Compagnie des
Indes was ook geen overtuigend pleidooi voor de hand-
having van een privilege geweest, haar aandeelen zakten
steeds, zoodat reeds voor Turgot, in ijóg, haar monopolie
werd opgeheven, hoewel de vaart op de koloniën toen toch
nog alleen maar voor Franschen opengesteld was. Een ge-
deeltelijke overwinning was deze opheffing slechts voor de
nieuwe denkbeelden, daar het hen die nu voortaan mede-
profiteeren konden van den kolonialen handel, weer terug-
bracht in het kamp van hen die van vrije, internationale
concurrentie niets wilden weten.
B. Smaak voor al wat exotisch was.
Waar de filosofen, voor hun critiek op de samenleving,
teruggrepen naar de ideale mensch in natuurstaat, om door
hem het verkeerde van de beschaafde maatschappij uit hun
tijd, te kunnen belichten, verwondert het ons niet dat in
dien tijd reisbeschrijvingen grif gelezen werden, omdat men
door hen, die de ideale mensch meegemaakt hadden, ingelicht
wilde worden. De smaak voor het exotische werd hierdoor sterk
aangewakkerd. De Encyclopedie b.v. is vol van dergelijke ver-
halen en heeft tot die belangstelling zeker het hare bijgedragen.
Raynal heeft, onder de jesuiten verkeerende, de verhalen
van de missionarissen ónder hen, uit de eerste hand verkre-
gen. Heel zijn werk is doorspekt met verhandelingen over
vreemde producten en etnografische gegevens van alle streken
der aarde, waarbij hij den lezer de pikante bizonderheden
niet spaarde, hetwelk de uitgebreidheid van zijn lezerskring
ook slechts ten goede kon komen.
De combinatie van A en ß leidde tot:
C. Belangstelling voor koloniale politiek.
Het was een tijd van achteruitgang van de Fransche kolo-
niale macht. Al het getheoretiseer was niet gunstig geweest
voor een strak gerichte werkelijkheidspolitiek. ,,I1 faut
l'avouer, l'influence des grands écrivains et des théoriciens
spécialistes ne semble guère favorable à l'esprit de colonisa-
tionquot; Voltaire vond het dwaasheid in den vreemde, voor
enkele morgen land, elkaar te gaan bevechten^). Rousseau,
die de luxe veroordeelde, zag in de import van koloniale
producten een stimulans voor de neiging naar luxe, dus
keurde hij die af.
Frankrijk werd ook zeer geïntimideerd door het voort-
durend succes van Engeland, waardoor een pessimistische
geest ontstond, van maar af te zien van een plaats als groot-
kolonisator.
Van dezen geest vinden we de sporen bij Raynal terug;
overal, ook in zijn hoofdstuk over de Hollandsche koloniën®),
waarschuwt hij tegen het bezetten van groote territoiren,
hetgeen ruineus is door de uitgaven welke het vergt voor
bewapening etc. In den geest waarin Silhouette, Dupleix
instrueerde 13 Sept. 1752 „On ne veut plus se rendre
une puissance politique dans l'Inde; on ne veut que quelques
établissements en petit nombre .... et quelques augmenta-
tions de dividendesquot;.
Niettemin werd ook door Raynal begrepen, dat de Engel-
sche praktijk grootscher was dan die van zijn landgenooten
Feugère, blz. 141.
Candide ou l'optimisme., blz. 135. Frankrijk en Engeland „sont en guerre pour
quelques arpents de neige vers le Canadaquot;, iietgeen „une espèce de foliequot; was.
Tom. I, livre II.
Nader tiierover Feugère, blz. 146.
-ocr page 30-en straalt herhaaldelijk duidelijk zijn bewondering voor Enge-
land door.
Engeland vond in mannen als Dupleix zijn benijders, die
de houding van het Engelsche Gouvernement bewonderden,
welke de koloniale ondernemingen steunde. Deze opvatting
is eveneens weerspiegeld in l'Histoire des Indes, waaruit weer
een van de tegenstrijdigheden, welke we telkens aantreffen,
geboren wordt Raynal wekt de Franschen op het Engelsche
voorbeeld te volgen en, tot behoud der territoriale macht in
Amerika, alle aandacht aan de ontwikkeling van de marine
te besteden, voor de luister van hun land. De tegenstelling
laat zich wel verklaren, het is de tegenstelling filosoof-
politicus. Als filosoof is voor hem de koloniale verhouding
op zichzelf al veroordeeld ,,...,.toute colonie, supposant
l'autorité dans une contrée, et l'obéissance dans une autre
contrée éloignée, est un établissement vicieux dans son prin-
cipe. C'est une machine dont les ressorts se relâchent, se
brisent sans cesse, et qu'il faut réparer continuellementquot; 2).
Echter is Raynal ook politicus en zoeken we bij hem niet
tevergeefsch de werkelijkheidszin als zoodanig. Het laatste
citaat is het besluit van een hoofdstuk, getiteld: ,,Moyens
qui restent à la compagnie (de Oost Indische Compagnie)
pour rétablir ses affairesquot;. In dat hoofdstuk legt hij heel
nuchter de fouten bloot welke het compagniesstelsel aan-
kleven en die in dien tijd langzamerhand algemeen bekend
geworden waren. B.v., dat het bestuur in Europa te gecom-
pliceerd is, waardoor de noodige eenheid, vereischt voor
vruchtbaar zaken doen, ontbreekt; de houding tegenover de
vorsten is door de onkunde der ambtenaren verkeerd en
veroorzaakt telkens botsingen; de vestigingen zijn te talrijk
en daardoor de uitgaven voor het bestuur te hoog; de on-
regelmatigheden door de compagniesdienaren gepleegd zijn
ruineus. En met het aanwijzen der fouten dringt hij aan op
het aanbrengen van verbeteringen. Zoo keurt hij den strijd
tegen de vrije handelaars af en voorspelt groote vooruitgang
1)nbsp;Tom. III, livre XIII.
2)nbsp;Tom. I, blz. 245.
-ocr page 31-en rijkdommen, welke het vrijlaten van den handel in Indië
zal meebrengen.
Na zooveel nuchter betoog, wint de filosoof het weer even
van den politicus, ,,Après les améliorations que nous nous
sommes permis de proposer, l'ordre se trouveroit rétabli pour
quelque tems. Nous disons, pour quelque tems, parce quequot;
— en dan volgen de hierboven reeds geciteerde zinnen —
,,toute colonie est un établissement vicieux dans son principequot;.
Over het recht van kolonisatie moet hij dan ook niet te
serieus genomen worden. Trouwens, welke de bezwaren, in
naam van de heerschende principes naar voren gebracht, ook
mogen zijn, het hebben van koloniën is nooit absoluut ver-
oordeeld geworden. Montesquieu keurde de koloniale ver-
houding goed, vond er althans een grond voor. Met het feit
had men nu eenmaal te maken en daarom liet er zich ook
wel een rechtsgrond voor construeeren, b.v. de zegening
die er van de vestiging van beschaafde menschen voor die
landen zou uitgaan^).
Wél zeer stellig plaatst Raynal zich op het standpunt van
den vrijhandel, ten gunste van de koloniën. In tegenstelling
met Montesquieu, die de afhankelijkheid van de koloniën
van het moederland predikte en hun exploitatie ten bate van
dat land, door exclusieven handel, verdedigde^
Raynal stelt tegenover exploitatiepolitiek, zegening van de
koloniën met vrije internationale concurrentie. Zij zullen
dan goedkooper kunnen inkoopen en voordeeliger hun waren
van de hand doen, hun afzetgebied zal daardoor worden ver-
groot, zij zullen weer meer kunnen koopen, enz., in steeds
stijgende lijn van welvaart voor moederland en kolonie. Geen
derven van een oogenblikkelijk handelsvoordeel mag het
grootere doel, de duurzame band met het moederland en de
welvaart van de kolonie, uit het oog doen verliezen.
De mengeling ontstaan door het samenvoegen van de pun-
ten A, B. en C. is in l'Histoire des Indes gedrenkt in een
filosofische saus. Het eerste doel, hetwelk Raynal met zijn
boek beoogde, was persoonlijk succes, dus moest hij zijn
Tom. III, livre XIII.
-ocr page 32-werk inrichten naar de mode van den dag. Die mode schreef
een filosofisch gewaad voor. Atheïsme, schimpscheuten op
de geestelijkheid, ophemelen van de natuurmensch, terug-
keer tot de natuur, het werd alles vastgeknoopt aan econo-
mische en politieke beschouwingen.
Dergelijke passages konden uit de pen van Rousseau ge-
vloeid zijn. Over de Hottentotten b.v., vraagt hij zich af of
ZIJ gelukkig zijn'), „Mais sont-ils heureux me demanderez-
vous? Et moi je vous demanderai, quel est 1 homme si
entêté des avantages de nos sociétés, si étranger a nos pemes,
qm ne soit quelque-fois retourné par la pensee au milieu
Is forêts, et qui n'ait du moins envié le bonheur, 1 innocence
et le repos de la vie patriarchale ? Eh bien, cette vie est celle
de l'Hottentot. Aimez-vous la liberté? il est libre, Aimez-
vous la santé ? il ne connoit d'autre maladie que la vieillesse.
Aimez-vous la vertu ? . . enz. Gedenkt hij de „beschaving
welke hen zal worden gebracht door een koloniseerende mo-
gendheid, in casu de Hollandsche, dan wordt hij eerst recht
Lesleepend en voegt hij de bewooners van de Kaap toe:
Vlucht ongelukkige Hottentotten, vlucht, verberg U m Uw
wouden. De verscheurende dieren die ze bewonen, zijn
minder te vreezen dan de monsters onder welker rijk gij
zult vallen. De tijger zal U misschien verscheuren maar hij
kan slechts Uw leven nemen. De anderen zullen U berooven
van de onschuld en de vrijheid.
Met zooveel onderwerpen in één boek, kon het wel met
uitblijven, dat hij zich herhaaldelijk tegensprak, maar om
van dat alles een eenheid te maken. ..tel est le tour d esprit
de Raynalquot;nbsp;i u ^ u
Zoodanig was de onbezonken ideologie, waardoor het be-
staande koloniale stelsel ondermijnd werd.
Tom. I, blz. 204.
2) Feugère, blz. 196.nbsp;, ^^^^ beteekenis gehad dan kon
Als voorlooper van denbsp;^^fJ^rHij vak zeer sterk de Kerk aan en heeft
blijken uit hetgeen WIJ hier van hem bespraken^ tlunbsp;bijgedragen tot een van de
door de populariteit -n -jn gesch ^nbsp;zij hier, vol-
ernstigste oorzaken ^^n de Revolutie de anti gnbsp;^^^ dit punt,
bestek van deze studie.
-ocr page 33-HOOFDSTUK H.
De Engelsche Wortel.
Voor politiek-verantwoorde hervormingen in het bestaande
koloniale bestuursstelsel bood de Fransche ideologie voo^r-
loopig weinig houvast. De vage, nog niet aan de werkelijk-
heid der koloniale verhoudingen getoetste denkbeelden, hoe
meesleepend zij den omwentelingsgezinden ook m de ooren
klonken, waren nog te wemig gerijpt, om in nieuwe, uitvoer-
bare, kolomale regeeringsreglementen te worden vastgelegd.
Al te zeer pleegt men in de opheffing van de Compagnie
een gevolg te zien van de Fransche revolutie ten onzent: ook
zonder de omwenteling zou het lot van de Compagnie, als
een gevolg van haar finantieele moeilijkheden, spoedig be-
zegeld zijn geweest.nbsp;, u^ i ^ u ^
Het getuigt van Engelands politieke vormkracht, dat het
er in is geslaagd, de invloeden van de XVIIIe eeuw, ook m
zijn koloniaal stelsel, op te nemen en te verwerken zonder
daarbij zelf in een omwentehng te gronde te gaan: het heeft
de lijn van zijn koloniale ontwikkeling na het verhes zijner
Amerikaansche koloniën met afgebroken, maar doelbewust
omgebogenTn een richting, die het tot de onbetwist-mach-
tigste staat der XlXe eeuw zou maken.
Dat Nederland, zoo kort na den ondergang der Compagnie
en zijn ondergang als koloniale mogendheid, erm is geslaagd,
deze nieuwe, door zijn rivaal getrokken lijn op te vatten, en,
zijn eigen behoeften volgend, een nieuwe kolomale toekomst
voor te bereiden, danken wij aan Dirk van Hogendorp, die
met open oogen de ontwikkeling van het moderne bestuurs-
stelsel in de Engelsche kernkolonie beoosten de Kaap had
gadegeslagen; zij daarom dit hoofdstuk gewijd aan die ont-
wikkeling en aan de, zoo vruchtbare, aanraking, welke die
jonge compaghiesdienaar er mee kreeg.
Zooals in Frankrijk Raynal, de gedachtengang van een
Montesquieu en een Rousseau doortrekkende, de wereld de
consequenties van den nieuwen geest voor de koloniale ver-
houding voorhield, vinden we in Bolts voor Engeland een
overeenkomstige figuur, met wien aldaar het element der
ethiek zijn intrede deed in de koloniaal politieke beschou-
wing.
In hetzelfde jaar als Raynals werk, in 1770. verscheen van
Bolts: Etat Civil, Politique et Commerçant du Bengale^). Het
boek beleefde in verschillende vormen vele drukken en hoe-
wel we vóór Bolts ook reeds sporen van de nieuwe strooming
in de literatuur aantreffen, ^on met hem de beïnvloeding
van de publieke opinie. In 1775 verscheen het als een vervolg
op l'Histoire des Indes waardoor men een tijdlang Raynal
als de auteur er van heeft aangezien. Vrijhandelsgezindheid
en humaniteit zijn de hoofdtrekken van des schrijvers betoog;
het heerschende compagnies- of monopoliestelsel wordt ver-
oordeeld als in lijnrechten strijd daarmee; zulk een stelsel
was niet alleen een belemmering voor den vrijen handel,
maar in zijn uitwerking (handelslichaam als souverein) had
het tot onderdrukking en uitbuiting van de geregeerden
geleid.
Boks was een oud-compagniesdienaar, die het tot rechter
in het hof te Calcutta had gebracht en Raynal een Fransch
pennevoerder; uit het verschil in antecedenten van deze
schrijvers is reeds op te maken, welk verschil in inzicht en
daarmee samenhangend verschil in behandeling van hun
onderwerp, we kunnen verwachten. Op eenzelfde wijze too-
nen zij aan, dat het onbehoorlijk voor een staat is om, tegen
een zekere som per jaar, koloniën door een handelslichaam te
laten regeeren. Volgens beider redeneering moet dat op den
ondergang van de compagnie en het verlies van de koloniën
uitloopen.
1)nbsp;We gebruiken hier de Fransche vertaling van M. Demeunier verschenen in 1775
bij Gosse amp; Zn. te den Haag, omdat in dezen vorm Bolts werk het meest bekend
en verbreid is. Oorspronkelijke titel: Considérations on Indian affans.
2)nbsp;In een editie, welke eveneens bij Gosse amp; Zn. te den Haag werd uitgegeven.. Zie:
A. Feugère: Bibliographie critique de l'Abbé Raynal, blz. 25.
Terwijl Raynal echter filosofeert over „ie génie oppresseur
du monopolequot; in een compagnie, waarom zij, geprivilegeerd
althans, onhoudbaar is, gaat Bolts verder; deze heeft in de
praktijk de funeste werking van de ET.C. meegemaakt en
zijn verontwaardiging is daardoor gewekt. Als jurist toont hij
aan de onhoudbaarheid der staatsrechtelijke figuur van han-
delsHchaam met souvereine rechten, de wetten van het
Koninkrijk verbieden zulks ook uitdrukkelijk i). Vooral de
handhaving van het recht komt onder een compagnie zeer in
de verdrukking, want ,,Le Gouverneur amp; le Conseil de la
Compagnie, sont tout à la fois Partie publique qui poursuit
les délinquants, Magistrats qui les'emprisonnent, Juges qui
les condamnent, Souvereins qui ordonnent l'exécution de la
Sentencequot; 2). Daarom is het volgens Bolts belachelijk om
aan een vereeniging van kooplieden onbegrensde souvereini-
teit te geven, zulks is een beleediging voor den Koning en
het volk en al evenzeer beleedigend „aux' Princes et aux
Sujets du Bengalequot; De Koning moet ook daarom souverein
zijn over de koloniën, omdat anders de mogelijkheid niet
uitgesloten is, en die mogelijkheid alleen is al onteerend, dat
de bezitters hun rechten zouden overdoen aan mededingers
en vijanden van Groot-Bretagne.
Eigenaardig is echter, dat Raynal op een ander punt n.1.
waar hij de suggestie geeft van het toekennen van land-
eigendom aan de inlanders, weer aan Bolts ver vooruit is in
een kwestie, welke jaren later brandend zou zijn. Raynal
richt zich tot het Engelsche volk, hun bezwerend dat zij
hervormingen in hun koloniën zullen aanbrengen; dat alleen
is echter niet voldoende, ,,mais vous n'aurez point assez fait
pour votre gloire. Il vous restera un préjugé à vaincre, amp;
cette victoire est digne de vous. Osez faire jouir vos nouveaux
sujets des douceurs de la propriété. Partagez-leurs les cam-
pagnes qui les ont vu naître; ils apprendont à les cultiver
pour eux. Enchaînés par ce bienfait, plus encore qu'ils ne
1)nbsp;Zie L'Etat du Bengale. Dl. II, blz. 173.
2)nbsp;Ibid., blz. 181.
ä) Ibid., blz. 189..
L'Histoire des Indes, Tom. I, blz. 390.
-ocr page 36-letoitent par la crainte, ils paieront avec joie des tributs
qui seront imposés avec modérationquot;.
Wat aangaat den invloed door Bolts' boek uitgeoefend, het
is niet met Raynals werk te vergelijken, het was ook be-
perkter van inhoud, daarentegen serieuser van betoog en
van fundeering van het betoog, waardoor het den Engelschen
beter paste. Engeland heeft dan ook geenszins , gepakt door
schoone leuzen, de hervorming van zijn koloniaal beheer ter
hand genomen. Literatuur, waarvan we Bolts' boek als voor-
beeld noemden, heeft ongetwijfeld stimuleerend gewerkt en
het werk van Raynal is in Engeland ook niet onbekend ge-
bleven, maar louter practisch-politieke feiten zijn de onmid-
dellijke aanleiding geweest tot een regeeringsingrijpen in de
compagnieszaken, waarvoor de XVIIIe eeuwsche geest de
richting en de terminologie aangaf;
Het Rijk van den Mogol in Voor-Indië, welks grondslagen
Akbar in de XVIe eeuw gelegd had^), was verdeeld in pro-
vincies (subahs), onder een gouverneur (suhbadar of nawab)
staande. De provincies waren weer gesplitst in gedeelten
(sarkars) en elk gedeelte bestond uit een aantal districten
(parganas). Het district vormde de administratieve werk-
eenheid. De verdeeling van de bestuursmacht was zoo ge-
regeld, dat het mogelijk was zoo vele, door verovering ver-
kregen provincies, bijeen te houden. Alle bevoegdheden waren'
namelijk niet in een hand gelegd; de finantieele controle,
ruggegraat van bestuursuitoefening, ontbrak aan den gouver-
neur, hij was slechts de hoogste militaire en rechterlijke
autoriteit en onafhankelijk van hem was er, als schatgaarder,
de dewan. De dewan ontving de belasting van de geheele
provincie, waarvan hij een vast bedrag naar Delhi, waar de
Mogol resideerde, moest zenden. De zamindars waren voor
hem weer de belastinginzamelaars in de parganas. Voor het
finantieel beheer was de dewan alleen verantwoordelijk aan
1) In 1576 annexeerde hij Bengalen. In 't algemeen geldt voor dit gedeelte een
verwijzing naar: The Cambridge History of India.; Dunbar: A History of India from
the earliest times to the present day.; Kaye: The Administration of the East India Com-
pany. en Keith: A Constitutional History oj India.
het centraal gezag, terwijl deze autoriteit ook het burgerlijk
bestuur uitoefende; de dewan en de nawab werkten als rem
op elkaar. Bovendien werden voor de havens en belangrijke
strategische punten bestuurders door het centraal gezag aan-
gewezen; mocht er toch nog opstand uitbreken, dan stond
den Mogol een belangrijke legermacht ten dienste om in te
grijpen.
Met dén dood van Aurangzeb in 1707, de laatste der groote
Mogols, verzwakte het centraal gezag en werden de gouver-
neurs absoluut heerscher in alles behalve in naam, die „had
nothing to fear but an army from Delhi which was always
coming but never camequot;
Bij den dood van Aurengzeb was Murshid Quli Khan
gouverneur van Bengalen; hij maakte het gouverneurschap
onafhankelijk en erfelijk en vereenigde de burgerlijke en
militaire administratie met de volledige finantieele controle.
Practisch had de E.I.C. dus alleen met dezen nawab en zijn
opvolgers te maken. Met den nawab. Mir Jafar sloot zij in
1757 een verdrag, waarbij haar over 24 parganas de zamindari
rechten toevielen, een jaarlijksche opbrengst van £ 28.000.
Souvereine rechten waren het niet, daar de Compagnie
slechts „landholderquot; werd onder den nawab, die in feite
onder haar en in theorie onder den Mogol stond. Van op-
volgende nawabs verkreeg de Compagnie nog meer stukken
land waarvan zij de belasting inde.
In 1763 verklaarde de nawab Mir Kasim den Engelschen
den oorlog; hij verbond zich met den nawab van Oudh en
den Mogol Shah Alam II. In 1764 werden zij door Munro
bij Buxar verslagen. Mir Jafars zoon werd als nawab erkend.
' De politieke bedoeling om den nawab, zij het als naam en
schaduw te handhaven,' was om zich tegenover andere mo-
gendheden achter hem te kunnen verschuilen, die zich dan
met hun klachten tot hem en niet tot de Britsche Kroon
of E.I.C. zouden wenden.
In 1765 kwam Clive terug als Gouverneur, met als eerste
taak, om de politieke relaties tusschen de E.I.C., den Mogol
Dunbar, blz. 199.
-ocr page 38-en den nawab van Oudh te regelen. De laatste herstelde hij
in zijn macht over een gedeelte van den grond, als buffer-
staat, de rest gaf hij aan den Mogol, die in ruil daarvoor de
Compagnie de dewani gaf over Bengalen, Orissa en Behar,
tegen een jaarlijksche betaling aan den keizerlijken minister
van finantiën. Het was van den Mogol slechts een formeele
schenking, daar de nawab in 1707 de dewani reeds aan zich
,had getrokken. Injeite__verkrees de E.I.C. in 1765 dus de
genoemde provincies in eigendom en hiermee belangrijke
territonaTe inkomsten. In Engeland ontwaakte toen een meer
algemeene belangstelling voor de Indische zaken.
Clive had de moeilijkheden van een compagniesregeering
voorzien en op een overnemen van de macht door de Britsche
regeering aangedrongen 1); ook Warren Hastings was deze
gedachte toegedaan, maar de Compagnie regeerde in naam
van den Mogol. Voor de Engelsche Kroon was het der-
halve geen eervolle constructie, om in de plaats van de 'E.I.C.
te treden. Van 1766 af, komt de E.I.C. herhaaldelijk in de
parlementaire debatten voor; toen zij in 1772 om een leening
moest vragen, was dit de aanleiding tot de Regulatmg Act
van 1773. De benoeming van den Gouverneur Generaal, de
Raden en de rechters werd daarin aan de Kroon opgedragen,
ook werd de regeering te Fort William gesteld boven die
van Bombay en Madras. Steeds meer brak de gedachte aan
controle in het Parlement door. Ini78i werd de Compagnie
verplicht brieven betreffende haar verhouding tot de heer-
schers in India aan de regeering ter inzage te geven zoo ook
haar besluiten omtrent oorlog en vrede. In hetzelfde jaar
werd er een Select Committee ingesteld tot onderzoek der
rechterlijke administratie. Fox's India Bill van 1783, waarvan
de hoofdpunten waren: de benoeming van 7 directeuren door
het Parlement voor de politieke- en 9 directeuren benoemd
door de eigenaars voor de handelsaangelegenheden, staande
onder de eersten, kon de eindstreep niet halen. De Compagnie
had invloedrijke relaties in het Parlement; Fox's verdediging
was niet altijd even tactisch en de Koning beïnvloedde het
1) Zie Dunbar, blz. 364.
-ocr page 39-Hoogerhuis om tegen te stemmen, teneinde de door hem
zoo gehate regeering Fox-North, weg te werken.
Een jaar later bereikte Pitt practisch hetzelfde als hetgeen
hij onder Fox bestreden had, maar hij was er beter in geslaagd
de oppositie van den kant der Compagnie te neutraliseeren.
Pitts India Bill behelsde de benoeming door den Koning
van een Board of Control, waarin eenige ministers zitting
hadden, welk lichaam door middel van een geheim commité
van directeuren, bevelen naar India kon zenden buiten de
controle van den raad van eigenaars om.
Zonder nu verder te treden in de parlementaire geschie-
denis van India, of een beschrijving te kunnen geven van de
ontwikkeling van het bestuur in India onder de Engelschen,
willen we bij enkele punten een oogenblik stilstaan om daar-
mee aan te toonen hoe de denkwijze van de XVIIIe eeuw,
waarvan het algemeen belang een van de groote gedachten was,
die ontwikkeling heeft beïnvloed, waarmee we dan tevens
de geestelijke sfeer geschetst hebben waarin Dirk van Hogen-
dorp kwam te ver keer en.
Kaye begint zijn boek^) met een typeerende anecdote.
Sir George Barlow, de ontwerper der Bengal Regulations
van 1793, ving dit stuk aan met de woorden: „The two
principal objects which the Government ought to have in
vieuw in all its arrangements, are to insure its political safety,
and to render the possession of the country as advantageous
as possible to the East India Company and the British
Nationquot;. Sir William Jones wien het stuk ter mzage werd
gezonden, haalde de eerste drie woorden door, inplaats van
„the two principal objectsquot;, schreef hij „two of the primary
objectsquot;, met in de marge deze verklaring: „I have pre-
sumed to aher the first words. Surely the principal object
of every Government is the happiness of the governedquot;.
Keith deelt mee®), dat het Select Committee van 1781 „had
The Administration of the E. I. C.nbsp;„. . .nbsp;.
2) Voorzitter van de reclitbank te Calcutta, adviseur van Cornwallis in justitieele
aangelegenheden.'
A Const. Hist., blz. 105.
-ocr page 40-been instructed to aim at securing inter alia the happiness
of the native populationquot;.nbsp;i , -j i
Zonder ons nu den toestand van de geregeerden als ideaal
voor te stellen, geven deze voorbeelden wel duidelijk de ver-
anderende geestesgesteldheid van de regeerders aan, welke
de geregeerden toch slechts ten goede kon komen In de
tweede helft van de XVIIIe eeuw had een geleidelijke om-
zetting plaats, langzamerhand vormde de E.I.C. van een
handelslichaam met dienaren-kooplieden een regeermg met
ambtenaren. In deze ontwikkeUng was de benoemmg m 1786
van een buitenstaander, met in compagniesdienst opgeklom-
men Gouverneur Generaal Lord Cornwalhs, een belangrijke
schrede Als welgesteld landedelman, was zijn integriteit bo-
ven alle verdenking verheven, van hem kon een open oog
voor het rijksbelang verwacht worden. Onder zijn bestuur
groeide een vast systeem van administratie en wetgeving )•
Zijn leidende gedachte was, dat de wetgevende, de uitvoe-
rende en de rechterlijke macht, in afzonderlijke handen be-
hoorden te worden gelegd. Hij erkende de eigen gewoonten
van de bevolking en zag als een hoofdbestanddeel van zijn
taak de bescherming van die bevolkmg. In zijn regeerperiode
voltrok zich de omzwaai van een puur despotisme naar wer-
kelijk regeeren. De belastmgheffing en de uitoefening van de
rechtspraak waren de hoofdpunten waarop de meuwe geest
tot uiting moest komen, als de terreinen op dewelke een m-
tense aanraking met de bevolking plaats had.
De vraag, wie eigenaar van den grond was, werd met
opgelost, maar de maatregelen die genomen werden, en ge-
nLen moesten worden door de behoefte aan geld, getuigden
van een verlichten geest, welke die periode kenmerkte, al
hebben zij wel eens het tegendeel uitgewerkt van hetgeen
beoogd werd. Cornwallis ging bij het nemen van zijn maat-
regelen niet over één nacht ijs. Tahijk zijn de rapporten door
zijn medewerkers over deze materie bij hem ingeleverd. Zijn
mstructies waren zeer nadrukkelijk, uit welke instructies
bleek, dat de Court of Directors haar dienaren m India m
1) Zie Kaye, blz. 89.
-ocr page 41-humaniteit ver vooruit was. Zoo groeide de opvatting, dat
een regelmatige en wemig drukkende belastingheffing waar-
u t de humane bedoelmg van den wetgever duidelijk bleek,
voor ryot en Compagnie het voordeeligst was. Een goede
rXieke eonstruetie van het hand m hand gaan van twee
^ oTd'e rechtspraak onderging onder Comwallis een groote
verandering; hij had nagenoeg een vrijbrief daartoe. Hetgeen
Te Court of Directors hem dienaangaande voorschreef, is
tn^peerend voorbeeld van common sense, n.1.: .,to accomo-
date tLir vieuws and interests to the subsisting manners
td usages of the people, rather than to any abstract theories
d™ f?om other countries, or applicable to a different state
o Xngs-). Een van de voornaamste misstanden, dat de
fiseak aLriteit rechter was in de Civil Court werd door
W door een scheiding van deze beide ambten, opge-
^ oTder Clive en Hastings was de omvorming der com-
paÏ'e dienaren van kooplieden tot b-tuursambten^
goLn; Hastings maakte van de koopheden belastingambte-
naren. Cornwallis maakte er rechters van.
In dezen tijd. in hetzelfde jaar als Lord Cornwallis. kwam
Dirï fan HogeUrp m Bengalen. Hij maakte daar kennis
met Lord Cornwallis en vele hooge ambtenaren, met wie hij
Svoerig over koloniale politiek sprak. Dezen voorzagen
hem ook van de literatuur die er over ^^^ -^P
verschenen was. Op zijn stillen post te Patna doodde Dirk
In Hogendorp den tijd met deze lectuur, en zoo verkreeg
hFde kennis L hem geschiktnbsp;7
schakel te zijn tusschen Engeland en Nederland m den ont-
wikkelingsgang der koloniale politiek.nbsp;. ■ ,
Nog geLcht aan de meer abstracte teekening van den
ontwiLelingsgang. zooals tot nu toe gegeven. ^^ hetverlei-
dSS. de hjn op die manier door te trekken tot op het einddoel
1)nbsp;Kaye, blz. 333-
2)nbsp;ibid., blz. 338.
-ocr page 42-van onze studie, het Regeerings Reglement. Maar bij het
geschiedenisschrijven is het niet geoorloofd zich te veel te
hechten aan fijne en bewerkte gedachten van superieure
geesten. Voor den filosoof is dat misschien van meer belang
dan voor den historicus, de laatste zoekt het punt waar het
begrip en het belang verbonden zijn.
En dan blijft het simpele feit, dat Nederland den stoot
ontving voor de verjichte^olonialejaoli^^ doordat het Dirk
van Hogendorp mislukte onder het bestaande stelsel spoedig
rijk te worden.
Jong,- ambitieus en vol vuur trekt hij naar Indië om for-
tuin te maken. Na eenige jaren als officier aldaar gediend te
hebben, krijgt hij, op voorspraak van den Stadhouder, de
post van onderkoopman te Patna in Bengalen, welke post
veel winst beloofde op den handel in opium
Patna was een van de Voor-Indische factorijen van de
Comp, in Bengalen, n.1. in de eigenlijke provincie Bengalen,
hoewel de provincies Behar, Orissa en Bengalen tesamen
meestal Bengalen heeten, en later, wanneer de Engelschen er
het bestuur voeren, geheel de vlakte van Opper-Indië, vanuit
Fort William bij Calcutta bestuurd. Bengalen genoemd wordt.
Door den grooten invloed, welke op Dirk van Hogendorp
is uitgegaan van zijn verblijf te Patna waardoor de Engel-
sche verlichte koloniale politiek aan Nederland ten voorbeeld
werd, is de beteekenis van deze plaats ver uitgestegen boven
zijn belang voor den handel van de O.I.C. Daarom, en om
Patna had steeds in den reuk gestaan van tot de vette posten der Comp, te be-
hooren. Faick schrijft in zijn Gedenkschriften (blz. 54) over zijn Vader: „Mijn vader
bekleedde {± 1760) achtervolgens de ambten van boekhouder, secretaris, fiskaal op
de hoofdplaats Chinsura, ook wel naar de rivier Heugli genaamd, en werd eindelijk
Resident te Patna aan den Ganges, de voornaamste plaats voor den inzaam van opium.
Dit moet een voordeelige post geweest zijn, want in de zes jaren die hij er doorbracht
en op welke hij nog in zijn ouden dag als op den gelukkigsten tijd zijns levens plagt
terug te zien, heeft hij een vermogen verworven van naar mijn schatting nader bij de
drie dan bij de tweemaal honderd duizend guldens, en dit niettegenstaande hij, van
den beginne af, onbekrompen in de behoeften zijner te Lochern woonachtige moeder
en zuster voorzien, ook de kosten van zijn broeders opvoeding en Academische studiën
gedragen, en daarenboven naar zijn vrolijken en gezelligen aard op een voet van
ruimte en gastvrijheid geleefd had die niet nalaten kon zware uitgaven te veroor-
zaken, maar welke men hier als schier onvermijdelijk achten moest voor iemand die
de eer der natie niet prijs wilde geven aan de bedilling der mede in Patna of in de
nabijheid gevestigde vreemde Factorijenquot;.
ons het verblijf van Dirk aldaar goed te kunnen voorstellen,
dienen we de geschiedenis en de werkzaamheden van die
factorij hier in 't kort aan te geven.
Uit eenige verspreide artikelen blijkt, dat de vestigingen
in V-Indië niet geheel aan den aandacht van onze schrijvers
zijn ontsnapt, maar een volledig beeld van hun geschiedenis
geven zij toch niet. Het zou echter het minder fraaie beeld
zijn van kortzichtig winstbejag, waardoor de Gomp. aan
voortdurende moeilijkheden met de bevolking, en later aan
de vernederingen van de Engelschen, de nieuwe macht-
hebbers, bloot stond.
Bij de oprichting van de O.I.C., was Hougly aan de Gan-
ges, mede door de vestiging van de Portugeezen, de belang-
rijkste handelsplaats van die streek. Maar nadat de Mogol
hen had verdreven, kreeg de Gomp. in 1634 vasten voet
aldaar en het recht van vrijen handel tegen betaling van
eenigen tol. Deze loge overstroomde in 1656, waarna de
factorij naar Chinsura werd verplaatst en tevens bestemd tot
hoofdfactorij in Bengalen. De nawab ontving voor deze
vestiging een jaarlijksche betaling. Handel werd gedreven in
salpeter, opium, zijde en lijnwaden. Door verschillende elkaar
opvolgende firmans (keizerlijke bevelschriften in plechtigen
vorm) werd dit recht bevestigd. Deze firmans, ook wel van
den nawab uitgaande, werden meest tegen groote sommen
en dure gezantschappen verkregen, maar omvatten dan ook
langzamerhand veel meer dan het recht van handel. Zoo
kwam de Gomp. op den duur toe het recht tot het neerzetten
van gebouwen, de jurisdictie, niet alleen over eigen menschen,
maar ook over de, op de factorij gronden woonachtige, inlan-
ders, het recht tot het vermunten van zilver en het inrichten
van een eigen loodsdienst. Patna vroeger Sri Nagara (Heilige
stad) geheeten, waar de Gomp. ook een factorij vestigde, was
stroomopwaarts aan de Ganges gelegen, ressorteerde onder
Chinsura en was voor al de genoemde producten van belang.
1) Zie in de literatuurlijst onder P. H. v. d. Kemp, G. C. Klerk de Reus en J. C.
Baud, waaraan de hier volgende gegevens zijn ontleend.
Voor bizonderheden over Patna zie: The Imperial Gazetteer of India., Vol. XI,
blz. 90 w.
Oorspronkelijk stond dit geheele complex van Chmsura onder
den Gouverneur van Coromandel, maar reeds m 1656
kreeg het om zijn belangrijkheid een eigen directeur en raad,
den Houglyschen Raad. In 1725 werd het noodig de hoofd-
plaats te versterken met het fort Gustavus ter beveihgmg
tegen omzwervende rooverbenden.
Twee machten waren intusschen aan het opkomen, die
elk het hunne er toe zouden bijdragen om onzen ondergang
te bewerkstelligen.
Op dezelfde wijze n.1. als de Hollanders, waren, in 1695,
ook de Engelschen zich in Bengalen gaan vestigen, om hun
voorgangers naderhand geheel te overvleugelen. In 1699
kwamen zij te Calcutta, waar zij langzaam en ongemerkt
aan fort William bouwden. De andere bron van moeilijk-
heden, samenhangend met den staatkundigen bouw van
het rijk van den Mogol, was het opkomend gezag van den
nawab ten koste van dat des Keizers, zoodat we ook dezen
machthebber met groote kosten te vrind moesten houden.
Hij maakte het de beide Compagnieën zeer moeilijk, de
Hollanders volstonden met door groote sommen verwoes-
ting van gebouwen te voorkomen en de rechten bij firmans
verleend te behouden, maar door nooit krachtdadig partij
te kiezen hielden zij noch den nawab, noch de E.l.C. te
^'htd Ghve versloeg in 1757 den Nawab Sri Uddoula en
erkende Jafïir Ali Khan als nawab. Het ging met de Hol-
landers toen snel bergaf. De nieuwe nawab was geheel van
de Engelschen afhankelijk en stond hen een groot aantal
districten af, maar wat belangrijker was, ook het recht op
de geheele salpeter inzameling. De nawab werd toen verder
hun strooman, achter wien zij zich verschuilden maar die
door hen gebruikt werd om de positie van de Hollanders
afbreuk te doen. De Engelschen traden van toen af met
politiek gezag op, zij het in naam ondergeschikt aan den
Mogol, op grond van wiens firman zij de Comp, vanaf 1763
dan ook nog eenige salpeter afstonden.
In I7S9 werden er vanuit Batavia eenige schepen en troe-
-ocr page 45-pen gezonden om de geschokte positie van de Hollandsche
factorijen te versterken. In naam van de inlandsche overheid
werden toen door de Engelschen de schepen verslagen-
Tegelijkertij d werd Chinsura door den nawab bedreigd. De
O.I.C. restte toen niets anders dan een verdrag te sluiten
met den nawab, onder garantie van ... de Engelschen. Het
kwam neer op ontwapening van de factorijen, korten tijd
er na moest ook fort Gustavus geslecht worden. Zoo ging
het achteruit tot in 1764 de Engelschen den Mogol bij Buxar
versloegen.
De E.I.C. trad van toen af op als dewan van den Mogol
en bezat daarbij de macht van den nawab, was practisch dus
souverein.
Alleen om naar buiten niet al te zeer den indruk van achter-
uitgang te geven, besloot de regeering te Batavia zich toen
nog niet geheel uit Bengalen terug te trekken.
Tijdens het bestuur van Warren Hastings, die de Hol-
landers niet slecht gezind was, wendde in 1775 de Hougly-
sche Raad zich tot hem met een uitvoerige memorie met
klachten, waaruit bleek dat de Comp. in elk harer verkregen
rechten werd tekort gedaan; zonder veel succes echter. Ook
de opium werd hierin behandeld.
Voor het verkrijgen van opium, dienden gomasta's, in-
landsche makelaars, als tusschenpersonen. Door hen ver-
strekte de Comp. voorschotten aan de landbouwers, wat een
sterke stimulans was om dat product te verbouwen. Als
dewan schonk Warren Hastings in 177S het monopolie van
den opiumhandel aan de E.I.C. Naar firman van den Mogol
had de O.I.C. nog steeds recht op dien handel. Het eenige
echter wat de Comp. gedaan kon krijgen op al haar vertoo-
gen, was de levering te Patna tegen inkoopsprijs van 450
kisten. Dit is zoo gebleven tot door Cornwallis 31 Jan. 1787
werd bepaald, dat de Comp. voortaan nog slechts 500 kisten
kon koopen te Calcutta tegen den prijs dien de Engelsche
Comp. er zelf voor betaalde en in de kwaliteit als daar zou
voor komen.
Deze daad van Cornwallis nu, deed de plannen van Dirk
-ocr page 46-van Hogendorp, om na eenige jaren rijk van Patna naar
Holland terug te keeren, in duigen vallen. Het verval van
krachten van de Comp, in Bengalen, leidde de energie van
Dirk, van het streven naar het ideaal om als gezeten man in
Holland te gaan leven, naar het bestudeeren van de koloniale
politiek. Hiervoor was hij juist op een zeer belangrijk moment
in Bengalen gekomen (de benoeming van Cornwallis) en
door zijn vriendschap met hooge ambtenaren, heeft hij dezen
tijd zeer nuttig besteed.
Het eerste doel van Dirk van Hogendorp met zijn gaan
naar Indië, was: fortuin bijeenbrengen. Geenszins echter om
daarna rustig en onopgemerkt de vruchten er van te genieten,
„je voudrais bien encore dévénir quelque chose dans ce
mondequot;. Op welke wijze dat zou gebeuren stond hem nog
niet duidelijk voor oogen, maar elke gelegenheid om zijn
kennis te vermeerderen greep hij gretig aan, met om der
wille van studie en wetenschap, maar om als practische kennis
voor zichzelf te kunnen aanwenden in zijn streven naar eer
in belangrijke posities. Het behoeft dan ook wel geen nader
betoog, dat wanneer we in zijn denkbeelden een sterken
Engelschen invloed vinden, dit te danken is aan zijn verblijf
te Patna waar hij de Engelsche hervormingen meemaakte en
bestudeerde en waar hij dientengevolge onder den indruk
kwam van den geest waarin dit geschiedde. Deze aanraking
is een zeer belangrijke schakel in den keten van ons betoog
over den loop van de XVIIIe eeuwsche koloniale politiek.
We dienen het smeedwerk er van dus nauwkeurig te bezien.
Uit een brief van i8 Oct. 1786 aan zijn broer Gijsbert
KareD), leeren we al onmiddellijk den aard van de eerste
kennismaking kennen. Dirk schrijft daarin:
„Ik ben voorleeden week, met de Heeren Titsingh en van Haugwitz,
1) R.A., (Van Hogendorp), No. 82.nbsp;, • • . .nbsp;u .
4 I. Titsingh; geb. 174S te A'dam; I773 2e administrateur van het graan-
magazijn te Batavia; 1778-1784 Hoofd van de factorij te Decima, in rang
staande onmiddellijk onder den Raad van Indië. In 1784 besloot de regeermg te
Batavia Hollands verzwakte positie te Bengalen te versterken en den handel
aldaar te herstellen. Titsingh werd er toen heen gezonden als Hoofd van de
factorij te Chinsura, met den rang van Extra-ordinans Raad van Indie; 1794
de eerste nationale visite, aan Lord Cornwallis gaan geeven. Zijn Lord-
schap heeft ons bijzonder beleeft en vriendelijk ontfangen. Wij hebben
alle dagen bij hem, of met hem bij Leden van den Hoogen Raad te Cal-
cutta gegeeten. Hij maakt veel veranderingen, en verminderingen, die
de Engelschen niet al te wel aanstaan. Door Zijn Hooge Geboorte, en
Rang in Engeland, geeft hij niets om Voorspraak, en Protectie; en door
Zijn Rijkdom, en groote Inkomens, is hij niet door Geld om te kopen;
dus schijnt hij de regte man te zijn, om de vervallen Zaaken der Engel-
sche Maatschappije, te herstellen; en om de Weelde, Pracht en Hoog-
moed deezer Natie een perk te stellen. Als een Goed Soldaat, is hij bezig
de Subordinatie, en goede Orde weder bij de Armée in te voeren, die
zedert Lord Clive, en nog meer zedert Generaal Coote, bijna onbekend
geworden waren. Kort, hij schijnt veel kennis van Zaaken te hebben,
en een vast voornemen, om alle misbruiken ten strengsten nategaan, en
bij de Wortel uitteroeijen. Wij zijn hier tien dagen te Calcutta geweest,
en ik heb gelegenheid, geduurende dien tijd gehad, om met verscheide
Lieden van groot verstand in Kennis te geraaken. Onder anderen met
den Colonel Ross General Adjudant, en eerste Secretaris van Lord
Cornwallis . . . .quot;
Hij deelt in dezen brief ook mee, dat hij al goed met de
Engelschen kan opschieten en dat hij de Engelsche taal leert
spreken. Zijn belangstelling voor alles wat hij daar zal kun-
nen leeren is zeer groot. In denzelfden brief gaat hij dan
ook verder met de woorden:
„Mijn hoofd is nog te weijnig in rust, en ik ben ook nog te weijnig van
Zaaken onderrigt, om U regt grondelijk, over de Staatsomwentelingen
van dit Land (weijnig en heel oppervlakkig in Europa bekend) te kun-
nen schrijven, maar mijn verblijf op Patna zal mij hiertoe wel gelegen-
heid bezorgen, en dan beloove ik U het regt uitvoerlijk te doen. Onder-
tusschen ben ik reeds bezig, om er alles over te leezen wat er maar te
krijgen is, en veel vrienden onder de Engelschen zijn mij hiertoe be-
hulpelijk ...quot;
Wie deze vrienden zijn zegt Dirk in dezen brief niet, maar
in zijn Mémoires^) lezen we daarover nog het volgende:
,,Je retournai depuis plusieurs fois à Calcutta, où j'étais reçu
avec amitié par Lord Cornwallis, et où je fis la connaissance
zending naar Ciiina; Mei 1795 terug te Batavia, waar liij zitting kreeg in den
Raad van Indië; repatrieerde in 1809. (Volgens Nederland's Patriciaat 13e jrg. in
i8oi). Heeft veel bijgedragen tot de kennis van Japan. (Nw. Ned. Biogr. Wb.
Dl. III, blz. 1241).
Mémoires du général Dirk van Hogendorp, blz. 61.
-ocr page 48-de Sir Robert Chambers, premier juge de la haute cour de
Justice, et de Sir WiUiam Jones, président de la Société
Asiatique^), ce qui me donna toutes les facihtés possibles
pour comparer 1'administration Anglaise avec les principes
que suivoit notre Compagniequot;.
Merkwaardig is het wel dat het deze Sir Wilham Jones is
van wien we elders (pag. 27) een opmerking aanhaalden, die
typeerend is voor den geest des tijds, waarmee hij wel met
zal hebben nagelaten, een leergierig jongmensch als Dirk van
Hogendorp bij zijn, informaties te doordringen.
We kunnen ook wel voor zeker aannemen, hoewel Dirk
van Hogendorp het nergens noemt, dat hij in dien tijd het
werk van Bolts, boven genoemd, heeft gelezen, temeer daar
Bolts een Hollander was.
In den tijd van Dirks verblijf in Bengalen werden tevens
de grondslagen gelegd voor een nieuwe constitutie, eerst m
1833 tot stand gekomen, met als uitgangspunt: „The neces-
sety of constructing a comprehensive code of laws for the
protection and restraint of our Anglo-Indian subjects, of all
colours and creedsquot;, zooals Kaye het uitdrukt^).
Hebben we met een en ander meer in het algemeen aan-
gegeven hoe D. V. H. beïnvloed werd. uit een eenvoudige
lezing van zijn Bericht en Stukken'), blijkt punt voor punt
de Engelsche invloed, bovendien verwijst hij op nagenoeg
iedere bladzijde naar „de Engelschen in Bengalen .
Nemen we daarom slechts een enkel punt, het belangrijk-
ste, nader in beschouwing.
Bij een beheer van de koloniën als eigendom van den Staat,
is het voornaamste vraagstuk, de vorm waarin de belasting
geheven zal worden, en de oplossing hiervan hangt weer ten
nauwsten samen met de positie van den cultivateur ten op-
zichte van den grond. Onder het bestuur van Cornwalhs
kreeg deze kwestie in Bengalen haar beslag.
De compagniesdienaren waren geen geleerden om de rech-
1)nbsp;Zijn geheugen speelde hem hier een oogenblik parten, en heeft hem de functies
van de twee genoemde personen doen verwisselen.
2)nbsp;The administration of the E.I.C., blz. loi.
ä) Zie literatuurlijst.
-ocr page 49-ten van de verschillende klassen der bevolking vast te stellen,
maar de gedachte was algemeen gegroeid, dat men een rege-
ling diende te treffen met de zamindars. Het verschil van
meening liep er slechts over, voor welken tijdduur die rege-
ling zou moeten gelden. Een belangrijk rapport hierover
werd geschreven door Thomas Law, een van de meest voor-
aanstaande pleiters voor een ,,Perpetual Zemindaree settle-
mentquot;. Het hieronder te citeeren rapport schreef hij in 1778,
toen hij nog Collector van Behar was, later werd hij lid van
de Council of Revenue. Hij schreef):
,,Every year (under the permanent system) increases confidence by
length of possession. Every man will lay out money in permanent struc-
tures, as such works enhance the value of his estate, and promise future
benefit. If a scarcity happens, the landholders will forego demands, and
encourage cultivation to preserve their tenants, who become a part of
their necessary property. The increasing independence will raise a class
of native gentlemen propietors, who will gradually have established
themselves in good houses, with the various comforts of livequot;.
In dit rapport verklaarde Law ook, dat dit geen specu-
latieve beschouwingen waren, maar, dat in de districten waar
hij het fiscale beheer voerde ,,the expectation^) of the per-
manent settlement had produced the happiest resultsquot;. Hij
verklaarde, dat „the results were developing themselves in an
increase of general confidence and a corresponding increase
of revenuequot;. Gelijkluidend ook met hetgeen Munro eenige
jaren later zei: „We have only to guard the Ryots from
oppression, and they will create the revenue for usquot; Corn-
wallis' beslissing viel uit ten gunste van een eeuwigdurende
regeling.
De woorden van Law en Munro, het worde hier slechts
terloops opgemerkt, stemmen zij ni^t merkwaardig sterk over-
een met de woorden van Raynal waarmee deze zich tot de
Engelschen wendde in zijn pleidooi voor het verkenen van
landeigendom: „Ils apprendront a les (les campagnes) cultiver
Kaye, blz. 177.
Ik cursiveer.
ibid., blz. 209.
-ocr page 50-pour euxquot;, ,,ils paieront avec joie des tributs qui seront
imposés avec modérationquot;
Een enkele blik nu in Van Hogendorps Bericht, en we zien
de parallel met dezen gi^achtengang, waar hij pleit voor
eigendom van land, b.v.'): „Wie toch kan meerder en een
nader recht hebben tot het eigendommelijk bezit van landen,
dan hij, die dezelve bearbeidt en vruchtbaar maakt? En is
er een land in de waereld bekend; waar de landman gelukkig,
vrij, en wél gezeten is, zonder eigendom van land te heb-
ben?quot; en „Waar de landman geen eigendom van land heeft;
waar hij niet zeker is, dat hij het toekoomende jaar denzelf-
den akker zal mogen beploegen; waar hij niet weet, hoeveel
hij van de vrucht zal moeten afgeven; en waar hij alleen eene
zaak met zekerheid weet, naamelijk, dat hem niet meer zal
gelaaten worden, dan wat hij tot voedzel voor zich en de
zijnen noodig heeft; ja, waar hij dit zelfs als een groot, een
buitengewoon geluk moet beschouwen! — kan men daar
verwagten, dat de landman moeite zal aanwenden om zoo
veel voordeel uit den grond te trekken, als deszelfs vrucht-
baarheid zoude toelaaten?quot; In welke mate Dirk het Engel-
sche voorbeeld voor oogen stond, moge tenslotte nog blijken
uit dit citaat^): „De Engelschen hebben hun territoriaale
bezittingen door een beter bestuur, door het geeven van
eigendom van land aan hunne inwooners, en door het be-
stuur en de inkoomsten van die bezittingen af te zonderen
van de commercieele belangen, en onder een bijzonder be-
stuur te brengen, dezelve voor hun van veel grooter belang
en voordeel gemaakt, daar wij, bij het oude blijvende, de
commercieele belangen tot het hoofddoel maakende, onze
territoriaale bezittingen geheel verwaarloosd hebbenquot;.
Dit alles echter schreef hij eerst na zijn terugkeer uit Indië
in 1799. Zoover was hij tijdens zijn verblijf in Bengalen nog
geenszins. Zijn ideeën hebben zich eerst langzamerhand, en
1)nbsp;Zie biz. 23/24.
2)nbsp;blz. 40.
blz. 58.
blz. 143.
voor een belangrijk deel is dit te danken aan de ondervonden
tegenslagen, tot een systeem ontwikkeld.
In de correspondentie met zijn broeder Gijsbert Karei,
vinden we in zijn Voor-Indischen tijd nagenoeg geen enkele
opmerking van politieken aard; Dirk was nog te zeer vervuld
met zijn geldzorgen. De doorwerking van hetgeen hij in
Patna had geleerd moest nog komen. Gewapend met deze
ervaringen stond hij, in Indië teruggekeerd, niet meer louter
critisch tegenover het beheer van de Compagnie, maar wist
hij aan zijn critiek ook een opbouwenden inhoud te geven.
We bepaalden ons in dit hoofdstuk er toe, om na te gaan van
welken aard de Engelsche invloed was en hoe hij in sterke
mate op Dirk van Hogendorp kon inwerken; zien we in een
volgend hoe die invloed in Dirk tot ontwikkeling kwam en,
door het overnemen van Dirks denkbeelden door Gijsbert
Karei, van groote beteekenis is geweest voor de richting
waarin zich de koloniale politiek tijdens de Bataafsche Repu-
bliek ontwikkelde.
HOOFDSTUK HL
De Nederlandsche Wortel.
De vrede van Parijs van 30 Nov. 1782, waarbij Engeland
•de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten erkende; het
verdrag van 3 Sept. 1783, waarbij Engeland vrede met
Frankrijk en Spanje sloot en het tractaat van 20 Mei 1784,
waarbij het zich, voor zoolang het duurde, met zijn berooiden
oud-bondgenoot, de Republiek, verzoende, beteekenen een
belangrijk keerpunt in de koloniale geschiedenis; het zwaarte-
punt van de koloniale politiek verlegde zich van het westelijk
naar het oostelijk halfrond 1); in den Indischen Oceaan zou
de eindstrijd over de koloniale hegemonie, en daarmee over
de wereldmacht, gestreden worden.
Waarin lag nu, na het herstel van den algemeenen vrede,
het verschil in de ontwikkeling van de Engelsche en de
Hollandsche koloniale macht beoosten de Kaap ? In beide
landen had de Compagnie den tijd overleefd waarin haar,
door exclusief octrooi beschermd, bestaan finantieel rendabel
en economisch verantwoord was. Terwijl echter Engeland
na 1784, de reeds aangevangen hervorming van zijn E.I.C.
wist voort te zetten en te voltooien, zonken de pogingen der
Republiek tot hervorming van O.I.G. weg in onvruchtbaar
geredeneer. Sporen we de oorzaak van dit opvallend verschil
op, dan blijkt het, dat zij ligt in den staatsvorm van beide
landen. In de Republiek ontbrak de eenheid van regeering,
terwijl bovendien in de Statenvergaderingen familie- en pro-
vinciale belangen de aandacht gevangen hielden. Het is te
begrijpen, dat in de regentenkringen, waar de beteekenis
van de Compagnie afgemeten werd naar den stand harer aan-
Zie Supan: Die territoriale Entwicklung., blz. 143/146.
-ocr page 53-deelen en zij een bron van inkomsten was voor de regenten
en hun connecties, het als een belang geoordeeld werd de
Bezittingen overzee in een'staat te houden, welke deze in-
komsten beloofde te bestendigen.
In Engeland daarentegen, was het de positie van de Kroon
en het Parlement, als centraliseerende nationale krachten,
die een ingrijpen in de zaken van de E.I.C., in het Rijksbelang,
mogelijk maakten. Naast elkaar in positie tegenover de Kroon,
waren er gelijkwaardige partijen, die nu eens als oppositie,
dan weer als regeeringspartij, voor de wrijving zorgden waar-
uit de energie gewekt werd om met kracht een nieuwen koers
te kunnen inslaan. Spreken we van Oranje- en Staten-
partij, dan heeft het woord partij een heel andere beteekenis,
dan indien we er Whigs en Tories mee aanduiden. De
eersten zijn meer als lagen te beschouwen. De bovendrij-
vende laag was bovendien nog in zeven deelen, provincie-
gewijs, gesplitst en alleen daardoor al tot krachtig regeeien
niet in staat. Deze ,,staatswagen met zeven wielenquot; kon niet
recht spooren, en daarin stuurde de Compagnie nog weer
haar eigen koers. Een krachtige parlementaire regeering, die
haar de geheimen van haar beleid kon ontrukken, was er
niet. Zelfs toen zij om een leening moest vragen, omstandig-
heid waaronder de Engelsche Compagnie de leiding van de
regeering moest aanvaarden, werd er in Holland niet verder
ingegrepen dan door het uitzenden van een commissie, die
in Indië aangekomen, door het compagniesapparaat werd
opgeslokt. Het ontbrak de Republiek aan de kracht om een
Cornwallis naar Indië te zenden, of om geleidelijk de souve-
reine macht van de Compagnie over te hevelen naar de
moederlandsche regeering en haar handelsbeginselen in over-
eenstemming te brengen met den geest van vrijhandel, welke
de wereld begon te beheerschen.
Reeds bij een geheime Resolutie van 4 Mei 1782 hadden
de Staten van Holland bepaald, ,,dat de Bewindhebbers der
O.I. Comp. in de respectieve Kamers binnen deze Provincie
geëtablisseerd, zullen zijn verplicht om successievelijk wegens
de zaken der 0.1. Comp. zoodanige opening en inzicht aan
Hun Ed Gr Mog. te verleenen, als hoogstdezelve zouden
mogen requireerenquot; Maar al hetgeen een oogenblik wees
op een overeenkomst met Engeland heeft de O I.C. met
van den ondergang kunnen bewaren en de verzwakte positie
van de Republiek als groote mogendheid en de verwaarloozmg
van de defensie heeft zelfs tot het verlies van de kolomen
geleid. De geschiedenis van de staatsinmenging is er verder
een van commissies en oneenigheid tusschen de Staten, het
geheel getrokken in den sfeer van den partijstrijd, bij voor-
Lat gedoemd om zonder uitwerking te blijven, daar men
bovendien bleef ronddraaien in den kring van de direct
belanghebbenden.nbsp;i j • j
Overzien we den loop der koloniale aangelegenheden in de
verschillende staatscolleges^) en de ontwikkelmg der kolo-
male paragraaf in de Staatsregeling^), dan zien we dat m
het begin van de revolutionaire periode .de staatkundige po-
sitie van de Bezittingen een wijziging onderging, maar er
geen wezenlijke verandering in hun bestuur plaats vond. Het
r.Committé tot den O.I. Handel en Bezittmyn ingesteld
24 Dec. 1795, trad op in plaats van de Bewindhebbers en de
bezittingen van de Comp. werden genationaliseerd doordat
in art. 78 van het Reglement van de Nat. Verg. van 21 Jan
1796. zij „de beschikking over de bezittingen van den Scaat
in O^st en West Indiequot; aan zich trok. Niettegenstaande de
rijkdom aan schoonklinkende leuzen, begreep men zeer wel.
hoezeer de één en ondeelbaarheid van de Bataafsche Repu-
bliek voorop stond, dat de revolutiebeginselen
tigheid gehanteerd moesten worden, zeker m het toekennen
van burgerlijke vrijheden en rechten aan de inwoners van de
Bezittingen. Over vrije vaart b.v. werd nog met gedacht
en de adviezen van het Committé waren nog geheel m .com-
pagniesgeest. Daarbij kwam, dat het nog iets anders was
„het eens te zijn over zekere algemeene begmselen en het
1) Zie G. }. A. .an Berckel: Bijdrage tot de gesch. v. h. Europeesch opperbest, over
N.-L, blz. 5.
Zie Van Berckel, Hfdst. I en II.nbsp;ui, n w
3) Zie D. J. P. Oranje-. Het beleid der Com. Gen., blz. 9 vv.
1) Van Berckel, blz. 73.
-ocr page 55-uitmaken hoe deze in toepassing te brengenquot; ,,Het Gou-
vernement stond tegenover de eigenaardige samenkoppeHng
van handels- en politieke functies in de Comp.ie en de groote
moeilijkheid was nu, te beslissen welke gedragslijn daarin
zou moeten worden aangenomenquot;
De overname van de Comp, door den Staat was niet het
logisch gevolg geweest van een algemeen gerijpte overtui-
ging, dat het sedert 1602 gevolgde systeem onhoudbaar was
geworden, zoodat het land met de overname eenige aandeel-
houder geworden zijnde, zich voor dezelfde moeilijkheden
geplaatst zag, als waaraan den ondergang van de Compagnie
te wijten was geweest. Zij had geen oplossing kunnen vin-
den voor den vicieuzen gang der feiten, dat bij verdedigde
factorijen de handelswinst door de kosten der verdediging
overtroffen werd en onverdedigde factorijen verloren gingen,
en een eenvoudige nationaliseering van haar bezittingen
bracht geen uitweg uit de impasse. Zeker, de Compagnie
als zoodanig had voor ieders bewustzijn afgedaan; zelfs Ne-
derburgh, de meest verklaarde aanhanger van haar systeem,
gedacht haar nog wel in een weemoedige lofspraak, maar
liet daar op volgen®): ,,Zij is niet meer ! — zo deeze her-
innering mij, die zeedert vijftien jaaren zo naauw aan haare
lotgevallen verbonden was, op het gevoeligst moet treffen,
verbiedt mij echter de Staatsregeling, welke haar lot onher-
roepelijk beslist heeft, alhier de vraage te verhandelen: of
haare vernietiging al of niet als heilzaam moet worden be-
schouwdquot;; niemand echter, die, de Compagnie ondergegaan
zijnde, vergemakkelijkt door dit feit, de consequenties trok
uit de oorzaken, welke tot haar ondergang geleid hadden en
bestek maakte om een nieuwen koers aan te geven. Ja, toch
een was er, die reeds voor haar val de opheffing van de Com-
pagnie bepleitte en langzamerhand een geheel nieuw koloniaal
stelsel ontwikkelde. Dirk van Hogendorp. Hij en zijn volge-
lingen, waarvan zijn broeder Gijsbert Karei de voornaamste
was en zelfs boven hem zou uitstijgen, brachten de nieuwe
Clive Day: Ned. Beheer over Java, blz. 139-
2) ld.
Nederhurgh: Verhandelingen, blz. 85.
-ocr page 56-gedachte in de Bataafsche RepubUek tot verspreiding. Be-
schouwen we daarom eerst, in aanvulUng van hetgeen we in
het vorige hoofdstuk over hem schreven, Dirk van Hogen-
dorp in zijn groei tot koloniaal hervormer en in samenhang
met hem, Gijsbert Karei van Hogendorp.
De Amerikaansche vrijheidsoorlog maakte grooten indruk
op Dirk en deed zijn zin voor politiek ontwaken. De heftige
discussies, welke dezen opstand tot onderwerp hadden, waren
gevuld met de woorden: vrijheid, onafhankelijkheid en rech-
ten Voor deze liberale gedachten stond de vurige en ont-
vankelijke jongeman open: „Je ne savais trop ce que je you-
loisquot;, schreef hij in zijn autobiografie „cependant je brulois
du désir de prendre part aux affaires publiques . Het zijn
deze woorden waarmee hij zichzelf raak typeerde en waarmee
ons de jongen en later de man geteekend wordt, die een
vurig voor of tegenstander kon zijn al naar zijn gevoel hem
ingaf. Vergeten we daarbij niet, dat de impetus voor dat
gevoel dikwijls zijn eerzucht was. Evenals zijn broeder voelde
hij zich voor groote dingen in de wieg gelegd.
In Maart 1783 vertrok Dirk met een eskader onder Van
Braam naar Indië. Dat zijn critiek op de Indische toestanden
begon bij het leger, is wel te begrijpen. Hij had immers zijn
opleiding tot officier in Pruissen gehad. In Indie zag hy
hoe zelfs een schoenmaker het tot officier kon brengen en
dat stak hem. De manier waarop men, al schrijvende, vanaf
de onderste sport tot Gouverneur-Generaal kon klimmen, en
al vechtende, het tot een hoogen rang in het leger kon bren-
gen, waren geen waarborgen, dat het leger ooit aanzien en
beteekenis zou krijgen. Het is in dezen tijd louter nog cntiek
op personen, terwijl hij eerst later is begonnen in te zien, dat
hervormingen bij het stelsel moesten, aanvangen.
Volgens zijn autobiografie, heeft den dood van zijn vader
Willem van Hogendorp, die op een compagmesschip thuis-
voer waarvan taal nog teeken meer is vernomen, meegewerkt
om hem een afkeer in te boezemen van het compagnies-
stelsel. Door de slechte betaling werden de compagnies-
1) Mémoires, blz, i8.
-ocr page 57-dienaren a.h.w. genoodzaakt op ongeoorloofde wijze hun in-
komsten te vermeerderen. De schepen waren daardoor zoo
volgepakt met contrabande, dat ze, overbelast, de thuisreis
aanvaardden en bij slecht weer groot gevaar liepen, soms
zelfs vergingen. Aan deze oorzaak wijt hij ook den dood van
zijn vader.
In 1786 ging hij over in burgelijken dienst en werd hij te
Patna geplaatst'). De veel, zij het ongeoorloofde, winst be-
lovenden handel in opium, werd kort na zijn aankomst aldaar,
verboden. Zoo moest hij, diep in de schuld, zitten wachten
op een voordeeliger plaatsing. Van Lord Cornwallis, van wien
het verbod was uitgegaan en tegen wien hij eerst hoog had
opgezien, deugde toen niets meer. „Ik vervloek Lord Corn-
wallis, die uit een Engelschen eigenzin, en die Natie eigene
Trotschheid, zonder eenige andere reden, de Leverancie van
opium heeft ontnomen, en mij daardoor geruineerd en van
het genoegen beroofd, schielijk na Europa te kunnen gaanquot;
Den tijd, welke hij met geldverdienen had willen door-
brengen, slijt hij nu met koloniale politiek. Van een ethische,
noch van een economische overtuiging, bemerken we iets
bij hem; hij wacht slechts op een vetten post bij de Com-
pagnie; het herstel van het stadhouderlijk gezag in het Vader-
land, maakte op hem, als patriot, niet meer indruk, dan dat
daardoor zijn kansen op voorspraak door dien stadhouder er
weer gunstiger kwamen voor te staan.
Een gedeelte van den hierboven geciteerden brief echter,
had een belangrijkeren inhoud: Na de bezittingen van de
Franschen en de Engelschen beschreven te hebben, zegt hij
van de Fransche, dat zij nagenoeg van geen beteekenis zijn,
maar dat het hof te Versailles de gelegenheid wel afwacht
om zijn slag te slaan, en dan®):
„Les Portugais et les Danois sont de ci peu de conséquence; qu'ils ne
méritent pas qu'on feusse mention d'eux; aussi ne pourrait on dire plus,
que ce qu'on trouve dans Raynal, et d'autre
Zic blz 34 w
Uit een brief aan G. K. v. H. van 7 Juni 1788. R.A. (Van Hogendorp) No. 82.
blz. 10 van dien brief.
-ocr page 58-é c r i V a i n s 1), qui ont écrit sur, le Commerce des Européens avec les
Indes. Mais la Compagnie Hollandaise est plus interessante. Je soutiens
que dans ce moment même, sa situation est meilleure, et moms précair^,
que celle de la Compagnie Anglaise. Elle a infiniment de ressources;
moins de dangers et moins de dépenses à soutenir. Les Isles des Epice-
ries, gardées avec entendement, et fermeté, valent mieux que tout les
mines de Pérou. L'isle de Java bien gouvernée, et bien cultivée, est le
Coeur qui doit donner de la vie et du mouvement à la machine.
On a besoins de bien moins de réforme, qu'on ne pense; beaucoup de
changemens, feraient plus de mal que de bien. L'Etat militaire doit
être changé entièrement ...quot;
Bengalen, Suratte en Coromandel, zijn louter commercieel,
zoodat er geen forten en soldaten noodig zijn; Malabar en
Cochin moeten we verlaten, of er zooveel troepen heenzen-
den, dat we het land kunnen veroveren, om uit de revenuen
de onkosten te kunnen dekken.
Het hier aangehaalde is vrijwel de eenige opmerkmg over
koloniale politiek, welke van zijn briefwisselmg uit dien tijd,
zoover zij bewaard is, voorkomt. Geld- en promotiezorgen
hebben hem vermoedelijk belet de belofte, zijn broeder uit-
voerig in te lichten, na te komen. Zeer drmgend zijn telkens
zijn verzoeken hem voor promotie aan te bevelen. Een dier
verzoeken, is, gezien zijn latere slechte verhouding met Ne-
derburgh, wel typisch „Je m'imagine, que vous serez en
bonne connaissance avec Mr. Nederburgh, qui est dévenû
Avocat de la Compagnie ... je vous supplie mon cher ami
et frère, de bien vous servir de cette circonstance heureuse
pour mon bien Etre . . . l'Avocat de la Compagnie est cer-
tainement l'homme, qui a le plus d'influence, auprès de
G G quot;
Na zijn verblijf te Patna in 1789 in Indië teruggekomen,
eerst als resident van Djapara en later gezaghebber van
Java's Oosthoek, werd hij in zijn handelsondernemingen ten
zeerste gehinderd door de clique te Batavia. En zijn cntiek
op hen en op het stelsel, hetwelk zulke handelingen mogelijk
maakte, werd steeds heviger. Hierbij werd hij sterk gesteund
door zijn ondervindingen van het Engelsche stelsel te Benga-
Ik spatieer.
2) Zelfden brief, blz. 13-
len. Zoo kwam hij tot het inzicht, dat de Compagnie niet
meer te handhaven was, niet langs de lijn van dogmatische
redeneeringen over het onjuiste van de samenkoppeling in
een lichaam van politieke- en handelsfuncties, maar door de
praktijk. Waar hij b.v. fulmineerde tegen de belasting, welke
de Compagnie ging heffen van 25% op alle inkomens, stond
het hem niet helder voor oogen, dat zulks onbillijk was omdat
de Compagnie geen staat was, maar de redeneering, welke
hij er over opstelde, leidde wel tot de conclusie, dat de Staat
voor de Compagnie in de plaats moest treden. In de ,,Korte
en vrije Aanmerkingen over den tegenwoordigen staat in de
Oost-Indische Maatschappij en de Belangens van den Staat
in de Oost-Indische Bezittingen en Handelquot;^), legde hij in
1792 deze overwegingen neer en zond ze aan Gijsbert Karei,
nog geenszins met het doel er publiciteit aan te geven. In de
brief ter begeleiding van de ,,Korte en vrije Aanmerkin-
genquot; schreef Dirk: ,,I1 me semble que la grande question,
à proposer devant toute la République, et à faire résoudre
par le Souverain, est celle ci: Une Compagnie de Marchands,
peut elle, en même tems, être une Puissance ?
De fait elle l'est, mais porte sa propre Destruction dans
son Essence. De droit elle ne l'est, que par la Conçession, et
au nom du véritable Souverainquot;.
De „Aanmerkingenquot; geven Van Hogendorps systeem in
eersten aanleg weer. De exclusieve handel is onrechtvaardig
en op den duur nadeelig en het is ook niet te verdedigen, dat
de Staat een handeldrijvend lichaam steunt met het geld van
alle ingezetenen, waarvan de meesten geen deel hebben aan
dat lichaam, aldus de inhoud van dat stuk. In par. 23 stelde
hij er tegenover: „Zoude het dus niet beter, voor den Staat
zijn, de onnoemelijke voordeden, die de Oost Indische Be-
zittingen, onder eene wijze, en billijke Regeering kunnen op-
leeveren, voor zig zelve te neemen; daar voor de onkosten
van derzelver Beheering zelve te draagen; Den Handel van
de Specerijen Peper, Coffij, amfioen, en eenige andere pro-
J. A. Sillem: Dirk van Hogendorp, geeft op blz. 50 w. een overzicht van dit stuk.
R.A. (Van Hogendorp) No. 82.
-ocr page 60-ducten uijtsluijtend voor zig te behouden; dien na Japan
Jaarlijks aan Particulieren te verpagten; den Handel in alle
overige Producten, van en na Indien, mits op vragt in Schee-
pen van den Staat, aan Ieder Ingezeten open te stellen en
toetestaan ? E^e vrije vaart in Indien zelf, overlaaten en zelfs
sterk begunstigen, voor alle Dienaaren, en vrij Burgersquot;. In
par. 24 kwam hij voor het eerst tot deze conclusie: „Om dit
uijttevoeren, diende het octiroij, wanneer het nu ten emde
is, niet weder vernieuwd, maar dit Lichaam ontbonden en
vernietigd te wordenquot;.
Toch waren zijn plannen, vooral op dit laatste punt nog
niet geheel vaststaand. kon zich de verbeteringen ook nog
wel in het kader van de Compagnie denken. Den 2en Dec.
1792 schreef hij nog aan Gijsbert Karei, dat hij zijn plannen
aan Nederburgh wilde voorleggen 1). Toen echter de Com-
missarissen Generaal er eenmaal waren, zag hij met hun
medeweten zooveel onrecht gebeuren, dat hij geheel gedes-
illusioneerd werd. Dat hij van Nederburgh op een schrijven,
waarin hij hem aanbood zijn gedachten hem mede te deelen,
niet eens antwoord kreeg, was voor hem de droppel die de
emmer deed overloopen ei^hreef hij 4 Oct. '94 aan zijn
broeder den, hieronder vSgnden zeer belangrijken brief,
waarin ook voor het eerst gewag gemaakt werd van het toe-
kennen van landeigendom.
„Le sijsthème féodal, est mortel pour toute activité, et industrie. Il
est ici dans sa plus grande vigueur. C'est ce sijstème bien plus que le
Climat, qui est la cause, de l'Indolence, et de l'apathie^du Javanois.
Osons rompre la glâce; osons (Comme les Anglais, ont fait avec succes
au Bengale) donner les terres en propriété, ou en ferme héréditaire, au
Cultivateur Javanois, nous aurons d'abord des Hommes, au heu d Es-
claves, au d'animaux de Somme, qu'ils sont à présent; osons abolir les
Corvées, et les servitudes personelle; et introduire 1 Impôt territorial
en nature, et une Capitation légère. Des millions, oui des millions! nous
aurons de cette bellelsle, la plus fertile de l'Univers.nbsp;. ^ . ,
J'ai concu le Plan; Je l'ai médité; Je me suis fait, et me suis fait faire
par des gens instruits, toutes les objections possibles. Je connais a fonds
le Pays, et toutes les Circonstances. Et J'ose assurer que le Plan est prac-
1)nbsp;R.A. (Van Hogendorp) No. 82.
2)nbsp;R.A. (Van Hogendorp) No. 82.
-ocr page 61-ticable. J'ose entre prendre de le mettre en execution, et offre ma tête
si j'échoue ! mais le voudra t'on ? J'en doute. On me traitera de rêveur de
tête chaude; de faiseur de projetsquot;.
Met dezen brief is het systeem van Dirk van Hogendorp
in zijn principes afgerond.
Hij het het hier echter niet bij, en gevoelende dat zijn
kennis nog te gering was, studeerde hij ijverig verder. Ver-
scheidene punten werkte hij nader uit, waarbij zijn Bengaal-
sche tijd goed te stade kwam. Een en ander culmineerde in
een rnemorie van 2 Juh 1796'), waarin de sporen van de
literatuur en den Engelschen geest waarmee hij in Bengalen
had kennis gemaakt, zijn aan te wijzen, versierd met XVHIe
eeuwsche tirades over natuurrecht.
Zijn gedachten over vrijhandel ontwikkelden zich in het
raam van de Engelsche praktijk, hoewel dit op het eerste
gezicht niet wel mogelijk lijkt, daar toch in 1793 het octrooi
van de E.I.C. weer voor twintig jaar was verlengd geworden.
Samenhangend met de geleidelijke omvorming van com-
pagniesbezittingen in door den Staat beheerde koloniën, had
Engeland aan zijn Compagnie nog wel een octrooi verleend,
maar stond practisch reeds op de basis van vrijhandel. G. K.
van Hogendorp in zijn: Verhandelingen over den Oost-
Indischen Handel, 3e deel, dit octrooi besprekende, zag er
bijna een verdediging van den vrijen handel in.
Het schrijven van de memorie van 1796 is als een hoogst
belangrijk moment in onze koloniale historie te beschouwen.
Daarmee werd de ethische koloniale politiek, door Engeland
reeds in gang gezet, in ons land geïntroduceerd. Het was het
geheele systeem, later ook door Gijsbert Karei voorgestaan,
in een notendop. Het was ook het keerpunt in de ontwik-
kehngslijn van de vier Van Hogendorpen, welke lijn parallel
loopt met die van onze koloniale politiek. Willem van Ho-
gendorp ging naar Indië om fortuin te maken, welke zaken
synoniem waren. Zijn zoon Dirk eveneens, maar die ontwik-
kelde zich tot een politicus, zij het ook om rede van fortuin.
Gijsbert Karei was in 1814 onvoorwaardelijk bereid de toe-
1) Ook hiervan geeft J. A. Sillem op blz. 60 w. een overzicht.
-ocr page 62-passing der nieuwe beginselen dwingend voor te schrijven,
de verwachte resultaten echter bleven uit, zoodat we de
lijnen zien kruisen en zijn zoon Willem zich tot een koloniaal-
ethicus ontwikkelde, op een oogenblik, dat de nood dreef tot
het voeren van een batig-slot politiek.
Het was XVIHe eeuwsch om naar Indië te gaan met als
eenig doel: rijk worden, maar het lag in den geest van die-
zelfde eeuw, een verlicht mensch te wezen. In de memorie
en in de latere publicaties van Dirk lag de verbinding van
deze elementen. Hij dischte zijn zakelijke opmerkingen op
met een gangbaar natuurrechtelijk sausje; dit was juist het-
geen waarmee hij in Holland terecht kon, en waar zijn broe-
der zich bij kon aansluiten. Evenals we bij Dirk een menge-
ling van Engelschen en Franschen invloed bespeuren, zien
we dit ook bij Gijsbert Karei, maar, overeenkomstig hun
aard, namen ze ieder op hun wijze deze invloeden op. Dirk,
vol dadendrang, tot het overhaaste toe, onderging in de
praktijk den Engelschen invloed en zijn weetgierigheid deed
hem kenmsmaken met de Fransche literatuur m haar popu-
lairen vorm. Met zijn vurigheid had hij de groote verdiende
G.K. te stimuleeren, die meer welbewust zich aan de studie
van de problemen van zijn tijd zette. Dat deze daarbij behalve
voor den, voor de hand liggenden. Franschen geest, ook
ontvankelijk was voor den Engelschen, hield verband met
zijn Oranjegezindheid, waardoor voor hem met zooals voor
de meesten van zijn landgenooten, alles wat Fransch was,
sympathiek, wat een Engelsche herkomst had, vijandig was,
terwijl ongetwijfeld Dirks mededeelingen zijn aandacht nader
op de Engelsche praktijk gevestigd hebben
Van jongs afhad G.K. al een levendige belangstelling voor
koloniale aangelegenheden getoond en ze beschouwd m het
licht van zijn vrijhandelsgezindheid, waarbij hij den directen
invloed van de Encyclopedisten onderging. Tijdens zijn
reis naar Amerika 1) las hij Les Elemens du Commerce en
schreef hij'): „Je me suis beaucoup instruit dans ce livre .
1) Zie over deze reis. Verberne-. Gijsbert KareVs leerjaren
4 R.A. (Van Hogendorp)'TIo. I2, aan zijn moeder, Aug. 1783.
-ocr page 63-Het boek was in 1754 te Leiden verschenen i), de schrijver
was Francois Véron de Forbonnais, medewerker aan de Ency-
clopedie, zooals ook uit het voorwoord blijkt, waar we lezen:
„Quelques-uns des Chapitres qui composent cet Ouvrage,
ont déjà paru dans l'Encyclopédie, à un petit nombre de
changemens près, que j'ai cru nécessaires. Le reste y aura
place à son tour, s'il en est jugé dignequot;. Het werk maakt den
indruk van een leerboek te zijn en is vaak op onderwijzenden
toon geschreven. Een indruk van de literatuur waaruit Gijs-
bert Karei zijn lessen trok, krijgen we uit het volgende
gedeelte, waarin de schrijvers, op een aan duidelijkheid niets
te wenschen overlatende wijze, te velde trekt tegen den
monopoliehandel ^ ) :
,,Le grand ressort de cette culture, est le commerce, amp; le commerce
n'a d'activité que par la concurrence des négocians. Leur ambition
fournira toujours plus d'avances aux habitans cultivateurs, amp; fera mieux
valoir leurs denrées qu'une compagnie exclusive maîtresse dès-lors du
prix des ventes, des achats, du terme des payemens, sans compter les
vexations amp; les maneges odieux que les commis de ces compagnies ne
manquent pas d'employer à leur insçu. Aucune colonie de culture n'a
encore réussi, amp; ne réussira jamais dans de pareilles entraves.
Bij de stukken welke hij tegelijkertijd las over den Hol-
landschen handel, bevond zich ook het rapport van Van
Imhof (van 1741), het eerste geluid uit compagnieskringen
ten gunste van vrijhandel. In denzelfden brief aan zijn Moe-
der, getuigt hij van zijn lectuur „Toute cela est fort interes-
sant et je m'instruit sur la navigation aux Indes chez mes
deux marins. Je conclus que les propositions, de ce sage
gouverneur n'ont eu d'effet que par rapport aux emplois
Subalternes, tandis que d'autres abus invétérés subsistentquot;.
Ter voltooiing van het beeld van de geestelijke sfeer waarin
zijn onbegrensde weetgierigheid haar voedsel tot zich nam,
diene nog, dat hij op deze reis ook de politieke werken van
Franklin las, waarvan hij getuigde, dat zij hem zeer bekoor-
den.
Al even belangrijk was zijn, hoewel niet persoonlijke, ont-
De 2e dr., welke we hier citeeren eveneens.
2) Dl. II, blz. 32.
-ocr page 64-moeting met Pitt. De beteekenis, van psychologischen aard,
daaraan toegeschreve^de jonge staatsman Pitt heeft diepen
indruk op hem gemaakt en sterk- op zijn verbeelding ge-
werkt i)rkrijgt voor ons nog een bizondere beteekenis.
Op den terugweg landde hij 25 Juni 1784 te Falmouth in
Engeland; den korten tijd, negen dagen, welke hij in Londen
doorbracht, besteedde hij voor een groot deel aan het bij-
wonen der parlementaire debatten, sterk geboeid door de
figuur van Pitt^). Zouden, voor een meer algemeene behan-
deling van den persoon van G. K. van Hogendorp, de debat-
ten buiten beschouwing kunnen blijven, bij ons onderwerp
mag deze merkwaardige coïncidentie niet onvermeld blijven,
dat den 2en Juli in het Lagerhuis de zaken van de East India
Company besproken werden en den 6en Juli Pitts India
Bill in behandeling genomen werd®). Welke de beteekems
was van de parlementaire behandeling van de Indische zaken,
toonden we in het vorige hoofdstuk aan en we kunnen ver-
wachten, dat Van Hogendorp,. scherp toeluisterende, heeft
begrepen, hoe de E.I.C. gezien werd als een rijksbelang,
waarvoor zelfs charters, heilig als ze den Engelschen waren,
moesten wijken. Sprak Pitt daar niet^): „In it (n.1. zijn
ontwerpen van wet) were involved the prosperity and strength
of this country; the happiness of the natives of those valuable
territories in India which belonged to England. ? Eenziens-
wijze door Van Hogendorp in zijn geschriften gedeeld, welke
hij zich stellig toen reeds eigen maakte; is met het oogenblik
van hooren en ontmoeten van een groot man beslissender
dan het bestudeeren van zijn ideeën ? Zoo groeide G. K. van
V Hogendorp tot den representant van een geestesrichting,
\ welke in het Regeerings Reglement van 1815 haar mtdruk-
^^S ge^SXitêSing waarmee hi, Pi« m het Parienjent ^t .e^
duidelijk uit hetgeen G. K. er over aan zi n Vader schreef (Br. en Gedenkschr. Dl I,
blz. 374). Pitt komt aan de regeering, „dans ce momen remarquable j arrive en
Angleterre, je vole à Londres j'y assiste aux assemblées de le Parlement ou les intere s
de la natiok l'état des finances, la situation de la Compagme des Indes sont discutes
avec une émulation, un esprit d'aigreur quelquefois, qui sert d autant plus a faire
connaître la vérité ...quot;nbsp;, , ,nbsp;o
'') Hansard: Parliamentary History, Vol. XXIV, blz. 1034 en 1085 w.
Hansard, blz. 1086.
-ocr page 65-king vond en werd hij, bij Dirks terugkeer, onmiddeUijk een
warm aanhanger van diens voorstellen. Samen beïnvloedden
zij toen het publiek, het woord in de beperkte beteekenis van
die dagen op te vatten, door hun geschriften'). Een publiek,
hetwelk toch reeds niet meer geheel en al vreemd moet
hebben gestaan tegenover het betoog dier geschriften. In de
Repubhek, als uitgeverij van Europa, had in 1770 Raynals
werk het licht gezien en de Fransche vertaling van ,,The
Weahh of Nationsquot; was in 1778 te 's-Gravenhage versche-
nen. Een veelgelezen boek in de Republiek was Li^c: Hol-
lands Rijkdom, welk werk een geest van vrijhandel ademde
en waarin Raynal een herhaaldelijk geciteerd auteur was.
Voor een indruk van hetgeen in de laatste decennia der
XVIIIe eeuw reeds tot de nationale lectuur te rekenen was,
volgen we een oogenblik het betoog van Luzac in zijn hoofd-
stuk: „Beschouwing van de Middelen, welken de Colonien
tot opbeuring van Vaart, Koophandel, en Manufactuuren
aan de hand gevenquot; Men zou kunnen zeggen, aldus Luzac,
,,volg de gronden en oogmerken, vervat in 't Octrooij aan
Suriname verleend, en Uwe Volkplantingen zullen wel-
varenquot;. De volksplantingen dienen op zoodanigen voet ge-
bracht te worden, „dat eene vermeerdering van alle neermgen
en hanteeringenquot; er het gevolg van zal zijn „en niet het on-
vruchtbaar voordeel voor eenige bijzondere lieden, of fami-
lien, om over eene Bevelhebbersplaats of ander voordeelig
ampt te kunnen beschikkenquot; Koophandel en scheepvaart
in 't algemeen, worden benadeeld door octrooien; Bewind-
hebbers, die voor zich en deelgenooten handelen, kennen de
koloniën niet, kennen hun waar belang niet, kennen het ware
belang der algemeene welvaart niet en zullen nooit in het
algemeen belang handelen, aldus Luzac.
In de Bataafsche Republiek heeft men dus wel niet algeheel
afwijzend gestaan tegenover de geschriften van de Van Ho-
gendorpen, aanknoopingspunten waren er. Het verlies van
de koloniën had de schade en de schande gebracht waardoor
Zie de literatuurlijst.
quot;) Dl. IV, Hfdst. 20, blz. 444 w.
Dl. IV, blz. 459.
-ocr page 66-men wijs moest worden; het compagniesgebouw was weg-
gevaagd en de nieuwe geest had zijn omheining van vooroor-
deelen tegen koloniale hervormingen, ondermijnd. Dirk van
Hogendorp is het geweest, die den stormloop heeft ingezet,
waardoor de weg geheel werd vrij gemaakt. Hij is over-
schaduwd door Gijsbert Karei, in 1814 de leidende figuur,
maar vergeten we niet, dat Dirk in de jaren 1800 en volgende
de spits heeft afgebeten. In zijn Vaderland heeft Dirk bij
zijn leven geen erkenning van verdiensten genoten, zijn ge-
drag gaf er de begrijpelijke aanleiding toe; in ballingschap
zocht hij zijn troost in de overweging, dat hij het toch ge-
weest was, die met zijn geschriften de hoofdaanleiding gege-
ven had tot een omkeer in het koloniaal systeem en zijn
verzuchting: „Er zal, zonder twijfel, eens eenen tijd komen,
dat de nakomelingschap mij regt doen, en tot een der bur-
gers, welke zich bij het vaderland verdienstelijk maakten,
verklaren zalquot; is bewaarheid.
In Sept. 1799 kwam Dirk in het Vaderland terug en reeds
in Dec. zag zijn „Bericht van den tegenwoordigen toestand
der Bataafsche Bezittingen in Oost-Indie en den handel op
dezelvequot; het licht. Voor hen wien het nieuwe geluid te schel
mocht zijn, preludièerde hij met een citaat van Raynal als
betrouwbare introductie, ongeacht het feit, dat de aangehaalde
zinsnede voorkomt in het hoofdstuk: „Motifs que peut avoir
la république pour ne pas laisser périr la compagniequot;.
Het behoeft wel geen betoog, dat we in Dirk van Hogen-
dorp geen leerling van Raynal vinden, maar voor een ieder,
zoo ook voor Dirk, was er wel iets van Raynal over te nemen.
Het lag Dirk geenszins zich als filosoof-encyclopedist voor
te doen, de problemen waarmee hij dan zou hebben te wor-
stelen gehad, loste hij nu in een handomdraaien op, getuige
daarvan beschouwingen als: „Het zoude even ij del als nutte-
loos zijn, te onderzoeken of nategaan, met welk recht wij de
1)nbsp;Uit zijn voorrede bij: Koloniaal systema in Frankrijk, ^e Levensschets van D. v.
H. in Hand. en Geschr. vlh Ind. Gen. te 's-Grav., 3e Kg- 1856, blz 123/124.
2)nbsp;Hist. des Indes, Tom. I, blz. 252: „Si la république ne regarde pas comme ima-
ginaire les dangers que l'amour du bien général des nations nous fait pressentir, pour
son commerce et ses possessions des Indes, elle ne doit rien oublier pour les prévenir.
C'est un des soins les plus importans qui puisse l'occuper .
genoemde landstreeken op het eiland Java bezitten, Afstand
der vorsten, bij overeenkomst, of overwinning, zijn de
eenige titels die wij kunnen bijbrengen. Dan, dit zij hoe het
wil, opgeeven kunnen wij dezelve thans zeker metquot; en
„De staatkundige vrijheid, waar toe zeker alle menschen mt
de natuur een onbetwistbaar recht hebben, zoude thans m
den onvolmaakten staat van beschaaving, waar m de Javaanen
als nog zijn, het allernadeeligste geschenk wezen, dat men
hun zouden kunnen geevenquot;Het ware fout Dirk van
Hogendorp te willen indeelen als leerling van die of gene de
praktijk heeft hem gevormd, Willen we zijn plaats bepalen,
dan is hij, als XVHIe eeuwsch mensch in kenms gekomen
met het Engelsche stelsel, de trechter waardoor de stroo-
mingen van het kenterend getij naar ons land werden gevoerd.
Zijn broeder was het, die den stroom opvangende, hem bed-
ding gaf en leidde naar het Regeerings Reglement van 1815;
het verband met Dirk gaf hij zelf aan, schrijvende: „Eemge
stukken wederom in de hand nemende, de Beschrijving onzer
Oost-Indische Bezittingen door den heer Dirk van Hogen-
dorp, voor twee maanden uitgekomen, leezende , kwamen er
zooveele oude denkbeelden in mij op, dat ik voornam, de-
zelven in orde te brengen, en een besluit daarvan op te
makenquot; Gijsbert Kareis geschriften geven een beter ge-
fundeerde behandeling van hetgeen door Dirk werd voor-
gestaannbsp;,nbsp;,
Bij Dirks terugkeer zat daar Vader Staat met de, zonder
benificie van boedelbeschrijving, aanvaardde erfenis van haar
dochter de O.I.C. en een ieder, die kans zag de zaken ren-
dabel te maken, was welkom. Goede getuigschriften, dewelke
b V blijk zouden geven, dat de voorsteller daartoe van on-
verdacht verlichten huize was, waren met vereischt, en zoo
1) Bericht, blz. 8.
Uk he? voo^rwoord van het Ie Dl. van zijn Verhandelingen
4 Ziin publicaties over koloniale onderwerpen worden behandeld door Van Rees
in- ^ verfemten van Gijshert Karei van Hogendorp, als staathmshoudkundtge ten
aanzln vJn NeLland. In dit, overigens belangrijke, geschrift moeten we den da^in
XedmLn twijfel, of G. K. The Wealth of Natwns wel gelezen zou hebten
voor ging v^^ d en schrijver laten. G.K. noemt Smith nooit, maar als geesteskind
Z sSth oLr ,?de echte biginselenquot; sprekende, bedoelt hij die der klassieke school.
zien we de voormalige advocaat der Compagnie, Nederburgh
met zijn arrestant Dirk van Hogendorp, gezamenlijk in een
commissie geplaatst, om den koers aan te geven voor het
schip van koloniën, waarop de laatste tevens als kaptein
hoopte te fungeeren. De leden van de sectie Marine en Kolo-
niën van het Staatsbewind, B^r, de Beveren en Queijsen,
waren Van Hogendorps richtmg' toegedaan, aan wie hij ook
zijn benoeming te danken had. Zijn werken') rouleerden
intusschen bij de officieele instanties. De Raad der Aziatische
Bezittingen zond in.Oct. 1801 de beide boeken ter beoor-
deeling aan den G.G. Van Overstraten op zijn beurt kreeg
den Raad 4 Nov. 1801 ze ter beoordeeling toegezonden van
de sectie van Marine en Koloniën®). „De Raad verklaarde
zich ten sterkste tegen invoering van het koloniaal systema
(d.i. de invoering van eigendom van land)quot; Ook was hij
tegen de vrije vaart gekant. Uit zijn rapport s) blijkt echter
toch, dat de nieuwe ideeën veld wonnen, want de Raad was
geneigd eventueel een proef te nemen, gezien de vele voor-
standers. De groepen van voor- en tegenstanders, aanhangers
van Hogendorp en van Nederburgh, begonnen zich toen
duidelijker af te teekenen en onder de eersten ontmoeten
we degenen, die in 1814 een aandeel hadden in de samen-
stelling van het Regeerings Reglement. Queijsen«) noemde
we reeds als lid van het Staatsbewind. In den Raad der
Az. Bez. en Etabl. van Mei 1800 had als geestverwant zit-
ting De Mistuitgesproken vrijhandelsgezind en verklaard
Het reeds genoemde Beticht en Stukken raakend den tegenwooidigen toestand
der Bat. Bez.
Van Berckel, blz. 134.
ibid., blz. 135-
? sècr.' rIs. v.^d. Raad van 26 Febr. 1802, Bijl. No. 26. Zie Van Berckel, blz. 138.
Biografische bizonderheden op blz. 100.nbsp;j ■ ,
') J. A. de Mist: geb. 20 April 1749; i Jquot;« 1768 te Leiden gepromoveerd m de
rechten, waarna hij zich te Kampen als advocaat vestigde; 1778 tweede stadssecretaris
aldaar; Mei 1796 door Deventer naar de Nationale Verg. afgevaardigd. F^ederalist.
In 1797 wederom lid van de nieuwe Nat. Verg.; lid van de commissie tot redactie van
de constitutie; Jan. 1798, bij de staatsgreep van Daendels, gevangen gezet op het
Huis ten Bosch; 4 Aug. benoemd tot lid van den Aziatischen Raad; April 1802 Com-
missaris Generaal over de Kaap; Juli 1805 weer lid van den Aziat. R; Juli 1806
Secr. Gen. van Kooph. en Kol. en Staatsraad in buitengew. dienst onder Koning Lod.;
Mei 1807 landdrost van Maasland en lid van den R. v. St., voorzitter van de 4e sectie
(K. V. K.); tegelijkertijd le president van het Hof van Rekemnge, ook tijdens de in-
tegenstander der Compagnie. In de staatscommissie van ii
Nov. 1802 heeft Van Hogendorp geen geestverwanten aan-
getroffen, zijn invloed was er nihiP). De blijvende winst uit
het werk van deze commissie is, dat er een geraamte van
wetgeving opgetrokken werd, waar heel de eeuw de wisse-
lende ideeën ingepast konden worden. Nederburgh , hoewel
tegenstander der nieuwe denkbeelden, kan als ontwerper er
van worden aangewezen. De aanbeveling van Dirk van Ho-
gendorp door de sectie van Marine en Koloniën bij het
Staatsbewind voor den post van Gouverneur Generaal, in
April 1803, had geen succes 2). De Raad der Az. Bez. van
Maart 1804 zou over de benoeming van een G.G. nog om
advies gevraagd worden®). Deze Raad was conservatiever
van samenstelling dan zijn voorganger; tot de leden be-
hoorde Scholten van Aschat, de zoon van een i748er,
aanhanger van het compagniesstelsel, als hoedanig hij zich
ook in 1814 liet kennen ten tijde van de Compagnie was
hij lid van het „vijfde departementquot; geweest «). Van Ijzen-
doorn was in dezen Raad de eenige, die een lans voor den
persoon en het stelsel van Dirk van Hogendorp brak, hij heeft
zijn benoeming tot G.G. voorgestaan. Van IJzendoorn was
met de Van Hogendorpen bekend en een actief aanhanger
van hun koloniaal stelsel. In 1804 schreef G.K. van Hogen-
dorp een, het werk prijzende, voorrede op Van IJzendoorns
vertaling van het boek van Henry Brougham Jr.: ,,De Staat-
kunde der Europeesche Mogendheden nopens het bestuuren
van Volksplantingen, onderzocht en beoordeeldquot;, een werk,
waarin het koloniaal beheer naar de beginselen van A^am
Smith bezien werd ').
lijving. Onder Willem I lid van den R. v. K. en K. Later noemde hij zich Uitenhage
de Mist. (Van der Merwe: Die Kaap onder die Bataafsche Republiek, Hfdst. I, waar
hij tevens, gestaafd door citaten uit zijn rapporten, beschreven wordt als een tegen-
stander van de Compagnie en voorstander van vrijhandel).
1)nbsp;Zie Stapel. Uit de wordingsgeschiedenis v. h. Charter van 1804.
2)nbsp;ibid., blz. 428.
ibid., 428/429.
Ook Nederburgh, zie hierover blz. 61, No. 17.
Zie blz. 86.
®) Het „vijfde departementquot; werd gevormd door de Staatscommissarissen, m 1786
ter controle aangesteld, bij de Kamer van Amsterdam, een verandering van geest had
dat niet gebracht, de leden voelden zich bewindhebbers der Comp.
') „De Heer van IJzendoorn is onophoudelijk werkzaam en bereid gedurig voor
-ocr page 70-Wel was in 1802 Nederburghs „Verhandeling over den
Oost Indischen handelquot; versehenen en was, in antwoord op
de toezending van Dirks boeken, uit Indië bericht gekomen,
dat men daar sterk tegen het nieuwe systeem gekant was
toch wonnen Van Hogendorps gedachten veld. Het verlies
van Ceylon bij den vrede van Am.iens, maakte den overgang
naar vrijhandel gemakkelijker, daar de Republiek er de be-
langrijkste monopolie-specerij, de kaneel, mee verloren had.
Het Staatsbewind had bij de vaststelling, denayen Sept. 1804,
van het ontwerp-Charter van 31 Aug. 1803, aan de cultuur-
vrijheid voor kruidnagelen, notenmuscaten en amfioen, koffie
en peper toegevoegd, voorwaar geen geringen stap^).
Met zijn ,,Nadere uitlegging en ontwikkeling van het stel-
sel benevens een schets voor toekomstig bestuur en handel op
de Bataafsche Bezittingenquot;, hetwelk Dirk van Hogendorp in
1802 schreef in antwoord op het werk van Nederburgh, vol-
maakte hij zijn systeem nog. Zijn beweringen verloren den
heftigen toon en de overdrijving eigen aan het revolutionaire
karakter van zijn eerste publicaties, hetgeen de sympathie
voor zijn streven ongetwijfeld ten goede gekomen is. In den
Raadpensionaris Schimmelpenninck, vond hij een medestan-
der en onder Koning Lodewijk kunnen we zeggen, dat,Jn
theorie, de nieuwe koloniaal staatkundige denkbeelden de
heerschende geworden waren en in dienzelfden tijd, door
Daendels' praktijk, de invoering er van in 1815, werd voor-
bereid.
Het koningschap van Napoleons broeder heeft in Neder-
land de krachten gewekt tot vorming van het nationale
Koninkrijk. Velen zal het in dien tijd, gewild of ongewild,
vergaan zijn als Falck, die verklaarde^) met tegenzin de
al wat in het vervolg te pas kan komen. Hij heeft een groote verzameling belangrijke
stukken, die het wel te wenschen ware, dat hij na zijn dood aan het Departement van
Colonien liet. Hij is zijn geheel leven lang nuttig voor den Staat geweest . . .quot;, schreef
G. K. aan den Vorst 24 Juli 1815. (Br. en Gedenkschr., Dl. VI, blz. 157).
Van Berckel, b\z. 142.
Voor een vergelijking tusschen ontwerp- en definitief-Charter, zie Stapel: Uit de
wordingsgeschiedenis vjh Charter van 1804.
Zie D. W. Schiff: De koloniale politiek onder R. J. Schimmelpenninck. en D. J. P.
Oranje: Het beleid der Commissie Generaal, blz. 24.
Gedenkschriften, blz. 42.
-ocr page 71-komst van Lodewijk Napoleon tegemoet gezien te hebben,
maar, dat hij, toen het koningschap er eenmaal was, zich er
spoedig mee verzoende, door de kenteekenen van eenheid,
welke het bestuur droeg boven partij- en geloofsverdeeldheid.
Zijn rhetorische vraag: „Heeft Lodewijk Napoleon de Hol-
landsche natie gewend aan het koningschap, en zoo ja is
dit een dienst geweest, en behooren wij hem daarvoor dank-
baar te zijn ?quot; moet bevestigend beantwoord worden. Voor
het koloniale springt het duidelijk in het oog, hoe de her-
vormende krachten onder Lodewijk convergeerden. In zijn
Staatsraad zien we bijeen de toekomstige leden van de Com-
missie uit den Raad van Koophandel en Koloniën, die het
R.R. van 1815 ontwierpen'), Goldberg®) als voorzitter van
de Sectie voor Finantiën, De Mist als voorzitter van de
Sectie voor Koophandel en Koloniën, en Van IJzendoorn,
benevens den toekomstigen rapporteur uit den Raad van State,
Queijsen
In dezen tijd werd er een belangrijken bundel stukken
bijeengebracht, om Daendels als bron van inlichtingen te
dienen bij zijn beleid als Gouverneur Generaal®). Na 28
Jan. 1807 benoemd te zijn, vertrok Daendels 18 Febr. 7^07
naar Indië, voorzien van een, hem alle vrijheid verleenende
instructie en een „Register van (21) stukken de Oost-Indische
Bezittingen specteerende — ten dienste van den Gouverneur
Generaal Daendelsquot; «), gedagteekend 14 Febr. 1807 en ge-
waarmerkt door De Mist als Secr. Gén. van het Dept. van
ibid., blz. 61, noot 3.
Zie DI. II, Hfdst. I.
Johannes Goldberg; geb. 8 Mei 1763 te A'dam; assuradeur aldaar; actief patriot
m de jaren voor 1795; 29 Jan. 1794 lid van een Comité revolutionaire; i6 Febr. te
A'dam gekozen tot lid van het intermediair provinciaal bestuur van Holland, hield
zich veel met de finantieele zijde van de zaken bezig, confereerde b.v. namens het
bestuur met de commissie over de finantiën uit de Nat. Verg.; Unitaris. 31 Mei 1799
door het Uitv. Bew. tot Agent voor de Nationale Economie benoemd, bleef in dié
functie tot Oct. 1801. Onder Schimmelpenninck lid van den R. v. St., voorzitter
van de afdeeling Finantiën. Voorstander van een inlijving bij Frankrijk. 30 Juni 1806
door Koning Lod. in zijn positie in den R. v. St. bevestigd; 3 D^ 1807 gezant te
Berlijn, alwaar hij bevriend werd met den lateren Koning Willem I. Tijdens de in-
lijving ambteloos; 6 April 1814 Staatsraad in buitengew. dienst en lid Raad van K
en K.; 14 Sept. 1814 Directeur Generaal van Kooph. en Kol.
Zie Dl. II, hfdst. II.
Vgl. art, 25 Instr. CC.GG., Bijlage No. XXII.
«) R.A. (Daendels), No. 171.
-ocr page 72-Kooph. en Kol. De eenige tegenstander van de nieuwe
koloniale politiek, die in dezen bundel aan het woord gelaten
werd, was Nederburgh, in No. 7, maar slechts voor een
zakelijke beschrijving van de Bezittingen. Een greep uit de
overige stukken, waarbij we de verschillende memories de
verdediging betreffende voorbijgaan, doet zien, dat de nch-
ting Nederburgh, officieel had afgedaan.
No 9 Memoire sur les possessions Hollandaises des Indes
Orientalesquot; van Mr. de Hogendorp, waarmee, naar den hef-
tigen stijl geoordeeld. Dirk bedoeld is. In dit stuk toont Dirk
van Hogendorp de groote waarde aan, welke de koloniën
hebben, door de territoriale inkomsten, die er van te trekken
zijn, en den handel, welke er mee te drijven is. Dat het onder
de O I.e. zoo slecht ging, was te wijten aan „le systeme de
sastreux de monopôle ou de commerce exclusif waardoor
alle industrie, cultuur en ijver gedood werden. Na de ge-
schiedenis der O.I.G. nagegaan te hebben, zegt hij dan: „11
est presque incroyable, comment un systeme ainsi absurde
a pu se soutenir, et qu'on ne soit pas parvenu à remontrer
à la veritable source du malquot;. De inlanders zijn indolent, aldus
de schrijver, omdat ze zuchten onder despotisme en dan geeft
hij aangaande die inlanders het geheele gamma van Raynal
ten beste.nbsp;, , , ,,
No 16 Note et Mémoire, où l'on cherche a demontrer
les grandes inconvénients des prohibitions et des privilèges
exclusifs dans les Coloniesquot; door Van IJzendoorn. De titel
is reeds genoegzeggend. „Les loix prohibitives d une Société
ou Compagnie mercantile et pnvilegée ont toujours ete, et
seront à jamais la ruïne de la culture.quot; is het thema waarop
de schrijver borduurt, zich daarbij herhaaldelijk beroepend
op het door hem vertaalde werk van Brougham.
No. J7 „Précis historique de la controverse sur les affaires
des Indes.quot; door Goldberg, waarin deze beschrijft, hoe de
zending van Nederburgh en zijn Commissie naar Indie mis-
lukte, doordat Siberg en zijn schoonzoon Alting eveneens m
de Commissie zitting kregen, hoe Van Hogendorp daar tegen
op kwam en de controverse belichaamd werd m de personen
Nederburgh en Van Hogendorp. Vervolgens schets hij den
invloed van deze personen in de Staatscommissie van 1802;
het Staatsbewind wijzigde haar ontwerp in den geest van Van
Hogendorp; in 1804 werd de Aziatische Raad gereorgani-
seerd en kregen Nederburgh en vele anderen, gehecht aan
het oude systeem, er een plaats in. Toen Schimmelpenninck,
Elout en Grasveld wilde uitzenden, droeg hij dien Raad op een
Reglement te ontwerpen. Van die opdracht maakte de Raad ge-
bruik om de veranderingen, door het Staatsbewind aange-
bracht, weer ongedaan te maken. Schimmelpenninck echter wij -
zigde het Reglement weer in den vroegeren geest en versterkte
dien door een geheime instructie, waarin zeer beslist werd
aangedrongen, om over te gaan tot den nieuwen staat van zaken.
No. 21 „Mémoire écrit dans 1'Eté de 1'année 1805 sur
1'administration de ITsle de Java.quot; door G. K. van Hogen-
dorp In deze memorie laat G.K. nog eens al de punten de
revue passeeren, waarop door hem en zijn broeder herhaal-
delijk in hun publicaties gewezen is.
In het Koninkrijk Holland, met een vreemdeling aan het
hoofd, werkten nationale krachten, slechts door het gebruik
van de Fransche taal on-Nederlandsch aandoende, aan /ien
opbouw van het Koninkrijk der Nederlanden; krachten, welke
bij de vestiging van dat Koninkrijk, zonder meer ingescha-
keld werden in het vernieuwde nationale leven. Uit de over-
stelpende hoeveelheid bouwstoffen, in de jaren 1795—1814
bijeengebracht voor de vorming van het Nederlandsche kolo-
niale rijk, deden we in dit hoofdstuk slechts een greep en
moesten dan nog volstaan met aan te duiden; maken we, door
opname in de Bijlagen, voor één stuk een uitzondering, een
memorie van Van IJzendoorn, dan is dat niet alleen, om deze
onbekende, maar toch belangrijke figuur meer naar voren
te brengen, maar vooral omdat den weg dien het stuk gegaan
is, typeerend is voor den overgang van het Koninkrijk Hol-
land naar het Koninkrijk der Nederlanden. Van IJzendoorn,
als hd van-Koning Lodewijks Staatsraad, bracht in 1808 een
rapport') aan hem uit, waarin hij zich voor vrijheid van han-
1) Bijlage No. IV.
/
del en cultuur uitsprak. In 1814, lid van den Raad van K. en K.
zijnde, zond hij hetzelfde rapport, voorzien van een toelich-
ting^) over den oorsprong ervan, aan den Souver einen Vorst.
Toen de teruggave der koloniën aanstaande was en het
bestuur er over dus ingericht zou moeten worden, ontving
de Vorst van meerdere zijden inlichtingen over koloniale aan-
gelegenheden. Niet alle inlichtingen echter werden, zooals we
van Van IJzendoorn kunnen veronderstellen, zonder bijbe-
doelingen verstrekt. G.K. van Hogendorp maakte het geven
van inlichtingen tevens dienstbaar aan de belangen van zijn
broeder Dirk, die hij gaarne tot Gouverneur Generaal be-
noemd zou zien. Hij legde^ hem daarom vier vragen ter be-
antwoording voor, welke vragen hij, met hun antwoord, aan
dèiTVorst zond^). Dat de inhoud van die antwoorden vol-
komen strookte met zijn eigen opvattingen, is vanzelfspre-
kend. In verband met de meer algemeene weergave van de
ideeën van de Van Hogendorpen, hiervoor, willen we dit
hoofdstuk besluiten met een overzicht van deze memorie. De
volgende vier vragen werden beantwoord''):
„le Wanneer de E(ngelschen) ons de 0.1. Bezittingen
teruggeeven, hetzij op den voet van 1794, of van 1802, en
dan over eenigen derzelven willen handelen, dewelken zouden
wij dan kunnen missen?
2e Welk een Magt zouden wij nodig hebben, om onze
terug gekreegen Bezittingen te bezetten ?
3 e Welk een Magt om ze te bewaaren, in den tegenwoor-
digen staat van zaken ?
4e Hoe zullen wij dezelven beheeren, ten meesten nutte van
onze Commercie en Finantiën ?quot;
Het antwoord op de laatste vraagt), die ons in 't bizonder
interesseert, willen we hier resumeeren.
1) Bijlage No. III.nbsp;, ,nbsp;^ „ , „
3) Brieven en Gedenkschr. van Van Hogendorp. Dl. V, blz. 397- G. K. aan den S.V.
19 Juni 1814. „Ik heb aan mijnen broeder vier kapitale vragen omtrent de Oost-
Indische bezittingen voorgelegd, en alzo het antwoord op de eerste mij voorkomt
van dienst te kunnen zijn op dit oogenblik, meen ik hetzelve onder het oog van U.K.H.
te moeten brengenquot;.
ä) R.A. (D. van Hogendorp) No. 50.nbsp;.nbsp;. ,
«) R.A. (Kabinet des Konings) No. 4°4. ügt een uitvoeriger antwoord op de 4e
vraag dan in de coli. D. v. Hogendorp.
Het uitgangspunt bij de beantwoording van deze vraag was,
aan te geven hoe, los van vroegere inrichtingen, de koloniën
de onkosten van bestuur en verdediging zelf konden goed
maken, de schatkist van het moederland stijven en naast
eigen welvaart de commercieele belangen van het rijksgeheel
zouden bevorderen.
De inkomsten der regeering zullen daartoe alleen bestaan
uit hoofdgeld, landtax en uitgaande rechten. Om dit moge-
lijk te maken zal die regeering slechts een politieke admini-
stratie moeten zijn, die den inlanders het ongestoord genot,
van de voortbrengselen van hun vlijt zal verzekeren, onder
bepaling hoeveel daarvan als' belasting moet worden opge-
bracht, echter zullen die verplichte leverantiën niet meer via
de regenten geïnd, maar regelrecht van den cultivateur ge-
vraagd worden. De regenten krijgen dan een vast salaris.
Hun verhouding tot de inlanders blijft eender. Uiterlijk is
de vorm van regeering dus weinig veranderd, zoodat zonder
schokken de inlander a.h.w. vanzelf het nieuwe systeem zal
kiezen. Alleen, zonder dit woord te noemen, maakt eigendom
van grond, de basis van dit systeem uit, want de inlander zal
de waarde hiervan leeren kennen als hij vaste belasting
betalende, niet meer willekeurig van zijn grond zal kunnen
verjaagd worden.
Zijn leveringen zal hij mogen blijven doen in natura, maar
de vrijheid zal hem gelaten worden in geld te betalen. Door
de vrijheid van handel zullen de producten in waarde stij-
gen, zoodat hij niet zal aarzelen de laatste manier te kiezen
en zoodoende is de grondbelasting vanzelf ingevoerd.
Op dezelfde manier kunnen ook de heerendiensten afge-
schaft worden, n.1. door die evenredig over alle inwoners te
verdeelen, de wijze van voldoen vrij te laten, men zal betaling
in geld verkiezen, en het hoofdgeld is ingevoerd.
Vrijen handel en vrije cultuur gaan hier hand in hand mee. —
Alle ingezetenen zal het geoorloofd zijn op Indië handel te
drijven. Alle voorwerpen mogen heen, en alle producten
mogen terug gevoerd worden. Door den aard van sommige
landen en producten kan deze grondstelling gewijzigd wor-
/
den. De handel op China en Japan blijft verboden. Te
Banda moet het Gouvernement zich de uitsluitende levering
van nootenmusCaat verzekeren en de nagelen van Ambon
zou men zoo lang mogelijk exclusief kunnen houden, zonder
alle andere cultuur en industrie te belemmeren.
De producten waarvan de Compagnie zich den uitslui-
tenden handel had voorbehouden (contingenten) mogen door
kooplieden opgekocht worden, die ze opslaan ten verkoop
aan thuisvarende kooplieden. De wet van vraag en aanbod
zal de cultuur van die producten in het leven houden, ze
zal zelfs veel sterker toenemen dan onder gedwongen ver-
koop tegen vastgesteldeij prijs.
De koffijcuhuur zal vanzelfsprekend ook vrij zijn, maar zoo
noodig aangemoedigd worden. Vraag en aanbod zal ook hier
reguleerend en stimuleerend werken, en anders zou het
Gouvernement tegen vasten prijs kunnen opkoopen.
Groot voordeel voor het moederland is er m gelegen als
de producten naar zijn havens gevoerd worden. Door uitvoer-
rechten ware dit te bereiken. Indien alle rechten m Indië
geheven worden en geen in de havens van het moederland,
is het het voordeeligst daar binnen te loopen. Voor de con-
trole daarop zullen dan een aantal havens aangewezen worden
van waaruit het alleen geoorloofd zal zijn uit te voeren. Door
van schepen onder vreemde vlag hooger rechten te vorderen,
wordt de Vaderlandsche handel mede bevoordeeld.
De contracten omtrent levering door de Compagnie met
verschillende vorsten gesloten dienen onderhouden te worden.
Het landeigendom van partikulieren zal in waarde sterk
stijgen door den vrijen handel en de vrije cultuur, waardoor
ze onder verponding gebracht kunnen worden (b.v. in de
Ommelanden).
Burgers mogen alleen op verlóf van het Gouvernement zich
vestigen, en eigendom van grond voor suikermolens e.d.
wordt uitsluitend verleend op door niemend gebruikte stuk-
ken lands.
De handel in Indië zelf moet ook vrij zijn, waardoor vele
producten te Batavia ter markt gebracht zullen worden.
De justitie dient onafhankelijk te zijn van de Hooge Regee-
ring en dus moeten haar dienaren ruim bezoldigd worden.
Trouwens alle ambtenaren behooren een ruim en vast
tractement te hebben waardoor het hun verboden zal kun-
nen worden bij-inkomsten te hebben die altijd tot knevelarij
van de inlandsche bevolking geleid hebben. Batavia wordt
het centrum van de centrale regeering, zoodat maatregelen
voor een goede hygiënische toestand aldaar dienen genomen
te worden. Koophandel en industrie aldaar worden daardoor
vanzelf aangemoedigd.
Het onderscheid tusschen vestigings-, handels- en terri-
toriale bezittingen blijft gehandhaafd, zoodat de landen die
de Compagnie in eigendom had (en dat was practisch geheel
Java) nu het eigendom van den Staat worden; de bosschen
komen onder een aparte directie.
Zeden, gewoonten en godsdienst worden den inlander ge-
laten, het aangegeven systeem is zonder kwetsing daarvan in
te voeren. Met den inwendigen toestand en het bestuur der
vorsten moet men zich dan ook niet inlaten, meer dan het
bewaren van vrede en rust vorderen.
Mocht al, bij Nederlands herstel, eenige restauratiege-
dachte, in den zin van een verbinden met het ancien regime,
aan G. K. van Hogendorp niet vreemd geweest zijn, ten
opzichte van de koloniale politiek, vinden we bij hem geen
spoor van een voortzetten der historische lijn. Hier werd hem
de gelegenheid geboden zijn theorieën om te zetten in voor-
schriften van wetgevenden aard. Hier lag voor hem een
schoone lei, om met het stift van het dogma het ideale
bestuursgebouw te teekenen, hetwelk onderdak moest ver-
leenen aan een staathuishoudkundig interieur van liberale
architectuur.
»
f c-
«isnbsp;ïri
V ■nbsp;#
■ •nbsp;. -^-'v ■ r-v quot;
■ ■ ' ' .-y-
^ r-
■■quot;ï;!: -
r.
-ocr page 79-No plan of government for India
that human wisdom could suggest, was
capable of perfection.
PITT.
4
t J.
■ üMm^M
jm^m-'
. quot;',0 n'.V.:
» ■
V'. .
feïquot;nbsp;„A
-ocr page 81-Volgens artikel 36 van de Grondwet van 1814, had de
Souvereine Vorst, bij uitsluiting, het opperbestuur over de
Koloniën. De strijd, welke later ontbrandde over de betee-
kenis van dit artikel, n.1. of ook de wetgevende macht daar
onder begrepen moest worden, was in 1814 nog niet actueel.
Bij het opstellen van zijn Geheime Aanteekeningen, onder het
hoofd: De Raad van State^), drukte Van Hogendorp in:
Brieven en Gedenkschriften van G. K. v. Hogendorp zijn
twijfel er over uit, of het Regeerings Reglement van 1815
wel zonder de Staten Generaal had mogen worden vastge-
steld. Hij interpreteerde het artikel in dien zin, dat eencom-
pa^ie er door uitgesloten werd. Ook in 1824, m zijn
Bijdragen^}, betoogde hij, dat dit artikel de medewerking
van de St. Gen. aan de wetgeving, niet uitsloot. Deze laftere
interpretatie zal echter wel toe te schrijven zijn aan de ver-
anderde stemming bij G.K., na zijn achteruitzetting. In
1814 was zoon artikel, opperbestuur bij den Vorst, en bij
stilzwijgen der Grondwet geen invloed bij de St. Gen.,
volkomen in den geest van Van Hogendorp. Kranenburg®)
deeh nog mee, .d^t „bij de behandeling van het desbetref-
fende artikel in de Grondwetscommissie van 1815 vroeg het
Belgische lid Dotrenge: „wie heeft de legislatie-magt in de
Koloniën ?quot; Daarop antwoordde Hogendorp: „De Koning;
dit is althans de intentie geweestquot;quot;. Slechts geldgebrek was
later oorzaak, dat de Koning zelf de koloniale aangelegen-
heden in de Kamers bracht^).
Alle latere uitleggingen ten spijt, was het volkomen wettig,
Geschreven in 1817; gedrukt dl. V, blz. 94-
2) 2e dr. dl. IV, blz. 158 w.
Nederl. Staatsrecht, 4e dr., dl. II, Hoofdst. IX.
Zie: E. de Waal: Ned. Indië in de St. Gen.
-ocr page 82-dat de Vorst 3 Jan. 1815, zonder medewerking van de
St. Gen. het Reglement op het beleid van de Regering, het
Justitiewezen, de Cultuur en den Handel in 's Lands Aziatische
Bezittingen, arresteerde, waartoe hij in een Souverem Be-
sluit den Raad van Koophandel en Koloniën het ontwerpen
van een wet voor het bestuur der Koloniën opdroeg.
De totstandkoming van het Regeerings Reglement van
1815 in engeren zin, heeft zich afgespeeld m vier maanden
tijds, en wel tusschen i Sept. 1814 en 3 Jan. 1815. i Sept.
de datum van het S.B. aan den Raad van Koophandel en
Koloniën, en 3 Jan. de datum van het S.B., waarbij het
R.R. werd gearresteerd.
In deze periode zijn duidelijk drie fasen te onderscheiden.
De eerste van i Sept. tot 21 Oct., toen de Raad van K. en K.
zijn advies met ontwerpen aan den S.V. uitbracht^), daarna,
als tweede fase, 21 Oct. tot 21 Dec., waarm het ontwerp
gewijzigd werd, onder invloed van het advies van den Raad
van State, welk advies 6 Dec. werd uitgebracht, en tenslotte
de derde fase, van 21 Dec. tot 3 Jan., waarm n.a.v. een be-
spreking van den Vorst met Gijsbert Karei, het ontwerp
zijn definitieven vorm kreeg.
1) Over dit eerste gedeelte is reeds een en ander bekend. In een artikel van R H.
V. d. Kemp: Eene bijdrage tot de geschiedenis der R R. van Ned.-Indie m^ Bydr. T L.
en V. van N.L, 1907, is bet S.B. van i Sept. én het daarop gevolgde adv^ van den
R. van K. en K afgedrukt. De eer van de eerste openbaarmaking van die stukken
komt dezen schrijver toe, maar meer dan een publicatie is het ook met, een studie is
het met te noemen. De vraag, welke hij zich m dat artikel stelt n.1.. ,js het R.R. van
1815 zonder voorafgaande |ezette beschouwing tot stand gekomen? is geenszins
beantwoord met de publicaL van deze twee stukken, evenmin door daarbij mee te
deelen hoe groot het salaris van de leden van den Raad van K. en K w^.
Volledigheidshalve, zijn deze stukken door ons in de Bijlagen, onder de no s VI
en XIV, nogméials afgedrukt.
HOOFDSTUK I.
Het advies van den Raad van Koophandel en Koloniën.
Terwijl Daendels de laatste hand legde aan zijn Staat der
Oost-Indische Bezittingen, om het den Vorst aan te bie-
den en nog wel niet alle hoop op het Gouverneur Generaal-
schap had verloren, en G.K. van Hogendorp er nog op uit
was voor zijn broer Dirk dit hooge ambt te verkrijgen,
waarbij én voor Daendels, én voor D. van Hogendorp, als
aanbeveling bij de „sollicitatiequot; dienden hun, door Indische
ervaring gesteunde, voorstellen omtrent het koloniaal beleid
der toekomst, werd er i Sept. 1814 reeds, een, in zekeren
zin principieele, beslissing genomen over dit beleid. Niet
door de benoeming van een Gouverneur Generaal, in wiens
persoon een aanwijzing lag van welken aard dit beleid zou
zijn, maar door het Souverein Besluit van dien datum''),
waarbij aan den Raad van Koophandel en Koloniën opge-
dragen- werd, de wetgeving voor de, binnenkort aan Neder-
land terugkeerende, Oost-Indische Bezittingen te ontwerpen.
In dit besluit werden door den Vorst de bouwstoffen
voor het te maken ontwerp aangewezen: het, in 1803, door
de Commissie Nederburgh ontworpen Charter (27 Sept.
1804 door het Staatsbewind vastgesteld), het door Schimmel-
penninck, 27 Jan. 1806, gegeven Reglement (met Instruc-
ties) en hetgeen tijdens het bestuur van den Gouverneur
Generaal Daendels was tot stand gekomen.
In positieven zin is hier uit op te maken, dat de Souvereine
Vorst zich voorstelde voort te bouwen op de ontwikkeling,
welke de koloniale politiek in de jaren van zijn ballingschap
gekregen had, daarbij steunende op hetgeen door Hollanders
1) Bijlage No. VI.
-ocr page 84-was verricht. Daaruit moest dus wel een wet ontstaan, welke
naar haar geestelijke vaders, Nederburgh, Dirk van Hogen-
dorp, Schimmelpenninck en Daendels, zeer vele mogelijk-
heden inhield, en zoo, in haar toepassing de gelegenheid
zou bieden, de nieuwe denkbeelden aan de realiteit te
toetsen.
In negatieven zin, valt uit dit besluit nog scherper de
bedoeling van den Vorst te concludeeren, want weggelaten is
een verwijzing naar hetgeen door buitenlanders was verricht.
Met hetgeen onder het bewind van Daendels was tot stand
gekomen, moest de Raad wel rekening houden, maar zijn
Instructie, door Koning Lodewijk den gen Febr. 1807 hem
gegeven, werd voorbijgegaan. Niet de instellingen in de
laatste jaren in Indië tot stand gekomen, diende de Raad in
het oog te houden, maar alleen die, welke onder Daendels
waren ingevoerd. De periode van het Engelsche bestuur,
waaronder Indië reeds drie jaar stond en waarvan het bekend
was en zeker ook verwacht mocht worden, dat het zijn
sporen zou nalaten, werd overgeslagen. En tenslotte het feit,
dat deze opdracht gegeven werd £ in plaats van dat er een
Gouverneur Generaal benoemd werd in wiens persoon de
Vorst zich tevens uitsprak voor een bepaalde politie]^ dit
alles laat duidelijk zien, dat hij zich niet wenschte uit te
spreken vóór denkbeelden, welke, door den geest van den
tijd voortgebracht, en met nadruk hem voorgehouden, een
experiment beteekenden indien hij er mee in zee ging, in
i een tijd welke geen experimenten gedoogde, maar waarin
I het zaak was de eindjes aan elkaar te knoopen, zonder in
' dien knoop de opkomende denkbeelden te verstikken.
Voorwaar, dit besluit, getuigend van staatsmanswijsheid,
is een fraaien inzet, van de koloniale wetgeving in het
Koninkrijk der Nederlanden.
Aan de hier uitgestippelde lijn hield de Vorst vast,
getuige de personen, die hij tot Gouverneur- en tot Gom-
I missarissen-Generaal benoemde, geen van allen geporteerd
I voor een bepaald stelsel, en de rem welke hij aanlegde op den
grooten invloed van G. K. van Hogendorp, wanneer hij niet
inging op diens advies, het R.R. aan te passen aan hetgeen
Raffles in Indië had verricht').
De Raad van Koophandel en Koloniën vergaderde in een
kamer van het Departement van Binnenlandsche Zaken.
Uit de notulen van den Raad blijkt, dat 3 Sept. het S.B.
ter tafel kwam en in handen gesteld werd van een Commissie
uit den Raad. In die Commissie hadden zitting de heeren
Goldberg, De Mist, Scholten van A^chat en Van IJzen-
doorn. In de jaren voorafgaande aan de vestiging van het
Koninkrijk, hadden drie van hen reeds een rol gespeeld op
koloniaal gebied, en behoord tot een groep van personen,
ideeëndragers, welke we in het vorige hoofdstuk bespraken.
Scholten van Aschat behoorde niet daartoe; bij hem treffen
we een, van zijn medeleden afwijkende, meening aan Dat
de Commissie haar taak zou opvatten en uitvoeren in den
verlichten geest, overeenstemmende met de opvattingen van
de Van Hogendorpen, stond dus bij voorbaat vast. Goldberg
en Van IJzendoorn genoten beiden het vertrouwen van
Gijsbert Karei. Goldberg was door hem voorgedragen voor
de portefeuille van Koophandel en Koloniën In zijn
Brieven en Gedenkschriften^) schrijft hij, dat zijn keus op
Goldberg viel, omdat hij zeker van zijn beginselen was. Gold-
berg gaf G.K. nogal eens kennis van de zaken, om.dat hij
wist dat deze hem. voorgedragen had. ,,Ik had mij op hem
bepaald, omdat hij het meest voor een liberaal bestuur over
de Koloniën gezind was.
Van eenige vrijheid in de behandeling van hun opdracht,
welke, gezien de personen, dus te wachten zou zijn, bespeu-
ren we echter niets. De Commissie ging nauwkeurig naar
de letter van het S.B. te werk.
Zie blz. 114.
R.A. (Koloniën na 1813). Alleen de notulen van de jaren 1814 en 1815 zijn op het
Rijksarchief aanwezig. Nader over den R. v. K. en K. zie v. d. Kemp: Teruggave,
blz. 118 w.
Zie blz. 86.
*) Br. en Gedenkschr., dl. V, blz. 414. G.K. a/d S.V., 6 Sept. 1814: „na de onder-
vinding, die ik sedert eenigen tijd heb van de heldere denkbeelden en de verkregen
kundigheeden ook in deeze zaak van den Heer Goldberg, weet ik geen beter, ja zelfs
geen ander aan UKH voor te dragenquot;. Zie ook Bijlage No. XI.
=) Dl. VI,,blz. sio w.
-ocr page 86-In de papieren van Goldberg bevinden zieh vele nota's
en memories, waaruit de behandeling door den Raad is af
te leiden. Uit eenige kladjes blijkt, dat Goldberg de verschil-
lende Reglementen met elkaar heeft vergeleken, ook b.v.
het, door het Staatsbewind 27 Sept. 1804, vastgestelde
Charter bij het concept-Charter van 31 Aug. 1803 van de
Commissie Nederburgh De veranderingen door het Staats-
bewind er in aangebracht, (vrijheid van koffie- en peper-
cultuur) hadden vanzelfsprekend zijn sympathie. Het ont-
werp-Charter las hij „met de pen in de hand, om de ver-
anderingen die er nu inkomen moeten te noteeren.quot;
Bij een vergelijking van het Reglement en Instructies van
27 Jan. 1806®) met de Instructie van Daendels van 9 Febr.
1807 *), bleek het hem, dat de laatste geheel kon vervallen.
Telkens vinden we aangeteekend: „'t eerste veel beterquot;. Bij
artikel 28 (1807), waarin den G.G. werd opgedragen de
maatregelen door vorige besturen getroffen betreffende het
monopolie van koffie en peper, te handhaven, teekende hij
aan: „handhaving van het oude, dit is in den geest dezer
geheele instructiequot;. Bij art. 34 (1807), waarin op spaarzaam-
heid werd aangedrongen, zoo, dat alle'uitgaven door terri-
toriale inkomsten, eventueel aangevuld met de inkomscen
uit den verkoop van producten te Batavia, welke anders naar
Holland gezonden werden, gedekt zouden worden, teekende
hij aan: „is een artikel van omstandigheid voor de toenmalige
oorlog gewenscht, 't raakt de verkoop van producten te
Batavia, 't vervalt nu geheelquot;. Bij de vergelijking van art. 19
van de Instructie voor den G.G. en Raden (1807) met art.
24 van het Reglement van 1806, dat de G.G. niet in Indië
gerechtelijk mag worden aangesproken, teekende hij aan, dat de
woorden van art. 19 (1807) „zonder ons uitdrukkelijk bevelquot;
behouden konden worden. De Cqmmissie heeft deze meening
1)nbsp;R.A. (Goldberg), No's 149 en 152. Zonder nadere aanduiding, zijn de geciteerde
nota's e.d. hierin gevonden.nbsp;.. ■, , rr- j
2)nbsp;Deze veranderingen zijn opgegeven door F. W. Stapel m zijn artikel: Uit de
wordingsgeschiedenis van het Charter van 1804, in: Bijdr. T. L enV. van N.I., 1933.
3)nbsp;Gedrukt bij D. W. Schiff: De koloniale politiek onder den Raadpensionaris R. J.
Schimmelpenninck, in: Bijdr. T. L. en V. van N.I., 1864.
Gedrukt bij Mijer: Verzameling van Reg.-Instr. voor N.1.
-ocr page 87-van Goldberg blijkbaar niet gedeeld, want in art. 24 van
haar ontwerp vinden we deze woorden niet terug. Ter her-
innering noteerde hij wel, dat hij Daendel's Staat moest
inzien, om eenige bepalingen te maken ,,ter conservatie van
't geen hij goed gedaan heeftquot;. Wat echter de Instructie
van Daendels betreft, concludeerde hij, samenvattend, dat
het was:
,,Een onvolkomen stuk, in hetwelk veel zaken geomitteerd, veel
anderen te veel uitgebreid zijn; het stond in verband met geen enkele
grondwet en althans geheel niet met het Charter van 1804, nog 't
Reglement van 1806 — het is eene instructie misschien voor de om-
standigheden van dat oogenblik niet ongeschikt, maar nu geheel on-
bruikbaar.
Het zijn derhalven alleen de zaken die Daendels in de Indien verrigt
heeft en die staande gehouden kunnen worden, welke in aanmerking
komen kunnen bij de instructien die wij ontwerpen zullen.quot;
De bedenkingen welke bij hem gerezen waren, toen hij
naar de letter van de opdracht de verschillende te gebruiken
bronnen had nagegaan, deelde hij 6 Sept. aan Falck mee
De voornaamste bedoeling van deze „voorlopige reflectienquot;
was, om, via Falck, er bij den Vorst op aan te dringen,
reeds nu een Gouverneur Generaal te benoemen, omdat het
voor de Gommissie gemakkelijker zou zijn een Reglement
te ontwerpen, met den persoon van dien G.G. voor oogen.
Reeds eerder was hierop bij den Souverein aangedrongen
door Van Hogendorp').
Den gen Sept. deelde Falckquot;), in antwoord hierop, aan
Goldberg mee, dat Z.K.H. van plan was Commissarissen-
Generaal te benoemen om den Gouverneur Generaal te in-
stalleeren en dat voor deze Commissarissen en Gouverneur
een instructie noodig zou zijn. Zijns inziens waren Cultuur
en Handel dé punten waar het om gaan moest. En hierin
stond Goldberg met zijn verlichte denkbeelden niet alleen
1) Bijlage No. VII en VIII.
Br. en Gedenkschr., dl. V, blz. 411- G.K. a/d S.V. i Sept. 1814. „Hetgeen naar
mijn inzien weinig uitstel lijdt is de inrigting van het Departement hier, en de benoe-
ming van de Hooge Regeefing daar. Het werk zal beter vlotten als de baazen bekend
zijn.quot;
Bijlage No. IX.
-ocr page 88-in de Commissie. Ook Van IJzendoorn had zijn gedachten
hier over laten gaan en ze schriftelijk aan Goldberg mede-
gedeeld in een memorie'). In die memorie deelde hij mee,
dat zijn eerste gedachte was, om in Indië te werk te gaan
naar het Reglement van Schimmelpenninck, als zijnde het
meest liberaal, en vervolgens voor de toepassing daarvan voor
te schrijven, dat er rekening moest worden gehouden met
hetgeen Daendels had verricht, geheel in overeenstemming
dus met de opdracht van Z.K.H. Toen hij echter tot de
ontdekking was gekomen, dat Daendels toch niet onverdeeld
voor vrije cultuur was helde hij er toe over, ietwat voor-
zichtiger te zijn met de verwijzing naar Daendels, want dat
kon wel eens in het nadeel van het liberale cultuursysteem
uitvallen.
Intusschen had de Vorst over de benoeming van een
Commissie-Generaal beslist en daarmee voldaan aan het ver-
langen van den Raad van K. en K. Falck berichtte 14 Sept.
aan Goldberg®), dat het zeer waarschijnlijk zou zijn, dat
Buyskes als Commandant van de zeemacht, Elout en Van
der Capellen als Commissie-Generaal naar Indië zou ver-
gezellen; de laatste zou tevens bestemd worden om als
Gouverneur Generaal daar te blijven. Een zelfde bericht
zond hij ook aan G. K. v. Hogendorp^). Goldberg werd
tegelijkertijd Directeur Generaal van het Dep. van K. en K.
Buyskes was toen dus nog niet bestemd om deel uit te maken
van de Commissie-Generaal
Tijdens het bewind van Daendels was Buyskes Luitenant
Gouverneur Generaal. In zijn Staat, blz. 38/39, vermeldde
Daendels dezen functionaris en schreef:
,,de Heer Schout bij Nacht Buyskes, die kort daarna op Java aan-
kwam, was in mijn oog een allezins geschikt persoon ter waarneming
van dien post. Hij toch was door de Hollandsche Regering benoemd tot
Gouverneur-Generaal, in geval ik niet op Java mogt aangekomen zijn.
1) Bijlage No. X.
Zie noot i Bijlage No. X.
R.A., (Goldberg) No. 122. Gedrukt in v. Deventer: Het Ned. Gezag., blz. 44.
4) Bijlage No. XI.
Hij verving later in de Commissie-Generaal Muntinghe, zie hierover Oranje.,
Het beleid der Commissie Generaal., blz. 40.
Ik kon mij dus verzekerd houden, dat deze keuze de goedkeuring
van het Hollandsche Gouvernement zou wegdragen; terwijl ik uit
aanmerking van de achting, welke hem hier, alwaar hij door twee
vorige reizen bekend was, werd toegedragen, niet twijffelen kon, of
deszelfs benoeming zou tevens- in dit werelddeel algemeen aangenaam
zijn; gelijk ik mij daaromtrent ook geenszins bedrogen heb gevonden.
Ingevolge van den rang, met welken hij naar Oost Indien was ver-
trokken, heb ik gemeend hem den titel van Luitenant Gouverneur-
Generaal te moeten opdragen. Voorts heb ik hem belast met het bevel
over de militaire magt te Batavia, gedurende mijne afwezigheid.quot;
De Iv^t had intusschen de justitieele artikelen opgesteld
en, in overeenstemming met hetgeen de Commissie zich had
voorgesteld omtrent het overleg met de nieuw benoemden,
deze ter beoordeeling aan Elout toegezonden. Hoe deze redactie
er precies uitzag, is van minder belang, maar de voornaamste
veranderingen, welke Elout er in bracht, teekende deze op
in een P(ro) M(emorie), welke hij 4 Oct. met een begeleidend
schrijven aan Goldberg zond^). Uit deze P.M. en uit de
gemaakte veranderingen kunnen we de beteekenis van
Elouts beoordeeling opmaken. In de redactie van De Mist
ontbraken de artikelen 51, 61, 73 en 74 (ontwerp), deze zijn
dus door Elout ingevoegd. De laatste drie heeft Elout ont-
leend aan het Charter van 1803, respectievelijk de artikelen
68, 82 en 83. Het eerste, 51, had nog geen precedent, dit is
dus door Elout nieuw opgesteld, en luidde: ,,Er zal allomme
in Indie regt gesproken worden uit naam van en van wege
den Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlandenquot;. In
een beantwoording van Elouts P.M. verklaarde De Mist
zich eens met de gemaakte veranderingen en zette hij nog
enkele opmerkingen recht Aangaande dit artikel 51,, merkte
hij daar op: ,,De onzekerheid welken titel Onze Vorst te
Weenen bekoomen zal, heeft mij dit uit delicatesse doen
weglatenquot;. Verder verklaarde Elout, dat hij enkele vereen-
voudigingen en verschikkingen had gemaakt en de geheele
serie justitieele artikelen opnieuw had opgesteld. In het
ontwerp-Reglementzijn ze geplaatst als art. 51 t/m 80'). De
1) R.A., (Goldberg) No. 152.
Bijlage No. XVII. Als definitieve redactie in Bijlage No. XVIII als art. 46 t/m 76.
-ocr page 90-Raad heeft ze dus letterlijk overgenomen. Uit de P.M. blijkt
ons verder nog welke zinsneden we in 't bizonder aan Elout
kunnen toeschrijven. Allereerst heeft hij in enkele artikelen
het voorbehoud hetwelk daar voor den G.G. was gemaakt,
meer algemeen gesteld. Uit de aanwezige papieren is niet
op te maken, welke artikelen Elout hier bedoelde, maar o.i.
kan dit alleen slaan op de telkens terugkeerende woorden:
Gouverneur Generaal in Rade, (b.v. in de art. 55, 58, 59
e.a., ontwerp), waarmee Elout den nadruk heeft willen leggen
op den collegialen regeeringsvorm.
In art. 69 (ontwerp) heeft Elout een principieele veran-
dering aangebracht. Dit artikel droeg aan het Hoog Gerechts-
hof het toezicht op over de lagere rechterlijke colleges. Zulk
toezicht kon, volgens Elout, leiden tot een vernietiging van
genomen maatregelen, maar ook tot de noodzakelijkheid van
het geven van een nieuwe verordening. N.a.v. art. 58 van
het R.R. van 1806, had De Mist ook blijkbaar voorgesteld,
dat hiertoe ,,de meest geschikte middelen zullen worden
daargesteldquot; en hierbij wel niet willen raken aan het prin-
cipe van de scheiding der machten, maar zich voorgesteld,
dat een eventueele ,,daarstellingquot; door de Hooge Regeering
zou plaats hebben, maar Elout wilde een nog nauwkeurigere
afscheiding van de wetgevende en de justitioneele macht,
waarom hij het artikel zoodanig redigeerde, dat het Hoog
Gerechtshof de bevoegdheid kreeg, tot een goede uitoefening
van het toezicht „alle zoodanige algemeene maatregelen aan
de Hooge Indische Regering voor te dragen, als hetzelve
tot het bedoelde einde nuttig oordeeltquot;.
De Raad heeft deze redeneering van Elout overgenomen
en de gemaakte afwijking van art. 58 (1806) apart in zijn
advies aan den Koning meegedeeld^).
Betreffende art. 68 (ontwerp),' n.1. dat de G.G. zijn fiat
op elk doodvonnis moest geven, had Elout in zijn P.M.
eenige bedenkingen, hij schreef daarover het volgende:
„De redeneringen door den H(eer) De M(ist) bijgebragt dat niet
alleenlijk op Gr. Java, maar ook op andere plaatsen en etablissementen
1) Bijlage No. XIV, reg. 249—255.
-ocr page 91-de executie der doodvonnissen zoude behoren te worden uitgesteld, tot
de fiatering van den Gouv. Gen., hebben zekerlijk hare waarde maar
er zijn veel andere gewigtige redenen voor het tegengestelde systema bij
te brengen. De meerder moeijelijkheid van admimstratie is eene groote
reden; in het eene geval kan dus zulk een uitstel hard zijn, in het
andere nadeelig voor de administratie der justitie en de algemeene rust
en veiligheid voor welke een prompte en spoedige justitie hoogst
belangrijk is — in zulk een maatregel is tegen opzettelijke kwade trouw
geen waarborg — wanneer men toch in een Regter zulke verregaande
kwaadaardigheid onderstelt, dan kan men evenzeer verwachten dat hij,
ten einde zijn doel te bereiken, den aangeklaagden niet tot den dood,
maar tot de zwaarste straf na den dood condemneren zal. Meent men
echter dat ook op die plaatsen iets zou moeten gestatueerd worden
van dien aard, dan zou het fiat van den plaatselijken gouverneur of
gezaghebber genoegzaam zijn.quot;
Niettegenstaande dit, werd het artikel niet veranderd en
heeft Elout, als lid van den Raad van State, waar voor het-
zelfde artikel een redacfioneele wijziging werd voorgesteld i),
deze wijziging niet meer geadviseerd, althans niet in 's Raads
advies geplaatst gekregen. Elouts opmerking werd door De
Mist als volgt beantwoord^):
,,De contra bedenking van den Heer E(lout) is mij niet pëchappeerd
— en ik zou de daadlijke executie der Doodvonnissen in de zwaare
gevallen, van Hoog Verraad, Oproer, Brandstigten, Opzettelijke Moord,
Vrouwenkragt, Maagdenschennis enz. enz. ook wel durven toelaten —•
maar bij andere gevallen, bij welker straf geen zoodanig periculum
in mora is, als b.v. Manslag Vegtenderhand, Kindermoord dikwijls
uit wanhoop geboren enz. enz., vinde ik het niet van wreedheid, ik zou
haast zeggen, niet van absurditeit (sit venia verbo) vrijtespreken, dat
een misdadige op Java en in Batavia, waar hij de beste Advocaten, als
ordinario modo tegen hem moet geprocedeerd worden, vinden kan,
nog daar boven alle benificen der surcheances, en mooglijkheid van
gratie vóór zich heeft — en dat een gelijk misdadige, door ellendelingen
van Rechters, en soms geene voorspraken ter wereld bij zich hebbende,
op Banda zonder genade ter galge gedoemd en gehangen wordt. En
beide zijn onze medeburgers of liever de Vorst is beider Vaderquot;
Bijlage No. XV, reg. $97—607.
Zie blz. 77, noot i.
In zijn advies deze kwestie vermeldende, Bijlage XIV reg. 256 vv., gebruikte
De Raad deze motieven van De Mist.
De laatste zinsneden zetten ons den verlichten mensch
De Mist duidelijk voor oogen. Deze hooggestemde ethiek
echter, klinkende munt als het in dien tijd was, ging Elout,
hoewel een zelfde geesteshouding toegedaan, betreffende
art. 77 (ontwerp) te ver. Hier dreigde de politieke wijsheid
er door in het gedrang te raken. De le alinea had De Mist,
gelijk in het ontwerp-Charter art. 86 en R.R. 1806 art. 76,
wel behouden, n.1., dat de rechtspleging onder de inlanders
naar hun eigen wetten en gewoonten zou geschieden. Daar-
tegenover had hij in zijn ontwerp er blijkbaar met nadruk
op aangedrongen, dat die wetten herzien moesten worden.
Elout heeft dit geschrapt omdat „de zaak wel goed (is),
maar zoo uitgedrukt zou zij mogelijk den Inlander verkeer-
den argwaan inboezemenquot;.
Intusschen, het zij hier reeds opgemerkt, heeft de eerste
alinea de eindstreep niet kunnen halen. Op advies van den
Raad van State is zij weggelaten'). Zij zou aan de bescha-
ving en verlichting, die men den Inlander ging brengen, in
den weg staan. De verandering door Elout aangebracht te
niet doende, betoonde de R. v. St. zich, gelijk De Mist,
a tort et a travers: Verlicht!
Ook over de andere deelen van het Reglement heeft Elout,
op verzoek van de Commissie, zijn gedachten laten gaan.
Slechts enkele veranderingen waren het resultaat hiervan,
en wel in de ontwerp-artikelen 2, 31, 32 en 33. ■
Zeer merkwaardig zijn daarbij de veranderingen in art. 2.
De daarin gestelde verantwoordelijkheid van den Gouver-
neur Generaal aan den Minister, is op advies van den Raad
van State, gewijzigd in verantwoordelijkheid aan den Souve-
rein 2), welke redactie ' later het conflict Elout-Van der
Capellen mede ten gevolge heeft gehad Het merkwaardige
is nu, dat de woorden van het ontwerp art. 2, 3e al: „De
Gouverneur Generaal is aan gemelden Secretaris van Staat
ondergeschikt en verantwoordelijkquot;, en 4e al.: „alle zoo-
Bijlage No. XV, reg. 613 w.
2) Zie Hoofdstuk H, blz. . .
») Over dit conflict zie Coolhaas: Het R. R. van 1827., blz. 26 w.
-ocr page 93-danige orders als hun door voornoemden Secretaris van
Staat, op Onze autorisatiequot;, door Elout zijn aangebracht. De
woorden van al. 2: ,,Deze Hooge Regering van Indie, is
aan Onzen Secretaris van Staat voor de zaken van den
Koophandel en Koloniën rekening en verantwoording schul-
digquot;, stonden reeds in het ontwerp voor Elout het kreeg,
maar Elout was dus van het belang van deze redactie zoo
doordrongen, dat hij ze ook in de 3e en 4e al. stelde.
De artikelen 31, 32 en 33, betreffen de administratie over
de financiën en domeinen. Nieuw was daarin de mogelijk-
heid, welke gelaten werd, tot het instellen van administraties
over koffieteelt, wegen, bruggen en posterijen, kennelijk in
navolging van hetgeen Daendels had ingesteld^). Art. 33,
waarin deze directies behandeld worden, is van de hand van
Elout. Daendels had deze directies, geheel overeenkomstig
het Napoleontisch systeem, aan één persoon opgedragen;
de Raad van K. en K., nadat hij in zijn advies deze admini-
straties had opgesomd'), deelde mee, dat hij aan CC.GG.
de keus wilde laten tusschen het eenhoofdig- en het collegiaal-
stelsel. Dit advies is afkomstig van Elout, want in de art. 31
en 32, zijn de woorden: „Raad of Administrateurquot;, door
Elout gesteld.
Uit deze redactie, in verband met den nadruk, welken Elout
legde in art. 2 op de verantwoordelijkheid aan den Minister,
blijkt, dat hij niet onverdeeld de autoritair-liberale opvat-
tingen aanhing.
Hoe deze directie ook uit zou vallen, zeer beslist adviseerde
de Raad®), dat geen lid van de Hooge Regeering daarvan
mocht deel uitmaken, of welke andere post ook mocht be-
kleeden; eveneens, hoewel in het advies niet vermeld, in
navolging van Daendels
Tenslotte, wat betreft Elouts aandeel, de geheele Instructie
voor den Gouverneur Generaal ®) is door hem ontworpen en
Zie Daendels: Staat, blz. 49 vv.
Bijlage No. XIV, reg. 70 w.
Bijlage No. XIV, reg. 64—68.
Zie Daendels: Staat, blz. 28.
5) Bijlage No; XXIII.
-ocr page 94-letterlijk door den Raad overgenomen en bij zijn advies gevoegd.
De Instructie voor Commissarissen Generaal is al even-
eens geheel door Elout ontworpen en, met geringe wijziging
slechts, door den Raad overgenomen. Art. 26 ontbrak, dit
artikel, over het muntwezen handelende, werd door Gold-
berg ingevoegd. Het muntwezen, een terrein waarop Gold-
berg zich, misschien niet geheel terecht, deskundig voelde
Ook art. 30.ontbrak bij Elout en is dus door de Commissie
ingevoegd.
Bij het ontwerpen van deze Instructies heeft het R.R. van
1806 tot richtsnoer gediend. Zulks is niet alleen achteraf uit
de gelijkluidendheid te poncludeeren, maar Elout liet het
ook duidelijk uitkomen. De artikelen 35—38 b.v. had hij
niet eens opgeschreven, maar eenvoudig gezet: ,,overnemen
uit 1806quot;. Van de art. 53 en 54 (instr. CC.GG. 1806) tee-
kende hij aan: ,,samengetrokken in 31quot;.
De twee deelen, waarin de vraag: hoe de grondwet voor
Indië ingericht moest worden, uiteen viel, waren: de inrich-
ting van het bestuur en de voorschriften voor handel en
cultuur. Uit de koninklijke opdracht van i September,
bleek zulks reeds. De Raad van K. en K. zou namelijk over-
wegen: le de inrichting van het koloniaal bestuur, en 2e
de voorschriften voor den handel. In de reeds vermelde
brief van Falck aan Goldberg, van 9 Sept. treffen we die
scheiding ook aan. Na eenige punten betreffende de bestuurs-
inrichting aangeroerd te hebben, zegt Falck daar: „De reëel
belangrijke questies, zoo het nog questies zijn, blijven het
sijstema van landbouw, de verpligte leverancien en de handel
op Indien.quot;
Over het eerste punt deelden we mee hetgeen er in de
Commissie uit den Raad te doen geweest is, voor het rapport
tot stand kwam. Ook over het tweede punt zijn eenige gege-
vens bewaard gebleven, hoewel minder dan over het eerste,
die niet onvermeld mogen blijven.
1)nbsp;Bijlage No. XX.
2)nbsp;Zie V. d. Kemp-, De Teruggave der O.I. Kol, blz. 114, waar deze zich niet zeer
vleiend over de deskundigheid van Goldberg uitlaat.
') Bijlage No. IX, zie ook blz. 75.
-ocr page 95-Had De Mist geadviseerd inzake Justitie, Van IJzendoorn,
die we als overtuigd vrijhandelaar kennen, wijdde in 't
bizonder zijn aandacht aan handel en cultuur. Reeds had
hij zijn bezwaren over Daendels naar voren gebracht^), nu
maakte hij ook nog eenige notities in verband met deze
onderwerpen. Deze notities in een memorie ondergebracht,
zijn kennelijk in antwoord op de ontwerpen, welke de voor-
zitter der Commissie, als resultaat van de besprekingen, hem
gezonden had. Van IJzendoorn schrijft tenminste: ,,De
teruggaande bladen, ofschoon met een goede letter, zijn met
zulk eene bleeke inkt geschreven, dat ik met twee kaarsen
groote moeite had hetzelve te lezenquot;. Deze „teruggaande
bladenquot; die het ontwerp bevatten, zijn niet meer aanwezig,
de gemaakte opmerkingen zijn daardoor niet alle meer thuis
te brengen. Er blijkt wel uit, dat het oorspronkelijk de bedoe-
ling is geweest, om een apart artikel over de koffie in te
voegen. De zakelijke inhoud daarvan moet ongeveer de vol-
gende zijn geweest: dat de handel en invoer van koffie uit
Oost-Indië in Nederlandsche havens, alleen voor de Neder-
landsche scheepvaart, vrij zal zijn.
Naar het gevoelen van Van IJzendoorn, kon dit artikel
vervallen, aangezien art. 89 van het R.R. van 1806 (gelijk-
luidend aan art. 96 van het door het Staatsbewind vastge-
stelde Charter), in het ontwerp was overgenomen, waarin
de koffie was vrijgelaten, omdat zij niet meer genoemd werd.
Van IJzendoorn doelde alleen op het eerste gedeelte van beide
artikelen, het luidde: ,,De handel en invoer van alle goederen
en handelswaren in Oost-Indien verhandeld wordende, zoo
met Bataafsche als vreemde schepen uit de Bezittingen van
den Staat, zowel als die van vreemde Mogendheden, regt-
streeks uit Oost-Indien binnen deze Republiek, is vrij en
geoorloofd, uitgezonderd alleen nagelen en moernagelen,
noten-muscaten, gave en rompen, zogenaamde mannetjes-
noten, foelie en de olijen der opgenoemde specerijen en
theequot;. In art. 91 vinden we dit artikel letterlijk terug,
1)nbsp;Zie blz. 76.
2)nbsp;Bijlage No. XVII.
-ocr page 96-enkele redaetioneele wijzigingen daargelaten. Mocht het
publiek in onzekerheid verkeeren, hoe het met de koffie nu
eigenlijk stond, dan zou ter gelegenertijd een aanschrijving
aan de Kamers van Koophandel, kunnen uitgaan, om de
aandacht op die vrijheid te vestigen. Niet onmogelijk is het,
dat deze suggestie van Van IJzendoorn de „Notificatiequot;
ten gevolge heeft gehad.
Echter die reserveering van de koffie voor de Nederland-
sche vaart bleef nog over. Volgens Van IJzendoorn, behoorde
die bepaling te vervallen. De redenen, welke hij hiervoor
aanvoerde, getuigen van een principieele vrijhandelsgezind-
heid en een ruimen blik, want hij schreef:
„Dan, bij nader overweging ben ik voor alle bepalingen bang gewor-
den. De Hoofdzaak moet zijn de koffie aan onze markt te brengen,
hieraan kan ook met vreemde (schepen) voldaan worden, waarom zij
ook bij de voorm. Staatsbesluiten niet zijn uitgesloten geweest en
waartoe zullen wij diffiecielder wezen dan onze voorgangers. — Met de
vreemde schepen op onze havens te lokken, is de algemeene welvaart
verbonden. Een vreemd schip dat een lading brengt, komt ook eene
lading halen. En ten aanzien van onzen eigen vaart, deze is genoeg
bevoordeeld wanneer dezelve in onze Bezittingen bevoorregt wordt
door preferentie en minder lasten.
De koffij eindelijk uitsluitend aan hollandsche schepen te verbinden
is het Gouvernement in de waagschaal stellen, om dupe te wezen van
Associatien tot bedwang der prijzen van inkoop —■ en al mede afhan-
kelijk te maken van den ijver op die vaart, welke wel kan aanwakkeren,
maar ook verslappen en dan staat het Gouvernement bloot om tegen
wil en dank al de produkten zelf thuis te halen.quot;
Hiermee liep hij vooruit op het advies van den Raad van
State, die tot enkele helder gestelde artikelen^) adviseerde®),
daarmee tevens de beperking opheffende, welke het Van Ijzen-
doom niet gelukte met dit pleidooi uit den weg te ruimen.
Het voorgestelde artikel is wel geschrapt, maar in art. 91
werden de woorden: „mitsgaders'voor de vreemde schepen
de koffij, die voor als nog alleen voor de nederlandsche
Scheepvaart blijft gereserveerdquot;, geplaatst.
Bijlage No. XVI; zie ook tekst blz. 120.
Bijlage No. XVIII, art. 86 en 87.
Bijlage No. XV, reg. 723 w.
-ocr page 97-Deze bepaling is de eenige oorspronkelijke in de serie
artikelen betreffende de cultuur en den handel. Alle artikelen
zijn, behoudens redactioneele wijzigingen, overgenomen, met
hun min of meer verwarrende uitdrukkingen, uit het R.R
van 1806.
De Raad van State zou ze eerst vervangen door artikelen,
duidelijk en zonder voorbehoud uitdrukking gevend aan den
vrijen handel.
Wel had de Gommissie in deze reeks artikelen nog eenige
veranderingen aangebracht. Uit art. 81, hetwelk overeen-
stemt met art. 83 van 1806, over de vrije cultuur waarvan
specerijen uitgezonderd bleven, werd weggelaten de ver-
melding van 1806, dat er ten aanzien van de peper- en
koffiecultuur maatregelen genomen moesten worden ter ver-
meerdering van die producten en bevordering van de wel-
vaart. En in art. 85, welk overeenkomt met art. 82 van
1806, over het overvoeren en voor rekening van den lande
verkoopen van producten, en het Reglement van Schim-
melpenninck schreef: „Dat gedeelte derzelver producten,
welke voor de Europeesche markt geschikt is, doet de Staat
voor zijn rekening enz.quot;, stelde de Commissie voor: „Alle
zoodanige voorraad van producten als welke voor de neder-
landsche markt geschikt, in Indië overkocht mögt blijvenquot;^),
enz.quot;
Beide veranderingen ten doel hebbend cultuur en handel
een weinig meer vrij te laten, waarmee het zooeven bespro-
ken art. 91 echter in tegenstelling was.
Ingevoegd werd art. 89, waarin voor schepen het hebben
van passen verplicht werd gesteld. Tenslotte werd in het
99ste artikel, overeenkomende met art. 99 R.R. 1806, bijge-
voegd de bepaling, dat vreemde schepen slechts gouden en
zilveren muntspeciën mochten invoeren. In het definitieve
Reglement komt deze bepaling niet meer voor. Het kwam
voort uit de behoefte in Indië aan edele metalen specie,
en beperking van het circuleerend koper, waardoor zulk een
verwarring in het muntwezen was ontstaan. Behoeften welke
Ik cursiveer.
-ocr page 98-Goldbergs aandacht als „muntspecialist'' in 't bizonder hadden.
In de „Notificatiequot; komt een dergelijke bepaling weer
terug, n.L, dat de inkomende en uitgaande rechten moeten
worden betaald in ,,klinkende zilveren specienquot;.
De notulen van den Raad van Koophandel en Koloniën
vermelden, dat den i4en October het rapport van de Com-
missie ter tafel is gebracht en besproken. Omtrent deze
bespreking geven de notulen niets. Het rapport heeft daarna
onder de leden van den Raad gecirculeerd, die er hun aan-
merkingen op stelden. Deze aanmerkingen komen ons niet
belangrijk genoeg voor om te vermelden. Het zijn in 't alge-
meen vragen, van de leden die er vreemd tegenover stonden.
Uit een schrijven van Van IJzendoorn aan Van der Poll
blijkt, dat de laatste het rapport niet volledig had gevonden,
omdat het geheele systeem er niet uit viel op te maken, maar
Van IJzendoorn antwoordde hem:
„Bij de kabinetsorder moesten wij drie stukken vergelijken, en ten
grondslagen leggen. Wij hebben dus gemeend, aan het oogmerk van
Z.K.H. te voldoen, met te zeggen wat uit die stukken behoorde over-
genomen en wat daarin diende veranderd te worden, ten einde een
nieuw geheel te leveren en in dit oogpunt beschouwd, meenen wij dat
het rapport genoegzame volledigheid heeft.quot;
Naar hetgeen reeds uit de bespreking van de werkzaam-
heden van de Commissie is gebleken en in verband met het-
geen Van IJzendoorn hier zelf verklaarde, was het niet te
verwachten, dat er veel nieuws door den Raad van K. en K.
zou worden voorgesteld. De lezing van het advies bevestigt
deze verwachting geheel.
In een zitting van i8 Oct. werd dit advies door den Raad
aangenomen, waarbij Scholten van Aschat in de notulen
liet aanteekenen®):nbsp;^
,,dat ofschoon fiij zoo wel in zijne betrekking van Rapporteur, als
in die van Lid van den Raad, zich in het generaal met het zoo even
gearresteerde Rapport heeft geconformeerd, Hij echter met opzigt tot
1)nbsp;Bijlage No. XVI; zie ook blz. 82.
2)nbsp;R.A., (Goldberg) No. 152.
V. d. Kemp in Bijdr. R.R., geeft deze notulaire opmerking ook.
-ocr page 99-het reahseren der producten met de Commissie tot de Indische zaken
van den jare 1803 en op diezelve gronden van oordeel is, dat even zoo
wel als omtrent de fijne specerijen wordt geproponeerd, ook de verkoop
van koffij en peper, hier te Lande, en voor 's Lands rekening had
behoren voorgedragen te worden, met uitzondering alleen van enkele
gevallen, waarin de hooge nood zulks onmogelijk maakt.quot;
Na het voorafgaande, behoeven we van het rapport zelf nog
maar weinig te zeggen. Behalve de in dit hoofdstuk reeds
vermelde gedeelten, verdienen nog enkele nadere aandacht,
het overige behoeft geen commentaar, daar zulks slechts een
herhaling van de woorden van het advies zou beteekenen.
In regel 103 w. deelde de Raad mee, dat waar in vorige
Reglementen aan de onderste twee klassen van ambtenaren,
toegestaan werd handel te drijven, hij bij de keus deze toe-
lating tot alle klassen uit te breiden, of voor alle ambte-
naren in te trekken, dit laatste heeft gekozen, om misbruiken
te voorkomen, bovendien zouden de handelaars zelf er wel
op bedacht zijn hun agenten naar Indië te zenden (zie art.
46 ontwerp).
Op dit punt heeft stellig geen eenstemmigheid in den Raad
geheerscht, want in de papieren van Goldberg troffen we
een ontwerp-artikel van Van IJzendoorn aan, waarin hij
lijnrecht tegen de woorden van het advies inging, het luidde:
,,Het zal aan elk en een iegelijk Ambtenaar, van alle klassen zonder
onderscheid, even als aan alle andere vrije Burgers of Ingezetenen,
geoorloofd zijn voor eigen rekening of in Commissie of als zaakgelastig-
den voor anderen, handel te drijven, of in landbouw, fabrijken of
trafiken deel te nemen, met uitzondering nogthans van den handel in
zoodanige produkten of koopwaren welke onder of tot deszelfs eigen
administratie is behoorende, of bij algemeenequot; wetten mogten zijn uit-
gesloten.quot;
Wel typisch is, dat evenals in zijn bedenkingen tegen de
beperkende bepaling voor den koffiehandel^), hij ook op
dit punt door den Raad van State in het gelijk gesteld zou
worden, die tegen het verbod van handel voor alle ambte-
naren, adviseerde en dit advies opgevolgd zag.
1) Zie blz. 84.
Zie Bijlage No. XV, reg. 490 w.
-ocr page 100-Over de justitie werd uitvoerig uitgeweid, reg. 120—318;
nadrukkelijk werd daarin verwezen naar het werk in 1803
reeds verricht, de aandacht door het Staatsbewind er aan
besteed en het feit, dat Schimmelpenninck, als rechtsgeleerde,
er geheel meer accoord ging en de artikelen van 1803 letter-
lijk overnam. Dit alles deed den Raad in vol vertrouwen
eveneens deze artikelen overnemen. Het eenige verschil was,
dat de Raad soms meer algemeene bewoordingen bezigde,
omdat er rekening diende gehouden te worden met hetgeen
de Engelschen tijdens hun bewind hadden ingevoerd en de
aanpassing daaraan. De Raad zal hier gedoeld hebben op
b.v. art. 74 in vergelijking,met art. 73 van 1806. Het laatste
artikel gaf de functies van den magistraat van Batavia aan,
het eerste bepaalde eenvoudig: ,,De functien van den Ma-
gistraat zullen bij eene nadere instructie worden bepaaldquot;.
Trouwens, in het algemeen was de Raad van oordeel, dat
een reglement in algemeene bewoordingen behoorde gesteld
te zijn (zie reg. 291).
Bij de toelichting van de artikelen over den landbouw,
reg. 319 VV., zien we hoe de Raad aan de aanmaning van
Van IJzendoorn, neergelegd in zijn memorie aan Goldberg
om voorzichtig te zijn met de verwijzing naar Daendels 2),
heeft gehoor gegeven. Zijn raad, om te adviseeren, dat de
door Daendels aangevoerde argumenten tegen een lang-
zamerhand invoeren van een meer liberaal stelsel van cul-
tuur, den Raad niet afdoende waren voorgekomen en dat de
beslissing hierover nog wel uitgesteld kon worden, is zoo
getrouw opgevolgd, dat de veronderstelling gerechtvaardigd
is, dat het betreffende gedeelte van het advies, reg. 319—340,
van de hand van Van IJzendoorn is.
Bij het onderwerp: koophande^, reg. 344 vv., hebben de
rapporteurs uiting gegeven aan hun vrijhandelsgezindheid,
waarom zij ook wat de peper en koffie betrof, het R.R. van
1806 volgden.
De fraaie redeneering echter, dat de koffie wel vrijgegeven
1)nbsp;Bijlage No. X.
2)nbsp;Zie blz. 76.
-ocr page 101-moest worden, omdat de vrijhandel anders maar een wassen
neus zou zijn, was wel eenigszins onwaarachtig, waar de
Raad tegen den zin van Van IJzendoorn de koffie voor de
Nederlandsche vaart reserveerde en in het advies daarvan
geen melding maakte.
Wat de vrije vaart betrof, had de Raad zich geheel aange-
sloten bij hetgeen de vorige Reglementen hieromtrent be-
paald hadden, maar wees er op, reg. 410 w., dat wel spoedig
de vaart op de Molukken toegestaan zou moeten worden,
aangezien de dagen van het specerijmonopolie geteld schenen.
Het geheele werk van den Raad van Koophandel en Kolo-
niën was een teruggrijpen naar het oude. En het ,,oudequot;,
beteekende toen al niet meer: hetgeen vóór 1795 was, restau-
ratie dus compagniesstelsel, maar het revolutionaire van na
1795 voor zoover het reeds algemeen gerecipieerd was.
Als uitvoering van het Souverein Besluit van den len Sept.,
kon ook niet anders verwacht worden. Met een kleine wijzi-
ging zou de qualificatie van Goldberg van de Instructie van
Daendels'), van toepassing zijn op het werk van zijn
Commissie: „handhaving van het oude, dit is de geest dezer
geheele werkzaamheid''.
Hetgeen dit Reglement zou onderscheiden van zijn voor-
gangers, werd er eerst ingelegd op advies van den Raad
van State.
1)nbsp;Zie blz. 84.
2)nbsp;Zie blz. 74.
-ocr page 102-HOOFDSTUK H.
Het Advies van den Raad van State.
Het le lid van art. 32 van de Grondwet van 1814 luidde:
,,De Souvereine Vorst pleegt alle de daden van de Souvereine
waardigheid, na de zaak in overweging te hebben gebragt
bij den Raad van Statequot;. ^
De wetgeving voor de Koloniën behoorde tot die daden
van de Souvereine waardigheid en dus, alvorens Reglement
en Instructies te arresteeren, zond de S.V. het ontwerp van
den Raad van Koophandel en Koloniën om „consideratien
en advijsquot; aan den Raad van State.
Het advies van den eerstgenoemden Raad was den 21 en
Oct. uitgebracht en werd den 2Sen Oct. onder No. 74 aan
den R. v. St. bij kantbeschikking toegezonden om bericht
en raad. Hiermee was het Reglement in de tweede fase van
zijn wording gekomen.
Deze tweede fase is beslissend geweest voor het karakter
van het R.R. van 1815, besUssend voor den geest, welke er uit
sprak, en waarin het zich onderscheidde van de voorafgaande
Reglementen.
Bij de behandeling in den Raad van K. en K. had alleen
Van IJzendoorn zich vooruitstrevend getoond, maar was er
niet in geslaagd zijn meening te doen zegevieren. De R. v. St.
echter werd bij afwezigheid van den Vorst voorgezeten door
den Vice-President G. K. van Hogendorp, en het is zijn
domineerende persoonlijkheid die op het advies van den
Raad zoo sterk haar stempel drukte, dat het met Van Hogen-
dorps meening mag worden vereenzelvigd.
-De leden van den Raad van K. en K. waren in 't algemeen,
als geestverwanten van Gijsbert Karei te beschouwen; Gold-
berg en Van IJzendoorn kunnen zelfs in 't bizonder als
zijn vertrouwensmannen voor koloniale aangelegenheden
worden genoemd. Maar de Raad had zich strikt gebonden
geacht aan de letter van 's Vorsten opdracht. Die opdracht
zelf was al een streep door Van Hogendorps rekening ge-
weest. De openlijke erkenning en de gelegenheid tot invoe-
ring van de denkbeelden van zijn broer en van hemzelf,
werd er mee afgesneden. Het was dus te verwachten, dat hij
de laatste mogelijkheid, welke hem nog restte, om zijn denk-
beelden te verwerkelijken, zou aangrijpen. Deze mogelijk-
heid gewerd hem toen het ontwerp-R.R., om advies, aan
den R. V. St. gezonden werd. Daar kon hij, waar zijn per-
soonlijke vertoogen de gewenschte uitwerking op den Vorst
gemist hadden, zonder onbescheidenheid zijn beginselen bij
den Vorst nogmaals voordragen in den vorm van een onper-
soonlijk advies van 's Vorsten grond wettigen Raad.
Ook na I Sept. was hij steeds doorgegaan met den Vorst
in te lichten over onderwerpen de koloniën betreffende, om
hem voor zijn denkbeelden te winnen en tevens zijn broer
Dirk naar voren te schuiven als Gouverneur Generaal. Maar
hij was niet de eenige, die in dien tijd, ook langs niet-
ambtelijken weg, de richting van het toekomstig koloniaal
beleid trachtte te beïnvloeden: ook Daendels had de pen
geslepen o,m zijn Staat der Oost-Indische Bezittingen in 't
geding te kunnen brengen, en alvorens Van Hogendorps
invloed in den R. v. St. geoefend te beschrijven, willen wij
een oogenblik bij diens pogingen stilstaan.
Hoewel de Vorst den len Sept. den volledigen Staat nog
niet ontvangen had, droeg hij wel reeds kennis van den hoofd-
inhoud. Uit een brief van Daendels aan Falck van 29 Aug. 1)
blijkt, dat hij, vóór het geheel in druk verschenen was, het
aan Falck bij gedeelten toezond^). Falck had zich over het
werk gunstig uitgelaten en, blijkens dezen brief®), hem aan-
1) Gedrukt in: R.G.P. No. 23, blz. 676.
Bijlage No. V, brief van Falck aan Daendels, waarin deze hem de goede ont-
vangst van eenige stukken berichtte.
„P.S. Na deze geschreven te hebben, word ik d9or den heer Malecotius geïnfor-
meerd (een Haagsch advocaat, die hem bij het ineenzetten van den Staat had geholpen),
dat Uwe Exc. van opinie was dat ik het werk over de O.-I. bezittingen aan Z.K.H.
in persoon moest overhandigen, 't geen ik te Brussel mij de eer zal geven te doen, om
tevens mijne opwagting bij Uwe Exc. te komen makenquot;.
bevolen, zijn werk aan den Vorst aan te bieden. Daendels
betoogde in den juist genoemden brief, dat zijn organisatie
van de administratie, finantiën en justitie een afgerond ge-
heel vormde, zoodat het wenschelijk zou zijn, dat Z.K.H.
een commissie benoemde om dit stelsel te onderzoeken en
te adviseeren of het, als geheel, gehandhaafd of verworpen
moest worden. De stellige beweering in denzelfden brief,
dat hij- niet voor G.G. in aanmerking wenschte te komen,
kunnen we in zooverre voor het tegendeel opnemen, dat hij
wél aan G. K. zijn wensch toevertrouwdeom als Com-
missaris Generaal mee uitgezonden te worden, teneinde den
G.G. behulpzaam te zijn, zijn instellingen te handhaven.
Mocht hem dit niet te beurt vallen, eenig succes had hij wel.
Falck had den Vorst op de hoogte gebracht van Daendels'
werk, want in het S.B. van i Sept. vinden we een verwijzing
naar „de belangrijke instellingen gedurende het Bewind van
den heer Daendels tot stand gekomenquot;. Hier vinden wij voor
'teerst de splitsing der stof, welke we later telkens ontmoetten
in: de onderscheiding, eenerzijds, van inrichting van het
bestuur en, anderzijds, van voorschriften voor den handel,
waarbij het eerste punt als vrijwel beslist beschouwd werd.
Uit de meer dan eens aangehaalden brief van Falck aan
Goldberg van den gen Sept., bleek dit, toen hij schreef, dat
er reeds met stelligheid over de nieuwe inrichting van het
bestuur gesproken kon worden, te meer daar de ondervin-
ding van Daendels ter beschikking stond. Daar tegenover
waren handel en landbouw de belangrijke questies, die nog
waren opengebleven. In het hierover handelend gedeelte van
het Reglement, werden dan ook op advies van den R. v. St.
de meest ingrijpende veranderingen aangebracht.
Blijkens een brief van den S.V. aan Van Hogendorp
bood Daendels 18 Sept. den Vorst zijn Staat aan: „De
Generaal Daendels is hier (Brussel) en geeft mij heden (18
Sept.) zijn boek; zijne ervaringen en anstalten zullen zoo
1)nbsp;Zie: Gedenkschriften dl. V, blz. 413- G. K. aan den Vorst.
2)nbsp;Blz. 75 en 82.
3)nbsp;Gedenkschriften dl. V, blz. 417.
-ocr page 105-ik hoop niet verloren zijn voor de aanstaande Gouverneur
Generaalquot;. Tijdens dit bezoek zal het hem ook wel duidelijk
geworden zijn, dat er niet meer op een benoeming in het zoo
begeerde ambt, voor hem te rekenen viel. Immers, 14 Sept.
had de Vorst zijn keus reeds bepaald O- Daarna echter trok
Daendels zich nog geenszins terug. In een brief van 22 Sept,
aan Van der Capellen'), wenschte hij dezen geluk met zijn
benoeming tot G.G. en bood hij aan, hem over allerlei
Indische zaken in te lichten. In een brief van 27 Sept.®)
bedankte Van der Capellen hem, met de mededeeling, dat
hij gaarne van zijn inlichtingen gebruik zou maken. We
behoeven niet te twijfelen of dit ook gebeurd zal zijn, Daen-
dels' voortvarendheid staat hier borg voor^). Bij Van der
Capellen was hij trouwens ook aan het juiste adres om voor
zijn meer behoudende denkbeelden instemming te vmden®).
Niet dat Daendels elders in 't geheel geen waardeering
vond, het was Van Hogendorp zelf, die in een schrijven van
6 Sept.«) den Vorst aanbeval, Daendels te ontvangen en te
spreken over de Oost Indische aangelegenheden. Hij had
hem reeds gezegd, „dat hij het ijs gebroken, een monster
van bestuur vernietigd en een goede politieke administratie
in de plaats gesteld (had)quot;. Alleen bleek uit dezen brief ook
weer '), dat Van Hogendorp de landbouw- en handelspolitiek
van Daendels niet zou wenschen over te nemen, maar het
koffiemonopolie vervangen door inkomsten uit verponding
op de landerijen en in- en uitgaande rechten. Toch gmg hij in
zijn aanbeveling zoo ver, dat hij, tevens Duk nog eens
naar voren schuivend, meende te kunnen schrijven:
,,Mijn broeder is eigentlijk de auteur van het Charter van 1803,
vervaardigd door eene Commissie, waarin hij met Nederburg zat, en
1)nbsp;Zie Bijlage No. XI.
2)nbsp;Bijlage No. XII.
3)nbsp;Bijlage No. XIII.nbsp;^ ^ ^ ^
Goldberg kreeg ook talrijke inlichtingen van hem. üp het R.A., (Goldberg)
No. 152, liggen verscheidene aanteekeningen met de hand van Daendels over de
kosten van het leger.
5) Zie over de houding van Van der Capellen bij Oranje: Het beleid der Commissie
Generaal, blz. loo den aldaar gepubliceerden brief van dezen aan den S.V. van6 Jan. 1815.
8) Gedenkschriften dl. V, biz. 412.
') Zie Bijlage No. I.
-ocr page 106-waarin de Compagnie 's denkbeelden van Nederburg voor de admi-
nistratieve denkbeelden van mijn broeder gestreeken hebben. De in-
structien van Daendels zijn daaruit voortgevloeid, zo dat alle de verrig-
tingen van Daendels en alle de voorslagen van mijn broeder in het
algemeen op een en hetzelfde uitkomen. Wij hebben nu slegts de zaken
zo te laten als Daendels ze ingesteld heeft, onze tegenwoordige expeditie
in dien geest te beschikken, een Gouverneur aan te stellen, die met
kunde van de zaak al verbeterende voortgaat. Ten einde dit in alle zijne
bijzonderheden te ontwikkelen denk ik, dat mijn broeder en Daendels
gezamentlijk aan het werk dienden gesteld te worden, en dat dit stuk
zoude kunnen worden onderzogt door den Raad van Koophandel en
Colonien, terwijl die Raad naar mijn inzien niet opgewassen is om zulk
een stuk te maken. Misschien zoude de kortste weg deeze zijn, dat
UKH de leden van den Raad, met welke deeze zaak commissoriaal
gemaakt is, authoriseerde om de Generaals van Hogendorp en Daendels
te consuleerenquot;.
Hieruit blijkt nog weer eens duidelijk, hoe Hogendorp
met den Vorst aan de door de revolutie getrokken lijn wilde
vasthouden en elke restauratiegedachte hem vreemd was.
i6 Sept. berichtte Van Hogendorp aan Falck i), dat Elout,
die in het algemeen de zuiverste beginselen omtrent de
Indische zaken bezitquot;, Daendels' Staat_.,met een ware lief-
hebberij onder handen genomen (had)quot;.
Daendels' activiteit beperkte zich niet tot het geven van
inlichtingen, nauwelijks wist hij zijn kans op het G.G.-schap
verkeken, of hij deelde Falck zijn plan tot een associatie
voor handel en kolonisatie mee^), en tot na de vaststelling
van het R.R. toonde Daendels zijn activiteit, door m Febr.
i8is zijn aanmerkingen op dat Reglement den S.V. toe te
zenden®).
Het streven van Daendels was aan Van Hogendorp met
onwelgevallig, maar noch daardoor, noch via zijn broeder
Dirk, gelukte het hem den Vorst zich openlijk voor zijn
we d advies Vn Ooldbe^ van 2 Dec. 1814 afgewezen, hoewel Van Hogendorp
Tn een LefTan 9 Oct. aan den Vorst (R.G.P. No. 23 blz. 700) zijn instemming er
mee betuigd had Eerst de nood, zou den Koning, m den vorm van de Handel Mij
^p een dergelijk plan doen terug komen. Wat dit p an zelf betreft, het is hier met de
plaats er op in te gaan, zulks valt buiten het bestek van dit werk.
Zie Oranje, blz. 99.
-ocr page 107-denkbeelden te doen verklaren. Dirk van Hogendorp werd
zelfs totaal uitgeschakeld. De S.V. trad niet in het voorstel
hem den 6en Sept. gedaan; wel bood G.K. bij een brief
van 12 Sept. den Vorst een memorie van Dirk aan, waarin
deze zijn gedrag te Hamburg verdedigde^), maar geen reactie
daarop vonden we, waaruit bleek, dat de Napoleontische
generaal als koloniale leider in het nieuwe Rijk aanvaardbaar
geacht werd. Ook Falck heeft niets ten gunste van Dirk van
Hogendorp kunnen, of willen, doen, ondanks den aandrang
door Gijsbert Karei en Goldberg en Dirk zelf daartoe op
hem uitgeoefend®).
Dan zien we hoe Van Hogendorp den steven wendt en
het over een anderen boeg gooit. Intusschen waren berichten
over het Engelsche bestuur in Nederland ontvangen en Van
Hogendorps indruk daarvan deed hem den S.V. schrijven,
dat: „het stelsel-Van Hogendorp ingevoerd (was)quot; Nu
was hij in zijn verwachtingen van deze invoering wel wat
overdreven, maar in het doorgaan op het Engelsche spoor,
zag hij een nieuwe mogelijkheid zijn denkbeelden voor de
praktijk voorgeschreven te krijgen.
Van Alphen lichtte Van Hogendorp in over het Engelsche
stelsel en deze bracht die inhchtingen over aan Z.K.H.«)
en aan Goldberg. Van Alphen heeft deze meededeelingen
vervolgens voor G.K. op schrift gesteld O-
In dit stuk zette hij de groote beteekenis van Java uiteen.
De laatste jaren van het Hollandsche bestuur had Java
zichzelf kunnen bedruipen. Alle cultures echter geschiedden
1)nbsp;Gedenkschr. dl. V, blz. 416.nbsp;ju j u uu u
2)nbsp;Hij zou zich daar als Napoleons Gouverneur_ aan wreedheden hebben schuldig
gemaakt.^^ correspondentie hierover gewisseld in: R.G.P. No. 23, de blz. 684, 693
R.G.P. No. 23, blz. 700, G.K. aan den S.V. 13 Oct. '14.
n Ihr D F van Alphen. Na als Oranjegezind zeeofficier te zijn afgezet in 1796,
ging hij in 1797 in burgerlijken dienst in Indië over en bracht het tot Resident van
Soerabaja. In 1808 verliet hij Java en verbleef eenigen tijd m ^Amerika. In het
Vaderland teruggekeerd, stond hij in contact met de Engelsche Regeering over de
teruggave van Java, waarvoor hij wel naar Londen reisde (Nw Nei Biogr. Wb., dl. I).
Hij was dus als welingelicht te beschouwen over hetgeen de Engelschen op Java
hadden verricht. Later is hij bekend geworden als de Indische specialist inde Ile Kamer.
8) Zie R.G.P. No. 23, blz. 678, G.K. aan Falck, 15—16 Sept. '14.
') Gedrukt in R.G.P. No. 23, blz. 679.
-ocr page 108-onder dwang en de landbouwer zelf trok er nagenoeg geen
profijt van, 't geen zijn ijver doofde. Tijdens de Engelsche
overheersching, daalde de koffie sterk in prijs, waarom de
Engelschen de koffiecultuur verwaarloosden. Voor de suiker
stonden zij vrijen uitvoer toe, maar ook die cultuur leverde
niet veel meer op, was zelfs in een dermate ongunstige toe-
stand gekomen, dat suiker uit Bengalen met winst op Java
verkocht werd. De pepercultuur op Java ook achteruit ge-
gaan, werd door de Engelschen vrijgesteld. De gemaakte
veranderingen bestonden verder hierin, aldus in het stuk van
Van Alphen, dat alle contingenten, verplichte leverantiën
en heerendiensten waren afgeschaft, de Javaansche regenten
waren nog slechts titulair regent en alleen eenigermate met
de politie belast, de residenten waren collecteurs van de in-
komsten der verpachte landerijen. Landerijen werden aan
den meestbiedende in pacht afgestaan, een heel district aan
een hoofdpachter, die het weer in kleinere pachten verdeelde.
Het collectieve systeem dus, gelijk te Bengalen. Daar de
koloniale waren weinig beteekenis meer hadden, dreyen de
Engelschen op de territoriale inkomsten; dat zij met tekorten
te kampen hadden, werd veroorzaakt door de groote uit-
gaven, welke zij zich voor de defensie getroostten. Naar de
meening van Van Alphen zou zulks onder een economisch
beheer, gelijk de Hollanders altijd gevoerd hadden, niet be-
hoeven plaats te hebben. Volgens opgave van Raffles, bracht
Java 5.000.000 piasters op'), waaronder niet begrepen waren
de winsten op de koffie.
Deze voorstelling van zaken, de praktijk was minder
ideaal, lag geheel in de lijn van V^ Hogendorp, evenals Van
Alphens conclusie, dat het aanstaande Hollandsche bestuur
iUd moest beginnen met het Engelsche stelsel voort te zetten,
terwijl dan n.a.v. de rapporten van' äe uit te zenden regeerders
nader in Holland beslist zou kunnen worden. In de brief,
waarbij Van Hogendorp deze missive van Van Alphen aan
Falck zond^), zeide hij dan ook, dat: „degenen welke met
1)nbsp;I piaster is 64 stuiver, dus ƒ 16.000.000.
2)nbsp;Gedrukt in: R.G.P. No. 23, blz. 678.
-ocr page 109-het vertrouwen van Z.K.H. vereerd naar Indien zullen gaan,
hoezeer men dezelven bij instructie aan vaste beginselen bin-
den moet, echter zeer ruime handen in de toepassing zullen
dienen te hebbenquot;^).
13 Oct. zond G.K. den Vorst') nog een artikel uit een
Engelsche courant, waarin van een toename van den lavaan-
schen handel gewaagd werd, welke toename te danken was
aan de maatregelen door de Engelschen genomen, die be-
halve Sourabaj a en Semarang, nog meerdere havens hadden
opengesteld. Over de statistische gegevens door hen verza-
meld, en van groot nut voor hun systeem, werd in dat artikel
hoog opgegeven. Het slot behelsde juist datgene, waarvan
G. K. van Hogendorp den Vorst wenschte te overtuigen, n.1.:
,,The result has justified the opinion, that the native inhabitants
of Java are susceptible of the improvements which a more enlightened
administration in British India has dictated, and that the revenues of
the Colony are of sufficient importance and consideration to bear every
expence, charge and trouble attending their collection under such an
improved system. Java must ever be considered as a great agricultural
country, and as the granary of the Eastern Islands. To remove every
restriction on the agriculture and commerce of the country is alike
conductive to the happiness of the people, and to the interests of
governmentquot;.
Ten laatste richtte hij zich zeer openlijk tot Z.K.H., en
schreef hij den 21 en November dit korte briefje: „Nadat ik
het uitvoerig rapport van het verrigte door den L. Gouver-
neur Generaal Raffles») met oplettendheid gelezen heb, agt
ik mij verpligt een oogenblik aan UKH. te vraagen, ten einde
aan Denzelven een zakelijk berigt bij monde te geevenquot;
Of dit onderhoud ooit heeft plaats gehad, is ons niet bekend,
maar de Vorst antwoordde ontwijkend, door het onderhoud
uit te stellen en te schrijven, dat het boek van Raffles hem
Ik cursiveer.
2) Zie R.G.P. No. 23, blz. 700.
Bedoeld is: Substance of a minute etc., Londen 1814.
Gedenkschriften dl. V, blz. 426. Het briefje is kenmerkend voor de reeds ver-
koelende verhouding. G. K. heeft reeds bemerkt, dat de S.V. van zijn dogmatische
vertoogen niet gediend is; hij vreest daarom geen gehoor te zullen krijgen, en tracht
het te forceeren door er den nadruk op te leggen, dat hij een zakelijke mededeeling
heeft te doen.
bekend was Indien het nooit had plaats gehad, zou het ons
j niet verwonderen; steeds heeft de Vorst afwijzend gestaan
( tegenover G.K.'s aandrang, in 't bizonder als hij voorstelde
op het Engelsche systeem voort te bouwen. Na het advies
van den Raad van State, zou hij dit nog eens duidelijk uit-
spreken
Met de tot hier toe weergegeven gang van zaken, zou de
indruk gewekt kunnen zijn, dat de invloed van Van Hogen-
dorp op de totstandkoming van het R.R. van 1815 niet zeer
belangrijk is geweest.
Doch wij mogen het advies van den R. v. St. vrijwel geheel
aan hem toeschrijven. Hét is dit advies, waardoor het Regle-
' ment en de Instructies werden gedrenkt in een geest, die aan
Van Hogendorp kon vergoeden, dat hij niet al zijn denk-
beelden in artikelen gepreciseerd kreeg. Materieel zijn de
veranderingen naar aanleiding van het advies op het stuk
van den landbouw aangebracht, niet zeer ingrijpend geweest,
! het Reglement liet nog steeds ruimte vooï gedwongen cul-
^ tuur®), maar het ging uit van de vrije cultuur. Trouwens
ook later is er nooit een absolute uitspraak ten gunste van
een bepaald stelsel zonder meer geweest, want tijdens het
cultuurstelsel, was, omgekeerd, de mogelijkheid voor vrije
cultuur opengelaten. Doch terwijl toen echter de gedwongen
cultuur regel, de vrije uitzondering was, stelde men zich in
1814 de vrije cultuur als regel der toekomst voor, terwijl
de gedwongen cultuur, waar zij bestond, als uitzondering
en bij wijze van overgang nog voor korten tijd zou blijven
gehandhaafd.
In dezen geest moesten Commissarissen Generaal m Indië
te werk gaan. Meer dan het Reglement, was hun Instructie
een bindend voorschrift, waarin hen wel in veie zaken de
vrije hand werd gelaten, maar duidelijk voorgeschreven was,
dat zij naar bedoeling en strekking van het Reglement moesten
handelen. Deze bedoeling en strekking spraken uit het advies
1)nbsp;Gedenkschriften dl. V, blz. 427.
2)nbsp;Zie blz. 114.
Zie Bijlage No. XIX, art. 78-
-ocr page 111-van den R. v. St., waarin heel de „verlichtequot;, denkwijze van ^
G. K. van Hogendorp is uitgedrukt.
Van Hogendorp deelt in zijn Gedenkschriften onder het
hoofd De Raad van State een en ander over de werkwijze
in den Raad mee. Hieruit, en uit Bijlage No. XV, waar het
advies is gepubliceerd zooals we het in het Archief van den
R. V. St. aantroffen 2), wordt het duidelijk hoe Van Hogen-
1)nbsp;Dl. V, blz. 94.
2)nbsp;Het advies van den R. v. St. van 6 Dec. 1814, No. 3, bevindt zich met bij de retro-
acta van het S.B. van 3 Jan. 1815, de plaats , waar het normaliter, op het Rijksarchief
zou moeten liggen. Het stuk is na 1815 nog door vele handen gegaan en daardoor
waarschijnlijk niet meer op zijn oorspronkelijke plaats teruggelegd.
In een brief van 22 Mei 1822 No. 45/2, van het Dept. van Onderwijs (toentertijd
gecombineerd met Koloniën, met Falck als minister) aan de Staatssecretarie, vroeg
de minister het advies van 6 Dec. 1814 No. 3 aan, omdat hij het wenschte te gebruiken
voor het maken van een rapport aan den Koning, of het provisioneele R.R. van 18
definitief dat van '15 zou kunnen vervangen.
Den 3oen Mei 1822, onder No. 134, is het advies door de Staatssecretarie aan het
Dept. van Onderwijs gezonden. Wat er verder mee gebeurd is, is op het R.A. met
na te gaan.nbsp;.
In R A (Baud) No. 862, troffen we aan een Nota over de verantwoo.deltjkheid van
den Gouverneur Generaal over Nederlandseh-Indie. Hierin zijn de regels 257—368
(Bijlage No. XV) van het advies aangehaald, van het advies zelf echter geen spoor.
Veertig jaar na de opstelling, bleek het advies nog diensten te kunnen bewijzen;
in de Memorie van Toelichting van 15 Dec. 1853, op het ontwerp-R^., bij art. 9,
over de samenstelling van den Raad van Indië, (gedrukt in: L. W C. Keuchemus:
Handelingen der Regering en der St.-Gen. betreffende het R.R., He d ., blz. 196), noemde
de Regeering het Raadsadvies van 6 Dec. 1814 en wel het gedeelte handelende over
den Raad van Indië en verklaarde zich eens met de daar gegeven rnotiyeermg, waarom
de Raden geen andere vaste bedieningen mochten bekleeden. In het Voorloopig Ver-
slag der Commissie van Rapporteurs van 22 April 1854, Jiet verzoek gedaan
aan de Regeering, om het, door haar als zoo belangrijk afgeschilderde advies, aan de
Kamer te overleggen (Keuchenius, dl. II, blz. 359)- Bü de Memorie van Beantwoor-
ding van dit V.V. (ongedateerd, maar naar uit het archief van de Griffie der Tweede
Kamer bleek, 15 Juni 1854 ingekomen) voldeed de Regeeri^ in zooverre aan dit
verzoek, dat zij het desbetreffende gedeelte van het advies ter Griffie voor de kamer-
leden ter inzage legde. Het waren de regels 262—309 (Bijlage No XV . Het stuk ter
Griffie geeft echter geen aanwijzing voor de ligplaats van het geheel. Uok in het archief
van het Ministerie van Koloniën is het advies niet bij de stukken, welke den minister
gediend hebben bij de behandeling van het R.R. van 1854.
De hoop dat het stuk ooit te voorschijn zou kunnen worden gebracht, zou hiermee
vervlogen zijn, en de vermelding van ons onderzoek ernaar, zou achterwege kunnen
blijven, ware het niet, dat I. H. }. Hoek in zijn: Het herstel van het Ned. Gezag ovei
lava en Onderhoorigheden, op blz. 303. van het advies melding maakte en in een noot
meedeelde, zonder nadere aanwijzing: „Aanwezig op het Rijksarchief . In het jaar
waarin dit boek verscheen, 1862, was echter noch het archief van de Staatssecretarie,
noch dat van het Dept. van Koloniën, op het Rijksarchief aanwezig, zoodat hij met
deze noot op een wel daar aanwezige particuliere collectie doelde. In deze richting
het onderzoek uit strekken, zou gelijk staan met het zoeken naar een naald in een
hooiberg. De, zij het negatieve, resultaten van ons onderzoek hebben we hier mee-
gedeeld, om andere onderzoekers van dienst te zijn. Mogen zij een meer gelukkige
hand hebben. Het stuk kan van belang zijn, omdat de aanteekemngen van den Koning,
waar Falck in zijn brief van 21 Dec. 1814 aan Van Hogendorp op doelt, zie blz. 115 er
misschien op gesteld zijn. Niettemin, de volledige inhoud is ons uit de minuut uit
het archief van den R. v. St. bekend geworden en de noodzaak om dat stuk te gebrui-
dorp het heeft kunnen gedaan krijgen, dat het advies zoo
geheel in zijn geest geredigeerd werd.
Als Vice-President-voorzitter van den R. v. St., was het
Van Hogendorp reeds in 't algemeen mogelijk grooten in-
vloed op den loop der discussies uit te oefenen, maar op ver-
schillende manieren wist hij ook in 't bizonder zijn stempel
op het advies te drukken.
Voor elk advies dat de Raad moest uitbrengen, werd een
Commissie van rapporteurs benoemd, meestal uit twee of
drie leden bestaande, welke leden door den voorzitter, dus
door Van Hogendorp, benoemd werden. Hierbij placht hij
altijd een meer en een minder bekwaam lid bij elkaar te
zetten. Zooals van zelf spreekt school in dit recht van benoe-
ming reeds een belangrijke mogelijkheid tot beïnvloeding,
welke Van Hogendorp niet onbenut liet. Immers, uit de
notulen van den Raad^) blijkt, dat 25 Oct. de Raad van den
Souverein het advies van den R. v. K. en K. met ontwerp-
R.R. en Instructies, ontvangende, besloot-deze stukken te
stellen in handen van de leden FageP) en Queijsen®). De
eerste als de minder, de laatste als de meer bekwame en
tevens als geestverwant van den voorzitter. Fagel zelf had
tegenover Van Hogendorp wel uitgelaten, dat hij zich min-
ken, heeft tot onverwacht interessante resultaten geleid, daar de schrijvers der ver-
schillende gedeelten ons er uit bekend zijn geworden. (Zie de verklaring aan het
begin van Bijlage No. XV).
Archief Raad van State.
2) Jacob baron Fagel; geb. 1766 te 's-Gravenhage. Studeerde te Leiden. 1793 gezant
van H.H.Mog. te Denemarken; 1795 bij de Omwenteling van dezen post ontheven
en vertrokken naar Engeland. Een van de aanzienlijkste leden van de Oranjepartij.
In 1813 woonde hij te den Haag en werd door het Voorloopig Bestuur, met De Perpon-
cher naar Engeland afgevaardigd om den Prins uit te noodigen zich aan het hoofd der
zaken te komen stellen; 1827 ambassadeur te Frankrijk. Overl. 1835. Broeder van den
bekenden gezant te Engeland Hendrik Fagel. (Nw. Ned, Biogr. Wb., dl. 111).
quot;) Willem Queijsen; geb. te Zwolle 1754- Studeerde te Leiden, daarna advocaat te
Zwolle. Behoorde tot de patriottische partij, waardoor hij vóór 1795 geen bizondere
betrekkingen bekleedde; 1796 voor het kiesdistrict Zwolle tot lid van de Nationale
Vergadering gekozen. Lid van de Commissie tot het ontwerpen van een Constitutie,
heftig federalist. Nadat het ontwerp was verworpen, werd hij met in de Commissie
herkozen. Lid van de Commissie voor Buitenlandsche Zaken. Na de staatsgreep van
22 Jan, 1798, eenigen tijd gevangen gezet; 1801 door het intermediair Uitv. Bew.
tot lid van het Staatsbewind gekozen; 1805 door Schimmelpenninck tot lid van den
Raad van State benoemd, wat hij bleef onder Koning Lodewijk; 1809 Landdrost
van Oost-Friesland. Tijdens de inlijving ambteloos; 1814 werd hij lid van den R. v. St.
(Nw. Ned. Biogr. Wb., dl. VIII).nbsp;.nbsp;, .
Als lid van het Staatsbewind behoorde hij tot de sectie van Marine en Kolomen
en betoonde hij zich met Besier een voorstander van de denkbeelden van Dirk van
Hogendorp.
der bekwaam wist. Uit de antecedenten van beiden, gezien het
onderwerp hetwelk zij te behandelen kregen, is dat ook wel
op te maken. In het rapport staat dan ook geen woord van
Fagel, maar het is geheel, door Queijsen opgesteld ter tafel
gekomen. Omtrent Queijsen schreef Gijsbert KareP): ,,De
Reglementen op de Oost en de West kwamen ook bij den
Raad van State voor, en nu nam ik de gelegenheid waar, om
het stelsel, daar ik zo veel over geschreven heb, door te
zetten, hetwelk met hulp van den fleer Queijsen volkomen
geluktequot;. Over alle gewichtige zaken raadpleegden de rap-
porteurs Van Hogendorp, voor zij hun rapport in den Raad
brachten, zoodat de geheele Raad om Van Hogendorp draaide.
Over een zaak van groot gewicht als het R.R., dat G.K.
zoozeer ter harte ging, zal dit zeker het geval geweest zijn.
Het rapport, tevens concept-advies van Queijsen is dus sterk
door Van Hogendorp beïnvloed, hetgeen in de redactie merk-
baar is (zie b.v. de regels 89—93).
Kon een rapport, n.a.v. de besprekingen in den Raad, op
eenvoudige wijze veranderd worden, dan deden de rappor-
teurs dat gewoonlijk zelf, een belangrijke omwerking ge-
schiedde echter door den Secretaris. Deze functie werd toen
bekleed door J. G. de Mey van Streefkerk. „Een Secretaris
moet in de oogen van den President lezenquot;'), dit verstond
De Mey en hij was dan ook in hoog aanzien bij Van Hogen-
dorp. Zoo komt het, dat een groot deel van het advies, de
regels 369—635 en de verbindende zinsneden tusschen de
verschillende deelen, door De Mey geschreven zijn. Hierbij
zal hij wel in de oogen van G. K. gelezen hebben. Klaar-
blijkelijk waren er in den Raad bezwaren gerezen over het-
geen Queijsen over de, in het bovengenoemde stuk behan-
delde onderwerpen, had geschreven, waardoor een omwer-
king noodzakelijk werd. Met het recht van gratie, hierin
behandeld, zal Elout zich in 't bizonder ingelaten hebben,
daar deze bij de regels 404 vv., in de marge, redactioneele
verbeteringen heeft aangebracht.
Gedenkschriften dl. V, blz. 107.
Geienkschriften dl. V, blz. 100.
-ocr page 114-Het kwam ook wel voor, dat de Vice-President eenige
punten zelf eerst ging uitwerken, als de zaak tijdens de be-
spreking erg ingewikkeld was gebleken. Dit verklaart, dat
we in het advies gedeelten aantreffen die door Van Hogen-
dorp, of diens secretaris, geschreven zijn en dit zijn juist de
belangrijkste gedeelten, waarvan de directe invloed op het
Reglement en de Instructies is na te wijzen.
Op de meeste van deze suggesties is de Vorst eigener
beweging ingegaan en heeft hij Falck dienovereenkomstig de
artikelen van het ontwerp doen wijzigen. Het zijn de artikelen
waarvan we de definitieve redactie vinden in Bijlage No.
XVIII. Aan de regels 665'vv., Van Hogendorps advies over
de specerijen, gaan we daarom hier voorbij, om er in Hoofd-
stuk Hl op terug te komen. De regels 723 w., over handel
en vaart, hebben de artikel 86 en 87 (Bijlage No. XVIH) ten
gevolge gehad. Over dit onderwerp had de R. v. K. en K.
een serie artikelen voorgesteld 1), die grootendeels over-
genomen was uit de vorige Reglementen en ,,gebouwd op
een onderstelden staat van zaaken, welke al lang niet meer
bestaatquot; 2). De vaart en handel werd daarin veroorloofd aan
's Lands ingezetenen en die van de Aziatische Bezittingen, op
Batavia, Semarang, Soerabaja, Malakka en de West van
Indië, waaronder verstaan werd alle landen ten oosten van
de Kaap de Goede Hoop tot Straat Soenda en Straat Malakka,
vice versa. Een beperkte nationale vrijhandel dus. In tegen-
stelling daarmee, was de bepaling, dat schepen van vreemde
naties te Batavia en te Malakka ten handel werden toege-
laten, hoewel niet voor de koffie®). Het waren artikelen
waar geen systeem in zat en waarin veel zaken herhaald
werden. In het concept-advies werden er eenige opmerkingen
over gemaakt maar Van Hogendorp de stof ter hand nemen-
de, zette in heldere bewoordingen, in de regels 723—795-
uiteen, dat de Engelschen alle havens op Java voor een ieder
hadden opengesteld onder een vast systeem van in- en uit-
1) Bijlage No. XVII de No's 87—ïoo.
3)nbsp;Bijlage No. XV, reg. 790.
Zie blz. 84.
4)nbsp;Zie de regels 618—626, 658—664 en 691—722, Bijlage No. XV.
-ocr page 115-gaande rechten, waardoor de handel op en in Indië sterk was
gestimuleerd, zoodat het zaak was op dit spoor van inter-
nationalen vrijhandel voort te gaan. Alleen, Nederlandsche
schepen, waaronder ook die toebehoorende aan de ingeze-
tenen der Indische Bezittingen werden verstaan, quot;zouden
minder aan in- en uitgaande rechten te betalen hebben dan
vreemde schepen. Ter bevordering van de nationale scheeps-
bouwindustrie, golden op den duur als Nederlandsche sche-
pen alleen die, welke tevens in Nederland of in Indië ge-
bouwd waren. Om den handel zoo veel mogelijk op Neder-
land te lokken, stelde hij tevens voor, dat schepen, welke m
Indië uitgaande rechten betaald hadden, in Nederlandsche
havens aankomende, van de betaling van zulke rechten vrij-
gesteld zouden zijn. De Raad, in casu, Van Hogendorp,
sprak daarbij de hoop uit, dat CC.GG. van de mogelijkheid
directe inkomsten uit die rechten te verkrijgen, met voor-
zichtigheid gebruik zouden maken, daar de bevordering van
handel en landbouw het land op den duur meer ten goede zou
komen, dan een oogenblikkelijke verruiming van de revenuën.
Een vergelijking tusschen de art. 86 en 87 van het R.R.
met de vijf punten door Van Hogendorp in dit gedeelte van
's Raads advies neergelegd, doet zien, dat zijn voorstellen
door den Vorst zijn overgenomen en door Falck in duidelijk
gestelde artikelen zijn verwerkt.nbsp;_
Tijdens de revolutionaire periode was wel reeds de njks-
eenheidsgedachte gegroeid. Nederlanders en Aziaten werden
voor den handel op één lijn gesteld, maar geremd door mm
en meer beperkende bepalingen. Van Hogendorp heeft ook
déze bepalingen doorbroken en de verhouding van de rijks-
eenheid tot den wereldhandel aangegeven.
Bij de bespreking van de Instructie van C.C.G.G. stelde
de Raad een geheel nieuw artikel voor, voor de formuleermg
waarvan Van Hogendorp de pen ter hand nam, en welke
redactie van zijn voorstel, regel 967 w., m de Instructie
letterlijk is opgenomen als art. i. Als curiositeit geven we
hier de eerste twee alinea's van dit artikel zooals ze, in het
karakteristiek-hooghartige handschrift van Van Hogendorp.
in de minuut van het advies van den Raad voorkomen.
/ t ' ; /nbsp;/O
De Raad had n.1. in zijn advies, de reg. 800 v.v., ge-
wezen op de moeilijkheden, welke konden ontstaan door
gelijktijdig met het optreden van de Commissie Generaal,
de Hooge Regeering, G.G. en Raden, in werking te stellen,
zooals het ontwerp van den R. v. K. en K. in art. 4, le al.
voorschreef. Er zou wel dit nut in gelegen zijn, dat de
Raden in dien tijd zich reeds konden inwerken, waardoor
na het aftreden van de Commissie Generaal de continuï-
teit gewaarborgd was, maar aan den anderen kant was
het een bron van conflicten en tijdverhes. Art. 31 zou die
moeilijkheden niet kunnen wegnemen, maar eer vermeer-
deren. In dat artikel werden eenige rechten, welke in
gewone tijden aan G.G. en Raden toekwamen, zooals het
sluiten van verdragen en het uitoefenen van het recht van
gratie, aan CC.GG. opgedragen. Het artikel zou echter tot
deze interpretatie aanleiding kunnen geven, dat alle hier niet
opgenoemde werkzaamheden aan G.G. en Raden bleven voor-
behouden. De Raad achtte het daarom gewenscht art. 31
te laten vervallen en aan CC.GG. alleen de geheele Hooge
Regeering op te dragen en eventueel aan den G.G. de uit-
voering der besluiten.
De mogelijkheid, in de laatste al. van het voorgestelde
artikel, aan CC.GG. opengelaten, om op verzoek van den
G.G. één of meer Raden van Indië aan te stellen om hem in
zijn executieve macht bij te staan, werd vooraf in het advies
niet besproken en is zonder commentaar door Van Hogen-
dorp er bij gevoegd; principieele verandering bracht ook
deze bepaling niet.
In verband met de voorgeslagen wijziging in de Instructie
voor CC.GG., diende ook de Instructie voor den G.G.
gewijzigd en voorzien worden van een overeenstemmend
artikel, regelende diens positie tijdens het optreden van de
Commissie Generaal. De hiertoe door Van Hogendorp in
regel 1156 w. voorgestelde redactie is eveneens letterlijk,
als art. i en 2^), in de Instructie opgenomen.
In de 3e al. van art. 28 ontwerp-Instr. CC.GG., had
de Raad van K. en K. het vage voorschrift gegeven, dat
CC.GG. moesten beproeven om de Europeanen te doen deel-
nemen aan Bijbelgenootschappen. Uit de, in het advies niet
opgenomen, regels 1074 vv., blijkt, dat Queijsen hieromtrent
iets anders had willen voorstellen, wat, valt er echter niet uit
op te maken. De 3e al. kwam niettemin geheel te vervallen,
want de Raad, in casu Van Hogendorp, kwam met een
geheel ander voorstel, in de regels 1042—1063 2); n.1. met
1) Bijlage No. XXIV.
De regels 1042—1049 van dit gedeelte zijn weliswaar door De Mey geschreven,
maar dit vond hierin zijn oorzaak, dat Van Hogendorps woorden voor het goede ver-
band verplaatst moesten worden, want, doorgehaald, komen ze in de hand van Van
Hogendorp voor in de regels 1067 w.
een artikel voor de zending, inhoudende, ten le, dat CC.GG.
de zending bizonder in bescherming moesten nemen, daar
het Christendom de beschaving en de verbetering der zeden
in Indië teweeg zou brengen; ten 2e, dat CC.GG. er voor
moesten waken, dat de zendelingen met middelen van een
„zachte overtuigingquot;, „redelijk onderwijsquot; en een „geregeld
maatschappelijk levenquot; te werk gingen, daar met „blinde
ijverquot; en ,,onberedeneerde voortvarendheidquot; slechts schade
aangericht kon worden; ten 3e, dat de zendelingen ten nauw-
sten voeling moesten houden met de Hooge Regeering om
voortdurend verslag van hun werkzaamheden uit te brengen;
en ten 4e, voorafgaande aan deze drie punten welke in één
ontwerp-artikel vereenigd waren, adviseerde Van Hogendorp,
dat de zendelingen, om in de Koloniën toegelaten te worden,
voorzien dienden te zijn van een certificaat van goedkeuring
van het Dept. van K. en K.
Dit advies is in hoofdzaak opgevolgd, doordat een artikel')
ingelascht werd, waarin de onder ten 2e en ten 4e genoemde
punten verwerkt waren.
Het artikel had geen precedent en was dus de eerste for-
muleering van het thans nog beruchte artikel 177 van de
Wet op de Staatsinrichting van N.-I.; ook laat het zich niet,
gelijk de artikelen betreffende handel en cultuur, vanzelf-
sprekend afleiden uit den algemeenen gedachtengang van dien
tijd, redenen waarom we ons een oogenblik nader willen bezin-
nen op den historischen grond van Van Hogendorps advies.
In het le punt herkennen we Gijsbert Kareis waardee-
ring van het Christendom, als zijnde nuttig voor beschaving
en verlichting; eerbied voor het Opperwezen, als maatschap-
pelijke deugd, was ook voor een regelmatig politiek bestuur
over de koloniën onmisbaar. De voorstellen in de laatste drie
punten vervat, kwamen niet voort uit een zucht naar staats-
inmenging in zaken den godsdienst betreffende, maar er lag
een direct practische ervaring aan ten grondslag. Van Hogen-
dorps kolonisatieplan voor de Kaapkolonie, had hem in
nauwe aanraking gebracht met de bestuurspraktijk van den
1) Bijlage No. XXI, art. 27.
-ocr page 119-Commissaris Generaal aldaar in de jaren 1802—1806, De Mist;
en het is diens ondervinding van de zending aldaar geweest,
die G.K. het ontwerp-artikel in de pen gegeven moet heb-
ben^), want De Mists ervaringen en maatregelen, worden vol-
komen opgevangen door Van Hogendorps voorstellen.
Hetgeen uit het le punt van G.K. is af te lezen, drukte
De Mist letterlijk uit toen hij aanbeval het werk van de zen-
dingsgenootschappen te steunen'), omdat daardoor, „de In-
wooneren, eerst gelukkig — dan deugdzaam en daarna
getrouw, aan het Gouvernement (gemaakt worden)quot;. Hij trad
de zending dus zeer welwillend tegemoet en den indruk,
welke het werk van de Moravische zending op hem maakte,
rechtvaardigde een welwillende houding; een looo-tal Hotten-
totten, wien arbeidzaamheid was bijgebracht, woonden daar
in ordelijke huizen aan rechte straten gebouwd. In schrille
tegenstelling daarmee was het werk van Van der Kemp®),
zendeling in dienst van het Londensch Zendingsgenootschap.
Een man, die van de voorrechten der beschaving afstand had
gedaan en uit nederigheid zelfs een vrijgekocht slavenmeisje
had getrouwd, evenals zijn helper Read. „Zijne kleeding
bestond in eenen afgesleten zwarten rok; kamizool en broek
waren van hetzelfde goed; hemd, halsdoek of das en kousen
droeg hij niet, maar aan de voeten droeg hij veldschoenen,
zoo als ze de Hottentotten dragen ... een groote, magere en
eerbiedwekkende gestalte, met sporen in het helder gelaat,
dat hij voorheen een zeer schoon man was geweest, terwijl in
zijn oog thans nog een vuur schitterde, waaruit men de
kracht opmaken kon, die hij in vroegere jaren moest bezeten
hebbenquot; Een aangrijpend beeld van boetedoening voor
een mislukt leven, aangrijpend, temeer omdat het ook als
boetedoening in dienst van de zending, door verkeerde
methoden moest mislukken. Zijn nederzetting, aan de Algoa-
baai, was het toonbeeld van armoede en vervuiling. Het
1)nbsp;Nader over Van Hogendorps connecties met de zending in Afrika zie Verberne:
G.K. en Z.-Afrika., in Hist. Tijdschr. 14e jrg. le afl- blz. 25 vv
2)nbsp;Zie: Van der Merwe: Die Kaap onder die Bataafse Republiek 1803—1806, blz. 252.
Officier-medicus, een losbandig leven leidend, was hij, getroffen door den dood
van zijn vrouw en kind, die hij voor zijn oogen had zien verdrinken, theologie, gaan
studeeren en daarna zendeling geworden. Zie Van der Merwe, blz. 255.
Van der Merwe, blz. 256.
-ocr page 120-tijdelijk welzijn van zijn leerlingen had hij geheel verwaar-
loosd, hun natuurlijke arbeidsschuwheid eer aangewakkerd.
Een en ander leidde tot verwijdering tusschen kolonisten en
zendelingen, waarbij nog moeilijkheden met het Gouver-
nement kwamen, zoo ernstig, dat hem een proces werd aan-
gedaan wegens onluststokerij; de Gouverneur zag zich genood-
zaakt hem uit zijn nederzetting te verwijderen; recruten,
onder zijn discipelen aangeworven, liepen weg, omdat zij
liever in luiheid eenige uren per dag godsdienstonderwijs
aanhoorden dan soldatendienst te doen. Janssens teekende
Van der Kemp als een verstandig man, maar op het punt
van de zending ,,heeft hij zulke zonderlinge begrippen, im-
mers gedraagd hij er zich zo zonderling in, dat het gedreigd
heeft groot gevaar te veroorzaakenquot;
Vergelijken we deze ervaring met Van Hogendorps 2e punt,
dan begrijpen we, hoe hij zijn voorstel nog eens overlezende,
in de marge er bij voegde: ,,gepaard met een geregeld maat-
schappelijk levenquot;^).
Regeeringsbemoeiïng met de zending was dus noodzakelijk
gebleken, temeer nog, waar er van den kant van de Kaapsche
predikanten ook al klachten over het optreden van de zen-
delingen waren gekomen, die wel kolonisten onder hun ge-
hoor verzamelden en soms zulk een aanhang verwierven, dat
het kerkbezoek er afbreuk door werd gedaan.
Wij kunnen niet verder ingaan op de maatregelen betref-
fende de zending, door De Mist genomen: men leze daar-
over het reeds vaker geciteerde werk van Van der Merwe
Daaruit blijkt, dat die maatregelen Gijsbert Karei voor
oogen hebben gestaan toen hij zijn advies neerschreef; het
3 e punt, de verplichting tot het uitbrengen van een verslag
van hun werkzaamheden, en het '4e punt, het certificaat van
goedkeuring, stemmen geheel overeen met de Kaapsche rege-
ling door De Mist gegeven.
Een verwijzing naar de Engelsche inrichtingen op het stuk
van handel en cultures, in Indië, door Van Hogendorp per-
1) Van der Merwe, blz. 258.
Bijlage XV, reg. 1054.
B.v. blz. 276.
-ocr page 121-soonlijk, meerdere malen aan den Vorst gedaan, kwam, zooals
te verwachten was, ook in 's Raads advies voor. Met de
inleidende woorden, door De Mey geschreven en door
Queijsen aangevuld, dus uit de deliberatie in de raadsver-
gadering voortgekomen, werd onder voorbehoud het advies
den S.V. aangeboden. Er werd, zij het met andere woorden,
in te kennen gegeven, dat men maar half werk had kunnen
doen, omdat sedert het ontwerp door den R. v. K. en K.
gemaakt was, er belangrijke berichten waren binnengekomen
omtrent de veranderingen door de Engelschen aangebracht,
welke berichten, zoo ze dien Raad bekend waren geweest, tot
een geheel ander ontwerp aanleiding zouden hebben gegeven.
De wensch was hier kennelijk de vader der gedachte, want
het S.B. had den Raad daartoe geen ruimte gelaten. Echter
zou de R. V. St. nu maar adviseeren alsof ook hem die be-
richten nog niet bereikt hadden. Behalve dat Van Hogendorp
bij de onderwerpen specerijen en handel in zijn pleidooi
voor liberaliteit, zich op de Engelschen had beroepen, kwam
de Raad aan het eind van zijn advies^) op de inleidende
opmerkingen terug, maar nu met den aandrang om reke-
ning te houden met den waren staat van zaken, n.1. met het
feit, dat het feodaal systeem door het Engelsche Gouver-
nement grootendeels vernietigd was, waardoor alle voor-
schriften voor cultuur en handel in de ontworpen Reglement
en Instructies gegeven, van geen nut meer waren. De Raad
adviseerde daarom aan Z.K.H. de ontwerpen te laten om-
werken en in overeenstemming te doen brengen met ,,de nu
bestaande staat van zakenquot;. Queijsen had hier nog bij willen
voegen, dat eventueel ook het Reglement met Instructies kon-
den blijven bestaan, maar dat dan den CC.GG. in een apart
besluit meegedeeld moest worden, dat zij aan al wat hen in
die stukken in den weg stond om hun bestuur bij den nieuwen
staat van zaken aan te passen, mochten voorbij gaan. Dit
gedeelte, de regels 1212 tot het einde, is echter niet in het
advies opgenomen. Ware dit wel gebeurd, dan zou dit een
derde mogelijkheid geweest zijn, want de Raad was in zijn
Regel II75 w., door Queijsen geschreven.
-ocr page 122-advies in zooverre niet consequent, dat hij twee mogehjk-
heden open liet: aan den eenen kant sprak hij als zijn meening
uit, dat Reglement en Instructies totaal veranderd moesten
worden, als zijnde niet in overeenstemming met den waren
toestand in Indië, aan den anderen kant adviseerde hij tot
wijzigingen, welke, zij het minder radicaal, tot hetzelfde
resultaat konden leiden. Deze betrekkelijke inconsequentie,
betrekkelijk omdat beide adviezen uit dezelfde overwegingen
voortvloeiden, was hierdoor veroorzaakt, dat Van Hogendorp
niet alles op één kaart durfde zetten. Liefst had hij den Vorst
bewogen om een geheel nieuw systeem, desnoods alleen uit
overweging dat de Engelschen het reeds hadden ingevoerd, in
het R.R. vast te leggen; echter de Hollandsche wijsheid, dat
het halve ei te verkiezen is boven den leegen dop, deed hem
tegelijkertijd partieele wijzigingen in denzelfden geest voor-
slaan. En deze adviezen vinden we zooals bleek, dan ook
vrijwel alle in Reglement en Instructies verwerkt.
Uit de inleidende beschouwing, door Queijsen geschreven
in de regels 40—185, blijkt, dat hij geheel doordrongen was
van de gedachtengang van Van Hogendorp. In dit gedeelte
werd den Vorst ten overvloedde nog eens voorgehouden, dat
de tijd van de Compagnie met zijn exploitatie der Indische
Bezittingen ten eigen bate, voorgoed voorbij was en dat de
taak van den staat t.o.v. zijn koloniën was, beschaving, ver-
lichting en wèTvaart te brengen, op welke veel menschelijkere
basis voor het moederland tevens grootere welvaart zou kun-
nen opbloeien. Nergens vond de Raad, aldus de inleiding,
deze bedoeling van den Souverein met zooveel woorden
duidelijk uitgedrukt, eerder het tegendeel, want in art. 12
van het ontwerp-Instr. voor CC.GG., over het verbeteren
van het lot van den inlander, was voorgeschreven, dat zulks
moest geschieden met^houd van 's lands zeden en gewoon-
ten, en daardoor zou een verbetering onmogelijk zijn; hun
zeden immers waren barbaarsch en hun godsdienst (het ont-
werp sprak niet van godsdienst), een „verbasterdquot;, „domquot;,
„bijgeloovigquot; en ,.onredelijkquot; Mohammedanisme, ten eene-
male ongeschikt om den inlanders de zegeningen van de be-
schaving deelachtig te maken. Op de suggestie een geheel ^
nieuw voorschrift te geven, is de Vorst niet ingegaan, aan het .
voorstel tot weglating van die beperkende zinsneden omtrent
het behoud van de inlandsche zeden en gewoonten, werd
wel gehoor gegeven^).
De Raad had echter niet alleen aanmerkingen, eenige door
den R. V. K. en K. voorgestelde artikelen, onderstreepte hij
met zijn goedkeuring. Dit was het geval met de, in de eerste
dertig artikelen, voorgestelde organisatie van de Hooge Re-
geering: met een dergelijke verhouding van den G.G. tot
zijn Raden, zou een goede gang van zaken gewaarborgd zijn.
Alleen de verantwoordelijkheid van de Hooge Regeering aan
den Secretaris van Staat voor de Koloniën, kwam den Raad
voor niet juist uitgedrukt te zijn, dat moest wezen: verant-
woordelijk aan den Souverein, want op niets en niemand kon
een gedeelte van de verantwoordelijkheid afgewenteld worden,
al zou het contact tusschen Souverein en Hooge Regeermg
gewoonlijk via den Secr. v. Staat plaats hebben. In dezen
zin werden in alle artikelen de noodige wijzigingen aange-
bracht en zelfs het woord Ons, indien daar Souverein mee
bedoeld werd, door dit laatste vervangen^). Hiermee had
de behandeling van dit gedeelte van het ontwerp beëindigd
kunnen zijn, zoo niet de Raad, door zijn voorzitter meege-
deeld was, dat men den Vorst over de wenschelijkheid ge-
sproken had, den G.G. niet door Raden te laten bijstaan
en dat Z.K.H. hierover nader het oordeel van den Raad
wilde hooren. Wie deze „menquot; is of zijn, is ons uit geen
enkel stuk gebleken. Gissen we er naar, dan zou het voor de
hand liggen aan Daendels te denken, als een man uit de school
van Napoleon, voorstander van eenhoofdig bestuur. Maar
afgezien van de personen, hier reeds een oogenblik de vraag:
eenhoofdig of collegiaal bestuur ?, een strijdpunt uit de revo-
lutionaire periode overgekomen, het eerste als reactie op het
tweede. De Raad verklaarde zich vóór het collegiaal bestuur®),
^ 1) Vgl. Bijlage No. XX, art. 12 met Bijlage No. XXI, art. 11. ld. 77 met id. 73 in
verband met reg. 613 w-, Bijlage No. XV. Zie ook blz^ 80
2) Vgl. de naast elkaar gedrukte Bijlagen XVII en XVIII. Zie ook blz. 80/81.
In de regels 235—368. Zie ook reg. 990 w., n.a.v. art. 6 ontwerp-Instr.
CC.GG.
waarop de ontwerp-artikelen van den R. v. K. en K. on-
veranderd in het R.R. overgingen.
Het moederland bij zijn herstel onder een eenhoofdige
regeering gesteld, stelde zijn koloniën onder een collegiaal
bewind en naarmate de positie van den Koning, als Opper-
bestuurder, minder absoluut werd, werd juist de positie van
den G.G. tegenover de Raden onafhankelijker^).
Voorzoover zij niet nader ter sprake gebracht zijn in de
Hoofdstukken I en Hl, geven de overige gedeelten van het
advies geen aanleiding tot een beschouwing, evenmin als de
naar aanleiding daarvan aangebrachte veranderingen. Een
vergelijking van de Bijlagen XVH en XVHI, met de betref-
fende gedeelten uit het advies, spreekt voor zichzelf.
Het rapport van de gecommitteerden Fagel en Queijsen,
is, blijkens de notulen van den R. v. St., in den Raad in twee
gedeelten behandeld, en wel in de zitting van Maandag 28
November het gedeelte betreffende het concept-Reglement,
en in de zitting van den volgenden dag het gedeelte behan-
delende de concept-Instructies voor de CC.GG. en den G.G.
In de zitting van Maandag was tevens reeds besloten, tot de
bespreking van het concept-advies uit te noodigen den tot
G.G. benoemden Van der Capellen, en de met de portefeuille
van Koophandel en Koloniën belaste Directeur Generaal
Goldberg
Vrijdag 2 December had de vergadering plaats, waar met
de uitgenoodigden van gedachten gewisseld werd over het
concept-advies. De eindbeslissing zou door den Raad op
Maandag 5 Dec. genomen worden. Dien dag stond deze
zaak als laatste punt op de agenda, waarschijnlijk in verband
daarmee, dat Elout, die zich uit hoofde van zijn benoeming
tot Commissaris Generaal, verlangde te onthouden van de
eindbeslissing over het advies, de vergadering kon verlaten.
Zie Knibbe: De Vestiging der Monarchie, Besluit.
In zijn Gedenkschr. (dl. V, blz. io8) deelde Van Hogendorp aangaande de behan-
deling van het R.R. mee: „Ik (N.B.) riep de Heeren Goldberg en Van der Capellen
in den Raad om hunne gedagten vrij te kunnen zeggen, eer wij tot een besluit kwamen,
en alles schikte zich met een volkomen eensgezindheidquot;. „Met den Heer Elout ben ik
ook op alles eens geweestquot;.
De besprekingen zijn echter dien dag niet beëindigd, maar
den volgenden dag, eveneens zonder Elout, en „na voort-
gezette deliberatien heeft de Raad zich over het algemeen
met de voordragt van deszelfs gecommitteerden vereenigende
het advijs gearresteerdquot;.
HOOFDSTUK HL
Het advies van G. K. van Hogendorp.
Bleek uit het vorige hoofdstuk, dat het advies van den
Raad van State welhaast een advies van Van Hogendorp
genoemd mocht worden, nog werd Gijsbert Karei in de
gelegenheid gesteld persoonlijk een advies te geven, voordat
de Vorst het Reglement arresteerde.
Den 21 en December zond Falck aan G. K. van Hogen-
dorp uit Brussel een brief, waarvan we, het gedeelte op ons
onderwerp betrekking hebbende, wegens de belangrijkheid
in den tekst overnemen. De brief luidde als volgt :
„Z.K.H. heeft langen tijd onder zich gehouden en inmid-
dels in den waren zin van het woord bestudeerd het uitge-
werkte Rappt. v. d. R. v. St. over de O.I. zaken en zich, op
weinige punten na, daarmede vereenigd. De conclusie in
de vier laatste regels heeft speciaal bedenkingen gebaard,
le dat de nu bestaande staat van zaken eene wat al te stellige
uitdrukking of benaming was voor de inrigtingen van Raffles,
en deze inrigtingen nog niet zoo nauwkeurig bekend zijn als
het in verband brengen van onze veranderingen zoude vor-
deren; 2e dat de revisie der Instructien en Regl^, zoo ze
aan derzelver eerste makers opgedragen wierd, tot vele
zwarigheden en langwijligheid aanleiding zoude geven. Tijd
ondertusschen scheen er niet te mogen worden verspild. Het
resultaat van alles is geweest het begeeren van zijne K.H.,
dat het werk hier en onder zijne oogen en onverwijld zoude
verrigt worden. Dat bij deze redactie genoegzaam aan Hoogst-
1) Gedrukt in: Gedenkschriften dl. VI, blz. 511 w.; we volgen hier den tekst van het
origineel, zooals we dat vonden in r.a. (Van Hogendorp) No. 100, in een enkel woord
afwijkend van de Gedenkschriften.
deszelfe intentien op de materie en bijgevolg aan de denk-
beelden van d. R. V. St. voldaan is, daarvoor zoude ik, hoe-
wel in haast en à bâton rompu gewerkt hebbende, wel
durven instaan, maar iets anders is het verband, dat er
tusschen de Instructien onderling en tusschen deze en het
Regit, zijn moet. De meening van den R. v. St. daaromtrent
kwam mij ook niet in allen opzichte duidelijk voor; apparent
omdat het rapport onder twee verschillende impressien ge-
steld is, die der monopolische beschroomdheid, welke vóór
de apparitie van Raffles werk plaats vond, en die van een
heugelijk uitzicht op Europesche regelmatigheid en vrijheid,
hetwelk eerst door dat werk geopend is.
In deze mijne ongerustheid zend ik de stukken hiernevens
met verzoek dat ze door U onder assumptie, desverkiezende
yß.n den Heer De Mey, of zelfs van den Heer Queijsen eens
nagegaan worden, en waar door bijvoeging, weglating of ver-
schikking van eenige woorden een hiatus aangevuld of eenig
noodzakelijk verband verduidelijkt kan worden, heb de goed-
heid van daar vrijelijk de pen te gebruiken en aldus de revisie
te completeeren. Om verder U de bewustheid te bezorgen,
dat door deze veranderingen niets van het zakelijke verloren
gaat, zooals .Z.K.H. het heeft gelieven te bepalen, zend ik
ook bij dezen, doch verzoeke vervolgens terug te krijgen,
Hoogstdeszelfs eigenhandige aanteekeningen').
Op elke andere zaak zoude ik minder angstvallig zijn ge-
weest en vooral vermijd hebben U, mijn hooggeachte vriend,
te importuneeren. Maar deze is zoo gewigtig en aan Uwe
zorgen reeds zooveel verschuldigd, dat ik gemeend heb voor
de voltooiing op Uwe medewerking te mogen rekenen, en
hoe gemeenzamer Ued met het ontwerp is, hoe gemak-
kelijker de bedoelde revisie wezen zalquot;.
Het origineel van dezen brief draagt nog een naschrift
in de Gedenkschriften niet vermeld, hetwelk we hier nog
laten volgen:
„Eene buitengewone Belgische drukte de afdoening der
1)nbsp;Van deze aanteekeningen op het Rijksarchief helaas geen spoor te vinden.
2)nbsp;Den 23sten geschreven, zooals uit den inhoud blijkt.
-ocr page 128-zaak van eergisteren tot gisterenavond hebbende doen ver-
schuiven is door Z.H. het verlangen te kennen gegeven dat
na Uwe herziening, er nog eens een woord over gewisseld
konde worden. Er is dus geene haast meer bij, zoo als ik
eergisteren schrijvende mij verbeeldde, want eerst Woensdag-
avond i) zal Z.K.H. t'huis zijn en wordt het besluit dan in
het eind der week en van het jaar geteekend is het welquot;.
Uit de bij het S.B. van 3 Jan. 1815 gevoegde retro-acta
in verband gebracht met dezen brief blijkt, dat de gang van
zaken aldus is geweest:
Nadat de S.V. het rapport van den R. v. St. van 6 Dec.
betreffende het advies van den R. v. K. en K. van 21 Oct.
gelezen en, volgens Falck, bestudeerd had, besprak hij met
Falck de naar aanleiding daarvan te maken veranderingen in
het ontwerp van den Raad v. K. en K. Falck, als Algemeen
Secretaris van Staat, bracht die wijzigingen in het Reglement
en in de Instructies aan op het exemplaar door den R. v. K.
en K. bij zijn advies gevoegd en liet daar een afschrift van
maken. Tevens stelde hij het S.B. op, gedateerd: Brussel
21 Dec. 1814. Dien dag legde hij den Vorst het Besluit ter
teekening voor. De gewijzigde stukken echter waren den
Souverein nog niet naar den zin, er rezen bedenkingen.
Het resultaat was, dat het S.B. dien dag nog niet geteekend
werd, maar dat Falck in een schrijven Van Hogendorp de
gerezen bezwaren uiteen zette, met het verzoek de stukken
dienovereenkomstig te reviseeren. Bij nader inzien wilde de
Vorst, blijkens het naschrift van den boven afgedrukten brief,
G. K. over die herzieningen ook nog spreken.
Met dit schrijven kwam het Reglement in de derde fase
van zijn wording.
Welk een voldoening moet Falcks brief, en in 't bizonder
het naschrift, aan Gijsbert Karei gegeven hebben. Falcks
immer vlotte en hoffelijke wijze van schrijven deed heni
zich bij Van Hogendorp excuseeren over het feit, dat hij
hem lastig moest vallen, maar zulks was in dit geval werkelijk
overbodig. De Vorst had het rapport van den R. v. St. bestu-
1) 28 Dec. 1814.
-ocr page 129-deerd en er zich mee vereenigd; en we kunnen ons voor-
stellen hoe Van Hogendorp met gretigheid de stukken heeft
doorgebladerd om zich er van te vergewissen in hoeverre het
Reglement overeenkomstig zijn denkbeelden was omgewerkt.
Bovendien was het verzoek aan hem gericht nog eemge voor-
stellen te doen en zelfs had de Vorst den wensch te kennen
gegeven hem daarover te spreken. In een oogwenk had hij
de resultaten van het advies overzien: grootendeels opge-
volgd; de voorstellen omtrent vaart en handel letterlijk over-
genomen; alleen op het stuk van de specerijen nog mets
veranderd. Dat Z.K.H. thans uitdrukkelijk het blijken dat
hij van een algeheele omwerking in verband met de Engelsche
inrichtingen, niets wilde weten, zal hem nauwelijks tegen-
gevallen zijn; zeker, in 's Raads advies was het denkbeeld ge-
opperd, maar slechts zoo terloopsch, dat er duidelijk uit
bleek, dat de voorstellers er niets van verwachtten. Iets was
bereikt, en snel zijn Van Hogendorps gedachten gegaan over
hetgeen daar nog aan toegevoegd zou kunnen worden. Ge-
wikt en gewogen heeft hij, hoe nog enkele verlangens den
Vorst aannemelijk te maken tijdens de bespreking, welke
binnenkort plaats zou hebben. Het overleg met de heeren
De Mey en Queijsen leverde geen moeilijkheden op met
Van Hogendorp heeft, althans zeker Queijsen, het belang
van deze laatste mogelijkheid ingezien; en, van s Vorsten
terugkomst onderricht, schreef G. K. hem 28 Dec., den dag
van terugkomst:nbsp;-r, ^. , , ,,
„Ik heb met de HH. Queijsen en De Mey de stukken
van de Oost zeer nauwkeurig nagezien en in staat van con-
clusie gebragt. Alles ligt gereed ter beschikking van UKH.
Ik geloof, dat Dezelve tijd en moeite spaaren zal met mij te
vergunnen om een mondeling verslag er van te doen''^).
Tusschen 28 Dec. en 3 Jan. heeft de bespreking dus plaats
gehad en uit een vergelijking tusschen de Bijlagen No. XVIII
en XIX en tusschen XXI en XXH. zijn de resultaten daar-
van op te maken.
Falcks bezorgdheid, naar aanleiding waarvan hij den brief
1) Gedrukt in: Gedenkschriften dl. V, blz. 433-
-ocr page 130-aan G.K. eigenlijk schreef, dat hij het advies van den R. v. St.
niet goed begrepen had waar het handelde over het verband
hetwelk er zijn moest tusschen de Instructies onderling en
van deze met het Reglement, was ongegrond. In het vorige
hoofdstuk bespraken we reeds de veranderingen op advies
van den Raad hiertoe aangebracht, doordat de concept-
artikelen van Van Hogendorp, regelende de positie van den
G.G. tijdens het optreden van de Commissie Generaal, over-
genomen werden. Mocht het advies niet in alle deelen duidelijk
geweest zijn, de regels 935—943 werken inderdaad verwar-
rend vooral na de verandering door De Mey daarin aan-
gebracht, Falck had de bedoeling goed begrepen, want
n.a.v. de bespreking met Van Hogendorp, zijn er geen wijzi-
gingen op dit punt meer aangebracht. Dat Falck verzocht
de revisie te completeeren, was wel nuttig, want ze was door
hem inderdaad „à bâton rompuquot; uitgevoerd. De vervanging
van ,,verantwoordelijk aan den Secretaris van Staatquot; in ,,ver-
antwoordelijk aan den Souvereinquot;, was wel geaccepteerd'),
maar bij lange na niet consequent in alle artikelen gesteld;
Van Hogendorp bracht de noodige veranderingen daartoe
alsnog aan®). Enkele artikelen kwamen in derde instantie nog
te vervallen, hetzij om eenige wijdloopigheid te niet te doen
omdat de inhoud er van reeds in andere artikelen begre- •
pen was^), hetzij omdat Falcks slordigheid ze had laten
staan, terwijl ze, in verband met reeds aangenomen wijzi-
gingen, hadden moeten vervallen De overige veranderingen
zijn van redactioneelen aard en spreken voor zichzelf.
Echter waar het voor Van Hogendorp op aankwam, waren
de artikelen aangaande den landbouw, en de geheele reeks,
78—82, werd op voordracht van Gijsbert Karei, zij het niet
ingrijpend, gewijzigd. In het Raadsadvies ®) had hij zijn mee-
blz. 104/105.nbsp;Zie blz. iii.
Zie b.v. de wijziging in art. 2, Bijlage No. XIX, welk soort wijziging in het heele
Reglement werd doorgevoerd.
Zie b.v. art. 39 (ontwerp) hetwelk verviel omdat art. 38 en art. 9 Instr. CC.GG.
voldoende waren; zoo ook art. 49 en 50 (ontwerp), welke voorschriften eerder in een
Instructie thuis hoorden en waarin met de art. 7 en 11 Instr. CC.GG. was voorzien.
Zie b.v. art.' 23 (ontwerp) Instr. CC.GG., in verband met het wegvallen van
art. 91 (ontwerp) van het Regl.
Bijlage No. XV, reg. 665—690.
-ocr page 131-ning daarover reeds gezegd, maar de Vorst had daarin nog
geen aanleiding tot eenige wijziging gevonden. Het noten-
muscaatmonopolie wilde Van Hogendorp nog wel handhaven,
omdat de groei van de muscaatnoten beperkt was tot het
eiland Banda, waardoor het mogelijk was een werkelijk mono-
polie te handhaven zonder schade aan den algemeenen vrijen
handel en vaart. Tegen het handhaven van contingenten en i
verplichte leverantiën waar zij nog bestonden, gelijk m het
ontwerp van den Raad van K. en K. was voorgesteld, had
Van Hogendorp geen bezwaren ingebracht, maar tegen een
eventueele uitbreiding daarvan was hij uiteraard sterk gekant/
en daar de mogelijkheid hiertoe in de ontwerp-artikelen was
opengelaten, stelde hij den Vorst nog eenige veranderingen
voor. Het duidelijkst blijkt de aard van deze wijzipnpn uit
art. 83 (ontwerp), waar bepaald werd, dat de Indische Re-
geering, tegen vastgestelde betaling, de producten ontvangt
welke haar „uit hoofde van subsisterende of nader te maken )
verbindtenissen moeten worden opgebragtquot; en waar de reeds
gecursiveerde woorden „of nader te makenquot; uitgdicht wer-
den alvorens het artikel, als definitief art. 80, in het Reglement
overging; de andere wijzigingen hadden denzelfden strekkmg.
Aan art. 20 (ontwerp) Instr. CC.GG., waarm een onder-
zoek naar den staat der verplichte leverantiën en contingenten
werd voorgeschreven, werd een zinsnede toegevoegd. Voor
Ambon twijfelde G.K., in tegenstelling met Banda, wel aan
het effect van het monopolie. In het advies van den K. v. St.
had hij dan ook voorgesteld^), om CC.GG. te laten onder-
zoeken of de opheffing er van niet beter zou zijn; de uit-
breiding van art. 19, waarvoor hij den Vorst heeft weten te
vinden, stemt vrijwel overeen met de bewoordingen van dit
gedeelte van het advies.nbsp;'
Tenslotte, bij art. 25 Instr. CC.GG., smaakte Van Hogen-
dorp het genoegen een alinea bijgevoegd te krijgen, waarin
iets naar voren werd gebracht van wat leek op een aanpassing
aan hetgeen de Engelschen hadden ingevoerd. Er staat tegen-
1) Ik cursiveer.
In regel 681 w.
over, dat hij den Vorst bhjkbaar heeft moeten toegeven, dat
er totnogtoe weinig definitiefs bekend was van de Engelsche
inrichtingen, zeker wat de praktijk aanging, want de inhoud
van de bijgevoegde alinea was: dat al hetgeen voorgeschreven
was omtrent mindere regeeringscolleges, justitiewezen, land-
bouw, handel en scheepvaart, bij de invoering moest worden
aangepast aan den toestand waarin CC.GG. de bezittingen
aantroffen bij het overnemen uit handen van het Engelsche
bestuur, omdat.... bij het maken van het Reglement niet
voldoende bekend was in welken staat de bezittingen zich
bevonden.
De als gevolg van deze bespreking aangebrachte wijzigin-
gen zijn door Falck op de, reeds 21 Dec. gereedgemaakte,
stukken aangebracht.
De dateering van het S.B.: Brussel 21 Dec. 1814, is door
den S.V. eigenhandig veranderd in: 's-Gravenhage 3 Jan. 1815.
Art. 4 van het S.B. van 3 Jan. 1815 No. 48 luidde: „Ten
behoeve van de commercierende Ingezetenen en verdere be-
langhebbende zal bij notificatie van het Departement van
Koophandel en Kolonien publiek worden gemaakt op welken
voet en onder welke bepalingen den Handel op de Kolonien
van den Staat in de Oost-Indien zal worden gedreven, over-
eenkomstig de tot die materie betrekkelijke artikelen van het
bovengenoemde Reglementquot;.
Bij een publicatie vanwege het Departement van Koop-
handel en Koloniën van den 28en Februari 1815, werd aan
dit artikel van het S.B. voldaan. In deze Notificatie') onder-
teekend door Goldberg, vinden we in het kort terug den
inhoud van de artikelen 78 t/m 88 van het R.R., een beschrij-
ving dus van de te huldigen opvattingen omtrent handel en
cultuur. Het ware voldoende geweest deze Notificatie in de
bijlagen, volledigheidshalve, af te drukken; echter baarde de
weergave van de artikelen 81 en 82 Goldberg eenige moeite,
en de oplossing van deze op zichzelf niet zeer belangrijke
kwestie, mag hier toch niet onvermeld gelaten worden, aan-
gezien zij een helder licht werpt op de beteekenis van de
1) Bijlage No. XVI.
-ocr page 133-bewoordingen van die artikelen en, juist met deze weinig
beteekenende zaak, een bewijs te over geleverd wordt, dat
Van Hogendorp bij de samenstelling van het R.R. de cen-
trale figuur was.
De se alinea van de Notificatie was door Goldberg oor-
spronkelijk aldus ontworpen: .
,,____verpligte leverantien of in voldoening van grondlasten, het
eigendom van het Gouvernement zullen worden, doch voor deszelfs
eigen behoeften niet benoodigd zijn mits voor den Indischen handel ge-
schikt in Indie voor rekening van den Lande zullen worden verkogt,----quot;,
en de 6e alinea:
,,Dat de voorraad van producten voor de Nederlandsche markt
geschikt, welke in Indie onverkogt mogt blijven, bij gelegenheid van
het overzenden van de gereserveerde specerijen, zijnde kruidnagelen,
nootenmuscaat en foelij, het zij met ingehuurde schepen, of te wel
op vracht voor rekening van den lande, zal worden herwaarts overge-
zonden, en hier te lande, . . . .quot;
Van IJzendoorn, wien Goldberg het ontwerp blijkbaar ter
inzage heeft gezonden, had er bezwaren tegen, welke hij als
volgt formuleerde:
In 't Reglement Art. 8i zou schijnen dat geene goederen in Indië
zullen verkocht worden, dan die voor de Indische markt geschikt
zijn, want er staat mits etc. - Nochtans wordt in Art. 82 gezegd, alle
goederen voor-Holland geschikt welke in Indië onverkocht blijven, enz.
Hieruit zoude volgen, dat ook goederen voor de Holl, markt geschikt
mede ten deele in Indië verkocht zullen worden. Dit nu schijnt te
strijden met het vorige mits.
Ik vind dezelfde duisterheid in de Notificatie overgebleven, er staat:
Dat de produkten die.....doch voor deszelfs eigen behoeften niet
benoodigd zijn, mits voor den Indischen handel geschikt m Indië ....
zullen worden verkocht.nbsp;. , t^ ,nbsp;, ,
De duisterheid zou weg zijn, indien er stond: Dat de produkten,
die ... . voor deszelfs eigen behoeften niet benoodigd zijn, zullen
worden verkochtquot;.
Naar de meening van v. IJzendoorn zou dus dat woord
mits een uitsluiting inhouden, in dit geval zou het de goe-
deren voor de Hollandsche markt geschikt, uitsluiten. Deze
duisterheid was dus het gevolg van een onlogische en niet
voor de hand Hggende interpretatie. Merkwaardiger is echter
dat Goldberg zich door deze opmerking in de war liet bren-
gen en toen zelf de beteekenis van art. 8i niet meer begreep.
Van tlogendorp was het, die met enkele forsche zinnen de
zaak oploste. Goldberg heeft hem blijkbaar, ten einde raad,
om inlichtingen gevraagd. Tusschen Goldbergs papieren ligt
namelijk een stuk, waar hij zelf op zette „Ophelderingen van
G. K. V. Hogendorpquot; Daarin deelt Van Hogendorp mee,
dat in verband met het voorgaande en volgende artikel de
beteekenis van artikel 8i is:
„Alle de producten van het Gouvernement worden in
Indien verkogt, die voor den Indischen handel geschikt zijn
geheel en al, die voor de Nederlandsche Markt geschikt zijn
zoo veel mogelijk, de rest van deze laatsten zal overgezonden
worden naar het Vaderlandquot;.
In aansluiting hierop, schetste Van Hogendorp toen meteen
maar, hoe dat gedeelte van de Notificatie moest luiden, enkele
redactioneele wijzigingen daargelaten, vinden we die schets
geheel door Goldberg gevolgd in de Notificatie terug.
Daar de bespreking van de Notificatie meebracht een toe-
lichting op den inhoud van eenige artikelen, kunnen we in
dit verband tevens een onduidelijkheid oplossen uit art. i6
van de Instr. voor GG.GG. Er wordt daar voorgeschreven
aan de Gommissie Generaal, om de „Nieuwe Statuten van
Bataviaquot; te wijzigen, voorzoover zij zulks raadzaam oordeelt.
Hoek') vraagt zich af welke wetten hiermee bedoeld waren;
de „Nieuwe Statutenquot; waren niets dan een ontwerp en de
„Bataviasche Statutenquot; van 1642 beschouwde men als hét
ordonnantieboek. Moest nu het ontwerp Nieuwe Statuten
worden veranderd en ingevoerd, of het woord „nieuwequot; als
„oudequot; gelezen worden? Dit laatste was het geval, want
Elout, in zijn rapport aan den Minister van Koloniën van
27 Sept. 1819, deelde mee®), dat de herziening van de
„Bataviasche Statutenquot; door de Commissie Generaal nog
niet had plaats gevonden, omdat zij wilden afwachten hoe
1)nbsp;R.A. (Goldberg) No. 152. Ook de andere hier geciteerde stukken liggen daar.
2)nbsp;In: Het herstel van het Ned. Gezag, blz. 236.
=) Elout Bijdragen 1851, blz. .'20.
-ocr page 135-de rechterlijke bedeeling in het Vaderland zou uitvallen.
Hieruit blijkt dus, dat CC.GG. uit de uitdrukking „Nieuwe
Statuten van Bataviaquot;, „Bataviasche Statutenquot; begrepen heb-
ben, welke opvatting ongetwijfeld in overeenstemming is
geweest met de bedoeling, immers, Elout had het artikel zelf
ontworpen').
Het geheel van wording en resultaat overziende, springt
het provisorisch karakter van de tot stand gekomen wetgeving
dadelijk in het oog. In 't bizonder droegen de voorschriften
omtrent handel en cultuur dit karakter. Op de scheiding
van het Reglement in twee hoofddeelen, n.1. in inrichting
van het bestuur en regeling van cultuur en handel, wezen we
reeds 2). Het bleek daarbij, dat het eerste punt als beslist
beschouwd werd, maar het tweede nog een onderwerp van
rijp^bemad moes^u^aken. Deze opvatting heeft mede het
voorlpquot;c)pig karakter de wetgeving bepaald en de woorden
van het S.B. hadden daar alle aanleiding toe gegeven. De
Raad van K. en K. werd daarin opgedragen te overwegen:
ten le hoe de inrichting van het koloniaal bestuur moest
zijn en ten ze welke provisioneele voorschriften omtrent han-
del en cultuur aan den G.G. dienden te worden medegegeven.
In alle fasen van de wording vinden we de gedachte, veroor-
zaakt door onbekendheid met den toestand waarin CC.
GG. de bezittingen zouden aantreffen, dat aan de Commissie
Generaal de ruimte tot vrijheid van handelen gelaten moest
worden, terugkeeren. Reeds citeerden we een uitlatmg van
Van Hogendorp, dat de beginselen vastgelegd moesten wor-
den, maar dat in de toepassing daarvan aan CC.GG. de
vrije hand gelaten diende te worden. Sloeg dit op het beleid
inzake cultuur en handel, zelfs aangaande de andere onder-
werpen had De Mist, ten besluite van zijn beantwoording
van Elouts P.M. gezegd:
,____en ik blijve voor het justitieele, zo wel als voor het politique,
1) Zie blz. 77-
-) Blz. 75 en 92.
Blz. 79-
Zie blz. 79.
civile, financieele, administrative etc. alsnog van die opinie, dat alle voor-
schriften van hier medeteneemen, alleen Patroonen zijn , naar welke
het geheele stuk in Indien moet worden afgeweven en dan na hier ge-
zonden, om gelood te wordenquot;.
In het slot van het advies gaf den R. v. K. en K. aan
deze opvatting uitdrukking, waar ook hij te kennen gaf, dat
het ondoenlijk was nauwkeurig bepaalde voorschriften te
geven en dat alles afhing van het optreden van de CC.GG.
en de wijze waarop zij 's Vorsten bedoeling, in het Reglement
„gemanifesteerdquot;, in praktijk zouden brengen. De R. v. St.
verklaarde zich^) met deze meening volkomen eens.
Hoewel we gewoonlijk spreken van het R.R. van 1815 en
daarbij het Reglement, de Instructie voor CC.GG. en de
Instructie voor den G.G. onder die benaming samenvatten,
moet er met het oog op het voorloopige karakter van het
Reglement een oogenblik onderscheid gemaakt worden tus-
schen het Reglement en de Instructies; de laatste zetten het
eerste op losse schroeven, gaven CC.GG. practisch een vrij-
brief, speciaal met art. 25, waarin het Reglement „den leid-
draad hunner werkzaamheidquot; genoemd wordt.
Is het dit karakter van het R.R. en het feit, dat het in
Indië niet in werking is gebracht, waardoor het nog nooit
aan een eenigszins ernstige beschouwing is onderworpen ge-
worden ? Zijn beteekenis voor de ontwikkeling van de kolo-
niale politiek onder Willem I, is dan wel volkomen over het
hoofd gezien, want hoe ruim gesteld, het was dan toch maar
den ,,leiddraadquot; voor het beleid van de Commissie Generaal.
Bij iederen^) schrijver, die, slechts volledigheidshalve, het
R.R. van 1815 noemt, vinden we als eenige toehchting er op,
dat het was overgenomen van een vorig Reglement; de
meeningen loopen slechts uiteen, of het een afspiegeling is
van het concept-Charter van 1803 (Meinsma), van het Charter
van 1804 (De Louter), of van het Reglement van 1806 (Van
der Kemp). Deze, dus algemeen aanvaardde opvatting, heeft
1)nbsp;Bijlage No. XV, reg. 48—53-nbsp;,.,,■■nbsp;t, i,
2)nbsp;Colenbrander uitgezonderd, die den geest van liberaliteit van liet R.K. van 15
noemt en dit terecht aan den invloed van Van Hogendorp toeschrijft. {Koloniale
Gesch., dl. III, blz. 3).
er stellig niet toe bijgedragen, om de bestudeering van het
R.R. van 1815 aantrekkelijk te maken. Het behoeft thans wel
geen betoog meer, dat met de bewering, dat het RR. over-
genomen is van een vorig Reglement, groot onrecht wordt
gedaan aan de belangstelling en het gevoel van verantwoor-
delijkheid, door den Vorst en zijn raadslieden getoond bij
het vaststellen en het ontwerpen van de wetgeving voor
Indië.nbsp;. , ..
Weliswaar heeft de Raad van K. en K. een ruim gebruik
gemaakt van het werk van de Commissie Nederburgh en
gelijkluidendheid van vele artikelen met die van het Charter
is daarvan het gevolg geweest, overneemen was ook het
uitgangspunt van den Vorst in het S.B., maar hieruit en uit
de gelijkluidendheid van vele artikelen, mag nog geen con-
clusie getrokken worden. De bedoeling van den Vorst was,
niet om zich met een copie te vergenoegen, maar behalve
dat l^ij zelf reeds verwees naar de praktijk tijdens het bewind
van Daendels, heeft hij ook voor Van Hogendorps theorie een
plaats in het Reglement ingeruimd. Had Van Hogendorp
zijn zin gekregen, zeker er zou een heel ander Reglement
ontstaan zijn; men vergelijke slechts zijn systeem, zooals we
het in Hoofdstuk III van het Ie Deel weergaven, met hetgeen
hij nu bereikt had. Er bleef voor hem nog veel te wenschen
over maar de Vorst wenschte een werkebjWieidseo]^ te
voeren Van Hogendorps ideeën werden daarom nergens im-
peratief voorgeschreven. De Souverein heeft aan zijn eigen
lijn vastgehouden en slechts in zooverre aan Van Hogen-
dorp toegegeven, dat, indien men er in Indië kans toe gezien
had en het voordeel er van klaarblijkelijk was geweest,
Gijsbert Kareis systeem ingevoerd had kunnen worden.
AANGEHAALDE WERKEN.
Baud (J. C.) — Proeve van eene geschiedenis van den handel en het ver-
bruik van opium in Nederlandsch Indië. Bijdr. tot de T. L. en V.
van N.-L, Ie deel 1853, blz. 79 vv.
Berckel (G. J. A. van) — Bijdrage tot de geschiedenis van het Euro-
peesch opperbestuur over Nederlandsch Indië 1780—1806. Leiden 1880. '
Bolts (M.) — Etat civil, Politique et commerçant, du Bengale. Vertaling
van M. Demeunier. 's-Gravenhage 1775.
Brougham Jr. (H.) — De Staatkunde der Europeesche Mogendheden
nopens het bestuuren van Volksplantingen, onderzocht en beoordeeld.
Vertaling van P. van IJzendoorn. 's-Gravenhage 1804.
The Cambridge History of India. Cambridge 1922 vv., Ve deel.
Cobban (A.) — Edmund Burke and the revolt against the eighteenth
century. Londen 1929.
Colenbrander (H. T.) — Gedenkschriften van Anton Reinhard Falck.
R.G.P., kleine serie. No. 13. 's-Gravenhage 1913 (Zie A. R. Falck).
id. — Koloniale geschiedenis. 's-Gravenhage 1925.
CooLHAAS (W. Ph.) — Het Regeerings Reglement van 1827. Het werk
van 1818 aan de ervaring getoetst. Utrecht 1936.
Daendels (H. W.) — Staat der Nederlandsche Oostindische Bezittingen,
onder het bestuur van den Gouverneur Generaal Herman Willem Daen-
dels in de jaren 1808—1811. 's-Gravenhage 1814.
Day (Clive) — Nederlandsch beheer over Java gedurende drie eeuwen.
's-Gravenhage 1909.
- Deventer (M. L. van) — Het Nederlandsch gezag over Java en onder-
hoorigheden sedert 1811. 's-Gravenhage 1891.
Dunbar (Sir George) — A History of India from the earliest times to
the present day. Londen 1936.
Elout (P. J.) — Bijdragen tot de kennis van het koloniaal beheer ge-
trokken uit de nagelaten papieren van wijlen den minister van staat
C. T. Elout. 's-Gravenhage 1851.
Falck (A. R.) — Gedenkschriften van Anton Reinhard Falck. (Zie
H. T. Colenbrander).
Pay (B.) — La Franc-Maçonnerie et la révolution intellectuelle du
XVIIIe siècle. Parijs 1935.
Feugère (A.) — Un précurseur de la Révolution. L'Abbé Raynal. Angou-
lême 1922.
id. — Bibliographie critique de l'abbé Raynal. Angoulême 1922.
Fueter (E.) — Geschichte der neueren Historiographie. München en
Berhjn 1936.
Forbonnais (F. Véron de) — Elemens du Commerce. Leiden 1754.
Goslinga (W. J.) — De rechten van den Mensch en Burger. 's-Graven-
hage 1936.
Grashuis (G. J.) — De Regeerings-Reglementen van Nederlandsch-Indië.
Leiden 1893.
Hansard (F. C.) — The parliamentary history of England. XXIVe deel.
Londen 1815.
Hazard (P.) — La crise de la conscience européenne. Parijs 1934.
Heeres (J. E.) — Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum. Bijdr. tot
de T. L. en V. van N.-L, LVIIe deel 1907.
Hoek (L H. J.) — Het herstel van het Nederlandseh gezag over Java en
onderhoorigheden in de jaren 1816—1819. 's-Gravenhage 1862.
y^Dirk van Hogendorp. (Zie J. A. Sillem).
Hogendorp (D. van) — Bericht van den tegenwoordigen toestand der ,
Bataafsche Bezittingen in Oost-Indië en den handel op dezelve. 2e dr.,
Delft 1800. (le dr. 1799).nbsp;j „i^ •
id. _ Mémoires du Général Dirk van Hogendorp, Comte de l hmpire gt;
etc. 's-Gravenhage 1887. (Uitgegeven door D. C. A. van Hogendorp).
id. — Nadere uitlegging en ontwikkeling van het stelsel benevens een
schets voor toekomstig bestuur en handel op de Bataafsche Bezittingen.
's-Gravenhage 1802.nbsp;d x j
id. — Stukken raakend den tegenwoordigen toestand der Bataafsche
Bezittingen in Oost-Indie en den handel op dezelve. 2e dr., 's-Graven-
hage/Delft 1801. (le dr. ook in 1801).
Hogendorp (G. K. van) — Brieven en Gedenkschriften van Gijsbert
Karei van Hogendorp. Veen Vie deel, 's-Gravenhage i90i/'02. (Uit-
gegeven door H. Graaf van Hogendorp).
id. — Verhandelingen over den Oost-Indischen Handel. Amsterdam
l80l/'02.
/Huizinga (J.) — Du rôle d'intermédiaires joué par les Pays-Bas entre
■ l'Europe occidentale et l'Europe centrale. Publications de la Con-
ciliation internationale. Bulletin No. 7. i933-
The Imperial Gazetteer of India. Xle deel, blz. 90 w. (over Patna).
Londen 1886.
Kaye (J. W.) — The administration of the East India Company. Lon-
den 1853.
Keith (A. B.) — A Constitutional history of India 1600—1935. Londen
1936.
Kemp (P. H. van der) — De Nederlandsche factorijen in Vóór-Indië in
den aanvang der ige eeuw. (hierbij een kaartje van Patna en omgeving).
Bijdr. tot de T. L. en V. van N.-L, Lille deel 1901, blz. 285 vv.
id. — De teruggave der Oost-Indische Koloniën 1814—1818. 's-Graven-
hage 1910.
id. — De teruggave der Nederlandsche factorijen in Hindostan krachtens
het Londensch tractaat van 13 Augustus 1814. Bijdr. tot de T. L. en V.
van N.-L, Le deel 1899, blz. 247 vv.
ld. — Een bijdrage tot de geschiedenis der Regeerings-Reglementen van
- Nederlandsch-Indië. Bijdr. tot de T. L. en V. van N.-L, ^eWolg-
reeks. Vie deel 1908, blz. 421.nbsp;' '»
id. — Het Nederlandsch-Indisch bestuur in het midden van 1817. 's-Gra-
venhage 1915.
Klerk de Reus (G. C.) — Vermeestering van Chinsura in 1781. Verh.
van het Bat. Gen. van K. en W., XXXVIIIe deel.
^Knibbe (W. A.) — De vestiging der Monarchie. Het conflict Elout—
Van den Bosch in verband met de voorgeschiedenis der Regeerings-
Reglementen van 1830 en 1836. Utrecht 1935.
Kranenburg (R.) — Het Nederlandsch Staatsrecht. 4e dr. Haarlem 1933.
Louter (J. de) — Staats- en Administratiefrecht van Nederlandsch-
Indië. 6e dr. 's-Gravenhage 1914.
Luzac (E.) — Hollands Rijkdom. Leiden 1780. (IVe deel 1783).
Meinsma (J. J.) — Geschiedenis van de Nederlandsche Oost Indische
Bezittingen. Delft/'s-Gravenhage iSjil'jz.
Merwe (J. P. van der) — Die Kaap onder die Bataafse Republiek.
1803—1806. Amsterdam 1926.
Molhuijsen (P. C.), P. J. Blok en F. H. H. Kossmann — Nieuw
Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Leiden 1911 vv.
Mornet (D.) —'Les origines intellectuelles de la Révolution française.
2e dr. Parijs 1934.
Mijer (P.) — Verzameling van Regerings-Instructien voor Nederlandsch-
Indië. Batavia 1848.
Nederburgh (S. C.) — Verhandeling over den Oost-Indischen Handel.
's-Gravenhage 1802.
Nicholson (J. S.) — The wealth of Nations with an introductory Essay
and Notes. Londen 1884. (Zie Adam Smith).
Oranje (D. J. P.) — Het beleid der Commissie Generaal. De uitwerking
der beginselen van 1815 in het Regeerings Reglement van 1818. Utrecht
1936.
Raynal (G. T.) — Histoire du Stadhouderat depuis son origine jusqu'à
présent. 's-Gravenhage 1747.
ld- — Histoire philosophique et politique des Etablissemens et du Commerce
des Européens dans les deux Indes. Genève 1780.
gt;( Rees (O. van) — Verhandeling over de verdiensten van G. K. van Hogen-
dorp als staathuishoudkundige ten aanzien van Nederland. Gesch. en
Lett. Verh. van het Prov. Utr. Gen. Nw. reeks, Ie deel 1859.
Schiff (D. W.) — De koloniale politiek onder den Raadpensionaris
Ruiger Jan Schimmelpenninck. Bijdr. tot de T. L. en V. van N.-L,
Nw. volgr., VlIIe deel 1864.
Sillem (J. A.) — Dirk van Hogendorp. Amsterdam 1890.
v Smith (Adam) — The wealth of nations. (With an introductory Essay
and Notes) (Zie Nicholson) Londen 1884.
Stapel (F. W.) — Uit de wordingsgeschiedenis van het Charter van 1804.
Bijdr. tot de T. L. en V. van N.-L, XGe deel 1933.
Supan (A.) — Die territoriale Entwicklung der europäischen Kolonien.
Gotha 1906.
.^ERBERNE (L. G. J.) — Gijsbert Karel en Zuid-Afrika. Historisch Tijd-
schrift, XlVe jrg., le afl. 1935.
id. — Gijsbert Karel's leerjaren. Amsterdam 1931.
. Voltaire (F. A.) — Candide ou l'Optimisme. Uitgave Gründ, Parijs.
Waal (E. de) — Nederlandsch-Indië in de Staten Generaal sedert de
Grondwet van 1814. Ie deel. 's-Gravenhage i860.
■
' ao'H jtjy- . ••gt; .'quot;i '
.---v; ; Aiquot;'.: . - . ■ :/nbsp;quot; .
t • .cif
. ' iv :
. V. . t
'J y
gt; Vnbsp;iVï't.-j^^a-.vMJii». '.,gt;
■ li:.. :'- ^A iiA'irf-nbsp;-
gt; asatrnbsp;,.. ..., j-,. .. .
VUK
1.' quot;
i '
ii- .
«/f
•f-
A
-ocr page 143-BIJLAGEN
-ocr page 144-. c»
'.r-yL
SA.
G. K. VAN HOGENDORP OVER DAENDELS, 27 Juni 1830.')
Deze papieren zijn van de hand van den vermaarden Generaal Daen-
dels. Lodewijk Napoleon had hem als G.G. naar Indië gezonden. Maar
Napoleon gaf hem Janssens tot opvolger. Hij heeft inmiddels veel in
die gewesten verrigt. Het is daarom van geen klein belang te weten,
wat hij daarvan dacht in 1814 en bij de aanstaande teruggave van die
groote en rijke bezittingen. Hij schetst hier met groote trekken en cijfert
me,t ronde sommen. Des te gemakkelijker vat men zijne denkbeelden.
Daendels zoude gaarne zijn bestuur over Indië hervat hebben. Hij
gaf te dien einde een zeer uitvoerig verslag uit, niet alleen van zijn ge-
houden bewind, maar ook van den staat der bezittingen. Dit werk moet
hem tienduizend guldens gekost hebben en is heden genoegzaam ver-
geten. Hij bragt er mij de hoofdstukken van, naarmate zij gedrukt waren,
en dan spraken wij veel over den inhoud. Maar zijn eerste begmsel was
monopolie, en op monopolie kwamen alle zijne ontwerpen uit. Wij,
konden het.dus niet eens worden.
II
DAENDELS AAN G. K. VAN HOGENDORP, (ongedateerd). ^J
Mij word verzekert, dat het Engelsch Gouvernement genegen zou zijn
de O I aan ons dadelijk en zonder de vrede a£te wagten terug te geven,
en neme de vrijheid Uwe Excellentie hier bij over te leggen mijne opinie
1)nbsp;R.A., (Van Hoeendorp) No. 42-nbsp;, ,nbsp;,
Deze opmerkingen o.m. schreef Gijsbert Karei op den omslag, waarin hij liet onder
II afgedrukte schrijven van Daendels bewaarde De 2e alinea is ook afgedrukt^ m:
Brieven en Gedenkschriften van G. K. van Hogendorp. dl. VI, blz^ 513.
2)nbsp;R A (Van Hogendorp) No. 42- Dit stuk is vermoedelijk m Maart 1814 te stellen
„Voor 't Vertrek na Amsterdamquot;, kan dan beteekenen de reis tot bijwoning van de
Groote Vergadering, 28 Maart, tot bekrachtiging van de Grondwet. Terwijl het dan
ook nog zin heeft te denken aan overname m de periode na „het laast van Aug. ..
over het interes voor ons Land, dat die overgave zoo veel mogelijk ver-
vroegd wierd; aantonende tevens op welke eene wijze, die overgave zou
kunnen geschieden, zonder dat ons gouvernement gelden benodigt
had, alsmede eene . .
Wenschende deze gedachten mondeling nader te developperen, en
door officiëele en authentieke stukken te stavens.iolliciteere ik, dat Uwe
Excellentie mij occasie geve, % uur hoogstdenzelven voor 't vertrek na
Amsterdam^) daar mede te occupeeren.
Memorie.
Indien het Eiland Java door het Engelsche Gouvernement kon worden
teruggegeven, alvorens de koffij van dit jaar in de pakhuizen was afge-
voerd, 't welk met het laast van Aug. begind en drie maanden aanhoud,
zou zulks ruim Rksd. 3.000.000 zilvergeld voordeel zijn voor de Colonie.®)
De vragt en transport, met de vivres erbij, dienden in Indien met
Produkten betaald te worden.
» Java.
\ Als de O.I.e. niet wederom mogt worden hersteld in het bezit van
deze Colonie, 't geen ik onmogelijk rekene en zelfs tot ruïne der partici-
panten zou uitlopen, indien zulks al plaats zou hebben, zijn er drie
wegen in te slaan tot het debiet der producten.
le. Om alle producten voor rek. van den Lande na fiolland te doen
komen en aldaar in 's Lands pakhuijzen op te slaan.
2e. Om de vaart op Indien generaal open te zetten voor alle Natiën
en den afhaal der producten te permitteren, zonder de retour ladingen
in ffolland te brengen, dan wel
3e. den afhaal van koffij en peper en van zoveel specerijen, als Europa
consumeert, alleen te permitteren aan fiollandsche schepen, in ffolland
uitgerust en cautie stellende van in een der ffavens van 't Vaderland
met de retourladingen te zullen binnenvallen.
Ik prefereer verre weg deze laaste cijnosure, waarbij den Lande alle
de inkomende en uitgaande regten geniet en alle de voordelen op den
ffandel door 's Lands ingezetenen wordt genoten, waarvan wederom
een gedeelte in 's lands schatkist terugkeerd: Terwijl de 2e gevolgd
wordende vreemde natiën van de voordelen zouden jouisseren, en het
Eerste middel de deur op nieuw openstellen voor alle abuijzen, zo in In-
dien, op reis, als hier.
Ik geloof door het reeds verrigte te kunnen aantonen, ten genoegen
van deskundigen, dat Java kan fourneren, jaarlijks vier millioenen guldens,
tot een amortissements cas, indien mijne bepalingen gevolgt en het 3e
middel geamplecteert word.
1) Slechts de gedeelten welke op ons onderwerp betrekking hebben zijn hier
afgedrukt.
Zie noot 2 op blz. 133.
Volgt een en ander over militaire zaken.
■•) Volgt dan nog een raming van Inkomsten en Uitgaven.
-ocr page 147-Ill
VAN IJZENDOORN AAN DEN KONING, (ongedateerd).')
PRO MEMORIE.
De Koning in het begin van 1802,2) hoop gevat hebbende op eenen
spoedigen algemeenen Vrede, vond goed een aantal vragen betrekkelijk
de Aziatische Bezittingen en de West Indische Colonien, ter beantwoor-
ding aan de 4de Sectie van zijn Staats-Raad op te dragen. Hrt rapport
eemge maanden daarna, geteekend door den President dier Sectie, die
zich daarmede geconformeerd hadde, ingediend zijnde, waren de uit-
zigten verdwenen, en de zaak bleef zonder gevolg.
Volgens onderhandsche informatien zou dit rapport, tentyde van de
inlijving m Frankrijk, door of op last van den franschen Mimster van
Marine en'Colonien, uit de Archives van den Staatsraad, destijds nog te
Amsterdam verzegeld liggende, afzonderlijk geligt en naar Franknjk
ziin overgevoerd geworden.nbsp;,nbsp;1
Dit Rapport geheel den arbeid geweest zijnde van den Ondergetn.,
heeft hij zich dan ook alleen in staat bevonden een meuw afschrift te
leveren, hetwelk hij met eigen hand vervaardigd heeft ten .inde hetzelve
aan Zyne Koninklijke Hoogheid, hoogstonderdamglyk aan te bieden.
Zonder zich voor te stellen, dat de antwoorden, bij het Rapport ver-
vat, boven alle tegenspraak zullen bevonden worden, vermeent de steller
echter, dat dezelve tot veelvuldige informatie dienstbaar zijn kunnen.
Men heeft er bij gevoegd een afzonderlijk stuk, strekkende tot eene
beknopte Zamenstrekking van het geheel.
[bijgevoegd:]
IV
RÉSUMÉ ET CONCLUSIONS DU GRAND RAPPORT')
concernant les Etablissements Asiatique et les Colonies; suivant l'ordre
des questions qui ont été proposées par le Roi à la quatrième section du
Conseil d'Etat.
La Charte et l'Instruction du Grand Pensionaireétoitent elles parfaites
et convenables en tout?
Cette première question embrasse une immensité d'objets, et pour
1) R.A., (Kabinet des Konings) No. 399- Dit stuk in den loop van 1814, althans
voor I Sept. aan den Koning aangeboden.
? Itêtnd Sport bevindt zich eveneens in het R.A., (Kabinet des Konings)
No. 399.
en faire à V.M. un tableau fidèle, nous avons répris cette matière à
l'époque de 1802, où le Gouvernement nomma des Commissaires pour
l'examiner à fond.
Leur rapport contient les bons principes pour l'organisation de
l'administration civile et du pouvoir judiciaire et même, à l'exception
d'un seul point, pour la législation de l'agriculture et du commerce.
Le Gouvernment adopta ce rapport, mais corrigea le point essentiel
que nous venons d'indiquer. Il s'agissait d'exclure de la liberté du
commerce et de l'agriculture, non seulement la Muscade et la Gérofle,
ainsi que la navigation du Japon, mais encore les deux principales
denrées de l'île de Java pour les marchés de l'Europe, le Café et le poivre.
Le Gouvernement ne put consertir à cette dernière prohibition, et rendit
les deux denrées (le poivre amp; le caffé) à l'industrie agricole et commerciale.
La Charte arrêtée moyennant cette correction, et quelques autres de
moindre importance mais bien vues, passa entre les mains du Grand
Pensionaire, qui nomma de nouveaux Commissaires pour l'examiner.
Le Rapport de ceux-ci fut conforme en général à la Charte, mais ils
opinèrent sur les deux denrées susdites en faveur du monopole. Le Grand-
pensionaire alors pésa les avis opposés, et conclut en faveur du com-
merce libre. Il changea la forme de la Charte en celle d'un Règlement, et
dressa une Instruction pour le Gouverneur Général.
Telle est, Sire, cette pièce sur laquelle porte la première question de
V.M., pièce qui est évidemment le fruit de longues et mûres délibérations,
qui ont duré plusieurs années, et à laquelle ont concouru deux Commis-
sions et deux Gouvernemens, pièce enfin, qui a réuni tous les avis sur
la plupart des points, et ne les a laissé partagés que sur un seul point
essentiel.
Nous avons cru devoir le discuter encore une fois, afin de terminer
cette longue controverse.
Nous avons établi, en général, que le monopole tend à sa propre
destruction, et qu'en fait de Culture ses bornes sont très retrécies.
En effet, la récolte du Café, malgré tant de peine que s'est donnée
la Compagnie, ne s'est jamais élevée au delà du produit insignifiant de
douze millions de livre pésant, ni celle du poivre au delà de deux ou trois
millions.
Ce monopole des principales denrées pour le marché de Europe entraî-
nerait d'ailleurs la ruïne de toutes les autres, qui dans l'ile de Java doivent
alimenter le commerce avec la Métropole, parceque les vaisseaux n'y
trouvants pas des cargaisons complete, ne reviendraient plus. Ce n'est
pas par des profits directs sur l'agriculture «d'industrie d'un peuple, que
le Gouvernement prospère. Il doit abandonner aux individus tous ces
moyens de prospérité, et en prendre sa part indirectement par la voye des
impôts. Il n'y a pas de difficultés à prévoir dans l'introduction d'une
administration fondée sur des principes aussi sages, et aujourdhui si
universellement adoptés. Les anciennes Constitutions dans l'île de Java,
par rapport à la culture du riz, principale production du sol, n'accordai-
ent au Souverain qu'une part déterminée à la récolte, et assuraient le
reste au Cultivateur pour récompense de ses labours. Cette part du
Souverain, appellée Contingent, n'a pas suffi à ceux qui ont introduit la
culture du poivre, du Café, et d'autres denrées tropicales. Ils ont imaginer
une nouvelle législation, ils ont forcé le Cultivateur à livrer au Gouverne-
ment toute sa récolte, ils ont fixé un prix vil; et dès-lors, enforcant les
habitudes de ces peuples, on n'a plus obtenu de récolte que par la viol-
ence Pour prouver que ses livraisons forcées, ces corvées qui y tiennent,
et ce monopole qui en est le principe, loin d'être analogues à l'esprit
national du Javanais, lui pèsent au contraire comme un joug insupport-
able, nous avons cité divers témoignages de Employés de la Compagnie,
qui mettent la matière dans le plus grand jour; tels qu'un mémoire de
Mr. van Boekholtz de l'an 1781 - par rapport aux Corvées, un autre du
Directeur-Général van IJsseldijk de l'an 1805 par rapport aux Contingents
et un troisième du dernier Gouverneur-Général Wiese de la même année,
par rapport aux livraisons forcees. On a élevé la difficulté, qu en encoura-
geant trop la culture des denrées Coloniales, on pourrait nuire a celle du
riz- mais il y a du terrein en abondance à défricher, et le même Sol n est
pas propre au riz et au Café, qui sont les deux principales productions.
Autre difficulté, vous manquez de bras; mais Mr. van IJsseldijk nous
allègue sa longue expérience du contraire, nous assure que dans tout le
Gouvernement de Java, le salaire des ouvriers ne monte qu a trois sols,
et nous savons d'ailleurs que dans tout pays la population augmente en
proportion de l'industrie. Autre difficulté, les fraudes tant sur 1 impôt ou
contingent, que sur les droits de Sortie; mais, depuis deux cents ans la
Culture du riz y est exposée sans qu'on y ait remarqué d mconvement,
et d'ailleurs cette difficulté a lieu partout, et n'arrête personne. Toutes
ces difficultés ensemble n'ont pas d'autres fondement que le pouvoir
de l'habitude, qui fait qu'on se forme une idée erronnée de l'esprit natio-
nal des Javanais. Elles ne sauraient surtout exister dans l'ancien territoire
de la Compagnie, situé à l'entour de Batavia, et nommé par cette raison
Ommelanden, d'où les anciens habitans ont été expulsés, où les terres ont
été distribuées en propriété; où des indigènes sont venus s'établir sous les
loix hollandaises. Ce territoire étendu et fertile peut recevoir tout de
suite et sans autre préparation le bienfait d'une administration éclairée,
tandis que les nouvelles provinces doivent être amenées au meme point
par degrée et avec tems. Dans les Ommelanden il faudra en consequence
mésurer les terres, encourager les défrichemens, asseoir un impôt foncier,
introdmre les droits d'entrée et de Sortie, à la maniere européenne, en
suivant une marche, que nous avons indiquée. Dans les nouvelles provin-
ces, il faudra user de plus de ménagement par rapport à celles de Jacatra,
Preanger et Chenhon, parce qu'elles sont le siège du monopole, et des
loix agricoles, qui en dérivent. Il faut y avou égard a deux P^s e --
tiels de ne pas se priver d'un grand revenu en denrees. et de ne pas
heurter de front les habitudes. Pour cette effet nous avons f^^t Plusieurs
propositions, qui tendent au même but. savoir, 'abolition ^r-^nelle dn
Lnopole. Quelles que soient les mésures que le ^ouverpr Ge^
adopte, en choisissant parmi celles, que nous proposons, il en résultera
toujou s que le revenu de V.M., qm nait aujourdhui des livraison
for ées, rltera le même sous le nom de Contingent, et dans la su^e
d'impôt foncier.et que le Cultivateur qui aujourdhm es frustre du f uit
de ses peines, jouira de tout ce qu'il aura produit au delà de son conto-
gent. Quant aux nouvelles provinces, que nous avons acquises en derme
Lu. et qui sont comprises sous le nom de Gouvernement de Java, ce le
offr nt loms de difficultés, tout-au-moins autant de ressources. Les
livraisons forcées, y sont en horreur, et fondé sur la connaissance, de 1 es-
pnt de ces peuples, un homme qm a vielli dans les emplois aux Indes.
Mr. EckenLlm. A'a pas craint de proposer l'introduction parmi eux
de la propriété des terres et d'une administration toutenbsp;f ^
nous avoL joint un extrait à notre travail. Le reste de
Souverainetés indigènes du Sousouhanna ou l'Empereur, et du Sultan,
Ï~nt sur les débris de l'ancien empire du Mattaran, et le Royaume
de BaTam La Compagnie a obligé ces Princes à ne vendre leurs denrees
Tu'lle'eule et à des prix fixes, et il en resuite que es P- prodmsen
peu pour l'exportation. Mais nous pouvons changer la livraisoyn des
œntingens à payer sur l'ancien pied, et accorder pour toutes les denrees.
qui Iront au Séla des prix analogues à ceux du marché, ce qui ne man-
auera pas d'exciter l'industrie.nbsp;, , .
Notre exemple fera le reste, ces princes apprendront a gouverner
leurs sujets, suivant des principes plus éclairés, et un jour tous ces peuples
de Java su ets ou alliés, pourront jouir d'une égale liberte de comrnerce
En v^rtu d'une discussion si franche du seul point qui pouvait sembler
douteux, nous ne craignons pas de repondre affirmativernent, que la
Charte et l'Instruction du Grand-Pensionaire sont -«gables en tout^
puisqu'il n'y a qu'une révision à faire, pour les adapter au Gouvernement
tous les pnncipes s'y trouvent; mais nous croyons que se serait les rendre
pTs par'faites'encore, que d'y ajouter le développement de que ques
parties de l'administration. Telles sont après celles que nous avons
SS SuSées, la multiplication, des marchés, l'-f-^^î-
l'abolition des fermes qui sont principalement entre les ---
surtout de celles de maisons de jeu. et du sel. dont il convien de diminuer
le prix - L'encouragement de la Culture du Coton, et la naviga on
libre aux pôrts de Samarang et de Sourabaja. aumoins pour la paWlon
hollandais! Objets qui tous méritent une place, soit dans le Règlement,
soit dans l'instruction.
FALCK AAN DAENDELS, i Sept. 1814.^)
Hoewel de missive^) van den Generaal Daendels ons het vooruitzicht
opent op zijn spoedig arrivementin Brussel wil ik echter niet dat Zijn
WekdGeb inr^iddefs in de onzekerheid blijve over de goede bestelling
r dezer dagen aan mij gerigte stukken. De wegsnijding van het pole-
m^ke doet m'ij veel plaisier en ik bedank daarvoor de^^
,k mij verzekerd houde dat het werk er mets biJ ve^oren hee
Weinige zaken zijn zoo gewigtig m mijn oog als de rege mg aer
OoISsche. Ongelukkig is het dat juist daarin de
gebleven is, terwijl op zoo vele andere pointen zijnbsp;en
Even ongelukkig dat de Engelschen door overhaaste «tappen en
onblokte maatregelen het gebouw hebben aan ^et waagden
Er zal al de penetratie en -arheids^ie^nbsp;^^
worden om in deze verwarring, het beste te kiezen en
brengen.
VI
SOUVEREIN BESLUIT VAN i Sept. 1814-®)
Bij de Raad van Koophandel en Colonien zal worden in overweging
'quot;élke inrigting van het Colomaal Bestuur der Oost Indische
le. WeiKe innguug Vnbsp;Ons zoude moeten worden
volksplantingen de verkiezelijkste is en door Ons zouq
gearresteerd.nbsp;omtrent het stuk van den
3e. Welke provizioneelenbsp;.ouden
Handel op de volksplantingen ^^ ^^eTproduct^
behooren te worden medegegeven, en ^oe dezelver Pnbsp;^
ten voordeele van den Staat moe^nnbsp;^et in 1803
VJÜ verlanaen dat daarbij worden in het oognbsp;.
en deze arbeid van vele Leden van S ^^^ .'chtbaar einde zullen
Wij dat deszelfs deliberatien spoedig tot een v
1)nbsp;Uit Brussel. R.A., (Daendels) No.nbsp;a g Gedrukt in R.G.P..
2)nbsp;Bedoeld is de brief van Daendels aan Falck van 29 /^ug
No. 23, blz. 676.nbsp;cedrukt bij P. H. v. d. Kemp: Eene Bijdrage
«) R.A., S.S., S.B. I Sept. no- 5,nbsp;j. L. en V. van N.L, J907.
tot de geschiedenis der R.R. van Ned. Indie, m. mjar g
— 139 —
-ocr page 152-kunnen worden gebracht en het begeerd advis, nog in den loop dezer
maand zal opgemaakt en ingediend worden.
Laken, den len September 1814.nbsp;WILLEM.
VII
GOLDBERG AAN FALCK, 6 Sept. 1814. i)
De ondergeteekende neemt de vrijheid den Heer Falck aan te bieden
de bedenkingen die hem zijn voor den geest gekomen bij de eerste vlug-
tige doorloping van de voornaamste stukken die dienen zullen tot de
overwegingen der Commissie, bij den Raad, tengevolge der kabinets-
order van le dezer benoemd en aan welker hoofd de ondergeteekende
zich bevind, den Heer Falck de vrijheid latende om van deze bedenkin-
gen bij Z.K.H. zoodanig gebruik te maken als Zed. ten nutte der zaak
zal goedvinden, alleen vertrouwende de ondergeteekende dat bij de lec-
ture derzelve in het oog gehouden zal worden, dat dezelve in haast ge-
formeerd en in derzelver defectueusen form gelaten zijn om de spoedige
beoordeling der daarbij aangestipte zaken te bevorderen.
De ondergeteekende hernieuwd den Heere Falck de betuiging zijner
oprechte hoogachting.
[bijgevoegd:]
VIII
VOORLOPIGE REFLECTIEN BIJ HET INZIEN VAN DE VOORNAAMSTE
STUKKEN DIE DIENEN ZULLEN VOOR DE COMMISSIE BELAST MET
HET ONTWERPEN DER INRICHTING VAN DE REGERING EN HANDEL
IN DE OOST-INDIEN.
Bij een naauwkeurige vergelijking van de ontwerpen van den Aziati-
schen Raad met die van het Staatsbewind in A° 1806 geformeerd voor
het beleid der Regeering, en de richting aan den landbouw en handel te
geven, is mij gebleken dat de veranderingen van het Staatsbewind, en
kort daarna door den Raadpensionaris gemaakt, neder komen op de na-
volgende drie punten, te weeten
le. Over de wijze van aanstelling der hoge Ambtenaren, welker benoe-
ming het Nederlandsch Gouvernement aan zich had gereserveert.
2e. Over de veranderingen en verbeteringen in het toen nog bestaande
sijstema van landbouw, vefpligte leverantien, contingenten enz., te
maken; alsmede in den Slavenhandel en Slavenbehandeling.
3e. Over den handel op en in Indiën.
Uit 's-Gravenhage. R.A., (Goldberg) No. 152.
-ocr page 153-Ten aanzien van het eerste punt, is het mij voorgekomen dat 't Hooft
van Regeering (toen de Raadpensionaris) hoe zeer erkennende de be-
voegdheid van de Aziatischen Raad om op de benoeming dezer ambte-
naren eenigen invloed uit te oeffenen, deze bevoegdheid echter in de
gemaakte veranderingen meer voorkomt, als eene begeerte van den R.P.
om daarin door den Raad te worden voorgelicht en als eene beleefdheid
ten aanzien van den Raad, dan wel als een recht, een vastgestelde form,
die in de voorkomende gevallen niet zoude kunnen worden geomitteerd.
Hoe zeer 't bij de eerste uitzending ten hoogsten nuttig zijn kan, dat
den Minister, maar vooral den gedesigneerden Gouverneur Generaal
geraadpleegd worde, over de benoeming der voornaamste ambtenaren
die de Regeering van Indiën zullen helpen uitmaken, geloof ik echter,
dat onder de Regeering van den Souvereinen Vorst, dit punt nog wel
meer zal moeten worden ingetrokken en hetzelve welligt alleen bepaald
moet blijven tot de vrijheid aan den Minister om, in het algemeen, ge-
schikte personen voor de regeering van Indiën te mogen voorstellen.
Ten aanzien van het tweede en derde punt, zijn in de verandermgen van
het Staatsbewind, de onderscheidene zaken, hoezeer met voorzigtigheid,
meer beslissend en met aanduiding van meer overtuiging behandelt dan
in het ontwerp van den Aziatischen Raad wordt aan den dag gelegt:
er is in die veranderingen meer overgelaten aan de wijsheid en dadelijke
voorzieningen van de Commissarissen en Gouverneur Generaal, dan in
het ontwerp van den Az. Raad was voorgesteld: op eenige wemige zaken
na, had de Raad alles bepaald tot het neemen van informatien en het
doen van rapport.
Wanneer de tegenwoordige commissie met eenig succes zal arbeiden
en in staat zijn aan Z.K.H. goede resultaten aan te bieden, zal 't nodig
zijn dat zij weete le of de overneeming der Indische bezittingen zal ge-
schieden door Commissarissen Generaal, dan wel door den te benoemen
Gouverneur Generaal zelve, en 2e ware het zeer nuttig dat zij kende den
gedesigneerden Gouverneur Generaal.
Dat de kennis van het eerste nodig is laat zich gemakkelijk begrijpen,
omdat de form harer ontwerpen daarna moet zijn ingerigt. Dat de kennis
van het tweede nuttig is, kan welligt door het volgende beweezen worden.
Men mag en moet onderstellen dat de keuze van Z.K.H. zal vallen op
zodanig een man die de zaken, het land en het karacter der Indische
volken grondig kent; die de ontworpene verbeteringen hartelijk en zon-
der de minsten aanhanglijkheid aan het oude, het zij uit vooroordeel,
het zij uit vooruitzichten van eigenbelang is toegedaan; die bij eene ver-
standige voorzigtigheid, eene krachtige en doorzettende geest bezit;
een man geschikt om op eenen zoo grooten afstand, te durven beslisschen
over zaken van zooveel aanbelang, zonder vrees voor zijne verantwoor-
delijkheid, wanneer hij slechts voor zichzelve overtuigd is den regten
weg gekozen, het regte oogenblik waargenomen en de gepaste middelen
ter verzekering en handhaving zijner maatregelen bij de hand genomen
te hebben; een man eindelijk die bij een zagt uiterlijk en vriendelijke
manieren eene onverzettelijke fermiteit bezit en gezind is zijn leven lang
in de Indiën te verblijven.
Wanneer Z.K.H. het geluk heeft een zoodanigen man tot den gewigti-
gen post van Gouverneur Genl. te vinden, dan zeker zijn de verande-
ringen door het Staatsbewind gemaakt volkomen goed en welligt nog
voor eenige meerdere uitzetting hier en daar vatbaar.
Maar, wanneer zodanig een man niet wordt opgemerkt, of aanwezig
zijnde, vooralsnog niet in aanmerking zoude komen, dan ware het veel
beter meer in den geest te arbeiden van den voormaligen Raad en de
meeste nieuwe inrichtingen ter beslissching van het Gouvernement in
Nederland te laten.
Ik zoude echter in dat onverhoopte geval prefereeren dat er eene per-
soneele Commissie ad hoe benoemd werd van een klein aantal personen,
die als voorstanders van de nieuwe inrichtingen bekend staan en dat de
rapporten welke over die inrichtingen uit Indiën zullen inkomen, aan
het onderzoek van die Commissie onderworpen werden.
Het is echter verre verkieslijk en voor de belangens van den handel,
en voor die van 's Lands Schatkist, den geschikten man te zoeken en aan
dezen de authoriteit te verkenen die het Staatsbewind heeft geprojec-
teerd en door den Raadpensionaris dadelijk is verleend geworden: men
zal hiermede meer dan vijf jaaren vroeger genot van de verbeeterde in-
richtingen kunnen verkrijgen.
Over het geen in de voorhanden zijnde ontwerpen over den Slaven-
handel en Slavenbehandeling voorkomt, zullen nu waarschijnlijk geheel
andere bepalingen nodig zijn.
Men zal ook verdagt moeten zijn om het onderzoek hetwelk over de
Concessien en uitgiften van landerijen in de ommelanden was ingesteld,
te extendeeren, tot de nieuwe verkopen zoo door den Gr. Generaal
Daendels als naderhand door de Engelschen gedaan.
IX
FALCK AAN GOLDBERG, 9 Sept. 1814.^)
Met veel genoegen heb ik de ideale schets gelezen die de wel versne-
dene pen van den Heer Goldberg ontworpen heeft van eenen Gouver-
neur Generaal. De wanhoop om er zulk eenen te ontdekken doet Z.K.H.
over hellen tot het benoemen van Commissarissen Generaal, belast met
het installeren van dien hoogsten ambtenaar en de regeling van den
loop der zaken. Maar hier toe behoeven ook zij een algemeen berigt-
1) Uit Brussel. R.A., (Goldberg), No. 152.
schrift. De Heer Elout had er een in 1806 zoo ik het wel heb^). Kon de
R P toen reeds stelliger spreeken over de nieuwe inrigtingen, hoe veel
meer wij, dien de ondervinding van den Gen. Daendels te stade komt!
Ik ben dus zeer tegen het verlies der vijf jaren, hoewel ik mets wete van
de te doene keuze, en zeer voor eene groote mate van gezag, omdat ik
vertrouwe dat de gekozene hetzelve niet misbruiken zal.
De benoeming ook der mindere ambtenaren, voor zoo verre zij uit-
gezonden worden uit het moederland,, schijnt naar aanleiding van het
gene in het moederland plaats heeft, door den Souv. te mo^en geschie-
den op voordragt van den minr. - De Slavenhandel in Oost-Indien,
waar geene negers, geen doodelijke suikerplantagien, geene buitengewone
sterfte is, kan men -Oooreerst ongemoeid laten. De personeele Commissie
ad hoe is mede posterioris curae.nbsp;..
De reëel belangrijke questies, zoo het nog questies zijn, blijven het
sijstema van landbouw, de verpligte leverancien en de handel op Indien.
Mijne gerustheid daarbij is dat zich de Hr. G. aan het hoofd der Com-
missie bevindt. Ik heb de eer hem vriendschappelijk te groeten.
X
VAN IJZENDOORN AAN GOLDBERG, (ongedateerd). 2)
Overwegingen wat het best zoude zijn ten grondslagen voor te stellen.
Indien nog in de Oost het werk volgens het Charter begonnen moest
worden, dan zou ik mijn bijval moeten geven, om daartoe het Regiment
van den Heere Schimmelpenninck, als de Landen het meest vrij gevende
en dus als het liberaalste, te verkiezen. Dan nu is de kortste weg dat men
ziet wat gedaan is, en wat verder gedaan of gelaten moet worüen.
Mijn advies zou derhalve geweest zijn, dat vermits de hervorming m
de Indische huishouding in overeenstemming met hetgeen reeds bij
het ontworpen Charter en volgende staatsbesluiten was goedgekeurd en
noodzakelijk geoordeeld, volgens de Memorie en volumineuse Bijlagen
van den Genl. D(aendels) tot stand gebragt, en derhalve aan het hoofd-
oogmerk van zijn zending voldaan zijnde, men schroomen moet om
in een zoodanig Corps van wetten en reglementen welk een zamenstem-
mend geheel uitmaken eenig gedeelte uit te neemen of te veranderen,
zonder gevaar te loopen het overige te verminken of te benadeelen,
quot;sHnbsp;uit den Raad van
k'nbsp;^^orio^pigfbeskoU^^^^ ziin vermoedelijk korten tijd
Lma opgesfeld, zoodat we de datum op ongeveer 10 Sept. kunnen stellen.
-ocr page 156-wenschehjk derhalve dat het Z.K.H. konde goedvinden den eventueelen
Gouverneur by de weder overneming of m bezUstellmg te gelasten de-
zelfde mrigtmgen, althans provisioneel en tot nader bevmd van zien,
opmeuw daar te stellen of te volgen en mets dat voor uitstel vatbaar is
ht WeTn^^r^^ quot;quot;nbsp;^^
ne het stelsel heeft van vnjen handel in de koffij en peper - bij het
Charter uitgesloten - waarmede dus al veel gewonnen is
Wat overig de form van regeering aangaat; Dit zou welligt eenige
verandering verdragen kunnen. N.B. Zou dit echter wel gevoeJk
■kunnen geschieden, zonder D. daarop te hooren. Maar hoe zou het
mogelijk zijn in zulk een korten tijd zich voor te stellen een beter gebouw
op te rigten? Aan de hoofdbedoeling ingevolge het Charter, en wat
verder den handel nog vereischte, is in allen deele voldaan, dat men dan
provisioneel tevreden zij en de rest aan den tijd geve
Zoo dacht ik van den aanvang - maar nu ik zie dat D. bij zijne Memo-
rie 13 . I02 de geheime Instructie van Schimmelpenninck, i) en dus het
stelsel van vrije cultuur, hoe ellendig ook, attaqueert, nu ben ik des te
meer van gedachte, dat de taktiek bij het eerste plan bedoelt, zijn oog-
merk missen m^t, en dat integendeel met die te gebruiken, door 1
tegenspraak van D. een nadeelig Besluit zou kunnen provoceeren om de
questie in nadeel te decideren.
Ik zou derhalve alleen nog bij mijn advies voegen om het daarheen
te dirigeeren dat de Raad ten slotte op het bovenstaande ten aanzien van
de Culture adviseerde, dat wat de vrage aanbelangt of het al of niet ee
raden zijn zal, om bij vervolg van tijd, een liberaalder sijstema van Cui
ture in de Regentschappen, met voorzigtig en langzame schreden in te
voeren de daartegen aangevoerde redenen in de Memorie van den heer
sr Er ^nbsp;if;
kan 7nnT J m den nog plaatshebbenden staat van onbeschaafdheid ziin
SaaSrooTH ''nbsp;levensonderhoud noodlgMo
dThel n doorgaands hier toe al zijne werkzaamheid. Dit is zoo algemeen ^ar'
?egeUe Wasfenbsp;quot;quot;fnbsp;^^ ^e Javanen wS ee„rge:
icgeiae oeiasting zou zijn in te vorderen, terwii het mii niet herlpntoHiU i .
dat de verandering der verpligte leverantien in een contingent lïeSn zo^^^^^^
meerderen dwang vereischen zou, zonder den Javaan het voordekte Hof' f
D. vervat, aan den Raad (of althans zommige van deszelfs leden) niet
beslissend waren voorgekomen doch dat de Raad tevens vermeende zulks
een onderwerp te zijn, 't welk geen onverwijld onderzoek behoeft, maar
zonder hinder opzigtelijk de overige inrigtingen tot nader bekwame ge-
legenheid en rijper beraad zoude kunnen uitgesteld worden.
Idem.
De resultaten p. 107I) tot den grond te leggen voor de Instructie.
Moet er dadelijk een Instructie voor den G.G. zijn ? — Ik geloof, ja
om te werken dadelijk na de overneming.
Wanneer men die stukken 2) voor zich heeft, dan zal het gemakkelijk
zijn, alles opnieuw te maken, met alleen aan te tekenen welke uitvalling
en welke nieuwe in de plaats komen moeten.
Wat is er nopens het justitieele bij Elout®) te vinden ? Zou die van
het Charter niet kunnen dienen ? Althans de invoering daarvan aanbe-
volen worden?
XI
FALCK AAN G. K. VAN HOGENDORP, 14 Sept. 1814.
Overeenkomstig hetgeen door U als het meest oorbaar aanbevolen
was, heeft Z. K. H. heden het portefeuille van Kooph. en Coloniën uit
de handen v. d. H(eer) v. d. H(oop) in die van den Heer Goldberg
overgebracht, zonder bijvoeging vooralsnog van den tijtel, maar wel
van het tractement v. Dir. Genl. Dien heer daardoor de voorzitting
in den Raad bekomende zullen de discussien van eenig aanbelang niet
meer overhaast en ook den schi-oomvalligsten tijd en aanleiding ge-
geven worden om zijne denkbeelden te uiten. Die van den Hr. v.
IJzend(oorn) over de inscheping, proviandeering enz. zullen natuurlijk
te pas komen bij de inrigtingen die de Hr. G(oldberg) te maken heeft
en dat deze ze verwaarlooze is niet te vreezen. Het stuk der pionniers
is waarlijk secundair. In de vermindering der zeeroovers beruste ik
en gunne ook die eer aan den Genl. Daendels, zulks stellende onder de
mirakelen van zijn bestuur.
Overigens is de hoop van den Genl. Janssens thans vervlogen, daar
Bedoeld Daendels': Staat. Na de moeilijkheden opgesomd te hebben waamiee
hij te kampen had, schrijft hij daar: ,,In weerwil echter van alle hinderpalen zijnde
volgende resultaten- verkregen.quot; Volgt dan een beschrijving van de ambtelijke hiër-
archie met als hoogste punt de Gouverneur Generaal.
Bedoeld Regl. van 1804 en 1806.
quot;) Bedoeld zijn de Regl. en de Instr. van Schimmelpenninck, zie blz. 143 noot 2.
Uit Brugge. R.A., (Van Hogendorp) No. 100; gedeeltelijk afgedrukt in: RGP
No. 23, blz. 679.
Z. K. H. zich toen hij den Hr. Goldberg koos, tevens zoo goed als stellig
bepaald heeft op den Hr. van der Capellen als Gv. Genl. en den Heer
Elout om hem daar te gaan installeren en het werk in trein te brengen.
Voor Janssens is dat apparent een geluk. Hij zal nu minder streng wor-
den beoordeeld en zijne reputatie, verdiend of onverdiend, in stilte
kunnen genieten.
XII
DAENDELS AAN VAN DER CAPELLEN (Concept),
22 Sept. 1814.1)
Nog spoediger als wij hadden durven hopen, heeft Z. K. H. ons ver-
blijd met de aanstelling van Uwe Excellentie tot G. Gal. en Commissaris
Gal. te gelijk met den Heer Elout. Ik voorspel mij eene uitbreiding van
Indische producten en daar door een herstel in den Handel, welke den
bloeij van het Vaderland zal doen herleven, en het verlies der West-
Indische Colonien doen vergeten.
Ik durve Uwe Excellentie te animeeren tot eene spoedige overkomst,
daar de Raad van Koophandel en Colonien, thans geoccupeerd is om
de form van het bestuur en embarcatien te prepareren, en nog vele
andere zaken aan de decisie van Z. K. H. zullen moeten worden onder-
worpen als b.v. de schulden, de relatien met de Inlandsche Vorsten,
het contract over tin en peper met Palembang en den handel op Japan;
de verkoop der producten, den handel op China, en op geheel Indien;
het sijsthema van Colonisatie, zo op als buiten Java; (etc.), biedende ik U
mijn dienst aan.
XIII
VAN DER CAPELLEN AAN DAENDELS, 27 Sept. 1814.')
Uw HEG Missive van den 22e dezer, melding makende van mijn
benoeming tot Gouverneur Generaal is mij bijna te gelijk met die be-
noeming zelve ter hand gesteld. Dezelve was nog niet geschied toen
Uw HEdG mij daar mede geluk wenschte; en toen ik de eer had UHEdG
te Brussel te zien, dagt ik niet dat mij die in allen deelen moeijlijke
functien zouden opgedragen worden. De zaak zoo zijnde, betuige ik
UHEdG mijnen welmeenenden dank voor deszelfde aanbod, om mij
zoo wel over politieke als particuliere belangen de Oost Indische Colo-
1)nbsp;Uit 's-Gravenhage. R.A., (Daendels) No. 142.
2)nbsp;Uit Brussel. R.A., (Daendels) No. 140.
-ocr page 159-nien betreffende inligtingen en informatien te willen mededeelen, en
zal daarvan gaarne gebruik maken.nbsp;, , ^ „ ,
Mijn vertrek van hier is nog niet bepaald. Z. K. H^ heden van der-
zelve reijs terug verwacht wordende zal d^naangaande waarschijnlijk
poedig ieslissen. Intusschen gevoele ik volkomen dat er nog zeer veel
te doen zal zijn, voor het vertrek der expeditie, en de pomten in Uwe
miÏve aange tipt vorderen ongetwijfeld nog veel overleg en veel werk.
XIV
ADVIES VAN DEN RAAD VAN KOOPHANDEL EN
KOLONIËN. 1)
'sHage, den 21 October 1814.
Ingevolge de Kabinets order van U.K.H., gegeven op het Huis
te Lakenfe Sept^ dezes jaars 1814, hebben wij met a die aandacht,
wefke het gewigt der zake vorderde, de stukkeh vergeleken naar welke
Lt U K H. behaagd heeft onze deliberatiën te verwijzen, om m over-
^rir^ing van het civiel bestuur der O.I. Bezittingen voor
de verkieslijkste is te houden;nbsp;^ ^ j
ae welke provisionele voorschriftennbsp;^^^
op die bezittingen aan Commissarissen-Generaanbsp;^ ^^^^^^ ^^
zouden behoren te worden medegegeven, en hoe i^^re P
meesten voordeele van den Staat moeten wordennbsp;^
En het IS in voldoening van Hoogst desze fs gee^^^^^^^^^^^^
dat wü na gehouden conferentien met den Heer tlioui
U K H benoemde Commissarissen-Generaal, in overeenkomst en m-
iJemming Zer opiniën, de eer hebben het resultaat onzer bevindingen
pn gevoelens aan U.K.H. aan te bieden:
A Een Concept-Reglement, en daar op gebouwde en voortsprui-
tende Instructiën, als:
B De Instructie voor Commissarissen-Generaal.
^^equot;—nbsp;- het geen b, den voor-^^
maÏÏL Raadpensionaris Schimmelpenninck ^ ^^^
gemeend de benaming van Reglement boven die van Charter te moeten
veten en einde, meer dan het denkbeeld van de laatste benaming
verKiezen, ren e ,nbsp;behouden, zoodanige veran-
schijnt toe te laten, aan U.K.H. voor tenbsp;^^^ Aziatische
denngen m de orde van Regering n het je^ Hoogstdezelve in
bezittingen, bij vervolg van tijd daar te sreut; ,
zijne wijsheid zal mogen nodig oorded^n
1) R.A., S.S.. S.B., 3 Jan. '»'S, No 48; gedmk by t. «nbsp;Pnbsp;i
tot de geschiedenis der R.R. van Ned. Indie, m. Bijdr. l. ■
-ocr page 160-Door het geen de gewezen Gouverneur-Generaal Daendels, bereids,
in overeenstemming , zoo wel met het Charter als met het vorig Regie- 30
ment, dadelijk heeft in werking en tot stand gebragt, zouden wij, ge-
voeglijk, verscheiden artikelen in de beide gemelde Staatsbesluiten
vervat, hebben kunnen achterwegen laten, en welligt volstaan kunnen
met blotelijk Commissarissen-Generaal tot de wederoprigting en in-
standhouding der bedoelde inrigtingen en verbeteringen te verwijzen,
voor zoo verre zulks nog na occupatie van het Engelsch Gouvernement
doenlijk en raadzaam mogte voorkomen, niettemin eene deur open-
latende, om naar aanleiding van omstandigheden en bevind van zaken,
gelijk ook onder de nodige precautiën, tot andere of betere maatregelen
te kunnen overgaan, mits daar van doende rapport.nbsp;40
Dan, bij achterlating van zoodanige artikelen als boven bedoeld, zou
de inrigting van het Reglement, het welk toch tot den grondslag nopens
het beleid van de regering enz. zal moeten verstrekken, deszelfs geheel
of volledigheid verliezen, en wij hebben dus beter geoordeeld, alles
wat daar toe dienen kan, immers zoo veel de hoofdtrekken aangaat, op
nieuw eene plaats te geven.
Wij zullen de aandacht van U.K.H. niet vermoeijen met een ver-
velend narré, wegens de verschillende artikelen, welke bij derzelver
overneming uit het vorig Charter en Reglement eenige nadere redactie,
plaats-verschikking, aflating of bijvoeging behoefden; vermeenende 50
meest aan de intentie van U.K.H. te zullen voldoen met ons bij dit
Rapport ten aanzien van het Civiel en Justitieel Bestuur, den landbouw,
den koophandel en de zeevaart slechts tot het hoofdzakelijke te bepalen.
Wat dat aangaat: Het Civiel Bestuur.
Wij hebben tot het formeren van een ligchaam uitmakende de Hooge
Regering (art. 2) voorgedragen, voortaan te zullen bestaan in den
Gouv. Generl en vier Raden.
Wij hebben gemeend de positie van Raden extraordinair, hoe zeer
van ouds plaats gehad hebbende, ter besparing van onnodige trakte-
menten te kunnen achterwegen laten, kunnende altoos wanneer U.K.H. 60
daartoe termen mogte vinden eenige buitengewone Raden door Hoogst-
dezelve worden benoemd buiten bezwaar van de kas, even zoo als zulks
bij den Raad van Staten plaats vind.
Ook hebben wij bij een afzonderlijk artikel (art. 8) bepaald, dat niet
gelijk al meede bevorens plaats greep, en tot vele misbruiken leiden
konde, eenig lid der Hoge Regering voortaan in eenig ander collegie
zal vermogen te presideren of eene administrative post of comptabel
ampt te bekleden.
Voorts hebben wij ten grondslage gelegd dat er zijn zal:
le Eene administratie van Financiën en Domeinen (art. 31); 70
2e Een afzonderlijk oppertoezigt over de koffij-teelt (art. 33);
3e Eene administratie van de houtbosschen (ib.);
4e Eene administratie van wegen en posterijen (ib.);
ce Eene Generale Rekenkamer (art. 34);
6e Een Hoog Gerechtshof van Justitie (art. 52 •nbsp;.
?en Lnzien van de organisatie dier afzonderlijke ad-mi^
wa en bij den gewezen Gouv. Generi Daendels de hoofddirectien van
Ik derzeit, in plaatse van aan collegien, gelijk, bij vong Charter en
RLSlwas bepaald, aan enkele personen met aan dezelve onder-
Sïte Hoofd- en minder administrateuren, opgedragen; hoezeer 80
dant eene inrigting ons toeschijnt meest met ^e ^ege^^
eenhoofdige Regeringsvorm over een te komen, en zich van de kant
Tn mtX klL en vaardigheid, gelijk
deeling of verzwakking m de verantwoordehjkhe d aanpri^st^ hebben
wij ecLr gemeend zulks alternatief te moeten ste len, - ok m^deze
^pn CCGG eenige ruimte, naar bevind van zaKen uvc
-^X^lfjnbsp;echti geoordeeld, dat ^^^^^^^
meer applicabele post van Directeur-Generaal, welke^^^^^
ook tevens, ofschoon ten eene male incompatibel, ^^ de nog g g
Dleegt sessie te hebben, behoort te blijven afgeschaft, gelijk zulks ook 90
Sl^^ het Charter en vorig Reglement was v^ ^^^kten
Wat iijders de verdere verdelingen der «-derscheide Lands^^^^^^^^^
en derzelver afzonderlijke adrriinistratien aangaat,
van het voormalig af-nde^lijk Gouvernement
kust, en de verdeeling m Landdrostambten met derzeiv
lingen door gem. Gouv. Daendels tot stand S^b-gt, js
voorgekomen, zoo hebben wij ten dezen aanzien, ^^ ..
van L dikwerf gem. Charter en Reglement, ak^^^
stratief en voor vele wijzigingen ter bereiking van dezeltü
vatbaar, vermeend geen vaste bepalingen ten dezen quot; te
slage te moeten leggen, maar veilig zulks aan de tnan
C.C.G.G. naar bevind van zaken tenbsp;.„rig Charter
Er blijft nog over te remarqueren, dat hoeder mnbsp;s
en Reglement de koophandel aan de twee
naren even als aan alle andere vrijburgers, ^^^d ^ge^ , J
namelijk, of die vrijheid niet behoorde ^^^^^^^^^ ^nbsp;^^^^
klassen van ambtenaren dan wel of ^etnbsp;Jdel uit te sluiten,
ambtenaren zonder onderscheid, van zoodamgen hanbsp;^^^ ^^ ^^^^
breedvoerig is behandeld geworden, en dat ^^^ ^
gemeend heeft tot het laatste alte-tirf ^
Te meer daar het te voorzien is, ^atnbsp;^nbsp;handel te drij-
zich gedisponeerd vindende op de a^ atnbsp;^^^ ^^^ ^i^^e
ven. ook bedacht zullen zijn, ^un- ^^ ^^ ^^^^^^^^^
aldaar vestigen zullen, derwaarts te zend^nbsp;^^^ ^^^
aan ambtenaren toe te staan, aan te veel inconvenienten en misbruiken
onderhevig zoude zijn.
En nu overgaande tot de Justitie.
Hoe gewigtig en hoogst belangrijk het point der rechtsoefïening in 120
's Lands Aziatische bezittingen ook zijn moge, hebben wij ons echter
minder verlegen gevonden, daar omtrend met eene volkomene gerust-
heid U.K.H. een plan aan te bieden, het welk aan C.C.G.G., en verder
aan de Hoge Regering in Indië, tot eene gepaste leidraad zal kunnen
dienen, om in die afgelegene gewesten eene prompte en goede wijze van
regtspleging óf in te voeren, óf verder te beschaven en te consolideeren.
De hoofdtrekken doch waren daar van met de grootste zorgvuldig-
heid reeds in den jare 1803 ontworpen, door de hier boven meermalen
genoemde Commissie tot de O.I. Zaken, onder welke zich bekwame
Staatsmannen en Rechtsgeleerden, en daar onder wijlen den Heer 130
Nederburgh, der plaatselijke omstandigheden daarenboven ten vollen
kundig, bevonden.
En de leden dezer Commissie, zich, in een zoo teder point noch niet
genoeg op eigene bekwaamheid en ondervinding verlatende, verklaren
(pag. 60 van hun rapport) ,,dat zij daar bij gebruik gemaakt hebben
van de doorwrocht kunde van twee voorname rechtsgeleerden binnen
de Residentieplaats '), welke ten hare verzoeke, en ter liefde van het
Vaderland, aan hun wel hadden willen mededeelen derzelver gevoelens
over de ontwerpen der commissie tot verbetering van het Justitie-
wezen in Indiëquot;nbsp;140
Het Staats Bewind van dien tijd onder welker Leden zich al mede
veele bekwame mannen en kundige Rechtsgeleerden bevonden, heeft
met eenige veranderingen, voornamentlijk met weglating van hetgeen
door de Commissie ten opzigte der militaire krijgsraden was voorge-
steld, het concept dier Commissie meestal woordelijk overgenomen, en
gevolgd in het Charter voor de Aziatische Bezittingen, gearresteerd bij
deszelfs Besluit van den 27 September 1804.
De toenmalige tijdsomstandigheden, de invoering der Regerings-
vorm in voege dezelve bij opgedagt Charter was voorgesteld, buiten
executie gehouden hebbende, maakt het voor ons eene zoo veel te 150
sterkere geruststelling, wanneer wij, bij confrontatie van het bij den
gewezen Raadpensionaris Schimmelpenninck op den 27 Januarij 1806
gearresteerd Reglement op het beleid van de Regering en het Justitie-
wezen in de Aziatische Bezittingen enz. enz. met de beide hiervoren
gementioneerde staats-stukken, dezelve, wat het justitieele betreft,
meest al woordelijk, immers met zeer weinige, en voor de hoofdzaak
geene belangrijke veranderingen bij dit Reglement zagen overgenomen.
De artikelen bij het ontwerp der Commissie van 1803 voorkomende
Bedoeld zijn Nederburgh en Six.
2) Vgl. Mijer: Verzameling van R.R., blz. 202.
-ocr page 163-omtrent de militane krijgsraden, welke bij het Charter van het Staa
Bewmd waren weggelaten, zijn bij ons coneept wederom op derzdver i6o
plaats mgebragt en de genoeg bekende regtskunde van den Heer
Sehimmelpennmek zelve, gevoegd bij die van veele Leden van den
toenmaligen Aziatisehen Raad, tot het redigeren van dit Reglemen
gecommitteerd geweest, en van den Heer Elout, die nevens den Heer
Grasveld tot de invoering daarvan was gedesigneerd, en met welken
deswegens verscheide préparatoire besognes gehouden waren, moet
nairons inzien, alle huivering wegnemen, dat dit belangrijke point
n et met de meeste bedaardheid, en door de kundigste mannen van ons
vaderland in het vak van Rechtspleging aan alle kanten zou zijn be-
ILn en nu, door eenige jaren nadenkens, als het ware ten vollen be- 170
groe'id, niet met gerustheid aan U.K.H., ter aanneming en vaststelhng
^^L^^SuVS Ä-r een groot gedeelte het Justitiewezen
OP het eiland Java ook op den voet van dit Reglement georganiseerd
habende, teriijl de door den oorlog gestremde communicatie met
Europa e; de biitenkantoren in Azia, de geheele invoering daar van
Lk door gebrek van genoegzame geschikte sujetten, als toen on^
maakte, blijft het thans alleen onzeker, m hoe ^'Z^^^ett
Gouvernement, na de in bezit nemmg van 's Lands Aziatische ßezit
■ SZ de reeds ingevoerde gedeelten van dit nieuwe systema van 180
Sspleging geconserveerd, dan wel vernietigd, veranderd, of na de
Engelsche wijze van Rechtsbehandeling verbogen heboen.
Deze onzekerheid voor oogen houdende, hebben wij met behoud van
hefzaakUike van de hier bovL gementioneerde stukken, over het gehee
SeLmet echter getragt doorgaans bij het hiernevens
Lodanige woorden te bezigen, welke door eene mmdere bepaalde
omschr'ving, zoo wel op de conservatie van de
als op de invoering van noch niet in werkmg gebragte of intusschen
weder vLanderde'gedeelten, van het U.K.H. ^^ ^^^^^^^
Concept, gelijklijk van toepassing zijn konden en daa^ door ak va^90
zelve eene strekking hebben, om voor te komen, dat U.K.H door te
veel bepaalde en eLmaal vooruit gegevene orders of mstru^ien zich
Tude behoeven terug te houden, om na dat de berigten der uittezenden
CCGG op plaatselijke en personeele ondervinding van den tegen-
woorägen sLd van zaken gegrond, U.K.H. zullen zijn aangeboden,
Tis dan zoodanige meer volledige en praecise bevelen en mstructien
Ïklnen geven als U.K.H. in der tijd ten beste van s L.nds Aziati-
sche Bezittingen zal oordeelen te behoren.
Eenige wefmge meest al woordelijke veranderingen, welke de thans
aangenLe gelukkige constitutie van het moederland, onder U.K^H. 200
Souvereine legering noodzakelijk maakte, gevoegd bij eemge verschik-
kingen van volzinnen, of zamenvoeging van, naar ons inzien, bij elkan-
der passende, doch bij de hier boven aangehaalde Staatsstukken meer
verspreidde bepalingen verdienen naauwlijks eenige plaatselijke aan-
wijzing en kunnen allen, zoo wij ons niet bedriegen, dienen tot gevoeg-
lijker rangschikking, en beter overzigt van het geheel.
Wij mogen echter U.K.H. niet verbergen, dat wij gemeend hebben
ons de volgende meer zaaklijke veranderingen te mogen veroorloven.
Het requisit bij art. 59 van het Charter van den 27 September 1804
en bij art. 51 van het Reglement van den 27 Januarij 1806 gevorderd, 210
dat de Hoge ambtenaren, daar bij genoemd, wanneer die in eene van
's Lands volkplantingen mogten geboren zijn, als dan van Europeesche
ouders moeten geboren zijn, is door ons weggelaten, daar het onzes
inziens eene onbillijke uitsluiting zijn zoude van de descendenten van
Europeesche Familien, die zich vastlijk meter woon in eene van 's Lands
buitenlandsche Bezittingen hebben geëtablisseerd, dat hunne kleinzonen
en verdere afstammelingen aldaar geboren, tot geene van de daar bij
uitgedrukte ambten zouden verkiesbaar zijn, wanneer zij anders ook
aan alle de overige vereischten der wet voldeden, alleen om dat, na 220
hunnen eersten Europeeschen stamvader, alle de volgende generatien
dan van Coloniale, en niet meer van Europeesche ouderen afkomstig
waren. Dit zou eene anders, zoo wenschelijke, vermeerdering van be-
schaafde en vermogende Familien in de volkplantingen eerder ontmoe-
digen en in den weg staan, dan bevorderen.
Bij art. 60 en 52 der beide voorschreve stukken hebben wij door het
weglaten van het woord commissien het slot van dat art. zoodanig
veranderd, dat het aan den Gouv^ Genl onverlet blijft de leden of
ministers van het Hoog Gerechtshof soms tot eene zeer nuttige tempo-
raire commissie ook van justitieelen aart te kunnen gebruiken, en dat 230
dezelve ook bij wege van promotie of verwisseling ten allen tijde tot
andere posten zouden kunnen worden bevorderd.
De bij art. 61 en 53 respective gestelde poenaliteit tegens zoodanige
leden, welke binnen de eerst komende tien jaren van hun Lidschap in
het Hoog Gerechtshof renuntieeren, en derzelver demissie uit hetzelve
vragen en obteneren, om dan ook zoodanige Colonie dadelijk te moeten
ruimen, en met of tegen hunnen wil te moeten repatrieeren, is ons voor-
gekomen te zijn ongepast, en zonder eenig blijkbaar nut.
Het is toch op zich zelve geen misdaad, van een ambt te renun-
tieeren, en het schijnt reeds poenaliteit genoeg te zijn, door zoodanige 240
praemature demissie alle uitzigt op pensioen te verliezen, zonder daar
te boven tot eene gedwongene verhuizing, in effecte met een politiek
bannissement gelijk staande, te worden genoodzaakt.
Het is naar onze denkbeelden zelfs schadelijk voor de Colonien, de
verhuizing te zeer te faciliteren, wanneer geene dringende redenen van
siegt gedrag of vreze van te stigten volksberoerten, of diergelijke daar-
toe volstrektelijk noodzaken. — Om deze bedenkingen hebben wij dit
gedwongen vertrek uit de Kolonie van een Lid van het Gerechtshof,
dat deszelfs ambt heeft geresigneerd, weggelaten.
De bepalingen bij art. 58 van het Reglement van 1806 zijn ons toe-
geschenen aanleiding te geven tot eene vermenging van magt. Wij 250
Lbben daarom eene zoodanige bepaling nopens het voorstellen van maat-
regelen tot verbetering der gebreken in de Jusütie ingericht, welke de
grensscheiding tusschen het Gerechtshof en de Hoge Regering duidelijk
Lwees, gelijk uit het 60 art. van het door ons ontworpen Reglement
' Het^iaTvan den Gouvr Genl op Doodvonnissen het welk bij de
meergem. Staatsstukken 73 en 64 respective alleen tot de
op Java bepaald was, hebben wij gemeend tot alle de subalterne Recht-
banken ook op de buitenetablissementen te moeten ''intrekken.
Wij erkennen wel dat daar door de gevangenhoudmg d^r Delm- 260
quanten soms zeer lange kan worden gerekt, en derzelver straf, aldus
ïgen de letter der wet, en tegen de intentie des Rechters kan worden
verzwaard, en dat ook in enkelde zeer zeldzame gevallen van oproer,
of publiek geweld, eene prompte doodstraf, zijne nuttigheid kan heb-
ben' Loch de wdmge bekommering voor zulke buitengewone geva^
len, m welke doch alle wetten zwijgen, en waar in de
- van Geest van den Hoofdgebieder doorgaans alles b^^ ^^;
bij de waarschijnlijkheid dat de quot;itoeffening van het Recht op deze
buiten kantoren doorgaans aan minder kundige handen zal rn^ten
worden toevertrouwd, dat ook in zulke klijne maatschappijen, Jiften 270
wraaknemingen, of eigen belang eerder te vrezen zijn. ^an by een
grotere massa van Inwoneren, en dat in allen
Lcutie van een doodvonnis, den .econdemneerd^^^^^^^^^ en de^Bui^^^^^^^
kantoren den weg tot het verzoeken, en soms «bten®'''quot;nbsp;•• '
of van gratie of pardon, onherroepelijk zoude aft-jd- ja^r door zyn
lot oneindig boven dat van een Ingezeten van Java zou
ergerd, en dat eindelijk de mogelijke conservatie van eens menschen
leven, tegen alle bedenkingen ter contrarie, bij ons het overwigt houdt:
.00 heb en alle deze redenen te zamen jno^
werpen.nbsp;1 ,nbsp;hpf od dezelve te formeren
Wij hebben verkozen geene plaatsen tot het op ae
subalterne Rechtbanken te specificeeren, gelijk zulks bij de art 84 en
74 der dikwerf aangehaalde Staatstukken geschied is daar de tijdsom-
Itandigheden meermalen eene verandering in het bezit derzelve zouden
kunnen te weeg brengen, of het gering getal van overgeblevene Inwo-
s 5nbsp;houden van eene afzonderlijke
neren bij zommige, het aan den gang nuu
, , ,nbsp;nf immers onnuttig zou kunnen
Rechtbank genoegzaam onmogelijk, ot imnienbsp;snbsp;^^^
maken.
-ocr page 166-Algemeene bewoordingen, die de executie van alle gewone gevallen,
het minst belemmeren, schijnen ons toe het eigenaartige van een Regle-
ment van Regering te moeten uitmaken, en dan al het overige, naar de
bijzondere Instructien te verwijzen.
Bij het art., rakende de advocaten-adviseurs (art. 75 en 76) hebben
wij gemeend het voor dezelve zoo bezwaarlijk, en in de gevolgen voor
's Lands kasse zoo kostbaar verbod: van het waarnemen van andere
bedieningen ofte drijven van handel enz. te moeten wegnemen. Want
behalven dat ons Vaderland zelve duizenden voorbeelden opleverd,
dat in de zwaarste gevallen, ook decisoire advysen, zelfs over leven en 300
dood, door Rechtsgeleerden, te gelijk aanzienlijke ambten bekledende,
gegeven worden, schijnt het ons bijna onmogelijk toe, dat men eenig-
zins bekwame sujetten, de pleitbalien alhier reeds met succes eenige
jaren hebbende gefrequenteerd, zal kunnen overhalen, om hunne reeds
gevestigde praktijk en alle hoop op aanzienlijke eerambten in het
Vaderland vaarwel te zeggen, en alleen op de toezegging van een goed
tractement, hun leven op zulke afgelegene etablissementen te gaan
wagen of in het duister te verslijten; hoe groot zou zulk een trac-
tement wel behooren op te lopen, om eene redelijke schadeloosstelling
voor zoo vele opofferingen te kunnen uitmaken ?nbsp;310
En zouden niet ook deze advocaten-adviseurs, nadat zij door eenige
jaren verblijf en oeffening der Lands Zaken aldaar zijn kundig gewor-
den, met vrugt tot nuttige en winstgevende bedieningen, met de
Justitie in geene betrekking staande kunnen en mogen worden benoemd,
behoudens derzelver bevoegdheid en verpligting, om desgevraagd,
echter in zaken van belang, de subalterne Rechtbanken te dienen van
derzelver advyzen?
De Landbouw.
Wat deze aanbetreft, hoezeer ten aanzien van een liberaalder stelsel
van culture dan de verpligte of geforceerde leverancien, de argumenten 320
van den Gouv. Daendels, tegen het geen den gewezen Raadpensionaris
Schimmelpenninck bij geheime instructie, slechts als middel heeft
voorgesteld, onvoldoende voorkomen, om het stelsel zeiven te bestrij-
den; en de begunstigers van een vrijer stelsel nimmer bedoeld hebben
eene oogenblikkelijke omwenteling in de verouderde gewoonten der
Javanen aan te raden, maar integendeel, met langzame schreden, bij
wijze van proefneming, in zommige distrikten, ten voorbeelde van
anderen, en niet dan met overleg van de meest verstandige onder de
Inlandsche Regenten, zoodanig stelsel van vrijer cultuur voor te berei-
den en in te voeren, als meest overeenkomt met de aloudste instellin- 330
gen, namelijk die der contingenten, (bestaande in een gedeelte, bij
wijze van tienden aan den fleer te leveren) hebben wij geoordeeld,
dat het thans ontijdig was, dit onderwerp breedvoerig te bediscutieeren,
de keuze toch nopens de personen door U.K.H. tot de hoge posten
van C.C.G.G. benoemd, maken het min noodzakehjk, zelfs onraadzaam
hier omtrend eenige bepahngen te maken; te meer daar het Engelsch
Gouvernement, gedurende deszelfs occupatie, welligt de verdedigers
van een liberaalder stelsel kunnen zijn voor uit geloopen, en het des
nog onzeker is, wat wenschelijk zal zijn, van het geen reeds is geschied
te behouden of te veranderen. Wij hebben des gemeend te kunnen vol- 340
staan met ten dezen aanzien ons te bepalen tot het plaatsen der art. 81,
82 en 83.
Koophandel.
Zoodra het Land gemeend had de possessien der O.I. Comp. te moe-
ten aan zich trekken en het geexpireerde octrooy niet meer van den
uitsluitenden handel op dezelve te moeten vernieuwen, keerde alles
weder in den boezem van den algemeenen handel terug, zoolang
immers geene daad van oppermagt eene nieuwe beperking op de alge-
meene vrijheid daar stelde. Dit nu konde van eene wijze en rechtmatige
Regering, zonder overwegende redenen van noodzakelijkheid of van het 35°
algemeene goede, niet worden verwagt. Inderdaad, werd ook de handel,
niet slechts van haven tot haven in de Indische vaarwateren, de Mo-
luccos uitgezonderd, maar ook van hier op Batavia en terug bij publi-
catie van le Maart 1803, vrijgesteld, met uitzondering nogtans van de
peper en koffij benevens de fijne specerijen, onder welke laatste verstaan
worden, de nagelen en muscaatnoten met derzelver schil of foelie.
Nog gewoon aan de uitsluitende verkopingen van de Comp. met
derzelver gepaarde gaande aloude periodique tijds bepalingen of tus-
schen vakken van stilstand, scheen men zich, destijds, noch niet los te
kunnen maken van het denkbeeld alsof zulks even zoo noodzakelijk 360
voor de peper en koffij, dan wel voor de fijnere specerijen, alzoo be-
hoorde. Men zag voorbij, dat zoodanige uitsluitende en periodique
verkopingen nuttig of zelfs noodzakelijk kunnen zijn, in zoodanige
artikelen, als welke de Staat uitsluitend van andere natiën bezit, gelijk
als nog, grotendeels, de fijne specerijen kunnen beschouwd worden,
en daar bij van een bepaald debiet zijn; maar dat de peper, welke ook
elders wordt gevonden, en de koffij, welke van veelerlei oorden, in
het bijzonder van de W. Indie wordt aangebragt, en genoegzaam een
onbepaald en altijd toenemend debiet heeft, deze beide n.1. het karak-
termatige van artikelen tot monopolie geschikt, ten eenemale kwamen 370
te ontbreken.
Waar bij nog inzonderheid dient aangemerkt, dat de gezegde open-
zetting van den vrijen handel, wanneer daar bij uitgezonderd bleef de
peper en de koffij, zoodanige eene vrij verklaring van handel in der daad,
niets betekende, maar veel eer de verwachting van den algemeenen
handel opgebeurd, en op de Aziatische Bezittingen aangemoedigd te
zien, geheel te leur stelde. Men had het voorname voedsel van een
zoodanigen vrijen handel terug gehouden.
Geene aanmoediging kon er zijn, om benodigdheden van hier naar
Batavia enz. uit te voeren, zonder vooruitzigt tevens, van met volle 380
ladingen weder te kunnen te huis varen.
Dit nu konde niet met de Javasche suiker, welke de vracht niet ver-
dragen kan, en slechts tot onderlaag, in plaats van ballast wordt mede-
gevoerd, en van eenige verdere kleinigheden, geschieden.
Deze en meer andere consideratien, welke men nog daar bij zoude
kunnen voegen, schijnen dan ook veroorzaakt te hebben, dat bij de
latere Staats Besluiten van twee elkander opgevolgde Regeringen, blij-
kens het gearresteerde Charter bij het Staatsbewind, art. 96, en het
Reglement van den Raadpensionaris Schimmelpenninck, art. 89, de
peper en koffij niet meer onder de uitsluiting van den vrijen handel 390
zijn begrepen gebleven.
De langdurige stremming van de vaart met eigen vlag, is dan ook te
houden voor de eenige oorzaak, waarom niet openlijk met intrekking
of liever uitbreiding van voormelde publicatie, deze meerdere vrijheid
van handel den volke is aangekondigd geworden. Intusschen is deze
vrije vaart, gedurende den oorlog, door Amerikaansche vlag, tot op
de uitbarsting van de Amerikaansche onlusten met Engeland, alzoo
onafgebroken uitgeoeffend gebleven, gelijk nu door de alleszins geze-
gende ommekeer van zaken, met Hollandsche vlag zal kunnen onder-
nomen en voortgezet worden.nbsp;400
Wij hebben dan ook gemeend, op het voetspoor der hier gemelde
Staats Besluiten geene verandering of nadere bepalingen, ten dezen
aanzien te moeten voordragen.
Wij hebben, echter, alsmede volgens rigtsnoer van gezegde Staats-
stukken eene deur opengelaten (art. 85) om zodanige produkten, als
welke op de Indische markt onverkocht mogten overblijven, te kunnen
te huis varen, om het zij door het Gouvernement zelf, of in commissie,
benevens de specerijen te kunnen worden te gelde gemaakt.
De Zeevaart.
Behalve wat reeds boven gezegd is, hebben wij ten dezen aanzien 410
nog aan te merken, dat wij gemeend hebben al de artikelen welke de
onderscheidene gevallen derzelver bepalen zonder eenige zakelijke
veranderingen uit de evengemelde stukken te moeten overnemen.
Haast zouden wij niet geschroomd hebben zelfs de vrije vaart tot op
de Moluccos uit te strekken.
De tijd nadert en schijnt nabij, van de voorspelling vervuld te zien,
welke oudtijds de schrijver die voor den Raad Pensionaris Joan de Wit
de pen voerde, heeft te boek gezet, ,,dat de Hollanders niet altijd meester
van het monopolie der specerijen blijven zoudenquot;.
In der daad, zijn de kruidnagelen reeds lang naar Cayenne, en in 420
deze latere dagen in de Engelsche Bezittingen op Sumatra en Bengalen
overgevoerd; en ofschoon de qualiteit der bijzoorten mmder zijn moge,
de vermenigvuldiging van deze, moet ook het vertier der echte zoort
krachtdadig aandoen en het vruchtbaar Ambon zal welhaast aan de
uitbreiding der cultuur van nog andere rijke voortbrengselen kunnen
dienstbaar zijn.nbsp;. • , . ,
Het monopolie van de muscaatnoot op Banda kan niettemin behouden
blijven Trouwens des zelfs noodlot hoezeer dezelfde vrucht op het
eiland Diemen in de Botanybay zeer welig wast, schijnt nog in een ver
verschiet verwijderd.nbsp;. 43°
Dan wij achten dat de beslissing van dit object geene verhaasting
nodig heeft, om niet alles gelijk te omvatten. En zoo vertrouwen wij
dan ook hiermede dezen onzen taak te hebben voleindigd.
Ten slotte moeten wij U.K.H. doen opmerken, dat wij doorgaans,
maar boven al in de Instructie voor C.C.G.G. getracht hebben, zoo-
danige algemeene en voor alle mogelijke gevallen toepasselijke voor-
schriften te brengen als ons geschikt zijn voorgekomen al die zwarig-
quot; heden te prevenieren, welke naar ons inzien onafscheidelijk zijn van het
geven van al te bepaalde Instructien op zulke onmeetelijke aistanden,
waar niet telkens en op alle punten, soms van dringenden aard s Vor- 440
sten wil kan worden gevraagd of ingewagt, en waar vele tusschen-
gekomen omstandigheden de situatie van zaken tusschen het moment
van het alhier arresteren van zoodanige Instructien, en den ogenblik
dat die op de plaats zelve moeten worden in werking gebragt geheel
en al hebben kunnen veranderen.
Alles toch komt aan op de talenten, den goeden wil, en de gepaste
voorzigtigheid door ernst gerugsteund van hen die in de benoeming
tot C.C.G.G. van wegens U.K.H. voor Nederlandsch Indie, met
Hoogst deszelfs vertrouwen vereerd zijn, en dat zij van overigens de
nodige ruimte hebben, om U.K.H. vaderlijke en wijze bedoelingen m450
het Reglement op het beleid der Regering gemanifesteerd, op de beste
en zekerste wijze te kunnen realiseeren.
Al het welk dan ook U.K.H. minder huiverig zal maken, om aan de
ontwerpen, welke wij hiermede de eer hebben Dezelve aantebieden,
hoogstdeszelfs goedkeuring te geven, en overigens het Rapport van de
Heeren C.C.G.G. uit Indie in te wagten ten einde als dan over deze
aangelegen zaak finale dispositien te kunnen nemen.
De Raad van Koophandel en Kolonien.
Van wegen denzelve
MOOYAART,
Secretaris.
-ocr page 170-ADVIES VAN DEN RAAD VAN STATE VAN 6 DECEMBER
1814, No. 3.
Het hieronder afgedrukte stuk is een copie van de minuut van het
advies hetwelk zich bevindt in het archief van den Raad van State.
De spelling, ook waar zij inconsequent is, is onveranderd gevolgd.
De letters links geven aan door wien het daar onder volgende ge-
deelte is geschreven. Deze letters hebben de volgende beteekenis:
H, G. K. van Hogendorp,
M, J. G. de Meij van Streefkerk,
Q, W. Queijsen, en
S, Een Commies van Staat, Secretaris van G. K. van Hogen-
dorp.nbsp;10
De tusschen () geplaatste, en met dit lettertype weergegeven, gedeelten komen
in de minuut, doorgehaald, voor, en zijn dus in het officieel advies weggelaten.
De cursief gedrukte gedeelten zijn in de minuut in margine bijge-
voegd.
Den 6e December 1814 No. 3.
M Het heeft U.K.H. behaagt bij marginaal appointement van den 2Se
October No. 74 om consideratiën en advijs aan den Raad van State
te renvoyeeren de hiernevens terruggaande missive van den Raad van
Koophandel en Koloniën van den 21e bevorens daarbij aan Uwe
K.H. ter approbatie aanbiedende:nbsp;20
A.nbsp;Een Concept Reglement op het beleid van de Regering en het
Justitie-wezen in 's lands Asiatische Bezittingen en van de cultuur en
handel in en op dezelve Bezittingen.
B.nbsp;eene concept Instructie voor Commissarissen Generaal, en
C.nbsp;eene concept Instructie voor den Gouverneur Generaal.
Alvorens tot het onderzoek der bovengemelde stukken over te gaan,
moet de Raad vooraf, in het algemeen, aanmerken, dat zedert den tijd
waarop Dezelve door den Raad van Koophandel en Koloniën zijn
ontworpen en aan Uwe K.H. voorgedragen, veele andere en belang-
rijke berigten, ten aanzien van de tegenswoordige gesteldheid onzer 30
Asiatische Bezittingen, en van de inrigtingen aldaar door de Engelsche
Regering daargesteld, zijn ingekomen, welke, bijaldien dezelve aan ge-
melden Raad vroeger waren bekend geweest, gewisselijk tot veele
veranderingen in de door denzelven ontworpene bepalingen aanleiding
zouden hebben gegeven;
Q Dat echter de R. v. S. vermeend heeft deszelfs consideratiën op die
stuffen z7als dezelve zijn liggende aan U.K.H te moeten aanbieden
zo als de Raad gedaan zoude hebben indien de laatste berigten ook
niet waren ingekomen.
De Raad deze stukken met al den aandagt die het groot gewigt der 40
zaak vorÏrt overwogen hebbende, is van gedagten dat dezelve met
W ZSie, oordeel en kunde zijn opgesteld over het algemeen
datrSelzen wat nodig is om deze belangrijke zaak wel te doen
't^Raad vindt zich echter verpligt enige bedenkin^^^^^^^
deratiën over hetzelve onder de attentie van U.K.H. te brengen,
wel in de eerste plaatsnbsp;• •nbsp;nnstellers dezer
Dat de Raad volkomen instemt met de opinie der ops^e^rs dezer
stukken, dat het onmogelijk is om thans hier te lande aan
veele bepaalde voorschriften te geven omtrent de ^ddekn die z
zullen moeten bezigen om aan de intentie van U-K-H. ^
xnaar dat zulks aan de wijsheid en prudentie der Commissarissen,
■hoort overgelaten te worden;nbsp;convenabel
Dan even zoo zeer schijnt het den Raad toe aarnbsp;, „ j.
zoude zijn, en dat de aart der zaak schijnt te vorderennbsp;da^ U.K^R
tenminste omtrent dit soort van zaken, dewelke ^ denbsp;g J^^
van bestaan der menschelijke maatschappij °Pnbsp;^at zij zich
zullen, aan de Commi^--
zullen moeten voorstellen, en het doel dat aan U.K.nbsp;^^
toeschijnt te bereiken.nbsp;, , , . „r^iae iaren gebeurt is, om-
En dit te meer, omdat door al -^t sedert en ge jaren §
trent deze belangrijke be-tt-gen alles jhe en al ^^^
veranderd, zodamg isnbsp;' ^f,nbsp;van Java,
thans moet voorstellen omtrent het bestaan ^r bnbsp;g ^
misschien juist het tegendeel zijn moet van het doei aa
pagnie te voren zocht ^ bereike^nbsp;maatschappij
Het is bekend dat onder de O.I.Comp. de
op Java vrij wel overeen kwam met ^^ oude een ^nbsp;^^ P^.
dat voor de inwoners ge-l-deigendom bestond,
generaal voor hun het recht vaunbsp;werd gedreven;'
dat de Landbouw als het ware alleen in^nbsp;^^^
dat er noch beschaving nocht verlichting beston
delen om dezelve aan te kwekennbsp;^^^ ^^ ^^^^
Een zodanige staat ^^ ^^^^^^^^^fp 11 eiland Java juist die
wel stroken,nbsp;^^^^^J^tee^^nbsp;der Comp.
producten te doen cultiverennbsp;van alle die pro-
geschikt waren, en geen anderenbsp;en om ^nbsp;^^^^^^^ ^^ ^^^^^
ducten, met uitsluiting van alle andere m
-ocr page 172-voor een bijna niets beduidende prijs, die men zeiven bepaalde zoo als
men goed vondt. Toen was het zeer doelmatig dat men al wat naar vrij- 80
heid al wat naar beschaving al wat naar verlichting geleek of daar
toe konde leiden, zorgvuldig vermijdde. Toen was het doelmatig, dat
de gemene man gedwongen, en niet voor zich maar ten profijte van de
Comp, en van de inlandsche regenten het land moest bebouwen op
die wijze als hem zulks werd geordineerd dat hij om het zoo uit te
drukken, eigentlijk niet zoo zeer een mensch, als wel een werktuig
van landbouw was, gelijkstaande met een os, of paard, het welk op
dezelfde wijze tot het zelfde einde gebruikt wordt.
Dan thans heeft juist het tegendeel plaats dat schone vrugtbare
land is thans niet meer het ongelukkig eigendom van enkel winst 90
zoekende kooplieden; het is in den boezem van den Staat te rug gekeerd;
de weldadige liberale regering van den Vaderlandschen Souverein, zal
daar de mercantiele beheersching vervangen.
Deze is geen huis van Commercie zooals de Comp, zijn hoofddoel
is met de producten van het land bijna voor niet in handen te krijgen
om daar mede handel te drijven.
Het is zijn doel, zijn wensch, zijn belang, dat die belangrijke bezit-
ting eens worde een bloeiend, welvarend, rijk en gelukkig land, hetwelk
tien dubbeld de producten zal op leveren, die men om niet in deszelfs
vorige ongelukkige toestand, van het zelve heeft kunnen verkrijgen, 100
en dat ook dan duizenden behoeftens zal hebben, van dewelke des-
zelfs onbeschaafde bewoners nu zelfs geen denkbeeld hebben, wer-
waards dus de vaderlandsche handel veel met winst zal kunnen heen-
brengen, en veel met winst zal te rug voeren, en onzen handel, en onze
scheepvaart, en onzen scheepsbouw, en zelfs onze fabrijken met al
den aankleve van dat alles een nieuw voedsel en leven zal verschaffen,
en het verval vergoeden, dat dezelve in andere opzichten geleden hebben.
Hieruit schijnt het den Raad toe eigenaastig te volgen: Dat even
zoo zeer als de voormalige O.I. Comp, konde wenschen dat de bevol-
king van Java bleef in den toestand waar in dezelve was, en de instruc- no
tien van hunne gezagvoerders op dat eiland daarnaar inrichteden, even
zoo zeer U.K.H., die wenscht dat de bevolking door gepaste middelen
eenmaal tot eene geheel andere wijze van bestaan moge gebragt worden
en dus wil dat de Com. Generaal en naderhand de G.G. dat doel van
den beginne aan en bestendig in alle hunne maatregelen zullen voor
ogen houden, dan ook in hunne instructien deze zijne intentie duidelijk
en ondubbelzinnig uitdrukke; de middelen om dit doel te bereiken
bijna geheel aan dezelver prudentie en doorzigt overlatende.
En het duidelijk en stellig verklaren van U.K.H. intentie ten dezen
opzichte, en de bevelen dien ten gevolge aan de Com. Gen. in der- 120
zeiver instructie te geven, schijnt den Raad toe des te noodzakelijker,
daar het, naar het inzien van den Raad, als het ware de hoofdzaak is,
van de nieuwe order der dingen die voor dat land begint, en waar van
alles zal afhangen.
Indien toch de toestand der bewoners van Java moest blijven zooals
dezelve te voren was, zoo de contingenten en verpligte leverantien in
te zamelen en daarmede koopmanschap te drijven het enigste zoude
zijn dat deze bezittingen van de staat zouden opleveren, dan mogelijk
ware het beter die bezittingen te abandonneren, dan zich weer op
nieuws bloot te stellen aan het gevaar dat bij iederen oorlog, bij iedere 130
stremming van vaart en handel, die bezittingen weer de afgrond wierden
in dewelke 's Lands vermogen bij millioenen verswolgen wiert, en dat
zelfs in tijd van vrede, zoals bij de Comp, het geval geweest is, die
commercie weer niet een jaarlijks verlies van zeven en agt millioen in
zoude worden gedreven. Daar in tegendeel wanneer het mogt ge-
lukken aldaar de mensehelijke maatschappij op enen beteren en pluk-
kigeren voet te brengen eigendom, beschaving, industrie, welvaart,
rijkdom bij dezelve te doen plaats vinden alsdan de kosten van bestuur
en toereikende verdediging dier bezittingen uit deszelver eigen op-
brengsten zullen kunnen worden gevonden niet alleen, maar nog boven- 140
dien aanzienlijke sommen in de algemene schatkist zullen kunnen
worden overgebragt; terwijl boven dat die bezittingen m dien toestand,
maar ook dan alleen, onze scheepvaart, onze handel, onze welvaart
zeer aanmerkelijk zullen kunnen verlevendigen en vermeerderen.
In de concept-instructien ondertusschen vindt de Raad nergens dit
denkbeeld duidelijk uitgedrukt, integendeel zoude het uit dezelve kun-
nen schijnen dat de intentie meer was om de mensehelijke maatschappij
op Java te laten bestaan op den vorigen voet, dan wel om dezelve op
eenen anderen voet te brengen, daar toch bij het bevel om te zorgen
dat de plaatshebbende mishandeling van den gemenen man op houden 150
en zijn lot verbeterd worde, deze clausul gevoegd wordt, dat zulks moet
geschieden met behoud van 's Lands zeden, gewoontens en godsdienst.
Hieruit kunnen Comm. Gen. wel niets anders opmaken, alsdat zij
wel de misbruiken en knevelarijen moeten beletten, maar de staat der
maatschappij zooals die is, dat is te zeggen het bestaande soort van leen-
stelzel mainteneren en doen voortduren; en dus precies het tegendeel
doen van dat geen wat, naar het inzien van den Raad het enigste en
zekerste middel is om uitte werken, dat de Staat op den duur in die
bezittingen, eene vermeerdering van welvaart en vermogen yinde.
De R. zoude derhalve van oordeel zijn dat m de instructien voor 160
Com. Gen. een artikel behoorde gevoegd te ^«-^den, bij hetwelk
U K.H. deszelfs intentie ten dezen opzichte stellig en duidelijk ver-
klaarde, en Com. mogen weten waar aan zich te houden, en hun ge-
drag naar te regelen; En dat de bovengerne de clausul, dat de ver-
beteringen moeten geschieden behoudens s Lands gewoonten zeden
en godsdienst worde weggelaten.
Het is toch bekend dat de zeden en gewoontens des Lands weinig
voor het gelukkig bestaan van een volk geschikt zijn, maar de ken-
merken dragen van barbaarschheid en onderdrukking, en van ene
maatschappij in de kindsheid der beschaving; en dat de Godsdienst 170
enige weinige heidenen uitgezonderd, algemeen bestaat in een zeer ver-
basterd, zeer dom en zeer bijgelovig en onredelijk Mahomedanendom,
even weinig geschikt om de zedelijkheid der inwoners te verbeteren,
als om hun verstand te verlichten en het geluk der maatschappij te be-
vorderen. De R. ziet derhalve geen grond om U.K.H. te adviseren
om aan H. Deszelfs Commissarissen te bevelen datzij voor de voort-
during van al dat gebrekkige zullen moeten zorgen, maar zoude veel eer
van oordeel zijn, dat zij zich een tegengesteld doel ter bereiking zouden
behoren voor te stellen. Het spreekt van zelve dat men de gewoontens
en godsdienst, vooral van een nog dom volk niet moet brusqueren of 180
verevolutioneren, hoe ellendig dezelve dan ook zijn moge; dan daar-
tegen zullen de door U.K.H. benoemde Com. wel gene voorschriften
behoeven; ware dit zo, dan zoude van hunne zending weinig nut te
wagten zijn, en er zouden niet zovele en zoo gewigtige zaken aan hunne
prudentie hebben moeten worden overgelaten.
Na dit belangrijke point, hetwelk naar het inzien van den R. aan de
project instructien ontbreekt te hebben laten voorafgaan, zal de R.
deszelfs gedagten en consideratien over het geen in de zelve gevonden
wordt open leggen in die order als dezelve in het Project Reglement
voorkomen en dus in de eerste plaats omtrent het plaatsen der Hoogste 190
Regering van Indien in hande van den Gouverneur Generaal gead-
sisteerd door vier Raden.
De wijze waar op die hoogste magt in het reglement is gewijzigd,
de verhouding van den Gouver. Gen. tot zijne Raden, schijnt aan den
R. toe zeer goed door gezien te zijn, en zodanig ingerigt dat er grond
is om te verwagten dat de zaken uit meer dan één oogpunt beschouwd
zullen worden, en dat voorzigtigheid en rijpheid van deliberatie, met
promptitude en kragt in uitvoering, zullen kunnen gepaard gaan; dat
de Gouverneur aan de ene kant tegen overijling en vergissing, dewelke
toch ook in den man van de meeste talenten kunnen plaats hebben, 200
beveiligt wordt zonder dat hij aan den anderen kant immer in het
nemen of kragtdadig executeren van die mesures, die hij noodzakelijk
oordeeh, door verdeling van magt kan worden geëntraveerd of ver-
hinderd.
De R. conformeert zich geheel met hetgeen ten dezen opzichte in het
concept reglement wordt voorgeslagen, uitgezondert met het daarin
voorkomende omtrent de verantwoordelijkheid aan den Secr. van
St. tot de koloniën. Er wordt namentlijk in gezegd. De Hoge Regering
is verantwoordelijk aan Onzen Secr. van St. tot de Koloniën, dit schijnt
-ocr page 175-den R. toe zeer oneigentlijkt en verkeert uitgedrukt; Het spreekt toeh^io
van zelve dat de Hoge Regering van Indien met aan den Secr. van bt
maar aan de Souverein, dus aan U.K.H. verantwoordelijk is; en dat
deze verantwoordelijkheid noeh gedelegeerd noch op enige wijze van
den Souverein afgetrokken, en op een ander overgebragt kan worden,
S de R IS van oordeel dat dit verkeerde denkbeeld of tenminste deze
verkeerde uitdrukking m gene staatsstukken behoort te worden gevonden.
En het IS even zoo gelegen met die verantwoordelijkheid van de Gouv.
Gen als bevelhebber der Land en Zeemacht.
De bevelen van U.K.H. komen wel gewoonlijk door -idd^l van d n
Secr V St. tot de Koloniën, aan de Hoge Regering van Indien en 220
deïelver rapporten en correspondentie komen wel door het zelfde
derzeiver quot;pp , ,ttij „.aar dit is een zeer verschillend denk-
middel gewoonlijk tot U.K.H., maar dit is een
beeld dan direct verantwoordelijk te zijn aan dien tgt;ecr v. ox.
DeR. zoude dus van oordeel zijn dat dit gedeelte, m dien zm zoude
hphnoren veranderd te worden.
'te R. IS door den Heer Vicepresident geïnformeerd ^ ~
U.K.H. de bedenking had geopperd, of misschien met het n^t dat e
gelegen konde zijn m het doen adsisteren van ^en Gouv^ Gen. door
'vtr'Lden, zoudl kunnen worden opgewogen door ^et nf g van ^
verzwakken van den verantwoordelijkheid van den ^ouv- Gen. het 230
welk door het toevoegen van Raden zoude ontstaan, en teffens dat
UK.H -langde dat de R. deze bedenking in o-we^^^^^^^^^^
nemen en Hoogstdenzelven ook daaromtrent deszelfs consideratien
zoude aanbieden.nbsp;,nbsp;oor, de bii het
De R. hieraan voldoende hesiteert geen ogenbhk om - de b, het
concept reglement voorgeslagene wijze de voorkeur te geve ,
denkbeeld van de gehele Hoge Regering buiten emge inzage ot ad
teÏel steun van femant, geheel alleen individueel aan den Gouv. Gen.
quot;quot;nL^STtoch immers de talenten van e^ ^ouvei^in mogen zi^^ 240
hoe uitgebreid zijne kundigheden, hoe schrander ook
hoe deugdzaam zijn karakter, hij is en blijft eennbsp;'
hevig aan menschelijke driften, zwakheden, overijlingen, misvattingen
en dwalingen en verleidingen.nbsp;edelmoedigheid
De zorg voor de belangen van den Staat, en zeiis ue , . rr\ yr
iegei de Gouverneur af, schijnen den R. te vorderen, dat U.K^.
denzelven niet in dien eervollen maar ook gevaarvollen moeielijken
St zonder hulp of bijstand als het ware noodzaakt, geheel alleen op
post. zonuei iiuip jnbsp;belangen van den staat
zichzelven te staan; En maakt ^enbsp;denkbeeld niet door 250
het naar des Raads inzien. wenscheüjK aau u
U K.H. worde geädopteerd; iedere Gouverneur Gen. -dien ^uj een
Lrlijk wijs en Lrlijk braaf man is, kan naar het oordeel van de Raa^
niet ander dan dit nog vuriger wenschen, wie toch die m staat is alle
de moeielijkheden en gevaren van dien post door te zien zoude ver-
waand genoeg kunnen zijn te geloven, dat hij alleen aan zijn eigen door-
zicht en oordeel overgelaten voor alles genoegzaam zoude wezen.
De voorstanders van het tegenovergestelde gevoelen, zullen mogelijk
zeggen dat hoe zeer U.K.H. geen expresse Raden tot adsistentie van
den Gouv. bestemt, hij daar om niet verstoken behoeft te zijn van de
inlichting die hij van andere kundige ambtenaren ieder in deszelven 260
vak, kan krijgen, gebruik te maken. Dan juist dit komt den R. hoogst
nadelig voor.
Alle de menigvuldige vakken van bestuur en administratie lopen
bij den Gouverneur als in een middelpunt tesamen; zijn pligt en zijn
taak is om te zorgen dat alle die delen zo ingerigt worden, dat zij even
als de raderen van een uurwerk, geschikt zijn om den geregelden
gang van het geheel te bevorderen; dat er harmonie tusschen allen zij,
dat niet in het ene vak principes gevolgd worden die in een ander
worden uit het oog verloren, dat niet de principes in andere vakken ge-
volgd wordende in contradictie staan, en er zodoende inconsequentien 270
en tegenstrijdigheden ontstaan, die voor een geöeffend oog eene ge-
brekkige Regering verraden, en altijd nadelige gevolgen na zich slepen.
Zijne taak is vervolgens om te zorgen dat in ieder vak bijzonder
alles worde ingerigt als met het meeste nut van dat vak het meest
overeen komt, en dat het eigenbelang der ambtenaren nimmer dat
nut doe uit het oog verliezen, noch dezelver nalatigheid aan het zelve
schade veroorzake.
Het is daarom naar het oordeel van den Raad van het hoogste aan-
belang, dat zij die den Gouverneur door hunnen Raad daarin moeten
adsisteren, volstrekt geen belang kunnen hebben bij het dus of zoo 280
inrichten van enig vak van administratie, maar dat hun belang en hunne
roem alleen verbonden zijn aan het welgelukken der algemene Rege-
ring. En al waren alle die bijzondere ambtenaren geheel en al boven
de indrukselen van eigenbelang verheven, dan nog zoude de R. v. S.
van oordeel zijn dat hunne raad en influentie op den Gouv. gevaarlijk
zoude zijn. Het is toch niet tegen te spreken dat bijna alle menschen
met een bijzonder vak van regering of administratie belast de gewoonte
contracteren, om de zaken altijd uit het gezigtspunt van hun vak te
beschouwen; en dat er maar weinige onder hen gevonden worden, die
bij het beschouwen en beoordelen der zaken, in de eerste plaats het ge- 290
heel voor ogen hebben, dit is het gezigtspunt waarin hij bestendig
moet staan, en uit hetwelk hij zich nimmer moet verwijderen, hij moet
zoals straks gezegd is, zorgen dat er tusschen alle de verschillende
vakken harmonie is; Lieden dus die in een geheel ander gezigtspunt
geplaatst zijn, die het geheel niet kunnen overzien die daarenboven
er zelden aan denken of eene zaak, als dezelve voor hun vak maar goed
is, wel in andere opzigten goed is, en met andere vakken strookt, der-
gelijke lieden, hoe agtingswaardig ook op hun zeiven, zijn naar het inzien
van den Raad, gene geschikte raadslieden voor den Gouverneur.
En indien deze Raadslieden waren chefs van administratien, dan zou- 300
den naar het oordeel van den Raad, boven de opgenoemde incon-
venienten, er nog meer anderen daaruit kunnen ontstaan. Iedere Chef
van een administratie heeft toch al gaarne de zaken van die admini-
stratie naar zijne zin en begrippen ingerigt; hij zoude gaarne bij voor-
keur zijne geprotegeerden in dezelve zien bevorderd, en het zoude
veelal het geval zijn dat de anderen meest eenstemmig zouden adviseren,
omdat zij op hunne beurt van hem dezelfde inschikkelijkheid zouden
verlangen, en zoodoende zoude die Raad voor den Gouverneur veel-
meer nadeel als voordeel worden.
Daar het dan, naar het oordeel van den R., niet aan U.K.H. is aan310
te raden, om den Gouv. Gen. met de Hoge Regering, zonder enige
hulp of bijstand geheel alleen te belasten, en de Raad van andere
ambtenaren uit de verschillende vakken van regering en bestuur op
boven gemelde gronden voor hem van weinig nut en dikwijls van veel
gevaar zoude kunnen zijn, zoo vindt de Raad zich verpligt U.K.H.
te adviseren om het voorgeslagene ten dezen, in het project reglement,
te adopteren en dus den Gouv. Gen. eenen Raad ter adsistentie toe
te voegen, dewelke in het zelfde gezigtspunt als hij geplaatst is, en van
dewelke men dus kan verwagten dat dezelve de zaken zoo zal beschou-
wen als de Gouverneur dezelve beschouwen moet; en dewelke bij geen 320
een bijzonder vak enig belang of voorkeur heeft, en dus verondersteld
kan worden altijd het geheel in de eerste plaats bij het beoordelen der
zaken voor ogen te zullen hebben: en welkers belang en roem, zoals
straks gezegd is, alleen met het welgelukken der algemene Regering
verbonden zijnde, zich in het geval bevindt dat deszelfs pligt, hebbelijk-
heden en belang te samen gaan, welke gelukkige positie overal en altijd,
maar voor al op zulke afstanden en in dat land, voor den Staat de beste
waarborg oplevert, dat de menschen doen zullen wat zij doen moeten.
En de R. wordt van deze opinie niet terug gehouden door de zwarig-
heid dat het toevoegen van dezen Raad de verantwoordelijkheid van 330
den Gouv. Gen. zoude verzwakken. Wanneer men toch niet oppervlak-
kig aan de klanken blijft hangen, maar dit denkbeeld doordenkt, en
onderzoekt, dan wordt het moeilijk om duidelijk te begrijpen, waarom
die verantwoordelijkheid daardoor verzwakt zoude worden.
Zodanig als toch de inzage en invloed van dien R. in de zaken der
Hoge Regering bij het concept reglement is gewijzigd en gemodifi-
ceerd, kan dezelve nimmer den Gouverneur noodzaken te doen het-
geen hij zoude oordelen met zijn pligt strijdig te zijn, of beletten en
verhinderen al dat gene te doen wat hij zoude oordelen dat hem door
zijn pligt geboden wierd; Zijne verantwoordelijkheid blijft derhalve 34°
even zo volkomen bestaan, of hij geheel alleen delibereerde.
En wanneer men die verantwoordelijkheid toepast op zaken over
dewelke wel geen rechterlijk onderzoek zoude kunnen of behoeven
plaats te hebben maar die toch voor den Souverein genoegzame grond
zouden opleveren om dien Gouverneur uit zijn post te verwijderen,
hetwelke toch het enigste resultaat der verantwoordelijkheid in der-
gelijke zaken is, dan is er geen de minste reden te vinden, waarom
U.K.H. daartoe minder zou besluiten als wanneer er geen Raad bestond.
En past men dezelve toe op zaken waarover een rechterlijk onderzoek
zoude behooren plaats te hebben, dan schijnt althans de zwarigheid 350
geheel weg te vallen, daar toch de compliciteit der Raden een misdaad
van den Gouverneur geensins kan billijken, en wanneer dezelve geen
complices geweest mochten zijn, zoude integendeel het bedrijven der
misdaad tegen het advijs en waarschuwing der Raden gaan, een zeer
verzwarende omstandigheid opleveren; Zoo dat, uit welk oogpunt men
de zaak ook beschouwe, het toevoegen van vier Raden welke met den
Gouv. over alle zaken de Hoge Regering betreffende delibereren, en
onder wier ogen en in wier bijzijn als het ware de Gouverneur alle de
daden zijner functie verrigt zonder dat dezelve hem tot het nemen van
enige mesure kunnen noodzaken, of het nemen van enige mesure 3 60
kunnen beletten, wel eene waarborg oplevert dat de zaken meer van alle
zijden zullen worden beschouwd, als van één mensch, welke ook zijne
talenten mogen zijn, immer te wagten is; wel eene waarborg oplevert
tegen overijling, tegen misbruik van magt, tegen de verleiding van
baatzugt, partijdigheid en andere schadelijke driften, maar nimmer
die verantwoordelijkheid van den Gouverneur eniger mate zal kunnen
verzwakken, dewelke alleen door verdeling van magt zoude veroor-
zaakt kunnen worden.
M De Raad van State heeft verder op het concept Reglement de vol-
gende aanmerkingen.nbsp;37°
Aangezien er wel een algemeen Secretaris van de Hoge Regering
zal zijn, maar geen eigentlijke Secretaris van den Raad, door wien de
besluiten en andere verrigtingen van Gouverneur Generaal en Raden,
volgens artikel 13 zullen moeten worden getekend, zoo diene de woor-
den van den Raad tot voorkoming van alle misverstand in dat artikel
te worden weggelaten, of vervangen door de woorden Algemeen
Secretaris.
Op het i6e artikel, handelende over het regt van gratie, zijn bij den
Raad twee bedenkingen opgekomen.
Onder de bepalingen volgens welke dat regt aan G.G. in Rade wordt 380
toegekend, komt in de eerste plaats voor, wanneer hij in enig diergelijk
geval oordeeh dat het aan hem gedane verzoek enige reflexie verdient,
hij daarop zal innemen het advijs en de consideratien van het Hoog
Gerechtshof - waaruit volgt dat de Hoge Regering zoude bevoegd
zijn zodanig verzoek dadelijk, en zonder het evengemeld Gerechtshof
daarop vooraf te hebben gehoord, af te slaan bijaldien G.G. in Rade
mocht begrijpen dat hetzelve geen regard verdiende.
Over het algemeen is hetzelve niet aan te raden om ten aanzien van
de verzoeken om gratie een toegevend systhema aan te nemen maar de
Raad IS toch van oordeel dat in eene zoo verre a gelegene bezitting, 390
waar de Souverem niet zelve resideert, maar deszelfs gezag bij deleptie
wordt uitgeoefend, daaromtrent niet volkomen dezelfde regelen als m
het moederland kunnen gevolgd worden, en dat aldaar aan een elk en
een Sujk ten aanzien van het naauwkeurig onderzoek van ieder geval
d e zefe heid behoort te worden gegeven, welke hier te Lande door
Ït genwoordigheid van den Souverem vanzelve gewaarborgd wordt^
De Raad zoude daarom van gedagten zijn, dat de Gouverneur Generaal
m Rade op alle verzoeken om gratie of pardon, welke met betrekkeli^
zL tot vonmssen door het Hoog Gerechtshof van Indien zelve gewe-
en maar tot sententie door andere Hoven of Rechtbanken buiten 400
Bauvia geslagen m alle gevalle het advijs en de -nsiderat.n va^^^^^^^^
Hoog Gerechtshof zoude moeten inneemen, en dat gevolglijk dat gedeelte
van art. 16 aldus zoude moeten ^«^^den gesteld:nbsp;^^^
1) „dat wanneer het verzoek om gratie betrekkingnbsp;,
(vonnis door) m.daad staande ter cognüie van het Hoog Ge-htsh°
geslagen) of tot eene sententre by hetzelve geweezen en ^^ Gouvemem
generaal m Rade oordeeh dat hetzelve -mge reflexiejer^^
daarop zal inneemen het advijs en de consideratien van ^f ^l^^J^^f
Gerechtshof- doch dat wanneer het verzoek om gratie betrekkelijk is
(jerecnisnui, uui-xnbsp;„pripraeregten) een misdaad410
tot (eene sententie geweezen door een der nedergeregr jnbsp;^
waarvan de cogmtie toekomt aan een der andere Geregten ƒ quot;
nis door een derzelve gewezen de Gouverneur generaal m ^
en dierhalven ook dan wanneer hij mocht begrijpen
overwegmg verdient, daarop het advijs en de consideratien van het
Hoog Gerechtshof zal inneemen.quot;nbsp;R^aering de macht
Vo„«snbsp;bi, da... We gt;6 a» denbsp;L
decSo» adv., van he. H»,nbsp;Sev-
gra..e ot pardon .e ve.leenen, •^^'^l^^HlJ^iJt^.l^ Lr-
gelast de stukken herwaards over te zenden en uij
heef. vo» de» onde.sehe.dende bepaling geen
„.otiev» Lnen vnden; Indie. he.nbsp;en raad»™ geaeh. word.
J ■ ^ alinea waarschijnlijk door Elout geschreven.
1) Gecursiveerde woorden in deze ahnea waar j
aan de Hoge Regering de bevoegdheid te geven om, zelfs tegen het
gevoelen van het Hoogste Gerechtshof tot een strenge toepassing der
wetten te besluiten, iets hetgeen zeker om redenen van Staatkunde
somwijlen noodzakelijk wezen kan, dan schijnt het althands niet minder 430
nuttig aan diezelfde Hoge Regering het recht van verzachting of ont-
heffing toe te kennen, omdat daartoe ook politieke redenen aanwezig
kunnen zijn; en dat deze uit den aart der zaak bij het gerechtshof bij
het opmaken van Deszelfs advijs niet in aanmerking kunnen genomen
worden.
De Raad zoude dus van oordeel zijn, dat het regt van gratie, ook
tegen het advijs van het Hoog Gerechtshof, aan de Hoge Regering
in Indiën zoude kunnen worden overgelaten, onder gehoudenheid evenwel
om in zodanig geval, alle de stukken tot eene dergelijke zaak betrekking
hebbende Kopielijk en in duplo bij eerst bekwame gelegenheid over te 440
zenden aan den Secretaris van Staat voor de zaken van Koophandel en
Koloniën, met vermelding tevens van de gronden en motiven van het ge-
nomen Besluit, ten einde onder het oog van Uwe K.H. te worden gebragt.
Het getal Leden van de generale Rekenkamer wordt bij artikel 34
op vijf bepaald, waaronder de President. Wanneer men daarmede
vergelijkt het getal Leden van de algemeene Rekenkamer alhier, en
daarbij in aanmerking neemt de meerdere uitgestrektheid onzer O.I.
bezittingen vooral de veelvuldige werkzaamheden bij het evengemeld
artikel aan die Kamer opgedragen, dan ontstaat natuurlijk de vrees
dat het voorsz. getal ontoereikend zal worden bevonden om de naauw- 45°
keurige en regelmatige behandeling van zaken en de goede comptabili-
teit te verzekeren; en het schijnt beter alleenlijk vast te stellen, dat er
te Batavia een generale Rekenkamer zijn zal uit een genoegzaam getal
Leden bestaande, en aan de bevinding van Heeren Commissarissen
Generaal de juiste bepaling van dat getal over te laten.
Het is ook aan den Raad twijfelachtig voorgekomen of alle aflevering
van guldens te Batavia, zelfs tot de geringste hoeveelheden, volgens
datzelfde artikel, aan de voorafgaande controle en ondertekening van
de Rekenkamer kan worden onderworpen, zonder den loop der admi-
nistratie te hinderen; en dezelve zoude daarom van gedagten zijn, dat 460
door de bijvoeging van de woorden zoo veel mogelijk, die bepaling minder
stellig gemaakt en meer aan de nadere regeling van Commissarissen Generaal
toevertrouwd zoude kunnen worden.
De bedoeling van artikel 40 is blijkbaar om te zorgen, dat bij vaca-
tures van ambten, de vervulling uit geene andere dan de dadelijk
daarop volgende klasse van ambtenaren geschiede; maar de letterlijke
inhoud van dat artikel, zodanig als hetzelve nu gesteld is, zoude mede-
brengen, dat nimmer eene vacature zoude kunnen worden vervuld uit
dezelfde of ook uit eene hogere klasse van ambtenaren dan waarin de-
zelve is ontstaan; en daar toch de inkomsten der ambten m iedere 47°
klasse ook onderling zullen verschillen zal eene yerp aatsing door.
belanghebbende ambtenaren van dezelfde klasse dikwyls m die ge-
vallen worden begeerd en ook voor het algemeen belang raadzaam
en wenschelijk zijn. Dat zelfde belang kan ook somwijlen medebren-
gen, dat ambtenaren van een hogere klasse, uit hoofde van mindere
geschiktheid of andere redenen, of omdat zij zelve eene minder merk-
Lme post verlangen, in eene lagere klasse gebragt worden. Het is daarom
noodzakelijk de redactie van dit artikel duic^^^lijker te maken door te
stellen: „Geene vacatures van ambten zullen worden vervuld uit
ambtenaren van eene mindere klasse dan de naastvolgende.nbsp;48o
De woorden ^er approbatie van ojizenmee^d Secretaris
van Staat zullen in artikel 41. naar aanleiding eener vroegere obser-
.^^il^hooren te worden vervangen door de woorden °nder on_ze
approbatie. Deze bedenking geldt ook op artikel 47-
~ Bij artikel 46 wordt aan alle civiele of justitieele ambtenaren, mids-
gaders aan alle militaire personen van wat kwaliteit
Lboden. hetzij voor eigen rekening, hetzij als zaakgelastigden voor
Inderen, handel te drijven of aandeel te hebben m commercieele
°te~rn Koophandel en Koloniën m desz^fs r„n ,90
leide van het onderhavig Reglement observeerende dat tevoren aan
zommigen vrijheid tot het drijven van koophandel is verleend gewor-
den, verklaart van gevoelen te zijn dat bij deze gelegenheid die midden-
wee behoort te worden gesloten.nbsp;.
L Raad van State kan zich daarmede niet vereenigen. Toen de
commercie te voren uitsluitend door de O.I. Compagnie beheerd wierd
rrstelzel van uitsluiting doelmatig weezen; - den^f^-t'rS
staat van zaken en onder het liberaal sijsthema het welk thands word
aangenomen, zoude hetzelve de commercieele ondernemingen a te zeer
SperL. De Gouverneur Generaal en de Raden van Nederkndsch 500
Indiën moeten zeker geen handel drijven; aan meer andere ambtenaren
en geëmploijeerden zal zulks moeten worden ontzegd, maar het is met
raadzaam dit verbod nu algemeen te maken, vermids er gewisselijk
veele ambten en bediemngen zijn zullen, waarmede zonder eemg nadeel
voor den Staat, de koophandel kan vereenigd worden, en er dan geen
reden is om die ambtenaren te verhinderen m hunne eerlijke pogingen
tot verbetering van hun fortuin. Evenals hier te Lande een Wman,
zonder bedenking tot den post van Burgemeester,
bank en andere posten verkiesbaar is. kan ook in Indien naar gelang
der omstandigheden ten dezen eene billijke onderscheiding worden 510
daargesteld, en de Raad zoude daarom aan Uwe K.H. voorstellen,
om aan Commissarissen Generaal op te dragen, dat zij, bij de instruc-
tiën voor de onderscheidene ambtenaren vaststellen naar gelang van
den aart van hunne bedieningen, zullen behoren te letten of er termen
zijn het drijven van koophandel aan dezelve te verbieden, en m dat
geval zodanig verbod in die Instructiën zullen moeten insereeren.
Na dat bij artikel 47 gezegd is dat personen niet zijnde in ienst
van Uwe K.H. zich niet dan op uitdrukkelijke vergunning in Oost-
Indiën zullen vermogen nedertezetten, wordt bij het volgende 48e
artikel die vergunning nog zodanig beperkt, dat hij die dezelve ver-520
kregen heeft zijn verblijf zal moeten houden binnen zodamgen omtrek
der Hoofdplaatsen of steden als hem door den Hoofd Gebieder aldaar
zal worden aangewezen. Het is noodzakelijk dat de Gouverneur Generaal
de macht hebbe, om een bepaald verblijf aan te wijzen aan alle zodanige
personen wier etablissement elders hij om redenen van algemeen be-
lang nadeelig oordeelt; maar die macht heeft hij uit den aart zijner
functiën, zonder dat daarvan eene stellige aanwijzing nodig zij. — En
dan schijnt het beter dit artikel in het Reglement geheel weg te laten;
de algemeene bepaling daarin vervat is voor de veiligheid der Colonie
niet noodzakelijk, en de publicatie derzelve schijnt niet wel te strooken 530
met het denkbeeld van vrijen handel, waaraan de Nederlandsche Koop-
man natuurlijk ook het denkbeeld hechten moet. dat de agenten van
zijn huis, welke hij in Indië zoude willen etablisseeren, zich aldaar zullen
kunnen nederzetten op zodanige plaats, als voor zijn belangen meest
gelegen is. — Hierbij komt nog dat het opleggen van een generale ver-
pligting aan alle degeenen, welke zich in de Aziatische Bezittingen
willen nederzetten, om de aanwijzing van hunne verblijfplaats van den
Hoofd Gebieder te verzoeken, zonder dat deze daarbij aan eenigen
regel gehouden worden, somwijlen tot willekeurige handelingen aan-
leiding kan geven, waartoe door de suppressie van dit artikel 48 de 5 40
gelegenheid veel meer zal worden weggenomen.
In de praemissen van dit advijs heeft de Raad het belangrijk onder-
werp der verbetering van het lot van den gemeenen Inlander behan-
deldquot; al het geen die verbetering kan tegenstaan behoort, naar aanlei-
ding' van de daaromtrent in het midden gebragte consideratien, ver-
mijd te worden, en de Commissarissen Generaal van Uwe K.H. be-
horen althands aan niets te worden gehouden, hetgeen hen somwijlen
in hunne pogingen en maatregelen ten dien opzichte, naar gelang der
omstandigheden te doen en te neemen, hinderlijk zoude kunnen zijn.
De Raad is daarom van oordeel dat in het 49« artikel de woorden 550
met overleg van de Inlandscl^egenten in het begm voorkomende,
equot;^met inachtneming van dê^oOTspro^elijke Inlandsche zeden, ge-
woonten en godsdienst ten slotte, behoren te worden agterwege gelaten.
quot;quot;O^zichtelijk het invoeren der verponding worden bij artikel 50
voorschriften gegeven, welke aan den Raad zijn voorgekomen te veel
bijzonderheden te behelzen, om niet de vrees te doen geboren worden
dat Commissarissen Generaal zich somwijlen daardoor zullen vmden
aan zaken, welke hen op de plaats zelve mmder geschikt mochten
toeschijnen. Op zulk eenen afstand en bij de daaruit voortvloeijende
onmogelijkheid voor de gemagtigden van Uwe K.H. om Hoogstdeszelfs 560
welmeenen in alle voorkomende gevallen te vragen, is het met doel-
matig in veele details te treden. Dit is ook het gevoelen van den Raad
van Koophandel en Koloniën, blijkens deszelfs rapport ten geleide der
stukken. Wanneer de algemeene regelen zijn voorgeschreven, moet
de toepassing dier regelen, naar de laatste gesteldheid, aan de wijsheid
van Commissarissen Generaal worden overgelaten; hoe zal meri bijvoor-
beeld, nu reeds hier bepalen dat de landen tot de veehoedenj dienende,
al dadelijk alle in de verponding zullen moeten worden aangeslagen,
tefwijl onder dezelve gewisselijk ook woest liggende. gronden gevonden
worden ? - De raad van State zou dierhalve meenen dat het 50e artikel 570
in meer algemeene bewoordingen zoude behoren te worden gesteld
en de regeling der uitvoering aan de prudentie van Commissarissen
Generaal gelaten.
De volgende artikelen handelen over het justitiewezen.
(Op het eerste gedeelte van artikel 53 moet de Raad aanmerken dat het in de tegens-
woordige omstandigheden niet doelmatig schijnt zoo '-quot;^^^i vot Lo verr^
Leden Procureur Generaal en Griffiers van het Hoog Gerechtshof, voor zoo verre
ï nquot;t in de Nederlanden, maar m eene der Nederlandsche Be« bui en e
geboren zijn, zich ten minsten vijf jaren op eene der Nederlandsche ^ge bcholen
fn de Rechtskunde en voorbereidende wetenschappen zullennbsp;/e ^
en aldaar tot Meesters in de Regten bevorderd zijn -
onlangs voorgestelde verordeningen omtrent het Hoger ^nde jys l^er te l^an^^
deswegens andere bepalingen behelzen, en daar de f beurtemssen der ^aat^^
veroorzaakt hebben dat veelen buiten 's Lands gegradueerd zijn en ook met
van Meesters, maar van L-nt^^^nbsp;bewoordingen
De Raad zoude daarom voorstellen om de volgenae meci g
'' ÏÏresident Leden, Procureur Generaal en Griffiers moeten zijn geboren in de
N^rlaX Ofl eene der Nederlandsche Bezittingen buiten Europa, en m de Regten ^^^
'TvSnt aïcommissarissen Generaal overlatende ten aanzien der vereischten dier
Hoog; Justitieele Ambtenaren, zodanige meer speciale Reglementen te maken, als
7u zullen vermeenen te behoeven.nbsp;j • u ..
D^bepalingen omtrent den ouderdom derzellde ambtenaren, voorkomende in het
twSde gedeelte van evengemeld 53e artikel, zijn. naar het inzien van den Raad zeer
voldoende.)
Bii artikel 66 wordt aan den Gouverneur Generaal in Rade het
recht toegekend om surcheanse te verleenen van cnmineele procedures
en bij artikel 68 wordt bepaald, dat de Gouverneur Generaal het fiat
op de executie van doodvonnissen niet zal ve^ogen te weigeren 600
tenzij door hem in Rade surcheanse van procedures mocht zijn of
worden geordonneerd; daar dit laatste, het nog verleenen namentlijk
van surcheance van procedures, niet kan te passe komen wanneer
er reeds een vonnis geslagen is, zal het nodig zijn de bewoordingen
van artikel 68 duidelijker te maken en te stellen ,,surcheance van de
procedures mocht zijn geordonneerd of surcheance van executie van
het vonnis mocht zijn of wordèn bevolenquot;.
Op artikel 71 geldt wederom de bedenking of het wel raadzaam
zij het getal Schepenen in het collegie van regtspleging te Batavia
hier te bepalen en of het niet voldoende zoude wezen in dit Reglement 610
alleenlijk te zeggen, dat het gezegde collegie uit een genoegzaam getal
Leden, onder den titel van Schepenen, zal worden zaamgesteld.
De 'eerste par. van artikel 77, waarbij de regtspleging onder de
Inlanders, volgens hunne eigen wetten en gewoonten behouden wordt,
zoude, bijaldien Uwe K.H. de vroegere observatiën van den Raad
omtrent de verbetering van het lot der Inlanders in het algemeen
mocht goedkeuren, dienen weg te vallen.
(Het verband der bepalingen omtrent de vaart en de geoorloofde handel, in artikelen
87 en 94 voorkomende schijnt te vorderen, dat evenals in het laatstgenoemde ook
in het eerstgenoemde gesteld worde, dat die vaart en handel met Nederlandsche 620
schepen verstaan wordt te geschieden.
Volgens artikel 92 worden alle particuliere handelaars op eenige van 's Lands
Aziatische Bezittingen ten handel komende, speciaal onderworpen aan de inkomende
en uitgaande regten, welke aldaar geheven worden. Bijaldien dat artikel evenzeer op
Nederlanders als op Vreemden toepasselijk moest worden geacht, dan zoude aan de
eerst genoemden een bijzonder bezwaar boven de Vreemden bij het daarop volgende.)
De Militaire Krijsraad te Batavia aan welke zal kunnen worden
geäpelleerd van de vonnissen der Krijsgraden in ordinaire procedures
gewezen, zal, volgens artikel 79 bestaan uit ^vra officieren, twee
Rechtsgeleerden. Hier te Lande plegen in de Hoge Militaire Vier-630
schaar, de Rechtsgeleerde Leden den voorrang te hebben bij de deli-
beratiën boven de officieren. — De Raad is van gedagten dat hieromtrent
bij de Militaire Krijgsraad te Batavia dezelfde orde zoude behoren te
worden ingevoerd, als bij het Hooge Militair Gerechtshof alhier thands
wordt in acht genomen.
Bij artikel 81 en volgenden wordt het gewigtig stuk der culture en
scheepvaart behandeld.
(Ook daaromtrent is het aan den Raad voorgekomen, dat men zich hier te Lande
tot meer algemeene voorschriften zal behoren te bepalen, en de verdere Reglementen
aan de prudentie van Commissarissen Generaal, naar gelang hunner bevmdmg bij 640
arrivement in de Colonie, zal moeten overlaten, aangezien de staat van den handel
door de gebeurtenissen van de laatste jaren zodanig veranderd is, dat men alhier op
geene genoegzame gronden tot eene beslissing komen kan.
Het eiland Banda levert alléén de noten muscaten m genoegzame hoeveelheid op,
om alle landen daarvan te voorzien, en bezorgde drie vierde gedeelten van de winst,
welke van de specerijen pleegt getrokken te worden; er schijnen dus redenen te zijn
., JU. 11nbsp;a;^ ,-nltimr zoo bijzonder geschikt is, bij uitsluiting daar-
om dat eiland, '^^twelk ^r die cdtu^ zo J ^^^^^^ ^^^^nbsp;^^^ ^^^ ^^
voor te houden; maar het moet be™^ §nbsp;^^^ ^^^^^ ^^^ ^^^
kruidnagelen uittestrekken, ^-e ^^^^^^nbsp;monopolie gegrond. 650
heeft dezelve te exterpeeren, en op ^'^jfnbsp;plaats gehad; zij hebben de
Onder het bestuurnbsp;Enge sehen herft tóz^^^^^^nbsp;^^^^ ^^^ ^^^^^^^ ^^
cultuur der nagelen met b^^^/^J^^^f^r Commissarissen Generaal optedragen,
is dus alle grond om aan het onderzoek dernbsp;^^^^^ ^^^ getrokken
of niet door de vrijlating dier cultuur, van de landen
worden, dan uit de weder-invoering van ^ —nbsp;,,, de scheepvaart te
Even bezu-aarlijk is het in speciale bepahngen ten aa
treden.nbsp;„esteld zijn, maakt het twijfel-
Het verband der artikelen 87 en 94 -onbsp;quot;^/^.rstgemelde behoort gesteld
artikel 9. worden alle particuliere .Handela^^^^^^^
sehe. Bezittingen ten handel komende speciaal onderworpen
uitgaande regten. welke aldaar geheven worden.)
s Op het stuk van de speceryen ^egnjPt ^^^^^^^^^^^
om de nooten als een eigendom van d^n ^^ ^„„^deel op de
behandelen, alzo dezelven drie vierde of meer ^an nenbsp;F
specerijen afleveren en het eiland Banda ^^ll^'^'^^'^tTe ^de^
Jare tot een nooten-tuin bij uitsluiting ^e ^^nbsp;670
die een vierde of minder van het voordeel jf^^^^^^felachtig voor
lijk op Ambon groeijen, komt he den ^^^nbsp;^elke de
of de voordeden van dat monopolie de schaden o^w ^
Staat ingevolge van hetzelve aan eene andere zyde l Jd
zoo zeer een eemg eiland, als veel meer een a^c^^ J
groeit natuurlijk op alle eilanden, en - ^^^nbsp;tot Ambon
De jaarlijksche uitroeijing van dezelve ten quot;quot;de den g
alleen te bepalen, noodzaakt tot een dwangbestuur over a
en zeeën, hetwelk zeer kostbaar valt. -nietet a s ^^^^^^^^
vaart en handel in die streken en maakt die vruchtbare gnbsp;^^^
nutteloos voor den Staat.nbsp;.. TT TC H is de Gom-
De Raad oordeelt dat het hoogst belangrijk^ U.f.H^-^
missanssen Generaal te laten onderzoeken of me^^^^ ^^
aangemoedigd door een vrijen vaart ^n handd ^^nbsp;^^^ ^^^^^
lasten en in- en uitgaande Regten grooter voorde
zouden toevloeijen, dan uit hetnbsp;^ ^^^^^^nbsp;dringender
Fn deze last aan Commissarissen Generaal wui^nbsp;5
door 1 bek 1de omstandigheid dat de Engelschen geen specerijen
toL neen maar dezelve alomme op hunne Bezittingen versprei-
uitroeijen, neen mdainbsp;^^nnoDolie daardoor misschien reeds
den, en dat de grondslag van ons monopoinbsp;^^^
geheel weggenomen is.
Het verband der artikelen 87 en 94, ^oo als die nu gesteld zijn. maakt
M
-ocr page 186-het twijfelachtig of niet even als in het laatstgemelde, ook in het eerst-
gemelde behoort gesteld te worden, dat de vaart en de handel met
Nederlandsche schepen verstaan wordt te geschieden.
Volgens artikel 92 worden alle particuliere handelaars op eenige van
's Lands Aziatische Bezittingen ten handel komende, speciaal onder-
worpen aan de inkomende en uitgaande regten, welke aldaar geheven
worden. Bijaldien dat artikel evenzeer op Nederlanders als op Vreem-
den toepasselijk moest worden geächt, dan zoude aan de eersten een
bijzonder bezwaar boven de vreemden bij het daarop volgende artikel 700
93 worden opgelegd, vermids daarbij de reders van Nederlandsche
schepen onderworpen worden aan eene cautie tot verzekering dat de
ladingen dier schepen nergens elders dan in de havens van dat Land
zullen worden ingebragt — hoedanige cautie den vreemden niet kan
worden opgelegd.
(De Raad van State is van gevoelen dat Uwe K.H. zicii ook op dit belangrijk stuk
tot eenige algemeene regelen waardoor het hoofddoel wierd verzekerd, zoude kunnen
bepalen, en dat Commissarissen Generaal, met in het ooghouding van den bloeij der
Aziatische Bezittingen en van de belangen des Nederlandschen Koophandels, de
verdere schikkingen zouden moeten maken.nbsp;710
Die algemeene regelen zouden naar het inzien van den Raad de volgenden kunnen
zijn:
dat voor Nederlanders gehouden worden alle degeenen welke hier te Lande of in
eene der Nederlandsche Bezittingen buiten Europa gevestigd zijn.
dat zoo wel de schepen, welke in de O.J. Bezittingen van den Staat, als die welke
hier te Lande gebouwd zijn worden aangemerkt als Nederlandsche schepen.
dat de uitgaande regten in 's Lands Asiatische Bezittingen zodanig geregeld worden,
dat de schepen welke vandaar in de Nederlandsche havens aankomen, zonder andere
havens te hebben aangedaan, de bewijzen van betaalde regten medebrengende, hier
van alle regten bij het inkomen zullen vrij zijn.nbsp;720
dat de uitgaande regten in O. Indien voor de vreemde schepen hoger dan voor de
Nederlandsche schepen zullen moeten worden gesteld.)
H De Raad de voorgemelde consideratie op den Handel en Vaart
hebbende gemaakt, zonder aanzien van de sedert ingekomen tijdingen,
oordeelt egter, uit aanmerking van deze tijdingen, U.K.H. een meer
algemeen advijs eerbiediglijk te kunnen geeven. Het blijkt tog nu,
dat niet slegts drie, maar aide havenen van Java zijn opengesteld, dat
er een Systhema van Douane en een vast Tarif is vastgesteld, dat deeze
verandering grooten invloed heeft gehad, zo wel op den Handel en
Vaart in geheel Indie, als op den Handel en Vaart op Europa, en dat 730
deeze nieuwe gesteldheid van zaaken zeer bevorderlijk kan gemaakt
worden aan die gronden van administratie, welken door U.K.H. schij-
nen aangenomen te zijn. De Raad begrijpt derhalven, dat de Vaart en
Handel, zo in Indie, als uit Europa, die nu aan den gang zijn, en waaruit
alreeds Expeditiën van hier op Indie gebooren zijn, behooren aan den
gang gehouden, langs hoe meer op ons Vaderland geleid, en vooral
niet gestremd te worden. De Raad oordeelt dat er ten dien einde eenige
vaste regelen aan Commissarissen Gl. dienen te worden voorgeschree-
ven, zo als,
le dat de tegenwoordige Reglementen en Tarif zullen blijven m740
werking, tot dat er door Commissarissen Gl. anders in voorzien zal
zijn.nbsp;• j •
2e dat de Nederlandsche schepen en goederen mmder m- en uit-
gaande regten zullen betaalen dan de uitheemschen.
3e dat alle schepen, hetzij Nederlandsche of uitheemschen, naar
Europa zeilende uit een haven van onze Bezittingen in Indie, en bewijs
gevende dat zij aldaar uitgaande Regten betaald hebbende, aan geen
inkomende regten in de Nederlandsche havens onderhevig zullen zijn.
4e dat onder den naam van Nederlandsche Schepen eens vooral
begrepen zullen zijjn de Schepen toebehoorende aan Ingezetenen van 750
onze Indische Bezittingen.nbsp;r t j-
se dat met den tijd alle de schepen door Nederlandsche ot Indische
Ingezetenen tot die vaart gebruikt wordende, zullen moeten zijn ge-
bouwd, of in de Nederlanden, of in Nederlands Indie, ten welken
einde een gepasten tijd te vooren de vereisehte ordonnantiën zullen
publijk gemaakt worden.
Verder meent de Raad dat U.K.H. voor als nog niet kan gaan, maar
dat meer bijzondere schikkingen behooren te worden overgelaaten aan
Commissarissen Gl., met een blooten last om bij dezelven in het oog
te houden den bloei van de gemelde Bezittingen en het belang van 760
het Moederland, dezelven in te voeren bij voorraad en te verzenden
met de eerste gelegenheid aan U.K.H. ter approbatie.
Op deeze vleidt zig de Raad dat Vaart en Handel, zo in Indie als
tusschen Nederland en Indie, het spoedigst en zekerst bevorderd
zullen worden, dat de Landbouw in die Bezittingen bij aanhoudendheid
en ongestoord zal toeneemen, dat de inkomsten voor den Staat langs
hoe overvloediger zullen worden, en dat de uitheemsche Schepen zeiven
den weg van onze havens zullen inslaan.
Op dit laatste punt meent de Raad nog een oogenblik te mogen
stilstaan. Als de vreemde schepen in- en uitgaande zwaarder belast 770
worden dan de Nederlandsche, zo is dit een genoegzaame aanmoe-
diging voor onzen eigen Handel, terwijl de producten in onze Bezit-
tingen aan de andere zijde geen gevaar loopen van zonder Koopers te
blijven. Als daarbij de uitgaande Regten in Indie zo hoog gesteld wor-
den, dat zij gelijk staan aan de gewoone uitgaande Regten aldaar en de
inkomende hier te saam genomen, zo trekt 's Lands Kas er hetzelfde
voordeel van. Dog door alles in Indie te betaalen, en mets hier, worden
alle de schepen als van zeiven naar onze Havens geweezen, omdat zij
in andere Landen inkomende Regten zouden moeten betaalen. De
Raad vertrouwt daarbij dat Commissarissen Gl. bij de regeling der 780
gemelde uitgaande Regten niet zo zeer de directe inkomsten van den
Lande uit zodanige Regten zal in het oog houden, dan veelmeer de
bevordering van Vaart en Handel en van den Landbouw daar uit
voortspruitende, waarvan de voordeelen voor 's Lands Financien veel
zekerder en grooter zijn, terwijl de Vaart en Handel door drukkende
lasten verminderende, de Landbouw veel zoude komen te lijden, en
's Lands Kas er de onmiddelijke gevolgen van zoude ondervinden.
Uit deeze voorloopige algemeene regelen oordeeh de Raad eindelijk
in de eerste plaats, dat alle de artikelen van het Reglement op de Vaart
en Handel kunnen geagt worden vervallen te zijn, als gebouwd op 790
een onderstelden staat van zaaken, welke al lang niet meer bestaat;
en in de tweede plaats, dat van zodaanige dispositien als U.K.H. in
deezen finaal zal goed vinden te neemen, bij publicatie zal dienen te
worden kennis gegeven, opdat de Commercie deezer Landen haare
speculatien daarnaar inrigten moge.
M En alsnu overgaande tot het onderzoek der Concept-Instructie voor
Commissarissen Generaal, neemt de Raad de vrijheid de volgende be-
denkingen eerbiediglijk aan Uwe K.H. voortedragen.
ad art. 3 en 4.
Q Het denkbeeld om terstond en gedurende den tijd dat Commissarissen 800
Generaal de hoogste magt in Indien uitoefenen, evenwel in werking
te brengen het Collegie van Gouverneur Generaal en Raden, het welk
bestemd is om in gewone tijden, wanneer er geen Commissarissen Gen.
zich in Indien bevinden, de Hoge Regering uit te maken, en de hoogste
magt uit te oefenen, kan aan den enen kant zeer veel nuttigheid heb-
ben, dog is echter ook van een anderen kant aan vele inconvenienten
onderhevig.
(Er zijn daaromtrent in den Raad twee verschillende opinien ontstaan, beijde niet
van goede gronden ontbloot. De Raad heeft daarom vermeent best te zullen doen, de
gronden voor en tegen hoofdzakelijk onder het oog van U.K.H. te moeten brengen.) 810
Voor het denkbeeld zooals hetzelve in de concept instructie wordt
gevonden om het Collegie van Gouv. Gen. amp; Raden terstond in wer-
king te brengen, kan vooral met grond worden bijgebragt, dat de Raden
alsdan van den beginne af met den loop der zaken, zoo met betrekking
tot hetgeen nu bestaat, als tot hetgeen Commissarissen zullen goed-
vinden daar in te veranderen of vervolgens in te voeren, beter bekend
worden, dat zij beter in staat gesteld worden de principes naar dewelken
Commissarissen zullen handelen zoo wel voor het tegenswoordige,
als ook derzelver uitzichten in het toekomende, geheel en grondig te
1) Notulen geven „metquot; maar H. schreef „uitquot;.
kennen, en zich te gewennen in dien geest steeds te handelen; waaruit 820
dan zoude voortvloeijen, dat wanneer de functien van Gommiss, zou-
den ophouden en de hoogste magt m handen van Gouvern. Gen. amp;
Raden zoude overgaan, en het bestuur en beleijd van zaken alleen bij
hen zoude verblijven, er alsdan geene verandering van principes, geene
verandering van wijze van zien en handelen zoude bespeurd worden,
^ , snbsp;Jnbsp;„1«O „nWfgt; als het begonnen IS en in den
maar het gehele werk op dezeltde wijze ais ne.- u 5
zelfden geest zoude worden voortgezet.
Daartegen kan van de andere zijde ook niet zonder g-nd worden
aangevoerd, dat het gelijktijdig in werking ^^engen van de Hoge Re-^
gering die bestemd is voor gewone tijden, en de floogste Regering 830
vL Commissarissen Generaal dewelke temporair is, b.na ^^^^^^
tot conflict en confusie moet aanleijding geven, en dit te meer daar
hoe zeer het van zelve spreekt, dat noch denbsp;-/XnLTe
Gouver. Gen. amp; Raden, noch derzelver werkzaamheden, gedurende de
functien van Comm. Gen. dezelfde kunnen zijn, als m gewone tijden,
irechter noch m het Reglement, noch m de Instructien ergens iets ge-
:onden wordt waaruit men zien kan, waarin ^e werkzaamhed^^^^^
Gouv. Gen. amp; Raden alsdan zullen bestaan, noch welk hun gezag en
autoriteid zal wezen.nbsp;^ ^ .nbsp;^o. Gouv Gen. en Raden 840
Er blijkt wel uit art. 31 der Instructie dat Gouv. ^^n
zommige gedeeltens van de magt. dewelke hun mnbsp;op-
gedragen, zooals het recht van gratie en anderen, gedurende de func en
L äom. Gen. met zullen uitoefenen; maar juist daardoor zoude
Gouverneur amp; Raden moeten denken, dat daa^ de —
deelte van de gewone magt van Gouv. Gen. amp; Raden
dat door Comm. Gen. zoude worden uitgeoefend,^ ^Teltn d^h quot;t
natim heeft opgenoemd, hij natuurlijk moet gewuJ hebben d t
overige gedeelte aan hen op den gewonen -°et zoude verWi ven.
Het geen echter aan den anderen kant aan Com. Gen. weer zouae
iicL gcc,iinbsp;.. , ^ j ^nbsp;hunner Instructien 850
kunnen voorkomen te strijden tegen dat gedeelte quot;u
waar in gezegd wordt dat zij den Souverein ^^epresenteeren en de
hoogste magt aan hun wordt opgedragen; waaruit zij dan moeten a -
leidSn dat alle andere magt aan hen onderworpen, en geen gedeehe
van het oppergezag aan anderen kan zijn opgedragem Welke verschil-
knde opinTen van den Gouv. Gen. amp; Raden en van Comm. Gen. voor
lenae opuiiciinbsp;nadeel der gemene zaak
beiden onaangenaam moeten zijn ^ ^^^ j^^^^^deel van den Raad
moeten u tlopen, en tot dewelke dus, naar net ooi
Tn State, aUe a nleiding moet worden weggenomen. Zij aan wien het
gelijktijdig m werking brengen van de gewone en buitengewone Rege-
nng-oiraadzaam toeïchijnt voegen hier nog b„: da naar hun inz^n 860
zulks aanleiding tot meerder omslagti^iheid m ^e beh^ ^er
zaken, en nutteloze tijdverspilling zoude geven, daar toch alsdan de
Gouv meur die tevens Comm. Gen. is, na ene zaak eerst in de ver-
gadering van Comm.. Gen. te helpen discuteren en om dezelve te be-
sluiten, die zaak dan vervolgens weer zoude moeten brengen in de
vergadering van Gouverneur Gen. amp; Raden in dewelke dan toch
over die zaak geen eigentlijk gezegde deliberatie zoude kunnen plaats
hebben, daar de hoogste macht toch reeds verklaard zoude hebben.
Dat ook hetgeen tevoren in dergelijke omstandigheden heeft plaats
gehad, geen grond voor het tegenswoordige kan opleveren; Dat Com. 870
Gen. die tevoren naar Indien zijn gezonden, derwaards gingen om de
bestaande misbruiken na te gaan en te verhelpen, en om de verbe-
teringen die zij tot nut van de Oost J. Comp, meenden te zullen kun-
nen strekken, m te voeren, maar niet zooals nu, om misschien de hele
bestaande order van zaken, door een geheel andere te doen vervangen.
Dat het dus toen zeer gemakkelijk en met den aart der omstandigheden
overeenkomstig was, dat men de zogenaamde lopende dagelijksche
zaken aan de gewone en bestaande Regering liet verblijven, en Com
Gen. meer bijzonder tot het nagaan en verhelpen der misbruiken en
het invoeren van verbeteringen bepaalde.nbsp;880
Dat men nu daarentegen het eiland Java en de overige bezittingen
Ult handen van een andere Mogendheid moest overnemen, en er noch
gewone, noch buitengewone Regering bestaat, maar alles moet ingevoerd
worden; en de vraag dus nu is of het raadzaam zij zulks gelijktijdig te
doen, en zelfs terstond na de overname daar mede te beginnen. Dat
het naar hun inzien, dan ook bovendien nu oneindig moeijelijk is, om
te bepalen wat men voor dagelijksch lopende zaken moet houden, 'dan,
(zoals bij de Compagnie het geval was) in eene lang bestaan hebbende!
en geheel bekende staat van zaken.
Dat het al verder met het oogmerk der zending van Commis. Gen., 890
hetwelk niet zooals te voren, in het verhelpen van misbruiken in eene
bekende order van zaken bestaat, maar ook in het onderzoek en de
beoordeling van hetgeen door anderen is ingevoerd, en hetgeen men
met kent, en welk oogmerk alles omvat zonder onderscheid en zoo wel
het tegenwoordige als het toekomstige; zoo wel hetgeen men kent
als hetgeen men niet kent; dat het, met dat oogmerk meer overeen-
komstig is, dat tenminste in den beginne alle zaken in handen van
Commiss. Gen. komen, daar toch het beleid der dagelijksche lopende
zaken zeer veel kan influeren op, en zelfs moet ingerigt zijn naar de
doeleindens die Com. Gen. zich zullen voorstellen in het vervolg te 900
bereiken;
Dat naar hun inzien dit alles nog te meer gewigt verkregen heeft,
door dat men nu in het zekere onderrigt is, dat door het Engelsch
Gouvernement, niet alleen enige veranderingen, maar een gehele nieuwe
en teffens een geheel andere order der dingen op Java is ingevoerd,
dewelke en het bestaan der gehele bevolking en den gehelen landbouw
en den gehelen handel in deszelfs gevolgen omvat, en dewelke men
verre af is van grondig te kennen, en nog minder in staat grondig te
beoordelen; Zoo dat daardoor ene afscheiding van gewone lopende
zaken, en van het geen speciaal aan Comm. Gen. zoude behoren te 910
worden opgedragen, niet alleen bijna onmogelijk wordt gemaakt, maar
daar door nog meer dan voor het inlopen dier berigten, het wenschelijk
wordt dat tenminsten m den beginne alle zaken door de handen van
Com. Gen. gaan, als zijnde zulks misschien het enigste, en zeker het
beste middel om dezelve in staat te stellen om de nieuwe order van zaken
zoo als die nu bestaat, zoo wel met betrekking tot de inrigting als uit-
werkzelen, grondig te kunnen leren kennen en beoordelen, zoo wel in
deszelfs geheel, als in deszelfs verschillende vakken, deelen en onder-
delen.
Dat op alle de voorzegde gronden, naar hunne gedagten, het ver- 920
kieslijker schijnt, dat voor al in den beginne. Com. Gen. a leen met de
gehele omvang der Hoge Regering belast wierden en alles op hun
naam geschiedde; of dat alleen de Gouverneur ook terstond wd in
functie gesteld wierde, en de executie der besluiten van Com. Gen.
op hunnen naam door Hem geschiedde, maar dat het m werking bren-
gen van het collegie van Gouv. Gen. en Raden in de tegenswoordige
toestand van zaken, in den beginne met geen vooruitzigt van eriig nut,
maar wel met grond van vrees voor inconvenienten van verschillenden
aart. zoude gepaard gaan. en ten minsten zoo lang zoude behoren uit-
gesteld te worden tot dat Com. Gen. de bestaande order van zaken 930
grondig onderzogt hebbende, omtrent derzelver voortduring ot gehele
of gedeeltelijke verandering een besluit zullen hebben genomen, en een
staat van zaken zullen hebben ingevoerd dewelke althans tot dat
UKH. over dezelve anders mogte besluiten, zal voortduren.
Na de verschillende opinien over deze materie met derzelver motiven
onder het oog van U.K.H. gebragt te hebben, moet de R. (hier nog
M bijvoegen, dat het na het eenparig oordeel van dezelve) opmerken dat het zyns
inziens nodig zijn zal nader te bepalen, welke de magt en autoriteit, en
welke de werkzaamheden van Gouvern. en Raden zijn zullen gedu-
M rende de functien van Com. Gen. (ingeval U.K.H. mögt goedvinden tot) ten 940
einde de zwarigheden weg.te nemen welke er anderzins m het dadelijk in
functie stellen van dat collegie terstond na de overname van Java
M (te besluiten) zouden gelegen zijn.
Daar het toch zoo als het nu in het Reglement en Instructien voor-
komt naar het oordeel van den Raad niet wel kan blijven.
In het Reglement toch worden de Magt en de werkzaamheden van
den Gouvern. Gen. en Raden beschreven zoo als dezelve m gewone
tijden zijn zullen, en de verandering die door de functien van Com.
MGen. daar in gemaakt worden, zijn volgens art. 31 hunner Instructie
dat niet aan de Gouver. Gen. en Raden, maar aan de Comm. Gen. 950
het regt van gratie, het sluiten van verbonden en enige meer opge-
noemde zaken zal zijn opgedragen gedurende hun verblijf in Indien,
dewelke anders tot de functien van de Gouv. Gen. amp; Raden behoren.
Hier uit volgt, zoo als reeds is aangemerkt, dat het overige gedeelte
van hunne magt en werkzaamheden onveranderd blijft, hetwelk toch
onmogelijk de intentie zijn kan, daar ene enkelde lectuur der beschrij-
ving van het overige gedeelte hunner magt en werkzaamheden, het
contradictore van dezelve met de Instructie voor de Gom. Gen. vanzelve
doet voor het oog springen.
M Om deze twijfelachtigheid geheel weg te nemen, stelt de Raad van 960
State aan Uwe K.H. het navolgende artikel voor, hetwelk dan naar des-
zelfs oordeel zoude behoren te vervangen het eerste gedeelte van artikel 4
en het geheele artikel 31 der Instructie voor Commissarissen Generaal, en
hetwelk eigenaartig met het tegenwoordige le artikel in verband gebragt
met hetzelve ineengesmolten en dierhalven vooraan geplaatst zoude moeten
worden.
H ,,De opperste Magt in Nederlands Indie berust geheel en onverdeeld
,,in den boezem van Commissarissen Gl., zo lang als zij in Functie
,,blijven.
,,Zij zullen hunne Besluiten ééns vooral en bij uitsluiting ter uit- 970
,,voering opdraagen aan den Gouverneur Gl. Zij vermogen de behan-
,,deling van alle zaaken, het zij loopende of anderen, bij authorisatie
,,op te draagen aan den Gouverneur Gl.
,,Zij vermogen een of meer Raden van Indie aan te stellen wanneer
,,zij door den Gouverneur Gl. daartoe worden aangezogt; ten einde
„denzelven in zijne executive Magt te assisteeren, zonder hunne verdere
„Functien bij het Reglement bepaald uit te oefenen, voor dat Commis-
,,sarissen Gl. hebben gedefungeerd.quot;
Ad Art. 5.
Dit artikel moet naar het oordeel vari den R. worden weggelaten, 980
het moet niet blootelijk de vraag zijn of bestaande inrigtingen overeen-
komen met de bedoelingen van dit reglement, maar veel meer of Com-
missarissen zullen oordelen dat het nut van den Staat en deszelfs
Asiatische bezittingen vordert dat die inrigtingen nu dezelve bestaan,
moeten worden behouden, dan of dezelve weêr moeten worden afge-
schaft, welke vraag onmogelijk kan worden beantwoord voor dat men
die inrigtingen kent, en derzelver werking op de plaats zelve zal onder-
zogt hebben.
Ad Art. 6.
Met betrekking tot de in dit artik. bedoelde administratien zegt de 990
— 180 —
-ocr page 193-R van Commercie!) amp; Koloniën in deszelfs Rapport, dat dezelve daar
omtrent aan Comm. Gen. de magt heeft gelaten om die admmistratien
toe te vertrouwen of aan enkelde ambtenaren of aan Collegien van
Administratie;nbsp;■ j ^nbsp;^
De Raad v. Com.i) amp; Kolonien schijnt echter om m dat rapport
geällegueerde redenen meer over te hellen, tot het stellen van die ad-
ministratien in handen van individueele ambtenaren en vermeent dat
zulks meer zoude stroken met de thands hier te Lande plaats hebbende
van een tegenovergesteld gevoelen en gelooft rooo
dat het om vele redenen in dat land oneindig veiliger en beter is die
administratien aan Collegien toe te vertrouwen; en verneemt dat de
Staat veel meer en betere waarborgen tegen misbruiken van a lerlei
aart en tegen onkunde, zal hebben in een collegie, als dezelve in de
meerdere verantwoordelijkheid van één persoon, zoo als m het rapport
gezegd wordt immers, zoude kunnen vinden, en bovendien is het een
beter principe van regering en belangrijker voor ^et L^^
bruiken moeijelijk te maken en voortekomen, als om gemakkelijker
den schuldigen man te kunnen vinden en te straffen.
De R.V. St. ziet overigens niet m wat de tege-wo-dige h er t^
Lande bestaande eenhoofdige Regering, daar toe of af doet daar toch
even zoo wel en met even zoo veel grond een Komng f
Vorst de een of andere administratie aan een Kollegie, als een Repu-
bhkeinsch bestuur, de een of andere administratie aan een mdividuee
ambtenaar kan toevertrouwen. De Souverein is toch
even of de Souvereiniteit door een of meer personen
en de motieven om administratien aan een of meer personen toe te
vertrouwen zijn in beide gevallen dezelfde.
Ad Art. 12.nbsp;, . .. u ^
De R. is van oordeel dat het geen hier gezegd wordt orutrent ^ 1020
behouden der inlandsche gewoontens, moet weg vallen, -gevolge het-
geen de R. in den beginne van dit advijs daar omtrent heeft aangemerkt.
En zouden de bestaande gewoontens moeten behouden worden,
dan zoude de in dit artikel aanbevolene verbetering van het lot van den
tmenen inlander nimmer veel om het lijf hebben; een zeer grote
veLdenng der bestaande gewoonte, is alleen m staat aan die ver-
betering enige wezentlijkheid te geven.
^an^er U.K.H. de bedenkingen van den R. op art. 50 van het
Reglement mogt goedkeuren, zal dit art. der Instructie van Com. Gen. 1030
in dien zin veranderd moeten worden.
i) Notulen geven „Koophandelquot; maar Q schreef „Com.quot;
-ocr page 194-Art. 23.
Hier in zijn naar het inzien van den Raad, de Commissarissen te veel
beperkt bij het vaststellen van de beginselen omtrent de vaart en
handel, in het reglement wist men niet eens wat daar omtrent door de
Engelschen reeds gedaan kon zijn, en wat er dus bestond, en dit behoort
toch wel degelijk in aanmerking te komen, al was het zelfs niet conform
de beginselen in het reglement opgegeven.
Art. 27.
Dit art. schijnt den Raad toe onnodig te zijn, nergens is toch uit op
te maken, dat de wil van U.K.H. zoude zijn dat Com. Gen. zich in 1040
geen geval van Batavia zouden mogen verwijderen.
M Art. 28.
— %
De Raad meent dat de zendelingen door de Bijbel- en Zendings-
genootschappen van het Vaderland naar Indie uitgezonden, eerst en
vooraf behoren goedgekeurd te zijn door het Departement van Koop-
handel en Kolonien, en door hetzelve van een certificaat te zijn voorzien.
Voor de alzo aankomende zendelingen in onze Indische Bezittingen,
oordeelt de Raad wijders dat het navolgend artikel zoude kunnen
vastgesteld worden.
S ,,Zij zullen onder hunne bijzondere bescherming neemen de pogin- 1050
,,gen van de Bijbel- en Zendelings-genootschappen tot verspreiding
,,van het Christendom, waar van de beschaving en de verbetering
,,der zeden in Asiën niet minder het gevolg zal zijn, dan het in Europa
,,geweest is. Zij zullen daarbij in het oog houden, dat de middelen
H,,van eene zachte overtuiging en van een redelijk onderwijs gepaard
,,met een geregeld maatschappelijk leven hier alleen en bij uitsluiting
,,kunnen te pas komen, en dat een blinde ijver en onberedeneerde
,,voortvarendheid de goede zaak slechts kunnen benadeelen. Alle de-
,,geenen welke vervolgens uit Europa in onze Oost-Indische bezittingen
,,aankomen van wegens zoodanige genootschappen zullen gehouden 1060
,,zijn om altijd de naauwste betrekking te onderhouden met de Hooge
,,Regeering en aan dezelve geduurig een naauwkeurig verslag van
,,hunne verrigtingen geeven.quot;
M Ad Art. 31.
De Raad gedraagt zich ten aanzien van dit artikel eerbiediglijk aan
de nieuwe redactie bij gelegenheid van artikel 4 voorgesteld.
H (De Raad meent op Art. dat de Zendelingen door de Bijbel- en Zendingsgenoot-
schappen van het Vaderland naar Indië uitgezonden eerst en vooraf behooren goed-
gekeurd te zijn door het Departement van Koophandel en Kolomen
Llven van een Certificaat te zijn voorzien. Voor de f °f
Onze Indische Bezittingen oordeelt de Raad wijders dat het navolgende artikel zoude
kunnen vastgesteld worden.)
Art. 28.
Q (De R. zoude eerbiedig van oordeel zijn dat het convenabeler zoude zijn dat U.K.H.
deszelfs intentie omtrent de Bijbelgenootschappen, waarbij
delingsgenootschappen zouden kunnen voegen, op een andere wijze als in derzelver
instructie kennelijk deed worden.)
^t. 32^
Het eerste gedeelte van dit artikel schijnt den Raad toe riiet zeer
duidelijk te zijn, of denkbeelden te behelzen welke den R. bedenkelijk 1080
voorkomen.nbsp;^ , ^nbsp;11
Na dat er bepaald is dat er aan den Gouverneur Gen. het opperbevel
over de Land amp; Zeemagt uitsluitend blijft opgedragen, wordt gezegd
dat hij met overleg van Gom. Gen. zal handelen in zaken dewelke met
tot de defensie des Lands of den eigentlijk gezegden militairen dienst
behoren. Zoo men deze beide zaken als synonyma heeft genomen,
schijnt dit aan den R. toe zeer oneigentlijk te zijn; en de defensie van
het Land schijnt den R. toe een zaak te zijn, omtrent dewelke men aan
dengeenen die den Souverein representeert de hoogste magt uitoeffent,
niet wel alle inzage zoude kunnen ontzeggen.nbsp;1090
Het volgende gedeelte van dit art. waar in gezegd wordt dat de
Gouv Gen. order zal stellen dat aan Gom. Gen. de hoogste militaire
honneurs worden gegeven, zoude naar het inzien van den Raad, mdien
zodanige bepaling noodzakelijk ware, aan de instructie van den Gouv.
Gen. moeten geïnsereerd worden.
Het laatste gedeelte schijnt den R. in verscheiden opzigten beden-
kelijk toe, en ook tot vele disputen aanleiding te kunnen geven. Het
komt den Raad wenschelijk voor dat het geval dat hier bedoeld wordt
nimmer plaats hebbe; de magt aan Gom. Gen. opgedragen is ^^ver-
trouwd aan allen gezamentlijk, maar niet aan een of twee hunner „co
afzonderlijk, en de R. kan niet ontveinzen dat het gaan van een der-
zelve naar andere plaatsen anders als om daar informatien in te winnen,
of zaken in ogenschijn te nemen, aan denzelven zeer bedenkelijk is
voorgekomen, en m dat geval moeten zekerlijk aan dien Gom. Gen
militaire honneurs geschieden, maar naar het inzien van den R. moet
hij over de Land- en Zemagt niet kunnen gebieden. . , ^ .
De uitdrukkmg daarenboven, van alle^watj^ensie betref^ is
vague, men kan daar van maken wat men wil En de personele verant-
^nbsp;,nbsp;J- nnbsp;Hon is voor den Staat, wanneer het te
woordelijkheid van dien Gom. Gen. is voor unbsp;,nbsp;, •• ,
•■ • inbsp;Poa^ adv seert aan Uwe K.H. om, bijaldien IIIO
laat IS, van weijmg nut. De Raad adviseei l a
-ocr page 196-de nieuwe redactie van artikel 31 door Hoogstdenzelven worde goed-
gekeurd, dit voorgestelde 32 artikel geheel te doen wegvallen. Het-
zelve geeft aanleiding tot confuse denkbeelden en schijnt geheel on-
nodig zoo daar de macht en attributen van Commissarissen Generaal
en van den Gouverneur Generaal distinckelijk bepaald zijn.
M op artikel 32 te slotte
Wanneer toch Commissarissen Generaal aan één hunner eene zen-
ding willen opdragen naar het een of ander gedeelte der bezittingen,
zijn zij vanzelve bevoegd om hem met zodanig gedeelte van hunne
magt te bekleeden als zij goedvinden, en dan blijft de gedelegueerde 1120
Souvereine macht onverdeeld, gelijk der goede orde vereischt dat zij
altijd blijve.
Art. 33.
Van het verbod om giften, gaven of geschenken aan te nemen, wor-
den alhier de consumabele waren uitgezonderd van geringe waarde;
de Raad meent aan Uwe K.H. te moeten aanraden, om dat verbod
algemeen te maken; de geschenken ook van consumabele waren, welke
in Indien worden gegeven, en aldaar niet voor zoo belangrijk gehouden
worden, zijn gemeenlijk zoo aanzienlijk, dat om alle misbruiken ten
dezen eens voor al wegteneemen, het noodzakelijk schijnt de woorden 1130
consumabele waren van geringe waarde alleenlijk uitgezonderd, uit dit
artikel te roijeeren.
Art. 35.
Q Dit art. schijnt den R. toe al te bepaald te zijn, voor al na het geen
men nu weet dat op Java plaats heeft. De R. zoude van oordeel zijn
dat het beter ware te stellen, dat de Com. Gen. Elout drie jaren op
Java zoude mogen verblijven, of zo veel eerder van daar vertrekken
als Commissarissen met eenparige stemmen zouden oordelen, dat aan
het oogmerk hunner zending was voldaan. Zonder echter dat hierdoor
de beloning dewelke U.K.H. goed zal vinden voor deze moeijelijke 1140
commissie te bestemmen, door dit vroegere vertrek enige vermindering
zoude ondergaan.
M Op de Concept-Instructie voor den Gouverneur Generaal heeft de
Raad slechts weinige consideratien aan Uwe K.H. voor te dragen.
Ten einde die Instructie in verband te brengen met die voor Com-
missarissen Generaal, speéiaal met betrekking dat de macht en attri-
buten van den Gouverneur Generaal gedurende den tijd dat de opperste
macht door Commissarissen Generaal wordt uitgeoeffend, komt het
aan den Raad zeer noodzakelijk voor ten dien opzichte ook eene be-
paling in deze instructie te insereeren, overeenkomende met die, welke 1150
den Raad bij gelegenheid van deszelfs advijs op artikel 3, 4 en 31 der
voorgaande heeft voorgesteld.nbsp;_
De Raad neemt de vrijheid daartoe aan de goedkeuring van Uwe
K H te onderwerpen, het navolgend ontwerp van een artikel, hetwelk
dan in de orde des tijds vooraan geplaatst, en dus het eerste van de
instructie voor den Gouverneur Generaal zoude behoren te zijn.
H „De Gouverneur Gl. zal zijne Functien als zodaanigen,
Reglement, eerst aanvaarden wanneer de Commissarissen Gl. hebben
;;gedefungeerd; Hij zal inmiddels belast zijn met de executie van a e
lesluiten der Commisarissen Gl., en met de afdoening van alle 1160
„zaaken. hetzij loopende of anderen, hem bij authorisatie van de Com-
„missarissen Gl. opgedraagen. Indien de Gouverneur Gl. begeer^
„dat een of meer van de Raden van Indie worden aangesteld, voor da
„Commissarissen Gl. hebben gedefungeerd, zo zal hij de voord agt
ten dien einde aan de Commissarissen Gl. voorts doen en zulkn
„gemelde Raad of Raden alsdan worden aangesteld om hem Gouverneur
„Gl. te assisteeren in zijne executive magt, dog hunne verdere Funct en
iivolgens het Reglement niet eer uitoefenen, dan na dat Commissarissen
,,G1. hebben gedefungeerd.quot;
M Op artikel 6 geldt dezelfde reflexie. welke door den Raad bij gele- 1170
genheid van artikel 33 der Instructie voor Com^aissarissen Geniaal
is in het midden gebragt, en zouden dus, wordt dezelve door Uwe
K.H. goedgekeurd ook alhier de woorden: Consui^^
geringe waarde alleen uitgezonderd, dienen weggelaten.
Q Na deze bedenkingen over het concept reglement en de Instructien
voor Com. Gen. amp; den Gouverneur Gen. zooals die «tukken zijn
liggende, onder het oog van U.K.H. gebragt te hebben vermeent de
Raad aan Hoogst denzelven te moeten advijseren dat door de mge-
komene zekere berigten omtrent het geen door het Engdsche Gouv.
op Java IS gedaan, deze geheele zaak in veele opzigten geheel van ge-1180
daante is veranderd.nbsp;1 ... r j 1
Het grote point omtrent het al of niet laten bestaan van het feodaa
sijsthema, hetwelke de Raad van Commercie^) amp; Kolomen zoo het
schijnt n;g als twijfelagtig beschouwd heeft, over hetwelk tenmins e
. ,nbsp;? ^ 1 4- ..nbsp;mets gezegd wordt, en hetwelk
in het project reglement en instructien meg snbsp;,
de Raad v. State in den beginne van dit advijs, U.K.H heeft aange-
raden in het reglement te doen voegen, dat point weet men nu dat
1) Notulen geven „Koophandelquot; Q. schreef „Commerciequot;.
- 18S -
-ocr page 198-reeds op Java is uitgemaakt, en dat het Engelsch Gouv. reeds dat
feodaal sijsthema ten grootsten deele heeft vernietigd.
Hier door wordt naar het oordeel van den Raad, bijna alles wat in de 1190
project instructien en Reglementen gevonden wordt, behalven hetgeen
de inrigting van de Hoge Regering, het Justitie wezen en de verschil-
lende administratien betreft, schier nutteloos. De vraag is niet, of deze
of gene inrigting op zichzelven beschouwd de best mogelijke is, maar
of het aan te raden is eene inrigting die nu ingevoerd is en werkelijk
bestaat, weer aanstonds af te schaffen, om dat dezelve in abstracto
beschouwd niet de volmaaktst mogelijke schijnt.
De vraag is niet, of deze of gene inrigting overeenkomt met de
denkbeelden die men zich hier te Lande over dezelven gevormd heeft,
met den staat van hesitatie als het ware, in welke men zich hier over de 1200
grote vraag schijnt te bevinden, maar om te weten wat best gedaan
moet worden, nu die inrigting bestaat, in één woord, de zaak dient nu
uit een geheel ander oogpunt beschouwd te worden.
Door deze verandering van zaken is het intusschen nog meer dan te
voren, onmogelijk geworden aan de Commissarissen Gl. vele bepaalde
Instructien te geven, en zeker zijn vele zaken in de geprojecteerde
Instructien en Reglement, in de tegenswoordige plaatshebbende om-
standigheid niet meer van applicatie.
En de R. zoude daarom van oordeel zijn dat U.K.H. die stukken
zoude behoren te doen revideren en met de nu bestaande staat van 1210
zaken in verband brengen.
(ofwel die stukken na de observatien van den R. v. St. in dit advijs opengelegd,
veranderd te laten bestaan en bij een afzonderlijke resolutie of instructie de Com. te
gelasten,nbsp;.
Dat zij bij het beoordelen hunner instructie en van het Reglement, m het oog zullen
moeten houden dat die stukken opgesteld zijn geworden, toen de verandering van
zaken op Java hier te Lande nog niet bekend was, dat zij dus al hetgeen daarin ge-
vonden wordt, hetwelk hen mogt verhinderen zo te handelen als in de nu bestaande
staat van zaken na hun oordeel zoude behoren gehandeld te worden, moeten aanmerken
als van geen kragt zijnde, en dat zij voorts in alles moeten handelen als na hun beste I220
weten in de gegeven omstandigheden het meest geschikt is, om het belang van den
Staat en deszelfs Asiatische Bezittingen te bevorderen.)
XVI
NOTIFICATIE VAN HET DEPARTEMENT VAN KOOP-
HANDEL EN KOLONIEN. 28 Febr. 1815. i)
De Staats Raad in buitengewonen dienst belast met de portefeuille
van het Departement van Koophandel en Koloniën, notificeert, bij deze,
1) R.A., (Koloniën na 1813); gedrukt bij v. Deventer, Het Ned. Gezag, blz. 53.
— 186 —
-ocr page 199-dat de vaart en handel op de bezittingen van den Staat in Oost-Indien
wordt vrij en open gesteld, provisioneel onder de
Dat de vaart en handel op alle 's Lands Aziatische Bezittingen, met
uitzondering van de provinciën Ambon, Banda en Ternate, benj-s de
eilanden onder derzelver gebied ressorterende, dezelfde vrijheid blijft
genieten, en daaromtrent de zelfde reglementen en tarieven m werking
Sijven, welke onder het Engelsche Bestuur hebben plaats gevonden,
2s to dat daar in anders zal zijn voorzien: Zijnde echter dienaangaande
Irloopig reeds bepaald, dat alle inkomende en uitgaande regten zullen
moeten worden betaald in klinkende zilveren specien.
Dat als grondslagen der gemelde te doene voorziening zijn vastgesteld:
le Dat de Nederlandsche Schepen en goederen, onder welke bena-
ming zoo wel de schepen en goederen van ingezetenen der Aziatische
Smgen, als die der bewoners van het moederland -rs^
minder aan in en uitgaande regten te betalen, dan de Uitheemsche^
2e. Dat in het vervolg, op den tijd, welke nader zal bepaald worden
deze vermindering van regten alleen verleend zal worden aan schepen
in Nederland of in Neerlands Indien gebouwd.nbsp;^ o .
,e Dat, zoo wel uitheemsche als Nederlandsche schepen, uit de Oost
Indische bezittingen van den Staat, in eene haven van het Moederland
aankomende, vrij zullen zijn van inkomende regten, mits onder deugde-
lijk bewijs, dat in die bezittingen, voor derzelver geheele ladtng, de vast-
gestelde uitgaande regten, zijn voldaan geworden.
Dat aan den Cultivateur, over alles, wat door hem gecuhiveerd wordt,
buiten de opbrengst van producten in natura, die bij de overneming dier
bezittingen uit handen van de Engelschen bevonden zullen worden nog
m vigeur te zijn. de vrije en onbelemmerde beschikking over zijne pro-
ducten wordt toegekend, zoodra hij de in te voeren verponding of grond-
last hetzij in voortbrengselen, hetzij in geld heeft voldaan.
Dat de'producten, dJ de Hooge Regering van de Indien ontvan^-
hetzij als Contingenten, verpligte Leverantien, of uit hoofde van a^
verbindtenissen, en die zij voor de behoefte der Indische h^en
met noodig heeft, verkocht zullen worden in Indien het
het zij bij aflevering tot bepaalde prijzen, zoo als 's Lands voordeel meest
' Vaf indiTn er van die producten onverkogt mogten blijven welke voor
de Nedertndsche markt geschikt zijn, dezelve, bij ^et
gereserveerde specerijen naar het vaderland, mede zullen worden ver
voerdTn hier te'landl het zij publiek of uit de hand, te gelde gemaakt;
quot;quot;Dard^Sopum) aSS opt^Sand Java zal kunnen worden
uat ae nmnoeii V^F ^nbsp;,,; rlr,ikkehik bekomen permissie van
ingevoerd, doch met anders als op uitdruKKeiij^ unbsp;t- , , ,
'nbsp;van, op alle andere van s Lands
-ocr page 200-op verbeurte van Schip en Lading, of de waarde van dien, des noods
op de reeders te verhalen, en verdere arbitraire correctien naar exigentie
van zaken, ten aanzien van allen welke zich daar aan schuldig maken,
of daar toe op eenigerlei wijze mede werken.
Dat de handel op het Rijk van Japan gereserveerd blijft aan het be-
stuur van de tfooge Regering van Neerlands Indien.
En eindelijk, dat alle schepen, uit de Nederlandsche havens naar de
Oost-Indische bezittingen van den Staat vertrekkende, of van daar
repatrierende, verpligt zullen zijn, op aanzoek van het Gouvernement,
eene aantal beambten of manschappen voor de Land- of Zeemagt mede
te nemen, en eene zekere scheepsruimte aftestaan; alles naar gelang van
derzelver grootte en onder genot van een in redelijkheid te bepalen kost-
geld en vracht.
's-Gravenhage, den aSsten Februarij 1815.
De Staats Raad
voornoemd
GOLDBERG.
^AiO___J
-ocr page 201-XVII
Bij het advies van den Raad van Koophandel en Koloniën
van 21 Oct. 1814 gevoegde:
CONCEPT-REGLEMENT op het beleid van de
Regering en het Justitiewezen in 's Lands Aziatische
Bezittingen, en van de Cultuur en Handel in en op
dezelve Bezittingen.
Art. I.
.... Opperbevelhebber over Onze Land- en Zeemagt.
Art. 2.
Hij zal in het beleid der zaken van policie en civiele
regering geadsisteerd worden door vier Raden, welke
zitting zullen nemen, naar den tijd hunner aanstelling en
met den Gouverneur-Generaal uit maken het ligchaam
van de Hooge Regering van Nederlandsch Indië; aan welke
beleid van alle zaken, de policie en civiele regering aan-
nde, is opgedragen; met volle magt en autoriteit, om,
romtrent zoodanige wetten, reglementen en ordonnan-
te maken, te promulgeren, en te doen executeren, als
ten meesten nutte van den Staat en deszelfs Aziatische
ittingen, met in achtneming der bepalingen van dit
ement, zullen oordeelen te behooren.
gt;eze Hooge Regering van Indie, is aan Onzen Secretaris
Staat voor de zaken van den Koophandel en Koloniën
;ning en verantwoording schuldig ....
gt;e Gouverneur Generaal is aan gemelden Secretaris
Staat ondergeschikt en verantwoordelijk, wegens des-
5 verrigtingen....
XVIIÎ
Op advies van den Raad van State van 6 Dec. 1814 door
Falck aangebrachte veranderingen:
CONCEPT-REGLEMENT op het beleid van de
Regering en het Justitiewezen in 's Lands Aziati-
sche Bezittingen.
Onveranderd.
Art. 2.
le al. onveranderd.
Deze Hooge Regering is Ons rekening en verantwoording
schuldig ....
De Gouverneur-Generaal is Ons insgelijks, wegens
deszelfs verrigtingen ....
Na bespreking door den S. V. en Falck met Van Hogen-
dorp 3 Jan. 181S vastgestelde:
REGLEMENT op het beleid van de Regering,
het Justitiewezen, de Cultuur en den Handel in
's Lands Aziatische Bezittingen.
Art. I.
Het Hoogst Uitvoerend Gezag over alle 's lands bezit-
tingen forten, etablissementen en ambtenaren, in Azia,
zal geUstigd zijn in den persoon van den Gouverneur-
Generaal van Nederlandsch Indie, die tevens zal zijn
Opperbevelhebber over de land- en zeemagt aldaar; des
zal een iegelijk zich, in die gewesten bevindende, van wat
rang of staat hij zij, Denzelven als zoodanig moeten er-
kennen, respecteren, gehouw en getrouw zijn, en zijne
bevelen opvolgen en gehoorzamen.
Art. 2.
le al. onveranderd.
Deze Hooge Regering van Indie is den Souverein re-
kening en verantwoording schuldig van alle hare verrig-
tingen, aangaande de policie en civiele regering, mitsgaders
's iLds financien, goederen en domeinen, in A-m ^^
van alle onderhandelingen met vreemde of ^l^dsche
vorsten en volken, en generalijk van alle zaken, tot deszelfs
beleid en directie staande.nbsp;. .
De Gouverneur-Generaal is den Souverem insgelijks
wegens deszelfs verrigtingen verantwoordelijk als Opper-
bevelhebber. over de land- en zeemagtnbsp;^ , .
De gemelde Hooge Regering van Nederlandsch Indie,
-ocr page 202-____alle zoodanige orders als hun door voornoemden
Secretaris van Staat, op Onze autorisatie omtrent alle de
voorschreven onderwerpen.....zullen worden gesteld.
.... overgezonden worden aan Onzen voormelden Se-
cretaris van Staat.
Art. 3.
____of Bezittingen in eene der andere wereld deelen,
of geene inboorlingen zijnde.....
Art. 4.
.... wordt door Ons benoemd.
Art. 5'
De Gouverneur Generaal vermag zijn ambt niet te resig-
neeren, nog zijn ontslag te nemen zonder Onze uitdrukkelijke
toestemming.
____alle zoodanige orders als Wij hun omtrent alle de
voorgeschreven onderwerpen, . . . doen toekomen.
____overgezonden worden aan het Departement van
Koophandel en Koloniën.
Art. 3-
De Gouverneur-Generaal en Raden van Nederlandseh
Indie moeten zijn geboren in de Nederlanden, of in eene van
's Lands volkplantingen of bezittingen, of geene inboor-
lingen zijnde, genaturaliseerd zijn; ook moeten zij den vollen
ouderdom van dertig jaren bereikt hebben.
Onveranderd.
Gedurende de vijf eerste jaren, na de aanvaardmg van
zijn ambt, vermag de Gouverneur-Generaal hetzelve met
te resigneren, noch zijn ontslag te nemen, zonder Onze uit-
drukkelijke toestemming.
Art. 6.
Bij vacature door sterfgeval of resignatie of uit eenigen
anderen hoofde, wordt hij dadelijk door den Luitenant-
Gouverneur of door zoodanigen persoon als tot de op-
volging door den Souverein mogt gedespicieerd zijn, ver-
vangen.
mitsgaders de Gouverneur-Generaal als Opperbevelhebber
van L land- en zeemagt aldaar, zijn mitsdien gehouden e
gehoorzamen, te executeren en te doen executeeren alle
Zodanige orders als hun door den Souverein omtrent alle
L voorschreven onderwerpen, mitsgaders de particu lere
vaart en handel op en in de Aziatische Bezittingen zullen
Va°nTt verhandelde in elke zitting van de meergemelde
V» Koophandel en Kolomen, te brengen.
Onveranderd.
De Go„v.rneu,-Gener«U» Nededandsch Indie «ord.
door den Souverein benoemd.
Gedurende de vijf eersi^«. f^^^TlS nT.
.jn ambt. ve-g de Gou^^^nbsp;ui.-
te resigneren, noch zijn ontslag
drukkelijke toestemming van den Souverein.
Onveranderd.
-ocr page 203-Art. 7.
Wanneer de bediening van Gouverneur-Generaal mogte
komen te vaceren, zonder dat deszelfs provisionele opvol-
ger, aan de Raden van Indie bekend was, zullen zij in han-
den van den Raad, in rang volgende op den Gouverneur-
Generaal, en deze in handen van den volgenden Raad
afleggen den eed, dat zij tot de provisionele vervulling dezer
bediening zullen stemmen zoodanige der andere Raden,
welke zij in gemoede daartoe den geschiktsten zullen oor-
deelen, buiten zich zeiven, en vervolgens elk hunne stem bij
een besloten briefje ter hand stellen aan den Secretaris der
vergadering, welke deze briefjens in eene beslotene bus
zal verzamelen, en vervolgens aan den jongsten Raad ter
hand stellen, om door denzelven in de volle vergadermg
te worden geopend, en met luider stemme gelezen; en zal
de persoon, welke alzoo blijken zal, bij de meeste stemmen
verkozen te zijn, ofte bij staking der stemmen de eerste in
rang, de bediening van Gouverneur-Généraal dadelijk aan-
vaarden, en het tractement daartoe staande, gemeten, tot
dat de Souverein daarin zal hebben voorzien en de nieuw
aangestelde Gouverneur-Generaal deszelfs functien zal
hebben aanvaard.
Onveranderd.
Art. 6.
.... totdat wij daarin zullen hebben voorzien ....
Art. 7.
Geene militaire personen van welke rang ook, kunnen tot
Leden van den Raad benoemd, noch ook als zoodanig in
dezelve geassumeerd worden, zoolang zij eenige militaire
kwaliteit bekleden.
Art. 8.
De leden van den Raad vermogen geen zitting te hebben,
noch aan het hoofd geplaatst te worden van eenige kollegien
of departementen van administratie.
Art. 9.
.... kennis moeten worden gegeven aan Onzen Secre-
taris van Staat, ten einde daar in door Ons zoude kunnen
worden voorzien ....
Vervallen.
Onveranderd.
Art. 9.
Alle vacatures in den Raad zullen worden vervuld door
zoodanige ambtenaren uit de eerste klasse als door den
Gouverneur-Generaal in Rade tot dat einde provisioneel,
zullen moeten worden geroepen, binnen eene maand na de
ontstane vacature; en zal hiervan bij de eerste bekwame
gelegenheid kennis moeten worden gegeven aan het Depar-
tement van Koophandel en Koloniën, ten einde daarin
door den Souverein zoude kunnen worden voorzien, het zij
door de confirmatie des reeds geroepenen of door aanstel-
ling van eenig ander persoon.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 10.
Wanneer eenig lid van den Raad door ziekte, afwezend-
heid of eenige andere wettige oorzaak verhinderd wordt de
vergaderingen van den Gouverneur-Generaal en Raden bij
te wonen en de Gouverneur-Generaal nogtans verlangde
omtrent eene andere zaak van aangelegenheid te hebben het
advies van eene volle Raadsvergadering, zal hij bevoegd zijn,
daartoe te assumeren een persoon uit de eerste klasse der
ambtenaren, welke de raadplegingen over zoodanige zaak
zal bijwonen, met dezelfde magt en effect, als de gene in
wiens plaats hij geassumeerd wordt, wettiglijk toekomt,
doch zonder uit dien hoofde op eenige bezoldiging te kunnen
aanspraak maken, en zonder personeel of in officio bij de
zaak in deliberatie te mogen zijn geïnteresseerd.
Art. II.
De Gouverneur-Generaal en de Raden van Nederlandsch
Indie, zullen in derzelver vergaderingen het eerst in over-
weging nemen, de zaken, welke door den Gouverneur-
Generaal zullen worden voorgesteld.
De Gouverneur-Generaal is bevoegd de voorstellen, welke
door de Raden gedaan worden, in overweging te brengen,
terstond ofte in de eerstvolgende vergadering, naar mate
hij zulks dienstig zal oordeelen; langer vermag hij zulks
niet uit te stellen, zonder toestemming van den genen, die
het voorstel gedaan heeft.
Art. 12.
In alle zaken, waarover bij den Gouverneur-Generaal
en Raden zal worden geraadpleegd, zal de Gouverneur-
Generaal de adviesen vragen van de Raden, welke daarbij
tegenwoordig zijn, en zal de geassumeerde Raad of Raden,
bij het opmaken der conclusien, stem hebben; de stemmen
stakende, zal die van den Gouverneur-Generaal voor twee
worden gerekend.
Art. 13.
Alle besluiten en andere verrigtingen van den Gouverneur-
Generaal en Raden van Nederlandsch Indie, zullen worden
uitgedrukt als: gedaan bij den Gouverneur-Generaal in
Rade, en niet anders; zij zullen alvorens te worden gepubli-
ceerd ofte ter uitvoer gebragt, worden geteekend door den
Secretaris: ter Ordonnantie van den Gouverneur-Generaal
in Rade.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 14.
.... in Onzen naam ....
Art. 15.
.... zonder daartoe door Ons van Onzentwege te
zijn . . .
.... Onze Regering ....
.... in Onzen naam ....
.... kennis tegeven aan Onzen gemelden Secretaris van
Staat....
Art. 16.
.... gedemandeerd in Onzen naam ....
.... bepalingen, dat de Gouverneur Generaal in Rade,
in eenig diergelijk geval oordeelende het aan hem gedaan
verzoek eenige reflectie te verdienen, daar op zal innemen
het advijs en de consideratien van het Hooge Gerechtshof
en bevoegd zijn, om hetzelve verzoek geheel of gedeeltelijk
Art. 14.
Alle verbonden met Aziatische Vorsten of volken, zullen
in naam van den Souverein worden aangegaan, door den
Gouverneur-Generaal in Rade. Dezelfde form zal in acht
genomen worden bij eenige herrieuwing der thans subsiste-
rende tractaten met de Aziatische Vorsten of volken.
Art. 15.
De Gouverneur-Generaal ir. Rade zal niet vermogen
oorlog te verklaren, vijandelijkheden te beginnen, ofte in
eenige overeenkomst te treden, tot het aandoen van oorlog
tegen eenige der inlandsche Vorsten of Staten, ofte eenig ver-
bond aan te gaan, om de bezittingen van inlandsche Vor-
sten of Staten te guaranderen, zonder daartoe te zijn gelast
of geautoriseerd, uitgezonderd wanneer dadelijke vijandelijk-
heden gemaakt worden tot het plegen van vijandelijkheden,
of wel dadelijk vijandelijkheden begonnen zijn tegen de
Regering van 's Lands Aziatische Bezittingen, of tegen eenige
Vorsten of Staten, afhankelijk van gemelde Regering, of
tot welker bijstand of verdedig'ng de zelve, uit hoofde van
eenige plaats hebbende verbind.,missen, verpligt is, in welk
geval de Gouverneur-Generaal .'n Rade bevoegd zal zijn in
naam van den Souverein oorlog te verklaren, vijandelijk-
heden te beginnen, ofte verbindtenissen aan te gaan tegen
zoodanigen Vorst of Staat, weP;e dadelijk vijandelijke toe-
bereidselen gemaakt, ofte vijandelijkheden gepleegd zal
hebben, doch gehouden zijn, daarvan met den meesten spoed
kennis te geven aan meergemeld departement, met bij-
voeging van volledige informatien omtrent alles wat tot
zoodanig geval betrekking, en verslag der redenen, welke
hem bewogen hebben, om daarin zoodanig te handelen.
Art. 16.
Aan de Hooge Regering van Nederlandsch Indie, wordt
gedemandeerd in naam van den Souverein, de uitoefening
van het regt om gratie of pardon te verleenen, van alle mis-
daden, gepleegd onder de jurisdictie van 's Lands Aziati-
sche Bezittingen en deswege geïncurreerde straffen geheel
of gedeeltelijk te remitteren en kwijt te schelden, onder de
navolgende bepalingen, dat wanneer het verzoek om gratie
betrekking heeft tot eene misdaad staande ter cognitie van
het Hoog Gerechtshof, of van eene sententie bij hetzelve
gewezen, en de Gouverneur-Generaal in Rade oordeelt,
dat hetzelve eenige reflectie verdient, hij daarop zal in-
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
toe te staan, wanneer door het gemeld gerechtshof daartoe
zal zijn geadviseerd, doch in geval door het tfooge Gerechts-
hof daartegen mogt zijn geadviseerd en gezegde Regering
nogtans mogte vermeenen, dat zoodanig verzoek geheel of
gedeeltelijk zoude behoren te worden toegestaan, ofte van
een meerder gedeelte, dan waartoe het advijs van het ffooge
Gerechtshof strekt, de gezegde Regering alsdan alleenlijk
zal bevoegd zijn de surcheance te continueren, totdat Ons
goedvinden deswegens zal zijn verstaan; wijders zal de
ffooge Regering alle de stukken tot zoodanige zaak behoren-
de onder een behoorlijk inventaris gebragt, benevens het
advijs van het tfooge Geregtshof, en haar eigene consi-
deratien met de eerste bekwame gelegenheid in duplo,
aan Onzen gemelden Secretaris van Staat moeten toezenden,
ten einde die te brengen ter Onzer kennisse en daar op door
Ons te worden gedisponeerd zooals wij zullen vermeenen
te behooren; Blijvende in alle gevallen aan gezegde Regering
het Regt om diergelijke verzoeken af te slaan hetzij terstond
hetzij naar ingenomen advijs van het tfooge Gerechtshof,
al ware het, dat hetzelve advijs contrarie was liggende.
Art. 17.
De Gouverneur-Generaal is bevoegd, om bij eene schrif-
telijke order, onder deszelfs handteekening en zegel gegeven,
aan zoodanige officieren van justitie of andere al hij geraden
zal vinden, eenige persoon of personen, verdacht van eenige
handeling, gevaarlijk voor de publieke rust of veiligheid
van 's Lands Aziatische Bezittingen, te doen nemen in ver-
zekerde bewaring, doch hij zal in zoodanig geval gehouden
zijn, binnen drie maal vier-en-twintig uren, nadat zoodanig
persoon of personen in verzekering zullen zijn genomen,
in de vergadering van Gouverneur-Generaal en Raden daar-
van kennis te geven, en open te leggen de gronden, waarop
zijn vermoeden rust. En in geval, de Gouverneur-Generaal
in Rade mogte oordeelen, dat daartoe termen waren, zal
bij besluit deze zaak gesteld worden in handen van den
Procureur-Generaal, om daarin te handelen zoo als zijn
ambt en pligt vereischen zal; te welken einde de gemelde
persoon of personen, aan den Procureur-Generaal zullen
worden overgeleverd, om vervolgens tegen hen, voor het
floog Geregtshof te worden geprocedeerd als naar regten.
Art. 18.
nemen het advies en de consideratien van hetzelve ffoog
Geregtshof, doch dat wanneer het verzoek om gratie be-
trekkelijk is tot eene misdaad, waarvan de cognitie toekomt
aan een der andere Geregten, of tot een vonnis door dezelve
gewezen, de Gouverneur-Generaal in Rade altijd, en der-
halve ook dan, wanneer hij mogt begrijpen, dat hetzelve
geene overweging verdient, daarop het advies en de considera-
tien van het ffoog Geregtshof zal innemen.
En zullen, in gevalle waar de tfooge Regering tegen het
advies van het ffoog Geregtshof, van het regt van gratie of
remissie mogt hebben gebruik gemaakt, de stukken daartoe
betrekkelijk overgezonden en met de opgave van de gronden
en motiven van het genomen besluit, door middel van het
Departement van Koophandel en Koloniën, ter kennisse van
den Souverein gebragt worden: blijvende daarentegen aan
de fiooge Regering de volle bevoegdheid om de bedoelde
verzoeken af te slaan, al ware het daarop ingenomen advies
van het floog Geregtshof gunstig.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 18.
Ingevalle echter de Gouverneur-Generaal in Rade mogte
-ocr page 207-.... met de eerste gelegenheid in duplo omstandig kennis
moeten worden gegeven aan Onzen voornoemden Secre-
taris van Staat, ten einde die zaak te brengen ter Onzer
kennis, en daar op door Ons finalijk te worden gedispo-
neerd. Zullende de Gouverneur Generaal in Rade deswegens
verantwoordelijk aan Ons zijn, doch nimmer in Regten
worden aangesproken, dan wanneer Ons blijken mogt
dat daarin ....
Art. 19.
De magt in de voorgaande twee artikelen aan den Gouver-
neur-Generaal afzonderlijk, en den Gouverneur-Generaal
in Rade gegeven, strekt zich niet uit tot de personen van den
president en verdere leden van het Hoog Geregtshof,
welke niet in hunne functien zullen kunnen worden ge-
suspendeerd, noch ten hunnen opzigte in eenig geval ver-
mogen te worden geprocedeerd, op eenige andere wijze,
dan bij dit reglement is vastgesteld.
Art. 20.
En ten einde de Uitvoerende Magt in 's Lands Aziatische
Bezittingen het noodige vermogen hebbe, om m geval
van groote aangelegenheden en betreffende het welvaren
van het moederland of het behoud der bezittingen, met
nadruk en spoed daarvoor te waken, wordt hierbij vast-
gesteld, dat wanneer over eenige maatregel of eenig voorstel
in de vergadering van den Gouverneur-Generaal in Rade
zal worden geraadpleegd, waarbij de Gouverneur-Generaal
oordeelen zal, dat de belangen van het moederland of de
veiligheid of het behoud van eenige der Aziatische Be-
oordeelen, dat het algemeen belang kwam te vorderen, dat
eenig persoon of personen, vere .chtA'an eenige handelingen,
strekkende tot ondermijning van het publiek gezag, of tot
storing van de publieke rust en veiligheid, onverwijld uit
's Lands Aziatische Bezittingen zouden behooren te worden
verwijderd, zal de Gouverneur-Generaal in Rade vermogen
zoodanig persoon of personen te doen vertrekken, of, des
noods, op te zenden naar Europa, als mede hen, tot op der-
zelver vertrek, te stellen onder zoodanige surveillance, als
hij noodig zal oordeelen, doch zal in die gevallen aan hem
gelaten worden een tijd, door Gouverneur-Generaal in
Rade te bepalen, ten einde orde op zijn zaken te stellen;
blijvende inmiddels onder surveillance, en voorts daarvan
en van de redenen, daartoe gemoveerd hebbende, met de
eerste gelegenheid, omstandig kennis moeten worden ge-
geven aan het Departement van Koophandel en Kolonien,
ten einde die zaak te brengen ter finale dispositie van den
Souverein, aan wien de Gouverneur-Generaal in Rade
deswege verantwoordelijk, doch zonder ooit in regten te
kunnen worden aangesproken, dan wanneer blijken mogte
dat daarin gehandeld was uit volstrekte willekeur, bijzondere
vijandschap of opzettelijke onregtvaardigheid.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
— I9S —
Onveranderd.
-ocr page 208-zittingen in gevaar zijn, en wanneer hij Gouverneur-
Generaal zal begrijpen de dienst en het oirbaar van den
Lande te vorderen, of dat de gedane voorstellen moeten
worden aangenomen en ten uitvoer gebragt, of dat dezelve
moeten worden uitgesteld of verworpen, en de meerderheid
van den Raad mogte zijn van een ander gevoelen, als dan
de Gouverneur-Generaal en de Raden, respectivelijk de
redenen van derzelver verschillende gevoelens, zullen
moeten in geschriften stellen, en met hunne handteekening
bekrachtigen en aan elkander mededeelen, en dat wanneer,
na eene opzettelijke overweging daarvan een iegelijk bij
zijne gevoelens mogte blijven, de Gouverneur-Generaal
de magt zal hebben het besluit op te maken, overeenkomstig
zijn bijzonder gevoelen; welk besluit van dezelfde kracht en
waarde zal zijn, als ware het met eenstemmigheid of meerder-
heid genomen, en even zoo door de leden van den Raad en
alle andere wien zulks zoude mogen aangaan, worden ge-
respecteerd en gehoorzaamd, ten uitvoer gebragt of helpen
brengen, doch zal de Gouverneur-Generaal wegens alle
zoodanige, tegen het gevoelen der meerderheid genomen be-
sluiten, en derzelver gevolgen alleen verantwoordelijk zijn.
Artikel 2i
.... Onze aanstelling ....
Art. 22.
____bekwame gelegenheid in duplo verslag moeten wor-
den gedaan, aan Onzen meergemelden Secretaris van Staat,
met bijvoeging van alle de gewisselde consideratien en
adviezen ten einde die te brengen ter Onzer kennisse en
daar op door Ons te worden gedisponeerd.
Art. 21.
De bevoegdheid in het voorgaande artikel aan den Gouver-
neur-Generaal gegeven, zal zich niet uitstrekken tot het
nemen of uitvoeren van zoodanig besluit welke niet wettig-
lijk zoude hebben kunnen genomen worden, met concurren-
tie van de Raden, nochte tot het opleggen van eenige be-
lastingen; zij zal alleenlijk toekomen aan, en kunnen worden
uitgeoefend door den Gouverneur-Generaal, na dat hij,
op aanstelling van den Souverein, zijne functiën zal hebben
aanvaard, geenszins aan en door iemand, welke, zonder
zoodanige aanstelling, die hooge bediening ad interim
waarneemt.
Art. 22.
In alle gevallen waarin de Gouverneur-Generaal van de
hem bij het 20® artikel gegeven magt, zal hebben gebruik
gemaakt, zal van af hetgeen daaromtrent zal zijn voorge-
vallen, bij eerste bekwame gelegenheid verslag moeten
worden gedaan aan het meergemelde departement, met
bijvoeging van alle de gewis: Ide consideratien en advisen,
ten einde die te brengen ter kennisse en approbatie van den
Souverein.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 23.
De Gouverneur-Generaal en Raden kunnen in het
civiele voor geene andere regtbank in Indien worden ge-
convenieerd, dan voor het Hooge Geregtshof.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 24.
.... gepleegd.
Onveranderd.
Art. 24.
De Gouverneur-Generaal vermag in geenerlei geval in
Indien geregtelijk worden aangesproken ofte eenige pro-
cedures van wat aard ook tegen hem worden geëntameerd,
ter zake van misdaad in- of buiten deszelfs officie gepleegd,
maar zullen alle zoodanige actiën, naar aanleiding van art.
105 der grondwet, voor den Hoogen Raad der Vereenigde
Nederlanden, moeten geïnstitueerd worden.
Art. 25.
De Raden van Indie zijn, zelfs na het eindigen van hunne
bediening in Indie, wegens misdaad alleen aansprakelijk
voor het Hooge Gerechtshof, en vermogen nimmer te wor-
den genomen in verzekering, anders dan door middel van
militair arrest, volgens bevel van den Gouverneur-Generaal.
Art. 26.
Wanneer het Hooge Geregtshof aan den Prokureur-
Generaal zal hebben verleend eenig decreet van apprehensie
tegen een Raad van Indie, ter zake van een delict door
denzelven begaan, zal de Prokureur-Generaal gehouden
zijn, zich bij beslotene missive te adresseren aan den
Gouverneur-Generaal, en het bekomen decreet van appre-
hensie daarbij overleggende, verzoeken, dat zoodanigen
Raad van Indie moge worden genomen in goede verzeke-
ring, en gesteld ter dispositie van het gemelde Geregtshof;
en zal de Gouverneur-Generaal dat verzoek niet vermogen
te weigeren, maar gehouden zijn onmiddellijk zoodanigen
Raad van Indie op de meest gevoegelijke wijze te doen
nemen in militair arrest, om aan den Prokureur-Generaal
te worden overgeleverd, ter dispositie van het Hooge Geregts-
hof.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 27.
De Gouverneur-Generaal en Raden houden dezelver ge-
wone residentie te Batavia, of in den omtrek dezer hoofd-
plaats. De Gouverneur-Generaal is bevoegd, zulks in buiten-
gewone omstandigheden noodig oordeelende, den zetel van
het Gouvernement te verplaatsen naar eenig ander gedeeUe
Onveranderd.
Onveranderd.
van het eiland Java; en zijn de Raden in zoodanig geval
gehouden zich derwaarts te begeven op requisitie van den
Gouverneur- Generaal.
Art. 28.nbsp;, • 1 •
De Gouverneur-Generaal noodig oordeelende zich in
persoon naar eenig ander gedeelte van het ^dand J^ja te
begeven, zonder den Raad, zal aldaar die zelfde mag^, en
dat zelfde gezag oefenen als te Batavia met den Raad, en
indien hij noodig oordeelt eenige bevelen f .-tructi^e
geven, hetzij aan den Raad te Batavia, hetzij aan eenige
Ldere geconstitueerde magten of ambtenaren door gehee
Nederlands Indie, waartoe hij te Batavia met en benev ns
den Raad bevoegd zoude zijn, zal een iegelijk gehouden zyn
dezelve bevelen of instructien te gehoorzamen, en zich
daar naar te gedragen, doch zal hij alleen deswege verant-
woordelijk zijn.
Art. 29-
.... zonder den Raad, zal zoodanig lid van den Raad ....
Art. 30.
I.p.v. de Land- en Zeemagt, telkens te lezen: Onze
Land- en Zeemagt.
Onveranderd.
Art. 29.
Wanneer de Gouverneur-Generaal zich naar eenig ander
gedeelte van het eiland Java zal begeven, zonder den Raad,
en er geen Luitenant-Gouverneur door den Souverein
aangesteld, te Batavia, aanwezig is, zal zoodanig lid van den
Raad als hij tot dat einde zal benoemen, geautoriseerd zijn,
om, gedurende zijne afwezendheid, als Luitenant-Gouver-
neur, met de verdere Raden, de politieke en civiele regering
uitteoefenen, op dezelfde wijze, en niet anders dan dezelve
volgens den inhoud van dit reglement uitgeoefend mag
worden door iemand de bediening van Gouverneur-Gene-
raal, in cas van vacature ad interim waarnemende.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 30.
De Gouverneur-Generaal oefent alleen het opperbevel
uit over de land- en zeemagt in Oost-Indie; alle zee- of
landofficieren zich aldaar bevindende, zijn gehouden, zonder
eenige tegenspraak, deszelfs orders te respecteren en te
gehoorzamen; en door hunne onderhoorigen te doen eer-
biedigen en gehoorzamen, en geen derzelven in het aller
minste te contrariëren of dulden dat dezelve orders door
iemand der onderhoorigen gecontrarieerd worden.
Aan denzelven zal mitsdien worden afgegeven eene acte
als Generaal en Admiraal en Chef over de land- en zeemagt
in Azia. — Hij is bevoegd, om in cas van oorlog, tusschen
de Vereenigde Nederlanden en eenige andere Mogendheid,
Art. 31-nbsp;, ,
De administratie der finantien en domeinen zal worden
toebetrouwd aan eenen daartoe bijWerhjk beste^
Raad of Administrateur, met adsistentie van de verdere
noodigde ondergeschikte personen.
Art. 32.
Deze Raad of Administrateur zal, onder het oppergezag
van den Gouverneur-Generaal in Rade belast zijn met h t
algemeen toevoorzigt over de financien, ^omemen en goe
deren van 's Lands Aziatische Bezittingen, - a lesJ
daartoe betrekking heeft; inzonderheid ook ove lt;^e onder
scheidene cultures van de voortbrengselen des ands, en
over de ambtenaren tot de beheering
waring en aflevering van gelden, P^^^^f quot;.f^tTchrS-
ren, mitsgaders tot de directie over de ^^^^^^^^^^
ëmploijeerd wordende; alles navolgens
instructien. als daartoe zullen worden beraamd
gesteld.
Art. 33-nbsp;„nbsp;, ••
In verband met de opgegeven directie
dere administratien kunnen worden daar^ over de
koffij-teelt, over de houtbosschen en over de ^^g ^
en posterijen; alles volgens nader te maken instructien.
Er zal te Batavia zijn eet^ntale Rekenkamer, bestaan-
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 34.nbsp;, , 1
Er zal te Batavia zijn eene Algemeene Rekenkamer, be-
in naam van den Souverein. commissien of lettres de mar-
qués te verleenen aan schepen bij particulieren uitgerust.
Het bestuur over alles wat tot verdediging van s Lands
Aziatische Bezittingen ofte afbreuk van den vijand dienen
kan is aan hem overgelaten, met advies van zoodamgen
zee- of landofficier. als hij zal goedvinden deswege te raad-
plegen. onder zijne persoonlijke verantwoordelijkheid.
Alleenlijk zal hij niet met den vijand vermogen te capitu-
leren over 's Lands Aziatische Bezittingen ofte eemg ge-
deelte derzelve, zonder zulks alvorens te hebben gebragt
ter deliberatie der Hooge Regering, en daartoe door een
wettiglijk genomen besluit van den Gouverneur-Generaal
in Rade te zijn geautoriseerd, zonder dat hij in dit bijzonder
geval van de bevoegdheid, hem bij het 20^ artikel gegeven,
gebruik zal kunnen of mogen maken.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
-ocr page 212-de uit vijf leden waar onder de President en een Secretaris,
zonder welker controle en onderteekening geene betaling
van gelden nochte aflevering van goederen te Batavia mogen
geschieden, of in de rekening der comptabelen of admini-
strateurs geleden worden;
Zullende .... afgeschaft.
Bij ziekte of noodzakelijke afwezigheid van een of meer
Leden zal door den Gouverneur-Generaal in Rade eene
assumtie van andere personen kunnen geschieden, ten einde
de voortgang van het werk niet vertraagd worde mits de
geassumeerde zelve geen belang hebbe bij het onderzoek.
Art. 35-
.... met zijn consideratien voorzien in duplo over
te zenden aan Onze Secretaris van Staat voor de Koop-
handel en Koloniën.
staande uit een genoegzaam aantal leden en een secretaris,
aan welker controle en onderteekening alle betalingen van
gelden, en ook zoo veel mogelijk, alle afleveringen van
goederen te Batavia moeten worden onderworpen, om in
de rekening der comptabelen of administrateurs geleden te
worden; zullende deze Rekenkamer wijders belast zijn met
het onderzoek en de confrontatie van alle boeken van
rekening of administratie van gelden of goederen, welke op
Batavia en op andere 's lands Aziatische Bezittingen ge-
houden worden, alles navolgens zoodanige orders en in-
structien als te dien opzigten zullen worden beraamd en
vastgesteld; blijvende de post van Visitateur-Generaal, als
mede het Kantoor-Generaal afgeschaft.
Vervallen.
Onveranderd.
Art. 35-
De Rekenkamer voornoemd zal van alle zaken, ter harer
cognitie staande, jaarlijks eenen staat doen formeren en
denzelven, benevens de daartoe behoorende bijlagen, mits-
gaders hare consideratiën, over de, in dien staat en bijlagen
behandelde zaken, en eene opgave der in gebreken gebleven
ambtenaren, overbrengen ter vergadering van de Hooge
Regering, welke verpligt is, dat alles, met zijne consideratien
voorzien, over te zenden aan het Departement van Koop-
handel en Kolonien.
Art. 36.
Het politiek bestuur op elk der onderhoorige Aziatische
Bezittingen en Etablissementen, zal op den meest eenvoudi-
gen voet, en zooveel de omstandigheden zullen toelaten,
worden ingerigt, in den geest van het geen omtrent de rege-
ring en het algemeen bestuur derzelve bezittingen bij dit
reglement is bepaald.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 37.
Alle ambtenaren worden zoodanig bezoldigd, dat zij naar
de gelegenheid der plaatse, volgens hunne rang en karakter
ordenlijk kunnen bestaan. Zij dragen daarvan jaarlijks een
gering gedeelte bij, om te strekken tot een fonds tot onder-
Onveranderd.
Onveranderd.
steuning van behoeftige weduwen en weezen van ambte-
naren, zoo lange dezelve in Indie verblijven. Hunne be-
zoldigingen kunnen in geen geval aan eenige andere be-
lasting hoegenaamd, van wat aard ook, worden onderhevig
gemaakt. Het bezigen van middelen om zich onwettige
inkomsten te verschaffen, alle geldafpersingen of concus-
sien in het algemeen, en in het bijzonder ten aanzien van
den inlander, worden volgens alle rigueur van wetten, zelfs
naar exigentie van zaken, met den dood gestraft.
Art. 38.
.... of minder gezag in Onzen dienst in Oost-Indie
bekleedt....
Art. 38.
Niemand, hoe ook genaamd, die eenig meerder of minder
gezag in Oost-Indie bekleedt, vermag van een ander onder
deszelfs gebied, gehoorzaamheid, ofte directie staande, of
aan welke hij gehoorzaamheid verschuldigd is, eenige gif-
ten of gaven, of geschenken te geven, of te ontvangen,
directelijk of indirectelijk, of te dulden, dat dit door zijne
huisvrouw, kinderen, huisbedienden of iemand van zijnent-
wege geschiede, op pene dat de gevers of aannemers van
zoodanige giften, gaven of geschenken, zullen gehouden
worden zich aan onbehoorlijke extorsie te hebben schuldig
gemaakt, en als zoodanig naar de gestrengheid der wetten
zullen worden gestraft.
Onveranderd.
Art. 39.
Noch zal niemand der in het laatste voorgaand artikel
bedoelde ambtenaren, vermogen te genieten eenige onge-
oorloofde inkomsten, in Oost Indie bekend onder de be-
naming van overwigten, mingewigten, minbetaling, zoo-
genaamde stille winsten, contributien, hommages, of wat
dies meer zij, op poene van naar exigentie van zaken ten
strengsten te worden gestraft.
Onveranderd.
Vervallen.
Art. 39.
Alle civiele ambten (uitgezonderd de hooge bedieningen
van Gouverneur-Generaal en de Raden van Indien, mits-
gaders van den president en de leden van het Hoog
Geregtshof, en die, welke door Javanen of andere inlanders
worden bekleed) zullen, naarmate van derzelver aange-
legenheid en inkomsten, worden verdeeld in vier klassen
Geen ambtenaar tot de tot dezelve klassen behoorende, kan
tevens lid zijn van de Hooge Regering van Nederlandsch
Indie, ofte den titel daarvan voeren. Geene vacatures van
Art. 40.
Onveranderd.
.... titel daarvan voeren Alle vacatures van de ambten
van de eerste klasse zullen worden vervuld uit de ambte-
naren van de tweede klasse, die der tweede klasse, uit
ambtenaren van de derde, en die van de derde klasse uit
de ambtenaren van de vierde klasse; — geen ambtenaar zal
tot een ambt van een hoogere klasse kunnen worden aange-
steld, tenzij hij tevoren gefungeerd hebbe, in die klasse,
waaruit de vervulling geschieden moet.
Art. 41.
____onder approbatie van Onzen meergemelden Secre-
taris van Staat.
Geen ambtenaar vermag het ambt waartoe hij bevorderd
wordt, te weigeren, op pene van vervallen te zijn van dat,
hetwelk hij dadelijk bekleedt.
De rangen der ambtenaren regelen zich naar de klassen
tot welke zij behooren, en naar de orde in welke de ambten
tot elke klasse behoorende, zullen zijn gerangschikt.
ambten zullen worden vervuld uit ambtenaren van eene
mindere klasse dan de naastvolgende.
Art. 40
Alle vacatures van ambten tot eenige der voormelde vier
klassen behoorende, worden vervuld door den Gouverneur-
Generaal in Rade, op de daartoe staande tractementen en
emolumenten, de ambtenaren van de vierde klasse deviniti-
velijk, doch die der eerste, tweede en derde klasse onder
approbatie van den Souverein.
Onveranderd
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 42.
.... hetzij zulks geschiede van Onzent wege door Onzen
Secretaris van Staat voor de Zaken van Koophandel en
Koloniën, ....
(Ontwerp Art. 43) Art. 42.
De Gouverneur-Generaal heeft de magt om in enkele
gevallen, om goede redenen, en wanneer hij zal oordeelen
zulks te kunnen geschieden, zonder nadeel van 's lands
dienst, voor een' bepaalden tijd verlof te geven aan civiele
of militaire ambtenaren, om zich naar Europa of elders te
begeven, en om de noodige schikkingen te maken, tot de
waarneming van derzelver bedieningen, gedurende hunne
afwezendheid.
(Ontwerp Art. 44) Art. 43.
Alle militaire bevelhebberen den Staat ter zee of te land
in Indie dienende, ontvangen aldaar geene andere bevelen,
dan die van den Gouverneur-Generaal.
.... hetzij zulks geschiede van wege den Souverein
door den Secretaris van Staat voor de Zaken van Koop-
handel en Koloniën.....
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 41.
Geen ambtenaar tot de voorsz. vier klassen behoorende,
nochte ook de klerken kunnen hunne ambten en bedieningen
anders bezitten, dan tot kennelijk wederzeggens toe, het zij
zulks geschiede van wege den Souverein door het Depar-
temente van Koophandel en Koloniën, of door den Gouver-
neur-Generaal in Rade.
Onveranderd.
Onveranderd.
-ocr page 215-Art. 45.
.... om ooit in Onzen dienst....
Art. 46.
Het zal noch aan den Gouverneur Generaal en verdere
leden en ministers van de Hooge Regering van Neerlands
Indie, noch aan den President, Leden en minister van het
Hooge Geregtshof, noch aan eenige andere civiele of lu-
stitiele ambtenaren noch aan eenige militaire personen van
wat kwaliteit of rang ook, geoorloofd zijn hetzij voor eigen
rekening, hetzij als zaakgelastigden voor anderen, handel
te drijven of aandeel te hebben in commerciële onder-
nemingen.
Art. 47.
Personen niet zijnde in Onzen dienst in Oost Indie op
eenige van 's Lands Aziatische Bezittingen aankomende,
zullen niet vermogen zich op dezelve bezittingen neder te
zetten, maar gehouden zijn weder te vertrekken met de
schepen waar mede zij gekomen zijn, ten zij op uitdrukke-
lijke vergunning van Onzen evengenoemden Secretaris van
Staat, ofte van den Gouverneur Generaal in Raden, en op
de voorwaarden bij die vergunning vervat, mits niet strij-
dende met den inhoud van dit Reglement.
Art. 48.
Niemand vermag zich neder te zetten, ofte zijn verblijf
te houden, op eenige van 's Lands Aziatische Bezittingen,
buiten zoodanigen omtrek der Hoofdplaatsen en steden.
Art. 44.
Alle civiele ambtenaren in Oost-Indie, zullen bij hunne
aanstelling, alvorens in functie te treden, gehouden zijn,
in handen van den Gouverneur-Generaal in Rade, ofte op
de onderhoorige Aziatische Bezittingen, in handen van den
persoon welke aldaar het gezag zal voeren, behalve den eed
van trouwe, en die tot derzelver respective bedieningen
staande afteleggen, den eed van purge; en zullen alle de
genen die bevonden zullen worden daartegen of ook tegen het
bepaalde bij art. 37 en 38 gehandeld te hebben, onder wat
titel of pretext het zoude moge wezen, niet alleen de facto
van hun voorschreven ambt vervallen zijn, maar boven dien
verklaard worden infaam en inhabiel om ooit in 's lands
dienst te worden geemploijeerd; welke straffen mede zullen
incurreren de genen, welke zoodanig geld of geldswaarde
genomen hebben, en bovendien gemulcteerd worden voor
de drie dubbele waarde van het genotene.
Art. 45.
Onveranderd.
Onveranderd.
De Gouverneur-Generaal en Raden van Indie, en de
verdere ambtenaren van alle klassen welken zulks bij hunne
respective instructien mogt worden ontzegd, zullen zich met
de meeste naauwgezetheid, van allen handel en van alle
aandeel en commerciële speculatien, het zij voor eigen
rekening, het zij als zaakgelastigden van anderen, moeten
onthouden, sub pene van het door hen bekleede ambt te
moeten verlaten.
Vervallen.
Vgl. art.
Vervallen.
.... neder te zetten, ten zij op uitdrukkelijke vergunning
van den Souverein, ofte van den Gouverneur-Generaal in
Raden ....
als de Gouverneur Generaal of diegeene, welke op de
respective Bezittingen het gezag voert dienstig zal oor-
deelen te bepalen, of zich verder van dien bepaalden omtrek
begeven zonder schriftelijk consent van den Gouverneur
Generaal of andere Hoofdgebieders.
Art. 49.
De meest geschikte middelen, voor zoo verre zulks nog
niet mogte zijn geschied, zullen met overleg van de Inland-
sche Regering worden beraamd, en in het werk gesteld,
om in het gebied van 's Lands Aziatische Bezittingen het
lot van den gemeenen Inlander te verbeteren, welvaart
en voorspoed onder hen te bevorderen, alle onregtmatige
en willekeurige belastingen af te schaffen, de misbruiken
op het stuk der Heerendiensten ingeslopen, zorgvuldig te
weeren, eindelijk de landbouw en handel aan te moedigen,
uittebreiden, met in acht neming van de oorspronkelijke
Inlandsche zeden, gewoonten en godsdienst.
Art. 50.
Op alle stukken lands door partikuliere personen op het
Eiland Java in vollen eigendom bezeten wordende, en waar
op noch geene verponding of andere grondlast of opbrengst
van produkten equivalent aan de grondlast, wordt geheven,
zal eene algemeene belasting bij wijze van verponding wor-
den ingevoerd, doch zullen daarvan voor den tijd van tien
jaren, ingaande met den dag dat zulks op het gemelde Eiland
bij publicatie zal zijn bekend gemaakt, uitgezondert zijn
alle stukken lands, welke alsdan ongecultiveerd zullen zijn;
wordende door gecultiveerde stukken lands, welke mits-
dien dadelijk aan de voorschreve belasting subject zijn,
verstaan, de zoodanige welke met tot timmerhout bekwame
of vruchtdragende boomen of heesters zijn beplant, of die
welke gedurende de laatste zes jaren met nuttige voort-
brengzelen zijn beplant of beteelt geweest, mitsgaders
benoodigde weiden voor hoorn en ander vee, daartoe ge-
schikt en behoorlijk onderhouden en gebruikt wordende;
doch zal het de pligt van het Indiesch Bestuur zijn hier
omtrent te waken, en de noodige voorzorgen te gebruiken,
dat de veeteelt in de Bataviasche Bovenlanden, door de
landeigenaren niet worde voortgezet of uitgebreid, tot na-
deel of kwelling van den gemeenen Inlander, of tot prae-
juditie van de aankweking van nuttige Endprodukten.
En opdat zulks behoorlijk worde ten uitvoer gebragt.
De meest geschikte middelen, voor zoo verre zulks nog
niet mogte zijn geschied, zullen worden beraamd, ....
aan te moedigen en uittebreiden.
Speciaal zal het de pligt van het Indiesch Bestuur zijn
hieromtrent te waken, en de noodige voorzorgen te ge-
bruiken, dat de veelteelt in de Bataviasche Bovenlanden,
door de landeigenaren niet worde voordgezet of uitgebreid,
tot nadeel of kwelling van den gemeenen Inlander, of tot
praejuditie van de aankweking van nuttige landprodukten.
Vervallen.
Vervallen.
Vervallen.
zal de Hooge Regering in de Bataviasche Ommelanden en
aangrensende Regentschappen, door eene Commissie, mits-
gaders op andere plaatsen door zoodanige personen als door
dezelve daartoe zullen worden geqwalificeerd, alle geculti-
veerde en ongecultiveerde landen in vollen eigendom
bezeten wordende, naauwkeurig doen opnemen en opmeten,
en daar van accurate en geverifieerde aanteekeningen of
cadasters formeren, ten einde vervolgens daar naar de ver-
ponding over dezelve landen, naar gelang van derzelver
meerdere of mindere vruchtbaarheid te worden omgeslagen,
en telken jare ingevordert, zullende de vermelde verpon-
dingen na verloop van voorschreve tien jaren, striktelijk en
zonder aanzien van personen, ook moeten worden ingevor-
derdt van alle thans ongecultiveerde landen, ofschoon de-
zelve alsdan bij eene nadere opneming in zeiver voege als de
voren gemelde gedaan, mogten bevonden worden niet te
zijn gebragt tot een staat van culture, wordende echter aan
de keuze des Eigenaars overgelaten, om zoodanige landen
te abandonneeren, wanneer zij ongenegen zijn de voor-
schreve belasting daarvan jaarlijks te voldoen; zullende bij
gelegenheid van hét invoeren dezer algemeene verponding,
de reeds ingevoerde grond of equivalente last, worden her-
zien en insgelijks op grond der meerdere of mindere vrucht-
baarheid van de landen met de algemeene verponding in
overeenstemming gebragt worden.
Alle tien jaren zal de verponding worden herzien en ge-
rectificeerd.
(Ontwerp Art. 51) Art. 46.
Er zal alomme in Indie regt gesproken worden uit naam
van en van wege den Souvereinen Vorst der Vereenigde
Nederlanden.
Art. 52.
Er zal een Opperste Geregtshof worden ingesteld, onder
den naam van Hoog Geregtshof van Nederlandsch Indie.
Het zelve zal bestaan uit negen leden, eenen aanblijven-
den president daar onder begrepen en geadsisteerd worden
door eene griffier en adjunct-griffier.
.... procureur-generaal, allen door Ons te benoemen.
Onveranderd.
en 2e al. onveranderd.
.... procureur-generaal, allen door den Souverein te
benoemen.
Onveranderd.
Art. 47.
le en 2e al. onveranderd.
Het regt der Hooge Overheid zal bij hetzelve worden
waargenomen door eenen procureur-generaal.
Art. 48.
De president, leden, procureur-generaal en griffiers,
Art. 53.
Onveranderd.
.... buiten Europa, mits in het laaste geval zich ten
minsten vijf achtereenvolgende jaren op eene der Nederland-
sche Hooge Scholen in de Regtskunde en daartoe voor-
bereidende wetenschappen hebbende geoefend, en aldaar
tot Meestres in de Regten bevorderd zijnde.
De President zal den ouderdom van dertig, de Leden en
Griffier zullen die van vijfentwintig, de adjunct griffier die
van tweeentwintig, de Procureur Generaal die van achten-
twintig jaren ten vollen hebben moeten bereikt.
Art. 54.
.... Onze toestemming.
Art. 55.
.... dat door Ons daaromtrent ....
moeten zijn geboren in de Nederlanden of in eene der
Nederlandsche Bezittingen buiten Europa, wel verstaande
dat naturalisatie gelijk regt geeft als de geboorte in Neder-
land of in die bezittingen.
Art. 49.
De president zal den ouderdom van dertig, de leden en
griffier zullen dien van vijf en twintig, de adjunct-griffier
die van twee en twintig en de procureur-generaal dien van
acht en twintig jaren ten vollen moeten hebben bereikt, ook
zullen zij allen in regten moeten gegradueerd zijn.
Art. so.
Zij mogen geene andere ambten of bedieningen bekleeden,
noch eenigen koophandel drijven, of deel hebben in dien
van anderen; zij mogen niet zijn pachters van eenig finan-
cieel middel, noch medestanders, borgen of contra-borgen
van dezelve. Zij mogen geen zaakgelastigden zijn van iemand
binnen of buiten de Indische Bezittingen woonachtig. Zij
mogen tot geen andere permanente ambten, of bedieningen
benoemd worden, zonder uitdrukkelijke toestemming van
den Souverein.
Art. SI.
Bij vacature van eene der voorschrevene bedieningen,
zal dezelve ad interim worden waargenomen door den
genen welke door den Gouverneur-Generaal in Rade
daartoe zal worden geautoriseerd, uit eene nominatie van
drie personen, door het Geregtshof te formeren, en zulks
tot dat de Souverein daaromtrent finaallijk zal gedispo-
neerd hebben.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
(Ontwerp Art. 56) Art. 52.
De president of eenig lid zijne demissie nemende, binnen
den tijd van tien jaren, nadat hij in het Hof zal hebben
sessie genomen, verliest daardoor alle uitzigt op pensioen
of andere gunsten, op welke hij anders zoude hebben
kunnen aanspraak maken.
(Ontwerp Art. 57) Art. 53.
De leden van het Hooge Geregtshof zich aan eenige
misdaad, het zij in officio, of daar buiten, schuldig makende,
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
zijn deswege, alleen voor hetzelve Hof actionabel. Zij
kunnen door geene politieke dispositie van eenige gecon-
stitueerde magt in Indie, anders dan op voordragt van het
Hof zelve, in geval bij het volgende artikel omschreven,
in hunne functien geschorst of van hunne bedieningen
ontzet worden.
(Ontwerp Art. 58) Art. 54.
Wanneer het Hof mogt oordeelen, dat eenig lid, uit
hoofde van een op hetzelve liggende blaam van beschul-
diging, in deszelfs functien voor eenigen tijd niet zou be-
hooren te worden gecontinueerd, zal het Hof zulks aan den
Gouverneur-Generaal in Rade voordragen, welke de
bevoegdheid zal hebben, om, in dit buitengewoon geval,
de zaak daartoe gedisponeerd zijnde, zoodanig lid in des-
zelfs bediening te surcheren, met kennisgeving aan het Hof.
(Ontwerp Art. 59) Art. 55.
Zoodra eepig lid wegens misdaad geregtelijk zal zijn
beschuldigd, is het Hof gehouden dadelijk daarvan aan
den Gouverneur-Generaal in Rade kennis te geven. Bij
alle regtspleging deswege te houden, zal een commissaris
vanwege het Gouvernement in Indie tegenwoordig zijn,
alleenlijk om te zien en te hooren, en zonder daarbij eenigen
invloed te mogen uitoefenen, veelmin, eene adviserende
of concluderende stem te hebben.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
/
Y/V
Art. 60.
.....in Indie, met uitzondering van die der Inlanders,
alles overeenkomstig....
Het Hooge Geregtshof zal voorts ten allen tijde bevoegd
zijn alle zoodanige algemeene maatregelen aan de Hooge
Indische Regering voor te dragen, als hetzelve tot het be-
doelde einde nuttig oordeelt.
(Ontwerp Art. 61) Art. 57.
Het Hof zal ter eerster instantie oordeelen over alle
civiele zaken, waarin de Gouverneur-Generaal, de Raden
van Indiën, of ook eenige ambtenaren tot de eerste of
tweede klasse behoorende, voor zoo verre deze ambtenaren
onder het ressort van Batavia resideren, worden gecon-
On veranderd.
Onveranderd.
Art. 56.
Het Hooge Geregtshof zal het toevoorzigt hebben en
houden op het administreren eener goede en prompte
regtsoefening bij alle subalterne kollegien van justitie in
Indiën, alles overeenkomstig de instructie voor den Hove
nader te arresteren.
2« al. onveranderd.
Onveranderd.
-ocr page 220-venieerd, en voorts over alle zoodanige zaken, welker
cognitie aan hetzelve bij de instructie zal worden opge-
dragen.
Art. 62.
.... bediening bedreven, mitsgaders van alle misdaden
niet zijnde pure militaire door de Hoofden der Militie
op eenige der Bezittingen in Indie bedreven, welke den
rang van Majoor en daarboven hebben.
(Ontwerp Art. 63) Art. 59.
Zoolang echter eenige der voorsz. ambtenaren nog in
functie zijn, zal geen decreet van apprehensie, of dagvaar-
ding in persoon tegen hen worden ter executie gelegd, of
geëxploicteerd, ten zij alvorens de zaak gebragt zij ter kennis
van den Gouverneur-Generaal in Rade, ten einde dezelve
de meest geschikte maatregelen zal kunnen nemen, waardoor
die procedures, buiten nadeel voor den dienst van den lande,
kunnen worden voortgezet, en tegen den aangeklaagden
vervolgd, waarvan aan den Hove behoorlijk kennis zal
gegeven worden.
Art. 64.
.... gevestigd, met uitzondering van die der Inlanders.
Art. 65.
.... en prijzen, die door onze schepen bij ... .
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 61.
Het Hof zal insgelijks bij wege van hooger beroep oor-
deelen over alle kwestien, rakende buitten en prijzen, die
door schepen van oorlog, of doo schepen bij particulieren,
op bekomen commissie of leti -s de marqué uitgerust,
zullen worden achterhaald, en in eene van 's lands bezit-
tingen in Indie opgebragt, mitsgaders over alle kwestien en
geschillen die tusschen eenige var de voorschrevene schepen
te dier zake zouden mogen rijzen, zoo wel als over de mis-
Art. 58.
Het Hof zal voorts ter eerster instantie kennis nemen van
alle misdrijven door de Raden van Indiën bedreven onder
de bepalingen hiervoren bij artikel 26 vastgesteld, als mede
van alle misdrijven door Opperhoofden en Gezaghebbers
en verdere hoofden van administratie voor zoo verre zij tot
de eerste of tweede klasse der ambtenaren behooren, ge-
durende hunne bediening bedreven.
Onveranderd.
Art. 60
Het Hooge Geregtshof zal oordeelen bij wege van hooger
beroep over alle gewijsden in civiele zaken; mitsgaders in
criminele zaken waarin ordinario modo is geprocedeerd,
welken ter eerster instantie gediend hebben voor eenige
der lagere regtbanken in Indien gevestigd.
Onveranderd.
-ocr page 221-• het Collegie van lustitie te Batavia ....
(Ontwerp Art. 66) Art. 62.
Gouverneur-Generaal in Rade daartoe vanwege den
klaagden zijnde geadieerd, zal, na ingenomen berigt
insideratien van het Hoog Geregtshof, vermogen te
;nen surcheance van criminele procedures bij het Hof
ngig zijnde.
ïeval van dringende noodzakelijkheid, en wanneer door
)ortgaan der procedures, de zaak gevaar zou loopen van
gt te worden uit haar geheel, is de Gouverneur-
.quot;aal in Rade bevoegd te verleenen provisionele sur-
ce van procedures, edoch geen finale, dan na deswege
Jben gerequireerd en bekomen het berigt en de con-
tien van het Hof.
bruiken en overtredingen, welke dien aangaande zouden
mogen worden gepleegd; voorts over alle kwestien, rakende
zeerooverijen, beroovingen, uitplunderingen of dieverijen
aan schepen of ladingen in volle zee of op de reeden en in de
havenen gepleegd.
De judicature over alle deze kwestien wordt ter eerster
mstantie opgedragen aan de kollegien van justitie te Batavia
en op de onderhoorige bezittingen van den Staat in Azia,
volgens een afzonderlijk reglement daar toe specterende.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 67.
. eerste gelegenheid in duplo te zenden aan den
aris van Staat voor de zaken van Koophandel en
ien, ten einde die te brengen ter Onzer kennisse en
)p----
Art. 68.
surcheance van zoodanige procedures mogte zijn of
----eerste gelegenheid te zenden aan den Secretaris van
^taat voor de zaken van Koophandel en Kolonien, ten einde
die te brengen ter kennisse van den Souverein en daar op____
Art. 64.
Geene doodvonnissen kunnen bij het Hof of bij eenige
andere regtbank worden ter executie gelegd, zonder daarop
vooraf te hebben bekomen het fiat van den Gouverneur-
Generaal, die hetzelve zal vermogen te weigeren; ten zij
door hem in Rade op den voet, bij de twee voorgaande ar-
tikelen bepaald, surcheance van de procedures mögt zijn
Art. 63.
Bij aldien de Gouverneur-Generaal in Rade, na exa-
minatie van het alzoo ingediende berigt en consideratie eene
onbepaalde surcheance van executie tegen 's Hofs gevoelen
ordonneert, of de verleende surcheance voor eenen onbepaal-
den tijd continueert, zoo zal het Hof daarin moeten berusten,
doch tevens gehouden zijn alle de stukken tot zoodanige
zaak betrekking hebbende, onder behoorlijke inventaris
met de eerste gelegenheid te zenden aan het Departement
van Koophandel en Kolonien, ten einde die te brengen ter
kennis van den Souverein, om daarop te worden gedispo-
neerd naar behooren.
Onveranderd.
-ocr page 222-den geordonneerd, voor zoolang dezelve surcheance
rt of wel bij oefening ....
(Ontwerp Art. 69) Art. 65.
11e tusschenkomst van eenige politieke magt, welke niet
iit reglement is toegekend, is verboden.
(Ontwerp Art. 70) Art. 66.
wat verder tot de zamenstelling, functien en jurisdictie,
.iet Hoog Geregtshof betrekking heeft, zal bij deszelfs
uctie worden omschreven.
Art. 71.
. , zal bestaan uit tien schepenen. Een vaste Presi-
daaronder begrepen, alle ....
regt van de Hooge Overheid wordt daarbij waar-
len door eenen hoofdschout.
Art. 72.
lijks zullen drie schepenen aftreden; de orde ....
te doen.
baar.
De aftredende Schepenen zijn opnieuw
Art. 73.
welke benevens Schepenen en den Hoofdschout, . . .
ie twee jaren zal een der wethouders, te beginnen
n oudsten in rang, aftreden, doch opnieuw ver-
' zijn.
icature zendt de Magistraat aan den Gouverneur-
1 in Rade eene nominatie van drie personen, om
de verkiezing te doen.
geordonneerd, of surcheance van executie van het vonnis
mogt zijn of worden bevolen, of wel bij oefening van het
regt van gratie.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 67.
Het kollegie van regtspleging te Batavia, zal bestaan uit
een bekwaam aantal leden en een vasten president, alle
bereikt hebbende den ouderdom van 25 jaren. Vijf leden,
standgenomen uit den burger-
al. onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 68.
Jaarlijks zullen drie leden aftreden; de orde dezer af-
treding zal voor de eerste maal bij loting bepaald worden,
en vervolgens plaats hebben naar ouderdom van dienst.
Bij vacature uit dezen af andere hoofde, wordt door den
Magistraat van Batavia aan den Gouverneur-Generaal in 1
Rade eene nominatie van drie personen aangeboden, om
daaruit de verkiezing te doen.
De aftredende leden zijn opnieuw verkiesbaar.
Art. 69.
Er zullen te Batavia worden aangesteld twee wethouders,
welke benevens de leden van het kollegie van regtspleging
en den hoofdschout, den Magistraat der stad en de jurisdictie
van Batavia zullen uitmaken. Ten minste een dezer wet-
houders, zal uit den burgerstand moeten genomen worden.
2« en 3e al. onveranderd.
-ocr page 223-(Ontwerp Art. 74) Art. 70.
inctien van den Magistraat zullen bij eene nadere
ie worden bepaald.
Art. 75-
le vereischten hebbende bij art. 52 .... bepaald.
Art. 76.
oor Ons aangesteld....
'er verpligtingen worden bij eene generale Instructie
/en.
Art. 77.
ïgtspleging onder de Inlanders zal volgens hunne
itten en gewoonten blijven worden behandeld,
loog Indiesch Bestuur zal daarop een gedurig
t hebben, en door gepaste middelen zorgen, dat
n die territoiren, welke onmiddellijk staande onder
:rschappij, zooveel mogelijk worde gezuiverd van
;n misbruiken tegen de Inlandsche wetten of ge-
strijdende, en dat het bekomen van ....
. . van dezelve Be-
Art. 78.
'ure militaire delicten, zoo
gepleegd, ....
ileegd is.
Onveranderd.
Onveranderd.
De advocaten adviseurs worden door den Souverein
aangesteld bij vacature wordt de provisionele ....
2e al. onveranderd.
Art. 73-
Het Hoog Indisch Bestuur zal een gedurig toevoorzigt
hebben op de regtspleging onder de Inlanders en door ge-
paste middelen zorgen, dat dezelve in die territoiren, welke
onmiddellijk staan onder de nederlandsche heerschappij,
zoo veel mogelijk worde gezuiverd van ingeslopen mis-
bruiken, en dat het bekomen van spoedige en goede justitie,
het zij door vermeerdering der landraden, of het aanstellen
van andere landraden, worde bevorderd en gemakkelijk
gemaakt, mitsgaders van allen verkeerden invloed van eenige
politieke magt ontheven en bevrijd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 71.
De regtbanken te Batavia en op alle andere plaatsen en
etablissementen, alwaar dezelve zullen worden ingesteld
of gecontinueerd, zullen zoo mogelijk, geadsisteerd worden
door eenen advokaat-adviseur, den ouderdom van 25 jaren
bereikt, en voorts de vereischten hebbende bij art. 48 en 49,
voor de leden van het Hoog Geregtshof bepaald; derzelver
verpligtingen worden bij eene generale instructie omschreven.
Art. 72.
Bij het vaceren van een po^t van advokaat-adviseur
wordt de provisionele vervulling gedaan door den Gouver-
neur-Generaal in Rade, uit nominatiën van drie personen,
door het Hooge Geregtshof te formeren.
Vervallen.
De bevestiging der provisioneel aangestelden geschiedt
door den Souverein.
Onveranderd.
Art. 74.
Alle delicten zoo te water als te lande, op eenige van
's lands Aziatische Bezittingen, ofte in eenige havenen of
reeden van dezelve bezittingen door militairen gepleegd,
zullen geoordeeld worden door militaire krijgsraden, telkens
te benoemen door den Gouverneur-Generaal of die anders
het gezag heeft, op zoodanige etablissementen, onder welks
ressort het delict gepleegd is.
Art. 79.
^an de vonnissen der militaire krijgsraden in ordinaire
cedures gewezen, kan worden geappelleerd aan een
itairen krijgsraad te Batavia, telkens door den Gouver-
r-Generaal ad istum actum te benoemen, en bestaande
twee regtsgeleerden en zeven officieren, geadsisteerd
T eenen auditeur-militair.
. . . over alle pure militaire delicten te Batavia en in
(Ontwerp Art. 80) Art. 76.
1 cas van vermeend bezwaar bij de vonnissen der krijgs-
m te Batavia, het zij in cas d'appèl of ter eerster instantie
ezen in ordinaire procedures, zal de bezwaarde partij
van kunnen komen in revisie op zoodanigen voet en
;e, als bij eene bijzondere verordening zal worden be-
d.
vgl. art. 47 en 48.
Art. 81.
■ ... en onverminderd de plaats hebbende inrigtingen om-
it de contingentenen de verpligte leverantien of zodanige
ere als daar omtrent zouden mogen worden gemaakt.
Art. 82.
vlies wat gecultiveerd wordt buiten de verpligte leveran-
I van producten in de Aziatische Bezittingen, van wat
Onveranderd.
Onveranderd.
.... en onverminderd de inrigtingen omtrent de con-
tmgenten en de verpligte leverantien die bij de overneming
dier bezittingen uit de handen der Engelschen bevonden
zullen worden nog in vigueur te zijn.
Onveranderd.
En zal te dezen einde, zoo dikwijls door militairen com-
mune delicten zijn gepleegd, daarvan door den gewonen
aanklager aan den Gouverneur-Generaal of Gezaghebber
kennis worden gegeven.
Art. 75.
al. onveranderd.
De krijgsraden over alle delicten door militairen te
Batavia en in het ressort van dien gepleegd, moeten op
gelijke wijze worden zamengesteld.
Onveranderd.
Art. 77.
Personen niet in dienst zijnde vaj den Staat, zullen zich,
wanneer zij in deszelfs Aziatische Bezittingen aankomen,
aldaar niet mogen nederzetten, dan op uitdrukkelijke ver-
gunning van den Souverein of van den Gouverneur-
Generaal in Rade, en op de voorwaarden bij die vergunning
vervat.
Art. 78.
De vrije cultuur van alle voortbrengselen welke in 's lands
Aziatische Bezittingen kunnen worden aangekweekt, wordt
aan de ingezetenen van de zelve bezittingen toegestaan,
met uitzondering nogtans, van kruidnagelen, notenmuska-
ten en amphioen, en onverminderd de inrigtingen welke
zouden kunnen gemaakt worden, omtrent de contingenten,
en de verpligte leverancien, die bij de overneming dier
bezittingen uit handen der Engelschen bevonden zullen
worden nog in vigueur te zijn.
Art. 79.
le al. onveranderd.
aard en door wien ook wordende opgebragt, mitsgaders alle
andere voortbrengselen in het voorgaande artikel niet uit-
gezonderd, is het wettig eigendom van den cultivateur.
.... komt hem toe, voor zooverre dezelve bij dit Regle-
ment niet is beperkt, het is de pligt....
Onveranderd.
Art. 83.
----of uit hoofde van subsisteerende of nader te maken
verbintenissen ....
Onveranderd.
Art. 84.
Zoodanige van dezelve produkten, welke voor den handel
in Indie geschikt, en tot de eigen behoefte van het Indiesch
Bestuur niet benoodigd zijn, worden in Indie voor rekening
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 84.
Art. 96.
De invoer van amphioen op Malacca wordt voor een
Art. 85.
.....mogt blijven, zal benevens de specerijen, voor reke-
ning ----
(Ontwerp Art. 86) Art. 83.
De uitvoer van rijst kan niet verboden of belet worden,
dan ingevalle van hooge noodzakelijkheid, of wanneer de
Gouverneur-Generaal in Rade zal oordeelen, den voor han-
den zijnde voorraad niet toereikende voor de behoeften te
zullen zijn.
De vrije en onbelemmerde beschikking daarover komt
hem toe, zoodra hij de in te voeren verponding of grond-
last, het zij in voortbrengselen het zij in geld heeft voldaan,
en het is de pligt van het Indisch Bestuur hem daarin te
handhaven.
Art. 80.
De Hooge Regering van Indie ontvangt voor rekening
van den lande alle de Producten welke in de Aziatische
Bezittingen als contingenten, en verpligte leverancien,
of uit hoofde van subsisterende verbindtenissen moeten
worden opgebragt, tegen de daarvoor gestipuleerde beta-
lingen.
Art. 81.
De producten die het eigendom van het Gouvernement
doch voor deszelfs eigene behoefte niet benoodigd zijn,
worden, mits voor den Indischen handel, geschikt, in Indie
voor rekening van den lande, het zij publiek, het zij bij
aflevering tot bepaalde prijzen, verkocht, zoo als 's lands
voordeel meest zal vereischen.
Art. 82.
Alle zoodanige voorraad van producten als welke voor
de nederlandsche markt geschikt, in Indie onverkocht
mogt blijven, zal bij gelegenheid van het overzenden
van specerijen, voor rekening van den lande herwaarts
worden overgevoerd, en hier te lande, het zij door het
Gouvernement zelve of in commissie voor rekening van
's lands schatkist publiek of uit de hand, naar bevind van
zaken, worden te gelde gemaakt.
Onveranderd.
-ocr page 226-iegelijk vrijgesteld, mitsgaders de weder uitvoer daar van,
onder betaling van een nader te bepalen uitgaand regt,
direkt naar Borneo, en alle andere plaatsen om de groote
Oost gelegen, niet behoorende tot 's Lands Aziatische Be-
zittingen.
De invoer van amphioen op het Eiland Java, ....
Art. 98.
.... Indie, dezelve zal worden voortgezet, op zoodanige
wijze als bevonden zal worden, met de betrekkingen dezer
Natie op dat Rijk en 's Lands belangen het meest overeen
te komen.
De invoer van amphioen op het eiland Java, anders dan
op uitdrukkelijke bekomen permissie van de Hooge Re-
geering en generalijk de invoer daar van op alle andere van
's lands Aziatische Bezittingen, beoosten het eiland Suma-
tra gelegen, is verboden, op verbeurte van schip en lading,
of de waarde van dien, des noods op de reeders te verhalen,
en verdere arbitraire correctie, naar exigentie van zaken,
ten aanzien van allen welke zich daaraan schuldig maken,
of daartoe op eenigerlei wijze mede werken.
Art. 85.
De handel op het rijk van Japan blijft gereserveerd aan
het bestuur van de Hooge Regeering van Nederlandsch-
Indie.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 87.
De vaart en geoorloofde handel uit de Nederlandsche
havenen op Batavia, Samarang, Sourabaya, Malacca en de
West van Indie, en vandaar op de Nederlandsche havenen
is vrij en open, voor alle 's Lands Ingezetenen, en die van
deszelfs Aziatische Bezittingen, wordende door de West van
Indie verstaan, al de landen en plaatsen welke beoosten de
Kaap de Goede Hoop tot straat Sunda en straat Malacca
zijn liggende.
Art. 88.
Met de schepen tot de voorschreven vaart en handel
gebruikt wordende, mogen van hier worden uitgevoerd, en
in 's Lands Aziatische Bezittingen ingevoerd, alle soorten
van goederen en handelwaren, met uitzondering alleen van
wapenen, amunitie van oorlog, mitsgaders van amphioen.
Art. 89.
De schepen van 's Lands havenen uitvarende zullen
gehouden zijn, zich alvorens bij het Gouvernement alhier
te adresseren ter verkrijging van de noodige passen.
^^
Art. 91.
De handel en invoer van alle goederen en koopwaren, in
Oost-Indie verhandeld wordende, zoo met Inlandsche als
met vreemde schepen uit 's Lands Aziatische Bezittingen,
zoowel als die van vreemde Mogendheden, regtstreeks uit
Oost-Indie, binnen de havenen van dit Land is vrij en
geoorloofd uitgezonderd alleen van nagelen en moernagelen,
noten muskaten, gave, rompen en stukken, zoogenaamde
mannetjes noten, foelie en de oliën der opgenoemde spece-
rijen, gelijk ook van thee, zoo lang ten opzichte van dit
laaste artikel niet anders zal zijn voorzien, mitsgaders voor
de vreemde schepen de koffij, die voor als nog alleen voor
de nederlandsche Scheepvaart blijft gereserveerd.
Art. 92.
Partikulieren handelaars op eenige van 's Lands Azia-
tische Bezittingen ten handel komende, zijn onderworpen
aan de wetten en Reglementen aldaar vigerende en speciaal
ook met opzigt tot de aldaar geheven wordende inkomende
en uitgaande regten.
Art. 93.
De Nederlandsche schepen zullen moeten retourneren
naar de havenen van dit Land en deszelfs ladingen nergens
elders vermogen in te brengen en te verkoopen, nochte op
eenige andere plaatsen hoegenaamd lastbreken op verbeurte
van schip en lading of de waarde van dien op de Reeders
te verhalen, zullende Cautie tot de observantie van deze
bepaling hier te Lande geregeld worden.
Art. 94.
De Ingezetenen van dit Land en die van deszelfs Azia-
tische Bezittingen, zullen vrijelijk mogen navigeren en handel
drijven met Nederlandsche schepen, varende van Batavia,
Samarang, Sourabaya en Malacca naar alle landen en plaat-
sen gelegen om de West van Indie bewesten het Eiland
Sumatra en vice versa, ofte varende van eenige landen of
plaatsen naar andere landen en plaatsen onder de voor-
schreve Limiten begrepen, mits zich in de Bezittingen van
den Staat onderwerpende aan alle plaatselijke wetten en
Reglementen, mitsgaders onder betaling van de aldaar ge-
heven wordende inkomende en uitgaande regten.
Art. 95.
Ook is aan alle van 's Lands Ingezetenen en die van des-
De door een haak ingesloten artikelen zijn vervallen,
en vervangen door de hieronder volgende artikelen 86 en 87.
Art. 86.
Voorts blijft de vaart en handel op alle 's lands Oost-
Indische Bezittingen die zelfde vrijheid genieten, en blijven
daaromtrent die zelfde reglementen en tariven in wer-
king, welke onder het Engelsche Bestuur hebben plaats
gevonden, alles tot dat er door Commissarissen-Generaal
anders in zal zijn voorzien.
Art. 87.
Commissarissen-Generaal zullen echter steeds als grond-
slagen dier voorziening beschouwen:
le. Dat de nederlandsche schepen en goederen, onder
welken naam, zoo wel de schepen en goederen van in-
gezetenen der Aziatische Bezittingen als die der be-
woners van het moederland verstaan worden, minder
aan in- en uitgaande regten betalen dan de uitheem-
schen.
Dat in het vervolg op den tijd, welke nader bepaald
zal worden, deze vermind;ring van regten alleen ver-
leend worden aan schepen, in de havens van Nederland
of van Nederlandsch-Indie gebouwd.
Dat zoo wel uitheemsche als nederlandsche schepen
uit de Oost-Indische Bezittingen van dezen Staat in
(y gt;.
Onveranderd.
Onveranderd.
2e.
3e.
zelfs Aziatische Bezittingen geoorloofd, met Nederlandsche
Schepen te varen en handel te drijven, van Batavia, Sama-
rang, Sourabaya en Malacca, op alle landen en plaatsen in
Aziä beoosten het Eiland Sumatra gelegen en vice versa,
mitsgaders van eenige landen of plaatsen naar andere landen
of plaatsen onder voorschreven Limiten begrepen, mits zich
onderwerpende aan alle plaatselijke wetten en Reglemen-
ten, mitsgaders onder betaling van geheven wordende
inkomende en uitgaande regten, op 's Lands Aziatische Be-
zittingen; hier van echter zal zijn uitgezondert alle parti-
culiere vaart en handel van Malacca op de Eilanden van
Amboina en Banda en vice versa, welke op geenerlei wijze
zal mogen gedreven worden; terwijl de geoorloofde blijvende
vaart en handel op beide deze Eilanden, zal onderworpen
zijn, aan alle bijzondere inrigtingen, daaromtrent reeds ge-
maakt of nog te maken.
Art. 97.
De schepen uit Nederland gevaren hebbende, het zij
directelijk, het zij over de West van Indie naar Batavia,
Samarang of Sourabaya, en aldaar voldaan hebbende aan
het vereischte volgens de plaats hebbende wetten en Re-
glementen, zijn geregtigd om diezelfde vaart en handel te
drijven op alle landen en plaatsen in Aziä beoosten het
Eiland Sumatra gelegen en vice versa, naar Batavia, Sama-
rang, Sourabaya en Malacca, mitsgaders van eenige Landen
of plaatsen onder de voorschreven Limiten begrepen, welke
aan de Ingezetenen van 's Lands Aziatische Bezittingen is
toegestaan en onder dezelve bepalingen.
Art. 99.
Alle schepen van vreemde Natiën met welke de onze in
vriendschap leeft, worden te Batavia en te Malacca toege-
laten, alle handel welke niet uitdrukkelijk door de wet is
verboden, is hun geoorloofd, mits zich onderwerpende aan
de plaatselijke orders en Reglementen; zij zullen niet ver-
mogen in te voeren dan gouden en zilveren muntspecien,
als mede goederen in de West van Indie voortgebragt of
gefabriceerd.
Art. 100.
Alle wetten op het stuk van de vaart en den handel op
Oost-Indie en vice versa geëmaneerd, worden hier bij ge-
houden voor vernietigd.
eene haven van het moederland aankomende, vrij
zullen zijn van inkomende regten, mits onder deug-
delijk bewijs dat in die Bezittingen voor derzelver
geheele lading de vastgestelde uitgaande regten zijn
voldaan geworden.
Art. 90.
Zij zullen gehouden zijn, naar gelang van derzelver
grootte, van hier naar 's Lands Aziatische Bezittingen gelijk
mede op de te huis reize, een zeker getal manschappen voor
den zee of land dienst al daar behoorende, tot een nader te
bepalen kostgeld mede te voeren, als mede een zeker ge-
deelte scheepsruimte aan het Gouvernement op deszelfs
requisitie aftestaan.
Art. 88.
Alle schepen uit de nederlandsche havens naar de Oost-
Indische Bezittingen van den Staat vertrekkende, of van daar
repatriërende, zullen verpligt zijn, op aanzoek van het
Gouvernement een aantal beambten, of manschappen voor
de land- of zeemagt mede te nemen, en eene zekere scheeps-
ruimte af te staan, alles naar gelang van derzelver grootte,
en onder genot van een in redelijkheid te bepalen kostgeld
en vracht.
Onveranderd.
De art. 101 en 102 van het ontwerp onder één hoofd
gebracht, vormen samen het nieuwe
Art. 89.
Voor den Gouverneur-Generaal en de Raden van Indie,
wordt respectivelijk gearresteerd den navolgenden eed:
Voor den Gouverneur-Generaal.
,,Dat zweer ik te zullen zijn en mij te zullen gedragen
,,als Gouverneur-Generaal van Nederlandseh Indie,
,,mitsgaders Opperbevelhebber over de land- en zee-
,,magt van den Staat, beoosten de Kaap de Goede
„Hoop.
,,Dat ik in de uitoefening van de voorschrevene
,,kwaliteit, de hooge en souvereine regten van den
,,Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden zal
,,bewaren en bevestigen; dat ik tevens, zonder aanzien
,,van personen, het welzijn van den Staat en deszelfs
,,Aziatische Bezittingen met den bloei en welvaart
,,van beide, met al mijn vermogen zal voorstaan en
,,behartigen.
,,Dat ik aan geene beloften of toezeggingen, zoo min
,,als aan eenige bedreigingen, door wien die ook zouden
,,mogen gedaan worden, gehoor zal geven.
,,Dat ik mijne instructie, en de algemeene en bij-
,,zondere bevelen door den Souvereinen Vorst, ofte
,,in zijnen naam gegeven, met alle getrouwheid zal na-
,,komen, en voorts alles doen wat een goed en getrouw
,,Gouverneur-Generaal en Opperbevelhebber schuldig
,,is en behoort te doen.quot;
Voor de Raden van Indië.
„Dat zweer ik te zullen zijn, en mij te zullen gedragen
,,als raad en lid der Hooge Regering van Nederlandsch-
,, Indie.
Onveranderd.
„Dat ik in de uitoefening van de voorschrevene
„kwaliteit, de hooge en souvereine regten van den
,,Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden zal
„helpen bewaren en bevestigen; dat ik voorts, zonder
,,aanzien van personen, het welzijn van den Staat en
,,deszelfs Aziatische Bezittingen, en den bloei en wel-
,,vaart van beiden, zal helpen voorstaan en behartigen.
,,Dat ik aan geene beloften of toezeggingen, zoo min
,,als aan eenige bedreigingen, door wien die ook zouden
,,mogen gedaan worden, gehoor zal geven; dat ik het
,,reglement op het beleid van de regering van Indie
,,en de algemeene en bijzondere bevelen door den
,,Souvereinen Vorst of in zijnen naam gegeven, met
,,alle getrouwheid zal nakomen.
,,Dat ik geene giften, gaven of geschenken hoege-
,,naamd van iemand, wie hij zijn moge, zal aannemen,
,,noch door iemand van de mijnen doen aannemen.
,,Dat ik alles doen zal wat een goed en getrouw raad en
,,lid van de tfooge Regering van Indie schuldig is
,,en behoort te doen.quot;
Art. 103.
Wij behouden aan Ons om dit Reglement ten alle tijden,
zoodanig te ampliëren en te altereren als bij ondervinding
noodzakelijk of raadzaam zal geoordeeld worden.
Onveranderd.
Art. 90.
Het tegenwoordig reglement zal door den Souverein
worden veranderd of gewijzigd, zoodanig als de omstandig-
heden en de uit de Aziatische Bezittingen in te komen
rapporten, zulks raadzaam zullen maken.
/
XX
Bij het advies van den Raad van Koophandel en Koloniën
van 21 Oct. 1814, gevoegde:
CONCEPT-INSTRUCTIE voor Cotnmissarisscn-
Generaal.
Art. I.
Commissarissen-Generaal zullen gedurende hun verblijf
m Indie Ons representeren, en over zulks bekleed zijn met
de ffoogste magt en autoriteit, in alle de bezittingen van
den Staat in fndie.
Zij zullen aldaar, gelijk mede op derzelver heen en weder
reize genieten de hoogste Civiele en Militaire eerbewijzingen,
welke aan vertegenwoordigers van den Souverein in eenige
opzigte kunnen toekomen.
Alle Collegien van Regering of Administratien, alle
hoogere en lagere ambtenaren en voorts alle Ingezetenen,
zijn gehouden aan derzelver bevelen te gehoorzamen.
Art. 4. le al.
Commissarissen-Generaal zullen dadelijk daar op in-
stalleren en in Eed nemen de Raden welke met den Gouver-
neur-Generaal zullen uitmaken het Ligchaam van de
Hooge Regering van Nederlandsch-Indie, achtervolgens het
Reglement op het beleid van de Regering, het Justitiewezen
en de handel in 's Lands Aziatische Bezittingen door Ons
goedgekeurd.
Art. 2.
Zij zullen in het overnemen der Indische bezittingen
uit handen van het Engelsche Gouvernement zich gedragen
naar de bijzondere instructie, dienaangaande door Ons te
arresteren.
Art. 3.
Zoodra zij zich in Onzen naam in het bezit van het eiland
Java zullen gesteld hebben, zullen zy deze bezitneming en
hunne open brieven van Commissie, bij Proclamatie, zoo
in de Nederduitsche als Inlandsche talen den volkeren ken-
baar maken en tevens de noodige orders stellen, dat daarvan
aan de Inlandsche Vorsten en Grooten, naar 's Lands
gewoonte, berigt gegeven worde.
Bij dezelve Proclamatie zal wijders worden afgekondigd
de benoeming van den Gouverneur-Generaal G. A. G. P.
Baron van der Capellen en de aanvaarding zijner functiën.
XXI
Op advies van den Raad van State van 6 Dec. 1814
door Falck aangebrachte veranderingen:
CONCEPT-INSTRUCTIE voor Cotnmissarissen-
Gencraal.
Art. I.
De opperste magt in Nededandsch-Indie berust geheel
en onverdeeld in den boezem van Commissarissen-Generaal,
zoolang als zij in functie blijven. Zij zullen hunne besluiten
eens vooral en bij uitsluiting opdragen aan den Gouver-
neur-Generaal.
Zij vermogen de behandeling van alle zaken, hetzij loopen-
de of andere, bij autorisatie op tc dragen aan den Gouver-
neur-Generaal.
Zij vermogen een of meer Raden van Indie aan te stellen,
wanneer zij door den Gouverneur-Generaal daartoe worden
aangezocht, ten einde denzelven in zijne executieve magt
te adsisteren, zonder hunne verdere functien, bij het Re-
glement bepaald, uit te oefenen voor dat Commissarissen-
Generaal hebben gedefungeerd.
Onveranderd.
Onveranderd.
XXII
Na bespreking door den S. V. en Falck met Van Hogen-
dorp 3 Jan. 1815 vastgestelde:
INSTRUCTIE voor Commissarissen-Generaal.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
-ocr page 232-Art. 4. 2e al.
Zij zullen wijders de noodige ....
Art. 5.
Zij zullen onderzoeken in hoeverre de inrigtingen, bij
hunne aankomst in Indie bestaande, met de bedoelingen
van het bovengemelde Reglement overeenkomstig of strijdig
zijn, en naar gelang daar van dezelve bewaren en in Onzen
naam bevestigen, ofte door anderen doen vervangen.
(Ontwerp Art. 6) Art. 5.
Zij zullen bepaaldelijk nagaan op welke meest geschikte
wijze zal kunnen worden voldaan aan de oogmerken bij
art. 31 en volgende van het Reglement gemanifesteerd; en
zij zullen voor de daarbij vermelde administratien de noo-
dige instructien formeren en arresteren.
(Ontwerp Art. 7) Art. 6.
Zij zullen zonder verwijl, ter voldoening aan art. 34 van
dat Reglement, in werking brengen de Algemeene Reken-
kamer.
Art. 8.
.... uitbreiding der cultuur ....
(Ontwerp Art. 9) Art. 8.
Zij zullen, zoodra de verschillende Besturen en Admini-
stratien zijn in werking gebragt, of zooveel vroeger als dat
te geschieden nuttig is, overgaan tot het daarstellen der vast-
gestelde klassen van ambten, en de noodige bepalingen
maken op de daarna voorvallende vacatures, in verband met
de alzoo gemaakte klassificatie.
(Ontwerp Art. 10) Art. 9.
Zij zullen de inkomsten van alle bedieningen in Indie,
Art. 4.
Zij zullen de noodige algemeene en bijzondere orders
stellen, dat aan den loop der zaken geen hinder of stoornis
worde toegebragt, en alzoo alle ambtenaren gelasten om
tot nader bevel hun functien te continuëren.
Vervallen.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 7.
Zij zullen, in het ontwerpen van alle de instructien,
in het oog houden de verbetering en uitbreiding der vrije
cultuur van alle voortbrengselen, speciaal ook van de ka-
toen, en den daarmede verbonden finantiëlen staat der
Indische bezittingen, het gerief der Ingezetenen, de rig-
tige bewaring en beheering van 's Lands gelden en goederen,
de behoorlijke comptabiliteit der ambtenaren en derzelver
ondergeschiktheid aan de Hooge Regering.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
-ocr page 233-zooveel mogelijk is onder vaste bepalingen brengen, daarbij
in het oog houdende, dat een ieder naar zijn rang behoorlijk
kan bestaan, en het vooruitzigt heeft op bevordering, en
alzoo op eene redelijke overwinst, na den lande lang en
getrouw te hebben gediend. Zij zullen tevens de strengste
bepalingen maken, en ter kennis van een iegelijk, vooral
van den Inlander, brengen, tegen alle geldafpersingen, kne-
velarijen, ongeoorloofde inkomsten, onder welke benamin-
gen ook bekend, en het geven of aannemen van verboden
giften of geschenken.
(Ontwerp Art. ii) Art. lo.
Zij zullen eene Commissie benoemen van bekwame en
eerlijke ambtenaren ten einde na te gaan op welke voegelijke
wijze er een geringe contributie door de ambtenaren zou
kunnen worden opgebragt tot een fonds voor behoeftige
weduwen en weezen, en daarna de noodige bepalingen vast
te stellen.
Art. 12.
----worden, alles zooveel mogelijk in overeenstemming
met de Inlandsche Zeden en gewoonten en met in acht-
neming der zoo noodige harmonie met de Inlandsche
Vorsten.
Onveranderd.
Art. II.
Zij zullen hun bijzondere aandacht vestigen op al wat
strekken kan tot verbetering van het lot van den gemeenen
Inlander en iiagaan welke bepalingen ten dezen aanzien
reeds bestaande, zouden behooren te worden behouden of
welke veranderingen zouden behooren daarin gemaakt te
worden.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 13.
Zij zullen met de meest mogelijke naauwkeurigheid doen
opnemen den Staat der Landen op dat alzoo, overeenkomstig
art. 50 van het Reglement, de verponding behoorlijk ge-
regeld worde met achtneming, dat de wijze van invorde-
ring, zoo min bezwarend zij als mogelijk, tevens zorgende,
dat aan de geheele bedoeling van het zelve artikel ten
stipste voldaan worde.
(Ontwerp Art. 14) Art. 13.
Zij zullen zich aanschaffen alle mogelijke berigten om-
trent, en zooveel doenlijk, persoonlijk onderzoeken den
staat van den Landbouw, en denzelven, langs alle middelen,
welke met de bedoeling van het gearresteerde Reglement
overeenkomen, bevorderen.
Art. 12.
Onveranderd.
Zij zullen, zoodra mogelijk, eenen aanvang doen maken
met de naauwkeurige opneming van den staat der landen
ten einde de grondbelastingen, bij derzelver eventuele in-
voering, op een gelijken en weinig bezwarenden voet te
kunnen regelen.
Onveranderd.
-ocr page 234-(Ontwerp Art. 15) Art. 14.
Zij zullen dadelijk arresteren de noodige instructien voor
het Hoog Geregtshof, de Collegien van Justitie te Batavia,
en op alle andere plaatsen, waar dezelve gevoegelijk zullen
kunnen worden geëtablisseerd, zoowel als de instructie voor
den Procureur-Generaal (,,de Griffiersquot;) en andere ministers,
alsmede voor de Advocaten-Adviseurs, en alzoo het Justitie-
wezen volgens de leiding van het Reglement tot stand
brengen.
Art. 16.
. . . ., den Secretaris van Staat voor Koophandel en Kolo-
nien van consideratie en advies dienen of er redenen zijn
om eenig appel ....
Onveranderd.
na
(Ontwerp Art. 17) Art. 16.
Zij zullen de plaatselijke wetten van Indie, bekend onder
den naam van Nieuwe Statuten van Batavia, revideren, en
daarin zoodanige veranderingen vaststellen, als zij
behoorlijk onderzoek, raadzaam zullen oordeelen.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd. ^^
Art. 15.
Zij zullen onderzoeken, en, naar bevind van zaken het
Departement van Koophandel en Koloniën derzelver con-
sideratie en advies doen toekomen op de vrage of er redenen
zijn om eenig appel hier te lande toe te laten van vonnissen,
bij het Hoog Geregtshof, ter eerster instantie, in criminele
zaken gewezen, en waar in ordinario modo zal zijn geproce-
deerd tegen den aangeklaagde van Europesche ouders af-
komstig, mitsgaders in civiele zaken eene zekere bepaalde
som te boven gaande.
Onveranderd.
(Ontwerp Art. 18) Art. 17.
Zij zullen voorts hun werk maken van het revideren der
wetten en gewoonten opzigtelijk de Administratie van de
Justitie bij den Inlander, en daaromtrent zoodanige be-
palingen daarstellen, als zij, tot goede oefening der Justitie en
naar de bedoeling van het Reglement, zullen vermeenen
nuttig en noodig te zijn.
(Ontwerp Art. 19) Art. 18.
Zij zullen zorgen, dat op alle de bezittingen en etablis-
sementen in Indie, de inrigtingen zooveel mogelijk worden
gebragt op denzelfden voet als op Java, met inachtneming
der verschillende plaatselijke omstandigheden.
Art. 20.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 19.
Zij zullen naauwkeurig onderzoeken den tegenwoordigen
staat van de Contingenten en verpligte leveranciën, aan
.... brengen.
Art. 21.
Zij zullen op de Vaart en Handel in Indie de meest ge-
schikte bepalingen maken, naar aanleiding van de beginselen
deswegens in het Reglement vastgesteld, en ter bevordering
van de algemeene welvaart zoo in de Indische bezittingen
als hier te Lande.
(Ontwerp Art. 22) Art. 21.
Zij zullen bijzonderlijk nagaan de bestaande bepalingen
omtrent de in- en uitgaande regten, en dezelve wijzigingen
naar het meeste belang van den Staat en den Nederlandschen
handel.
Art. 20.
Bij de regeling van de vaart en handel in Indie zullen zij
het algemeen welzijn, zoo in de Indische bezittingen als hier
te lande, in het oog houden, en voorts niet alleen met de
beginselen, die deswege in het Reglement zijn vastgesteld,
maar ook met de bepalingen, die zij, bij hunne aankomst,
in vigueur zullen vinden, te rade gaan.
Onveranderd.
den Lande toekomende, en daaromtrent zoodanige bepa-
lingen ontwerpen en aan Onze goedkeuring onderwerpen
als zij zullen meenen raadzaam te zijn, met magt en gezag,
om inmiddels alle die maatregelen te nemen, en daaraan die
wijzigingen te geven, welke voor den Staat voordeelig zijn
en de zaken niet uit haar geheel brengen. Ten aanzien der
nagelen op Ambon en daaromstreeks ingezameld wordende,
zullen zij speciaal moeten onderzoeken of en waarom der-
zelver monopolie voor den Staat voordeeliger moet geacht
worden dan het aanmoedigen van den Landbouw door eene
vrije vaart en handel en het percipieren van grondlasten
en in- en uitgaande regten.
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 23.
Zij zullen onderzoeken en vaststellen, op welke geschikte
wijze de verkoop en vervoering der koffij welke thans in
handen van eenige partikuliere Ingezetenen in de Indische
Bezittingen zijn mogt zonder kwetsing der algemeene
's Lands belangen en tegen betaling van een bepaald uit-
gaand regt voor recognitie zou kunnen worden toegelaten,
en zorgen dat derzelver vervoer niet anders dan in Neder-
landsche Schepen en naar Nederland zal worden vol-
bragt.
(Ontwerp Art. 24) Art. 22.
Zij zullen zooveel mogelijk zorgen, dat de producten,
onder de bij het Reglement bepaalde uitzonderingen, in
Indie verkocht en betaald worden, ten einde de benoodigde
gelden in kas te hebben, tot voldoening der behoeften van
het Indisch bestuur met hetgeen daar aan verbonden is,
Onveranderd.
Vervallen.
Onveranderd.
Onveranderd.
illen niet, dan bijaldien geene behoorlijke prijzen
Vörden bedongen, dezelve produkten voor rekening
gouvernement herwaarts doen vervoeren.
(Ontwerp Art. 25) Art. 23
len onderzoeken of, en in hoever aan de Indische
1, vooral ook ten dienste van de Land- en Zeemagt,
en voldaan worden, door produkten en goederen
'allende of gefabriceerd wordende.
Art. 26.
en onverwijld de noodige informatien nemen op
van het circulerende representatief, hetzij in munt-
papier bestaande, en naar bevind van zaken een
men en vaststellen, om daar op order te stellen,
)lan benevens de daadzaken waar op hetzelve is
n ingevoerd geworden, zoodra er gelegenheid zal
plo overzenden aan Onzen Secretaris van Staat
Dhandel en Kolonien, ten einde door Ons daarop
ijk kan worden gedisponeerd.
Art. 27.
;n de bevoegdheid hebben om zulks noodig oor-
hetzij gezamenlijk of ieder afzonderlijk zich te be-
r alle de plaatsen in de Indische bezittingen al-
r voldoening van het oogmerk hunner commissie,
anwoordigheid raadzaam oordeelen.
Ontwerp Art. 28 le al.) Art. 25 le al.
n in het algemeen tot leiddraad hunner werkzaam-
n het Algemeen Reglement, daarbij steeds in het
nde den werkelijken toestand en de behoefte der
)ezittingen, en acht gevende op de verschillende
; oogpunten uit welke het gewigtige stuk der In-
ittingen, regering en handel, bij vroegere en latere
^en en rapporten is beschouwd geworden, en
te dien einde aan hen tot hunne informatie en
len worden ter hand gesteld.
Onveranderd.
Art. 24.
Alle daadzaken tot circulatie der muntspecien, zoowel
klinkende als papieren, zullen door hen met de meeste
oplettendheid worden gadegeslagen, en bij iedere bekwame
gelegenheid, onder bijvoeging hunner consideratien aan het
Departement van Koophandel en Kolonien mededeelen,
zich inmiddels op dit belangrijk onderwerp gedragende
naar de afzonderlijke instructien, hun door hetzelve De-
partement gegeven.
Vervallen.
Onveranderd.
Zij zijn bevoegd om gezamentlijk of ieder afzonderlijk
zich te begeven naar alle de plaatsen in de Indische bezit-
tingen alwaar zij hunne tegenvoordigheid ter bereiking
van het oogmerk hunner Commissie dienstig zullen oor-
deelen.
Onveranderd
Onveranderd.
Onveranderd.
Art. 25 2e al.
En daar, bij het maken van voorschreven Reglement,
niet met genoegzame juistheid bekend geweest is noch heeft
kunnen zijn, in welken staat zich de bezittingen bevinden,
zullen alle inrigtingen omtrent de mindere Regerings-
kollegiën en het Justitiewezen, mitsgaders omtrent den
(Ontwerp Art. 28 2e al.) Art. 26.
Zij zullen hunne aandacht vestigen op de godsdienstige en
zedelijke vorming der kinderen en de geschikste middelen
beramen om hen ten minste de voordeelen van het lager
onderwijs in Indie te doen genieten.
Art. 28 (3e al.).
Zij zullen beproeven of bij de Europeesche Ingezetenen
der Aziatische Bezittingen de deelneming in de Bijbelge-
nootschappen zooals dezelve onlangs in het Moederland is
daargesteld kan worden geëtablisseerd.
Onverancèrd.
Vervallen.
landbouw, handel en scheepvaart, of trapsgewijs ingevoerd,
of zelfs gewijzigd worden naar den toestand, waarin Com-
missarissen-Generaal dezelve, bij de overneming uit handen
van het Engelsch bestuur, zullen aantreffen.
Onveranderd.
.... door Ons ....
(Ontwerp Art. 34) Art. 29.
Zij zullen in hunne werkzaamheden worden bijgestaan
door eenen Secretaris-Generaal.
Art. 2'.
Zij zullen echter geene zencielingen van godsdienstige
genootschappen, hetzij in Neierland, hetzij in andere
Rijken gevestigd, in de Indische l)ezittingen toelaten, ten zij
voorzien van eene vergunning van het Departement van
Koophandel en Kolonien en za! in allen geval op het ge-
drag van zoodanige zendelingen een wakend oog moeten
worden gehouden, ten einde zij in hunne pogingen en ver-
rigtingen de middelen van eene zachte overtuiging en van
een zedelijk onderwijs nimmer te buiten gaan, noch door
een onberedeneerden ijver of een ongeregeld maatschap-
pelijk leven de zaak, die zij behooren voor te staan, bena-
deelen.
Art. 23.
Ten einde den gang van het verk niet te vertragen, noch
den loop der verschillende vakken van Regering, Justitie en
Handel te stremmen, zullen zij de door hen beraamde maat-
regelen wel dadelijk mogen in iv^erking brengen, doch niet
anders dan bij wege van intermediaire voorziening, en tot
dat daarop door den Souverein zoodanig finaallijk zal zijn
gedisponeerd, als ten beste van 's Lands Aziatische bezit-
tingen zal geoordeeld worden te behooren.
Onveranderd.
Onveranderd.
Onveranderd.
Are. 30.
.... aan Onzen Secretaris van Staat voor de zaken van
koophandel en Kolonien ....
Art. 31.
Gedurende de bediening van Commissarissen-Generaal
1 de magt tot het aangaan van verbonden met Aziatische
orsten het besluiten tot het aanvangen der vijandelijkheden
■t vervullen der vacerende ambten van Regering en Ad-
inistratie het oefenen van het regt van gratie het verwij-
.ren van verdachte persohen en daden van dien aard, welke
et tot de dagelijksche en gewone beheermg der zaken be-
doren en bij het Reglement aan den Gouverneur-Generaal
i Raden afzonderlijk zijn toegekend worden geöeffend
)or Commissarissen-Generaal.
Art. 32.
Aan den Gouverneur-Generaal blijft bij uitsluiting ook
durende dien tijd opgedragen, het opperbevel over Onze
ind en Zeemagt.
Alle algemeene bepalingen echter, welke niet bijzonderlijk
t de defensie, of den eigenlijken militairen dienst be-
loren, maar in verband met de politieke en finantiëele ge-
ildheid der Indische Bezittingen staan, zullen door hem
et dan met overleg van Commissarissen-Generaal worden
argesteld.
De Gouverneur-Generaal zal voorts de noodige orders
»Hen dat de Commissarissen-Generaal steeds en overal
lar zij zich bevinden, worden voorzien van de Eere-
achten en escorten aan hunnen rang als vertegenwoordigers
n den Souverein verschuldigd, en dat zij overeenkomstig
en rang worden gehuisvest.
Zoo een der Commissarissen-Generaal zich op eene der
.dere Indische Bezittingen dan het Eiland Java mogt
vinden, zal de Gouverneur-Generaal de noodige orders
ven, dat de daar zijnde Land- en Zeemagt de tijdelijke
ïvelen van die Commissaris-Generaal gehoorzamen. — De
melde Commissaris-Generaal zal in dat geval persoonlijk
rantwoordelijk zijn, voor alle die daden, welke hij mogt
:bben geboden, en ook geene bevoegdheid hebben, om
de bevelen door den Gouverneur-Generaal rakende
^fensie gegeven eenige verandering te maken.
Onveranderd.
Vervallen.
Vervallen.
Art. 30.
Van het verhandelde in elke zitting van Commissarissen-
Generaal zal een behoorlijk verbaal gehouden, en hetzelve,
benevens de bijlagen daartoe behoorende, alle zes maanden
kopielij k in duplo overgezonden worden aan het Departe-
ment van Koophandel en Kolonien.
Art. 33-
hoegenaamd (consumabele waren van geringe waar-
alleenlijk uitgezonderd) van iemand ....
Art. 35-
)e Commissaris-Generaal Mr. C. T. Elout zal den tijd
drie jaren na zijn behouden aankomst in Indie aldaar
;ten verblijven.
Art. 36.
ledurende dien tijd zullen niet alleen alle de nieuwe in-
ingen en veranderingen welke achtervolgens den in-
id van het meergemeld Reglement in de form van Be-
ar in Indien moeten gemaakt worden tot stand worden
iragt, maar ook zooveel mogelijk het onderzoek naar en
regelen van de verschillende objecten, welke bij hetzelve
glement aan Commissarissen-Generaal gedemandeerd
eten geschieden.
Art. 37.
quot;^a de vaststelling en invoering van de voorzeide inrig-
gen en veranderingen, zal gemelde Commissaris-Generaal
■• G. T. Elout nog een korten tijd in Indie mogen ver-
iven, teneinde de geregelde werking der zaken te kunnen
ir gaan en beoordeelen.
Art. 38.
iVlet het vertrek uit Indie van zoo even gemelde Com-
ssaris-Generaal Mr. C. T. Elout, zal ook in de personen
1 G. A G. P. van der Capellen en Mr. H. W. Muntinghe
iseren de kwaliteit van Commissaris-Generaal.
Art. 31.
Commissarissen-Generaal zullen geene giften, gaven of
geschenken hoegenaamd van iemand, wie hij zij, aannemen,
noch door iemand van de hunnen doen aannemen. Wan-
neer echter Commissarissen-Generaal mogten oordeelen,
dat sommige geschenken, hun door inlandsche vorsten of
grooten aangeboden, niet gevoegelijk en zonder kwetsing
van derzelver begrippen van e0r zouden kunnen geweigerd
worden, zoo wordt aan hen vrijgelaten deze geschenken
aan te nemen, doch onder de uitdrukkelijke bepaling, dat
zij dadelijk dezelve geschenken, of de waarde daarvan, aan
den Lande zullen uitkeeren, eil die giften op de geschikste
wijze, voor rekening van den Lande, reciproceren.
Art. 32.
De Commissaris-Generaal Elout zal drie jaren op Java
mogen verblijven of zooveel eer van daar mogen ver-
trekken, als Commissarissen-Generaal met eenparige stem-
men zullen oordeelen, dat aan het oogmerk hunner zending
is voldaan.
Vervallen.
Onveranderd.
Vervallen.
Art. 33-
Met het vertrek van den Commissaris-Generaal Elout
uit Indie, hetzij na ommekomst van gemelde drie jaren
hetzij vroeger, zooals in het voorgaande artikel gezegd is,
zal ook in de personen van den Baron van der Capellen en
den Schout-bij-Nacht Buyskes, de kwaliteit van Commis-
sarissen-Generaal cesseren.
^ y
Onveranderd.
Onveranderd.
Art.
Commissarissen-Generaal zullen, in handen van den
Souverein, aquot;leggen den navolgenden eed:
,,Dat zweer ik te zullen zijn en mij te gedragen als Com-
„missaris-Generaal over Neêrlandsch Indie, dat ik, in de
,,uitoefening van deze kwaliteit, de hooge en souvereine
,,regten van den Souvereinen Vorst der Vereenigde Neder-
,,landen zal bewaren en bevestigen; dat ik voorts, zonder
,,aanzien van personen, het welzijn van den Staat en van
,,deszelfs Aziatische bezittingen, met den bloei en welvaart
,,van beiden met al mijn vermogen zal voorstaan en behar-
,,tigen; dat ik aan geene beloften of toezeggingen, zoomin
,,als aan eenige bedreigingen, door wien die ook zouden
,,mogen gedaan worden, gehoor zal geven; dat ik de in-
,,structiën aan Commissarissen-Generaal, en de verdere
,, algemeene en bijzondere bevelen, door den Souvereinen
,,Vorst of in zijnen naam gegeven, met alle gehoorzaamheid
,,zal nakomen, en voorts alles doen, wat een goed en getrouw
,,Commissaris-Generaal schuldig is en behoort te doen.quot;
Art. 39.
. in Onze handen ....
Onveranderd.
De bij het advies van den Raad van Koophandel en Koloniën
van 21 Oct. 1814 gevoegde Concept-Instructie voor den Gouverneur-
Generaal, is op advies van den Raad van State van 6 Dec. 1814
door Falck gewijzigd. De later plaats gehad hebbende bespreking
door den S.V. en Falck met v. Hogendorp, heeft daarin geen wijzigingen
gebracht, zoodat hier zonder meer volgen:
XXIII
CONCEPT-INSTRUCTIE
voor den Gouverneur-Gene-
raal. Gevoegd bij het advies
van den Raad van Koophandel
en Koloniën van 21 October 1814.
Art. I (le al.).
De Gouverneur-Generaal van
Nederlandsch-Indie, zal onder
dien titel geplaatst zijn aan het
Hoofd der Hooge Regering.
XXIV
INSTRUCTIE voor den
Gouverneur-Generaal. Be-
hoorende bij het besluit van 3
Januari 1815 No. 48.
Art. 2.
Indien de Gouverneur-Gene-
raal begeert dat een of meer van
de Raden van Indie worden aan-
gesteld vóór dat Commissarissen-
Generaal hebben gedefungeerd,
200 zal hij hun de voordragt te
dien einde doen en zullen ge-
melde Raad of Raden als dan
worden aangesteld om hem Gou-
verneur-Generaal in zijn execu-
tive magt te assisteeren, doch
hunne verdere functies volgens
Art. I.
De Gouverneur-Generaal zal
zijne functies als zoodanig en vol-
gens het Reglement aanvaarden
wanneer de Commissarissen-Ge-
neraal zullen hebben gedefun-
geerd.
Hij zal inmiddels belast zijn
met de executie van alle de be-
sluiten der Commissarissen-Ge-
neraal en met de afdoening van
alle zaken hetzij loopende of an-
deren, hem bij autorisatie van de
Commissarissen-Generaal opge-
dragen.
Art. I (2e al.).
Hij voert het opperbevel over
Onze Zee en Landmagt beoosten
de Kaap de Goede Hoop.
Art. 2.
Als Gouverneur-Generaal draagt
hij het uniform voor hem vast-
gesteld.
Art. 4.
.... en aan Onze approbatie te
onderwerpen.
Art. 3.
Zijn tractement zal zijn----
zonder bovendien eenige emolu-
menten, van wat aart ook, te
mogen genieten bij aldien hij van
hier wordt uitgezonden, zal hem
worden toegelegd eene convena-
bele som voor uitrusting.
Art. s.
De Gouverneur-Generaal ge-
durende vijf jaren of langer ge-
diend hebbende kan, na bekomen
ontslag, in het Vaderland terug
keeren, en zal een jaarlij ksch pen-
sioen genieten van ƒ 8000,—•, zijne
weduwe geniet na zijn overlijden
jaarlijksch ƒ 5000,—.
Art. 6.
Art. 3.
Als Opperbevelhebber der Zee-
en Landmagt beoosten de Kaap
de Goede Hoop draagt hij de
uniform voor die waardigheid
vastgesteld.
Art. 4.
De Gouverneur-Generaal wordt
gehuisvest ten koste van den
Lande volgens een plan door
Commissarissen-Generaal vast te
stellen en aan de approbatie van
den Souverein te onderwerpen.
Art. 5.
Behalve de sommen hem voor
tractement en uitrusting en even-
tueel voor pensioen toegelegd, zal
hij geen emolumenten van welken
aard ook mogen genieten.
Vervallen.
Art. 6.
De Gouverneur-Generaal zal
geene giften, gaven of geschenken
het Reglement niet verder uit-
oefenen dan nadat Commissaris-
sen-Generaal zullen hebben ge-
defungeerd.
.... hoegenaamd (consumabele
waren van geringe waarde alleen
uitgezonderd) van iemand ....
Wanneer hij echter mogt oor-
deelen, dat enkele geschenken
hem door Inlandsche Vorsten of
Grooten aangeboden, niet gevoeg-
lijk, en zonder kwetsing van der-
zelver begrippen van Eer zouden
kunnen geweigerd worden, zoo
wordt aan hem vrijgelaten, deze
geschenken aan te neemen, doch
onder de uitdrukkelijke bepaling,
dat hij dadelijk dezelve geschen-
ken of de waarde daarvan aan den
Lande zal uitkeeren, en die giften
op de geschiktste wijze voor reke-
ning van den Lande reciprocee-
ren.
Art. 7.
De Gouverneur-Generaal zal
buiten den Secretaris van het
Algemeen Gouvernement een bij-
zondere Secretaris vermogen aan
te stellen, welke van 's Lands
wege zal worden bezoldigd.
Art. 8.
.... mitsgaders de nodige adju-
danten, welke hij ter zijner assi-
tentie zal noodig hebben.
Art. 9-
.... bepalingen van het door Ons
goedgekeurd Reglement....
hoegenaamd van iemand, wie hij
zij, mogen aan nemen, noch door
iemand van de zijne doen aan-
nemen.
2® al. onveranderd.
Onveranderd.
Art. 8.
Hij zal wijders mogen aanstel-
len zijnen Adjudant Generaal,
mitsgaders de mindere adjudan-
ten, welke hij zal noodig hebben.
Art. 9.
De Gouverneur-Generaal zal
zoo in Rade als op zich zelve in
de uitoefening der magt en auto-
riteit hem opgedragen, nakomen
de bepalingen van het Reglement
op het beleid van de Regering,
het Justitiewezen en den handel,
.... bevelen door Ons of door
Onzen Secretaris van Staat voor
de zaken van koophandel en kolo-
niën op Onze autorisatie te geven.
Art. 10.
De Gouverneur-Generaal zal
tot de vervulling zijner waardig-
heden, al het gezag, alle de regten
en prerogativen hebben en ge-
nieten, welke hem bij dit Regle-
ment toegekend zijn.
Art. II.
.... bepalingen tot handhaving
van ....
Art. 12.
.... met Onzen Secretaris van
Staat tot de zaken van Koophan-
del en Koloniën; Hij zal jaarlijks
aan Ons doen toekomen ....
in verband met de voorzieningen
door Commissarissen-Generaal
achtervolgens hunne Instructie
gemaakt, mitgaders de nadere be-
velen door of van wege den Sou-
verein aan hem te geven.
Vervallen.
Art. 10.
Hij zal Zorge dragen voor de
rigtige en eerbiedige uitoefening
van den Godsdienst, de vrijheid
van alle Godsdienstige gezindhe-
den, ondergeschikt aan de noo-
dige bepalingen van orde en rust,
voor de handhaving der wetten,
voor de goede onpartijdige en
prompte administratie der Justi-
tie, voor eene eerlijke en naauw-
keurige behering der financien
en domeinen, voor den goeden
staat der Zee- en Landmagt, en
voorts voor alle zaken tot de
Hooge Regering van Indie be-
trekkelijk.
Art. II.
Hij zal eene onafgebroken Cor-
respondentie houden met het De-
partement van Koophandel en
Koloniën en jaarlijks aan hetzelve
doen toekomen een summier ver-
slag van den toestand der Zaken
in Indie, met betrekking tot alle
onderwerpen van Regeering het-
zij aan zijne afzonderlijke zorgen
hetzij aan die van Gouverneur-
.... toebetrouwd, een duplicaat
daarvan toezenden aan den Secre-
taris van Staat voor de zaken van
Koophandel en Koloniën.
Art. 13.
.... in Onze handen ....
Generaal en Raden toebetrouwd.
Art. 12.
De Gouverneur-Generaal zal
in handen van den Souverein den
navolgenden eed afleggen:
„dat zweer ik te zullen zijn en
„mij te zullen gedragen als Gou-
„verneur-Generaal van Neder-
„landsch-Indie, mitsgaders Op-
,,perbevelhebber over de Land-
,,en Zeemagt van den Staat be-
,,oosten de Kaap de Goede Hoop,
,,dat ik in de uitoefening van de
,,voorschreeve qualiteit de hooge
,,en souvereine regten van den
,, Souvereinen Vorst der Vereenig-
,,de Nederlanden zal bewaren
,,en bevestigen.
,,dat ik tevens zonder aanzien
,,van persoonen het welzijn van
, ,den Staat en deszelfs Aziatische
,,Bezittingen met den bloei en
,,welvaart van beide met al mijn
,,vermogen zal voorstaan en be-
,, hartigen.
,,dat ik aan geene beloften of
, .toezeggingen zoo min als aan
,,eenige bedreigingen door wien
,,die ook zoude mogen gedaan
,,worden, gehoor zal geven.
,,dat ik mijne Instructie en de
,,algemeene en bijzondere beve-
,,len door den Souvereinen Vorst
,,ofte in zijnen naam gegeven
,,met alle getrouwheid zal nako-
,,men, en voorts alles doen wat
,,een goed en getrouw Gouver-
,,neur-Generaal en Opperbevel-
,,hebber schuldig is en behoort
,,te doen.quot;
Akbar 24.
Alphen (van) 95, 96.
Alting 60.
Aurangzeb 25.
Barlow 27.
Baud 99.
Beveren (de) 56.
Besier 56, 100.
Boekholtz 137.
Bolts 22—24, 36.
Braam (van) 44.
Brougham 57.
Burke 9.
Buyskes 76.
Capellen (van der) 76, 80, 93,
112, 146.
Chambers 36.
Clive 25, 26, 29, 32, 35-
Coote 35.
Cornwallis 28, 29, 33—35. 4i-
Daendels 56, 58, 59, 71, 72, 74—
76, 81, 88, 89, 91—94. quot;I. I2S,
133. 139. 142—146, 148. 149.
151. 154-
DeMEUNIER 22.
Descartes 10.
Diderot 15.
Dotrenge 69.
Dupleix 17, 18.
Eckenholm 138.
Elout 61, 76—82, loi, 112, 113,
122, 123, 139. 143. 145—147.
151-
Fagel (Jacob) 100, loi, 112.
Falck 30, 58. 75. 76. 82, 91. 92,
94, 99, 102, 103, 114, 116—118,
120, 139, 140, 142. 145-
Forbonnais (de) 10, 11, 51-
Fox 26, 27.
Franklin 51.
Goldberg 59, 60, 73—77. 82, 86
—90, 92—95, 112, 120—122,
140, 142, 143. 145. 146. 188.
Gosse 10, 22.
Grasveld 61, 151.
Groen van Prinsterer 7.
Hastings Warren 26, 29, 33.
Haugwitz (von) 34.
Hogendorp (Dirk van) 21, (27,
29—31. 33—36, 38)1) 43—50,
53—58, 60—62, 71, 72. 91. 93—
95. 100.
Hogendorp (Gijsbert Karel van)
34. 39. 43—45, 47—55, 57. 61,
62, 65, 69—73. 75. 76. 90—93,
97—103, 105—110, 112, 114.
116—119. 121—125, 133, 145.
158.
Hogendorp (Willem van, vader
van D. en G.K.) 44, 49-
Hogendorp (Willem van, zoon
van G.K.) 50.
Hoop (van der) i45-
Humboldt (Wilhelm von) 7.
Imhoff (van) 51-
Jaffir Ali Khan 32.
Janssens 108, 133, i45. 146-
Jones 27, 36.
handelen over Dirks verblijf te Patna.
De tusschen ( ) geplaatste bladzijden
Law 37.
Lodewijk XVI 16.
Lodewijk Napoleon 56, 58, 59,
61, 72, 133-
Luzac 53-
Malecotius 91.
Mir Jafar 25.
Mir Kasim 25.
Mey van Streefkerk (de) ioi,
105, 109, 115, 117. quot;8, 158.
Mist (de) 56, 59. 73. 77—80, 83,
106—108, 123.
Mooyaart 157.
Montesquieu 12, 16, 19, 22.
Munro 25, 37.
Muntinghe 76.
Murshid Quli Khan 25.
Napoleon iu, 133.
Nederburgh 43, 46, 48, 56—58,
60, 61, 71, 72, 74, 93, 94,
125.
North 27.
o verstraten (van) 56.
Paulus 8.
Perponcher (de) 100.
PiTT 27, 52.
Poll (van der) 86.
Quesnay 10, 16, 57.
Queysen 56, 59, 100, ioi, 105,
109, iio, 112, 115, 117, 158.
Raffles 73, 96, 97, 114, 115.
Raynal 10, 13—20, 22—24, 37,
45. 53. 54-
Read 107.
Ross 35.
Rousseau 12, 16, 17, 20, 22.
Rousset 14.
Schimmelpenninck 4, 58, 59, 61
71, 72, 74. 88, 136, 138, 141—^
Scholten van Aschat 57, 73, 85.
Shah Alam II 25.
Siberg 60.
Silhouette 17.
Six 150.
Smith 10.
Sri Uddoula 32.
Titsingh (Isaac) 34.
Turgot 16.
Voltaire 7, 12, 13, 17.
Wiese 137.
Willem I (Vorst, Souvereinen
Vorst, Z.K.H. of Koning) 57,
59. 62, 69, 70—73, 75, 76, 90—
95, 97. 98. 102, 103, iio—112,
114, 116, 117, 119, 120, 124,
125. 133. 134. 140—142, 146,
147-
IJsseldijk (van) 137.
IJzendoorn (van) 57, 59—62, 73,
76, 83, 84, 86—90, 121, 134,
143, 144, 145.
STELLINGEN.
I
Dat de verplichting tot het voortbrengen van stellingen
zonder nadeel voor de wetenschap zou kunnen vervallen,
schijnt een geenszins gewaagde veronderstelling.
II
Bij de beoordeehng van de moderne Maleische literatuur,
dient in het oog gehouden te worden, dat de schrijvers
veelal geen litteratoren zijn in den westerschen zin van het
woord.
Het door Volkslectuur ter vertaling en tot voorbeeld voor-
leggen van westersche romans, gaat op de Maleische literatuur
in als een tweesnijdend zwaard, daar het op taal en inhoud
der Maleische romans een ongunstigen invloed heeft.
IV
De door J. Kats in Spraakkunst en taaleigen van het Soen-
daasch ingevoerde nomenclatuur, brengt geen vernieuwing,
sticht slechts verwarring.
V
De in Nederland voor het poHtieke leven geldende onder-
scheiding in rechts en links mag, op straffe van een ver-
troebeling van het juiste inzicht in de politieke verhoudingen
hier te lande, niet vervangen worden door de, in het spraak-
gebruik veldwinnende en op buitenlandsche toestanden be-
trekking hebbende, onderscheiding in (extreem-)rechts en
(extreem-)links.
Vf n/i^r
iß» rV tt. Ai'- 'nbsp;® -^'quot;ïS
-ocr page 251-De taak van de historisch rechtsche partijen te onzent
is, in een positieve politiek de bruikbare elementen uit de
extreme, revolutionaire, richtingen, in Groen van Prinsterers
zin, in anti-revolutionairen geest te activeeren.
VII
Onvolledige beschrijving der koloniale archieven is een
der voornaamste oorzaken van de onvoldoende resultaten
der koloniale geschiedschrijving.
VIII
Reeds bij de opstelling van het Regeerings Reglement van
1815 openbaarde zich de tegenstelling, welke later tot de
breuk tusschen den Koning en G.K. van Hogendorp leidde.
IX
Het verblijf van D. van Hogendorp te Patna is beslissend
geweest voor de ontwikkeling der koloniale politiek na den
val der Compagnie.
X
De wereldgeschiedenis wordt beheerscht door de ontwik-
keling der ideeën.
^ Iii ^quot;t
m
-ocr page 253-Ulns
M
m
I -
• ■nbsp;■nbsp;'nbsp;-nbsp;f . .fcquot;. ■ /nbsp;v?-:--'. ■ •nbsp;il
...» ■ ^nbsp;• . '•■■JJ. quot;.nbsp;i : , -../.v.!nbsp;■nbsp;V .-i- ' »l'ai
«s®
-ocr page 254-•t
- ■ ' f '.
. r
■-4V
-ocr page 255- -ocr page 256-ta!
Sa
• ■ -■ ■■ - ■ »
^^ V-
^^ ■ f pi
r ■