DE G K ME EN TE TE A SS WEI LEK
EN
HET SYNODAAL FONDS, VOOR HAAR GESTICHT,
DOOK
H. Q. JANSSEN.1
»Op de grenzen van Frankrijk,quot; zoo schreef men in 1779, swaar het hertogdom Tweebruggen met den Elzas en Lotharingen zamen-komt, wonen nog een getal van negenhonderd tot duizend menschen,quot; die aan de Hervormde godsdienst zijn trouw gebleven. Ziedaar de kiem, waaruit de gemeente te Assweiler is opgegroeid.
Het dorp Assweiler ligt in den Neder-Elzas, bij Drulingen, middenin tusschen Tweebruggen en Saarbrück. Tot in 1871 behoorde het aan Frankrijk, maar na den bloedigen Fransch-Duitschen oorlog is het met den Elzas aan Pruisen vastgehecht.
De zooeven vermelde negenhonderd tot duizend menschen, aldaar woonachtig, hadden sedert het laatst der l?1^ eeuw, gedurende een tijdsverloop van 85 jaren, vermoedelijk ten gevolge van de herroeping van het edict te Nantes in 1685, van den kant der Roomschgezinden allerlei mishandeling en geloofsvervolging ondervonden. Desniettegen-
') Toen ik in den zomer van 1877 de eer had lid te zijn van de synode der Hervormde kerk, kwam daar, als naar gewoonte, het synodaal fonds voor Assweiler ter sprake. Sommigen vraagden naar den oorsprong van dat fonds; doch men wist het antwoord daarop niet te geven. Ik voegde er de aanmerking bij, dat hij do bewerking van den catalogus van het oud synodaal archief de gemeente te Assweiler mij meermalen was voorgekomen. Daarop ontving ik van meer dan ééne zijde de uitnoodiging om in gemeld archief een onderzoek naar Assweiler in te stellen. Hieraan heb ik voldaan, en het volgende opstel heeft daaraan zyn' oorsprong te danken. Slechts heb ik het hier en daar gewijzigd en met eenige toevoegselen vermeerderd.
120
staande stonden zy onwrikbaar vast in liet aankleven hunner Hervormde belijdenis, en om die belijdenis getroostten zij zich velerlei ongemak eu opoffering. Teu einde hun' gemeenschappeliike godsdienst waar te nemen, hunne kinderen te laten doopen en aan te zitten aan het heilige avondmaal, waren zij genoodzaakt zich te begeven naar vérgelegen streken, in het Nassausche. Verwijderd van kerk, en school, verkeerden zij in gedurige vrees voor de woede der Roomsehe bevolking, aan wie zij een doorn in het oog waren.
Geen wonder, dat velen onder dat harde juk wanhopig of gevoelloos werden eu bezweken voor de dwangmiddelen der Eoomsche kerk of zich door hare aanlokselen vau tijdelijk voordeel verleiden lieten om in haren schoot weêr te keeren.
De kleine kudde zou dan ook misschien gansch verdwenen zijn, indien er niet juist in tijds redding was opgedaagd. Hooggeplaatste personen traden daartoe tusschen beide. Een Hervormd minister aan het Fransche hof, wiens naam ons verzwegen wordt, werd in de laatste helft der vorige eeuw haar veel vermogende voorspraak. Vooral ook de opperhofmaarschalk Christiaan Cathcart von Car-bisthon, die heer van Assweiler was, wist door zijne tusschenkomst te bewerken, dat eindelijk acht geslagen werd op de menigvuldige smeekschriften, die van de arme Hervormden sinds lange waren uitgegaan. In 1776 werd hun van den Franschen koning en het parlement vrijheid van godsdienst toegestaan, en 't werd hun vergund in het vlek Assweiler eene Hervormde kerk, pastorie en school te stichten.
Veel had de gemeente te Assweiler inzonderheid ook te danken aan drie adellijke vrouwen, met name von Stein Callenfels, van wie ééne, Frederica, met den genoemden Cathcart gehuwd was. Den Sden December van laatstgemeld jaar verleenden zij aan de Hervormde Assweiiers eenige privilegiën, waaronder deze, dat het hun vergund werd zich vaste goederen te verwerven, eene pastorie en school te bouwen en de verworven bezittingen te bestemmen tot onderhoud van een' predikant en een' schoolonderwyzer, terwijl hun het ongestoorde eigendom hunner goederen eu de beschikking daarover ten volle gewaarborgd werd. 1
') Zie 79, 5 van den catalogus van het oud synodaal archief, waar het volgende vermeld wordt:
«Extractus derer von Freyfrau Henrietta von Kellenbach gebohrneu vo*
Weldra verwierf zich (ie gemeente nu ook een' eigen predikant. In 1777 nam Johan Wolfgang Weenher Kirchhoffer den herdersstaf onder haar op. Hij deed dat edelmoedig, zonder daarvoor eenige belooning te vergen. Doch zulk een toestand kon natuurlijk op den duur niet worden volgehouden. Voor de stichting van het kerkgebouw enz. waren schulden gemaakt; er moest een fonds tot stand komen, quot;waaruit het tractement van den predikant eu den schoolonderwijzer kon gevonden worden. Daartoe richtte zich de gemeente aanvankelijk tot eenige zustergemeenten in Duitschland. Dit leverde echter geen genoegzame vrucht op, daar de meeste van haar, in behoeftige omstandigheden verkeerende, zelve ondersteuning noodig hadden.
In dezen toestand besloot men eeu beroep te doen op de weldadigheid der geloofsgeuooten in Holland, van wier Christenzin eu broederlijke mededeelzaamheid de lof'tot in Frankrijk eu Duitschland was doorgedrongen, en waarvan de Assweilers reeds eenige ondervinding hadden opgedaan. Toen de predikant Kirchhoffer twee jaren geheel belangeloos de gemeente gediend had, vond men goed, dat hij een' reis zou doen naar ons vaderland, ten einde hier liefdegaven in te zamelen tot onderstand zijner arme, zoo lang beproefde kudde. Die poging slaagde uitnemend. Hij vond hier »vrienden en vaders,quot; zooals boven bedoeld schrijven zich uitdrukt, die zich de
^tein Callenfels, Fraulein Chaulotta de Stf.in Caldeni'kt.s nnd Friderica Cathcart von Carbiston, gebohrnen vox Stkix Cai.i.kxkei.s unteren 2 Dec. 1776 der rcformirten Gemeinde Assweiler ertlieüten Privilegien.
ïDesgleichen berechtigen wir sothaoer Gemeinde, so viel es ihr vermogen und die mildtliatigkeit auswartiger gleioher religions verwandten nur immer gestalten wird, Acquisitiones von liegenden Guthern zu maehon, Pfarr- nnd Schnlhauss zu erbauen, nnd die zu acquirirende Gütbor zu Erhaltung eines zeitliohen Pfarrers nnd Scbnldieners zn bestimmen, also und dergestalten, dass ihr das dessfallsige F.igenthnm nnd die vollkommenste Desposition darüber niemalen gekrancket oder unter irgend eineu Praetexte angesproehen werden solle.quot;
Met de familie vox Stein Calt.knkf.i.s zal ook wel verwantschapt geweest zijn baron Fkederik v. S. C., irijksridder, groot jagermeester van Z. K. H-prins Palatin, regerend hertog van Tweebrnffgen.quot; Hij had twee kinderen, van wie eene gehuwd, in 176S. Boekzaal van Mei 1768, bi. 616, 617, en van Jnnij 1752-
Deze familie hoeft ook bare takken verspreid in ons vaderland; sommigen •gt;r van bekleedden in Nederland hoogo betrekkingen.
belangen der nieuw gestichte gemeente met warmte aantrokken eu hart en hand ontsloten om haar te steunen eu op te bouwen. Zóóveel werd in Holland gecollecteerd, dat uit de overgehouden som niet alleen de gemaakte schulden geheel konden worden afbetaald, maar daarenboven een kapitaal van ƒ 1500 tegen 5 ten houderd kon belegd worden. Onze vaderen wenschteu echter de hulpbehoevende Assweilers voor goed en voor al tijd te redden. De gedeputeerden der synoden van Zuid- en Noord-Holland namen het besluit, om wat gecollecteerd en niet verzonden was en wat verder zou worden ingezameld, tot een vast fonds te maken, uit welks jaarlijksch inkomen de predikants- en ondenvijzerswedde zou worden verzekerd. Dit fonds zou staan ouder het beheer der genoemde gedeputeerden; en ziedaar den grond gelegd van het synodaal fonds voor Assweiler, dat tot op heden is in stand gebleven.
Voor dat fonds werd door den kerkeraad van Assweiler, bij schrijven van 8 Maart 1779, de medewerking der vaderlandsche synoden en klassen ingeroepen.1
Wanneer wij het kapitaalboekje inzien, waarin aanteekeningen omtrent het fonds voor Assweiler zijn opgenomen, dan blijkt ons daaruit, dat in 1791 een kapitaal van /'6000 voor de gemeente aldaar aanwezig was.2
Niet lang nadat de gemeente gesticht was, openbaarde zich echter op nieuw een' tegenstander, en nu niet, gelijk van ouds, uit de Roomsche, maar uit de Lnthersche kerk. Tot deze kerk behoorde zekere heer vax Zulxhaed. Hij leefde in vijandschap met zijn' zwager, den Hervormden beweldadiger der gemeente, den reeds genoemden Cathcakt, die tevens haar voornaamste lidmaat was. Uit haat tegen de Gereformeerden zocht hij de vrijheden te bekorten, door de Assweilers van den koning van Frankrijk verkregen. Hij koesterde het slechte opzet om de onlangs gestichte gemeente door valsche berigten bij de gedeputeerden der Hollandsche synoden te benadeelen. De kerkeraad van Assweiler geeft daarvan
') Zie 84, 2 van den aaugeh. oatilogu-,
') Zie 75 van den catalogus.
1 O O l i-irgt;
in Julij 178U aau gedeputeerden kennis en meldt, dat hij den lieer Cathcaut gevraagd had, van de heillooze oogmerken des Lutherschen vijands de synoden te onderrigten, n)et dringend verzoek aan de deputaten om op diens boo/.eu toeleg geen acht te slaan. Er is dan ook een brief van Cathcakt vuii 1 Augustus, waarin vermeld wordt, dat de vrijheer van Zijlnhakii, door zijn huwelijk met jonkvrouw Chablottk vox Sïeix Callkxfki.s zwager van Cathcakt en tegelijk daardoor deelgeregtigde in de heerlijkheid van Assweiler geworden, zich verzet had tegen het voortbouwen van de pastorie en het schoolhuis, onder voorwendsel, dat de aanwezige gelden voor den bouw daarvan niet toereikend waren, en met bedreiging, dat hij de Hollandsche synoden daarover schrijven zou. Verder geeft de heer Cathcakt deswege verantwoording.
Hierop volgt een andere brie:' van deir.:elfden Cathcakt van 14 Januari] 1781, waaruit wij te weten komen, dat het bedrag van het in Holland belegde kapitaal voer Assweiler tot ƒ12,000 geklommen was, aan rente jaarlijks opbreugentie ƒ300; voorts, dat thans de bouw der pastorie, op een'schuur en stal na, voltooid was.
't Mogt een' ramp voor de jeugdige gemeente geacht worden, dat de ijverige predikant Kxrchhoffek haar reeds in 1781 ontnomen werd. Hij had een beroep naar zijn vaderland aangenomen en geeft daarvan berigt in een schrijven van Mei des genoemden jaars. Met aandoenlijke woorden dankt hij voor de hem steeds bewezen gunsten, en met den warmsten aandrang beveelt hij zijn'lieve gemeente te Assweiler verder aan de bescherming en in de toegenegenheid harer Hollandsche vrienden.
Kirchhofff.r was uit Assweiler vertrokken naar Zellerdal. Uit zijn' standplaats aldaar schrijft hij op 't laatst der genoemde maand om nogmaals zijn' voormalige gemeente aan te bevelen en te verzoeken, dat men aan den heer CaïhCAF.T naanwkeurig den toestand van het fonds opgeve, ten einde tot het beroep van zijn' opvolger over te gaan. Tevens vermeldt hij, dat in 't verleden jaar van wege de synode van Gelderland en die van Stad en Lande de som van /quot;426 als liefdegift ontvangen was.
Nogmaals in dezelfde maand zond hij een' brief uit Manheim, die hoofdzakelijk van gelijken inhoud is.
121
De opvolger vaa Kirchhoffeb was vermoedelijk Johannes Jacobus ScHEFFER. Van hem althans, als predikant te Assweiler, is den 12Jen Februari] 1786 een Latijnsche brief uitgegaan, waarin hij dank zegt voor de ontvangst vau ƒ 100 en voor de menigvuldige giften, die steeds aan zijn' gemeente werden toegeschikt, met aanbeveling van haar in de voortdurende liefde harer begunstigers in Holland.
Tijdens de Fransche overheersching schijnt het fonds voor Assweiler achteruitgegaan en der ontbinding nabij te zijn geweest. Zooveel is zeker, dat er een voorstel tot verdeeling door de Zuid-Hollandsche synode aan de andere daarbij belang hebbende synoden in overweging werd gegeven. Daarop werd in December 1809 door de classis van Schouwen en Duiveland geantwoord, dat men daaromtrent de acten van 1779 en 1780 had ingezien; zoodat we mogen aannemen, dat ook door Zeeland in der tijd tot de stichting van het fonds was bijgedragen. Hetzelfde blijkt uit het antwoord van de deputaten der synode van Overijsel, gegeven in April 1810: er wordt in gezegd, dat gemelde synode van 1781 tot 1785 het fonds met de som van ƒ110 gestijfd had. Beide stemden in de evenredige verdeeling toe en verzochten, dat hun aandeel hun zou worden toegezonden. Die voorgestelde verdeeling is echter — waardoor, is onzeker — gelukkig niet tot stand gekomen, en wij mogen ons verheugen, dat de voorvaderlijke stichting nog in onze dagen voortleeft. Thans bedraagt het fonds voor Assweiler, ingeschreven op het grootboek der nationale schuld, eene som van ƒ 4000 nominaal, gevende eene jaarlijksche rente van ƒ115.
Zietdaar alles wat uit de gegevens in het synodaal archief ten aanzien der gemeente te Assweiler en haar fonds kan worden opgemaakt. Door vriendelijke tusschenkomst van den quaestor-generaal der synode, den heer J. R. ScnOLTEN, is het mij echter gelukt omtrent hare treurige geschiedenis in 1870 een en ander te vernemen; en door een' brief van haren tegenwoordigen predikant ben ik in staat er nog enkele bijzonderheden, betreffende haren huldigen toestand, bij te voegen.
De lieer Scholten zond mij eeu sclirijven van Ad. GAiiCiN, predikant te Assweiler, van 14 December 1870, dat mij belangrijk genoeg voorkomt om het hier voor 't grootste gedeelte weêr te geven. Wij zien er ons levendig in beschreven de allerdroevigste omstandigheden ten gevolge van den oorlog, waarin toen de Assweilers gedompeld waren.
»L'annee 1870,quot; schrijft de heer Garcin, »est une année, que nous n'oublierons de uotre vie. L'annee s'annon9a pour nous sons de mauvais auspices. Depnis Paques jusqu'au mois d'Aoüt pas une goutte de pluie dans nos contrées, de sorte que la récolte en foin et en paille a été complètement manquée. Les pommes de terre aussi ont beaucoup soufFert; la pluie arriva a temps pour les raviver; mais elles sout devenues très-mauvaises et offrent une nourriture peu fortifiante.
Au milieu de ces soucis, la guerre fut déclarée, et dès le début, le 10 Aoüt, notre contrée était littéralement inondée par les troupes allemandes; ce n'était plus une armee, c'était une migration de peuples.
Notre petit village, qui compte 65 feux, a eu a loger plusieurs fois des milliers d'hommes. Ce qui nous causait le plus de frayeur, c'était la cavalerie; nous n'avions presque pas de foin et il s'agissait de nourrir des centaines de chevaux.
Pour vous donner au tout cela une seule indication, je vous citerai mon propre exemple. Le premier jour, j'ai eu a loger et a nourrir un general de division, son aide-de-camp, 14 hommes et 6 chevaux; le second jour, 4 officiers et 4 chevaux et a loger 50 hommes; le troisième jour, 2 officiers, 2 hommes et 6 chevaux a loger et a nourrir. Avee cela, journellement des requisitions en fourrage, vivres et en argent, soit pour les troupes de passage, soit pour les troupes occupant La-Petite-Pierre (Lützelstein) et inves-tissant Phalsebourg.
Nous sommes situés sur un plateau assez élevé. de sorte que nous avons entendu le canon de cinq directions différentes; de Lichtenberg, de Bitche, de Phalsbourg, de Metz et de Strasbourg, dont nous avons entendu le bombardement pendant les cinq deruiers jours, tont en étant eloignes de 13 lieues.
Mais il est inutile de faire une plus longue description de nos
120
angoisses et de hos misères on})li(' lt;lt' vous dire que ia peste bovine a encore ravage nos villages); vous avez, sauS aucun doute, vu par la lecture des journaux, combien uotre pauvre patrie a été éprouvée.
Que serions nous devenus, si la foi cliretieune ne nous avait soutenus? Oh, clans de pareils temps de crises et de douleurs, plus d'nn a appris a regarder a Dieu et a cherclier auprès de Lui un refuge assure.quot;
ïSa zich en zipie gemeente op nieuw dringend te hebben aanbevolen en zijne dankbaarheid te hebben uitgedrukt voor wat Assweiler steeds ontvangen had door de Nederlandsche weldadigheid, geeft de heer Ai). Garcim aldus zijn adres op; »Asswiller, prés Drulingen, par La-Petite-Pierre, 1 gouveruernent general d'Alsace et de Lorraine (Bas-Rhin).quot;
De tegenwoordige predikant van Assweiler is de heer L. SciiWEN-DENER, van wien ik een' Franscheu brief ontvangen heb van 20 December 1877. Daarin zijn eenige bijzonderheden venueld, die ons de gesteldheid der gemeente aldaar, zooals die thans is, meer doen kennen. »Die gemeente,quot; zoo schrijft genoemde predikant, »heeft zich gevormd van geëmigreerde Hervormden, meerendeels uit Zwitserland, die langzamerhand zich vestigden in dit door den dertigjarigen oorlog ontvolkte land. Zij telt thans zev;;n- tot achthonderd zielen, die ongelukkig niet dezelfde plaats bewonen: ze zijn verstrooid in meer dan dertig burgerlijke gemeenten. Vóór honderd jaar hebben zij zich tot ééne gemeente vereenigd, waarvoor later de kerk en de pastorie van Assweiler, met behulp van het ont-vaugene uit Holland, gebouwd zijn. De moederkerk en de predikants-woning zijn alzoo te Assweiler gevestigd, als middelpunt eener gemeente van ongeveer tweehonderd zielen, verspreid tot op een' afstand van één tot twee uren. Evenwel is het dorp Assweiler voor het grootste gedeelte door Lutherschen bewoond. Te Schönburg, een dorp omstreeks anderhalf uur van hier verwijderd, is eene kerk, met onze gemeente verbonden, waarin ik éénmaal 's maands dienst
') Lützelstein is con kasteel (ook een graafschap) op pon' berg, zes Duitsclio mijlen van Straatsburg. Men heeft aan Lützelstein bij de Frauaeheu do onzinnige vertaling gegeven van Potite-Pierre, alsof steiit hier de beteekenis had van ■wat wij uu steen noemen.
127
do.*: er vereeuigen zich aldaar nagenoeg tweelionderd Gereformeerden. Eeue gelijke kerk bevindt zich te Hinsburg, bijna twee uren van hier, waar ongeveer honderd Hervormden gevestigd zyn en waar ik mede éénmaal 's maands voorga. Onderscheidene malen 's jaars vervul ik de dienst te Wimmenau, vier uren verwijderd, voor omstreeks honderd Hervormden. Zoo ook te Sparsbach, waar eene kleine gemeente is van zestig, en te Phalzweier van vijftig leden. Naar omstandigheden beu ik verpligt in nagenoeg dertig verschillende kerken dienst te doen. Ze zijn voor 't grootste deel Luthersch, maar worden altijd bereidvaardig voor mijn ambtswerk ontsloten.
Wij wonen in 't midden eeuer bevolking, die voornamelijk Luthersch is. Wij leven met haar in vrede en overeenstemming, ofschoon de Gereformeerde en Luthersche gemeenten regterlijk gescheiden zijn. Yooral de Hervormden zijn zeer gehecht aan hun' zelfstandigheid, hoezeer dit ook met groote geldelijke offers gepaard gaat. Desniettegenstaande is onze betrekking met de Lutherschen regt hartelijk, en zij wonen onze godsdienstoefeningen in de kerken, die wij met hen in gemeenschap gebruiken, even zoo goed bij als hunne eigene.
Slechts een zeer klein getal van Rooniamp;ch-Katholieken is in onze landstreek woonachtig. Van die zijde hebben wij alzoo niets te lijden.
De Hervormden zijn landbouwers, als het meerendeel der bewoners dezes lands. Door onvermoeide werkzaamheid en huiselijk overleg zijn zij van lieverlede tot zekeren welstand geklommen. Ook maken zij onder de bevolking het verstandigste deel uit, gelijk dan ook bij voorbeeld onderscheidene Hervormden tot burgemeesters (smaires ') hunner gemeenten verheven zijn.
In onze gemeente zijn weinig gezinnen, die onderstand behoeven. Maar dewijl al wat voor de kerk noodig is door vrijwillige bijdragen moet worden zaamgebragt, is onze toestand altijd min of meer onzeker. Daarom hangt hij niet voor een klein deel van de Hol-landsche toelage af.
Hedert de aanhechting van den Elzas en Lotharingen zijn wij onder het Duitsch bestuur gekomen; doch de kerkelijke zaken zijn in het wezen niet veranderd, vermits het land nog in al de inwendige belangen volgens de Fransche wet geregeerd wordt.
128
Mijne gemeente (»paroissequot;) is gelegen in het departement van Zabern (»Savernequot;). Het grootste gedeelte der verspreide gemeenteleden bevindt zicli in het canton van Lützelstein Petite-Pierrequot;); het kleinste — met de kerk en de pastorie van Assweiler — in het canton van Drulingen.
't Schijnt mij toe, dat ik in de toekomst het oogenblik eener vereeniging tusschen de Gereformeerden en de Lntherschen dezer streek van verre naderen zie. Ik hoop, dat die vereeniging dan tot stand moge gebragt worden onder aannemelijke en eervolle voorwaarden, en dat wij in staat zullen zijn eene broederhand aan onze broeders in Christus toe te reiken. Dan zou de gift uit Holland misschien overtollig worden. Maar tot zoolang is zij zeer noodzakelijk voor ons bestaan, en ik zon niet weten, waar de gemeente met haar' zeer zamengestelde predikdienst en de menigvuldige uitstappen, daaraan verbonden, een' predikant vinden zou, indien het ons ontbrak aan de toelage uit Nederland. We zouden dan ook elders naar hulp moeten uitzien.quot;
Ook deze brief eindigt met levendige dankbetuiging en warme aanbeveling in het gunstig aandenken der Nederlandsche broeders.
Wij hebben onze aandacht geschonken aan de belangwekkende lotgevallen eener kleine zustergemeente in Duitschland gedurende een tijdvak van honderd jaren. Van honderd jaren! Ik maak met nadruk opmerkzaam daarop, dat de uit den dood verrezen gemeente in 1876 haar eeuwfeest had kunnen vieren en dat het in dit ja,ar (1877) juist eene eeuw geleden is, sedert wanneer zij haar' eersten en ijverigen predikant Kirchhoffer verkreeg, 't Moet ons een' stree-lende gedachte zijn, dat het fonds der weldadigheid, in Nederland voor haar gesticht, daar nog staat onverdelgd en vruchtdragend, als een schoon gedenkteeken van de liefde onzer vaderen voor zwaar beproefde geloofsgenooten; eene liefde, zóó rnim, dat zy haar' vleugels ook over het buitenland uitspreiden en den nood van ver verwijderde broeders en zusters omvatten kon.