-ocr page 1-

r 'M

ONDERZOEKINGEN OVER
DE PATHOGENESE VAN DE
„GROOTE, BLEEKE NIERENquot;
VAN HET RUND

J. M. VAN VLOTEN

■ibliotheek de«
rijksuniversiteit

UT R ECHT.

■ß

-ocr page 2- -ocr page 3-

■ y

-ocr page 4- -ocr page 5-

ONDERZOEKINGEN OVER DE PATHOGENESE VAN
DE „GROOTE. BLEEKE NIERENquot; VAN HET RUND

-ocr page 6-

mM

-ocr page 7-

ONDERZOEKINGEN OVER DE PATHOGENESE
VAN DE „GROOTE, BLEEKE NIERENquot;
VAN HET RUND

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. W.E.RINGER, HOOGLEER AAR IN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGENVAN DE FACULTEIT DER VEEARTSENIJ-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG
18 DECEMBER 1936,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

JOHANNES MARINUS VAN VLOTEN

dierenarts - plaatsvervangend directeur openbaar
slachthuis te rotterdam

geboren te utrecht

1936

DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS ö JENS - UTRECHT

ilBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Aan de nagedachtenis van mijn Vader.
Aan mijn Moeder,
Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij de voltooiing van mijn proefschrift is het mij een aangename plicht allen,
die aan mijn vorming tot dierenarts hebben medegewerkt, mijn welgemeenden
dank te betuigen.

U, Hooggeleerde Schornagel. Hooggeachte Promotor, zeg ik hartelijk dank
voor Uwe belangstelling in mijn onderwerp en Uw daarbij niet te ontberen steun,
waardoor het mij mogelijk is geweest de moeilijkheden, welke zich bij mijn onder-
zoek hebben voorgedaan, te overwinnen. De jaren, dat ik in Uw instituut gast-
vrijheid heb mogen genieten, zullen bij mij steeds in aangename herinnering blijven.

Zeer veel dank ben ik U, Zeergeleerde Hoogland, verschuldigd voor de wijze,
waarop gij mij voortdurend van voorlichting hebt gediend. Uw helder en objectief
oordeel en Uw opbouwende critiek hebben niet weinig bijgedragen tot het be-
reiken van de verkregen resultaten.

U. Hooggeachte Schuit ze. dank ik voor de bereidwilligheid, waarmede gij
mij hebt voortgeholpen bij de bestudeering van den normalen nierbouw.

U, Zeergeleerde Hout huis, breng ik op deze plaats mijn welgemeenden dank,
dat gij het mij hebt mogelijk gemaakt dit onderzoek te verrichten.

Geachte Collegae van het Openbaar Slachthuis te Rotterdam, die mij bij het
verzamelen van onderzoek-materiaal behulpzaam zijt geweest, U breng ik daarvoor
mijn oprechten dank.

Gaarne zeg ik ook U, Waarde Van de Bilt en Wit mans, dank voor de
keurig vervaardigde microscopische preparaten en de fraai opgenomen microfoto's.

Tenslotte dank ik allen, die op eenigerlei wijze hebben bijgedragen aan de
totstandkoming van dit werk.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

BLADZ.

INLEIDING........................................XI

HOOFDSTUK I. Indeeling der nierontstekingen ....nbsp;1

HOOFDSTUK II. De glomerulonephritis bij den mensch als

uitgangspunt voor de glomerulonephritis bij het rundnbsp;10

HOOFDSTUK III. De glomerulonephritis bij het rund . .nbsp;50

HOOFDSTUK IV. De amyloidnephrose van den mensch .nbsp;67

HOOFDSTUK V. Eigen onderzoek.

A.nbsp;Algemeene beschouwingen........... .nbsp;73

B.nbsp;Methode van onderzoek .............nbsp;77

C.nbsp;Eenige opmerkingen over grootte, kernrijkdom, bloed- en
leucocytengehalte van normale glomeruli .......nbsp;81

D.nbsp;Eenige opmerkingen over het voorkomen van vetachtige
stoffen in normale rundernieren...........88

91
110
118
166
192

194

E. Sectieverslagen.

I.nbsp;Eerste groep (jonge gevallen, no. 1 — 15)
Overzicht...........

II.nbsp;Tweede groep (oudere gevallen, no. 16—44;
Overzicht ...........

III.nbsp;Resumé ............

HOOFDSTUK VL Samenvatting en conclusies .
GERAADPLEEGDE LITERATUUR.....

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INLEIDING

De glomerulonephritis bij het rund heeft zich tot op heden nog
slechts in matige belangstelling mogen verheugen, zulks vooral in
tegenstelling met de aandacht, welke bij den mensch aan deze
aandoening is besteed. Borst (6) zegt in zijn dissertatie in 1929:
„Als men gewend is, dat schier ieder onderwerp uit de menschelijke
pathologie aanleiding gegeven heeft tot een groot aantal beschrij-
vingen, beschouwingen en onderzoekingen, dan moet het merk-
waardig aan te ontdekken, dat door de veeartsen aan de nierziekten
van de dieren nog zoo weinig aandacht besteed is.quot;

Folke Hens c hen (28) schrijft in het handboek van
J O e s t: „Das Aussehen der akuten Glomerulonephritis des Rindes
ist bisher nicht beschrieben, dagegen sind wir über die subakuten
und chronischen Stadien, dank vor allem Nieberle's Unter-
suchungen, gut unterrichtet.quot; Deze onderzoekingen dateeren uit de
jaren 1920—1921 en in de betreffende publicatie (73) merkt
N i e b e r 1 e naar aanleiding van het ontbreken van een beschrijving
van het acute stadium bij het rund op: ,.Ich werde daher später
diese Lücke auszufüllen haben.quot; In zijn later (1931) in combinatie
met Gohrs uitgegeven Lehrbuch der speziellen pathologischen
Anatomie der Haustiere (75) lezen wij: „Ob es überhaupt ein
akutes Stadium beim Rinde gibt, oder ob hier die Erkrankung von
vornherein schleichend verläuft, ist noch völlig ungeklärt.quot;

In 1930 komt P r i m g a a r d (84) met de mededeeling, dat de
door Nieberle beschreven chronische glomerulonephritis bij het
rund is een algemeene amyloidose met localisatie der sterkste ver-
anderingen in de nieren, terwijl hij bovendien amyloid, zij het in
mindere mate, kan aantoonen in de bijnieren, milt en lever.

Eenige jaren geleden verscheen een publicatie van H j ä r r e
(33). waarin de opvatting van Prim gaard geheel onder-
schreven wordt. „Ebenso wie Prim gaard glaube auch ich

-ocr page 16-

dasz die in der Literatur beim Rinde als gewöhnlich angegebenen
„groszen, blaszen Nierenquot; resp. die chronischen parenchymatösen
Nephritiden oder chronischen Glomerulonephritiden verschiedene
Fälle von Nierenamyloidose verbergen.quot; H j ä r r e meent, dat de
verklaring hiervoor gelegen is in het feit, dat in de meeste gevallen
de nieren ook verschillende ontstekingsprocessen herbergen, waar-
door het amyloid over het hoofd gezien of met hyaline verwisseld
zou worden. Behalve in de nieren wordt ook amyloid in andere
organen aangetoond, als bijnieren, milt, lever, lymphklieren, zij het
in zeer geringe hoeveelheid. In tegenstelling met N i e b e r 1 e be-
schouwt H j ä r r e de ontstekingsverschijnselen als secundair of
als nevenbevinding en een zijner argumenten hiervoor is. dat het
acute stadium der zoogenaamde glomerulonephritis nog nimmer be-
schreven is. Hij geeft dit als volgt weer: „Würden die Glomerulone-
phritiden, wie N i e b e r 1 e hervorhebt, beim Rinde gewöhnhch
sein, so müszte es eigentümlich erschienen, das man kein einziges
Mal deren akutes Stadium angetroffen hat. Die nächste Erklärung
scheint mir darin zu liegen, dasz die chronischen Glomerulonephri-
tiden in groszem Umfange mit Amyloidnieren verwechselt wurden.
Nach meinen Erfahrungen sind jedenfalls Glomerulonephritiden
beim Rinde ebenso wie bei einer Reihe anderer Tiere selten.quot;

Uit deze korte inleiding komt het merkwaardige feit naar voren,
dat van een veelvuldig voorkomende nieraandoening bij het rund,
alleen de oudere stadia bekend zijn, terwijl bovendien over den aard
dezer aandoening — glomerulonephritis of nieramyloidose — groote
meeningsverschillen bestaan.

Het antwoord op de vraag, waarom de jonge stadia niet bekend
zijn, ligt voor de hand; deze jonge stadia zullen zoo weinig opval-
lende macroscopische veranderingen vertoonen, dat zij niet nader
onderzocht zijn.

Ter beantwoording van de tweede vraag, welke nierveranderingen
in deze jonge stadia optreden, zal het dus noodig zijn een groot
aantal nieren te onderzoeken van dieren, die door andere ziekte-
processen geacht kunnen worden voor deze nieraandoening geprae-

disponeerd te zijn.

Hiermede is zoowel de richting als het doel van mijn onderzoek

aangegeven.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

INDEELING DER NIERONTSTEKINGEN.

Zelfs wanneer men zich op het unitarische standpunt wil stellen,
dat er slechts één nephritis is, waarvan het beeld, dat men bij de
sectie te aanschouwen krijgt, afhankelijk is van den graad en den
duur der schadelijke werking en van den weerstand van het aange-
taste orgaan, zelfs dan ook zal men zich aan een indeeling der
nierontstekingen niet kunnen onttrekken. Immers, een indeeling doet
ons het gebied der nephritiden overzichtelijker maken, ondanks het
feit, dat alle indeelingen kunstmatig zijn en als zoodanig de natuur
vijandig tegenover zich vinden.

Reeds Frerichs verkondigde omstreeks 1850 de meening,
dat de Bright'sche ziekte, — een chronische nierontsteking, gepaard
gaande met albuminurie en hydraemie — hoe verschillend zij zich
ook mocht voordoen, steeds in wezen hetzelfde was en de ver-
scheidenheid der vertoonde pathologisch-anatomische veranderingen
waren slechts de schakels van een ononderbroken keten.

Het was Johnson, die den nadruk legde op de epitheellaesies,
die volgens hem primair waren en die op deze wijze het aanzijn
gaf aan het begrip parenchymateuze nephritis. Van andere zijde nam
men echter precies het tegenovergestelde standpunt in en meende
men, dat de epitheelveranderingen secundair waren aan de ont-
steking van het interstitium, welke meening aan waarde toenam,
toen Cohnheim op het aandeel van het vaatstelsel bij ont-
steking gewezen had. Uit deze twee opvattingen werd omstreeks
1875, dank zij Bartels, een leerling van Frerichs, de
indeeling geboren van parenchymateuze en interstitieele nephritis,
waarbij hij de primaire schrompelnier als interstitieele, de secundaire
met overwegend epitheellaesies als parenchymateuze ontsteking
betitelde. „Die dominierende Bedeutung der Vorgänge an der

-ocr page 18-

Glomeruli war ihm noch unbekanntquot; schrijft Volhard (97) in
zijn historisch overzicht van „die doppelseitigen hämatogenen
Nierenerkrankungen (Brightsehe Krankheit).quot; Dat deze indeeling
ook in die jaren zijn bestrijders vond, het spreekt haast vanzelf en
zoo wees Weigert erop, dat het ten gronde gaan van hoog-
waardig epitheel het primaire was en dat minderwaardig bindweefsel
daarvoor in de plaats trad. Wanneer men toentertijd over paren-
chymateuze nephritis sprak, duidde men daarmee slechts aan de
laesies aan het tubulusepitheel, niet die aan de glomeruli.

Het is de verdienste van Lang hans (56) geweest de ver-
anderingen der glomeruli nauwkeurig te beschrijven, zooals deze
zich voordeden bij de acute nephritis en zoodoende gaf hij aan het
door K 1 e b s in het leven geroepen begrip glomerulonephritis, meer
vorm. Hij wees reeds op het verband tusschen tubulusepitheel en
glomeruli, toen hij schreef: „dasz in weitaus der Mehrzahl der
Fällen im Groszen und Ganzen ein Parallelismus zwischen Verän-
derungen der Glomeruli und der Harnkanälchen besteht. Je stärker
die eine, um so intensiver die andern.quot; Zoodoende verschoof
Langhans de parenchymateuze nephritis ten deele reeds in de
richting van de glomerulonephritis, doch het zou nog geruimen tijd
duren, alvorens op dit gebied een juister inzicht baan brak.

Ook Z i e g 1 e r (102) legde in de tachtiger jaren al den nadruk
op het primaire van de glomerulusaandoening bij parenchymateuze
nephritis en hij liet het verband tusschen glomerulus en tubulus zeer
duidelijk naar voren treden door te schrijven: „Mit der Undurch-
gängigkeit der Gefäszschlingen hört die Sekretion von Wasser auf,
es flieszt durch das betreffende gewundene Kanälchen nicht mehr
die zur Wegschaffung des Drüsensekretes nötige Wassermenge
und es hört damit auch die Funktion des betreffenden Kanälchens
auf.quot; Velgens deze voorstelling van den gang van zaken gaan de
tubuli dus aan inactiviteitsatrophie ten gronde. Z i e g 1 e r kwam
ten slotte tot de conclusie, dat schrompelnieren kunnen ontstaan,
hetzij door arteriosclerose, hetzij als gevolg van parenchymateuze
nephritis met daarop aansluitend een ontstekingsachtige bindweefsel-
woekering, hetzij ten gevolge van een interstitieele ontsteking. Scha-
kelt men daarbij de arteriosclerose, als zijnde geen ontsteking, uit,
zoo blijkt ook Z i c g 1 e r nog de oude indeeling te huldigen.
Nauwere k (71), v. Kahlden (42), Senator (92)

-ocr page 19-

e.a. brachten bij hun nephritisstudiën de primaire veranderingen der
glomeruli steeds meer naar voren, doch van de oude indeeling van
Bartels kon men, ondanks het feit, dat zij geen bevrediging
meer gaf, nog geen afstand doen.

Het begrip parenchymateuze nephritis is in strijd met de opvatting
omtrent ontsteking in het algemeen. Immers het parenchym als zoo-
danig kan alleen nimmer ontstoken zijn, daar in het parenchym niet
de voor ontsteking karakteristieke verschijnselen kunnen optreden.
Hiervoor is interstitium noodig; alle ontstekingen zijn dus inter-
stitieel. En wanneer de veranderingen zich uitsluitend tot het
parenchym beperken, kan men dus niet van een ontsteking spreken,
doch heeft men slechts met een degeneratie te doen. Parenchyma-
teuze nephritis is dus een contradictio in terminis.

Op de vergadering van Duitsche pathologen in 1905 te Meran
gehouden, waar als hoofdpunt op de agenda stond Morbus Brightii,
kwamen de bezwaren tegen de oude indeeling naar voren. P o n-
f i c k (83) bracht te berde, dat de indeeling van parenchymateuze
en interstitieele nephritis niet meer voldeed en pleitte voor één
op aetiologische gronden. F. Müller (69) raadde aan het
gebied der nephritiden te beperken tot de zuivere ontstekingen, dus
afscheiding van de degeneratieve toestanden als nephrosen eener-
zijds en de arteriosclerotische veranderingen anderzijds als sclerosen.
Orth meende evenwel, dat een aetiologische indeeling niet
mogelijk was en wilde zich maar liever tot de oude bepalen.

Het was L ö h 1 e i n (59), die baanbrekend werk verrichtte, door
de acute en chronische parenchymateuze nephritis vrijwel geheel
tot het gebied der glomerulonephritiden te brengen, waarbij hij den
nadruk legde op het feit, dat de parenchymveranderingen bij de
glomerulonephritis in hooge mate afhankelijk zijn van de verande-
ringen der glomeruli. Alhoewel hij het gebied der glomerulo-
nephritiden gaarne uitbreidt, scheidde hij toch duidelijk de nephrosen
af. Tevens stelde L ö h 1 e i n voor, een scherpe scheiding te maken
tusschen haardvormige en diffuse nephritiden.

De aldus verkregen indeeling in interstitieele- en glomerulo-
nephritis berust op pathogenetischen grondslag. Zij bevredigt vol-
gens Volhard niet alleen den patholoog-anatoom, doch bewijst
ook den klinicus bij het stellen der prognose goede diensten, daar
de eerste als zijnde meestal haardvormig en gekenmerkt door

-ocr page 20-

haematurie, in den regel veel goedaardiger is dan de glomerulo-
nephritis, welke diffuus is en tot symptomen heeft oedemen, haema-
turie en bloeddruksverhooging en tenslotte tot nierinsufficientie kan
voeren, hetgeen bij de interstitieele nephritis slechts zelden voor-
komt. Niet alleen dus uit een pathologisch-anatomisch oogpunt be-
keken verdient deze indeeling de voorkeur, doch ook van een alge-
meen standpunt bezien.

Een classificatie op functioneelen grondslag trachtte S c h 1 a y e r
te maken, doch daar de verdeeling der functies van water-, keuken-
zout- en stikstofuitscheiding in de nieren geen absolute is, was deze
poging tot mislukking gedoemd.

Fahr (13) kwam in zijn monographic: „Können wir die Nieren-
erkrankungen nach ätiologischen Gesichtspunkte einteilen?quot;, tot de
conclusie, dat een indeeling op deze basis niet mogelijk was. Daartoe
had hij bij een aantal infectieziekten — streptomycose, roodvonk,
staphylomycose, croupeuze pneumonie, pneumococcensepsis, maze-
len, diphterie, typhus, paratyphus, colibacillose en tuberculose — na-
gegaan, of een verband tusschen een der genoemde infectieziekten
en de nieraandoening gelegd kon worden. Hij kwam bij dit onder-
zoek tot de ontdekking, dat Streptococcen, die door Löhlein
als de hoofdoorzaak van de glomerulonephritis worden aange-
merkt, de meest uiteenloopende ontstekingsprocessen in de nieren
te zien gaven. Van de 33 onderzochte gevallen van streptomycose
vond F a h r 3 maal acute glomerulonephritis, 4 maal interstitieele
nephritis, 2 maal embolische haardnephritis, 2 maal absces resp.
etterige infarctvorming en 1 maal duidelijke amyloidose der kleine
vaten en glomeruli en bij zuivere pneumococcensepsis werd door
hem even vaak glomerulonephritis als interstitieele nephritis aan-
getroffen. Interessant is het aan het einde van zijn artikel o.m. te
lezen: „dasz wir durch die anatomischen Forschungen der letzten
Jahre ein gutes Stück weiter gekommen sind, nachdem L ö h 1 e i n
gezeigt hat, wie wichtige Wegweiser die Glomeruli bei der Erken-
nung und Klassifizierung chronischer Nierenkrankheiten sind.quot;

De aanvankelijk bij de nephritiden-indeeling miskende glomeruli
staan thans vrijwel in het middelpunt der belangstelling, zij zijn het
criterium der classificatie geworden op pathogenetischen grondslag
en toch is het oude begrip van parenchymateuze nephritis nog niet
geheel verlaten. Zoo verdeelt Aschoff (3) in zijn handboek

-ocr page 21-

de acute nierontstekingen in: le Ontstekingen met overwegende
reactie aan vaatvoerend bindweefsel en 2e Ontstekingen met over-
wegende reactie aan filtratie- en
secretie-apparaat, waarbij hij bij
de laatste een tubulairen en een glomerulairen vorm onderscheidt.
De tubulaire vorm wordt daarbij vereenzelvigd met de nephritis
parenchymatosa, alhoewel gezien de aetiologie (veroorzaakt door
diverse giften als sublimaat, chroomzuur, uraannitraat e.d.) mis-
schien beter van nephrose gesproken zou kunnen worden. A s c h o f f
schrijft over de nephritis tubularis: „Uber das Vorkommen einer
solchen Form, früher Nephritis parenchymatosa genannt, wird noch
lebhaft gestritten. Ich selbst möchte für die Aufrechterhaltung dieses
Begriffes eintreten.quot;

Een duidelijke scheiding tusschen nephrosen en nephritiden vindt
men dus bij A s c h o f f niet, terwijl bij de beschrijving van den
glomerulairen vorm hij bovendien geen Bewonderaar van den naam
glomerulonephritis blijkt te zijn, daar men volgens A s c h o f f
daarbij in den waan wordt gebracht, dat slechts de glomerulus
aangedaan is, terwijl in werkelijkheid ook de kapsel veranderd is.

Oberling (76) geeft in zijn monographie: „Morphologie et
physiologie comparées des néphrites. Essai de classification ana-
tomo-étiologiquequot; onderstaande indeeling:

I. La néphrite parenchymateuse toxique.

a.nbsp;La néphrite épithéliale.

b.nbsp;La néphrite glomérulo-épithéliale toxique.

c.nbsp;La néphrite diffuse.

IL La néphrite parenchymateuse infectieuse (néphrite glomérulo-

épithéliale infectieuse).

a.nbsp;Stade aiguë.

b.nbsp;Stade subaiguë.

c.nbsp;Stade chronique.

III.nbsp;La néphrite interstitielle (toxique ou infectieuse).

a.nbsp;La néphrite interstitielle aiguë.

b.nbsp;La néphrite interstitielle chronique secondaire.

c.nbsp;La néphrite interstitielle d'emblée.

IV.nbsp;La néphrite chronique d'origine ascendente.

a. La néphrite ascendente à structure complexe.

-ocr page 22-

b.nbsp;La néphrite ascendente avec prédominance des lésions in-
terstitielles.

c.nbsp;La néphrite ascendente avec prédominance des lésions épi-
théliales.

V. La sclérose renale d'origine vasculaire.

Uit deze classificeering blijkt allereerst, dat ook O b e r 1 i n g
geen scherpe scheiding trekt tusschen nephrosen eenerzijds en
nephritiden anderzijds. Zijn néphrite épithéliale, hoofdzakelijk ver-
oorzaakt door chemische giften, is identiek met de nephrose en ten
deele met het oudere begrip van parenchymateuze nephritis en hoe-
wel O b e r 1 i n g toegeeft, dat het geen ontstekingsproces in den
juisten zin van het woord is, meent hij toch aan dezen naam te
moeten vasthouden, daar men anders volgens hem een groot deel
van de pathologisch-anatomische nomenclatuur wel zou kunnen gaan
veranderen. Worden in de degeneratieve veranderingen ook de glo-
meruli betrokken, zonder dat er laesies aan het interstitium zijn te
constateeren, dan spreekt hij van een néphrite glomérulo-épithéliale
toxique, welke hij identificeert met de experimenteel verwekte
glomerulonephritis met uraannitraat van B a e h r. De néphrite dif-
fuse, de ernstigste vorm van de néphrite parenchymateuse toxique
is gekenmerkt door necrose van het secerneerende epitheel en het
interstitieele weefsel. Zij komt zelden voor en is slechts experimenteel
door groote doses van niergiften te verwekken.

De néphrite parenchymateuse infectieuse (néphrite glomérulo-
épithéliale infectieuse), gekenmerkt door een min of meer uitgebreide
ontsteking, soms totaal, van het glomerulaire apparaat, vergezeld
van een epitheliale nephritis, wordt voornamelijk veroorzaakt door
toxinen van
Streptococcen en is identiek in het algemeen met de
glomerulonephritis van L ö h 1 e i n. Zooals we nader zullen zien,
loopen de inzichten omtrent de
Pathogenese der glomerulonephritis
tusschen de Duitsche school en O b e r 1 i n g nogal uiteen en staan
zij, wat betreft het al of niet diffuse karakter der aandoening, vaak
lijnrecht tegenover elkaar.

De interstitieele nephritis verdeelt Oberling in een acuten
vorm, den zich daaruit ontwikkelenden en als zoodanig moeilijk te
onderkennen chronischen vorm en de zeer veel voorkomende en van
den aanvang af chronisch verloopende interstitieele nephritis.

-ocr page 23-

De chronische ascendeerende nephritis scheidt O b e r 1 i n g ge-
heel van de interstitieele nephritis af en hij verdeelt haar in drie
groepen, naar gelang van het meest op den voorgrond treden van
het aangetaste deel, hetzij interstitieel, epitheliaal of gemengd.

De renale sclerose beschouwt ook O b e r 1 i n g als zijnde geen
ontsteking, doch een nierverandering ten gevolge van verminderde
voeding. Hij merkt echter op, dat vaatveranderingen ook als com-
plicaties bij chronische nephritiden kunnen optreden.

Tenslotte vestigt O b e r 1 i n g de aandacht op de verschillende
wijze van reageeren van de Malpighi'sche lichaampjes, de tubuli en
het interstitieele weefsel bij de diverse vormen van chronische
nephritis en aan de hand daarvan kan men volgens hem de chro-
nische nephritis vrij gemakkelijk indeelen in den groep, waarin zij
thuisbehoort. Hij waarschuwt echter voor het feit, dat de verschil-
lende nephritisvormen lang niet altijd zuiver voorkomen en dat
maakt het classificeeren moeilijk.

Van veterinaire zijde kan ook Kitt (45) in zijn leerboek der
pathologische anatomie der huisdieren zich niet losmaken van het
begrip der parenchymateuze nephritis en hij spreekt zelfs van „die
gute alte Bezeichnung.quot; Bij zijn indeehng richt Kitt zich naar de
voornaamste macroscopische veranderingen in combinatie met de
klinische verschijnselen en hij maakt daarbij geen scherpe scheiding
tusschen degeneratieve toestanden (nephrosen), door hem beter
geacht aan te duiden met den naam van tubulaire nephritis, en de
echte nephritiden, omdat zulks volgens hem niet mogelijk is. Wan-
neer Kitt de interstitieele nephritis bespreekt, blijkt hij hiermede
te doelen op de sterke bindweefselvermeerdering, want hij zegt: „Die
Bindegewebszubildung geht von dem die Blutgefäsze führenden
Bindegewebsgerüst aus, weshalb man auch von interstitieller
Nephritis spricht.quot; De interstitieele nephritis volgens Kitt is dus
een geheel andere dan die volgens Löhlein, Fahr, Volhard,
O b e r 1 i n g e.a. Zoo rekent Kitt de nephritis fibrovesiculosa
of fibrocystica bij het rund tot de interstitieele ontstekingen, terwijl
Henschen en ook N i e b e r 1 e deze rangschikken onder de
glomerulonephritiden. Wel besteedt Kitt eenige aandacht aan de
glomerulonephritis, doch zulks niet in tegenstelling met nierontste-
kingen, die in het vaatvoerende interstitium hun oorsprong hebben.

In het klinische handboek van v. Hutyra en Marek (38)

-ocr page 24-

treft men een indeeling aan, meer berustende op den duur der ont-
steking, waarbij men de interstitieele, zoowel als de glomerulo-
nephritis, in diverse groepen steeds terugvinden kan. Ook zij doen
bij hun indeeling nog geen afstand van het begrip parenchymateuze
nephritis.

Een groot nadeel van verschillende indeelingen is de veelheid
van namen, hetgeen vaak verwarrend werkt. Het is zooals Vol-
hard zegt in zijn omvangrijk werk over Morbus Brightii: „Die
Einteilung soll Krankheitsbegriffe schaffen und damit die babylo-
nische Sprachverwirrung beseitigen, so dasz unter demselben Namen
jeder dasselbe versteht; sie soll den Arzt in den Stand setzen, auf
Grund eines richtigen Krankheitsbegriffes die richtige Behandlung
und was gerade bei den Nierenkranken besonders wichtig ist, die
richtige Vorhersage zu treffen. Dieser selbstverständlichen Forde-
rung kann weder eine funktionell-, noch histologisch-, noch eine
klinisch-symptomatische, sondern nur eine pathogenetische Eintei-
lung entsprechen.quot;

Het is mede op grond van bovenstaand, dat wij de indeehng
volgen, zooals Folke Henschen (28) die in het handboek
van J
O e s t geeft. Hij verdeelt de echte nephritiden in de inter-
stitieele en de glomerulonephritis, waarbij hij de eerste onderverdeelt
naar den aard van het infiUraat. In tegenstelling met Oberling,
die de ascendeerende nephritis bij den mcnsch apart noemt, rang-
schikt Henschen deze onder de interstitieele leucocytaire
nephritis. De onderverdeeling der glomerulonephritis naar den duur
is, zooals Volhard, Fahr e.a. die geven. De bij deze indeeling
gebruikte namen vestigen omtrent den aard der ontsteking en hare
plaats vanuit een pathogenetisch oogpunt bekeken, de meest juiste
voorstelling.

Overzicht der nephritiden volgens Henschen.

A. Nephritis interstitialis.

1.nbsp;Interstitieele sereuze nephritis.

2.nbsp;Interstitieele haemorrhagische nephritis.

3.nbsp;Interstitieele leucocytaire nephritis.

a.nbsp;Haematogene diffuse nephritis.

b.nbsp;Gedissemineerde haematogene nephritis (Embolische et-
terige nephritis).

-ocr page 25-

c. Haematogene papillaire nephritis,
al. Urogene leucocytaire nephritis.
a2. Etterige nephritis door contact.
4. Interstitieele lymphocytaire nephritis.

a.nbsp;Diffuse lymphocytaire nephritis.

b.nbsp;Haardvormige lymphocytaire nephritis.

B. Glomerulonephritis.

1.nbsp;Glomerulonephritisnbsp;acuta.

2.nbsp;Glomerulonephritisnbsp;subacuta s. subchronica.

3.nbsp;Glomerulonephritis chronica.

-ocr page 26-

HOOFDSTUK II.

DE GLOMERULONEPHRITIS BI] DEN MENSCH
ALS UITGANGSPUNT VOOR DE GLOMERULO-
NEPHRITIS BIJ HET RUND.

Men zou kunnen zeggen, dat het glomerulonephritische tijdperk
bij den mensch begint met de publicaties van L a n g h a n s (55)
in de tachtiger jaren, want voordien was, gezien de bescheiden
literatuur daarover, weinig aandacht aan de acute glomerulo-
nephritis besteed. Men dient daarbij echter niet uit het oog te
verliezen, dat de techniek bij het maken van microscopische prepa-
raten in die dagen nog in haar kinderschoenen stond. Daarom
dwingen de door Langhans verkregen resultaten eerbied af,
vooral wanneer men zijn beschrijving van den normalen glomerulus-
bouw leest. Een drietal afwijkingen aan de glomeruli worden door

hem beschreven en wel:

1.nbsp;Woekering van het glomerulusepitheel en afstooting daarvan,
hetwelk hij aanduidt als een desquamatieve glomerulonephritis.

2.nbsp;Geringe zwelling en woekering van het kapselepitheel. welke
het sterkste is tegenover het intreden van het vas afferens in de
vaatkluwen.

3.nbsp;Woekering der capillairkernen, waarbij hij wijst op de opval-
lende grootte der glomeruli.

Deze waarnemingen verrichtte Langhans aan pluisprepa-
raten, hetgeen duidelijk uitkomt als hij zegt: „Verhältnismäszig leicht
sind die Capillairschlingen nach allen Richtungen auseinander zu
ziehen und ganz zu isolieren.quot; Ondanks de gebrekkige hulpmiddelen
waren hem dus noch de extra-, noch de intra-capillaire glomerulo-
nephritis, noch het verschijnsel der uitstaande windingen ontgaan.
Geen wonder dus, dat de invoering van het microtoom, de insluiting

-ocr page 27-

van het weefsel in celloïdine aan zijn onderzoek ten goede kwamen
en een tweede publicatie in 1885 „Über die entzündlichen Verän-
derungen der Glomeruli und die akute Nephritisquot; weerspiegelt hier-
van duidelijk het resultaat. Vooral de intracapillaire glomerulo-
nephritis trekt hierin zijn aandacht. De glomeruli zijn duidelijk
vergroot en toch „sieht man in ihm nur selten ein Capillairlumen,
dessen Weite über das normale Maass erheblich hinausgeht,
obgleich man dies doch erwarten sollte, sondern die Oeffnungen
sind meist kleiner als normal.quot; Hij neemt hierbij een verlenging der
glomeruluscapillairen aan. Evenzoo besluit hij tot kernvermeerde-
ring der endotheliën, alhoewel hij nimmer kerndeelingsfiguren heeft
waargenomen. „Wohl aber finden sich manchmal zwei Kerne ganz
dicht nebeneinander, das Einzige was man noch zur Stütze jener
Annahme anführen kann.quot;

In de glomeruluscapillairen, waarvan de kernhoudende wand ge-
zwollen is tot een duidelijke korrelige laag met ovale kernen, bevindt
zich een systeem van smalle en breede balkjes, een reticulum, hetwelk
aan het lumen een fijn poreus aanzien geeft. De meeste kernen zijn
..bläschenförmigquot;, slechts weinige klein en homogeen. Hij oppert
reeds de meening, dat witte bloedcellen aan de vorming van dit
reticulum medewerken, dus bijdragend tot de verstopping der capil-
lairen. Hij ziet in dit reticulum de oorzaak der circulatiestoornis, met
als gevolg daarvan vermindering der urinehoeveelheid, immers hij
zegt: „Die Verminderung der Harnmenge beruht offenbar auf der
direkten Behinderung der Circulation in den GlomeruH.quot;

De Stromaveranderingen beschouwt Lang hans als zijnde
secundair en hij wijst daarbij op de nieraandoening bij diphtherie,
waarbij de glomerulusveranderingen zeer gering zijn, terwijl het
stroma normaal is. Ook uit een physiologisch oogpunt bekeken,
meent hij, dat het voor de hand liggend is, dat
de glomerulusveran-
deringen primair zijn. Indien het stroma aangedaan is, vinden we de
sterkste celinfiltratie in de omgeving der glomeruli en vaten.

Reeds Langhans beschouwt de diffuse acute glomerulo-
nephritis als gevolg van infectieziekten, alhoewel geen enkele
infectieziekte anatomische veranderingen in de nieren in het leven
roept, die slechts voor haar pathognostisch is en hij spreekt het
vermoeden uit, dat opgeloste stoffen, i.e. toxinen, welke in het bloed
circuleeren, hierbij een groote rol spelen.

-ocr page 28-

Uit deze geheele beschrijving blijkt, welk een goed waarnemer
Langhans geweest is, gezien de gebrekkige hulpmiddelen, welke
hem in die dagen ten dienste stonden en dat, waar de veranderingen
aan de glomeruli in den aanvang zoo subtiel zijn. De dikte der
coupes is hierbij van groot belang. Het is daarom jammer, dat we
nergens een vermelding van de dikte zijner microscopische prepa-
raten vinden.

Velen deelden de inzichten van L a n g h a n s en het was
Nauwerck (71), die in 1886 zijn ervaringen omtrent Morbus
Brightii, de geliefkoosde uitdrukking in die dagen voor een diffuse,
bilateraal optredende, haematogcne nierontsteking, publiceerde. Daar
Morbus Brightii een verzamelnaam is, baart de uitspraak van
Nauwerck, dat hij het niet voor bewezen achtte, dat alle chro-
nische vormen daarvan hun uitgangspunt in de glomeruli hebben,
geen verwondering. Alhoewel hij te velde trekt tegen de bewering
van Weigert, dat het primaire der ontsteking gelegen is in de
epitheellaesies, spreekt hij zich echter ook niet onomwonden uit, dat
de epitheelveranderingen in het algemeen bij Morbus Brightii het
gevolg zijn van de glomerulusaandoening, zooals zulks later bij de
glomerulonephritis door Löhlein en Herxheimer wordt
voorgestaan.

Nauwerck beschrijft vervolgens een tweetal gevallen van
croupeuze pneumonie, waarbij hij pneumococcen in de bastcapillairen
der nieren aantrof en daarbij lichte zwellings- en vervettingstocstan-
den met desquamatie van kapsel- en glomerulus-epitheel consta-
teerde. De capillairwindingen der glomeruli waren meestal sterk met
bloed gevuld en de vasa afferentia verwijd. Hij noemt dit een ont-
steking der glomeruli met een haemorrhagisch karakter. Ook in
andere gevallen, welke niet doodelijk verliepen, nam Nauwerck
klinisch een acute nephritis waar en hij concludeert, dat nephritis
in alle stadia van longontsteking ontstaan kan, indien slechts „das
spezifische Giftquot; gelegenheid krijgt om met het bloed in de nieren
te komen, waarbij het eerst de licht kwetsbare glomeruli in ont-
steking kunnen geraken, zonder dat een parenchymateuze weefsel-
laesie daarbij behoeft op te treden.

Ook vermeldt hij zeer nauwkeurig een geval van keeldiphtherie
bij een 22-jarigen man, waarbij een acute nephritis optrad en welke
na 10 dagen letaal eindigde onder verschijnselen van uraemischen

-ocr page 29-

aard. Naast afstooting van glomerulusepitheel in de ver groote vaat-
kluwens. waarbij verschillende windingen goed met roode bloed-
lichaampjes gevuld waren, vond hij een sterke toeneming van het
aantal endotheelkernen, waarbij hij niet zelden beelden tegenkwam,
die misschien als kerndeelingsfiguren waren aan te merken. Uus
naast degeneratie ook prohferatie, hetgeen hij zoowel waarnam aan
de vasa afferentia. als aan de gedilateerde intertubulaire capillairen
van het labyrinth. De veranderingen aan het overige nierweefsel

waren zeer gering en van geen belang.

In het algemeen legt ook N a u w e r c k nog vooral d^n nadruk
op de
extra-capillaire glomerulaire veranderingen, als ..trube Schwel-
lungquot;. degeneratieve vetin filtratie en desquamatie van g omerulus-
epitheel benevens het optreden van vacuolen in deze cellen. Naast
deze degeneratieve toestanden, proliferatieve veranderingen m den
vorm van woekering van glomerulusepitheel. waardoor het vaat-
kluwen als door een kapje bedekt wordt. Doch evenmin als aan

L a n g h a n s was ook aan N a u w e r c k de endotheelwoekermg

ontgaan- in dit verband wijst hij erop. dat men bij glomerulus-
onderzoek „auf die Anfertigung dünnster Schnitte angewiesen i^.
De beste resultaten verkreeg hij hierbij door impregnatie met cel oi-
dine. harden in alcohol, uittrekken hiervan in water en het maken
der coupes met het bevriesmicrotoom. De dikte der coupes vermeldt
hij
evenwel niet. doch gezien de vervaardiging daarvan met het
bevriesmicrotoom, zullen deze naar onze hedendaagsche begrippen

wel niet zoo dun zijn geweest.

Von Kahlden (1892) (42) gaat in een zeer uitvoerige

monographie na bij welke ziekteprocessen acute nierverandermgen

optreden, waarbij hij naast een histologisch onderzoek ook steeds

klinische gegevens verzameld heeft.

Volgens von Kahlden bestaan de nierveranderingen bij
croupeuze pneumonie, niet ouder dan 8 dagen, voornamelijk uit
degeneratieve veranderingen aan het tubulusepitheel, in den vorm
van vervetting en desquamatie, hoofdzakelijk van de cellen van het
Hauptstück, terwijl het glomerulusepitheel in veel mindere mate is
aangedaan. Slechts geringe desquamatie in de Bowman sehe ruimte,
geen endotheelproliferatie en wisselende bloedvulling der glomeru-
luscapillairen. Op grond van bovenstaand beweert von Kahl-
den: „Ich kann daher Nauw er ck nicht beistimmen, wenn

-ocr page 30-

er angibt, dasz es sich in erster Linie um eine Entzündung der
Glomeruli mit degenerativen Prozessen am Knäuelepithel handele,
während die epithelialen Bestandteile der Harnkanälchen dabei
sozusagen intakt bleiben.quot;

Naar aanleiding van de nierveranderingcn bij roodvonk wijst
von Kahlden op de onderzoekingen van Friedländer,
die daarbij een drietal vormen onderscheidde en er speciaal de aan-
dacht op vestigde, dat deze vormen niet in elkaar overgaan, namelijk
een catarrhale nephritis met degenerative toestanden aan de epi-
theliën, een interstitieele vorm en een glomerulonephritis, welke
laatste typisch is voor roodvonk. Bij den derden vorm wordt ge-
wezen op de bloedledigheid der windingen, vermeerdering der
kernen in de vergroote glomeruli, terwijl zich in het lumen der
windingen een fijnkorrelige massa met ingesloten kernen bevindt.
Von Kahlden concludeert uit de weinige door hem waarge-
nomen gevallen tot de drie door Friedländer aangegeven
vormen, is echter de meening toegedaan, dat deze wel degelijk in
elkaar kunnen overgaan, vooral van de catarrhale in de interstitieele
nephritis, doch ook in de glomerulonephritis, alhoewel hij het directe
bewijs daarvoor niet kan leveren. Bij de glomerulonephritis merkt
hij op: „Die Frage der Kernvermehrung ist ja überhaupt eine schwer
zu beurteilende; Schnittebene, Dicke der Schnitte, etc. können zu
mancherlei Trugschlüssen Veranlassung geben.quot; Ook bij roodvonk
blijkt von Kahlden dus vrij sceptisch tegenover de endotheel-
proliferatie te staan, gezien zijn zooeven aangehaalde uitlating om-
trent de kernvermeerdering in de glomeruli.

Bij mazelen staan de veranderingen aan de glomeruli, volgens
von Kahlden op den voorgrond, zulks in tegenstelling met de
nephritis bij pneumonie en roodvonk. Ze bestaan uit een niet onbe-
duidende vervetting der epitheliën, doch ook der endotheliën. Soms
zijn ook de kapselepitheliën aangedaan en dan treedt een beginnende
desquamatie op.

Bij typhus zijn veranderingen aan de nieren van veel geringer
aard dan bij de vorige infectieziekten en dragen een degeneratief
karakter, namelijk vervetting van de epitheliën der tubuli contorti I
en de Henle'sche lissen, terwijl ook het epitheel, alsmede het endo-
theel der glomeruli vervetting vertoont, zij het in veel geringer mate.
Deze degeneratieve veranderingen komen steeds voor, doch door

-ocr page 31-

hun geringe beteekenis wordt deze „nephritisquot;, volgens von
K a h 1 d e n, over het hoofd gezien. Wel geeft hij aan, dat de
glomeruli vergroot zijn en goed met bloed gevuld, doch afgezien
van de vervetting en de soms voorkomende desquamatie van glome-
rulusepitheel, beschrijft hij aan de glomeruli geen verdere af-
wijkingen.

Bij diphtherie zijn het wederom de degeneratieve veranderingen,
vooral aan de epitheliën der tubuli contorti I en de opstijgende tak
van de Henle'sche lissen en later de vervetting van» glomerulus-
epitheel en de endotheliën, waarop von
K a h 1 d e n den nadruk
legt. Verder beschrijft hij vervetting en desquamatie van endotheel
der arteriën, venen en
glomeruluscapillairen, waarbij ook op andere
plaatsen losgelaten en vervette endotheliën naast vervette leucocyten
in de windingen der vaatkluwens worden aangetroffen.

Zijn conclusie luidt: „Zunächst geht aus meinen Untersuchungen
mit Sicherheit hervor, dasz die akute Nephritis (von der eiterigen
sehe ich hier ab) in ihren Anfangsstadien einen überaus einheitlichen
Prozess darstellt und immer mit einer anatomisch nachweisbaren
Veränderung am funktionirenden Parenchym beginnt.quot; Von
Kahl den ontkent hierbij het bestaan van een primaire inter-
stitieele nephritis, in tegenstelling met de opvatting van Nau-
we r c k en hij huldigt dus die van Weiger t. Volgens hem is
het beginstadium der glomerulonephritis hoofdzakelijk gekenmerkt
door degeneratieve veranderingen en wel door vervetting van
glomerulusepitheel, kapselepitheel en capillairendotheel. Hand in
hand met deze vervetting gaat desquamatie van epitheliën in de
kapselruimte en van endotheliën in de capillairen. Wanneer deze
degeneratieve veranderingen reeds duidelijk zichtbaar zijn, is er van
een leucocyten-ophooping nog niets waarneembaar. In andere ge-
vallen kon hij ze echter aantoonen. „Bezüglich der namentlich von
Langhans und Nauwerck behaupteten Wucherung des
Endothels habe ich nur negative Erfahrungen zu verzeichnen. Bil-
der,
welche eine solche unzweifelhaft dargethan hätten, habe ich
nicht gesehen.quot; Volgens von K a h 1 d e
n is het vaak zeer moeilijk
epi- en endothehën en leucocyten in de glomeruli te onderscheiden
en de opgezwollen cellen, wanneer ze van den wand beginnen los
te laten, „täuschen leicht eine Wucherung vor.quot; Volgt op de
desquamatie van endotheliën een regeneratie, dan kan men ook het

-ocr page 32-

beeld van woekering krijgen, doch in dit geval is zulks geheel
secundair. Het endotheel zou dan ten deele degeneratieve, ten deele
progressieve veranderingen vertoonen. Ook de thromboseering van
enkele capillairen der glomeruli heeft von Kahlden waarge-
nomen en volgens hem zou zulks in ernstige gevallen veel voor-
komen. Een scheiding tusschen degeneraties en ontstekingen maakt
von Kahlden niet, is volgens hem ook niet mogelijk, daar ze
onmerkbaar in elkaar overgaan. Vandaar, dat hij vele zuiver-degene-
ratieve toestanden met den naam van ontsteking aanduidt.

In 1907 verscheen als vrucht van een jarenlange studie het be-
kende werk van Löhlein (59), waarin hij de ontstekingsachtige
veranderingen der glomeruli bij den mensch beschrijft en deze naar
den duur van het proces indeelt in een drietal groepen.

De eerste groep omvat die gevallen, waarbij enkele dagen of
weken na het optreden der verschijnselen de dood intrad; de acute
glomerulonephritis.

Tot groep twee behooren de gevallen met een duur van weken tot
maanden, met als beeld de groote, witte nieren, de subchronische
glomerulonephritis.

Groep drie omvat die gevallen, die na vele jaren uit de acute
aandoening zijn ontstaan, de chronische glomerulonephritis.

Van de eerste groep geeft hij de volgende histologische be-
schrijving:

1.nbsp;Regelmatig vindt men een belangrijke volumetoeneming van
alle of nagenoeg alle Malpighi'sche lichaampjes, welke berust op
een breeder en langer worden der windingen.

2.nbsp;Regelmatig wordt ook een duidelijk van het normale afwij-
kende inhoud der windingen aangetroffen, die óf in het geheel geen,
óf slechts spaarzaam roode bloedcellen bevatten. Het sterk verwijde
lumen der capillairen bevat meer of minder, doch steeds een duidelijk
vermeerderde hoeveelheid aan cellige elementen. Ten deele zijn dit
polynucleaire leucocyten, ten deele cellen van het endotheliale type,
welke gelegen zijn in een fijn naar het schijnt protoplasmatisch
netwerk. Soms vindt men bovendien in de windingen een min of
meer aanzienlijke hoeveelheid vet of vetachtige stoffen.

3.nbsp;Regelmatig komen — aan intensiteit zeer wisselend — veran-
deringen aan het glomerulusepitheel voor, van geringe zwelling tot
duidelijke proliferatie en desquamatie.

-ocr page 33-

4.nbsp;De groote kernrijkdom der Malpighi'sche lichaampjes, die voor
de acute glomerulonephritis zeer karakteristiek is, berust voorname-
lijk op vermeerdering van de in de windingen gelegen cellige
elementen.

5.nbsp;Aan het epitheel van de tubuli contorti I worden beginnende
degeneratieve veranderingen aangetroffen en in de tubuli contorti II,
zelden ook in andere tubuli in de bastlaag, vindt men, in hoeveelheid
wisselend, hyaline cyhnders en soms, eveneens zeer uiteenloopend,
conglomeraten van roode bloedcellen.

Deze duidelijk waarneembare veranderingen aan de glomeruli
maken het volgens Löh lein mogelijk, een scherpe scheiding te
trekken tegenover de acute interstitieele nephritis, alhoewel men bij
vele acute glomerulonephritiden eenige kleinere of grootere ophoo-
Pingen van rondcellen in het interstitium aantreft. Dit bewijst echter
niets tegen het zelfstandig voorkomen der acute interstitieele
nephritis, waarbij glomerulusveranderingen geheel ontbreken.

Behalve gevallen met nagenoeg bloedledige glomeruh, worden er
ook met veranderde glomeruli aangetroffen, waarbij de sterk uitge-
zette windingen vol met roode bloedcellen zitten. L ö h 1 e i n heeft
deze gevallen niet in groote uitgebreidheid gevonden en hoewel hij
zich niet definitief uitspreekt, legt hij verband tusschen de op-
tredende „haemorrhagische nephritisquot; en deze sterkere bloedvulling
der capillairwindingen. Het voorkomen van bloed in de urine in het
verloop van nephritis wordt vrij algemeen aangeduid als een symp-
toom van genezing, waarop in latere jaren o.m. Rochs (87) de
aandacht heeft gevestigd. Trouwens ook L ö h 1 e i n memoreert
zulks reeds; „wenn die typische postskarlatinöse Nephritis in
Heilung übergeht, der Harn zugleich mit dem Anstieg seiner Menge
bluthaltig wird.quot; De genezing bij de glomerulonephritis zou in wer-
kelijkheid bestaan in een „Wiederöffnung der Zirkulation in den
Knäuelschlingen.quot; En bij deze bloedvulling der glomeruli zou het
door verscheuring van enkele windingen tot bloedingen in de Bow-
man'sche kapsel komen, met als gevolg bloed in de urine. Daar
gevallen van in genezing zijnde
glomerulonephritiden slechts zelden
histologisch onderzocht kunnen worden, komt L ö
h 1 e i n tot de
conclusie: „Oh es später einmal gelingen wird bestimmte morpho-
logische Kriterien für alle Fälle von abklingender oder abgelaufener
Glomerulonephritis aufzustellen und damit die Frage zu entscheiden.

-ocr page 34-

ob eine selbständige „hämorrhagische Nephritisquot; existiert, dasz
läszt sich heute noch nicht absehen.quot; Voor een afzonderlijke „hae-
morrhagische nephritisquot; voelt Löh lein niet veel, want hij wijst
er op, dat bloedingen ook bij andere nieraandoeningen voorkomen,
vooral bij de acute interstitieele nephritis.

Bij de samenvatting van de tweede groep merkt Löh lein op,
dat de veranderingen aan de Malpighi'sche lichaampjes zeer ver-
schillend zijn en dat het in vele gevallen moeilijk is, mede door het
ontbreken van goede anamnestische gegevens, deze alle op acute
glomerulonephritiden terug te voeren. Hij onderkent hierbij een
tweetal vormen. Een stormachtig verloopende vorm, gekenmerkt door
sterke epitheeldesquamatie, leidend tot het ontstaan van de bekende
„halvemaantjesquot;, met daarop aansluitend verwoesting der glomeruli,
terwijl de windingen niet zoo sterk veranderd zijn. Daarnaast een
uitgesproken degeneratie en ondergang van tubulusepitheel en
woekering van interstitieel weefsel. De andere vorm onderscheidt
zich door sterke uitzetting der windingen en opvulling daarvan met
zeer veel cellen van het endotheliale type, terwijl desquamatie van
glomerulusepitheel hier geheel op den achtergrond treedt. Het ver-
loop ervan is veel rustiger, het tubulusepitheel blijft veel langer
intact, de tubuli zelf zijn verwijd. Ten gevolge van een geringeren
ondergang van tubulusepitheel een minder uitgebreide woekering

van interstitium.

Ook bij de beschrijving van de derde groep, de secundaire schrom-

pelnier, tracht hij steeds anamnestisch vast te stellen, of voor lan-
geren of korteren tijd een acute nieraandoening zich geopenbaard
heeft, welke poging niet altijd met succes bekroond werd.

De vergroote glomeruli vertoonen naast grooten kernrijkdom, ge-
deeltelijke tot algeheele hyaline ontaarding, waarbij ten slotte een
hyaline bol ontstaat, één geworden met de omgeving. Het feit, dat
deze stadia in een en dezelfde nier voorkomen, bij een anamnese,
dat vroeger een nierontsteking bestaan heeft, doet L ö h 1 e 1 n con-
cludeeren, dat de secundaire schrompelnier, de chronische paren-
chymateuze nephritis, een chronische glomerulonephritis is. De
optredende degeneraties en de ondergang van tubulusepitheel en
vervolgens het vervangen van parenchym door woekerend bind-
weefsel met ontstekingscellen, staat volgens Löh lein in nauw
verband met het voortschrijden der glomerulusverwoesting. Ook bij

-ocr page 35-

de arteriosclerotische, de primaire schrompelnier, treedt onder meer
hyaline ontaarding der glomeruli op, doch daar deze degeneratie
niet op ontstekingachtige basis rust, mist men hierbij steeds „die
charakteristischen, hochgradig vergröszerten und plumpen Knäuel-
schlingen mit zahlreichen endothelialen Kernen. Eine erhebliche
Kernvermehrung ist hier nirgends zu bemerken.quot;

Voor den ondergang der glomeruli meent Löhlein een drietal
momenten in aanmerking te moeten brengen. In de eerste plaats
der sterke epitheelwoekering bij de glomerulonephritis productiva
met de daarbij voorkomende verklevingen en het later optredende
bindweefsel, dat vanuit de kapsel de Bowman'sche ruimte binnen-
dringt. Ten tweede noemt hij thrombose en necrose van glomerulus-
windingen, voerende tot homogeniseering van geheele lapjes, ja tot
het grootste deel van het vaatkluwen. Versmelting treedt op, daarna
scleroseering en aldus veranderde deelen gaan zich kleuren als bind-
■weefsel. Het epitheel van op dusdanige wijze aangetaste windingen
gaat ten gronde en het vaatkluwen wordt één geheel met de om-
gevende kapsel, waarbij het bindweefsel ongemerkt in de omgeving
overgaat. Beide gevallen leiden zeer snel tot verwoesting der glo-
meruli in tegenstelling met de laatste wijze, de hyaliniseering, welke
karakteristiek is voor de langzaam verloopende glomerulonephritis.
Hoe hij zich deze hyaline-ontaarding voorstelt is niet recht duidelijk.
Hij zegt dienaangaande slechts: „Die groszen, plumpen, ursprüng-
lich kernreichen Schlingen der Malpighi'schen Körperchen nehmen
allmählich hier und da eine hyaline Beschaffenheit an und ver-
schmelzen — zuweilen unter gleichzeitiger geringer Epitheeldesqua-
mation — an einzelnen Punkten mit der Kapsel, die gewöhnlich
streifig verdickt ist.quot; Wij zullen zien hoe Volhard en later
Fahr voor deze hyaline-ontaarding der glomeruli een verklaring
hebben trachten te geven.

Een belangrijke kwestie, die Löhlein aanboort, vormen de
veranderingen van parenchym en interstitium bij de glomerulo-
nephritis en de samenhang daarvan met de veranderingen van
glomeruh en bloedvaten. Alhoewel Löhlein het bestaan van
nephrosen niet loochent, zoo kent hij toch aan deze een zeer onder-
geschikte rol toe en meent hij, dat de parenchymveranderingen
hoofdzakelijk het gevolg zijn van den ondergang der glomeruli,
Waarbij tengevolge van voedingsstoornissen het parenchym degene-

-ocr page 36-

reert en verwoest wordt. Hij zegt: „Wenn ich somit auf Grund
der morphologischen Befünde den Glomerulusveränderungen eine
ganz hervorragende Bedeutung für den Untergang von Parenchym
und somit für die Verödungsprozesse überhaupt zusprechen musz.
so bin ich andererseits weit davon entfernt, primäre Epithelaltera-
tionen auf toxischer Basis für die akute (Glomerulo-) Nephritis zu
bestreiten. Die morphologische Untersuchung kann darüber keinen
Aufschlusz geben, ob und welche Rolle sie etwa spielen.quot; De vaat-
veranderingen bij de chronische glomerulonephritis beschouwt
L ö h 1 e i n als zijnde geheel secundair. Of zij zijn het gevolg van
de chronische ontsteking, óf zij treden als complicatie op en ze zijn
ook niet in alle gevallen aanwezig.

Aan het einde van zijn monographie vat hij zijn bevindingen als
volgt samen: Het klassieke voorbeeld van de acute glomerulo-
nephritis is de roodvonknephritis. Aetiologisch komt in overwegende
mate een infectie met
Streptococcen in aanmerking. In het begin
staan de glomerulusveranderingen op den voorgrond. De paren-
chymveranderingen, die in omvang toenemen, wanneer die der
glomeruli niet teruggaan, schijnen van den duur en den graad der
glomerulusaandoening af te hangen. De acute „haemorrhagische
nephritisquot; is vaak identiek met een in het stadium van genezing ver-
keerende acute glomerulonephritis. Tot de chronische parenchyma-
teuze nephritis (chronische nephritis met hydrops) voeren in den
regel die gevallen van acute glomerulonephritis, die niet tot ge-
nezing komen en verder, doch oogenschijnlijk zelden, septische
glomerulonephritis met sleepend begin. Gaat een acute glomerulo-
nephritis in een uitgesproken chronisch nierlijden over (secundaire
schrompelnier), dan vindt men anatomisch regelmatig veranderingen
aan de Malpighi'sche lichaampjes, die in vele gevallen met zekerheid
op die der acute glomerulonephritis terug te voeren zijn. De veran-
deringen zijn in een deel der gevallen zoo karakteristiek, dat de
diagnose ook zonder kennis der voorgeschiedenis met zekerheid op

nephritis gesteld kan worden.

Reeds Langhans had de meening geuit, dat bij de acute
glomerulonephritis het aantal leucocyten in de glomeruli vermeerderd
was en ook L ö h 1 e i n sprak van een toeneming van het aantal
polynucleaire leucocyten in de glomeruli bij den acuten vorm der
ontsteking. Von K a h 1 d e n had er echter op gewezen, dat het

-ocr page 37-

zeer moeilijk is epi- en endotheliën en leucocyten in de glomeruli

van elkaar te onderkennen.

Het was S c h u 11 z e (91), die in 1909 een oude kleurmethode,
waarbij de leucocyten zich van andere cellen onderscheiden, naar
voren bracht. Bij de kleuring met dimethylparaphenyleendiamine en
a naphthol worden in de leucocyten aanwezige fermenten — oxy-
dasen — zichtbaar als blauwe korreltjes, terwijl de kern ongekleurd
blijft. Daar het ferment in kwestie vernietigd wordt bij paraffine of
celloïdine-insluiting en ook niet bestand is tegen verwarming, ge-
schiedt deze kleuring in bevriescoupes. De aldus gekleurde coupes
waren echter slechts korten tijd houdbaar; na ongeveer een uur
was de blauwe kleur der korreltjes verdwenen.

Gräff (21) en vrijwel gelijktijdig v. Gierke (20) wijzigden
deze kleurmethode door de coupes korteren of längeren tijd te be-
handelen met Lugolsche oplossing, waardoor de preparaten houdbaar
worden, terwijl zij tevens een contrastkleuring toepasten.

Nu men een methode had voor het aantoonen van leucocyten in
weefselcoupes, was het ook van belang te weten, hoe het stond met
het voorkomen van leucocyten in de glomeruli van normale nieren.

In 15 dikke bevriescoupes vond Gräff (22) in de glomeruh
van 3—25 leucocyten, vrij regelmatig verdeeld, in het algemeen on-
afhankelijk van de bloedrijkdom der glomeruli en onafhankelijk van
het quantitatieve leucocytengehalte van het bloed.

M ertz (65) heeft in een 25-tal gevallen het aantal cellen per
glomerulus bepaald, door van elke nier, afkomstig van plotseling
gestorven individuen (zelfmoord, ongelukken), alsook van aan ziek-
ten gestorvenen, waarbij echter de nieren normaal waren, van tien
glomeruli op grootste doorsnede in 10—15 ju dikke bevriescoupes,
het totaal aantal cellen te tellen (behalve parietale epitheelcellen)
en leucocytenaantal te bepalen volgens G r ä f f—v o n Gierke.
Zijn conclusie luidde daarbij: „Die Gesammtzellzahl der Glomeruh
gesunder Nieren Erwachsener (in 10—15 Schnitten) ist ziemlich
konstant und beträgt 3—30, die aus der Differenz dieser beiden
Werte gewonnene Zahl der Endotheliën (mit Schlingenepithelien)
zirka 130 Zellen.quot;

Uit de waarnemingen van Gräff en M e r t z blijkt dus, dat
het aantal leucocyten per normale glomeruluscoupe zeer variabel is,
hetgeen het bepalen van het leucocytenaantal bij de acute glomerulo-

-ocr page 38-

nephritis eenigszins aan waarde doet verminderen, temeer daar
G r ä f f opmerkt, dat op het hoogtepunt der Winische verschijn-
selen, bij een duur van 8—14 dagen het beeld reeds veranderd is,
het aantal leucocyten afneemt en de celwoekering, voornamelijk der
capillairendotheliën op den voorgrond treedt, terwijl ook M e r t z
aangeeft, dat de leucocyten reeds vanaf de tweede week der aan-
doening door endotheelwoekering overvleugeld worden. M e r t z
merkt dienaangaande op: „Die Vermehrung der Endothelien kann
bis mindestens das 4-fache der normalen Zahl erreichen und beträgt
in den meisten Fällen (besonders zwischen 9—21 Tagen) wenig-
stens das Doppelte der Norm. Die Vermehrung der Leukocyten,
die freilich im ganzen gröszere Schwankungen aufweist, beträgt
gleichfalls meist das Doppelte der Norm und kann, besonders auch
in frischen Fällen, bis auf das 4—5 fache ansteigen.quot; En wat verder
merkt hij op: „Die Stärke der Zellvermehrung ist auch ein morpho-
logischer Ausdruck für die Schwere der nephritischen Erkrankung,
und zwar sind es die Endothelien — nicht die Leukocyten — welche
sich in schweren Fällen stärker vermehren als in leichten.quot;

Tenslotte komt M e r t z tot de conclusie, dat voor de micros-
copische diagnose der nephritis niet alleen het tellen der leucocyten
van belang is, doch ook van het totaal aantal cellen en vooral der
endotheliën van groote en dikwijls van belissende waarde is.

In het groote handboek van Möhr en S t a e h e 1 i n beschrijft
Volhard (97) de acute glomerulonephritis als volgt:

„Die Glomeruli sind alle gleichmäszig betroffen, erheblich ver-
gröszert und von abnormen Kernreichtum, der teils von Leukocyten,
teils von Endothelvermehrung herrüht.

Die Schlingen der Glomeruli sind gebläht, getrübt, geschwollen,
mit Fetttropfen bestäubt, vergröszert, plump und füllen den Kapsel-
raum ganz aus. Manchmal wird eine Schlinge bruchartig in das
abführende Kanälchen gedrängt, das dadurch wie mit einem
Pfropfen verschlossen wird.

Die Schlingen sind — darin besteht die wichtigste, für das Auf-
hören der Funktion maszgebende Veränderung — blutleer, während
die Kapillaren, welche die Tubuli versorgen, meist noch gut gefüllt
oder gestaut sind.

Die Lichtung der geblähten, verbreiterten und verlängerten
Schlingen ist dabei nicht immer verlegt, sondern sogar oft erweitert

-ocr page 39-

und leer. Anderenfalls findet sich im Innern der erweiterten Schlin-
gen ein Netzwerk einer trüben, feinkörnigen, protoplasmareichen
Substanz, welche bisweilen Fetttröpfchen enthält, und in dieser
liegen sehr zahlreiche, kleine Kerne, die völlig den normalen Kapil-
larkemen gleichen, und mehr oder weniger Leukozyten. Es handelt
■sich also um eine Wucherung von Endothelzellen, die den proto-
plasmareichen
.,Jugendquot;-zustand des Granulationsgewebes ange-
nommen haben.

In diesem akuten Stadium können die Veränderungen am spezi-
fischen Epithel des Glomerulus noch sehr geringfügig sein und sich

auf leichte trübe Schwellung beschränken.

Oer Kapselraum ist, soweit ihn der geschwollene Knäuel nicht
ganz ausfüllt, in wesentlichen noch frei, abgesehen von einer fernen
Eiweiszgerinnung und vereinzelten roten Blutkörperchen.

Volhard legt in deze beschrijving den nadruk op de bloed-
ledigheid der glomeruluscapillairen. hetwelk volgens hem de oorzaak
is der glomerulusveranderingen, zoodat hij spreekt van een diffuse
ischaemische
glomerulonephritis, waarvan een tot bloedleegheid
voerende endarteriitis het gevolg is.
De bloedledigheid der glomeruli
20U angiospastisch veroorzaakt worden en de endotheelwoekering
treedt eerst daarna op. Zij is dus te beschouwen als een „Vakat-
wucherung.quot;

Voor deze zienswijze voert Volhard de volgende bewijs-
gronden aan. In het allervroegste stadium zou reeds ischaemie
worden gevonden, voor er van endotheelwoekering sprake is, terwijl
ook vaak het vas afferens bloedledig is. Was de endotheelwoeke-
ring in de
glomeruluscapillairen het primaire, dan zou het vas affe-
rens bij het intreden in de glomerulus zich als een bloedzuil moeten
voordoen. En dit vindt men slechts aan enkele glomeruli, waarvan
bloedingen uitgaan. Zijn sterkste argument is echter gelegen in
de
waterproef. Bij acute glomerulonephritis is het wateruitschei-
dingsvermogen der nieren gestoord en als gevolg daarvan de
hoeveelheid urine verminderd, daar de glomeruli door de ischaemie
van de urinevorming zijn uitgesloten. Indien men nu, wanneer geen
oedemen bestaan, het wateruitscheidingsvermogen der nieren wil
nagaan, kan men soms bij veel water drinken het verrassende resul-
taat waarnemen, dat sterke urinevloed optreedt. Het als diagnosticum
aangewende water heeft dienst gedaan als therapeuticum en dc

-ocr page 40-

ischaemie der glomeruli met één slag opgeheven. Volhard con-
cludeert hieruit, dat de acute glomerulonephritis in haar beginstadium
berust op een functiestoornis, een angiospasmus, welke een bloed-
leegheid der glomeruli verwekt, en dat zij niet organisch veroor-
zaakt wordt door endotheelwoekering. Deze hypothese, welke vele
bestrijders heeft (Löhlein, Fahr, Herxheim er), vond
bijval bij Kuczynski en Koch en ondersteuning in de

proeven van Hülse.

Hülse (37) verdedigt de theorie van Volhard door erop
te wijzen, dat naast de bloedledige glomeruli de intertubulaire capil-
lairen sterk met bloed gevuld zijn. De vaatkramp is volgens hem
een zoodanige, dat geen algeheele afsluiting der glomeruluscapil-
lairen plaats vindt, doch plasma en enkele erythrocyten nog kunnen
passeeren. We hebben een verlangzaamde strooming en een veneuze
stuwing, waardoor de glomeruli een opgeblazen voorkomen krijgen
en een bloedvulling vanuit de vasa efferentia verhinderd wordt. Is
deze bloedleegheid der glomeruh oorzaak (Volhard) of gevolg
(Fahr, Löhlein), m.a.w. wordt zij functioneel of anatomisch
in het leven geroepen? Hülse injiceerde bij lijders aan acute
glomerulonephritis zoo kort mogelijk na den dood Tusche in men-
schenbloedserum en zag dan een volkomen opvulling met Tusche
van de vasa afferentia en de glomeruluswindingen, in tegenstelling
met een geval van subacute glomerulonephritis, waarbij de vasa
afferentia en glomeruluscapillairen niet opgevuld werden met
Tusche. Hij concludeert hieruit, dat de ischaemie bij de acute diffuse
glomerulonephritis functioneel veroorzaakt wordt en dat deze later
anatomisch gefixeerd wordt door stolling van bloedplasma en door
endotheelwoekering.

Volhard (98) zelf heeft voor zijn hypothese nadien (1925)
nog meer argumenten aangevoerd. Zoowel de bloeddruksverhoo-
ging als de therapeutische middelen in den vorm van de waterproef,
decapsulatie van de nier, Röntgenbestraling, verlamming der nier-
vasomotoren, of zelfs betasten van de nier, en de histologische ver-
anderingen zooals openstaande ledige glomeruluscapillairen, het
ontbreken van een bloedzuil in de vasa afferentia, en de afwezigheid
van vaatveranderingen in den vorm van een endarteriitis in den
aanvang, kunnen volgens hem slechts hun verklaring vinden in een
functioneele circulatiestoornis. De vaatkramp is het primaire, het-

-ocr page 41-

geen wel duidelijk blijkt uit de volgende zinsnede: „Sobald man
sich von der Zwangsvorstellung frei macht, dasz die Blutdruck-
steigerung die Folge der Nephritis sein müsse, so wird das Gesichts-
feld frei, und man sieht sich geradezu gezwungen anzunehmen, dasz
die algemeine Gefäszkontraktion das Primäre, der renale Angios-
pasmus nur eine Teilerscheinung, die Nephritis also die Folge der
allgemeinen Gefäszkontraktion sein musz.quot; Tenslotte concludeert
hij: „dasz die diffuse Nephritis als die Folge der allgemeinen Gefäsz-
kontraktion aufzufassen ist, und dasz der pathogenetische Vorgang
darin besteht, dasz im Blute Stoffe auftreten, welche das Gefäsz-
system für zusammenziehende Reize abnorm empfindlich machen.
De daarop volgende activeering en woekering der endotheelcellen
vindt zijn oorzaak in de angiospastisch verwekte circulatiestoornis
in de glomeruli en is onafhankelijk van de chemische natuur der
vaatkrampbevorderende stoffen. Als gevolg van deze veranderingen
zouden leucocyten chemotactisch naar de glomeruli worden gelokt.

Al naar den duur en den graad der ischaemie en afhankelijk van
een al of niet ingestelde doelmatige behandeling, gaat de acute
glomerulonephritis over in den subacuten of subchronischen vorm,
of zij geneest, of heeft den dood ten gevolge, terwijl de chronische
glomerulonephritis zich uit den subchronischen vorm ontwikkelt. De
subacute vorm ontstaat door langdurige en hevige ischaemie der
glomeruli, waarbij de vaatkluwens schrompelen en atrophieeren en
het kapselepitheel gaat woekeren. Bovendien treedt er vaak een
intimawoekering op, waaruit een endarteriitis obliterans ontstaat.

Bij minder heftige ischaemie komt het niet tot schrompeling der
vaatkluwens en vorming van halvemaantjes, doch tot degeneratie,
tot hyaliniseering der glomeruluswindingen, terwijl het kapselepitheel
ten gevolge van inactiviteitsatrophie ten gronde gaat. De tubulus-
epitheliën infiltreeren zich met vet en voedingsstoffen, die zij bij
gebrek aan zuurstof niet verbranden kunnen en men ziet optreden
..vettige en hpoïde degeneratiequot;.

Bij een geheel chronisch verloop heeft het bloed zich weer een
doortocht door verschillende glomeruli kunnen banen, doch een
aantal is ten gevolge van langen tijd verstoken blijven van bloed,
geheel hyaline ontaard en als gevolg daarvan is het bijbehoorende
tubulussysteem ten gronde gegaan en vervangen door een ontste-
kingachtige woekering van bindweefsel. Zoo vindt men naast geheel

-ocr page 42-

verwoeste glomeruli, vaatkluwens met slechts enkele gehyaliniseerde
windingen en Volhard meent het voorkomen daarvan slechts
te kunnen verklaren, door het aannemen van een secundaire
„Spätischämiequot;, welke haar oorzaak zou vinden in een schrom-
peling en degeneratie van het subendotheliale bindweefsel, dat in
het acute stadium der ischaemie ontstaan is. De arterieele ischaemie
is volgens Volhard het begin en het einde der diffuse glomerulo-
nephritis.

Macroscopisch geeft de acute glomerulonephritis geen typisch
beeld te aanschouwen. De nieren zijn gewoonlijk vergroot en ge-
zwollen en de consistentie is weinig verminderd. De kapsel is gemak-
kelijk te verwijderen en de oppervlakte is glad. De kleur varieert
van roodachtig bruin tot grauw. De bastlaag, meestal zeer bleek
en scherp afstekend tegenover de pyramiden, heeft vaak een gekookt
aspect. De glomeruli zijn als bleekgrijze, glazige puntjes op de voch-
tige sneevlakte waarneembaar, terwijl men aan de oppervlakte, meer
als op de sneevlakte, vaak enkele kleine bloedingen aantreft. Uit
deze vergroote, gezwollen nieren met hun gladde oppervlakte, ont-
wikkelen zich de kleine, verharde nieren, de secundaire schrompel-
nier, met haar oneffen oppervlakte en haar roodachtige kleur, want
„Eine primäre chronische Nephritis gibt es nach unserer Über-
zeugung nicht.quot;

De oorzaak van de acute glomerulonephritis, met de daaraan ten
grondslag liggende ischaemie der glomeruli, zoekt ook Volhard
bij de infectieziekten, waarbij vooral
Streptococcen en daarna pneu-
mococcen een voorname rol spelen. In ^ van de door hem waarge-
nomen gevallen traden daarbij de tonsillen als porte d'entrée op.
Op de vraag echter waarom bij dezelfde infectie in het eene geval
een diffuse (toxische?) en in het andere een haardvormige (infecti-
euze) nephritis optreedt, weet ook Volhard geen antwoord op
te geven. De aard van den verwekker of de porte d'entrée speelt
daarbij geen rol volgens hem, wel misschien de virulentie der patho-
gene kiemen en de graad der immunisatorische reactie van het
organisme. Typeerend voor de haardvormige infectieuze nephritis
is het spoedig optreden, vaak gelijktijdig met de infectie; karakteris-
tiek. echter niet noodzakelijk, voor de diffuse ischaemische nephritis
is het eerst later optreden, in een tijd. dat zich reeds immunisato-
rische processen afspelen. Dit laatste ziet men zeer fraai bij rood-

-ocr page 43-

vonk, waarbij de glomerulonephritis in den regel optreedt in de

derde week na de infectie.

Het vaak voorkomen van nephritiden in landen met een koud en
vochtig klimaat, alsmede het schrikbarend veelvuldig optreden van
acute nephritis in de oorlogvoerende legers gedurende de jaren
1914—1918, doet Volhard tot de conclusie komen, dat vocht
en
koude-inwerkingen op de huid, al veroorzaken zij zelf geen
nephritis, toch het optreden ervan ten zeerste begunstigen.

Fahr (17) huldigt omtrent de aetiologie der glomerulonephritis
vrijwel gelijkluidende opvattingen. Doch behalve de toxinen van
strepto- en pneumococcen als oorzakelijk moment, meent hij, dat ook
de bij laesies van cellen ontstane afbraak- en stofwisselings-
producten niet uit het oog verloren mogen worden. Dat het in ieder
geval geen toxinewerking zonder meer is, concludeert hij uit het
feit, dat men bij inspuiting van Streptococcentoxine geen glomerulo-
nephritis verwekken kan, terwijl ook niet bij alle strepto- en pneu-
mococceninfecties, zelfs van heftigen aard, een glomerulonephritis
optreedt. Het voorkomen van Feld- of Kriegsnephritis verklaart hij
in overeenstemming met Volhard en H e r x h e i m e r uit een
verminderd weerstandsvermogen, waardoor een infectieziekte zich
beter ontwikkelen kan. Het kouvatten werkt hier als praedispo-
neerend moment.

Wat betreft de Pathogenese der acute glomerulonephritis is
Fahr, zooals we reeds zagen een geheel andere meening toege-
daan dan Volhard en als gevolg daarvan is de beschrijving van
de glomerulonephritis in zijn beginstadium een andere, dan Vol-
hard daarvan geeft. Volgens Fahr kan men het microscopi-
sche beeld het duidelijkste aangeven als „eine diffuse Kapillaritis der
Glomerulusschlingenquot;, een capillaritis, die ontstaan is tengevolge
van de uitscheiding van het betreffende toxine. Door deze uitschei-
ding worden de glomeruli beschadigd, alteratie treedt op en de
glomeruli reageeren met exsudatie en proliferatie. Hij beschrijft de
veranderingen aan de windingen als volgt: „Während normalerweise
die Endothelien an den
Glomeruluskapillaren schwer erkennbar sind,
treten sie hier an der entzündeten Schlinge sehr deutlich in gröszerer
Zahl hervor, sie schwellen, wölben sich knospenartig ins Schiin-
geninnere vor und werden schlieszlich ins Lumen abgestoszen, wo
sie sich mit den exsudierten Leukozyten mischen. Mitunter kommt

-ocr page 44-

durch Proliferation zur Bildung einer kleinen, aus 2—3 Zellen be-
stehenden Endothelschicht.quot;

Bij Fahr is dus de ontsteking primair in tegenstelling met
Volhard, waar deze secundair optreedt. Ontsteking gaat ge-
paard met hyperaemie en in de allervroegste stadia zouden sommige
windingen der glomeruh zelfs „strotzendquot; met bloed gevuld zijn
(Herxheimer). Aan de hand van de onderzoekingen der Ja-
panners Masugi, Sato, Murasawa en Tomizuka,
aan wie het volgens Fahr gelukt zou zijn experimenteel een
diffuse glomerulonephritis op te wekken, met behulp van een nephro-
toxisch serum, wijst Fahr op het feit, dat in de eerste dagen der
ontsteking een sterke hyperaemie der glomeruli bestaat.

Naarmate echter exsudatie en prohferatie toenemen, vermindert
het bloedgehalte der glomeruli.

Een ontsteking ten gevolge van ischaemie is volgens Fahr een
novum in de pathologie. Is de ischaemie volledig, dan treedt necrose
op en is zij onvolledig, dan is atrophic het gevolg. Tenslotte merkt
hij echter op: „Anderseits wird man Volhard gern zugeben,
dasz Gefäszspasmen bei Glomerulonephritis vorkommen, dasz im
Verlauf der Glomerulonephritis auch Spasmen, Krampfzustände
auftreten könnenquot; en zelfs neemt hij aan, dat deze spasmen het
ontstaan der glomerulonephritis begunstigen. Volgens Fahr even-
wel is de aandoening oorspronkelijk een ontsteking en is de vaat-
kramp niet het oorzakelijke moment, zooals Volhard aangeeft,
doch slechts een bijkomstige factor.

Uit den acuten vorm ontwikkelt zich de subacute resp. sub-
chronische glomerulonephritis (Grosze weisze oder bunte Niere der
Autoren), waarbij hij onderscheidt de stormachtig verloopende
extracapillaire glomerulonephritis met kapselwoekering in den vorm
van halvemaantjes en een intracapillaire vorm, die minder gevaarlijk
is. De 3—4 maal vergroote glomeruli beheerschen het beeld. Zij zijn
bloedarm tot bloedledig en bevatten veel cellen, hoofdzakelijk van
endothelialen aard en weinig leucocyten, alhoewel hun aantal toch
nog vermeerderd is. De wand der windingen is verdikt, hyalinisee-
ring begint, is zelfs aan sommige glomeruh al voltooid, en vergroei-
ingen van het vaatkluwen met de kapsel en van de windingen
onderling, treden op. In de kapselruimte treft men gedesquameerde
epitheelcellen, wat eiwit en soms enkele roode bloedcellen aan. Het

-ocr page 45-

interstitium is verbreed en bevat kleincellige infiltraten. De tubuli
met afgeplatte epitheliën zijn plaatselijk verwijd en bevatten gestold
eiwit. Degeneratieve processen, welke zich voornamelijk in het
Hauptstück afspelen, in den vorm van vetinfiltratie, „hyahn tropfigequot;
degeneratie en coagulatienecrose, zijn wisselend in hun optreden.
Later atrophic der tubuli. collaps en verdwijnen der tubuli in het
omgevende bindweefsel. De bloedvaten zijn aanvankelijk intact.
Eerst later treedt een endarteriitis op, met verdikking en hyahni-

seering van de intima.

Zooals we zagen, beschouwt L ö h 1 e i n de epitheelveranderin-
gen der tubuli als gevolg van den ondergang der bijbehoorende
glomeruli. Volhard, Aschoff en Fahr beamen zulks met
volmondig, alhoewel zij ook niet het tegendeel beweren. Volgens
Fahr zijn de tubulusveranderingen vooral het gevolg van directe
giftwerking vanuit de capillairen, welke de buisjes omspinnen en
door stase van met giftige producten en afvalstoffen bezwangerde
urine. Hij wijst op het wisselende bij de degeneratieve veranderingen
en op het feit, dat bij amyloidnephrose de tubulusveranderingen
vaak veel uitgebreider zijn dan bij de glomerulonephritis, terwijl de
glomerulusveranderingen bij de nephrose minder heftig zijn dan bij
de glomerulonephritis. Fahr formuleert zulks als volgt: „Aus alle
dem scheint mir hervorzugehen, dasz die Ernährungsstörung bei der
Entstehung der tropfigen Degeneration höchstens eine unter-
geordnete Rolle spielt, dasz man zur Erklärung dieser degenerativen
Veränderungen vielmehr direkte toxische Einflüsze heranziehen
musz.quot;

Ook de degeneratieve vetinfiltratie hangt niet in hoofdzaak van
de glomerulusaandoening af, doch hierbij speelt nog een extrarenaal
moment een rol, namelijk het vetgehalte van het bloed. De atropische
veranderingen, de ondergang der tubuli, zijn volgens Fahr het
gevolg der glomerulusveranderingen. Daarentegen „Die selbständig
auftretenden degenerativen Veränderungen an den Epithelien sind
in hohem Masze der Rückbildung fähig und spielen als Ursache
des Gewebsunterganges neben den von Glomerulus ausgehenden
Atrophien nur eine untergeordnete Rolle.quot;

Dit stadium der ontsteking, „dasz also khnisch und anatomisch
eine Steigering der akuten Glomerulonephritis darstelltquot;, is niet
meer voor genezing vatbaar, is dus eigenlijk reeds chronisch, doch

-ocr page 46-

met het oog op den duur van het ziekteproces is het soms beter
van subchronisch te spreken.

De chronische glomerulonephritis onderscheidt zich echter vooral
van den subchronischen vorm door de grootere onregelmatigheid in
het pathologisch-anatomische beeld. Men vindt zeer groote
glomeruli, rijk aan kernen, naast vaatkluwens met een of meer
windingen, welke hyaline veranderd zijn, of wel de glomeruli zijn
geheel hyaline ontaard en kernarm en vergroeid met de verdikte
kapsel. Hier en daar worden nog bloedhoudende windingen aan-
getroffen. „Die Fortdauer des Lebens wäre ja sonst auch uner-
klärhchquot;, meent Fahr. Omtrent de zeer uiteenloopende grootte
der glomeruli weet Fahr geen verklaring te geven.

De tubulusepitheliën vertoonen „hyalin tropfigequot; degeneratie en
duidelijke afzetting van vet en lipoid. Ook in het interstitium en
de glomeruli wordt lipoid aangetroffen, doch de hoeveelheid daar-
van is zeer wisselend. Naast atrophische tubuli ziet men buisjes,
welke slechts weinig geleden hebben, waarvan alleen het lumen
gering verwijd is. Het gewoekerde interstitium is vaak kleincellig
geïnfiltreerd.

Hyperplastische intimaverdikking is aan vele vaten waarneem-
baar, is echter zeer verschillend en ontbreekt aan de kleinere vaatjes
in groote uitbreiding. Verder vindt men „Aufsphtterungquot; der elas-
tica interna en vervetting, hyaliniseering of necrose van de intima.
Zijn volgens Volhard de vaatveranderingen de oorzaak van
het chronisch worden der ontsteking, Fahr, Jores, Löh-
lein e.a. meenen, dat de vaatveranderingen niet primair, doch
secundair zijn, terwijl een diffuse verbreiding van arteriolen-
veranderingen volgens Fahr bij de chronische glomerulonephritis
niet zelden ontbreekt. Aanvankelijk was Fahr de meening toe-
gedaan, dat deze vaatveranderingen alleen het gevolg waren van
verhoogde arbeidsprestatie om het bloed door de zieke en versperde
glomeruli te pompen, dus van zuiver mechanisch-functioneelen aard,
terwijl de toxische invloeden van zeer ondergeschikt belang waren.
Het soms zeer snel optreden van vaatveranderingen bij stormachtig
verloopende processen deed hem tot de overtuiging komen, dat aan
toxische momenten veel grootere waarde moest worden toegekend.

Meent Volhard, dat de chronische glomerulonephritis het
gevolg is van een blijvende circulatiestoornis in de nieren. Fahr

-ocr page 47-

huldigt dienaangaande de opvatting van Lubarsch, die zegt:
..dasz das
Chronischwerden einer Entzündung darauf beruhen kann,
dasz während des akuten Entzündungszustandes das Gewebe
derartig alteriert wird, dasz nun auch die normalen Lebensreize und
die damit verbundenen Abbauvorgänge am Protoplasma als patho-
logische Reize wirken.quot;

Het veelvuldig voorkomen van nephritis gedurende den wereld-
oorlog, een verschijnsel, dat men bij vroegere oorlogen niet had
waargenomen, en de systematische onderzoekingsmethoden van
ziekenhuispatiënten, waardoor soms het begin eener nephritis vrij
juist vastgesteld kon worden, schiepen de gelegenheid voor nadere
bestudeering van de acute glomerulonephritis in haar allereerste
stadium.

Herxheimer (31) heeft een groot aantal gevallen van
glomerulonephritis, waaronder vele van z.g. „Kriegsnephritisquot;
nauwkeurig onderzocht. In 13 zijner gevallen, waarbij de nephritis
zich nog in het beginstadium bevond, was de dood het gevolg van
een infectie en de nierontsteking slechts een nevenverbinding, die
zeer goed tot een restitutio ad integrim had kunnen leiden. Hij
geeft van de glomerulusveranderingen het volgende beeld. Matige
vergrooting der vaatkluwens met degeneratieve verschijnselen van
endo- en epitheliën, vermeerdering van endotheelcellen en leucocyten
en uitstaande windingen. In tegenstelling met Löh 1 ei n. Vol-
hard e.a. beschrijft hij sterk met bloed gevulde glomeruU of
windingen naast bloedledige vaatkluwens. De glomeruli zijn met
alle gelijktijdig aangetast. Het betreft hier nephritiden met een duur
van 1—3 dagen, zulks bepaald aan de hand van de klinische waar-
nemingen, waarbij hij de opmerking maakt, dat het begin der klini-
sche symptomen niet synchroon is met dat der glomerulusverande-
ringen. In dit stadium worden geen celinfiltraten waargenomen, het
kapselepitheel der glomeruli is nog onveranderd en synechiën ont-
breken. Slechts zeer geringe
parenchymveranderingen in den vorm
van „trübe Schwellungquot; en sporen van vet, worden aangetroffen.

Reeds Löhlein en Fahr hadden erop gewezen, dat het
vaak zeer moeilijk is beginstadia van in genezing verkeerende glo-
merulonephritiden te onderscheiden. Volgens Fahr zou bij de
laatste de „Blähungquot; der windingen ontbreken en Löhlein wijst
op de
sterke bloedvulling der glomeruluscapillairen bij in genezing

-ocr page 48-

verkeerende gevallen. Herxheimer meent, dat het vermin-
derde aantal leucocyten een criterium is, doch dat het klinische
beeld bij de beslissing den doorslag moet geven.

Ook oudere, licht en sleepend verloopende glomerulonephritiden
kunnen met beginstadia verwisseld worden, indien bij deze het
beginstadium stationnair geworden is. Volgens Herxheimer
ziet men in dergelijke gevallen bloedhoudende windingen naast
bloedledige, terwijl de laatste daarbij een hyaline gezwollen en ver-
dikten wand hebben. Bovendien wijzen de parenchymveranderingen
dan ook op een längeren duur van het proces.

Ook Gross (26) heeft de „Kriegsnephritisquot; nader bestudeerd
en zich bij zijn onderzoekingen beperkt tot gevallen met een levens-
duur van ten hoogste 7—8 weken. In tegenstelling met de vrijwel
algemeen gehuldigde meening, vindt Gross het macroscopische
beeld der nieren zeer karakteristiek, daarbij wijzende op de ver-
breede, bleeke en duidelijk troebele bastlaag. Microscopisch geeft
hij de veranderingen als volgt weer. Vergrooting der glomeruli, ver-
grooting en vermeerdering der endotheelkernen, vermeerdering van
het aantal leucocyten en geringe veranderingen van het glomerulus-
epitheel. In de windingen een eiwithoudend netwerk en hier en daar
wat roode bloedcellen. Verklevingen van de glomerulus met de
kapsel zelden voorkomend, geringe tubulusepitheelveranderingen,
het interstitium niet verbreed en geen celinfiltraten waarneembaar.
Eerst later treden synechiën, verdikking van den capillairwand en
afstooting van glomerulusepitheel, meer op den voorgrond. Volgens
Gross worden alle glomeruli gelijktijdig aangetast, doch het her-
stel, resp. de voortschrijdende verwoesting gaat bij alle vaatkluwens
niet even snel en als gevolg daarvan krijgen we op den duur zeer
bonte beelden. Met het oog op de endotheelwoekering acht hij zijn
waarneming van mitosen van endotheelcellen van belang. Door deze
woekering zijn de capillairwindingen in den aanvang vernauwd, doch
door samensmelting ontstaan wijdere vormen, waarbij hij erop wijst,
dat in een later stadium de windingen zeer moeilijk meer te onder-
kennen zijn. De overige nierveranderingen zijn het gevolg van de
aandoening der glomeruli, waarbij hij in het midden laat of de
oorzaak der tubulusepitheelveranderingen gelegen is in een ge-
stoorde en verminderde bloedcirculatie, of wel is een degeneratie

-ocr page 49-

ten gevolge van verhoogde functie door gedeeltelijke uitschakeling
der glomeruli.

Gräff (23) vestigt bij zijn beschrijving van de acute glomerulo-
nephritis de aandacht op „eine manchmal reihenförmige Anordnung
von Leukozyten in der den Glomerulus umgebenden Kapselkapil-
lare.quot; Van hier uit verbreiden ze zich over de capillairen der tubuli
contorti en worden ook aangetroffen in de kapselruimte en het
lumen der tubuli. Dit geldt voor het allereerste begin -der ontsteking,
want na verloop van 8—14 dagen neemt het aantal leucocyten af
en de primaire leucocyteninvasie maakt plaats voor een secundaire

endotheelwoekering.

Aan de hand van een groot aantal gevallen van glomerulonephritis
komt M ertz (65), in tegenstelling met Gräff, tot de conclusie,
dat de leucocytenvermeerdering rondom de glomeruli geen constante
bevinding is. In de zeer acute gevallen allereerst vermeerdering van
leucocyten, vaak tegelijkertijd met necrose der endotheelcellen, welke
echter spoedig gevolgd wordt door een regeneratie en een super-
regeneratie. Dit verklaart het feit, dat men in sommige gevallen een
sterk verminderd aantal endotheliën aantreft.

Oberling (76) vangt zijn beschouwing over la néphrite
parenchymateuse infectieuse (néphrite glomérulo-épithéliale infec-
tieuse) aan met de opmerking „au début, les altérations glomérulaires
peuvent passer inaperçues, même à l'examen histologiquequot;, zulks
ten bewijze, dat de veranderingen aan de vaatkluwens zeer gering
kunnen zijn. Worden de verschijnselen duidelijker, dan vertoonen
de glomeruli een gevarieerd beeld. Of de windingen zijn volgestopt
met bloed beladen met leucocyten, of ze zijn gevuld met een sereus
vocht, waarin afgestooten endotheelcellen en leucocyten aanwezig
zijn. De endotheekellen zijn steeds beschadigd en vele sterven
daarbij af. Dikwijls wordt hun kern zeer groot. Rondom de glomeruli
bevinden zich in de lymphspleten bijna altijd veel polynucléaire
leucocyten.

..En définitive, la glomérulite se termine par la sclérose partielle
ou complète du corpuscule. Le tissu conjonctif présente au début
l'aspect caractéristique du conjonctif jeune, puis rapidement il
devient scléreux, les noyaux disparaissent et finalement il prend un
aspect hyaline.quot; Naast aldus veranderde glomeruli komen er vaat-
kluwens voor, waarbij de endotheelwoekering op den voorgrond

-ocr page 50-

treedt en dit zelfs het eenige kenmerkende verschijnsel van de
glomerulitis is. Oberling geeft dit aldus weer: „Les lésions
sont caractérisées par une prolifération parfois énorme des cellules
endothéliales. Au premier coup d'oeil, on a souvent l'impression
d'une glomérulite aiguë banale, et ce n'est qu'en examinant de plus
près qu'on se rend compte, que les anses vasculaires ne sont pas
remplies de polynucléaires, mais de cellules endothéliales desqua-
mées. Dans plusieurs cas, que nous avons examinés cette proliféra-
tion endothéliale était l'unique manifestation de la glomérulite;
d'autres fois, il s'y associe des lésions plus graves: thromboses,
nécroses d'anses vasculaires et hémorragies capsulaires.quot;

Tenslotte legt hij den nadruk op het feit, dat bij den ondergang
van de glomerulus de bijbehoorende tubulus atrophieert en vervol-
gens verdwijnt.

Volgens Kuczynski (52) is de oorzaak der diffuse glome-
rulonephritis gelegen in een afsluiting van de vasa afferentia, waar-
door de glomeruli min of meer bloedledig worden. Tengevolge van
deze stoornis in de bloedvoorziening treedt een thromboseering op
in de glomerulaire capillairen „und an die Stelle des flieszenden
Plasmas ist ein Plättchenfibringerinnsel getreten.quot; De aldus gescha-
pen haard van afbraakproducten werkt activeerend op de endotheel-
cellen, welke gaan opzwellen en zich vermeerderen. Het protoplasma
der endotheliën wordt beter zichtbaar en de kern kleurt zich lichter.
Slechts in zeer jonge gevallen nam Kuczynski mitosen der
endotheelcellen waar, echter steeds in beperkte mate. Ook de epi-
theelcellen ondergaan soortgelijke veranderingen. „Deckzellen und
Wandzellen können sich in diesem Stadium der Aktivierung sehr
ähneln.quot; Doch niet alleen werkt de haard van afbraakproducten
activeerend, ze is ook leucocytotactisch. De leucocyten rukken aan
vanuit het vas efferens, een invasie dus langs retrograden weg,
daar het vas afferens vrijwel afgesloten is en in het vas efferens
een behoorlijk aantal leucocyten wordt aangetroffen.

De „Blähungquot; der windingen wordt verklaard, doordat er oedeem
van den capillairwand optreedt, dat aan de hilus der glomeruli als
„Sperrmechanismusquot; werkt. Dit oedeem komt langzamerhand tot
volle ontwikkeling, zoodat de plasmatische stroom gelegenheid heeft
de erythrocyten te verdrijven, alvorens de afsluiting aan de vaat-
pool volkomen is geworden.

-ocr page 51-

Als gevolg der activeering zou reeds in het acute stadium hyalini-
seering der windingen kunnen voorkomen. Kuczynski zegt:
„Hyalin ist ein Einpressungserscheinung von Blutwasser mit darauf-
folgenden Quellungserscheinungen.quot;

Het begin der glomerulonephritis is geen ontsteking, doch de
eindtoestand van hetgeen men als den acuten vorm dezer aan-
doening betitelt, geeft „ein typisch entzündliches Bildquot; te aan-
schouwen.

De in genezing verkeerende gevallen zijn volgens Kuczynski
gemakkelijk te onderkennen, doordat we naast nog veranderde
glomeruli er waarnemen, die naar het normale beeld terugkeeren,
terwijl we ten gevolge van het weder toegankelijk worden der glo-
meruluscapillairen, bloedingen in de kapselruimte zien optreden.

In combinatie met D o s q u e t (53) beschrijft Kuczynski
het microscopische beeld van de nieren van een vrouw, die 7 uur
na de partus stierf en waarvan de urine eerst eenige uren na de
partus sporen van eiwit vertoonde. „Dabei finden sich bisher an-
scheinend unbekannte schwere Veränderungen im Bereiche der
Vasa afferentia, besonders unmittelbar am bzw. vor den Gefäszpol
des Glomerulus. Hier komt es zu Ödemen, die teilweise ringförmig
den Gefäszpol umlagern können und uns ein Verständnis daführ
anbahnen, dasz einerseits frühzeitig schwere Umlaufstörungen im
Vas afferens stattfinden, dann weiter der Glomerulus durch diese
Veränderungen einen Sperrmechanismus erhält. Gleichzeitig finden
sich auch andere leicht nachweisbare Veränderungen in der V\i^and
des Vas afferens. Infolge der Ödematisierung und der allgemeinen
Störung im Nierenorgane komt es weiterhin schnell zu Aktivierun-
gen bisher ruhender Zellen des Zwischen gewebes, die auch zu
Einwanderungen solcher Zellen in die Wand des Vas afferens
führen und zur Bildung besonders auch der polsterförmigen Zell-
hzw. Kernvermehrungen am Gefäszpol wesentlich beitragen.quot;

Koch (48, 49) evenals Kuczynski een aanhanger van de
leer van Volhard, beschouwt de glomerulonephritis in zijn be-
ginstadium evenmin als een ontsteking. Van de drie ontstekings-
verschijnselen zijn alteratie en proliferatie duidelijk aanwezig, doch
de exsudatie vertoont zich wel in een zeer afwijkenden vorm. Onder
exsudatie verstaat men het uitzweeten van vocht met ontstekings-
cellen naar buiten de vaten en hier speelt zich het proces geheel

-ocr page 52-

binnen de capillairen af. Het uittreden van eiwit in de Bowman sehe
ruimte mag niet als een ontstekingsverschijnsel worden aangemerkt,
want het uittreden van eiwit zonder meer wordt ook waargenomen
bij processen, welke niets met ontsteking uitstaande hebben. Boven-
dien behoort, volgens de heden ten dage gangbare opvatting,
hyperaemie in het begin van een ontsteking niet te ontbreken en
bij de acute
glomerulonephritis is bloedledigheid, althans bloed-
armoede der vaatkluwens een der op den voorgrond tredende ken-
merken. Wanneer slechts eenige windingen of enkele glomeruli
duidelijk hyperaemie vertoonen en de overige zijn bloedledig, meent
Koch dat het hier betreft in genezing verkeerende gevallen van
glomerulonephritis, waarbij de glomeruluscapillairen wederom voor
bloed toegankelijk zijn geworden. Hij betwijfelt het dan ook, of de
door H e r X h e i m e r beschreven gevallen van acute glomeru o-
nephritis, waarbij naast bloedledige sterk met bloed gevulde glo-
meruli voorkwamen, wel als zoodanig aangemerkt mogen worden
en of deze niet behooren onder de in genezing verkeerende gevallen.

Koch denkt zich de Pathogenese der acute glomerulonephritis
als volgt Der Spasmus ist nicht eine Gafäszverengerung an um-
schriebener Stelle der arteriellen Blutbahn, der das betroffene Gefäsz
völlig verschheszt, sondern es handelt sich um eine Tonuserhohung
der Arterien - wahrscheinlich aller von muskulärem Typus -- mit
Verkleinerung der Lichtung. Das Kapillarsystem, die Peripherie,
wird damit zunächst weniger Blut erhalten, und
das physiologische
Spiel der wechselnden Durchblutung der einzelnen Kapillaren wird
nur gering gestört. Für die Nierendurchblutung heiszt da^ eine
geringe Engerstellung wird besonders in einer geringeren Durch-
Ltung der kleinsten Gefäsze, der Vasa afferentia. fen Ausdruck
finden. Es werden zwar die Glomeruli noch alle wechselnd mit Blut
versorgt aber die Zahl der durchbluteten Schlingen wird geringer,
der Zeitraum zwischen Durchblutung und Leerlaufen wird zu
Ungun-
sten der ersteren länger, die Füllung mit Erythrozyten wird geringer,
die Plasmalücken zwischen den roten Blutkörperchen groszer.
Dauert dieser Vorgang längere Zeit an, so kommt es notwendig zu
Ernährungsstörungen, die sich an der Niere, dem Organ, das gegen
eine mangelnde Blutversorgung äuszerst empfindlich ist. wie expen-
mentelle Untersuchungen übereinstimmend beweisen, m einer
Durchlässigkeit für Eiweisz, in einer Albuminurie äuszert. Die von

-ocr page 53-

Volhard angewandte Bezeichnung dieses Vorganges mit Is-
chämie ist also nicht im Virchowschen Sinne der völligen Blut-
absperrung bei Infarkt und Embolie gemeint, sondern nur im
eigentlichen Sinne des Wortes als Zurückhalten der Erythrozyten
infolge Engerstellung.quot; Aangaande de duidelijke bloedhoudende
glomeruh naast de bloedledige merkt Koch op: „Es spricht damit
doch nur gerade für die Volhardsche Auffassung, wenn zwar bei
einzelnen Fällen in verschiedener Zahl, aber doch immerhin stets
die eine oder andere Schlinge oder gar der eine oder andere Glo-
merulus normal durchblutet, im histologischen Bild also erythro-
zytenhaltig gefunden wird. Kuczynski berechnet ^n einem
seiner Fälle die Zahl solcher Glomeruli auf etwa 6 %.quot;

Het door Kuczynski in zijn allerjongste gevallen beschreven
celkussen rondom de vaatpool, dat zoo goed de „Blähungquot; der
windingen verklaart, doch hetwelk niet in overeenstemming te bren-
gen is met de therapeutische „Wasserstoszquot;
van V o 1 h a r d, heeft
Koch niet kunnen constateeren. Zijns inziens is de druktoeneming
in het inwendige der glomeruluscapillairen de oorzaak van de
..Blähungquot; en deze is op haar beurt het gevolg van de bemoeilijkte
afvloeiing van de plasmastroom door het vas efferens. Tengevolge
van de verminderde voeding gaat de wand der vasa afferentia ver-
anderen — hyaline opzwelling en opgeblazen bouw der wandcellen
— waardoor de vasa efferentia min of meer worden dichtgedrukt,
terwijl bovendien de orgaanzwelhng in het algemeen de afvloeiing
door de vasa efferentia bemoeilijkt.

De „geblähtequot; windingen bevatten weinig leucocyten en nog geen
afgestooten endotheelcellen. Van deze windingen neemt men ge-
leidelijke overgangen waar naar windingen met een nauwer lumen,
waarin een eiwithoudend netwerk, met een wand sterk met eiwit
doordrenkt en met talrijke leucocyten en afgestooten endotheliën.
De leucocyten komen met de plasmastroom vanuit het vas afferens
en niet zooals Kuczynski beweert via het vas efferens in de
glomeruli. Zij zouden als het ware door den langzamen plasma-
stroom en den bemoeilijkten afvoer in de glomeruli bezinken.

Wordt de bloedcirculatie in de glomeruli wederom hersteld, dan
krijgt men niet het beeld van normaal doorbloede vaatkluwens, doch
de windingen, wijder als bij een actieve hyperaemie, vertoonen een
plompen, glazigen wand en de sterke vulling met roode bloedcellen

-ocr page 54-

wijst erop, dat de afvloeiing door het vas efferens nog bemoeilijkt
wordt.

Hückel (34, 35) beschrijft een geval van acute glomerulo-
nephritis, dat vanwege het afwijkende beeld, hetwelk de glomeruli
vertoonden, de vermelding ten volle waard is. Het betreft een vrouw,
die wegens klimacterische bloedingen in een ziekeninrichting opge-
nomen werd. De urine was eiwitvrij. Twee en een halve dag voor
den dood temperatuursverhooging en albuminuric. Dood door sepsis
met haemolyseerende
Streptococcen. Bij microscopisch onderzoek
der nieren bleken alle glomeruli veranderd te zijn. evenwel in uiteen-
loopende mate. Ongeveer 30 % der vaatkluwens was zeer sterk met
bloed gevuld, 30 % van sterk tot matig, 35 % van matig tot gering
en 5 % was bloedledig. De veranderingen aan de glomeruli waren
omgekeerd evenredig met de bloedvulling. De zeer sterk gevulde
glomeruli vertoonden slechts endotheelzwelling en plaatselijke capil-
lairverwijding, evenwel geen leucocytenvermeerdering. Bij mindere
bloedvulling nam het aantal leucocyten toe, terwijl eerst bij de bloed-
ledige van kernrijkdom gesproken kon worden. Bij de hyperaemische
glomeruli dus voornamelijk alteratie, bij de minder bloedhoudende
alteratie en exsudatie en bij de bloedledige bovendien nog proli-
feratie.

Volgens Hückel heeft deze glomerulonephritis veel overeen-
komst met de experimenteel door B a e h r met uraannitraat ver-
wekte nieraandoening. Door het in verschillende mate aangetast
zijn der glomeruli, meent Hückel met een mengvorm tusschen
de toxisch veroorzaakte haardvormige en de diffuse glomerulo-
nephritis te doen te hebben. Door plaatselijk sterkere inwerking van
het toxine zou dit beeld veroorzaakt zijn, terwijl bij den zuiveren
diffusen vorm het toxine minder hevig, dooh op alle glomeruli gelijk-
matig inwerkt.

Hückel is een aanhanger van de leer van Fahr, omdat hij
bij acute glomerulonephritiden beelden waarnam, welke hij met een
primaire vaatkramp niet verklaren kon, doch die geheel in de rich-
ting van de opvatting van Fahr wezen. Zijns inziens wordt het
bloed geleidelijk uit de windingen verdrongen door zwelling der
capillairwanden en der endotheliën, benevens door endotheelver-
meerdering.

Aan enkele vasa afferentia, nabij de vaatpool, neemt Hückel,

-ocr page 55-

zooals zulks voordien door Kuczynski en Dosquet reeds
beschreven was, een ringvormig oedeem waar. Daar hij dit ver-
schijnsel slechts aan enkele glomeruli constateert, is deze waar-
neming niet bruikbaar bij de theorie van het „Sperrmechanismusquot;
om als verklaring te dienen voor de aandoening van
alle glomeruh.

Aldus H ü c k e 1.

De waarnemingen, door Mc. Gregor (25) verricht in een
zestigtal gevallen van klinische glomerulonephritis zijn om meer dan
één reden vermeldenswaardig. De intracapillaire celvermeerdermg
in de glomeruli is hoofdzakelijk van endothelialen aard en „is
explained by the numerous mitoses.quot; Dit laatste valt des te meer op,
als men bedenkt, dat vroegere auteurs of in het geheel geen kern-
deehngsfiguren of slechts enkele mitosen waarnamen. Behalve endo-
theelcellen vindt men intracapillair polymorphkernige leucocyten.
echter in veel geringer aantal dan de eerstgenoemde, terwijl men m
de meeste capillairen een weinig fibrine aantreft.

De extracapillaire veranderingen bestaan uit proliferatie, degene-
ratie en desquamatie, zoowel van het glomerulaire als van het capsu-
laire epitheel. De bekende halvemaantjes ontstaan door proliferatie
van kapselepitheel of zijn het gevolg van een combinatie van kapsel-
woekering en desquamatie van glomerulusepitheel. Tusschen deze
woekerende cellen verschijnen reeds vroegtijdig „hyaline fibersquot;,
die verband houden met de capsulaire basaalmembraan. Deze
..hyaline fibersquot;, die ook intracapillair optreden, aldaar gelegen
zijn tusschen de woekerende endotheelcellen, als het ware een net-
werk vormen, waarin deze cellen zich bevinden en in verbinding
staan met de glomerulaire basaalmembraan, zijn volgens Mc. Gre-
gor, te beschouwen als het initiaalstadium van het hyaliniseerings-
Proces, hetwelk volgens haar nog zeer onvoldoende beschreven
is.

De oorsprong en de samenstelling van deze „hyaline fibersquot;,
welke zich met de methode volgens
Mallory-Heidenhain
of volgens Ohmori blauw kleuren, eischen nog nadere bestu-
deering. Waarschijnlijk ontstaan ze door het neerslaan van intra-
cellulair exsudaat onder den invloed van de woekerende endotheel-
cellen of misschien zijn zij een product van de glomerulaire

basaalmembraan.

Het voortschrijdende hyaliniseeringsproces van de glomeruli be-
schrijft Mc. Gregor als volgt: „The fibers within the loop

-ocr page 56-

increase in number and caliber, many fuse and the enclosed cells
are atrophied by pressure. The glomerular loop arrives at a stage,
where it consists of a few flattened epithelial cells, a basement
membrane and a lumen completely filled with a hyaline fibrous
mass enclosing a few nuclei. Adjacent loops fuse and the fibers
contract. The glomerular epithelium atrophies and disappears. At
the same time the fibers of the crescent have increased and con-
tracted until they have eliminated most of the cells. The fibrous
crescent now fuses with the fibrous glomerulus. The end result is
a sphere of fibrous connective tissue containing practically no
nuclei.quot;

Zooals uit de voorafgaande bloemlezing is gebleken, heeft het
de glomerulonephritis in haar verschillende stadia niet aan belang-
stelling ontbroken en zijn de veranderingen in de cellen, glomeruli,
tubuli en bloedvaten aan de hand der microscopische preparaten
nauwkeurig beschreven. Deze methode van onderzoek is evenwel
onvoldoende om zich een denkbeeld te kunnen vormen van de
veranderde structuur van het orgaan in zijn geheel. Bepaalde func-
tioneel belangrijke gedeelten van de nephronen zijn bij de chronisch
glomerulonephritis zoodanig veranderd, dat men van een „Umbauquot;,
metallaxis (J o r e s) van de nieren kan spreken. In deze gewijzigde
nierstructuur hebben we, dank zij de recente onderzoekingen van
Oliver, Lund en Seaward Luey (77, 78, 79) een zeer
goed inzicht gekregen. Door middel van reconstructie met behulp
van Born'sche wasplaten, gemodificeerd door Peter, en zooals
deze ze gebruikte bij zijn studie van den normalen nierbouw, gelukte
het 200 maal vergroote wasmodellen der nephronen te maken, waar-
aan de veranderingen van de glomeruli met hare arteriolen en van
de tubuli nauwkeurig bestudeerd konden worden. Daarnaast werden
met
bewonderenswaardig geduld pluispreparaten vervaardigd van
in verdunde formahne (1 op 10) of in Kaiserhng gefixeerd weefsel,
hetwelk bij kamertemperatuur in geconcenteerd zoutzuur gedurende
längeren of korteren tijd gemacereerd was. Het aldus uiteengevallen
weefsel werd daarna vele malen zeer voorzichtig uitgespoeld in
gedistilleerd water en tenslotte werd met een tweetal naalden onder
het binoculair microscoop getracht de nephronen te isoleeren. Aldus
werkende, zijn deze Amerikanen bij klinisch en pathologisch-ana-
tomisch nauwkeurig bekende gevallen van het eindstadium der

-ocr page 57-

chronische glomerulonephritis, tot zeer verrassende resultaten ge-
komen.

Zij hebben allereerst een verwijde tubulus vanaf zijn glomerulus
pyelumwaarts gereconstrueerd en de lengte van de verschillende
deelen van het nephron bepaald door bij den opbouw van het was-
model een fijn koperdraadje in het lumen van den betreffenden
tubulus te verwerken. Door vervolgens de was te smelten, kon het
koperdraadje gemeten worden en daarbij bleek, dat de verwijde
buisjes duidelijk in lengte waren toegenomen, wat betreft hun
„proximal convolutionquot; (Hauptstück). Dit gedeelte van het nephron
vertoonde een sterke kronkeling met plaatselijke verwijdingen, soms
met verdikten wand, doch meestal ook met een endotheelachtige
bekleeding. Het Hauptstück gaf vaak een duidelijke hypertrophie en
hyperplasie te aanschouwen, waarbij de lengte kan verdubbelen en
het volume tot 12 maal het normale kan toenemen. De nauwe atro-
phische buisjes daarentegen hadden een meer gestrekt verloop en
van een lengtetoeneming van de tubulus kon in dat geval niet ge-
sproken worden. De wijdte bleek bovendien zeer wisselend te zijn.
Opvallend was de vetafzetting in de veranderde buisjes, welke in
den loop daarvan plotseling begon, voornamelijk in de gedilateerde
gedeelten. De vetafzetting eindigde bij den overgang in de Henle-
sche lis. Dat de verschillende veranderingen in één en hetzelfde
nephron kunnen voorkomen, blijkt uit de volgende zinsnede. „The
change in the proximal convolution, whether taking the form of
an atrophy, a hypertrophy, a dilatation or a hyperplasia, has been
described so far as affecting this segment in a single manner, the
result being the production of a tubule that is either greater or
smaller than the original structure. This often occurs, but in many
instances single units show a combination of all these changes.quot;

Door de lengtetoeneming van het Hauptstück zakt dit in het merg
uit („The proximal convolution extends down deeper into the
medullaquot;), waardoor een uitbuiging van de Henle'sche lis plaats
vindt en een verschuiving van het dunne gedeelte daarvan. Nor-
maliter komen bij den mensch lange en korte Henle'sche lissen voor,
in een verhouding van 1 op 7. Bij de lange lissen bevindt zich het
nauwe gedeelte zoowel in den neerdalenden tak als in den opstij-
genden, doch bij de korte gewoonlijk alleen in den neerdalenden tak.
zoodat de eigenlijke lis dan gelegen is in het wijde gedeelte. Als

-ocr page 58-

gevolg van de lengtevermeerdering van het Hauptstück wordt het
dunne gedeelte van de Henle'sche lis, bij de korte lissen, van descen-
deerend geheel ascendeerend en wordt de neerdalende tak der lis
uitsluitend ingenomen door het gehypertrophieerde Hauptstück.

De hypertrophic en hyperplasie beperkten zich alleen tot het
Hauptstück. In het verdere verloop van het buisje zien we slechts
passieve veranderingen, hoofdzakelijk dilatatie. De lumina, zeer
wisselend in wijdte, bevatten vaak een granulaire, vettig gedegene-
reerde, heterogene massa. De wand bevat in tegenstelling met die
van het Hauptstück slechts weinig vet.

Door L ö h 1 e i n vooral was de meening verkondigd, dat bij
verwoesting van de glomerulus als zoodanig, ook de bijbehoorende
tubulus ten ondergang gedoemd was en hoewel zulks door de andere
nierpathologen, zooals Volhard, Fahr, Aschoff niet zoo
scherp geformuleerd werd, was dit tot op heden de algemeen ge-
huldigde opvatting. De onderzoekingen van Oliver, Lund en
Seaward Luey toonden evenwel aan, dat er zijn aglomerulaire
tubuli en atubulaire glomeruli, benevens afzonderlijk cysten van
uiteengerukte tubuli. „If the tubule may be interrupted at its exit
from the glomerular body, a point of structural weakness, such an
interruption is also possible at any place or at repeated places in
its course.quot; Waar het zelden gelukt een nephron in zijn geheel te
isoleeren, spreekt het vanzelf, dat de grootste nauwlettendheid be-
tracht moet worden om aglomerulaire tubuli en cysten van kunst-
producten te kunnen onderscheiden. Daarom werd het blinde uit-
einde van het buisje steeds bij sterke vergrooting bekeken, waarbij
dan bleek, dat de afgesnoerde tubulus afgerond of spits toeloopend
eindigde.

De cysten, de aan beide zijden afgesnoerde tubuli, zijn rond, ovaal
of langer en meer peervormig. Ze worden voornamelijk aangetroffen
in het perifere merg, doch ook in den bast en in het verwijde lumen,
omgeven door atrophisch, atypisch epitheel, vindt men een hyaline
massa. Het is moeilijk uit te maken van welk gedeelte van het
nephron deze cysten afkomstig zijn, doch waarschijnlijk van de
„proximalquot; of „distal convolutionquot; (tubuli contorti van de eerste of
tweede orde).

Bij de aglomerulaire tubuli bleek, dat de cellen van de buisjes kort
achter de afsnoering gehypertrophieerd waren. Aglomerulaire tubuli

-ocr page 59-

en atubulaire glomeruli werden gevonden in de omgeving van de
atrophische buisjes.

De aglomerulaire tubuli en cysten zouden ontstaan ten gevolge
van verhoogden en onregelmatig verdeelden druk, veroorzaakt door
het ontstekingsexsudaat en het granulatieweefsel op de veranderde
tubuli, terwijl in een later stadium contractie van het bindweefsel
een belangrijke rol zou spelen.

Dat de cysten voor urineafscheiding geen beteekenis hebben, is
vanzelfsprekend, doch hoe moeten de aglomerulaire tubuli be-
schouwd worden? Zijn zij slechts residuen van een verwoestings-
proces zonder meer, of hebben zij nog een functie te vervullen bij
de urinevorming? Vanuit een morphologisch oogpunt bekeken is
deze vraag niet te beantwoorden. Het feit evenwel, dat in de nier
talrijke hypertrophische buisjes worden aangetroffen en de patient
eerst in een later stadium is gestorven, pleit voor de functioneele
beteekenis dezer buisjes. De diffuse glomerulonephritis met vele
atrophische tubuli leidt sneller tot den dood dan de glomerulo-
nephritis, waarbij de hypertrophische buisjes op den voorgrond
treden, omdat de laatste, zij het op primitieve wijze de functie van
de glomeruli zouden overnemen. In dit verband deelen Oliver
c.s. vergelijkend biologisch mede, dat bij sommige visschen de glo-
meruli op bepaalden leeftijd degenereeren en verdwijnen en de
aglomerulaire tubuli de geheele nierfunctie overnemen. Bij deze vis-
schen gaan de glomeruli door degeneratie ten gronde en bij den
mensch ten gevolge van een ontstekingsproces. Het eerste is normaal
en physiologisch, het tweede daarentegen abnormaal en pathologisch
en als gevolg daarvan is natuurlijk ook de aanpassing veel gebrek-
kiger. „He (de mensch) dies, therefore before the kidney is aglo-
merular, as perhaps would the fish if it had not gills to help in
elemination.quot; Ook van physiologische zijde vindt dit vraagstuk
den laatsten tijd weer belangstelling, gezien de uitspraak van
Marshall in 1934: „In the human kidney, where filtration-re-
absorption appears under ordinary conditions to play a predominant
rôle for the normal urinary constituents, it is possible that under
certain pathological conditions the more primitive secretory process
in the tubule may be of major importance.quot;

Ook op het gebied der vaatveranderingen en bloed voorziening
hebben deze Amerikanen zeer mooie resultaten weten te boeken.

-ocr page 60-

Normaliter gaat het bloed vanuit de art. arciformis via de art. inter-
lobularis en het vas afferens naar de glomerulus, alwaar verschil-
lende opgeloste stoffen worden uitgescheiden, om vervolgens via
het vas efferens zich over de haarvaten van den bast te verspreiden.
Behoudens een gering aantal haarvaten, welke rechtstreeks uit de
art. interlobularis stamt, ontvangen bijna alle haarvaten in den
bast hun bloed over de glomeruli. Anastomosen tusschen de capillair-
gebieden der verschillende nephronen komen niet voor. Op welke
wijze de tubuli van bloed voorzien werden, wanneer de glomeruli
in de bloedsbaan geheel of ten deele waren uitgeschakeld, was een
vraag, welke op de 15de vergadering van de Deutsche Pathologische
Gesellschaft een punt van intensieve bespreking vormde. Orth
gaf aldaar als zijn meening te kennen, dat, waar de cellen van de
atrophische buisjes nog leefden, ze dus ook toch nog gevoed wer-
den. Hoe dit evenwel geschiedde was nog duister, totdat in 1919
Elze en Frl. Dehof ontdekten, dat vanuit het vas afferens
een fijn takje uitgaat, waardoor het bloed zonder de glomerulus
te passeeren, in het capillairnet van den bast terecht kan komen. Dit
takje, bekend als de Ludwig'sche arterie moet als de voornaamste
collateraalbaan bij afsluiting van de glomeruli beschouwd worden,
een omstandigheid, waarop Gross (26) bij zijn beschrijving van
de „Kriegsnierequot; in hetzelfde jaar reeds wees. In de normale nier
is deze Ludwig'sche arterie moeilijk te vinden, doch bij de was-
modellen en pluispreparaten van Oliver c.s. kwam aan het licht,
dat deze shunt bij de chronische glomerulonephritis sterk ontwikkeld
is en vaak van gelijken omvang als het vas afferens waar het vanuit
gaat. Het vas efferens daarentegen was kleiner geworden en moeilijk
te vinden. De Ludwig'sche arterie is het ventiel, waardoor het bloed
kan ontsnappen bij afsluiting van de glomeruli voor de bloedpassage.
„Closure of the capillary bed in the glomerulus by any means would
at once open by hydrostatic pressure the by-pass of the shunting
vessel, and the circulation to the tubules might therefore be scarcely
interrupted.quot; Het bloed, dat op deze wijze de tubuh bereikt, is
evenwel niet ontdaan van die stoffen, welke bij normalen gang van
zaken in de glomeruli worden uitgescheiden en de kans, dat door
deze stoffen hypertrophic en hyperplasie der tubuli tot stand komt,
moet verre van denkbeeldig geacht worden. Door deze omstandig-
heid zou ook het feit verklaard worden, dat de hypertrophic en

-ocr page 61-

hyperplasie, welke optreden bij compensatoire hypertrophie na
nephrectomie, veel minder duidelijk zijn, daar in dit geval geen ver-
andering van de kwaliteit van het bloed heeft plaats gevonden.

Het verschijnsel, dat de degeneratieve vetinfiltratie zeer plaatselijk
in de nephronen optreedt en vaak zeer plotseling eindigt, wordt in
verband gebracht met een storing in de bloedvoorziening, ten gevolge
van obliteratie van zeer kleine vaatjes.

Tenslotte weidt Oliver c.s. nog zijn aandacht aan den inhoud
der buisjes. In het lumen wordt gevonden een heldere, homogene,
doorschijnende massa of een heterogene, gegranuleerde massa,
waarin vaak vetdruppeltjes voorkomen en die beide aanleiding kun-
nen geven tot verstopping en uitzetting van de tubuli. De homogene
massa strekt zich in den regel uit over de perifere verzamelbuisjes,
het Schaltstück, het Zwischenstück en de breede tak van de
Henle'sche lis. Het buisje is daarbij over zijn geheele lengte gelijk-
matig uiteengezet. De heterogene, gegranuleerde massa wordt ge-
vonden in de perifere en centrale verzamelbuisjes. het Schalt- en
Zwischenstück en zoo het verder stroomopwaarts wordt aangetrof-
fen, is dit een gevolg van een ophooping in een uitgezet gedeelte
van het buisje. „No typically formed casts are ever seen in these

upper reaches of the tubule.quot;

Hetgeen aan gegranuleerde cyhnders in de blaasurine gevonden
Wordt, is voornamelijk in de perifere en de centrale verzamelbuisjes
gevormd, ofschoon de samenstellende elementen van elk deel van
de tubulus afkomstig kunnen zijn. Typisch is het. dat in het laatste
stadium slechts zeer groote cylinders in de urine worden aangetrof-
fen. Deze cyhnders zijn geheel in overeenstemming met de wijdte
van de ducti Bellini. De kleine cyhnders worden dan blijkbaar tegen-
gehouden. De urine sijpelt er langs of er door en kan de cylinders.
die echter weer aangroeien, uiteen doen vallen.

Hebben de onderzoekingen van Oliver. Lund en Sea-
ward L u e y licht geworpen op punten betreffende de chronische
glomerulonephritis, die voordien vrij duister waren, het vorige jaar
verschenen proefschrift van Kits van Waver en (44) maakt
de kwestie der endotheelvermeerdering bij de acute glomerulo-
nephritis wederom actueel. Het was Kits van Waver en
opgevallen, dat vrijwel alle nierpathologen spraken van endotheel-

-ocr page 62-

vermeerdering in het acute stadium van glomerulonephritis, doch
dat slechts een enkele van hen, ondanks de beschreven proliferatie
in de jonge stadia, mitosen had waargenomen.

Langhans wees er speciaal op, dat hij nimmer kerndeelings-
figuren had gezien en toch meende hij endotheelvermeerdering te
moeten aannemen. Nauwerck kwam bij zijn nephritisstudiën
niet zelden beelden tegen, die misschien als kerndeelingsfiguren
waren aan te merken, dus geen duidelijke mitosen. Von Kahl-
den uitte zich zeer positief door te verklaren, dat hij aangaande
de endotheelwoekering slechts negatieve bevindingen kon vermelden.
Nimmer had hij beelden gezien, die op mitosen wezen. L ö h 1 e i n.
Volhard, — die sprak van een „Vakatwucherungquot; — en F a h r
legden den nadruk op de endotheelvermeerdering, doch kerndeelings-
figuren werden door hen niet beschreven. Ook Herxheimer,
Graff, Mertz, Ob er ling, Hückel e.a. wezen op kern-
vermeerdering in de glomeruli, doch mitosen schenen zij niet te
hebben waargenomen, althans zij vermeldden zulks niet. Slechts
Gross en Kuczynski beschreven mitosen in de glomeruli
van acuut ontstoken nieren en vestigden daarop speciaal de aan-
dacht.

Naar aanleiding van deze tegenstrijdigheid heeft Kits van
W a
V e r e n tellingen verricht van de intracapillaire kernen van
glomeruli van een drietal normale nieren en van een nauwkeurig
bestudeerd geval van glomerulonephritis in het genezend stadium,
waarbij hij, teneinde de verschillende grootte der glomeruli te elimi-
neeren, werkt met het begrip kerndichtheid. Door de behandeling
van zijn weefselstukjes volgens de kookmethode van Hung See
L u, waardoor de basaalmembraan scherp gecontoureerd wordt, zijn
epi- en endotheelkernen vrij duidelijk van elkaar te onderkennen.
Hij gaat uit van de gedachte, dat als gevolg van de zwelling der
endotheelkernen deze kernen als fragmenten in verschillende opeen-
volgende coupes komen te liggen, althans in meer coupes dan indien
geen zwelling der kernen heeft plaats gevonden. Deze omstandig-
heid doet meer kernsegmenten in een glomeruluscoupe waarnemen,
indien kernzwelling is opgetreden. Men zou dus op deze wijze den
indruk van kernvermeerdering kunnen krijgen.

Kits van Waveren heeft nu met behulp van een door
hem afgeleide formule het aantal kernmiddelpunten bepaald ten

-ocr page 63-

opzichte van het aantal kernsegmenten in 2 en 4 dikke coupes en
aan de hand van de daarbij verkregen resultaten bij de bovenge-
noemde vier nieren, komt hij tot de volgende conclusie: „Met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan men dus van deze nier
met klinisch vastgestelde en pathologisch-anatomisch zeer duidelijke
acute glomerulonephritis in het genezingsstadium gezegd worden,
dat
een werkelijke vermeerdering van het aantal kernen in haar ont-
stoken glomeruli niet heeft plaats gevonden, ondanks het feit, dat
de coupes der glomeruli een flink boven het normale uitkomend
aantal kernsegmenten bevatten.quot; Indien deze waarneming in het
algemeen geldt voor de acute glomerulonephritis, is hiermede het
feit verklaard, dat slechts door enkele onderzoekers spaarzaam
mitosen bij deze aandoening zijn waargenomen. Door zwelling en
uitbochting der kernen vermeerdert het aantal kernsegmenten in de
coupe en deze toeneming zou volgens Kits van Waveren
..door vrijwel alle auteurs geïnterpreteerd zijn als een
proliferatie
van de endotheelkernen, (cursiveering van den schrijver) zonder
dat het strikte bewijs hiervoor geleverd is, terwijl bovendien de aan-
wezigheid van kerndeelingsfiguren, welke men toch graag hierbij
dan zou zien, door de meesten wordt ontkend of niet vermeld.quot; Hij
wijst er bovendien nog op, dat het aantrekkelijke van deze voorstel-
hng is gelegen in het feit, dat men zich nu veel gemakkelijker het
anatomisch gebeuren bij een volkomen genezing kan indenken.

De door Kits van Waveren gedane waarneming zal
getoetst dienen te worden aan verschillende gevallen van acute
glomerulonephritis, waarbij de groote kernrijkdom der glomerulus-
doorsneden opvalt en het aantal leucocyten in de capillairwindingen
Weinig of niet vermeerderd is.

De glomerulonephritis, welke den grondslag legt voor de secun-
daire schrompelnier, wordt vrijwel algemeen als zijnde van diffusen
aard beschouwd, zulks mede in verband met haar toxische aetiologie.
Löhlein en later ook Volhard meenen, dat alle glomeruli
nagenoeg gelijktijdig worden aangetast, zulks in tegensteHing met
Kuczynski en Herxheim er, die in de veronderstelling
verkeeren, dat dit niet noodzakelijk is, getuige de uitlating van
Kuczynski. „Es ist offenbar, dasz es nicht angeht von einer
erythrozytenführenden Kapillarschlinge zu sagen, sie sei schon

-ocr page 64-

wieder durchgängig, sie kann ebensogut noch nicht erkrankt sein.quot;

De Duitsche school in het algemeen is echter de meening toege-
daan, dat de glomerulonephritis, als het begin van de secundaire
schrompelnier, van diffusen aard is, zij het dan ook, dat de glomeruU
niet steeds alle gelijktijdig worden aangetast. Tegenover deze op-
vatting staat de afwijkende meening van O b e r 1 i n g (76). Vol-
gens hem zijn de laesies aan de glomeruli in het verloop van de
glomerulonephritis veroorzaakt, onherstelbaar en de eenmaal aan-
getaste glomerulus is meestal ten ondergang gedoemd. „C'est pour
cette raison, que le pronostic des néphrites parenchymateuses infec-
tieuses varie essentiellement suivant la diffusion des lésions
glomérulaires, l'issue dépendant surtout du nombre des glomérules
atteints.quot; Op grond hiervan concludeert hij: Wanneer de zieken in
het acute stadium van hun nephritis sterven, zijn de glomerulaire
laesies bijna altijd gegeneraliseerd. Treedt de dood tijdens het sub-
acute stadium in, dan zijn alle glomeruli aangedaan, doch in zeer
uiteenloopende mate, van het ontstekingsproces in zijn beginstadium
tot sclerose toe. Succombeert de patient in het chronische stadium,
dan kan men twee verschillende beelden aanschouwen. Zijn de
glomerulaire veranderingen van vrijwel gelijken levensduur en
weinig uiteenloopend, wat hun uiterlijk betreft, dan zijn ze groeps-
gewijs gerangschikt. Zijn ze evenwel zeer uiteenloopend, dan kunnen

ze gegeneraliseerd zijn.

In geval de glomerulaire veranderingen gegeneraliseerd zijn vanaf
den aanvang van de aandoening, „le sujet succombe à l'état aigu
de sa néphrite. Mais ce fait est exceptionnel. D'une façon générale
les lésions glomérulaires commencent pas être parcellaires et devien-
nent diffuses qu'ensuite.quot;

Het leven van den patient bij glomerulonephritis is volgens
O b e r 1 i n g afhankelijk van het al of niet gegeneraliseerd zijn

der glomeruluslaesies.

Fahr (15) stelt tegenover de diffuse glomerulonephritis de
haardvormige, welke hij beschouwt als den overgangsvorm tusschen
de L a n g h a n s's c h e glomerulonephritis en de embolische haard-
nephritis van Löhlein. De eerste is diffuus en wordt toxisch
veroorzaakt, de tweede, welke in den regel optreedt in aansluiting
aan een endocarditis, is haardvormig en op te vatten als een ver-
kleinde uitgave van een geïnfecteerd infarct. Tusschen deze twee

-ocr page 65-

vormen plaatst Fahr de haardvormige glomerulonephritis, welke

hij als volgt onderverdeelt:

1.nbsp;De toxisch veroorzaakte haardvormige glomerulonephritis (te
vergelijken met de experimenteel verwekte uraannephritis van
Baehr).

2.nbsp;De bacterieel veroorzaakte haardvormige glomerulonephritis,
als niet etterige uitscheidingsnephritis (thromboseerende glomerulo-
nephritis) en als embolische, niet etterige haardnephritis (reeds
overeenkomende met de haardnephritis van Lö h 1 e i n).

Ook Hückel (35) huldigt deze opvatting.

L ö h 1 e i n (63) daarentegen kant zich fel tegen deze nomencla-
tuur, welke volgens hem verwarrend werkt. Hij acht het begrip
haardvormige glomerulonephritis in strijd met de opvatting der
toxische beschadiging der glomeruli. Wel komen er niet zelden
combinaties voor van echte diffuse glomerulonephritis met haard-
vormige aandoeningen, doch deze haardvormige veranderingen ziet
hij hever ondergebracht bij de interstitieele aandoeningen van haard-
vormigen aard, daar de emboliën niet altijd in de glomeruli, doch
vaak in het vas afferens of in een grooter bloedvat stranden, zoodat
dan bezwaarlijk van glomerulonephritis gesproken kan worden.

Gräff (23) maakt de indeeling van postinfectieuze en intra-
infectieuze glomerulonephritis, waarbij de eerste is te vergelijken
met de diffuse toxische glomerulonephritis volgens Langhans
en L ö h 1 e i n, de laatste vrijwel indentiek is met de haardvormige
glomerulonephritis van Fahr.

-ocr page 66-

HOOFDSTUK III.
DE GLOMERULONEPHRITIS BI] HET RUND.

In tegenstelling met het groote aantal publicaties, welke over de
glomerulonephritis bij den mensch verschenen is, is de literatuur
betreffende de overeenkomstige aandoening bij het rund zeer be-
scheiden en omvat slechts de subchronische (subacute) en chro-
nische gevallen. De acute vorm is tot op heden nog niet beschreven.
Nieberle en Gohrs opperen in hun in 1931 verschenen leer-
boek de meening, dat de acute glomerulonephritis, zooals men die
bij den mensch kent, bij het rund misschien ontbreekt en de aan-
doening reeds van den beginne af sleepend verloopt, terwijl
H j ä r r e zoowel als P r i m g a a r d de „groote, bleeke nierenquot;
beschouwen als een uiting van amyloidose en als zoodanig het be-
staan van een acute glomerulonephritis bij het rund zeer onwaar-
schijnlijk achten.

Nieberle (73) publiceerde in 1921 een artikel „Über die
diffuse Glomerulonephritis des Rindesquot;, waarin hij tot de conclusie
kwam: „Die in der Literatur bisher unter den Namen der chronisch-
parenchymatösen oder indurativ-fibrösen Nephritis (Kitt) auf-
geführten, auch als „grosze blasse Nierequot; bezeichneten Nierenver-
änderungen des Rindes stellen eine echte diffuse Glomerulonephritis
dar, die in ihrem Wesen der subakut und chronisch verlaufenden
Glomerulonephritis des Menschen vöUig entspricht.quot;

In dit artikel beschrijft hij een drietal prototypen, waartusschen
andere door hem waargenomen gevallen te rangschikken zijn.

Macroscopisch onderscheiden zich de door Nieberle be-
schreven nieren door hun grootte (gewicht van tot 3 K.G.),
een min of meer duidelijk verhoogde consistentie, een licht tot
duidelijk gegranuleerde oppervlakte en een bleek voorkomen, vaak

-ocr page 67-

met goed waarneembare gele korreling. Op doorsnede blijkt de bast-
laag sterk verbreed te zijn en vertoont in den regel fijne, radiair
verloopende, gele streepjes. De glomeruli zijn soms waarneembaar
als fijne, grijze bolletjes. In ver voortgeschreden gevallen is de schei-
ding tusschen bastlaag en merg minder scherp en kan men soms bij
loupevergrooting in de centrale bastlaag en in het merg een zeer
groot aantal radiair gerangschikte, polymorphe cysten zien, gevuld
met een homogene, transparante massa.

Microscopisch geeft Nieberle van deze nieren de navolgende
beschrijving. De glomeruli zijn alle veranderd, ze zijn duidelijk ver-
groot, bezitten uitstaande en verbreede windingen en vertoonen
sterke celvermeerdering. De lussen zijn gevuld met een eiwithoudend
netwerk, waarin de talrijke endotheelkernen gelegen zijn, terwijl de
wand vaak hyaline verdikt is. De kernen zijn groot, polymorph en
betrekkelijk
chromatine-arm. De oxydasereactie van Schultze
op de aanwezigheid van leucocyten heeft een negatief resultaat.
Hier en daar, voornamelijk in het perifere deel der windingen, vindt
men enkele lussen sterk gevuld met roode bloedcellen. Het glome-
rulusepitheel vertoont matige zwelling en desquamatie en in de
Bowman'sche ruimte bevindt zich vaak een fijnkorrelige massa. De
Vaatkluwens vullen de Bowman'sche kapsels in het algemeen goed
op. De aldus veranderde glomeruli vertoonen een duidelijke vervet-
ting. Dit beeld door Löhlein. Fahr e.a. volgens Nieberle
op analoge wijze bij den mensch beschreven, waarbij men naast
alteratie ook exsudatie en proliferatie waarneemt, stempelt deze
nieraandoening bij het rund tot een glomerulonephritis.

Het zooeven geschilderde beeld der glomeruh blijft evenwel niet
bestendigd, doch het proces schrijdt voort. Er treedt verkleving
en versmelting der windingen op en de hyaliniseering breidt zich
nit, waarbij de kernen picnotisch ten gronde gaan. De hyaline ont-
aarde vaatkluwens met nog slechts weinig endotheelkernen, ver-
groeien met de eveneens hyaline verdikte kapsels, waarbij het
^itheel ten onder gaat en tenslotte vaatkluwen en kapsel één geheel
borden. Ten gevolge van reparatorische veranderingen ziet men in
9ehyaliniseerde of nog sterk met cellen gevulde windingen, vooral
in het perifere deel der lussen, kleine soms ook wat grootere ruimten,
^elke sterk met roode bloedcellen gevuld zijn. Door deze sterke
opvulling zou de wand der capillairen kunnen scheuren, waardoor

-ocr page 68-

de erythrocyten vrij in de Bowman'sche ruimte zouden komen en

haematurie veroorzaken.

Bij de veranderingen, welke N i e b e r 1 e aan het epitheel waar-
neemt, stelt hij zich op het standpunt van Löhlein, dat deze
veranderingen het gevolg zijn van de glomeruluslaesies, dat deze
laatste dus in het ontstekingsproces de prioriteit bezitten. Doch aan
den anderen kant wil hij de opvatting van Fahr niet geheel en al
ontrouw worden, want hij zegt: „Natürlich kann man die theore-
tische Möglichkeit, dasz ein und dasselbe Gift bei seiner Aus-
scheidung durch die Nieren, Knäuel und Nierenepithelien gleich-
zeitig schädigt, nicht von der Hand weisen, praktisch kann diese
Möglichkeit aber heute der Löhleinschen Lehre keinen Abbruch
mehr tun.quot;

Het tubulusepitheel vertoont „hyalin-tropfigequot; degeneratie en
degeneratieve vetinfiltratie in zeer uiteenloopende mate. Daarbij valt
het op, dat niet het geheele tubulussysteem is aangetast, doch dat de
degeneratie zich hoofdzakelijk beperkt tot het Hauptstück en daarbij
een uitgesproken haardvormig karakter heeft.

Bij de „hyalin-tropfigequot; degeneratie zijn de epitheelcellen duidelijk
opgezwollen en puilen koepelvormig in het lumen der tubuli uit, ter-
wijl zich in het plasma kleinere en grootere hyaline bolletjes hebben
gevormd. Tenslotte barst de sterk uitgezette celwand en komen de
hyaline bolletjes vrij in het lumen te liggen. In andere gevallen vindt
desquamatie van epitheelcellen plaats en vullen deze afgestooten
cellen het lumen der buisjes op.

Bij de degeneratieve vetinfiltratie wijst N i e b e r 1 e erop, dat ook
in de normale rundernier steeds, zij het ook in zeer geringe hoeveel-
heid, vet voorkomt en wel voornamelijk in de epitheelcellen van het
pars medullaris van het Hauptstück. In de „groote, bleeke nierenquot;
wordt het vet hoofdzakelijk gevonden in de cellen van het Haupt-
stück, doch het kan verder overal optreden. Bij voorkeur wordt
het aangetroffen in de epitheliën, die onder den druk van hyaline
cylinders in het lumen der buisjes geatrophieerd zijn. Deze abnor-
male vetafzettingen doen zich macroscopisch voor als de reeds be-
schreven gele korreltjes en strepen.

Naast haarden met sterke degeneratieve veranderingen vindt men
groepjes van tubuli met weinig veranderde epitheliën. Slechts de
kernen dezer cellen zijn vaak onregelmatig groot en N i e b e r 1 e

-ocr page 69-

beschouwt dit als een verschijnsel van reparatorischen aard. Vettig
en „hyahn-tropfigquot; gedegenereerde en afgestooten epitheelce len
vermengen zich in het lumen met de veelvuldig voorkomende hyaline
cylinders, zoodat zeer bonte beelden ontstaan.

Het voorkomen van vele hyaline cylinders in de tubuli in de
centrale bastlaag en het merg, waardoor de buisjes sterk uitgezet
zijn, met elkaar versmelten en dc bekleedende epitheliën duidelijk
geatrophieerd zijn, bestempelt N i e b e r 1 e als karakteristiek voor
het rund en hij merkt daarbij op: „Diese gewaltigen Ausmasze von
Zylinderbildung werden bei der menschlichen Glomerulonephritis
nicht beobachtet und ihnen ist est auch zuzuschreiben, wenn — im
Gegensatz zum Menschen - auch noch bei chronischen, sehr stark
indurativen Fällen von Glomerulonephriüs beim Rinde die Nieren
die mächtige Vergröszerung aufweisen.quot;

Wat de interstitieele veranderingen betreft, treden cellige infil-
tratie en fibrillaire woekeringsprocessen regelmatig op, terwijl vooral
in het merg een vaak sterke hyaline zwelling der intertubulaire
substantie duidelijk waarneembaar is. De infiltraatcellen zijn hoofd-
zakelijk lymphocyten, doch daarnaast ziet men soms zeer veel
plasmacellen. De vermeerdering van het interstitium is haardvormig
en geeft bij oppervlakkige ligging en in eenigszins oudere gevallen
aanleiding tot de fijne granuleering van de oppervlakte van de nier.
Verspreid in het interstitium komt hier en daar vet voor.

De interstitieele veranderingen beschouwt Nieberle als te
Zijn van reactieven, reparatorischen aard, dus geheel secundair en
daarmede ontzegt hij Kitt het recht, om deze bindweefselwoeke-
ring bij een indeeling der nephritiden op pathogenetischen grond-
slag aan te wenden en is de daarbij gegeven naam van nephritis

indurativa fibrosa misleidend.

Tenslotte wijdt Nieberle nog enkele woorden aan de vaat-
veranderingen. „Ich habe auf das Verhalten der Gefäsze besonders
geachtet, jedoch auszer meist unbedeutenden hyalinen Quellungen
nur eine ziemlich regelmäszige Hypertrophie der Muscularis fest-
stellen können. Intimaverfettungen und Verdickungen, bzw. Auf-
faserungen der Elastica interna, die charakteristischen Merkmale
der menschlichen Arteriosklerose habe ich nie beobachtet. Also
hierin unterscheiden sich die Befünde beim Rind wesentlich von
denen beim Menschen.quot; Hij beschrijft de elastica
interna als een

-ocr page 70-

enkelvoudige laag, welke de intima begrenst, terwijl de laatste noch
verdikt is, noch vetafzettingen vertoont. De muscularis is verbreed
en soms ook hyaline gezwollen. Van de elastica externa wordt niet
gesproken.

Aangaande de aetiologie der glomerulonephritis merkt Nie-
berle op, dat waar bij den mensch
Streptococcen en pneumo-
coccen resp. hun toxinen vrij algemeen als de oorzaak dezer
nieraandoening worden aangezien, bij het rund streptococcen-
mastitiden niet zelden voorkomen.

Wanneer men deze door Nieberle beschreven nierverande-
ringen bij het rund vergelijkt met den subacuten (subchronischen)
en chronischen vorm van de glomerulonephritis bij den mensch, dan
vallen oogenblikkelijk een aantal verschilpunten in het oog.

1.nbsp;Bij den mensch komen in het acute stadium van glomerulo-
nephritis vrij veel polymorphkernige leucocyten in de vaatkluwens
voor. Bij het ouder worden der ontsteking verminderd hun aantal.
Desondanks geeft Fahr aan, dat in het subchronische stadium
het aantal polymorphkernige leucocyten nog vermeerderd is ten
opzichte van de normale glomerulus. Het mocht Nieberle even-
wel niet gelukken in zijn subchronische gevallen polymorphkernige
leucocyten in de vaatkluwens aan te toonen.

2.nbsp;De bij den mensch voorkomende proliferatie van glomerulus-
epitheel, de zoogenaamde halvemaantjes, welke vorm wordt
aangeduid als de extracapillaire glomerulonephritis, werd door
Nieberle bij het rund niet waargenomen.

3.nbsp;De bij den mensch in het chronische stadium beschreven vaat-
veranderingen, in den vorm van elastisch hyperplastische intima-
verdikking, „Aufsplitterungquot; van de elastica interna, hyaline zwel-
ling van en vetafzetting in de intima, zijn door Nieberle bij

het rund niet gezien.

4.nbsp;De door Nieberle in zijn chronische gevallen beschreven,
uitgebreide, hyaline cylindervorming in de zeer sterk uitgezette
tubuli, komt bij de chronische glomerulonephritis van den mensch
niet voor.

5.nbsp;Het macroscopische beeld van de chronische glomerulonephritis
wordt bij den mensch aangeduid als een secundaire schrompelnier.
De nier is ten opzichte van de normale duidelijk verkleind. Bij het
rund daarentegen is de chronische vorm van de „groote, bleeke

-ocr page 71-

nierenquot; gekenmerkt door hypertrophie en zijn de nieren vaak vele

malen grooter dan de normale.

Folke Henschen (28) volgt bij zijn beschrijving van de
..groote, bleeke nierenquot; van het rund in het handboek van I o e s t
(1923), geheel de bovengenoemde onderzoekingen van N i e b e r 1 e,
zoodat volstaan kan worden met daarnaar te verwijzen.

P o h e n (82) beschrijft in 1924 een geval van nephritis chronica
indurativa bij een rund lijdende aan longtuberculose. De diffuus ver-
anderde. hcht gegranuleerde, sterk vergroote, grijsgele meren met
vochtige sneevlakte en verbreede bastlaag. vertoonen volgens
P
O h e n het navolgende microscopische beeld.

De glomeruh zijn vergroot (150-300 en omgeven door een
sterk verdikte Bowman'sche kapsel, bestaande uit n^uw gevormd
bindweefsel, hetwelk een doorsnede bezit van 80-100 yi. De win-
dingen zijn
gecomprimeerd en ten deele atrophisch. In de ruimte
tusschen de vaatwindingen en de Bowman'sche kapsel bevindt zich
een homogene massa met weinig cellen, bestaande uit erythro-,
lympho- en leucocyten. Deze ruimte heeft een grootte van 90—150
en is
halvemaanvormig. Vele glomerulusepitheekellen zijn gezwol-
len. In de omgeving der aldus veranderde glomeruli vindt men
kleine, rondcellige infiltraathaardjes, „wdche Lympho- und Leuko-
zyten in fast gleicher Menge enthahen.quot;nbsp;, j , ,

Het interstitieele bindweefsel is sterk vermeerderd bevat ver-
spreide hoopjes rondcellen en vertoont plaatselijk hyaline degene-

'^De middelgroote en kleine arteriën hebben een verdikten wand
Bij sommige arteriën „sind die Endothdzellen gewuchert und
liegen in mehreren Schichten übereinander.quot; Bij enkele vaatjes neemt
Pohen een onderbreking van de endotheelbekleeding waar en
daar ter plaatse bevinden zich endotheelcellen vrij in het vaatlumen.
Rondom de bloedvaten zijn infiltraatcellen in den vorm van lympho-

en leucocyten aanwezig.

De tubulusepitheelcellen vertoonen parenchymateuze degeneratie,
degeneratieve vetinfiltratie en desquamatie. In het lumen der
tubuli bevinden zich roode en witte bloedcellen. Het meest op-
vallend zijn echter de hyaline cylinders in de cysteus verwijde
buisjes in het merg. welke slechts door smalle bindweefselstrookjes
gescheiden zijn. Naast de cysteus verwijde tubuli. ontstaan ten ge-

-ocr page 72-

volge van urinestuwing, wijst Pohen op de aanwezigheid van
atrophische buisjes, veroorzaakt door comprimeering van het om-
ringende bindweefsel.

De vermelding van het door Pohen beschreven geval verdient
om meer dan één reden aanbeveling. In de allereerste plaats is de
beschrijving van het macroscopische beeld der nieren vrijwel geheel
in overeenstemming met dat van het chronische stadium der glo-
merulonephritis, zooals Nieberle dat aangeeft, doch met de
microscopische bevindingen van Pohen is zulks niet het geval.
De vergroote glomeruli bevatten geatrophieerde en gecomprimeerde
vaatkluwens, die de ruimte binnen de Bowman'sche kapsels slechts
ten deele opvullen. Omtrent de bloedvulling en de gesteldheid van
het endotheel in de vaatkluwens wordt niets vermeld, terwijl noch
synechiën, noch hyaline ontaarde windingen worden beschreven. Hij
wijst er slechts op, dat vele glomerulusepitheelcellen gezwollen zijn
en dat zich in de ruimte tusschen vaatkluwen en Bowman'sche
kapsel, behalve een homogene massa, ook een weinig cellen bevin-
den, waaronder leucocyten. Het door Pohen gegeven beeld van
de glomerulusveranderingen vindt men noch bij de glomerulo-
nephritis van den mensch, noch bij de door Nieberle gegeven
beschrijving van de „groote, bleeke nierenquot; bij het rund. Desondanks
spreekt Pohen van een glomerulitis, doch duidt de nierveran-
deringen in zijn geheel aan met den pathogenetisch weinig zeggenden
naam van nephritis chronica indurativa. Mede in verband met de
sterke bindweefselvorming zegt hij: „Diese produktiven Vorgänge,
die neben der bestehenden Glomerulitis und die Degenerations-
erscheinungen an den Parenchymteilen obwalten, lassen den Schlusz
zu, dasz das Leiden schon längere Zeit besteht, also einen chroni-
schen Charakter hat.quot;

Men krijgt den indruk, dat Pohen deze glomerulusveranderin-
gen, die veel meer in de richting van stuwing en drukatrophie wijzen,
toch niet van dien aard heeft gevonden om het geheel als chronische
glomerulonephritis aan te duiden, niettegenstaande hij het woord
glomerulitis gebruikt. Zeer waarschijnlijk is de door Pohen be-
schreven nephritis oorspronkelijk een interstitieele nephritis. Op-
vallend zijn daarbij in dit stadium de vele waargenomen leucocyten.

In de tweede plaats vragen de beschreven vaatveranderingen de
aandacht. Behalve endotheeldesquamatie in kleine en middelgroote

-ocr page 73-

arteriën, vermeldt Pohen intimawoekermgen. waarbx, de endo-
theelcellen in
verschillende lagen over elkaar heen hggen. De wand
dezer vaatjes is verdikt. Over de ligging van de elastica interna
ten opzichte van de intima en van de muscularis noch over c^e
elastica externa wordt met een enkel woord gerept. Intusschen is
het van belang te achten deze
vaatveranderingen te

Ebeling (10) vermeldt in 1925 een negental door hem
onderzochte
'gelallen van ..groote. bleeke nierenquot; ^et ^
hij vergelijkt zijn bevindingen met die van de chronische glomerulo
nephritis van den mensch. Hij merkt daarbij op. dat de „groote.
bleeke nierenquot;, vroeger beschreven als chronische, parenchymateuze
of interstitieele nephritis, al naar den aard van de meest op den
voorgrond tredende veranderingen, bij zeer
sterke bindweefsel-
vorming ook wel aangeduid als nephritis induraüva fibrosa, vooral
bij oudere koeien vrij veel voorkomen. Het gewicht van beide meren
te
samen varieerde in zijn gevallen van 2—6^ K.G.

Het histologische onderzoek geschiedde aan 5 dikke coupes
gekleurd met haemaluin, volgens van Gieson en met scharlakenrood

op de aanwezigheid van vet.nbsp;i j u

De glomeruli zijn vergroot, soms echter kleiner dan normaal, doch

in dat geval zijn ze geheel verwoest. De vaatkluwens zijn m den
regel bloedledig. aanvankelijk kernrijk. waarbij de Polymorphe
kernen goed gekleurd zijn. De windingen zijn langer en breeder
dan normaal. In dit stadium zijn de glomerulusepitheelcellen mei
hun groote, licht gekleurde, ovale kernen nog duidelijk van de
endotheelcellen te onderkennen. Bovendien neemt men een hyaline
verdikking van den wand der windingen waar. benevens verklevm-
gen van de windingen onderling en met de omgevende kapsel.
Vervolgens krijgt men uitbreiding der hyaliniseering waarbi) de
kernen kleiner worden, verbleeken en tenslotte verdwenen. Het

eindresultaat is volgens Ebeling een niet nader te definieeren

massa. De ruimte binnen de Bowman'sche kapsel is. behoudens de
aanwezigheid van het vaatkluwen, aanvankelijk ledig of met eiwit-
halvemaantjes gevuld, terwijl soms wat roode bloedce len aanwezig
Zijn.
Slechts zelden worden enkele afgestooten kapselepitheelcellen
aangetroffen, die echter nimmer in groote groepen of concentrische
lagen voorkomen. Regelmatig vindt ook Ebeling vet m de
glomeruli in den vorm van zeer fijne bolletjes.

-ocr page 74-

Het parenchym vertoont haardsgewijze „hyalin-tropfigequot; degene-
ratie en degeneratieve vetinfiltratie en vooral daar het duidelijkste,
waar de glomeruli het meest veranderd zijn of uitgebreide hyaline
cylindervorming heeft plaats gevonden. Bij de degeneratieve vet-
infiltratie wijst hij erop, dat dit geen „Speicherungquot; van vet is, omdat
daarvoor de opslag te onregelmatig is en er bovendien nog andere
degeneraties in het spel zijn. De tubuh zijn vaak verwijd en met
zware hyahne cylinders opgevuld.

Het interstitium in de bastlaag is haardsgewijs vermeerderd en
bevat kleincellig infiltraat. Deze bindweefselwoekering is geheel
secundair. In het merg is het interstitium vaak verbreed en hyaline
gezwollen, terwijl de afvoerende buisjes verwijd zijn.

De bevindingen van E b e 1 i n g zijn vrijwel geheel in overeen-
stemming met die van Nieberle. Ook hij beschrijft geen poly-
morphkernige leucocyten in de glomeruli, noch veranderingen aan de
bloedvaten in den vorm van elastisch hyperplastische intimaverdik-
kingen of hyaline zwelhng of degeneratieve vetinfiltratie van de
intima en ook E b e 1 i n g heeft bij het rund geen extracapillaire
glomerulonephritis waargenomen.

Kitt (45) huldigt omtrent de nephritis fibrocystica, door hem
aangeduid als nephritis fibrovesiculosa, een geheel afwijkende op-
vatting, welke duidelijk verschilt met die van Nieberle, Hen-
sehen en E b e 1 i n g.

Zooals reeds bleek in hoofdstuk I, bij het overzicht van de
indeeling der nierontstekingen, verleent Kitt aan de glomerulo-
nephritis geen aparte plaats, alhoewel hij het bestaan ervan toch
ook niet geheel en al ontkent. In zijn in 1911 verschenen druk van
het leerboek der pathologische anatomie der huisdieren schrijft Kitt
aangaande de glomerulonephritis: „Ja es ist fraglich, ob sie über-
haupt eine Sonderstellung verdient, da sie einerseits der parenchy-
matösen und diffusen Nephritis sich subsummieren läszt, anderseits
die verschiedenert chronischen Nephritiden begleitet und nur im
topographischen Sinne erwähnenswert ist.quot; Geheel in overeenstem-
ming met deze opvatting is de beschrijving van de glomerulonephritis,
in de in 1927 vernieuwde druk van zijn leerboek, kort en onvolledig.
Hij schrijft: „Man findet Glomerulonephritis öfters bei Rindern,
ausgeprägt durch rote Pünktchen, welche in Unmenge in der Nieren-
rinde verstreut sind und akut hyperämische und blutende Glomerulis

-ocr page 75-

vorstellen.quot; Wat Kitt in dezen bedoelt weer te geven is niet
recht duidelijk. Wenscht hij misschien de aandacht te vestigen op
petechiën, die ook bij den mensch voorkomen, vooral in het recon-
valescente stadium der nieraandoening? Voor het overige is
hyperaemie, afgezien misschien van het allereerste begin in analogie
bij den mensch, voor zoover bekend geen kenmerk van de glome-
rulonephritis bij het rund. Eenigzins beter te volgen is Kitt
wanneer hij zegt: „Zuweilen aber kenzeichnet sich die Glomerulo-
nephritis, wie ich an Kalbs-, Pferde- und Hundenieren gesehen habe,
durch trüb grauweisse, stecknadelkopfkleine Pünktchen, die sich
scharf im dunkelrotbraunen Nierenparenchym abheben: auch auf
Halbierschnitten sind solche Pünktchen, dazu auch feine trübgraue
Streifen ersichdich. Die Pünktchen bilden sich durch hyaline
Exsudatausgüsse der Glomeruluskapsel, die Streifen durch homo-
gene Zylinderbildungen und Epitheldegeneration in den Harn-
kanälchen.quot;

Bij de beschrijving van de nephritis indurativa fibrosa — iden-
tiek met de chronische glomerulonephritis van Nieberle —
volgt terloops de mededeeling, dat hier en daar glomeruli worden
aangetroffen, die geheel gehyaliniseerd of tot solide bindweefsel-
kpgels geworden zijn en daarbij geen kapselruimte meer bezitten.

' Daar Kitt vanuit een pathogenetisch oogpunt bekeken aan
de glomerulonephritis bij dieren weinig of geen waarde toekent.
Wijdt hij ook betrekkelijk weinig aandacht aan de beschrijving der
glomerulusveranderingen en doet hij zulks ook niet in vergelijking
met deze aandoening bij den mensch. Noch op den kernrijkdom,
noch op de armoede aan roode bloedcellen van de glomeruli wordt
gewezen en zelfs de hyahniseering der vaatkluwens wordt ter-
nauwernood aangeroerd.

Primgaard (84) verkondigt in 1930 de meening, dat de
door Nieberle beschreven subchronische en chronische glo-
merulonephritis oorspronkelijk geen ontsteking is, doch een uiting
van algemeene amyloidose met locahsatie van de meest op den
voorgrond tredende veranderingen in de nieren. Behalve in deze
organen wordt in geringe mate en niet constant amyloid gevonden,
Voornamelijk rondom de fijnere arteriënvertakkingen, in de bij-
nieren, milt en lever. Deze algemeene amyloidose komt volgens
Primgaard voor bij oudere koeien, vooral in het verloop van

-ocr page 76-

etteringsprocessen en bij door coccen veroorzaakte mastitiden.
Tuberculose zou in tegenstelling bij den mensch in deze geen rol
spelen. De door Primgaard toegepaste kleurreacties op de
aanwezigheid van amyloid waren niet steeds constant, doch zulks
pleit volgens hem niet tegen de diagnose amyloidose, want ook bij
de humane amyloidose is dit het geval. Het amyloid, dat in de
vergroote glomeruli in den wand der capillairwindingen wordt aan-
getroffen, waardoor deze vernauwd worden en het aantal kernen
vermindert, kleurt zich volgens van Gieson-Hansen geel, terwijl
hyaline met deze kleurmethode rood getint wordt. Ten bewijze,
dat het geen ontsteking van de glomeruli is, vermeldt hij, dat hij
geen polymorphkernige leucocyten in de vaatkluwens heeft ge-
vonden ,,selbst nicht in frisschen Fällen.quot;

De veranderingen, welke in het stroma optreden in den vorm
van kleine ontstekingshaardjes, bestaande uit plasmacellen en
lymphocyten en die ook bij interstitieele nephritiden voorkomen,
beschouwt Primgaard als het directe gevolg van het agens,
hetwelk ook de amyloidafzetting bewerkstelligd heeft. De inter-
stitieele veranderingen zijn dus volgens Primgaard niet se-
cundair, zulks in tegenstelling met de opvatting van Nieberle.

In het merg beschrijft hij groote hoeveelheden amyloid, gelegen
rondom de Henle'sche lissen en de capillairen, welke daardoor als
door een mantel omgeven zijn. Speciaal legt Primgaard den
nadruk op het feit, dat hij geen veranderingen aan de intima der
bloedvaten, noch verschijnselen van arteriosclerose gevonden heeft.

Tenslotte komt hij omtrent de door Nieberle beschreven
chronische glomerulonephritis tot de volgende conclusie: „Es han-
delt sich also um eine Amyloidnephrose, als Glied einer all-
gemeinen Amyloidose, wobei Nieren und Nebennieren am stärk-
sten ergriffen sind und wobei die Veränderungen in Leber und
Milz mitunter so gering sind, dasz sie erst bei sehr gewissenhafter
Untersuchung entdeckt werden. Die Nephrose ist mit entzündlichen
Veränderungen verbunden, die wesentlich als disseminierte, inter-
stitielle plasma- oder lymphzellige Herde auftreten. Was nun das
Primäre ist und was später das am meisten hervortretende wird,
ist wahrscheinlich von dem Grundleiden abhängig oder von dem
Stoff, der das Grundleiden verursacht. Bei den Glomerulusverän-
derungen fallen bald die Amyloidablagerungen, bald die Kapsel-

-ocr page 77-

Veränderungen am meisten in die Augen; ein Schema über eine
bestimmte Reihenfolge der Veränderungen läszt sich nicht auf-
stellen.quot;

In het in 1931 versehenen leerboek van Nieberle en Gohrs
(75) trekt eerstgenoemde tegen de opvatting van Primgaard
te velde. Alhoewel hij toegeeft, dat de glomerulonephritis bij
dieren niet die voorname plaats inneemt als bij den mensch en bij
dieren de interstitieele nephritis meer op den voorgrond treedt,
zegt Nieberle toch: „Beim Rind, d.h. vor allem bei Kühen,
ist Glomerulonephritis, wie ich vor vielen Jahren schon gezeigt
habe, nicht selten. Man kann sie in gröszeren Schlachthöfen an
jeden Schlachttag feststellen.quot; Niettegenstaande het feit, dat het
acute stadium van de glomerulonephritis bij het rund niet bekend
is, verdedigt Nieberle zijn standpunt tegenover Primgaard,
door erop te wijzen, dat alvorens hyaliniseering der glomeruli
optreedt, reeds ontstekingsverschijnselen aan de glomeruli worden
waargenomen. Hij erkent, dat bij kleuring met kongorood het hya-
line zich kleurt als ware het amyloid, doch aan den anderen kant
vestigt hij de aandacht erop, dat niet uit het oog verloren mag
worden, dat de grens tusschen amyloid en hyaline niet scherp te
trekken is. Tenslotte zegt hij aangaande de bevinden van P r i m-
gaard: „Die Befunde von Primgaard sind insofern richtig,
als in den betreffenden Nieren tatsächlich mit Hilfe der Kongo-
rotfärbung, aber in der Regel auch nur mit ihr, in den Glomerulis
Und im Interstitium, namentlich des Markes, die Amyloidreaktion
mehr oder minder deutUch zeigende hyaline Massen sich nach-
weisen lassen.quot;

H j ä r r e (33) steunt in zijn pubhcatie over het voorkomen van
amyloiddegeneratie bij dieren (1933) de opvatting van Prim-
gaard.

In den loop van 10 jaar heeft hij 64 gevallen van amyloidose
waargenomen, waarvan 8 bij het paard. 32 bij het rund, 11 bij den
hond, 1 bij de kat. 1 bij den haas. 8 bij de kip. 1 bij den kalkoen
en 2 bij de eend. De 32 gevallen bij het rund betroffen niet minder
dan 31 maal de nieren. Tegenover deze waarnemingen staan vol-
gens Hjärre slechts 4 gevallen van amyloidose bij het rund
aangegeven in het handboek van J o e s t over de jaren 1897—1906.

De „groote. bleeke nierenquot;, beschreven als chronische paren-

-ocr page 78-

chymateuze nephritis en later als chronische glomerulonephritis,
verbergen volgens H j ä r r e verscheidene gevallen van nier-
amyloidose. Ten gevolge evenwel van de secundair optredende
ontstekingsverschijnselen wordt het amyloid over het hoofd gezien
of het wordt verwisseld met hyaline. Behalve echter in de nieren
komt het amyloid, zij het in zeer geringe hoeveelheid, voor in de
bijnieren, milt, lever en lymphklieren. Als oorzaak voor het op-
treden van het amyloid meent H j ä r r e te moeten aanmerken chro-
nische mastitiden, abscessen in verschillende organen, eenzijdige
pyelonephritis, tuberculose (1 geval) en uitgebreide gezwelvorming
(1 geval). In een aantal gevallen kan hij evenwel geen „Grund-
krankheitquot; aangeven en spreekt hij van idiopathische amyloidose.

Histologisch wordt het amyloid vooral aangetroffen in den
capillairwand der vaatkluwens, doch ook rondom de capillairen in
het merg, waar het soms vrij groote afmetingen aanneemt. De
vasa afferentia bevatten niet zelden amyloid, terwijl men het ook
kan aantreffen in de vaak fibreus verdikte Bowman'sche kapsel.
Eigenaardig is het, dat H j ä r r e niet steeds een haardvormig
infiltraat van lymphocyten en plasmacellen in samenhang met bind-
weefselnieuwvorming beschrijft. De vraag dringt zich hierbij naar
voren of zulke gevallen van amyloidose identiek gesteld kunnen
worden met de door Nieberle beschreven subchronische of
chronische glomerulonephritis.

Wat de kleuring van het amyloid betreft, komt H j ä r r e vrijwel
tot hetzelfde resultaat als P r i m g a a r d. Ook hij vindt een
duidelijke metachromasie ten opzichte van methyl- resp. gentiaan-
violet, terwijl hij met kongorood een positieve reactie krijgt. De
jodium- en de joodzwavelzuurreactie vallen echter niet zelden
negatief uit. Bij verdediging van zijn standpunt tegenover dat van
Nieberle, wijst H j ä r r e in de eerste plaats op de zooeven-
genoemde kleurreacties, terwijl hij verder beweert: „lm groszen
und ganzen kann man jedoch teils Amyloidablagerungen beobach-
ten, die kaum mit anderen Veränderungen in den Nieren verbunden
sind, und teils solche, welche mit nephrotischen resp. entzündlichen
Prozessen kombiniert sind. Die Amyloidnieren sind in meinen
Material nicht alle in dem Grade rein, dasz man die Kombination
mit einer Nephritis auszuschlieszen vermag; dasz aber eine Glome-
rulonephritis, wie Nieberle hervorhebt, primär vorgelegen

-ocr page 79-

haben sollte, dafür habe ich keine Anhaltspunkte finden können.quot;
Aangaande de geopperde combinatie tusschen amyloide degeneratie
en nephritis resp. glomerulonephritis merkt H j ä r r e op, dat vol-
gens Fahr bij den mensch een samengaan tusschen een werkelijke
glomerulonephritis en amyloidose zeker zelden voorkomt. Het feit
vooral, dat nog nimmer een acute glomerulonephritis bij het rund
beschreven is, voert H j ä r r e mede voor zijn stelling aan, „dasz
die chronischen Glomerulonephritiden in groszem Umfange mit
Amyloidnieren verwechselt wurden.quot; Als gevolg van deze opvatting
beschouwt hij, in tegenstelling met Nieberle, de in de amyloid-
nieren voorkomende ontstekingsprocessen secundair ten opzichte
van de amyloidvorming.

Ondanks echter, dat H j ä r r e de idee van de nieramyloidose
bij het rund ingang wenscht te doen vinden, blijft hij objectief, ge-
tuige zijn opmerking: „Bemerkenswert ist, dasz keine eigenthche
Amyloidschrumpfniere angetroffen wurde, sondern in meinen sämt-
lichen und ebenso wohl auch in Primgaard Fällen waren die
Organe mehr oder weniger vergröszert.quot;

Vermeldenswaardig is de recente pubhcatie (1936) van An-
der s s o n (1), die evenals Primgaard en Hjärre de
nieening is toegedaan, dat de „groote, bleeke nierenquot; het gevolg
zijn van amyloidafzetting.

Hij beschrijft het amyloid niet alleen in de nieren, maar ook in
meer of mindere mate in de bijnieren, lever, milt, pancreas, lymph-
klieren, mond- en pharynxslijmvhes, alle voormagen, lebmaag, dunne
en dikke darm, speekselkheren, uier, blaas, hart en longen.

Op grond van het gelijktijdig voorkomen van amyloid in andere
organen dan de nieren, het ontbreken van proliferatieve verande-
ringen in de glomeruluscapillairen en van het glomerulusepitheel en
het onbekend zijn van het acute stadium van de zoogenaamde
glomerulonephritis bij het rund, betitelt
Andersson de „groote,
hleeke nierenquot; als nieramyloidose.
Hij sluit daarbij ontstekings-
Processen aan de glomeruli uit, niettegenstaande door hem in eenige
gevallen van geringe nieramyloidose vermeerdering van het aantal
kernen in de vaatkluwens wordt beschreven.
Het optreden van
synechiën beschouwt hij evenmin als een ontstekingsverschijnsel.
Dienaangaande zegt hij:
„In far advanced cases, especially, there
often occur adherences between the glomerulus and the capsule

-ocr page 80-

deprived of epithelium. The adherences, appear most like a direct
sticking together of amyloid masses in the capsule and in the glo-
merulus. Consequently there exist no inflammatory alterations with
new formation of connective tissue.quot;

In een aantal gevallen, waarbij de glomeruli nog geen amyloid-
afzetting vertoonen, vindt Andersson reeds amyloid in het
merg. In deze gevallen: „Glomeruli do not show any demonstrable
pathological alterations as a rule.quot; Bij voortschrijding van het proces
treedt heö amyloid ook op in den wand der vasa afferentia, de
glomeruluscapillairen en niet zelden in de Bowman'sche kapsel. Soms
kan men het amyloid ook waarnemen in den wand van de arteriën
gelegen in de bastlaag. Zijn bevinding omtrent intimaveranderingen
is geheel negatief, getuige zijn uitlating: „On the other hand, it has
in no case been possible te prove any elastica hypertrophia in the
altered vessels.quot;

Bij de haardvormige of diffuse bindweefselvermeerdering vestigt
Andersson de aandacht op de „capsule-fibrosis around glo-
meruliquot;, die somtijds voorkomt en gewoonlijk optreedt bij chronische
ontstekingsprocessen, doch ook wordt waargenomen bij uitgebreide
amyloide degeneratie van de glomeruli. In het bindweefsel vindt
men haardvormige ontstekingsprocessen, terwijl men soms bij voor-
keur rondcellige infiltraten periglomerulair aantreft. Omtrent het op-
treden van het bindweefsel huldigt Andersson eenerzijds de
opvatting van Löhlein, anderzijds is hij de meening toegedaan,
dat men een directe inwerking van het toxische agens, dat de amy-
loidose veroorzaakt heeft, op het interstitium niet buiten te sluiten is.

Niet onvermeld als secundaire verschijnselen blijven de „hyalin-
tropfigequot; degeneratie van het tubulusepitheel „above all in the
Henle's loopquot;, de onregelmatige afzetting van dubbelbrekende
lipoiden door de geheele bastlaag, doch vooral in de cellen der
verwijde buisjes gelegen aan de oppervlakte van den bast, de uitge-
breide hyaline cylindervorming in de nierbuisjes, voornamelijk in de
Henle'sche lissen en de verzamelbuisjes, gepaard gaande met uit-
zetting van deze tubuli en de soms op den voorgrond tredende
desquamatie van tubulusepitheelcellen. Onder de Henle'sche lis
verstaat Andersson waarschijnlijk ook het distale deel van het
Hauptstück.

Het cysteuze karakter van vele tubuli in de ver voortgeschreden

-ocr page 81-

gevallen verklaart hij door druk van de amyloidmassa's in het merg
op de verzamelbuisjes, waarbij degeneratie van het epitheel en de
vorming van hyaline cylinders bevorderend zouden werken. „Appa-
rently, the dilatation of the tubuli must, first and foremost be
regarded as a urine-stagnation caused by the pressure of the amyloid
deposits on the collecting tubules. At a later stage, however, the
degeneration in the epithelium and the formation of cylinders pro-
bably contribute to this.quot;

Interessant is zijn mededeeling, dat nieramyloidose bij het rund
experimenteel is opgewekt door herhaalde injecties met kippeneiwit.
Indien dit laatste de toets der kritiek kan doorstaan, biedt deze
omstandigheid een goede gelegenheid voor de bestudeering van de
beginstadia der „groote, bleeke nieren.quot;

Niettegenstaande het bescheiden aantal publicaties loopen de
meeningen omtrent het wezen der „groote, bleeke nierenquot; vrij sterk
uiteen en tot op heden heeft zich uit deze verschillende inzichten
nog geen uniforme opvatting ontwikkeld.

Nieberle, Henschen en Ebeling beschrijven deze
nieren als een subchronische resp. chronische glomerulonephritis.

Kitt legt bij de beschrijving van de „groote, bleeke nierenquot; den
nadruk op sterke bindweefselvermeerdering en hij rekent de nephritis
fibrocystica of fibrovesiculosa op grond daarvan niet tot de glo-
merulo-, doch tot de interstitieele nephritiden.

Vanuit de noordelijke landen, van Primgaard, Hjärre
en A n d e r s s
O n is de bewering afkomstig, dat de „groote, bleeke
nierenquot; een uiting zijn van een algemeene amyloidose, waarbij het
amyloid zich voornamelijk in de nieren heeft afgezet.

Ondanks het verschil van inzicht in het wezen der aandoening
kan men toch uit het literatuuroverzicht het volgende concludeeren:

1.nbsp;Een acute glomerulonephritis, noch vormen, die aangemerkt
kunnen worden als beginstadia van de „groote, bleeke nierenquot;, zijn
hij het rund beschreven.

2.nbsp;Geen enkele onderzoeker vermeldt de aanwezigheid van poly-
morphkernige leucocyten in de glomeruli bij de door hem beschreven
gevallen.

3.nbsp;De extracapillaire glomerulonephritis met de bekende halve-
maantjes is bij het rund niet bekend.

-ocr page 82-

4. Als vaatveranderingen in het chronische stadium worden, afge-
zien van een verbreeding van de muscularis, slechts negatieve be-
vindingen vermeld.

Uit bovenstaande moge gebleken zijn, dat het gebied der nier-
aandoeningen bij het rund en meer speciaal de „groote, bleeke
nierenquot; meer belangstelling verdient, dan dit tot op heden genoten
heeft.

-ocr page 83-

HOOFDSTUK IV.
DE AMYLOIDNEPHROSE VAN DEN MENSCH.

Het minder veelvuldig voorkomen van deze aandoening ten
opzichte van de glomerulonephritis bij den mensch, drukt zijn stem-
Pel op den omvang van de literatuur over de amyloidnephrose
(Fahr) of de nephropathia amyloidea (Aschoff).

Vrij algemeen neemt men aan, dat de nieramyloidose veroor-
zaakt wordt door chronische etteringsprocessen en vooral optreedt
in het verloop Vcin beentuberculose. Doch ook bij syphilis, malaria,
leucaemie, dysenterie, chronische gonorrhoe, enz. wordt amyloid-
nephrose waargenomen. „Manchmal ist die Ätiologie völlig dunkel
und man sucht vergeblich nach einem Moment das man für die
Ätiologie des Amyloids anschuldigen könnte.quot; (Fahr). Proeven
Van Kuczynski hebben aangetoond, dat door eenzijdige
caseïnevoeding bij muizen algemeene amyloidose kan optreden.

Aschoff (3) beschrijft het microscopische beeld der amyloid-
gedegenereerde nieren als volgt. Het amyloid heeft zich afgezet in
den wand der glomeruluscapillairen, waardoor deze verdikt en
liet lumen vernauwd wordt. Daarnaast vindt men een amyloide
degeneratie van den wand der vasa afferentia en de art. inter-
lobulares. Bij de laatste treft men het amyloid aan in de muscularis.
Behalve in den vaatwand komt het amyloid ook voor in de tunica
Propria der tubuli en wel voornamelijk van de buisjes gelegen in
liet merg. De epitheliën zelve vertoonen geen amyloide degene-
'^atie, doch wel een
„hyalin-tropfigequot; en een onregelmatige de-
generatieve vetinfiltratie. Aschoff beschouwt de tubulusveran-
deringen als zijnde secundair. „Ähnlich wie bei den entzündlichen
Erkrankungen der Glomeruli leiden die Kanälchenepithelien sekun-
där.quot; Ook in het bindweefsel wordt duidelijk vet aangetroffen.

-ocr page 84-

Rijkelijk treden er hyaline cylinders in de tubuli op, die zich niet
als amyloid kleuren en hun ontstaan danken aan filtratie van
eiwitmassa's door de aangedane glomeruli of zich gevormd hebben
uit vrij geworden eiwit van de ten gronde gegane tubulusepitheel-
cellen.

De beschrijving van de amyloidnephrose bij Aschoff is vrij
kort en onvolledig. Omtrent de veranderingen aan de vaatkluwens
wordt weinig of niets medegedeeld, evenmin als over eventueel
optredende veranderingen in het interstitium.

Fahr (17) is in dezen wel eenigszins uitvoeriger, doch ook bij
hem mist men een gedetailleerde beschrijving van de veranderin-
gen, welke aan de glomeruh optreden. Hij verdeelt de amyloid-
nephrose in een viertal stadia, waarvan de navolgende patholo-
gisch-anatomische beelden worden gegeven.

le stadium. Dit vertoont slechts een albumineuze degeneratie
der
tubulus-epitheelcellen naast plaatselijke geringe desquamatie,
terwijl de glomeruli een zeer geringe amyloidafzetting te aan-
schouwen geven.

2e stadium. Dit is gekenmerkt door een matige amyloidose der
glomeruli, waarbij de windingen gewoonlijk nog goed bloedhou-
dend zijn. De cellen van het Hauptstück vertoonen „hyalin-trop-
figequot; degeneratie, desquamatie en degeneratieve vetinfiltratie. In
het lumen der buisjes bevindt zich een weinig gestold exsudaat en
wat hyaline cylinders. Vaak zijn de tubuli verwijd en is het epitheel
afgeplat. In het interstitium treft men omschreven, doch geheel
onbeteekenende infiltraten aan. Het structuurbeeld is nog goed
behouden.

3e stadium. De verschijnselen worden duidelijker. De amyloidose
breidt zich uit. De glomeruli kunnen nog bloedhoudende windingen
bezitten, de
tubuli zijn verwijd, plaatselijk zelfs cysteus ontaard
met afgeplatte epitheelcellen, ten gevolge van het blijven steken
van de in het lumen aanwezige hyaline cylinders. Vele buisjes zijn
met afgestooten epitheelcellen gevuld. In het interstitium klein-
cellige infiltraten en atrophische tubuli. De arteriolen vertoonen
amyloidose, doch geen arteriosclerose.

4e stadium. De glomeruh zijn voor het meerendeel kernlooze
bollen geworden. In de nog niet geheel verwoeste vaatkluwens
vindt men hier en daar een enkele bloedhoudende winding. Er
heeft een uitgebreide ondergang van parenchym plaats gevonden.

-ocr page 85-

In de litteekenachtige gedeelten treft men resten van gecollabeerde
tubuli en talrijke kleincellige infiltraten aan. De overgebleven buis-
jes vertoonen verwijding van het lumen en afplatting van het
epitheel. De kleine niervaatjes geven naast amyloidose een niet
sterk uitgesproken arteriosclerose te aanschouwen.

Fahr legt den nadruk op de op den voorgrond tredende
hyalin-tropfigequot; degeneratie der epitheelcellen en de uitgebreide
hyaline cylindervorming. „Gerade ungeheuerlich ist in manchen
Fällen die Zylinderbildung, es gibt keine Nierenaffektion, bei der
man so reichHch Zylinder in den Kanälchen findet, wie bei der
Amyloidniere.quot;

Niettegenstaande ook Fahr zich in dezen niet positief uit.
schijnt hij in de gevallen door hem als van zuiveren degeneratieven
aard beschreven, geen enkel ontstekingsverschijnsel aan de vaat-
kluwens te hebben waargenomen. Wel echter vermeldt hij het
voorkomen van infiltraten in het interstitium, doch omtrent hun
aanvankelijke localisatie leest men niets. In zake het juiste aan-
geven van de plaats, waar het amyloid hoofdzakelijk voorkomt,
zijn andere onderzoekers veel nauwkeuriger.

Raubitschek (86), die de grensscheiding tusschen amy-
loidose en nephritis, mede op grond van een vaak gemeenschap-
pelijke oorzaak van beide aandoeningen, niet zoo scherp wenscht
te trekken, beschrijft het amyloid in den wand der glomeruluscapil-
lairen, van de vasa afferentia en efferentia, van de art. rectae
verae en de capillairen in den bast, doch eveneens in de basaal-
membraan der tubuH. Ook in het bindweefsel zou soms amyloid
voorkomen, waarbij het echter moeilijk is uit te maken of deze
afzetting primair in het bindweefsel heeft plaats gevonden, of wel
dat men te doen heeft met amyloid uit den wand van ten gronde
gegane capillairen. Bij afzetting van amyloid in den vaatwand

vindt deze plaats in de media.

In 70 van de 72 door Raubitschek onderzochte gevallen
werd behalve amyloid in de nieren, ook amyloidose van mdt en

lever geconstateerd.

Volgens R a u b i t s c h e k kan de amyloide degeneratie van de
nieren primair zijn en kunnen ten gevolge van voedingsstoornissen
van het parenchym secundair interstitieele woekeringen optreden
ter vervanging van het ten gronde gegane epitheel. Het is volgens
hem evenwel ook mogelijk, dat chronische ontstekingsverschijnselen

-ocr page 86-

primair zijn en de amyloide degeneratie optreedt ten gevolge van
zich bij de chronische ontsteking ontwikkelende voedingsstoor-
nissen. In verband daarmede vermeldt hij, dat in 13 van de 72
gevallen een zuivere amyloidose zonder ontstekingsverschijnselen
werd waargenomen. In één zijner gevallen ging de amyloidose
gepaard met een acute nephritis.

Hue ter (36) heeft de plaats van afzetting van het amyloid
nog nader aangegeven, vooral ten aanzien van de tubuh recti en
de glomeruh.

Bij de tubuh recti zet het amyloid zich af tusschen het epitheel
en de membrana propria. Bij de glomeruli kan de afzetting op ver-
schillende wijzen plaats vinden en wel tusschen de membrana pro-
pria en het epitheel, in de membrana propria, tusschen de mem-
brana propria en het endotheel of in het lumen der windingen. In het
laatste geval, dus bij afzetting van amyloid aan de binnenzijde der
windingen, worden vaak endotheelcellen ingesloten, die bij voort-
schrijding van het proces ten gronde gaan. H u e t e r meent even-
wel, dat oorspronkelijk de afzetting van het amyloid geschiedt
tusschen de membrana propria en het endotheel. Hij vermeldt
daarbij desquamatie van endotheel en bij voortschrijding van de
amyloide degeneratie ook afstooting van glomerulusepitheel.

Danisch (9) beschrijft uitvoerig een geval van nieramyloid-
ose van een 27-jarigen man, die sinds zijn 15de jaar aan een etterige
heupgewrichtsontsteking had geleden en hij merkt daarbij in ver-
band met de vaatveranderingen het volgende op: „Es ist auffal-
lend, dasz sich in fast allen bisher beschriebenen Fällen von Amy-
loidschrumpfnieren, wenn sie auch vorwiegend ältere Individuen
betreffen, eine Sklerose der Arteriolen fand. Allgemein wird an-
genommen, dasz im Gegensatz zur chronischen Glomerulonephritis
die Amyloidose der Glomeruli ohne Einflusz auf das Gefäsz-
system bleibt. Dies trifft für die Fälle von Nierenamyloidose ohne
Schrumpfungserscheinungen sicher zu.quot; Vaatveranderingen worden
dus niet in dien omvang waargenomen als bij de glomerulone-
phritis, doch kunnen in het eindstadium voorkomen, hetgeen geheel
in overeenstemming is met de beschrijving, welke Fahr van de
amyloidnephrose geeft.

D a n i s c h vestigt verder de aandacht op het feit, dat men bij
nieramyloidose de glomeruli aantreft als vrijwel onveranderde
vaatkluwens tot volkomen structuurlooze bollen toe, dat het bind-

-ocr page 87-

weefsel, dat in de plaats treedt van ten gronde gegane tubuli
weinig infiltraatcellen bevat en dat de amyloide degeneratie meest-
al vergezeld is van een abnormale vetafzetting, in den vorm van

een lipoidnephrose.

Koch (46 47) geeft van de amyloidnephrose de uitvoerigste

beschrijving en zooals hij zelf zegt: „Solche Fälle sind meines

Wissens noch nicht beschrieben.quot;

De nieren, die aanvankelijk vergroot en leemgrijs van kleur zijn
en daarbij een glad oppervlak bezitten, vertoonen microscopisch
vergroote glomeruli met duidelijke amyloide windingen en veel
gestold eiwit in hun kapselruimte. Hierbij ontbreken kernvermeer-
dering synechiën, woekering van kapselepitheel en periglomerulair
infiltraat. De glomeruluswindingen, arteriolae en de art. inter-
lobulares vertoonen een sterke amyloidafzetting. echter geen endar-

teriitis.nbsp;,

De tubuli geven „hyalin-tropfigequot; degeneratie en desquamatie

te aanschouwen, vooral in het distale deel van het Hauptstück en
het dikke deel van de Henle'sche lis. De tubuli zijn verwijd en
bezitten vaak een endotheelachtige bekleeding. In het interstitium
ziet men een zeer gering rondcelleninfiltraat.

Bij schrompelnieren met amyloidose zijn veranderingen aan
vaatkluwens en buisjes veel duidelijker. De
tubuli behoorende bi,
geheel amyloid ontaarde glomeruli zijn sterk gedegenereerd en
ten deele ten gronde gegaan en in de plaats van deze buisjes is

celrijk bindweefsel gekomen.nbsp;. , . i •

Met nadruk zegt Koch: „Hyaline Glomeruli habe ich in keinem

dieser Fälle gefunden, alle gaben ohne Ausnahme die Rotfarbung

mit Methylviolett; die Verödung musz also stets auf die Amyloid-

infiltration zurückgeführt werden.quot;

De amyloidafzetting heeft bij voorkeur plaats in den wand van
beschadigde bloedvaten en steeds is het vas afferens aangedaan
ter
plaatse van de uitmonding in de glomerulus. Koch schrijft
verder:
„In ihrer Durchblutung gestörte Glomeruli sind leichter

einer Amyloidinfiltration zugängig.quot;

De amyloid ontaarde glomeruli zijn sterk vergroot. Bedraagt de
doorsnede normaliter
170 Koch nam bij nieramyloidose vaat-
kluwens waar met een doorsnede van 350 en meer. Wel schrom-
pelen ze later eenigszins, doch amyloid ontaarde glomeruli zijn
steeds grooter dan normale vaatkluwens, zulks volgens K o c h in

-ocr page 88-

tegenstelling met hyaline gedegenereerde glomeruli, welke tenslotte
kleiner worden dan normale glomeruli.

De tubulusveranderingen bij de amyloidnephrose zijn niet in
die mate als bij de chronische glomerulonephritis het gevolg van
de glomerulusaandoening, omdat men uitgebreide tubulusepitheel-
veranderingen kan aantreffen naast geringe amyloidose en om-
gekeerd geringe tubulusepitheeldegeneraties bij uitgesproken amy-
loidose. Koch concludeert hieruit, dat het schadelijke agens, zoo-
wel op de tubuli als op de glomeruli gelijktijdig kan inwerken.

In het kort kan men de amyloidnephrose van den mensch als
volgt samenvatten. Primair een degeneratie met afzetting van
amyloid in de glomeruli, waarbij alle ontstekingsverschijnselen ont-
breken. Geen kernvermeerdering, geen synechiën, geen kapsel-
woekering, geen periglomerulair infiltraat (Koch).

Tubulusepitheelveranderingen als „hyalin-tropfigequot; degeneratie
en desquamatie, hoofdzakelijk secundair, kunnen ook gelijktijdig
met de glomerulusontaarding optreden (Koch). Van andere
zijde worden ze evenwel als zijnde geheel secundair opgevat
(Ash
o ff). Uitgebreide hyaline cylindervorming met cysteuze
verwijding der buisjes en afplatting van het epitheel treedt op
den voorgrond (Fahr).

Interstitieele veranderingen zijn voornamelijk secundair, ten
gevolge van den ondergang van parenchym (Fahr, Koch,
D a n i s c h).

Vaatveranderingen van arteriosclerotischen aard komen in het
chronische stadium voor, echter niet in die mate als bij de chroni-
sche glomerulonephritis (Fahr, Danisch).

Het amyloid zet zich bij voorkeur af in den wand der glome-
ruluscapillairen en van de kleine bloedvaatjes in bast en merg.
doch ook in de basaalmembraan der tubuli en soms in het bind-
weefsel (R a ub i t
sc h e k).

Niet alle onderzoekers maken het scherpe onderscheid tusschen
amyloidnephrose en nephritis, want ook op de basis van een
chronische ontsteking zou zich een amyloide degeneratie kunnen
ontwikkelen (Raubitschek). De amyloidose zou in dat geval
secundair, de ontsteking primair zijn. Een primaire amyloidose
komt evenwel ook voor (Raubitschek).

-ocr page 89-

HOOFDSTUK V.
EIGEN ONDERZOEK.

A. Algemeene beschouwingen.

Het moge oppervlakkig beschouwd vreemd lijken, dat de glo-
merulonephritis in haar acute stadium bij den mensoh zoo uitvoerig
beschreven is, terwijl de beginstadia van deze aandoening bij het
rund tot op heden nog niet bekend zijn. Bij nadere beschouwing is
dit verschijnsel echter niet zoo vreemd als het zich oogenschijnlijk
voordoet, hetgeen uit de vergelijking van de klinische symptomen
bij mensch en rund en de waarneming daarvan moge blijken. Ter
verduidelijking van een en ander verdient het tevens aanbeveling
de bij den mensch gebezigde methode van verzamelen van patho-
logisch materiaal te vergelijken met die bij dieren vaak gebruikelijk
is en die door mij in dezen ook is gevolgd.

Het bij den mensch verzamelde materiaal is afkomstig van ge-
vallen, waarbij het ziekteproces tot opneming in een ziekenhuis
noopte en een nauwkeurig klinisch onderzoek reeds bij het leven
de diagnose acute nephritis deed stellen. De subjectieve symptomen
als moeheid, ademnood, hoofdpijn, nierpijn, bezwaren bij urineeren
doen de medicus bereids een nierlijden vermoeden, terwijl de
objectieve verschijnselen in den vorm van bloeddruksverhooging,
oedemen, vermindering van de hoeveelheid urine, albuminurie.
haematurie en cylinderurie aan de hand van de anamnese de
diagnose acute nephritis vrij zeker stelt. Men kan zelfs door het
bloed van den patiënt te onderzoeken op de rest-stikstof en door
het bepalen van de uitscheidingssnelheid ten aanzien van bepaalde
stoffen in vergelijking met normale nieren, het functioneele vermogen
van deze organen nagaan. Eindigt de ziekte letaal dan is men vaak
in de gelegenheid sectie te verrichten en de klinische waarnemingen
te toetsen aan het pathologisch-anatomisch beeld. Deze onontbeer-

-ocr page 90-

lijke samenwerking tusschen kUnicus en patholoog-anatoom, waarop
door vooraanstaande onderzoekers herhaaldelijk gewezen wordt, zal
kunnen leiden tot een juister inzicht in de
Pathogenese. Als gevolg
van deze nauwkeurige methode van onderzoek en goede samen-
werking tusschen klinicus en patholoog-anatoom is men zelfs in staat
geweest peracute gevallen van nephritis te diagnosticeeren en te
beschrijven. In dezen zij verwezen naar de door Kuczynski en
Dosquet en door H ü c k e 1 beschreven gevallen, welke door
mij bereids in hoofdstuk II vermeld zijn.

Door deze gang van zaken is men bij den mensch in staat letaal
verloopende gevallen van glomerulonephritis in verschillende stadia
— van peracuut tot chronisch — aan een histologisch onderzoek te
onderwerpen, waarbij het blijkt, dat de klinische verschijnselen en
de kennis omtrent het verloop van de ziekte vaak van onschatbare
waarde zijn. Slechts zelden echter zal men zeer licht verloopende of
in genezing verkeerende gevallen histologisch kunnen onderzoeken,
daar deze alleen ter sectie kunnen komen, wanneer de dood door
een bijkomstige ziekte of een ongeluk veroorzaakt wordt. Deze ge-
vallen komen zoo zeldzaam voor, dat zij steeds een speciale beschrij-
ving waard worden geacht. Door Volhard en Fahr zijn er
slechts enkele vermeld.

Bezien we vervolgens de klinische verschijnselen bij het rund eens
nader. Von Hutyra en Marek (38) noemen als symptomen
bij een acute diffuse nephritis pijnlijkheid der nieren (bij het rund
aan te toonen door palpatie in de rechter hongergroeve), neerslach-
tigheid, zwakte, geen eetlust en koorts. Daarbij is de hoeveelheid
urine verminderd, donker, soms rood gekleurd, troebel en zonder
voorafgaande onteiwitting met een hoog s.g. Verder is er albu-
minuric in meer of mindere mate, terwijl het sediment bestaat uit
nierepitheliën, cylinders en roode en witte bloedcellen. De absolute
hoeveelheid van stikstofhoudende bestanddeelen in de urine als
ureum en urinezuur, benevens van chloriden en phosphaten is sterk
verminderd. Bovendien bestaat er bloeddruksverhooging en in
ernstige gevallen soms oedemateuze zwellingen aan borst, buik,
oogleden, keelgang en extremiteiten, vaak met gelijktijdige hydrops
van de lichaamsholten. De voedingstoestand kan achteruit gaan en
in korten tijd kan anaemie optreden. De pols wordt sneller en zwak-
ker, totdat longoedeem of acute uraemie het letale einde brengt.

-ocr page 91-

Wanneer men deze reeks van symptomen leest, die v. Hutyra
en Marek in het algemeen voor onze huisdieren geven, dan zou
men tot de conclusie kunnen komen, dat het diagnosticeeren van
een acute nephritis bij het rund vrij eenvoudig is. Von Hutyra
en Marek zorgen echter tegelijkertijd in dezen voor de ontnuch-
tering, want zij zeggen verder: „Die Nierenentzündung kann nur
durch die Harnuntersuchung mit Sicherkeit erkannt werden, da nicht
selten die abnorme Beschaffenheit des Harnes das alleinige Zeichen
einer Erkrankung der Harnorgane darstellt, anderseits die etwaigen
übrigen Erscheinungen der akuten Nephritis auch bei sonstigen
Erkrankungen vorhanden sein können.quot; En tenslotte merken zij nog
op: „Von der parenchymatösen Form abgesehen, liegen nur spärliche
Angaben über den Verlauf der akuten Nierenentzündungen vor.quot;
En ook dit laatste geldt weer in het algemeen voor onze huisdieren.

Van de bij den mensch zoo waardevolle subjectieve symptomen,
die vaak de basis vormen voor een nauwkeuriger onderzoek, is bij
de dieren vrijwel geen sprake en slechts de objectieve verschijnselen
blijven over. Van een der belangrijkste, de bloeddruksverhooging,
zegt Nieberle (75): „Nicht vergessen allerdings soll werden,
dasz eine wichtige klinische Untersuchungsmethode, die Blutdruck-
bestimmung bei den Tieren vorher noch wesentlich ausgebildet wer-
den müszte.quot; Niet alleen echter, dat we bij het rund nog geen inzicht
hebben omtrent een eventueel aanwezige bloeddruksverhooging en
een goede methode ter bepaling daarvan vooralsnog ontbreekt, bezit
men ook veel minder aanleiding dan bij den mensch om tot het
meten van den bloeddruk over te gaan. Immers, geringe oedemen
zullen door de beharing van de huid niet zoo spoedig opvallen als
bij den mensch, evenmin als de vermindering van de hoeveelheid
urine, vooral wanneer de runderen in de weide loopen.

Wat betreft de albuminurie geeft Wester (100) bij de chro-
nische glomerulonephritis van het rund als zijn meening te kennen:
'.De koeien toonen voorloopig weinig of geen ziekteverschijnselen,
eventueel slechts een geringe albuminurie.quot; Met de beoordeeling
Van het voorkomen van eiwit in. de urine ten opzichte van de
diagnose nephritis moet men evenwel voorzichtig zijn, want niet
alleen kan bij den mensch reeds een acute glomerulonephritis aan-
■'^ezig zijn, alvorens eiwit in de urine optreedt (Fahr), doch
Wendien komt bij het rund, evenals bij den mensch, vaak een

-ocr page 92-

physiologische albuminuric voor (v. Hutyra en Marek). Op
grond alleen van de aanwezigheid van eiwit in de urine bij den
mensch een nieraandoening te diagnosticeeren, staat volgens Vol-
hard gelijk met iemand, die hoest, van een longlijden te ver-
denken.

Haematurie zal slechts opvallen wanneer de urine rood gekleurd
is en cylinderurie komt eerst bij microscopisch onderzoek van het
urinesediment aan het licht en alvorens men hiertoe overgaat, moeten
er bepaalde aanwijzingen zijn.

Valt de vergelijking wat betreft de waarneming der klinische
verschijnselen bij nephritis bij mensch en rund geheel ten nadeele
van de laatste uit, er zijn bovendien nog eenige omstandigheden, die
de bestudeering van de acute nephritis bij den mensch helpen
bevorderen. Eerstens treedt in het verloop van roodvonk vaak een
nephritis op. Ongeveer drie weken na het begin der ziekte ziet men
de nephritis verschijnen, zoodat men door dagelijks den bloeddruk
te meten en urineonderzoek te verrichten, vrij nauwkeurig het begin
der nieraandoening kan vaststellen, terwijl de letaal verloopende
gevallen in dezen goed gefundeerd materiaal voor pathologisch-
anatomisch onderzoek kunnen leveren. In de tweede plaats had men
gedurende den wereldoorlog in de veelvuldig voorkomende „Kriegs-
nephritisquot; niet alleen goed klinisch, doch ook veel sectiemateriaal.

En ondanks deze gunstige omstandigheden wordt volgens Vol-
hard de helft der gevallen van acute nephritis bij den mensch
niet onderkend, vooral wanneer oedemen ontbreken. Niet zelden
zijn de gevallen bij den mensch, waarbij subjectief het lijden met
insufficiëntieverschijnselen van de zijde der nieren begint, de patient
voordien niets van het bestaan zijner nieraandoening afwist en
waarbij korten tijd na het optreden van de eerste subjectieve symp-
tomen het letale einde bij de sectie de gelegenheid verschafte een
ver voortgeschreden nierschrompehng te constateeren (Fahr).
Dergelijke gevallen moeten dus in den aanvang zeer licht verloopen
zijn, anders waren zij toch niet aan de aandacht van den patient
ontsnapt.

Uit vorenstaande blijke, dat door gemis van goede klinische ge-
gevens van de acute nephritis bij het rund, zoo deze laatste als
zoodanig bestaat, de samenwerking tusschen khnicus en patholoog-
anatoom nog niet van dien aard is of kan zijn, dat zulks geleid heeft

-ocr page 93-

tot de pathologisch-anatomische beschrijving van de beginstadia der
glomerulonephritis bij het rund.

B. Methode van onderzoek.

Het door mij ingestelde histologische onderzoek geschiedde bijna
uitsluitend aan nieren van runderen, geslacht aan het Openbaar
Slachthuis te Rotterdam. Slechts het materiaal van geval 10 is
afkomstig van een rund ter sectie aangevoerd in het Pathologisch
Instituut te Utrecht en geval 18 van een rund geslacht in de Ge-
meente Slachtplaats te Utrecht. Met uitzondering van geval 9,
hetwelk een gestorven rund betrof, waren alle overige gevallen
afkomstig van dieren, welke na voorafgaande bedwelming door

verbloeding gedood waren.

Daar bij dit onderzoek geen enkel klinisch aanknoopingspunt
aanwezig was, heb ik mij bij het verzamelen van materiaal voor het
vinden van beginstadia van glomerulonephritis laten leiden door de
volgende gedachte. Bij den mensch vertoonen de nieren bij acute
glomerulonephritis geen karakteristieke veranderingen. Ze zijn ge-
woonlijk vergroot en gezwollen en de consistentie is een weinig
verminderd. De oppervlakte is glad en de kapsel is gemakkelijk te
verwijderen. De kleur varieert van roodachtig bruin tot grijs. Op
grond van het diffuse karakter der nierveranderingen wordt de
aandoening beschouwd als te zijn van toxischen aard, waarbij vooral
Streptococcen en pneumococcen een voorname rol zouden spelen.
Nieberle heeft dit laatste voor het rund overgenomen en hij
merkt daarbij op, dat streptococcenmastitiden bij het rund niet zelden
voorkomen. Bij zoeken naar beginstadia kwamen dus vooral nieren
van runderen, die lijdende waren geweest aan mastitis, metritis,
pneumonie e.d. in aanmerking en waarvan deze organen ten gevolge
van toxische invloeden vergroot en gezwollen, althans diffuus ver-
anderd waren.

Voor de subchronische en chronische gevallen waren de waar-
genomen macroscopische nierveranderingen de leiddraad bij het

verzamelen van materiaal.

Uit beide nieren werden verschillende stukjes binnen eenige uren
na den dood van het slachtdier zoodanig uitgesneden, dat zoowel
bast als merg over hun volle breedte aanwezig waren en deze stukjes

-ocr page 94-

werden gefixeerd in een 20 % formaline oplossing. Van het aldus
gefixeerde weefsel werden paraffine coupes vervaardigd ter dikte
van 3 en 6
p.. De 3 ju. coupes zijn vooral van belang met het oog
op het onderkennen van glomerulusveranderingen, een omstandig-
heid, waarop door de verschillende onderzoekers herhaaldelijk ge-
wezen wordt.

Het rangschikken der histologische beelden is door het ontbreken
van elk anamnestisch en klinisch gegeven niet eenvoudig. De te
aanschouwen afwijking is in hoofdzaak de resultante van twee
factoren, namelijk den duur en den graad van het proces, welke
beide een niet te scheiden totaalbeeld geven (M e r t z). Het gevolg
hiervan is, dat waar deze beide factoren in afwisselende mate aan-
wezig kunnen zijn, terwijl ook de weerstand van het betreffende
orgaan niet als een constante grootheid is aan te merken, men uiteen-
loopende beelden zal kunnen verwachten, die filmisch niet te ver-
werken zijn. Er is evenwel naar gestreefd de gevallen naar duur (?)
en omvang der aandoening zooveel mogelijk logisch op elkaar te
doen volgen.

Behalve de gebruikelijke kleuringen met haemaluin-eosine en
haematoxylin (Weigert) van Gieson werden de navolgende bij-
zondere kleuringen toegepast.

Scharlakenroodkleuring op de aanwezigheid van vet of
vetachtige stoffen.

1.nbsp;Fixatie in formaline 20 %.

2.nbsp;Snijden op het bevriesmicrotoom.

3.nbsp;Gedurende 2 minuten in alcohol 50 %.

4.nbsp;Gedurende 3 minuten kleuren in een verzadigde oplossing van
scharlakenrood in aceton en alcohol 70 % gelijke deelen (300
mgr. scharlakenrood in aceton en alcohol 70 % tot 100 cc.).

5.nbsp;Afspoelen in alcohol 50 %.

6.nbsp;Uitwasschen in water.

7.nbsp;Gedurende 2—3 minuten nakieuren met haemaluin.

8.nbsp;'Gedurende tenminste 5 minuten uitwasschen in water.

9.nbsp;Insluiten in gelatine-glycerine.

Osmiumzuurkleuring op de aanwezigheid van vet of
vetachtige stoffen.
1. Fixatie in formaline 20

-ocr page 95-

2.nbsp;Snijden op het bevriesmicrotoom.

3.nbsp;Gedurende 30 minuten in een 1 % oplossing van osmiumzuur
aan het licht.

4.nbsp;Afspoelen in water.

5.nbsp;Insluiten in gelatine-glycerine (geen xylol te gebruiken, want in
xylol lost het vet op).

Elastinekleudng voor het aantoonen van elastische vezelen.

1.nbsp;Fixatie in formaline 20 %.

2.nbsp;Insluiten in paraffine.

3.nbsp;Passage door xylol en alcoholen.

Gedurende 6 tot 10 uur kleuren in een oplossing van 500 mgr.
elastine (Holborn) in 50 cc. alcohol 70 % en waaraan is toege-
voegd 0.5 cc. salpeterzuur 50 %. Het oplossen van de elastine
in de alcohol geschiedt onder zacht verwarmen.

5.nbsp;Gedurende eenige minuten ontkleuren in alcohol 96 %.

6.nbsp;Via absolute alcohol en xylol insluiten met canadabalsem.

Bij deze kleuring worden de elastische vezelen rood gekleurd en
de rest van het weefsel blauw. Ten gevolge van de wisselvallige
aanneming der kleurstoffen door de weefsels, waren de verkregen
resultaten evenwel zeer uiteenloopend. Was het preparaat fraai
blauw gekleurd, dan was de elastica meestal zeer flauw getint,
terwijl omgekeerd bij een duidelijke roodkleuring der elastische
vezelen het overige weefsel te licht van kleur was, hetgeen een goede
waarneming bemoeilijkte. Mede door de lastige en omslachtige
techniek van deze kleuring, die bovendien neerslagen in het prepa-
raat gaf, indien de kleurstof niet goed afgedekt was, werd naar een
winder wisselvallige kleuring van elastische vezelen gezocht. De
kleuring volgens Bravo was in dezen constanter. Een deel der
gevallen is gekleurd met elastine (Holborn) en een ander deel
volgens Bravo, terwijl bij sommige beide kleuringen zijn toegepast.

Kleuring volgens Bravo voor het aantoonen van elastische vezelen.

L Fixatie in formaline 20
2. Insluiten in paraffine.

Passage door xylol en alcoholen.

-ocr page 96-

4.nbsp;Gedurende 15 tot 20 minuten kleuren in een kleurstof, welke op
de volgende wijze bereid is: 1 gr. fuchsine wordt gekookt met
100 cc. water, waaraan na oplossing wordt toegevoegd 25 cc.
van een 25 % waterige oplossing van chloretum ferricum. Dit
mengsel wordt na afkoeling gefiltreerd en het verkregen neerslag
onder verwarming opgelost in 120 cc. alcohol 96 % en hieraan
wordt na bekoeling 2 druppels salpeterzuur 50 % toegevoegd.

5.nbsp;iGedurende eenige minuten ontkleuren in alcohol 96 %.

6.nbsp;Afspoelen in water.

7.nbsp;Nakieuren met een 1 % waterige oplossing van pyronine.

8.nbsp;Afspoelen in water.

9.nbsp;Via alcoholen en xylol insluiten in canadabalsem.

Gentiaanvioletkleming op de aanwezigheid van amyloid.

1.nbsp;Fixatie in formaline 20 %.

2.nbsp;Snijden op het bevriesmicrotoom.

3.nbsp;Gedurende 5 minuten kleuren in een steeds versch te bereiden
1 % waterige oplossing van gentiaanviolet.

4.nbsp;Ontkleuren in 1 % azijnzuur tot een roode omslag plaats vindt,
hetwelk gecontroleerd wordt met behulp van het microscoop.

5.nbsp;Afspoelen in water.

6.nbsp;Insluiten met laevulosestroop.

Indien het weefsel in absolute alcohol is gefixeerd, hetgeen in een

tweetal gevallen naast formaline-fixatie heeft plaats gevonden, is

snijden op het bevriesmicrotoom niet mogelijk en werden de stukjes

ingesloten in paraffine en als zoodanig behandeld.

Oxydasekleuring op de aanwezigheid van leucocyten.

1.nbsp;Fixatie in formaline 20

2.nbsp;Snijden op het bevriesmicrotoom.

3.nbsp;Gedurende eenige minuten kleuren in een als volgt bereide op-
lossing: Men verwarmt 1 gr. a naphthol met 100 cc. water tot
de naphthol smelt en voegt vervolgens druppelsgewijs kaliloog
10 % toe tot de naphthol is opgelost.

4.nbsp;Afspoelen in water.

5.nbsp;Gedurende 3 minuten in een 1 % waterige oplossing van
dimethylparaphenyleendiamine (Merck).

-ocr page 97-

6.nbsp;Afspoelen in water.

7.nbsp;Gedurende 2 tot 3 minuten in Lugol.

8.nbsp;Afspoelen in water, waaraan op 10 cc. 5 druppels van een ge-
concentreerde waterige oplossing van lithiumcarbonaat is toe-
gevoegd.

9.nbsp;Afspoelen in water.

10.nbsp;Nakieuren met een 1 % waterige oplossing van pyronine.

11.nbsp;Afspoelen in water.

12.nbsp;Insluiten in gelatine-glycerine.

C. Eenige opmerkingen over grootte, kernrijkdom, bloed- en
Icucocytengehalte van normale glomeruli.

In de navolgende verslagen worden regelmatig bovengenoemde
kenmerken der glomeruli ter sprake gebracht, zoodat het nood-
zakelijk is deze eigenschappen allereerst van normale glomeruh na
te gaan.

1. De grootte der glomeruli.

Tereg geeft in het handboek van Ellenberger (11) aan.
dat de doorsnede van de gemiddelde glomerulus — vaatkluwen met
Müllersche kapsel — bij het rund bedraagt 0.210 m.m. Hierbij is niet
aangegeven op welke wijze de meting heeft plaats gevonden, noch

hoe het nierweefsel gefixeerd is.

Ten einde vergelijkenderwijs zoo juist mogelijk te werken, werd
van een normale rundernier een stukje gefixeerd in 20 % formahne
en na insluiting in paraffine in 3 dikke coupes in serie gesneden.
Van verschillende glomeruli werd nu de grootste doorsnede bepaald,
welke bleek te varieeren van 180 tot 260 p., met een gemiddelde van
230 M. Dit gemiddelde ligt dus 20 ja hooger dan het door Tereg
bepaalde. Omtrent de ware grootte van de glomerulus geeft dit
gemiddelde geen juist inzicht, doch waar het om een vergelijking
gaat met pathologisch veranderde glomeruli en deze op analoge
Wijze gefixeerd en gekleurd zijn, is de ware grootte der Malpighi sehe
lichaampjes in dezen niet van principieel belang.

De grootte-bepaling der pathologisch veranderde glomeruli ge-
schiedde eenigszins eenvoudiger. In verschillende coupes werden de
glomeruli met de grootste doorsnede — vaatkluwen met Bow-
man'sche kapsel — tot een totaal van 40 stuks gemeten en uit deze

-ocr page 98-

grootste doorsneden het gemiddelde bepaald. Dit gemiddelde hgt
vanzelfsprekend een weinig lager, dan indien de meting op de
tijdroovende wijze in seriecoupes was geschied, zooals bij de normale
glomeruli. Men weet immers niet of men aldus te werk gaande, de
glomerulus wel op zijn grootste doorsnede meet. Voor vergelijkend
onderzoek beantwoordt de aldus gevolgde methode echter vrijwel
aan het gestelde doel. In ieder geval is zij nauwkeuriger, dan wan-
neer men uitsluitend op den gemaakten indruk moet afgaan of de
glomeruli al of niet vergroot zijn.

2. De kernrijkdom der glomeruli.

Wanneer men spreekt van den kernrijkdom der glomeruli, bedoelt
men daarmede eigenlijk den rijkdom aan kernen van de waarge-
nomen glomerulusdoorsnede, omdat men immers aan een enkele
coupe niet de geheele glomerulus kan beoordeelen. Rijkdom aan
kernen is een relatief begrip en voor een objectieve beoordeeling
is het gewenscht in de normale glomerulus een criterium te bezitten,
waaraan een eventueele kernvermeerdering in de glomerulusdoor-
snede getoetst kan worden. Het is vanzelfsprekend, dat slechts dunne
coupes in dezen bruikbaar zijn.

Borst, die in zijn dissertatie over experimenteele diffuse glo-
merulonephritis de opmerking maakt: „Voor zwakke vergrootingen,
waar alleen de kernrijkdom ons de afwijking wijst, kan een wat
dikkere coupe ons reeds de diagnose glomerulonephritis opdringenquot;,
telde het aantal cellen in de doorsneden van 40 konijnenglomeruli,
gelegen in een bepaald afgebakend gedeelte miß dikke coupes.
Voor de kleine konijnenglomeruli moge dit vrij betrouwbare resul-
taten gegeven hebben, voor het rund met zijn veel grootere Malpi-
ghi'sche lichaampjes bezit deze methode m.i. geen waarde in over-
eenstemming met den daaraan verbonden arbeid.

Indien het resultaat van de onderzoekingen van Kits van
W a V e r e n juist is, berust de kernvermeerdering in de glomerulus-
doorsnede bij de acute glomerulonephritis van den mensch slechts
op zwelling van de endotheelkernen, waardoor de kernen in méér
opeenvolgende coupes waarneembaar zijn, dan indien zij niet ge-
zwollen waren. Aldus zou de kernzwelling kernvermeerdering sug-
gereeren. Inplaats van de kleine, donker gekleurde endotheelkerntjes
vindt men opgeblazen en vergroote endotheelcellen dicht opeen

-ocr page 99-

liggen. Aan de vergelijking met normale glomeruli moet dus bij de
bepaling van kernvermeerdering per glomerulusdoorsnede, eventueel
kernzwelling in het vaatkluwen, groote waarde worden toegekend.
In dit verband wijst Borst erop, dat men bij konijnenglomeruli
per capillairdoorsnede zelden meer dan één endotheelkern aantreft.
Daarentegen kan men in geval van acute glomerulonephritis zonder
moeite capillairen vinden, die 3,
4 en soms wel 6 kernen in het
lumen hebben. Dit zou deels veroorzaakt worden, doordat door de
ontplooiing van de capillairen verschillende kleine lumina één grooter
lumen vormen.

Dat het aantal endotheelkernen per capillairdoorsnede ook bij
normale runderglomeruli gering is, kan men duidelijk waarnemen
in de, met het oog op den bloedrijkdom der vaatkluwens aangelegde,

serie van normale rundernieren.

Wanneer in den vervolge van kernrijkdom of kernarmoede der
glomeruli wordt gesproken, geschiedt dit uitsluitend naar den indruk,
die de glomeruli in vergelijking met het beeld der normale vaat-
kluwens maken. Daarbij wordt vooral acht geslagen op den ouder-
lingen afstand der kernen en het aantal endotheelkernen per capil-
lairdoorsnede. Voor vergelijkend onderzoek kan met deze gebrekkige
methode volstaan worden.

3. Het bloedgehalte der glomeruli.

De door Volhard zoo sterk naar voren gebrachte bloedledig-
heid der vaatkluwens bij de acute glomerulonephritis bij den mensch.
doet vanzelfsprekend de vraag stellen, hoe het staat met de bloed-
vulling der vaatkluwens en de niercapillairen bij runderen, welke na
bedwelming door verbloeding gedood zijn en is aan dit criterium
waarde toe te kennen in verband met glomerulusveranderingen.

Volgens v. Ost er tag (80) bedraagt de bloedhoeveelheid
bij dieren gemiddeld )/i3 van het lichaamsgewicht of wel 7.69
daarvan bij koeien 4.02—5.75 % bij het slachten wegvloeit.

Uit de omvangrijke onderzoekingen van Hoths bleek, zooals
V. O s t e r t a g aangeeft, laatstgenoemd percentage lager te hggen
en te varieeren van 3.39—4.18 al naar de wijze van bedwelmen
en slachten. Ondanks een goede „uitbloedingquot; dus. blijft er volgens
O s t e r t a g bij koeien een hoeveelheid bloed, varieerende van
1.94—3.67 % van het lichaamsgewicht in het slachtdier achter.

-ocr page 100-

terwijl deze cijfers volgens Hoths zijn 3.51—4.30 Ten deele
blijft dit bloed in de venen, ten deele in de capillairen achter.

Ten einde na te gaan hoe het met de bloedvulhng der glomeruli
bij normaal geslachte runderen gesteld was, werd van een achttiental
dezer slachtdieren van uiteenloopenden leeftijd, waar bij de sectie
geen of slechts geringe afwijkingen werden waargenomen en de
nieren
macroscopisch geen veranderingen vertoonden, van deze
laatste, stukjes op de gebruikelijke wijze gefixeerd en gekleurd.

Zooals uit onderstaand overzicht blijkt, zijn de vaatkluwens in
alle gevallen in meer of mindere mate, doch steeds duidelijk bloed-
houdend, terwijl de overige niercapillairen nog een weinig beter met
bloed gevuld zijn en zulks ondanks het feit, dat de betreffende
slachtdieren alle goed uitgebloed waren. Bij de eenigszins wisselende
bloedvulling van de vaatkluwens en de overige capillairen, dient men
niet uit het oog te verliezen, dat bij het snijden van stukjes nier-
weefsel uit het ongefixeerde materiaal, hoe voorzichtig men dit ook
doet, steeds een weinig bloed wordt uitgeperst. Niettegenstaande
deze omstandigheid kan men in geen der achttien gevallen van een
bloedledigheid der vaatkluwens, noch van zeer spaarzaam met roode
bloedcellen voorziene glomeruli, spreken en dit is van des te meer
belang, indien men weet, dat bij het verzamelen van deze achttien

gevallen geen selectie is toegepast.

En al moge aan de bloedledigheid der vaatkluwens bij slacht-
runderen niet die waarde kunnen worden toegekend als aan de
ischaemie der glomeruli bij den mensch, geheel waardeloos is het
criterium van de bloedledigheid of de bloedarmoede der glomerulus-
capillairen bij runderen, welke na bedwelming door verbloeding ge-
dood zijn, zeer zeker niet.

De overige aan het licht komende veranderingen in deze oogen-
schijnlijk geheel normale rundernieren zullen nog nader terloops

worden besproken.

Overzicht omtrent de bloedvulling der niercapillairen. voorname-
lijk de glomeruluswindingen van normale rundernieren, afkomstig
van dieren van verschillenden leeftijd met weinig of geen ziekelijke
afwijkingen, op normale wijze geslacht en goed uitgebloed.

-ocr page 101-

Microscopische bijzonderheden

No.

der nieren

Eenzijdige arthritis
deformans van het
kniegewricht.

1 1 jaar

1 jaar

Geen afwijkingen.

3

4

5

6

2 jaar
2 jaar

2nbsp;jaar

3nbsp;jaar

3 jaar

4 jaar

4 jaar

10

4 jaar

Geen afwijkingen.
Geen afwijkingen.
Geen afwijkingen.

Geringe lever-
distomatose.

Geen afwijkingen.

Geen afwijkingen.

Geen afwijkingen.

Geen afwijkingen.

Zeer duidelijke bloedvulling van de
glomeruli, capillairen en vaten in de
vaatzóne. Intimawoekering van een art.

arciformis.nbsp;.

Duidelijke bloedvulling van de capillairen
in de vaatzöne. Glomeruli bloedhoudend,
doch in mindere mate. Vacuolaire degene-
ratie van het tubulusepitheel m het pe-
rifere merg (plaatselijk).
Zeer duidelijke bloedvulling der glomeruli,
eveneens van de capillairen in de vaat-
zöne en het merg.

Duidelijke bloedvulling der glomeruh en
de capillairen in de vaatzóne; wat minder
van de capillairen in het merg.
Zeer duidelijke bloedvulling van de capil-
lairen in de vaatzöne. minder duidelijk
van de glomeruli.

Zeer duidelijke bloedvulling der glomeruh,
der capillairen in de vaatzêne en het
merg, alsmede van de grootere vaten.
Enkele lymphocytenhoopjes in de om-
geving van vaatjes en glomeruli.
Zeer duidelijke bloedvulling van de capil-
lairen in de vaatzöne, minder duidelijk
van de glomeruli. Geringe tubulusepitheel-
degeneratie van het distale deel van het
Hauptstück met pycnose der kernen.
Ophoopingen van lymphocyten.
Intimawoekering van de art. arciformes.
Bindweefselwoekering tiisschen elastica
externa en interna.

Zeer duidelijke bloedvulling der glome-
ruli, der tapillairen en ook in de g^tere
vaatjes wordt bloed aangetroffen. Enkele
lymphocytenhoopjes rondom vaatjes en

ZewXidelijke bloedvulling van de capil-
lairen in de vaatzóne, wat minder dui-
delijk der glomeruli. Geringe lymphocyten-
hoopjes. Geringe „hyalin-tropfige dege-
neratie van tubulusepitheel van het distale
deel van het Hauptstück. met pycnose
en desquamatie. Epitheelcylinders in de
verzamelbuisjes. . „ , ,

Zeer duidelijke bloedvulling der glomeruh
en capillairen in vaatzóne en merg. Lym-
phocytenhoopjes. Plaatselijk In het peri-
fere merg degeneratie van tiibulusepitheel.
Epitheelcylinders in de verzamelbuisjes.

-ocr page 102-

Microscopische bijzonderheden
der nieren

Pathologisch-
anatomische
veranderingen van
het rund

Leeftijd

No.

Geringe adhaesieve
pericarditis.

11

12

13

14

5 jaïir

5 jaar

5nbsp;jaar

6nbsp;jaar

Geringe lever-
distomatose.

Geen afwijkingen.

15 8 jaar

8 jaar Geen afwijkingen.

16

9 jaar

17

18

12 jaar

Geen afwijkingen.

Geen afwijkingen.

Lever met
teleangiëctasieën.

Geen afwijkingen.

Duidelijke bloedvulling der glomeruli en
der capillairen in de vaatzóne en ook van
de grootere vaatjes. Vele lymphocyten-
hoopjes.

Zeer duidelijke bloedvulling der glome-
ruli, capillairen en arteriolae. Enkele
lymphocytenhoopjes.

Duidelijke bloedvulling der glomeruli,
capillairen en arteriolae. Epitheeldegene-
ratie van het distale deel van het Haupt-
stück, desquamatie en afgestooten epi-
theel in de verzamelbuisjes. Enkele lym-
phocytenhoopjes.

Zeer duidelijke bloedvulling van de capil-
lairen in de vaatzöne, minder duidelijk
van de glomeruli. Lymphocytenhoopjes.
Geringe epitheelcylindervorming in de
verzamelbuisjes.

Duidelijke bloedvulling van de capillairen
in de vaatzöne, iets minder duidelijk van
de glomeruli. Geringe lymphocytenhoop-
jes. Geringe epitheelcylindervorming in
de verzamelbuisjes.

Zeer duidelijke bloedvulling der glomeruli
en de capillairen in de vaatzóne en het
merg. Enkele lymphocytenhoopjes. Plaat-
selijk degeneratie met pycnose en desqua-
matie van het epitheel van het distale
deel van het Hauptstück. Epitheelcylin-
ders in de verzamelbuisjes.
Zeer duidelijke bloedvulling van de capil-
lairen in de vaatzöne en het merg, wat
minder duidelijk van de glomeruli. Kleine
lymphocytenhoopjes. Plaatselijk degene-
ratie met pycnose en desquamatie van
het epitheel van het distale deel van het
Hauptstück. Geringe epitheelcylindervor-
ming in de verzamelbuisjes.
Zeer duidelijke bloedvulling der glomeruli
en de capillairen. Glomeruli duidelijk ver-
groot (285 n). Plaatselijk degeneratie
met pycnose en desquamatie van het epi-
theel van het distale deel van het Haupt-
stück. Zeer geringe bindweefselvermeer-
dering tusschen de tubuli. Sporadisch
enkele lymphocytenhoopjes.

-ocr page 103-

4. Het leacocytengehalte der glomeruli.

Bij den mensch is het aantal leucocyten per grootste glomerulus-
doorsnede van normale nieren nauwkeurig bepaald. Graff (22)
geeft op 3-25. terwijl het aantal bij Mertz (65) varieert

van 3—30.nbsp;, ,nbsp;. ,

Bij het rund is mij dienaangaande geen enkele waarneming be-
kend. Alvorens dus een onderzoek in te stellen naar het voorkomen
van leucocyten in de glomeruli van pathologisch veranderde nieren,
leek het mij gewenscht na te gaan hoe het stond met het Icucocyten-
gehalte van de glomeruli van normaal geslachte runderen, waarbi,
verschillende ziekelijke veranderingen werden waargenomen, doch
de nieren
macroscopisch geen enkele afwijking vertoonden.

Aanvankelijk werd geen enkele leucocyt gevonden (geval 2, 7
en 9) en daar deze 3 gevallen toevalhgerwijze het eerst onderzocht
werden, rees bij mij twijfel of de oxydasekleuring wel op de juiste
Wijze was toegepast. Een fout in de kleuringstechniek bleek echter
niet gemaakt te zijn, daar de methode getoetst aan materiaal, waar.
van den rijkdom aan leucocyten bekend was, de oxydasereactie zeer
duidelijk te zien gaf. Trouwens ook geval 5 toonde de juistheid
der kleuring aan. In de glomeruli werd spaarzaam één enkele
leucocyt aangetroffen en in één vaatkluwen zelfs vier, doch boven-
dien kwamen kleine interstitieele leucocytenhaardjes voor In de
overige 5 gevallen werd slechts hier en daar een enkele leucocyt
in de vaatkluwens gevonden. Geval 1 vertoonde twee glomeruh
met twee en geval 8 één glomerulus met drie leucocyten.

Het aantal waargenomen leucocyten in de glomeruli van macros-
copisch onveranderde nieren van normaal geslachte runderen was
dus, in vergelijking met het aantal overeenkomstig bij den mensch

geconstateerd, zeer gering.

De volgende tabel geeft een en ander overzichtelijk weer.

-ocr page 104-

Pathologisch-anatomische
veranderingen van het
rund

Leeftijd

No.

Aantal leucocyten per glomerulus-
doorsnede van
\5 IX dikte

Pleura en peritoneum be-
dekt met een vrij jong
tuberculeus beslag. Enkele
verkaasde tuberkels in bron-
chiale en portale lymph-
klieren en geringe tubercu-
lose van longen en lever.
Geen afwijkingen.
Geringe tuberculose van
retropharyngeale en bron-
chiale lymphklieren.
In de uitwendige kauwspier
een levend exemplaar van
Cysticercus inermis.
Op pleura en peritoneum
een vrij jong tuberculeus
beslag met weinig tuberkel-
vormlng. Geringe tubercu-
lose van bronchiale lymph-
klieren.

In de longen verspreide tu-
berculeuze bronchopneumo-
nlsche haarden en plaatse-
lijk interstltieel emphyseem.
Bronchiale en medlastinale
lymphklieren tuberculeus
ontaard.

Gegeneraliseerde tuberculo-
se van longen, lever, pleura
en peritoneum. Oud proces.
Oude afgekapselde tubercu-
lose van longen en pleura.
Geringe pericarditis en uit-
gebreide leverdlstomatose.
Lever geheel dlstomateus
ontaard. Enteritis chronica
paratuberculosa.

IVa jaar

2 jaar
27, jaar

3 jaar

4 jaar

4Vï jaar

5 jaar

7 jaar

Sporadisch een enkel leucocyt In
de glomeruli.

In een tweetal vaatkluwens twee
leucocyten.

Geen.

Sporadisch een enkele leucocyt in
de glomeruli.

Sporadisch een enkele leucocyt in
de glomeruli.

In de glomeruli spaarzaam een en-
kele leucocyt. Eén glomerulus met
vier leucocyten. Kleine Interstitiee-
le leucocytaire haardjes van ± 30
stuks.

Sporadisch een enkele leucocyt In
de glomeruli.

Geen.

In één glomerulus een drietal
leucocyten.

Geen.

D. Eenige opmerkingen over het voorkomen van vet in normale
rundemieren.

Wanneer bij dit onderzoek gesproken wordt over het voorkomen
van vet, worden onder vet verstaan die stoffen, die zich bij de
gebruikelijke vetkleuringen gedragen als vet. Het ware wellicht
juister te spreken van vet of vetachtige stoffen, doch kortheidshalve

-ocr page 105-

wordt dit laatste achterwege gelaten. De hoedanigheid en samen-
stelling van deze vetachtige stoffen vallen buiten het kader van

dit onderzoek.nbsp;,

De mededeelingen omtrent het voorkomen van vet m normale

rundernieren zijn spaarzaam.nbsp;u^ufc

T e r e g in het handboek van E 11 e n b e r g e r vermeldt slech s

bij vleescheters de aanwezigheid van vet in de cellen van het distale

deel van het Hauptstück in de omgeving van den overgang naar

de Henle'sche lis. zoodat men hieruit moet concludeeren. dat hi,

bij het rund geen vet in de nieren heeft aangetroffen.

Volqens Nieberle zijn varkensnieren regelmatig vethoudend

en geheel vetvrije varkensnieren heeft hij bij zijn onderzoek dienaan-
gaande niet gevonden.
Doch ook de nieren van normale runderen
Zijn vethoudend. alhoewel het vetgehalte steeds zeer gering is.
Bi)
..vetnierenquot; vindt hij een hoog vetgehalte in het secretonsche deel
van het tubulussysteem. terwijl het resorptieve deel geheel vetvri, is.

Met het oog op het vrij regelmatig voorkomen van vet in patho-
logisch veranderde nieren, is in een zevental gevallen van macrosco-
pisch normale nieren, afkomstig van in het algemeen in goeden
voedingstoestand verkeerende slachtrunderen, een onderzoek inge-
steld naar de aanwezigheid van vet. Daarbij bleek in twee gevallen,
bij runderen in goeden voedingstoestand, geen vet in de nieren aan-
wezig te zijn. In twee gevallen bevond zich in de epitheelce len van
de verzamelbuisjes een weinig fijn verdeeld vet, in één geva boven-
dien verspreide vetbolletjes in de epitheelcellen van het distale deel
van het Hauptstück gelegen in het perifere merg, in éen geva vele
duidelijke vetbolletjes in de epitheelcellen van het distale deel van
het Hauptstück gelegen in de centrale basdaag en het perifere merg
en in één geval van een rund in matigen voedingstoestand spaar-
zaam verspreide vetbolletjes in de epitheelcellen van het d-tak dee
van het Hauptstück in de centrale basdaag. Men knjgt m dit geval
bovendien den indruk, dat zich in de
vaatkluwens enkele fijne vet-
partikeltjes hebben afgezet, doch de aanwezigheid van kleurstof-
neerslaq is voor de waarneming hiervan hinderlijk.

De volgende tabel geeft een en ander overzichtelijk weer.

-ocr page 106-

No.

Leeftijd

il
II

Pathologisch-
anatomische
veranderingen van
het rund

-S g
J 0

Ui

2 jaar

Goed

Geringe tuberculose

Rood-

van de bronchiale

bruin

lymphklieren, bene-

vens tuberculose van

een ruggewervel druk-

kend op het rugge-

merg.

2V, jaar

Zeer

Geen afwijkingen.

Licht-

goed

bruin

3V, jaar

Zeer

Geen afwijkingen.

Rood-

goed

bruin

4Vs jaar

Zeer

Geringe tuberculose

Rood-

goed

van bronchiale

bruin

lymphklieren.

6 jaar

Goed

Geen afwijkingen.

Bruin

7 jaar

Goed

Geringe longtubercu-

Licht-

lose.

bruin

Het voorkomen van
vet

In het basale deel der epi-
theelcellen van de verzamel-
buisjes gelegen in het cen-
trale merg bevindt zich fijn
verdeeld vet, hetgeen reeds
bij kleine vergrooting op-
valt als een roodbruin ge-
tint randje aan de buitenzij-
de van de verzamelbuisjes.
Hinderlijk is de aanwezig-
heid van kleurstofneerslag
over het geheele preparaat.
In de epitheelcellen van de
verzamelbuisjes in het cen-
trale merg een weinig zeer
fijn verdeeld vet. De aan-
wezigheid van kleurstof-
neerslag is vaak hinderlijk.
Geen vet aanwezig. In de
bastlaag kleine verspreide
haardjes met losmazige oe-
demateus bindweefsel met
zeer weinig ontstekings-
cellen.

Geen vet aanwezig. In de
bastlaag een enkel klein
haardje met losmazig oede-
mateus bindweefsel met
zeer weinig ontstekings-
cellen.

In de epitheelcellen van het
distale deel van het Haupt-
stück gelegen in het merg
verspreide vetbolletjes en
fijn verdeeld vet in het ba-
sale deel van de epitheel-
cellen van de verzamelbuis-
jes in het centrale merg. In
de bastlaag enkele kleine
haardjes met losmazig oe-
demateus bindweefsel met
spaarzaam verspreide ont-
stekingscellen.

Vele duidelijke vetbolletjes
in de epitheelcellen van het
distale deel van het Haupt-
stück gelegen in de centrale
bastlaag en het perifere
merg.

In^ de bastlaag zeer klei-
ne verspreide ontstekings-

-ocr page 107-

Pathologisch-
anatomische
veranderingen van
het rund

Het voorkomen van
vet

No.

5 a

Leeftijd

11

haardjes van lymphocytal-
ren aard. In de verzamel-
buisjes in het merg bevin-
den zich epitheelcylinders.
In de epitheelcellen van het
distale deel van het Haupt-
stück gelegen in de centrale
bastlaag bevinden zich
spaarzaam verspreide vet-
bolletjes. Men krijgt den
indruk, dat zich in de glo-
meruli enkele fijne vetpar-
tikeltjes hebben afgezet,
doch de aanwezigheid van
kleurstofneerslag is voor de
waarneming hiervan hin-
derlijk.

In de bastlaag vele ver-
spreide kleine lymphocyten-
ophoopingen.

In het merg duidelijke kalk-
metastase en epitheelcylin-
ders in de verzamelbuisjes.

Bruin

Lever met teleangiëc-
tasieën. Geringe ga-
lactophoritis.

Matig

9 jaar

E« Sccticverslagen.

I. Eerste groep (Jonge gevallen. No. 1—15).

geval 1.

Normale slachting van een l'/2-iarig rund van het vrouwelijk geslacht in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

In het rechter hart bevindt zich op de atrioventriculaire kleppen een woekering,
ter grootte van een pingpongballetje, met een etterig vervallen centrum. Onder
•iet epicard worden vele bloedingen aangetroffen van verschillende grootte. In de
longen thrombi, benevens vele kleine abscesjes. terwijl de longen geheel door-
«aaid zijn met ontelbare vrij groote bloedingen. De lever is gestuwd en vertoont
het beeld van een muskaatlever en de milt is een weinig gezwollen. Aan de
buitenvlakte van de dij worden vele subcutane bloedingen gevonden.

De nieren zijn een weinig gezwollen, met gering verhoogde consistentie. De
oppervlakte is glad en iets vochtiger dan normaal. De kleur is licht bruin. Aan
de oppervlakte zijn vele onregelmatig gevormde bloedingen waarneembaar. Op
doorsnede zijn de nieren vrij vochtig en vertoonen bast- en merglaag een bleek

-ocr page 108-

aspect. De glomeruli zijn bij schuin opvallend licht waarneembaar als hyaline,
promineerende puntjes.

Microscopisch: In overeenstemming met het bleeke aspect der nieren op door-
snede, is de bloedvulling der capillairen in vaatzöne en merg matig. In de bastlaag
treft men op verschillende plaatsen bloed in het lumen der tubuli aan, doch de
bloedvaatjes en capillairen in deze laag zijn bloedledig. De vergroote glomeruli
(271 jti) bevatten slechts enkele roode bloedcellen of zijn geheel bloedledig. Zij
zijn echter rijk aan kernen en vertoonen op verschillende plaatsen duidelijk open-
staande en verwijde capillairlussen. Deze openstaande lussen zijn vaak gevuld
met een sponzig eiwitneerslag of zij bevatten cellen, welke los in het lumen
liggen en die te beschouwen zijn als afgestooten endotheelcellen. Men treft deze
gedesquameerde cellen ook aan in de bij sommige glomeruli duidelijk waarneem-
baar verwijde intrede van het vas afferens in het vaatkluwen. De afgestooten
endotheelcellen hebben een eenigszins polymorphe kern, zijn wat donkerder ge-
kleurd dan de overige kernen van de glomerulus en bezitten een fijn randje
protoplasma. De kernen van het vaatkluwen maken in het algemeen een opge-
blazen indruk en zijn licht gekleurd. Alhoewel men in de H. E. en H. v. G. coupes
hier en daar leucocyten meent waar te nemen, gelukte het niet ze met de oxydase-
reactie van Schultze aan te toonen.

Sommige vaatkluwens zijn op enkele plaatsen verkleefd met het parietale blad
van de Bowman'sche kapsel. In het algemeen vullen zi] de Bowman'sche holte
vrij goed op en vertoonen zij duidelijk uitstaande windingen. In de Bowman'sche
holte vindt men weinig of geen gedesquameerde epitheelcellen en ook slechts
een geringe hoeveelheid eiwitneerslag, hetzij onregelmatig gevormd of als bolle-
tjes van diverse grootte. Het parietale blad van de Bowman'sche kapsel is niet
veranderd.

Het epitheel van het Hauptstück is iets lager dan normaal en vertoont in het
distale deel plaatselijk geringe „hyalin-tropfigequot; degeneratie en desquamatie. De
opstijgende tak van de Henle'sche lis, het Schaltstück en de verzamelbuisjes geven
geen afwijkingen te zien. In het eenigszins verwijde lumen van het Hauptstück
bevindt zich wat eiwithoudend neerslag. Tusschen de tubuli in de bastlaag be-
vindt zich op enkele plaatsen zeer weinig losmazig bindweefsel. Verspreid, doch
vooral in de omgeving der bloedvaatjes treft men in meer of mindere mate wat
infiltraatcellen aan, hoofdzakelijk lymphocyten, benevens wat plasmacellen. Ook
in de vaatzöne vindt men in het bindweefsel rondom de grootere bloedvaten
(art. arciformes) enkele lymphocytaire haardjes.

Bij scharlakenroodkleuring blijken de glomeruli, de tubuluscellen van het secer-
neerende gedeelte, alsmede het interstitium, afgezien van een enkel partikeltje,
geen vet te bevatten. Daarentegen zijn de cellen van de verzamelbuisjes gelegen
in het merg, in hun basale deel duidelijk met vele kleine en enkele grootere vet-
bolletjes beladen. Deze vetafzetting is het sterkst in het meest centrale gedeelte
van het merg en gelijkmatig over de tubuli verdeeld. De verzamelbuisjes, gelegen
in de bastlaag, zijn vrij van vet. De osmiumzuurkleuring geeft in dezen geen
duidelijk beeld van het aanwezige vet.

De wand der bloedvaten vertoont geen veranderingen.

-ocr page 109-

geval 2.

Een uit nood gedood 2-jarig rund van het vrouweUjk geslacht, hetwelk per
as was aangevoerd en den indruk maakte van ernstig ziek te zijn, in goeden
voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

Geringe bronchopneumonie van een der topkwabben. Het peritoneum bedekt
met een sünkend fibrineus beslag: ichoreuze, fibrineuze peritonitis. Uterus met
een grijsbruinen, stinkenden inhoud en vergroote cotyledonen: metritis na de
partus. Het darmkanaal vertoont roodheid van de mucosa met dunnen, slijmigen
inhoud: enteritis catarrhalis. Mammae met geel roomachtig secretum, waann
Zich kleine vlokjes bevinden: galactophoriüs. Duidelijke zwelling van lever

en miltnbsp;,

De nieren zijn duidelijk gezwollen, van deegachtige consistentie en voekn
slap aan. De oppervlakte is glad en vochtig en de kleur egaal roodbruin Op
doorsnede eveneens vochtig en de bastlaag meer grijsbruin van kleur. De glome-
ruli zijn waarneembaar als grijswitte, hyaline, promineerenae puntjes.

Microscopisch De capillairen in de vaatzóne zijn goed met bloed gevuld.
Minder bloed vindt men in die van den bast en het centrale merg. De glomeruli,
^velke weinig of niet vergroot zijn (231 bevatten in hun openstaande en
verwijde lussen spaarzaam roode bloedcellen of ze zijn gevuld met een netvor-
mig eiwitneerslag. Bij verschillende glomeruli valt de duidelijk verwijde intrede
van het vas afferens in het oog en blijkt de wand daarvan ter plaatse gezwollen
te zijn In het lumen van het vas afferens bevinden zich naast enkele erythro-
cyten, afgestooten endotheelcellen met kleine donkere kernen, soms te midden
van een netvormig eiwitiieerslag. De kernen van de vaatkluwens zijn voor het
meerendeel opgeblazen, licht gekleurd en polymorph van voorkomen. Men krijgt
den indruk, dat het aantal vermeerderd is. Leucocyten zijn niet aan te toonen
ia de glomeruh, alhoewel men ze soms in de H. E. en H. v. G coupes meent
^aar te nemen. In de Bowman'sche ruimte treft men eiwitbolletjes aan v^
diverse grootte en een enkele maal wat afgestooten epitheelcellen welk aantd
echter gering is. Verklevingen van de vaatkluwens met het parietale bkd v^
de Bowman sehe kapsel hebben slechts op geringe schaal p aats gevonden. De
kernen van het parietale blad van sommige Malpighische lichaampjes zijn op
verschulende plaatsen een weinig opgeblazen en lichter gekleurd.

In de onmiddellijke omgeving der aldus veranderde glomeruli vmdt men vaak
wat infiltraatcellen. in den vorm van plasmacellen, lymphocyten. mononucleaire
cellen en enkele eosinephiele leucocyten, welke celophoopingen vooral ook ge-
vonden worden rondom de bloedvaatjes.

Het interstitium is niet vermeerderd.

Het Hauptstück geeft vooral in zijn distale gedeelte degeneratieve verande-
ringen te aLchouwen met eiwitiieerslag in het lumen. De cellen van de ver-
zamelbuisjes zijn opgeblazen en vertoonen het beeld van een vacuolaire degene-
ratie, vooral in het perifere merg.

Bij kleuring met scharlakenrood blijken de cellen van de verzamelbuisjes vele
kleinere en grootere vetbolletjes te bevatten, voornamelijk van de tubuli ge-
legen in het centrale merg. Hauptstück, Henle'sche lis en Schaltstück, benevens

-ocr page 110-

de glomeruli zijn vrij van vet. In het interstitium vindt men hoofdzakelijk in het
merg een weinig vet. De kleuring met osmiumzuur geeft ook hier minder duide-
lijke beelden.

De wand der bloedvaten vertoont geen veranderingen.

GEVAL 3.

Een uit nood gedood 7-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, hetwelk per
as was aangevoerd en een ernstig zieken indruk maakte, in vrij goeden voedings-
toestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

Longen met weinig omvangrijke pneumonische haarden. In de bronchiale
lymphklieren eenige verkaasde tuberkels. Linker uierhelft sterk vergroot met
stinkend secretum en necrotische haarden: ichoreuze, necrotiseerende mastitis.
Lever en milt sterk gezwollen.

De nieren zijn zeer duidelijk gezwollen, met uiteenliggende renculi, van deeg-
achtige consistentie en voelen slap aan. De oppervlakte is vochtig en glad en
de kleur egaal licht bruin. Op doorsnede eveneens vochtig, met grijsbruine bast-
laag. De glomeruli zijn waarneembaar als fijne roode pimtjes.

Microscopisch: Een goede bloedvulling van de capillairen in de vaatzóne, wat
minder van die in den bast en het merg. De vergroote glomeruli (267 ju.) hebben
uitstaande windingen, welke de Bowman'sche ruimte vrijwel geheel opvullen.
De vaatkluwens vertoonen wat betreft hun bloedvulling een wisselend beeld.
Sommige zijn vrij spaarzaam van roode bloedcellen voorzien, andere daaren-
tegen bevatten een behoorlijke hoeveelheid erythrocyten in tamelijk wijde capil-
lairlussen. Men krijgt den indruk, dat het aantal kernen vermeerderd is. Alhoe-
wel men in de met H. E. en H. v. G. gekleurde preparaten duidelijk leucocyten,
zij het slechts weinige, meent waar te nemen aan hun donkere worstvormige
kern, gelukte het niet ze met een speciale kleuring aan te toonen. De overige
kernen van de vaatkluwens zijn groot, opgeblazen en licht gekleurd en liggen

soms vrij dicht opeen.

In de Bowman'sche ruimte vindt men eiwitneerslagen in allerlei vorm, te mid-
den waarvan men afgestooten epitheelcellen in geringe hoeveelheid aantreft.
Verklevingen van de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche
kapsel komen weinig voor. De laatste vertoont vaak een gezwollen uiterlijk met
opgeblazen, Ucht gekleurde kernen. De glomeruli zijn vrijwel alle omgeven door
infiltraatcellen, waaronder opmerkelijk veel plasmacellen. De infiltraten vindt
men behalve periglomerulair ook perivasculair, terwijl zij ook verspreid, doch in
veel geringere mate intertubulair in de bastlaag voorkomen.

Het interstitium is niet vermeerderd.

Het epitheel van het Hauptstiick is lager dan normaal. Op vele plaatsen
is het slechts weinig hooger dan de kemdoorsnede en in het algemeen maakt
het geen vol-vitalen indruk. In de verwijde lumina bevinden zich eiwitneer-
slagen in allerlei grillige vormen. Het distale deel van het Hauptstück verkeert
duidelijk in degeneratie en geeft desquamatie der gedegenereerde cellen te aan-
schouwen. Ook het epitheel van de verzamelbuisjes in het centrale merg is op

-ocr page 111-

verschillende plaatsen afgestooten en in de lumina daarvan vindt men vele
gedesquameerde epitheelcellen met donkere kernen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat in het basale deel der epitheelcellen van
de verzamelbuisjes in het centrale merg een duidelijke vetafzetting heeft plaats
gevonden en ook in het aldaar gelegen interstitium heeft zich uiterst fijn, zij
het in mindere mate, vet afgezet. Deze regelmatige vetafzetting vermindert in
de richting van de bastlaag, terwijl de bastlaag zelf. met uitzondering van
enkele Infiltraten en den wand van enkele arterietakjes, die spaarzaam uiterst fijn
verdeeld vet herbergen, vetvrij is. De osmiumzuurkleuring leent zich met voor

deze waarnemingen.

Bij elastinekleuring blijkt een groot bloedvat, een art. arafo^s, een zeer
duidelijke intimawoekering te vertoonen en wel een zoodanige, dat slechts een
Sikkelvormige spleet van het oorspronkelijke lumen is overgebleven. Binnen de
geplooide elastica interna bevindt zich aan eene zijde van den wand een woeke-
ring, welke den tegenovergestelden wand vrij dicht nadert. In het met H. v. O.
gekleurde preparaat treedt aan het licht, dat het een jonge bmdweefseWke-
ring is met een eenigszins oedemateus voorkomen. In de daaronder gelegen
muscularis liggen de gladde spiercellen, niet zooals gewoonlijk keurig concen-
trisch gerangschikt, doch kris kras dooreen. De elastica externa is slechts germg

ontwikkeld.
GEVAL 4.

Normale slachting van een 9.jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in
matigen voedingstoestand verkeerende en met slecht ontwikkeld niervet.

Uitgebreide bronchopneumonie, voornamelijk der beide longtoppen, met duide-
lijk interstitieel emphyseem in het overige longweefsel. De bronchiale lymph-
Wieren zijn sterk vergroot en bevatten enkele verkaasde tuberkels. Het hart is
groot en slap en vertoont een duidelijke dilatatie van de rechter ventrikel. De
lever met geringe distomateuze veranderingen in den vorm van verdikte ge-
gangen, is gezwollen en brokkelig en heeft een verminderde consistentie. In de
onderborststreek bevinden zich uitgebreide spierdegeneraties met bloedingen en

necrose tot op het borstbeen.

De nieren zijn licht gezwollen, hebben iets uitstaande renculi en de consis-
tentie is deegachtig en slap. De oppervlakte is glad en niet vochtiger dan nor-
maal. De kleur is licht roodbruin. Op sneevlakte zijn de nieren een weimg voch-
tiger dan normaal. De kleur der sneevlakte is niet afwijkend. De glomeruli z^n
bij scherp kijken waarneembaar als grijswitte, hyaline. iets pflomineerende
puntjes.

Microscopisch: Er is een goede bloedvulling van de capillairen. zoowel in
de vaatzöne als in den bast en het merg. Ook de glomeruli bevatten r^e
bloedcellen en sommige windingen zijn geheel met erythrocyten gevuld Men
krijgt zelfs den indruk, dat hier en daar de roode bloedcellen bmten de capillairen
liggen en zich vrij in de kapselruimte bevinden, doch de beelden dienaangaande

«ijn niet duidelijk.nbsp;^ ,

De vergroote glomeruli (270 met hun voor het meerendeel opgeblazen en

-ocr page 112-

lichter gekleurde kernen wekken den indruk van een geringe celvermeerdering.
De vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte in het algemeen vrij goed op
en bezitten hier en daar duidelijk uitstaande windingen. Openstaande capillair-
lussen zonder inhoud worden vrijwel niet aangetroffen. Of ze zijn gevuld met
roode bloedcellen of ze bevatten een netvormige eiwitneerslag. Leucocyten kon-
den niet aangetoond worden. In de kapselruimte worden gedesquameerde epitheel-
cellen gevonden en op een enkele plaats zelfs in die mate, dat zij een halve-
maanvorming suggereeren. Bovendien vindt men eiwitneerslagen in allerlei vorm.
Synechiën met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel worden op ver-
schülende plaatsen waargenomen. De kernen van het parietale blad van de
Bowman'sche kapsel hebben vaak een opgeblazen uiterlijk en de kapsel zelf is

meestal hyaline verdikt.

Rondom de aldus veranderde glomeruli treft men vele infUtraatcellen aan,
hoofdzakelijk van lymphocytairen aard, welke cellen men ook perivasculair en
verspreid intertubulair vindt. Bindweefselvermeerdering is slechts in geringe
mate, hoofdzakelijk periglomerulair en perivasculair opgetreden.

Het epitheel van het Hauptstück is lager dan normaal, meestal niet hooger
dan de doorsnede van de kern en veri:oont vaak een gerafelden vrijen rand.
In het lumen der tubuli bevindt zich een eiwithoudend neerslag. Het distale
deel van het Hauptstück geeft degeneratieve verschijnselen te aanschouwen
in den vorm van „hyalin-tropfige Entmischungquot; met geringe desquamaüe van
epitheelcellen. De overige deelen van het nephron zijn niet veranderd.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt het vet in zeer geringe hoeveelheid uiterst
fijn verdeeld aanwezig te zijn in de epitheelcellen van de verzamelbuisjes in het
centrale merg en worden slechts wat grootere vetbolletjes aangetroffen in het
perifere merg, waarschijnlijk in de epitheelcellen van het distale deel van het
Hauptstück. Osmiumzuurpreparaten leenen zich niet voor deze waarnemingen.

De wand van een art. arcifonnis blijkt een duidelijke intimawoekering te
vertoonen. Aaa eene zijde van het bloedvat ligt de intima met de direct daar-
onder voorkomende elastica interna in normale neepjeskapformatie, aan de
andere zijde is de vaatwand naar het lumen uitgebocht, de intima gestrekt en de
ruimte tusschen intima en de dieper liggende elastica interna opgevuld met
woekerend bindweefsel. De muscularis is zeer uiteenloopend wat de breedte be-
treft en ter plaatse van de woekering vooral zeer smal.

geval 5.

Normale slachting van een 3-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in goe-
den voedingstoestand en met goed ontwikkeld niervet.

Een der uierkwartieren is vergroot en verhard, bevat een purulent secreturo
en vertoont plaatselijk demarcatie van het uierweefsel: necrotiseerende mastitis.
De uterus is vergroot en gevuld met een troebele, licht bruine, niet-stinkende
vloeistof. De cotyledonen nog duidelijk waarneembaar en vergroot: endometritis
na de partus. De lever is gezwollen, gedegenereerd en zeer broos. De mUt JS
sterk vergroot.

De nieren zijn licht gezwollen en hebben een weinig deegachtige consistentie.
De oppervlakte is glad en niet abnormaal vochtig. De kleur is licht bruin. Op

-ocr page 113-

sneevlakte zijn de nieren een weinig vochtiger dan normaal. De glomeruh zijn
quot;Waarneembaar als grijswitte, hyaline, promineerende puntjes.

Microscopisch: De capUlairen in de vaatzöne vertoonen een goede bloedvul-
ling, welke vulling afneemt, zoowel in de richting van het merg als naar de
bastlaag. De vaatkluwens zijn vrijwel bloedledig.

De weinig vergroote glomeruli (247 ja) vertoonen duidelijk waarneembaar
uitstaande windingen, welke de Bowman'sche ruimte vrij goed opvullen. De
kernen hebben een opgeblazen en polymoiph uiterlijk en zijn lichter gekleurd
dan normaal. Hun aantal lijkt vermeerderd te zijn. Leucocyten konden met de
oxydasereacöe van Schultze niet aangetoond worden.
In sommige glomeruli
treft men openstaande capillairlussen aan, welke ledig zijn, of enkele erythrocyten
of afgestooten endotheelcellen bevatten. In de Bowman'sche ruimte vindt men
weinig eiwitneerslag en ook het aantal gedesquameerde epitheelcellen is gering.
Verklevingen van de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowmansche
kapsel komen bij verschillende glomeruli voor. De cellen van het parietale blad
hebben op sommige plaatsen een weinig opgeblazen kem.

Verspreid door de bastlaag, doch vooral rondom de glomeruli en de bloed-
vaten vindt men ophoopingen van infiltraatcellen, waaronder zich vele plasma-
cellen bevinden. De ontstekingscellen liggen dicht opeen. Bindweefselvermeer-
dering tusschen de tubuli en rondom de glomeruli heeft niet plaats gevonden.

Het epitheel van het Hauptstück vertoont duidelijk degeneratieve verschijn-
selen, vooral in het distale gedeelte, gelegen in het perifere merg. De cellen
hebben een opgeblazen uiterlijk met licht gekleurde, groote kernen en het proto-
Plasma bezit een schuimstructuur. De vrije rand der cellen is sterk gerafeld en
er is geen scherpe scheiding tusschen de cellen en het eiwitneerslag in het lumen
der tubuli Overal vindt men desquamatie der aldus veranderde epitheelcellen.
De overige deelen van het nephron zijn vrijwel onveranderd. In de zeer geringe
verwijde lumina treft men eiwitneerslag aan en in de verzamelbuisjes nabij de

papil enkele epitheelcylindertjes.nbsp;_

Bij kleuring met scharlakenrood blijkt er zich fijn verdeeld vet te bevinden
in het basale deel der cellen van de verzamelbuisjes. gelegen in het centrale
merg. In de mergstralen ziet men duidelijk vetafzetting in de cellen van het dis-
tale deel van het Hauptstück in den vorm van grootere bolletjes, terwijl boven-
dien een weinig vet wordt aangetroffen te midden der infiltraatcellen. De rest
van het nierweefsel is nagenoeg vetvrij. Met de osmiumzuurkleuring zijn alleen
de grootere vetbolletjes aan te toonen.

De elastinekleuring bracht geen vaatveranderingen aan het licht.

geval 6.

Een uit nood gedood 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, hetwelk lig-
gend op een wagen was aangevoerd, met een frequente en stootende adem-
haling en een temperatuur van 40,5° C, in goeden voedingstoestand verkeeren-
de en met matig ontwikkeld niervet.

Op de linker atrioventriculaire kleppen bevinden zich erwt- tot nootgroote,
hloemkoolachtige woekeringen: endocardiüs verrucosa. De lever met zeer ge-

-ocr page 114-

ringe distomateuze veranderingen in den vorm van verdikking der galgangen,
is een weinig gezwollen en brokkelig en vertoont een iets verminderde consis-
tentie. De müt is een weinig gezwollen. Op verschillende plaatsen in de spieren
van het rechter achterbeen zijn duidelijke degeneratieve veranderingen waar-
neembaar.

De nieren zijn zeer sterk gezwollen, hebben uiteenliggende renculi en een
slappe deegachtige consistentie. De oppervlakte is glad en vochtig, met hier en
■daar speldeknopgroote, gele haardjes, enkele haemorrhagische infarcten van
geringen omvang en in de rechter nier een knikkergroot absces gevuld met etter
en necrotisch weefsel. De kleur is licht bruin. Op sneevlakte zijn de nieren zeer
vochtig en de glomeruli zijn waarneembaar als bleeke, grijsroode, eenigszins
promineerende puntjes.

Microscopisch: De capülairen in vaatzóne en merg vertoonen een goede
bloedvulling. Daarentegen is de bastlaag slechts spaarzaam van bloed voorzien
en bevatten de glomeruli over het algemeen weinig roode bloedcellen. Sommige
zijn zelfs geheel bloedledig. Op enkele plaatsen in de basüaag vindt men
kleine bloedingen.

De duidelijk vergroote glomeruli (299 hebben uitstaande windingen, welke
de Bowman'sche ruimte vrijwel geheel opvullen. De kernen, wier aantal oogen-
schijnlijk vermeerderd is, bezitten voor het grootste deel een opgeblazen en poly-
morph uiterlijk en zijn lichter gekleurd dan normaal. Alhoewel men in de H. E.
en H. v. G. preparaten leucocyten kan waarnemen, gelukte het niet ze met de
oxydasereactie van Schultze in de vaatkluwens aan te toonen. Verschillende
glomeruli vertoonen duidelijk openstaande capillairlussen, waarin slechts spaar-
zaam erythrocyten voorkomen, doch die meestal een netvormig eiwitneerslag
bevatten. In de Bowman'sche ruimte worden gedesquameerde epitheelcellen aan-
getroffen, te midden van eiwitneerslagen in allerlei vorm. Verklevingen van de
vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel worden vrij veel
waargenomen. Het parietale blad van de kapsel is op verschillende plaatsen
gering hyaline verdikt en de kernen zijn een weinig opgeblazen.

In de onmiddellijke omgeving der aldus veranderde glomeruli treft men infU-
traatcellen aan, waarbij naast lymphocyten de zeer vele plasmacellen opvallen.
Ook perivasculair en intertubulair komen infiltraatcellen voor. Ze liggen met
dicht opeen, doch meestal eenigszins verspreid in zeer losmazig, oedemateus en
kemarm bindweefsel, dat spaarzaam tusschen de tubuli is gelegen en waardoor
de buisjes op enkele plaatsen duidelijk uiteengedrukt zijn.

Het epitheel van het Hauptstiick vertoont degeneratieve verschijnselen. De
epitheelcellen zijn gezwollen en desquamatie is goed waarneembaar. In het lumen
der tubuli vindt men behalve afgestooten epitheelcellen eiwitneerslagen in aller-
lei vorm. In enkele tubuli contorti in de nabijheid van een glomerulus bevinden
zich zeer vele leucocyten. De overige deelen van het nephron zijn vrijwel onbe-
schadigd gebleven. In de verzamelbuisjes nabij de papil worden epithee cylin-
dertjes aangetroffen. Verspreid in de mergbuisjes treft men kleine kalkneer-
slagen aan.

Bij kleuring met scharlakenrood blijken de cellen van de verzamelbuisjes ge-

-ocr page 115-

legen in het centrale merg beladen te zijn met zeer fijne vetpartikeltjes. Ook in
het daar ter plaatse gelegen interstitium worden fijne vetpartikeltjes aangetrof-
fen. doch in mindere mate. Deze vetafzetting vermindert in de richting van de
bastlaag, welke laatste vetvrij te noemen is. Slechts het distale gedeelte van het
Hauptstück ter hoogte van het perifere merg vertoont in haar cellen wat grootere
vetboUetjes. Het osmiumzuurpreparaat leent zich niet voor deze waarnemingen.

De bloedvaatwand veri;oont geen veranderingen. In enkele art. interlobulares
vindt men kleine thrombi.

geval 7.

Normale slachting van een l'/z-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet, hetwelk
bloederig-oedemateus is.

In het rechter hart bevindt zich op de atrioventriculaire kleppen een woeke-
ring van taaie consistentie en zonder verval, ter grootte van een platgedrukt
duivenei: endocarditis thrombotica. De lever is vergroot en gestuwd en ver-
toont het beeld van een muskaatlever. De müt is niet gezwollen. De darmen zijn
oedemateus, evenals het vet in het mesenterium.

De nieren zijn vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie. De
oppervlakte is glad en zeer vochtig en vertoont enkele verspreide puntbloedin-
gen, welke een weinig bleeker dan gewoonlijk zijn. De kleur is licht bruin. Op
doorsnede zijn de nieren eveneens zeer vochtig en hebben een bleek aspect,
vooral in de bastlaag. De glomeruli zijn bij schuin opvallend licht waarneem-
baar als hyaline. promineerende bolletjes.

Microscopisch: De capillairen in vaatzóne en merg geven een vrij goede bloed-
vulling te aanschouwen. De bastlaag daarentegen is bloedarm en de glomeruli
«ijn behoudens een enkele uitzondering bloedledig. Op enkele plaatsen vindt men

in den bast kleine bloedingen.

De vergroote glomeruli (268 p.) vertoonen vaak zeer fraai uitstaande win-
dingen. welke in het algemeen de Bowman'sche ruimte vrij behoorlijk opvullen.
De kernen, wier aantal oogenschijnlijk vermeerderd is. hebben een opgeblazen,
polymorph uiterlijk en zijn licht gekleurd. Leucocyten konden niet aangetoond
'Worden. Openstaande capillairlussen worden zeer weinig waargenomen. In de
Bowman'sche ruimte vindt men desquamatie van glomerulusepitheel, benevens
eiwitiieerslagen in allerlei vorm. doch in geringe hoeveelheid. Synechien komen
in afwisselende mate voor. Vele vaatkluwens liggen geheel vrij binnen de Bow-
man'sche kapsel, enkele daarentegen zijn er op sommige plaatsen mede verbon-
den. De kemen van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel vertoonen
slechts voor een gering gedeelte een opgeblazen karakter.

Verspreid in de bastlaag vindt men enkele kleine ontstekingshaardjes van
lymphocytairen aard. Ze liggen hoofdzakelijk in de omgeving der bloedvaatjes,
soms ook om het vas afferens. Ter plaatse van de ontstekingshaardjes heeft het
bindweefsel zich vermeerderd. Op enkele plaatsen vindt men tusschen de tubuli
haardvormig geringe bindweefselvermeerdering. Het vertoont met zijn vele fibro-
blastenkemen een actief karakter en is eenigszins oedemateus.

-ocr page 116-

Het tubulusepitheel van het Hauptstück is lager dan normaal. Het is slechts
weinig hooger dan de doorsnede van de kern. Desquamatie van epitheel wordt
weinig waargenomen. In het lumen, dat over het algemeen iets wijder dan nor-
maal is, vindt men eiwitneerslagen, terwijl in enkele tubuU in de bastlaag cel-
cylinders voorkomen. De overige deelen van het nephron en de verzamelbuisjes
vertoonen geen veranderingen.

De scharlakenroodkleuring geeft een geringe, zeer fijne vetafzetting in de
cellen van de verzamelbuisjes, voornamelijk in het centrale merg, te zien. Het
vet bevindt zich hoofdzakelijk in het basale deel der cellen. In de richting van
de bastlaag neemt deze vetafzetting geleidelijk af en de bastlaag zelve is geheel
vetvrij, zoowel wat betreft de tubuli als de glomeruli. De osmiumzuurkleuring
leent zich niet voor deze waarnemingen.

De bloedvaatwand vertoont geen veranderingen.

GEVAL 8.

Normale slachting van een 23^-jarig vrouwelijk rund, hetwelk nog nimmer
gekalfd had, in goeden voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld
niervet.

De lever vertoont een weinig verdikte galgangen met slijmigen, etterigen in-
houd met distomen: cholangitis distomatosa.

De nieren zijn een weinig vergroot met verhoogde, deegachtige consistentie.
De renculi liggen wat uiteen en de oppervlakte is glad en vochtig. De kleur is
bruin met zeer geringe lichtere troebeling, welke ook op doorsnede in het bast-
gedeelte is waar te nemen. De sneevlakte is vochtig en de glomeruli zijn bij
aandachtig kijken nog juist te zien.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een vrij goede bloed-
vulling, welke vermindert zoowel in de richting van de basdaag als naar het
merg. De bastlaag bevat in haar capillairen en de glomeruli zeer spaarzaam
roode bloedcellen.

De glomeruli maken in het algemeen een beschadigden indruk en zijn weinig
tot niet vergroot (232 ju,). Ze hebben eenigszins uitstaande windingen, welke de
Bowman'sche kapsel vrij behoorlijk opvullen. De kernen, waarvan het aantal
vermeerderd lijkt, zijn voor het meerendeel donker gekleurd en weinig opge-
blazen en hebben een polymorph karakter. Leucocyten waren niet aan te toonen.
Openstaande capillairen worden slechts weinig waargenomen. In vele Bow'man-
sche ruimten vindt men eiwitneerslagen in allerlei vorm, terwijl desquamatie van
glomerulusepitheel bij verschillende vaatkluwens op uitgebreide schaal wordt
aangetroffen, evenals de aanwezigheid van synechiën. De kernen van het parie-
tale blad van de Bowman'sche kapsel vertoonen op enkele plaatsen een opge-
blazen karakter.

Rondom de glomeruli treft men een weinig bindweefsel aan, waarin slechts
spaarzaam infiltraatcellen voorkomen. Diffuus door de bastlaag verspreid vindt
men een geringe bindweefselvermeerdering. Dit bindweefsel vertoont een weinig
actief karakter en bevat sporadisch kleine lymphocytenhoopjes.

Het tubulusepitheel is laag en in de verwijde lumina bevinden zich behalve

-ocr page 117-

afgestooten epitheelcellen, eiwitneerslagen in verschillende vormen, van korrelig
en netvormig tot homogene schollen toe. De laatste vooral in het afvoerende
deel van het nephron en de verzamelbuisjes in de basdaag, terwijl in de ver-
zamelbuisjes in het merg enkele epitheelcylindertjes worden aangetroffen. In de
tubuli in het merg vindt men geringe kalkneerslagen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt in het basale deel der cellen van de ver-
zamelbuisjes in het centrale merg zeer fijn verdeeld vet aanwezig te zijn, welke
vetafzetting afneemt in de richting van de bastlaag. Tusschen de mergbuisjes
bevinden zich enkele iets hyaline gedeelten met een twijfelachtige vetkleuring.
De bastlaag zelf bevat noch in de glomeruli. noch in de cellen van de tubuli
vetparükeltjes. De osmiumzuurkleuring leent zich niet voor deze waamemmgen.
De bloedvaatwand vertoont geen veranderingen.

GEVAL 9.

Een gestorven rund, ongeveer 6 jaar oud, van het vrouwelijk geslacht, in
goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld mervet.

Geringe tuberculose van de bronchiale lymphklieren. De uterus bezit sterk
vergroote cotyledonen en een troebelen, chocolade bruinen, stinkenden inhoud:
endometritis na de partus. De Unker uierhelft is vergroot, verhard en vertoont
uitgebreide demarcatie van het weefsel: heftige, eenzijdige, necrotiseerende mas-
titis. De lever, milt en nieren zijn sterk gezwollen.

De nieren met duidelijk uiteenliggende renculi, zijn vergroot en van deeg-
achtige consistentie. De oppervlakte is glad en vochtig. De kleur is donker
roodbruin. Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig en bloedrijk. De bastlaag
is grauw troebel en de vaatzóne zeer bloedrijk met bloedstreepjes doorloopend
tot in het merg. De glomeruli zijn bij schuin opvallend licht waarneembaar als
bleeke, hyaline, promineerende puntjes.

Microscopisch: Bij kleine vergrooting valt de zeer duidelijke bloedvulling niet
alleen in de vaatzóne, doch ook in het merg op. De bastlaag daarentegen bevat
veel minder bloed dan het merg en de vaatkluwens zijn voor het meerendeel
bloedledig. Slechts enkele Malpighi'sche lichaampjes vertoonen roode bloedcellen
in hun capillairen en zulks in het algemeen nog in zeer geringe hoeveelheid. De
glomeruli, welke slechts weinig vergroot zijn (243 vertoonen een duidelijke
celrijkdom. De kernen zijn eenigszins opgeblazen, van velerlei vorm en minder
intensief gekleurd, zoodat de fijne kernstructuur beter waarneembaar is Endo-
en epitheelkemen zijn daardoor vrijwel niet meer van elkaar te onderkennen.
Het gelukte niet met de oxydasereactie volgens Schultze witte bloedcelen in
de glomeruli aan te toonen. Openstaande glomeruluscapillairen zonder Inhoud
worden weinig aangetroffen. Als regel zijn deze gevuld met een eiwithoudend
neerslag, dat zich als een netwerk aan ons voordoet en waarin men hier en
daar afgestooten endotheelcellen kan waarnemen. Sommige vaatkluwens vullen
de Bowman'sche ruimte geheel op, andere daarentegen niet, doch men krijgt m
vele gevallen den indruk van uitstaande windingen, soms in zoo sterke mate, dat
men het vaatkluwen in verschillende deelen geheel van elkaar gescheiden, bin-
nen de kapsel waarnemen. Binnen vele Bowman'sche kapsels treft men desqua-

-ocr page 118-

matie van glomerulusepitheel aan. Dat men hier niet met een kunstproduct te
doen heeft, blijkt uit het feit, dat de afgestooten cellen worden aangetroffen te
midden van eiwitachtige stolsels, die in vele Malpighi'sche lichaampjes voor-
komen, hetzij als kleine ronde bolletjes, hetzij als grootere onregelmatig ge-
vormde neerslagen. Op enkele plaatsen ziet men ook verklevingen van de glo-
merulus met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel, doch duidelijk zijn
deze synechiën niet. De cellen van de Bowman'sche kapsel lijken op verschillen-
de plaatsen vergroot met opgeblazen en lichter gekleurde kernen. Een meerlagig
epitheel als bij de halvemaanvorming komt in onregelmatige haardjes voor en
vormt als het ware een directe voortzetting van het tubulusepitheel, waarmede
het continu samenhangt.

Rondom deze aldus veranderde Malpighi'sche lichaampjes bevindt zich in min
of meerdere mate een ophooping van infiltraatcellen, doch niet alleen periglo-
merulair, doch ook perivasculair worden deze cellen aangetroffen, terwijl ze ook
verspreid intertubulair, zij het in veel mindere mate, voorkomen. Vooral ook om
den vaatsteel van de glomerulus treffen we infiltraat aan, waarbij de gezwollen
endotheelcellen van het vas afferens opvallen. We duiden deze celinfiltraten aan,
als zijnde van lymphocytairen aard, alhoewel ze niet zuiver uit lymphocyten
bestaan, ook plasmacel-achtige en andere, niet nader thuis te brengen cellen,
komen voor. Bij nauwkeurig zoeken vindt men in het periglomerulaire in-
filtraat enkele leucocyten. Rondom de Malpighi'sche lichaampjes bevindt zich
een weinig losmazig bindweefsel, met H. v. G. licht rose getint en waarin de
infiltraatcellen gelegen zijn. Hier en daar zet het zich tusschen de tubuli voort,
waarbij deze een weinig uiteengedrongen worden.

Het epitheel van het Hauptstück is minder hoog en in het verwijde lumen
bevindt zich een eiwitachtig neerslag. Op sommige plaatsen zijn de epitheel-
kemen minder goed gekleurd, op andere daarentegen donkerder. Ze hebben een
minder vitaal voorkomen en geven een degeneratieven indruk. Hetzelfde kan
ook gezegd worden van de cellen van den opstijgenden tak van de Henle'sche
lis, het Schaltstück en de verzamelbuisjes. Hier en daar neemt men desquama-
tie van epitheelcellen waar en naast eiwit in de verzamelbuisjes treft men ook
aaneengeklonterde, afgestooten epitheelcellen aan.

De vaatwand vertoont met uitzondering van de glomeruluscapilleiiren en het
vas afferens nabij het vaatkluwen geen veranderingen. De elastica interna geeft
bij elastinekleuring een duidelijk roodgekleurde neepjeskapformatie te zien, waar-
binnen de intima waarneembaar is als éénlagig endotheel en de elastica externa
vertoont zich als enkele fijne gegolfde roode lijntjes. De media is niet verdikt.

Bij kleuring met scharlakenrood op de aanwezigheid van vet, schijnen de cel-
len alle in min of meer uiteenloopende mate als het ware „bestovenquot; met zeer
fijne vetpartikeltjes, hetgeen men als een kunstproduct moet beschouwen. Slechts
in de tubuluscellen van het distale deel van het Hauptstück, ter plaatse van het
perifere merg, vindt men duidelijke vetbolletjes, die een weinig kleiner zijn dan
de kernen der epitheelcellen, waarin ze voorkomen. Bij kleuring met osmiumzuur
krijgt men soortgelijke beelden, echter iets minder duidelijk.

-ocr page 119-

GEVAL 10.

Een uit nood gedood vrouwelijk rund van onbekenden leeftijd, in slechten
voedingstoestand verkeerende en met hydropisch coronairvet.

In de omgeving van rechterheup en zitbeen bevindt zich tusschen de spieren een
uitgebreide ontsteking met necrose van het spierweefsel en omgeven door een
3
C.M. dikke bindweefselkapsel. Aan den rechter schenkel een decubitaalwond met
abscesvorming en in de Unker bilspieren ter hoogte van de heup uitgebreide abs-
cesvorming, niet met de decubitus van de huid in verbinding staande. De in-
houd der abscessen bestaat uit dunne, grijze etter met necrotisch weefsel en ze
zijn omgeven door een duidelijke bindweefselkapsel. De rechter carpus vertoont
aan de voorzijde in aansluiting aan het decubitaalgangraen een aantal kleine
holten met een grijzen, necrotischen. purulenten inhoud en voorzien van een
duidelijke afkapseling. In de hartspier zijn aanwezig een tweetal knikkergroote, ne-
crobioüsche haarden, geUjkmatig in de omgeving overgaande. Het myocard ver-
toont een grijzig, gekookt aspect en is murw van consistentie: myodegeneratio
cordis De lever is sterk verkleind met verdikte galgangen en uitgebreide parasi-
taire cirrhose: heftige distomatose. De milt is gering gezwollen met wat bloedin-
gen in de kapsel. De uterus bevat wat plastisch exsudaat en vertoont roodheid van
de mucosa: genezende chronische endometritis. De darmen met wat dunnen inhoud
en een weinig slijmig exsudaat: darmcatarrh. Tusschen lebmaag en middenrif be-
vindt zich een krielkippeneigroot absces met grijzen, purulenten inhoud en om-
geven door een dunne kapsel.

De nieren zijn gering vergroot en voelen iets te vast aan. Behoudens op
enkele plaatsen is de kleur opvallend bleek. De oppervlakte is oneffen door pleks-
gewijze bindweefselnieuwvorming. Enkele petechiën zijn waarneembaar. De
nieren maken een gedegenereerden indruk.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne vertoonen een vrij goede bloed-
vulling, welke vermindert in de richting van het merg. De bastlaag is arm aan
bloed en de vaatkluwens bevatten slechts spaarzaam roode bloedcellen.

De sterk vergroote glomeruli (340 j,) hebben uitstaande windingen, welke
de ruimte binnen de
Bowman'sche kapsel vrij behoorlijk opvullen. De kernen
Zijn niet opgeblazen, doch klein, polymorph en massief en in het algemeen don-
ker gekleurd. Slechts enkele zijn groot opgeblazen en lichter gekleurd. Men krijgt
den indruk, dat het aantal kernen vermeerderd is. Vele vaatkluwens vertoonen
openstaande capillairlussen, waarin men slechts weinig roode bloedcellen waar-
neemt. Hier en daar vindt men er afgestooten endotheelcellen in liggen en soms
meent men er leucocyten in te zien. Bij gebrek aan materiaal kon geen speciale
Meuring op de aanwezigheid van leucocyten worden toegepast. In de Bow-
man'sche ruimte wordt spaarzaam wat eiwitneerslag aangetroffen, benevens wat
gedesquameerde epitheelcellen, terwijl de aanwezigheid van synechiën zeer uit-
eenloopend is. Bij vele vaatkluwens ontbreken verklevingen met het parietale
blad van de
Bowman'sche kapsel geheel, bij andere zijn ze duidelijk aanwezig.
De kernen van het parietale blad hebben op verschillende plaatsen een opge-
blazen karakter.nbsp;, , „
Verspreid in de bastlaag vindt men kleine rustende bindweefselhaardjes met

-ocr page 120-

wat rondcellig infiltraat, hoofdzakelijk van lymphocytairen aard, welke infil-
traten ook in de omgeving der glomeruli en bloedvaten worden aangetroffen,
doch zeer gering van omvang zijn.

Het tubulusepitheel is duidelijk gedegenereerd. De cellen zijn vaak opge-
blazen, hebben een rafeligen vrijen rand en desquamatie vindt op groote schaal
plaats. Het duidelijkst kan men de degeneratie waarnemen in het distale deel
van het Hauptstück in de centrale basdaag en het perifere merg. Daar ter
plaatse ziet men ook verschillende atrophische buisjes. Ook de verzamelbuisjes
geven geen vol-vitalen indruk. In de soms wat verwijde tubuli van het Haupt-
stück vindt men netvormige eiwitneerslagen, terwijl in de verzamelbuisjes veel
epitheelcylinders worden aangetroffen. In enkele buisjes in de bastlaag ziet men
leucocyten.

Kleuring op vet moest bij gebrek aan materiaal achterwege blijven.

De bloedvaatwand vertoont geen veranderingen.

GEVAL 11.

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in mati-
gen voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

Een der uierhelften is duidelijk vergroot en verhard en bevat een purulent
secretum: purulente mastitis. Geringe miltzwelling.

De nieren zijn duidelijk gezwollen en voelen slap aan. De oppervlakte, welke
glad en vochtig is, vertoont verspreide puntbloedingen. De kleur is lichtbruin.
Op doorsnede zijn de nieren vrij vochtig en de glomeruli waarneembaar als
hyaline, promineerende bolletjes.

Microscopisch: De algemeene bloedvulling varieert van matig tot goed en
is het duidelijkste in de vaatzöne. De duidelijk vergroote glomeruli (318 fi) heb-
ben uitstaande windingen, welke de Bowman'sche ruimte vrij goed opvullen.
De bloedvulling der vaatkluwens wisselt van zeer gering, waarbij slechts spaar-
zaam erythrocyten worden aangetroffen, tot een behoorlijke aanwezigheid van
roode bloedcellen. Indien men openstaande lussen waarneemt, ziet men daarin
soms een fijnkorrelig tot netvormig eiwitneerslag. Op een enkele plaats kan men
waarnemen, hoe de wand der openstaande glomeruluscapillairen gelijkmatig
hyaline verdikt is. De kernen zijn minder duidelijk opgeblazen, hebben een poly-
morph uiterlijk en kleuren zich in het algemeen donkerder. Men krijgt den indruk
van een slechts matige kemvermeerdering. Een enkele leucocyt werd, met de
speciaal toegepaste kleuring daarop, in verschillende glomeruli aangetoond.

Afgestooten glomerulusepitheelcellen worden slechts in geringe hoeveelheid
aangetroffen, evenals eiwitneerslagen in de Bowman'sche ruimte. Het parietale
blad van de Bowman'sche kapsel geeft op verschillende plaatsen opgeblazen
kernen te zien, terwijl de kapsel zelf ook eenigszins verdikt is. Verklevingen
van de vaatkluwens met de kapsel komen in uiteenloopende mate voor.

Rondcellige infiltraten, hoofdzakelijk van lymphocytairen aard, worden slechts
in gering aantal en omvang gevonden, vooral in de omgeving der vaten en
glomeruli. Op verschillende plaatsen in de basdaag heeft een vrij actief losmazig

-ocr page 121-

bindweefsel de tubuli eenigszins uiteengedrongen. In dit bindweefsel vindt men
ook kleine, lymphocytaire haardjes.

Het epitheel van het Hauptstück, gelegen in de omgeving der glomeruli,
is lager dan normaal en maakt een minder vitalen indruk. Het lumen is een
weinig verwijd. Het distale deel van het Hauptstück vertoont „hyalin-tropfigequot;
degeneratie en wat desquamaüe. In het lumen der verzamelbuisjes worden
slechts in geringe mate afgestooten epitheelcellen aangetroffen.

Bij kleuring met scharlakenrood schijnen alle cellen als het ware „bestovenquot;
met fijne vetparükeltjes, ten gevolge van kleurstofneerslagen en vindt men slechts
in de tubuluscellen van het distale deel van het Hauptstück ter hoogte van het
perifere merg duidelijke vetbolletjes, een weinig kleiner dan de kernen van de
cellen, waarin ze gelegen zijn. Bij kleuring met osmiumzuur heeft men overeen-
komstige bevindingen, doch minder goed waarneembaar en minder opvallend.
De wand der bloedvaten vertoont geen veranderingen.

geval 12.

Normale slachting van een 9-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in goe-
den voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

In de lymphoglandulae bronchiales bevinden zich enkele verkaasde tuberkels.
De nieren zijn vergroot en bezitten een verhoogde consistentie. De opper-
vlakte is zeer licht gegranuleerd en de kleur is oranje-geel met op enkele plaat-
sen meer roodkleuring. De dieper liggende gedeelten van den bast zijn grijswit
getint Op doorsnede zijn de nieren vochtig en de sneevlakte heeft een bleek
aspect, vooral in de vaatzöne en het merg. De basdaag vertoont radiair ver-
loopende gele streepjes, uitgaande van de korreling aan de oppervlakte. De
glomeruli zijn bij schuin opvallend licht en aandachtig kijken waarneembaar als
grijze bolletjes.

Micoscropisch: De bloedvulling in de vaatzöne is van matig tot vrij goed. In
de bastlaag zoowel als in het merg wordt in de capillairen vrij behoorlijk bloed

aangetroffen.nbsp;„ ,

De weinig vergroote glomeruli (248 zijn vrijwel bloedledig. Slechts enkele
vaatkluwens herbergen in hun openstaande capillairlussen spaarzaam wat roode
bloedcellen. Ze hebben uitstaande windingen, welke in het algemeen de Bow-
man'sche ruimte goed opvullen. Bij enkele vaatlussen kan men een duidelijke
hyaline verdikking van den capillairwand waarnemen. De kernen bezitten een
opgeblazen uiterlijk, zijn licht gekleurd, hun aantal is oogenschijnlijk vermeer-
derd en ze zijn in sommige vaatkluwens eenigszins onregelmatig verdeeld. Leu-
cocyten konden in de vaatkluwens niet worden aangetoond. In de Bowman'.sche
ruimte vindt men eiwitneerslagen in verschillende vormen. Ook desquamatie
van glomerulusepitheel kan men op diverse plaatsen duidelijk waarnemen, even-
als de aanwezigheid van vergroeiingen van de vaatkluwens met het parietale
blad van de Bowman'sche kapsel. De kernen van het parietale blad hebben op
Verschillende plaatsen een duidelijk opgeblazen karakter.

Rondom de glomeruli treft men wat bindweefsel aan, dat onmiddellijk onder
bet parietale blad een weinig hyaline verdikt is en hier en daar wat ontstekings-

-ocr page 122-

cellen bevat, voornamelijk van lymphocytairen aard. Deze verzwaring van de
glomeruluskapsel is meest het sterkst tegenover de vaatpool, waarbij tevens een
geringe tot matige epitheelwoekering is opgetreden, die met de bindweefselver-
meerdering het beeld van croissants geeft. Verspreid in de bastlaag vindt men
ook enkele kleine ontstekingshaardjes. In het merg vindt men rondom de capil-
lairen een flinke hyaline vorming.

Het tubulusepitheel is lager dan normaal en vertoont duidelijke degeneratiever-
schijnselen met desquamatie, vooral van het Hauptstück. In het eenigszins ver-
wijde lumen der buisjes komen hier en daar eiwitneerslagen voor en in de ver-
zamelbuisjes ziet men spaarzaam epitheelcylindertjes van geringen omvang. Op
enkele plaatsen hebben de tubuli een cysteus karakter met zeer laag epitheel. In
de buisjes van het merg ziet men hier en daar kalkneerslagen.

Met scharlakenroodkleuring blijkt er een duidelijke degeneratieve vetinfiltratie
der tubulusepitheelcellen te bestaan, vrijwel overeenkomende met de macros-
copisch waarneembare gele streepjes in de bastlaag. De vetafzetting met bol-
letjes van uiteenloopende grootte heeft groepsgewijze plaats gevonden, voor-
namelijk in de cellen van het Hauptstück. Vethoudende en vetvrije nephronge-
deelten wisselen elkaar vrij regelmatig af. Enkele glomeruli bevatten een weinig
fijn verdeeld vet in een hyaline veranderde lus en het interstitium, vooral in de
omgeving van de groote bloedvaten, vertoont spaarzaam wat vet. De epitheel-
cellen van de verzamelbuisjes herbergen vet in fijn verdeelden vorm. Ook in de
hyaline haardjes in het merg is als regel een weinig vet aanwezig. De osmium-
zuurkleuring laat duidelijk de grootere vetbolletjes zien, doch het vet in de ver-
zamelbuisjes, in de glomeruli en het interstitium wordt met deze kleurmethode

niet aangetoond.

De bloedvaatwand geeft geen veranderingen te aanschouwen.

GEVAL 13.

Normale slachting van een 7-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in
goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld niervet.

In de longen bevindt zich een vuistgroot, duidelijk afgekapseld absces met

gele, dik-vloeibare etter.

De nieren zijn niet vergroot en de consistentie is slechts weinig verhoogd. De
oppervlakte is zeer gering gegranuleerd. De kleur is zeer licht bruin, eenigszins
overhellend naar het oranje. Op doorsnede zijn de nieren een weinig vochtiger
dan normaal. Het bastgedeelte vertoont fijne, grijswitte streepjes, uitstralende
vanuit de vaatzóne. De glomeruli zijn waarneembaar als hyaline, promineerende
bolletjes. Het merg is macroscopisch niet veranderd.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne geven een vrij goede bloedvul-
ling te aanschouwen, welke vermindert in de richting van het merg. De bast-
laag bevat zeer weinig bloed. De vaatkluwens zijn behoudens enkele uitzonde-
ringen geheel bloedledig.

De sterk vergroote glomeruli (349 fx,) hebben duidelijk waarneembare uit-
staande windingen, welke de Bowman'sche ruimte meestal zoo goed als geheel
opvullen. Ze vertoonen slechts weinig openstaande capillairlussen. Hier en daar

-ocr page 123-

blijkt de wand der lussen hyaline verdikt. De kernen, wier aantal vermeerderd
lijkt, hebben een polymorph uiterlijk en zijn onregelmatig in de vaatkluwens
verdeeld. Voor het meerendeel zijn ze opgeblazen en licht gekleurd, terwijl voor-
namelijk in de glomeruli met openstaande capillairlussen de kernen kleiner, mas-
siever en donker gekleurd zijn. Het gelukte niet in de vaatkluwens leucocyten
aan te toonen. Intertubulair werden evenwel enkele kleine ontstekingshaardjes
met leucocyten door middel van de oxydasereactie van Schultze gevonden.

Desquamatie van glomerulusepitheel is duidelijk waar te nemen, evenals de
aanwezigheid van
Synechien. De hoeveelheid eiwitneerslag in de Bowman sehe
ruimte is echter zeer gering. De kernen van het parietale blad van de Bowman -
sche kapsel zijn meestal opgeblazen en lichter gekleurd dan normaal en het bind-
weefsel direct onder het parietale blad is vaak hyaline verdikt. Op een enkele
plaats krijgt men den indruk, dat de cellen van het parietale blad zijn gaan
woekeren en een onregelmatig gevormd, meeriagig epitheel vormen.

De glomeruli zijn voor het meerendeel omgeven door een weinig bindweefsel
met wat infiltraatcellen, voornamelijk van lymphocytairen aard, doch waar-
onder, zooals bij de oxydasereactie bleek, zich ook leucocyten bevinden. Het
bmdweefsel. dat ook intertubulair in meer of mindere mate wordt aangetroffen,
bezit een actief karakter en bevat op sommige plaatsen vrij veel infiltraatcellen.
Rondom de capillairen in het merg bevindt zich een geringe hyallnevorming.

Het epitheel van het Hauptstiick is duidelijk gedegenereerd, vooral in het dis-
tale gedeelte, gelegen in het perifere merg. Het is lager geworden, bezit een ge-
rafelden vrijen rand en desquamatie der hyaline ontaarde cellen vindt op groote
schaal plaats. De degeneratie beperkt zich voornamelijk tot het Hauptstück. In
het lumen der tubuli, dat eenigszins verwijd is, treft men wat eiwitneerslag aan,
Waartusschen zich op sommige plaatsen afgestooten epitheelcellen bevinden. In
de verzamelbuisjes in het centrale merg komen vele epitheelcylindertjes voor.
Hier en daar in het merg ziet men enkele kalkneerslagen in de tubuli hggen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt een betrekkelijk geringe groepsgewijze vet-
afzetting in de cellen van het Hauptstück. vooral van die tubuli gelegen te
midden van ontstekingshaardjes, te hebben plaats gevonden. Ook echter m de
glomeruli,
vooral in de hyaline ontaarde gedeelten, het interstitium en de ovenge
deelen van het nephron wordt vet aangetroffen, zij het in mindere mate. De
cellen
van de verzamelbuisjes zijn vetvrij. De osmiumzuurkleuring leent zich

ïiiet voor deze waarnemingen.nbsp;.

De bloedvaatwand vertoont behoudens een gering verzwaarde musculans

van de art. interlobularis geen veranderingen.

geval 14.

Normale slachting van een 5-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in mati-
gen voedingstoestand verkeerende en met gering ontwikkeld mervet.

De milt is sterk vergroot met verdikte kapsel en bevat vele grijze, necrotische
haarden. De lever is gezwollen en bezit een oedemateuze, vergroote lymphklier.
De bronchiale, medlastinale en mesenteriale lymphklieren zijn eveneens door
oedeem vergroot. Het uier is vergroot en verhard en bevat een purulent secre-
tum: purulente mastitis.

-ocr page 124-

De nieren zijn vergroot en bezitten een eenigszins verhoogde consistentie. De
oppervlakte is glad. De kleur lijkt egaal licht bruin, doch bij nauwkeurig kijken,
blijkt de oppervlakte als het ware bestoven met zeer fijne grijze puntjes. Hier en
daar ziet men verbleekte puntbloedingen. Op doorsnede zijn de nieren vochtig.
De bastlaag is bleek troebel en ook merg en vaatzóne maken een bleeken in-
druk. De glomeruli zijn waarneembaar als kleine bruine bolletjes en verspreid
ziet men fijne grijze puntjes.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne geven een matige bloedvulling
te aanschouwen, welke vermindert in de richting van het merg en de bastlaag.
De laatste is bloedarm. De vaatkluwens bevatten in openstaande capillairlussen
slechts hier en daar wat roode bloedcellen.

De duidelijke vergroote glomeruli (297 ^u.) vertoonen soms uitstaande windin-
gen en de Bowman'sche ruimte is in vele gevallen geheel opgevuld. De kernen,
wier aantal vermeerderd lijkt, zijn polymorph en opgeblazen van uiterlijk en
licht gekleurd. Enkele lussen zijn wat gezwollen en minder kernrijk. Leucocyten
konden niet worden aangetoond. Openstaande capillairlussen worden weinig
aangetroffen. In de Bowman'sche ruimte vindt men weinig eiwitneerslag, echter
wel afgestooten glomerulusepitheelcellen en een enkele maal vele roode bloedcel-
len. Synechiën worden op enkele plaatsen waargenomen. De kernen van het
parietale blad van de Bowman'sche kapsel hebben in het algemeen een opge-
blazen uiterlijk.

Rondom de glomeruli vindt men hier en daar jong, actief bindweefsel met wat
infiltraatcellen, hoofdzakelijk van lymphocytairen aard, welke ontstekingshaard-
jes ook intertubulair en perivasculair worden aangetroffen. In het algemeen
heeft men een geringe diffuse bindweefselvermeerdering. Rondom de capillairen
in het merg ziet men een geringe hyalinevorming.

Het tubulusepitheel, vooral van het Hauptstück, vertoont een zeer gehavend
aspect. Het epitheel is over het algemeen laag, meestal niet veel hooger dan de
doorsnede van de kernen en de vrije rand der cellen is sterk gerafeld, zoodat
men vaak geen scheiding kan zien tusschen de cellen en het in het lumen ge-
legen netvormige eiwitiieerslag. Desquamatie van epitheel wordt weinig waarge-
nomen en ook in de verzamelbuisjes komen slechts sporadisch enkele epitheel-
cylindertjes voor. Het lumen der tubuli, behoorende tot het Hauptstück, is
eenigszins verwijd.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat in het basale deel der cellen van de
verzamelbuisjes, gelegen in het centrale merg, fijn verdeeld vet aanwezig is,
welke hoeveelheid vermindert in de richting van de vaatzóne. In het distale
deel van het Hauptstück gelegen in het centrale bastgedeelte vindt men hier en
daar groepsgewijs een weinig vet in de tubuluscellen afgezet. Bovendien komen
in enkele glomeruli en in de wanden van de capillairen in het niermerg ge-
ringe vetafzettingen voor. De osmiumzuurkleuring leent zich niet voor deze
waarnemingen.

De bloedvaatwand vertoont, behoudens een gering verzwaarde muscularis van
de art. interlobulares, geen veranderingen.

-ocr page 125-

GEVAL 15.

Normale slachting van een 5-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in goe-
den voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De nieren zijn kleiner dan normaal en bezitten een verhoogde consistentie. De
oppervlakte is niet gegranuleerd, doch oneffen ten gevolge van vele iets inge-
trokken, onregelmatig gevormde, grijswitte vlekjes. De kleur is vuilbruin. Ver-
spreid vindt men petechiën in den vorm van donker bruine puntjes. Op door-
snede zijn de nieren niet vochtig. De bastlaag is duidelijk versmald en vertoont
een scherpe afscheiding van de vaatzöne. Ze is sepiakleurig met vele grijswitte
streepjes. Het merg is wat bleeker dan normaal. De glomeruli zijn macroscopisch
niet waarneembaar.

Microscopisch: De bloedvulling in de vaatzöne is gering en merg en bastlaag
zijn vrijwel bloedledig. In de vaatkluwens vindt men sporadisch enkele roode
bloedcellen.

De glomeruli zijn zeer sterk vergroot (403 fi) en veri:oonen fraai uitstaande
windingen, welke de Bowman'sche ruimte vrijwel geheel opvullen. Het aantal
kernen is oogenschijnlijk vermeerderd. De kernen zijn opgeblazen, polymorph en
licht gekleurd. Openstaande capillairiussen worden weinig waargenomen. Des-
quamatie van glomerulusepitheel wordt bij verschillende vaatkluwens aangetrof-
fen, is echter niet opvallend. De hoeveelheid eiwitneerslag in de Bowman'sche
ruimte is zeer gering en synechiën komen bij verschillende glomeruli voor,
meestal echter niet in uitgebreide mate. Het parietale blad van de Bowman'
sehe kapsel vertoont opgeblazen kernen en het omgevende bindweefsel is onmid-
dellijk onder de kapsel hyaline verdikt.

Rondom de glomeruli en tusschen de tubuli in de bastlaag bevindt zich vrij
veel bindweefsel, niet gelijkmatig verdeeld, dat met zijn fibroblastenkemen een
actief karakter vertoont en dat vele infiltraathaarden herbergt. In deze laatste
treden de lymphocyten op den voorgrond. Op sommige plaatsen krijgt men den
indruk dat jong bindweefsel de Bowman'sche ruimte is binnengewoekerd.

Het'tubulusepitheel maakt een verminderd vitalen indruk en geeft hyalme
degeneratie te aanschouwen. Het epitheel van het Hauptstück bezit een eenigs-
zins gerafêlden vrijen rand en vertoont op verschillende plaatsen vele fijne,
bruine korreltjes. Dit pigment vindt men ook in de afgestooten epitheelcellen,
die men hier en daar in het lumen aantreft. De cellen van het Hauptstuck zijn
niet veel lager dan normaal en het lumen is slechts gering verwijd. Cysteuze
verwijding der tubuli vindt men op geringe schaal in het penfere merg, waarb.,
het epitheel der buisjes laag is geworden. In het lumen vindt men soms wat
homogeen eiwitneerslag. In de verzamelbuisjes in het centrale merg komen
epithTelcylindertjes voor. Naast verwijde buisjes treft men ook atrophische
tubuli aan met een duidelijk vernauwd lumen en omgeven door veel )ong bind-
wccfsd

Bij kleuring met scharlakenrood blijkt, dat noch in de glomeruli, noch in de
epitheelcellen van het Hauptstück of van de verzamelbuisjes zich vet bevindt.
In den wand van enkele venen, ter plaatse waar deze eenigszins gewoekerd

-ocr page 126-

lijkt, heeft zich onder de intima een weinig vet afgezet. Met de osmiumzuur-
kleuring is dit vet niet aan te toonen.

De elastinekleuring geeft geen veranderingen ten aanzien van de elastica in-
terna of externa te aanschouwen. De muscularis van de art. interlobulares blijkt
zwaarder te zijn dan normaal.

Overzicht.

Alvorens de voorafgaande vijftien gevallen samen te vatten, dient
op het navolgende de aandacht te worden gevestigd.

Krijgt men bij den mensch slechts de letaal verloopende gevallen
en bij hooge uitzondering een in genezing verkeerende nieraandoe-
ning te aanschouwen, omdat de dood door een toevallige neven-
omstandigheid intrad, de door mij gevolgde methode, verricht aan
slachtdieren, geeft bij voorkeur de niet doodelijk verloopende geval-
len te zien. Het gevolg hiervan is, dat men de nieraandoening in
tegenstelling met bij den mensch, in elk willekeurig stadium kan
aantreffen. Indien men over de noodige klinische en anamnestische
gegevens beschikte, zou dit van onschatbare waarde zijn, doch bij
het ontbreken daarvan moet de nieraandoening geheel uit de ana-
tomische afwijkingen worden gediagnosticeerd.

Bij het aantreffen van geringe veranderingen moet men met het
oog op het ontbreken van klinische gegevens, met verschillende
mogelijkheden rekening houden.

1.nbsp;De aetiologische prikkel is ücht, doch werkt geruimen tijd in,
waardoor men een weinig uitgesproken beeld verkrijgt en het proces
een sleepend karakter aanneemt.

2.nbsp;Het ziektemakende agens werkt heftiger in en zou wellicht
in betrekkelijk korten tijd tot de vorming van „groote, bleeke nierenquot;
aanleiding kunnen geven, doch men treft de aandoening nog in het
allereerste begin.

3.nbsp;De prikkel houdt na korten tijd ingewerkt te hebben op en
de nierveranderingen bevinden zich nog in een zoodanig stadium,
dat een restitutio ad integrum mogelijk is.

Deze laatste, zoogenaamde „abklingendequot; gevallen zijn bij den
mensch zeer moeilijk te onderkennen, ondanks het feit, dat klinische
gegevens ten dienste staan. Volgens Herxheimer en Fahr
zou bij een herstellende glomerulonephritis het aantal leucocyten
geringer zijn dan in het begin der ontsteking. Wegens het vrijwel

-ocr page 127-

ontbreken van leucocyten, zoowel in de glomeruli van normale
rundernieren als bij de nieren met meer of minder duidelijke glome-
rulusveranderingen, is dit criterium bij het rund in dezen niet
bruikbaar.

Er is echter nog een andere omstandigheid. Men zal niet uit het
oog mogen verliezen, dat diffuse en haardvormige nierveranderingen
naast elkaar zullen kunnen voorkomen, zoodat men gemengde beel-
den kan krijgen.

In hoofdstuk I heb ik er reeds op gewezen, dat Fahr op de
vraag „Können wir die Nierenerkrankungen nach ätiologischen
Gesichtspunkten einteilen?quot; een ontkennend antwoord moest geven,
omdat een en dezelfde oorzaak verschillende nierveranderingen in
het leven kan roepen. Van de 33 door Fahr onderzochte gevallen
van zuivere streptococcensepsis vond hij immers 3 maal een acute
glomerulonephritis, 4 maal een interstitieele nephritis, 2 maal een
embolische haardnephritis, 2 maal een absces resp. een etterige
infarctvorming en 1 maal een amyloidose van de glomeruluscapil-
lairen en de kleine vaatjes. In het handboek van H e n k e en
Lubarsch komt Fahr hierop uitvoerig terug. Het
Strepto-
coccentoxine kan in de nieren zeker drie, misschien zelfs vier ver-
schillende veranderingen teweeg brengen. Afgezien van den duur en
den graad der inwerking van het toxine, brengt Fahr de „Reak-
tionslagequot; in het geding en het zou hiervan afhangen of een acute,
diffuse
glomerulonephritis, een acute, proliferatieve haardnephritis
of een acuut, ontstekingsachtig oedeem zou ontstaan. Hij formuleert
zulks als volgt: „Bei diesen erwähnten Möglichkeiten ist die
ätiologische Rolle des Streptokokkentoxins durchaus sichergestellt,
und dasz hier die Wirkung des Streptokokkengiftes von der Reak-
tionslage abhängt, erscheint ganz klar.quot;

Wanneer het Streptococcentoxine verschillende nierveranderin-
gen in het leven kan roepen, is daarvan het logische gevolg, dat
deze nierveranderingen niet steeds zuiver behoeven voor te komen.
Naast diffuse aandoeningen kunnen haardvormige optreden en
naast een haardvormige, interstitieele nephritis kan een diffuse nier-
ontsteking ontstaan. Deze laatste omstandigheid kan bij geringe
diffuse veranderingen misleidend werken.

Bij het rund komen streptococceninfecties vrij veel voor en even-
eens worden bij de sectie haardvormige nieraandoeningen veel waar-

-ocr page 128-

genomen. Zelfs bij macroscopisch geheel normaal schijnende nieren,
vooral van wat oudere runderen, worden microscopisch regelmatig
kleine interstitieele ontstekingshaardjes aangetroffen, hetgeen ten
duidelijkste bhjkt zoowel uit de tabel aangaande het bloedgehalte
der glomeruli, als uit die, betreffende het voorkomen van vet in
oogenschijnlijk normale nieren.
Het is natuurlijk in het geheel niet
uitgesloten te achten, wanneer deze gering veranderde nieren aan
een hernieuwde inwerking van Streptococcentoxine — aange-
nomen, dat hierdoor de interstitieele haardjes zijn ontstaan —
zouden zijn blootgesteld, zich op de basis van de interstitieele
nephritis glomerulaire veranderingen zouden ontwikkelen.
De door
Fahr naar voren gebrachte „Reaktionslagequot; van de glomeruli, het
epitheel en het interstitium, zou deze disharmonie in het te aan-
schouwen beeld nog kunnen accentueeren.

Bij de vergelijking van de literatuur over de glomerulonephritis
van mensch en rund, uitvoerig in hoofdstuk II en III besproken,
traden reeds duidelijk eenige verschilpunten aan het licht, die aan
het einde van hoofdstuk III in het kort zijn samengevat. Behalve het
ontbreken van een beschrijving van de acute glomerulonephritis bij
het rund, valt daarbij o.m. op, dat de extracapillaire glomerulo-
nephritis, die door Volhard wordt aangeduid als den subacuten
vorm, welke stormachtig verloopt en in den regel snel tot een letaal
einde voert, bij het rund niet bekend is. Wijst dit er misschien op,
dat bij het rund glomerulusveranderingen rustiger en meer sleepend
verloopen en op kalme wijze voeren tot het ontstaan van de „groote,
bleeke nierenquot;?

Roth en Blosz zijn in 1922 reeds de meening toegedaan,
„dasz gerade die Veränderungen am Glomerulus beim Tier anders
verlaufen als bei der typischen Glomerulonephritis des Menschen.quot;

Nieberle zegt in 1921, dat hij met het oog op het ontbreken
van een beschrijving van de acute glomerulonephritis bij het rund,
deze leemte nog moest aanvullen, doch tien jaar later oppert hij
de veronderstelling, dat de aandoening misschien van den beginne
af sleepend verloopt, terwijl Primgaard en Hjärre uit
hoofde van hun beschouwing omtrent den aard van de „groote,
bleeke nierenquot; een acute glomerulusnephritis bij het rund zeer on-
waarschijnlijk achten.

Het is mij niet mogen gelukken bij het rund glomerulusverande-

-ocr page 129-

ringen te vinden, zooals men die ziet bij de acute glomerulonephritis
van den mensch. Wel echter werden in de verschillende gevallen
zoodanige diffuse afwijkingen aan de vaatkluwens waargenomen,
dat vermelding daarvan op deze plaats zeer zeker juist is te achten,
daar zij waarschijnlijk behooren tot het initiaalstadium der „groote,
bleeke nierenquot;.

De nieren der vijftien beschreven gevallen zijn afkomstig van
runderen, die lijdende waren aan endocarditis (3), necrotiseerende
mastitis (3). purulente mastitis (1), purulente mastitis en necrotische
haarden in de mik (1). decubitaal gangraen (1), fibrineuze perito-
nitis (1). pneumonie (1), absces in de longen (1), geringe tuber-
culose van de bronchiale lymphklieren (1) of parasitaire cholangitis
(1), terwijl in één geval (no. 15) de organen, met uitzondering van
de nieren, geen macroscopisch waarneembare veranderingen ver-
toonden.

In het meerendeel der gevallen zijn lever, milt en nieren gezwollen
en werd in deze zwelling een aanwijzing gezien voor nader onder-
zoek. Bij het ontbreken van nierzwelling gaf het macroscopische
beeld der nieren de indicatie.

Het macroscopische beeld der nieren.

Vooral in de eerste gevallen van deze groep zijn de nieren min of
meer gezwollen, hebben een eenigszins afwijkende consistentie en
bezitten een gladde en wat vochtige oppervlakte. Op doorsnede zijn
ze eveneens wat vochtiger dan normaal en vertoonen soms een
eenigszins bleek en troebel aspect, terwijl de glomeruli bij schuin
opvallend licht in den regel waarneembaar zijn als hyaline, promi-
neerende puntjes. In de laatste gevallen van deze groep, waarbij de
zwelling der parenchymateuze organen ontbreekt of zeer gering is,
zijn de nieren soms een weinig vergroot, bezitten een wat verhoogde
consistentie en hebben een oneffen oppervlakte, hetzij zeer licht
gegranuleerd, hetzij door vele iets ingetrokken, onregelmatig ge-
vormde, grijswitte vlekjes (geval 15). De kleur der nieren, die aan-
vankelijk licht bruin tot
rood-bruin is, is in latere gevallen meer
oranje-geel (geval 12), of overhellende naar het oranje (geval 13),
of wel vuil bruin (geval 15). Soms lijkt de oppervlakte als het ware
bestoven met zeer fijne, grijze puntjes (geval H). Op doorsnede

-ocr page 130-

vertoonen de nieren een enkele maal fijne grijswitte (geval 13 en 15)
of gele streepjes (geval 12). In verschillende gevallen neemt men
aan de oppervlakte bloedingen waar (geval 1, 7, 10, 11, 14 en 15).

Het microscopische beeld der nieren.
A. De bloedvulling.

De bloedvulling der capillairen bij uitgebloede runderen is natuur-
lijk zeer betrekkelijk, omdat men geen juist beeld omtrent den
toestand gedurende het leven van het slachtdier krijgt. Slechts in
vergelijking met nieren zonder macroscopische veranderingen afkom-
stig van gezonde en goed uitgebloede slachtdieren, heeft deze waar-
neming eenige waarde.

In het algemeen kan men zeggen, dat de vaatzöne en het merg
vrij behoorlijk bloedhoudend zijn en dat de bast het minste bloed
bevat. De vaatkluwens herbergen in hoofdzaak weinig of geen bloed.
Soms zijn ze geheel bloedledig of vertoonen ze slechts sporadisch
enkele roode bloedcellen, in andere gevallen daarentegen vindt men
naast duidelijk bloedhoudende capillairlussen bloedarme windingen
(geval 3). Speciaal bij de bloedvulhng der glomeruh, dient de aan-
dacht gevestigd te worden op geval 9, waarbij de nieren afkomstig
zijn van een gestorven rund en uitbloeding dus niet heeft plaats
gevonden. Vaatzöne en merg vertoonen in dat geval een zeer
duidelijke bloedvulling, de bastlaag daarentegen bevat veel minder
bloed en in de vaatkluwens is slechts een zeer geringe hoeveelheid

roode bloedcellen aanwezig.

In vergelijking met de vaatkluwens van normale rundernieren
bevatten de glomeruli in de beschreven gevallen slechts zeer weinig
bloed. Men zie in dezen de tabel op pag. 85.

B. D e glomeruli.

De grootte der glomeruh varieert van 231—403 Vooral in de
laatste gevallen van deze groep is de volumetoeneming belangrijk.
De aanwezige kernen zijn daarbij in het algemeen min of meer opge-
blazen, polymorph en lichter gekleurd, waardoor het onderscheiden
van epi- en endotheelkernen veel moeilijker wordt dan in de normale
nieren en in vele gevallen zelfs niet meer mogelijk is. In geval 10
en ten deele in geval 11 zijn de kernen klein, polymorph, massief

-ocr page 131-

en in het algemeen donkerder gekleurd. Men krijgt vrijwel steeds
den indruk, dat het aantal kernen per glomerulusdoorsnede, ten
opzichte van het normale beeld, in meer of mindere mate is toege-
nomen.

Leucocyten worden, met uitzondering van geval 11, waarbij men
met behulp van de oxydasereactie van Schultze een enkele
leucocyt in de glomeruli kon aantoonen, niet aangetroffen, ondanks
het feit, dat men ze bij kleuring met H. E. en H. v. G. in de vaat-
kluwens soms meent waar te nemen.

Mitosen worden niet gezien.

In de verschillende gevallen vertoonen de vaatkluwens fraaie
openstaande capillairlussen, waarin men behalve een netvormig
eiwitneerslag soms afgestooten endotheelcellen vindt als donkere,
eenigszins polymorphe kernen omgeven door een weinig protoplasma
(geval 1, 5, 9 en 10). Ook in de verwijde intrede van het vas
afferens, waarvan de wand soms gezwollen is, kan men gedesqua-
meerde endotheelcellen waarnemen (geval 1 en 2).

De vaatkluwens geven in vrijwel alle gevallen in meer of mindere
mate uitstaande windingen te zien. De wand der capillairlussen is
slechts in een viertal gevallen (11, 12, 13 en 14) gering en plaatselijk
hyaline verdikt. Bij kleuring met gentiaanviolet wordt evenwel geen
metachromanie waargenomen (zie tabel op pag. 191).

In deze hyaline veranderde gedeelten der glomeruli wordt een
weinig fijn verdeeld vet aangetroffen.

Men vindt in de Bowman'sche ruimte, die in het algemeen vrij
goed door de vaatkluwens wordt opgevuld, (ijscoupes zijn voor de
beoordeeling hiervan te verkiezen boven paraffinecoupes) regelmatig
een weinig eiwitneerslag en wat afgestooten epitheelcellen. Soms
treft men roode bloedcellen in de Bowman'sche ruimte aan
(geval 14).

De cellen van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel zijn
voor het meerendeel een weinig opgeblazen en de kapsel zelve is
soms wat hyaline verdikt. In vrijwel alle gevallen treft men een
cellige infiltratie om de glomeruli aan, welke ook in één geval
plaatselijk nogal wisselt; nu eens vrijwel den geheelen omtrek omvat,
dan weer hoofdzakelijk in de omgeving van den vaatsteel optreedt
en soms zóó gering is, dat men alleen een indruk van celvermeer-
dering krijgt.

-ocr page 132-

Bijna zonder uitzondering treden in meer of mindere uitgebreid-
heid verklevingen en vergroeiingen van het vaatkluwen met het

parietale blad van de kapsel op.

Vat men de veranderingen aan de glomeruli te samen, dan blijken
zij naast een meer of mindere bloedledigheid een in het oog vallende
alteratie der cellen te vertoonen, welke zich uit in een zwelling en
minder goede kleurbaarheid der kernen eenerzijds en in een desqua-
matie, zoowel van epi- als endotheelcellen, anderzijds. De typische
leucocytose, welke bij den mensch wordt waargenomen, ontbreekt
geheel, doch in dit verband zij erop gewezen, dat ook in normale
runderglomeruli, in tegenstelling met humane vaatkluwens, vrijwel
geen leucocyten voorkomen. Intusschen geven zoowel de periglo-
merulaire infiltratie als de synechiën toch met groote stelligheid aan,
dat de veranderingen als een ontsteking moeten worden opgevat,
zij het ook, dat degeneratieve veranderingen overwegen.

In geen enkel geval werden mitosen waargenomen en ook bij den
mensch zijn de mededeelingen omtrent kerndeelingsfiguren in de
vaatkluwens zeer spaarzaam, terwijl volgens Kits van Wave-
re n de rijkdom aan kernen in de glomeruli, afgezien van de invasie
der leucocyten, slechts berust op een zwelling der kernen. Zoo zulks
ook voor het rund geldt, kan een proliferatie, ten gevolge van ver-
meerdering van het aantal endotheelkernen, worden buitengesloten.

Proliferatie door woekering van het glomerulusepitheel is bij het
rund zeer gering. Slechts in één geval (12) worden woekeringen
waargenomen, die aan een halvemaanvorming herinneren.

C. Het interstitium.

Naast de aldus veranderde glomeruli, ziet men in het interstitium
in wisselende mate infiltraatcellen, hoofdzakelijk van lymphocytairen
aard, doch in enkele gevallen (3, 5 en 6) treden daarbij plasmacellen
sterk op den voorgrond. Daarnaast worden ook perivasculair en
intertubulair infiltraatcellen aangetroffen.

Aanvankelijk kan van een interstitiumvermeerdering niet gespro-
ken worden. Eerst in de gevallen 6, 7 en 8 neemt men een geringe
bindweefselvermeerdering tusschen de tubuli waar, terwijl in geval
10 in de bastlaag kleine rustende bindweefselhaardjes met wat rond-
cellig infiltraat worden aangetroffen, waarschijnlijk overblijfselen
van een oudere haardnephritis. Naast de diffuse glomerulusaandoe-

-ocr page 133-

Hing heeft men dus haardvormige veranderingen. Nog sprekender
neemt men een en ander waar in geval 15, waarbij men een
chronische haardnephritis met duidelijke diffuse glomerulusverande-
ringen aantreft.

Het bindweefsel maakt in het algemeen een vrij actieven indruk
— veel fibroblasten en weinig slanke bindweefselkerntjes — is

daarbij losmazig en oedemateus.

In de gevallen 12, 13 en 14 neemt men een geringe hyahnevormmg
rondom de capillairen in het merg waar en blijkt, dat zich daarin
fijn verdeeld vet heeft afgezet.

D. D e tubuli.

Aanvankelijk zijn de epitheelveranderingen van de tubuU weinig
opvallend. Zij beperken zich tot een wat lager en rafelig worden
van de cellen van het Hauptstück en een geringe, vaak nog weinig
uitgesproken „hyalin-tropfigequot; degeneratie van het distale deel
daarvan. In het eenigszins verwijde lumen neemt men wat eiwitneer-
slag waar, terwijl men ook afgestooten epitheelcellen in het lumen
der tubuli aantreft. In de verzamelbuisjes in het merg ziet men deze
vrij regelmatig in den vorm van kleine epitheelcylindertjes.

In de latere gevallen van deze groep wordt de „hyalin-tropfigequot;
degeneratie van het distale deel van het Hauptstück,
gelegen in de
centrale bastlaag en het perifere merg, duidelijker. Het blijkt het
meest kwetsbare deel van het nephron te zijn, hetgeen geheel m
overeenstemming is met de bevindingen van Suzuki (93) bi,
zijn experimenteele niervergiftigingen. Het hoogst ontwikkelde deel
van het nephron met de meest gedifferentieerde functie gaat het

eerst ten onder.nbsp;.

Atrophische buisjes neemt men in gering aantal waar in de ge-
vallen 10 en 15. terwijl gering cysteus verwijde tubuli worden gezien

in de gevallen 12 en 15.

In de gevallen 6 en 10 treft men in enkele buisjes leucocyten aan.
Behalve de diffuse glomerulusveranderingen worden dus ook embo-
lische afwijkingen gevonden. Deze bevinding wekt geen bevreem-
ding daar in het eene geval het rund lijdende was aan een
endocarditis verrucosa, in het andere spiernecrose met abscesvorming
aanwezig was. Het optreden der leucocyten moet dus geheel als
een bijkomstigheid beschouwd worden.

-ocr page 134-

In de buisjes in het merg vindt men nu en dan wat kalkneerslagen
(geval 6, 8, 12 en 13).

Aanvankelijk blijkt, dat slechts in de epitheelcellen van de ver-
zamelbuisjes in het merg fijn verdeeld vet wordt aangetroffen, een
waarneming, die men ook bij volkomen normale nieren kan doen
Een degeneratieve vetinfiltratie in den vorm van vetbolletjes, welke
wat kleiner zijn dan de kernen van de cellen, waarin ze gelegen
zijn, beperkt zich hoofdzakelijk tot het distale deel van het Haupt-
stück en is slechts in één enkel geval (12) duidelijk.

In stede van vet treft men in de tubulusepitheelcellen van geval 15
pigment aan.

E. De bloedvaten.

Deze vertoonen slechts weinig veranderingen. In de gevallen 3 en
4 geeft de vaatwand van een art. arciformis een duidelijke intima-
woekering te aanschouwen, terwijl men in geval 3 zwelling van
kleine arterietakjes aantreft en zich in den wand daarvan een weinig
vet bevindt.

Geval 6 vertoont in enkele art. interlobulares kleine thrombi, welke
bevinding in overeenstemming is met het embolische karakter van de
aandoening bij het betreffende rund (endocarditis verrucosa).

In de gevallen 13, 14 en 15 blijkt de muscularis van de art. inter-
lobulares een geringe verzwaring te hebben ondergaan.

II. Tweede groep (Oudere gevallen, No. 16—44)
GEVAL 16.

Normale slachting van een 7-iarig rund van het vrouwelijk geslacht, in mati-
gen voedingstoestand verkeerende.

In de longen bevinden zich vele kleine ontstekingshaardjes van niet tubercu-
leuzen aard: multipele lobulaire pneumonie. De pleura en het pericard vertoonen
bindweefselbrides over groote uitgestrektheid: chronische adhaesieve pleuritis en
pericarditis. De lever en de milt zijn licht gezwollen en de eerste is bovendien
broos en gedegenereerd.

De nieren zijn vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie. De
oppervlakte is licht gegranuleerd en vertoont kleine gele puntjes in het verheven
gedeelte. De kleur is licht bruin en bezit op sommige plaatsen een duidelijke
overgang naar het gele. Op doorsnede blijkt de bastlaag verbreed te zijn en
vertoont geen scherpe scheiding met de vaatzóne. De sneevlakte is wat vochti-
ger dan normaal en de glomeruli zijn niet waarneembaar. In de vaatzöne en het

-ocr page 135-

merg ziet men vele bloedingen en het laatste bevat bovendien enkele kraalgroote
cysten.

Microscopisch: De capillairen in vaatzöne en merg zijn goed van bloed voor-
zien en ook de capillairen in den bast bevatten roode bloedcellen, evenwel in
veel geringere mate. Echter ook buiten de vaatjes vindt men in de vaatzöne en
het merg vrij veel bloed, hetzij in het interstitium, hetzij in de tubuli. In de
glomeruluscapillairen
treft men hier en daar slechts enkele erythrocyten aan.

De glomeruli zijn duidelijk vergroot (309 ja) en de kernen zijn onregelmatig
over de vaatkluwens verdeeld, zulks mede tengevolge van plaatselijke hyaline
capillairwandverdikking, welke echter vrij gering is. Sommige glomeruh evenwe
vertoonen deze hyaline degeneratie in sterkere mate. Op enkele plaatsen bhjkt
ook de wand van een bloedvaatje in de onmiddellijke omgeving van een glome-
rulus hyaline verdikt te zijn. Het aantal kernen is vermeerderd^ Ze z^n poly-
morph L voor het meerendeel opgeblazen en licht van kleur. De vaatkluwens
vulL de Bowman'sche ruimte vaak geheel op en zijn op vele plaatsen ver-
groeid met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel. Uitstaande windingen
lorden slechts weinig waargenomen, evenals eiwitneerslagen m de Bowmansche
ruimte Desquamatie van glomerulusepitheel daarentegen treedt vooral m som-
mige glomeruli duidelijk op den voorgrond. Het parietale blad van de Bowman
sehe kapsel vertoont vergroote cellen met opgeblazen en licht gekleurde kernen.

Het bindweefsel onmiddellijk onder de Bowman'sche kapsel gelegen is duide-
lijk hyaline verdikt. De glomeruli zijn alle omgeven door een bindweefselnnge-
tie waarin slanke bindweefselkemtjes sporadisch voorkomen. Ook intertubulair
in'de bastlaag wordt bindweefsel aangetroffen. Deze bindweefselvermeerdermg
is evenwel niet diffuus, doch soms zelfs onregelmatig pleksg^ijs verdeeld. He
maakt met zijn vele fibroblastenkemen een actieven indruk Hier en daar vmj
men periglomerulair wat infiltraatcellen. hoofdzakelijk van lymphocytairen aard.
Deze'ontstekingshaardjes zijn gering van omvang en worden

vooral perivasculair aangetroffen. In het merg ziet men op —P ^
duideliik een onregelmatige hyaline verdikking rondom den wand der capillairen.
JÄaline onLrdin'g het uitgebreidste is nabij de papil. Daar ter plaatse

blijken ook tubuli geheel door hyaline mantels omgeven te zijn.

Het tubulusepitheel heeft ernstig geleden. Op verschillende plaatsen is het
epUh el L het Hauptstück lager dan normaal, heeft een gerafelden vnjen
rand, gekorreld protoplasma en groote
licht gekleurde
dermate gehavende cellen vindt op uitgebreide schaalnbsp;^

slechts weinig verwijd en bevat behalve afgestooten

neerslag. Het fraaist zijn de degeneratieve veranderingen m het distale dee van
het Hauptstück gelegen in de centrale bastlaag en het perifere ^rg^ Dez tubd
zijn ook duidelijk verwijd. In het merg vindt men cysteus vervjde bu s,es me
zL laag epitheel en een homogeen eiwitneerslag in het himen. Bovendien vindt
men in de'ubuli in het merg vrij veel kalkneerslagen. De Henlesche lissen m
het centrale merg zijn veel wijder dan normaal. Het epitheel der verzamelbuisjes
maakt geen vol-vitalen indruk en in het lumen daarvan treft men epitheelcyhn-

dertjes aan.

-ocr page 136-

Bij scharlakenroodkleuring blijkt verspreid, doch groepsgewijs in de epitheel-
cellen van het Hauptstück vet aanwezig te zijn, vooral in het centrale bastge-
deelte. Egt;e glomeruli en de cellen van de verzamelbuisjes in het centrale merg
bevatten zeer fijn verdeeld vet, terwijl in het interstitium hier en daar een weinig
vet wordt aangetroffen. Haardvormig vindt men ook in den wand der ver-
dikte arterietakjes subintimaal een kleine hoeveelheid vet. Slechts de grootere
vetbolletjes in de cellen van het Hauptstück zijn met de osmiumzuurkleuring
aan te toonen.

De vaatwand vertoont ten opzichte van de elastica interna geen veranderingen.
GEVAL 17.

Normale slachting van een 8-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in
goeden voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De lever met vele teleangiëctasieën vertoont enkele nootgroote, afgekapselde
abscessen.

De nieren zijn slechts weinig vergroot en de consistentie is vrijwel normaal. De
oppervlakte is zeer licht gegranuleerd. De kleur is bruin en door de aanwezig-
heid van vele iets ingetrokken, geelbruine vlekjes, hebben de nieren een duide-
lijk gevlekt voorkomen. Op doorsnede zijn de nieren wat vochtiger dan normaal
en vertoont de bastiaag vele wat lichter gekleurde streepjes, loodrecht op de
oppervlakte staande en als het ware uitstralende vanuit de vaatzöne.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een duidelijke bloed-
vulling. De bastlaag zoowel als het merg bevatten veel minder bloed. De vaat-
kluwens geven een afwisselend bloedgehalte te aanschouwen. Sommige zijn ge-
heel bloedledig, andere daarentegen herbergen in hun openstaande capillairlus-
sen vrij veel roode bloedcellen.

De glomeruli zijn slechts weinig vergroot (248 p) en men krijgt niet den
indruk, dat het aantal kernen vermeerderd is. De kernen zijn polymorph, voor
het meerendeel klein en donker gekleurd, terwijl de overige grooter, opgeblazen
en licht gekleurd zijn. Ze zijn onregelmatig over de vaatkluwens verdeeld, mede
ten gevolge van hyaline capillairwandverdikking, waardoor de kernen ter plaatse
verder uiteen komen te liggen. Deze hyaline ontaarding is in uiteenloopende
mate aan het meerendeel der glomeruli waarneembaar. Soms gering, een ander
maal zich fraai demonstreerend als een hyaline mantel rondom een aantal roode
bloedcellen. De vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte vrijwel geheel op.
Slechts binnen een enkele kapsel vindt men wat eiwitneerslag. Desquamatie van
glomerulusepitheel is gering en valt niet op. Verklevingen van de vaatkluwens
met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel zijn bij verschillende glome-
ruli duidelijk waarneembaar. De cellen van het parietale blad vertoonen vaak
een opgeblazen uiterlijk. Onmiddellijk onder het parietale blad is het omgevende
bindweefsel vaak hyaline verdikt.

Vele glomeruli zijn geheel door bindweefsel omringd, soms in die mate, dat
men verschillende glomeruli te midden van het woekerende bindweefsel ziet
liggen, terwijl de tubuli in hun oorspronkelijken vorm ter plaatse verdwenen zijn.
Andere daarentegen zijn slechts door weinig bindweefsel omgeven. Het intersti-

-ocr page 137-

tium. dat zich haardvormig vermeerderd heeft, vertoont met zijn opgeblazen
fibroblastenkemen in het algemeen een actief karakter. Slechts op enkele plaat-
sen is het kemarmer en geeft het met zijn slanke en donker gekleurde kerntjes
een vrij rüstigen indruk. In het bindweefsel, dat voornamelijk in banen loodrecht
op de oppervlakte is gelegen, worden haardsgewijs infiltraatcellen gevonden,
hoofdzakelijk van lymphocytairen aard. Deze ontstekingscellen treft men ook aan
in de omgeving van glomeruli. omringd door weinig bindweefsel en als kleine
hoopjes intertubulair verspreid in de basüaag. In het merg ziet men een duide-
lijke, onregelmatige, hyaline capillairwandverdikking. Bij sommige capillairen
is deze hyaline mantelvorming zeer fraai, bij andere ontbreekt zij geheel. Ook de
tubuli zijn vaak door hyaline omgeven.

Het tubulusepitheel vertoont zeer duidelijk degeneratieve verschijnselen.
Het epitheel van het Hauptstück geeft vooral in het Astale gedeelte, gelegen in
het centrale bastgedeelte en het perifere merg, fraai „hyalin-tropfigequot; degeneratie
te zien, waarbij het protoplasma gezwollen is en geheel uit bolletjes bestaat,
terwijl de kernen of opgeblazen en licht gekleurd, of picnotisch en donker ge-
kleurd, of geheel verdwenen zijn. Het proximale deel van het Hauptstück geeft
deze degeneratie minder duidelijk te aanschouwen. Het overige tubulussysteem
heeft eveneens geleden, echter in veel mindere mate. In het niet verwijde lumen
vindt men wat eiwitneerslag en gedesquameerde epitheelcellen. Behalve de aldus
veranderde tubuli ti'eft men in het woekerende bindweefsel atrophische buisjes
aan, waarvan de cellen vaak met pigment bestoven blijken te zijn.

Bij scharlakenroodkleuring treedt aan het licht, dat in de epitheelcellen van
het distale deel van het Hauptstück zich groepsgewijs, beti-ekkelijk spaarzaam,
vet heeft afgezet in den vorm van bolletjes en dat zich fijn verdeeld vet bevindt
in de cellen van de atrophische buisjes, de verzamelbuisjes, de glomeruli, subin-
timaal in enkele vaatwandjes en het interstitium in het merg, vooral m de hya-
line veranderingen daar ter plaatse. Met de osmiumzuurkleuring is dit fijn ver-
deelde vet niet aan te toonen.

Bij elastinekleuring blijkt op een enkele plaats de elastica interna van een
art interlobularis geringe „Aufsplitterungquot; te vertoonen, hetgeen men eveneens
kan waarnemen aan een art. arciformis, welke bovendien een geringe mtima-
woekering te aanschouwen geeft. De media van de art. interiobulares is een
■weinig zwaarder dan normaal.

GEVAL 18.

Afkomstig van het Utrechtsche abattoir.nbsp;, , , ,

Normale slachting van een vrouwelijk rund van onbekenden leeftijd en m

matigen voedingstoestand verkeerende.nbsp;, , ,

In de longen bevinden zich enkele tuberculeuze, verkaasde haarden, terwijl in
bronchiale en mediastinale lymphklieren tuberkels aanwezig zijn. De lever is
uitgebreid distomateus veranderd. Het uier bevat een secretum met vele duide-
lijke vlokjes: galactophoritis.nbsp;,nbsp;,nbsp;. .

Een der nieren is duidelijk vergroot, en bezit een vrijwel normale consistentie,
terwijl de andere klein en diffuus geschrompeld, doch niet voor onderzoek is
toegezonden De oppervlakte is iets gegranuleerd en de kleur is lichtbruin. Op

-ocr page 138-

doorsnede is de nier een weinig vochtiger dan normaal. In de bastlaag kan men
een zeer lichte geelkleuring waarnemen en in het merg voornamelijk aan de
papil, bevinden zich duidelijke bloedingen. De bastlaag is niet scherp van de
vaatzöne gescheiden. De glomeruli zijn niet waarneembaar.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een behoorlijke bloed-
vulling, evenals die in het merg. De bastlaag daarentegen bevat, zooals gewoon-
lijk, veel minder bloed. In vrijwel elk vaatkluwen echter treft men meer of
minder roode bloedcellen aan. In het merg vindt men bovendien verspreide
bloedingen.

De duidelijk vergroote glomeruli (311 ja) vertoonen een onregelmatige kern-
verdeeling, mede ten gevolge van plaatselijke hyaline capillairwandverdikking.
Naast geheel hyaline ontaarde windingen ziet men gedeelten, waar de hyalini-
seering nog slechts in geringe mate is opgetreden en die als zoodanig nog een
vrij kemrijken indruk maken. Bij andere vaatkluwens evenwel heeft de hyaline
degeneratie een meer gelijkmatig karakter en deze glomeruli vertoonen een kern-
arm aspect. De kernen hebben een polymorph voorkomen en zijn voor het
meerendeel massief en donker gekleurd. Slechts in de hyaline gedeelten zijn de
kernen een weinig lichter van kleur. In de duidelijk openstaande capillairiussen
ziet men op verschillende plaatsen gedesquameerde endotheelcellen in den vorm
van kleine, donker gekleurde kerntjes omgeven door een weinig protoplasma.
De Bowman'sche ruimte, die in het algemeen goed door de vaatkluwens wordt
opgevuld, bevat hier en daar enkele afgestooten glomerulusepitheelcellen. Ver-
groeiingen van het vaatkluwen met het parietale blad van de Bowman'sche
kapsel worden in afwisselende mate waargenomen. De cellen van het parietale
blad hebben op verschillende plaatsen een opgeblazen voorkomen. Het om-
gevende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is duidelijk hyaline gezwollen.

De interstitiumontwikkeling in de bastlaag is niet in overeenstemming met de
vrij uitgebreide veranderingen aan de glomeruli en bezit geen diffuus karakter.
Rondom verschillende glomeruli en in de omgeving van bloedvaatjes heeft het
bindweefsel een duidelijke uitbreiding ondergaan, terwijl tusschen de tubuli op
vele plaatsen nagenoeg geen interstitiumvermeerdering aanwezig is. Het bind-
weefsel, dat met zijn vele fibroblasten een actieven indruk maakt, bezit overal
in de omgeving van sommige glomeruli, alwaar het bindweefsel een fibrillair
karakter kan vertoonen, vaak een aantal slanke bindweefselkemtjes.

Verspreid, met op enkele plaatsen duidelijke ophoopingen, treft men in het
interstitium ontstekingscellen aan, die hoofdzakelijk van lymphocytairen aard
zijn, terwijl men tevens plasmacellen, doch in veel mindere mate, kan waar-
nemen. Ter plaatse waar het bindweefsel het sterkst ontwikkeld is, vindt men
verschillende atrophische tubuli. In het merg ziet men rondom de capillairen een
hyaline mantelvorming van zoodanigen omvang, dat soms ook de tubuli door
hyaline omgeven zijn. Bovendien vindt men er een enkele maal kleine kalk-
afzettingen.

Het tubulusepitheel is zeer ernstig beschadigd. Niet alleen vindt men een uit-
gebreide „hyalin-tropfigequot; degeneratie van het distale deel van het Hauptstuck,
doch ook het proximale deel. gelegen in de onmiddellijke omgeving der glome-
ruli, vertoont duidelijke degeneratieve verschijnselen, waarbij de kernen eens-

-ocr page 139-

deels picnotisch geworden zijn, anderdeels een opgeblazen karakter bezitten en
de cellen in groote getale afgestooten zijn. In het lumen der buisjes ziet men
gedesquameerde epitheelcellen te midden van netvormige eiwitneerslagen. Zoo-
wel in den bast als in het merg treft men een gering aantal cysteus verwijde
buisjes aan, meest radiair gerangschikt, met afgeplat epitheel en een homogeen
eiwitneerslag in het lumen. Het overige tubulussysteem vertoont eveneens be-
schadiging van de epitheelcellen, zij het in mindere mate. In het lumen der ver-
zamelbuisjes vindt men soms fraaie epitheelcylinders.

Bij kleuring met schariakenrood blijkt er een weinig omvangrijke en groeps-
gewijze vetafzetting te hebben plaats gevonden in de epitheelcellen van het
Hauptstück. Zeer spaarzaam en fijn verdeeld wordt er een weinig vet aange-
troffen in de hyaline windingen der glomeruli. Bovendien heeft er zich vet af-
gezet in de hyaline mantels in het merg. De osmiumzuurkleuring toont slechts
het vet in de epitheelcellen van het Hauptstück aan.

Bij kleuring volgens Bravo blijkt, dat er zich duidelijke intimawoekeringen
bevinden in een art. arciformis, welke ook waarneembaar zijn in de overeenkom-
stige praeparaten gekleurd volgens H. E. en H. v. G. Aan de beide lange zijden
van het ten deele overlangs getroffen bloedvat zijn binnen de elastica interna
eenige bindweefselwoekeringen met vele fibroblasten en elastische vezels aan-
wezig. Ter plaatse van een dezer woekeringen is de oorspronkelijk aanwezige
muscularis geheel verdwenen en staat het bindweefsel van de woekering in recht-
streeksche verbinding met het periarterieele bindweefsel. Bovendien is er con-
tact tusschen de elastica interna en extema. De media van de art. interlobulares
is zwaarder dan normaal.

GEVAL 19.

Normale slachting van een ongeveer 4-jarig rund van het mannelijk geslacht,
in matigen voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

Een vrij groot absces met een sterk ontwikkelde kapsel en stinkenden inhoud,
waarschijnlijk uitgaande van de lever, bevindt zich ter plaatse van de Spieghel'-
sche kwab en heeft een zoodanige uitbreiding gekregen, dat ook het craniale

deel der rechter nier er in betrokken is.

De nieren zijn duidelijk vergroot, doch bezitten slechts een weinig verhoogde
consistentie. De oppervlakte is zeer licht gegranuleerd. De kleur is licht brmn
met een eenigszins bont aspect, als gevolg van doorzaaiing van het nierweefsel
met vele kleine, grijswitte, iets ingetrokken vlekjes. Op doorsnede zijn de meren
zeer vochtig, waarbij het vocht is af te strijken. De bastlaag vertoont een eenigs-
zins bont aspect, als gevolg var. het zich in de diepte voortzetten der grijswitte
vlekjes. De glomeruli zijn macroscopisch niet waarneembaar. Het merg is een
weinig bleeker dan normaal.

Microscopisch: Zoowel de capillairen in de vaatzóne als in het merg vertoo-
nen een duidelijke bloedvulling. De bastlaag is bloedarm en de vaatkluwens be-
vatten zeer spaarzaam roode bloedcellen.

De duidelijke vergroote glomeruli (286 ja) bezitten een rijkdom aan polymor-
phe kernen waarvan vele een opgeblazen karakter hebben, waardoor van een

-ocr page 140-

onderscheid tusschen epitheel en endotheel naar het uiterlijk hunner kernen geen
sprake meer is. De kemrijkdom is echter niet gelijkmatig over de vaatkluwens
verdeeld, want naast kernrijke gedeelten bevinden zich kernarme, welke laatste
hyaline ontaard zijn. Dat deze hyaline degeneratie berust op een verdikking van
den wand der glomeruluscapillairen blijkt duidelijk, wanneer de capillair dwars
getroffen wordt en zich daarbij erythrocyten in het lumen bevinden, hetgeen men
een enkele maal fraai kan waarnemen. Vrijwel alle vaatkluwens vertoonen deze
hyaline degeneratie in één of meer windingen, terwijl men hier en daar ook een
hyaline verdikking van den wand van het vas afferens nabij de glomerulus
vindt. De kernen in de hyaline ontaarde gedeelten zijn grooter en minder m-
tensief gekleurd dan de overige kernen in het vaatkluwen. Verklevingen van de
vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel kan men op
verschillende plaatsen duidelijk waarnemen. In verschillende Malpighi'sche
lichaampjes vindt men rondom de vaatkluwens een zwaar eiwithoudend neer-
slag. dat de ruimte tusschen vaatkluwens en kapsel geheel opvult. In deze met
H E licht rood gekleurde eiwitmassa treft men hier en daar cellen aan met licht
gekleurde en sterk opgeblazen kernen, die zijn aan te merken als gedesqua-
meerde epitheelcellen. De cellen van het parietale blad van de Bowman sehe
kapsel zijn op verschillende plaatsen wat vergroot en bezitten eveneens opge-
blazen en licht gekleurde kernen. Onmiddellijk onder het parietale blad is het
omgevende bindweefsel een weinig hyaline verdikt.

Rondom de aldus veranderde glomeruli treft men een weinig bindweefsel aan
met hier en daar wat ontstekingscellen, die hoofdzakelijk van lymphocytairen
aard zijn Bovendien ziet men verspreide ontstekingshaardjes in de bastlaag,
welke echter van geringen omvang zijn. Tusschen de tubuli in de bastlaag vindt
men een weinig oedemateus, losmazig bindweefsel met licht gekleurde, lang-
werpige fibroblastenkemen en hier en daar ophoopingen van de zooeven ge-
noemde ontstekingscellen. De kleinere, donker gekleurde en langgerekte bind-
weefselkemtjes worden slechts sporadisch waargenomen. In het merg valt de
hyaline verdikking rondom den wand der capillairen duidelijk op welke met
H E en H.
V. G.-kleuring hetzelfde aspect geeft als de hyaline gedegenereerde
gedeelten der glomeruli. Door confluentie van deze hyaline mantels der capil-
lairen ontstaan vaak onregelmatig gevormde schollen, waarin hier en daar
enkele kernen voorkomen en waarin men niet alleen capillairen doch ook tubtüi
ziet liggen. Deze hyaline degeneratie strekt zich uit van de vaatzóne tot de
papil en is nabij de laatste het sterkst ontwikkeld.

Het epitheel van het Hauptstück is laag, met duidelijke, groote en licht ge-
kleurde kernen en een zeer licht getint en gekorreld protoplasma, waarvM de
celgrens naar het lumen toe soms moeilijk te onderkennen is, daar denbsp;van

de tubuli vaak uit een gelijk gekleurde eiwitachtige massa bestaat. De blijk-
baar sterk beschadigde epitheelcellen van het Hauptstück vertoonen op vele
plaatsen zeer duidelijke
„hyalin-tropfigequot; degeneratie en soms kan men fraai
waarnemen, hoe de hyaline bolletjes der cellen samenklonteren in het lumen en
hoe dus ten gevolge van „hyalin-tropfigequot; degeneratie hyaline cylinders kunnen
ontstaan. Men dient bij de vorming der hyaline cylinders echter niet uit het oog
te verliezen, dat ook in de Bowman'sche ruimte veel eiwitneerslag wordt aan-

-ocr page 141-

getroffen Men vindt de hyaline cylinders in de eenigszins cysteus verwijde
buisjes voornamelijk in de vaatzóne en het perifere mergdeel, doch ook in de
basdaag. De cysteuze verwijding is het grootste in het distale deel van het
Hauptstück in het perifere merg, doch wordt ook aangetroffen in het Schalt-
stück in de bastlaag. Het epitheel van deze cysteus verwijde buisjes is laag en
heeft op sommige plaatsen een endotheelachtig voorkomen Behalve deze cy^
teus veLjde tubuli neemt men op verschillende plaatsen in het bmdweejel ook
atrophische buisjes waar. De Henle'sche lis vertoont

eveneens hyaline cylinders, doch van geringer omvang dan die m het d stale deel
van het Hauptstück in het perifere
merg. bovendien treft men xn het lumen der
tubuli gedesquameerde epitheelcellen aan, veelal te midden der hyalme massa. Het

epitheel der verzamelbuisjes vertoont geen afwijkingen.nbsp;, . ,

Bij kleuring met scharlakenrood blijkt, dat zeer vele cellen van de geheele
nierstructuur fijne vetpartikeltjes herbergen en dat het nergens tot een uitge-
sproken ophooping van vet is gekomen, noch dat het vet zich innbsp;ke-
tjes vertoont. Men treft het fijn verdeelde vet voornamelijk aan m de hyalme
mantels rondom de capUlairen in het merg en de hyaline ontaarde gedeelten der
vaatkluwens. De osmiumzuurkleuring geeft dit eveneens te zien, doch mmder

Bij kleuring volgens Bravo op elastine blijkt de elastica interna op verschillen-
de paatsen in duidelijke neepjeskapformatie te liggen en vertoont de vaatwand
geen veranderingen ten opzichte van de elastica. De media van de art. interlo-
bulares is duidelijk zwaarder dan normaal.

GEVAL 20.

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoesstand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

In de bronchlle, mediastinale en mesenteriale lymphklieren bevinden zich ver-
kaasde tuberkels en in de longen worden verschUlende tuberculeuze haarden
aangetroffen, waarvan enkele met verweekten inhoud. De pleura j bezet met
tuberculeuze woekeringen. De lever met galgangen met sterk verdikten wand en
slijmigen inhoud vertoont het beeld van een chronische distomatose.

De nieren zijn duidelijk vergroot en bezitten een verhoogde consistentie.^
oppervlakte is licht gegranuleerd en vertoont op verschUlende plaatsen een ^
mg ingetrokken aspect. De kleur is zeer uiteenloopend en vaneert van roodbruin
S ortquot; tot lichtgeel, terwijl de ingetrokken gedeelten gr,s ^^n- De Re-
gele tint is gelocaliseerd in de promineerende korrels aan de oppervlakte. Op
Lrsnede zijn de nieren vochtiger dan normaal. De bastlaag is eennbsp;J^-

breed en vertoont radiair verloopende. lichter gekleurde strepen. De glomeruh
zijn duidelijk waarneembaar als licht roode puntjes.

Microscopisch: De capUlairen in de vaatzóne vertoonen een matige tot duide-
lijke bloedvulling. welke, zoowel in het merg als in de basdaag, veel minder is.
De glomeruli geven wat hun bloedvulling betreft een uiteenloopend beeld te aan-
schouwen Sommige bevatten in de openstaande capillairlussen duidelijk roode
bloedcellen, andere daarentegen zijn geheel bloedledig.

-ocr page 142-

De glomeruli zijn zeer sterk vergroot (353 jx) en het aantal kernen is ver-
meerderd. De kernen zijn polymorph, ten deele opgeblazen en licht gekleurd en
ten deele klein en massief en donker gekleurd. Ze zijn onregelmatig over de
vaatkluwens verdeeld, mede ten gevolge van de hyaline capillairwandverdik-
king, welke aan de meeste vaatkluwens aan een of meer windingen is waar te
nemen. Soms ziet men sterk verwijde capillairlussen, waarin naast enkele roode
bloedcellen afgestooten endotheelcellen liggen als kleine donkere kerntjes. De
vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte vaak geheel op. In andere gevallen
hggen zij eenigszins ruimer en vertoonen zij duidelijke uitstaande windingen.
Slechts binnen enkele kapsels vindt men wat eiwitneerslag. Desquamatie van
glomerulusepitheel is goed waar te nemen, echter niet opvallend. Verklevingen
van de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel komen
in uiteenloopende mate voor. Soms liggen de vaatkluwens geheel vrij, soms zijn
ze op verschillende plaatsen met de kapsel verkleefd. Het parietale blad vertoont
hier en daar opgeblazen cellen en het omgevende bindweefsel onmiddellijk onder
de kapsel is een weinig hyaline verdikt.

Diffuus in de bastlaag verspreid, doch in het algemeen gering, met op som-
mige plaatsen wat sterkere uitbreiding, vindt men bindweefsel, dat met zijn op-
geblazen en licht gekleurde fibroblastenkemen een actieven indruk maakt. Soms
heeft het bindweefsel een losmazig, oedemateus karakter, dat de tubuh uiteen
schijnt te dringen. Rondom de glomeruli en in de omgeving der bloedvaatjes
wordt bijna steeds bindweefsel aangetroffen. Hier en daar vindt men te midden
van het interstitium vele atrophische tubuli. Het bindweefsel herbergt verspreide
hoopjes infiltraatcellen, hetzij in de omgeving van de glomeruli, hetzij intertubu-
lair. Naast lymphocyten treft men daarbij ook plasmacellen aan. In het merg
heeft de hyaline mantelvorming rondom de capillairen vrij grooten omvang aan-
genomen, zoodat ook vele tubuli geheel door hyaline omgeven zijn.

Het tubulusepitheel heeft duidelijk geleden. Dat van het Hauptstück is wat
lager dan normaal, bezit een gerafelden vrijen rand en meestal kleine, donker ge-
kleurde kernen. Desquamatie van deze ontaarde cellen komt vrij veel voor. Ook
het epitheel van het overige tubulussysteem maakt geen vol-vitalen indruk. Het
is echter in mindere mate beschadigd dan dat vém het Hauptstück. Het epitheel
van de verzamelbuisjes in het merg is lager dan normaal. In het lumen der
buisjes vindt men behalve afgestooten epitheelcellen een weinig eiwitneerslag.
In het centrale bastgedeelte en het perifere merg vindt men enkele cysteus ver-
wijde buisjes met zeer lage endotheelachtige bekleeding. In het lumen daarvan
wordt een homogeen eiwitneerslag aangetroffen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat slechts uiterst spaarzaam zich een wei-
nig vet heeft afgezet in enkele epitheelcellen van het Hauptstück, in den vorm
van kleine bolletjes. In de glomeruli vindt men weinig opvallend wat fijn ver-
deeld vet, voornamelijk in de hyaline ontaarde windingen. Het merg bevat in
hyaline gedeelten nogal wat vet.

Bij elastinekleuring blijkt de vaatwand ten opzichte van de elastica interna
geen veranderingen te vertoonen. De media van de art. interlobulares lijkt een
weinig zwaarder dan normaal te zijn.

-ocr page 143-

GEVAL 2L

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

De lever vertoont galgangen met een verdikten wand en slijmig eiterigen in-
houd. Het leverweefsel is doorwoekerd met bindweefsel: distomatose. De darm-
wand is verdikt en geplooid en bedekt met een slijmig exsudaat: chronische en-
teritis. Een der uierhelften bevat eenige walnootgroote, afgekapselde abscesjes.

De nieren zijn vergroot en de consistentie is verhoogd. De oppervlakte is licht
gegranuleerd. De kleur is bruin met vele grijswitte vlekjes van verschillende
grootte, welke een weinig ingetrokken zijn. Als gevolg daarvan vertoonen de
nieren een bont aspect. Op doorsnede zijn ze een weinig vochtiger dan normaal
en bezit de bastlaag eveneens een bont aspect door de aanwezigheid van grijs-
witte vlekjes en streepjes. De glomeruli zijn niet waarneembaar. Aan de papil
bevinden zich bloedingen. Bast, vaatzóne en merg zijn duidelijk van elkaar ge-
scheiden.

Microscopisch: De capUlairen in de vaatzóne vertoonen een goede bloedvul-
ling, welke zoowel in het merg als in den bast belangrijk minder is. De vaat-
kluwens bevatten bijna alle in meer of mindere mate roode bloedcellen.

De weinig vergroote glomeruli (245 p) vertoonen een duidelijke kernvermeer-
dering, waarbij de onregelmatige verdeeling der kernen opvalt. De kernen zijn
polymorph en ten deele opgeblazen en licht gekleurd. De hyaline capillairwand-
verdikking is bij de verschillende glomeruli in uiteenloopende mate voortge-
schreden. Soms is het zeer gering en beperkt het zich tot een enkele winding,
doch in andere gevallen zijn verschillende windingen aein het hyaliniseeren of
vindt deze hyaline ontaarding meer diffuus over de vaatkluwens plaats. Open-
staande capillairlussen worden vrijwel niet aangetroffen. De vaatkluwens vullen
de Bowman'sche ruimte vrij goed op. Slechts bij sommige glomeruli bevindt zich
tusschen kapsel en vaatkluwen een homogeen eiwitneerslag. Verschillende glome-
ruli vertoonen duidelijk desquamatie van epitheel, terwijl verklevingen van de
vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel in uiteenloopen-
de mate voorkomen. Hier en daar zijn de cellen van het parietale blad opge-
blazen en op een enkele plaats krijgt men den indruk, dat zij gewoekerd zijn en
een meeriagig epitheel vormen. Het omgevende bindweefsel is onmiddellijk onder
het parietale blad van de kapsel een weinig hyaline verdikt.

Diffuus in de bastlaag vindt men een weinig bindweefsel, vooral rondom de
glomeruli, met hier en daar wat grootere uitbreiding. Het bindweefsel met zijn
opgeblazen fibroblastenkemen vertoont een actief karakter en bevat vooral peri-
glomerulair en perivasculair hoopjes infiltraatcellen, waaronder lymphocyten en
plasmacellen den boventoon voeren. Te midden van het bindweefsel treft men
hier en daar wat ati-ophische buisjes aan. In het merg ziet men duidelijk de hya-
line verdikking rondom den wand der capillairen, welke echter geen grooten
omvang heeft aangenomen.

Het epitheel van het Hauptstück heeft geleden, hetgeen vooral tot uiting komt
in het centrale bastgedeelte en het perifere merg. Men neemt hier duidelijk
»hyalin-tropfigequot; degeneratie en desquamatie waar. In het lumen bevindt zich

-ocr page 144-

een weinig eiwitneerslag. Het epitheel van de rest van het tubulussysteem is
minder beschadigd. In het merg vindt men een geringe cysteuze verwijding van
eenige buisjes. De bekleeding der buisjes heeft daarbij een endotheelachtig voor-
komen gekregen en in het lumen ziet men een homogene eiwitmassa.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat de epitheelcellen van het Hauptstück in
hun basale deel fijnkorrelig vet bevatten, welke vetafzetting groepsgewijze in de
tiAuli heeft plaats gevonden. In de epitheelcellen van de verzamelbuisjes in de
nabijheid van de papil bevindt zich fijn verdeeld vet. De glomeruli vertoonen
een zeer geringe vetafzetting, voornamelijk in de hyaline vaaüussen. De hyaline
mantels in het merg bevatten een vrij behoorlijke hoeveelheid vet. De osmium-
zuurkleuring leent zich niet voor deze waarnemingen.

Bij Bravokleuring blijkt, dat de vaatwand ten opzichte van de elastica interna
geen veranderingen vertoont. De media der art. interiobulares is niet verzwaard.

GEVAL 22.

Normale slachting van een 8-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld niervet.

De lever vertoont galgangen met verdikten wand en slijmig etterigen inhoud
en is met bindweefsel doorwoekerd: chronische distomatose. De linker uierhelft
is verhard en vergroot en bevat een waterig secretum met kleine vlokjes. Bij
enting op agar en bouillon blijkt dit secretum
Streptococcen te bevatten: chroni-
sche streptococcenmastitis.

De nieren zijn vergroot en de consistentie is verhoogd. De oppervlakte is
licht gegranuleerd en vertoont op vele plaatsen een weinig ingetrokken gedeel-
ten. De kleur is bruin, doch daar de ingetrokken gedeelten grijs getint zijn, heb-
ben de nieren een bruinbont uiterlijk. Op doorsnede zijn ze niet vochtiger dan
normaal. De basdaag bevat vele radiair verloopende grijsachtige streepjes van
verschillenden omvang. Het merg blijkt macroscopisch niet veranderd te zijn.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzöne is vrij goed
te noemen en ook de capillairen in bast en merg bevatten behoorlijk bloed. De
glomeruli zijn voor het meerendeel bloedledig, doch in enkele vaatkluwens wor-
den duidelijk roode bloedcellen aangetroffen.

De vergroote glomeruli (270 [i) bezitten een vermeerderd aantal kernen,
welke onregelmatig over de vaatkluwens verdeeld zijn, zulks mede ten gevolge
van de hyaline verdikking van den capillairwand. Deze hyaline ontaarding
wordt aan vele vaatkluwens in meer of mindere mate waargenomen. Soms be-
perkt deze zich tot een enkele winding, soms is de helft van het vaatkluwen
hyaline gedegenereerd. Indien men openstaande capillairlussen waarneemt, dan
ziet men daarin naast roode bloedcellen ook vaak afgestooten endotheelcellen.
De kernen zijn polymorph en vertoonen voor het meerendeel een opgeblazen
en licht gekleurd uiterlijk. Vele vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte vrij-
wel geheel op. Vaak neemt men duidelijk uitstaande windingen waar, soms ech-
ter in het geheel niet. Eiwitneerslagen en gedesquameerde epitheelcellen binnen
de kapsel ziet men in afwisselende mate. Verklevingen en vergroeiingen van de
vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel komen veel voor.

-ocr page 145-

doch zijn bij de verschillende glomeruh vrij uiteenloopend; bij sommige glomeruli
over groote uitgestrektheid, terwijl ze bij andere geheel ontbreken. De cellen
van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel zijn over het algemeen wei-
nig opgeblazen en ook de hyaline verdikking van het omgevende bindweefsel
onmiddellijk onder de kapsel is weinig opvallend.

In de basdaag verspreid vindt men jong actief bindweefsel, dat evenwel op
een enkele plaats een eenigszins rustiger karakter vertoont. Daar ter plaatse
zijn de kernen slanker, donker gekleurd en is het geheel kernarmer. Hier en daar
heeft het bindweefsel grootere uitbreiding gekregen en vindt men enkele atrophi-
sche buisjes. De glomeruli zijn bijna steeds door slechts weinig bindweefsel om-
geven. Verspreid in het bindweefsel, hetzij periglomerulair, hetzij intertubulair of
in de omgeving der bloedvaatjes, vindt men hoopjes infiltraatcellen, hoofdzake-
lijk lymphocyten en wat plasmacellen. De hyaline mantelvorming rondom de
capillairen in het merg, vooral aan de papil, is van dien aard, dat ook vele
tubuli door hyaline omgeven zijn.

Het tubulusepitheel heeft ernstig geleden en vertoont in het distale deel van
het Hauptstück zeer fraaie „hyalin-tropfigequot; degeneratie met desquamatie der
ontaarde cellen. Het duidelijk verwijde lumen is daarbij gevuld met een korreUg
tot homogeen eiwitneerslag. Het overige gedeelte van het Hauptstück heeft wat
lager epitheel, een gerafelden vrijen rand, vertoont desquamatie en in het weinig
verwijde lumen bevindt zich wat sponzig eiwitneerslag. Het epitheel van de ver-
zamelbuisjes in het centrale merg maakt een beschadigden indruk. Het is lager
dan normaal, bezit donker gekleurde kernen en in het verwijde lumen vindt men
epitheelcylindertjes. In het perifere merg treft men enkele cysteus verwijde buis-
jes aan met een endotheelachtige wandbekleeding en een homogeen eiwitneer-
slag in het lumen.

Bij scharlakenroodkleuring blijken eenigszins groepsgewijs, fijne vetbolletjes
zich te hebben afgezet in het epitheel van het Hauptstück, doch ook in het
epitheel van de verzamelbuisjes in het merg wordt, hoewel zeer gering en fijn
verdeeld, vet aangetroffen. In de glomeruli en wel in de hyaline gedeelten en
sporadisch in het interstitium wordt eveneens fijn verdeeld vet gevonden. De
osmiumzuurkleuring leent zich slechts voor de waarneming van de grootere
vetbolletjes in het epitheel van het Hauptstück.

Bij elastinekleuring blijkt de vaatwand ten opzichte van de elastica interna
niet veranderd te zijn. De media van de art:, interlobulares lijkt wat zwaarder
te zijn dan nonnaed.

GEVAL 23.

Normale slachting van een 8-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in
slechten voedingstoestand verkeerende en vrijwel zonder niervet.

De lever bezit een weinig verdikte galgangen met distomen: geringe disto-
matose. De darmen hebben een dunnen, niet geplooiden wand en een verwijd
lumen met een waterigen inhoud.

De nieren zijn vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie. De
oppervlakte is gegranuleerd. De kleur is licht bruin tot oranje door de aanwezig-
heid van zeer veel oranje gekleurde korrels in de verheven gedeelten van de

-ocr page 146-

oppervlakte. Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig. De oranjekleuring is
voornamelijk gelocaUseerd in het perifere bastgedeelte. De bastlaag vertoont
vele grijswitte streepjes, welke als het ware uitstralen vanuit het merg, dat
macroscopisch niet veranderd is.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een vrij goede bloed-
vulling, welke zoowel in den bast als in het merg belangrijk minder is. De vaat-
kluwens bevatten in geringe mate roode bloedcellen.

De vergroote glomeruli (275 jj.) geven een zeer wisselend beeld te aanschou-
wen. Vele hebben uitstaande windingen, zijn celrijk en vertoonen geen hyalini-
seering. Andere daarentegen bezitten één of meer windingen met hyaline
capillairwandverdikking, welke kernarm zijn en als zoodanig afsteken tegenover
de kernrijke, niet hyaline-ontaarde windingen. Weer andere, voornamelijk ge-
legen te midden van bindweefsel, zijn geheel hyaline gedegenereerd. De kernen
zijn polymorph, onregelmatig over de vaatkluwens verdeeld en ten deele opge-
blazen en licht gekleurd. De vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte vrij
goed op. Slechts binnen enkele kapsels vindt men wat eiwitneerslag. Hier en
daar ziet men desquamatie van glomerulusepitheel, terwijl verklevingen en ver-
groeiingen van de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche
kapsel op verschillende plaatsen duidelijk waarneembaar zijn. De cellen van het
parietale blad zijn vaak opgeblazen en het omgevende bindweefsel onmiddellijk
onder de kapsel is meestal duidelijk hyaline verdikt.

Verspreid in de bastlaag treft men bindweefsel aan met duidelijke plaatselijke
uitbreidingen, welke streepvormig gerangschikt zijn. Dit bindweefsel maakt met
zijn vele langgerekte, donkere kerntjes en fibrillair karakter over het algemeen
een rusügen indruk. Het bevat op verschillende plaatsen, vooral in de omgeving
van bloedvaten en glomeruli, ophoopingen van infiltraatcellen, hoofdzakelijk
van lymphocytairen aard. In het merg, bij voorkeur aan de papil, ziet men een
weinig uitgebreide hyaline mantelvorming rondom de capillairen.

Het epitheel van het Hauptstück blijkt geleden te hebben, doch de fraaie „hya-
lin-tropfigequot; degeneratie, welke men in de voorafgaande gevallen heeft waarge-
nomen, ontbreekt hier. Het epitheel is wat lager dan normaal, bezit een gerafel-
den vrijen rand, vertoont desquamatie en in het lumen ziet men wat eiwitneer-
slag. In de bastlaag vindt men te midden van bindweefsel atrophische buisjes.
De tubuli in het merg, vooral in het perifere gedeelte, zijn cysteus verwijd, heb-
ben een endotheelachtige bekleeding en een homogeen eiwitneerslag in het lumen.
De Henle'sche lissen zijn een weinig verwijd. In de verzamelbuisjes in het merg
vindt men epitheelcylindertjes.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er groepsgewijze vetafzetting heeft plaats
gevonden in de epitheelcellen van het Hauptstück, voornamelijk in het perifere
bastgedeelte. Doch bovendien wordt een weinig vet aangetroffen in het inter-
stitium, vooral in de hyaline mantels in het merg en zeer fijn verdeeld in de glo-
meruli en de epitheelcellen van de verzamelbuisjes in het centrale merg.

Bij kleuring met elastine blijkt, dat bij een art. arciformis zich binnen de rood
gekleurde elasüca interna een oedemateuze woekering bevindt, welke naar het
lumen toe bekleed is met opgeblazen endotheelcellen. De muscularis is onregel-

-ocr page 147-

matig van breedte en ter plaatse van de woekering vrij smal. Ook in het met
H. v. G. gekleurde preparaat kan men deze nieuwvorming waarnemen en blijkt,
dat het een bindweefselwoekering is. De muscularis van de art. interlobulares is
zwaarder dan normaal.

GEVAL 24.

Normale slachting van een 8-jarig rimd van het vrouwelijk geslacht, in goe-
den voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De beide uierhelften zijn verhard, niet vergroot en bevatten een waterig secre-
tum met vele vlokjes: chronische, induratieve mastitis. In de lever bevinden
zich eenige echinococcusblazen.

De nieren zijn sterk vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie.
De oppervlakte is licht gegranuleerd. De kleur is zeer licht bruin, waarbij het
ingetrokken gedeelte van de oppervlakte grijs getint is, zoodat de nieren een
eenigszins bont aspect hebben. Geel- noch oranje-kleuring is waar te nemen.
Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig. De bastlaag is verbreed en vertoont
vele grijswitte streepjes. Bast en merg zijn duidelijk gescheiden. Verspreid in
het nierweefsel ziet men verschillende kraalgroote cysten.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne en het merg vertoonen een
matige tot duidelijke bloedvulling. De bastlaag daarentegen is bloedarm. Het
meerendeel der vaatkluwens is bloedledig; slechts enkele bevatten spaarzaam
Wat roode bloedcellen.

De duidelijk vergroote glomeruli (301 p.) geven in verschillende windingen
een vermeerderd aantal kernen te aanschouwen. Andere windingen, waarvan de
capillairwand hyaline verdikt is, zijn kemarm. Mede als gevolg daarvan zijn de
kernen onregelmatig over de vaatkluwens verdeeld. De kernen zijn polymorph,
ten deele opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline ontaarde gedeel-
ten, en ten deele massief en donker gekleurd. De hyaline verdikking der capil-
lairwand is zeer uiteenloopend. Sommige vaatkluwens vertoonen deze degene-
ratie over groote uitgestrektheid, andere daarentegen zijn slechts weinig hyaline
ontaard, doch vrijwel alle zijn aangedaan. Openstaande capillairlussen worden
Weinig waargenomen. Een enkele maal ziet men daarin, behalve wat roode
bloedcellen, eenige gedesquameerde endotheelcellen. Verschillende vaatkluwens
vullen de Bowman'sche ruimte vrijwel geheel op. Soms echter is zulks niet het
geval en de overblijvende ruimte wordt dan geheel ingenomen door een homo-
geen eiwitneerslag. Desquamatie van glomerulusepitheel neemt men bij verschil-
lende Malpighi'sche lichaampjes waar, doch is niet opvallend. Synechiën van
de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel komen in
uiteenloopende mate voor. Het parietale blad bezit cellen met een weinig op-
geblazen karakter en het omringende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel
is duidelijk hyaline verdikt.

Rondom de aldus veranderde glomeruli vindt men vrij constant een bind-
•weefselringetje, waarin verspreide hoopjes infiltraatcellen voorkomen. Deze in-
filtraatcellen, die ook intertubulair en perivasculair worden aangetroffen, zijn
hoofdzakelijk lymphocyten, doch op enkele plaatsen overweegt het aantal

-ocr page 148-

plasmacellen. Ook tusschen de tubuli wordt bindweefsel gevonden, hetwelk de
buisjes uiteendringt en vaak in radiair verloopende banen is gerangschikt. Dit
laatste bindweefsel, hetwelk niet diffuus in de bastlaag verspreid is, is in het
algemeen in tegenstelling met het overige kemarm, losmazig en oedemateus en
vertoont met zijn slanke kerntjes een betrekkelijk rustig karakter. In het merg
ziet men duidelijk hyaline verdikking rondom den capillairwand, welke van zoo'
danigen omvang is, dat ook vele tubuli door hyaline omgeven zijn.

Het epitheel der tubuli heeft geleden. De epitheelcellen van het Hauptstück
in het distale gedeelte geven „hyalin-tropfigequot; degeneratie te aanschouwen,
waarbij het lumen aanmerkelijk verwijd is en gevuld met een vrij homogene
eiwitneerslag. Het overige gedeelte van het Hauptstück vertoont deze degene-
ratie minder fraai. De rest van het tubulussysteem maakt een minder vitalen
indruk. In het verwijde lumen treft men naast eiwitneerslagen gedesquameerde
epitheelcellen aan, welke zich in de duidelijk verwijde verzamelbuisjes voordoen
als epitheelcylindertjes. Sommrge buisjes zijn cysteus verwijd en bezitten een
endotheelachtige bekleeding. Ze zijn voornamelijk gelegen in den centralen bast
en het perifere merg, doch worden een enkele maal ook aangetroffen in den
periferen bast en zijn daarbij radiair gerangschikt. Men krijgt den indmk, dat
één enkele cysteuze tubulus vele malen getroffen is. Behalve cysteuze tubuli
vindt men in den bast vele atrophische buisjes omgeven door bindweefsel.

Bi] scharlakenroodkleuring blijkt er een zeer spaarzame en groepsgewijze vet-
afzetting te hebben plaats gevonden in de epitheelcellen van het Hauptstück, in
den vorm van kleine bolletjes, voornamelijk in het distale gedeelte. De glomeruli
herbergen bij voorkeur in de hyaline gedeelten fijn verdeeld vet, terwijl in de
hyaline mantels in het merg behooriijk vet aanwezig is. De vetafzetting in cellen
van het Hauptstück is ook waarneembaar met de osmiumzuurkleuring, doch
minder fraai.

De elastinekleuring geeft geen veranderingen in den vaatwand ten opzichte
van de elastica interna te aanschouwen. De media van de art. interlobulares is
duidelijk zwaarder dan normaal.

GEVAL 25.

Normale slachting van een 6H-jarig mnd van het vrouwelijk geslacht, in mati-
gen voedingstoestand verkeerende.

In een der retropharyngeale en in de bronchiale lymphklieren bevinden zich
eenige tuberculeus verkalkte haarden. De lever heeft galgangen met een sterk
verdikten, met kalk geïncrasteerden wand en slijmig etterigen inhoud met dis-
tomen, terwijl het leverweefsel met bindweefsel doorwoekerd is: chronische dis-
tomatose. De uterus bevat een vrucht van ongeveer 5 maanden.

De nieren zijn duidelijk vergroot en bezitten een weinig verhoogde consis-
tentie. Ze voelen wat stug aan. De oppervlakte, welke niet vochtiger is dan
normaal, is zeer licht gegranuleerd. De kleur is bmin tot bmingeel door de aan-
wezigheid van zeer vele, fijne, geelgetinte korreltjes, welke zich aan de opper-
vlakte bevinden. In de rechtemier is een der renculi geheel cysteus en bevat een
bruine, dik troebele vloeistof. Op doorsnede zijn de nieren wat vochtiger dan
normaal. De bastlaag is wat verbreed, bleek van kleur en vertoont fijne, gele,

-ocr page 149-

radiair verioopende streepjes uitgaande van de gele korreltjes aan de opper-
vlakte en met hier en daar een grijzig streepje. De glomeruli vertoonen zich als
hyaline, promineerende bolletjes. Ze zijn echter moeilijk waar te nemen. Het
merg en de vaatzöne zijn eveneens wat lichter van kleur.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne en het merg vertoonen een vrij
goede bloedvulling. De bastlaag is bloedarm. De vaatkluwens geven een zeer
afwisselend beeld te aanschouwen. Sommige zijn geheel bloedledig, andere daar-
entegen bevatten vele roode bloedcellen in hun capillairen en een enkele maal
ziet men roode bloedcellen vrij in de Bowman'sche ruimte liggen.

De duidelijk vergroote glomeruli (305 fi) vertoonen een zeer uiteenloopenden
kemrijkdom, mede als gevolg van hyaline capillairwandverdikking, welke aan
vrijwel alle vaatkluwens in meer of mindere mate is waar te nemen. De poly-
morphe kernen, welke ten deele opgeblazen en licht gekleurd, ten deele massief
en donker gekleurd zijn, hggen op sommige plaatsen in de vaatkluwens vrij
dicht opeen. Ter plaatse van gehyaliniseerde windingen liggen zij verder uiteen
en bij een meer diffuse hyaline ontaarding van het vaatkluwen krijgt men een
kemarmen indruk van de glomerulus. De kemrijkdom vermindert met toenemen-
de hyaliniseering. De hyaline capillairwandverdikking beperkt zich niet tot het
vaatkluwen, want op een enkele plaats kan men waarnemen hoe de wand van
het toevoerende vas afferens eveneens hyaline verdikt is. In de openstaande
capillairiussen, die men vrij veel ziet, worden vaak roode bloedcellen aangetrof-
fen, benevens soms enkele gedesquameerde endotheelcellen. De vaatkluwens vul-
len de Bowman'sche ruimte vrij behooriijk op. Eiwitneerslagen binnen de kapsel
worden een enkele maal aangetroffen. Desquamatie van glomerulusepitheel kan
men op verschillende plaatsen in geringen omvang waarnemen. Verklevingen
van de vaatkluwens met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel komen
in uiteenloopende mate voor. Sommige vaatkluwens liggen geheel vrij bmnen
de kapsel, andere daarentegen zijn op verschillende plaatsen ermede verkleefd
en vergroeid. De cellen van het parietale blad zijn hier en daar opgeblazen en
het omgevende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is vaak sterk hyaline
verdikt, vooral bij die glomeruli, waar de hyaliniseering van het vaatkluwen ver

is voortgeschreden.nbsp;. .

Rondom de glomeruli bevindt zich steeds in meer of mindere mate een wemig
bindweefsel, dat op sommige plaatsen een wat grootere uitbreiding heeft ge-
kregen en dan vaak eenige atrophische buisjes herbergt. Het bindweefsel is in het
algemeen diffuus in de bastlaag verspreid, bezit op een enkele plaats een eemgs-
zins losmazig. oedemateus uiteriijk, en maakt een vrij rüstigen indruk. Het bevat
vele ontstekingshaarden, voornamelijk van lymphocytairen aard met enkele plas-
macellen. Men vindt deze infiltraatcellen zoowel periglomerulair en perivascu-
lair als intertubulair. In het merg, vooral in de omgeving van de papil neemt
men een uitgebreide hyaline verdikking rondom de capillairen waar, zoodat ook
de tubuli daar ter plaatse door hyaline omgeven zijn.

Het tubulusepitheel heeft ernstig geleden, vooral in het distale gedeelte van
het Hauptstück, dat fraai
„hyahn-tropfigequot; degeneratie te zien geeft. De tubuli
zijn daarbij verwijd en bevatten in het lumen eiwitneerslagen. Het epitheel van

-ocr page 150-

het Hauptstück, gelegen in den periferen bast heeft een gerafelden vrijen rand,
is vaak laag en maakt een minder vitalen indruk, evenals de rest van het tubu-
lussysteem. Het lumen is in het algemeen wat verwijd, vooral van de Henle'sche
lissen en de verzamelbuisjes in het centrale merg en herbergt eiwitneerslagen en
hier en daar gedesquameerde epitheelcellen. Enkele tubuli in het perifere merg
en soms ook in de bastlaag vertoonen cysteuze verwijding. Deze cysteuze buis-
jes bezitten een endotheelachtige bekleeding en een homogeen eiwitneerslag in
hun lumen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat zich in de epitheelcellen van het Haupt-
stück groepsgewijze en in het algemeen fijnkorrelig vet heeft afgezet, zoowel in
het perifere als in het centrale bastgedeelte. In de glomeruli vindt men een weinig
fijn verdeeld vet en in het interstitium, vooral in de hyaUne mantels in het merg,
wordt een geringe hoeveelheid vet aangetroffen. Het overige nierweefsel is als
vetvrij te beschouwen. De osmiumzuurkleuring toont alleen de grootere vetbol-
letjes in de epitheelcellen van het Hauptstück aan.

Bij kleuring volgens Bravo blijkt de vaatwand ten opzichte van de elastica
interna niet veranderd te zijn. De media van de art. interlobulares is duidelijk
zwaarder dan normaal.

GEVAL 26.

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld niervet.

De lever bezit galgangen met verdikten wand en slijmig etterigen inhoud met
distomen, terwijl het leverweefsel met bindweefsel doorwoekerd is: chronische
distomatose. De beide uierhelften zijn verhard en het secretum vertoont sterke
vlokvorming: chronische, induratieve mastitis.

De nieren zijn weinig of niet vergroot en bezitten een eenigszins verhoogde
consistentie. De oppervlakte is licht gegranuleerd. De kleur is licht bruin met
vele grijswitte vlekjes van diverse grootte, welke een weinig ingetrokken zijn
en speldeknopgroote oranje puntjes, gelegen in het verheven gedeelte van de
oppervlakte. Verspreid aan de periferie liggen enkele zeer kleine cysten als
hyaline, promineerende puntjes. Op doorsnede zijn de nieren eenigszins vochti-
ger dan normaal. De bastlaag vertoont vele grijswitte streepjes, uitstralende
vanuit het merg, dat macroscopisch niet veranderd is. De oranjekleuring is
slechts waarneembaar aan de periferie van den bast.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne geven een goede bloedvulling
te aanschouwen, doch ook die in het merg bevatten een behoorlijke hoeveelheid
bloed. De capillairen in de bastlaag herbergen slechts spaarzaam roode bloed-
cellen. In vrijwel alle vaatkluwens ziet men bloedcellen.

De weinig vergroote glomeruli (264 jj) geven wat hun rijkdom aan kernen
betreft, een wisselend beeld te zien. Men vindt kernrijke gedeelten naast kern-
arme, hyaline ontaarde windingen. De kernrijke gedeelten vestigen den indruk
van een kemvermeerdering ten opzichte van de normale glomerulus. De kernen
bezitten een polymorph en voor het meerendeel geen opgeblazen uiterlijk en zijn
vrij donker gekleurd. In de hyaline ontaarde gedeelten zijn de kernen opgeblazen

-ocr page 151-

en lichter van tint. De hyaline capillairwandverdikking is uiteenloopend. doch in
het algemeen nog niet ver voortgeschreden. De vaatkluwens vullen de Bow-
man'sche ruimte vrij behoorlijk op. Bij enkele glomeruli ziet men tusschen
vaatkluwen en het parietale blad van de Bowman'sche kapsel een homogeen eiwit-
neerslag, waarin men soms gedesquameerde glomerulusepitheelcellen kan waar-
nemen Verschillende vaatkluwens vertoonen verklevingen met het parietale
blad van de Bowman'sche kapsel, waarvan de cellen vaak een opgeblazen uiter-
lijk bezitten. Het bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is slechts weinig hya-
line verdikt.

Het interstitium in den bast is vermeerderd met hier en daar een wat sterkere
uitbreiding, waardoor het tamelijk ongelijk verdeeld is. Het bezit naast vele
fibroblastenkemen ook slanke bindweefselkemtjes en vertoont soms een duide-
lijk fibrillair uiterlijk. In het algemeen heeft het bindweefsel een vrij rustig karak-
ter. Behalve atrophische buisjes vindt men in het bindweefsel verspreide hoop-
jes ontstekingscellen, waarbij men naast lymphocyten ook plasmacellen aantreft.
In het merg, voornamelijk aan de papil, ziet men een sterke hyaline mantelvor-
ming rondom de capillairen, waardoor ook de tubuli geheel door hyaline om-

geven zijn.nbsp;. tr

Het epitheel van de tubuli heeft sterk geleden. De cellen van het Haupt-
stück vertoonen uitgebreide ..hyalin-tropfigequot; degeneratie, niet alleen in het
distale, doch ook in het proximale gedeelte gelegen in den bast. De kernen zijn
daarbij vaak klein en picnotisch en men ziet vele afgestooten epitheelcellen. Het
epitheel van de verzamelbuisjes in het centrale merg is laag en desquamatie van
deze cellen vindt op groote schaal plaats. Het lumen van het Hauptstück in de
bastlaag is op enkele plaatsen verwijd en bevat wat eiwitneerslag. Geringe
cysteuze verwijding met endotheelachtige bekleeding en homogeen eiwitneerslag
in het lumen vindt men bij de buisjes in het perifere merg, terwijl het Schalt-
stück vaak een verwijd lumen bezit. Het lumen van de verzamelbuisjes m het

centrale merg is duidelijk verwijd.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt er een geringe groepsgewijze vetafzetting,
in den vorm van kleine bolletjes, te hebben plaats gevonden in de epitheelcellen
van het Hauptstück. De epitheelcellen van de verzamelbuisj^ss in het centrale
merg zijn bestoven met kleine fijne vetpartikeltjes en ook in de glomemli wordt
fijn verdeeld vet aangetroffen, terwijl ook vet aanwezig is in de hyaline man-
tels in het merg. Met de osmiumzuurkleuring neemt men slechts de vetbolletjes

quot;quot;bJ'kleuring met elastine of volgens Bravo vertoont de vaatwand ten opzichte
van de elastica interna geen veranderingen. De media van de art. mterlobulares
is zwaarder dan normaal.

GEVAL 27.

Normale slachting van een ongeveer 10-jarig rund van het vrouwelijk ge-
slacht, in goeden voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De lever vertoont weinig verdikte galgangen met distomen: geringe distoma-
tose De uterus is matig vergroot, bezit een verdikten wand en bevat een wit
slijmigen dun vloeibaren, niet stinkenden inhoud: chronische endometritis. In het

-ocr page 152-

vet van de bekkenholte bevinden zich grootere en kleinere bloeduitstortingen,
welke zich naar voren uitstrekken tot in het niervet. In het caudale gedeelte van
de buikholte is een geringe locale serositis van het peritoneum aanwezig.

De nieren zijn vergroot en bezitten een verminderde consistentie. Ze voelen
slap aan. De oppervlakte is glad en vochtig. De kleur is zeer licht bruin. Op
doorsnede zijn de nieren vrij vochtig en vertoonen een bleek aspect. De bastlaag
bezit kleine troebele plekjes. De glomeruli zijn waarneembaar als grijze, hyaline,
promineerende puntjes. Aan de papillen ziet men hier en daar bloedingen.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen in het algemeen een
geringe bloedvulling. In de capillairen van bast- en merglaag wordt vrij be-
hoorlijk bloed aangetroffen. De vaatkluwens bevatten slechts sporadisch enkele
roode bloedcellen.

De weinig vergroote glomeruli (266 fi) geven, wat hun kemrijkdom betreft
een wisselend beeld te aanschouwen, mede in verband met het meer of minder
ver voortgeschreden zijn van de hyaline capillairwandverdikking. In de niet
hyaline ontaarde gedeelten is een duidelijke kemvermeerdering waarneembaar.
De kernen zijn polymorph, opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline
gedegenereerde windingen. De hyaline capillairwandverdikking is aan alle glo-
memli waarneembaar en breidt zich uit van een enkele winding tot vrijwel het
geheele vaatkluwen. De vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte nagenoeg
geheel op en verklevingen en vergroeiingen met het parietale blad van de Bow-
man'sche kapsel komen bij vele glomeruli over groote uitgestrektheid voor. Een
enkele maal wordt er tusschen het vaatkluwen en het parietale blad van de kap-
sel wat eiwitneerslag aangetroffen. Desquamatie van glomerulusepitheel wordt
weinig waargenomen. Voor zoover geen vergroeiingen hebben plaats gevonden,
vertoonen de cellen van het parietale blad van de kapsel een weinig opgeblazen
uiteriijk. Het bindweefsel onmiddellijk onder het parietale blad is hyaline ver-
dikt, vooral bij sterk hyaline ontaarde glomeruli.

Het interstitium in de bastlaag is vermeerderd met duidelijke streepvormige,
loodrecht op de oppervlakte staande, sterkere uitbreidingen. Het bindweefsel
maakt met zijn vele fibroblastenkemen een vrij actieven indmk. Op een enkele
plaats is het wat losmazig en oedemateus en rondom sterk hyaline ontaarde
glomeruli is het vaak celarm. In de streepvormige uitbreidingen vindt men be-
halve atrophische buisjes, ophoopingen van ontstekingsellen. Het zijn hoofd-
zakelijk lymphocyten en plasmacellen, die door de geheele bastlaag heen ver-
spreid voorkomen. In het merg ziet men, voornamelijk aan de papil, een uitge-
breide hyaline mantelvorming rondom de capillairen, waardoor ook de tubuli
door hyaline omgeven zijn.

Het epitheel van het Hauptstück heeft emstig geleden en vertoont vooral in
het distale gedeelte daarvan, gelegen in de centrale bastlaag en het perifere merg,
„hyalin-tropfigequot; degeneratie, waarbij in het verwijde lumen eiwitneerslag aan-
wezig is. Men kan hier fraai waamemen hoe door het samenklonteren der eiwit-
bolletjes hyaline cylinders kunnen ontstaan. Bovendien ziet men duidelijke des-
quamatie van epitheelcellen. Het overige gedeelte van het Hauptstück is minder
beschadigd. Het epitheel is lager dan normaal, heeft een gerafelden vrijen rand

-ocr page 153-

en bezit in het lumen wat netvormig eiwitneerslag. Het epitheel van de ver-
zamelbuisjes in het centrale merg is eveneens lager dan normaal. In het perifere
merg ziet men cysteus verwijde tubuli met een endotheelachtige bekleeding en
een homogeen eiwitneerslag in het lumen. Een enkel gedeelte van het Haupt-
stück in de bastlaag is wat verwijd. De Henle'sche lissen zijn wijder dan nor-
maal, evenals de verzamelbuisjes in het centrale merg.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat in de epitheelcellen van het distale deel
van het Hauptstück, gelegen in de centrale bastlaag, zich een matige hoeveel-
heid vet heeft afgezet en dat het epitheel van de verwijde verzamelbuisjes in
het centrale merg beladen is met fijnkorrelig vet. De glomeruli bevatten wein^,
zeer fijn verdeeld vet. Het overige nienveefsel is als vetvrij te beschouwen. De
osmiumzuurkleuring leent zich niet voor deze waarnemingen.

Bij Bravokleuring blijkt, dat de elastica interna van een art. interiobularis
over ongeveer een derde van den omtrek van het bloedvat verdwenen is en dat
een daar ter plaatse aanwezige woekering het lumen duidelijk vernauwd. De
media van de art. interlobulares is zwaarder dan normaal.

GEVAL 28.

Normale slachting van een 8-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld niervet.

In de lever bevinden zich eenige nootgroote, afgekapselde abscessen met niet-
stinkenden inhoud.

De nieren zijn vergroot en bezitten een verhoogde consistentie. De oppervlak-
te is gegranuleerd. De kleur is licht bruin met geel getinte korreltjes in de ver-
heven gedeelten van de oppervlakte. Op doorsnede zijn de nieren wat vochtiger
dan normaal en vertoonen een bleek aspect. De basdaag bezit een duidelijke
geelkleuring en is niet scherp gescheiden van de vaatzöne.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzöne is vrij ge-
ring en ook in de capillairen van bast en merg wordt weinig bloed aangetrof-
fen In de vaatkluwens vindt men slechts sporadisch enkele roode bloedcellen.

De sterk vergroote glomeruli (345 blijken alle meer of minder duidelijk
hyaline ontaard te zijn. Soms bepaalt de hyaline degeneratie zich tot enkele
Windingen, in andere gevallen is het geheele vaatkluwen tot een hyaline bol ge-
Worden Mede als gevolg van deze hyaliniseering wisselen kemarme en kernrijke
gedeelten in de vaatkluwens elkaar af. In de windingen, waarvan de capillair-
wand niet hyaUne verdikt is, blijkt duidelijk kernrijkdom te bestaan. De kernen
Zijn polymorph, ten deele opgeblazen en licht gekleurd. De vaatkluwens vullen
de Bowman'sche ruimte geheel op en zijn over groote uitgestrektheid vaak met
het parietale blad van de Bowman'sche kapsel vergroeid. Eiwitneerslagen binnen
de kapsel worden vrijwel niet waargenomen en ook desquamatie van glomeru-
lusepitheel is weinig opvallend. De cellen van het parietale blad zijn op enkele
plaatsen wat opgeblazen. Het bindweefsel rondom de glomeruli is onmiddellijk
onder de kapsel duidelijk hyaline verdikt. Bij de H. E. kleuring blijkt, dat dit
hyaline een weinig donkerder getint is dan de hyaline verdikking van den wand
der vaatkluwens.

-ocr page 154-

Het interstitium in de bastlaag is vermeerderd en vertoont duidelijk plaatse-
lijke, loodrecht op de oppervlakte staande, streepvormige uitbreidingen. Het
bindweefsel, dat de glomeruli omgeeft, is celann en bezit enkele slanke bind-
weefselkerntjes, doch over het algemeen is het bindweefsel rijk aan fibroblas-
tenkemen en maakt een actieven indruk. In de streepvormige uitbreidingen van
het interstitium liggen de glomeruli dicht opeen en vindt men vele atrophische
buisjes en ophoopingen van ontstekingscellen, waarbij naast lymphocyten ook
plasmacellen worden aangetroffen. De ontstekingscellen bevinden zich voor-
namelijk in de omgeving van bloedvaten en glomeruli. In het merg ziet men
hoofdzakelijk aan de papil een hyaline mantelvorming rondom de capillairen
van zoodanigen omvang, dat ook vele tubuli geheel door hyaline omgeven zijn.

Het epitheel der tubuli heeft duidelijk geleden. Het epitheel van het Haupt-
stück is wat lager dan normaal, heeft een gerafelden vrijen rand, wat netvor-
mig eiwitneerslag in het lumen en vertoont vooral in het distale deel in de
centrale bastlaag en het perifere merg „hyalin-tropfigequot; degeneratie en desqua-
matie. Het lumen van het Hauptstück, gelegen in den bast, is slechts weinig
verwijd. Op een enkele plaats is evenwel de verwijding, straalsgewijze voor-
komende, belangrijker en bevindt zich in het lumen van deze verwijde buisjes
een homogeen eiwitneerslag. In het perifere merg ziet men een weinig uitge-
breide cysteuze verwijding der tubuli. Ze bezitten een endotheelachtige beklee-
ding en in het lumen hebben ze homogene eiwitneerslagen. De Henle'sche lissen
en de verzamelbuisjes in het centrale merg zijn gering verwijd en het epitheel
van de laatste is lager dan normaal. In het merg vindt men bovendien vele
kalkneerslagen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er zich groepsgewijze vet in de epi-
theelcellen van het Hauptstück, gelegen in de bastlaag, heeft afgezet. In de glo-
meruli is in de hyaline gedeelten een behoorlijke hoeveelheid vet aanwezig, in
het interstitium daarentegen vindt men zeer weinig fijn verdeeld vet. Met de os-
miumzuurkleuring zijn slechts de grootere vetbolletjes in de epitheelcellen van
het Hauptstück goed waarneembaar.

De elastinekleuring geeft geen veranderingen van den vaatwand ten opzichte
van de elastica interna te aanschouwen. De media van de art. interlobulares is
zwaarder dan normaal.

GEVAL 29.

Normale slachting van een 7-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende.

Beiderzijds is een der uierkwartieren een weinig verhard en bevat een waterig
secretum met duidelijke vlokvorming. De lever is licht gestuwd. Nier-, omen-
taal- en mesenteriaalvet zijn oedemateus.

De nieren zijn sterk vergroot en bezitten een weinig verhoogde consistentie.
De oppervlakte is zeer vochtig en gering gegranuleerd. De kleur is licht bmin,
soms overgaand naar het roodbraine. Geel- noch oranjekleuring is waar te
nemen. Op doorsnede zijn de nieren vrij vochtig. De bastlaag is verbreed en ver-
toont zeer fijne, radiair verloopende, grijze streepjes. De glomeruli zijn waar-

-ocr page 155-

neembaar als hyaline, promineerende bolletjes. De vaatzóne straalt eenigszins
in de bastlaag uit.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne, doch ook die in merg en bast-
laag, zij het in mindere mate, vertoonen een goede bloedvulling. De vaatkluwens
zijn of geheel bloedledig of bevatten slechts roode bloedcellen.

De vergroote glomeruli (287 ju.) geven een zeer gevarieerd beeld te aan-
schouwen, als gevolg van een meer of minder ver voortgeschreden zijn van de
hyaliniseering der vaatkluwens. In enkele glomeruli is de hyaline capillairwand-
verdikking gering en blijkt er een duidelijke kernrijkdom te bestaan. In vele be-
perkt zij zich tot één of meer windingen en wisselen kernrijke en kernarme ge-
deelten elkaar af. Sommige glomeruli zijn geheel hyaline ontaard en bezitten
slechts verspreide en bleeke, opgeblazen kernen. Ze zijn daarbij vaak geheel
met het omgevende, hyahne verdikte bindweefsel vergroeid. Een enkele maal
kan men zeer fraai waarnemen hoe de hyaliniseering berust op een verdikking
van den capiDairwand. De kernen zijn polymorph, hebben een opgeblazen uiter-
lijk en zijn licht gekleurd. De vaatkluwens vullen de Bowman'sche ruimte vrijwel
geheel op en eiwitneerslagen binnen de kapsel ziet men nagenoeg niet. Afge-
stooten epitheelcellen van de glomerulus neemt men slechts op enkele plaatsen
waar. Verklevingen en vergroeiingen van de vaatkluwens met het parietale
blad van de Bowman'sche kapsel hebben op uitgebreide schaal plaats gevonden.
Ze veriioonen zich echter bij de verschillende glomeruli in uiteenloopende mate.
De cellen van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel hebben hier en
daar een opgeblazen uiterlijk. Het omgevende bindweefsel is onmiddellijk onder
de kapsel vaak sterk hyaline verdikt, voornamelijk bij die glomeruli waar de

hyaliniseering ver is voortgeschreden.

De bastlaag is geheel diffuus met bindweefsel doorweven, dat op verschillen-
de plaatsen grootere uitbreiding heeft gekregen. Het bindweefsel geeft met zijn
vele fibroblastenkemen een actieven indmk. Slechts hier en daar ziet men wat
langer gerekte bindweefselkemtjes. Het bindweefsel herbergt voomamelijk pen-
vasculair en periglomerulair, doch ook intertubulair hoopjes infiltraatcellen, waar-
bij plasmacellen op den voorgrond treden. Te midden van het bindweefsel treft
men hier en daar vele atrophische buisjes aan. In het merg, voomamelijk aan de
papil, valt duidelijk de hyaline mantelvorming rondom de capillairen op.

Het tubulusepitheel van het Hauptstück vertoont uitgebreide degeneratieve
verschijnselen. Op vele plaatsen is het laag met
een geraWden vrijen rand en
een weinig eiwitneerslag in het lumen der buisjes. Op andere plaatsen daaren-
tegen zijn de epitheelcellen opgeblazen en is het lumen der tubuh gevuld met
eiwitneerslag. In de centrale bastlaag en het perifere merg treedt fraai hyalin-
tropfigequot; degeneratie op den voorgrond, voomamelijk in het distale deel van
het Hauptstück. Desquamatie van epitheel wordt daarbij duidelijk waargenomen.
Het overige tubulussysteem geeft in mindere mate degeneratie te aanschouwen.
In het perifere merg valt de cysteuze verwijding der tubuli op, welke vermin-
dert in de richting van de papil, doch ook hier en daar in het bastgedeelte voor-
komt. Het lumen dezer cysteuze buisjes is gevuld met een homogeen eiwitneer-
slag en het epitheel bezit een endotheelachtig uiteriijk. De Henle'sche lissen zijn

-ocr page 156-

verwijd, evenals de verzamelbuisjes in het centrale merg, welke laatste tevens
een laag epitheel hebben, terwijl men in hun lumen epitheelcylindertjes vindt.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat de epitheelcellen van de atrophische buis-
jes soms sterk met vet beladen zijn, doch ook in de cellen van de niet-atrophi-
sche tubuli, gelegen in de centrale bastlaag, wordt vet aangetroffen. Deze vetaf-
zetting vindt groepsgewijze plaats. Sporadisch ziet men een weinig vet in de
hyaline gedeelten der glomeruli en het interstitium, vooral in de hyaline man-
tels rondom de capillairen. De osmiumzuurkleuring geeft in deze een minder
duidelijk beeld.

Bij Bravokleuring vertoont de vaatwand ten opzichte van de elastica interna
geen veranderingen. De media van de art. interiobulares is duidelijk zwaarder
dan normaal.

GEVAL 30.

Normale slachting van een ongeveer 12-Jarig rund van het vrouwelijk ge-
slacht, in goeden voedingstoestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld
niervet.

In de longen bevinden zich ter plaatse van de topkwabben enkele pneumonische
haarden van niet-tuberculeuzen aard. De lever bezit galgangen met verdikten
wand, waarin kalkafzettingen voorkomen, terwijl het leverweefsel geheel met
bindweefsel doorwoekerd is: uitgebreide, chronische distomatose. Een der uier-
helften is vergroot en verhard en bevat een mucopurulent secretum: chronische
mastitis. In de art. renalis sinistra bevindt zich een thrombus, welke het lumen
ten deele afsluit.

De nieren zijn sterk vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie.
De oppervlakte is licht gegranuleerd en zeer vochtig. De kleur is licht bruin met
grijs getinte vlekjes, waardoor een bont aspect ontstaat. Noch geel-, noch
oranjekleuring is waarneembaar. Hier en daar bevinden zich kraalgroote, met
helder vocht gevulde cysten. Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig en is
het vocht af te strijken. De bastlaag vertoont vele grijswitte streepjes en bezit
een bont en bleek aspect. De glomeruli zijn niet waarneembaar. Het merg is
wat bleeker dan normaal.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een vrij goede bloed-
vulling, welke in die van het merg aanmerkelijk minder is. De bastlaag is zeer
bloedarm en slechts in enkele vaatkluwens treft men roode bloedcellen aan.

De duidelijk vergroote glomeruli (292 ju) geven, wat hun kemrijkdom be-
treft, een wisselend beeld te aanschouwen, mede ten gevolge van het meer of
minder ver voortgeschreden zijn van de hyaline ontaarding der vaatkluwens. De
niet-hyaline gedegenereerde windingen geven den indruk van kemvermeerdering
ten opzichte van de normale glomerulus. De kernen zijn polymorph en voor
het meerendeel opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline ontaarde win-
dingen. De hyaline capillairwandverdikking bij de verschillende glomerali is
zeer uiteenloopend en varieert van één of enkele windingen tot totale hyaline
ontaarding van het vaatkluwen. De vaatkluwens vullen de Bowman'sche mimte
vrij goed op. Soms vindt men tusschen vaatkluwen en parietale blad van de

-ocr page 157-

Bowman'sche kapsel een eiwitneerslag, waarin men gedesquameerde epitheel-
cellen kan aantreffen. Op verschillende plaatsen ziet men vergroeiingen van de
vaatkluwens met het parietale blad van de kapsel, waarvan de cellen in het
niet vergroeide deel vaak een opgeblazen karakter vertoonen. Het omringende
bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is vaak hyaline verdikt, vooral bij

sterk hyaline ontaarde vaatkluwens.

Het interstitium in de bastlaag is diffuus vermeerderd en geeft plaatselijk ster-
kere uitbreidingen te aanschouwen. Het bindweefsel vertoont een losmazig, oede-
mateus karakter en bezit vele fibroblastenkemen. Slechts hier en daar ziet men
een enkel slank bindweefselkemtje. In het algemeen maakt het bmdweefsel een
actieven indruk. Verspreid in het interstitium vindt men vele infiltraatcellen,
vaak met plaatselijke ophoopingen, waarbij men naast lymphocyten veel plasma-
cellen aantreft. Bovendien omvat het bindweefsel vele atrophi^^che bmsjes. n het
merg ziet men een uitgebreide hyaline mantelvorming rondom «pillairen.
welke aan de papil zoodanigen omvang heeft aangenomen, dat ook de tubuli
ter plaatse vaak geheel door hyaline omgeven zijn.

Het epitheel der tubuli is duidelijk beschadigd. „Hyalin-tropfige degeneratie
ziet men het fraaist en het meest van de cellen van het distale deel van het
Hauptstück, gelegen in de centrale bastlaag en het perifere merg, doch men kan
het een enkele maal ook waamemen in de perifere bastlaag, waarbij dan het
duidelijk verwijde lumen der buisjes gevuld is met een vrij homogeen eiwitneer-
slag De cellen van het proximale deel van het Hauptstück zijn voor het meeren-
deel laag en bezitten een gerafelden vrijen rand, terwijl zij een eenigszins ver-
wijd lumen met een sponzig eiwitneerslag omsluiten. In het perifere merg ziet
men cysteus verwijde buisjes, waarvan de epitheelbekleeding een endotheelachtig
voorkomen heeft en in het lumen een homogeen eiwitneerslag wordt aangetrof-
fen. De Henle'sche lissen in het centrale merg zijn eenigszins verwijd en ook de
verzamelbuisjes. zoowel in het merg als in den bast, zip wijer dan normaal
Het epitheel is daarbij vrij laag. Desquamatie der beschadigde cellen vmdt in
„,eer of mindere mate plaats. Bovendien treft men in het merg wat kalkneer-

''irscSriakenroodkleuring blijkt, dat slechts in de epitheelcellen van enkele
verJijde tubuli, gelegen in de bastlaag, een weinig fijn verdeeld vet aanwezig is,
terwij de glomeruli, hoofdzakelijk in de hyaline gedeelten, spaarzaam vet her-
bergen.
De osmiumzuurkleuring leent zich niet voor deze waarnemingen.

Bi kleuring met elastine of volgens Bravo blijkt de vaatwand ten opz^e
van de elastica interna geen veranderingen te vertoonen. De media van de art.
interlobulares is zwaarder dan normaal.

GEVAL 31.nbsp;rnbsp;j

Normale slachting van een vrouwelijk rund van onbekenden leeftijd, in goeden
voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De lever bezit galgangen met kalkafzettingen in den sterk verdikten wand en
een slijmigen, etterigen inhoud in het lumen, terwijl het leverweefsel met bind-
weefsel doorwoekerd is: chronische distomatosenbsp;.nbsp;^^

De nieren zijn vergroot en bezitten een verhoogde consistentie. De opper-

-ocr page 158-

vlakte is vochtig en gegranuleerd. De kleur is licht bruin. De dieper liggende
gedeelten van de oppervlakte vertoonen zich als een grijswit netwerk en in de
verheven gedeelten daartusschen bevinden zich oranje gekleurde korrels. Op
doorsnede zijn de nieren zeer vochtig. De bastlaag geeft vooral in het centrale
deel oranjekleuring te aanschouwen, onderbroken door het voorkomen van radiair
verloopende, grijswitte streepjes. De mergsubstantie is wat bleeker dan normaal.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een goede bloedvul-
ling, evenals die in het merg, zij het in mindere mate. De bastlaag daarentegen
is bloedarm en in de vaatkluwens vindt men slechts spaarzaam roode bloed-
cellen.

De vergroote glomeruli (273 ft) vertoonen een zeer uiteenloopend beeld wat
betreft de kernverdeeling, mede ten gevolge van de wisselende hyaline capil-
lairwandverdikking. Naast kernrijke gedeelten van het vaatkluwen treft men
groote hyaline schollen aan met slechts enkele kernen en daarnaast ziet men
kernrijke vaatkluwens met geringe ontaarding, of vrijwel geheel hyaline ont-
aarde vaatkluwens. Een enkel vaatkluwen vertoont bij geringe hyaliniseering
fraai openstaande capillairlussen. De kernen zijn polymorph, ten deele opge-
blazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline ontaarde windingen. De vaat-
kluwens vullen de Bowman'sche ruimte vrij goed op. Men vindt binnen de
kapsel slechts zeer weinig eiwitneerslag en spaarzaam wat afgestooten glomerulus-
epitheelcellen. Vergroeiingen van de vaatkluwens met het parietale blad van de
Bowman'sche kapsel vinden vaak over groote uitgestrektheid plaats. Soms ligt
echter het vaatkluwen geheel vrij binnen de kapsel. Voor zoover geen vergroei-
ing heeft plaats gehad, vertoonen de cellen van het parietale blad een gering
opgeblazen uiteriijk. Het bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is een weinig
hyaline verdikt.

Het interstitium in de bastlaag is diffuus vermeerderd en vertoont plaatse-
lijke, sterkere uitbreidingen, in banen loodrecht op de oppervlakte staande. Het
bindweefsel met zijn vele fibroblastenkemen heeft een actief karakter en bezit
slechts op een enkele plaats een eenigszins fibrillair uiterlijk, terwijl het hier en
daar wat losmazig en oedemateus is. Het bevat behalve vele atrophische buis-
jes, ophoopingen van ontstekingscellen, voornamelijk lymphocyten en plasma-
cellen. In het merg, hoofdzakelijk aan de papil, ziet men een uitgebreide hyaline
mantelvorming rondom de capillairen.

Het epitheel der tubuli heeft emstig geleden. Dat van het proximale deel van
het Hauptstück is laag, bezit een gerafelden vrijen rand en in het eenigszins ver-
wijde lumen bevindt zich wat sponzig eiwitneerslag. Het distale deel vertoont
duidelijk „hyalin-tropfigequot; degeneratie met in het verwijde lumen een homogeen
eiwitneerslag. Hier en daar ziet men afgestooten epitheelcellen liggen. In het
perifere merg treft men in betrekkelijk geringe mate cysteus verwijde buisjes
aan met een endotheelachtige bekleeding en een homogeen eiwitneerslag in het
lumen. De Henle'sche lisen en de verzamelbuisjes in het centrale merg zijn
wijder dan normaal.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er een duidelijke groepsgewijze vetafzet-
ting heeft plaats gevonden in de tubulusepitheelcellen in de bastlaag, in den

-ocr page 159-

vorm van grootere en kleinere bolletjes. Het vet bevindt zich voornamelijk in
de cellen van de eenigszins verwijde buisjes, waarbij men fraai gedesquameerde
cellen, beladen met vet, in het lumen kan waarnemen. De atrophische buisjes
zijn als vetvrij te beschouwen. In de glomeruli ziet men fijn verdeeld vet, voor-
namelijk in de hyaline veranderde gedeelten, terwijl de epitheelcellen van de
verzamelbuisjes in het centrale merg ook fijn verdeeld vet bevatten. In het in-
terstitium daar ter plaatse, in de hyaline mantels, neemt men eveneens vet waar.
Met de osmiumzuurkleuring ziet men slechts de grootere vetbolletjes in de epi-
theelcellen der tubuli.

Bij Bravokleuring blijkt de vaatwand van een art. arciformis veranderd te zijn.
Aan twee tegenovergestelde zijden van de arterie bevindt zich binnen de daar
ter plaatse vrijwel gestrekte elastica interna een oedemateuze woekering met
fijne elastische vezeltjes doorweven. De elastica interna en extema staan aan
één zijde door fijne elastische draadjes met elkaar in verbinding, terwijl de mus-
cularis aldaar verdwenen is. Deze veranderingen zijn ook gedeeltelijk waar-
neembaar in de met H. E. en H. v. G. gekleurde preparaten. De media van de
art. interlobulares is duidelijk zwaarder dan normaal.

GEVAL 32.

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in
matigen voedingstoestand verkeerende en met zeer matig ontwikkeld niervet.

De lever vertoont galgangen met verdikten wand en een slijmig etterige massa
met distomen in het
lumen: chronische distomatose. Een uierhelft is verhard,
een weinig vergroot en bevat een mucopurulent secretum: chronische mastitis.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en wegen te samen bijna 5H K.G. De consis-
tentie is duidelijk verhoogd; ze voelen hard aan. De oppervlakte is vochtig en
gegranuleerd. De kleur is zeer licht bruin (bleek) met spaarzaam verspreide
gele korrels in de verheven gedeelten van de oppervlakte. Op doorsnede zijn
de nieren zeer vochtig en is het vocht af te strijken. De bastlaag is sterk ver-
breed en bleek en een scherpe scheiding tusschen bast en merg ontbreekt. De
laatste straalt in de bastlaag uit. De glomeruli zijn niet waarneembaar. De pa-
pillen vertoonen vaak duidelijke bloedingen.

Microscopisch: De bloedvulling van de capUlairen in de vaatzöne is matig tot
vrij goed en die in het merg is vrij goed. De bastlaag is bloedarm en de vaat-
kluwens zijn vrijwel bloedledig.

De zeer duidelijk vergroote glomeruli (331 p.) vertoonen een matig ver voort-
geschreden hyaline capillairwandverdikking en een zeer onregelmatige kemver-
deeling. Kernrijke en kemarme windingen wisselen elkaar af De kernen zijn
polymorph en voor het meerendeel opgeblazen en licht gekleurd. De vaa^
kluwens zijn op verschillende plaatsen met het parietale blad van de Bowman-
sche kapsels vergroeid, doch steeds slechts over geringe uitgestrektheid. Bij
Vrijwel alle glomemli bevindt zich in de Bowman'sche ruimte een homogene eiwit-
massa waarin men duidelijk de afgestooten glomemlusepitheelcellen kan zien
liggen De cellen van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel hebben
duidelijk opgeblazen en licht gekleurde kernen. Het omringende bindweefsel

-ocr page 160-

onmiddellijk onder de kapsel is in het algemeen slechts weinig hyaline verdikt.

Het interstitium in de basüaag is duidelijk vermeerderd. Behalve een diffuse
vermeerdering van bindweefsel treft men plaatsen aan met een sterkere uitbrei-
ding van interstitium, voornamelijk gerangschikt in banen loodrecht op de op-
pervlakte staande. In deze gedeelten vindt men vele atrophische buisjes en lig-
gen de glomeruli vrij dicht opeen. Het bindweefsel bezit in het algemeen een
vrij actief karakter, heeft op vele plaatsen een losmazig, oedemateus voorkomen
en bevat naast vele fibroblasten zeer veel ontstekingscellen, voornamelijk lym-
phocyten en wat plasmacellen. Op enkele plaatsen ziet men ook polymorphkernige
leucocyten in het interstitium liggen. Ter plaatse van de sterkere uitbreidingen
heeft het bindweefsel een meer fibrillair uiterlijk, is kemarmer en bezit wat slanke
bindweefselkemtjes. Hetzelfde geldt voor het bindweefsel rondom sommige
glomeruli. In het merg vindt men uitsluitend aan de papil een weinig omvang-
rijke hyaline mantelvorming rondom de capillairen.

Het tubulusepitheel heeft uitgebreide veranderingen ondergaan. Dat van het
Hauptstück vertoont fraaie „hyalin-tropfigequot; degeneratie, niet alleen in het
distale deel, doch ook in het proximale, zij het in mindere mate. In het duide-
lijk verwijde lumen bevindt zich vrij algemeen een homogeen eiwitneerslag met
vele sterk vergroote, afgestooten epitheelcellen en polymorphkernige leucocyten.
Bij sommige tubuli is zelfs het lumen geheel met deze cellen opgevuld. De tubuli
in het merg zijn cysteus verwijd, waarbij de scheidingswand tusschen de aan
elkaar grenzende buisjes vaak zoo dun is geworden, dat op verschillende plaat-
sen in de preparaten wandverscheuring heeft plaats gevonden. Aan den anderen
kant dient men niet uit het oog te verliezen, dat ten gevolge van het sterk ge-
slingerde verloop der buisjes zich pseudopapillen in de tubuli kunnen voordoen.
In het lumen treft men een homogeen eiwitneerslag aan. Deze cysteuze tubulus-
verwijding strekt zich uit van de basüaag tot in de omgeving van de papil. Tus-
schen de cysteuze tubuli ziet men niet verwijde verzamelbuisjes verloopen. De
Henle'sche lissen zijn een weinig verwijd, evenals de verzamelbuisjes in het
centrale merg, waarvan het epitheel wat lager is dan normaal.

Bij schariakenroodkleuring blijkt, dat de vetafzetting in het nienveefsel vrij
gering is. De geheele basüaag is fijn met vet bestoven en vertoont slechts hier
en daar een duidelijke groepsgewijze vetafzetting in de epitheelcellen der verwijde
tubuli. De epitheelcellen der cysteus verwijde buisjes in het merg zijn vetvrij.
Het osmiumzuurpreparaat geeft vrijwel dezelfde beelden.

Zoowel de elastinekleuring als de kleuring volgens Bravo toonen veranderingen
van den vaatwand aan, welke men ook kan waarnemen aan de overeenkomstige
preparaten gekleurd met H. E. en H. v. G. De art. arciformes geven woekerin-
gen te aanschouwen binnen de elastica intema, welke laatste soms gedeeltelijk
verdwenen is. Daar ter plaatse wordt het begrenzen van de oedemateuze bind-
weefselwoekering moeilijker. De onregelmatige ligging der kernen, in tegen-
stelling met de concentrische rangschikking van de kemen der muscularis wijst
in de richting van een nieuwvorming. Op een enkele plaats krijgt men ten ge-
volge van muscularisverzwaring en intimawoekering den indmk alsof de arte-
rie zoo goed als dichtgewoekerd is. Men dient in dezen echter ook aan een
eventueele contractuur van de muscularis te denken. Ook kan men vermeer-

-ocr page 161-

dering van elastische vezels waarnemen in de muscularis van de art. arciformes.
De media van de ari:. interiobulares is duidelijk zwaarder dan normaal.

GEVAL 33.

Normale slachting van een 5-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in matigen
tot vrij goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

In de longen bevinden zich vele tuberculeuze haarden van verschUlende
grootte en met
week-verkaasden inhoud, terwijl de bronchiale en mediastinale
lymphklieren duidelijk vergroot en geheel tuberculeus veranderd zijn. Het pen-
card vertoont vele fijne, vlokvormige aanhangsels: subchronische pencarditis.
De beide uierhelften zijn vergroot en verhard en bevatten een waterig secretum
met vele kleine vlokjes: chronische, induratieve mastitis.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en verhard. Ze wegen te samen meer dan
5H K G De oppervlakte is duidelijk gegranuleerd en vochHg. De kleur is hcht
Bruin met vele gele puntjes in de verheven gedeelten van de oppervlakte. Het
Zijn „groote, bleeke nierenquot;. Op doorsnede zijn zij zeer vochüg en is het vocht
van de sneevlakte af te strijken. De bastlaag, welke verbreed is en een bleek as-
pect heeft, is niet scherp gescheiden van de vaatzöne. Deze laatste is donker
van kleur en straalt in de bastlaag uit. Aan de papillen bevinden zich vele duide-
lijke bloedingen.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne geven een goede bloedvulling
te aanschouwen, evenals die in het merg. Aan de papil treft men duidelijke
bloedingen aan. De bastlaag is arm aan bloed en in de vaatkluwens vindt men
slechts sporadisch enkele roode bloedcellen.

De duidelijke vergroote glomeruli (290 ju,) zijn over het algemeen kemarm.
Slechts op enkele plaatsen zijn ze wat kemrijker, zoodat men een onregelmatige
verdeeling van de kernen over de vaatkluwens waarneemt. De kernen zijn poly-
morph, vaak een weinig opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline
ontaarde windingen. De hyaline capillairwandverdikking bij de verschillende
vaatkluwens is uiteenloopend. Vaak ziet men mooie openstaande capillairen.
Vele glomeruli zijn geworden tot kemarme, hyaline bollen. Op verschillende
plaatsen kan men waarnemen hoe de wand van een klein bloedvaatje, gelegen
in de onmiddellijke nabijheid van een sterk hyaline ontaarde glomerulus, even-
eens hyaline verdikt is. De vaatkluwens vullen de Bowman sehe ruimte vn^el
geheel op. Sommige zijn rondom met de omgevende kapsel vergroeid. Bij enkele
glomeruh vindt men tusschen het vaatkluwen en het parietale blad van de
Bowman'sche kapsel een homogeen eiwitneerslag, te midden waarvan men soms
afgestooten glomemlusepitheelcellen kan waarnemen. De cellen van het pane-
tale blad van de kapsel zijn vaak opgeblazen, terwijl het omgevende bmdweefsel
onmiddellijk onder de kapsel een weinig hyaline verdikt is, vooral bij sterk hya-
line ontaarde glomemli.nbsp;, , ,nbsp;, ii ^ u i-
Het interstitium in de bastlaag is dusdanig vermeerderd, dat vnjwel alle tubuh
in meer of mindere mate door bindweefsel gescheiden zijn. Dit bindweefsel is een
weinig losmazig en oedemateus en maakt met zijn vele fibroblastenkemen een
vrij acüeven indruk. Op enkele plaatsen evenwel ziet men een weinig fibrillair

-ocr page 162-

bindweefsel met slanke, donkere kerntjes, welke laatste men ook kan waar-
nemen rondom sterk hyaline ontaarde glomeruli. Verspreid in het interstitium
vindt men ophoopingen van ontstekingscellen, waarbij soms plasmacellen op
den voorgrond treden, meestal echter lymphocyten overheerschen. Bovendien
treft men in het interstitium vele atrophische buisjes aan. In het merg ziet men
een uitgebreide hyaline mantelvorming rondom de capillairen, voornamelijk aan
de papil, doch ook in het perifere merg kan men deze hyaline ontaarding waar-
nemen.

Het epitheel van het geheele tubulussysteem heeft geleden. Dat van het Haupt-
stück is lager dan normaal en minder vitaal en het omsluit een meer of minder
verwijd lumen, waarin weinig of geen eiwitneerslag aanwezig is. Het distale
deel van het Hauptstück, gelegen in het perifere merg, vertoont fraai „hyalin-
tropfigequot; degeneratie met desquamatie der ontaarde cellen en bevat een homo-
geen eiwitneerslag in het soms verwijde lumen. Cysteuze verwijding der tubuli
met endotheelachtige bekleeding van den wand en homogene eiwitneerslagen in
de lumina ziet men voornamelijk in het merg. De Henle'sche lissen zijn een
weinig verwijd, evenals het Schaltstück en de verzamelbuisjes. Het epitheel van
de beide laatste is daarbij vaak lager dan normaal.

Bij schariakenroodkleuring blijkt, dat in de epitheelcellen der tubuli, gelegen
in de bastlaag, zich duidelijk vet heeft afgezet, hetzij zeer fijn verdeeld, hetzij
in den vorm van grootere vetbolletjes. Deze vetafzetting, voornamelijk in de
epitheelcellen van de verwijde buisjes, doch ook in de cellen van de atrophische
buisjes, heeft groepsgewijze en onregelmatig plaats gevonden. In de glomeruli,
vooral in de hyaline ontaarde gedeelten, en sporadisch in het interstitium kan
men soms zeer fijne vetpartikeltjes waarnemen. De osmiumzuurkleuring toont
alleen zeer duidelijk de grootere vetbolletjes aan.

Bij Bravokleuring blijkt de vaatwand veranderd te zijn. Reeds in de met H. E.
en H.
V. G. gekleurde preparaten valt het op, dat de muscularis van een art.
arciformis op een bepaalde plaats zeer smal is en zelfs onderbroken wordt en de
Bravokleuring toont aan, dat ter plaatse de intima gering gewoekerd is en de
elastica interna, welke „Aufsplitterungquot; geeft te aanschouwen, aldaar door mid-
del van fijne elastische vezeltjes met de elastica externa in verbinding staat. Deze
bindweefselwoekering, welke zich bevindt aan twee tegenovergestelde zijden van
het bloedvat, is oedemateus en bevat kleine, donkere kerntjes. Bij een andere art.
arciformis is de intimawoekering veel aanzienlijker en bevindt zich binnen de
grillig verloopende elastica interna, in plaats van een enkele laag endotheelcellen,
een oedemateuze, kemarme bindweefselvermeerdering. De muscularis is daar ter
plaatse niet versmald. De media van de art. interlobulares is duidelijk zwaarder
dan normaal, doch bovendien kan men waamemen, dat de elastica interna ook
hier op een enkele plaats „Aufsplitterungquot; vertoont.

GEVAL 34.

Normale slachting van een ongeveer 10-jarig rund van het vrouwelijk ge-
slacht, in goeden voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

In de bronchiale lymphklieren bevinden zich enkele verkaasde tuberkels. De
lever is uitgebreid chronisch ontstoken. De galgangen hebben een verdikten, met

-ocr page 163-

kalk geïncrusteerden wand en in het lumen bevindt zich een slijmige etter met dis-
tomen. Het leverweefsel is met bindweefsel doorwoekerd en vertoont vele tele-
angiëctasieën.

De nieren zijn vergroot en bezitten een verhoogde consistentie. De oppervlakte
is vochtig en fijn gegranuleerd. De kleur is licht bruin. Het dieper liggende deel
van de oppervlakte vertoont zich als een zeer fijn, grijswit netwerk. Noch geel-,
noch oranjekleuring is waarneembaar. Op doorsnede zijn de nieren vochtiger dan
normaal en de bastiaag bezit duidelijke, radiair verloopende, grijswitte sti-eepjes.
De glomeruli zijn niet waarneembaar. Het merg is een weinig bleeker dan
normaal.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen een goede bloedvul-
ling, evenals die in het merg, zij het in mindere mate. De bastiaag is zeer bloed-
arm en de vaatkluwens bevatten slechts sporadisch en spaarzaam roode bloed-
cellen.

De duidelijk vergroote glomeruli (295 p) geven betreffende hun kernrijkdom
een uiteenloopend beeld te aanschouwen, mede in verband met het min of meer
ver voortgeschreden zijn der hyaline ontaarding der vaatkluwens. Hyaline ont-
aarde windingen wisselen af met kernrijke gedeelten van het vaatkluwen of wel
is het vaatkluwen geheel hyaline veranderd. De kernen zijn polymorph en voor
het grootste gedeelte opgeblazen en hcht gekleurd, vooral in de hyaline ontaarde
windingen. Vergroeiingen van de vaatkluwens met het parietale blad van de
Bowman'sche kapsel hebben op uitgebreide schaal plaats gevonden. Slechts bij
enkele glomeruli vindt men tusschen vaatkluwen en kapsel wat eiwitneerslag, ter-
wijl men hier en daar in de Bowman'sche ruimte eenige afgestooten glomerulus-
epitheelcellen aantreft. Voor zoover geen vergroeiing met het vaatkluwen heeft
plaats gevonden, vertoonen de cellen van het parietale blad van de Bowman'sche
kapsel een opgeblazen karakter. Het omringende bindweefsel is onmiddellijk onder
de kapsel een weinig hyaline verdikt.

Het interstitium in de bastiaag is diffuus vermeerderd met plaatselijke, sterkere
uitbreidingen, waarin de hyaline ontaarde glomeruli, omgeven door circulair ver-
loopend bindweefsel met vrij veel slanke bindweefselkerntjes, soms dicht opeen
liggen. In het algemeen heeft het bindweefsel een eenigszins losmazig fibrillair
karakter, waarin men naast slanke bindweefselkerntjes ook vele fibroblasten aan-
ti-eft. In het interstitium vindt men vele atrophische buisjes en ophoopingen van
ontstekingscellen, hoofdzakelijk van lymphocytairen aard. In het merg, voorna-
melijk aan de papil, treft men een uitgebreide hyaline mantelvorming rondom de
capillairen aan.

Het epitheel der tubuli heeft ernstig geleden. Dat van het proximale deel van
het Hauptstiick is vrij laag en bezit een gerafelden vrijen rand, terwijl zich in het
lumen een sponzig eiwitneerslag bevindt. Het epitheel van het distale gedeelte,
gelegen in den centi'alen bast en het perifere merg vertoont „hyalin-tropfigequot;
degeneratie en in het verwijde lumen is een meer homogeen eiwitneerslag aan-
wezig. In het perifere merg vindt men een geringe cysteuze verwijding der tubuli.
Deze buisjes hebben een laag epitheel en een homogeen eiwitneerslag in hun
lumen. De Henle'sche lissen en de verzamelbuisjes in het merg zijn wat verwijd,

-ocr page 164-

terwijl het epitheel van de laatste bovendien laag en duidelijk beschadigd is.
Overal in de tubuli ziet men in meer of mindere mate gedesquameerde epitheel-
cellen.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat in de epitheelcellen van de tubuli in de
bastlaag zich groepsgewijze en spaarzaam wat vet heeft afgezet in den vorm van
kleine bolletjes. De glomeruli bevatten een weinig fijn verdeeld vet, voornamelijk
in de hyaline veranderde gedeelten. De osmiumzuurkleuring leent zich niet voor
deze waarnemingen.

De elastinekleuring geeft geen veranderingen van den vaatwand ten opzichte
van de elastica interna te aanschouwen. De media van de art. interiobulares is
duidelijk zwaarder dan normaal.

GEVAL 35.

Normale slachting van een ongeveer 9-jarig rund van het vrouwelijk geslacht,
in vrij goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet.

In de longen bevinden zich enkele nootgroote, scherp afgekapselde holten, ge-
vuld met groen bruine detritusmassa: afgestorven distomen. De lever is uitge-
breid chronisch ontstoken. De wand der galgangen is sterk verdikt en bevat kalk-
afzettingen, terwijl zich in het lumen een slijmig etterige massa met distomen be-
vindt. Het leverweefsel is geheel met bindweefsel doorwoekerd.

De nieren zijn sterk vergroot en bezitten een duidelijk verhoogde consistentie.
De oppervlakte is vochtig en gegranuleerd. De kleur is licht bruin met zeer vele
oranje korrels in de verheven gedeelten van de oppervlakte, terwijl zich daartus-
schen in de dieper liggende gedeelten grillig gevormde, grijswitte vlekjes bevin-
den. Aanwezig zijn verspreide, kraalgroote, met helder vocht gevulde blaasjes.
Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig. De bastlaag vertoont oranje en grijs-
witte streepjes, welke laatste een weinig doorloopen in het merg. Een scherpe schei-
ding tusschen de verschillende zones ontbreekt. Het merg maakt een bleeken
indruk.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne vertoonen een matige tot vrij
goede bloedvulling, terwijl die in het merg slechts weinig bloed bevatten. De bast-
laag is bloedarm en de vaatkluwens bezitten sporadisch enkele roode bloedcellen

in hun capillairlussen.

Duidelijk vergroote glomeruli (316 treft men voornamelijk aan ter plaatse,
waar het interstitium het minst vermeerderd is. De glomeruli vertoonen wat be-
ti'eft hun kemrijkdom een wisselend beeld, mede ten gevolge van het meer of
minder ver voortgeschreden zijn van de hyaline capillairwandverdikking. Naast
hyaline ontaarde windingen treft men vrijwel steeds gedeelten aan met grooteren
kernrijkdom. Fraai ziet men vele openstaande capillairen in de hyaline vaat-
lussen. De hyaline ontaarding beperkt zich niet alleen tot de glomerulus, doch ook
het vas afferens wordt in deze degeneratie betrokken. Op een enkele plaats kan
men waarnemen, dat de wand van het vas afferens bij en voor de inti^ede m het
vaatkluwen duidelijk hyaline verdikt is. De kemen zijn polymorph en min of
meer opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de hyaline ontaarde windmgen. De
aldus veranderde vaatkluwens zijn vaak over groote uitgesti:ektheid met het parie-

-ocr page 165-

tale blad van de Bowman'sche kapsel vergroeid. Bij sommige glomeruli vindt men
tusschen het vaatkluwen en de kapsel een homogeen eiwitneerslag, terwijl men
hier en daar ook enkele gedesquameerde glomerulusepitheelcellen aantreft. Voor-
Zoover geen vergroeiing met de kapsel heeft plaats gevonden, zijn de cellen van
het parietale blad van de Bowman'sche kapsel een weinig opgeblazen Het om-
gevende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is hyaline gezwollen

Het interstitium in de bastlaag is sterk vermeerderd en heeft op verschalende
plaatsen een groote uitbreiding gekregen. Het bindweefsel met zi,n vele fW
Lsten maakt een actieven indruk en heeft hier en daar een losmazig en oedema-
teus uiterlijk. Rondom de glomeruli is het bindweefsel wat celarmer en hebben
de kernen een meer gerekt voorkomen. Het bindweefsel herbergt vele ophoopmgen
van ontstekingscellen, welke hoofdzakelijk van lymphocytairen aard zi,n. V rder
omvat het vele atrophische buisjes en op de plaatsen van ^e 9-tste iutbr«d ng
valt het op, dat de glomeruh vaak vrij dicht opeen gelegen zi,n. h, het merg treft
men een ^;gebreide hyaline mantelvorming rondom de capillairen aan, welke zich

uitstrekt van de vaatzöne tot aan de papil.

Hefepitheel der tubuli is op groote schaal veranderd. Dat van het Hauptstuck
is laag, heeft een gerafelden vrijen rand en vertoont „hyalin-tropfige degeneratie
vooral in het distale deel, waarbij de cellen vaak sterk gezwollen zi,n, terwi) zich
in het duidelijk verwijde lumen een homogeen eiwitneerslag bevindt. Het lumen
van het proximale deel is in het algemeen minder sterk verwijd. Desquamatie van
gedegenereerde epitheelcellen vindt in die mate plaats, dat het li^en van vele
buisjes geheel is opgevuld met afgestooten, opgezwollen cellen. In het perifere
merg en op enkele plaatsen in de bastlaag zijn vele tubuli cysteus verwijd. Ze be-
zitten een op endotheel gelijkende bekleeding, welke vaak zoo dun is geworden,
dat de scheidingswand tusschen de cysteus veranderde bmsjes op versehende
plaatsen in de preparaten verscheurd blijkt te zijn. Op andere plaatsen ziet men
ten gevolge van het sterk geslingerd verloop der buisjes het

papxlleni den wand der tubuli. In het lumen dezer buisjes bevindt z,ch steed
een homogeen eiwitneerslag. De Henle'sche Ussen en de verzamelbuisjes in het
centrale merg zijn eveneens verwijd, terwijl het epitheel van de laatste lager dan
normaal is Ook het Schaltstück is eenigszins verwijd.nbsp;„ , ,

S kturing met scharlakenrood blijkt, dat er een duidelijke grlt;^psgewijze vetaf-
zetting heeft plaats gevonden in de epitheelcellen van de tubuh in de bastlaag,
quot;Ibij voornamelijk'de cellen der verwijde tubuli metnbsp;^

bolletjes beladen zijn, terwijl die der atrophische buisjes zoonbsp;als vetv^

De glomeruh bevatten slechts weinig vet, voornamelijk in de hyahne gedeelten en
in het interstitium ziet men op verschillende plaatsen duidelijk k eine vetophoopm-
Ten hioJsLarschijnlijk in resten van atrophische buisjes Ook met de osmium-
zuu;kle^ng is het vet
waarneembaar, doch de beelden zijn mmder fraai dan bij

als bij die met elastine. blijkt de vaatwand

ten^zichte'van de elastica interna veranderd te zijn. Bij een
Vindt zich binnen de geplooide elastica interna een duidelijke intimawoekenng,
Vrijwel rondom het geheele lumen. De onregelmatig verspreide cellen van de
woekering welke betrekkelijk smal is, vertoonen polymorphe, donker gekleurde

-ocr page 166-

kernen, in tegenstelling met de lange, slanke en licht gekleurde kernen van de
omgevende muscularis, welke geen afwijkingen te aanschouwen geeft. In andere
gevallen echter ziet men duidelijk, dat de muscularis ter plaatse van de intima-
woekering smaller is. Opvallend is de sterke verdikking van de media van de
art. interlobulares.

GEVAL 36.

Normale sladhting van een 4-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in goeden
voedingstoestand verkeerende en met goed ontwikkeld niervet.

De lever vertoont vele teleangiëctasieën en bezit galgangen met een verdikten
wand en distomen in het lumen: geringe distomatose. De darmwand is een weinig
verdikt, vertoont geringe roodheid en is bedekt met een slijmig exsudaat: enteritis
catarrhalis. Het vet tusschen de beide platen van het mesenterium en het
Omen-
tum is oedemateus. Het slachtdier maakt een anaemischen indruk en is zeer
vochtig aan de ventrale zijde van den hals, voor- en onderborst.

De nieren zijn vergroot, vooral de linker en bezitten een sterk verhoogde con-
sistentie. Ze voelen hard aan. De oppervlakte is duidelijk gegranuleerd, vooral
van de linker nier, terwijl de rechter nier meer retracties vertoont. De kleur is
licht bruin met oranje korrels in de verheven gedeelten van de oppervleikte en
grijswit in de geretraheerde gedeelten. Op doorsnede zijn de nieren vrij vochtig.
In de basdaag wisselen grijswitte en oranje streepjes elkaar af. Het merg ver-
toont macroscopisch geen veranderingen.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne vertoonen een goede bloedvulling.
Minder bloed vindt men in de capillairen van merg en bast. De laatste bevat ech-
ter een behoorlijke hoeveelheid bloed en in de verschillende vaatkluwens treft men
duidelijk roode bloedcellen aan.

De weinig vergroote glomeruli (260 fx) vindt men voornamelijk ter plaatse waar
het interstitium gering verzwaard is. Daar waar het interstitium een wat grootere
uitbreiding heeft ondergaan, is de gemiddelde doorsnede der glomeruli veel kleiner.
De hyaline capillairwandverdikking is bij vele vaatkluwens vrij ver voortge-
schreden. Mede ten gevolge van deze hyaline ontaarding wisselen groote hyaline
schollen af met kernrijke gedeelten, waardoor een zeer onregelmatige kemverdee-
ling in de vaatkluwens ontstaat. De kernen zijn polymorph, opgeblazen en Ucht
gekleurd, het laatste vooral in de sterk hyaline ontaarde windingen. De vaat-
kluwens zijn vaak over groote uitgestrektheid met het parietale blad van de Bow-
man'sche kapsel vergroeid. Slechts op enkele plaatsen vindt men tusschen het
vaatkluwen en de Bowman'sche kapsel wat eiwitneerslag en eenige afgestooten
glomerulusepitheelcellen. De cellen van het parietale blad zijn, voor zoover geen
vergroeiing heeft plaats gevonden met het vaatkluwen, over het algemeen niet
opgeblazen. Het omgevende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is vaak
zeer sterk hyaline gezwollen, vooral in die gedeelten, waar het bindweefsel een
wat grootere uitbreiding heeft gekregen.

Het interstitium in de bastlaag is in tegenstelling met voorafgaande gevallen
gering vermeerderd, niet in overeenstemming met de uitgebreide veranderingen
aan de glomeruli en vertoont slechts locaal wat grootere uitbreidingen, gelegen in

-ocr page 167-

banen loodrecht op de oppervlakte van de nier staande. In deze gedeelten liggen
de glomeruli vaak dicht opeen en zijn daarbij omgeven door kernarm, fibrillair
bindweefsel met slanke bindweefselkemtjes. Op sommige plaatsen kan men waar-
nemen hoe dit bindweefsel in de plaats is getreden van de ontaarde glomeruli. Het
overige bindweefsel vertoont vele fibroblastenkemen en maakt een vrij actieven
indruk. Slechts op een enkele plaats is het een weinig losmazig. Het bindweefsel
bevat behalve ophoopingen van ontstekingscellen ook verspreide infiltraatcellen,
beide hoofdzakelijk van lymphocytairen aard. Bovendien treft men er ook vele
atrophische buisjes in aan. In het merg, voornamelijk aan de papil, vmdt men
hyaline mantelvorming rondom de capillairen en ziet men hier en daar kalkneer-
slagen liggen, terwijl tevens een kleine bloeding wordt waargenomen.

Het epitheel der tubuli heeft geleden. Dat van het Hauptstiick vertoont m het
distale deel duidelijke, doch weinig omvangrijke „hyalin-tropfige degeneratie. In
het proximale deel zijn de degeneratieve verschijnselen minder opvallend Het epi-
theel is wat lager en bezit een gerafelden vrijen rand, terwijl zich in het lumen
een sponzig eiwitneerslag bevindt. In het perifere merg ziet men slechts enkele
zeer gering cysteus verwijde buisjes, bekleed met een laag epitheel en een homo-
geen eiwitneerslag in het lumen. De verzamelbuisjes in het centrale merg zijn wat
wijder dan normaal en bezitten een laag epitheel. Desquamatie van gedegenereerde
epitheelcellen vindt in beperkte mate plaats.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er een duidelijke groepsgewijze vetafzet-
ting heeft plaats gevonden in de epitheelcellen van de tubuli in de bastlaag, waar-
bij slechts in geringe mate vet in de cellen van de atrophische buisjes wordt aange-
troffen De glomeruli bevatten in hun hyaline ontaarde gedeelten betrekkelijk veel
vet, terwijl sporadisch een geringe hoeveelheid vet in het interstitium wordt gei
vonden, hoogstwaarschijnlijk in resten van atrophische buisjes. De osmiumzuur-
kleuring geeft vrijwel overeenkomstige beelden, betreffende de vetafzetting in de

tubulusepitheelcellen.

Bij kleuring volgens Bravo blijkt, dat een art. interiobulans een intimawoeke-
rina vertoont. Binnen de sterk geplooide, doch minder markante elastica mterna
be^ndt zich aan eene zijde van het bloedvat een duidelijke woekering, waarin
flauwtjes enkele elastisdhe vezeltjes zijn waar te nemen. De media van de art.
interiobulares is in het algemeen duidelijk verzwaard.

GEVAL 37.

Normale slachting van een 7-jarig mnd van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden toestand verkeerende en met vrij goed ontwikkeld niervet.

In de longen bevinden zich enkele tuberculeus verkaasde haarden De bronchia e
en portale lymphklieren bevatten verschillende verkaasde tiiberkels. Het geheele
slachtdier maakt een anaemischen indruk en vertoont oedeem aan borst en buik en

aan de ventrale zijde van den hals.nbsp;, , .

De nieren zijn sterk vergroot en voelen zeer hard aan. De oppervlak e is zeer
vochtig en fijn gegranuleerd. De kleur is licht bruin met duidelijke gele korrels in
de verheven gedeelten van de oppervlakte. Op doorsnede zijn de nieren buitenge-
woon vochtig en kan men het vocht afstrijken. De bastlaag is bleek en vertoont
oranjegeel gekleurde streepjes. Er is geen scherpe scheiding tiisschen bast en merg.

-ocr page 168-

Het laatste straalt in den bast uit. Het merg is eveneens bleek en bezit uitgebreide
bloedingen aan de papil.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne en het merg vertoonen een vrij
goede bloedvulling, terwijl in het merg aan de papil uitgebreide bloedingen worden
aangetroffen. De bastiaag is vrijwel bloedledig en in de vaatkluwens vindt men
slechts sporadisch enkele roode bloedcellen.

De zeer duidelijk vergroote glomeruli (327 |x) geven gevarieerde beelden te
aanschouwen. Vele zijn vrijwel geheel hyaline ontaard en bezitten onregelmatig
verdeelde, polymorphe, opgeblazen en licht gekleurde kernen. Deze kemarme vaat-
kluwens vullen de Bowman'sche ruimte geheel op en zijn vaak over groote uitge-
strektheid met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel vergroeid. Bij andere
glomemli is het vaatkluwen klein en vult slechts voor een deel de Bowman'sche
ruimte op, terwijl zich tusschen vaatkluwen en kapsel een homogeen eiwitneerslag
bevindt met hier en daar wat afgestooten glomerulusepitheelcellen. Deze vaat-
kluwens vertoonen slechts geringe hyaline capillairwandverdikking, waardoor de
polymorphe, opgeblazen en licht gekleurde kemen dichter opeen liggen. En ten-
slotte ziet men glomeruli, waarbij bindweefsel ten deele de plaats heeft ingenomen
van het hyaline ontaarde vaatkluwen. De cellen van het parietale blad van de
kapsel zijn, voor zoover geen vergroeiing heeft plaats gevonden, een weinig op-
geblazen. Het omringende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel is hyaline
gezwollen.

Het interstitium in de bastiaag is duidelijk, doch ongelijk vermeerderd en ver-
toont plaatselijke, groote uitbreidingen, gelegen in banen loodrecht op de opper-
vlakte van de nier staande. In deze gedeelten liggen de glomemli vaak dicht op-
een en vindt men tusschen de glomemli, in plaats van normale tubuli, bindweefsel
met vele ontstekingscellen, hoofdzakelijk lymphocyten en bovendien vele atrophi-
sche buisjes. Het bindweefsel maakt met zijn vele fibroblasten een actieven in-
dmk en is op verschillende plaatsen een weinig losmazig. Rondom de glomeruli
is het bindweefsel celarmer, zijn de kernen wat slanker en vertoont het een
eenigszins oedemateus, fibrillair karakter. In het merg vindt men een uitgebreide
hyaline mantelvorming rondom de capillairen, welke het sterkst ontwikkeld is aan
de papil. Bovendien worden geringe kalkneerslagen in het merg aangetroffen.

Het epitheel der tubuli is ernstig beschadigd. Dat van het proximale deel van
het Hauptstück is laag, bezit een gerafelden vrijen rand en in het weinig verwijde
lumen bevindt zich wat sponzig eiwitneerslag. Het distale deel, gelegen in de
centrale bast- en de perifere merglaag geeft uitgebreide „hyalin-tropfigequot; degene-
ratie te aanschouwen, waarbij in het verwijde lumen vele opgezwollen, gedesqua-
meerde epitheelcellen worden aangetroffen, te midden van een vaak homogeen
eiwitneerslag. Voomamelijk in het perifere merg vindt men een uitgebreide cys-
teuze verwijding der tubuli, waarbij de scheidingswand der naast elkaar gelegen
buisjes vaak vrij dun is geworden. Naast de vorming van pseudopapillen, zal op
enkele plaatsen in de preparaten wandverscheuring voorkomen. In deze cysteus
verwijde buisjes bevindt zich een homogeen eiwitneerslag. De Henle'sche lissen
en de verzamelbuisjes in het centrale merg zijn gering verwijd en het epitheel van
de laatste is wat lager dan normaal.

-ocr page 169-

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er een sterke groepsgewijze vetafzet-
ting heeft plaats gevonden in de epitheelcellen van de tubuli in de bastlaag, waar-
bij het opvalt, dat de cellen der atrophische buisjes in het algemeen geen vet be-
vatten. De glomeruli vertoonen in hun hyaline gedeelten duidelijk fijn verdeeld
vet en in de hyaline mantels in het merg wordt het vet voornamelijk subendothe-
liaal aangetroffen. De epitheelcellen van de verzamelbuisjes in het centrale merg
zijn fijn bestoven met vet. De osmiumzuurkleuring geeft overeenkomstige beelden,
doch minder fraai, terwijl het fijn verdeelde vet in de glomeruli, het merg en de
cellen van de verzamelbuisjes niet aangetoond wordt. Noch met elastine-, noch met
kleuring volgens Bravo zijn vaatveranderingen ten opzichte van de elastica mtema
waar te nemen. De media van de art. interlobulares is duidelijk zwaarder dan
normaal.

GEVAL 38.

Normale slachting van een 8-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, in vrij
goeden voedingstoestand verkeerende, doch met zeer weinig niervet.

De nieren zijn sterk vergroot en verhard. De oppervlakte is vochtig en duide-
lijk
gegranuleerd. De kleur is geel met grijswitten ondergrond in de dieper liggen-
de deelen van de oppervlakte. Op doorsnede zijn de nieren buitengewoon vochtig
en is het vocht af te strijken. De bastlaag is sterk verbreed en vertoont gele en
grijswitte streepjes. Er is geen scherpe scheiding tusschen bast en merg, doch het
laatste straalt in de bastlaag uit.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne zijn slecht van bloed voorzien.
Daarentegen vertoonen die in de centrale merglaag een goede bloedvulling. De
basdaag bevat zeer weinig bloed en in de vaatkluwens vindt men verspreide roode
bloedcellen. Bij verschillende glomeruli treft men erythrocyten vrij liggende m de

Bowman'sche ruimte aan.

De zeer duidelijk vergroote glomeruli (335 f,) vertoonen zich voor het meeren-
deel als hyaline ontaarde, kernarme bollen, waarin de polymorphe, opgeblazen
en licht gekleurde kernen onregelmatig verdeeld zijn. Op enkele plaatsen zijn de
vaatkluwens wat kemrijker. Hier is de hyaline capillairwandverdikking minder
uitgebreid. Deze laatste komt vaak fraai tot zijn recht, indien zich in het lumen
van de ontaarde capillair roode bloedcellen bevinden, hetgeen men hier en daar
duidelijk waarneemt. De vaatkluwens zijn over groote uitgestrektheid met het
parietale blad van de Bowman'sche kapsel
vergroeid By vele is de vergroeiing
zelfs volkomen en bij een enkele neemt het omringende bindweefsel ten ee e de
plaats in van het ontaarde vaatkluwen. Eiwitneerslagen worden in de Bowman
sehe ruimte niet aangetroffen en afgestooten glomerulusepitheelcellen weinig o
niet waargenomen. De cellen van het parietale blad van de Bowman sehe kapsel
Zijn voor zoover geen vergroeiing heeft plaats gevonden een weinig opgeblazen.
Het omgevende bindweefsel is onmiddellijk onder de kapsel in meer of mindere

mate hyaline gezwollen.nbsp;. , , .

Het interstitium in de bastlaag is duidelijk vermeerderd en vertoont plaatse-
lijke sterkere uitbreidingen, hoofdzakelijk in banen gelegen, loodrecht op de
oppervlakte van de nier staande. In deze banen liggen de glomeruli vaak dicht

-ocr page 170-

opeen en vindt men tussciien de glomeruli, in stede van normale tubuli, losmazig,
oedemateus bindweefsel met vele ontstekingscellen, voornamelijk van lymphocy-
tairen aard, benevens vele atrophische buisjes. Het bindweefsel maakt met zijn
vele fibroblasten een vrij actieven indruk. Rondom de glomeruli is het bindweefsel
celarm, bezit een meer fibrillair karakter en vertoonen de kernen een vrij slank
uiterlijk. In het merg treft men een uitgebreide hyaline mantelvorming rondom de
capillairen aan, hoofdzakelijk in het centrale gedeelte.

Het epitheel der buisjes heeft ernstig geleden. Dat van het Hauptstück is laag,
bezit een gerafelden vrijen rand en in het duidelijk verwijde lumen bevindt zich
vaak een homogeen eiwitneerslag. Soms ziet men gedesquameerde epitheelcellen
in het lumen. Het epitheel van het distale deel van het Hauptstück vertoont fraai
„hyalin-tropfigequot; degeneratie. In het perifere merg zijn vele aldaar gelegen tubuli
cysteus verwijd. Ze bezitten daarbij een endotheelachtige bekleeding van den
wand, welke zoo laag is, dat een enkele maal in de preparaten wandverscheuring
heeft plaats gevonden. Daarnaast neemt men duidelijk de vorming van pseudo-
papillen waar. In het lumen van deze cysteuze buisjes bevindt zich een homo-
geen eiwitneerslag. De Henle'sche lissen en de verzamelbuisjes in het centrale
merg zijn een weinig wijder dan normaal. Het epitheel van de laatste is daarbij
laag.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt er een sterke, groepsgewijze vetafzetting te
hebben plaats gevonden in de epitheelcellen van de tubuli in de bastlaag, hoofd-
zakelijk in den vorm van groote bolletjes. Zoowel de cellen van de verwijde als
van de atrophische buisjes zijn vaak zwaar met vet beladen. De glomeruli bevatten
duidelijk fijn verdeeld vet en in het interstitium, waarschijnlijk in resten van atro-
phische buisjes, vindt men spaarzaam een weinig fijn verdeeld vet. De grootere
vetbolletjes in de epitheelcellen der tubuli worden ook met de osmiumzuurkleu-
ring duidelijk aangetoond.

Noch met de elastinekleuring, noch met de kleuring volgens Bravo worden
duidelijke vaatveranderingen ten opzichte van de elastica interna waargenomen.
De media van de art. interlobulares is veel zwaarder dan normaal.

GEVAL 39.

Normale slachting van een ongeveer 7-jarig rund van het vrouwelijk geslacht,
in matigen voedingstoestand verkeerende en met weinig ontwikkeld niervet.

In de longen bevinden zich enkele kleine tuberculeuze haarden, benevens
verkaasde tuberkels in de bronchiale lymphklieren. De pleura is bedekt met een
tuberculeus beslag. De lever vertoont duidelijk ontstoken galgangen met sterk
verdikten wand en slijmig etterigen inhoud met distomen. Het tusschenliggende
leverweefsel is vrij uitgebreid met bindweefsel doorwoekerd. De portale lymphklier
bevat verkaasde tuberkels.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en wegen te samen meer dan 6 K.G. Ze zijn
zeer hard en bezitten een duidelijk gegranuleerde oppervlakte. De kleur is zeer
licht bruin met uitgesproken gele korreling, waarbij de gele korrels gelegen zijn
in de verhevenheden van de gegranuleerde oppervlakte, terwijl de dieper liggende
gedeelten grijswit getint zijn. Op doorsnede zijn de nieren buitengewoon vochtig,
waarbij vloeistof is af te strijken. De basüaag is sterk verbreed en vertoont dui-

-ocr page 171-

delijke geelkleuring, waarin grijswitte streepjes zijn waar te nemen. Het merg is
bleek en egaal van kleur en straalt via de vaatzöne in de basdaag uit. Als gevolg
van deze uitstraling is er geen scherpe scheiding tusschen de verschillende zönes.
De glomeruli zijn macroscopisch niet waarneembaar.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzöne is vrij be-
hooriijk, evenals in het merg nabij de papil, zij het in mindere mate. In de bast-
laag is zij zeer gering en de vaatkluwens bevatten slechts sporadisch enkele roode
bloedcellen.

De duidelijk vergroote glomeruli (314 j^) vertoonen zich als celarme, hyaline
ontaarde bollen, waarin de oorspronkelijke windingen nog goed te onderkennen zijn.
De hyaline capillairwandverdikking in het vaatkluwen, welke goed waarneem-
baar is, daar vele capillairen dwars getroffen zijn, is niet gelijkmatig over het ge-
heele vaatkluwen verbreid, hetgeen o.a. blijkt uit de onregelmatige kernverdeeling.
In de hyaline ontaarde gedeelten liggen de kernen verder uiteen en zijn grooter en
lichter gekleurd dan in de niet-hyaline gedegenereerde windingen, zoodat kem-
arme gedeelten afwisselen met kemrijker gebieden. De kemen zijn polymorph en
voor het meerendeel opgeblazen en licht van kleur. Op vele plaatsen zijn de
aldus veranderde vaatkluwens één geworden met het parietale blad van de Bow-
man'sche kapsel en sommige zijn zelfs geheel daarmede vergroeid. Hier en daar
treft men een glomemlus aan van geringen omvang met slechts enkele kemen,
geheel vergroeid met de omgeving en waarbij bindweefsel ten deele de plaats
van het vaatkluwen heeft ingenomen. Bij enkele glomeruli vindt men in de Bow-
man'sche ruimte een homogeen eiwitneerslag, waarin men soms afgestooten glo-
memlusepitheelcellen aantreft. Voor zoover er geen vergroeiing van het vaat-
kluwen met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel heeft plaats gevonden,
blijken de cellen van de laatste een weinig opgeblazen kern te hebben. Het om-
gevende bindweefsel is onmiddellijk onder de kapsel vrij gelijkmatig hyaline
verdikt.

Het interstitium in de bastlaag is sterk diffuus vermeerderd, waardoor de tubuli
in meer of mindere mate uiteengedrongen zijn. Het bindweefsel heeft een los-
mazig, oedemateus voorkomen, vertoont slechts weinig fibrillen, doch bevat naast
fibroblasten met hun licht gekleurde, opgeblazen kemen ook donker gekleurde,
slanke bindweefselkemtjes, voomamelijk in de omgeving van sterk veranderde
glomemli, waar het bindweefsel een meer fibrillair karakter bezit. Het bindweefsel
bevat slechts kleine, verspreide ophoopingen van ontstekingscellen, hoofdzakelijk
lymphocyten en plasmacellen, benevens vele atrophische buisjes. In de onmiddel-
lijke omgeving der glomemli vindt men weinig infiltraatcellen. In het merg valt
de uitgebreide hyaline mantelvorming rondom de capillairen, welke voomamelijk
aan de papil gelocaliseerd is, duidelijk op. Dit hyaline heeft hetzelfde aspect als
het hyaline in de glomemli en kleurt zich dezelfde wijze.

Het tubulusepitheel, zoowel van het secretorische als van het afvoerende deel
heeft sterk geleden. Vele buisjes zijn verwijd, doch in afwisselende mate. De
grootste verwijding treft men aan in het perifere merg, hoogstwaarschijnlijk in
het distale gedeelte van het Hauptstück, waar de uitzetting soms zoo groot is,
dat de tubuluswanden met de sterk afgeplatte epitheelcellen der naast elkaar ge-

-ocr page 172-

legen buisjes zich voordoen als een fijn dubbel lijntje, terwijl men fraai de ge-
vormde pseudopapillen kan waarnemen. In deze verwijde tubuli bevinden zich
homogene eiwitneerslagen. Het proximale deel van het Hauptstück en de Hen-
le'sche lissen zijn slechts gering verwijd, doch hebben in hun lumen eveneens
eiwitneerslagen. In vergelijking met de cysteus verwijde tubuli vallen de atrophi-
sche buisjes met hun belangrijk verminderden omvang duidelijk op. Ze liggen
voornamelijk in de omgeving der sterk veranderde glomeruli, te midden van veel
bindweefsel, als wat donkerder gekleurde ringetjes met groote, opgeblazen, soms
picnotische kemen, een nauw lumen omsluitend. Het epitheel der verwijde tubuli
is overal afgeplat, soms zelfs zoo, dat het op endotheel gelijkt. Op vele plaatsen
ziet men zeer mooi „hyalin-tropfigequot; degeneratie, vooral in het perifere merg van
de epitheelcellen van het distale deel van het Hauptstück, waarbij men fraai kan
waamemen hoe hyaline cylinders kunnen ontstaan door confluentie der afge-
stooten hyaline bolletjes. Desquamatie van epitheelcellen heeft op uitgebreide
schaal plaats en overal in het lumen der buisjes vindt men afgestooten cellen te
midden der eiwitneerslagen liggen.

Bij kleuring met scharlakenrood blijkt, dat er een sterke vetafzetting, in den
vorm van kleinere en grootere bolletjes, heeft plaats gevonden in de epitheelcel-
len van de tubuli in de bastiaag, zoowel van de cysteus verwijde als van de
atrophische. Ook in het interstitium, waarschijnlijk in resten van atrophische buis-
jes, worden duidelijke vetbolletjes aangetroffen, terwijl de glomemli fijn ver-
deeld vet bevatten. De vetafzetting in de epitheelcellen is groeps- en straalgewijs
geschied, geheel overeenkomende met de macroscopisch waargenomen gele kor-
rels en streepjes. De osmiumzuurkleuring toont slechts duidelijk de vetbolletjes in
de epitheelcellen aan.

Bij kleuring volgens Bravo blijkt een art. arciformis een geringe intimawoeke-
ring te vertoonen, waarbij het opvalt, dat de muscularis ter plaatse van deze
nieuwvorming verdwenen is en de elastica intema en extema direct met elkaar in
verbinding staan. De muscularis van dit bloedvat is vrij smal en wordt nogmaals
onderbroken. Een intimawoekering is hier evenwel niet waarneembaar. Het ver-
dwijnen der muscularis, zoodat de elastica intema en extema rechtstreeks met
elkaar in verbinding staan en zonder dat een intimawoekering is opgetreden, kan
men ook aan een andere art. arciformis duidelijk constateeren. Zoowel bij het
ontbreken der muscularis zonder meer, als bij het tegelijkertijd aanwezig zijn van
een intimawoekering ter plaatse, bezit de elastica intema geen neepjeskapfor-
matie, doch een gestrekt voorkomen. Ook in de overeenkomstige preparaten, ge-
kleurd met H. E. en H. v. G., is de oedemateuze intimawoekering, eventueel de
onderbreking van de muscularis duidelijk waarneembaar. In tegenstelling met de
muscularis van de art. ardformes is de media van de art. interiobulares duidelijk
zwaarder dan normaal.

GEVAL 40.

Normale slachting van een ongeveer 10-Jarig rund van het vrouwelijk geslacht,
in vrij goeden voedingstoestand verkeerende en met matig ontwikkeld niervet,
hetwelk eenigszins oedemateus is.

De bronchiale lymphklieren bevatten enkele verkaasde tuberkels. De lever is

-ocr page 173-

chronisch gestuwd en vertoont het beeld van een muscaadever. De darmen heb-
ben een dunnen wand en een duidelijk verwijd lumen met waterige faeces. De
beide uierhelften zijn vergroot en verhard en bevatten een purulent secretum:

chronische, purulente mastitis,nbsp;, , .

De nieren zijn sterk vergroot en verhard. De oppervlakte ,s vochtig en dui-
delijk gegranuleerd. Ze zijn
geel-zalmkleurig met vele gele korrels in de verheven
gedeelten van de oppervlakte, terwijl de dieper liggende deelen grijswit van tmt
zijn. Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig en is vloeistof af te stnjken.
De bastlaag is verbreed en niet scherp gescheiden van het merg. Het laatste
straalt via de bleekroode vaatzöne in den bast uit. In de bastlaag wisselen grijs-
witte en oranjegeel gekleurde streepjes elkaar af. De glomeruli zijn bij schuin op-
vallend licht nog juist waarneembaar als hyaline puntjes. Aan de papil ziet men
hier en daar bloedingen.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzóne is matig tot
vrij goed, terwijl die in het merg matig is. In het merg neemt men hier en daar
blJldingen waar. De basdaag is bloedarm en de vaatkluwens bevatten spaarzaam

enkele roode bloedcellen.nbsp;, , ,. , .

De duidelijk vergroote glomeruli (307 jx) zijn uitgebreid hyalme ontaard en
daarbij zeer kernarm. Vele windingen zijn geworden tot een hyaline massa, waar-
in slechts enkele sterk opgeblazen en zeer licht gekleurde kernen voorkomen.
De kernen zijn in het algemeen polymorph, opgeblazen en licht getint en mede
ten gevolge van uiteenloopende hyaline degeneratie der windingen, onregelmatig
over de vaatkluwens verdeeld. Bij een enkele glomerulus kan men waarnemen
hoe ook de wand van het vas afferens hyaline verdikt is, terwijl men hier en daar
ziet. dat bindweefsel in de plaats van het hyaline ontaarde vaatkluwen is getreden.
De vaatkluwens zijn op verschillende plaatsen met het parietale blad van de
Swman'sche kapsel vergroeid. Bij vele glomeruli bevindt zich in de Bo~che
ruimte een homogeen eiwitneerslag, waarin soms een enkele gedesquameerde
rflerulusepitheelcel is waar te nemen. Voor zoover geen vergroeimg met het
parietale blad van de
Bowman'sche kapsel heeft plaats gevonden zijn de cellen
Lrvan sterk opgeblazen. Het omringende bindweefsel is onmiddellijk onder de

Xnbsp;is Uitgebreid diffuus v^meerderd, waardoor de

tub J quot;ingedrongen zijn. terwijl hier en ^aar ^^^^^^^^^
is toegenomen. Daar ter plaatse liggen de ontaarde glomeruh vaak dicht ope n en
bei'derzich in het interstitium vele atrophische buisjes
Het bindweefsel vertoont
in'et algelen een oedemateus karakter en heeft slechts op enkele plaatsen een
eeiJ
szS fibrillair uiterlijk. Het bevat naast vele fibrlt;J as.n ook
bindweefselkemtjes. Verspreid in het interstitium vindt men vele o°tstefangsce^
len. hoofdzakelijk lymphocyten en plasmacellen, welke soms ook in hoopjes bij-
eenliggen. In ha merg ziet men een uitgebreide hyaline mantelvorming rondom

''HeTSheel van het geheele tubulussysteem is ernstig beschadigd. Dat van het
HauptstL vertoont vooral in het distale deel duidelijke „hyalm-trophge degene-
ratie en sterke desquamatie der opgezwollen cellen, terwijl m het proximale deel

-ocr page 174-

het epitheel laag is en een gerafelden vrijen rand bezit. Het lumen van het
Hauptstück is min of meer verwijd en bevat een sponzig of een homogeen eiwit-
neerslag. Vele buisjes in het merg zijn sterk cysteus verwijd. De wand is bekleed
met een endotheelachtig epitheel en in het lumen bevindt zich een homogeen eiwit-
neerslag, terwijl de scheidingswand tusschen de aangrenzende tubuli vaak zoo
dun is geworden, dat hier en daar in de preparaten verscheuring daarvan blijkt te
hebben plaats gevonden. Bovendien neemt men op vele plaatsen pseudopapillen
in den wand der cysteus verwijde buisjes waar. De Henle'sche lissen en de ver-
zamelbuisjes in het centrale merg zijn verwijd, terwijl het epitheel van de laatste
lager is dan normaal.

Bij scharlakenroodkleuring blijkt, dat er een duidelijke groepsgewijze vetafzet-
ting heeft plaats gevonden in de epitheelcellen van de tubuli, gelegen in den bast,
vooral in het centrale deel daarvan. Men vindt het vet zoowel in de cellen van de
cysteus verwijde als van de atrophische buisjes. Ook in het interstitium van het
centrale merg, voornamelijk subendotheliaal in de hyaline mantels rondom de
capillairen, wordt vet aangetroffen, hetzij als kleine bolletjes, hetzij meer fijn
verdeeld. De glomeruli bevatten duidelijk fijn verdeeld vet, terwijl het overige
nierweefsel als vetvrij is te beschouwen. Met de osmiumzuurkleuring is de groeps-
gewijze vetafzetting in de epitheelcellen ook zeer goed waarneembaar.

Bij elastinekleuring blijkt een art. interlobularis een geringe intimawoekering te
vertoonen. De elastica intema is in het algemeen minder markant, hetgeen het
vaststellen van intimawoekeringen ten zeerste bemoeilijkt. In de met H. E. en
H.
v. G. gekleurde preparaten is echter goed te zien, hoe de wand van de art.
interlobularis veranderd is. In het eene geval bevindt zich binnen de zichtbare
elastica interna (H. E.-kleuring) een woekering, die schijnt te voeren tot ver-
nauwing van het lumen. In het andere geval (H. v. G.-kleuring) is de muscularis
op een tweetal plaatsen onderbroken, met bindweefsel doorwoekerd en heeft op
één daarvan een oedemateuze bindweefselwoekering de muscularis vervangen. De
media van de art. interlobulares is in het algemeen duidelijk zwaarder dan
normaal.

GEVAL 41.

Normale slachting van een 6-jarig rund van het vrouwelijk geslacht, hetwelk
sterk vermagerd was en bij het leven oedeem in den keelgang vertoonde.

Na de slachting blijkt het dier cachectisch te zijn, waarbij het weinige nog
aanwezige vet hydropisch is. De longen zijn uitgebreid tuberculeus veranderd en
bevatten verschillende groote, verweekte haarden, evenals de lever, welke boven-
dien sterk vergroot is. In de lymphoglandulae renales bevinden zich verkaasde
tuberkels. De darmwand is een weinig verdikt en bezit een duidelijk geplooide
mucosa: chronische enteritis van geringe uitgebreidheid.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en verhard. De oppervlakte is zeer vochtig
en duidelijk gegranuleerd. De kleur is licht bruin tot geel. Op sommige plekken
meer steenrood, terwijl men verspreid kleine grijswitte vlekjes aantreft. In de
verheven gedeelten van de oppervlakte ziet men geel gekleurde korrels. Op door-
snede zijn de nieren zeer vochtig en is vloeistof af te strijken. De bastlaag is ver-
breed, bleek-geel van kleur en vertoont hier en daar centraalwaarts verloopende.

-ocr page 175-

grijswitte streepjes. De glomeruli zijn waarneembaar als hyaline bolletjes. De
vaatzöne is licht rood gekleurd en vrij duidelijk van de bastlaag gescheiden.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzöne is vrij goed
en ook in het merg wordt nog behoorlijk bloed in de capillairen aangetroffen.
De basdaag is bloedarm. In de vaatkluwens bevinden zich verspreide roode
bloedcellen, terwijl men soms vrij in de Bowman'sche ruimte, evenals in enkele
tubuli, erythrocyten aantreft.

De zeer duidelijk vergroote glomeruli (358 ju) vertoonen een onregelmatige
kernverdeeling, mede ten gevolge van het min of meer ver voortgeschreden zijn
der hyaline capillairwandverdikking. De weinige aanwezige kemen zijn poly-
morph en voor het meerendeel opgeblazen en licht gekleurd, vooral in de sterk
hyaline ontaarde windingen. Bij enkele glomeruli valt de duidelijk verwijde in-
trede van het vas afferens op. De vaatkluwens zijn vaak over groote uitgestrekt-
heid met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel vergroeid. Bij verschil-
lende glomeruli vindt men in de Bowman'sche raimte een behooriijke hoeveelheid
eiwitneerslag, waarin men soms afgestooten glomemlusepitheelcellen kan aan-
treffen. De cellen van het parietale blad van de Bowman'sche kapsel zijn vaak
een weinig opgeblazen. Het omgevende bindweefsel is onmiddellijk onder de
kapsel slechts gering hyaline verdikt.

Het interstitium in de bastlaag is sterk diffuus vermeerderd en vertoont op
enkele plaatsen een wat grootere uitbreiding. Het bindweefsel heeft een duidelijk
losmazig, oedemateus karakter en bevat naast fibroblasten ook vele slanke en
donker gekleurde bindweefselkemtjes. In het algemeen maakt het een vrij mstigen
indruk. Men treft er weinig ontstekingscellen in aan, welke hoofdzakelijk van
lymphocytairen aard zijn. In de omgeving der glomemli is het bindweefsel vaak
celarm. In het merg, vooral aan de papil, vindt men een duidelijke hyaline man-
telvorming rondom de capillairen.

Het epitheel der tubuli is in hooge mate beschadigd. Dat van het distale deel
van het Hauptstück vertoont uitgebreide „hyalin-tropfigequot; degeneratie, die men
ook in het proximale deel kan waamemen, alwaar zij echter weinig omvangrijk en
vaak minder duidelijk is. In het verwijde lumen bevindt zich meestal een homo-
geen eiwitneerslag. Naast verwijde tubuli vindt men ook atrophische buisjes. In
het merg zijn vele buisjes sterk cysteus verwijd, hebben een endotheelachtige be-
kleeding en de scheidingswand tusschen de aangrenzende tubuli is vaak zoo dun
geworden, dat hier en daar verscheuring daarvan in de preparaten heeft plaats
gevonden. Bovendien kan men duidelijk de gevormde pseudopapillen waamemen.
In het lumen dezer cysteus verwijde buisjes bevindt zich een homogeen eiwit-
neerslag. De Henle'sche lissen en de verzamelbuisjes in het centrale merg zijn
verwijd en de laatste bezitten vaak een laag epitheel. Desquamatie van tubulus-
epitheel treedt niet op den voorgrond.

Bij schariakenroodkleuring blijkt, dat er een weinig omvangrijke, groepsgewijze
vetafzetting heeft plaats gevonden in de epitheelcellen van het Hauptstück, ge-
legen in de bastlaag, in den vorm van grootere en kleinere bolletjes. Fijn verdeeld
vet treft men aan in de glomeruli, intertubulair in het merg nabij de papil in de
hyaline veranderde gedeelten en in de epitheelcellen van de verzamelbuisjes in het

-ocr page 176-

centrale merg. De osmiumzuurkleuring leent zich alleen voor de waarneming van
de vetbolletjes in de cellen van het Hauptstück.

De Bravokleuring toont slechts een geringe intimawoekering met verdwijning
van de elastica intema ter plaatse aan van een art. interlobularis. In de woeke-
ring vindt men verschillende zwak gekleurde elastische vezeltjes. In het overeen-
komstige preparaat gekleurd met H. E. is deze intimawoekering ook waar te
nemen, evenwel niet in het preparaat gekleurd met H. v. G. In het laatste blijkt
het bloedvat normaal te zijn. In met H. E. en H. v. G. gekleurde preparaten ver-
toonen eenige art. arciformes een duidelijke intimawoekering, waarbij de muscu-
larts zeer sterk versmald is en het lumen van een der vaten bijna geheel afge-
sloten schijnt te zijn. In het met H. v. G. gekleurde preparaat komt vooral de
vermeerdering van het losmazig bindweefsel ten opzichte van de versmalde mus-
cularis duidelijk uit. De media van de art. interlobulares is zwaarder dan
normaal.

GEVAL 42.

Normale slachting van een oud vermagerd rund van het vrouwelijk geslacht,
hetwelk levend een suffen indruk maakte.

Na de slachting blijkt het dier sterk hydraemisch te zijn met hydropisch vet.
De darmen bezitten een verdikten wand met een duidelijk geplooid slijmvlies en
in het lumen bevindt zich een dunnen, waterigen inhoud: chronische enteritis.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en verhard en wegen te samen meer dan
lYl K.G. De oppervlakte is zeer vochtig en duidelijk gegranuleerd. De kleur is
licht bruin („groote, bleeke nierenquot;). Geel-, noch oranjekleuring is waar te nemen.
De dieper liggende gedeelten van de oppervlakte zijn grijswit getint. Op door-
snede zijn de nieren zeer vochtig en kan men het vocht afstrijken. Bij niet afge-
streken sneevlakte zijn de glomemli waarneembaar als hyaline bolletjes. De ver-
breede bastiaag is bleek en vertoont in het centrale gedeelte wat gele streepjes.
Merg en vaatzóne zijn eveneens bleek. Het merg straalt in de bastiaag uit, waar-
door een scherpe scheiding tusschen de verschillende zónes ontbreekt.

Microscopisch: De bloedvulling van de capillairen in de vaatzóne en het merg
is matig tot vrij goed. De bastiaag daarentegen is bloedarm. De vaatkluwens
bevatten op verschillende plaatsen duidelijke roode bloedcellen en een enkele is
zelfs behoorlijk bloedhoudend.

De duidelijk vergroote glomemli (302 ju.) zijn voor het meerendeel zeer celarm
en vertoonen een ver voortgeschreden hyaline capillairwandverdikking. De on-
regelmatig verspreide kernen hebben een polymorph uiterlijk en zijn voor het
grootste gedeelte opgeblazen en licht gekleurd. De meeste vaatkluwens zijn geheel
vergroeid met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel, terwijl het om-
ringende bindweefsel onmiddellijk onder de kapsel gelijkmatig hyaline verdikt is.
Bij enkele glomeruli vindt men in de Bowman'sche ruimte een homogeen eiwit-
neerslag.

Het interstitium in het bastgedeelte is zeer sterk ontwikkeld. Het is losmazig
en oedemateus en bevat verspreide en weinig omvangrijke ophoopingen van in-
filtraatcellen, hoofdzakelijk van lymphocytairen aard. Door deze bindweefselver-

-ocr page 177-

meerdering zijn de tubuli vrijwel alle van elkaar gescheiden en op sommige
plaatsen is de bindweefselwoekering zelfs zoo sterk, dat de buisjes verspreid in
het interstitium voorkomen. Het losmazige interstitium, dat vele actieve kernen
bevat, heeft vooral in de omgeving van sterk veranderde glomeruli en rondom
de arteriën een duidelijk fibrillair karakter en vertoont aldaar verschUlende slanke
bmdweefselkemtjes. Het interstitium in het merg is zeer losmazig en bezit weinig
kernen. De capUlairen Uggen te midden van het oedemateuze bindweefsel en zijn
niet door hyaline mantels omgeven. Slechts hier en daar treft men kleine, vrij
homogene, hyaline schollen in het merg aan.

Het tubulussysteem is over zijn geheele lengte sterk veranderd. „Hyalin-trop-
figequot; degeneratie vindt men voornamelijk in het distale deel van het Hauptstück.
Hier ter plaatse heeft uitgebreide desquamaüe van epitheelcellen plaats gevonden.
Cysteus verwijde tubuli treft men niet alleen in het merg, doch ook, zij het in
mindere mate, in de basdaag aan. Het epitheel dezer buisjes is daarbij sterk af-
geplat, vooral in het merg en in het lumen bevindt zich een homogeen eiwitiieer-
slag. Behalve verwijde tubuU ziet men in de basdaag ook vele atrophische buisjes.

Bij kleuring met scharlakenrood vindt men groepsgewijs vetophoopingen in
banen loodrecht op de oppervlakte van de nier, voornamelijk in het centrale deel
van den bast. Aan de periferie is de vetafzetting gering, zulks geheel in over-
eenstemming met het macroscopische beeld, dat de gele streepjes, welke slechts
gevonden worden in het centrale bastgedeelte, te aanschouwen geven. De vetbol-
letjes zijn hoofdzakelijk gelegen in de epitheelcellen van de verwijde en de atro-
phische buisjes in de basdaag, waarbij het opvalt hoe onregelmatig de vetver-
deeling over de epitheelcellen van de tubuli van dezelfde orde vaak heeft plaats
gevonden. Sommige bevatten vele groote vetbolletjes, terwijl andere slechts
weinige fijne vetpartikeltjes herbergen en weer andere geheel vetvrij zijn. Hier
en daar vindt men ook een weinig vet in het interstitium en in de glomeruli. Het
merg is als vetvrij te beschouwen. De osmiumzuurkleuring geeft in het algemeen

minder duidelijke beelden.

Fraai waarneembaar zijn in dit geval de vaatveranderingen. Allereerst valt op
vele plaatsen de verbreeding van den wand der art. interlobulares op, berustend
op een verzwaring van de muscularis. Doch ook de intima en de elastica interna
zij niet zelden veranderd. Op een enkele plaats kan men zeer goed zien, dat de
intima gewoekerd is en hoe binnen de gegolfde elastica interna - vaak ook
waarneembaar in met H. E. en H. v. G. gekleurde preparaten —, in plaats van
een fijne éénlagige endotheelbekleeding, zich oedemateus bindweefsel bevindt met
kleine donkere kerntjes, welke woekering naar het lumen toe bedekt is met iets
gezwollen en wat lichter gekleurde endotheelcellen. De elastica interna is in het
met H. E. en H. v. G. gekleurde preparaat niet geheel rondom te volgen en blijkt
bij kleuring volgens Bravo gedeeltelijk verdwenen te zijn. Ter plaatse van de
onderbreking gaat de bindweefselnieuwvorming onmerkbaar in de muscularis
over. De muscularis is, waar de woekering zich bevindt, aanmerkelijk smaller dan
normaal. In het lumen van het vaatje bevinden zich eenige aaneengeklonterde,
gedesquameerde endotheelcellen. Op een andere plaats ziet men hoe de elastica
interna over een bepaalden afstand dubbel wordt, haar neepjeskapformatie verliest
en een meer gestrekt voorkomen krijgt. Tusschen de beide platen van de elasüca

u

-ocr page 178-

Interna bevinden zich cellen en de binnenste plaat van de eletstica, zij het in
mindere mate, is wederom gespleten (Bravokleuring). Het spreekt vanzelf, dat
voor deze waarnemingen slechts dwarsgetroffen bloedvaten in aanmerking komen.
Behalve de art. interlobulares vertoonen ook de art. arciformes opvallende ver-
anderingen. De elastica intema is op verschillende plaatsen duidelijk gespleten,
heeft een gestrekt voorkomen en staat op één plaats rechtstreeks met de elastica
externa, die zwaarder dan normaal ontwikkeld is, in verbinding. De muscularis
is aldaar verdwenen. Binnen de elastica intema bevinden zich aan de twee
tegenover elkaar gelegen zijden van het bloedvat duidelijk waameembare ver-
hevenheden van oedemateus weefsel met zeer fijne elastische, evenwijdig aan de
elastica verloopende vezeltjes (Bravokleuring). In de met H. E. en H. v. G. ge-
kleurde preparaten kan men waamemen, dat de woekering bestaat uit losmazig
bindweefsel met langgerekte kemen en dat de nieuwvorming naar het lumen toe
bekleed is met endotheel. Ter plaatse van deze hyperplastische intimawoekering
is de muscularis smaller dan normaal.

GEVAL 43.

Normale slachting van een ongeveer 8-jarig, sterk vermagerd rund van het
vrouwelijk geslacht.

In de longen bevinden zich enkele tuberculeus pneumonische haarden van ge-
ringen omvang, terwijl verkaasde tuberkels worden aangetroffen in de retropha-
ryngeale, bronchiale en portale lymphklieren. De darmen zijn verwijd en hebben
een dunnen wand en waterigen inhoud. Het geheele slachtdier en het weinige
nog aanwezige vet is hydropisch.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en verhard en wegen te samen meer dan
7 K.G. De oppervlakte is zeer vochtig en duidelijk gegranuleerd. De kleur is zeer
licht bmin met vele gele korrels in de verhevenheden van de oppervlakte, terwijl
de dieper liggende gedeelten grijswit getint zijn. Op doorsnede zijn de nieren
buitengewoon vochtig en is het vocht af te strijken. De bastlaag is verbreed en
vertoont een bleek aspect met gele en grijswitte streepjes en vlekjes. De glomeruli
zijn niet waar te nemen. De vaatzóne is bleek rose en het merg spekachtig wit en
compact aemvoelend. Het merg straalt in de bastlaag uit, waardoor een scherpe
scheiding tusschen de verschillende zónes ontbreekt.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzóne vertoonen een matige bloedvul-
ling, evenals die in het merg. De bastlaag is vrijwel bloedledig en ook in de vaat-
kluwens worden zoo goed als geen roode bloedcellen aangetroffen.

De zeer duidelijk vergroote glomeruli (326 ju.) zijn op uitgebreide schaal hyaline
ontaard, waarbij de hyaline wandverdikking der afzonderlijke windingen goed
uitkomt. Mede ten gevolge van het meer of minder ver voortgeschreden zijn dezer
hyaline degeneratie, vertoonen de vaatkluwens een onregelmatige kemverdeeling.
De kemen zijn polymorph en vooral in de hyaline ontaarde gedeelten opgeblazen
en licht gekleurd. Vergroeiingen van het vaatkluwen met het parietale blad van
de Bowman'sche kapsel worden bij verschillende glomeruli waargenomen. In het
algemeen vult het hyaline gedegenereerde vaatkluwen de Bowman'sche ruimte
niet geheel op, doch bevindt zich tusschen vaatkluwen en parietale blad van de

-ocr page 179-

Bowman'sche kapsel voor een deel een homogeen of een sponzig eiwitneerslag.
Hier en daar treft men een afgestooten glomerulusepitheelcel aan. De cellen van
het parietale blad hebben op sommige plaatsen een opgeblazen uiterlijk. Het om-
gevende bindweefsel is onmiddellijk onder de kapsel een weinig hyaline verdikt.

Het interstitium is niet alleen in de bastlaag, doch ook in het merg sterk ver-
meerderd, waardoor vrijwel alle tubuli in meer of mindere mate uiteengedrongen
zijn. Het bezit op vele plaatsen een zeer losmazig, oedemateus uiterlijk en bevat
naast fibroblasten ook vele slanke bindweefselkemtjes, vooral in de omgeving
der glomemli, waar het bindweefsel een meer fibrillair karakter heeft en vaak
kemarmer is dan de rest van het interstitium. Soms lijkt het of het bindweefsel
in de plaats van de hyaline ontaarde glomeruli treedt. Verspreid, met hier en
daar kleine ophoopingen, vindt men wat ontstekingscellen, hoofdzakelijk van lym-
phocytairen aard. Over het algemeen maakt het interstitium een vrij mstigen in-
dmk. De hyaline mantelvorming rondom de capillairen in het merg is betrekkelijk
gering.

Het tubulusepitheel heeft groote veranderingen ondergaan. In de bastlaag vindt
men naast zeer vele atrophische buisjes met donkere epitheelkemen en een nauw
lumen, ook vele cysteus verwijde tubuli, hetzij met zeer laag, hetzij met „hyalin-
tropfigequot; ontaard epitheel, hetwelk soms rijkelijk afgestooten is. Bovendien treft
men tubuli aan, vaak straalsgewijs gerangschikt, met vele groote, donker ge-
kleurde epitheelcellen om een eenigszins verwijd lumen, waarin zich vele afge-
stooten cellen bevinden. Men krijgt den indmk te doen te hebben met buisjes met
woekerend epitheel. „Hyalin-tropfigequot; degeneratie ziet men fraai in het distale
deel van het Hauptstiick, gelegen in het centrale bastgedeelte en het perifere merg,
terwijl meer centraalwaarts de cysteuze verwijding der tubuli op den voorgrond
treedt. Het epitheel dezer buisjes heeft een endotheelachtlg uiteriijk en het lumen
is gevuld met een homogene eiwitmassa, terwijl de dunne scheidingswand tus-
schen de aangrenzende buisjes hier en daar in de preparaten verscheurd blijkt te
zijn. Bovendien neemt men in den wand dezer tubuli pseudopapUlen waar.

De schariakenroodkleuring toont aan, dat er een weinig omvangrijke, groeps-
gewijze vetafzetting, hoofdzakelijk in de epitheelcellen der verwijde tubuli in de
basdaag, heeft plaats gevonden, doch ook in de cellen der atrophische buisjes
wordt vet aangetroffen. Het vet vertoont zich voomamelijk als grootere bolletjes.
De glomeruli, het interstitium, behoudens een kleine uitzondering, en de epitheel-
cellen der tubuli in het merg zijn vetvrij.

Bij kleuring volgens Bravo blijkt de vaatwand, zoowel van de art. interiobulares
als van de art. arciformes veranderingen te vertoonen. die men soms ook aan de
overeenkomstige preparaten, gekleurd met H. E. en H. v. G., kan waamemen.
De elastica intema van de art. interiobulares is vaak weinig markant gekleurd.
Aan de binnenzijde van de elastica intema treft men op verschillende plaatsen
duidelijke oedemateuze woekeringen aan. Ter plaatse van de nieuwvormingen Is
de muscularis smaller dan daar waar de vaatwand niet veranderd is. Men krijgt
den indmk, dat de breedte van de muscularis en de dikte van de woekering te
samen vrij constant is. In het algemeen neemt men een duidelijke verzwaring van
de media der art. interiobulares waar.

Bij kleuring met gentiaanviolet, welke plaats vond van nier-, bijnier-, milt- en

-ocr page 180-

leverweefsel, blijkt, dat vooral na alcoholfixatie de hyaline verdikte capillair-
wand der vaatkluwens, zoowel als de verdikte wand der capillairen in het merg
een roodpaarse tint hebben aangenomen, in tegenstelling met het overige weefsel,
dat meer blauwpaars gekleurd is. Op verschillende plaatsen in de bastiaag treft
men bloedvaatjes aan, met duidelijke roodpaarse verkleuring in den wand.

De bijnier bezit in zijn bastgedeelte groote uitgestrektheden, welke roodpaars
getint zijn. De cellen van de zona fasciculata zijn door deze roodpaars gekleurde
massa, welke in de mergsubstantie niet wordt aangetroffen, uiteengedrongen.
Ook de vaatwanden vertoonen een vrij zware roodpaarse verkleuring.

In de milt ziet men rondom vele, waarschijnlijk fijne bloedvaatjes een duidelijk
roodpaars gekleurd manteltje.

In de lever vindt men, behalve deze roodpaars gekleurde manteltjes rondom de
bloedvaatjes in het interstitium, hier en daar ook een roodpaars getinte massa
tusschen de leverbalkjes gelegen, vooral aan de periferie der eilandjes.

GEVAL 44.

Normale slachting van een vermagerd rund van het vrouwelijk geslacht, het-
welk bij het leven dor in het haar was en oedeem in den keelgang vertoonde.

De bronchiale lymphklieren zijn vergroot en geheel tuberculeus ontaard en in
de longen bevinden zich enkele tuberculeuze haardjes. De darmen bezitten een
verdikten wand met een duidelijk geplooid slijmvlies: chronische enteritis. Het
weinige aanwezige niervet is vochtig.

De nieren zijn zeer sterk vergroot en verhard en wegen te samen 7^2 K.G. De
oppervlakte is zeer vochtig en duidelijk gegranuleerd. De kleur is licht bruin met
licht gele korreling in de verhevenheden van de oppervlakte, terwijl de dieper
liggende gedeelten grijswit getint zijn. Op doorsnede zijn de nieren zeer vochtig
en is het vocht af te strijken. De bastiaag is sterk verbreed, bleek van kleur en
vertoont grijswitte en licht geel gekleurde streepjes. De glomeruli zijn macrosco-
pisch niet waar te nemen. Het merg is bleek, spekachtig, vertoont uitgebreide
bloedingen aan de papil en straalt via de vaalroode vaatzöne in de bastiaag uit,
waardoor een scherpe scheiding tusschen de zönes onderling ontbreekt.

Microscopisch: De capillairen in de vaatzöne vertoonen slechts een matige
bloedvulling, terwijl die in het centrale merg, voomamelijk aan de papil, zijn uit-
gezet en goed met roode bloedcellen gevuld. De bastiaag is bloedarm en in de
vaatkluwens vindt men spaarzaam enkele roode bloedcellen.

De zeer sterk vergroote glomeruli (386 p) geven een duidelijke en vaak ver
voortgeschreden hyaline capillairwandverdikking te aanschouwen, waarbij de
afzonderlijke windingen in vele gevallen goed te onderscheiden zijn. De kem-
verdeeling is onregelmatig. Naast hyaline ontaarde gedeelten met slechts enkele
opgeblazen en licht gekleurde kernen treft men windingen aan, waar de kemen
dicht opeen liggen en wat donkerder getint zijn. In het algemeen zijn de kernen
polymorph. Verschillende vaatkluwens vertoonen vergroeiingen met het parietale
blad van de Bowman'sche kapsel, andere daarentegen vullen de Bowman'sche
mimte slechts ten deele op en vindt men tusschen het vaatkluwen en het parie-
tale blad van de kapsel een homogeen of sponzig eiwitiieerslag. In dit eiwit-

-ocr page 181-

neerslag ziet men hier en daar een afgestooten glomerulusepitheelcel. De cellen
van het parietale blad zijn slechts weinig opgeblazen en het omringende bind-
weefsel is onmiddellijk onder de kapsel eveneens slechts gering hyaline verdikt.

Het interstitium heeft, zoowel in den bast als in het merg, groote uitbreidmg
ondergaan, waardoor de tubuli in meer of mindere mate uiteengedrongen zijn.
Het bindweefsel bezit een uitgesproken losmazig, oedemateus karakter en bevat
naast fibroblasten ook vele slanke bindweefselkerntjes, vooral in de omgevmg
der glomeruli, waar het bindweefsel bovendien kemarmer is. Verspreid met hier
en daar geringe ophoopingen, vindt men wat ontstekingscellen hoofdzakelijk
van lymphocytairen aard, doch waartusschen men ook plasmacellen aantreft. In
het merg, voornamelijk aan de papil, ziet men een betrekkelijk weinig omvang-
rijke, hyaline mantelvorming rondom de capillairen.nbsp;, , , . , r.
Het tubulusepitheel is uitgebreid veranderd. Naast vele atrophische buisjes tre t
men in de basüaag verwijde tubuli aan in allerlei vorm. Vele hebben een laag epi-
theel en herbergen in hun lumen een homogeen eiwitneerslag, andere daarentegen
vertoonen „hySin-tropfigequot; degeneratie en in hun lumen vindt men rijkelijk af-
gestooten en ontaarde cellen, hetgeen men vooral in den centralen bast en het
Lrifere merg aan het distale deel van het Hauptstück kan waamemen. Verder
Ltraalwaarts, hoofdzakelijk in het perifere merg, zijn vele tubuli cysteus verwijd,
bezitten een endotheelachtige bekleeding en in hun lumen bevindt zich een homo-
geen eiwitneerslag. Bij deze cysteuze verwijding is de scheidingswand tusschen
aaneengrenzende buisjes vaak zoo dun geworden, dat deze hier en daar m de
preparaten verscheurd blijkt te zijn. In den wand van de cysteus verwijde tubuh
vindt men pseudopapillen. De Henle'sche lissen in het centrale merg zijn verwijd.

Bij schariakenroodkleuring blijkt, dat er een groepsgewijze, doch weinig om-
vangrijke vetafzetting, hoofdzakelijk in de epitheelcellen van de verwijde buisje
in de basüaag, heeft plaats gevonden. Het vet vertoont z^h als bolletjes en ^s
fiine korreltjes De glomeruli bevatten een weinig fijn verdeeld vet en m het in-
tÏstiim vL; men,'waarschijnli,k in resten van atrophische buisjes, verspreid wat
vet De epitheelcellen van de tubuli in het merg zijn vetvrij.

Bii kleuring volgens Bravo blijkt de vaatwand veranderingen te hebben onder-
gaan Tden vorm van geringe intimawoekeringen, zoowel van de art. arciformes
T van de art. interlobulares. Ter plaatse van de oedemateuze -^nng- bm-
nen de elastica intema is de muscularis
duidelijk versmald, zoodat de dikte van
den vaatwand rondom het lumen vrijwel gelijk blijft. Soms kan men de intima-

woekeÏÏIook waamemen aan de met H. E. en H. ^ Gquot;,nbsp;m^^a

ln het algemeen vertoonen de art. interlobulares een duidelijk ver waarde media^

Bij kleuring met gentiaanviolet, welke plaats vond van nier-, b jnier-, milt- en
leveLÏL Wijkt, dat de hyaline verdikte capillairwand der vaatWuwens_ zoowel
als de verdikte wand der capillairen in het merg een roodpaarse tmt hebben aan-
genÏien in tegenstelling met het overige weefsel,
dat meer blauwpaars gekleurd
rR^ndorenkele bloedvaatjes in de onmiddellijke nabijheid van een glomemlus

ziet men een roodpaars gekleurd ringetje loopen.

De Snier bezit in zijn bastgedeelte groote uitgestrektheden, welke ro^paars
getint zi n. De cellen van de zona fasciculata zijn door deze roodpaars gekleurde
massa uiteengedrongen. Ook de vaatwanden vertoonen deze roodpaarse kleur. De

-ocr page 182-

mergsubstantie vertoont slechts weinig van deze roodpaarse gekleurde massa.

In de milt heeft zich rondom vele fijne bloedvaatjes een duidelijk roodpaars ge-
kleurd manteltje afgezet.

Ook in de lever neemt men deze roodpaarse gekleurde manteltjes rondom kleine
bloedvaatjes, hoofdzakelijk takjes van de art. hepatica, welke in het interstitium
loopen, waar, doch in veel geringere mate dan zulks in de milt het geval is.

Overzicht.

Waren bij de gevallen van 1 tot en met 15 de macroscopische
nierveranderingen niet karakteristiek en vertoonden de nieren
microscopisch slechts geringe diffuse en in het algemeen nog weinig
uitgesproken glomeruluslaesies, de tweede groep, omvattende de
gevallen van 16 tot en met 44, geeft zoodanige veranderingen aan
de glomeruli te aanschouwen, dat deze gevallen alle zonder twijfel
behooren tot de door Nieberle beschreven subchronische en
chronische glomerulonephritis.

Daar het niet mogelijk is te bepalen wanneer een subchronisch
geval chronisch wordt en dus een eventueel te trekken grens-
scheiding tusschen subchronische en chronische gevallen een geheel
willekeurige is, heb ik mij ervan onthouden deze onderverdeeling
nader aan te geven. De eerste der thans te bespreken gevallen zijn
ongetwijfeld subchronisch, terwijl van de laatste van deze groep
niemand het zuivere chronische karakter zal willen betwisten.

Indien men de voornaamste pathologisch-anatomischci verande-
ringen aan de overige organen in dezen te samen vat, dan blijkt in
8 gevallen een chronische uierontsteking, al of niet gepaard gaande
met induratie, aanwezig te zijn. In 9 gevallen was min of meer
uitgebreide tuberculose, al of niet gecombineerd met distomatose, de
op den voorgrond tredende afwijking. Viermaal was leverdistoma-
tose vrijwel de eenige verandering en driemaal bevonden zich in de
lever abscessen. Tweemaal werd een chronische enteritis geconsta-
teerd, eenmaal een chronische endometritis en eveneens eenmaal een
multipele lobulaire pneumonie met leverzwelling, terwijl in één geval
de ,,groote, bleeke nierenquot; de eenige macroscopisch waarneembare
verandering aan het slachtdier waren (geval 38). In de uitgesproken
chronische gevallen trad bovendien een meer of minder in het oog
vallend oedeem op. Bepaalde dit oedeem zich aanvankelijk tot plaat-
selijke hydropische toestanden van omentaal en mesenteriaal vet

-ocr page 183-

(geval 29 en 36) of was het gelocahseerd aan onderborst en buik
(geval 37), in de allerlaatste gevallen is al het aanwezige vet
hydropisch en is het geheele slachtdier waterzuchtig en cachectisch
(geval 41 42 en 43). Soms maakt het slachtdier bovendien ook een
anaemischen indruk (geval 36 en 37). Deze oedemen, die klaar-
blijkelijk het gevolg zijn van den slechten algemeenen toestand van
het slachtdier, gezien ook hun aanvankelijk locaal karakter, moeten
niet vergeleken worden met die, welke bij den mensch in het verloop

van de glomerulonephritis optreden.

Ik heb mij bij de eerste groep bepaald tot het resumeeren der
pathologisch-anatomische afwijkingen van de organen zonder meer,
omdat de glomeruluslaesies daarbij nog te weinig uitgesproken
waren bij deze groep echter, waar de glomerulusveranderingen
duidelijk en onbetwistbaar zijn, wil ik bij de afwijkingen der overige
organen, in verband met de aetiologie van de „groote, bleeke nieren ,

even nader stil staan.

Zooals uit het literatuuroverzicht blijkt, is men algemeen de
meening toegedaan, dat de „groote, bleeke nierenquot; het gevolg zijn
van toxische invloeden en een steeds vloeiende toxinebron zou het
ontstaan ervan gemakkelijk verklaren. Nieberle wijst daarbij
speciaal op het veelvuldig voorkomen van streptococcenmastitiden
Ook bij de aetiologie van de glomerulonephritis van den mensch
wordt aan een meer of minder lang inwerkenden, toxischen invloed
gedacht en huldigen slechts Volhard en zijn aanhangers dien-
aangaande een eenigszins afwijkende meening.

In slechts 8 van de 29 gevallen werd een chronische mastitis
waargenomen, in 3 gevallen leverabscessen, in 2 gevallen een chro-
nische enteritis en in 2 gevallen resp. een lobulaire pneumome en
een chronische endometritis. In deze 15 gevallen zou men m de
waargenomen afwijkingen een aetiologische toxinebron kunnen zien
doch moeilijker wordt het aanwijzen van het oorzakelijke moment
in gevallen van geringe tuberculose en distomatose. Laatstgenoemde
aandoeningen doen zich in verhouding tot het voorkomen van de
„groote, bleeke nierenquot; zoo veelvuldig voor, dat de oorzaak be-
zwaarlijk in deze ziekten gezocht zal kunnen worden. Hoogstens
zullen deze ziekten als bevorderende momenten in aanmerking kun-
nen komen. Het optreden van „groote, bleeke nierenquot; in een vrij
ver gevorderd stadium (geval 38) zonder pathologisch-anatomische

-ocr page 184-

veranderingen aan de overige organen, wijst er misschien op, dat
een enterogene intoxicatie bij een macroscopisch onveranderd maag-
darmkanaal niet uit het oog verloren mag worden. Hierbij moge
worden opgemerkt, dat bij het rund stoornissen van de tractus
gastro-intestinalis, zoowel in verband met den ingewikkelden bouw,
als ook door het sterk opgevoerde productievermogen, zeer veel-
vuldig voorkomen. In hoeverre in het onderhavige geval hiervan
sprake is, kon niet worden nagegaan.

Het diffuse karakter van de aandoening en het steeds beiderzijds
optreden — in geval 18 kon zulks niet worden nagegaan — zijn
ongetwijfeld aanduidingen in de richting van een toxinewerking,
doch van welken aard dit toxine is en op welke wijze men zich
hare inwerking moet voorstellen, vooral in de ver voortgeschreden
gevallen, is uit dit betrekkelijk geringe aantal gevallen niet te con-
cludeeren.

Was in de gevallen van 1 tot en met 15 in het algemeen de
zwelling der parenchymateuze organen de richtingsaanwijzer voor
het vinden der glomeruluslaesies, in de gevallen van deze groep,
waarbij de macroscopische nierveranderingen den weg aangaven, is
het niet steeds meer mogelijk een toxinebron voor de verdere ont-
wikkeling der nieraandoening aan te wijzen. Het is zeer wel mogelijk,
dat de primaire oorzaak reeds lang verdwenen is en geen enkele
verandering ter plaatse heeft nagelaten, doch dat de normale stof-
wisselingsproducten op het beschadigde en veranderde nierweefsel
als een gift werken en op deze wijze de ontsteking in stand houden.
Lubarsch zegt dienaangaande in Aschoff's leerboek: „Ein
Entzündung kann chronisch werden, wenn während des akuten
Entzündungstadiums das Gewebe derartig gestört wird, dasz von
nun an auch die normale Stoffwechselvorgänge als pathologische
Reize wirken.quot;

Het macroscopische beeld der nieren.

Steeds zijn de nieren in meer of mindere mate vergroot. In den
regel nemen zij bij het voortschrijden van het proces in omvang toe
en vindt men in het eindstadium der aandoening soms zeer groote
nieren. Het gewicht van normale nieren varieert in verband met
de grootte van het slachtdier bij een volwassen rund van 600—800
gram per nier. Van een vermagerde oude koe (geval 42) bleek

-ocr page 185-

echter de rechter nier een gewicht van 4000 gram te hebben ge-
kregen, terwijl de linker nier 3600 gram woog. In eenige andere
gevallen (43 en 44) waren deze cijfers resp. 4050—3250 en 4000—
3500 In gevallen van subchronischen aard is soms de vergrooting
betrekkelijk gering (geval 26) en bleken de nieren resp. 960 en 950

gram te wegen.nbsp;.nbsp;, j / i , o

Aanvankelijk is de consistentie slechts weinig verhoogd (geval 18
en 19); in een enkel geval (27) was zij zelfs verminderd en voelden
de nieren slap aan. Bij het ouder worden van het proces neemt
echter de consistentie belangrijk toe en ten slotte kan men spreken

van verharde nieren.

Ook de kleur der nieren ondergaat verandering. In den beginne
zijn zij gewoonlijk licht bruin tot bruin en vertoonen een eenigszins
bont aspect door de aanwezigheid van vele, een weinig ingetrokken,
grijzige vlekjes (geval 19, 21, 22 en 24). Door het later optreden
van kleine oranje-gele tot gele korreltjes krijgt men allerlei nuan-
ceeringen van licht bruin naar oranje-geel tot geel. Bij voortschrij-
ding van het proces vormen de ingetrokken vlekjes een grijswit
netwerk waartusschen de oranje-gele tot gele korrels zich bevinden
en wordt de kleur meer oranjegeel-wit („groote, bleeke nierenquot;).
Soms geschiedt de kleurverandering via het oranje-rood of zijn de
nieren geel-zalmkleurig. De oranje resp. geelkleuring van het nier-
weefsel kan ook geheel ontbreken (geval 21, 24, 27, 29, 30, 34 en
42), in welk geval de nieren dan gewoonlijk licht bruin van tint zijn.

De oppervlakte, die aanvankelijk slechts weinig gegranuleerd is,
vertoont tenslotte een uitgesproken gekorreld aspect. Bij aanwezig-
heid van oranje of gele kleur is deze gelocaliseerd in de verheven
gedeelten van de oppervlakte. In den beginne is de oppervlakte
slechts weinig vochtiger dan normaal, doch in de uitgesproken chro-
nische gevallen is zij zeer vochtig en glimmend en is de kapsel steeds

gemakkelijk te verwijderen.

Ook op doorsnede nemen de veranderingen van het nierweefsel
langzamerhand toe. Aanvankelijk slechts een weinig vochtiger dan
normaal, is in de latere stadia het vochtgehalte zóó groot, dat de
vloeistof van de sneevlakte is af te strijken. De kleur van de bastlaag
is in den beginne in het algemeen licht bruin, wordt later bleeker
en kan oranje-gele tot gele en grijswitte streepjes vertoonen, waarbij

-ocr page 186-

de eerste vaak blijken te correspondeeren met de oranje-gele tot
gele korrels aan de oppervlakte.

Het merg, aanvankelijk slechts een weinig bleeker dan normaal,
vertoont in de wat oudere gevallen soms bloedingen aan de papil
(geval 27, 32, 33, 37, 40 en 44) en bezit vaak een spekachtig, hyaline
voorkomen.

De vaatzöne in den beginne roodbruin van kleur en daarbij scherp
afgebakend naar de zijde van de bastlaag, verbleekt bij voortschrij-
ding van het proces, terwijl de scheiding tusschen de zones onderling
minder duidelijk wordt. Het merg straalt als het ware via de vaat-
róne in de bastlaag uit, welke laatste bij toeneming van het proces
duidelijk verbreed geraakt.

De glomeruh, welke in normale rundernieren waarneembaar zijn
als kleine, fijne, rose-roode puntjes, zijn bij de „groote, bleeke
nierenquot; gewoonhjk niet te zien. Bij schuin opvallend licht neemt
men ze soms waar als kleine, eenigszins promineerende, hyaline
bolletjes.

Het microscopisch beeld der nieren.

A. D e bloedvulling.

De vaatzöne en het merg, doch vooral de eerste, zijn ondanks het
feit, dat alle nieren afkomstig zijn van uitgebloede slachtdieren, in
den regel goed van bloed voorzien. Naar de papil toe neemt de
bloedvulling der capillairen gewoonlijk af. De bastlaag bevat in
vergelijking met de vaatzöne en het merg meestal zeer weinig bloed
in hare capillairen.

De vaatkluwens zijn in het algemeen matig met roode bloedcellen
bedeeld. Soms zijn ze vrijwel geheel bloedledig of men vindt slechts
enkele erythrocyten in het lumen der hyaline verdikte vaatlussen
liggen. Een enkele maal evenwel geven de vaatkluwens, wat betreft
hun bloedvulling, een afwisselend beeld te aanschouwen. Naast ge-
heel bloedledige vaatkluwens treft men er dan aan, die in hun open-
staande capillairlussen vrij veel roode bloedcellen herbergen (geval
17, 20, 25). Sporadisch vindt men roode bloedcellen vrij in de
Bowman'sche ruimte liggen (geval 25, 38 en 41). In de zeer
chronische gevallen wordt nog slechts bij uitzondering een weinig
bloed in de vaatkluwens aangetroffen ( geval 42).

-ocr page 187-

In verschillende gevallen neemt men grootere en kleinere bloedin-
gen waar en treft men in het interstitium en de tubuli roode bloed-
cellen aan (geval 16) of wel men vindt ze alleen in de tubuh
(geval 41). In de oudere gevallen ziet men in het merg, ter plaatse
van de papil, min of meer uitgebreide bloedingen (geval 36,
37 en 40).

B. De glomeruli.

De glomeruli zijn alle in meer of mindere mate vergroot en hunne
vergrooting varieert van 245—386 ju. Daarbij valt het op, dat in de
uitgesproken chronische gevallen de volumetoeneming van de glo-
meruli het duidelijkst is en dat gewoonlijk de grootste doorsneden
worden aangetroffen in de gedeelten, waar de bindweefselvermeer-
dering het geringst is (geval 35 en 36).

De hyaliniseering der glomeruli, berustend op een hyaline ver-
dikking van den wand der capillairen, is in alle gevallen aanwezig
en neemt bij het ouder worden van het proces toe. Fraai komt de
hyaline capillairwandverdikking tot uiting, wanneer zich in het
lumen van de aldus veranderde capillairen roode bloedcellen be-
vinden (geval 17 en 29). Aanvankelijk is de hyahne capillairwand-
verdikking nog gering, doch vrijwel steeds aan alle glomeruli waar-
neembaar. Bij het voortschrijden van het proces ziet men bij de
hyaliniseering een groote onregelmatigheid optreden. Naast glo-
meruli met slechts één of enkele hyaline ontaarde windingen neemt
men er waar, die geheel hyaline gedegenereerd zijn. Later evenwel
vermindert deze ongelijke hyaliniseering en zijn vele glomeruli ge-
worden tot hyaline, kemarme bollen. De hyaline ontaarding beperkt
zich evenwel niet alleen tot de glomeruluscapillairen, doch ook de
vaatsteel (geval 19), het vas afferens (geval 25, 35 en 40) en soms
ook een bloedvaatje in de onmiddellijke omgeving van de glomerulus
(geval 16 en 33) blijken een hyaline ontaarden en verdikten wand
te bezitten.

In nauw verband met de hyaline ontaarding der glomeruli staat
de kernrijkdom van de Malpighi'sche lichaampjes. Was in de ge-
vallen van 1 tot en met 15 de kernrijkdom der glomeruli oogen-
schijnlijk grooter dan normaal, althans nam men in de glomerulus-
doorsneden een grooter aantal kernen waar dan bij normale nieren,
bij het voortschrijden van de hyaliniseering, die in de eerste groep

-ocr page 188-

nog slechts zeer gering was en maar in enkele gevallen werd waar-
genomen, maakt kernrijkdom geleidelijk plaats voor kernarmoede.

De niet hyaline ontaarde windingen vertoonen met hun opge-
blazen, polymorphe kernen een overeenkomstig beeld als vele glo-
meruli in de gevallen 1—15. Naast deze kernrijke windingen treft
men er aan, waarvan de wand der capillairen hyaline verdikt en
de spaarzaam aanwezige kernen hcht gekleurd zijn. Aldus ontstaat
het beeld der onregelmatige kernverdeehng, dat men in allerlei
variaties kan aanschouwen en hetwelk bij het ouder worden van
het proces steeds meer verschuift in de richting van de kernarme,
hyaline ontaarde glomeruli. Het aanvankelijke beeld van de kern-
rijke glomerulusdoorsnede heeft geleidelijk plaats gemaakt voor dat
van de kernarme.

De kernen zijn in den beginne over het algemeen polymorph, ten
deele opgeblazen en licht gekleurd. Slechts in een enkel geval (17)
zijn ze voor het meerendeel klein, massief en donker getint en men
krijgt hierbij niet den indruk, dat het aantal kernen vermeerderd is.
Bij het voortschrijden der hyaliniseering neemt het aantal opgeblazen
en licht gekleurde kernen toe ten opzichte van de meer massieve
en donker getinte en vooral in de hyaline ontaarde gedeelten zijn
de kernen zeer licht gekleurd. Polymorphkernige leucocyten worden
in de glomeruh niet aangetroffen. Ook mitosen worden niet waar-
genomen.

Openstaande capillairlussen, waarop reeds in verband met de
bloedvulling bij de bespreking van de eerste groep de aandacht is
gevestigd, kan men ook in deze gevallen soms zeer fraai zien (geval
31, 33 en 35) en zelfs neemt men een enkele maal sterk verwijde
capillairen waar (geval 20). Verschillende malen treft men in de
openstaande capillairen naast enkele roode bloedcellen, afgestooten
endotheelcellen aan in den vorm van kleine, donker gekleurde kern-
tjes (geval 20, 22, 24 en 25). Deze endotheeldesquamatie, die ook
in enkele gevallen van de eerste groep werd waargenomen, treedt bij
het voortschrijden van het proces op den achtergrond, valt althans
niet meer op en wordt als zoodanig in de uitgesproken chronische
gevallen niet meer beschreven.

Aanvankelijk vullen de vaatkluwens de Bowman'sche ruimte niet
geheel en al op en treft men binnen de kapsel hier en daar een
weinig eiwitneerslag aan (geval 24, 32 en 35). Een enkele maal is

-ocr page 189-

deze hoeveelheid eiwit zelfs zeer belangrijk (geval 19). Bij toe-
nemende hyaliniseering der vaatkluwens wordt de opvulling van de
Bowman'sche ruimte in den regel meer volkomen, doch de gevallen
43 en 44 toonen aan, dat ook bij zeer chronische vormen nog vrij
veel eiwit in de Bowman'sche ruimte kan voorkomen. Indien eiwit-
neerslag in de Bowman'sche ruimte aanwezig is, kan men een
eventueel voorkomen van gedesquameerde epitheelcellen goed waar-
nemen en gemakkelijker onderkennen van kunstproducten.
Deze
epitheeldesquamatie. die in afwisselende mate optreedt, is in vele
gevallen duidelijk, in andere daarentegen
gering en mmder opval-
lend. vooral in de ver voortgeschreden gevallen, doch wordt vnjwel

steeds waargenomen.nbsp;r • i jnbsp;o^r.

Uitstaande windingen, die eveneens in afwisselende mate aan-
wezig zijn, worden slechts een enkele maal zeer fraai gezien (geval
20). Bij het voortschrijden der hyaliniseering treedt ook dit ver-
schijnsel in den regel op den achtergrond. Men ziet het soms echter
ook nog bij zeer chronische gevallen (43 en 44).

Verklevingen en vergroeiingen van de vaatkluwens met het
parietale blad van de Bowman'sche kapsel, die in den beginne weinig
omvangrijk zijn, treden daarentegen bij toenemende hyaliniseering
steeds meer op den voorgrond (geval
25, 27 en 29) en vaak vmdt
een algeheele vergroeiing van het vaatkluwen met het parietale
kapselblad plaats (geval
33. 34, 35, 36, 38 39 en 42 .

Het parietale blad van de Bowman'sche kapsel vertoont vaak een
weinig opgeblazen en licht gekleurde kernen.
Tot --ke-ng van
deze kernen is het echter vrijwel nergens gekomen. Slechts in en
enkel geval (21) krijgt men den indruk, dat de cellen van het parie-
tale blad zich op één enkele plaats vermeerderd hebben.

Bij toenemende degeneratie der glomeruli ziet men, dat h^r en
daar bindweefsel in de plaats der ontaarde Malpghi sehe lichaam-
pjes is getreden (geval
36. 37, 38. 39. 40 en 43). De gedegenereerde
glomeruli worden blijkbaar door bindweefsel vervangen

Bij kleuring met scharlakenrood blijkt, dat voornamelijk m de
hyahne ontaarde gedeelten van de vaatkluwens zich zeer fijn ver-
deeld vet heeft afgezet, welk vet bij osmiumzuurkleuring met wordt

aangetoond.nbsp;...nbsp;,

Indien men deze glomerulusveranderingen, die in voorkomen en

uitbreiding geheel aansluiten aan die, waargenomen in de gevallen

-ocr page 190-

van de eerste groep, in het kort zou willen samenvatten, dan kan
men zeggen: naast een verminderden bloedrijkdom tot bloedledigheid,
een in het oog vallende alteratie der cellen, die zich eenerzijds de-
monstreert in een zwelling en een verminderde kleurbaarheid der
kernen, anderzijds in een vooral in den beginne duidelijk waarneem-
bare desquamatie van endo- en epitheelcellen. Bij voortschrijding
van het proces neemt de hyaline zwelling van den capillairwand
geleidelijk in omvang toe, waarbij kernarmoede in de plaats van
kernrijkdom komt, zich vooral in de hyaline ontaarde windingen
fijn verdeeld vet afzet en vergroeiingen van het vaatkluwen met
het parietale blad van de Bowman'sche kapsel meer en meer op den
voorgrond treden.

Ook in de gevallen van deze groep is de alteratie het duidelijkste
en ziet men van de exsudatie en de proliferatie slechts het residu,
de synechiën, want noch leucocytose, noch mitosen worden waar-
genomen, terwijl men slechts in één enkel geval op één enkele plaats
den indruk krijgt, dat de cellen van het parietale blad zich vermeer-
derd hebben. Daar de synechiën zoowel in aantal als in uitbreiding
in den loop van het proces toenemen en men toch geen exsudatie en
vrijwel geen proliferatie waarneemt, moeten de niet te loochenen
ontstekingsprocessen aan de vaatkluwens wel van zeer bescheiden
aard zijn.

C. Het interstitium.

In den beginne is het interstitium slechts weinig vermeerderd en
vindt men het hoofdzakelijk rondom de glomeruli en de vaatjes en op
enkele plaatsen tusschen de tubuh. Dit bindweefsel maakt met zijn
vele fibroblastenkemen een actieven indruk en slanke bindweefsel-
kerntjes worden gewoonlijk nog niet aangetroffen. In het inter-
stitium verspreid, met hier en daar duidelijke ophoopingen, ziet men
infiltraatcellen liggen. Het zijn voornamelijk lymphocyten, doch
daarnaast treden soms plasmacellen op den voorgrond (geval 20,
21 en 30). Het periglomerulaire bindweefsel is in vrijwel alle ge-
vallen onmiddellijk onder het parietale blad van de Bowman'sche
kapsel min of meer hyahne gezwollen en bij voortschrijding van de
hyaliniseering der glomeruli wordt ook deze zwelling vaak duide-
lijker. Men dient echter deze zwelling van bindweefselfibrillen niet
te identificeeren met de hyahne capillairwandverdikking in de

-ocr page 191-

glomeruli, hetgeen blijkt uit het verschil in tint na kleuring met H. E.
en H.
V. G. De hyaline verdikte capillairwand kleurt zich met H. E.
en H.
V. G. resp. zacht rose en licht geel, terwijl de hyahne gezwollen
bindweefselfibrillen een weinig blauw-rose resp. een licht roode tint
aannemen.

In het merg ziet men hyaline manteltjes optreden rondom de
capillairen en deze mantelvorming, welke zich uit kan strekken van
de papil tot aan de vaatzóne, kan zoodanige afmetingen aannemen,
dat ook de daar aanwezige tubuli geheel door hyahne omgeven zijn.
In den regel is deze hyahne mantelvorming aan de papil het sterkst
ontwikkeld en neemt zij bij voortschrijding van het proces in omvang
toe. Soms echter is de hyaline ontaarding betrekkelijk germg (geval
32) of ontbreekt zij vrijwel (geval 42). Het hyaline in het merg
kleurt zich op geheel overeenkomstige wijze als het hyahne in de
vaatkluwens en ook het vet zet zich in deze hyaline mantels, evenals

in de glomeruh, fijn verdeeld af.

Het bindweefsel, dat aanvankelijk weinig op den voorgrond treedt
en vooral periglomerulair en perivasculair voorkomt, geeft in de ge-
vallen 16, 17, 22, 23, 24, 27 en 28 niet den indruk van een diffuse
verspreiding, doch vertoont in genoemde gevallen een haardvormig
karakter, niettegenstaande de glomerulusveranderingen van diffusen
aard zijn. Men zal bij de bindweefselverdeeling in de subchronische
gevallen echter eenige zaken principieel van elkaar dienen te onder-
scheiden. In de eerste plaats weet men niet of men een gemengde
nieraandoening heeft (diffuse en haardvormige te samen), mdien
tenminste diffuse en haardvormige nierveranderingen in het alge-
meen zuiver voorkomen. Ook is het mogelijk, dat zich op de basis
van een haardvormige nephritis een diffuse aandoening ontwikkelt
en de bindweefselverdeeling op deze wijze een haardvormig karakter
vertoont. Löhlein huldigt de opvatting, dat ten gevo ge van de
ontaarding der glomeruli. het tubulusepitheel eveneens degenereert
en ten ondergaat en dat bindweefsel in de plaats van het verdwenen
epitheel treedt. Volgens deze opvatting kunnen de interstitieele ver-
anderingen dus zuiver secundair zijn, en zich daarbij haardvormig
voordoen. Indien evenwel de toxische prikkel, die de glomerulus^
laesies in het leven roept, tegelijkertijd heeft ingewerkt op het inter-
stitium en het nierweefsel voordien geen enkele pathohgsche

-ocr page 192-

verandering had ondergaan, zal men in jonge gevallen een zuiver
diffuus beeld kunnen krijgen.

Het is aan de hand van deze overwegingen, dat we de inter-
stitieele veranderingen nader beschouwen.

Soms ziet men in den bast streepvormige bindweefselvermeer-
deringen, die een vrij rustig karakter bezitten en men krijgt daarbij
den indruk, dat zich naast of op de basis van een haardvormige
nephritis een diffuse aandoening heeft ontwikkeld (geval 22 en 23).
Lijkt het in de meeste gevallen of de bindweefselvermeerdering vrij-
wel diffuus heeft plaats gevonden en ongeveer gelijken tred met
de glomerulusveranderingen heeft gehouden, in enkele (18 en 36)
daarentegen krijgt men dienaangaande een zeer afwijkend beeld
te aanschouwen. In het eerste geval, waarbij reeds een duidelijke
en diffuse hyaüne ontaarding van de glomeruh is opgetreden, is
de bindweefselontwikkeling zeer gering en beperkt zich hoofd-
zakelijk tot de omgeving van de vaatkluwens en de bloedvaatjes,
terwijl tusschen de tubuli nagenoeg geen interstitiumvermeerdering
heeft plaats gevonden. Het tubulusepitheel van het Hauptstück is
echter zeer ernstig beschadigd en vertoont zoowel in het proximale
als in het distale deel uitgebreide ,,hyalin-tropfigequot; degeneratie naast
duidelijke desquamatie.

Het tweede geval (36) geeft een vrij ver voortgeschreden hyaline
capillairwandverdikking van de glomeruli te aanschouwen. De bind-
weefselvermeerdering is hierbij echter wat duidelijker, doch bepaalt
zich hoofdzakelijk tot streepvormige uitbreidingen, waarin de glo-
meruli vrij dicht opeen hggen in gezelschap van vele atrophische
tubuli, terwijl buiten deze bindweefselbanen het interstitium slechts
gering vermeerderd is. Het tubulusepitheel vertoont „hyalin-
tropfigequot; degeneratie in het distale deel van het Hauptstück, terwijl
in het overige deel de degeneratieve veranderingen minder opval-
lend zijn.

In deze beide gevallen is de bindweefselvermeerdering niet in
overeenstemming met de min of meer uitgebreide glomerulusveran-
deringen en men krijgt vooral in het laatste geval sterk den indruk,
dat de toxische prikkel ditmaal niet zoo sterk op het interstitium
heeft ingewerkt als anders, terwijl de ondergang van tubulusepitheel
nog niet van dien aard is, dat bindweefselwoekering uit hoofde van
vervanging van epitheel op den voorgrond treedt. De epitheeldegene-

-ocr page 193-

ratie valt vooral in het eerste geval duidelijk op. Het laatste geval,
waarvan de nieren macroscopisch niet sterk vergroot waren, doch
overigens geheel het beeld vertoonde van de chronische glomerulo-
nephritis van Nieberle, bleek microscopisch bovendien nog in
een ander opzicht atypisch te zijn, zooals bij de nadere beschouwing

van het epitheel zal blijken.

Bij toenemende bindweefselvermeerdering ondergaat echter ook
het uiterlijk van het interstitium verandering. Vertoonde het aan-
vankelijk naast vele fibroblasten slechts enkele slanke bindweefsel-
kerntjes, in wat oudere gevallen wordt het bindweefsel op sommige
plaatsen, vooral periglomerulair, een weinig fibrillair en treden de
fibroblasten op den achtergrond, terwijl het dan ook een rustiger
aspect vertoont (geval 25 en 26). In de chronische gevallen wordt
het bindweefsel oedemateus en bezit het op vele plaatsen een los-
mazig uiterlijk, geheel in overeenstemming met de zeer vochtige
sneevlakte der nieren. De hoeveelheid bindweefsel neemt daarbij
sterk toe, alle tubuli zijn vrijwel van elkaar gescheiden en het aantal
ontstekingscellen schijnt daarbij af te nemen (geval 41 en 42). Het
bindweefsel heeft een meer rustig karakter gekregen.

Afgezien van het fijn verdeelde vet in de hyaline mantels rondom
de capillairen in het merg, vindt men in het interstitium slechts bij
uitzondering een weinig vet (geval 16 en 22).

In het hierboven geschetste beeld der interstitiumveranderingen
ontbreken polymorphkernige leucocyten. Wanneer men deze dan
ook in een enkel geval (32), zoowel in het interstitium als in de
tubuli, aantreft, zal men deze bevinding vrij zeker van bijkomstigen
aard dienen te beschouwen. Waarschijnlijk heeft men dan te maken
met een acute of chronische embolische nephritis, die naast de
toxische nieraandoening voorkomt.

D. De tubuli.

De epitheelveranderingen aan het tubulussysteem zijn in de eerste
plaats te beschouwen als een voortzetting en een uitbreiding, van
hetgeen men aan het epitheel in de 15 eerste gevallen heeft waar-
genomen, doch daarnaast treden bij voortschrijding van het proces
aan de buisjes andere verschijnselen op den voorgrond, die ten
slotte het beeld gaan beheerschen.

Aanvankelijk is slechts het hoogst ontwikkelde, en als gevolg

-ocr page 194-

daarvan het meest kwetsbare deel van het tubulussysteem, het epi-
theel van het secerneerende gedeelte duidelijk veranderd en het is
vooral het distale deel van het Hauptstück, dat ook in deze gevallen
het fraaist de „hyahn-tropfigequot; degeneratie te zien geeft. Het
epitheel van het proximale deel is in den beginne wat lager dan
normaal en bezit een gerafelden vrijen rand, korrelig protoplasma en
vaak groote, licht gekleurde kernen. Hier en daar ziet men, dat deze
gehavende cellen afgestooten zijn en vindt men in het eenigszins
verwijde lumen bovendien wat eiwitneerslag. „Hyalin-tropfigequot;
degeneratie en desquamatie nemen langzamerhand in omvang toe.
In het distale deel van het Hauptstück beginnen hyaline cylinders
op te treden, waarbij men soms goed kan waarnemen hoe deze
kunnen ontstaan door samenklontering van de uitgestooten hyaline
bolletjes der gedegenereerde epitheelcellen (geval 27), al zal men
daarbij niet uit het oog mogen verhezen, dat ook in de Bowman'sche
ruimte hyaline massa's zich kunnen vormen (geval 19). Vaak treft
men evenwel in de tubuli, gelegen in de centrale bastlaag en het
perifere merg, hyaline cylinders aan, terwijl de glomeruli en ook
het proximale deel van het Hauptstück slechts weinig of
geen eiwit bevatten. Het ligt dus voor de hand de vorming dezer
hyaline cylinders hoofdzakelijk toe te schrijven aan het tubulus-
gedeelte waar de hyaline degeneratie het duidelijkste is en het meest
op den voorgrond treedt en de hyaline cylinders het eerst en het
veelvuldigst worden aangetroffen, in casu het distale deel van het
Hauptstück.

Langzamerhand ziet men een geringe cysteuze verwijding van
de tubuh, gelegen in de centrale bastlaag en het perifere merg,
optreden. In de gevallen, waarbij de cysteuze verwijding nog in haar
beginstadium verkeert, kan men goed waarnemen, dat het distale
deel van het Hauptstück verwijd is. De toeneming in omvang van
de hyaline cylinders en de afplatting van het epitheel gaat hand in
hand verder en ten slotte krijgt het epitheel een endotheelachtig
uiterlijk. De karakteristieke kenmerken van het epitheel, waaraan
de verschillende onderdeelen van het tubulussysteem te onderkennen
zijn, zijn bij deze afplatting verloren gegaan, zoodat indien de lig-
ging van de buisjes ons niet de behulpzame hand biedt, bij ver
voortgeschreden cysteuze verwijding niet met zekerheid gezegd kan
worden met welk gedeelte van het urinekanaaltje men te doen heeft.

-ocr page 195-

Bij voortschrijding van het proces breidt de cysteuze verwijding
zich vooral uit in de richting van het merg en men kan soms waar-
nemen, dat de tubuh daar ter plaatse alle min of meer verwijd zijn
(geval 29). Perifeerwaarts zijn de buisjes gewoonlijk in veel mindere
mate en op veel geringere schaal verwijd (geval 39). De cysteuze
verwijding beperkt zich tot het secerneerende gedeelte van het
tubulussysteem, al zijn ook de buisjes van het afvoerende deel in
verschillende gevallen een weinig wijder dan normaal. De cysteuze
verwijding is steeds het sterkst en het uitgebreidst in het perifere
merg en de centrale bastiaag. De tubuli daar ter plaatse zijn vaak
geworden tot holten bekleed met een zeer laag epitheel, terwijl het
lumen geheel gevuld is met een homogene, hyaline massa. De tubuli
grenzen vrijwel
onmiddellijk aan elkaar en soms is de scheidings-
wand zoo dun geworden, dat men een enkele maal verscheuring
daarvan in de preparaten kan waarnemen. Daarnaast en in veel
grootere mate ziet men de vorming van pseudopapillen.

De onderzoekingen van Oliver, Lund en Seaward
Luey bij de chronische glomerulonephritis van den mensch hebben
uitgewezen, dat de bij deze aandoening voorkomende hypertrophi-
sche buisjes belangrijk in lengte zijn toegenomen ten opzichte van
de normale tubuli en daarbij een sterk geslingerd verloop vertoonen.
De aanwezigheid der pseudopapillen wordt door een uitgesproken
kronkehng der buisjes zeer goed verklaard. Trouwens de uitstrahng
van het merg via de vaatzóne in de bastiaag, in tegenstelling met
de markante scheiding tusschen bast en merg bij de normale runder-
nier, zou ook ten deele haar verklaring kunnen vinden in het on-
regelmatig verloop der hypertrophische en cysteus veranderde tubuli.

Niet in alle gevallen echter treedt cysteuze verwijding der tubuli
op (geval 36). Ondanks de ver voortgeschreden hyaline degeneratie
der glomeruli is de verwijding der buisjes hier zeer gering en bevindt
zich in het lumen slechts een weinig homogeen eiwitneerslag. De
buisjes zijn daarbij bekleed met een laag epitheel.

Naast de cysteus verwijde buisjes vallen de atrophische tubuli
in het oog. Zij bevinden zich gewoonlijk in de onmiddellijke om-
geving van uitgebreid hyaline gedegenereerde glomeruli, vaak te
midden van veel bindweefsel. De buisjes zijn duidelijk in omvang
afgenomen, bezitten een zeer nauw lumen, terwijl zoowel het proto-
Plasma als de kern der cellen zich donkerder kleuren dan normaal.

-ocr page 196-

Bij voortschrijding van het proces neemt het aantal der atrophische
buisjes toe en krijgt men op verschillende plaatsen zelfs den indruk
te midden van het bindweefsel resten van atrophische buisjes te zien.
welke beladen zijn met een weinig vet (geval 35 en 38).

Een enkele maal neemt men in de basdaag ook buisjes met groote,
vrij hooge en donker gekleurde epitheelcellen, gerangschikt om een
eenigszins verwijd lumen, waar (geval 43). De doorsneden van deze
tubuli zijn voornamelijk straalsgewijs gelegen en zij vestigen den
indruk van nieuwvormingen, die zooals gewoonlijk minder regelmatig
gevormd zijn dan de oorspronkelijke buisjes. Alzoo een morpholo-
gische regeneratie.

In het lumen der buisjes vindt men behalve eiwitneerslag in ver-
schillenden vorm en gedesquameerde epitheelcellen, een enkele maal
wat roode bloedcellen (geval 41) of polymorphkernige leucocyten
(geval 32), terwijl in de verzamelbuisjes in meer of mindere mate
de afgestooten epitheelcellen als epitheelcylindertjes zijn waar te
nemen.

In het merg treft men bovendien in verschillende gevallen (16,
28, 30, 36 en 37), als regel gelegen in de tubuli, kleine kalkneer-
slagen aan.

Behalve ..hyalin-tropfigequot; degeneratie, desquamatie en pycnose
vertoonen de tubulusepitheelcellen ook een degeneratieve vetinfil-
tratie. Vooral de cellen van het Hauptstück zijn soms zwaar met vet
beladen, waarbij het opvalt, hoe deze vetafzetting duidelijk haards-
gewijs heeft plaats gevonden. Naast tubuli, die in hun cellen veel
vet herbergen, vindt men andere, wier cellen in het geheel geen vet
bevatten. Men treft het vet in de cellen van het Hauptstück gewoon-
lijk aan in den vorm van kleinere en grootere vetbolletjes, welke
men zoowel bij kleuring met scharlakenrood als met osmiumzuur
duidelijk kan aantoonen. De eene maal ziet men het bij voorkeur
in de cellen van de atrophische buisjes, een ander maal in de wat
lagerq cellen van het Hauptstück, of wel men vindt het in de
epitheelcellen van duidelijk verwijde buisjes (geval 31).

In de epitheelcellen der verzamelbuisjes, voornamelijk aan de papil
en afnemend in de richting van den bast, wordt in verschillende
gevallen (21, 22, 27, 31 en 37) fijn verdeeld vet aangetroffen, een
bevinding, die ook werd opgedaan bij de normale nieren van een
tweetal gezonde runderen. Dit fijn verdeelde vet wordt niet aange-

-ocr page 197-

toond bij kleuring met osmiumzuur. Het feit, dat ook in normale
nieren deze afzetting op dezelfde wijze wordt waargenomen,
wijst erop, dat men hier niet met een degeneratieve vetinfiltratie

te doen heeft.

De vetophoopingen in den bast zijn niet identiek met de gele tot
oranje gekleurde korrels in de verheven gedeelten van de opper-
vlakte, noch met de op doorsnede waarneembare gele of oranje
streepjes in de bastlaag. Soms vertoonen de nieren macroscopisch
een duidelijke geelkleuring en wordt microscopisch nagenoeg geen
vet gevonden (geval 20), in andere gevallen (21, 27 en 29) daaren-
tegen ontbreekt de geelkleuring der nieren geheel en blijkt een
behoorlijke hoeveelheid vet aanwezig te zijn.

De gele kleur, volgens Wester vooral in het voorjaar op-
tredend, zou door luteïne veroorzaakt worden. Een nader hierop
ingaan echter valt buiten het kader van mijn onderzoek.

Alvorens nu het op den voorgrond tredende verschijnsel der
cysteuze verwijding der tubuli nader te beschouwen, wil ik in het
kort de meeningen der verschillende auteurs omtrent het ontstaan

ervan vermelden.

Kitt, die de chronische glomerulonephritis van Nieberle
aanduidt als nephritis fibrovesiculosa, verklaart het voorkomen der
cysten door urinestuwing ten gevolge van afsluiting van eenige of
vele dicht bijeen gelegen urinekanaaltjes door druk van interstitieele
bindweefselwoekering of door verstopping van de tubuli.

Nieberle verkondigde aanvankelijk: „Die mächtige und
ausgedehnte Ausbildung dieser hyalinen Zylindermassen in deren
Gefolge es zu gewaltiger Ausdehnung und gegenseitiger Verschmel-
zung von Harnkanälchen mit stärkster Atrophie der auskleidenden
Epithelien kommt,quot; enz. Later in het leerboek van Nieberle en
Gohrs leest men evenwel: „Überall entstehen starke lymphozytäre
bzw. plasmazelluläre Infiltrate und das Bindegewebe wuchert stark.
Später kann es noch vernarben. Dabei werden aber wieder Harn-
kanälchen abgeschnürt. Der Harn staut sich an der Schnürstdle und

Zystenbildung ist die weitere Folge.quot;

Primgaard zoekt de oorzaak der cysteuze verwijding in de
richting der hyaline cylinders, immers hij zegt: „In den Fällen wo
die Niere stark vergröszert war, waren die Kanälchen an der Grenze
zwischen Rinde und Mark fast alle stark von Zylindern erweitert.quot;

-ocr page 198-

Ook Ebeling wijst op de verwijde tubuli gevuld met groote,
hyaline cylinders en hij merkt daarbij op, dat ook het afvoerende
deel van het tubulussysteem in meer of mindere mate aan de ver-
wijding deelneemt.

Hebben Kitt en Nieberle bij de cysteuze verwijding meer
het oog op de sterke bindweefselvorming met als gevolg daarvan
afsnoering van buisjes, Primgaard en Ebeling vestigen
de aandacht op de uitgebreide en karakteristieke hyaline cylinder-
vorming en meenen de cysteuze ontaarding der nieren hieraan te
moeten toeschrijven.

Alhoewel in de oudere gevallen een cysteuze verwijding der tubuli
door afsnoering ten gevolge van schrompelwerking van het bind-
weefsel nooit te ontkennen valt, geeft deze verklaring bij de „groote,
bleeke nierenquot; van het rund geen bevrediging. Daarvoor is het
voorkomen van de cysteuze verwijding in den regel te gelocaliseerd.
Indien afsnoering van buisjes door bindweefsel of infiltraat de
oorzaak van de verwijding der tubuli ware, dan zou bij afsluiting
van het buisje het stroomopwaarts gelegen gedeelte, dus ook het
proximale deel van het Hauptstück cysteus moeten veranderen. Dit
gedeelte van het nephron is echter, ook in de ver voortgeschreden
gevallen, slechts zeer gering verwijd of het is atrophisch geworden.
Het feit bovendien, dat de cysteuze verwijding zich meestal stroom-
afwaarts uitbreidt, is eveneens moeilijk met de afsnoeringstheorie
in overeenstemming te brengen.

Ook de verstopping der buisjes door middel van hyahne cylinders
kan de karakteristieke cysteuze verwijding der tubuh niet verklaren.
Voor deze oplossing van het probleem gelden dezelfde bezwaren
ten aanzien van het niet cysteus worden van het proximale deel
van het Hauptstück. Bovendien is het nog zeer de vraag of de
hyaline cyhnders, die men in de coupes waarneemt, in vivo wel in
zoodanigen vorm aanwezig zijn, dat zij de afvoer der urine ook maar
eenigszins kunnen bemoeilijken. Fahr meent van wel, gezien zijn
uitlating bij het voorkomen van cysteus verwijde tubuli bij de amy-
loidnephrose van den mensch. Hij spreekt daarbij van: „Erweiterte
Kanälchen — stellenweise zystisch — mit abgeplatteten Epithelien,
anderswo steckengebliebene Zylinder.quot;

Volhard verklaart de verwijding der tubuli bij de chronische
glomerulonephritis langs functioneelen weg. De normaal functionee-

-ocr page 199-

rende nier vertoont, wat betreft de afscheiding van urinebestand-
deelen, een arbeidsverdeehng tusschen de glomeruh eenerzijds en
het secerneerende gedeelte van het nephron anderzijds. Ten gevolge
evenwel van de hyaline degeneratie boeten de glomeruh steeds meer
van hun arbeidsvermogen in en nemen de tubuluscellen van het
secerneerende gedeelte zooveel mogelijk de werkzaamheden der
glomeruli over. Normaliter wisselen perioden van rust en arbeid in
de tubuluscellen elkaar regelmatig af en keert in de rustperiode de
tubuluscel van een meer afgeplatten tot haar kubischen vorm terug
onder bijna geheele afsluiting van het lumen. Vindt men reeds bij
sterke diurese van een normaal functioneerende nier verwijding van
het lumen der tubuh en afplatting der epitheelcellen, in veel sterkere
mate nog is dit het geval, indien de nierepitheliën zonder rustperiode
regelmatig moeten doorwerken om het bloed van haar schadelijke
bestanddeelen te ontdoen. De cel heeft dan geen gelegenheid om
tot haar kubischen vorm terug te keeren, het lumen der tubuli blijft
verwijd en het epitheel laag. De tijd voor herstel, voor aanmaak van
bij de secretie verbruikt colloïdaal celmateriaal ontbreekt (Vol-
hard). Bovendien bevindt men zich in een circulus vitiosis. Door
het lager worden van het epitheel gaat het Speicherungsvermogen
quantitatief achteruit, hetgeen een vermeerderde afscheiding van
urine met een laag s.g. ten gevolge heeft. De urine gaat isotonisch
met het bloed overeenkomen. Dit laatste geeft aanleiding tot om-
vorming der epitheliën, waardoor het Speicherungsvermogen nog
meer in ongunstigen zin beïnvloed wordt. Ten slotte worden de
tubulusepitheelcellen in vorm en arbeidsprestatie vrijwel gelijk aan
de glomerulusepitheliën (Volhard).

Het is aan de hand van de verkregen resultaten uit de fraaie
onderzoekingen van Oliver, Lund en Seaward Luey,
welke een inzicht geven in de gewijzigde nierstructuur bij de chro-
nische glomerulonephritis van den mensch, dat ik meen de cysteuze
verwijding der tubuh bij de „groote, bleeke nierenquot; van het rund

te kunnen verklaren.

Nam men vroeger vrij algemeen aan, dat bij ondergang van de
glomerulus de bijbehoorende tubulus eveneens ten gronde ging,
gezien de vele atrophische buisjes, welke men in de onmiddellijke
omgeving van de sterk hyaline ontaarde vaatkluwens aantrof, de
wasreconstructies der Amerikanen van de chronisch ontstoken

-ocr page 200-

nieren toonen aan, dat alhoewel er een nauw functioneel verband
bestaat tusschen glomerulus en tubulus, de laatste ook zonder glo-
merulus kan voortbestaan, m.a.w. zij vonden aglomerulaire tubuli
en atubulaire glomeruli, benevens afzonderlijke tubuluscysten. Doch
bovendien blijkt, dat het Hauptstück, dat belangrijke veranderingen
heeft ondergaan in den vorm van atrophic, hypertrophie, dilatatie
en hyperplasie, al deze veranderingen in één nephron kan demon-
streeren. De lengte van het Hauptstück kan daarbij zelfs verdubbelen
en het neemt dan een sterk geslingerd verloop aan. Ten gevolge
van de lengtetoeneming van het Hauptstück zakt het in het merg
uit, waarbij een uitbuiging van de Henle'sche lis plaats vindt, be-
nevens een verschuiving van het dunne gedeelte daarvan.

In verband met het functioneele vermogen van de morphologisch
veranderde tubuli merken de Amerikanen op, dat de diffuse glome-
rulonephritis met vele atrophische buisjes sneller tot het letale einde
voert, dan indien de hypertrophische buisjes op den voorgrond
treden, waaruit zij meenen te mogen concludeeren, dat de hyper-
tropische tubuh, zij het op primitieve wijze de functie van de
glomeruli zouden overnemen. Zij vestigen daarbij de aandacht op
het feit, dat hetgeen zij bij den mensch als pathologisch verschijnsel
waarnemen, bij sommige visschen physiologisch is. Ook de bioloog
Marshall meent, dat onder bepaalde pathologische omstandig-
heden de meer primitieve vorm van het secretieproces in de tubuli
van groot belang is te achten.

Bij een toenemende hyaline degeneratie der glomeruli wordt dus
van de tubuli meer geëischt om de urine-afscheiding regelmatig
voortgang te doen vinden dan in normale nieren. In het begin van
het proces zullen de cellen van het Hauptstück niet onmiddellijk
in staat zijn deze meer gevorderde arbeid te verrichten, omdat de
cellen ten gevolge van de directe toxische inwerking en de ver-
hoogde eisch. in zake hun arbeidsprestatie, gelaideerd geraken. Deze
laideering in den vorm van „trübe Schwellungquot;, „hyalin-tropfige
Entmischungquot;, „hyalin-tropfigequot; degeneratie en tenslotte desqua-
matie ziet men het fraaist aan de cellen van het hoogst ontwikkelde
deel van het nephron, het distale deel van het Hauptstück. Bij
voortschrijding van het proces treedt echter een regeneratie op en
de nieuw gevormde cellen zullen trachten zich aan te passen aan de
gewijzigde eischen wat betreft hun functie. Waren de cellen van

-ocr page 201-

het distale deel van het Hauptstück aanvankelijk slechts ingesteld
op een re-absorptie, bij een toenemende uitschakeling der glomeruli
voor de urinevorming, zullen zij een meer filtreerende functie krijgen.
Er vindt dus een omvorming dezer cellen plaats, doch bovendien zal
bij het in ongereede geraken van vele glomeruli het filtratie-opper-
vlakte zooveel mogelijk op peil gehouden dienen te worden. Aan
deze eisch wordt tegemoet gekomen door verwijding der buisjes en
men ziet optreden cysteus verwijde tubuli met een endotheelachtige
of juister gezegd met een glomerulusepitheelachtige bekleeding.
Doch niet alleen door verwijding der tubuh neemt het filtratie-
oppervlakte na uitschakeling der glomeruli in omvang toe, ook door
een langer worden van het Hauptstück en wel speciaal het cysteuze
gedeelte, vindt vergrooting van het fikratie-oppervlakte plaats,
waarbij het Hauptstück in het merg uitzakt. Bij voortzetting van het
proces ziet men dan ook, dat de cysteuze verwijding der tubuli,
aanvankelijk gelocaliseerd in de centrale bastlaag en het perifere
merg, zich papilwaarts gaat uitbreiden.

Eenerzijds neemt men waar, dat het proximale deel van het
Hauptstück, ten gevolge van de hyaline degeneratie der glomeruli
atrophisch ten onder gaat, anderzijds tracht het distale deel daarvan
door een functioneele regeneratie compensatorisch de urine-afschei-

ding in stand te houden.

Naast deze functioneele regeneratie ziet men slechts in één enkel
geval (43) een morphologische regeneratie, waarbij het bekleedende
epitheel door een poging tot woekering herstel tracht te bewerk-
stelligen.

E. De bloedvaten.

Daar men bij de beschrijving van de „groote, bleeke nierenquot; om-
trent veranderingen aan de bloedvaten zeer weinig vermeld vindt,
laat ik de betreffende literatuur in het kort voorafgaan.

Nieberle zegt dienaangaande: „Ich habe auf das Verhalten
der Gefäsze besonders geachtet, jedoch auszer meist unbedeutenden
hyalinen Quellungen nur eine ziemlich regelmäszige Hypertrophie
der Muscularis feststellen können. Intimaverfettungen und Ver-
dickungen bzw. Auffaserungen der Elastica interna, die charakteris-
tischen Merkmale der menschlichen Arteriosklerose habe ich nie

-ocr page 202-

beobachtet. Also hierin unterscheiden sich die Befunde beim Rind
wesentlich von denen beim Menschen.quot;

Pohen vermeldt bij een door hem beschreven geval van
nephritis chronica indurativa, waarschijnlijk een chronische inter-
stitieele nephritis, alhoewel hij van een glomerulitis spreekt, dat de
wand der middelgroote en kleine arteriën verdikt is. Bij sommige
arteriën „sind die Endothelzellen gewuchert und hegen in mehreren
Schichten übereinander.quot; Naast deze intimawoekering beschrijft
Pohen een onderbreking van de endotheelbekleeding en afge-
stooten endotheelcellen daar ter plaatse.

Ebeling heeft bij zijn onderzoek van de „groote, bleeke
nierenquot; geen veranderingen aan de bloedvaten waargenomen en
ook Kitt vermeldt geen vaatveranderingen bij de nephritis
fibrovesiculosa, de chronische glomerulonephritis van Nieberle.

Primgaard legt bij zijn beschrijving van de „groote, bleeke
nierenquot;, door hem aangeduid als amyloidnephrose, den nadruk op
het feit, dat hij geen veranderingen aan de intima der bloedvaten,
noch verschijnselen van arteriosclerose gevonden heeft.

Nieberle en Gohrs berichten evenmin over vaatverande-
ringen en noch H j ä r r e, noch Andersson vermelden intima-
woekeringen of andere veranderingen aan den vaatwand.

Afgezien dus van de mededeeling van Pohen over verdikking
van den vaatwand, intimawoekering en endotheeldesquamatie, waar-
schijnlijk bij een interstitieele nephritis, wijst slechts Nieberle
op een regelmatige verzwaring van de muscularis en een geringe
hyaline zwelling in den vaatwand.

Na dit korte literatuuroverzicht treft het des te meer, dat in de
door mij beschreven gevallen verschillende vaatveranderingen zeer
duidelijk zijn waargenomen.

In de allereerste plaats wordt in vrijwel alle gevallen een verzwa-
ring van de muscularis gevonden, die zelfs een enkele maal wel zeer
in het oog vallend is (geval 32 en 35). Men krijgt den indruk,
dat de wand van de vaatjes in verband met een bemoeilijkte bloed-
circulatie in de nieren verzwaard is. Men zou dus te doen hebben
met een arbeidshypertrophie.

Naast deze verbreeding van de muscularis, die het beste is waar
te nemen aan de art. interlobulares, vindt men ook meer of minder
duidelijk woekeringen van de intima der art. arciformes (geval 23,

-ocr page 203-

31, 32, 35 en 39). Doch ook de intima van de art. interlobulares
kan deze veranderingen vertoonen, echter mede door het feit, dat
deze vaten kleiner in omvang zijn dan de art. arciformes, zijn de
intimawoekeringen in dezen ook minder opvallend (geval 27, 36
en 40). In zeer ver voortgeschreden gevallen vindt men intima-
woekeringen zoowel van de art. arciformes als van de art. inter-
lobulares (geval 41, 42, 43 en 44).

De intimawoekering is gekenmerkt, doordat zich binnen de elastica
interna, duidelijk zichtbaar gemaakt door kleuring met elastine of
volgens Bravo, in stede van een enkele laag van fijne endotheel-
cellen, op verschillende plaatsen een meerlagige oedemateuze bind-
weefselvermeerdering bevindt. Deze woekeringen vertoonen vaak
een onregelmatige ligging der cellen, terwijl tusschen de cellen fijne
elastische vezeltjes aanwezig kunnen zijn.

De elastica interna, die normaliter een neepjeskapstructuur ver-
toont, kan intact gebleven zijn. Gewoonlijk echter is genoemde
structuur geheel of ten deele verloren gegaan en heeft de elastica
interna een meer gestrekt voorkomen. Of wel de enkelvoudige
elastica interna heeft zich verdubbeld en vertoont het beeld der
„Aufsphtterungquot; (geval 17, 33 en 42), terwijl op andere plaatsen
de elastica interna soms geheel verdwenen is.

De onregelmatig gelegen cellen der woekering vallen door hun
ligging eenigszins op, ten opzichte van de concentrisch gerangschikte
gladde spiercellen. Vaak evenwel ontbreekt ter plaatse van de
oedemateuze bindweefselwoekering de muscularis geheel of ten deele
en staat de elastica interna in rechtstreeksche verbinding met de
elastica externa. Ten gevolge van de aanwezigheid van de intima-
woekering, daar waar de muscularis geheel of ten deele verdwenen
is, blijft de dikte van den vaatwand vrijwel constant. Onder den
invloed van een of ander schadelijk agens schijnt de muscularis te
atrophieeren, doch dank zij de intimawoekering wordt de dikte van
den bloedvaatwand wederom op peil gebracht. De gevallen 33 en
39 demonstreeren op fraaie wijze atrophie van de muscularis van
de art. arciformes en slechts geringe intimawoekering ter plaatse
van de muscularisverdunning. De intimawoekering bezit dus een
reparatorisch karakter, hetgeen in geval 41 goed tot uiting komt.
Ook de art. interlobulares vertoonen intimawoekeringen naast ver-
dunning van de muscularis (geval 40).

-ocr page 204-

Slechts in enkele gevallen werd subintimaal in den wand van
verdikte arterietakjes een weinig vet aangetroffen (geval 16 en 17).

De intimawoekeringen schijnen soms zeer plaatselijk in de bloed-
vaten voor te komen, want in overeenkomstige preparaten was in
het ééne een duidelijke celvermeerdering waar te nemen, terwijl in
het andere de vaatwand van dezelfde arterie geheel intact bleek te
zijn (geval 41). Het ontbreken van vaatveranderingen in de prepa-
raten van een bepaald geval wil dus nog niet zeggen, dat zich in
dat geval geen vaatveranderingen voordoen. De vervaardiging van
een geheele nieuwe serie preparaten van geval 39, waarbij aanvan-
kelijk geen vaatveranderingen waren aangetroffen, toonde dit
duidelijk aan.

Indien men aanneemt, dat de intimawoekeringen een reparatorisch
karakter dragen, tengevolge van het verdwijnen van de muscularis,
dan kan men oogenblikkelijk de vraag stellen, waarom de muscularis,
die aanvankelijk bij de art. interiobulares verzwaard werd, nu op
verschillende plaatsen gaat atrophieeren. Reeds in de met H. E.
gekleurde preparaten kan men waarnemen hoe de wand van het
vas afferens in sommige gevallen duidelijk hyaline verdikt is (geval
25, 33 en 35). Bij kleuring met gentiaanviolet blijkt bovendien, dat
in vele gevallen de wand van de art. interiobulares roodpaars getint
is tegenover het overige weefsel blauwpaars. De vaatwand vertoont
dus het verschijnsel der metachromasie, m.a.w. in den vaatwand
heeft zich amyloid afgezet. Vindt men intimawoekeringen van de
art. interiobulares slechts in enkele, in het algemeen, zeer ver voort-
geschreden gevallen, de amyloidafzetting in den vaatwand der inter-
lobulaire arteriën wordt op veel uitgebreider schaal aangetroffen.
Het is dus mogelijk, dat ten gevolge van de amyloide degeneratie
de muscularis der art. interiobulares gaat atrophieeren, terwijl secun-
dair de intimawoekering het ontstane defect komt herstellen.

Wordt in den wand der art. interiobulares duidelijk amyloid aan-
getoond, de wand van de art. arciformes geeft in geen enkel der
waargenomen gevallen het verschijnsel der metachromasie te zien.
De verdunning, eventueel de verdwijning, van de muscularis der
art. arciformes zal misschien gezocht moeten worden in een ont-
aarding van de vasa vasorum. Door een verminderde voeding van
den vaatwand zou dan plaatselijk atrophie van de muscularis tot
stand kunnen komen.

-ocr page 205-

Terloops zij medegedeeld, dat de waargenomen vaatveranderin-
gen niet alleen bij de „groote, bleeke nierenquot; voorkomen, doch door
mij eveneens werden aangetroffen in een geval van Pyelonephritis
en van interstitieele nephritis, ja zelfs bij oogenschijnlijk geheel nor-
male nieren blijkt intimawoekering aanwezig te kunnen zijn.

De beschreven vaatveranderingen, welke dus niet pathognostisch
zijn voor de „groote, bleeke nierenquot;, zijn in den regel in de ver voort-
geschreden gevallen eerst duidelijk waarneembaar. Ze zijn geheel
van secundairen aard en als gevolg daarvan niet te identificeeren
met de arteriosclerotische vaatveranderingen van den mensch, die
als primair worden beschouwd. Men zal echter niet uit het oog
dienen te verliezen, dat zij ook op dezelfde basis — intoxicatie, in
casu amyloidose — als de overige nierveranderingen kunnen
ontstaan.

De mededeelingen van Primgaard en Hjärre, dat de
veranderingen aan de glomeruli bij de „groote, bleeke nierenquot; van
degeneratieven aard zijn en berusten op een amyloide ontaarding
van de vaatkluwens, terwijl behalve in de nieren het amyloid ook
voorkomt in de bijnieren, milt en lever, waren de directe oorzaak,
dat verschillende kleuringen op amyloid werden toegepast. Van een
tweetal gevallen (43 en 44) konden behalve de nieren ook bijnieren,
milt en lever worden onderzocht.

De kleuring met gentiaanviolet gaf in de gevallen 1—15 geen
metachromasie te aanschouwen, behalve twijfelachtig in den wand
van een vas afferens van geval 13. De gevallen van 16—44, waarbij
tot op heden van een meer of minder duidelijke hyaline verdikking
van den wand der glomeruluscapillairen en van hyaline mantels
rondom de capillairen in het merg is gesproken, vertoonen niet alleen
in hun vaatkluwens en rondom de capillairen in het merg, doch ook
in verschillende gevallen in den wand der art. interlobulares, een
meer of minder uitgebreide, evenwel steeds goed waarneembare
metachromasie.

Ook in den wand der kleine bloedvaatjes en rondom de capillairen
van bijnieren, milt en lever van de gevallen 43 en 44 wordt bij
kleuring met
gentiaanviolet een duidelijke metachromasie waarge-
nomen.

Het resultaat der gentiaanvioletkleuring is in den staat op pag. 191

-ocr page 206-

vermeld, waarbij tevens is aangegeven het al of niet voorkomen
van vaatveranderingen in den vorm van intimawoekering en „Auf-
splitterungquot; van de elastica interna, zulks naar aanleiding van het
reeds gelegde verband tusschen de afzetting van amyloid in den
vaatwand eenerzijds en het optreden van muscularisatrophie en
intimawoekering anderzijds.

Ook bij kleuring met kongorood ziet men kleurverschillen op-
treden ten aanzien van capillair- en vaatwanden.

Andere toegepaste kleuringen op de aanwezigheid van amyloid,
zooals met polychroommethyleenblauw en joodgroen geven echter
geen kleurnuanceering ten opzichte van de capillair- en vaatwanden,
een omstandigheid, waarop ook reeds door Primgaard en later
door H j ä r r e de aandacht is gevestigd. Zij wijzen er echter op,
dat ook bij de amyloidnephrose van den mensch de amyloidreacties
niet altijd even duidelijk en aan variaties onderhevig zijn. Fahr
wijt deze wisselvalligheid der kleurreacties aan de mogelijke wisse-
lende samenstelling van het amyloid, hetgeen immers slechts een
verzamelnaam is voor een hyaline-achtige stof, bestaande uit
chondroïtinezwavelzuur gebonden aan verschillende eiwitlichamen.
Omtrent hyaline en amyloid zegt Fahr: „Ebenfalls noch nicht
geklärt sind die Beziehungen von Amyloid und Hyalin. In allen
Amyloidablagerungen — man sieht dies besonders deutlich an Amy-
loid verödenden Glomerulis — schwindet allmählich die spezifische
Metachromasie des Amyloids und die Masse, die übrigbleibt, verhält
sich in allen Stücken wie Hyahn. Es bestehen zwischen Amyloid
und Hyalin ja zweifellos sehr enge Beziehungen. Dasz das Amyloid
durch regressieve Metamorphose in Hyalin umgewandelt werden
kann, scheint mir sicher; ungeklärt ist dagegen die Frage, ob es
— beim Menschen — auch ein hyalines Vorstadium des Amyloids
gibt.quot;

Uit deze mededeeling van Fahr blijkt duidelijk, dat hyaline
en amyloid geen scherp gescheiden begrippen zijn en dat men zelfs
overgangsstadia verwachten kan. Gewapend met deze wetenschap
behoeft de bevinding, dat de capillairwandverdikking in de vaat-
kluwens, de mantels rondom de capillairen in het merg en de wand
van vele art. interlobulares eensdeels een duidelijke amyloidreactie

vertoonen — metachromasie met gentiaanviolet en kongorood _,

anderdeels niet die kleurnuanceeringen geven, welke men bij kleuring

-ocr page 207-

Verschijnselen van metachromasie

Vaatveranderingen

Geval

Glomeruluscapil-

Rondom capil-

Wand der art.

Art. arci-

Art. inter-

lairen

lairen merg

interlobulares

formes

lobulares

1
2

-

-

-

-

-

3

_

_

Intwk.1)

4

Intwk.

5

6

—•

7

8

9

_

10

11

12

13

twijfelachtig

_

_

wand vas afferens

14

15

16

gering

gering

zeer duidelijk

\ Intwk.
} Aufspl.

-

17

gering

gering

zeer gering

Aufspl.»)

18

matig

merg onvoldoende
aanwezig

zeer gering

Intwk.

-

19

zeer gering

zeer gering

zeer gering

20

matig

matig

21

gering

gering

zeer gering

22

gering

matig

23

gering

merg onvoldoende
aanwezig

-

Intwk.

-

24

matig

matig

-

-

25

gering

matig

gering

-

-

26

27

28

gering
duidelijk
duidelijk

gering
duidelijk
zeer gering

duidelijk
duidelijk

-

Intwk,

29

duidelijk

gering

gering

30

31

gering
duidelijk

gering
duidelijk

_

Intwk.

32

duidelijk

duidelijk

gering

Intwk.
S Intwk.
( Aufspl.

33

zeer duidehjk

zeer duidelijk

gering

Aufspl,

34

duidelijk

duidelijk

matig

_

35

duidelijk

matig

duidelijk

Intwk.

36

duidelijk

duidelijk

duidelijk

Intwk.

37

duidelijk

matig

38

duidelijk

duidelijk

matig

gt; Intwk.

39

duidelijk

gering

matig

( Aufspl.

__

40

duidelijk

duidelijk

matig

Intwk.

41

duidelijk

duidelijk

Intwk.
S Intwk.

Intwk.
ƒ Intwk.

42

duidelijk

gering

gering

^ Aufspl.

1 Aufspl.

43

duidelijk

matig

duidelijk

Intwk.

Intwk.

44

duidelijk

matig

matig

Intwk.

Intwk.

Intimawoekering.
') Aufsphtterung.

-ocr page 208-

met polychroommethyleenblauw, joodgroen e.d. kan aantreffen, geen
groote verwondering te verwekken.

Het is dus op grond van de resultaten van mijn onderzoek en van
bovengenoemde overwegingen gerechtvaardigd om de tot dusver
als hyaline aangeduide ontaardingen als amyloidose te beschouwen.

III. Resumé.

1.nbsp;De acute glomerulonephritis, zooals men die bij den mensch
kent, is bij het rund als zoodanig nog niet gevonden.

2.nbsp;Aan de bloedledigheid der vaatkluwens bij slachtrunderen kan
niet die beteekenis worden toegekend als aan de ischaemie der
glomeruli bij den mensch; geheel zonder waarde is deze bevinding
echter niet.

3.nbsp;De in de jongere stadia van de „groote, bleeke nierenquot; waar-
genomen kernrijkdom der glomeruli eischt nadere studie, alvorens
men van proliferatie spreken mag.

4.nbsp;Regelmatig worden aan de vaatkluwens synechiën en periglo-
merulaire infiltraten waargenomen, naast degeneratieve verschijn-
selen en desquamatie van endo- en epitheel.

5.nbsp;De hyaline verdikte capillairwanden, zoowel in de vaatkluwens
als in het merg, vertoonen bij kleuring met gentiaanviolet en kongo-
rood metachromasie, hetgeen wijst op amyloid.

6.nbsp;De degeneratieve veranderingen aan het tubulussysteem be-
ginnen bij voorkeur in het distale deel van het Hauptstück, gelegen
in de centrale bastlaag en het perifere merg.

7.nbsp;De cysteuze verwijding der tubuli wordt bijna zonder uitzon-
dering het eerst waargenomen aan het distale deel van het Haupt-
stück, gelegen in de centrale bastlaag en het perifere merg.

8.nbsp;Bij voortschrijding van het proces breidt de cysteuze verwijding
der tubuli zich uit in de richting van de papil.

9.nbsp;De cysteuze verwijding beperkt zich hoofdzakelijk tot het
distale deel van het Hauptstück en is het sterkst en het uitgebreidst
aan de buisjes gelegen in het perifere merg.

10.nbsp;In het lumen der cysteus verwijde buisjes vindt men steeds
een homogene hyaline massa.

11.nbsp;Afgezien van een geringe verwijding van het proximale deel
van het Hauptstück kan van een cysteuze ontaarding van dit
tubulusgedeelte niet gesproken worden.

-ocr page 209-

12.nbsp;De uitgebreide cysteuze verwijding der tubuli moet beschouwd
worden als een functioneele regeneratie, ten gevolge van het ten
deele uitschakelen der glomeruh bij de urinevonming.

13.nbsp;De degeneratieve vetinfiltratie vindt bij voorkeur plaats in
de gedegenereerde epitheelcellen van het Hauptstück, benevens in
de verdikte capillairwanden, zoowel in de vaatkluwens als in het
merg.

14.nbsp;Verzwaring van de muscularis der arteriën, vooral van de art.
interlobulares, wordt regelmatig waargenomen; daarnaast echter ziet
men plaatselijk atrophic der muscularis optreden, waarschijnlijk ten
gevolge van amyloidafzetting in den vaatwand.

15.nbsp;In verband met de muscularisatrophie der arteriën dragen de
optredende intimawoekeringen een reparatorisch karakter.

16.nbsp;De, in de ver voortgeschreden gevallen, waargenomen intima-
woekeringen en veranderingen aan de elastica interna zijn niet speci-
fiek voor de „groote, bleeke nierenquot;; ze komen ook voor bij pyelo-
nephritis, interstitieele nephritis en zelfs bij geheel normaal schij-
nende nieren.

-ocr page 210-

HOOFDSTUK VI.

SAMENVATTING EN CONCLUSIES.

*

Wanneer we nu trachten op grond van de verkregen resultaten
bij dit onderzoek en van de literatuurgegevens, een oordeel uit te
spreken over het wezen van de „groote, bleeke nierenquot; bij het rund,
dan lijkt de keus tusschen amyloidose resp. amyloidnephrose en
chronische glomerulonephritis op het eerste gezicht niet moeilijk,
immers in alle gevallen met duidelijke macroscopische veranderingen
(16—44) werd een min of meer uitgebreide amyloidafzetting
in de glomeruli, in het niermerg en vaak ook in vaatwanden aange-
toond, terwijl in enkele gevallen, waarbij daartoe gelegenheid be-
stond (43 en 44) ook in andere organen amyloid werd gevonden
(bijnier, milt, lever). Een vergelijking met de amyloidnephrose van
den mensch leert echter, dat de als regel belangrijke, diffuse bind-
weefselvermeerdering van het interstitium van het rund bij den
mensch niet voorkomt; ongetwijfeld wordt hierdoor het groote ver-
schil in de chronische gevallen bij rund en mensch in hoofdzaak
bepaald. Wel zou men nu met Primgaard kunnen aannemen,
dat het gedrag van het interstitieele bindweefsel door inwerking
van dezelfde toxinen wordt veroorzaakt, die ook voor de glomerulus-
veranderingen aansprakelijk zijn, maar het wordt toch practisch on-
mogelijk om een dergelijk proliferatieproces als een onderdeel van
een nephrose op te vatten.

Als vaststaand mag hier in de eerste plaats worden geconstateerd,
dat een dergelijke langdurige, actieve vermeerdering van het inter-
stitieele bindweefsel bij de amyloidnephrose van den mensch niet
bekend is en dat men hier zeker niet te doen heeft met een
secundaire
nieuwvorming, zooals Hjärre meent. Van beteekenis is in dit
opzicht geval 36 met zeer geringe interstitieele veranderingen bij

-ocr page 211-

een overigens uitgebreide verandering der glomeruli. Hieruit volgt,
dat de gewoonlijk optredende, uitgebreide interstitieele veranderin-
gen niet per se behoeven samen te gaan met de bekende glomerulus-
afwijkingen, waardoor het secundaire karakter tevens weerlegd is.
Of men dit afwijkende geval moet toeschrijven aan andere toxinen,
dan wel aan een andere „Reaktionslagequot; is natuurlijk niet uit te
maken.

Wij kunnen dus reeds zeggen, dat deze nieraandoening bij het
rund zich onderscheidt van de amyloidnephrose van den mensch,
doordat zij vrijwel steeds een diffuse, actieve proliferatie van het
interstitieele bindweefsel vertoont, welke slechts plaatselijk in oude
gevallen een rustend karakter aanneemt.

De plaatsbepaling van deze verandering ten opzichte van een
interstitieele nephritis is uiteraard zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk,
omdat de aanwezigheid van infiltraatcellen in het bindweefsel van
de „groote, bleeke nierenquot; gedeeltelijk of misschien geheel een ge-
volg kan zijn van de glomerulusveranderingen. Immers ook bij de
amyloidnephrose van den mensch komen zij voor en hier zal wel
niemand op grond van deze bevinding van een interstitieele nephritis
willen spreken. Toch kan men zich bij het bekijken van deze gevallen
nooit losmaken van den indruk, dat bij het rund parallel met de
overige afwijkingen zich een interstitieele nephritis ontwikkelt, al
zal men objectief niet in staat zijn, deze met zekerheid van de zeer
ingewikkelde veranderingen te extrapoleeren.

Naast de omstandigheid, dat de interstitieele veranderingen, zoo-
als boven aangetoond, een zelfstandig karakter kunnen bézitten, mag
men m.i. als een belangrijke steun voor deze opvatting beschouwen
het feit, dat men in jonge gevallen ook reeds vrij omvangrijke inter-
stitieele infiltraties kan aantreffen. Of men dit argument zal mogen
gebruiken, hangt af van het feit of men gerechtigd is de beschreven
gevallen van de eerste groep als werkelijk tot dit onderzoek be-
hoorende, te aanvaarden. Het lijkt mij beter de bespreking hiervan
Voorloopig uit te stellen tot ook de overige veranderingen aan de
orde zijn geweest.

In de eerste plaats de veranderingen aan de glomeruh. Deze
Vertoonen in de gevallen 16—44 in hoofdzaak degeneratieve veran-
deringen, namelijk hyaliniseering van, resp. amyloidafzetting in vaat-

-ocr page 212-

lussen, in vele gevallen gecombineerd met degeneratieve vetinfiltratie
en een verminderde vitaliteit (degeneratie) en desquamatie van
endo- en epitheelcellen. Hiernaast treden een viertal andere afwij-
kingen op: verminderde bloedrijkdom bij openstaande capillairen,
synechiën, een wisselende celrijkdom in de vaatkluwens en peri-
glomerulaire infiltratie. Deze veranderingen kan men niet begrijpen
als uitingen van een degeneratief ziekteproces; zelfs worden de
openstaande capillairen bij den mensch, ongeacht de beteekenis
ervan, als een integreerend verschijnsel van de glomerulitis be-
schouwd. Ook het optreden van synechiën kan -m.i. moeilijk anders
dan als een gevolg van een ontsteking worden begrepen. De cel-
rijkdom vormt een factor, waarvan de beteekenis veel moeilijker is
te interpreteeren, vooral sinds Kits van Waveren op den
schijnbaren celrijkdom in de vaatkluwens van de glomeruli bij den
mensch heeft gewezen. Te meer moet ik hier het karakter van ont-
stekingsverschijnsel buiten beschouwing laten, omdat het mij nimmer
gelukt is, ook in de jonge gevallen, polymorphkernige leucocyten
met behulp van de oxydasereactie aan te toonen.

Intusschen meen ik erop te mogen wijzen, dat als geheel de
glomerulusveranderingen niet als een degeneratief proces kunnen
worden verklaard, hoezeer degeneratieve veranderingen het beeld
kunnen overheerschen. Men zou dit aldus kunnen formuleeren, dat
ook in de oude gevallen de degeneratieve processen aan de glomeruli
steeds een ontstekingsinslag vertoonen in den vorm van synechiën,
celrijkdom en periglomerulaire infiltratie. Ook hier zal het gedrag
van de jongste gevallen een steun aan deze opvatting kunnen geven.

Wat de veranderingen aan de tubuli betreft, deze komen in hoofd-
zaak overeen met die van de amyloidnephrose bij den mensch: de
„hyalin-tropfigequot; degeneratie en de cysteuze uitzetting vooral in het
distale deel van het Hauptstück. Ongetwijfeld dragen de recente
onderzoekingen van Oliver en haar medewerkers er in belang-
rijke mate toe bij het wezen der cysteuze veranderingen te begrijpen.
Hoewel deze onderzoekingen bij de chronische glomerulonephritis
van den mensch zijn gedaan, is er geen enkele reden om te ver-
wachten, dat zij niet zouden gelden voor andere nieraandoeningen,
waarbij de glomeruli eveneens progressief functioneel ten onder
gaan, te meer omdat bij de „groote, bleeke nierenquot; van het rund de

-ocr page 213-

veranderingen zich langzaam ontwikkelen en dus voor een compen-
satoire regeneratie de gelegenheid gunstig zal zijn. Ik meen mij dan
ook voorloopig bij de algemeene strekking van deze onderzoekingen
te mogen aansluiten. Aangezien de veranderingen van de tubuli voor
het wezen van de geheele nieraandoening niet van principieele be-
teekenis zijn, kunnen zij bij deze bespreking verder achterwege
blijven.

De vaatveranderingen in den vorm van amyloidafzetting, plaat-
selijke intimawoekering, plaatselijk verdwijnen van de muscularis
en woekering van de elastica interna vallen m.i. hoofdzakelijk onder
de amyloidose. Het locaal verdwijnen van de muscularis, waarvoor
waarschijnlijk voedingsstoornissen van den vaatwand aansprakelijk
zijn en daarnaast de amyloidafzetting om kleine bloedvaatjes, doen
vermoeden, dat ook de vasa vasorum af en toe in dit proces betrok-
ken geraken. De intimawoekering en de veranderingen van de
elastica interna zouden dus mogelijk als een reparatorisch antwoord
op deze media-atrophie te beschouwen zijn.

Merkwaardig blijft het, dat vroegere onderzoekers deze vaatver-
anderingen (behalve een diffuse verzwaring van de muscularis) niet
hebben gezien.

Ten slotte rest ons nog de bespreking van de jonge gevallen

(1_15). Bestaan er gronden, waarop het aannemelijk te maken

is, dat verschillende van deze gevallen als jonge vormen van de
„groote, bleeke nierenquot; mogen worden beschouwd?

Naar mijn meening komen hiervoor direct een viertal gevallen,
n.1. 11, 12, 13 en 14, in aanmerking, op grond van de omstandig-
heid, dat in deze gevallen hyaline, eventueel celarme gedeelten in de
vaatkluwens der glomeruli en in het niermerg voorkomen, dus op die
plaatsen waar men in de klassieke gevallen het amyloid aantreft.
Hoewel dit hyaline geen amyloidreacties vertoonde, (twijfelachtig
in den wand van een vas afferens in geval 13) werd wel op deze
plaatsen een positieve vetkleuring verkregen, die men naast het
amyloid herhaaldelijk vindt, en ook door Andersson bij experi-
menteele amyloidose bij het rund is waargenomen. Men heeft hier
dus met zeer groote waarschijnlijkheid jonge gevallen van de
..groote, bleeke nierenquot;, waarbij het hyaline op de klassieke plaatsen

-ocr page 214-

aanwezig nog geen amyloidreactie geeft. Is deze zienswijze juist,
dan volgt uit de overigens in deze vier gevallen waargenomen af-
wijkingen, dat deze hyaline veranderingen niet primair zijn, althans
zich blijkbaar pas ontwikkelen in nieren, die diffuse en oudere ont-
stekingsveranderingen aan de glomeruli vertoonen, waarbij zelfs ge-
val 12 halvemaantjes te zien geeft.

Alvorens hierop in te gaan, willen wij de overige gevallen van
deze groep nader bekijken. Zij vertoonen alle glomerulusverande-
ringen van ontstekingachtig karakter (kapselverzwaring met cellige
infiltratie, synechiën, celrijke vaatkluwens, degeneratie), in zooverre
verschillend van den mensch, dat polymorphkernige leucocyten niet
konden worden aangetoond. In tegenstelling met de gegevens uit
de literatuur komen wij dus tot de bevinding, dat de nieren bij het
rund onder invloed van verschillende toxische prikkels blijkbaar
veelvuldig reageeren met een ontstekingachtige verandering o.a.
van de glomeruli.

Afgezien ervan of deze gevallen zich al dan niet tot de klassieke
„groote, bleeke nierenquot; zouden kunnen ontwikkelen, is deze bevin-
ding van de allergrootste beteekenis. Immers wanneer de rundernier
op intoxicaties met ontstekingachtige glomerulusveranderingen ant-
woordt, zullen deze stellig ook deel uitmaken van de veranderingen
bij amyloidose van de nier.

Bij de zoo juist besproken gevallen 11, 12. 13 en 14 ziet men nu,
dat de ontstekingachtige veranderingen blijkbaar aan de amyloid-
afzetting voorafgaan. Dit verwondert nu niet meer: ontstekings-
verschijnselen en amyloidafzetting zijn twee onafhankelijk van elkaar
optredende gevolgen van bepaalde chronische intoxicaties bij het
rund. Het spreekt vanzelf, dat men in het verdere verloop van de
ontwikkeling van deze nierafwijking de beide oorspronkelijke com-
ponenten niet meer in hun beteekenis kan onderkennen of scheiden.
Het komt mij voor. dat door deze zienswijze in de controverse
amyloidose — chronische glomerulonephritis. de tegenstelling groo-
tendeels verdwijnt.

De vraag of bij de ontwikkeling van de ..groote. bleeke nierenquot;
steeds de ontstekingachtige veranderingen voorafgaan, is uit het
kleine materiaal van dit onderzoek niet af te leiden. Andersson
heeft bij zijn geval van experimenteele amyloidose deze veranderin-
gen niet beschreven. Hierbij zij tevens opgemerkt, dat een amyloidose

-ocr page 215-

verwekt door inspuiting met vogeleiwit nog heel iets anders is dan
een spontaan geval, zoodat voor de nieren van zijn proefdier even-
min met zekerheid zou kunnen worden voorspeld, dat zij zich tot
„groote, bleeke nierenquot; zouden ontwikkelen, zooals dit voor de
meeste van mijn jonge gevallen mag worden aangenomen.

Onderzoek van een groot aantal nieren, als van mijn eerste 15
gevallen, zal hierop het antwoord kunnen geven; een experimenteel
onderzoek lijkt mij voor dit doel te eenzijdig. Men kan er slechts
mee bewijzen, dat het bij het rund gemakkelijk tot amyloid-

afzettingen komt.

Over de interstitieele veranderingen werd reeds eerder gesproken.
Met behulp van geval 36, waarbij een chronische afwijking der
glomeruli met amyloidafzetting en slechts heel weinig interstitieele
veranderingen werden gevonden, kon de meening worden weerlegd,
dat interstitieele veranderingen steeds secundair zijn. In de eerste
15 gevallen treden deze interstitieele veranderingen niet op den
voorgrond, hoewel zij principieel meestal wel aanwezig zijn. Gezien
de bevindingen aan de glomeruli ligt het voor de hand te ver-
wachten, dat zij ook in het kader van de ontstekingachtige reactie
van de rundernier bij intoxicaties thuis behooren, zooals Prim-
gaard blijkbaar vermoedde, toen hij de meening uitsprak, dat
de interstitieele veranderingen door dezelfde oorzaak als het amyloid

zouden ontstaan.

Overigens mag men verwachten, dat gezien de uiteenloopende
intoxicatie-processen, als gevolg waarvan de „groote, bleeke nierenquot;
optreden, er een zekere wisseling in de verhouding der beide groepen
van nier^^eranderingen waarschijnlijk is, welke ook in de beschrijving
der afzonderlijke gevallen tot uiting komt.

Op grond van mijn onderzoek kom ik tot de navolgende
conclusies:

1.nbsp;De „groote, bleeke nierenquot; bij het rund zijn een voor deze dier-
soort specifieke ziekelijke afwijking, bestaande uit ontsteking-
achtige veranderingen aan glomeruli en interstitium en degene-
ratieve veranderingen, voornamelijk amyloidafzetting in glomeruli.
niermerg en soms in vaatwanden.

2.nbsp;Voor zoover uit het onderzoek van mijn jonge gevallen is af te

-ocr page 216-

leiden, gaan de ontstekingachtige veranderingen aan de amyloid-
afzetting vooraf.

3. De in de literatuur gebezigde benamingen voor de „groote, bleeke
nierenquot;: chronische glomerulonephritis (Nieberle), amyloi-
dose (Primgaard, Hjärre en Andersson) en ne-
phritis fibrovesiculosa (Kitt) duiden slechts onderdeelen van
het ziekteproces aan.

-ocr page 217-

GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

1.nbsp;Andersson, A., On amyloidosis of the kidneys in cattle. Skandinavisk

Vet. Tidskr. 26, pag. 241, 1936.

2.nbsp;Anikin, A. W., Zur Streitfrage der Farbstoffspeicherung und Aus-

scheidung in der Niere. Zeitschr. f. Zellforschung und mikrosk. Anat.
Bd. 6, pag. 541, 1928.

3.nbsp;A s c h o f f, L., Pathologische Anatomie. Ein Lehrbuch für Studierende und

Ärzte. Bd. 1 und 2, Aufl. 4, Jena 1919.

4.nbsp;B a e h r, G., Über experimentelle Glomerulonephritis (Ein Beitrag zur Lehre

der Schrumpfniere). Zieglers Beiträge Bd. 55, pag. 545, 1913.

5.nbsp;B e i t z k e imd S e i t z, Untersuchungen über die Ätiologie der Kriegs-

nephritis. Berl. klin. Wochenschr. 53, pag. 1313, 1916.

6.nbsp;Borst, J. G. G., Over experimenteele diffuse glomerulonephritis. Acad.

proefschr. 1929.

7.nbsp;Braus, H., Anatomie des Menschen. Ein Lehrbuch für Studierende und

Ärzte. Bd. 2, Würzburg 1923.

8.nbsp;Gl aus ze n. Ein Beitrag zur Kenntnis der diffusen Glomerulonephritis

bei unseren Haustieren. Zeitschr. f. Fleisch- und Milchhyg. Jhrg. 29,
pag. 273, 1929.

9.nbsp;Danisch, Über Amyloidschrumpfnieren. Verhandl. d. Deutsch, path.

Gesellsch. Tag. 20, pag. 307, 1925.

10.nbsp;Ebeling, H., Über die chronische diffuse Glomerulonephritis des Rindes.

Deutsch. Tierärzd. Wochenschr. Jhrg. 33, pag. 763, 1925.

11.nbsp;Ellenberger, W., Handbuch der vergleichenden mikroskopischen Ana-

tomie der Haustiere. Bd. 2, Berlin 1911.

12.nbsp;Emmerich und Domagk, Über experimentelle Schrumpfniere. Ver-

handl. d. Deutsch, path. Gesellsch. Tag. 20, pag. 418, 1925.

13.nbsp;Fahr, Th., Können wir die Nierenerkrankungen nach ätiologischen Ge-

sichtspunkten einteilen? Virch. Arch. Bd. 210, pag. 277, 1912.

14.nbsp;- Über maligne Nierensklerose (Kombinationsform). Centrbl. f. allg.

Path, und Path. Anat. Bd. 27, pag. 481, 1916.

15.nbsp;- über herdförmige Glomerulonephritis. Virch. Arch. Bd. 225, pag. 24,

1918.

16.nbsp;- über Nephrosklerose. Virch. Arch Bd. 226, pag. 119, 1919.

17.nbsp;- Pathologische Anatomie des Morbus Brightii. Handbuch der speziel-

len pathologischen Anatomie und Histologie, herausgegeben von
Henke und Lubarsch. Bd. 6, Tl. 1, Berlin 1925.

-ocr page 218-

18.nbsp;- Zur Pathogenese der akuten Glomerulonephritis. Deutsch, med.

Wochenschr. 52, pag. 735, 1926.

19.nbsp;- Pathologische Anatomie des Morbus Brightii. Handbuch der speziel-

len pathologischen Anatomie und Histologie, herausgegeben von
Henke und Lubarsch. Bd. 6, Tl. 2, Berlin 1934.

20.nbsp;Gierke, E. v., Herstellung von Dauerpräparaten mit Oxydasereaktion.

Centrbl. f. allg. Path, und Path. Anat. Bd. 27, pag. 318, 1916.

21.nbsp;Gräff, S., Ein Anweisung zur Herstellung von Dauerpräparaten bei An-

wendung der Naphtholblau Oxydasereaktion mit einigen Bemerkungen
zur Theorie und Technik der Reaktion. Centrbl. f. allg. Path, und
Path. Anat. Bd. 27. pag. 313, 1916.

22.nbsp;- Untersuchungen über das Verhalten der Leukozyten im Glomerulus-

gebiet bei der akuten Glomerulonephritis. Deutsch, med. Wochen-
schr. 42, pag. 1092, 1916.

23.nbsp;- Über die Vorgänge im Beginn der Glomerulonephritis. Verhandl. d.

Deutsch, path. Gesellsch. Tag. 21. pag. 421. 1926.

24.nbsp;G r e g o r M c L e o n le. The finer histology of the normal glomerulus.

The Americ. Journ. o. Path. Vol. 5. Numb. 6. pag. 545. 1929.

25.nbsp;- The cytological changes occuring in the glomerulus of clinical glo-

merulonephritis. The Americ. Journ. o. Path. Vol. 5. Numb. 6. pag.
559, 1929.

26.nbsp;Gross. W., Frische Glomerulonephritis (Kriegsniere). Zieglers Beiträge

Bd. 65, pag. 387, 1919.

27.nbsp;G r u b e r. B., Entwicklungsstörungen der Nieren und Harnleiter. Handbuch

der speziellen pathologischen Anatomie und Histologie, herausgegeben
von Henke und Lubarsch. Bd. 6, Tl. 1. Berlin 1925.

28.nbsp;Henschen, F.. Hamorgane. Spezielle pathologische Anatomie der Haus-

tiere. herausgegeben von Joest. Bd. 3, Hälfte 1, Beriin 1923.

29.nbsp;Herxheim er, G.. Über die sogenannte hyaline Degeneration der Glo-

meruli der Niere. Zieglers Beiträge Bd. 45. pag. 253. 1909.

30.nbsp;- Über das pathologisch-anatomische Bild der ..Kriegsnephritisquot;. Deutsch.

med. Wochenschr. Jhrg. 42, pag. 869, 1916.

31- - Nierenstudien. Über Anfangsstadien der Glomerulonephritis. Zieglers

Beiträge Bd. 64, pag. 454. 1918.

32.nbsp;H i r s c h s t e i n, Zur Entstehung der Nierenerkrankungen im Felde.

Berl. klin. Wochenschr. Jhrg. 53. pag. 1045, 1916.

33.nbsp;Hjärre, A.. Über das Vorkommen der Amyloiddegeneration bei Tieren.

Acta Path, et Microbiol. Scandinav. Supplem. XVI 1933.

34.nbsp;Hückel, R.. Über eine seltene Form von frischester Glomerulonephritis.

Virch. Arch. Bd. 268. pag. 395. 1928.

35nbsp;.--Beitrag zu den Veränderungen im Beginn der diffusen Glomerulo-

nephritis. Virch. Arch. Bd. 271. pag. 211, 1929.

36.nbsp;Hue ter. Über Amyloid der Glomeruli. Centrbl. f. allg. Path, und Path.

Anat. Bd. 19. pag. 961, 1908.

-ocr page 219-

37.nbsp;Hülse, W.. Zu Volhards Lehre von der akuten diffusen Glomerulo-

nephritis. Deutsch, med. Wochenschr. Jhrg. 46, pag. 1244, 1920.

38.nbsp;Hutyra, F. v., und Marek, J., Spezielle Pathologie und Therapie der

Haustiere. Bd. 1 Aufl. 5, Jena 1920.

39.nbsp;Jores, L. Über die Arteriosklerose der kleinen Organarterien und ihre

Beziehungen zur Nephritis. Virch. Arch. Bd. 178, pag. 367, 1904.

40.nbsp;Jung mann. P., Über akute Nierenerkrankungen bei Kriegsteilnehmern.

Deutsch, med. Wochenschr. Jhrg. 42, pag. 967, 1916.

41.nbsp;- Über akute Nierenerkrankungen bei Kriegsteilnehmern. Zeitschr. f. klin.

Med. 84, pag. 1. 1917.

42.nbsp;K a h 1 d e n, C. v.. Die Aetiologie und Genese der akuten Nephritis. Zieglers

Beiträge Bd. 11, pag. 441, 1892.

43.nbsp;K a y s e r, C, Beiträge zur Kenntnis der Kriegsnephritis. Berl. klin. Wochen-

schr. Jhrg. 53, pag. 1043, 1916.

44.nbsp;Kits van Waveren, E., Over de anatomie en histologische diagnostiek

van glomerulonephritis. Acad. proefschr. 1935.

45.nbsp;K i 11, T h., Lehrbuch der pathologischen Anatomie der Haustiere. Für

Tierärzte und Studierende der Tiermedizin. Bd. 3, Aufl. 5, Stuttgart
1927.

46.nbsp;K o c h. F., Vergleichende klinische und pathologisch-anatomische Unter-

suchungen zum Morbus Brightii. Krankheitsforschung Bd. 4, pag. 177,
1927.

47.nbsp;- Vergleichende klinische und pathologisch-anatomische Untersuchungen

zum Morbus Brightii. Krankheitsforschung Bd. 4, pag. 32 L 1927.

48.nbsp;- Vergleichende klinische imd pathologisch-anatomische Untersuchungen

zum Morbus Brightü, Krankheitsforschung Bd. 5, pag. 167, 1927.

49.nbsp;- Vergleichende klinische imd pathologisch-anatomische Untersuchungen

zum Morbus Brightii. Krankheitsforschung Bd. 5, pag. 426, 1927.

50.nbsp;Krehl, L., Pathologische Physiologie. Aufl. 19, Leipzig 1920.

51.nbsp;K u c z y n s k i, M. H., Nephritisstudien. Virch. Arch. Bd. 227, pag. 186, 1920.

52.nbsp;_ Von den ersten Anfängen und der Heilung der Glomerulonephritis.

Krankheitsforschung Bd. 1, pag. 287, 1925.

53.nbsp;Kuczynski, M. H. und Dosquet, H., Zweiter anatomischer Beitrag

zur Pathogenese der Glomerulonephritis. Krankheitsforschung Bd. 3,
pag. 201. 1926.

54.nbsp;Kutsch era—Aichbergen, H. Über die Pathogenese der diffusen

chronischen Glomerulonephritis. Zeitschr. f. klin. Med. Bd. 117,
pag. 233, 1931.

55.nbsp;L a n g h a n s, T h., Ueber die Veränderungen der Glomeruli bei der

Nephritis nebst einigen Bemerkungen über die Entstehung der Fibrin-
cylinder. Virch. Arch. Bd. 76. pag. 85, 1879.

56.nbsp;- Ueber die entzündlichen Veränderungen der Glomeruli und die akute

Nephritis. Virch. Arch. Bd. 99, pag. 193, 1885.

57.nbsp;_ Ueber die entzündlichen Veränderungen der Glomeruh. Virch. Arch.

Bd. 112, pag. 1. 1888.

-ocr page 220-

58.nbsp;Löhlein, M., Über die entzündlichen Veränderungen der Malpighi'schen

Rörperchen der Nieren. Verhandl. d. Deutsch, path. Gesellsch. in
Stuttgart 1906. Centrbl. f. allg. Path, und Path. Anat. Bd. 17,
pag. 886, 1906.

59.nbsp;- Über die entzündlichen Veränderungen der Glomeruli der menschlichen

Nieren und ihre Bedeutung für die Nephritis. Arbeiten a. d. path. Instit,
zu Leipzig H. 4, 1907.

60.nbsp;- Bemerkimgen zur sogenannten „Feldnephritisquot;. Med. Klin. 12, pag.

922, 1916.

61.nbsp;- Über Schrumpfnieren. Zieglers Beiträge Bd. 63, pag. 570, 1917.

62.nbsp;- Zur Pathogenese der Nierenkrankheiten. Deutsch, med. Wochenschr.

Jhrg. 44, pag. 851, 1918.

63.nbsp;- Bemerkungen zu Th. Fahr Mitteilung „Über herdförmige Glomerulo-

nephritisquot;. Virch. Arch. Bd. 226, pag. 178, 1919.

64.nbsp;Lubarsch, O., Über die pathologischen Ablagerungen in den Nieren.

Handbuch der speziellen pathologischen Anatomie und Histologie, her-
ausgegeben von Henke und Lubarsch. Bd. 6, Tl. 1, Berlin 1925.

65.nbsp;Mertz, A., Über die quantitativen Zellverhältnisse der GlomeruU bei

Glomerulonephritis. Centrbl. f. allg. Path, und Path. Anat. Bd. 29,
pag. 321, 1918.

66.nbsp;M ö 11 e n d o r f, v.. Einige Beobachtungen über den Aufbau des Nieren-

glomerulus. Zeitschr. f. Zellforschimg und mikrosk. Anat. Bd. 6,
pag. 441, 1927.

67.nbsp;- Stöhr's Lehrbuch der Histologie. 1933.

68.nbsp;Müller, F., Über Morbus Brightii. Verhandl. d. Deutsch, path. Gesellsch.

in Meran 1905. Centi-bl. f. allg. Path, und Path. Anat. Bd. 16,
pag. 805, 1905.

69.nbsp;M u n k. F., Zur Pathogenesis der nephrotischen Schrumpfniere. Virch. Arch.

Bd. 226. pag. 81, 1919.

70.nbsp;- Über die „interstitielle Nephritisquot;, ihre Bedeutung bei der Scharlacher-

krankung („Scharlachnephritisquot;) und ihr Vorkommen bei hämorrhagi-
schen Pocken. Virch. Arch. Bd. 227, pag. 210, 1920.

71.nbsp;Nauwere k, C., Beiträge zur Kenntnisse des Morbus Brightii. Zieglers

Beiträge Bd. 1, pag. 1, 1886.

72.nbsp;Nieberle, K., Über die interstitielle Herdnephritis des Rindes. Zeitschr.

f. Fleisch- und Milchhyg. Jhrg. 31, pag. 295, 1921.

73.nbsp;- Über die diffuse Glomerulonephritis des Rindes. Arch. f. wissenschl.

und prakt. Tierheilk. Bd. 47, pag. 218, 1921—1922.

74.nbsp;- Zur Kenntnis der akuten diffusen Glomerulonephritis. Berl. Tierärztl.

Wochenschr. Jhrg. 45, pag. 196, 1929.

75.nbsp;Nieberle, K. und Gohrs, P., Lehrbuch der speziellen pathologischen

Anatomie der Haustiere, Jena 1931.

76.nbsp;Oberling, Gh., Morphologie et physiologie comparées des néphrites.

Annal. d'Anat. path, médico-chirurg. Tome 1, pag. 217, 1924.

-ocr page 221-

77.nbsp;Oliver, I. and Lund, E. M., Plastic studies in abnormal renal architec-

ture'. Arch. o. Path. Vol. 15, pag. 755, 1933.

78.nbsp;Oliver, J. and S e a w a r d L u e y. A., Plastic studies in abnormal renal

architecture. Arch. o. Path. Vol. 18, pag. 777, 1934.

79.nbsp;- Plasüc studies in abnormal renal architecture. Arch. o. Path. Vol. 19,

pag. 1. 1935.

80.nbsp;O s t e r t a g, R. v., Handbuch der Fleischbeschau für Tierärzte, Ärzte und

Richter. Bd. 1, Aufl. 7 und 8, Stuttgart 1922.

81.nbsp;Pässler und Heineke, Versuche zur Pathologie des Morbus Brighüi.

Verhandl. d. Deutsch. Path. Gesellsch. in Meran 1905. Centrbl. f. allg.
Path, und Path. Anat. Bd. 16, pag. 804, 1905.

82.nbsp;Pohen, C., Ein Fall von Nephritis chronica indurativa bei einer an

Lungentuberkulose erkrankten Kuh. Deutsch. Tierärztl. Wochenschr.
Jhrg. 32, pag. 485, 1924.

83.nbsp;Pon f ick. Über Morbus Brightii. Verhandl. d. Deutsch. Padi. Gesellsch.

in Meran 1905. Centrbl. f. allg. Path, und Path. Anat. Bd. 16, pag. 804,
1905.

84.nbsp;Primgaard, Th., Amyloidniere und Amyloiddegeneration beim Rind.

Virch. Arch. Bd. 274, pag. III, 1930.

85.nbsp;Randerath, E., Über die Beteiligung der Glomeruluskapsel bei der dif-

fusen Glomerulonephritis. Virch. Arch. Bd. 271, pag. 197, 1929.

86.nbsp;Raubitschek, H., Über Nierenamyloidose. Virch. Arch. Bd. 182,

pag. 297, 1905.

87.nbsp;Rochs, K., Ein Beitrag zur Kenntnis der hämorrhagischen Glomerulo-

nephritis. Virch. Arch. Bd. 225, pag. 60, 1918.

88.nbsp;Roth, W. und Blosz, K., Über die experimentelle Nephritis (Glome-

rulonephritis) (Zugleich ein Beitrag zur Nephritis bei Schweine-
rodauf). Virch. Arch. Bd. 238, pag. 325, 1922.

89.nbsp;S c h a f f e r, Lehrbuch der Histologie und Histogenese. 1920.

90.nbsp;Schridde, H., Untersuchungen zur Entzündungsfrage. Die Entstehung

der kleinzelligen Infiltrate in der Niere bei Scharlach und Diphtherie.
Zieglers Beiträge Bd. 55, pag. 345, 1913.

91.nbsp;Schultze, W. H., Die Oxydasereaktion an Gewebsschnitten und ihre

Bedeutling für die Pathologie. Zieglers Beiträge Bd. 45, pag. 127, 1909.

92.nbsp;Senator, H., Die Pathogenese der chronischen Nephritis. Berl. klin.

Wochenschr. Jhrg. 34, pag. 820, 1897.

93.nbsp;S u z u k i. Zur Morphologie der Nierensekretion. Jena 1912.

94.nbsp;Szymonowicz L., Lehrbuch der Histologie und der mikroskopischen

Anatomie. Aufl. 4, Leipzig 1921.
95
Tschistowitsch, Th., Die Verödung und hyaline Entartung der
Malpighi'schen Körperchen der Niere. Virch. Arch. Bd. 171, pag. 243,
1903.

96.nbsp;Uli mann, B., Über die in diesem Kriege beobachtete neue Form akuter

Nephritis. Berl. klin. Wochenschr. Jhrg. 53, pag. 1046, 1916.

97.nbsp;Volhard, F. Die doppelseitigen hämatogenen Nierenerkrankungen

-ocr page 222-

(Bright'sche Krankheit). Handbuch der Innere Medizin, herausgegeben
von Mohr und StaeheUn. Berlin 1918.

98.nbsp;-Über die Pathogenese der Nephritis. Krankheitsforschung Bd. 1, oaa

343, 1925.nbsp;^

99.nbsp;Vol terra. Über die Struktur des Nierenglomerulus. Zeitschr. f. Zell-

forschung und mikrosk. Anat. Bd. 7, pag. 135, 1928.

100.nbsp;W e s t e r, J. J., Chronische nierontstekingen bij het rund. Klin, voordrach-

ten. Tijdschr. v. Diergeneesk. Deel 62, pag. 62, 1935.

101.nbsp;W^iesel und Hess, Über experimentellen Morbus Brightii. Zeitschr. f.

experiment. Path, und Therap. Bd. 17, pag. 73, 1915.

102.nbsp;Ziegler, E., lieber die Ursachen der Nierenschrumpfung nebst Be-

merkungen über die Unterscheidung verschiedener Formen Nephritis.
Deutsch. Arch. f. klin. Med. Bd. 25, pag. 586, 1880.

103.nbsp;Zwaardemaker Czn., H., Leerboek der Physiologie. Deel l. Druk 3

Haariem 1920.

-ocr page 223-
-ocr page 224-

Afbeelding 1. Normale rundernier met een gewicht van 750 gram, naast een „groote, bleeke nierquot;

met een gewicht van 3500 gram.

-ocr page 225-

Afb. 2. Geval 42. Overzichtsbeeld van een klassiek geval van „nephritis fibro-
cysticaquot; in het bastgedeelte. Alle glomeruli vertoonen uitgebreide hyaline
veranderingen (amyloid); de tubuli zijn vrijwel alle veranderd, hetzij uitgezet,
waarbij vaak massieve eiwitneerslagen in het lumen aanwezig zijn, hetzij atrophisch.
Er is een diffuse bindweefselvermeerdering met hier en daar lymphocytaire
infiltratie. Vergrooting 65 maal.

i'

iév'-

m^^^'L I

'm^ ■ ■ ■'

Afb. 3. Geval 42. Overzichtsbeeld van de „nephritis fibrocysticaquot; in het perifere
mergge'deelte. Sterk uitgezette tubuli met een geslingerd verloop en een endotheel-
achtige bekleeding; optreden van pseudopapillen; zware eiwitneerslagen in de
lumina; interstitium diffuus verzwaard. Vergrooting 65 maal.

-ocr page 226-

Afb. 4. Geval 31. Centrale merggedeelte met omschreven hyaline veranderingen
(amyloid) in het interstitieele bindweefsel. Vergrooting 65 maal.

Afb. 5. Geval 37. In tegenstelling met afb. 4 is hier de localisatie van het amyloid
duidelijker pericapillair. Het interstitieele bindweefsel is eenigszins oedemateus.
In het onderste gedeelte van het gezichtsveld bevindt zich een versche bloeding.

Vergrooting 65 maal.

-ocr page 227-

Afb. 6. Geval 22. Enkele uitgezette tubuli met „hyalin-tropfigequot; degeneratie.

Vergrooting 150 maal.

Afb. 7. Geval 19. Beginnende hyaliniseering van vaatlussen in een glomerulus
(rechts en links onder). De rest van het vaatkluwen is onregelmatig celrijk; zwaar
eiwitneerslag in de Bowman'sche holte; de glomeruluskapsel is niet verdikt, wel
is er eenige periglomerulaire infiltratie. Vergrooting 150 maal.

-ocr page 228-

Afb. 8. Geval 35. Oudere, diffuse hyaliniseering van het vaatkluwen van een
glomerulus, waarbij afzetting van het amyloid in den capillairwand duidelijk te
zien is. Rechts onder een vergroeiing van het vaatkluwen met het parietale blad
Van de Bowman'sche kapsel; deze laatste is diffuus verzwaard. Verwijd vas
afferens met hyaline wand. Vergrooting 150 maal.

Afb. 9. Geval 32. Verzwaarde arteriewand, ten gevolge van hypertrophie
de media en woekering van de intima. Vergrooting 65 maal.

-ocr page 229-

Afb. 10. Geval 39. Arteria arciformis, waarin aan de onderzijde op een om-
schreven gedeelte de muscularis is verdwenen en vervangen door granulatie-
weefsel. De intima vertoont hier een plaatselijke verzwaring, terwijl de elastica
mterna een gestrekt verloop te zien geeft, Elastinekleuring. Vergrooting 65 maal.

Afb. 11. Geval 42, Arteria arciformis, waarin op een tweetal plaatsen de media
gedeeltelijk is vervangen door granulatieweefsel en waarbij de intima op die
plaatsen is verzwaard. De elastica interna vertoont ten deele strekking en hier
en daar verdubbeling (Aufsplitterung), Elastinekleuring. Vergrooting 65 maal.

-ocr page 230-

Afb. 13. Geval 12. Glomerulus met een openstaand vas afferens. Vergroeiing
van het vaatkluwen met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel (synechie)
in het onderste gedeelte. In het vergroeide gedeelte van het vaatkluwen ziet
men een tweetal capillairen met iets verdikte wanden. Er is een geringe
periglomerulaire infiltratie. Vergrooting 150 maal.

-ocr page 231-

Afb. 14. Geval 12. Een tweetal glomeruli met verzwaarde en geïnfiltreerde
Bowman'.sche kapsel; de verzwaring is tegenover de vaatpool het meest uit-
gesproken. Vergrooting 150 maal.

Afb. 15. Geval 12. Beginnende afzetting van hyaline in het perifere merggedeelte.

Vergrooting 150 maal.

I p «*

-ocr page 232-

Afb. 16. Geval 13. Glomerulus met celrijk vaatkluwen; rechts een vergroeiing
met het parietale blad van de Bowman'sche kapsel en kleine hyaline haardjes
op deze plaats. Vergrooting 150 maal.

Afb. 17. Geval 11. Glomerulus met enkele iets hyaline verzwaarde capillairen
(rechts boven). De Bowman'sche kapsel en de vaatsteel zijn gering verzwaard
en vertoonen een weinig omvangrijke cellige infiltratie. Vergrooting 150 maal.

-ocr page 233-

Afb. 18. Geval 36. Overzichtsbeeld in het bastgedeelte van een atypisch geval
van „nephritis fibrocysticaquot;. Alle glomeruli zijn vrijwel diffuus hyaline ver-
anderd, terwijl er slechts weinig vermeerdering van het interstitieele bindweefsel
is opgetreden en de tubuli niet sterk zijn uitgezet. Vergrooting 22 maal.

Afb. 19. Geval 36. Bastgedeelte bij een weinig sterkere vergrooting. Vergrooting

65 maal.

-ocr page 234-

If.-

-ocr page 235-

STELLINGEN.

I.

Het instituut der voorwaardelijke goedkeuring onder voorwaarde
van verkoop in 't klein onder toezicht, zooals het thans in den
regel wordt uitgevoerd, beantwoordt in geen enkel opzicht aan de
gestelde verwachtingen en kan bij de uitoefening van de vleesch-
keuring zeer goed gemist worden.

II.

Alle huisslachtingen dienen aan keuring voor en na het slachten
onderworpen te worden.

III.

Voor een goede uitoefening van de vleeschkeuring is. naast de
onderkenning van de pathologisch-anatomische veranderingen van
de organen, de kennis der afwijkingen van het vleesch in engeren
zin een eerste vereischte.

IV.

Wat betreft de therapie der hernia umbilicalis van het veulen,
waarbij een kleine peritoneale breukzak aanwezig is, is de klem-
behandeling in het algemeen niet aan te bevelen.

V.

De therapie van de urachus patens bij het veulen moet in hoofd-
zaak zijn een interne en geen chirurgische.

VI.

De voorschriften in de Ministerieele Beschikking van 15 Juli
1920 St.crt. no. 138, het zoogenaamde keuringsregulatief, omtrent
de beoordeeling van vleesch van varkens, welke geleden hebben
aan varkenspest, zijn onnoodig streng.

-ocr page 236-

j

sfcï^wicxjirïjööonbsp;îsàÂteal »fî

mußibii ssâ afeobs ^é^ssos xshst? noW s' ,ai' «îîxiJwy, .«stv

^SiïïBS«nbsp;tg'lät-JOOWSsesd'nbsp;iSmmih^

-±*53?v sb «sv ^Îamp;beîaa ^ fâJ œi ç»

iS

za^^ekisâ ftC£ 1X9 lOCVnbsp;ßJ^

■ . • . . -VI.nbsp;- .

, ■ .»Ufsv jaii mv -amp;ls:^stat Sifeti24 ■ssfcnbsp;ArJ-'.i -squot;quot;.-^'

^ iâ M ffes^wflB«-:: Âfâit.^nbsp;-scks^ csi,

-nbsp;jîjeÂ

■nbsp;■ ^ ' .v ■ ; ' '

* ■ . -«fci^w^'s îsxé m saastsifj: ass alBt:^^«».

àê-.;-

m:-

-IV

'caw;nbsp;.shjü «Sïamp;isssópy KJ'

iassJsBonbsp;iii .ft^f .o«»

aiii^nbsp;jicv ibssslv atôv

.Çassî^j .jjfcwOGSöo n»- .fe^Kiy^j^a^

/ ~ r

-ocr page 237-

.. - -....... , .. -vf,- •

■''s'sf'-

■••v..:c-' ' ■- ; ' •

-ocr page 238-

- ••.■•--A'quot; •■nbsp;. i-v

A

■■ '-f.-t

'-i-'^t'quot;''
'■
nbsp;A-

-ocr page 239-

HS»

WS

Vv

-ocr page 240-