-ocr page 1-

INLANDSCH GEMEENTEWEZEN

IN ZUID-SUMATRA
EN JAVANENTRANSMIGRATIE

•4 ;i f ' ■

J.VANDERZWAAL

bibliotheek oer
rijksuniversiteit
UTRECHT.

-ocr page 2-

l^y

-

vi' ■ ,}' quot; ■

'C ■••V-V' .'/•'• ; • • ■ .

^gSv

-ocr page 3-

■.-Si

m im : 1 •nbsp;^ -

■■-r.'v, ,

- i'V-.S--.

• - ' ■ ■ ■

V- V --..v

mx

-ocr page 4- -ocr page 5-

INLANDSCH GEMEENTEWEZEN

IN ZUID-SUMATRA
EN JA VANENTRANSMIGRATIE

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INLANDSCH GEMEENTEWEZEN

IN ZUID-SUMATRA
EN JAVANENTRANSMIGRATIE

H. VEENMAN amp; ZONEN - WAGENINGEN

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT;

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID
AAN DE RUKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. W. E. RINGER, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
VEREENIGDE FACULTEITEN DER RECHTSGE-
LEERDHEID EN DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 12
OCTOBER 1936 DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR

JACOBUS VAN DER ZWAAL

geboren te rotterdam

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan mijn ouders
Aan mijn mouw

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORWOORD

Hooggeleerde Westra, hooggeachte promotor. Ik ben ü ten
zeerste dankbaar dat U steeds bereid waart, mij met Uw raad bij
te staan. De leerrijke gesprekken met ü, Uw hartelijkheid en Uw
gastvrijheid zullen steeds in mijn herinnering blijven.

Ik ben ook zeer veel dank verschuldigd aan de Residenten van
Banka en van de Lampongsche Districten, de beeren J. C. Mann
en H. R. Rookmaaker, aan mijn collega's Dr. F. B. R. van Rossum
en C. W. Schüller en aan den assistent-demang E,. P. K. Djaja-
ningrat, die mij bereidwillig de gevraagde inlichtingen verstrekten,
evenals aan mijn collega A. A. Aalders, wien de heer Rookmaaker
verzocht, met het verzamelen der inüchtingen behulpzaam te
willen zijn.

Ik dank ten slotte het personeel van de Universiteits-bibliotheek
voor zijn vriendelijke hulpvaardigheid.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

Blz.

Inleiding...................... ^

HOOFDSTUK I

Ontwikkeling van het Inlandsche Gemeentewezen tot omstreeks

1918...................... 6

HOOFDSTUK II

Ontwikkeling van het Inlandsche Gemeentewezen na omstreeks

1918......................24

HOOFDSTUK III

Het personengebied van de Inlandsche Gemeenten......42

HOOFDSTUK IV

Het grondgebied van de Inlandsche Gemeenten.......46

HOOFDSTUK V

De organen van de Inlandsche Gemeenten............51

§ la. Het margahoofd en de dorpshoofden......51

6. De vervanger van het margahoofd......61

c. Het hoofd van de Hoogere Inlandsche Gemeentenbsp;62

§ 2. Dorps- en margarechtbanken.........63

§ 3a. De margaraad................63

b. De raad van de Hoogere Inlandsche Gemeente. .nbsp;69

§ 4. De federatieve organen...........69

HOOFDSTUK VI

De werkkring van de Inlandsche Gemeenten........76

§ 1. Inleiding..................'^6

§ 2. De taak van het margahoofd en van de dorps-
hoofden ..................

-ocr page 14-

Blz.

а.nbsp;Het margahoofd en de dorpshoofden als bestum:s-
organen der Inlandsche Gemeenten......78

б.nbsp;De taak van het margahoofd en van de dorpshoof-
den als organen van het zelfbestuur......80

§ 3. De taak van den margaraad.........81

a. De wetgevende bevoegdheid van den margaraad .nbsp;81

h. De bestuursfunctie van den margaraad ....nbsp;103

c. De rechtspraak van den margaraad......104

§ 4. De taak van de Hoogere Inlandsche Gemeente .nbsp;104

§ 5. De taak van de federatieve organen......104

HOOFDSTUK VII
De financiën van de Inlandsche Gemeenten.........106

HOOFDSTUK VIII
Het toezicht op de Inlandsche Gemeenten.........109

HOOFDSTUK IX
Samenvatting....................116

HOOFDSTUK X

Inlandsch Gemeentewezen en Javanentransmigratie.....123

Lijst van afkortingen.................139

Literatuurlijst....................140

-ocr page 15-

INLEIDING

Onder Zuid-Sumatra wordt gewoonlijk verstaan het gebied
van de tegenwoordige residenties Palembang, Djambi, Benkoelen
en de Lampongsche Districten.

Adatrechtelijk en ethnographisch vormt de bevolking van deze
vier gewesten een eenheid. Van Vollenhoven bracht haar te zamen
in één rechtskring Zuid-Sumatra i). Van Eerde onderscheidt de
bevolking van deze vier gewesten als Zuid-Sumatraansche Ma-
leiers van de overige Maleiers Het Zuid-Sumatra Instituut
brengt onder Zuid-Sumatra het gebied van Palembang, Djambi,
Lampongsche Districten en Benkoelen ®).

De bevolking van Banka en Bilhton wordt adatrechtelijk in
een eigen rechtskring te zamen gebracht, terwijl ze ook ethno-
graphisch niet tot de Zuid-Sumatraansche Maleiers behoort. In
het regeeringsontwerp betreffende de vorming van een Gouverne-
ment Zuid-Sumatra waren deze eilanden bij dit gouvernement
ingedeeld, zoodat toen administratief-rechtelijk het begrip Zuid-
Sumatra ruimer werd opgevat, dan dit in het adatrecht en in de
ethnographie geschiedt. Bespreking van het Inlandsch gemeente-
wezen van Banka en Billiton zou in verband met den opzet van
dit geschrift slechts nut hebben, wanneer Javanentransmigratie
naar deze eilanden mogelijk zou zijn. Deze mogelijkheid moet
echter gering worden beschouwd in verband met het ontbreken
van terreinen van grootere oppervlakte, die in bevloeiing kunnen
Worden gebracht. Er is dus geen reden om onder het begrip Zuid-
Sumatra in dit geschrift ook Banka en Bilhton te brengen en
daarmee af te wijken van de gebruikelijke opvatting.

Zuid-Sumatra is nimmer één Rijk geweest. Een Chineesche
bron noemt een rijk Toeloengbawang, vermoedelijk genoemd
naar een rivier, die in het Noordelijk gedeelte van de Lampong-
sche Districten stroomt. Dit rijk zou in de zevende eeuw bestaan

Van Vollenhoven, Adatrecht I, blz. 135.

Van Eebde, De Volken van Ned.-Indië, blz. 179.

J. W. J. Wbllan, Zuid-Sumatra.

Bijlagen Volksraad 1927/'28, Onderwerp 15, Stuk 3, blz. 1.

-ocr page 16-

hebben i). Meer bekend is het rijk Malaya, dat zijn centrum had
in de buurt van het tegenwoordige Djambi. Colenbrander ver-
meldt dat Ptolemaeus den naam Malaya op zijn wereldkaart
bracht, zoodat omstreeks het jaar 150 dit rijk een zekere macht
moet hebben gehad, daar het anders niet in Alexandrië bekend
kon zijn

De Fransche oudheidkundigen Coèdes en Perrand verspreidden
in 1918 en 1922 in hun publicaties „Le Royaume de grivijayaquot;
en „L'Empire Sumatranais de ^rivijayaquot; veel licht omtrent het
bestaan van een rijk, dat reeds in de zesde eeuw in Chineesche
geschiedbronnen werd genoemd. Dit rijk grivijaya was een Boed-
dhistisch Hindoerijk; het had zijn centrum in de buurt van het
tegenwoordige Palembang.

Qrivijaya komt tot groote macht. Het onderwerpt Malaya en
beheerscht in de zevende eeuw een groot deel van Midden- en
Zuid-Sumatra en van het Maleische schiereiland. Krom toont
aan dat dit rijk in dien tijd niet alleen zeemogenheid was, maar
ook reeds ver in het binnenland macht uitoefende Dit blijkt
uit op steen gegrifte oorkonden, die gevonden zijn in Banka en
in Boven-Djambi. Daarna verovert Qrivijaya eveneens West- en
Midden-Java, waar het de macht ongeveer een eeuw in handen
houdt.

Vanaf de tiende eeuw is de macht van Qrivijaya beperkt tot
het Westen van de Indische Archipel; Madjapahit is de mogend-
heid van het Oostelijk gedeelte der Archipel geworden, maar de
Soendalanden blijven aan Qrivijaya onderhoorig. Deze toestand
blijft voortduren tot omstreeks 1250.

Omstreeks dien tijd neemt de macht van Java toe De vorst
van Singhasari valt Qrivijaya in 1275 in den vasalstaat Malaya
aan en maakt er een Javaansche onderhoorigheid van. Nadat
Madjapahit in 1293 de heerschappij over Java in handen heeft
gekregen, voert het een politiek van versterking van Malaya ten
koste van Qrivijaya. Het wordt eerst geheel en al ten onder ge-
bracht, wanneer de vorst van ^rivijaya zich met China tegen
Madjapahit wil verbinden. Het einde komt met de verovering
van de stad Palembang in 1377, maar toen was reeds gedurende
ongeveer een eeuw de positie van groote mogendheid van ^rivijaya
ten einde.

Gedurende ongeveer zes eeuwen — van 650 tot 1250 _ is

Kbom, Hindoe-Javaansche geschiedenis, blz. 111.

colenbeandbb, Kol. Geschiedenis II, blz. 64.

Kbom, De Sumatraansche periode der Javaansche Geschiedenis,
blz. 13, 14.

Kbom, Hindoe-Javaansche Geschiedenis, blz. 335.

-ocr page 17-

Qrivijaya de groote zeemogendheid in het Westen van de Archipel
geweest. De kern van dit rijk lag in Zuid-Sumatra; een staat-
kundige eenheid was Zuid-Sumatra echter niet.

Tot aan den val van het rijk van Madjapahit (1478) zijnDjambi,
Palembang en de Lampongsche Districten onderhoorig aan dit
rijk: ze worden als onderhoorigheden genoemd in de Nagarakrtn-
gama i).

In de zestiende eeuw zijn Djambi en Palembang onafhankelijke
rijken onder vorstenhuizen, die niet uit de bevolking van Djambi
en Palembang zijn voortgekomen. De Lampongsche Districten
hebben zich niet tot een onafhankelijk rijk kunnen ontwikkelen,
maar zijn onderhoorig aan Bantam, welk rijk eveneens invloed
in Benkoelen heeft.

In 1616 vestigt de Vereenigde Oost-Indische Compagnie zich
in Djambi, daar dit rijk toen een belangrijke peperproducent
was. In 1642 volgt vestiging te Palembang, met welk rijk reeds
in 1617 handelsrelaties waren ontstaan. De peperhandel met de
Lampongsche Districten geschiedt niet rechtstreeks, maar door
tusschenkomst van den vorst van Bantam, aan wien de Lampon-
gers onderhoorig waren. In 1684 verkrijgt de Compagnie het
peperuitvoermonopohe in de Lampongsche Districten 2). De En-
gelsche Oost-Indische Compagnie vestigt zich in 1685 in Ben-
koelen.

Uitgezonderd Benkoelen, dat tot 1825 in Engelsche handen
blijft, komt Zuid-Sumatra in 1814 krachtens de conventie van
London onder Nederlandsch Bestuur. Het Bantamsche rijk was
door Daendels vernietigd geworden, zoodat de Lampongsche
Districten onmiddellijk rechtstreeks door ons bestuurd worden.
Palembang en Djambi zijn dan nog zelfbesturende rijken. De
Sultan van Palembang doet in 1823 afstand van zijn souvereini-
teit, terwijl Djambi tot 1906 zelf bestuursgebied blijft. Eerst in
1906 is geheel Zuid-Sumatra rechtstreeks bestuurd gebied.

Inlandsche gemeenten in Zuid-Sumatra zijn het dorp en de
marga. In Djambi wordt gesproken van adatdistrict, maar omdat
het laatste gedeelte van dit woord meer doet denken aan een
ambtelijk ressort en blijkens het besluit van den Resident van
Djambi van 24 October 1931 ») zoowel van adatdistrict als van
marga wordt gesproken, wordt ook voor Djambi het woord
gt;,margaquot; gebruikt.

Volgens Wilken moet het woord „margaquot; worden afgeleid van

Kbom, Hindoe-Javaansche Geschiedenis, blz. 416.

COLENBKANDER, Kol. Geschiedenis II, blz. 285-288.

Adatrechtbundel 35, blz. 322.

-ocr page 18-

het Sanskriet-woord „vargaquot; dat afdeeling, stam of familie be-
teekent i). Met het woord marga zou dus oorspronkelijk zoowel
een territoriale, als een genealogische eenheid zijn aangeduid.
Voor Palembang en Benkoelen zal echter blijken, dat het woord
marga eerst wordt aangetroffen, waar de genealogische rechts-
gemeenschap, de stam, heeft plaats gemaakt voor de territoriale
rechtsgemeenschap, de marga. Voor deze beide gewesten moet
worden aangenomen, dat het woord marga slechts verbonden is
aan een territoriaal begrip, niet aan een genealogisch begrip. In
de Lampongsche Districten is echter bij een gedeelte van de be-
volking de marga bekend als genealogische eenheid 2).

De oppervlakte van Zuid-Sumatra bedraagt 186310 km^. Het
aantal marga's bedraagt 382, nl. Palembang 174, Djambi 58,
Benkoelen 92 en de Lampongsche Districten 58. Gemiddeld is
de oppervlakte van een marga dus ongeveer 500 km^.

Het aantal inwoners van deze marga's bedroeg in 1930 in
Palembang 309.236 en in de Lampongsche Districten 303.598.
Het gemiddeld aantal inwoners per marga was in Palembang
5602, in Djambi 3471, in Benkoelen 3361 en in de Lampongsche
Districten 5234. Het kleinste aantal inwoners heeft de marga
Wai Tenong in Benkoelen, nl. 251. De marga Soengai Pinang in
Palembang telt het grootste aantal inwoners, nl. 23.085 3).

De inwoners van een marga wonen in dorpen te zamen. Het
aantal dorpen van een marga is zeer verschillend; er zijn marga's
van meer dan 20 dorpen, eveneens zijn er marga's die slechts
enkele dorpen tellen, doch gewoonlijk is het aantal dorpen on-
geveer 8.

Sedert 1905 is de Regeering doende om Javaansche landbouw-
kolonies in Zuid-Sumatra te stichten. Deze pohtiek is een onder-
deel van de welvaartspohtiek, die in 1904 werd ingezet na de
geruchtmakende mededeeling in de Troonrede van 1901, dat de
welvaart der Inlandsche bevolking op Java te wenschen overliet.

Aanvankelijk had de Regeering niet veel succes met Haar
transmigratiepolitiek. In 1931 telde de Javanenkolonie te Gedong
Tataan ongeveer 30.000 zielen en die te Wonosobo 3500; beide
kolonies zijn gelegen in de Lampongsche Districten. In Benkoelen
waren eenige duizenden kolonisten gevestigd, terwijl de stichting
van kolonies in Palembang mislukt was. Inderdaad dus een zeer
bescheiden resultaat van meer dan 25 jaar transmigratiepolitiek.

1)nbsp;WiLKEN, Verspreide geschriften I, blz. 303.

2)nbsp;Med. Afd. Bg. Serie B, no 7, blz. 21.

Uitkomsten Volkstelling 1930, Deel IV, Sumatra, blz. 134-140

-ocr page 19-

In 1932 is de transmigratie echter krachtiger aangevat, zoodat
thans jaarlijks 15 a 20.000 Javanen naar Zuid-Sumatra emigree-
ren.

De indeeling van dit geschrift blijkt voldoende uit de inhouds-
opgave. Slechts twee toelichtingen zijn noodzakelijk.

Voor de ontwikkeling van het Inlandsche Gemeentewezen kon
in het eerste hoofdstuk met een korte schets worden volstaan,
daar deze ontwikkeling door den bij uitstek bevoegden kenner
van Zuid-Sumatra, den helaas zoo jong overleden Controleur
B.B. Dr. J. W. van Royen, uitvoerig in zijn geschriften over Pa-
lembang en de Lampongsche Districten is beschreven

Dat aan een bespreking van het Inlandsche Gemeentewezen het
Hoofdstuk ,,Inlandsch Gemeentewezen en Javanentransmigratiequot;
is toegevoegd, vindt rechtvaardiging in het feit, dat overal waar
in Zuid-Sumatra Javanentransmigratie plaats heeft, de Javaan
met het Inlandsche Gemeentewezen in aanraking komt en het
waarschijnlijk is te achten, dat de adatrechtelijke en staatsrechte-
lijke zijde van het vraagstuk van de transmigratie van Javanen
naar Zuid-Sumatra in de toekomst nog wel eens de aandacht
zal trekken. Om die reden is ook in andere hoofdstukken van dit
geschrift aan deze transmigratie aandacht geschonken.

Zie literatuurlijst.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I

ONTWIKKELING
VAN HET INLANDSCHE GEMEENTEWEZEN
TOT OMSTREEKS 1918

Hiervoren is reeds aangestipt dat Zuid-Sumatra in den loop
der eeuwen geenszins onberoerd is gebleven van vreemde invloe-
den. Na den invloed der Hindoes kwam die van Java, van de
Islam en van Vorstenbesturen, die niet uit de bevolking van
Zuid-Sumatra waren voortgekomen. Daarna van de Engelsche
en Nederlandsche Compagnieën en ten slotte van het Nederlandsch
Gezag.

Om na te gaan op welke wijze vreemde invloeden vervormend
op de Inlandsche rechtsgemeenschappen hebben gewerkt, is het
zaak zich een beeld te vormen van de Inlandsche rechtsgemeen-
schap die vrij is gebleven van deze vervormende invloeden. (De
Koeboes blijven hier buiten beschouwing, omdat bij hen moeilijk
van rechtsgemeenschappen kan worden gesproken.) Het is echter
zeer de vraag of een dergelijke rechtsgemeenschap in Zuid-Suma-
tra wel te vinden is. Inderdaad zijn wij goed op de hoogte van den
vervormenden invloed van het Nederlandsch Gezag. Veel minder
is dit reeds het geval met onze kennis betreffende den vervor-
menden invloed van Vorstenbesturen van Palembang, Djambi en
Bantam op de Inlandsche rechtsgemeenschappen. Maar onze
kennis schiet geheel en al te kort wat betreft den Hindoe-invloed.

Wanneer er dus vermoedelijk geen rechtsgemeenschappen te
vinden zijn, die geheel vrij zijn gebleven van vreemde invloeden,
dan dient toch te worden aangenomen, dat de rechtsgemeenschap-
pen, die het minst onder vreemde invloeden hebben gestaan, niet
gezocht moeten worden aan de kusten van Zuid-Sumatra of langs
de groote rivieren, maar in het meest ontoegankelijke binnenland.
Men komt er dus toe om deze rechtsgemeenschappen in het Bari-
sangebergte te zoeken.

Het grootste gedeelte van de bevolking in Zuid-Sumatra noemt
als haar stamland drie centra in het Barisangebergte, nl. de

-ocr page 21-

Redjang, de Pasemah en Balalau. Het is een gelukkige omstandig-
heid te achten, dat er omtrent de Redjang
en de Pasemah pubh-
caties bestaan, die ons een beeld geven hoe de Inlandsche rechts-
gemeenschappen vóór het ingrijpen van het Nederlandsch Gezag
waren georganiseerd. Tevens mag worden aangenomen, dat deze
gebieden zeer weinig onder invloed van vreemde Vorstenbesturen,
i.e. Palembang, hebben gestaan. De bevolking van deze gebieden
was belast met de grensbewaking van het Palembangsche rijk en
daardoor practisch onafhankelijk. Bovendien is er een zeer be-
langrijke publicatie betreffende de rechtsgemeenschappen in het
Noordelijk gedeelte van de Lampongsche Districten. De bevolking
van deze streken is afkomstig van het Balalau-plateau. Deze
rechtsgemeenschappen hebben niet tot het Palembangsche rijk
behoord en vermoedelijk slechts zeer weinig onder invloed van
Bantam gestaan, daar de invloed van dit rijk meer beperkt bleef

tot de kuststreek.

De oudste gegevens betreffen de Redj angers en zijn afkomstig
van Marsden, die van 1771 tot 1779 in dienst was van de Engel-
sche Oost-Indische Compagnie als gewestelijk secretaris van
Benkoelen, „secratary to the President of Fort Marlboroughquot; i).
Hij maakte in die functie een studie van de Redj angers, maar
beschikte door tusschenkomst van zijn broer, die Resident te
Lais was geweest, voornamelijk over gegevens betreffende Red-
j angers, die uit hun stamland naar het laagland van Lais waren
geëmigreerd.

The Redjang People are distinguished into tribes, the descendants
of quot;different ancestors. Of these there are four principals who are
said to trace their origin to four brothers and have been united for
time immemorial in a league offensive and defensive. The inhabitants
live in villages, called dusun, each under the government of a Head-
man or magistrate styled dupati.

The respect paid to the dupati is little more than as to an elder of
a family held in esteem and this the old men of the dusun share with
him, sitting by his side in judgment on the little differences that
arise among themselves. If they cannot determine the cause or the
dispute to be with one of a separate village, the neighbouring proatins
of the same tribe meet for the purpose.

On every river there is at least one superior proatin, termed a
pambarab, who is chosen by the rest and has the right or duty of
presiding at those suits and festivals in which two or more villages
are concerned. If more tribes than one are settled on the same river
each has usually its pambarab. Not only the rivers of districts but
indeed each dusun is independant of, though not unconnected with
its neighbours, acting in consent with them by specific consentquot; 2).

1)nbsp;Van Vollenhovbn, De ontdekking van het adatrecht, § 4. Mars-
den, de pionier, blz. 14 e.v.

2)nbsp;Maesdbn, The history of Sumatra, blz. 210-213.

-ocr page 22-

De mededeelingen van Marsden komen hier op neer, dat de
Redjangers in dorpen te zamen woonden en dat het dorp de
rechtsgemeenschap was. Ieder dorp is slechts bewoond door
stamgenooten. De stam treedt slechts als rechtsgemeenschap op
in geval van oorlog, omdat de stammen onderling een offensief
en defensief verbond hebben gesloten. Bij den gewonen gang van
zaken speelt alles zich binnen het dorp af. Het hoofd en de oud-
sten vormen te zamen een collegiale regeering. Wanneer andere
dorpen bij een zaak betrokken zijn, beslist niet het stamhoofd,
maar komen slechts eenige hoofden van nabijgelegen dorpen van
denzelfden stam bijeen. De stam speelt dus vrijwel geen rol als
rechtsgemeenschap. De rechtsgemeenschap is het stamgenooten-
dorp 1).

Dit verzwakken van den stam als rechtsgemeenschap en het
op den voorgrond treden van het dorp, moet men zich als volgt
denken: Over het algemeen wordt aangenomen, dat de sta mmen
oorspronkelijk een nomadenbestaan hebben geleid. De stam zwerft
rond en leeft van jacht, visscherij en wat het bosch oplevert. Om
de een of andere reden—dwang van Vorstenbesturen van Djambi
of Palembang dan wel economische redenen omdat het bosch niet
voldoende oplevert — zet de stam zich tenslotte neer en gaan de
leden tot landbouw over. In het begin blijft men om den stam-
oudste bijeen; de stam is rechtsgemeenschap. Maar bij het tal-
rijker worden van den stam wordt de afstand tot den te ont-
ginnen grond steeds grooter. Een groep besluit om dichter bij
de te ontginnen terreinen een eigen nederzetting te stichten. Op
deze wijze ontstaan dorpen naast het moederdorp. Hoe grooter
de afstand en hoe langer het tijdsverloop na de afscheiding, des
te meer wordt het dorp onafhankelijk. Ook geographische omstan-
digheden doen hun invloed gelden. De stam zal b.v. langer rechts-
gemeenschap blijven, wanneer de dorpen in het dal van dezelfde
rivier, in een niet door dorpen van andere stammen onderbroken
rij liggen, dan wanneer de dorpen van verschillende stammen op
een vlakte door elkaar komen te liggen.

Uitgebreider mededeelingen dan ^e van Marsden betreffende
de Redjangers, staan ter beschikking betreffende de rechtsge-
meenschappen in het Noordelijk gedeelte van de Lampongsche
Districten. Van 1819 tot 1833 voerde kapitein, later Resident
du Bois het bestuur over dit gewest. Hij overleed er in laatst ge-
noemd jaar. In 1822 werden door hem aanteekeningen gemaakt,
die door Van Hoëvell in 1856 zijn gepubliceerd 2). Aan deze mede-

1)nbsp;Van Vollenhoven, Adatrecht I, blz. 139.

2)nbsp;Van Vollbnhoven, De ontdekking van het adatrecht, blz. 49.

-ocr page 23-

deelingen van Du Bois dient veel waarde te worden toegekend,
daar hij gedurende veertien jaar onder de bevolking leefde.

Du Bois vertelt hoe hij omstreeks 1822 in de Lampongsche
Districten opmerkt dat de bevolking in dorpen (tioe) te zamen
woont 1).

„De tioe's zijn verdeeld in wijken (soekoe). Iedere wijk heeft een
huis, uit hetwelk de gezinnen der overigen in die wijk rekenen dat
zij afkomstig zijn, zoodat allen het hoofd van het oudste huis of huis-
gezin als hun gebieder beschouwen; deze weder en de hoofden der
andere wijken in dezelfde tioe beschouwen hem als hun hoofd, die
afkomstig is uit de oudste wijk der tioe. Door het woord „margaquot;,
bij sommige ook „megaquot; genaamd, verstaan de Lampongers, 't geen
wij door een gebied of liever door een vorstendom aanduiden. Tot
iedere marga behooren eenige tioe's. Uit de oudste tioe van de marga
rekenen zich de andere tioe's herkomstig, zoodat zij allen het hoofd
van de oudste tioe en tevens van de oudsie wijk van deze, en van het
oudste huis van die wijk, als patriarch beschouwen. Voor dezen eere-
naam is mij niet gebleken, dat zij in hun taal een ander woord heb-
ben, dan den titel van „radjaquot; en van „passirahquot;, de laatste is van
Javaanschen oorsprong en alleen in de Lampongsche Districten die
tot het gebied van Palembang behooren, in gebruik. De Lampongs
nu bevatten een groote menigte van zulke afdeelingen of rijkjes.quot;

Du Bois noemt de dorpshoofden „radjaquot; en het margahoofd
„souvereine radjaquot; en verhaalt dan verder:

„Alle de radja's van den stam, met de hen onderhoorige kepala's
soekoe's maken een rijksvergadering uit, in welke de souvereine
radja voorzit. Zulk een raad vergadert in de oudste tioe van het rijk.
De gezamenlijke kepala's soekoe's van een tioe, bijgestaan door
eenige oudsten uit hun wijk maken de tioe's raad uit in welke de
radja der tioe voorzit. Deze rijksvergadering is eveneens rechtbank.
De voorzitter van een raad heeft mede maar een stem en geen be-
slissende, al is hij de souvereine radja zelf. De vergaderingen hebben
echter wegens allerlei onderlinge verdeeldheid en getwist bijna nim-
mer plaats, 't Is dus genoegzaam alleen in naam dat die bestaan,
zoodat men kan zeggen dat er geen regeering is.quot;

De mededeelingen van Du Bois geven wel een zeer duidelijk
beeld van de nog geheel genealogische geordende Inlandsche
rechtsgemeenschappen (soekoe, dorp, stam = marga), zooals hij
die in het Noordelijk gedeelte van de Lampongsche Districten
aantrof. Het is niet noodig om aan zijn mededeelingen betreffende
de inrichting nog veel toe te voegen. De positie van het marga-
hoofd (het hoofd van het oudste dorp) is dezelfde, als die van de
hoofden van de andere dorpen. Hij is slechts eerste onder zijn ge-
lijken, hetgeen blijkt uit het voorzitterschap van de vergaderin-
gen. Maar eenig gezag over de andere dorpshoofden ontleent hij
niet aan deze positie.

1) T. v. N.1. 1857, I, blz. 89 e.v.

-ocr page 24-

Het is echter gewenscht om eerst eenige mededeehngen aan te
halen betreffende de Inlandsche rechtsgemeenschappen op de
Pasemahhoogvlakte. De Pasemahers zijn een zeer interessant
volk, dat naar vele streken in Zuid-Sumatra is ge trans migreer d
en door zijn sawahbouw veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling
van Zuid-Sumatra. Vroeger had het reeds de aandacht getrokken
dat in de Pasemah vele oudheden voorkwamen, voornamelijk
steenen beelden. Aangenomen werd dat dit overblijfselen waren
van een oude Hindoecultuur. Krom trok dit reeds in twijfel
Van der Hoop komt tot de conclusie dat in deze oudheden geen
Hindoe-invloed is aan te toonen:

,,We further stated that no Hindoo influence is apparent in the
images. The theory of a small isolated mountain tribe which remained
intact in its impenetrable mountains whilst the Hindoos had already
established themselves on Sumatra's coasts, cannot be accepted.
Both the bronze culture and the megalith culture indicate a relati-
vely high level of civilisation and contact with the outside world. If
the Hindoos were there, the megalith builders would surely have
got into touch with them. Every thing considered, we are of opinion
that the period of floresoense of this megalith culture might be fixed
at not earlyer than the beginning of our eraquot;

Van der Hoop is van meening dat, voordat de Hindoes in Zuid-
Sumatra kwamen, in de Pasemah en misschien ook elders een
volk woonde, dat een zekere graad van ontwikkeling had bereikt.
De vraag of dit volk tot de autochthone bevolking van Zuid-
Sumatra behoorde of dat het van elders afkomstig is, waagt
Van der Hoop niet te beantwoorden. Het is niet bekend, welken
invloed de Hindoes op de rechtsgemeenschappen van dit volk
hebben gehad. De invloed van het Palembangsche rijk is ver-
moedelijk zeer gering geweest, daar de Pasemahers belast waren
met de grensverdediging van dit rijk en daardoor practisch onaf-
hankelijk waren. Eerst in 1867 worden de Pasemahers door onze
troepen onderworpen. De bestuursambtenaar Gramberg schrijft
van dit volk :

,,Pasemah is een republiek, een confederatie van stammen of ge-
meenten, waar de hoofden dan alleen gehoor vinden als het met den
zin en den smaak des volks overeen komt. De ongetemde, vrijheids-
lievende menigte in Pasemah is de tyran harer eigene hoofden; demo-
cratie heerscht er tot een punt van anarchisme. Het individueele
regt van den sterkste is er een wet.

Iedere Pasemaher is vrij; hij is aan niemand rekenschap verschul-
digd. Van bevelen of gelasten van de zijde der hoofden is geen sprake.
Hoewel elke stam zijn eigen hoofd bezit, is diens invloed alleen zede-

1) Kbom, Hindoe-Javaansche geschiedenis, blz. 47.

Van deb Hoop, Megalitische oudheden in Zuid-Sumatra, blz. 154.
Gbamberg, De inlijving van het landschap Pasemah, blz. 6, 27, 28.

-ocr page 25-

lijk en nog maar zelden is deze merkbaar. Het volk beraadslaagt en
beslist als souverein in groote zaken. Wel kunnen de hoofden soms
vergaderingen eenigermate leiden, doch meestal moeten zij zeiven
den stem of den drang van den volkswil volgen. Ieder Pasemaher
is dus voor zijn eigen hoofd souverein. De hoofden der stammen ver-
eenigen zich met de minderen tot een groote raad, wanneer belang-
rijke zaken door de gemeenten zelve niet kunnen worden beëindigd,
b.v. een moord, een oude veete. Al doet nu die landdag naar zijn beste
willen en weten een billike en regtvaardige uitspraak in zulk een
kwestie, dan behoeft volgens de adat de in 't ongelijk gestelde partij
daar nog geen genoegen mee te nemen; hij mag de uitspraak ver-
werpen en behoudt dan het regt voor zich om zijn eigen regter te
wezen. De wet der individueele vrijheid is dus in Pasemah wel tot
het uiterste gedreven en men ziet dus duidelijk dat de magt der
hoofden slechts minimaal is, ja dat vaak het volk de tyran is zijner
eigene hoofden, want dan alleen wordt in de uitspraak van den
grooten raad berust, wanneer beide partijen er genoegen mede nemen.
Hieruit vloeit dus voort dat deze aan anarchie grenzende regeerings-
vorm dikwerf aanleiding geeft tot groote inwendige beroerten, bot-
singen en bloedige toneelen, welke den boezem der maatschappij
telkens openrijten en eer geschikt zijn om oude veeten te doen her-
leven dan ze uit te dooven. Pasoemah is dan ook dikwerf het tooneel
van die inwendige bloedige onrust.

Die regeeringsvorm is wel een der meest opmerkelijke in deze
streken, omdat het lijnregt indruischt tegen de in het Oosten be-
staande vormen van bestuur. Pasoemah is een republiek in den meest
democratischen zin.quot;

Gramberg is minder duidelijk in zijn beschrijving van de In-
landsche rechtsgemeenschappen dan Du Bois. Hoven komt in
zijn proefschrift over de Pasemah tot de conclusie, dat ook hier
het stamgenootendorp de rechtsgemeenschap was en dat de
stamgenootendorpen meer of minder zwakke federaties vormden,
waarvan de oorsprong was gelegen in de betrekking tot het moe-
derdorp 1). De inlichtingen van Gramberg zijn echter van belang
omdat er duidelijk uit blijkt hoe hij getroffen was door het feit,
dat in de Pasemah vrijwel geen gezag te constateeren viel. Ook
Presgrave, in 1818, resident van Manna (Benkoelen) was dit
reeds opgevallen voor zoover de Pasemahers in zijn gebied betrof:

,,The Chiefs have no means of enforeing obedience to their deorees
by any coercive power placed in their hands by the community
itselfquot; 2).

Du Bois constateerde dit eveneens voor het Noordelijk gedeelte
van de Lampongsche Districten waar hij zegt, dat er geen regee-
ring bestond

Zoowel in de Redjang als in het Noordelijk gedeelte van de

1)nbsp;Hoven, De Pasemah, 1927, blz. 27.

2)nbsp;Adatrechtbundel 32, blz. 354.

Zie boven, blz. 9.

-ocr page 26-

Lampongsche Districten en in de Pasemah was het dorp rechts-
gemeenschap. Aan het hoofd stond een college van oudsten van
de genealogische eenheden in het dorp. Deze gemeenschap kende
met de scheiding in bestuur, rechtspraak en wetgeving; de ge-
heele regeermg was in handen van hetzelfde college van oudsten
Uiteraard zou met deze regeeringsvorm een krachtige regeering
over het dorp mogelijk zijn geweest. Dat dit niet het geval was
komt door het „voor den Westerling moeilijk te vatten feit, dat
de Inheemsche rechtsgemeenschap geen overheid tegenover ge-
regeerden vertoont, maar een sociale gemeenschap is, een groot
gezin, een kluwen van onderling gelijk gerechtigdenquot; i) Boven
het dorp was de stam (soembai, boeai, petoelai) slechts in zeer
zwakke mate rechtsgemeenschap.

Uit de mededeelingen van Du Bois, Presgrave en Gramberg
blijkt, dat de Inheemsche rechtsgemeenschappen (dorp, stam)
haar taak niet naar behooren konden vervullen, omdat de be-
stuursorganen niet voldoende gezag konden uitoefenen. De adat
kende blijkbaar geen bestuur in de beteekenis, welke wij er aan
toe kennen. Maar dit ontbreken van bestuur zou slechts zonder
nadeehge gevolgen mogelijk zijn geweest in een buitengewoon
hoog ontwikkelde gemeenschap, waar alle leden de uitspraken
van den rechter en de adatregelingen opvolgden. Een dergelijk
hoog peil van ontwikkeling hadden deze Inheemsche gemeen-
schappen geenszins bereikt.

Het verschil tusschen Westersche democratie en de democratie
dezer Inheemsche rechtsgemeenschappen ligt niet zoozeer in ver-
schil in gelijkheid, dan wel in het leiderschap. Wel is waar konden
slechts de oudsten lid van het college zijn en was er dus inderdaad
geen gelijkheid zooals de Westersche democratie die eischt. In
werkelijkheid heerschte er onderling meer gelijkheid dan ooit in
een Westersche maatschappij is bereikt. Het is meer schijn dan
werkelijkheid om in de oudsten dezer Inheemsche gemeenschap-
pen gezagdragers te zien. Hun voornaamste taak was oorspron-
kelijk het verleenen van tusschenkomst in het verkeer met de
geesten der voorouders; als afstammelingen van de stichters der
rechtsgemeenschappen waren zij daarvoor de aangewezen perso-
nen. Maar deze functie bracht geen leiderschap met zich mee.

Als verschillen tusschen Westersche en Oostersche democratie
treden op den voorgrond het gemis aan wetgevende organen van
en de bemoeiing op privaatrechtelijk gebied door de Oostersche
democratie 2). Maar daarenboven ligt het verschil tusschen Wes-

Van Volmnhoven, Adatrecht II, blz. 413.

Haoa, Indonesische en Indische democratie, blz. 2.

-ocr page 27-

tersche en Oostersche democratie in het feit, dat de Westersche
demooratie zich zelf leiderschap oplegde omdat zij dat voor haar
voortbestaan noodzakelijk achtte, terwijl deze Oostersche demo-
cratie meende het zonder leiderschap te kunnen stellen. Het ge-
volg was aan anarchie grenzende toestanden, zooals Du Bois
en Gramberg beschrijven.

Afzonderlijk zal voor Palembang, Benkoelen, Djambi en de
Lampongsche Districten in het kort worden nagegaan, hoe de
vreemde Vorstenbesturen en het Nederlandsch Gezag tegenover
deze rechtsgemeenschappen optraden.

Palembang i).

Het rijk Palembang werd autocratisch bestuurd. De adviseurs
van den Vorst waren inwoners van de hoofdplaats; de bevolking
buiten de hoofdplaats had in het geheel geen invloed op het be-
stuur. Het rijk was verdeeld in een rechtstreeks bestuurd gebied,
de Kepoengoetan genaamd (vermoedelijk in verband met het feit
dat in het rechtstreeks bestuurd gebied door den Sultan belastin-
gen en diensten werden geheven) en in de streken, wier inwoners
belast waren met de verdediging van het rijk, zgn. Sindang-
streken. Laatstgenoemde gebieden waren daardoor practisch onaf-
hankelijk. De bevolking in de Kepoengoetan was verplicht pro-
ducten (b.v. peper) te leveren, die ver beneden de waarde in
ontvangst werden genomen en betaald werden met goederen,
waarvan de waarde eenige malen hooger werd aangenomen dan
de werkelijke waarde. Dit stelsel heette tieban-toekan De
Sultan had uiteraard zeer veel belang bij deze verplichte leverin-
gen, vooral bij die van peper. De V.O.C. liet den Sultan gaarne
een goede winst en was een goed afnemer. Zoo groot was het be-
lang van den Sultan bij de peperleverantie, dat Du Bois mede-
deelt dat het bezit van een pepertuin vrijwaarde van ,,gestadige
geweldenarijenquot;, die de Palembangers (inwoners van de hoofd-
plaats) pleegden 3). De prijs bedroeg minstens f7,50 per picol;
in 1775 werd 20.000 picol uitgevoerd

Het is te begrijpen dat het Sultansbestuur in de Kepoengoetan
een stevige bestuursorganisatie noodig had, om zich het geregeld
toevloeien van deze voordeelen en het geregeld verrichten der
opgelegde diensten te verzekeren. Waar dit bestuur de oorspron-

Van Roybn, De Palembangsche marga.

De Stublee, Proeve eener beschrijving van het gebied van Palem-
bang, blz. 167.

T. v. N.I., 1857, I, blz. 46.

*) Westenbnk, Memorie van overgave over de Residentie Benkoelen.
Med. Ene. Bureau 28 (1921), blz. 44.

-ocr page 28-

kelijke rechtsgemeenschappen aantrof in den toestand als hier-
voren is geschetst, konden deze in die vorm niet worden gebruikt,
daar bestuur aan deze rechtsgemeenschappen vrijwel vreemd
was. Het Sultansbestuur had een rechtsgemeenschap noodig met
een krachtig uitvoerend gezag, welk orgaan geschikt moest zijn
om als orgaan van het Sultansbestuur de inning der belastingen
en het doen verrichten der diensten op zich te nemen. Het is niet
bekend of het Sultansbestuur deze oorspronkelijke Inheemsche
rechtsgemeenschappen in de Kepoengoetan aantrof en vervorm-
de, of dat deze reeds door de Vorsten van ^rivijaya waren ver-
vormd. De afkomst van het woord marga maakt het waarschijn-
lijk dat reeds onder de Hindoes marga's werden gevormd. Maar
het is in ieder geval een feit dat de beschrijving van de Inheemsche
rechtsgemeenschap in de Kepoengoetan een geheel ander beeld
toont dan de beschrijvingen van de Inheemsche rechtsgemeen-
schappen in de gebieden, die weinig onder vreemde invloeden
hebben gestaan, zooals die hiervoren zijn aangehaald.

De Sturler noemt ze: ,,regelmatige arrondissementen (marga's
of districten) welke van 6 tot 12 en soms meer gehuchten of
dorpen bevattenquot; i). Aan het hoofd van de marga stond een
depati, die door den Sultan werd aangewezen. De depati vormde
te zamen met de hem ondergeschikte dorpshoofden een ,,land-
raadquot;, die in het raadhuis (balai-balai) van het dorp, waar de
depati woonde, vergaderde, het landbestuur regelde en recht-
sprak 2).

Twee verschillen met de hiervoren geschetste rechtsgemeen-
schap treden op den voorgrond. Ten eerste is de rechtsgemeen-
schap niet meer genealogisch geordend, maar territoriaal; de uit-
drukking ,,regelmatige arrondissementenquot; laat aan duidelijkheid
niets te wenschen over. Ten tweede heeft de rechtsgemeenschap
thans een hoofd, de depati, die door den Sultan wordt benoemd
en uit hoofde van die benoeming een geheel andere positie inneemt
dan de primus inter pares in de oorspronkelijke stamgemeen-
schap. Het Sultansbestuur heeft dezen depati, dit margahoofd,
noodig, omdat er één persoon in de rechtsgemeenschap moet zijn,
die verantwoordelijk kan worden gesteld voor de heffing van be-
lastingen en het leveren van dienstplichtigen. De raad van de
oorspronkelijke stamgemeenschap was daartoe niet in staat, om-
dat alle leden evenveel of beter gezegd even weinig te zeggen
hadden. De oorspronkelijke stamgemeenschap kende geen orga-

De Stubleb, Proeve eener beschrijving van het gebied van Palem-
bang, blz. 100.

Bijdrage tot de kennis der oorspronkelijke instellingen van Palem-
bang. T.
v. N.I., 1853, II, blz. 456.

-ocr page 29-

nen in wier handen een krachtige bestuursmacht was gelegd. De
Sultan heeft dergelijke organen echter noodig. Vandaar dat hij
de benoeming van het margahoofd aan zich trekt. Maar hij laat
de marga haar autonomie. Wanneer de margahoofden aan de hen
opgelegde verplichtingen voldoen, laat hij hen verder vrij in de
regeering over hun marga. Daardoor handhaaft zich het oor-
spronkelijke collegiale bestuur, zij het ook in gewijzigden vorm.
Ook in het dorp wordt de positie van het hoofd sterker.

De marga's waren in djenangschappen vereenigd. Een djenang-
schap kon zoowel een onderdeel van een afdeeling onder een
raban zijn, als een apanage van een ambtenaar of gunsteling
van een Vorst. Een afdeehng kwam overeen met een stroom-
gebied

Het Nederlandsch gezag laat de marga's in de Kepoengoetan
in stand. Wanneer het tusschen 1848 en 1868 de Sindangstreken
bezet, vindt het daar boven het stamgenooten dorp niet de terri-
toriale marga, maar de genealogische stamgemeenschap. Het
stuit op dezelfde moeilijkheden als de vreemde heerschers van
vorige eeuwen, nl. onvoldoende bestuurskracht van de organen
van deze gemeenschappen. Ons gezag kan deze organen echter
niet missen, daar het zich ten doel stelt orde en veihgheid te
brengen met medewerking van de organen van de Inheemsche
gemeenschappen. Het Nederlandsch gezag heeft de keuze tus-
schen de organen van het dorp of van den stam. Het dorp was
de op den voorgrond tredende rechtsgemeenschap. Het Neder-
landsch gezag kende echter de marga uit de Kepoengoetan en
besluit deze rechtsgemeenschap ook in de nieuw bezette gebieden
in te voeren. Wanneer het stamgebied een aaneengesloten gebied
ware geweest van dorpen van denzelfden stam, dan zou het
Nederlandsch gezag bij de margavorming hebben kunnen vol-
staan met territoriahseering van deze genealogische gemeen-
schappen en met aanwijzing van den primus inter pares (stam-
hoofd) tot margahoofd. Maar zoo eenvoudig was dit niet. In de
Pasemahlanden b.v. lagen de dorpen van den eenen stam (soem-
bai) verspreid tusschen dorpen van andere stammen. Territoriah-
seering van deze stamgemeenschappen zou slechts mogelijk zijn
geweest, wanneer men een indeehng met vele enclaves had aan-
gedurfd. Terecht waagde men dit experiment niet. Er werden dus
marga's gevormd, bestaande uit dorpen van twee of meer stam-
men 2). Deze marga's zijn geen adatverbanden als de soembai's;
adatverband en marga zijn dus geen begrippen die elkaar steeds

1) Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 34.
H
oven, De Pasemah, blz. 29 e.v.

-ocr page 30-

dekken. De nadeelige gevolgen van deze indeeling zijn zelfs nu
nog niet verdwenen. Het margahoofd heeft gewoonlijk meer ge-
zag in de dorpen van zijn eigen stam, dan in die van andere
stammen.

Wanneer deze margavorming niet was geschied en het dorp
door ons Bestuur als rechtsgemeenschap was erkend geworden,
had men voor de noodzakelijkheid gestaan om — evenals op Java
— de dorpen in onderdistricten onder ambtenaren in te deelen.
De margavorming was te prefereeren, omdat daardoor krachtige
rechtsgemeenschappen ontstonden, zij het dan ook dat niet alle
inwoners de margahoofden als hun ,,eigen hoofdenquot; beschouwden,
omdat het onmogelijk bleek om de margavorming met de stam-
indeeling te doen samenvallen.

Omstreeks 1870 was Palembang vrijwel geheel in marga's op-
gedeeld. Ons Bestuur beschouwt de marga's echter te weinig als
rechtsgemeenschap en te veel als administratief ressort. De vele
kleine marga's waren ons Bestuur een doorn in 't oog. Samen-
voeging werd gewenscht geacht ter verlichting van de gemeente-
diensten, ter vermeerdering van de inkomsten der margahoofden
en omdat men in kleine marga's een te beperkte keuze voor
margahoofden had. In 1907 geeft de Resident van Palembang
aan de controleurs opdracht een plan te ontwerpen om te komen
tot ,,goed afgeronde marga's met een aantal heerendienstplich-
tigen van ongeveer 1200 tot 2000quot; Uit het geven van een
dergelijke opdracht blijkt wel, dat de marga meer als administra-
tieve eenheid dan als een levende rechtsgemeenschap werd be-
schouwd. Samenvoeging geschiedde dikwijls zonder raadpleging
van de bevolking. Moeilijkheden bleven dan ook niet uit en nadat
ongeregeldheden hadden plaats gehad in de marga Rantau Alai,
die ook voor opheffing in aanmerking was gebracht, werd voor-
geschreven dat de meerderheid van de bevolking van de op te
heffen marga voor samenvoeging diende te zijn, ,,tenzij bij de
gehouden verkiezing van margahoofd gebleken is, dat in de marga
zelve geen geschikte candidaten voor die waardigheid gevonden
wordenquot; i). Een dergelijke beoordeeling laat uiteraard veel ver-
schil van meening toe.

Een van de merkwaardigste gevallen van mishandeling van
een rechtsgemeenschap betreft de marga Moeara Danau (onder-
afdeeling Tebing Tinggi). Het hoofd van het tot deze marga be-
hoorende dorp Babatan maakte zich verdienstelijk bij het op-
vatten van misdadigers. Hij werd beloond met de verheffing van
zijn dorp tot marga en met zijn benoeming tot margahoofd. De

1) Adatrechtbundel 6, blz. 363-367.

-ocr page 31-

marga Babatan is thans nog een enclave in de marga Moeara
Danan. Van Royen vermeldt nog eenige andere gevallen van
„goochelen met marga'squot; i).

Het dorp werd als rechtsgemeenschap verzwakt ten voordeele
van de marga. De dorpsrechtspraak en het dorpsbeschikkings-
recht op den grond maakten plaats voor margarechtspraak en
margabeschikkingsrecht 2). De marga werd de op den voorgrond
tredende Inlandsche rechtsgemeenschap. In vele streken bleef
echter een adatverband boven het dorp bestaan, dat niet overeen
kwam met de marga.

Eenige plaatsen in het gewest waren buiten het margaverband
gebleven. Het waren de zgn. zelfstandige pasars, ontstaan uit
vestigingen van handelaren uit Palembang in het binnenland.
Er was een groot verschil in adat, levenswijze en beroep tusschen
deze meer ontwikkelde Palembangers en de eenvoudige land-
bouwende bevolking van de streken, waar zij zich vestigden. De
handelaren hadden bezwaar zich onder de bevelen van de marga-
hoofden te stellen en de margahoofden gevoelden er weinig voor
om voor deze vreemdelingen verantwoordelijk te zijn. Zoo groei-
den deze vestigingen uit tot zelfstandige rechtsgemeenschappen,
die over eigen middelen beschikten; zij misten echter rechtspraak
en beschikkingsrecht. Het pasarhoofd stond rechtstreeks onder
den onderafdeelingschef en kreeg daardoor meer aanzien dan een
dorpshoofd in de marga. Doordat hij geen zitting had in de groo-
te Rapat en niet in zijn ambt bevestigd werd door den Resident,
maar door den onderafdeelingschef, was zijn positie lager dan die
Van margahoofd.

Benkoelen.

In Benkoelen wist het rijk van Menangkabau in het begin van
de zeventiende eeuw invloed te verkrijgen Soengai Lemauw
is vermoedelijk te beschouwen als een stichting van Menang-
kabau, waarvan zich later Soengai Hitam afscheidde. Een derge-
lijk rijkje was Selibar, maar daarvan is niet bekend, dat het onder
invloed van Menangkabau stond. In 1668 gingen de hoofden van
Soengai Lemauw en SeUbar naar Bantam, om den Sultan de
souvereiniteit over hun rijkjes aan te bieden. Ook Soengai Hitam
erkende het oppergezag van Bantam. De hoofden van deze drie
rijkjes kregen den titel van Pangeran. Jaarlijks zond de Sultan

Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 54.

Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 86.

Adatrechtbundel 22, blz. 310.

-ocr page 32-

een Djenang (gemachtigde) naar Sehbar, die de peper van het
Benkoeleesche gebied inzamelde en namens den Sultan de dorps-
hoofden in hun rang bevestigde. Een vierde landschap, Moko-
Moko, was niet onder Bantam gekomen, maar erkende de souve-
reiniteit van den Sultan van Indrapoera. Het hoofd kreeg den
titel van Sultan.

De Engelsche O.I.C. die van 1685 tot 1825 in Benkoelen
werkte, stelde de Pangerans van Soengai Lemauw en Soengai
Hitam en den Sultan van Moko-Moko tot bezoldigd regent over
hun landschappen aan. Selibar was vermoedelijk in verval ge-
raakt door invallen van Atjehers; in ieder geval werd de Pangeran
van Selibar niet door de Engelschen erkend.

Het Nederlandsch gezag erkende in 1825 deze 3 regenten even-
eens, maar wees bij hun overlijden geen opvolgers aan. In 1870
kwam een einde aan het laatste regentenbestuur, dat van Moko-
Moko.

In het gebied van deze vroegere regentschappen, gedeeltelijk
bevolkt door emigranten uit de Redj angstreek en in het stam-
land van de Redjangers is de marga door het Nederlandsch ge-
zag ingevoerd. In 1859 trof ons Bestuur bij de onderwerping van
de Redjang een gebied aan, waar 4 stammen (petoelany) door
elkaar in een gebied tezamen woonden. In 1856 werd in een over-
eenkomst, gesloten tusschen den assistent-resident van Tebing
Tinggi en de Redjangsche hoofden gesproken van één marga
Redjang Empat Petoelany, bestuurd door Passirahs. In 1859, als
deze overeenkomst wordt herzien, wordt echter van 4 Passirahs
van 4 marga's gesproken. Het gebied wordt dus in 4 territoriale
marga's verdeeld Een zelfde politiek als in 1867 in de Pasemah
wordt gevolgd. De „pembarabschappenquot;, zooals Marsden die be-
schrijft 2), werden tot marga's bijeen gevoegd naar de natuur-
lijke gesteldheid van het terrein. Dorpen van verschillende stam-
men werden dus tot een marga samengevoegd. Ook hier eischt
de bestuursvoering afgeronde eenheden zonder enclaves.

Het Zuidelijk gedeelte van Benkoelen, Kroë, werd vermoede-
lijk door de Bantamsche vorsten als een onderdeel van de Lam-
pongsche Districten beschouwd, waarover zij het oppergezag be-
zaten. Helfrich vermoedt dat de grenzen van de 4 stamgebieden
op het Balalau-plateau (waaruit de Lampongers zijn geëmigreerd)
door Bantamsche vorsten werden vastgesteld.

Uit deze 4 marga's vormden zich later door uitzwerming andere
marga's die door Bantam, de Engelsche O.I.C. of het Neder-

Van Rees, De annexatie der Redjang.

2) Mabsdbn, The history of Sumatra, blz. 210-213.

') WiNK, De onderafdeeling Lais, blz. 19.

-ocr page 33-

landsch gezag werden erkend i). De positie van het margahoofd
was hier onder Bantamschen invloed zoo sterk geworden, dat
Bouman spreekt van een éénhoofdig autocratisch gemeentebe-
stuur, ofschoon hij tevens vermeldt dat dit wordt bijgestaan door
een raad van hoofden 2). Westenenk meldt dat het Nederlandsch
gezag de marga in Benkoelen na 1832 invoerde, uitgezonderd in
Kroë, waar de marga reeds bestond

Evenals in Palembang waren in Benkoelen zelfstandige pasars
ontstaan. In tegenstelling met Palembang kregen de zelfstandige
pasars een eigen rechtbank met dezelfde competentie als de mar-
garechtbank. De pasarhoofden werden op dezelfde wijze verkozen
als de margahoofden; reeds in 1874 werden zij tot leden van de
rapat aangewezen naast de pasirahs In 1921 waren in het ge-
heele gewest 12 van deze zelfstandige pasars

Lampongsche Districten

In de Lampongsche Districten is de invloed van het Bantam-
sche Vorstenbestuur langs de kust bijzonder sterk geweest. De
margavorming geschiedde hier — in Ketimbang zouden de mar-
ga's reeds vroeger hebben bestaan (blz. 72) — vermoedelijk door
de vaststelüng der grenzen tusschen de gebieden van de verschil-
lende genealogische eenheden. De primus inter pares werd marga-
hoofd, aan wien de peperleveranties konden worden opgedragen.
Door het Bantamsche Vorstenbestuur werd aan de erfopvolging
vastgehouden. Gedurende eenige eeuwen werd het ambt van
margahoofd in deze marga's door leden van hetzelfde geslacht
waargenomen, waardoor zeer sterke rechtsgemeenschappen ont-
stonden met invloedrijke hoofden.

Aanvankelijk kwam ons bestuur echter minder in aanraking
met deze langs de kust gelegen marga's, maar meer met de in
het binnenland gelegen rechtsgemeenschappen, die niet zoo sterk
onder Bantamschen invloed hadden gestaan. Hetgeen du Bois
omtrent deze rechtsgemeenschappen rapporteert, is hiervoren
reeds besproken. Gredurende de eerste decennia van onze be-
stuursbemoeienis was ons Bestuur nog wel van plan deze rechts-
gemeenschappen te erkennen. Er werden echter eenige ernstige

Hblfrich, Bijdrage tot de liennis der afdeeling Kroë. Bijdrage Kon.
Instituut, 1889, blz. 515 e.v.

Bouman, De margaautonomie in Benkoelen, K.T., 1924 blz. 614.

Wbstenenk, Memorie van overgave over de Residentie Bengkoelen,
Med. Ene. Bureau, 28, 1921, blz. 63.

Adatrechtbundel 5, blz. 102.

Adatrechtbundel 32, blz. 23.

Van Roybn, De verdwijning van de Lampongsche merga's. K.T.
1932, blz. 171 e.v.

-ocr page 34-

fouten gemaakt. In de eerste plaats het ontnemen aan de marga's
van het beschikkingsrecht en in de tweede plaats het vervangen
van de eigen rechtspraak door gouvernements-rechtspraak. Door
beide maatregelen werden deze reeds zwakke rechtsgemeenschap-
pen nog meer verzwakt. Ten slotte gaf het feit, dat de primus
inter pares als margahoofd geen gezag kon ontwikkelen over zijn
mededorpshoofden, den doorslag. Met de marga, maar het dorp
werd door ons Bestuur als rechtsgemeenschap beschouwd. Dit
geschiedde ook in de krachtige marga's langs de kust. Ook hier
werd de marga als rechtsgemeenschap uitgeschakeld, voornamelijk
omdat men in de margahoofden de leiders van het verzet tegen
ons Bestuur zag. (Vooral in Ketimbang was vrij ernstig verzet ge-
weest). Ons Bestuur wenschte hun invloed te verzwakken door
hen uit te schakelen bij de bestuursvoering.

Djambi.

Het Sultanaat Djambi werd eerst in 1906 tot rechtstreeks be-
stuurd gebied gemaakt. Evenals de Sultan van Palembang werd
de Sultan van Djambi in het bestuur over zijn Rijk bijgestaan
door een Rijksraad, samengesteld uit vertegenwoordigers van de
bevolking van de hoofdplaats i). In tegenstelhng met Palembang
kende het Sultanaat in de Benedenlanden geen territoriale
rechtsgemeenschappen als de marga's. In de Bovenlanden waren
deze echter wel bekend; hun ontstaan wordt aan het Vorstenbe-
stuur toegeschreven, dat, om geschillen over grond te voorkomen,
de oorspronkelijke genealogische gemeenschappen een territoir
aanwees. Zoo werden marga's gevormd van Koeboes, van geïm-
migreerde Palembangers en van de bevolking der Bovenlanden,
de Batinbevolking. De marga's bestonden uit eenige dorpen,
waaronder één of meer moederdorpen. De dorpen stonden onder
Batins en waren uit genealogische groepen (keieboe) samenge-
steld. Het bestuur over een marga werd gevoerd door een college
van adathoofden, soms onder leiding van het hoofd van de moe-
derdoesoen, soms onder leiding van een driemanschap Een
bijzondere positie nam in de Batinmarga's de zgn. Penghoeloe-
bevolking in, Menangkabausche immigranten, die schatpüchtig
waren aan de Batinbevolking (uitvoeriger blz. 44). De Sultan had
het beschikkingsrecht over den grond aan de marga's gelaten,
die ook rechtspraak uitoefenden.

In de Benedenlanden was het dorp de rechtsgemeenschap. Het
had het beschikkingsrecht op vroeger reeds ontgonnen en later

1) Adatrechtbundel 22, blz. 331.

Haga, Eenige opmerkingen over het adatrecht van Djambi. Feest-
bundel Kon. Bat. Genootschap, 1929, II, blz. 242.

-ocr page 35-

weer verlaten gronden. Het beschikkingsrecht over het oerbosch
was in handen van het Vorstenbestunr i). De bevolking van deze
dorpen — waarvan de voornaamste groep de Bangsa XII is —
was dienstplichtig. De inwoners van ieder dorp wisten tot welke
Bangsa ze behoorden en dit gevoel van samenhoorigheid werd
versterkt, doordat de Sultan aan elke Bangsa een bepaalde
dienstplicht had opgedragen. Zoo werden uit de dorpen van een
bepaalde Bangsa alleen pistooldragers gerecruteerd, uit een ande-
re de leveranciers van brandhout, de pajoengdragers, enz. 2).
Bovendien werd de rechtspraak uitgeoefend door het hoofd van
het moederdorp in overleg met eenige dorpshoofden. Elke Bangsa
was dus een genealogische gemeenschap; tusschen de dorpen van
de eene Bangsa lagen echter dorpen van de andere Bangsa in.

Het Nederlandsch Gezag hield in 1906 de marga's in de Boven-
landen vrijwel in stand, maar vormde afzonderlijke marga's voor
de Penghoeloe-bevolking. Waar een meerhoofdig bestuur was,
werd één hoofd aangewezen als margahoofd. In de Beneden-
landen werden de dorpen tot marga's vereenigd; één der dorps-
hoofden werd tot margahoofd aangewezen. Uiteraard werd zoo-
veel mogelijk geprobeerd om dorpen van dezelfde Bangsa in één
marga bijeen te brengen, maar dit was slechts in enkele gevallen
mogelijk. Ook hier bleek het niet gewenscht om marga's met vele
enclaves te stichten, maar dienden in het belang van een goede
bestuursvoering territoriale eenheden te worden gesticht ®).

De geheele regeling van het Inlandsch gemeentewezen in Djam-
bi — tot stand gebracht door een groot adatkenner als Resident
Helfrich — is te vinden in de Oendang-Oendang Djambi en is in
1912 gepubliceerd in Adatrechtbundel 5. Zoowel het dorp als de
marga werd door ons Bestuur als rechtsgemeenschap beschouwd.
Er werden dorps- en margarechtbanken ingesteld, het beschik-
kingsrecht van de marga en van het dorp werd geregeld evenals
de inkomsten en uitgaven van de dorps- en margakassen; de ver-
pKchte diensten ten behoeve van de hoofden en ten behoeve van
marga en dorp werden vastgesteld. Het erfopvolgingsbeginsel werd
aanvaard Kortom, het Inlandsch gemeentewezen was georga-
niseerd op een wijze die met recht deed hopen op een krachtige
ontwikkeling.

In 1912 werd deze ontwikkeling in ernstig gevaar gebracht,
doordat het toenmalige Hoofd van Gewestelijk Bestuur bepaalde,
dat de dorpshoofden rechtstreeks onder de ambtenaren van het

1) Haga, blz. 236.

Adatrechtbundel 22, blz. 331.

Mennes, Eenige aanteekeningen omtrent Djambi. K.T., 1932, blz. 34.

Adatrechtbundel 5, blz. 155, 210, 218, 198 en 172.

-ocr page 36-

Inlandsch Bestuur werden geplaatst. De marga werd als rechts-
gemeenschap door ons Bestuur losgelaten. Als motief werd aange-
voerd, dat de margahoofden te onontwikkeld waren en slechts
gezag hadden in hun eigen dorp. Dit was zeer zeker juist en het
is te begrijpen dat een dergelijke toestand belemmerend was voor
een goede bestuursvoering. Maar... in Palembang en Benkoelen
had men dezelfde moeilijkheden meegemaakt als onvermijdelijk
gevolg van de marga vorming. Men had ze ook in Djambi kunnen
overwinnen, door het gezag van het margahoofd te verstevigen
en door hem krachtig te steunen bij de uitoefening van zijn taak,
door toe te zien dat zijn kinderen een goede opleiding kregen en
door zijn oudsten zoon als opvolger aan te wijzen. Op deze wijze
had men na eenige tientallen jaren de margahoofden geschikt
kunnen maken voor hun taak, om daarna het Inlandsch Bestuur
op de hoofdplaatsen terug te trekken. Wel heeft Haga gelijk met
te zeggen dat Djambi door den maatregel van 1912 zeker 15 jaar
in staatkundige ontwikkeling is achteruit gezet

Het hiervoren vermelde samenvattend, blijkt een merkwaardige
overeenstemming te bestaan in den invloed van de onderscheiden
Vorstenbesturen op de oorspronkelijke Inheemsche rechtsgemeen-
schappen. Deze invloed komt tot uiting in territoriaMseering van
stamgemeenschappen, in vorming van marga's en in het geven
van bestuursmacht aan het margahoofd met het doel om hem als
orgaan van het Vorstenbestuur een taak op te dragen in den
vorm van inning van belasting, levering van dienstphchtigen en
producten.

De V.O.C. oefent geen directen invloed uit op de Inlandsche
rechtsgemeenschappen, omdat zij zich tot den handel beperkt.
Wel werkt zij indirect mede aan de politiek van de Vorstenbe-
sturen, omdat zij steeds bereid is, producten van de Vorsten te
koopen en voor grootere productenafname een steviger bestuur
in het binnenland eisch is.

Het Nederlandsch gezag volgt in Palembang en Benkoelen het
voorbeeld van de Vorstenbesturen. In Palembang, Benkoelen en
Djambi worden marga's gevormd en wordt bestuursmacht in
handen van het margahoofd gelegd, omdat het Nederlandsch ge-
zag hoofden noodig heeft, die verantwoordelijk kunnen worden
gesteld voor de orde en rust in hun marga en aan wie een taak
kan worden opgedragen op het gebied van belastingheffing en
heerendiensten. Waar van het voorbeeld der Vorstenbesturen
wordt afgeweken, als in de Lampongsche Districten en als in 1912
in Djambi en slechts het dorp als rechtsgemeenschap wordt be-

1) Haga, Feestbundel Kon. Bat. Genootschap, 1929, II, blz. 242.

-ocr page 37-

schouwd, wordt er later op terug gekomen. Een groot verschil
tusschen de marga in Palembang en Benkoelen en de oorspronke-
lijke stamgemeenschap is, dat de marga in haar hoofd een be-
stuursorgaan heeft, dat de oorspronkelijke stamgemeenschap
miste. Een krachtig bestuursorgaan bleek voor een Oostersche
democratie even onontbeerlijk als in een Westersche democratie.
Kelsen schrijft: „Soll Gesellschaft, soll gar Staat sein, dann musz
eine bindende Ordnung als gegenseitigen Verhaltens der Men-
schen gelten, dann musz Herrschaft seinquot; i). Daar de oorspron-
kelijke Inheemsche gemeenschap niet in staat was, zelf dit be-
stuursorgaan te vormen, geschiedde het door vreemde heerschers;
gemist worden kon het niet.

De maatregelen ten aanzien van de Inheemsche rechtsge-
meenschappen door het Nederlandsch gezag genomen, zijn geens-
zins het gevolg van een consequente Regeeringspoütiek. Integen-
deel; de Hoofden van Gewestelijk Bestuur genoten op dit punt
een zeer groote vrijheid. In Djambi (in 1912) en in de Lampong-
sche Districten beschouwt men de marga niet als een Inlandsche
rechtsgemeenschap, het dorp echter wel. In beide gevallen is het
feit dat het margahoofd als bestuursorgaan niet voldoende be-
stuursmacht bleek te bezitten, de aanleiding tot deze zienswijze.
In het dorpshoofd ziet men een meer geschikt bestuursorgaan.
In Palembang en Benkoelen kiest men echter de marga en heeft
men de neiging om het dorp als rechtsgemeenschap te verzwakken
ten voordeele van de marga. Maar het
merkwaardige is, dat niet
de Regeering deze maatregelen neemt, maar het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur. Van een Assistent-Resident van Benkoelen
wordt geschreven, dat hij de marga invoerde omdat hij in Pa-
lembang had gediend 2), van een Resident der Lampongsche
Districten dat hij het bestuur wilde zien ingericht als op Java
omdat hij van Java afkomstig
was. De maatregel, in 1912 geno-
men ten aanzien van de marga's in Djambi, wordt genomen
zonder medeweten van de Regeering Even buiten Zuid-
Sumatra — op Billiton — wordt de gedwongen dorpsvorming
naar model van Banka ingevoerd, omdat de betrokken bestuurs-
ambtenaar van Banka afkomstig is.

De Hoofden van Gewestelijk Bestuur voerden naar eigen in-
zicht hun politiek ten aanzien van het Inlandsch Gemeentewezen;
een Regeeringspoütiek was er niet.

Hans Kelsen, Vom Wesen und Wert der Demokratie, blz. 5.

Wink, De onderafdeeling Lais, blz. 19.

Van Royen, De verdwijning der Lampongsche merga's. K.T., 1932,
hlz. 177.

Haoa, Feestbundel Kon. Bat. Genootschap, 1929, II, blz. 248.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK II

ONTWIKKELING
VAN HET INLANDSCHE GEMEENTEWEZEN
NA OMSTREEKS 1918.

Artikel 71 lid 2 R.R. bepaalde, dat de regeling van de huis-
houdelijke belangen van de Inlandsche gemeenten aan haar moest
worden overgelaten, met inachtneming van de verordeningen,
uitgegaan van den Gouverneur-Generaal of van het Gewestelijk
Gezag. Deze redactie was wel zeer slordig, daar met „regelingquot;
niet alleen wetgeving, maar ook bestuur bedoeld werd. In dezen
zin is dit artikel dan ook geïnterpreteerd.

In de I.S. werd in artikel 128 lid 3 de in 1922 aangebrachte
wijziging gevolgd en ,,regelingquot; veranderd in „regeling en be-
stuurquot;, terwijl aan de verordeningen, die de Inlandsche gemeente
in acht heeft te nemen, werden toegevoegd de verordeningen van
bij ordonnantie aangewezen zelfstandige gemeenschappen. Te-
recht wijst
v. Vollenhoven er op dat deze redactie strafrecht-
spraak en civiele rechtspraak der Inlandsche gemeenten uitsluit i).
Waar — als in Palembang, Djambi en Benkoelen — wel recht-
spraak der Inlandsche gemeenten voorkomt, bestaat ze krachtens
artikel 130 I.S.

Het duurde voor Zuid-Sumatra tot 1919, voordat de eerste
verordening „uitgegaan van den Gouverneur-Generaalquot; werd
vastgesteld. Dit was de I.G.0. voor Palembang (Stbl. 1919 no
814), later gevolgd door de I.G.O.'s voor de Lampongsche Dis-
tricten en Benkoelen (Stbl. 1922 no 564 en Stbl. 1923 no 470).
Laatstgenoemde verordening werd bij Staatsblad 1931 no 6 ver-
vangen door de Margaordonnantie voor Benkoelen. Voor Djambi
is nimmer een I.G.0. vastgesteld.

De Hoogere Inlandsche Verbanden Ordonnantie Buitengewes-
ten (Stbl. 1931 no 507) is van toepassing op het geheele direct
bestuurde gebied van de Buitengewesten. De Belastingordonnan-

Van Vollenhoven, Staatsrecht overzee, blz. 50, 315.

-ocr page 39-

tie Inlandsche Gemeenten Buitengewesten (Stbl. 1929 no 100) en
de Strafverordeningsordonnantie Inlandsche Gemeenten Buiten-
gewesten (Stbl. 1929 no 101) kunnen blijkens artikel 1 slechts in
werking treden voor Inlandsche gemeenten, waar een raad is
ingesteld op den voet van een I.G.0. (of Margaordonnantie).
In Djambi is dit niet mogelijk.

Wat was de reden, dat de Regeering, na meer dan 60 jaar
krachtens artikel 71 lid 2 R.R. in de gelegenheid te zijn geweest,
om regelingen vast te stellen betreffende de Inlandsche gemeen-
ten in de Buitengewesten, daartoe ten slotte overging? Omdat Zij
eindelijk tot het inzicht was gekomen, dat de politiek ten aanzien
van de Inlandsche Gemeenten niet kon worden overgelaten aan
de wisselende inzichten van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur.
Zij wenschte één en dezelfde gedragslijn, n.1. „dat de bestuurs-
voering steunt op de Inlandsche rechtsgemeenschap als auto-
noom lichaamquot;. Klaarblijkelijk omdat Haar gebleken was, dat
niet overal naar deze beginselen was gehandeld geworden, werden
de I.G.O.'s in de eerste plaats vastgesteld om de „rechtspersoon-
lijkheid van de Inlandsche gemeente boven allen twijfel te stellen
en dus ook de eerbiediging daarvan door de ambtenaren te ei-
sehenquot;
1). Dit Rondschrijven luidde een Regeeringspolitiek ten
aanzien van de Inlandsche gemeenten in Zuid Sumatra in, waar-
aan het tot dat jaar had ontbroken.

Palembang en Benkoelen.

Na de vaststelling van de I.G.0. voor Palembang in 1919
duurde het nog 3 jaar, voordat zij op 1 Augustus 1922 in werking
trad voor vrijwel alle marga's. Voor de marga's, waarvoor dit in
1922 niet was geschied, werd de I.G.0. op 1 Januari 1928 van
toepassing verklaard (Stbl. 1927 no 548). Deze lange termijn
tusschen vaststelling en inwerkingtreding is zeker toe te schrijven
aan het bestaan van eenigen twijfel omtrent de vraag op welke
rechtsgemeenschap de I.G.0. diende te worden toepasselijk ver-
klaard. Het is daarom gewenscht om na te gaan aan welke eischen
een Inlandsche gemeenschap dient te voldoen om als rechtsge-
meenschap, als Inlandsche gemeente, te kunnen worden be-
schouwd. Van Vollenhoven noemt eigen gezag en eigen vermogen 2).

De Herzieningscommissie noemt: het bestaan van gemeente-
diensten, het uitoefenen van eigen rechtspraak, het hebben van
eigen middelen (adatheffingen, retributies) en bezittingen (lo-

Bijblad 9118. Rondschrijven van den Directeur van Binnenlandsch
Bestuur van 25 Mei 1918 nopens de beginselen welke bij de bevestiging
en regeling van het Inlandsch gemeentewezen in acht zijn te nemen.

Van Vollenhoven, Adatrecht, II, blz. 421.

-ocr page 40-

geergebouwen, aanlegsteigers) i). Daarnaast dienen te worden ge-
noemd het beschikkingsrecht, het recht om eigen hoofden te
kiezen en het petitierecht.

Ten tijde van de invoering der I.G.O.'s in Palembang en Ben-
koelen koos de marga haar eigen hoofd, vorderde diensten, oefen-
de eigen rechtspraak en beschikkingsrecht uit en had eigen midde-
len en bezittingen. Ongetwijfeld was de marga Inlandsche rechts-
gemeenschap en het eenige bezwaar om haar niet te beschouwen
als de Inlandsche gemeente van art. 128 lid 3 I.S. (art. 71 lid 2
R.R.) lag in de historische interpretatie van dit artikel, daar bij
de vaststelling in 1854 van het Regeeringsreglement alleen aan
het dorp was gedacht. De Regeering interpreteerde, dat onder de
Inlandsche gemeenten niet alleen begrepen waren de dorpen,
maar ook de grootere zelfstandige rechtsgemeenschappen, een
interpretatie die door Westra uiterst geforceerd wordt genoemd
terwijl van Vollenhoven ®) en Haga er mee instemmen. Klein-
tjes twijfelt ®).

Het lijkt zeer zeker in den geest van de Wet, dat de marga als
Inlandsche gemeente in den zin van art. 128 lid 3 I.S. wordt
beschouwd, daar zij — zooals hierboven is vermeld — voldoet
aan de criteria waaraan een gemeenschap heeft te voldoen om als
rechtsgemeenschap te worden aangemerkt. Bovendien bepaalt
artikel 118 I.S., dat de Inlandsche bevolking gelaten wordt onder
de onmiddellijke leiding van haar eigen hoofden. Uitschakeling
van margahoofden door niet-erkenning van de marga als In-
landsche gemeente zou met dit artikel in strijd zijn geweest.

Het blijft te betreuren dat — nu gebleken was dat artikel 71
lid 2 R.R. in de praktijk moeilijkheden gaf— bij de vaststelhng
van de I.S. niet meer aandacht is besteed aan het verslag van de
Herzieningscommissie, die in plaats van ,,Inlandsche gemeentenquot;
in haar ontwerp sprak van ,,dorpen, dorpsgemeenschappen en
andere in de volksinstellingen wortelende gemeenschappenquot; ®) of
aan de „Proeve van een Staatsregeling van Nederlandsch-Indiëquot;,
waarin eveneens een redactie werd voorgesteld, die de bezwaren
onderving, welke thans de interpretatie van het begrip „Inland-
sche gemeentequot; met zich brengt

Verslag van de Herzieningscommissie, blz. 378.
Westka, blz. 22.

Van Vollbnhovbn, De miskenning van het adatrecht, blz. 18.
Haga, Erkenning van Hoogere Inlandsche Verbanden. Kol. Studiën,
1928, I, blz. 349.

Kleintjes, I, blz. 72.
Verslag Herzieningscommissie, blz. 247.
') Proeve blz. 37.

-ocr page 41-

Waar de marga als Inlandsche gemeente werd erkend, zooals
in Palembang en Benkoelen is geschied, rijst de vraag of daarmee
tevens werd aangenomen, dat het dorp slechts plaats van samen-
woning was en geen rechtsgemeenschap. In Benkoelen werden
tijdens de invoering van de I.G.0. dorpsdiensten gevorderd,
was er dorpsrechtspraak en had het dorp een gekozen hoofd.
Swaab noemt het dorp als bezitter van scholen en wachthuisjes
Deze bezittingen kunnen zoowel ontstaan zijn uit de opbrengst
van adatrechtelijke heffingen, als uit het verrichten van dorps-
diensten. De conclusie is gewettigd, dat ook het dorp in Benkoe-
len tijdens de invoering van de I. G. O. rechtsgemeenschap was.
In Palembang was het dorp in mindere mate rechtsgemeenschap,
daar de dorpsrechtspraak in 1906 was opgeheven geworden, maar
in ieder geval eischte het dorpsdiensten 2) en had het zijn gekozen
hoofd. In de eerste plaats echter was het dorp in Benkoelen en
in Palembang op het tijdstip van de invoering der I.G.O.'s
rechtsgemeenschap, omdat het dorpshoofd een belangrijke be-
stuurstaak had, bestaande uit het toezicht op de naleving van
het adatrecht (zie blz. 79).

De Bestuursambtenaren in Palembang waren het klaarblijkelijk
niet eens over de vraag of de marga dan wel het dorp, de Inland-
sche gemeente was. In adatrechtbundel 20 komt een mededee-
Hng voor betreffende de adatinkomsten van de volkshoofden in Pa-
lembang, samengesteld uit opgaven van de onderafdeehngschefs.
Uit verscheidene opgaven is niet op te maken of men de marga
of het dorp als Inlandsche gemeente beschouwt. Eenige onder-
afdeehngschefs vermelden echter uitdrukkelijk, dat de dorpshoof-
den de gemeentehoofden zijn, waaruit in dat verband dient te
worden afgeleid, dat het dorp door hen als de Inlandsche gemeen-
te werd beschouwd

Dat de ordonnantie wetgever oorspronkelijk misschien meer ge-
dacht heeft aan het dorp als Inlandsche gemeente, zou afgeleid
kunnen worden uit het feit dat de I.G.0. voor Palembang en
die voor Banka (Stbl. 1919 no 453) vrijwel hetzelfde inhouden,
terwijl toch bekend was dat op Banka geen andere rechtsgemeen-
schap dan het dorp bestond.

Het leek daarom gewenscht de op de I.G.0. voor Palembang
betrekking hebbende stukken te bestudeeren. De Minister van
Staat, Minister van Koloniën verleende toestemming tot de ken-
nisneming van de in het archief van het Ministerie van Koloniën

Swaab, Reohtsgemeensohappen in Zuid-Sumatra, K.T., 1917, blz.

1025.

2) Adatrechtbundel 27, blz. 456.

Adatrechtbundel 20, blz. 207-211.

-ocr page 42-

berustende bescheiden, waarvoor ik Zijne Excellentie eerbiedig
dank zeg. De toelichting op het ontwerp van deze ordonnantie
en het advies van den Raad van Nederlandsch-Indië werden he-
laas niet aangetroffen, maar wel werd een door het Bureau voor
de Bestuurszaken der Buitengewesten samengestelde nota ge-
vonden, die als bijlage was overgelegd bij het aan den Raad van
Indië gerichte schrijven van den Isten Gouvernementssecretaris
van 18 April 1922 no 1095/11. In deze bijlage komt de ondervol-
gende alinea voor:

O

,,In Palembang domineert de marga, door ons Bestuur als de een-
heid erkend. Zij bestaat uit een aantal dorpen welke zoo zelfstandig
zijn dat het een tijdlang de vraag is geweest, wat men als Inlandsche
rechtsgemeenschap zou erkennen, de marga of het dorp. Men heeft
ten slotte en voorloopig met succes de eerste gekozen.quot;

Het wil mij voorkomen, dat tijdens de vaststelling van de I.G.0.
voor Palembang niet voldoende duidelijk voor oogen stond,
op welke rechtsgemeenschap deze ordonnantie van toepassing
zou worden verklaard. Uit het feit dat zij vrijwel denzelfden inhoud
heeft als de I.G.0. voor Banka en uit het feit dat het boven-
genoemde Rondschrijven (zie blz. 25 noot 1) uitsluitend over
dorpen handelt, kan worden verondersteld, dat oorspronkelijk ge-
dacht is, de I. G. O. op het dorp van toepassing te verklaren en
dat later op advies van het Bestuur de I.G.0. op de marga van
toepassing is verklaard.

De Regeering verklaarde blijkens de Gouvernementsbesluiten
in Stbl. 1922 no 436 en Stbl. 1927 no 548, waarbij het tijdstip
van inwerkingtreding der I.G.0. voor Palembang werd vastge-
steld, de ordonnantie toepasselijk op de marga. In Benkoelen
werd de I.G.0. door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur toe-
passelijk verklaard op de marga's en eenige zelfstandige pasars

Dit verhinderde echter niet, dat in beide gewesten de dorps-
diensten bleven bestaan en nalatigen werden gestraft wegens
overtreding van artikel 523 W.v.S., waarbij straf is bedreigd
wegens het niet verrichten van wettig gevorderde gemeentedien-
sten. In de praktijk werd dus ook het dorp als Inlandsche ge-
meente beschouwd. Tegen deze zienswijze behoeft geen enkel
bezwaar te bestaan. Het dorp is Inlandsche rechtsgemeenschap
en als zoodanig erkend in artikel 128 lid 3 I.S. Het blijft ook
rechtsgemeenschap, wanneer een I.G.0. op een boven het dorp
staande rechtsgemeenschap toepasselijk wordt verklaard.

De Margaordonnantie voor Benkoelen (Stbl. 1931 no 6), die
de I.G.0. voor dat gewest verving, toont door haar titel reeds

1) Adatrechtbundel 27, blz. 512.

-ocr page 43-

aan dat zij regels geeft betreffende de regeling en het bestuur
van de marga.

Lampongsche Districten.

Tijdens de vaststelling van de I.G.0. voor de Lampongsche
Districten (Stbl. 1922 no 574) was het dorp Inlandsche gemeente.
Het eischte diensten, had bezittingen, oefende (niet officiéél)
dorpsrechtspraak uit en verkoos zijn hoofd. De I.G.0. werd
echter niet op dorpen toepasselijk verklaard, maar op groepen
van dorpen, die dikwijls niet tot dezelfde marga (adatverband)
behoorden. Dit liep op een mislukking uit. Het is te verwonderen,
dat men tot deze vrij willekeurige en onwettige vorming van
Inlandsche gemeenten overging, omdat reeds in 1866 een mis-
lukking was geboekt met een dergelijke poging i).

In 1928 werd daarom besloten het oude margaverband (adat-
verband) als Inlandsche gemeente te erkennen en de I.G.0. op
de marga's van toepassing te verklaren.

Bü het daaraan voorafgaande onderzoek, dat aan wplen Dr.
Van Royen was opgedragen, bleek dat de marga in het rechts-
bewustzijn van de bevolking was blijven bestaan, mettegenstaan-
de ons Bestuur gedurende ongeveer 70 jaar het bestaan van de
marga als Inlandsche rechtsgemeenschap stelselmatig Had gene-
geerd. Bil de indeeUng in marga's kon meer dan in andere ge-
deelten van Zuid-Sumatra met het adatverband rekemng worden
gehouden, al bleek het ook hier niet steeds mogelijk om te voor-
komen dat dorpen bij een bepaalde marga werden ingedeeld,
terwijl zij adatrechtelijk tot een andere marga behoorden.

Dit levend blijven van het margaverband werd toegeschreven
aan het voortbestaan van een geheel onofficiëele adatrechtspraak
naast de bestaande Gouvernementsrechtspraak waardoor de
margaorganen een gedeelte van hun taak bleven mtoefenen.
EveLens was echter in eenige streken het beschikkingsrecht van
de marga blijven bestaan; niet-margagenooten, die daar wilden
ontginnen, konden tegen betaling toestemming krijgen van den
„Penjimbang margaquot;. Deze heffing was hier en daar blijven be-
staan, niettegenstaande een vervolging wegens knevelarij werd
ingesteld, wanneer het Bestuur er kennis van kreeg.

De erkenning van de marga's dient niet te worden beschouwd
als vorming van nieuwe Inlandsche gemeenten, maar als erken-
ning van steeds bestaand hebbende Inlandsche gemeenten, wier
bestaan ten onrechte enin
strijd met artikel 71 R.R. was genegeerd.

^^ifvan Royen, De verdwijning van de Lampongsche merga's. K.T.,

1932, blz. 192.nbsp;„ , , ^^

quot;) Med. Afd. Buitengewesten, Serie B, no 7, blz. 55.

-ocr page 44-

De offioiëele erkenning der marga's en de omschrijving der
grenzen had in 1928 plaats bij de inbeheergeving door het Hoofd
van Gewestelijk Bestuur van Landsdomein aan de marga's inge-
volge artikel 2 lid Ib van het Agrarisch Reglement voor Zuid-
Sumatra (Stbl. 1925 no 353) (zie blz. 125). In het Gouvernements-
besluit betreffende de nieuwe administratieve indeehng van het
gewest Lampongsche Districten (Stbl. 1929 no 362) wordt ver-
meld, dat het geheele gewest in marga's is verdeeld, behoudens
het gebied van 2 hoofdplaatsen en 2 Ja vanenkolonies. In 1929
werd door den Resident de I.G.0. op de marga's van toepassing
verklaard na intrekking van het besluit, waarbij de I.G.0. vroe-
ger op eenige groepen van dorpen toepasselijk was verklaard.

Wellan spreekt van een „algemeene omwentelingquot; teweeg ge-
bracht door de invoering van de I.G.0. in de Lampongsche
Districten i). Dit is niet geheel juist. Toen de I.G.0. van toe-
passing was op groepen van dorpen, veranderde er vrijwel niets.
De groote verandering kwam pas, toen de marga's als Inlandsche
gemeenten werden erkend en de I.G.0. op de marga van toepas-
sing werd verklaard. Inderdaad is het niet overdreven, deze
hervorming een algemeene omwentehng te noemen. Doordat de
marga als Inlandsche gemeente werd erkend, werden de gemeen-
tediensten — welke tot dien tijd tot lichte dorpsdiensten waren
beperkt gebleven — zeer verzwaard. De inkomsten van het mar-
gahoofd werden gedeeltelijk ontnomen aan de inkomsten van
de dorpshoofden. De erkenning van de marga's bracht de bevol-
king een lastenverzwaring van ongeveer F 4,— per gemeente-
dienstplichtige per jaar. Alle margadiensten werden n.1. afge-
kocht, niet in arbeid gepresteerd. Slechts dank zij een uitzonder-
lijk gunstigen economischen toestand en door een groote mate van
soepelheid bij het Bestuur kon deze hervorming zonder veel
moeilijkheden tot stand worden gebracht.

Niettegenstaande de verzwaring van de op de bevolking rus-
tende lasten, dient de erkenning van de marga noodzakelijk en
juist te worden geacht. Noodzakelijk, omdat de vele kleine, on-
belangrijke dorpen niet in staat zijn een autonome taak op eco-
nomisch gebied naar behooren te vervullen, te meer waar deze
taak in de toekomst voor uitbreiding vatbaar moet worden ge-
acht. Daarnaast was de erkenning juist, omdat het margaverband
onder de bevolking levend was gebleven en door de wedererken-
ning de hoogste en invloedrijkste adathoofden als orgaan van
het Gouvernement en orgaan van de Inlandsche gemeente werden
ingeschakeld.

1) Wellan, Zuid-Sumatra, blz. 180.

-ocr page 45-

Het dorp werd na de erkenning der marga's slechts als plaats
van samenwoning beschouwd, niet meer als Inlandsche gemeente.
De dorpsdiensten werden b.v. afgeschaft, omdat het Bestuur
het niet mogelijk achtte, dat het dorp Inlandsche gemeente bleef
onder de marga. Het Bestuur achtte een dergelijke interpretatie
van art. 128 hd 3 I.S. onjuist en had op dit punt een andere en
m.i. minder juiste opvatting, dan het Bestuur in Palembang en
Benkoelen.

Djambi.

In Djambi is het Bestuur — na de in 1912 gemaakte fouten —
weer teruggekomen op de politiek van Helfrich van 1906. Lang-
zamerhand werden in het geheele gewest de marga's wederom
ingesteld, het eerst in de Bovenlanden. In 1931 is het geheele
gewest in marga's verdeeld. (Besluit van den Resident van Djam-
bi van 24 October 1931) i). De indeeling van 1906 was echter
sterk gewijzigd. In Saroelangoen bleven b.v. niet alle Penghoe-
loe-marga's bestaan. De dorpen van de Penghoeloebevolking
werden óf opgenomen in de Batinmarga, waartoe ze oorspronke-
lijk behoorden (III
Doessoen) óf bleven te zamen m een Penghoe-
loe-marga (Datoek nan III) óf werden opgenomen m een
Batinmarga, waartoe ze oorspronkelijk niet behoorden ). Het
zal nog wel vele jaren duren, voordat de marga's hun functie
goed vervullen en de gevolgen van opzettelijke verwaarloozmg
en reorganisatie te boven zijn. Eenige tientallen jaren rust m
de Inlandsche gemeentepolitiek, leiding van de margahoofden
door het Europeesche Bestuur en opvolging volgens het erfop-
volgingsbeginsel zullen gezamenlijk tot dit resultaat kunnen lei-
den. Een I.G.0. werd voor Djambi niet vastgesteld.

In 1931 was Zuid-Sumatra staatsrechtelijk geheel opgedeeld
in marga's, behoudens eenige uitzonderingen. Deze uitzondering-
en waren:

1.nbsp;de gemeente Palembang.

2.nbsp;de Javanenkolonie Gedong Tataän.

3.nbsp;het gebied van eenige grootere plaatsen, als Telok Betong,
Kota Agoeng, Lahat, Benkoelen, Djambi, Pagar Alam, e.a.
De I G O 's zijn toepasselijk op de marga's, echter met op

de binnen de marga's gelegen kampongs van ondernemingen,

boorterreinen, e.d.

Vele zgn. zelfstandige pasars in Palembang (zie blz. 17) als

1)nbsp;Adatrechtbundel 35, blz. 322.

2)nbsp;Adatrechtbundel 36, blz. 248 en 266.

-ocr page 46-

Padang Boernai, Talang Padang, Bandar, e.a. waren in 1926
opgeheven. Op deze pasars was de I.G.0. nimmer van toepassing
geweest; zij waren zelfstandig gebleven. De margaraad van de
marga, waartoe het pasargebied behoorde, had aan de pasars
grond afgestaan en doordat de margaraden deze besluiten op
verzoek van ons Bestuur wederom introkken, werd aan het zelf-
standig bestaan van deze pasars een eind gemaakt. De pasars
werden dorpen van de marga's als de andere dorpen.

De I.G.0. voor Benkoelen (Stbl. 1923 no 470) was toepasselijk
verklaard op 9 van de 12 zelfstandige pasars in Benkoelen; de
3 overigen werden opgenomen in een marga. Dat in Benkoelen,
in tegenstelling met Palembang, de I.G.0. ook op zelfstandige
pasars van toepassing werd verklaard, was — gezien de histori-
sche ontwikkeling — geheel juist, daar in Benkoelen steeds een
politiek ten aanzien van deze zelfstandige pasars was gevolgd,
die het mogelijk maakte dat zij tot krachtiger rechtsgemeen-
schappen uitgroeiden (zie blz. 19).

Bij Stbl. 1931 no 507 werd de Hoogere Inlandsche Verbanden
Ordonnantie Buitengewesten afgekondigd. (H.V.O.). De toepas-
selijkheid van de H.V.0. is niet beperkt tot de Inlandsche ge-
meenten, waarvoor een I.G.0. of Margaordonnantie is vastge-
steld, maar geldt voor het geheele rechtstreeks bestuurde gebied
der Buitengewesten. Zij geldt dus in Zuid-Sumatra ook voor
Djambi.

Blijkens de considerans stelt de H.V.0. regels vast omtrent
de bepahng van het gebied der Inlandsche gemeenten, omtrent
de samenwerking van Inlandsche gemeenten en omtrent de vor-
ming van nieuwe Inlandsche gemeenten. De regels omtrent de
bepahng van het gebied der Inlandsche gemeenten worden be-
sproken in Hoofdstuk IV, de regels betreffende de samenwerking
der Inlandsche gemeenten in Hoofdstuk V en VI. De bepahngen
omtrent de vorming — zoowel vrijwillige als gedwongen — van
nieuwe Inlandsche gemeenten, zijn opgenomen in de 3de en 4de
afdeeling van de H.V.0. en worden dermate belangrijk geacht,
dat ze hieronder worden afgedrukt.

derde afdeeling

Vrijwillige vorming van nieuwe Inlandsche Gemeenten

7. (1) Inlandsche Gemeenten kunnen tezamen nieuwe Inlandsche
rechtsgemeenschappen vormen bij gemeenschappelijke regeling van
hunne raden of adatbesturen. Voorzoover daarbij door den raad of
het adatbestuur van de nieuwe rechtsgemeenschap ter zake geen
regehng is of wordt getroffen, blijft de regeling en het bestuur van

-ocr page 47-

de huishouding der samenstellende rechtsgemeenschappen overeen-
komstig de plaatselijke adat aan elk harer overgelaten.

(2)nbsp;Eene Inlandsche gemeente kan zich splitsen in nieuwe Inland-
sche rechtsgemeenschappen bij regeling van zijn raad of van zijn
adatbestuur.

(3)nbsp;Regehngen, als bedoeld in hd 1 en 2 van dit artikel, bevatten
tevens de bepaling van het gebied van de nieuwe rechtsgemeen-
schap(pen); zij kunnen niet worden vastgesteld, gewijzigd of inge-
trokken dan met goedkeuring van den ingevolge art. 1 (2) aange-
wezen raad en, waar deze ontbreekt, van den Gouverneur-Generaal.

vibbdb afdeelino

Oedwongen vorming van nieuwe Inlandsche Gemeenten

8.nbsp;Wanneer vorming van een nieuwe Inlandsche rechtsgemeen-
schap in het algemeen belang noodzakelijk is en de betrokken In-
landsche gemeenten daartoe uit eigen beweging niet wenschen over
te gaan, geschiedt die vorming bij besluit van den ingevolge art. 1 (2)
aangewezen raad, en waar deze ontbreekt van den Gouverneur-
Generaal of in het hervormd gebied bij besluit van het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur.

9.nbsp;Bij de ingevolge art. 8 genomen besluiten worden tevens ge-
regeld de gevolgen van de vorming van de nieuwe rechtsgemeenschap,
onder meer de bepaling van het gebied en de voorziening in haar
bestuur.

10.nbsp;Tot gedwongen vorming van een nieuw© Inlandsche rechts-
gemeenschap en regeling van de gevolgen daarvan wordt niet over-
gegaan, dan nadat de betrokken gemeenteraden of adatbesturen
terzake zijn gehoord, welke gehouden zijn vooraf overleg te plegen
met de daarvoor volgens de plaatselijke adat in aanmerking komende
ingezetenen van de gemeenten.

Waar in deze artikelen wordt gesproken van ,,Inlandsche ge-
meentenquot; kan voor Zuid-Sumatra blijkens het bovenstaande
slechts worden aangenomen, dat de Wetgever met ,,Inlandsche
gemeentenquot; de marga bedoelt. Vrijwillige of gedwongen vorming
en opheffing van dorpen geschiedt dus in Zuid-Sumatra — buiten
de regeling van de H.V.0. om — door de Hoofden van Gewes-
telijk Bestuur. Wanneer men zich echter op het standpunt stelt
— zooals in dit geschrift het geval is ■— dat ook het dorp Inland-
sche gemeente is, dient tevens te worden aangenomen dat vrij-
willige of gedwongen vorming en opheffing van dorpen slechts
kan geschieden volgens de bepalingen van de H.V.0.

De 3de en 4de afdeeling van de H.V.0. regelen niet alleen
de vrijwillige of gedwongen vorming van nieuwe marga's, maar
tevens de vorming van een nieuw soort Inlandsche gemeente, die
boven de marga staat. Eerst zullen worden besproken de vrijwil-
lige en gedwongen vorming van marga's, benevens de vrijwillige
splitsing van marga's.

3nbsp;33

-ocr page 48-

Ook na de invoering van de I.G.O.'s besliste het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur over samenvoeging en splitsing van marga's;
hij had daarbij de regels omtrent de vereeniging van desa's op
Java en Madoera i) in acht te nemen. De H.V.0. ontnam het
Hoofd van Gewestelijk Bestuur deze bevoegdheid. Krachtens de
bepalingen van de H.V.0. (artikel 7) komt de vrijwillige samen-
voeging of splitsing van marga's tot stand bij gemeenschappelijke
regeling van de margaraden. Waar de margaraad — als in Djam-
bi — ontbreekt, wordt de regeling door de betrokken margabe-
sturen tot stand gebracht. De gemeenschappelijke regehng moet
worden goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal, tenzij de
marga's gelegen zijn binnen het gebied van een raad, die krach-
tens artikel 1 lid 2 H.V.0. door den Gouverneur-Generaal is
aangewezen voor de beslissing van grensgeschillen. De raden, die
kunnen worden aangewezen, zijn de raden, bedoeld in art. 121
hd 2 en art. 124 lid 2 I.S. In Zuid-Sumatra zijn raden, bedoeld
in art. 124 hd 2 I. S. de drie locale raden in Palembang, welke
echter niet door den Gouverneur-Generaal zijn aangewezen om
de grensgeschillen der marga's te beslissen. Raden, bedoeld in
art. 121 lid 2 I.S. zijn in Zuid-Sumatra niet aanwezig; de Regee-
ring is echter voornemens om, wanneer de Bestuurshervorming
op Sumatra wordt ingevoerd, de beslissing in de grensgeschillen
der marga's op te dragen aan de in te stellen groepsgemeenschaps-
raden 2).

Voor geheel Zuid-Sumatra zijn thans de regelingen van de
margaraden of margabesturen betreffende de vrijwillige samen-
voeging en splitsing van marga's onderworpen aan de goedkeu-
ring van den Gouverneur-Generaal. In art. 7 lid 3 H.V.0. is
echter niet gedacht aan de mogelijkheid dat de raad, bedoeld in
art. 121 lid 2 of art. 124 lid 2 I.S. door den Gouverneur-Generaal
niet wordt aangewezen voor de beslissing van grensgeschillen,
dus daardoor ook niet is aangewezen om de regelingen van de
margaraden of margabesturen betreffende vrijwillige samenvoe-
ging of splitsing goed te keuren. De woorden ,,waar deze ont-
breektquot; van art. 7 hd 3 H.V.0. hadden moeten luiden „waar
deze niet is aangewezen of ontbreektquot;.

Gedwongen splitsing van een marga is niet mogelijk, daar de
artikelen van de 4de afdeeling van de H.V.0. slechts op samen-
voeging betrekking hebben.

Evenals de goedkeuring van de regelingen betreffende de vrij-
willige samenvoeging en splitsing van marga's, geschiedt de ge-
dwongen vorming van marga's thans overal door den Gouver-

1)nbsp;Bijblad no 7793.

2)nbsp;Bijlagen Volksraad 1931/'32, Onderwerp 58, M.v.A., blz. 4.

-ocr page 49-

neur-Generaal, omdat de 3 locale raden in Palembang niet zijn
aangewezen voor de beslissing der grensgeschillen der Inlandsche
gemeenten. De woorden „waar deze ontbreektquot; in artikel 8
H.V.0. geven aanleiding tot dezelfde opmerking als waartoe
het gebruik van deze woorden in artikel 7 lid 3 aanleiding gaf.
Wanneer het Gouvernement Sumatra is ingesteld, geschiedt de
gedwongen vorming van marga's door den Gouverneur van Su-
matra, wanneer geen uitvoering gegeven wordt aan het plan om
aan in te stellen groepsgemeenschapsraden de beslissing in
zake de grensgeschillen der marga's op te dragen en daarmee ook
de gedwongen vorming van marga's (art. 8 H.V.O.).

Gedwongen samenvoeging is alleen mogelijk in het algemeen
belang (art. 8 H.V.0.). Onder algemeen belang dient in de eerste
plaats te worden verstaan het belang van de ingezetenen van
de betrokken marga's. Het komt dikwijls voor dat het Bestuur
van meening is dat één of meer marga's te klein zijn en daarom
voor samenvoeging in aanmerking komen. Dikwijls wordt dan
betoogd, dat de gemeentediensten steeds zwaarder zijn naar mate
het aantal gemeentedienstpliohtigen geringer is en dat het daar-
om in het belang der ingezetenen zou zijn, om tot samenvoeging
over te gaan. Wanneer in dergelijke gevallen de ingezetenen aan
het dragen der zwaardere lasten in hun eigen marga, de voor-
keur geven boven lichtere lasten ten koste van opheffing van hun
marga, dan lijkt er weinig reden voor het Bestuur om de samen-
voeging toch door te zetten. Dergelijke samenvoegingen tegen
den wensch der bevolking blijven gedurende meerdere decennia
een ongunstigen invloed uitoefenen.

Dit is het Bestuur zeer wel bekend, zoodat dan ook gedwongen
vorming van marga's uiterst zelden zal voorkomen.

Het is merkwaardig te achten dat — wanneer geen groepsge-
meenschapsraad wordt aangewezen — de minder ingrijpende be-
sHssing van de margaraden betreffende de vrijwillige samenvoe-
ging of splitsing van marga's de goedkeuring van den Gouver-
neur-Generaal behoeft, terwijl de meer ingrijpende gedwongen
samenvoeging van marga's in de toekomst door den Gouverneur
van Sumatra kan geschieden. Wordt later de groepsgemeen-
schapsraad aangewezen, dan keurt deze raad de regelingen be-
treffende vrijwilhge samenvoeging en spHtsing van de margara-
den of margabesturen goed en besluit in zake gedwongen samen-
voeging.

Goedkeuring door Gouverneur-Generaal of Hoofd van Gewes-
telijk Bestuur (binnenkort dus de Gouverneur van Sumatra)
respectievelijk van de beslissing van den Gouverneur van Suma-
tra of van den groepsgemeenschapsraad in zake gedwongen

-ocr page 50-

vorming van marga's wordt in de H.V.0. niet voorgeschreven.
Na de doorvoering van de Bestuurshervorming moet de Gouver-
neur van Sumatra echter wel de beslissingen van de groepsge-
meenschapsraden goedkeuren in zake de zooveel minder betee-
kenende grensgeschillen der marga's. Het groote belang, dat ge-
moeid is met gedwongen vorming van marga's eischt goedkeu-
ring van de beslissingen door een hoogere autoriteit.

Blijkens den tweeden zin van artikel 7 lid 1 kunnen raden of
besturen van marga's gezamenlijk een nieuwe Inlandsche rechts-
gemeenschap vormen, die boven de marga staat. De raad of het
bestuur van deze nieuw gevormde rechtsgemeenschap is bevoegd
om zooveel van de taak van de marga's op het gebied van rege-
ling en bestuur tot zich te trekken, als de raad of dit bestuur goed
dunkt, uiteraard onder hooger toezicht (art. 7 lid 3 H.V.O.).
De margaraden of margabesturen staan dus niet een gedeelte
van hun taak af, maar de raad of het bestuur van de nieuw
gevormde Inlandsche rechtsgemeenschap trekt deze taak ge-
heel of gedeeltelijk tot zich. De vraag is of de tweede zin van
artikel 7 lid 1 H.V.0. niet in strijd is met art. 128 üd 3 I.S., dat
de autonomie van de marga waarborgt. De tweede zin van artikel

7nbsp;lid 1 H.V.0. schept de mogelijkheid, dat van de autonomie
van de marga vrijwel niets overblijft. Men zou kunnen redenee-
ren, dat de margaraden of margabesturen, die vrijwillig overgaan
tot de vorming van deze hoogere Inlandsche rechtsgemeenschap-
pen, blijkbaar geen prijs stellen op behoud van haar autonomie.
Maar daarmee is de vraag niet beantwoord. Hebben de marga-
raden of margabesturen eenmaal de hoogere Inlandsche rechts-
gemeenschap gevormd, dan blijft haar autonomie slechts bestaan
voor zoover de raad of het bestuur van deze rechtsgemeenschap
dit wenschelijk acht, al is dan ook iedere wijziging van de oor-
spronkelijk regeling aan het zelfde hooger toezicht onderworpen
als de oorspronkelijke regeling. Maar behalve vrijwillige vorming
van deze hoogere Inlandsche rechtsgemeenschap door de raden
of besturen van marga's, is ook gedwongen vorming mogelijk op
dezelfde wijze als de gedwongen samenvoeging van marga's (art.

8nbsp;H.V.0.). Is het bij vrijwillige vorming van de hoogere Inland-
sche rechtsgemeenschap nog mogelijk te achten, dat de autono-
mie van de marga met goedvinden van de raden of besturen
van de marga's wordt aangetast, gedwongen vorming sluit uiter-
aard dit goedvinden geheel of gedeeltelijk uit.

Zoowel vrijwillige als gedwongen vorming van deze hoogere
Inlandsche rechtsgemeenschap brengt met zich de mogelijkheid
van vernietiging van de bij artikel 128 lid 3 I.S. beschermde
autonomie van de marga en zou daarom onwettig zijn te achten,

-ocr page 51-

wanneer deze rechtsgemeenschap niet eveneens een Inlandsche
gemeente was.

De ordonnantiewetgever gevoelde dit klaarblijkelijk ook en
dacht zich de oplossing van deze moeilijkheid door de hoogere
rechtsgemeenschap als Inlandsche gemeente in den zin van arti-
kel 128 lid 3 I.S. te beschouwen. Dit blijkt uit de hoofden van
de 3de en 4de afdeeling van de H.V.0.: Vrijwillige of gedwongen
vorming van nieuwe „Inlandsche gemeentenquot;. Maar deze opvat-
ting wordt weer minder duidelijk, doordat in de artikelen wordt
gesproken van vorming van nieuwe „Inlandsche rechtsgemeen-
schappenquot;. Iedere Inlandsche rechtsgemeenschap is nog geen
Inlandsche gemeente en in het Gedelegeerden-Verslag werd dan
ook gevraagd of het gebruik van de termen ,,Inlandsche gemeen-
tenquot; en „Inlandsche rechtsgemeenschappenquot; naast elkaar, niet
tot verwarring aanleiding kon geven i).

De Regeering antwoordt:

„Onder „Inlandsche gemeentequot; wordt verstaan een territoriale
rechtsgemeenschap. Aangezien de H.V.O. uitsluitend territoriale
rechtsgemeenschappen betreft en art. 128 I.S. spreekt van Inland-
sche gemeenten, is in de ordonnantie deze term steeds voorop ge-
plaatst. Intusschen hebben beide termen betrekking op hetzelfde
territoriale begripquot; 2).

Het ware wel zoo duidelijk geweest, wanneer de Regeering
had geantwoord, dat voor Inlandsche rechtsgemeenschappen ook
Inlandsche gemeenten in den zin van artikel 128 I.S. kon worden
gelezen. Het had daarom de voorkeur verdiend, wanneer in de
artikelen 7, 8, 9 en 10 van de H.V.O. van „Inlandsche gemeen-
tequot; in plaats van „Inlandsche rechtsgemeenschapquot; was gespro-
ken.

Hierboven (blz. 26) werd besproken, dat de marga als Inland-
sche gemeente dient te worden beschouwd, omdat dit in den
geest van de wet is te achten. Wanneer dezelfde maatstaf wordt
aangelegd bij de beoordeeling van de vraag of de hoogere In-
landsche rechtsgemeenschap van de H.V.O. eveneens Inland-
sche gemeente is, dan dient het antwoord ontkennend te luiden
voor zoover Zuid-Sumatra betreft. De geest van de wet is om
de bevolking zooveel mogelijk haar eigen huishouding te laten
beheeren. Een hoogere Inlandsche rechtsgemeenschap, als be-
doeld in de H.V.O., is de bevolking niet bekend en dus is het niet
in den geest van art. 128 lid 3 te achten, dat de raad of het be-
stuur van een dergelijke rechtsgemeenschap haar huishouding

1)nbsp;Bijlagen Volksraad 1931/'32, Onderwerp 58, Verslag Gedelegeerden,
blz. 2.

2)nbsp;Bijlagen Volksraad 1931/'32, Onderwerp 58, M. v. A., blz. 3.

-ocr page 52-

zou beheeren, welke mogelijkheid blijkens art. 7 en 8 H.V.0.
zeer zeker bestaat. Het brengen van deze hoogere rechtsgemeen-
schap onder het begrip „Inlandsche gemeentequot; van art. 128 hd
3 I.S. is niet wettig te achten, daar deze hoogere rechtsgemeen-
schap niet overeenkomt met de ,,instellingen des volksquot; en de
invoering conform art. 128 Hd 4 I.S. achterwege gelaten moet
worden. In Zuid-Sumatra zou deze Hoogere Inlandsche Gemeen-
te — „vrijwilligquot; of gedwongen gevormd — een creatie van ons
Bestuur zijn, maar geen Inlandsche gemeente in den zin van art.
128 lid 3 I. S. Het begrip „Inlandsche gemeentequot; wordt in de

H.V.0.nbsp;willekeurig uitgerekt i) en dit is niet juist te achten.

Het zou nog te begrijpen zijn, dat de ordonnantiewetgever er

toe gekomen is, om deze eventueel in te stellen nieuwe rechts-
gemeenschappen onder het begrip ,,Inlandsche Gemeentequot; van
art. 128 lid 3 I.S. te brengen, wanneer de praktijk aan deze
Inlandsche gemeenten behoefte had. Vorming van Inlandsche
gemeenten is geschied met de margavorming in verscheidene
gedeelten van Zuid-Sumatra en had ook plaats in Banka, waar
in 1915 de dorpen, die tot dat jaar slechts plaatsen van vestiging
waren, tot Inlandsche gemeenten werden gemaakt. Ook in de
Vorstenlanden werden Inlandsche gemeenten ingesteld

Instelling van Inlandsche Gemeenten is onwettig te achten
in verband met hetgeen is bepaald in art. 128 lid 4 I.S. Terecht
zegt Westra, dat over de practische wenschelijkheid geen verschil
van gevoelen bestaat Het is slechts te betreuren, dat in de

I.S.nbsp;niet een bepaling is opgenomen, waardoor instelling van
Inlandsche gemeenten mogelijk wordt Instelling van Inland-
sche gemeenten mag wel dermate belangrijk worden geacht, dat
het onge wens cht is wanneer deze instelling onwettig wordt ge-
acht.

In Zuid-Sumatra bestaat in de praktijk echter in het geheel
geen behoefte aan de vorming van Hoogere Inlandsche Gemeen-
ten, als mogelijk gemaakt in de H.V.0. In de jaren na haar
inwerkingtreding is in Zuid-Sumatra dan ook geen Hoogere In-
landsche Gemeente gevormd. Dit is vermoedelijk niet a^een toe
te schrijven aan den inhoud van Bijblad 12758, waarbij betoogd
wordt, dat een geforceerde vorming van Hoogere Inlandsche
Gemeenten geenszins wenschelijk is, maar zeker vooral aan het

1) Westba, blz. 178.

Adam, De autonomie van het Indonesische dorp, blz. 127.
Van Vollenhovbn, Adatrecht II, blz. 433.
Kleintjes, 11, blz. 188.
Westba, blz. 172.
Vgl. Proeve, blz. 30.

-ocr page 53-

feit, dat aan de instelling van Hoogere Inlandsche Gemeenten in
het geheel geen behoefte bestond. De mogelijkheid bestaat echter
dat de inzichten in de toekomst zullen veranderen bij de invoe-
ring van de Bestuurshervorming.

In Haar Bestuurshervormingsplannen denkt de Regeering
zich een gewest Sumatra en daaronder autonome groepsgemeen-
schappen. De Regeering stelt zich voor, deze groepsgemeenschap-
pen ongeveer te doen samenvallen met de bestaande gewesten i),
zoodat in Zuid-Sumatra groepsgemeenschapsraden zouden worden
ingesteld voor Djambi, Palembang, Benkoelen en de Lampongsche
Districten. Swaab staat een verdeeling voor in één groepsgemeen-
schap Zuid-Sumatra, omvattende het gebied van de tegenwoor-
dige residenties Palembang, Benkoelen en Lampongsche Distric-
ten 2). De Regeeringsplannen verdienen de voorkeur omdat zij
meer rekening houden met den historisch gegroeiden toestand
en omdat de 4 residenties in Zuid-Sumatra adatrechtelijk en
economisch ongeveer eenheden zijn. Langs de grenzen van deze
residenties gaat dit niet overal op. Zoo behooren gedeelten van
de Palembangsche Bovenlanden adatrechtelijk tot Benkoelen,
maar economisch tot Palembang. De onderafdeehng Kroë be-
hoort adatrechtelijk meer tot de Lampongsche Districten en zal
er ook economisch onder vallen, nadat de nieuwe wegen tot stand
gekomen zijn. Pasemah Oeloe Manna behoort adatrechtelijk en
economisch onder Palembang. Mokko-Mokko behoort meer thuis
onder Sumatra's Westkust. Zoo zijn er dus verscheidene cor-
recties gewenscht (waarbij ware te overwegen dat economische
belangen het in de toekomst zullen winnen van adatrechte-
lijke samenhoorigheid), die echter niet afdoen aan het feit dat
Zuid-Sumatra „im Groszen und Ganzenquot; te verdeelen is in 4
adatrechtelijke eenheden: Palembang, Benkoelen, Djambi en
Lampongsche Districten, die hun economisch centrum hebben
in de hoofdplaatsen Palembang, Benkoelen, Djambi en Telok
Betong, zij het dan ook dat het gebied waarvan Benkoelen het
economisch centrum is, niet zoo belangrijk is als dat van de ove-
rige residenties

De Regeering denkt zich de taak van deze groepsgemeen-
schappen in de zorg voor bruggen en wegen, kleine havens, en
,,een zekere zorg voor het bevloeiïngswezen, de volksgezondheid,
den veeartsenijkundigen dienst, de landbouwvoorhchting en het
Inlandsch onderwijs en in toezicht op de Inlandsche gemeentenquot;.

1) Bijlagen Volksraad 1930/'31. Onderwerp 102, M.v.T., blz. 5.

Swaab, Zuid-Sumatra en de Bestuurshervorming, K.T. 1932, blz. 22.

Visman, Het Bestuurshervormingsplan voor de Buitengewesten.
Lezing Indisch Genootschap, 4 Maart 1932, blz. 189.

-ocr page 54-

Zij denkt zich dat de taak zich zal uitstrekken tot „alle recht-
streeks op de bevolking inwerkende, boven het dorpsleven uit-
gaande overheidszorgquot; i).

De economische belangen van het dorp worden in Zuid-Suma-
tra behartigd door de marga. Nu kan zich dus de vraag voor doen
of tusschen marga en groepsgemeenschap een nieuwe rechtsge-
meenschap dient te worden geschoven, i.e. de Hoogere Inland-
sche Gemeente.

Inderdaad zijn er belangen, die uitgaan boven de belangen van
een marga en waarvan de behartiging toch ook weer moeilijk
aan een groepsgemeenschap zou kunnen worden opgedragen, b.v.
een pasar, een irrigatie werkje waardoor sawah's in twee of meer
marga's worden bevloeid, een school met leerlingen uit meerdere
marga's, e.d. Wanneer de behoefte aan samenwerking van mar-
ga's ter behartiging van dergelijke gemeenschappelijke belangen
in de praktijk wordt gevoeld, dan kan daarin in afdoende mate
worden voorzien door de in artikel 2 t/m 6 H.V.0. geschapen
mogelijkheid tot samenwerking van Inlandsche Gemeenten
Instelling van een Hoogere Inlandsche Gemeente is niet noodig
ter behartiging van dergelijke belangen.

Het is een feit dat de marga minder bevredigend het Wester-
sche gedeelte van haar taak vervult, zoodat er stemmen opgaan
om dit gedeelte van haar taak op te dragen aan andere autonome
lichamen In Zuid-Sumatra zou daarvoor dus eventueel de
Hoogere Inlandsche Gemeente in aanmerking kunnen komen.
Maar dit gedeelte van de taak van de marga vloeit voort uit de
aanraking tusschen Oost en West, die niet te stuiten is. Die
aanraking heeft plaats op velerlei gebied, geestelijk, economisch,
staatsrechtelijk. Het lijkt niet juist de marga dit Westersche ge-
deelte van haar taak niet te doen behouden, waardoor het gevaar
ontstaat dat de marga in Westersche ontwikkeling achter blijft
bij de bevolking, welke op ander gebied steeds inniger in contact
komt met het Westen. Deze taak moet toch worden vervuld, is
het niet door de marga, dan door een andere rechtsgemeenschap
(Hoogere gemeente, groepsgemeenschap). En dan lijkt het beter,
dat de behartiging van deze belangen zooveel mogelijk geschiedt
door de rechtsgemeenschap, die het dichtst bij het volk staat.
Dit is ongetwijfeld het dorp, maar het dorp is in Zuid-Sumatra
te klein, om deze taak naar behooren te vervullen. Dus dient de
marga deze taak te verrichten.

M Bijlagen Volksraad 1930/'31, Onderwerp 102, M. v. T., blz. 10 en 12.

Zie blz. 69 en 104.

Haga, De beteekenis van de Inlandsche Gemeente in de Buiten-
gewesten. Lezing Ind. Genootschap, 22 April 1932, blz. 258.

-ocr page 55-

Men dient niet te vergeten hoe betrekkelijk eenvoudig de taak
van de Inheemsche rechtsgemeenschappen is. Indien de Hoogere
Inlandsche Gemeente tusschen de marga en de groepsgemeen-
schap wordt geschoven, is het niet ondenkbaar dat de taak voor
drie rechtsgemeenschappen te gering is. Het zou al zeer voor de
hand liggen, dat de Hoogere Inlandsche Gemeente zich een taak
ging scheppen, en daarmee de marga „uitholdequot;. Wil men de
marga behouden — en hierover bestaat in Zuid-Sumatra geen
verschil van meening — dan dient men zich te hoeden voor invoe-
ring van de Hoogere Inlandsche Gemeente.

In de Lampongsche Districten werd in 1931 vóór de vaststel-
ling van de H.V.O. bij Residentsbesluit de I.G.0. toepasselijk
verklaard op eenige groepen van marga's, n.1. Ketimbang,
Menggala en Meringgai. Daarbij werd aangenomen dat de I.G.0.
niet meer van toepassing was op de marga's, zooals in 1928 bij
Residentsbesluit was bepaald. Dit was onjuist, omdat de marga
zeer zeker de aangewezen rechtsgemeenschap was om de I.G.0.
op toepasselijk te verklaren. De margaraad verdween om plaats
te maken voor den raad van deze groepen van marga's, waarin
slechts de margahoofden zitting hebben. De invloed van de lagere
hoofden en adatwaardigheidsbekleeders op bestuur en regeling
van de huishoudelijke belangen van de marga verdween daardoor.
Dit is in strijd met den geest van de I.G.0. Het zou meer
overeen komen met de werkelijkheid, wanneer de I.G.0. hier
wederom toepasselijk werd verklaard op de marga's en een federa-
tieve raad boven deze marga's werd ingesteld, waaraan de marga-
raden de bevoegdheid overdroegen, die zij wenschen over te
dragen.

-ocr page 56-

HOOFDSTUK III

HET PERSONENGEBIED
VAN DE INLANDSCHE GEMEENTEN i)

In de oorspronkelijke stamgemeenschap woonden de stamge-
nooten in dorpen te zamen. In de dorpen waren alle stamgenoo-
ten lid van een engere genealogische groep in het dorp. Stam,
dorp en genealogische groep in het dorp waren adatverbanden.
Het dorp was de voornaamste rechtsgemeenschap. Alle inwoners
van het dorp waren tevens lid van een adatverband. Het perso-
nengebied van het dorp-rechtsgemeenschap kwam overeen met
het personengebied van het dorp-adatverband. Het personenge-
bied van den stam was de som van de personengebieden van de
dorpen en omvatte dus slechts tot het adatverband behoorende
personen.

De margavorming tast het stamverband sterk aan, doordat
de indeeling der dorpen in marga's niet steeds volgens het stam-
verband kan geschieden. Na de margavorming gevoelen de in-
woners van vele stamgenootendorpen zich aanvankelijk nog lid
van een stamverband, dat niet samenvalt met het margaverband.
Op den langen duur verzwakt het stamverband en wordt het
margaverband het adatverband boven het dorp. Dit proces vindt
echter uiterst langzaam voortgang en is voor groote gedeelten
van Zuid-Sumatra nog niet beëindigd.

De economische ontwikkeling heeft ten gevolge dat zich in
dorp en marga vele personen vestigen, die, adatrechtelijk be-
schouwd, geen dorps- of margagenoot zijn, omdat zij niet tot het
adatverband behooren. In de dorpen vestigen zich van elders
afkomstige Zuid-Sumatranen en ook Padangers, ontslagen Ja-
vaansche contractarbeiders en andere Javanen. Honderden Chi-
neesche tusschenhandelaren vestigen zich tot in de kleinste dor-
pen. In de dorpen ontstaan drie groepen inwoners:
1. de dorpsgenooten, d.z. de personen die tot het adatverband

Vgl. Van Vollenhovbn, Staatsrecht overzee, blz. 71 e.v.

-ocr page 57-

behooren of daarin op adatrechtelijke wijze zijn opgenomen

2.nbsp;de Inlanders die niet tot het adatverband behooren.

3.nbsp;niet-Inlanders.

Slechts beide eerst genoemde groepen kunnen ingezetenen van
het dorp zijn. De Eegeering verklaarde n.1., dat slechts Inlanders
op grond van de geldende interpretatie van artikel 128 I.S. als
gemeentegenooten kunnen worden beschouwd i). Met den term
gemeentegenoot wordt hier Inlandsch ingezetene bedoeld. In
Hoofdstuk VI wordt deze kwestie nader bezien.

In de dorpen, waar het groepsverband nog sterk is, zooals b.v.
in de Lampongsche Districten, is de grens tusschen dorpsgenoo-
ten en niet tot het adatverband behoorende Inlanders zeer dui-
delijk. Iedere Lamponger is lid van een der soekoes in het dorp.
Wie lid is, is dorpsgenoot; wie geen lid is, is het niet. Het komt
vrijwel niet voor, dat een niet-Ud anders dan door huwelijk lid
wordt. Adatrechtelijk bestaat de mogelijkheid wel. In Ketim-
bang kan een Inlander als hd van de soekoe worden opgenomen,
wanneer alle soekoegenooten hun toestemming verleenen, terwijl
degene die wil toetreden, 22 real (f 44,-) moet betalen aan den
oudste van de soekoe (penjimbang soekoe), die dit bedrag deelt
met den penjimbang, die boven hem staat. Het komt echter
uiterst zelden voor dat een niet-dorpsgenoot op deze wijze in het
adatverband wordt opgenomen.

Waar het groepsverband verdwijnt — en overal in Zuid-Suma-
tra is individualiseering van het dorp te constateeren — wordt
de grens tusschen beide categorieën van ingezetenen minder dui-
delijk. Waar het zeer verzwakt of vrijwel verdwenen is, wordt
een Inlandsche immigrant, wanneer hij gedurende eenigen tijd
in een dorp is gevestigd, als dorpsgenoot beschouwd. Een termijn
is niet te noemen. Bovendien maakt het verschil uit of de immi-
grant zich meer of minder verwant gevoelt met de bevolking van
het dorp, waar hij zich vestigt. Waar het groepsverband in het
dorp zeer is verzwakt of geheel verdwenen is, wordt het begrip
dorpsgenoot veel meer opgevat in den zin van dorpsingezetene,
die wij er aan toekennen. Het personengebied van het dorp-
Inlandsche gemeente en het personengebied van het dorp-adat-
verband liggen dan veel dichter bij elkaar dan in de dorpen, waar
het groepsverband nog bestaat. In laatstgenoemde dorpen is het
personengebied van het dorp-Inlandsche gemeente grooter dan
het personengebied van het
dorp-adatverband. De leden van de
genealogische groepen (soekoe, djoerai, keieboe) zijn allen ingeze-
tenen van het dorp, maar alle ingezetenen zijn geen leden van
deze adatverbanden.

1) Bijlagen Volksraad 1928/29, Onderwerp 111 M. v. A., blz. 3.

-ocr page 58-

De inwoners van de marga zijn:

1.nbsp;de bovengenoemde inwoners van de dorpen.

2.nbsp;de opgezetenen (Inlanders, Europeanen, Chineezen) van de

erfpachtsperceelen, boorterreinen, klein-landbouwperceelen,

e.d.

3.nbsp;de inwoners van immigrantendorpen en zgn. pasars.

De opgezetenen van erfpachtsperceelen e.d. behooren in Zuid-
Sumatra niet tot de inwoners van een bepaald dorp. Zijn ze mar-
ga-ingezetenen ? Ofschoon zij op margagrond gevestigd zijn en —
mits zij Inlander zijn — marga-ingezetenen in staatsrechtelijken
zin zouden kunnen zijn, zijn ze dit in de praktijk niet. Dit is juist,
daar zij niet alleen geheel buiten het adatverband staan, maar
bovendien niet deelnemen aan het gemeentelijke leven. De I. G.
O.'s zijn dan ook niet op ondernemingskampongs e.d. van toe-
passing.

De Inlanders, woonachtig in zgn. pasars, die als dorpen in
het margaverband zijn opgenomen (zie blz. 31) en in kolonisten-
dorpen, zijn ingezetenen van de marga. Vroeger was dit niet het
geval. In verscheidene streken van Zuid-Sumatra is — voordat
door ons Bestuur de marga als Inlandsche rechtsgemeenschap
was erkend — door den stam aan kolonisten toegestaan, om zich
in het stamgebied te vestigen, waardoor een zekere mate van
onderhoorigheid van de immigranten aan de stamgemeenschap
ontstond. Dit had b.v. plaats in Boven-Djambi bij de immigra-
tie van Menangkabauers, die op grond van Djambische rechts-
gemeenschappen dorpen onder eigen hoofden stichtten. De on-
derhoorigheid bleek uit het feit, dat de Menangkabauers om de
3 jaar een soort grondhuur of huidegift moesten betalen, bestaan-
de uit een karbouw, rijst, klappers en zout. Door de Menangka-
bauers werd een maaltijd aangeboden aan de leden van de rechts-
gemeenschap; de kop van den karbouw moest als huldebewijs
aan het betrokken Djambische hoofd worden aangeboden i). De
Menangkabauers waren niet onderworpen aan de adatregelingen
van de Djambische bevolking, uitgezonderd de hier vermelde
periodieke huidegift. Zij leefden in hun eigen dorpen onder
Menangkabausche adatregelingen onder hun eigen hoofden. Het
was niet mogelijk, dat een Menangkabauer hoofd werd van een
Djambische rechtsgemeenschap, op welks grondgebied hij leefde.

Langs de kusten van de Lampongsche Districten had vestiging
van Bantammers plaats op het grondgebied van Inheemsche
rechtsgemeenschappen. Ook hier woonden de Bantammers in
eigen dorpen onder eigen hoofden bijeen en leefden er volgens

1) Helfeich, Boven-Djambi, blz. 904.
44

-ocr page 59-

hun eigen adat. Van een zekere mate van onderhoorigheid, zich
uitende in een huidegift, is thans geen sprake meer; of dit vroeger
anders is geweest, is mij niet bekend.

In beide gevallen kan men zeggen, dat de immigranten in
eigen autonome rechtsgemeenschappen (dorpen) leefden, maar
dat zij geen invloed hadden op de samenstelling van de regeering
van de rechtsgemeenschap, op wier grondgebied zij woonden.
Deze immigranten werden door de leden van de rechtsgemeen-
schappen niet als medeleden erkend, omdat zij niet tot het adat-
verband behoorden, ook niet wanneer deze immigrantendorpen
b.v. reeds 100 jaar bestaan, zooals in de Lampongsche Districten
met Bantamsche dorpen het geval is. Zij hadden niet de rechten
en verphchtingen, die de leden van de adatverbanden hadden.

Adatverband en Inlandsche gemeente zijn in Zuid-Sumatra
evenmin begrippen die elkaar steeds dekken, als de begrippen
gemeentegenoot en ingezetene. De adatverbanden met hun ge-
meentegenooten bewegen zich uitsluitend op het gebied van het
adatrecht. De Inlandsche gemeenten — dorp en marp — heb-
ben vrijwel uitsluitend bemoeienis op economisch gebied.

De I.G.O.'s en de Margaordonnantie gebruiken zoowel den
term gemeentegenoot als ingezetene. Zij laten echter na om aan
te geven, wie onder gemeentegenooten of ingezetenen worden ver-
staan, zooals in artikel 4 van de Gemeentewet voor Nederland-
sche gemeenten is geschied. De lagere wetgever, in dit geval het
Hoofd van Gewestelijk Bestuur, besliste wie gemeentegenoot of
ingezetene van de Inlandsche gemeenten zijn. Hij maakte geen
onderscheid tusschen beide begrippen. Ieder Inlander is gemeen-
tegenoot (in staatsrechtelijken zin) of ingezetene van de Inland-
sche gemeente (dorp of marga) door te voldoen aan het feitelijk
vereischte van vestiging in een dorp binnen de marga. Dit ver-
eischte wordt bewezen door inschrijving in het bevolkingsregister.
Alle Inlandsche inwoners van dorpen zijn ingezetenen van het
dorp en ingezetene van de marga. Later zal blijken dat de inge-
zetenen soms niet dezelfde rechten hebben.

Doordat het individuaUseeringsproces in de dorpen in vollen
gang is, waardoor het adatverband verzwakt, zal het verschil
tusschen gemeentegenoot en ingezetene in de dorpen meer en
meer verzwakken. Voor de marga is echter te betwijfelen of de
kolonistendorpen en de zgn. pasars binnen afzienbarentijdinhet
adatverband opgenomen zullen worden. Dit punt vindt echter
uitgebreider bespreking in het laatste Hoofdstuk.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK IV

HET GRONDGEBIED
VAN DE INLANDSCHE GEMEENTEN

Het grondgebied van de oorspronkelijke Inheemsche stamge-
meenschap — de beschikkingskring — kan men zich moeilijk
denken als een gebied, waarvan de grenzen nauwkeurig vastge-
steld waren en vermoedelijk is juist het feit dat deze grenzen
niet nauwkeurig bekend waren en daardoor grensgeschillen ont-
stonden, voor vreemde vorstenbesturen aanleiding geweest om
in te grijpen en de grenzen vast te stellen.

Steeds hadden in Zuid-Sumatra volksverhuizingen plaats,
die meestal direct of indirect geschiedden vanuit 3 centra in het
Barisangebergte (Belalau, Pasemah, Redjang). De bevolking van
Belalau zwermde uit naar Kroë en naar de Lampongsche Dis-
tricten; de Pasemahers naar alle gewesten in Zuid-Sumatra, uit-
gezonderd Djambi; de Redjangers bleven meer in de buurt van
hun stamland. Gedurende vele eeuwen was de bevolking van
Zuid-Sumatra in beweging en tot op den huldigen dag duurt dit
voort.

Een belangrijke kwestie is welke houding de besturen van de
adatverbanden van het gebied, waarheen deze transmigraties
zich richtten, tegenover de immigranten aannamen.

Van Palembang is bekend dat in de 18de eeuw transmigratie
van Pasemahers naar de Semendostreek, naar de Kikimstreek,
naar de Mekakaustreek en naar andere gebieden plaats vond i).
Bij deze transmigratie had niet opname in het adatverband
plaats, van de streek, waarheen de Pasemahers uitzwermden,
maar werd de grond hen door het bestuur van het adatverband
afgestaan, waarna de Pasemahers een eigen rechtsgemeenschap
stichtten. Deze afstand werd met een feestmaaltijd bezegeld.
Dit had b.v. plaats bij den afstand van gebied door Panang aan
de Pasemahers, uit welke vestiging later de Semendomarga's zijn

1) Hoven, De Pasemah, blz. 9.

-ocr page 61-

ontstaan en bij den afstand van gebied door Boewai Roendjoeng
in de onderafdeeling Moeara Doea aan immigreerende Pasema-
hers 2).

In de Lampongsche Districten had herhaaldelijk transmigratie
plaats van het gebied van den eenen stam naar dat van den
andere. Een bekend voorbeeld is de transmigratie van Peminggirs
van de Semang-kabaai naar het gebied van de marga Poebian in
de 2de helft van de vorige eeuw. Thans bevolken zij de marga Wai
Lima. Van Royen vermeldt dat bij de komst van immigranten van
het Belalauplateau op het grondgebied van Noenjai, de rechtsge-
meenschap van deze immigranten als marga werd erkend en haar
een stuk grond werd afgestaan. Op het feest, waarmee deze over-
eenkomst werd bezegeld, werden 64 buffels geslacht 3).

Omstreeks 60 jaar geleden had transmigratie van Pasema-
hers plaats naar het Noordelijk gedeelte van de Lampongsche
Districten. Deze kolonisten kwamen echter niet rechtstreeks uit
de Pasemah, maar uit streken, waarheen zij reeds vroeger ge-
emigreerd waren. De eerste voortrekkers, slechts zeer kleine
groepen, kregen toestemming van het hoofd van de marga Bahoe-
ga, gelegen in dit gedeelte van de Lampongsche Districten, om
zich op zijn grondgebied te vestigen. Zij werden door andere
groepen gevolgd, die zich óf bij de eerste groep voegden óf zich
in de nabijheid van de eerste groep vestigden, uiteraard eveneens
na bekomen toestemming van het hoofd van de marga Bahoega.
Zoo ontstonden er drie nederzettingen n.1. Rantau Temiang,
Menanga Siamang en Kasoei. Wanneer een dergelijke nederzet-
ting eenigen tijd bestond, wendde het hoofd zich tot het marga-
hoofd van Bahoega met het verzoek zijn nederzetting als auto-
noom dorp te willen erkennen. Dit verzoek werd steeds toege-
staan. Maar het grondgebied van de nederzetting werd dan nog
beschouwd als te behooren tot het grondgebied van de marga
Bahoega. De verhouding tot de marga was ongeveer als die van
de Menangkabausche nederzettingen in Djambi tot de moeder-
marga en die van de Bantamsche kampongs langs de Zuidkust
tot de Lampongsche marga's. Geleidelijk nam het aantal immi-
granten in de
Pasemahsche nederzettingen van Bahoega toe. Ten
slotte wendden de hoofden der 3 nederzettingen zich tot het
margahoofd van Bahoega met het verzoek om hun dorpen te
erkennen als geheel onafhankelijke dorpen. Dit verzoek werd toe-
gestaan tegen betahng van een huidegift van f 100,-. De erken-

Mr. J. Peins, Eenige gegevens betreffende Semendo en Semendo's
volksrecht. Tijdschrift T., L.- en Volkenkunde, 1935, deel LXXV, blz. 2.

2) Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 124.

Med. Afd. Bg., B. no 7, blz. 45/46.

-ocr page 62-

ning als onafhankelijk dorp met eigen grondgebied werd gevierd
met een feestmaaltijd, waaraan ook de vertegenwoordigers van
Bahoega deelnamen. Van de erkenning en van de vaststelling der
grenzen werd een verklaring opgemaakt. Van deze 3 moederdor-
pen scheidden zich later anderen af; tenslotte werd het geheele
door immigranten bewoonde gebied in 1928 als de marga Kasoei
erkend. Op ongeveer dezelfde wijze ontstonden de marga's Re-
bang Poegoeng en Oelak Rengas, die hun grondgebied van ande-
re Lampongsche marga's verkregen.

Herhaaldelijk stonden de Inheemsche rechtsgemeenschappen
in Zuid-Sumatra een gedeelte van hun grondgebied af aan immi-
granten, die een eigen rechtsgemeenschap vormden.

Deze afstand moet als een geheel vrijwillige worden beschouwd.
Voor de rechtsgemeenschappen, die den grond afstonden, golden
drie overwegingen. Ten eerste de groote uitgestrektheid van hun
gebied, waardoor de afstand practisch niet voelbaar was, omdat
voor de leden van de rechtsgemeenschap nog meer dan vol-
doende grond voor hun landbouw overbleef. Ten tweede zal
wel overwogen zijn dat de immigranten zoo sterk in aantal
toenamen, dat zij in staat moesten worden geacht om ook zon-
der toestemming geheel zelfstandige gemeenschappen te stichten.
Tenslotte zal eveneens overwogen zijn, dat de immigranten niet
in het adatverband konden worden opgenomen, zoodat het ook
om die reden aanbeveling verdiende, om het uit elkaar gaan te
bevorderen. Men wilde „onder elkaarquot; blijven. Het lijkt vrijwel
zeker dat, wanneer het aantal immigranten gering gebleven was,
de afstand van grond niet zou hebben plaats gehad en de neder-
zettingen zelfstandige dorpen in het margaverband zouden zijn
gebleven, als de Menangkabausche dorpen in Djambi en de Ban-
tamsche dorpen langs de Zuidkust van de Lampongsche Distric-
ten. De afstand van grond heeft eerst plaats, wanneer het aantal
immigranten groot is in verhouding tot het aantal leden van de
rechtsgemeenschap.

Het is voor de door de Regeering te voeren transmigratie-
politiek van groot belang, dat in het adatrecht afstand van
grondgebied door inheemsche rechtsgemeenschappen aan immi-
granten bekend is, die op den afgestanen grond een van de rechts-
gemeenschap geheel onafhankelijke, eigen rechtsgemeenschap
stichtten.

Naast deze transmigratie in Zuid-Sumatra had ook immigratie
van Javanen plaats, die een eigen rechtsgemeenschap stichtten.
Dit was omstreeks 1550 het geval met de immigratie van een
groot aantal Javanen uit Demak. Deze immigratie geschiedde
vermoedelijk op initiatief van den vorst van Palembang, want

-ocr page 63-

de immigranten werden zijn keurtroepen, waarop zijn gezag in
het binnenland voornamelijk steunde. Op welke wijze deze immi-
granten grondgebied bekwamen, is niet meer bekend. Het ligt
echter voor de hand dat de invloed van den Vorst in dit dicht
bij Palembang gelegen gebied in dit speciale geval meer gewicht
in de schaal legde, dan eventueele rechten van Inheemsche rechts-
gemeenschappen. De afstammelingen van deze Javanen bevolken
thans de marga's van de Blidah-streek. Drie honderd jaar later
bleek dat deze Javanen nog gedeeltelijk hun eigen adatrecht
hadden behouden:

„De Blidahneezen staan als volksstam geheel op zichzelf en hebben
niet de minste overeenkomst in zeden en gebruiken met de hun
omringende Moesiërs, Lematangers en verder afgelegen
Ogannersquot; i).

In navolging der Vorstenbesturen trok het Gewestelijk Gezag
de vaststelhng der grenzen en het oplossen van de grensgeschillen
der rechtsgemeenschappen aan zich. Het R.R. en later de I.S.
troffen geen regehng op dit punt in tegenstelling met artikel 3 der
Grondwet voor de Nederlandsche gemeenten 2). Evenmin hielden
de I.G.O.'s regehngen in betreffende de bepahng van het grond-
gebied van de Inlandsche gemeenten. Eerst de Margaordonnan-
tie voor Benkoelen (Stbl. 1931 no 6) hield in dat het gebied der
marga's wordt bepaald door de adat; dit artikel werd ingetrokken
bij de inwerkingtreding van de Hoogere Inlandsche Verbanden Or-
donnantie voor de Buitengewesten (H.V.0. Stbl. 1931 no 507).
Artikel 1 van laatstgenoemde ordonnantie bepaalt, dat het ge-
bied van de Inlandsche gemeenten bepaald wordt door de adat.
Het is vroeger zeer dikwijls voorgekomen, dat het gebied van
een marga tegen de adat en tegen den wil van de bevolking bepaald
werd door ons Bestuur. In Hoofdstuk I en II is vermeld dat dit
dikwijls onvermijdelijk was, maar nu voor geheel Zuid-Sumatra
de margavorming is beëindigd, is daarmee tevens grootendeels de
onvermijdelijkheid verdwenen, om in strijd met de adat het ge-
bied van de marga te bepalen.

De H.V.0. noemt eenige gevallen, waarin bepahng van het
gebied der marga's niet door de adat geschiedt:

1.nbsp;Bij gedwongen samenvoeging van marga's geschiedt de
vaststelhng van het gebied door het voor de gedwongen vor-
ming aangewezen orgaan.

2.nbsp;In geval van grensgeschil tusschen 2 marga's geschiedt de
vaststelhng van het gebied bij besluit van de raden, bedoeld in
artikel 121 (2) en artikel 124 (2) I.S., voor zoover daartoe door

1) Tijdschrift Bat. Genootschap, 1864, blz. 555.
Van Vollbnhoven, Staatsrecht overzee, blz. 56.

-ocr page 64-

den Gouverneur-Generaal aangewezen. Thans zouden daarvoor
slechts in aanmerking kunnen komen de 3 locale raden in Palem-
bang, die echter niet zijn aangewezen. De Regeering is van plan,
bij de instelling van groepsgemeenschappen de beslissing inzake
grensgeschillen aan de raden dezer groepsgemeenschappen op te
dragen i). Artikel 2 lid 2 H.V.0. bepaalt echter tevens, dat het
Hoofd van Gewestelijk Bestuur het besluit inzake het grensgeschil
moet goedkeuren. Dit houdt niet in, dat hij het ook mag verande-
ren, zoodat de mogelijkheid voor een conflict aanwezig is, wanneer
de raad het grensgeschil niet naar den wensch van het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur wil oplossen.

De laatste regel van artikel 1 lid 2 luidt: ,,Waar bedoelde raden
ontbreken berust deze bevoegdheid bij het Hoofd van Geweste-
lijk Bestuur.quot; Maar ook al ontbreken bedoelde raden niet, dan
zijn ze toch onbevoegd om de grensgeschillen der marga's op te
lossen, wanneer ze niet door den Gouverneur-Generaal daartoe
zijn aangewezen. Na ,,ontbrekenquot; dient te worden bijgevoegd
„of niet zijn aangewezenquot;.

In geheel Zuid-Sumatra zijn de grenzen der marga's op papier
vastgelegd, maar niet in het terrein uitgezet. Dikwijls zijn denk-
beeldige grenzen genoemd, b.v. de lijn tusschen twee bergtoppen,
waardoor de mogelijkheid van grensgeschillen vrij groot blijft.

3. Ten slotte geschiedt de vaststelling van het grondgebied
van de Hoogere Inlandsche Gemeente bij gedwongen vorming,
niet door de adat, maar door de in de H.V.0. aangewezen or-
ganen (art. 1, 8, 9, H.V.0.).

Dit is eveneens het geval bij de vrijwillige samenvoeging en
splitsing van marga's. Deze beslissing kan dan echter wel in
overeenstemming met de adat zijn, hetgeen in de hierboven ge-
noemde gevallen niet zoo is, evenmin als bij de vaststelling van
het grondgebied der vrijwillig gevormde Hoogere Inlandsche
Gemeente.

Toen het dorp in Zuid-Sumatra de op den voorgrond tredende
rechtsgemeenschap was, oefende het dorp het beschikkingsrecht
uit. De beschikkingskring viel samen met het dorpsgebied. Met
het plaats maken van het dorpsbeschikkingsrecht voor het marga-
beschikkingsrecht als gevolg van de opvatting dat het dorp geen
Inlandsche gemeente was, verdween tevens meer en meer het be-
grip dorpsgebied. In de opvattingen van de bevolking bleef het
echter — hier zwakker, daar sterker — bestaan. In staatsrechte-
lijken zin bestaat het dorpsgebied echter niet meer, omdat het dorp
niet als Inlandsche gemeente wordt beschouwd.

1) Bijlagen Volksraad 1932/32, Onderwerp 58, M. v. A., blz. 4.

-ocr page 65-

hoofdstuk v
DE ORGANEN VAN DE INLANDSCHE GEMEENTEN

De organen van de Inlandsche gemeenten in Zuid-Sumatra
zijn:

1.nbsp;Het margahoofd, de dorpshoofden, de vervanger van het mar-
gahoofd, het hoofd van de Hoogere Inlandsche gemeente.

2.nbsp;De dorps- en margarechtbanken.

3.nbsp;De margaraad en de raad van de Hoogere Inlandsche ge-
meente.

4.nbsp;De federatieve organen.

De opsomming is geschied in volgorde van de belangrijkheid
voor de Inlandsche gemeenten i). De bestuursorganen — marga-
hoofd en dorpshoofden — dienen dan bovenaan te staan. Daar-
na de organen van de rechtspraak. Vervolgens de gemeente-
raad, die een taak heeft op het gebied van regeling en eveneens
een bestuurstaak. En tenslotte de federatieve organen, die zoo-
wel organen van bestuur als van regeling kunnen zijn. De minder
belangrijke organen van de Inlandsche gemeenten als de wijk-
hoofden, margaonderwijzers, margapolitieagenten, e.a. worden
hier niet besproken.

§ la. HET MARGAHOOFD EN DE DORPSHOOFDEN

De fout, die ons Bestuur, in navolging van Raffles op Java,
maakte, door aan te nemen, dat de verkiezing van dorpshoofden
door de desagenooten adatrechtelijk de juiste wijze van aanwij-
zing dezer hoofden was 2), werd ook in Zuid-Sumatra gemaakt.
Ten rechte was het ambt van hoofd erfelijk met electie.

Van Vollenhoven, Staatsrecht overzee, blz. 110 e.v.
Westba, blz. 66.

Westba, blz. 172; Kleintjes, II, blz. 205.

-ocr page 66-

Benkoelen en Palembang.

Reeds Marsden schreef van de Redj angers:

„Though the rank of dupati (dorpshoofd) is not strictly hereditary,
the son, when of age and capable, generally succeeds the father at
his deceasequot;

Francis constateerde hetzelfde:

,,Hunne titels en waardigheden zijn erfelijk, overgaande op den
oudsten zoon, tenzij hiertegen gegronden redenen mogten bestaan,
wanneer de naaste bloedverwant wordt gezocht om de toegoehan
of familiewaardigheid op te houden.quot;

Niettegenstaande ons Bestuur uit deze publicaties op de hoog-
te kon zijn van de adatrechtelijke erfopvolging met electie, werd
in art. 2 van het contract, op 5 Juni 1859 na de bezetting van de
Redjang door den bevelhebber van de expeditie met de hoofden
gesloten —in strijd met art. 71 lid 3 R.R. — de bepahng opgeno-
men, dat de hoofden door stemgerechtigden verkozen zouden
worden

In de oudste regeling betreffende de verkiezing van marga-
en dorpshoofden, die van Benkoelen bekend is, wordt nog zeer
sterk met de erfopvolging rekening gehouden. Het Residentsbe-
sluit van 1894 4), dat deze verkiezingen regelt, kent wel is waar
het actief en passief kiesrecht toe aan alle mannelijke werkbare
ingezetenen, die te goeder naam en faam bekend staan en naar
schatting 20 jaar oud zijn, maar bepaalt tevens dat een nieuwe
verkiezing dient te worden gehouden, wanneer de zoon of naaste
mannelijke famihelid van het afgetreden of overleden hoofd niet
verkozen wordt. Deze merkwaardige wijze van „verkiezingquot; zal
wel tot gevolg hebben gehad, dat in de praktijk het erfopvol-
gingsbeginsel in stand bleef.

De I.G.0. voor Benkoelen (Stbl. 1923 no 470) schreef wel
verkiezing van het gemeentehoofd voor, maar niet volgens alge-
meen actief en passief kiesrecht (art. 13 lid 1); aan den Resident
werd de bevoegdheid gelaten, de regeling van de verkiezing van
het gemeente (marga) hoofd vast te stellen. De Margaordonnan-
tie (Stbl. 1931 no 6), die de I.G.0. voor Benkoelen verving,
noemt ook de dorpshoofden als organen van de marga (art. 2)
en bepaalt, dat de regelen omtrent de verkiezing van marga-
en dorpshoofden door den Resident met inachtneming van het
adatrecht worden vastgesteld (artikel 4 en 5).

1)nbsp;Maksden, The history of Sumatra, blz. 213.

2)nbsp;Feancis, Benkoelen in 1833. T. v. N.I., 1839, blz. 146.

3)nbsp;Van Rees, De annexatie der Redjang, blz. 68.

i) Adatrechtbundel 7, blz. 346.

-ocr page 67-

In het Residentsbesluit van 1923 i), dat de verkiezing van
marga- en dorpshoofden regelt, wordt het erfopvolgingsbeginsel
geheel losgelaten. Het actief en passief kiesrecht wordt toege-
kend aan alle volwassen mannen, behoorende tot de Inheemsche
bevolking van Nederlandsch-Indië, welke gedurende de laatste
12 maanden hun vaste woonplaats binnen de betrokken gemeen-
schap hebben gehad. Niet alle Inheemsche ingezetenen hadden
dus het kiesrecht, maar slechts de mannelijke ingezetenen die
aan dit vereischte voldeden, dat vrijwel woordelijk overeen komt
met het vereischte voor het ingezetenschap van de Neder-
landsche gemeente (art. 4 Gemeentewet).

De regehng is in 1930 door een andere vervangen, die hieronder
zal worden besproken (blz. 56). De regeling van 1923 was onjuist,
omdat het in strijd met de adat te achten is dat iemand, afkom-
stig van een andere marga of een Padanger of Javaan, mits hij
een jaar in de marga woont, het actief en passief kiesrecht ver-
krijgt. Slechts de gemeentegenooten, d.z. de tot het adatverband
behoorende personen, zouden daarvoor in aanmerking kunnen
komen. In Hoofdstuk III is vermeld, dat een immigrant met
gemakkelijk gemeentegenoot kan worden.

Zeer zeker zou deze regehng moeilijkheden hebben kunnen ge-
ven in marga's met een groot aantal Javaansche kolomsten. De
snelle toeneming van het aantal kolonisten gedurende de laatste
jaren in verscheidene marga's in Benkoelen maakt het geval met
ondenkbaar, dat de Javanen er de meerderheid gaan uitmaken.
Wanneer zij bij een margahoofdverkiezing, gehouden volgens de
regeling van 1923, alle hun stem op een Javaan hadden uitge-
bracht en deze daardoor verkozen was geworden, zou het voor
den Resident niet mogelijk zijn geweest, den verkozene te beves-
tigen. De Benkoeleesche bevolking zou verklaard hebben geen
enkel bezwaar te hebben tegen Javaansche kolonisten, maar wel
bezwaar te hebben tegen een Javaansch margahoofd, omdat zij
hem niet als margagenoot beschouwen. Zou de bevestiging toch
plaats gehad hebben, dan zouden de Benkoeleesche hoofden en
de Benkoeleesche bevolking hem zoo lang hebben tegengewerkt,

tot hij ontslag vroeg.

Ook in Palembang werd oorspronkelijk door erfopvolging met
electie in hoofdenvacatures voorzien. In het rechtstreeks door
den Sultan bestuurd gebied werd het overlijden of aftreden van
het margahoofd aan den Sultan gerapporteerd. Deze voorzag dan
meestal in de vacature door den zoon of naasten mannelijken
bloedverwant aan te wijzen in overeenstemming met het verzoek

1) Adatrechtbundel 32, blz. 27.

-ocr page 68-

der dorpshoofden en oudsten i). Van Royen noemt echter eenige
gevallen dat een vreemdeling door den Sultan werd aangewezen
Ons Bestuur volgde niet het voorbeeld van het Vorstenbestuur,
door den in overeenstemming met het erfopvolgingsbeginsel door
de hoofden en oudsten voorgedragen persoon als margahoofd te
bevestigen, maar schreef verkiezingen voor volgens algemeen
actief en passief kiesrecht

De I.G.0. voor Palembang (Stbl. 1919 no 814) schrijft verkie-
zing van het gemeentehoofd voor (art. 3 lid 1), maar laat de rege-
ling van de verkiezing aan den Resident over. Verkiezing volgens-
algemeen actief en passief kiesrecht werd niet in de I.G.0. voor-
geschreven. Tot 1927 was echter aan alle mannelijke Inheemsche
ingezetenen blijkens de Residentsbesluiten het actief en passief
kiesrecht toegekend, ook voor de dorpshoofd verkiezingen. In te-
genstelling met Benkoelen werd dus niet bepaald, dat een Inlander
een bepaalde termijn ingezetene van de Inlandsche gemeente moest
zijn om het kiesrecht deelachtig te worden. Een Inheemsch kolonist
kreeg het kiesrecht dus op het moment dat hij zich vestigde. Van de
bezwaren hieraan verbonden, geldt dus in versterkte mate hetgeen
hierboven ten aanzien van de regeling in Benkoelen is medegedeeld.

Het oordeel over deze wijze van verkiezing was over het alge-
meen ongunstig. In de eerste plaats wel, omdat de verkozene niet
altijd als hoofd werd bevestigd. Tot omstreeks 1900 schijnt het
beginsel te zijn gehuldigd, dat vrijwel steeds het door de bevol-
king gekozen margahoofd door den Resident werd bevestigd.
Daarna werd met dit beginsel gebroken, omdat ,,niet allerlei
persoonlijke beweegreden en het aantal stemmen, maar ontwikke-
ling, ijver en betrouwbaarheid den doorslag gevenquot; Het schijnt
dus dat de candidaten, die de meerderheid behaalden, niet altijd
voldeden aan de eischen van ontwikkeling, ijver en betrouwbaar-
heid. In plaats van de eischen voor het passief kiesrecht te ver-
zwaren, week men dikwijls van den uitslag der verkiezing af. Op
deze wijze werd ,,menig verwerpelijk candidaat geweerd, die door
invloed en relaties en geld het grootste aantal stemmen op zich
wist te vereenigenquot; Men zou kunnen opmerken, dat candida-
ten met invloed en relaties juist de meest gewenschte candidaten
zijn. In de praktijk werd meermalen in afwijking van den uitslag
der verkiezing een afstammeling uit het hoof dengeslacht tot

Bijdrage tot de kennis der oorspronkelijke instellingen van Pa-
lembang. T.
v. N.I., 1853, II, blz. 400.

Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 40.

Valette, Aanteekeningen betreffende het bestuur in de binnenlan-
den van Palembang, blz. 3.

Adatrechtbundel 6, blz. 363.

-ocr page 69-

hoofd aangewezen, wat dan gemotiveerd werd door te wijzen op
de zoo ge wenschte relaties en invloed.

In de tweede plaats was een groot bezwaar, aan deze wijze van
verkiezing verbonden, dat de candidaten op groote kosten wer-
den gejaagd. Het was gewoonte geworden, dat de candidaten op
den vooravond van den verkiezingsdag de gastheeren van hun
kiezers waren en met deze feesten waren dikwijls hooge bedragen
gemoeid.

Zeer dikwijls werden de kiezers betaald voor het uitbrengen
van hun stem.

In Hoofdstuk I is besproken, dat bij de margavorming in Pa-
lembang en Benkoelen dorpen van verschillende stammen in één
marga werden te zamen gebracht. Men hoopte dat de tegenstel-
Hngenin de marga langzamerhand zouden slijten. De margahoofd-
verkiezingen hielden juist deze tegenstelüngen levend. In de
Pasemahlanden stemden b.v. de kiezers volgens de oude stam-
indeeüng, waardoor het proces, dat de stammdeehng lanpamer-
hand voor de
marga-indeehng plaats maakt, kunstmatig werd

tegengehouden.nbsp;.

Ten slotte zat in deze wijze van verkiezing m zekere mate een
onbillijkheid tegenover het geslacht van het aftredende hoofd.
Men dient niet te vergeten, dat een hoofd minder spoedig impo-
pulair wordt door de wijze, waarop hij zijn taak als gemeente-
orgaan vervult, dan door de uitvoering van de hem door ons
gezag opgedragen taak op het gebied van belastinginmng en hee-
rendienst. Wanneer ons Bestuur tevreden was over een hoofd
omdat het de hem opgedragen taak goed verrichtte, dan vond
de bevolking hem dikwijls te lastig en wreekte dit, door bij de
verkiezing niet op zijn zoon, maar op een ander te stemmen. Op
deze wijze kon een regeerend geslacht als zoodanig verdwijnen en
ons Bestuur vergat dat, ware de aan het hoofd opgedragen taak
op het gebied van belastinginning en heerendiensten aan een
Gouvernementsambtenaar opgedragen geweest, het misnoegen
van de bevolking zich op deze ambtenaren zou hebben gecon-
CGntrGGrd.

De thans in Palembang geldende regeling van de margahoofd-
verkiezing dateert van 1926 en is in 1930 herzien. In plaats van
algemeen
actief kiesrecht is slechts actief kiesrecht toepkend aan
de leden van den margaraad (dit zijn dus alle dorpshoofden en
de verkozen leden; zie blz. 63 e.v.), de wijkhoofden, den marga-
penghoeloe en de dorpschetips. Waar zulks thans nog met de
adat overeenstemt, zijn ook de djoerai's toea (oudsten) kiesge-
rechtigd. Van deze kleine groep van kiezers kan terecht worden
verwacht, dat zij met meer oordeel des onderscheids zal stemmen

-ocr page 70-

dan vroeger de groote massa, waardoor het erfopvolgingsbeginsel
tot zijn recht komt in de streken, waar het nog levend is. Het
dient echter te worden betwijfeld of de aanwijzing van den mar-
gapenghoeloe en van de dorpschetibs als kiesgerechtigden wel juist
is te achten. Inderdaad genieten zij wel aanzien, maar dit neemt
niet weg dat hun aanwijzing eenigszins overbodig lijkt, omdat
het dorpshoofd en de wijkhoofden geacht moeten worden de ge-
heele bevolking bij de verkiezing te vertegenwoordigen. De can-
didaten moeten in ieder geval voldoende bedreven zijn in het
lezen en schrijven van Latijnsche karakters en „zoo eenigszins
mogelijkquot; afstammeling zijn van een pasirahgeslacht uit de be-
trokken marga. Dit beteekent m.i. dat candidaten, die niet tot
een pasirahgeslacht behooren, slechts kunnen worden toegelaten,
wanneer laatstgenoemde candidaten ontbreken. Over toelating
als candidaat beslist de vergadering van kiesgerechtigden. Nadat
over de toelating der candidaten is beslist, heeft de stemming
plaats. De verkozene dient m.i. steeds door den Resident beves-
tigd te worden. De eischen, waaraan candidaten dienen te vol-
doen om te worden toegelaten, zijn voldoende om ongewenschte
candidaten te weren, zoodat als regel bevestiging van den geko-
zene zal volgen, waarmee een der grootste bezwaren van het
vroegere verkiezingsstelsel is verdwenen.

De verkiezing van de dorpshoofden geschiedt volgens algemeen
actief en passief kiesrecht; blijkens de regeling van 1930 is dit
voor Benkoelen eveneens het geval. Het margahoofd wordt in
Benkoelen gekozen door de dorpshoofden, de gekozen leden van
den margaraad (slechts in een margaraad aanwezig; zie blz. 68)
en den Imam van de marga. Voor beide verkiezingen is in Ben-
koelen het passief kiesrecht ontzegd aan:
le. niet eervol ontslagen hoofden en landsdienaren;
2e. personen, die tot gevangenisstraf veroordeeld zijn geweest;
3e. krankzinnigen en zwakzinnigen, zoomede melaatschen;
4e. niet ingezetenen van de marga;
5e. niet Inlanders;

6e. hen, die het Latijnsche letterschrift niet kunnen lezen of

schrijven;
7e. niet gehuwden;

8e. hen, die geen behoorlijke eigen woning bezitten of

9e. den leeftijd van een en twintig jaren nog niet bereikt hebben.

In tegenstelling met Palembang komt het erfopvolgingsbegin-
sel niet tot uiting in de voorwaarden, waaraan de candidaten
voor het margahoofdschap moeten voldoen; daar in de praktijk
slechts de dorpshoofden en de Imam het margahoofd kiezen, is
het toch voldoende gewaarborgd.

-ocr page 71-

Djambi.

In de eerste verkiezingsregeling voor Djambi — vastgesteld
in 1906 — werd vastgehouden aan het erfopvolgingsbeginsel door
de bepaling dat „de waardigheid van de hoofden erfelijk is in
het geslachtquot;. De margahoofden werden door den Resident aan-
gewezen in overleg met de bevolking i). Deze regeling was adat-
rechtelijk de juiste en dus verre te verkiezen boven de regelingen
in Palembang en Benkoelen, waarbij algemeen actief en passief
kiesrecht werd toegekend. Aan het overleg werd deel genomen
door de volgens de adat daarvoor in aanmerking komende man-
nelijke bevolking van het dorp, waar het vorige margahoofd
woonde, echter in overleg met de hoofden en oudsten der overige
dorpen van de marga. De dorpshoofden werden aangewezen door
den Resident of Assistent-Resident, eveneens in overleg met de
bevolking.

Deze regehng werd, wat het actief kiesrecht betreft, in 1928
veranderd 2), doordat het actief kiesrecht voor de margahoofd-
verkiezingen werd toegekend aan de dorpshoofden, de wijkhoof-
den en de oudsten. (Het is mij niet bekend of tusschen 1906 en
1928 nog een andere regeling heeft bestaan). Van den candidaat
werd niet meer geëischt, dat hij tot het geslacht van het marga-
hoofd behoort, maar wel dat hij een adatpositie bekleedt, terwijl
de voorkeur wordt gegeven aan candidaten, gevestigd in het dorp
van het vorige margahoofd. De dorpshoofden worden gekozen
door de
kampong(wijk)hoofden en oudsten van het dorp.

In de regeling van 1928 in Djambi wordt eveneens bepaald,
dat kinderen als candidaat niet in aanmerking kunnen komen.
In streken waar het erfopvolgingsbeginsel levend is gebleven,
komt het voor, dat een famiüehd als plaatsvervanger voor den
minderjarigen rechthebbende optreedt. Het is inderdaad juist,
de minderjarige niet als candidaat toe te laten, mits de plaatsver-
vanging tot uitdrukking komt in het door den Resident uitge-
reikte bevestigingsbesluit. De regeling van 1906 kende wel erken-
ning van minderjarigen onder gelijktijdige aansteUing van een
voogd tot waarnemend hoofd. Onder bovengenoemd voorbehoud
verdient de regeling van 1928 de voorkeur, daar eerst dient te
worden afgewacht hoe de minderjarige zich ontwikkelt.

Lampongsche Districten.

Tot 1928 waren in de Lampongsche Districten geen hoogere
hoofden dan de dorpshoofden; zij werden verkozen volgens alge-
meen actief en passief kiesrecht.

Adatrechtbundel 5, blz. 172.
=') Adatrechtbundel 32, blz. 247 e.v.

-ocr page 72-

Artikel 5 lid 1 van de I.G.0. voor de Lampongsche Districten
(Stbl. 1922 no 564) luidt:

„De raad staat onder leiding van een gemeentehoofd, hetwelk
door den Raad uit zijn midden wordt verkozen.quot;

Nadat in 1928 de marga's opnieuw waren ingesteld en de I.G.
O. op de marga's van toepassing was verklaard, diende het mar-
gahoofd dus krachtens de bovengenoemde bepaling in de I.G.O.
door den margaraad te worden aangewezen. De door den Resi-
dent vastgestelde verkiezingsregeling luidt echter geheel anders.
In de eerste plaats bepaalt die regeling, dat in 21 marga's de
margahoofden door den Resident worden benoemd, zoo mogelijk
in erfopvolging, op voorstel van den controleur, die daartoe eerst
de proatin dient te hooren. De proatin is het adatrechtelijk
college van hoofden en oudsten der genealogische eenheden. Deze
21 marga's zijn alle langs de kust gelegen. Onder Bantamschen
invloed was de macht van het margahoofd hier zeer versterkt,
niet in het minst doordat door de Bantamsche Vorsten steeds
was vastgehouden aan het erfopvolgingsbeginsel. Het is in deze
marga's ondenkbaar, dat de gemeentegenooten een andere per-
soon dan de oudste zoon van het margahoofd als diens opvol-
ger mogelijk achten. Is er geen zoon, die in aanmerking komt, dan
kan alleen een bloedverwant margahoofd worden. Is het marga-
hoofd wegens knoeierijen ontslagen moeten worden, dan is zijn
opvolger steeds een familielid, dat niet meer dan zijn gemachtigde
is. De bevolking blijft in het adatrechtelijk hoofd — niettegen-
staande de minder eervolle gebeurtenis — haar hoofd zien. Deze
toestand bestaat thans in de marga's Ratai, Poendoeh en Pedada.
Nergens in Zuid-Sumatra hebben de margahoofden meer gezag,
dan in deze kustmarga's en nergens leeft het erfopvolgingsbegin-
sel sterker onder de bevolking. Het zou dan ook in strijd met de
adat zijn, de margahoofden door de leden van den margaraad
te doen verkiezen. De onwettigheid in het Residentsbesluit dient
te worden weggenomen, niet door wijziging van het besluit, maar
door wijziging van de I.G.O.; conform art. 128 üd 2 I.S. dient
de I.G.0. een bepaling in te houden, dat deze margahoofden door
den Resident worden benoemd.

In de andere marga's van het gewest wordt het margahoofd
verkozen door de hoofden van de genealogische eenheden (soe-
koes), uitgezonderd in eenige Pasemahsche marga's, waar zij in
algemeen actief en passief kiesrecht worden gekozen. Voor pas-
sief kiesrecht is vereischt, dat de candidaat penjimbang is, die
krachtens zijn afstamming recht van zitting in de proatin heeft.
Deze wijze van verkiezing zou met de in de I.G.O. voorgeschre-

-ocr page 73-

ven verkiezing door de leden van den gemeenteraad in overeen-
stemming zijn, wanneer de gemeenteraad in samenstelling aan
de proatin gelijk was. Dit is echter nergens geschied, omdat het
Bestuur het een bezwaar achtte, dat de gemeenteraad dan uit
vele tientallen leden zou bestaan. Voor deze verkiezingen dient
de I.G.O., in plaats van verkiezing door den gemeenteraad, voor
te schrijven, dat de verkiezing van het margahoofd geschiedt op
een door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te bepalen wijze.

De dorpshoofden worden verkozen door de hoofden der soekoes;
de candidaat moet zelf penjimbang, hoofd van een soekoe, zijn.

Uitgezonderd in eenige Pasemahsche marga's in de Lampong-
sche Districten, worden thans in geheel Zuid-Sumatra de marga-
hoofden gekozen door een beperkt aantal kiezers. Wanneer deze
wijze van verkiezing steeds had bestaan, dan zou daartegen geen
bezwaar zijn aan te voeren op grond van strijd met art. 128 I.S.
In Djambi b.v. heeft — als de verkregen inlichtingen juist zijn —
nimmer algemeen actief en passief kiesrecht bestaan. In de Lam-
pongsche Districten is de verkiezingsregeUng ook met m strijd
met art. 128 I.S. maar wel — als hierboven vermeld — met de
I.G.0. In Benkoelen en Palembang is echter gedurende vele de-
cennia het margahoofd gekozen krachtens algemeen actief en
passief kiesrecht. Het lijkt er veel op, dat de
nieuwe verkiezinp-
regeling in deze gewesten moet worden beschouwd als een in-
breuk op het voorschrift van artikel 128 lid 1 LS., dat het recht
van de Inlandsche gemeenten om haar hoofden te verkiezen „te-
gen alle inbreuken handhaaftquot;. De nieuwe regehngen maken
inderdaad inbreuk op verkregen rechten der ingezetenen. Wel
kan worden gezegd, dat deze rechten vroeger ten onrechte werden
verleend, maar het tijdsverloop van meer dan 60 jaar is te lang
om daarmee deze inbreuk te motiveeren. Artikel 128 lid 1 I.S.
spreekt echter van een recht der „Inlandsche gemeentenquot;, met
van een recht der ingezetenen en om die reden lijken de nieuwe
verkiezingsregelingen mij niet onwettig

In Hoofdstuk IX wordt op de hoofdenverkiezingen terug ge-
komen. Hier dient nog even den nadruk te worden gelegd op het
feit, dat in de Lampongsche Districten de Inlandsche ingezetenen,
die geen
gemeentegenoot (in adatrechtelijken zin) zijn, nimmer
margahoofd kunnen worden, daar zij nimmer penjimbang kunnen
zijn In Palembang en Benkoelen is het theoretisch met geheel
en al uitgesloten, dat een niet-gemeentegenoot (in adatrechtelij-
ken zin) candidaat wordt gesteld voor het ambt van margahoofd.

In tegengestelden zin: H. J. Vingebhoets, Enkele opmerkingen
over de margaraden in Palembang, K.T. 1928, blz. 51.

-ocr page 74-

In Djambi is dit wel uitgesloten, daar hij een adatpositie moet
bekleeden. Ook missen de ingezetenen-niet-gemeentegenooten
in de Lampongsche Districten, ook wanneer zij b.v. in kolonis-
tendorpen te zamen wonen, allen invloed op de verkiezing, daar
het margahoofd wordt gekozen door de soekoes. In de overige
gewesten van Zuid-Sumatra hebben de hoofden der kolonisten-
dorpen het actief kiesrecht; slechts in de Lampongsche Distric-
ten missen zij dit.

Alle I.G.O.'s, benevens de Margaordonnantie voor Benkoelen,
bepalen dat de voordeelen aan het ambt van gemeente (marga)
hoofd verbonden, ook die in den vorm van diensten of anders-
zins, door den raad worden vastgesteld onder nadere goedkeuring
van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. Zonder zijn goedkeuring
kan in die voordeelen geen wijziging worden gebracht. De I.G.0.
voor Palembang houdt echter niet de woorden „ook die in den
vorm van diensten of anderszinsquot; in.

Uit de ordonnanties is niet op te maken, dat de vaststelling
door den raad voor iedere verkiezing opnieuw dient te geschieden.
In de praktijk komt dit niet voor. De inkomsten van het marga-
hoofd en van de dorpshoofden zijn niet alleen bij margaraads-
beshssingen vastgesteld, maar komen bovendien jaarlijks op de
margabegrooting voor, zoodat de voordeelen van gemeentewege
aan het hoofdenambt verbonden, wel zeer nauwkeurig zijn om-
schreven. Ook wanneer men het dorp als Inlandsche gemeente
onder de marga beschouwt, behoeft tegen de vaststeüing der
inkomsten van de dorpshoofden bij margaraadsbeslissing geen
bezwaar te bestaan. De organen van de hoogere rechtsgemeen-
schap — de marga — kunnen een gedeelte van de taak van de
lagere rechtsgemeenschap tot zich trekken.

Alle I.G.O.'s schrijven voor dat de raden, voordat de beslissing
omtrent de voordeelen van het gemeente(marga)hoofd wordt
vastgesteld, overleg dienen te plegen met de gemeentegenooten.
Bedoeld zijn natuurlijk de Inheemsche ingezetenen, daar het wel
vreemd zou zijn als de ingezetenen-niet-gemeentegenooten niet
werden gehoord over deze voordeelen van het hoofd, die zij
wel helpen opbrengen. Het was overbodig dit overleg voor te
schrijven, daar op andere plaatsen in de I.G.O.'s is bepaald, dat
aan een door den raad te nemen beslissing overleg met de gemeen-
tegenooten dient vooraf te gaan.

De voordeelen aan het ambt van margahoofd verbonden, too-
nen over geheel Zuid-Sumatra een groote gelijksoortigheid,' zoo-
wel wat voordeelen in den vorm van diensten als wat de andere
voordeelen betreft. Eerstgenoemde worden besproken onder „ge-

-ocr page 75-

meentedienstregelingenquot; (zie blz. 86 e.v.). De voornaamste an-
dere voordeelen, van gemeentewege toegekend, worden gevormd
door een percentage van op grond van het beschikkingsrecht
geheven gemeenteretributie. De margahoofden deelen met de
lagere hoofden 30 % van de ten behoeve der marga geïnde retri-
butie, verschuldigd voor het gebruik van margagrond door niet-
ingezetenen, voor het inzamelen van boschproducten en het kap-
pen van hout door niet-ingezetenen, voor het visschen door niet-
iugezetenen in het zeegebied van de marga, voor het inzamelen
van grint door niet-ingezetenen, e.d.

Naast deze inkomsten van gemeentewege ontvangen de hoof-
den giften bij verloving, huwelijk, schaking, echtscheiding. Ook
wel eens aandeelen in jachtbuit en slacht. Ten slotte ontvangt
het margahoofd 4 % of 3 % van de door hem geïnde landsbelas-
tingen en heerendienstafkoopgelden; de dorpshoofden meestal
2%.

Uiteraard zijn alle hoofden vrijgesteld van het verrichten van
heeren- en gemeentediensten. In Palembang (Stbl. 1919 no 64)
en Benkoelen (Stbl. 1920 no 779) zijn bovendien de oudste en
tweede zoon van het margahoofd vrijgesteld en de oudste zoon
van de overige hoofden; in Benkoelen echter niet de oudste zoon
van het wijkhoofd. In Djambi (Stbl. 1919 no 51) is slechts de
oudste zoon van het hoofd der aangewezen nederzettingen vrij-
gesteld, of een andere door deze aan te wijzen persoon; vermoe-
delijk nog een overblijfsel uit den tijd van de veronachtzaming
van de marga door ons Bestuur. Waarom genieten zoons van
hoofden in de Lampongsche Districten deze vrijstelling niet?

Over het algemeen kan worden gezegd dat — mits de marga
een niet te gering aantal ingezetenen telt — de financiëele positie
van het margahoofd zeer voldoende is. Die van de dorpshoofden
laat echter dikwijls te wenschen over, daar de dorpen in het al-
gemeen een klein aantal ingezetenen tellen.

§ Ib. DE VERVANGER VAN HET MARGAHOOFD

De I.G.0. voor Palembang (Stbl. 1919 no 814) houdt de be-
paling in, dat in geval van ontstentenis, afwezigheid, ziekte of
andere wettige verhindering van het gemeentehoofd een door den
gemeenteraad aangewezen lid als diens vervanger optreedt (art.
3 hd 4). De I.G.0. voor de Lampongsche Districten (Stbl. 1922
no 574) vulde dit aan met de bepaling, dat dit aangewezen hd
met de tijdelijke waarneming der aan het ambt van gemeente-
hoofd verbonden werkzaamheden wordt belast, wanneer wegens
overlijden of ontslag van het gemeentehoofd diens betrekking
quot;«^as open gebleven (art. 5 hd 4). De thans vervallen I.G.0. voor

-ocr page 76-

Benkoelen (Stbl. 1923 no 470) bepaalde hetzelfde in artikel 13 hd 3.

De oorspronkelijke Inlandsche rechtsgemeenschap in Zuid-
Sumatra kende geen hoofd boven het dorpshoofd. De dorpshoof-
den te zamen vormden met de oudsten een college. Alle dorps-
hoofden waren in dat college gelijk. Het hoofd van het oudste
dorp zat wel is waar de vergadering voor, maar had geen gezag
over de andere hoofden.

Na de margavorming werd dit anders. De taak van het marga-
hoofd werd zoo zwaar, dat hij niet meer de taak van dorpshoofd
van zijn eigen dorp kon blijven uitoefenen. De ,,pembarabquot; werd
zijn vervanger als dorpshoofd. Deze ,,pembarabquot; was in de Ke-
poengoetan van Palembang in alle dorpen de rechterhand van
het dorpshoofd. Hem was als orgaan van het dorp geen bijzondere
taak opgelegd, in tegenstelling met de andere dorpsorganen, die
alle een verschillende taak hadden, b.v. handhaving van rust en
orde, regeling van de tieban-toekon, ontvangst der vreemdelin-
gen. Later werd door het Nederlandsch Bestuur geregeld, dat
alle dorpen een dorpshoofd kregen en dat het dorpshoofd van
het dorp, waar het margahoofd woonde, zijn plaatsvervanger
werd met den titel van pembarab of depati mangkoe. Zie over
de pembarab in Benkoelen vóór de margavorming blz. 7.

Nu dit in Palembang en Benkoelen historisch zoo gegroeid
was, was het een fout in de I.G.O.'s om verkiezing van het plaats-
vervangend gemeentehoofd door de gemeenteraden voor te schrij-
ven. De Margaordonnantie voor Benkoelen (Stbl. 1931 no 6) was
ook op dit punt veel meer in overeenstemming met de adat door
te bepalen, dat het margahoofd wordt vervangen door den depati
mangkoe (artikel 4 lid 3).

In strijd met de I.G.O. wordt in de Lampongsche Districten
de plaatsvervanger van het margahoofd door laatstgenoemde
aangewezen uit de dorpshoofden.

§ Ic. HET HOOFD VAN DE HOOGERE INLANDSCHE GEMEENTE

Bestuur en regeling van de Hoogere Inlandsche Gemeente
wordt geregeld door I.G.0. of Margaordonnantie. Krachtens I.G.
O. of Margaordonnantie dienen de Hoofden der Hoogere Inland-
sche Gemeenten verkozen te worden. Deze verkiezingen zouden
echter niet ,,overeenkomen met de instellingen des volksquot; en
daarom dient ,,de invoering achterwege te blijvenquot; (art. 128 lid
4 I.S.). Verkiezing van de hoofden der Hoogere Inlandsche Ge-
meenten is onwettig. Het lijkt daarom gewenscht in de I.G.O.'s
en in de Margaordonnantie een bepaling op te nemen, dat het
hoofd van de Hoogere Inlandsche Gemeente door het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur wordt benoemd.

-ocr page 77-

§ 2. DORPS- EN MARGARECHTBANKEN

In de oorspronkelijk Inheemsche rechtsgemeenschap was
slechts één regeeringscollege van oudsten der genealogische een-
heden, dat dus alle regeeringsdaden uitoefende. Het voornaamste
onderdeel van deze regeeringstaak was rechtspraak. Uitgezon-
derd in de Lampongsche Districten, waar gouvernementsrecht-
spraak werd ingevoerd, bleef rechtspraak van dorp en marga
bestaan.

Een bespreking van de samenstelling en bevoegdheden van de
rechtbanken van de Inlandsche gemeenten wordt in dit geschrift
achterwege gelaten, daar onder den term „Inlandsch gemeente-
wezenquot; slechts bestuur en regeling, niet rechtspraak, is te brengen
(zie blz. 24). Verwezen moge worden naar Stbl. 1932 no 80 en
de Rapatreglementen van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur,
gepubliceerd in de Bijvoegsels van de Javasche Courant van 19
September 1933 no 75; 6 October 1933 no 80 en 21 November 1933
no 93.

Hier moge volstaan worden met de mededeeling, dat dorps-
rechtbanken in 1906 in Palembang werden opgeheven en in 1934
in Djambi. Margarechtbanken bestaan in Djambi, Palembang
en Benkoelen.

§ 3a. DE MARGARAAD

Het margahoofd is lid en tevens voorzitter van den margaraad.
Voor Palembang is dit vermeld in art. 3 lid 2 van de I.G.0.
(Stbl. 1919 no 814). Voor de margaraden in de Lampongsche
Districten schrijft wel is waar art. 5 hd 1 van de I.G.0. (Stbl.
1922 no 574) voor, dat de raad onder leiding staat van een uit
zijn midden gekozen margahoofd, maar — zooals hiervoren op
blz. 58 is vermeld — geschiedt deze verkiezing in de praktijk
nimmer. Wel is waar is het margahoofd door den Resident ambts-
halve als voorzitter aangewezen, maar dit is even onwettig als
het feit, dat het margahoofd niet wordt verkozen volgens de re-
gels in de I.G.0. gesteld. De Margaordonnantie voor Benkoelen
(Stbl 1931 no 6) schrijft niet voor, dat het margahoofd voorzitter
is, wel dat hij üd moet zijn (art. 3 lid 1). Blijkens lid 3 van artikel
3 wordt het aan den raad zelf overgelaten om een voorzitter aan
te wijzen, maar het is zoo geheel en al volgens de adat dat het
margahoofd voorzitter is, dat de ordonnantie wetgever werkelijk
niet had behoeven na te laten om dit in de ordonnantie op te
nemen.

De plaatsvervangend voorzitter is in de Margaordonnantie
evenmin aangewezen. Dit is adatrechtelijk de depati mangkoe,
die dan ook in artikel 4 lid 3 als vervanger van het margahoofd

-ocr page 78-

is aangewezen. Mocht de margaraad een ander dan de depati mang-
koe als plv. voorzitter aanwijzen, dan zal het Hoofd van Plaat-
selijk Bestuur de vernietiging van deze beslissing wegens strijd
met het adatrecht aan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur dienen
voor te stellen. In Palembang en in de Lampongsche Districten
is de pembarab plaatsvervangend voorzitter van den margaraad;
in Palembang wordt hij bij margaraadsbesluit aangewezen als
vervanger van het margahoofd en als zoodanig ook als plaats-
vervangend voorzitter. In de Lampongsche Districten wordt hij
in strijd met de I.G.0. door het margahoofd als zijn plaatsver-
vanger aangewezen en als zoodanig door den Resident als plaats-
vervangend voorzitter aangewezen.

Adatrechtelijk beschouwd dienen in de eerste plaats de dorps-
hoofden leden van de margaraden te zijn. In de I.G.0. voor Pa-
lembang worden zij niet nadrukkelijk als leden aangewezen. Uit
de regeling van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur blijkt echter,
dat zij vallen onder den term ,,volkshoofden of oudsten van de
gemeente, die naar plaatselijke opvattingen voor het lidmaat-
schap in aanmerking komenquot; (artikel 2 lid la). Volkshoofden zijn
het margahoofd, de dorpshoofden en de wijkhoofden. In boven-
genoemde regeling worden echter slechts de dorpshoofden, niet
de wijkhoofden als lid aangewezen. Dit was een practische op-
lossing, daar bij aanwijzing tot lid van alle wijkhoofden de raden
uit een te groot aantal leden zouden bestaan. ,,Oudsten van de
gemeentequot; werden in de regeling van den Resident niet als lid
aangewezen. Lijkt hiertegen geen bezwaar te bestaan voor de
Benedenlanden van Palembang, in de Bovenlanden, waar de be-
volking het genealogisch verband meer heeft behouden, zou veel
te zeggen zijn voor opname van deze oudsten, b.v. van den
djoerai toea in de Pasemahsche marga's Hetzelfde bezwaar
als voor aanwijzing van de wijkhoofden geldt hier echter even-
zeer, nl. dat de raad een te groot aantal leden zou tellen.

De I.G.O.'s voor de Lampongsche Districten en voor Benkoe-
len spreken niet meer van volkshoofden of oudsten van de ge-
meente, maar van ,,bekleeders van hoogere adatwaardighedenquot;,
die naar plaatselijke opvattingen voor het lidmaatschap in aan-
merking komen (art. 2 lid la). In de regeling van den Resident
van Benkoelen werden echter niet adatwaardigheidsbekleeders
als lid van den margaraad aangewezen, daarbij buiten beschou-
wing latende of ze volkshoofd waren, maar een gedeelte van het
aantal dorpshoofden; de hoofden van kleine dorpen bleven in
vele marga's buiten den raad Als men bedenkt dat het kon

Hoven, D© Pasemah, blz. 30.
2) Adatrechtbundel, 27 blz. 513.

-ocr page 79-

voorkomen dat een hoofd van een klein dorp, dat een hooge adat-
waardigheid bekleedde, buiten den raad bleef, terwijl een hoofd
van een grooter dorp, dat geen adatwaardigheidsbekleeder was,
wèl tot lid werd aangewezen, dan voelt men dat deze regeling
voor de bevolking onbegrijpelijk was en daarom een fout. Even-
eens was het onjuist, dat de penghoeloe ter standplaats van het
margahoofd krachtens deze regehng ambtshalve hd was, daar
deze functionaris toch allerminst een ,,bekleeder van een hoogere
adat waardigheidquot; is i). De Margaordonnantie voor Benkoelen
(Stbl. 1931 no 6), die bovengenoemde I.G.0. verving, wees echter
de dorpshoofden ambtshalve als hd aan (art. 3 Kd 1). Daarmee
wordt door den ordonnantiewetgever het juiste standpunt ingeno-
men, dat de dorpshoofden zitting in den margaraad moetenhebben.

In de Lampongsche Districten werd door den Resident een
regehng getroffen, die niet voor alle margaraden dezelfde is.
In de eerste plaats werden aUe dorpshoofden aangewezen.
Maar daarnaast werden hooge adatwaardigheidsbekleeders aan-
gewezen, zooals de penjimbangmarga in de Boeai Limamarga's,
de paksi's in de Poebian marga's, enz. Dikwijls zijn deze adat-
waardigheidsbekleeders echter margahoofd of dorpshoofd.

De I.G.O.'s brachten de mogelijkheid, om ingezetenen, die geen
hoofden of adatwaardigheidsbekleeders waren, tot hd van den
Inlandschen gemeenteraad te doen kiezen. Dit was zeer zeker
iets nieuws, in strijd met de oorspronkelijke voornemens van de
Regeering. Zij had zich nl. in 1918 uitgelaten dat de I.G.O.'s
„niets nieuwsquot; brachten. „Een deel van het ongeschreven In-
landsche
gemeenterecht werd in wettelijken vorm gegoten; niet
meer en ook niet minder 2).

Was er dus bij de Regeering tegenstrijdigheid in theorie
(Bijblad 9118) en praktijk (de I.G.O.), uit het Verslag van de
Herzieningscommissie blijkt, dat de verkiezing van deze leden
voor den margaraad in Palembang als vanzelfsprekend werd be-
schouwd en niet werd nagegaan of deze leden er wel thuis be-
hoorden.

„Dat hier de mogelijkheid van opneming van verkozen leden wordt
opengesteld, vindt zijn oorzaak in het feit, dat marga- en dorps-
hoofden ook verkozen worden en het dus geen zin heeft een nieuw
stelsel daarnaast te plaatsen. Men is met de verkiezing vertrouwd en
waar de ordonnantie vóór alles beoogt, zich zooveel mogelijk aan
bestaande toestanden en gewoonten aan te passen, schijnt de weg
van verkiezing de aangewezene voor opneming in den raad van
andere leden dan volkshoofdenquot;

Bouman, De margaautonomie in Benkoelen, K.T., 1924, blz. 643.
2) Bijblad 9118.

Verslag Herzieningscommissie blz. 383.

-ocr page 80-

De Herzieningscommissie was zich blijkbaar niet voldoende
bewust, dat juist het brengen van de mogelijkheid om in den raad
anderen dan dorpshoofden of adatwaardigheidsbekleeders op te
nemen, de groote hervorming is. De hoofdzaak is niet, of deze
leden worden verkozen of benoemd, maar dat zij geen volkshoof-
den of adatwaardigheidsbekleeders zijn.

De Kiesrechtcommissie ging van het standpunt uit, dat ver-
kozen leden in de Inlandsche gemeenteraden dienden te worden
opgenomen. Eenerzijds is dit een logisch gevolg van de opdracht,
die zij ontving, nl. ,,het ontwerpen van een schema voor de alge-
meene beginselen die ten grondslag zullen liggen aan de regeling
van het kiesrecht der vertegenwoordigende lichamenquot; i). Maar
anderzijds blijkt zij op de hoogte van het bestaan van den ,,van
oudsher bekenden collegialen bestuursvorm in Zuid-Sumatraquot;,
zoodat het toch ook begrijpelijk geweest ware, wanneer de commis-
sie zich had afgevraagd of deze bestuursvorm het opnemen van
verkozen leden wel wenschelijk maakte. Ook zij neemt dit —
evenals de Herzieningscommissie — zonder nadere bewijsvoering
aan. Zij schrijft:

„Als regel, een regel waarvoor alleen uitzondering gemaakt kan
worden voor de Inlandsche rechtsgemeenschappen in Zuid-Sumatra,
zal de raad voor de grootste helft uit verkozen en periodiek aftre-
dende leden bestaan. In raden van Inlandsche rechtsgemeenschappen
zoowel op West-Java als op Zuid-Sumatra, zal zoo noodig een deel
der plaatsen bezet worden door adatwaardigheidsbekleedersquot;

De Kiesrechtcommissie zou er de voorkeur aan geven, de
volkshoofden geheel buiten den raad te laten, maar ziet de on-
mogelijkheid daarvan in.

„Vooral in Zuid-Sumatra vormen de waardigheidsbekleeders —
die overigens zelf ook veelal gekozen zijn —■ een zoo groote macht
in de rechtsgemeenschap dat elke poging om hen door een verkozen
raad te vervangen óf een doode letter zou blijven, omdat de bevol-
king de waardigheidsbekleeders kiest óf wel een noodelooze verwar-
ring zou stichtenquot;

Men kan deze voorkeur bij de Regeering en bij beide commis-
sies voor het opnemen van verkozen leden in de margaraden
slechts verklaren, wanneer men zich herinnert hoe in de jaren
na den Wereldoorlog de Westersche democratische ideeën een
triomftocht door de wereld maakten, waardoor ook Nederlandsch-
Indië werd beroerd. Toch dient niet vergeten te worden, dat de
Regeering ten aanzien van Zuid-Sumatra voorzichtigheid be-

1) G. B. van 16 Nov. 1921, no I.

Verslag van de Kiesrechtcommissie, blz. 6.

quot;) Verslag van de Kiesrechtcommissie, blz. 44.

-ocr page 81-

trachtte, door het opnemen van verkozen leden in de margaraden
niet imperatief in de I.G.O.'s op te nemen, maar te bepalen dat
dit slechts zou plaats hebben in die marga's, waar de bevolking
het verlangen daartoe te kennen gaf of waar het Hoofd van Ge-
westelijk BestuTir dit doelmatig achtte en de gemeente instemde
(art. 2 lid 1 sub. b I.G.0. Palembang, Lampongsche Districten
en Benkoelen). De beslissing omtrent het opnemen van verkozen
leden in de margaraden lag dus in handen van het Bestuur, daar
niet was aan te nemen, dat de hoofden of de bevolking uit vrijen
wil het verlangen daartoe te kennen zouden geven. Ook het Be-
stuur bleek onder de bekoring van de Westersche democratische
ideeën te zijn. De Resident van Palembang — die trouwens lid
was van de Kiesrechtcommissie — ging nog een stapje verder
dan de ordonnantiewetgever en nam de verkiezing van leden voor
de margaraden in 1922 in zijn uitvoeringsvoorschriften van de
I.G.0. op. Het aantal te verkiezen leden werd vastgesteld in
verhouding tot het aantal dorpen van een marga. In marga's van
1, 2 of 3 dorpen waren de verkozen leden in de meerderheid; in
de marga's van 4 tot 20 dorpen waren zij in de minderheid tegen-
over de ambtshalve zitting hebbende dorpshoofden. Het aantal
leden van den raad mocht het aantal 25 niet te boven gaan i).
Bij deze regeling werd dus niet principiëel stelling genomen tegen-
over de vraag of de verkozen leden al dan niet de meerderheid
in den raad moeten uitmaken.

Het was in strijd met de I.G.0. (Stbl. 1919 no 814), dat de
Resident het actief en passief kiesrecht voor de verkiezing van
gemeenteraadsleden toekende aan alle ingeschrevenen in het
zielenregister i), daar de I.G.0. in artikel 4 lid 5 en artikel 4 lid 2
het actief en passief kiesrecht slechts toekent aan gemeentege-
nooten. Iedere ontslagen Javaansche contractant, die zich in een
marga vestigde, zag zich dus vrijwel onmiddellijk het actief en
passief kiesrecht toegekend; naar de opvattingen van de Palem-
bangsche bevolking is hij dan geenszins ,,een gemeentegenoot die
naar plaatselijke opvattingen daarvoor in aanmerking komtquot;
(art. 4 üd 2 I.G.O.). Een voorbeeld van de reeds op blz. 45 ver-
melde gelijkstelling van de begrippen gemeentegenoot en inge-
zetene.

In Benkoelen werd in 1923 bij Residentsbesluit een verhouding
vastgesteld tusschen het aantal te verkiezen margaraadsleden en
het aantal zielen van een marga. Bedroeg het zielenaantal b.v.
tusschen 4000 en 5000, dan dienden er 3 leden verkozen te wor-
den 2). De verkozen leden waren in de minderheid tegenover de

1)nbsp;Gtjntheb, De margaraden in Palembang, K.T. 1926, blz. 482.

2)nbsp;Adatrechtbundel 27, blz. 531.

-ocr page 82-

ambtshalve aangewezen leden. Het kiesrecht was geregeld als in
Palembang; hier was echter geen strijd met de I.G.O., daar deze
van ingezetenen sprak (Stbl. 1923 no 470 art. 4 lid 1), niet van
gemeentegenooten. De ordonnantiewetgever betwijfelde echter of
wel aan alle ingezetenen het actief en passief kiesrecht diende
te worden toegekend. In artikel 4 wordt er nl. op gewezen dat
een vergadering van personen, welke tot op het oogenblik van
de invoering van de I.G.0. medezeggingschap had in gemeente-
aangelegenheden, zou kunnen beslissen aan welke ingezetenen
het actief en passief kiesrecht diende te worden toegekend.

De I.G.O.'s voor Palembang en de Lampongsche Districten en
de regelingen van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur in Pa-
lembang en Benkoelen bevatten nog een aantal bepalingen be-
treffende deze verkiezingen en betreffende het beëindigen van
het lidmaatschap, echter niet van voldoende belang om hier te
worden besproken.

De Margaordonnantie voor Benkoelen (Stbl. 1931 no 6) laat
de margaraden, samengesteld uit margahoofd en dorpshoofden,
geheel vrij om te beslissen óf en zoo ja hóe zij zich willen aanvul-
len met andere leden. Slechts één margaraad telt thans ook ver-
kozenen onder zijn leden. Zelfstandige pasars, die als marga wor-
den beschouwd', dienen in elk geval verkozen leden in den raad
op te nemen (art. 3 lid 1).

In de Lampongsche Districten is na de wederinstelling van de
marga's en de erkenning van de marga's als Inlandsche Gemeen-
ten door den Resident in zijn uitvoeringsvoorschriften geen ge-
bruik gemaakt van de mogelijkheid om verkozen leden in den
raad te brengen.

In vrijwel alle publicaties, waarin de Inlandsche gemeente-
raden in Zuid-Sumatra ter sprake komen, wordt het instituut
van de verkozen leden afgekeurd. Van Royen acht de wijze van
verkiezing in Palembang een miskenning van de organische sa-
menstelling van de marga i). Hoven schrijft dat „het verkiezings-
recht werd aangewend om procureurs bamboe in den raad te
brengenquot; Bouman deelt hetzelfde mede omtrent de verkie-
zingen van gemeenteraadsleden in Benkoelen Haga acht het
resultaat over het algemeen niet gunstig

De verkozen leden maken geen goed figuur in den margaraad.
Zij worden in een raad niet au sérieux genomen door het marga-
hoofd en de dorpshoofden, omdat zij geacht werden geen groep

Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 86.

2) Hoven, De Pasemah, blz. 36.

Bouman, De margaautonomie in Benkoelen, K.T. 1924 blz 643

Med. Afd. Bg., Serie B, no 4, blz. 5.

-ocr page 83-

te vertegenwoordigen. Het dorpshoofd vertegenwoordigt immers
zijn dorp; wat heeft een verkozen hd dan nog te vertegenwoor-
digen ?

In het begin stelde de bevolking wel belang in deze verkie-
zingen, vooral omdat oorspronkelijk het geheel uit de lucht ge-
grepen denkbeeld bestond, dat de margaraden bemoeienis zouden
krijgen met landsbelasting en heerendienst. Toen al spoedig bleek,
dat dit niet het geval was, was het met de belangstelling voor de
margaraadsverkiezingen gedaan. Het hdmaatschap bleef voor de
verkozen leden aantrekkelijk, omdat het vrijstelhng van heeren-
dienst en margadiensten geeft i), zoodat er altijd wel candidaten
zijn. Het instituut der verkozen margaraadsleden is Westersch
democratisch gedacht. Ons Bestuur vroeg zich niet af of adat-
rechtelijk afdoende op andere wijze in de samenstelhng der mar-
garaden kon worden voorzien. Was dat geschied, dan zouden
verkozen leden niet in den margaraad zijn opgenomen.

Ten slotte dient nog vermeld, dat alle gemeenteraden een
secretaris hebben, die tevens schrijver van het margahoofd is.
Hij is niet lid van den raad, zoodat tegen zijn aanwijzing in de
gewestelijke uitvoeringsregelingen geen bezwaar kan bestaan,
ook al wordt hij niet genoemd in I.G.O.'s of Margaordonnantie.

§ 3b. DE RAAD VAN DE HOOGERE INLANDSCHE GEMEENTE

Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan desgewenscht een
speciale regehng maken voor de samenstelling van den raad van
de Hoogere Inlandsche Gemeente. Waar dit niet geschiedt,
gelden voor de samenstelhng dezelfde regelingen als voor de sa-
menstelling van de margaraden. De speciale regeling mag echter
niet in strijd komen met de I.G.O.'s of Margaordonnantie. In
Benkoelen dienen dus alle dorpshoofden en margahoofden lid te
zijn (Stbl. 1931 no 6 art. 3), in Palembang alle margahoofden
(Stbl. 1919 no 814 art. 2). In de Lampongsche Districten (Stbl.
1922 no 564 art. 2) is de Resident vrij in de aanwijzing van de
leden, mits zij een adatwaardigheid bekleeden.

§4. DE FEDERATIEVE ORGANEN

In de I.G.O.'s voor Zuid-Sumatra waren geen bepalingen op-
genomen betreffende de samenwerking van Inlandsche gemeen-
ten. Wel was dit het geval in art. 7 van de Margaordonnantie
voor Benkoelen (Stbl. 1931 no 6), welk artikel echter ingetrokken
Werd bij de vaststelhng van de Hoogere Inlandsche Verbanden Or-
donnantie (H.V.0. ; Stbl. 1931 no 507), die van toepassing is op het

Stbl. 1925, no 269.

-ocr page 84-

geheele rechtstreeks bestuurde gebied van de Buitengewesten.

Er bestond inderdaad behoefte aan een regeling van de samen-
werking der marga's. Het kwam b.v. voor, dat eenige marga's
gezamenlijk een pasar of een ziekenhuis wenschten te bouwen en
te exploiteeren. De moeilijkheid, dat de samenwerking niet was
geregeld, werd ondervangen doordat de marga, binnen wier ge-
bied de pasar of het ziekenhuis gelegen was, de taak uitvoerde
en daarvoor subsidie kreeg van de overige marga's. Eventueele
baten kwamen in de kas van eerst genoemde marga en werden
daarna aan de overige marga's uitbetaald. Het had natuurlijk
meer voor de hand gelegen, om bouw en exploitatie aan een af-
zonderlijk orgaan op te dragen, maar terecht werd aangenomen,
dat dit in strijd was met de I.G.O.'s, daar slechts de margaraad
bevoegd was om regelingen te treffen en besluiten te nemen
nopens onderwerpen die de belangen van de gemeente betreffen.
Een federatief orgaan was daartoe niet bevoegd.

De H.V.0. regelt de samenwerking van de Inlandsche gemeen-
ten in de 2de afdeeling.

De instelling van federatieve organen kan uitsluitend geschie-
den bij beschikking van de margaraden of margabesturen (Djam-
bi) (art. 3 H.V.0.). Gedwongen instelling van federatieve organen
is niet mogelijk, in tegenstelling met gedwongen instelling van
Hoogere Inlandsche Gemeenten (zie blz 36). De bovengenoemde
beschikking moet door den Gouverneur-Generaal worden goed-
gekeurd, evenals eventueele wijziging of intrekking, daar de
„ingevolge artikel 1 lid 2 H.V.0. aangewezen raad ontbreektquot;
(artikel 4 H.V.O.). De aangehaalde woorden zijn op blz. 34 reeds
besproken.

De samenstelling van een federatief orgaan geschiedt eveneens
bij beschikking van de margaraden of margabesturen onder
goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, daar de
„ingevolge artikel 1 lid 2 H.V.0. aangewezen raad ontbreektquot;
(artikel 5 lid 1 H.V.O.). De margaraden of margabesturen zijn
niet volkomen vrij in de samenstelling van deze organen. In de
eerste plaats bepaalt artikel 3 lid 2 H.V.0. het ondervolgende:

,,De aan de Inlandsche gemeenteraden, ingesteld op den voet van
de I.G.O., toekomende bevoegdheid tot het heffen van belastingen en
tot het stellen van straf op de overtreding van verordeningen op den
voet van de Belastingordonnantie Inlandsche Gemeenten Buiten-
gewesten (Stbl. 1929 no 100) en de Strafverordeningsordonnantie
Inlandsche Gemeenten Buitengewesten (Stbl. 1929 no 101) kan
alleen worden overgedragen aan een uit vertegenwoordigers van de
betrokken Inlandsche gemeenten bestaanden federatieven raad.quot;

In de tweede plaats wordt in artikel 5 lid 2 H.V.0. bepaald,
dat ook ter zake van de samenstelling der federatieve organen

-ocr page 85-

voorschriften kunnen worden vastgesteld door het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur of door de besturen der bij ordonnantie aan-
gewezen zelfstandige rechtsgemeenschappen, terwijl artikel 5 lid
3 H.V.O. bepaalt dat ook bij Regeeringsverordening regelen in
zake de samenstelling kunnen worden vastgesteld. Dus een vol-
komen juiste delegatie van wetgeving. De slotwoorden van beide
alinea's, bepalende dat deze wetgeving kan geschieden „met af-
wijking van de bepalingen van de voor het betrokken gebiedsdeel
geldende I.G.0.quot; zijn volkomen overbodig, daar de I.G.0. regelen
geeft betreffende bestuur en regeling van de huishouding van de
Inlandsche gemeente en niet betreffende de samenwerking.

Federatief orgaan kunnen zijn een federatieve raad, een be-
heerscommissie of een beheerder i), al naar de bovengenoem-
de organen beslissen. Als beheerder is zoowel denkbaar een
margahoofd, als een gemeenteraadslid. Tevens lijkt er niet het
minste bezwaar tegen, dat andere ingezetenen en ook niet-inge-
zetenen tot beheerder zouden worden aangewezen, b.v. Inland-
sche bestuursambtenaren. De beheerscommissie zal meestal uit
margahoofden of margaraadsleden worden samengesteld, met
toevoeging b.v. van deskundige niet-leden.

Het hgt het meest voor de hand, dat een federatieve raad wordt
samengesteld uit de margahoofden. De voorzitter van een fede-
ratieven raad kan door de betrokken margaraden of margabe-
sturen worden aangewezen, door de leden van den federatieven
raad worden verkozen of bij een in art. 5 lid 2 en 3 H.V.O. ge-
noemde beslissing worden aangewezen.

In Zuid-Sumatra was een orgaan boven de organen van de
genealogische eenheid, de stam, van oudsher niet onbekend.
Zoo
schrijft Gramberg:

Geheel Blalauw bestaat uit 4 districten of marga's. Vroeger ge-
schiedde de regtspleging in Blalauw door een vierschaar, bestaande
uit de hoofden der marga's „Pak Si Ampatquot; genaamd. Alle groote
zaken werden daarin beshstquot; 2).

Presgrave meldt ook van de Pasemah het bestaan van een
federatief
orgaan s). Hoven is echter duidelijker:

„De betrokken stamgenootendorpen vormden meer of minder zwakke
federaties, waarvan de oorsprong was gelegen in de betrekking tot
het eerste moederdorp. Het sterkst kwam die federatie tot uiting,

1) Bijlagen Volksraad 1931/32. Onderwerp 58, M. v. T., blz. 8.

Gbambebg, „Schets der Kisam, Semendo, Makakau en Blalauw,
Tijdschrift Bataviaasch Genootschap, 1866, I, blz. 472.

Presgrave, Journy to Pasummah Labar, Adatrechtbundel 32, blz.

-ocr page 86-

wanneer het ging om regeling van zaken, het algemeen belang be-
treffende. Deze belangen werden toevertrouwd aan de zgn. „lampik
empat merdike doewequot;, waarin allereerst de onderscheidene stam-
hoofden zitting hadden. Zoo'n bijeenkomst beperkte zich niet tot
deze stamhoofden, maar werd eveneens zeer druk bezocht door de
dorpshoofden met hun schaar van volgelingen, zoodat naar het uiter-
lijk, deze samenkomsten veel meer geleken op een soort volksver-
gadering dan op zittingen van stamhoofdenquot; i).

Van Royen noemt in zijn „Adatverband en Bestuurshervor-
ming in Zuid-Sumatraquot; vele groepen van marga's, waartus-
schen wel een samenhoorigheidsgevoel bestaat, zonder dat echter
van een vroeger bestaand hebbend federatief verband kan wor-
den gesproken. In de Goemaistreek in de Palembangsche Boven-
landen is dit samenhoorigheidsgevoel b.v. zeer groot. Voor Ben-
koelen en Palembang dient dan ook te worden aangenomen, dat
voor zoover een federatieve samenwerking heeft bestaan (en dit
is vermoedelijk zeer minimaal geweest), deze thans geheel en al
uit de herinnering van de bevolking is verdwenen. Vermoedelijk
ook om die reden is in beide gewesten niet overgegaan tot vor-
ming van federatieve verbanden op den grondslag van de H.V.0.

Haga constateert voor Djambi dat er wel adatfederaties be-
stonden, maar dat de band tusschen de tot een federatie behoo-
rende rechtsgemeenschappen zwak was en een bepaalde huishou-
ding van de federaties ontbrak In drie onderafdeelingen zijn
de marga's bij besluit van den Resident van Djambi van 24 Octo-
ber 1931 4) in groepen van 2 tot 6 in federaties te zamen gebracht.
Dit geschiedde eenige maanden voordat de H.V.0. werd afge-
kondigd. Men krijgt niet den indruk, dat deze federatievorming
adatrechtelijk gemotiveerd is; zij lijkt veeleer door overwegingen
in verband met de bestuursvoering ingegeven. De instelhng lijkt
wat praematuur na de desorganisatie van het margawezen in
1912, waarvan men de gevolgen eerst kort geleden te boven is
gekomen. Het is mij niet mogen gelukken, inüchtingen te beko-
men betreffende instelUng en samenstelhng der organen.

Slechts in de Lampongsche Districten was in Ketimbang een
hechte adatorganisatie boven de marga blijven bestaan. De Lam-
pongers in die streek behooren tot de Peminggirs en geven op,
dat ze zich ongeveer 4 eeuwen geleden daar vestigden. Toen er
reeds verscheidene nederzettingen waren, stichtte een zekere Ra-
toe Darah Poetih het dorp Saksi. Hij wist macht te verkrijgen
over alle andere nederzettingen in Ketimbang en verdeelde het

1) Hoven, De Pasemah, blz. 27.
Kol. Tijdschrift 1932, blz. 321 e.v.

Haga, Feestbundel Kon. Bat. Genootschap, 1929, 11, blz. 243.
Adatrechtbundel 35, blz. 322.

-ocr page 87-

gebied in 4 marga's. Aan het hoofd stelde hij Bandars; zelf bleef
hij hoofd van een marga met den titel Ratoe. Op deze wijze ont-
stonden de 4 marga's Ratoe, Dantaran, Pasisir en Legoen. Later
kwam daarbij de 5de marga Ketimbang, gesticht door emigran-
ten van Ketimbang. Het regeeringscollege in de marga's werd
niet gevormd door den Bandar en de hoofden van alle genealo-
gische eenheden (soekoes), maar door den Bandar en 4 paksi's.
Ook deze instelling wordt aan den Ratoe toegeschreven. Deze
college's deden alle zaken binnen de marga af. Slechts wanneer
zaken tusschen personen van verschillende marga's dienden te
worden beslist of wanneer de bandars in een zaak betrokken
waren, besliste een college bestaande uit den Ratoe en de 4 war-
ga's. Dit college besliste ook in hooger beroep. De warga's waren
adatwaardigheidsbekleeders uit de marga van den Ratoe; het
hoogste college was dus niet samengesteld uit vertegenwoordi-
gers van de marga's.

In den Ratoe van Ketimbang heeft men vermoedelijk de af-
stammeling van een hoofd te zien, dat in zijn tijd ver boven zijn
omgeving uitstak en zich een Inheemsch rijkje wist te vormen,
dat hij op de bovenvermelde wijze organiseerde. Onder den Sultan
van Bantam werd deze organisatie in stand gehouden, vooral
door het vasthouden aan het erfopvolgingsbeginsel. In het begin
van de 19de eeuw streed de Ratoe tegen het Gouvernement.
Nadat hij verslagen was, vernietigde ons Bestuur de marga-indee-
hng. Maar deze adatrechtelijke indeehng bleef tot 1928 in stand;
in dat jaar werden de 5 marga's wederom ingesteld. In de marga
Ratoe werd de Ratoe hoofd. Tot op den huidigen dag wordt de
Ratoe door de bevolking bijzonder vereerd en wordt zijn positie
door haar beschouwd een hoogere te zijn dan die van de bandars.
Het zou dus juist geweest zijn, om op den voet van de H.V.0.
boven de 5 marga's in Ketimbang een federatieven raad in te stel-
len. Hiervoren is vermeld dat dit niet is geschied (zie blz. 41).

In Meringgai bestaat eveneens een adatrechtelijke federatie
als in Ketimbang. De Ratoe van Meringgai heeft het echter
nimmer tot een positie kunnen brengen als de Ratoe van Ketim-
bang; vermoedelijk was hij vroeger in zekere mate aan den Ratoe
van Ketimbang ondergeschikt.

In het tweede hoofdstuk is betoogd, dat de Hoogere Inlandsche
Gemeente in
Zuid-Sumatra onge wenscht moet worden geacht, om-
dat de marga de aangewezen rechtsgemeenschap is om in de toe-
komst den grondsteen van de rechtsgemeenschap Sumatra te vor-
men. Het lijkt ook niet juist om a priori aan te nemen dat het nood-
zakelijk zal zijn, om bij de doorvoering van de Bestuurshervorming
den afstand tusschen groepsgemeenschap en marga te overbruggen

-ocr page 88-

door vorming van federatieve verbanden, uitgezonderd in streken
als Ketimbang en Meringgai, waar federaties steeds eenigermate
hebben bestaan. Er is zelfs zeer veel voor te zeggen om na instel-
ling van de groepsgemeenschapsraden eerst eens af te wachten
of in de praktijk een taakverdeeling tusschen marga en groeps-
gemeenschap mogelijk blijkt, zonder dat federatieve organen ook
een gedeelte van de taak toegedeeld krijgen. Blijkt in de praktijk
de noodzakelijkheid van federatieve verbanden, dan presenteert
zich de bestaande vergadering van margahoofden onder voor-
zitterschap van den onderafdeelingschef als het aangewezen fe-
deratief orgaan. De bevolking is met deze maandelijksche ver-
gaderingen bekend, terwijl het gevoel, dat in de onder af deeling
een band tusschen de marga's is gelegd, wordt versterkt doordat
(uitgezonderd in de Lampongsche Districten) deze hoofdenver-
gadering tevens hoogste rechtbank is. Een dergelijk federatief
orgaan zal noch voor de hoofden noch voor de bevolking iets
vreemds zijn. Het zou b.v. beter aansluiten bij den historisch
gegroeiden toestand dan instelling van 5 raden voor de 5 onder-
afdeelingen (nieuwe stijl), waarin Swaab de groepsgemeenschap
Zuid-Sumatra (zonder Djambi) verdeeld zou willen zien i).

Het voorzitterschap van federatieve raden zal — als tot in-
stelling wordt overgegaan — moeilijkheden kunnen geven. Te-
recht merkt Visman op, dat de organisatie van het Europeesch
plaatselijk Bestuur niet altijd zoo diep uitgebouwd zal blijven
als thans het geval is Het voorzitterschap van de federatieve
onderafdeelingsraden (oude stijl) zal dan ook in de toekomst in
de handen van Inheemsche voorzitters dienen over te gaan en
dan doet zich de vraag voor of die voorzitters hoofden of be-
stuursambtenaren zullen zijn. Het bezwaar, dat een margahoofd
voorzitter van een federatieven onderafdeelingsraad zou worden,
is wel voornamelijk dit, dat hij een hoogere positie zou bekleeden
dan de overige margahoofden, hetgeen vooral tot uiting zou
komen bij de uitvoering van de besKssingen van den federatieven
raad. Over het algemeen zou deze voorzitter zijn hoogere positie
niet kunnen ontleenen aan een daarmee in overeenstemming zijn-
de hoogere adatpositie, als in Ketimbang en Meringgai, waardoor
zijn voorzitterschap van een federatieven raad vanzelfsprekend
wordt. Ook het margahoofd van Loeboek Sepang in de Goemai-
streek (Palembangsche Bovenlanden) geniet een dergelijke hoo-
gere adatpositie in vergelijking met de andere hoofden der Goe-
mai-marga's. Behoudens eenige uitzonderingen is het een feit,

Swaab, Zuid-Sumatra en de Bestuurshervorming, K.T. 1932, blz. 22.

Visman, Het bestuurshervormingsplan voor de Buitengewesten,
Lezing Indisch Genootschap 1932, blz. 191.

-ocr page 89-

dat alle margahoofden hun positie even hoog achten en buiten-
gewoon naijverig zullen zijn op het verheffen van één hunner tot
een hoogere positie. Wel wijst van Royen er op, dat deze methode
niet nieuw zou zijn en dat op gelijke wijze de positie van marga-
hoofd is ontstaan uit die van primus inter pares onder de dorps-
hoofden Maar in de eerste plaats heeft deze methode — hoe
noodzakelijk ook — zeer groote bezwaren met zich mede ge-
bracht, zelfs zoo groot dat in Djambi de margavorming in 1912
werd losgelaten. De primus inter pares was practisch niet meer
dan hoofd van zijn eigen dorp. Toen de marga werd ingesteld,
was het noodzakelijk om hem als margahoofd bestuursmacht te
geven over de andere dorpshoofden. Hij kreeg daardoor een taak,
waaraan hij ook nu nog zijn handen vol heeft. Waarom een enkele
onder hen daarnaast een taak op te dragen, die hij niet begeert
en hem gezag te geven over de andere margahoofden, dat uit
jalouzie door hen zal worden tegengewerkt? Natuurlijk zou het
„met sterke rugsteunquot; i) van ons Bestuur gelukken, zijn positie
en zijn gezag
langzamerhand te vestigen, maar het lijkt onge-
wenscht om een politiek door te voeren, waarvan zelfs door de
voorstanders reeds dergelijke bezwaren worden voorzien.

Daarentegen lijkt het mogelijk, dat bekwame Inlandsche Be-
stuursambtenaren in de toekomst als voorzitters van federatieve
raden zullen voldoen. Hun opleiding zal over het algemeen een
betere zijn, dan die van de margahoofden, waardoor zij meer
geschikt zullen zijn voor het voorzitterschap. Hun gezag zou
door de
margahoofden eerder worden aanvaard dan het gezag
van een hunner.

1) Van Boybn, Adatverband en Bestuurshervorming in Zuid-Su-
matra, K.T., 1932, blz. 369.

-ocr page 90-

hoofdstuk vi
DE WERKKRING VAN DE INLANDSCHE GEMEENTEN

§ 1. inleiding

De eerste Inlandsche Gemeenteordonnantie voor Zuid-Suma-
tra, die van Palembang, opent met het voorschrift, dat het be-
stuur over elke Inlandsche gemeente in het gewest Palembang
gevoerd wordt door den raad — aangeduid als Inlandsche ge-
meenteraad — en een gemeentehoofd.

De vraag rijst nu, wat met bestuur bedoeld is, een kwestie,
die temeer naar oplossing vraagt, waar art. 5 hd 1 bepaalt, dat
aan het hoofd van de gemeente de Inlandsche gemeenteraad
staat. Onmiskenbaar is dit voorschrift ontleend aan de Grond-
wet, waar in art. 143 lid 1 hetzelfde staat ten opzichte van de
Nederlandsche gemeente. Ondanks het fanfare-achtige van het
voorschrift, beteekent het in wezen niets anders, dan dat in prin-
cipe alle regeermacht, nl. bestuur en regeling, bij den raad berust,
voorzoover niet krachtens uitdrukkelijke bepalingen andere
autoriteiten — i.e. het gemeentehoofd — daartoe geroepen wor-
worden of de raad binnen zijn bevoegdheid stukken er van aan
anderen heeft opgedragen.

Met deze interpretatie laat zich het voorschrift van artikel 1
bezwaarlijk vereenigen, wanneer men onder bestuur dient te
verstaan regeling en bestuur. Toch hel ik er toe over het woord
bestuur eng op te vatten, waardoor er geen strijd is tusschen beide
artikelen, daar regeling en bestuur in de ordonnantie uiteen wor-
den gehouden.

Wanneer dan dient te worden aangenomen, dat het gemeente-
hoofd een deel van het bestuur heeft, dat hem bij de ordonnantie
is opgedragen, komt de vraag wat de bedoeling is van de in art. 11
opgesomde bevoegdheden. Uit de woorden ,,waartoe behoortquot;
kan worden opgemaakt dat het hier een bloemlezing geldt en
geenszins een limitatieve opsomming, evenals dit in art. 209 van
de gemeentewet het geval is ten opzichte van het college van
B. en W.

-ocr page 91-

Het lijkt overigens beter, dat het voorschrift van art. 5 hd 1,
dat de raad aan het hoofd van de gemeente staat, kome te ver-
vallen; in de andere I.G.O.'s voor Zuid-Sumatra komt dan ook
een dergelijk voorschrift niet voor. Vooral waar het gemeente-
hoofd ter zake zijner verrichtingen niet verantwoordelijk is aan
den raad, is het voorschrift in zijn algemeenheid onhoudbaar.

Veel soberder is de voor de Lampongsche Districten vastge-
stelde I.G.O., die zich niet uitlaat over de vraag wie aan het
hoofd van de gemeente staat, doch zich beperkt tot het voor-
schrift in art. 6 dat de raad bevoegd is regehngen te treffen en
besluiten te nemen nopens onderwerpen, die de belangen van de
gemeente betreffen. Gunstig steekt de uitdrukking „besluiten te
nemenquot; af bij de identieke uitdrukking in de Palembangsche
gemeenteordonnantie, die van „maatregelen van bestuur te tref-
fenquot; spreekt. Berust in principe regeling en bestuur bij den raad,
een belangrijk deel van de bestuurstaak berust bij het hoofd van
de gemeente, waarvoor verwezen moge worden naar de enuntia-
tieve opsomming in art. 12 en 13. Ook hier is de opmerking te
plaatsen, dat het algemeene voorschrift van art. 6 meer sugge-
reert dan het doet, want het gemeentehoofd is voor zijn bestuurs-
taak niet aan den raad verantwoordelijk.

De Margaordonnantie voor Benkoelen stelt voorop, dat het
bestuur van de marga gevoerd wordt door den margaraad, het
margahoofd en de dorpshoofden. De wetgeving daarentegen be-
rust in principe bij den raad volgens art. 6 hd 1 (de bevoegdheid
regelingen te maken omtrent onderwerpen de huishouding van
de marga betreffende), zoodat mag worden aangenomen dat het
woord bestuurquot; in art. 2 bedoeld is in engen zin. In art. 7 hd 1
van de I.G.0. voor Benkoelen (Stbl. 1923 no 470), die werd ver-
vangen door de Margaordonnantie, was aan den gemeenteraad
in dezelfde bewoordingen bestuursbevoegdheid toegekend als in
het bovengenoemde art. 6 van den gemeenteraad in de Lam-
pongsche Districten. Blijkens de Margaordonnantie berust echter
bestuur niet meer in principe bij den gemeenteraad, maar slechts
voor zoover hij die bevoegdheid volgens het adatrecht bezit. Een
zeer belangrijke wijziging in de inzichten van den ordonnai^ie-
wetgever' Vergeleken met de I.G.0. van de Lampongsche Dis-
tricten spreekt art. 6 eerste hd niet meer van „regehngen, die de
belangen van het gebied betreffenquot;, maar van „regehngen nopens
onderwerpen, die de huishouding betreffenquot;, een veel juister
term en bovendien in overeenstemming met de terminologie van

art. 128 I.S.nbsp;^ ^

Voorts vermeldt art. 13 van de Margaordonnantie dat de mar-
ga een inlandsche rechtspersoon is en dus bevoegd tot het aan-

-ocr page 92-

gaan van burgerlijke handelingen, die aan een natuurlijk in-
landsch persoon zijn toegestaan. De marga's in Palembang en in
de Lampongsche Districten zijn eveneens inlandsche rechtsper-
soon, al is dit niet uitdrukkelijk in de I.G.O.'s vermeld.

Ook in een ander opzicht is de Margaordonnantie voor Benkoe-
len vollediger dan de beide andere, waar zij een sanctie bevat
tegen het niet nakomen van verplichtingen, haar wettelijk opge-
legd of ernstig te kort schiet in haar zorg voor hare openbare
werken of voor de goede werking harer openbare instellingen.
In dat geval —■ zoowel dus bij autonomie als bij zelfbestuur —-
treedt het Hoofd van Gewestelijk bestuur op en treft de noodige
voorzieningen op kosten van de nalatige gemeenschap. In de I.
G.O.'s van Palembang en de Lampongsche Districten komt een
dergelijke bepaling niet voor, al gedraagt de praktijk zich in den-
zelfden zin.

§ 2. DE TAAK VAN HET MARGAHOOFD EN VAN DE
DORPSHOOFDEN

a. het margahoofd en de dorpshoofden als bestuursorganen der
Inlandsche gemeenten.

De bestuurstaak van het margahoofd en van de dorpshoofden
is moeilijk te omschrijven. Hun taak is geenszins beperkt tot
die van de bestuursorganen in de Westersche democratie, die
hoofdzakelijk gelegen is in de uitvoering van de regelingen, door
de wetgevende macht vastgesteld. Hun taak ligt vooral in het
leiding geven aan de naleving van het adatrecht, waarbij niet
gedacht moet worden aan beslissing van geschillen, maar meer
aan adviseerend en bemiddelend optreden i). Het is bekend dat
in het Oosten de hoofden een bestuurstaak hebben op econo-
mische en sociaal gebied, die aan Westersche bestuursorganen
vreemd is. De dorpshoofden en het margahoofd bemoeien zich
met aanleg en onderhoud van irrigatieleidingen; in overleg met
hun onderhoorigen stellen zij den datum van het begin der werk-
zaamheden vast en zien toe dat de bevloeiïng niet stagneert. In
alle denkbare gebeurtenissen wordt het dorpshoofd geraadpleegd,
b.v. bij huwelijk, echtscheiding, verbreking van de verloving,
bruidschat, bouw van een huis, aankoop en verkoop van vee, enz.
Kan het dorpshoofd geen uitkomst brengen, dan gaat hij met de
betrokken personen naar het margahoofd. Men krijgt eerst een
inzicht in de uitgebreidheid van deze bestuurstaak, wanneer men
eenigen tijd bij een hoofd logeert en tegen den avond de menschen
komen voor besprekingen op allerlei gebied. Het is niet juist, dit

1) Van Vollbnhoven. Adatrecht II blz. 246—256.
78

-ocr page 93-

gedeelte van hun bestuurstaak geheel onder de vrije bestuursbe-
moeienis te brengen; het is voor het grootste gedeelte toezicht
op de naleving van het adatrecht en slechts voor een klein ge-
deelte vrije bestuursbemoeienis, waarvoor op den langen duur
ook weer regelen van adatrecht kunnen ontstaan.

In de I.G.O.'s heeft de ordonnantiewetgever zich — in navol-
ging van Nederland — een gemeenteraad gedacht, die zoowel re-
gelende- als bestuursbevoegdheid bezit. De uitvoering van de
beshssingen van den margaraad door het margahoofd en het op-
gedragen dagelijksch bestuur worden op den voorgrond gesteld,
(art. 10/11 I.G.0. Palembang; art. 12/13 I.G.0. Lampongsche
Districten). Hij geeft b.v. krachtens margaverordeningen ver-
gunning tot sedekah's, tot den bouw van huizen, toko's, water-
raderen, enz. Verder de zorg voor de instandhouding en bruik-
baarheid der gemeentelijke openbare land- en waterwerken,
bruggen, duikers, waterleidingen, enz. De I.G.O.'s dragen hem
de vertegenwoordiging van de marga in en buiten rechten op,
het beheer van de gemeentekas, het oproepen van gemeente-
dienstplichtigen, enz. Hoe uitgebreid de omschrijving ook moge
zijn, toch kan zij niet volledig zijn, daar het adatrechtelijk ge-
deelte van hun taak niet voor omschrijving vatbaar is.

In het tweede hoofdstuk is besproken dat het dorp onder de
marga Inlandsche gemeente bleef, al werd het ook met als
zoodanig in de I.G.O.'s erkend, die op de marga van toepassing
werden verklaard. De dorpshoofden zijn de bestuursorganen bij
uitnemendheid en hun bestuurstaak, bestaande m leidmg geven
aan de naleving van het adatrecht, oefenen zij niet uit als onder-
geschikte van het margahoofd, maar als zelfstandige organen van
het dorp. Deze uiterst belangrijke bestuurstaak van het dorps-
hoofd wordt geheel en al genegeerd, wanneer men het dorp met
als Inlandsche gemeente onder de marga beschouwt.

De Margaordonnantie voor Benkoelen laat terecht een poging
achterwege, om een omschrijving te geven van de bestuurstaak
van het margahoofd. Zij bepaalt slechts, dat de bevoegdheden
van de organen worden bepaald door het adatrecht (art. 6 hd 2).
De bestuursbevoegdheid van het dorpshoofd als orgaan van het
dorp is daarmede erkend, waar het adatrecht hem die taak toe-
bedeelt. Artikel 2, luidende:

„Het bestuur van de marga wordt gevoerd door den margaraad,
het margahoofd en de dorpshoofdenquot;

geeft echter de indruk dat het dorpshoofd in de eerste plaats
Qiargaorgaan is. Hij is echter in de eerste plaats dorpsorgaan en
slechts margaorgaan voor zoover hij naar adatrecht en voor de

-ocr page 94-

uitvoering van margaverordeningen de bevelen van het marga-
hoofd heeft op te volgen.

In artikel 6 en 8 van de Belastingordonnantie Inlandsche
Gemeenten Buitengewesten (Stbl. 1929 no 100) wordt het mar-
gahoofd een bestuurstaak opgedragen nl. het vaststellen van de
gemeentebelastingen die niet in registers worden begrepen en het
verhaal op de goederen van de belastingphchtigen bij wanbetaling.

b. De taak van het margahoofd en van de dorpshoofden als organen
van het zelfbestuur.

Onder medebewind of zelfbestuur is te verstaan de medewer-
king van margahoofd en dorpshoofden aan de uitvoering van de
door een hoogeren wetgever vastgestelde regeling.

Dit medebewind wordt niet genoemd in artikel 128 I.S. noch
in de I.G.O.'s. Niettemin bestaat het. Een voorbeeld is te vinden
in artikel 4 van het Agrarisch Reglement voor Zuid-Sumatra
(Stbl. 1925 no 353); deze aan het margahoofd in medebewind
opgedragen bestuurstaak betreffende uitgiften van vrij landsdo-
mein buiten de beheerskringen wordt in de praktijk echter niet
uitgeoefend, daar het geheele grondgebied van de marga — uit-
gezonderd boschreserves en erfpachtsperceelen — tot beheers-
kring van de marga is gemaakt. De ordonnantie draagt dus mede-
bewind op terwijl de Wet het niet kent. Onwettig is dit niet; als
de Wetgever het meerdere (autonomie) toekent, mag de ordon-
nantiewetgever aanvullen met het mindere (medebewind). De
Grondwet van 1848 bracht evenmin het medebewind van de
Nederlandsche gemeente en toch kwam het in de Gemeentewet i).

De Margaordonnantie voor Benkoelen noemt medebewind in
artikel 6 lid 2. Algemeene verordeningen, keuren van politie en
verordeningen van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, genomen
krachtens artikel 128 lid 3 I.S., kunnen de medewerking vorderen
van of bevoegdheid toekennen aan een der margaorganen. De
medewerking van margahoofd en dorpshoofd, welke wordt ge-
vorderd bij de inning van landsbelastingen is echter geen mede-
bewindstaak 2). Margahoofd en dorpshoofden treden bij de inning
van deze belastingen niet op als orgaan van de marga en van het
dorp. Zij zijn dan gouvernementsorgaan omdat zij geheel en al
onzelfstandig optreden en door het Land voor hun diensten wor-
den betaald. Dit is ook het geval in de overige gewesten van Zuid-
Sumatra.

Kbanbnbubo II blz. 265.

Prof. Dr. J. H. A. Logbmann. De grondslagen der vennootschaps-
belasting in Nederland en Indië. Diss. 1923. Stelling 5. van Rossum. De
Inlandsche Gemeenteordonnatie blz. 61.

-ocr page 95-

In de praktijk treden margahoofd en dorpshoofd als gouverne-
mentsorgaan op, wanneer zij hun medewerking verleenen aan de
uitvoering van heerendienstordonnanties. Dit zou echter anders
kunnen zijn. §6 van de heerendienstordonnanties voor de 4 ge-
westen in Zuid-Sumatra luidt:

„De verdeeling van de aan elke nederzetting opgelegde werktaak
wordt, onder toezicht van het Bestuur, zooveel mogelijk aan haar
zelve overgelaten.quot;

Men kan hierin de mogelijkheid van medebewind van het dorp
lezen, niet van de marga. Het wekt bevreemding, dat de moge-
lijkheid van medebewind van de marga op dit gebied bij de her-
ziening der ordonnanties in 1931 (Stbl. no 483) niet is opgenomen.
Het zou geheel liggen in de lijn van de ontwikkehng van het
Inlandsche gemeentewezen in Zuid-Sumatra. Het lijkt wel moge-
lijk, dat de marga deze taak in medebewind uitvoert, b.v. nadat
de margaraad een nadere regehng heeft getroffen. In dit geval
zouden de hoofden wel als gemeenteorgaan optreden.

In Djambi, Palembang en Benkoelen, waar de bevolkmg is
gelaten in het genot van haar eigen rechtsplegmg, verrichten
margahoofd en dorpshoofd hun politietaak meer als organen van
de Inlandsche gemeenten, dan in de Lampongsche Districten,
waar gouvernementsrechtspraak is. De politietaak van laatstge-
noemden is geregeld in het Rechtsreglement Buitengewesten; zij
zijn in de uitoefening van hun pohtietaak vrijwel als gouverne-
mentsorganen te beschouwen.nbsp;-r.- •

Het margahoofd in Palembang en in de Lampongsche Distric-
ten treedt op als gouvernementsorgaan als hij de margaraadsbe-
shssing, die naar zijn gevoelen als strijdig met de wet of het alge-
meen belang door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan worden
vernietigd, niet ten uitvoer brengt (Art. 10 hd 2 I.G.0. Palem-
bang; artikel 12 hd 2 I.G.0. Lampongsche Districten).

§ 3. DE TAAK VAN DEN MARGARAAD

a. De wetgevende bevoegdheid van den margaraad.

In den aanvang van dit hoofdstuk is reeds vermeld, dat de
margaraad het orgaan is, belast met de regehng van de huis-
houding van de marga.

Het regeercollege van de oorspronkelijke rechtsgemeenschap
bezat deze bevoegdheid niet. Wetgeving — zooals wij die ons
denken — was in de oorspronkelijke rechtsgemeenschap, die ge-
regeerd werd volgens de regels van het adatrecht, onbekend; was
er een geval waarin het adatrecht niet voorzag en waarin het
regeercollege toch een beshssing moest nemen, dan nam het deze
beshssing binnen het raam van het bestaande adatrecht na zeer

-ocr page 96-

uitvoerige besprekingen en raadpleging van de bevolking, dus
meer bij wijze van rechterlijke uitspraak. Voor dezelfde gevallen,
die na deze beslissing om oplossing vroegen, gold de eerste be-
slissing van het college als een nieuwe adatrechtregel. Het is te
begrijpen dat dergelijke aanvullingen van het adatrecht slechts
uiterst zelden voorkwamen.

Onder de vorstenbesturen bleef deze toestand vrijwel bestaan;
mits de rechtsgemeenschappen belastingen en diensten presteer-
den, bemoeiden de vorsten zich niet met haar huishouding.

Onder ons Bestuur werd dit anders. Het werd noodig geacht
om in de autonomie van de marga in te grijpen, hetgeen zoowel
geschiedde bij van de Regeering uitgaande regelingen, b.v. bij de
speciale domeinverklaring (Stbl. 1874 no 94f), bij de ordonnan-
ties ter bescherming van 's Lands bosschen (Stbl. 1916 no 420,
Stbl. 1918 no 74) e.a., als bij regelingen van het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur (b.v. betreffende de inkomsten der hoofden en
betreffende de gemeentediensten). In de autonomie van het
dorp werd ter versterking van de marga veelvuldig ingegrepen.

De margaraadsregelingen zijn te onderscheiden in:

1.nbsp;regelingen zonder strafsanctie.

2.nbsp;strafverordeningen.

3.nbsp;belastingverordeningen.

4.nbsp;gemeenschappelijke regelingen. Blijkens artikel 2 H.V.O. kun-
nen de raden van twee of meer marga's regelingen maken voor
de gezamenlijke behartiging van gemeenschappelijke belangen of
werken.

Om een indruk te krijgen van de regelende taak van de marga-
raden is het gewenscht om de onder 1, 2 en 3 genoemde verorde-
ningen nader te bespreken.

1. Voorbeelden van de onder 1 genoemde verordeningen zijn
voornamelijk regelingen betreffende de organisatie van het In-
landsch gemeentewezen.

Zijn de margaraden bevoegd regelingen betreffende adatpri-
vaatrecht vast te stellen? Artikel 131 I.S. geldt niet voor de
gebieden, waar de bevolking gelaten is in het genot van eigen
rechtspleging, i.e. Palembang en Benkoelen. Dorpen en marga's
kunnen in deze gewesten het adatprivaatrecht aanvullen en her-
vormen, omdat het een levend recht is. Is echter de margaraad
het aangewezen orgaan te achten om de regeling tot stand te
brengen ? M.i. slechts daar, waar marga-adatverband en marga-
Inlandsche gemeente overeenkomende begrippen zijn als in Be-
neden-Palembang. Zeer zeker niet daar, waar de marga-Inland-
sche gemeente niet een adatorganisatie is. Zoowel wanneer de
margaraden regelingen betreffende adatprivaatrecht vaststellen

-ocr page 97-

als wanneer deze regelingen op adatrechtelijke wijze buiten de
margaraden om tot stand komen, kunnen slechts gemeentege-
nooten er aan onderworpen zijn i).

Ons Bestuur heeft geen druk uitgeoefend op de margaraden
wat betreft de vaststelling van regelingen betreffende het adat-
privaatrecht. Het feit, dat zij sporadisch tot stand zijn gekomen
is wel voldoende bewijs voor hun overbodigheid in de oogen van
hoofden en bevolking, die dus klaarblijkelijk de rechtszekerheid
met de ongeschreven regelen van het adatprivaatrecht voldoende

gewaarborgd achten.

Maar hoe staat het met deze bevoegdheid van de margaraden
in de Lampongsche Districten, waar gouvernementsrechtspraak
is? Zoo lang geen ordonnanties zijn vastgesteld als genoemd in
artikel 131 lid 2b I.S. kunnen de margaraden het adatprivaatrecht
hervormen, tenzij zij daarvoor adatrechtelijk niet het aangewe-
zen college zijn; dit laatste zal in de Lampongsche Districten
dikwijls het geval zijn. Nadat deze ordonnanties zijn vastgesteld
bezitten marga of adatverband deze bevoegdheid niet meer, tenzij
de ordonnantie wetgever regeling opdraagt.

2. Strafverordeningen.

Bij ordonnantie in Stbl. 1929 no 101 (Strafverordemngsordon-
nantie Inlandsche Gemeenten Buitengewesten) is ingevolge arti-
kel 128 üd 5 ten 2de I.S. de bevoegdheid van de Inlandsche ge-
meenten in de Buitengewesten geregeld, om op de overtreding
van haar verordeningen straf te stellen. Deze ordonnantie kan
blijkens art. 1 slechts toepasselijk worden verklaard op de In-
landsche gemeente, waarop een I.G.0. toepasselijk is. De straf-
bedreiging mag 3 dagen hechtenis of flO,— boete niet te boven
gaan. De mogelijkheid tot verbeurdverklaring van goederen,
welke door den overtreder door het plegen van het feit zijn ver-
kregen of waarmee het feit is gepleegd, kan door de Inlandsche
gemeenteraden in de verordening worden opgenomen. De feiten
Worden als overtreding beschouwd.

De margastrafverordeningen moeten door het Hoofd van Ge-
Westelijk Bestuur worden goedgekeurd. Voorwaarde voor ver-
bindbaarheid is afkondiging in het gewestelijk pubhcatieblad van
de Inlandsche gemeenten. Oorspronkelijk was in artikel 2 hd 2
van de
Strafverordeningsordonnantie pubücatie in de Javasche
Courant voorgeschreven, maar bij ordonnantie in Stbl. 1932 no
137 is dit veranderd, omdat de kosten van pubücatie m de Java-
sche courant voor de marga's te zwaar waren. Deze gewestelijke
pubücatiebladen bestaan thans in Palembang, Benkoelen en
in

Vgl. Van Vollbnhoven, Adatrecht II, blz. 464.

-ocr page 98-

de Lampongsche Districten. Tenzij in de verordeningen anders
is bepaald treden zij in werking met ingang van den SOsten dag
na dien der dagteekening van het publicatieblad.

De Strafverordeningsordonnantie Inlandsche Gemeenten Bui-
tengewesten is op 1 Maart 1932 in werking getreden voor de
Lampongsche Districten (Stbl. 1931 no 92) en op 1 September
1932 voor Benkoelen (Stbl. 1932 no 425).

De margaraden in Benkoelen en in Palembang hebben echter
niet tot deze data gewacht om op het naleven van hun verorde-
ningen straf te stellen. Vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van de I
.G.O.'s zijn margaraadsverordeningen vastgesteld, waar-
in werd bepaald dat degene, die zich aan overtreding van de ver-
ordening schuldig maakte, wegens overtreding van de adat zou
worden gestraft met geldboete van maximum f 30,- subsidiair
12 dagen hechtenis. Deze strafverordeningen werden dus als
adatstrafrecht beschouwd; overtreding werd door den Inheem-
schen rechter gestraft.

Was de margaraad bevoegd te achten tot het vaststellen van
adatstrafverordeningen? Hier geldt hetzelfde als voor de vast-
stelling van regelingen, het adatprivaatrecht betreffende.

Maar aannemende dat de margaraden — adatrechtelijk be-
schouwd — bevoegd moesten worden geacht deze regehngen vast
te stellen, dan doet het toch merkwaardig aan te moeten vast-
stellen dat de aanvullingen van het adatstrafrecht, die de marga-
raden reeds voor de inwerkingtreding van de Strafverordenings-
ordonnantie in haar strafverordeningen opnamen, geheel Wester-
sche verordeningen waren, die ten onrechte onder het adatstraf-
recht werden gebracht. De sterkste voorbeelden zijn strafveror-
deningen betreffende verplicht schoolbezoek en vaststellen van
de verplichting tot vaccinatie i). Het is zonder meer duidelijk,
dat deze verordeningen zijn vastgesteld na bekomen opdracht
van ons Bestuur. Zij vormen geen adatrecht. Het lijkt wel zeer
geforceerd om dergelijke strafverordeningen als een aanvulling
van het adatstrafrecht te zien en het is slechts te begrijpen dat
men tot deze opvatting kwam, zoolang de Strafverordeningsor-
donnantie nog niet op de marga's van toepassing was verklaard.

Na de vaststelling van deze ordonnantie leek echter geen plaats
meer voor deze opvatting. Voor Palembang is de ordonnantie-
wetgever echter een andere meening toegedaan, daar de inwer-
kingtreding van de Strafverordeningsordonnantie op 1 Mei 1930
(Stbl. 1930 no 51) bij Stbl. 1932 no 136 is ingetrokken. In de M.v.
T. werd het voorstel tot intrekking gemotiveerd met de mededee-

1) Med. Afd. Bg., Serie B, no 4, blz. 10.

-ocr page 99-

ling, dat Palembang behoort tot het gebied van de Inheemsche
rechtspraak waar

„volgens de gangbare opvatting, de marga's van ouds bevoegd
zijn tot vaststelling of wijziging van adatstrafrechtquot; i).

Het doet toch wel merkwaardig aan, dat thans een margastraf-
verordening in Palembang — die dus niet is vastgesteld op grond
van de
Strafverordeningsordonnantie — als adatstrafrecht wordt
beschouwd, terwijl dezelfde verordening, vastgesteld door een
margaraad in Benkoelen — „Wettenrechtquot; is.

Van Vollenhoven twijfelt of uit artikel 128 hd 5 ten 2de prae-
existeerende
bevoegdheid van de Inlandsche gemeenten is te le-
zen om strafverordeningen vast te stellen 2).

De daarop betrekking hebbende passage in de M.v.T. luidt:

„Van deze gelegenheid (nl. vaststelling van art. 128 I.S. Hd 5 ten
eerste) ware tevens gebruik te maken om te doen uitkomen, dat de
Inlandsche gemeenten binnen de bij ordonnantie te bepalen grenzen
op de overtreding van haar verordeningen straf kunnen stellen 3).

M.i. is hier sprake van regeling van een bestaande bevoegdheid,
hetgeen volkomen overeenstemt met het feit, dat Inlandsche ge-
meenten inderdaad adatrechtelijk deze bevoegdheid bezitten.

De Indische Regeering spreekt in 1928 van „het opnemen van
de mogelijkheid, dat de Inlandsche gemeente strafverordeningen
vaststeltquot;^). In 1931 erkent Zij een „van ouds bestaande be-
voegdheid tot vaststelling of wijziging van adatstratrecbt 1)

Tusschen beide uitlatingen behoeft geen verschil van inzicht
te worden gezocht. Artikel 128 hd 5 ten 2de dient m.i. te worden
geïnterpreteerd, dat de Inlandsche gemeente de bevoegdheid
heeft, adatstrafverordeningen vast te stellen. Deze bevoegdheid
is echter van geenerlei waarde, waar de bevolking met
is gelaten
in het genot harer eigene rechtspleging — als in de Lampongsche
Districten — waar het adatstrafrecht niet bestaat voor den Gou-
vernementsrechter. Mocht het in die streken gewenscht zijn dat
overtreding van verordeningen der Inlandsche gemeenten door
den Gouvernementsrechter kunnen worden gestraft, dan moeten
dit krachtens artikel 131 I.S. verordeningen zijn van „anderen
(dan de ordonnantie wetgever), die deze strafwetgevende bevoegd-
heid bezitten „krachtens deze Wetquot; (I.S.). Artikel 128 hd 5 ten
2de I.S. schept de mogelijkheid daartoe.nbsp;, , ,

Deze bepahng van artikel 128 I.S. is in de eerste plaats van

~~ï7Bijlagen Volksraad 1931/1932, Onderwerp 124.

Van Vollenhoven, Adatrecht 11, blz. 469.

Bijlagen Handelingen Tweede Kamer 1923/1924, Onderwerp 181,
Stuk 7.

Bijlagen Volksraad 1928/1929, Onderwerp 111 M.v.T.

-ocr page 100-

belang voor gebieden met gouvernementsrechtspraak, omdat de
gebieden met Inheemsche rechtspraak zich wel kunnen redden
zonder Strafverordeningsordonnantie. Toch blijft het onge-
wenscht om allerlei Westersche verordeningen te kwalificeeren
als adatstrafrecht, zooals in Palembang is geschied. Bovendien
is in de praktijk wel bewezen dat de margaraden vrijwel geen
regelingen, adatstrafrecht betreffende, vaststellen.

Waar de Strafverordeningsordonnantie toepasselijk is, is de
vaststelling van adatrechtelijke regelingen niet meer mogelijk.
Een bestaande adatrechtelijke regeling, die herziening behoeft,
wordt herzien in den vorm van een margastrafverordening op
grond van artikel 128 lid 5 ten 2de I.S. Het is echter gewenscht
om de maximum straf, in de Strafverordeningsordonnantie op
f 10,- gesteld, te brengen op f30,- boete subsidiair 12 dagen
hechtenis. De maximum straf is dan in overeenstemming met
de maximum adatstraf.

Politiedwang, d.i. de bevoegdheid om te doen wegnemen, be-
letten, verrichten of in vorigen staat herstellen van hetgeen in
strijd met de verordeningen is of wordt gemaakt of gesteld, on-
dernomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen i) wordt in de
Strafverordeningsordonnantie niet uitdrukkelijk toegekend. Dit
is ook niet noodig daar politiedwang inhaerent is aan uitvoering.
De kosten kunnen echter slechts op den overtreder worden ver-
haald, wanneer de rechter een daarop betrekking hebbenden eisch
van het margahoofd, optredende namens de marga, heeft toege-
wezen.

Voorbeelden van margastrafverordeningen zijn — naast de
beide bovengenoemden — o.a. begraafplaatsregelingen, ver-
bod van aanplant van éénjarige gewassen uitgezonderd padi,
verplichting van aanplant van schaduwboomen bij koffieaan-
plant, nummering en stempeling van vee, verbod tot het dragen
van wapens op pasardagen, regelingen van gemeentediensten,
agrarische regelingen, e.a. Laatstgenoemde regelingen komen in
het laatste hoofdstuk ter sprake. De sanctie op overtreding van
gemeentedienstregelingen is te vinden in artikel 523 S.W. Daar
deze regelingen van groot belang zijn, worden ze hieronder be-
sproken.

Gemeentedienstregelingen.

Artikel 46 I.S. (art. 57 R.R.) bepaalt dat de aard en de duur van
de persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen verpücht zijn,
de gevallen waarin en de wijze en voorwaarden waarop ze kunnen

Vgl. art. 210 Gemeentewet; Kleintjes II, blz. 108.

-ocr page 101-

worden gevorderd, bij ordonnantie worden geregeld. Bij gramma-
ticale interpretatie van de uitdrukking „persoonlijke diensten
blijft vrijwel geen twijfel aan de juistheid van de opvatting dat
zoowel gemeente- als heerendiensten zijn bedoeld.

Deze interpretatie wordt bevestigd door de wordingsgeschie-
denis van artikel 57 R.R. In het ontwerp R.R. waren achter
„inboorlingenquot; oorspronkelijk de woorden „in het algemeen be-
lang en aan hun hoofdenquot; ingelascht i). Bij de behandeling in
de 2de Kamer 2) blijkt, dat zoowel de Regeering als de Kamer-
leden onder persoonlijke diensten zoowel heerendiensten als desa-
diensten verstaan. Wanneer de Minister zijn bezwaren mt tegen
het amendement dat ten doel heeft deze woorden te schrappen,

zegt hij:

„De afgevaardigde wil de zooeven aangehaalde woorden doen ver-
val en, maar dan blijft toch het denkbeeld bestaan: de bevolkmg is
tot persoonlijke diensten verphcht; aan wien en waarvoor zou dan
in bït midden worden gelaten. Zou die onbepaalde uitdrukkmg ver-
kieslijk zijn boven hetgeen nu in het artikel gevonden wordt? Er
SÏt toch dat zullen
lorden geregeld diensten wa^^^^^^^^
volking in het algemeen belang en aan hare hoofden verphgt is,
loilat'geen derde^categorie wordt geadmitteerd. Het wegva len van
deze woorden zou een nadeelige strekking kunnen hebben ).

De voorsteller Sloet van Oldhuis wil in de eerste plaats de per-
soonlijke diensten aan de hoofden uit de wet houden, omdat hij
het niet juist acht, dat de 2de Kamer zou beshssen dat de hooiden
recht hebben op persoonlijke diensten en in de 2de p aats de woor-
den „in het algemeen belangquot;, omdat de persoonlijke diensten
niet hun rechtsgrond vonden in het algemeen belang maar „om-
dat wil die als Souverein vorderdenquot;

Baud noemt het amendement een „bloote verbetering van re-

quot;^^Dfopvatting van Kleintjes % dat onder persoonlijke diensten
slechts heerendiensten mogen worden verstaan, lijkt daarom met
juist. Kleintjes beroept zich op een passage in de Memorie van
Toelichting, luidende:

Alle andere diensten, dezulke namelijk die niet tot de gemeente-
liike of openbare verplichtingen of tot de wettige statie der hoofden
kunnen Wen teru|gebracht, maar die het gerief van Europeesche
eXLnrche ambtenaren ten doel hebben, zijn daarentegen vatbaar

1)nbsp;Keuchbnius, III, blz. 604.

2)nbsp;Kbxjchbnius, III, blz. 604/623.

Keuchbnius, III, blz. 615.

Keuchbnius, IIX, blz. 619/623.

=) Keuchbnius, III, blz. 621.
«) Kleintjes, II, blz. 396.

-ocr page 102-

voor vermindering, sommige zelfs voor dadelijke afschaffing. Het
zijn deze diensten welke bedoeld worden in artikel 57 R.R.quot; i).

Uit het verband met de vorige alinea in de Memorie van Toe-
lichting blijkt dat de Regeering onder persoonlijke diensten
wenschte te brengen:

le de heerendiensten (,,openbare verplichtingenquot;)
2e de persoonlijke diensten aan de Inlandsche gemeente (,,ge-
meentelijke verplichtingenquot;)
3e de persoonlijke diensten aan de Inlandsche hoofden.
4e „alle andere diensten,quot; nl. die persoonlijke diensten welke
„het gerief van Europeesche en Inlandsche ambtenaren ten
doel hebben.quot;

Laatstgenoemde diensten wenscht zij te verminderen en af te
schaffen. De laatste aangehaalde regel uit de M.v.T. is daarom
volkomen onbegrijpelijk, want het is toch wel boven twijfel ver-
heven, dat in geen geval onder de persoonlijke diensten van arti-
kel 57 R.R. deze ,,andere dienstenquot; werden verstaan. Vermoe-
delijk wilde de Regeering mededeelen, dat juist deze diensten in
art. 57 R.R. werden afgeschaft.

In de praktijk werden echter in strijd met de wordingsgeschie-
denis onder ,,persoonlijke diensten die bij ordonnantie dienden
te worden geregeldquot;, uitsluitend de heerendiensten gebracht. In-
derdaad behoorden de gemeentediensten tot de „huishoudelijke
belangenquot; van de Inlandsche gemeenten en zou halsstarrig vast-
houden aan artikel 57 R.R. in strijd met artikel 71 R.R. zijn
geweest. In Staatsblad 1878 no 33 is de ordonnantie wetgever
voor Palembang b.v. de meening toegedaan, dat de gemeente-
diensten niet vallen onder de persoonlijke diensten van artikel
57 R.R., maar dat onder persoonlijke diensten slechts de heeren-
diensten worden verstaan. In 1902 stelt de ordonnantiewetgever
zich in de nieuwe heerendienstordonnantie voor Palembang op
hetzelfde standpunt door te bepalen dat ,,het Bestuur met de
gemeentelijke diensten vooralsnog geen verdere bemoeienis heeft
dan noodig mocht blijken, om ze binnen billijke grenzen te bren-
genquot; (Stbl. 1902 no 34). In de regeling van Staatsblad 1914 no
717 blijft dezelfde redactie. In Staatsblad 1919 no 641 wordt de
regeling der gemeentelijke diensten ,,zooveel mogelijk aan de
Inlandsche bevolking overgelatenquot;. Eenige maanden later werd
de I.G.0. voor Palembang vastgesteld, waardoor regeling door
den margaraad mogelijk werd. Eerst in 1931 verdwijnen de be-
pahngen betreffende de gemeentediensten uit de heerendienst-
ordonnantie (Stbl. 1931 no 483) ,,aangezien de heerendienstre-

1) Keuchenius, II, blz. 245.

-ocr page 103-

gelingen een uitvloeisel zijn van artikel 46 I.S., dat uitsluitend
betrekking heeft op heerendienstenquot; i).

De Margaordonnantie voor Benkoelen verklaart den margaraad
bevoegd om de gemeentediensten te regelen met inachtneming
van de door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur gestelde regelen
tot beperking dier diensten binnen billijke grenzen (art. 19). Het
is echter zoo vanzelfsprekend dat regeling der gemeentediensten

_ook speciaal vermeld in de I.G.O.'s voor Palembang en voor

de Lampongsche Districten — tot de huishouding der Inlandsche
gemeente behoort, dat dit artikel wel achterwege had kunnen
blijven. De bevoegdheid van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur
blijkt voldoende uit artikel 128 M 3 I.S.

In Zuid-Sumatra is de marga de Inlandsche gemeente, waarop
de I.G.0. toepasselijk is verklaard. Waar in de I.G.O.'s gesproken
wordt van gemeentediensten, worden dus slechts de margadien-
sten bedoeld.

Naast deze margadiensten zijn echter m Zuid-Sumatra de
dorpsdiensten blijven bestaan. Niet alleen het gemeentehoofd,
maar ook het dorpshoofd heeft recht op persoonlijke diensten.
Wachtdiensten worden verricht ten behoeve van de marga en
van het dorp. Zoowel margawegen als dorpswegen worden door
gemeentedienstplichtigen onderhouden. De vraag of deze dorps-
diensten wettig zijn is van groot belang en is terug te voeren tot
de vraag of zoowel de marga als het dorp in Zuid-Sumatra In-
landsche gemeenten kunnen zijn in den zin van artikel 128 I.S.
Deze vraag is op blz. 27 bevestigend beantwoord.

In Staatsblad 1878 no 33 werd reeds een onderscheid gemaakt
tusschen:

A.nbsp;de gemeentediensten „waarop de volkshoofden recht hebben
volgens de landsinstellingen waarvan het behoud aan de be-
volking verzekerd isquot; en

B.nbsp;de gemeentediensten ten behoeve van de rechtsgemeenschap.

A. In de gewesten van Zuid-Sumatra toonen de gemeentedien-
sten ten behoeve van de hoofden een groote gelijksoortigheid,
hetgeen vooral is toe te schrijven aan de bovengenoemde regelin-
gen van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. Hetzelfde geldt
voor de onder B genoemde diensten. De diensten onder A bedoeld,
zijn te ver deelen in:

1.nbsp;veldhulpdiensten

2.nbsp;diensten ter begeleiding op dienstreizen

3.nbsp;hulp bij huizenbouw.

Bijlagen Volksraad 1931/1932, Onderwerp 37, blz. 7.

-ocr page 104-

A 1. De veldhulpdiensten zijn door ons Bestuur ingesteld.
Marsden schreef reeds dat de hoofden geen inkomsten uit hun
ambt genooten: „He levies no tax nor has any revenuesquot; i).
Dit was niet geheel juist; hetgeen Francis mededeelt is nauw-
keuriger: „Den hoofden worden geen vaste inkomsten van de
bevolking toegekend, maar trekken hunne voordeelen uit eigen
arbeid en van de boeten en straffen, die ze den misdadiger mogen
opleggenquot; 2). Ook voor Palembang wordt dit gemeld: „De depati's
en proatins genieten geen andere voordeelen dan die welke zij
uit de boeten van hun onderhoorigen trekkenquot;

Het Nederlandsch Bestuur achtte het noodzakelijk, het ambt
van volkshoofd aantrekkelijk te maken, daar de aantrekkelijk-
heid zeer geleden had door het opdragen van belastingheffing en
uitvoering van heerendienstregehngen aan de hoofden. Boven-
dien kwam daar nog bij, dat de afschaffing van de slavernij en
van het pandelingschap de hoofden in een slechtere positie had
gebracht, daar zij wel in de eerste plaats van deze werkkrachten
profiteerden. Na afschaffing van slavernij en pandelingschap
werd den hoofden het recht gegeven, om onbetaalde diensten te
eischen van de ongehuwde mannelijke ingezetenen Later werd
dit in Palembang uitgebreid tot alle heerendienstplichtigen.

In Benkoelen heeft vrijwel dezelfde gang van zaken plaats ge-
vonden. Wanneer in 1850 de posthouder van Lais aan den Assis-
tent-Resident van Benkoelen voorstelt, de inkomsten van de
hoofden te regelen, krijgt hij tot antwoord, dat het den Assistent-
Resident niet geraden voorkomt zich met zaken van huishoude-
lijken aard van de bevolking in te laten Helfrich meldt, dat
bij afschaffing van de slavernij en pandelingschap in 1859 de
ongehuwde mannen om beurten werden verphcht diensten te
verrichten ten behoeve van de margahoofden. In 1871 werd deze
dienst vervangen door een door iedere heerendienstphchtige te
verrichten dienst, die echter beperkt bleef tot een dag per jaar
en afgekocht werd voor 5 koelaks rijst s). Uit een Residentsbe-
sluit van 1909 blijkt, dat de verrichting in arbeid toen nog voor-
kwam, maar dat ook reeds afkoop in geld of padi plaats vond
De verplichte arbeid was dan meestal 3 dagen.

M Mabsden, The history of Sumatra, blz. 211.

2)nbsp;Fbancis, Bengkoelen in 1833, T.v.N.I., 1839, blz. 146.

3)nbsp;Bijdrage tot de kennis der oorspronkelijke instellingen van Palem-
bang, T.v.N.I., 1853, 2de deel, blz. 460.

Van Royen, Palembangsche marga, blz. 106.

Adatrechtbundel 27, blz. 488.

Hblfbich, Bijdrage tot de kennis der onderafdeeling Kroë, Bijdrage
Kon. Instituut, 1889, blz. 537.

') Adatrechtbundel 12, blz. 63.

-ocr page 105-

In het besluit van den Resident der Lampongsche Districten
van 31 December 1860 no 134/4 wordt overwogen dat het weldra
niet meer mogelijk zal zijn om geschikte „sujettenquot; voor de be-
trekking van kamponghoofd te vinden, omdat er vrijwel geen voor-
deelen aan deze betrekking zijn verbonden. Bovendien wordt
overwogen dat de diensten door de hoofden gepresteerd, geheel
zijn ten voordeele der betrokken bevolking, zoodat het billijk kan
Worden geacht dat deze bevolking ook voorziet in hun behoeften.
Vervolgens wordt bepaald ,,dat de gezamentlijke kampongbewo-
ners zullen verpligt zijn à tour de rôle het kamponghoofd behulp-
zaam te wezen in het bewerken van zijn sawah of ladangquot;. Deze
werkzaamheden werden begrensd, echter niet door vaststelling
van een maximum aantal dagdiensten, maar door vaststelling
Van de hoeveelheid padi, welke moest worden geproduceerd en
Van het aantal koffieboomen of peperranken, dat de kampong-
bewoners voor hun hoofden moesten planten. Voor een dorps-
hoofd bedroeg de hoeveelheid padi 50 picol en het aantal koffie-
boomen of peperranken 1500 i). Geheel in overeenstemming met
de in dit gewest gevoerde politiek om de marga uit te schakelen.
Werd bepaald dat het margahoofd deze inkomsten niet geniet,
tenzij hij kamponghoofd is van de kampong waar hij woont. Deze
regeling is later vervangen door een regeling, waarbij het aantal
te verrichten dagdiensten werd vastgesteld.

In Djambi wordt in 1906 verboden (evenals in Palembang) om
de veldhulpdiensten te vorderen ; ook hier moeten ze worden af-
gekocht «).

De veldhulpdiensten (Palembang: koelie boedjang; Benkoelen:
lemerdiensten; Djambi: gerbodiensten; Lampongsche Districten:
kolongdiensten) worden thans niet meer verricht. Zij zijn overal
Vervangen door een afkoopgeld dat f 1,50 bedraagt ter vervanging
Van 3 dagen verplichte veldhulpdienst. Deze bedragen ad fl,50
Worden gestort in de margakas en daarna uitbetaald aan het mar-
gahoofd (f 1,-) en aan de dorpshoofden (f 0,50). Laatstgenoemden
deelen dit bedrag met de hen ondergeschikte wijkhoofden. Soms
is er ook wel een andere verhouding in de verdeeling dezer gelden.

Dit afkoopgeld heeft echter het oorspronkelijke karakter ver-
loren, daar bij wanbetaling nimmer de verrichting in arbeid
Wordt geëischt. Hoofden en bevolking zijn van deze diensten
Vervreemd. Dit afkoopgeld verschilt in de praktijk slechts weinig
Van een hoofdgeld, uit de opbrengst waarvan de hoofden worden
bezoldigd in verhouding tot het aantal dienstplichtigen. Het ee-

Adatrechtbundel 32, blz. 121.
Adatrechtbundel 5, blz. 198.

-ocr page 106-

nige en zeer belangrijke verschil is, dat bij wanbetaling geen ver-
haal op de goederen van den gemeentedienstphchtige
mogelijk
is. De marga's in Palembang, Lampongsche Districten en Ben-
koelen kregen eerst op 1 Mei 1930, 1 Maart 1931 en 1 September
1932 het recht om belastingen te heffen, zoodat vóór die data in
de praktijk het verband met de gemeentediensten theoretisch in
stand diende te worden gehouden. Er lijkt geen bezwaar tegen
om dit afkoopgeld om te zetten in een gemeentelijke belasting,
uit de opbrengst waarvan den hoofden een maandelijksche be-
zoldiging wordt uitbetaald, zooals thans reeds op Banka en Billi-
ton geschiedt.

A 2. Geleidediensten {antaran- of perpatdiensten).

Ook deze gemeentediensten moeten door ons Bestuur zijn in-
gesteld, daar ze niet worden vermeld bij de hier
bovengenoemde
auteurs. Het is waarschijnlijk, dat de hoofden zich oorspronkelijk
door hun famiüeleden en slaven op reis lieten vergezellen. Deze
reizen zullen niet dikwijls hebben plaats gehad, daar de onveilig-
heid groot was. De behoefte aan begeleiding door gemeente-
dienstplichtigen zal ontstaan zijn na afschaffing van de slavernij,
toen dus voor geleidediensten geen slaven meer beschikbaar wa-
ren. Het aantal te ondernemen reizen nam sterk toe, doordat aan
de hoofden de belastinginning en het toezicht op de
heerendienst-
plichtigen werd opgedragen, terwijl zij bovendien herhaaldelijk
naar de bestuurscentra werden opgeroepen voor vergaderingen
en rechtspraak. Waar vervoer te water mogelijk was, verrichtten
de geleiders roeiersdiensten. Wanneer te voet werd gereisd droe-
gen zij de bagage van het hoofd. Ieder hoofd had recht op een
aantal begeleiders. Het aantal was door ons Bestuur
vastgesteld
en stond in verhouding tot den rang van het hoofd. Zoo had een
margahoofd over het algemeen recht op 4 begeleiders, een dorps-
hoofd op 2 en een wijkhoofd op 1.

Deze gemeentedienst werd eigenaardig beïnvloed door de ont-
wikkehng van het verkeer. Stammende uit een tijd toen de hoof-
den uitsluitend per prauw, te paard of te voet reisden,
werden
deze diensten overbodig, waar de mogelijkheid ontstond om de
reizen per auto of autobus te maken. De hoofden wenschten in
dit geval geen gebruik te maken van de diensten van begeleiders,
daar deze hen slechts nadeel brachten in den vorm van door hen
te betalen vervoerkosten. Zij kwamen dus met de gemeente-
dienstpüchtigen overeen, dat de dienst niet geheven zou worden,
mits de dienstplichtigen de vervoerkosten van de hoofden be-
taalden. Omdat deze onderhandsche regeling ons Bestuur minder
gewenscht leek, werd zij vervangen door een
gemeenteraadsver-

-ocr page 107-

ordening, waarbij de geleidediensten afkoopbaar werden gesteld.

afkoopgelden werden in de gemeentekas gestort en aan de
hoofden werd op de gemeentebegrooting in verhouding tot deze
^■fkoopgelden een reistoelage toegekend.

Heffing van dit afkoopgeld maakt echter verrichting van den
dienst niet onmogelijk. Het vervangt slechts de persoonlijke
dienstprestatie, maar wanneer de gemeentedienstplichtige de
'Voorkeur geeft aan het verrichten van den dienst, mag dit niet
Worden geweigerd. In de laatste jaren deed zich het verschijnsel

'^oor dat gemeentedienstplichtigen, die klaarblijkelijk voorlich-
ting hadden genoten van
meer-ontwikkelden, het afkoopgeld wei-
gerden te betalen en de voorkeur gaven aan het verrichten van
geleidediensten. Het margahoofd vond dit meestal onaange-
'laam, daar op deze wijze zijn reistoelage verminderde. Hij gevoel-
de er echter evenmin iets voor, om voor deze dienstplichtigen
i'eiskosten te betalen wanneer hij per auto reisde en zag dus maar
'^an hun diensten af. Wel een bewijs dat ook deze gemeentedienst
zich heeft overleefd. Wordt het juist geacht om de margahoofden
een reistoelage toe te kennen uit de gemeentekas, dan kan het
daarvoor benoodigde bedrag beter worden opgebracht door de
heffing van een gemeentebelasting, dan door het doen afkoopen
'^an de geleidediensten.

In de Lampongsche Districten komen de geleidediensten van
de dorpshoofden niet voor. Toen het dorp nog als Inlandsche
gemeente werd beschouwd, werden deze diensten afgekocht,
öiaar het percentage wanbetalers was zeer groot. Bij het herstel
^an de marga's werden deze diensten afgeschaft als gevolg van
de in de Lampongsche Districten heerschende opvatting, dat de
kampong niet als Inlandsche gemeente onder de marga kon. blij-
'^en bestaan. In de overige gewesten van Zuid-Sumatra zijn de
geleidediensten van de dorpshoofden en van de wijkhoofden
blijven bestaan. Ze worden zoowel afgekocht als persoonlijk ver-
ï'ieht. Daar deze lagere hoofden — in tegenstelling met de marga-
hoofden, — slechts kleine afstanden hebben af te leggen, omdat
^iin dienstreizen zich meestal beperken tot reizen naar het dorp
^an het margahoofd, geraken deze diensten langzamerhand m

onbruik.

A 3. Diensten bij den bouw van de woning van het margahoofd.

Deze diensten schijnen alleen in de Lampongsche Districten
in de door Lampongers bevolkte streken van Palembang en
benkoelen te zijn voorgekomen. Ze dienen wel te worden onder-
scheiden van het geheel vrijwillige onderlinge hulpbetoon bij het
opzetten van het geraamte van een huis, dat gebruikelijk is bij

-ocr page 108-

den bouw van alle huizen, dus ook bij dien van margahoofden.
De hier genoemde diensten betreffen echter zoowel het verzame-
len van materiaal, als het bouwen van het huis en konden door
het margahoofd worden geëischt. Deze diensten werden genoemd
in het hierboven reeds aangehaalde besluit van den Resident der
Lampongsche Districten van 1860 i). Ze werden ook vermeld
voor de onderafdeeling Kroë van de Residentie Benkoelen, waar
in 1909 10 van de 23 margahoofden gebruik gemaakt hadden van
deze diensten om hun huis te bouwen Nu mogen ze echter niet
meer worden geheven. In de Lampongsche Districten mag het
margahoofd deze diensten thans eischen, mits in overeenstem-
ming met de plaatselijke adat. Slechts één margahoofd heeft
hiervan gebruik gemaakt op een wijze, die onderling hulpbetoon
te boven ging. Deze diensten moeten worden beschouwd als te
behooren tot een onderdeel van het adatrecht, dat zijn beteeke-
nis heeft verloren. Bovendien bestaat nog de mogelijkheid, dat
deze diensten door ons Bestuur zijn ingesteld, want du Bois ver-
meldt ze niet. Het ware dan ook beter geweest, deze diensten bij
de wederinstelling der marga's in de Lampongsche Districten in
1928 niet meer uit een ver verleden te voorschijn te brengen. ,,0p
geen enkel punt is kunstmatige herleving van het afstervende
aan te bevelenquot;

B. Gemeentediensten ten behoeve van de Inlandsche gemeenten.

Hiertoe behooren wachtdiensten, het onderhoud van gemeen-
tewegen, gebouwen en begraafplaatsen, het bedienen van over-
zetveeren, het overbrengen van de post, het schoonhouden van
de dorpserven, e.d.

1. De wachtdiensten ten behoeve van de marga bestaan uit
het wachthouden door een aantal margadienstplichtigen bij het
huis van het margahoofd gedurende een bepaald aantal dagen. Zij
worden voor allerlei boodschappen uitgezonden naar de dorps-
hoofden en bewaken het gemeentekantoor en het huis van het
margahoofd, waarin dikwijls Gouvernements- en margagelden
worden bewaard. Waar deze diensten worden afgekocht, zijn uit
de opbrengst der afkoopgelden eenige bezoldigde personen aan-
gesteld, die al spoedig als ,,oppas margaquot; werden betiteld en de
hierboven genoemde werkzaamheden hadden te verrichten.

Behalve in de Lampongsche Districten worden ook dorps-

Adatrechtbundel 32, blz. 122.
Adatrechtbundel 12, blz. 66.
3) In 1931 de Pasirah van Negeri Besar.

Dr. A. D. A. de Kat Angblino, Staatkundig beleid en bestuurs-
voering in Nederlandsoh-Indië, 1931, I, blz. 93.

-ocr page 109-

wachtdiensten verricht. Deze dorpswachtdiensten zijn dikwijls
vrij zwaar, vooral in kleine dorpen, waar de termijn tusschen
twee toerbeurten korter is dan in grootere dorpen.

B 2. Aanleg en onderhoud van gemeentewegen.

Deze diensten zijn uiteraard door ons Bestuur ingesteld, daar de
Inlandsche gemeenten zich aan de wegen niets gelegen Meten liggen.
De zwaarte van deze diensten is zeer verschillend. Er zijn marga's,
waar alle dorpen langs de door het Gouvernement of in heeren-
dienst te onderhouden wegen zijn gelegen, zoodat in deze marga's
in het geheel geen margawegen bestaan. Het aantal marga's
waar dit het geval is, is geleidelijk grooter geworden, omdat er
een spontane verhuizing naar de groote wegen heeft plaats gehad.
In vele streken is de bevolking op de drukte langs de groote wegen
gesteld. Margawegen zijn in de praktijk die wegen, welke naar het
oordeel van het Bestuur door de marga onderhouden moeten
worden, omdat dit noch door de heerendienstplichtigen noch door
het Gouvernement kan geschieden. Van autonomie van de marga
in het bepalen van haar wegennet en het onderhoud daarvan is
geen sprake.

B 3. Onderhoud van margaschoolgebouwen.

Oorspronkelijk was het volksonderwijs geheel en al Gouverne-
mentstaak. De salarissen van de onderwijzers, de leermiddelen,
de bouw en het onderhoud der schoolgebouwen werden door het

Gouvernement bekostigd.

Geleidelijk kreeg ook de Inlandsche gemeente haar aandeel bij
te dragen. Het onderhoud van de schoolgebouwen werd aan de
marga opgedragen, daarna werden bijdragen geëischt voor de
aanschaffing van leermiddelen en ten slotte werd ook een bijdrage
geëischt voor de salarissen van de onderwijzers. Het is de bedoe-
ling van de Regeering binnen eenige jaren het volksonderwijs
geheel en al aan de marga over te dragen.

Over het algemeen was het voor de marga niet mogelijk, om
deze uitgaven uit de gewone middelen te bestrijden. Vóór 1929
ontbrak haar de mogelijkheid tot belastingheffing, hetgeen een
middel zou zijn geweest om de inkomsten te verhoogen. Zij deed
dit b.v. in de Lampongsche Districten op een andere wijze, die
echter in de praktijk op hetzelfde neerkwam. Er werd nl. door
de margaraden een verordening vastgesteld, waarbij werd be-
paald, dat alle gemeentedienstplichtigen 1 dag hadden te werken
aan het onderhoud van het schoolgebouw, welke gemeentedienst
ä f 0,50 kon worden afgekocht. Uit de opbrengst van dit afkoop-
geld werd echter meer het schoolwezen in het algemeen bevorderd,

-ocr page 110-

dan dat alleen de schoolgebouwen er van werden onderhouden.
In de jaren voor de crisis gaf de inning van dit bedrag geen be-
zwaar, maar later deden zich moeilijkheden voor.

Ofschoon de I.G.O.'s toepasselijk werden verklaard op de mar-
ga's en dus diende te worden aangenomen, dat met de in de I.G.
O.'s genoemde gemeentediensten de margadiensten werden be-
doeld, regelde de margaraad — behalve in de Lampongsche Dis-
tricten — ook de verrichting der dorpsdiensten. In laatstge-
noemd gewest was ons Bestuur de meening toegedaan, dat tot
de gemeentediensten slechts margadiensten konden worden ge-
rekend, omdat de I.G.0. op de marga toepasselijk was. Wanneer
men deze opvatting onjuist acht, omdat het dorp — ook wanneer
de I.G.O. op de marga toepasselijk is — Inlandsche gemeente
blijft en als zoodanig in artikel 128 lid 3 I.S. is erkend, dient
tevens te worden vastgesteld dat het dorp in Zuid-Sumatra be-
voegd moet worden geacht zelf zijn dorpsdiensten te regelen.
Tegen regeling door den margaraad behoeft echter geen bezwaar
te bestaan, daar de marga Inlandsche gemeente boven het dorp
is en redenen van doelmatigheid beslissen of regeling der dorps-
diensten door marga of dorp dient te geschieden.

Het maximum aantal margadienstdagen bedraagt gemiddeld
ongeveer 15. Het aantal dorpsdienstdagen is moeilijk op te geven.
Het is gering in dorpen met vele dienstplichtigen en grooter in
dorpen met weinig dienstplichtigen. De veldhulpdiensten worden
overal afgekocht. Alle overige margadiensten werden omstreeks
1932 door de meerderheid der gemeentedienstplichtigen afge-
kocht. Daarna is het aantal afkoopers verminderd, omdat de
bevolking als gevolg van de verslechtering der economische om-
standigheden in vele marga's de voorkeur gaf aan het persoonlijk
verrichten der diensten.

3. Belastingverordeningen.

In het eerste ontwerp Regeeringsreglement stelde de Regee-
ring het ondervolgende artikel 62 üd 2 voor:

„Met uitzondering van geldelijke en andere heffingen en opbreng-
sten, die, onder wat naam ook geschiedende, begrepen zijn onder het
verbod in artikel 99 uitgesproken, wordt aan die gemeenten de rege-
hng harer huishoudelijke belangen gelaten met inachtneming der
van het algemeen of gewestelijk gezag uitgegane verordeningquot; i).

Het voorgestelde artikel 99 (art. 58 R.R.) luidde:

„Geene belastingen mogen geheven worden dan uit kracht van
een wet of ordonnantiequot;

1) Keuchbnius, I, blz. 11 en 15.

-ocr page 111-

In het Voorloopig Verslag werden bezwaren uitgebracht tegen
de redactie van artikel 62 lid 2, omdat men meende dat door dit
verbod te veel in de huishouding der Inlandsche gemeenten
werd ingegrepen De Regeering stelde daarna de redactie voor,
die als artikel 71 lid 2 in het R.R. kwam. Zij verklaarde tegen het
laten vallen van het eerste gedeelte van het artikel geen bezwaar
te hebben,

„omdat in alle geval het verbod in artikel 99 (art. 58 R.R.) uit-
gesproken tegen het onbevoegdelij k heffen van belastingen, algemeen
en derhalve ook op desabesturen toepasselijk isquot; 2).

Het eerste gedeelte van het ontwerp-artikel werd dus niet in-
getrokken, omdat de Regeering het in strijd achtte met de auto-
nomie van het dorp, maar omdat Zij tot het inzicht kwam dat
het eerste gedeelte overbodig was, omdat dit punt reeds voldoen-
de was geregeld.

Vanaf de inwerkingtreding van het R.R. waren dorpsheffingen
onwettig. Van Vollenhoven acht wel is waar de mogelijkheid aan-
wezig, om ze te laten steunen op de dorpsautonomie, maar geeft
toe, dat de wordingsgeschiedenis van art. 71 lid 2 R.R. reden tot
twijfel geeft

In de praktijk werden adatrechtelijke heffingen niet als on-
wettig beschouwd. In Benkoelen werd b.v. onder den naam
„wang hioeranquot; een hoofdgeld geheven ter bestrijding van de
kosten, verbonden aan speciale margabelangen, b.v. de bouw van
een school, van een passanggrahan, e.d. Dit was geen jaarlijksche
heffing; deze „wang hioeranquot; werd slechts geheven, wanneer er
behoefte bestond aan het tot stand brengen van een of ander
Werk. Daarnaast kende men heffing vaneen jaarlijksche belasting,
ook ,,wang hioeranquot; genaamd, voor het bevorderen van het onder-
wijs, verbetering van den veestapel, e.d. In 1928 bedroegen
deze beide jaarlijksche heffingen tezamen f 0,60 per gemeente-
dienstplichtige

In Palembang kwam een jaarlijksche belasting voor speciale
margabelangen niet voor, maar wel was er een belasting onder
den naam van „poepoehanquot; bekend, die geheven werd wanneer
een groot werk (kantoor, school) tot stand moest worden ge-
bracht ®). Wanbetalers werden middels een civielrechtelijke actie

Keuchenius, 11, blz. 126.

2) Keuchenius, 11, blz. 266.

') Van Vollenhoven, Adatrecht II, blz. 467.

Bouman, De margaautonomie in Benkoelen, K.T., 1924, blz. 637.

®) Verslag van den belastingdruk op de Inlandsche bevolking in de
Buitengewesten, 1929, blz. 165.

®) Vingebhoets, Enkele opmerkingen over de margaraden in Palem-
bang, K.T., 1927, blz. 53.

7nbsp;97

-ocr page 112-

gedwongen om hun verphchtingen na te komen i).
Artikel 128 hd 5 ten 1ste luidt:

„Bij ordonnantie kan de bevoegdheid van de Inlandsche gemeen-
ten worden geregeld om onder het daarbij te bepalen toezicht be-
lastingen te heffen.quot;

Bij grammaticale interpretatie leest men uit dit artikel, dat
er een bevoegdheid van de Inlandsche gemeenten bestaat om be-
lastingen te heffen en dat deze bestaande bevoegdheid naar ge-
bleken behoeften kan worden geregeld. Van Vollenhoven wijster
op, dat de Minister slechts het oog heeft op een toe te kennen be-
voegdheid, dus niet toegeeft, dat de bevoegdheid reeds bestaat

Het wil mij echter voorkomen dat dit niet uit de Memorie van
Toehchting blijkt. De Minister zegt:

„Ten behoeve van de huishouding der Inlandsche gemeenten ple-
gen, vooral waar het Inlandsohe gemeenten van eenige beteekenis
betreft, van hare ingezetenen behalve desa- of kampongdiensten voor
zoover noodig ook belastingen te worden gevorderd. Ter voorkoming
van willekeur of andere misbruiken is, voor zooveel aangaat de
Inlandsche gemeente op Java en Madoera, de bevoegdheid om der-
gelijke belastingen te heffen bij de I.G.0. in Stbl. 1906, no 83 met
waarborgen omgeven. Daar is onder meer het voorbehoud ge-
maakt dat regelingen tot het opleggen van de onderwerpelijke
lasten niet in toepassing mogen worden gebracht, dan na verkregen,
toestemming der meerderheid van de tot het kiezen van een desa-
hoofd gerechtigde ingezetenen (art. 17).

Op het voetspoor van de genoemde ordonnantie werden sedert
ook voor Inlandsche gemeenten in enkele streken van de Buiten-
gewesten eenige algemeene regelen betreffende hare huishouding
vastgesteld, mede wat aangaat het heffen van belastingen (zie b.v.
art. 15, Stbl. 1914 no 629).

Waar intusschen ingevolge artikel 58 R.R. in Nederlandsch-Indië
geen belastingen mogen worden geheven, dan die bij algemeene ver-
ordening zijn bepaald en bedoeld Wetsartikel op dezen regel alleen
een uitzondering toelaat voor belastingen opgelegd bij verordeningen
van locale raden en van publiekrechtelijke waterschappen, kan niet-
nakoming door een ingezetene van eenige Inlandsche gemeente van
een belastingregeling, welke door de meerderheid der ingezetenen,
dier gemeente is aanvaard, niet langs den gebruikelijken weg worden
afgedwongen. Ten einde hierin te voorzien zal bij artikel 58 voor-
noemd ook voor belastingregelingen van den laatsbedoelden aard
een uitzondering zijn te makenquot;

De Indische Regeering zegt omtrent deze Memorie:

„Zooals moge blijken uit de Memorie van Toelichting berustte de
opneming van dit lid op de overweging, dat het gewenscht voorkwam

1) Adatrechtbundel 27, blz. 460.

Van Vollenhoven, Adatrecht 11, blz. 467.

3) Bijlagen Handelingen Tweede Kamer, 1923/1924 Onderwerp 181
Stuk 7.

-ocr page 113-

om de in de praktijk voorkomende heffingen der Inlandsche ge-
meenten te kunnen wettigen in verband met het toenmaals geldende
artikel 58 R.R.quot; M-

De Indische Regeering gaat dus van het standpunt uit, dat
adatrechtelijke heffingen onwettig waren, totdat artikel 128 lid 5
I.S. — en in verband daarmee artikel 47 I.S. — een uitzondering
öiaakte op het verbod om belastingen te heffen, die niet bij alge-
meene verordeningen zijn vastgesteld. Vanaf 1926 zijn adatrech-
telijke heffingen wettig. Deze interpretatie wordt versterkt door
de bewoordingen van artikel 125 hd 3 I.S. en artikel 186 hd 3 I.S.,
quot;Waarbij bevoegdheid om belastingen te heffen „wordt gegevenquot;
en ,,wordt toegekendquot;.

Waar ingevolge artikel 128 lid 5 I.S. de belastingheffing door
den ordonnantiewetgever is geregeld geworden, zijn adatrechte-
lijke heffingen niet meer mogelijk.

Ter uitvoering van artikel 128 lid 5 ten le I.S. werd de Be-
lastingordonnantie Inlandsche Gemeenten Buitengewesten (Stbl.
1929, no 100) vastgesteld, die blijkens artikel 1 slechts in werking
kan treden voor de Inlandsche gemeenten, waarvoor een I.G.0.
is vastgesteld, dus niet voor Djambi. Vanaf 1 Mei 1930 is de or-
donnantie in werking getreden voor Palembang (Stbl. 1930, no 51),
quot;^anaf 1 Maart 1931 voor de Lampongsche Districten (Stbl. 1931,
iio 92) en vanaf 1 September 1932 voor Benkoelen (Stbl. 1932,
no 425).

Artikel 2 lid 4 bepaalt dat „verwijzing in de verordening naar
adatrechtelijke heffingen verboden isquot;. Hieruit zou gelezen kun-
nen worden, dat b.v. de belastingverordening van een Inlandsche
gemeente in Benkoelen, in welke verordening een heffing wordt
geregeld ter bevordering van het schoolwezen, niet naar de
»hioeran sekolahquot; die zij vervangt, zou mogen verwijzen. Dit is
l^lijkens de M.v.A. niet de bedoeling. Iedere verwijzing naar het
adatrecht is niet verboden, maar wel verwijzing waardoor de
grondslagen van de heffing niet in de verordening wordt vastge-
legd 2). Juister ware geweest, wanneer „verwijzing zonder meerquot;
^as verboden ®).

Evenals de margastrafverordeningen moeten de belasting-
quot;^erordeningen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden
goedgekeurd en in het gewestelijk pubhcatieblad worden afge-
kondigd (zie blz. 83).

De bevoegdheid tot het heffen van belasting kan voor de marga

Bijlagen Volksraad 1928/1929, Onderwerp 111, M.v.T.

Bijlagen Volksraad 1928/1929, Onderwerp 111, M.v.A., blz. 3.

Bijlagen Volksraad 1928/1929, Onderwerp 111, Gedelegeerden Ver-
slag, blz. 1.

-ocr page 114-

van veel belang worden. Reeds thans komt het voor, dat bij het
betalen van afkoopgeld ter vervanging van het verrichten van
margadiensten het verband met dezen dienst geheel en al ver-
loren is geraakt en het afkoopgeld als een hoofdgeld dient te
worden beschouwd. Dit betreft b.v. de afkoopgelden der veld-
hulpdiensten. Wanneer bij wanbetaling van het afkoopgeld de
verplichte dienst niet meer in arbeid wordt gepresteerd, omdat
dit in onbruik is geraakt, is het oogenblik daar dat de Inlandsche
gemeenteraad een belastingverordening vaststelt, waarbij de
heffing van een belasting ter vervanging van het afkoopgeld van
dien gemeentedienst wordt vastgesteld. Uiteraard zal als gevolg
van een dergelijke belastingverordening de gemeentedienst moe-
ten worden afgeschaft.

Het is vanzelfsprekend dat het gewenscht is, dat de Inlandsche
gemeenteraden zeer behoedzaam te werk gaan bij het vaststellen
van belastingverordeningen, waaruit afschaffing van gemeente-
diensten voortvloeit. De vereischte goedkeuring van het Hoofd
van Gewestelijk Bestuur (Art. 12 lid 1) is daarvoor voldoende
waarborg. Wordt deze behoedzaamheid niet voldoende betracht,
dan zouden de Inlandsche gemeenteraden in tijden van econo-
mische depressie in de noodzakelijkheid kunnen verkeeren, om
de vastgestelde belastingverordeningen weer te vervangen door
regelingen betreffende verplichte gemeentediensten. Het is echter
een feit, dat bij de Inheemsche bevolking van Zuid-Sumatra
een neiging valt op te merken, om de margadiensten zooveel
mogelijk te vervangen door de betaling van afkoopgelden. Het
is nuttig dit streven te bevorderen, daar de verrichting van ver-
püchte diensten in de praktijk herhaaldelijk tot ongewenschte
toestanden aanleiding geeft, en — zooals hierboven is medegedeeld
— verscheidene margadiensten in stand worden gehouden omdat
het afkoopgeld noodig is voor de margahuishouding, terwijl het
persoonlijk prestoeren der diensten voor eigenaardige moeilijk-
heden zou stellen. Wel is waar kan ook belastingheffing, evenals
het verrichten van gemeentediensten, moeilijkheden met zich
medebrengen en zelfs executoriale verkoop van de goederen van
den belastingpUchtige ten gevolge hebben (art. 8), maar toch
lijkt zij voor streken, waar de economische toestand deze belas-
tingheffing gedoogt, minder ongewenscht dan het vorderen van
gemeentediensten. De economische mogelijkheid zal den doorslag
moeten geven, niet de politieke wenschelijkheid. Het lijkt wel
zeker dat de marga in Zuid-Sumatra zich thans in de phase be-
vindt, dat de margadiensten geleidelijk door margabelastingen
zullen worden vervangen.

Het lijkt meer waarschijnlijk dat de marga van het recht om

-ocr page 115-

belasting te heffen gebruik zal maken om geleidelijk gemeente-
diensten te kunnen afschaffen, dan dat zij de bevolking naast
de gemeentediensten nieuwe lasten zal opleggen. De mogelijkheid
tot het laatste lijkt ook wel zeer beperkt in verband met het feit
dat de bevolking door Gouvernementsbelasting, heeren- en ge-
meentedienst reeds zwaar is belast.

Belastingverordeningen van de Inlandsche gemeenten kunnen
zoowel speciale gemeentebelastingen vaststellen, als de heffing
van opcenten op de landsbelastingen. Opcentenheffing op de
Landsinkomstenbelasting heeft naar Westersche opvattingen
meer aantrekkelijkheid, dan de heffing van een voor iedere be-
lastingplichtige even hoog bedrag, omdat men in de eerste meer
een heffing naar draagkracht ziet. Dat dit voor de Landsinkom-
stenbelasting slechts zeer betrekkelijk is, heeft Reys reeds in zijn
dissertatie aangetoond i) en blijkt ieder jaar wederom bij den
aanslag. Men kan dan ook slechts zeggen, dat een eventueele
opcentenheffing op de inkomstenbelasting slechts eenigermate
zou voldoen aan het criterium van heffing naar draagkracht, in
dezelfde mate als thans de inkomstenbelasting. Een gemeentelijk
hoofdgeld voldoet echter in het geheel niet aan dit criterium.
Bovendien moet niet uit het oog verloren worden, dat de ver-
schillen in inkomsten van de Inheemsche bevolking m de laatste
twintig jaar zeer veel grooter zijn geworden door den verbouw van
exportgewassen, welke in Zuid-Sumatra uiterst belangrijk is.

Slechts de ingezetenen van de marga (zie hoofdstuk III), niet
de andere inwoners, zijn onderworpen aan de margastrafverorde-
ningen en margabelastingverordeningen. Dit is juist te achten
ten aanzien van gemeentedienstregelingen en belasting ver orde-
ningen, die deze vervangen. Het lijkt voor alle verordeningen juist,
wat betreft de opgezetenen der erfpachtsperceelen, e.d., omdat
zij geheel buiten het gemeentelijk leven staan. Het lijkt niet voor
alle verordeningen juist ten aanzien van de inwoners van de
dorpen, die niet tot de Inheemsche bevolking behooren. Wanneer
b.v. een margaraad voor een belangrijke nederzetting een bouw-
verordening vaststelt, kunnen niet-Inlanders deze verordening
straffeloos overtreden. De
niet-Inlanders in de marga zijn vrijwel
allen Chineesche kleinhandelaren. Zij profiteeren van de marga-
wegen en van de veiligheid van persoon en goed, die mede door
de marga wordt gehandhaafd. Soms profiteeren zij eveneens van
het volksonderwijs. Het is toch eigenlijk vanzelfsprekend, dat
niet-Inlanders om deze redenen belastingplichtig zouden kunnen

Reys, De inkomstenbelasting, enz., blz. 72 e.v.

-ocr page 116-

zijn aan de marga en strafverordeningen op hen van toepassing
zouden kunnen zijn. Er is nu reeds vrijwel geen dorp in de Lam-
pongsche Districten, waar niet één of meer Chineezen zoowel den
productenhandel, als den verkoop van importartikelen in handen
heeft. In groeiende mate gevoelt de marga de noodzakelijkheid
om de niet-Inlanders te doen bijdragen in de kosten van haar
huishouding.

Verzet de I.S. zich hiertegen? De Regeering beantwoordt deze
vraag bevestigend:

„De evenbedoelde exterritorialiteit is aangenomen op grond van
de geldende interpretatie van artikel 128 I.S. volgens welke alleen
Inlanders als gemeentegenooten kunnen worden beschouwd. In ver-
band hiermede zouden verordeningen welke hiermede geen rekening
houden, als onwettig beschouwd moeten worden i).

De Regeering bedoelt in dit verband met gemeentegenooten
de ingezetenen.

Haga heeft een andere opvatting. Hij redeneert dat onder
,,Inlandsche gemeentequot; niet moet worden verstaan een gemeente
uitsluitend van en voor Inlanders, doch een gemeente die in
hoofdzaak Inlandsch is
Zóó opgevat zouden gemeenterege-
lingen zonder wijziging van de I.S. op niet-Inlanders toepasse-
lijk kunnen zijn. Het bezwaar is, dat men een uitlegging aan de
wet geeft, welke de wetgever zich nimmer heeft voorgesteld; het
staat wel boven allen twijfel vast dat de wetgever zich in
1854
een Inlandsche gemeente van uitsluitend Inlanders dacht. Maar
door de economische ontwikkeling zijn thans ook vele niet-
Inlanders inwoners van de Inlandsohe gemeente geworden. Dit
heeft de Wetgever van
1854 niet kunnen voorzien. Is het nu wel
juist om na tachtig jaar nog aan deze interpretatie vast te
houden? De term Inlandsche Gemeente van
1854 was niets
anders dan een ander woord voor dorp en dan nog wel speciaal
het Javaansche dorp. Toch interpreteerde de Regeering den term
„Inlandsche gemeentequot; zoo ruim, dat ook de marga's daaronder
vielen. Als in dit geval zoo ruim geïnterpreteerd werd, is het dan
wel juist te achten om in het andere geval eng te interpreteeren,
waar beide interpretaties betrekking hebben op den term „Inland-
sche gemeentequot; die voor de tegenwoordige toestanden niet meer
goed bruikbaar is ?

Inderdaad heeft de Regeering gelijk, dat slechts Inlanders in-
gezetenen van de Inlandsche gemeenten kunnen zijn. Maar dit
behoeft geen reden te zijn, dat gemeenteverordeningen niet van

1) Bijlagen Volksraad 1928/1929, Onderwerp 111, M.v.A., blz. 1 en 2.
Haga, Lezing Indisch Genootschap, 22 April 1932.

-ocr page 117-

toepassing zouden kunnen zijn op inwoners-niet-ingezetenen. De
opvatting van Haga lijkt te verkiezen boven die van de Regeering.

b. De bestuursfunctie van den margaraad.

De geheel Westersch gedachte constructie in de I.G.O.'s, dat
in beginsel bestuur tot de taak van den margaraad behoort,
behoudens opdracht van het ,,dagelijksch bestuurquot; aan het
margahoofd, is kennelijk uit de Nederlandsche Gemeentewet
overgenomen. In de Nederlandsche Gemeentewet is deze con-
structie in de artikelen 167, 209, 212 en 216 een sluitend geheel.
Bestuur behoort in Nederland tot de taak van den gemeenteraad
voor zoover bestuur niet door den Wetgever (art. 209 Gemeente-
wet) of door den gemeenteraad krachtens 212 Gemeentewet aan
B. en W. wordt opgedragen. Wanneer in beginsel bestuur bij den
gemeenteraad behoort, dan past hierbij dus de verantwoordings-
phcht van B. en W. aan den gemeenteraad (art. 216) voor de
wijze waarop zij het bestuur voeren.

In de I.G.O.'s gedeeltelijk dezelfde constructie. Bestuur be-
hoort tot de taak van den margaraad, het dagelijksch bestuur
wordt opgedragen aan het margahoofd en zelfs wordt er m een
geval van delegatie van bestuur gesproken (zie beneden). Maar
de constructie is niet sluitend, omdat het afleggen van verant-
woording door het margahoofd aan den margaraad met is opge-
nomen. Bovendien is het uitgangspunt fout. Een margaraad kan
niet bestuursorgaan zijn van de geheele marga. Voor ieder dorp
is het dorpshoofd bestuursorgaan en daarboven het margahoofd.
Het is onjuist gedacht, dat hoofden van andere dorpen zouden
kunnen meepraten over inwendige bestuursaangelegenheden van

een bepaald dorp.

De margaraden hebben alle bestuursbevoegdheid na aftrek
van het dagelijksch bestuur van het margahoofd. De bestuurs-
bevoegdheid komt b.v. tot uiting in margaraadsbesluiten be-
treffende de benoeming van een secretaris van den margaraad,
benoeming van margapersoneel, aanwijzing van de standplaats
van het margahoofd, aanwijzing van een plaatsvervangend voor-
zitter, vaststelüng van begrooting en begrootingsrekemng, enz.
Ook kunnen twee of meer margaraden besluiten nemen m zake
de gezamenlijke behartiging van gemeenschappelijke belangen
of werken (art. 2 H.V.0.). Verder heeft de margaraad de beschik-
kingsbevoegdheid over de eigendommen van de marga en besüst
over het aangaan van geldleeningen en het voeren van processen
(art. 9 I.G.0. Palembang; art. 11 I.G.0. Lampongsche Distric-
ten). De I.G.0. voor de Lampongsche Districten voorziet in
art. 11 üd 2 in de mogelijkheid van delegatie van bestuur op het

-ocr page 118-

margahoofd voor zoover betreft het voeren van processen tegen
achterstallige schuldenaren van gemeentelijke credietinstellingen.

In Benkoelen is de bestuursbevoegdheid niet opgedragen aan
den margaraad, maar bezit hij deze slechts, wanneer de bevoegd-
heid hem volgens het adatrecht toekomt (art. 6 lid 2 Marga-
ordonnantie). Dit is een groote verbetering in vergelijking met
de I.G.O.'s, daar niet meer wordt vastgehouden aan het beginsel
van de Nederlandsche Grondwet, dat alle bestuursbevoegdheid
bij den gemeenteraad berust. In de praktijk zal het echter niet
veel verschil maken en zal het margahoofd vermoedelijk slechts
de benoeming van het lager personeel tot zich hebben getrokken.

c. De rechtspraak van den margaraad.

De taak van den margaraad op het gebied van de rechtspraak
is beperkt tot de beslissing van bezwaren, door belastingplichti-
gen voorgebracht betreffende den aanslag in de margabelastingen
(art. 7 Belastingordonnantie Inlandsche Gemeente Buitenge-
westen, Stbl. 1929, no 100).

§ 4. DE TAAK VAN DE HOOGERE INLANDSCHE GEMEENTE

De taak van de Hoogere Inlandsche Gemeente dient bij elke
vorming van een Hoogere Inlandsche Gemeente te worden vast-
gesteld. Bij vrijwillige vorming geschiedt dit door de raden of
besturen der samenstellende marga's (art. 7 lid 1 H.V.0.); bij
gedwongen vorming door den Gouverneur-Generaal (art. 18).
Daar toetsing aan de praktijk ontbreekt, omdat deze Hoogere
Inlandsche Gemeenten in Zuid-Sumatra niet zijn gevormd, valt
van deze taak overigens niets te zeggen.

§ 5. DE TAAK VAN DE FEDERATIEVE ORGANEN

De uitgebreidheid van de taak der federatieve organen hangt
af van de mate van geneigdheid der margaraden of margabe-
sturen om bevoegdheid af te staan. Deze bevoegdheden mogen
echter slechts betrekking hebben op „gemeenschappelijke be-
langen of werkenquot; (art. 2 H.V.0.). Bevoegdheden, welke slechts
één marga betreffen (vaststellen begrooting of begrootingreke-
ning, bouw en beheer irrigatiewerk dat in één marga is gelegen,
aanstelling margapersoneel, enz.) mogen door de margaraden of
margabesturen door de beperking van artikel 2 H.V.0. niet
worden overgedragen.

Deze opvatting lijkt volkomen in overeenstemming met het
begrip federatie.

Artikel 5 lid 2 en 3 H.V.0. maakt het echter mogelijk, dat de
federatieve organen bevoegdheden krijgen welke gerekend moeten

-ocr page 119-

worden te behooren tot de bevoegdheden, die niet voor over-
dracht vatbaar moeten worden geacht, omdat dit in strijd is met
het begrip federatie. Zoo noodig in afwijking van de I.G.O.'s kan
nl. bij Regeeringsverordening, door het Hoofd van Gewestelijk
Bestuur of door het bestuur van een bij ordonnantie aangewezen
zelfstandige gemeenschap de bevoegdheid en de taak van het
federatieve orgaan worden vastgesteld. Het budgetrecht van de
marga, benoeming van margapersoneel, e.d., kunnen dus door
de margaraden aan een federatief orgaan worden opgedragen.
Terecht wordt dan ook in de M.v.T. gezegd:

,.Hieruit volgt reeds dadelijk, dat tusschen een federatief verband
en een rechtsgemeenschap van hoogere orde geen scherpe grens is
te trekken en dat een federatie geleidelijk kan uitgroeien tot een
eenheid van hoogere ordequot;

Met deze rechtsgemeenschap of eenheid van hoogere orde is
de Hoogere Inlandsche Gemeente bedoeld.

Zoowel uit artikel 5 Hd 2 en 3 H.V.O. als uit de aangehaalde
passage van de M.v.T. blijkt dat, hetgeen wordt genoemd „samen-
werking van Inlandsche gemeentenquot; in de praktijk kan neer-
komen op vrijwel algeheele uitholling van de marga. Dit is niet
alleen in strijd met het begrip federatie, maar bovendien ver-
werpelijk, omdat de federatieve organen verder van de bevolking
afstaan dan de margaorganen. Dezelfde bezwaren doen zich dan
gelden als voor de Hoogere Inlandsche Gemeente (zie blz. 40).

Evenals wat betreft de Hoogere Inlandsche Gemeente, is de
H.V.O. in Zuid-Sumatra een doode letter gebleven wat betreft
de samenwerking van marga's. Een uitvoerige bespreking van de
taak van federatieve organen is daarom niet wel mogelijk, daar
toetsing aan de praktijk ontbreekt. Dit is ook niet mogelijk ten
aanzien van de taak der federatieve organen in Djambi (zie
blz. 72); het is mij niet mogen gelukken daarover gegevens te
verkrijgen.

M Bijlagen Volksraad, 1931/32 Onderwerp 58, M.v.T.

-ocr page 120-

H O O F D S T UK VII
DE FINANCIËN VAN DE INLANDSCHE GEMEENTEN

Vóór de vaststelling van de I.G.O.'s was ons Bestuur in Ben-
koelen en Palembang reeds overgegaan tot de instelling van
margakassen. Dit was een zeer belangrijke stap in het ontwikke-
lingsproces van de marga. Het adatrecht kent geen gemeenschaps-
kassen; de invoering er van was absoluut noodzakelijk om de
ontwikkeling van het gemeentewezen gelijken tred te doen hou-
den met de ontwikkeling op economisch gebied. In de eerste
plaats kwamen voor storting in deze kas in aanmerking de be-
dragen, die uit hoofde van het beschikkingsrecht werden ont-
vangen, welke bedragen adatrechtelijk aan de gemeentegenooten
en de hoofden toekwamen.

In Palembang was gebleken, dat de hoofden deze inkomsten
geheel tot zich hadden getrokken. In 1902 wordt bij Residents-
besluit bepaald, dat deze ontvangsten in een margakas dienden
te worden gestort ten einde ,,knoeierijen van hoofden t.a.v.
adatinkomsten te voorkomen en om het aandeel der bevolking
in die inkomsten ongerept te latenquot; i). In Benkoelen is in 1909
voor de eerste maal sprake van een Residentsbesluit betreffende
deze margakassen. Naast recognities wegens het beschikkings-
recht, bestonden de inkomsten ook uit de aandeelen van de boeten,
waarvan de hoofden afstand hadden gedaan De margakassen
in Djambi dateeren van 1906

Het was de bedoeling om uit deze kassen uitgaven te doen ,,in
het algemeen belang van de margagenootenquot; Zij werden be-
heerd door de onderafdeelingschefs en de gelden werden op het
bestuurskantoor bewaard. Dikwijls waren zij ook tot onderafdee-
lingskassen vereenigd

In de I.G.O.'s wordt aan den gemeente(marga)raad het beheer

1)nbsp;Adatrechtbundel 11, blz. 106.

2)nbsp;Adatrechtbundel 5, blz. 102.

3)nbsp;Adatrechtbundel 5, blz. 215.

Van Royen, De Palembangsche marga, blz. 59.

-ocr page 121-

der geldmiddelen van de gemeente opgedragen, voorzoover deze
bevoegdheid niet bij algemeene verordening aan anderen is op-
gedragen. Dit is in Palembang en in de Lampongsche Districten
het geval, omdat het beheeren der inkomsten tot de bevoegdheid
van het
gemeente(marga)hoofd behoort (art. 11 en 12 I.G.O.
Palembang, art. 13 en 14 I.G.O. Lampongsche Districten). In
Benkoelen kan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur het beheer
der margagelden zoowel opdragen aan den margaraad als aan
het margahoofd (art. 15 Margaordonnantie).

In Palembang, Lampongsche Districten en Benkoelen hebben
de margaraden het budgetrecht (art. 15 I.G.O. Palembang, art.
17 I.G.O. Lampongsche Districten, art. 16 Margaordonnantie).
De begrootingen van de marga's, die een geringe bevolking heb-
ben, toonen jaar in jaar uit hetzelfde beeld. Naast geringe ont-
vangsten uit hoofde van het beschikkingsrecht, bestaan de ont-
vangsten vrijwel geheel uit afkoopgelden van de veldhulpdiensten,
die geheel aan de hoofden worden uitgekeerd. Ons Bestuur geeft
er de voorkeur aan, dat deze afkoopgelden in de begrooting voor-
komen en door de kas loopen, om controle te kunnen uitoefenen.
Bovendien worden soms ook nog afkoopgelden van andere marga-
diensten op de begrooting gebracht. Het dient betwijfeld te worden
of jaarlijksche vaststelling van de begrootingen van deze marga's
wel noodig is; een 5-jaarlijksche vaststelling lijkt wel voldoende.

De begrootingen van de volkrijker marga's geven echter een
opwekkender beeld. Inkomsten uit pasars en overvaarten en
grootere ontvangsten uit hoofde van het beschikkingsrecht maken
het mogelijk, voor allerlei doeleinden gelden beschikbaar te
stellen. Dikwijls beheeren deze marga's pasars, volksscholen,
poliklinieken, e.d., die dus ook op de begrooting voorkomen. Voor
deze marga's blijft jaarlijksche vaststelling gewenscht.

Waar margabelasting wordt geheven dient deze natuurlijk op
de begrooting voor te komen.

In 1927 bedroeg het gemiddeld margabudget in Palembang

f 10.500,_; in de onderafdeeling Moesi Ilir zelfs f28.500,— i).

In de overige gewesten zijn deze bedragen lager.

Beide I.G.O.'s houden uitvoerige bepalingen in betreffende de
inrichting van de begrooting. De Margaordonnantie is in art. 16
iets minder uitvoerig, maar ook hier wordt te weinig aan geweste-
lijke regeling overgelaten.

De goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur wordt
onthouden of verleend aan de begrooting in haar geheel, zooals
zij door den margaraad is vastgesteld.

M Med. Afd. Bg., Serie B, no 4, blz. 10.

-ocr page 122-

De Margaordonnantie voor Benkoelen laat het aan het Hoofd
van Gewestelijk Bestuur over, om desgewenscht het indienen
van een begrootingsrekening voor te schrijven (art. 18); in de
I.G.O.'s is indiening niet alleen verplicht gesteld (art. 20 I.G.O.
Palembang; art. 22 I.G.0. Lampongsche Districten), maar daalt
de regeling te veel in finesse's af. Indiening van begrootingsreke-
ningen is overbodig, aangezien maandelijks afschriften van de
margakasboeken aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur worden
aangeboden. Volstaan zou kunnen worden met vaststelling van
het slot der rekening door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur.

Het toezicht op het beheer der margagelden is terecht zeer
streng. Gewestelijke regelingen geven tot in kleinigheden aan,
hoe dit beheer moet geschieden. Slechts een vastgesteld bedrag
in contanten mag in kas zijn; het meerdere moet bij een Bank
worden gestort. Herhaaldelijk hebben kasinspecties plaats door
leden van beide Bestuurscorpsen (art. 13 lid 2 Palembang; art. 15
lid 2 Lampongsche Districten; art. 15 lid 2 Margaordonnantie).
De maandelijks ingediende afschriften van het kasboek worden
op een afdeeling van het Gewestelijk kantoor gecontroleerd, welke
afdeeling door de marga's wordt bekostigd. Krachtens de I.G.O.'s
(art. 13 lid 3 Palembang; art. 15 lid 3 Lampongsche Districten) kan
de Resident bepalen, dat uitgaven boven een vastgesteld bedrag
zonder toestemming van den onderafdeelingschef verboden zijn.

De vaststelling van de begrooting en de begrootingsrekening
van de Hoogere Inlandsche Gemeente zou alleen door den raad
van die gemeente kunnen geschieden.

Kunnen de margaraden of margabesturen aan een federatief
orgaan het beheer der margageldmiddelen en het samenstellen
van de begrooting en van de begrootingsrekening der marga op-
dragen? M.i. niet, omdat dit geen gemeenschappelijke belangen
zijn, maar belangen van elke marga afzonderlijk. Wel kunnen
in de margabegrootingen bedragen ter beschikking worden ge-
steld van federatieve organen ter behartiging van gemeenschap-
pelijke belangen.

Slechts in Djambi is sprake van dorpskassen i). Het lijkt ge-
wenscht om dorpskassen in Zuid-Sumatra in te stellen, waar
daaraan behoefte bestaat, b.v. voor groote dorpen, voor kolo-
nistendorpen en voor zgn. pasars. Vooral lijkt dit gewenscht,
waar dorpsdiensten worden afgekocht. De margaraad zou ter-
zake een regeling kunnen treffen c.q. het Hoofd van Gewestelijk
Bestuur voor kolonistendorpen buiten margaverband als in
Gedong Tataan.

Adatrechtbundel 5, blz. 215.

-ocr page 123-

hoofdstuk viii

HET TOEZICHT OP DE INLANDSCHE GEMEENTEN

A.nbsp;Beslissingen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal
onderworpen.

1.nbsp;Vrijwillige samenvoeging van marga's (art. 7 H.V.O.).

2.nbsp;Vrijwillige splitsing van marga's (art. 7 H.V.O.).

3.nbsp;Vrijwillige vorming van Hoogere Inlandsche Gemeenten
(art. 7 H.V.O.).

4.nbsp;Instelling en bevoegdheid van federatieve organen, (art. 4
H.V.O.).

5.nbsp;Regeling van den raad of het bestuur der Hoogere Inland-
sche Gemeente betreffende bestuur en regeling van de huis-
houding der marga's, benevens wijziging of intrekkmg dier

regeling (artikel 7 H.V.O.).

Het is wel merkwaardig dat voor de minder ingrijpende vrij-
willige samenvoeging of splitsing van marga's de goedkeuring
noodig is van den Gouverneur-Generaal, welke goedkeuring na
de invoering van de Bestuurshervorming kan worden vervangen
door die van een eventueel in te stellen groepsgemeenschapsraad.
De veel ingrijpender gedwongen samenvoeging van marga's of
de gedwongen vorming van Hoogere Inlandsche Gemeenten zal
na de invoering van de Bestuurshervorming echter kunnen ge-
schieden óf door den Gouverneur van Sumatra öf door den
groepsgemeenschapsraad, zonder goedkeuring van een hoogere

autoriteit.

B.nbsp;Beslissingen aan de goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk
Bestuur. onderworpen.

1.nbsp;De begrooting.

2.nbsp;De begrootingsrekening.

3.nbsp;De belastingverordeningen.

4.nbsp;De strafverordeningen.

5.nbsp;Nadere regeling van de samenstelling en de bevoegdheid van
federatieve organen, nadat op de instelling de krachtens artikel 4

-ocr page 124-

H.V.0. vereischte goedkeuring van den Gouverneur-Generaal is
verleend geworden (artikel 5 H.V.0.).

C.nbsp;Beslissingen aan de goedkeuring van het Hoofd van Plaatselijk
Bestuur onderworpen.

1.nbsp;Het aangaan van geldleeningen (art. 9 I.G.0. Palembang;
artikel 10 I.G.0. Lampongsche Districten).

2.nbsp;Het aangaan van overeenkomsten, ten doel hebbende het
verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor
schuld verbinden van gronden, gebouwen of andere onroerende
zaken (artikel 9 I.G.0. Palembang).

3.nbsp;Het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in ge-
bruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, gebou-
wen of andere onroerende zaken (artikel 9 I.G.0. Palembang).
Artikel 10 I.G.0. Lampongsche Districten houdt bepalingen in,
gelijkluidend aan 2 en 3, maar het woord ,,vischwaterenquot; is tus-
schen de woorden ,,grondenquot; en ,,gebouwenquot; ingevoegd.

4.nbsp;Het voeren van rechtsgedingen met uitzondering van die, in
welke de waarde der vordering een door het Hoofd van Gewestelijk
Bestuur bepaald bedrag of minder bedraagt, hetzij in eersten aan-
leg, hetzij in hooger beroep of cassatie, en het berusten, met gelijke
uitzondering, in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of
tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechts-
middel openstaat (artikel 9 I.G.0. Palembang; artikel 10 I.G.0.
Lampongsche Districten; artikel 11 Margaordonnantie Benkoelen).

5.nbsp;De aanwijzing van den plaatsvervanger van het gemeente-
hoofd. (art. 3 lid 4 I.G.0. Palembang; art. 5 hd 4 I.G.0. Lam-
pongsche Districten).

Beslissingen onder 1, 2 en 3 genoemd zijn in Benkoelen niet
onderworpen aan de goedkeuring van het Hoofd van Plaatselijk
Bestuur. Heeft hij bezwaar, dan zal hij ze bij het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur ter vernietiging voordragen conform artikel
10 Margaordonnantie.

D.nbsp;Beslissingen aan registratie door het Hoofd van Plaatselijk
Bestuur onderworpen.

Artikel 9 Margaordonnantie bepaalt, dat de beslissingen van
den margaraad registratie van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur
behoeven om in rechten te worden erkend. Hij weigert deze re-
gistratie indien hij de overtuiging heeft bekomen, dat de beslis-
sing niet naar adatrecht of naar wettelijk voorschrift geldig tot
stand is gekomen. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan zoo-
wel een geweigerde registratie alsnog gelasten, als de registratie
vernietigen. De geregistreerde inhoud en dagteekening gelden in
rechten behoudens tegenbewijs.

-ocr page 125-

Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur mag dus slechts de wijze
van totstandkoming der beslissing beoordeelen, niet den inhoud.
Hij zal registratie weigeren als de vergadering niet in het open-
baar is gehouden of wanneer uit de beslissing niet blijkt, dat de
gemeentegenooten gehoord zijn (bij straf- en belastingverordenin-
gen). Een margaraadsbeslissing, die in strijd is met de wet, met
het adatrecht of met het algemeen belang, mag hij niet weigeren
te registreeren ; hij zal deze beshssingen aan het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur voor vernietiging voordragen.

Ofschoon artikel 9 slechts beoogt de rechtszekerheid te verhoo-
gen, zal dit registratievoorschrift in de praktijk wel hetzelfde
zijn als een goedkeuring van alle beslissingen door ons Bestuur.

De regeling van het hooger toezicht is te ingewikkeld. Er zijn
beschikkingen die door den Gouverneur-Generaal moeten worden
goedgekeurd, anderen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur
en weer anderen door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur. Ten
slotte bestaat er registratie door laatstgenoemden ambtenaar.
Het zou geheel overeenstemmen met het stadium van ontwikke-
ling, waarin het Inlandsch Gemeentewezen in Zuid-Sumatra ver-
keert, wanneer werd bepaald dat alle margaraadsbeschikkingen
registratie door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur behoeven
om in rechten te worden erkend, met uitzondering van de be-
schikkingen die thans aan de goedkeuring van den Gouverneur-
Generaal of van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur zijn onder-
worpen; beide laatstgenoemde groepen van beschikkingen zou-
den aan de goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk Be-
stuur onderworpen kunnen worden. Deze registratie verdient
de voorkeur boven registratie door het Hoofd van Plaatselijk
Bestuur, omdat op de kantoren van de Hoofden van Gewestelijk
Bestuur speciale ambtenaren belast zijn met de controle op het
Inlandsch gemeentewezen.

E. Beslissingen, die vernietigd hunnen worden en die van rechts-
wege nietig zijn.

De door den margaraad vastgestelde regehngen mogen in
Palembang en in de Lampongsche Districten geen bepalingen in-
houden omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij een algemee-
ne of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur
van pohtie, toepasselijk op het gebied der gemeente, tenzij daar-
toe bij algemeene verordening vrijheid is gegeven (art. 5 lid S
I.G.O. Palembang; art. 6 lid 2 I.G.O. Lampongsche Districten).

Door in die artikelen te spreken van „puntenquot; en niet van
„onderwerpenquot; is te kennen gegeven, dat de lagere wetgever, i.e.
de margaraad, bevoegd is hoogere regelingen aan te vullen, een

-ocr page 126-

voorschrift, dat zijn oorsprong vindt in art. 3 van de Keurenwet
1895 en met variaties in de Indische wetgeving is opgenomen in
historische volgorde: art. 12 Decentralisatiebesluit; art. 51 Loca-
le-Raden-Ordonnantie; art. 64 Provincie-ordonnantie; art. 56
Regentschapsordonnantie en art. 75 Stadsgemeenteordonnantie.

Dat met deze navolging van de Nederlandsche wetgeving ook
in dit geval aan Indië een dienst is bewezen, mag betwijfeld
worden, waar de vraag wat ,,onderwerpquot; en wat ,,puntquot; is al
jaren lang een vrijwel onoplosbaar probleem is gebleken. De theo-
rie van Oppenheim, dat het motief der regeling beslissend zoude
zijn, is voor de praktijk onmogelijk gebleken, zooals Bool terecht
heeft aangetoond; en andere criteria zijn willekeurig. Volstaan
moge worden met Bool te citeeren, die naar aanleiding van de
jurisprudentie van de Kroon terzake opmerkt: ,,dat het geven
van een antwoord op dergelijke vragen volkomen willekeurig is,
waar iedere maatstaf ontbreektquot; i). Had men zich bepaald tot
te zeggen, dat een lagere gemeenschap het recht heeft een rege-
ling van een hoogere aan te vullen of beter nog had men daarover
gezwegen en het stilzwijgend aanvaard, dan zou dit vooral voor
Indië, waar men staatsrechtelijk nog minder georiënteerd is, een
groot voordeel geweest zijn. Immers, dan had de Gouverneur-
Generaal of in ons geval het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, die
het
vernietigingsrecht heeft te hanteeren, zich af te vragen of
het in een bepaald geval doelmatig zou zijn, dat een lagere wet-
gever aanvullende regels maakt en daarnaast of een gemaakte
regeling doelmatig is. Daardoor zou het bepalen van de bevoegd-
heidsgrens van het lager huishouden, die immers naar gronden
van doelmatigheid bepaald wordt, beter tot zijn recht zijn geko-
men.

De toevoeging van de woorden ,,tenzij daartoe bij algemeene
verordening vrijheid is gegevenquot; passen in het aangenomen stel-
sel, dat aanvulling geoorloofd is, evenmin als zij dat doen in de
Provincie- Regentschaps- en Stadsgemeenteordonnantie. Zij zijn
kennelijk overgenomen van art. 12 lid 2 van het Decentralisatie-
besluit, waar zij zin hadden, daar de centrale wetgever een aantal
regelingen als van locaal belang aanmerkend ter bestendiging,
wijziging of intrekking aan den localen wetgever overlaat. De
toevoeging is in art. 6 der Margaordonnantie gelukkig weggelaten.

De Margaordonnantie wijkt bovendien af, doordat gesproken
wordt van beslissingen (dus regelingen en besluiten) terwijl als
hoogere verordeningen worden aangegeven de algemeene veror-
dening, een keur van politie of een verordening van het Hoofd

1) Mr. J. Bool, De Gemeentewet 1930, blz. 76.
112

-ocr page 127-

Van Gewestelijk Bestuur, krachtens het derde lid van art. 128
I-S. genomen. Zoowel de I.G.0. voor Palembang als die voor de
Lampongsche Districten spreken van ,,regelingenquot; in plaats van
j,beslissingenquot;, welke juister term wel weer voorkomt bij de toe-
kenning van het vernietigingsrecht door het Hoofd van Gewes-
telijk Bestuur (vgl. art. 5 lid 3 met art. 8 I.G.0, Palembang en
art. 6 lid 2 met art. 9 I.G.0. Lampongsche Districten).

Even weiiug als de regeling van de posterieure lagere verorde-
ning bevredigt die van de anterieure. De uit art. 12 van het De-
eentraHsatiebesluit overgenomen bepahng zoowel voor Palem-
bang, Benkoelen als voor de Lampongsche Districten, dat de
anterieure regeling ophoudt van kracht te zijn, voorzoover de
daarin voorkomende punten nader worden geregeld door een
hoogere regeling en derhalve de overige punten in stand blijven,
is te ingewikkeld, om niet te zeggen in de praktijk onuitvoerbaar.
De voor provincie, regentschap, stadsgemeente en waterschap
getroffen regeling, dat de anterieure regeling van rechtswege nie-
tig is, wanneer het onderwerp door een hoogere verordening
Wordt geregeld, verdient de voorkeur, omdat daardoor de geheele
lagere regeling verdwijnt.

Verordeningen van federatieve organen zijn in deze ordonnan-
ties niet genoemd, zoodat margaverordeningen nimmer van
Rechtswege nietig zijn, voorzoover de daarin voorkomende pun-
ten bij federatieve verordening worden geregeld. De praktijk zal
zich wel hebben te redden door het vernietigingsrecht toe te

passen.

Roskott acht de vermelding van de locale verordening in de
bovengenoemde artikelen van de I.G.O.'s voor Palembang en de
Lampongsche Districten in strijd met art. 128 lid 3 I.S. Deze
opvatting acht ik in strijd met de woorden van dit artikel,
^aar deze verordeningen afkomstig zijn van ,,bij ordonnantie
aangewezen zelfstandige gemeenschappenquot; ook al zou historisch
geïnterpreteerd, waar de toevoeging eerst in 1925 heeft plaats
gehad, met deze gemeenschappen alleen de rechtsgemeenschap-
Pen van 1925 — provincie, regentschap en stadsgemeente — be-
doeld kunnen zijn Dat de vermelding van de locale verorde-
ningen in de Margaordonnantie is achterwege gebleven, is slechts
toe te schrijven aan het feit, dat in Benkoelen geen zgn. locale
J'essorten voorkomen.

Vóór de vaststelling van straf- en belastingverordeningen
ttioet overleg worden gepleegd met de gemeentegenooten, die

Roskott, blz. 47.

Van Vollbnhoven, Staatsrecht overzee, blz. 46.

-ocr page 128-

daarvoor naar plaatselijke opvatting in aanmerking komen (art.
3 Belasting- en Strafverordeningsordonnantie Inlandsche Ge-
meenten Buitengewesten). Heeft dit overleg niet plaats gehad,
dan zal goedkeuring door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur
niet kunnen plaats hebben. In Palembang en in de Lampongsche
Districten is dit overleg eveneens voorgeschreven voor alle overi-
ge beslissingen (art. 6 hd 1 I.G.0. Palembang, art. 7 hd 2 I.G.0.
Lampongsche Districten). De rechter zal het formeele toetsings-
recht niet kunnen toepassen, daar geen formule voor de afkon-
diging van de margaverordeningen bestaat, zoodat het al of
niet
hooren der gemeentegenooten niet kan blijken. Het materieele
toetsingsrecht bezit hij zoowel voor anterieure als posterieure
margaverordeningen, echter slechts wat betreft de doelmatigheid
der verordeningen.

Artikel 8 I.G.0. Palembang en artikel 9 lid 11.G.0. Lampong-
sche Districten luiden:

,,Beslissingen van den raad welke met de Wet of het algemeen
belang strijdig zijn, kunnen bij een met redenen omkleed besluit
door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur te allen tijde worden ver-
nietigd.quot;

De Margaordonnantie voor Benkoelen maakt in artikel 10
bovendien vernietiging wegens strijd met het adatrecht moge-
lijk. Deze toevoeging is overbodig. Wanneer het
gewenscht
is, een margaraadsbeslissing wegens strijd met het adatrecht te
vernietigen, dan kan dit eveneens geschieden wegens strijd met
het algemeen belang. Anderzijds kan een margaraadsbeshssing
adatrechtelijk volkomen juist zijn en toch wegens strijd met het
algemeen belang vernietigd dienen te worden.

„In strijd met de Wetquot; is in strijd met elke hoogere regeling
ook met de regeling van een federatief orgaan. Wet in engeren
zin kan niet bedoeld zijn; een dergelijke bepaling zou onwettig
zijn. Roskott wil ook het begrip ,,Wetquot; ruim opvatten en
zoekt
de omschrijving in artikel 128 hd 3 I.S. Roskott blijft echter niet
consequent waar hij wel de A.M.v.B. wil uitsluiten, omdat deze in
dit artikel niet is genoemd, maar niet de „Wetquot; in engeren zin

Voor vernietiging door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur
wegens strijd met de wet komen b.v. in aanmerking alle beshs-
singen die door den rechter niet verbindend zijn verklaard, tenzij
de betrokken marga de beshssing intrekt of wijzigt. Dit is in het
belang van de rechtszekerheid. Daarnaast kunnen margaveror-
deningen worden vernietigd, wanneer het onderwerp wordt ge-

1) Westba, blz. 176.

Roskott, blz. 18.

-ocr page 129-

regeld door een federatief orgaan, daar — zooals hierboven ver-
meld — de anterieure margaverordening niet van rechtswege
nietig is. Wanneer margaraden de bevoegdheid om belastingen
te heffen of straf te stellen op de overtreding van margaverorde-
ningen aan een federatieven raad hebben overgedragen, dan zijn
op dit gebied margaverordeningen niet meer mogelijk. De mar-
garaden zijn dan nog slechts bevoegd regelingen zonder straf-
sanctie vast te stellen.

Het doet vreemd aan dat besluiten van het margahoofd niet
door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur vernietigd kunnen wor-
den.

Ook margaraadsbeslissingen, het medebewind betreffende,
kunnen
m.i. worden vernietigd.

Publicatie van de vernietigingsbesluiten van de Hoofden van
Gewestelijk Bestuur is in Palembang en in de Lampongsche Dis-
tricten niet in de I.G.O.'s voorgeschreven. Het aantal is echter
gering, doordat in de praktijk vele margaraadsbeshssingen, die
voor vernietiging in aanmerking zouden komen, naar de marga-
raden worden terug gezonden ter intrekking of ter verbetering.
Dit is uiteraard onwettig omdat het in strijd is met de ordon-
nantie.

De vernietigingsbesluiten van het Hoofd van Gewestelijk Be-
stuur van Benkoelen moeten in de Javasche Courant worden
gepubliceerd (art. 20 Margaordonnantie). Dit voorschrift ware te
veranderen in een voorschrift waarbij pubücatie in het Geweste-
lijk Pubhcatieblad wordt voorgeschreven.

Artikel 5 hd 4 H.V.0. bepaalt omtrent het vernietigingsrecht
van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur ten aanzien van beslis-
singen van federatieve organen hetzelfde als artikel 10 lid 1 van
de Margaordonnantie voor Benkoelen ten aanzien van de marga-
raadsbeslissingen.

-ocr page 130-

H O O F D S T UK IX
SAMENVATTING

Bij de vaststelling van de I.G.O.'s zat de bedoeling voor om

„de rechtspersoonlijkheid van de gemeente boven allen twijfel te
stellen en dus ook de eerbiediging daarvan door de ambtenaren te
eischenquot; (zie blz. 25).

Deze doelsteUing werd ten aanzien van de marga eerst voldoen-
de bereikt na de vaststelling van de H.V.0. Ten aanzien van het
dorp werd deze doelstelling niet bereikt, daar het dorp niet als
Inlandsche gemeente onder de marga werd beschouwd.

In de tweede plaats wilde de Regeering dat

,.gestreefd zou worden in de richting van een collegiaal gemeente-
bestuur, waarin het gemeentehoofd de rol van leider inneemt en
waarin zijn medeleden gelijke zeggenschap hebben, zoodat zij als
medebestuurders en niet als helpers van het dorpshoofd zijn te be-
schouwen. Wanneer een collegiale bestuursvorm al niet dadelijk
kan worden ingevoerd, dient de mogelijkheid te worden geopend,
dat op den duur het bestuur door een college gevoerd wordt.quot;

Bijblad 9118 i), waaraan deze aanhaling is ontleend, handelt
uitsluitend over dorpen. O.a. wordt de vraag besproken, welke
bestuursvorm dient te worden gekozen voor het dorp in de Bui-
tengewesten. Het eenhoofdig dorpsbestuur van Java wordt niet
navolgenswaardig geacht; voor de Buitengewesten wordt de
voorkeur gegeven aan een collegialen bestuursvorm. Doordat de
I.G.O.'s op de marga's van toepassing werden verklaard, komt
van het voornemen, om een collegiaal dorpsbestuur in te stellen,
niets terecht. Het dorpsbestuur in Zuid-Sumatra is eenhoofdig
in tegenstelling met het vroegere collegiale dorpsbestuur.

In de oorspronkelijke stamgemeenschap was de regeering in
handen van een college van oudsten. In de eerste plaats waren
dit de dorpshoofden, maar naast hen eveneens de oudsten der
genealogische groepen in de dorpen.

De margavorming had niet tot gevolg, dat de marga's autocra-

1) Zie blz. 25, noot I.
116

-ocr page 131-

tisch geregeerde rechtsgemeenschappen werden. Naar buiten
werd de indruk van autocratisch geregeerde marga's gemaakt,
omdat het margahoofd verantwoordelijk was voor de handhaving
van rust en orde en ons Bestuur zich slechts tot hem wendde voor
belastinginning en vordering van heerendiensten. Maar binnen
zijn marga werkte het margahoofd niet met autocratische beve-
len. Hij beschouwde de dorpshoofden niet als aan hem onderge-
schikte ambtenaren, maar meer als medewerkers, als hoofden
van autonome onderdeelen van zijn marga, zonder wier mede-
werking hij zijn taak niet kon verrichten. De verhouding tus-
schen margahoofd en dorpshoofd verschilt geheel en al van de
verhouding tusschen het dorpshoofd en zijn helpers op Java.

Met de margavorming beoogde ons Bestuur oorspronkelijk
meer vorming van ressorten, dan instelling van rechtsgemeen-
schappen. De gedachte, dat de marga tevens rechtsgemeenschap
is, dateert eerst van deze eeuw. Daar de margavorming het be-
staande adatverband dikwijls doorsneed, stonden adatorganisa-
tie en marga naast elkaar. De marga zal in de toekomst overal
de eenige adatorganisatie boven het dorp worden, zooals in Be-
neden-Palembang het geval is, waar de marga reeds eeriige eeu-
wen bestaat. In groote gedeelten van Zuid-Sumatra is dit echter
nog niet het geval. Waar de marga rechtspraak uitoefent, zal dit
proces vlugger verloopen dan in streken, waar dit niet het geval
is. De gouvernementsrechtspraak kan daar niet voldoende in
de rechtsbehoeften voorzien en zoo blijven daar buiten het mar-
gaverband adatrechtelijke organen bestaan met adatrechtspraak
belast.

Met de I.G.O.'s op de marga en niet op het dorp van toepassing
te verklaren, bleef men in de lijn van de historische ontwikkeling.
De I.G.O.'s wilden echter vermeerdering van den volksinvloed in
het bestuur van de Inlandsche gemeente. Ons Bestuur wilde daar-
aan voldoen. Het ruimt (in Benkoelen en Palembang) in het reeds
bestaande college van margahoofd en dorpshoofden plaats in
voor door de margaingezetenen verkozen leden. Dat kon men
slechts doen, als men de marga zag als de som van individuen,
in plaats als een corporatieve rechtsgemeenschap, een Inlandsche
gemeente boven lagere Inlandsche gemeenten. Door zoowel ver-
kozen leden als dorpshoofden in den raad op te nemen, hinkte
men op twee gedachten. De margaraad dient uitsluitend uit
dorpshoofden te zijn samengesteld.

Met deze margaraadsverkiezingen herhaalt ons Bestuur de fout,
die het in de vorige eeuw bij de regeling der margahoofdverkie-
zingen in Palembang en Benkoelen had begaan. Eerst eenige
jaren geleden verving ons Bestuur — in Benkoelen meer conse-

-ocr page 132-

quent dan in Palembang — de verkiezing met algemeen actief
en passief kiesrecht door een corporatieve margahoofdverkiezing.
Merkwaardig is, dat deze zeer belangrijke verandering kan plaats
hebben buiten de I.G.O.'s om, die veel minder belangrijke punten
juist te veel in kleinigheden regelen.

In Palembang en Benkoelen worden de dorpshoofden uit en
door de Inheemsche ingezetenen gekozen. Dit is in hoofdzaak
juist, omdat het dorp niet meer organisch uit genealogische groe-
pen is samengesteld. Dit is nog wel gedeeltelijk het geval in de
Lampongsche Districten, waar de dorpshoofden door de soekoe-
hoofden worden verkozen en in Djambi, waar dit door wijkhoof-
den en oudsten geschiedt. Ook daar zal binnen afzienbaren tijd
het groepsverband in het dorp verdwijnen. Het dorp zal in de
toekomst overal uit individuen bestaan, zoodat dan ook het
verschil tusschen gemeentegenoot en ingezetene wordt uitge-
wischt.

Wanneer men de marga ziet als een corporatieve rechtsgemeen-
schap, dan is het onjuist om aan den margaraad, bestaande uit
de hoofden der dorpen, bestuursbevoegdheid op te dragen (zie
blz. 103). Het is niet onjuist om aan een dergelijken raad wetge-
vende bevoegdheid te geven, want nimmer was het margahoofd
een autocratisch regeerder. De groote fout in de I.G.O.'s is, dat
naar het voorbeeld van Grondwet en Gemeentewet de ge-
meenteraad als het voornaamste orgaan werd beschouwd. In de
praktijk bleek, dat regehng door een margaraad niet is te verge-
lijken met regeling door een Nederlandschen gemeenteraad.
Slechts zelden ontstaan regelingen uit eigen initiatief. Omdat ons
Bestuur het noodig vond, dat verschillende onderwerpen door
den margaraad zouden worden geregeld, werden de margaraden
uitgenoodigd daartoe over te gaan. Ons Bestuur deed dit niet
uit ongemotiveerde bemoeizucht. Niets zou ons Bestuur aange-
namer geweest zijn, dan wanneer de margaraden de regeling van
verschillende onderwerpen uit eigen initiatief ter hand hadden
genomen. De moeilijkheid was, dat de margaraden de behoefte
aan deze regelingen niet gevoelden. Ons Bestuur achtte regeling
echter noodzakelijk. In vele gevallen ging de bemoeienis van ons
Bestuur zoo ver, dat een model van de vast te stellen regeling
werd voorgelegd. Ook dit geschiedde slechts uit noodzaak, omdat
de margaraden niet in staat waren een regeling behoorlijk op
papier te brengen. Erger was, dat op deze wijze ook regelingen
werden vastgesteld, waarmee de margaraad eigenlijk niet accoord
ging; het vaststellen werd opgevat als een bevel van ons Bestuur.
Vele ,,margaquot;regelingen kregen daardoor een onoprecht karakter.
Echter dient te worden opgemerkt, dat opdracht tot regeling in

-ocr page 133-

het staatsrecht niet onbekend is. In Nederland wordt in vele
wetten aan de gemeenteraden opdracht gegeven, regelingen te
treffen, b.v. in de Woningwet, de Warenwet, e.a. i). Kranenburg
merkt op dat het niet een blaam is voor den Wetgever, maar voor
de gemeentebesturen en acht bevel tot regeling bij de Wet niet
ongrondwettig. Het bevel tot regeling van de Hoofden van Ge-
westelijk Bestuur is echter onwettig.

De Hoofden van Gewestelijk Bestuur gingen te weinig van het
standpunt uit, dat overwegingen van doelmatigheid beslissen,
welke belangen door de marga moeten worden behartigd. Gaat
men de op blz. 86 genoemde margaverordeningen na, dan ziet
men dat verscheidene van deze verordeningen doelmatiger door
het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kunnen worden vastgesteld,
b
v verordeningen houdende verplichting tot vaccinatie, ver-
phchting van aanplant van schaduwboomen, nummering en
stempeling van vee, e.a. Een onjuiste opvattmg van het begrip
huishouding van artikel 128 lid 3 I.S. — alsof er een materieel
huishoudingsbegrip voor de Inlandsche gemeente bestaat 2) —
had tot gevolg, dat deze onderwerpen op bovengenoemde wemig
aantrekkelijke wijze door de margaraden werden geregeld.

De slotsom is, dat van de regelende bevoegdheid van de mar-
garaden niet veel is terecht gekomen. Verbetering is met spoedig
te verwachten. De margaraad zal eerst het belang van regehng
van verschillende onderwerpen moeten inzien, hetgeen samen-
hangt met de ontwikkehng van de zelfwerkzaamheid als gevolg
van een verhoogd interesse voor het algemeen belang.

Van vele besluiten van de margaraden valt hetzelfde te zeggen
als van de regelingen; ons Bestuur voelt zich dikwijls gedwongen
om op het nemen van bepaalde besluiten aan te dringen. Zeer
sterk komt dit tot uiting bij het vaststellen van de margabegroo-
ting Zou men dit geheel aan den raad overlaten, dan zou in negen
van de tien gevallen het Hoofd van Gewestelijk Bestuur om aller-
lei redenen zijn goedkeuring aan de begrooting moeten onthouden,
aangezien I G O.'s en Margaordonnantie het aanbrengen van
wiizigingen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur verbieden
(art 16 lid 3 I G.0. Palembang; artikel 18 lid 3 I.G.O. Lampong-
sche Districten; art. 16 hd 2 Margaordonnantie). Zoo ontstond
dus het systeem, dat het door het margahoofd samengestelde
ontwerp begrooting werd besproken met het Bestuur en eerst tot
vaststelling door den margaraad werd overgegaan, wanneer er
van Bestuurszijde geen bezwaar tegen het ontwerp bestond.

1)nbsp;Kbanbnbtjbg, Het Nederlandsch Staatsrecht, II, blz. 263.

2)nbsp;Westea, blz. 184.

-ocr page 134-

Wanneer men zich in de praktijk hield aan het preventieve en
repressieve toezicht, zooals dit is geregeld in I.G.O.'s en Marga-
ordonnantie, zouden door de margaraden vrijwel geen regelingen
of besluiten worden vastgesteld. Het gevolg is dan ook, dat waar
de vaststelling op bovengenoemde wijze geschiedt, verscheidene
regehngen en besluiten na eenige jaren vergeten zijn. Haga rap-
porteert zelfs dat „de margaraadsbesluiten in vele marga's, ook
daar waar ze worden ingeschreven in een boek, niet volledig aan-
wezig zijnquot; 1). De registratie van margabeslissingen door het
Hoofd van Plaatselijk Bestuur is vermoedelijk naar aanleiding
van dit rapport in de Margaordonnantie voor Benkoelen gebracht
(zie blz. 110). Gehoopt werd, dat daardoor de gevolgen van ,,voor
de rechtszekerheid schadelijke slordighedenquot; 2) zouden worden
voorkomen.

Zoowel de I.G.O.'s als de Margaordonnantie laten na een ant-
woord te geven op de vraag, aan wie het margahoofd en de dorps-
hoofden verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij hun taak
als gemeentelijk orgaan verrichten. In de praktijk zijn de dorps-
hoofden verantwoordelijk aan het margahoofd, dat hen voor
ontslag bij het Bestuur zal voordragen, als zij deze taak onvol-
doende verrichten. Het margahoofd is verantwoordelijk aan het
Bestuur, dat hem ontslag verleent, wanneer hij zijn taak als be-
stuursorgaan van de marga onvoldoende behartigt. Nergens in
Zuid-Sumatra bestaat verantwoordingsplicht van de dorpshoof-
den of van het margahoofd aan den margaraad. Een gevolg van
deze in de praktijk bestaande verantwoordingsplicht is
natuurlijk
dat ons Bestuur herhaaldelijk ingrijpt in de bevoegdheid van
margahoofd en dorpshoofden; dit geschiedt het minst in. het adat-
rechtelijk gedeelte van hun taak, het meest in het economische
gedeelte van hun taak, welke laatste in die gevallen meer een
taak wordt, die margahoofd en dorpshoofd als gouvernements-
orgaan verrichten.

De invoering van de I.G.O.'s, de vaststelling van de Strafver-
ordenings- en Belastingordonnantie heeft ten gevolge gehad dat
de behartiging van de economische belangen van de bevolking,
welke behartiging vroeger door ons Bestuur geschiedde, voor een
deel aan de marga werd opgedragen. Deze taakopdracht is eigen-
lijk vanzelfsprekend. Was dit niet geschied, dan zou de
marga
in ontwikkeling zijn achtergebleven. Vergeten werd echter, dat
de organen van de marga niet berekend waren voor deze nieuwe
taak en daardoor kwam men er toe om ordonnanties vast te

1)nbsp;Med. Afd. Bg., Serie B, no 4, blz. 18.

2)nbsp;Bijlagen Volksraad 1930/1931, Onderwerp 43, M.v.T., blz. 10.

-ocr page 135-

stellen, die het eindpunt van de ontwikkeling aangaven, terwijl
men eerst aan het beginpunt stond. Daar deze taak opgedragen
werd en de behoefte aan behartiging van deze taak dus niet
voortkwam uit de bevolking, kan zij de beslissingen van den
margaraad niet beschouwen als „eigenquot; beslissingen. Voor de be-
volking is het hetzelfde, dat zij vroeger via haar hoofden bevelen
kreeg van het Bestuur en thans van haar hoofden bevelen krijgt,
die in overleg met het Bestuur door deze hoofden in margaraads-
beshssingen zijn vastgelegd. De margaraad lijkt meer op een gou-
vernementsorgaan ter behartiging van economische volksbelan-
gen, dan op een orgaan van een autonome rechtsgemeenschap.
Dit' kan in de toekomst slechts veranderen, wanneer hoofden
en bevolking meer belang gaan stellen in de behartiging dezer
belangen; zooals hierboven reeds vermeld verdient het echter
aanbeveling, dat de Hoofden van Gewestelijk Bestuur de onder-
werpen regelen, welke zich om redenen van doelmatigheid daartoe
beter leenen dan voor regeling door den margaraad.

Erkenning van het dorp als Inlandsche gemeente mag in de
I.G.O.'s niet ontbreken. Het is niet noodzakelijk — en zelfs on-
gewenscht — dat deze ordonnanties regelen geven betreffende de
autonomie van het dorp. Het is voldoende dat deze ordonnanties
de autonomie van het dorp erkennen, zooals die volgens het
adatrecht bestaat, onder bepaling dat bij margaraadsverorde-
ning deze autonomie kan worden beperkt. De ordonnanties die-
nen zich te beperken tot bestuur en regeling van de marga. De
benaming Margaordonnantie is dan ook te verkiezen boven die
van Inlandsche Gemeente Ordonnantie.

Wanneer men de marga ziet als een corporatieve rechtsgemeen-
schap, als Inlandsche gemeente boven lagere Inlandsche gemeen-
ten, dan is te begrijpen dat van invoering van Hoogere Inlandsche
Gemeenten op den voet van de H.V.O. geen sprake kan zijn.
Gelukkig waagden de marga's (lees: de Hoofden van Gewestelijk
Bestuur) dit experiment niet.

Van de eveneens in de H.V.O. voor de marga's geschapen mo-
gelijkheid, om tot de instelling van federatieve organen over te
gaan, werd evenmin gebruik gemaakt, ofschoon dit in sommige
gevallen toch niet ongewenscht lijkt. Misschien heeft de ingewik-
kelde regeling in de
H.V.O. remmend gewerkt.

Het verdient aanbeveling om één Margaordonnantie voor ge-
heel Zuid-Sumatra vast te stellen. De I.G.O.'s voor Palembang
en voor de Lampongsche Districten benevens de Margaordon-
nantie voor Benkoelen kunnen in dat geval worden ingetrokken.
De H.V.O., de Belasting- en de Strafverordeningsordonnantie

-ocr page 136-

Inlandsche Gemeenten Buitengewesten zullen in dat geval niet
meer toepasselijk zijn op de marga's in Zuid-Sumatra, daar het
voor de hand hgt de onderwerpen, die deze ordonnanties regelea
in deze nieuwe Margaordonnantie op te nemen.

-ocr page 137-

hoofdstuk x

INLANDSCH GEMEENTEWEZEN EN JAVANENTRANS-

MIGRATIE

Bij de vestiging van Javaansche kolonisten bestaan voor geheel
Zuid-Sumatra drie mogelijkheden van vestiging:

1.nbsp;vestiging van enkelingen in door Lampongers, Palembangers,

enz. bewoonde dorpen.

2.nbsp;vestiging in kolonistendorpen buiten margaverband.

3.nbsp;vestiging in kolonistendorpen binnen margaverband.

In de eerste plaats dient de vraag te worden gesteld of het
dorps- of margabestuur de kolonisten kan verbieden, zich bmnen
het dorp of de marga te vestigen. Deze vraag moet ontkennend
worden beantwoord; ieder Inlander mag zich in rechtstreeks
bestuurd gebied vestigen waar hij wil i).

Kolonisten is het echter om grond te doen voor het uitoefenen
van landbouw. Een zeer belangrijke vraag is dus: wie heeft de
beschikking over den woesten grond, daar voornamelijk woeste
grond voor kolonisatie van belang is.

In geheel Zuid-Sumatra bestaat het beschikkingsrecht van de
marga Zgn. niemandsgrond is er niet. Het beschikkingsrecht is
de bevoegdheid om binnen het margagebied te beschikken over
den grond. Vreemden moeten voor het gebruik van den grond
retributie of een huidegift betalen in tegenstelhng met de marga-
genooten 2). Dit beschikkingsrecht is door den ordonnantiewet-
gever niet erkend geworden:

„Alle woeste gronden in de Gouvernementslanden op Sumatra
behooren, voor zoover daarop door leden der Inheemsche bevolkmg
geene aan het ontginningsrecht ontleende rechten worden uitge-
oefend, tot het Staatsdomein.
Over die tot het Staatsdomein be-
hoorende gronden berust, behoudens het ontginningsrecht der be-
volking, de beschikking uitsluitend bij het
Gouvernement.

1) Kleintjes, I, blz. 81.nbsp;. .. j xnbsp;ui n

Van Vollenhovbn, Miskenningen van het adatrecht, blz. 9.

-ocr page 138-

Deze bepaling, artikel 1 van de domeinverklaring voor Su-
matra (Stbl. 1874 no 94 f), laat aan duidelijkheid niets te wen-
schen over. De vraag of deze .negatie van het beschikkingsrecht
wettig is, wordt ontkennend en bevestigend beantwoord. De
standpunten worden volledig toegelicht in het Advies van de
Agrarische Commissie van 1930, het Verslag der Agrarische
Studiecommissie van de vereeniging Indië-Nederland (1932) en
in het debat van de hoogleeraren Logemann en Nolst Trenité in
de vergadering van het Indisch Genootschap van 24 October
1930. Mij aansluitende bij het Advies der Agrarische Commissie
wil het mij voorkomen dat deze bijzondere domeinverklaring
onwettig is, omdat zij in strijd is met artikel 51 I.S.

Ofschoon de speciale domeinverklaring dus niet voor tweeërlei
uitleg vatbaar is, werd het beschikkingsrecht door de Hoofden
van Gewestelijk Bestuur erkend (tot 1928 echter niet in de Lam-
pongsche Districten). Het adatrechtelijk beschikkingsrecht, dat
slechts vrijstelling van recognitie of huldegift voor gemeente-
genooten kende, werd echter onder invloed van ons Bestuur tot
een beschikkingsrecht, dat deze vrijstelling aan alle Inlandsche
ingezetenen toekende. Soms werd dit beschikkingsrecht door het
Hoofd van Gewestelijk Bestuur nader geregeld. Een ander voor-
beeld van erkenning van het beschikkingsrecht zien wij na de
invoering van de I.G.O. in Palembang, wanneer de marga-
raden op verzoek van ons Bestuur bij besluit grond afstaan (d.i.
het beschikkingsrecht prijs geven) aan de zgn. zelfstandige pasars.

Ook de ordonnantiewetgever houdt niet in alle opzichten vast
aan de speciale domein ver klaring. Wel is dit het geval in de erf-
pachtsordonnantie voor de Buitengewesten (Stbl. 1914 no. 367),
waar de speciale domeinverklaring uitdrukkelijk wordt gehand-
haafd. In de practijk ontstond dus de minder bevredigende toe-
stand, dat het beschikkingsrecht wel werd erkend voor het geval
dat een Inlander, niet-margagenoot, grond huurde en niet werd
erkend wanneer een niet-Inlander grond in erfpacht aanvroeg.

In de Boschbeschermingsordonnanties voor Palembang (Stbl.
1916 no 420) en voor de Lampongsche Districten (Stbl. 1918 no
74) wordt echter het beschikkingsrecht eenigermate erkend. Art.
3a — in 1927 ingelascht — bepaalt dat een gedeelte van de
bruto-opbrengst van de door het Land te innen retributies, betaald
voor het kappen van hout enz. in 's Lands bosschen, wordt
uitgekeerd ,,aan de Inlandsche rechtsgemeenschappen binnen
wier gebied het hout is gekaptquot;. Deze bosschen kunnen dus in
verband met de bewoordingen van het hierna aan te halen artikel
2 lid 16 van het Agrarisch Reglement voor Zuid-Sumatra niet
gelegen zijn binnen den beheerskring van de marga. Eenzelfde

-ocr page 139-

gedeeltelijke erkenning van het beschikkingsrecht vinden we
voor Djambi in de ordonnantie van Stbl. 1927 no 283.

De Wetgever stelde zich in het Agrarisch Reglement voor
Zuid-Sumatra (Stbl. 1925 no 353), dat niet op Djambi van toe-
passing is, op het standpunt van de speciale domeinverklaring,
dat alle woeste grond tot het vrije landsdomein behoort. In
artikel 2 lid 16 wordt bepaald, dat de Hoofden van Gewestelijk
Bestuur gronden tot wederopzeggens in beheer kunnen geven aan
daarvoor in aanmerking komende plaatselijke Inlandsche rechts-
gemeenschappen met de bevoegdheid om vergunning te ver-
leenen tot ontginning of ingebruikneming van anderen aard door
Inlanders en om over op de gronden voorkomende beplantingen,
waarop geen rechten door derden worden uitgeoefend, ten bate
van die gemeenschappen te beschikken. In de gewesten Lampong-
sche Districten, Palembang en Benkoelen hebben de Hoofden
van Gewestelijk Bestuur van deze bevoegdheid gebruik gemaakt
en werden deze zgn. beheerskringen ingesteld. Het lag oorspron-
kelijk in de bedoeling van den ordonnantiewetgever, om de
beheerskringen te doen bestaan uit het dorpsgebied (erven,
sawahs, duurzaam ontgonnen gronden) en een oppervlakte rond
dit dorpsgebied, die voldoende uitgestrekt was om gedurende
ongeveer 20 jaar in de behoefte van de bevolking aan grond voor
ontginning te kunnen voorzien i). Het zou in de pra,ktijk onmo-
gelijk geweest zijn om op deze wijze beheerskringen in te stellen,
daar de afbakening van duizenden km grens noodzakelijk zou
zijn geweest. Bovendien hadden deze grenzen geregeld onder-
houden moeten worden, waarvoor noch geld noch werkkrachten
beschikbaar waren. Als beheerskring werd het grondgebied van
de marga genomen, verminderd met de binnen de marga gelegen
erfpachtsperceelen en boschreserves. Dit was geheel in overeen-
stemming met den historischen gang van zaken, welke de marga
ten koste van het dorp tot een krachtige rechtsgemeenschap had
gemaakt, maar het was in strijd met de bedoeling van den
ordonnantiewetgever. Op grond van deze inbeheergeving konden
de margaraden overgaan tot het vaststellen van verordeningen,
waarin de uitgifte aan niet-ingezetenen en de recognitie werd ge-
regeld. De marga kreeg thans wettig een medebewindstaak, die
zij in strijd met de Wet (domeinverklaring), maar terecht naar
adatrecht, reeds in autonomie uitoefende.

Welke gevolgtrekking dient te worden gemaakt uit de erken-
ning van het beschikkingsrecht door de Hoofden van Gewestelijk
Bestuur en uit de onzekerheid van den ordonnantiewetgever?

1) Letteeie, Agrarische regelingen, blz. 196.

-ocr page 140-

Dat het beschikkingsrecht een zoo levend recht bleek te zijn, dat
niet-erkenning in de speciale domeinverklaring niet voldoende
was om het te doen verdwijnen.

Het is thans noodig om nader in te gaan op het hierboven ge-
maakte onderscheid in de wijze van vestiging der kolonisten.

De onder 1 genoemde wijze van vestiging komt overal in Zuid-
Sumatra voor en eischt weinig toelichting. De niet-margagenoot,
die elders dorpsgenoot is en in de marga zijn landbouwbedrijf uit-
oefent, blijft hier buiten beschouwing. Hij wordt geen ingezetene,
omdat hij in zijn eigen marga de rechten en verplichtingen der
ingezetenen blijft behouden. In de marga waar hij noempanger
is, betaalt hij recognitie op grond van het beschikkingsrecht. In
tegenstelling met den noempanger wordt de kolonist ingezetene
van het dorp op het moment dat hij zich vestigt. Hij krijgt in
Palembang en Benkoelen dezelfde rechten als de overige dorps-
ingezetenen (actief en passief kiesrecht voor het ambt van dorps-
hoofd, vrijstelling van betaling van recognitie verschuldigd door
niet-ingezetenen op grond van het beschikkingsrecht). Hij heeft
er ook dezelfde verplichtingen wat dorps- en margalasten be-
treft. In de Lampongsche Districten en Djambi is dit ook zoo,
maar hier mist hij het actief en passief kiesrecht voor het ambt
van dorpshoofd. Deze kolonisten zijn vanaf het oogenblik van
vestiging niet tevens dorpsgenoot in adatrechtelijken zin. Maar
omdat zij enkelingen zijn, zullen zij de neiging toonen om op te
gaan in het adatverband. Het tijdsverloop dat voor dit proces
noodig is, zal zeer verschillend zijn, al naar mate het genealogisch
adatverband in het dorp sterker of zwakker is. Waar het nog
sterk is, als in de Lampongsche Districten, komt het bijna niet
voor dat de kolonist dorpsgenoot wordt. Waar het vrijwel
verdwenen is, als in Beneden-Palembang, wordt de kolonist
spoediger als dorpsgenoot beschouwd.

Het aantal kolonisten, dat zich op deze wijze in Zuid-Sumatra
vestigt, is uiteraard gering en daarom is deze wijze van koloni-
satie van weinig belang voor een uitgebreide transmigratie van
Javanen naar Zuid-Sumatra.

Van meer belang is een bespreking van de stichting van Ja-
vaansche dorpen, al dan niet in margaverband.

Toen de Regeering in 1905 de transmigratie van Javanen naar
de Buitengewesten ter hand nam en de kolonie Gedong Tataan
in de Lampongsche Districten stichtte, was de marga door ons

Zie mijn: De Javanenkolonies Gedong Tataan en Wonosobo in de
Lampongsche Districten, K.T., 1936, blz. 201 e.v.

-ocr page 141-

Bestuur niet als Inlandsche gemeente erkend. Ons Bestuur kende
officieel slechts het dorp als Inlandsche gemeente.

Het vraagstuk, dat thans bij de transmigratie van Javanen
naar Zuid-Sumatra de aandacht tot zich trekt, nl. of de Javaan-
sche kolonies in het margaverband dienen te worden opgenomen,
bestond in 1905 dus nog niet voor de Lampongsche Districten.
Evenmin was dat het geval in 1922, toen een tweede kolonie,
Wonosobo genaamd, werd gesticht. In beide gevallen werd
slechts gedacht aan de vorming van zelfstandige Javaansche
dorpen

.zooveel mogelijk met behoud van de gebruiken en instellingen
der streek van herkomst voor zoover betrokkenen daarop prijs
stellenquot; i).

Deze niet-erkenning van de marga als Inlandsche gemeente
sloot niet in, dat de marga ook inderdaad niet bestond. Zij bestond
wel degelijk als adatverband en haar organen oefenden een taak
uit op het gebied van adatrechtspraak en van toezicht op de na-
leving van het adatrecht. Eveneens bestond het margabeschik-

DeTtichting in 1905 en in 1922 van deze Javanenkolonies moet
door de margagenooten als een inbreuk op het beschikkingsrecht
ziin beschouwd. De margaorganen konden voor deze rechten met
opkomen, daar de marga officieel niet bestond. Ons Bestuur
stelde zich op het standpunt dat het Gouvernement de beschik-
king had over allen woesten grond ingevolge de bijzondere domein-
verklaring van artikel 1 Stbl. 1874 no 94 f. Individueele bezits-
rechten werden erkend, maar het beschikkingsrecht met.

Gedong Tataan ontwikkelde zich tot een kolonie van 22
desa's
en telt thans in totaal ongeveer 33000 zielen. Evenals op
Java is de desa er Inlandsche gemeente. De I.G.0. voor de Lam-
pongsche Districten is op dit gebied niet van toepassing. Staats-
rechtelük verkeert Gedong Tataan in dezelfde positie als Java
in het begin van deze eeuw. De desa is er de eenige rechtsgemeen-
schap Gedong Tataan is een onderdistrict van de onderafdeehng
Telok Betong van het gewest Lampongsche Districten.

Wonosobo is — wanneer de mij verstrekte inhchtmgen juist
zijn — thans in het margaverband opgenomen. Deze kolome telt

ongeveer 5500 zielen.nbsp;, j j j

Vanaf 1928 kreeg het transmigratievraagstuk door de weder-
erkenning van de marga als Inlandsche gemeente, staatsrechte-
lijk voor de Lampongsche Districten hetzelfde aanzien als voor
de overige gewesten van Zuid-Sumatra. Wanneer omstreeks 1930

1) Suppletoire begrooting, 1905, M. v. T.

-ocr page 142-

de kolonie Gedong Tataan uitbreiding behoeft, ligt het voor uit-
breiding geschikt geachte terrein binnen de grenzen van de
marga Poegoeng en behoort het eveneens tot de beschikkings-
kring van die marga. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur be-
perkt zich niet tot wijziging van den beschikkingskring. In ge-
meenschappelijk overleg van Bestuur, margabestuur en kolo-
nisten wordt overeen gekomen, dat de marga zal worden schade-
loos gesteld voor den afstand van den grond. Het bedrag der
schadeloosstelling wegens het derven van recognitie werd bepaald
op f600,—, terwijl tevens werd vastgesteld, dat dit bedrag te
zamen met de vergoeding voor de bezitters van vruchtboomen,
pepertuinen, e.d., door de kolonisten zou worden opgebracht.
Het uitgangspunt was dus: erkenning van het beschikkingsrecht.

Wanneer in 1908 in Benkoelen de eerste kolonie wordt ge-
sticht, is in dit gewest de marga reeds langen tijd Inlandsche ge-
meente. De kolonie wordt beschouwd als een autonoom dorp van
de marga Later — vooral in de laatste jaren — werden in
Benkoelen een groot aantal van deze kolonistendorpen gesticht.
De kolonisten zijn ingezetenen van de marga met dezelfde rechten
en verplichtingen als de margagenooten. Zij genieten dus even-
eens vrijstelling van recognitie of huidegift op grond van het
beschikkingsrecht, terwijl zij die adatrechtelijk zeer zeker ver-
schuldigd waren. De hoofden van deze kolonistendorpen hebben
het actief en passief kiesrecht voor het ambt van margahoofd,
hetgeen adatrechtelijk beschouwd slechts juist is, waar de kolo-
nisten als margagenooten worden beschouwd. Zij zijn marga-
dienstplichtig.

In Palembang hebben verscheidene kolonisatiepogingen geen
resultaat opgeleverd. Wel zijn in eenige onderafdeelingen dorpen
van gewezen Javaansche contractanten ontstaan. Van de rechten
en verplichtingen dezer kolonisten kan hetzelfde worden gezegd
als van de kolonisten in Benkoelen.

In de Lampongsche Districten zijn reeds eenige tientallen
kolonistendorpen in margaverband. Ook hier vrijstelling van
retributie of huidegift op grond van het beschikkingsrecht, of-
schoon de kolonisten geen gemeentegenooten zijn. De hoofden
dezer kolonistendorpen missen echter het actief en passief kies-
recht voor het ambt van margahoofd. De kolonisten zijn aan
dezelfde margadiensten onderworpen als de Lampongers. Be-
houdens één uitzondering vormen deze kolonistendorpen in
margaverband nergens een aaneengesloten geheel dat de Lam-

Hoybb, Emigratie naar de Residentie Benkoelen. Lezing Indisch
Genootschap 13 Februari 1912.

-ocr page 143-

pongsche bevolking eenige malen in aantal overtreft. Deze uit-
zondering is de kolonie Wai Sekampoeng in de marga's Oenji en
Batanghari. Deze in 1932 gestichte kolonie telt thans reeds onge-
veer 15000 zielen en zal in 4 of 5 jaar uitgroeien tot een kolonie
van meer dan 100.000 zielen. De Lampongsche bevolking van
deze marga's telt 7187 zielen i).

Welke is de opvatting van de Regeering betreffende het al dan
niet opnemen van kolonistendorpen in margaverband ? Wanneer
de kwestie in den Volksraad ter sprake komt, verklaren de leden
van de Buitengewesten Nji Arif, Mochtar en Apituley, evenals het
Javaansche hd Koesomo Oetoyo, zich voor opneming in het
adatverband 2). De Directeur B.B. verklaart dat „opneming in
het adatverband ongetwijfeld een der leidende beginselen zal
zijnquot; maar verwart adatverband en marga. Adatverband en
marga zijn twee begrippen, die niet hetzelfde uitdrukken. Op-
neming in het adatverband in de Lampongsche Districten zou
slechts kunnen geschieden door opneming als lid in een soekoe of
doordat een kolonistendorp als nieuwe soekoe wordt erkend.
Over beide wijzen van opneming in het adatverband heeft de
Regeering geen macht.

In 1935 deelt de Regeering mede dat „de kolonisten die de
laatste jaren emigreerden, in het margaverband werden opge-
nomenquot; en bedoelt dan hetzelfde als de Directeur B. B. in 1932.
Door te verklaren dat opneming in het adatverband een der
leidende beginselen zal zijn, wordt niet vastgelegd, dat kolonisatie
buiten margaverband uitgesloten moet worden geacht.

Het Centraal Kolonisatie Comité schrijft in punt 13 van de
samenvatting van het verslag:

„De kolonisatie zal moeten geschieden op den basis van erkenning
van de rechten van het bestuur van de Inlandsche rechtsgemeen-
schappen. De kolonisten zullen ingepast moeten worden in het adat-
verband der Inlandsche rechtsgemeenschappen van de streek hunner
vestigingquot;

Hier denkt het Comité dus — ten aanzien van Zuid-Sumatra —
aan geen andere wijze van kolonisatie dan kolonisatie in marga-
verband. Dit in tegenstelhng met een ander gedeelte van het
verslag, waar het Comité meent dat de immigreerende groepen
in het margaverband dienen te worden ingepast, tenzij dit aan

1)nbsp;Uitkomsten Volkstelling 1930, Deel IV, Sumatra, blz. 140.

2)nbsp;Handelingen Volksraad 1930/31, blz. 345 e.v.

3)nbsp;Handelingen Volksraad 1930/31, blz. 1072.
*) Begrooting B.B. 1936, M. v. A., blz. 33.

Verslag Centraal Kolonisatie Comité, blz. 146.

-ocr page 144-

de immigreerende groepen grondgebied afstaat voor het vormen
van een afzonderlijke rechtsgemeenschap i).

Voordat een antwoord op de vraag wordt gegeven of koloni-
satie binnen margaverband de voorkeur verdient, dan wel kolo-
nisatie buiten margaverband, is het van belang om eenige ver-
schilpunten na te gaan, voor de margagenooten en hun hoofden
en voor de ingezetenen der kolonistendorpen en hun hoofden
aan beide wijzen van kolonisatie verbonden.

Er zijn b.v. verschillen in de samensteUing der dorpsorganen
en in de remunereering der hoofden.

Vóór alles dient echter in het oog te worden gehouden, dat de
marga een corporatieve rechtsgemeenschap is en dat het dorp
Inlandsche gemeente onder de marga is. Als dit ook ten aanzien
van het Javaansche dorp in het oog wordt gehouden, kan de in-
richting en de samenstelling van het bestuur van een kolonisten-
dorp zonder bezwaar een andere zijn, dan die van het Zuid-Suma-
traansche dorp. De organen van het kolonistendorp zullen b.v.
dezelfde kunnen zijn als die van de desa op Java. De remuneree-
ring van deze hoofden kan eveneens anders worden geregeld dan
voor de
Zuid-Sumatraansche dorpshoofden is geschied; ambts-
velden voor hoofden van kolonistendorpen in margaverband
dienen niet te worden geweigerd, omdat de hoofden in Zuid-
Sumatra geen ambtsvelden bezitten. Dit zijn kwesties, die niet
de verhouding tusschen marga en dorp betreffen en om die reden
geen moeilijkheden behoeven te geven, mits in het oog wordt ge-
houden, dat het dorp Inlandsche gemeente onder de marga is.

Moeilijkheden kunnen echter wel voortvloeien uit de betrek-
kingen tusschen marga en kolonistendorp. In de eerste plaats
dient te worden opgemerkt, dat de Javaansche kolonist slechts
de desa als Inlandsche gemeente kent, niet de marga. De geschie-
denis van het Inlandsch Gemeentewezen in Zuid-Sumatra leert
echter, dat het dorp oorspronkelijk de op den voorgrond tredende
rechtsgemeenschap was en eerst later onder invloed van vorsten-
besturen en van ons gezag de marga is gevormd. In Gedong
Tataan, dat uit 22 desa's bestaat, wordt de behoefte gevoeld aan
een rechtsgemeenschap boven de desa; de stichting van een
„Plaatselijk Fondsquot; is daarvan een uitvloeisel.

Een van de grootste bezwaren van den kolonist tegen opneming
in margaverband is wel het verrichten der margadiensten.

Vergelijkt men het totaal van dorps- en margadiensten in de
marga met de dorpsdiensten in Gedong Tataan, dan blijkt dat

1) Verslag Centraal Kolonisatie Comité, blz. 86.

-ocr page 145-

laatstgenoemde. inderdaad iets lichter zijn. Het onderhoud der
volksscholen geschiedt in Gedong Tataan in dorpsdienst, in de
marga's in margadienst. Wat in de marga margaweg heet, is in
Gedong Tataan dorpsweg. Wat deze diensten betreft is er geen
verschil. De wachtdiensten zijn echter voor den kolonist in de
marga zwaarder dan in Gedong Tataan, daar hij — uitgezonderd
in de Lampongsche Districten — naast dorpswachtdiensten ook
margawachtdiensten heeft te verrichten of af te koopen. Even-
eens moet hij in de marga bijdragen voor de reiskosten van het
margahoofd. Voor de margagenooten worden de margadiensten
echter lichter, naar mate ze door een grooter aantal dienstplich-
tigen worden verricht, zoodat wat dit punt betreft, kolonisatie
binnen margaverband voordeel oplevert voor de margagenooten.

Bezwaarlijker is, dat de djanggolan a 1 picol padi in de desa's
van Gedong Tataan geheel aan het dorpshoofd komt, terwijl in
het Javaansche dorp in margaverband een afkoopgeld wordt
betaald, waarvan Ys

ofVs aan het margahoofd komt (zie blz. 90).
De inkomsten van het hoofd van een kolonistendorp in marga-
verband worden daardoor aanmerkelijk gedrukt. Het zelfde is
het geval met het percentage van de inning der gouvernements-
belastingen, waarvan het margahoofd eveneens een aandeel
moet krijgen. De financiëele positie van het hoofd van een kolo-
nistendorp is in margaverband aanmerkelijk minder goed dan in
Gedong Tataan, ook al doordat hij meestal geen ambtsvelden
krijgt toegewezen. Het lijkt echter niet onmogelijk wijziging in
zijn voordeel aan te brengen. Zooals de regelingen thans zijn,
heeft het margahoofd groote voordeelen te verwachten van de
vestiging van kolonisten binnen zijn marga.

Geen moeilijkheden zijn te verwachten, wanneer alle dorps-
hoofden van kolonistendorpen lid zijn van den margaraad, omdat
de margaraadsbeschikkingen zich vrijwel niet op adatrechtelijk
gebied bewegen, maar slechts op economisch gebied.

In Palembang, Benkoelen en Djambi hebben de hoofden van
kolonistendorpen het actief kiesrecht bij de verkiezing van het
margahoofd, hetgeen zeer zeker door de margagenooten niet juist
wordt geacht. Het wil mij voorkomen, dat in deze gewesten de
moeilijkheden aan het stichten van kolonistendorpen verbonden,
zonder noodzaak zijn vergroot, doordat ons Bestuur aannam, dat
met betrekking tot het kiesrecht voor het margahoofdschap, de
hoofden der kolonistendorpen dezelfde rechten dienden te hebben
als de hoofden van de andere dorpen. Het is — adatrechtelijk be-
schouwd — juister, wanneer zij dit niet hebben zooals in de Lam-
pongsche Districten het geval is. Over eenige tientallen jaren kan
men wel weer eens zien of deze politiek herziening behoeft.

-ocr page 146-

In deze drie gewesten is bovendien de Inheemsche rechtspraak
gehandhaafd. Wanneer kolonistendorpen in de marga zijn ge-
sticht, zijn de kolonisten ook aan de rechtspraak der marga-
rechtbanken onderworpen. Moeilijkheden zullen vermoedelijk
niet altijd te voorkomen zijn, maar wanneer moet worden recht
gesproken in zaken waarin Javanen zijn betrokken, dient ook
met het Javaansche adatrecht rekening te worden gehouden.
Dit zal zeer vergemakkelijkt worden, doordat de hoofden der
kolonistendorpen ambtshalve zitting hebben in de margarecht-
bank. Het lijkt gewenscht, dat de Hoofden van Gewestelijk Be-
stuur in kolonistendorpen dorpsrechtbanken instellen.

Wanneer men de balans opmaakt, begrijpt men, dat de kolo-
nisten de voorkeur geven aan vestiging in kolonistendorpen
buiten margaverband.

Kunnen de margabesturen kolonisatie binnen margaverband
verhinderen, door te weigeren grond ter beschikking te steUen
van de kolonisten? Adatrechtelijk beschouwd kunnen zij dat zeer
zeker en het eerste gedeelte van een stelling van Margadant lui-
dende :

„Bij transmigratie zullen de kolonisten zich, als vreemdelingen,
voor het verwerven van rechten op den grond hebben te verstaan
met de besturen der adatgemeenschappenquot; i).

is _ adatrechtelijk beschouwd — juist te achten. Maar een der-
gelijke bevoegdheid van het margabestuur betreffende het ver-
leenen van grondrechten aan kolonisten is thans niet meer als
een adatrechtelijke te beschouwen, maar als een bevoegdheid in
medebewind. Het margabestuur zal dus rekening dienen te hou-
den met de inzichten van den opdrachtgever. Dit was voor ons
Bestuur echter geen reden, om niet met het beschikkingsrecht
rekening te houden. Heeft het margabestuur gegronde bezwaren,
omdat het den grond wenscht te reserveeren voor de margage-
nooten, dan heeft geen kolonisatie plaats. Andere dan gegronde
bezwaren zijn in de praktijk niet voorgekomen. In theorie is het
juist, dat de „koloniseerende groep voor haar vestiging van het
Inheemsche adatbestuur afhankelijk zal zijnquot; wanneer de or-
donnantiewetgever het beschikkingsrecht erkent. In de praktijk
wordt steeds rekening gehouden met het beschikkingsrecht, het-
geen nimmer bezwaren met zich brengt. De betrokken marga-
besturen bleken gaarne mede te werken aan de stichting van

1)nbsp;Dr. L. Maegadant, De Raad van Ned. Indië enz. Diss. 1935,

Stelling 1.nbsp;...

2)nbsp;Nolst Teenitb, De Inheemsche landbouwkolonisatie en het domein-
recht. De Rijkseenheid, 20 JuU 1932, blz. 321.

-ocr page 147-

kolonistendorpen. De vestiging van kolonisten heeft nl. vele voor-
deelen op economisch gebied, waarop in dit verband niet verder
kan worden ingegaan.

Geeft de Zuid-Sumatraan de voorkeur aan kolonisatie binnen
margaverband ? Om een antwoord op deze vraag te geven is het
gewenscht om in herinnering te brengen, welke houding de adat-
verbanden vroeger tegenover immigranten aannamen. In hoofd-
stuk III en IV is medegedeeld, dat de adatverbanden in Zuid-Su-
matra tweeërlei standpunt innamen. Was het aantal immigranten
belangrijk in verhouding tot het aantal gemeentegenooten, dan
gaf het adatverband het beschikkingsrecht op den grond prijs en
konden de nederzettingen der immigranten zich ontwikkelen tot
geheel zelfstandige rechtsgemeenschappen. Was het aantal immi-
granten gering, dan vormden zij autonome nederzettingen op
den grond van het adatverband, zonder echter gemeentegenooten
te worden. Het komt mij zeer onwaarschijnlijk voor, dat de Zuid-
Sumatraan bezwaar zou hebben dezen regel van het adatvolkeren-
recht ook thans nog na te leven. Een leelijk ding is echter, dat
het margahoofd thaais geldelijk voordeel heeft bij stichting van
kolonistendorpen in margaverband, waardoor een persoonlijk
element in deze zakelijke kwestie is gemengd.

Hoe staat ons Bestuur tegenover de vraag of de stichting van
kolonistendorpen in of buiten margaverband dient te geschieden ?
Het wil mij voorkomen, dat deze kwestie voor ons Bestuur niet
geheel nieuw is en dat soortgelijke kwesties bij de margavorming
herhaaldelijk zijn voorgekomen. Het kwam toen dikwijls voor dat
dorpen, die tot een bepaalden stam behoorden, werden ingedeeld
bij marga's, die bestonden uit dorpen van een anderen stam. Ons
Bestuur was met het oog op de eischen van een goede bestuurs-
voering gedwongen, om het ontstaan van enclaves tegen te gaan.
Afgezien van overwegingen van adatrechtelijken aard dient ons
Bestuur ook thans te overwegen, dat een klein aantal kolonisten-
dorpen, verspreid liggende binnen de marga, in het margaverband
dienen te blijven. Evenals bij de margavorming moet de vorming
van enclaves worden vermeden.

Deze politiek levert in de praktijk geen bezwaren op, omdat de
kolonisten in de kolonistendorpen hun eigen Javaansche adat-
recht behouden en niet deelnemen aan het adatrechtelijk leven
van den Zuid-Sumatraan. In één opzicht moet hun komst het
adatrecht raken nl. voor het verkrijgen van grond. Bij marga-
hoofdverkiezingen is dit niet noodig. Bij rechtspraak in de Lam-
pongsche Districten evenmin, wel in de overige gewesten, maar

-ocr page 148-

toch slechts in geringe mate, wanneer in kolonistendorpen dorps-
rechtbanken worden ingesteld. Verder komen zij slechts in aan-
raking met het Inlandsch Gemeentewezen, met de marga en haar
organen (margaraad, margahoofd), die naast de economische be-
langen van de gemeentegenooten ook die van de kolonisten kun-
nen behartigen. Er is geen bezwaar tegen dat beslissingen in zake
margadiensten, merken van vee, verbod van dragen van wapens
op pasardagen, aanplant van schaduwboomen, begrootingen,
belastingen, enz. door een raad van hoofden van kolonistendor-
pen en van Zuid-Sumatraansche dorpen worden vastgesteld en
voor beide groepen gelden. Deze regelingen raken het adatrech-
telijk leven niet.

Tegen stichting van kolonistendorpen in margaverband be-
staan — mits de grondkwestie geregeld is — in bovengenoemde
gevallen geen adatrechtelijke bezwaren. Ons Bestuur is er even-
eens voorstander van. De kolonisten zullen liever buiten het
margaverband blijven, maar zullen zich hebben te schikken, zoo-
als vroeger bij de margavorming de dorpsgenooten van niet tot
het stamverband behoorende dorpen zich hadden te schikken.

Wanneer het aantal kolonisten echter zoo groot wordt, dat de
Zuid-Sumatraansche bevolking slechts een zeer kleine minderheid
uitmaakt van het aantal ingezetenen — als thans in Wai Sekam-
poeng staat te geschieden — dient de kolonisatie m.i. buiten
margaverband te geschieden. Een dergelijke beslissing is adat-
rechtelijk juist, zooals in hoofdstuk IV is bewezen. Wanneer dit
niet geschiedt, zal men al spoedig constateeren, dat niet marga-
hoofd en margaraad het bestuur voeren over de kolonisten
maar de van Java afkomstige assistent wedana, die in de ko-
lonie is geplaatst. De opneming in margaverband heeft in der-
gelijke gevallen een even onoprecht karakter, als de op blz.
118 vermelde wijze van vaststelKng van margaverordeningen.
In marga's waar het aantal kolonistendorpen gering is, bestuurt
het margahoofd inderdaad en heeft opneming in het margaver-
band niet een dergelijk onoprecht karakter.

Het is merkwaardig te moeten vaststellen dat de Regeering
met de bezwaren, verbonden aan kolonisatie van een zeer groot
aantal Javanen in een marga, op de hoogte is en toch opneming
van Wai Sekampoeng in margaverband wenscht. Wanneer de
Regeering bij monde van den Directeur B.B. de hierboven aan-
gehaalde mededeeling doet dat ,,opneming in het adatverband
ongetwijfeld een der leidende beginselen zal zijnquot;, vraagt het
Volksraadlid Mochtar of dit ook voor Gedong Tataän geldt.
De Directeur B.B. antwoordt dan:

-ocr page 149-

„Gedong Tataän is zoo uitgebreid, dat er bezwaar bestaat de
kolonie bij omringende marga's in te lijven. Het zielenaantal der
Javanen zou dat der Lampongers wel eens kunnen overvleugelen
en dat zou een gevolg zijn, dat het lid toch liever niet zou aanvaar-
denquot; 1).

Uit deze uitlating is slechts te lezen dat, wanneer de kolonisten
de meerderheid in de marga uitmaken, opneming binnen marga-
verband ongewenscht moet worden geacht.

Ik had het genoegen eventueele inlijving van Gedong Tataän
bij de marga Wai Semah te bespreken met de betrokken hoofden.
Vanzelfsprekend waren de Javaansche hoofden van Gedong
Tataän sterk tegen inlijving, maar ook de hoofden van Wai
Semah gevoelden er niets voor. Het margahoofd verklaarde de
inlijving niet aan te durven.

Toch lijkt het mij geen bezwaar, dat in een marga de Javanen
de Zuid-Sumatranen eenigermate in aantal overtreffen, mits geen
verhoudingen ontstaan als in de marga's Oenji en Batanghari

staat te gebeuren.

Wai Sekampoeng blijft tot nu toe in het margaverband op-
genomen, ofschoon het aantal kolonisten reeds thans het aantal
Lampongers ver overtreft. Wat is daarvan de reden? Omdat de
Regeering meent dat het beschikkingsrecht van de marga niet
toelaat, dat de kolonisten zelfstandige rechtsgemeenschappen
vormen. Is deze meening juist? Nolst Trenité zou daarop een
ontkennend antwoord geven en redeneeren: De woeste grond is
vrij landsdomein. Deze grond is aan de marga op den voet van het
Agrarisch Reglement voor Zuid-Sumatra tot wederopzeggens in
beheer gegeven. Dit besluit van het Hoofd van Gewestelijk Be-
stuur kan dus worden herzien. De grond kan van den beheerskring
van de marga worden afgescheiden en ter beschikking van de
kolonisten worden gesteld voor de vorming van zelfstandige
rechtsgemeenschappen.

Deze opvatting volgt logisch uit de zienswijze van Nolst Treni-
té,
medegedeeld in een artikel in de Rijkseenheid:

„De Regeering moge in de lijn van het tot op heden gevolgde
koloniale beleid de Inheemsche landbouwkolonisatie doen geschieden
op de basis niet van het adatrecht, maar op den grondslag van het
wettelijk geformuleerde domeinrechtquot; 2).

Een dergelijk Residentsbesluit is, blijkens het bepaalde in de
bijzondere domeinverklaring en in het Agrarisch Reglement voor
Zuid-Sumatra, geheel en al wettig te achten. Toch zou het mij

1) Handelingen Volksraad 1931/32, blz. 1134.

Nolst Trenité, De Inheemsche landbouwkolonisatie en het do-
meinrecht.
De Rijkseenheid, 20 Juli 1932, blz. 320.

-ocr page 150-

om twee redenen niet voldoen. In de eerste plaats, omdat de
Gouverneur-Generaal krachtens artikel 51 Hd 6 I.S. niet dan na
onteigening mag beschikken over gronden ,,uit eenigen anderen
hoofde tot de dorpen behoorendequot;; onder deze gronden vallen
m.i. de gronden waarop het beschikkingsrecht rust. De speciale
domeinverklaring is met deze bepaling in strijd. In de tweede
plaats, omdat een dergelijk Residentsbesluit het rechtsgevoel van.
de bevolking niet zou bevredigen. Het margabeschikkingsrechtgt;
leeft in het rechtsgevoel van de bevolking. Maar evenals er thans
bezwaar bestaat tegen opnemen van zeer groote aantallen immi-
granten in het margaverband, evenzoo werd dit bezwaar vroeger
door de betrokken adatverbanden gevoeld, die in dergelijke ge-
vallen afstand deden van het beschikkingsrecht op den grond.

Wanneer zeer groote aantallen kolonisten zich in een marga
vestigen, zooals thans in Wai Sekampoeng geschiedt, is het m.i.
niet juist dat de Regeering beslist, dat de kolonisatie binnen het
margaverband dient te geschieden. Drie redenen pleiten in der-
gelijke gevallen voor kolonisatie buiten margaverband. In de
eerste plaats — zooals hierboven besproken — is eigenlijk van
organisatie in margaverband slechts in naam sprake.

„Zegt iemand, dat de meerderheid der landschapshoofden tot
werkelijk regeeren (in onzen zin) niet bij machte is en dat dus het
bestuur wel ingrijpen, aldoor ingrijpen moet ? De eerste helft van den
zin wordt toegegeven; de tweede helft bevestigt dat men hem dan
ook niet meer moet opdragen dan het werk, dat hij en zijn hoofden
aankunnenquot;

Het margahoofd heeft reeds moeite genoeg met de verzorging
van de economische belangen van zijn margagenooten; hoe kan
men toch denken, dat hij daarbij de veel uitgebreider economische
belangen kan behartigen van tienduizenden Javanen?

In de tweede plaats geven de kolonisten de voorkeur aan kolo-
nisatie buiten margaverband. Wanneer de kolonisten in zoo ster-
ke mate de meerderheid uitmaken als in Wai Sekampoeng het
geval zal zijn, dient met hun wenschen rekening te worden gehou-
den.

In de derde plaats zou naar regels van het adatvolkerenrecht
zeer zeker de grond door het betrokken adatverband aan de
kolonisten zijn afgestaan, wanneer deze transmigratie niet op
initiatief der Regeering geschiedde, maar geheel zelfstandig door
de koloidsten was ondernomen. Dit is wel is waar thans ondenk-
baar, maar er bestaat m.i. geen reden dat de betrokken marga
den grond niet zou afstaan, nu ons Bestuur deze transmigratie

1) Van voilenhoven, Old Glory, K.T., 1933, blz. 242.
136

-ocr page 151-

organiseert. Het heeft er veel van, dat ons Bestuur in dit geval
als beschermer van het adatrecht meent op te treden, maar eigen-
lijk verhindert, dat een regel van het adatvolkerenrecht in Zuid-
Sumatra wordt nageleefd. Ik meen te moeten betwijfelen of aan
de hoofden en bevolking van de betrokken marga's, onder voor-
houding van dezen regel van het adatrecht, is verzocht om van
het beschikkingsrecht afstand te doen, omdat a priori is aange-
nomen dat opneming in het margaverband adatrechtelijk de
eenige juiste oplossing is. Het is m.i. gewenscht dat dit alsnog
geschiedt. Als schadeloosstelling voor het gemis aan recognitie
op grond van het beschikkingsrecht ware niet een bedrag aan
geld, maar water voor bevloeiïng van sawahs ter beschikking te
stellen. In dit geval zal een beslissing op grond van het adatrecht
door het margabestuur en een beslissing van het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur op grond van het domeinrecht — zooals door
Nolst Trenité voorgestaan — hetzelfde resultaat hebben, nl. dat
de grond ter beschikking wordt gesteld van kolonisten voor het
vormen van geheel zelfstandige gemeenschappen. Wetende dat
het beschikkingsrecht een onder de bevolking levend recht is,
moet zij door ons Bestuur in de gelegenheid worden gesteld, het vol-
gens den bovengenoemden regel van het adatvolkerenrecht prijs
te geven, ofschoon speciale domeinverklaring en Agrarisch Regle-
ment dit niet voorschrijven. Deze beslissing worde daarna door
het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bekrachtigd door wijziging
van het besluit, waarbij de beheerskring van de marga werd vast-
gesteld.

De Regeering zou nimmer kunnen accoord gaan met een be-
slissing van een margaraad of margabestuur, waardoor kolonisatie
onmogelijk werd. Zij zou in dat geval ernstig te kort schieten in
Haar phcht om de welvaart te bevorderen. Wanneer de speciale
domeinverklaring wordt ingetrokken — hetgeen m.i. gewenscht

is_zou Zij een dergelijke besKssing kunnen te niet doen door

onteigening van het beschikkingsrecht. Het is echter mijn over-
tuiging, dat het niet zoo ver zou komen. De margabesturen weten
hoe zij naar adatrecht moeten handelen. Het is echter een fout
van ons Bestuur om een dergelijke beslissing in korten tijd te wil-
len doen nemen. Dit is niet mogelijk. Zeer uitvoerige besprekingen
met de bevolking, die veel tijd eischen, voorlichting door adat-
waardigheidsbekleeders uit andere streken, bezichtiging van Ge-
dong Tataan, zijn noodig, alvorens tot een beslissing kan wor-
den overgegaan.

In groote kolonies als Gedong Tataan en Wai Sekampoeng kan
de desa zich slechts zeer geleidelijk tot rechtsgemeenschap ont-

-ocr page 152-

wikkelen. Door een aantal individuen te zamen te brengen in een
kolonistendorp, sticht men geen Inlandsche Gemeente. Dit is
ook aanvankelijk niet noodig. Bij den opbouw van dergelijke
groote kolonies is een gecentraliseerde leiding eerste eisch voor
slagen. Is de kolonie afgebouwd — als thans met Gedong Tataän
het geval is — dan moet de gecentraliseerde leiding zich gedeelte-
lijk terugtrekken. De desa kan dan Inlandsche gemeente worden.
Kolonies als Gedong Taatän en Wai Sekampoeng kunnen uit-
groeien tot federatieve verbanden. De door het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur ambtshalve aangewezen assistent-wedana of
wedana en een raad, waarin ambtshalve alle desahoofden zitting
hebben, lijken de aangewezen organen. Deze Inlandsche Bestuurs-
ambtenaar, voorzitter van den raad, is de aangewezen vertegen-
woordiger van de kolonie in een eventueel in te stellen groepsge-
meenschapsraad.

-ocr page 153-

LIJST VAN AFKORTINGEN

H. V. O.nbsp;Hoogere Inlandsche Verbanden Ordonnantie Buiten-

I. G. O.nbsp;Inlandsche Gemeente Ordonnantie.

gnbsp;Wet op de Staatsinrichting van Nederlandsch Indië.

K. T. ' Koloniaal Tijdschrift.

Med Afd. Bg. Mededeelingen van de Afdeeling Bestuurszaken der Bui-
tengewesten van het Departement van Binnenlandsch
Bestuur.

R.R.nbsp;Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-

Indië.

Stbl.nbsp;Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

T.v.N.I.nbsp;Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië.

-ocr page 154-

LITERATUURLIJST

Adatreohtbundels.

Advies van de Agrarisclie Commissie, 1930.

Bijdrage tot de kennis der oorspronkelijke instellingen van Palembang.

Tijdschrift voor Ned.-Indië, 1853, II.
M. A.
Botjman, De margaautonomie in Benkoelen. Kol. Tijdschrift, 1924.
Prof. Dr. H. T. Colenbeandeb, Koloniale Geschiedenis, 1925.
Prof. J. C. van Eeede, De volken van Ned.-Indië, 1920.
E. A. Fbancis, Benkoelen in 1833. Tijdschrift voor Ned.-Indië, 1839.
J. S. G. Gbambebg, Schets der Kisam, Semendo, Makakauw en Blalauw.
Tijdschrift Bataviaasch Genootschap,
1866.
De inlijving van het landschap Pasemah, 1865.
Th. O. B. Güntheb, De margaraden in Palembang. Kol. Tijdschrift, 1926.
De Inlandsche dorpsgemeenschappen in Zuid-Sumatra. Kol. Tijd-
schrift,
1929-1930.
Dr. B. J. Haga, Benige opmerkingen over het adatstaatsrecht van
Djambi. Feestbundel Kon. Bat. Genootschap,
1929, II.
Erkenning van Hoogere Inlandsche Verbanden. Kol. Studiën,
1928.
Indonesische en Indische democratie, 1924. Diss. Leiden.
De beteekenis van de Inlandsche gemeente in de Buitengewesten.
Lezing Indisch Genootschap,
1932.
O. L. Helebich, Bijdrage tot de geographische, geologische en ethno-
graphische kennis der afdeeling Kroë. Bijdragen tot de Taal-, Land-
en Volkenkunde. Uitgegeven door het Kol. Instituut, 5de Volgreeks.
Vierde deel,
1889.

Boven-Djambi. Tijdschrift Aardrijkskimdig Genootschap, 1904.
Dr. A.
N. J. Thomassen a Thtjessink van deb Hoop, Megalitische oud-
heden in Zuid-Sumatra, 1932. Diss. Utrecht.
D. C.
Hoybb, Emigratie naar de Residentie Benkoelen. Lezing Indisch

Genootschap, 13 Februari I9I2.
Dr. W.
Hoven, De Pasemah en haar verwantschaps-, huwelijks- en erf-
recht, 1927. Diss. Leiden.
Mr. L. W.
C. Ketjchenius, Handelingen der Regeering en der Staten-
Generaal betreffende het Reglement op het beleid der Regeering van
Nederlandsch-Indië, 1875.
Hans Kelsen, Vom Wesen und Wert der Demokratie, 1929.
Prof. Mr.
Ph. Kleintjes, Staatsinstellingen van Nederlandsch-Indië,
1927 (5e druk).

Prof. Mr. R. Kbanenbubg, Het Nederlandsch Staatsrecht 1933.
Prof. Dr. N. J.
Kbom, Hindoe-Javaansche Geschiedenis, I93I.
De Sumatraansohe Periode der Javaansohe Geschiedenis, 1919.

-ocr page 155-

Mr. P. M. Lbttbbib, Agrarische en daarmede verband houdende rege-
lingen van het rechtstreeks bestuurd gebied der Gewesten buiten Java
en Madoera, 1924.
Prof. Dr. J.
H. A. Logbmann en Prof. Mr. G. J. Nolst Tebnitb, Debat

vergadering Indisch Genootschap, 24 October 1930.
W.
Mabsdbn, The History of Sumatra, 3e druk, 1811.

Mededeelingen van de Afdeeling Bestuurszaken der Buitengewesten.

Serie A no 1. Serie B no 4 en no 7.
K.
M. M. Mbnnes, Eenige aanteekeningen omtrent Djambi. Kol. Tijd-
schrift, 1932.

Prof. Mr. G. J. Nolst Tbbnité, De Inheemsche Landbouwkolonisatie

en het domeinrecht. De Rijkseenheid, 20 Juli 1932.
Proeve van een Staatsregeling voor Nederlandsch-Indië, door Mr. J.
Oppbnhbim, Mr. J. H. Cabpbntibb Alting, Mr. Ph. Klbintjbs,
Dr. C. Snouck Hubgbonjb, Mr. C. van Vollbnhoven en Radbn Mr.
Oesip Kaetodibdjo.
W. A. van Rees, De annexatie der Redjang, 1860.

Dr. J. W. van Roybn, De Palembangsche marga en haar grond- en
waterrechten, 1927. Diss. Leiden.

De verdwijning van de Lampongsche merga's. Kol. Tijdschrift, 1932.
Adatverband en bestuurshervorming in Zuid-Sumatra, Kol. Tijd-
schrift 1932.

Dr B. F. Roskott, De lagere Nederlandsch-Indische rechtsgemeenschap-
pen en haar verhouding tot de centrale rechtsgemeenschap, 1931.
Diss. Leiden.

Dr. F. B. R. van Rossum, De Inlandsche gemeenteordonnantie, 19^4.
Diss. Utrecht.

W. L. de Stublee, Proeve eener beschrijving van het gebied van i-a-
lembang, 1843.

J. L. M. Swaab, Rechtsgemeenschappen in Zuid-Sumatra. Kol. iijd-

schrift, 1917.nbsp;.

Zuid-Sumatra en de Bestuurshervorming. Kol. Tijdschrift, l\)óz.
Uitkomsten Volkstelling, 1930. Deel IV, Sumatra.
A.
G. Valette, Aanteekeningen betreffende het bestuur in de binnen-
landen van Palembang, 1847.
Verslag der Agrarische Studiecommissie van de Vereeniging Indië-
Nederland, 1932.

Verslag van de Commissie tot Herziening van de Staats-mrichting van

Ned. Indië, 1920.
Verslag van de Kiesrechtscommissie, 1922.
Verslag van het Centraal Kolonisatie Comité, 1931.

H. J. Vingeehoets, Enkele opmerkingen over de margaraden in Palem-

quot; bang. Kol. Tijdschrift, 1928.
Dr.
F. M. Visman, Het bestuurshervormingsplan voor de Buitengewes-

quot;ten. Lezing Indisch Genootschap, 1932.nbsp;,, , , ^ t .a---

Prof. Mr. C. van Vollenhovbn, Het adatrecht van Nederlandsch-Indie,
1931, I en II.

Miskenningen van het adatrecht, 1908.
De ontdekking van het adatrecht, 1928.
Staatsrecht overzee, 1934.
Old Glory. Kol. Tijdschrift, 1933.
J.
W. J. Wellan, Zuid-Sumatra, 1932.

J. W. J. Wellan en O. L. Heli-bich, Overzicht van de hteratuur van
Zuid-Sumatra.

-ocr page 156-

L. C. Westenbnk, Memorie van overgave over de Residentie Benkoelen.

Med. Ene. Bureau, no 28 (1922).
Prof. Mr. Dr.
H. Westba, De Nederlandsch Indische Staatsregeling,
1934.

Prof. G. A. Wilken, Verspreide geschriften, 1912, I.

P. WiNK, De onderafdeeling Lais. Verhandelingen van het Kon. Bat.

Genootschap, Deel LXVI, 1926.
J.
van deb Zwaal, De Javanenkolonies Gedong Tataan en Wonosobo
in de Lampongsche Districten. Kol. Tijdschrift, 1936.

-ocr page 157-

STELLINGEN

Waar in de Buitengewesten de huishouding van een plaats
verzorgd wordt door een zgn. Plaatselijk Fonds in plaats van
door een rechtsgemeenschap, moet de moeilijkheid, dat niet door
belastingheffing in de behoeften der huishouding kan worden
voorzien, door hooge retributieheffing worden opgelost.

II

Heffing van pasarretributie in den vorm van een percentage
der waarde van het ter pasar ten verkoop gebrachte goed is on-
wettig (art. 49 lid 2 I
.S.).

III

Landbouwkolonisatie van Inheemsche arbeiders of gewezen
arbeiders op ondernemingsgronden zal nimmer blijvend succes
kunnen opleveren, daar de kolonist den grond niet in erfelijk in-
dividueel bezit kan bekomen.

IV

Transmigratie van Javanen naar de Buitengewesten dient niet
alleen te worden gezien als een middel om de welvaart van Java
te bevorderen, maar tevens in verband met de mogelijkheid om
deze transmigratie dienstbaar te maken aan de verhooging van
de rijstproductie van Nederlandsch-Indië.

De rechtsgrond voor een zwaardere belasting van mijnbouw-
exportproducten dan van landbouwexportproducten is dat mijn-
bouw de rijkdommen van een land blijvend vermindert, terwijl
landbouw dit niet doet.

-ocr page 158-

Artikel 183 lid 2 I.S. kan vervallen, daar wijziging bij ordon-
nantie van de tarieven van in- en uit- en doorvoer onder nadere
bekrachtiging door de Wet onder de algemeene noodrechtrege-
ling van artikel 93 I.S. is begrepen.

VII

Het is gewenscht aan alle margahoofden in Zuid-Sumatra bij
ordonnantie het actief kiesrecht voor den Volksraad toe te ken-
nen (Artikel 55 hd 4b I.S.).

VIII

Artikel 130 I.S. staat niet toe, dat gouvernementsrechtspraak
wordt vervangen door Inheemsche rechtspraak.

IX

De potentiëele bevolkingsrubberproductie in Nederlandsch-
Indië is voldoende voor de wereldconsumptie. Zonder beperking
van deze productie middels wettelijke voorschriften kan Euro-
peesche rubbercultuur in Ned.-Indië niet loonend zijn.

Wederspannigheid (artikel 212 W.v.S. Ned.-Indië) is in elke
samenleving, maar vooral in een koloniale samenleving, een zoo
ernstig misdrijf te achten, dat het een leemte in de Wet moet
worden geacht, dat het niet mogelijk is de verdachte in preven-
tieve hechtenis te stellen.

XI

Bij deelbouw wordt in de rijstcultuur dikwijls een grootere
productie verkregen dan bij bebouwing door den eigenaar.

-ocr page 159-

f.j-i r quot;'quot;f

A- 1

-ocr page 160-

tfÇ

m.

m..

- -s

-ocr page 161-

il-,

- --^-'-ro-v....... . ........

r. I

-ocr page 162-

...... ....

i.i

If

-ocr page 163-

-

-mmà.

^i'r-

i

Jr ^

•V

'V

- « » .

f e

b

-ocr page 164-

mmm:

mmm

iiSÄaiÄi^Ä

mm^mmmM^^mm

mmmm

mmmmmm

mamp;à^amp;mmm