VAN KI
i' /1
i. !■; i i) i*: N. K. ,i I
x^A\ )
WL
VAN DE
Fonds ten behoeve van Indologische Studiën aan d» Rijks Universiteit t« Utrecht.'
LEIDEN. — E. J. BRILL. 1882.
Kort na mij li optreden als leeraar aan de Indische instelling te Batavia, kwam mij door een oud-leerling mijns voorgangers een handschrift in handen, dat door laatstgenoemde als dictaat hij zijn onderwijs werd gebruikt. Zoo als het tot mij kwam, bevatte het tal van tastbare feilen en onjuistheden, die ongetwijfeld aan misverstand van den leerling geweten moeten worden. Later vernam ik van iemand, die het weten kon, dat het hierbedoelde Hs. was opgesteld door wijlen Dr. 'A. B, Cohen Stuart. Door mij gedane nasporingen hebben helaas niet tot het vinden van het oorspronkelijke manuscript geleid. Daarop ben ik er toe overgegaan, hetgeen ik nu eenmaal had om te werken, met uitbreiding hier en daar, waar de ervaring bij het onderrigt mij leerde, dat zulks noodig was.
Niettemin kan het werkje, zoo als het thans aan het publiek wordt aangeboden, niet op volledigheid aanspraak maken; het doel der zamenstelling was, alleen, om de Javaansche woordvormen in zoodanig verband, als waarin ze het gemakkelijkst zaam te vatten zijn, zoo beknopt mogelijk te verklaren en toe te lichten.
Het gebruik van dit boekske zal daarom geenszins dat
O O
van de grammatica van Prof. T. Roorda, mijn voortrefïe-lijken leermeester, uitsluiten; dit blijft noodzakelijk voor allen, die de taal niet blootweg in haar vormen willen leeren kennen.
Doch bij den uitgebreiden omvang, dien de bestaande grammatica beslaat, zal zeker meermalen de behoefte aan een kort begrip, zooals dit werkje bevat, gevoeld zijn. Was die omstandigheid welligt een voldoende reden, om het in het licht te geven; ik heb bovendien het oordeel van meer bevoegden ingewonnen; op hun verzekering, dat de uitgave van dit boekje nut kan doen, ben ik er toe besloten.
Voor de moeite, die zij, met opoffering van hun kostbaren tijd, zich hebben willen geven, om het te beoor-deelen, zeg ik hun hierbij openlijk mijn dank.
November 1881.
O Q
I. Voorvoeging der syllaben (Uïl \ !UM1 \ !un en
Worden los vóór de stamwoorden gevoegd, bijv. isiij\
/ae^Q, . Q
ajinas^^ Tn\ tuimn^ o\ Het voorvoegsel «ju
maakt meestal een zameuhaugend geheel met het woord,
1°.Dient om monosyllaben te verlengen, bijv. [oj} Mm ( ij ^
2°. om praedicaatswoorden te vormen, bijv. van OjïJlN
naam, (UinOMI^N tot naam hebben, den naam dragen. In
dit geval is het voorvoegsel altijd (uin en niet i5h \ inn of
(UTj ^ bijv. iitj O 2 ^ is gelijk :U!f| itj o 2 ^ vrucht, maar (Uin (ïj O 2 ^
is vrucht hebben of dragen.
3°. Vóór woorden van twee of meer lettergrepen ook als nadruk geplaatst, om het woord, waarvoor het gevoegd
is, als voornaam bestanddeel van den zin te doen uit-
, ... , a Q Q Q
komen, bnv. (Biaoi\ cum(Eflaoi lezen,(Ki(in(injiN (uiniKirafiaiiN
waarvoor het geplaatst is, uit, zooals in .im fiiui \ aSt ï] (Kij]3 ^
II. Verdubbeling van den eersten medeklinker met zijn den
De vocaal wordt echter gewoonlijk als ^ [pëpëf) uitge- ]iet
spróken en ook wel geschreven, bijv. van Kl Hl irui| (ifldti c
(EU iian| of ui (ia (£Ji (iaji| \ van oru \ j j rj nil \ of (EJi rtj iinji ^
O
De in het stamwoord gaat daarentegen ook wel eens in de (uin -klank of in de aksdrdlëgënd over, bijv. van (cïviajj \ O O O
asm asm van (tj)(iajiw| eji tJi aan tM| \
De trilletter T1 wordt bij de verdubbeling veelal verwisseld, bijv. ((| orui 3 orj ti 2 in plaats van itpn 3 (tj th 2 \ van het stamwoord 'ij in 3 ^
Bij stamwoorden, die met ajm beginnen, wordt deze vorm vervangen door § III, bijv. van mn Kjjurj (Uin i^(Kin ~rai
en niet ojintuin i^;Kinj|\ en van orj tuin 3 bi iÊj(Liin3(Bl^ai|(Lm3
en niet ïj (um 3 aij ojdt 2 eh ^
1°. Dient om monosyllaben te verlengea, bijv, ojinasvifM van asin(kJin\
2°. Drukt bij naamwoorden een onbepaaldheid of algemeenheid uit, bijv. van :is?i (uui \ mensch, osin os?) ojin \ rnenschen
in 't algemeen, iemand, de een of ander; — bij werkwoor-
7
st zijn (Je!! aauhoudendheid of onbepaaldheid van object, bijv.
(KI (Kl 101 \ aanhoudend vragen, van (Ki (101 \ vragen; osi^ \
U1%equot; het een of ander koopen, van 151quot;] Kïi \ hoopen.
(UI (ui
3°. Wordt by eenige telwoorden gebruikt, «Zs zij achter het
*. * O
^ naamwoord staan, bijv. itj O 2 osfl (isin aaj\ drie menschen.
eens 4°. Heeft ook dezelfde beteekenis als in 2 van § 1, bijv. (n^(UUi\ huis * nnn(a^(iiLnN huizen, wonen; (K^(i^i\ hurgi,
Kiij ijn \ tot hurgi hebben.
'wis-
III, Verdubbeling van het stamwoord.
het Hierbij heeft soms ook vocaalsverandering plaats en dan
komt eerst de veranderde en daarna de oorspronkelijke vorm,
bijv. ran 2 urm oi (fSi n van het stamwoord ran anil Drm ' I
1°. Dient om herhaling, aanhoudendheid of gedurigheid te kennen te geven, bijv. (C|(K1\ roepen, (^^^(KJ\ hij
herhaling roepen.
2°. Staat bij woorden, die met (urn beginnen, in plaats van § H.
3°. Versterkt in negatieve zinnen de ontkenning, bijv.
O Q Q • • 7
ran 2 asm (Kl JUKI]! (isin _A(Kin (1S¥1| geenszins ziek.
;e-
en
r-
4°. Wordtin vereeniging met § IV een superlatief, bijv.
van .ijlój\ hoog, (i^a^(tj(i^(r|Tn\ op zijn hoogst.
tin ma
a
5°. Bij verandering van vocalen wordt een herhaling met eenige wijziging van de beteekenis, door het stamwoord aangeduid, te kennen gegeven, bijv. .tj oi 3 irui 'im ixi \
heen en loeérom loopen, van 01 iimi terugkeer en.
6°. Vormt eenige woorden, wier stamwoorden niet of in andere beteekenis in gebruik zijn, bijv. uin aan fUïi anil \ ring,
van het ongebruikelijke (uin rui ^ un on^ ki inj (Ki [| voorplein , van on taj (ktjj golf.
TV. Aanhechting van ïjojn in het Ngoko en (u¥i fu], (ki [|
Eindigt het woord op een medeklinker, dan wordt deze verdubbeld, bijv. (IK uk in ^ Eindigt het woord op een vocaal, dan wordt de (ki ingelascht en als eindconsonant beschouwd, bijv. iimnn\ injnnijKj^ Is de eindvocaal fUT| \ dan gaat die vóór het aanhechtsel (un(LjiKT| in ij aji'i 2 over, bijv. ici rui\ (lamonji2 (mo ikiii n Het is echter niet
dl (inji 2 M^(iJ| (ki| -noodig deze vocaalsverandering in het schrift uit te drukken. Eindigt een woord op een ^, dan wordt die met de Ojïi van het aanhechtsel ï| (um dikwijls door de natuurlijke over-
, ,, ,..00 O- Q
gangsletter vervangen, bijv. nnnasm(ïj(uu voor annasin^iïjdJin
cgt; a van mn nsin ^
In enkele woorden wordt in plaats van de a-n de kti ingeschoven, bijv. (ïj (Ui ntj O «j en niet Kj (Ui dl o lïj van ïj (ui irj O ^ (L^ ïj o (ïj van
Drukt de betrekking van bet bezeten voorwerp tot den bezitter in den derden persoon uit, betzij deze reeds genoemd k, betzij bij onmiddellijk daarop volgt, bijv. van
K Hl W| paard, fiK TD ïj (l^\ het paard van hem, haar of
hen, — zijn, haar of hun paard; is: TT) (ïj K|3-J| (IC|iinjjikti|\
het paard van mijn broeder.
Soms is de persoon of zaak, waarop bet aanbecbtsel betrekking beeft, niet genoemd en ook niet bepaald. In dat geval kan men den zin daarvan bet best teruggeven door ons bepaald lidwoord; bijv. is m ij het po.ard, eigenlijk het paard er van, namelijk waarvan sprake is.
V. Aanhechting van aijn^
Geschiedt op dezelfde wijze als in de vorige §, bijv. Cl-
n aan Kpi \ van arm lion ^
Wordt zonder onderscheid van taaisoort gebruikt in ge-
10
lijken zin als § IV, docli alleen wanneer het woord, dat den bezitter uitdrukt, onmiddellijk volgt, bijv. am ïui
\ 's vorsten krijgsvolk.
VI. Achtervoeging van (uin (k1| n
Eindigt liet woord op een medeklinker, dan wordt deze verdubbeld, bijv. o^(ir^o^(OJ^(Ki|N Eindigt het op een
klinker, dan wordt:
1°. de natuurlijke overgangsletter tusschen geschoven, namelijk achter de iij (uin de mui \ achter de uij en ïj min 3
de bijv. afm ij O (uui (Kii| van ann«|0^ asm (EJJ O IK1| van
(CTI ^
2°. de vocaal met dien van het aanhechtsel zamenge-
trokken, namelijk a met an blijft Uïl K1J| \ i met an wordt
Q
(ïj (Uin (KTJj \ oe of o met an wordt itj !un 2 !K1| \ bi) v. nu (til Mljj
Q O
van orui (Bi non ij lt;ui (KTjj van aan ici ^ (inj) arj Min 2 (Ki| van
onjifKin^
Bij woorden die op een ^ eindigen, wordt deze en de
ojin van het aanhechtsel wel eens vervangen door de over-
O Q . i , Q
gangsletter; bijv. un oi um KVj m plaats van asm oi
11
^ ann aJ| O iKlj| in plaats van in 'KT| van
an (U| ^
1°. Vormt in het algemeen afgeleide benamingen (denominatieven) met objectieve of passieve beteekenis, die veelal slechts als appositie gebruikt worden, bijv. van an ui^ hebben, bezitten, nn ow nji (Km Ooanjj het mij
O O-
foebehoorend paard; va u ikü (LH anjj grondwoord van om (Ui anjj
O
dagvaarden, (kJi(uan(Klj| tot de dagvaarding betrekkelijk, zooals in oru (uu ^(U an (KI [] brief ter dagvaarding.
2°. Verandert, met bijvoeging van ui xi of , dat deel beteekent, de telwoorden in noemers van breuken, bijv.
O / O
van (isinanj drie, («j asm (ïjaan 2 (Ki| een derde, (Ui (unn «sm iïj aan 2 (kt| één derde.
3°. Vormt een soort van collectief meervoud, bijv. van ïj m 2 Kj 1013 blad, ij onn 2 tj (Q 2 a (K1| gebladerte, — bepaaldelijk ook een meervoud van getallen, zooals van (Uïi 'KTj] honderdtal, (Lfin (istj (Kil J),(K1| honderden, bij honderdtallen.
4°. Wordt ook met verdubbeling van den eersten medeklinker gebruikt in plaats van den gewonen vorm, om een reciproque of ook wel een gemeenschappelijke handeling uit te drukken (zie § XXIX).
O Q van asm oi
12
5°. (reeft in afgeleide benamingen van naamwoorden een figuurlijke of oneigenlijke beteekenis daaraan, bijv. (IK TH Wj
paard, üK TT) W fKii] een gemaakt paard, of iets dat als paard
bijv. anji an aan (Kin vergeetachtig, van iiaitiifStx vergeten;
beschouwd wordt; (Uïi kind, (Uin (^iv^(t-n| pop, van
geld de rente, van planten de spruiten; — in andere zoodanige afleidingen weer, komt deze vorm in beteekenis overeen met onze verleden deelwoorden als: gelaarsd en gespoord; bijv. van (Kin 'Tj fijn 2 (KTij| een korte broek, (Kï) ofj (i^i2
(Kïi (Hill met een korte broek aan; vau (K¥ixi(k!||l kris, (Kin
quot;fl-, cj( cJ[
Tn;W^i)x(KT| met een his; — in de afleidingen van werkwoorden en andere praedicaatswoorden, bekleedt bet aan-liecbtsel van dezen vorm verschillende logische functiën, die niet nader te bepalen zijn, dan dat daarvan in het algemeen kan gezegd worden, dat bet afgeleide woord een gewijzigde beteekenis van betgeen door bet stamwoord aangeduid is verkrijgt, waarbij bet passieve begrip, aan het achtervoegsel iuin (KTjj verbonden, soms geheel verloren gaat:
i tj anji (Ki|
(KHSTin (lil(1 in ren of rennend van oiiite7 rennen, grond-
woord (kJi (KI ^ ojin Ö(CT^rKl| Kr. Ng. scherp van reukorganen,
o-
van in fcVKïlj| kr. ruiken, grondw. ajn!H^asYi| reuk, geur;
13
im rï]|^\ snel, onn naar snel gelijkend; m'i nieuw,
(Uïi iKjjj in (nieuwachtig) onlmv/s, kortlings, versch.
VII. Voorvoeging van Kin en achtervoeging van «Jin (KTj| of Üri m|\
De voorvoeging van (KT) geschiedt öf zonder verandering, oo
nnn joitoi(wimi(Kin ^
aSififu\ Q.|(Kinirui ra (i^\ (u^(CT| a.|(Kin2OJIN ^a,i;iquot;
neer het stamwoord begint met Tl of (irui , heeft ook vaak
contractie plaats, bijv. (^Kï] ï|Eïl2 voor (KinTl(ïj(isn 2 (Kl|
O cïgt;
van (kb^ok (in (Ki| voor (Kin onJl os (tn tKl| van orui «K ^
Beter is het echter deze contractie niet in schrift uit te drukken.
Het achtervoegsel (um (Ki [] wordt aangehecht volgens § VI.
S XXI).
De uitgang (im(KT| wordt alleen in de 4e en 5e betee-
kenis gebruikt.
Dient om te vormen :
1°. het zuiver passief van het transitief werkwoord (zie
S
2°. het substantief, meestal van hoedanigheid of van afgetrokken beteekenis, bijv. van (Ui!|asm (EJi \ uitmuntend,
bijv. (CTKWi(Kin0 (Km01M(KinMln \ öf met contractie, bijv.
14
OQ
Km (Lra|asm (EJt (Kl| uitmuntendheid, deugd; 'Oirui !KTi^| goed,
77 •,
tmn on ooi a^(Ki| goedheid.
3°. liet substantief van plaats, byv. (mn(ïjiism2 (Ki| vorstelijk verblijf, van in \ vorst; (Km 0~aaii ^ (iflj| Europee-sche huurt of wijk, van o (ïj iirui 2 K1\ Hollander, Europeaan of Hollandsch, Europeesch.
O Q O
Q J O Q
OKUUI (K1| te ver, van (ismoi^
5°. Geeft een ligchaams- of zielstoestand te kennen, doch
steeds in den zin van een minder gunstige gesteldheid, O
bijv. (Kin (Bnn M ,-AiKij| ter neer geslagen door vrees of ongerustheid, van (Bnn(KJi| ongerust; aai liijtj O iKTij hongerig, van inj üfj O \ honger.
VIII. Voorvoeging van aji \
Geschiedt op dezelfde wijze als bij het voorvoegsel (Kiii\ bijv. (U|aaii\ dju2(81^ (uijiisiiN
a c '
ij cm 2 asm (uin (isi| \ ïj ui (isï|
(Voorvoeging van m met den nasaal, zie § XXIV). Geeft doorgaans een meer concrete beteekenis aan naam-
4°. liet excessief, bijv. (Km mToi ((STkiii ook wel Kïi
15
woorden, ook een middel of werktuig te kennen, bijv.
koopen, rui 'mj ^ü^jj koopmiddel, geld om iels te
koopen; X!ïj isih \ schuld, (ïj (Ui 2 (isil \ schuldvordering, ook srhiddeischer; (liin dj an 3 (K1| veehoeden, fui ïj in 3 KTjj veehoeder.
IX. Voorvoeging van (Ui en achtervoeging van (Uin (Kl| \ Dezelfde regels in § VII gelden ook hier.'
(Voorvoeging van (ui met nasaal vorming en achtervoeging
van (Uin iki| zie § XXV).
Het menigvnldigst gebruik van dezen vorm is, om de plaats of ook wel den tijd te kennen te geven, waarop iets gebeurd is, bijv. aJ in n oorlog, (ui (ojj fin (kii| of mSTtti (in fm j|
oorlogsveld; (ïjM Oi N zijn opwachting hij een hoofd, maken,
(UI tjiWl (inn (Kij| zoowel de plaats als de tijd, waarop men zijn
opwachting maakt of voor zijn hoofd verschijnt.
Q
X. Voorvoeging van ui
Geschiedt zonder eenige verandering, bijv. min (isih n (u f
lUVj usui n (li !u1^
Vormt substantieven met ongeveer gelijke beteeke-nis als hun stamwoord, doch meer concreet, bijv.
16
(CTièi\ taal. een woord in 't algemeen, (U CTt fél \ meer
bepaaldelijk een gezegde of uitdrukking, waarmêe men zich tot iemand gewend heeft.
XI. Voorvoeging van ((UN (UI n m' of
Geschiedt zonder eenige verandering, bijv. on fisin 3 finnn\ j I Ca)
, (ui m asm 2 nnm \ ut on asin 2 annn \ of 0 an (Gin 2 onnn ^
1°. Vormt substantieven met actieve beteekenis, bijv. van üj ,CT| (rui \ duidelijk, ïj 01 ïTJi verklaring, opgave, verslag.
2°. Dient als verkorting van (unrtN om van telwoorden
de noemers van breuken te vormen, zie 2 van § VI.
XII. Voorvoeging van iM ^
Wordt los voorgevoegd, bijv. thojin (Miioj)^ (IIojyi(Kn\
Soms heeft ook zamentrekking hierbij plaats, bijv. w (iS¥j(kJi voor w (Lm
''cüll^ voor 'W'1'!^^ en irj(kn2(£n^
voor (Wl ftj (Uil 2 (Bl ^ Dit voorvoegsel wordt als {pepët)
uitgesproken, als het met het daarmee verbonden woord één begrip vormt, bijv. in M a_j rijen in elk ander
geval als (k)iiiffli| zooals in \
17
1°. Heeft een quantitatieven zin en beteekent heel, gansch, al, en van daar zoo groot als, zooveel als:
a. in vergelijkingen, bijv. heel een berg, cl. i. zoo groot als een herg; ^eel mijn roeten,
voor zooveel ik iveet;
b. in zamengestelcle benamingen van hoeveelheid, bijv.
Q O
(Kil(km(Kin% een voet, wxjkliin een vadem; zoo beteekent het
ook in zamengestelde benamingen van tijd den duur daarvan , bijv. DJi ftci if?i \ dezen dag lang, gedurende dezen
dag, — en in zamengestelde benamingen van plaats de geheele daarmee aangeduide ruimte of uitgestrektheid, bijv.
den kant van den weg;
c. in zamenstelling met een accident, waarmee de geheele overeenkomst met het plaats hebben daarvan wordt aangeduid, bijv. oji (LTh(Kina|tot zijn vertrek, bij zijn vertrek, na zijn vertrek;
d. in bijwoordelijke bepalingen, bijv. (kn (tj cun ^ v\ heel,
gansch waar, d. i. zeker; n-Ji (i|(Uin (ïjouj (KTjj gansch de
waarheid, d. i. eigenlijk.
2°. Beteekent naar de Sahskrietsche afleiding, met, be-
Oc Q/ Qi,
M iUÏ ain Tfii (ici orui (l-n l] heel den kant van den weg, d. i. langs
18
nevens, en wel om een voorwerp aan een ander toe te voegen, als een daarbij belioorend aanhangsel; bijv. ij: km (ism(M(ISTO®](K]\ rijtuig en (benevens, met) paarden;
tj ie; 2 met zijn vrouw en kinderen. — Aan
deze beteekenis verwant, drukt bet voorvoegsel ook bet-begrip van medegenootscbap of iets met iets anders gemeen liebbcn uit, bijv. W Tj ui \ één van gedaante, gelijk
van gedaante; (kinndJIN één van gevoelen; ffj(Wi 2 !EJ) ^ echtgenoot, eigenlijk huisgenoot, één van huis.
XIII. Aanhechting van de - (tjetjaq).
Wordt toegevoegd aau den eindvocaal, bijv. liri onn MS?l n.in ^
Bij eindconsonanten alleen gebruikelijk in tui (isin van (Ui tisn | \
Geschiedt bij telwoorden beneden de tien en bij het vragend voornaamwoord van hoeveelheid (unn\ als zij on-
O ^ Q
middellijk vóór een naamwoord staan, byv. oi (ia|T^ (UI (iftJi drie gulden; (i|TT) 2 (ïj (Uin (IJ| N twee duizend; (Ui in 30) (J-3) hoe veel stuks.
XIV. Aanhechting van 'Kïl x
Wordt los achter het woord geplaatst, byv. rk,i (Ujrij fnjquot;\\
19
De uitgaug (Uin (kij| wordt soms vóór dit aaulieehtsel tot urn verkort, bijv. (Ui nnn (ïj O mui \ iu plaats vau (Ui afman m o oju (ki ^
Bezittelijk voornaamwoord vau deu eersten persoon in
liet Ngoko.
XV. Aanhechting van ïj \\
Geschiedt op dezelfde wijze, bijv. (lt tii a|o (uui ej \ in plaats van tui aT/ui o tuui W ^
Bezittelijk voornaamwoord van den tweeden persoon in
liet Ngoko.
XVI. ITasaalvorming aan het begin van het stamwoord.
Begint het stamwoord met een nasaal ((KIN om\ (EU of
dan heeft er geen verandering plaats; anders wordt de neusklank:
1°. voor de beginletter in de plaats gesteld, namelijk bij de (uin\ MN (iSTHX (Mx on (Ul en (^i^
2°. er vóór gevoegd, namelijk bij de tdn aan en (uu en soms ook bij de o N\
3°. er vóór verondersteld en uitgesproken, maar in het schrift dan alleen uitgedrukt, wanneer ook de (uin of (ui
20
worden voorgevoegd, namelijk bij de axi \ as \ (toi \ n.Ti en
Zoo wordt (uin in ktin ooi in om of (K)N tmn in nrix asm in IK) \ M in ki of oin\ O soms in ejin soms in ia of r) \ (UI in iamp;fl \ in nnnn veranderd; terwijl de overige letters onveranderd blijven en de nasaal er vóór uitgesproken wordt; zoo worden bijv. lU^m en onri r| ui als werkwoorden evenzoo geschreven, maar als [KitiTfi en (innnON uitgesproken.
Bij verdubbeling van liet woord, komt de nasaal slechts
in het eerste gedeelte voor, wanneer de beginletter nn\
on (iruin of (uui is, bijv. iitj(ci(KinirjTn(KinN van aiinraix
Kmn(ictittiioiH van amnn(Wnn\ — meestal in het eerste KL, J\ J[
alleen, maar ook wel eens in beide gedeelten van het woord, indien de beginletter (Uin is, bijv. firiii:jau3 aiïi ijnri 2 \
van tuin 0.101112^ a|(ön[fii|aan^nnn(iaji| van (i| (uin om iionjj
maar ook iCj KI (C| en ij o 2 'i| fin 3 a'j van tjisj er
aij (um 2 tj — gewoonlijk in beide gedeelten van het wóórd,
als de beginletter een dergenen is, die in een neus-
,. , , ,a a/a. al a, a/
klank veranderen, byv. eji mn si nnn \ van oji nnn
21
1°. Vormt liet eenvoudig werkwoord in subjectieven of actieven toestand, dat de opzettelijke werking van het subject beschrijft, zonder dat het noodig is, een object te noemen of er bij te onderstellen, zooals dit het geval is bij ons zoogenaamd actief werkwoord, bijv. iriiuu^ zeilen,
van arui luut zeil; (Cl !UJorui \ dienen, zich tot dienaar makeni
van Kï)'ü|injin dienaar; ictioi vallen, ikiozfin zich laten
vallen of zich neerwerpen.
2°. Drukt een beweging ergens heen uit, bijv, |C| i| icui 2 iKi|
westwaarts, naar het westen, van Kï|CU)2 iKl| west.
3°. Van een benaming van voorwerp afgeleid, beteekent deze vorm dikwijls zich als dat voorwerp voordoen, bijv.
van iKin ïso 'tn \ korianderzaad, in 'ibiri rifi \ zich als koriander JCX\ ja\
voordoen, daarop gelijken; van oJiir?! \ doorn, an'?! \ als een
doorn zich voordoen, daarop gelijken. In dit geval wordt O?
ook soms de (in voor het stamwoord gevoegd, bijv. van O
(EJ1 Ml {KT| tijger, (in (öi Ml (Kl [j zich als een tijger voordoen. — Beteekent in andere afleidingen van benamingen van voor
werpen zich bedienen van dat voorwerp, bijv. van 1:ï)ènH^j| lans, K|grKrr| met een lans steken; ij Tl 2 of i^ïiquot;i|3 \ hol,
22
Ö(rjTl2\ zich in een hol ophouden, ook een hol maken;
(Uirifkllx hand. (in(kJ|\ hanteeren, in de hand nemen; OJIOJIN KL, ISL, 151,
gedachte, CTirio^\ denken.
4°. Bij telwoorden beteekent deze vorm wat wij door bijvoeging van elk of ieder uitdrukken, bijv. van (Si as \
lt;'én, on ik \ elk één.
XVII. Achtervoeging van OjTTI met nasaalvorming in het begin van het woord als in de vorige §.
Bij de aanhechting van fuüi wordt de eindconsonant ver-
dubbeld, bijv. (KI E^.ooji \ van (lïïi EJ^orui | \ Eindigt het woord
Q Q
i (Bi aan _ . .
op een vocaal, dan wordt de (Ki ingeschoven en beschouwd
als eindletter, tevens veranderen daarbij de klank uij in
nij(uin2 en (uin m bijv. (Kin2 aó van (inJiiK^^
(EJl ïj asm van (ui asn ^
Bij verdubbeling van het woord is de nasaalvorming als bij het eenvoudig werkwoord, maar wordt het achtervoegsel im alleen aan het laatste gedeelte van het woord ge-
1,.,.. QQ QQQ QQ 00.00.0
hecht; byv. an M ki -.nn (k,i m n van uin (wi (Ki| \ (Hi o (Bi an an \
O ü»
van ojiazi^ Bg woorden, die op een vocaal eindigen, be-
23
houdt bovendien liet eerste deel vau liet woord de sluitletter (Kl , die vóór het aanhechtsel van deu transitieven
1°. Transitief werkwoord in subjectieven o£ actieven toestand, met een bepaald object. Het heeft doorgaans tot regtstreeksch object wat, volgens den aard en de betee-kenis van het stamwoord, als verwijderd object (complement) door een praepositie met het eenvoudig werkwoord verbonden zou moeten worden, bijv. rui mi ?\ zitten, (met
praepositie tuin zitten op iets) ir^arrj^(Uii\ op iets zitten,
(eigenlijk iets bezitten) ook in figuurlijken zin, bijv. een land in apanage bezitten. Wanneer bij het stamwoord zelf een onmiddellijk object zich laat denken, dan wordt dit bij het transitief werkwoord het verwijderd object, bijv.
(iets) zeyyen, iemand iets zegiien, (eigen
lijk iemand met iets hezeggen). Deze vorm komt dus in beteekenis overeen met onze werkwoorden met het voorvoegsel be, en wanneer een Javaansch grondwoord met een Hollandsch woord volkomen gelijk van beteekenis is, kan men ook gemeenlijk den zin teruggeven, door den Javaan-schen transitieven vorm met het daarmeê overeenkomstige
24
Hollamlsche werkwoord met het voorvoegsel he over te zetten, hoewel dat niet altijd gebruikelijk is.
In sommige woorden is de heteekenis van het Javaansche transitieve werkwoord van grooter omvang dan de Hol-landsche woorden met he er vóór, bijv. an in IJl ,3tA niet
alleen heweenen, over iemand of iets iveenen, maar ook zich weenende tot iemand wenden.
2°. Drukt een herhaalde of meervoudige handeling uit, hetzij die meervoudigheid in het subject, hetzij in het object, hetzij in de handeling zelf gelegen is, bijv. (kJl ijdfi \
verkoopen, min itj (ici i^\ aanhoudend of herhaaldelijk verkoo-
pen, ook aan velen of met zijn velen verkoopen.
XVIII. Achtervoeging van Ojn tj 'Kï| in het Tfgoko en
Cv
(Uiii (Kin (Kl [) in het Krama, met nasaalvorming in het begin
I (Kin x van
a a (Kin quot;iri (til n \
van het woord.
Geschiedt op dezelfde wijze als in § XVII, fyehalve dat
bij een eindvocaal geen fKi maar een ikui ingeschoven wordt,
, Q Q Q ü
byv. ^a[jTn2(Kin-Jiiiir|iiai\ vau nnjiTj-^ amn0moH
Ook bij verdubbeling van het woord zijn dezelfde regels
25
in de vorige § op de sluitletter (Kin van dezen vorm toepasselijk , bijv. IjWj Tl 3 T1 3 (Kin -11 'Ij (Kin ^
Onregelmatig wordt van asm (ïj (Kin 2 (Kl| Ng. en (Bin (Kin (Kljj Kr. gevormd 'Ki itrj «in 3 (Kin t| Kin \ eu ki Tj (Kin (Kin -/n (kïi (KTjj \
Causatief werkwoord in subjectieven of actieven toestand. In beteekenis komt bet met bet eenvoudig werkwoord nader overeen, met dit verschil ecbter, dat bet object bij bet laatste gemist kan worden, maar bij bet eerste vereiscbt wordt, bijv. 0|0 werpev, 0| O (Cl ij (Kin \ iets werpen.
Zijn van een stamwoord de vormen voor bet transitief en causatief werkwoord beide gebruikelijk, dan is datgene, wat bij het transitief werkwoord onmiddellijk object is, bij het causatief werkwoord het verwijderd object en andersom. Voor zoover de beteekenis van het stamwoord het toelaat, schijnt het transitief werkwoord meer debetrekking van de handeling tot personen en het causatief werkwoord tot zahm aan te duiden. Waar dus persouen en zaken beide als objecten voorkomen, heeft het causatief werkwoord meestal de zaak tot direct object en den persoon tot verwijderd object, en is het omgekeerde bij het transitief werkwoord waar te nemen, bijv. van (K|(Kin\
irnj (Kin (Kin -fin ktT(KI [| iets geven aan iemand, (Kin iemand
26
begiftigen met iets. Nergens is de omwisseling dier beide objecten in deze twee vormen duidelijker dan bij het gebruik van den imperatieven vorm van bet causatief en transitief werkwoord (zie § XXXII en XXXIII) met vooropstelling van bet object als lioofdbegiip; hï^Y. tjeef het geld, dat op tafel ligt, aan Karsidhin, (i^(81 lïj mn (KI (ïj (öl (IK
ij O ^Ml rkii [Kïi (y.(Ui K|| \ — Als Karsidhin komt, geef hem
, , Q / Q a o Q
aan zijn geld, (ïj (uui (KI _A(Kin (bdici w^d-nn \ ntj O ^tuin (KI o (ül
an aan ^
( -iïU
De beteekenis van bet causatief werkwoord hangt af van die van het stamwoord. In het algemeen kan men zeggen, dat deze vorm dient:
1°. om te kennen te geven, dat men de door het werkwoord uitgedrukte handeling door iets of iemand iaat ver-rigteu; die dan het direct object van het causatief werkwoord wordt, bijv. arm ktj \ gaan, ram (Km 2 (Km ~nn (ïj (Kï) N
doen gaan, afzenden; daarbij kan nog een tweede object komen, zoo het stamwoord het medebrengt, bijv. (inno\
medehvengen, medenemen , om O (Kin -Jin ïj (Kin iian (UiJl ajïi (Ui ,iaji
oijt on (Klj| een hrief aan den hrievenbode medegeven (eigenlijk
O c O
den hrievenbode een hrief doen medenemen); (EJlin (in (ïj (Kin oi
27
Q» ü ü
on nrnn 2 (uin (M Kïl oaii 1) ziek of iemand in de voet houwen met
een hakmes, (eigenlijk een hakmes de voet doen houwen).
2°. om aan te duiden, dat de kandeling voor of ten
O
voor of ten behoeve van iemand of iets verzoeken, van
verzoeken, grondw. i.j IJ K)| \
Aanmerking. Er bestaan dus in ket Javaansck drie soorten van eigenlijk gezegde werkwoorden, namelijk: ket eenvoudig, ket transitief en ket causatief werkwoord in subjectieven of actieven toestand; maar alle drie kunnen ook in andere toestanden voorkomen, die nu bekandeld worden.
XIX. quot;Weglating van den neusklank, waardoor de eerste letter van het stamwoord terugkeert, met voorvoeging van een persoonlijk voornaamwoord van den eersten of tweeden persoon.
In ket Ngoko wordt in dezen vorm voor den eersten
persoon (Kin iKTn| of (iciiKin j en voor den tweeden persoon
aijKina gebezigd; terwijl in de beide andere taaisoorten
(K r;ima en Madkya) de gewone persoonlijke voornaamwoorden in dezen vorm gebruikt worden, bijv. van (amp;J1 (in iKT|
asm min -j) (in (ki| of (ia oai -ji m (ki| (i| (kth 2 oji m «i| Ng, (k^ nnji
asiiMN ^wtlIn(EJ|-Jl(UL^^l-^M^ van mi ui \ Ivr.
bekoeve van iemand of iets geschiedt, bijv. ot)(u) i^kïi 'ifljj
28
Eerste en tweede persoon Tan den subjectief-passieven vorm voor de drie soorten van werkwoorden (eenvoudig, transitief en causatief). Een soort van conjugatie van het werkwoord, waarbij bet zijn actieven vorm, die door den neusklank aangeduid wordt, verliest en een objectieve of passieve gedaante verkrijgt, die gebruikt wordt, als bet object van de handeling het onderwerp is van den zin of de rede. Het object komt dus meer op den voorgrond en wordt dan ook vóór aan den zin geplaatst, terwijl het subject onmiddellijk met bet werkwoord verbonden is.
In het Kramp;ma wordt de tweede persoon van dezen vorm ook als imperatief in de objectieve wijze van spreken gebezigd, bijv. (kil(tj(EJl —Jluuiquot;ïRjïjl\ door u worde hij of het
vastgehouden, d. i. houd hem of het vast; arm (W) t| (EJI
(UUI Kalian Kl \ mij worde door u vergund om heen te gaan,
d. i. veroorloof mij heen te gaan.
De eerste persoon van dezen vorm met het aanhechtsel ii|(uin Ng. en (uri o KVj Kr. achter het werkwoord dient, om
het enkelvoudig propositief van het eenvoudig werkwoord met een bepaald object te vormen, bijv, ismra^i^rjdn
oruifkii-AiKlx door mij worde uw schrift gezien, laat ik uw
schrift zien; 2 OT (K1J| door mij worde het be-
29
proef cl, laat ik het proheren. In het Soerakartaasch Javaansch komt het aanhechtsel aÜri lUj 1^| slechts in het Knlma van
de volks- en spreektaal voor; in de meer sierlijke of beschaafde schrijftaal wordt het weggelaten.
Bij het objectief propositief van het transitief werkwoord komt het achtervoegsel (tm ikt| in de plaats van (lÜri \ bijv.
asm (Kiri nrfi (in nn iKi N het worde door mij hereden, laat ik het he-
rijden; en van het causatief werkwoord het achtervoegsel nj(Ki in de plaats van de aanhecbtsels (Lmiïjifflt en rcjojïi
bijv. Ml (KT) nij (in 2 (ïj het roorde door mij aangehoord, laat
ik het aanhooren of er naar luisteren. Beide vormen voor het transitief en causatief werkwoord zijn slechts in het Ngoko gebruikelijk, waarvoor in het KrümS, de gewone
snbjectief-passieve vormen dier werkwoorden gebezigd wor-
Q Q . O
den: nrui (Eïj EJ1 -Jl en iK^arui (Ui (Lfl ei (Kin (Klj|; trouwens
in het Ng. is het gebruik van het achtervoegsel n ici reeds
zeldzaam en hoort men meer zeggen: aan rai ~fin (C¥j in !ï| (Kin \
dan (ism (Km ~nn (ï| (Kl \ het worde door mij aanyehodeti, laat
ik het aanbieden.
De voorstellende wijze van spreken in subjectieven of actieven zin, zonder een bepaald object, dus alleen op het
30
eenvoudig werkwoord toepasselijk, wordt uitgedrukt door vóór den gewonen werkwoordsvorm ikt;i| of (Ui(iaij| in
liet Ng. en Kin rui in het Kr. te plaatsen. Met nadruk
gesproken, wordt (LCiMmi) of Kin (Kin[] in liet Ng. door het
cJ[ cJl
(BI
behoort te staan, bijv. Mnnrnn (Ui-Jl an nnnn n het is hij den
smid in den maak of de smid heeft het onderhanden; (Si
gewone persoonlijk voornaamwoord van den eersten per soon voorafgegaan; bijv. (isin ^ om os tti iiilj| ftrui (K|
(KTT^aJi aruij| laat ik (eens) paardrijden; (Uin asm 9U1 nrih uk tti
(KTjj ih, laat ik eens paardrijden.
XX. Weglating van den neusklank en voorvoeging van :U| in het Ngoko en (UiO(Ki| in het Krama; ook wordt
dit voorvoegsel vóór bijwoorden geplaatst. (Zie sub. 2). 1°. Derde persoon van het subjectief passief. Deze vorm verschilt van den vorigen niet in beteekenis, maar alleen daardoor, dat in de plaats van het voornaamwoord van den eersten of tweeden persoon dat van den derden, quot;in
of oxt :uj K|| gebezigd wordt, welk voorvoegsel ook behouden
wordt, als het subject door een naamwoord nader uitgedrukt wordt en dan onmiddellijk achter het werkwoord
tin nmn
31
(KI n Jl (M (un 'KTjj dooi- Sidhin (jeroepen, of Sidltin roept (mij,
u, liem of haar).
Het voornaamwoord (S of axiajj (Ki| vóór liet werkwoord geplaatst, zonder nadere bepaling van het subject, komt in beteekenis overeen met onze onbepaald persoonlijke voornaamwoorden: men, iemand,; met dit onderscheid, dat het taalgebruik in het Hollandsch met zich medebrengt, dat wij ons veelal in den actieven vorm van het werkwoord uitdrukken en men in het Javaansch gemeenlijk van het passief zich bedient.
Evenals het eenvoudig werkwoord sluit ook de sub-jectief-passieve vorm de beteekenis in zich, dat de handeling voortkomt uit den opzettelijken wil van het subject. Dit blijkt het duidelijkst uit de uitdrukking, die in het Jav. gebezigd wordt, om te vragen, of iets te koop is: (Lm(K^(uin(UW(rj(ia2ami| Is dat te hoopt, Verkoopt men datl d. i. wil men dat verkoopent (eigenlijk: zvordt dat door men verkocht?)
In het Holl. is ook eenigermate de logische functie van het passief, om het hoofdonderwerp van de gedachte of van de rede als object van de handeling uit te drukken; doch met het verschillend taalgebruik, dat wij ons, zooals reeds opgemerkt is, gewoonlijk van den actieven vorm
30
eeiLvoudig werkwoord toepasselijk, wordt uitgedrukt door YÓor den gewoueu werkwoordsvorm (CTi(Kiii| of ici 'kï) | iu
het Ng. en hij ttui in het Kr. te plaatsen. Met nadruk
gesproken, wordt (LCl (Kï^| of (Kin in het Ng. door het
gewone persoonlijk voornaamwoord van den eersten persoon voorafgegaan; bijv. (iSïl lA ofiii fis m nfljj iTUI O
(CTHUl CU| laat ik (eens) paardrijden; (Ufl ïi-nj(Oi Mlnrih astti
(KTJ| ik, laat ik eens paardrijden.
XX. quot;Weglating van den neusklank en voorvoeging van (Ul in het Ngoko en UI XJj KI | in het Kramit; ook wordt
dit voorvoegsel vóór bijwoorden geplaatst. (Zie sub. 2). 1°. Derde persoon van het subjectief passief. Deze vorm verschilt van den vorigen niet in beteekenis, maar alleen daardoor, dat in de plaats van het voornaamwoord van den eersten of tweeden persoon dat van den derden, (Si
of (Si ;uj (Ki| gebezigd wordt, welk voorvoegsel ook behouden
wordt, als het subject door een naamwoord nader uitgedrukt wordt en dan onmiddellijk achter het werkwoord behoort te staan, bijv. (Sianrnn(Ui~Jifin nnnri\ het is bij den
Q
smid in den maak of de smid heeft het onderhanden; (un jtJIJ
31
KI dJ| (Wl (Si fKTjj door Sidhin geroepen, of Sidhin roept (mij,
u, hem of haar).
Het voornaamwoord (Si of (Si :uj fKTjj vóór het werkwoord geplaatst, zonder nadere bepaling van het subject, komt in beteekenis overeen met onze onbepaald persoonlijke voornaamwoorden: men, iemand; met dit onderscheid, dat het taalgebruik in het Hollandsch met zich medebrengt, dat wij ons veelal in den actieven vorm van het werkwoord uitdrukken en men in het Javaansch gemeenlijk van het passief zich bedient.
Evenals het eenvoudig werkwoord sluit ook de sub-jectief-passieve vorm de beteekenis in zich, dat de handeling voortkomt uit den opzettelijken wil van het subject. Dit blijkt het duidelijkst uit de uitdrukking, die in het Jav. gebezigd wordt, om te vragen, of iets te
In het Holl. is ook eenigermate de logische functie van het passief, om het hoofdonderwerp van de gedachte of van de rede als object van de handeling uit te drukken; doch met het verschillend taalgebruik, dat wij ons, zooals reeds opgemerkt is, gewoonlijk van den actieven vorm
32
bedienen, wordt liet passief daardoor minder veelvuldig
toegepast. Wij zouden bijv. even goed kunnen zeggen:
de brief wordt door den hrievenbode gehragt, als de brieven-bode brengt den brief mede, al was het hoofdonderwerp, waarvan sprake is, de brief en niet de hrievenbode. Ja zelfs met onze gewoonte, om actieverwijze de zaken voor te stellen, is in de taal de zoogenaamde logièche metaphoor ontstaan: de brief komt of is met den hrievenbode gekomen. Maar in het Jav. kan men in dat geval zich niet anders uitdrukken clan orui (Utn itj üd (Si orin o (Ui (irui (uiit nn (KT|
de brief icordt door den hrievenbode medegebragt, (ook medegenomen); terwijl men, indien er slechts sprake was, dat de brief is medegenomen, zonder dat daarbij aan het subject, door icien die medegenomen is, gedacht wordt, zou zeggen: ooJt iuui (a (Si GM om O \ de brief is medegenomen. (Zie volgende §).
Het voorgaande resumerende, is dus het subjectief passief, in onderscheiding met andere passieve vormen, bij uitstek de vorm, die dient, om in die gevallen gebezigd te worden, waarin het hoofdonderwerp der gedachte het object is van de handeling, welke daaraan is teweegge-bragt of verrigt met den wil van het subject.
2°. In het Ngoko, zelden in het Krama, wordt dit
33
Yoorvocgsel ook vóór bijwoorden en actieve werkwoorden gebruikt in imperatieve beteekenis, biiv. (S (K^Ol iisinj|
,.,00 o • • ,
gaauw! spoedig! sxi (irmsm (Uïi JSin % voorzigtig! wees voor-
zigtig !
XXI. Voorvoeging van (CTi , met weglating van den neusklank.
Wordt toegepast op eenvoudige en causatieve werkwoorden. Bij transitieve werkwoorden wordt bovendien de uitgang ojfi in cuin «IJl veranderd, als in § VII.
Het voorvoegel (Kin wordt of met vollen, duidelijken (t-klauk uitgesproken, of tot ikbT verzwakt. Hoewel die verzwakking in uitspraak bij de derde lettergreep van acbter in bet Javaanscb zeer gewoon is, zoo beeft de taal ecbter van die verscbillende uitspraak gebruik gemaakt, om eenig onderscheid van beteekenis uit te drukken, dat evenwel niet bij alle woorden op te merken is; terwijl van vele woorden ook die twee vormen niet naast elkander bestaan. Wanneer namelijk bet voorvoegsel ka wordt uitgesproken, beteekent deze vorm wat aan een voorwerp gedaan of teweeggebragt wordt door een subject, (objectief of zuiver passief). Deze vorm wordt dan ook niet alleen gebezigd, wanneer liet subject
3
34
bepaald en genoemd wordt, maar men vindt liem ook dikwijls verwisseld met het subjectief-passief; bijv, oxi nnn tti tui -Ji on nmn \ (Kin nnmn (ui ~ji an ainn ^
Wanneer liet voorvoegsel tot (Klip verzwakt wordt of met de beginletter van het stamwoord zamen getrokken is, beteekent deze vorm niet meer wat aan een voorwerp gedaan wordt maar daarentegen, wat er aan overkomt of geschiedt, (accidenteel passief). Van daar ook dat met dezen vorm de werkelijkheid, de gebeurlijkheid of toevalligheid uitgedrukt wordt, zooals diezelfde beteekenis ook ligt in ons verledeu deelwoord zonder het hulpwoord worden, en in onze werkwoorden met te er vóór: verbrand, vermeld, te vermelden.
Alleen deze laatste vorm is dus de volstrekt passieve vorm, waarbij het subject geheel op deu achtergrond treedt en daaraan zelfs uiet behoeft gedacht te worden; bijv. (Kïi dj (Lm 2 ij 012 \ in brand gestoken, verbrand worden:
(ïj (Kin 2 ïj Oi 2 \ verbrand, in brand geraakt, van un 2 ïj a.|(di2\ grondw. van orjan2(i|Ol2\ verbranden, in brand steken; — Kï) (Uij(30) (Ui| vermeld worden, ii|(OTl 2 QOi (U|J| vermeld, te vermelden, van (Uli|(Hl (Ln| grondw. vau tt^ooidJijj vermelden; — (kti(un njpri itij tot staan gebragt worden,
35
aangehouden worden, (Kin ^ staan geraakt, in den
zin van qestuit, van on n,™ onn u grondw. van (in awi nnn 11
tot staan brengen, aanhouden; — (Kin (Uïl (KI\ ontslagen of
afgezet worden, iï| (Kin 2\ naar huis gaan, van '.uvj Ky\
grondw. van (CjK) \ ontslaan.
Bij transitieve werkwoorden van een stamwoord, dat op een vocaal eindigt en dus een (Ki vóór liet achtervoegsel (ufi aanneemt, wordt gewoonlijk daar, waar de passieve vorm de zuiver objectieve beteekenis draagt, de aanliechting van liet achtervoegsel tun (Kij| door de inschuiving van de (Ki voorafgegaan; waar die vorm daarentegen de accidenteel passieve beteekenis heeft, heeft zamensmeltina; van den eindvocaal met bet achtervoegsel
van ;ïj (Uïi 2 (ij Oi 2 \ (Kï| (ïj (Uin 2 ij oh 2 art (KTJ| van verscheidene hanten in brand gestoken, (in (Kin 2 m Oi 2 o (Kl li door brand
plaats; byv. van om (Kirjx (Kin(iriJiirj(Kin2 ^(Klj| afgelegd,
worden, ten uitvoer gehragt, Min2 [K1J| gebeurd; — van
Q O
uiJSinN dood, (Kin(U(Ïjasm^,(KT| gedood worden, (Kin(Uiafjasm
(Kij| een sterfgeval hebben, door den dood een verlies lijden;
iïj (Uïi 2 ij an 2 \ (Km dij (um
il| (Kin 2 rn Ol 2 (UD (Klj|
schade lijden.
36
a Qv
XXII. Invoeging van den neusklank tojj of (uin^
Deze klank wordt tussclien de beginletter en baar vocaal geplaatst en wel bi] eenvoudige en causatieve werkwoorden,
Q t, Q ,
(Ul^onn^ van ^(Bi^(ia^ft|(Kïi\ grondw. (tn ^J| aan | \
De klank tim wordt alleen gebruikt
tij stamwoorden, die met een (Lm beginnen, bijv. van
O O Qv
(in(Lciam| grondw. (Uïi(mcim| im ra (ui aini \
Zuiver passief, in beteekenis aan den vorigen vorm gelijk. Is vooral gebruikelijk in poëzie en in het oud-Javaausch , maar komt nog menigvuldig voor in de heden-daagsche taal en in het Krama nog meer dan in het Ngoko.
XXIII. Invoeging van OjII of (uül en [achtervoeging van (uin (KT| \
Wordt toegepast op transitieve werkwoorden, volgens
dezelfde regels, als in de twee voorgaande §§ aangegeven;
.... Q Q Q Q Q Q
bnv. van (KI f£Jl (irui \ (CTI (KI (£J1 OOJI (KI 1) N (£JI(KJ1(K1N O (KI (W1 (KI (IN
/ Q Q. /'
nnostjTnx ojiiKnK^Tn(Ki|N
Zuiver passief van het transitief werkwoord in het oud-Javaansch.
ïia weglating vau den nasaal, bijv. ÉlaTl?\ grondw.
37
XXIV. Voorvoeging van (Ul met nasaalvorming.
Wordt los vóór liet werkwoord geplaatst, met uitdrukking van den in het schrift onderstelden neusklank (vergel. 3 van § XVI) bijv. van öi (üi.\ grondw. Si (y)A rui :bi
.O , O .O
van tuin nnn fin (ui n grondw. arm on xoi \ (uiamrao^
Vormt een soort van verbaal naamwoord, dat de handeling van het werkwoord als substantief voorstelt, (actief verbaal naamwoord). Dit wordt door de Javaansche woordvoeging dikwijls vereischt, om het werkwoord als subject met het praedicaat te kunnen verbinden, of wel als object aan een ander woord te kunnen toevoegen. Wat bij ons een bepaling van het werkwoord is, wordt in het Jav. gaarne tot praedicaat gemaakt van het verbaal naamwoord, bijv. (Ul (Bi (Ul KTJ iirui Kin ij osin arui \ mijn hooren
is duidelijk, d. i. ik hoor duidelijk. Als object, bijv.
O O Q . •7 7
mj aan oi (Lj o (Ki osin (Ul ~Jl (ui cej (inji (kil oij ei _Ji (ULi (Ki| ik zal aio
ónderrigt getrouw nakomen.
Alleen het eenvoudig werkwoord neemt dezen vorm van verbaal naamwoord aan. Heeft het de gedaante van het transitief, causatief of passief verkregen, of komt het in zamenstelling met andere woorden voor, dan kan het niet tot dien vorm herleid worden. In die gevallen
38
bedieut men zich Tau de hulpwoorden: tjuina ïj orui^ Ng. en aj'iflajinn (iiTj| Kr., ook wel, doch minder gebruikelijk, 'Snij (i:r]a'¥i2(ki| Ng. en ojïi (wi cui n Kr. Het hulpwoord name
lijk wordt met het possessief achtervoegsel, dat anders onmiddelijk achter het verbaal naamwoord zou behooren te staan, vóór het werkwoord of dat deel van den zin,
Voor woorden, die den vorm van het eenvoudig werkwoord missen en voor toestandswoorden, wordt het stam-
Ook de passieve vormen met het voor- en invoegsel (Kin en tim in ri dienen dikwijls tot verbaal naamwoord
biw. m fKn am ? CLnii (ui mi -Ji (iri m (Ki m (Ki annn oji cmn (kit (ki w [gt;
t7 o ^ q at 7 ^
Kr. — (KinasintaiwajKinnnfKl«nm(kjiMin~Ji amriiKin «i\ JNs. het
zarnenkomen van het bruidspaar zal van daag over acht dagen plaats hebben. — (Uin fKl(KI (Uifi fill ^
TD (KI \ het is mij ter oore gekomen, dat iemand, mijn paard
koopen toil.
Maar ook buiten de gevallen, waarin liet gebruik der
Qgt;
T| (um 2 ïj (imt ^ en (mil (ifj c
den ze gebezigd, bijv. (tj im 2 Tf| lion ya| om tti (U is (Kin o-j
KjOKl| (even goed (UiamTDju) toerk er niet te lang aan.
Behalve nu dat die hulpwoorden slechts het gebruik van het verbaal naamwoord vervangen, dienen zij ook, om een bepaling, onverschillig of die in het Hollandsch met een deelwoord dan wel met een nevenzin wordt uitgedrukt, te omschrijven, bijv. het gisteren door mij gekochte paard of het paard, dat ik gisteren kocht, is dood.
Q Q Q rr * ■
is th (ir| ki-.nn 2 «|'irji ^ k^ ;isïj k^ ïj (ioi (ig in (ai osin ^ — Het is
blijkbaar, dat hij voornemens was, een valstrik te spannen. O O
(Kin (isin to (ifj inn 3 (ïj aan ^ (ij tuin (k| (ai (um ikj ra 2 k| an 2 ui -ji (ir| ia Kin Alleen wanneer de bepalende nevenzin in meerdere
(TV
hulpwoorden fï] (um 2 iï] om) ^ en iji'i :ï) am 3 ki | uoodig is, wor-
40
of mindere mate een tegenstelling uitdrukt, wordt Si \ of OTi Ng. fun Kil Kr. gebruikt, bijv. Breng het paard dat ik gisteren Tcocht (in onderscheiding met andere paarden)
7 • CU Q Q ,
hier. is in 'Ki Jt- un mi kyj tj tui kji in (tj ij
XXV. Voorvoeging van ui , met nasaalvorming en achtervoeging van (Uin ki| \
Wordt op eenvoudige werkwoorden toegepast, volgens de regels van § VI en XXIV.
Komt in gebruik en beteekenis overeen met § IX; bijv.
Q Q
fU iM iKij| excerceerveld, van 01 in excerceren;
........OQ
tUKïjJ^iKli padisntjtijd, vau (cnw\ padisnijden.
XXVI. Invoeging van den klank mij \
Geschiedt tusschen de eerste letter van het' stamwoord en haar vocaal, bijv. oji (km tj f^kin (l^ iti \ uj sj iri ^
Is de beginletter een cum of :ci\ dan wordt de klank (Uij of dJj , die door de invoegiug zou ontstaan, meestal weggelaten, zoodat de (Bi alleen overblijft en beginletter wordt,
O O o o
bijv. van (un(ixinm| (EJi(Uiam| eu van o (D\ itJl o^ In dit
41
geval komt deze vorm veel met dien van het werkwoord
O
overeen.
Toestandswoord. Duidt een meer of min willekeurigen toestand aan en is dus geheel afgescheiden van het werkwoord, dat een opzettelijke handeling van het subject te kennen geeft; bijv. !H1 kij \ fjaan, op weg zij71, van
ofUl KTj \ gang; mij ifji hangende, in suspentie, van onn
grondw. van (uih nriri atl \ hangen, ophangen.
ÜSÏÏJ
Met dezen vorm wordt ook een gelijkheid aan iets uitgedrukt, doch geen opzettelijke nabootsing, zooals door het werkwoord, te kennen gegeven, bijv. (i
O
dampig, van KT| KTI|(WJ| rook; iciij til TOJ 'KHj dwarlend van
0 quot; ' o
rooh, van Kin .Tnj(Klj| het gedwarrel van rook, O ÏLJiKl|
figuurlijk van een menigte. die als rook door elkaar dwarrelt. XXVII. Voorvoeging van de syllabe
Wordt los vóór het stamwoord geplaatst, bijv. oo\
/ Q Q Q
Heeft dezelfde beteekenis als de voorvoeging van (Lm
S-ö—, -J..
aanvang nemen.
in 2 van § I, bijv. ajjO\ begin, {EJIiujon beginnen, een
Deze vorm is aan het Kawi eigen en.
42
in het hedendaagsch Jav. slechts in enkele poëtische quot;woorden bewaard gebleven.
XXVIII. Verbinding van het werkwoord met zijn oud passieven vorm.
Het werkwoord (eenvoudig, transitief en causatief) verliest den nasaal en de transitieve en causatieve werkwoorden bovendien het achtervoegsel utti en (UinntjMm of fun aai'iKTjj
in het eerste gedeelte; andere veranderingen blijven even als bij de verdubbeling van het woord bestaan. (Zie § XVII en XVIII).
Reciproque vorm (geen reflexieve).
Geeft een werking te kennen, die van weerszijden of over en weêr plaats heeft; zoodat meer personen of zaken
te gelijk subject en object der handeling zijn, bijv. van
uilOTi(Ui\ met een lenods slaan, mnoxiomkjim% elkander met een knods slaan, (eigenlijk met een hwds slaan en (jeslagen worden); van (KI !FJ1 _ji Kp van iemand iets aannemen , nsin si ~J| -J| KI ij van elkander of over en ■weer iets ontvangen of aannemen; van 01 irj onn (Kin _jT| ij ktd \ iemand verwelkomen, 01 iï|dfinMi(Kiiitinn(ktd_/ïi(in(Kin\ elk-
ander verwelkomen.
43
XXIX. Verdubbeling van den eersten consonant en achtervoeging van Ojij ■ 1- m gt;
Geschiedt volgens § II en VI, bijv. m a^j \ m m in
fKlllN cJl
(Vergel. § VI sub 4). Andere reciproque vorm maar in minder actieve beteekenis dan de vorige. Deze vorm geeft
O O
meer een onderlinge of gemeenschappelijke dan een weder-zijdsche handeling te kennen, docli wordt toch dikwijls
in dezelfde beteekenis gebruikt als de vorige vorm; bijv.
3-31M aan n IK1 f) met elkander of zamen praten, quot;Tl (Ui O nm J cX 1 ' s cgm
(K!| met elkander of zamen raadplegen; maar ook asïiïj
oTj Cï) 2 (CTnKi| elkander met de vlakke hand klappen geven. —
De verdubbeling van den eersten consonant wordt, zooals in het laatste voorbeeld, ook dikwijls achterwege gelaten.
XXX. Achtervoeging van
Eindigt bet woord op een medeklinker, dan wordt die verdubbeld, bijv. icuj(Ui3(kj|| xo(ij(Ui2wEindigt het
op een vocaal, dan wordt de natuurlijke overgangsletter ingevoegd, bijv. (Uióxi(UUi^ In
plaats van de ? en de (um , wordt ook wel eens de over-
Q O
J
gangsletter gebezigd, bijv. cajorui(um\ van n.j|
44
Jussieve en imperatieve vorm.
Wordt gebruikt voor al wat gebiedend, wênschend of veronderstellend, gezegd wordt en op alle woorden toegepast, die als praedicaat voorkomen, hetzij werkwoorden, hetzij geen. Alleen voor transitieve en causatieve werkwoorden bestaan andere jussieve of imperatieve vormen (zie § XXXII en XXXITI). nn tnuin \ ga heen; tElT
Q /
Tl isn —fj Kin :Kïi Kt| in \ deze brief worde aangeboden; (tj (ÈJl 3 !W| on 2 (ij (Ui 2 O \ gij of hij moet het zelf weten, (eigenlijk gij of hij. zult of zal wel niet zoo dom zijn). XXXI. Achtervoeging van min (KT| \
Wordt aan eenvoudige werkwoorden toesevoesd na wegf-
O O O O
lating van den neusklank. Voor de achtervoeging gelden dezelfde regels voor het aanhechtsel ojifi (KT| (zie § VI) bijv.
üK|!Bi| g Ki | \ :E.i| ia li ^ \ (ui arm (uui (Kljj N met dit onderscheid echter, dat bij woorden, die op een vocaal eindigen, een (Kl vóór het aanhechtsel wordt geplaatst, bijv. van O
(in ij nrin 2 \ (i'jnnn2 (^ki| v
Objectief imperatief van het eenvoudig werkwoord. Wordt alleen in het Ng. gebruikt (voor het Krümü zie § XIX) in stellig bevelenden zin voor den tweedén per-
45
soon en met een bepaald object, ten opzigte waarvan men iets beveelt, wat men daaraan gedaan wil hebben, bijv. zie het of hem!; mmTaSTiki|| % houd
het of hem vast!
XXXII. Achtervoeging van OJin KI -i.
Wordt bij transitieve werkwoorden in de plaats van het aanhechtsel (Lm gesteld, met behoud van alle overige veranderingen (vergel. § XVII, XIX, XX, XXI en XXIII)
, .. Q Q Q Cl
biiv. (Ki EJi (irui n (Ki (öi (irui (Ki \ en (isin (H) inji (Ki
Jussief en imperatief van het transitief werkwoorden ook in zijn passieve vormen, waarin dan de neusklank
wegvalt. Overigens met dezelfde beteekenis als § XXX; bijv.
Cgt; Q . . . O
van (in(ïjKi^Kj^ op iemand of iets wadden, o(ï|
laat hem, haar of hen wachten op ; gesteld dat hij of zij wachtte op..; (W oSTdfj Kl^^(Kl\ dat op hem of haar
gewacht worde door . . ; gesteld op hem of haar gewacht.
, , O CU O
werd door . .;' (Km (uin (ïj K^(^(Ki en (un Cl (tj^n Kj_(nn \ dat op
hem geioacht worde, gesteld dat op hem gewacht werd.
By woorden, die op (Uiri (Ki| eindigen, wordt het achtervoegsel (um (Ki niet meer aangehecht maar verandert de uitgang min (KI [) in (Uïi (K) , met behoud van de sluit-
46
lettor (l-n , als het stamwoord op eeu vocaal eindigt, bijv. van CKïl (ST ïjra^(Kl| OOI ^ ^au (Ui (Ui (O xn (Kl|
XXXIII Achtervoeging van OJin ^ of
Wordt aan causatieve werkwoorden toegevoegd op dezelfde wijze als tuin (Kl \ (zie vorige §) bijv. o m TH (tj aai \
/ / ^ K)O^ of (C|tj^(Kin~m«j«in\ (C|arj ~n Kp
Is de zin bepaald gebiedend in den tweeden persoon, dan valt de nasaal bier en in de vorige § weg.
Jussieve en imperatieve vorm van liet causatief werkwoord, met dezelfde beteekenis als in § XXX. De beide uitgangen (UÏrKl en (KI worden door elkander, zonder
onderscheid van beteekenis, gebruikt; bijv. (t^a|^(Kïi_m
of (C| a.| ^(OTJ^ hij schiete het af! gesteld dat hij net afschoot; (Uijdrja^rai-Siquot;^, of (iJ^a|T^rap schiet het af! — (S(Uij|H|(t^mp het worde door hem afgeschoten, gesteld dat
het door hem afgeschoten werd; — a-nn (Ui^ ïj (Uiia^
ItlFcP ^ worlt;^e'' Heste^ dat *iet af9e~
schoten werd.
47
XXXIV. Verkorting van da praepositie inn tot !in vóór vocalen.
Is zonder invloed op de beteekeuis. De verkorte praepositie behoudt haar volle kracht, bijv. iTj(IZ12 (EJ1 ^ voor
ouinanajina (öi^ te hms; ra (ut (Ui| voor ouinajin tui (Ln| en anus
voor (Lm uin OK \ vóór, vooraan ; cn nnnn a_n | en (in ai] (kJ) 3 \
(UI
voor (uinajin amn (UI!) eu (Uin(UVl annj|2\ heneden, onder.
XXXV. Invoeging van de tongletters r of l, ook wel met den vocaal er vóór, die dikwijls als met een (pope t) uitgesproken wordt.
Wordt achter den eersten medeklinker van het stamwoord ingeschoven, bijv. van ii|(Ui3 dfj (Ui3 niT^j kloppen,
Tj TD 3 ïj (Ui 3 onn| of (Ul «pn3 (ï|(Ul3 fim| sidderen, zoodat het
iemand over het geheele ligchaam klopt. Wordt dikwijls door (cti of (Ul(cti voorafgegaan, bijv. (UinosilMHöl(-^j
van mTejiI-JIN klanknabootsend woord voor het breken
van glas of aardewerk.
Begint het stamwoord met (Uin , dan wordt deze een (Kin ,
o '
bijv. van (Uïi(U|\ ase/i, (VOl(l^\ aschgraquw; van (ïj (Uin Ul \ afkeer, (i|(Kï^(Ul\ eenigzins afkeerig. De zoodanige woorden ondergaan, als praedicaatswoorden gebezigd, alle vervor-
48
min gen der werkwoorden, bijv. van TjiKFUUix KT^ ij \ eenigen afkeer hehhen, iemand eenigzins afkeerig
behandelen.
Frequentatieve vorm. Drukt het denkbeeld uit van veelvuldigheid van betgeen bet stamwoord te kennen geeft, zooals datzelfde wordt uitgedrukt door de daarmee overeenkomende klanken in de Hollandscbe woorden: wapperen, klapperen, trappelen, krahhelen.
De meeste stamwoorden van de aldus vervormde woorden
. , . Q Q/ Q c/
zijn met meer m gebruik, bijv. ;ui«n \ van ax^iUi \ een
onophoudelijken stroom vormen van een menigte menscben;
QQ /QO ,,,,
M O(kJlj| van lO-^n ObahbelzucMig.
Met a_nfisin\ of tot (15?1 verkort, verbonden, beteekent deze
vorm, dat betgeen door bet stamwoord uitgedrukt wordt
overal, éan alle kanten of aan een menigte voorwerpen plaats beeft; bijv. oji fisïïfWt Kn idn \ overal verstrooid, van
onm 01 \ strooijev , zaatjen.