DOORNJDVERSLUYS
ttmmmÊi
liTlquot;
-ocr page 3-'ST.
-ocr page 4- -ocr page 5-1 *
quot;V
Journalistiek en Wetenschap
-ocr page 8-.....
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
1620 6942 iquot;:
m
Een studie van de betrekkingen tusschen journalistiek
en sociale wetenschap
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS, Dr C. W. VOLLGRAFF,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTE-
REN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT IN HET OPEN-
BAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 8 MEI, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE STEENWIJK
H. J. PARIS
AMSTERDAM — MCMXXXVI
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
AAN MIJN OUDERS
-ocr page 12-JKl
-ocr page 13-Volgens een eerbiedwaardige traditie wordt een academische
studie eerst bij de promotie als voltooid beschouwd. Daarom is
thans het oogenblik voor mij aangebroken, om den Hoogleeraren
en Lectoren der Vereenigde Faculteiten der Wis- en Natuurkunde
en der Letteren en Wijsbegeerte van de universiteit der gemeente
Amsterdam mijn welgemeenden dank te betuigen voor de weten-
schappelijke vorming, die ik onder hun leiding heb mogen onder-
gaan. Waar de bijzondere opzet mijner studie mij soms aanleiding
was om hun een wijziging in het gebruikelijke studieplan voor te
slaan, daar mocht ik steeds hun meest welwillende medewerking
ondervinden.
Zeer in het bijzonder betreffen mijn gevoelens van eerbiedige,
warme dankbaarheid en persoonlijke vereering U, hooggeleerde
Steinmetz; Gij hebt door Uw colleges. Uw werk-samenkomsten,
Uw onuitputtelijken boeken voorraad, maar bovenal door de ge-
sprekken, die ik met U mocht voeren gedurende en na mijn
eigenlijken studietijd, een beslissenden invloed gehad op mijn
vorming en niet slechts in wetenschappelijk opzicht. Gij waart
steeds belangstellend, immer bereid Uw aandacht te schenken aan
problemen, welke ik U voorlegde; ook na Uw afscheid van het
actieve hoogleeraarsleven hebt Gij niet geaarzeld mij te leiden en
te bezielen bij de voorbereiding van dit proefschrift.
Gij zult het mij niet euvel duiden. Hooggeleerde van Vuuren,
Hooggeachte Promotor, dat ik eerst thans mijn gevoelens van er-
kentelijkheid jegens U uit; Gij hebt op waarlijk onzelfzuchtige
wijze U bereid verklaard den U geheel onbekenden leerling van
Uw afgetreden collega te helpen door als Promotor op te treden.
Menigen belangrijken wenk mocht ik van U ontvangen, dien ik
gaarne ter harte nam.
Het is mij een voorrecht, ook U, Hooggeachte van der Hout, in
het openbaar mijn oprechten dank te betuigen voor Uw niet genoeg
te waardeeren steun bij mijn arbeid; Uw tijd steldet Gij onbe-
krompen te mijner beschikking en van Uw welvoorziene bibliotheek
over „Zeitungswissenschaftquot;, eenig in den lande, kon ik gebruik
maken als van de mijne. En dit alles ondanks het feit, dat ik niet
het voorrecht had Uw colleges in de publiciteitsleer te volgen en
in geenerlei opzicht tot Uw leerlingen gerekend kan worden. Aan
het verzoek van Professor van Vuuren, hem voor te lichten aan-
gaande dat deel van mijn proefschrift, dat op Uw gebied ligt, hebt
Gij op wel zeer wetenschappelijke wijze voldaan door geen aan-
stoot te nemen aan de verschillen in opvatting, die in een enkel
geval tusschen U en mij bestaan.
Hooggeleerde Franken, op de beminnelijkste wijze hebt Gij U
bereid getoond om Uw bijstand te verleenen bij het omzeilen van
wijsgeerige klippen in het hoofdstuk over publicistiek. Door Uw
bemiddeling zijn hieruit eenige onjuistheden verdwenen, waaraan
ik mij, als volslagen leek op Uw terrein, aanvankelijk had schuldig
gemaakt. Ik breng U daarvoor, ook op deze plaats, den dank, die
U ten volle toekomt.
Zeergeleerde Ritter, in U huldig ik mijn journalistieken pa-
tronus, die mij als aankomend student den weg wees naar de
sociale geographie als voorbereiding voor de journalistiek. Steeds
hebt Gij gedurende mijn studie Uw belangstelling in mij en mijn
werk getoond en mij tenslotte de gelegenheid geboden onder Uw
leiding met de beroepspractijk kennis te maken. Moge het U in
ruil voor de vele opofferingen, die Ge U te mijnen behoeve ge-
troost hebt, eenige voldoening schenken, dat door Uw toedoen voor
de eerste maal in Nederland een journalist promoveert op een
onderwerp dat evenals zijn studie in nauwe betrekking staat tot
dit beroep.
Ik wil niet eindigen zonder mij met groote dankbaarheid te
wenden tot de velen, die voorts op eenige wijze hebben mede-
gewerkt aan de totstandkoming van dit proefschrift; daarbij denk
ik vooral aan het machinaal schrijven van het manuscript en de
correctie der drukproeven, welke omvangrijke en tijdroovende
arbeid mij zoo bereidwillig uit handen genomen werd.
Hfdst.
I - INLEIDING................
n - DE QUANTITATIEVE BETEEKENIS VAN DEN ARBEID VAN
JOURNALISTEN VOOR DE SOCIALE GEOGRAPHIE ....
IIInbsp;- DE QUALITATIEVE BETEEKENIS VAN DEN ARBEID VAN
JOURNALISTEN VOOR DE SOCIALE GEOGRAPHIE ....
IVnbsp;- DE JOURNALIST ALS PIONIER IN EIGEN OMGEVING — DE
INVLOED VAN DEN JOURNALIST OP DE SAMENLEVING —
JOURNALIST EN HISTORICUS . . .
V - DE PUBLICISTIEK.......
VI - DE OPLEIDING VAN DEN JOURNALIST
JOURNALISMUS UND WISSENSCHAFT .
JOURNALISM AND SCIENCE ....
JOURNALISME ET SCIENCE ....
LITTERATUURLIJST......
Pag.
1
24
37
89
124
186
255
260
264
269
r^* M
-ocr page 17-INLEIDING
De combinatie „rozengeur en maneschijnquot; klinkt, zelfs in deze
tijden, vertrouwder dan „sociale geographie en journalistiekquot;. In
het onderstaande zal ernaar gestreefd worden de laatstgenoemde
samenvoeging aannemelijk te maken, al is het niet waarschijnlijk,
dat bij welslagen de geldigheid van den aanhef zal worden aangetast.
De journalistiek verheugt zich in het twijfelachtig voorrecht
evenals haar producten in het centrum der belangstelling te staan.
Ieder meent haar te kennen. In veler oogen is de journalistiek
een uitgebreide en stelselmatige nieuwtjesjagerij, vluchtig, opper-
vlakkig, vergankelijk, een hulpmiddel voor politici en demagogen,
bestemd om de zakelijke mededeelingen van betalende adverteer-
ders appetijtelijk te maken en zoo onder de oogen van het nieuws-
gierige publiek te brengen, waarna de snel verouderde krant haar
nuttigste diensten dikwijls als pakpapier bewijst. De journalist is
dienovereenkomstig een opdringerige onbescheiden figuur, die
overal haantje de voorste wil zijn.
Daarentegen is de sociale geographie — door Steinmetz e.a. socio-
graphie genoemd — totnogtoe voor de meerderheid der buitenstaan-
ders een klank zonder inhoud. Ingewijden weten dat een wetenschap
dezen naam draagt en dat deze zich tot taak stelt het bestudeeren der
Volken i en hunne| onderdeelen in hun verscheidenheid (Steinmetz) .2
Dienaars der wetenschap pleegt „menquot; zich voor te stellen als eer-
biedwaardige ernstige, soms ietwat duffe lieden, bij wie de tijd
nauwelijks een rol speelt, doch die voor de eeuwigheid willen werken.
Bestaat er dan wel eenige aanleiding om deze schijnbaar zoo
heterogene gebieden van menschelijke werkzaamheid in één adem
^ Ethnographie en ethnologie vervullen dezelfde taak ten aanzien der lagere
volken.
LXXVI, pag. 35.
-ocr page 18-te noemen of, scherper: welke aanrakingspunten zijn er tusschen
den geduldigen sociaal-geograaph en den haastigen journalist?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk zich
rekenschap te geven van de doelstelling der beide categorieën en
van de middelen die ter verwezenlijking gebezigd worden
Wat wil de sociaal-geograaph?
Zijn wetenschap verrijken.
In elke maatschappij zijn vele invloeden werkzaam, die tezamen
en in wisselwerking aan die samenleving het aanzijn geven Ont-
leding dezer invloeden verschaft inzicht in den aard van elk hun-
ner en maakt het, theoretisch gesproken, mogelijk een verklaring
te vinden voor de concrete verschillen in de menschelijke samen-
levingen, die in den loop der tijden in onderscheiden gebieden aan
den dag getreden zijn. Nadere beschouwing van het gemeenschap-
pelijke kan daarbij gewichtige diensten bewijzen. Om echter door
deze methode het bestaan van sociale wetten te kunnen vaststellen
is allereerst een nauwkeurige kennis van het object onmisbaar.
Deze kennis te vergaren en het verzamelde materiaal te bewerken
is de taak van den sociaal-geograaph.
Bij de keuze van een studie-onderwerp is in de eerste plaats de
persoonlijke belangstelling van den onderzoeker beslissend. Zoo
zal de een zich aangetrokken gevoelen tot de beschrijving van een
bepaald verschijnsel, een ander voorkeur geven aan de studie van
een gebied of een bevolkingsgroep.
Maar de keuze is niet vrij. Indien een Nederlandsche sociaal-geo-
graaph lust gevoelt om de maatschappelijke gevolgen der in-
dustrialiseering van Zuid-Afrika na te gaan, zou gebrek aan tijd
en geld hem dit waarschijnlijk beletten. En de Fransche onder-
zoeker, die belangstelling heeft voor de samenstelling der Australi-
sche maatschappij, zou zich bovendien nog voor de taaimoeilijk-
heid geplaatst zien.
Een taal is wel te leeren, tijd is veelal te vinden, maar in beide
gevallen is geld een onmisbare factor. De dienaren der wetenschap
plegen niet bepaald te baden in het aardsche slijk, zoodat zij aan-
gewezen zijn op hulp van elders. Zonder aan de waarheid tekort
te doen kan men zeggen, dat die veelal ontbreekt.
Vooral heden ten dage, nu afstanden vervallen zijn en de vol-
ken op allerlei gebied veelvuldige onderlinge aanraking hebben, is
grondige en degelijke kennis van „de anderenquot; eerste voorwaarde
voor een succesvollen bestaansstrijd of een vruchtbare samenwer-
king; publieke opinie en overheid zien dit allerwege nog zoo weinig
in, dat de onderzoekers op dit gebied niet over publieke fondsen
van eenige beteekenis kunnen beschikken. i Ook groote handels-
huizen, commercieele ondernemingen e.a. zien wel vaak eenig
voordeel in geologische, biologische of zelfs psychologische onder-
zoekingen, 2 waarvoor zij soms groote sommen uittrekken, maar
tot de sociale studie hebben zij tot dusver hun gunsten niet uit-
gestrekt. Misschien is deze wetenschap daarvoor ook nog te jong
en te weinig bekend. 3
Zoo is de sociaal-geograaph door de omstandigheden vaak ge-
^ Evenwel bloeide in Duitschland na 1918 de „Auslandskundequot;, waarschijn-
lyk mede als gevolg van de fouten, die op dit terrein vóór 1914 en gedurende
den oorlog aan Duitsche zijde waren gemaakt. Diverse universiteiten kregen
toen een stuk buitenland toebedeeld, dat zij in het bijzonder moesten be-
studeeren. Nederland ressorteerde onder Münster. Palme, lector in het Rus-
sisch aan de Berlijnsche universiteit, was de groote propagandist dezer
Auslandskundehochschulen. Hij schreef over dit onderwerp verschillende
brochures en boeken, o.a. in 1914, '20 en '24 en wist zoo de belangstelling
gaande te maken.
Steeds is in Duitschland de belangstelling voor het buitenland grooter ge-
weest, dan in Frankrijk of Engeland. Het begrip was daaraan niet evenredig,
maar sinds Herders activiteit in de achttiende eeuw zijn er vele, zeer vele
boeken in het Duitsch vertaald.
® Het is tegenwoordig geen uitzondering, dat groote concerns, als hier te
lande Philips en de Bijenkorf, psychotechnische laboratoria inrichten, waar
de employés getest worden. Dit geschiedt niet alleen met het oog op hun
algemeene bekwaamheid als selectiemiddel bij sollicitaties, maar vooral om
ïia te gaan, voor welke afdeeling zij de meeste geschiktheid hebben. Behalve
over een uitstekende outillage beschikt de wetenschappelijke leider tevens
over uitgebreid materiaal van zeer uiteenloopenden aard; zijn studie wordt
hierdoor natuurlijk bevorderd.
® Een loffelijke uitzondering moet hier genoemd worden: de Rockefeller
Foundation, die ook op dit gebied beurzen beschikbaar stelt, waarvan o.a.
het werk van Heberle, den Hollander en Broek getuigt.
dwongen zijn wetenschappelijk arbeidsveld in zijn onmiddellijke
omgeving te zoeken. Op zichzelf is het zeer gewenscht, dat elk
onderdeel der samenleving zoo volledig mogelijk bekend wordt.
Maar daar staat tegenover, dat menigeen elders met meer succes
werkzaam kan zijn dan in eigen omgeving. Dit heeft verschillende
oorzaken. Daar is de quaestie van de belangstelling. Die is ge-
stratificeerd; naarmate iets onbekender is wekt het grooter inte-
resse. Weliswaar maakt onbekend onbemind, volgens het spreek-
woord, maar dan moet de onbekendheid volkomen zijn en het
object geheel buiten de belangstellingssfeer van den betrokkene
liggen. Bij den wetenschappelijk geschoolden onderzoeker is dit
niet licht mogelijk.
Slechts weinigen dergenen, die op reis geen monument of mu-
seum onbezocht laten, kennen de bezienswaardigheden van hun
woonplaats. Indien men elders is, zijn het oog en de geest gericht op
waarneming en men heeft den tijd ervoor; thuis ismen in zijn gewone
doen, heeft men zijn werk, zijn kennissen; men komt er niet toe.
Emil Ludwig 1 formuleert dit als volgt:
„Ich lernte auf dieser Afrikareise viel über Europa; wie ich
überhaupt auf Reisen gefunden habe, dass die Perspektive aus
der Fremde zurück zur Heimat oder zu einem andern Lande, von
einem Erdteil zum andern, den Hauptgewinn darstellt: in Moskau
habe ich später Westeuropa, in Amerika Moskau besser begreifen
gelernt.quot;
„Aber die Gewohnheit, die Ähnlichkeit der Bilder macht es dem
Europäer schwerer, das zu Hause zu studieren, was ihm eine bunte
und paradoxe Welt drauszen erleichtert; man sieht gewisse Reize
plötzlich an einer fremden Frau, die man bequemer an der eigenen
hätte entdecken können. Auch in Oberschlesien kann man die
Probleme zwischen Kapital und Arbeit, auch in Holstein die der
Viehzucht, und überall etwas von der Natur erfassen. Aber der
neugierige Blick haftet lieber und fester an den Lianen und Man-
groven, an Stachelakazien und Eukalyptus in Uganda und lernt
1 LIV, pag. 318;nbsp;----
begierig die Entstehung der Termitenhügel, während er an Tanne
und Birke, Ameisen und Bienen zu Hause weniger verweilt, obwohl
sie genau so interessant sind; mancher studiert drauszen die feinen
Unterschiede des grauen und des Jungfern-Kranichs, ohne mit
Sicherkeit die Antwort auf die Frage zu wissen, ob daheim der
Ochse die Hörner vor oder hinter den Ohren hat. Selbst Goethe
hat in einem Garten zu Palermo und auf einem venetianischen
Friedhof mit frischen Sinnen als ein Reisender die tiefsten Erkent-
nisse über die Urpflanze und den Schädelbau gewonnen.
Diese allgemeine Stimmung, man mag sie Schwäche nennen, ist
sehr verbreitet, ich wenigstens habe zu Hause wenige, auf See-
reisen viele Leute an allen möglichen Dingen interessiert gefunden.
Das Weltreisen setzt den Europäer in eine lerneifrige Stimmung,
und der Wunsch daheim mit erstaunlichen Kenntnissen zu prahlen,
lässt ihn draussen besser aufpassen als dort, wo anscheinend alle
alles wissen.quot;
Vrijwel zoo is het met den sociaal-geograaph gesteld. De geheele
omgeving is of schijnt in het buitenland zoo anders dan thuis, dat
zijn aandacht vanzelf geboeid wordt en zijn onderzoek is begonnen
voor hij het weet. In ^igen milieu daarentegen moet een bijzondere
gebeurtenis de geestelijke werkzaamheid eerst opwekken en ook
dan zijn er nog velerlei beletselen.
De groote moeilijkheid bestaat in het afstand nemen. Weliswaar
kennen we het binnenland evenmin grondig als het buitenland,
maar het gaat ermee als met de zoo netelige contemporaine ge-
schiedenis: we staan te dicht erbij. Een profeet is niet geëerd in
eigen land, evenmin een onderzoeker; „men zal het wat vreemd
vindenquot;; „het kan altijd nog gedaan wordenquot;; „het is toch ook
niet zoo erg belangrijkquot;----Neen, het interessante museum in eigen
stad blijft meestal onbezichtigd.
Uit bovenstaande beknopte uiteenzetting blijkt voldoende, dat
er talrijke moeilijkheden zich voordoen aan den sociaal-geograaph,
die wetenschappelijk werk wil verrichten. Bij deze jonge weten-
schap is immers het verzamelen van gegevens voorshands primaire
noodzakelijkheid. Verwerking van materiaal, waaraan de genoem-
de bezwaren veel minder verbonden behoeven te zijn, is nog slechts
od kleme schaal mr.rtoi;nrnbsp;°
*
op kleine schaal mogelijk.
*
Wat wil de journalist?
Zijn lezers boeien.
Hij overwint daartoe den tijd door snelle berichtgeving of de
ruimte, ook geestelijk gedacht, door wetenswaardigheden ui't verre
landen of weinig bekende gebieden van menschelijke werkzaam-
heid mede te deelen, of beide in combinatie door actueele bij-
dragen over belangrijke onderwerpen;! ook bereikt hij soms zijn
doel door den vorm, waarin een op zichzelf onbelangrijke inhoud
gegoten is.
Doch bij nader toezien blijkt men nauwelijks van „denquot; jour-
nalist te kunnen spreken. Daarvoor is de verscheidenheid te groot
van^f V'nbsp;heterogene groep van medewerkers,quot;
vanaf den plaatselijken correspondent te Nergenshuizen, tevens
koster, tot den mternationalen politicus, die zijn gewichtige mee-
ningen en denkbeelden door bemiddeling van een groot kranten-
concern wel aan de openbaarheid wil prijsgeven, tegen zware be-
taling natuurlijk. Professoren schrijven over opzienbarende vorde-
ringen op hun terrein van wetenschap of verzorgen een speciale
rubnek, sportsmen geven een overzicht van de komende wed-
strijden, kunstenaars lichten het publiek over belangrijke werken
jn, handelsmagnaten openbaren hun visie op den oeconomischen
toestand. Dit is het gunstigste geval. Soms ook verwisselt men de
gebieden 2 en beoordeelt de kauwgomkoning den componist, maar
ggjj^rdt „americanismequot; genoemd. 3
-------„—S'-mJCIJiU. ^
ze gkeïin^nbsp;STnbsp;aufzuheben und bis zur Gleich!
S dernbsp;rnbsp;'nbsp;auf möglichst breiter Grund-
idge Oer Vielheit des Geschehens.quot; XLVIII pag 62
iahrnl^n'nbsp;ausländischen Lobredner des Fünf
TeSer st'nbsp;^^^^^^er und Schriftsteller und dt
Een aardig voorbeeld hiervan levert een interview met den Amerikaan-
-ocr page 23-Zulke lieden evenwel zijn geen eigenlijke journalisten; deze
benaming past slechts voor hen, die de journalistiek als beroep
sehen kranteneigenaar Heahst, dat overgenomen werd in de Telegraaf van
7 October 1934 (Ochtendblad). Hearst is op zijn gebied stellig een autoriteit.
Het is evenwel niet duidelijk, hoe een kort verblijf in Duitschland hem tot
expert voor Duitsche aangelegenheden zou kunnen stempelen. Zijn positieve
beweringen over Hitlers politiek jegens de katholieken, over het anti-
semitisme en den boycot met zijn gevolgen zouden een klassiek voorbeeld
van opgeblazen onbenulligheid kunnen vormen; deze uitlatingen worden een
groot volk voorgezet, dat van nature dergelijke spijzen braaf slikt: Niet
slechts curiositeitshalve, maar ook vanwege zijn onloochenbaren invloed,
volgt hier een gedeelte van het interview:
»De Amerikaansche krantenkoning William Randolph Hearst heeft een
langdurig bezoek aan Duitschland gebracht en is geïnterviewd nadat hij met
de „Bremenquot; in de Vereenigde Staten was teruggekeerd.
Is de meerderheid van het Duitsche volk, zoo vroeg de reporter, ingenomen
Het Hitler's politiek ten aanzien van de Joden, de religieuze kwesties, enz.?
Hierop antwoordde Hearst, die o.m. Hitler zelf gesproken heeft, dat de
^Führer bij het Duitsche volk wel populair schijnt te zijn. Hearst is echter
van oordeel, dat Hitler's politiek in sommige opzichten ingrijpende wijzi-
Smgen zal ondergaan, met name met betrekking tot de Joden. In dit ver-
hand wees Hearst op het bericht, dat volgens een bevel van minister Seldte
11 zaken en arbeidskwesties geen verschil mag worden gemaakt tusschen
Joden en niet-Joden. „Ik geloof trouwens niet,quot; ging Hearst voort, „dat de
meerderheid der denkende Duitschers het ten achterstellen der Joden ge-
'wenscht achtquot;.
Hearst geloofde ook niet, dat Hitler's anti-Joodsche politiek had bij-
gedragen tot een versterking der positie van het nationaal-socialistische
regime; integendeel, volgens hem is die politiek eerder een nadeel, zoowel
in Duitschland zelf als in het buitenland.
Hitler ontleent uitsluitend zijn populariteit, aldus Hearst, aan zijn stre-
ven naar een eensgezind Duitschland, dat in staat is om weerstand te bieden
aan onrechtvaardig optreden van andere staten. Zijn groot succes is geweest,
dat hij een einde heeft gemaakt aan de uitbreiding van het communisme in
Duitschland.
De neenstemmers bij de jongste volksstemming waren, naar Hearst meent,
in hoofdzaak katholieken. Hitler is er thans op uit, zijn politiek zoodanig te
wijzigen, dat hij ook op den steun der katholieken zal kunnen rekenen. Dit
Week bij de rede waarin de rijksbisschop dr Müller zeer extremistische
theorieën verkondigde; de regeering bracht hem er toe, al die uitlatingen te
herroepen.
Op een vraag van den verslaggever, of de Joodsche economische boycot
ernstige gevolgen heeft voor Duitschland, antwoordde Hearst: „Inderdaad,
zeer ernstige gevolgen. Ik geloof, dat Duitschland een radicale fout heeft
beoefenen. i Ook dan kan men nog allerminst allen over één kam
scheren.
Alvorens hierop nader in te gaan, is het dienstig te herinneren
aan de vanouds bestaande tweeledige functie van de krant n.1. als
„journal d'opinionquot; en „Journal d'informationquot;.
De informeerende journalistiek heeft tot taak feiten wereldkun-
dig te maken. Of deze feiten nu bestaan uit plaatselijke berichten,
verslagen etc. door eigen reporters verzameld, dan wel uit tele-
grammen betreffende de internationale politiek, doet niet ter zake.
Een redacteur zit aan zijn bureau en schift het materiaal. Hij
beoordeelt naar belangrijkheid en beschikbare plaatsruimte wat
gemaakt met betrekking tot de Joden. Ik kan trouwens niet inzien waarop
een vijandig optreden jegens de Joden in Duitschland gebaseerd zou kunnen
zyn. Zeer vele Joden behoorden tot Duitschlands loyaalste en belang-
rijkste onderdanen. De namen van tal van Duitsche Joden waren in de ge-
heele wereld beroemd, en wel als Duitschers, niet als Joden De Joden die
nog met één procent van de Duitsche bevolking uitmaken, kunnen onmoge-
lijk een gevaar hebben beteekend voor de andere Duitschers. De geheele
anti-semietische politiek is zóó fout,, dat men haar, daar ben ik zeker van
spoedig zal moeten loslaten. Ik geloof, dat men reeds een flink eind on wee
is in die richting.quot;nbsp;^ ^
^ Enkele andere omschrijvingen:
„Het woord journalist wordt veel misbruikt. Economisch, als aanduiding
van een bepaald beroep, heeft alleen diegene het recht zich journalist te
noemen, die er zijn hoofdbezigheid, zijn middel van bestaan van maakt quot;
aaix, pag. 23.
„Journalist: Schriftsteller, der als geistiger Mitarbeiter von Zeitungen und
Zeitschriften hauptberuflich tätig ist.quot; B.
Georges Bourdon, redacteur van de Figaro, secretaris van het Syndicat
National des Journalistes en oprichter van de Fédération Internationale des
Journalistes, onderscheidt Professeurs, Politiques, Profiteurs en Amateurs,
lot de eerste groep rekent hij alle specialisten in welk vak ook, die het
publiek iets te zeggen hebben. De groote politici, heet h» evenzeer welkom
L , • .nbsp;Profiteurs zijn degenen, die persoonlijke of oeconomische
aoeleinden nastreven, ook de kunstcritici, die een weinig verheven onvat-
worden de Amateurs gevormd door
S zh bi-nbsp;kopij leveren; begrüpeiykerw^e
zy bij journalisten allerminst geliefd. Deze medewerkers zijn geen van
tml^Än-aJrS^quot;'^nbsp;exclusivemen't pfoL™
-ocr page 25-„meegaatquot;. Vereischten hiervoor zijn de eigenschap snel een situatie
te overzien en een algemeene vaardigheid, voornamelijk door oefe-
ning verkregen.
Naast deze weergave der feiten staat de commentaar, die daarop
gegeven wordt. Politieke gebeurtenissen in binnen- en buitenland,
maar ook concerten, wetenschappelijke ontdekkingen en sportieve
praestaties leveren de stof. Aan den schrijver worden hierbij
hoogere eischen gesteld. Hij moet zijn onderwerp dusdanig beheer-
schen, dat hij een oordeel kan vormen, een meening poneeren,
die critiek kunnen doorstaan. Ook de wereldbeschouwing, de
„richtingquot; van den journalist, c.q. de krant, spelen hierbij natuur-
lijk een rol. De journalisten zelf zijn dikwijls in beide categorieën
werkzaam; de redacteur-buitenland, die de telegrammen vertaalt
en doorgeeft, schrijft ook een buitenlandsch overzicht.
Naast deze dubbele taak van inlichten (b.v. het Kamerverslag)
en voorlichten (het Kameroverzicht) komt nog een derde opgave
vooral den laatsten tijd steeds meer op den voorgrond: het aan-
genaam bezighouden der lezers. Over de meest uiteenloopende
onderwerpen, al of niet actueel, worden onderhoudende artikelen
geschreven; dikwijls ontbreekt feitelijk het onderwerp en is het
geschrevene niets dan een luchtig en vlot tijdverdrijf. Waarbij
dan nog komen de regelmatige rubrieken voor de Vrouw, het
Kind, over bridge en bovenal sport. Tegenwoordig worden deze soort
artikelen vaak door centrale bureaux geleverd, die ze veelal van
niet-journalisten betrekken.
Is de merkwaardige verscheidenheid en talrijkheid der mede-
werkers een uitvloeisel van de specialisatie eenerzij ds en de uit-
breiding van het arbeidsveld van de krant anderzijds, ook de
journalisten zelve vertoonen, mede hierdoor, groote verschillen.
Het verslaggever!je, zóó van de H.B.S., dat een binnenbrandje gaat
„verslaanquot;, groet zijn collega, den parlementairen redacteur, wiens
woord gezag heeft bij de regeering des lands. De sportredacteur en
de muziekcriticus zijn beide dagbladschrijver en feitelijk is dat
ook het personeel der telegraafagentschappen en correspendentie-
bureaux (waar vooral de kleinere kranten zich op bepaalde ru-
bneken kunnen abonneeren). De belangrijke groep der buiten-
landsche correspondenten bestaat eveneens althans ten deele uit
beroepsjournalisten. Zij beïnvloeden de internationale verhoudin-
gen vaak m niet geringe mate door de strekking hunner artikelen
en hun persoonlijk contact met leidende figuren. Bijzondere spe-
cimma van deze categorie zijn de oorlogsverslaggevers en de rei-
zende correspondenten, die uitgezonden worden naar gebieden
die momenteel de schouwplaats zijn van gewichtige gebeurtenissen'
revoluties, rampen, stakingen, etc. De reizende correspondenten
zijn permanent op tournée en geven in een of meer kranten regel
matig verslag van hun ervaringen. De gesignaleerde verschillen
tusschen de diverse soorten van buitenlandsche correspondenten
hebben evenwel geen principieele beteekenis en vervloeien ook
vaak in de practijk.
De artikelen der buitenlandsche journalisten worden soms ge-
bundeld of tot boeken omgewerkt. Een frissche kijk spreekt eruit •
eveneens grondige kennis als gevolg van velerlei relaties en over-
vloedige gelegenheid tot waarneming. i Daarbij komt, dat de schrij-
ver door het vreemde milieu meestal niet persoonlijk geïnteres-
seerd is en de belangen van zijn krant hem niet beletten met
scherpte en zonder nevenoverwegingen te oordeelen. Bovendien
wordt niet de eerste de beste journalist naar het buitenland ge
zonden; voor het zoover is moet hij bewijzen van meer dan gewone
bekwaamheid gegeven hebben. Zoo wordt het begrijpelijk, dat
vnjwel alle buitenlandsche correspondenten „hoogerequot; journalisten
zijn; het omgekeerde is bepaald niét juist.
Deze hoogere journalist nu verschilt van zijn collegae minder
m doel dan wel in capaciteiten en werkwijze. Maar hij is niet
anoniem en heeft een reputatie te verliezen, hetgeen tot voor-
zichügheid aanleiding geeft. Hij kan het zich niet veroorloven
plagiaat te plegen, banaal te zijn of terwille van de primeur
^^gfcont^rde geruchten aan jjn^rant door te geven. 2 Hij
quot;'Tlquot;nbsp;d'observer.quot; ^^^iTIii^
^ Edward Bok bevestigt dit in zijn autobiographie: „Men meent, dat een
-ocr page 27-zal het zooveel doenlijk vermijden een onvoldoende gefundeerd
oordeel uit te spreken. De mogelijke critiek der gebeurtenissen
of van deskundige lezers weerhoudt hem van al te groote opper-
vlakkigheid, prikkelt zijn verantwoordelijkheidsgevoel en spoort
hem aan tot grondige studie. i
Wat is het object van deze studie?
Het maatschappelijk leven in al zijn geledingen (waarvan het
politieke en het oeconomische leven onderdeelen zijn). Hier is het
punt van aanraking tusschen sociaal-geograaph en (hoogeren)
journalist. De buitenlandsche correspondent verlaat zijn vader-
land voor langen tijd. Hij begeeft zich naar zijn vergelegen arbeids-
terrein. Jaren zal hij daar wonen, niet maar „de taalquot; doch de
Werkelijke spreektaal in de puntjes leeren beheerschen, met allerlei
menschen in aanraking komen, alle bronnen tot zijn beschikking
hebben, door en door vertrouwd raken met alle toestanden en
Verhoudingen. Zoodoende heeft hij een gelegenheid tot studeeren,
waarnaar de sociaal-geograaph meestal tevergeefs verlangt.
In dezen tijd, waarin de autarkische tendentie steeds meer veld
wint, in sommiger oogen zelfs een stap vooruit schijnt te beduiden
doet de term „Weltwirtschaftquot; (men vergeve het gebruik van dit
onvertaalbare woord) lichtelijk antiek aan. Maar lang nadenken
IS niet noodig om zich te realiseeren, dat ook hier leuze en werke-
lijkheid elkaar allerminst dekken. Het streven naar autarkie op
oeconomisch gebied — de laatste stuiptrekkingen van een verkeerd
begrepen nationalisme, dat de steeds meer evidente wereldeenheid
tracht te ontkennen — neemt toe en breidt zich uit, zeker, maar
dit „ideaalquot; is zeer ver van verwezenlijkt; en het zal na de ont-
journalist alles drukt, wat hij weet en veel, dat hij niet weet. Maar er bestaat
een hooge ethische standaard onder journalisten, die opzettelijk tal van
belangrijke dingen uit verantwoordelijkheidsoverwegingen voor zich houden,
ondanks het missen van een prachtige „verkoopsstuntquot;. VIII, pag. 306.
In het vervolg zal kortheidshalve steeds over „journalistenquot; zonder meer
gesproken worden, als „hoogere journalistenquot; wordt bedoeld. Daar het
grootendeels om gradueele verschillen gaat, is het niet wel mogelijk om een
scherpe onderscheiding te maken, dus evenmin om een definitie te geven.
Hoewel in concrete gevallen meeningsverschil mogelijk blijft lijkt de om-
schrijving in het algemeen voldoende.
wikkeling, die het bedrijfsleven heeft doorgemaakt, dat voorloopig
ook bhjven. Voorbeelden hiervoor aan te halen is overbodig Al
hebben wereldhandel en wereldverkeer dan ook belangrijke be-
perkingen ondergaan en al schijnt dit proces nog allerminst tot
stilstand gekomen, zij bestaan beide niettemin en doen hun invloed
terdege gelden. Men strijdt overigens ook niet tegen een dooden
vijand.
De „Weltwirtschaftquot; nu, maakt, naar in het bovenstaande reeds
werd aangegeven, kennis van landen en volken noodig. Hoe vaak
is het niet voorgekomen, hoe dikwijls ziet men het ook thans niet
dat een onderneming buiten de landsgrenzen mislukt, omdat men
met de eigenaardigheden van bodem, klimaat en bevolking on-
voldoende vertrouwd was! Een ieder heeft rechtstreeks of zijde-
lings met alle, of bijna alle medeaardbewoners te maken Wat voor
het individu geldt, heeft zeker betrekking op de volken, de staten,
hetzij dat men medewerking van anderen wenscht of hun tegen-
kanting vreest. Denken in werelddeelen is noodig, zooals Ratzeli
het zoo teekenend noemde in zijn Politische Geographie.
Wie verschaffen deze kennis, die zoo onmisbaar is? Eerst moet
de vraag gesteld worden, wat wetenschappelijk sociaal weten in-
houdt. Daarbij houde men in het oog, dat de planeet geen astro-
noom is. Men kan zich voorstellen, dat een Russische boer door een
sociaal-geograaph wien hij het verhaal van zijn lotgevallen doet
onderbroken zou worden met de opmerking: „Nee, het was in '21
dat je verhongerde, niet in '23. Men zou wetenschappelijk sociaal
weten kunnen aanduiden als het grondig kennen van een sociaal
verschijnsel in al zijn samenhangen.
Op den voorgrond staat nu, dat er geen categorie van menschen
öestaat, die vreemde volken ter plaatse bestudeert met weten-
fehapp^ke bedoeling en^op^^^gehappelijke wijze. Zijn er
door'di'Krquot;quot;^nbsp;deze groote aardr^ï;^;^;;^-
ondernLnbsp;gelegenheid werd gesteld zijn reizen fe
-ocr page 29-anderen, die althans eenigermate aan deze eischen voldoen? Vroe-
ger waren het de zeelieden en de kooplieden, de veroveraars en
de ontdekkingsreizigers, wier fantastische journalen en verhalen
toch dikwijls belangwekkende gegevens bevatten. Maar vooral de
zendelingen waren een belangrijke bron, omdat zij alleen immers
lange jaren in den vreemde vertoefden, de taal beheerschten, de
bevolking intiem leerden kennen. Op één voorbeeld uit tallooze
zij hier gewezen: de Relations des Jésuitesi, meer dan 70 deelen,
'Waarin telkens tegenover een oud-Fransche bladzijde de Engelsche
vertaling gegeven wordt, bevatten een schat van kennis omtrent
de Indianen in Canada en het N.O. der Vereenigde Staten, ten tijde
hun bloeiperiode. De eveneens door Jezuieten geschreven
Lettres édifiantes et curieuses, hebben dezelfde beteekenis voor
China en Japan.
Maar het boek van den zendeling heeft over het algemeen ook
nadeelen als volkenkundige bron. Uit den aard der zaak is zijn
belangstelling eenzijdig religieus gericht. Wat daarbuiten staat,
interesseert hem maar matig en bovendien zal hij het vaak ten
onrechte in de godsdienstige sfeer betrekken. Daarbij is hij ge-
preoccupeerd, d.w.z. het doel van zijn verblijf, van zijn leven, is
bekeeren. Deze bekeering moet, zal het goed zijn, naar buiten
blijken door een verbeterde levenswijze van den bekeerde. De
^missionaris is begrijpelijkerwijze geneigd ter accentueering van
het resultaat van zijn werk en van de noodzaak ervan den oor-
spronkelijken toestand, natuurlijk geheel te goeder trouw, ongun-
stiger te zien en te beschrijven dan hij in werkelijkheid geweest is.
Daarbij voegt zich een ander bezwaar. Bij toenemende cultuur
ontwikkelen zich in een gemeenschap al spoedig standen. Alleen
de onderste lagen hebben bij een verandering alles te winnen en
niets te verliezen. Een revolutionair politicus heeft de grootste kans
op succes bij de armen en een zendeling eveneens, vooral omdat
bij halfcultuurvolken godsdienst en maatschappij niet of nauwe-
^ In de Canadeesche Thwaites editie is een Engelsche vertaling naast het oor-
spronkelijke oud-Fransch gedrukt. Een verkorte uitgave verzorgde Edna
Kenton: XLIV.
yks gescheiden zijn. Als goed tacticus maakt de zendeling natuur-
lijk van den hang naar verandering gebruik. Maar wanneer hij
straks zijn ervaringen te boek stelt, zal hij zich waarschijnlijk niet
reahseeren, dat deze slechts betrekking hebben op een onderdeel
van het volk en onopzettelijk generaliseeren. i
In zeer gunstige omstandigheden verkeert de koloniale bestuurs-
ambtenaar. Door jarenlangen omgang leert hij de bevolking goed
kennen en raakt met de taal vertrouwd. Zijn functie plaatst hem
bovendien midden in het maatschappelijk leven, waar hij niet
slechts het gezag vertegenwoordigt maar bovendien, als het goed
ïs, de positie van raadsman en vaderlijken vriend inneemt Dat
dit meermalen voorkomt, bewijzen de vele voortreffelijke studies
over Britsch- en Nederlandsch-Indië, die door rechterlijke en be-
stuursambtenaren met veel begrip, toewijding en kennis van zaken
geschreven zijn. Doch deze ambtenaren zijn vanzelfsprekend slechts
in werkelijke koloniën werkzaam, die door het moederland ge-
regeerd en berecht worden. Deze gebieden worden vrijwel zonder
uitzondering niet door hoogere volken bewoond en alleen daarom
gaat het hier.
Waardevolle inlichtingen zouden de kooplieden voorts kunnen
verstrekken. Zij wonen jarenlang in het vreemde land, kennen in
vele gevallen de taal min of meer en komen veel met de bevolking
in aanraking. Meestal echter ontbreekt het deze lieden aan sociale
belangstelling. 2 Handel en bridge in de eerste plaats, dansen in
de tweede plaats eischen al hun aandacht. Bovendien hebben zij
hoegenaamd geen belang bij publicatie van hetgeen zij weten
duchten slechts het gevaar, dat hun boek de aandacht zal trekken
mogelijke concurrenten.
^Het uitstekende boek „Chinese Characteristicsquot; van den zendeling Arthur
n. Ï.MITH levert hiervan een goed voorbeeld. Beschaafde Chineezen beoor-
aeelden dit werk gunstig, maar maakten de aanmerking, dat de schryver
aiieen met de lagere bevolking in aanraking gekomen was.
Ludovic Naudeau vestigt op dit punt de aandacht. Hij geeft aan, dat het niet
voiaoende is ergens lang te wonen om begrip van de omgeving te hebben
Hnpn^ri/r,quot;nbsp;^erkoi andere dingen op, dan dat zy vol-
pafSenbsp;verdiepen LXI.
-ocr page 31-Nog een belangrijke groep van menschen is er, die uit hoofde
van hun beroep regelmatig in den vreemde vertoeven, n.1. de
diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers. Als regel echter
weerhouden begrijpelijke overwegingen omtrent dienstbelangen
hen — en vooral de diplomaten — van het publiceeren van ge-
schriften over de landen waar zij gevestigd zijn. Als zij schrijven
is het meestal na beëindiging hunner loopbaan. Ook dan is wat
zij bekend maken nog dikwijls interessant, vaak evenwel draagt
het teveel het karakter van onthullingen, polemiek of zelfverdedi-
ging, heeft te zeer betrekking op concrete gebeurtenissen, waarin
zijzelf de „beau rôlequot; spelen, dan dat de waarde anders dan his-
torisch-anecdotisch zou zijn. De consuls zijn als regel meer econo-
niisch georiënteerd.
Hoewel geologen, botanici, zoölogen en ook medici soms naast
hun eigenlijke onderwerp eveneens het leven van vreemde stam-
den beschreven en daarbij waardevolle inlichtingen verstrekten,
ligt het voor de hand, dat zij door opleiding en geestesgesteldheid
niet aangewezen zijn voor de beschrijving van het sociale leven
van degenen, met wie zij bij hun natuuronderzoekingen in aan-
raking komen. Het subtiele waarnemingsvermogen, voor het onder-
zoek der menschelijke samenleving onmisbaar, is hun meestal vol-
komen vreemd, gewend als zij zijn aan het werken met exacte
gegevens en een groote apparatuur. In het algemeen geldt van
de taalgeleerden mutatis mutandis hetzelfde.
Militairen vertoeven dikwijls geruimen tijd temidden van kolo-
niale of semi-koloniale volken als pacificatoren of bestuurders,
vooral vroeger ook als veroveraars; uit dien hoofde hebben zij volop
gelegenheid tot grondige observatie van het volksleven. Een enkele
ïnaal blijkt iemand daarvan gebruik gemaakt te hebben en een
degelijke studie is het resultaat. Maar regel is dat niet. Uitgangs-
punt en beschouwingswijze van den militair stempelen hem door-
gaans geenszins tot een socialen onderzoeker. Ook de aard van
het contact met de bevolking sluit veelal iedere vertrouwelijkheid
uit. Dit neemt niet weg, dat talrijke militairen prachtig werk heb-
ben gedaan als waarnemers van de vreemde samenleving, waarin
z hTf r' 'nbsp;quot;quot;quot; ^^nbsp;-aarover
ZIJ het bevel voerden.. Ook zijn daar nog uitblinkende figuren als
een Lvaoxbv, een Galoé., die als bestuurders van koloniale gt
b^den prachseh werk hebben verricht van onschatbare beteekenis
en getuigend van groot inzicht.
Maar in al deze gevallen gaat het in hoofdzaak om lagere volken
Imd 'quot;'b Ïnbsp;^^nbsp;ge
2Z Thnbsp;'''nbsp;geographie, die zich immers
geringe™nbsp;^^ ^^ ^^^^^^^^ ^^r militairen
Zoolang niet vakgeleerden wijd en zijd uittrekken, die de studie
om baars zelfs wd beoefenen,, blijven alleen de journalisten over
om de zoozeer gewenschte kennis te verschaffen aangaande de
volken en hunne maatschappelijke toestanden. 3 Zij zijn ter plaatse
waar en wanneer iets belangrijks geschiedt. Zij zijn L eersten en
vaak de eenigen. Hun veelzijdigheid en beweeglijkheid helpen hen
Zonder de geschriften van journalisten zou in Europa omtrent het
Russisch Azié van heden met zijn botsingen tusschen techniek en
verstarrmg, vrouwenemancipatie en vrouwenslavernij, communis
me en Islam, met zijn strijd voor hygiëne en tegen analfabetisme
met veel bekend zijn
logische ervaringen, neTrgeCd Tn mint™
Pag. 405.nbsp;mihtaire tijdschriften en boeken. LXV,
bewilf H?nbsp;Tquot;'nbsp;sporadisch. Arved Schultz is een
lichung dÏÏrogran;ch n In ü uTder aT^^
Pr) is ppn „ ƒnbsp;J- ^ ,Albert Universität zu Königsberg i
-ocr page 33-gewezen, omdat de veranderingen zoo groot zijn en de stadia
dermate snel op elkander volgen, dat directe grondig-wetenschap-
pelijke bestudeering bij den tegenwoordigen stand van zaken on-
mogelijk moet worden geacht. Dit geldt van oorlogen en revolu-
ties, 1 maar niet minder van b.v. de verschillende fasen, die Rusland
na de revolutie van '17 doorloopen heeft. 2
Eveneens kan het voorkomen, dat journalisten de wetenschap
op verschijnselen attent maken en zoodoende belangstelling ervoor
wekken. Een Fransche journalistes vertoefde een maand in de
demi-monde van Parijs en schreef daarover een merkwaardige
reportage. Journalisten vestigden de aandacht op het belangrijk
'^inde Haagsche Post van 30 December 1934 is een bespreking opgenomen
van „Sjanghaiquot; door W. A. Wagener (Rotterdam 1933, Brusse). Hieraan zij
het volgende ontleend: „Wagener is journalist. Hoe dramatischer de loutere
..zakelijkheidquot; van de feiten — de „feiten van de courantquot; — wordt, hoe
meer de werkelijkheid zich leent tot de romantiek der boeken, hoe meer ook
de journalist de geroepene (want de meest terzake van de werkelijkheid
kundige) wordt, om de dramatische boeken van de dramatische werkelijk-
heid te schrijven. Er is tweevoudig voorbehoud: velen van wie zich jour-
nalist noemen, mogen dezen naam naar het spraakgebruik niet ten onrechte
dragen, naar den norm der eenige, want hoogste eischen dragen zij dien
onverdiend, omdat hun kennis van de feiten uit de zelfgecomponeerde cou-
rant, geheel ontbreekt of onvoldoende is. Er zijn „heele volksstammenquot;, die
zich journalisten wanen! En het tweede voorbehoud is: dat de dramaturg-
journalist de pen weet te hanteeren. Dit is — anders dan de buitenstaander
denkt — allerminst een „levensquot;-voorwaarde voor den goeden courantier;
vele journalisten, vele van de bekwaamste journalisten schrijven nauwelijks
ooit een eigen artikel. Hun taak bepaalt zich tot ordening en schifting en
toetsing van berichten.quot;
^ Dat ook vooraanstaande staatslieden zich bewust zijn van de waarde van
goede journalistieke voorlichting in buitenlandsche aangelegenheden blijkt
'Wel uit wat Lord Cromer, de oud-onderkoning van Egypte, schreef in de
Nineteenth Century van Mei 1913, geciteerd door Bland in VI, pag. 9: „We
have, indeed, our Blands in China, our Milners in Egypt, our Miss Bells in
Mesopotamia, who wander far afield, gleaning valuable facts and laying
before their countrymen conclusions based on acquired knowledge and
wide experience.quot;
Hoezeer de journalistieke werkzaamheid de persoonlijkheid ontwikkelt
blijkt wel uit de belangrijke functies die velen laten bekleeden. Talrijke hooge
regeeringsambtenaren, politici etc. begonnen hun loopbaan als journalist.
j.Le journalisme mène ä tout, pourvu qu'on en sort ä temps.quot;
® Maryse Choisy: un mois chez les filles.
buuThrnbsp;- Chicago en New-Yo.k Wie
buuen^hen „vengens ook Wiend en bekend „e. die su^quot;
gpiililli
Het bewustzyn hiervan heeft groote beteekenis voor ziintT2'
ët^ieerae, die vaak door overmaat aan critisrhpn
het ,„1nbsp;correspondent, niet goed denicbaar is . Maar
L d d M ^nbsp;voorstander van grondt
Se^ hquot;«quot;rijvingen met fouten de voorkeur v fquot;
tenen boven het ontbreken van elke beschrijving. Ook hter rb!
let^'op.quot;quot;nbsp;--nbsp;- ''-quot;an de'
~~---met andere woorden,
^ Georges Weill herinnert aan de vpIp ^ .-----
Slagvelden gebleven zijn, aan de
«oriog te Belgrado b.v. onder het boTh. ? ' ««burende den wereld-
huisden. indien hun bureau doS e^ nrnbsp;doorwerkten en snel ver-
414). Onwillekeurig ryst de vr^ ofT
vernauwing,, tengevolge van eonceSie eennbsp;quot;^^^quot;^t-^ns-
Het hjdt overigens geen twyfel, dat ook I'h ® . 'nbsp;'»««d.
vooral tegenwoordig voor den journaliron' 'quot;k quot;quot;
h;enn tekort schietL. De permanenttequot;quot; quot;
ning in verschillende landen en andfrzuS de Tnbsp;verban-
-U wel hooge eisehen aan zyn .oelbloStreÏst;^^^^^^^^^^^
-ocr page 35-aan welke eischen dienen goede journalisten — voor goede sociaal-
geographen geldt deels hetzelfde — te voldoen?
In de eerste plaats moeten zij belangstelling hebben voor sociale
aangelegenheden, dus niet alleen voor politiek etc. Een zekere in-
tuïtie is uiterst gewichtig: zin voor het sociaal-cultureel nieuwe,
een bevroeden dat er veel belangwekkends is, dat men daar en op
dat moment niet weet, onderscheidingsvermogen, dat als vanzelf
de kern eruit neemt en de bijzaken laat liggen, ontvankelijkheid
voor indrukken, kortom de natuur van den speurhond en de flair
van den diplomaat. Voorts is waarheidszin een vereischte, ver-
antwoordelijkheidsgevoel niet minder.
Zonder verantwoordelijkheidsgevoel i valt niet veel te beginnen.
De Nederlander, die voor het eerst zijn land verlaat en de Arden-
nen bezoekt, meent bergen te zien. Om te kunnen vergelijken is
een hreede algemeene ontwikkeling noodzakelijk. Teneinde per-
soonlijk met alle lagen der bevolking in contact te kunnen treden
en niet van tusschenpersonen (en hun vooringenomenheid) af-
hankelijk te zijn, zijn kennis van de taal en gemakkelijke om-
gangsvormen hoogst gewenscht, indien niet onmisbaar. Ook een
lang verblijf komt aan de juiste waardeering en intiemere bekend-
heid zeer ten goede. (Echter kunnen kortere reizen eveneens hun
Waarde hebben, daar zij „Anregungenquot; geven). En tenslotte mag
onbevooroordeeldheid, streven naar objectiviteit — nog iets anders
dan waarheidszin — verlangd worden. 2
^ Koning Victor Emanuel van Italië gaf eens in een gesprek met Emil Ludwig
de volgende aardige omschrijving van den journalist: „Ein Mann wie Sie
muss freilich unsere Zeit anders betrachten als wir. Sie haben so viele Ver-
gleiche im Kopfe. Ich denke mir, Sie gehen durch unsre Epoche wie ein
Kenntnisreicher Botaniker durch einen ihm unbekannten Wald geht, und
sich überall erinnert: das hier ist diese Pflanze, und jenen Baum habe ich
schon einmal dort gesehen.quot; LIV, pag. 593.
Cf. h.1. pag. 246. Het spreekt vanzelf, dat behalve dit alles eenig en liefst veel
talent aanwezig moet zijn om zijn gedachten op aangename en leesbare wijze uit
te drukken. Sir Arthur Conan Doyle schrijft daaromtrent in zijn autobiogra-
phic (XV): The first requisite is to be intelligible. The second is to be in-
teresting. The third is to be clever (pag. 290). En later heet het terecht: If
a man's thought is precise his rendering of it is precise, and muddy thoughts
make obscure paragraphs (pag. 295).
De hier genoemde vereischten zijn niet stuk voorstuk conditiones
me quibus non, maar ter bereiking van het best moge^kfresul
taat moeten zij alle vervuld zijn.nbsp;mogelijke resul-
aanbreken, dat de journalist, die als pionier een zeker
o'fdlrt Tnbsp;w'etenschappelte
onderzoeker zyn taak overneemt? Wanneer de belangstelliTvoor
andere volken niet toeneemt en de sociaal-geograap^^fd^^^^^^^^^
hoofdzakelijk op non-actief blijft, kan dit alleen gescholen door
dat lande, als China en Britsch-Indië allengs oL e g'rwe en
schappehjk gevormde menschen beschikken. Larbij b !taat ever
wel het gevaar, dat deze hun milieu ontgroeid en verwes ter« M
zijn, zonder dat zij werkelijke wetenschappelijke obje i^StTer
woryen hebben. Niet zelden zijn het dan quasi-intelLt^ e fana
tici in de eene of in de andere richting geworden. i Daarbl voegen
zich de moeilijkheden die steeds verbonden zijn aan de beschrS
van eigen omgeving, op welke reeds gewezen werd
Hoewel in en over Engelsch-Indië veel door Europeanen geschre
ven IS, blijft toch dit gebied onvoldoende bekend De Ls fnde'
tudies bewegen zich n.l. veelal op ethnographisch, cultuur-histo
nsch, godsdienstig-philosophisch of ook wel oeconomisch terrein
Het moreele leven, het intieme gezinsleven is verwaarloosd De
reden ligt voor de hand. De gemeenschap is overwegend agrarisch-
de doorsnee-Europeaan gevoelt weinig lust zich eenige jarënt
verschi lende negorijen op te sluiten om al die boertfes Zd te
leeren kennen. Hij bewoont de steden, gaat hoogstens met'de in
XTcht' k t r^ tV'nbsp;^^^ -quot;s naar voren
g^cht, kent de achterbuurten en deze haast uitsluitend. Maar
Edward Bok meent: the most vitaTT^on T^i—:—n—^----
ability unerringly to decide what to prfnt and h f ' »he journalist is the
Vlir. pag. 129. Dft ziin inderdaad guCirrd^n'^nbsp;^^
menderiïiHÏnbsp;^-^achtung.sgahe, Witterung des Kom-
Vorauss;tzu?. ''nbsp;Verständnis und darstellerische Fähi^t
vurausse Zungen journalistischen Erfolges.quot; XXV nag 276
P dnbsp;f quot;^^-ekendl'Se/tn Britsch-Indië
land werd 1nbsp;^^ ontwrichte Indiër verkeert, die in Enj^
land werd opgevoed en naar Indië terugkeerde zonder daar hPt ^ f . ®
zun vroeger milieu te hervinden. XIV, pag 303 304
noch élite, noch achterbuurten leeren iets omtrent het leven in een
kleine dorpsgemeenschap, i.
In den lateren tijd is hierin echter aanzienlijke verbetering ge-
komen. De Census-dienst heeft gedetailleerde demographische ge-
gevens verzameld om de hongersnooden beter te kunnen bestrijden,
wat ook in aanzienlijke mate gelukt is. Het Indische dorp is daar-
door beter bekend geworden; ook Indiërs hebben daartoe in be-
langrijke mate bijgedragen. 2
* * *
Het bleek reeds, dat journalist en sociaal-geograaph hetzelfde
doel schijnen te hebben: de bestudeering van landen en volken.
Toch zijn er eveneens verschillen, ook in motieven. De sociaal-
geograaph wil uitsluitend de waarheid aan het licht brengen. De
journalist wil zijn lezers boeien, liefst door waarheid. De sociaal-
geograaph, die feiten verdraaid weergeeft, verliest zijn reputatie.
Den journalist, die men minder streng controleert, minder scherp
en openlijk critiseert, wordt zooiets gemakkelijker vergeven, ter-
wille van zijn beweegredenen b.v.
Toch bestaat er eveneens onderscheid, b.v. in de maatstaven.
Het eenmaal onderzochte en geverifieerde heeft in principe voor
den sociaal-geograaph afgedaan, de journalist kan een succes boe-
ken door het niet meer bekende op te rakelen.
^ Dezelfde moeilijkheid bestaat ten aanzien van Rusland. Ook hier is de
bevolking in groote meerderheid agrarisch. De reizigers evenwel bezoeken
de oude en nieuwe steden, de industriecentra en een enkel landbouwgroot-
^edrijf. Zelfs de reisroute is meestal ongeveer dezelfde. Maar de dorpen,
quot;Waar de felle strijd van boereneigenzmnigheid en conservatisme tegen
nieuwigheden en collectiviseering, de beslissende strijd voor Ruslands toe-
komst, althans die van het huidige régime, uitgevochten wordt, kent en be-
schrijft niemand. Een uitzondering hierop vormt tot op zekere hoogte de
journalist Maurice Hindus in „Red Breadquot;. De geestdriftige ontvangst na
langdurige afwezigheid (hij was als kind van veertien jaar vertrokken)
en de groote vertrouwelijkheid der dorpsbewoners doen eenigen twijfel rij-
den aan de volstrekte betrouwbaarheid van den auteur.
® Verschillende Indische studenten hebben onder leiding van Slater het
dorpsleven bestudeerd; de uitkomsten van hun arbeid zijn neergelegd in:
..Some South Indian villagesquot;. Lokonakhon, Mukerjee, Pontulu e.a. hebben
zich aan soortgelijken arbeid gewijd.
Ook de middelen zijn soms uiteenloopend. De journalist zal door
zijn streven naar actualiteit onder den indruk van een gebiedend:
„tempoquot; eerder geneigd zijn op een zegsman af te gaan, minder
critisch tegenover zijn bronnen staan. Hier echter beginnen per-
soonlijke factoren reeds een rol te spelen.
Wat de gevolgde werkwijze betreft, de sociaal-geograaph zal
niet slechts een verschijnsel qualitatief onderzoeken, maar niet
minder quantitatief, op zijn verspreiding en intensiteit; hierdoor
wordt goeddeels het belang bepaald, dat hij eraan hecht. De jour-
nalist acht dezen tijdroovenden arbeid niet voldoende beloond door
het resultaat en zal volstaan met het verschijnsel te signaleeren,
c.q. smakelijk of gevoelig te schetsen. Voor de practijk maakt dit
uiteraard verschil. De eenzame zonderling, die temidden van vele
duizenden „normalequot; medemenschen een excentriek leven leidt,
loopt groote kans in een sociaal-geographische beschrijving on-
vermeld te blijven doch een aanzienlijke plaats in een reportage
te krijgen. Dat de journalist intusschen in den regel minder zijn
fantasie laat gaan, nuchterder is dan de romancier, heeft ten-
gevolge, dat hij betrouwbaarder blijkt als het gaat om meer dan
alleen signaleeren; in dit laatste opzicht heeft evenwel ook de roman-
cier groote verdiensten voor den sociaal-geograaph. (Rubber van
Szekely-Lulofs, Peelarbeiders van Anton Coolen, Oogst van Stijn
Streuvels en de vele ouderen, b.v. Charles Kingsley).
In de practijk is er nog een verschilpunt. Wanneer de journalist
artikelen publiceert aangaande oorlogen en revoluties, moet hij
partij kiezen. Hetzelfde geldt in mindere mate van internationale
strubbelingen en nationale oneenigheid. De lezer wil zijn geestelijke
gemakzucht emotioneel compenseeren. De journalist kan daarbij
niet steeds eerlijk tegenover zichzelf zijn, maar moet rekening
houden met de bestaande stroomingen en wel te meer naarmate
zijn ondemerp den lezerskring meer ter harte gaat. i Het Chaco-
1 By een vergelijkende beschouwing van de commentaren, die bladenquot;^^^
verschillend georiënteerde lezerskringen aan een belangrijke gebeurtenis
wijden, blijkt in welke mate de lezer den inhoud van zijn blad bepaalt; dit
behoeft natuurlijk op zichzelf niet in te sluiten, dat de journalist zijn over-
tuiging geweld aandoet. In „Weltanschauung und Pressequot; onderzocht Carlé
conflict b.v. liet den Nederlandschen journalist volle vrijheid tot
zelfstandige beoordeeling. Maar zou hij op grond van zijn onder-
zoekingen wat nadrukkelijk in gunstigen zin over het bolsjewisti-
sche Rusland of het Dritte Reich schrijven, dan loopt hij groot
gevaar in ernstige moeilijkheden te geraken. Zou een sociaal-geo-
graaph, van wien men geen partijkiezen verwacht, zich aan het-
zelfde „vergrijpquot; schuldig maken, dan schaadt hem dat hoogstens
in zijn maatschappelijke positie een weinig, wetenschappelijk in
het minst niet (mits hij zijn meening voldoende motiveert).
* * *
Indien al gebleken is dat sociaal-geograaph en journalist in hun
streven niet geheel identiek zijn, eveneens is erop gewezen, dat de
journalist groote verdiensten heeft voor de sociaal-geographische
wetenschap. In het onderstaande zal dit aan de hand van eenige
voorbeelden nader worden toegelicht. Ook zal er gelegenheid zijn
de aandacht te vestigen op eenige punten, waar journalisten in
gebreke gebleven zijn; hiervoor zal een verklaring gezocht worden.
de houding, die tien Duitsche bladen van zeer verschillende richting hadden
aangenomen ten aanzien van den moord op Rathenaü en het scholieren-
proces van Steglitz; het resultaat is treffend. Cf. LXVII, pag. 199, 120.
DE QUANTITATIEVE BETEEKENIS VAN DEN ARBEID VAN
JOURNALISTEN VOOR DE SOCIALE GEOGRAPHIE
De U.S.S.R. stond de laatste jaren in het middelpunt der belang-
stelling. Deze nam nog toe sedert den aanvang der algemeene
oeconomische depressie. Afgescheiden van het politieke aspect
bezit de sociaal-oeconomische zijde van dit gigantische waagstuk
voldoende werkwaardigs om overal ter wereld de aandacht te
trekken. Temeer daar de maatschappelijke structuur, die de bol-
sjewiki trachten op te bouwen, in vrijwel alle opzichten van de
oude verschilt. Moralisten, oeconomen, politici, wijsgeeren, socio-
logen, technici, journalisten, kunstenaars, staatslieden, historici,
zakenlieden betoogen meer of minder gefundeerd met nadruk en
enthousiasme of met koele objectiviteit, dat Rusland de oplossing
van alle menschelijke problemen gevonden heeft of het einde
der menschheid beteekent. Hun waardeering doorloopt, tot zelfs
in de titels hunner boeken, de geheele scala tusschen „Infernoquot; en
„Paradisoquot;. Het resultaat van deze overweldigende productiviteit
is, dat alleen in de Engelsche, Duitsche en Fransche taal sinds de
Octoberrevolutie enkele duizenden boeken verschenen zijn, die
meer of minder rechtstreeks over de U.S.S.R. handelen.
Men zou nu verwachten, dat het aan de hand van deze indruk-
wekkende litteratuurvoorraad niet moeilijk was, zich een juist
beeld te vormen aangaande de toestanden in het voormalige
Tsarenrijk. Ook al blijkt dan, dat tot dusver geen werk bestaat, dat
de Russische volksziel systematisch analyseert en verklaart uit
erfelijken aanleg en invloed van omgeving en historische gebeur-
tenissen, om het op deze wijze verkregen resultaat ten grondslag
te leggen aan een studie van het huidige Rusland.
Maar den litteratuurvorscher wachten nog andere teleurstel-
hngen. Hij vindt weliswaar een verbijsterenden overvloed, maar
daarin is weinig van zijn gading, ja men zou het spreekwoord
kunnen wijzigen en zeggen, dat er nog hier en daar koren onder
het kaf schuilt.
Wat is hiervan de oorzaak?
Van een bepaalde oorzaak kan men nauwelijks spreken; er
zijn er vele, die in twee groepen verdeeld kunnen worden. De eene
hangt samen met den aard van het object, de andere met de eigen-
schappen van den onderzoeker.
Alvorens hierop nader in te gaan, moet in het licht gesteld wor-
den, wat de bedoeling van dit hoofdstuk is. Deze bestaat daarin,
dat'zal worden onderzocht welke uit sociaal-geographisch oogpunt
belangrijke boeken er over de Sowjet-republieken verschenen zijn,
voorzoover gebaseerd op eigen waarneming van den schrijver, en
welk aandeel daarin voor rekening van journalisten komt. Vele
boeken vallen op deze wijze, afgescheiden van hun verdiensten,
buiten beschouwing, alle werken n.1., die zijn samengesteld in de
studeerkamer, die het voorhanden bronnenmateriaal geschift, be-
oordeeld en verwerkt hebben. Juist om die bronnen gaat het, om
de oorspronkelijke boeken.
Nogmaals moet een aanzienlijke beperking worden toegepast.
Van de talrijke boeken, die een onderwerp behandelen dat aan
de U.S.S.R. ontleend is, hebben vele betrekking op handel, industrie,
landbouw, visscherij, boschwezen, mijnbouw, verkeer, financiën
etc.; voorts op de rechtsbedeeling in al haar geledingen, de partij-
organisatie, de wetenschap, den toestand op medisch gebied, school,
opvoeding, litteratuur, tooneel, beeldende kunsten, muziek, gods-
dienst, leger, etc. De sociaal-geograaph zal nu en dan met vrucht
deze speciale onderwerpen kunnen bestudeeren. Voor hem staat
evenwel de levende mensch in al zijn relaties tot genoemde maat-
schappelijke verschijnselen op den voorgrond. De gespecialiseerde
publicaties nu dragen veelal een theoretisch-technisch karakter en
hebben derhalve betrekkelijk weinig waarde voor de sociale
geographie. i.nbsp;_
^ „Auf den lebendigen Menschen aber kommt es an. Denn nicht Maschinen und
Organisationen, sondern der bolschewistische Mensch ist das Kriterium des
Welke moeilijkheden zijn verbonden aan een studie over de
Unie van Sowjet-republieken? Daar is de uitgebreidheid van het
gebied, 21.534.400 km2, i/^ van de totale landoppervlakte der aarde.
Over een dergelijke staat eenigszins betrouwbare gegevens te ver-
zamelen, is een zeer omvangrijke taak.
Dan verschijnt als volgende hinderpaal de Russische taal, in de
overige wereld weinig bekend en moeilijk aan te leeren. Waarbij
nog terzijde gelaten wordt, dat men in het onmetelijke rijk meer
dan tachtig talen spreekt en bovendien de dialecten onderling zeer
verschillen.
Ondanks de toenemende industrialisatie is Rusland ook thans
nog overwegend agrarisch; van de andere Sowjetrepubheken geldt
dit a fortiori. Rusland leeren kennen beteekent dus: de boeren
opzoeken in hun isolement. Men zegt wel eens, dat alle boeren ter
wereld op elkaar lijken. Zeker is, dat ze in Rusland achterdochtig
zijn en gesloten tegenover vreemdelingen en evenals o.a. de negers
in de Vereenigde Staten neiging hebben om te zeggen, wat de
vrager naar hun meening van hen verwacht. Het is dus zeker ver
van eenvoudig met de dorpsbewoners op vertrouwelijken voet te
komen. Heeft men het in één dorp zoover gebracht, dan zou
hetzelfde proces in tien, twintig andere herhaald moeten worden,
om bij de uitgebreidheid van het land en de uiteenloopende om-
standigheden op eenigszins goede gronden te kunnen generalisee-
ren. Hierbij duiken de dialectmoeilijkheden weer op. Vooral bij
den omgang met boeren is het een dwingende eisch hun taal geheel
te beheerschen. Anderzijds moet men zorgvuldig vermijden het
wantrouwen der autoriteiten op te wekken. Heeft men op deze
wijze kans gezien, den algemeenen toestand te leeren kennen, dan
Bolschewismusquot;. Dr Klaus Meiinert, algemeen secretaris der redactie van
Osteuropa, in LVI, pag. 72 en 73. In de Octoberaflevering van het volgende
jaar bespreekt E. S. enkele reisboeken. Na erop gewezen te hebben, dat
eenige taalkennis en een algemeene notie van het huidige Rusland thans
van eiken schrijver verwacht mogen worden, gaat hij verder: „statt statisti-
sche Kolonnen aufmarchieren zu lassen, versucht er an die Bevölkerung, die
doch die ganze Last des Aufbaus trägt, so nahe als möglich heran zu kom-
men, um ihren Atem und ihren Herzschlag zu belauschen.quot; (T, pag. 123)
wachten de uitzonderingen, dikwijls zoo belangwekkend, op onder-
zoek en verklaring.
De snelle en grondige wijzigingen (oorlogscommunisme, nieuwe
oeconomische politiek, eerste en tweede vijf jaarplan), die zich in
den loop van nog geen twintig jaar voltrokken hebben, maken de
waarheid van gisteren vandaag tot een leugen. Een goed, betrouw-
baar boek van tien jaar geleden heeft heden slechts historische
waarde. Ook in de overige wereld hebben de toestanden een snelle
verandering ondergaan tengevolge van de wereldcrisis, maar ner-
gens is die zoo ingrijpend geweest; nergens is een nieuwe structuur
van heel het maatschappelijk leven ontstaan, zelfs niet in de Ver-
eenigde Staten van Amerika; zelfs niet in Duitschland. Viermaal
een nieuw fundament binnen twee decenniën is het belangrijkste
„Amerikaanschequot; record van Rusland.
Hiermee hangt nauw samen de moeilijkheid om een speciaal
onderzoek in te stellen, een bijzonder probleem aan te vatten.
Want het telkens radicaal omgooien van den koers is slechts mo-
gelijk in een land, waar heel het cultureele, sociale en oeconomi-
sche leven een eenheid vormt en rechtstreeks door den staat
volgens dezelfde beginselen geleid wordt. Een onderdeel onder-
zoeken zonder kennis van het geheel is altijd bezwaarlijk, doch
onder deze omstandigheden kan men het uitgesloten noemen zonder
goed op de hoogte te zijn van de algemeene toestanden een bepaald
verschijnsel in het juiste licht te zien en zijn beteekenis te be-
oordeelen.
Dit zijn enkele kenmerkende trekken van het gebied, waarover
talloozen geschreven hebben; gedeeltelijk verklaren zij waarom
betrekkelijk zoo weinigen slaagden.
*
Rest thans nog aan te geven welke factoren bij de onderzoekers
zelf, al dan niet journalisten, een mislukking in de hand werken.
Daar is in de eerste plaats de aloude quaestie van de objectivi-
teit: zeer vele reizigers in de Sowjetrepublieken zijn al voor hun
vertrek pro of contra bevooroordeeld. Zij gaan slechts uit om
materiaal ter bevestiging van hun meening te vinden. Als het nu maar
een eenvoudige zwart- of wit-aangelegenheid betrof, zou het althans
onmogelijk zijn een onjuist verslag uit te brengen en toch te goeder
trouw te zijn. Maar bij de ontstellende ingewikkeldheid der toe-
standen IS het niet moeilijk naar beste weten verslag te geven en
toch aan een vooringenomen standpunt vast te houden De fout zit
natuurlijk in het feit, dat de reiziger een vooropgestelde meening
heeft, hetzij reeds voor zijn vertrek, hetzij dat zijn bezoek hem
tot een voor- of tegenstander maakt. i Zijn werk zou zeer in be
teekenis winnen als hij zich wilde beperken tot de eenvoudige
weergave van het waargenomene, zonder te trachten tot een be-
schouwing te komen of eenheid in zijn opmerkingen te brengen
Onwetendheid gaat hiermee hand in hand. Niet slechts on-
wetendheid aangaande het huidige Rusland, oorzaak van eindeloos
misverstand, doch eveneens grove onkunde van de Russische ge-
schiedenis. Men krijgt soms den indruk, dat daarvan als voor-
naamste feit de Russische leeningen bekend zijn, die vroeger in
betrouwbaarheid alles overtroffen, (maar ten koste van welke
ontbermgen der bevolking?), en toen plotseling door de verlooche-
nmg der bolsjewiki^Ue^^e verloren. Gevolg van volstrekt
! Natuuriyk hebï;;^;;;:;;^^
Wo Frau Rubiner (Rubiner, Frioa: Der grosse Strom, Wien-Berlin mf
Verlag für I- eratur und Politik; enthousiaste communiste) im Hinbhck
Fa'hnbsp;die Gegenwart in viel zu leuchtenden
Farben und alles vom rem russisch-bolschewistischen Standpunkt aus schilquot;
dert da projezieren die Weichmanns die graue und trübe Gegenwart auch
in die Zukunft und schreiben bewusst und ausschliesslich als Europäer und
^quot;teressant, aber verhilft nicht zu einem
richtigen Bilde. Bezugscheine, Schlangestehen, schlechte VerkehrsSeT
verlorene Briefe, - niemand bestreitet, dass e^ das alles in Russland S'
Aber das ist nicht das Einzige und Entscheidende. Nach diesen Äusserlioh'
keiten eine neue Weltanschauung (zieht man nicht das Wort Religiorvor)quot;
HQ^ ?nbsp;^^^ der Stalinrede wl ïuS
(1931) auf den Zusammenbruch des Kommunismus zu schliessen quot;
-ocr page 45-onvoldoende historische kennis is, dat men de Russische toestanden
met die in Westeuropa (of in de Vereenigde Staten) vergelijkt,
dit zou alleen juist zijn, indien de schrijver wilde nagaan, of de
uitkomsten van de proefneming in de U.S.S.R. van dien aard zijn,
dat invoering van het systeem in Europa aanbevelenswaardig zou
zijn. Soms geraakt men in verontwaardiging over de godsdienst-
vervolgingen en verzuimt aandacht te schenken aan de rol, die de
Grieksch-orthodoxe kerk steeds in Rusland gespeeld heeft en het
peil in aanmerking te nemen waarop het godsdienstig leven zich
bevond. De onderdrukking van het individu is ook de oorzaak van
een vaak vernomen klacht; men vergeet de eigenaardige Russische
psyche benevens de regeeringsmethoden van het Tsarenrégime.
Een steeds weer terugkeerende oorzaak van onjuistheden in het
verslag is de korte duur van het bezoek en dientengevolge de
minder dan oppervlakkige kennismaking. Een verblijf van enkele
weken wordt veelal voldoende geacht om stof voor een boek te
verzamelen. De bekende schrijver H. G. Wells was een der eersten,
die na de revolutie Rusland bezocht. Hijzelf kende geen Russisch,
zijn zoon een beetje; in totaal vertoefden zij volgens eigen mede-
deeling vijftien dagen in het land en verdeelden dezen tijd tusschen
Leningrad en Moskou (langdurige treinreizen!) Zijn boek „Russia
intheShadowsquot;mogedoor de bijzondere kwaliteiten van den schrijver
de moeite van het lezen loonen, het behoeft geen betoog, dat een derge-
lijk werk voor den sociaal-geograaph nauwelijks waarde heeft.
Vrijwel nooit kent de reiziger de taal en is dus te meer aan-
gewezen op de Intourist-leiding. Dit officieele reisbureau, natuur-
lijk onder staatsbeheer, is voortreffelijk georganiseerd. Het beschikt
over ontwikkelde gidsen, die allerlei talen spreken en nauwkeurig
weten, waarin de bezoekers belang stellen. De Intourist zoekt hotels
uit, reserveert plaatsen in treinen, bespreekt bootpassages, als elk
ander reisbureau, maar het heeft bovendien voor al deze aan-
gelegenheden het monopolie. De vreemdeling neemt in Rusland
een bevoorrechte positie in. Maar alleen als hij officieel, d.w.z.
onder de hoede van het Intourist-bureau, het land bereist. Doet
hij dit niet, dan wordt het verblijf hem heel moeilijk. Dan staat
h« achter bij bevoorrechte Russen, als arbeiders, boeren etc en
ïï rt : If :nbsp;quot;quot;nbsp;onderdaltoor
kaartjes of entreebewijzen wil verschaffen; daarbij stijgen de prii
dan quot;d '7quot;'nbsp;K«' hij hovendien geen RuLs h
dan IS de zaak vrijwel hopeloos.nbsp;nussiscn.
Daarbij koml dat de Intourist alle uitstapjes organiseert- maw
de vreemdeling zie. slechts wat de regeeriig aan^naam is Z
steeds bestaan de Potemkin-dorpen in Rusland; hij bZek', Z
modehnnchtingen op elk gebied, desnoods speciaal vl hTt vrler
de .ngenhezoek ontworpen en tot aanzijn gebracht, die elhfeTn
het geheel met representatief behoeven ,ez«n in hun soort F^W
ken, clubs scholen, ziekenhuizen, sanatoria, musea, laborator
gecollecfvseerde landbouwbedrijven, alles mag hij zi;n doch nW
lang He°, zou .nbsp;^^ quot;«e ^ quot;
angf. Het zou „,el moeilijk zijn ze te vervalschen, want coi.roTe
ITl Trnbsp;-nbsp;têed b =
nd r;''.r ij?nbsp;^''«-iet 'e
nemequot;, relmf rhTt'rnVquot;''quot;quot;quot;'quot;nbsp;^^
ne voor ftet land en zijn praestaties maakt VpIp
regeeringen doen dat rechtstreeks of zijdelings en niet ^eeds on
^reng waarheidlievende wijze. Het verschil'bestaat daarTn dat
men m Rus^nd voor alle gegevens op elk gebied steeds wee; uü
sluitend op den staat aangewezen is
Daar gaat de vreemdeling naar Moskou. Hij ziet het graf van
Lenin. Hij reist naar Lenineradnbsp;r. •nbsp;^
wj , . ^t^uingrad en naar Dnjeprostroi Heeft hii
veel ,.jd, dan staan ook de Krim en het landbouwgebied quot;en „oo quot;
den van de Caucasus op het programma. De Gigant de enörme
^graanfabriek.- (welke thans echter als eenheid nicTLr b staaT)
wordt dan s.elhg „,et overgeslagen. Misschien kan hij op den .erug:
weg Kiew nog aandoen, maar dan moe. onze man „eer huiswaarts
H.J ze. zich aan z,jn schrijftafel en geeft mc. meer of mind r
V Huos.,e„ zijn indrukken weer. Is h,j conira, dan heef. hi] va„
alles opgemerkt, da. zijn „I„fernoquot;-.beorie beves.ig.. De iTZ
Herten menschen, die voor de winkels me. leege elalages wa to
(aluians .o. voor kor.), de schamele kleeding der bevolMnrdê
nijpende woningnood in Moskou („soms twee of meer gezinnen in
één kamerquot;). In de oudere boeken vormen voorts de verwaarloosde
kinderen een altijd terugkeerend, dankbaar thema. Is de schrijver
pro, dan kan hij deze z.g. bezprizornjy ook gebruiken, n.l. de ver-
mindering van hun aantal en de tehuizen, die men voor hen bouw-
de benevens de omstandigheid, dat ze er onder het Tsarisme ook al
waren, naar Siemsen in herinnering brengt. Onze man is scherp-
zinnig, dus theoretiseert hij wat over collectiviseering en vijf jaar-
plan; als goed opmerker geeft hij enkele staaltjes van persoonlijke
ervaringen, die verwonderlijk nauwkeurig overeenstemmen met
zijn theorie. Al naar zijn standpunt variëert de conclusie annex
toekomstvoorspelling vän 99 spoedige ineenstorting van het sow jet-
régimequot; tot „aanstaande communistische wereldrevolutiequot;. Als hij
aardig schrijft en veine heeft, haalt hij zijn reiskosten eruit; in elk
geval is de wereld opnieuw een „Rusland-boekquot; rijker. i
*nbsp;*nbsp;:)c
De methode, welke gevolgd werd bij de beoordeeling of een
boek al dan niet waarde heeft voor den sociaal-geograaph is deze.
Van de tijdschriften Osteuropa 2, The Slavonic Review 3, en Le Monde
^ „Hällt man diese fünf Bücher (van een genre als hier aangeduid) neben
die zahllosen anderen, die in den beiden letzten Jahren über Russland und
den Bolschewismus im allgemeinen erschienen sind, so muss man sagen,
dass es solche Bücher jetzt genug gibt und dass es Zeit wird sich den zahl-
losen ungelösten Sonderfragen eingehend zu widmenquot;. (Klaus Mehnert in
T., zesde jaargang pag. 688).
Artur Just uit zich over dit onderwerp in het voorwoord van zijn Aziatisch
reisverhaal als volgt:
..Alle Erfahrung spricht dafür, dass zur Abfassung eines Reisebuchs über
Russland ein Standpunkt, eine These, eine Schreibmaschine und ein Auf-
enthalt von sechs Tagen bis sechs Wochen, im Höchstfall aber von sechs
Monaten völlig ausreicht. Mein Büchlein hat den Nachteil, dass der Verfasser
sich seit sechzehn Jahren mit russischen Dingen befasst und seit fast sechs
Jahren, davon fünf Jahre als Berichterstatter der Kölnischen Zeitung, in der
Sowjetunion lebt. Ihm mangelt weiter jeder „Standpunktquot; und jede These.
Selbst den so würdigen Standpunkt der „Objektivitätquot; habe ich überwunden.
Ich habe nichts als raeine eigene Meinung zu sagen. Ich sehe im Rätebund
keine Probleme mehr, sondern den schnellen Ablauf historischer Zwangs-
läufigkeiten.quot; XLII, pag. 7-9.
2 j
» U.
-ocr page 48-Slavei werden de recensies in eenige jaargangen ('25 t/m '34) ge-
raadpleegd. Indien bleek, dat het boek in het bovenomschreven
kader paste en gunstig beoordeeld werd, vond het opname in de
lijst. Van een aantal schrijvers kwam vast te staan, dat zij jour-
nalist waren, sommigen bleken een andere professie uit te oefenen,
van enkelen kon het beroep niet worden vastgesteld. Zoo ontston-
den dus drie categorieën.
Het behoeft wel geen betoog, dat opname in de lijst niet beteeken-
de, dat schrijver dezes zich met de beoordeeling vereenigen kan.
Daarmee eveneens rekening te houden zou gelijk staan met het
introduceeren van een nieuw element van onzekerheid, daar hem
slechts enkele der werken bekend zijn.
Deze werkwijze is stellig niet ideaal. In de eerste plaats ont-
breekt de eenheid van maatstaf. Niet alleen toch werden drie tijd-
schriften gebruikt, maar bovendien waren de recensies in elk
periodiek afzonderlijk van verschillende critici afkomstig. Een
tegenwicht zou gevonden kunnen zijn, indien het mogelijk geweest
was slechts die boeken op te nemen, waaraan in elk tijdschrift
een waardeerende bespreking ten deel gevallen was. Dit bleek on-
uitvoerbaar, omdat een boek bijna steeds in niet meer dan één
tijdschrift beoordeeld werd, waarschijnlijk mede door de taal-
quaestie. Een tweede bezwaar is de aanwijsbare onvolledigheid.
De boekenvloed is zoo groot, dat aan slechts enkelen een recensie
ten deel valt, de overgroote meerderheid alleen aangekondigd
wordt. V^elken maatstaf men bij de selectie toepast, is het geheim
der redacties. Daarbij komt, dat de recensenten zich vanzelfspre-
kend niet op het standpunt van den sociaal-geograaph stelden en
desniettegenstaande uit hun dikwijls beknopte beoordeeling het
belang voor deze wetenschap moest worden afgeleid.
Het is tenslotte evident, dat de arbeid van journalisten, die
immers hoofdzakelijk artikelsgewijs in periodieken verschijnt, in
zijn omvang niet het meest tot zijn recht komt, indien slechts boeken
bij de beoordeeling in aanmerking komen. Het is allerminst regel,
dat dergelijke artikelen later in boekvorm uitkomen.
mr!nbsp;-
Anderzijds kan ten gunste van de methode worden aangevoerd,
dat het oordeel van gezaghebbende vaktijdschriften als maatstaf
genomen is; de leiders, die verantwoordelijk zijn voor de keuze
hunner medewerkers, genieten veelal een hooge reputatie op weten-
schappelijk terrein. i De gesignaleerde fouten zijn in elk geval naar
alle richtingen gemaakt, dus ontendentieus. Daarbij was het ma-
teriaal zeer uitgebreid: honderden recensies werden doorgelezen
en aan de gestelde eischen getoetst. En tenslotte was het niet wel
mogelijk een anderen weg te vinden, die even begaanbaar was en
beter tot het doel leidde.
Journalisten
1nbsp;- Dr Otto Deutsch (Neue Freie Presse) : Das Räderwerk des
roten Betriebes. Wien/Leipzig 1929. T, zesde jaargang,
pag. 803.
2nbsp;- Pierre Dominique: Sibérie rouge, Paris 1933, T, negende jaar-
gang, pag. 751-753.
3nbsp;- Arthur Feiler: Das Experiment des Bolschewismus. Frank-
furt a.M. 1929, T, vijfde jaargang, pag. 587.
4nbsp;- Artur W. Just (Kölnische Zeitung) : Mit Ilsebill freiwillig
nach Sibirien. Berlin 1932, T, zevende jaargang, pag. 429, 430.
5nbsp;- Idem: Die Presse der Sowjet-Union. Methoden diktatorischer
Massenführung. Uitgave van het Deutsches Institut für
Zeitungskunde. Berlin 1931, T, zesde jaargang, pag. 309.
6nbsp;- H. R. Knickerbocker (N.Y. Evening Post). Der rote Handel
droht. Berlin 1931. T, zesde jaargang, pag. 617.
7nbsp;- Paul Scheffer (Berliner Tageblatt): Sieben Jahre Sowjet-
Union, Leipzig 1930, T, zesde jaargang, pag. 238.
^ Heiaas bleek toch niet steeds onpartijdigheid gewaarborgd. Jules Legras,
die in Le Monde Slave vele boeken bespreekt, schrijft in de aflevering van
Januari 1931, pag. 157: „Lisez ce livre____Il est sombre mais en somme
consolant parce qu'il nous montre l'impossibilité du régime soviétique, son
échec inévitablequot;. Het is prettig, dat men naar schrijvers gezindheid niet
behoeft te gissen, maar aan zijn oordeel kan weinig waarde worden toe-
gekend, daar bovendien een paar maal meeningsverschil met andere, minder
bevooroordeelde, recensenten bleek.
8nbsp;- Theodor Seibert (Münchener Neueste Nachrichten, Ham-
burger Fremdenblatt, Leipziger Neueste Nachrichten): Das
rote Russland, München 1931, T, zesde jaargang, pag. 616.
9nbsp;- Hans Siemsen: Russland Ja und Nein. Berlin 1931, T, zesde
jaargang, pag. 688.
10 - Dr Hermann Ullmann: Kolonisation oder Zerstörung? Tage-
buch einer russischen Reise. München 1932, T, achtste jaar-
gang, pag. 248.
Niet-Journalisten
1nbsp;- Maurice Dobb (Docent Cambridge-University): Soviet Russia
and the World. London 1932, T, achtste jaargang, pag. 748.
2nbsp;- Georges Duhamel (medicus-romancier): Le voyage de Moscou.
Paris 1927, T, derde jaargang, pag. 400.
3nbsp;- Hans von Eckardt (hoogleeraar Zeitungskunde te Heidelberg):
Russland. Leipzig 1930, T, zesde jaargang, pag. 492.
4nbsp;- Samuel N. Harper (hoogleeraar te Chicago): Civic training
in Russia, Chicago 1929, U, Juni 1929, pag. 214-222.
5nbsp;- Anton Karlgrèn (hoogleeraar te Kopenhagen): Bolshevist
Russia, London 1927. U, Juni 1927, pag. 216-221.
6nbsp;- M. J. Larsons (valuta-expert): Als Expert im Sowjetdienst.
Berlin 1929, T, vijfde jaargang, pag. 589.
7nbsp;- Klaus Mehnert: Die Jugend in Sowjet-Russland. Berlin 1932.
R, Juli 1932, pag. 155, 156. Selbstanzeige in T, zevende jaar-
gang, pag. 436, 437.
8nbsp;- Mark Patrick (politicus en diplomaat): Hammer and Sickle.
U, Juli 1933, pag. 229-231.
9nbsp;- William White (Docent Pennsylvania University): So lebt
der Russe. Köln 1932, T, achtste jaargang, pag. 123.
Beroep onzeker
1nbsp;- Georg Cleinow: Roter Imperialismus, Berlin 1930, T, zesde
jaargang, pag. 550.
2nbsp;- Fannina W. Halle: Die Frau in Sowjetrussland. Berlin/Wien/
Leipzig 1932, T, achtste jaargang, pag. 429.
-ocr page 51-3nbsp;- Max Hodann: Sowjet-Union gestern, heute,morgen. Berlin 1931,
T, zesde jaargang, pag. 247.
4nbsp;- JijRGEN Keczynski: Rote Arbeit. Der neue Arbeiter in der
Sowjet-Union. Berlin 1931, T, zevende jaargang, pag. 116.
5nbsp;- L. Lawton: The Russia Revolution, Londen 1927. U, Juni 1928,
pag. 216-221.
6nbsp;- Arthur Rundt: Der Mensch wird umgebaut. Berlin 1932, T,
achtste jaargang, pag. 123,124.
7nbsp;- F. C. Weiskopf: Zukunft im Rohbau. Berlin 1932, T, achtste
jaargang, pag. 248, 249.
* * *
Ziehier het resultaat. Alvorens dit nader te beschouwen, dient
het begin van dit hoofdstuk in de herinnering te worden terug-
geroepen; daar werd vastgesteld, welke boeken bij het onderzoek
betrokken waren. In aanmerking kwamen de werken, die voor de
sociale geographie waarde bezitten, voorzoover zij op eigen waar-
neming van den schrijver berusten. Daardoor werden uitgesloten
alle boeken, die eenig speciaal onderwerp (landbouw, leger,
school, etc.) van theoretisch standpunt uit behandelen en voorts
die, welke hun materiaal ontleenden aan anderer observatie. Dat
van deze zesentwintig goede boeken minstens tien door jour-
nalisten geschreven zijn, pleit wel voor de mate waarin deze tot
onze kennis van de U.S.S.R. hebben bijgedragen. Dit verschijnsel
is reeds vaker vastgesteld. In Osteuropa i leest men:
„Die Neuerscheinungen über das bolschewistische Experiment
häufen sich. Beteiligt sind an dieser Bücherproduktion in starkem
Masse die aus der Sowjetunion heimkehrenden Journalisten. Sie
sammeln ihre Presseberichte in Buchform und übergeben die
Sammlung der öffentlichkeit.quot;
Eiders 2 heet het over Paul Scheffers:
»....und die Tagesarbeit des klugen Journalisten erweist sich
in dieser (Buch-) Form als ein nicht minder wertvolles Dokument
^ T, Zesde Jaargang, pag. 617.
'' T, pag. 238.
zur zeitgeschichtlichen Synthese.... Scheffers kritisch abwägen-
de und stilistisch trefflich durchgearbeitete Berichterstattung ver-
dient wegen ihrer Objektivität und Bildhaftigkeit einen besonderen
Platz in der deutschen Literatur über Sowjet-Russland.quot;
Die rote Wirtschaft, i een zeer belangrijk boek, dat een ruim
terrein bestrijkt, is door verschillende specialisten van allerlei
nationaliteiten geschreven. Zoo staat de inleiding op naam van
Otto Hoetsch. Twee journalisten, Artur Just en H. R. Knicker-
bocker, werkten eveneens mede, resp. met een hoofdstuk over de
pers en over den buitenlandschen handel.
Klaus Mehnert schrijft in zijn bespreking van Hans Siemsen: 2
„Hans Siemsen ist der Synthese zwischen Russland und sich,
zwischen Gegenwart und Zukunft am nächsten gekommen. Be-
sonders sympatisch berührt die Anspruchslosigkeit seines Buches,
das keine welterschütternden Thesen aufstellt, sondern in aller
Bescheidenheit berichtet und trotz journalistischer Flüchtigkeiten
durch die Kunst der Darstellung im Leser ein plastischeres Bild
hervorruft als tatsachengespickte Wälzer.quot;
En moge dan een Harper misschien in staat zijn de vluchtigheid
te vermijden zonder aan suggestieve kracht in te boeten, zoolang
nog zoo weinig geleerden in de gelegenheid zijn, grondige, dus
langdurige studiereizen te maken, vervangen de journalisten hen
voortreffelijk. Door hun meestal langdurig verblijf leeren zij de
taal in de perfectie en komen mede dientengevolge in nauwe
aanraking met de bevolking. Hun geoefend waarnemingsvermogen
stelt hen in staat van deze gunstige omstandigheden ten volle
partij te trekken.
In het bovenstaande is dus de stelling uit de Inleiding, volgens
welke de journalisten in belangrijke mate gegevens verschaffen
aan de sociaal-geographische wetenschap, getoetst en steekhoudend
bevonden.
^ Sammelwerk, herausgegeben van Dr Gerhard Dobbert. Königsberg und
Berlin 1932. Besproken in Osteuropa, achtste jaargang, pag. 497, 498.
2 Osteuropa, achtste jaargang, pag. 688.
DE QUALITATIEVE BETEEKENIS VAN DEN ARBEID VAN
JOURNALISTEN VOOR DE SOCIALE GEOGRAPHIE
Houdt de hoedanigheid van het werk van goede journalisten in
zijn waarde voor de sociale geographie gelijken tred met^de hoe-
veelheid?
Het doel van dit hoofdstuk is aan te toonen, dat deze alles-
beheerschende vraag bevestigend beantwoord kan worden. Van
te voren kan dit reeds waarschijnlijk worden geacht. Steinmetz
immers schrijft:
„In aansluiting hieraan (i.e. het vele sociaal-geographische vóór-
werk, dat verricht wordt zonder besef van de waarde als weten-
schappelijk materiaal) moet nog een bijzonderheid hier vermeld
worden, die eveneens niet alleen aan deze nieuwe wetenschap
eigen is, maar aan vele andere eveneens. Ik bedoel de waarde
die toekomt aan wetenschappelijk werk op haar gebied, zelfs met
hetzelfde bepaalde doel, dat zij zich stelt verricht door eigenlijk
ontelbaar velen, die natuurlijk den nieuwen naam niet kenden,
maar ook zelfs niet wisten, dat zij aan een dergelijke, ja zelfs aan
eenige wetenschap meewerkten. De hooge journalist is vaak onze
eenige of beste bron, ik denk aan Brinkley, Shadwell, Chirol,
Londres en vele anderen.quot; i
Daartoe zullen een zestal boeken aan een nadere beschouwing
onderworpen worden. De keuze dezer boeken is volstrekt wille-
keurig, 2 evenals het aantal. Zes andere hadden met evenveel recht
genomen kunnen worden, of zestig (zeshonderd evenwel zouden
waarschijnlijk niet beschikbaar zijn, ofschoon als regel meer
^ LXXVI, pag. 37.
Waar hier — en ook in het volgende hoofdstuk — slechts stalen worden
gegeven en geen representatieve opsomming, doet het feit, dat onder de
auteurs zich geen Nederlanders bevinden, aan de billijkheid niet tekort,
maar bevordert alleen de onbevangenheid bij het oordeelen.
boeken in een bepaald genre of over een zeker onderwerp bestaan,
dan men aanvankelijk vermoedt).
Toch is daarom de keuze niet geheel toevallig, omdat rekening
gehouden is met het behandelde onderwerp. Men zou op aarde
eenige „journalistieke gebiedenquot; kunnen onderscheiden en wel
die landstreken, die om reeds vermelde redenen zoo niet uit-
sluitend, dan toch hoofdzakelijk door journalisten beschreven
werden. Slechts dagbladcorrespondenten zijn in de gelegenheid in
deze afgelegen landen van groote uitgestrektheid, waar bedrijfs-
leven en verkeer nog weinig ontwikkeld zijn, geruimen tijd te
leven en te reizen.
Hiertoe moet men rekenen Oost- en Zuid-Azië, misschien met
uitzondering van het Japan van den laatsten tijd, de Sowjet-Unie
het grootste gedeelte van Afrika, Zuid-Amerika en desnoods ten
deele Oceanië en Australië. Een fijnere verdeeling zou mogelijk
zijn, waarbij ook stukken van Europa en Noord-Amerika in aan-
merking kwamen.
De te bespreken boeken nu houden zich bezig met Japan (van
vijfentwintig jaar geleden) een deel van Zuid-Amerika, de Sowjet-
Unie, Britsch-Indië, Duitschland en eenige algemeene onderwerpen
Deze laatste, bestaande uit gesprekken met vooraanstaande lieden
vormen een apart soort van „journalistiek gebiedquot;. En wat
Duitschland aangaat, sinds het vanouds welbekende Duitsche ge-
recht op de innigste wijze met nationaal-socialistische kruiderijen
is vermengd, kan men ook hier, zij het misschien alleen voorloopig
van een voor journalistieke werkzaamheid bestemd terrein spre-
ken. Dit geldt n.1. overal waar in korten tijd groote veranderingen
plaats vinden. Zooals reeds werd betoogd, is de journalist uit
hoofde van zijn beroep onmiddellijk aanwezig en zijn op actualiteit
gerichte werkwijze stelt hem in staat reeds dadelijk een overzicht
te geven van wat geschiedt, al zal dit natuuriijk niet aan de
strengste eischen van grondig wetenschappelijk onderzoek voldoen
Maar is dat noodig? Moeten voor de sociale geographie waarde-
volle boeken, en dus ook de hier te behandelen geschriften, weten-
schappelijke standaard- en meesterwerken zijn?
Geenszins, doch het moeten goede boeken zijn. Steinmetz, de
grondlegger der sociale geographie hier te lande, stelt in de boven-
aangehaalde „Inleiding tot de Sociologiequot; de volgende eischen:
. „Zulk een sociale beschrijving (waarvan hij in een noot talrijke
voorbeelden opsomt) zal moeten streven naar twee doeleinden.
Het eerste is veelzijdigheid, waarbij vooral hieraan gedacht wordt,
dat zij zich niet moet beperken tot de oekonomische of tot welke
andere zijde van de gekozen eenheid ook, maar dat het onderzoek
van den toestand naar alle zijden moreel, kultureel, oekonomisch,
crimineel, enz. moet geschieden. Dit streven moet al haar werk, ook
wanneer het details betreft, doordringen. De tweede eisch moet
zijn preciesheid, scherpte van beschrijving en omlijning, als het
mogelijk is ook quantitatief, dus statistisch.quot; i
Hoogere journalisten stellen aan hun werk deze eischen eveneens.
Eén, reeds genoemd, verschilpunt zou er kunnen zijn: bij weten-
schappelijk werk spreekt het vanzelf, dat geen onderwerp opnieuw
behandeld wordt, dat reeds afdoende en volledig onderzocht is; maar
de journalist rekent niet met de bestaande litteratuur, voor hem is
slechts van belang wat het publiek (nog) van zijn onderwerp weet.
Dit verschil tusschen sociaal-geograaph en journalist zal zich
echter uit den aard der zaak als regel meer in krantenartikelen
dan in boeken openbaren.
*
Onder de republiek bestond er in Duitschland groote belang-
stelling voor de Sowjetunie, welke aan het licht trad door een
eindelooze rij van boeken, die over dit rijk verschenen. Ook de
dagbladen lieten zich niet onbetuigd en zonden uitstekende ver-
tegenwoordigers naar het land van Stalin. Hun gebundelde cor-
respondenties hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de ver-
spreiding van kennis aangaande dit gebied, naar reeds in het
vorig hoofdstuk bleek. Het werk van twee dezer journalisten,
Artur Jüst2 en Hans Siemsen 3 zal hier aan een nadere beschou-
1 LXXVI, pag. 38, 39.
'' XLII.
3 LXXII.
wing onderworpen worden, waarmee aan verdienstelijke anderen
(b.v. Scheffer) niet tekort gedaan wil zijn.
De titel van het boek, dat Just in November '31 beëindigde,
mtrigeert den lezer. Wie is Ilsebill? Nu en dan lijkt zij de vrouw
van den auteur, een ander maal schijnt die veronderstelling niet
te kloppen. In het voorwoord noemt hij haar een litterair hulp-
middel en zegt, dat zij zich dikwijls stelt
„auf das für mich und Russland viel zu anmassend Piedestal
des gesunden Menschenverstandsquot;.
Of het hulpmiddel zuiver litterair was of niet, gaat alleen Just
aan; laat den schrijver wat des schrijvers is (of was). Dat kan
hem slechts welkom zijn, getuige een andere passage uit zijn
introductie, die niet bepaald op treffende bescheidenheid wijst:
„Dies Büchlein ist zumeist im Eisenbahnabteil als Reislektüre
entstanden. Wenn ein aufmerksamer und williger Leser hieraus
vom Rätebund mehr kennenlernt als aus manchem Standard-
werk, so möge er die Täuschung in der Form verzeihen.quot; Excusez
du peu.
De aandacht van den auteur wordt getrokken door de om-
standigheid, dat weliswaar overal geweldige gebouwen-complexen
met fantastische snelheid verrijzen, maar dat die geen van alle
ten doel hebben den woningnood te verlichten. Fabrieken en ad-
ministratiegebouwen zijn het, maar
„nirgends sind auch nur Anfänge für ein neues, besseres, prak-
tischeres Wohnen, für die sozialistische Stadt, für etwas irgendwie
vorbildliches vorhanden.quot; i
Bij een bezoek aan een model-konijnenfokkerij wordt daarom
het volgende grapje gelanceerd:
„Man denkt über Seelenwanderung nach. Ob es nicht wohl besser
wäre, beim nächsten Leben, falls die Weltrevolution doch noch
siegt, als Kaninchen auf die Welt zu kommen.quot; 2
^ XLII, pag. 174.
2 XLII, pag. 165. De geringe aandacht, die de regeering aan de eischen der con-
-ocr page 57-De stelselmatige volgorde bij den bouw van nieuwe steden is
deze: eerst administratiegebouwen, dan een fabrieksschool ter
vorming van jonge menschen tot meer of minder geschoolde ar-
beiders, dan de fabriek en vaak nog eens de fabriek, dan woningen
voor het leidende personeel (een villa voor den directeur!), dan
een club, een schouwburg, een restaurant en ten laatste woon-
gelegenheid voor de arbeiders. Net zooals het vroeger al in den
Oeral was, want vooral daar worden nieuwe steden gebouwd ten-
gevolge van het groote industrialisatieplan. Vroeger was numero
één het kasteel, thans administratiegebouw, dan kwam een heeren-
huis, nu woning der hoofdingenieurs, een kerk, waarin tegen-
woordig club of theater gevestigd zijn en dan het bedrijf, is nog
steeds bedrijf. Daaromheen houten en leemen hutten, daaromheen
volk, massa, arbeidskracht. De evenwijdigheid kan voortgezet
worden. De hemel heet thans wereldrevolutie en is zeer ver....
Gehoorzaamheid blijft plicht van den kleinen man, wat de heer
ook van hem verlangt. Jüst is door zijn verblijf in den vreemde
de toestanden thuis blijkbaar eenigszins vergeten. Het Keizerrijk
en thans ook het Derde Rijk verschillen in dit opzicht weinig van
Rusland. „Maul haltenquot; is een gevleugeld woord geworden!
Het industrialisatieplan van het „Ural-Kusnetsker Kombinatquot;
heeft enorme beteekenis. De Stroganows zijn de stichters geweest
van de Oeral-nij verheid. Zij kregen van Iwan den Verschrikke-
lijke een concessie voor zoutwinning. Geleidelijk nam de mijn-
bouw toe, om nu de laatste jaren plots een „stratosfeervluchtquot;
te nemen.
„Das Gebiet rückt beinahe plötzlich in die Reihe der allerersten
Energiequellen der Welt ein. Das ist ein Ereignis, dessen eintreffen
in allernächtster Zukunft sicher ist.quot; i
Het plan is een militariseeringsprogram: het U.K.K., gelegen op
3000 km van de Westgrens, op 5000 km van de Oostgrens, is on-
sumptie besteedt formuleert Just met een goedgevonden woordspeling aldus:
„die materialistische Religion der Bolschewismus vergisst des Fleisches
Schwäche.quot;
^ XLII, pag. 189.
neembaar. Hier is nu werkelijk een plan, iets van „Planwirtsehaftquot;
Bovendien schept men uit niets een machtig industriegebied, waar-
in tot 1937 vijf milliard roebel geïnvesteerd worden. In dat jaar
zullen er drie a vier millioen menschen moeten wonen. Voor
onderdak, voeding etc. van deze massa's zal gezorgd moeten wor-
den. De schrijver geraakte zeer onder den indruk van wat hij
zag gebeuren en van wat bij zijn bezoek al tot stand gebracht
was. Hij schrijft dan ook, dat de wereld het zal weten als het
gelukt.
De opzet van het plan is om ijzer uit den Oeral en kolen van
Kusnetz (ten Z.O. van Tomsk) bij elkaar te brengen. De onderlinge
afstand bedraagt weliswaar niet minder dan 2500 km, maar dalr
de mijnen zeer toegankelijk zijn acht men rentabiliteit gewaar-
borgd. Het voornemen bestaat om het transport te doen plaats heb-
ben door middel van een electrischen spoorweg, met den zwaarst
denkbaren onderbouw en vijftigtons-wagens. Voorts wil men een
chemische industrie in het leven roepen en kunstmest, bouw-
materialen en cement vervaardigen. In den Oeral bevinden zich
ook kahvoorraden en sinds kort zijn deze eveneens in Uzbekistan
ontdekt. De hoeveelheden schijnen verbluffend te zijn en de export-
mogelijkheden daardoor groot, maar de ontginning is aanvankelijk
in matig tempo ingezet.
Tot voor luttele jaren was Jekaterinenburg een akelig gat vies
en volkomen vervallen. De Tsarenfamilie was er vermoord, maar
dat was dan ook al. (De kelder, waar dit geschiedde, is de eenige
plaats in het Sowjetrijk, niet toegankelijk voor kinderen beneden
zestien jaar). Thans ligt op deze plaats Swerdlowsk, geheel op-
nieuw gebouwd, de modernste stad van Oost-Europa, met een
groote toekomst als industrieel, administratief en wetenschappelijk
U.K.K. centrum. Swerdlowsk heeft het geluk over moed, middelen
en mannen te beschikken, die haar dit waarborgen. Deze stad
zou de ideale hoofdstad van de Unie zijn, gezien de toenemende
verplaatsing van het oeconomische zwaartepunt in oostelijke rich-
ting en tevens op grond van strategische overwegingen.
Nowosibirsk bezit enorme officieele en industrieele gebouwen
en ellendige leemen „woningenquot;. In het bouwplan der stad is een
theater (!) voor tienduizend bezoekers opgenomen, het modernste
ter wereld (natuurlijk); op het tooneel kunnen auto's en tractors
paradeeren. Ook is de bouw ontworpen van een keuken, die zes-
honderdduizend porties per dag zal kunnen afleveren. Men wordt
bij al dit toekomstig schoons, dat als vrijwel bereikt wordt voor-
gesteld, onwillekeurig herinnerd aan de uitdrukking van dien
anderen journalist. Feiler, die in zijn voortreffelijk boek „Das
Experiment des Bolschewismusquot; spreekt van „konjugieren im Fu-
turumquot;.
Twee jaar voor het bezoek van Just bestond Magnitogorsk nog
niet. Toen hij er was, had de stad honderdduizend inwoners en een
afgedankten goederenwagen als station, hoewel deze plaats wel-
licht het Essen van den Oeral zal worden. In al deze steden:
Kusnetzk, Prokopiewsk, Magnitogorsk, Nowosibirsk, Beresniki treft
vooral het tempo van den aanleg.
Tusschen Wolga en Stillen Oceaan is Jakow Pawlowitsch Iwan-
tchenko heerscher over de ijzerindustrie. Deze zeer bekwame
captain of industrie heeft een schitterende carrière achter den
rug: in 1922 stond hij aan het hoofd van een fabriek met 4000
arbeiders, weldra waren het er 35.000, thans loopt hun getal in de
honderdduizenden, straks zullen het millioenen zijn. Stalin gaf
hem deze opdracht, zooals Peter de Groote aan Demidow.
Peter vertoont op meerdere punten overeenkomst met de tegen-
woordige heerschers. Hij had ontzaglijk veel te danken aan Neder-
landers en Duitschers, van wie hij zeer velen in dienst had. Tegen-
woordig zijn het ook weer de Duitschers, die Rusland op gang
moeten brengen, maar onze landgenooten zijn helaas door Ameri-
kanen vervangen. De hulp van talrijke buitenlanders is voor de
verwezenlijking van alle Russische „plannenquot; onmisbaar. Een be-
zwaar dezer plannen is, aldus Jüst, dat men bij het opstellen
ervan den huldigen stand der techniek tot uitgangspunt moet
nemen. De bouw van een complex vordert eenige jaren. Maakt
de techniek inmiddels vorderingen, dan moet men het plan wij-
zigen en waarschijnlijk een onvoldoend beproefde constructie in
gebruik nemen, of wel zich tevreden stellen met een verouderd
«ysteem. Natuurlijk geldt dit bezwaar voor den bouw Tan e k
b drijf, maar hier hangen bovendien vele bedrijven onderhng
nauw samen en zijn op elkaar aangewezen. Al sch jnt de groots^f
bewondermg voor den loopenden band reeds weer voorbreng
komt het gezond verstand hier en daar op den voorgrond de Russen
zun nog steeds dol op het allernieuwste. In hun record^;anbidZ
zun ze werkelijk Amerikaanscher dan Amerikanen (zoo m^^^^^^
hjk) en hun macromanie dreigt soms noodlottige vormen aan te
rZZe'' ^^^^nbsp;^^^^ ^^ -^eT h::
JüST persifleert met gezonden zin voor de werkelijkheid de
Russische grootsprekerij op verdienstelijke wijze:
Nach der Methode des „Sieges von Stalingradquot; (Traktorstrov)
sieht der Sozialismus so aus: Man kauft sich von einem Kon /k
tionsburo einen Fabriksplan, man nimmt sich den Tractor der
International Harvester Companie(y?) und empfindet (erfindet )
Ihn nach, man schickt junge Ingenieure zu den Kapitalisten i^ii
Schule, man ho t sich zur Sicherkeit 220 amerikanische Ingenieure
Werkmeister Vorarbeiter, die Einrichting und Organisation über
nehmen, nachdem die 3000 Maschinen eingekommen und ausgebaut
sind, man stellt statt einen gelernten oder ungelernten Indust^l
arbeiter vier Bauern jungen oder halbwüchsige Mädel an die Auto-
Tb t ff . bnbsp;noch die
Rohstoffzufuhr emigermassen klappt, was ja schon wieder eine
verkehrstechnische Organisationsfrage ist, für deren Lösung sich
em anderer Amerikaner oder Japaner oder Deutscher finden lässt
muss schhesshch etwas herauskommen.quot; „Es soll gar nicht ver-
langt werden, dass nun der Sozialsmus auf eigene Faust die Ge-
pachtet.... Man verschone uns nur freundlichst mit Bolschewis-
mus, Kommunismus und Sozialismus bei solchen mit guten Dollars
bezahlten kapitalistischen Riesenkaninchen.'
1 XLII, pag. 51, 52.
-ocr page 61-Just acht den conveyor slechts van practische beteekenis, wan-
neer selectie der arbeiders plaats heeft. Deze opvatting is in
flagrante tegenspraak met wat Ford dienaangaande beweert. i Niet
alleen „normalequot;, domme menschen kan hij gebruiken, ook blin-
den, kreupelen en andere invaliden kunnen een vol loon verdienen.
Volgens Ford behoort een bedrijf een staalkaart van de typen in de
samenleving te vertoonen, met hetzelfde percentage „onvolwaar-
digenquot;, die dat zijns inziens echter in het geheel niet zijn.
De geringe aandacht, welke tijdens de periode waarin dit boek
ontstond aan de belangen der consumptie besteed werd, hebben
den schrijver zeer getroffen. Hij geeft verschillende staaltjes van
den chaos op dit gebied. Naast den handel der staatscoöperaties
(in Westersche sfeer een ietwat vreemde figuur) duldt men een
locale vrije markt, die op afstanden van vijf tot vijftig km prijs-
verschillen van vele honderden percenten vertoont. Een aardig
feitje: in een exemplaar van de Berliner Zeitung annonceerde
het warenhuis Tietz Wolgakippen voor 88 pfenning per pond. Aan
de Wolga kosten ze 8 roebel, oftewel 17 mark.
„Was schliesslich nichts anders beweist, als dass der Moskauer
Rubelkurs falsch ist.quot; 2
Overal in Rusland loopen veel kleine meisjes met geschoren
hoofdjes rond, omdat zelfs geschoolde arbeiders niet de noodige
zeep kunnen bemachtigen om lang haar te wasschen. Men vergete
echter niet, dat dit boek al weer vier jaar oud is.
Bij een bezoek aan een wetenschappelijke inrichting neemt Just
aan den maaltijd deel.
„Zwanzig Gelehrte assen manierlich aber mit einem unbeschreib-
lichen Heisshunger die magere fettlose Mahlzeit.quot; 3
Op den Oost-Chineeschen spoorweg contrasteerde het Russische
deel, dat uitmuntte door vuilheid, armelijke menu's in den restau-
1 XXIV, pag. 103-115.
XLII, pag. 71.
3 XLII, pag. 218.
liiS » Tnbsp;opvallend me. de zinde-
word haermee natuurlijk geen wapen in handen gegfven quot;
Het transportwezen vertoont gebreken van allerlei aard In elk
^^^^ ^^nbsp;—• ^^ar ïani
„Bei einem Schienenmaterial dass zu 80 % auswechslungsbedürf
hg zst, soll man zufrieden sein, dass der Fünf j ahrplanenthusttu^
mcht mehr herausholt als Vr^/q* ^ u u -.x..
Schnellzug.quot;!nbsp;^nbsp;^^^^^^hschmtthch bei einem
C^Znbsp;passagiers- en goederentreinen heeten Maxim naar
Gork, die ze onder het Tsarisme meermalen beschreef mi zel
reist thans natuurlijk alleen in salon- of slaapwagen en vertoe
gewoonhjk m de Krimbadplaats Sorrent. Op L sLpen Te all
z fs nog steeds vier klassen met groote verschillen. In de ^rde
klasse verstikkende nevel en liederen in mineur.
De religieuze strijd is volgens schrijver vrijwel ten nadeele der
kerken beslist Practisch iedereen is in staatsdienst en voor dt
genen IS het ^maatschap van een kerkgenootschap nauwelijksquot;
mogelijk daar he wordt aangemerkt als „zusätzlicher Beri un
zuverlässiger Gesinnungquot;; als dit boek eerst onlangs verTchenen
was, had toegevoegd kunnen worden: tout comme Sel nous De
buitenlandsche vaklieden brengen soms nog steuTaan de k^ kfn
maar een factor van beteekenis knnn«,, J- ■ /nbsp;^^erken,
van meening, dat er voor de verli quot;nquot; -et vormen Jusx is
plaats gekomen is.nbsp;-^^dwijnende kerken mets in de
„Dass aber Leninecke und rote Fahne neue geistige Inhalte
schaffen, wird keineswegs noch deutlich.quot; 2
gj^scl^e impliceeren, dat de oj^pxe kerk „alte geistige In-
1 XLII, pag. 26.nbsp;----
XLII, pag. 95.
-ocr page 63-haltequot; bezat, een stelling die voor bestrijding vatbaar is, althans
indien men daarbij aan de breede massa denkt. Maar het lijdt geen
twijfel, dat vijf jaarplannen, industrialiseering etc. door handige
propaganda vooral onder de jeugd een soort „godsdienstigquot; en-
thousiasme en opofferingsgezind idealisme in het aanzijn hebben
geroepen.
JusT belicht hier en daar, zoo terloops, trekjes van het Russische
volkskarakter; soms lijkt hij juist getypeerd te hebben, dikwijls
zijn het aardige opmerkingen zonder meer. Dit probleem is dan
ook wel een der belangrijkste en minst onderzochte in de sociale
wetenschap. Zonder eenigermate exacte gegevens en methoden is
het haast ondoenlijk tot een eenigszins betrouwbare, niet al te
subjectieve bepaling van het volkskarakter te geraken. De ver-
eischte gegevens en methoden ontbreken eigenlijk nog geheel. Het
is vrijwel ondoenlijk het erfelijke karakter te scheiden van de uit-
werking van voorbijgaande invloeden. Bovendien bestaan er ook
in relatief homogene volken groote verschillen tusschen de be-
volkingsdeelen. Dat anderzijds juist dit probleem om een oplossing
roept, ligt voor de hand. Om een volk te begrijpen is het noodzake-
lijk zijn karakter te kennen. Levenswijze, gedragingen, mogelijk-
heden, grenzen, reacties, aspiraties hangen goeddeels met het ka-
rakter samen en zijn veel minder direct afhankelijk van de eigen-
schappen van het land, dan men dikwijls schijnt te denken.
JüST signaleert de Russische naïviteit, die wolkenkrabbers bouwt
op plaatsen waar leege ruimte in overvloed is, slechts terwille
van de wolkenkrahberij.
„Die Russen sind noch derartige Naturmenschen, dass sie von
Natur nichts verstehen.quot; i
Zij wandelen niet voor hun plezier; liever proppen enorme
massa's zich in overvolle treinen en trams, waarvan dubbel zooveel
gebruik gemaakt wordt als voor den oorlog.
Voor alles wat orde en zindelijkheid als permanente toestand
heet, ontbreekt den Rus alle zin. Vandaar ook het groote percen-
1 XLII, pag. 84.
-ocr page 64-tage afval bij de industrie; zelfs in modelinrichtingen bedraagt
dit soms 97%! Maar hieraan dragen ook andere omstandigheden
schuld. Gebrek aan organisatietalent is een Russische „karakter-
eigenschapquot;. Daarbij is het praestatievermogen der arbeiders ge-
ring. Men noemt de verhouding van vier Russen op één Duitscher
De slechte organisatie maakt bovendien onvoldoende gebruik van
het beschikbare materiaal. Voor de eerste dertig jaar zou het uit-
zicht op de vorming van een kloek industrieproletariaat zeer ge-
ring zijn. Maar de kinderen van de tegenwoordige arbeiders en de
jonge arbeiders van thans moeten toch een goede kans maken
zou men zeggen; Jüst zwijgt hierover. Er schijnt een plan(') te
zijn om aan elk bedrijf een school te verbinden, waar niet alleen
gewoon, maar tevens technisch onderwijs gegeven zou worden Het
gevolg hiervan ware erfelijkheid van het beroep.
De arbeiders, hoe weinig bekwaam ook, zijn in elk geval niet
veeleischend, niet ontevreden ook, ondanks hun luide klagen.
Eigenlijk ook niet wat men noemt beklagenswaard. Dat zijn veel
meer de slachtoffers van dezelfde koloniseeringsmethoden, die
reeds eenige eeuwen in stand gehouden worden. De „Entkiilaki-
sierungquot; met haar dwangverhuizingen heeft onnoemelijk leed ver-
oorzaakt en daarbij veel volkskracht verkwist. Dit is een ernstig
feit in een land, waar het gebrek aan mannen (in beide beteeke-
nissen des woords) chronisch is. Bovendien heeft men voor al de
nieuwe industriegebieden groote aantallen arbeiders noodig Voor
een ingenieur beteekent de benoeming op een zoo verwijderden
post dikwijls een soort verbanning en is ook als zoodanig bedoeld
De arbeiders moeten aangelokt worden door schoone beloften. Elk
nieuw bedrijf krijgt voor personeelswerving een district in het
eigenlijke Rusland toegewezen, zoodat concurrentie uitgesloten is.
De kolchozen hebben de verplichting om niet alleen producten
maar ook arbeiders te leveren.
„Ein wenig Enthusiasmus und ein wenig Zwang: es ist so ein
fach in Russland zu regieren.quot; i
1 XLII, pag. 212.nbsp;quot;nbsp;-
-ocr page 65-De aanblik van het zwoegen der wereldberoemde Wolgasj ouwer-
lui brengt Just tot deze rake typeering:
„So hat das Russische Volk mit Singen und Klagen, langsam und
mit vielen Erholungspausen dazwischen, einträchtig, wenn ein
starker Führer da ist, unbeholfen und ergeben primitiv Lasten
getragen und bewegt, die schier unmenschlich schwer schienen.quot; i
De verdiensten van dit boek spreken voor zichzelf. Een scherpe
blik, levendige belangstelling, kennis der toestanden door lang
verblijf en uitgestrekte reizen benevens een vlotte schrijftrant
hebben den auteur in staat gesteld tot het schrijven van een aan-
genaam leesbaar, onderhoudend en waardevol boek, dat behalve
een sprekende „couleur localequot; ook vele interessante feiten bevat.
Het ligt voor de hand, dat de geringe plaatsruimte die hier be-
schikbaar was, aan het fragment niet volledig recht kon laten
wedervaren. Veel meer fragmenten waren het citeeren ruimschoots
waard, menige heldere visie, teekenachtige beschrijving, treffend
feit moest achterwege gelaten worden.
Dit is tevens de schaduwzijde van een dergelijk boek. Het geeft
steeds en overvloedig losse trekjes, die illustratief zijn maar weinig-
zeggend. Een uittreksel kan eigenlijk niet gemaakt worden, zonder
het boek onrecht te doen. Want de samenvatting ontbreekt. Elders 2
werd er reeds op gewezen, dat dit tot op zekere hoogte een ver-
dienste is. Een bloote weergave van feiten, niet gerangschikt en
gekozen ter staving van een bepaalde theorie, levert materiaal voor
verdere bewerking. Wanneer feiten en waarnemingen vooraf door
den auteur in het raam eener bepaalde zienswijze gewrongen zijn,
missen zij alle waarde. Maar het alternatief behoeft niet noodzake-
lijkerwijze zoo gesteld te worden. Het is denkbaar, dat een schrijver
met volle behoud van onbevangenheid slechts op grond van het
waargenomene een samenvattend oordeel geeft, een hypothese op-
stelt. Maar voor den journalist, ook den hoogeren journalist is dat
1 XLII, pag. 68.
h.L, pag. 28.
-ocr page 66-als regel met weggelegd. Hem ontbreekt daartoe de geestesscholing
docTnbsp;wetenschappelijke opleiding
Wdstuk 1nbsp;- h't slot
la felL^^^ quot;nbsp;quot;nbsp;- uitzonderingen
daargelaten - als jongmaatje in dienst van een dagblad getreln
en slechts door zijn capaciteiten uit de rangen opgeklommen tot
zijn belangrijke positie. Hij heeft dus alles in en door de practiik
moeten leeren. Hij heeft geen onderwijs gehad in de JeZZn
van sociaal onderzoek. Hij heeft ook neiging om te doen atf hquot;
de eerste mensch ter wereld is. die een bepaald verschijnsel onder-
zoekt, m.a.w. hij negeert veelal de bestaande litteratuur, om geheel
te zwijgen van de meestal onmisbare historische kennis VaLaaa
immers is uit gisteren gegroeid; hoe wil men het heden be
grijpen zonder het verleden grondig te hebben onderzocht^
Als men zich dit alles realiseert, gevoelt men groote bewondering
voor het vele, dat deze lieden, ook uit wetenschappelijk oogpunt
beschouwd, praesteeren, ondanks den handicap hunner onvol^en-
de opleiding.
„Zwei Journalisten waren beim Papst in Rom.
Si: in rTiÜ?quot;nbsp;bleiben
„Drei Tage, Euer Heiligkeit.quot;
„Das ist genug.quot;
Zum zweiten: „Und wie lange bleiben Sie?quot;
Drei Monate.quot;
„Das ist zu wenig.quot;
Herr Litwinow in Moskau hat mir diese kleine Geschichte erzählt
Und wenn er „Romquot; sagte, meinte er „Russlandquot;, und wenn er
»Papst sagte, meinte er.... Das hat er aber nicht gesagt.
M^ti^!nbsp;abgereist aus
Um vier Uhr kam ich an, um zwei Uhr ging ich schlafen War
ich statt schlafen zu gehen gleich wieder abgereist, ich hätte ein
ganzes Buch schreiben können. Ein überraschendes kleines Büch-
lein, ganz einfach und unkompliziert, mit vielen einfachen un-
komplizierten und überraschenden Schlussfolgerungen.
Statt dessen bin ich geblieben. Sechs Wochen. Und was soll ich
nun schreiben?quot;
Zoo begint het boek van Hans Siemsen, in vele opzichten de
antipode van Just: hij kent Rusland noch zijn taal en heeft niet
vele j aren in het land gewoond, maar alleen een reis van zes weken
gemaakt. Doch hij is een goed journalist, dat heeft hij met Just
gemeen en deze inzet bewijst het overtuigend. De titel van zijn
boek, „Russland, Ja und Neinquot;, i doet reeds één eigenschap van
den auteur doorschijnen: eerlijkheid. En de inhoud geeft geen
reden hieraan te twijfelen; nergens blijkt een parti-pris. Dat wil
wat zeggen voor een Rusland-boek!
Siemsen maakt den indruk als zoovele journalisten een goed op-
merker te zijn; in tegenstelling tot sommige zijner collegae zegt hij
niet meer, dan hij kan verantwoorden. Hoewel hij het „Neenquot; van
den titel dikwijls nadrukkelijk onderstreept, laat hij anderzijds
niet na erop te wijzen, dat de toestand in West-Europa niet beter,
althans niet principieel beter is, dat men daar dezelfde gebreken
in anderen en soms overeenkomstigen vorm aantreft. Deze wijze
van vergelijken met West-Europa treft men zelden aan in boeken
over dit onderwerp.
Dit boek verdient met vele citaten, heele hoofdstukken zelfs, te
dezer plaatse vertegenwoordigd te worden. Niet omdat het zoo
weergaloos goed is op zichzelf, maar omdat het op schitterende
wijze aantoont, dat een goed journalist zelfs zonder bijzondere
kennis van zaken na een reis van zes weken een lezenswaardig
boek weet te schrijven. De eischen der evenredige verdeeling laten
echter hoofdstuksgewijs aanhalen helaas niet toe.
In Gagry, vóór de revolutie een der mondainste Zwartezee-bad-
plaatsen waar lieden beneden den rang van grootvorst zich nauwe-
lijks konden vertoonen, waar thans echter de villa's en paleizen
in sanatoria en tehuizen zijn omgezet, in dit Gagry, of liever vlak
TJr JTl' fnbsp;Amerikaanschen
journalist, die Russisch sprak, in een klein fabriekje harder zien
werken dan waar ook in Rusland. Men maakte daar stoelen, tafels,
handvatsels voor gereedschappen en.... skistokken, hoewel nie-
mand van het personeel ooit een skiër gezien had. Vroeger was
het een staatsonderneming geweest maar onvoldoende rentabiliteit
deed tot stopzetting besluiten. De arbeiders vroegen toen toestem-
mmg om de exploitatie voor eigen rekening voort te zetten Dit
werd toegestaan; gebouw en inventaris kregen zij kosteloos' be-
nevens een jaar vrijdom van belasting. In artel-vormi dreven zii
nu de onderneming. Siemsen herinnert eraan, dat het artikel aller
minst een bolsjewistische uitvinding is maar een diep in het Rus
sische verleden wortelende insteUing, die ook volkomen past in
het land der broederlijke secten, het wijde land met zijn verspreide
boerennederzettingen, waar men zoo geheel op elkaar aangewezen
is. Ut het land met zijn dunne bevolking wel geheel hiervoor ver-
antwoordelijk gesteld kan worden, valt minstens te betwijfelen
Ook elders ter wereld zijn er spaarzaam bevolkte gebieden waar
de ^meenschapszin - ook bij boeren - niet bijzonder ontwikkeld
is. Wel heeft de schrijver gelijk als hij meent, dat de Russen door
hun mededeelzaamheid (in twee heteekenissen), gezelligheidsdrang
gastvrijheid en hulpvaardigheid in bijzondere mate geschikt ziin
voor het communisme. Van geweldige beteekenis hiervoor en in
het algemeen voor het heele bolsjewistische experiment, is de „Be-
durfmslosigkeit der bevolking. Als de tegenwoordige opgroeiende
generatie in het productieproces betrokken zal zijn en te zijner
tijd ook China mee gaat doen, zal men in Europa den terugslag
danig voelen. 2nbsp;'' ®
Dit jongere geslacht is, naar den auteur allerwege bleek,3 voor-
ga^er van het huidige systeen^JWouwen zijn er in het al-
^ LXXII, pag. 140.
® Op het eerste gezicht doen die nasporingen vreemd aan daar SiPA^cr..
Russisch kende; hy reisde echter in gezelschap o.a. van hoogSgX
Russisch-sprekenden Amerikaan.nbsp;'quot;ogergenoemden
gemeen tegen gekant. De laatste categorie, de bestrijders en on-
tevredenen, vormt de meerderheid, maar weet niet wat ze wil, is
slechts negatief: tegen. Ook in Duitschland is 90% der bevolking
ontevreden (1931). Maar degenen, die het régime steunen, zijn
geestdriftig, doelbewust, gereed tot den strijd. Zij zijn geheel op-
gevoed in den nieuwen geest, hebben geen herinneringen aan
vroeger. Hun denkbeelden over het leven in West-Europa zijn
vaag en onjuist; gekleurde krantenberichten en verouderde
„kitschquot; — films zijn de voornaamste bron van kennis. Alleszins
begrijpelijk is dan ook de bepaling, die de bevolking belet zonder
speciale reden het land te verlaten. Massale vacantiereizen in het
buitenland zouden aan het licht brengen, dat zelfs werkloozen in
overig Europa het materieel niet slechter hebben dan de beter
betaalden onder de Russische arbeiders. De schrijver verzuimt er
in dit verband op te wijzen, dat niet zoo zeer de absolute mate
van welstand beslissend is voor de bevrediging der menschen, als
wel de relatieve. Met andere woorden, dat een sober leven met
weinig comfort en gebrek ook aan eerste levensbehoeften niet zoo
moeilijk te dragen is, als de vergelijkingsmogelijkheid ontbreekt,
als er dus geen contrast bestaat met eigen beter verleden, noch
met de uitdagende weelde van anderen. Men weet dan niet beter
of het hoort zoo. En in sommige opzichten was bovendien de toe-
stand ten tijde van Siemsens reis reeds niet zoo slecht meer. Daar-
van geeft hij een sprekend bewijs in de beschrijving van een
restaurant, waar niemand zijn portie geheel kon verorberen (on-
danks de behoorlijke qualiteit van het voedsel!).
Hij karakteriseert den stand van zaken aldus:
„Sowjet-Russland ist durchaus keine Hölle, aber ganz gewiss
auch kein Paradies. Es ist ein Kampf- und Arbeits-Feld, auf dem
nur der mit Begeisterung und glücklich kämpfen und arbeiten
kann, der an die Zukunft und den Kommunismus glaubt und bereit
ist, für diesen Glauben und für die Zukunft zu leiden, auf persön-
liches Wohlergehen und ein angenehmes Leben vcillkomen zu ver-
zichten.quot; i_____
1 LXXII, pag. 259.
-ocr page 70-Deze zienswijze is toch wel te zeer uit het Westersche standpunt-
met-vergelijkingsmogelijkheid ontstaan. In de Sowjetunie heeft
men de keuze tusschen twee mogelijkheden: men kan nolens volens
medewerker en (voorzichtig) ontevreden zijn eenerzijds en aan
den anderen kant met geloof in de toekomst aan den opbouw
meewerken, zich verheugen in het constructieve werk op ruime
schaal. Het kniezen brengt zijn eigen bezwaren mee en men kan
ook geestdriftig terwille van het resultaat meebouwen zonder de
politieke overtuiging der regeering te deelen, maar tertium non
datur, „ein angenehmes Lebenquot; in Westerschen zin is voorloopig
voor niemand in de Sowjetunie weggelegd. Daarbuiten wel?
Het twintigtal bladzijden, dat Siemsen wijdt aan de Gepeoe
maakt een uiterst betrouwbaren indruk. Hij waarschuwt met voor-
beelden voor de geringe waarheidslievendheid van vele bericht-
gevers, geeft heldere uiteenzettingen, herinnert ook aan de Ochrana
van den Tsarentijd. Voorts wijst hij op de geringe waarde van een
menschenleven in Rusland en noemt de Gepeoe den „legalenquot;
burgeroorlog, het oncontroleerbaar strijdmiddel der dictatuur de
permanente revolutie tegen de contrarevolutie, welk begrip noeal
rekbaar is.
Hij vat zijn oordeel samen:
„So lange die G.P.U. unentbehrlich ist.... steht hinter dem
„Experiment des Bolschewismusquot;, noch immer ein Fragezeichen.quot; i
Hetwelk niet onjuist lijkt.
Het is interessant, dat de schrijver van het anders-zijn van Rus-
land als primaire verklaring geeft de menschenleegte, de on-
metelijke wijdheid van het land. Deze gewichtige omstandigheid
wordt maar al te vaak over het hoofd gezien, evenals de monotonie
van het landschap, dat geen natuurlijke slagboomen kent. Het vijf-
jaarplan is dan ook geen socialisme in één land, want Rusland is
een continent.
1 cununent.
,Zeit gilt nichts und ein Menschenleben wenig.'
XXII, nae. 120
1nbsp;LXXII, pag. 120.
2nbsp;LXXII, pag. 210.
-ocr page 71-Het mislukken van het Vijf jaarplan zou dus nog niet den val van
het régime veroorzaakt hebben, zooals zoovelen meenden.
„Wer die ungeheure Ausdehnung des an dieser Ausdehnung
gemessen fast menschenleeren, menschenarmen Landes erlebt hat,
der wird vieles verstehen, was ihm in und an Russland schwer
verständlich oder unverständlich war. Geschichte, Gegenwart und
Zukunft Russlands werden ihm leichter begreiflich scheinen. Wer
erlebt hat, dass Raum und Zeit in Russland etwas ganz anderes
sind, als bei uns in Europa, der hat gelernt, dass mann Russland
nicht mit Europa gleichsetzen, russische Begriffe und Verhältnisse
nicht nach Europa übertragen kann, geschweige denn nach Deutsch-
land. Er hat begriffen, weshalb die russische Revolution möglich
war, der russische Kommunismus möglich ist, und weshalb beide,
Revolution und kommunistischer Aufbau, so ganz und gar russisch
sind und, wenigstens in dieser Form, nur in Russland denkbar.
Oder wie mir ein kluger Russe sagte, der Russland und Europa
sehr gut kennt: „Die russiche Revolution war zu fünfzig Prozent
Revolution und zu fünfzig Prozent Russland. Der Russische Kom-
munismus ist zu zwanzig Prozent Kommunismus und zu achtzig
Prozent Russland. Ueber die Prozente kann man streiten, in der
Grundidee hat dieser Russe recht.quot; i
Deze passage getuigt van een merkwaardig scherp inzicht.
* * *
Er zijn aardige dingen in dit boek. De mededeelingen b.v. over
het bureau van Kalinin, president van de Unie, waar iedereen van
heinde en verre toestroomt met groote en kleine klachten en op
zoo begrijpende en verstandige wijze geholpen wordt. Bescheiden
zegt Siemsen, dat hij over de waarde, die deze instelling voor de
bevolking heeft, niet kan oordeelen, maar dat de regeering er on-
getwijfeld veel nut van heeft omdat de stemming onder de be-
volking daar duidelijk blijkt; het bureau is een koortsthermometer.2
Een schitterende beschrijving geeft de auteur van den over-
1nbsp;LXXII, pag. 210.
2nbsp;LXXII, pag. 121-147.
-ocr page 72-weldxgenden mdruk, dien hij kreeg op een autoreis in den Kaukasus.
U t de primitieve natuur, waar de ontwikkeling van het mensche-
hjk bestaan smds vele eeuwen ingeslapen scheen, doemde bij een
verli hr H-nbsp;- ^1-triche
verlichting. Hier was het aanrakingspunt tusschen Azië en Europa
oudheid en heden, verleden en toekomstnbsp;'
TraltoLTrltquot;quot;^' beschrijving van een arbeider in de groote fabriek
„Der junge Mann.... arbeitet langsam, behutsam und eifrig
weiter, als wäre er Zahnarzt.quot; i
Anderzijds begaat de schrijver op een gegeven oogenblik de veel
voorkomende out, om voor prijsvergelijking den officiëelen roe-
belkoers van Mk 2 te bezigen, in stede van den reëelen van 35 pf
die met loonen etc. meer in overeenstemming is.nbsp;quot;
Het IS voldoende gebleken: dit boek is levendig, frisch, het
brengt den lezer in direct contact met het onderwerp, het verveelt
met met statistische opsommingen maar spreekt tot de fantasie
en geeft letterlijk een „indrukquot; van de toesLden. Dat daarna
het overzicht ontbreekt, kan niemand den schrijver na een rÏÏ
van zes weken euvel duiden. Integendeel, hij is zoo eerlijk en
bescheiden gebleven zich van deze gewichtigdoenerij te onthouden
Maar wie zijn gegevens uitsluitend aan reisindrukken ontleenquot;
loopt gevaar te vervallen in eenzijdigheid en verminking der ver-
houdingen door overschatting van beteekenis en geldigheid der
eigen waarnemingen en ervaringen. Hieronder zal deze aangele-
genheid nogmaals de aandacht vragen
Een staaltje van het fijne inzicht in menschen en verhoudingen,
dat SiEMSEN kenmerkt, besluite dit overzicht.
„Für eine Idee, für eine Sache zu kämpfen und zu sterben ist
war mcht leicht, aber es ist heroischer, als für dieselbe Sache Tu
eben und zu arbeiten. Vor allen Dingen: es dauert nicht so lanse
Leben und arbeiten für eine Idee oder eine Sache aber, - das kafn
1 LXXII, pag. 161.
-ocr page 73-sehr lange dauern, sieht nur selten heroïsch aus und ist meistens
sehr langweilig.quot; i
De „Timesquot; heeft jarenlang kunnen gelden als de vertegen-
woordiger bij uitstek der Britsche publieke meening, als autoriteit
op elk gebied der openbare zaak, omdat dit blad voortreffelijke
krachten in grooten getale onder zijn journalisten telde en een on-
afhankelijke positie innam; in zekeren zin is dit nog het geval,
al heeft de inmiddels beëindigde Northcliffe-periode het voorheen
onomstreden gezag van deze courant aanvankelijk eenigszins aan-
getast.
Een dezer uiterst kundige journalisten, Valentine Chirol, publi-
ceerde in 1910 een boek, getiteld „Indian Unrestquot;,2 met een zeer
waardeerende inleiding van Sir Alfred Lyall. Daarin geeft hij een
overzicht van den toestand op allerlei gebied in dit belangrijke
deel van het Britsche Rijk. Naar reeds uit den titel blijkt, heeft de
inhoud van het boek ten deele betrekking op de situatie van het
oogenblik. Het werk, met veel kennis van zaken en groote liefde
voor Indië geschreven, bevat echter ook passages, die thans hun
beteekenis nog behouden hebben. In het bijzonder geldt dit voor
Nederland. Naast groote verschillen bestaan er onloochenbare
overeenkomsten tusschen Nederlandsch- en Britsch-Indië. En nog
altijd geldt het spreekwoord: wie zich aan een ander spiegelt,
spiegelt zich zacht. Nog steeds is de „Indian unrestquot; niet ver-
dwenen en men ontkomt niet aan den indruk, dat als een der
voornaamste oorzaken van dit verschijnsel het onderwijs aange-
merkt moet worden.
Weliswaar zegt de schrijver, die zijn boek begint met een heldere
uiteenzetting van wat de Indian Unrest wel en niet is, dat deze
niet alleen aan het liberaal-democratische onderwijs valt toe te
schrijven en ook geenszins nieuw is in Indië, maar naderhand ziet
hij zich niettemin genoopt te verklaren, dat het opvoedkundige
probleem het moeilijkste is.3 Hij vraagt zich af hoe men de ver-
1 LXXII, pag. 220.
= XIV.
® XIV. pag. 207.
-ocr page 74-vreemdmg kan voorkomen dergenen, die de scholen bezoeken,
maar voor wie geen of onvoldoende betrekkingen zijn en die een
semi-intellectueel proletariaat dreigen te vormen. De oplossing ligt
echter met in vermindering van de onderwijsinrichtingen zooals
sommigen meenen; men moet integendeel meer voor het onderwijs
doen en het beter doen.
De bevolking ziet het onderwijs uitsluitend als een middel, mis-
schien meer nog als een noodzakelijk kwaad, om in de vurig-
begeerde veilige haven van de staatsbetrekking te belanden Dus
getroost men zich de grootste offers om dit onderwijs te kunnen
volgen of zijn kinderen daartoe in de gelegenheid te stellen De
omstandigheden, waaronder de Indische studeerende jeugd in
moreel, physiek en intellectueel opzicht verkeert, zijn letterlijk
ongelooflijk. Daarbij komt, dat de leerkrachten ergerlijk onbe-
kwaam zijn en tenslotte is er de beruchte quaestie van het onge-
schikte litteraire, volledig Engelsch-georiënteerde leerplan.
Dat velen de opleiding niet ten einde toe volgen onder deze om-
standigheden, behoeft geen betoog. Curieus is de Indische gewoonte
om bij sollicitaties als aanbeveling te vermelden: gezakt voor dat
en dat examen; de bedoeling is om aan te geven, dat het voor-
gaande succesvol is afgelegd met nog wat studie erbij!
Maar ook degenen, die het einddoel wel bereiken, zijn niet van
alle zorgen bevrijd. Er heerscht (in 1910!) een geweldige werk-
loosheid en wie een baantje krijgen, worden miserabel betaald
Het spreekt vanzelf, dat de geestesgesteldheid der „slachtoffersquot;
door een en ander niet verbetert. Want het onderwijs zelf heeft
allerminst een verheffenden invloed. Dat het zoo gebrekkig kan
zijn is een gevolg van het ontbreken van direct staatstoezicht. Een
verder bezwaar is, dat de, meest litteraire, lessen gegeven worden
in een geheel vreemde taal, het Engelsch. Voorts is men met hooger
onderwijs begonnen, in het overoptimistisch vertrouwen dat de
opvoeding tenslotte vanzelf wel zou doorsiepelen van de hoogere
naar de diepere lagen der Indische samenleving. Tenslotte moet
als zeer ernstig worden aangemerkt de omstandigheid, dat alleen
het verstand ontwikkeld wordt door dit onderwijs, doch dat men
godsdienst en moraal verwaarloost, zoodat tot karaktervorming
weinig wordt bijgedragen.
De terugslag van deze hoogst onbevredigende onderwijstoestan-
den laat zich op allerlei wijze gevoelen. Governor Sir George Clark
wees er in een rede op, dat een deel der bevolking de oude moreele
maatstaven heeft laten varen zonder nieuwe te kunnen verwerven.
Stuurloos ronddrijven is het betreurenswaardig gevolg.
Als Chirol een sociaal-geographische opleiding genoten had, zou
hij hier een vergelijking gemaakt hebben met den toestand in
Nederlandsch-Indië, ten deele ook met dien der negers in Zuid-
Afrika. Deze laatsten krijgen werk in fabriek of mijn en worden
dus uit hun stamverband losgerukt. Nieuwe banden ontbreken, de
vrijheid is te groot, geld wordt verdiend (vroeger een vrijwel on-
bekend artikel), de stad, althans de grootere menschenopeen-
hooping, met alle gevaarlijke mogelijkheden daarvan, dat alles
leidt licht tot volslagen verwording. De semi-intellectueelen in
Britsch- en Nederlandsch-Indië, die, zij het op een hooger niveau,
in overeenkomstige omstandigheden verkeeren, worden maar al
te gemakkelijk ingepalmd door radicale politieke en oeconomische
theorieën, die zij zonder meer van Europa overnemen en in eigen
omgeving zouden willen toepassen. i Zij vergeten het geleidelijke
in den Westerschen overgang van autocratie tot vol-parlemen-
tarisme en willen een ontwikkeling van vele eeuwen overslaan.
Ganschelijk wordt uit het oog verloren, dat Europa ook in dit
opzicht geen eenheid is en men den loop der dingen in b.v. Duitsch-
land mede zou kunnen verklaren uit den vrij plotselingen sprong
van een vrijwel absolute monarchie naar een zeer vergaande demo-
cratie. De opvatting, als zou de regeering slechts de gedelegeerde
van het volk zijn, leidt in een autocratisch koloniaal land tot
funeste gevolgen.
Vele factoren zijn er, die de sociale betrekkingen tusschen Engel-
schen en Indiërs bemoeilijken. Behalve de we/derzijdsche voor-
oordeelen vormen ook de religieuze opvattingen van een aanzienlijk
1 Chirol geeft eenige merkwaardige staaltjes van ophitsing door de Inland-
sche pers, wier dienaren juist uit deze rangen voortkomen.
dee der bevolking een groote belemmering. Zoovele eeuwen hebben
de kasten - godsdienstige en sociale muren - dit volk in strak
gescheiden groepen verdeeld, dat het vanzelf ook de Europeanen
tot een kaste maakt. En toch kan regelmatige maatschappelijke
omgang voor beide partijen van groote waarde zijn en tot beter
onderhng begrip onnoemelijk veel bijdragen. Chirol acht het dan
ook een der grootste verdiensten van den Civil Service dat haar
ambtenaren meestal werkelijk contact met de massa hebben De
moeilijkheden in den omgang tusschen blank en gekleurd wijt hij
terecht mede aan de onbekendheid der Europeanen met de inland
sehe gewoonten. Ook geprikkeldheid door de hitte speelt een rol
terwijl nooit vergeten moet worden dat in handel en bedrijf niet
steeds Europeanen van het beste gehalte en de diepste beschavin-r
werkzaam zijn. De auteur ziet zich evenwel genoopt te verklaren
dat hij de verhouding zeer goed acht in vergelijking met andere
gevallen van een uit twee (?) rassen bestaande maatschappij
Uit het geheele boek blijkt, dat Chirol niet alleen een journalist
met een hooge opvatting van zijn taak is, doch tevens een uit-
stekend kenner van Indië en een consciëntieus beschrijver van
samenleving en volk. Zoowel de Engelsche als de Indische belangen
gaan hem ter harte en hij aarzelt niet te wijzen op de fouten die
zijn landgenooten zijns inziens hebben gemaakt. De arbeid 'van
een dergelijken journalist strekt niet alleen moederland en kolo-
niën, maar ook de wetenschap tot groot nut, naar uit het boven-
staande gebleken is.
*
Het zal wellicht bevreemding wekken, dat in dit kader van jour'-
nahsten ook Emil Ludwig is opgenomen. Hij is immers hoofdzake-
lijk bekend als auteur van geschiedkundige werken, die allerwege
onder het leekenpubliek geweldigen opgang gemaakt hebben
maar bij de historici in het algemeen slecht staan aangeschreven. i
Ludwig sind gerade d^ih^üT^
aller Wissenschaft weit entfernt, weil sie durch Häufung von Quellenaus
zugen Objektivität und Wissenschaftlichkeit nur vortäuschen.quot; XLV pa^
Zijn methode van dramatische romantiseering der feiten is zonder
twijfel suggestief en even zeker alleen subjectief verantwoord:
Ludwig is geen getuige geweest van de gebeurtenissen en gesprek-
ken, die hij zoo boeiend beschrijft. Alle beeldende bijzonderheden,
de meeste gesprekken kunnen dus slechts fantasie zijn. Weten-
schappelijk is daarmee hun vonnis geveld. Maar niet uit cultureel
oogpunt bezien. Ludwig is in zekeren zin een kunstenaar, die histo-
rische romans schrijft en wiens persoonlijkheid een bijzonder
talent bezit om zich in anderen te verplaatsen. De historische
figuren, die hij op deze wijze „behandeltquot;, leven voor den lezer.
Het groote publiek bemoeit zich niet met „droge geschiedenisquot;,
maar leest haar met graagte in dezen gedramatiseerden vorm.
Historische nauwkeurigheid, „de waarheid en niets dan de waar-
heidquot; ontbreekt weliswaar, maar Ludwig heeft zich zoo uitvoerig
mogelijk van de geschiedkundige waarheid op de hoogte gesteld i
alvorens ze te schiften en te zien „ä travers de son tempéramentquot;.
In groote lijnen baseert hij zich dus op de feiten, zij het misschien
niet op alle, en bouwt dan in zijn fantasie de sfeer en de bijzonder-
heden op zoodat de argelooze lezer misschien een wat verteekend
beeld te zien krijgt, maar in elk geval van nabij kennismaakt
met een deel der historie, dat hem anders waarschijnlijk zoo goed
als vreemd zou gebleven zijn.
Ludwig is dus geen historicus. Hij is evenmin dramaturg, al
heeft hij in het eerste deel van zijn leven vele drama's geschreven.
Ook kan men hem niet journalist noemen; toch is hij verschillende
jaren uitsluitend als zoodanig werkzaam geweest. En vooral den
laatsten tijd hebben zijn boeken op hedendaagsche persoonlijk-
heden betrekking. Dientengevolge onderscheidt zijn methode zich
daarin niet of nauwelijks van de journalistieke werkwijze; althans
naar den vorm, daar hij zijn materiaal gedurende gesprekken
verzamelt.
^ Hij zelf zegt van zijn werk: „Inspiration! Die hat man zweimal im Jahre
Das andere ist eine beständige Arbeit im Detail.quot; (LIV, pag. 623). En op
pag. 650 citeert hij met instemming de bekende uitspraak van Edison:
„2 percent inspiration but 98 percent perspiration.quot;
Ludwigs autobiographie „Geschenke des Lebensquot; geeft gelegen-
heid een blik te slaan tusschen de coulissen ook van die deelen
van zijn leven, waarin hij bij uitstek journalistiek werk verrichtte
al betrof het misschien niet den hoogsten vorm van journalistiek^
Kort voor den oorlog bevond Ludwig zich in Londen als cor
respondent van het „Berliner Tageblattquot;. Hij geeft vrij uitvoerig
zijn ervaringen weer als nieuwbakken journalist in een hem vol-
komen onbekend land.
„Da ich nur mit den Augen denken kann, lief ich zuerst eine
Woche überall herum, suchte die zufälligen Eindrücke als Gleich
nisse zu begreifen (?) und erlebte nach meiner Natur mehr als
ich durch Lektiire eines eben erschienenen berühmten Buches über
England ha te lernen können. Diese Eigenheit habe ich behalten
noch heute lese ich beinahe nichts über das Land, in dem ich reise'
und obwohl ich dies als Mangel empfinde!, würde ich ohne ihn
die Unschuld des Blickes verlieren.quot; i
Best mogelijk, maar het gewapend oog ziet een viervoud. Ludwigs
methode is journalistiek, doch in den ongunstigen zin des woords
Men zou kunnen zeggen, dat hij het artistieke journalistentype
vertegenwoordigt, meer dan het wetenschappelijke.
, Da batte ich dann in ein paar Stunden lauter Zeichen eines
Volkes gesammelt, die Selbstgefühl, Sicherheit, Höflichkeit Frei-
heit, zugleich Müsse und Staatsgefühl darstellten und alle zusam-
men bewiesen, dass es auf dieser Insel keine Untertanen gab.» 2
Het „bewijsquot; is wel spoedig geleverd; dit is een goed voorbeeld
van den man, die met bepaalde opvattingen gaat rondkijken en
datgene opmerkt, waarin hij een bevestiging voor zijn theorie vindt
JNatuurhjk is alles ongecompliceerd, de gelegenheid
tot het onder-
scheiden van nuances heeft immers ontbroken. Maar of de Un
schuld des Blickesquot; door deze handelwijze gebaat wordt
Ludwig^reef dertig artikelen, ^jp hij Londen „ontdektequot;.
^ LIV, pag. 354, 355^nbsp;^nbsp;---
« LIV. pag. 354.
-ocr page 79-„Hierzu sind nur die ersten Wochen eines Aufenthaltes bei
frischen Augen und Ohren geeignet: später erkannt man an einer
Stadt die Eigenheiten schwerer und selbst an einer Frau nur
ausnahmsweise.quot; i
Hierin steekt een kern van waarheid.
Een prachtig staal van gemakkelijk generaliseeren en theoreti-
seeren is het volgende:
_____eine Insel, also ein Ort, von dem man schwer entfliehen
kann, züchtet die Ehrlichtkeit und steigert zugleich das Vertrauen
der Eingeborenen zu ihrer Sitten.quot; 2
Maar Amerika is 00k een eiland, met andere woorden: de
afmetingen van het eiland Engeland zijn van dien aard, dat het
„eilandbewustzijnquot;, vooral vroeger in den tijd van „Züchtungquot; en
„Steigerungquot; bij de massa des volks onmogelijk intensief geweest
kan zijn. Bovendien zou men, uitgaande van de eiland-idee met
evenveel recht kunnen concludeeren tot hypocrisie en voorzichtig-
heid. Eerlijkheid echter heeft met ruimte niets te maken, maar
met volkseigenschappen en sociale verhoudingen. Als men in een
primitieve maatschappij sterk op elkander aangewezen is, kan dat
een prikkel tot eerlijkheid zijn. Ook het ontbreken van een sanctie
op oneerlijkheid heeft mogelijk in een hoogere samenleving (dit
woord op te vatten in letterlijken en figuurlijken zin) dit gevolg,
zooals in de onderwereld (waarop b.v. Londres wijst). Bijna nooit
en nergens waren eigendomsdelicten aanleiding tot vlucht buiten
de gemeenschap bij volken en stammen van laag cultureel peil;
het risico van den eenzamen vluchteling zou te groot geweest zijn.
En deze aankweeking van volkseigenschappen zal toch ook volgens
Ludwig wel niet de laatste honderd jaar b.v. hebben plaatsgevon-
den. Omgekeerd heeft ook bij hoogere volken verbanning steeds als
een zeer zware straf gegolden; terwille van een simpelen diefstal
nam men haar stellig niet vrijwillig op zich. Ludwig zou wijs
^ LIV, pag. 359.
LIV, pag. 352.
-ocr page 80-gedaan hebben met zich bijtijds te herinneren wat hij elders
schrijft:
„....wie töricht Charakteristiken bleiben, die überall Typen
schildern und durch Verallgemeinerung den Schöpfer und die Ge-
schichte beleidigen.quot; i
Het wordt evenwel tijd eenige aandacht te wijden aan de niet
te miskennen verdiensten van het boek. Het bevat verschillende
geslaagde karakteristieken (ondanks zijn eigen bovenvermelde
veroordeehng!) en verhaalt treffende voorvallen.
In 1924 had Ludwig een onderhoud met kardinaal Gasparri in
het Vaticaan, waarbij zij onder meer het vraagstuk der herstel-
betalingen aanroerden. De kerkvorst zeide toen: Sara una cose
fra trenta e quaranta mighardi. Te 's Gravenhage werd na einde-
looze conferenties in 1931 het bedrag op 33 milliard vastgesteld 2
Mussolini zegt tijdens een gesprek:
„Fatum! Fatum nennt man immer nachher das, was man vorher
falsch gemacht hat. Auch die Historiker wissen es nicht besser.
Die Geschichte ist wie der Mond, man sieht meistens (?) nur eine
Hälfte.quot; 3
De mensch heeft te weinig fantasie om zich te realiseeren, dat
de gebeurtenissen ook een anderen loop hadden kunnen nemen
en spreekt dan gemakshalve van „noodlotquot;, of „voorbeschikkingquot;.
Twee dagen na de Kerstrevolutie van 1918 op den Schlossplatz
te Berlijn gaat Ludwig kijken om de geruchten te verifiëeren, als
zouden de matrozen alles kort en klein geslagen hebben.
„Musterhafte Ordnung glänzte auf Höfen, in Sälen und Kam-
mern. Der Keller Wilhelms des Zweiten aus 32 unterirdischen
Sälen bestehend, war an allen Türen mit Stinkbomben gesichert,
ein Matrose vom Dienst, der für mich aufschloss und alles vorwies,'
führte das Ausgabenbuch des letzten kaiserlichen Verwalters sorg-
^ LIV, pag. 604.
2nbsp;LIV, pag. 703.
3nbsp;LIV, pag. 623.
-ocr page 81-sam weiter, gab die Rationen jeden Morgen aus, und so verwalteten
diese verhungerten Proletarier mit preussicher Sorgfalt das Ham-
ster-Magazin mit dessen Hilfe der Hof ihres Obersten Kriegsherrn
der Not des deutschen Volkes auszuweichen verstanden. Auf dem
grossen Hofe, am Fuss einer Treppe, sah ich drei Haufen, exakt
zusammengekehrt.
„Und was ist das?quot;
„Das sind die Reste von dem Gefecht am Weinachtstage. Dort
links, das ist der Kalk und Schutt, der von den Kugeln herunter-
gefallen ist. Hier in der Mitte, das ist das Glas von den zer-
sprungenen Fenstern. Und das hier, das sind alle Reste aus Metall,
meistens vom Balkongitter drüben.quot;
50nbsp;arbeiteten die deutschen Revolutionäre. i
51nbsp;non è vero, è ben trovato.
Karl legt te Budapest in 1916 ten aanschouwe van een ontzag-
lijke volksmenigte den eed op de grondwet als koning van Hon-
garije af. Op het plechtig oogenblik der kroning hindert hem een
vlieg, die hij met een handbeweging wegjaagt.
„Dieser Augenblick machte in mir Epoche: denn wenn ihnen (den
Habsburgern) der goldne Schein vor tausend Augen nicht mehr
den Stich einer Fliege wert war, dann war die Zeit der (juister:
dieser) Könige vorbei.quot; 2
Dat Ludwig een goed schrijver is, blijkt onder meer uit zijn
schildering van Mustapha Kemal Pascha, tegenwoordig Kemal
Atatork geheeten, den bekwamen dictator van Turkije. 3
Zijn opmerkingsgave manifesteert zich bij een bezoek aan Mus-
solini aldus:
„Der Schreibtisch ist, wie bei allen vielbeschäftigten (of: viel-
seitig beschäftigten?) Menschen beinahe leer.'^__
1nbsp;LIV, pag. 699.
2nbsp;LIV, pag. 438.
» LIV, pag. 612-614.
4 LIV, pag. 619.
De journalist aan het woord:
Tnbsp;»^nd Portiers lernt man in
Tot slot een intelligente theorie die Ludwig niet steeds in praktiik
erlebte, kann immer nur einen Teil ihres Charakters erklären
Ich sage mcht: So ist der Ungar, oder der Araber; aber Jr'
schemt: dieser kleine Vorfall, jenes Wort sind ihm ähnlichquot; 2
Ludovic Naudeau is hoogstwaarschijnlijk oorlogscorrespondent
gedurende den Russisch-Japanschen oorlog geweest. In elk geva
heeft hij daarna een jaar in Japan vertoefd en het resultaat van
Zqnbsp;omvangrijk boek in het jaar
1909.3 Daarin toont hij zich een meester in de beheersching der
taa en begaafd met een fijne intuïtie. Misschien is zijn betoog
met al ijd even strak of welgefundeerd, maar het boeit steeds
Natuurlijk is het werk ver van up-to-date; opzet en toon doen
soms wat verouderd aan, maar ten tijde van zijn verschijnen was
het een belangrijke bijdrage tot de destijds veel geringere kennis
van het snel evolueerende eilandenrijk. Thans trekt Japan op-
meuw aller aandacht. In den wereldoorlog kreeg zijn industrie een
prachtkans, welke met vreugde werd aangegrepen. Reeds wordt de
wereld overstroomd met Japansche producten. Door zijn bevol-
kingsoverschot en landgebrek gedwongen heeft het land aan zijn
oeconomische expansie de militaire penetratie van het Aziatische
vasteland gekoppeld. De wereld slaat dit alles gade met angst
en groeienden afkeer. De zucht tot zelfbehoud ontwaakt: nL
alleen hjkt de Aziatische markt definitief verloren voor de Euro-
peesche en Amerikaansche industrie, deze ondervindt in eigen
landjW reeds de concurrentiej^de soms qualitatief minder-
^ LIV, pag. 721.nbsp;-----
2nbsp;LIV, pag. 716.
3nbsp;LXI.
-ocr page 83-waardige, maar uiterst goedkoope Japansche producten. En vooral
in dezen crisistijd zijn lage prijzen een machtig wapen! L'histoire
se répète: vroeger, eenige tientallen jaren geleden, vervulde de
Duitsche nijverheid de thans door Japan gespeelde rol, en haar
voortbrengselen werden gekenschetst als „billig und schlechtquot;.
Straks komt ook Japan door de kinderziekten heen — er zijn
reeds symptomen, die daarop wijzen —, de arbeiders stellen
hoogere eischen, sociale voorzieningen doen hun intrede. En dan
komt misschien de beurt aan China.
Juist omdat we thans vijfentwintig jaar verder zijn, terwijl de
belangstelling voor Japan is opgeleefd, is het aardig de kennis-
making te hernieuwen met een boek uit den tijd, toen de litteratuur
over dit land verre van omvangrijk was en, voorzoover daartoe
aanleiding bestaat, de steekhoudendheid zijner beweringen aan de
huidige toestanden te toetsen.
Naudeaü is van meening, dat Japan zijn aanzien niet dankt aan
zijn kunst of wijsbegeerte, doch aan zijn militaire praestaties.
Tusschen de naties bestaat alleen het recht van den sterkste. Zon-
der militaire macht zouden de zonen van Nippon thans geen „bur-
gersquot; maar „inboorlingenquot; zijn. Als het land maar even rijk aan
goud en ander kapitaal was, als het is aan mannen, energie en
overmoed, dan zou het geheel Azië en alle eilanden van den Pacific
veroveren. Maar afgezien daarvan zal Japan, gelegen tusschen
Amerika en China, het middelpunt der wereld worden. Deze laat-
ste bewering klinkt ook thans nog vrij boud, hoewel allerminst
onmogelijk. Voor bestrijding der andere opmerkingen zijn helaas
weinig gronden aanwezig.
De schrijver tracht het volkskarakter te ontleden of, om het
juister uit te drukken, hij wijdt een kleine tweehonderd pagina's
aan de „Psychologie de la bravoure japonaisequot;. Hij onderzoekt
daarbij in hoeverre men van erfelijke wreedheid kan spreken, on-
getwijfeld een uiterst moeilijke opgave. Wijzend op een kentering
in de gedragingen jegens buitenlanders zegt hij:
„Ne pourrait-on point voir dans cette rapide évolution du carac-
-ocr page 84-tére japonais (!) la preuve que la cruauté n' était point dans
ces insulaires une particularité raciale, mais la conséquence d'un
état social encore primitif?quot; i
Dit klinkt nogal forsch, vooral door onvoldoende omschrijving
van wat onder „caractère japonaisquot; of „particularité racialequot; ver-
staan moet worden. Maar de schrijver gaat nog verder. Hij schrijft
twee hoofdstukken over wreedheid, soms met echt Fransche esprit,
zonder echter het begrip te definieeren, zonder een poging te
ondernemen deze eigenschap te analyseeren of op fundamenteele
psychische trekken te reduceeren. 2 Zoo is het te verklaren, dat hij
ertoe komt moordaanslagen een uiting van wreedheid te noemen,
wat eenigszins vreemd aandoet.
Van beteekenis evenwel is het feit, dat de Fransche consul, die
met de zorg voor de Russische krijgsgevangenen belast was, ver-
klaarde, dat hem geen klacht over wreede behandeling bereikt had.
Rien, en fin de compte, ne nous autorise à dire que les Japonais
soient plus sanguinaires que ne le sont les Européensquot; 3
luidt de conclusie van den auteur. En elders merkt hij op:
„D'ailleurs avons-nous toujours eu la main si douce, nous qui
voulons juger les Japonais?quot;4
Hier blijkt een zijner groote verdiensten: hij heeft steeds neiging
om op de juiste wijze vergelijkingen te maken met Europeesche
toestanden en allerminst vanuit bekrompen Westersch of zelfs
Fransch standpunt te oordeelen, laat staan te veroordeelen.
Naudeau is van meening, dat aanstellerij een nationale eigen-
1nbsp;LXI, pag. 75.
2nbsp;Deze wijze van doen — of nalaten — staat in treffende tegenstelling tot de
methode van een wetenschappelijk auteur als Steinmetz. In zijn „Ethnologi-
sche Studien zur ersten Entwicklung der Strafequot; behandelt hij de wraak-
zucht als eersten oorsprong van de straf. Ter verklaring van de wraakzucht
onderzoekt hij haar betrekkingen tot de wreedheid. Hij past reductie op de
grondtrekken toe en toetst zes hypotheses; een en ander neemt ruim tachtig
bladzijden in beslag.
3nbsp;LXI, pag. 93.
* LXI, pag. 72.
aardigheid in Japan is. Zoo zullen soldaten geld voor bewezen
diensten weigeren en ondertusschen Chineesche koelies bestelen
en geld afpersen. „Wat zal men ervan zeggenquot; beheerscht de ge-
dragingen. 1 Japan is een volk, dat poseert voor het heelal.
„Ces débutants attachent une importance énorme a ce que les
étrangers pensent de leur pays.quot; 2
In nationaal opzicht zijn de Japanners inderdaad nieuwelingen
met het entrain van proselieten. De sociaal-geograaph trekt hier
haast vanzelf een parallel met Amerika, waar men eenzelfde ver-
schijnsel onder overeenkomstige omstandigheden kan opmerken:
van iederen buitenlandschen bezoeker wordt verlangd, dat hij
liefst luide uiting aan zijn bewondering geeft; is hij maar even
belangrijk genoeg te achten, dan wordt een en ander met vette
koppen in de krant gezet.
Zijn de Japanners dus gevoelig voor aanmerkingen, grieft ge-
brek aan beleefdheid, of wat zij daarvoor houden, hen diep, m
physiek opzicht zijn zij minder kwetsbaar. Zij zijn beter dan
Europeanen tegen pijn bestand. Misschien zijn sterkere selectie,
geringere verfijning, armoe, eenvoudiger structuur en grootere
gehardheid hieraan niet vreemd. Vrouwen baren zonder een zucht,
gewonde soldaten lieten zich geluidloos opereeren, terwijl de
Russen gilden. Wat de aangehaalde eigenschappen betreft, staan
de Russen evenwel dichter bij de Japanners dan bij de „Europe-
anenquot;, (zou men zeggen). Zijn de Japanners dapper in het onder-
gaan van operaties, door ziekte worden ze spoedig gedemorahseerd.
Ligt de verklaring hierin, dat ziekte, in tegenstelling met een
operatie associaties met het bovennatuurlijke meebrengt? Zeker
is, volgens schrijver, dat hun vrees bij Europeesche aanvallen aan
dergelijke associaties moet worden toegeschreven. Dit kon ge-
makkelijk geschieden als gevolg van de onbekende bewapening.
1 Tegenwoordig is Japan allermin.st gevoelig op dit punt; in dertig jaar is
dus de volksaard veranderd, of Naudeau heeft verkeerd geobserveerd, dan
wel onjuist geconcludeerd of gegeneraliseerd.
== LXI, pag. 16L
Een Japansch spreekwoord luidt: vrees uw vader, vrees brand,
vrees aardbevingen; inderdaad schrijft het Japan Year Book van
1905 de sterfte gedurende aardbevingen toe aan de paniekstem-
ming, den krankzinnigen angst onder de bevolking.
Geringschatting van lichamelijk ongemak gaat in Japan gepaard
met een lage waardeering van het menschenleven.
„La vie humaine était précaire et a bon marché. On mourait
beaucoup, mais en revanche la mort paraissait normale et n'était
en rien une catastrophequot;. i
Als de dood niet gevreesd wordt, het leven weinig vreugde biedt
en een theatrale aanleg aanwezig is, behoeft het veelvuldig voor-
komen van zelfmoord niet te verwonderen. De demonstratieve
harakiri is slechts één vorm daarvan; men registreert maandelijks
veertig a vijftig zelfmoorden van geisha's, die tegen haar wil vast-
gehouden worden. De lezer vraagt zich af, op welke wijze men
deze gegevens verzamelt.
De bevolking van Osaka lijkt volgens den schrijver het meest
op de Europeesche en Amerikaansche arbeiders. Nu is het een
onbetwistbaar feit, dat in den loop van den laatsten (Russisch-
Japanschen) oorlog de regimenten uit Osaka afkomstig, minder
dapperheid getoond hebben, dan die uit de andere provincies. Bestaat
er samenhang tusschen beide verschijnselen? Voltrekt zich een
kentering in de Japansche mentaliteit? (De volgende jaren hebben
dienaangaande geen beslissing gebracht. Het Japansche optreden
in China, schijnt vooral tot stand te komen op initiatief van hooge
officieren. Van de gedragingen der soldaten hoort men in Europa
weinig).
De stervensbereidheid der Japanners acht Naudeaü een uitvloei-
sel van hun „bravourequot;. Hij vraagt zich af, of dit een erfelijke
raseigenschap dan wel gevolg van een voorbij gaanden toestand is.
Deze wetenschappelijke overweging staat in groot contrast tot de
bewering, dat de natuur het lichaam en de ziel der menschen
maakt en dat de geestesgesteldheid van een ras in den loop der
1 LXI, pag. 36.
eeuwen vóór alles bepaald wordt door de natuur, temidden waar-
van dit ras zich ontwikkeld heeft. Het aplomb van deze uitspraak
maakt den lezer schichtig. Maar de practische toepassing blijkt vrij
onschuldig: schrijver meent, dat uit de aardbevingen, branden,
hongersnooden, burgeroorlogen en epidemieën, gevoegd bij de
groote nataliteit de geringe waardeering van het menschenleven
verklaard kan worden.
Zooals een goed Franschman betaamt, wijdt Naudeau eenige
hoofdstukken aan de Japansche vrouw, die voor Europeanen veel
raadselachtigs heeft. Hij stelt vast, dat elk jong meisje slechts
koopwaar is, of zij nu door haar ouders bestemd wordt tot geisha
of prostituée, dan wel wordt uitgehuwelijkt. De vrouw, „de eeuwig
minderjarigequot;, is niets. Vóór het huwelijk is zij geheel onder-
geschikt aan haar ouders, daarna aan haar man. Slechts als
moeder staat zij in hoog aanzien. Deze toestand — als een
vorm van patriarchaat bij ethnologen overbekend — brengt voorts
mee, dat ook bij scheiding de kinderen steeds bij den man be-
hooren. De schrijver is intusschen met ethnologische beschou-
wingswijzen en termen blijkbaar volslagen onbekend. Met be-
minnelijke onschuld deelt hij genoemde feiten mede als iets on-
gehoords, iets „nie dagewesenesquot;. Zijn mededeelingen zijn er te
geloofwaardiger om; zijn onkunde met betrekking tot de ethno-
logie waarborgt, dat hij niet onder den invloed van een theorie
zijn beschrijving daarmee in overeenstemming heeft gebracht. Dit
is _ het werd reeds opgemerkt — een voordeel, dat het werk van
journalisten vaker bezit. Meestal observeeren zij uiterst scherp
en vertrouwen terecht daarop. Maar daarin gaan zij zoover, dat zij
de bestaande litteratuur onaangeroerd laten, „om onbevooroordeeld
te blijvenquot;. Aan het slot van dit hoofdstuk zal gelegenheid zijn
hierop terug te komen.
„Le Japonais ne fait pas la cour à sa propre femme, paree qu'il
la possède, mi à celle de son prochain, parce qu'il ne la voit pas,
ni à la geisha parce qu'il la paie.quot; i
1 LXI, pag. 342.
-ocr page 88-De vrouw leidt een totaal teruggetrokken bestaan, en neemt
daarmee ook genoegen naar het schijnt, al begint het feminisme
mgang te vinden (1909). Haar charme bestaat dan ook grootendeels
in haar dociliteit en erkenning van de meerderheid van den man.
Niettemin kent ook het Japansche huwelijk
„aujourd 'hui le calme et demain la tempête.quot;i
De man kan zijn echtgenoote verstoeten als hij dat wenscht en
veel is daarvoor niet noodig: vrouwelijke jaloezie geldt als schei-
dingsgrond in het rijk van den Mikado. De man stelt zijn vrouw
in dit opzicht dikwijls op een zware proef; hij frequenteert niet
alleen de bekende theehuizen maar heeft tevens een of meer con-
cubines (ook de niet-rijken?). Gegeven de groote vrijheid van den
man en de onderworpenheid der vrouw verrast het groote getal
scheidingen, dat een derde van de huwelijken bedraagt. Ook de
vrouwen hertrouwen na een scheiding.
Het meest essentieele verschilpunt tusschen de Japansche en de
Westersche vrouw acht de schrijver het mondaine leven, dat de
eerste niet kent. De vrouw is slechts helpster van den man, treedt
niet naar buiten op. Daaruit laat zich de ook van Japansche zijde
vernomen klacht verklaren:
„le Japon manque de dames (de vrai monde) quot;.2
Deze zienswijze lijkt oppervlakkig; zij heeft alleen betrekking
op de omgeving van den schrijver, het leven der hoogere kringen.
Immers, hoe uiterst gering is het percentage Europeesche vrouwen,
zelfs in de steden, dat een mondain leven leidt! Gerekend over het
geheele volk tellen zij absoluut niet mee. Wel deelt ook in Europa de
vrouw het leven van den man en staat hem terzijde in zijn arbeid.
Of zij daarbij meer met de buitenwereld in aanraking komt dan
haar Japansche zuster, doet niet terzake.
De Europeaan staat bij Nippons dochteren allerminst in aanzien.
Een geisha zal zich bij voorkeur niet met een Westerling afgeven,
uit vrees voor declasseering. „Wat zal men ervan zeggen?quot; Zelfs
1 LXI, pag. 322.
LXI, pag. 334.
gewone prostituées kennen dergelijke scrupules; zij beschouwen
den blanken man „zooals de Française een negerquot;. (Het is zeer
de vraag of de auteur tegenwoordig deze vergelijkmg nog zou
bezigen). Wanneer een Japansche vrouw daarentegen een Euro-
peaan met een Japanner bedriegt, is dat „se renationaliserquot;, een
soort mondspoeling. inbsp;, , x
Welk oordeel verdient dit boek nu? Een volbloed leek, met
eenige intuïtie en een behoorlijk waarnemingsvermogen begiftigd,
schrijft soms scherpzinnig over een hem volkomen vreemd volk
temidden waarvan hij een jaar geleefd heeft. Dan weer slaat hij
aan het philosopheeren, generaliseeren of zoo maar beweren en
men houdt zijn hart vast. Niettemin heeft zulk werk zijn waarde;
het leest prettig en voorzoover het de werkelijkheid weergeeft
d.w.z. op directe waarneming berust, kan men het met vrucht
gebruiken. De theorieën zijn soms intelligent, maar altijd roepen
zij de belangstelling wakker, prikkelen tot nader onderzoek ter
bestrijding of bevestiging.
* *
* Enkele jaren geleden, toen Hituïr eenige maanden aan de
regeering was, trok een boek over Duitschland de algemeene
aandacht. Het was getiteld: „Germany puts the clock backquot;; den
schrijver, een Amerikaansch journalist, Edgar Ansel Mowrer ge-
naamd, werd na de verschijning duidelijt gemaakt, dat men opzijn
verdere aanwezigheid in Duitschland geen prijs stelde. 2 Alle rumoer
om dit boek is sinds lang verstomd; de nazi-regeering vestigde
sindsdien op tal van wijzen de oogen der wereld op zich om be-
langrijker redenen. Thans is de gelegenheid gunstig, nu de scherpe
geur van prikkelende actualiteit is verwaaid, om te onderzoeken
in hoeverre deze eerste samenhangende mededeelingen omtrent
het Derde Rijk de groote belangstelling verdienden, die zij gaande
maakten.nbsp;^nbsp;j t^ .
De auteur blijkt al spoedig weinig onderi^d; van de Duitsche
^ mer woM^^de Nederlandsche editie gebruikt: Duitschland zet de klok
terug. LVIII.
toestanden van vroeger en nu is hij slecht op de hoogte Zijn
objectiviteit is ook niet boven critiek verheven. Een en ander zal
in het vervolg blijken. Men zou zoo zeggen: een goed journalist
van de middelsoort, zeker niet een der allereersten. Waarom wordt
dan dit boek hier behandeld? Allereerst omdat de schrijver soms
bepaald heldere gedachten heeft; en voorts als illustratie van de
stelling, dat men in onrustige tijden, rijk aan ingrijpende ver-
anderingen, op den journalist, goed of slecht, met uitsluiting van
alle anderen aangewezen is, omdat hij alleen uit hoofde van zijn
beroep de gebeurtenissen van nabij volgt en gewend is onmiddellijk
verslag uit te brengen. Er is alle aanleiding om „verzachtende om-
standighedenquot; te pleiten, als werk, zoo heet van den naald, niet
aan de strengste eischen voldoet.
Een belangrijke plaats gunt Mowrer aan de verklaring van het
échec der Republiek en van het succes der nationaal-socialistische
denkbeelden.
Na erop gewezen te hebben, dat het Duitsche volk door een
slecht vredesverdrag noodzakelijkerwijze nationalistisch werd
noemt hij als een der fouten der Republiek,
„de trage lijdelijkheid der regeerders, die toestonden dat hun
staat ongestraft werd getart en bespottelijk gemaakt door gene-
raals, ex-vorsten en adel, rechters, ambtenaren en avonturiers
En dit alles omdat Clémenceau een wraakgierig patriot was
Wilson een onwetend moralist en Lloyd George een zwak politicus'
Dit alles omdat de Duitsche republikeinen aan een minderwaardig-
heidscomplex leden.quot; i
De laatste alinea doet wat simplistisch aan. Maar goed gezien
is de beschuldiging, dat de republiek verzuimde de oude symbolen
door meuwe te vervangen; zij huldigde de oude weliswaar niet meer
maar deed zoodoende in het volksbewustzijn een leegte ontstaan'
De schrijver vraagt zich voorts af, hoe het antisemitisme in
Duitschland mogelijk was.
__»Omda^an alle groote volken, zij ^Le^de Duitschers) nog het
quot;LvmTp^gT^e^nbsp;^ quot; ----
-ocr page 91-minst-gevormd, minst-harmonisch en minst-zelfbewust waren. Hun
minderwaardigheidsgevoel zocht de voortdurende bevestiging van
eigen bovenzinnelijke inhaerente waarde, door welke alleen de
hoop in hun nationale missie kon worden gerechtvaardigd.quot; i
Ontdaan van groote woorden en psychoanalytische phrases komt
dit dus neer op de veronderstelling van een soort zelfverdediging,
een strijd om zichzelf te worden en te blijven en zich te hand-
haven tegen binnendringende vreemde invloeden, anderzijds op
een roeping jegens de wereld. Ook Dr Rudolf Steinmetz wijst
hierop in een aan het nationaal-socialisme gewijde brochure, die
zeer veel, dat voor buitenlanders onbegrijpelijk is, verklaart.
Naar aanleiding van von Papens antisemitisme wordt door den
schrijver beweerd, dat de autoriteiten natuurlijk nooit vergaten,
dat een Jood ophoudt Jood te zijn, wanneer zijn inkomen een zeker
cijfer bereikt heeft. 2 Een uiteenzetting van de wijze waarop von
Papen en Schleicher de democratie in Duitschland opruimden,
besluit Mowrer aldus:
„Duitschland was weer tot zijn eigen type teruggekeerd.quot; 3
Tegen de verwachting in komen de Pruisische ambtenaren en
officieren er goed af in een juiste karakteristiek, die, althans naar
den geest, eenigermate in strijd is met wat eraan vooraf gaat. Niet
ongeslaagd is deze typeering:
„Nationalisten denken met hun bloed, Marxisten met hun buik.
Katholieken met hun geweten.quot; 4
Enkele opmerkingen over de Duitschers zijn het aanhalen
waard.
„In de loopgraven was het Duitsche volk — misschien voor de
eerëte maal in zijn geschiedenis — werkeUjkve^igd-quot; ^_
1nbsp;LVIII, pag. 258.
2nbsp;LVIII, pag. 334.
® LVIII, pag. 16.
^ LVIII, pag. 27.
® LVIII, pag. 304.
De jeugdbeweging wordt romantische natuur- en muziekliefde
genoemd.
„In iederen Teutoon (!), hoe voornaam en elegant ook, leeft het
verlangen naar de Wohnküche, keukenfornuis, hemdsmouwen en
eenvoud.quot; i
„Dit volk is rijk aan intellect, maar arm aan gezond verstand
en daarom leeft het steeds in uitersten, die langs den regenboog
bij elkaar komen.
„Het behoeft niet te verwonderen, dat de wijsgeer Hegel, die
niet van andere landen afwist, het wereldproces opvatte als these-
antithese-synthese.quot; 2
Hegelianen, en ook anderen, zullen hier misschien iets van
„oppervlakkig gepraatquot; mompelen.
Maar de beschrijvingen zijn pittoresk, levendig, men zou willen
zeggen „dramatischquot; in den letterlijken zin. De lezer ziet het tooneel
voor zich, waarop zich wezenlijk een handeling voltrekt, als hij
kennisneemt van de oneenigheid tusschen von Papen en Sevebing.
De schrijver geeft blijk van een typisch Amerikaansche ziens-
wijze als hij zegt:
„De Staat is (in Duitschland) niet het huis-, tuin, of keuken-
soort instituut dat gewone Westerlingen met gezond verstand zich
voorstellen.quot; 3
Met deze opvatting van den staat als een centrale naamlooze
vennootschap valt moeilijk te rijmen dat Mowrer elders den repu-
blikeinen verwijt, dat
„de staat in hun oogen een soort van liefdadigheidsinstelling
zonder eenige ethische waarde wasquot;. 4
Heeft een „huis, tuin- of keukensoort instituutquot; dan wel ethische
waarde?
schrijver wil laten zien, wat een erbarmelijke knoeiers de
quot;^LVmT^ag. 28.nbsp;--
^ LVIII, pag. 34.
« LVIII, pag. 52.
LVIII, pag. 58.
opstellers van het verdrag van Versailles waren. Daartoe ontwerpt
hij zelf een verdrag, waaruit dan blijken moet hoe eenvoudig het
toch was. Natuurlijk is het, achteraf, doodeenvoudig. Want de
fouten zijn nu duidelijk gebleken en.... de „oorlogspsychosequot; is
verdwenen.
Alles samengenomen is het boek ver van wetenschappelijk; de
schrijver werpt het volle licht van zijn aandacht op de feiten,
die zijn hypothese steunen en verzwijgt wat ertegen pleit. Zijn
betoog is niet steeds helder en lijdt nu en dan aan innerlijke
tegenspraak. Ondanks het tastbare meesterschap over de taal,
dat zelfs in de vertaling tot zijn recht komt, ondanks goede
vondsten en scherpzinnige opmerkingen, hoort dit boek eigenlijk
niet in deze serie thuis, is van een lager gehalte. De redenen,
waarom het niettemin opgenomen werd, zijn reeds in den aanvang
der bespreking uiteengezet.
* *
* De journalisten hebben in het bovenstaande gelegenheid gehad
om voor zichzelf te spreken. Het goede in hun werk is in het volle
licht gezet, de schaduwzijden ervan zijn duidelijk omlijnd. Dat
daarbij de boeken naar strekking en inhoud niet ten volle tot hun
recht kwamen, was onvermijdelijk. Daartoe waren excerpten noodig
geweest, waarin de inhoud verkort werd weergegeven m^t ^n
nadruk op die gedeelten, die de schrijvers het belangrijkst achtten.
Hier moest een andere richtlijn gevolgd worden, hier moest naar
voren gebracht worden, wat in het verband van dit boek de grootste
beteekenis heeft: de waardeering van den sociaal-geograaph was
maatstaf.
Het is wellicht nuttig om erop te wijzen, dat overname van
citaten volstrekt geen instemming met den inhoud daarvan be-
teekende De opzet was om met de stukken aan te toonen, dat
het werk van journalisten voor de sociale geographie belangwek-
kend is Als nu en dan beweringen op hun steekhoudendheid ge-
toetst werden, dan geschiedde dit alleen om de door journalisten
toegepaste werkwijze te belichten, niet terwille van de beweringen
zelf, wier juistheid of onjuistheid als regel in het midden is gelaten.
-ocr page 94-Wegens het gewicht der aangelegenheid is het gewenscht thans aan
het slot van dit hoofdstuk aan de hand van het verwerkte materiaal
een samenvatting te geven van de verdiensten en gebreken, die
door journalisten geschreven boeken vertoonen.
Om met de credit-zijde te beginnen: de journalist onderscheidt
zich dadelijk en opvallend door de wijze waarop hij zich uitdrukt.
Zijn taal is levendig, beeldend, gedurfd, teekenachtig, oorspron-
kelijk, koen van vergelijkingen, raak, met enkele woorden scherp
iets weergevend. Men leest met genoegen zijn werk en dat is zijn
bedoeling. Enkele staaltjes mogen dit alsnog doen blijken.
Ludwig:
„An Venizelos Kopf ist alles, ganz wie an Shaws, weiss und rosa,
aber der Staatsmann hat die feinere Nase, der Denker die höhere
Stirn, und so ist ja alles in Ordnung.quot; i
„Diktatoren geben vor, ja sie glauben selber oft daran, den
Menschen Glück zu schaffen, unter der Bedingung, dass sie' sich
beherrschen lassen; wir andern lassen diese Gefühle an unseren
Hunden aus, nur, dass wir sie trotzdem lieben.quot; 2
Siemsen:
„Vor einem winzigen kleinen Karren ist ein grosses Kamel ge-
spannt, ein Kamel in dem die Motten waren. Aber herrlich guckt
sein grosses, ernstes, wildes Auge! Langsam schreitet er mit Riesen-
schritten, die wie Vogelflug hingleiten. Hinter ihm rumpelt der
Karren eilfertig über das Pflaster, wie ein unnützes Kind hinter
seinem weit ausschreitenden, langsam gehenden Vater einher-
galoppiert.quot; 3
Mowrer :
„Het verkrijgen van een meerderheid (in den Duitschen Rijks-
dag) was zoo iets als een poging om Guineesche biggetjes op een
open grasperk bij elkaar te krijgen: tegen den tijd, dat er drie
bij elkaar waren, was er één weggeloopen.quot; *
1 LIvTpag. 598.nbsp;^nbsp;----
^ LIV, pag. 597.
quot; LXXII, pag. 156.
^ LVIII, pag. 198.
Just:
„Wir konnten bald die sibirischen Städte an der Bahnlinie vor-
wärts und rückwärts geläufiger als die kleinen Propheten auf-
sagen.quot; 1
„Sibirien ist ein allerdings nur bei den Regierenden, weniger
schon bei den Regierten beliebter Kurort zur Heilung politischer
Gesinnungskrankheiten. Man sollte meinen dass schliesslich der
Gang der Geschichte die psychische Heilkraft der Tundren nicht
gerade in Evidenz bewiesen hat. In Autobiographieën verfehlt kein
Grosser des heutigen Moskau, die zahl seiner Verbannungsj ahre
in Sibirien die er dem Zarismus verdankte, nach Möglichkeit zu
vermehren. Die politischen Sträflinge jener Zeit sind in einer
exklusiven Gesellschaft, einer Adelsgesellsschaft vereinigt.quot; 2
Groote, ruime belangstelling, gepaard aan een voortreffelijke
opmerkingsgave, onderscheidt den journalist. Steeds is hij paraat,
zijn aandacht neemt elke kleinigheid in zich op. Een voorbeeld
van een dergelijke kleinigheid, die evenwel teekenend is: Just
vertelt, dat iedere vrouw in Rusland, zelfs de boerenmeisjes in
den Noord-Kaukasus, een lippenstift gebruikt. Al hebben de win-
kels geen suiker of petroleum, poeder en lippenstiften ontbreken
nooit. Nalatigheid in het gebruik dezer „eerste levensbehoeftenquot;
zou naaktheid suggereeren.
Hoe vreemder een verschijnsel is, des te grooter wordt de geest-
drift van den journalist, naar alle zijden ontwikkelt zich zijn
activiteit. De gespecialiseerde geleerde is zich de eigen beperkt-
heid meestal welbewust niet alleen, maar hij accentueert de gren-
zen van zijn terrein, door wat daar buiten ligt te negeeren. De
belangstelling van den journalist is niet slechts veel-, maar alzijdig.
Hij houdt van aanpakken en ziet niet op tegen moeilijkheden,
gevaren en ontberingen, die talrijk en verre van denkbeeldig zijn
bij omwentelingen, oorlogen of reizen in ongeciviliseerde streken.
Zelfbewust en aarzelloos, met verantwoordelijkheidsgevoel en een
hooge opvatting van zijn taak, gaat hij aan den arbeid:
1nbsp;XLII, pag. 15.
2nbsp;XLII, pag. 23.
-ocr page 96-„Vivre parmi eux. Etudier leurs moeurs obscures comme s'ils
étaient des insectes et que je fusse un peu savant____Etes-vous
l'homme à enfoncer la porte? — Je suis cet homme.quot; i
Helder zet de journalist uiteen, waarom het gaat. Als zijn
feitelijke gegevens schamel zijn, bevredigt hij ook den critischen
lezer nog door een verstandig redebeleid of een briljante vondst.
Verrassend zijn soms zijn vergelijkingen tusschen de toestanden
in het vreemde land, waarover hij schrijft, en die in zijn eigen
omgeving. Naudeau bespreekt de gerechtelijke marteling in Japan
en vraagt dan hoe het in Europa hiermee staat: Frankrijk schafte
dit stelsel in 1780 was af, in Rusland bestaat het nog (1909) ; het
geeselen van misdadigers vond in 1908 nog plaats in Engeland en
werd door de Fransche pers waardeerend besproken. Een der-
gelijke parallel getuigt van onbevooroordeeldheid. (Psychologisch
beschouwd is deze wijze van doen misschien een gevolg van het
streven den ietwat geminachten „braven burgerquot; thuis te cho-
queeren, zijn zelfverzekerde eigengerechtigheid te doen wankelen).
Telkens weer treft, hoe betrouwbaar de journalist vaak is, dat
hij slechts zegt wat hij verantwoorden kan en zelfs zich realiseert,
dat het hem onmogelijk is volkomen objectief te zijn. Fannina
Halle formuleert dat, als zij in een voorrede rekenschap van haar
boek aflegt, zeer juist aldus:
„Het maakt geen aanspraak op die vaak tegen beter weten in
aangematigde objectiviteit, die slechts bereikbaar ware, wanneer
een boek zonder auteur tot stand kon komen. De feiten die hier
volgen zijn wel in geenen deele partijdig gekleurd of verminkt
maar worden erkend subjectief te zijn gezien, in dier voege, dat
voor de schrijfster onbevangenheid en gebrek aan overtuiging niet
synoniem zijn.quot; 2
1 LUI, pag. 53.
^ XXVIII. Men heeft dit ook wel eens geformuleerd als volgt: in hoeverre een
schrijver erin slaagt objectief te zijn, is van secundair belang; doch zonder
streven naar objectiviteit is waarlijk wetenschappelijke arbeid onbestaanbaar.
In magnis et voluise sat est.
En dan zijn er de feiten, die de journalist wereldkundig maak .
Soms heeft hij ze moeizaam bijeengegaard, maar het komt ook
voor dat zijn bron voor allen toegankelijk is, doch door vnjwe
niemand gebruikt wordt. Een uitstekend voorbeeld hiervan geeft
de Amerikaansche journalist H. R. Knickerbocker in zyn boek:
Soviet-Trade and World depression. i Daarin beschrijft hij den
omvang en de beteekenis van den handel met diverse landen af-
zonderSjk. Voor Nederland noemt hij den graan- en chemicahe^
import en vermeldt een totaal van 307 schepen, uit de Sowjetunie
aTkomstig, die hier tusschen October '30 en Mei '31 werden gelost.
Hij vervolgt dan:
„According to the ships' manifests Holland took from the Soviet
Union in the first quarter of this year among other thmgs various
quantities of aniline dyes, billiard balls, blankets, brass ware
Lshes, buttons, cables, carpets, celluloid, cotton tex lies, drugs
embroideries, electric light bulbs, lacquered goods, lampstands,
finished leather, matches, metalware, paint paper,nbsp;po-
celain, rubber galoshes, rubber tyres, shawls, shoes, silk, window
glass and telegraph poles.quot;
De verscheidenheid der artikelen is merkwaardig; van sommige
voortbrengselen der nijverheid had men -»-mmst verwacht, da
die uit Rusland hier te lande werden ingevoerd, alnbsp;quot;
waarschijnlijk voor doorvoer bestemd zijn geweest^
hij mede voor enkele artikelen, welk percentage de U.S.S^ m
den totaal-import van Nederland bijdroeg. Voor tarwe ^ 66,
rogge 93, haver 73, timmerhout 64, hout voor papierfabricage 99,
Zgaan 94. En dan is er nog een lijst van veertig belangrijke
artikelen, welke gemiddeld voor ruim 30 % uit het land van Staein
werden ingevoerd.
Het klinkt ongelooflijk, deze hoeveelheden, maar het is niettemm
onwaarschijnlijk, dat Knickerbocker geknoeid heeft. Daarvoor be-
stond geen aanleiding en de contrôle zou ook te gemakkelijk zijn.
De verdienste bestaat in de beknoptheid^^^mee een sprekende
1 XLVII, pag. 97.
-ocr page 98-opsomming en enkele cijfers een belangrijk verschijnsel weer-
geven. De methode is evenwel gevaarlijk: het is zoo gemakkelijk
en verleidelijk uitsluitend getallen te vermelden, die een bepaalde
theorie steunen. Hoewel de cijfers niet vervalscht zijn, geeft men
dan toch een onjuiste voorstelling van zaken.
Na deze lange lijst van journalistieke deugden rest tenslotte nog
de vermelding van de beste eigenschap der journalisten: dat ze
bestaan. Alvorens aan hun gebreken de vereischte aandacht te
besteden is het goed en noodig er nogmaals op te wijzen, dat
gebreken, welke dan ook, nooit deze verdienste der journalisten
teniet kunnen doen, dat zij in vele gevallen de eenige of bijna de
eenige bron van kennis zijn. Wat hun ook verweten kan worden,
op zijn minst genomen maken zij de belangstelling gaande, ver-
vullen de functie van pioniers; zoodoende heeft hun werk voor de
sociale wetenschap de beteekenis van den „blikvangerquot; in een
goedgestelde advertentie. i
* * *
Thans komt de keerzijde van de medaille der journalistieke ver-
diensten aan de beurt.
Het voornaamste gebrek van den journalist is als regel de ver-
waarloozing van de bestaande litteratuur over het door hem
beschreven gebied, benevens onvoldoende historische kennis. Maar
al te vaak neemt hij de houding van den ontdekkingsreiziger aan
en doet alsof zijn boek het eerste over dit onderwerp is. Zulks
natuurlijk tot schade van zijn werk: het meerendeel der hierna te
behandelen gebreken is rechtstreeksch of zijdelingsch gevolg van
dit primaire. Nu is overigens deze nalatigheid niet onverklaarbaar.
De eeuwige haast, die ook bij ontoereikende deskundigheid tot
onmiddellijk schrijven noopt, en de eischen van het krantenlezend
publiek, die toch ten slotte normatief zijn, sporen niet aan tot
^ Bücher uit zijn waardeering voor den journalist in deze bewoordingen:
„Man kann über die Tätigkeit des echten Journalisten nicht gross genug
denken. Welche Fülle von Urteilskraft und bereitem Wissen, von Erfahrung
und politischen Takt, von Geistesgegenwart und Witz, von Gestaltungsgabe
und Forragewandtheit täglich durch die Presse eines ganzen Landes um-
gesetzt wird, ist kaum zu ermessen.
diepgaand onderzoek. Daarbij komt, dat de journalist bijna nooit
de stelselmatige wetenschappelijke geestesscholing heeft onder-
gaan die grondig methodisch onderzoek met behulp van alle be-
schikbare gegevens tot een tweede natuur maakt. Een bijkomstig
gevolg van het ontbreken der academische vorming is m sommige
gevallen een te weinig grondige en veelzijdige algemeene ont-
wikkeling.nbsp;, , , ,
Soms heeft de journalist enkele droppels kunstenaarsbloed te-
veel Dit verleidt hem ertoe overmatig op zijn intuïtie af te gaan,
zonder daarbij de onmisbarrcontróle door zijn verstand en door
de feiten te laten uitoefenen. Dit „aanvoelenquot; leidt dikwijls tot
fantastische resultaten; de term „geringe nauwkeurigheidquot; is hier-
voor een milde aanduiding.
Omdat de journalist zich als het ware voortdurend moet over-
schreeuwen, omdat zijn relaas boeiend, liefst sensationeel moet
zijn, is hij vaak gedwongen het gewone als buitengewoon voor
te stellen; in elke krant kan men hiervan dagelijks staaltjes
zien Ook de hoogere journalist, de buitenlandsche correspondent
ontkomt hieraan niet. Daaruit vloeit voort, dat hij vooral aan-
dacht geeft aan en het accent legt op datgene, wat afwijkt van de
toestanden bij zijn lezers thuis; wat daarmee overeenkomt ver
zwijgt hij als bekend en dus oninteressant. Natuurlijk heett elke
reiziger neiging hiertoe; men is juist uitgegaan om iets anders te
zien en te beleven. Maar een verteekend beeld vormt het resultaat.
Ook Dr den Hollander heeft dit verschijnsel opgemerkt. In zijn
omvangrijke en interessante dissertatie „De landelijke arme blan-
ken in het Zuiden der Vereenigde Statenquot; i klaagt hij over het
groote gebrek aan gegevens betreffende het leven der „poorwhites
in het ante-bellum Zuiden. Hij heeft derhalve een ruim gebruik
moeten maken van dagboeken en reisverslagen afkomstig van
Europeanen en Yankees, die dit gebied destijds bezocht hadden.
Deze boeken
„geven verspreide waarnemingen van vreemdelingen, die allicht
1 XXXIII, pag. 9.
-ocr page 100-meer door het opmerkehjke dan door het gewone getroffen werden
zonder dat het achteraf voor den lezer mogelijk is het uitzonder-
lijke van het normale te scheiden.quot;
Anderzijds had hij veel nut
„van de vaststellingen van andere goede waarnemers, b.v.
W. H. Russell, den beroemden oorlogscorrespondent van de
Times.quot; i
Nu en dan vervalt de journalist in een geheel ander euvel- het
maken van oppervlakkige vergelijkingen. Hij schrijft welbekende
verschijnselen, die hij ook in den vreemde waargenomen heeft
zonder nader onderzoek toe aan dezelfde oorzaken, die zij ten'
zijnent hebben.
Groot is meestal de neiging om bepaalde voorvallen als karakte-
risitek voor den volksaard te bestempelen, een uiterst riskante
bezigheid. Men voelt dat ook wel en waarschuwt tegen de fout
die men zelf op een andere plaats maakt. Naudeau b.v wijst op
het gevaar van oppervlakkige waarnemingen, die ertoe verleiden
voor karakteristiek Japansch te houden wat slechts een aanpassing
van Japansche hoedanigheden aan uit Europa geïmporteerde
systemen is. 2 Zoolang de psychologie der volkeren niet in staat
stelt met eenige nauwkeurigheid de geestelijke eigenschappen van
een volk aan te geven, is elke aanduiding van een verschijnsel als
„typisch Franschquot; etc. volstrekt subjectief, d.w.z. afhankelijk van
wat de waarnemer onder „Franschquot; verstaat (lichtzinnig en wuft
of arbeidzaam en sober). Deze subjectiviteit blijft bestaan ook'
indien vele individuen de opvatting mochten deelen.
Een andere fout, waaraan journalisten zich vaak bezondigen
IS het voorbarig generaliseeren en theoretiseeren. Vlak na aan-
komst m een vreemd land ontvangt men b.v. tweemaal achter
elkaar te weinig wisselgeld in winkel of café en beschuldigt dan
het volk van oneerlijkheid! Dit is een overschatting der eigen
waarne^gen en ervaringen, een onopzettelijke maar niettemin
1 XXMli^pag. 10nbsp;---
LXI, pag. 63.
-ocr page 101-onjuiste uitschakeling van het toevalselement, dat vooral op een
klein getal waarnemingen bij een oppervlakkige kennismaking
zooveel invloed kan hebben. Zoo komen ook de nuances niet tot
hun recht, alles wordt eenvoudig, sprekend en nadrukkelijk, terwijl
het meestal in werkelijkheid gecompliceerd en vaag is. Men komt
dan ertoe het object als eenheid te zien, verschillende zijden te
verwaarloozen; of vergeet integendeel, dat het object niet op zich-
zelf staat, maar deel uitmaakt van een grooter geheel: men houdt
voor specifiek Russisch wat algemeen „Slavischquot; is, of ziet een
eigenaardigheid van Katholieke volken als bij uitstek Spaansch
aan. Het omgekeerde komt ook voor.
Of wel, men beweert iets en let alleen op wat deze meemng
steunt, zonder wat ertegen pleit op te merken, althans mede te
deelen. Uitzonderingen vermoeien het publiek en zijn hinderlijk
voor den schrijver, die zich hiertegen onbewust reeds wapent. Zoo-
doende generaliseert hij terwille van de overzichtelijkheid bij het
maken van zijn aanteekeningen en dan nog eens bij de verwerking
ervan. Ludwig heeft van dit alles iets gevoeld:
„Die Gefahr ist dreifach: der allgemeine Betrieb nötigt den
Lernenden zugleich auch zu lehren, nämlich für die Zeitung auf
zu schreiben, was er gesehen hat, die Schnelligkeit nötigt ihn
überall zu sehen und zu schreiben, und die Verallgemeinerung
hält ihn an der Oberfläche.quot; i
Omgekeerd ontbreekt ook de samenvatting wel. Trouw en eerlijk
heeft de schrijver alleen datgene vermeld, waarvoor hij borg kan
staan. Nu echter verzuimt hij deze losse trekjes tot een samen-
hangend beeld te vereenigen. De aloude boomen onttrekken het
bosch aan den blik. Op zichzelf is dit niet onoverkomelijk, althans
veel minder hinderlijk dan het onmiddellijk hierboven vermelde
kwaad. Het boek is bruikbaar voor den geschoolden lezer, die het
materiaal weet te verwerken; maar het geschrift zou veel waarde-
voller geweest zijn, indien de schrijver krachtens zijn sociale scho-
ling dezen arbeid zelf had kunnen verrichten^_
1 LIV, pag. 350.
-ocr page 102-Treffend is meermalen hoezeer de deelen van één boek in
waarde uiteenloopen. Waarschijnlijk is dit mede een gevolg van de
omstandigheid, dat deze boeken als regel uit losse artikefen ziin
samengesteld, niet „aus einem Gussquot; geschreven. Maar h bilt
desmettegenstaande merkwaardig, dat uitstekende passag s die
van groote kennis en diep inzicht getuigen, afwissLn Li on-
benullige gedeelten vol klinkende domheden. De critische zin van
den schrijver had hem toch bij de bundeling zijner artikelen kun
nen waarschuwen, zou men zeggen.
*
Bij de vermelding van de gebreken, die dikwijls aan den arbeid
van journalisten kleven, bleek verschillende malen, dat voor
namelijk hun opleiding daarvoor aansprakelijk is. Als regelTs
deze zeer primitief en slechts den laatsten tijd komt hierin eenige
verbetering m sommige landen (cf. h.1. hoofdstuk VI) De le
wone gang van zaken is, dat men zoo van de schoolbanken een
betrekking aan een krant zoekt. Als de journalist al een univer i-
teit bezocht heeft, dan was dat een gevolg van andere toekl -
plannen; hij studeerde letteren of theologie of wat dan 00^
eerst later kwam hij ertoe zijn oorspronkelijken opzet te w^igen
en zich in de journalistiek te begeven. Maar zelfs dit Jeval quot;
een UI zondering. En eerst sinds kort kan men hier en daar in h
buitenland waarnemen, dat adspirant-journalisten zich bi/een
academie doen inschrijven met het vooropgezette doel zich daar
voor hun toekomstigen werkkring voor te bereiden
Men kan dus wel zeggen, dat de journalisten, die zich tot nu toe
vooZ Hnbsp;hebben, vrijwel geen van alle een
voorbereidende en systematische wetenschappelijke scholing heb-
dnbsp;h--^nbsp;--g^houden,'dat het nift vol
moet o quot; quot;quot;nbsp;«ignaleeren, doch dat men het ook
moet onderzoeken op zijn frequentie en intensiteit; zoo komen
2 -gemerkt tot niet verantwoord generaliseeren. Als regeTquot;
tuelnbsp;--treffelijk, afgescheiden van even
tueele onvolledigheid; de fout schuilt in de conclusie L ver
werking; kortom, universitaire scholing zou dit tekort al streng
-ocr page 103-heid en nauwkeurigheid in hun werk hebben kunnen voorkomen.
Als men dit alles in aanmerking neemt, kan het niet anders,
of de bewondering voor hun praestaties moet toenemen, daar deze
onder zoo velerlei bezwarende omstandigheden volbracht worden
en slechts te danken zijn aan persoonlijke bekwaamheid, aan-
geboren talent en levenservaring.
Zoo is dan de sociaal-geographische balans opgemaakt. Het
spreekt vanzelf, dat de journalisten niet stuk voor stuk alle boven-
genoemde, deels tegenstrijdige, positieve en negatieve eigenschap-
pen bezitten. Deze zijn evenwel kenmerkend voor het genus
journalist; doch ook zijn vooraanstaande leden vertoonen verschil
in begaafdheid. Van toepassing, hoewel eenigszins uit het verband
gerukt, is hier de uitspraak van den Franschen philosooph en
politicus Royer-Collard:
„Le bien et le mal de la presse sont inséparables.quot; i
Een goede opleiding heeft ten doel het eerste te vergrooten en
het tweede te verkleinen.
Shadwell is een goed journalist. Hij heeft dat onder meer be-
wezen in een boek, waarin hij enkele industriegebieden m Enge-
land, de Vereenigde Staten en Duitschland vergelijkt. 2 Zijn eigen
land'beschrijft hij goed, in het Duitsche deel overwegen de fabrie-
ken al te zeer en Amerika is verwaarloosd.
Hoe komt dat?
Een industriegebied verschaft den onderzoeker betrekkelijk veel
gegevens: statistieken, jaarverslagen van ondernemingen, mede-
deelingen van de Kamer van Koophandel, enquêtes soms; voorts
mondelinge inlichtingen van leidende persoonlijkheden (die overi-
gens meestal slechts loslaten, wat hun gewenscht voorkomt), zoowel
1 LXXXVI, pag. 415.nbsp;,nbsp;,,nbsp;..
LXIX. Het boek is gedeeltelijk tevoren in artikelvorm in de „Times ver-
schenen. Het voorwoord dateert van 1905.
onder werkgevers als arbeiders. Een geoefend waarnemer kan er
veel zien en hooren.
Shadwell heeft van dit alles een dankbaar gebruik gemaakt.
Maar hij heeft dan ook niets anders gedaan, naar hij zelf in het
voorwoord mededeelt. Hij kon zich zoo gemakkelijk van dat z i
voldoende materiaal voorzien, dat hij het niet noodig oordeelde
de rijke htteratuur te raadplegen.
Shadwell had het te gemakkelijk en daarom is hij halverwege
bhjven steken en niet een buitengewoon goed journalist geworden
Als zijn onderzoekingsterrein een onbeschaafde primitieve streek
geweest was, zonder hulpmiddelen van allerlei aard, dan zou hij
gedwongen geweest zijn niet alleen zelfstandig te onderzoeken
maar tevens alle beschikbare litteratuur in zijn arbeid te betrekken
terwille van het bereiken van eenig resultaat.
Zoo gaat het steeds. Daar de practijk de eenige leerschool van
den journalist is (althans tot voor kort geweest is), en een moei-
lijke leerschool bij begaafde leerlingen steeds de beste resultaten
geeft, IS het voor de ontwikkeling der „wetenschappelijkequot; eigen-
schappen van den journalist bevorderlijk, dat hij in min of meer
primitieve streken werkt, waar hij geheel op zichzelf is aange-
wezen. Deze „wetquot; kan ook aldus geformuleerd worden: naarmL
de journahstiek-technische hulpmiddelen gebrekkiger zijn wordt
het werk van den goeden journalist op den duur beter, wetenschap-
pelijk waardevo Ier. Mutatis mutandis is deze regel natuurlijk niet
uitsluitend van kracht voor journalisten, maar bij hen blijkt zijn
geldigheid wel zeer duidelijk.
In het eerste hoofdstuk werd uiteengezet, waarom althans voor-
loopig de eemge categorie menschen, die vreemde landen en
(hoogere) volken beschrijven uit journalisten bestaat. Maar daar-
Telfsnbsp;''TTquot;'nbsp;inlichtingenbron,
zelfs bij gebrek aan beter, voor de sociale wetenschap waarde
neett. tenige door journalisten geschreven boeken zijn nu aan den
steen der wetenschap getoetst; al was het gehalte dan geen vier-
entwintig karaats fijn goud, het metaal is voor zijn bestemming
alleszins bruikbaar bevonden. Quod erat demonstrandum
DE JOURNALIST ALS PIONIER IN EIGEN OMGEVING -
DE INVLOED VAN DEN JOURNALIST OP DE SAMENLEVING —
JOURNALIST EN HISTORICUS
Totnogtoe is hier vrijwel uitsluitend sprake geweest van den
buitenlandschen correspondent. Voor de sociale geographie is hij
ook van het meeste belang. Hij zwerft door verre landen, hij
vestigt zich hier en ginds voor korten of längeren tijd, hij is altijd
bij de hand, waar maar iets van beteekenis geschiedt. Zijn eenige
plicht is goed rondkijken, scherp luisteren en het waargenomene
zoo boeiend mogelijk beschrijven. Anderen reizen, hun aandacht
elders, haastig van plaats tot plaats, of leven in den vreemde,
geabsorbeerd in hun zaken; de interessante omgeving is voor hen
hoogstens décor. De journalist schenkt juist daaraan alle aan-
dacht; zeker, hij kan snel reizen, maar ook dan is zijn gansche
opmerkingsgave gespannen en hij zamelt markante trekjes. Of hi]
woont ergens gedurende geruimen tijd, uitsluitend in beslag geno-
men door de observatie van anderer bedrijvigheid. En de jour-
nalist kan zwerven, schijnbaar doelloos rondtrekken, hier wat
toeven, daar verwijlen, een paar dagen, of weken, soms maanden.
Verder weer. Bij elke belangrijke gebeurtenis is de journahst aan-
wezig, deze toeschouwer ontbreekt nooit en nergens. Daarom lijken
de betrokkenen wel toevallige figuranten en hij de eigenlijke speler.
Nu en dan benatot de werkelijkheid dezenjd^mderdaad. i
1 Cf Gustav Wolff: „Mit der Ausdehnung des Zeitungswesens wirkt in
immer zunehmendem Masse der Journalistenstand nieht quot;
der öffentlichen Meinung, sondern nicht selten an den Ereignissen selbst
™ Een^™gquot;' mSstratie levert ook de volgende paragraaph, die „The
Reader's Digestquot; van April '36 (New-York) ontleent aan „Time , onder het
hoofdje „Making the Newsquot;:
During a Senate investigation there is a regular system of note passing
-ocr page 106-Steeds IS de buit rijk; de eene keer zal de kleurigheid van zijn
relaas verbazen, een volgend maal de scherpte van zijn inzicht
nu en dan zelfs zijn opvallende deskundigheid. Want de buitenland-
sche correspondent is een goed vakman, anders zou hij niet uit-
gezonden zijn: een dagbladdirectie neemt geen onnoodig risico
Zijn handwerk nu bestaat in het schrijven, prettig en leesbaar,
over merkwaardige gebeurtenissen en toestanden ergens ver weg
Soms heeft hij bovendien iets van den kunstenaar in zich - zooveel
te beter voor zijn lezers. Een collega heeft wetenschappelijken aan-
leg: de sociale geographie vaart er wel bij.
Maar kunstenaar of geleerde, of zoomaar gewoon „vakman-
steeds is de journalist de voortrekker, de zoeker van het nieuwe'
het ongehoorde, ongeziene, onbekende. Dat is hij niet slechts elders'
m vreemde landen. Ook in eigen milieu is hij pionier, kan hei
althans zijn. Hij snuffelt in oude stadshoekjes, hij speurt naar
traditioneele volksgebruiken, hij ontdekt mooie plekjes in de na-
tuur, hij doolt in archieven en dit alles buiten en behalve zijn
gewone werk van nieuws verzamelen - verslagen maken - over-
zichten schrijven — redigeeren. i
Zoo komt het ookvoor^da^ doordringt tot onb^de lagen
from reporters tonbsp;so much
quently provide most of the blood and sinew of an inqufs ti^ They
hot only dig up facts but help with suggestions during the crossexrinaüon
Behind Senator B^ck in the air-mail investigation was a HearstZg who
two years before had begun to ferret out air-mail scandal. In tS ufilSs
investigation, the newshawks most frequently seen over his shoulder were
a St Louis correspondent whose whole career had been spent dig^nr un
scanda s, and a woman Scripps-Howard correspondent who b fught quot;o
Ïeanni nnbsp;in asking embarrassing questions. Duri^ the
nfece of quot;Th® H^n'-fnbsp;scribbled two questions on a
piece of paper and handed it to Senator Walsh, the inquisitor. For refuses
to answer them a chairman of Standard Oil of Indiana lost his job.nbsp;^
andLe'Te'kSrmhedrn L
SoLrmi ? !nbsp;formuleert dit (in 1914) treffend aldus•
II s'affitnbsp;i neures expediees en cinq heures a vingt mille personnes
an f es lork rnbsp;marchandiL v^/s
irancs les 100 kilogs et que le lendemain, elle ne vaudra que 6 fr 75 quot;
(Aangehaald XL, pag. 21).
-ocr page 107-der samenleving, vertoeft onder zwervers, misdadigers, verwaar-
loosde kinderen, vrouwen met eigen moraalcodei, kortom onder
degenen, die men als „ongewenschtenquot; pleegt te bestempelen. Of
hij onderzoekt de toestanden bij openbare instellingen en groote
bedrijven waar hij onrechtmatigheden vermoedt.
Natuurlijk is de voornaamste drijfveer bij dit alles de wensch
om de lezers te boeien. Dit blijft het richtsnoer van den journalist,
althans van de dagbladonderneming. Het is mogelijk, dat de tref-
fende reportages, die soms het karakter van „onthulhngen aan-
nemen alleen als vuurwerk bedoeld, uit jacht naar sensatie ge-
schreven zijn. Maar ook kan het gebeuren, dat de opzet is ver-
betering te doen brengen in de gesignaleerde misstanden, de maat-
schappij een dienst te bewijzen. Een combinatie van beide motieven
is eveneens denkbaar. 2
In ieder geval is het gevolg, dat de zoeklichtbundel der volle
openbaarheid een oogenblik rust op voorheen duistere plekken;
de lichtflits trekt de publieke aandacht, haalt autoriteiten uit den
dommel en wijst den socialen onderzoeker een nieuw arbeidsve d.
Het publiek roept „öóèhquot;, daarna soms „foeiquot;; dan doen de auto-
riteiten iets, stellen b.v. een commissie in; de wetenschap gaat
aan het werk, dankbaar voor de „Anregungquot;. En het spelletje
begint opnieuw.
Ai^ERT LoNDRES^ar^^nbsp;Cayenne zijn een^praditig_^
organiseerde Stead in
Gazette reeds een enquête naar den handel in blanke
Dientengevolge kreeg hij prompt enkele maanden gevangenisstrat maar
publiek was op zijn hand. (LXXXVI, pag. 249).nbsp;Kabriksarbeiterquot;
DP^tiids verwekte het boek van Göbe, „Drei Monate Fabriksaroeiier ,
enortequot;tn::[i::iournalisten hebben, ofschoon Göke -quot;^^^^t ^ ^ hu.
nen was, dezen opzet nagevolgd by tallooze reportages m denzeltden styl,
als winkelbediende, detective, straatmuzikant, bedelaar etc^
In een vorig hoofdstuk werd reeds gewezen op enkele hoeken over ae
onderwereW van New-York en Chicago, die door journahsten geschreven
TerdeTerop de Fransche journaliste Maryse Choisy, die zich een maand
Tng van nabij bezighield met de Parijsche prostitutie in al haar vormen.
•^Sn g^ervoorbeeld uit den laatsten tijd van dit aanwyzen van wantoestan-
denTeveren de campagnes, die het dagblad De Telegraaf heeft georganiseerd
tegen onderwicht, zwendelbanken, etc.
beeld van journalistieke onthullingen. Ook de staatscommissie ver-
scheen daarbij ten tooneele. Doch niet steeds gaat de klassieke
„kreet van verontwaardigingquot; op, als de journahst in eigen om-
geving als verkenner optreedt. Vaak is een rustig, gedegen werk
getuigend van grondige kennis het gevolg van jarenlange jour-
nahstieke activiteit; frissche kijk en een beschouwing van ongewone
aspecten verraden den auteur als journalist. Een dergelijk boek
is eveneens waardevol voor den sociaal-geograaph: hij weet dat
van het eigen land zoo weinig bekend en degelijk onderzocht is,
ondanks den schijn van het tegendeel. Elke bouwsteen is dus
welkom.
Enkele monsters van dergelijke steenen zullen ter verduidelijking
van het bovenstaande nader beschouwd worden.
Als zoodanig komt in aanmerking het verzamelwerk These
Umted States. X In de Inleiding noemt de samensteller, Ernest
Gruening een New-Yorksch journalist, enkele markante verschijn-
selen en feiten van het moderne Amerika. Daaronder rekent hij
m de eerste plaats het einde van den trek naar het Westen en
den stilstand van het bevolkingszwaartepunt tengevolge van het
stopzetten der immigratie en de verdwijning van vrij land Hij
wijst daarmee mderdaad op eenige fundamenteele veranderingen
welker gevolgen merkbaar zijn of zullen worden in de gehLle'
Amerikaansche samenleving. Gruening brengt in herinnering, dat
ook de wereldoorlog kolossale wijzigingen met zich mee bracht
en de Vereenigde Staten tot een wereldmacht maakte. Hij con-
stateert versterking der nationale eenheid door snelle verbindingen
nationale tijdschriften, tooneelstukken en films, ten slotte door
de massale productie van dagelijksche gebruiksvoorwerpen.
Daar op zoovele wijzen een kentering tot uiting komt, acht
Grüemng nu het oogenblik aangebroken, om de nationale balans
op te maken. Elke staat is beschreven door een anderen auteur
Geen poging is gedaan tot eenvormigheid van beschouwing of be-
handehng: de schrijvers verschillen sterk. Ook is er niet naar ge-
of theorie te bewijzen. Van een nret
^oamnbsp;------
-ocr page 109-tige breedheid van blik getuigt de opmerking, dat een andere groep
schrijvers van dezelfde capaciteiten misschien op andere dingen
gewezen zou hebben, tot andere conclusies gekomen was. Als eenig
„Leitmotivquot; vermeldt Gruening „the faith in the American idealquot;:
de Europeaan vraagt zich af, of er dan een speciaal Amerikaansch
ideaal bestaat, maar vergeet, dat daarmee in dit heterogene con-
glomeraat zeer wel de nationale eenheid bedoeld kan zijn.
De lezer voelt bij het doorbladeren neiging om de schrijvers bij
de „Nationquot;-groep in te deelen. Inderdaad blijkt, dat de essays uit
het eerste deel aanvankelijk als artikelen in dit Magazine ver-
schenen zijn. De samensteller heeft zorg gedragen slechts diegenen
om bijdragen te verzoeken, die sinds jaren den door hen te be-
handelen staat vertrouwd kenden. De meeste schrijvers zijn dan
ook geboortig uit en/of woonachtig in „hunquot; staat. Een aardige
uitzondering hierop vormt Delaware. De toestanden aldaar waren
(zijn?) van dien aard, dat wie over dien staat naar waarheid be-
richten zou, er daarna nooit meer plezierig zou kunnen leven. Eén
familie n.1. „controleertquot; den geheelen staat, politiek, sociaal en
oeconomisc^. Het familiebelang wordt niet steeds terzijde gesteld,
wanneer het in botsing geraakt met de belangen der gemeenschap.
Arthur Warner, een doorgewinterd journalist, is derhalve naar
Delaware gestuurd om een critische behandeling te waarborgen
zonder vrees voor represailles jegens den vermetelen auteur.
Bijzondere vermelding verdienen Hawaii door Clayton Hamil-
ton, Kansas door William Allen White, New-York City van
Gruening zelf en New-York State door Charles W. Wood. White
slaagt erin het type van den „Kansanquot; scherp te omlijnen door
zijn intieme bekendheid met de bevolking, waarvan hij deel uit-
maakt; door zijn geestelijke meerderheid is hij tevens in staat tot
critische beschouwing van deze fanatiek moraliseerende puriteinen.
Het spreekt vanzelf dat in een gemiddeld bestek van nog geen
vijftien bladzijden per staat geen wereldschokkende openbaringen
verwacht kunnen worden. Maar ook voor den burger der Ver-
eenigde Staten moet het aantrekkelijk zijn, de samenstellende
deelen van zijn vaderland in hun verscheidenheid door deskun-
digen belicht te zien. Het totaal geeft zonder statistieken of andere
technische hulpmiddelen een pretentieloozen, doch niettemin be-
langwekkenden kijk op de aanzienlijke verschillen, die binnen dit
groote rijk op schier elk gebied bestaan. Voor den niet-Amerikaan
is het in hooge mate nuttig daarop acht te slaan; buitenlanders
zijn maar al te vaak geneigd de beteekenis van het meervoud
„Statesquot; uit het oog te verliezen.
Een uitermate practisch aanhangsel, waarin een korte levens-
beschrijving van elk der auteurs is opgenomen, maakt het moge-
lijk vast te stellen, dat dertig van de drieënvijftig bijdragen van
journalisten afkomstig zijn.
*
Norman Douglas is ontevreden over Europa. i Bij een vergelijking
met Britsch-Indië komt het blanke werelddeel er over de geheele
linie zeer slecht af.
Maar hij is vol waardeering voor Roubaud.
„M. Louis Roubaud, in the interests of the „Quotidienquot;, wrote a
series of articles about French reformatories for boys and girls;
they came out afterwards in book form under the title „Enfants de
Cainquot;. If the material was printed in the „Quotidienquot; as it stands
in the book, that paper is to be congratulated on its courage. No
English editor would have accepted it. As to the book itself — not
one of our publishers would touch it unless a considerable number
of entire pages were cut out. Not that there is anything revolting
in what the author has to tell us. He merely adverts, with data, to
certain features in the social life of these institutions, features to
which an English writer would not dare to advert because he
knows, firstly, that his readers cannot bear to look truth in the
face, and, secondly, that if they could, his publisher would still
refuse to print.quot; 2
Is dit teveel gezegd?
Daarop kan Roubaud zelf zijn beste antwoord geven 3 (al zal hij
1 XVI.nbsp;-
XVI, pag. 94, 95.
3 LXVI.
uiteraard niets meedeelen over bovenstaande beschuldigingen aan
het adres van Engelsche uitgevers en hun publiek).
Het grootste gedeelte van het boek wordt ingenomen door het
dikwijls hoogst verdienstelijk verslag van bezoeken aan verschil-
lende Fransche tuchtscholen en opvoedingsgestichten. Ruim twintig
bladzijden worden gevuld door brieven van verpleegden of oud-
verpleegden; ten deele zijn deze aan den schrijver gericht, terwijl
de andere clandestiene onderlinge briefjes der kinderen zijn. Aan
deze brieven, benevens aan Roubauds conclusie is het volgende over-
zicht in hoofdzaak ontleend. Het spreekt voor zichzelf en vormt
niet slechts een bewijs van de wetenschappelijke beteekenis van
den journalistieken arbeid in eigen omgeving maar toont boven-
dien het maatschappelijk belang ervan overtuigend aan.
In den eersten brief (van een vroegeren geïnterneerde) worden
de volgende drie hoofdfouten van het in Frankrijk toegepaste stelsel
gesignaleerd.
Er wordt geen verschil gemaakt tusschen de kinderen, die
gered kunnen en dus moeten worden en de „verharde misdadi-
gersquot;.
Administratief- en bewakingspersoneel staat zoowel intellectueel
als moreel op te lagen trap.
De „opvoedingquot; is kinderachtig en onvoldoende. De bewakers
zijn vaak onwetend en soms analphabeet; de „colonsquot; i verafschu-
wen hen niet alleen, maar verachten ze bovendien. Het zijn dikwijls
dronkaards, zonder gezag, die slechts steunen op hun lichaams-
kracht. Het administratieve personeel bestaat veelal uit bejaarde
onderofficieren; hun cultuur, hun levenservaring zijn die van de
kazerne. De directeuren zijn veramblenaard, routine-menschen
maar geen opvoeders. Hun ontbreekt de opleiding, die onmisbaar
is om een zoo zware en verantwoordelijke taak naar behooren te
vervullen: onder hen bevinden zich oud-handelsreizigers en zelfs
vroegere bewakers. Zij zijn dikwijls despoten, die de verpleegden
zelfs verplichten huiselijke werkzaamheden te hunnen bate te ver-
richten. De rechters bemoeien zich na Ji^onnis niet met de
1 Bewoners der (opvoedings) kolonie, de verpleegden dus.
-ocr page 112-voltrekking ervan, noch met het resultaat van de staatsopvoeding,
die zij aan de kinderen opleggen.
Een groote fout is ook, dat men de verpleegden niet onderwijst
in een vak, dat hen in staat stelt naderhand voor zichzelf te zorgen.
In de kolonie „Eyssesquot; b.v. doet men niet anders, dan vliegen-
netten voor paarden vervaardigen.
Als de niet gestrafte verpleegden, dus de verwaarloosde kin-
deren e.d., zich goed gedragen, worden ze bij een baas geplaatst.
Daarna laat men hen aan hun lot over. Nazorg is er niet; niemand
kunnen ze om raad vragen, nergens hebben zij een toevluchtsoord.
Zoo worden ze opgeleid tot misdadigers. Want ze komen terug in
dezelfde atmosfeer van ellende en ondeugd, ze ontmoeten dezelfde
verleidingen en gevaarlijke vrienden, die hen vroeger omgaven,
vóór de interneering.
Noodig zou zijn, dat de kinderen bij aankomst in het gesticht
werden verdeeld in streng gescheiden groepen van verwaarloos-
den, misdadigers en gedegenereerden, die elk een aparte behan-
deling dienden te ondergaan. Het peil van het personeel moest
opgevoerd worden, de bewakers zouden moeten plaats maken voor
opvoeders, die de belangstelling der pupillen zouden weten te wek-
ken en hen grondig konden onderrichten.
Aldus deze oud-verpleegde.
Nu de opinie van Roubaud. Hij heeft verscheiden inrichtingen
bezocht en ingrijpende verschillen vastgesteld. Zoo bleken er ge-
stichten te zijn, waar vakonderwijs gegeven werd. Maar de leer-
school was uitermate onhumaan; geest en hart werden niet op-
gevoed. Wreede lichamelijke straffen werden bij het geringste
vergrijp toegepast, lachen was verboden. i Als men gedurende vijf
jaar dagelijks twaalf tot veertien uur werkt, kan men stellig een
vak leeren, maar op deze wijze leert men den haat tegen het werk
meteen. Kunnen deze jeugdige werklui, die niets misdaan heb-
ben en volgens de wet niet gestraft (slechts opgevoed) worden,
^ De lezer vraagt zich onwillekeurig af, of het nu werkelijk zoo erg is.
Dat is natuurlijk van buiten af heel moeilijk te beoordeelen, maar de ge-
détailleerde beschrijvingen in het boek toonen wel een uiterst droevig beeld.
De schrijver maakt een betrouwbaren indruk.
althans niet den acht-urigen werkdag der volwassenen eischen?
De auteur acht de ernstigste fout van het stelsel dat er tusschen
de verpleegden geen onderscheid gemaakt wordt. Toch zijn zij om
geheel verschillende redenen in de inrichting opgenomen. De be-
volking daarvan bestaat n.1. uit:
minderiarigen, die tot gevangenisstraf veroordeeld zijn,
quot;Lessen minde^^nbsp;(die geen wettelijke verzorgers
quot;;en van het openbaar armbestuur, die reden tot ontevreden-
of voogd gestraft op grond van het recht
^iir Äe is misdadig en herber. «
moordenaars etc. Het eenig vergrijp der -deren bestaat m het
feit dat zij geboren zijn. Toch worden deze zoo heterogene ele
menten gezamenlijk opgevoed, waardoor de slechten met w -
Zstige zekerheid de goeden bederven. Men denke aan den leef-
quot;^Een jochie van 14 jaar stal een fiets onder leMing van e
vijf en twintigjarigen jongeman. Deze
tien dagen hechtenis, het jongetje werd vrijgesproken maar tot
X meLerjarigheid, dus voor zeven jaar, naar een opvoedings-
gesticht (colonie pénitentiaire) i gezonden.
Armbestuurskinderen worden vaak uitbesteed bij -n boe-
laat hen hard werken, een uur of veertien per dag
ze ook overigens slecht. De kinderen ontvluchten na^urli k zoodra
ze de kans schoon zien. Als ze gepakt worden, komen ze zonder
^Dt^ltreSnfaUe instelling der „correction paternellequot;
_ een complfment aan het ouderlijk opvoedkundig talent -^^
heeft tot merkwaardige situaties aanleiding gegeven. Zoo heeft
men opgemerkt, dat daarop een beroep gedaan werd door een
moeder die een^p^omermaanden rustigj^een vriend in een
X Men aarzelt ten aanzien van de vertaling tusschen opvoedingsgesticht, ver-
beterhuis en tuchtschool.
badplaats wilde vertoeven en haar zoontje daarbij natuurlijk niet
gebruiken kon.
De directeur van een der gestichten verklaarde tegenover Rou-
baüd, dat de pupillen allen of bijna allen in Guyana eindigen.
Hij achtte het ondragelijk, dat kinderen zwaar gestraft worden
zonder iets misdreven te hebben; nog afzichtelijker was het z.i.,
dat men hen bedierf onder het voorwendsel hen op het goede
pad terug te voeren. Hij zou zich voor zijn ambt geschaamd heb-
ben, als hij niet al het mogelijke gedaan had ter verbetering van
den toestand. Deze directeur besloot zijn opmerkingen aldus:
„Si quelque génie du mal avait cherché la formule d'un bouillon
de culture pour le microbe du vice et de la criminahté, il n'aurait
pu trouver mieux que la maison de correction.quot; i
Een der leeraren van een dergelijke inrichting zeide:
„La pédérastie sévit dans ce milieu et les jalousies qui en ré-
sultent exphquent bien des vengeances atroces.quot; 2
Roubaud zelf had ook meermalen gelegenheid om homosexuali-
teit onder de verpleegden te constateeren en enkele der geciteerde
brieven wijzen duidelijk hierop.
Het systeem is fout; de besten zullen, als ze eenmaal volwassen
zijn, het aan hen begane onrecht het scherpst voelen en dien-
overeenkomstig handelen.
In 1912 werden in Frankrijk de kinderrechtbanken ingesteld
gelijktijdig met de „liberté surveilléequot;.
„On ne punira plus des gosses innocents, on ne les pervertira
plus au contact du crime, on les confiera à des patronages qui leur
procureront un placement familial,quot; 3
aldus de opzet. Roubaud acht dit „un scandaleux remèdequot; Het
patronaat ontvangt van staatswege fr. 2.50 per dag. Het besteedt
de kinderen uit aan particulieren, die hen als personeel beschou-
wene^n geldelijke bijdrage aan het patronaat betalen. Ten be-
^quot;Lxvïr^^^rm:nbsp;---
2nbsp;LXVI, pag. 209, 210.
3nbsp;LXVI, pag. 211, 212.
-ocr page 115-wijze hiervan wordt de hoogleeraar Berthelemy aangehaald, deken
van de juridische faculteit te Parijs.
Un paysan se fait confier trente enfants. Il les place chez les
cultivateurs. Ils y restent et gagnent leur vie, ou bien ils s'evadent
et vont chercher fortune en vagabondant. Peu importe, notre pay-
san délégué par le tribunal touche par mois 2.250 francs sans se
soucier le moins du monde de ses trente protégés.quot; i
Men vraagt zich af, waarom de rechtbank, welke de toewijzing
verrichtte, geen controle uitoefent en of er geen onderzoek wordt
ingesteld naar de adspirant-pleegouders.
De staat heeft volgens den schrijver den plicht om de verwaar-
loosde kinderen, die hem toebehooren, goed op te voeden, met m
gevangenissen, maar in scholen. De woorden „maison correctio-
nellequot; zijn van de deuren der gestichten verdwenen. Nu moeten de
gestichten zelf nog er aan gelooven.
Roubaud besluit zijn dapper boek aldus:
Je n'ai pas la prétention de résoudre hâtivement un tel pro-
blème. Mais il faut créer de vraies institutions professionelles dont
l'instruction secondaire ne sera pas exclue, remplacer les sur-
veillants par des répétiteurs ou des chefs d'ateliers, donner a ces
pauvres petits qui ne sont pas coupables, la discipline douce et le
régime confortable de nos lycées.
Les crédits nécessaires à la suppression du bagne seront gaspilles
si l'on ne trouve dans le même moment d'autres crédits pour sup-
primer l'école du bagne.quot;
De autobiographie van Edward Bok 2 den vroegeren hoofdredac-
teur van het Ladies Home Journal, kan in verschillende opzichten
gelden als verkennerswerk in eigen omgeving. De niet Amerikaan-
sche lezer die dit boek als zoodanig wil zien, moet echter bedenken,
dat hij gJen aandacht mag schenken aan wat hèm in de Ameri-
kaansche samenle^g treft; evenals byjie^rk van Gruening
1nbsp;LXVI, pag. 212.
2nbsp;VIII.
-ocr page 116-dient hij zich te stellen op het standpunt van den Amerikaan, die
hier met behulp van zijn landgenoot Bok i de eigen maatschappij
ontdekt.
Edmtard Bok is „het typequot; van den ondernemenden, optimisti-
schen, rondborstigen, handigen, intelligenten, ietwat kinderlijken
Amerikaanschen zakenman. Als kleine jongen doodarm met zijn
ouders in Amerika aangekomen, wist hij binnen eenige tientallen
jaren een zeer groot vermogen te vergaren. Met buitengewoon
succes leidde hij gedurende een lange reeks van jaren een vrouwen-
blad. Toch kende en begreep hij niets van vrouwen, volgens eigen
zeggen 2, en streefde ook niet daarnaar. Voor dat doel had hij
vrouwen in zijn dienst. Hij lette alleen op sociale en geestelijke
stroomingen in hun beteekenis voor het gezin. Zijn voornaamste
talent lag op organisatorisch gebied; bovendien wist hij zijn men-
schen te kiezen. 3 In tal van beroepen zou hij zonder twijfel ge-
slaagd zijn; toevallig is hij in de journalistiek verzeild geraakt
en er gebleven. Dat men een bepaald beroep zijn leven lang blijft
uitoefenen is in de Vereenigde Staten allerminst regel en ook in
andere landen fungeert juist de journalistiek vaak als doorgangs-
huis, wat Boks loopbaan te merkwaardiger maakt.
Stellig vereischt een blad met een oplaag van twee millioen
exemplaren een zorgvuldige organisatie:
„the huge edition necessitated going to press fully six weeks in
advance of publication and the preparation of material fully four
weeks previous to that.quot; 4
1 Ook dan is dit voorbeeld van journalistiek pionierswerk in eigen milieu
niet voor honderd procent zuiver, want nu en dan plaatst Bok zich bij zyn
beschouwingen als „foreign-bornquot; tegenover de „echtequot; Amerikanen.
VIII. pag. 168.
quot; Hij verbond steeds de beste krachten aan zijn maandblad. Vooraanstaande
nguren op elk gebied, tot oud-presidenten der Unie, waren medewerkers.
Teddy Roosevelt, een van hen, kwam veel met Bok in aanraking. Henry
v^ Dyke, oud-gezant van de Vereenigde Staten hier te lande en auteur van
„The story of the Other Wise Manquot;, ging naar Palestina voor The Ladies
Home Journal. In dit blad verscheen ook voor het eerst de wereldberoemde
roman van Jean Webster „Daddy Long Legsquot;
^ VIII, pag. 387.
Teneinde een nauw contact met den kring zyner lezeressen e
verkrijgen, bracht hij haar ertoe te correspondeeren over alle
Tenscben, klachten en zelfs persoonlijke belangen.^ Allen moesten
het blad beschouwen als inl-hüngenbureau en vertrou_
tevens Na verloop van jaren kwamen er byna een mill oen brie
ven per jaar binnen; vijf en dertig redacteuren hadden tot eemge
laak dezen stroom te verwerken. Direct bij de aanvaarding van
functie schrijft Bok een prijsvraag uit, om tejernemen^wa
de lezeressen in het blad waardeeren, wat ontbreekt en wat zy a
keuren. Zoo betrekt hij van meet af het pubhek by zyn onder
neming wat van immense waarde is.nbsp;. u • i
i„ het hegin dezer eeuw uit de —f
van zijn magazine te weten, dat het gem,dde de Aankaan ch
meisie totaal onvoorbereid was voor het moederschap en dat zij
^e fnaamd niet wist hoe te handelen, wanneer »aar ee„
leven was toevertrouwd. Hij organiseerde toen een schntlehjke
opvoedingscursus voor jonge en aanstaande moeders met voedset-
™oïchri«en, onder contrôle van artsen. Velen maakten h,ervan
^tet LaCeur is geenszins de onderdanige dienaar van ^n
lezeressen. Hij ziet ze allerminst naar de oogen, mtegendeel, memg
heU gTuisje baalt hij tegen den grond. Zoo bezatnbsp;^
een feilen aanval le ondernemen op de vrouwenclubs, d.c zich
Tan érn «ge cultuurmishandeling schuldig --kten. Men behan-
delde daar onderwerpen, die ver boven de competentie van refe
renten en toehoorsters uitgingen. Volgens de jaarverslagen weM
Tv de Du tsche litteratuur of de Italiaansche renaissance m een
ziUing (.) volledig en deskundig behandeld. De scherpe cnüek van
StTournal verbekte een enorme verontwaardiging, dte eerst na
'Tk wIrdMngevolge van zijn optreden ee^ geacb.e figuur.
tusschen moeders en dochters. VIII, pag. 169.
2nbsp;VIII, pag. 176, 177.
3nbsp;VIII, pag. 299.
-ocr page 118-Zoo schijnen twee presidenten hem gevraagd te hebben om gezant
in Nederland te worden. Hij weigerde, daar hij voor Amerika in
Amerika wilde werken. i
Nu deze merkwaardige journalist en zijn blad eenigszins ge-
introduceerd zijn, kan iets over het resultaat van zijn werk mee-
gedeeld worden. Toen hij voor het eerst zijn stemrecht wilde
uitoefenen, was hem niet geheel duidelijk, wat de politieke partijen
beoogden en waarin ze verschilden (het is moeilijk om hier een
ironisch commentaar te onderdrukken). Bij navraag bleek hem,
dat vele anderen in zijn geval verkeerden. Dus liet hij een zak-
uitgave, overgenomen uit kranten, van de programma's der diverse
partijen drukken en verdiende er binnen enkele weken duizend
dollar aan.
„But it seemed to me strange that it should depend on a foreign-
born American to supply an eager public with what should have
been supplied through the agency of the political parties or through
some educational source.quot; 2
En dat in het land der reclame!
Op een gegeven moment en wel in 1906, oordeelt Bok het nood-
zakelijk om een delicate aangelegenheid ter sprake te brengen:
de sexueele voorlichting van kinderen door de ouders. Vooraf heeft
hij den uitgever, zijn schoonvader, gewaarschuwd, dat de oplaag
waarschijnlijk met honderdduizend exemplaren terug zal loopen.
Deze geeft hem echter blanco volmacht met de woorden: het is
een quaestie van recht, niet van oplaag. Het preutsche Amerika
is tot in het diepst van zijn wezen geschokt door Boks euvelen
moed: dit onderwerp leent zich nauwelijks voor persoonlijke over-
peinzing, laat staan voor openbare behandeling. Dagelijks stroo-
men duizenden protestbrieven binnen:
„Write to each one and say that what 1 have written is nothing
as compared in frankness to what is coming, and that we shall
be glad to refund the unfulfilled part of their subscriptions.quot; 3
^ VIII,nbsp;-----
2nbsp;VIII, pag. 443.
3nbsp;VIII, pag. 347.
-ocr page 119-Het verlies aan abonnées, 75000 stuks, wordt in het blad ge-
pubLerd. En het Journal gaat voort. De ^eslach.^
Ln de beurt; nadrukkelijk wordt erop gewezen, dat vele e nstige
ziekten van vrouwen en kinderen een oorzaak hebben, die den
Tannen welbekend is. Het gevolg is, dat vele —
oDbiechten en booze brieven schrijven. Maar Bok laat zich niet
Tenslotte weet hij te —^at he^^^^^^^^^^^^^
r ^ktnï:;nbsp;.aar indien - —
is krijgt toch ook de Amerikaan wel een eigenaardigen ky^ op de
LeXanschementaliteit,zijhetookopdievandert„^^
Knsteliik is het verhaal van den man, die een grooten hekel
aa^he Ldies' Home Journal had, maar het niettemin trouw
Tocht volgens den uitdrukkelijken „wensch;' n.1. van zijn^
L h;ar huishouding deed volgens de aanwijzingen van het blad.
Bok verwijt zijn landgenooten hun
a ^eeuquot; ... LooU.^ ho.es wouM
feed the poor of the Netherlands.quot; 2
Of dit laatste iuist is, valt moeilijk te beoordeelen. Maar ver-
kwisting rbT^rijUk in een jong land met rijke hulpbronnen en
een dunne bevolking van geringe innerlijke beschaving^
De auteur constateert gebrek aan eerbied voor de wet.
„A law was something to be broken, to be evaded to -U ^
upon others as a source of punishment, b^^
in the light of a safeguard.quot; „There was little respe for law,
there was scarcely any for those apointed to enforce it.
En dan wordt de enormiteit gelanceerd, dat de Hollandsche
jongen^Ip^^^
1nbsp;vm, pag. 321.
2nbsp;VIII, pag. 434-436.
3nbsp;Vm, pag. 440, 441.
-ocr page 120-weet dat de agent leven en eigendom beschermt. In Amerika daar-
entegen is de agent de vijand der jongens, iemand die gevreesd,
niet geacht moet worden. Men is geneigd om hier juist de grootste
overeenkomst tuschen Amerika en Nederland te zien. Zelfs vol-
wassenen zien hier zelden in de „pliesiequot; de macht die „leven en
eigendom beschermtquot;. Een dergelijke opmerking stemt sceptisch
ten aanzien van de betrouwbaarheid van het geheele boek, met
uitzondering hoogstens van zuiver feitelijke gegevens. Zoo 'is er
meer. Bok is begrijpelijkerwijze dankbaar gestemd jegens het
Amerikaansche publiek. Hij schrijft daarom:
„There is no public confidence equal to that of the American
public, once it is obtained.quot; i
Hoe weet hij dit, welke vergelijkingsmogelijkheden heeft hij'?
Nog afgescheiden van de vraag, of hier wel sprake kan zijn van
„confidencequot; of niet „naïveteitquot; en „kuddegeestquot; een juistere aan-
duiding zouden vormen. Persoonlijke ervaringen worden hier ge-
generaliseerd. Een ander waarschuwingssignaal is het volgende.
Bij zijn debuut als reporter moet hij aan een officieelen maaltijd
ter wille van de tafelspeeches deelnemen, althans er tegenwoordig
zijn. Hij besluit geen wijn te accepteeren.
„He had, of course, constantly seen wine on his father's table,
as is the European custome, but the boy had never tasted it.quot; 2
European custome! Men stelle zich voor: het doodarme gezin
der Boks, uit Nederland - Texel - afkomstig, drinkt in Amerika
wijn aan tafel!
Belangwekkend is zijn critiek op het Amerikaansche onderwijs,
dat zich niet onttrekken kan aan „the two infernal Americanumsquot;
„That's good enoughquot; en „That will doquot;. Men let meer op quantiteit
dan op qualiteit. Niet de jongen, die bet best schrijft, krijgt den
prijs in een schoolwedstrijd, maar die het grootste aantal woorden
in een bepaalden tijd schrijft. 3 Minstens even ernstig is de on-
^ VIII, pag. 449.
^ VIII, pag. 30.
3 VIII, pag. 436.
toereikendheid van het onderwijs in het Engelsch aan foreign-born
kinderen. Dit is immers van de grootste beteekenis -- -n ass.
mileering aan de nieuwe omgeving. i Bok waarmerkt zyn critiek
met de mededeeling, dat hij een vijfjarige studie van het onderwys
'tLTarsLg grooten invloed op de Amerikaansche vrou
maar als mode-dictator faalde hij toch. Frankryk ^^^
Nieuwe Wereld den toon aan op dft gebied; hy wilde daaraan
eereTnd maken en toonde aan, dat het publiek met de zoogenaam-
de Parijsche modellenquot; schandelijk bedrogen werd. Door voor-
1's'taande kunstenaars liet hij Amerikaansche ontwerf
_ let wel - Indiaansche motieven vervaardigen en in vierkleuren
druk reproduceeren. Het resultaat was nihil: men keek belang
lllend'naar de BoK-patronen en kocht ,a^arijsche modellen^
Toen hij tegen een zijner dames-kennissen zyn leed klaagde, kreeg
hij ten antwoord:
„You can rail against the Paris domination all y^
expose it for the fraud that it is, and we know that it is, but it
s arto no purpose, take my word. When it comes to the qu^st on
of her personal adornment, a woman employes no -ason she
knows no logic. She knows that the adornment of l^r body is a
that she has to match the other woman and -^do her and to at
track the male, and nothing that you can say will influence her
a particle. 1 know this all seems incomprehensible ^^
but that is the feminin nature. You are trying to fight something
that is unfightable.quot; 2
Commentaar is te dezer plaatse overbodig.nbsp;.nbsp;Hü
Maar Bok is door deze mislukking nog met ontmoed gd Hy
beg n een campagne tegen het dragen van aigrettes en doet een
beLp op de vrouwen als moeders, die toch medelyden met de
jonge vogels moeten gevoelen. Het moederdier moet n. . blykbaar
gedood worden in de^o^e^waarii^ j^ngeji^^
1nbsp;VIII, pag. 440.
2nbsp;VIII, pag. 331.
-ocr page 122-zelf kunnen zorgen; deze moeten dus van honger sterven. Het
gevolg van deze actie is, dat de verkoop van aigrettes verviervou-
digt. 1 Dit behoeft niet te verwonderen. Bok had kunnen bedenken,
dat medelijden met dieren een afgeleid gevoel is, hetwelk hier in
botsing komt met het instinct van de vrouw eenerzijds, die zich
versiert om den man te behagen (en haar concurrente te' ergeren)
en anderzijds met dat van de moeder, die hetzelfde doet om de
onmisbare mannelijke hulp voor haar kinderen te behouden. Hoe
dit ook zij, het is merkwaardig, dat zelfs de invloedrijke Bok hier
het loodje moest leggen en dat hij er rond voor uitkomt.
Vroeger reeds — in 1895 — had de onbevredigende architectuur
van eenvoudige woningen zijn aandacht getrokken. Hij zet een
campagne op touw met voorbeelden, bouwplannen en gratis ad-
viezen (aan abonnees) en heeft succes bij het publiek. De archi-
tecten protesteeren aanvankelijk uit zucht tot zelfbehoud en omdat
zij vulgarisatie van hun kunst vreezen. Later verandert hun hou-
ding en zij zien in, dat het hier slechts gaat om een verbetering
voor den kleinen man, die niet in staat is een architect te betalen. 3
Nu is meteen de binnenhuis- en de tuinarchitectuur aan de beurt
die volgens hetzelfde recept behandeld worden. Lieden die tot
zekeren welstand geraakt waren, namen het interieur der Pullman-
salonrijtuigen tot voorbeeld voor hun eigen woninginrichtingen;
de Pullmans waren destijds een toonbeeld van wansmaak en boven-
dien zeer ongezond door overdadige toepassing van pluche en
fluweel. Door een serie foto's van goed ingerichte kamers stijgt de
oplaag van het Ladies' Home Journal tot een millioen exemplaren.
Een nieuwe serie zet voorbeelden die van goeden smaak getuigen
tegenover uitingen van wansmaak. Binnen vijf jaar vertoonen de
meubeletalages een geheel anderen aanblik. 4
Vervolgens wordt de wandversiering in het brandpunt der
openbare belangstelling geplaatst. Bok organiseert een expositie
^ VIII, pag. 335.
VIII, pag. 176, 177.
® VIII, pag. 233-240.
^ VIII, pag. 244-251.
van de beste schilderijen van alle tijden (!). Het bezoek is over-
weldigend: voortdurend staan eenige duizenden lieden op toelating
te wachten. 1 Van de tentoongestelde schilderijen worden nu ui -
stekende reproducties vervaardigd en in een oplaag van m mil-
lioen exemplaren verspreid. Op deze wijze vonden meer dan zeven-
tig millioen reproducties van veertig meesterwerken hun weg naar
de Amerikaansche woningen. 2
Theodore Roosevelt merkte naar aanleidmg van dit alles op.
Bok is the only man I ever heard of who changed, for the better
the architecture of an entire nation, and he did it so quickly and
yet so effectively that we didn't know it was begun before it was
finished. That is a mighty big job for one man to have done.
Het is natuurlijk alles erg mooi, maar men wordt toch lichtelijk
somber gestemd, als men zich realiseert, dat een volk, dat op
oeconomisch gebied zulke geweldige praestaties geleverd heeft^m
cultureel opzicht geneigd is als bewaarschoolkinderen aan den
leiband van een meneer Bok te loopen. Als zijn mededeehngen al
thans met de feiten kloppen!nbsp;„„ i^tinquot;
De geestdriftige hervormer is nog lang met „au bout de son latm
Na een succesvolle (natuurlijk!) actie tegen ontsierende rec^
borden worden foto's van „dirty citiesquot; gepubliceerd. ^^ steden
schamen zich diep, voor het front van alle States aan de k-k te
worden gesteld en brengen met spoed de vereischte v rbe e^
aan. Tot belooning worden daarvan dan weer f^««
Sommige gemeenten gaan nog verder en beloven ^^^^^^^^^^^
standen in orde te zullen brengen om zoodoende te
dat hun schande onder aller aandacht wordt gebracht in het
T^ga'at verder. Hij kent nu den invloed van zijn blad en weet,
da^die'z^h n^t slecL tot het publiek, maar ook tot de auton-
teiten uitsti^kt^jte^^ ondernemingen^bou^n installaties
1nbsp;vm, pag. 246.
2nbsp;VIII, pag. 249, 250.
3nbsp;VIII, pag. 249, 250.
* VIII, pag. 254-257.
voor opwekking van electrische energie aan de Niagara-Falls en
deze dreigen daardoor als natuurmonument verloren te gaan.
President Roosevelt (Theodore) beweert onmachtig te zijn, tenzij
een massale volksbeweging hem steunt. Bok ontketent haar: hij
laat zijn lezeressen schrijven aan den President der Vereenigde
Staten, den Gouverneur-Generaal van Canada — de Niagara im-
mers valt ten deele ook onder diens suzereiniteit —, het Congres,
den Senaat en den Minister, onder wiens departement de aan-
gelegenheid ressorteert. Deze laatste ontving honderdduizend brie-
ven; zijn echtgenoote en zijn moeder bevonden zich onder de
schrijfsters. Natuurlijk werd de zaak in den gewenschten zin ge-
regeld i; anders zou Bok er hoogstwaarschijnlijk ook niet over
geschreven hebben.
In 1904 behaalde de onversaagde strijder een nieuw succes. Ten-
gevolge van een door hem opgezette campagne, die later door
andere bladen gesteund werd, namen Congres en Senaat een wet
op levensmiddelen en medicijnen aan, die de zwendelarij in patent-
geneesmiddelen gevoelig knauwde. Gedurende den strijd publiceer-
de Bok o.a. een advertentieknipsel, waarin de medische bekwaam-
heden werden opgehemeld van een dame, die, naar men voorgaf,
in haar laboratorium zwoegde ten bate van het algemeen welzijn;'
vlak naast dit knipsel compareerde een foto van haar grafsteen!
die vermeldde, dat zij reeds 22 jaar dood was! ^
Hoewel dit boek stellig niet uniek is in zijn beteekenis en ver-
schillende zwakke plekken vertoont, heeft het anderzijds toch ook
weer verschillende waardevolle eigenschappen. De schrijver heeft
in de Amerikaansche samenleving een belangrijke positie ingeno-
men van zoodanigen aard, dat hij rechtstreeks werd ingelicht om-
trent wat in de gezinnen leefde. Als intelligente zakenman heeft
hy kans gezien om deze kennis productief te maken; dit kwam
zijn positie weer ten goede. Op deze wijze is hij in staat gesteld
zich over tal van aangelegenheden een oordeel te vormen, waarbij
bij somsj^^mde ontdekkingen deed. Het gevolg van een en ander
^ VIII, pag. 353-355.nbsp;--
^ vm, pag. 340-344.
-ocr page 125-is, dat zijn autobiographie een lezenswaardig boek is geworden
U t den aard van het onderwerp worden hier steeds de glorierijke
daden van den auteur bezongen, wat niet de beste waarborg voor
betrouwbaarheid vormt. Nu en dan is de lezer geneigd de werke-
m merkwaardige resultaten, die deze journalist wist te bereiken,
thTs cum grano salis te aanvaarden, maar dat spruit misschien
we voort uif onbekendheid met Amerikaansche toestanden. Ten-
Tll zou de vraag kunnen rijzen, of dit boek niet be^gnjker
voor den historicus, dan voor den sociaal-geograaph,
van dit hoofdstuk zullen de betrekkingen tusschen journahst en
historicus in het kort besproken worden.
' Ongemerkt heeft zich in bovenstaande beschrijving van den
Amerikaanschen journalist Bok en zijn arbdd een -euw dem ^
gemengd: op duidelijke wijze is aan het licht gekomen, in welke
maThlj invloed op zijn medeburgers geoefend heeft en hoe aan-
zienlijk de uitwerking van zijn
met een aanzienlijke overdrijving van het
houdt, blijft dit waar. Hoewel zijn geval zeer «P-^^^
BOK hierin natuuriijk niet alleen, naar hieronder
De beroemde Engelsche staatsman Glaostone sloeg de beteek^
der pers zoo hoog aan, dat hij deze meening was t«« ^d^
zou effectvoller zijn om het bestuur van b.v. Rusland te ve beter
dan een vrije pers. Hij achtte dezenbsp;J ^f^mtnt^^^^^^^
vertegenwoordiging. De pers is geworden, wat het
ger was, de plaats waar alle klachten worden gehoord^ DeJ^es
Lschouwt zichzelf niet als dagblad, maar als nationale insteUing.
Dut get leege grootspraak: toen Northcliffe het blad m'22 weer
moe^ afsLn,le'rd een raad van toezicht ingestdd^
halve de hoogste rechteriijke autoriteit, de gouverneur van de
Bank of England en andere hooge ambtsdragers zitting hebben
o^te voorkLen dat de aandeelen versjacherd zouden worden
Td krant dientengevolge^i^vei^^nbsp;^oquot;-!
1nbsp;Aangehaald bij LXXIV, pag. 57.
2nbsp;IX, pag. 48.
-ocr page 126-In he, ,aar ,S30 zei een Britsch geestelijke ,eed, volgens B8c„^:
GlLbl schreniquot;.nbsp;5«) der „Ttoesquot;
en tenten waren niet of nn Wo i j inbsp;''^quot;quot;^^sei
.ede .en,evolge .le™quot;:nbsp;f
LtkTndquot;^ rrerrrr'^o™«»quot;-t
middelen.nbsp;™nbsp;quot;■'^'i'-Jnen en verband-
En loen kwamennbsp;' beHcl.fnbsp;quot;quot; quot;
beweerde, .eer overdrquot;d ^
als ook niet zelden vernomlTl d'Tquot;quot;®
van het leger zelf. Hoë he, ,nbsp;» mansehappen
roer.quot; 2nbsp;Engeland geraakte in op-
En het ministerie viel.
Upton Sinclair vermeldt ppt, or,^nbsp;i
iournalislieken invloed!
J»
Mr Hearst admits and ie ^ r
made ,he Spanish-American raquot; „e s™! quot;quot;quot;
Cuba ,0 make piCures of tbelar Id Rnbsp;™
wasn -t going tS be an, war!
^ XII, pag. 291.
^ LIX, pag. 603.
® LXXIII, pag. 254.
Het volgende vermakelijke verhaal is ontleend aan Le Bon:
„Pour des raisons d'économie, la direction des Domaines avait
décidé, conformément à son droit strict, de mettre en vente la
portion du parc de Saint-Cloud connue administrativement sous le
nom de bois de Villeneuve-l'Etang. Vrai désastre pour la population
de la banlieue dont les promenades se réduisent chaque jour. Com-
ment l'empêcher?
Les affiches officielles annonçant la vente étaient posées sur les
murs, et le public, ignorant le nom administratif de cette partie
du parc de Saint-Cloud, ne s'en émouvait aucunement.
Connaissant à ce moment les rapporteurs de la commission du
budget, j'essayai de les intéresser à la question. Ils me donnèrent
de bonnes paroles, mais les électeurs exigeaient d'eux trop de dé-
marches pour leur laisser le loisir de se préoccuper d'une question
d'intérêt général. Les jours passaient et une semaine seulement
séparait de la vente.
Ayant appris alors que l'unique acquéreur sérieux était un juif
allemand, je fis passer dans un grand journal une courte note
intitulée: „Vente du parc de Saint-Cloud aux Allemands.quot; Formi-
dable explosion! Une nuée de reporters s'abattit sur la commune
et les journaux publièrent de fulgurants articles. Violemment in-
terpellé à la Chambre, le ministre compétent, qui ignorait d'ailleurs
entièrement de quoi il s'agissait, déclara renoncer à la vente dans le
présent et dans l'avenir. Pour obtenir ce résultat, trois mots avaient
suffi. Ils faisaient partie de ces formules évocatrices, susceptibles
d'orienter dans une même direction des sentiments individuels et
de les transformer en une volonté collective unanime.quot; i
Om te besluiten een recent voorbeeld. De Telegraaf van 28 Mei
1935 avondblad, bevatte een hoofdartikel, dat ten doel had een be-
schuldiging aan het adres van dit blad te weerleggen. Deze be-
schuldiging luidde, dat een artikel van een Telegraaf-correspon-
dent over den oeconomischen toestand in Denemarken een reactie
in Deensche fondsen tengevolge had gehad, daar genoemde cor-
1 X, pag. 231, 232.
-ocr page 128-respondent opzettelijk tendentieuze, dus onware, althans gekleurde
mededeelingen had gedaan. Dit laatste nu werd in het hoofdartikel
met de meeste stelligheid ontkend, niet echter de daling der Deen-
sche fondsen als gevolg van het geïncrimineerde artikel. Welk feit
bhjft bestaan als bewijs temeer voor den invloed, dien de journalist
kan oefenen. i
Met eenige flitsen slechts is deze invloed belicht en ongetwijfeld
zouden veel meer voorbeelden aan te halen zijn. In het kader van
dit boek IS dat evenwel onmogelijk. Evenals een op zichzelf hoogst
mteressant onderzoek naar de houding der dagbladen en periodieken
ten aanzien van een geruchtmakende politieke aangelegenheid als de
quaestie van het Nederlandsch-Belgische verdrag en hun aandeel
- groot of klein - in de verwerping ervan. Of een analyse van
het ontstaan der luchtvaart-populariteit, welke stellig grooten-
deels op een goedgeleide propaganda berust. Zooals werd opge-
merkt, dit alles zou te ver voeren. Maar niettemin loont het de
moeite de aandacht te vestigen op het feit, dat journalisten in en
door hun werk dikwijls op den voorgrond treden en tot hooge
ambten geroepen worden. 2 Everth noemt als vooraanstaand
journalisten uit vroeger en later tijd: Ratzel, Marx, Engels, Lothar
Bücher, Heine, Freytag^^ de Girardin, Gambetta, Thiers,
^ Cf Krumbach: „Die Mittel (i.e. der Publizistik: Zeitung, Film Rundfunk
usw.) ermöglichen durch ihre Freiheit von räumlich-zeiUichen'ßinl^g^n
aber nicht nur eine gesteigerte Vermittlung und eine erweiterte Erkennt^
sie gehen dem, der sie handhabt, Macht zur künstlichen BeeinnuVsZTdes
Geschehens, soweit es durch Menschen überhaupt beeinflusst werdrLnn
in einem niemals dagewesenen und damit nicht gekannten Ausmass.'-^LVIIi:
Inn? '^fnbsp;oud-journalisten in het Italiaansche ministerie op-
no s'Tr^'^.'^^air'^quot; quot;quot;nbsp;-nbsp;i-«
ZEwsJf ^ Rnbsp;van de Gazeta Polska, Ignace Malus-
zewski en Boguslas Miedzinski, lid van het Poolsche ministerie naarpTm
Bartel meedeelt in zijn biographie van Pilsuoski. I, Inleiding 'pa^ VH
de 204nbsp;Universum van 1923 blykt, df S onder
foen reeTSdd •nbsp;«^«^--de de repubUek
t^Tssen vL ® 'nbsp;en schrijvers bevonden, 62 sLre
tanssen van vakvereenigingen, 62 juristen en 21 kooplieden, XXV pag 177
-ocr page 129-Jules Ferry, Clemenceau, Barthou, Millerand, Briand, Tardieu,
Jules Janin, St.-Beuve, de Maupassant, Anatole France, Dickens,
Disraeli, Dillon, Stanley, Roosevelt, Harding. i Zonder op vol-
ledigheid aanspraak te maken, had hij nog kunnen vermelden:
Per Albin Hansson2, Lord CushendunS, Lord Salisbury 4, White-
law Reid 5 en Karl Bûcher, e
Partout les gouvernants trouvent naturel non seulement de s'en
(ië le journal) servir, mais d'y collaborer. Dans les pays libres
tous les chefs de parti sont des journalistes réguliers ou occasioned
il suffit de citer, dans la France de 1934 un André Tardieu, un
Edouard Herriot, un Léon Blum.quot; »
Het is verklaarbaar, dat deze politici, zelf vaak oud-journalist,
op vertrouwelijken voet verkeeren met hun vroegere confraters die
zoodoende ook direct, dus niet via hun blad, grooten invloed kun-
nen hebben. Maar het spreekt evenzeer vanzelf, dat deze invloed
slechts zelden en uiterst moeilijk vast te stellen zal zijn.
Niettemin is Weill in staat mede te deelen 9, dat Wickham Steed
tevoren op de hoogte was van het plan om een moordaanslag op
Alexander van Servië te plegen, dat Tisza hem in Budapest ont-
vangt Eduard VII zich door hem laat inlichten en Clemenceau
openhartig met hem spreekt. Het kan niet anders of een dergelijke
figuur spreekt een woordje mee in de Europeesche verhoudmgen.
Bovenstaande uiteenzettingen, hoewel zeer onvolledig, hebben
wellicht kunnen wijzen^p eenige minder ^Igenaeen^bekende
1nbsp;XXII, pag. 9, 10.
2nbsp;V, avondblad van 1 Maart 1935.
® B, zie cushendun.
^ LXXXVI, pag. 253.
® LXllI pag 111 112. Upton Sinclair evenwel zegt:
wmtelaw ReId. a rich capitalist.... taking his pay in the form of an
ambassadorship. LXXIIl, pag. 235.
' Lluiltheid hiervan hangt van de definitie van „journalistequot; af; zeker is,
dat deze lieden niet hun hoofdbezigheid en middel van bestaan in de jour-
nalistiek vinden; zij zijn hoogstens oud-journahst.
8nbsp;LXXXVI, pag. 417.
9nbsp;LXXXVI, pag. 256.
-ocr page 130-Sielquot;nbsp;ea hu„ p„cHsche
*
autoriteiten (als er Sotl Z \ T ^^P^^keldheid van
blad .egenovfr Z pubüeknbsp;quot; -e, dag-
handelen. Overal waar d tZo
afzet van de krant vorm?,!!,nbsp;•quot;gt;lt;gt;quot;■
een eerste eisch „I bldnbsp;Tquot;®quot;quot;quot;
tevens lezenswaardquot;. De su^e ,quot;'nbsp;-Jquot;. ntaar
«ev„e«d bO de «Jte^!
liikt hoogst twijfelaeht g of een T® i,- '
groot volk denkbaar Ïzoldequot;
geldbelegging koopennbsp;kt;tet's:ar'!;: t
spanning en een voortdu^rid
kan de idee van Genève oTol ' «r^^^^
Dl, is slechts één der voorbee.t
sociale beteekenis, die de pers
opinie kan hebben.nbsp;'nbsp;quot;P P-Meke
' EeiT^rbeeld uit vele:nbsp;-----——
quot;Le Ternpsquot; en „Le Matinquot; dorr het r V^'T^^^^
(Cf^BÖMER, IX, pag. 105, 106). Büchkrnbsp;H hnbsp;overgenomen
..Kein Staatsmann, und wäre er dequot; miLjL.f
Volk in den Krieg treiben, das ihn Seht 0 ' 7nbsp;quot;quot;
allem Nachdruck. Mit Strömen von B^ut Tnd T ^'«^erhole ich hier mit
-en, .as mit Tinte und SchreibmJ:brnquot;e\I=idTrrdrij^^^^
Is dit waar? Of wordt de pers door de openbare meening be-
heerscht en gevormd? De opvattingen, die hieromtrent geuit wor-
den, loopen zeer uiteen. Deductief zou men zeggen, dat er een
wisselwerking moet bestaan, mits het begrip „openbare meeningquot;
een reëelen inhoud heeft in een heterogene, uit zeer vele individuen
samengestelde gemeenschap, ook zonder de werking van de pers.
Stephen Valot, de bekende Fransche journalist, is zich van de
valkuilen in het probleem pers—openbare meening welbewust en
formuleert de verhouding in een aantrekkelijk beeld:
„Non, la presse ne fait pas plus 1'opinion que le miroir ne crée
l'objet qui s'y reflète.... D'ailleurs, il n'y pas qu'un miroir, il y
en a dix, vingt, et chacun à sa nuance et sa courbure; cela fait
autant d'images différentes, entre lesquelles l'opinion choisit celle
à laquelle elle veut ressembler....
Libre à vous, d'ailleurs, de renverser les termes de l'apologue, et
de dire que la presse cherche dans l'opinion le miroir, où elle veut
faire apparaître et grandir sa propre image, ce sera tout aussi
vrai.quot; 1
Hieruit blijkt wel, dat Valot deze aangelegenheid ongeveer als
het kip-en-ei-vraagstuk beschouwt.
Daarentegen is Emil Ludwig tot een positieve slotsom gekomen.
Hij schrijft:
„Denn hier lernte ich zum ersten Male den Unterschied zwischen
der von der Presse behaupteten und der wirklichen Erregung eines
Landes kennen, zwischen vox populi und vox redactionis: denn
ausser den Politikern und Journalisten war niemand in England
über den Streit zwischen Dublin und Belfast erregt, obwohl er
bedrohlich genug schien, und auch diese waren es keineswegs. Wir
hatten Bürgerkrieg in Irland, aber in London blieb jederman ruhig,
um nicht zu sagen, gleichgültig.
Dieselbe Erfahrung sollte ich später in vielen Ländern machen:
Revolutionen finden heutzutage fast nur in den Zeitungen statt;
1 LXXXII, pag. 19.
-ocr page 132-auch vou der deutscheu war nur einige Tage lang in einigen
S rassen einiger Städte etwas zu sehen. Wenn Riesentypen der
Blatter die Augenlider auseinanderzerren und jemand in Europa
vorliest: Revolution in Ägypten!, so ist gleichzeitig in Kairo davon
nichts zu bemerken. Das öffentliche ist heute ein Geschäftsleben
und erst wenn Banken und Läden geschlossen werden müssen,'
was bei Aufständen beide Parteien aus sehr verschiedenen Grün-
den zu verhindern suchen, würde die Bevölkerung der Hauptstadt
etwas bemerken, überhaupt wird das Ereignis in der modernen
Welt immer unsichtbarer. Der Soldat berichtet, dass er seine
Schlacht eigentlich nie als eine solche gesehen hat, der Zusammen-
bruch eines Kaiserreiches, einer Armee oder eines Banktrusts gehen
gerauschlos vor sich und erst ihre Formulierung in der Zeitung
schafft historische Tatsachen. Nur noch Geburt und Tod sind mit
Augen zu erfassen, und da ist man nur sehr selten dabei.quot; i
Ludwig is dus van meening, dat de openbare meening, tot op
zekere hoogte zelfs het openbare leven, bestaat bij de gratie van
de „Komngin der Aardequot;. Er is veel dat voor deze opvatting pleit
afgezien van de te absolute formuleering, maar zoolang men niei
een methode van nauwkeurig onderzoek in deze materie heeft ge-
vonden en toegepast, blijft ieder oordeel volstrekt subjectief en
komen alleen denkfouten in de motiveering benevens onjuiste
observatie voor bestrijding in aanmerking. Het zou evenwel te ver
voeren hier nader in te gaan op vorming der openbare meening,
hoe uiterst belangrijk deze aangelegenheid ook is.
*
De sociale geographie is niet de eenige wetenschap, die gebruik
maakt van door journalisten verschafte gegevens; ook voor de
geschiedschrijving, en uit den aard der zaak vooral voor de nieuw-
ste, de contemporame geschiedschrijving, is hij de voornaamste,
ZIJ het met eenige bron. Memoires, biographieën, documenten uit
de binnenlandsche en internationale politiek en wellicht nog andere
bronnen^^ den historicus ter b^hikking, maar één der belang-
1 LIV, pag. 356, 357.nbsp;^ quot;
-ocr page 133-rijkste is het dagblad, benevens de periodiek, die zich echter in
hoofdzaak eveneens op kranten baseert. i Sommige dagbladdirecties
houden reeds rekening met de historici der toekomst en laten een
exemplaar van elk nummer op duurzaam materiaal afdrukken.
Van verschillende zijden is gewezen op deze functie der dag-
bladen Het is te aantrekkelijker om op deze plaats eenige aandacht
aan dezen kant van de journalistiek te schenken, daar het de
diensten betreft, die deze aan een zusterwetenschap bewijst, welke
in nauwe betrekking tot de sociale geographie staat en haar als
hulpwetenschap zelfs onmisbaar is. Het spreekt vanzelf, dat deze
vermelding met het oog op het onderwerp van dit boek slechts
oppervlakkig is en tenminste den geschiedkundigen mets nieuws
brengen kan.
Rudolf Kircher, een Duitsch dagbladcorrespondent m Londen,
heeft een boek geschreven, getiteld „Engländerquot;. Daarin beschrijft
hij verschillende vooraanstaande persoonlijkheden uit het Engel-
sche leven, waaronder eenige journalisten, die volgens hem m
enkele groepen verdeeld kunnen worden. Hij merkt dienaangaan-
de op:
„Ich schätze jenen Kreis am höchsten, bei dessen Arbeit das
journalistische Handwerk fast unmerklich hinüberfuhrt in die
geruhsamere Welt des wissenschaftlichen Erforschung und m die
freie Sphäre der Künstlertums. Dass journalistisches und wissen-
schaftlich-künstlerisches Wirken oft genug ineinander überfhessen,
ist hierzulande deutlich spürbar. Eine nicht geringe Zahl der vor-
trefflichen Biographien, an denen England so reich ist, stammt
von Journalisten. J. A. Spencer hat Campbell Bannerman beschrie-
ben A G Gardener Sir William Harcourt; das sind nur zwei
Beispiele aus neuester Zeit. Die Geschichtschreibung erhält da-
durch die lebendige Farbe des besten Journalismus. Umgekehrt
ist ein Werk wie Lytton Strachenys „Queen Victoriaquot; keine ge-
lahrte Dissertation, sondern es verbindet die historische Forschu^
^ Egelhaasz, een belangrijke bron voor historici, put zijn gegevens uit de
kranten. F.
für die der Journalismus eine
gute i^chule sem kann.quot; i
Victor Leemans wijdt in zijn dissertatie een hoofdstuk aan de
„Gevolgen van de Medewerking der Universitairen aan de Persquot;
Daarin zegt hij:nbsp;^ .
een zeer be-
langrijke historische bron is.quot; 2
werÏ'T'nbsp;voorgeschiedenis van den
wereldoorlog en wijst tevens op de litteratuurgeschiedenis die
soms gedichten en tooneelcritieken uit oude kranten opdiepen kan
Hans bhjkt m zijn „Journalistiekquot; eveneens overtuigd van de
beteekenis van het dagblad als hulpmiddel voor de geschied
schrijving.3 l„ brengt in herinnering, dat Schop'nha^h
ze^'^t b fsecondewijzer der geschiedenis noemr^
zelf zegt hij verderop:nbsp;'
Want het is in het dagbladwezen, dat het leven in zijn beweging
zelf gespiegeld wordt.quot; 5nbsp;^^^gmg
Bücher openbaart zich als aanhanger van eenzelfde inzicht-
Dass die Zeitungen, in denen sich das ganze nationale und
mternationale Leben und Erleben der Kulturmenschheit sozusagen
photographisch selbst fixiert, für den Geschichtschreiber der £
kunft zur wichtigsten Quelle der Forschung werden müssen daL
es bei um. und vorsiclUiger Benutzung möglich sein muss, in hnen
den Kulturstrom der Gegenwart in seiner vollen Breite ^nd Tiefe
und seinen einzelnen Zuflüssen bis in die feinsten Adern zu
erfassen - wer vermochte das nicht einzusehen? Zeitungen lesen
heisst Geschichte erleben.quot;nbsp;^ quot;
onLld'^'Tnbsp;geschiedschrijving echter _ meent Bücher -
^^^vo^de en te wemig methodisch van het dagblad gebruik se-
' XL VI, pag. 323.nbsp;--------
quot; IL, pag. 120.
® XXIX, pag. 118-120.
^ LI, pag. 20.
® LI, pag. 21.
maakt, de bibliotheken schieten tekort waar het kranten betreft
en hebben zelfs niet steeds een ononderbroken serie van jaar-
gangen; dus adviseert Bücher tot de inrichting van dagblad-
archieven. inbsp;.
Ook d'Ester doet de beteekenis van de krant als historische
bron uitkomen, in het bijzonder om een beeld te geven van de
opvattingen in een periode over bepaalde politieke en cultureele
aangelegenheden. Hij vergelijkt de Zeitungskunde als hulpweten-
schap met de handschriftenkunde en citeert Mommsen, Kant en Bauer,
die de krant als hulpmiddel aanbevelen, speciaal de studie van
verschillende dagbladen in hun standpunt nopens dezelfde ge-
beurtenis. Weliswaar - zegt d'Ester - is de krant gekleurd, maar
ook archiefstukken zijn daarvan niet steeds vrij. Men moet de krant
niet kritiekloos lezen, maar van de „Zeitungskundequot; het juiste gebruik
leeren- ook het verwerken van oorkonden stelt bijzondere eischen
aan dén geschiedkundige. ^ Dovifat beschouwt de krant eveneens
als historisch hulpmiddel, maar waarschuwt voor de kans op
foutief gebruik door inadaequate waardeering van de geestelijke,
technische en oeconomische factoren, die het dagblad m wezen
bepalen. 3nbsp;,
Everth geeft als zijn inzicht te kennen, dat de courant steeds
meer in allerlei wetenschappen betrokken zal worden,
„so dass auch die politische Geschichte, die WirtschafMheorie
usw wie Martin Spahn meines Erachtens richtig gesehen ha^
immer mehr aus Zeitungen schöpfen werden. Wenn diese Diszipli-
nen ihnen vielfach allen Quellenwert absprechen, so bedenken sie
nicht, dass Kritik gegenüber jeder Quelle nötig ist, und dass die
Verwertung der Zeitung nur besondere kritische Methoden ver-
langt Unträglich ist die Zeitung so wenig wie andere Quellen, viel-
leicht weniger als viele anderen, aber den Grad ihrer Zuverlässig-
keit der verschieden ist, zu beurteilen, werden eben besondere
Merkmale zu beachten sein. Daher kannjl^Zeitungskunde den
1nbsp;XII, pag. 58.
2nbsp;XXI, pag. 125-127.
s XVII, pag. 9.
Histonkern helfen, ihnen Wenke geben, wonach man den Quellen-
wert der emzelnen Blätter ermessen und auf welche Weise man
J^n erschhessen kann. Die bisherigen Lehrbücher der historischen
Methode sind darm nicht ergiebig. Auch in der Zeitung geschieht
vieles unbewusst, so die Auswahl der Nachrichten und auch man-
che Bearbeitung des Stoffes, und dieses unbewusste ist dann wie
m allen geistigen Dingen, das Aufschlussreichste, daraus ergeben
sich Rückschlüsse auf die Stimmung der Zeit.quot; i
De juistheid van deze opmerkingen is evident.
Georges Bourdon is een der journalisten, die onder leiding van
Stephen Valot een boekje hebben saamgesteld, getiteld: „Le Jour-
nahsme d'Aujourd'hui.quot; Bourdon heeft het deel voor zijn^eLnTng
genomen, waarin de journalist en zijn werkzaamheid nader he
schouwd wordt; zijn verdeeling der dagbladmedewerkers in eenige
klassen werd reeds aangehaald in het eerste hoofdstuk. Aan de-
zelfde bijdrage is het volgende ontleend:
„Et de ces enquêtes (van journalisten) ne voyons-nous pas naître
des livres qui sont autant de témoignages saisissants de la
verseile, de telle sorte que l'on peut dire que le journalisme à
notre epoque, c'est en réalité l'histoire qui s'écrit au jour le ioZr'
Tegen de aangehaalde uitspraken zou kunnen worden aange-
voerd, dat ZIJ met van geschiedkundigen, maar van journalisten
en Zeitungsw^senschaftlerquot; afkomstig zijn, wat hun bewijskra ht
m elk geval met vergroot. Gelukkig hebben de historici zich niet
geheel onbetuigd gelaten. Prof. Dr P. J. Blok heeft aan het 1
71T ''^''^hnbsp;^^nbsp;^^^ Nederlanlch
spreekt Dnbsp;waarin hij zijn bronnen be-
spreekt. Daarin wijst hij erop, dat tot het begin der vorige eeuw
rantl ntt^'^nbsp;zijn, del,
ranten niet, hoewel daarm veel gegevens zich bevinden en de stijl
zich kenmerkt door openhartigheid. Later, onder koning Lodewuk
daarna traden d^ten, het Algemeen Handelï'
XXII, pag. 13.
LXXXIl, pag. 34.
blad, de Arnhemsche Courant, de Nieuwe Rotterdamsche Courant,
meer op den voorgrond.i In 1848 en daarna krijgen de politieke
hoofdartikelen en de ingezonden stukken beteekenis.
Voor deze periode is dan ook de publicistische, in het bijzonder
dequot; journalistieke tijdschriften- en brochuren-literatuur de voor-
naamste bron voor de kennis van het gebeurde op staatkundig,
economisch, statistiek en kerkelijk terrein.- »De couranten b
vatten dus veel materiaal voor de kennis van het volksleven en
den volksgeest in dezen tijd.quot; ^
Iets verder beveelt Blok eenige voorzichtigheid aan bij het ge-
bruiken van deze bron.^ Hij aarzelt echter niet ^ verklaren da^
de geschiedenis der grondwetsherziening van '87 voornamelijk
uit brochures en couranten moet gereconstrueerd worden.
Gustav Wolf geeft in zijn inleiding tot de studie der nieuwere
geschiedenis een uiteenzetting aangaande de beteekenis van kran-
K L, priodieken en vlugschriften voor de historische wetenschap en
vermeldt verscheidene geschiedkundige werken, die hierop ge-
baseerd zijn. Daaraan voegt hij toe een beschrijvmg van de wijze
waarop critiek zou kunnen worden toegepast. Zijn v^or^la§-
munten niet uit door practischen zin en uitvoerbaarheid
Aan het einde van een beschouwing, e, die Bauer geeft over de
krant als bron voor de geschiedbeschrijving, merkt hij op.
„Nicht nur als Quelle für die eigene Geschichte, auch für die
verschiedensten historischen Zustände und E^-gnisse bildet die
Presse eine Fundgrube des Wissens. Sie ist das Tageb-h ^
Gegenwart, in dem künftige Geschlechter nur -acbzuschlag n brau-
chen, um selbst die feinsten Regungen vergangenen Lebens auf
'^Ï'de'^pers kan^worden nagegaan^id^ndr^ van mode-
1nbsp;VII, pag. 573-578.
2nbsp;VII, pag. 580, 581.
® VII, pag. 581.
4 VII, pag. 583.
® LXXXVII, pag. 243-324.
« II, pag. 295-308.
woorden, leenwoorden, „Schlagwörterquot;; voorts verschaft zii ge
—eTSreVquot;^^''-quot;quot;quot;' - -- -nsquot;
Tenslotte brengt Bauer zijn lezers onder het oog, dat de krant
cnhsch gebruikt moet worden en dat zich daarbij b|zonLre moef
hjkheden voordoen, welke veroorzaakt worden 'door de non ' •
nan J^/f^ten, de politieke richting van de krant en de
fmancieele belangen, die invloed op haar oefenen. 2
Alfred Feder geeft in zijn leerboek der geschiedkundige metho
chek een mtvoenge bronnenverdeeling; daarbij blijkt hf de op
vattmg toegedaan, dat dag- en weekbladen een bron Ljn vL tliZ
historisch karakters; officieuze persberichten echter dragen Tl
bron z.1. een met zuiver historisch karakter. 4 Evenals^icL
kevser 5 vermeldt ook Berkheim in zijn leerboek der hltort he
methode de krant als historische bron. e. In de „EinleitungTn dl
Geschichtswissenschaftquot; schrijft Berkheim over de schrffteliike
geschiedkundige bronnen:nbsp;»^^nnuenjRe
„Flugschriften Zeitungen nnd ähnliche zu augenblicklicher In-
formation der Zeitgenossen dienende Berichte haben zwL den
Vorzug unmittelbarer Gleichzeitigkeit, sind aber dafür den En
der Partien wieder. Es ist in^di^''Zir scSrtÄm
P atze. Andererseits lernen wir infolgedessen durch sie in untrü^
,P'quot;-'-quot;-hauungen der Zeit kennen
Weill vertelt in een noot:
^j^ibliothécaire (waarschijnlijk historicus), M. Boutiluer du
^ n, nas. .sn.tinbsp;■nbsp;------
II. pag. 305.
^ II. pag. 306, 307.
XXIII, pag. 58.
^ XXIII, pag. 61.
® XLV, pag. 57.
® ni. pag. 85; in de uitgave van 1903 pag. 231.
pag. 101.
Retail a fait en Mai 1934 à l'Académie des Sciences morales une
communication sur les moyens d'utiliser la presse comme source
historique.quot; i
Dit boek van Weill wordt voorafgegaan door een Inleiding van
Henri Berr, die daarin eenige aandacht schenkt aan het onder-
havige onderwerp. Zijn uiteenzetting kan deze vluchtige vermel-
ding gevoeglijk besluiten.
„Remarquons, en terminant, que le quotidien qui contribue à
faire l'histoire, cherche aussi à fixer de plus en plus mmutieuse-
ment l'histoire, que se fait. Et si l'on réfléchit sur cette histoire au
jour le jour, à la minute la minute, qui s'inscrit dans des milliers
de feuilles, tirées à des millions d'exemplaires, on est amene par la
même à réfléchir sur les conditions et les difficultés nouvelles du
métier d'historien. A ce besoin de se situer dans le temps, de se
relier au passé, de récupérer de proche en proche des millénaires
toujours plus reculés, qui caractérise les récentes générations,
s'ajoute maintenant le besoin, toujours plus vif et toujours mieux
satisfait, de ne rien ignorer du présent, de connaître, a mesure
tout se qui se passe et tout se qui se dit. A côté des informations
officielles, - qui ne sont pas toujours sûres, - le r^P«^ age et
l'interview accumulent des renseignements, des details, dinegaie
valeur, et multiplient les interprétations subjectives. Les pertec-
tionnements techniques dont il a été question plus haut donnent
toutes facilités d'enrégistrement et de diffusion à la veri e comme
à l'erreur à l'erreur involontaire ou voulue. De tout cela resuite
une prodigieuse, une dangereuse documentation: miroir a milhers
de facettes où l'image de la vie apparaît singulièrement confuse.
11 est d'autant plus souhaitable qu'à la méthode d analyse, a 1 es-
prit critique, pour dominer le pullulement des faits dans a masse
des documents, l'historien joigne l'esprit de synthèse; d autant plus
souhaitable que des directives générales, des idees precises sur
la causalité historique, puisées dans l'étude du passe lointain, pre-
sident à la connaissance du récent passé.quot;^^^_
1 LXXXVI, pag. 418.
-ocr page 140-DE PUBLICISTIEK
De Inleiding wees op schaarschheid der bronnen die den sociaal
geograaph ter beschikking staan; hij zelf bleek als re^ffinan e i
met in de gelegenheid vreemde volken ter plaatse te bestudeeren
Degenen die mt hoofde van hun beroep geruimen tijd in het ^u ten
land vertoeven, kwamen, afgescheiden van individueele gevallen
groep voor groep om verscheidene redenen hiervoor niet in aaT
merkmg, met uitzondering van de journalisten.
In de volgende afdeeling werd voor een bepaalde periode onder-
zocht, welke oorspronkelijke werken over de U.S.L. voor den
sociaal-geograaph belangrijk zijn en hoevele daarvan door jour
nahsten geschreven werden.nbsp;''
Daarna werden eenige geschriften van journalisten nader be-
schouwd; er werd gewezen op verschillende eigenschappen 1
deze boeken tot waardevol sociaalgeographisch Lteriaal makt
Tenslotte drongen zich eenige gebreken op, die zelfs in heTwerk
dezer goede journalisten voorkomen, gebreken, welke vooral van
wetenschappelijk standpunt bezien, merkbaar zijn, maar ook in
journalistiek opzicht geen verdiensten vormen. Het onderhoek leer
de, dat de arbeid dezer overigens zoo bekwame schrijvers dez ge-
breken waarschijnlijk niet vertoond zou hebben, indien zij sociaal
wetenschappelijk geschoold warennbsp;sociaal-
en/of pracfsche schohng, z„„als b.v. aanstaande medici „nder-
gaa^ Wanneer men d,l „nder«,erp „ensch. te bestudeeren. bl
merkt men al spoedig, dat de beschikbare litteratuur zeer garing
™n omvang .s; in de eerste plaats beslaan er niet heel veel bTekên
laL equot;. rquot;quot;'quot;quot;quot;quot;quot;'quot;'quot;quot;''nbsp;van DuitLh
e Tandnbsp;Staten; en i„ de tweede plaats is het h er
te lande u.terst moeilijk inzage van deze werken te verkrijgen
-ocr page 141-wegens de geringe belangstelling, welke de „Zeitungswissenschaft
cum annexis hier totnogtoe ondervindt. Ten allen tijde hebben
auteurs zich aangetrokken gevoeld tot een beschrijving van de
krant en al wat er aan vast zit. Ook de journalist deelt terecht
in hun belangstelling. Maar zij zwijgen als regel geheel over zyn
opleiding. 1 Biographieën van vooraanstaande journahsten zijn
verre van zeldzaam, maar daarin vindt men niets over een op-
leidingssysteem. Groote encyclopaedieën als Britannica, Brockhaus
en Grand Larousse bemoeien zich niet met dit onderwerp.
Een verklaring van dezen onbevredigden toestand is wel hierin
gelegen dat tot voor eenige tientallen jaren van een geregelde
opleiding tot journalist nergens sprake was. Wie dezen werkkring
begeerde, solliciteerde eenvoudig bij een krant en leerde het vak
al doende. 2 De journalistiek was en is een vrij beroep, behalve
tegenwoordig in de Sowj et-unie, Italië en Duitschland, en vogels
van het vreemdst gevederte vinden er hun toevlucht. Bismarck
meende zich zelfs de vaak aangehaalde uitspraak te kunnen ver-
oorloven, „dass die Presse sich in Händen befindet von Leuten, die
ihren Lebensberuf verfehlt haben.quot; 3
Sinds eenigen tijd evenwel is een wijziging ingetreden, die het
nadrukkelijkst in Duitschland en de Vereenigde Staten tot uiting
komt Daar bestaan talrijke onderwijsinrichtingen, soms binnen net
universitaire kader, die zich tot taak gesteld hebben aan adspirant-
journalisten de noodig geachte theoretische en/of practische kenms
te verschaffen. In andere, en vooral in dictatoriaal geregeerde lan-
den isdit^rooi^____
krant, desnoods een schoolblaadje. te beginnen. Hy
versiteit, acht een „collegequot; zelfs niet noodzakelyk maar noemt „a cheery
3S Bismarck, die zelf talrijke krantenartikelen
schreef,'m'eer eerbied voor het journalistenberoep dan deze mtspraak zou
doennbsp;vermoedennbsp;Datnbsp;blijktnbsp;welnbsp;uitnbsp;denbsp;volgendenbsp;uitlating.
Tch ™nn aus einem tüchtigen Redakteur leichter einen Staatssekretär
des Aeusseren und Inneren machen als aus einem Dutzend Geheimrate einen
gewandten, leitenden Redakteur.quot;nbsp;^
XXV, pag. 177, IXL, pag. 6.
-ocr page 142-Duitschland neemt een bijzondere positie in, omdat dit land de
bakermat is van de „Zeitungskunde-Zeitungswissenschaftquot; die
veelal m nauw contact stond en staat met de opleidingsinstituten.
Ueze wetenschap onderzoekt de geschiedenis van de pers haar
verscheidenheid en verspreiding, den invloed, dien zij op de'open-
bare meening oefent en daarvan ondergaat; zij is dus een onder-
deel van de sociale wetenschappen, met betrekkingen tot psycho-
logie, oeconomie, geschiedenis, rechts- en staatswetenschappen
Verwarrend werkt de omstandigheid, dat dikwijls ook technische
en oeconomische vraagstukken, die met uitgave en rentabiliteit van
de courant verband houden, als studieobject van deze wetenschap
worden beschouwd. Daarbij gaat men terecht uit van het stand
punt, dat het voor een juist inzicht noodzakelijk is genoemde vraag
stukken te bestudeeren, daar zij het dagbladbedrijf ten zeerste
beïnvloeden; men verliest echter het doel uit het oog en beschouwt
ze als studieobject op zichzelf; niet als hulpmiddelen om het hoofd-
doel te bereiken, n.1. de sociale problemen te begrijpen Deze
quaestie zal nog nader besproken worden.
Op het gebied van „Zeitungswissenschaftquot; en journalistenoplei-
dmg bestaat een merkwaardige naams- en begripsverwarring Men
noemt dikwijls het eerste en bedoelt het tweede. i Jaeger is van
meening, dat een te enge verbinding met de vooropleiding van
journalisten de „Zeitungswissenschaftquot; heeft belet zich een helder
begrip te vormen van eigen wezen. 2 Ook d'Ester zegt terecht:
„Es hat der Zeitungswissenschaft nich genützt, dass sie mit einer
anderen wichtigen Frage immer wieder verquickt worden ist: die
l^rage der besten journalistischen Berufsbildung.quot;
Hij laakt deze handelwijze, die van de „Zeitungswissenschaftquot;
verwacht, dat zij journalisten zal kweeken. Dit is even onjuist als
van een hoogleeraar in de litteratuur te verlangen, dat hij zijn
studenten in het romanschrijven drilt. 3
goed begrip van de journalistenopleiding, vooral in
^ bI^TIxx^ pag. 253.nbsp;-----
= XXXVIII, pag. 36.
quot; XXI, pag. 132, 133.
Duitschland, is het niettemin, of juist naar aanleiding van deze
verwarring, noodzakelijk ook van de „Zeitungswissenschaftquot;, „Zei-
tungskundequot; of hoe men haar overigens noemen mag, eenigermate
op de hoogte te zijn. Daarom zal te dezer plaatse eerst iets worden
medegedeeld omtrent doel, object en methoden van deze jonge
wetenschap. Omdat te dien opzichte nog allerminst eenstemmig-
heid heerscht, zal het noodig zijn verschillende opvattingen critisch
te beschouwen, soms te weerleggen en tenslotte een eigen meening
te poneeren. Want het zal duidelijk zijn, dat in een boek, dat tot
titel draagt „Journalistiek en Wetenschapquot;, aan de „wetenschap
der journalistiekquot;, zooals men de „Zeitungswissenschaftquot; niet ge-
heel terecht zou kunnen noemen, een plaats toekomt. Doch het
spreekt vanzelf, dat een volledig exposé hier niet verwacht kan
worden.
Het is overbodig de aandacht te vestigen op de uiterst belangrijke
plaats, welke de pers in de moderne maatschappij der twintigste
eeuw inneemt; velen hebben dit reeds gedaan, hetzij met statisti-
sche cijfers, hetzij in elegische ontboezemingen. De bijnaam „Ko-
ningin der Aardequot; is in al haar grootspraak veelzeggend. Lievegoed
zegt:
„Staatslieden, diplomaten, politici, sociologen, historici kunnen
in de pers beluisteren wat eens teekenend genoemd is: de samen-
spraak van een volk.quot; i
De courant kan gelden als een tijdspiegel en heeft als zoodanig
groote beteekenis voor de historici. Hierop werd reeds gewezen.
Eveneens op den grooten invloed, dien de pers als nieuwsbron en
opvoeder opent. Dovifat drukt dit zoo uit:
„Die Zeitung ist nun einmal für die überwiegende Mehrheit
der Bevölkerung fast die einzige Quelle geistiger Nahrung.quot; 2
Tönnies is van meening, dat van alle middelen tot het bekend-
maken van meeningen en het verwerven van invloed de courant
het meest en met het grootste resultaat wordt gebruikt.s Krumbach
^quot;ljT pag. 7.
== XVII, pag. 12.
® LXXIX, pag. 91.
herinnert eraan, dat elke heerschappij tenslotte steunt op de open-
bare meening:
„Alle Herrschaft und alle Gewalt beruht immer und zu allen
Zeiten im Wesentlichen auf der öffentlichen Meinung. Das besagt,
auf der Meinung, dem Glauben und der Ueberzeugung derer, die
als Beherrschte die eigentlichen Träger der Herrschaft sind.quot; i
Wie dus hun meening, geloof en overtuiging verstaat te kneden,
is in feite heerscher. De erkenning dezer waarheid dateert niet
van den laatsten tijd. De uitvinding der boekdrukkunst, die het
in beginsel mogelijk maakte een mededeeling onbeperkt te ver-
menigvuldigen, gaf immers meteen het aanzijn aan de censuur,
die ervoor moest zorgen, dat den censor onwelgevallige publicaties
achterwege bleven. De vrijheid van drukpers is een democratisch
principe, dat nog niet zeer lang practische toepassing vindt en in
sommige gevallen aanleiding geeft tot excessen, welke de vraag
doen rijzen, of de menschheid al rijp is voor deze vrijheid. Dicta-
toren beantwoorden deze vraag, zoo zij haar al stellen, beslist
ontkennend, en geven daarmee blijk den invloed van de pers ter-
dege te kennen. Voor een aanzienlijk gedeelte berust deze invloed,
die soms gelijkenis met macht verkrijgt, op de herhahng, het
„frappez, frappez toujoursquot;; zijn kracht schuilt minder in de na-
drukkelijke propaganda of bestrijding dan wel in de tendentie, in
het verzwijgen of accentueeren, in de voorstellingswijze. Deze
kracht komt natuurlijkerwijs het meest tot uiting, wanneer de
distributie der persorganen volgens het abonnementenstelsel plaats
heeft; tenslotte kan de lezer zich er nauwelijks rekenschap van
geven, of een opvatting hem door zijn lijfblad gesuggereerd, dan
wel uit eigen wikken gesproten is.
Met Groth kan men zich verbazen over het feit, dat de weten-
schap totnogtoe zoo weinig aandacht geschonken heeft aan de pers
als onderzoekingsobject, hoewel zij een eigenaardig verschijnsel
van groote beteekenis is 2, dat bovendien niet van den allerlaatsten
tijd dateert. Want al bestaat er nog groot meeningsverschil over
2nbsp;XXV, pag. 225.
-ocr page 145-de vraag, welke eigenschappen de courant kenmerkei, met als
gevolg daarvan een aantal zeer verschillende definities en al is
men met Bauer van meening, dat het Chineesche staatsblad Kmg-
pao geen krant in den eigenlijken zin des woords was^, evenmm
als de acta diurna uit den Romeinschen keizertijd, toch is men
eenstemmig van oordeel, dat de eerste dagbladen m den hans
gebruikelijken zin des woords, reeds in de zeventiende eeuw on sto-
Ln. 3 Merkwaardigerwijze begint kort daarop reeds de wetenschap
zich met de krant, voornamelijk het weekblad, te bemoeien. Jaeger
deelt mede, dat Johann Peter Ludewig in 1695 te Halle over dit
onderwerp college gaf. ^
Gegen Ende des 17. Jahrhunderts ist das Zeitungswesen auch
bereits Gegenstand von Dissertationen. Zwei sind uns bekannt:
Die eines Tobias Penzer „disputatio juridica de jure Novellarum,
von Neuen Zeitungenquot; und die Dissertation des Theologen Hoff-
man „de novellis earumque fructus legendarum requisitis potiori-
busquot;, beide Dissertationen der Universität Leipzig.quot; s
Waarmee dus deze academie, die eeuwen later het eerste pro-
fessoraat voor „Zeitungswissenschaftquot; zou i-^ellen reeds vroeg
van haar belangstelling voor de „Zeitungskunde dee ^ ■
maar ook in een doelbewust streven naar invloed. II. pag.
(1660), in Engeland de Daily Courant (1702) en in FrankryK n
Paris (1777). XI, pag. 255.nbsp;, , .. . M„j„Handsche journalistiek
Ärtv:::nbsp;e»..
i'xSviII pag 5- deze auteur somt vele oude geschriften en academische
coSges op.'dfe reeds in dezen tijd „die wöchentlichen Gazettenquot; behan-
delden.
8 XXXVIII. pag. 61.
gymnasium en school algemeen was. i De krant was daarbij even-
wel minder onderzoekingsobject — of het moest zijn, dat men „nutquot;
en „schadequot; tegen elkander wilde afwegen — dan wel leermiddel,
waaraan kennis ontleend werd aangaande toestanden en gebeurte-
nissen van elders.
In de negentiende eeuw veranderde dit. Waarschijnlijk was hier-
aan de reactionnaire politieke gesteldheid niet vreemd; de pers,
in den Napoleontischen tijd onderdrukt, stond onder strenge con-
trole en boette sterk aan beteekenis is. De universiteit bemoeide
zich niet meer met haar, kon dat ook niet doen, daar zij zich
terwille van haar vrijheid verre moest houden van politieke vraag-
stukken. 2 En zoo was dan de band tusschen wetenschap en pers ver-
broken eenige tientallen jaren vóór deze een periode van grooten
opbloei en uitbreiding intrad en zich tot wereldpers ontwikkelde.
Lievegoed geeft een duidelijke uiteenzetting van de politieke, oeco-
nomische en technische factoren, die tezamen in het midden der
negentiende eeuw een constellatie vormden, welke deze verrassen-
de ontwikkeling in de hand werkten.
„In dien tijd (i.e. het begin der negentiende eeuw) vond Friedrich
König de snelpers uit. De Times, die tijdens de napoleontische oor-
logen door verruimde verspreiding aan een dringende behoefte
naar nieuws van het continent wist te voldoen, was de eerste die
König's uitvinding in gebruik nam en kon binnen korten tijd een
viervoudige oplaag bereiken en haar nieuwsdienst dank zij de
toeneming van abonnementen verbeteren. In de eeuw van de stoom
begint dan het verkeerswezen zich steeds uit te breiden en nieuwe
mogelijkheden voor de pers te openen. De kranten trachten er
gebruik van te maken teneinde hun verspreidingsgebied te ver-
breeden en hun nieuwsdienst te vervolledigen. Maar zonder nieuwe
uitvindingen op het gebied der dagbladtechniek zou ook deze ont-
wikkeling niet ten voordeele van de dagbladontwikkeling tot haar
recht zijn gekomen. Omstreeks het midden der negentiende eeuw
wordUieU^pulppapier uitgevonden, dat de pers de beschikking
1nbsp;XXV, pag. 232-235.nbsp;quot;nbsp;~-
2nbsp;XXXVIII, pag. 17.
-ocr page 147-over de groote hoeveelheden papier waarborgt die de groeiende
krantenondernemingen noodig hebben. En dan verschijnen achter-
eenvolgens de zetmachine en de rotatiepers ten tooneele, die de
techniek binnen het bedrijf weder de versnelling moeten brengen
om de verkeerstechniek daarbuiten bij te houden. Men ziet telkens
de nieuwe vinding als het ware ontspringen aan de behoefte om
de theoretisch gegeven mogelijkheid van nieuwe terreinvermeeste-
ring voor de pers tot praktische verwezenlijking te brengen. Maar
iedere vinding, die dit bewerkstelligen moet, stelt aan het dagblad-
bedrijf hooger oeconomische eischen. In de tweede helft der negen-
tiende eeuw gaan dan alle omstandigheden, die de behoefte aan
versnelde in- en voorlichting stimuleeren, als het ware m elkaar
werken De cultureele ontwikkeling die zich op politiek gebied
kenmerkt door de opkomst van het liberalisme en de verruimmg
van burgerschapsrechten waaronder óók de vrijheid van drukpers,
op oeconomisch gebied door den uitbouw van het kapitalistische
stelsel met industrialisatie en vennootschapsvorming, op weten-
schappelijk gebied door de vorderingen der natuurwetenschappen
en de vlucht der techniek, heel dit proces ontgint, strook voor
strook, het terrein waarop een machtige wereldpers kan ontstaan.
De toenemende volksontwikkeling uit zich in gretigen leeslust en
drang naar kennis van de buitenwereld, de groei van de groote
industriesteden schept de uitgebreide centra van lezers, die grond-
slagen voor sterke dagbladbedrijven kunnen vormen, de atscbaltmg
van het dagbladzegel (in Nederland pas in 1869) en van andere
drukkende belastingen op de pers maakt gelden vrij voor ver-
betering van den inhoud der krant. Altijd wekt weer de geeste-
lijke behoefte de materieele vormen voor haar bevredigmg. Maar
de snelheidseischen worden ook altijd klemmender, de exploitatie-
kosten van het moderne dagblad steeds hooger. De inkomsten mt
abonnementen dekken een steeds kleiner percentage van de kosten
van het bedrijf Versterking van andere inkomsten is onafwijsbaar
noodig, wil de krant in een steeds ingewikkelder en sneller leven-
de maatschappij haar functie van in- en voorlichting van steeds
grootere lezerskringen naar den eisch kunnen vervullen. De ont-
dekking van de exploitatiemogelijkheid, gelegen in de werfkracht
der advertentie, brengt dan de sluitpost.quot; i
Nu breekt ook weldra het oogenblik aan, waarop de wetenschap
het oog richt op dit belangrijk verschijnsel. De katholieke univer-
siteit van Lille bezit reeds in 1877 een Section du journalisme,
die echter weer opgeheven wordt en zich ook alleen met de op-
leiding bezighoudt. Zwitserland geeft het voorbeeld. In 1884 begint
de oeconoom Karl BIjcher te Bazel „Zeitungswissenschaftquot; te do-
ceeren. 2 In Zürich, Bern, later ook in Genève en Lausanne, worden
eveneens colleges gegeven. In 1910 geeft Zürich gelegenheid om ook
examen in dit vak af te leggen.
Het ligt geenszins in de bedoeling te dezer plaatse een vol-
ledige opsomming te geven van ontstaan en geschiedenis van alle
instanties, die zich met de „Zeitungswissenschaftquot; bezighouden,
noch ook van de bepalingen, die in verschillende landen de examina
en promoties in dit vak regelen. Voldoende is het vast te stellen,
dat aanvankelijk de bedoeling voorzat om de opleiding van jour-
nalisten in wetenschappelijke banen te leiden en eerst later de
pers als wetenschappelijk studieobject een plaats kreeg; hiermee
werd de eerste stap gezet op den weg, die van de „Zeitungskundequot;
naar de „Zeitungswissenschaftquot; leidt. 3 In het vervolg zal blijken,
dat deze weg moeilijk begaanbaar is en dat de daarop gemaakte
vorderingen, minder aanzienlijk zijn, dan de groote bedrijvigheid
op dit terrein zou doen vermoeden. 4
1nbsp;LI, pag. 15, lë!
2nbsp;XXV, pag. 238.
3nbsp;Cf. XXXVIII, pag. 36:
„Der immerhin raschen und auch leidlich vielgestaltigen äusseren Ent-
wicklung hat die innere, verstanden als Aufstieg von der Materialienkunde
zur Wissenschaft, nicht gleichen Schritt gehalten.quot;
* De redacteur der Frankfurter Zeitung Otto Groth heeft aan zijn encyclo-
paedisch werk „Die Zeitungquot; een litteratuurlijst van ruim 200 pagina's toe-
gevoegd. Grootendeels hebben deze meer den 4800 geschriften betrekking op
de Zeitungswissenschaft; den schrijver waren bovendien nog 2000 titels
bekend van publicaties, die hij niet ter inzage kon krijgen. (XXV, pag. 246).
D'Ester geeft in 1928 een opsomming van twaalf instituten en seminaria
voor „Zeitungswissenschaftquot; (XXI, pag. 133, 134); sedertdien is dit aantal
Om de bestaande verwarring niet te vergrooten, is het noodig
onderscheid te maken tusschen de wetenschap, die de pers en haar
relaties met de maatschappij tot object heeft, gesteund door de
„Zeitungskundequot;, die gegevens verzamelt eenerzijds, en ter andere
zijde de practische toepassing van deze wetenschap m een
„Zeitungslehrequot;, welke haar diensten bewijst bij de opieidmg van
redactioneel, administratief en technisch personeel voor het dag-
bladbedrijf, voorts gelegenheid biedt aan studenten van andere
richtingen, die in hun toekomstig beroep met de pers m aanrakmg
zullen komen, om een beter inzicht in haar wezen te verwerven
- hetgeen vooral van beteekenis is voor latere overheidsperso-
nen - en ten slotte ook in staat is het groote leeken- en lezers-
publiek op te voeden, zoodat het de krant in al haar samengesteld-
heid beter begrijp^^nj^r met meer profijt leest.iJM^P^
tijd in beperkte mate de mogelijkheid officieel bestaat,nbsp;f
wissenschaftquot; te promoveeren, zoodat proefschriftennbsp;^erwerp
r;nbsp;S^ÄlferX-rer
quot;proT D^Hans Münster, opvolger van den te jong gestorven Leip^ig-hen
hooS eraar Erich Everth, schrijft in het tijdschrift ..^eitungswissen ^haü^
„Die 1932 erschienene Internationale Bibliographie des
v«; Kar. Bömkr (chef van de persafdeeling van het bureau voor
sehe politiek der N.S.D.A.P.) enthällt bereits ca. 7000 Ti el der grundlegenden
Literatur des In- und Auslandes über Zeitungswesen. (LX, P^
^ Vooral in Amerika wordt hieraan veel aandacht bejeed, de k nderen
oefenen zich op de lagere school in het krantlezen. Cf.
en XXXVIII, pag. 62. Ook in ons land bestaan eenige «^hoo^oek es d e u t
kranten zijn samengesteld met de bedoeling de kinderen
rubrieken wegwijs te maken en hun te leeren de krant ^J^^lJlf'^^
gebruiken. Volgens goed-vaderlandsche gewoonte zyn er dne boekjes, neu
traal ohristeliik en katholiek. Zij zijn getiteld:
H« Eeïte Nieu«». Nieuwsblad voor de Seholen en voor cursussen voor
de Chris,el«.e scholen e„ voor de
Tl^ïsS^^le^STsS ul, drie Katholieke dashl.den, Mepp.1,
quot;Kon geledeu verscheen: „De krant», een greep courantenlecluur, bestemd
wel vanzelf, dat hiermee niet gezegd wil zijn, dat studenten van
allerlei richtingen, vooral aanstaande journalisten, met de „Zeitungs-
lehrequot; genoegen zullen nemen; het zal in het bijzonder den laatst-
genoemden integendeel zeer ten goede komen indien zij terwille
van hun geestelijke vorming, dus niet ter vermeerdering van directe
beroepsvaardigheid, zelfstandig de „Zeitungswissenschaftquot; bestu-
deeren.
Teneinde een indruk te geven van wat de „Zeitungswissenschaftquot;
is en welk doel zij zich stelt, zullen thans eenige opvattingen van
vooraanstaande beoefenaars van deze, weten schap worden vermeld,
waarbij nu en dan een critische bespreking niet achterwege zal
kunnen blijven. Ook in dit opzicht zal niet naar volledigheid wor-
den gestreefd, wat bij de litteratuurschaarschte in de openbare
bibliotheken hier te lande bovendien practisch onuitvoerbaar zou zij n.
Ter gelegenheid van den eersten Duitschen sociologendag in 1910
hield Max Weber een rede, waarin hij een opsomming gaf van de
onderwerpen, welke in de eerste plaats voor bestudeering door
deze wetenschap in aanmerking kwamen. Het belangrijkste achtte
hij de samenstelling van een Soziologie des Zeitungswesen; hij be-
steedde het leeuwendeel van zijn toespraak i aan een schets dezer
voor de middel- en hoogere klassen der inrichtingen van voortgezet onder-
wijs, door A. Jonk, leeraar Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Amster-
dam, 1936.
Omstreeks 1924 heeft er een periodieke uitgave bestaan, die den inhoud
der dagbladen verwerkte in een vorm, die begrijpelijk was voor leerlingen
van de zesde klasse der lagere school en een inleiding bedoelde te geven
op het lezen van een gewone krant.
In 1930 werd een dergelijke poging ondernomen met het oog op middel-
bare scholieren en in het bijzonder lyceïsten. Een weekblad „De Krantquot;
genaamd, resumeerde het voornaamste nieuws op eenvoudige wijze. Deze
uitgave was geen succes: het blad heeft ruim anderhalf jaar bestaan (van
28 Maart 1930 tot 30 October 1931). De groote moeilijkheid was natuurlijk,
dat het ontwikkelingspeil van deze leerlingen zoo verschillend is, dat wat
voor de jongsten geschikt is, de ouderen verveelt, en wat de laatsten waar-
deeren, buiten het bereik van de kleintjes ligt.
^ lees Prof. Dr Max Weber: Geschätsbericht in den Verhandlungen des Ersten
Deutschen Soziologentages vom 19.-22. Oktober 1910 in Frankfurt a. M. Tü-
bingen, 1911, pag. 39-62. De behandeling der Soziologie des Zeitungswesens
beslaat pag. 42-52.
wetenschap, die groote overeenkomst vertoont met wat men later
onder „Zeitungswissenschaftquot; is gaan verstaan, daaronder begre-
pen de zwakke zijden.
Sie werden nun fragen: Wo ist das Material für die Inangriff-
nahme solcher Arbeiten? Dieses Material sind ja die Zeitungen
selbst, und wir werden nun, deutlich gesprochen, ganz banausisch
anzufangen haben damit, zu messen, mit der Schere und mit dem
Zirkel wie sich denn der Inhalt der Zeitungen in quantita iver
Hinsicht verschoben hat im Lauf der letzten Generation nicht am
letzten im Inseratenteil, im Feuilleton, zwischen Feuilleton und
Leitartikel, zwischen Leitartikel und Nachricht, zwischen dem, was
überhaupt an Nachrichten gebracht wird und was heute mcht mehr
gebracht wird.quot;
Het lijkt wel, of dit advies van Weber duizendvoudig weerkaatst
is en tot den huldigen dag doorklinkt, niet ten voordeele van de
wetenschap. Want al moge het verzamelen van materiaal on-
ontbeerlijk zijn en vooral bij een jonge studierichting een groot
deel van de werkzaamheid uitmaken, daarnaast behoort men in
het oog te houden dat het verzamelen van de interessantste ge-
gevens nog geen wetenschap vormt. Daartoe is het noodig proble-
men te ziehen vervolgens te trachten deze op te lossen op jond
van verzameld, gerangschikt en critisch verwerkt n;ateriaal da^
gelegenheid biedt wetmatigheid in de verschijnselen te «ntd kken
en zoo de waarheid te benaderen. Juist door zich geheel te ver-
diepen in de beunhazerij met schaar en maatstok h^en de be-
oefLaars verzuimd de „Zeitungskundequot; te verheffen tot „Zeitungs-
wissenschaftquot; ; gelukkig ziet men dit meer en meer m.
Weber noemt verschillende gezichtspunten, van waar uit de
krant onderzocht moet worden. Hij raakt het kernprobleem, als
hij verlangt, dat men zal nagaan, welk stempel de krant drukt
op den modernen mensch en welke massa-gevoelens en -opvattingen
door haar geschapen en vernietigd worden. Hieruit bhjkt duidelijk,
dat de „Zeitungswissenschaftquot; deel uitmaakt van de sociale weten-
schappen. Bücher, de oeconoom, die op het terrein der „Zeitungs-
wissenschaftquot; baanbrekend werk verrichtte en zijn laatste levens-
decaden geheel aan dit onderzoek wijdde, is de meening toegedaan,
dat de pers, hoewel zij tot verschillende wetenschappen in be-
trekking staat, toch als verkeersinrichting en een der belangrijkste
organen van het tegenwoordige bedrijfsleven onder de oeconomie
ressorteert. 1 Deze meening houdt geen stand, wanneer men be-
denkt, dat de krant niet slechts een der belangrijkste organen van
het oeconomische leven is, doch eveneens van het politieke leven
b.v. Ook is de benaming „verkeersinrichtingquot; voor de pers wat
formalistisch, daar hiermee slechts de uiterlijke gestalte wordt
aangeduid, niet het wezen, waarop de beteekenis van de pers be-
rust, n.1. haar correlatie met de samenleving. Bücher geeft
evenwel toe, dat de oeconomische zienswijze het object, de pers,
niet in allen deele kan omvatten.
Dovifat heeft in zijn inaugureele rede, te Berlijn gehouden, zijn
wetenschappelijke beginselverklaring neergelegd. Daaraan wordt
hier een en ander ontleend.
„In der Zeitung sammelt sich das „öffentliche Lebenquot; gleichsam
wie in einem Brennpunkt. Exakter Beobachtung kann es hier zu-
gänghch werden, sobald die Zeitung selbst in ihrer Eigengesetz-
lichkeit voll erkannt ist.quot; 2
Dovifat poneert hier dus de stelling, dat het „öffentliche Lebenquot;
exact onderzocht kan worden, zoodra volledig bekend is welke
wetten de pers, waarin zich dit leven concentreert, beheerschen.
Het is zeer de vraag, in hoeverre dit onderzoek inderdaad exact
zal kunnen zijn, tenzij hij het schaar- en maatstok-stelsel wenscht
toe te passen. Maar vooreerst is Dovifat hieraan nog niet toe.
„Die Zeitungswissenschaft aber interessiert zunächst nicht dieses
Spiegelbild, sondern der Spiegel (i.e. die Zeitung) selbst und die
Gesetze der Spiegelung.quot; 3 „Die Erforschung des Wechselspiels
zwisdi^den geistigen, den technischen und den wirtschaftlichen
^ XI, pag. 231, 232.nbsp;---
XVII, pag. 10. Dovifat heeft sindsdien zijn opvattingen in sommige op-
zichten gewijzigd; aan het slot van dit hoofdstuk zal daarvan sprake zyn.
a.v11, pag, 10.
Kräften innerhalb der Zeitung ist die nächste Aufgabe der Zeitungs-
wissenschaft. Sie kann gelöst werden, denn hier ist die Aussicht,
bald auf sicheren Grund zu kommen, gemeingültige Massstabe zu
gewinnen, kausale Verknüpfungen zu finden und Gesetze abzu-
leiten. Darum reden wir auch von einer Zeitungswissenschaft. i
Dus niet de wisselwerking tusschen pers en maatschappij, niaar
die tusschen de geestelijke, technische en oeconomische krachten
in de krant zelve zullen onderzoekingsobject zijn. Niet alleen is
deze beperking ondoelmatig, zij is zelfs gevaarlijk, daar zoodoende
de aandacht van de hoofdzaak afgeleid wordt. Op zichzelf is een
dagbladonderneming niet interessanter als bedrijf dan b.v. een
meelfabriek en er bestaat geen enkele aanleiding om een weten-
schap te creëeren, die zich uitsluitend bezighoudt met de wetten
die dit bedrijf beheerschen. De dagbladonderneming is mteressant
omdat haar product invloed heeft op de samenleving die zich weer in
haar spiegelt, zooals Dovifat zegt; hierop moet het onderzoek zicti
richten en dan krijgt „der Spiegelquot; vanzelf de aandacht, die hij
verdient, d.w.z. die noodig is, om den totalen samenhang bloot te
leggen. Dovifat zegt:
Die Zeitungswissenschaft aber fasst alle Teile des Zeitungs-
belriebes, den geistigen, den wirtschaftlichen und den technischen
mit gleicher Aufmerksamkeit zusammen.quot; 2
Groth beweegt zich in dezelfde richting:
„Die Vorlesungen haben sich zu beschäftigen mit Wesen und
Technik des Journalismus, mit den wirtschaftlichen Grundlagen
und technischen Einrichtungen des Betriebesquot;,
waaraan hij zeer terecht toevoegt:
„mit der Stellung der Tagespresse in der Gesamtkultur und ihren
Beziehungen zu den einzelnen Lebensgebieten. ^
Hans Traub gaat reeds een stap verder:nbsp;_
1nbsp;XVII, pag. 20.
2nbsp;XVII, pag. 12.
® XXV, pag. 270.
„Die rein technischen und maschinellen Probleme gehören un-
bedingt zum Arbeitsgebiet der Zeitungswissenschaft.quot; i
Daartoe komt men als de krant zelf middelpunt wordt. Men
vergeet dan schijnbaar, dat een wetenschap tot object heeft een
groep van verschijnselen, dus een aantal verschijnselen, die, van-
uit een bepaalden gezichtshoek bezien, een bijzonderen samenhang
vertoonen. Die technische vraagstukken van zetmachines en rotatie-
persen behooren tot het domein van den ingenieur, die van finan-
ciering of rentabiliteit van een dagbladonderneming worden door
de oeconomie onderzocht. De geestelijke vraagstukken, dus de
wisselwerking tusschen pers en openbare meening, ressorteeren
onder de sociale wetenschap, geholpen door de psychologie. Deze
in wezen verschillende, dus heterogene verschijnselen wil men tot
het onderzoekingsobject van één enkele wetenschap samensmelten.
Dit moet onvoorwaardelijk afgekeurd worden. Hiermee is natuur-
lijk geenszins gezegd, dat het ongeoorloofd zou zijn voor den
„Zeitungswissenschaftlerquot; om zich met de technische en oeconomi-
sche zijde van het dagbladbedrijf bezig te houden, maar dan alleen
als hulpmiddel bij zijn eigenlijke studie en niet als autonoom onder-
zoekingsobject, zooals Traüb met zijn „reinquot; aangeeft.
Door deze misvatting klinkt Dovifats verdediging van het be-
staansrecht der „Zeitungswissenschaftquot; niet overtuigend:
„Doch können wir nicht, wie es einmal gefordert worden ist,
arbeitsteilig die verschiedenen Disziplinen unser Werk schaffen
lassen. Das wäre der Bankrott unserer Arbeit in der Stunde der
Inangriffnahme. Unsere Disziplin ist so selbständig, wie es das
Objekt ihrer Arbeit ist. Eigen und eigengesetzlich. Eine typische
Erscheinung sui generis.quot; 2
Volgens de genoemde omschrijving is dit obj eet echter niet zelfstan-
dig, doch een conglomeraat, welks bestanddeelen wel degelijk onder
andere wetenschappen thuisbehooren en gezamenlijk in het geheel
niet het voorwerp van een afzonderlijke wetenschap kunnen zijn.
^ LXXX, voorwoord
^ XVII, pag. 11.
Dovifat noemt ook de werkwijze der „Zeitungswissenschaft:
Wenn ihre wissenschaftlichen Methoden auch noch nicht klar
zutage liegen, in gründlicher Arbeit wird es sehr bald möglich sein,
sie zu finden. Das erste ist nicht die Methode, sondern die Erkenn -
nis, dass ein neues, grosses un unbekanntes Gebiet der wissenschaft-
lichen Forschung harrt.quot; i „Diese Methode wird nicht rein geistes-
wissenschaftlicher Natur sein. Dazu sind die volks-
wirtschaftlichen und selbst die technisch-naturwissenschaftlichen
Kräfte im Organismus der Zeitung viel zu stark.quot; 2
Deze laatste bewering klinkt wat vreemd; de bedoelde krachten
hebben ook alle in het verleden der menschheid gewerkt, maar
daarom blijft de methode der geschiedschrijving wel die der
geesteswetenschappen.
Uitvoerig zet Dovifat uiteen, welk doel de „Zeitungswissenschaft
heeft Zij wil voor alles de wetenschap om haarszelfs wil dienen.
Vervolgens wil zij allen, die aan de universiteit studeeren, m de
gelegenheid stellen om de pers te leeren kennen; hierbij beperkt
zij zich evenwel niet tot de universiteit, maar wil ook het groote
publiek, den lezer dus, van dienst zijn met het resultaat harer
onderzoekingen. Degenen, die aan het krantenbedrijf in eenigerlei
functie verbonden zijn, kunnen hiervan in bijzondere mate voor-
deel trekken; voor den aanstaanden journalist kan de „Zeitungs-
wissenschaftquot; een vak zijn naast zijn gewone studie. ^^
Deze doelstelling is duidelijk en volledig. Van groot belang is,
dat Dovifat nadrukkelijk vaststelt, dat de primaire taak ook van
deze wetenschap is, het constateeren van feiten en het zoeken naar
hun zakelijken samenhang en dat al het andere, dus ook de op-
leiding van journalisten, slechts bijkomstig is.^^___
1nbsp;XVII, pag. 6.
2nbsp;XVII, pag. 11.nbsp;^
3nbsp;XVII pag 11-13. Cf. h.1. pag. 133 en 134 van dit hoofdstuk.
^ ^Lrdifi^'er^nbsp;J^hefrs«nbsp;-heute
beSLden deutschen Institute feststellen: das Ziel der Zeitungswissen-
Lhaffdarfnic^dL Züchtung von Journalisten sein, es soll vielmehr wegen
der reinen Forschung eine allen Studierenden zugute kommende und oft
Dovifat betoogt voorts, dat ter handhaving van het openbaar be-
lang in de pers tegenover het particulier belang een deskundige
wetgeving noodig is.
„Das aber ist nur nach genauer Klärung all dieser sachlichen
Zusammenhänge möglich. Für die rechtliche Gestaltung des neuen
Presserechts sind somit eindeutige zeitungswissenschaftliche Er-
kenntnisse die Voraussetzung.quot; i
In denzelfden geest als Dovifat hebben ook anderen zich uit-
gelaten nopens de „bijproductenquot; der „Zeitungswissenschaftquot;. In
aansluiting bij zijn opmerkingen vinden deze auteurs hier derhalve
een plaats.
Jaeger is van meening, dat
„der Sinn der Zeitungswissenschaft ist: eine „Pädagogik des
Journalismusquot; zu sein, ihr Zweck, diese an die Journalisten, an
jeden Staatsbürger zu vermitteln.quot; 2
Volgens hem ontstaat uit de oplossing der „zeitungswissenschaft-
lichequot; problemen
„neben einer Zeitungslehre für die Praxis eine Betriebslehre der
Redaktion und des Verlages.quot; 3
D'Ester verlangt van de „Zeitungswissenschaftquot; dat zij het pu-
bliek zal opvoeden tot critisch krantlezen 4; Everth doet desgelijks, s
Groth deelt mede, dat het Institut für Zeitungskunde van Karl
Bücher te Leipzig tevens bedoelde aanstaande journalisten en
andere studenten, toekomstige autoriteiten, van het wezen der pers
op de hoogte te brengen. 6
Jöhlinger, man van de praktijk en wetenschappelijk werker,
notwendige Aufklärungsarbeit geleistet werden, indem Fragen aus dem wei-
ten Gebiete des Pressewesens in Vorlesungen und Uebungen behandelt
werden.quot; (XXI, pag. 131).
^ XVII, pag. 14.
2nbsp;XXXVIII, pag. 64.
3nbsp;XXXVIII, pag. 65.
XXI, pag. 129.
» XXII, pag. 8.
« XXV, pag. 240.
die reeds in '19 college gaf over de pers aan de Berlijnsche univer-
siteit roerde eveneens deze aangelegenheid aan in zijn boek,
Zeitungswesen und Hochschulstudiumquot;; dit bevat zijn program
voor vier semesters, zooals hij het - waarschijnlijk beknopter -
in zijn inaugureele rede ontwikkelde.
Und schliesslich ist es unbedingt erforderlich, dass die jungen
Akademiker aller Fakultäten in grossen Zügen vertraut gemacht
werden mit dem Wesen der Presse.quot; i
Misschien is dit wat veel gevergd, maar een dergelijke kennis-
making zou de algemeene ontwikkeling der jonge academici zon-
der twijfel te stade komen. In het vervolg zal nog blijken, dat men
tegenwoordig in Duitschland de genoemde „bijproductenquot; belang-
rijker acht dan de wetenschap.
Erich Everth, die in Leipzig Bücher opvolgde, zeide m de rede,
waarmee hij zijn ambt aanvaardde het volgende:
Das Institut für Zeitungswissenschaft selber muss ein Seminar
für wissenschaftliche Arbeit sein, nicht bloss eine Fachschule für
angehende Journalisten.quot; 2
Hij motiveert de „Zeitungskundequot;, zooals hij voorloopig beschei-
denheidshalve zijn studie bij voorkeur betitelt 3, door te verwijzen
naar de veelomvattende beteekenis van de moderne pers.
„Nun, die Weltpresse ist noch lange nicht so alt und durchaus
profan, aber sie ist vielleicht nicht weniger mächtig und sictier
wird sie nicht minder lange leben als die Kirche Roms^ Denn es
gibt fast kein bewohntes Land der Erde mehr, das keine Presse hat
Diese tatsächliche Verbreitung und unlösliche Verquickung mit
dem modernen Leben macht es nötig, dass man ^uch wissen-
schaftlich um_da^ständnis dieser Einrgitui^muht. Nicht
1nbsp;IXL, pag. 45.
2nbsp;XXII, pag. 7.nbsp;. ...
Wat niet wegneemt, dat hij de toekomst optimistisch zietnbsp;, . . ^
„We^ edo?^ die Zeitungskunde eine Wissenschaft vielleicht noch nicht
ist^^ müssend wird sie es nach meiner Ueberzeugung werdnbsp;^ ich
glaube, man darf hoffen, dass diese Entwicklung nicht mehr all zu lange
Zeit brauchen wird.quot; (XXII, pag. 6).
die Verdienste, die sie sich erworben hat, begründen diesen An-
spruch — das wäre eine einseitige Sentimentalisierung — aber
auch nicht der Schaden, den sie angerichtet hat und den man für
die Zukunft etwa glaubt durch Universitätsunterricht vorbeugen zu
können, ein Glaube, den ich nur bedingt teile. Hier handelt es sich
zunächtst um etwas anderes: nämlich darum, Verständnis für diese,
nun einmal unumgängliche Kulturform zu gewinnen, eine bessere
Kenntnis von ihr, ihren Lebensbedingungen und ihren Lebens-
gesetzen, zu verbreiten in den Kreisen aller, die durch die Hoch-
schule hindurchgehen und sich nachher in die verschiendensten
Berufe verteilen, wo sie mehr oder weniger, innerlich oder äusser-
lich, mit der Presse zu tun bekommen. Wenn ein Teil von diesen
allen, namentlich derer, die von Amtswegen, als Rechter, Staats-
anwälte, Verwaltungsbeamte, Lehrer, Pastoren, und auch Profes-
soren über Vorgänge der Presse zu urteilen haben, dann in der
Lage ist, ein sachgemässeres Urteil über die moderne Zeitung zu
fällen, als es heute die Regel ist, so ist damit schon viel ge-
wonnen.quot; 1
Everth heeft niet nagelaten de opmerkzaamheid te richten op
de vele facetten der „Zeitungskundequot; en daarmee tegelijkertijd
onbedoeld haar gebrek aan innerlijke eenheid naar voren gescho-
ven, althans in den vorm, dien hij en anderen met hem zieh denken.
Neue Wissenschaften entstehen entweder, indem neue Stoff-
gebiete auftauchen oder neue Methoden auf schon bearbeitete Fel-
der angewendet werden. Bei der Zeitungskunde liegt es so, dass
ein besonderes Stoffgebiet da ist, dessen genaue Abgrenzbarkeit
günstige Chancen für eine gründliche Behandlung bietet, dass sie
aber keine Methode für sich allein hat, sondern dass eine ganze
Reihe von Methoden verschiedener Wissenschaften nötig sind, um
dieses Gebiet erschöpfend zu bearbeiten. So gibt es Geschichte
der Presse, ein Presserecht, volkswirtschaftliche und statistische
Untersuchungen des Zeitungswesens, man kann und muss aber
den Komplex und Prozess, der die Presse heisst, auch mit psycho-
1 XXII, pag. 4.
-ocr page 159-logischen Methoden behandeln, und zwar unter individual-, sozial-
und völkerpsychologischen Gesichtspunkten. Ausserdem wird es
eine Soziologie der Presse geben.quot; i
Everth wil zeer terecht de pers bestudeeren in samenhang met
andere verschijnselen; hij wil haar verklaren uit het volkskarakter,
uit de geographische, oeconomische, politieke, maatschappelijke en
andere verhoudingen en opvattingen, kortom uit het geheele open-
bare leven. Daarbij acht hij het juister voorloopig op een begrensd
gebied nauwkeurigen arbeid te verrichten, dan vage algemeen-
heden te produceeren. 2 Deze laatste opinie is weliswaar op zichzelt
onaanvechtbaar, maar is oorzaak van een ongewenschte beperking
in het wetenschappelijk werk; men komt daarvan echter reeds
terug. Aan het eind van dit hoofdstuk zal dit punt breeder be-
handeld worden.
Merkwaardig is, dat Dovifat niet alleen de beroepseer by de
journalisten wil ontwikkelen, maar zelfs voornemens is hen m de
ethiek te onderrichten:
„Eine besondere Vorlesung über die Berufsethik seines (i.e. des
Journalisten) Standes, die es ebenso gibt, wie es eine Berufsethik
des Arztes oder des Anwalts gibt, wird diese Seite der erzieheri-
schen Ausbildung zu vollenden haben.quot; ®
Er bestaat niet de minste reden om het bestaan van een jour-
nalistieke „beroepsethiekquot; te ontkennen - evenmin als van welk
ander beroep ook - maar daaruit valt geenszins af te leiden, dat
deze nu ook onderwezen moet worden. Aanstaande artsen en advo-
caten volgen geen colleges in de ethiek van hun beroep, hoe hoog
ze haar ook mogen stellen. Dit is volkomen begrijpelyk, want een
college kan niet meer doen dan kennis meedeelen; en het is nu
eenmaal zoo met den mensch gesteld, dat hij niet steeds doet, wat
^ XXII, pag. 6.
2 XXII, pag. 10.
® XVII, pag. 10; of. Groth:
„Einen wichtigen Platz darin (i.e. in den zeitungswissenschaftlichen Vor-
lesungen) muss auch die Ethik des Journalismus finden.
(XXV, pag. 270, 00k pag. 223).
hij doen moet, ook al kent hij zijn plicht nauwkeurig. De moraal
wordt bepaald door de wereldbeschouwing; haar toepassing is af-
hankelijk van het karakter. Aanleeren door studie kan men, strikt
genomen, noch het één noch het ander. Voorzoover de journalist
niet uit de algemeene zedelijke regelen kan afleiden, wat hij in
zijn beroep moet doen en nalaten, leert hij dat zonder bezwaar in
de practijk.
Everth trekt eenige parallellen tusschen verschijnselen in de
pers en in het maatschappelijk leven. Het lager geestelijk niveau
der kranten stelt hij op één lijn met het terugdringen van den
schouwburg door de bioscoop. De overal doordringende foto-pagina
vergelijkt hij met den opbloei der revue. De onevenredige groote
plaats, die de sport ook in het degelijks te dagblad opeischt, komt
zijns inziens overeen met de overmatige sportaanbidding in de
samenleving, zoodat sommige beoordeelaars het nut der lichame-
lijke regeneratie overtroffen achten door het stijgende gevaar van
een geestelijke degeneratie. i Bij dergelijke overpeinzingen over
„Kulturdammerungquot; wordt als regel vergeten, dat voor het eerst
in de geschiedenis der menschheid het gemeen begeert deel te
nemen aan het geheele maatschappelijke en cultureele^ leven, en
zelfs in de gesignaleerde gevallen den toon aangeeft. Dit proces
is eerst sinds kort aangevangen en men kan onmogelijk eischen,
1 XXII, pag. 12, 13.
^ Het Rome van den Keizertijd vormt hierop slechts een schijnbare uitzonde-
ring. Weliswaar verkeerden alle Romeinsche burgers in een zekeren wel-
stand, welke mogelijk was, doordat vele vreemde volken onderworpen en
schatplichtig waren en tevens Rome in onbeperkte mate van slaven voor-
zagen, maar in wezen verschilde deze welvaart niet van die, welke moderne
koloniale mogendheden genieten en vooral genoten hebben. Zij berustte niet
op gelijkheid, op den arbeid van alle burgers, maar op de inspanning van
velen, die een bovenlaag, gevormd door betrekkelijk weinigen, in stand hiel-
den. Of de velen een ander werelddeel bewonen — in het koloniale geval —
of in de onmiddellijke omgeving der weinigen gevestigd zijn — de arme
pachters rond den rijken grootgrondbezitter — verandert aan de hoofdzaak
niets. Daarbij komt dat de massale welvaart in Rome van te korten duur is
geweest om een eigen cultuur voort te brengen waaraan de — Romeinsche —
massa deel kon nemen. —
Ook de booge beschaving der Grieksche stad-staatjes werd slechts door
-ocr page 161-T ^nbsp;.iph vroeser bij de stukken van Ibsen heeft zitten
Ttt vanTervI^^^^^^^^^ het als een verlossing, wanneer hij
verbijten ^^^nbsp;,oor den bioscoop, waar iedereen
dennbsp;De massa, het zij herhaald, be-
op het hoogstenbsp;^
U » 1nbsp;r»P arbeider, die vroeger werkte, at, sliep en
^''zrrLruquot; aa. naar den gt;=-coop het —^
■nbsp;.1 naar een enkel populair volksconcert. Maar juis.
en misschien al naar ecunbsp;r rnbsp;.nbsp;j., bovend en
omdat het hier een massaal verschijnsel betref . dat bo
verschillende „hoogerenquot;nbsp;egendeel,
indruk, dat het algemeene cnltnurpei daalt, he';'««'®
.ij het voorloopig nauwelijks merkbaar,nbsp;^ ^^.„ele
menigte in bescheiden mate be jnt deel te nemen a» 1 cu
leven. Een opvoeding gedurende velenbsp;hoo-
dig ziin om de breede volkslagen toegankelijk te maken
ITschavingswaarden. De veelgesmade
moeten leeren door doeltrgfende^egel^^nbsp;listri
---------;--T^Tt^pn doch niet hun stem-
enkelen gedragen, die ver boven de massa mtreze ^^^ ^^^^^^^nbsp;^^
pel op haar drukten. Eenheid van c» ^ geponeerde stelling,
primitieven; deze vormen dus een quot;^^zonder ng op 8nbsp;^^^ ^^^
Doch zij vallen buiten beschouwing wegens de ger g
cultuurpeil.nbsp;10
butie en arbeidsduur te voorkomen, dat de overvloed ontaardt in
gebrek en leidt tot werkloosheid.
Jaeger huldigt veelszins dezelfde „zeitungswissenschaftlichequot; op-
vattingen als hier reeds zijn aangehaald.
„Wissenschaft ist Offenbarung, Selbstzweck. Das soll auch die
Zeitungswissenschaft sein. Um der Erkenntnis willen muss sich
die Wissenschaft dem Thema der Presse zuwenden. Das Objekt:
die Presse als einer unserer wichtigsten und ausschlaggebendsten
pohtischen, kulturellen, wirtschaftlichen, sozialen Faktoren recht-
fertigt eine Zeitungswissenschaft vollkommen.quot; i
Deze bestaat evenwel z.i. nog nauwelijks:
„Eine Zeitungswissenschaft gibt es bis jetzt (1926) noch nicht,
sie ist höchstens gerade im Werden begriffen. Was uns im 17. Jahr-
hundert begegnete, war Zeitungskunde und zwar darstellende
Zeitungskunde, Materialienkunde. In neuester Zeit hat die reine
darstellende Zeitungskunde auch noch den weitesten Raum inne,
wenngleich zu ihr die vergleichende Zeitungskunde trat. So wurde
der Weg beschritten, der zur Wissenschaft führt. Wissenschaft
besteht in Forschung und Lehre. Sie ist im subjektiven Sinne Er-
forschung und Erkenntnis, im Objektiven Bearbeitung und Dar-
stellung; Wissenschaft ist Systematisierung eines Erscheinungs-
komplexes. Soweit sind wir bei der Erscheinung der Presse noch
nicht, wir wollen uns gerade ihrer systematisch bemächtigen, wir
beginnen, nach der Problemstellung und Problemlösung zu suchen.
Ziel und Weg liegen noch nicht eindeutig fest.quot; 2
Enkele regels verder zegt Jaeger:
„Das Erkenntnisziel der Zeitungswissenschaft ist also „die Zei-
tung als Ausdrucksmittel des gesellschaftlichen Bewusstseins.quot;
In deze omschrijving komt vooral op den voorgrond één zijde
van de wisselwerking tusschen pers en maatschappij. Dit ligt even-
wel niet in Jaegers bedoeling, naar het schijnt. Immers, hij vervolgt:
^ xxx-v^nT^^gTfil
2 XXXVIII, pag. 65, 66.
-ocr page 163-„Unter dieser Zielsetzung gehören zu den Problemen der Zei-
tungswissenschaft:nbsp;t u 1, u
Formen der Presse: Flugblatt, Zeitung, Zeitschrift, Jahrbuch,
Kalender.nbsp;„ . . a
Träger der Presse: Verleger und Redakteur, ihre ethische und
rechtliche Stellung, Anonymität.
Wesen der Presse: historische Entwicklung (Typen alter, gegen-
wärtiger, ausländischer Presseërscheinungen und ihr Einfluss),
Wirtschaftsstruktur der Presse, die Presse als Mittel des
Verkehrs.nbsp;^ .nbsp;i nv.
Presse und öffentliche Meinung: die öffentliche Meinung als Ob-
jekt der Presse, Verflechtung der Presse in Interessen, ottent-
liche Meinung als solche.quot; i
Dat de schrijver ook den invloed der pers en de openbare mee-
ning als pers-object in de „Zeitungswissenschaftquot; wil betrekken,
bewijst dat hijzelf zich niet streng houdt aan bovengenoemde om-
schrijving. Hij meent op deze wijze te zullen komen tot de leer der
mededeelingen. 2 Daarbij ziet hij klaarblijkelijk over het hoofd, dat
mededeelingen ook op andere wijze dan door middel van de druk
pers, waartoe hij zich met zooveel woorden beperkt,nbsp;quot;
hebben. Hier blijkt duidelijk, dat deze beperking, welke gesproken
woord 3, radio, film, lucht- en lichtreclame etc. uitslmt, door met
gerechtvaardigd wordt, hetgeen later nog nader gemotiveerd zal
quot;^wtTde methoden der nieuwe wetenschap aangaat, merkt de
schrijver op, dat deze aan andere wetenschappen ontleend moeten
worden naar gelangj^n den aard van het object^___
Sxvln Zi fs- „mededeelingquot; is niet geheel juist; „openbaarmakingquot;
Ol ™ bS de bedoeling weergeven, daar deze wetenschap zich met
bitghoudt me[ de mededeeling van A aan B. maar alleen met de bekend-
quot;vcirs^«nbsp;wordt tegenwoordig in de Ver-
eenSde Staten het gesproken woord stelselmatig aan de reclame dienstbaar
gemaakt; speciale firma's belasten zich met de organisatie van „fluis e -
campagnes'', welke geruchten verspreiden in het voordee van den opdracht-
gever, of - bedenkelijker - tot nadeel zijner concurrenten.
„Ob sich aus dieser Mehrzahl von Methoden eine eigene Methode
der publizistischen Wissenschaft entwickeln wird, vermag man
jetzt noch nicht zu sagen, wohl möglich, dass die Arbeit mit den
Jahren eine eigene Forschungsmethode bringt.quot; i
Wat betreft de plaats in het universitaire gemeenebest, waar de
„Zeitungswissenschaft» thuisbehoort, acht Jaeger de situatie over-
eenkomend met die der geographie, n.1. een middenpositie tusschen
natuur- en geesteswetenschappen, met het accent op de laatste.
Ook D'Ester heeft zich uitgelaten over de positie dezer nieuwe
tak van wetenschap:
„Die Zeitungswissenschaft ist ein Komplex von Einzelwissen-
schaften, ähnlich wie die Medizin, der auch mehrere selbständige
Disziphnen den Unterbau liefern, so die Chemie und die Physik,
die Botanik und die Anthropologie. Indem die Ergebnisse dieser
Einzelwissenschaften auf den Menschen angewandt werden, sind
sie eben Teilgebiete der Medizin. Die Grundlage der Zeitungs-
wissenschaft ist das Wissen von den technischen Bedingungen, die
erst die Zeitung möglich werden lassen: die Technik des Druckes
und der Nachrichtenvermittlung.quot; 2
Hiertegen valt wel iets in te brengen. De geneeskunde - dit
woord opgevat als aanduiding voor het medisch onderwijs aan de
universiteit, dus niet als uitoefening van het beroep van arts —
is geen wetenschap, maar een leer, gegrondvest op de uitkomsten van
verschillende medische deelwetenschappen (anatomie, histologie,
Physiologie etc., die zich inderdaad niet tot den mensch beperken)
en andere verwante wetenschappen als botanie en chemie. Hoewel
druktechniek en overbrenging van nieuwsberichten de materieele
grondslagen van de courant vormen, zijn de geestelijke, gelegen
in cultuurpeil en aard der samenleving, die beteekenis en ken-
merken der openbare meening bepalen, oneindig belangrijker.
Kennis daaromtrent behoort dus de basis der „Zeitungswissen-
schaftquot; te zijn.
1 XXXVIII, pag. 68.
^ XXI, pag. 124.
De universitaire belangstelling voor de pers is in Nederland van
zeer recenten datum. Weliswaar verschenen er in de vorige eeuw
een aantal „dagbladbiographieënquot; van Sautun Klutt en schreef
ook van der Meülen over De Courant, doch het Hooger Onderwijs
stond hierbuiten. 1 Ook toen in Duitschland de pers algemeene er-
kenning vond als wetenschappelijk studieobject, kwam hierm geen
verandering. Deze geringe activiteit van de officieele Nederland-
sche wetenschap verklaart grootendeels het ontbreken van een
Nederlandsche „zeitungswissenschaftlichequot; litteratuur. Afgeschei-
den van enkele boeken, die zonder wetenschappelijke Pretentie
hoewel dikwijls op zeer verdienstelijke wijze, het leekenpubliek
eenig inzicht willen verschaffen in de courant cum annexis, be-
staan er feitelijk slechts eenige tijdschriftartikelen en de juridische
dissertatie van Samkalden: „Publieke meening. Pers en Staa ; dit
werk besteedt uiteraard groote aandacht aan de staatsrechtelyke
vraagstukken en ligt slechts ten deele op „zeitungswissenschattlich
^^Erts dan ook alle reden om in te stemmen met den wensch, dien
VAN DER Hout uitsprak aan het slot van de openbare les, waarmee
hij eenige jaren geleden zijn ambt van privaat-docent m de pu-
bliciteitsleer aan de Utrechtsche universiteit aanvaardde:
In de derde plaats is er een hoop, een verlangen n.1., dat de
w;tenschappelijke bestudeering van de vraagstukken -aarv- wy
er enkele aanstipten ook hier te lande ingang zal ^^nden^Reeds een
halve eeuw lang hebben tal van Duitsche geleerden zich met deze
materie beziggehouden: een omvangrijke litteratuur is -d --
schenen; belangrijk materiaal uit historienbsp;b^een-
van B.vs, oe Sixxkr, W-tba ^^
Kreenen, de gusel....r, cohen e.a. zijn m vroeger en later
zij behandelen juridische problemen als de «»f
heid van den journalist, de vrijheid van dopers en colportage of he
auteursrecht der dagbladpers. Als onderzoekingsmater.aal hebben zgt;j be
teekenis vanwege de verwerkte gegevens, maar zij liggen zelve met op he
ICCH.CIU!,, Vdiiwcgcnbsp;. „f.quot; nu «oiHf nok van enkele dissertaties uit
gebied der „Zeitungswissenschaft . Dit geldt ook va
de faculteit der Letteren als van Mej. Velthuis en v^n der Tuin over
Théophile Gautier en van Roche over de censuur tydens de Fransche
overheersching.
-ocr page 166-gebracht en het geeft nog in groote massa bouwstof voor hen, die
hier een arbeidsveld voor wetenschappelijk onderzoek en studie
willen zoeken.quot; i
Van der Hout is de schepper van de publiciteitsleer. Onder pu-
bliciteit verstaat hij
„de stelselmatige openbare berichtgeving door middel van de
drukpers omtrent feiten en gebeurtenissen in het geestelijk en het
maatschappelijk leven.quot; 2
Hieruit blijkt, dat de schrijver aan het woord „publiciteitquot; een
geheel eigen beteekenis toekent. Hierover later meer. Ook hier ziet
men weer de reeds vroeger gesignaleerde beperking tot de voort-
brengselen van de drukpers.
„De bestudeering van de publiciteit als geestelijk contact en als
maatschappelijk verschijnsel en van de publiciteitskunde als pro-
duct van den menschelijken geest, leidt tot de samenstelling van
een publiciteitsleer, welke de vraagstukken onderzoekt en bestu-
deert, die op het gebied van publiciteit en publiciteitskunde rijzen
Deze vraagstukken zijn van velerlei aard en uiteenloopende be-
teekenis: historisch, sociologisch, psychologisch, praktisch en tech-
nisch.quot; 3
Van der Hout schijnt dus eveneens de technische problemen in
zijn onderzoek te betrekken. Het wekt eenige verwondering, dat
hij spreekt van „publiciteitsleerquot;, welke de vraagstukken onder-
zoekt en bestudeert. Immers, onder „leerquot; verstaat men gewoonlijk
een samenstel van feiten en regelen, hetwelk verkregen is als
resultaat van wetenschappelijk onderzoek en bestemd om voor
didactische doeleinden te worden gebruikt; het vervolg van dit
hoofdstuk komt op deze benamingsquaestie terug. 4
Terecht wijst van der Hout erop, dat
vraagstuk der reclame ontegenzeggelijk een deel der pu-
denzelfden schrijver een artikel in het Haassch
Maandblad, pag. 282 283.nbsp;naagscn
^^ XXXVI, pag. 270.
3 XXXV, pag. 5.
^ pag. 164 v.v.
-ocr page 167-bliciteitsleer (is), óók omdat de commercieele gestie van de orga-
nen der publiciteit een te belangrijke beteekenis heeft voor de
publiciteit in het algemeen om deze te kunnen beschouwen als een
vraagstuk van een andere orde en uit andere sfeer.quot; i
Doch de reclame bedient zich niet slechts van de drukpers; welk
steekhoudend argument bestaat er om de reclame als studieobject
te splitsen volgens de gebruikte middelen?
„Het doel, de aangewende middelen en de personen die de mid-
delen hanteeren vormen de drie groote gebieden waarop de Publi-
citeitsleer zich beweegt. Het doel, de publiciteit, dient gedefmieerd
te worden in zijn wezen en karakter, in zijn begrenzing en zijn
aanpassing. De kunde van het publiceeren wordt ontleed om
bestudeering van de elementen waaruit ze is samengesteld, moge-
lijk te maken. De middelen kunnen met de algemeene benaming
van „de persquot; worden aangeduid. Zij zijn het nieuwsblad, dat
dagelijks of minder vaak verschijnt, zoowel als de volledige groe-
pen van vakbladen, vereenigingsorganen, ontspanningslectuur en
de overige tallooze variaties, die alle in meer of minder mate pu-
bliciteit geven op grooter of kleiner gebied. De figuur van hen die
den publiciteitsdienst als levensberoep kiezen, dient nauwgezet te
worden beschouwd en gedefinieerd; daarvan toch hangt het wel-
slagen in de voornaamste plaats af.quot; 2
Volgens deze richtlijnen heeft van der Hout dus zijn arbeid aan
de Utrechtsche universiteit sinds ruim vier jaar verricht. Zijn mede-
„Zeitungswissenschaftlerquot; Lievegoed heeft enkele zijner deels af-
wijkende opvattingen neergelegd in de openbare les, waarmee hij
in Leiden zijn colleges over het dagbladwezen aanving omstreeks
den tijd van van der Houts ambtsaanvaarding te Utrecht. Lievegoed
legt, evenals van der Hout, den nadruk op den achterstand, die m
Nederland bestaat op het terrein der „Zeitungswissenschaftquot;. 3
„Men kan zelfs zeggen, dat van de be^diaafd^landen Nederland
^ XXXVI, pag. 281.
2 XXXVI, pag. 270, 271.
® LI, pag. 4.
tot de zeer weinige behoort, waar zulk een contact (i.e. tusschen
universiteit en dagbladwezen) tot dusver (1931) geen vasten vorm
verkreeg.quot; i
Hij geeft een uiteenzetting van de verschillende aspecten van
de krant en noemt daarbij in de eerste plaats haar taak, bestaande
uit in- en voorlichting omtrent het wereldgebeuren. Achtereen-
volgens gaat hij na de beteekenis van de krant als volksopvoedster
tevens m veel gevallen eenig geestelijk voedsel van de massa, als
verkeers- en verbindingsmiddel, als ordeningsmiddel van de open-
bare meemng en ten slotte als controlemiddel voor het staatkundig
en maatschappelijk leven. 2
Wanneer Lievegoed de evolutie van het dagbladwezen bespreekt
noemt hij radiokrant, lichtkrant, wandkrant en filmkrant Naa^
aanleiding hiervan merkt hij op, dat het dagbladwezen volgens
sommigen niet alleen mede weekbladen en andere periodieken
omvat, maar ook niet aan papier en inkt gebonden is. Geheel
duidelijk is met, of hijzelf zijn „dagbladwetenschap» ook tot ge-
noemde objecten wil uitbreiden. In dat geval zou men van een
pars-pro-toto-benaming moeten spreken, die de bedoeling vrijwel
verbergt. Hierover straks meer.
Lievegoed wil de uitkomsten der „Zeitungswissenschaftquot; dienst-
baar maken in de eerste plaats aan de vorming der aanstaande
journalisten, die een academische vooropleiding gekozen hebben,
en m de tweede plaats aan de algemeene ontwikkeling van die
komen 3quot;'nbsp;aanraking zullen
Aan de universiteit van Amsterdam geeft privaat-docent Dr
Baschwitz college over het dagbladwezen sinds Januari 1935
Baschwitz was gedurende enkele jaren hoofdredacteur van het
tijdschrift „Zeitungsverlagquot; en wijdde zich in die periode uitslui-
tend aan de problemen der „Zeitungswissenschaftquot;. Zijns inziens
oehooi^ deze wetenschap v^i eerder naar feiten dan naar
^ LI, pag. 5-9.
LI, pag. 11, 12; Cf. h.I. pag. 139, 140 en 141.
theorieën gezocht te worden; er is immers nog zoo wemig bekend.
Om deze practische reden beperkt hij zijn studie ook tot het dag-
bladquot; hij heeft bijzondere aandacht aan de historische zijde.
Nog steeds is de Nederlandsche litteratuur op „zeitungswissen-
schaftlichquot; gebied niet zeer uitgebreid. Men kan daarvoor de aca-
demische docenten allerminst aansprakelijk stellen. Zijzelf hebben
weinig gelegenheid voor rustig onderzoek; hun eigenlijk arbeids-
veld ligt elders. Zoolang de „Zeitungswissenschaftquot; niet een groo-
tere plaats aan de universiteit heeft verkregen en ook examen-vak
geworden isi, kan van de studenten geen zoodanige belangstelling
verwacht worden, dat zij zelfstandig wetenschappelijk werk onder-
nemen 2 Dit geldt te meer, daar het in Nederland een hooge uit-
zondering is, dat een aanstaand journalist een universitaire voor-
opleiding kiest.
Niettemin beweegt zich de reeds genoemde dissertatie van Sam-
kalden, hoewel ressorteerend onder de juridische faculteit, ook op
„zeitungswissenschaftlichquot; en deels op psychologisch terrein. Sam-
kaldens promotie had evenwel reeds begin '32 plaats, zoodat hij
niet als leerling van een der academische docenten voor „Zeitungs-
wissenschaftquot; kan gelden. Ook deze auteur is zich, hoe zou het
anders kunnen, van Nederlands achterstand bewust. Hij besluit de
inleiding tot zijn proefschrift met deze woorden:
„Wat de dagbladkunde betreft, sinds enkele maanden object van
academische belangstelling, aan haar ontbreken ongeveer alle
fundamenten: empirisch materiaal, bijeengebracht en geordend,
vaktijdschriften, enz.quot; ^
In België is als „zeitungswissenschaftlichequot; bijdrage verschenen
de hier reeds aangehaalde dissertatie van VictorJ^mans: „Pers
bestaat gelegenh^ïT^i^ de dagblad-
wetenschap als bijvak examen af te leggen; hiervan is reeds eenige malen
' De^LTrheugender is het, dat thans enkele Amsterdamsche doctorandi
uh verschillende faculteiten met goedvinden van hun officieelen proniotor
een proefschrift voorbereiden op het gebied der „Zeitungswissenschaft
onder leiding van Dr Baschwitz.
3 LXVIl, pag. XVI.
en Universiteit in Duitschlandquot;; Steinmetz wijdde een waardeeren-
de bespreking aan dit boek in „Mensch en Maatschappijquot;. i Leemans
behandelt aan de hand van een schat van litteratuur de ontwikke-
ling der pers, haar structuur, de berichtgeving, de wetenschappe-
lijke studie der pers aan de universiteit, den invloed der „universi-
tairenquot; op de pers en de gevolgen der samenwerking van „universi-
tairenquot; en dagbladpers. Sommige gedeelten van zijn boek maken
een wat al te statistischen indruk, maar daarnaast heeft hij zeer
belangrijke gegevens verzameld; zoo is opgenomen een complete
lijst van alle universitaire inrichtingen in Duitschland, die zich in
eenig opzicht met de pers inlaten, hetzij als journalistenschool,
dan wel ter beoefening van de dagbladwetenschap.
Leemans oefent rechtmatige critiek op de „joernalistiekquot;2, die
nog maar nauwelijks wetenschap is; hij acht het niet in het belang
van haar aanzien, dat Dovifat in zijn onderwijs de verantwoorde-
lijkheid der pers wil betrekken en Groth de ethiek der journalistiek
op den voorgrond plaatst. 3
Curiositeitshalve zij hier ook een Fransch schrijver aangehaald
en wel Stephen Valot, bekend journalist. De inleiding tot het
verzamelwerk je „Le Journalisme d'Aujourd'huiquot; 4 wijdt hij aan
een korte beschouwing van de „Zeitungswissenschaftquot; (dit woord
gebruikt hij eveneens, afgewisseld met „Science du journalismequot;).
Hoewel hij sommige onnauwkeurigheden neerschrijft 5, maakt hij
ook juiste opmerkingen. Zoo zegt hij:
„Cet enseignement technique (i.e. de practische journalisten-
scholen, die hij sterk afkeurt), ces cours d'apprentissage, quelle
qu'en puisse être la valeur n'ont rien de commun avec la science
du journalisme, ni le but, ni l'esprit, ni les méthodes.quot;
^P, lOe jaargang, pag. 225, 226^nbsp;~nbsp;--
^ Vlaamsch woord voor „Zeitungswis.senschaftquot;
^ IL, pag. 91-94.
* LXXXII.
® Valot deelt mede, dat de oprichting van het Berlijnsche Institut für
Zeitungswissenschaft, die in 1924 plaats vond, enkele maanden viel na de
Presse-tentoonstelling te Keulen, welke hij in 1927, dus een jaar te vroe«
plaa St. Ook waren er in 1931 reeds meer universiteiten, die zich met
„Zeitungswissenschaftquot; ophielden, dan hij aangeeft.
Aangaande het Parijsche centrum voor „zeitungswissenschaft-
lichequot; studie, dat hij en enkele confrères bezig waren te stichten,
merkt de schrijver op:
„Sa besogne sera double; d'une part, il doit constituer un orga-
nisme de documentation et de recherches beaucoup plus important
que l'organisme d'enseignement, et qui, en bonne méthode aurait
dû passer avant.quot;
Dit is niet gebeurd, daar het noodig bleek de paarden achter
den wagen te spannen - dus direct lezingen te houden - teneinde
de publieke belangstelling gaande te maken. Het op deze wijze
ingeleide boek, dat de genoemde lezingen bevat, maakt een wemig
belangrijken indruk.
*
*
Uit de vorengenoemde citaten blijkt, dat er een wetenschap ont-
staan is, althans bezig is te ontstaan, die de courant in den ruimsten
zin tot object heeft. De critische opmerkingen, die verspreid ge-
maakt zijn naar aanleiding dezer citaten, kunnen in hoofdzaak
worden samengevat door te constateeren, dat de krant met het
krantenbedrijf is verwisseld en dat het object ten onrechte beperkt
is tot de voortbrengselen van de drukpers.
Wat de verwisseling van krant en krantenbedrijf aangaat, is het
voldoende te verwijzen naar pag. 136 en volgende van dit boek. Men
kiest niet als onderzoekingsobj eet de krant in haar sociale functie van
opvoedster, nieuwsbrengster en machtige factor bij de vorming
der openbare meening, doch het krantenbedrijf, welks geestelijke
technische en oeconomische zijde gelijkwaardig worden geacht.
Het is alsof er iemand naar voren zou treden met den wensch,
dat er voortaan een orkestwetenschap zal bestaan, welke moet na-
gaan, hoe een concert tot stand komt, welke werken ten gehoore
worden gebracht en hoe deze gecomponeerd zijn, benevens den
invloed van orkestmuziek op het publiek, maar bovendien de ver-
vaardiging der muziekinstrumenten moet bestudeeren en de finan-
ciering van de orkestvereeniging, daaronder begrepen de subsidies,
die evenzeer — politiek — reclamemiddel zijn geworden als de
- sterk verminderde - dagbladadvertenties der neringdoenden-
deze stichter der orkestwetenschap zou als bijkomende voordeelen
kunnen noemen de belangwekkende colleges voor conservatorium-
leerlingen en andere studenten en de opvoedende werking op de
volksmuzikaliteit.
Het dagbladbedrijf is opgebouwd uit verschillende ongelijksoor-
tige elementen; wil men één daarvan bestudeeren, dan kan men de
andere met geheel verwaarloozen, maar moet niettemin zijn aan-
dacht concentreeren op de hoofdzaak, indien men althans binnen
het kader van één wetenschap wil blijven. Elk wetenschappelijk
onderzoek bestaat immers hierin, dat het een veelheid van af-
zonderlijke verschijnselen of ervaringen onder een bepaald ge
zichtspunt samenbrengt tot een geordende eenheid; als zoodanig
IS elke wetenschap een systeem van gelijksoortige kennisbestand-
eeien en kennisinhouden. r|e ingenieur, die een studie maakt van
rotatiepersen, mag niet geheel onkundig zijn van de eischen waar-
aan een dergelijke machine terwille van den redactioneelen arbeid
moet voldoen; anders zou hij misschien een veel verbeterde pers
quot;quot;quot;'quot;^onCo' '''''''nbsp;hebben om een oplaag
van 20.000 exemplaren te drukken. Ook moet hij eenigszins ge-
orienteerd zijn aangaande de financieele draagkracht van een
krantenonderneming om te voorkomen, dat de uitvoering van zijn
project evenveel zou kosten als de bouw van een flink slagschip.
Maar in het middelpunt van zijn aandacht zal toch de rotatiepers
moeten staan en men zal van hem geen wetsontwerp tot breideling
van persmisbruiken mogen verwachten.
Elke vergelijking gaat mank, en de hier aangevoerde maken op
dezen regel geen uitzondering. Maar zij hebben misschien ertoe
bijgedragen de onhoudbaarheid aan te toonen van een wetenschap
die het dagbladbedrijf in al zijn onderdeelen tot materie zou'
nebben.
Het tweede bezwaar luidde, dat de krant als object voor een
wetenschap te beperkt is. De krant is in haar betrekking tot de
menschelijke samenleving geen op zichzelf staand verschijnsel- dit
uit een samenhangende groep van verschijnselen te lichten en tot
eenig object van een wetenschap uit te roepen is volstrekt wille-
keurig. Natuurlijk hebben velen dit ingezien, die daarom alle
voortbrengselen van de drukpers in de „Zeitungswissenschaftquot; ver-
eenigden. Doch waarom hierbij te blijven staan? d'Ester citeert
een uitspraak van Paul Lindemann, welke luidt:
Die öffentliche Meinungsbildung hat sich in verschiedenen
Ze'iten verschiedener Organe bedient. Auch heute steht in ihrem
Dienst neben der Zeitung, wie von jeher das gesprochene Wort,
daneben Schule, Kirche und manche andere Institution, aber in
vorderster Linie steht die Presse.quot; i
Krumbach, die als moderne Duitsche „Zeitungswissenschaftlerquot;
voornamelijk belangstelling aan den dag legt voor de propaganda,
schrijft in het voorwoord van zijn „Grundlagen der Publizistikquot;: 2
„Der Erfolg jeder Propaganda hängt von der Kenntnis und Be-
achtung jener Gesetzmässigkeiten ab, denen die primitivste Form
der Mitteilung in gleicher Weise unterworfen ist, wie das voll-
kommenste Ergebnis der technischen Entwicklung, da sie dem
zeitlos unveränderlichen Wesen der menschlichen Natur verhaftet
sind.quot;
Elke vorm, waarin iets openbaar gemaakt wordt, is als zoodanig
verwant met de andere. Van der Hout rekent terecht de reclanie
tot zijn publiciteitsleer hoewel lang niet alle reclame gedrukt
wordt. 3 Ook wanneer men vasthoudt aan het begrip „courant',
moet men zijn bemoeienissen uitstrekken tot radio, film- en hcht-
krant, zooals Lievegoed vermeldt. 4 De practijk gaat hierin voor.
Bömer deelt mede, dat het Hugenbergconcern bezitter is van het
nieuwsbureau Telegraphen-Union, een aantal dagbladen, het ad-
vertentiebureau Ala, de Ufa-filmfabriek en ruim honderd bio-
^ XXI, pag. 127.nbsp;,,, , , , .
XLVIIl, Op pag. 41 poneert hij een stelling met dezelfde strekking:
„Was für die Zeitung gilt, ist für die anderen publizistischen Mittel von
Gültigkeit, entsprechend der durch ihre Form bedingten Anwendung.
3 Zie h.1. pag. 150 en 151.
^ Zie h.1. pag. 151 en 152.
scopen.1 De Engelsche krantenmagnaat Lord Beaverbrook is
evens eigenaar van de Provincial Cinema Theatres Ltd en be-
langrijk aandeelhouder in Pathé Frères Cinéma en First National 2
Ook Siegfried wijst er op, dat in de Vereenigde Staten tooneel,
bioscoop en aanplakbiljet onder dezelfde leiding staan als de
kranten. 3 De regeeringen, die de openbare meening willen kneden,
gebruiken met slechts de gedrukte courant tot dat doel In het
voortreffelijke Duitsche tijdschrift „Zeitungswissenschaftquot; werd
dienaangaande medegedeeld:
„lm neuen Unterstaatssekretariat der Presse in Rom ist nun auch
die Ministerialdirektion eröffnet worden, die sich mit dem Film zu
befassen hat. Es ist ein Probesaal für Filmvorführungen geschaffen
worden. Die erste Schöpfung der neuen Organisation ist die so-
genannte Revista Luce, d.h. eine gesprochene und illustrierte Zei-
tung, deren Zusammenstellung durch das Unterstaatssekretariat
erfolgt und deren Vorführung überall obligatorisch ist.quot; 4
samkalden Verklaart zelfs het succes, dat de nationaal-socialisti-
sche partij in Duitschland behaalde, toen zij in September 1930
107 afgevaardigden naar den Rijksdag kon zenden, uit de af-
wezigheid van persorganen:
„De drie groote dagbladconcerns: ülls™, Mosse en Scherl.
me hun tienta^n organen en edities, konden de door hen voor!
gestane doelstelhngen geen ingang doen vinden evenredig aan den
oyang van de hun ten dienste staande apparatuur. Het is duide-
hjk, dat de voorstelling van een vernieuwd en versterkt cultuur-
ideaal, in staat om den nood van groote hoeveelheden individuen
te subhmeeren, een mythisch „derde rijkquot;, zoo sterk was, dat de
verschijnende dagbladen hierop geen invloed hadden. Ja, ik meen
zelfs dat juist uit het ontbreken van een nationaal-socialistische
pers deze uitslag voorkomt. Zoodanige pers had de voorstelling
ver^etiseerd, geformuleeg^ans kon zij, fantastisch, vaag
^ IX, pag. 47.
' LXXI, pag. 241.
^ X, pag. 571, l-12-'34.
en affect verwekkend, als onbegrensd alternatief dienen naast de
andere, meer begrensde, immers duidelijk geformuleerde en beter
georganiseerde, partijdisciplines.quot; i
Krumbach geeft blijk van een overeenkomstige opvatting, al gaat
hij minder ver:
„Trotzdem die N.S.D.A.P. keine grosse Presse besass, mit der sie
auch nur annährend hätte in weitere Kreise dringen können, hat
sich ihre Idee entgegen der sehr bedeutenden gegnerichen Presse
durchgesetzt — und erst hernach begann der Aufstieg der partei-
eigenen Zeitungen.quot; 2
De geweidige verschuivingen in de openbare meening, die
Hitlers overwinning mogelijk maakten, zou derhalve de „Zeitungs-
wissenschaftquot;, welke haar naam als een program opvatte, slechts
zeer gedeeltelijk en dus onvoldoende onderzoeken.
Dovifat gaf in zijn inaugureele rede een voortreffelijke om-
schrijving van het gebied van een wetenschap, die wel deze ont-
wikkeling in Duitschland volledig zou kunnen bestudeeren. Hij
wees deze ruime begrenzing echter van de hand, maar zou daarop
later terugkomen. 3
„Um so lauter erheben sich Stimmen — ich sage sofort, dass ich
sie skeptisch anhöre —, die eine „Wissenschaft vom öffentlichen
Lebenquot; fordern, Sie haben ihr bereits einen Namen, den Namen
„Publizistische Wissenschaftquot; gegeben. In diese „Wissenschaft-
wollen sie das Erkennen und Erforschen aller Formen des öffent-
lichen Lebens und all seiner Beëinflussungsmöglichkeiten einbe-
ziehen Von der Rede auf dem Forum und in der Wahlversamm-
lung über Kirche und Theater, Zeitung und Zeitschrift bis zur
Massenwirkung von Film und Radio, dessen überstürtze Fortent-
wicklung durch die Lösung der technischen Probleme der Bild-
übertragung und des Fernsehens ohnedies bald zu umwälzenden
Folgen führen wird.quot;nbsp;____
^ LXVII, pag. 94.
^ XLVIII, pag. 75.
® XVIII, cf. h.1. pag. 171-174.
Dien kant moet het uit; op deze wijze vereenigt men alle ver-
wante verschijnselen onder één wetenschap en krijgt, door reke-
ning te houden met de eigenaardigheden van elk „openbaar-
makingsmiddelquot;, een juist inzicht in den samenhang, die alle ge-
zamenlijk verbindt. Dovifat gaat echter voort:
„Die „publizistische Wissenschaftquot; wäre somit eine Disziplin mit
einem ins Unabsehbare sich dehnenden Stoffgebiet. Ich habe ihr
gegenüber daher die Befürchtung, dass Sie wohl Erscheinungen
beachten, dass sie aber wegen der Fülle, Vielfältigkeit und Eigen-
art des Stoffes nicht so bald letzte Ursachen blosslegen und nur
sehr schwer Gesetzlichkeiten ermitteln wird. Ebensowenig wie sie
den Radiowellen durch den Aether folgt, kann sie der geistigen
Welle folgen, die eine gute Rede, ein Schlagwort, ein Spottlied,
ein Radiovortrag, eine witzige Karikatur und das Lichtbild eines
erschütternden Vorganges in der öffentlichen Meinung anschlägt.
Mit den heutigen Mitteln der wissenschaftlichen Beobachtung
kommt man dieser geistigen Bewegung nicht näher, geschweige
denn, dass ein Kopf überhaupt diese Vielzahl von propagandisti-
schen Kraftstrahlungen aufnehmen kann, die alle in ganz anderen
Formen und durch gänzlich verschiedene Medien hindurch wirk-
sam werden.quot; i
Steinmetz openbaart zich als verdediger van een geheel ander
en veel juister standpunt:
„Ik moet hier even tusschen voegen, dat de grootte van een
verschijnselengebied in het geheel niet verhindert, dat het tot voor-
werp van een bijzondere wetenschap wordt. Dit hangt er alleen
van af, of die verschijnselen onder elkaar enger dan met andere
samenhangen, en of zij met de meeste vrucht in dien samenhang
door gelijkgezinde onderzoekers van dezelfde opleiding en oefening
en met dezelfde methoden en middelen in hoofdzaken kunnen
onderzocht worden. Het is heelemaal niet noodig, zelfs zou het
belachelijk en onzinnig zijn, te verwachten dat alle beoefenaars,
ja één enkele ook maar van zoo'n geheele wetenschap op de hoogte
zou wezen.quot;
1 XVII, pag. 7, 8~
Steinmetz behandelt dan uitvoerig de taalwetenschap en de
geschiedenis als voorbeeld; en besluit:
„De eenheid in ieder dier vakken is even werkelijk als de nood-
zakelijkheid van arbeidsverdeeling.quot; i
Dovifat meent door zelfbeperking het verst te zullen komen.
Maar hierdoor beneemt hij zich moedwillig de mogelijkheid om
een samenhang te onderkennen, die het inzicht in ^et byzondere
geval b.v. de courant, verheldert. Dat de wetenschappelijke waar-
neming ten deze tekort zou schieten is onwaarschijnlijk; m ieder
geval zou zij haar licht kunnen opsteken bij de praktijk: deze heeft
b.v. reeds vele gegevens verzameld omtrent de werking van ver-
schillende reclamevormen en radio-uitzendingen op het publiek
Misverstand moet voorkomen worden bij de begrenzing van het
gebied der „Zeitungswissenschaftquot;. Daarom verdient het aanbeve-
ling nadrukkelijk vast te stellen, dat niet het krantenbedrijf casu
quo de filmfabriek of de reclameonderneming het onderzoekings-
object vormen, maar de wisselwerking tusschen h^n voorbreng
seien en de maatschappij. Daarop komt het aan bij dit onderdeel
der sociale wetenschappen. De vorm, waarin een -«Pe^^^^quot;
makingquot; is gekleed, heeft groote beteekenis voor het karak er van
den inhoud; ook verschillen de vormen onderling ^^ ^^^^
mate. Maar het wezen, de functie van alllen is dezelfde, het open
baarmaken. Het is daarom niet gerechtvaardigd een of meer
vormen buiten het onderzoekingsgebied dezer wetenschap te slui-
ten. Ook de opzet van dengene, die openbaarnbsp;heet t hoe
gewichtig op zichzelf ook, geen principieel belang. Er is geen reden
L uitslLnd aandacht te geven aan die soorten van ,^openbaar^
makingquot;, die een bepaald effect beoogen te bereiken. Er is geen
reden van bestaan voor een „reclame-quot; of „propagandawetenschap
anders dan als practische toepassing, of desnoods als onderdeel
van de algemeene „Zeitungswissenschaftquot;. Om den samenhang
tusschen het openbaarmaken en de samenleving m zijn vollen om-
vang te doorgronden, is het noodzakdjjke^nstmatige begren-
~LXXVI, pag. de voor^^^M^^TSTvoor he^ ontstaan van
een nieuwe wetenschap vervuld moeten zijn cf. l-c. pag. en ö.
zmg van het onderzoekingsgebied, die steeds een verminking
mhoudt, af te wijzen. De reactie van de samenleving die op elke
publicatie in den ruimsten zin volgt — of uitblijft, wat voor de
wetenschap even belangrijk is - moet worden nagegaan, ook in
haar mvloed op de organen van „openbaarmakingquot;; eveneens elke
spontane actie uit de samenleving, die deze organen influenceert
opzettelijk of niet. Doch bij het verzamelen van deze feitelijke'
gegevens mag de wetenschap niet blijven staan; zij moet naar het
„waaromquot; vragen, dus door vergelijking trachten te verklaren
Het zal noodig zijn vast te stellen wat onder openbaar verstaan
moet worden. i Men kan elke mededeeling, die voor ieder toeganke-
lijk is, openbaar noemen; in elk geval zijn de voor allen toeganke-
lijke boeken in een stadsleeszaal in een anderen zin openbaar dan
de uitslag van een parlementsverkiezing. De „gehoorseinderquot; van
een pubhcatie wordt door Tönnies goed geanalyseerd. 2 Hij maakt
verschil tusschen „oeffentliche Meinungquot; en „Oeffentliche Mei-
nungquot;. De eerste is een verzamelbegrip, dat heterogene bestand-
deelen bevat, de tweede is eensgezind en doelbewust. d'Ester ver-
meldt de „Wirkungskoëffizientquot; van een publicatie; deze benaming
suggereert de mogelijkheid tot een exacte bepaling der uitwerking
Traüb ontkent het openbare karakter van een wandkrant 3 Daar-
toe bestaat geen aanleiding, mits men het bedrijf, of dorp waar
de wandkrant dienst doet, als een geheel beschouwt, dat zijn
eigen openbaarheid heeft. Maakt men daartegen bezwaar, dan is
evenmin het plaatselijk advertentieblaadje, dat huis aan huis
bezorgd wordt, openbaar. Men zal goed doen de beteekenis der
openbaarheid niet te overschatten, maar aandacht te schenken aan
de actualiteit, en wel de mate van actualiteit, den aard der actuali-
teit - het stroovuur van een voetbaluitslag tegenover de stage
breede belangstelling voor de oeconomische depressie — en de be-
grenzing der actualiteit — een nieuwe methode om de beweging
der^Whers te meten is actueel voor glaceologen, niet voor
2 LXXk''pTgnbsp;hierover in het eerste hoofdstuk van zijn boek LXVII.
gt;gt; LXXX,'pag.'is. '
-ocr page 179-anderen. Een nadere beschouwing van de vraagstukken, die met
openbaarheid en actualiteit benevens hun onderlinge verhouding,
samenhangen, valt echter buiten het kader van dit werk. i
De methode van de nieuwe wetenschap zal niet slechts die der
vergelijking behoeven te zijn; in tegenstelling met b.v. de sociale
geographie zal zij ook van het experiment gebruik kunnen maken,
hoewel dat niet steeds mogelijk zal zijn. Met een radio-uitzending
kan een onderzoeker experimenteeren, met een krant met zoo
gemakkelijk, met een politieke toespraak in het geheel met. De
publicatie-organen vertoonen onderlinge verschillen en het ligt
voor de hand, dat dienovereenkomstig specialiseering binnen het
kader ook van deze wetenschap optreedt. Reeds uit organisatorisch
oogpunt is dit gewenscht. Het resultaat van onderzoekingen op een
der gebieden kan dienstbaar worden gemaakt bij nasporingen op
de andere. In het bijzonder voor Nederland is dit stelsel aanbe-
velenswaardig. De achterstand is hier immers al zeer groot. Voor-
komen moet worden, dat de wetenschappelijke situatie met be-
trekking tot film 2, radio etc. even somber wordt als zij nu al
inzake de courant is. De Nederlandsche wetenschap kan zich met
langer de verwaarloozing van een zoo belangrijk arbeidsveld ver-
oorloven. Thans is het oogenblik aangebroken, waarop met langer
geaarzeld mag worden met de stelselmatige ontginning daarvan;
een ieder kan zijn onderwerp kiezen in overeenstemming met
persoonlijken aanleg en voorkeur. De sociale wetenschappen zullen
in de eerste plaats voordeel trekken van de uitkomsten van dezen
arbeid.nbsp;. , ,
Doch niet alleen de wetenschap zal deze ujtkon^met vrucht
S^TfÏÏ^ der Spielfilm),lirK^^r die Satire,
der Witz, ja auch das Drama, der Roman gehören dann in den Bereich der
Zeitungswissenschaft, wenn sie in ihren Inhalten aktuell sind, wenn sie
organiL oder gemacht, auf die Zeitlage anwendbar, anwendungsbedurftig
oder _ notwendig sind .... - Die Aktualität muss, wie gesagt, in einem be-
stimmten Verhältnis zur Publizität stehen.quot; XLVIII. pag. 220; men zie ook
pag. 40-59, 124-128, 191-208.nbsp;.
^ In het tijdschrift Zeitungswissenschaft van l-3-'34 is opgenomen een lijst
van ruim honderd proefschriften over de film, welke reeds verschenen of
in bewerking zijn, pag. 133-136.
kunnen gebruiken. Ook de practijk des levens heeft daarbij belang.
Steeds intensiever en op telkens grooter schaal wordt een beroep
gedaan op de massa, zij het ter propageering van een ideaal, zij
het ter verbreiding van politieke opvattingen of ter bevordering
van den verkoop van industrie- en landbouwproducten. Kennis
op wetenschappelijken grondslag is daarbij onontbeerlijk voor een
doelmatige werkwijze.
Het reclamewezen zal meer stelselmatig te werk kunnen gaan,
minder van persoonlijke intuïtie afhankelijk zijn en zijn cam-
pagnes doeltreffender kunnen opzetten, kortom van een indivi-
dueele vaardigheid tot een geordende kunde zich ontwikkelen,
indien de wetenschap den weg wijst. De geheele samenleving be-
hoort waarde te hechten aan dezen tak van wetenschap, die om-
trent het openbare leven zoo belangrijke gegevens verzamelen kan.
Est periculum in mora: de vrije meeningsuiting bestaat niet
meer sinds de radio-censuur in werking is getreden; aan de pers-
vrijheid wordt geknabbeld, filmkeuring, helaas niet naar aestheti-
sche maatstaven, is iets vanzelfsprekends geworden, buitenlanders
mogen niet spreken over onderwerpen, die de overheid politiek
van aard acht. Indien ingegrepen moet worden ter wering van
excessen, laat het dan niet op goed geluk geschieden maar op
deskundige wijze met behulp van zorgvuldig verzameld en geschift
materiaal, waartoe wetenschappelijk geschoolde onderzoekers on-
misbaar zijn, die de draagwijdte van ontworpen maatregelen kun-
nen overzien. Het gevaar is anders groot, dat ongemerkt de geeste-
lijke en staatkundige vrijheid meer en meer wordt aangerand.
* * *
De wetenschap, die in het bovenstaande omschreven werd, is
hier totnogtoe met den Duitschen naam „Zeitungswissenschaftquot;
aangeduid. Vanzelfsprekend is een Nederlandsche benaming on-
misbaar. Van der Hout had tot taak een onbekend vak te voorzien
van een naam, die een introductie moest zijn door een aanwijzing
te geven aangaande den inhoud; daarom koos hij publiciteitsleer.
Hij beschouwt de leer als het centrale punt, daar zij gebaseerd is
op de onderzoekingen der wetenschap en uit de leer de kunde ont-
staat, welke in de praktijk wordt toegepast; met „leerquot; wordt op
deze wijze een pars-pro-toto aangeduid: zij grijpt terug naar de
wetenschappelijke bron en ziet vooruit naar de practische toe-
passing. Daarbij komt dat de leer in engeren zin voorloopig de
hoofdschotel van het onderwijs, waarvoor de naam m de eerste
plaats bestemd was, moet vormen; dit moge te betreuren zijn, de
Lstandigheden zijn nu eenmaal niet anders. Waar in het algemeen
en ook in dit boek het didactische element niet de eerste plaats
bezet in de wetenschap, daar zou men van „publiciteitswetenschap
kunnen spreken. Maar dan moet nog bezwaar worden gemaakt
tegen „publiciteitquot;. Van der Hout verstaat daaronder bericht-
geving i, dus openbaarmaking. De gangbare Nederlandsche op-
vatting is evenwel, al houdt de practijk zich niet steeds nauw-
keurig aan deze onderscheiding, dat publiciteit openbaarheid be-
teekent, dus niet de handeling maar haar gevolg. ^ Men spreekt
van „publiciteit aan iets gevenquot; als aequivalent van „iets openbaar
makenquot; Publiciteitsleerquot; beteekent dienovereenkomstig „leer der
openbaarheidquot; en niet „wetenschap der openbaarmakingquot;.
Lievegoed heeft den Duitschen naam in het Nederlandsch ver-
taald en gebruikt het woord „dagbladwetenschapquot;. Eigenlijk is
deze vertaling niet geheel nauwkeurig, want
„courantquot; dan „dagbladquot;. 3 Bovendien is men zich - ^mt Wand
min of meer bewust van den oorsprong van ^et ^^ord „^^^^^^
dat aanvajikgijkgdijk^^ „Nachrichtquot;S (hetNederiandsd^
2 ™Sublicüeit. openbaarheid, bekendheid; - aan iets geven, iets al-
gemeen' beÏnd -ken' N: Publiciteit, openbaarheid,
meene
bekendheid. Q: Publiciteit, bekendheid, openbaarne ,
A: Publiciteit, openbaarheid.
® Cf. XXXVI, pag. 269.nbsp;. . 7
- Cf. Bücheb: „Zeitung: Dasselbe bedeutet
schiebt, ein Ereignis der Gegenwart, sodann eme Nachr ch^ uber e^ olches
Ereigni;, eine Botschaft, einen Bericht, einenbsp;j^^^'^^^tgnbsp;am
Krumbach- ....wie die erste Bezeugung des Wortes Ze tung lóZl am
rgt;.humbach. „ • • • •nbsp;„nbsp;03. hii verwijst naar Kellen,
Niederrhein Nachricht bedeutet. XLVIU, pag. .Ja,
quot;ewSn^'t, woord „Zeit.n,quot; -Isnbsp;synoni.™
„Nachrichtquot; (LXXX, pag. 31).
-ocr page 182-„tijdingquot; dus), en hecht dan ook aan „Zeitungswissenschaftquot; on-
geveer de beteekenis, die „tijdingswetenschapquot; in het Nederlandsch
zou hebben. Niettemin zijn ook verschillende Duitsche auteurs verre
van tevreden met den naam „Zeitungswissenschaftquot;. Kbumbach
schrijft:
„Die Frage nach dem Gegenstand und damit nach der Methode
der „Zeitungswissenschaftquot; ist bis heute (1935) nicht eindeutig be-
antwortet. Auch steht noch keineswegs fest, ob allein der Name
das besagt, was der neue wissenschaftliche Zweig recht eigentlich
will.quot; 1
In een noot voegt hij hieraan toe:
„Ueber die Zweckmässigkeit des Namens „Zeitungswissenschaftquot;
lässt sich streiten. Vollends nach einer Erkenntnis ihres Gegen-
standes 2, wird seine Unzweckmässigkeit sehr klar. Es gehört jedoch
nicht hierher, Vorschläge für eine neue Namengebung zu machen.quot;
Nu kan niet ontkend worden, dat voor een nieuwe tak van
wetenschap de naam waarlijk niet de gewichtigste aangelegenheid
vormt; zelfs gebiedsafgrenzing kan niet als zoodanig gelden, daar
het er immers vooral op aan komt, dat er arbeid wordt verricht.
Maar dat neemt niet weg, dat het aanbeveling verdient om bij
een nieuw vak, dat in de universitaire repubhek zijn volle burger-
recht nog moet verwerven, te voorkomen, dat een onjuiste naam
reeds misverstand wekt bij de eerste kennismaking. Daarom wordt
hier voorgeslagen den naam „publicistiekquot; te gebruiken. Geen
Nederlandsch woordenboek vermeldt dit woord anders dan in zijn
thans verouderde beteekenis van pubhcistica, leer van het staats-
recht, staatswetenschap. 3 Het wordt dan ook niet gebruikt voor-
zoover nagegaan kon worden, met uitzondering van een passage
in Huizinga's laatste boek; daarin heet het:
^ XLVIII, pag. 210.
2nbsp;De nieuwe Duitsche richting beperkt in den regel het object der „Zeitungs-
wissenschaftquot; niet tot de voortbrengselen van de drukpers. Hierover nader
aan het slot van dit hoofdstuk.
3nbsp;N.
-ocr page 183-De hedendaagsche politieke publicistiek handelt in het groot in
stokken om honden te slaan en kweekt zijn afnemers op tot
deliriumlijders, die overal honden zien.quot;i
Publicistiek is hier gevormd van publicist naar analogie van
journalistiek-journalist. Publicist, een woord, dat nog wel m de
taal leeft, is volgens verschillende woordenboeken de benammg
voor een schrijver over openbare aangelegenheden en ook voor een
dagbladschrijver. 2 Hans is daarentegen van meening, dat slechts hy
publicist is, die van tijd tot tijd schrijft, in tegenstelling tot den
journalist, die dagelijks schrijft en er zijn oeconomische hoofd-
bezigheid van maakt, snbsp;„ . . .
Hoe dit ook zij, de beteekenis van het woord „publicist is met
beslissend voor die van „publicistiekquot;. Het Groot Nederlandsch
Woordenboek heeft de afdeeling „Pu....quot; nog niet gepubhceerd.
De redactrice, Dr J. H. van Lessen, heeft verklaard dat er van
taalkundig standpunt geen bezwaar bestaat, om aan „publicistiek
de beteekenis van „openbaarmakingswetenschapquot; toe te kennen,
onverminderd het recht van Hüizinga om de handeling, de bezig-
heid van het openbaarmaken ermede aan te duiden. 4 Moge „pu-
blicistiekquot; wellicht als woord van vreemden oorsprong met ideaal
zijn, in de wetenschap telt dit bezwaar niet al te zeer; het heett
daarbij het voordeel, dat het denzelfden stam heeft als pubhceeren,
openbaarmaken en derhalve een juiste suggestie geeft. Een tame-
lijk wel afdoende rechtvaardiging vormt tenslotte de overwegmg,
dat het niet mogelijk bleek een beter woord te vinden; de benammg
die uit een oogpunt van duidelijkheid ideaal zou zyn, n.1. „open-
baarmakingswetenschapquot;, is onaannemelijk door lengte en onwel-
luidendheid.^en_verj^rgument voor „p^iblidsü^n verband
^ XXXVII, pag. 155.
^ E, N, A, Q, C.
3 XXX
^ Nadat schrijver dezes Mej. van Lessen over deze naamsquaestie had ge-
raadpleegd was zij zoo vriendelijk hem naar aanleiding van Huizinga's zin-
snede, in dezen geest te schrijven.nbsp;j u t
Een nadeel van „publicistiekquot; is ontegenzeggelijk, dat men den beoefenaar
niet met „publicistquot; kan aanduiden zonder verwarring te stichten.
met het internationale karakter der wetenschap kan zijn, dat het
ook gebruikt kan worden in het Fransch, Engelsch en Duitsch.
„Publicistiquequot; treft men in den grooten Larousse niet aan. i
„Publicismquot; is in het Engelsch bruikbaar en onbekend. 2 Nog
aannemelijker is de situatie in Duitschland. Omstreeks tien jaar
geleden was daar de benaming „Publizistiekquot; zeer gebruikelijk
naast andere. Men kwam er echter op grond van puristische over-
wegingen op terug ten bate van „Zeitungswissenschaftquot;. In 1926
schreef Jaeger:
„Damit 3 fragt es sich aber, ob man mit Fug und Recht bei der
Bezeichnung: Zeitungswissenschaft bleiben kann. Sie umgrenzt das
Blickfeld doch allzu positiv auf die Zeitung allein, während all
die anderen Mittel, die auf die öffentliche Meinung wirken können,
unberücksichtigt bleiben müssen. Auf der Suche nach einem Be-
griffe, der jegliche Möglichkeit der Mitteilung, der Meinungsbildung
bzw. — Beeinflussung in sich schliesst, stösst man, als treffendsten,
auf den Begriff: Publizistik, der jegliche Art der Veröffentlichung!
Verkündigung, deckt. Für die Wissenschaft von den Formen, Trä-
gern, dem Wesen und den Wirkungen der Mitteilungen sagt man
also am besten hinfort: publizistische Wissenschaft. Man schliesst
mit diesem Namen in nicht unglückhcher Weise an die alte Be-
zeichnung für die Wissenschaft des positiven Staats-, Staaten- und
Völkerrechts an, die DiszipHn, die sich im 18. Jahrhundert schon
und fast allein des Zeitungswesens forschend und lehrend ange-
nommen hatte.quot; 4
1 Wel „publicismequot; science~du publiciste = Celui qui est versé dans la con-
naissance du droit public, écrivain politique. O: Publiciste celui, celle qui
écrit sur le droit public, la politique.
^ H kent „publicismquot; noch „publicistquot;. D geeft slechts publicist = one who
writes on or is skilled in public law, or on current political topics.
W idem.
® i.e. in verband met de voorafgaande uitspraak:
„Das Erkenntnisziel rückt damit von der Zeitung als Ausdrucksmittel des
gesellschaftlichen Bewusstseins zur Mitteilung als Ausdrucksmittel des Gesell-
schaftlichen Bewusstsein, weil wir erst in diesem Ziele die Möglichkeit
haben, die Problemlö.sung einwandfrei durchzuführen quot;
^ XXXVIII, pag. 67
Ook d'Ester gebruikt het woord in dezen zin. i Daarentegen de-
finieerde Bauer in 1921:
Unter Publizistik versteht man schriftstellerische (oder bild-
liche) Aeusserungen, die 1. offen oder verdeckt eine bestimmt
ausg sprochene Tendenz verfolgen und die 2. mit der Absicht ver-
fertigt worden sind, auf das was man jeweils als Oeffenth hke t
anzusehen hat, zu wirken und Einfluss zu nehmen. Sie dient stets
der „Agitationquot;, d.h. sie sucht die Geister in Bewegung zu setzen,
sie in Bestimmte Bahnen zu lenken.quot; 2
Bauer verstaat dus onder „Publizistikquot; de handeling van het
publiceeren en wel met propagandistische bedoebng.
Naar aanstonds zal blijken, bestaat er heden ten dage een sterke
neiging in Duitschland om het woord „Publizistikquot; op te vatten
in Ln zin, waarin „publicistiekquot; hierboven omschreven is. Doch
met dien verstande, dat men de wetenschap zelve onder invloed
van de gewijzigde staatkundige opvattingen, in het bijzonder in
verband brengt met en in dienst stelt van de politieke propaganda,
waardoor de naam ook die kleur krijgt. Dit wordt sterk geaccen-
tueerd door Traub:
Unter „Publizistikquot; begreift man öffentliche Kundgebungen
mannigfacher Art, welche in der durch ein Staatsleben gebundenen
Oeffentlichkeit für ein zu verwirklichendes Ziel werben wollen.
Krumbach daarentegen verstaat onder „Publizistikquot; met de
wetenschap maar de werkzaamheid van het P^^^l^f
zooals Bauer, en spreekt dus van de „Wissenschaft der Publi-
zistik.quot; 4 de Brockhaus drukt zich vrij neutraal uit:
„Publizistik, Schrifttum, das zu Tagesfragen aller Art Druck-
schriften, Zeitungen, Zeitschriften Stellung nimmt. Trager der Pu-
blizistik sind heute ferner die neu-zeitlichen Nachrichtenmit el:
Film, Funk, Schallplatten. Der Begriff Publizistik hegt nicht fest
1nbsp;XXI, o.a. pag. 125-132.
2nbsp;II, pag. 288.
3nbsp;LXXX, pag. 1.
^ XLVIII, passim.
-ocr page 186-und lässt sich insbesondere gegenüber der Journalistik nicht
scharf abgrenzen, ebensowenig wie der Begriff „Tagesfragenquot; ein-
deutig bestimmbar und das Publikum, an das sich die Publizistik
zum Zwecke einer öffentlichen Meinungsbildung wendet, begriff-
lich erfassbar ist. i
Klaarblijkelijk wil de Brockhaüs uitsluitend de handeling en in
geenen deele de wetenschap aanduiden.
Gelijk reeds werd opgemerkt staan tegenover de geciteerde
auteurs verschillende andere, die evenals Jaeger de wetenschap
met „Publizistikquot; betitelen en nog aangehaald zullen worden. Uit
dezen hoofde bestaat er dus geenerlei beletsel om in Nederland den
naam publicistiek te gebruiken voor dat deel der sociale weten-
schappen, dat tot object heeft de betrekkingen tusschen de men-
schelijke samenleving en eiken vorm van openbaarmaking, zoodat
niet slechts krant, tijdschrift, boek, vlugschrift, brochure,' affiche
en andere voortbrengselen van de drukpers tot haar domein be-
hooren, maar evenzeer radio, film, gramophoon, politieke, gods-
dienstige en andersoortige redevoeringen, benevens het tooneel en
zelfs de muziek. 2 Het behoeft na het voorafgaande geen betoog, dat
niet deze verschijnselen zelve met hun kenmerkende eigenschappen
het onderzoekingsobject der publicistiek zijn, maar de wederkeerige
betrekking waarin zij staan tot de menschelijke samenleving. 3
* *
* *
Reeds eenige malen is in het voorbijgaan gewezen op de kente-
ring, die zich na de nationaal-socialistische revolutie in de Duitsche
^ B, deel 15.
„Abgesehen von der Sprache bleibt die visuelle Aufnahme
des Bildes, des Spieles, die Mimik und die akustische der Musik für die
Publizistik von weittragender Bedeutung.quot; XLVllI, pag. 62.
^ Cf. Krumbach, die voor de „Zeitungswissenschaftquot; dezelfde begrenzing
aanneemt, die hier voor de publicistiek is toegepast:
„Es dürfte aber klar sein, dass, beispielsweise herausgegriffen, die filmische
uramaturgie, die Dramaturgie des Hörspiels, die Filmmusik oder eine Reihe
anderer Dinge ebensowenig in den Bereich der Zeitungswissenschaft ge-
hören, wie de Berechnung von Wellenlängen, die technische Vervollkom-
mung von Rotationsmaschinen oder Filmapparaturen.quot; XLVIII pag 216
«
„Zeitungswissenschaftquot;! voltrokken heeft. Deze heeft zoo veel-
omvattende gevolgen, dat daardoor ten volle de hier doorgevoerde
scheiding tusschen de periode voor en na '33 gerechtvaardigd
wordt. De uitspraken, die kenmerkend zijn voor de nieuwe rich-
ting en hier geciteerd zullen worden, kunnen deze steUmg bewy zen^
Zij zijn voor een groot deel ontleend aan het zeer
uiLekend geredigeerde tijdschrift „Zeitungswissenschaft , dat fun-
geert als centraal orgaan voor alle instellingen, die z ch m deze
wetenschap bezighouden en dat als zoodanig -p-entatief is voo
de verschillende stroomingen. Het eerste nummer van den negen
den jaargang (1934) biedt eenige principiëele beschouwingen. Het
opent met een artikel van een der beide redacteuren, P-f. Dr
d'Es^r, die in hoofdzaak zich ertoe bepaalt met aan te geven
waarom juist de „Zeitungswissenschaftquot; zoo goed past in het kader
der nieuwe universiteit en eigenlijk reeds smds lang voldoe aan
de eischen, die de nieuwe staat aan de hoogeschool «teh he
wetenschappelijk onderzoek behoort slechts naar de
zocht te worden, maar het arbeidsveld moet gekozen worden met
het oog op nooden en behoeften van volk en staat. 2
Vervolgens schrijft Dovik.t over Die E-^erung der^z^e^^^^^^^^
kundlichen zur allgemein-publizistischen Lehre und
Met behulp van dit artikel kan getoond worden, -«^e verande
ringen zijn opgetreden, vooral wanneer men het vergelijkt met de
redevoering, die Dovifat acht jaar te voren bij zijn ^-^tsaanvaar
ding uitsprak en waaraan hier reeds een en ander werd ontleend.
„Welches war die bisherige Arbeitsrichtung? Sie galt der Zeitung
und nur ihr allein.quot;
Aldus begint de schrijver om even later op te merken:
„Wir erkannten^^^^lieh im öffentlidiei^ Konkurren-
Tnit woord w^i^^Tiii^T^ebruikt. daar de^^Z^Uj^
hetzelfde is als de publicistiek, al spreken sommigen van „Zeitungswissen
schaftquot; terwijl zij „Publizistikquot; bedoelen naar zal blijken.
X, pag. 2-12.
® XVIII, pag. 12-20.
* h.1. pag. 136 v.v.
ten der Zeitung alten Typs gross wurden und ihr mindestens in
der Meinungsführung, aber auch im Nachrichtendienst mancherlei
abrangen.quot; i
Zoo erg plotseling waren deze concurrenten toch niet opgetreden;
bovendien hebben sommige collegae van Dovifat reeds vele jaren
zich voorstanders betoond van een arbeidsveld, dat meer dan de
courant omvatte. Dovifat heeft zich thans bij hen gevoegd. De
schrijver verkeert onder den indruk van de magistrale wijze, waar-
op de propaganda voor den nieuwen staat zich van allerlei mid-
delen bedient en tot eiken burger doordringt.
„Nie in der Geschichte sind sie (i.e. die publizistischen Führungs-
mittel) so total und in ihrer Auswirkung bis auf den letzten Volks-
genossen angesetzt und durchgesetzt worden.quot;
Vanwege hun gemeenschappelijke taak, bestaande in het geven
van leiding, brengt de Berlijnsche hoogleeraar hen met de courant
in één wetenschap onder. Men zou kunnen meenen, betoogt hij
voorts, dat tegenover het directer contact van radio, film, massa-
meeting e.d. de krant op den achtergrond moet raken; dit is echter
niet het geval, daar de regelmaat van verschijning en de lees-
gewoonte van het publiek haar grooten invloed blijven verschaffen.
„So sind denn die allgemeinen Gesetzmässigkeiten zu finden, die
im Gebiete aller Führungsmittel öffentlicher Meinungs- und Will'ens-
1 Voorzoover hiermede op de radio gedoeld wordt, is de dreiging van dezen
concurrent, althans ui Duitschland, inmiddels bezworen.
„In der Pressebesprechung anlässlich der Konferenz der deutschen In-
tendanten in München hob Reichssenderleiter Hadamovsky nochmals mit
aller Deutlichkeit die verschiedenartigen Aufgaben von Rundfunk und Zei-
tung hervor. Er sagte u.a.: „Der Rundfunk ist keine Zeitung und kein Nach-
nchteninstrument, sondern ein künstlerisches Instrument. Für ihn gelten
also nicht die Gesetze der Zeitung, sondern die künstlerischer Institutequot;
X, l-ll-'34, pag. 507.
In de Vereenigde Staten hebben de kranten strijd gevoerd met de radio-
maatschappijen, teneinde te bereiken, dat slechts berichten, die reeds in de
kranten waren gepubliceerd, per radio zouden worden uitgezonden De
kranten behaalden de overwinning, door eenigen tijd de radioprogramma's
niet op te nemen.
bildung, d.h. in der ganzen allgemeinen Publizistik wirksam sind.
Das ist eine neue Aufgabe.quot;
Onder deze „Führungsmittelquot;, die een plaats vinden in d^ zur
allgemeinen Publizistik geweitete Zeitungslehrequot;, verstaat h^j aa.
krant tijdschrift, affiche, film, radio, massa-demonstatie en po
S'soMatendomquot;, die weliswaar alle een af—^-
der wetenschap vormen, maar tengevolge van „die innere Einheit
Ïler^blizistLhen Führungsmittelquot; onder een gemeenschapp -
H ke overkapping thuisbehooren. Deze nieuwe publicistiek is ^e^
in de tweede plaats zuivere wetenschap; vóór alles is zij, naar on
—1 k HiJUt, op de practijk gericht en wü «« ^^^^^^^^^^
in de propagandatechniek teneinde het volk te helpen opvoeden.
„Zusammengefasst: Die Erlebnisse der letzten Jahre un^ die
vöüige Wandlung unseres öffentlichen Lebens m der --n Staa^
führ^g haben die Zeitungskunde
liehen Erforschung der Zeitung und ihrer öffentlicher WirK j,
In'ji genllle Bearbeitung aller Formen Mfenquot;^^^^^^^^^^
und Willensbildung. Unbeschadet der ™nschafthchen Emze
arbeit über jedes einzelne dieser Führungsmittel ist ihnen alle^^^^^^^^
gang und zilpunkt gemeinsam. Er gipfelt n der grosst n Au^b •
herbei zu führen die innere Einheit der Nation; - ^^
alle in uneigennützigem Einsatz wissenschafthcher
ebenso im Willen zu tätiger Mitarbeit und in innerer Leidenschatt
verpflichtet sind.quot;
Men is geneigd hieruit af te leiden, dat de wijziging van Dovigs
Men ^e gnbsp;..^roorzaakt wordt door wetenschappelijke
:rwT;:gr n^e^s de verwantschap der
van openbaarmaken, als wel door het
n.1. dat de verschillende „Führungsmittelquot;
peliik hoogst belangrijk doel worden gebruikt en derhalve ook ge
Lmenl;; bestudee?d moeten worden terwille van de bes e praeU
sehe resultaten. Deze gedachtengang komt ook bij anderen tot
i^üng zTherdan, dat er op het algemeene thema persoonlijke
quot;arIÏÏirworden gemaakt. De leidende gedachte is, dat ook de
wetenschap in haar verschillende domeinen dienstbaar behoort te
zijn aan den nationalen opbouw; daarvoor moet al het andere
wijken. De wetenschap is niet langer „Selbstzweckquot;. Desondanks
verricht men belangrijk werk en slaagt er meermalen in de nieuwe
oriënteering ook wetenschappelijk volkomen te rechtvaardigen,
afgezien dus van de motiveering met de practische doelstelling, die
door de politieke leer beheerscht wordt.
Prof. Dr Hans Münster, die Erich Everth in Leipzig heeft op-
gevolgd, is tegenwoordig iemand van veel gezag, naar het schijnt.
Hij heeft zijn inaugureele rede gedeeltelijk omgewerkt tot een
artikel, getiteld: Die drei Aufgaben der deutschen Zeitungswissen-
schaft.quot;! Deze zijn „die volkserzieherische Aufgabe, die For-
schungsaufgabe, die Mitarbeit an der Schriftleitervorbereitung.quot;
Deze volgorde spreekt voor zichzelf.
Münster verdeelt het gebied naar de menschelijke zintuigen, die
hij alle in zijn onderzoek betrekt. Uit dien hoofde acht hij de
zwijgende film, de televisie en de pijl met ingesneden teekens, bij
sommige volken op lagen cultuurtrap in gebruik, onderling eng
verwant. Als hoorbare vormen van openbaarmaking stelt hij op
een lijn radio, gramophoon, trommeltaal der negers, signalen in
het verkeer, in het leger en bij de brandweer, evenals fabrieks-
sirenes. Teekens, die met behulp van reuk, smaak en tastzin kun-
nen worden waargenomen, komen meestal slechts voor in ver-
eeniging met andere.
Terecht wil Münster voorkomen, dat men de eenvoudige mede-
deeling van mensch tot mensch in deze wetenschap zou onder-
brengen.
„Aus dem grossen Bereich der Mittel und Möglichkeiten sich von
Mensch zu Mensch zu verständigen etwas mitzuteilen und zu be-
einflussen, interessieren uns Zeitungswissenschaftler nur die-
jenigen Zeichen und Zeichen träger, die öffentlich wirksam sind
oder in der Absicht öffentlicher Wirksamkeit gegeben werden.quot;
Of hij op deze wijze wel de kern van het probleem raakt is
1 LX, pag. 241-249.
twijfelachtig. Als voorbeeld van wat hij onder openbaar verstaat,
behandelt hij de fabriekssirene, die in den regel slechts aan de
arbeiders een teeken geeft en dan niet openbaar is, op verkiezings-
dagen echter de bevolking naar de stembus oproept en als zoo-
danig wel openbaar, dus onderzoekingsobject is. Deze onderschei-
ding doet eenigszins kunstmatig aan; oorzaak daarvan is, dat
Münster blijkbaar „openbaarquot; niet meent te mogen beperken tot
een kleineren kring, in casu het fabriekspersoneel. i
Am treffendsten als Bezeichnung für alle diese öffentlichen
Wirkungsmöglichkeiten und zugleich für die Tätigkeit derer, die
sich ihrer bedienen scheint mir immer noch das Fremdwort Pu-
blizistik zu sein.quot;
Niettemin blijft hij „Zeitungswissenschaftquot; gebruiken, maar wijst
op Kapp en Jaeger, die reeds sinds vele jaren deze ruime begrenzing
van het onderzoekingsterrein voorstonden. Ook Schöne vermeldt
hij in dit verband, die spreekt van de „Wissenschaft von den
Kundgebungsträgernquot;, waarmee hij zoowel openbaarheid als actu-
aliteit meent te hebben aangeduid.
Typeerend voor de huidige Duitsche mentaliteit is de volgende
uitspraak:
„Einzig und allein die Wissenschaft hat im neuen Staat Berech-
tigung, die dem Staatsaufbau dient.quot;
Dit is scherp en ondubbelzinnig geformuleerd; men vraagt zich
' echter af, waarin de bestaansreden van de astronomie gelegen moet
zijn, tenzij misschien in het ontwerpen van extra-mondiale koloni-
satieplannen.nbsp;, .nbsp;,
Aangaande de taak van de „Zeitungswissenschaft jegens den
aanstaanden journaUst merkt Münster op, dat zij m staat is hem
een algemeen overzicht te geven van zijn toekomstig arbeidsveld.
„Dass diese Zeitungswissenschaft nur im völkischen und sozialis-
tischen Sinne gelehrt werden kan, versteht sich von selbst.quot;
Het zou z.i. ongerijmd zijn, dat de te yori^joumalisten over-
^ Krumbach oefent'hierop critiek, cf. xEvnT^ag 220. Hij acht de
actualiteit als kenmerk noodzakelijk om de openbaarheid te completeeren.
tuigde aanhangers van den nationaal-socialistischen opbouw moe-
ten zijn en dit niet van hun docenten geëischt zou worden. Dit
is het doctrinaire standpunt van elke orthodoxie, die blinde ge-
gehoorzaamheid stelt boven uit innerlijken strijd gegroeide zelf-
standige overtuiging en dus iedere besmetting door aanraking met
andersdenkenden tracht te voorkomen; een hervorming der leer-
stellingen van binnenuit door lieden, die het beginsel van harte
zijn toegedaan, maar niettemin de zwakke steeën kunnen onder-
scheiden, wordt op deze wijze zeer bemoeilijkt. De journalist moet
volgens Münster beslist nationaal-socialist zijn; het „Schriftleiter-
gesetzquot; gaat ten deze niet zoo ver; integendeel, § 20 van de ver-
ordening van 19-12-'33, waarmee deze wet in werking werd gesteld,
bepaalt uitdrukkelijk:
„Verantwortungsbewusstsein gegenüber Staat und Volk und per-
sönliche Lauterkeit sollen über die Eignung zum Schriftleiterberuf
entscheiden. Niemand braucht die Anwendung der Vorschriften
des Gesetzes oder dieser Verordnung zu fürchten, der bei der Aus-
übung des Schriftleiterberufes diese Voraussetzungen erfüllt. Eine
darin einheithche, sonst aber vielgestaltige deutsche Presse zu
schaffen, ist der Wille des Schriftleitergesetzes.quot;
Deze rationeele opzet wordt tot een doode letter gemaakt, wan-
neer een leidende figuur als Münster schrijft:
„Der Deutsche Schriftleiter muss überzeugter National-sozialist
sein.... Aber wer nicht ehrlich überzeugt ist von der Richtigkeit
unseres neuen Staatsaufbau, der kann auch nicht andere davon
überzeugen. Niemand wird gezwungen, Schriftleiter, Publizist oder
Propagandist in diesem Staat zu sein. Wer sich diesen Berufen
hingibt, der muss es ehrlichen Herzens tun. Sonst läuft er Gefahr,
zum Saboteur zu werden, gewollt oder ungewollt.quot;
Het is in verband met Münster's uiteenzettingen merkwaardig, dat
men zoozeer de publicistiek als een politieke wetenschap be-
schouwt, dat zij, voorzoover in de philosophische faculteit onder-
gebracht, thans wordt aangediend als „studium rerum publicarum.quot; i
1 LX, pag. 334quot;
Prof D Hinderer uit Berlijn heeft een beschouwing gewijd aan
film en radio, die als wetenschappelijke objecten de publicistiek
en de Zeitungswissenschaftquot; voor nieuwe opgaven plaatsen. i Hij
begint met te poneeren, dat het voor de instelling van een aparte
wetenschappelijke afdeeling noodzakelijk is,
„dass auch ein in sich geschlossener Bereich existiert, der in
einer Sondergesetzlichkeit gebunden ist.quot;
Hij vraagt zich nu af welk verband radio- en filmkunde hebben
met publicistiek, „Zeitungswissenschaftquot; en theaterwetenschap.
Men kan een bepaald gegeven vanuit verschillende gezichtspunten
benaderen; zoo kunnen artistieke, oeconomische, technische, po-
litieke en publicistische aspecten elk afzonderlijk behandeld wor-
den. Bij het onderzoek
„muss von der Eigenart und von der Zweckbestimmtheit aus-
gegangen werden.quot;
Dan blijkt,
„dass man nicht einmal die Erkenntnisse der Zeitungswissen-
schaft ohne weiteres für die neuen Gebiete auswerten konnte.
Op grond van deze feiten wenscht Hinderer „Zeitungskundequot; en
daarnaast film-, radio- en tijdschriftenkunde als gelijkwaardige
bijzondere onderzoekingsgebieden naast elkander tenbsp;«^n en
te laten overkoepelen door de algemeene publicistiek. Dit lijkt in-
derdaad een redelijke en doeltreffende verslag.
Ook Hinderer dringt aan op een onderzoek, dat met slecnts
tracht vast te stellen wat met de publicistische middelen gedaan
wordt, maar ook wat gedaan kan en moet worden. De practische
inslag komt hier weer te voorschijn, die de wetenschap ten volle
in al haar mogelijkheden wil toepassen.
Waldkirch brengt nadrukkelijk de didactiek op den voorgrond,
waar hij erop wijst, dat vooral thans de kranten een zoo belang-
rijke taak hebben, dat wel nauwkeurig de beste werkwijze der
1 XXXI, pag. 20-23
-ocr page 194-bladen mag worden vastgesteld. i teneinde den journalisten de
juiste opleiding hiervoor te geven.
„Es ist darum eine dringliche staatspolitische Aufgabe, die zen-
trale Funktion der Tagespubliszistik in Bezug auf öffentliche Mei-
nung und pohtische Willensbildung klarzustellen. Es gilt, in logi-
schem Beweisverfahren die Gesteze der Beeinflussung und Formung
der öffentlichen Meinung durch die Zeitung festzustellen und die
Gesetzmässigkeiten des publizistischen Schaffens zu erforschen.
Wenn wir die Reichweite dieser Frage nur kurz bedenken, so
müssen wir die unbedingte Notwendigkeit einer zeitungswisLn-
schafthchen Forschung ohne weiteres erkennen.quot;
En tot slot:
„Es wird sich erweisen, das den bisherigen Ergebnissen der
Zeitungsforschung für die progressive Entwicklung des deutschen
Zeitungswesens entscheidende Bedeutung zukommt und dass die
weitere wissenschaftliche Forschung die Voraussetzungen sichert
für eine planmässige Intensivierung alles politisch-publizistischen
Schaffens zur Begründung eines neuen Staats- und Volksbewusst-
seins im Sinne der Nation.quot;
Dit is ongeveer wat Waldkirch in zijn artikel in allerlei toon-
aarden herhaalt. Middelerwijl schenkt hij slechts aandacht aan de
krant en meent, dat er weliswaar nog geen „Zeitungswissenschaftquot;
bestaat, maar dat men op den weg is erheen. Het is zeer de vraag,
of hij daarbij een goede wegwijzer is.
Prof. Dr W. Kapp uit Freiburg draagt een artikel bij, dat opvalt
door zijn nuchterheid. 2 Kapp gaat het ontstaan der „Zeitungswissen-
schaftquot; na en wijst erop, dat deze voornamelijk na den oorlog is
opgekomen uit het initiatief van vakvereeniging en uit de pers of
van den staat, die de pers in hooge eere hield, daar de gebeurte-
nissen gedurende den wereldoorlog hadden getoond, hoezeer het
keizerrijk in juiste waardeering van de pers was tekort geschoten.
Goeddeels ging de aandrang tot stichting van intstituten voor
1nbsp;LXXXVT^. 29-31.
2nbsp;XLIII, pag. 24-29.
-ocr page 195-„Zeitungswissenschaftquot; van deze beide instanties uit, niet van de
universiteiten, waarbij een uitzondering gemaakt moet worden
voor sommige hoogleeraren uit andere vakken, die zich eigener
beweging met de pers als bijvak inlieten.
De schrijver beschouwt dan de „Zeitungswissenschaftquot; iets nader.
Hij betwijfelt haar „Eigenständigkeitquot;, haar autonomie, daar zij
slechts één voorwerp, de courant, heeft. De wetenschap schrijdt
evenwel voort van het bijzondere naar het algemeene, anders zou-
den er zooveel wetenschappen als voorwerpen zijn. Hij haalt tei
verduidelijking Tönnies aan, die eens gezegd heefti, dat er geen
eendenwetenschap bestaat, doch dat de ornithologie als onderdeel
van de zoölogie zich met eenden bezighoudt. Voor de pogingen
van Peters en Traub om de courant bij de sociologie onder te
brengen, heeft Kapp geen waardeering 2; men zou dan boven-
dien van „publizistische Wissenschaftquot; moeten spreken. Maar
daarbij was het gevaar groot, dat men aan het formeele zou blijven
hangen, niet het leven zelf zou grijpen, waarvoor de „Zeitungs-
wissenschaftquot; zich juist zoozeer interesseert, n.1. voor
was aus dieser Aktualität, dem Zeitgeschehen durch die Zeitung
wid, was sie aus dem Rhythmus der Zeit, den sie vermittelt,
macht.quot;
Men kan niet zeggen, dat deze redeneering volstrekt klemmend
is Het is niet in te zien, waarom een publicistiek als deel der
sociologie, of liever der sociale wetenschappen, formeel zou moeten
blijven en niet het leven zelf, „den Rhythmus der Zeitquot; zou kunnen
grijpen.nbsp;,
Kapp stelt dan de vraag, waarom men eigenlijk zoo groote be-
teekenis hecht aan de autonomie der „Zeitungswissenschaftquot;; deze
studie blijve een wetenschappelijke provincie. In de wetenschap
treedt steeds specialisatie op en de onderded^roeien naar de
1 XLVIII, pag. 221 op den zevenden sociologendag, volgens de Verhand-
lungen, deel VII, pag. 72.nbsp;ie ,ppr
^ Althans wat Traub betreft is dat geen wonder. Zyn boek (LXXX) is zeer
duister in zijn terminologie en tracht de eenvoudigste dingen zoo ingewik-
keld mogelijk voor te stellen.
beteekenis van het onderzoekingsobject tot mindere of meerdere
zelfstandigheid, al worden zij geen autonome wetenschappen; zoo
is het gegaan met rassenonderzoek, vitaminewetenschap, wegen-
bouw, verkeer etc. Zoo gaat het ook met de „Zeitungswissenschaftquot;:
„Als Ertrag des der Einzelerscheinung Zeitung zugewandten
Denkens ergibt sich ein solch umfangreiches Feld von Tatbestän-
den, gesichteten Erkenntnissen, dass sie schliesslich eine eigene
Wissenschaftsprovinz konstituieren. Freilich reicht dieses Wissen
mit all den auf erkenntnismässige Durchdringung gerichteten In-
tentionen in fast alle wissenschaftlichen Disziplinen hinein gemäss
der Mannigfaltigkeit und Vielseitigkeit des Zeitungsstoffes; es hat
darin die Geschichte, die Volkswissenschaft, die Soziologie usw.
Teil, aber das tut ihrer Würde, ihrer Ehre doch keinen Eintrag,
so wenig wie es dem Ansehen der Geographie, der Wissenschaft
vom Raum, abträglich ist, dass sie sich aufbaut aus Elementen der
Geologie, der Anthropologie, der Soziologie, der Physik, der Volks-
wirtschaft, oder der Hygienewissenschaft, die mit Erkenntnissen,
Methoden des Gesamtbereiches der medizinischen Wissenschaft
arbeitet. Hier wie bei unserer Zeitungswissenschaft handelt es sich
also um eine zusammengesetzte Wissenschaft, bei der das Denken
und Forschen bald in dieser, bald in jener Richtung sich bewegt
wie die jeweihge Wissenschaftssphäre, der das spezielle Objekt
der Forschung angehört, es nahelegt.quot;
Tegenover den dikwijls wat opgeschroefden toon van vele vak-
genooten doet deze bescheiden bezonnenheid aangenaam aan. Dat
mag echter geen aanleiding zijn om over het hoofd te zien, dat Kapp
in wezen niets uitzonderlijks beweert: vervangt men „Zeitungs-
wissenschaftquot; door „Zeitungskundequot; en denkt men zich eenige
overeenkomstige artikelen gewijd aan film, radio etc., dan heeft
men de courante indeeling in verschillende afdeelingen, die om-
spannen worden door de pubUcistiek. Alleen laat Kapp zich daar-
over, althans in dezen geest, niet uit.
Interessant is het hier reeds vaker aangehaalde boek van Krum-
bach, dat eenige maanden geleden verschenen is en derhalve met
de nieuwe wetenschappelijlce oriënteering, nauw samenhangend
met de politieke gebeurtenissen, rekening heeft kunnen houden.
Helaas vermeit Krümbach zich, evenals Traub, in allerlei duistere
formuleeringen 1 en ingewikkelde constructies, die ten deele op
philosophisch gebied overgrijpen, wat overigens bij een boek over
Grundfragenquot; niet geheel onbegrijpelijk is. Doch ook een wijs-
geerige beschouwing kan duidelijk zijn; over het algemeen is dui-
delijkheid van uitdrukking een bewijs van beheerschmg der stot.
Het is niet doenlijk in dit bestek dit boek diepgaand te bespre-
ken- wel is het verantwoord en gewenscht nog enkele passages te
citeèren. Er moge aan herinnerd worden, dat Krumbach met het
woord „Publizistikquot; het object der wetenschap, dus de handelm
van het openbaarmaken aanduidt, niet de wetenschap zelf, hoewel
hij met den naam „Zeitungswissenschaftquot; niet tevreden is.^
Gegenstand der „Zeitungswissenschaftquot; ist die Publizistik, als
die Einheit einer organisch verbundenen Reihe von Faktoren die
nach Inhalt und Form (Mittel), nach Raum und Ergebnis ihrer
Wirksamkeit, Triebkräfte des öffentlichen Lebens sind, und die in
ihrer Gesamtheit durch das Spannungsverhältnis von Zeit und
Leben für die Zielgestaltung in besonderer Weise bedeutsam, das
heisst aktuell sind. Die Erkenntnis des Gegenstandes der quot;tungs-
wissenschaftquot; macht sogenannten Wissenschaften ein Ende, die als
Zeitschriften-, als Film-, als Rundfunk- oder auch ^^^
Wissenschaft neben der Zeitungswissenschaft, aus oberflachhcher
Auffassung des Gegenstandes, einem namhaften Soziologen Veran-
lassung gaben, vergleichsweise von einer Hühner- oder Enten-
Wissenschaft in der Zoologie zu sprechen.quot; 3
Men ziet het, Kbumbach houdt vast aan den naam Zeitungs-
wissenschaftquot; en geeft dien aan de wetenschap^het terrem der
^ Een enkel voorbeeld: ..»ie Q-Htät der Inhalte ist aber naher gekennz^^^^^^^^^^
von der Art der Aktualität, der Aktualität nach Inhalt und Form, und nach
Inhalt und Form der Aktualität.quot; XLVIII, pag. 218.
2 Cf. h.1. pag. 166.
® XLVIII, pag. 221; cf. h.1. pag. 179.
publicistiek bestrijkt. Polemiek dreigt in een geval als het boven-
staande te ontaarden in haarklooverijen.
Krümbach constateert:
„Wissenschaft, Lehre und Studium fallen bei der „Zeitungswis-
senschaftquot; ebenso in eine natürliche Teilung, wie bei anderen
Wissenschaftenquot; i.
Hij zegt aangaande de methode:
„Die Methoden zur wissenschaftlichen Erfassung dieses Gegen-
standes werden bestimmt von der Vielzahl der Gebiete, die der
Gegenstand berührt. Sie werden sehr mannigfach sein, weil es sich
um die Erforschung einer Tatsache handelt, die alle Lebensgebiete
mehr oder weniger stark tangiert. Wie denn die Erbegnisse der
Forschung Stoff zu einer Lehre geben, die notwendig ist für alle
die irgendwie berufen sind zu führen, sei dies im Volk selbst, in
seinen einzelnen Gliedern und Kreisen, sei dies an der Spitze eines
Volkes und im Verkehr der Völker untereinander.quot;
Tot zoover Krumbach.
Hans Traub, de „Randgebietequot;-medewerker van „Zeitungswissen-
schaftquot;, heeft in dit tijdschrift een artikel gepubliceerd, dat tot
titel draagt: „Film und Rundfunk in der Zeitungswissenschaft.quot;2
Hij geeft deze definitie:
„Aufgabe (der Zeitungswissenschaft) ist die Erforschung und
Lehre verschiedener Formen öffentlicher Ansprache in Staat und
Volk.quot;
Hij scheidt deze in middellijke en onmiddellijke; overigens noemt
hij de publicistiek „Zeitungswissenschaftquot; en zegt:
„Es handelt sich um einem pars-pro-toto-Begriff. „Zeitungquot; als
eines der ältesten publizistischen Führungsmittel wird für „Publi-
zistikquot; als Summe dieser Mittel eingesetzt.quot;
Tenslotte meent hij:
Zeitungskunde, Zeitschriftenkunde, Flugblattkunde,
1nbsp;XLVm^ag. 222.nbsp;'nbsp;--
2nbsp;LXXXI, pag. 152-159.
-ocr page 199-Filmkunde, Rundfunkkunde usf. in unserer Disziplin zur Erkennt-
nis publizistischen Handelns führen.quot;
Traüb wenscht een algemeene propaedeuse voor alle studenten
over courant, film en radio. Hij verklaart zich, in tegenstelling tot
Kapps bewering, afkeerig van de sociologische beschouwmgswyze:
„Es kommt nicht so stark auf das Formal-Soziologische wie auf
das methodisch-politische Element „zeitungswissenschafthchen
Denkensquot; an, auf das aktivistische Erfassen der uns umgebenden
publizistischen Erscheinungen unter einem sie erschöpfenden Ge-
Lhtspunkt. Deshalb führt auch das rein psychologische Denken
nicht zum Ziel. Allerdings bietet uns die Psychologie eme wesent-
liche Hilfe.'
IICIIC llllic.
Hij ontwikkelt dan zijn rijkelijk gecompliceerd systeem reeds
bekend uit zijn boek en besluit met enkele graphische voorstellmgen
betreffende hoogeschoolarbeid, vakschoolarbeid en arbeid ter al-
gemeene ontwikkeling, welke verricht moet worden aan een onder-
wijs- en onderzoekingsinstituut voor „Zeitungswissenschatt . ue
laatste afdeeling is bestemd om een sfeer van vertrouwen te schep-
pen tusschen het volk en den arbeid van allen, f
opzicht werkzaam zijn op het gebied der pubhciteit; als toe-
hoorders stelt hij zich voor:
alle verantwortlichen pädagogischen Gruppen, Beamte, und die
politische Volksgemeinschaft als Empfänger (Publikum) des pu-
blizistischen Einflusses.quot;
Waar het te dezer plaatse hoofdzakelijk om de grondbeginselen
gaat, daar bestaat er geen aanleiding om nader op dit welover-
wogen ontwerp in te gaan.
Dr Walter Schöne heeft zich beziggehouden met de „Zeitungs-
wissenschaftliche Grundbegriffe.quot;! Hij is ingenomen met de idee
van het studium rerum publicarum, welke aansluit bij de opvat-
ting der achttiende eeuw, en ook later overheerscht m geschriften
over dagbladen en tijdschriften. Hij brengt in herinnering, dat met
alleen film en radio^odi^ok^;ede^^ en tooneel in de pu-
1 LXVIII, pag. 473-483.
-ocr page 200-bhcistiek moeten worden opgenomen. Schöne is in tegenstelling
met Traüb, dien hij scherp aanvalt, van meening, dat deze „nieuwe
gebiedenquot; ontgonnen moeten worden vanuit de eigenlijke Zei-
tungswissenschaftquot;, die immers al een eindweegs gevorderd i's en
met verdrongen mag worden. Bij een dergelijke methode dreigen
echter gevaren; ook Schöne zal toch beseffen, dat men b v de
radio niet aan courantennormen kan afmeten, zonder tot onjuiste
conclusies te geraken.
*
Ten slotte is het van belang erop te wijzen, dat het niet in de
bedoehng lag om in het bovenstaande een critisch litteratuur-
overzicht te geven van de tegenwoordige Duitsche opvattingen
inzake de publicistiek cum annexis. Een dergelijk overzicht zou
te veel plaatsruimte in beslag nemen; bij de critische bespreking
zou men steeds weer stuiten op de levensbeschouwing, die thans in
Duitschland ook de wetenschap domineert en niet in de eerste
plaats vraagt naar weten terwille van het weten, maar resultaten
verlangt, die gebruikt kunnen worden bij den opbouw van den
staat en de versterking der nationale eenheid. Het standpunt, dat
door den schrijver van dit boek wordt ingenomen, is uitvoerig
mteengezet en gemotiveerd. Deze grepen uit de nieuwste litteratuur
dienen slechts om een indruk te geven van de onderling veelzins
verschillende zienswijzen in het land, dat onbestreden den toon
aangeeft op dit wetenschappelijk terrein, waarop het reeds zooveel
heeft tot stand gebracht. Als samenvatting zou een citaat ontleend
aan Hermann Meyer kunnen dienen:
„Die Praxis zeigt aber, dass die Mehrzahl der Zeitungswissen-
schaftler im Begriff ist, sich der Publizistik zuzuwenden, auch wenn
vorerst - nur natürlich - das primär zeitungswissenschaftliche
überwiegt.quot; i
Men moet echter nooit vergeten, dat „standpuntenquot;, „zienswijzenquot;
en „principieele beschouwingenquot; tenslotte niet zoo belangrijk zijn-
dergelijke uiteenzettingen kunnen eenig nut hebben door een on-
1 LVII, pag. 205, noot.nbsp;quot;nbsp;--
-ocr page 201-juisten indruk bij de buitenwereld te voorkomen, als naamkaartje
dus Maar niemand denkt eraan een mensch slechts op grond van
zijn kaartje te beoordeelen. Men leert hem persoonlijk kennen en
vormt zich eerst dan een opinie. Zoo moet ook de wetenschappe-
lijke arbeid, die verricht is en zal worden, uitmaken, welke be-
teekenis aan de publicistiek toekomt. Het doel van dit hoofdstuk
is slechts een naamkaartje van stevig papier, met duidelijke letter
bedrukt, te verschaffen.
DE OPLEIDING VAN DEN JOURNALIST
In de middeleeuwen hadden de gilden het leerlingwezen nauw-
keurig georganiseerd en gereglementeerd, eenerzijds om overvul-
ling van het handwerk te voorkomen, anderzijds ook om den
goeden naam van het ambacht niet in discrediet te brengen ten-
gevolge van de uitoefening door onbekwamen.
Heden ten dage heeft de staat talrijke voorzorgsmaatregelen ge-
nomen, welke waarborgen, dat geneeskunde en advocatuur niet
in handen van beunhazen vallen. Ook de dierenarts is verplicht
een welomschreven studie te volbrengen, alvorens hij de bevoegd-
heid tot uitoefening van dit beroep verkrijgt. i Van onderwijzers
en leeraren geldt natuurlijk hetzelfde.
De journalistiek is in de meeste landen een vrij beroep waar-
voor ook geen examen wordt vereischt; ieder, die dat wenscht,
ook iedere mislukkeling, kan „het in de journalistiek probeerenquot;
en zich journalist noemen. De gemeenschap eischt niet van den
journahst, dat hij zijn competentie aantoont, voor zij hem toestaat
het beroep zijner keuze uit te oefenen. De journalisten zelve heb-
ben niet het voorbeeld der oude gilden gevolgd, evenmin de dag-
bladondernemingen.
Het is overbodig er nogmaals op te wijzen welke een enormen
invloed journalisten kunnen uitoefenen, hoe groot de opvoed-
kundige beteekenis van hun werk kan zijn. Uit dezen hoofde zou
men althans mogen verwachten, dat allerwege aan adspirant-
journalisten de gelegenheid wordt geboden zich zoo goed mogelijk
voor te bereiden voor de verantwoordelijke taak, die zij op zich
willen nemen.
Hoe zijn de feiten?
^ Cf. de uitspraak van Nikolaus von Szemere, aangehaald by XXXVIII, pag. 54.
-ocr page 203-Nu uiteengezet is welke betrekkingen er tusschen de Duitsche
Zeitungswissenschaftquot; en de opleiding van den journalist bestaan,
nu eveneens is aangegeven, dat deze betrekkingen niets uitstaande
hebben met het wetenschappelijke doel der publicistiek, waarvan
de journalistenopleiding slechts een der „bijproductenquot; vormt, is
het hier de plaats om nader te onderzoeken, waaruit deze opleiding
in verschillende landen eigenlijk bestaat en bestond. Wordt zy aan
het toeval overgelaten en aan de modelleerende werking der prac-
tijk of is er sprake van een stelselmatige scholing en zoo ja, waarin
bestaat deze?
Het is verre van gemakkelijk, naar reeds werd opgemerkt, om
zich op dit gebied te oriënteeren, daar de bestaande litteratuur
schaarsch is en bovendien in de openbare bibliotheken hier te
lande goeddeels niet aanwezig. Een algemeen overzicht, zoowel
van Duitschland als van andere landen, geven Groth i. Jaeger ^^
en Weill3. De eerste heeft in zijn vierdeelig werk „Die Zeitung
een overweldigende hoeveelheid materiaal samengebracht, waar-
voor ieder, die dit onderwerp bestudeert, hem dank verschuldigd is.
Ook verschillende andere schrijvers vermelden een en ander
betreffende de opleiding, meestal zeer onvolledig, soms bovendien
onjuist. In het bijzonder ontbreken veelal de cijfers, welke be-
trekking hebben op het percentage der journalisten, die een spe-
ciale opleiding hebben genoten, evenals op hun beloonmg en hun
werkgelegenheid (en werkloosheid) in vergelijking met degenen,
die in de practijk werden opgeleid.
Wanneer deze gegevens een enkele maal beschikbaar waren,
zijn zij in het overzicht opgenomen.
* *
Wanneer nu in de eerste plaats zal worden nagegaan, hoe de
journalistenopleiding in Duitschland geregeld is, moet men in het
oog houden, dat deze gegevens tot op zekere hoogte slechts histo-
rische waarde hebb^ omdat sinds dejiie^erswetgevmg de
1nbsp;XXV, pag. 226-267.
2nbsp;XXXVIII, pag. 19-36.
3nbsp;LXXXVI, pag. 367 v.v.
-ocr page 204-journalistiek daar niet langer een vrij beroep is en de staatsinvloed
er naar streeft van den journalist een officeelen propagandist te
maken. 1 Deze tendentie, ook in andere dictatoriaal geregeerde
landen merkbaar, blijkt o.a. in een reorganisatie der opleiding.
Zij is in vollen gang; bekende figuren uit de wereld der docenten
moeten wijken. Zoolang dit proces voortgaat, is het niet mogelijk
een overzicht van den nieuwen toestand te verkrijgen. Deze zal
dus slechts aan de hand der wetsbepalingen en officieele richt-
lijnen beschouwd kunnen worden.
Volgens Walther H. Jentsch hadden in 1928 van 3200 redac-
teuren 2016, dus 63 %, een academische opleiding genoten (ook
afgestudeerd?), 832 hadden de middelbare school bezocht en 352
slechts de lagere. 2 Uit enquêtes, die evenwel volstrekt niet op vol-
ledigheid aanspraak kunnen maken, blijkt dat academici onder
overigens gelijke omstandigheden de voorkeur hebben 3; de boven-
staande cijfers wijzen daar ook reeds op.
Er kan dus niet aan getwijfeld worden, dat in Duitschland de
universiteit een belangrijke plaats inneemt bij de opleiding der
journalisten. Hierbij vallen twee richtingen te onderscheiden. De
eene wil den aanstaanden journalist laten studeeren in een aantal
vakken, die gekozen worden al naar de richting, waarin hij zich
na zijn studie wenscht te specialiseeren. De andere acht het object
van de studie slechts van ondergeschikt belang, maar hecht groote
beteekenis aan de universitaire studie als zoodanig terwille van de
geestelijke en zedelijke (volharding!) vorming en tevens, omdat
de journalist dan op één gebied geheel thuis is. Beide richtingen
stemmen hierin overeen^^ zij van den student verlangen, dat
1 Cf. § 1 van het Schriftleitergesetz van 4 October 1933:
„Die im Hauptberuf oder auf Grund der Bestellung zum Hauptschriftleiter
ausgeübte Mitwirkung an der Gestaltung des geistigen Inhaltes der im
Reichsgebiet herausgegebenen Zeitungen und politischen Zeitschriften durch
Wort, Nachrichten oder Bild ist eine in ihren beruflichen Pflichten und Rech-
ten vom Staat durch dieses Gesetz geregelte öffenUiche Aufgabe. Ihre Träger
heissen Schriftleiter. Niemand darf sich Schriftleiter nennen, der nicht nach
diesem Gesetz dazu befugt ist.quot;
^ Aangehaald door XXV, pag. 279.
3 XXV, pag. 280.
hij groote aandacht wijdt aan de „Zeitungswissenschaftquot;, zoowel
door studie als door seminaarwerk en dat hij ook door volontair-
arbeid, b.v. gedurende de vacanties, zich practisch bekwaamt. Deze
aanvullende opleiding, die dus in het bijzonder met den toekom-
stigen werkkring rekening houdt, kan plaats hebben gedurende of
na de meer algemeene studie.
Groth wenscht, dat zijn toekomstige collega één vak als geheel
bestudeert en op andere gebieden zich nog eenigszins orienteert.
Daarbij eischt hij overvloedige practische werkzaamheid om on-
aangename ervaringen in de uitoefening van het beroep te voor-
komen. Het is de vraag of dit mogelijk en gewenscht is. Hij zeit
erkent, dat velen uit vrees voor „Journalistenzüchtereiquot; de waarde
van practische oefeningen (dus seminaarwerk, niet volontairschap)
hebben ontkend en wel onder den invloed van de stelling van den
„geborenquot; journalist. i Ook op andere gronden heeft deze ont-
kenning reden van bestaan, naar zal blijken.
Dovifat, de bekende Berlijnsche hoogleeraar in de „Zeitungs-
wissenschaftquot;, is het met Groth eens voor wat de theoretische zijde
van de opleiding betreft. 2 Hij bestrijdt de opvatting als zou het
voornaamste doel van de „Zeitungswissenschaftquot; bestaan m de
opleiding van journalisten. De journalist moet evenwel beschikken
over veel kennis en een rijke ervaring; hij behoort in eenig speciaal
vak gestudeerd te hebben, daarnaast de „Zeitungswissenschatt te
hebben beoefend en tenslotte over een ruime algemeene ontwikke-
ling te beschikken.
Er mag Jurist sein oder Volkswirt, Literarhistoriker oder
St'aatswissenschaftler, was er immer sei, er muss es ganz sein, und
je meisterhafter er es sein wird, um so besser für seine Berufs-
laufbahn.quot;
De beroepsvorming behoort „zeitungsfachlichquot; te zijn en met
„rein journalistisch oder verlagstechnischquot;, want de onderhnge
aanraking tusschen geestelijke, oeconomische en technische afdee-
^ XXV, pag. 269-272.
2 XVII, pag. 11, 12.
ling van het bedrijf is zoo innig, dat het voor een goede samen-
werking noodzakehjk is, dat men in eikaars arbeid een juist in-
zicht heeft.
Het is echter zeer de vraag of dit inzicht niet beter in de practijk
wordt verworven dan aan de universiteit; ook Dovifat vreest
immers voor verbrokkeling van de academische studie en die
wordt op de door hem aanbevolen wijze bevorderd. Dovifat voelt
terecht niets voor practische oefeningen in universitair verband,
zooals anderen voorstaan.
„Ist das Fachwissen gewonnen, so ist der Gebrauch des journalis-
tischen Handwerkzeuges dem künftigen Journalisten innerhalb des
Zeitungsbetriebes bald beigebracht. Soweit sich die Zeitungswissen-
schaft auch mit diesem Handwerkzeug beschäftigt, tut sie das
nicht, um Journalisten zu drillen, sondern um die Technik der
journalistischen Arbeit kennen zu lernen und zu erproben.quot;
Hij acht deze wetenschap voor den aanstaanden journalist van
nut, omdat zij hem helpt bij het overzien van zijn arbeidsveld,
begrip geeft van zijn phchten en kennis verschaft nopens de be-
teekenis van zijn instrument en de gevaren, die aan het gebruik
daarvan verbonden zijn.
De Nestor der „Zeitungswissenschaftquot;, Karl Bücher, is een goed
representant der eerstgenoemde richting. Hij heeft een uitgebreid
studierooster opgesteld, waarin seminaarsoefeningen onder leiding
van journahsten uit de practijk zijn begrepen. Jaeger heeft het
opgenomen met nog zeven andere roosters, waarvan één van hem-
zelf. i Bûchers studievoorschrift voor de Leipziger universiteit
volgt hier eenigszins verkort:
Studienplan zur berufsmässigen Ausbildung in der Zeitungskunde
an der Universität Leipzig (1916).
Wer sich der Journalistiek als Lebensberuf widmen will, bedarf
eines mindestens dreijährigen Hochschulstudiums, dessen Haupt-
XXXVIII, pag. 98-113.
-ocr page 207-fâcher der philosophischen Fakultät angehören. Je nach der ein-
zuschlagenden Richtung gliedert sich dasselbe folgendermassen:
a. Für politische Journalistik.
Zu hören sind Vorlesungen aus folgenden Gebieten:
1 Geschichte; 2. Nationalökonomie; 3. Statistik; 4. Geographie;
5. Verwaltungslehre; 6. Politik und allgemeine Staatslehre; 7.
Rechtswissenschaftliche Fächer;
Ergänzend können je nach Neigung hinzutreten Vorlesungen
aus dem Gebiete der Philosophie, Literaturgeschichte, Völkerkunde..
b. Für Handelsjournalistik.
Den Mittelpunkt der Studien hat eine eingehende Beschäftigung
mit Nationalökonomie, Statistik und Verwaltungslehre zu bilden.
Ausser den oben unter 2, 3, 4 und 5 genannten Fächern kommen
dabei in Betracht: nationalökonomische Spezialvorlesungen, wie
Agrarpolitik, Gewerbepolitik, Handelspolitik, Geld-, Kredit-, und
Börsenwesen, Verkehrswesen, Versicherungswesen.
Von rechtswissenschaftlichen Vorlesungen sind ausser der all-
gemeinen Rechtslehre besonders Handels-, Wechsel- und Seerecht,
Konkursrecht, Versicherungsrecht, Völkerrecht zu boren.
Ausserdem wird den Studierenden empfolen, die handelstech-
nischen Fächer (Handelsbetriebslehre, Buchführung, kaufmanni-
sche Arithmetik), welche an der Handelshochschule gelesen wer-
den als Hörer dieser Anstalt sich anzueignen, oder ihr Studium
mit'der Absolvierung eines vollständigen, durch die kaufmanni-
sche Diplomprüfung abzuschliessenden Lehrganges an der Han-
delshochschule zu beginnen und darauf ein dreisemestiges Univer-
sitätsstudium folgen zu lassen.
c Für die feuilletonistische Richting.
1.nbsp;Philosophie, insbesondere Geschichte derselben, Psychologie,
Ethik, Aesthetik.
2.nbsp;Deutsche, französische und englische Literaturgeschichte,.
Theaterwesen, Musikgeschichte.
-ocr page 208-3.nbsp;Germanische und allgemeine sprachwissenschaftliche Fächer.
4.nbsp;Kulturgeschichte, Kunstgeschichte, Archäologie.
* *
* *
Für die Studierenden aller drei Richtungen werden besondere
Fachvorlesungen gehalten:
1.nbsp;über die allgemeine Geschichte des Zeitungswesens;
2.nbsp;über Organisation und Technik der modernen Zeitung;
3.nbsp;über Zeitungspolitik.
Ausserdem besteht zur praktischen Berufsvorbereitung ein selb-
ständiges Institut für Zeitungskunde, dessen Besuch jedoch erst
in den späteren Studiensemestern in Frage kommt und die Teil-
nahme an den Fachvorlesungen voraussetzt. Mitglied dieses In-
stituts kann nur werden, wer als Studierender an der Universität
immatrikuliert ist oder mindestens den akademischen Hörerschein
besitzt.
Ueberdies wird den Studierenden die Teilnahme an Uebungen
für Anfänger aus den vorzugweise für die einzuschlagende Rich-
tung in Betracht kommenden Fächern angelegentlich empfohlen.
Wesentlich trägt es zum Fortkommen in der erwählten Berufs-
richtung bei, wenn die Studierenden sich darauf einrichten, ihre
Berufsvorbereitung mit Ablegung der Philosophischen Doktorprü-
fung abzuschliessen, über deren Erfordernisse die Promotions-
ordnung der philosophischen Fakultät Aufschluss gibt. Ein be-
sonderes Fachexamen ist nicht in Aussicht genommen.
Das Institut für Zeitungskunde an der Universität Leipzig hat
den Zweck, die wissenschaftliche Durchbildung der Zeitungskunde
zu fördern und den Studierenden, welche sich berufsmässig dem
Dienst der Tagespresse widmen wollen, diejenigen Kenntnisse zu
vermitteln, welche ihnen den Uebergang in die Praxis erleichtern
und sie zur richtigen Auffassung ihrer künftigen Aufgaben an-
leiten können.
Seine Errichtung ist von der Grundauffassung geleitet worden, dass
die zur wissenschaftlichen Ausbildung von Journalisten gehörigen
Fächer an der Universität bereits vertreten sind, und dass es in
jedem Einzelfall nur auf eine zweckmässige Verbindung der
Fächer ankommt, die ja nach der einzuschlagenden Richtung ver-
schieden sein kann. Es ist deshalb ein eigener Studienplan zur
berufsmässigen Ausbildung in der Zeitungskunde entworfen wor-
den der für die drei in Betracht kommenden Richtungen die Fächer
angibt, denen die wissenschaftliche Beschäftigung sich besonders
zuzuwenden hat. Für die Studierenden aller drei Richtungen wer-
den ausserdem Fachvorlesungen über Geschichte, Organisation
und Technik, sowie Politik des Zeitungswesens abgehalten
Um seiner Doppelaufgabe zu entsprechen, sind dem Institut für
Zeitungskunde verschiedene Sammlungen und eine Fachbibliothek
angegliedert worden.
5m der unterrichtlichen Aufgabe des Instituts für Zeitungskunde
nachzukommen, werden in demselben folgende Uebungen abge-
^l^'^Hauptkursus, geleitet vom Direktor des Instituts; in ihm wird
diequot; Quellenkunde und die Arbeitsweise der Zeitungen behandel
und Anleitung zu eigenen wissenschaftlichen Untersuchungen auf
dem Gebiete der Zeitungskunde gegeben.
2. Fachkurse, die von Praktikern der Presse geleitet werden,
quot; A ^Einführung in die Tätigkeit des politischen Redakteurs;
B. über die Stilformen und Technik des Feuilletons;
G. über Handelsjournalistik;
D über Lokal- und Provinzredaktion;
E über Herstellungstechnik und Rechnungswesen;
F über Presserecht, Urheberrecht, Verlagsrecht.
L Teilnahme an den allgemeinen Uebungen des Hanptkursu
sind sämtliche Mitglieder verpflichtet. Ausserdem sie berech-
tigt, an einem der Fachkurse A-C und an den Kursen D, E und F
nach Belieben teilzunehmen.quot;
Het plan door Jaeger ontworpen, ziet er uit als volgt:
a Für politische Redakteure.
1 Geschichte, 2. Geographie; 3. Rechtswissenschaften; 4. Na-
tionalökonomie; 5. Völkerkunde; 6. Philosophie.
b. Für Wirtschaftsredakteure, a)
1. Nationalökonomie; 2. Privatwirtschaft; 3. Geographie; 4. Rechts-
wissenschaften.
c. Für Provinz-, Lokal-, Alleinredakteure
1. Geschichte; 2. Geographie; 3. Völkerkunde; 4. Nationalökonomie;
5. Rechtswissenschaften.
d. Für Feuilletonredakteure.
1. Philosophie; 2. Geschichte; 3. Germanistik.
Für alle vier Abteilungen gemeinsam-
1. Geschichte der Presse; 2. Technik und Organisation der Presse;
3. Presspohtik; 4. Urheber- und Pressrecht.
Ongetwijfeld beheizen deze roosters beide een zeer belangrijk
studiemateriaal. Men kan evenwel niet aan den indruk ontkomen
dat zij wat overladen zijn, vooral dat van Bücher. Jaeger vermeldt
met, voor welken studieduur zijn plan bestemd is, doch Bücher
noemt uüdrukkelijk drie jaar, zij het als minimum. Het is vrijwel
ondoenlijk zich in een dergelijk tijdsbestek met zooveel vakken
eemgszms vertrouwd te maken en bovendien nog tijdroovenden
arbeid m het instituut te verrichten. Hier bestaat groot gevaar voor
universitair dilettantisme. In zooverre bestaat er eenige overeen-
komst met het Amerikaansche systeem, naar zal blijken. Men is
daarom ook geneigd aan het hier door Groth vertegenwoordigde
stelsel de voorkeur te geven. Ook deze auteur beveelt een aantal
studievakken aan voor de verschillende categorieën redacteuren;
daarbij verlangt hij een instituut voor wetenschappelijk werk toe-
gerust met een bibliotheek, een archief etc. Maar hij eindigt' met
de uitspraak:
„Die Hauptsache ist, dass er (i.e. der künftige Journalist) in
einer Disziplin wirklich heimisch wird, dass er lernt wissenschaft-
hch zanken, zu arbeiten, zu prüfen und zu urteilen.quot;
«jJür^Äche Redakteure l^TdiTi^rrschung einer, mögÏÏ^K^Tri^d^
EXr --'ässlich, für Wirtschaftredakteure fuf jeden FaU
Hij ondersteunt deze stelling met verschillende citaten, o.a. van
Adolf Braun, die aandringt op een
„strenge wissenschaftliche Schule, sei es auch in der Sanskrit-
philologie oder in der Astronomie.quot; i
Jaeger beweegt zich in dezelfde richting, als hij nadrukkelijk
betoogt, eenigszins in tegenstelling met het door hem ontworpen
leerplan, dat de journalist zich er voor moet wachten een alles-
weter en dus semibeschaafd te worden. Hij moet kenner zijn op één
gebied; geschiedenis of litteratuur bijvoorbeeld, en op de hoogte
zijn van de hulpwetenschappen. Practische scholing aan een krant
moet de opleiding voltooien. 2 Jaeger verlangt bovendien een soort
eindexamen, waar de journalist zijn kennis, plichtsgetrouwheid,
ijver en energie bewijzen moet. s
Intusschen worden niet alle journalisten academisch gevormd.
Een percentage wordt in en door de practijk opgeleid; natuurlijk
zijn het vooral de lagere rangen, „Provinz-, Alleinredakteurequot; e.d.,
die op deze wijze worden aangevuld. Daarnaast bestaan dan nog
de particuliere „hoogescholenquot;. In 1899 opende R. Wrede de eerste
inrichting van dezen aard te Berlijn; deze was ook bestemd om
mannen van de practijk verdere ontwikkeling te verschaffen. Het
succes was gering. ^nbsp;. j
Jaeger meent, dat deze scholen, die zich ondanks de activiteit der
universiteiten handhaven, vergeleken kunnen worden met de par-
ticuliere scholen voor muziek- en handelsonderwijs. Zij stichten
schade, daar zij de „Zeitungswissenschaftquot; door hun concurrentie
noodzaken nog meer aandacht te schenken^anjl^fessioneele
1 XXV, pag. 273-276.
3 Sxvnl' pag.'53-55. Hij spreekt ook van „rijpheidquot; en wenscht dat de
iournaLten ,één zijn met en gerekend worden tot de regeerende klassen des
andsquot; De rüpheid valt moeilijk te beoordeelen en maakt den weg vry voor
vee? gekoLel Het laatste desideratum is zeer onschuldig, indien het sociaal
bedoeld Z daarentegen uiterst gevaarlijk, indien het in politieken zin zou
^ XXV^pTg^S.' Een overzicht over de Duitsche journalistenopleiding vindt
men op pag. 238-254.
routine. Maar hier geldt nu de uitspraak, dat men de journalistiek
opgevat als de practische uitoefening van het beroep van redacteur'
met kan aanleeren. Want volgens Jaeger was ook het Leipziger
systeem met bij machte om den practischen leertijd in het beroep
overbodig te maken. De bestemming van de „Zeitungswissenschaftquot;
IS met om aan journalisten het practische beroep te leeren maar
om hun den geestelijken ondergrond te geven, waarop zij in hun
beroepspractijk kunnen en moeten staan. i
Hoewel er dus particuliere journalistenscholen bestaan is wel
komen vast te staan, dat de stelselmatige opleiding van den jour-
nalist in Duitschland grootendeels een universitair karakter draagt.
Elk „Institut für Zeitungswissenschaftquot; streeft ook didactische
doeleinden na. En het tijdschrift, dat zijn naam aan deze weten-
schap ontleent, vermeldt op zijn omslag, dat het als orgaan dienst
doet van zeventien academische instellingen op dit gebied Al is
wellicht veel nog onvolgroeid, al is een algemeen erkende op-
lossmg van het opleidingsvraagstuk nog niet gevonden, het heeft
althans de volle aandacht. Men dient nu af te wachten welke ge-
volgen de staatsbemoeiingen met deze zoo belangrijke aangelegen-
heid zullen hebben.
*
Deze zijn ongetwijfeld van ingrijpenden aard; het Schriftleiter-
gesetz, waarvan de eerste paragraaf reeds werd aangehaald 2, regelt
de rechten en verplichtingen van den journalist, en somt de eischen
op, waaraan hij moet voldoen.
„Schriftleiter kann nur sein wer die deutschen Ehrenrechte und
die Fähigkeit zur Bekleidung öffentlicher Aemter besitzt, arischer
Abstammung und nicht mit einen nichtarischen Person verheiratet
21 Jahre alt, geschäftsfähig, fachmännisch ausgebildet ist und die
Eigenschaften hat, die die Aufgabe der geistigen Einwirkung auf
die Oeffentlichkeit erfordert. Ausnahmen von einzelnen dieser Vor-
aussetzungen sind möglich.quot; 3
1 XXXVIII, pag. 59, 60.
^ H.1. noot 1, pag. 188.
® B, deel 17.
§ 7, eerste lid, bepaalt:
„Fachmännisch ausgebildet ist, wer sich durch eine mindestens
einjährige Ausbildung bei der Schriftleitung einer deutschen Zei-
tung oder einem Unternehmen der in § 4 bezeichneten Art, die
Kenntnisse eines Schriftleiters erworben hat und dies durch ein
Zeugnis der Schriftleitung nachweist. Die Ausbildung bei einer
ausländischen Zeitung kann im Wege der Durchführungsverord-
nung der Ausbildung bei der deutschen Zeitung gleichgestellt
werden.quot; i
Van groote beteekenis is § 18, Abs. 2 van de Durchführungs-
verordnung:
Aussicht auf Befreiung vom Erfordernis der fachmännischen Aus-
bildung für die Dauer von einem halben Jahr der Ausbildungszeit
haben Personen, die ein akademisches Studium der Zeitungs-
wissenschaft an einer deutschen Hochschule von mindestens sechs
Semestern in Verbindung mit einem für die Gestaltung des Inhalts
der Zeitung und Zeitschrift wichtigen Wissensgebiet nachweisen. 2
Degenen, die gerechtigd zijn zich journalist te noemen, worden
in een register opgenomen en zijn
„in dem durch das Schriftleitergesetz zur öffentlich-rechtlichen
Körperschaft erhobenen und mit erweiterten Zuständigkeiten aus-
gestatteten Reichsverband der deutschen Presse zusammenge-
fasst.quot; 3
Beroepsrechtbanken zijn ingesteld ter beoordeeling o.a. van ont-
slagquaesties tusschen journalist en uitgever naar aanleiding van
het journalistieke beleid. De wet gaat ver in de bescherming van
den redacteur, maar stelt hem ook hooge eischen. Volgens § 13 is
hij verplicht de waarheid te dienen bij zijn arbeid; men is on-
willekeurig geneigd de schouders op te halen over een dergelijke
bepahng ten aanzien van een streng gecontroleerde en geleide pers.
Evenwel mag niet vergeten worden, dat de journalisten tengevolge
1 XLVIII, pag. 119.
^ Cf. de aankondiging in X van 1 Januari 1934.
® B, deel 17.
van scherpe selectie in den regel overtuigde nationaal-socialisten
zyn; de door de regeering gedecreteerde opvattingen en beschou-
wingswyzen zullen hun dus overeenkomstig „dequot; waarheid lijken
^ 14 verbiedt bijzondere belangen met het algemeen belang op
bedrieghjke wijze te verwisselen en volk, staat en individu te be-
nadeelen. Het tweede hd richt zich tegen religieuze polemiek, die
m een dagblad misplaatst geacht wordt.
De nadruk wordt gelegd op de ethische zijde van de journalis-
tiek; de journalist moet leiding geven, het volk opvoeden en voor-
hchten; hij moet tevens een soort rechter zijn van wien men
verwacht
„unbedingten Hang zur Objektivität und das mannhafte Ein-
treten für die Wahrheitquot;. „Denn es ist keine Opiumvergiftung
gegen die man Gesetze macht, so verderblich für Leib und Seele'
als die Vergiftung des Volkslebens durch eine zügellose Presse quot;i
Het probleem is stellig niet eenvoudig. Zeer waar is deze op-
merking betreffende de „Vergiftung des Volkslebensquot;, wanneer
men b.v. aan Amerika denkt, waar de „Yellow pressquot;, maar ook
de andere bladen een soort censuur uitoefenen door wat zij niet
meedeelen. Aangezien deze kranten en de nieuwsbureaux in han-
den zyn van het grootkapitaal, komt het herhaaldelijk voor, dat
„particuliere belangen met het algemeen belang op bedriegelijke
wyze verwisseld worden.quot;
Maar drijft men niet van Scylla naar Charybdis door van den
journaust een ambtenaar te maken en de pers te muilbanden?
Vrije oordeelsvorming is een hoog beschavingsgoed, dat een vrije
pers vooronderstelt. Zonder dat aan de menschelijke waardigheid
tekor gedaan wordt is staatsalmacht, ook over de pers, slechts
mogehjk als alle burgers volstrekt gelijk zijn en denken en dus
nauwkeurig hetzelfde willen. Natuurlijk is dit onmogelijk daar
menschen mdividuen en geen machinedeelen zijn. Elk streven om
tot dezen toestand te geraken moet tot geestelijke verarming leiden
druk spanningen op, die tot vernietiging
------—
-ocr page 215-van het stelsel moeten voeren. Krumbach ziet dit zeer wel in. Hij
schrijft:
„Wenn man von der Beherrschung der publizistischen Mittel
durch den totalen Staat spricht, so ist dagegen zu sagen, dass mit
der Beherrschung der Mittel durch den Staat noch in keiner Weise
das Problem der Freiheit gelöst ist. Einseitig mag das Prinzip der
Gewalt genügen. Von dauerndem Erfolg ist es nur in der Er-
zeugung von Ablehnung. Widerstand und Unzufriedenheit.quot;!
Terecht verlangt de schrijver, dat de journalisten niet slechts
door wettelijke persvrijheid worden beschermd, doch ook in een
onafhankelijke positie ten opzichte van den uitgever verkeeren,
zoodat ook van die zijde geen censuur dreigt. Hij meent, dat de
nieuwe Duitsche wet een en ander op de juiste wijze regelt en is
dus tevredengesteld.
Dovifat liet reeds jaren geleden een overeenkomstig geluid hoo-
ren. Hij stelde vast, dat de persvrijheid van een individueel tot een
sociaal recht geworden is; de pers is
„faktisch ein Anwalt öffentlicher Interessen geworden. Wenn
aber dieser öffentliche Charakter der Presse anerkannt ist, so kann
der Gesetzgeber sich nicht nur um die äussere Freiheit der Presse
kümmern, sondern er wird auch vorzusorgen haben, dass die innere
Freiheit der Presse geschützt ist, dass sich hier nicht Kräfte durch-
setzen, die unter dem Deckmantel öffentlicher Interessen privaten
Zwecken dienstbar sind. Da die Zeitung, wie jedes andere Wirt-
schaftsunternehmen, nach wirtschaftlichen Grundsätzen leben
muss und auf dieser Basis sich ihre geistige und kulturelle Auf-
gabe aufbaut, so ist es klar, dass die (der?) Gesetzgeber die schwie-
rige Verflechtung wirtschaftlicher Notwendigkeiten und öffent-
licher Zielsetzung genau kennen muss, will er ein dem wirklichen
Leben angepasstes Recht schaffen. 2
Hoewel Krumbach zeer ingenomen is met de huidige Duitsche
persregeling, zoo erkent hij toch de bezwaren welke verbonden zijn
1 XLVIII, pag. 114.
XVII, pag. 14.
aan het vinden van een naar twee zijden - de persvrijheid en de
beteugehng van misbruiken - afdoende regeling.
„Aber schwer erscheint das Problem, für den geistigen Verkehr
die Grenzlinien zu bestimmen, wodurch man den Missbrauch ver-
schade?^'nbsp;Interessen des gesellschaftlichen Lebens zu
Hij citeert dan doodleuk een uitspraak uit 1851, waarin het heet-
„Eine unbeschränkte Erlaubnis erweist sich häufig ebenso un-
LrtrdT't''^ quot; entgegengesetzten Fall ein gänzliches Verbot
Dat „ebensoquot; vooral is kostelijk; zelfs de meest verstokte aan-
hanger van den „totalen Staatquot; zou heden ten dage zich een der
gehjke uitlating niet meer durven veroorloven, af was he maar
terwille van de propagandamogelijkheden, openlijk en bedekt, die
een algeheel persverbod zou doen teloor gaan
^^ persvrijheid, dat zij geen
rechtsgoed van anderen mag schaden, a Deze regel is stellig juist,
maar het is met gemakkelijk hem practisch in de wetgeving toe te
passen. Ook valt hoogstens langs een omweg de vrijheidsbeperking
van de pers in oorlogstijd e.d. hieronder.nbsp;^
Aardig is de opmerking van Krümbach, dat de regeling van de
persvrijheid ten nauwste samenhangt met het wezen van een volk 4
Hij vervolgt:
Es ist „ichl schwer „ach Staaten, Regierungsformen und enl-
sprechenden Rehgtonen und Weltanschauungen die rechtliche Re-
ge ung der Mittetlungsfreihei, (eigenlijk juister dan persvrijheid;
..openhaa^akingsvrijheid» zijn,'
^ XLVIII. pag. 111.nbsp;--^-
LtrbT^Vml^rinquot;nbsp;quot;nbsp;aange-
XXXVI, pag. 275. quot; '
^ XLVIII. pag. 112.
votquot;nd: ontS:nbsp;1936 is het
-ocr page 217-Dat Duitschland er op deze wijze niet al te gunstig zou afkomen,
althans in de oogen van vele buitenlanders, ligt voor de hand,
maar de schrijver is de tegengestelde meening toegedaan.
Men zou kunnen zeggen, dat de bestrijding van persmisbruiken
even oud is als de pers zelf. Vele en vreemdsoortige plannen zijn
gemaakt, weinige zijn uitgevoerd en van verbetering is nauwelijks
sprake. Eerder het tegendeel, daar de uitbreiding van beteekenis
en invloed der pers ook de uitwerking van deze misstanden heeft
verscherpt.
Dovifat wil een pershervorming van den lezer als consument
laten uitgaan, volgens de wet van vraag en aanbod. Nog daar-
gelaten, dat het gezag van deze wet niet geheel ongeschokt is, dringt
zich de vraag op, of „the customerquot;, die bij de krant „ kingquot; is, met
meer de adverteerder dan de (ongeorganiseerde) lezershorde is,
waardoor de geheele constructie een ander aanzien krijgt. Tönnies
besluit zijn „Kritik der Oef f entlichen Meinungquot; met de aanbeveling
om door de hoogstaande vertegenwoordigers van de pers een her-
vorming van binnenuit tot stand te brengen. Het is te hopen, dat
zij dezen wenk met succes zullen opvolgen, maar het valt te be-
twijfelen of dit doel wel zoo gemakkelijk bereikt zal kunnen worden.
Upton Sinclair heeft in „The brass Checkquot; een plan voor de ideale
courant ontwikkeld; dit weekblad zou over eigen telegraaf agent-
schappen moeten beschikken en geen advertenties mogen opnemen,
doch uit de abonnementsgelden bekostigd moeten worden, wat door
een groote oplaag en het statutair verbod om winst te maken z.i.
uitvoerbaar zou zijn.i In de practijk is dit totnogtoe niet gebleken.
Bücher wijdt een geheel hoofdstuk 2 aan verschillende hervor-
„Hitler besprak nog de persvrijheid, waarbij hij tegenover de „bandeloos-
heid van een belangenpers van eertijdsquot; de ijzeren discipline stelde van de
pers van heden, voor welke geen zucht naar winst bestaat, doch welke één
enkel doel heeft: het welzijn van het volk.quot;
Het begrip „persvrijheidquot; is hier eenigszins „verdoezeldquot;, een journalist
die onder ijzeren discipline van politieken aard werkt, is ambtenaar ge-
worden.
1 LXXIII, pag. 438-443.
quot; XII, pag. 391-427.
^ngsplannen, dze hij alle moet afkeuren. Zelf heeft hij een wets-
ontwerp samengesteld ter cureering van alle perseuvelen, dat atn
de gemeenschap het nieuwsmonopolie verschaft; hij schijm te ver
terrei'nnbsp;gemeenschapsorgaan) zoodoende p h^
terrem van bmnen- en buitenlandsche politiek de openbare meerüZ
naar beheven zou kunnen beïnvloeden. Dit middel Jä^.erquot;!
noodlottigheid met de kwaal, tenzij men staatsalmacht voors at i
Met Bücher is dit niet het geval; misschien is zijn wetson^er'p
echter verklaarbaar uit de opvatting die hij van de k nt hTe f
Hij geeft gespatieerd de volgende definitie:
„Also ist die Zeitung ein Erwerbsunternehmen, das Annoncen
Eiders formuleert Bücher deze stelling het scherpst:
„Sie (i.e. die Zeitung) verkauft neue Nachrichten an ihre Leser
und sie verkauft ihren Leserkreis an jedes zahlungsfähTge S
vatinteresse 3 Nog afgezien van de partijpers zijn deze kra^e
uitspraken m hun algemeenheid beslist onjuist- zelfs ^dln 3
Uisluitend het oog richt op de dagbladondernemiquot;^^^^
nahsten. buiten beschouwing laat, kan men niet volhouden dat
dit bedrijf ree ameruimte produceert met redactioneele „attracties»
ongeveer zooals een manufacturier luchtballonnetjes vo;r kinderen
^n klanten besdiikbaar^^ zeepfabrikant bons t or
1 XII, pag. 416-427.nbsp;--------
® XI, nas 258 Dovifat uit vj^v,nbsp;hetzelfde geschreven staat.
mindeffhsolLt enTardlrnbsp;-el
Stellt sie (i.e. die Zeitune) dr.nh rgt; •
daktionellen Teil gewonnene Verbttu^LS'quot;-
XVII, pag. 9.nbsp;veroreitung für private Zwecke zur Verfügung.
mat'aiïrge/S dÏ joi^^^Sl-eV^^^ omkoopbaar;
commercieefe z ^ van dquot; onderneZ^^^ belangstelling aan den dag voor dè
^ich, vooral in ons Lnd ten steZ t®',verbonden is en verzet
directie in het beïeid L; eda^t 'dïnbsp;«^e inmenging van de
wordt.nbsp;ideeele overwegingen bepaald
-ocr page 219-geschenken bij zijn artikel verpakt. In enkele extreme gevallen
kan deze staat van zaken misschien dicht benaderd worden, met
de pers in haar geheel is het anders gesteld. Manufacturier en
zeepfabrikant kunnen hun artikelen ook aan den man brengen
zonder toegiften. Een „krantquot; zonder redactioneel gedeelte daar-
entegen zou niet alleen onverkoopbaar zijn, maar onleesbaar
tevens. De advertentieblaadjes, die gratis bezorgd worden, toonen
dit aan: steeds hebben zij een redactioneelen inhoud, hoe primitief
en gebrekkig ook. De courant is in wezen nog steeds tweeslachtig:
eenerzij ds streeft zij naar in- en voorlichting in het algemeen be-
lang, anderzijds tracht de onderneming advertentieruimte te ver-
koopen. Dat dit „algemeen belangquot; wel eens in het gedrang kwam
en komt, dat bij sommige kranten het commercieele element verre
de overhand heeft, kan aan deze waarheid niets afdoen. Het wel-
begrepen eigenbelang van den uitgever brengt hem terwille van
een duurzaam resultaat ertoe om althans mede het algemeen belang
te dienen. Zou hij in geen enkel opzicht de gemeenschap diensten
bewijzen, dan zou zijn blad niet tot concurrentie in staat zijn, bij-
gevolg zijn lezerskring en daardoor zijn advertenties verliezen.
Moreel maakt het natuurlijk verschil, welke beweegredenen bij
den uitgever voorzitten als hij het algemeen belang dient, of zij
uit egoïsme dan wel uit gemeenschapsgevoel voortspruiten; van
sociaal standpunt bestaat er geen onderscheid, zoolang de resul-
teerende handeling dezelfde blijft. De situatie wordt uiteraard
geheel anders, wanneer het krantenbedrijf niet op zichzelf staat,
doch deel uitmaakt van een belangengroep (b.v. de wapen-
industrie), die haar bijzondere oogmerken met behulp van een
dagblad meent te kunnen verwezenlijken. Daar de rentabiliteits-
factor in dit geval uitgeschakeld is, kan men de publieke gunst
verwerven door een kostbare exploitatie, die het blad aantrekkelijk
maakt, zonder den prijs te verhoogen. Het succes is dan niet ge-
baseerd op de verdienste jegens de gemeenschap, maar op de
grootere praestatie voor hetzelfde geld. Natuurlijk zijn er ook zelf-
standige dagbladondernemingen bij wie de „dienst aan de maat-
schappijquot; neerkomt op bevrediging van de lagere instincten der
massa waaraan zij hun succes danken. Maar dit geschiedt openlijk
de aard van dit succes in ondubbelzinnig; het „gefinancierd» blad
echter maakt een gedegen indruk en verspreidt onopvallend het
gif van de betaalde meening. De zelfstandige onderneming kan
zich veel veroorloven, maar is tenslotte gebonden aan de rentabili-
teit; by een „gefinancierdquot; blad is het hek van den dam
Is het mogelijk de uitwassen af te snijden zonder het vitale
weefsel der persvrijheid aan te tasten? Men kan zich tevreden-
stel en met niet ten onrechte te betoogen, dat elk volk de pers
heeft die het verdient. i Men kan ook trachten van anderen iets
te leeren al verschilt men van hen in uitgangspunt. Van dien ge-
zichtshoek uit beschouwd kan het Duitsche Schriftleitergesetz ook
voor het buitenland groote beteekenis hebben
In Duitschland heeft men zeer wel begrepen, in navolging van
Itahe en de Sowjet-Unie, dat beheersching van de pers gebaseerd
moet zyn met op preventieve censuur, doch op leiding en opvoe-
ding der journalisten. Als men zoover gevorderd is, dat alle jour-
nahsten m beginselquaesties eensgezind zijn met de regeering en
daarbij over de noodige kennis en vakbekwaamheid beschikken,
dan behoeft men geen censuur uit te oefenen en kan zich zelfs de
weelde veroor oven ingrijpende critiek, ook op het regeerings-
beleid, toe te staan, zooals in Rusland geschiedt 2
De Duitsche minister van wetenschap, opvoeding en volksont-
wikkeling heeft daarom 30 April 1935 de richtlijnen uitgestippeld,
volgens welke de academische opleiding van journalisten geregeld
moet zyn. 3 Daarby ging hij uit van een studieduur van drie jaar,
dus zes semesters. De indeeling is zoodanig, dat de studie in het
eerste, derde of vyfde semester aanvangt, zoodat deze stof bekend
mag worden geacht in het tweede, vierde of zesde halfjaar De
leerstof is tamelijk verbrokkeld, maar geeft gelegenheid om de
st^en niet alleen in vakj^nnis te onderwijzen, doch vooral ook
' CfTITpag. 18.nbsp;-----
^ Teekenend hiervoor is wel, dat er anti-bolsjewistische boeken bestaan
die hun materiaal uitsluitend ontleenen aan in de USSR r^T „ ^
sanctie gepubliceerde geschriften.
3 Zie h.1. pag. 206, 207.
politiek te scholen. Men kan voor het leerplan als zoodanig waar-
deering hebben, mits het in ruimen geest wordt uitgevoerd door
bekwame docenten. Vooral het eerste, vierde en vijfde semester
kunnen van veel nut zijn.
Hitler heeft zeer terecht geschreven:
„Es soll ein scharfer Unterschied zwischen allgemeiner Bildung
und besonderem Fachwissen bestehen. Da letzteres gerade heute
immer mehr in den Dienst des reinen Mammons zu sinken droht,
muss die allgemeine Bildung, wenigstens in ihrer mehr idealen
Einstellung, als Gegengewicht erhalten bleiben.quot; i
Krumbach preciseert deze uitspraak voor de journalistenopleiding:
„Das Studium der publizistischen Führungsmittel 2 und der
„Wissenschaft der Publizistikquot; werden von dem Studium anderer
Wissenschaften und einer guten praktischen Schulung ergänzt
werden müssen, entsprechend der Grösse und Verantwortungs-
schwere, die auf den Menschen fällt, der durch die Mittel Führer
wird im öffentlichen Raum des geistigen Lebens eines Volkes.quot; 3
Moet uit deze uitspraken worden afgeleid, dat de adspirant-jour-
nalist, die een universitaire opleiding kiest, behalve genoemden
driejarigen cursus ook nog een volledige studie op ander gebied
moet volgen, dan zou of de duur der studie voor velen een beletsel
gaan vormen, of, bij combinatie der beide studiën, te weinig aan-
dacht aan de „Zeitungswissenschaftquot; besteed kunnen worden. De
verbrokkeling van de leerstof zou dan eerst recht noodlottig zijn
voor de degelijkheid; voor streng-wetenschappelijk onderzoek is
in dit kader geen plaats. Waarschijnlijk zullen velen zich beperken
tot den cursus in publicistiek, maar het staat te vreezen, dat daarbij
de algemeene gelijke vorming in het gedrai^l raken. Mis-
1 Adolf Hitler, Mein Kampf, deel 11, pag. 469, aangehaald bij XLVIH, voor-
^'^De'tmstandigheid dat Kkumbach hier spreekt van „Führungsmittelquot;, waar-
onder hij verstaat pers, radio, film, ete. illustreert uit welken hoek tegen-
woordig in Duitschland de „zeitungswissenschaftliche wind waait: men
maakt van de journalisten goed-gedrilde „Führerquot; en propagandisten.
^ XLVHI, pag. 222.
sTecht. fZ quot;quot; ' ''nbsp;^^^^nbsp;d-t men
slechts tot dezen cursus toegelaten wordt na een studie van vier
ot vijf semesters in sociale wetenschappen, oeconomie of eenig
ander vak In elk geval zullen eerst de resultaten van de nieuwe
regeling afgewacht moeten worden, alvorens tot een gefundeerd
oordeel te kunnen geraken.
Het leerplan is als volgt samengesteld:
„Soweit an den Hochschulen die Zeitungswissenschaft als Prü-
fungsfach zugelassen ist, sind die Vorlesungen nach folgendem Plan
anzukündigen:
1.nbsp;Semester. Die publizistischen Führungsmittel.
Psychologie und Technik der publizistischen Führung Behand
fZ TTl'Znbsp;(Zeitung, Zeitschrift, Rundfunk,
Iblnnbsp;''nbsp;Wesensmerkmale
Abgrenzung der einzelnen Führungsmittel untereinander
2.nbsp;Semester. Die Geschichte des Zeitungswesens
Vorgeschichte der Zeitung. Die frühesten Zeitungen. Entwick-
lungshnien der modernen Presse mit Einschlusz der vom Ausland
von der Zeitschrift und anderen publizistischen Führungsmitteln
kommenden Antriebe. Geschichte der modernen deutscLn Zequot;
3.nbsp;Semester. Zeitungslehre I. (Theoretischer Aufbau und prak-
tische Arbeit).
Zeitungsunternehmens, seine geistigen, wirt-
schaftlichen und techmschen Kräfte. Der Schriftleiter. Der Ver-
leger. Die Schriftleitung und ihre Mitarbeiter. Die Stoffbeschaf-
fung. (Eigenarbeit Korrespondenz- und Nachrichtenbüros). Die
S offbearbeitung (Sparten, stilistische Form, graphische Form).
Die wirtschaftliche Grundlage der Zeitung (wirtschaftlicher Auf-
Sunr''^'^^^'quot;''nbsp;technische Herstellung der
4. Semester. Zeitungslehre II. (Politischer Einsatz und öffent-
liehe Wirkung).
Staat und Presse. Zeitung und Umwelt, d.h. ihre Beziehungen zu
-ocr page 223-allen Lebensgebieten. Der Leser. Der ständische Aufbau des Zei-
tungswesens (Reichspressekammer, Presseverbände usw.) Zeitungs-
statistik.
5.nbsp;Semester. Das Zeitungswesen im Ausland.
Geschichte und gegenwärtige Struktur der Presse in den wichtig-
sten Zeitungsländern der Welt mit besonderer Berücksichtigung
ihrer wirtschafthchen und politischen Abhängigkeiten, unter Dar-
stellung ihrer aktuellen Haltung zu Deutschland. Die deutsch-
sprachigen Zeitungen des Auslandes.
6.nbsp;Semester. A. Zeitschriftenwesen.
Geschichte und gegenwärtige Struktur des deutschen Zeitschrif-
tenwesens. Das ausländische Zeitschriftenwesen mit besonderer
Berücksichtigung politischer und wirtschafthcher Abhängigkeiten.
B. Das neue Presserecht.
Geschichtliche Entwicklung und heutiger Stand des deutschen
Presserechts in Bezug auf das Zeitungs- und Zeitschriftenwesen.
Vergleiche mit dem Ausland.
Diese Hauptvorlesungen sind nur in den genannten Semestern
zu halten. Die Ankündigung von Wahlvorlesungen und Seminaren
bleibt dem Ermessen überlassen.quot; i
Is in Duitschland de vorming van journalisten in hoofdzaak
wetenschappelijk — en tegenwoordig ook politiek — georiënteerd,
in de Vereenigde Staten staat de africhting voor de praktijk op
het eerste plan. 2 Dit behoeft geen verwondering te wekken. Eener-
zij ds immers is de Amerikaansche geest in het algemeen gericht
op het behalen van practische resultaten; de wetenschap, die haar
doel in zichzelf vindt, is geen persona grata. Aan den anderen
kant heeft volgens veler meening de Amerikaansche journalistiek
technisch een zeer hoog peil bereikt, hetgeen tot uiting komt in
snelle berichtgeving, belangwekkende reportages en talrijke en
1nbsp;XLVIII, pag. 222, 223.
2nbsp;Jaeger maakt, ietwat gezocht, deze onderscheiding:
„die Amerikanische Art bedeutet Drill auf den Beruf, Berufsausbildung,
die deutsche Schulung für den Beruf, Berufsbildung. Der Engländer versucht
beiden gerecht zu werden.quot; XXXVIII, pag. 45.
uitgebreide edities, rijk voorzien van foto's. Dit is mogelijk door
de enorme geldelijke hulpmiddelen die ter beschikking staan, daar
groote industrieën kapitalen aan advertentiecampagnes besteden.
Ook de hooge oplaag en de vertrusting der bladen spreken hierbij
een woordje mee. Maar journalistiek wordt de Amerikaansche
pers niet zeer hoog geschat. Sensatiejagerij i voert de boventoon,
onder het motto: the customer is king. Bömebs acht het bericht
karakteristiek voor de sensatiepers. Slechts tot op zekere hoogte
is dit juist: men tracht een zoo groot mogelijk aantal lezers te
winnen, ziet daartoe af van critische beschouwingen en beperkt
zich tot het „objectievequot; bericht.
Alvorens het Amerikaansche opleidingsstelsel aan een bespreking
te onderwerpen, is het hier de plaats om iets meer aandacht te
schenken aan de pers in de Vereenigde Staten — zij immers bepaalt
het karakter der opleiding —, die in aanzienlijke mate verschilt
van haar oudere Europeesche zuster, al begint deze de „flapperquot;
te imiteeren, zooals oudere zusters vaker doen. Ook in dit geval
is dat begrijpelijk, want de Amerikaansche pers bezit ongetwijfeld
goede hoedanigheden in haar overzichtelijkheid en bondigheid.
Zij wordt gekenmerkt door de overheerschende positie van het
bericht; derhalve is het om te beginnen noodig, iets nader in te
gaan op aard en beteekenis van het bericht. Ten onrechte heerscht
onder leeken dikwijls de opvatting, dat het bericht zich niet leent
tot influenceering van den lezer, daar het immers slechts feiten
weergeeft. Deze veronderstelhng is in flagranten strijd met de
werkelijkheid. Men kan zelfs met reden zich verstouten tot de
bewering, dat juist het informeerende deel van de krant een
machtig, want onopvallend, middel is om bepaalde meeningen bij
^ Een Amerikaansche krantenuitdrukking luidt:
„Si un chien mord un homme ce n'est pas une nouvelle (doch zie vaak
hier te lande de rubriek Plaatselijk Nieuws). Mais si un homme mord un
chien, voilà une nouvelle.quot;
Pierre Denoyer, Journal, l'Information journalistique, aangehaald door
Valot, LXXXII, pag. 42. Volgens Bomer is deze uitspraak afkomstig van
Arthur Brisbane, een der corypheeën van de HEARST-pers. (IX, pag. 59).
IX, pag. 60 en elders.
den lezer ingang te doen vinden. Deze lezer, die mogelijkerwijze
de redactioneele beschouwingen critisch en argwanend opneemt,
assimileert argeloos het informeerende gedeelte van zijn dagblad.
Er behoeft niet in de eerste plaats gedacht te worden aan de
mogelijkheid om berichten te verzinnen; deze methode is niet de
gevaarlijkste, want zij is niet subtiel genoeg. Belangrijker is het
verzwijgen van berichten. i Dit middel wordt veel toegepast en het
maakt dengene wien het betreft volstrekt machteloos, indien de
pers in hoofdzaak één lijn trekt, zooals b.v. in Amerika. Upton
Sinclair noemt talrijke gevallen, waarin de dagbladen ten aanzien
van eenzelfde onderwerp de berichten, die in hun kraam niet te
pas kwamen, eenvoudig niet opnamen maar groote publiciteit
gaven aan feiten, die hun standpunt steunden. 2 Heeft iemand in-
vloed in de pers, dan zal omtrent hem niets ongunstigs in haar
kolommen verschijnen; wie het daarentegen heeft verbruid, kan
geen goed doen — dat wordt verzwegen —, maar alle voor hem
onaangename aangelegenheden worden breed uitgemeten. Dat deze
handelwijze grooten invloed heeft, kan men daaruit opmaken,
dat de kleine bladen in de Vereenigde Staten, hun geheelen inhoud,
behalve het locale gedeelte, geheel gereed en bijna gratis uit New
York ontvangen vanwege de subtiele reclame, die de redactioneele
kolommen bevatten. 3 Deze reclame komt ook tot uiting in de
plaats van het bericht4, zijn omvang, opmaak, inkleeding, formu-
leering en volledigheid.
De grens tusschen goede en kwade trouw is moeilijk te trekken.
De berichten gudsen in overweldigenden overvl^ de redactie
1nbsp;Bomer legt den nadruk op zijn zienswijze, dat vooral het weglaten van on-
gewenschte berichten, meer dan positieve propaganda, het doel is van pers-
omkooperij en persbeheersching. IX, o.a. pag. 37, 38.
2nbsp;LXXIII, passim.
' Ef? merkwaardige illustratie van de beteekenis, die de plaats van een
bericht hebben kan, leverde onlangs de Duitsche radio; „plaats moet hier
worden vervangen door „tijdquot;.nbsp;r^ ,
Amerikaansche communisten hadden de swasticavlag van een Duitsch
schip in de haven van New-York omlaag gehaald. De Amerikaansche rechter,
Brodsky geheeten, strafte de overtreders niet streng genoeg naar Duitsche
14
-ocr page 226-binnen; het is onmogelijk alles op te nemen, dus men moet selec-
teeren. i Dan wordt natuurlijk het belangrijkste gekozen, maar wat
IS daarbij de maatstaf? Onder meer het standpunt van de courant
Dus volledige goede trouw van de zijde der redactie sluit geenszins
een gekleurde voorstelling van zaken uit: in Nederland zal een
christelijk blad vanzelfsprekend meer aandacht wijden aan den
bouw van een christelijke school, dan een sociaal-democratische
courant.
De Groene Amsterdammer van 14 September '35 bevatte een
aardig staaltje van een gekleurde voorstellingswijze. Ex-koning Al-
fonso van Spanje bevond zich omstreeks dien tijd in Nederland - zijn
doen en laten werd natuurlijk door de pers zorgvuldig geregistreerd
Op zekeren dag meldde het Handelsblad: „Ex-koning Alfonso
bezocht heden de Handelsblad-Cineacquot;. De dagbladonderneming
exploiteert dit bioscooptheater.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant beschreef het bezoek in deze
bewoordingen: „Ex-koning Alfonso bracht heden een bezoek aan
de Cineac.quot; De N.R.Ct. is ook eigenaresse van een Cineac, doch te
Rotterdam.
De Telegraaf bevatte het volgende bericht: „Ex-koning Alfonso
heeft heden een bioscoop-theater in de Regulierbreestraat bezocht quot;
Dit blad heeft niet een bioscoop in eigendom, maar beschouwt het
Hbld. als zijn concurrent.
De drie kranten bevatten alle een waarheidsgetrouw berichtje-
toch maakt het Hdbl. reclame voor zichzelf. De N.R.Ct deed het-
zelfde en de Tel. kleedde het zoo in, dat de mededinger geen
voordeel van de vermelding kon trekken.
Dit is slechts een nietig^e^maar het illustreert door zijn
e!rIoo7nbsp;quot;quot;nbsp;bericht verspreid, dat Brodsky
een Jood was. Deze wist via een rechterlijk vonnis rectificatie af te dwingen-
oefenrnrelquot;nbsp;^^ gymnastiek:
lam ifflTnbsp;^quot;Strömenden Stoff eine Aus-
^^rg e rj meÏTnbsp;des Lesers, der sich durch
-ocr page 227-eenvoud overtuigend, hoezeer ook het bericht tendentieus kan zijn,
zonder aan de waarheid tekort te doen.
Traub zegt:
Die Nachrichtenpolitik zeigt sich formal, und zwar in steigen-
dem Masse: a) in der Aufmachung, b) in der Wiedergabe blosser
Nachrichtenteile, c) im Verschweigen der Nachricht, d) im Er-
finden der Nachricht.quot; i
Het behoeft allerminst te verwonderen, dat Sinclair, die per-
soonlijk de macht van de berichtenpolitiek der Amerikaansche
bladen heeft ondervonden, zijn lezers in onderstaande bewoor-
dingen waarschuwt:
„The moral for you is just this: that when you pick up your
morning or evening newspaper and think you are reading the news
of the world, what you are really reading is a propaganda which
has been selected, revised, and doctored by some power which
has a financial interest in you.quot; 2
Staat dus onomstootelijk vast, dat ook het bericht een instrument
kan zijn om den lezer te influenceeren, dan verdient anderzijds de
vraag overweging, of het mogelijk is om volstrekt objectieve be-
richten samen te stellen en eveneens bij de redactioneele selectie
- goede trouw vooropgesteld - aan het gevaar van eenzijdigheid,
dus onwaarheid, te ontkomen. Ook Krümbach stelt deze vraag:
1st es möglich objektive Mitteilungen zu machen, objektive
Nachrichten oder Nachrichten objektiv zu übermitteln und welche
Gesetze (allgemeiner Art und staatlicher Notwendigkeit) gewahr-
leisten eine Freiheit der Mitteilung (der Meinungsäusserung) ?quot; 3
Deze auteur antwoordt bevestigend op de eerste vraag op grond
van de ongerijmdheid van een ontkenning, die immers alle verkeer
1nbsp;IXXX pag 57; eveneens pag. 38, 50, 51 en LXVII pag. 83 84 met voorbeel-
den c7 vooral ook LXXII, pag. 241-262, die talrijke gevallen aanhaalt van
mTsieidende berichtgeving over de U.S.S.R., deels tengevolge van boos opzet,
deels uit onwetendheid van den berichtgever.
2nbsp;LXXIII, pag. 262.
8 XLVIII, pag. 104.
tusschen menschen op losse schroeven zou zetten. Deze oplossing
is wat simplistisch; ook zonder op de wijsgeerige zijde van dit
probleem nader in te gaan, is het voldoende te wijzen op de onder-
hnge tegenspraak van volstrekt eerlijke getuigen om aan te toonen
dat Krumbach minstens optimistisch is. Hij verbreedt verder zijn
bewijs uit het ongerijmde:
„Ohne noch des weiteren von der Möglichkeit objektiver Mit-
teilungen zu sprechen, muss man darauf verweisen, dass bei
fehlender Objektivität ein Mensch am anderen vorbeireden würde
dass eine absichtlich eingeschobene Tendenz — somit die ganze
Nachrichtenpolitik — unmöglich wäre.quot; i
Dit khnkt alweer aannemelijk; maar ook de berichtenpolitiek
werkt niet feilloos. Het gaat niet om de theoretische bestaanbaar-
heid van een objectief bericht, maar om de mogelijkheid van toe-
passmg in een concreet geval. Het is voor de practijk niet in de
eerste plaats van belang of een bericht mogelijkerwijze wel eens
objectief kan zijn, maar of het mogelijk is, dat elk bericht behelst
„de waarheid, de geheele waardheid en niets dan de waarheidquot;
Het is eenvoudig om objectief te constateeren: „twee auto's ge
raken in botsingquot;. Men behoeft zelfs het feit niet te hebben waar-
genomen om b.v. enkele minuten na het ongeval te kunnen vast-
stellen, dat het heeft plaatsgevonden. Maar hoe geraakten deze
auto's in botsing? Evenveel verklaringen zal men hooren als er
getuigen bij de gebeurtenis aanwezig waren; waarschijnlijk geven
de getuigen, mits afzonderlijk gehoord, deze verklaringen boven-
dien met groote stelligheid. Reden de auto's snel? A antwoordt
bevestigend, hij schatte de snelheid op zestig km/u en vindt vijftia
al veel; vijftig km/u is evenwel een geringe snelheid voor een
moderne auto op een goeden weg. B zegt overtuigd „neenquot;- zelf
njdt hij gewoonlijk negentig en deze wagens kropen, meent hij
met een gangetje van veertig. De schatting is subjectief (en in
het onderhavige geval volstrekt onbetrouwbaar, naar onderzoe-
kingen hebben uitgewezen) en de waardeering is subjectief. Van
1 XLVIII, pag. 108.
-ocr page 229-objectiviteit is geen sprake meer, de subjectiviteit heerscht. Der-
halve is het waarschijnlijk, dat persoonlijke tekortkomingen van
berichtgever en redacteur — waar volmaaktheid nu eenmaal on-
menschelijk is — hun streven naar objectiviteit teniet doen. Deze
objectiviteit postuleert bovendien overeenkomstige opvatting en
beheersching van de taal.
Krumbach vervolgt opgewekt:
„Es steht ebenso fest wie die Objektivität der mathematischen,
chemischen oder physikalischen Formeln, wie die Tatsache des
Sprach- und Verständigungsvermögens, dass es objektive Nach-
richten gibt, dass es wirklich ist, Nachrichten objektiv zu über-
mitteln.quot; 1
De moeilijkheid is echter vast te stellen, welke berichten objec-
tief zijn. De mensch bezit zonder twijfel het vermogen zich door
de taal voor een medemensch verstaanbaar te maken, maar niet
met volledige exactheid, slechts om en nabij. Daarbij komt, dat
de waarneming, die onder woorden gebracht moet worden, moei-
lijk en gecompliceerd is. Zoo zijn er twee bronnen van fouten, die
bij elk streven naar objectiviteit noodwendig vertroebelend moeten
werken. Dat is ook het verschil met de natuurwetenschappen; daar
is het mogelijk proeven te herhalen onder identieke omstandig-
heden; daar beschikt men over formules en cijfers, daar heeft de
conventie een groote mate van volkomenheid bereikt 2, die de
waarneming en haar formuleering van het subject onafhankelijk
maakt. Op sociaal gebied is dit theoretisch niet uitgesloten, maar
het is niet voor iedereen altijd en in elk geval mogelijk.
Is dus bij allen goeden wil van de betrokkenen de objectiviteit
van het bericht reeds van nature problematisch, daarmee wordt
toch Bomers bovengenoemde opvatting, dat het bericht de sensatie-
pers karakteriseert, niet gerechtvaardigd. Jagen naar sensaties doet
men opzettelijk; het blad, dat in hoofdzaak berichten opneemt, be-
1nbsp;XLVIII, pag. 110.nbsp;,, , ^ . u .
2nbsp;Doch zelfs de volstrekte leek krijgt wel eens den indruk, dat heden ten
dage de natuurwetenschappen zich niet meer onvoorwaardelijk in het bezit
der geschetste voorrechten kunnen verheugen.
hoeft dat dus niet te doen. Bij de schifting der berichten kan het zich
laten leiden niet door den publieken smaak, maar door het openbaar
belang. De beteekenis van de aangelegenheid bepaalt dan aan-
kleedmg, omvang, plaats en „headlinesquot;. De krant echter, die naar
sensaties streeft, toont dit door keuze en samenstelling van haar
inhoud; de publieke smaak geeft den toon aan. Het bericht, dat
zzch hiertoe door den aard van het onderwerp leent, dijt uit tot
een „smeuïgquot; verhaaltje, waarin vele bijkomstigheden geweven
zijn, die het publiek aanlokken, maar niet ter zake doen. Geen
courant weet volstrekt aan deze neiging weerstand te bieden. Het
is ondenkbaar, om een voorbeeld te noemen, dat een Engelsch blad
zou hebben volstaan met de mededeeling, dat het huwelijk van
Lady Alice Scott met den Hertog van Gloucester voltrokken was.
Het is verschoonbaar, dat de pers een uitvoerige beschrijving van
den stoet, van de publieke belangstelling, van het toilet van de
bruid niet liet ontbreken. Maar wanneer de kleedij van een vrouw,
die onder verdenking van moord terecht staat, in het rechtbank-
verslag betrokken wordt, is er stellig sprake van sensatie-zucht
gepaard aan slechten smaak. De aanwezigheid hiervan wordt dus
bepaald door de plaatsruimte, die men aan een bericht toestaat
en de mkleedmg ervan in verband met de beteekenis en den aard
van den inhoud. Het is duidelijk, dat hiermede niet een objectieve
maatstaf gegeven is; in een bepaald geval kan het zoodoende
moeilijk zijn de diagnose te stellen. Wie evenwel kennisneemt van
de wijze, waarop de Amerikaansche pers moordprocessen uitspint
misdaden ontleedt, aan interviews van sporthelden een eereplaats
mruimt, het doen en laten der filmsterren in extenso beschrijft
die kan met zijn oordeel niet lang aarzelen. Er zij slechts her-
innerd aan de stuitende publiciteit, die aan de ontvoering van de
baby der Lindberghs en aan het proces-hauptmann is gegeven- de
belachelijke ophef, die van de Dionne-vijfling gemaakt is - en
wordt —past, ofschoon minder weerzinwekkend, in hetzelfde kader.
Hoewel dus de Amerikaansche pers onmiskenbaar „speculeert
op de lagere instincten der massaquot; terwille van oplaag en reclame-
waarde, en zoodoende opvoedkundig in ongewenschte richting
werkt, is het evenzeer juist, dat elk publiek de pers heeft, die het
begeert en dus verdient. Er is hier sprake van een wisselwerking, wil
men: vicieuzen cirkel. De pers mag evenwel nooit vergeten, dat
zij ondanks het commercieele karakter van het krantenbedrijf, een
id^ëele taak te vervullen heeft en niet achter het publiek mag
aanloopen - give the public what it wants - maar leiding moet
geven, ook als „journal d'informationquot;. Bok was zich hiervan be-
wust, welke bezwaren men ook tegen zijn optreden moge aan-
voeren.nbsp;, , , ^
Ufton Sinclair heeft in „The brass Checkquot; een felle aanklacht
geschreven tegen de pers van zijn land.i Zijn requisitoir is ver-
nietigend en men kan niet zeggen, dat hij ongedocumenteerd ver-
oordeelt. Hij zegt:
„It is the thesis of this book that American newspapers as a whole
represent private interests and not public interests.quot; 2 En: „We
define Journalism in America as the business and practice of pre-
.senting the news of the day in the interest of economic privilege.quot; s
Zijn heele boek is één eindeloos gevarieerde illustratie van deze
stelling Het zou te ver voeren om hierop nader in te gaan.
Daarquot; de politieke partijen in het openbare leven der Vereenigde
Staten geen belangrijke rol spelen - zij zijn weinig meer dan de
machinequot;, waarvan verschillende stroomingen zich beurtehngs
bedienen - kan men daar te lande nauwelijks van een politieke
partijpers in Europeeschen zin spreken. Tenjnu-edit^ spreekt
1nbsp;Voor denbsp;het aangenaam zijn, dat ^^
looze criticus in ditzelfde boek zoo gunstig over haar oordeelt. Daar zyn
echtscheidingsproces door de Amerikaansche pers op hoogst onkiesctie en
LsterÏÏke wie tot een publiek schandaal werd „gebombardeerdquot;, trok hy
op aanraden van Frederik van Eeden, met wien hij bevriend was als een
gebroken man naar Nederland. Hier te lande werd de echtscheiding als
SbSijk door de pers geïgnoreerd tot onuitsprekelyke verlichting van
'quot;rtTsh'?oquot;paftritrioquot;the kindest and most friendly people I have
ever met — the Dutch ... Their newspapers treated me as a man of letters —
an entirely new experience to me.quot; (LXXHI. pag. 113).
2nbsp;LXXIII, pag. 42.
s LXXHI, pag. 222.
-ocr page 232-Bomeh dan ook van de politieke onafhankelijkheid der Amerikaan-
sche kranten. i „Pohtieke onversehilligheidquot; ware juister Als
littquot;? ^rheeld hiervan haalt hij aan, dat gedurende d
laatste presidentsverkiezing, waaruit Roosevelt zegevierend te-
republikeinsehe Herald
Tr bune aan Walter Lippmann toestond democratisehe hoofdarti-
kelen te schrijven. De verklaring is zeer eenvoudig: de Herald Tri-
bune zag de democratische overwinning aankomen en zwaaide
bijtijds om teneinde de pubheke gunst niet te verhezen. Big'u!
siness controleert» in de States zoowel kranten, met uitzondering
belang sTert^ quot;?^^nbsp;oeconomiscf
belang steunt vaak beide candidaten: men kan nooit weten Upton
Sinc^ir laat zich door den schijn niet bedriegen; hij vermeldt een
geval van twee pohtiek tegengestelde bladen met één eigenlr quot;
tr^Lrrrr f r ^^
scne pers in groote hjnen vrijwel. 3
Het kan niet anders, of deze pers, met haar hang naar sensatie
haar uniformiteü, haar gebrek aan overtuiging, moet ook d t ste-
pel drukken op haar dienaren, de journahsten. De redacteur treedt
hier op den achtergrond; zijn taak bestaat in het verwerk n en
persklaar maken van den oogst der reporters. De persoon ^khe d
van den journalist heeft niet dezelfde beteekenis ab bij somm^
groote Europeesche bladen. 4 Oordeelsvorming wordt van heTn^!
erlangd, zijn opvattingen worden hem tot in details ged cTeer^
Maar aan zijn technische vaardigheid worden zeer hooge e chen
gesteld. In een minimum van tijd moet hij in staat zijnette
reportages te leveren, hij moet flair hebben en speurzin, listig zijn
en m t te scrupuleus en vóór alles bereid zijn eigen overtuigfng n
geheel op zijde te stellen. Deze omstandigheden bevorderen Set
IX, pag. 63.
LXXIII, pag. 253.
3 LXXI, pag. 237-251.
^ Bömer merkt dienaangaande op:
een groote liefde voor het beroep; de besten schamen zich over de
wijze, waarop zij om den broode gedwongen zijn het pubhek te
bedriegen. De heftigste voorstanders van ingrijpende sociale her-
vormingen zijn te vinden in de Amerikaansche journalistenwereld.i
Het spreekt vanzelf, dat de bijzondere eischen der Amerikaan-
sche journalistiek weerspiegeld worden in den vorm, die de op-
leiding van journalisten aldaar heeft gekregen. De opzet is al-
gemeene ontwikkeling te verschaffen en den leertijd in practischen
dienst overbodig te maken; er valt niets te ontdekken van een
streven om de studenten tot zelfstandig en critisch denkende men-
schen te vormen. Jaeger zegt het op deze wijze:
„Der Drill zum Berufe wurde die Devise der amerikanischen
journalistischen Studienpläne.quot; 2
Hij toont dit in den breede aan, o.a. door een statistiek van
Professor L. W. Murphy van Illinois, welke aangeeft hoe de stu-
denten over de verschillende vakken verdeeld zijn. Daaruit blijkt,
dat vooropleiding in cursussen, reportage, reclame en feuilleton
samen bijna alle aandacht in beslag nemen en de andere vakken,
te weten redactie, geschiedenis der journalistiek, ethiek der jour-
nalistiek, provinciale journalistiek, persrecht, hoofdartikelen, land-
bouw j ournalistiek en openbare meening gezamenlijk minder be-
langstelling vinden dan elk der eerstgenoemde vier vakken. Jaeger
vervolgt dan:
Wie stark das amerikanische journalistische Studium auf die
Anlernung praktischer Kenntnisse hinausläuft, erhellt daraus, dass
fast jede der journalistischen Abteilungen an^n Universitäten
1nbsp;Blijkens het verslag van Mr Voorbeytel in „De Journalistquot; van 1 October
1935 betreffende het congres der Fédération Internationale des Journalistes,
dat dezen zomer te Helsingfors is gehouden, is pas opgericht het American
Newspaper Guild met vele leden. Of dit erin zal slagen zich te handhaven
en of de onderlinge solidariteit der leden groot genoeg zal zyn om ver-
beteringen van beteekenis in te voeren, zal in de toekomst moeten blijken.
LXXXIII.
2nbsp;Cf. LXXXVI, pag. 367 v.v.
-ocr page 234-mindestens ein eigenes Blatt herausgibt, das von den Professoren
und den Studenten, von jenen in leitender, von diesen in dienender
Arbeit, selbst redaktionell hergestellt wird. Die journalistische Fa-
kultat der Universität Jowa gibt ein täglich erscheinendes Blatt
heraus, das sogar in einer der Fakultät gehörenden Druckerei her-
gestellt wird. Den Rekord nach dieser Seite überflügelt nach der
anderen die Universität Oklahoma von deren journalistischer Ab-
teilung ein Morgenblatt, zwei Wochenschriften, eine Monatsschrift
w^rdlr»nbsp;Jahrespublikation herausgegeben
Traub karakteriseert het Amerikaansche opleidingsstelsel van
journalisten en filmmenschen in onderstaande bewoordingen:
„Der Leitartikler, der Reporter, der Filmregisseur, der Cutter der
Filmvertriebskaufmann und der Kinovorführer, der Ansager' der
Tonmixer usw., sie werden alle über ihren Leisten geschult'und
jeder Spezialtyp gleicht dem Vorder- und Hintermann wie ein
El dem andern. Nicht das Wissen um die Dinge und Zusammen-
hange kraft dessen der Mensch seine Leistung selbständig und
verantwortungsbewusst vollbringt, sondern das Schablonenmässige
Format zur maschinellen Ausübung eines Spezialberufes wird das
Ergebnis sein.quot; 2
Een beknopt doch volledig beeld van de Amerikaansche op-
leiding verschaft een dier voortreffelijke bulletins, die de departl
mentale bureaux der Vereenigde Staten op vrijwel elk terrein
pubhceeren. Het onderhavige dateert helaas al van 19183 en geeft
een overzicht van de pogingen tot het stichten van journalisten-
scholen hetwelk aanvangt met een beschrijving van het plan van
generaal Lee in 1869.
In Pennsylvania komt de eerste, hoewel partieele, opleiding tot
stand in 1893. Prof. Joseph French Johnson, oud-jourLlist gedt
enl^ursussen met veel pr^he oefeningen en geniet daarbij
' XXXVin^ag. 38, 39.nbsp;-
2nbsp;LXXXI, pag. 154.
3nbsp;LV.
-ocr page 235-hulp van andere hoogleeraren. In 1901 vertrekt Johnson naar New-
York en daarmee houdt het bestaan van den cursus op.
In 1896 volgt de Universiteit van Missouri, waar de voorbereidmg
op de eischen der practijk in het centrum van de belangstellmg
staan. Er bestaat aanleiding om straks nader op deze journalisten-
school terug te komen.nbsp;, » w
Aanvankelijk werd de journalistenopleiding vooral m het Westen
georganiseerd. Maar in 1904 schreef de World-eigenaar Pulitzer
in de North American Review een artikel over The college of
Journalism. Terzelfder tijd gaf Eliot, President van Harvard, een
programma voor de vorming van journalisten uit, waarin hij ook
de administratieve zijde van het dagbladbedrijf betrok. Pulitzer
was hiertegen sterk gekant en in de door hem gestichte school
heeft hij zijn plannen verwezenlijkt. De moeilijkheid bestaat even-
wel hierin, dat de meeste instellingen van onderwijs met over vol-
doende fondsen beschikken om in haar leerplan scheiding te
maken tusschen het beroep van journalist en dat van zakelijk
leider van een dagbladbedrijf.
De diverse journalistenscholen in de Vereenigde Staten zijn als
regel ook toegankelijk voor wie geen officieel toelatingsexamen
hebben afgelegd noch een diploma bezitten, dat toegang to de
Universiteit verleent. Het is niet noodzakelijk den volledigen leer-
gang te volgen: de gelegenheid wordt geboden slechts eenige lessen
bij te wonen.nbsp;,
Aan verschillende universiteiten is het gewoonte nu en dan een
z g news-paper-week te organiseeren. Deze is bestemd voor redac-
teuren die in functie zijn. Gedurende een week komt men samen
onder'leiding van een expert om een speciaal onderwerp te be-
studeeren, een soort gecomprimeerde cursus dus! Nog op andere
wijze streeft men er naar om het universitaire onderwijs voor alle
belangstellenden toegankelijk te maken: er wordt ook schriftelijk
onderricht gegeven aan hen, die de mondelinge lessen met kun-
nen bijwonen. Gevolg van deze breede bemoeiingen is een groot
aantal boeken over journalistieke onderwerpen.
Technical courses in journalism vary from the single class in
-ocr page 236-news writing at many of the smaller institutions to a well-rounded-
out curriculum of several courses in the larger universities.quot;!
Onder deze „technical coursesquot; moet waarschijnlijk verstaan
ZlnV: Pfnbsp;voorbereiding in het schrijvL van arti-
kelen het maken van verslagen, nieuws verzamelen, etc. in onder-
richt dus van de studie, die zich op de algemeene ontwikkeling
De specialisatie heeft ook op dit gebied haar intrede gedaan
Afzonderlijk onderricht wordt gegeven in het schrijven over onder-
werpen, die op landbouw of industrie betrekking hebben; ook aan
de bijzondere eischen, die „magazinesquot; aan den journalist stellen
wordt aandacht geschonken.nbsp;'
„Lest the pedantic critic think that technical instruction has been
overe ph,3.ed it might be well to say that courses in economics,
fmance, law, hteratures, politics, sociology, etc. have not been
neglected in the curricula of schools of journalism.quot; i
Men legt grooten nadruk op de algemeene voorbereiding de
cultureele basis eischt soms twee jaar zuiver academisch Lk
alvorens de s^denten tot de „technical coursesquot; toe te laten
Het overzicht wordt besloten door een lijst van inrichtingen die
op eenige wijze journahstiek onderricht geven. Deze bevat 28 State
Universüies, 17 State Colleges and Schools, 41 endowed ColLg
st^Lgr'nbsp;^^^nbsp;-ntal van 86
Behalve het reeds genoemde bezwaar, dat deze publicatie uit
918 stamt, en dus geen recente gegevens verstrekt, is het te be-
treuren, dat hier alleen de werkwijze is vermeld, als het IZ
vo gens het eerplan, soms zelfs zonder opgave van den duur d
opleiding. Slechts indirect kan men afleiden, uit de vele Ltll
hngen dat van de studiemogelijkheden een vrij druk gebruik Cordt
gemaakt „,aar cijfers ontbreken. Ook wordt niet vermeld welke
helt aan7 ^ ^^idende journalisten wórlt ge!
M^t^^e scholing, of zij^etg^ibus de voorkeur geven
^ LV, pag. is!nbsp;quot;nbsp;-----
aan wie een journalistenschool heeft afgeloopen boven hen, die
van de piek af dienden. Een opgave van de verhouding tusschen
wel- en niet-geschoolde journalisten zoekt men eveneens tevergeefs,
evenals een vermelding van de waarde der docenten in wetenschap
en journalistieke practijk en van hun maatschappelijk aanzien.
Over de journalistenopleiding vermeldt de Encyclopedia ameri-
canai de Columbia University School of Journalism, die in 1912
gesticht werd als gevolg van een dotatie ten bedrage van twee
millioen doller van den reeds genoemden Joseph Pulitzer. Vele
anderen volgden en het resultaat is, volgens de encyclopaedic, dat
het journalistieke peil gestegen is. De Columbia School verstrekt
ook graden en staat zoowel voor mannelijke als vrouwelijke leer-
lingen open. De candidaten moeten twee jaar een „collegequot; bezocht
hebben. De universitaire cursus duurt vier jaar en omvat geschie-
denis staatsrecht, politiek, oeconomie, statistiek, benevens Ameri-
kaansche en Europeesche litteratuur. Op studie van Fransch of
Duitsch wordt aangedrongen, practisch werk behoort tot het leer-
plan. 2 Voor zoover men op grond dezer gebrekkige gegevens kan
oordeelen, maakt dit leerplan een gunstigen indruk. Maar deze
inrichting staat dan ook, evenals de hieronder genoemde, als een
der beste bekend en kan geenszins als type der Amerikaansche
journalistenschool worden beschouwd.
In de bovengenoemde tekortkomingen van het bulletin van
Melvin Lee wordt gedeeltelijk voorzien door het herdenkingsboek,
dat Sara Lockwood Williams schreef ter gelegenheid van het
twintigjarig bestaan van de journalistieke afdeeling aan de Uni-
versiteit van Missouri. 3 In dit zeer omvangrijke boek worden doel,
werkwijze en resultaten der school ampel vermeld. Het eerst-
genoemde punt geeft de schrijfster als volgt aan:
„it is to train for journalism — not to make journalists.quot; 4
Voor een uitvoerig leerplan van Columbia zij verwezen naar XXXVIII,
pag. 38.
® LII.
4 LII, pag. 53.
-ocr page 238-In het programma voor een Journalism Week in 1915 werd dit
doel aldus omschreven:
„1. to pro vide the instruction necessary to a well-rounded educa-
tion; 2. to train for newspaper work through professional instruc-
tion etc.quot; 1
Mrs Williams zet vervolgens uiteen welke richtlijnen men heeft
gevolgd ter verwezenlijking dezer doeleinden.
„The School has sought always to prepare for journalism by
giving the student a broad general education including fundamental
courses in arts and science; by a knowledge of academic fields
especially useful to journalists, that is, training in subjects directly
related to journalism; and by professional courses offered by fa-
culty members who have both academic education and practical
journahstic experience, courses in which the student is given the
reasons and theory of journalism work in lectures and the actual
experience of producing his writings in print through the pubhca-
tions issued in the laboratories of the School.quot; 2
1nbsp;LII, pag. 54.
2nbsp;Dhan Walter Williams, hoofd van deze journahstenschool, president van
de Universiteit van Missouri en eerevoorziUer van het wereldperscongres,
hield in 1925 voor de Society of Newspaper Editors te Washington een rede,
getiteld: „Are Schoolts of Journalism getting anywhere?quot; In het gedenkboek
van de Missourischool is deze rede volledig opgenomen (pag. 418-425).
Terloops wordt daarin vermeld, dat de Vereenigde Staten in totaal 210
inrichtingen van onderwijs, natuurlijk van zeer uiteenloopenden aard, tellen
die onderricht geven in de journalistiek. Als doel van de beste der universi-
taire scholen wordt aangegeven:
a - het verschaffen van algemeene ontwikkeling op universitaire basis
b - theoretische en practische ontwikkeling der speciale journalistieke
bekwaamheid.
c - studie van de journalistiek, haar verleden, heden en mogelijkheden
m.o.m. in den geest der publicistiek.
d - bevordering van toename en uitbreiding der vaklitteratuur,
e - ontwikkeling der beroepsethiek.
f - contact met vroegere alumni.
De punten a en b zijn typisch voor Amerika; over c is weinig bekend d is
zeer prijzenswaardig, e wordt elders in dit boek (h.1. pag. 143, 144) bespro-
ken en f heeft in dit verband geen beteekenis.
Den ouden regel, dat men de journalistiek het best op een re-
dactiebureau kan leeren, meende men niet in vollen omvang te
kunnen toepassen, daar de journalisten te weinig gelegenheid
hebben om nieuwelingen in te werken; deze verknoeien dus hun
tijd Toch is een journalist zonder practische ervaring evenmin
bruikbaar als b.v. een medicus. Daarom gaf de school van meet
af zelf een krant uit.
De inrichting van de opleiding is nu de volgende. Een volledige
cursus omvat vier jaar, waarvan de eerste beide aan algemeene
ontwikkeling zijn gewijd, in den geest van de Nederlandsche
middelbare school dus (de schrijfster spreekt van een aequivalent
van „liberal art courses in colleges or universitiesquot;). Gedoceerd
wordt in Engelsch, geschiedenis, sociologie, oeconomie, moderne
talen, philosophic, logica, psychologie, natuurwetenschappen, wis-
kunde. Gedurende de laatste twee jaar, die meer de beroeps-
opleiding ten doel hebben, wordt dit onderwijs voortgezet; als
nieuwe vakken komen erbij bestuurswetenschap, internationale
verhoudingen, politieke en diplomatieke geschiedenis, internatio-
naal recht. Tevens werken de studenten practisch. Na afloop der
studie verkrijgen zij den titel „Bachelor of Journalismquot;. i
Het lijkt wel moeilijk om in vier jaar eenige notie van al deze
verschillende studievakken te verkrijgen; daarbij komt dan nog
de journalistieke werkzaamheid!
De studenten volgen sommige colleges van andere faculteiten;
deze zijn te hunnen behoeve uitgezocht. De professoren voor de
speciale vakken zijn allen academisch gevormde journahsten. Zij
gebruiken de zomervacantie om aan andere universiteiten te stu-
deeren of te doceeren; ook wel voor practische werkzaamheid aan
kranten over de heele wereld.
De school telt onder haar alumni burgers uit elke Amerikaansche
staat en uit vrijwel elk land ter wereld. Vele studenten verdienen
thans geheel of ten deele hun onderhoud in de school. 2
Gedurende detwin^ar van haar bestaan heeft de school 916
1nbsp;LII, pag. 58.
2nbsp;LII, pag. 407, 408.
-ocr page 240-leerlingen, waarvan 352 vrouwen, geheel opgeleid en aan bijna
5000 personen onderwijs gegeven.
„In every conceivable capacity in every phase of journalism
alumni can be found.quot;
Onder de oud-leerlingen bevinden zich hoogleeraren in de jour-
nalistiek en wereldoorlog-correspondenten, maar ook lieden, die
de commercieele zijde van het krantenbedrijf tot arbeidsterrein
hebben gekozen. i
Het boek vermeldt elders 2, dat waarschijnlijk 10 a 12% der-
genen, die in de V.S. werkzaam zijn in de journalistiek, eenige
vorm van journalistieke opleiding hebben genoten. De salarissen
die in een periode van vijf jaar na het eindexamen betaald wor-
den, zijn 15 tot 20% hooger dan die, welke degenen ontvangen,
die geen speciale opleiding hebben gevolgd.
Enkele interessante cijfers geeft Dr Max Grünbeck in een artikel,
getiteld: „Die Zeitungswissenschaft in Amerikaquot;3, waarin hij het
Duitsche systeem vergelijkt met het Amerikaansche. De verwarring
in de terminologie op dit gebied blijkt ook hier, waar Grünbeck
eenvoudig een opsomming geeft van de Amerikaansche opleidings-
scholen. Wel wijst hij erop, dat wetenschappelijke opleiding en
onderzoek in Duitschland de overhand hebben, terwijl in Amerika
de journalistieke vorming op den voorgrond staat, schijnbaar zon-
der zich te realiseeren, dat hij ongelijksoortige grootheden ver-
gelijkt. De redactie teekent in een noot aan, dat de beide systemen
den laatsten tijd naar elkander toegroeien. 4 Eenerzijds laat Co-
lumbia slechts „bachelorsquot; tot de journalistieke studie toe, die
na voltooiing hiervan den titel „Master of Sciencequot; verwerven.
Anderzijds heeft de nieuwe persregeling tengevolge, dat Duitsch-
land meer den opleidingskant uitgaat.
Grünbeck nu deelt mede, dat volgens een statistisch onderzoek,
^ LII, pag. 144-147.
2 LII, pag. 422.
=gt; XXVI.
4 Ook Dovifat constateert, dat Amerika thans een hervorming ernstig over-
weegt, die meer aansluit bij het Duitsche stelsel. X, l-7-'34, pag. 355.
bij 27 der grootste scholen ingesteld door Leslie Higginsbotham,
hoogleeraar in de publicistiek aan de Universiteit van Nevada,
„zeitungswissenschaftlich vorgebildete Hochschüler bei den ame-
rikanischen Zeitungen bevorzugt angestellt werden.quot;
Zelfs gedurende de laatste jaren, waarin ook onder de journa-
listen groote werkloosheid heerschte, bleek meer dan de helft der
afgestudeerden binnen een half jaar geplaatst. Doordat verschil-
lende afgestudeerden in andere beroepen een betrekking vonden,
was „slechtsquot; een vijfde deel werkloos. Daar de enquête betrekking
had 'op meer dan de helft van het totale aantal der studeerenden,
acht Grünbeck het resultaat typeerend voor Amerika. Aan 104
hoogescholen en hoogere onderwijsinrichtingen waren in 1933
9538 studenten ingeschreven. In 1934 bedroeg dit aantal 10346.
Voegt men hierbij de leerlingen van 36 andere inrichtingen, waar-
van men alleen voor 1934 over cijfers beschikt, dan komt men tol
een totaal van 13322 studenten, verdeeld over 140 onderwijsinstel-
lingen. Indrukwekkende getallen!
Tot besluit is het nuttig nogmaals nadrukkelijk te constateeren,
dat het Amerikaansche opleidingsstelsel, ondanks zijn groote uit-
breiding en verscheidenheid, voor zoover hier gebleken is slechts
beroepsbekwaamheid wil aankweeken en hemelsbreed verschilt
van wetenschappelijke vorming in den Europeeschen zin.
*
Evenals bijna ieder ander is ook de journalist in de Sowjet-unie
staatsambtenaar. De nieuwe machthebbers, die onder het oude
régime zelf dikwijls op een of andere wijze aan de pers verbonden
waren geweest, al was het maar als redacteur van een clandestien
revolutionair blaadje, erkenden van meet af de groote propagan-
distische beteekenis van de courant. Zij gaven zich veel moeite om
de pers in handen te krijgen, te organiseeren en onder de massa te
brengen. Door gebrek aan technische hulpmiddelen nam men zijn
toevlucht tot een „zwarte-bordquot;-systeem, om nieuwsberichten, aan-
vankelijk vooral tijdingen over den strijd tegen de „Wittenquot;, aan
de bevolking bekend te maken. Hieruit heeft zich de muurkrant
ontwikkeld, die zoowel voor bedrijven als voor dorpen nog steeds
15
-ocr page 242-m gebruik is. Talrijke illustraties, soms kunstzinnig uitgevoerd
verduidelijken voor het onontwikkelde publiek den spaarzamen
tekst Daar alle berichten steeds van partijwege gecontroleerd wor-
den, bezit men hierin een uiterst belangrijk middel ter beïnvloeding
van de openbare meening.
Hoezeer deze bevordering van het dagbladwezen succes heeft
gehad, toonen de volgende cijfers, die ontleend zijn aan Georges
Weill, hoogleeraar te Caen. i In 1913 bestonden er in Rusland
859 kranten met een gezamenlijke oplaag van 31/2 millioen exem-
lquot; ^^^^nbsp;uitgebreid tot 5600, waarvan
4000 in het Russisch en 1600 in 83 andere talen. De totale oplaag
bedroeg 35 millioen, de Prawda alleen drukte bijna 2 millioen
exemplaren. Daarnaast telde men 1700 fabriekskranten 2500 kol
chozenkranten en 200.000 muurkranten.
De inhoud van al deze bladen wordt zorgvuldig van bovenaf
vastgesteld, tot in onderdeelen. In een van zijn belangwekkende
maandoverzichten in Osteuropa deelt Prof. Dr Orro Hoetzsch
hieromtrent het volgende mede: 2
„Man sendet durch Rundfunk den Inhalt des Blattes zu gleicher
Stunde aus Moskau mit der Anweisung, wie dieser zeitungsmässig
aufzumachen sei. Und an den Grenzen des Riesenreiches liest dann
der Mensch seine Zeitung nach Nachricht und Aufmachung über-
einstimmend mit der Moskauer. Man muss es der Propaganda-
technik der Sowjetregierung lassen, dass sie es versteht, die tech-
nischen Möglichkeiten der Gegenwart in ihren Dienst zu stellen
und dieser Leser der so durch Rundfunk übermittelten Meinungs-
bereitstellung ist ja von jeder Verbindung met irgendeiner seL
standig zu gewmnenden Nachricht aus dem Auslande völlig ab-
gesperrt. Wie viele Menschen unter den 21/2 Millionen Einwohnern
Moskaus sind in der Lage, eine Nichtsowjetzeitung zu lesen, auch
wenn eine solche im Kiosk zu kaufen ist?quot;
Vnf^J^'nbsp;artikel van Postikow in t
Novembernummer 1933, pag. 112.nbsp;quot;siiiiow in 1,
^ t, Septembernummer 1931, pag. 727.
-ocr page 243-Een dergelijke minutieuze organisatie laat niets aan het toeval
over en zeker niet de opleiding van den journalist. De geweldige
vraag naar bruikbare krachten, ook op dit gebied, was bovendien
een machtige drijfveer. Artur Just, zelf journalist en jarenlang
Russisch correspondent van een Duitsch blad, schrijft over dit
onderwerp in zijn boek, dat de pers in de U.S.S.R. behandelt m
de serie „Zeitung und Zeitquot; van het Deutsches Institut für Zeitungs-
kunde te Berlijn. 1 Hij deelt mede, dat in 1920 het Staatsmstituut
voor Journalistiek werd opgericht, hetwelk zich uitsluitend met de
opleiding bezighoudt. Aanvankelijk duurde een cursus vier jaar,
thans drie. In overeenstemming met het leidende beginsel der
Sowj et-regeering ten aanzien van de nationale minderheden wor-
den ook studenten uit die gebieden toegelaten. Alle leerlingen
moeten partijlid zijn. De zelfwerkzaamheid bekleedt een belang-
rijke plaats in het leerplan; opgaven van allerlei aard moeten uit-
gewerkt worden. Bovendien wordt onderwijs gegeven in geographie
en oeconomische geographie, geschiedenis, partij geschiedenis, be-
drijf spolitiek en staathuishoudkunde. Speciale vakken kunnen naar
keuze beoefend worden. Voor Westeuropeesche opvattingen doet
het eigenaardig aan, dat de aanstaande journalist tevens wordt op-
geleid voor zetter en drukker. In het sowj et-kader ligt dit echter
voor de hand. Eveneens wordt les gegeven in foto-reportage, pu-
bliciteit en illustratietechniek. Van oudsher vervult de redacteur
in Rusland tevens de functie van directeur, zoodat ook de zakelijke
leiding van het dagblad onderwezen wordt. (Van advertentie-
acquisitie behoeft daarbij geen sprake te zijn, daar het advertentie-
wezen sinds lang door den staat is gemonopoliseerd).
Het resultaat van dit onderwijs acht men onbevredigend, zoowel
qualitatief als quantitatief. 2 De opgave is dan ook geenszins een-
1nbsp;XLI, pag. 214-219.nbsp;, v,»
2nbsp;Het volgende werpt hierop een schel licht:
Die russische Zeitung „Prawdaquot; beklagt in einem Artikel die Mangel-
haftigkeit der allgemeinen und beruflichen Bildung der Mehrzahl der Sowjet-
Journalisten, besonders in der Provinz, und fordert dringend Abhilfe. Die
Gründung einer Journalistenschule in Moskau hätte die Gute der journalisti-
schen Arbeit keineswegs verbessert, weil die Stellen im Zeitungswesen einzig
voudig; een handicap is bovendien, dat op dit gebied geen buiten-
landsch recept voor overname gereed ligt.
Er worden nog andere cursussen gegeven voor journalisten, die
hun bekwaamheden willen uitbreiden en ook voor arbeiders en
boeren, voortgekomen uit de rijen der arbeiders- en boerencorres-
denten. Deze merkwaardige instelling verdient nadere vermel-
ding. 1,2 De Sowjet-regeering hechtte al dadelijk veel waarde aan
nauwkeurige inlichtingen over de opvattingen, die onder het volk
leefden. In democratisch geregeerde landen wordt de pers geacht
deze taak op min of meer gelukkige wijze te vervullen, maar in de
U.S.S.R. was dit natuurlijk uitgesloten. Toch kon het van belang
zijn voor de te volgen politiek om te weten, hoe een bepaalde maat-
regel werd opgenomen; bovendien leek het de centrale regeering
nuttig de bevolking in staat te stellen zich te beklagen over machts-
misbruik door plaatselijke autoriteiten. Zoo kwam men tot het
aanvankelijk volstrekt democratische stelsel der arbeiders- en
boerencorrespondenten. Ieder, die een klacht had, een misstand
meende te kunnen signaleeren, had het recht een krant hierover
in te lichten, in den trant dus van het westersche „Ingezonden
Stukquot; en in overeenstemming met de vermaarde bevoegdheid tot
„zelf critiekquot; in de Sow jet-Unie, mits men slechts de algemeene
und allein durch kameradschaftliche Beziehungen vo^arteigenossen be-
setzt würden. Zahlreiche Journalisten, die sich mit Auslandsfragen beschäf-
tigen müssen, verfugen nicht über die notwendigsten Kenntnisse in der Erd-
kunde. Bei einer Erhebung, die kürzlich bei 17 Schülern des Oberkurses des
Journalismus des dritten Jahrganges in Moskau angestellt wurden, seien nur
sieben imstande gewesen, die Hauptstadt Norwegens sowie die Rumäniens
zu nennen und die wichtigsten politischen Parteien Grossbritanniens an-
zugeben.quot;
Ontleend aan: X, lOe jaargang (1935) no. 6, pag. 292
1nbsp;Zie XLI, pag. 89 v.v.
2nbsp;d'Ester verklaart het ontstaan hiervan uit het streven der communistische
krant om zich onafhankelijk te maken van de burgerlijke berichtgeving en
van de in burgerlijken geest geleide bureaux; bovendien uit den wensch om
te beschikken over berichten uit de arbeiderssfeer en om den lezer aan zich
te binden door hem medewerker te maken. (XXI, pag. 111). De eerste over-
weging kan natuurlijk niet voor Rusland gelden, maar is ook overigens voor
het ontstaan van het stelsel waarschijnlijk slechts van ondergeschikte be-
teekenis geweest.
beginselen aanvaardt. Maar het belangrijke verschil met andere
landen was hierin gelegen, dat de (hoogere) autoriteiten verplicht
waren een onderzoek naar de gegrondheid der op- en aanmerkin-
gen in te stellen en zoo noodig in te grijpen. Op grond van mate-
riaal, afkomstig van arbeiders- en boeren-correspondenten werden
gedurende een jaar 8000 autoriteiten en 9000 vertegenwoordigers
van oeconomische organisaties voor den rechter geleid. i Veel on-
recht kon op deze wijze ongedaan gemaakt worden. Vanzelf-
sprekend was de keerzijde eenerzij ds een groot aantal lasterlijke
aantijgingen, voortgesproten uit persoonlijken wrok, anderzijds
wraak van de getroffenen, welke zelfs soms tot moord hun toe-
vlucht namen, over het gepleegde „verraadquot;.
Geleidelijk is in deze toestanden verandering gekomen. Het
democratisch element is verschrompeld, daar het correspondent-
schap een titel werd. Aanvankelijk was ieder correspondent, die
eenmaal schreef. Later ging men deze lieden organiseeren en af-
richten, waaronder de vrije meeningsuiting natuurlijk aanzienlijk
leed. Een voordeel was ontegenzeggelijk, dat de krantenredacties
gelegenheid kregen journalistieke talenten te ontdekken en deze
een cursus te doen volgen, waardoor het zoo zwakke beroepskader
kon worden versterkt. Ook voor bestuursfuncties hebben de redac-
ties hun correspondenten meermalen met succes aanbevolen.
Behalve de genoemde opleidingsinrichtingen bestaan er ook nog
scholen voor lagere journalisten, maar daar overheerscht het tech-
nisch element (drukken, zetten). Het plan bestaat thans (1931) om
geen all-round journalisten maar alleen specialisten te vormen,
dus hoofdredacteuren, rubriekredacteuren, reporters etc. Voor het
journalistieke peil lijkt dit bedenkelijk. De toekomst zal moeten
uitwijzen in hoeverre men er in slaagt een groot aantal capabele
journalisten op te leiden. Of dit nog noodig zal zijn, is twijfelachtig,
gezien de strakke centralisatie en standaardisatie van den kranten-
inhoud. Slechts het plaatselijk, en wellicht het regionaal nieuws,
blijft op deze wijze voor den gewonen redacteur gereserveerd.
Tenslotte zij hier met de loutere vermelding volstaan, dat ook in
1 IX, pag. 84.
-ocr page 246-de U.S.S.R. eenige belangstelling voor de publicistiek schijnt te be-
staan. JüSTi deelt mede, dat de journalistenvereeniging zich bezig-
houdt met het wetenschappelijk onderzoek van den journalistieken
arbeid volgens psychotechnische methoden. Het zou de moeite
waard zijn om te vernemen of men hierbij reeds tot eenig resultaat
gekomen is en zelfs misschien bereikt heeft, dat door middel van
tests met eenige zekerheid de aanwezigheid van journalistieke be-
kwaamheid bij een proefpersoon kan worden vastgesteld. Erg waar-
schijnlijk lijkt dit vooralsnog niet.
*
De Vereenigde Staten, Duitschland en de Sowjetunie vormen de
gebieden, waar de journalistenschool in aanzien staat. Ook daar-
buiten komt zij nog wel voor, maar in Engeland b.v. heeft zij weinig
opgang gemaakt. Georges V^eill schrijft dit in zijn overzicht 2 toe
aan de omstandigheid, dat in dit land uitstekende jonge krachten
steeds voor voldoende aanvulling der journalistieke gelederen
zorgden.
De bekende journalist W. F. Stead was, als zoovelen, aanhanger
van de „roepingquot;-opvatting:
„I don 't think anyone should dream of becoming a journalist
- except of the bread-and-butter order - any more than he should
dream of becoming a minister of religion, unless he has a vo-
cation.quot; 3
Terecht verlangt hij in de eerste plaats, dat de journalist de men-
schen weet te kiezen, die hem moeten voorlichten:
„If a perfect journalist should not know everything - which is
perhaps, expecting too much even from perfection - he ought to
know exactly where the people live who do know everything.quot;
Behalve leesbaar schrift, kennis van Fransch en Duitsch en be-
heerschmg der stenographie(!), acht hij voor succes noodzakelijk
heM^ezitj^an een open oog, een gevoelig hart, een wil, die
1 XLI, pag. 208.
LXXXVI, pag. 367 v.v.
3 LXXIV, pag. 20 v.v.
over
hinderpalen heenhelpt, en geduld, dat wachten verstaat. Artikelen
schrijven over actueele onderwerpen, snel, kort, scherp, ze gratis
insturen tot ze geplaatst worden, doorschrijven tot men betaalt,
dat is de eenige school voor journalistiek, die schrijver kent en
die hij zelf doorloopen heeft.
In zijn reeds geciteerd overzicht maakt Weill melding van een
cursus in de journalistiek, die na den wereldoorlog aan de Londen-
sche universiteit geopend werd, mede terwille van de gedemobili-
seerden. In 1926 studeerden daar 46 mannelijke en 43 vrouwelijke
leerlingen. Het programma omvatte een academische studie gedu-
rende twee jaar van deels verplichte vakken, aan te vullen met
keuze-onderwerpen. Daarna twee jaar practische cursussen. De
studenten werden aangemoedigd om tijdens de vacanties aan pro-
vinciale bladen te werken, die hen eerst achterdochtig, later met
open armen ontvingen. Hoe de toestand zich na '26 ontwikkeld
heeft, deelt hij niet mede. Wel zegt hij, dat er enkele andere steden
„écolès techniquesquot; of universitaire cursussen bestaan die voor
journalisten, die reeds practisch werken, bestemd zijn en door hun
vereenigingen zeer gewaardeerd worden.
Paul de Sury d'Aspremont heeft eveneens een oppervlakkige en
ver van volledige opsomming der bestaande journalistenscholen m
zijn boek over de pers opgenomen. i Voor Engeland geeft hij aan de
London School of Journalism, gesticht door Max Pemberton, die
door krantenmagnaten als wijlen Northcliffe en Rothermere ge-
financierd wordt. De leerlingen worden daar verdeeld m twee
groepen- de aanstaande vaste redacteuren en de toekomstige vrije
iournalisten (z.g. „free lancesquot;). Bijzondere aandacht wordt be-
steed aan de opleiding van reporters en rubriek-redacteuren. Met
de vermelding, dat Reverend W. Routh vroeger reeds een school
had gesticht en de universiteit van Birmingham in 1908 een in-
stituut voor journalistiek oprichtte, bestemd voor afgestudeerden,
is Engeland „afgedaanquot;.nbsp;, ^ .
Tenslotte vermeldt Escorra nog hetji^ssante feit, dat de
1nbsp;LXXVIII, pag. 257 v.v.
2nbsp;XX, pag. 345.
-ocr page 248-journalistenschool „City of London» een „traveling scholarshipquot;
3e Hnbsp;'rT'nbsp;stelt. In zijn korte opsomming
komen het Kmgs College te Londen, de universiteit van Birmingham
en het Institute of Journalism voor.nbsp;^
De Australische journalistenvereeniging heeft in 1919 een
xn eressante brochure uitgegeven i, waarin journalisten, dagblad-
LTen ; r^r'nbsp;en vooraanstaande
^gur n uit het zakenleven hun meening uiteenzetten over de
mogelijkheden en wenschelijkheden van een systematische op-
leiding van journalisten, eventueel geheel of ten deele universitair.
De gebruikelijke vakken worden aanbevolen, de gewone argumen-
ten opgesomd Men wijst op de vaak bestaande noodzakelijkheid
orn vroeg geld te verdienen, waardoor de mogelijkheid van een
schoofnbsp;het gedrang komt. Het is jammer, dat hier alleen
richtlijnen worden aangegeven en plannen geopperd, terwijl de
gelegenheid ontbreekt om zich te overtuigen of men tot resultaten
gekomen is en zoo ja welke. Groth 2 deelt evenwel mede dafZ
meeste Australische universiteiten een cursus voor TournaStiek
hebben georganiseerd; sommige hebben hieraan een diploma ver
bonden, dat theoretische en practische kennis waarborgt
De bovengenoemde journalistenvereeniging, die bijna alle jour-
nalisten omvat is er tengevolge van haar hechte iganisat eTn
geslaagd als vakvereemging veel te doen voor de materLle positie
van haar leden, a Zy heeft eveneens gezorgd voor een stelselmatige
opleiding van aanstaande journalisten.
Die Lösung des Nachwuchsproblems, dem ja für die Presse
sonde . r . r I-ch be-
^ere Schwierigkeit zukomint^s^^nbsp;auf eigenartige
XIX.
= XXV, pag. 264.
—» ., Hag.
-ocr page 249-Weise erfolgt. Durch einen Vertrag zwischen der Association und
der Einheits-organisation der Zeitungsverleger wurde für die An-
wärter auf den Journalistenberuf eine fünfjährige Lehrzeit ein-
geführt. Alle Einzelheiten der Ausbildung und des stufenweisen
Aufstiegs der Anwärter sind in diesem Ubereinkommen genaues-
tens geregelt. Ohne die Absolvierung der vorgeschriebenen Lehr-
zeit hat in Australien niemand die Aussicht auf Anstellung in der
Schriftleitung einer Tageszeitung. Anwärter unter 18 Jahren und
ohne höhere Schulbildung werden in der Regel nicht in den Vor-
bereitungsdienst aufgenommen. Die Entlohnung der Anwärter ist
durch den erwähnten Vertrag klar geordnet. Im ersten Jahr der
Lehrzeit erhalten sie wöchentlich zwei Pfund Sterling. Dieses Ge-
halt wird Jahr um Jahr erhöht und zwar auf 3 Pfund Sterling
im zweiten Jahr, auf 4 Pfund Sterling wöchentlich im dritten Jahr
und schliesslich auf 5,25 Pfund Sterling im vierten Jahre. Der
Ausbildung dieser Anwärter wird auf den Schriftleitungen grosse
Sorgfalt gewidmet. Die Verleger sind nach dem Uebereinkommen
sogar verpflichtet, diesen jungen Leuten das Schulgeld und die
Kosten für Bücher zu erstatten, falls sie sich während der Lehrzeit
für den Besuch der journalistischen Kurse der Universität Mel-
bourne entschliessen. Eine bedeutsame Zukunftssicherung bedeutet
es aber für die Anwärter, dass sogleich die Hauptschriftleiter der
Zeitungen verplichtet sind, einen bestimmten Prozentsatz ihrer frei-
werdenden Stellen im Redaktionsstab mit Anfängern zu besetzen.
Diese Verplichtung bewirkt andererseits zugleich, dass die Schrift-
leitungen die Ausbildung der Anwärter, die in der Regel zu einem
Teil bei der Zeitung verbleiben werden, besonders sorgfältig be-
treiben. Für besonders begabte und rasch fortgeschrittene An-
wärter kann in Ausnahmefällen die fünfjährige Lehrzeit abgekürzt
werden, denn der Hauptschriftleiter einer Zeitung hat das Recht,
solche Leute rascher in die nächtshöheren Grade der Ausbildung
zu überführen.quot;
In aansluiting hieraan worden de journalisten na volbrachten
leertijd geplaatst in de D-klasse, waaruit zij na voldoende ervaring
worden bevorderd naar de C-klasse enz. Voor elk dezer afdeelingen
bestaan voorschriften omtrent het minimum-salaris, dat is be-
rekend op Melbourne en Sidney; voor andere steden gelden kor-
tmgen van 5 tot 30 %. Tenslotte is de verhouding bepaald, waarin de
verschillende klassen in een redactie vertegenwoordigd moeten zijn ^
Paul de Sury d'Aspremont begint zijn meergemeld overzicht met
op te merken, dat de journalistiek een kunst is, die berust op een
aangeboren talent.nbsp;^
„Mais si l'art ne s'apprend pas, le don a besoin d'être dirigé pour
se développer logiquement et s'orienter suivant le temps dans
lequel on vit.quot; 2nbsp;^
Hij wijdt vervolgens eenige weinige woorden aan de dagblad-
wetenschap, (waarmee hij kennelijk de wetenschappelijke oplei-
ding van den journalist bedoelt!).
„La science journalistique doit conférer au journaliste la con-
naissance de l'essence et de la valeur d'un journal, de manière que
place devant les problèmes d'ordre politique et économique le
journahste puisse les aborder avec la possibilité d'y apporter de
justes solutions ce qui suppose une culture générale, acquise dans
les umversites. ' 3
Vervolgens gaat schrijver tot het eigenlijke onderwijs over4.
hij beweert dat Dmtschland hierin een verdeeling toepast
„Les universités donnent surtout un enseignement scientifique,
les ecoles de commerce traitent l'application pratique concernant
principalement la branche commerciale.quot;
ziin ' brÏbquot;nbsp;1geïnformeerd te
zijn, blijkbaar is het er hem hoofdzakelijk om te doen door een
tegenstelhng het Fransche stelsel scherper te belichten.
„Le système français est moins spécial, il vise à la formation
generale du journaliste et embrasse de ce fait un domaine beau-
co^Ius vaste. L'InstitutJourn^ des Facultés catholiques
l Dr mTTg^nbeck; X, l-6-'35. quot;^^^^OlÜnbsp;-
LXXVIII, pag. 252.
quot; LXXVIII. pag. 253.
« LXXVIII. pag. 257 v.v
de Lille cherche a donner au futur journaliste une culture générale
jointe a un enseignement pratique.quot;
D'Aspremont is, naar uit zijn boek blijkt, overtuigd van de
roeping der katholieke journalisten om hun ethische beginselen in
hun werk toe te passen en te propageeren. Vandaar zijn groote
belangstelling voor deze katholieke onderwijsinrichting, die onder
leiding staat van Paul Verschave, hoogleeraar in de rechtsgeleerd-
heid.
De cursusduur bedraagt drie jaar, de minimum leeftijd voor het
toelatingsexamen zestien jaar. Hier wordt dus een gespeciahseerde
en bovendien universitaire vorming gedurende slechts eenige jaren
gegeven aan jongelui, die anders nog de middelbare school zouden
bezoeken. Op deze wijze zou tegemoet worden gekomen aan een
vaak geopperd bezwaar tegen wetenschappelijke journaUstieke op-
leiding. Dit houdt in, dat men een langdurige opleiding in strijd
acht met de voor velen bestaande noodzakelijkheid om vroeg geld
te verdienen. Alles hangt echter van het practisch resultaat af,
waaromtrent niets wordt medegedeeld.
Het programma maakt alweer een zeer overladen indruk. Het
gevaar dreigt, dat het even snuffelen aan tal van uitgebreide ge-
bieden van wetenschap, vooral op zeer jeugdigen leeftijd, den leer-
ling leidt tot oppervlakkigheid en een zekere mate van waan-
wijsheid. Het leerplan voor het eerste jaar omvat godsdienst, poli-
tiek de politieke partijen en hun geschiedenis, staathuishoudkunde,
contemporaine geschiedenis (sinds 1889), Fransche litteratuur, ge-
schiedenis van het recht, apologie van den godsdienst, geographie,
natuurrecht, sociologie en vreemde talen, waarvan één verplicht.
Het tweede jaar brengt administratief recht, natuurrecht, apologie,
sociologie en sociale methodologie, staathuishoudkunde, diploma-
tieke geschiedenis, sociale geographie en vreemde talen, des-
gewenscht ook bedrijfspsychologie. Daarnaast cursussen, die meer
direct met het beroep in verband staan, n.1. in het redigeeren van
een krant, geschiedenis en wetgeving van de pers, classificatie van
kranten, berichtendienst, parlementaire berichtgeving, schrijven
van hoofdartikelen, pers en openbare meening, en buitenlandsche
pers. De leerlingen bestudeeren in het laatste jaar diplomatieke
geschiedenis, bedrijfspsychologie, volkenrecht, wetgeving op finan-
cieel en industrieel terrein, sociale geographie, sociologie en be-
drijfsboekhouding; handelsrecht is facultatief. De practische cur-
sussen betreffen ditmaal samenstelling, administratie en directie
van een krant, verkoop, publiciteit, oprichten en uitbrengen van
een dagblad, persconsortium, rol van het papier in de krant
Oefeningen worden gemaakt in het schrijven van artikelen over
buitenlandsche en binnenlandsche politiek, financiën, oeconomi-
schen toestand, godsdienst en schoolquaesties. Na twee jaar wordt
een certificaat van den eersten graad uitgereikt, hetwelk voldoende
journahstieke geschiktheid waarborgt(!). Bij het eindexamen
wordt het hoogste diploma verstrekt.
Na deze uitvoerige opsomming doet de vermelding der buiten-
landsche onderwijs-inrichtingen bij d'Aspremont wat mager aan De
gegevens over Engeland werden reeds aangehaald. Van Amerika
kent d'Aspremont blijkbaar slechts het door Pulitzer gestichte in-
stituut aan de Columbia-university.
Ook in Spanje en Tsjecho-Slowakije bestaan deze journalisten-
scholen, naar hij zegt. In Spanje is het bezit van het diploma een
vereischte, om redacteur te kunnen worden. i Te Praag staat de
journalistenschool onder leiding van Prof. Dvorskys; de studenten
wonen algemeene academische colleges bij en krijgen journalis-
tiek onderwijs van specialisten. D'Aspremont zelf geeft een cours
privéquot;, die in het universitaire leerplan van Fribourg (Zwitserland)
is opgenomen. Het onderricht is mede voor niet-journalisten be-
stemd en heeft betrekking op de journalistieke bekwaamheid be-
nevens op het „apostolat de la pressequot;.
Georges Weill 2 noemt in de eerste plaats de Ecole de journa-
lisme te Parijs, die in 1899 gesticht werd en sinds 1900 deel uit-
maakt van de Ecole des Hautes Etudes Sociales. Zij heeft steeds
wetenschappelijke studie met technische cursussen vereenigd
Erareen bezoeken haar mindei^^dan^uitenlanders. De staats-
^ Dit is onjuist volgens Groth, h.1. pas 237
2 LXXXVI, pag. 367 v.v.
universiteiten hebben niets gedaan; de Faculté catholique van Lille
vermeldt hij zonder commentaar en wijst dan op den grooten op-
gang die de journalistenscholen in Duitschland en de Vereenigde
Staten gemaakt hebben.
In Italië heeft de regeering van den journalist een ambtenaar
gemaakt; het nationaal-socialistische Duitschland heeft denzelf-
den weg betreden. Het fascisme wenscht geen onnoodig risico te
nemen; om tot de journalistiek toegelaten te worden, moet de
aanstaande journalist in het beroepsregister — albo professionale-
der journalisten ingeschreven zijn. Dit geschiedt slechts wanneer
hij zich niet openlijk heeft geuit in een richting, die strijdig is met
het Staatsbelang. inbsp;u a
In 1929 werd aan de fascistische faculteit voor staathuishoud-
kunde van de Universiteit van Perugia een leerstoel ingericht voor
de geschiedenis van het dagbladwezen en een voor persrecht. Men
kan ook in deze vakken, gecombineerd met staatswetenschappen,
promoveeren. Op de bul wordt dat speciaal vermeld. Gelijk ook
reeds uit het bovenstaande volgt, is de titel „journahstquot; door wette-
lijke bepalingen beschermd.
In 1930 is te Rome een der vakscholen naar Amerikaansch voor-
beeld geopend, die men reeds aangekondigd had. De cursusduur
bedraagt twee jaar, het onderwijs omvat theorie en praktijk. Het
einddiploma van de middelbare school is vereischt voor toelating.
De universiteit van Ferrara, de handelshoogeschool van Triest en
de kathoheke universiteit van Milaanhebben in hun colleges ook voor-
drachten over onderwerpen op het terrein der journalistiek opgeno-
men Opleiding en wetenschap strijden hier nog om den voorrang. 2
De dictaturen leggen een begrijpelijke belangstelling voor den
journalist aan den dag. Primo de Rivera, eens in Spanje de macht-
hebber had in 1927 het voornemen om den titel redacteur wettelijk
te beschermen en ter verkrijging ervan een universitaire opleiding
verplicht te stellen. 3 Zijn val verhinderde de uitvoering van dit plan.
1nbsp;Cf. IX, pag. 77, 78.
2nbsp;XXV, pag. 259.
3nbsp;XXV, pag. 260.
-ocr page 254-Ook Belgie (Brussel, Luik, Antwerpen), Tsjecho-Slowakijei.
Polen, Hongarije (Budapest en Szegedin), Griekenland, zelfs Ma-
dras, Peiping, Sjanghai en Tokio hebben hetzij complete op-
leidmgsscholen, hetzij cursussen. Een scherpe onderscheiding tus-
schen de opleiding voor den journalist en de beoefening der
publicistiek is in al deze gevallen niet wel mogelijk. 2
Over de resultaten bestaan groote meeningsverschillen, volgens
Weill. Een zeker aantal onwetenden en ondergeschikten wordt
waarschijnlijk geëlimineerd, kennis en intellectueel peil der jour-
nalisten nemen toe. Amerika is enthousiast. Kennedy Jones in En-
geland en Stephen Valot in Frankrijk blijven overtuigd dat het
instinct van den journalist belangrijker is dan een methodische
africhting. Laatstgenoemde raakt de opleidingsquaestie even aan
in „le Journalisme d'Aujourd'hui.quot; 3
Ook in ons land heeft de opleiding van den journalist menig-
maal de aandacht beziggehouden, zonder dat men een bevredi
gende regeling vond. D. Hans, voorzitter van den Nederlandschen
Journalistenkring, acht de journalistiek half kunst, half weten-
schap en vangt de bespreking van het vraagstuk der opleiding
aldus aan:4nbsp;^nbsp;^
„Dit sta bij de beschouwingen die hier nog zullen volgen als
het ware met vlammende letters voorop: de journalistiek kan
men met leeren.quot;
Even verder 5 vervolgt hij:
„Men kan dus een^eWjio^heid kennis verschaffen,
^ Jaeger vermeldt dat de regeering van dit
stipendia verstrekt voor buitenlandsche studiereizen; de School of W
^oorrbquot; 1 Columbia-University stelt ieder jaar drie beurzen beschikbaar
Tag. 5o! S n'ootquot;)
XXV, pag. 255-264.
^ Cf. LXXXII. Dit boekje bevat de voordrachten, die in den winter '29 'Sft
SoTaleTnbsp;Collége des Science!
4 XXIX, pag. 26.
6 XXIX, pag. 27.
die men bij de uitoefening van het beroep uitstekend gebruiken
kan. Men kan zijn algemeene ontwikkeling vermeerderen. Daar-
voor kan men studeeren. Maar wat men zoodoende vergaart,
maakt niet specifiek geschikt voor journalist: het is een geeste-
lijke bagage, die men naar elk ander beroep ook kan meenemen.
En nu zijn er natuurlijk wel speciale vakken waarvan de kennis
vooral voor den journalist van belang is, maar aan den anderen
kant zijn die er ook weer niet, omdat vrijwel elk vak van weten-
schap voor den journalist nuttig kan zijn.quot;
Deze opvattingen van den schrijver lijken voor bestrijding zeer
vatbaar. De beslissende vraag is: kan de journalistieke aanleg
ontwikkeld worden door eenige opleiding, die dus niet het ver-
schaffen van parate kennis beoogt, maar vorming van den geest,
opvoeding.
In elk geval acht Hans de journalistiek geen examen- of diploma-
vak. Aan een diploma ontleent men bevoegdheden; maar de ge-
schiktheid van den journalist blijkt eerst in de praktijk.
„De beste universiteit voor den journalist is de krant zelf, heeft
een Engelschman eens gezegd. Zoo is het.quot;
De schrijver haalt uitspraken van eenige bekende collegae aan,
die dezelfde strekking hebben. i Hierbij denkt men onwillekeurig
aan medicus en ingenieur van wie vroeger eveneens werd be-
weerd, dat zij in de practijk gevormd moesten worden. Sommigen
achten thans nog de universitaire opleiding voor den handel en den
landbouw overbodig, anderen de huishoudschool.
De Journalistenkring heeft in Mei 1930 een resolutie aangenomen,
waarin wordt geëischt dat aanstaande journalisten minstens in het
bezit zijn van het gymnasium- of H.B.S.-diploma en de wensch
wordt uitgesproken, dat aan onze universiteiten onderwijs gegeven
zal worden in onderwerpen, welke betrekking hebben op pers,
publiciteit en journalistiek.
Hans vermeldt daarom met vreugde de werkzaamheid van den
privaat-docent v. d. Hout in Utrecht en van den chef van den
1 XXIX, pag. 34.
-ocr page 256-regeeringspersdienst Lievegoed, die te Leiden belast is met het
houden van wetenschappelijke voorlezingen betreffende het dag-
bladwezen. Ware zijn boek later verschenen, dan had hij ook
Dr Baschwitz kunnen noemen, die sinds begin '35 in Amsterdam
als privaat-docent college geeft over de geschiedenis van de pers,
waarbij hij bijzondere aandacht schenkt aan de eerste opkomst der
Nederlandsche pers.
Van de 530 kringleden zijn slechts 30 in het bezit van een aca-
demischen graad; een toename van dit aantal zou Hans waar-
deeren, „onder deze voorwaarde echter, dat zij niet alleen weten-
schappelijk gevormde, maar ook werkelijk goede journalisten zul-
len blijken te zijnquot;. i
Plemp van Duiveland, oud-chef van den persdienst van het
departement van Buitenlandsche Zaken en eere-voorzitter van den
Nederlandschen Journahstenkring, wijdt in zijn boek: „Journa-
hstiek in Nederlandquot; een hoofdstuk aan de opleiding van den
journalist. 2 Hij gaat uitvoerig na welke inrichtingen in het buiten-
land zich deze taak gesteld hebben (zijn boek verscheen in 1924);
met uitzondering van de colleges van Prof. Koch in Heidelberg!
vanaf 1895 althans tot aan den oorlog, en de academische cursus-
sen in Zürich en Bern slaat hij haar beteekenis niet zeer hoog
aan.
De tegenstellingen in Nederland illustreert hij door den voor-
stander van opleiding Abraham Küyper tegenover zijn overtuigden
bestrijder Boissevain te plaatsen.
In den breede behandelt hij het rapport over de opleidings-
quaestie in 1911 uitgebracht door een commissie van den Neder-
landschen Journahstenkring; schrijver behoorde tot de rapporteurs.
De uitwerking hiervan is door de verwerping der voornaamste
conclusies gering gebleven: na overleg met den Senaat der Univer-
siteit van Amsterdam hebben enkele professoren gedurende eenige
jaren cursussen voor journalisten gegeven, die evenwel ondanks
1 Cf. XXIX, pag. 35-39.
hoofdstuk V: De beste opleiding van den journalist, pag 107-
im, is het geciteerde ontleend.
lage kosten en verschillende andere faciliteiten wegens gebrek aan
belangstelling moesten worden opgeheven.
Het rapport heeft echter zijn beteekenis niet verloren, daar de
overwegingen ook thans in hoofdzaak nog geldig zijn. Het begint
met vast te stellen, dat de gemiddelde opleiding van de huidige
journalisten (1911) naar hun eigen meening onvoldoende is en acht
aanleg voor het beroep onmisbaar. Daar men als regel pas op
lateren leeftijd de journalistiek als beroep kiest, is een speciale
opleiding ongewenscht. De lage salarissen en matige vooruitzichten
van de doorsnee-journalisten maken een langdurige kostbare op-
leiding onmogelijk. Een school, die voorbereidt voor de hoogere
rangen, is denkbaar, doch onbruikbaar: om deze aan te vullen
dient men dus een keus te maken uit de journalisten, die zich
onderscheiden hebben of uit wetenschappelijk gevormden buiten
het vak, die de vereischte eigenschappen bezitten.
Plemp van Duiveland citeert dan uit een viertal artikelen, die
Prof. Mr J. H. Valckenier Kips, zelf oud-journalist, in de Tijd-
spiegel geschreven heeft i:
„Wellicht kwam de politieke journalist reeds een heel eind, als
hijquot;in de aardrijkskunde, zoo bijna alomvattend als dit thans wordt
gedacht, een diploma bezat; doch voegen wij er voorzichtigheids-
halve liever economie, sociologie, staatsrecht en vooral ook ge-
schiedenis bij.quot;
Valckenier Kips acht dit met de bestaande academische leer-
gangen en diploma's wel mogelijk. Tegen vakscholen is hij ten
sterkste gekant, maar hij acht diploma's van beteekenis als middel
om de positie van den journalist te versterken. Hij onderscheidt
nog andere voordeelen:
„Ook dit boude men in het oog, dat een voorgeschreven leergang,
mits niet te zeer op handigheden der praktijk gericht, het denken,
hoe dan ook, steeds aan zal scherpen, aan zuiver, sluitend rede-
neeren zal gewennen en reeds daardoor een rem zal vormen tegen
1 Ook afzonderlijk verschenen; nadere aanduiding van een en ander ont-
breekt. Ook de jaargang van den Tijdspiegel is niet vermeld.
het ontzettende gissen en knoeien, waaraan nu menig oppervlakkig,
enkel op gevoel drijvend schrijver blootstaat.quot;
Van wijlen Willem Nieuwenhuis is in de Gemeenschap een
posthuum artikel verschenen getiteld: „De kunst der Journalis-
tiekquot;.! Hij roert daarin het opleidingsvraagstuk aan en staat in
hoofdzaak op het standpunt van den „geborenquot; journalist, waar-
van hij enkele eigenschappen noemt. De journalist schrijft z.i. het
best over dingen, waarvan hij niet èl te veel weet. Is hij te goed
op de hoogte dan wordt hij door nevenoverwegingen belemmerd;
hij put zichzelf uit en kan daardoor geen invloed krijgen. Zijn
standpunt kan in zijn eigen woorden aldus worden samengevat:
„ik vrees voor diploma's en titels, voor examens en tentamensquot;
en „voor mij is en blijft de journalist een kunstenaar.quot;
W. N. v. d. Hout, die, zooals boven reeds vermeld werd, sinds
enkele jaren als privaatdocent voor publiciteitsleer aan de Utrecht-
sche universiteit fungeert, roert in „Over de krantquot; 2 terloops de
opleiding aan. Hij acht haar belangrijk op grond van de over-
weging, dat een journalist, hoewel in het bezit van het gewenschte
complex geestes- en karaktereigenschappen, niet „über einen ge-
wissen Punkt hinauskommtquot; door een gebrekkige opleiding. Weten-
schappelijke vorming lijkt hem wenschelijk, minder terwille van de
daardoor verkregen parate kennis, dan wel om inzicht te verschaffen
in de grondige behandeling van een onderwerp. In latere publicaties
licht de schrijver zijn opvattingen nader toe. In de openbare les
„Publiciteitquot;, waarmee hij zijn ambt als privaat-docent aanvaardde,
merkt hij op:
„Paraat tot oordeelsvorming is alleen hij, die zijn onderwerp
beheerscht en om daartoe te komen is een grondige ontwikkeling
van eigen geest onmisbaar. In Duitschland bedraagt het aantal
academisch gevormden onder de journalisten 63%; in Nederland
is dit cijfer nauwelijks 10.quot; 3
1nbsp;LXII.
2nbsp;XXXIV, pag. 46.
3nbsp;XXXV, pag. 14.
-ocr page 259-Een recente publicatie van denzelfden auteur in het Haagsch
Maandblad zegt:
Trouwens de deskundigheid is één der voornaamste verschil-
punten tusschen de oude en de nieuwe school (i.e. van journa-
listen). De nieuwe eischt voor alles deskundigheid en verwerpt het
meepraten van ter zake niet bevoegden.quot; i
Studie na het middelbaar onderwijs acht v. d. Hout noodig, vóór
alles van de publiciteitsleer; hij verlangt terecht toelating hiervan
als examenvak. Hij acht het
een eigenaardig verschijnsel bij journalisten dat zij, als ze eens
over hun beroep spreken of schrijven, eenerzijds veel te hoog daar-
van opgeven, anderzijds veel te lage eischen stellen aan de uit-
oefening.quot; 2
Schrijver toont zich een overtuigd tegenstander van de theorie
der geborenquot; journalisten, die hun waarde ontleenen aan „in-
tuïtiequot;. Hij onderscheidt capaciteiten, als resultaat van verstande-
lijke vorming, en paracapaciteiten, die op aanleg berusten. 3 Er
zal nog gelegenheid zijn om op deze opvattingen terug te komen.
Voorloopig zij volstaan met de vermelding van v. d. Houts ver-
wachting, dat het journalistenberoep gesloten zal worden voor
allen die niet in het bezit zijn van een biljet, dat behoorlijke uit-
oefening als rechtsvermoeden wekt, welk biljet ongeldig verklaard
zal worden, indien de praestaties niet beantwoorden aan redelijke
eischen. *
* Uit het onderzoek naar den aard van de journalistenopleiding
in verschillende landen is komen vast te staan, dat men allerwege
doende is deze op eenigerlei wijze in het universitaire kader op
te nemen althans-te organiseeren. Dit streven dateert evenwel van
de laatste tientallen jaren, gedeeltelijk is het zelfs zeer recent of
nog in statu nascendi (zooals hier te lande). De komende generatie
1nbsp;XXXVI, pag. 274.
2nbsp;XXXVI, pag. 282, 283.
3nbsp;XXXVI, pag. 272.
4nbsp;XXXVI, pag. 284, 285.
-ocr page 260-zal eerst volledig hiervan kunnen profiteeren. De tegenwoordige
journalisten zijn hoofdzakelijk in de practijk gevormd; alleen
Duitschland maakt hierop een uitzondering, hoewel men niet
mt het oog moet verhezen, dat africhting op de practijk aan een
„zeitungswissenschafthches Institutquot; in opvoedende waarde verre
achterblijft bij een academische studie in den gebruikelijken zin
des woords.
De conclusie van hoofdstuk drie luidde, dat de hoogere journalist,
en met name de buitenlandsche correspondent, door een goede op-
leiding aan beteekenis zal winnen, vooral uit sociaal-geographisch
oogpunt.
Er zijn evenwel ook stemmen gehoord, die zeggen, dat een jour-
nahst wordt geboren, niet gemaakt, dat de krant de beste school is
en dat elke speciale journalistenopleiding op niets moet uitloopen
daar de ware journalisten, die de roeping in zich voelen, daaraan
geen behoefte hebben, en degenen, die den vereischten aanleg
missen, ook met de beste opleiding in deze leemte niet kunnen
voorzien.
In zekeren zin kan Karl d'Ester tot deze groep gerekend worden.
In hoofdzaak stelt hij zich te weer tegen den eisch, dat de „Zeitungs-
wissenschaftquot; ook voor de opleiding der journalisten zou moeten
zorgen. Dit kan niet de taak van een wetenschap zijn. Daartoe
moeten mtgevers en redacteuren overleg plegen met de bestaande
onderwijsinrichtingen. Maar dan vervolgt hij:
„Zunächst muss man freihch klar darüber sein, ob man über-
haupt eine Ausbildung des Journalisten auf einer Hochschule in
irgendwelcher Art für wünschenerwert hält. Mit Recht wird darauf
hingewiesen, dass es viele glänzende Journalisten gibt, die nie eine
Hochschule besucht haben, dass andererseits aber auch eine noch
so gediegene wissenschafthche Ausbildung nicht immer zum Jour-
nahsten befähigt. i
Deze argumenten zijn niet steekhoudend; niemand zal er aan
denken^d^telling te poneeren, dat een conservatorium overbodig
1 XXI, pag. 132, 133.
-ocr page 261-is omdat vele uitstekende musici hun opleiding op andere wijze
hebben verkregen, anderzijds de zorgvuldige opleiding aan deze
instelling geen talentvolle musici maakt.
Hoe moet de, slechts schijnbare, tegenstelling opleiding-aanleg
worden opgelost?
De Utrechtsche privaat-docent v. d. Hout behandelt de quaestie
uitvoerig 1 Hij ontkent allerminst de beteekenis van zekere aan-
geboren eigenschappen, maar wil de tooverban, die om den
geborenquot; journalist hangt, eens en voorgoed breken, door ver-
gelijking met andere beroepen, waarvan eens hetzelfde werd ge-
zegd. Hij betoogt aldus:
Door de evolutie van het publiciteitswezen zelf, nam het aantal
vraagstukken, dat daaraan verbonden is, toe en deed zich steeds
weer de noodzakelijkheid gevoelen deze door wetenschappelijke
studie te behandelen, te analyseeren en zoo mogelijk tot oplossing
te brengen. Te veel is het beroep van den journalist er één geweest
van traditie gelijk zoo vele andere beroepen van vader op zoon,
van ouder op jonger, van baas op jongmaatje zijn overgegaan In
de laatste halve eeuw heeft men zich in tal van dergelijke traditio-
neele beroepen losgemaakt van de tradities om zelfstandig op
breedere basis, overeenkomstig de ervaringen en resultaten van
wetenschappelijke onderzoekingen en ontdekkingen het vak op
te bouwen. Laat ik er maar twee noemen: de handel en de land-
bouw die beide uit de sleur der traditie zijn losgemaakt en op
wetenschappelijken grondslag zijn gevestigd, zóó, dat zij beide
reeds een hoogeschool te hunner beschikking hebben.
Zóó als vaders en grootvaders bedenkelijk en twijfelmoedig het
hoofd hebben geschud over deze moderne manieren waarvan zij
het nut en het heil niet inzagen, aan welker waarde zij met konden
en wilden gelooven, vastgeroest als zij waren in hun eigen tradities,
zóó hebben ook oudere journalisten zich betoond tegenover deze
nieuwe school, die al die oude tradities en fraaie leuzen, dat een
journalist „geborenquot; werd, van flair, intuïtie, natuurtalent als
grondslagen voor^beroep, wegbezemde^^^__
XXXVI, pag. 271-274.
-ocr page 262-Ook Jaeger heeft aan deze quaestie een bespreking gewijd Zijn
analyse is te belangwekkend om haar hier niet in hoofdzaak over
te nemen. Hij vangt aan:
„Nicht mit Unrecht sagt man, in jedem Journalisten müsse ein
Stuck Künstler stecken. Doch darf das die Erkenntnis nicht aus-
schhessen, dass Künstlertum, Berufensein, um so bessere Leistungen
erzielen, je besser ihr Träger geschult ist, ein je grösseres geistiges
Rustzeug ihm zu Gebote steht.quot; i
Jaeger bespreekt een resolutie, die het Reichsverband der deut-
schen Presse in 1913 te Düsseldorf heeft genomen; hierin wil men
weinig weten van vakexamens e.d.
„Ganz typisch für die Einstellung der deutschen Journalisten
— mit geringen Ausnahmen unter ihnen — ist das Resultat, das die
Umfrage der amtlichen akademischen Auskunftsstelle an der Uni-
versität Leipzig im Jahre 1923 bei den politischen Zeitungen über
den Journalistenberuf hatte, das in Zusammenfassung der ver-
schiedenen eingegangenen Antworten lautet:
Zur Eignung für den Journalistenberuf ist allgemein zu sagen
dass er sich mcht erlernen lässt, sondern „man für ihn geboren
sem mussquot;, er fordert Talent, wie der es Künstlers. Gegenüber
dem angeborenen Talent ist die Ausbildung von untergeordneter
Bedeutung. Die Eigenschaften, die den Journalisten vor allem aus-
zeichnen müssen, sind: Schnelligkeit der Auffassung, Raschheit
Sicherheit und Zuverlässigkeit des Urteils, wie überhaupt des Ar-
beitens. Blick in das Wesentliche, Sinn für Aktualität, starke
geistige Beweglichkeit, sowie Anpassungsfähigkeit und last not
least ein flüssiger und klarer allgemein verständlicher Stil. Auf
moralischen Gebiet wird gefordert: Aufrechter, „unbestechlicherquot;
Charakter, Verantwortungsgefühl und Verantwortungsfreudigkeit
Fleiss, Idealismus, Entsagungskraft und Taktgefühl, gute Nerven!
„dickes Fellquot;, gutes Gedächtnis, Repräsentationsfähigkeit, Redner-
gabe, Fähigkeit scharfer Konzentration in bestimmten Stunden,
Fortbildungsdrang.
1 XXXVIII, pag. 46.nbsp;----
-ocr page 263-Auf welche Weise er seine Kenntnisse erwirbt, ob durch Univer-
sitäts- oder Privatstudium, ist von untergeordneter B^e^^g^
Was sich hier als Quintessenz von mcht ganz lO«//
er^ben hat, das ist die Ansicht von ein paar Tausend deutschen
Tournalisten und - Verlegern. Es ist ja auch so bilhg, und nicht
- diesem Berufe geboren sein zu —
Aber musz nicht der Arzt zum Arzte geboren sein, nicht ^
der tüchtige Rechtsanwalt, Techniker, Lehrer, Prediger, Kunsüer
UebLll gibt es Handwerker, die ihre Sache nur recht und sch ech
machen, und Berufene. Das Geborensein, das Berufensem hat ^
Redakteur keinem anderen Berufe voraus, sondern teilt es mit
'^Betrachten wir aber die verschiedenen
ten des Journalistenquot;, so müssen wir abermals
.i.ht aber auch gar nicht einzusehen ist, warum sie spezifisch tur
refiournau'en'^^^^ sollen. Müssen der Arzt, der Rechtsanwalt,
?er Tech'ker nicht ebenfalls Schnelligkeit der Auffassung, Rasch-
he t Sicherheit und Zuverlässigkeit des Urteils und des Arbextens,
B ick ft das wesentliche, starke geistige Beweglichke. ^
gelten nicht für alle Menschen die Forderungen nach^ aufrec^^^^^^^
St^^iÏÏf^lt Journalisten. „Sinn für A^^quot;
ir kfarer, allgemein verständlicher Stilquot; sollen sie die einzigen
Afgumerdafü? sein, dass der Journalist einer guten wissenschaft-
lichen Fortbildung entraten kann?i
Ter staving van zijn opvatting haalt de schrijver den Amerikaan-
schen journalist Walter Reid aan:_____
1 XXXVIII, pag. 47, 48.
-ocr page 264-„Walter Reid, der Herausgeber der New York Tribune, sagte in
diesem Zusammenhang einmal: „West Point kann keinen Sol-
daten machen, und die New Yorker Universität kann uns keine
Garanhe für einen guten Zeitungsmann geben, aber West Point
kann die Anleitung, die Disziphn und das Spezialwissen geben,
ohne die auch der geborene Soldat seine besten Anstrengungen
vergebhch machen würde, mit denen ausgerüstet aber auch der
mcht zum Soldaten geborene immer noch eine brauchbare Leistung
erreichen kann.quot;i
Verschillende schrijvers wijzen er dus op, dat het beroep van
journalist volstrekt niet een uitzonderingspositie inneemt en zeer
wel met andere beroepen vergeleken kan worden. Gröth sluit zich
hierbij aan. 2 Uitvoerig laat hij voor- en tegenstanders der opleiding
aan het woord en weegt hun meeningen tegen elkaar af. Hij komt
tot de slotsom, dat de journahstiek een vrij beroep dient te blijven
en de journahst over aangeboren hoedanigheden behoort te be-
schikken, maar dat niettemin opleiding noodzakelijk is.
„Die Universität lehnt es ab, eine Berufsschule zu sein Ihre Auf-
gabe ist es nicht, fertige Juristen, Geisthche, Lehrer zu machen.
Sie hat auch diese Aufgabe nicht dem Journalismus gegenüber.
Hochschuleinrichtungen für Zeitungskunde könnën niemals Jour-
nalisten hefern Em Beruf, der so unmittelbares Teilnehmen an
den Dmgen verlangt, der so Leben ist, wie der Journalismus, kann
sich seine Ausbildung nicht auf der Hochschule holen, wohl aber
seine Vorbildung, s
Deze redeneering is zeer juist, welhcht geldt zij voor den jour-
nalist in nog sterker mate dan voor advocaat en leeraar. Men heeft
we deze parallel tusschen leeraar en journalist getrokken, dat
wat de pubhcistiek voor dezen is, gene in de paedagogiek vindt.
Krümbach, wiens opvattingen overeenkomen met en ontleend zijn
aan het standpunt der huidige Duitsche machthebbers, zegt aan-
gaande het opleidingsvraagstuk:
1nbsp;XXXVIII, pag. 49.
2nbsp;XXV, pag. 215, 216.
3nbsp;XXV, pag. 223.
-ocr page 265-„Es ist oft genug betont worden, dass das Studium der „Zeitungs-
wissenschaftquot; nicht etwa einen fertigen Journalisten zum Endziel
hat- es ist gleichfalls zur Genüge bekannt, dass der echte Journalist
geboren wird, wie der Künstler, weil sich Kunst und Journalismus
nicht erlernen lassen. Dennoch gibt es Akademien für alle Zweige
der Kunst, Lehrstühle für ihre Theorie und Geschichte, wie es
Lehrstühle gibt für Pädagogik, für Politik und für „Zeitungs-
wissenschaftquot;.quot; 1
In zijn inaugureele rede heeft Erich Everth, de eerste Ordinarius
voor „Zeitungswissenschaftquot; te Leipzig, natuurlijk ook zijn meening
Over het onderhavige onderwerp uitgesproken en daarbij de veel-
gehoorde bewering weerlegd, als zouden journalisten in doorsnee
meer vakbekwaamheid en specialen aanleg bezitten dan de be-
oefenaren van andere beroepen.
„Doch auch über die Ausbildung von Journalisten, die einen Teil
der Aufgaben des Instituts ausmacht, wird hier ein Wort gesagt
werden müssen. Von den bereits im Beruf Stehenden wird gegen
den Gedanken dieser Kurse oft eingewendet, dass keine Lehre die
besonderen Anlagen ersetzen könne, die bei vielen Journahsten
vorhanden sind. Nun, das ist selbstverständlich, wo könnte Studium
jemals Begabung erzetzen! Am wenigsten kann es das wo es sich
um eine so spezifische Eignung handelt, wie sie für den journalis-
tischen Beruf zwar nicht unbedingt notwendig, aber nützlich ist,
und die man in manchen Fällen sicher Talent nennen kann. Aber
die Auserwählte sind in allen Berufen von Natur dafür besonders
ausgestattet und müssen doch viel lernen, auch der geborene Jour-
nalist kann kaum zuviel gelernt haben, vielleicht niemals genug.
Nur den journalistischen Instinkt braucht er nicht zu lernen, und
der lässt sich auch nicht lehren.
Aber wer glaubt, dass alle Redakteure und Journalisten dieses
besondere Temperament und diese eigentümliche Geistesbeschaf-
fenheit mitbringen? Das Gros jedes Berufes ist ohne Talent, und
Berufe wie dieser brauchen viel zuviel Menschen, als dass der
Bedarf nur mit den Kräften gedeckt werden könnte, die von Anfang
1 XLVIII, pag. 222.
-ocr page 266-an dafür disponiert sind. Den anderen aber mag eine sorgfältige
Vorbildung gute Dienste leisten. Man kann also gewiss keine jour-
nalistischen Begabungen züchten, aber man kann brauchbare Men-
schen erziehen, zwar nicht zu fertigen Journalisten, doch praktische
Schulung im Beruf muss ja zu allem Universitätsunterricht hin-
terher noch wesentliches hinzutun. Den vielen, die nicht zu einem
bestimmten Beruf prädestiniert sind, und das ist wohl immer die
Mehrzahl, kann man das spätere Einarbeiten erleichtern und ihnen
einen Fonds mitgeben, von dem zie zehren können. i
Met deze citaten is de wenschelijkheid van een wetenschappelijke
opleiding voor den hoogeren journalist onomstootelijk aangetoond
en zijn tevens de bezwaren ertegen weerlegd. Nu rijst de vraag
welken vorm deze opleiding behoort te hebben. De beantwoording
daarvan hangt samen met de verwachtingen, die men van een
wetenschappelijke opleiding koestert. Niet professioneele vaardig-
heid is de hoofdzaak, evenmin een breede algemeene ontwikkeling,
hoe belangrijk beide op zichzelf ook mogen zijn. Datgene echter,
waarom het gaat, is de vorming van den geest. De aanstaande jour-
nalist moet leeren om zelfstandig en critisch te denken. Dat stelt hem
in staat een steekhoudend oordeel te vormen, zich onafhankelijk te
maken van zijn informatie-bronnen, deze beleidvol te kiezen. Het
is onmogelijk, maar ook onnoodig, dat de journalist op elk gebied,
waarover hij geroepen wordt te schrijven, de kennis van den'
specialist bezit. Maar wel moet hij de specialisten, van wie hij zijn
gegevens wil betrekken, met overleg kiezen. Bovendien mag van
hem verlangd worden, dat zijn ontwikkeling en critische zin hem
in staat stellen om het betoog van den insider te volgen en de
verstrekte gegevens te verwerken, tot zijn geestelijk eigendom te
maken. Tevens moet hij in staat zijn de deskundigheid van zijn
Informatoren te toetsen aan elkaar en aan zijn eigen gezond ver-
stand. De proef op de som is, of hij erin slaagt, de aangelegenheid
voor den algemeenen lezerskring duidelijk te maken en daarbij
zich tegenover deskundigen te handhaven.
Het behoeft geen betoog, dat de geestesscholing, noodig om aan
1 XXII, pa^nbsp;-
deze eischen te voldoen, door elke universitaire studie, mits streng
opgevat - dus niet door een louter oppervlakkige kennismaking
m^et een veelheid en verscheidenheid van colleges - verkregen kan
worden Inderdaad kan desnoods astronomie of Sanskriet het
studieobject zijn. Maar anderzijds bestaat er geen enkele reden
juist die vakken te kiezen. Echter is er wel aanleidmg voor de
keuze van een studierichting, die parallel loopt met de toekomstige
werkzaamheid van den journalist. Wie zich voorstelt de financieele
en oeconomische rubriek te verzorgen, zal goed doen handels-
wetenschappen te bestudeeren.
Nederland heeft echter, door de kleine oplaag van verreweg de
meeste kranten, weinig ruimte voor ver-gespecialiseerde journalis-
ten, die uitsluitend voor een bepaalde rubriek bruikbaar zij n. Uit dien
hoofde verdient het de voorkeur, de opleiding „neutraal te houden.
Het arbeidsveld van den journalist is de menschelijke samenleving
in haar geheel Voor den buitenlandschen correspondent geldt dit
in bijzondere mate; hij is immers gewoonlijk de eenige vertegen-
woordiger van zijn blad. In structuur en wezen der samenlevmg
moet de journalist inzicht hebben, ouderlingen samenhang en
wisselwerking der verschijnselen begrijpen. Zijn geest moet dus-
danig geschoold worden, dat hij oog krijgt voor nuances. Van
maatschappelijke verschijnselen kan men nooit zeggen, dat zij
Tart zijn of wit; zij zijn meestal zwart en wit beide en vertoon^
dientengevolge een schakeering van grijs. De techmcus, de physicus
is gewend om met exacte gegevens en formules te werken; zijn
tournure d'espritquot; is niet de juiste voor sociale waarneming, zooals
;'eeds in de Inleiding werd betoogd. De juridische beschoumngs-
wijze is te formalistisch en vertoont in wezen eenige overeenkoms
met de natuurwetenschappelijke denkwijze. De oeconoom beperk
zich opzettelijk tot een deel, zij het een belangrijk deel, van het
maatschappelijk leven; van hem stamt de beruchte„homo oecono-
micusquot; Jens spokenbestaan nog steeds niet geemdigd schijnt.
Als huipwetenschappen kunnen beide den journalist evenwel be-
langrijke diensten bewijzen; in niet mindere mate is hiertoe de
psychologie geschikt.
De huidige constellatie der Nederlandsche universiteiten in aan-
merking genomen, vormt de sociale geographie de beste studie
voor den aanstaanden journalist. i De beoefening van deze weten-
schap geeft inzicht in de maatschappelijke verschijnselen; en dit
is precies hetgeen de journalist noodig heeft, niet slechts om juist
te kunnen voorlichten, maar zelfs om betrouwbaar te kunnen in-
lichten. 2
Steinmetz zegt in de reeds geciteerde bespreking van Leemans'
dissertatie:
„Maar ik deel geheel de overtuiging van den schrijver, dat het
zeer wenschelijk en nuttig zou zijn, zoo de aanstaande journalist
een voor hem geschikte universitaire studie zou volgen, doch dan
ook volledig tot het laatste examen toe. De sociale geographie, alras
sociographie met voor het doctoraal in plaats van geschiedenis
en ethnologic, economie en een extra taal misschien zou wel het
best zijn m.i.; de „vrijequot; richting opent alle mogelijkheden; een
bizonder college over journalistiek met practische oefeningen te
geven door een hoogstaand journalist zou onmisbaar zijn.quot;
In een onlangs gehouden rede zeide van Vuuren:
„In de journalistiek is hun (i.e. der sociaal-geographen) kans
grooter. Steinmetz heeft die kans steeds op het oog gehad. Inder-
daad zal ieder onbevooroordeelde moeten toegeven, dat de ge-
schetste opleiding vele voorwaarden vervult, die voor de scholing
van een goed journalist den grondslag kunnen leggen. Toen de
Nederlandsche Journalisten-Kring zich tot de regeering wendde om
in de gelegenheid gesteld te worden aan onze Universiteiten bij-
zondere leerstoelen te vestigen, werd er door mij de aandacht op
gevestigd, dat de studie injl^dale geografie, aangevuld met
^ Cf. F. Koster: „Steinmetz en de Journalistiekquot;, pag. 56-59 in het gedenk-
boek: „Steinmetz, zooals zijn leerlingen hem zagenquot;. Amsterdam, 1932.
Dr J. G. Loohuis is de eerste sociaal-geograaph, die een belangrijke positie
in de journalistiek heeft verworven. Na zijn studie aan de Utrechtsche uni-
versiteit, waar hij ook promoveerde, volbracht te hebben, maakte hij een
studiereis en was aan eenige groote ondernemingen verbonden, tot hy in
het begin van het vorig jaar tot hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad
werd benoemd.nbsp;«ei/iau
colleges in staatswetenschappen eigenlijk al die voorwaarden ver-
vulden die men eischen kon. Sedert aan drie Universiteiten ge-
legenheid bestaat de voordrachten van ervaren journalisten m de
publiciteitsleer te volgen, zou het mij werkelijk niet mogelijk zijn
een breedere sociale opleiding voor den journalist uit te denken
dan die in de sociale aardrijkskunde.quot;
Daar de sociaal-geographische studie bedoeld is als opleiding
voor leeraren in de aardrijkskunde, zijn niet alle bijvakken voor
den journalist even waardevol. De z.g. vrije studierichting voor
het doctoraalexamen biedt hem de gelegenheid deze vakken naar
eigen wensch te kiezen, onder voorbehoud van goedkeuring door
den voorzitter der faculteit. Het candidaatsexamen biedt deze
mogelijkheid niet. Het is niet in te zien, waarom de wettelijke
bepalingen ten dezen niet wat minder straf zouden kunnen
worden. Wanneer de wet toestond om academische exainma
af te leggen in willekeurig gekozen vakken (behoudens goedkeu-
ring door een daartoe aan te wijzen instantie), zouden de universi-
taire mogelijkheden zonder extra-kosten aanzienlijk mtgebreid
quot;^De^onmisbaarheid der door Steinmetz aanbevolen practische
oefeningen kan men in twijfel trekken. i Schaden kunnen zij met.
maar het is zeer de vraag, of het nut groot zal zijn. Het is
immers niet mogelijk een werkcollege te maken tot -n getrouwe
afspiegeling van de omstandigheden, waaronder de journalist
I ' l n be'roep moet werken. De professioneele scholing, die
stellig onmisbaar is, kan alleen de practijk geven. Na volbrachte
academische studie is de adspirant-journalist nog evenzeer adspi-
rantquot; als tevoren. Hij heeft alleen zijn kansen om een goed jour-
nalist te worden zeer merkbaar vergroot. Maar het vak, het
ambacht, moet hij nog geheel leeren. De krant zelf is hiervoor de
beste school; waartoe dan het onderwijsapparaat onnoodig uit te
breiden?nbsp;_____
—^^^nbsp;im Gebraii^r^Werkzeuge kann
brechbar nur in der Praxis selbst (z.B. Lehrjahr, § 5 des Schnftleiter-
gesetzes) gewonnen werden.quot; XVIIl, pag. 19.
Waar de vooruitzichten op een leeraarsbetrekking voor den
afgestudeerden sociaal-geograaph zeer gering zijn — men zie de
brochure: „De Sociaal-Geograaf voor en na het Doctoraal Examenquot;,
uitgegeven door de Amsterdamsche Studentenvereeniging voor
Sociale Geographie — is het welhcht nuttig hun aandacht te ves-
tigen op de journalistiek. Ook daar zijn de beschikbare functies
verre van talrijk, maar wie zich tot dit beroep aangetrokken gevoelt,
kan trachten zich daarin een positie te verwerven. Uit dit boek is
gebleken, dat hij dan bovendien voor de sociale geographie be-
langrijk werk kan doen. Hiermee zou het belang gediend zijn van
den betrokkene, maar ook van journalistiek en wetenschap.
„Und ist denn an sich der Beruf des Mannes, dessen Wort durch
die Zeitung täghch Zehntausende erreicht, geringer zu schätzen, als
etwa der des Predigers, dessen Worte nur Hunderte hören, oder
der des akademischen Lehrers, der vielleicht nur ein paar Dutzend
um seinen Lehrstuhl versammelt sieht?quot;
Karl Bücher
-ocr page 271-JOURNALISMUS UND WISSENSCHAFT
(Gekürzter Inhalt)
Der Plan dieser Buches ist in der Hauptsache, nachzuweisen,
dass die Soziographie nnd der Journalismus sich gegenseitig be-
deutende Dienste erweisen können: der Journalismus verschafft der
Soziographie Quellenmaterial, die Soziographie bietet dem zu-
künftigen Journalisten die beste wissenschaftliche Vorschulung.
Die Soziographie bezweckt das Studium aller Verhältnisse und
Zustände der (höheren) Völker oder ihrer Teile in ihrer Ver-
schiedenheit zu einer bestimmten Zeit. Die Bezeichnung Journa-
listquot; wird sowohl auf den Chefredakteur einer Tageszeitung mit
Weltruf als auch auf den kleinsten Berichterstatter angewendet.
Hier handelt es sich besonders um den Auslandskorrespondenten,
der auf Grund seiner Fähigkeiten im allgemeinen unter die „höhe-
renquot; Journalisten gerechnet werden kann.
Die Einleitung stellt fest, dass der Journalist und der Soziograph
beide die menschliche Gesellschaft untersuchen. Der Journalist -
insbesondere der Auslandskorrespondent - ist imstande, fremde
Völker zu beobachten, eine Gelegenheit die fast vollkommen dem
Soziographen fehlt.
Es wird daran erinnert, dass kerne Berufsgruppe - mit Aus-
nahme also von Individuen - fremde Völker an Ort und Stelle
wissenschaftlicher Weise und zu «schaftlichem Zwe^^^^^^^
studiert Systematische Aussendung von Sozialforschern fmdet
praktisch nicht statt. Der Missionar ist häufig einseitig und vorein-
genommen, der koloniale Verwaltungsbeamte lebt incht unter den
höherenquot; Völkern, - er mag also imstande sem, der Ethnographie
Material zu liefern, nicht aber der Soziographie dem Kaufmann
fehlt das Interesse; der diplomatische oder Konsularvertreter
schreibt egozentrische Memoiren; der Geologe, der Botaniker, der
Zoologe und der Mediziner sind auf soziales Studium nicht ein-
gestellt; dasselbe gilt für den Militär. Es sei ausdrücklich darauf
hingewiesen, dass diese Charakterisierung die Gruppen als Gesamt-
heit betrifft.
Der Journalist ist derjenige, der vor allem in seinen Büchern
die Soziographie mit Studienmaterial versieht; es kommt sogar
vor, dass in bewegten Zeiten der Journalist der einzige Beobachter
ist. Für die Bedeutung seiner Angaben ist es wichtig, dass der
Journalist einigen näher umschriebenen Forderungen entspricht.
Schliesslich wird darauf hingewesen, dass der Soziograph und der
Journahst gleichfalls Unterschiede aufweisen, und zwar in ihren
Motiven, Masstäben und Arbeitsweise.
Im zweiten Abschnitt wird mengenmässig für einen bestimmten
Fall (die U.S.S.R. im Laufe der letzten Jahre) geprüft, welchen
Anteil die Journalisten an für den Soziographen wertvollen
Büchern haben, sofern diese auf Grund von persönhchen Beobach-
tungen geschrieben worden sind und hauptsächlich den Menschen
betreffen (die Spezialstudien hinsichtlich der Industrie, der Forst-
kultur, Parteiorganisation, u.s.w. sind also nicht in Erwägung ge-
zogen).
Die besonderen, mit einer Studie über die Sowjetunion ver-
bundenen Schwierigkeiten werden ausführlich beleuchtet.
Die hier angewandte Methode besteht darin, die Kritiken der
führenden Zeitschriften „Ost-Europaquot;, „The Slavonic Reviewquot; und
„Le Monde Slavequot; zum Massstab zu nehmen. Die Nachteile dieser
Methode werden aufgezeigt.
Das Ergebnis ist, dass von sechsundzwanzig guten Büchern zehn
von Journalisten geschrieben worden sind.
Der dritte Abschnitt prüft qualitativ die Arbeit der Journalisten.
Zu diesem Zweck wird eine Anzahl von Werken einzeln vom
soziographischen Standpunkt aus kritisch betrachtet. Eine Ueber-
sicht fasst die aufgezeigten Eigenschaften zusammen. Die Kredit-
Seite erwähnt: ledendige Ausdrucksweise, die das Lesen zum
Vergnügen macht; weitestes Interesse, gepaart mit scharfer Be-
obachtungsgabe; Unternehmungsgeist; glänzende Funde und über-
raschende Vergleiche; Zuverlässigkeit. Das bedeutendste ist jedoch
der Wert der Angaben an sich.
Fehler sind: Vernachlässigung der Literatur, was von Mangel
an Zeit und an Schulung in wissenschaftlicher Methodik herrührt;
das Basieren der Meinungen lediglich auf Intuition, also ohne Ver-
standeskontrolle; Bildentstellung durch einseitiges Betonen dessen,
was sich vom Bekannten unterscheidet, oder — im Gegenteil —
durch prüfungslos ähnliche Erscheinungen denselben Ursachen zu
zu schreiben; oberflächliche Verallgemeinerung und Theoreti-
sierung infolge Ueberschätzung der persönlichen Beobachtungen
und Erfahrungen zum Nachteil der Nuancen; Mangel an Zusam-
menfassung; der sehr verschiedenartige Wert der Teile eines und
desselben Buches. Diese Nachteile können auf ungenügende wissen-
schaftliche Schulung zurückgeführt werden, woraus sich ein Man-
gel an Strenge und Genauigkeit ergibt.
Auf Grund von induktiven und deduktiven Betrachtungen ge-
langt man zu folgendem Gesetz: Die Arbeit des guten Journalisten
wird wissenschaftlich wertvoller in dem Masse wie die journahs-
tisch-technischen Hilfsmittel (Presseberichte Statistiken, u.s.w.)
primitiver sind.
Der vierte Abschnitt besteht aus drie Teilen.
Der erste handelt vom Journalisten als sozialwissenschaftlichem
Pionier in seinem eigenen Milieu, der in die unbekannten Schich-
ten der Gesellschaft eindringt, manchmal aus Sensationslust, aber
auch um belastendes Material für den Kampf gegen vermutete
Misstände zu sammeln. Es werden einige Beispiele dieser Art von
Journalismus behandelt.nbsp;, .
Der zweite gibt Proben für den Einfluss, den der Journalist auf
die Gesellschaft ausübt; es werden in Anschluss hieran einige
früheren Journalisten erwähnt, die sehr bedeutende Posten inne-
haben oder innegehabt haben.nbsp;. ,
Schliesslich wird an Hand von einigen Zitaten die Aufmerk-
17
-ocr page 274-samkeit auf die Tatsache gelenkt, dass gleichfalls die Geschichts-
wissenschaft bei iher Quellenforschung der neueren und neuesten
Geschichte in wichtigem Ausmass auf die Presse angewiesen ist.
Im dritten Abschnitt wurden die schwachen Punkte in der Arbeit
des Journalisten aus seiner Bildung erklärt. Die Schlussabschnitte
prüfen, worin diese Bildung in verschiedenen Ländern besteht.
Hauptsächlich in Deutschland, aber auch in anderen Ländern,
stösst man dabei auf die mangelhafte Trennung von Zeitungs-
wissenschaft und journalistischer Bildung. Aus diesem Grunde
wird der Zeitungswissenschaft einige Aufmerksamkeit zugewendet;
ausserdem dürfte in einem Buche, tituliert „Journalismus und Wis-
senschaftquot;, die „Wissenschaft des Journalismusquot; nicht fehlen! Die
Ansichten verschiedener Autoren, hauptsächlich deutscher, werden
behandelt. Die Schlussfolgerung ist, dass im allgemeinen die Auf-
gabe der Zeitungswissenschaft nicht in sehr glücklicher Weise
umschrieben ist. In der Tat beschränken sich manche Verfasser
nicht auf die Hauptfrage, nämlich die Wechselwirkung von Presse
und öffentlicher Meinung, sondern sie beziehen auch, als Selbst-
zweck, die kaufmännische und die technische Seite des Zeitungs-
unternehmens hinein; diese beide unterscheiden sich wesentlich
von der ersterwähnten Sozialerscheinung und dürfen damit nicht
zur Untersuchungsgegenstand einer einzigen Wissenschaft ver-
einigt werden. Dagegen schliessen einige Autoren das Radio, den
Film und andere ähnliche Erscheinungen aus und beschränken
sich auf die Erzeugnisse der Presse.
In Holland findet die Zeitungswissenschaft nicht das Interesse,
das sie beanspruchen kann. In Abweichung der dort bisher ge-
bräuchlichen Bezeichnungen wird vorgeschlagen, sie „Publizistikquot;
zu nennen.
Die Bildung der Journalisten kann stattfinden an der Universität
(mit oder ohne praktische Tätigkeit), an der Journalistenschule
oder nur an der Zeitung. Von verschiedenen Ländern werden der
bestehende Zustand sowie einige Bildungsentwürfe verfolgt. Für
Holland wird als Vorschulung an der Universität das Studium der
t
Soziographie vorzugsweise mit vollkommen freier Wahl der Neben-
fächer, empfohlen; die Tätigkeit des Journalisten brmgt ihn 3a
ständig mit den verschiedensten sozialen Erscheinungen m Fuh-
lung und keine andere Wissenschaft kan darin eine bessere Em-
sicht geben. Die berufstechnische Schulung findet am wirksamsten
in der Praxis statt.
-ocr page 276-JOURNALISM AND SCIENCE
(Summary of contents)
The object of this book is chiefly to demonstrate that social
geography and journalism may render mutual services of great
importance: journalism supplies social geopraphy with sources
of material, while social geography offers to the future journalist
the best preliminary scientific instruction.
Social geography is the study of the civilised and semi-civilised
peoples or their parts as they differ from each other in all their
conditions at a given moment. The term „journalistquot; applies to
the chief editor of a daily newspaper with a world-wide reputation,
as well as to a reporter of local news. This book refers especially
to the foreign correspondant, who, owing to his capabilities, may
be counted in general among high-dass journalists.
The preface states that the journalist and the social-geographer
both examine human society. The journalist — and particularly
the foreign correspondant — is in a position to observe foreign
peoples, an opportunity which is almost entirely lacking to the
social-geographer.
Attention is drawn to the fact that no class of persons — with
the exception therefore of individuals — is engaged in the study
of foreign peoples on the spot, in a scientific manner and with
scientific intentions. No systematic mission of social investigators
can be said to take place. The missionary is often prejudiced and
limited in his experiences; the colonial government official does
not hve among civilised peoples — thus he may be able to furnish
material for ethnography, but cannot be engaged in social geogra-
phy —; the businessman lacks interest in such work; the diplomatic
or consular representative writes memoirs of an egocentric nature;
the geologist, the botanist, the zoologist and the physician are not
adapted for social study; the same is true of the soldier. It is ex-
pressly pointed out that these characteristics relate to the groups
as a whole.nbsp;. u- u i r
The journalist is the person who, especially m his books, tur-
nishes the subject matter to the social geography; it even happens
that in troubled periods, the journalist is the only observer. It is
important for the journalist to fulfil certain requirements, explicit-
ly stated, in order that his data should be of value. Finally, it is
pointed out that the social-geographer and the journalist also show
differences, regarding their motives, standards and procedure.
In the second chapter, the author examines quantitatively, for
a given case (the U.S.S.R. during the last years), what share the
journalists have had in the books which are valuable to the social-
geographer in so far as these have been written from personal ob-
servation, and relate chiefly to man (the specialized studies of
the industries, efforestation, political organization, etc. are there-
fore not taken into consideration).nbsp;, c w
The particular difficulties inherent in a study of the boviet-
Union are elaborately set forth.nbsp;, ^
The method here employed consists in taking as a standard the
criticisms appearing in the leading reviews „Ost-Europaquot;, „The
Slavonic Reviewquot; and „Le Monde Slavequot;. The disadvantages of
this method are pointed out.
The result arrived at is that out of twenty-six good books, ten
were written by journalists.
The third chapter makes a qualitative examination of the work
of journalists. For this purpose, a number of books are separately
examined from a social-geographic point of view. A short statement
summarizes the qualities observed. On the credit side is found:
a lively method of expression, which makes that it is a pleasure
to read them; ample interest, keeping pace with a penetrating
gift of observation; an enterprising spirit; brilliant discoveries and
surprising comparisons; reliability; the most important feature,
however, being the value of the data as such.
Noticeable defects are: a neglect of the literature on the subject,
due to lack of time and of training in scientific methodics; the
basing of opinions entirely upon intuition, namely without any
intellectual control; a misdrawing of the picture by emphasizing
unfamiliar features only, or — on the contrary — by ascribing
merely analogous phenomena, without examination, on the same
causes; a superficial generalizing and theorizing, due to over-
rating personal observations and experiences, to the prejudice of
intermediary shades; a lack of summarizing; the very unequal
quality of the parts of a given book. These defects may be traced
back to a lack of scientific training, from which results a defi-
ciency of severity and exactness.
In virtue of inductive and deductive considerations, one arrives
at the following law: The more primitive the journalistico-technical
helps (e.g. communiqués, statistics, etc.) the good journalist has
at his disposal, the greater will be the scienfific value of his work.
The fourth chapter consists of three parts.
The first of these deals with the journalist as a pioneer of social
science in his own surroundings, penetrating into the unknown
strata of human society, sometimes from a sheer desire for sen-
sation, but also to obtain evidence in the struggle against supposed
bad conditions and abuses. Some instances of this class of jour-
nalism are treated.
The second paragraph gives examples of the influence exercised
by the journalist upon human society. In connection with this
some quondam journahsts are mentioned who occupy, of formerly
occupied, very important positions.
Finally, on the strength of various quotations, attention is called
to the fact that historical science also in its study of modem and
contemporary history, is obliged to find its sources to a great
extent in the press.
In the third chapter, the weak points in the journalist's work
were put down as being due to his instruction. The last chapters
examine the constituents of this instruction in various countries.
Expecially in Germany, but also in other countries, one meets
with a confusion of thought regarding „Zeitungswissenschaftquot; and
journalistic instruction. For this reason, some attention is paid
to the „Zeitungswissenschaftquot; too; moreover, in a book with the
title „Journalism and Sciencequot;, the „science of journalism surely
has a right to be treated. The opinions of different authors, prin-
cipally German, are reviewed. The conclusion is that in general,
the object of „Zeitungswissenschaftquot; is not properly described.
In fact many authors do not limit themselves to the mam point,
ie the interaction between the press and public opmion, but
they also include the commercial and technical sides of the pu-
blishing business as aims in themselves; both however are essen-
tially different from the first mentioned social phenomenon, and
should not be combined with it in such a way as to make the object
of research of a single science. On the contrary, some exclude
the wireless, the motion picture and other similar phenomena,
and confine themselves to the products of the press.
In Holland, the „Zeitungswissenschaftquot; does not meet with the
interest it deserves. As a departure from the hitherto usual terms
it is proposed to call it „publicismquot;; this name is already known
'quot;quot;^heTnstJuction of the journalist can take place at the university
(with or without practical training), at the school of journalism
or exclusively in actual practice. For several countries, the existing
state of affairs is examined, as well as various projects of pre-
naration For Holland, the study of social-geography is advised,
L a preliminary university-training, preferably with an entirely
free choice of subsidiary branches. The sphere of the journalists
activity brings him continuously in contact with all kinds of social
tendencies and conditions, and no other science can give a better
insight into this subject. The professional instruction is obtained
in the most effective manner by practice.
JOURNALISME ET SCIENCE
(Résumé)
Ce livre se propose principalement de démontrer que la géo-
graphie sociale et le journalisme peuvent se rendre d'importants
services: le journalisme procure à la géographie sociale une partie
de sa matière, la géographie sociale offre au futur journaliste la
meilleure préparation scientifique.
La géographie sociale a pour objet l'étude des peuples civilisés
ou semi-civilisés, ou de parties de ces peuples dans leur diversité
à un moment donné. La désignation „journalistequot; s'applique aussi
bien au rédacteur en chef d'un quotidien de réputation mondiale
qu'au reporter des chiens écrasés. Le mot est pris ici surtout dans
le sens de correspondant étranger qui, du fait de ses capacités,
doit être en général compté parmi les journalistes „supérieursquot;!
l'Introduction constate que le journaliste et le géographe social
examinent tous deux la société humaine. Le journaliste-notamment
le correspondant étranger — a l'occasion d'observer les peuples
érangers, occasion qui manque presque totalement au géographe
social.
On sait que, s'il y a des individus qui étudient sur place les
peuples étrangers, de façon scientifique et dans un but scienti-
fique, aucune catégorie de personnes ne se livre à cette étude.
L'envoi systématique d'investigateurs sociaux n'a pour ainsi dire
pas Heu. Le missionnaire a souvent des préjugés, il est limité dans
son champ d'observation; le fonctionnaire colonial ne vit pas parmi
les peuples civilisés — s'il est donc capable de fournir de la matière
à l'ethnographie, il ne saurait en faire autant pour la géographie
sociale —; le négociant ne s'y intéresse pas assez; le représentant
diplomatique ou consulaire écrit des mémoires subjectifs; le géo-
loaue le botaniste, le zoologue et le médecin ne sont pas faits pour
l'étude sociale; il en est de même pour le militaire. Bien entendu
cette caractérisation ne concerne que les groupes dans leur en-
semble.nbsp;.
Le journaliste est celui qui, surtout dans ses livres, fournit au
géographe social la matière de ses études; il arrive meme que,
Lns des périodes agitées, le journaliste soit le seul observateur.
Pour assurer leur valeur à ses données, il importe que le journa-
liste satisfasse à quelques exigences que le livre précise. Finale-
ment celui-ci démontre que le géographie social et le journaliste
présentent aussi des différences dans leur motifs, leurs normes et
leur mode de travail.
Le second chapitre examine quantitativement pour un cas déter-
miné (l'URS.S., au cours des dernières années), quelle est la
participation des journalistes dans la production des liwes pre-
Lux pour le géographe social, en tant que ceux-ci ont ete écrits
sur la base de l'observation personelle et qu'ils concernent princi-
palement l'homme (les études spécialisées traitant de l'mdustrie
de la culture forestière, de l'organisation du parti etc., ne sont
donc pas prises en considération).
Les difficultés particulières inhérentes à une etude de 1 Union
Soviétique, sont amplement mises en lumière.
La méthode appliqué a été de prendre comme norme les comptes
rendus publiés dans les trois revues dirigeantes: „Ost-Europa
„The Slavonic Reviewquot; et „Le Monde Slavequot;. Les desavantages de
cette méthode ont été exposés.
Il résulte de cette enquête que sur vingt-six bons livres dix ont
été écrits par des journalistes.
Le troisième chapitre examine qualitativement l'oeuvre des jour-
nalistes A cet effet, un certain nombre de livres sont critiqués
un à un du pont de vue socialo-géographique. Un aperçu resume
les particularités relevées. Au crédit on a inscrit: expression vivan-
te qui fait de la lecture un plaisir; vaste interet alhe a un don
d'observation aiguë; esprit d'entreprise; trouvailles brillantes et
comparaisons frappantes; véracité. Mais plus important que tout
le reste est la valeur des données en soi.
Sont cités comme défauts: faute de temps et d'entraînement dans
le travail scientifique méthodique, le journaliste néglige de con-
sulter les écrits traitant son sujet; il établit ses opinions unique-
ment sur l'intuition, c.à.d. sans contrôle intellectuel; il déforme
l'image en n'accentuant que ce qui se distingue des choses con-
nues, ou bien — au contraire — en attribuant, sans examen, des
phénomènes analogues à des causes identiques, il généralise et
construit des théories superficielles en attribuant trop de valeur
à ses observations et expériences personnelles, au préjudice des
nuances; il oublie trop souvent de se résumer; les diverses parties
de son livre sont de qualité très inégale. Ces défauts peuvent être
ramenés à une préparation scientifique insuffisante, d'où résulte
un manque de sévérité en de précision.
Des considérations inductives et déductives font trouver la loi
suivante: le travail du bon journaliste devient plus précieux du
point de vue scientifique au fur et à mesure que les moyens
auxiliaires journalistico-techniques (communiqués de presse, sta-
tistique etc.) sont plus primitifs.
Le quatrième chapitre comporte trois parties.
La première traite du journaliste comme pionnier socio-scien-
tifique dans son propre milieu, pénétrant dans les couches incon-
nues de la société, parfois par désir de sensation, aussi pour
recueillir les matières mettant en lumière les torts sociaux qu'il
veut combattre. Il est traité de quelques cas de ce genre de jour-
nalisme.
La deuxième donne des exemples de l'influence que le jour-
nahste exerce sur la société; on cite à ce sujet les noms de quelques
anciens journalistes qui occupent, ou ont occupé, des positions très
en vue.
Finalement, à l'aide de quelques citations, l'attention est attirée
sur le fait que la science historique en étudiant l'histoire moderne
et contemporaine, est également obligée de chercher ses sources
en grande partie dans la presse.
Dans le troisième chapitre, les points faibles dans le travail du
iournaliste ont été expliqués par sa préparation. Les chapitres f mais
examinent en quoi consiste cette préparation dans différents pays.
Principalement en Allemagne, mais également ailleurs, on se heurte
alors à la confusion de la „Zeitungswissenschaftquot; avec la pre-
paration journalistique. C'est pour cette raison que quelque atten-
tion est consacrée à la „Zeitungswissenschaftquot;; d'ailleurs un cha-
pitre sur la „science du journalismequot; ne saurait manquer dans
un livre intitulé „Journalisme et Sciencequot;. Les points de vue de
différents auteurs, principalement allemands, sont passes en revue.
Il résulte de cet examen qu'en général, la tâche de la „Zeitungs-
wissenschaftquot; n'est pas décrite de façon heureuse. En effet, maintes
auteurs ne se limitent pas à la question principale, l'action réci-
proque de la presse et de l'opinion publique, mais ils y englobent
œmme objects indépendants le côté commercial et le cote tech-
nique de l'entreprise du journal qui pourtant se distinguent essen-
tillment du phénomène social cité d'abord, et ne sauraient donc
pas être réunis avec lui comme objet de recherche d'une seule ^
même science. Par contre quelques-uns excluent la T.S.F. le film
rentres manifestations similaires, et se limitent aux produits de
^quot;^AuTpays-Bas, la „Zeitungswissenschaftquot; ne rencontre pas l'in-
térêt qu'elle pourrait revendiquer. En dérogation aux désignations
en usage jusqu'à présent, il est proposé de la nommer „publi-
cistiauequot;- ce nom est déjà connu en Allemagne.
La préparation du journaliste peut avoir lieu a l'universi e (on
elle s'LcLpagne ou non de la pratique de la profession a l ecole
de iournalisme ou exclusivement par la pratique. Pour différents
pays l'état actuel est examiné, ainsi que quelques projets de pre-
LL'tion Pour les Pays-Bas est conseillée, comme preparation uni-
versitaire l'étude de la géographie sociale et de sciences accessoires
dont de préférence le choix sera laissé l'étudiant; en effet, le travail
du journaliste le met continuellement en contact avec toutes sortes
de phénomènes sociaux, et aucune autre science n'est plus propre
à les lui faire comprendre. La préparation professionelle propre-
ment dite a lieu de la façon la plus efficace si elle se fait dans la
pratique.
litteratuuropgave
Dp Romeinsche cijfers in den tekst verwijzen naar de alphabetische
litferatuSst ÎJdschriften. woordenboeken, encyclopaedieën e d. zyn xn
iquot; tondsnbsp;samengebracht en door een letter aangeduid. Belang-
eennbsp;bovendien onder den naam van den auteur
opgenomen en dus van een Romeinsch cijfer voorzien
t r.rtel Paul: Le Maréchal pilsudski. Paris, 1935.
lï : BÏX'Dr Wilhelm: Einführung in das Studium der Geschich
iiinbsp;- Bernhequot;Ï dr Ernst: Lehrbuch der Historischen Methode. Leip
ivnbsp;- SrnÏÏÏm, Prof. Dr e: Einleitung in die Geschichtswissenschaft
vnbsp;- I'S Anoré et jean piot: Le Monde des Journaux. Paris, 1924
vt riand J o. p.: China. Japan and Korea. London. 19^1.
Jtt ' r Prof Dr p. j.: Geschiedenis van het Nederlandsche
■nbsp;^o k^'d^de h^'erziene druk. (vierde deel). seidell 1926.
vitt rL Edward: The Americanization of Edward Bok. The auto
' Sraphy of a Dutch boy fifty years after. New York 1928.
ix - SeTS Karl: Das internationale Zeitungswesen. Berlin/Leip-
vnbsp;r^; ^dr'^gustave le : Les Opinions et les Croyances. Paris, 1925.
x^ ' iTcnm Prof dr Karl: Die Entstehung der Volkswirtschaft.
Tübingen 1926. Erste Sammlung, 17te Auflage.
Xn - Bücher Prof. Dr Karl: Gesammelte Aufzätze zur Zeitungskunde.
xih SaSb! mL: 1'U.R.S.S. sans passion. Paris, 1932.
?iv ' smol Valentine: Indian Unrest. a reprint, revised and en-
■nbsp;ilrgtd from „The Timesquot; with an introduction by Sir Alfred
xvnbsp;- Snan^Dotle,' SiJVthur: Memories and Adventures, second
edition. London. 1930.nbsp;^ „ ioqa
xvinbsp;- Douglas, Norman : How about Europe? London. 1930.
xvii - Dowat, Prof. Dr e.: Wege und Ziele der zeitungswissenschaft-
lichen Arbeit. Berlin, 1926.nbsp;, j,. .
xvhi - Dovifat. Prof. Dr e.: Die Erweiterung der zeitungskundlichen
zur allgemein-publizistischen Lehre und Forschung. X, l-l-'34,
pag. 12-20.
XIX - Education, The higher — of Journalists. Melbourne, 1919.
XX - Escott, T. H. S.: Masters of English Journalism, a study of
personal forces. London, 1911.
XXI - Ester, Karl d': Zeitungswesen. Breslau, 1928.
XXII - Everth, Dr Erich: Zeitungskunde und Universität. Jena, 1927.
XXIIInbsp;- Feder, Dr Alfred, S. J. : Lehrbuch der historischen Methodik.
Regensburg, 1921.
XXIVnbsp;- Ford, Henry: My Life amp; Work. In collaboration with Samuel
Crowther. London, 1928.
XXV - Groth, Otto: Die Zeitung. Ein System der Zeitungskunde (Jour-
nalistiek), (vierter Band). Mannheim/Berlin/Leipzig. 1928-'30.
XXVI - Grünbeck, Dr Max: Die Zeitungswissenschaft in Amerika. X,
lOe jaargang, no. 5. pag. 209-223.
XXVII - Gruening, Ernest: These United States. A symposium edited
by —. New York, 1923. Two volumes.
XXVIH - Halle, Dr Fannina W.: De vrouw in Sowjet-Rusland. Vert. Titia
Jelgehsma. Arnhem, 1933.
XXIX - Hans, D., (Voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkrng,
Hoofdredacteur van de „Avondpostquot;) : Journalistiek. Leiden, z.j.
XXX - Hans, D.: De Journalist. M, l-10-'35.
XXXI - Hinderer, Prof. Dr D.: Film und Rundfunk als Objekt der Wis-
senschaft. X, l-l-'34, pag. 20-23.
XXXII - Hindus, Maurice: Red-Bread. London, 1931.
XXXIII - Hollander, Dr A. N. J. den: De landelijke arme blanken in het
Zuiden der Vereenigde Staten, dissertatie Amsterdam. Gronin-
gen/den Haag, 1933.
- XXXIV - Hout, W. N. van der: Over de krant. Zutphen, 1928.
XXXV - Hout, W. N. van der: Publiciteit. (Openbare les Universiteit,
Utrecht). 1931. z. pl.
XXXVI - Hout, W. N. van der: Publiciteit en Publiciteitsleer. K, no. 3.
September '35, pag. 269-285.
XXXVII - Huizinga, Prof. Dr J.: In de Schaduwen van Morgen. Haarlem,
1935.
XXXVIII - Jaeger, Dr Karl: Von der Zeitungskunde zur publizistischen
Wissenschaft. Jena, 1926.
IXL - Jöhlinger, Dr Otto: Zeitungswesen und Hochschulstudium.
Einführung zu den Vorlesungen über „Das Zeitungswesen in
Deutschland und im Ausland.quot; Jena, 1919.
XL - Jouvenel, Robert de: Le journalisme en vingt leçons. Paris,
1920.
XLI - Just, Artur W.: Die Presse der Sowjet-Union. Berlin, 1931.
XLII - Just, Aktur W.: Mit Ilsebill freiwillig nach Siberien. Berlin, 1932.
XLIII - Kapp, Prof. Dr W.: Die Zeitungswissenschaft als Problem. X,
l-l-'34, pag. 24-29.
XLIV - kenton, Edna: The Jesuit Relations and allied documents
M610—1791) New York, 1925.nbsp;^ ^^ ^ . ,
XLV - kSL, Ekich: Die Geschichtswissenschaft, Aufbau und Auf-
gaben. München/Berlin, 1931.
vt vt Ktrcher Rudolf: Engländer, Frankfort a. M., la^o.
xlvn Kkxckeh^ocker, H. L Soviet Trade and World Depression.
XLVIII - K^h^^ach! Dr Josef H.: Grundfragen der Publizistik. Berlin/
IL - L«,'VrcTOB: Pers en Universiteit in Duitschland. Kortrijk,
1932.
t t urras TuLEs: R, Januari 1931, pag. 157.nbsp;„ .. ,
LI uZooZ A. J.: Dagbladwezen en Dagbladstudie. Rotterdam.
LH - Lockwood Williams. Sara: Twenty Years of Education for
t,Mirnalisra. Columbia. Missouri. 1929.
LIIl - londres Albert: Le chemin de Buenos Aires (La traite des
Blanches). Paris z.j.
i tv T tjdwig, Emil: Geschenke des Lebens. Berlin, 1931.
t V ■ Mel^in Lee, James (director of the department of Journalism
' r the New York University) : Instruction in Journalism m
institutions of higher education. Bulletin 1918 no. 21 Depart-
ment of the Interior, Bureau of Education, Washington
LVI .rehnl Dr Klaus: Russlandfahrt, Herbst 1931. T, October
t vit sir HeImaS : Grundsätzliche Bemerkungen zur FUm-, Rund-
-nbsp;quot;Hropagandakunde. X. l-5-'34, pag. 201-205.
LVHI-Mot^Er EDO J Insel: Duitschland zet de klok terug. Vert.
LIX - « pÄquot; .:'S;chiedenis van onzen t,d sedert 1848
LX Mtl^Ä^^HlNs: Die drei Aufgaben der deutschen
ä™ungs;issenschaft.X,l-6-'34, pag. 241-249.
lxi -NaudLTLudovic: Le Japon moderne, son evolution. Pans.
LXII - Nieuwenhuus, Willem: De kunst der Journalistiek. I. Juli-Aug.
^ LXm -nbsp;D. Mr L. J.: Journalistiek in Nederland.
Den Haag, 1924-nbsp;London 1910.
^^V ■ ToZar Dr J.' h!: Ziin Inlanders en Europeanen intellectueel
' Swaardig'' P, He jaargang. 1935. pag. 385-413.
gelijkwaardig r, 3 bnbsp;^nbsp;24me édition.
S :nbsp;Änbsp;pers e„ s..«, Disser.aUe
Leiden, 1932.
-ocr page 288-LXVIII - Schöne, Dr Walther: Zeitungswissenschaftliche Grunbegriffe.
X, l-ll-'34, pag. 473-483.
LXIX - Shadwell, Arthur: England, Deutschland und Amerika. Ins
deutsche übertragen von Felicitas Leo. Berlin, 1908.
LXX - Shulman, Edwin L.: Practical Journalism. New York amp; London,
1903.
LXXI - Siegfried, André: Les Etats-Unis d'Aujourd'hui. Paris, 1931.
LXXII - Siemsen, Hans: Russland, Ja und Nein. Berlin, 1931.
LXXIII - Sinclair, Upton: The Brass Check. A Study of American Jour-
nalism. Pasadena (California), 1919.
- LXXIV - Stead, W. T.: A Journalist on Journalism, being a series of arti-
cles on journals and journalism. Edited with a biographical
sketch by Edwin H. Stout. London z.j.
LXXV - Steinmetz, Prof. Mr Dr S. R.: Ethnologische Studien zur Ersten
Entwicklung der Strafe, 2e Aufl. (Erster Teil). Groningen, 1928.
LXXVI - Steinmetz, Prof. Mr Dr S. R.: Inleiding tot de Sociologie. Haar-
lem, 1931.
LXXVII - Steinmetz, Prof. Mr Dr S. R.: Boekbespreking P, 10e jaargang
1934, pag. 225, 226.
LXXVIII - Sury d'Aspremont, Paul de: La Presse à travers les âges
(France, Allemagne, Angleterre, Etats-Unis). Paris—Bruges,
1929.
LXXIX - Tönnies, Prof. Dr Ferd.: Kritik der Oeffentlichen Meinung.
Berlin, 1922.
LXXX - Traub, Dr Hans: Grundbegriffe des Zeitungswesens. Stuttgart,
1933.
LXXXI - Traub, Dr Hans: Film und Rundfunk in der Zeitungswissen-
schaft. X, l-4-'34, pag. 152-159.
LXXXII - Valot, Stephen: Le Journalisme d'Aujourd'hui. Paris, 1931.
LXXXIII - Voorbeytel, Mr M. C. M.: Verslag van de halfjaarlijksche bijeen-
komst der Fédération internationale des Journalistes te Hel-
singfors, 9-12 Juli. M, l-10-'35.
LXXXIV - Vuuren, Prof. L. van: De Geschiktheid van den sociaal-geograaf
voor beroepen in het practische leven. Lezing gehouden op
den Eersten Nederlandschen Geografendag. Overdruk van S,
September 1935.
LXXXV - Wald kirch, Dr Wilhelm: Auf dem Wege zur Zeitungswissen-
schaft. X, l-l-'34, pag. 29-31.
LXXXVI - Weill, Prof. Dr Georges: Le Journal. Bibliothèque de Synthèse
historique. Paris, 1934.
LXXXVII - Wolf, Dr Gustav: Einführung in das Studium der neueren
Geschichte. Berlin, 1910.
ENCYCLOPEDIEËN, PERIODIEKEN EN WOORDENBOEKEN
Het gebruik van I en X als romeinsche cijfers in de litteratuuropgave en
eveneens als letters in onderstaande lijst behoeft geen verwarring te stichten,
daar zij in het laatste geval steeds gecombineerd zijn met den datum van het
aangehaalde tijdschrift-nummer; dit kan derhalve ter onderscheidmg dienen.
A - Baale, L. M. en Mr Dr C. H. Baale: Handboek van vreemde woorden,
uitdrukkingen, enz. Zutphen, z.j.
B - Brockhaus, Der Grosse —: Leipzig, 1928-1935.
C - Brouwer L., S.J.: Het juiste woord. Turnhout, 1931.
D - Chamber's Twentieth Century Dictionary of the English Language.
Edited by Rev. Thomas Davidson. London, z.j.
E - Dale's van Groot Woordenboek der Nederlandsche taal. 's Gravenhage/
Leiden, 1927.
F - Egelhaasz' historisch-politische Jahresübersicht. Tubingen.
G - Encyclopaedia Americana. New York-Chicago. Americana Corp. 1932.
H - Encyclopaedia Britannica, 11th edition, London, 1910-'11.
I - Gemeenschap, Maandblad De —. Utrecht.nbsp;, . » .
J - Groene, De — Amsterdammer. Weekblad voor Nederland. Amsterdam ...
K - Haagsch Maandblad. Den Haag.
L - Haagsche Post, Een Hollandsch Weekblad. Den Haag.
M - Journalist, Maandblad de Orgaan van den Nederlandschen Journa-
listenkring onder redactie van D. Hans.nbsp;.
N Kramer's Algemeen Kunstwoordenboek. Gouda, 5e druk. z.j.
S - LaTusse, Nouveau - illustré. Dictionnaire Général de la langue fran-
caise. (5me édition) Paris, z.j.
P - Mensch en Maatschappij. Groningen.
O - Modem Woordenboek. Turnhout, 1931.
R mLde le - slave, revue mensuelle. Conseil de direction : Louis Eisen-
mann, Etienne Fournol, Auguste Gauvain, Jules Legras, Henri Moys-
S - Onde^rwiis. Tijdschrift voor het - in de Aardrijkskunde. Aerdenhout.
T Osteurooa Zeitschrift für die gesamten Fragen des europaischen Ostens.
Im Auftrage der Deutschen Gesellschaft zum Studium Osteuropas her-
ausaeseben von Otto Hoetzch. Königsberg (Pr.)—Berlin.
U - Review The Slavonic A Survey of the Slavonic Peoples, Their His-
tory, Economics, Philology and Literature. Editors: Bernard Pares,
R. W. Seton-Watson, Norman B. Jopson. American contributing editors:
Samuel N. Harper, Robert J. Kerner, George R. Notes. Published at
London for the School of Slavonic and East European Studies in the
University of London.
V - Telegraaf, Dagblad De —. Amsterdam.
W - Websters New International Dictionary of the English Language. Lon-
don, 191S«
X - Zeitungswissenschaft. Monatschrift für internationale Zeitungsforschung
mit Archiv für Presserecht. Herausgegeben von Universitatsprofessor
Dr Karl d Ester und Geheimrat Professor Dr Walther Heide Berlin
hcj^js.
-ocr page 291-1
De arbeid van den journalist heeft als materiaalbron beteekenis
voor de sociale en ook voor de historische wetenschap.
II
De publicistiek in den zin van dat deel der sociale wetenschap-
pen, dat de betrekkingen onderzoekt tusschen de menschelijke
samenleving en het openbaarmaken in al zijn vormen, behoort
hier te lande meer belangstelling te wekken.
III
Het is gewenscht, dat degenen, die een leidende functie in de
journalistiek ambieeren, een sociaal-wetenschappelijke studie aan
de universiteit volbrengen.
IV
Het verdient aanbeveling om de gelegenheid tot zoogenaamde
„vrije studiequot; over alle studierichtingen uit te breiden en haar
beperking tot het doctoraalexamen in te trekken; in het laatste
geval behoort in het hoofdvak zoowel candidaats- als doctoraal-
examen te worden afgelegd. De gekozen vakken dienen naar het
oordeel van de academische instantie, die de keuze fiatteeren moet,
eenige verwantschap te vertoonen.
V
Het artikel van Pitirim A. Sorokin, getiteld „Is accurate social
planning possible?quot; is voor bestrijding vatbaar; zijn opponens
Henry Pratt Fairchild heeft zich in zijn, veelal juiste, critiek te
zeer beperkt. (American Sociological Review van Febr. 1936, pag.
12-25, critiek pag. 25-28).
n. j. d. versluys
-ocr page 292-De vergelijkende karakterologie der volken is tot dusver ver-
waarloosd; toch zou het voor den socialen onderzoeker zeer nuttig
zijn, indien hij kon beschikken over een beschrijving van ver-
schillende volkskarakters op denzelfden grondslag, zelfs al zou deze
niet ideaal zijn en spoedig herziening behoeven.
VII
Het ligt op den weg der regeering om alleen reeds uit over-
wegingen van zelfbehoud meer dan tot dusver gepasten en toonen-
den arbeid te verschaffen aan intellectueele werkloozen.
VIII
„Asien gründlich verändertquot; door Egon Erwin Kisch (Berlin,
1932) bevat waardevolle gegevens, doch moet voorzichtig en cri-
tisch gebruikt worden.
IX
Poznan maakt bij een bezoek ter plaatse geenszins een Duit-
schen, doch veeleer een Poolschen indruk. De hier te lande ver-
breide meening, dat Poznan een Duitsche irredenta is, kan ontstaan
zijn tengevolge van de omstandigheid, dat de dagbladvoorlichting
omtrent Polen hoofdzakelijk in Duitsche handen is.
Belemmering der ontwikkeling van het autoverkeer terwille van
de spoorwegen moet ontraden worden.
XI
Wijziging in de getalsverhouding tusschen de Nederlandsche
honoraire en beroepsconsuls ten gunste van laatstgenoemde cate-
gorie verdient vooral met het oog op den oeconomischen toestand
aanbeveling.
Als men de beteekenis van het Sowj et-régime voor het Rus-
sische rijk wil bepalen, behoort men den huidigen toestand aldaar
te vergelijken met dien onder het Tsarisme omstreeks 1913, niet
met dien in West-Europa.
XIII
De journalistieke berichtgeving is bijna steeds al of niet met
opzet gekleurd.
XIV
Terecht kenschetst Krumbach Münster's onderscheiding tusschen
openbaar en niet-openbaar als bijkomstig; bovendien is zij slechts
ten deele juist. (Krumbach: Grundfragen der Publizistik, pag. 220;
Berlin/Leipzig, 1935. Münster: Die drei Aufgaben der deutschen
Zeitungswissenschaft, in het tijdschrift „Zeitungswissenschaftquot; van
1-1-1934, pag. 12 vv.)
XV
De historicus Gustav Wolf toont onbedoeld aan, dat de publicis-
tiek een onmisbare hulpwetenschap voor de geschiedschrijving is.
(Einführung in das Studium der neueren Geschichte, pag. 321-324;
Berlin, 1910).
-ocr page 294- -ocr page 295- -ocr page 296- -ocr page 297-■ ■ b»-'-r ..--iîquot;
-ocr page 298-i gt; • ,
• lt; gt;
gt; i -f Î. , ^ Î
c •»■'
V
n
* 1gt;
it, t
r
A ,
J
-tnbsp;tl ' ( Jnbsp;V Vnbsp;, ■•
L V
f
'A'
/
.....»
S^fnbsp;-i 'nbsp;quot; - V Inbsp;CV
gt;t.
y
-ocr page 299-■ f.-.
'•■is
-ocr page 300-_ !
m
rE