Bijdrage tot de kennis der
Vitamine'-C.
Stofwisseling bij jonge kinderen-
D. VERHOEFF
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
quot;M-
I- rt--'.-
VS.-..--
■■ -tf-i^
- .«J »1. r ■
óigt;quot;-v.jvïquot;.nbsp;•nbsp;-nbsp;.i/tv- rv
■ SÉ?..
'._^ 1 ' | |
. liT | |
t.w.^ï
-ocr page 3-
- À:. | |
1 »iT ' | |
■ »• | |
A/
'vVyf.^
A
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER VITAMINE-C.
STOFWISSELING BIJ JONGE KINDEREN.
#
W-,
-ocr page 7-Bijdrage tot de kennis der Vitamine-C.
Stofwisseling bij jonge kinderen.
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS Dr. C. W. VOLLGRAFF, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE OP DINSDAG 3 MAART 1936
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
DIRK VERHOEFF
GEBOREN TE VEENENDAAL.
A. BROEKHOFF N.V. - DOMPLEIN 2
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
-Ti,
■n
AAN MIJN MOEDER.
AAN MIJN AANSTAANDE VROUW.
-ocr page 10-ii-;
X'i
-ocr page 11-Bij het verschijnen van dit proefschrift maak ik gaarne van
de gelegenheid gebruik, U, Hoogleeraren en Docenten der Me-
dische en Philosophische Faculteit van de Utrechtsche Uni-
versiteit te danken voor de opleiding, die ik van U mocht
ontvangen.
In het bijzonder U, Hooggeleerde ten Bokkel Hui-
n i n k. Hooggeachte Promotor, ben ik veel dank verschuldigd.
Uw raadgevingen en aansporingen hebben veel bijgedragen
tot het voltooien van dit onderzoek.
Van nog grooter waarde voor mij is geweest, mij onder Uw
leiding in de Kindergeneeskunde te mogen bekwamen. Uw
helder, kritisch inzicht in tal van problemen, op velerlei gebied,
zal mij steeds een voorbeeld blijven. De prettige verstandhou-
ding in Uwe kliniek is voor mij een kostbare herinnering.
U, Hooggeleerde W o 1 f f, ben ik zeer erkentelijk voor de
welwillende wijze, waarop U mij gastvrijheid in Uw labora-
torium hebt verleend en de bereidwilligheid waarmee U mij
met Uw kennis hebt willen steunen.
U, Zeergeleerde van Eekelen en Weledelgestrenge
E m m e r i e, dank ik voor de raad en hulp, die ik steeds van
U mocht ondervinden.
Zeergeleerde Schoemaker, gelukkig acht ik mij, mij
één van Uw leerlingen te mogen noemen. Uw groote ervaring
en steeds actieven geest leer ik steeds meer waardeeren. Mijn
opleidingstijd bij U is nog niet verstreken, maar ik ben over-
tuigd, dat deze van groote beteekenis zal zijn voor mijn ver-
dere leven.
Zeerervaren Carstens, zeer geachte aanstaande schoon-
vader, niet alleen van Uw groote kennis op medisch gebied
hebt U mij laten profiteeren, steeds was U bereid mij met raad
en daad bij te staan. Ik wil niet nalaten U hier nogmaals mijn
groote erkentelijkheid te betuigen.
Zeergeleerde P o 1 a n o, de tijd op Uw polikliniek door-
gebracht zal voor mij steeds een prettige en nuttige herinnering
blijven.
Zeergeachte Zuster K i e w i t en Zuster Pynacker
H o r d ij k. Uw medewerking was onontbeerlijk voor het sla-
gen van mijn onderzoek. Dat U deze steeds zoo zonder eenige
bezwaren hebt willen geven, heb ik op hoogen prijs gesteld.
In dit verband wil ik tevens mijn dank uitspreken aan de
verpleegsters van het Kinderziekenhuis,
die met groote zorg en moeite het materiaal voor mij verza-
melden.
Ook U, zeer geachte Mejuffrouw de Vries, ben ik veel
dank verschuldigd voor de groote medewerking, die U mij
hebt willen verleenen.
Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan allen, die verder tot
het tot stand komen van dit proefschrift hebben medegewerkt.
Onder hen wil ik nog in het bijzonder noemen Dr. R i m a t h é,
wetenschappelijk vertegenwoordiger der firma Hoffman-La
Roche, die mij zeer bereidwillig het ascorbinezuur verschafte in
vormen, waarin het niet in den handel was.
INHOUD.
Voorwoord.
HOOFDSTUK I.
blz.
Inleiding en literatuuroverzicht......... 1
HOOFDSTUK II,
Methodiek............... gt; 31
Bepalingen van Vit.-C. in bloed en urine van jonge
HOOFDSTUK III.
Uitkomsten van het onderzoek.
1.nbsp;Bepahng van de Vitamine-C. uitscheiding in urine. 41
a)nbsp;Invloed van voeding en gewichtstoename. 49
b)nbsp;Invloed van infecties.nbsp;60
c)nbsp;Invloed der grondstofwisseling.nbsp;6Q
2.nbsp;Bepalingen van het Vit.-C. gehalte van bloed.nbsp;71
3.nbsp;Bepalingen in bloed en urine na subcutane inspuiting
4.nbsp;Samenvatting en bespreking der uitkomsten van het
onderzoek.nbsp;80
Literatuuropgave..............85
-ocr page 14-i-^i
Ftquot;
VOORWOORD.
Zooals de titel aangeeft, werden de onderzoekingen, die de
basis van dit proefschrift vormen, bij jonge kinderen verricht.
Toen ik met de bepalingen van de uitscheiding van Vit. C. in
urine bij deze kinderen begon, waren er in de literatuur, voor
zoover mij bekend, nog geen publicaties over dit onderwerp
verschenen. Allereerst heb ik getracht vast te stellen, hoe de
normale uitscheiding bij deze kinderen was. Daarna werd,
volgens het voorbeeld van v. Eekelen, Emmerie en Wolff bij
volwassenen, bij kinderen nagegaan, wat het resultaat was,
indien men hen gedurende meerdere dagen een groote dosis
kristallijn 1-ascorbinezuur (Vit-C.) per os toediende. Hier-
door werd het mogelijk een indruk van de verzadigingstoe-
stand van het lichaam met Vit-C. te krijgen. Het vraagstuk
der hypovitaminose (précarence) kwam nu op den voor-
grond.
Ten slotte werd nagegaan, of er mogelijk een verband
bestaat tusschen het gehalte aan Vit-C. van het bloed en
de vcrzadigingstoestand van het organisme met Vit-C.
- .. .-vv;
tô- ■■ ■
quot;Xnbsp;^ »-^ftif^'nbsp;jl -ft r''*nbsp;it* '^HfiMi^ ^nbsp;t
^nbsp;' fli^W^ «iïP f*-^' ''--^t ' h
. ^nbsp;ifi^nbsp;V.nbsp;^ IJ•'i
-ocr page 17-HOOFDSTUK I.
Inleiding en literatuuroverzicht.
In 1883 verschenen de eerste publicaties van Barlow i)
over de naar hem genoemde ziekte, de scorbuut bij kinderen.
Reeds anderen, voor hem, hadden goede beschrijvingen van
kinderen, die dit ziektebeeld vertoonden, gegeven, (Möl-
ler, e.a.) Zij allen zagen er echter een uitingsvorm van de
veelvuldig voorkomende rachitis in. Barlow zag echter
in, dat men hier met een combinatie van meerdere ziekten te
maken had.
De titel van zijn eerste publicaitie luidt dan ook:
„On cases, described as acute rickets, which are probably a
combination of scurvy and rickets. The scurvy being an
essential and the rickets a variable clement.quot;
Reeds veel eerder was op dit onderscheid gewezen. De
publicatie van Francis Glisson in zijn „de Rachitidequot;
(1650) is lange tijd aan de aandacht ontsnapt. Ook B a r-
1 o w schijnt deze publicatie niet gekend te hebben.
In het „Sir Thomas Barlow Birthday Numberquot; van de
Archives of Diseases in Childhood (No. 58 Aug. 1935) zijn
vele interessante gegevens omtrent de geschiedenis en ont-
wikkeling van de kennis der scorbuut bij kinderen te vinden.
Ook van Westrienen 83) geeft in haar verhandeling,
„C-avitaminosen, voorheen en thansquot;, naar aanleiding van
bovengenoemd herdenkingsnummer, een overzicht omtrent
de huidige inzichten bij de C-avitaminosen.
Door de betere inzichten in de kindervoeding, die in de
I
-ocr page 18-laatste decenniën.' in breede lagen van de bevolking zijn
doorgedrongen, is het ziektebeeld der Morbus Barlow in uit-
gesproken vorm zeer zeldzaam geworden.
Steeds meer komt de C-hypovitaminose in het middelpunt
der belangstelling. Vooral van Fransche zijde is hier reeds
lang op gewezen. (Mouriquand, Röhmer, Clé-
ment, e.a.) Maar ook in andere landen wordt veel aan-
dacht aan dit ziektebeeld besteed. Zie de publicaties van
Göthlin, Park, Harris en Ray, enz.
Het klinische beeld der C-hypovitaminose is vaag. Boven-
dien ziet men de stoornis meestal gecombineerd met andere
deficientieziekten (rachitis) of staan in vele gevallen de
infecties of dyspepsiën, waaraan deze kinderen dikwijls lijden,
op de voorgrond. Een beschrijving van de verschijnselen in
kort bestek is moeilijk te geven. Ik moet daarom met enkele
korte opmerkingen volstaan.
Zooals bij alle avitaminosen, is ook hier de dystrophie het
eerste verschijnsel. Met dit woord dystrophie is eigenlijk
reeds het geheele ziektebeeld gekenmerkt, daar het de stoor-
nis in alle functies van het organisme aangeeft. Welke
functies het sterkste gestoord zijn is individueel verschillend.
De uitingsvorm van het ziektebeeld zal dan ook wel sterk
van constitutioneele factoren afhankelijk zijn.
Meestal ziet men, dat de lijdertjes aan C-hypovitaminose
wat bleeke, pafferige kinderen zijn. Zij hebben slechte eet-
lust; de stemming is onrustig, huilerig; soms is er een achter-
blijven in gewicht en groei, soms zelfs stilstand of achteruit-
gang. De graad der anaemie, die dikwijls gevonden wordt, is
wisselend, evenals de uitingsvorm, wat betreft de aard der
cellen.
Tengevolge van deze slechte algemeene toestand ziet men
bij deze kinderen herhaaldelijk infecties optreden, die veelal
ongunstiger verloopen, dan de infecties bij normale kinderen.
Door vele auteurs wordt deze verhoogde gevoeligheid voor
infeoties als een specifiek verschijnsel der C-hypovitaminose
aangenomen. (Dysergie van Abels).
Andere meer typische symptomen zijn de fragilité vascu-
laire, (Hess, Dalldorf, Göthlin, e.a.) en de
neiging tot slijmvliesbloedingen, vooral lichte haematurieën en
tandvleeschbloedingen. In dit verband kan gewezen worden
op het feit, dat exanthemen van infectieziekten bij deze kinde-
ren dikwijls een haemorrhagisch karakter aannemen.
Wordt bij de kinderen, lijdende aan C-hypovitaminose, een
specifieke therapie (vruchtensappen of kristallijn Vit.-C.)
toegepast, dan verbetent in opvallend korten tijd de geheele
toestand. Merkwaardig hierbij is, dat in vele gevallen de
eerste dagen een gewichtsvermindering waargenomen wordt.
Dit wordt verklaard door de verhoogde vochtuitscheiding,
tengevolge van het verdwijnen van het oedeem (oedema
scorbuticum invisibile), waaraan de kinderen het pafferige,
wat opgeblazen uiterlijk te danken hadden.
Bij onderzoekingen omtrent experimenteele scorbuut bij
caviae gelukte het Mquot;«, M i c h a u belangrijke afwijkingen in
bloed en weefsels vast te stellen.
Zij vond o.a. bij scorbuut:
een verhoogd ureumgehalte van het serum;
veranderde weerstand der bloedhchaampjes;
verlaagd cholesterinegehalte van het bloed;
een chloor- en naitriumretentie van het lichaam, waarbij het
laatste zich voornamelijk in de spieren ophoopt.
Een dergelijk uitgebreid onderzoek zal echter bij deze kin-
deren, die in slechte conditie verkeeren, niet mogelijk zijn.
Wij moeten dan ook trachten andere middelen te vinden om
-ocr page 20-de diagnose C-hypovitaminose, die wij op grond van anam-
nese en khnisch beeld stelden, te verifieeren.
Fragilité vasculaire.
In de eerste plaats kunnen wij hiervoor gebruik maken van
de bepaling der „fragilité vasculairequot;. Dalldorf^®) en
Göthlin gaven hiervoor beide een methode aan, waardoor
rij in staat waren in vele gevallen een C-hypovitaminose
waarschijnlijk te maken. Uitgaande van de waarneming, dat
bij scorbuut een groote breekbaarheid der vaten bestaat, heeft
G ö t h 1 i n deze allereerst bepaald bij normale personen.
Zijn methodiek was in het kort de volgende :
Om de bovenarm wordt een dubbelwandige gummiband
gelegd en hierin afhankelijk van de omstandigheden, een
overdruk gebracht van 35, 50 of 65 mM. kwik. Hij zorgt
ervoor, dat de druk in de band altijd beneden de diastolische
bloeddruk ligt en acht dit van groot belang, daar men anders
geen vergelijkbare waarnemingen doet. De band blijft nu 15
minuten liggen en vervolgens worden na eenige minuten de
petechiën geteld, die in een bepaald huidgebied te voorschijn
gekomen zijn.
Voor dit gebied koos hij een oppervlak, begrensd door een
cirkel van 60 mM. diameter, met het middelpunt in de fossa
cubiti. De rand der cirkel en de drukkende band moeten
minstens 23^ cM. van elkaar verwijderd zijn. Na eenige
oefening kan men gemakkelijk het aantal petechiën vaststel-
len, indien men gebruik maakt van een positieve lens van 5
dioptriën en de arm in daglicht oï daglichtlampen bezichtigt.
Vóór het aanbrengen van de druk moet men in het boven-
beschreven gebied de twijfelachtige stipjes en eventueele
spontane petechiën merken. Indien er petechiën verschenen
zijn, kan men na veertien dagen de arm voor een volgende
bepaling gebruiken.
Göthlin kwam door deze bepalingen tot een indeeling van
zijn proefpersonen in vier groepen :
groep 1 : onder 65 mM. druk geen petechiën of zelfs dan
nog niet.
groep 2 : Petechiën bij 50 mM., maar niet meer dan 6.
groep 3 : meer dan 6 petechiën bij 50 mM., maar niets bij
35 mM.
groep 4 : Petechiën (minstens 2) reeds bij 35 mM.
Groep 3 beteekent een lichte vermindering der capillairre-
sistentie. Hij motiveert dit door zijn waarneming, dat hij bij
personen uit groep 3 door een Vit.-C rijk dieet een verlaging
van het aantal petechiën in volgende bepalingen kan verkrij-
gen. Personen uit de groepen 1 en 2 reageerden niet meer in'
dezelfde zin.
Bepalingen bij schoolgaande kinderen uit verschillende
deelen van Zweden toonden aan, dat in het voorjaar 18 %
van hen aan Vit.-C. ondervoeding leed. Bij enkele kinderen
werd een wat sterker deficientie gevonden. Na toediening van
voldoende vruchtensap, werd een duidelijke verbetering van
de algemeene toestand waargenomen.
Van groot belang is het te weten, of andere pathalogische
toestanden dan C.-hypovitaminose eveneens een verhoogde
vaatbreekbaarheid geven. Göithlin deed hiervoor ook
enkele bepalingen en vindt:
Vit.-D. deficientie geeft geen verhoogde vaatbreekbaarheid;
Bij oude menschen geen verhoogde vaatbreekbaarheid;
Bij graviditeit ...... 3 gevallen normaal
...... 2 gevallen licht verhoogd
...... 1 geval twijfelachtig
-ocr page 22-Sterk gedecompenseerd hartlijden, roodvonk, haemorrhagi-
sche diathese geven verhoogde vaatbreekbaarheid.
Göthlin acht het mogelijk met deze methode de hoe-
veelheid Vit.-C., die een mensch noodig heeft, te bepalen.
Gebruik makende van de bovenomschreven techniek, heb
ik getracht bij mijn proefkinderen (meerendeels kinderen jon-
ger, dan 1 jaar) de uitkomsten van deze methode te toetsen
aan die van het chemisch onderzoek, dat ik verrichtte. De
afmetingen van de drukkende band en het beschikbare opper-
vlak voor het tellen der petechiën zijn echter zeer klein, zoo-
dat geen betrouwbare uitkomsten te verkrijgen waren.
Ook de methode van Dalldorf, waarbij een bepaald huid-
gebied gedurende eenige minuten aan een bepaalde onderdruk
wordt blootgesteld, bleek bij deze jonge kinderen voor nauw-
keurige bepalingen weinig geschikt.1)
Röntgenonderzoek bij praescorbutische kinderen.
Zooals algemeen bekend is, vindt men bij de uitgesproken
scorbuut bij kinderen uitgebreide afwijkingen in het röntgeno-
logische beeld van het beenderstelsel. Als belangrijkste hier-
van noem ik de veranderingen in de omgeving der epiphyse-
lijnen (Trümmerfeld-zone), de typische verdikkingen der
ribben, bij de overgang van been op ribkraakbeen („en
bouchon de Champagnequot;), en de schaduw, die optreedt om
de langepijpbeenderen, als tijdens het herstel in de subperios-
tale bloedingen verkalking optreedt.
Veel minder duidelijk zijn de veranderingen bij de prae-
scorbuut. Zelf heb ik omtrent deze diagnostiek te weinig
1nbsp; Ook latere onderzoekingen hebben aangetoond dat de methode van
Göthlin van weinig waarde is voor het vaststellen der C-hypovitami-
nose. (v. E e k e 1 e n )
ervaring om over het nut hiervan een oordeel uit te spreken.
Voor belangstellenden verwijs ik naar de geïllustreerde
pubhcatie van E. H. Parkas) en medewerkers.
Onderzoeking over het Vitamine C.
In de jaren vóór 1912 slaagden Holst en Frölich^®)
er in om bij caviae, uitsluitend gevoed met cerealiën, ver-
schijnselen op te wekken, die sterk aan de menschelijke
scorbuut deden denken. Daar zij deze symptomen konden
voorkomen en genezen door aan het dieet versehe groenten
of waterige extracten hiervan toe te voegen, uitten zij de
veronderstelling, dat de scheurbuik het gevolg zou zijn van
het ontbreken van een bepaalde stof in de voeding. Latere
onderzoekingen bevestigden hun waarnemingen. De bedoelde
stof werd Vitamine C. genoemd en in tal van vruchten en
planten aangetoond.
Op grond van deze onderzoekingen ontwikkelden zich
meerdere biologische tests om de aanwezigheid van Vit.-C.
in verschillende stoffen aan te toonen.
Het nadeel van deze methoden is, dat zij veel tijd eischen
en betrekkelijk onnauwkeurige resultaten geven. Als belang-
rijkste wil ik noemen:
1 ste de methode van H ö j e r 42). Deze methode berust op
de veranderingen, die in de tanden optreden bij jonge caviae
na een Vit-C. vrij dieet. Na 11 dagen basaal dieet, waaraan
de te onderzoeken stof in bepaalde hoeveelheid is toege-
voegd, worden de dieren gedood en het al of niet optreden
van scorbuut aan het microscopisch onderzoek der tanden
beoordeeld.
2de de methode van L. J. Harris en Ia. Mills.
Men begint de caviae een scorbutbasaal dieet te geven
-ocr page 24-gedurende een 10-tal dagen. De dieren, die in 3 dagen 10-20
gram afvallen, zijn geschikte proefobjecten. Daarna ontvan-
gen zij bij het basaaldieet de te onderzoeken stof. Uit het al
of niet toenemen van het gewicht wordt het Vit-C. gehalte
van de extra toegevoegde stof beoordeeld.
Groote verandering in het experimenteel onderzoek van de
Vit-C. stofwisseling kwam er na de periode 1928-1932.
Bij onderzoekingen omtrent de ademhaling, waartoe
S 2 e n t G y ö r g i (74. 75.) van peroxydase reacties gebruik
maakte, nam hij waar, dat deze reacties in sommige vruch-
tensappen geremd werden door een ander aanwezig zijnde
reduceerende stof.
Hij noemt deze voorloopig Reducing Factor (R. F.). Steeds
kwam deze stof samen met de Peroxydasen voor.
Eenige tijd later ontdekt Szent Györgi eveneens een
sterk reduceerende stof in de schors der bijnieren. Hij slaagt
erin deze stof te zuiveren en de physische en chemische
eigenschappen te analyseeren. De stof blijkt de elementaire
samenstelling C^HsOß te hebben en een isomeer van het
glucuronzuur te zijn. Hij noemt deze stof voorloopig hexuron-
zuur. (1928.)
Later slaagt hij erin dezelfde stof uit vruchten te bereiden.
Uit de uitkomsten blijkt, dat de R. F. voor een groot deel
aan dit hexuronzuur te danken is geweest.
Merkwaardig is, dat de stof, die later Vit-C. zou blijken
te zijn, dus reeds kristallijn verkregen is en pas eenige jaren
later als zoodanig herkend wordt.
Vele pogingen waren echter reeds gedaan om het Vit-C.
in zuivere toestand te verkrijgen. Tot nu toe was dit echter
steeds mislukt. Wel waren zeer actieve concentraten ver-
kregen en belangrijke eigenschappen van het Vit-C. vastge-
steld, o.a. de gevoeligheid voor oxydatie, vooral in alkalische
omgeving.
Zilva 86) vond, dat deze Vit-C. oplossingen sterke re-
duceerende eigenschappen hadden. Hij vond echter geen
overeenstemming van het reduceerend vermogen t.o.v.
phenolindophenol en de anti-scorbutische werking, die, naar
hij veronderstelt, aan een verontreiniging moet worden toe-
geschreven.
Zijn veronderstelling rust op de waarneming, dat de Vit-C.
oplossing zijn reduceerend vermogen t.o.v. phenohndophenol
kan verliezen, terwijl het toch biologisch werkzaam blijft.
Tillmans 77 78) gaf aan deze waarneming een andere
verklaring. Hij merkte n.1. ook op, dat de graad der oxydatie
afhankelijk was van de sterkte van het oxydatiemiddel.
Wordt de oplossing gereduceerd met phenolindophenol, dan
blijft de biologische werkzaamheid behouden, en kan dit ge-
oxydeerde product weer met H2S gereduceerd worden. Gaat
de oxydatie verder, dan verliest de oplossing haar antiscor-
butische eigenschappen en is ook niet meer met H2S terug te
reduceeren.
Hij besloot hieruit, dat het Vitamine C. in 2 vormen kan
voorkomen, n.1. de gereduceerde vorm en de reversibel ge-
oxydeerde vorm. Na het Vit-C. in de gereduceerde vorm
gebracht te hebben, kan men dus door titratie met phenolin-
dophenol de hoeveelheid bepalen. Nu bleek er wel overeen-
stemming tusschen de chemische en biologische bepalingen te
bestaan.
Door de onderzoekingen van Tillmans werd S z e n t
G y ö r g y er toe gebracht na te gaan, of het hexuronzuur
wellicht ook anti-scorbutische eigenschappen had. Het bleek,
dat 1 mgr. hexuronzuur per dag caviae voor scorbuut kan
vrijwaren.
Verdere onderzoekingen toonden aan, dat ook de che-
mische eigenschappen van hexuronzuur overeenkwamen met
die, welke men aan het Vit-C. toeschreef.
De naam hexuronzuur werd nu veranderd in ascorbinezuur.
Het onderzoek over de chemische eigenschappen maakte
het waarschijnlijk, dat voor het ascorbinezuur de volgende
structuurformule opgesteld kan worden:
O = C_
HO — i
HO-i
ni —O
HO - c
ingOH
1-ascorbinezuur.
2H
ni — O
Hoèn
dlH^OH
dehydro-ascorbinezuur.
Het beste bewijs voor de juistheid der formule werd ge-
geven door R e i c h s t e i n 62), die er evenals H a w o r t h
40) in slaagde het 1-ascorbinezuur synthetisch te bereiden.
Dit synthetisch product heeft dezelfde werkzaamheid als het
uit vruchtensappen verkregen 1-ascorbinezuur, hetgeen in
dierproeven en bij lijders aan scorbuut bewezen werd.
Aan de endiolgroep (-C(OH) = C(OH)-) ontleent het
molecuul zijn reduceerende eigenschappen en wordt daardoor
in staat gesteld als oxydatie-reductiesysteem op te treden.
Hoewel dit een zeer kenmerkende eigenschap is, kan men niet
zeggen, dat hieraan ook de biologische werkzaamheid van
het Vit-C. gebonden is.
Het d-ascorbinezuur, evenals het door von Euler en
M a r t i u s 26) bereide reducton {C3H4O3) bezitten dezelfde
groep, hebben echter geen antiscorbutische werking. Waar-
op de antiscorbutische eigenschappen dan wel berusten, is
voorloopig nog duister. Ook over de rol, die het Vit-C. in
het dierlijk organisme vervult, is nog weinig met zekerheid
te zeggen. Uit tal van waarnemingen blijkt echter wel, dat
het Vit-C. een belangrijke rol bij de celademhaling speelt. Op
velerlei gebied strekken de onderzoekingen over de functies
van het Vit-C. zich uit. Het ligt niet in mijn bedoeling hierop
thans nader in te gaan.
Bepalingsmethoden.
Hoewel er de laatste jaren veel nieuwe reacties om het
1-ascorbinezuur aan te toonen uitgewerkt zijn, wordt voor
de quantitatieve bepaling van het Vit-C. gewoonlijk van
twee der oudste methoden gebruik gemaakt:
1: Bepaling met het in 1921 door Bezssonoff^) aan-
gegeven reagens.
De reactie is echter weinig specifiek, daar koolhydraten
dezelfde reactie kunnen geven. (Glassmann en
Posdeew). De met deze methode verkregen uitkomsten
stemmen echter in sommige opzichten vrij goed met de
andere, in de literatuur vermelde, resultaten overeen. Het is
een bezwaar, dat de uitkomsten niet in milligrammen ascor-
binezuur uitgedrukt worden, hetgeen de vergelijking altijd
bemoeilijkt.
2: de titratie met 2-6-dichloorphenolindophenol, zooals in
1924 door Clark werd aanbevolen.
Later werd deze methode door Z i 1 v a en door T i 11-
m a n s 78) overgenomen en is thans vrijwel algemeen, hetzij
in de oorspronkelijke, hetzij in de gewijzigde vorm, in gebruik.
Het 2-6 dichloorphenolindophenol is een in neutraal en
-ocr page 28-alkalische oplossing blauwe, in zure oplossing roode kleur-
stof, die door reductie gemakkelijk in zijn leucovorm over-
gaat. De bepaling berust op een titratie van het reduceerend
Vit-C. met de indicator.
Ook deze methode is niet specifiek, daar alle oxydatie-
reductie-systemen van gelijke sterkte deze eigenschap bezit-
ten. (ferrozouten, glutathion, cysteïne, ergothioneïne, thiosul-
faten).
Door de titratie in zuur milieu uit te voeren, kan men de re-
ductie door f errozouten en glutathion uitschakelen (H a r r i s
en Ray; v. Eekelen, Emmerie en Wo 1 f f.)
Daar het Vit-C zoowel in gereduceerde als in reversibel
geoxydeerde vorm kan voorkomen, is het wenschelijk voor
de titratie het Vit-C. geheel in de gereduceerde vorm te
brengen. Dit is mogelijk met HgS.: een methode, die Til 1-
m a n s het eerst aangegeven heeft. Men moet er voor zorg
dragen, de reductie in zwak zuur milieu uit te voeren, daar
in alkalisch milieu reduceerende zwavelverbindingen ont-
staan en in sterk zuur milieu het Vit-C. gehalte op den duur
vermindert. (Emmerie 23a.) Na de reductie wordt de HgS
verwijderd, door middel van een N2 of CO2 stroom.
Emmerienbsp;geeft aan, dat men cysteïne, ergo-
thioneïne, en andere reduceerende zwavelverbindingen kan
verwijderen door precipitatie met een mercuri-acetaatop-
lossing.
Het Vit-C. blijft hierbij geheel in oplossing, wordt echter
reversibel geoxydeerd, zoodat men het alvorens te titreeren
met H2S moet reduceeren. Ook kleurstoffen (urine, vruch-
ten) worden door de praecipitatie met kwikacetaat verwij-
derd.
Indien men rekening houdt met bovenstaande verbetering,
is het vrijwel altijd mogelijk een betrouwbare bepaling van
het gehalte van Vit-C. in biologische producten te doen. Toch
moet men er rekening mee houden, dat het mogelijk is, dat
nog stoffen voorkomen, die de indicator reduceeren en niet
op boven beschreven wijze verwijderd kunnen worden. Dit
geldt b.v. voor het reducton van Euler en Martius26),
zie boven. Ook v. Hekelen en Ruyssen22) wezen er
op, dat bij het verhitten van suikers (b.v. broodbakken)
dergelijke reductonen ontstaan. Het is mij echter niet bekend,
dat deze stoffen in de biologische weefsels en lichaamsvoch-
ten kunnen overgaan.
Uitkomsten van de quantitatieve bepalingen
van het Vit-C.
Nadat de quantitatieve bepaling van het Vit-C. op betrek-
kelijk eenvoudige wijze mogelijk was geworden, verschenen
er talrijke publicaties over het Vit-Cgehalte van vele voe-
dingsstoffen, dierlijke en menschelijke organen, bloed en urine.
De opgegeven waarden loopen in de verschillende publicaties
soms vrij ver uiteen, hetgeen verklaard kan worden, doordat ^
de verschillende onderzoekers niet allen dezelfde techniek ge-
bruikten. Vooral, indien de precipitatie met mercuriacetaat en
de reductie met H2S niet toegepast worden, kunnen groote
fouten bij de bepalingen gemaakt worden.
Bij de bestudeering van de verdeeling van het Vit-C. in het
lichaam werd reeds spoedig opgemerkt, dat sommige organen
bijzonder rijk aan Vit-C. waren, andere daarentegen vrijwel
geen Vit-C. bevatten.
Een uitgebreid onderzoek op dit gebied werd gedaan door
Leblond^e). Volgens zijn publicaties zijn bijzonder rijk aan
Vit-C.: de schors der bijnier, het corpus luteum, het inter-
stitieel weefsel der testikel en de pars anterior der hypophy-
se. (1 a 2 mgr Vit-C per gr. versch weefsel). Minder rijk aan
Vit-C. zijn zenuwweefsel en huid. Voor het darmslijmvlies,
de lever en de nier werden sterk wisselende waarden gevon-
den, misschien afhankelijk van absorbtie en uitscheiding.
Zeer weinig Vit-C. bevatten het bindweefsel en spier-
weefsel. 1)
De bepalingen werden verricht met de titratiemethode van
Tillmans met 2—6 dichloorphenolindophenol. Leblond werkte
tevens een andere bepalingsmethode uit: n.1. een histochemi-
sche reactie, waarbij de weefsels, die veel Vit-C. bevatten,
een zwarte verkleuring vertoonen, tengevolge van reductie
van het zilverzout uit het reagens. Op deze wijze meent hij
zich een oordeel te kunnen vormen van het gehalte aan
Vit-C. van de verschillende organen. De betrouwbaarheid
van deze reactie laat echter ook wel wat te wenschen over,
daar glutathion, de reactie sterk remt (Emmerie25).
Bepalingen in de weefsels van den mensch en van dieren,
die evenals menschen gevoelig zijn voor een Vit-C. tekort in
de voeding, gaven dikwijls zeer wisselende uitkomsten. De
schommelingen werden aan het wisselend gehalte van Vit-C.
in de voeding toegeschreven, daar bleek, dat, indien men
caviae flinke hoeveelheden Vit-C. toediende, het gehalte van
Vit-C. in de weefsels hooger werd. Was eenmaal een bepaald
niveau bereikt, dan steeg, ondanks meer toegevoegd Vit-C.,
het gehalte der weefsels niet meer. Leblond is geneigd dit
niveau als het normale aan te nemen, daar de, in dit stadium
van verzadiging met Vit-C., gevonden waarden overeen-
stemmen met die, gevonden in de weefsels van dieren, die
1nbsp; Van Eekelen ^o) geeft de volgende waarden :
bijnieren-hersenen ± 0,4 mgr per gram.
lever-miltnbsp;± 0,15 mgr per gram.
niernbsp;± 0,10 mgr per gram.
-ocr page 31-niet gevoelig zijn voor een Vit-C. tekort in het voedsel (rat,
kat, rund, enz.) en dus blijkbaar in staat zijn zelf het Vit-C.
op te bouwen. Geeft men de aldus met Vit-C. verzadigde
caviae een dieet met een tekort aan Vit-C., dan daalt het
gehalte in de weefsels snel. Afhankelijk van het Vit-C.
gehalte in het voedsel, stellen de weefsels zich op een ander
niveau in.
Bij een bepaalde grens traden min of meer duidelijke
scorbutische symptomen op. In dit stadium zou men van een
hypovitaminose kunnen spreken. Tenslotte wordt een niveau
bereikt, waarbij een uitgesproken scorbuut optreedt en op den
duur het leven niet meer mogelijk is.
Tusschen het niveau van verzadiging en dat der hypovita-
minose vertoonen de dieren geen bijzondere verschijnselen.
Het is echter de vraag, of in dit stadium het optimum ligt,
of dat onder ongunstige omstandigheden ook onder deze
condities stoornissen kunnen optreden en reeds een dysergie
bestaat. In dit verband kan gewezen worden op de dier-
experimenten die door Mouriquand^a) gedaan werden.
Hij bestudeerde onder meer de veranderingen, die bij caviae
optreden, indien deze dieren geen of een tekort aan Vit-C. in
het voedsel krijgen. In het eerste geval gaan de dieren in
± 1 maand onder het beeld van acute scorbuut ten gronde.
(Scorbut aigu, type H o 1 s t en F r ö h 1 i c h). In het tweede
geval verloopt het proces langzamer, afhankelijk van de
graad van het tekort, (scorbut chronique, type M o u r i-
q u a n d-M ichel). Mouriquand kon het verloop
in betrekkelijk duidelijke gekarakteriseerde stadiën indeelen.
Allereerst onderscheidt hij een phase eutrophique (m. i. on-
gelukkig gekozen naam), die bij de scorbut aigu ± 18 dagen
duurt, onderverdeeld in a) période de précarence en b)
période de carence affirmée. In de eerste tien dagen (stade
de dystrophie inapparente) vertoonen de dieren oogenschijn-
lijk niets bijzonders. Bij autopsie blijken echter in vele gevallen
de 4e—5e dag reeds kleine bloedingen in de omgeving der
knieën ontstaan te zijn, een verschijnsel, dat Mouriquand
zeer typisch voor scorbuut acht.
In dit stadium is de reactie van Bezssonoff in de urine
{ïositief.
Onderzoekingen van Giroud en Leblond (zie
boven) wezen er echter eveneens op, dat het gehalte aan
Vit-C. der organen reeds begint te verminderen. Bij de
scorbut chronique duurt dit stadium vanzelfsprekend langer.
Van groot belang lijkt mij de waarneming van Mouri-
quand, dat hij het geheele verloop kon versnellen door
de dieren schildklierextract te geven.
Voor het onderzoek bij den mensch zijn de bepalingen van
ascorbinezuur in bloed en urine uit den aard der zaak van het
meeste belang. W o 1 f f en medewerkers behoorden tot de
eersten, die op dit gebied bepalingen deden. In 1933 deelden
zij mede ), dat zij er in geslaagd waren, door titratie met
2—6 dichloorphenolindophenol in bloed een op Vit-C. gelij-
kende stof aan te toonen. Zij maakten waarschijnlijk, dat,
indien deze substantie inderdaad Vit-C. was, het in zijn
reversibel geoxydeerde vorm aanwezig moet zijn. De in bloed
gevonden waarden, berekend als Vit-C., loopen vrij sterk
uiteen. (16 gevallen laagste waarde 0,7, hoogste waarde 4,3,
gemiddelde 2,05 mgr. %). Bij deze bepahngen werd de kwik-
acetaatprecipitatie nog niet toegepast.1) Later 16) deelden
zij mede, dat het gehalte van bloed aan Vit-C. afhankelijk
zou zijn van de voeding, daar hoogere waarden gevonden
werden bij personen, die veel fruit en groenten aten, dan bij
1nbsp; In een andere publicatie geeft van Eekelen ^i) op voor bloed 0,2-
1 mgr.%.
menschen, die dit niet deden. Bovendien vonden zij een ver-
mindering der reductie in het bloed van caviae op Vit-C.
vrij dieet.
Behalve in cerebrospinaalvloeistof, lens en oogkamervocht,.
w^erd de reduceerende stof ook in urine aangetoond en door
de dierproef met caviae bewezen, dat zeker een deel dezer
substantie antiscorbutische werking moet hebben. Bij de be-
palingen in de urine werd gebruik gemaakt van de mercu-
riacetaatprecipitatie.
Bij normale voeding werd bij volwassenen een dagelijksche
uitscheiding van ±: 25 mgr. vastgesteld. De uitscheiding is
onafhankelijk van de hoeveelheid urine en vertoont een steeds
terugkeerende rhythme, met een top in den avond en een
lage uitscheiding 's nachts en 's morgens.
Indien verschillende personen een flinke hoeveelheid (b.v.
400 mgr.) ascorbinezuur per os nemen, wordt bij sommigen
reeds spoedig een groot gedeelte hiervan in de urine terug-
gevonden (tot 60 % in de eerste 24 uur). Bij anderen vindt
men de eerste dag geen duidelijke verhoogde uitscheiding.
Gaat men echter met het toedienen van het ascorbinezuur
door, dan wordt na korter of langer tijd eveneens een sta-
dium bereikt, waarin het opgenomen Vit-C. grootendeels uit-
gescheiden wordt. Schrijvers achten het waarschijnlijk, dat
bij deze personen gedurende de eerste dagen Vit-C. in de
weefsels vastgelegd wordt, tot de maximum verzadiging be-
reikt is. Dan begint de verhoogde uitscheiding. De personen,
die reeds na de eerste toediening van 400 mgr. Vit-C. een
sterk verhoogde uitscheiding vertoonen, zouden dus reeds
door hun dagelijksche voeding op dit verzadigingspeil zijn.
Proefnemingen in de verschillende jaargetijden wezen uit,
dat de meeste normale, goedgevoede proefpersonen in de
maanden Juni en Juli dit verzadigingspeil bereikt hadden.
In het najaar trad bij deze personen eerst na toediening van
extra Vit-C. gedurende enkele dagen (400—1600 mgr.) een
verhoogde uitscheiding in de urine op, zoodat het gehalte aan
Vit-C. van het lichaam blijkbaar gedaald was.
VanEekelen=^^) ging de uitscheiding na bij een gezond
proefpersoon, die eenige weken op een Vit-C. vrij dieet
leefde. Gedurende deze tijd bleef de uitscheiding van Vit. C.
in de urine vrij constant, ± 15 mgr. per dag, onafhankelijk
van de hoeveelheid urine en overdag meer dan 's nachts.
Werd nu per dag 100—200 mgr. Vit. C. toegediend, dan
steeg ook hier eerst na eenige dagen de uitscheiding in de
urine.
Op grond van bovenstaande waarneming meent Van
Hekelen een methode gevonden te hebben om de hoeveel-
heid Vit-C. te bepalen, die een mensch per dag gebruikt. In
zijn publicatie 21) zegt hij: „Hiertoe werd de proefpersoon
(man, 29 jaar, gewicht 90 K.G.) eerst met Vit-C. verzadigd
en vervolgens eenige tijd op een Vit-C. vrij dieet gezet. Dan
werd onderzocht, hoeveel Vit-C. noodig is om het verzadi-
gingspeil weer te bereiken. Deze hoeveelheid bleek 1350 mgr.
te zijn, terwijl de duur van de proef 25 dagen was. Dit komt
dus neer op een verbruik van 54 mgr. per dag.quot;
Als bezwaar tegen deze methode zou ik willen laten gelden
het feit, dat ze zeer onphysiologisch is. Bij het opstellen van
een Vit-C. balans moet men met de volgende factoren reke-
ning houden:
I opgenomen Vit-C.
II a) vastgelegd Vit-C.
b)nbsp;verbruikt Vit-C.
c)nbsp;afgebroken Vit-C.
III uitgescheiden Vit-C.
-ocr page 35-Onder verschillende omstandigheden kan deze balans een
zeer wisselend aspect hebben. Bij toediening van groote hoe-
veelheden Vit-C. zal de factor IIc — afgebroken Vit-C. —
waarschijnlijk veel grooter zijn, dan in normale omstandig-
heden. L e b 1 o n d ) wijst er op, dat bij een cavia, die
100 mgr. Vit-C. krijgt, slechts 10—20 mgr. uitgescheiden
wordt. Ook de waarneming, dat bij toedienen van groote
hoeveelheden Vit-C. in het stadium der verzadiging slechts
60 % uitgescheiden wordt, duidt in dezelfde richting. 1) Het
staat evenmin vast, dat al het per os toegevoerde Vit-C. in
het lichaam opgenomen wordt. Wolff en medewerkers
konden weliswaar geen Vit-C. in de faeces aantoonen, maar
er bestaat een mogelijkheid, dat darmbacteriën het Vit-C.
zouden ontleden, zooals uit proeven in vitro gebleken is. (W.
Stepp en H. SchröderTi) 2)
Het is mogelijk, dat de door van Eekelen gevonden waarde
dus wat te hoog ligt.
Op grond van zijn proeven betreffende capilair resistentie,
berekent Göthlin als wenschelijke hoeveelheid Vit-C. voor
een persoon van 60 K.G. 17—27 mgr. per dag (voor jongere
kinderen relatief meer).
Bezssonoff geeft aan 1 mgr. Vit-C. per K.G. lichaams-
gewicht per dag. Mathieu47) acht voor jonge kinderen
12,5 mgr. per dag voldoende.
1nbsp; In zijn dissertatie (Jan. 1936) deelt Van Eekelen mede, dat hij
dezelfde proef, met verschillende tijdsduur, eenige malen herhaald heeft.
Het blijkt nu, dat bij langere proefduur een lager verbruik berekend wordt.
Bij grooter aanbod zal dus meer verbruikt worden.
2nbsp; Opmerkelijk is, dat uit de proefnemingen van Stepp en Schrö-
der bleek, dat de verschillende colistammen in verschillend sterke mate
het ascorbinezuur afbraken. Ook voor de pathogene bacteriën geldt het-
zelfde. Zoo laten Typhus en Paratyphus A het ascorbinezuur vrijwel on-
aangetast, terwijl de Paratyphus B in verschillende mediën het ascorbine-
zuur bijna geheel vernietigt.
Langzamerhand zijn meerdere mededeelingen omtrent de
uitscheiding van Vit-C. in de urine en het gehalte in bloed
onder verschillende pathologische omstandigheden, in de lite-
ratuur verschenen.
Gabbe29) vindt voor serum waarden tusschen 0,10 en
1,10 mgr. % 1) bij verschillende patienten. Door eenige
dagen een Vit-C. arm dieet te geven, zag hij in het algemeen
de waarden lager worden. Na Vit-C. rijk dieet of toediening
van zuiver ascorbinezuur, stijgen de waarden na eenige
dagen.
Op grond hiervan kent hij aan de aard der voeding een
belangrijke invloed toe op het Vit-C. gehalte van bloed. In
veel gevallen kon dit echter geen verklaring zijn voor de
gevonden lage waarden en is hij geneigd, ook andere invloe-
den aan te nemen. (Voorraad, endocrine invloeden, verschil-
lend gebruik in de stofwisseling, afbraak in maag of darm,
verschillende uitscheiding.)
De door hem gevonden waarden geven geen grond om
aan te nemen, dat vooral bij infecties lage waarden gevonden
worden.
Bij verschillende proefpersonen werd tevens volgens de
methodiek van Göthlin de vaatbreekbaarheid bepaald.
Het bleek, dat vooral bij waarden, lager, dan 0,40 mgr. %
Vit-C. in het serum, het aantal petechiën dikwijls verhoogd
was. Na extra Vit-C. toevoer steeg echter dikwijls het Vit-C.
gehalte van het bloed lang voor de daling van het aantal
petechiën optrad. Voor de bepalingen van Vit-C. in bloed-
serum maakt G a b b e gebruik van de titratie met de dichloor-
phenolindophenol in zeer zwak zuur milieu (de indicator blijft
blauw). Onteiwitting met trichloorazijnzuur, daarna doorlei-
1nbsp; Bij 50 bepalingen in de maanden Mei en Juni werden gemiddeld
50% hoogere waarden gevonden.
den van H2S in zwak zuur milieu om al het Vit-C. in zijn
gereduceerde vorm te brengen. De precipitatie met kwik-
acetaat wordt door G a b b e niet toegepast, daar hij meent,
dat een deel van het Vit-C. hierdoor zijn reduceerend ver-
mogen zou verliezen.
Door Emmerie werd dit niet gevonden. Volgens de be-
rcEening van G a b b e heeft het aanwezige glutathion zeer
weinig invloed op de reductie der indicator, zoodat hiervoor
slechts een kleine correctie aangebracht behoeft te worden.
De andere storende stoffen in het bloed zouden voornamelijk
in de bloedlichaampjes voorkomen, zoodat hiermede bij de be-
palingen in bloedserum geen rekening gehouden wordt.
D r i g a 1 s k i verrichte bepalingen van de hoeveelheid
Vit-C. in urine van gezonden en zieken. Hij beschikt in totaal
over 51 gevallen, waaronder 10 gezonde menschen. Zijn
conclusies zijn:
1.nbsp;De dagelijksche uitscheiding van Vit-C. in urine van
gezonde menschen bedraagt gemiddeld 50 mgr.
2.nbsp;De waarden bij kinderen zijn bij verschillende leeftijden
verschillend. Zuigeling van 3 maanden (borstkind, 1
geval) 16 mgr. per dag. Kinderen van 3—10 jaar, 25—
30 mgr. per dag.
3.nbsp;De uitscheiding bij zieken toont geen van de aard der
ziekte afhankelijke afwijkingen. De uitkomsten bewij-
zen, dat de resorbtie van het vitamine onafhankelijk
van de aanwezigheid van zoutzuur in de maag, en
onafhankelijk van de leverfunctie plaats heeft. Ook was
de uitscheiding van Vit-C. onafhankelijk van verande-
ringen in de stofwisseling (diabetes, Basedow, e.a.
endocrine stoornissen, met hooge koorts verloopende
ziekten). Van een uitputting van de depots na lang-
durige koortsperioden blijkt niets. De uitscheiding van
het vitamine verloopt bij stoornissen van de glomerulaire
of tubulaire nierfunctie op dezelfde manier, als bij ge-
zonden. De uitscheiding wordt niet door hoogtezon
bestraling, noch door hooge doses der Vitaminen A., B.
en D. beinvloed.
De bepahngen werden verricht volgens de methodiek van
Harris en Ray. (Titratie met dichchloorphenolindophenol
in zuur miheu zonder kwikacetaat precipitatie).
De uitkomsten van D r i ga 1 s k i liggen veel hooger dan
de meeste andere auteurs voor en na hem meegedeeld hebben.
Het niet toepassen der kwikacetaat precipitatie zal hieraan
niet vreemd zijn. Vooral bij zieken is het heel wel mogelijk,
dat veel andere reduceerende substanties in de urine aanwezig
zijn. (V anEekelen^o)). De conclusies van D r ig a 1 s k i
moeten dan ook onder groote reserve aangenomen worden.
G a b b e 30) zegt naar aanleiding van D r i g a 1 s k i's publi-
catie : „es müssen Schlüsse, die sich auf die Methode von
Harris und Ray oder eine gleichwertige aufbauen, als
verfrüht bezeichnet werden.quot;
Ook Schröder 72) bepaalde de hoeveelheid Vit-C.,
uitgescheiden in urine, van gezonde en zieke menschen. De
bepalingen geschiedden om de 2 uur, de nachturine in één
portie. De urine werd met 1/5 volumedeel 16 % zwavelzuur
gemengd, waardoor het mogelijk was een sterke verminde-
ring van het reduceerend vermogen bij bewaren der urine te
voorkomen. De titratie werd verricht met n/100 Jodiumop-
lossing. De gemiddeld gevonden dagelijksche uitscheiding
was, zoowel voor zieken, als gezonden, in het algemeen 30
mgr. Slechts sporadisch werd een duidelijk lagere waarde
gevonden. (1 geval van ernstige tuberculose 10 mgr.). In
zooverre dus overeenstemming met de mededeeling van
D r i g a 1 s k i, maar op lager niveau.
Evenals Wolff, Harris en anderen, nam Schrö-
der waar, dat, indien men gezonden een groote hoeveelheid
(300 mgr.) Vit-C. toediende, in vele gevallen in de eerste 24
uur het grootste deel werd uitgescheiden (tot 280 mgr.). De
volgende dag is de uitscheiding weer normaal. Daar hij zijn
bepalingen om de 2 uur verricht, kan hij een uitscheidings-
curve vaststellen. Een steeds terugkeerend type werd niet
gevonden. (Wolff geeft aan een maximum uitscheiding na
3 uur.) Bij zieken (pneumonie, cystitis, typhus, tuberculose,
diabetes, carcinoom.) werd dikwijls pas na herhaalde toedie-
ning van 300 mgr. ascorbinezuur verhoogde uitscheiding van
Vit-C. in de urine gevonden. In enkele gevallen kon zelfs
geheel geen verhooging waargenomen worden. Gelijktijdig
met het dalen der temperatuur steeg in een paar gevallen de
Vit-C. uitscheiding in de urine. Schröder is geneigd in al
deze gevallen een verhoogde vitamine stofwisseling aan te
nemen.
Harris en Ray 38) behoorden tot de eersten, die de
uitscheiding van Vit-C. in de urine bij jonge kinderen nagin-
gen. Voor de bepaling gebruikten zij de door hen aangegeven
titratie met 2-6 dichloorphenolindophenol in zuur milieu. Om
de oxydatie van het Vit-C. te verhinderen werd aan de urine
1/10 volume ijsazijn toegevoegd, waardoor het reduceerend
vermogen van de urine de eerste 10—12 uur niet belangrijk
verminderde.
De resultaten, die zij bij volwassenen verkregen, stemmen
goed met die van andere onderzoekers overeen. Zij vonden
voor normale personen een dagelijksche uitscheiding van
20-30 mgr., die ook tijdens een kortdurende periode van
Vit-C. vrij dieet constant bleef. In urine van slecht met Vit-C.
gevoede personen vonden zij minder van het vitamine (11-18
mgr. per dag). Ook bevestigden zij de waarneming, (W ol f f
en medewerkers) dat menschen, die geregeld een Vit-C. rijk
voedsel tot zich nemen, op een extra toediening van Vit-C.
(600 mgr.) vrijwel onmiddelijk met een hooge uitscheiding
reageerden, terwijl dit bij personen met een tekort aan Vit-C.
in het voedsel niet het geval is. Het onderzoek bij kinderen
leverde soortgelijke resultaten op.
De uitscheiding bij 4 kinderen in goede voedingstoestand,
beneden 1 jaar, bedroeg : 1,5; 1.1; 1,5; 1,8 mgr. Vit-C. per dag.
Bij een 3-jarig kind werd in één dag 5.3 mgr. Vit-C. uit-
gescheiden. Slecht gevoede kinderen met een dieet, arm aan
Vit-C. en enkele aan scorbuut lijdende patiëntjes scheidden
belangrijk minder uit. (0.4—0.7). Na het herstel van de scor-
buut was de uitscheiding normaal geworden, 2,4 en 1,4. Ook
op een hooge dosis Vit-C. (100 mgr.) reageerden de kinderen
op analoge wijze als de volwassenen. Er werd bij normalen
echter slechts een betrekkelijk weinig verhoogde uitscheiding
vastgesteld. (5-10 mgr.) De aan scorbuut lijdende kinderen
vertoonden geen verhoogde uitscheiding na toediening van
100 mgr. Vit-C., evenmin de andere slecht met Vit-C. ge-
voede kinderen, die een lage dagelijksche uitscheiding ver-
toonden. Op grond van bovenstaande waarnemingen mee-
nen Harris en Ray door bepaling van de hoeveelheid
Vit-C. in de urine in vele gevallen de diagnose C-hypovita-
minose te kunnen stellen. Zij achten het wenschelijk hiertoe
de bepalingen te verrichten in de hoeveelheid urine van
24-36 uur. Mocht dit echter niet mogelijk zijn, dan kan de
concentratie in de urine ook wel een aanwijzing geven, daar
men bij jonge kinderen bij een concentratie van 0,01-0,02
mgr. Vit-C. per ccM. vrijwel aan kan nemen, dat de Vit-C.
uitscheiding normaal zal zijn. Voor volwassenen ligt deze
waarde bij 0.02-0.03 mgr. Vit-C. per ccM.
Ook Röhmer, Bezssonoff en Stoerr 63 65 67)
gingen de Vit-C. uitscheiding bij jonge kinderen na. Zij
maakten gebruik van het Bezssonoff reagens (monomolyb-
deenzuur oplossing), dat met Vit-C. een violette verkleuring
zou geven. Hoewel deze methode ook weinig specifiek is,
kan dit toch niet de van andere onderzoekingen sterk afwij-
kende resultaten verklaren. Voor de Vit-C. uitscheiding
onder normale omstandigheden werden ongeveer dezelfde
waarden gevonden als die van Harris en Ray. Het meest
opmerkelijke in hun onderzoekingen is, dat zij tot de conclusie
komen, dat kinderen jonger dan ± 9 maanden het vermogen
bezitten, zelf het Vit-C. te maken. Zij vonden n.1., dat indien
kinderen ouder, dan 1 jaar, Vit-C. vrij voedsel kregen, de
reactie met het Bezssonoff reagens in de urine reeds de vol-
gende dag negatief werd of reeds sterk verzwakte. Bij kin-
deren, jonger dan 9 maanden, zag hij dit verschijnsel niet,
integendeel, dikwijls een stijging optreden. Bovendien mee-
nen zij gevonden te hebben, dat de uitgescheiden hoeveelheid
Vit-C. bij deze jonge kinderen soms de opgenomen hoeveel-
heid overtreft. De vorming zou plaats hebben uit een provita-
mine, dat in de verschillende voedingsmiddelen aanwezig zou
zijn en in sterke mate afhankelijk van de aanwezigheid van
Vit-A. Onder verschillende pathologische omstandigheden
zou deze functie verzwakt of opgeheven zijn, waardoor
hypovitaminosen kunnen ontstaan.
Op velerlei wijze kan critiek op deze onderzoekingen wor-
den uitgeoefend. De stijging in de uitscheiding bij kinderen
onder de 9 maanden tijdens Vit-C. vrij dieet, is al heel moei-
lijk waarschijnlijk te maken. De proefduur in de onderzoe-
kingsreeksen van Bezssnoff is zoo kort geweest (één,.
hoogstens twee dagen), dat het mij zeer ongegrond hjkt uit
deze waarnemingen dergehjke vérstrekkende conclusies te
trekken. Helaas was ik zelf niet in de gelegenheid mijn proef-
personen een voldoende langen tijd Vit-C. vrij dieet te geven,
zoodat ik de beweringen van Bezssonoff niet uit eigen
ervaring positief kan tegenspreken.
A. H a h n 35) verrichtte op dit gebied echter een onder-
zoek, dat de waarnemingen in geen enkel opzicht kan beves-
tigen. Zijn methodiek was de volgende: titratie volgens
Tillmans. De urine wordt opgevangen onder paraffine
liquidum om oxydatie van het Vit-C. te verhinderen.
De leeftijd der gezonde proefkinderen varieerde tusschen
en 14 maanden. De bepalingen werden eerst gedurende
drie dagen bij normale voeding verricht; daarna kregen de
kinderen 18 dagen lang Vit-C. vrij dieet en werd dagelijks
de uitgescheiden hoeveelheid Vit-C. bepaald.
De uitkomsten zijn:
le. Ook bij kinderen van 11-14 maanden vindt men geen
daling van de uitscheiding.
2e. Bij kinderen tot 7 maanden wordt geen stijging van
de uitscheiding gevonden.
3e. De uitscheidingscurve schommelt sterk, onder tot nu
toe onbekende invloeden.
4e. Uitscheiding van Vit-C. is tijdens Vit-C. vrije voe-
ding gedurende eerste 10 dagen ongeveer evenredig
met het lichaamsgewicht. (0,12 mgr. Vit-C. per K.G.)
Hahn meent, dat de gevonden verschijnselen te verklaren
zijn door een Vit-C. depot aan te nemen. Hij acht de con-
clusie van Bezssonoff onjuist en wijst nog eens uitdruk-
kelijk op het foutieve om uit kortdurende proefnemingen be-
sluiten te trekken.
Behalve door bepalingen van Vit-C. in bloed en urine heeft
men ook op andere wijze getracht iets omtrent de Vit-C.
verzorging van het lichaam te weten te komen. T. Plaut
en M. Bülowss) bepaalden de hoeveelheid Vit-C. in de
hquor cerebrospinalis. Zij vonden bij jeugdige individuen
relatief hooge waarden. In de loop der jaren neemt het ge-
halte geleidelijk af. Bij enkele jonge kinderen werden echter
ook lage waarden gevonden, die door extra Vit-C. toevoer
tot het normale niveau opgevoerd konden worden. Dit Vit-C.
gebrek in de liquor werd door een onvoldoende Vit-C. ge-
halte in de ziekenhuiskost verklaard. Bij eenige zieken, bij
wie kort na de opname hooge Vit-C. waarden in de hquor
gevonden werden, werd na enkele maanden verblijf in het
ziekenhuis nog slechts de helft of minder van de oorspron-
kelijke waarden teruggevonden. Bij een 35-jarige schizo-
phreen, die na een verblijf van 2 jaar in de kliniek nog
slechts sporen van Vit-C. in de liquor had, traden kort na
de bepaling symptomen van manifeste scorbuut op. De gene-
zing door extra Vit-C. was spoedig bereikt. Het gehalte van
Vit-C. in de liquor steeg in deze periode van 0,2 mgr. %
tot 1,2 mgr. %.
Latere onderzoekingen 56^57^58) toonden aan, dat ook
tijdens koortsperioden (malaria) de hoeveelheid Vit-C. in de
liquor vermindert. Ook thyreoïd toediening deed in het die-
renexperiment (konijnen) het Vit-C. gehalte der liquor
dalen. Vergelijkende onderzoekingen over het gehalte aan
Vit-C. der liquor cerebrospinalis en de uitscheiding van
Vit-C. in urine gaven de volgende uitkomsten:
le. Er is geen groot onderscheid tusschen de Vit-C. uit-
-ocr page 44-scheiding in urine van personen met hooge hquor-
waarden en in dien van personen met lage liquor-
waarden.
2e. Bij toediening van extra Vit-C. (± 400 mgr. per dag)
wordt bij personen met hooge liquorwaarden reeds de
tweede dag een vermeerderde uitscheiding in de urine
waargenomen. Bij de proefpersonen der andere groep
(lage liquorwaarden) trad deze verhoogde uitschei-
ding eerst na 6-7 dagen op.
Voor klinische onderzoekingen op groote schaal is deze
methode uit de aard der zaak ongeschikt, zoodat men voor-
loopig voor het bestudeeren der Vit-C. stofwisseling wel
aangewezen is op bepalingen in bloed en urine.
Vele onderzoekingen zijn de laatste jaren verricht om iets
omtrent de functie van het Vit-C. in het lichaam te weten te
komen. Vooral in verband met indicaties voor therapeu-
tische Vit-C. toediening heeft men de invloed van het Vit-C.
bestudeerd. Van deze noem ik: invloed op pigmentatie, in-
vloed op de bloedsamenstelling en het morphologisch bloed-
beeld, de werking op bacteriëncultures en de invloed van
parenteraal toegediend Vit-C. op verschillende bacterie-
toxines.
Daar de resultaten van deze onderzoekingen nog te wei-
nig vast staan en ik zelf op dit gebied geen ervaring heb,
ligt het niet in mijn bedoeling hierop thans verder in te gaan.
Kort voor het uitkomen van dit proefschrift, verscheen de
dissertatie van Van E ekelen23): „Over opname, ver-
bruik en uitscheiding van Vit-C. door de mensquot;. Ik wil niet
nalaten hier kort enkele van zijn belangrijkste conclusies te
vermelden. Voor nadere bijzonderheden verwijs ik naar zijn
proefschrift.
Het dagelijksch verbruik van Vit-C. door een normaal
volwassen persoon berekent hij op 50 mgr. Hij komt hiertoe
op grond van de reeds eerder vermelde proefnemingen (zie
blz. 18). Het is jammer, dat zijn conclusie gemaakt is na
onderzoekingen bij één persoon. Het is zeer goed mogelijk,
dat groote individueele verschillen bestaan, hetgeen Van
Eekelen ook zelf toegeeft.
Uit de voedingstabellen van Banning (dissertatie
Utrecht 1931) e.a., berekent hij de door verschillende wel-
standsklassen in verschillende jaargetijden, opgenomen hoe-
veelheid Vit-C. en komt tot de conclusie, dat deze hoeveel-
heid als regel wel voldoende zal zijn. Alleen in het voorjaar
zou onder bepaalde omstandigheden een tekort kunnen ont-
staan.
Voor het vaststellen van een Vit-C. ondervoeding hecht
hij groote waarde aan de bepaling van Vit-C. in bloed. Hij
meent gevonden te hebben, dat bij een gehalte van 1,4 mgr. %
de verhoogde uitscheiding van Vit-C. in de urine begint. Dit
zou overeenkomen met het stadium der verzadiging met Vit-C.
Veel hoogere waarden werden zelden gevonden. Tijdens een
periode, waarin de proefpersoon Vit-C. vrij voedsel gebruikte,
daalde het Vit-C. gehalte van het bloed snel tot 0,4 mgr. %,
daarna langzamer tot 0,2 mgr. Indien de hoeveelheid Vit-C.
per 100 cc. bloed lager dan 0,4 mgr. is. noemt hij de verzadi-
gingstoestand slecht.
Uit Vit-C. bepalingen in bloed bij een aantal proefpersonen
bleek nu dat in het voorjaar in het algemeen lagere waarden
gevonden werden, dan in den zomer en het najaar. Enkele
personen hadden een Vit-C. gehalte van het bloed lager, dan
0.4 mgr. Het gevaar van het bestaan van een hypovita-
minose is dus niet denkbeeldig. Het is jammer, dat bij deze
personen de uitscheiding van Vit-C. na toediening van
ascorbinezuur niet is nagegaan. Men zou dan nog beter in-
zicht in hun verzadigingstoestand hebben kunnen krijgen. Nu
kan men de mogelijkheid van individueele verschillen niet
uitsluiten. Na extra Vit-C. toediening steeg bij deze per-
sonen echter wel het Vit-C. gehalte van het bloed tot de ook
voor anderen gevonden waarden bij verzadiging.
HOOFDSTUK II.
Eigen onderzoek.
Methodiek.
Bepalingen van Vit-C. in urine en bloed van jonge kinderen.
v^ «»Pvangen De bepalingen in urine werden twee maal per 24 uur ver-
^ «»rine.nbsp;y^jjjg .^grd daarvoor quantitatief opgevangen.
Pogingen om bij meisjes 24 uurs urine te verzamelen misluk-
ten. Zelfs met kleine gekrulde „dauerquot;cathetertjes was het
niet mogelijk betrouwbare resultaten te verkrijgen. Bij
jongetjes kon met de hieronder beschreven techniek bijna
zonder uitzondering de 24 uurs urine quantitatief verzameld
worden. Hiertoe werd gebruik gemaakt van een kolfje met
hcht gebogen hals, waarvan de ± 5 mM. breede rand om-
gekruld was. (zie afbeelding 1) i). De hals werd over de
penis gebracht en met kleefpleisterstrooken bevestigd. Vrij-
wel nooit zag ik hiervan schadelijke gevolgen. Integendeel
vele malen zag ik een aanwezig erytheem van de nates door
deze wijze van urine opvangen opmerkelijk snel verdwij-
nen. Bij de bodem van het kolfje bevinden zich 2 aan-
*) De kolfjes werden door de fa. Marius te Utrecht geblazen.
-ocr page 48-geblazen buisjes, waaraan een korte en een lange gummi-
slang bevestigd worden. Op het korte stukje slang komt een
klemmetje, het langste stuk voert naar de onder de wieg
staande verzamelkolf.
Het behoeft nauwelijks betoog, dat het al of niet slagen
van deze methode om urine op te vangen bijna geheel af-
hankelijk is van de oplettendheid der verpleegsters. Dat ik
zoo buitengewoon gunstige resultaten met deze methode ver-
kreeg, dank ik dan ook aan de groote medewerking, die ik
van de verpleegsters van het Kinderziekenhuis te Utrecht
bij mijn onderzoek ondervond.
Wel is waar stroomt de geloosde urine bij goede ligging
(zijligging) in de meeste gevallen wel dadelijk in de verzamel-
kolf, maar dit moet toch herhaaldelijk gecontroleerd worden,
daar anders bij stagnatie de pleisters los weken en urine ver-
loren gaat. Bij stagnatie kan men door het verleggen der
kolf en eventueel door het openen der klem om de korte
gummislang gemakkelijk de urine in de verzamelkolf laten
stroomen.
Bewaren dernbsp;oxydatie, die het Vit-C. bij bewaren in luchthou-
dende ruimten ondergaat, tegen te gaan, kan men op verschil-
lende wijzen te werk gaan. Harris en Ray voegden i/g
volumedeel ijsazijn toe, terwijl Schröder van 16 % zwavel-
zuur gebruik maakte, daar het Vit-C. in zuur milieu veel minder
gevoelig voor oxydatie is. Beide methoden waren voor mij
ongeschikt. Om de oxydatie te voorkomen heb ik daarom het
vrijwel gesloten opvangsysteem steeds met CO2 gevuld en
tevens aan de urine in de verzamelkolf eenige malen per dag
5 druppels ijsazijn toegevoegd. Door het hooge soortelijke
gewicht van het CO2 blijft dit steeds in de op de grond staande
verzamelkolf aanwezig en vindt slechts weinig diffusie plaats.
De opgevangen urine komt dus zeer weinig met de zuurstof der
lucht in aanraking. De ph. der aldus behandelde urine schom-
melt vrijwel steeds tusschen de 5 en 7. Controle bepalingen be-
wezen de betrouwbaarheid der methode (zie tabel. Bepaling
volgens de hier onder beschreven methode uitgevoerd).
Bepaling dadelijk na |
Bepaling in dezelfde urine |
cc indicator per 2cc urine |
cc indicator per 2cc urine |
1,50 |
1,20 |
0,25 |
0,26 |
0,16 |
0,12 |
0,31 |
0,26 |
0,24 |
0,18 |
0,21 |
0,19 |
0,29 |
0,28 |
0,26 |
0,28 |
0,26 |
0.19 |
0,60 |
0,54 |
De sterkste vermindering bedraagt dus 25 %. Weliswaar
lijkt deze fout vrij belangrijk; zij is echter, zooals later zal
blijken, in het kader van deze onderzoekingen van weinig
belang. Bovendien geldt deze 25 % voor bewaren gedurende
24 uur. Daar de bepalingen om de 12 uur verricht werden en
de meeste urine dus korter dan 12 uur bewaard werd, zal deze
fout in werkelijkheid veel kleiner geweest zijn.
Voor de bepaling van Vit.-C. in urine werd de hier vol-
gende methode gebruikt:
Aan lOcc urine wordt zooveel 20 % mercuriacetaat toe-
gevoegd, dat na filtreeren (resp. centrifugeeren) het heldere
fikraat (resp. centrifugaat) met mercuriacetaat oplossing geen
neerslag meer geeft.
Bij lOcc urine van volwassenen kan men vrijwel altijd 20cc
mercuriacetaat oplossing voegen om het gewenschte punt te
bereiken. Bij kinderen was als regel minder noodig. Gewoon-
lijk gebruikte ik lOcc kwikacetaat bij lOcc urine. In sommige
gevallen moest echter 15cc kwikacetaat toegevoegd worden.
Enkele bij de bepaling storende stoffen (reduceerende zwavel-
verbindingen, cysteïne, ergothionine, enz., benevens de urine
kleurstoffen) zijn nu verwijderd.
Door het heldere centrifugaat wordt zoolang (meestal 2 a 3
minuten) HgS gevoerd tot er een snel bezinkend zwart neer-
slag ontstaan is. Dit neerslag wordt afgefiltreerd. Door het
heldere fikraat wordt gedurende enkele minuten weer H2S
gevoerd om de nog aanwezige lucht te verdrijven. Afge-
sloten van de lucht wordt het fikraat nu minstens 6 uur be-
waard. Het vitamine C. wordt hierdoor weer geheel in zijn
gereduceerde vorm teruggebracht. Met behulp van een N2
stroom wordt al het HgS uit de oplossing verdreven (controle
met loodacetaat papiertje). Tot slot wordt een bepaalde hoe-
veelheid van de oplossing (meestal 5cc), nadat hieraan nog 1/5
volumedeel 10 % trichloorazijnzuur is toegevoegd, getitreerd
met een, zich in een microburet bevindende, oplossing van
2—6 dichloorphenolindophenol, waarvan de sterkte bekend
is. (Titratie in goed daglicht of bij daglicht lampen. Nooit
in direct zonlicht titreeren.) De titratie moet vrij snel geschie-
den (± 11/2 minuut), daar anders onbetrouwbare uitkomsten
verkregen worden. De in de buret blauwe indicator geeft bij
Bepaling der
hoeveelheid
Vit.-C. in
urine
toevoegen in de vloeistof een roode verkleuring, die bij aan-
wezigheid van Vit-C. snel verdwijnt. Blijft deze gedurende
20 seconden bestaan, dan kan men aannemen, dat het eind-
punt der titratie bereikt is. Bij bekende sterkte der indicator
en een bepaalde verdunning met mercuriacetaat is door een
eenvoudige berekening de uitgescheiden hoeveelheid Vit-C.
vast te stellen.
De oplossing van 2—6 dichloorphenolindophenol 1) kan
men in verschillende sterkten maken. Mij lijkt een oplossinq
van de indicator, waarvan ± lOcc overeenkomst met 1 mgr.
ascorbinezuur, het meeste geschikt voor de bepaling van
Vit-C. in urine. Voor de bepaling in bloed kan men beter een
wat slappere oplossing kiezen (b.v. 25cc 1 mgr. Vit-C.). Voor
het oplossen der indicator wordt i/^ L. gedestilleerd water uit-
gekookt en daarna tot ± 70 graden afgekoeld. Hierin lost
men ± 120 mgr. 2—6 dichloorphenolindophenol op; vervol-
gens wordt ± 100 mgr. zeer zuiver NaHCOs toegevoegd.
De sterkte van de indicator wordt bepaald ten opzichte van
een oplossing van 10 mgr. zuiver ascorbinezuur in lOOcc
aq. dest. Indien de indicator op een koele plaats in een donkere
flesch bewaard wordt, blijft hij gedurende eenige weken vrij-
wel constant. Toch moet men dit herhaalde malen contro-
leeren, daar soms de sterkte der indicator plotseling ver-
mindert.
Boven beschreven techniek wordt tegenwoordig vrij alge-
quot;'^'^Hide ^^ meen als de meest betrouwbare beschouwd. Ter controle deed
ik ook vele bepalingen, waarbij de opgevangen urine zonder
verdere voorbehandeling met de indicator wordt getitreerd
(directe titratie). W o 1 f f en medewerkers geven aan, dat de
volgens de laatste methode gevonden waarden steeds hooger
zijn, dan die, na kwikacetaat precipitatie gevolgd door H2S
reductie. Wordt de concentratie van Vit-C. in de urine hooger
door extra Vit-C. toevoer, dan blijft het verschil tusschen de
beide waarden vrijwel constant. Juist hieruit trekken zij de
conclusie, dat bij directe titratie andere reduceerende stoffen
invloed op de uitkomsten zouden hebben. Mijn bevindingen
waren geheel anders. Wel vond ik in vele gevallen ook het
bovengenoemde verschil, soms was echter de uitkomst geheel
omgekeerd, n.1. de waarde bij directe titratie lager, dan die,
gevonden na kwikacetaat behandeling met reductie. Men moet
dus wel aannemen, dat bij het bewaren der urine onder CO2,
zooals boven beschreven werd, het Vit-C. toch gedeeltelijk
ook in zijn reversibel geoxydeerde vorm overgaat. Indien ik de
bepalingen verrichtte onmiddellijk na het loozen der urine,
verkreeg ik uitkomsten, die met die van W o 1 f f en mede-
werkers vrij goed overeenstemden. *)
In enkele andere gevallen waren de uitkomsten bij directe
titratie zooveel hooger, dan die na de kwikacetaat behandeling,
dat de vraag opkwam, of door de kwikacetaat precipitatie
misschien een deel van het Vit-C. verloren gaat. Bij een
kind, lijdende aan intestinaal infantilisme werden echter, ook
reeds in de periode, dat geen extra Vit-C. werd toegevoerd,
hooge waarden bij directe titratie gevonden. Wel kreeg het
kind reeds veel Vit-C. in zijn dagelijksch menu, maar na toe-
voeging van een dagelijksche dosis van 50 mgr. ascorbine-
zuur aan zijn dieet werden de verschillen tusschen de volgens
de 2 methoden gevonden waarden relatief minder groot, het-
geen er voor zou kunnen pleiten, dat de hooge waarde bij
directe titratie toch aan andere reduceerende stoffen te wijten
moet zijn. Bovendien was het opvallend dat dikwijls juist een
hooge waarde bij directe titratie gevonden werd in sterk ge-
concentreerde urine, b.v. bij het begin van infecties. Dit is in
overeenstemming met de mededeeling van van Eeke-
len 20), dat hij bij enkele diabetici eveneens groote verschil-
len vond in zijn uitkomsten met beide bepahngmethoden. Hij
voert argumenten aan, dat de reduceerende werking in dit ge-
val grootendeels aan thiosulfaat moet worden toegeschreven.
Toch kan men niet zeggen, dat al het Vit-C. na de be-
handeling met kwikacetaat altijd wordt teruggevonden. In
enkele bepalingen, die ik hieromtrent verrichtte, vond ik resp.
95, 63, 72. 84 en 90 % van een bepaalde hoeveelheid toe-
gevoegd Vit-C. terug. Wolff en medewerkers zeggen als
regel 90—100 % van het toegevoegde Vit-C. teruggevonden
te hebben. Door het toegevoegde kwikacetaat wordt het
Vit-C. reversibel geoxydeerd en wordt gemakkelijk verder ge-
oxydeerd. Het is dus van groot belang in dit stadium der
bepaling zeer snel te werken. Mogelijk dat hierdoor de fouten
bij de bepahng verklaard worden. Later werden betere resul-
taten verkregen.
Bepalingen in duplo uitgevoerd, geven goed overeen-
stemmende resultaten, zooals uit volgende tabel blijkt:
3,90 — 3,89
0,97-1,08
4,57 — 4,63
1,62-1,66
0,62 — 0,65
Bij het beoordeelen der uitkomsten moet men er dus reke-
ning mee houden, dat de gebruikte methode niet geheel be-
trouwbare uitkomsten geeft, en dat bij te langzame uitvoering,
groote fouten gemaakt kunnen worden.
Uit kleine verschillen mag men bij deze methodiek zeker
geen conclusies trekken.
Daar in mijn onderzoekingen voornamelijk groote ver-
schillen tot uiting kwamen en ik aan absolute getallen weinig
waarde gehecht heb, is de bovenbeschreven methode voor
mijn doel toch wel geschikt te achten.
In bloed werden de bepalingen op de volgende wijze ver-
richt:
9 cc bloed wordt in 1 cc 1 % kahumoxalaat oplossing opge-
vangen. Hierbij voegt men lOcc trichloorazijnzuur 10 %. Na
twee minuten goed omzwenken wordt 5cc 20 % kwikacetaat
toegevoegd en vervolgens weer twee minuten omgezwenkt.
Daar het Vit-C. in het sterke trichloorazijnzuur zijn redu-
ceerend vermogen verliest, wordt aan het mengsel 500 mgr.
zuiver CaCOs poeder toegevoegd en zoolang gemengd, tot-
dat congopapier niet meer blauw gekleurd wordt, maar een
violette tint krijgt. Na centrifugeeren wordt de bovenstaande
heldere vloeistof op dezelfde wijze als bij de bepaling in urine
besproken is, met H2S behandeld, vervolgens onder H2S
6-12 uur bewaard. De H2S wordt nu met N2 uitgedreven
en tot slot 5cc van de vloeistof, na aanzuren met Icc trichloor-
azijnzuur 10 %, met de 2-6- dichloorphenohndophenol ge-
titreerd.
Over de betrouwbaarheid der methode valt momenteel
weinig te zeggen. Emmerie en v. Eekelen 24) gaven
het eerst deze methode aan. Aan het bloed toegevoegd zuiver
ascorbinezuur werd door hen quantitatief teruggevonden.
Gabbe®®), die van een iets andere methode gebruik maakt
(bepaling in bloedserum, geen precipitatie met kwikacetaat,
titratie in neutraal milieu), kon dit echter niet bevestigen.
Gebruikte hij sulfosalicylzuur om de eiwitten neer te slaan,
dan werden betere resultaten verkregen. Hij meent, dat het
Bepaling der
hoeveelheid
Vit-C. in
bloed
toegevoegde ascorbinezuur gemakkelijker het reduceerend
vermogen zou verliezen, dan het oorspronkelijk in bloed aan-
wezige Vit-C.
Bloedserum zou men geruimen tijd kunnen bewaren zonder
dat het reduceerend vermogen ten opzichte van dichloor-
phenolindophenol belangrijk minder wordt. Zelfs bij door-
leiden van lucht blijft het Vit-C. grootendeels behouden. Ook
in andere organen en vruchten komt het Vit-C. in deze „be-
schuttequot; vorm voor.
Uit mijn eigen waarnemingen kan ik geen conclusie om-
trent de betrouwbaarheid der methode trekken,
^^iag der Ook in groenten, aardappelen en vruchtensappen kan men
op eenvoudige wijze de hoeveelheid Vit-C. bepalen. In
vruchtensap kan men de titratie soms onmiddellijk uitvoeren.
Is de kleur bij de bepaling storend of zijn andere storende
invloeden aanwezig (peroxydasen), dan doet men beter de
kwikacetaat precipitatie toe te passen, gevolgd door de be-
handeling met HaS en No. Voor de bepaling in aardappelen,
groenten, enz. wordt 10 gr. van de te onderzoeken stof met
3 % trichloorazijnzuur en ijzervrij zand verwreven. (gefrac-
tionneerd tot het totaal volume 50cc bedraagt). Vervolgens
wordt gecentrifugeerd en met calciumcarbonaat geneutrah-
seerd. Nu wordt weer 20 % mercuriacetaat toegevoegd tot
geen neerslag meer ontstaat en na filtratie de bekende be-
werking met HaS en Ng uitgevoerd. Na aanzuren met i/s
volumedeel 10 % trichloorazijnzuur, wordt de titratie met
2-6 dichloorphenohndophenol uitgevoerd.
Voor de bepaling in melk en papvormige voedingsmid-
delen, werd een soortgelijke methode toegepast.
25cc wordt gemengd met 15cc trichloorazijnzuur 10 %. Na
affiltreeren wordt met CaCOs geneutraliseerd ten opzichte
van congopapier. Daarna wordt de kwikacetaat precipitatie
toegepast en na HgS en Ng behandeling met de indicator in
zuur milieu getitreerd.
Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar de proef-
schriften van Van Wijngaarden^s) en Van
Eek el en 23).
In karnemelk gelukte het mij niet op deze wijze bepalingen
te verrichten.
Uitkomsten van het onderzoek.
Bepalingen van de Vit-C uitscheiding in urine.
Zooals reeds gezegd is, werden de bepahngen 2 maal in
de 24 uur in de quantitatief opgevangen urine verricht.
Nadat de, in de urine uitgescheiden, hoeveelheid Vit-C.
gedurende eenige dagen bepaald was. werd aan de proef-
kinderen dagelijks 50 mgr. ascorbinezuur toegediend en de
in de urine uitgescheiden hoeveelheid bepaald. Meestal werd
het ascorbinezuur per os gegeven, enkele malen werd het
subcutaan ingespoten. Bij enkele kinderen bedroeg de eerste
Vit-C. toediening 100 mgr. (subcutaan). In de afzonder-
lijk opgevangen porties werd nu dadelijk de uitgescheiden
hoeveelheid Vit-C. bepaald. Na eenige dagen, gedurende
welke tijd dagelijks 50 mgr. Vit-C. per os gegeven was,
werd een proef met een dergelijke injectie herhaald. Vervol-
gens werd de Vit-C. toediening gestaakt en nog gedurende
eenige dagen de uitscheiding in de urine bepaald.
Gedurende deze proeftijd werd zooveel mogelijk op ver-
schillende tijdstippen het Vit-C. gehalte van het bloed vast-
gesteld.
Uit de aard der zaak had ik in een ziekenhuis slechts wei-
nig gezonde kinderen voor deze langdurige proefneming tot
mijn beschikking. Daar de uitkomsten der bepalingen bij deze
gezonde kinderen goed overeenstemden, kan men deze wel
ongeveer als normaal beschouwen.
Gedurende de eerste proefdagen bedroeg de Vit-C. uit-
-ocr page 58-scheiding bij kinderen onder één jaar gemiddeld 1-2,5 mgr.
per 24 uur. De eerste dagen na de extra Vit-C. toediening
bleef de uitscheiding vrijwel dezelfde. Na een stijging, die
2-3 dagen duurde, kwam de uitscheiding ten slotte op een
bepaald niveau, dat gedurende de volgende dagen met vrij
groote schommehngen gehandhaafd bleef. Na het ophouden
der extra Vit-C. toediening daalde de uitscheiding in het ver-
loop van 2-5 dagen tot het oorspronkelijke peil. De curves
1 en 2 geven een voorbeeld van het beloop der uitscheiding
bij twee vrijwel gezonde kinderen.
^4000
wj//y///////.
Voedinq.
voed'nq
m
J i, 5 fi 7 8 0 10 ...I.,,,,,,, i. iMiiiiiiiiiitiiihiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii1111rrniTïïïïiTn
Uitscheiding zonder be- |
Uitscheiding |
na belast, met |
■ig- | |||||||||||
lasting met Vit. |
C. |
50 |
mgr. Vit. C. |
p. d. |
!rJs |
Ü |
M | |||||||
Naam |
Leeftijd |
S 0 |
u u |
ii 'V lt;0 |
11 « 0) quot;O •O K -a C3 |
Begin ver- |
Constante |
O Î3 S . .5 « -OM C s Soquot; |
gt;1 |
Diagnose | ||||
xt |
ü |
läll |
Uit- |
Aantal |
Uit- |
Aantal |
Aantal |
a 3 Q | ||||||
1. H. |
1 dag |
6.45 |
0.66 |
12. |
2.31 |
5. |
6.79 |
8. |
Praematuur. | |||||
2. V. T. |
4 dagen |
2.95 |
1.15 |
1.65 |
6. |
7.68 |
2. |
13. |
6. |
3. |
22 dag. |
Hersenbloeding. | ||
3. Vi. |
1 maand |
1.40 |
1.11 |
1.30 |
4. |
6.39 |
4. |
16. |
5. |
4. |
5 |
» |
Relaxatie diaphragm. | |
4. O. |
1 |
» |
0.73 |
0.40 |
0.57 |
3. |
na 9 dagen geen duidelijke |
stijging |
Pylorospasmus. | |||||
5. Bu. |
li |
n |
2. |
1.50 |
1.70 |
4. |
6. |
5. |
14 |
13. |
Dystrophie. | |||
6. G. |
li |
« |
3.24 |
2.61 |
2.90 |
3. |
9. |
1. |
± 15 |
4. |
2. |
24 |
n |
Aangeboren afwijking der gal |
7. D. |
li |
« |
1.04 |
0.78 |
0.90 |
4. |
4.54 |
12. |
-f 10 |
18. |
1. |
21 |
)i |
Pylorospasmus. |
8. W. |
2i |
« |
1 70 |
1.05 |
1.35 |
3. |
4,30 |
4. |
± 15 |
12. |
gt; 5 |
24 |
H |
Geopereerde pylorospasmus. |
9. Vo. |
2i |
» |
3.47 |
2.44 |
3-10 |
3. |
13.96 |
3. |
16 |
12. |
5 |
18 |
» |
Chronische dyspepsie. |
10. V. D. |
H |
n |
2.71 |
1.08 |
1.40 |
16, |
6. |
6. |
Dystrophie. | |||||
n. Hen. |
H |
f) |
1.64 |
0 37 |
1.— |
19. |
— |
— |
— |
— |
lichte neuskeel infectie. | |||
12. Kr. |
4 |
1.87 |
0.99 |
1.30 |
5. |
7.95 |
8. |
24. |
16. |
gt; 4 |
17 |
n |
Ruminatio, Dystrophie. | |
13. Ko. |
4i |
1.80 |
1.35 |
1.60 |
3. |
4.60 |
6. |
24. |
11. |
gt; 6 |
24 |
1) |
Herstelde pylorospasmus. | |
14. Ben. |
5i |
n |
1.27 |
0.80 |
1.05 |
2. |
5.42 |
4. |
17, |
13. |
gt; 3 |
20 |
» |
Lichte dystrophia. |
15. Ver. |
6 |
» |
1.24 |
1. |
1.08 |
4. |
na 7 dagen |
nog geen stijging |
Herstellende neuskeelinfectie. | |||||
16. Ha. |
6i |
n |
1.98 |
1.12 |
1.55 |
11. |
6.72 |
21. |
15. |
24. |
Bronchopneumonie, Dreigende in- | |||
17. Oud. |
7 |
n |
1.11 |
0.16 |
0,70 |
7- |
4.17 |
9. |
16. |
19. |
gt; 3 |
28 |
H |
Chronische osteomyelitis, Pneu- |
18. Boe. |
7 |
}) |
1.38 |
0.60 |
1.05 |
11. |
— |
— |
— |
— |
Gezond kind. Gespleten verhe- | |||
melte. | ||||||||||||||
19. v.Sch |
8 |
n |
1.58 |
1.41 |
1.50 |
2. |
4.50 |
8. |
26. |
11. |
Dystrophie Ruminatio. | |||
20 v.Weel. |
9 |
n |
2.15 |
1.27 |
1.60 |
7. |
4. |
6. |
22. |
9. |
Spasmophilie. Meelovervoeding. | |||
21. Bo. |
2 |
jaar |
2.11 |
1.69 |
1.90 |
2. |
7.44 |
4. |
20. |
9. |
gt; 6 |
86 |
» |
Hypothyreoïdie (in evenwicht). |
22. Ro. |
2 |
Y! |
4. |
1.63 |
2.60 |
5. |
Petechiën. | |||||||
23. Pi.W. |
2 |
n |
2.65 |
0.73 |
1.50 |
3. |
Bronchopneumonie. | |||||||
24. Gr. |
2i |
n |
3.01 |
2.50 |
2.80 |
4. |
11.16 |
3. |
23. |
5. |
gt; 5 |
68 |
H |
Hypothyreoïdie (in evenwicht). |
25. Pi. H. |
5i |
n |
7.02 |
4.09 |
5.60 |
12. |
9.45 |
19. |
25. |
22. |
gt; 8 |
62 |
JJ |
Intestinaal infantilisme (vrijwel ge- |
26. v.d R. |
9.62 |
7.71 |
8.90 |
3. |
17. |
3. |
33. |
5. |
Haemorthagische Nephritis. |
In tabel No. 1 zijn een deel der uitkomsten, die bij 26 proef-
kinderen verkregen werden, samengevat. Zooals uit de 5de
kolom blijkt, loopen de waarden van de Vit-C. uitscheiding
tot het eerste jaar weinig uiteen. Bij enkele oudere kinderen
werden hoogere waarden gevonden.
Opvallend is de hooge uitscheiding bij het kind No. 1. Dit
was een te vroeg geboren kind (1 maand), dat enkele uren
na de geboorte in de khniek werd opgenomen. De uitschei-
ding daalde na enkele dagen tot de voor andere kinderen
beneden 1 jaar gevonden waarden. Later (blz. 80) zal ik op
dit geval nog terug komen.
Het aantal dagen, dat noodig is om na toediening van
Vit-C. een verhoogde uitscheiding in de urine te krijgen,
loopt sterk uiteen. (1 tot 21 dagen). Ook de constante hooge
uitscheiding wordt bij de verschillende kinderen op geheel
verschillend tijdstip bereikt (4 tot 24 dagen) (kolom 8 enlO).
In het algemeen stijgt het niveau der maximale uitscheiding
bij dagelijksche toediening van 50 mgr. Vit-C. met de leeftijd
(zie kolom 9).
Om na te gaan of verschillen in de algemeene toestand en
gebrekkige voeding vóór het tijdstip der proefnemingen in-
vloed hadden op de Vit-C. uitscheiding, werden de kinderen
in 2 groepen gesphtst. Bij deze splitsing werd uitsluitend reke-
ning gehouden met de algemeene indruk, die ik van het
kind kreeg en met de gegevens omtrent de vóór de proeven
gebruikte voeding.
De resultaten zijn in tabel II en III samen gevat.
Bij vergelijking der tabellen ziet men, dat de uitscheiding
van Vit-C. bij kinderen uit groep 2, vóór de toediening van
extra Vit-C., slechts weinig lager is, dan die bij kinderen van
dezelfde leeftijd uit de eerste groep. In ieder geval zijn deze
verschillen zoo gering en zoo weinig constant, dat hierin wei-
Tabel 11. Kinderen in betrekkelijk goede omstandigheden en met goede voeding.
0^
Naam |
Leeftijd |
1 Ils. 2 N c S o g |
a; 3 «« Q. •o « 0(J »•S |
Constante uitschei- |
SSSi Bi O O Aantal dagen |
Duur der toediening |
Diagnose | ||||
Aantal |
Hoogte | ||||||||||
1. H. |
1 dag |
. , |
5. |
8 |
_ |
Praematuur. | |||||
2. V. T. |
4 dagen |
1.65 |
2. |
6 |
13. |
3 |
22 dag. |
Hersenbloeding. | |||
3. Vi. |
1 |
maand. |
1.30 |
4.- |
5. |
16. |
4 |
5 |
» |
Relaxatio diaphragmatica. | |
6. G. |
H |
n |
2.90 |
1.- |
4. |
15. |
2 |
24 |
» |
Aangeboren afwijking der galwegen | |
(icterus). | |||||||||||
8. W. |
2i |
V |
1.35 |
4. |
12 |
15 |
gt; |
5 |
24 |
« |
Geopereerde pylorospasmus. |
9. Vo. |
2i |
)gt; |
3.10 |
3. |
12 |
16. |
5 |
18 |
» |
Chronische dyspepsie, | |
10. V. D. |
H |
n |
1.40 |
6 |
Dystrophie. | ||||||
11. Hen. |
3i |
M |
1. |
Lichte neuskeelinfectie. | |||||||
12. Kr. |
4 |
n |
1.30 |
8. |
16 |
24. |
gt; |
4 |
17 |
j) |
Ruminatio, Dystrophie. |
13. Ko. |
M |
1.60 |
6. |
II |
24. |
gt; |
6 |
24 |
ff |
Herstelde pylorospasmus. | |
14. Ben. |
5i |
ff |
1.05 |
4 |
13 |
17. |
gt; |
3 |
20 |
jj |
Lichte Dystrophie. |
17. Oud. |
7 |
n |
0.70 |
9 |
19 |
16 |
gt; |
3 |
28 |
)ï |
Chronische Osteomyelitis, Pneumo- |
coccensepsis. | |||||||||||
18. Boe. |
7 |
n |
1.05 |
— |
— |
— |
Gezond kind. Gespleten verhemeUe. | ||||
20. V. Weel. |
9 |
n |
1.60 |
6 |
9 |
22. |
Spasmophilie, meelovervoeding. | ||||
21. Bo. |
2 |
jaar |
1.90 |
4 |
9 |
20. |
gt; |
6 |
86 |
j) |
Hypothyreose, behandeld. |
22. Ro. |
2 |
M |
2.60 |
— |
— |
— |
Petechien. | ||||
24. Gr. |
2i |
„ |
2.80 |
3 |
5 |
23. |
gt; |
5 |
68 |
« |
Hypothyreose, behandeld. |
25. Pi. H. |
5i |
» |
5.60 |
19 |
22 |
25 |
gt; |
8 |
62 |
» |
Intestinaal infantihsme. |
26. V. d. R. |
5i |
« |
8.90 |
3. |
5 |
33. |
Haem. Nephritis. |
Naam |
Leeftijd |
Gemiddelde |
« «) t»gt;-o |
Constante |
uitscheiding na Vit. C. p. d. |
Diagnose | |
.S lt;» a 2 « • U-Cj3 S ffl s Aantal dagen |
Aantal |
Hoogte der | |||||
4. O. |
1 maand |
0.57 |
gt; 9 |
Pylorospasmus. | |||
5. Bu. |
H . |
1.70 |
5 |
13 |
14 |
Dystrophie. | |
7. D. |
H » |
0.90 |
10 |
18 |
10 |
Pylorospasmua. | |
15. Ver. |
6 „ |
1.08 |
9 |
18 |
10 |
Herstellende van neuskeelinfectie. | |
16. Ha. |
6i . |
1.55 |
gt; 7 |
Bronchopneumonie. Dreigende intoxi- | |||
19. V. Sch. |
8 |
1.50 |
21 |
24 |
15 |
Zvrare dystrophie, Ruminatio. | |
23. Pi. W. |
2 jaar |
1.50 |
8 |
11 |
26 |
Bronchopneumonie, Dystrophie. |
nig aanknoopingspunten voor het al of niet bestaan van een
C. hypovitaminose gevonden kunnen worden.
Bij dagelijksche toediening van 50 mgr. ascorbinezuur ziet
men echter grootere verschillen tusschen de beide groepen
te voorschijn komen. In de eerste plaats duurt het bij de kin-
deren uit de tweede groep in de meeste gevallen langer voor
een verhoogde uitscheiding begint.
In de eerste groep begint deze meestal voor de 5de dag,
in de tweede groep slechts in 1 geval op de 5de dag, bij de
andere kinderen duurde het echter langer dan 7 dagen. Bij
enkele kinderen uit groep 1 duurde het ook zeer lang voor
deze stijging der uitscheiding begon. (No. 17, 9 dagen en
No. 25, 19 dagen). Later zal ik hierop nader terug komen
en voor deze vertraging een verklaring trachten te geven.
Pag. 65 en pag. 67.
Ten tweede wordt ook het niveau der constante hooge uit-
scheiding later bereikt. De verschillen zijn hier ook vrij
belangrijk. Het bereikte niveau der uitscheiding loopt in de
twee groepen ten slotte voor dezelfde leeftijdsklasse in de
meeste gevallen weinig uiteen. Een bijzonder lage maximale
uitscheiding werd gevonden bij de kinderen No. 4 en No. 7.
Beide kinderen leden aan een zware vorm van pylorospasmus
en herhaalde infecties. In de loop der proefnemingen deed ik
meermalen de ervaring op, dat bij kinderen, lijdende aan
pylorospasmus, de verhoogde uitscheiding belangrijk ver-
traagd optrad en ook het maximum lager lag, dan bij de
meeste andere kinderen. Deze vertraging in het stijgen der
uitscheiding na Vit-C. toediening kan niet verklaard worden
door het braken, daar dit meestal door voorzichtige voeding
en goede verpleging, geheel op den achtergrond gedrongen
was.
Door de bepalingen bij de kinderen langen tijd voort te
-ocr page 65-zetten (steeds werd dagelijks 50 mgr. Vit-C. per os gegeven),
kreeg ik geleidelijk een indruk door welke omstandigheden
de uitscheiding van Vit-C. in de urine beinvloed werd.
Vooral met de voeding, infecties en stofwisselingsinten-
siteit kon in sommige gevallen een verband waarschijnlijk
worden gemaakt. Soms vond ik echter een sterke verandering
in de uitscheiding zonder dat ik hiervoor een duidelijke oor-
zaak kon aanwijzen. Uit het verloop der gewichtscurve bleek
dan soms wel, dat er een of andere storende invloed in het
spel geweest was, zonder dat deze zich in andere klinische
verschijnselen gemanifesteerd had.
Aan den hand van eenige voorbeelden wil ik thans de
invloed van voeding, infectie en stofwissehng nagaan:
a. Invloed van voeding en groei.
No. 4 O. Zie curve No. 3.
Leeftijd 4^ week. Pylorospasmus. Borstvoeding
± 1 week. Voeding daarna thuis melk-water-
mengsel (2:1) 6 X 50-100 gr. Gewicht bij bin-
nenkomst 3750 gr. Geboortegewicht ± 4000 gr.
Voeding in de kliniek: 650 c.c. karnemelk. Uitscheiding
van Vit-C. de eerste 3 dagen 0.73, 0.62 en 0.40 mgr, per
24 uur.
Daarna wordt gedurende 9 dagen 50 mgr. ascorbinezuur
per os gegeven. De uitscheiding schommelt tusschen 0,37 en
1 mgr. p. d. (gemidd. dz 0.70). In deze periode begint het
kind weer te spugen en maakt een neuskeelinfectie door,
zoodat geen conclusies te maken zijn. De ascorbinezuur toe-
diening wordt gestaakt. De nu volgende 6 dagen bedraagt
de uitscheiding 0,45—1.01 mgr. p. d. De gewichtslijn stijgt
in deze periode goed. Het kind braakt vrijwel niet meer.
4
-ocr page 66-8 8
. f fi O- Qgt; O s =
TTTTTTTTTT
X
\ 30mqr olWDrbinezuur
t aubcutoon
/
y
/ 1
f
£
C'
T
J
?
i
t
e
s-
a-
Opnieuw wordt dagelijks 50 mgr. ascorbinezuur gegeven. De
eerste 6 dagen blijft de uitscheiding nog laag (gem. 0,86).
Daarna treedt een lichte stijging op en is de gemiddelde uit-
scheiding gedurende de volgende 6 dagen 1,76. Geleidelijk
wordt nu de voeding veranderd van karnemelk op een zoete
melk-watermengsel. In 5 dagen is deze overgang voltooid.
In deze periode stijgt de uitscheiding eveneens van 2,27 tot
5,44 mgr. p. d. Gedurende een tiental dagen blijft de uit-
scheiding vrij constant (3,27—7,6 mgr. gem. 4,73), stijgt
daarna, zoodat tenslotte een gemiddelde uitscheiding van
± 9,05 mgr. per dag bereikt wordt.
De algemeene toestand van het kind was gedurende de
laatste maand goed, het gewicht steeg in 5 weken van 4000
tot 5270 gr.
Na subcutane inspuiting van 50 mgr. ascorbinezuur, in den
tijd der karnemelkvoeding werd 2,51 mgr. in de volgende 24
uur in de urine uitgescheiden; gedurende de periode der
zoetemelkvoeding was de uitscheiding na dezelfde toediening
13,75 mgr.
No. 5 Bu. Zie curve No. 4.
Leeftijdnbsp;maand. Dystrophie. Geboortege-
wicht ± 3000 gr. Gewicht bij opname 3240 gr.
Voeding 650 gr. karnemelk. Uitscheiding van Vit-C. in
urine gedurende 4 dagen 1,70, 1,64, 1,66 en 1,50 mgr. p. d.
Daarna krijgt het kind dagelijks 50 mgr. ascorbinezuur per
dag. De 2de dag stijgt de uitscheiding tot 3,57 mgr., blijft
daarna 3 dagen constant. De gewichtslijn stijgt snel. De
voeding wordt veranderd in een melkwater mengsel. Reeds
dadelijk ziet men nu een stijging in de uitscheiding van Vit-C.,
die 9 tot 14 dagen later waarden tusschen 12,45 en 18,25 mgr.
bereikt.
I I I a i i
-ocr page 69- -ocr page 70-De gewichtscurve bhjft echter vrijwel op hetzelfde niveau.
Na overgang op 800 gr. karnemelk ziet men weer sterke ge-
wichtstoename. De uitscheiding van Vit-C. daalt bijna even
plotseling tot waarden, schommelende om de 2,50 mgr. De
algemeene toestand van het kind is goed, van een infectie
is geen sprake. Geleidelijk wordt de uitgescheiden hoeveel-
heid Vit-C. weer grooter, bereikt echter over een periode van
31 dagen nooit hooger waarde dan 9,67 mgr. per dag. Het
gewicht neemt in deze tijd toe van 3520 tot 4750 gram.
Hierna wordt de voeding weer gebracht op een melkwater
mengsel. De Vit-C. uitscheiding stijgt opnieuw en bedraagt
8 dagen later 23,13 gr.
No. 7 D. Zie curvc No. 5.
Leeftijd 7 weken. Pylorospasmus. Geboorte-
gewicht ±: 3100 gr. Gewicht bij opname 3180
gram.
Beschouwt men de curve van de Vit-C. uitscheiding, dan
ziet men in dit geval geen duidelijk verschil in de uitscheiding
tijdens karnemelk- en zoetemelkvoeding. Het kind leed echter
aan herhaalde neuskeelinfecties, vooral in het begin van zijn
verblijf in het ziekenhuis, zoodat de in deze periode gevonden
waarden hierdoor mogelijk ook beinvloed werden.
De hoeveelheid uitgescheiden Vit-C. is bij dit kind laag
te noemen. Ondanks goede algemeene toestand in de 2de
periode der Vit-C. toediening (het kind braakte toen niet
meer) was de gemiddelde uitscheiding over de eerste 20
dagen slechts 4,47 mgr. p. d. en werd als hoogste uitschei-
ding slechts 12,67 mgr. bereikt. Mogelijk dat de snelle
gewichtstoename in de 2de periode der Vit-C. toediening een
invloed op de lage uitscheiding heeft gehad.
No. 12 Kr. zie curve No. 6.
Leeftijd 4 maanden. Dystrophie. Gewicht 4700 gr.
Het kind kreeg thuis sinds maand vruchtensap. De
laatste 4 weken karnemelkvoeding. Het kind rumineerde thuis
veel, in de kliniek niet meer.
De algemeene toestand van het kind is vrij goed. Ook de
hoeveelheid Vit-C., die het kind de laatste tijd opgenomen
had, was blijkbaar voldoende, aangezien na subcutane inspui-
ting van 100 mgr. Vit.-C. in 24 uur 7,90 mgr. in de urine
teruggevonden werd (zie later). Tijdens karnemelkvoeding
wordt ondanks dagelijksche toediening van 50 mgr. ascorbine-
zuur na 6 dagen nog geen duidelijke stijging in de uitschei-
ding waargenomen. Onmiddellijk na de overgang op een
zoetemelk water mengsel stijgt de uitscheiding snel en bereikt
waarden, die schommelen tusschen 12 en 25 mgr. p. d.
Welke aanduidingen geven nu bovengenoemde waarne-
mingen ?
Allereerst valt vooral de plotselinge verandering van de
Vit-C. uitscheiding bij verandering der voeding op. Vooral
bij No. 5 Bu. (curve 4) is dit duidelijk. Ook bij No. 4 O.
(curve 3) zien wij de uitscheiding eerst na de toediening
der zoetemelk voeding stijgen. Hier kan men echter onmid-
dellijk de tegenwerping maken, dat de stijging zeer geleidelijk
optreedt en bij voortzetting der karnemelk voeding mogelijk
dezelfde waarde bereikt geworden zou zijn.
De uitscheiding van Vit-C. in de urine, na 50 mgr. subcu-
taan ingespoten ascorbinezuur, is in de periode der karnemelk
voeding belangrijk minder (2,51 mgr.), dan in de periode der
zoetemelk voeding (13,75). Dit kan er op wijzen, dat de ver-
zadigingstoestand in eerst genoemde periode duidelijk minder
is, dan tijdens de zoetemelk voeding. Daar het ascorbinezuur
echter reeds geruimen tijd toegediend werd, mocht men in
normale omstandigheden wel een verzadiging verwachten.
Deze waarneming kan dus ook een steun zijn voor de op-
vatting, dat de intermediaire Vit-C. stofwisseling beinvloed
zou kunnen worden door de aard der voeding.
Bij kind No. 12 Kr. (curve 6) vinden wij eveneens een
stijging in de Vit-C. uitscheiding na overgang op zoetemelk
voeding. Ook hier is echter de periode der observatie tijdens
karnemelk voeding wat kort genomen. De bij dit kind ge-
vonden waarden, tijdens zoetemelk voeding zijn echter be-
langrijk hooger, dan die, welke ik in het algemeen bij met kar-
nemelk gevoede kinderen vond.
Kan men de gevonden verschillen ook op andere wijze
verklaren? Zijn er aanwijzingen te vinden, dat de grootte der
gewichtstoename bij de Vit-C. stofwisseling een rol speelt ?
Vooral de curve 4 van het kind No. 5 Bu. zou er op kun-
nen wijzen, dat tijdens sterke gewichtstoename (2de karnemelk
periode) een sterker verbruik (eventueel vastlegging van Vit-
C) optreedt. Neemt men dit aan, dan zouden de lage waarden
van de uitscheiding bij het kind No. 7 D. tijdens de periode der
zoetemelk voeding eveneens verklaard zijn.
Ook de waarneming bij het kind No. 2. T. zou op een
invloed van de gewichtstoename kunnen wijzen, (zie curve
No. 7.)
Bij dit kind (diagnose: hersenbloeding), dat bij het begin
der proef 4 dagen oud is, ziet men in de eerste 10 dagen na
Vit-C. toediening de gewichtscurve vrijwel op hetzelfde
niveau blijven. De Vit-C. uitscheiding schommelt na enkele
dagen om de 13 mgr. p.d. De voeding wordt nu ten tweede
male veranderd (vrouwenmelk karnemelk). De Vit-C. uit-
scheiding daalt sterk, de gewichtslijn stijgt daarentegen. Ook
hier zijn dus de invloed van gewichtstoename en van karne-
melk voeding moeilijk te scheiden. De volgende dagen wordt
de groei echter weer minder en hoewel de voeding dezelfde
blijft, stijgt de uitscheiding van Vit-C. tot 27, 17 en 22 mgr.p.d.
Indien wij een invloed der voeding op de uitscheiding van
Vit-C. aannemen, waar ligt dan het verschil in de stofwisse-
ling. Het is mogelijk dat er een verschil is in de Vit-C. af-
braak in het maagdarmkanaal (zuurgraad, bacterieflora).
Andere mogelijkheden zijn: verminderde resorbtie. sterker
afbraak in de intermediaire stofwisseling, of snellere
destructie van het Vit-C. in de uitgescheiden urine. 1)
Om de invloed van het maagdarmkanaal en een verschil
in resorbtie uit te schakelen, kan men het ascorbinezuur sub-
cutaan toedienen. Helaas was ik maar bij één kind in de ge-
legenheid een dergelijke waarneming te verrichten.
Pat. Cr. curve 8
leeftijd 3 maanden Genezende Pylorospasmus.
Braakt niet meer. De gewichtstoename is bevre-
digend. Voeding 700 gr. karnemelk.
1nbsp; Met de mogelijkheid van synthese van Vit.-C. in het organisme van
kinderen jonger, dan 9 maanden, zooals Bezssonoff aanneemt (zie litera-
tuur overzicht), behoeft men voor de uitkomsten der proeven geen reke-
ning te houden, daar de dosis van 50 mgr. Vit-C. per dag waarschijnlijk
ver boven de eventueele gevormde hoeveelheid Vit-C. ligt en dus de
gevonden waarden weinig zal beinvloeden.
20r
50 mgr ascorbinezuur subcutaan p.d.
15
A
C300 10
L,200 8
7
^100 6
5
i^000 h
3
3900 2
I
iSOO O
Voedinc^:
Curve e, Verklarinq der teekenâ
zieCurvel. Verklarnq dercurve in de
-ocr page 76-Het kind krijgt 14 dagen lang 50 mgr. ascorbinezuur subcu-
taan ingespoten. Gedurende deze 14 dagen stijgt de uitschei-
ding wel, maar minder dan in het algemeen bij kinderen van
dezelfde leeftijd met zoetemelkvoeding wordt waargenomen.
Uit deze eene waarneming kan dus geen conclusie getrokken
worden.
Tusschen de uitscheiding van kinderen met zoetemelkvoe-
ding en kinderen met karnemelkvoeding, die geen extra
ascorbinezuur kregen, vond ik geen belangrijke en constante
verschillen.
b. Invloed van infectie.
No. 13 Ko. Zie curve No. 9.
Genezen pylorospasmus, 4]/^ maand oud, krijgt
thans zoetemelkvoeding.
Beschouwt men de curve, dan valt dadelijk het sterke dal
in de gewichtslijn op en het daarmede overeenkomende dal in
de curve der Vit-C. uitscheiding. Indien wij trachten hiervoor
een oorzaak te vinden, dan blijkt uit de ziektegeschiedenis,
dat het kind op dag a. teekenen van een bronchitis vertoont
met flinke temperatuursverhooging. Eenige (6) dagen later
(dag b.) is de algemeene toestand veel beter, de temperatuur
gedaald en komt het kind weer regelmatig in gewicht aan.
Uit deze waarneming krijgen wij de indruk, dat tijdens
infectieperioden de Vit-C. stofwisseling veranderd is. Moge-
lijk, dat een sterkere destructie hierbij een rol speelt.
Een dergelijk sprekende waarneming ben ik tijdens mijn
proefnemingen niet meer tegengekomen. Natuurlijk was ik
hierbij op het toeval aangewezen.
Bezien wij echter de curven van kinderen, die ook aan
infecties leden, dan vallen hierbij wel verschijnselen op, die
Voeding:
[lurve 9. Verklarmq der teekeni zie Curve 1. Ver
armq der curve in dé teKbt. Van a tot b infectie
-ocr page 78-eveneens een steun voor boven genoemde opvatting kunnen
zijn.
No. 16. Ha. Zie curve 10.
Leeftijd 6^ maand. Diagnose: dystrophie,
bronchopneumonie, dreigende intoxicatie.
Bij beschouwing dezer curve blijkt, dat eerst lang na het
toedienen van Vit-C. (21 dagen) een duidelijke stijging van
de uitscheiding optreedt. Verschillende invloeden hebben hier
waarschijnlijk een rol gespeeld.
Iste; Het kind leed aan een ernstige bronchopneumonie.
De algemeene toestand was slecht. Mogelijk is de voorraad
zeer klein geweest bij het begin van de Vit-C. toediening,
toen het kind reeds een paar weken zwaar ziek was, en heeft
deze infectie de aanvulling verhinderd. De verhoogde uit-
scheiding toch begint pas 14 dagen na de genezing van de
bronchopneumonie en 21 dagen na het begin der extra Vit.-C.
toediening.
2de: Daar het kind het beeld van een beginnende intoxica-
tie vertoonde, bestond de voeding de eerste tijd uit toe-
nemende hoeveelheden eiwitmelk, een preparaat, dat zeer arm
aan Vit-C. is. Bepalingen hieromtrent leverden mij waarden
op van ±: 0,8 mgr. per 100 cc. geconcentreerde eiwitmelk. De
hoeveelheid Vit-C., die het kind dus kreeg, varieerde de
eerste 12 dagen tusschen 0,4 en 3,6 mgr. Bij normale melk-
voeding zou dit kind 8—12 mgr. Vit-C. per dag gekregen
hebben. Mogelijk, dat dit dus ook een rol heeft gespeeld bij
het ontstaan van het tekort.
Nog even wil ik bij dit geval wijzen op de normale waarden
-ocr page 79-VO
-ocr page 80-der Vit-C. uitscheiding in de tijd, dat de voeding uit eiwitmelk
bestond. Gedurende deze 12 dagen trad geen daling in de
uitscheiding op, hoewel de met de voeding opgenomen hoe-
veelheid Vit-C. hier toch waarschijnlijk wel beneden de
minimum dosis ligt.
Ge ; Zie curve 11.
Leeftijd 3 maanden. Uitgebreide tuberculeuse infec-
tie, met hooge intermitteerende temperaturen.
Y/zyy/y/yy/y/z/y/^v///.^^^^
In de periode, dat geen Vit-C. wordt toegediend, is de
uitscheiding van Vit-C. in de urine lager, dan bij de meeste
andere kinderen van gelijke leeftijd. Vervolgens wordt ge-
durende H dagen 50 mgr. Vit-C. per os gegeven. In deze
tijd treedt geen belangrijke verhooging van de uitscheiding
in de urine op.
No. 19 v. Sch. Curve 12.
Leeftijd 8 maanden. Sterke dystrophie
Ruminatio.
Gewicht 4880 gr. De voeding thuis bevat
voldoende Vit-C.
Tot a. dagen ziet men de gewichtslijn stijgen. Nu treedt een
-ocr page 81-50 mqr ascorbinezuur per 05 p d
Verklarinq der teekent) zie Curvel.
Cur\/e 12. Verklaring der curve inde teWbt.
Van cr tot b lichte neuskeel-infectie
-ocr page 82-neuskeel infectie op, die eenige dagen later weer verdwenen
is. De temperatuur stijgt tot 38,2. De gewichtslijn vertoont
een dal. Opvallend is de overeenkomstige daling van de uit-
gescheiden hoeveelheid Vit-C. tijdens deze infectie en de
hernieuwde stijging na het herstel.
No. 17 Oud. Zie curve 13.
Leeftijd 7 maanden. Sinds drie weken tem-
peratuursverhooging. Diagnose: Pneumococ-
censepsis met haard in het femur. Voeding
thuis 4 X p. d. zoetemelkwatermengsel, soms
vruchten, soms middageten. Gedurende de
eerste 3 weken der proef nog steeds tem-
peratuursverhooging en vrijwel constant
gewicht.
In de curve valt allereerst op, dat de uitgescheiden hoeveel-
heid Vit-C. in de periode, dat nog geen 50 mgr. per os toe-
gediend werd, laag is (Gemiddeld 0,70 over 6 dagen). Eerst
na 9 dagen toediening van 50 mgr. Vit-C. komen de waarden
van de uitscheiding op iets hooger niveau om pas na ± 16
dagen een vrij constante hoogte te bereiken (14).
Uit tabel II blijkt, dat dit kind (No. 17) later met de
verhoogde uitscheiding begint en ook later het constante
hooge niveau bereikt, dan de meeste andere kinderen van
deze groep. Toch kon het kind, wat de algemeene toestand en
omstandigheden betreft, zeker in deze groep gerangschikt
worden.
Voorts ziet men, dat de waarden van de Vit-C. uitscheiding
gaan stijgen, vrijwel gelijktijdig met de temperatuurdaling
(bij dag a.) en de verbetering der algemeene toestand. Ook bij
dit kind hebben we dus een waarneming, die op eenzelfde
5
-ocr page 83-7000
6900
6800
6700
bbOO
6500
6^00
6300
vo
VO
invloed van de infectie op de Vit-C. uitscheiding wijst, als bij
de voorgaande gevallen.
No. 25 Pi. H. Zie curve 14.
Min of meer huiverig ben ik om de curve van dit kind aan
een bespreking te onderwerpen. Het betreft hier een jongetje
van 5]/2 jaar, lijdende aan een zware vorm van intestinaal
infantilisme. In de periode der proefneming was de algemeene
toestand vrij goed, was de ontlasting meest goed gebonden en
trad slechts eenmaal gedurende een infectie een flinke
gewichtsvermindering op. Verder was er een tamelijk regel-
matige groei.
Waaraan het in dit geval toe te schrijven is, dat de Vit-C.
uitscheiding eerst 20 dagen na de toediening van 50 mgr.
Vit-C. p. d. op een hooger niveau komt, durf ik niet te beoor-
deelen. Speelt hierbij op analoge wijze als bij kind 16 Ha. een
doorgemaakte infectie (bronchitis tusschen a en b) een rol of
moet hier de oorzaak gezocht worden in een eigenaardigheid
der Vit.-C. stofwisseling bij het intestinaal infantilisme.
Aanvankelijk was ik geneigd de eerste verklaring aan te
nemen. De vrij hooge waarden der Vit-C. uitscheiding maken
het niet waarschijnlijk, dat het organisme een relatief Vit-C.
tekort zou hebben. Toen echter de bepalingen bij dit kind
langdurig werden voortgezet bleek het, dat na een periode
van uitscheiding op een hoog niveau (16—32) plotseling een
periode intrad, waarin veel lager waarden voor de Vit-C.
uitscheiding werden gevonden. (2,50—10). De algemeene
toestand van het kind in deze periode was uitstekend de
faeces gebonden, de temperatuur normaal, de voeding de-
zelfde.
Over het algemeen vindt men bij dit kind een groote on-
regelmatigheid in de uitscheiding, zoodat het niet te gewaagd
quot;SS
g 8 §
i
£
S
I
is, te veronderstellen, dat hier nog andere onbekende factoren,
verband houdende met het ziektebeeld van het intestinaal
infantilisme, een rol spelen. Men zou geneigd zijn in dergelijke
gevallen aan resorbtie stoornissen te denken.
Niet gedurende alle infecties ziet men echter deze daling in
de uitscheiding optreden. Enkele malen leden de kinderen
tijdens de bepalingen aan een infectie zonder dat dit de uit-
scheiding van het Vit-C. belangrijk verlaagde.
Waarvan dit al of niet beïnvloeden van de Vit-C. uitschei-
ding afhankelijk is, durf ik niet te beoordeelen.
c. Invloed der grondstofwisseling.
No. 24 Gr. curve 15.
Een zeer merkwaardige waarneming deed ik bij een 23^
jarig kind, lijdende aan een uitgesproken vorm van hypothy-
reose (event. athyreose). Het kind werd reeds eenige tijd in
de kliniek verpleegd, had, in de periode dat de proefneming
begon, onder invloed van toegediend thyroxine een normale
grondstofwisseling en vertoonde, afgezien van de nog niet
ingehaalde groeistoornis, geen hchamelijke verschijnselen van
hypothyreose meer. Na belasting met 50 mgr. Vit-C. per dag
steeg de Vit-C. uitscheiding snel tot ± 20—25 mgr. p. d.
Nadat de thyroxine toediening gestaakt was (a), steeg de
Vit-C. uitscheiding na eenige dagen tot waarden, schomme-
lend tusschen 30—54. In deze tijd vertoonde het kind weer
duidelijke verschijnselen van hypothyreose, de pols en tem-
peratuur liggen op een lager niveau, de huid is droog, de
defaecatie traag (sterke gewichtstoename).
De eerste dagen na de hervatting der thyroxine toediening
bleven de waarden nog zeer hoog (39, 56, 51), hetgeen ons in
verband met de langzame uitwerking van dit preparaat op de
grondstofwisseling niet behoeft te verwonderen. Daarna daal-
den de waarden wederom, om gedurende langen tijd vrijwel
constant te blijven op het niveau, dat voor het staken der
thyroxine therapie bereikt was.
Helaas deed zich in de laatste periode de storende invloed
eener neuskeel infectie voor, zoodat hiermede misschien de
snelle daling in verband gebracht kan worden. Daar echter
ook na het herstel van de infectie en langdurig voortgezette
Vit-C. toediening de uitscheiding niet hooger steeg, zal waar-
schijnlijk de invloed van deze infectie niet groot geweest zijn.
Als aanduiding, dat het kind in de toestand van volkomen
verzadiging verkeerde, kan nog gelden het feic, dat van 100
mgr. subcutaan ingespoten Vit-C. 90 mgr. in de urine terug-
gevonden werd.
Met vrij groote waarschijnlijkheid kan men dus aannemen,
dat de Vit-C. stofwisseling (verbruik en afbraak) gelijke
tred houdt met de grondstofwisseling.
Opvallend zijn de zeer hooge waarden (54, 56, 51) gevon-
den in het stadium, dat er een uitgesproken verlaging van
de grondstofwisseling bestond. Moet men hier aannemen, dat
het organisme zich zelfs hier van zijn voorraden ontdoet ?
No. 21 Bo.
Een met de vorige overeenstemmende waarneming deed ik
bij een ander kind met athyreose. De 21 maanden oude jongen
was vanaf zijn 9de maand met Elityran behandeld.
Daar het kind nog niet zindelijk was en zeer bewegelijk,
was het moeilijk gedurende langen tijd achtereen de urine
quantitatief op te vangen, zoodat het mij niet mogelijk is een
verloop der curve over eenige tijd te toonen.
Nadat het kind eerst in een toestand van verzadiging met
Vit-C. gebracht was (±2 maanden 50 mgr. Vit-C. p. d.).
werd de Elityran toediening tijdelijk gestaakt. Na 16 dagen,
toen de pols en temperatuur duidelijk gedaald waren, werd
onder groote voorzorg de urine eenige dagen quantitatief
opgevangen. De hoeveelheden Vit-C. in deze dagen uitge-
scheiden zijn: 25,30, 36,54, 31,88, 21,45. Nadat de Elityran
toediening wederom hervat is, vonden wij achtereenvolgens
33,85, 17,11, 10,43, 9,40, 12,16, 7,49.
Ook hier dus eenzelfde invloed van de grondstofwisseling
als in het vorige geval.
Niet altijd is er echter een duidelijke reden voor een ver-
andering in de Vit-C. uitscheiding te vinden. Bij het kind
No. 4 O. curve 3 deed zich het volgende voor. Nadat het kind
na langdurig ascorbinezuur gebruik, tijdens zoetemelkvoeding
op een vrij constant uitscheidingsniveau gekomen was, daalde
de uitscheiding plotseling vrij sterk (in de curve bij a).
Voor zoover na te gaan was, leed het kind niet aan een
infectie, het braakte niet, de luiers waren normaal. Dat er
toch een of andere storende invloed was, bleek uit het ophou-
den der stijging in de gewichtslijn. Een duidelijke reden hier-
voor was niet aan te geven. Helaas moest ik om andere
redenen deze proefneming afbreken, zoodat niet de hernieuw-
de stijging afgewacht kon worden.
2. Bepalingen van het Vit-C. gehalte van bloed.
De bepalingen van het Vit-C. gehalte van bloed werden op
de in hoofdstuk 2. beschreven wijze verricht. Bij de meeste
kinderen werd het bloed in nuchtere toestand afgenomen.
Niet altijd was dit het geval. Een duidelijk verschil bij de
bepalingen vond ik niet, zoodat ik bij de bespreking der
resultaten hiermede geen rekening gehouden heb. Zooveel
Petechien
Hypothyreose, behandeld
1.01
1.13
0.26
0.73
0.40
0.41
Bronchopneumonie
Normaal kind
Peritonitis t.b.c.
Neuropathie
Nephrose
2i
3
3i
3i
0.48
0.53
1.06
1.23
0.43
1.21
1.06
0.74
0.68
0.42
0.49
1.04
0.72
0.65
0.42
0.21
0.53
1.23
1.12
5i
5è
5i
6
Observatie, epilepsie
»nbsp;7)
Verwaarloozing, Pirquet
Diabetes
Pirquet -f, longafw.
»nbsp;n
Haemorrh. nephr.
Diabetes
Intestinaal infantilisme
8
10
Neuropathie
Pyelitis
Haemorrh. nephr.
Naam |
Leeftijd |
Diagnose |
Algemeene toestand -{- |
Algemeene toestand — | |||||
Vit. C. per 100 cc. |
Aantal Vit. c. toediening |
Vit. C. per 100 cc. |
Aantal Vit. C. toediening | ||||||
Voor extra Vit. C. toediening |
Na extra Vit. C. toediening |
Voor extra Vit. C. toediening |
Na extra toediening | ||||||
4. O. |
2i |
maand |
Pylorospasmus |
0.53 |
11 | ||||
5. Bu. |
2i |
n |
Dystrophie |
0.91 |
30 | ||||
I) .. |
3 |
„ |
w |
0.82 |
57 | ||||
7. D. |
3 |
Pylorospasmus |
0.83 |
25 | |||||
10. V. D. |
H |
n |
Dystrophie |
0.87 | |||||
12. Kr. |
4 |
11 |
Dystrophie |
0.41 |
1.08 |
14 | |||
27. Lor. |
4 |
n |
Dystrophie |
0.67 |
15 | ||||
, ,, |
}} |
» |
„ |
0.50 |
20 | ||||
14. Ben. |
H |
11 |
Lichte Dystrophie |
0.52 | |||||
28. Mor. |
6 |
tl |
Gezond kind |
0.73 | |||||
15. Ver. |
6 |
n |
Herst. V. neuskeelinfectie |
0.62 | |||||
16. Ha. |
6i |
11 |
Bronchopneumonie |
0.87 |
14 | ||||
» M |
» |
1 |
30 | ||||||
19. V. Sch. |
8 |
11 |
Dystrophie |
1.56 | |||||
20. V. Weel. |
9 |
11 |
Spasmophilie |
1.04 |
0.73 |
17 | |||
29. Pe. |
H |
jaar |
Gezond kind |
0.50 | |||||
30. Sw. |
H |
11 |
Dystrophie, Eczeem |
0.70 | |||||
31. Co. |
li |
11 |
Rachitis (genezende) |
0.94 | |||||
32. Kra. |
li |
11 |
Epilepsie |
0.44 | |||||
» ,, |
» |
„ |
» |
0.73 | |||||
33. V. K. |
li |
11 |
Bronchopneumonie, Rachitis |
0.40 | |||||
0.83 |
\
\
to
1.61
0.54
22. Ro.
24. Gr.
2
2i
)
0.70
0.87
1.40 | |
0.66 | |
18 | |
64 | |
0.66 | |
vruchten- | |
sap | |
0.58 | |
13 | |
49 |
Naam |
Leeftijd |
Diagnose |
Algemeene toestand -f- |
Algemeene toestand — | |||||
Vit. C. per 100 cc. bloed |
Aantal Vit. c. toediening |
Vit. C. per 100 cc. |
Aantal Vit. C. toediening | ||||||
Voor extra Vit. C. toediening |
Na extra Vit. C. toediening |
Voor extra Vit. C. toediening |
Na extra toediening | ||||||
4. O. |
2i |
maand |
Pylorospasmus |
0.53 |
11 | ||||
5. Bu. |
2i |
!J |
Dystrophie |
0.91 |
30 | ||||
.. .. |
3 |
„ |
n |
0.82 |
57 | ||||
7. D. |
3 |
•f |
Pylorospasmus |
0.83 |
25 | ||||
10. V. D. |
3è |
» |
Dystrophie |
0.87 | |||||
12. Kr. |
4 |
JJ |
Dystrophie |
0.41 |
1.08 |
14 | |||
27. Lor. |
4 |
tl |
Dystrophie |
0.67 |
15 | ||||
, |
f} |
!} |
„ |
0.50 |
20 | ||||
14. Ben. |
H |
ÎÎ |
Lichte Dystrophie |
0.52 | |||||
28. Mor. |
6 |
n |
Gezond kind |
0.73 | |||||
15. Ver. |
6 |
n |
Herst. V. neuskeelinfectie |
0.62 | |||||
16. Ha. |
H |
/) |
Bronchopneumonie |
0.87 |
14 | ||||
» « |
1 |
30 | |||||||
19. V. Sch. |
8 |
» |
Dystrophie |
1.56 | |||||
20. V. Weel. |
9 |
Spasmophilie |
1.04 |
0.73 |
17 | ||||
29. Pe. |
H |
jaar |
Gezond kind |
0.50 | |||||
30. Sw. |
H |
JJ |
Dystrophie, Eczeem |
0.70 | |||||
31. Co. |
li |
IÎ |
Rachitis (genezende) |
0.94 | |||||
32. Kra. |
'i |
)} |
Epilepsie |
0.44 | |||||
» » |
„ |
„ |
0.73 | ||||||
33. V. K. |
li |
n |
Bronchopneumonie, Rachitis |
0.40 | |||||
0.83 |
\
v
f.40
0.66
IV)
\
I
Petechiën
Hypothyreose, behandeld
1.81
0.54
22. Ro.
24. Gr.
2
2i
18
64
1.01
1.13
Bronchopneumonie
Normaal kind
Peritonitis t.b.c.
Neuropathie
Nephrose
0.26
0.73
0.40
0.41
2i
3
3i
0.66
vruchten-
sap
0.70
0.87
Observatie, epilepsie
)gt;nbsp;7)
Verwaarloozing, Pirquet -f
Diabetes
Pirquet -f, longafw.
« »
Haemorrh. nephr.
Diabetes
Intestinaal infantilisme
8
10
Neuropathie
Pyelitis
Haemorrh. nephr.
0.48
0.53
1.06
1.23
0.43
1.21
1.06
0.74
0.68
0.42
0.49
1.04
0.72
0.65
0.42
0.21
0.53
0.58
U)
13
49
1.23
1.12
5i
5i
6
mogelijk werd bij hetzelfde kind steeds een bepaling gedaan
vóór de ascorbinezuur toediening en een bepaling, nadat
eenige dagen 50 mgr. ascorbinezuur per os gegeven was. In
vele gevallen was het echter niet mogelijk deze bepalingen
stelselmatig uit te voeren.
De uitkomsten van dit deel van het onderzoek zijn in tabel IV
samengevat.
Beschouwt men deze tabel, dan valt reeds onmiddellijk op,
dat de gevonden waarden zeer veel uiteen loopen. Allereerst
zien we dat de uitkomsten bij hetzelfde kind op verschillende
dagen onder schijnbaar dezelfde omstandigheden zeer veel
uiteen loopen.
Zie b.v. No. 33, 34 en 42. Wat kan hiervoor de reden
zijn ? Het meest waarschijnlijk is wel, dat bij de bepaling van
het Vit-C., in enkele gevallen fouten gemaakt zijn. Ik wijs
hierbij nogmaals op de noodzakelijkheid snel te werken. Een
andere reden, die mij echter onwaarschijnlijker lijkt, kan zijn,
dat inderdaad groote schommelingen voorkomen. Is dit het
geval, dan verliest de bepaling van het Vit-C. in bloed vrij-
wel geheel haar waarde voor het vaststellen van een a- of
hypovitaminose.
Helaas heb ik geen bepalingen kunnen verrichten in bloed
van kinderen, die onder zeer slechte omstandigheden geleefd
hadden of aan chronische infecties leden. De patiëntjes, die
hiervoor in aanmerking kwamen waren in zoo slechte condi-
tie, dat de afname van een relatief groote hoeveelheid bloed
voor het onderzoek, niet verantwoord was.
Mogelijk, dat bij deze kinderen gemiddeld lagere waarden
gevonden worden.
Bepalen wij onze aandacht alleen tot de kinderen in vrij
goede algemeene toestand, dan zien we, dat de gemiddelde
waarden, gevonden vóór en na een aantal dagen extra Vit-C.
toediening, weinig verschillen (0,70 vóór extra Vit-C. 33
gevallen. Hoogste waarde 1,81, laagste 0,21; 0,90 na extra
Vit-C. 10 gevallen. Hoogste waarde 1,23, laagste 0,50).
Weliswaar is het aantal waarnemingen veel te klein om
hieruit eenige conclusie te trekken, maar wel geeft het den
indruk, dat het gehalte aan Vit-C. in bloed niet belangrijk
stijgt na extra Vit-C. toevoer, mits tevoren geen duidelijk
tekort bestond.
Dit is in overeenstemming met het feit, dat het lichaam
het overtollige Vit-C. gaat uitscheiden, zoodra de toestand
van verzadiging bereikt is.
Het is jammer, dat de bepalingen in bloed niet stelselmatig
genoeg zijn verricht en dat er bij het onderzoek mogelijk
fouten gemaakt zijn. Vooral nu V a n E e k e 1 e n 2») (diss.
Utrecht) uit zijn bepalingen in bloed ver gaande conclusie
meent te kunnen trekken (zie overzicht blz. 29) is het van
belang dit onderzoek nog eens nauwkeurig aan grooter ma-
teriaal te herhalen, waarbij de verzadigingstoestand van het
organisme met Vit-C. aan de hand van de uitscheiding in
de urine moet worden gecontroleerd.
3. Bepalingen in bloed en urine na snbsutane inspuiting
van ascorbinezuur.
In het voorgaande hebben wij gezien, dat het mogelijk is
een indruk te krijgen omtrent de verzadigingstoestand van
het lichaam met Vit-C. door gedurende eenige tijd de uit-
scheiding van het vitamine in de urine na te gaan, terwijl
men dagelijks een bepaalde hoeveelheid ascorbinezuur aan
het lichaam toevoert. Deze methode is echter zeer tijdroovend
en als regel kan men eerst na eenige dagen een indruk krij-
gen. Daar het onderzoek in bloed mij weinig aanknoopings-
punten bood voor het vaststellen van een hypovitaminose, heb
ik getracht op een andere, snellere wijze een indruk omtrent
de verzadiging van het hchaam met Vit-C. te krijgen.
Het aantal waarnemingen, dat ik deed is nog gering, zoo-
dat de gevonden uitkomsten slechts een aanduiding kunnen
zijn.
Bij enkele kinderen, bij wie ook de andere bepalingen ver-
richt werden, en waarvan ik dus zoo goed mogelijk op de
hoogte was van hun verzadiging met Vit-C., werden de be-
palingen verricht.
Indien dit mogelijk was, werd 's morgens in nüchteren toe-
stand bloed afgenomen en de hoeveelheid Vit-C. hierin be-
paald. Vervolgens werd subcutaan 100 mgr. Vit-C. inge-
spoten en gedurende de volgende 24 uur in zooveel mogelijk
verschillende porties urine (er voor zorg dragende, dat niets
verloren ging) de hoeveelheid Vit-C. bepaald. 1 of 2 uur na
de inspuiting van de 100 mgr. Vit-C. werd nog éénmaal
bloed afgenomen en ook hierin weer het Vit-C. gehalte be-
paald.
Wat betreft de bepalingen in het bloed kan opgemerkt
worden, dat ik ook hier eenige malen de indruk had onbe-
trouwbare uitkomsten te krijgen. Uit de tabel V ziet men, dat
als regel eenige uren na de inspuiting van Vit-C. de hoeveel-
heid Vit-C. in bloed gestegen was. Daar dit, zoowel bij de
verzadigde, als bij de onverzadigde kinderen, het geval is,
geeft de bepaling in bloed ook op deze wijze geen aanduiding
van eenig verschil in bovengenoemde kwestie.
Tabel V.
Kinderen gt; |
onverzadigd met Vit. C. |
Kinderen verzadigd met Vit. C. | |||||
Vit. C. gehalte van bloed p. 100 cc. |
Vit. C. gehalte van bloed p. |
100 cc. | |||||
Naam: |
nuchter: |
na inspuiting v. |
nuchter: |
na inspuiting v. 100 mgr. asc. zuur. | |||
na 1 uur |
na 2 uur |
na 1 uur. |
na 2 uur |
na 4 uur | |||
12 Kr. 24nbsp;Gr. 25nbsp;Pi. H. 26nbsp;V. d. R. |
0,41 1,06 |
1,24 |
0.81 |
1,08 1,81 |
1,50 1,48 |
1,06 |
Diagnose
Hersenbloeding
n
Pylorospasmus
Chronische Dyspepsie
onvolledige voeding
Gezond kind
Dystrophie
Hersteld dystrophie
Dystrophie dyspepsie
Gezond kind
quot;nbsp;quot; r
Neuskeelinfectie
onvolledige voeding
Chron. Osteomyelitis
Herst. Chron. Osteomyelitis
Dystrophie
Spasmophilie
Hypothyreose (behandeld)
Petechiën, observatie
Bronchopneumonie, chron.
dyspepsie
Athyreose (behandeld)
Intestinaal infantilisme
Haemorrh. nephr.
Vit. C. uitscheiding per
24 uur in mgr.
Aantaldagen
waarin te
voren 50
mgr. asc.
zuur was
toegediend
Hoeveelheid
toegediend
Vit. c.
in mgr.
d)
T3
C
O
Kinderen
verzadigd
met extra
asc. zuur
Kinderen
niet verzadigd
met extra
asc. zuur
Leeftijd
Naam
•n
c
(3
gt;
'S
4)
-a
O
-n
ts
-t-i
lt;D
1.15
4.10
7.90
1.32
26.90
1.88
2.02
10.57
50
1Ô0
4 dagen
25 | |
n |
maand |
2i |
» |
n |
n |
4 |
M |
n |
n |
4 |
n |
5i |
n |
„ |
n |
6 |
n |
7 |
V |
8 |
n |
9 | |
2 |
jaar |
2 |
n |
2 |
n |
14.37
7.90
2. V. T.
2. V. T.
7. D.
9. Vo.
9. Vo.
12. Kr.
12. Kr.
47. Ho.
14. Ben.
14.nbsp;Ben.
15.nbsp;Ver.
17. Oud.
17. Oud.
19 V. Sch.
20.nbsp;V. Weel.
23.nbsp;Pi. W.
25.nbsp;Pi. H.
26.nbsp;V. d. R.
26. V. d. R.
17
33
35.71
46.78
25.61
21.73
44.06
68 84
18
14
20
27
17
25
ns 4J
D3 ^
O ^
lgt;
m
TO
Ö
'S,
O
g
«
(3
u
w
4J
(U
«
45.16
1.62
a
1)
tj
05
ti
(j
O
N
85
66.26
81.28
68
62
II
2i
5i
5i
27.95
Vestigen wij allereest de aandacht op de laatste kolom der
tabel (uitscheiding van Vit-C. in urine bij kinderen, die reeds
eerder veel ascorbinezuur toegediend gekregen hadden en
die als verzadigd te beschouwen zijn). Zooals te verwachten
was, is hier ook in bijna alle gevallen de uitscheiding hoog.
Opvallend is ook hier weer, dat de oudere kinderen (rang-
schikking naar leeftijd) over het algemeen een hoogere uit-
scheiding hebben, dan de jongeren. Het eenige kind met
betrekkelijk lage uitscheiding (7,90 mgr.) is No. 7. Reeds
eerder zagen wij, dat bij dit kind de uitscheiding steeds laag
bleef. Beschouwingen over deze waarneming werden eerder
reeds gegeven, zoodat ik daar heen verwijs (blz. 54).
In de voorlaatste kolom ziet men groote verschillen. Geen
dezer kinderen had te voren extra ascorbinezuur toegediend
gekregen.
Laten we deze kinderen in afzonderlijke groepen beschou-
wen.
Groep I.
No. 14, 22 en 26 zijn allen in goede conditie. Noch de
anamnese, noch de algemeene toestand geven reden om hier
aan een vitamine tekort te denken. De uitscheiding na 100
mgr. ascorbinezuur subcutaan is dan ook hoog, echter niet
zoo hoog, dat een volkomen verzadiging aangenomen kan
worden.
Groep II.
No. 9 is een kind, dat thuis de laatste weken dyspeptische
luiers had. Kreeg thuis karnemelkvoeding, geen vruchten. In
de kliniek verbeterde de toestand spoedig (voeding melk-
water mengsel, na 12 dagen 50 mgr. per os: normale uitschei-
ding van Vit-C.). Ingrijpend is de stoornis hier dus niet ge-
weest.
No. 47. Dystrophie dyspepsie. Onvolledige voeding.
No. 15 lijdt aan een heftige neuskeel infectie, temperatuur
40,5, omstandigheden slecht. Kreeg nooit vruchten. De uit-
scheiding is hier zeer laag. Daar de ouders het kind na enkele
dagen thuis wilden hebben, kon ik hier de proefneming niet
voortzetten. Na 7 dagen 50 mgr. Vit-C. per os was nog geen
stijging opgetreden.
No. 17 lijdt sinds eenige weken aan een infectie met dys-
pepsie; laatste weken geen vruchten meer. Eerst na 19 dagen
50 mgr. Vit-C. per os is een normale uitscheiding van Vit-C.
bereikt.
No. 23 lijdt sinds eenige maanden aan dyspepsie; omstan-
digheden slecht. Komt in de kliniek met uitgebreide bron-
chopneumonie. Uitscheiding zeer laag. Met dit kind kon de
proefnemingen niet voortgezet worden.
In al deze gevallen is de uitscheiding laag. Uit de ziekte-
geschiedenissen blijkt, dat bij deze kinderen waarschijnlijk
een klein, misschien te klein, depot van ,Vft-C. aanwezig is
Groep III.
No. 12 en No. 19 zou men als overgangsgevallen kunnen
beschouwen. Beide kinderen waren ruminanten; de omstan-
digheden thuis vrij goed, zij kregen thuis voldoende vruchten-
sappen.
No. 19 werd in Tabel III gerangschikt, onder de kinderen
in slechte algemeene toestand. Deze indeelingen zijn zeer
grof en uitsluitend gemaakt op de eerste indrukken, die ik van
de kinderen had, zonder eerst de uitkomsten bestudeerd te
hebben. In dit geval stond de achterstand in gewicht sterk
op de voorgrond (8 maanden, gew. 4880, geboortegewicht
± 3000 gr.). De dysergie is blijkbaar minder uitgesproken
geweest getuige het snelle herstel bij goede verzorging. Ook
de verdere voortzetting der bepalingen wees uit, dat hier
van een sterke hypovitaminose geen sprake was. Normale uit-
scheiding werd bereikt, nadat 11 dagen 50 mgr. ascorbinezuur
per os toegediend was.
No. 12 was, na gedurende 16 dagen 50 mgr. ascorbinezuur
per os gebruikt te hebben, als verzadigd te beschouwen.
Raadpleegt men nogmaals Tabel II en III, dan ziet men, dat
dit kind inderdaad als overgangsgeval gerekend kan worden.
Rest mij nog het vermelden van No. 2. Deze neonatus kwam
in de kliniek met verschijnselen, die ons aan hersenbloeding
deden denken. Op de 6de levensdag werd 50 mgr. ascorbine-
zuur ingespoten. De uitscheiding bedroeg in de eerstvolgende
24 uur 1,15 mgr. In hoeverre dit op een tekort aan Vit-C.
wijst, is niet duidelijk. Na 6 dagen 50 mgr. ascorbinezuur
p. os was reeds een hooge uitscheiding verkregen. Mogelijk,
dat we hier dus een andere reden voor de gevonden lage
uitscheiding moeten zoeken. Toch zou het niet onmogelijk
zijn, dat bij dit jonge kind reeds een relatief tekort aan Vit-C.
bestond. Bepalingen in organen van overleden neonati wijzen
in die richting. (K. Tovered««)
4. Samenvatting cn bespreking der uitkomsten van het
onderzoek.
Bij deze samenvatting der uitkomsten moet allereest opge-
Zelf had ik weinig gelegenheid de uitscheiding van Vit-C. bij neonati
na te gaan, zoodat Ik niet kan beoordeelen of deze zich in enkele opzich-
ten anders gedragen dan oudere kinderen. Een merkwaardige waarneming
bij een pasgeborene (praematuur) wil ik echter vermelden.
No. 1 H. Prematuur, 1 dag oud. Gewicht 2110 gr. Voeding, gesterili-
seerde vrouwenmelk (bevat ± mgr. Vit-C. per 100 gr.).
De eerste twee dagen is de uitscheiding resp. 6,54 en 6,27 mgr. Na
dien daalt zij tot waarden tusschen de 1 en 2 mgr.
Het is wel zeer opvallend, dat kort na de geboorte een zoo hooge uit-
scheiding wordt waargenomen. Bij voortzetting der bepalingen bleek, dat
bij dit kind, na toediening van 50 mgr. ascorbinezuur gedurende 7 dagen,
een verhoogde Vit-C. uitscheiding optrad.
merkt worden, dat de vitamine C. uitscheiding bij jonge kin-
deren met zeer uiteen loopende voeding en gezondheidstoe-
stand weinig verschilt. Bij enkele kinderen in zeer slechte
conditie en lijdende aan chronische infecties werd enkele
malen een wat lagere uitscheiding waargenomen. De verschil-
len zijn echter betrekkelijk gering en slechts aan lang voort-
gezette proefnemingen kan men eenige waarde hechten. Door
deze bepalingen kunnen wij ons geen duidelijk oordeel om-
trent de verzadigingstoestand met Vit-C, van het organisme
vormen.
Door aan het lichaam gedurende eenige dagen 50 mgr. as-
corbinezuur toe te voeren en in deze periode de uitscheiding
na tc gaan, is het bepalen van dc verzadigingstoestand met
Vit-C. beter mogelijk.
Bij gezonde jonge kinderen treed de verhoogde uitschei-
ding na 6 dagen meestal op.
Het is opvallend, dat de uitgescheiden hoeveelheid Vit-C.
bij gelijke toediening in het algemeen met de leeftijd toeneemt.
Bij dc kinderen tot 1 jaar werd maximaal 50 % van de toe-
gediende hoeveelheid Vit-C. teruggevonden. Bij oudere kin-
deren was dit in vele gevallen duidelijk meer (tot 90%).
De uitscheiding van Vit-C. na toediening van ascorbinezuur
is van vele factoren afhankelijk. De duidelijkste invloed zag
ik van verandering der voeding, infecties en verhoogde grond-
stofwisseling.
Welke de invloed van bovengenoemde factoren is, is voor-
loopig nog onbekend. Het is niet zeker, dat zij het Vit-C.
verbruik of de afbraak in het lichaam verhoogen. Men moet
rekening houden met de mogelijkheid, dat onder bepaalde
omstandigheden C.-hypovitaminosen kunnen ontstaan, min of
meer onafhankelijk van het Vit-C. gehalte van de voeding, i)
1) Hiermede in overeenstemming is de oude klinische ervaring, dat bij
6»
-ocr page 100-Bij Vit-C. bepalingen in de urine moet men met deze feiten
dus rekening houden en alvorens uit de uitkomsten der onder-
zoekingen de conclusie C-hypovitaminose te trekken, over-
wegen of niet een van de storende invloeden een rol gespeeld
heeft.
Om zekerheid omtrent de verzadiging te krijgen moet men
de proefnemingen langdurig voortzetten. De meeste in de
literatuur vermelde onderzoekingen zijn m.i. over een te korte
periode verricht.
Het onderzoek van het Vit-C. gehalte van bloed, met de
door mij gebruikte methodiek, leverde geen resultaten op, die
duidelijke aanknoopingspunten voor de diagnose C-hypovita-
minose bieden. Een uitgebreider onderzoek zal hierin meer
licht kunnen brengen, daar het waarschijnlijk is dat het Vit-C.
gehalte van bloed min of meer overeenkomstig zal zijn, met
de verzadigingstoestand van het organisme (Verg. diss. v.
Eekelen).
Indien men gebruik maakt van het onderzoek naar de Vit-C.
uitscheiding in urine, op de hierboven beschreven wijze, om
zich een oordeel over de verzadiging met Vit-C. van het or-
ganisme te vormen, heeft men minstens een 6-8 tal dagen
noodig. In de meeste gevallen zal het niet mogelijk zijn om
gedurende deze tijd de urine quantitatief op te vangen. Ik heb
daarom getracht een eenvoudiger methode te vinden om de
verzadigingstoestand met Vit-C. te kunnen beoordeelen.
Na inspuiten van betrekkelijk groote hoeveelheden ascor-
binezuur (100 mgr.) ziet men bij kinderen in goede algemeene
toestand reeds dadelijk de Vit-C. uitscheiding in de urine
stijgen. Bij kinderen in slechte algemeene toestand en met een
onvolledige voeding (weinig Vit-C.) bleek dit niet het geval
kinderen, lijdende aan de ziekte van B a r I o w, in de anamnese bijna steeds
dyspepsien en infecties gevonden werden.
te zijn. Door vergelijkend onderzoek bij kinderen, bij wie ik
iedere dag de Vit-C. uitscheiding bepaalde en waarvan ik dus
zoo goed mogelijk op de hoogte was der verzadigingstoestand,
kwam ik tot de volgende conclusie:
1ste. Gezonde kinderen, jonger dan 5 jaar, verzadigd met
ascorbinezuur, scheiden na subcutane inspuiting van
100 mgr. ascorbinezuur in de eerst volgende 24 uur
hiervan 20—80 mgr. uit.
2de. Wordt in 24 uur minder dan dz 8 % uitgescheiden,
dan kan dit een aanduiding zijn, dat een tekort aan
Vit-C. bestaat.
Het is echter mogelijk, dat een andere storende invloed een
rol speelt en het is daarom altijd onzeker of werkelijk een
Vit-C. tekort bestaat. Bovendien geeft een lage uitscheiding
weinig aanwijzing omtrent den graad der deficientie. De kin-
deren, die een lage uitscheiding hadden, vertoonden geen van
allen één of meer der symptomen van de klassieke Barlowsche
ziekte. Misschien vallen zij allen in de groote groep der
C-hypovitaminose. Geringe tekorten in de Vit-C. voeding
kunnen klinisch lange tijd onopgemerkt blijven en de kinderen
kunnen daarbij schijnbaar in goede gezondheid voortleven.
Toch zijn deze kinderen minder goed tegen tal van schadelijke
invloeden bestand (infecties, dyspepsie e. d.).
Voorloopig is nog niet bewezen, dat de verzadigingstoestand
met het optimum der Vit-C. voorziening overeenkomt. Mijn
waarnemingen pleiten er echter voor, dat deze waarden zeer
dicht bij elkaar liggen of dezelfde zijn.
Ons streven bij de kindervoeding, wat het Vit-C. betreft,
moet dus zijn de verzadigingstoestand te bereiken. Door infec-
ties, dyspepsiën, onjuiste voeding en andere schadelijke in-
vloeden kan het bereiken van dit verzadigingspunt vertraagd
6
-ocr page 102-worden. Juist in deze omstandigheden zal men goed doen er
voor te zorgen, de kinderen een zoo volledig mogelijk dieet te
geven, desnoods de in den handel zijnde Vitamine preparaten
voor te schrijven. Voor zoover ik weet zijn van een over-
doseering van Vit-C. geen schadelijke gevolgen bekend.
Het ligt niet in mijn bedoeling thans nader in te gaan op de
vraag, hoeveel Vit.-C. de jonge kinderen noodig hebben. Zoo-
als in het bovenstaande waarschijnlijk gemaakt is, kan deze
benoodigde hoeveelheid van tal van invloeden afhankelijk zijn.
Ik herinner hierbij aan de anologie die wij kennen, dat bij
borstvoeding de kinderen minder neiging tot rachitis, anaemien
enz. hebben dan b.v. bij koemelk of karnemelk voeding. Ook
hier heeft het quantitatief onderzoek naar de eventueel „be-
schuttendequot; stoffen nog geen verklaring gegeven.
1.nbsp;Barlow. Archives of Disaeses in Childhood. 58. Aug. 1935,
blz. 223. On cases discribed as acute rickets, wich are probably a
combination of scurvy and rickets. The scurvy being an essential
and the rickets a variable element.
Overgedrukt van Medico Chrirurgical Transactions Londen 1883,
LXVI, 159.
2.nbsp;W. Bayer. Münch. Med Wochenschr. 1935. No. .24, 972
Skorbuterkrankung.
3.nbsp;A. D. E. Bell. Lancet 1935, 547. Infantile scurvy traeted with
synthetic ascorbicacid.
4.nbsp;N. Bezssonoff. Klinische Wochenschrift 1934, blz. 1364. Zur
Techniek der Bestimmung des Vit-C. Gehaltes im Urine.
5.nbsp;N. Bezssnonoff. Compt. Rend. 173. 466 (1921).
6.nbsp;A. Börger u. H. Schröder. Klinische Wochenschrift 13. No.
23. 842. 1934. Vit-C. en plasma eiwitten.
7.nbsp;E. Brouwer. L. W. J. Holleman. Maandschrift voor Kinder-
geneeskunde. II.
8.nbsp;Bukin e. Powolotzkaja. Zeitschr. Vitaminforschung 1935
4. No. 1. 76.
Uber die Verwendungsmöglichkeit der chemischen Methoden zur
Vit-C. bestimmung.
9.nbsp;Robert Clément. Revue de Médecine 51. No. 4. Formes
dystrophiques de lavitaminose C. du nourrisson.
10.nbsp;G. Dalldorf. Am. Journal Diseases of Child. 1933, 46. 794.
11.nbsp;N. Demole. Zeitschrift für physiologische Chemie 217, blz. 83.
1933.
Vit-C. und Ascorbinesäure.
12.nbsp;N. Demole. Zeischrift für physiol. Chemie 217, 167. Physiolo-
gische Versuche über Vit-C. und Redukton.
13.nbsp;V. Demole u. F. Ippen. Zeitschr. für Physiol. Chem. 1935, 235
blz. 226.
Die Antityreotoxische Wirkung von Ascorbinesaüre.
13a. W. V. Drigalski. Klinische Wochensch. 1935. No. 16, 338.
Uber Vit-C. im Urine von Gesunden und Kranken.
14.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, B. Jos e p h y, L. K.
Wolff. Nature Vol. 132, blz. 315. Aug. 1933. Vit-C. in blood
and urine.
15.nbsp;M.V. Eekelen, A. Emmerie, L. K. Wolff. Acta brevia
Neerlandica, Vol III, No. 6-7. Blz. 104. Determination of Vit-C
in blood.
16.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, B. Josephy, L. K.
Wolff. Ned. tijdschr. voor Geneeskunde 78. No. 6, blz. 736.
Onderzoekingen over Vit-C.
17.nbsp;M. v. Eekelen en R. de Rooy. Ned. Tijdschr. voor Genees-
kunde 78, No. 6, 738. Febr. 1934. Het gehalte aan Vit-C. van bij-
nier en lever van normale en vermoeide ratten.
18.nbsp;M. van Eekelen, A. Emmerie, B. Josephy, L. K.
Wolff. Klinische Wochenschr. 13, No. 15. Blz. 564.
19.nbsp;M. V. Eekelen, A. Emmerie, L. K. Wolff. Acta brevia
Neerlandica Vol. 4, No. 1, pag. 3. Determination of Vit-C. in ger-
minated seeds.
20.nbsp;M. V. E e k e 1 e n. Acta brevia Neerlandica Vol IV. No. 8. Pag. 137.
Vit-C. and thiosulphate in urine.
21.nbsp;M. V. Eekelen. Maandschr. voor Kindergeneeskunde. No. 4, blz.
151. Vitamine C.
22.nbsp;V. E e k e 1 e n en R u y s s e n. Pharm. Tijdschr. 8. 149. (1934).
23.nbsp;V. Eekelen. Diss. Utrecht, Jan. 1936.
23a. A. Emmerie. Biochem. Journal XXVIII. No. 1, blz. 268. Sepa-
ration of cysteïne from ascorbic acid by mercuric acetate.
24.nbsp;A. Emmerie, M. V. Eekelen. Biochem. Journal Vol. XXVIII.
No. 4, blz. 1153. The chemical determination of Vit-C. with remo-
val of interfering, reducing and coloured substances.
25.nbsp;A. Emmerie. Acta brevia Neerlandica Vol. IV. No. 8, 141.
The reducing properties of ascorbic acid, Acolour reaction with
selenous acid and with Aucb and the precipitation of ascorbic acid
with lead acetate.
26.nbsp;Euler en Martins. Ann. 505, 73, 337.
27.nbsp;H. V. Euler en E. Klussmann. Zeitschr. f. physiol. Chem.
1933. 217. 167.
28.nbsp;H. V. E u 1 e r en M. M a 1 m b e r g. Biochem. Z. 1935. 279. No. 5-6,
328.
29.nbsp;E. G abbe. Klinische Wochenschr. 1934 No. 39, b. 1389. Bestim-
mung von Vit-C. im Blutserum.
30.nbsp;E. G ab be. Klinische Wochenschr. 1935, No. 17, blz. 613. Uber
Vit-.C. im Urine von Gesunden und Kranken.
31nbsp;A Giroud en C. P. Leblond. Presse Medic. 1935. No. 10,
187. Localisation dans l'organisme de lacide ascorbique ou
Vit-C.
32nbsp;A G i r o u d en C. P. L e b 1 o n d. Presse Medic. No. 54. 1935, blz.
1085. Repartition et évolution de la Vit-C. dans l'organisme.
33.nbsp;Glassmann en Posdeew. Zeitsch. Unt. Lebensm. 57, 191.
1929.
33a. E. Goetsch. Amer. J. Dis. Cild. 49. 1441. 1935.
34.nbsp;Gust Göthlin. Skandinavische Archiv, für Physiologie. Band
A^Lthode ^ff EstabUshing the Vit-C. Standard and Requirements
of Physically Healthy Individuals bij testing the stregth of their cuta-
neous Capillaries.
35 U Hahn. Zeitschr. f. Kinderheilk. bnd. 57 blz. 442 Besitzt der
junge Säugling eine Sonderstellung im C. Vit. Stofwecksel?
36.nbsp;L. I. Harris en S. N. Ray. Biochem. J. 26, 2067 (1932).
37.nbsp;L. I.Harris en S. N.Ray..... 27.303 (1933).
38 L. 1. H a r r i s en S. N. R a y. The Lancet 1935. No. II, blz. 71.
Diagnosis of Vit-C. subnutrition bij urine analysis.
39.nbsp;D. C. Harrison. Biochem. Journ. 1933, 27 1501.
40.nbsp;Ha wort h. I. Chem. Soc. London. 1270. (1933).
41.nbsp;W. H e u p h e. Jahreskurse für Arzdiche FortbUdung. 1935. III. blz.
27.
42.nbsp;Höjer. Acta Paediatrica 1924. Supp. IIL
43.nbsp;Holst en Frö lich. Zeitsch. f. Hyg. und Infect. 1912, 72 1.
44.nbsp;King en W aug h. I. Biol. Chem. 97. 325. (1932).
45 F I p p e n. Schweizerische Medizinische Wochensch. 65. No. 19.
■ Uber jahreszeitliche Schwankungen des Vit-C. Gehaltes im Orga-
nismus.
46. Leblond. Thèse de Medicine Paris. 1934. La Vit-C. dans l'or-
ganisme.
47 R e n é M a t h i e u. Le nourrisson. 22 blz. 350. La Vitamine anU-
corbutique, étudiée au point de vue de sa composition chemique et
de son role dans les échanges nutritifs.
48.nbsp;G. Mouriquand, Edel, Coeur. Presse Med. 1935. No. 18 350.
Recherches de l'acide ascorbique dans les surrenales et les reins des
animaux carencés. (Réacton de Giroud et Leblond).
49.nbsp;G. Mouriquand. Presse Med. 1935 No. 25 489. Les Phases de
curabilité et d'incurabilité des Dystrphies alimentaires.
50.nbsp;G. Mouriquand, A. Coeur. Compt. Rend. Soc. BioL 1935
118, No. 6 566. Précarence C. expérimentale et réaction de Bezs-
sonoff.
51.nbsp;W. Neu wei 1er. Zeitsch. f. Vitaminforschung 1935 No. 1 blz. 39.
Ueber den Gehalt der Frauenmilch am Vit-C.
52.nbsp;W. Ne uwe il er. Klin. Wochenschr. No. 29 1040 1935. Versuche
über den Vitamin C. Stoffwechsel beim Fetus.
53.nbsp;E. Park, H. G. Guild, D® Jackson, Ma Bond. Arch of
Dis. in Childhood. 58 Aug. 1935 265. The recognation of scurvy
with especial reference to the early x-ray changes.
54.nbsp;A. F. Pitts. Arch, of Dis. in Childhood. 58 Aug. 1935 295.
Vit-C. and its effects on the structure of the teeth.
55.nbsp;F. Plaut und M. Bülow. Klinische Wochenschr. 1935 No. 8
blz. 276. Die Liquoruntersuchung zur Feststellung von C.-Hypo-
vitaminosen.
56.nbsp;F. P1 a u t u n d M. B ü 1 o w. Klin. Wochenschr. 1935 No. 37 1318.
Die Abnahme des C.-Vitamins im Liquor cerebrospinalis als Merk-
mal gesteigerter Stoffweckselvorgänge bei Malaria und bei Thy-
reoidin Zufuhr.
57.nbsp;F. PI a u t und M. B ü 1 o w. Naturwissensch. 1935 No. 45. 771. Ver-
gleichende Untersuchungen über den C-vitamin Gehalt des Liquor
cerebrospinalis und des Harns bei C-Hypovitaminose.
58.nbsp;F. Plaut und M. Bülow. Zeitschr. f. physioL Chem. 1935 236
blz. 241. Vergleichende Untersuchungen über den C.-Vitamin Gehalt
im Blut und im Liquor cerebrospinalis.
59.nbsp;P. Polönye. Wien. Med. Wochenschr. No. 25 1935. Einfluss des
Vit-C. auf den Krankheitserreger der Diphtherie.
60.nbsp;P o g e rs c h e 1 s k y. Zeitschr. f. Kinderheilk. 1923.
61.nbsp;Fr. Pinotto. Klin. Wochenschr. No. 36 blz. 1289 1935. Die Aus-
scheidung von Vit.-C. durch die Nieren bei experünenteller Nephritis.
62.nbsp;Reichstein. Helv. Chem. Acta. 16 1019 (1933), 17 311 (1934).
63.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff. E. Stoerr: La nourisson. 22 V
blz. 286. La synthese de la Vit-C. dans l'organisme du nourrisson.
64.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff, E. Stoerr. BuU. Acad, de Med
Paris. 1934 CXI 871.
65.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff, E. Stoerr. Compt. rend. Soc.
Biol. 1935 118 No. 1 56. Sur la rôle des Vitamines liposolubles dans
la synthèse de la Vit-C. par l'organisme animal.
66.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff, E. Stoerr, J. P e r i e r. Compt.
rend. Soc. Biol. 1935 118 No. 11 1090. La teneur en Vitamine-C.
du sang et des urines après injections massives.
67.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff, E. Stoerr. Presse Med. 1935
No. 43 863. Sur les condition dans lesquelles la synthèse de la
Vit-C. est affaiblie ou complètement supprimée chez le nourrisson.
68.nbsp;P. Röhmer, N. Bezssonoff. Arch, of Dis. in Cchildhood. 58.
319. Investigations into the Pathogenesis of scorbutic Dystrophie.
69.nbsp;H. A. S c h a d e. Klin. Wochenschr. 1935 No. 2. Beiträge zur Frage
des Einflusses von Vit.C. auf Pigmentierungsvorgänge.
70.nbsp;E. Sapegno en V. T. Madon. (ref.) Ach. ital. Pediatr. 2 724
1935. Sul contenuto in vitamin-C. del secreto mammarii nei primi
giorni di puerperio.
71.nbsp;W. Stepp en H. Schröder. Klin. Wochenschr. 1935 No. 5
blz. 147. Das Schicksal des Vit.-C. im Verdauungskanal.
72.nbsp;H. Schröder. Klin. Wochenschr. 1935 No. 14 blz. 484. Die Aus-
scheidung der ascorbinesaüre im gesunden und kranken Organismus.
73.nbsp;G. F. Still. Archives of Disaeses in Childhood. No. 58 Aug. 1935
blz. 211. Infantile scurvy. Its History.
74.nbsp;Szent Györgyi. Bioch. J. 22. 1387. (1928).
75.nbsp;Szent Györgyi. Bioch. J. 26 865 (1932).
76.nbsp;S. Thaddea. Klin. Wochenschr. 1935 No. 36 1257 Infect, und
Nebennierenrinde.
77.nbsp;Tillmans. Z. Unters. Lebensmittel. 54. 33 (1927).
78.nbsp;Tillmans. Z. Unters. Nähr. 63. (1932) blz. 1 21 241 276.
79.nbsp;G. Török, M. He dry, L. Neufeld. Klin. Wochenschr. 1934
1205, 1806, 1935 673. Ascorbinesaüre und Blutkatalase.
80.nbsp;K. U. Toverud. Arch, of Dis. in Childhood 58 313. The Vit-C.
content of the liver of new bom infants.
81.nbsp;E. Voss. Klin. Wochenschr. 1935 No. 4 Nährschäden nach Butter-
milchemährung beim Saügling.
82.nbsp;Wal g ren. Zeitschr. f. Kinderheilk. bnd. 31 1922.
83.nbsp;A. V. Westriennen. Maandschr. voor Kindergeneesk. 4 483
No. 12. C-Avitaminosen, voorheen en thans.
84.nbsp;Winiberger. Zeitschr. f. Kinderheilk. bnd. 36 1923.
-ocr page 108-85.nbsp;J. C. H. V a n W ij n g a a r d e n. Diss. Utrecht 1935. Carotme, Vit-A.
en Vit-C. in koemelk.
86.nbsp;S. S. Z i 1V a. Archives of Dis. in Cchildhood No. 58 blz. 253. The
isolation and identification of Vit-C.
STELLINGEN.
I
De veronderstelling van Bezssonoff, dat zuigelingen, jonger,
dan 9 maanden, in staat zouden zijn het Vitamine C zelf in het
organisme op te bouwen, is waarschijnlijk onjuist.
II
Bij de bepaling van het ascorbinezuurgehalte van urine dooi
middel van de titratie met 2—6 dichloorphenolindophenol moet
men de kwikacetaat en HgS behandeling volgens Emmerie
laten voorafgaan.
III
Het Vitamine C. verbruik door het organisme is afhankelijk
van de stofwisselingsintensiteit.
IV
Aangeboren of verkregen minderwaardigheid van het
beenmerg is een van de belangrijkste factoren voor het ont-
staan der agranulocytose.
V
Indien men aan een patiënt parenteraal groote hoeveelheden
physiologische zoutoplossing, glucoseoplossing of bloed wil
toedienen, verdient het intraveneus druppelinfuus de voorkeur
boven andere methoden.
VI
Het keukenzoutdeficit in de urine van lijders aan pemphigus
vulgaris wordt niet veroorzaakt door keukenzout retentie.
VII
Bij het vaststellen van het tijdstip der operatie bij lijders aan
de ziekte van Basedow is het ontbreken van pathologische
vaatverschijnselen, ook na het inspuiten van adrenahne, van
even groot belang als de daling van het basaal metabohsme.
VIII
Indien een zuigeling aan een slepende intoxicatie lijdt, welke
na eenige dagen onthoudingsdieet, vochttoevoer, enz. niet ver-
betert en geen andere localisatie van een infectie gevonden
wordt, moet men, ook als het otologische onderzoek geen dui-
delijke afwijkingen aan het hcht brengt, het openen en drai-
neeren van het antrum tympanie overwegen.
IX
Als basis narcoticum verdient het „Rectidonquot; de voorkeur
boven „Avertinequot;.
X
Het is gewenscht, dat de verplichte vaccinatie tegen pokken
zoo spoedig mogelijk ingevoerd wordt.
mBm
V
MM
»
•î*
î-vy--
Vi
m
-ocr page 115- -ocr page 116-tt ■
quot;M-Yr.:
quot; - * «
f lt;
\
^ (
vquot;
■i . . vVrî
.i-^'.- - ■'■-.y V
a
i'îfs
amp;
'm
iSÄIÄiiii
-ocr page 118-
m | ||
T^f |
w- | |
M | ||
rnmâ | ||
wmmmm | ||
mm | |
•SÎSS^'; VWVÎV«; | |
m^mm
mim | ||
MÊâ |
lÄt;! |
W^È: