|
||
|
||
|
||
|
||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
||
|
||
|
||
|
||
2671 431 5
|
||
|
||
|
|||
|
|||
31.86
|
^
|
||
|
|||
Over het nut *an laquo;derlatlugeuin de'liegrsL...
I^ongziekte van het Rnndvee; doflr-Or. A* ^ir-~f \ \ MAM, Hoogleeraar en OircMiMir van •raquo; ntjks *f\ Veeartsenijschool, te Vtrcciit. quot; SSS.!:*',nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; f^-X
' .' - /.quot; :#9632; - raquo; iinbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; r 1
|
|||
|
|||
. gt;/
|
|||
|
|||
in het dagblad Overyml van 19 April:jI.Nü,.3a|) Jen A-V berigt lezende — hetwelk in onderscheidene :andlaquo;ra',^liilt;lt; ./ ranten is overgenomon — van den beer ^. quot;0. KNiÖ^iE / Over de heilzame uitwerking van alt;lerinii^fen''Biy''de hget1-' sehende Longziehte van het Rundvee, hecft dirituFSij aan-leiding gegeven tot de volgende opmcrkingen, welke ik moen, om het belang der zaak, te moeten mededeelen.
Het valt niet te ontkennen, dat elke mededeeling om-trent de behandeling eener zoo verwoestende ziekte, als waarvan hier de rede is, en van welke behandeling ipen eene gunstige of ook min voldoende uitwerking heeft ondervonden, groote nuttigheid kan hebben, ten einde anderen daarvan voordeel kunnen trekken, en in zoo ver verdient de bekendmaking van het nut, hetwelk de beer baron van Itieestjm , op het landgoed Grootoever, van de aangewende en somwijlen herhaalde aderlatingen'bij zijn longziek vee heeft mögen ondervinden, alle aan-dacht. Van den anderen kant mag het niet onopgemerkt blijven, dat men door dusdanig berigt ligtelijk tot öene te eenzijdige beschouwing kan worden gebragt, wanneer men de aderlating bij de Longziekte in alle gevallen onvoorwaardelijk als nuttig aanprijst.
De heer baron vak Itteksum werd op deze handelwijze opmerkzaam gemaakt door cene schriftelijke mededeeling
|
|||
|
|||
|
||
van ilon heer Esklaak , later bckcnd gemaakt in Nquot;. 2 dezes jaars van liet, door hem geredigeerde, Maandwerk: de Vriend van den Landman, nopens de voordeelige nit-werking van de adorlating bij de bedoelde ziekte. Laatstge-nocmde had alles opgezocht, wat hij omtrent doze fatale ziekte wist to vinden, en alles deed zion, dat hot bijna een-parig gevoelen dor Voeartsonijkundlgcn , met welk regt kan en mag hij niot booordoelen, is, dat er in doze ziekte geene aderlatingen moeten worden aangewend. Maar zie, daar vond hij in een, door den . als Arts on evenzeer als Landhuishoudkundige, berocmden A. D. Thaek, reeds in 1815 uitgcgoven, goschrift, hot nut der bloedsontlastin-gen ten sterkste aanbovolcn on met afdoende voorbeel-den gestaafd. Ik moet herinneron, dat deze goneeswijze door vole andere Schrijvers over de Longziekte wordt aan-geprezen, die ook in onze taal gedrukt zijn. Men zie onder anderen de Verhandeling van Dr. Franque, (uitnbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp; nbsp;(
het Hoogduitsoh vertaald , to vinden in hot Vee-arisemj-kundig Magazijn, D. III. bladz. 129. Utrecht 1837), die als de eerste aanwijzing houdt, voor de spoedigste en zekerste wijze tor genezing der ion^efee, de aamvonding van sterke, aan don trap dor ziekte en do krachten des diers geevenredigdo, bloedsontlastingen. Hij haalt meer dere vee-artsenijkundigo Schrijvers aan, met name Diexe-richs. Bojanus, Wagenfeld en andere, die van het-zolfde gevoolon zijn. Hij raadt aan 8 tot 12 ponden bloeds op sens af to tappen ; de adorlating kan zolfs , na 24 uren tot 30 uren , horhaald worden. Hoe sterker do dieren zijn, hoe snoller do ademhaling is, hoo rooder de oogen , hoe drooger de mond en neus zijn, des to ruimer moet de bloodsontlasting zijn, enz. In den Konsl- en Letterbode van 4. Moi 1839 , No. 19 , vindt men de gunstige laquo;itwerkingen medegedoeld, door den Heorl. A. van
|
||
|
||
|
||
Ei.imitG, te Loosduinen , ontlervoiideu bij de behandeling der Longziekte, op den stal van Mr. A. C. van dek Goks , en op vijf andere stallen , van aderlatingen tot 4 pinten , waardoor ecu twintigtal koeijen volkomen werden hersteld, tcnvijl nicer dan '2/3 dergene, die met verstcr-kende middelen werden behandeld, zonder to zijn ader-gelaten, kwamen te overlijden. Had do heer Enklaak dezo schrifcen, reeds voor 10 jaren in het licht gegeven, wcten te vinden en te raadplcgon , hij zou zieh vroeger dan in 184S met de aanwending en het nut der aderlatingen in de Longziekte hebben ktmnen bekend maken. üok andere Veeartsen hebben hunne bevindingen omtrent deze wijze van behandelen en de uitwerkingen, welke zij daarvan, naar verscliillende omstandigheden der ziekte en der voorwerpen, door haar aangetast, ondervonden heb-ben , bekend gemaakt. (Zie hot Vce-artsenijkundiy Ma-gazijn, 3dc en 4de deel). Ik zolf heb ook steeds, zoo dikwijls als ik over dc Longziekle gehandeld heb , mijn gcvoelen ten voordcele der aderlatingen, en eene daarmede overeenkomende verderc behandeling doon kennen,en dere-gelen aangewezen, onder welke men daarvan, zoo ik meen , op rationele genecskundige gronden , in de bijzondere geval-len, voordeelen al dan niet kan vcrwachten. (Men zie het Vee-artsenijkundig Magazijn, D. Ill, bladz, 64—130; D. IV, bladz. 382;.
De beer Laseuk, . Veearts der cerste klasse, te Eist, pro-vincie Gelderland , vroeger kweekeling aan 'sEijks Veeart-senijschool, decide onlangs in hot liepertorium, Tijdschrift voor de geneeskunde in al harm omvang van BlENSEBBOIT en Hekmeijer, Amersfoort 1847, bladz. 139, waarne-mingen medo omtrent de gelukkige behandeling der heer-schende Longziekte bij het. Rund. Hij deed aderlatingen van 4 tot 6 Ned. ponden , en gaf tcvens eenige andere
|
||
|
||
|
||
middelen, welke in hot gemelde Tijilsclirift worden opge-geven. Steeds betoonden Sterke bloedsontlastingen zieh heilzaam, bij de door hem behandelde dieren. Al deze geschriften schijnen den heer Esklaar , ongeacht hij alles heeft opgezocht, wat voor hem te vinden was, onbekend te zijn gebleven: bij welk gemis van historische kennis omtrent hetgeen over de Lonyziekie, zoo in buitenlandsche als inlandsche Schriften, openbaar is gemaakt, thans de aderlatingen, door Tiiaeu met nut aangewend, als ware deze behandeling nieuw en bij ons onbekend, worden aangeprezen. Men ziet uit het bovenstaande tevens, dat het cr ver af is, dat de Veeartsenijkundigen, ook in ons land, bijna eenparig van gevoelea zouden zijn, dat er in deze zickte geene aderlatingen moeten worden aangewend. Wanneer men echter van de aderlatingen in de Long-ziekte, in vele gevallen, groot nut mag verwachten , zoo zal men dezelve niot onvoorwaardelijk onder alle omstan-digheden als aangewezen mögen houden , vermits hierbij altijd op het tijdperk dor ziekte, tie individuele gesteld-heid der dieren , en andere bijzondere omstandigheden zal behooren te worden gclet. Bovenal zullen dezelve nuttig zijn, in het allereerste begin der zieh openbarende ziekte-verschijnselcn, en inzonderheid bij zoodanige Runderen, die, hoewel nog schijnbaar gezond zijndo, reeds dc kie-men der ziekte onzigtbaar bij zieh dragen. Bo lijkope-ningon geven dagelijks do bevestiging, dat zulks dikwijls plaats heeft. In zoodanige gevallen kan men van kraeh-tige, en herhaaldo aderlatingen , met eene , daaraan be-antwoordendo , verkoelende, ontstekingwerende en aflei-dendo genoeswijze, wel de raeeste uitwerking verwachten, om de verhoogdo werkzaamheid van het vaatgestel, den aandrang dos bloods naar de longen, do plasliciteit van hetzelve te verminderen , en de ontaarding van het wccfsel
|
||
|
||
|
||
der longen, met de daaraan verbondene gevolgen, tegen te gaan. Voorzeker konden, zoo ergens dan gewis bij het vec van den beer Baron van Ittebsum, de aderla-tingen aan het doel beantwoorden, daar zijn vee-stapel'in een' krachtvollen toestand verkeert, zoo als ik mij daar-van onlangs met genoegcn persoonlijk mögt overtuigeu , en er aan de verzorging en naauwkeurige oplettendheid op het vee , zoo min als ten aanzien der ovenge deelen van het landhuishoudelijk bedrijf op Grooioever, iets ont-breekt, terwijl ook de bloedsontlastingcn tijdig werden aangewend: waarna de, vroeger algemeen geheerscht heb-bonde, hoest ophield. Men zal hierbij intusschen onder het oog dienen te houdeu, dat, hotgeen meermalen wordt waargenomen, het hoesten nict altijd den hevigsten trap der Lonyztekte te kennen geeft. Integendeel ziet men niet zelden, dat bij de Runderen, die het sterkst hoesten, de ziekte cen minder gevaarlijk beloop heeft, dan bij de zoodanige, welke minder door hoest zijn aangedaan. In sommige gevallen wordt al het vec, in de stallen, ahvaar de ziekte is uitgebroken, in meerdere of mindere mate, hoestende bevonden, waarvan slechts weinige stuks körnen te sterven.
Is de ziekte evenwel reeds ver gevorderd, en is er ware zwakheid aanwezig, dan zal men van bloedsontlastingen, evenmin als van andere verzwakkende geneeswijzen, ver-betering kunnen hopen. Veeleer zullen dezelve dan als schadelijk moeten worden besehouwd, daar zij de krachten nog meer zullen verminderen, en den dood veeltijds ver-haasten. Het zal hierbij geheel op cen geoefend oog, en het wel onderscheidend oordeel van den Veearts aanko-men , om te bepalen , of de adcrlatingen nog als nuttig dan wel als nadeelig kunnen worden geacht. Inzonderheicl dient men hierbij te letten, of de nitwendige zwakheid
|
||
|
||
|
||
voor wczenlijke of slechts voor schijnbare zwakheid to bou-dcii is, welke laatstc niet in liet ontbrekcn mam in cen onderdrukt zijn der kracliten gegrond is.
Overwegen wij, dat sommigc Veeartsen van de voor-gestelde genccswijzc gecne gunstige nitwerking hebben oudcrvondcn , dan mag zulks voor cen groot gcdeelte daaraon worden tocgeschrevon, dat zij, in ver dc meeste gevallen, niet ter behandeling der Lonyzidcte , door den gewonen Veeliouder, worden geroepen , dan nadat de ziekte reeds con tijd lang hceft geduurd, en de dicren reeds in haar laatste tijdperk verkeeren , om van do me-nigvuldige vorbcimelijking van liet bestaan der Longziekie mat to gewagen (1). De Veeartsen worden dan mcestal nog ontboden, ten einde de Veeliouder niet verstoken blijve van de seliadevergoeding , waarop hij aanspraak heeft, Indien het vee komt te sterven. liier zal de ader-lating, zoo min als cenig ander geneesmiddel, de dieren
|
||
|
||
(I) Tot hct heimclijk bestaaublijven dor ziekte draagtniet weinig bij de gewoonte velor Landlicden , om zieh eerst van niet erkende of zoogenaamde empirische Veeartsen te bedienen , die , hetzij uit ver gaande onkunde , of opzet-telijk — daar zij niet kunncn handelen in die gevallen, waarbij liet Fonds voor den Landbouiv betrokken is — den Veeliouder niet zelden in den waan trachten te houdeu of to brengen , dat bet ongesteldc Vee niet aan de Long-ziekte lijdt, tot dat zulks niet langer verborgen kan worden gehouden. Intussehen is dc ziekte dan reeds te ver gevordcrd , om van cenige geneeswijze nut te kunnen ver-wachten, terwijl zij reeds dikwijls aanleiding tot veelvuldigc besmettingen hocft gcgeven. Door dusdanige handclwijze wordt nicer dan men zou denken toegebragt om dc ziekte te onderhouden en bare vcrspreiding tc bevorderen.
|
||
|
||
|
||
kunnen redden. Integondocl moet dan olke geneeswijzo , vooral de blocdsontlasting , cordei- eene nadeclige dan voordeelige uitwerking doen. De kosten en moeitc dor behandeling, welke dan nog mcermalen, cm aan ediigc formaliteit to voldoen, worden aangowend, zijn als docl-loos to beschouwen. De bemoeijingen van den Vecarts kunnen zieh hier ook alleon bepalon tot hot opmaken van ccrtificaten bij het overlijden der Runderen, dat zij wer-kelijk aan do Longziekte gestorvon zijn, hoedanige bewij-zen voor het bekomen dor bedoelde schadevergoeding gevorderd worden. Eene tijdigo on geregelde behandeling hoeft bij het longzieke vee moor on moer zeldzaam plaats, en zulks is eene hoofdoorzaak, dat do Vecarts geenovol-doende resultatcn verkrijgt, om tot con moor vast be-ginsel te komen ten aanzieu der meest gepaste genees-wijze.
Men za'l uit het bovenstaandc betoog, Indien ik niet dwaal , mogon afleiden, dat de aderlating in de Longziekte tijdig on met oordeel des ondorsehoids in het werk gestcld, groote voordoolen kan aanbieden, om do ziekte in haren oorsprong te stuiten, dc ziekelijke voranderingen der organische woofsols, als daar zijn: aaneengrocijing der deelon , de longverharding, do uitstorting van vezelstoffe en water in de borstholte, enz., voor te komen, doch dat dezolve niet op alle tijden kan te pas komen, en dat zij op den eenen tijd nuttig, op een' anderen min doelmatig, of zolfs schadelijk moot worden goacht. Do onvoonvaardelijke aanprijzing dor aderlating bij do Longziekte zal dus ovenzeer onder do dwazo stolregols moeten worden gerangschikt, als de volstrekte afkeuring dezer bohaiidelingswijze.
Ik moet echtor van den beer Enklaar in gevoolen' verschillen, wanneer hij bewcert, al stond de gehoele vee-artsenijknndige Facultcit tegen hem over, dat geen Rund
|
||
|
||
|
||
aau eene aderlating van tlrie pouden zou kunnen sterven. (Vriend van den Landman a. p. bladz. 120.)
Ik meen mij nog cene aanmerking te mögen veroorlo-ven op hetgeen de heer Enklaar zegt, in hetzelfde Nummer dezes jaars van genoemd Tijdschrift, alwaar op bladz. 120, in het bijvoegsel op het geschrift van Thaer, gele-zen wordt, dat de Vee-artsenijkundigen de Longziekte tot heden niet kennen. Deze uitspraak komt mij , uit den mond van iomand , die van zieh zelven getuigt eon leek in het vak te zijn, wat stout en ook ongegrond voor. lets anders is het, eenc ziekte in hare vcrschijnselen , beloop , aard en uitwerkingen te kennen , lets anders, niet in Staat te zijn haar te genezen.
Wat het eersto betreft, zoo kent men de Longziekte, door de veelvuldige nasporingen, vooral in latere tijden gedaan, even goed, zoo niet beter, dan den aard van vele andere ziekten. Wat het laatste aangaat, zoo staat de Longziekte gelijk met vele andere ziekten, zoo bij de dieren als den mensch voorkomende, met name de kwade droes , de paarlziekte , de hanker, de longtering, om niet meerdere te noemen, waarvan men de verschijnselen, het beloop, de inwendige veranderingen, welke daarbij in de organische deelen worden voortgebragt, en de gevolgen, welke daaraan verbonden zijn, genoegzaam kent, zonder dat inmiddels de Geneesheer of Veearts in staat is deze kwalen anders dan in zeldzame gevallen en onder gunstige omstandigheden te genezen. Of houdt de heer Enklaak het misschien daarvoor, dat, indien men eene ziekte in den grond kent, dezelve ook nit dien hoofde geneesbaar zou moeten zijn? Hij maakt zieh dan , als oningewijde in de geneeskunde, eene al te gunstige voor-stelling van hare, tot heden bereikte, volkomenheid. Utrecht Mei 1848.
|
||
|
||
fob
|
||
|
||
|
||
|
||
|
||