il ■

THROMBOSE

EN ■

EMBOLIE

J?-

J. J. C. PETERSEN

Ulinbsp;' •

THROMBOSE EN EMBOLIE

//

THROMBOSE

EN

EMBOLIE

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GE-
ZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR.
C. W. VOLLGRAFE, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TE VERDE-
DIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINS-
DAG 25 FEBRUARI 1936 DES NAMIDDAGS
TE VIER UUR

DOOR

JACOB JACOBUS CORNELIS PIETERSEN

ARTS

GEBOREN TE WINBURG, ZUID-AFRIKA

1936

SCHELTEMA amp; HOLKEMA'S BOEKHANDEL EN
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V. AMSTERDAM

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT.

, -------------tfijL. ' quot;

ttr/3

AAN MY OUERS

AAN MY AANSTAANDE VROU

Die verskyning van hierdie proefskrif bied my 'n welkom geleentheid
om U, Hooglerare en Lektore van die Natuur-Filosofiese Fakulteit
van die Oranje-Vrystaatse Universiteitskollege my dank te betuig
vir die onderwys wat ek van U geniet het.

U Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten van de Medische
Faculteit der Groningsche Universiteit, dank ik voor de opleiding, die
ik van U mocht ontvangen.

U Hooggeleerde Buytendijk ben ik dankbaar voor het voorrecht
in Uw laboratorium gedurende mijn studententijd te hebben mogen
werken. Door de prettige samenwerking met Uw assistent Dirken
heb ik veel van mijn vrije tijd aan de physiologie gewijd.

U Hoogleeraren van de Medische Faculteit der Utrechtsche Univer-
siteit dank ik voor de groote welwillendheid dit proefschrift in het
Afrikaansch te willen ontvangen.

Hooggeleerde de Snoo, hooggeachte promotor, voor mijn opleiding
als vrouwenarts ben ik U zeer dankbaar. Het was voor mij een groot
voorrecht bij U assistent te hebben mogen zijn. Bij het bewerken van
dit proefschrift heb ik het voorrecht gehad Uw geheele polikhnische en
khnische materiaal, dat zoo zorgvuldig bewerkt en bewaard is, vanaf
1927 tot 1934 nauwkeurig te mogen bestudeeren. Het was Uw uit-
drukkelijke wensch alles in dit proefschrift te publiceeren. Alle com-
plicaties van de conservatief en actief behandelde patienten, die zich
bij en na de operaties hebben voorgedaan, zijn tot de laatste toe ver-
meld. Uw kliniek is voor een ieder een open boek geworden.

Dit onderwerp heeft altijd in het middelpunt van Uw belangstelling
gestaan, waarvan Uw talrijke pubUcaties getuigen. Het uitvoerig
bestudeeren van de thrombosegevallen heeft zeer veel van Uw kostbare
tijd gevergd. Uw groote werkkracht, enthousiasme en oorspronkelijk-
heid heeft het mij mogelijk gemaakt dit proefschrift onder Uw kritische
en scherpzinnige leiding, samen te stellen. Zelfs hebt Gij U nog meer
moeite getroost en mij toegestaan dit proefschrift in het Afrikaansch
te laten verschijnen. Dit alles is voor mij een groot voorrecht geweest,
dat ik op hooge prijs stel.

U Hooggeleerde de Josselin de Jong en U Hooggeleerde Nieuwen-

hui j ze ben ik dankbaar, dat ik de obductie verslagen uit het Patholo-
gisch-Anatomisch Instituut heb mogen inzien.

U Zeergeleerde Welcker ben ik zeer dankbaar voor het groote voor-
recht bij U in het Wilhelmina-Gasthuis als chirurgisch assistent te
mogen werken.

Gij Zeergeleerde Dr. Stroink hebt zeer veel van Uw tijd opgeofferd
om mij te helpen. Het was niet mogelijk zonder Uw hulp een overzicht
van de geheele kliniek te geven. Ontvang hiervoor mijn welgemeende
dank.

De prettige samenwerking in de kliniek en de collegiahteit van mijn
medeassistenten heb ik steeds zeer gewaardeerd.

U Zuster de Bruyn mijn hartelijke dank voor de zorgvuldige wijze,
waarop U de temperatuur- en thrombosestaten steeds bijhield.

U Mejuffrouw Bakker ben ik zeer dankbaar voor het in teekening
brengen der thrombosegevallen en voor de goede verzorging van de
temperatuur- en haemoglobinecurven.

Ook U Mejuffrouw Grauert dank ik voor het persklaar maken van
mijn Afrikaansch, hetgeen voor U geen gemakkelijke taak geweest is.

Dan dank ik U Boks voor de onverbeterlijke foto's van de teeke-
ningen. Tevens aan allen die mij verder met raad en daad gesteund
hebben mijn hartelijke dank.

Niet gaarne zou ik deze woorden willen beëindigen zonder nog een
apart woord van dank te richten aan het bestuur van het studiefonds
voor Zuid-Afrikaansche studenten in Nederland, dat mijn studie en
het verschijnen van dit proefschrift heeft mogelijk gemaakt.

U Hooggeleerde Pont dank ik voor de vriendschap die ik gedurende
mijn verblijf in Holland van U en Uw gezin mocht ontvangen.

As slot dank ek my landgenote Meyer de Villiers en Gericke
vir die troue hulp met die korreksieproewe.

INHOUD

Inleiding................................................1

Historiese oorsig..........................................4

EIE ONDERSOEK
Hoofstuk I

I. Inrigting van die kliniek ............................12

II. Verpleging van die pasiënte............................13

III. Temperatuurkrommes..................................16

Hoofstuk II

Gynaecologie..........................................20

Inleiding................................................20

A.nbsp;Cystoma ovarii......................................20

B.nbsp;Myoma............................................36

C.nbsp;Carcinoma..........................................54

D.nbsp;Endometriose........................................64

E.nbsp;Buite-baarmoederlike swangerskap ...................66

F.nbsp;Gynaecologiese ontstekingsprosesse....................71

G.nbsp;Menorrhagie en Metrorrhagie..........................76

H.nbsp;Hernia cicatricialis..................................81

I. Varia..............................................82

J. Prolapsus vaginae, ruptura totalis, fistulae rectovaginalis et

vesicovaginalis......................................83

K. Samevatting van die gynaecologie....................90

L. Lys van die doodsoorsake ..............102

Hoofstuk III

Verloskunde............................................^

A.nbsp;Verloskundige polikliniek............

B.nbsp;Verloskundige kliniek........................109

I. Thrombose na spontane bevallinge..............109

II. Thrombose na kunsverlossinge.........113

A. Tangverlossinge.....................113

B.nbsp;Sectio Caesarea..............................116

C.nbsp;Ander verloskundige laparotomië............120

D.nbsp;Stuitekstraksies............................122

E.nbsp;Versie en ekstraksie........................123

F.nbsp;Decapitatio................................124

G.nbsp;Perforasie................................124

H.nbsp;Punksie hydrocephalus......................125

I. Embryotomie ..........................125

J. Skaambeensnee ...........................125

K. Manuele placenta verwydering..............125

L. Uterus tamponade post partum............127

M. Curettages post partum....................127

III.nbsp;Spontane partus immaturus.......... .nbsp;128

IV.nbsp;Partus arte immaturus, praematurus, maturus en
serotinus......................................129

V. Placenta Praevia..............................130

VI. Solutio placentae..............................132

VII. Embolic......................................133

VIII. Opnames post partum weens koors, kraamvroue-

koors en thrombose............................143

IX. Infeksieuse thrombose..........................146

X. Seidsame thrombose-gevalle....................150

XI. Leeftyd en pariteit............................152

XII. Temperatuur en thrombose by kraamvroue ...nbsp;155

XIII.nbsp;Lys van oorlede vroue........................157

XIV.nbsp;Oorsig van die thrombose-gevalle uit die kliniek
(1927—1934)..................................159

XV. Vergelyking van kliniek met polikliniek..........161

XVI. Samevatting verloskunde........................163

Hoofstuk IV

Abortus................................................164

Abortus (PoHkliniek)......................................164

Abortus (Kliniek)........................................165

Hoofstuk V

Hoe en wanneer ons die diagnose thrombose stel ....nbsp;178

Thrombose-simptome......................................178

Hoofstuk VI

Inkubasietijd..................... 180

Hoofstuk VII

Lokalisasie van die thrombus. -............183

Hoofstuk VIII

Toestande van bloedarmoede veral met die oog op die

swangere en kraamvroue............... 186

Anaemie en thrombose.................. 195

Hoofstuk IX

Saalinfeksies............................................198

Hoofstuk X

Infeksie........................200

Thrombose kom groepsgewys voor...........200

Thrombose-groep 1935 ..................................201

Oorsig thrombose-gevalle van aug. 1928 tot Des. 1934 . .nbsp;213

Hoofstuk XI

Rapport van die thrombose-enquête 1929 ........ 226

Beskouinge.......................231

Konklusies.......................241

Conclusies........................243

Summary........................246

Conclusions.......................248

Zusammenfassung....................251

Literatuurlys.....................253

^ï n?' ; 'dlnbsp;• ■ V

w:

gt;1

fiC

; ^ ^^.vi-.f^au icrmi .ü^A.väAvnbsp;i

ijquot;!

INLEIDING.

Die thrombose-vraagstuk het in die laaste tyd meer en meer op die
voorgrond getree.

Vir 'n deel is dit die gevolg daarvan dat daar van verskillende kante
berig kom van die toeneming van thrombose, vir 'n ander deel egter
omdat die publiek onrustig geword het deur hierdie toeneming en ook
deur die skokkende berig van 'n plotselinge dood wat nie so baie selde,
na 'n geslaagde operasie, deur longembolie veroorsaak word nie.

Tot nou toe was so'n tragiese dood altyd beskou as 'n noodlot wat
oor die geopereerde — en kraamvroue gedurig hang en ook as 'n on-
afwendbaar iets, waarteen nie een middel help nie. Ook onder des-
kundiges, want van die baie middele wat beproef en aanbeveel is, het
daar tot nou toe geeneen steekhoudend geblyk nie en waar die empirie
ons in die steek gelaat het, was ook die wetenskapHke ondersoek nie
in staat gewees om die oorsaak of oorsake wat tot die ontstaan van
thrombose lei met voldoende sekerheid vas te stel nie. Onder hierdie
omstandighede het ek baie graag van die geleentheid gebruik gemaak
wat Prof. de Snoo my aangebied het om die thrombose-materiaal aan
die Utrechtsche Khniek te bestudeer. Hierby het ek getrag, al was
dit nou nie om die thrombose as sodanig te verklaar nie, om voorwaar-
des op te spoor wat die ontstaan van 'n thrombose kan verklaar en
wat in besonder die dodelike embolie kan bevorder.

Die materiaal van die Utrechtse Kliniek was vir hierdie doel by
uitstek geskik, omdat daar gedurende die laaste jare besondere
aandag aan die thrombose gewei is en reëlmatig aantekeninge ge-
maak is, nie alleen van die thrombose-pasiënt self nie maar ook van
die besetting van die hele kliniek en die stoornisse wat by kraamvroue
en geopereerde gynaecologiese pasiënte gekom het.

Bowendien was ek in die geleentheid om die khniese materiaal te
vergelyk met die materiaal van die verloskundige polikliniek, waar
die pasiënte tuis beval onder leiding van dieselfde artse en semi-artse
as in die kliniek en kon ek met toestemming van die vroeëre Hoofin-

spekteur van Volksgesondheid Dr. Terburgh die gegewens gebruik
wat verkry is by die thrombose-enquête wat in 1929 ingestel was.

Al hierdie materiaal het ek so noukeurig moontlik bewerk. Van die
kliniek en polikliniek het ek 'n integrale oorsig vanaf 1927 tot 1934
gegee en nie alleen die thrombose-frekwensie nagegaan na normale be-
vaUinge, na verskillende vorme van kunsverlossinge en na die opera-
tiewe en konserwatiewe behandehng van die verskillende gynaecolo-
giese aandoeninge nie, maar ook in verband met anaemie, koers voor
en na die bevaUing resp. operasie, leeftyd en gewigvan diepasiënte en
die langer of korter verblyf in die kliniek voor die operasie resp. be-
valling.

Ook het ek getrag om na te gaan in hoever thrombose groepsgewys
voorkom en of daar verband bestaan tussen die thrombose-frekwensie
en bepaalde verskynsels soos temperatuursverhoging by kraamvroue,
draadettering by laparotomië, die opgenome geïnfekteerde kraam-
vroue, ens.

En toe dit geblyk het dat thrombose seker groepsgewys voorkom
het ek as slot nagegaan of die verskiUende groepe bepaalde verskille
vertoon resp. 'n eie karakter dra.

En ek meen dat ek daar op die manier in geslaag het om enkele om-
standighede aan te wys, wat die thrombose-gevaar verhoog en die
middele aanbeveel, wat die gevaar vir 'n dodelike embolie belangrik
kan beperk.

Bakteriologiese en ekperimentele ondersoek het ek nie verrig nie.
Hoewel daar in die kliniek vir 'n lang tyd 'n sistematiese bakteriolo-
giese ondersoek verrig was, wat egter nooit tot bepaalde gevolgtrek-
kinge gelei het nie en dus gestaak was, het ek daarvan afgesien om
'n dergehke ondersoek weer te herhaal en het selfs die behaalde uit-
komste daarvan nie in hierdie ondersoek verwerk nie.
Hierdie studie is dus uitsluitend klinies.

Die bou en die verdere aangroei van die thrombus word nie bespreek
me, net so min die groot aantal ondersoekinge wat verrig is oor die
veranderinge van die bloedsamestelling wat 'n dergelike aangroei sou
verklaar.

Dit was dus lang nie my bedoeling om na 'n oplossing van die
thrombose-vraagstuk te soek nie, maar ek het hierdie studie uitslui-
tend uit praktiese oorweginge onderneem om te sien of ek aanwysinge

kon versamei om die gevaar van thrombose en die so gevreesde embolie
te verminder.

Ek sal agtereenvolgens 'n kort oorsig gee van die verskillende op-
vattinge oor hierdie vraagstuk en ook van die toegepaste middele om
dit te voorkom. Vervolgens word die materiaal bespreek en ten slotte
het ek getrag om 'n kritiese beskouing daaroor te gee, waaruit ek my
konklusie opgebou het.

HISTORIESE OORSIG.

In die boek van White, wat in 1784 verskyn, vind ons 'n historiese
oorsig waaruit blyk, dat die Franse die eerste oor die kraambeen ge-
skryf het.

J. L. Petit het in 1731 die eerste propvorming in 'n vat ontdek.
In 1718 skryf Mauriceau die aandoening toe aan 'n lochia retensie.

M. Puzos 1759 is van oordeel dat dit te wyte is aan 'n melkdepot.
Die mening word gedeel deur M. Levret en van Swieten. Dit is baie
interessant om te lees hoe die opvattinge en insigte oor die siekte in
die dae was.

Die melk, wat uit die kos wat die vrou eet, gemaak word, kom in
die bloed en stroom in die swangerskap veral na die baarmoeder.
Daar word die kind gevoed.

Na die bevalling gaan die melk met die bloed na die borste. Word
daar meer melk berei, as wat nodig is vir die kind, dan moet die oor-
tollige melk weg. Dit kan dan saam met die sweet en die urine ontlas
word, maar gebeur dit nie gou genoeg nie, dan bly dit in die bloed,
word suur en dik, net soos melk wat ons te lang bewaar.

Die oortollige melk kan ook na plekke stroom waar dit gewoonlik
nie kom nie b.v. na die been, en dan ontstaan die ,,depot laiteuxquot;.

Dr. Astrux, lyfdokter van die koning van Frankryk verklaar die
siekte deurdat daar te veel melk in die limf kom en dit sodoende te
dik word om deur die limfkliere te gaan.

M. Raulin sê in 1771 dit kom deur 'n melkdepot in die Hes en
dykliere.

In 1768 noem Sauvages dit Ischias.

Dr. Denman neem die naam Oedema Lacteum van iemand anders
oor en beskryf dit as 'n aandoening van die hele glandulêre en limfatiese
sisteem.

Die eerste obduksie van 'n kraambeen het Zinn in 1753 verrig en hy
vind die lieskliere rondom die vena femorahs baie vergroot, waardeur
die diameter van die vat baie nou geword het.

White beskryf in 1784 veertien gevalle, waar ongeveer twaalf (2e

tot 3e week) tot 15 dae na 'n bevalling 'n swelling van een van die
bene ontstaan, uitvoerig. Hy voer die naam Phlegmasia alba dolens
in. Hy beskryf die simptome van 'n kraambeen so noukeurig en vol-
ledig, dat daar min aan te verbeter is. Hy sê dat die vroue wat 'n
kraambeen kry, altyd hoë temperatuur het en soms al voor die kraam-
been koue rillinge had. Hulle hou temperatuurverhoging 2—5 weke
lang met 'n snelle pols en hektiese simptome.

Die aandoening kom voor by ryk en arm, in alle stände, by die ger
sondste sowel as by dié met chroniese siektes, by sterke en by swakke,
by slanke en korpulente, by aktiewe en by meer sittende lewenswyse
op jonge en op middelbare leeftyd, by primiparae en by multiparae,
na spontane en na kunsverlossinge en buite sowel as in groot stede.
Daar is nie 'n voorkeur vir die een of ander jaargety nie. White het
nooit na 'n miskraam 'n kraambeen gesien nie, ook nooit meer as een
keer by dieselfde vrou nie, en hy sien die aandoening alleen aan die
bene. Hy het daar nooit 'n pasiënt aan verloor nie, en al die klagte
verdwyn na 'n paar maande, behalwe dat die been nog wel dik word
na vermoeidheid, veral na 'n wandeling.

White beskryf veertien kraamvroue uitvoerig met die afwyking
en hy bewys dat dit nie kan kom deur retensie van lochia nie, want
dit kom voor by vroue met weinig, normaal en bais lochia. Dit is ook
nie 'n melkdepot nie, want dit kom ook voor by vroue met weinig sog
en by vroue waar die kind aan die bors is. Dit is baie interessant om
te sien hoe hy verder ischias, rheuma, anasarka, 'n flegmone of erisi-
pelai uitsluit. Dit is geen aandoening van die arterie, vene, senuwe,
spiere of bene nie, want daar is nie simptome van die aard nie. Dit
kan ook geen aandoening van die hele glandulêre en Umfatiese sisteem
wees nie, want dit kom alleen aan die onderste ekstremiteite voor.

White verklaar die ontstaan van 'n kraambeen op die volgende
wyse: Tydens die bevalling druk die kinderskedel die hmfvate van die
been teen die linea innominata dig. Die hmfvate raak vol en deurdat
daar so baie kleppe in die vate sit, kan die limf nie terug loop nie. Ty-
dens die weë is daar sterke kontraksies van die spiere, ook die pulsasies
van die a. femorahs doen mee om die limf meer en meer na die afge-
slote vat te pers, totdat die vat bars. Die limf wat in die bekkenbind-
weefsel kom, kan weinig of geen besware gee nie, omdat dit weer gere-
sorbeer word. Maar die skeur in die vat genees, daar word littekenweef-
sel gevorm, en deur retraksie word die vat baie nou of word afgesluit.
Die genesingsproses duur ongeveer tien tot veertien dae. Daar kom

dan limfstuwing en dit gee die simptone wat voorkom by die siekte
wat White phlegmasia alba dolens puerperarum noem.

Volgens virchow begin die wetenskaplike beskouinge oor throm-
bose in 1784. Hunter sê dat propvorming of pus in 'n vat die gevolg
is van 'n ontsteking van die vaatwand.

In 1821 wyt Casper die aandoening aan 'n ontsteking van die hmf-
vaatsisteem. Hy vind by 'n seksie van so 'n geval al die groot vate
normaal. Hy stel vas dat dit nie net in die kraambed voor kan kom
nie, maar ook tydens die swangerskap en by manne.

Davis noem dit in 1823 'n ontsteking van een of meer van die groot
are in die buurt van die bekken. Die vaatwand word dik, daar word
vals membrane op die binne vlakte ge vorm en so koaguleer die bloed.
Die lumen van die vat word kleiner en kan totaal afgesluit word. Dit
bewys hy uitvoerig aan die hand van vier seksie-gevalle. By almal
vind hy ontstekingverskynsels van die vaatwande van die bekken- en
dybeenare, wat soms vernou en soms verwyd was met min of meer uit-
gebreide propvorming daarin. Soms was die vat totaal afgesluit. Die
leer bly bestaan tot Cruviellier in 1829 die thrombus as 'n fibri-
neuse afskeiding van die vaatwand beskou. Volgens hom sou elke
ontsteking met 'n stolling in die kapillêre begin.

Hope beskryf in 1834 thrombose as 'n ontsteking van die vaatwand.
Hy vergelyk die baarmoedervate na elke bevalling met die vate van
'n amputasiestomp. Op dieselfde wyse kan die baarmoedervate in
ontsteking raak en kan die ontsteking in die vate verder gaan na die
vena spermatica, vena hypogastrica, die venae in die hg. latum, om
die ovaria en om die tubae. Dit kan gaan tot in die vena cava, die venae
van die bene en selfs tot in die vena renalis. Begin die ontsteking
eenmaal in die baarmoedervate, dan bly dit selde beperk tot die vate
alleen. Die gelaedeerde baarmoedervate staan na loslating van die na-
geboorte bloot aan die putride stof wat gevorm word deur die afbraak
van bloed, vliese en klein stukkies van die nageboorte. Die ontsteking
is byna altyd eensydig en wel aan die kant waar die nageboorte vas-
gesit het.

Die anatomiese afwyking by die baarinoeder-phlebitis is as volg:
Die aarwand is in sy geheel verdik. Die bindweefsel en spierweefsel
daaromheen is ook in ont-steking en geïnfiltreerd met diep rooi of
sjokoladeagtig gekleurde bloed. Word die vate oopgeknip, dan vind
ons die volgende grade van phlebitis, wat volgens Cruvielhier kon-
stant is by elke thrombose-geval: 1 Konkremente min of meer ver-

kleurd met pus in en om die middelpunt. Die pus is eers bloederig
later grys. As die laag om die konkremente dun is, dan maak dit die
indruk van 'n vals membraan wat die binnevlakte van die vat beklee.
2 Konkremente van suiwer bloed adherent aan die vaatwand. 3 Ver-
dikte en gekronkelde vaatwand sonder konkremente en pus. 4 Erosies
en laesies van die vaatwand, waaruit die pus stroom om 'n abses te
vorm, waarin met moeite die gelaedeerde vat gevind kan word.

Raak 'n vena in ontsteking dan koaguleer die bloed in daardie ge-
deelte. Dit is heeltemal nie ongewoon dat die vena weer kan genees
nie. Die lumen kan dan geslote bly of die koagulum kan geresorbeer
word en die lumen word dan weer deurganklik vir bloed.

So lang die pus in die sentrum van die prop bly, bly die simptome
lokaal, maar wanneer die pus in aanraking met die vaatwand kom,
kan die volgende gebeur: Die pus word ingesluit deurdat die vat aan
beide kante deur propvorming afgesluit is, die pus kan soms geresor-
beer word en die vat afsluit. Soms word die vaatwand verwoes, daar
kom erosies en gate in die proppe wat die pus afsluit, verweek en die
pus meng met die bloed. Daar tree dan onmiddellik tiefusagtige simp-
tome op. Onder die omstandighede kan daar absesse en propvorming
in byna al die organe en weefsel kom.

Hope merk ook verder op dat ontsteking van die been- en bekken-
vate nie net by kraamvroue voorkom nie, maar ook by vroue met ma-
hgne swere, menstruasie-stoornisse en ontstekinge van die geslags-
organe. Die siekte kom selfs by manne voor, en is die gevolg van ont-
steking van een of ander sytak van die vena ihaca interna. By manne
kom dit vaker voor vanuit 'n oppervlakkige tak van die beenvate na
ulcera, verwondinge, amputasies ens.

Baillie beskou in 1786 bloedstilstand as die ware oorsaak van stol-
üng in 'n vat. Bouchut is van mening dat die marantiese thrombose
as 'n stolHng van die bloed opgevat moet word. Rokitansky noem 'n
primêre ontstekingsagtige verandering of 'n verandering van die che-
miese samestelling van die bloed as oorsaak. Nou vind ons in die Ute-
ratuur beskadiging van die vaatwand, verlangsaming of stilstand van
die bloedstroom en verandering van die samestelling van die bloed,
as oorsake vir thrombose.

In 1845 vergelyk Virchow propvorming in 'n vat met stolling buite
'n vat. Laasgenoemde skryf hy toe aan stilstand van die bloedstroom
en gebrek aan suurstof. Vir stolling in 'n vat is mechaniese faktore

nodig. Die gemeenskaplike oorsaak vir al die thrombi is dus stilstand
of verlangsaming van die bloedstroom. Die vaatwandontsteking is 'n
gevolg van die propvorming en al wou hy ook die verandering in die
chemiese samestelling van die bloed nie ontken nie, tog het hy volge-
hou dat die hoofoorsaak stilstand of verlangsaming van die bloed-
stroom is.

Hierna maak die ondersoekers onderskeid tussen thrombose en
stolling. Die wit thrombus word beskryf deur Mantegassa 1869 en
Zahn 1875 en bestaan uit wit bloedliggaampies en brokkelige materiaal
en word bekend as 'n afskeidingsthrombus in vergelyking met die
rooi stollingsthrombus wat in hoofsaak uit rooi bloedhggaampies
ontstaan. Die brokkeligge massa bestaan uit die derde vormbestand-
deel van die bloed, die bloedplaatjies van Bizzozero.

Eberth en Schimmelbusch 1884bekykmet'nmikroskoop die bloed-
vate in die groot net van diere en trek die volgende konklusies: Die
bloedplaatjies is vir die totstandkoming van 'n thrombus 'n noodsaak-
Hk faktor. Ander faktore is langsame bloedstroom of werwelstrome,
waardeur die bloedplaatjies in die randzone van die stroom kom. Dan
is daar nog 'n faktor nodig naamlik laesies van die vaatwand, wat die
bloedplaatjies aan die wand en aan mekaar laat kleef.

Baumgarten 1876 toon aan dat bloed vloeibaar bly in 'n bloedvat,
wat dubbel onderbind is, mits die vaatwand en die bloed nie beskadig
word nie. Dit kom uit met wat Brücke gesê het dat die vaatwand 'n
stollingsremmende werking besit.

Klebs, Weigert, Lubarsch en ander noem bloedbeskadiging,
Ribbert en ander weer vaatbeskadiging as oorsaak vir thrombose.
widal, Vaques, Cornil, Krets, Frankel, Veit en ander sê dat
infeksie bloedbeskadiging veroorsaak en dat dit die grondoorsaak van
thrombose is. Ook Bumm en Williams pleit vir infeksie.

In die kliniek word getrag om die ,,blandequot; thrombi (nie infeksieus
nie) van die septiese thrombi (infeksieuse) te skei.

In die samevatting wat Beneke gee cor die bespreking van throm-
bose ,,auf der Karlsruher Tagung der Gesellschaft deutscher Natur-
forscher und Ärzte (1911),quot; waar ook Aschofe die verlangsaming van
die bloedstroom vir die ontstaan van thrombose op die voorgrond
bring, is dit duidlik dat meer waarde geheg word aan mechaniese stoor-
nisse.

Die wereldoorlog het volgens Dietrich en Borst skitterende ge-
leentheid gebied om thrombose te bestudeer aan die hand van ver-

wondinge en wondinfeksies. Hülle het uitgebreide thrombose gevind
by chroniese sepsis na verwondinge. Na die oorlog is beweer dat
thrombose en embolie toeneem, maar dit is nog steeds 'n vraag.

Kortehks saamgevat, kom dit hierop neer dat Hunter (1784) ont-
steking van die vaatwand as oorsaak vir thrombose of pusvorming
in 'n vat beskou. Die kraambeen word vanaf 1821, eers as 'n ontsteking
van die limfvaatsisteem, later 1823, as 'n ontsteking van die bloed-
vaatsisteem — die are in die buurt van die bekken — beskou. Meer en
meer win die ontstekingsteorie veld, wat blyk uit wat Hope in 1834
skryf. In 1845 noem virchow die gemeenskaplike oorsaak vir al die
thrombi stilstand of verlangsaming van die bloedstroom. Tot nog toe
was infeksie as oorsaak van koors of thrombose by kraamvroue on-
bekend.

.,Eine Ansteckung durch die innere Untersuchung verschulde die ge-
bärende Frauen das Kindbetfieber weil oder wenn thierisch-organische
Stoffen übertragen werden,quot; bewys Semmelweis in 1846. Semmelweis
en Lister (1867) het die antiseptiek ingevoer. Later is deur Pasteur
en ander die bakteriologie gegrondves, en so is omstreeks 1890 die
aseptiek ontstaan.

Deur van Tussenbroek word aangetoon dat die kraambed-
sterfte in Holland tussen 1865 en 1895 tot die helfte gedaal het en
dat die daling afhankelik is van die daling van die sterfte aan infeksie.
Die laagste punt werd bereik in 1896. Hierna vind 'n geringe styging
plaas.

Vra ons ons af waarom die sterfte van kraamvroue nie verder daal
nie, dan sê Prof. de Snog : dit kan vir 'n deel die gevolg wees van nou-
keuriger amptelike opgawe van die doodsoorsake, vir 'n ander deel,
die toeneming van die abortus provocatus of die groot vooruitgang
van die operatiewe verloskunde; maar dit neem nie weg dat daaruit
voldoende blyk dat wat met die leer van Semmelweis kan bereik
word, is bereik. Wil ons ons prophylaxis nog verder verbeter, dan moet
ons in 'n ander rigting soek.

Aan Semmelweis dank ons die direkte kontakinfeksie. Prof. de
Snoo leer ons die indirekte kontakinfeksie, soos hy dit in 1915 be-
skryf, waardeer. Hy wys op die saahnfeksies, wat deur die personeel
en allerhande voorwerpe oorgebring word en hoe belangrik dit is om
die sale gereëld skoon te maak en siek pasiënte te isoleer en heeltemal
apart te verpleeg.

In 1889 het Amerikaanse operateurs soos Reis en Boldt hulle pa-

siënte al vroeg laat opstaan. In 1898 deel in Duitsland Küstner sy
ervaring van 1000 vroeg gemobiliseerde kraamvroue mee en propageer
dit sterk o.a. omdat dit die thrombose-frekwensie belangrik verminder
het. Pas in 1907 het die operateurs in Duitsland daartoe oorgegaan om
ook die laparotomie-pasiënte vroeg te laat opstaan.

Waarom vroeg opstaan die thrombose-frekwensie wonderlik ver-
minder het, het ontpop toe navraag gedoen is, watter pasiënte in aan-
merking kom vir vroeg opstaan. Al dadelik blyk dat die pasiënte wat
siek was met koors nie vroeg gemobiliseer word nie, of as 'n vroeg ge-
mobiliseerde pasiënt koors kry, word weer bedrus voorgeskryf. Hierdie
pasiënte is egter nie in die statistieke verwerk nie, vandaar die skitte-
rende resultate. Verder is nooit nagegaan hoeveel mense tuis throm-
bose of embolie gekry het nie.

Die Duitse literatuur kenmerk 'n stryd wat hom oor die hele wêreld
versprei het.

Die medici wat vroeg mobiliseer (beweging in bed en vroeg uit bed)
glo in die mechaniese oorsake van thrombose en nie in die infeksieuse
nie. Sodra hulle oortuig is dat thrombose deur infeksie, dus ontsteking,
veroorsaak word, dan neem ook hulle aan dat vroeg opstaan verkeerd is.

Oor vroeg opstaan het ons nie ervaring, omdat Prof. de Snoo dit
nooit toegepas het nie, aangesien hy thrombose as infeksie beskou.

Ook medikamenteus is baie middels beproef o.a. natriumoksalaat,
kaliumoksalaat, sitroensuur, soutoplossinge subkutaan of intrave-
neus, physostigmine, bloedsuiers wat hirudin afskei wat bloed on-
stolbaar maak. Was dit nie vir die gevaar van verbloeding, dan was
dit die aangewese middel om thrombose die wereld uit te help.

Die laatste jare word sympathol as thrombose prophylacticum
warm aanbeveel. Dit word per os 3 maal daags 20 druppels of 3 maal
daags 1 cc subkutaan tesame met die inademing van koolsuurgas om
die 1 of 2 uur uit koolsuursilinders wat aan die bed van die kraamvrou
of operasie-pasiënte hang, toegedien. Dit moet 'n week lang na 'n be-
valling of operasie toegepas word. König deel uit die kliniek van Payr
(Leipzig) mee dat dit hulle geluk is om hiermee die thrombose en em-
bohe-frekwensie van 6,2% tot 1,48% terug te bring. Hy vergelyk 6800
pasiënte wat deels met en deels sonder sympathol en koolsuurgas be-
handel is. Of dit met sympathol net so sal gaan as met die ander mid-
dele moet ons afwag.

Oor die nut van profilaktiese medikamenteuse behandeling kan
ons niks meedeel nie, omdat ons dit nie beproef het nie.

Vanaf 1913 ontstaan daar 'n heftige stryd oor thrombose by kraam-
vroue en gynaecologiese operasies, wat langsamerhand in die loop van
jare verflou het. In Nederland beskou o.a. Meurer en Prof. Engel-
hard die mechaniese oorsake vir die ontstaan van thrombose as die
vernaamste. Volgens Prof. Engelhard is die oorsaak van thrombose
lang nie altyd infeksie nie. Cramer meen dat anafilaksie 'n rol speel
by die ontstaan van thrombose. Prof. de Snoo is 'n sterk voorstander
van die infeksieteorie.

Hy neem aan dat nie alle wondbakterië in ewe sterk mate throm-
bose verwek nie, maar dat die een stam dit baie sterker doen dan die
ander, moonthk selfs sommige heeltemal nie. Ewenas dit ten opsigte
van verskillende gebiede die geval is o.a. by furunkels en acne neem hy
'n sekere gevoeligheid van bepaalde vate vir bepaalde kokke aan.
Daaruit verklaar hy o.a. die uiters merkwaardige feit, dat die gynaeco-
loog nooit harsing-thrombose en die otoloog nooit kraambene sien
nie. Die inkubasietyd stel hy op één of twee weke. Hy sien by kraam-
vroue met thrombose byna sonder uitsondering temperatuursver-
hoging, pyn en stinkende lochia en by operasie-pasiënte met thrombose
koors. Hy sien dat thrombose groepsgewys voorkom, en elke groep
min of meer 'n eie tipe vertoon. Hy vind meesal uitgebreide leukosiete
infiltrate in die wande van gethromboseerde vate. Ook ander het
thrombose-groepe waargeneem o.a. beskryf Ducuing (Toulouse) in
1933 thrombose-groepe.

Dit is lang nie 'n volledige oorsig oor thrombose nie, maar dit is
ook nie nodig nie; want dwarsdeur die uitgebreide literatuur, kom dit
altyd weer op dieselfde neer n.1. infeksie of mechaniese stoornisse;
daarom het ek baie verdienstelike skrywers nie genoem nie, want 'n op-
somming van name sal die leser gou verveel.

Laat ons in die volgende hoofstukke die thrombose-gevalle wat in
die Utrechtse verloskundige en gynaecologiese kliniek en Polikliniek
voorgekom het vanaf 1927 met mekaar bespreek.

EIE ONDERSOEK.

Hoofstuk I.

INRIGTING VAN DIE KLINIEK, VERPLEGING VAN DIE
PASIENTE EN TEMPERATUURKROMMES.

Voor ons tot die bespreking van die pasiënte wat opgeneem en be-
handel is in die jare 1927 tot en met 1934 oorgaan, wil ons eers 'n kort
oorsig gee van die inrigting van die kliniek en van die vaste prinsipes
en voorskrifte wat gevolg word by die behandeling en verpleging
van die pasiënte, omdat hierin reeds 'n groot deel van dit thrombose-
en emboHe-prophylaxis tot uiting kom.

1. Inrigting van die kliniek.

Die kliniek is verdeel in 'n benede-afdeling vir die obstetrie en 'n bowe-
afdehng vir die gynaecologie. In die bowe-afdeling word ook die abor-
tus-pasiënte verpleeg.

Die gynaecologiese afdeling bestaan uit een groot saai van 14 bedde
(N), 3 kleiner sale van 5 bedde elk (L. O. en U.) met een isoleerkamer-
tjie en 3 kamers van 2 bedde (M.). Op N lê die pasiënte wat nie geope-
reer word nie en dié wat 'n klein operasie ondergaan het, op M en L
die operasie-pasiënte, op U die geïnfekteerde gevalle, terwyl O nou as
saai vir die thrombose-pasiënte gebruik word. Bowendien is daar op
die bowe-afdeling nog een kamer (V.) vir 2 pasiënte, wat as verloskamer
vir besondere gevalle (plac. praevia, eklampsie of geïnfekteerde
vroue) gebruik word. Deur plaasgebrek word dit ook gebruik vir geïn-
fekteerde kraamvroue of abortus-pasiënte.

Verder bevat die gynaecologiese afdehng die operasiesaal met ste-
rihsasie- en voorbereidingskamer en die kollegesaal met ondersoek-
kamer. In die kollegesaal word die curretages verrig, radium ingebring
en die belangrike kunsverlossinge gedoen.

Die obstetriese afdehng bestaan uit 2 verloskamers naas mekaar.

een groot saai (C), waar al die swangeres opgeneem word, een groot
kraamsaal (A) met isoleerkamertjie en 2 kleiner kraamsale met een
isoleerkamertjie elk. Sterk koorsende of onrustige pasiënte, eweas
hyperamesis-pasiënte word in die isoleerkamertjies verpleeg.

Pasiënte wat thrombose kry word direk geïsoleer op die bowe-saal
by die gynaecologiese thrombose-pasiënte. Op die verloskundige afde-
ling word die sale as dit enigsins moontlik is gereëld om die beurt
skoongemaak en bly dan as dit moonthk is een week leeg staan. As op
'n saai baie hgte temperatuursverhoginge gesien word, word daar geen
pasiënte opgeneem nie, loop leeg en kry 'n ekstra skoonmaakbeurt.

Gemiddeld lê op die gynaecologiese afdeling 25 pasiënte gelyktydig
en op die obstetriese afdeling 40 pasiënte.

II. Die verpleging van die pasiënte op die gynaecologiese

afdeling.

A.nbsp;Laparotomie-pasiënte. Hulle kry voor die operasie 4 X 'n vagi-
nale irrigasie, 'n V2 uur voor die operasie 10 mgr. morfine en word met
chlooraethyl en eter genarkotiseer. Na die operasie kom hulle op 'n
skoon bed en word plat neergelê, totdat hulle uit die narkose wakker
word. Dan kry hulle een kussing en saans 'n tweede kussing, 'n wind-
ring en 'n plat kussing onder die knieë. In hierdie houding bly hulle
3 weke stil lê, word deur 3 susters verpleeg, waarby die pasiënt deur 2
susters opgelig word, terwyl die 3de die ondersteek onderskuif, die
stuit was, ens. Moet 'n pasiënt verskoon of die kussing opgeskud word,
dan rig 2 susters haar enigsins op deur haar onder die oksels vas te
hou. Hierby moet die pasiënt volkome passief bly.

Die 7de dag word die hegtinge verwyder. Is die buikwand goed ge-
nees en die temperatuur normaal, dan word pasiënt verder deur 2
susters gehelp; na die 18de dag as alles in orde is deur 1 suster. Die
21ste dag mag pasiënt in bed sit, die 22ste dag opstaan en kan dan ge-
woonlik binne 2 dae ontslaan word.

B.nbsp;Prolaps-pasiënte. Hulle word ante operationem ook 4 X geïrri-
geer en word onder plaasUke verdowing (novacain-adrenahn) geopereer.
Die wond word heeltemal met catgut geheg. Hulle kry direk na die
operasie 'n kussing, 'n windring en 'n kniekussing, word 4 tot 5 dae
deur 3 susters gehelp, dan met 2 tot die 18de dag, wanneer hulle ge-
mobiliseer word. Die vulva word nie afgespoel nie, maar as die stuit

gewas word, word die wond met steriele gaas afgedek en daar om heen
gewas. Daarna word die gaas vervang deur nuwe steriele gaas en 'n
T-verband aangelê. Hulle word na die operasie nie geïrrigeer nie, tensy
daar stinkende afskeiding is. Die irrigasies geskied dan met 'n nelaton
kateter.

Die temperatuur van al die pasiënte word tot die 12de dag 4 X
daags opgeneem. As alles normaal is, dan verder 3 X daags. By al die
gynaecologie-pasiënte word die temperatuur rektaal opgeneem, be-
halwe by prolaps-pasiënte en na vaginale operasies, waar dan oksel-
temperatuur opgeneem word.

C.nbsp;Curettage-pasiënte word 24 uur deur 2 susters gehelp, daarna
deur een, kry direk 2 kussings, geen windring of kniekussing nie. Hulle
lê. 7 dae stil, mag die 8ste dag sit en die 9de dag opstaan.

D.nbsp;Pasiënte wat met radium behandel word, word 2 X vantevore
geïrrigeer. Die 4de dag word die radium verwyder. Na 'n paar dae mag
hulle opstaan of as die temperatuur verhoog is, sodra dit weer normaal
word.

E.nbsp;Pasiënte wat 'n ruskuur doen vir ontstekinge of intra-abdominale
bloedinge (extra-uterine swangerskap, endometriose) word presies so
verpleeg as laparatomie-pasiënte. Solang die temperatuur verhoog
is en die proses nog nie tot rus gekom het of geresorbeer is nie lê hulle
absoluut stil op hulle rug, mag hulle nie omdraai, nie oprig nie, kry
'n windring en 'n kniekussing. In die akute stadium word hulle ge-
woonlik met 'n ysblaas op die buik behandeld; later dikwels met dia-
termie, warme irrigasies of priesnitz-verbande, terwyl pasiënte met
t.b.c. onder die hoogteson kom. Hierdie behandeling word in die Utrecht-
se gynaecologiese khniek beskou as die beste middel om ontstekinge
en infeksietoestande te bestry. Ons sal later uit die materiaal sien dat
die resultate wat bereik word inderdaad baie bevredigend is. Dit eis
baie geduld nie alleen van die pasiënt dog ook van die verplegend per-
soneel sowel as van die dokter, maar gee dan ook die voldoening dat
byna al die pasiënte wat met ontsteking van die genitalia, post partum,
post abortum, of deur gonorree of t.b.c. opgeneem word na verloop
van tyd genese na huis kan gaan.

In hierdie verband wil ons daar meteen op wys dat daar ook langs
'n ander weg na gestreef word om ontstekingsprosesse soveel moontlik

met rus te laat, nl. deur die vaginale ondersoek tot wat strik noodsaak-
lik is te beperk. Is die diagnose gestel, dan word solang die tempera-
tuurverhoging aanhou, nie meer inwendig ondersoek nie, tensy die
temperatuur vir 'n absesvorming pleit, waardeur 'n insisie noodsaaklik
kan word. Pas as die temperatuur daal, die algemene toestand voor-
uit gaan, die leukositose verdwyn en die besinkingssnelheid van die
rooi bloedliggaampies afneem, word tot 'n tweede vaginale ondersoek
oorgegaan. Anders doen ons met inwendig ondersoek alleen maar
kwaad, deurdat ons die ontstekingsproses aktiveer, adhaesies ver-
skeur ens. Die pasiënte wat met 'n geïnfekteerde abortus opgeneem
word, word solang hulle temperatuursverhoging het nooit inwendig
ondersoek nie, tensy 'n sterke vloeiing dit noodsaaklik maak.

F. Kraamvroue. Na 'n bevalling word die stuit van die vrou uit
'n steriele kom met warm water uit 'n warm water kraan, wat as steriel
beskou word, gewas. Die suster wat haar was, het vantevore haar hande
5 minute met water en seep geborsel. Dan kry sy 'n steriele vulvair-
verband wat uit 'n selstofkussingtjie, 'n doek en 'n T-verband be-
staan en gaan in 'n skoon bed. Die temperatuur word 3 X daags rek-
taal opgeneem, tensy daar 'n gehegte perineumwond bestaan; dan
word die temperatuur in die oksel opgeneem, ook nadat die hegtinge
die 7de dag verwyderd word.

'n Normale kraamvrou word deur een suster gehelp, lê 9 dae stil
op haar rug, mag die 10de dag sit, die 11de dag opstaan en as die tem-
peratuur normaal bly, die 12de dag naar huis gaan. Om die ander dag
word die bors en rug van 'n kraamvrou deur twee susters gewas en kry
sy skoon klere aan. As die temperatuur normaal bly, kry sy die 6de dag
'n was-beurt oor die hele liggaam, waarby die vrou op haar sy gelê
word. 9 Dae lang word die kraamvrou elke more van onder met steriele
water gewas deur 'n suster wat vantevore haar hande 5 minute met
water en seep borsel. Die pasiënte met temperatuursverhoging word
die laaste gehelp.

As die kind aangelê word, bly die vrou rustig op haar rug lê.

Sodra 'n pasiënt kla oor pyn in 'n been of as daar 'n swelling van die
been te sien is, word sy die eerste dae nie meer gewas nie en kry ook
geen skoon klere aan nie. Siek kraamvroue word presies behandel
soos die vroue met gynaecologiese ontstekingsprosesse. Hulle word al-
leen geïsoleer.

G.nbsp;Word die thrombose manifes, dan gaan die pasiënt na die throm-
bose-saal en word daar deur drie susters gehelp. Sy kry 'n windring,
'n kniekussing, 'n kussing onder die onderbene, sodat die bene matig
hoog lê en 'n dekenboog. Onder die dekenboog kom 'n molton-deken
oor die bene. Sy kry geen T-verband meer nie, alleen 'n kussinkie
voor die vulva. Die temperatuur word nou in die oksel opgeneem. Die
susters op die thrombose-saal en die saai vir geïnfekteerde kraamvroue
dra mouskorte.

Pasiënte met thrombose word as dit nodig is per os gelakseer. Hulle
kry 'n enkel keer 'n olie clysma, maar nooit 'n seep clysma of 'n gli-
serine lawement nie, want dan gaan hulle pers, wat 'n emboUe kan
veroorsaak.

Solang die pasiënt temperatuursverhoging hou, word die rug en die
hele liggaam nie gewas nie. As die temperatuur 14 dae lt; 37.5 oksel
is en sy in bed mag sit, mag die bene weer gewas word.

H.nbsp;Abortus-pasiënte word soos kraamvroue behandel.

Geen enkel vrou word gemobüiseer as die temperatuur nie geduren-
de enige dae normaal is nie. (Thrombose-pasiënte 14 dae na die laaste
temperatuursverhoging). Onder normale temperatuur word verstaan:
lt; 38.0° rektaal of lt; 37.5 oksel.

Word 'n saai skoongemaak, dan wordt die ledekante met water ge-
meng met lysol en seep gewas; die mure en die vloere word met water
en seep geskrop. Hierna bly die saai minstens een week leeg staan.

HL temperatuurkrommes na operasies

Om die reaksies van die pasiënte na die operasies te vergelyk het
Prof. de Snoo die volgende temperatuurtipes rektaal opgeneem voor-
gestel :

Tipe A°: Temperatuur steeds onder 38.0
„ A : 1 ste dag p. o. tot 38,5, 2de tot 4de dag 38,4 of laer en verder
normaal.

„ A^: A en later 2 of 3 toppe tot 38,5

A^: A met die eerste 10 dae toppe tot 38,5
A®: A met die eerste 3 weke toppe tot 38,5
„ A^: Al of A^ of A^ met later hoër temperatuur
„ E : begin as A° of A met later 2 of 3 hoë toppe
„ F^: begin as A° of A met later 10 dae hoë toppe.

Voorbeeld.
TIPE A
POlSTEtIP OR

120 39 _

60 3C-

CX. 27 AUO

N!i29 12 13 llt;« IS 16 17 18 19 20

1ste dag p. o. 38,9, 2 tot 3 dae toppe tot 38,9
B met later 1 tot 3 toppe tot 38,9
B met die eerste 10 dae toppe tot 38,9
B met die eerste 3 weke toppe tot 38,9
B—B® met later toppe tot 39.0 of hoër.

Voorbeeld.
TIPE B^

POLSTEMP. OR
160

JULie
CK.-29 S 6
N9II9

Tipe C: 1 ste dag p. o. 39,0 en hoër met 2 tot 3 dae toppe tot 39,0 of hoër
„ C^: C met later 1 tot 3 toppe
„ C^: C met die eerste 10 dae toppe
„ C®: C met langer as 10 dae toppe

Voorbeeld.

TIPE C^

POLS TEM R OP.

I^Q i|QREKTAAL

Tipe D : die eerste 3 of 4 dae p. o. stygende temperatuur tot 39,0
en hoër

Voorbeeld.
TIPE D

POLSTEHR OP.

60 36-

C.K.31 MEI

Nïlia 19 20 21 22 23 2lt;( 25

Tipe E : Koue rülinge deur abses
„ E^: Koue rillinge deur pyaemie.

Ons reken temp. lt; 38.0 rektaal en lt; 37,5 oksel, as normaal. Die
verskil tussen oksel en rektaal reken ons dus 0,5° C. Ook die Sectio
Caesareas, plastieke vir prolapsus vaginae, curettages en klein opera-
sies het ons so ingedeel.

Hoofdstuk H.

GYNAECOLOGIE.

Inleiding.

In die jare 1927 tot en met 1934 is op die gynaecologiese afdeling
van die Utrechtse vrouekliniek 2130 pasiënte opgeneem. Hieronder
was 444 vroue wat vir abortus behandel is en wat ons nie by die gynae-
cologie en ook nie by die verloskunde sal reken nie, maar apart sal
bespreek. Verder is 247 vroue met vae buikklagte, of fluor albus, of
erosies, of geringe prolaps besware, of ingebeelde afwykinge opgeneem.
Nadat hulle enkele dae geobserveer is, kon hulle weer na huis gaan.
Laat ons hulle bui te beskouing dan hou ons 1439 pasiënte met gynae-
cologiese afwykinge oor, wat of met 'n ruskuur behandel is, of bestraal
is of 'n operasie ondergaan het.

Ons sal die vroue, wat hulle siektes betref, groep vïr groep bespreek.

A. Cystoma ovarii.

Vanaf 1 Januari 1927 tot en met 31 December 1934 is 155 pasiënte
met eierstokgeswelle opgeneem. Hiervan is 139 geopereer en 16 nie,
weens inoperabiliteit van 'n kwaadaardige geswei of omdat daar 'n
follikelcyste bestaan, wat na enige tyd rus weer verdwyn het, of weens
ander komplikasies soos swangerskap.

A. Van die 16 pasiënte wat nie geopereer is nie, sterf een drie dae
na opname aan peritonitis wat uitgaan van 'n etterende cholecystitis.
Hierdie pasiënt het 'n thrombose van die vena porta gehad, waardeur
'n haemorrhagiese lewerinfarkt ontstaan was. Een pasiënt sterf aan
carcinoma met talryke metastases in ander organe. Die vrou het 8 dae
nadat sy opgeneem is oedeem aan beide bene gekry en by die obduksie
blyk dat sy 'n thrombose van beide venae iliacae het. Sy het by opna-
me ligte temperatuursverhoging gehad en het dit tot die laaste dag
gehou. Een vrou is opgeneem met 'n dubbelsydige tumor, waarskynlik

kwaadaardig en 'n thrombophlebitis van die linkerbobeen. Drie
dae later sterf sy plotseling. Die khniese diagnose was embolie of
hartinsufficiensie, obduksie is nie verrig nie. Ons sal die twyfelagtige
embolie nie by die thrombose reken nie. Die ander 13 pasiënte verlaat
die kliniek, sommige herstel, andere met 'n inoperabele carcinoom of
wat om ander redes nie geopereer is nie, nadat hulle 'n tyd in obser-
vasie was.

Die leeftye van die 16 pasiënte was:

15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar, 51-60 jaar, 60 jaar

3nbsp;4

1 (53 j.)

I. Ongekomfliseerde cyste.

43 laparotomië (42 cystes, 1 granulosaselle-tumor).

42 operasies was sonder komplikasies; 1 X is uterus-ekstirpasie

verrig, omdat die tumor kwaadaardig gelyk het.
Vantevore was die temperatuur by 40 pasiënte normaal, by 3
verhoog.

Na die operasie was die temperatuurtipes:
A°: 1 X

A : 13 X hiervan kry 1 thrombose, 18de dag, 1 het 'n draad-
fisteitje gehad.

1 X

8 X, 1 X seroom, 1 X geringe ettering van die buikwand.
4 X, 1 X buikwandabses, 1 X thrombose 16e dag, 1 X pul-
monaalafwykinge, 1 X draadettering en bronchitis.
B : 4 X

B^: 7 X, 1 X thrombose 11de dag.

C : lx

C^: 1 X, 1 X pneumonie.
CS; 1 X

D^: lx, peritonitis, 4de dag t-
D^: lx peritonitis en bronchopneumonie, 9de dag f-
Van die 42 pasiënte sterf dus 2 aan peritonitis en 3 kry thrombose,
terwyl die buikwond per priman genees het:

naam operateur

Chef......

Assistent . . . .

aantalnbsp;mortaliteit
gevalle tesame aan infeksie

32nbsp;1 1

11nbsp;1 1

Komflikasies soos:

draad-nbsp;perito-

thrombose, ettering seroom, nitis,

Chef . .
Assistent

Chef

Assistent

Van die 43 pasiënte het 3 voor die operasie temperatuursverhoging
gehad. Een hiervan het 'n peritonitis gekry en is 4 dae na die operasie
oorlede, die ander 2 het temperatuurtipes A en B gehad en is sonder
komplikasies genees. Die 3 thrombosegevalle het dus by pasiënte wat

voor die operasie normale temperatuur gehad het voorgekom.

Die meeste pasiënte was slegs enkele dae (1—5) in die kliniek voor-
dat hulle geopereer is, slegs 2 (7 en 25 dae respek.) was langer hier,
maar geeneen van die laasgenoemde 2 het thrombose gekry nie. Die
vroue wat thrombose gekry het was 2, 3 en 4 dae voor die operasie
in die kliniek.

Die leeftye was:

15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar, 51-60 jaar, gt;60 jaar
aantal: . . 14nbsp;17nbsp;7nbsp;3nbsp;2

thromb.: .nbsp;2nbsp;1

peritonitisnbsp;1nbsp;1

II. By die operasie gebarste, ongekompliseerde cyste.

Hiervoor is 3 X laparotomie gedoen. Die pasiënte het voor die ope-
rasie normale temperatuur gehad. Na die operasie was die tempera-
tuurtipes :

A lx, draadettering deur assistent geopereer.

A3 1 Xnbsp;„nbsp;chef

F 1 X .nbsp;„nbsp;assistent

Twee is dus deur 'n assistent en 1 deur die chef geopereer. Die pa-
siënte was: 26, 27 en 55 jaar oud en was resp. 1, 2 en 7 (draadettering)
dae in die khniek voor die operasie verrig is. Thrombose het nie een
van die drie gekry nie en hulle is genese ontslaan.

III. Getordeerde cyste.

33 X laparotomie.

By 28 hiervan was die operasie ongekompliseerd, by5was daar kom-
phkasies n.1. 1 X 'n uterus myomatosus wat supravaginaal geam-
puteer is, 2 X is 'n derm gelaedeer, 1 X is beide ovaria geëkstirpeer
en 1 deels weer ingeplant en 1 X is 'n vergroeide appendix meege-
neem.

Drie vroue was swanger, maar by al drie het die swangerskap na
die operasie sonder stoornisse verloop. Tweemaal het die cyste tydens
die operasie gebars, 1 X is dit met opset gedoen om hom te verklein.
Sesmaal is aan beide kante 'n cyste gevind en aan een kant of die cyste
uitgepel of reseksie gedoen.

Die temperatuurtipes na die operasie was:
2 X

2 X seroom, 1 x draadettering.

1nbsp;X infiltraat in cavum Douglasi.

2nbsp;X seroom, 1 X draadettering.
2 X seroom.

pulmonaalafwykinge.
X, (pyaemie, thromb. 16de dag).
X

Van die 33 pasiënte is nie een oorlede nie en 1 het thrombose gekry,
terwyl die buikwond per primam genees het.

aantal gevalle

23
10

mortaliteit
tesamenbsp;aan infeksie

Komplikasie :

buikw.
thromb. abses

draad-nbsp;Peri- Param

etter, seroom ton. infilt

Pneum.

5 Pasiënte waar die operasie deur die een en ander gekompliseer
is, het behalwe dat by een 'n seroompie ontstaan het, voorspoedig
genees. Sowel die thrombose as die infiltraat in die Cavum Douglasi
het dus by pasiënte ontstaan, wat voor die operasie normale tempera-
tuur gehad het en waar geen besonderhede by die operasie was nie.

Aantal dae in die kliniek voor die operasie:

1-5 dae, 6 dae, 7 dae, 18 dae, 19 dae

aantal........ 28nbsp;1nbsp;1nbsp;2nbsp;1

thromb................1 (2 dae in die kliniek)

Die genesing van die 5 pasiënte wat langer as 5 dae in die kliniek
was, was ongestoord.

Leeftye: 15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar, 51-60 jaar, gt; 60 jaar
aantal. .nbsp;15nbsp;12nbsp;3nbsp;1nbsp;2

thromb. .nbsp;1 (27 jaar)

IV. Intra-abdominale cyste met adhaesies.

7 X cyste en 1 X fibromyoom.

8x laparotomië.

Die pasiënte het almal voor die operasie normale temperatuur
gehad. Die pasiënt met die fibromyoom van die ovarium het aan
neurofibromatosis gely.

Geeneen het thrombose gekry nie en almal het genees. Een was
6 maande swanger wat ongestoord verloop het.

Die temperatuur na die operasie was:

Die chef het al hierdie pasiënte geopereer.
Aantal dae in die kliniek voor die operasie:

5 dae en lt;nbsp;7 dae

7nbsp;1 (draadettering)

Leeftvenbsp;15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar

4nbsp;13

V. Intra-abdominale cyste met adhaesies, wat by die operasie gebars het.

4 X Laparotomië. By 1 is weens uterus myomatosus totale ekstir-
pasie verrig.

Die chef het die 4 pasiënte geopereer. Hulle het almal sonder
komplikasies genees, daar het geen thrombose voorgekom nie. Twee
het voor die operasie temperatuursverhoging gehad.

Na die operasie was die temperatuur:

A : 2 X

B^: 1 X, totale ekstirpasie. Voor die operasie geen temp. verh.

C^: 1 X, voor die operasie temp. verhoging.

Die leeftye was: 31, 35, 42 en 49 jaar. Almal was 5 dae of korter
in die khniek voor die operasie.

VL Intraligamentaire cyste.

7 X laparotomië.

By 1 pasiënt is reseksie van die uterus gedoen. Sy het die 11e dag
na die operasie aan 'n aneurysma van die aorta, wat deurgebreek
het, gesterf. Sy het ook 'n pneumonie gehad.

Daar het 1 pasiënt thrombose gekry die 12de dag na die operasie.
Sy is later genese ontslaan.

Die temperatuurtipes na die operasie was:

A 2 4 X ; 1 X seroom.

A^: 1 X ; infiltraat in die bekken.

C^: 1 X ; ruptuur van 'n aneurysma en pneumonie f die 11de dag.

C^: 1 X ; seroom, subc. emphyseem, thrombose 12de dag.

Die pasiënt wat thrombose gekry het, het voor die operasie tem-
peratuursverhoging gehad, die ander nie.

aantal dae in die kliniek voor die operasie
4 dae en lt; 6 dae
aantal ....nbsp;6nbsp;1 (f 1 Ie dag, aneurysma deurgebreek)

Die chef het 6, die assistent 1 geopereer, laasgenoemde het sonder
komphkasies genees (temp.tipe A).

Die leeftye was:

15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar, 51-60 jaar, gt;60 jaar.
aantal . . 2nbsp;Inbsp;3nbsp;l

thromb. .nbsp;1 (45 jaar)

VII. Ovariumcyste en salpingitis.
4 X Laparotomie.

Hulle het almal genees en nie een het thrombose gekry nie.
Voor die operasie het almal normale temperatuur gehad.
Die temperatuurtipes na die operasie was:
A : 3 X, 1 X seroom
B^: 1 X

Aantal dae in die kliniek voor die operasie:

4 dae en korter, 14 dae

3nbsp;1 (sonder komplikasies temp.tipe A).

Die chef het 3, 'n assistent 1 wat 'n seroom van die wond gekry
het, geopereer.
Die leeftye was:

15-30 jaar, 31-40 jaar, 41-50 jaar.
..... 1 1 2

aantal

VIII. Maligne Ovarium cyste en ovarium tumor.

37 X laparotomie.

Daar is 6 X laparotomie gedoen, waarby sonder meer vog uit die
buikholte gestroom het, 17 X was die operasie ongekompHseerd,
14 X gekompliseerd, deurdat uitsaaiinge verwyder is, waarby enige
male dermlaesies ontstaan het of deurdat totaal-ekstirpasie van die
uterus gedoen moes word (11 X); eenmaal het 'n pyosalpinx gebars,
eenmaal deurdat 'n ureter deurgesny is.

By die operasie is meesal adhaesies gevind, wat opgehef moes
word en dikwels het die cyste gebars of het reeds voor die operasie

spontaan gebars.

Van die 37 pasiënte het 6 gesterf en 4 het thrombose gekry, waarvan

1 'n embohe. Die thrombose-pasiënte het almal herstel.

Die temperatuur was by 13 pasiënte reeds voor die operasie ver-
hoog, waarvan sommige selfs siek was.

Die temperatuurtipes na die operasie was:
A° 1 X

A 7 X ; 1 t die 12de dag, talryke uitsaaiinge.
A2 1 X

Aquot; 2 X ; 1 seroom, 1 draadettering.
AM X ; thrombose die 22ste dag.

I X thrombose die 4de dag.
1 X Parotitis.
1 X embolie die 27ste dag.

1 X thrombose die 11e dag met 'n recto-vaginaalfistel
1 X seroom;
D 1 X t 3de dag (77 jaar oud).

Dl 2 X, 1 X peritonitis f die 5de dag, 1 x hartswakte f die
5de dag.

T die 46ste dag peritonitis carcinomatosa et purulenta.
1 X buikwandabses f die 32ste dag uitsaaiinge en absesse
I X ureter abses.

1 X buikwandabses, pyelitis.

Van die 6 pasiënte, waarby alleen maar proeflaparotomie gedoen
is, is 1 die 12de dag aan uitsaaiinge oorlede. By almal het die buik-
wond sonder komplikasies genees (1 x seroom).

14 Gekompliseerde operasies.

Na die 11 totaal-ekstirpasies het 1 pasiënt 'n ureterabses, 1 'n seroom
van die buikwand gekry, 1 is die 46ste dag aan peritonitis carcino-
matoma et purulenta oorlede, 1 is die 32ste dag oorlede (buikwand-
abses. uitsaaiinge en absesse) 1 pasiënt by wie by die operasie die
derm aangeprik is, is die 5de dag aan peritonitis oorlede en 2 het
thrombose gekry, waarby 1 met 'n rectovaginaalfistel.

By die 17 operasies sonder komplikasies vind ons 1 x 'n buikwand-
abses, 1 thrombose en 1 emboHe. By die groepe met en sonder kom-
plikasies het dus ewe veel thrombose resp. 2 voorgekom.

aantal gevalle

35
2

mortaliteit
tesame aan infeksie

6nbsp;3

Komflikasies:

thromb.
chef . . 4
assistent —
buik-nbsp;ander draad-

wand-nbsp;ab- ette- se-

absesnbsp;sesse ring room

2 1 2

Die 13 patiënte wat voor die operasie temperatuursverhoging
gehad het, het na die operasie die volgende temperatuurtipes gehad:

A. 1 X

AM X ; parotitis.

A® 2 X ; 1 X seroom

A^ I X ; thrombose die 22ste dag.

B 1 X

B2 1 X

C^ 3 X ; 1 X thrombose die 11de dag.

D3 1 X ; t ens t die 46ste dag p.p. peritonitis carc. et purulenta.

E 2 X ; 1 X ureter abses, 1 X buikwandabses, f die 32ste dag
p. op., uitsaaiinge, absesse.

By hierdie 13 pasiënte dus 2 thrombose-gevalle en by die 23 pasiënte
met normale temperatuur voor die operasie ook 2 thrombose-gevalle.
Dit is dus relatief meer by die pasiënte met temperatuursverhoging
voor die operasie.

Die 4 pasiënte wat thrombose gekry het, het geeneen 'n ander
infeksie soos draadettering, buikwandabses ens. gehad nie.

Die leeftye van die 36 pasiënte was:

jaarnbsp;15-30, 31-40, 41-50, 51-60, gt;60j.

aantal...... 2nbsp;2nbsp;17nbsp;9 7

thromb............2(46j.) 2(52j.)

(48 j.) (60 j.)

Aantal dae in die khniek voor die operasie:
1—5 dae, 27 X ; 4 oorlede, 3 thrombose

6 dae, 3 X, 1ste B^ parotitis, 2de B thrombose 4de dag, 3 de

E. buikwandabses, pyelitis
8 dae, 2 X ; 1ste D® t die 46ste dag perit. carc. et purulenta,
2 de A geen komphkasies nie.

12 dae, 1 x ; D^ t die 5de dag hartswakte.

14 dae, 2 X, 1ste A geen komplikasies nie, 2de C geen komph-
kasies nie.

39 dae, 1 X, C® geen komphkasies nie

53 dae, 1 X A geen komphkasies nie.

Van 27 pasiënte kry 3 thrombose, van 10 wat 6 dae en langer m
die kliniek was, kry 1 thrombose. 'n Langer verblyf in die khniek
het dus die kans vir thrombose hier nie verhoog nie, wel is opvallend
dat 'n vrou wat 6 dae voor die operasie in die kliniek was, 4 dae na
die operasie thrombose kry. Ons is geneig om hier aan infeksie voor
die operasie te dink.

Samevatting

Die 155 pasiënte met ovariumcystes of ovariumtumore, wat van
1927 tot en met 1934 opgeneem is, kan ons as volg indeel:

A)nbsp;Nie geopereer nie: 16, met 1 thrombose,

B)nbsp;Geopereer 139 pasiënte, waarvan 9 d.i. 6.6% thrombose gekry het.

Die geopereerde kan ons soos tevore as volg verdeel:

I. Ongekomphseerde cyste of tumor, waarby dus alleen die steel
deurgeknip behoef te word, 43 pasiënte.

II. Ongekomphseerde cyste wat egter gebars het by die operasie
3 pasiënte.

III.nbsp;Getordeerde cyste, waarvan sommige by die operasie gebars
het en by baie adhaesies bestaan het, 33 pasiënte.

IV.nbsp;Intra-abdominale cyste met adhaesies, 8 pasiënte.

quot;nbsp;„ .„nbsp;wat by die operasies

gebars het, 4 pasiënte.

VI. Intraligamentaire cyste, 7 pasiënte.
VII. Cyste met salpingitis, 4 pasiënte.
VIII. Kwaadaardige cyste of tumor van die ovarium, 37 pasiënte.

Die ingewikkeldheid van die operasie, die hoeveelheid weefsel wat
gekwes word, die duur van die operasie ens., styg met hierdie indehng.
By die 43 ongekomphseerde cystes is slegs eenmaal uterusekstirpasie
verrig, terwyl dit by die kwaadaardige geswelle nie minder als 11 X
gebeur het nie. Verder was die pasiënte met die kwaadaardige aan-
doeninge voor die operasie baie sieker as dié met die ongekomph-
seerde cyste, terwyl daar onder die vroue met 'n getordeerde cyste
ook meerdere was met temperatuursverhoging voor die operasie.

Ons doel is nou om na te gaan: 1. of verskillende faktore soos die
al of nie gekomphseerdheid van die operasie, temperatuursverhoging
voor die operasie, die langer duur van observasietydperk in die kli-
niek, leeftye van die pasiënte, operateur, kombinasie met ontste-
kingsprosesse, invloed gehad het op die genesing na die operasie in
die algemeen en meer in die besonder op die ontstaan van throm-
bose, en

2. of komplikasies in die genesing die ontstaan van thrombose
bevorder.

Vergelyk ons nou die verskillende groepe wat reeds uitvoerig
behandel is met mekaar:

1. «. verband tussen:

Operateur,

komplikasies van die operasie

komplikasies by die genesing soos, draadettering, buikwandabses,
thrombose ens.

Ons sien uit hierdie tabel dat thrombose as volg voorkom:
Groep I van 43 pasiënte kry 3 thrombose.
Groep III van 33 pasiënte kry 1 thrombose.
Groep VI van 7 pasiënte kry 1 thrombose.
Groep VIII van 37 pasiënte kry 4 thrombose.
Hieruit sien ons dat die thrombose oor die verskillende groepe on-
geveer gelyk verdeel is. In elk geval is hier nie 'n styging in die throm.

bose-gevalle met die toenemende gekompliseerdheid van die operasie
nie. Die getalle is klein, maar gaan ons die persentasies vergelyk, dan
het van die nie geopereerde pasiënte 6,3%, van die ongekomphséerde
cystes 7%, van die getordeerde cystesslegs 3%, van die intraligamen-
taire cystes 14% en van die kwaadaardige cystes 11% thrombose
gekry.

Dieselfde blyk as ons die groep kwaadaardige cystes of geswelle
apart bekyk. Ook hier was betreklik eenvoudige én erg gekompli-
seerde operasies. As ons afsien van die 6 gevalle, waar by die operasie
die tumor inoperabel was en alleen vog afgeloop het, dan hou ons 17
eenvoudige met 2 en 14 gekompliseerde operasies met eweeens 2 throm-
bose-gevalle oor.

Het die ervaring (bedrewenheid) of die tegniek van die operateur
invloed ?

109 X is deur die chef geopereer 6 thrombose.

27 x is deur die assistente geopereer 3 thrombose.

Die chef het 5.5% thrombose, die assistente 11%. Ons kan ook hier-
uit konkludeer dat die gekompHseerdheid van die operasie nie 'n groter
kans om thrombose te kry, veroorsaak nie, want die chef het die ge-
kompliseerde operasies gedoen. Dat die assistente soveel meer throm-
bose as die chef het, moet ons miskien toeskryf aan die feit dat die
assistente sowel in die kliniek as in die polikliniek gereëelder met aller-
lei, ook geïnfekteerde pasiënte in aanraking kom dan die chef wat ge-
woonlik die pasiënte in die kliniek net eenmaal ondersoek.

h. In die vorige hoofstuk sien ons, dat die 4 pasiënte, waar by die
ovariumcyste 'n salpingitis was, nie thrombose kry nie. Hoe het dit

Ons sien dus by die pasiënte wat voor die operasie temperatuurs-
verhoging gehad het meer as 2 X soveel thrombose as by dié met nor-
male temperatuur.

c. Aantal dae in die kliniek voor die operasie :

Groep I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII totaal thromb.

Op die eerste gesig lyk dit of die aantal dae wat die pasiënte voor die
operasie in die kliniek deurbring die gevaar vir thrombose laat toe-
neem (1ste dag 5%, 2de dag 6%, 3de dag 8%, 4de dag 18%), maar
hierna sien ons weer 'n daling, sodat ons nie konklusies mag trek nie.
d. Die leeftyd van die pasiënte:

15-30j. thr. 31-40j. thr. 41-50j. thr. 51-60j. thr. gt;60j. thr.

Groep A (nie
geopereer nie)

Groep B

I.

II.

III.

IV.
V.

VI.
VII.
VIII.

Totaal geoper. 40 1 36 2

De thrombose-frekwensie styg met die leeftyd tot 60 jaar.

15-30]., 31-40 j., 41-50 j., gt; 50 jaar
% thr.nbsp;2,6% ^5,5%nbsp;8,1%nbsp;12%

Laat ons die pasiënte met kwaadaardige cystes of kwaadaardige
geswelle buite beskouing, waar behalwe die leeftyd ook ander faktore
vir die ontstaan van thrombose mee kan werk, b.v. temperatuurs-
verhoging voor die operasie, mechaniese laesies van die vaatwand deur
die carcinoma self, dan is die thrombose vir Groep B:

15-30 jaar. thr. 31-40j. thr. 41-50j. thr. gt;50J. thr.
aantal . . 38 1 34 2 20 1 10 1
% thromb. 2,6%nbsp;5,8%nbsp;5%nbsp;10%

Die getalle is klein, maar ons sien tog 'n ligte styging bo die 30-
jarige leeftyd en 'n sterker styging bo die 50-jarige leeftyd.

In elk geval sien ons dat daar nagenoeg geen verskil is tussen die
persentasies thromboses, as ons die kwaadaardige geswelle byreken
of aftrek nie. Hieruit blyk nie dat die eiwit-afbraakprodukte by die
kwaadaardige geswelle 'n voorkeur vir thrombose skep nie.

Ontstaan thrombose by pasiënte wat na die operasie hoë tempera-
tuur kry en infeksies vertoon, soos draadettering, buikwandabses,
pelveoperitonitis, parametritis ens.?

Die volgende temperatuurtipes en komplikasies by die wondgene-
sing het by 139 pasiënte voorgekom:

A° 4 X

A 48 X, 7 X seroom

3 X draadettering

1nbsp;X thromb. die 18de dag

Al 1 X

A^ 14 X , 1 X seroom

2nbsp;X draadettering

! X bekkeninfiltraat

A® 10 X , 1 X seroom

2 X draadettering( (1 X met bronchitis)
1 X buikwandabses
1 X bekkeninfiltraat
1 X thrombose
1 X bronchitis

A^ lx, thrombose die 22ste dag

A°—A* 78 x , 3 X thrombose

B 13 X , 2 X seroom

1 X draadettering
1 X thrombose die 4de dag

ßi 1 X

B^ 17 X, 3 X seroom

1 X thrombose die 11 de dag
1 X peritonitis
B^ä 2 X, 1 X embolie die 27ste dag
B—B3 33 X, 3 X thrombose
C 3 X,

C^nbsp;5 X, 2 X pneumonie

C»nbsp;8 X, 1 X seroom

1 X thrombose die Ilde dag

1nbsp;X thrombose die 12de dag tewens seroom en subcu-
taan emphyseem.

2nbsp;X thrombose
3de dag t, 77 jaar oud
2 X t peritonitis
j peritonitis, pneumonie
•j- peritonitis carc. et purulenta
5 oorlede

1 X buikwandabses en ander absesse, veretterde
uitsaaiinge, t die 32ste dag
1 X ureterabses
1 X buikwandabses, pyelitis
Elnbsp;1 X, 1 X pyaemie, thromb. 16de dag

Fnbsp;2 X , 1 X bronchitis

Die 9 thrombosepasiënte het die volgende temperatuurtipes gehad:
\ A3 A^ B B2 B3 C3 El
11 111 121=9
A 48 gevaUe 1 thromb. B 13 gevalle 1 thromb.
A3 10 „ 1 BM7 1 1 „
A^ 1 „ 1 „nbsp;B3 2nbsp;___

59 gevalleTthn^b.^(5%)nbsp;32 gevalle 3 thromb. (10%)

C 3 gevalle
C3 8 gevalle 2 thromb.
El 1 geval 1

12 gevalle 3 thromb. (25%)

Hoe hoër die temperatuur is na die operasie en hoe langer die tem-
peratuursverhoging aanhou, des te meer kans het die pasiënt om throm-
bose te kry.

Eienaardig is egter dat die thrombose hier nie voorkom by pasiënte
met infeksie soos draadettering, buikwandabses, infiltraat ens. nie.

Die bloedkleurstofgehalte is by 42 pasiënte voor die operasie be-
paal :

Sahh:. . . . 31—40, 41—50, 51—60, 61—70, gt;70 onbekend
aantal ... Inbsp;lnbsp;9nbsp;8 25 95

thromb. ...nbsp;2115

Die getalle is te klein om gevolgtrekkinge te maak.

B Myoma.

In die jare 1927 tot en met 1934 is opgeneem 170 pasiënte met
myome. Hierdie pasiënte met myome het ons as volg verdeel:

T niA K^Vianrl^il nio

I nie behandel nie (23)
II bestraal (8)
III curettage (4)

I vaginale uterusekstirpasie (1)
II morcellement (2)

IIInbsp;ekstirpasie van polipeuse myome (2)

IVnbsp;enukleasie (3)

I enukleasie (19)
II supravaginale amputasie (34)
III totale ekstirpasie (74)

A. I. Nie behandel nie. 23 Pasiënte, waarvan I tweemaal opgeneem

is.

Hierdie pasiënte is nie geopereer nie, öf omdat die myoom g'n of
baie geringe klagte gegee het, of omdat 'n ontsteking daarmee ge-
paard gegaan het, (adnexontsteking of 'n tuberkuleuse aandoening
van die peritoneum of ander organe ens.) of omdat daar tegelykertyd
swangerskap bestaan het, of omdat daar in die algemene toestand van
die pasiënt öf in haar leeftyd 'n contra-indikasie gelê het. 2 Pasiënte
is later tog nog geopereer.

By I is later Rö-castrasie toegepas, 1 pasiënt het 'n thrombose gekry,
nadat sy 19 dae in die kliniek gelê het (daar sou laparotomie gedoeri
word, maar dit is weens pulmonale afwykinge uitgestel) sonder dat
eenige temperatuursverhoging voorafgegaan het; na die begin van

die thrombose het daar 'n langdurende en hgte temperatuursverhoging
bestaan. Van operasie is afgesien. Die pasiënt het herstel. Sy was 39
jaar. Die haemoglobinegehalte is nie bepaal nie.

II.nbsp;Bestraal is primêr 6 pasiënte. Thrombose het hierby nie voor-
gekom nie. Die leeftye was:

15-30 jaar 31-^0 jaar 41-50 jaar 51-60 jaar gt; 60 jaar

0nbsp;2nbsp;3nbsp;10

Die haemoglobinegehaltes van die bloed was:

(Sahh): 1 X 42, 1 X 45, 1 X 70, 3 X onbekend.

Die Rö-kastrasie het i. p. v. operasie geskied:

3 X weens bestaande longafwykinge en minder goeie algemene toe-
stand. Sekondêr (na curettage) is nog 2 pasiënte bestraal — beide
weens menorrhagie — van 50 en 54 jaar. Haemoglobine 1 X 65, 1 X
onbekend.

III.nbsp;Curettage het 4 keer geskied. (3 X deur A, 1 X deur C).

Geen van die pasiënte het met temperatuursverhoging gereageer nie.

Geeneen het thrombose gekry nie. Die leeftye was: 47, 50, 52 en 54 j.

Die haemoglobinegehalte slegs 1 X bekend (65). By 2 pasiënte is
'n Rö-castrasie aangesluit. Die indikasie was 3 X menorrhagie, 1
metrorrhagie.

B. Vaginale uterusekstirpasie (1 x) of verwydering van die myoom
per vaginam.

I.nbsp;Vaginale uterusekstirpasie 1 X. Die indikasie was menorrhagie,
omdat curettage nie gehelp het nie. 15 Dae na die curettage deur die
chef geopereer. Die pasiënt was 42 jaar, sy had 'n goeie temperatuur,
operasie sonder komplikasies. Temperatuur na die operasie B 2, geen
thrombose of ander stoornis nie.

Verwydering van die myoom per vaginam.

Morcellement van die myoom 2 X

Ekstirpasie van pohpeuse myome 3 X

Enukleasie 3 X

II.nbsp;Morcellement. Eenmaal is dit deur die chef gedoen nadat dit
by 'n laparotomië misluk het om in die vrye buikholte te kom
deur talrike en uitgebreide adhaesies (adnexontsteking). Daarna is
tot operasie per vaginam oorgegaan, waarby dit geluk het om 'n
intraligamentaire myoom in gedeeltes te verwyder. Die indikasie vir
die operasie was miksieklagte en pyn (cystitis). Die pasiënt van 46 jaar
het dan ook temperatuursverhoging voor die operasie gehad en 46 dae
in die khniek voor die operasie verbly. Na die operasie het die pasiënt

temperatuurstipe B^ gehad en genees, behoudens 'n cystitis voorspoe-
dig.

By die 2de pasiënt (34 jaar, I. menorrhagie) ook met temperatuurs-
verhoging, 3 dae in die khniek voor die operasie, is sonder komphka-
sies 'n myoom in gedeeltes verwyder. Die temperatuur na die operasie
was B, sy het sonder komplikasies genees.

III.nbsp;Ekstirpasie van polipeuse myome (2).

Leeftye 42, 45 jaar.

By al twee was daar 'n gesteelde myoom, gedeeltelik in die vagina
gebore. Hulle is al twee deur die chef geopereer.

Haemoglobinegehalte was 1 x 72, 1 x 48. (Sahh).

Dae in die kliniek deurgebring voor operasie, 2 x 1 dag.

By alt wee kon die myoom sonder komplikasie verwyder word.

Albei pasiënte het sonder komphkasie genees, hoewel by een 'n et-
terende myoom verwyder is; sy het voor die operasie ligte tempera-
tuursverhoging gehad, aantal leuk. 6700, na die operasie volkome nor-
male temperatuur (A°) die 2de pasiënt was voor die operasie goed, het
na die operasie kortdurende sterke temperatuursverhoging (C).

IV.nbsp;Enukleasie per vaginam (3 x)

Indikasie 2 x metrorrhagie, 1 X menorrhagie. Leeftyd, 33, 53, 35
jaar.

Haemoglobine (Sahh) 36, 39, 1 x onbekend.

Aantal dae in die kliniek voor operasie: 2 X 1,1 X 3 dae, 1 het ligte
temperatuursverhoging voor die operasie gehad, na die operasie temp.
tipe C. (nekrotiese myoom). Na die operasie is sy meteen gecuretteer.

Albei die ander het cervixmyome gehad, nie nekroties nie; by een
moes die agterlip ingeknip word. Na die operasie het sy temperatuurtipe
C® gehad. Die ander het slegs weinig temperatuursverhoging (A)
gehad. Al drie het sonder komplikasies genees.

Samevatting van vaginale operasies:

8 Pasiënte, van wie geeneen thrombose gekry het nie, was:
jare. . . . 15-30 31-40 41-50 51-60 gt; 60
aantal . .nbsp;3nbsp;4nbsp;1

Die haemoglobinegehalte:
(Sahli) . . lt; 31 31-40 41-50 51-60 61-70 gt; 70 onbekend
aantal: . .nbsp;2nbsp;1nbsp;14

Die aantal dae in die kliniek deurgebring voor die operasie:

4 X 1, 2 X 3, 2 X langer as 7 dae.

Die indikasies was: 3 X metrorrhagie, 4 x menorrhagie, 1 X cysti-
tis en buikpyn.

Die komplikasies by die operasies was:
1 X etterende myoom,

1 X laparotomie voorafgegaan, talrike adhaesies,
1 X curettage na operasie,

1nbsp;X curettage voorafgegaan.

Die temperatuur na die operasie was:

A°1 X,A1 X,B1 x,B2 2x,C2x,CM X, sonder komphkasies.
A1 die 8 operasies is deur die chef verrig.

Van die 8 pasiënte het 4 voor die operasie temperatuursverhoging
gehad. Na die operasie was die temperatuurtipe van hierdie 4 pasiënte:
A° 1 X, B 1 X, B2 1 X, Cl X.

C. Laparotomie-. 127 X, 15 thrombose (11,8%), 4 pasiënte oorlede.
1. Enukleasie. By 17 pasiënte is 1 of meer my ome deur enukleasie
verwyder, 2 X is 'n myoom, uitgaande van die lig. latum verwyder.
2 Pasiënte het thrombose gekry (11,8%). G'n een is oorlede nie. Die
cavum uteri is 5 X na die enukleasie gecuretteer; 3 X is een ovarium
meegeneem, 2 X is n derm gelaedeer, 4 X is die myoom intraliga-
mentair geleë, afgesien van die 2 myome, wat van die lig. latum uitge-
gaan het en waarvan een sarkomateus gedegenereer was.

Van al hierdie pasiënte met besonderhede het geeneen thrombose
gekry nie.

5 X was die myoom nekroties, 1 X thrombose.

2nbsp;X was daar thrombi in die nekritiese myoom — geen thrombose

nie.

4 X was daar adhesies wat opgehewe moes word (1 X deur ou peri-
tonitis, 2 X deur emdometriose, 1 X deur nekrose van die myoom,

geen thrombose nie.

3nbsp;X was die temperatuur voor die operasie verhoog — 1 thrombose.
Van hierdie 2 pasiënte het slegs een 'n nekrose van die myoom, dit
was nie diegene wat 'n thrombose gekry het nie.

Die haemoglobinegehalte is 8 X bepaal.

Sahh 20-30 31^0 41-50 51-60nbsp;61-70 gt; 70 onbekend

3 110nbsp;0 3 9
thromb. .. 1 1

Die temperatuur en komplikasies na die operasie was:

Assistent

A 4x1'^

' 1 X draadfistel

al 1 x

A^ 2 X ; 1 X thrombose 14de dag A^ 1 x
a3 1 x
B 1 X

B2 2 X ; 1 X seroom
B3 2 X
b« ] x

CM X, thrombose lOde dag, embolie
d^ 1 x

Hierdie 3 pasiënte wat reeds voor die operasie temperatuursverho-
ging gehad het, had na die operasie: 1 X A, 1 x A^ thr, 1 x B».
Die leeftyd van die pasiënte was:

15-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j.
aantal .4nbsp;9nbsp;3nbsp;j

thr. 1 x by 38 jaar, 1 x by 29 jaar.

Die aantal dae voor die operasie in die kliniek deurgebring was:

1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae 7 dae
aantal ....2 6 2 2 21 O 4
thrombose by 2dae en by 12 dae.

Komflikasies na die operasie

Operateur aantal gevalle mortaliteit
Chef ... 18 —
assistent .nbsp;1nbsp;_

Buikwand-

Thromb. abses Draadettering Seroom,
('hef ... 2nbsp;1nbsp;1nbsp;2

Die indikasies vir die operasie was:
12 x menorrhagie (2 x thrombose)
2 X miksieklagte
1 X pyn
1 X nekrose

1 X verkeerde diagnose op adnex tumor gestel

Ektopiese myome
1 X verkeerde diagnose adnextumor gestel
1 X metrorrhagie.

supravaginale uterus-amputasie.

34 laparotomië, 4 X thrombose, (11,7%), 1 aan peritonitis oorlede.

Daar is 4 X een ovarium agter gelaat.
Komphkasies by die operasie:
1 X is 'n breuksak geëkstirpeer,
1 x is 'n derm gelaedeer,
1 X is 'ndeel van die omentum verwyder,
1 X was daar 'n hydrosalpinx,
3 X was die myoom intraligamentair.
Geeneen van hierdie vroue het thrombose gekry nie.
Die myoom was 14 X nekroties, 1 X met thrombi in die vate. Laas-
genoemde vrou is die 5de dag aan peritonitis oorlede. Van hierdie
groep het 2 thrombose gekry. Van die 20 pasiënte, waar nie nekrose
van die myoom was nie, het ook 2 thrombose gekry. Een pasiënt wat 3
maande vroeër thrombose na griep gekry het, het na die operasie
nie thrombose gekry nie.

Daar was 6 X adhaesies, 1 X deur n vroeëre operasie, 1 X deur
endometriose, 4 X deur nekrose van die myoom, waarvan een throm-
bose gekry het.

Die temperatuur was voor die operasie 9 x verhoog, waarvan 3

thrombose gekry het.

By die pasiënte met koors is 5 X 'n nekrotiese myoom verwyder,
hiervan het 2 thrombose gekry. Van die 25 pasiënte wat temperatuur
lt; 38,0° rekt. voor die operasie gehad het, het net 1 thrombose gekry.

Die haemoglobinegehalte was:
Sahh . . 20-30 31-40 41-50 51-60 61-70 gt; 70 onbekend
aantal ..173356nbsp;9

thromb. .12nbsp;1

Die temperatuurtipes en komphkasies na die operasie was soos

volg:

A 8 X, 1 X seroom
AM X, 1 X draadettering,
A2 4 X

A® 1 X
A« 1 X

B 1 X ; thrombose die 14de dag
Bi 2 X

B2 3 X ; 1 X thrombose die lOde dag
Bs 5 X

O 5 X ; 2 X thrombose (die 6de en 11 de dag)

C® 2 X, 1 X seroom

Di 1 X, t peritonitis die 5de dag.

Die 9 pasiënte wat voor die operasie al temperatuursverhoging
gehad het, het na die operasie tipes, A, A^, B^, B® 2 x, C^ 3 x, C® 1 x .
Dit val dadelik op dat die temperature meer en langer verhoog was.
Die leeftye van die pasiënte was;
Leeftyd . . . 1amp;-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j.
aantal ... —nbsp;9nbsp;23nbsp;2

thrombose. .nbsp;2nbsp;2

Die aantal dae wat die pasiënte voor die operasie in die kliniek deur-
gebring het, was:

1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt; 7 dae
aantal . ... 4 11 8 1 2 1 O 7

thromb..........Inbsp;I

Die indikasies vir die operasie was:
menorrhagie 14 x (2 thrombose)
metrorrhagie 5 x (1 X thrombose)
pyn 6 X

miksiebesware 2 x
ontlastingbesware 1 x
grootte 4 X (1 thrombose)
Om prolapsoperasie moontlik te maak 1 x
voorafgegane thrombose 1 x

Kombinasies van die genoemde besware soos grootte en pyn, me-
norrhagie en pyn ens., het ook voorgekom.

Vergelyk ons nou die komplikasies en temp. tipes van die chef met
dié van die assistente as volg:

aantalnbsp;mortaliteit

Operateur gevallenbsp;same aan infeksie

chef. ... 31nbsp;— _

assistent .3nbsp;I l

Komplikasie by die genesing:

Buikwand Draad-
thromb. abses ettering

Chef .... 4 —nbsp;1

Assist. . . .

Temperatuurtipes:

III. Totaal-ekstirpasies. Daar is by 74 pasiënte laparotomie gedoen,
waarvan 9 of 12,2% thrombose gekry het. Drie pasiënte is oorlede,
1 X narcosedood, 1 x dermparalise en 1 X peritonitis. Albei die ova-
ria is 71 X meegeneem, net 3 X is 1 ovarium deur vergroeiinge agter-
gelaat. Dan was daar komplikasies soos: 10 X 'n intraligamentair
myoom en 1 X gedeeltehk retroperitoneaal. Een van hierdie 11 pasiënte
het thrombose (9%) gekry. Van die 63 pasiënte, waarby die myoom
nie intrahgamentair gelê het nie, het 9 of 12,7% thrombose gekry.
Vergroeiinge: was daar 31 X en wel:
8 X deur chroniese of oue ontsteking [i X thrombose)
1 X deur akute ontsteking (pyosalpinx)
4 X deur vroeëre operasies
4 X deur nekrose van die myoom
13 X deur endometriose (2 X thrombose)

1 X deur torsie v. d. myoom
Van hierdie 31 pasiënte met adhaesies het 3 of 9,7% thrombose
gekry en wel 2 X by endometriose en 1 X by 'n hydrosalpmx wat by
die operasie gebars het.

As komplikasies by die operasie het verder voorgekom:
2 X appendectomie
4 X torsie

4 X gebarste cyste {i x thrombose), 1 x intralig. cyste sonder

thrombose
1 X steriele abses (nekrose)
1 X peritonitis (buikwandabses)
I X littekenbreuk herstel

1nbsp;X ekstirpasie van n buikulcus

2nbsp;X dermlaesie (j x thrombose).

Van die 16 pasiënte, waar behalwe ewentuele adhaesies ook kom-
plikasies by die operasie was, het 2 of 12,5% thrombose gekry. Van
die 58 pasiënte sonder kompHkasies het 7 of 12% thrombose gekry
0ns sien dus ook hier dat die gekompHseerdheid van die operasie (in-
trahgamentaire myoom, adhaesies, ontstekinge ens.) nie verskil maak
aan die ontstaan van thrombose nie.

Nekrose van die myoom het 27 x voorgekom met 3 of 11% throm-
bose. Van die 47 pasiënte sonder nekrose van die myoom het 6 of 12 8°/

thrombose gekry. Ook die nekrose gee nie meer kans vir thrombose
nie.

Temperatuursverhoging voor die operasie. 15 x
Van die 15 pasiënte het 2 of 13,3% thrombose gekry. Van die 50
pasiente met normale temperatuur het 7 of 11,9% thrombose gekry
Van hierdie 15 pasiënte het 9 nekrose van die myoom gehad Net 1
van die 9 het thrombose gekry. Die kombinasie temperatuursverhoging
en nekrose gee dus 11 % thrombose. Die getaUe is egter te klein om ge-
volgtrekkinge te maak.

Die leeftye van die pasiënte was:

15-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 i
aantal ... 2nbsp;23nbsp;43nbsp;6

thromb. ...nbsp;3nbsp;^nbsp;2

Na die 50ste lewensjaar styg die thrombose-frekwensie-

......41-50 51-60 61-70 gt;70 onbekend

..... 7 11 5 3 7 41

thromb...... 2nbsp;2nbsp;1nbsp;jnbsp;3

As ons aanneem dat die vroue by wie die haemoglobinegehalte

me

bepaal is nie, 'n Sahli-waarde hoër as 50 gehad het, dan kan ons dit as
volg voorstel:

Sahh...... 31-50nbsp;gt;50

aantal..........18nbsp;56

thrombose. . . . 4(22,2%) 5(9.0%)
Die anaemiese mense het dus veel meer kans om thrombose te kry.
Die aantal dae wat die pasiënte voor die operasie in die khniek deur-
gebring het, was:

1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt; 7 dae
aantal .... 7 29 21 4 7 1 O 5
thrombose. . . 1 3 4 1

'n Lang verblyf in die khniek voor die operasie lewer nie gevaar vir
thrombose op nie, maar die getalle is te klein om konklusies te trek.

Die temperatuurtipes en die komplikasies na die operasie was soos
volg:
A° 1 X

A 12 X ; 1 X dood die 4de dag, dermparalise

A^ 4 X ; 1 X thrombose die 21ste dag, 1 X draadettering

A^' 11 x; 1 X embolie die 17de dag,

1 X thrombose die 11de dag en embolie
1 X seroom
3 X draadettering.

A* 1 X
B 2 X

BI lx; draadettering
B^ 13 X ; 1 X thrombose die 7de dag
1 X thrombose die 7de dag
B® 11 X ; 1 X seroom

3 X draadettering
1 X buikwandabses
B« 4 X ; 2 X buikwandabses
1 X sepsis
1 X pleuritis?

C 1 X

C-i lx; pleuritis

C^ 3 X ; 1 X thrombose die 8ste dag
1 X embolie die 7de dag
1 X thrombose die 19de dag
C® 6 X ; 1 X thrombose die 19de dag

D lx; peritonitis, sepsis, dood die 4de dag

pi lx; draadettering

1 X is 'n pasiënte aan die einde van 'n operasie t. g. v. die narkose
oorlede.

Die 15 pasiënt wat voor die operasie temperatuursverhoging gehad
het, het na die operasie die volgende tipes gehad:
A» 2 X ; AM X ; B 1 x ; B^ 3 x ; B® 3 x ; C^ 3 x ; CM x ; C® 2 x.
die pasiënt wat t. g. v. die narkose gesterf het.

Die pasiënte met temperatuursverhoging voor die operasie het dus
oor die algemeen vaker en hoër temperatuur na die operasies gehad.
Ook die thrombose-pasiënte het hoë en langdurende temperatuurs-
verhoging gehad.

Die enigste pasiënt wat aan infeksie (peritonitis) gesterf het, het
normale tem^peratuur voor die operasie gehad, maar wel 'n nekrotiese
myoom en het tot enige maande voor die operasie furunkels gehad,
waarvoor sy reeds 2 x na opname na huis gestuur is.

Vergelyk ons die operasies, die temperatuurtipes en komphkasies
na die operasies van die chef met die van die assistente:

pneu-

B^ 4 X
C 1 X
Cl 1 X
C2 3 X
C® 6 X
D 1 X
pi 1 X

Die indikasies was (vernaamste klag):
menorrhagie met gevolg: anaemie . . . 30 X (3 thrombose)

metrorrhagie............6 X (3 thrombose)

drukverskynsels...........2 X

pyn................9 X (1 thrombose)

miksiebesware............10 x (1 thrombose)

ontlastingsbesware.......... 1 X

grootte...............7 X

verkeerde diagnose op adnextumor. . . 6 X (1 thrombose)

snelle groei (sa.)..................1 X

myoom op weg om uitgestoot te word 1 X
incarceratio............. 1 X

Samevatting van die 127 laparotomië by myome

Die 17 enukleasies het 2 thrombose (11,8%)
Die 34 supravaginal amputasies 4 thrombose (11,7%)
Die 74 totaal-ekstirpasies 9 thrombose (12,2%).
Die 2 ektopiese myome het geen thrombose gehad nie.
Ons sien dus dat daar in die verskillende groepe geen verskil be-
staan in die vóórkom van thrombose nie. By die enuklc^isie is gewoonhk
die beide ovaria gespaar (3 X 1 ovarium weggeneem) by die twee ande-
re groepe is daarenteë gewoonlik albei ovaria weggeneem (7 X 1 ova-
rium agtergebly).

Ons sal nou nagaan of verskillende faktore wat die operasie kom-
pliseer ook die kans op thrombose verhoog het.

Intrahgamentaire hgging het gemaak dat die Hg. latum geopen moes
word, dat die wondterrein dus veel groter geword het en die bed van
ureter genader is.

Intraligamentairnbsp;Nie-intraligamentair

17nbsp;110

thr. 1 (6%)nbsp;14 (13%)

Hierdie komplikasie het dus die kans vir thrombose nie verhoog nie.

Adhaesies het 41 X bestaan (1 x by 'n pyosalpinx, I x deur chron.
of reeds afgelope ontsteking, 17 x deur endometriose, 9 x deur ne-
krose, 1 x deur torsie, 5 X deur vroeëre operasie).

met adhaesiesnbsp;sonder adhaesies

44nbsp;86

thr.nbsp;4(10%)nbsp;12(13%)

Ook de meerdere kompükasie wat die adhaesies gegee het, was dus
geen aanleiding tot thrombose nie.

Ander komplikasies: (behalwe ontstekinge)
appendectomienbsp;2 x

torsienbsp;4 x

gebarste cystenbsp;4 x (1 x intraligamentair)

steriele abses, gebarsnbsp;1 x

breuksakke, geëkstirpeer 2 X

stuk omentum verwyder 1 x

dermlaesienbsp;4 x

appendix epiploica afgeskeur 1 X

exstirpasie buikulcusnbsp;1 x

retroperitoneaal geleë tumor 1 X

In die geheel 21 X komphkasies, waarby 2 X 'n thrombose opgetree
het (10%). Dus ook hierby nie meer thrombose dan by die ongekom-
pliseerde operasies nie.

Ontsteking: 7 X aanwesig (1 X peritonitis, 1 X pyosalpinx, 4 X hy-
drosalpinx by die operasie gebars, een van hierdie pasiënte het throm-
bose gekry. (14%). Hierdie getalle is te klein om daaruit 'n konklusie
te trek.

Ons sien al uit hierdie getalle dat ons geen rede het om aan te
neem dat die soort van operasie, nog die gekompHseerdheid daarvan
enige verhoogde kans vir thrombose gegee het nie.nbsp;'

Is daar ander faktore aan te wys wat wel invloed gehad het ?

Operateur

118 X is deur die chef geopereer, 14 thrombose, 12%
9 X is deur 'n assistent geopereer, 1 thrombose, 11 %

Nekrose van die myoom

47 X het daar nekrose van die myoom bestaan, 5 thrombose 10,6%

80 X geen nekrose van die myoom, 10 thrombose 12,5%.

Die verskil is te klein om enige konklusie te veroorloof.

Temperatuursverhoging voor die operasie.

27 X was die temperatuur voor die operasie verhoog, 5 x thr.
22%

100 X was die temperatuur voor die operasie normaal, 9 X thr. 9%.

Hier sien ons eindehk n duidelike verskil optree. Blykbaar predis-
poneer temperatuursverhoging voor die operasie (en hiermee bedoel
ons alleen 'n temperatuur van 38° rektaal of hoër) vir thrombose.

Was die temperatuursverhoging nou nie meesal afhankehk van ne-
krose van die myoom nie? Nee, getuig die volgende tabel.

27 X temperatuursverhoging 100 X temperatuur normaal
myoomnbsp;myoom

nekroties nie nekrotiesnbsp;nekroties nie nekroties

15nbsp;12nbsp;32nbsp;68

thrombose 3 (20%) 3 (25%)nbsp;3 (9,3%) 6 (8,8%)

Hieruit sien ons duidehk dat die meerdere thrombose nie afhang
van die nekrose van die myoom as sodanig nie, maar van die tempe-
ratuursverhoging (infeksie?) wat die pasiënt reeds had voor die opera-
sie (immers, by beide groepe is die thrombose by nekrotiese en nie-
nekrotiese myoom gelyk).

Haemoglobinegehalte van die bloed voor die operasie.
Sahh . . 20-30 31-40 41-50 51-60 61-70 gt; 70 onbekend
aantal . . 4 14 14 10 7 17 61
thrombose 2nbsp;5nbsp;2 0 12nbsp;3

50% 35% 14% — 14% 12% 5%

Ons sien uit hierdie reeks, dat die kans op thrombose sterk toeneem
wanneer die haemoglobinegehalte onder 40 Sahh gedaal het. Op-
merkhk is ook dat by die pasiënte, by wie die haemoglobinegehalte
nie bepaald is nie (d.w.s. oor die algemeen die pasiënte wat nie deur
sterke anaemie opgeval het nie) die thrombose-persentasie slegs 5 is.

Die leeftyd van die pasiënte was:

15-30 j. 31-40 j.nbsp;41-50 j.nbsp;51-60 j. gt; 60 j.

aantal .... 7 41nbsp;70nbsp;9 O

thrombose. . . 1 6nbsp;6nbsp;2

14% 15%nbsp;9%nbsp;22%

Ons sou hierin alleen kan sien dat na die 50ste jaar die kans op
thrombose toeneem. Die getalle (2 van die 9) is egter wel klein.

Het thrombose by hoëre of laëre temperatuur na operasie voor ge-
kom ? By kort of langer aanhoudende temperatuursverhoging ?
A° 1 Xnbsp;B 4 X, 1 X thr.

A 24 Xnbsp;BI 3 X

A' 2 Xnbsp;BM8 X, 5 X, thr.

AM 1 X, J X thr.nbsp;B® 18 x

A3 13 X, 2 X thr.nbsp;B« 5 X

A^ 2 X

Groep A 53 x, J X thrombose Groep B 48 X, ^ X thrombose
(5,6%)nbsp;(8,3%)

C Kxnbsp;Dnbsp;1 X

Cl 1 Xnbsp;Dlnbsp;1 X

C2 9 X, 6 X thrombosenbsp;D^nbsp;1 x

C® 10 X, 5 X thrombosenbsp;pinbsp;1 x

Groep C 21 X, 9 X thrombose
(42,4%)

Ons sien hieruit dat hoe hoër die temperatuur na die operasie is,
hoe groter die kans vir thrombose word; veral in groep C is die throm-
bose sterk verteenwoordig (42,4%). Dit geld natuurlik nie vir groep D,
waarin 2 van die 3 pasiënte kort na die operasie aan peritonitis gesterf
het.

Verder blyk uit die tabelle dat by snel dalende temperatuur die
kans op thrombose gering is, terwyl dit juis by langer aanhoudende
temperatuursverhoging optree:

A° tot Al en B tot Bi en C tot Ci is saam 36 met 1 thrombose (2,8%)

AS tot A^ en B^ tot B* en C^ tot C® is saam 86 met 16 thrombose
(18,6%).

Die 27 pasiënte wat voor die operasie temperatuursverhoging gehad
het, het na die operasie die volgende temperatuurlys gehad:
A 2 Xnbsp;B 1 Xnbsp;Cl 1 X

A' 2 Xnbsp;B2 4 Xnbsp;C2 4 X

A® 2 Xnbsp;B® 7 Xnbsp;C® 3 X

AM X

Onder die 53 pasiënte uit Groep A was daar dus 7 wat voor die opera-
sie temperatuursverhoging het (13%) onder die 48 van groep B, 12
(35%) onder die 21 van groep C, 8 (38%).

Die mense met koors reeds voor die operasie het dus meer kans op

hoë temperatuur na die operasie, en dientengevolge meer kans vir
thrombose.

Aantal dae in die kliniek deurgebring voor die operasie.

1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt; 7 dae
aantal .... 13 46 31 7 11 3 O 16
thrombose. ..15 41 1 0 0 3

7.7% 10,9% 13% 14% 9% — 19%

Die persentasie thrombose is alleen by 'n verblyf in die kliniek
van langer dan 1 week aanmerklik hoër dan by 'n korter verblyf. Egter
is die getalle ook hier te klein vir 'n gevolgtrekking.

Die indikasie tot die operasie was:
Menorrhagienbsp;56 X 7 x thrombose (12,5%)

Pynnbsp;16 xnbsp;1 X „ (6,2%)

Metrorrhagienbsp;11 X 4 X „ (36%)

Groottenbsp;11 Xnbsp;1 X

Miksieklagtenbsp;14 xnbsp;1 X

Verk. diagnose op adnextumor 7 Xnbsp;1 X

Ander indikasiesnbsp;12 Xnbsp;geen

Alleen by die indikasie ,.Metrorrhagiequot; sien ons 'n groot getal throm-
bose-gevalle. Of hierop die feit dat die pasiënt enige keer ondersoek
is terwyl daar bloeding in utero was, invloed gehad het ? Seker is dat
die anaemie hier sy faktor laat geld.

3 X was daar thrombi en die myoom ^ geen thrombose

3 X was daar sarkomateuse ontaarding van die myoom ^ geen
thrombose.

As konklusie kan ons sê dat die volgende duidelike invloed op die
ontstaan van thrombose skyn te hê:

1.nbsp;'n Haemoglobinegehalte van die bloed onder 40 Sahli.

2.nbsp;Temperatuursverhoging voor die operasie.
terwyl die invloed van:

1.nbsp;Leeftyd bo die 50 jaar,

2.nbsp;Langer verblyf in die kliniek voor die operasie,

3.nbsp;Operasie weens metrorrhagie,
twyfelagtig is, as gevolg van die klein getalle.

Daarenteë kan ons vasstel dat die volgende geen invloed gehad
het nie:

1.nbsp;Mate van komplikasie, duur ens. van die operasie,

2.nbsp;Al of nie bestaan van nekrose van die myoom,

3.nbsp;Tegniek van die operateur (chef of assistent).

4. Waarskynlik ook nie die aanwesigheid van 'n ontstekingsproces,
mits daar geen temperatuursverhoging is nie.

Opgemerk moet word dat baie van die pasiënte met hoë temperatmir
na die operasie en veral dié waar die koors lang aangehou het, thrombose
gekry het.

Ten slotte vestig ons weer die aandag op die feit dat pasiënte met
buikwandabsesse en ander gelokaliseerde infeksies nie thrombose ge-
kry het nie.

Van 2 pasiënte wat vroeër thrombose gehad het, het 1 na die operasie
thrombose gekry.

'n Vergelyking tussen 139 laparotomië by ovarium cyste en ovarium
tumore en die 127 laparotomie by myome :

In beide groepe vind ons, dat die gekompHseerdheid van die opera-
sie op die ontstaan van thrombose absoluut nie invloed het nie.

By beide groepe staan onomstootlik vas dat die pasiënte met tempera-
tuursverhoging voor die operasie en veral die pasiënte met 'n lae haemoglo-
binegehalte sterk voorbeskik om thrombose te kry.

Saamgevoeg in die syfers:

normale temperatuurnbsp;temperatuursverhoging

voor die operasienbsp;voor die operasie

cystes myomenbsp;cystes meyome

aantal . . 114 en 100 is 214nbsp;25 en 27 is 52

thrombose. 6 en 9 is 15 (7.0%) 3 en 6 is 9 (17,3%)

Saam 214 en 52 is 261.
thr. 15 en 9 is 24 (9,4%)

Haemoglobinegehalte :
SahH . . 20-30 31-40
aantal . . 4 15
thromb. . 2nbsp;5

50% 35%

Die pasiënte waarby die haemoglobinegehalte onbekend was, was
meesal die gesond uitsiende vroue sonder anaemie. Hier sien ons dat
die thrombose slagoffers veral die vroue is, waar die haemoglobinegehalte
laer is as 41 SahH. Hier kry nie minder as 7 van 18 laparotomie throm-
bose, terwyl die thrombose-frekwensie met 'n stygende Sahli afneem.

Ontsteking'. By 4 ovariumcystes gekombineer met Salpingitis kom
nie thrombose voor nie. By 7 myome gekombineer met ontsteking kom
1 X thrombose voor. Die getalle is te klein nl. 1 op 11, maar dit laa-
ons vermoed dat chroniese intstekinge, mits daar nie temperatuurst
verhoging is nie, die thrombose-gevaar nie verhoog nie.

Operateur:

ovariumtumore (chef)nbsp;112 X 6 X thrombose 1 g g^.

myomenbsp;„nbsp;118 X 14 X „ ) '

ovariumtumore (assistent) 27 Xnbsp;3 x „ l 11 l lt;y

myomenbsp;„nbsp;9 X 1 X „ J ' °

Die verskil en getalle is te klein om hier baie van te sê. Die nood-
gedwonge minder non-infeksies van die assistente kan hier 'n klein
rol speel.

Leeftye:

15-30 j. 31-40 j.nbsp;41-50 j.nbsp;gt; 50 j.

cystes myome cystes myomenbsp;cystes myomenbsp;cystes myome

aantal . . 40 en 7 36 en 41nbsp;37 en 69nbsp;26 en 9

thromb. . . 1 en 1 2 en 6nbsp;3 en 6nbsp;3 en 2

persentasie. . 4,4% 10,2%nbsp;8,5%nbsp;14,7%

En as ons die kwaadaardige ovariumgeswelle nie meereken nie, dan
is dit saam:

leeftyd...... 15-30 j. 31-40 j. 41-50 j. gt;50 jaar

aantal...... 45nbsp;75nbsp;89nbsp;19

thromb....... 2nbsp;8nbsp;7nbsp;3

persentasie..... 4,6%nbsp;10%nbsp;8%nbsp;15,8%

Die vroue jonger as 31 jaar het minder, dié tussen 31 en 50 jaar meer
en dié ouer as 50 jaar het die meeste thrombose gekry, maar die getalle
is nog te klein vir konklusies.

Die aantal dae in die kliniek voor die operasie.

O dag 1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt; 7 dae
cyste-myoom c-m c-m c-m c-m c-m c-m c-m c-m

aantal 3 O 19 13 50 46 26 31 11 7 9 11 5 3 4 O 12 16
throm. — 113524210110 — 03
6,2% 8,4% 10% 16% 5% 12,5%nbsp;11%

'n Langer verblyf in die khniek het die thrombose-gevaar nie ver-
hoog nie.

Wanneer ons van die 266 geopereerde pasiënte, dié met tempera-
tuursverhooging voor die operasie en dié met 'n haemoglobinegehalte
laer as 50 Sahli aftrek, dan hou ons 113 vroue met cystoma ovarii met
6 (5.4%) thrombose en 79 vroue met myoma uteri met 5 (6,3%) throm-
bose oor.

Die verskil tussen die operasies vir cystoma ovarii en myome resp.
6,6% en 11,8% is dan vrywel opgehef. Ons vind dan 'n persentasie
van 6% thrombose by nie-koorsende, nie sterk anaemiese pasiënte nie.

In beide groepe het ons gesien:

1.nbsp;dat die thrombose des te meer voorkom, namate die tempera-
tuur post operationem hoër was en langer aangehou het,

2.nbsp;dat die pasiënte met temperatuursverhoging voor die 'operasie
vaker langer en hoër koors gehad het en meer thrombose gekry
het, dan dié met normale temperatuur.

3.nbsp;dat by pasiënte met lokale infeksies soos buikwandabsesse in-
filtrate ens. nie thrombose voorgekom het nie.

4.nbsp;dat pasiënte met 'n haemoglobinegehalte laer as 41 sterk voor-
beskik om thrombose te kry.

5.nbsp;dat by 'n leeftyd bo 50 jaar die thrombose-frekwensie styg,

6.nbsp;dat 'n langer verblyf in die kliniek die thrombosegevaar nie
verhoog nie,

7.nbsp;dat die gekomphseerdheid van die operasie die thrombosegevaar
nie verhoog nie,

8.nbsp;dat die persentasie thrombose van die Chef en van die assistente
min verskil,

9.nbsp;dat van 266 laparotomië vir cystoma ovarii en myoma uteri 24
(9,4%) thrombose gekry het en nie een van die thrombose pa-
siënte oorlede is nie.

C. Carcinoma.

Van Januari 1927 tot Desember 1934 is 203 vroue met kanker op-
geneem wat ons as volg kan indeel:

I. Carcinoma vaginae et vulvae:nbsp;18

II. Carcinima et sarcoma cervicis uteri:nbsp;145

III.nbsp;Adenocarcinoma et sarcoma corporis uteri: 32

IV.nbsp;Carcinoma extra genitale:nbsp;8

I. Carcinoma vaginae et vulvae.

aantal gevallenbsp;oorlede thrombose

Bestraal............ 10nbsp;— —

Ekstirpasie.......... 7nbsp;— 3

Laparotomie: totaal ekstir. en vag.

exstirp............ 1nbsp;1

Same............. 18nbsp;1nbsp;3

10 Pasiënte is met radium bestraal sonder dat daar thrombose voor-
gekom het.

By 7 pasiënte is die Ca. geëkstirpeer met 5 X opruiming van die
lieskhere. Van die 5 het 3 thrombose gekry:

By 1 pasiënt is totale ekstirpasie per laparotomiam gedoen en ek-
stirpasie van die paravaginal weefsels deels langs die vaginale weg.

Uit die buikwand het die 5de dag baie stinkende pus gekom en sy
is dieselfde dag oorlede. By die obduksie is geen afwykinge aan die or-
gane of peritoneum gevind nie.

Sy is 5 dae voor die operasie opgeneem, die temp. was steeds nor-
maal, leeftyd 36 jaar, liggaamsgewig 67 Kgr. en temp. tipe A°.

Samevatting-. Van 18 carcinoma vaginae et vulvae word 10 met
radium behandel, 7 X ekstirpasie van die Ca. en opruiming van die
lieskliere (5 x) met 3 thrombose gevalle en 1 X laparotomie wat 5
dae later dodehk afgeloop het.

II. Carcinoma et sarcoma cervicis uteri.

aantal gevalle oorlede thrombose

Nie behandel nie........

bestraal.............

excochleasie en radium......

portio amp. en radium......

vaginale uterus ekstirp......

proeflap. en radium
totaal-ekstirpasie . . .
totaal-ekstirpasie vol-,
gens Wertheim . .

12 Pasiënte is nie behandel nie, omdat die kanker al te ver gevordei
was. Hiervan is 3 in die khniek aan kachexia en uitsaaiinge oorlede.
Een van die drie word swaar siek met hoë koors, anaemies (Sahli 31)
opgeneem, leeftyd 47 jaar. Pasiënt het 'n cervix Ca. met uitsaaiinge
in die parametria en lieskhere. Nadat sy 38 dae febris remittens
gehad het, kry pasiënt 'n thrombose van die Hnker been. Die linker-
lieskliere het veretter en 'n abses is geopen. In die Abseswand is
mikroskopies plaatepitheelkankerselle gevind. Pasiënt is 55 dae na
opname oorlede. By die obduksie is behalwe uitsaaiinge met abses-
vorming in die parametria en lieskliere ook thrombose in die linker
parametrium vate en in die Unker v. femoralis gevind.

Van die 101 pasiënte wat bestraal is, het 1 thrombose gekry. Pasiënt
het 'n ernstige hartgebrek gehad, was 63 jaar oud, het nadat die
radium ingebring is, koors gekry tot 39°C rekt. Die 9de dag het 'sy
'n embolie gekry en die 13de dag 'n dik hnkerbeen. Sy is genese ont-
slaan om later vir 'n tweede bestrahng terug te kom.

Hiervan is 3 in de khniek aan Kachexia en uitsaaiinge oorlede.

Excochleasie en hierna radiumbehandeling, portio amputasie en
hierna radiumbehandeling het respektiewelik 1 x voorgekom sonder
dat daar thrombose voorgekom het.

Vaginale uterus-ekstirpasie het 3 X voorgekom sonder thrombose.
Die leeftye van die pasiënte was:

jare............... 47

temp. voor die operasie...... 38,3

temp.tipe............

aantal dae in die kliniek voor die

operasie............

liggaamsgewig kGr........

Laparotomië.

By een laparotomië blyk dat dit 'n carcinoma cervicis inoperabilis
was, die buikwond word geheg en die vrou is later met radium be-
handel.

Leeftijd 43 jaar, temperatuur voor die operasie: normaal.
Temp.tipe A, wondgenesing per priman, liggaamsgewig 66 Kgr.
en aantal dae in die kliniek voor die operasie: 5.

Eenvoudige totaal-exstirpasie

Dit het 7 X voorgekom.
Die leeftyd van die pasiënte was:

jare..... 41 46 47

temp. voor die

oper. . . . 38,0 norm 38,0 norm norm norm norm

B2

A«

temp.tipe . . A* A
wondgenesing p.p. p.p.

p.p. buikw. buikw. seroom
abses abses
pus p.
vag.

p.p.

— t7e dag — — —

peritonitis . . —
thrombose . . 24ste d. —
ureterfistel .
aantal dae in
die kliniek
voor die ope-
rasie .... 9 1
Liggaamsgewig
Kgr ... . 61 56

Totaai.-ekstirpasie volgens Wertheim.

Dit het 18 x voorgekom.
Komplikasies by die operasie:

1nbsp;X is een ureter gelaedeer en onstaan 'n urinefistel wat spontaan
genees het,

2nbsp;X is die blaas gelaedeer en geheg wat in beide gevalle goed
af geloop het.

1 X het 'n fistula rectovaginalis ontstaan na die operasie.
Die temperatuurtipes na die operasie was soos volg:
Tipe A^: 1 X

„ A^: 3 X, 1 X draadettering
1 X ; buikwandabses

7 X ; 2 X seroom, met 1 x pus per vaginam
1 X ureterfistel wat spontaan genees het
4 X buikwandabses
B : 2 X ; 1 X thrombose die 8ste dag

1 X die 11 de dag j, obduksie algemene degeneratie
1 X ; draadettering
1 X ; t aan peritonitis die 4de dag
] X ; draadettering, fistula recto vaginalis, koue riUinge
en thrombose die 22ste dag.
onbekend 1 x ; dieselfde dag t aan shock.

Die temperatuurtipes is langdurend en hoog. By die 15 vroue wat
in lewe gebly het, is die wond slegs 6 x per primam genees, 2 x
seroom met 1 x pus per vaginam, 2 x draadettering en 5 x buik-
wandabses, sodat 2 X die buik sekondêr gesluit moes word.

normale temperatuurnbsp;temperatuursverhoging

voor die opnamenbsp;voor die operasie

aantal: 16 xnbsp;2 x

thromb. 1 (tipe Ri)nbsp;1 (tipe Ri)

Die aantal dae wat die pasiënte in die kliniek deurgebring het
voor die operasie was:

2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae

aantal....... 10 3 3 1 — 1

thromb....... 1 j

Leeftyd

jare ..............................31-40 41-50 51-60 61-70

aantal............................3 9 5 1

oorlede..........................1 1 1

thromb............................1nbsp;1

Liggaamsgewig

41-50 Kgr 51-60 Kgr 61-70 Kgr 71-80 Kgr 81-90 Kgiquot;
aantal . .nbsp;1nbsp;3nbsp;4nbsp;8nbsp;2

thrombose.nbsp;Inbsp;1

Haemoglobine :

Sahh.............61-70nbsp;gt;70 onbekend

aantal..........................1 1 16

thrombose......................2

Samevatting van die laparotomië.

1 X proef laparotomie en daarna radiumbehandeling
7 X totaal-ekstirpasie, 1 oorlede, 1 thrombose
18 X totaal-ekstirpasie volgens Wertheim, 3 oorlede, 2 thrombose.

HL Adenocarcinoma et sarcoma corporis uteri.

aantal gevalle oorlede thrombose

4nbsp;1nbsp;—

nie behandel nie .......

bestraal ...........

curettage en hierna radium behan

dehng ...........

excochleasie en bestraling . . .

vaginale uterus-ekstirp.....

. f myoom sarkomateus
laparotomie

laparotomie, totaal-ekstirpasie

same

4 Pasiënte is nie behandel, omdat dit niks aan die algemene toe-
stand sou verander nie en elke ingestelde behandeling meer sal skaad
dan baat. Een van die 4 is nog tydens haar verblyf in die kliniek
oorlede.

7 Pasiënte is weens inoperabiliteit van die Ca. bestraal en hiervan
het een thrombose gekry. Dit was 'n vrou van 62 jaar, wat 5 dae
nadat die radium ingebring is hoë koors (39,8°C oksel) gekry het
en die 26ste dag 'n thrombose van die regterbeen. Sy is na 84 ver-
pleegdae van haar thrombose genese ontslaan om vir 'n tweede be-
straling later terug te kom.

3 Pasiënte is gecuretteer en daarna direk met radium behandel
sonder dat thrombose voorgekom het.

1 X is excochleasie en bestraling toegepas. Dit was 'n vrou van
68 jaar. Sy het hoë koors met koue rillinge en die 31ste dag 'n
thrombose van die linkerbeen gekry. Pasiënt is van haar infeksie
genese ontslaan.

Vaginale uterus-ekstirpasie.

Dit het 5 X voorgekom met 1 sterfgeval direk na die operasie
(hartdood, narcose).

Die leeftijd van die pasiënte was:

jare........... 54 55 55 67 76

oorlede......... . ^ _ _ _

temp.tipe................A^nbsp;—nbsp;A^nbsp;C.anbsp;A°

temp. voor die operasie. . .nbsp;normnbsp;normnbsp;normnbsp;normnbsp;norm
aantal dae in die kliniek voor

die operasie....... 2 2 17nbsp;2nbsp;5

liggaamsgewig Kgr ... .nbsp;59nbsp;56nbsp;86nbsp;89nbsp;71

haemogl. (Sahli) .......onb.nbsp;onb.nbsp;onb.nbsp;85nbsp;70

Laparotomie.

By 1 pasiënt is 'n myoom wat sarkomateus gedegenereerd was
uit die lig. latum per laparotomiam verwyder.

Leeftyd 53 jaar, temp. voor die operasie normaal, temp.type A,
liggaamsgewig 59 Kgr, wondgenesing per primam, afloop goed.

Totaal-ekstirpasie per laparotomiam.

Dit het 12 X gebeur sonder dat daar thrombose voorgekom het.
By een vrou het die wond wat per primam genees het, die 8ste dag
oopgesprmg, sodat die derms te voorskyn gekom het. Die buik is
weer geheg, maar die vrou is aan peritonitis oorlede.

Siegs 1 X het 'n kompükasie by die operasie voorgekom n.1. 'n
blaaslaesie wat goed afgeloop het.
Die temp.tipes na die operasie was:
A 1 X
Ai 3 X

A^ 1 X ; t aan peritonitis die 9de dag

A3 2 X ; 1 X seroom, Ca residief, later na die chirurgie vir anus
praeternaturalis, waar sy oorlede is.

A^ 1 X

ßi 1 X, seroom
B2 1 X
B3 1 X
C® 1 X.

Hier het nie wondinfeksie en ook nie thrombose voorgekom nie.

By die carcinoma cervicis het dit dikwels voorgekom.

Die leeftye van die mense was:

31^0 j. 41-50 j. 51-60 j. 61-70 j.

aantal.......... 2nbsp;1nbsp;8nbsp;1

Liggaamsgewig.

41-50 Kgr 51-60 Kgr 61-70 Kgr 71-80 Kgr 81-90 Kgr

aantal ... 1nbsp;2nbsp;5nbsp;3nbsp;1

Aantal dae in die kliniek voor die operasie:

1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt;7 dae

aantal ... 3 2 3 i — 1 — 2

Haemoglobinegehalte.

Sahhnbsp;. 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 gt; 70 onbekend

aantal..... 1 1 1 12 3nbsp;3

t aan peritonitis.nbsp;1

Samevatting: Van 7 vaginale uterus-ekstirpasies is 1 aan hartswakte
en narkose oorlede, van 13 laparotomië is 1 aan pentomtis oorlede.
Hier het nie thrombose voorgekom nie.

Samevatting LH en III tesame

aantal gevalle, oorlede thrombose

nie behandel nie................16nbsp;4nbsp;j

bestraal........................118nbsp;3nbsp;2

excochleasie en radium..........2 __1

curettage en radium............3nbsp;_ _

ekstirpasie (vulva Ca.)..........7 __3

portio amputasie en radium . .nbsp;1 ___

vaginale uterusekstirpasie ....nbsp;8nbsp;1 _

proeflap. en radiumnbsp;1nbsp;— _

myoom sarkomateus

ged. uit lig. latumnbsp;I ___

totaal-ekstirpasie .20nbsp;3nbsp;1
totaal-ekstirpasie

volgens Wertheimnbsp;18nbsp;3nbsp;2

tesame........................195nbsp;,4 ^^Q

By die geopereerde carcinoma corporis uteri is die mortahteit laer,
kom minder thrombose en minder wondinfeksies soos draadettering,'
buikwandabses en peritonitis voor, as by die carcinoma vulvae et
vaginae et cervicis uteri.

Laperotomienbsp;buikw.nbsp;draad

gevalle taan inf.nbsp;absesnbsp;ettering,nbsp;thromb.

Ca cervicis uteri ... 25 3nbsp;7nbsp;2nbsp;3

Ca corporis uteri ... 12 lnbsp;_____

Die kombinasie buikwandabses en thrombose het nie voorgekom
me, wel 1 x draadettering en thrombose. Die thrombose kom hier
uitsluitend voor in die groep met baie infeksies.

n Lang verblyf in die kliniek voor die operasies het ook hier die
gevaar vir thrombose nie verhoog nie.

IV. Carcinoma extra genitale.

3 X Colon. Ca.: 1 x totaalekstirpasie (ovariale cyste) en derm-
reseksie, die 4de dag f aan peritonitis.
1 X totaalekstirpasie (ontsteking) sonder meer.

buikwandabses die 13de dag t aan pneumonie
en pelveoperitonitis.

1 X proef laparotomie, die 4de dag j thrombose
van die hnker v. femoralis en v.hypogastrica.
3 X Ca. peritonei: 3 X proef laparotomie:

1 is die 9de dag f, peritonitis carcinomatosa en
bronchopneumonie, 1 is die 14de dag swaar siek
teen advies ontslaan.

1 is die 19de dag t- Hier het geen obduksie ge-
beur nie.

1 X galblaas Ca.: proef laparotomie, uitsaaiinge in Douglas, be-
straling, ontslaan.
1 X ulcus Carcmomatosum: uitgaande van die voorste buikwand
ekstirpasie peritoneum geopen, genese ontslaan.

Die leeftye van die pasiënte was:

Leeftyd.......45 j. 48 j. 49 j. 50 j. 51 j. 59 j. 59 j. 59 j.

temp. tipes...... D A^ A« C® B^ C® A A

Buikwandabses ....nbsp;1

Oorlede....... 1nbsp;1nbsp;11 1

thrombose............1

Al die pasiënte met carcinoma is deur die chef geopereer.

Samevatting van temp. tipes bij Ca. en thrombose.

Samevatting van temp, tipes bij Ca. en thrombose.

(nie meegereken is die excochleasies per vaginam en die radium-be-
handehnge).

D. Endometriose.

Totaal aantal gevalle: 69.

I. Konserwatief behandel: 45 gevalle
II. Operatief behandel: 21 laparotomië

3 proefeksisies

I. Konserwatief behandel.

Die rede vir opname was:

a. meesal vae buikklagte, sterk wisselend.

h. menorrhagië en metrorrhagië

c. steriliteit.

Die pasiënte het dikwels hgte temperatuursverhoging (38.0° rekt.)
gehad, wat na bedrus gou verdwyn het. Die pasiënte het gemiddeld
3—5 weke bedrus gehou en is byna sonder uitsondering in 'n goeie
algemene toestand ontslaan orn meesal later weer met dieselfde klagte
op die polikliniek terug te kom.

Nie een van die groep het thrombose gekry nie.

II. Driemaal is slegs proefeksisie uit die septum rectovaginale
gedoen. Die pasiënte is na 10 dae genese onslaan, die temperatuur-
tipes was 2 X A°, 1 X A.

Daar is 21 X laparotomie gedoen. Die operasies was moeilik, met
uitgebreide adhaesies, sodat die chef al die operasies self gedoen het:

8nbsp;X totaal-ekstirpasie met adnexa. Hiervan is 1 vrou die 4de dag

aan peritonitis oorlede.
2 X supravaginale amputasie met adnexa.

9nbsp;X ovariotomie (sjokolade cyste) tewens 2 X eksisie van 'n cyste

uit die ander adnexum. Hiervan is 1 vrou die 14de dag aan pe-
ritonitis en hartswakte oorlede.
1 X is 'n cyste uit die blaaswand gepel en 1 X is slegs adhaesies
losgemaak.

Die temperatuurtipes na die operasie by die 21 pasiënte was soos volg:
Tipe A 4 X
Al 2 X
A^ 5 X
A» 3 X
A* 1 X
B 2 X
B2 1 X

C2 2 X ; een t aan peritonitis en hartswakte die 14de dag na

die operasie.
D 1 X t die 4de aan peritonitis.
Daar het nie komplikasies in die wondgenesing opgetree nie. Die
pasiënte is almal na 3 weke gemobihseer en die 23—26ste dag genese
ontslaan. Nie een van die vroue het thrombose gekry nie.

Drie pasiënte het temperatuursverhoging voor die operasie gehad.
Na die operasie was die temperatuurtipes A^, B^ en C^. Die pasiënte
wat aan peritonitis oorlede is, het normale temperatuur voor die ope-
rasie gehad.

Aantal dae in die kÜniek voor die operasie:

dae....... 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, gt;7

aantal pas. ... 1 8 4 — 2 1 — 5
t peritonitis ...nbsp;2

Leeftyd:

aantal jare . . .nbsp;20—30, 31—40,nbsp;41—50.

pasiënte . .nbsp;5 7nbsp;9

t aan peritonitis .nbsp;2 (34 ennbsp;37 jaar)

Liggaamsgewig van die pasiënte:

Kgr....... 40—50, 51—60, 61—70, 71—80, 81—90.

aantal .... 2nbsp;1nbsp;9nbsp;7nbsp;2

Haemoglobinegehalte:
Sahli .... 30—40, 41—50, 51—60, 61—70, gt; 70 onbekend,
aantal ... 2nbsp;1nbsp;—nbsp;2nbsp;1nbsp;15

t aan peri-
tonitis. . .nbsp;11

Samevatting'. Van 21 laparotomie-gevalle met uitgebreide adhaesies
sterf 2 aan peritonitis. Nieteenstaande baie weefsel gekwes is, het
hier nie wondkomplikasies en thrombose voorgekom nie.

E. Buiïe-baarmoederlike swangerskap.

Die 93 pasiënte met buite-baarmoederhke swangerskap kan ons
in twee groepe verdeel:

I. Die 50 aktief behandelde pasiënte (-|- 2 voldrae extra-uterine
swangerskappe)

II. Die 41 passief behandelde pasiënte.

I. Vir onvoldrae buite-baarmoederhke swangerskap is daar 50
vroue geopereer as volg:

42 X was die operasie ongekomphseerd d.w.s. dat daar alleen 'n stuk
tuba gereseseer is en stolsels uit die buik verwyder is.

10 X was daar komphkasies t.w.:

1 X was die tumor met die uterus vergroei, daarom reseksie van
die uterus,

4 X ekstirpasie van 'n cysteus ovarium (1 x met dermlaesie)
2 x ekstirpasie van ou haematosalpinx aan die ander kant (1 x
met dermlaesie)

1 X is die tuba aan die anderkant verwyder weens 'n ou salpin-
gitis.

1 X gedeeltehke verwydering van 'n geïnfekteerde haemotocèle
(4 dae na kolpotomie) getamponeer en gedraineer deur die
buikwond
1 X dermlaesie deur oue adhaesies.

Twee vroue is oorlede, een die 3de dag post operationem, aan peri-
tonitis, en één 12 uur na die operasie aan verbloeding.

Drie vroue het thrombose gekry, en 1 'n twyfelagtige embohe
(9,5%). Almal is genese ontslaan. By 3 vroue was die operasie onge-
kompliseerd, één het die bogenoemde geïnfekteerde haemotocèle ge-
had, waarvoor eers kolpotomie gedoen is. Sy het 'n septico-pyaemie,
waarskynhk t. g. v. 'n septiese thrombo-phlebitis gekry. Na 9 maande
word sy ontslaan, maar daarna breek 'n longabses in 'n lugpyp deur,
waarvoor 'n heelkundige kunsbewerking noodsaakhk was. Hierna is
sy genese ontslaan.

Die temperatuur van die pasiënte voor die operasie was:

lt; 38,nbsp;38-38,4nbsp;38,5-38,9 39 en hoër

35 Xnbsp;9Xnbsp;4Xnbsp;2X

thrombose. .nbsp;1 Xnbsp;1 Xnbsp;1 X

embohe ...nbsp;1 X ?

oorlede ...nbsp;2

By 35 pasiënte met normale temperatuur voor die operasie was
daar I embolie? en 1 thrombose. (5,7%). By 15 pasiënte met tempera-
tuursverhoging voor die operasie was daar 2 thromboses (13,3%).

Die vroue wat 7 dae voor die operasie temperatuur 38.0 gehad het,
het ons by die pasiënte met normale temperatuur gereken. Daar was
6 by wat meer as 7 dae voor die operasie wel temperatuursverhoging
gehad het, maar nie een van hulle het thrombose of embolie gekry nie.

Die chef het 44 pasiënte geopereer (2 thrombose, 1 embohe en 1 peri-
tonitis).

Die assistente het 6 pasiënte geopereer (1 thrombose, 1 verbloe-
ding).

Die wondgenesing was behalwe 2 X seroom, 1 X draadettenng
en 1 X buikwandabses by 'n pasiënt, wat 'n twyfelagtige embohe
gehad het, ongestoord.

Die temperatuurtipes na die operasie was:

A° O X

A 13 X, 1 X thrombose, 7de dag, L. onderbeen

Al 1 X

A2 11 X, 2 X seroom

A3nbsp;1 x

A*nbsp;lx, buikwandabses, embolie? 12de dag

Bnbsp;5 X, draadettering 1 X

B2nbsp;5 X

B®nbsp;2 X, 1 X thrombose 16de dag

1 X seroom

peritonitis

septico-pyaemie deur septiese thrombose.
1 X het die pasiënt kort na die operasie verbloei, hier ontbreek die
temperatuur post operationem.
Dus Groep A 27 X, Groep B: 13 X, Groep C, D en E 9 x
thrombose 2 Xnbsp;1 Xnbsp;1 X

Verder wil ons weet of die pasiënte met temperatuursverhoging
voor die operasie, na die operasie hoër koors gehad het, as die pasiënte
met normale temperatuur.

Die temperatuur was voor die operasie 36 x normaal.

Temperatuur voor die operasie 39,0: 2 X

C 1 Xnbsp;lx septiese thrombose met embo-

E 1 Xnbsp;Hese longabses by tipe E.

Die pasiënte wat voor die operasie temperatuursverhoging gehad het,
het meer dikwels na die operasie hoë koors gehad en een ernstig ge-
ïnfekteerde vrou het 'n septico-pyaemie na die operasie gekry (E).
Twee van die 14 pasiënte met temperatuursverhoging voor die opera-
sie en 2 van die 35 pasiënte met normale temperatuur voor die operasie
het thrombose gekry.

Die haemoglobinegehalte van die pasiënte vlak voor, of kort na die
operasie was:

SahH . . 30 en lt;, 31-40, 41-50, 51-60, 61-70, gt; 70, onbekend
aantal .0nbsp;8 13 7nbsp;6 4 12

thromb. .nbsp;11nbsp;1

embolic .nbsp;1

By 'n haemoglobinegehalte (Sahli) van laer as 41 het 2 van die 8
vroue thrombose of embolic gekry, d.i. 25%. By 'n haemoglobinege-
halte (SahH) van 41 en gt; het 2 of 6,6% van die 30 pasiënte thrombose
gekry. Hieraan moet nog toegevoeg word dat die pasiënt wat 'n sep-
tiese thrombose gekry het voor die operasie 'n haemoglobinegehalte
van 68 SahH gehad het, maar na die operasie het die haemoglobine-
gehalte geleidelik gedaal tot 33 Sahli.

Die leeftyd van die pasiënte was:

30 jaar en jonger, 31—40 jaar, 41—50 jaar,

aantal..........26nbsp;22nbsp;2

thrombose. ...nbsp;1 Xnbsp;1 Xnbsp;1 X

emboHe..........1 X

Jonger as 41 jaar: 3 X thrombose by 20 pasiënte, ouer as 40 jaar:
1 X thrombose by 2 pasiënte. Die aantal pasiënte is te klein om kon-
klusies te trek.

Die gewig van die pasiënte was:

Kgr..... 40—50 51—60 61—70 71—80 gt; 80 onbekend

6 12 17nbsp;6 2nbsp;7

thrombose. .nbsp;1nbsp;1nbsp;1

embolie ...nbsp;1

By 'ngewig van 60 Kgr. of minder, kry van 18 pasiënte 1 throm-
bose, by 'n gewig van 61 en meer, kry van 25 pasiënte 2 thrombose.
Die verskil is nie opvallend nie.

Die aantal dae wat die pasiënte voor die operasie in die kliniek deur-
gebring het, was:

0 dae 1 dag 2 dae 3 dae 4 dae 5 dae 6 dae 7 dae gt; 7 dae
aantal . . 13 7 5 2 0 2 1 0 20
thromb. . 2nbsp;1

embolie . 1

Van 20 pasiënte wat kort na opname geopereer is, het 2 thrombose
en 1 'n embolie gekry. Van 20 pasiënte wat langer as 1 week in die kli-
niek was voor die operasie, het 1 thrombose gekry. Laasgenoemde was
'n geïnfekteerde extra-uterine swangerskap met temperatuur 39,8 by
opname, 'n Verblyf in die kliniek langer as 7 dae voor die operasie
het die kans vir thrombose nie verhoog nie.

Voldrae extra-uterine swangerskap.

Dan is daar nog 2 vroue met 'n voldrae extra-uterine swangerskap
geopereer; 1 x is 'n intrahgamentaire gemelli gevind en 1 X 'n in-
terstisiële swangerskap. Die kinders was reeds dood. By eersge-
noemde pasiënt het na die operasie 'n abses, wat deur die vagina ge-
draineer kon word, ontstaan. Die 7de dag het sy 'n twyfelagtige em-
bolie gekry en is later genese ontslaan.

Die 3de pasiënt het sonder komplikasies genees.

aantalnbsp;temp. temp. tipe

Samevatting: Van 52 laparotomiegevalle vir buite-baarmoederhke
swangerskap is 2 vroue oorlede: een aan verbloeding 12 uur na die
operasie en een aan peritonitis die 3de dag p. o. Drie vroue het throm-
bose en 'n vierde het 'n twyfelagtige embolie gekry. 50 Vroue is genese
ontslaan.

II. Die passief-behandelde extra-uterine swangerskappe. Daar is
41 pasiënte opgeneem, waar 'n extra-uterine swangerskap gediagnos-
tiseer is met 'n tubair-ruptuur of tubair-abortus wat nie geopereer is
nie. Twee is nie geopereer nie, omdat hulle in 'n te slegte algemene toe-
stand was. Hulle is respektiewehk lV-2 uur en 9 ure na opname oor-
lede. Selfs 'n bloedtransfusie kon die lewe van laasgenoemde pasiënt
nie red nie.

By die orige 39 was operasie nie nodig nie, en kon met bedrus en
resorpsie volstaan word.

Een van hierdie vroue het tuis reeds 'n thrombose aan die r. arm
gekry; kort na opname het sy ook 'n thrombose van die linkerbeen ge-
kry. Die orige 38 pasiënte het sonder komplikasies genees:

Die leeftyd van die pasiënte was:

-30 jr. 31-40 jr. 41-50 jr. onbekend
aantal .18nbsp;20nbsp;2nbsp;1

thromb. .nbsp;1

Die haemoglobinegehalte van die vroue wat in lewe gebly het was:
Sahh. . . lt;31 31-40 41-50 51-60 61-70 gt;70 onbekend

10 3 3 7 10 15
thromb. ...nbsp;'

Die hoogste temperatuur van die 39 vroue wat in lewe gebly het
was:

lt; 38 38.0 -38.4 38.5 -38.9 39 en gt;
14nbsp;20nbsp;2nbsp;3

thromb.nbsp;'

Van die passief-behandelde 39 pasiënte het een reeds by opname
thrombose gehad. Hoe die temperatuur was voor sy thrombose ge-
kry het, is nie bekend nie. Na die thrombose het sy hoë koors gehad.
Onder die groep was sy die enigste thrombose-pasiënt.

F. gynaecologiese ontstekingsprosesse.

Daar is (vanaf 1927 tot en met 1934)

237 pasiënte met ontstekingsprosesse opgeneem wat ons in twee
groepe kan verdeel:

I. die konserwatief-behandelde vroue 175.

II. die operatiefnbsp;„nbsp;„ 62.

II kan ons weer onderverdeel in: a. Kolpotomië 16

b. Laparotomië 46.

I. Van die konserwatief-behandelde vroue het 15 na korter of
langer verblyf in die kliniek teen advies vertrek. Dan is daar nog
10 pasiënte wat vir observasie, meesal weens 'n ou ontstekingsproses
opgeneem is. Hierdie vroue kon na 10—14 dae weer ontslaan word.
Dus bly daar 150 pasiënte oor.

Die grootste groep, 150 pasiënte, is met absolute bedrus behandel.
In die akute stadia het die vroue 'n ysblaas op die buik en sedativa
gekry. Daar was 8 gevalle wat seker van tuberkuleuse aard was en
wat gunstig op hoogtesonbehandeling gereageer het. Die ander was
meesal akute ontstekingsprosesse in die kleine bekken bv. pel-
veoperitonitis, salpingitis, parametritis, ens. met hoë temperatuur.

Slegs 2 vroue het koue rillinge (pyaemie) gehad. G. K. No 187
1930. 24 jaar, is met 'n thrombophlebitis va.n die bekkenvenae en
'n parametritis opgeneem. Nadat sy ook hier nog enige koue rillinge
gehad het, is sy na 61 verpleegdae genese ontslaan.

G. K. No. 270, 1931, 30 jaar, is met 'n groot infiltraat rondom die
uterus swaar siek opgeneem. Sy het hoë koors met koue rillinge ge-
had en is na 150 verpleegdae genese ontslaan.
Een vrou is oorlede:

G. K. No. 61 1927, oud 32 jaar, word 25 April swaar siek met
hoë koors opgeneem.

Die diagnose, waarskynlik salpingitis tuberculosa, word gestel en
pasiënt word met absolute bedrus behandel. Nadat sy byna 4 weke
swaar siek was, kry sy 'n perforasie peritonitis en 19 Mei word 'n
opening vir drainage in die buikholte gemaak, waarby 'n faekaal-
abses geopen word. Enkele ure na die operasie is sy oorlede.

By die obduksie is 'n peritonitis uitgaande van 'n geperforeerde
t.b.c. dermsweer en t.b.c. ulcera in coecum en ileum gevind.
Die leeftye van die 150 pasiënte was:

—20 j. 21-30 j. 31-40 j. 41-50 j. 51-60 j. 68 jaar

aantal..... 16nbsp;81nbsp;38nbsp;13nbsp;1nbsp;1

pyaemie ....nbsp;2

peritonitis ...nbsp;1

Die haemoglobinegehalte:

..............30-40 41-50 51-60 61-70nbsp;70 onbekend

aantal............2nbsp;1 7 21nbsp;21nbsp;98

pyaemie..........1nbsp;j

peritonitis . . . .nbsp;j

Die 150 pasiënte het om te genees tesame 7407 verpleegdae nodig
gehad. Dit is gemiddeld 50 verpleegdae per persoon.

Samevatting: 150 Pasiënte word weens ontstekingsprosesse met
bedrus behandel. Een sterf aan peritonitis na 'n perforasie van 'n
t.b.c. dermsweer. Twee van die vroue word met pyaemie opgeneem.
Na 'n verplegingsduur van gemiddeld 50 dae per persoon word 149
pasiënte genese ontslaan.

II. a. Kolpotomie: 16 gevalle.

Dit was pasiënte wat met hoë koors swaar siek opgeneem is. By
al die gevalle het die chef 'n Douglas-abses geopen. Drie van die
vroue is oorlede.

G. K. No. 192, 1929, 43 jaar, word 24 Okt. opgeneem. 26 Oktober
word 'n Douglas-abses geopen. Sy kry 'n delirium febrihs en word
3 Nov. na die psychiatriese neurologiese kliniek oorgeplaas, waar sy
24 Nov. oorlede is.

Samevatting van die obduksie-verslag: Etterige ontsteking (abses)
van die hnker ovarium, groot abses onder die musc. psoas en rondom
die articulatio sacroiliaca en 'n etterige meningitis.

G. K. No. 63, 1931, 35 jaar, word 23 Mrt swaar siek opgeneem en
24 Mrt word 'n gesteelde nekrotiese myoom wat uit die ostium hang,
afgedraai. Daar was toe al 'n parametritis. Pasiënt het peritonitis
gekry, 4 April is 'n groot Douglas-abses geopen en 5 April is sy oorlede.

Obduksie: endometritis, parametritis met absesvorming, perito-
nitis. sepsis.