-ocr page 1-

DOOR

HET HANDELS- EN ZEERECHT IN
DE ADATRECHTSREGELEN VAN
DEN RECHTSKRING ZUID-CELEBES

N.V. UITG. MIJ. C. A. J. VAN DISHOECK
BUSSUM

bibljotheek der
rijksuniversiteit
utrecht.

ka

r^vi

iw

Mr. l. j. j. caron

-ocr page 2-

m

-ocr page 3-

m

SS

-ocr page 4- -ocr page 5-

t f f/«

HET HANDELS- EN ZEERECHT IN DE ADATRECHTS-
REGELEN VAN DEN RECHTSKRING ZUID-CELEBES

-ocr page 6-

fel

^ • wa

■ir

F'

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

738 5424

-ocr page 7-

HET HANDELS- EN ZEERECHT IN
DE ADATRECHTSREGELEN VAN
DEN RECHTSKRING ZUID-CELEBES

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VER-
KRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GE-
ZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR.
W. E. RINGER, HOOGLEERAAR IN DE FA-
CULTEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVER-
SITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
TE VERDEDIGEN OP WOENSDAG 23 JUNI
1937 DES NAMIDDAGS 4 UUR

DOOR

Meester LE0NARDÜ8 JOHANNES JAC0BÜ8 CARON

geboren te Pekalongan

N.V. UITG. MIJ. C. A. J. VAN DISHOECK
BUSSUM

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

U T R E C H T.

-ocr page 8-

u

-ocr page 9-

AAN

MIJNE VROUW, DE TROUWE GEZELLIN
MIJNER
INDISCHE BESTUURSJAREN,
DRAAG IK DEZE STUDIE IN
GROOTE DANKBAARHEID VOOR HAAR
NIMMER ONTBROKEN STEUN OP

-ocr page 10- -ocr page 11-

VOORWOORD

Dit proefschrift is ontstaan uit dc behoefte uiting te geven
aan de groote dankbaarheid voor heel veel geluk en schoons,
gedurende een geheel leven als Europeesch bestuursambtenaar
in Nederlandsch-Indië, mij geschonken.

Het bedoelt ook eene bijdrage te leveren aan de wetenschap-
pelijke kennis, zonder welke besturen slechts een gissen, een
gevoelskwestie wordt, en waarvan het gemis groote en vaak
onherstelbare nadeelen voor de bevolking medegebracht heeft.

Vele oudere en jongere coUega's zijn mij op deze wetenschap-
pehjke paden voorgegaan; zij vormden door hunne arbeid een
gebouw van degelijke kennis, bestemd voor gebruik door de
komende bestuurdersgeneraties. Voor dit gebouw hoopt dit werk
mede een steen te hebben bijgedragen.

Dank ben ik in hooge mate verschuldigd aan U, Zeergeleerde
Dr. L. de Vries, voor de vertahng van het handschrift codex
3292 uit de Leidsche Universiteitsbibliotheek. Dat U mij, nog
wel tijdens Uw veriof, dus in den tijd voor ontspanning bestemd,
hebt willen helpen met zoo'n ingespannen en moeizamen arbeid
kan ik zeker nooit hoog genoeg waardeeren. Ook aan U, Hoog-
geleerde Professor Dr. C. C. Berg, wien ik reeds het voorrecht
had in mijne Bah-jaren te leeren kennen, en die mij toen reeds
zulke goede diensten hebt bewezen bij het werk der Kyrtia
Liefrink—v. d. Tuuk, betuig ik mijn besten dank voor Uwen
zoo hoog gewaardeerden, mij verleenden, steun.

Dank ben ik verder verschuldigd aan alle mijne collega's, die
m Celebes mij steunden bij het verzamelen van bouwstoffen,
welke m dit werk zijn verwerkt. Namen noemen zal ik nalaten.

-ocr page 12-

het zouden te veel zijn, die ik moest memoreeren. Voor twee
oude vrienden dien ik eene uitzondering te maken.

Gij waarde Swaab, mijn vriend en opvolger in Celebes, steunde
door Uw enthousiasme en leiding mijne collega's-bestuursamb-
tenaren in het verzamelen van gegevens. Weest er van overtuigd
dat ik U daarvoor zeer erkentelijk ben.

Gij waarde heer Noeroedin, die ik in mijne controleursj aren in
het begin dezer eeuw, in die roerige tijden, in Celebes, heb leeren
kennen en waardeeren als uitnemend paedagoog, gij hebt mij
nu, na uwe pensionneering, welke geen rust beteekende, als assis-
tent aan het wetenschappelijk bureau der Matthessticbting, wel
zeer doen profiteeren van Uw gedegen kennis van land en volk
van Zuid-Celebes. Weest er van verzekerd dat Uw steun en
groote vriendehjke welwillendheid mij steeds voor den geest
zullen blijven staan.

En nu kom ik tot U, Hooggeleerde Professor Mr. Dr. H. Westra.
Het is voor mij wel een zeer bijzonder voorrecht dat gij mijn
promotor hebt willen zijn.

Gij, die mij immer welwillend tegemoet tradt, die mij met Uwe
nooit verflauwende belangsteUing steeds weer bij mijn arbeid
blijmoedig deedt stemmen, aan U mijn dank voor dat alles. Ik
dank U nog bovendien bij de samenstelling van dit proefschrift,
voor Uwen grooten steun en leiding en ik moge U dan ook de ver-
zekering geven, dat Uwe warme belangstelling en critiek voor
mij onmisbaar zijn geweest.

-ocr page 13-

VERBETERBLAD, behoorende bij het proefschrift van

Mr. L J. J. Caron.

Door het feit, dat dit proefschrift reeds anderhalf jaar geleden
gereed was, is geen rekening gehouden met de inmiddels van
gouvernementswege gegeven nieuwe voorschriften op het gebied
van scheepspapieren. Hierdoor is het op blz. 177 onder 13 ver-
melde gedeeltelijk verouderd, terwijl eveneens van de bijlagen
de modellen V, VI, XI en XII vervangen zijn door de modellen
F, I, A, B en C van de Zeebrieven- en Scheepspassenverordening
van S. 1935 no. 564. Wellicht is ook het model XIII niet meer
juist, waar de daarin aangehaalde staatsbladen vervangen zijn
door de Bakengeldordonnantie van S. 1935 no. 468 jo. 1936
no. 651. Mij is echter onbekend of een veranderd model werd
vastgesteld.

Op blz. 177 onder „13. Scheepspapierenquot; moet in verband
daarmede gelezen worden in de eerste alinea: Scheepspapieren
zijn : de kleine pas voor vaartuigen van minder dan 20 m® en
de jaarpas voor vaartuigen van 20 of meer m^.

Tweede ahnea: Verder bij vaartuigen van 20 m^ en daarboven
een eigendomsacte.

Vierde alinea: Jaarpassen worden jaarlijks verwisseld, kleine
passen jaarlijks geviseerd.

Negende alinea: Vaartuigen van 100 m^ en daarboven hebben
voorts een bakengeld te voldoen.

Tevens wordt van dit verbeterblad gebruik gemaakt om op
blz. 150 alinea's 2 en 3 van Hoofdstuk III aan te vullen en te
verduidelijken. Die alinea's dienen te luiden:

Weliswaar zijn de bepalingen van den IVden titel van Boek II
koophandel „van het huren van scheepsofficieren en scheeps-
gezellen en derzelver regten en pligtenquot; volgens S. 1873 no. 119
van toepassing verklaard op Inlanders dienstdoende als schipper,
scheepsofficier of scheepsgezel op schepen en vaartuigen op
Europeesche wijze getuigd, welke ingevolge de wettelijke be-
palingen van een Nederlandsch-Indischen zeebrief moeten voor-
zien zijn, maar verreweg het grootste deel der zeevaarders
dient op schepen, welke op Inlandsche wijze zijn getuigd en
enkel van een jaarpas c.q. kleine pas zijn voorzien. Het adat-
recht is daarom voor het allergrootste deel der inlandsche zee-
varenden van Zuid-Celebes van toepassing. Bovendien is thans
het verschil tusschen schepen, die op een jaarpas of zeebrief
varen, niet meer gelegen in de tuigage, doch in de tonnage
(Zie S. 1934 no. 78 jo. 1935 no. 565 nader uitgewerkt bij S.
1935 no. 492). In verband hiermede hangt de toepassing van
S. 1873 no. 119 op inlandsche zeevarenden thans n.b.m. in de lucht.

-ocr page 14-

îîV^îiA

-ocr page 15-

INLEIDING

Wie het voorrecht had eenigen tijd in Zuid-Celebes te ver-
blijven, werd niet getroffen door de uitgebreide bevolkings-
prauwvaart ?

Vooral voor een Nederlander, die thuis gewend is mede te
leven met aUes wat op de zee betrekking heeft, valt de groote
bedrijvigheid in deze tak van volkswelvaart op en het kan
niet anders of zijne belangstelling brengt hem ertoe, dieper in
te gaan op alles wat met dit verschijnsel verband houdt. En dan
ligt het voor de hand dat men zich eerst een indruk gaat vormen
wat de zeüvaart voor Nederlandsch-Indië beteekent (naast de
stoomvaart).

Het onderstaand staatje geeft daarvan een mooi overzicht.

Alle in 1933 in de havens van Ned.-Indië
aangekomen zeilvaartuigen
Uit buitenlandsche havensnbsp;Uit Ned.-Indiscbe havens

Zeilschepen:

a.nbsp;456 170,044 bruto M.nbsp;83 27,119 bruto M.

b.nbsp;2756 277,074 „ „nbsp;76181 2,045,330 „ „

a.nbsp;Zijn schepen van 300 of meer kub. meter inhoud, netto.

b.nbsp;Zijn schepen van minder dan 300 kub. meter netto inhoud,
dus de kleinere vaartuigen, waartoe alle Inlandsche prauwen
kunnen worden gerekend.

In sommige streken is deze Inlandsche scheepvaart zelfs zoo
druk, dat men b.v. te Makasser, als een onderdeel der aldaar
gebouwde oceaanhaven, een speciale prauwhaven voor gebruik
der Inlandsche prauwvaart heeft moeten bouwen, met de noodige
steigers en goedangs, waar het steeds zeer bedrijvig toegaat, al

-ocr page 16-

zijn de Westmoeson-maanden uit den aard der zaak dan ook
de slapste periode van deze bedrijvigheid. En zelfs een zeer op-
pervlakkig onderzoek door navraag leert dan dat een levendige
prauwvaart langs de Noordkust van Java verder naar havens op
Borneo en Sumatra en vooral naar Singapore, benevens Oostelijk
naar de kleine Soendaeilanden en de Molukken nog heden ten
dage aangetroffen wordt.

Wat de prauwvaart voor Makasser en voor de geheele
„Groote Oostquot;, beteekent, leeren de cijfers van deze haven.

Wat ze beteekent voor Zuid-Celebes waar deze prauwen voor
het grootste deel tehuis behooren leeren de cijfers van de kleine
havens in dat gebied.

Vaartuigen op jaarpassen varende
welke de haven Makasser binnenvielen

Jaar

Aantal

Bruto inhoud in M'

1928

7403

128712

1929

7541

140560,97

1930

7224

143327,63

1931

7369

166555,01

1932

7912

192575,27

1933

7660

185432,96

1934

6454

164211.

Vaartuigen op jaarpassen varende
welke de kleine havens in Zuid-Celebes binnenvielen
Jaarnbsp;Aantalnbsp;Bruto inhoud in M*

Haven Paré Paré

1932nbsp;1634nbsp;39229,15

1933nbsp;1585nbsp;46614,58

Haven Barroe

1932nbsp;357nbsp;5969

1933nbsp;267nbsp;4539

-ocr page 17-

Aantal

Haven Palima
687
763

Haven BadjoE
600
614

Haven Paloppo
398
398

Haven Malili
172
251

Jaar

1932

1933

1932

1933

1932

1933

1932

1933

Bruto inhoud in M'

25384.93

35769.94

15545,38
16436,68

3730,34
4131,66

1393,98
1619,41

Met deze cijfers moge worden volstaan, ofschoon het aantal
kleine havens, w.o. in de Mandharstaten, zeker even belangrijke,
zoo niet, belangrijker havens veel grooter is, waarvan ik echter
geen cijfers kon krijgen.

De bemanning is van 5 tot 20 koppen per prauw.

De grootte der prauwen bedroeg van 8 tot 50 M® per prauw.

Deze enkele gegeven cijfers geven reeds een voldoend duidelijk
beeld van het belang dat deze vervoergelegenheid voor de in-
landsche huishouding biedt. De verleiding op deze cijfers die-
per in te gaan moet ik weerstaan. Uit een oeconomisch oogpunt
van groot belang, is de beteekenis ervan voor deze studie slechts
secundair.

Niet minder belangrijk dan thans was de prauwvaart zeker in
het verleden.

De Javaansche scheepvaart, welke vóór den val van Mod-

-ocr page 18-

jopahit 1518 A.D., belangrijk was, werd door de kortzichtige
politiek van Mataram te gronde gericht, en alhoewel wij van
Rouffaer^) weten, dat Makasser voordien reeds een belangrijke
scheepvaart bezat, heeft het uitschakelen van de Javaansche
scheepvaart toch zeker de vlucht, welke de zeevaart in Zuid-
Celebes nam, sterk gestimuleerd.

Toen de Nederlanders op het tooneel der geschiedenis in den
Indischen Archipel verschenen en een specerijen-monopolie in
het uiterste Oosten van dezen archipel vestigden, werd eene
controle over de prauwvaart het eerst noodige, ter bescherming
van dat monopolie.

De vestiging te Makasser, de deur voor het binnentreden in
de Groote-Oost, had bovendien het voordeel de controle mede te
brengen over de Straat Makasser, den toegangsweg uit de Zuid-
Chineesche zee naar den Archipel.

Naast Batavia, dat in 1619 bezet werd (Djakatra) en dat de
Soendastraat beheerschte en Malakka, dat de straat van dien
naam onder Hollandsche controle bracht (1641), bleef Straat
Makasser nog buiten bereik van het toezicht der V.O.C.

Makasser als waker aan dien toegangsweg was de laatste con-
trólepost, dien wij bezetten. Hierdoor was de Indische Archipel
in wezen reeds een afgesloten Hollandsche invloedssfeer gewor-
den en het groote Oost-Aziatische potentieele Hollandsche kolo-
niale gebied werd geboren.

Na een gelukkig gevoerden oorlog toch werd in 1667 het fort
Rotterdam verkregen en de V.O.C. kreeg voor het eerst terri-
toriale rechten in Celebes.

Speelman realiseerde de behoeften van oogenblik en toekomst
en schiep de voorwaarden voor de vlucht van onze koloniale
aspiraties in het Oosten van ons tegenwoordig Aziatisch ge-
bied.

Zie Rouffaer: Van Malakka Emporium vóór 1400 A.D.

Bijdragen K.I. den den deel 77 1921.

-ocr page 19-

Onze vestiging te Makasser, onze oorlogen tegen Goareezen en
daarmede verbonden volkeren ontstonden dus niet in de laatste
plaats om de concurrentie te weren, die deze prauwvaart in de
Molukken met den zeer winstgevende specerijenhandel de V.O.C.
aandeed. En waar deze prauwvaart toen reeds van groot belang
bleek, was het te verwachten, dat een samenstel van rechtsregelen
voortvloeiende uit deze prauwvaart het zee ver keer regelde.

Het is er almede gesteld als overal elders en bevreemding kan
het dan ook niet wekken, dat verschillende beschrijvingen van
dat recht, elk geldend voor een zeker rechtsgebied, uit dien tijd
tot ons zijn gekomen.

De voornaamste is zeker het in het midden der vorige eeuw
1869 door Dr. B. F. Matthes, gepubhceerde Boegineesche handels-
en scheepswetboek, dat afkomstig bleek van den Matowa der
Wadjoreezen te Makasser Amana-Gappa.

Amana-Gappa deed al niet anders dan het toen geldend han-
dels- en zeerecht ten behoeve van zijn zeevarende landgenooten
beschrijven, een werk dat tot op heden steun aan hanteering van
het geldend bovenbedoeld recht verleende en zelfs nu nog in
vele handen is en geraadpleegd wordt.

Dit handels- en zeerecht gewijzigd door de tijden, aangepast
aan de behoeften, gold en geldt nog voor den rechtskring van
Zuid-Celebes; die kring, dien wij nu plegen aan te duiden met
Makasaarsch-Boegineesch is er een, welke ondanks alle poHtieke
veranderingen der samenstellende volkeren, stellig nog eensamen-
hangend geheel vormt. Het zal het doel van dit geschrift zijn de
beschrijving van dat recht te geven in verband met hetgeen elders
uit den Indischen archipel bekend werd om ten slotte te komen
tot eene beschrijving van hetgeen thans als adatrecht op dit ge-
bied van kracht is.

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I

HET HANDELS- EN SCHEEPVAARTWETBOEK VAN AMANNA-GAPPA

In 1869 publiceerde Dr. B. F. Matthes een studie over de
Wadj oreezen en voegde daar aan toe het handels en scheepvaart-
wetboek van Amana-Gappa benevens de vertaling daarvan.

De studie zelf is heel interessant, doch opname daarvan in
dit geschrift zou te veel plaats vergen en mede voor het doel,
dat gesteld werd, irrelevant zijn. Ik meen dan ook te kunnen
volstaan met enkele punten uit die studie te memoreeren en
dan het wetboek in zijn geheel in vertaling te doen volgen.

De groote bondgenoot van Speelman, Aroe-Palakka, nam in
1670 de hoofdstad van Wadjo Tossora in en als toenmaals te
doen gebruikelijk was, verwoestte hij het land Wadjo. Er ont-
stond dus hongersnood en om deze te ontvluchten emigreerde
een deel der bevolking. Dit meest energieke deel, dat den moed
had elders een nieuw leven te beginnen, trok overal heen, maar
velen vestigden zich vooral te Makasser, waar de rijst toen-
maals zeer goedkoop ter markt kwam en men dus verzekerd
kon zijn gemakkelijk aan den kost te komen.

Mede zal de keuze van Makasser wel bepaald zijn door de
grootere veiligheid die er ging heerschen nadat Speelman er
het fort Rotterdam verkregen en geducht versterkt had, het-
geen voor deze handelaren en zeevaarders van groot belang moet
zijn geweest.

Zeker zal ook de gunstige ligging uit een handels- en navi-
gatieoogpunt, waarop hier niet verder ingegaan kan worden, sti-
muleerend op het zich vestigen aldaar hebben gewerkt. Hoe
dan ook, te Makasser ontstond een groote Boegineesche kolonie

-ocr page 21-

en de behoefte aan een eigen hoofd of Matowa werd spoedig
gevoeld.

Dit hoofd stond natuurlijk onder den vorst van Boné, onze
bondgenoot Aroe-Palakka, die na de verovering van Wadjo
tevens Ranrang I Toewa van dat land was geworden.

De derde Matowa nu was Amana-Gappa.

Acht maanden na zijn optreden droeg de vorst van Boné hem,
op verzoek van den vertegenwoordiger der V.O.C., het toezicht
over alle, de Boegineesche taal sprekende, te Makasser ge-
vestigde personen op. Doch dit toezicht had voor niet Wadjoree-
zen slechts zoover gelding als het zaken van handel en scheep-
vaart betrof.

„Ik verlang alzoo, Matowaquot; dus luidde de taal van den Vorst,
„dat aUe Bonieren Soppengers, Loewoeneezen, in één woord, alle
„volkstammen, die de Boegineesche taal spreken, en te Ma-
„kasser handel drijven, onder uwe orders staan, onverschillig
„of zij tot de ondergeschikten of tot de hoofden behooren; tenzij
„zij zaken afgescheiden van den handel hebben, waarmede gij
„natuurlijk niets te maken hebtquot; i).

De Matowa Wadjo werd dus nu, behalve het hoofd der Wadjo-
reezen, zijn landgenooten, tevens Matowa Baloe of Inlandsch
bandelshoofd.

De rechten en verplichtingen van zoo'n Matowa werden bij
de investituur steeds weder opnieuw wereldkundig gemaakt en
waar ze uit handelsoogpunt zeker ook belang hebben laat
ik ze hieronder volgen.

Ze waren samengevat in zeven artikelen als volgt:

„ 1. De matowa is eenigermate met een' vogelverschrikker op
„'t veld te vergelijken. Evenals de rijstdiefjes op het gezigtdaar-
„van zich wel wachten zullen om met onstuimigheid op de padie
„aan te vallen; evenzoo moeten de Wadjorezen hunnen matowa
„on
tzien, en bij het inslaan van koopwaren nimmer meer bieden

') Zie Dr. B. F. Matthes. Over de Wadj oreeren 1869 Makasser.

-ocr page 22-

„dan hij gedaan heeft. En zoo zij soms het een of ander, waarop
„hij geboden heeft, later voor denzelfden prijs bekomen kunnen,
„moeten zij het niet voor zich-zelven willen behouden, maar het
„hunnen matowa, daarvoor aanbieden.

„2. Indien de Wadjorezen koopwaar inslaan en die bijna ter-
„stond weder met winst verkoopen, voordat de matowa die nog
„gezien heeft, zijn zij verpligt hem hiervan kennis te geven, en
„de winst die zij op die waar gehad hebben, gehjkelijk met hem
„te deelen.

„3. Wanneer de matowa een handelsvaartuig van hem zeiven
„te water laat gaan, heeft dit bij bevrachting steeds de voorkeur
„boven andere.

„4. De matowa heeft het regt om met iedere Wadjoresche
„handelspraauw, onverschilhg waar zij naar toe ga, commissie-
„goedren mee te geven, mits de waarde van lOOreyaal of f.200
„niet te boven gaande; en de anakoda of praauwvoerder is ver-
„pligt, die mee te nemen, en ze in het belang van den matowa te
„verkoopen zonder daarvoor eenige vracht of onkosten in rekening
„te mogen brengen (men vergel. daarover verder het Boeg. wet-
„boek van koophandel en scheepvaart).

„5. Indien er een Wadjoreesch handelsvaartuig te Makassar
„aankomt, hetzij dit al of niet op het droge gesleept worde, moet
„men aan den matowa een reyaal betalen.

„6. De Wadjorezen zijn verpligt voor den matowa een huis
„te bouwen, te vernieuwen of te verplaatsen, al naar hij verlange.
„Zelfs moeten zij daartoe zeiven voor eigen' rekening het hout
„kappen, vervoeren en bewerken. Het eenige, waarop zij aan-
„spraak hebben, is, dat zij op den dag dat de palen overend ge-
„zet worden, bij het naar huis gaan ieder wat in een blad gewikkel-
„de sokko (in de wasem gekookte rijst) met tjangkoeling (eenlek-
„kernij gemaakt van klapper) met bruine suiker en een weinig
„meel, ook gebezigd als vulsel voor gebak) mee naar huis krijgen.

7. „Als een der Wadjoresche handelaren komt te sterven, wordt

-ocr page 23-

„er van het geld, dat hij door zijne zaken verdiend heeft, eene
„zekere som afgenomen tot het slagten van een buffel en het laten
„doen van lijkgebeden. Van dien buffel nu, gelijk van iederen
„buffel die bij eenig feest geslagt wordt, moet een stuk aan den
„matowa gebragt worden, onverschilhg of men hem bij die gele-
„genheid al dan niet als gast genoodigd hebbe.

„Verder werd ook bij vernieuwing bekend gemaakt, dat de
„padangkang's of padjawa's, wij zouden zeggen groothandelaars,
„de pagade's of houders van warong's en kleine winkels, en einde-
„lijk de paleleyang's of rondventers van koopwaren, ieder binnen
„hun grenzen moesten blijven. De groothandelaars mogten bij-
„voorbeeld geen kraampjes of kleine winkels houden, evenmin
„waren rondventen. De houders van kraampjes of kleine winkels
„moesten inkoopen van de groothandelaars, en de rondventers
„weder van de houders van kraampjes. Om van Chinesche en
„Hollandsche handelaren in te koopen, was hun verboden, dat
„stond alleen aan de Wadjoreesche groothandelaren vrij. De hou-
„ders van kraampjes mogten geen waren rondventen.

„Zoo iemand die bepahngen overschreed, werd hij met algemeen
„goedvinden beboet met 20 manden sokko en tjangkoeling (men
„zie bl. 8, reg. 3 v.o. vlg.) En deze lekkernij werd dan in de
„langkara (het Boeg. bidhuis) door de vergaderde menigte gegeten.

„Bij herhaling van het misdrijf werd deze zonderhnge straf
„nogmaals toegepast.

„Wanneer iemand zich echter tot drie keeren toe bezondigd
„had werd hem de vergunning om handel te drijven ontzegd.

„Zoo hij dan berouw toonde en vergiffenis vroeg, kon hij weder-
„om in genade aangenomen worden. In dit geval werd hij door
„de hoofden voor den matowa gebragt, en besloot men de zaak
„met een diner, terwijl de jongelui zich na afloop daarvan voor de
„woning van den matowa met de rottanbal of raga amuseerden.

„Als eischen die algemeen aan een Matowa gesteld werden gol-
„den:

-ocr page 24-

„1. Rechtschapenheid
„2. Vriendelijkheid en zachtaardigheid
„3. Vaardigheid in het spreken
„4. Omzichtigheid en beleid
„5. Goede afkomst

„6. Bedrevenheid in kennis der adats, of oude gebruiken
„7. Inschikkelijkheid jegens zijn medemenschen.
Aan den zesden eisch, dien Amana-Gappa wel in hooge mate
bezat, danken wij tenslotte de samenstelling van de rechtsregels
die het handels- en scheepvaartverkeer van die dagen in dat
deel van den Indischen archipel beheerschten.

Nu zoude ik over kunnen gaan tot het laten volgen van het
wetboek, ware het niet, dat eenige critische beschouwingen,
die Dr. Matthes doet voorafgaan m.i. belangrijk genoeg zijn voor
de beoordeeling van eenige andere zeerechtbeschrijvingen, die
later ook in dit werk bespreking vinden, zoodat ik Dr. Matthes
vóór het behandelen van het wetboek nog even aan het woord
laat.

Men meene niet, dat hier hetzelfde wetboek aangeboden zal
worden, als (de Heer) Leupe in het Tijdschrift voor Neder-
landsch Indië. jg. 1849, vijfde Aflevering, bl. 305 en vlgd., onder
den titel van „Wetboek voor zeevarenden van het koningrijk
Makassar en Boegie, op het eiland Celebesquot;, aan het publiek
meegedeeld heeft. Dit stuk werd door den Heer Leupe op nieuw
uit den in de „Collection de lois maritimesquot; van J. M. Pardessus
opgenomen' Maleischen tekst vertolkt, en met de daarbij ge-
voegde aanteekeningen van Professor Dulaurier verrijkt. Ook
daar vindt men een opschrift dat ons op zijn minst genomen aan
groote overeenstemming van dat Maleische werk met de Boe-
ginesche oendang-oendang van Amanna Gappa zou doen den-
ken, te weten: dat van „Code maritime des royaumes Mangkasar
(Makassar) et Bougui, dans l'île Célèbes.quot; En toch hoe vreemd
het khnken moge, die titel is letterlijk het eenige punt van

-ocr page 25-

overeenkomst. Zelfs wordt in het Maleische wetboek niets anders,
dat eenige betrekking op Zuid-Celebes heeft, vermeld, dan „dat,
„wanneer een jonk te Makassar komt, daarvoor aan regten ge-
„ heven worden twee gantangs buskruid, drie zeilen en twee bos-
„sen rotting per petakh, te Bima daarentegen zeshonderd pitis
„van Java ,twee zeilen en een' halve bos rotting per petakhquot;,
alsmede „dat te Makassar voor slaven het regt berekend wordt
„van 10 man per petakhquot;. Ziet daar alles. Daarentegen verschilt
het Maleische stuk, wat strekking en inhoud betreft, nagenoeg
niet van het insgelijks in het werk van Pardessus door Dulaurier
uitgegeven „Code maritime du royaume de Malaccaquot;. Welligt
is het dus slechts een wetboek voor Maleijers, die zich naar
Makassar of Bima wenschen te begeven. Hoe men op de ge-
dachte gekomen zij, om het geschrift in kwestie aldus te betitelen,
moet ik verklaren niet te begrijpen, te meer daar ook bij Pardes-
sus geen Maleische titel voorkomt, die, al ware het ook maar in
de verte, op Boeginezen of Makassaren zinspeelt.

Dat Raffles, zooals Pardessus in bovenaangehaald werk Deel
VI, bl. 378, mededeelt, in de Asiatic Researches, Deel XII, bl.
130 beweren konde: „dat de zeewetten van Malakka met eenige
„kleine wijzigingen door verschillende oude en machtige staten
„op Celebes aangenomen waren, en dat zij door de meeste koop-
„lieden op dat eiland nog nagekomen werdenquot;, is wel een bewijs,
dat Raffles nog zeer weinig met den toestand van Zuid-Celebes
en deszelfs bevolking bekend was, want tot op den huidigen dag
zal men bezwaarlijk één Boeginees of Makassaar vinden, die in-
staat zou zijn, om het Maleisch van dat Makassaarsche wetboek
te ontcijferen. Zoo de Maleiers dus hun wetboek op Zuid-Celebes
hadden willen invoeren, zouden zij zeker begonnen zijn, met het
in de Boeginesche of Makassaarsche taal te laten overbrengen.
Dat dit echter niet geschied zij, zou ik bijna onder eed durven te
verklaren, want ik heb hier, in weerwil van langdurigen omgang
met Inlanders, nog nooit eenig spoor van zulk een wetboek ont-

-ocr page 26-

dekt. Trouwens er komt dan ook te veel in voor dat volstrekt
van geene toepassing op de Boeginesche praauwen zijn zoude,
daar bij de laatste alles veel eenvoudiger ingerigt, en het perso-
neel slechts zeer beperkt is. Zelfs zouden sommige bepaUngen die
onder de Maleijers hoogst wenschehjk kunnen zijn, bij een volk
als de Boeginezen alligtelijk aanleiding tot oproer geven. Indien
bijvoorbeeld een gezagvoerder op een Boeginesche praauw
zijn volk volgens het Malakkaasch wetboek gedurig met het
uitdeelen van slagen wilde doen straffen, geloof ik, dat hij spoe-
dig bij een amok zijn leven zoude laten.

En thans genoeg hiervan. Zoo iemand de waarheid van het
bovenstaande nog eenigszins in twijfel trekken mogt, verwijs ik
hem hever naar het in het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië
voorkomend werk van den Heer Leupe.

Keeren wij thans tot het zooveel beter op Zuid-Celebes be-
kende en voorzeker teregt als Boegineesch betitelde handels- en
scheepswetboek terug.

Ofschoon deze oendang-oendang van Amanna Gappa reeds
gemimen tijd geleden, zoowel door de Engelschen als de Fran-
schen en Duitschers, niet alleen in het Boegineesch maar ook in
de talen de drie genoemde natiën, gepubliceerd zij, acht ik het
toch geenszins onbelangrijk, om dit werk ook nog eens onder
ons Nederlanders het licht te laten zien; te meer daar het vroeger
geleverde niet alleen veel minder uitvoerig is i), maar ook, wat
tekst en vertaling betreft, hoogst gebrekkig genoemd mag worden.

In 1832 verscheen te Singapoera een klein boekske in 12°
onder den titel van: „A Code of Bugis maritime lawsquot;. Hiervan
schijnt slechts een' zeer kleine oplage gedaan te zijn, zoodat het

1) Terwijl mijn handschrift 25 hoofdstukken bevat, heeft men
in gemelde uitgaven slechts 14 hoofdstukken, waarvan nog 5 over
niets anders dan vracht van goederen, en 3 over vracht van slaven
en slavinnen handelen, hetgeen in mijn handschrift in slechts twee
hoofdstukken zamengevat is.

-ocr page 27-

mij, in weerwil van alle genomen moeite, niet heeft mogen gelukken
om nog een exemplaar daarvan te Singapoera magtig te worden.
Trouwens dit is geenszins te verwonderen, wanneer men uit het
zesde in 1845 verschenen deel van de „Collection de lois mariti-
mesquot; van J. M. Pardessus, bl. 377, verneemt, dat deze schrijver
er reeds zelfs in 1837 nog ternauwernood één exemplaar van
bekwam.

Dat zeldzaam stuk werd onder de leiding van den Heer Du-
laurier in het zooeven genoemde werk van Pardessus afgedrukt,
met den titel van „Code Bonguiquot; bestempeld, en van eene
Fransche vertaling met aanteekeningen voorzien. Deze overzet-
ting echter geschiedde niet uit het Boegineesch, waarmede
Dulaurier onbekend was, maar volgens zeggen van Professor Veth
(Hand, van het Ned. Bijbelgen. 1847, bl. 51) naar een Maleische
bij het Boegineesch gevoegde vertolking.

Later (in welk jaar, blijkt niet uit den titel) verscheen nog-
maals te Parijs een afdruk van den Boegineeschen tekst van dit
zelfde „Code Bonguiquot; onder het opschrift van: „Chrestomathies
Océaniennes. Textes en langne Boughi. Imprimerie Orientale
„CaUet, R. de Seine 53.quot;

Eindelijk werd dit zelfde stuk nogmaals in 1854 te Weenen aan
de hof- en staatsdrukkerij uitgegeven door den Heer E. Seelieb.

Ofschoon ook deze geleerde volkomen onbekend was met het
Boegineesch, voegde hij er echter niet alleen een' vertaling maar
ook een' opgave van Boeginesche rededeelen en zelfs een voca-
bulaire bij.

Tot dit alles werd hij volgens eigen' verklaring in staat gesteld
door eene in 1832 te Serampore uitgekomen Engelsche brochure
en een onuitgegeven Boegineesch Woordenboek.

Ook deze brochure heb ik tot mijn leedwezen niet magtig
kunnen worden. Het komt me echter, naar de Weener navolging
te oordeelen, bijna zoo goed als zeker voor, dat dit stuk geheel
uit dezelfde bron is voortgekomen, als het insgehjks m 1832 te

-ocr page 28-

Singapoera gedrukte „Code of Bugis maritime lawsquot;, waar-
van het stuk van Dulaurier in de „Collection de lois maritimesquot;
van Pardessus zijn' oorsprong te danken had. De drie mij be-
kende stukken toch (te weten: de twee Fransche en het eene
Duitsche) komen, wat den tekst betreft geheel met elkander
overeen, tenzij men het een verschil mogt willen noemen, dat
de veelvuldige fouten in het plaatsen van letters en punten,
gelijk ook in de afscheiding der woorden, niet steeds op dezelfde
plaats voorkomen.

Verre zij het van mij, dat ik een' Dulaurier en een' Seelieb
hard zou willen vallen, omdat zoo groote slordigheid van tekst het
lezen en verstaan alles behalve gemakkelijk maakt.

Evenmin wil ik het hun als een' smet aanwrijven, dat hunne
overzetting soms volstrekt niet met het origineel klopt, of dat
het Boegineesch nu en dan maar geheel onvertaald gebleven is;
want zij waren beide der Boegineesche taal onkundig, en moesten
dus den Maleischen en Boegineschen gids blindelings volgen.
Dat zij dit met naauwgezetheid gedaan hebben, vertrouw ik
ten volle; en dat doende hebben zij het wetenschappelijk publiek
geleverd, wat zij konden.

Maar ik heb een' grieve tegen hunne gidsen, want die hebben
hen deerlijk misleid, zooals zij zeiven, naar ik hoop, zullen er-
kennen, wanneer zij daar, waar onze tekst overeenkomt, hunne
vertaling met de hier geleverde, beheven te vergelijken.

Dat genoemde heeren zich niet enkel tot een' vertaling van
hun ongetwijfeld grondig bekende talen bepaalden, maar zich
ook aan beschouwingen over het Boegineesch waagden, was mijns
inziens een halsbrekend werk. Hoe het hun daarbij gegaan zij,
bhjke uit enkele opmerkingen, die voorzeker met vele andere
konden vermeerderd worden.

Zoo teekent Dulaurier, o.a. bij matowaë aan, dat het is: juris-
consulte, litteralement: „un praticien, a practioner in lawquot;;
doch het beteekent: het hoofd, afgeleid van matowa, een Hoofd.

-ocr page 29-

Hier bedoeld het Hoofd der Wadjorezen, met name Amanna
Gappa (lett.: de vader van Gappa. niet Vater Gappa, zooals See-
Heb, of Père Gappa, zooals Dnlaurier beweert, het is zamen-
gesteld uit ama, vader na, pers. vnw. 3e pers). Het Boeginesche
werkwoord soe, of met het voorvoegsel ma: masoe, uitgaan, naar
buiten gaan, vergelijkt Dulaurier met het Mal. masoq, ingaan,
binnengaan. Zeker geen klein verschil, maar stellig nog vreemder
khnkt zijne opmerking omtrent het Boeginesche lao of, zooals hij
het zeer verkeerd schrijft, laok. Dit woord beteekent onder alle
Boeginezen eenvoudig gaan, onverschillig op welke wijze men
zich ergens heen begeve; maar nu blieft Dulaurier het te vertalen
met: aller en mer, mettre a la voile, het NB. afleidende van het
wortelwoord (!?) laoe doch aangenomen, dat laoé een wortel-
woord van lao zou kunnen zijn, zoo is laoé in de beteekenis van
zee niets anders dan het Maleische of Javaansche laoet, dat in
den door Dulaurier gevolgden Boegineschen tekst verdwaald is;
zee beteekent in het Boegineesch eigenlijk: tasi.

En thans genoeg hiervan.

En wat zal ik nu zeggen van de door Seeheb opgemaakte lijst
van Boeginesche deelen der rede? wat van het Boeginesche
vocabulaire?

Hierover kan ik insgelijks tot mijn leedwezen geen gunstig
oordeel uitbrengen. Ook thans wederom slechts een enkel voor-
beeld uit vele.

In het stuk over de deelen der rede wordt aan iyo (gij) de be-
teekenis van het voornaamwoord van den derden persoon enkelv.
gegeven. Het voornw. 3e pers. meerv. heet volgens hem mannan-
taoewe, doch zoowel mannang als taoe beteekent menschen. Het
zou dus letterlijk menschen beduiden, nog al een verschil met zij.
Wijshjk wordt vertaald met matj ai (hij is knap); slechts met pede
madja (hoe langer des te slechter); zoowel iya-doewaë (die twee);
ten minste, minstens, met: makoelle adja (lett.: het kan, die het
toch niet); de uitroep ha! met isagi (wie weet het?).

-ocr page 30-

In het vocabulaire vindt men bij herhaling twee en meer bij
elkander gevoegde woorden als enkele opgegeven. Zoo bijvoor-
beeld nalao, hij gaat (zam. uit na vnw. 3 pers. lao, gaan); nawe-
laiwi, hij of zij, of het, verlaat hem of haar, enz.(zam. uit na vnw.
3 pers., welai, verlaten vnw. 3 pers).; ritokkongi, het woord ver-
goed (zam. uit ritokkong, vergoed worden, van tokkong, vergoe-
den, i vnw. 3 pers. dat Nb. met Stellvertreter (ons plaatsvervan-
ger) vertaald wordt; wakkelena, gemagtigde van hem of haar,
enz. (zam. uit: wakkele, gemagtigde, na vnw. 3 pers. Hoe manre-
ni (hij heeft gegeten), in het Duitsch wie, zo (unter der Bedin-
gung), en ta-lappa (niet los, niet vrij, van) ausgenommen, nicht
erlaubt, ausnehmen, nicht erlauben, beteekenen kan, is mij alles
behalve duidelijk.

Doch het wordt tijd, dat ik eindigde; want ik geloof, dat het
na deze weinige voorbeelden wel overbodig zijn zal, om den toe-
komstigen beoefenaar der Boeginesche taal tegen het gebruik
van zulk een vocabulaire te waarschuwen.

En hiermede neem ik thans vooreerst afscheid van al die
vroeger in het licht verschenen' uitgaven van het Boegineesch
handels- en scheepswetboek, in de hoop, dat de inhoud van het
handschrift, waarvan den Lezer hiernevens de Boeginesche tekst
met de vertaling aangeboden wordt, hem niet al te zeer teleur-
steUe. Indien hij hier iets denkt te vinden, dat naar onze begrip-
pen slechts eenigermate aan de eischen van een wetboek voldoet,
zoo zal hij zich zeer bedrogen vinden. Hij verwachte eenvoudig
een stuk, waaruit hij de denkbeelden der Boeginezen in zaken
van handel en scheepvaart eenigszins kan leeren kennen.

Amanna Gappa, die alles behalve, gelijk Dulaurier en Seelieb
uit diens titel van Matowa hebben willen afleiden, een rechts-
geleerde was, heeft slechts de onder de Wadjorezen hier en daar
verspreide bepalingen trachten te verzamelen. En zoo ontstond
het werkje, dat ik thans aan het publiek aanbied. De vertolking
daarvan viel mij niet overal even gemakkelijk, omdat Amanna

-ocr page 31-

Gappa, evenals de meeste Boeginesche schrijvers, zich van tijd
tot tijd zoo kort en onduidelijk uitdrukt, dat men den zin zijner
woorden dan pas met zekerheid weergeven kan, wanneer men
het onderwerp, waarvan sprake is, vooraf door mondelinge mede-
deelingen van Europesche en Inlandsche handelaren goed be-
studeerd heeft. Van daar dan ook, dat zelfs de gewezen tomarila-
lang van Bone, met name Aroeng Oedjoeng, een man, die het
Boegineesch bijzonder magtig is, toen ik hem tijdens mijn verblijf
te Amali in Bone deze oendang-oendang zien liet, verklaren
moest, wegens onbekendheid met het onderwerp den zin op vele
plaatsen niet te begrijpen. Alle handelaren echter, die met mijn
handschrift kennis maakten, begrepen den zin der woorden ter-
stond, en verklaarden éénparig, dat zij nog nooit een oendang-
oendang gezien hadden, die zoo volledig was als de mijne. Dat ook
wij echter van zulk een geschrift gewagende, nog niet van volle-
dig spreken, zal den Lezer uit de aanteekeningen kunnen blijken,
dewijl daarin nu en dan bepalingen omtrent handel en scheep-
vaart voorkomen, die men nog te vergeefs in den tekst zoekt.
En dat wel, ofschoon ik reeds hier en daar in den, bij de vertaling
gevolgden Boegineschen tekst, eenige insgelijks van Amanna
Gappa afkomstige bepalingen, die ik in mijn Handschrift in het
geheel niet of minder goed vermeld vond, uit andere bronnen
overgenomen had. Nu eens ontleende ik die uit de boven be-
sproken' uitgaven, dan eens uit een' oendang-oendang van ze-
keren Abdoe-l-lah, die echter slechts de 21 eerste in mijn hand-
schrift voorkomende hoofdstukken bevatte, dan weder eens uit
een handschrift van Daëng Matona, dat, behalve vele andere
zaken, ook enkele losse onder de Wadjorezen gebruikelijke bepa-
lingen omtrent handel en scheepvaart bevatte.

Hiervan geef ik aan het einde van den Boeginneschen tekst
zoo beknopt mogehjk rekenschap.

En thans meen ik genoeg gezegd te hebben ter inleiding van
mijne oendang-oendang bij het publiek.

-ocr page 32-

VERTALING
VAN

DE OENDANG-OENDANG, OF HET

Boegineesch handels- en
scheepswetboek

Hoofdstuk
Over het ontstaan van deze Oendang-oendang

Er kwam een Wadjorees te Makasser met name Amanna
Gappa (d.i. de vader van Gappa), en vestigde zich aldaar om
handel te drijven.

Er was veel vertier onder de Wadjorezen te Makasser. En zij
kwamen overeen, om genoemden Amanna Gappa tot matowa (of
hoofd) aan te stellen. Toen pas heeft men onderling goedgevonden
om de oendang-oendang, of adats ten opzigte van praauwvaart
en handel, vast te stellen. En hiermede hebben ingestemd de
matowa's, wel te verstaan: al de Wadjoresche matowa's te Ma-
kasser, op Sumbawa en te Pasir; opdat men geen
oneenigheid
hebbe, hetzij men zeile of over land ga, hetzij men zich op zee
bevinde of op het vaste land, hetzij men houder van een kraampje
of groothandelaar, hetzij men schuldeischer of schuldenaar zij,
in welke zaken het ook wezen moge, zoowel van verkoop als van
onderling leenen.

De oendang-oendang nu is in dit werk ingedeeld in 25 hoofd-
stukken.

I-Soemang, de zoon van den afgetreden', in den kampong der
menschen van Timoeroeng woonachtigen, imam Katte (of pre-

-ocr page 33-

diker) La-Boene, die insgelijks tot imam is aangesteld geworden
in den kampong der Wadjorezen; hij is het, die tot verduide-
hjking voor elk stuk een afzonderlijk kapittel genomen heeft.

De 25 hoofdstukken van de oendang-oendang luiden aldus:

Het eerste hoofdstuk handelt over de vracht voor goederen.

Het tweede hoofdstuk handelt over den anakoda (kapitein),
en diens verhouding tot de djoeroemoedi's (stuurlui) en de djoe-
roebatoe's (stuurlui) van den voorsteven, gelijk ook tot de sawi's.

Het derde hoofdstuk handelt over het terugbrengen en onder-
weg verkoopen van handels-goederen.

Het vierde hoofdstuk handelt over het veranderen van den
koers door den anakoda.

Het vijfde hoofdstuk handelt over het scheepstuig.

Het zesde hoofdstuk handelt over de vereischten voor een'
anakoda.

Het zevende hoofdstuk bevat de bepalingen omtrent koop en
verkoop.

Het achtste hoofdstuk handelt over het opnemen van geld of
goederen, terwijl men van huis is.

Het negende hoofdstuk handelt over goederen en schulden
uit een vroeger huwehjk, alsmede over de verpligtingen der han-
delaren onderhng.

Het tiende hoofdstuk loopt over de behandeling van regt-
zaken.

Het elfde hoofdstuk handelt over de magt van den anakoda
op zee, en over het wenschelijke om de aan boord ontstane kwes-
ties onmiddelhjk door den anakoda te laten uitmaken.

Het twaalfde hoofdstuk handelt over hetgeen men ten opzigte
van goederen, die men bij wijze van bagüaba (deeling van winst)
tot het drijven van handel ontvangen heeft, in acht behoort te
nemen.

Het dertiende hoofdstuk handelt over het onderling voor-
schieten van geld.

-ocr page 34-

Het veertiende hoofdstuk handelt over den schuldenaar.

Het vijftiende hoofdstuk handelt over den man, die belast is
met het overbrengen van koopwaren.

Het zestiende hoofdstuk handelt over den koopman die aan
boord komt te sterven.

Het zeventiende hoofdstuk handelt over de wijze van resti-
tutie, zoo men geld of koopwaren te leen ontvangen heeft.

Het achttiende hoofdstuk handelt over de kaloela's, of men-
schen die aan den persoon van den anakoda verbonden zijn.

Het negentiende hoofdstuk handelt over het opnemen van
geld of goederen door ondergeschikten.

Het twintigste hoofdstuk handelt over het redden van schip-
breukelingen.

Het een en twintigste hoofstuk bevat eenige voorschriften van
Amanna Gappa en anderen omtrent het te leen geven van gelden
goederen, hetzij bij wijze van bagilaba, of andere wijze, gelijkook
omtrent het vervolgen van schuldenaren.

Het twee en twintigste hoofdstuk handelt over de vracht van
slaven en slavinnen.

Het drie en twintigste hoofdstuk handelt over de vaste sawi's,
de niet vast verbonden' sawi's, de sawi's die als passagiers mee-
varen, en de passagiers.

Het vier en twintigste hoofdstuk handelt over het geven van
geschenken aan den vorst of den havenmeester des lands door
den anakoda.

Het vijf en twintigste hoofdstuk handelt over hetgeen strekken
kan tot behoud en tot vermeerdering van het bij wijze van ba-
gilaba (verdeeling) van winst toevertrouwde geld of goed.

-ocr page 35-

Over de vracht voor goederen.

§ 1. Zoo men zich te Makassar aan boord begeeft,
of te Pasir,

of in de Boeginesche landen,

of op Sambawa,

of in Mandar,

of in Kaïli (Kajeli),

en gaat naar Atjeh,

naar Kedah,

naar Kambodja,

betaalt men 7 reyaal voor een' opbrengst van 107 reyaaP).
Van de bovengenoemde plaatsen naar:
Silangor, (Salangor)

Over Pasir, Sambawa, Mandar, Kajeli en Atjeh zie men J. J. de
Hollanders land- en volkenkunde.

Onder reyaal verstaan de Boeginezen, evenals de Makassaren,
eene geldwaarde van ƒ 2.— en niet, gelijk Dulaurier en Seelieb ver-
meenen, 1 schilling en 9 pence, of kreuzer, dus
f 1.— en 5 cent.
De soekoe is een halve gulden, en de tali een kwartje of 25 cent.

Onder Boeginesche landen verstaat men in het algemeen al de lan-
den, waar Boegineesch gesproken wordt, doch hier vooral Wadjo en
Bone.

Men zie de Holl. ter aang. pl.

Kedah is de naam van een rijk op het schiereiland Malaka.

Kambodja is een land van Azië tusschen Siam en Cochinchina.
Bij de woorden „7 reyaalquot; t/m „107 reyaalquot; valt aan te merken,
dat de letterlijke vertaling zou luiden: „7 reyaal op de honderdquot;.
Doch de Boegineesche handelaar bedoelt hiermede: „7 reyaal op
de 107.quot;

Zoo heb ik ook bij de volgende vrachtbepalingen „6 reyaalquot;, als-
mede „5 reyaal enz. op de 100quot; vertolkt met „6 Reyaalquot; enz. „op de
106quot; enz.

-ocr page 36-

Malaka,
Djohor,
Tana-poelo ,

is de vracht 6 reyaal voor een' opbrengst van 106 reyaaP).
Of naar:
Palembang en
Taranggano (Trengganan),

is de vracht 6 reyaal voor een' opbrengst van 106 reyaal

Of naar:

Batavia,

Sakodana (Soekadana),
Mampawa,
Tambasa (Sambas)
en Boeroeneng (Broenei)

is de vracht 5 reyaal voor een' opbrengst van 105 reyaal
En naar:

Bandjara (Banjdjarmasing),
tot aan Barro (Berouw),

is de vracht 4 reyaal voor een' opbrengst van 104 reyaal
Van Makassar:
naar Mandar
en Siladja (Saleier),

Silangor (Salangor) Malaka en Djohor zijn gelegen op het schier-
eiland Malaka. Onder Tana-poelo, dat een verbastering van het Ma-
leische tanah (landen) en poeloe (eilanden) schijnt te zijn moet men
in vroeger tijd de plaatsen en eilanden van de kust van Sumatra tot
aan Malaka en Singapoera verstaan hebben.

') Over Palembang zie men de Holl., ter aang. pl.

Taranggano (Trengganau) is gelegen op schiereiland Malaka.

') Over Batavia, dat onder de Makassaren en Boeginezen Djakat-
tara heet, Sakodana (Soekadana), Mampawa, Tambawa (Sambas), en
Boeroeneng (Broenei) zie men de Holl. ter. aang. pl.

*) Over Banjdjar (Banjdjarmasing) en Barro (Berouw) zie man de
Holl. ter. aang. pl.

-ocr page 37-

is de vracht reyaal voor een' opbrengst van 102^ reyaal i).
Van Makassar:

of van de Boeginesche landen,
of van Mandar,
naar: Sambawa,
Gima (Bima),

Manggarai (Westehjk Flores),

is de vracht 4 reyaal voor een' opbrengst van 104 reyaal

Zoo ook naar:

Boeton,

Moena,

Wawoniyo (Wowoni),
Toboengkoe (Tomboekoe),
Lahiya,

en de plaatsen aan de groote golven der Oostkust van Celebes
4 reyaal voor een' opbrengst van 104 reyaal
Naar Ambon,
Banda,
Ceram,
Keï, en

de Aroe eilanden,

5 reyaal voor een opbrengst van 105 reyaal1).
Van Sambawa naar:

Over Mandar en Saleijer zie men de Holl. ter. aang. pl.
') Bima wordt onder de Boeginezen Gima, onder de Makassaren
Dima genoemd..Over dit eiland en de andere hier genoemde plaatsen
zie men de Holl. ter. aang. pl.

quot;) Lohiya is een plaats gelegen aan de Oostkust van 't eiland Moe-
na. Daarover gelijk ook over de andere hier genoemde plaatsen, zie
men de Holl. ter aang. pl.

De woorden „en de plaatsenquot; t/m „Celebesquot; zijn eene vertaling van
het Boegin. lappeë, dat letterlijk slechts beteekent de golven, doch
hier volgens den Boeginees, gemelde plaatsen te kennen geeft.

*) Over de hier genoemde plaatsen zie men de Holl. ter. aang. pl.

-ocr page 38-

de Manggaraï (Westelijk Flores)
Salaparang (Lombok), en
Bali,

reyaal voor een' opbrengst van 102^ reyaal
Of naar Boeton,
Moena,

Mingkoka, (= Baaikongka = Bingkoka).

Benongko, en

Timor,

4 reyaal voor een' opbrengst van 104 reyaal
Van Pasir

naar: Barro (Berouw),
of Kaili (Kajeli),
of Semarang,
of Bali,
of Sambawa,
of Gima (Bima),

4 reyaal voor een opbrengst van 104 reyaal

Of naar: Batavia,

Mampawa,

Tambasa (Sambas),

tot binnen in de golf van Mandonoe,

4 reyaal voor een opbrengst van 104 reyaal^).

§ 2. Wat betreft de goederen die veel plaats wegnemen, als

-ocr page 39-

bij voorbeeld de soort van tabak die bij de Boeginezen bekend
staat onder den naam van itjo Bakala (NB. de Makassaarscbe
tambako Kadiri, of Kediriscbe tabak) i), zout ,gambir, rijst
(bras) en dergelijke meer; voor al zulke artikels wordt gerekend
de sima-biring, of kustvracbt, dat is één reyaal voor een' op-
brengst van elf reyaal (of 10 van de 110).

Zoo iemand geld mee aan boord brengt, betaalt hij pas
vracht daarvoor, indien dit eene som van 110 reyaal bedraagt.
Alsdan wordt daarvoor aan vracht berekend de helft van de
sima-biring, of kustvracht, alzoo de helft van 10 reyaal, d.i.
5 reyaal.

Bij het medenemen van goud, gelijk ook van diamanten, is
er dan pas sprake van vracht te betalen, als men driemaal zoo-
veel, dus voor een waarde van 330 reyaal bij zich heeft. En in
dat geval wordt voor die waarde 330 reyaal slechts de helft der
Sima-biring of kustvracht, alzoo de helft van 10, d.i. 5 reyaal,
gevorderd

In beide gevallen moet men echter van te voren kennis geven,
dat men geld of goud of diamanten bij zich heeft. Anders vervalt
de bepaling, dat men slechts de helft van de sima-biring, of
I
mstvracht, te betalen heeft

') Waarom die Kedirische tabak door de Boeginezen Bakala-ta-
bak genoemd wordt, weet niemand mij te zeggen. Zou het ook kunnen
zijn naar Bakalan in het Kedirische?

') Deze sima-biring, of kustvracht, ontleent hiervan haren naam,
dat zij vroeger betaald werd voor het per praauw vervoeren van
goederen langs de kust. Later werd deze hooge vracht ook berekend
voor goederen die veel plaats innamen (baloe-rompa); van daar dat
deze sima-biring ook den naam draagt van sima-rompa.

In tegenstelling hiervan heet de vracht voor goederen van waarde
die weinig plaats innemen (baloe-rappi), te weten: de vracht die in
het eerste gedeelte van dit hoofdstuk opgegeven is: sima rappi.

') Bovendien wordt zoo iemand ook nog beboet. Verg. Mak. Rap.
in mijn Mak. Chrestomathie, bl. 232, einde van art. 79.

De letterlijke vertaling van de woorden van den tekst luidt aldus:

-ocr page 40-

De praauwvracht wordt slechts eens betaald, waar men ook
naar toe ga^). Zoo men op reis een' plaats aandoet, en er in
slaagt om zijne waar te verkoopen; betaalt men geene vracht
meer, zoo men voor den opbrengst daarvan weder andere goe-
deren inkoopt; tenzij, wanneer men als 't ware een nieuwe reis
begint door op een' plaats een jaar te verblijven, en een volgend
jaar, wanneer dat vaartuig er weder komt, huiswaarts te kee-
ren .

„wat het geld betreft, is er pas één vrachtbetaling (pasimang), als er
110 reyaal is. En van dat geld wordt dan halve vracht betaald. En wat
het goud, gelijk ook de diamanten, betreft is er dan pas sprake van
één vrachtbetaling, als er drie zulke betalingen (pasimang) zijn. Van
het goud en de diamanten wordt evenals van geld slechts halve vracht
betaald, zoo wij het zeggen (te weten: van te voren).quot;

Naar gelang van het aantal partijen goederen, waarvoor een vracht-
betaling of pasimang in aanmerking komt, alzoo naar gelang van het
aantal pasimang krijgt ieder handelaar vrijheid om één of meer vol-
gelingen mee te nemen. Ook wordt hem naar gelang daarvan een zeker
aantal vakken van het vaartuig aangewezen, om zich daarin hetzij al-
leen of met zijne volgelingen, zoo hij die heeft, tegelijk met die eigen
goederen op te schieten.

') Bij de boven aangegeven vracht bepalingen is aangenomen,
dat de handelaren de reis heen en terug mee maken. Is men niet
van plan, om mee terug te gaan; zoo dient men daaromtrent voor-
af in schikking te treden. Anders betaalt men natuurlijk het boven-
staande ten volle.

') Wanneer de gezaghebber van een Boegineesche praauw, hetzij
een padoewakang of andere soort, uit de Palosbaai, bij voorbeeld van
Donggala, Wani en Pantoeloewang, voor iemand van de bekende vet-
staarten (schapen) naar Makasser of elders overvoert krijgt hij, ter
plaatse van bestemming aangekomen, 1 van de 12 stuks, die hij le-
vend overgebragt heeft, tot vracht. Zoo er onderweg van die vet-
staarten ziek worden, en men ze nog bij tijds slagt en opeet, worden
vracht en hoornen aan den eigenaar ter hand gesteld. Komt echter
een beest te sterven, voordat men het heeft kunnen slagten, zoodat
het eten daarvan, zelfs volgens Inlandsch begrip, geheel vervalt, zijn
vracht en hoornen voor den praauwvoerder.

-ocr page 41-

Over den anakoda en diens verhouding tot de djoeroemoedi's en
djoeroehatoe's, gelijk ook tot de sawi's.

§ 1. Zoo men iemand een vaartuig toevertrouwt als anakoda
of kapitein onder voorwaarde dat deze de praauwvracht
bezige om een kapitaal te formeren (tot aankoop van handels-
artikelen), wordt de praauwvracht, als ten minste de djoeroe-
moedi's of stuurlui, en de djoeroehatoe's of stuurlui van den
voorsteven, menschen van den anakoda zijn, in tweeën gedeeld
tusschen den eigenaar van het vaartuig en den anakoda.

Wanneer daarentegen de djoeroemoedi's en de djoeroehatoe's
menschen van den eigenaar des vaartuigs zijn, wordt de vracht
in drieën gedeeld, 2/3 voor den eigenaar van het vaartuig, 1/3
voor den anakoda.

Indien eindelijk de djoeroemoedi's en de djoeroehatoe's andere
menschen (d.i. op zich zeiven staande, noch van den een noch
van den ander geheel afhankelijke menschen) zijn, wordt de
vracht eerst in tweeën gedeeld tusschen den eigenaar der praauw
en den anakoda. De anakoda deelt zijn deel dan weder in tweeën,
om de eene helft voor zich zeiven te behouden, de andere aan
de djoeroemoedi's en de djoeroehatoe's af te staan, welke deze
helft aldus onder zich verdeelen, dat de djoeroemoedi's 2/3, en
de djoeroehatoe's 1/3 bekomen.

Doch deze drie (te weten: de anakoda, de djoeroemoedi's en
de djoeroehatoe's) bezigen de praauwvracht als kapitaal (tot
aankoop van eigen handels-artikelen).

In vroeger dagen stond de kapitein van het vaartuig ook aan
het hoofd der handelsondernemingen; tegenwoordig heet de kapitein
meestal poenggawa, en heeft de anakoda alleen met de handelszaken
te maken.

') De djoeroemoedi's zijn doorgaans, evenals de djoeroebatoe's,
twee in getal op een handelsvaartuig.

-ocr page 42-

§ 2. Wat de bepaling der vracht op de praauwen betreft, zoo
daarin eene vergissing plaats gevonden, en de anakoda de vracht
reeds in handen heeft, kan die niet meer terug gevorderd worden
(lett.: kan die niet meer uitgeworpen worden) i).

§ 3. Als iemand enkel een vaartuig zonder bemanning voor
een' zekeren tijd wil afhuren, wordt het vaartuig vooraf getaxeerd
en de huur bepaald. Wanneer de huurder dien tijd overschrijdt,
moet hij naar rato van den längeren tijd meer betalen. Vergaat
het schip buiten schuld van den huurder, zoo heeft de huurder
eenvoudig de huur te betalen, en verder niet. Is het echter door
schuld van den huurder geschied, zoo betaalt deze niet alleen de
huur, maar insgelijks de getaxeerde waarde van het vaartuig.

§ 4. Indien de sawi's onderling woorden krijgen, zoo zorgt
de anakoda voor hun gemeenschappelijk welzijn, en doet de
zaken af; die mogen niet voor den regter gebragt worden 2).

Hoofdstuk III.

Over het terugbrengen en onderweg verkoopen van
handelsgoederen.

§ I. Wanneer de koopwaren de plaats harer bestemming wel
bereiken maar teruggebragt worden, als zijnde niet gewild, wordt
er slechts halve vracht voor betaald.

§ 2. En zoo zij niet komen in het land, waarvoor men overeen-
gekomen was, dewijl men onderweg de eene of andere plaats aan-
doende, ze daar verkoopt, wordt de volle vracht er voor betaald,
evenals of zij de plaats harer bestemming bereikt hadden.

§3. Indien de praauw zonder land aangedaan te hebben,

') Alleen dan wanneer de reis geheel afgeloopen is, kan er sprake
van restitutie zijn.

Over de sawi's zie men Hoofdstuk 23 en het daarbij aangete-
kende.

-ocr page 43-

terugkeert naar de plaats van waar zij uitgezeild was, mag er geen
vracht gevorderd worden, en heeft de praauw voor niemendal
gevaren; doch zoo de praauw later weder naar de vooraf bepaalde
plaats vertrekt, en men nog bij zijn voornemen blijft, om zich
derwaarts te begeven, is het zaak dat men van ditzelfde vaartuig
gebruik make, want zoo de sawi's ook al niet meer mee willen
varen, kan de vracht in dit geval toch van hen gevorderd worden.

§ 4. Wanneer echter de anakoda naar een ander land dan het
te voren bepaalde wil gaan, en de sawi's geen' zin hierin hebben,
is de zaak uit, en behoeven zij niets te betalen.

Hoofdstuk IV.

Over het veranderen van den koers door den anakoda.

Indien een anakoda zijn' koers verandert, en diens sawi's
wegens dit verbreken van de overeenkomst terug willen keeren,
moet de anakoda hun, dewijl zij de volle vracht betaald hebben,
een vaartuig verschaffen, gehjkstaande met het zijne. Ook is hij
verpligt, om de vracht van wege het terugvoeren dier sawi's
voor zijne rekening te nemen.

Hoofdstuk V.

Over het scheepstuig.

Het scheepstuig staat onder de orders of de behandeling van de
djoeroemoedi's (stuurlui) en djoeroebatoe's (stuurlui van den
voorsteven). Zij zijn het alzoo, die de sawi's voorgaan in de be-
handeling van al het scheepstuig.

-ocr page 44-

Over de vereischten voor een' anakoda.

De voorwaarden van het anakoda-schap (of de vereischten
voor een anakoda) zijn 14 in getal:

1°. Dat hij groote en kleine wapenen (d.i. kanonnen en ge-
weren) bezitte met kogels en kruit (lett. met het voedsel
voor die wapenen);

2°. dat zijn vaartuig stevig zij;

3°. dat hij kapitaal hebbe;

4°. dat hij op zijne hoede zij bij het zeilen;

5°. dat hij in staat zij, om voor zijne sawi's te waken, op zee
zoowel als aan den wal;

6°. dat hij voor hen het woord kunne voeren (bijv. ten over-
staan van den regter);

7°. dat hij gezind zij, om zich door zijne sawi's te laten waar-
schuwen ;

8°. dat hij geen onregt plege jegens zijne sawi's;

9°. dat hij liever zelf gebrek lijde, dan te gedoogen, dat zijn
sawi's niet volop te eten hebben i);

10°. dat hij opregt zij, en zijne sawi's niet belage;

11°. dat hij een groot geduld bezitte;

12°. dat hij bereid zij, om zijne sawis te laten kiezen (namelijk:
uit de ingekochte goederen);

13°. dat hij in staat zij, om zich moeite te geven voor de koop-
waren zijner sawi's;

') Hier staat in het Boegineesch: maelo-pi masala ri-sawina, en
heeft men volgens den Inlander te denken aan masala-anre, gebrek
hebben aan eten, gebrek lijden; zoodat de letterlijke vertaling luidt:
hij zij gezind om zelf gebrek te lijden voor zijne savifi's.

In een Makassaarsche overzetting dezer oendangoendang lees ik
echter: ero-pi nikasalai ri-sawina. Dit beteekent letterlijk: hij zij
gezind om te gedoogen, dat de sawi's jegens hem misdrijven.

-ocr page 45-

14°. dat hij bereid zij, om onkosten te maken voor zijn vaartuig
(opdat het niet verwaarloosd worde en achteruit ga) i).

Hoofdstuk VII.

Over koop en verkoop.

Bepalingen omtrent den verkoop, waarin Amanna Gappa te
Makassar overeengekomen is met al de Wadjoresche matowa's
te Pasir en op Sambawa, opdat er geen oneenigheid zij onder de
kooplui, hetzij men vare of overland reize; hetzij men een
kraampje houde of groothandelaar zij.

§ 1. Wat betreft het te leen geven; dit geschiedt op vijfderlei
wijze:

1°. Onder den naam van bagilaba-pada (lett: gelijke deeling
van winst), waarbij men geld of goederen te leen geeft, met
bepaling van gehjkehjk in winst en verlies te deelen;

2°. onder den naam van bagüaba samatoela (lett.: deeling
van winst met een accoord), een baligaba, waarbij alleen de
winst te zamen gedeeld wordt;

3°. bij wijze van inrang-pattoe, of leening zonder interest of
verHes;

4°. bij wijze van inrang-rewa, of een leenen van koopwaren,
onder conditie van te mogen teruggeven, wat niet gewild is;

5°. heeft men hierbij melding te maken van de kaloela's of
menschen, die aan den persoon van den anakoda verbon-
den zijn, en ook wel anagoeroe's of leerlingen genoemd
worden. Deze kaloela's worden door den anakoda meestal
belast met de lalowang of kommissie goederen, die alleen
in het belang van den matowa, of het hoofd der Wadjo-
rezen, te Makassar of waar ook, en dus geheel voor diens

) Deze voorschotten zijn later te restitueeren door den eigenaar
van het vaartuig.

-ocr page 46-

rekening, meegenomen worden, zonder dat de anakoda
daarvan eenig voordeel trekt.

Deze kaloela's hebben ook meestal onder zich de insgelijks
geheel buiten de groote handelszaak blijvende inrang-ripasa
(lett.: passer- of marktschuld), waaronder men te verstaan heeft
eene kleine hoeveelheid geld of goederen, die zonder behoorlijk
kontrakt zoo als 't ware en passant op de passer door iemand
uitgeleend wordt, alleen met de afspraak, dat men na afloop
der reize het geld of de waarde der goederen teruggeve.

N.B. Zoo de anakoda deze lalowang en inrang-ripasa onder
eigen beheer hield; zou zulks alligt aanleiding tot verwarring
van de particuhere met de gemeenschappelijke handelsgoederen
en dientengevolge tot twist en oneenigheid kunnen geven i).

§ 3. Wat alzoo de bagilaba-pada, of gelijke bagilaba, betreft;
zoo deelt men daarbij gemeenschappelijk goed en kwaad. Doch
iemands vrouw en kinderen mogen van die goederen geen gebruik
maken .

gt;) De vertaling is hier vrij wat uitvoeriger dan de Boeginesche
tekst, maar de Boeginees is dikwerf zoo kort en onnaauwkeurig in
zijn manier van spreken en schrijven, dat het onmogelijk is, om hem
te begrijpen, tenzij men de zaak waarover hij handelt door en door
kenne. De letterlijke overzetting van No. 5 luidt aldus: de kaloela's,
zij worden ook genoemd anagoeroe's of leerlingen. De voor niemendal
meegenomen commissie-goederen zijn er buiten (te weten: buiten de
groote handelszaak). (Er wordt echter ook melding van gemaakt),
dewijl de inrang-ripasa insgelijks een leenen is (d.i. daar de voor nie-
mendal meegenomen commissie-goederen evenals de inrang ripasa
onder de rubriek van leenen vallen).

') Wanneer de anakoda hetzij voor vrouw en kinderen, hetzij voor
eenig ander particulier belang, van het bij wijze van bagilaba toever-
trouwde geld of goed gebruik maakt, moet hij hiervan aanteekening
houden, en dit heet dan ottong. Zulks moet bij de afrekening geres-
titueerd, of van de winst afgetrokken worden.

Eigenlijk mag de anakoda volstrekt niets van kapitaal afnemen,
dan tot aankoop van hetgeen strekken moet, om hem als hoofd van

-ocr page 47-

Zoo de waren bederven ten gevolge van het handeldrijven
daarmede, deelt men gelijkelijk het goede en het kwade, dus ook
het verlies.

Indien zij bij voorbeeld in handen van roovers vallen, of ge-
stolen worden, of op zee bederven, of een' prooi der vlammen
worden komt dit alles op gemeenschappelijke rekening.

De gevallen echter, waarin het bederf der goederen enkel en
alleen ten laste van den overvoerder der goederen komt, en vol-
strekt niet gemeenschappelijk gedeeld wordt met den eigenaar
der goederen, zijn vijf:

1°. wanneer de overvoerder daarvoor dobbelt, en zoodoende
de boel verspeelt;

2°. wanneer hij ze besteedt, om daarvoor te boeleeren;

3°. wanneer hij ze aanwendt, om daarvoor opium te schuiven;

4°. wanneer hij ze gebruikt voor de onkosten van het trouwen;

5°. wanneer hij ze uitleent, of op krediet geeft.

In al deze gevallen komt de schade geheel voor rekening van
hem, die de goederen meeneemt.

En wat betreft de bagilaba samatoela (of de bagilaba waarbij
een overeenkomst plaats gehad heeft); zoo is hij, die koopwaren

het vaartuig een goed figuur te doen maken. Dit bestaat uit de vol-
gende artikelen:

1°. een mooie kris, bij voorbeeld: een pasantimpo, wier schede,
met uitzondering van de djonga-djonga, geheel met goud be-
slagen is, in een maili, of gouden kokertje, dat aan den krisband
vastgemaakt wordt, en een beschreven talisman bevat.

2°. een lans met gouden beslag.

3°. een groote en een kleine salappa of doos voor sierih en toebe-
hooren,

4°. een schrijfkistje of trommel, en

5°. een mooie kleerenkist, van Grissee, of nog liever van Samarang
afkomstig, die na afloop der reis in de slaapkamer geplaatst
wordt, en daar den trots der Wadjoresche huisvrouw uitmaakt.

Dit alles moet de anakoda later in geld of in natura aan den eige-
naar van zijn vaartuig afgeven.

-ocr page 48-

medeneemt niet verantwoordelijk voor haar bederf; wanneer zij
ten minste bederven, dewijl zij uit haren aard daaraan onderhevig
zijn.

Zoo er winst is, krijgt de geldschieter 2/3, en hij die de goede-
ren heeft medegenomen 1 /3 daarvan.

Indien die goederen echter niet bederven ten gevolge van
het handeldrijven daarmede (maar uithoofde van de boven aan-
gegeven' redenen), zoo komt de schade geheel ten laste van hem
die ze heeft meegenomen

§ 4. Wat aangaat het inrang pattoe (of het leenen onder
voorwaarde dat daarmede de zaak afgedaan of pattoe zij, zoo-
dat men en niet verder, hetzij van interest, hetzij van korting
spreekt); hierbij heeft de eigenaar van het geld noch winst noch
verlies te wachten.

§ 5. En wat betreft het inrang-rewa (of het leenen van koop-
waren, onder conditie van te mogen teruggeven wat niet gewild
is); zoo betaalt men hem, die de koopwaren in leen gegeven
heeft, op tijd en plaats, waarop men zulks beloofd heeft, en op
zoodanige wijze, als men onderling overeengekomen is.

§ 6. Onder djanjtji-nrewa, of overeenkomst van teruggave der
goederen, heeft men (alzoo) te verstaan, dat men den prijs der

') Behalve deze bagilaba-pada en bagilaba-samatoela, heeft men
ook nog bagilaba-tamate ponna en bagilaba-tjina. Bij de bagilaba-
tamate ponna krijgt de geldschieter maar ih van de winst de man wien
hij het voorgeschoten heeft 2/3 daarvan; maar in dat geval behoeft de
geldschieter ook niets van verlies te willen weten; van daar dan ook
de benaming van bagilaba-tamate-ponna, lett.: een bagilaba waarbij
het kapitaal niet sterft, dus onder alle omstandigheden in zijn geheel
behoort gerestitueerd te worden.

Onder bagilaba-Tjina, of bij de Chineezen gebruikelijke bagilaba,
verstaat men, dat de geldschieter, meestal een Chinees, aan den Wa-
djorees, of wie het zij, een kapitaal leent, onder bepaling, dat de Wa-
djorees 10 percent van de winst krijgen. Zoo er geen winst mogt zijn,
bekomt de Wadjorees niets voor zijne moeite; doch hier staat ook te-
gen over dat hij geen verlies te duchten heeft.

-ocr page 49-

koopwaren van te voren vaststelt. Zoo men dan die artikelen
van de hand heeft kunnen zetten, weet men wat men aan den
eigenaar te betalen hebbe. En zijn zij niet gewild geweest, dan
kan men ze eenvoudig maar teruggeven, wanneer men ten
minste slechts zorg gedragen heeft om ze geen verandering van
voorkomen te doen ondergaan. Dat is het wat men noemt djanj-
tji-nrewa of samboe.

§ 7. Wat de voor niemendal meegenomen commissie-goederen
betreft; zoo heeft de afzender en schade en voordeel (lett.: en
kwaad en goed) voor zijne eigen' rekening^).

§ 8. De anakoda mag dergelijke goederen niet uitleenen of
op krediet geven. Wanneer hij zulks doet, en zij beschadigd ra-
ken, is hij verphgt ze te vergoeden. Dit is alzoo hetzelfde als met
de bagüaba. Alleenlijk bestaat hier dit verschü, dat de vrouw en
kinderen van hem, die goederen meeneemt daarvoor niet ver-
antwoordelijk zijn en dat hij dus alleen voor zijn eigen persoon
de nadeelige gevolgen hiervan ondervindt.

Hoofdstuk VHI.
Over het opnemen van geld of goederen, terwijl men van huis is.

Zoo iemand, op reis of van huis zijnde (lett.: op het veld en op
reis), goederen leent, om te zien of hij die ook soms verkoopen
kan, onder conditie van, hetzij zij gewild zijn geweest of niet,
bij zijn' terugkeer, of wanneer hij den eigenaar weder ontmoet
den onderling overeengekomen' prijs te betalen, en hij die ver-
bindtenis aangaat buiten weten van zijne vrouw en kinderen,
behoeven die, indien hij op reis sterft, voordat hij zijne vrouw
ontmoet heeft, niet te betalen.

') Lett.: heeft dat goed tot kwaad zijn eigen kwaad en tot goed zijn
eigen goed.

-ocr page 50-

Mogt hij echter gestorven zijn, nadat hij de zijnen ontmoet
had, zoo moeten zij betalen

Hoofdstuk IX.

Over goederen en schulden uit een vroeger huwelijk, alsmede over de
verfligtingen der handelaren onderling.

§ 1. Een' bepaling van de vroegere matowa's, of Wadjoresche
hoofden, zegt, dat de goederen uit een vroeger huwelijk voor de
kinderen uit dat eerste, en de goederen uit een later huwelij k voor de
kinderen uit dat tweede huwehjk zijn. Desgelijks ook de schulden.

§ 2. Ten opzigte van de koopwaren volge men als een' schaduw
(d.i. volge men stipt) de adats, of gewoonten, Dat voorts de
koopheden elkander niet voor dieven houden. Dat zij niet loeren
op elkanders achteloosheid of onkunde. Dat zij elkander waar-
schuwen, en zooveel noodig gedurig herinneren.

§ 3. Wat betreft het op elkanders achteloosheid of onkunde
loeren daaronder verstaat men bijvoorbeeld, dat men van iets
dat niet vol is, zegt dat het vol is; dat men van iets dat bescha-
digd is, beweert, dat het gaaf is.

§ 4. Zoo de waar blijkt beschadigd te zijn, wordt die terug-
gegeven of tegen andere van dezelfde soort verwisseld. Zoo de
maat blijkt niet vol te zijn, wordt die vol gemaakt.

§ 5. Men kan elkander echter de koopwaren niet teruggeven,
zoo de koop eenmaal gesloten is, en de kooper die koopwaar
later weder zonder wettige reden niet wil hebben.

Dikwerf wil een Boeginesche vrouw den eersten nacht na de
terugkeer van haar man niet met hem doorbrengen, dewijl zij eerst
eens moet informeeren, of hij ook gedurende zijne afwezigheid schul-
den gemaakt heeft. Is dit 't geval, en heeft zij geen lust, om daarvoor
mede aansprakelijk te zijn, zoo verlaat zij haar man. Anders blijft
zij bij hem.

') lett.: tot het treffen daarvan.

-ocr page 51-

Over de behandeling van regtzaken.

Indien men eene zaak voor den regter heeft, moet die geheel
volgens de voorschriften van den Hadat, of de burgerlijke wet,
behandeld worden; men moet beide partijen hooren, en op het
vroeger gedrag van beklaagde en beklager letten. Wat voorts
hun rang aangaat zoo is het hetzelfde, of iemand koopman zij
al dan niet. Ook mag de vorst den koopman nimmer onregt doen.

En wanneer de woorden, getuigen en vroegere handelingen
van de twee partijen gelijk staan, zoodat er aan beide zijden
evenveel grond van regt bestaat, wordt het de zaak van Allah
( d.i. moet de eed het uitwijzen).

De beklager spreekt het eerst, en daarna de beklaagde.

Vervolgens verzoekt men beiden om toch het regtevan de zaak
te zeggen. (NB. Men vraagt hun bijvoorbeeld af, of zij hunne
verklaring des noods met een' eed zouden durven te staven).

Als men hen beiden verzocht heeft om heen te gaan, laat men
de getuigen van weerskanten spreken. Nadat ook deze gesproken
hebben, en verzocht zijn om heen te gaan, past de regter de
Wortels, d.i. grondbeginselen, eener goede regtsbedeeling op die
zaak toe, en zich in gedachte voor den troon van Allah plaat-
sende, doet hij uitspraak. En wat betreft die wortels, of grond-
beginselen, eener goede regtsbedeeling; men heeft hier vier groote
en vier kleine of fijne

Over de vier groote wortels of grondbeginselen eener goede
regtsbedeeling is men het algemeen eens. Deze luiden aldus:
men hoore beklager en beklaagde;

2°. men late van weerszijden de getuigen spreken;

3nbsp;. men lette op het gedrag van den beklaagde, voordat hij in

regten vervolgd werd;

4nbsp;. men geve acht op zijn rang in de maatschappij. Hoe dit ver-

-ocr page 52-

Men mag geen geweld bij iemand bezigen, om de schuld te
openbaren.

Hij, die betalen moet, mag niet zeggen, dat hij geen schuld
heeft. Evenmin mag hij zeggen: zij is onwaar, teweten: de uit-
spraak des regters.

Hoofdstuk XI.

Over de magt van den anakoda op zee, en over het wenschelijke om
de aan boord ontstane kwestie's onmiddellijk door den anakoda te

laten uitmaken.

§ 1. Wat betreft den weg, dien de kooplui, onder zeil zijnde,
hebben te volgen, wanneer er oneenigheid ontstaat; zoo is het
zaak, om alle kwestie's terstond uit te maken, vóórdat men
binnenzeilt in zijn land.

Zoo gij het op zee oneens wordt, doe de anakoda de zaak af,
of als gij aan wal oneenigheid krijgt, moet gij gaan naar de to-
matowa's of oudsten, van uw' kampong. (Met andere woorden,
waar het vuur ontstaat, daar worde het ook uitgebluscht).

§ 2. Bezorg uw' to-matowa's (d.i. den to-matowa's van het

schil in rang bij den inlander ook invloed op de regtspraak
heeft, blijkt bijvoorbeeld uit Hoofdstuk XI.

Naar de vier kleine of fijne wortels eener goede regtsbedeehng
vraagt men doorgaans te vergeefs. En zoo men dan nog een antwoord
bekomt, klinkt dit soms zeer vreemd. Een voorbeeld uit vele zij hier
voldoende;

1°. men roepe Allah's hulp in, opdat de schuldige zoo spreke,
dat zijn schuld aan het daglicht kome;

2°. op gelijke wijze neme men zijn toevlugt tot Allah, opdat de on-
schuldige door zijn eigen taal zijn onschuld stave.

3°. men beluistere den beklaagde in zijn eigen woning;

4°. men trachte den beklaagde door diens vertrouweling uit te laten
hooren, en langs dezen weg achter het geheim der misdaad te
komen.

-ocr page 53-

land waar gij vandaan zijt) geen' moeilijkheid vanwege scheeps-
kwestie's. Er zijn immers to-matowa's in het land, waar gij ge-
gaan zijt om handel te drijven. Die to-matowa's en de sabannara
(havenmeester) van dat land kunnen uwe kwestie's uitmaken.
En de vorst van dat land spreke regt over u volgens den rapang,
al naar dat gij verdient.

§ 3. De anakoda is op zee aan boord van zijn eigen schip met
een' koning te vergelijken. Welke bepaling hij ook make, mag
men zich daartegen niet verzetten. Dan slechts is dit geoorloofd,
wanneer al de sawi's van het vaartuig het daaromtrent met de
djoeroemoedi's en de djoeroebatoe's, die aan boord de rol van
raadsUeden des anakoda's vervullen, eens zijn.

Zoo nu de sawi's onderling twist krijgen, en de anakoda in
overeenstemming met die raadslieden een vonnis uitspreekt,
moet dit geëerbiedigd worden, al mogt hij daarbij ook wat on-
regt is, regt, en leugentaal waarheid genoemd hebben. Zelfs kan
zoo'n uitspraak van den anakoda later, wanneer hij aan land
komt, niet vernietigd worden.

Als bijv. een vorst aan boord een' vrije, doch die niet van vor-
stelijk bloed was, vermoordde, en de anakoda het doodvonnis
over dien vorst uitsprak, zou hij daarvoor niet strafbaar zijn (of-
schoon echter volgens de wet, zoowel van Boeginezen als Makas-
saren, zulk een vorst niet anders dan met geldboete had mogen
gestraft worden vergl. Mak. Chrestom., bl. 214, Rap, Hoofdst.
^ 1 en 12). Zoo ook, indien bijv. een vrije, doch die niet van vor-
stelijk bloed was, aan boord een' vorst vermoordde, en de ana-
koda den geringen man eenvoudig met boete strafte, in stede van
hem ter dood te laten brengen, zou hij daarvoor insgelijks niet
strafbaar zijn (alhoewel de man van geringe geboorte, die een'
Vorst vermoordt, volgens de wet van Makassaren en Boeginezen
des doods schuldig zij, van wege het vergieten van een bloed,
zooveel kostehjker dan het zijne! Vergl. insgelijks mijne Makass.
Chrestomathie, bl. 213, Rap., Hoofdst.
10).

-ocr page 54-

Over hetgeen men ten opzigte van geld, of goederen, die men bij wijze
van bagilaba {deeling van winst) tot het drijven van handel ontvangen
heeft, in acht behoort te nemen.

De gewoonte ten opzigte van hetgeen men bij wijze van bagi-
laba tot het drijven van handel in leen ontvangen heeft, zegt,
dat iemands vrouw en kinderen dat geld of die goederen niet
mogen gebruiken. Ook mag geen van beide uitgeleend, of ver-
liederlijkt, of verschoven, of tot goedmaking van de kosten voor
het huwelijk, of ten gevalle van vrienden gebezigd worden.

En zoo er op iemands koopwaren verloren wordt, ten gevolge
van handelingen, zooals boven vermeld zijn, wordt zulks ver-
goed door hem, die ze meegenomen heeft. Doch, indien het ka-
pitaal er slechts is, wordt er niet meer over zijn gedrag gesproken.

Ook kan de familie van hem die de goederen meegenomen
heeft niet gemaand worden, zoo lang als hij nog niet gekomen is;
tenzij de eigenaar der goederen hem voor dood mogt houden.
Doch dan krijgt hij ook slechts de helft, en heeft daarvoor goed
noch kwaad, d.i. voordeel noch schade, meer te wachten.

Ofschoon er dus naderhand winst moge komen, is zulks geheel
voor hem, welke de gemeenschappelijke goederen medegenomen
heeft.

En al mogten ook al de goederen op zijn, betaalt zijne famihe
toch maar slechts de helft, wanneer het (ten minste) niet zeker
is, dat hij de boel verdobbeld heeft.

Zoo hij echter dood is, en het duidelijk blijkt, dat de boel op
is doordat hij zich niet gehouden heeft aan de bij de bagilaba in
acht te nemen gewoonten, betalen zijne vrouw en kinderen het
voUe bedrag.

-ocr page 55-

Over het onderling voorschieten van geld.

§ 1. Bij het onderling te leen geven heeft men vijf punten te
bespreken:

1°. den man, die te leen ontvangt,

2°. den borg, die terstond aangesproken kan worcien, wan-
neer de schuldenaar niet op zijn' tijd betaalt,
3°. den borg, die enkel optreedt in geval van 't sterven of

ontvlugten des schuldenaars,
4°. hem die maakt, dat leener en geldschieter elkander ont-
moeten,

5°. hem, die hen met elkander in kennis brengt (lett. hen

voorgaat, hen aanvoert).
§ 2. Wat nu betreft hem, die te leen ontvangen heeft, hij moet
ook slechts betalen.

§ 3. De borg, genaamd sanggoe, moet betalen, ofschoon hij
niet geleend heeft, zoo de man, voor wien hij zich als borg ge-
steld heeft, niet bezit om van te betalen.

§ 4. De borg, genaamd todo, kan niet gemaand worden, tenzij
lt;ie man, voor wien hij zich als borg gesteld heeft, gestorven of
weggeloopen zij. Dan pas is het stellig dat hij gemaand kan
worden, en is het ook stellig dat hij betalen moet. Van daar zegt
n^en ook, dat die borg genaamd sanggoe, zijn' hals, en de borg
genaamd todo, zijne beenen heeft laten binden.

§ 5. En wat aangaat hem, die leener en geldschieter met elkan-
der in kennis gebragt, gemaakt heeft, dat zij elkander ontmoet-
ten; de geldschieter (heeft niets met dezen te maken), hij maant
slechts hem aan, wien hij te leen gegeven heeft, en die moet ook
echts betalen. Dewijl die menschen elkander nog niet kenden,
eeft hij hen eenvoudig met elkander in kennis gebragt. Dewijl
21] elkander nog niet ontmoet hadden, heeft hij hen in de gele-

-ocr page 56-

genheid gesteld elkander te ontmoeten. De man die leener en
geldschieter met elkander in kennis gebragt, gemaakt heeft,
dat zij elkander ontmoetten, kan alzoo niet gemaand worden.

Hoofdstuk XIV.

Over den schuldenaar.

Wanneer iemand tot delging zijner schuld alles wat hij bezit,
gegeven, en ten laatste zelfs zijn' persoon verpand heeft, wordt
er van zoo iemand, ofschoon hij ook daarmede zijne schuld niet
geheel afloste, gezegd, dat zijn stam is uitgerukt. Men kan hem
dus om die schuld ook nimmer meer vervolgen, zelfs al kwam hij
later soms in beter' omstandigheden; want zijn stam is uit-
gerukt ; waar zou hij dus later nog wat van daan krijgen ?

Wat hem betreft, die geld tegen interest te leen krijgt, hem
gaat het als een' tamarinde-boom, waar men gedurig bladen van
aftrekt. Indien men, nadat al de blaadjes, die zich aan den boom
bevonden, afgeplukt zijn, nog niet genoeg heeft, laat men ze
weder uitschieten; en als zij weder uitgeschoten zijn, worden
zij op nieuw afgeplukt. Daarom is het niet wenschelijk, van
iemand te leenen tegen interest op interest. Indien hij dan ten
laatste als slaaf verkocht wordt, voldoet de waarde van zijn
persoon zelfs niet meer tot afdoening der schuld. Zijn stam wordt
alzoo uitgerukt, en indien hij later weder in beter doen geraakt,
nadat zijn stam uitgerukt is, krijgt de geldschieter daarvan
niets meer; de ander daarentegen geniet zijn geluk en voor-
spoed dan slechts geheel alleen.

Onder het zoogenoemde laten wijken (d.i. voor altoos geheel
afdoen) van de zaak verstaat men het volgende.

Zoo iemand eene menigte schuldeischers heeft; wordt de
grootte van ieders pretensie tot maatstaf genomen, en ontvangt
een ieder naar evenredigheid van hetgeen hij te leen gegeven heeft.

-ocr page 57-

En hetzij men den stam van den schuldenaar uitrukke of niet
(d.i. hetzij men den schuldenaar, na verkoop van alles wat hij
bezit, al dan niet ook zeiven voor dertig reyaal tot pandehng
ïïiake), is de betaling hiermede voor goed afgedaan. Zoo hij dus
daarna weder in beter doen mocht geraken, heeft hij alleen het
voordeel van dien voorspoed, en hij kan niet meer gemaand wor-
den tot afdoening der geheele schuld i).

Hoofdstuk XV.
Over den man, die heiast is met het overbrengen van koopwaren.

Zoo de volgeling van uwe familie, die belast is met het over-
brengen van koopwaren, zich aan slechte daden schuldig maakt,

gij hem (dientengevolge) gedurende de reis die goederen met
geweld ontneemt, zonder daartoe volmagt te hebben, komt het
op uw hoofd neder, als die artikelen beschadigd raken. De eige-
naar dier koopwaren heeft slechts het goede en niet het kwade
dier handelwijze te wachten.

Een ander geval is het, zoo gij, een' volmagt hebbende, die
goederen met geweld tot u neemt. Alsdan komt zoowel het goede
a-ls het kwade voor rekening van hem, die u gemagtigd heeft.
En gij hebt nimmer nadeelige gevolgen van uw' handelwijze te
quot;Wachten.

Hoofdstuk XVI.

Over den koopman die aan boord komt te sterven.

Indien een koopman op reis overlijdt, is men er op uit, om te
zijne erfgenamen geen' schade lijden.

') Zoo in dit laatste geval de stam van den schuldenaar uitgerukt
^ordt, betaalt een van de schuldeischers, liefst de hoofdschuldeischer,
prijs van dien man, te weten dertig reyaal, en bekomt hem alzoo
tot pandeling, terwijl hij de dertig reyaal met zijn mede-crediteuren
'laar gelang van ieders pretensie deelt.

-ocr page 58-

Men doet de aanwezigen nederzitten, om zijne koopwaren
te verkoopen en tot geld te maken i). Men laat het bedrag dier
som door getuigen constateeren en op papier stellen, om het ver-
volgens in de kist des overledenen te deponeeren.

Indien men echter het geld gebruikt, het bijvoorbeeld uitleent,
of er het een of ander voor koopt, en dit tot schade van de erf-
genamen strekt, is men verpHgt zulks te vergoeden. Zoo men
daarentegen voordeel met dat geld behaalt, moet men die winst
met de erfgenamen deelen.

Derhalve is het geen' gemakkelijke zaak, om de goederen van
een' overledene te gebruiken.

En zoo er geen' erfgenamen bekend zijn, neemt de anakoda
die goederen tot zich, daarvan behoorlijk, met produceering van
getuigen kennis gevende; en alsdan is het een zuivere zaak

») Wanneer zij geen behoorlijken prijs opbrengen, houdt de anakoda
ze meestal aan, zoo dit ten minste eenigszins doenlijk zij.

Zoodra de reis afgeloopen is, begeeft de anakola zich naar
den matowa van het land, van waar hij uitgezeild is, om hem kennis
van dat overlijden te geven, en zoowel de gelden als goederen, die de
overledene nagelaten heeft, bij hem te deponeeren, waarvan alsdan
een stuk in triplo wordt opgemaakt, een exemplaar voor dien matowa,
een voor den kali of opperpriester, en een voor den anakoda zelve.

Dit luidt gewoonlijk in dezer voege:

„Ik, anakoda NN.

„verklaar in dit geschrift, dat de nalatenschap van NN................

„die bij mij aan boord overleden is, bestaat in de navolgende gelden

„en goederen: ............................................. die ik thans toevertrouw

„aan de handen van den matowa en den kali (opperpriester) „ge-

„naamd ........... en ................ en de hierbij tegenwoordige getuigen

„zijn: ....................

„Geschreven op den zooveelsten van de maand .............. van het

„jaar ..............quot;

Ten slotte volgen de handteekeningen van al de bovengenoemden.

Wanneer nu de erfgenamen bekend zijn, laat de matowa die roepen,
en verdeelt eenvoudig de erfenis, waarmee de zaak afgeloopen is.

Weet men echter niet, wie de erfgenamen van den overledene zijn.

-ocr page 59-

Over de wijze van restitutie, zoo men geld of koopwaren te leen

ontvangen heeft.

Bij het elkander te leen geven, hetzij er bagilaba-pada of
bagüaba-samatoela, of een eenvoudig leenen (NB. zonder in-
terest of verlies, inrang pattoe) of een van de andere gevallen
plaats vinde (vergl. Hoofdst. 7), geldt het voor hem, die in leen
bekomt of te leen geeft, dat men bij het leenen van geld, ook
in geld, en bij het leenen van koopwaren ook in koopwaren moet
(terug) betalen.

Zoo men echter koopwaren leenende, in geld, of geld leenende,
in koopwaren (terug) betaalt, is zulks slechts een overeenkomst
van hen, die malkander te leen geven. Maar het is het werk van
ae scheidsregters, om de wijze van betaling vast te stellen.

Zoo men koopwaren leent, en in koopwaren (terug) betaalt,
moeten die gelijkstaan met de koopwaren, welke men in den be-
gmne ontvangen heeft. Zulks heet een volks-overeenkomst(eigen-
ijk een famiheovereenkomst) tot onderlinge afrekening, waarbij
men met zooveel bedaardheid en overleg te werk gaat, dat zelfs
bet nauwste kleed als 'tware niet scheurt, wanneer men het

aantrekt.

200 blijft die nalatenschap bij den matowa gedeponeerd, zoo lang tot-
de erfgenamen zich aanbieden, die alsdan de nalatenschap aan-
vf^'^^^ '^mnen, zoodra zij de regtmatigheid hunner pretensie met
er getuigen staven kunnen, die bereid zijn, om evenals zij zeiven

een' eed af te leggen.
Wanneer er zich gedurende 18 jaren (waarom juist 18 jaren? dit is
J niet bekend) geene erfgenamen voordoen, vervallen de gelden en
®n kwestie aan den matowa, die daarvan geheel naar eigen
^edvinden gebruik kan maken, doch zich bijzonder verdienstelijk
aa t, wanneer hij ze aan een' bedevaartganger meegeeft, om te Mekka
aalmoezen te doen strekken.

-ocr page 60-

En wat betreft den weg bij uitnemendheid (d.i. hier de wet),
deze kan niet gemaakt (zooveel als: vernederd) worden tot een
familie- of volks-overeenkomst; doch het is geenszins verboden,
dat vrije menschen onderling een' overeenkomst sluiten.

Hoofdstuk XVHI.

Over de kaloela's, of menschen die aan den persoon van den anakoda

verhonden zijn.

Wat betreft de kaloela's, of menschen die aan den persoon
van den anakoda verbonden zijn; zij hebben niets te maken met
de beschadiging der koopwaren, noch zij zeiven, noch hunne
vrouw en kinderen maar zij wachten slechts op het mededoogen
(te weten: van den anakoda) (d.i. moeten slechts afwachten, wat
hij zal goedvinden hun te geven).

Doch zoo zij geld of koopwaren bezigen, om voor te gaan hoe-
reren of dobbelen, zijn zij verpligt zulks te vergoeden. Evenwel
zijn hunne vrouw en kinderen hiervoor niet aansprakelijk, nie-
mand anders dan zij zei ven; want hunne vrouw en kinderen blij-
ven hiervan volkomen vrij, en zelfs kunnen ook zij zeiven als 't
ware niet buiten de tot vorming van de omheining van een'
buffelkraal aangebragte boomstammen verwijderd, d.i. genood-
zaakt worden, om als pandeUngen buiten hun geld te zoeken.
Het eenige, wat den schuldeischer vrij staat, is om die schuld
zooveel mogelijk aan anderen bekend te maken (NB. opdat an-
deren, wanneer zulk een kaloela eenig geld bij hen verdiend hebbe,
hiervan een gedeelte afzonderen voor den schuldeischer).

Hoofdstuk XIX.
Over het opnemen van geld of goederen door ondergeschikten.

Indien de anagoeroe's (letterlijk leerhngen, i.e.: degenen die

-ocr page 61-

in het klein voor een' groot-handelaar zaken doen) schuld op-
nemen buiten weten van hun anregoeroe of meester, kan men
met vorderen, dat deze zulks betale.

Hoeveel te minder kan men dit verlangen van den man, wiens
slaaf, bevolen zijnde om de wacht te houden over een kraampje,
etzij bij de naaste buren, hetzij bij anderen, geld, of koopwaren,
of gereedschap (d.i. kleeren, huisraad, en dergelijken), gaat lee-
nen en de koopwaar niet gewild zijnde van voorkomen doet
veranderen. In dat geval komt de schadevergoeding voor re-
kening van den slaaf. Des temeer,zoo het geleende geheel ver-
dwenen isi).

of si ^^^nbsp;Boeginezen aangenomen, dat men aan een' slaaf

riranbsp;verkoopen van waren belast wordt (Boeg. ata

slav^^H^'quot;''^nbsp;/ 2.— en aan een 'slaaf of

of n Hnbsp;oi» water te halen (Boeg.; patala-oewaë),

cent^quot; markt te gaan (Boeg. ata mapasa), niet meer dan voor 25
meernbsp;Indien dus iemand aan zoo'n slaaf of slavin

totnbsp;schenkt, is de meester of meesteresse niet gehouden

slaaf dnbsp;Hoofdstuk gezegd, dat de

zeernbsp;schade vergoeden moet, doch dit baat stipt genomen al

heelnbsp;^^^nbsp;Boeginees ge-

zooal h- eigendom van den meester of de meesteresse beschouwd,
tang ®nbsp;blijken kan uit de spreekwijze: pipi na-pipina, wa-

stamm^Tf^'^'^'^^' quot; ^^nbsp;S®'®^^® oP takken en

alzoo- r rnbsp;i® ^ijn of haar pipi, de stam is zijne of haar stam,

haar ' i^®nbsp;^^nbsp;op ^it is het eigendom van hem of van

vin fnbsp;dezer woorden is derhalve: al wat een slaaf of sla-

Gelukk ^^ geheel het eigendom van den meester of de meesteresse.
men z ifnbsp;echter gewoonlijk zoo naauw niet, en vindt

gevolP-^ slaven of slavinnen, die geheel op zichzelven wonen, en ten
Boven^^^*^nbsp;handel alles behalve onbemiddeld zijn.

den gemnbsp;iemand zijn' slaaf of slavin, die schul-

iquot;eyaal t ^^nbsp;eersten voor 30, de tweede voor 40 reyaal (de

^quot;uimsch^^f^ ■nbsp;a-an den schuldeischer verkoopt, die dan

slavin t°°nbsp;gelegenheid is, om van den arbeid van zoo'n slaaf of

e profiteeren, en zoodoende zijn geld terug te krijgen.

-ocr page 62-

Over het redden van schipbreukelingen.

Zoo iemand schipbreuk lijdt, al zij het ook op een eiland, als
het ten minste een eiland is, waar hij niets vindt om van te leven,
en hij daarvan afgehaald wordt, staat hij gehjk met iemand, die
uit de zee gered is, weshalve de marktprijs van den drenkeling
daarvoor genomen kan worden, indien men niet van te voren een
overeenkomst gesloten heeft. En ofschoon men ook een overeen-
komst gesloten hebbe, wordt die voor den regter nimmer aan-
genomen.

Mogt men echter ook slechts maar op een' zandbank teregt
komen, en daar genoegzaam vinden om van te leven, zoo heeft
men, wanneer men daarvan afgehaald wordt, slechts 4 reyaal
(of f. 8.) te betalen.

Hoofdstuk XXI.

Bevattende eenige voorschriften van Amanna Gappa en anderen
omtrent het te leen ontvangen van geld en goederen, hetzij bij wijze
van bagilaba, of op andere wijze, gelijk ook omtrent het vervolgen
van schuldenaren.

Woorden van den matowa Amanna Gappa, bevestigd door de
latere matowa's en hunne raadsUeden.
Men heeft op twee personen te letten:
1°. den man van wien,
2°. den man aan wien geleend wordt.
En dit is het, wat men in acht te nemen heeft:
r. dat men geen geld of goederen bij wijze van bagilaba of

winstdeeling aanneme van hen die boven ons zijn,
2°. dat men geen geld of goederen bij wijze van bagilaba geve
aan hen die boven ons zijn.

-ocr page 63-

Het nadeelige van zulk leenen bestaat hierin, dat de zooda-
nigen ligt van geen' wet willen weten, zich zeiven boven de wet
en de adats verheven achten.

Er is nog iets. Indien gij geld of goederen bij wijze van bagilaba
geeft, moet gij zulks doen naar evenredigheid van hetgeen er
in iemands huis te vinden is, opdat er niet te weinig zij, om van
te betalen in geval van schade.

Dit is de weg, die vastgesteld is, en waaromtrent overeen-
gekomen zijn de matowa aller Wadj orezen van Makasser, met
name Amanna Gappa, en de hoofden met de matowa's aller
Wadj orezen van Pasir en Sambawa, van Koete en Poentiyana,
ten opzigte van de bagilaba-pada (gelijke deeling van winst), of
bagilaba samatoela (deeling van winst volgens accoord), of de
inrangripasa (marktschuld), of het te leen krijgen, of het te leen
geven, en al wat er meer van dien aard is i).

Indien de bij wijze van bagilaba gegeven goederen beschadigd
zi]n, is dit of ten gevolge van het omzetten der koopwaren, of
omdat men die tot eigen gebruik besteed heeft. Er wordt alzoo
naauwkeurig onderzocht, welken weg men bij de tot bagilaba
gegeven goederen bewandeld heeft.

In 't eerste geval betaalt hij, die ze medegenomen heeft, slechts
de helft, in het laatste de volle waarde.

Zoo de schuldenaar betaald heeft, wat hij aan geld en koop-
waren bezat, en dit nog niet voldoende is tot aflossing der schuld.
Worden zijne bezittingen alle getaxeer(i door onpartijdige per-
sonen, en alsdan gebezigd om mee te betalen. Wanneer hem zijne
goederen op deze wijze alle ontnomen zijn, en de schuld toch
nog niet afbetaald is, wordt deze echter als afgedaan beschouwd,
zoodat de man weder zonder schuld is; de vrije man toch kan niet
gedwongen worden, om buiten zijn geld te zoeken als pandehng,
veelmm tot slavernij gedoemd worden. En dat wat men noemt tot

') Men vergel. Hoofdst. VII.

-ocr page 64-

slavernij gedoemd worden, is, indien men op zoo iemand een
slavenprijs stelt (hem voor slaaf verkoopt)

Aldus dient men onder vrije menschen te handelen, dat men
elkander te leen geve, en daarbij elkanders welzijn, niet elkan-
ders nadeel zoeke.

En zoo gij hetgeen gij uitgeleend hebt, niet wenscht verminderd
te zien; hoed u dan, om iemands stam uit te rukken. Wacht
integendeel zijne herleving (zijn' herstelling uit het ongeluk) af;
welligt bekomt hij dan later nog iets, om u van te kunnen beta-
len. Of geef hem weder koopwaren om voordeel mee te zoe-
ken^), opdat hij wat erlange tot afdoening zijner schuld.

Hoofdstuk XXII.

Over de vracht voor slaven en slavinnen

§ 1. Van Tjenrana tot
Pasir, of
Sambawa, of
Bandjarmasing, of
Mampawa, of
Samarang,

1) Vergl. Hoofdst. XIV en XVIII.

') dit heet: pasaloekke.

') In het Boegineesch wordt hier eenvoudig van menschen gespro-
ken, doch is het buiten alle kwestie, dat hier alleen op het transport
van slaven en slavinnen gedoeld wordt.

Voor het overvoeren van andere passagiers, hetzij mannen of vrou-
wen, bestaat geen tarief, dewijl de to-manoempang's (vergl. Aanteek.
bij Hoofdst. XXIII) doorgaans slechts weinig in getal zijn, en de
meeste opvarenden insgelijks ten handel gaan.

Hoe echter Dulaurier en Seelieb beweren kunnen, dat Boegineesche
vrouwen nooit over zee reizen, tenzij zij als slavinnen vervoerd worden,
verklaar ik niet te begrijpen.

-ocr page 65-

voor een man 2 gulden,
voor eene vrouw 3 gulden i).
Van Tjenrana tot
Bangkaoeloe (Bengkoelen), of
Batavia, of
Djohor, of
Perak,

voor een' man gulden,
voor eene vrouw 3i gulden
Van Perak naar

Tranggano (Trengganau) lietzelfde 3).
Van Poelo-laoe (Poeloe-laut) naar
Kedah of
Atjeh,

voor een' man 3 gulden,
voor eene vrouw 4 gulden *)
Van Sambawa naar
Salaparang (Lombok),
voor een' man ^ gulden,
voor eene vrouw 1 gulden«).
Van Gima (Bima) naar
Salaparang (Lombok), hetzelfde «)
Van Sambawa naar
Bah, of

Manggaraï (Westelijk Flores),

') Over Tjenrana, Pasir, Sambawa, Bandjdjarmasing, Mampawa en
öamarang zie men de Holl. ter aang. pl.

) Over Bengkoelen en Batavia zie men de Holl. t.a.pl. Djohor en
^'^^quot;ggen op het schiereiland Malaka.
•inbsp;^^ Trengganau liggen op het schiereiland Malaka.

) Over Poeloe-laut en Atjeh zie men de Holl. t.a.pl. Kedah hgt op
üet schiereiland Malaka.

•!nbsp;Sambawa en Lombok zie men de Holl. t.a.pl.

) Over Bima en Lombok zie men de Holl. t.a.pl.

-ocr page 66-

voor een' man 90 duiten (of 75 cent),

voor eene vrouw 1 gulden en dertig duiten (of 25 cent)

Van Sambawa naar

Balambangang (Banj oewangi),

voor een' man 1 gulden,

voor eene vrouw gulden

Van Sambawa naar

Boeton,

voor een man 2 gulden,
voor eene vrouw 3 gulden ®).

Hoofdstuk XXIH.

Over de vaste en de niet vast verbonden' sawi's, gelijk ook over
degenen die als passagiers meevaren.

§ 1. Wat betreft de vaste sawi's ; zoo zij van boord willen

1) Over Sambawa, Bali en Westelijk Flores zie men de Holl. t.a.pl.

Over Banjoewangi zie men de Holl. t.a.pl.

Over Boeton zie men de Holl. t.a.pl.

') Voor dit woord sawi is mij geen Hollandsch woord bekend. Zulk
een sawi is niet alleen meestal ook eenigszins handelaar, maar vervult
tevens gewoonlijk den dienst van matroos, zonder daarvoor een'
vaste bezoldiging te ontvangen. Men heeft verschillende soorten van
die sawi's.

In de eerste plaats komen in aanmerking de sawi-poeli's, letterlijk:
vaste, voor vast aan boord verbonden, sawi's. Dit zijn slaven of ook
wel vrije lieden, doch dan meestal slechts ten deele vrij, daar zij bij
gebrek aan genoegzame middelen door den anakoda met eene zekere
som gelds of eenige handelsgoederen geholpen zijnde, eigenlijk meer
als pandelingen te beschouwen, of althans eenigermate zedelijk verpligt
zijn, om steeds jaarlijks de meestal vaste reis van een' anakoda mee te
maken. Van daar dan ook de boven met woorden van vaste, of vast
aan de praauw verbonden, sawi's vertaalde benaming van sawi-poeli.

Zulke sawi poeli's mogen meestal zooveel baloe-rappi, of weinig

-ocr page 67-

gaan, moeten zij de volle vracht betalen, en volgt hen bovendien,
Q-i- bhjft mede voor hunne rekening, het waterhoozen, d.i.: de
schade aan de handelsgoederen veroorzaakt door het niet of ge-

Plaats innemende koopwaar, met zich voeren als zij maar goedvinden.

mtrent de baloe-marompa, of veel plaats innemende koopwaar, is
^e anakoda doorgaans minder inschikkelijk. Echter hebben zij in dit
^Pzigt steeds de voorkeur boven de andere sawi's. Trouwens is dit
^an ook niet meer dan billijk; want van hen alleen wordt onder alle
mstandigheden, ziekte slechts uitgezonderd, allerlei scheepswerk
gevorderd, waarvoor de belooning meestal niet bijzonder groot en
^agenoeg geheel van de goedheid van anderen afhankelijk is. Het
kod ^^^^^nbsp;eigenaar van het vaartuig, of anders de ana-

^ a, hun voor het begin der reize een klein aandeel in de vrachtpen-
^ingen belooft, die alsdan van het gansche bedrag dier penningen
genomen wordt, voordat die op gebruikelijke wijze tusschen den
^genaar en den anakoda met de djoeroemoedi's en de djoeroebatoe's
genaT^^nbsp;Doch dikwerf hangt hun belooning geheel van de

wi \ ^nbsp;anakoda af, die hun na volbragte reize, of uit zijn eigen

^ nst eenig geld geeft, of daarvoor als 't ware eene collecte bij de
i eroemoedi's en djoeroebatoe's doet. In dit laatste geval zullen
^^ djoeroemoedi's eens zooveel geven als de djoeroe-
^oe s, en de anakoda eens zooveel als de djoeroemoedi's.
ruinbsp;sawi-poeli's alzoo zeer afhankelijk van den anakoda; in

denbsp;niet zoo sterk, is dit insgelijks het geval met

hiervan in deze Oendang-oendang geen'
gemaakt wordt wil ik echter ook over deze soort van sawi's
De^''quot; enkel woord spreken,
hen^ ^^^'quot;^^^'^S^a's worden ook wel genoemd sawi-ale-ale. Beide
cj j 'quot;^quot;gen geven, zooals men beweren wil, te kennen, dat zij alleen,
anakodkoopwaren aan boord komen. Zij krijgen dan van den
niet ° ^nbsp;koopwaren, het bedrag of de waarde van 25 reyaal

beschonbsp;daarmede behalen wordt

Dezenbsp;^^et werk dat zij aan boord verrigten.

sawi ^^nbsp;zoolang als men onder zeil is, gelijk met dien der

bestè^°^nbsp;heeft men echter de reede van de plaats der

bereikt, of de sawi-poeli's bepalen zich stipt tot scheeps-
van d ^ ^^^^■^^«'igka's tot die bezigheden, welke met de koopwaren
en anakoda in betrekking staan, bijv. het koken van de tripang

-ocr page 68-

brekkig waterhoozen. Ook ontgaan zij daardoor volstrekt niet
hun aandeel aan de schade, door het ongeluk (schipbreuk bijv.)
dat welligt later met het vaartuig plaats zal hebben, aan de

en dergelijke meer. Ook hebben de laatstgenoemden van dat oogenblik
af aan slechts tot 1 ure des namiddags te werken, terwijl de sawi-poeli
tot zonsondergang aan boord gebonden zijn. Deze bepaling ontleent
hiervan haren oorsprong, dat de anakoda zich niet, gelijk hij bij de
sawi-poeli's verpligt is, met hunne koopwaren bemoeit. Zij moeten
dus gelegenheid hebben, om de hun geleende goederen zeiven met
winst van de hand te zetten, en alzoo loon voor hun arbeid te beko-
men. (N.B. omdat zij dit zeiven, of alleen, moeten doen, beweren
eenigen, dat zij van daar den naam van sawi-toengka, of sawi ale-ale,
dragen). Zoo de sawi-toengka's het vaartuig buitentijds verlaten
willen, is het hun geoorloofd, mits zij de in den tekst vermelde som
van 4 reyaal, of / 8 voor kanaoengang, of papano (geld tot erlanging
van de permissie om van boord te gaan) betaald, en het tot handel-
drijven in leen bekomen goed, of de waarde daarvan in geld, geres-
titueerd hebben. Overigens hebben zij dan met niets te maken.

In de derde plaats heeft men de sawi-maloga's lett.: de losse, of
niet vast aan boord verbonden sawi's, die wel doorgaans maar toch
niet altoos de jaarlijksche reizen van een anakoda naar de eene of
andere plaats (men zie boven Hoofdstuk I) mee maken, doch een eigen
kapitaal mee aan boord brengende, meer onafhankelijk van den ana-
koda zijn. Zij kunnen dien ten gevolge alleen in geval van nood tot
het praesteeren van dienst genoodzaakt worden. Overigens is het ge-
heel aan hun goedvinden overgelaten, of zij al dan niet eenige scheeps-
werk mee willen doen.

Wanneer het vaartuig vastraakt, en men, om het weder vlot te krij-
gen, zware handelsgoederen over boord moet gooijen, zijn die der
sawi-maloga's het eerst aan de beurt, daarna pas die van de sawi-
manoempang's en de passagiers, eindelijk die van den anakoda met
de djoeroemoedi's en djoeroebatoe's, gelijk ook de sawi-poeli's en
sawi-toengka's.

Behalve deze sawi-poeli's en sawi-maloga's, wordt in dit hoofdstuk
ook nog gewaagd van
sawi-manoempang. Deze sawi-manoempang's
zij wel te onderscheiden van de to-manoempang's. Onder de laatsten
verstaat men eenvoudig passagiers, zooals: Mekkasche bedevaart-
gangers en anderen, voor wie het handelen zoo zij dit ook al tegelijker-

-ocr page 69-

handelsgoederen overkomen. Eindelijk betalen zij ook nog wegens
het in de steek laten van het vaartuig de kanaoengang of papano
(bestaande in 4 reyaal voor den anakoda i).

§ 2. De losse (d.i. niet vaste) sawi's kunnen het vaartuig ver-
laten, waar zij maar goedvinden. Doch zij moeten de volle vracht
betalen. Daar is niets tegen te doen.

§ 3. Wat de sawi-manoempang's of passagier-handelaars be-
treft; zij betalen insgehjks de volle vracht, zoo zij het vaartuig
verlaten willen. En zoo zij weder aan boord willen komen, begint
alles weer op nieuw

Zoo er passagiers zijn, die de reis meemaken, staat het aan
de keuze van den anakoda, om te bepalen waarnaar de vracht
erekend zal worden, naar hun persoon, of naar hun koopwaren.

iemand is, die verlangt de reis mee te maken, en zelfs

tijd waarnemen, geheel en al een bijzaak is. Deze accordeeren dan

^o alleen voor de uit- of thuisreis. De sawi-manoempang daaren-

Jgen zijn evenals de andere sawi's ook in den waren zin van het

oord handelaren te noemen. Echter worden zij ook tegelijkertijd

geheel als passagiers beschouwd en behandeld. Van daar dan ook,

^ a bun met minder dan den tomanoempang's (passagiers) van wege de

^e^enj brandhout en water aan boord verstrekt worden; terwijl de

^ wi-poeh's, sawi-toengka's en sawi-maloga's daar zeiven voor moeten

^ rgen, en zelfs, zoo de voorraad te kort schiet, verpligt zijn, om beide

^an wal te gaan halen. Wat het eten betreft van de djoeroemoedi's,

^J^oeroebatoe's, sawi-poeli's en sawi-toengka's; hiervoor zorgt de ana-

a gewoonlijk. Ook de sawi-maloga's, sawi-manoempang's en de

passagiers krijgen dit van den anakoda, mits zij zich verbinden, om

andnbsp;dienst aan boord te doen. Voor het koken na

ee ^^'^'^^^^^^eden van dien aard heeft de anakoda meestal

n of njgg^nbsp;slaven bij zich. Van de sawi's mag hij zoo iets

niet vorderen.

ee ^^^ ^^^ geval ook geen kwestie van is, om een' sawi-poeli
^ nig aandeel aan de vracht van het vaartuig, of eenige andere niet
Pa^d verpligte toelage te geven, spreekt wel van zelf.
) e kanaoengang, of papano, wordt van hen, evenmin als van
® sawi-maloga's, gevorderd.

-ocr page 70-

reeds een vaste overeenkomst met den anakoda gesloten heeft
doch later weder niet meegaat, kan men de vracht toch van hem
vorderen. Of althans, zoo zijn goembang (pot voor drinkwater)
en slaapmatten reeds aan boord zijn, is het stellig, dat men hem
de vracht berekenen kan.

Aldus is de weg, die men bij de praauwvracht te volgen heeft
(d.i. de bepalingen voor de praauwvaart), waaromtrent de ma-
towa's of hoofden aller Wadjorezen van Makasser, Passir en
Sambawa overeengekomen zijn. En zoo is het ook vastgesteld
door de oude matowa's, en bevestigd door de latere geslachten.
Vrede zij den lezer!

Hoofdstuk XXIV.

Over het geven van geschenken aan den vorst of den havenmeester
des lands door den anakoda.

De bepalingen bij het zeilen zeggen (onder anderen): Indien
men in een land komt, aan welks vorst en sjahbandar (haven-
meester) de anakoda geschenken wenscht te geven, terwijl de
sawi's hierin niet toestemmen, dient de anakoda zulks maar
uit zijn eigen zak te doen.

Zoo de sawi's er echter in toestemmen: geven zij gezamenlijk
geschenken aan den vorst en den sjahbandar.

Hoofdstuk XXV.

Over hetgeen strekken kan tot behoud en vermeerdering van het bij
wijze van bagilaba {verdeeling van winst) toevertrouwde geld of goed.

Het geld en de handelswaren, waarmede men voor gemeen-
schappelijke rekening handeldrijft (bagilaba), zijn als 't ware
een boom die op vier wortels rust, uit vierderlei soort van aarde

-ocr page 71-

voortspruit. Wilt toch geen' enkelen wortel vernielen; want zoo
giJ dat doen mogt, kunnen uwe kinderen en kleinkinderen dien
boom niet meer erven.

1°. Besteedt het geld van den bagilaba niet om opium voor
te schuiven, zoodat het als 't ware verbrandt, of in rook
vervliegt.

2°. Verdobbelt het geld van de bagilaba niet, waardoor het als

quot;tware in de zee wegzinkt.
3°. Doet het geld van de bagilaba niet strekken tot aankoop

van geschenken voor vrienden en dansmeiden.
4°. Maakt geen onderscheid tusschen bagilaba en eigen goed
(wilt er evenveel zorg voor dragen als of het uw eigen geld
ware).

Tot erlanging van rijkdom wordt vereischt:
1°. dat men voorzigtig en opregt zij;
2°. dat men niet te veel spreke;

3°. dat men zich wachte, om in zijne handehngen de grenzen
te overschrijden (bijv. door te veel zaken op zich te nemen;
of ook dïtar daden te verrigten, die bepaald slecht zijn);
4 . dat men niet te veel leven en beweging make.
Aldus te handelen is het best (lett.: leidt tot het volkomene).
Vrede zij den lezer!

A. Inleiding

Hetgeen dadelijk bij een vluchtige lezing van dit „wetboekquot;
opvalt zooals van de meeste inheemsche geschriften, is de
loemrijke taal en de rijkdom aan symboUek.
Het veraangenaamt
e lezing en geeft tevens een vaak aangename uitleg aan de
bedoehng der voorschriften.
Deze trek vinden wij in alle rechts-
kringen terug tot zelfs in
Madagascar toe.
Welke waarde is nu aan de
Oendang-oendang van Amanna-
appa toe te kennen? Een wetboek in eigenlijken zin, een soort

-ocr page 72-

van codificatie met bindend karakter is er niet in te zoeken. On-
juist is het „Boegineesch handels- en scheepvaartwetboekquot; te
bejegenen als een soort wetboek van koophandel zooals Matthes
doet.

Nog verder van de waarheid is Kohier, die de oendang-oendang
van Amanna Gappa bespreekt als ware het een spiegel van Indo-
nesisch vermogensrecht (1886, 1914).

Hiermede hecht men aan dit stuk eene beteekenis ver boven
zijn intrinsieke waarde uitgaande.

In werkelijkheid is het een verdienstelijke rechtsbeschrijving,
welke ons op de hoogte kan stellen omtrent ten tijde der op-
making bestaande adats inzake de prauwvaart der Boegineezen,
hun denkbeelden in zake handel en scheepvaart.

En ook zoo beschouwd en tot juiste proporties teruggebracht
is de beteekenis van Amanna-Gappa's handels en scheepvaart-
wetboek niet gering. Interessant is het toch zeker kennis te nemen
van de beschrijving der adatregels op het gebied van het handels-
en zeerecht der Boegineezen, deze in verband te brengen met het-
geen ons uit de studie van het adatrecht in andere rechtskringen
bekend is en de ontwikkeling en aanpassing in den loop der tijden
te volgen.

Het eigenlijke wetboek dus is verdeeld in 23 hoofdstukken. De
systematiek evenwel wijkt zoozeer af van de onze, dat ik mij niet
aan de hoofdstukken-indeeling bij eene behandeling dezer stof
zal houden, doch bijeen zal brengen, wat ik meen dat bijeen
behoort voor eene meer overzichtelijke behandeling.

Bij eene nadere beschouwing van het wetboek valt verder op
dat kennelijk de hoofdstukken XXIV en XXV zijn bijgevoegd
door den bewerker of latere overschrijvers. Het slot van hoofd-
stuk XXIII wijst er trouwens op dat het wel mede het slot van
het wetboek zal zijn geweest.

-ocr page 73-

Hoofdstuk XXIV geeft aan lioe en door wien de kosten ge-Geschenken

jnbsp;quot;nbsp;T rnbsp;r vorsten en

aragen moeten worden voor huldigingsgesclienken aan Vorst ot havenmeesters.

1nbsp;O O Onbsp;Goede raadge-

navenmeester des lands, terwiil fioofdstuk XXV goede raadge- vingen van

, ,nbsp;°nbsp;Y ^ handelaren

vmgen ten beste geeft voor het gedrag in acht te nemen opdat
winst worde gemaakt. Bij de beschouwing over het adatrecht
ons in dit wetboek geboden kunnen de beide laatste hoofdstuk-
ken dus gevoegelijk buiten beschouwing blijven.

B. Burgerlijk procesrecht

Van zeker meer beteekenis is reeds hoofdstuk X, waar ons
een stuk rechtsvordering wordt gegeven, terwijl daarin mede en-
kele rechtsregelen worden gesteld.

De eerste alinea van dat hoofdstuk reeds brengt het begrip
van gelijkheid van recht voor koopman en ieder ander persoon.
Een apart handelsrecht schijnt te ontbreken, althans formeel.
Of de gelijkheid van rechtsbedeeling mede reeds aanwezig was is
een vraag, die haar beantwoording schijnt te vinden in de laatste
zin: „dat de vorst den koopman nimmer onregt mag doenquot;. De
vreemdeling-koopman schijnt n.1. niet steeds recht te hebben
gevonden en wie het Oosten kent zal niet hcht oordeelen, dat deze
vermaning niet op haar plaats is. Ook de eerste zin van deze
eerste alinea schijnt daarop te wijzen. Den koopman geve men
hetzelfde recht als den inwoner, ieder rechtzoekende toch heeft
recht, dat op hem de voorschriften van de adat of de burgerlijke
Wet toegepast worden en dat hoor en wederhoor geen ij dele klank
zij. En spreken de feiten niet duidelijk dan beslisse Allah. Dr.
Matthes meent dat zulks door een eed moet geschieden, doch ik
stel hiertegenover, dat evenals overal in het adatrecht onzer

overzeesche gewesten ook andere godsoordeelen bedoeld zullen
zijn.

Dan volgt de processueele gang van het geding en de uit-
spraak moet zijn die van een goed rechter.

-ocr page 74-

De „third degree' wordt verboden en ook dat zal een kenner
van het Oosten niet verwonderen, want is niet het tot bekentenis
dwingen nu nog, in weerwil van onze zeer strenge preventie en
repressie ten opzichte hiervan, een vaak voorkomend euvel?
Die de praktijk van de rechtspraak in Indië kent, weet gevallen
op te geven van bekentenissen en getuigenissen afgedwongen
met min oirbare middelen.

Dat ten slotte partijen zich bij het oordeel des rechters moeten
neerleggen is begrijpelijk, maar dat zooals de laatste alinea
meent, partijen of liever de verliezer van het geding zich behoort
te conformeeren aan de uitspraak lijkt minder menschkundig. Of
er bij niet conformeering straf volgt ? Het zal wel mede afhangen
van het al of niet uiten van ontevredenheid over het gewijsde en
vooral van de wijze en de luide, ruchtbare toon, waarop dit ge-
schiede.

In elk geval schijnt mij het hier gegeven procesrecht wel wat
erg schematisch geboekt te zijn geworden. Wij kennen althans uit
andere geschriften een betere beschrijving van den procesgang in
het adatrecht, zij het elders. Doch hierover kan binnen de grenzen
van den opzet van dit geschrift niet dieper ingegaan worden.

Ook het elfde hoofdstuk brengt ons in de drie eerste alineas
bepalingen van formeel recht.

Hier is een competentieregeling in zake geschillen ontstaan op
handelsreizen vastgesteld. Zijn de geschillen aan boord ontstaan,
dan zijn ze onderworpen aan de jurisdictie van den gezagvoerder,
in alle andere gevallen volgen ze het territoriale beginsel. Toch
schijnt er een soort van consulaire rechtspraak, zooals thans de
benaming zou zijn, bestaan te hebben in het buitenland, waar
genoegzaam groote vestigingen van Boegineezen waren. De hoof-
den dier kolonies, to Matowas, moesten n.m. ook, volgens het hier
bepaalde, zaken afdoen. Het territoriale beginsel wordt hier
bhjkbaar doorkruist door het personaliteitsbeginsel. Eene af-
bakening dier beide beginselen blijft echter achterwege en valt

-ocr page 75-

slechts te raden. Hoever het eene beginsel het andere verschoof
zal wel een kwestie van practische machtspoUtiek zijn geweest.
Hoe krachtiger en machtiger gezag in den vreemde heerschte, hoe
minder het personaliteitsprincipe gegolden zal hebben, terwijl
andersom bij een zwak uitgeoefend, uitheemsch vorstengezag deze
Boegmeesche kolonies zich ook wel op het gebied van rechtspraak
prerogatieven zullen hebben weten te verwerven.

C. Burgerlijk en handelsrecht

Het wetboek geeft zoowel burgerlijk als handels- en zeerecht-
régels. De handelsregels zijn voor het grootste deel regels, welke
bij ons m het burgerlijk wetboek zijn geplaast, hetgeen verklaar-
baar is uit het feit, dat eene scheiding tusschen burgerlijk recht in
engeren zin en handelsrecht niet bestond en ook thans niet be-
staat. Ook ons Oud-Hollandsch recht stond trouwens eveneens
op dat standpunt, de scheiding werd ons gebracht door de
Fransche wetgeving.

1. Huwelijksgoederen- en erfrecht

Hoofdstuk IX geeft in de eerste ahnea een erfrechtvoorschrift.

it voorschrift is wel heel opmerkelijk en wijkt geheel af van ons

rechtssysteem.

Het bepaalde sluit zich wonderwel aan bij artikel 30 uit het
Zuid-Celebes adatwetboek, vermeld in de adatrechtbundel
XII
Gemengd, waarin vermeld wordt: „Als van twee echtgenooten
..een sterft en de overlevende laat schulden na, dan mag zijn aan-
.. eei in ,Je tjakar tjakar (gemeenschappelijk verworven goe-
quot;deren der echtelieden) worden gebruikt om de schulden te
.. etalen; de schuld mag niet worden verhaald op de overblij-
..vende
echtgenoot, maar wel zijn de kinderen van den overle-
'.aene voor die schulden aansprakelijk.quot;
Eigenaardig is dat hier

-ocr page 76-

stellig bepaald wordt, dat de schulden overgaan op de erfgena-
men (kinderen). In het algemeen wordt toch aangenomen, dat
volgens het adaterfrecht in onzen archipel geen schulden over-
gaan.

Hier worden echter de kinderen toch verantwoordelijk gesteld
voor de schulden hunner eigen ouders, doch ook zij alléén erven.

Een en ander is in overeenstemming met het thans alom heer-
schend huwelijksgoederenrecht, dat ook nergens in den archipel,
met onderscheid dan alleen van de staande het huwehjk gemeen-
schappelijk gewonnen goederen, een goederengemeenschap in het
huwelijk kent.

Hierbij sluit zich de bepaling van hoofdstuk VIII aan. Hier
geldt de regel, dat wanneer iemand van huis is en
eene verbintenis
aangaat, om goederen, die hem ter hand zijn gesteld later tegen
overeengekomen prijs af te rekenen, deze verbintenis zijne vrouw
en kinderen na zijn overlijden niet bindt, wanneer zij van een
en ander onkundig waren. Sterft hij echter, nadat hij vrouw en
kinderen vóór zijn dood nog ontmoet heeft, dan worden deze
geacht de aansprakehjkheid op zich te hebben genomen en wor-
den zij daardoor weder gebonden.

Ook in dit geval zien wij de regel opkomen, dat men, in het
geval vrouw en kinderen wetenschap droegen, of konden dragen,
van de aangegane overeenkomst, niet alléén voor zich zelf, maar
ook voor vrouw en kinderen heeft bedongen. Uit een billijkheids-
oogpunt lijkt deze beperking, n.1. dat er alléén aansprakehjkheid
bestaat voorzoover de achtergebleven famihe op de hoogte was
van de verbintenis, zeker niet misplaatst, waar men te dien
tijde zelfs met zijn persoon instond voor voldoening van het
bedongene.

Ook hoofdstuk VII, dat wel tot titel draagt over koop en ver-
koop maar alleen over het leenen handelt, waarover later, geeft
eveneens op twee plaatsen blijk van den rechtsregel dat geen
gemeenschap van goederen bestaat tijdens het huwelijk. Hiervan

-ocr page 77-

IS uitgesloten natuurlijk het geval dat beide echtgenooten met
de transacties bekend zijn, want dan treedt weer het geval van
gemeenschappelijk verkregen vermogen op.

Hier gaat zelfs de regel iets verder en wordt uitdrukkelijk be-
paald dat bij een leeningsovereenkomst onder beding van winst
en verlies samen te deelen, de vrouw en kinderen van partijen
geen gebruik mogen maken van 't geld of de goederen waarover
de overeenkomst handelt. Deze bepahng wordt in den eersten
alinea van hoofdstuk XII ten overvloede herhaald.
Het slot alweer van dit hoofdstuk beschermt vrouw en kin-
eren tegen de gevolgen van mogelijk verlies op reis geleden,
buiten hun medeweten om.

Algemeene regels bij overeenkomsten.

Goede en kwade trouw

Hoofdstuk IX geeft enkele zeer opmerkehjke algemeene rege-
en voor het verbintenissenrecht. In de tweede alinea van
lt hoofdstuk wordt — goede trouw — gevorderd en in verband
niet alinea drie de kwade trouw en het bedrog gestraft met
verbreking der overeenkomst (teruggeven) of wel vervulling op
^^^^^ wijze door inwisseling van andere goederen van dezelfde

Zijn de goederen niet vervangbaar dan is verbreking van de
_ vereenkomst echter zonder vergoeding van schade, kosten en
eressen — de eenige mogelijkheid. Een geconstateerd tekort
aient aangevuld te worden.

e laatste ahnea waakt tegen eene willekeurige verbreking der
leze^^^'^^™®^ den schuldenaar bij koop en verkoop en te
en valt hier uit, dat nakoming verplicht is. Deze nakoming
^ t volgens algemeen inheemsch en dus ook Boegineesch recht
den^^ hnbsp;alléén verhaal op het geheele vermogen van

schuldenaar doch ook op diens persoon, hetgeen deze regel.

-ocr page 78-

het verbindend zijn van een eenmaal te goeder trouw gesloten
koop en verkoopovereenkomst sterk steunt.

3. Verantwoordelijkheid voor
handelingen van ondergeschikten

Hoofdstuk XVni handelt over de verantwoordelijkheid tegen-
over derden van den anakoda voor de beschadiging der lading
door zijne kaloela's.

De kaloela's dragen geen enkele verantwoordelijkheid. Na-
tuurlijk niet. Het zijn hunne koopwaren niet, zij zijn niet mede-
deelgerechtigd in winst en veriies. De anakoda toch kan naar
believen hen iets geven of wel elke belooning onthouden. Dit
ligt ook geheel in de persoonlijke verhouding opgesloten. De
aansprakelijkheid echter is eenigszins beperkt n.m. tot twee bij
name genoemde uitspattingen. Bij hoereeren of dobbelen toch
zijn de kaloela's zelve verantwoordelijk doch dan alleen met hun
vermogen en niet met hun persoon, hetgeen weer afwijkt van
de algemeenen regel.

Dat vrouw en kinderen niet voor zulke schulden verantwoorde-
lijk zijn is volkomen overeenkomstig de bij dit wetboek gevolg-
de regels.

Hoofdstuk XIX sluit zich aan bij deze verantwoordelijkheid
tegenover derden. Hier toch is de groothandelaar alléén dan
verantwoordelijk voor de door zijn ondergeschikten of agenten
opgenomen gelden, voor zoover hij daarvan wetenschap bezit.
Hoe hij die wetenschap moet hebben verkregen wordt niet ver-
meld, maar volmachten voor handelingen in het algemeen zullen
in die betrekkelijk kleine samenleving wel niet anders dan bij
uitzondering gegeven zijn, zoodat voor elke opname van gelden

wel de goedkeuring van den groothandelaarnoodig zal zijngeweest.

Ten opzichte van slaven gaat deze regel natuurlijk nog te meer
op en zoo zien wij dan ook, dat de heer voor geene handelsdaden

-ocr page 79-

van zijn slaaf eenige verantwoordelijkheid draagt. Een ieder die
dus met een slaaf handelde deed dit op eigen risico. Waar de
slaven echter min of meer deel uitmaken van het groote gezm
van den heer, daar zoude het dagehjksche verkeer door deze
regel sterk belemmerd worden. Het is alweer hetzelfde gevolg
dat hier intreden moet, als bij ons, met de onbevoegdheid der
^huwde vrouw om zelfstandig overeenkomsten aan te gaan.

it zoude mede het dagehjksche maatschappehjke verkeer,
wanneer dit streng werd doorgevoerd, onmogehjk maken en
vandaar de uitzondering inzake de gewone en dagelijksche
uitgaven der huishouding, welke de wet maakt. Ook bij de Boe-
gineezen wordt zoo'n uitzondering voor de slaven gemaakt als
de noot i) bij de tweede alinea van hoofdstuk XIX aangeeft.

at zulks voor de getrouwde vrouw niet is bepaald is te begrij-
pen waar het adathuwehjksrecht in het algemeen de gemeenschap
van goederen niet kent en de man ook niet als beheerder van
net vermogen van de vrouw aangewezen is.

De aansprakehjkheid voor schulden en voor de schade, veroor-
zaakt door de daad van ondergeschikten, is dus in het Boegi-
neesche recht voor den meester wel veel minder vergaand dan
onze
Maatschappij dat eischt. Wellicht is dit een gevolg van de
communale trek van het adatrecht in het algemeen — die maakt
at de gemeenschap in haar geheel en niet het individu een deel

quot;ler verantwoordelijkheid draagt.

4. Leeningsovereenkomsten

In hoofdstuk XII worden de rechten en verplichtingen uit een
nader omschreven. Het hoofdstuk begint met het

voor°^nbsp;te benutten voor het gezinsgebruik,

oor heruitleening of voor liederhjke genoegens, ook om ver-
^ oven (opium) te worden. Ook mag men er geen huwehjk mede
mancieren of er ten profijte van vrienden gebruik van maken.

-ocr page 80-

De volgende alinea echter schijnt, wanneer de terugbetaling
verzekerd is der geleende som of goederen, een en ander door
de vingers te zien, terwijl bij een tekort de sanctie zooals wij
eerder zagen, bijpassing van dat tekort is.

De afdwinging der bijpassing kan weer krachtens het geldend
recht op vermogen en persoon uitgeoefend worden.

verantwoorde- Dat de famihe niet gemaand kan worden zoolang de leener niet
famlufblfite-teruggekomen is, is geheel volgens het reeds eerder vermelde
■quot;quot;^^komstênquot;rechtsbegrip; dat echter bij een
overlijdensvermoeden van den
leener, bij den schuldeischer bestaande, deze, wanneer hij de fa-
milie aanspreekt, dan slechts de helft terugkrijgt en verder van
alle rechten afstand doet, lijkt vreemd, vooral waar de laatste
alinea hem 100% schadeloosstelling waarborgt door de familie
van den leener, indien de leener de gewoonten der leening niet
heeft gevolgd. Is het
overlij densvermoeden, waarop de schuld-
eischer een beroep heeft gedaan, onjuist en keert de leener weer,
dan is hij door de betaling der famihe van 50% der leening, ge-
déchargeerd en behoudt de leener alles voor zichzelf.

Heeft hij echter de goederen niet verdobbeld en komt hij terug
met verlies van alles, dan is de familie slechts voor 50% der schade
aansprakelijk.

De betahngsaansprakelijkheid van de familie, die hier dus
vóórondersteld wordt van het bagilaba of leeningscontract we-
tenschap te hebben gehad, is dus op twee wijzen beperkt:
ten eerste bij overlij densvermoeden tot 50% en
ten tweede in alle gevallen bij algeheel verlies, wanneer geen
wangedrag of schending der overeenkomstbepalingen aantoon-
baar is, evenzeer tot 50%. Is dat laatste duidehjk aangetoond,
dan moeten vrouw en kinderen voor het volle bedrag opkomen.

HngerwrieV- Nu geeft hoofdstuk XVII algemeene regels over nakoming van
leeningsovereenkomsten. En dan hjkt mij de laatste alinea wel

-ocr page 81-

de belangrijkste. De wet bevat toch hier dwingend recht.

Dat wü dus zeggen dat vrije lieden overeenkomsten kun-
nen aangaan, voor zoover die niet strijdig zijn met de dwin-
gende voorschriften der algemeene wet; en die dan, voor hen,
wet zijn.

De nakoming is dan weer verzekerd door vermogen en persoon
Van partijen.

Hoe de terugbetaling geschiedt leert ons de eerste alinea

van het hoofdstuk, dat ons thans bezighoudt, en de regel is

dan: men betaalt in geld of in goederen terug, wat men in

geld of in goederen leende. Alléén dus vervangbare zaken mag

men vervangen, maar geleverd moet anders worden, wat men
leende.

Kan deze regel niet gevolgd worden, dan kunnen partijen goed
vmden daarvan af te wijken, doch dan zullen (natuurlijk bij ge-
schil) arbiters moeten bepalen wat équivalent is.

Heeft men echter bepaald dat in goederen zal worden terug-
etaald wat in goederen geleend werd, dan zal bij de afreke-
nm^ de grootst mogelijke nauwkeurigheid betracht moeten

Ofschoon hoofdstuk VII als titel draagt „koop en verkoopquot; en de
eerste ahnea ook opmerkt dat deze regels voor koop en verkoop
gemeen overleg door alle Matowa's zijn opgesteld, om oneenig-
eid te voorkomen, volgt echter dadehjk daarop, dat het terleen
geven op vijf aangegeven wijzen kan geschieden. Er wordt in dit
oidstuk dus niet gehandeld over de koopovereenkomst, maar
over geldleening.

Intusschen voor ons begrip zijn deze overeenkomsten zeker
geen zuivere leeningen.
De eerste wijze van leenen toch lijkt meer op een overeen-
st van maatschap — waarbij een der partijen geld of goe-
eren inbrengt en de andere zijn werkkracht.

ok de tweede overeenkomstvorm is beter onder het begrip

-ocr page 82-

maatschap te brengen, waarbij een der partijen het verlies draagt
en deelneemt in de winst en de andere partij, die het kapitaal
verstrekt heeft, een winstaandeel verkrijgt, maar buiten hetverhes
blijft. Onze wet kent deze vorm ook [art. 1635 lid 2 B.W.]. En
ook de bepaling dat slechts een der vennooten het beheer voert

is niet ongewoon.

Het groote verschilpunt is echter dat bij maatschap het in-
gebrachte gemeenschappelijk eigendom der vennooten wordt;
en hier is de inbreng terug te betalen en wordt dus geen gemeen-
schappelijk eigendom.

Onze verbruikleening daarentegen kent niet de bepaling dat
winst en verlies gelijkelijk gedeeld kunnen worden, noch dat zulks

alleen met de winst zal geschieden.

Deze vorm van leenen staat dus tusschen de maatschap en de

verbruiksleening in.

De derde genoemde vorm is een zuivere verbruiksleening,

waarbij geene interessen zijn bedongen.

De vierde vorm is meer te begrijpen als een lastgeving. Van de
te verkoopen koopwaren wordt het niet verkochte teruggegeven.
Verder wordt niets meer vermeld, maar de afrekening van de ver-
kochte goederen zal wel geschieden volgens vooraf bedongen
regelen.

De vijfde vorm heeft niets met eene leeningsovereenkomst te
maken en is eene zuivere lastgeving van de Matowa te Makasser
of elders aan de scheepsgezellen. Hoe de lastgeving gewoonlijk
geformuleerd werd, is niet aangegeven. Deze scheepsgezellen
zijn gewoonlijk, wordt er bij gevoegd, ook geldleeners of goede-
renleeners tot kleine bedragen of hoeveelheden, zonder dat in-
terest daarvoor bedongen werd door de geld of goederenschieters.
Deze toevoeging wijst er m.i. op dat ook de in lastgeving toe-
vertrouwde zaken door de Matowa's wel gering in omvang en
waarde zullen zijn geweest. Versterkt wordt deze veronderstel-
ling door het feit dat de schepeüng en geenszins de kapitein deze

-ocr page 83-

zaakjes verricht, omdat zooals het wettelijk voorschrift com-
mentarieert er anders verwarring met de gemeenschappelijke han-
delsgoederen, dus de lading, zou kunnen ontstaan. Hetgeen weer
een bron van twist en oneenigheid met zich zoude medebrengen.

Bij het voren besproken hoofdstuk sluit zich hoofdstuk XXI Goede raad wj

aar. tr- i . .nbsp;inbsp;i •nbsp;l*®' sluiten van

•ian. Hier begint Amana-Gappa met twee goede raadgevmgemeeningen
n-m. aan hooger geplaatsten geen geld of goederen te leenen noch
deze van hen ter leen te nemen. Met leenen wordt ook hier be-
doeld de overeenkomsten hier boven besproken naar aanleiding
van hoofdstuk VII. Bovendien raadt hij, zich vooraf te overtuigen
van de gegoedheid van den schuldenaar, door diens huisraad eens
op te nemen en met de leensom rekening te houden met hetgeen
in huis gevonden wordt.

Verder is dit hoofdstuk niet geheel juist en zelfs in strijd met
ook in dit wetboek gehuldigde beginsel dat iemand met
a zijn vermogen en zijn persoon instaat voor zijn schulden. Het
zal dus veeleer als een raadgeving van al de genoemde Matovi^a's
moeten gelden, dan als bindend voorschrift van recht. Bij verHes
m den gewonen zin des woords dragen beide partijen elk de helft.

y verbruik door den leener heeft deze het geheel te vergoeden,
^at niet anders dan billijk lijkt. Hier zoude een aanvulling van de
gesignaleerde leemte, over het ontbreken van bepalingen over de

ruesdeehng in het boven besproken hoofdstuk kunnen worden
gezien.

De faiUissementsprocedure, althans als hier vermeld, zou in
zooverre van de normale schuldvereffening afwijken, dat voldoe-
ning m persoon niet wordt toegelaten. Ook dit strijdt met den
re^I mede in dit wetboek gevolgd.

e beide laatste ahneas wijzen m.i. dan ook nog meer op
® ^^^d dan op eene beschrijving van geldend recht. Onder
oorhjke lieden achtte men het volgen hiervan een eisch van

js eleid. Vooral de laatste alinea waar de voordeden van ge-

-ocr page 84-

matigd optreden breed worden uitgemeten geeft mede een aan-
wijzing, dat dit hoofdstuk bijgevoegd is, niet als bestaand gewoon-
terecht, maar als eene speciale raadgeving der Boegineesche hoof-
den en wellicht wel met de bedoeling om zoodoende later een en
ander ingang te doen vinden in het geldend recht.

5. Vervoersovereenkomsten

Nu geeft het hoofdstuk nog regelen over bederf en verlies

goSerenvan goederen.nbsp;t k«.

De algemeene regel is dat bederf der waren als verhes be-
schouwd wordt, natuurlijk alleen als deeling van winst en of ver-
Hes bedongen werd. Bij het bagilaba
samatoela-contract waar
alleen winstdeeling bedongen werd, dient het verlies door bederf
gedragen te worden door den eigenaar der goederen, zoodat dit
verlies niet gedragen behoeft te worden door dengene der par-
tijen, die goederen heeft medegenomen, maar ook alleen voor het
geval dat de goederen uit hunnen aard aan bederf onderhevig
zijn. Dit lijkt ongetwijfeld billijk.

Aver« grosse Bij zeerooverij, diefstal, zeebederf en brand wordt een soort
van averij-grosse toegepast. Hoewel niet de dragende waarden
hier het verlies deelen, komt dit verlies wel voor gemeenschap-
pelijke rekening, wat in de genoemde gevallen wel ongeveer met
elkaar zal overeenstemmen.

verantwoorde- De vervoerovereenkomst belast in vijf speciaal genoemde ge-
vallen steeds den vervoerder met het verlies door bederf ontstaan.

Z^ÄMet bederf wordt hier m.i. bedoeld verlies of verbruik, zonder
dat een geoorloofde handeling daartoe leidt. Deze vijf gevallen
zijn wel zoo belangrijk dat aan het begin en het einde der opsom-
ming uitdrukkelijk verklaard wordt, dat verhes of verbruik mt
dien hoofde ontstaan, slechts ten laste van den vervoerder komt,
terwijl drie alineas verder dit nog eens herhaald wordt.

Bederf en
verlies van

-ocr page 85-

Hoewel eene beschouwing der vijf genoemde redenen een in-
teressante kijk geeft op de Boegineesche maatschappij van dien
tijd, moet die in het bestek van deze studie achterwege blijven.

Het hoofdstuk geeft een imperatief voorschrift ten opzichte
Van de winstdeeling, over verhes ontbreekt een voorschrift
geheel. Te raden valt dat ook het verhes zoo geregeld zal zijn
geweest, want winst en verlies zijn immers in wezen hetzelfde
en niets anders dan de resultaten van dezelfde manipulaties met
de terhand gestelde gelden of goederen.

Intusschen bestaat hierover geen zekerheid.

Geheel overbodig vermeldt het hoofdstuk dat van het Inrang-
Pattoe contract de schuldeischer noch winst noch verhes te wach-
ten heeft. Waar het een gewone verbruiksleening betreft zonder
at interessen bedongen werden is dit niet anders te verwachten.

Het Inrang-rewa contract brengt mede, dat de afrekening plaats Afrekening
®eft op tijd en plaats waar zulks bedongen is en op de wijze
waarop men dit heeft overeengekomen; hier komt de lastgevings-
overeenkomst wel sterk naar voren. Ook de volgende alinea geeft
et zoo goed weer. Want wat is het anders dan lastgeving, wan-
neer men goederen prijst en op dien prijs afrekening laat plaats
®bben, met teruggave van het niet verkochte op plaats, tijd en
'^iize als bij overeenkomst gestipuleerd?

tenslotte vermeldt het hoofdstuk nog de bepaling dat bij com-
missiegoederen waarvoor geen vracht verschuldigd is, het risico
ook geheel voor den lastgever is.

eze goederen worden alleen beschermd tegen het weder
donbsp;krediet geven, bedoeld zal zijn in andere handen

n overgaan op een der vier eerstgenoemde wijzen in dit
dstuk. In bedoeld geval is de gezagvoerder, bij beschadiging,
ot schadevergoeding gehouden.

-ocr page 86-

6. Zaakwaarneming en lastgeving
Zaakwaarne- Hoofdstuk XV stelt regels voor zaakwaarneming en voor

ming en Last-

geving lastgevmg.

De eerste alinea geeft aan wat de gevolgen zijn van het tot
zich nemen als zaakwaarnemer van goederen gedurende de reis,
die aan een volgeling in lastgeving werden ter hand gesteld doch
door laakbaar gedrag van den zaakgelastigde gevaar loopen.
In zoo'n geval moet de zaakwaarnemer al de verliezen zelf dragen
en de winsten aan den eigenaar der goederen uitleveren. Van
eenig loon voor de zaakwaarnemer wordt niet gerept. In geval
men door den lastgever den last bekomen heeft, om bovenbedoel-
de aan een volgeHng terhand gestelde goederen met geweld tot
zich te nemen, dan is de lasthebber ook gedéchargeerd bij verhes
op zijne manipulaties met die goederen. Ook hier wordt van geen
loon gesproken.

7. Borgtocht

Hoofdstuk XIII geeft eenige borgtochtbepalingen die onze
aandacht verdienen. Waarom hier ook nog de tusschenpersonen,
die leener en geldschieter tot elkaar brachten zijn genoemd, is
niet te begrijpen of het zou enkel en alleen zijn, om uitdrukkelijk
hunne verantwoordelijkheid voor de richtige terugbetaling mt
te sluiten, hetgeen intusschen wel van zelf spreekt.

Men kende dus een tweevoudige vorm van borgtocht. De eerste
is de gewone vorm, van het met vermogen en persoon instaan
voor de terugbetaUng der leensom- en de tweede vorm is een
borgtocht, die dan eerst gaat werken wanneer de persoon van
den leener er niet meer is. Het doet er niet toe of hij overleden of
verdwenen is.

De eerste gewone vorm van borgtocht is dus eene veel uitge-
breider aansprakeHjkheid. In het tweede geval toch blijft de borg

-ocr page 87-

steeds, ook bij niet nakoming der overeenkomst, vrij van aange-
sproken te worden, mits slechts de persoon van den schuldenaar
aanwezig blijft. Deze borg zal wel steeds de gezaghebbende in een
zekere adatskring geweest zijn. En vwe overweegt, de zeer sterk op
vooroudervereering georienteerde Boegineesche en Makkassaar-
sche maatschappij, verband houdend met het heidensche element
in het adatrecht, die begrijpt dat deze vorm van borgtocht kon
ontstaan en een groote zekerheid aan den schuldeischer kan ge-
ven. Tegen den wil toch in te gaan van den oudsten der groep
was mede religieus ondoenlijk en zou de geheele groep benadee-
len. Was dus de blijvende aanwezigheid van den schuldenaar zoo
goed als verzekerd, dan ontstond in verband met diens terug-
betalingsaansprakehjkheid ook met zijn persoon voor den schuld-
eischer wel groote zekerheid voor de betahng door den schul-
denaar.

8. Faillietenrecht

Hoofdstuk XIV geeft regels voor iemand, die in staat ver-
keert van te hebben opgehouden te betalen.

De eerste ahnea geeft de regel dat bij onvermogen tot betaling
de schuldenaar gedwongen kan worden al zijn goederen en ook
zijn persoon als betaling aan zijn schuldeischers te doen strek-
en. De goederen worden dan ponds-ponds gewijze betaald
daarmede worden
alle vorderingen geacht in hun geheel
voldaan te zijn.

De laatste alinea van dit hoofdstuk geeft aan hoe dit ge-
schiedt.

In de tweede ahnea echter wordt een goede raad aan schuld-
eischers gegeven om geen faillissement aan te vragen wijl de ge-
volgen dan zijn dat latere door den schuldenaar te verwerven
Welvaart hem alléén ten goede komt en voor schuldeischers, na
opheffen van het faiUissement, dit is: na proportioneele be-
taling, welke niets meer kunnende vorderen, deze later verkregen

-ocr page 88-

welvaart voorbijgaat. Beter wordt gemoraliseerd, om tevreden te
zijn met, steeds te verwachten, afbetahngen opdat op deze wijze
wellicht ten langen leste de inschuld binnen komt. Het zeer mooie
beeld van den tamarindeboom, waarvan de jonge blaadjes als
een gaarne genuttigde rinsche groente geldt, geeft een echt
Celebescachet aan dit hoofdstuk. Het zijn de juist zeer mooie
overal voorkomende tamarinde boomen, die behalve de vruchten,
welke als zuurmakend ingrediënt gebruikt worden in de keukens,
tevens de rinsche groente bovenbedoeld leveren.

Ten slotte wordt het rente op rente uitleenen, niet verboden,
maar alleen ontraden als gevende teveel slechte kansen.

D. Speciale zeerechtbepalingen
1. De kapitein.

Zijn de tot nu toe besproken bepalingen of burgerrechtelijke of
handelsrechtelijke, het laatste in den zin van niet zeerechtelijke,
de thans te bespreken voorschriften dragen een speciaal zee-
rechtelijk karakter. Ik zal ook hierbij zooveel mogelijk de syste-
matiek van ons zeerecht volgen en begin dan bij de phchten en
bevoegdheden van den kapitein.

Deze zijn in dit wetboek niet gescheiden van het hoofd der
handelsonderneming van het schip (vergelijk noot onder
hoofdstuk II).

In hoofdstuk VI worden dan de veertien vereischten voor een
kapitein genoemd. Enkele vereischten als die ten derde, ten
twaalfde en ten dertiende slaan meer op het deel zijner functie
als hoofd der handelsonderneming. Waar in ten eerste, ten tweede,
ten vierde en ten veertiende, de eischen betrekking hebben op
het vaartuig en de bekwaamheid het te zeilen vermelding vinden,
daar slaan de overige eischen op de bekwaamheid van den kapi-
tein in den omgang met zijne sawi's.

-ocr page 89-

Deze vereischten zijn zoo algemeen, dat vermoedehjk wel wei-
nigen die een gezagvoerder moesten aanstellen, die in praktijk
hebben gebracht, en met al deze eischen rekening hebben ge-
houden.

Verder geeft hoofdstuk XI in het tweede deel de positierege-
ling van den kapitein.

Hij is dus aan boord als een vorst (Naast God schipper op het
®ehip). Zijn regelingen en bepalingen zijn onaanvechtbaar.
Slechts wanneer zonder onderscheid de geheele bemanning zoo-
quot;wel officieren als scheepsvolk het eens zijn is het geoorloofd zich
te verzetten tegen een door den kapitein uitgevaardigde bepahng.

Het eigenaardige is dat de scheepsofficieren met name de
djoeroemoedi's en djoeroebatoe's hier gezegd worden aan boord
de rol van raadslieden van den kapitein te vervullen. Heeft nu
de kapitein in overeenstemming met zijn bovengenoemde scheeps-
officieren een vonnis gewezen naar aanleiding van een twist onder
het scheepsvolk, dan is zoo'n vonnis, onaantastbaar, ook al zoude
hij daarbij onrecht tot recht verklaard, leugen waarheid genoemd
hebben. Op zoo'n vonnis is ook later, aan land teruggekomen,
geene hoogere voorziening mogelijk.

Het toppunt van des kapiteins macht volgt wel uit de beide
Voorbeelden, die de laatste alinea van hoofdstuk XI geeft n.m.

at een kapitein ongestraft een persoon van vorstelijken bloede,
die een geringe man vermoordde ter dood kan veroordeelen; en
omgekeerd een geringe man met een boete kan straffen voor een
quot;^oord op een vorstentelg.

Ieder, die weet hoezeer het bloed van vorstentelgen heilig is
in de oogen van het volk, hoezeer het rechtsgevoel deze personen
op zeldzaam hoog standpunt stelt, als gevolg van de voorouder-
aanbidding, die voelt dat door deze beide voorbeelden, veel beter
an door welke omschrijving ook aan de onbegrensde macht van
kapitein aan boord van een schip uitdrukking is gegeven,
ver deze materie geeft het in de adatrechtbundel XII gepubli-

-ocr page 90-

ceerde Bonische wetboek in de artikelen 15, 16, 17 en 18 geldend
recht, zij het van veel lateren tijd. Deze artikelen zijn te karak-
teristiek om ze niet even over te nemen.

Art. 15. Als een anak aroeng gedood wordt door iemand uit
het volk en deze wordt daarop door de famiheleden of vrienden
van den gedoode gevat en gedood, dan is daarmede de zaak uit;
maar wanneer de doodslager reeds is gebracht in het huis van
het dorpshoofd, dan kan niet meer wedervergolden worden, maar
wordt de doodslager gestraft met een boete van een kati en een tai.

Art. 16. Als een vorst of een anak-aroeng iemand uit het
volk doodt, dan mag, zelfs als de doodslager op heeterdaad wordt
gevat niet wedervergolden worden, maar wordt de doodslager
gestraft met de betahng van zoengeld n.m. 30 realen.

Art. 17. Als een vorst of anak-aroeng iemand doodt zonder
dat deze schuld had, dan wordt de doodslager gestraft met de
betaling van een zoengeld n.m. 30 realen.

Art. 18. Als iemand een ander doodt en op hetzelfde oogen-
blik wordt de wedervergelding op hem mtgeoefend, dan is daar-
mede de zaak uit.

Duidelijk blijkt hier dat door alle eeuwen heen deze bloedver-
eering bleef bestaan, het kon ook wel niet anders, met hetgeen
ik reeds boven opmerkte omtrent de steeds nog groote voorouder-
vereering.

2. De scheepsofficieren

Hoofdstuk V handelt over de verphchtingen der scheepsoffi-
cieren. Behalve raadslieden van den kapitein zooals wij reeds
bij hoofdstuk XI zagen zijn zij speciaal belast met toezicht op
het scheepstuig. Dit scheepstuig toch staat onder hunne orders
en zij zijn voor de behandeling ervan verantwoordelijk, zij gaan
toch het scheepsvolk vóór in de behandehng van al het scheeps-
tuig.

-ocr page 91-

3. Het scheepsvolk

Hoofdstuk XXIII houdt zich speciaal bezig met het scheeps-
volk. Alvorens over te gaan tot behandeling van dit hoofdstuk
naoge ik de aandacht vragen voor de noot van Dr. Matthes
bij dit hoofdstuk gevoegd. Eene betere uiteenzetting van het
begrip scheepsvolk in Boegineeschen zin dan deze zeer geleerde
kenner van Zuid-Celebes geeft, is van mij niet te verwachten.

Zoo zien wij dat de vaste sawis, dit is de eerste cathegorie
Voor sawis, de volle vracht (van hunne goederen) te betalen
hebben. Ook deelen zij in de schade door zeebederf, wanneer
deze ontstaat door gebrekkig waterhoozen.

4. Vrachtprijzen

Al dadehjk merken wij op dat in de hoofdstukken I en XXII
Vrachttarieven resp. voor goederen, slaven en slavinnen zijn op-
genomen, die naar onze opvatting in een wetboek niet op zijn
plaats zijn. Uit de vastlegging echter van deze tarieven blijkt
^el, dat vrachtconferenties ook toen wellicht reeds bestonden,
^Itbans, dat door de matowa's of hoofden zulke vrachtovereen-
komsten zijn vastgesteld, welke dan wel algemeen in acht geno-
naen zuUen zijn.

Voor een behandeling in dit verband leenen deze hoofdstuk-
ken zich dus evenmin als de beide laatste bovenaangeduide
hoofdstukken, terwijl ze voor ons doel weinig interessant zijn.
Ook in de schade bij een ongeluk dragen zij bij, evenals in
® boete bij het verlaten van een schip.
De tweede cathegorie van scheepsvolk, de losse sawis hebben
slechts de verplichting vracht te betalen; zij zijn vrij het schip
^ Verlaten wanneer zij willen. Het is dus hulpscheepsvolk boven
de strict noodige formatie.
De derde categorie, de passagiers-handelaren, betalen de vol-
vracht voor elke opnieuw begonnen reis.

-ocr page 92-

Over deze laatste categorie staat nog vermeld, dat hun vracht
öf over de persoon, öf over de goederen berekend kan worden.

Deze vracht is na het tot stand komen der vervoersovereen-
komst steeds verschuldigd — of men al of niet gebruik maakt
van de gecontracteerde scheepsruimte. Als teeken dat een mon-
dehng vervoerscontract is tot stand gekomen geldt een begin van
uitvoering n.m. het aan boord brengen van slaapgerei en drink-
waterpot.

Dit hoofdstuk XXIII sluit aan bij hetgeen in dit wetboek om-
trent de vrachten is vastgesteld. Hoofdstuk I geeft de vrachten
aan voor de verschillende trajecten, en voor allerlei soort van
goederen. Toch geeft het in de slotalinea nog een regel van meer
belang. Hier toch wordt in de vracht meer gezien een huurprijs
voor de inhuur verschuldigd van een deel der scheepsruimte. De
goederen toch, die men vervoert, zijn steeds door andere ver-
vangbaar, althans voorzoover het de reeds begonnen reis geldt
en dit lijkt uit het oogpunt van dien tijd en van den Boeginees ook
juist. Men legt toch beslag op een deel der scheepsruimte en be-
taalt daarvoor. Het kan aan den vervoerder wel onverschiUig
zijn hoe verder de bevrachter met die ruimte omspringt, mits
natuurlijk aan de oorspronkelijke overeenkomst geene afwijking
wordt gegeven en onder beding, dat die ruimte slechts voor die
eene reis gebruikt wordt. Anders zou een nieuwe reis nooit meer
aangegaan kunnen worden, men zou steeds voor de eisch kunnen
staan scheepsruimte beschikbaar te moeten stellen, op de onder-
weg aan te loopen havens, die bij vorige reizen, aanleiding gaf tot
onderbreking der reis door een of anderen handelaar, met zijn
goederen.

De handel toch had zich nog niet zoo ontwikkeld dat men goe-
deren zond zonder zelf mede te gaan of iemand mede te geven,
en elke haven, die men aandeed gaf aanleiding tot het trachten
met winst aftezetten van de medegenomen goederen en daarvoor

-ocr page 93-

■Weer andere inteslaan, waarmede men elders weer hoopte zijn
voordeel te doen.

Voor eene categorie van vracht, die van slaven, geeft het
Wetboek een afzonderlijk hoofdstuk n.m. hoofdstuk XXII. Hier-
over valt uiteraard niet veel te zeggen, dan alleen dit, dat slaven
evengoed handelsgoed waren als vee.

Hoofdstuk III geeft aan wanneer vracht verschuldigd is. Halve wanneer vracht
Vracht is verschuldigd als de koopwaar onverkoopbaar blijkt te*quot;^
Zijn en weer naar de thuishaven wordt teruggebracht. Zeker een
zeer milde bepaling, want of de koopwaar al of niet verkoopbaar
IS, zal zeker afhangen van het feit of de verkooper genoegen
neemt met den prijs, die hem geboden wordt. Hier vertoont zich
Weer de eenigszins coöperatieve figuur waarop deze handelsreizen
gedaan werden. Evenzeer is het redehjk dat de volle vracht be-
aald Wordt wanneer de goederen tegen goeden prijs op een
usschenhaven worden verkocht. De handelaar toch heeft dan
doel bereikt.

Wordt geen land aangedaan, maar is er force majeur of wel
andere reden, dat naar de thuishaven wordt teruggekeerd,
an IS uiteraard geen vracht verschuldigd. Het doel der reis is
an toch niet bereikt, doch onderneemt dezelfde prauw daarna
Weer de vastgestelde reis dan is, of men mede wil gaan of niet,
® vracht verschuldigd van de eerst vastgestelde reis. Dit lijkt
■Vreemd, want de mogelijkheid is niet uitgesloten dat de handelaar
'quot;^eds met een ander vaartuig vertrok. De redelijkheid zal wel
termijn gesteld hebben om de reis weder opnieuw te aan-
en dit lijkt makkelijk te gissen, daar men alleen op moe-
voer en er dus een zeker tijdperk van reizen vaststond,
van'^^ ^^'quot;andering van reisdoel is uiteraard, zonder toestemming
an de handelaren-scheepsvolk, de vracht niet verschuldigd,
dej ' hoofdstuk IV schrijft zelfs voor dat bij koerswijziging zon-
toestemming der sawis, terwijl deze wenschen terugtekeeren,

-ocr page 94-

de kapitein hun passage moet verleenen op een gelijkwaardig
vaartuig naar de plaats van vertrek en de vracht van die terugreis
moet voldoen.

5. Huur van schepen

Daarop volgen in hetzelfde hoofdstuk bepalingen omtrent de
huur van vaartuigen.

De regelen zijn eenvoudig. Huur is verschuldigd voor het over-
eengekomen tijdstip en bedrag. Overschrijding daarvan, wat
bij zeilvaart zeker vaak als gevolg van force majeur zal zijn
voorgekomen doet de huur, naar evenredigheid van de ver-
lenging door den huurtijd, stijgen. Huur per reis zonder tijdlimite,
dus reischarter, kwam blijkbaar niet voor, alleen timecharter.

Bij het vergaan van een gehuurd schip zijn twee mogelijkheden
aanwezig. Dit vergaan gebeurt ondanks goede zeemanschap
en dan is slechts de overeengekomen huur verschuldigd of wel
er is schuld door nalatigheid van den huurder en dan is behalve
de huur ook schadevergoeding tot de waarde van het verloren
gegane vaartuig verschuldigd. Over de mate van nalatigheid
zwijgt het voorschrift.

Ook over de autoriteit, die daarover zou moeten oordeelen.
In den regel zal dus slechts opzet of grove nalatigheid, die door
officieren en scheepsvolk ter kennisse van den eigenaar wordt
gebracht wel de eenige reden van deze schadevergoedmg zijn
geweest.

Competentie Dit belangrijke hoofdstuk eindigt met een competentievoor-
van den kapi-nbsp;jy^ g^j^jg competente rechter voor alle geschillen tusschen

de sawi's onderling aan boord is en blijft de kapitein.

verdeeUng van Hoe of oudcr de rechthebbenden de vrachtpenningen verdeeld
vrachtpennin^^^^^^^ geeft hoofdstuk II in de vier eerste alineas aan. Veel valt

-ocr page 95-

over deze verdeeling der belangen niet te zeggen, alleen dat de
Verhouding van kapitein-djoeroemoedi-djoeroebatoe er een was

van 3 : 2 : 1.

Hier wordt reeds de eigenaardige verhouding der scheepsoffi-
cieren besproken, waar gestipuleerd wordt dat zoowel de kapi-
tein als de scheepsofficieren de vracht als handelskapitaal be-
schouwen en bezigen. Het waren dus feitelijk vennooten in een
handelsonderneming (reis).

Eenmaal de vracht betaald zijnde is terugvordering niet meer ■^rugvorde-
^ogelijk, anders dan onder speciale later te behandelen omstan- vrachten
gneden. Dit lijkt juist, daar de vrachtpenningen dan in den
al wel omgezet zullen zijn in handelsgoederen.

Hulpyej-jggj^jj^g aan schipbreukelingen

^ Hoofdstuk XX geeft een aardig inzicht in het recht dier
en. Een schipbreukeling had voor zijn redding te betalen,
zee aangetroffen op een eiland waar geen levensvoorwaarden
s onden, moest de drenkehng voor zijne redding betalen. Hoe
5 oot nu was dat reddingsloon ? Er wordt opgegeven: de markt-
Van een schipbreukeling. Er zal dus taxatie moeten plaats-
JPen. Ook kan men een prijs vooraf overeenkomen, doch deze
^ ereenkomst schijnt alleen partijen te binden zoolang zij in der
sch ^f^ ^^^^ volgen, want de rechter, zegt het adatrechtvoor-
^ft is daardoor niet gebonden.

^ zou het eiland zoo klein zijn dat het zelfs niet grooter
een zandbank was, en er gelegenheid gevonden worden tot voe-
steldnbsp;vorm dan ook, dan was het reddingsloon vastge-

op slechts vier realen per persoon [een reaal = twee gulden],
bundnbsp;genoemde Boegineesche wetboek (adatrecht-

^^^^ S®®^^ ^^^^ op bladzijden 241 en 244 aardig aan-
«Inrtende bepalingen.

45. Als iemand een prauw van een ander heeft ter leen

-ocr page 96-

ontvangen en de prauw wordt op zee stuk geslagen of zinkt,
dan behoeft de gebruiker de waarde der prauw niet te vergoeden.
Als de prauw stoot op een klip of op het strand en daarbij verliest
een der opvarenden het leven, dan behoeft de gebruiker der
prauw de waarde daarvan niet te vergoeden; wel echter als
geen der opvarenden daarbij het leven verloren heeft (denkelijk
omdat dan vermoed wordt, dat de opvarenden niet alle moeite
hebben aangewend voor het behoud van het vaartuig); was de
prauw nieuw, dan moet in dit geval de volle waarde worden
vergoed, was echter de prauw reeds opgelapt, dan behoeft slechts
de halve waarde te worden vergoed door hem die geleend heeft.

Art. 61. Als iemand dreigt te verdrinken en hij wordt nog
tijdig gered, dan heeft de redder aanspraak op eene belooning,
gelijkstaande met de halve waarde van de drenkeling.

Ook hier dus weer de niet vastgestelde waarde van een dren-
keling.

7. Sterfboedels op een vaartuig

Ten slotte dan geeft hoofdstuk XVI regels over de behandeling
van aan boord van een schip opengevaUen sterfboedels. Het
groote beginsel geldt hier, dat de erfgenamen geen schade mogen
lijden. De nagelaten handelsgoederen worden m tegenwoordig-
heid van alle opvarenden verkocht. Van deze handehngen wordt
aanteekening gehouden, wij zouden zeggen proces-verbaal op-
gemaakt en vervolgens wordt het geld in zijn kist gedeponeerd
Ook is het nog mogelijk met dit geld handel te drijven, doch
de verliezen kunnen dan nooit ten laste der erfgenamen komen,
wel genieten de erfgenamen het voordeel van de winst, en deze

slechts voor de helft, wat billijk lijkt.

Bij gebrek aan erfgenamen is de kapitein gebemficieerd, maar
hij moet hiervan dan ook bekendheid geven en wel op behoor-
lijke wijze, met produceering van getuigen.

-ocr page 97-

HOOFDSTUK II

Vergelijking van het wetboek van Amana-Gappa met
overeenkomstige handels- en zeerecht regelen in EuROPA
en het Maleische rechtsgebied van vóór 1672

Dr. Matthes stelt de samenstelhng door Amana-Gapa van zijn

wetboek in het jaar 1676.
Portugeesche-, Spaansche-, en Hollandsche zeevaarders, waren
toen reeds bekende gasten aan de kusten van Zuid-Celebes, ja,
de historie gewaagt reeds lang vóórdien, van Christenstaten in
het tegenwoordige Paré Paré, welke veel Europeesch handels-
bezoek tot zich trokken.

I^e vraag dient dan ook gesteld of, en zoo ja in hoeverre, de
toenmaals gegolden hebbende begrippen omtrent zeerecht in
Europa, invloed hebben geoefend op deze begrippen, welke in
^e codex van Amana Gapa vermelding vinden.

Een andere vraag, die gesteld moet worden is, of ander bekend
geerecht uit den archipel, antérieur aan de Amana-Capa codex,
estaan heeft en in hoeverre daarvan aanwijsbare invloeden op
het zeerecht van Zuid-Celebes zijn aan te toonen.

Beide vragen leiden dus naar een onderzoek of het, in de thans
^an de orde zijnde beschrijving van het Zuid-Celebes zeerecht,
S^at om een autochtoon zeerecht al dan niet sterk beinvloed,
quot;^el om eene conceptie van een vreemd zeerecht.
Om het in Europa dier dagen geldend zeerecht te leeren ken-
^en zijn voldoende bronnen aanwezig.

geven het Consolato del Mare, voorafgegaan

^ Zie: onder Portugeesch-Spaansche vlag De Katholieke missie
Indonesië 1511—1605 door J. J. Visser, M.S.C.

-ocr page 98-

door de Rhodos-regelen, de Wisburgsche regelen en de Juge-
ments d'Olléron, alle gelegenheid tot voldoende vergehjking.

Kohier in zijn studie over: „Das Handels- und Seerecht von
Celebesquot;, zie Zeitschrift für Handelsrecht Band XXXII, wijst er
reeds op, dat de begrippen in de codex van Amana-Gapa neer-
gelegd, meermalen herinneringen doen opkomen aan de rechts-
wereld van het consulaat der zee. Zoo is de figuur van den Poen-
gawa te vergelijken met die van den Noxter uit het consulaat.

De rechtsfiguur van de commende is in beide codices bekend.

Ook de verhouding van de anakoda tot de sawi-poeh's vindt

in het consulaat haar paralel.

Het medebetalen door alle opvarenden aan de geschenken te
brengen aan havenmeesters en vorsten, komt ook in het consulaat
tot uiting.

Dat de vrachtbetaling eveneens inhoud de passagebetalmg
door de medereizende koopman, was ook in het Middellandsche
zeerecht geen onbekende figuur.

Dat bij zeeworp eerst de goederen van de sawi's-malaga, daar-
na die van de sawi's manoempang en ten leste die van den ana-
koda en van de sawi's poeh en toengka (zie Matthes: blz. 52
noot 4) aan de beurt kwamen, heeft hare analogie in het con-
sulaat der zee, en zelfs reeds in de Rhodosregelen. Ook het werk
aan boord door de opvarenden te verrichten treft men in de con-

sulaatsregelen aan.

Men kan deze voorbeelden nog vermeerderen. Zoo trof mij in
beide zeerechtbepalingen het voorkomen van regelen aan, over
de in te nemen inhoud, en dus over vrachtbetalmgsverphchtmg
van zekere goederen i).

Maar deze paralelle regehngen, zijn te verklaren uit de ont-
wikkelingsphase waarin ten tijde dezer codices onderscheidenlijk de
zeevaart zich bevond in de MiddeUandsche Zee en in onzen Archipel.

1) Zie Pardessus „Collection des lois maritimes antérieures au
XVIIle siècle tomes I et II.

-ocr page 99-

Dat Zuid-Celebes zoo heel veel later zich eerst in dat stadium
Van ontwikkehng bevond, als waarvan de tijd van het consulaat
spreekt voor Zuid-Europa en zich in het einde der zeventiende
eeuw nog niet ver verwijderd had van het tijdeprk van de be-
stippen van de rechtswereld van het consulaat, duidt er wel op
dat directe invloed door middel van de Europeesche scheepvaart
dier dagen, op de rechtsontwikkeling van het Zuid-Celebes zee-
quot;quot;echt, uitgesloten mag genoemd worden. Het zeerecht van het
Europa van het einde der zestiende en zeker der zeventiende eeuw
§eeft reeds een heel andere ontwikkeling te zien. Wij kunnen dus
gerust verder gaan en verklaren, dat het zooveel oudere Euro-
Peesche zeerecht, als beschreven in het Consulaat reeds veel be-
ter uitgewerkte regelen bevat dan het zooveel jongere zeerecht ten
tijde van Amana-Gapa in Zuid-Celebes.

Kohier heeft dan ook alléén op deze paralellen gewezen, welke
in die van elkaar onafhankehjke rechtswerelden te ontdekkenzijn,
Zonder meer en daaraan geen verder gaande conclusies toegevoegd.

Wat echter veel meer treft dan deze gedachtenparalellen zijn
e zeer groote verschillen, welke reeds bestonden in de gedachten
genoemde rechtswerelden. Reeds geeft het Consulaat de
groote lijnen aan waarlangs het zich snel ontwikkelend zeever-

er Van Europa, het daardoor noodig geworden zeerecht dwingt
t® groeien.

Er ontstaan nieuwe rechtsfiguren, die weder nieuwe ontwik-
ngsmogehjkheden voor de zeevaart openen, welke in Indië
eenenmale gemist worden.

r zijn m.i. twee zeer belangrijke factoren aanwezig welke
®rtoe geleid hebben, dat deze groote vlucht van zeevaart en daar-
oor ook van zeerecht werd verhinderd.

e eerste factor is van aardrijkskundigen aard.
go koloniën in Oost-Indië liggen toch ruw geschat tusschen
5° Z.B., dus juist in de equatoriale strook van wind-
Daarbij gevoegd het bijzonder groote aantal eilanden.

-ocr page 100-

waar altijd een schuilplaats kon worden gevonden, heeft gemaakt
dat het charter der schepen klein kon blijven, met als gevolg een
hoogst beperkte bemanning. Het Malakkaansche schiereiland, als
distributieplaats voor onzen archipel, maakte het vervoer over
zeeën op grooter Noorder- of Zuiderbreedte voor de, toenmaals als
productie- en consumptiegebied weinig op
den voorgrond treden-
de eilanden van Nederlandsch-Indië, bovendien onnoodig. Wat
toenmaals de Europeaan noodig had haalde en bracht hijzelf.

Het charter der schepen kon dus klein bhjven, zonder dat de
behoefte aan zeevervoer geschaad werd. En bij zoo'n klein blij-
vend charter der schepen is het duidelijk, dat de eischen van or-
dening der betrekkingen bij het zeevervoer ook geringer waren en
bleven en het zeerecht niet boven deze beperkte behoeften be-
hoefde uit te groeien.

Dr. Matthes wijst reeds op dit kleine charter der prauwen en
de daardoor ontstane eenvoudige rechtsverhoudingen. De
tweede factor is er een van geestelijken aard.

De Islam deed in die tijden zijn intrede in den Archipel en
veroverde het kustgebied der onderscheidene eilanden in snel
tempo. De Isläm met zijn verbod van renteneming en verzeke-
ring tegen schade (hazard) verhinderde het ontstaan van vormen,
tot ondervanging van het zeer groote risico, aan het bevaren van

wereldzeeën verbonden.

En juist dit risico en de ondervangmg daarvan leverde aan de
ontwikkeling van het Westersch handels- en zeerecht haar

grootsten uitgroei.

In Europa werd het geen onmogelijkheid meer groote nsico s
te nemen, want men verdeelde die door overbrenging daarvan
bij derden, welke tegen vergoeding van premiën elk zooveel
risico namen als zij dragen konden.

Ook de verschuiving der beschikking van kapitaal kon plaats
hebben, omdat door het betalen van rente tot deze beschik-
kingsverschuiving toestemming werd verkregen.

-ocr page 101-

Zoo konden zelfs groote kapitalen voor groote ondernemingen
bescliikbaar komen.

Ik kan hierop in deze studie niet nader ingaan, maar door
de, door de Islam voorgestane, zedenwet, werd dit alles in Indië
■Wel zoo goed als onmogelijk gemaakt, en dra is alles wel overbodig
geworden, omdat dan het Westen reeds de leiding over deze Oos-
tersche landen aanvaard heeft.

Wij kunnen dus wel vaststellen, dat noch directe inwerking
op de rechtsregelen der zeevaart, noch conceptie van Westersch
zeerecht op en door het Zuid-Celebes van de zeventiende eeuw
plaats hadden.

Hoe staat een en ander nu ten opzichte van ander bekend
Zeerecht uit den Maleisch-Polinesischen archipel?

Er zijn meerdere zeerecht-codices uit bedoelden archipel be-
kend. Wetboeken in den zin, zooals wij die verstaan, bestaan er
echter niet.

Het adatrecht, dus ook het handels- en zeerecht, bleef steeds
bloeien en werd niet in wetboeken vastgelegd.

Ik kan hier mijn lust tot het overnemen van wat Prof. Dr. Ph.
• Van Ronkel in de inleiding van de uitgave der oendang-oen-
^ang Melaka of Risalat Hoekoem Kanoen schrijft niet bedwin-
gen, omdat de beschouwingen van dezen Hooggeleerden schrijver,
scherp en juist weergeven hetgeen ik bedoel. Prof. van
fonkel dan zegt:

l^e „wetgevingenquot; van Maleische staten, in oendang-oendang
genaamde opteekeningen bewaard gebleven, mogen niet als ge-
schreven wetten beschouwd worden. Niets wijst er op dat die
Oendang-oendang ooit als rechtsboeken zijn gebezigd; evenmin
3-n verondersteld worden dat een Maleisch onderdaan zich in
®en proces op bepaalde artikelen van die „wettenquot; heeft kunnen
troepen. De geldende wetten van het gewoonterecht toch
'borden in het algemeen niet op schrift gebracht; integendeel,

-ocr page 102-

boekstaving van wetsbepalingen betrof eene met geweld inge-
voerde, kortstondige regeling, óf vertegenwoordigde eene wet-
telijke bedeeling, die niet meer van kracht was. Drang om volks-
recht te codificeeren was bij een onder een bepaald wetsrégime
levend volk niet aanwezig, noch bij de autoritatieve adatkenners,
die immers geene aanteekeningen behoefden, noch bij vorsten
of hunne vertegenwoordigers „die zich in geen geval steeds aan
de letter der wet zouden hebben gebonden geacht.quot;

Zucht tot bewaren voor vergetelheid van wat dreigde onder
te gaan kan menigmaal tot opteekenen hebben aanleiding ge-
geven. Nu en dan is het voorgekomen dat bestuursambtenaren
deskundigen, of die voor deskundigen doorgingen, dwongen
tot schriftelijke vermelding van in beperkte streken geldend
„rechtquot;; dat echter aanteekenen uit het geheugen en werken
onder opdracht, noodwendig tot onvolkomenheid en onechtheid
der notities moest leiden, behoeft geen betoog.

Evenwel, in enkele gevallen kan eene opteekening een vrij
getrouw beeld van het werkelijke gewoonterecht geven, bij-
voorbeeld wanneer er in een beperkt gebied op enkele on-
derwerpen betrekking
hebbende rechtsregelen werden genoteerd,
of vaststelling van rechtsgebied en overdracht van rechtspraak
op tijdelijke vervangers der rechters noodig werd geacht, zooals
bij lange afwezigheid van heden wegens reizen te land of ter zee.

In bedoelde gevallen moeten dergelijke aanteekeningen of
codices van eng begrensde groepen van wettelijke casus en
van hofgebruiken zijn, óf wel betrekking hebben op scheeps-
vaartbepalingen, rechtspraak aan boord, rechten en plichten
van eigen scheepsvolk in vreemde havens (oendang-oendang
laoet). Een volledig zeerecht is in die wetten-ter-zee niet te zien,
hoogstens eene poging tot vastlegging van in de practijk 't meest
voorkomende gevallen, met het kennelijk doel om moeilijkheden
te voorkomen, en orde te scheppen. Deze zeewetten van Ma-
leischen oorsprong zijn, naar verschillende handschriften bijeen

-ocr page 103-

gezocht en door E. Dulaurier in deel VI van J. M. Pardessus Col-
lection de lois maritimes antérieures au XVIII siècle gepubhceerd.

Ook de maritieme bepalingen uit de bovenbedoelde oendang-
oendang Melaka vonden daar vermelding.

Rouffaer geeft ons in zijn: Van Malakka Emporium voor
1400 A.D. (bijdragen Kol. Inst. den Haag deel 77—1921) een
quot;looie schets van het ontstaan dezer Maleische handels- en
zeevaartstaten, die juist ontstonden op den handelsweg tusschen
Indië en China.

Nu is het zeker aannemehjk dat ook van dit centrale punt uit,
de Oost -Indische wateren toenmaals reeds werden bevaren, en
dat deze Maleische staten ook wat betreft hunne rechtsvoor-
schriften op het gebied van handel en scheepvaart bevruchtend
hebben kunnen inwerken op het ontstaan en de groei van deze
rechtsbegrippen in onzen Archipel.

Het Singapore van nu en de Malakkahavens van toen, — ze
Vervullen en vervulden den rol van deur, waardoor de overige
Gereld dit eilandenrijk kon binnentreden. En daar dit binnen-
treden in deze eilandenwereld niet anders kon geschieden dan
°ver het water, moest reeds toen, ten tijde der bloei van die Ma-
leische staten op het schiereiland van Malakka, een groot water-
Verkeer van en naar dat Maleische schiereiland, uit onzen Archi-
Pel. hebben bestaan.

Dit toen reeds bestaande verkeer, tusschen het Aziatische
^aste land en onze tegenwoordige Oost-Indische koloniën, gaf
^anleiding tot uitwisseling van ideeën, welke echter weer naar
® behoeften speciaal verwerkt werden in een, voor de deelen
■^a-n dezen Archipel, afzonderlijk geëigenden vorm.

De kunst in ons Indisch Rijk, van verleden en heden, de we-
enschappen, het letterschrift, de vervulling van heüsbehoeften

ortom alle gebieden des levens, geven hiervan voorbeelden te
over.

-ocr page 104-

Dat het gebied der ordening van het onderhnge verkeer
hier buiten zoude vallen, kan moeilijk verwacht worden. Geldt
dit al in het algemeen, in het bijzonder valt dit te verwachten
voor het gebied van het handels- en zeerecht van Zuid-Celebes.

Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel stelt toch in de reeds eerder ver-
melde inleiding der tekstuitgave van de oendang-oendang Me-
iaak of Risalat Hoekoem Kanoen, de codificeering dezer adat-
regels als het meest waarschijnlijk onder den laatsten Malakkaan-
schen vorst Mahmoed of wellicht iets eerder. Dit zoude dan in
de vijftiende eeuw zijn. In elk geval zeer lang voor de codex van
Amana Gapa verscheen. Dat de codices, waarin dit Malakkaan-
sche zeerecht toen en later, al dan niet zuiver of vermengd, wer-
den weergegeven, aan de Boegineesche zeevaarders bekend moe-
ten zijn geweest spreekt wel vanzelf, doch mag wel als bewezen
worden beschouwd, door het feit, dat de meeste handschriften
van deze codices thans bekend, in Riouw geschreven werden.
Van enkele wordt bericht, dat zij opgesteld werden onder de
regeering van Soelthan Soelaiman Sjah, (1721—1760) toen de
Boegineezen in Riouw den grootsten invloed uitoefenden. Aan
deze teksten zijn dan ook duidelijk de Boegineesche invloeden, die
de zuiverheid van het Maleisch hebben geschaad, te bemerken.
(Zie de meermalen tevoren aangehaalde tekstuitgave van Prof.
van Ronkel).

Wij kunnen dus stellen:

1.nbsp;dat in de 15e eeuw reeds codices ontstonden van het
handels- en zeerecht dat te dien tijde in de Maleische
staten van het schiereiland van Malakka, gold.

2.nbsp;dat deze regelen aan zeevaarders uit Zuid-Celebes vóór
1676 althans grootendeels, bekend moeten zijn geweest.

3.nbsp;dat de codex van het Zuid-Celebes handels- en zeerecht
van Amana-Gapa van 1676 dateert.

Hieruit zoude reeds kunnen volgen dat de Amana-Gapa codex
mogehjkerwijs sterk beïnvloed is geworden door het antérieure

-ocr page 105-

Maleische zeerecht, ja wellicht door Zuid-Celebes geconcipieerd
Maleisch zeerecht bevat, al dan niet naar plaatselijke behoeften

vervormd.

Een vergehjkend onderzoek der codices kan ons hierover

inlichten.

De codices welke bij Pardessus in zijn: „Collections des lois
niaritimes antérieures au XVIII siècle: tôme VIquot; zijn vermeld
®n door Dulaurier bewerkt werden, bestaan uit een viertal,
genoemde handschriften.

Het eerste handschrift stamt uit de collectie Raffles en wel
dat hetwelk onder No. 33 werd gecatalogiseerd (A). Dan bezat
I^ulaurier nog persoonlijk twee handschriften (B, C). Het vierde
geraadpleegde handschrift is afkomstig uit de collectie Roorda
Van Eysinga in Leiden aanwezig (D) ; terwijl het laatste hand-
schrift een copie uit Linga is en Dulaurier geschonken werd door
den heer Roorda van Eysinga bovengenoemd (E).

Hierbij wordt dan nog gevoegd een zgn. Code maritime des
royaumes Mangkassar et Bougui, dans l'île de Célèbes, m.i. een
extract uit de Maleische codices bovenbedoeld, welke niets bevat
dat mogehjkerwijs uit Zuid-Celebes afkomstig kan zijn. Het is
eze code welke door Leupe vertaald weergegeven werd in het
tijdschrift voor Ned-Indië 1849 5e afl. blz. 305 e.v. Deze code is
Weinig interessant, dat ik die, als irrelevant voor het doel dat
^^ niij stelde, geheel verder terzijde laat.

. Het laatste handschrift is : „A code of Bugis maritime lawsquot; en
in feite de codex Amana Gappa- waarop ik nog later terugkom.

I^e codex (A) bestaat uit 19 hoofdstukken. Het eerste hoofd-
stuk behandelt de rechten en verplichtingen der officieren en
^manning aan boord van handelsvaartuigen.
Het tweede hoofdstuk behandelt de sexueele misdragingen
^an boord en de straffen daarop gesteld.

Het derde hoofdstuk bevat bepalingen ten opzichte van vond-
en van goud of zilver, vluchtende slaven e.d. meer.

-ocr page 106-

Het vierde hoofdstuk stelt regelen bij schipbreuk ten opzichte
van schipbreukehngen, redding en berging op zee.

Het vijfde hoofdstuk handelt over beleedigende praatjes over
den kapitein en de wijze van repressie daarvan.

Het zesde hoofdstuk noemt de vier halsmisdrijven aan boord.

Het zevende hoofdstuk gaat over de verhouding van schuld-
eischers tegenover schuldenaren.

HetachtstehoofdstukbehandeltdeofficierengenaamdMa'hlims.

Hoofdstuk 9 bemoeit zich met de kiwis = verladers.

Het tiende hoofdstuk behandelt de zeeworp.

Het elfde hoofdstuk behandelt de aanvaring.

Hoofdstuk 12 geeft regelen over de zeeofficieren genaamd
„balai lentong en balai bandjoerquot;.

Hoofdstuk 13 regelt het wachtdoen aan boord en de conse-
quenties daaraan verbonden.

Hoofdstuk 14 behandelt het scheepsvolk.

Hoofdstuk 15 stelt regelen voor het gedrag van de opvarenden.

Hoofdstuk 16 handelt over de bepalingen van den handel aan
boord van handelsvaartuigen.

Hoofdstuk 17 regelt de verdeeling van de laadruimte over de
schepeüngen.

Het op een na laatste hoofdstuk deelt de namen der ont-
werpers van de codex mede en het vorsteHjk édict dat tot de
samenstelling last gaf. Ook behandelt het de instelling van een
speciaal zeegerechtshof te Malacca, terwijl het allerlaatste
hoofdstuk de tijden van uitzeilen, wanneer n.m. de moesons bijna
voorbij zijn, meldt en stelt tevens regelen ten opzichte van de
kiwi's.

Men ziet reeds uit de inhoudsopgave dezer hoofdstukken, dat
er groot verschil met de codex van Amana Gappa bestaat.

De andere manuscripten geven aanvullingen op dit hand-
schrift. Zoo vermeldt het extract uit de algemeene code van
Malacca zie Pardessus blz. 441 een hoofdstuk met afwijkende be-

-ocr page 107-

palingen over schipbreukelingen, die op zee worden aangetroffen.
Verder over het visschen met hengels en netten. Dan regels over
schadevergoeding voor verloren vaartuigen, verlaten schepen e.d.
erder over diefstal van slaven door den gezagvoerder.
Manuscript (C) behandelt diefstal van vaartuigen; over de
rechten en verplichtingen van den Sjahbandar (havenmeester).

Dan geeft een hoofdstuk XXXV regels over de bemanning op
zee; over betaling van douanerechten en behandeling der han-
elsgoederen bij verkoop en over de douane zelf. Tenslotte geeft
oofdstuk LXI weder regelen over onbemande schepen op zee

aangetroffen.

Het manuscript (D) zie Pardessus blz. 426 geeft regels in de
Vermelde hoofdstukken over:

de verantwoordehj kheid van den opdrachtnemer (commende);
de voorzorgen aan boord met vuur in verband staande, in acht

te nemen;

diefstal van goud-, zilver en andere waardevolle zaken;
te betalen douanerechten op Java en het verdere Oosten;
gevonden voorwerpen op inschepingsplaatsen;
visschers;

het leenen van roeispanen;

de macht van den kapitein en der scheepsofficieren;
schipbreukehnge n welke gevonden worden;
passagiers welke medegenomen worden;
de Ma'hhm en over het gedrag der opvarenden aan boord;
et Waterpompen op reis. — Indien er geen Ma'hhm aan boord
Vervangt de djoeroemoedi hem;
over de phchten en rechten van den djoeroemoedie;

® djoeroebatoe en diens rechten en phchten;
^er de passagiers,
die ^ bepahngen men in de Amana-Gappa codex aantreft,
in de Maleische codices hunne paralellen vmden, heeft
^r ons in zijn meergenoemde studie neergelegd in het „Zeit-

-ocr page 108-

schrift für Handelsrechtquot; Band XXXII, getiteld: Das Handels-
und Seerecht von Celebes, wel zeer minitieus en bijna uitputtend
opgesomd. Is hieruit te besluiten dat de Amana-Gappa codex
geeft eene Zuid-Celebes-bewerking van de antérieure Maleische
codices welke hierboven behandeling vonden? Ik meen dit te
mogen tegenspreken.

Eerder lijkt mij de verklaring, welke gegeven is voor het feit,
dat parallelen te trekken waren met het Middellandsche-Zee-
recht, n.m. dat een gelijksoortige denkwereld in die rechtskringen
bestond, ook hier van kracht en dan zeker nog in veel sterker
mate, wijl toch hier omgeving, klimaat, behoeften en samenstel-
hng der bevolkingen in deze rechtskringen veel meer overeen-
komst vertoonen.

Een beter inzicht ware in deze problemen te verkrijgen door het
nagaan der verschillen, welke de Amana-Gappa codex te zien
geeft met de Maleische codices.

Hetgeen dadelijk treft is, dat de Zuid-Celebesregelen veel uit-
gewerkter zijn, dan de Maleische regelen en duidelijk eene latere
ontwikkehngsfaze voor onzen geest te voorschijn roepen.

Doch dit zoude tot de verschillen in de tijdperken der teboek-
stelling teruggebracht kunnen worden. Er is echter veel meer
wezenlijk verschil.

Het faiUietenrecht b.v. ontbreekt geheel in de Maleische codi-
ces; en zooals ik reeds in het eerste hoofdstuk bij de bespreking
daarvan opmerkte is juist in dit hoofdstuk XIV der Amana-
Gappa codex een zeer bijzondere Celebessfeer aan te voelen.

Verder is ook het instituut van borgen, dat wel speciaal de aan-
dacht moest trekken, uitgewerkt beschreven. Ook dit zoekt men
in de Maleische codices vergeefs.

Mede de verdeehng van de scheepsruimte in het Maleische Zee-
recht in een stuur- en bakboord helft, met de daarvoor aange-
wezen eigen officieren, zoekt men tevergeefs in de Zuid-Celebes-
regelen.

-ocr page 109-

Het tuchtrecht dat de Maleische regelen wel zeer uitgewerkt
bevatten, is bijna geheel afwezig in de Zuid-Celebes codex, en
dat is wel degelijk terugtebrengen tot de zeer speciale Zuid-
Celebes psyche. Bastonnades e.d. zouden door deze fiere volken
slecht of liever heelemaal niet verdragen worden of zijn.

Ook het verkeer tusschen de geslachten behoeft in de Zuid-Ce-
®Des rechtskring niet die mate van detailleering in het Zeerecht
te hebben, als de Maleische regelen voor de Maleische rechtskring
en het Maleische Zeerecht schijnen noodzakehjk te hebben ge-
haakt. Dit is mede te verklaren uit het feit dat de Zuid-Celebes-
^ouw zoo goed als nooit over Zee ging (gaat), al ontbrak (ont-
weekt) zulks niet, maar de gewoonte, dat zij dan behoorlijk ge-
aperonneerd werd (wordt), gaven (geven) geene aanleiding tot
^goureuse strafbedreigingen.
Reeds deze belangrijke verschillen, geven m.i. recht te stellen
^t dit z
.g. wetboek van Amana-Gappa wel beïnvloed zal zijn
geworden door de rechtsopvattingen der Maleiers op het gebied
^^n het handels- en zeerecht, vooral daar het verkeer reeds voor
, ^ publicatie van de codex van Amana-Gappa tusschen de vol-
ren der archipel zulks veroorloven te veronderstellen, doch
het toch wel een autochtoon Zuid-Celebes handels- en Zee-
recht bevat en hiermede sluit ik mij gaarne aan bij het gevoelen
^n Dr. Matthes waarbii zich dan ook wel aansluit de uitspraak
^an Raff les:

gt;.De maritieme code van Malacca, geadopteerd met geringe
quot;Wijzigijjggj^ door de meeste oude en machtige staten op Celebes,
»en die nog in gebruik zijn tusschen de handelaren van dat
-euand.quot; Hij voegt er echter bij:

Onder deze vorstendommen is het koninkrijk Boegis een van
quot;konbsp;bezit eene maritieme code, van veel ouder her-

quot;k maar die in de moderne tijden, met vele Malakkaansche
» epalingen verrijkt werd.quot; (zie Pardessus: „coUections des lois
^antimes enz.)quot;

-ocr page 110-

B. De codex 3292 uit de Leidsche Universiteitsbibliotheek
Oendang-Oendang prahoe

(Legaat H. Neubronner v. d. Tuuk Manuscript No. 3292
uit de Leidsche Universiteits Bibhotheek cat.
p. 302 genaamd
„Oendang-Oendang Prahoequot;.)

Met de bij Pardessus hierboven behandelde codices is de Ma-
leische litteratuur over het handels- en zeerecht, voor zoover
gepubliceerd en bekend, uitgeput.

Mijn aandacht werd evenwel gevestigd op een handschrift
voorkomende in de Leidsche verzamehng hierboven vermeld.

Het handschrift is 30 pagina's groot en eindigt abrupt. Het
bevat 50 artikelen en 15 zgn. vraagstukken, welke eveneens
regelen bevatten omtrent handels- en zeerecht.

Dit nimmer gepubliceerde, noch in Latijnsche karakters ge-
transscribeerde, veel minder vertaalde manuscript, het eenigst
nog aanwezige handschrift in de Nederlandsche handschrift-
verzamelingen, hetwelk over handels- en zeerecht handelt, had
ik gaarne binnen de grenzen dezer studie getrokken ten einde
de volledigheid der behandeling van mijn onderwerp zoo veel
mogelijk te betrachten.

Voor mij als niet linguist was zelfs een transcriptie — laat
staan eene vertahng onmogelijk. Ik wende mij daarom ter zake
tot Professor Dr. C. C. Berg te Leiden die mij — hoef ik het te
zeggen — alle hulp toezegde. Maar de daarvoor in aanmerking
komende krachten waren niet in staat dit werk tot een goed
einde te brengen. Reddmg kwam echter van Dr. L. de Vries, de
adjunct-adviseur voor Inlandsche en Arabische zaken te Ba-
tavia. Deze geleerde met verlof hier te lande heeft mij kunnen en
wiUen helpen, en aan zijn zeer bijzonder gewaardeerde arbeid
dankt de lezer, deze zeer interessante eerst-publicatie in ver-
taling van dit handschrift.

De transcriptie meen ik niet te moeten opnemen, omdat deze

-ocr page 111-

Juridische studie dit niet noodzakehjk maakt, toch ben ik ook
Voor die enorme arbeid uiterst erkenteUjk.
Dr. de Vries schreef mij:

Dit is één van de slechtste manuscripten, die ik ooit onder de
Oogen heb gehad. Het is niet mogeUjk daarvan eene behoorhjke
Volledige transcriptie, laat staan vertaling te geven, omdat er
geen materiaal ter vergelijking aanwezig is.

Dikwijls zijn dezelfde woorden op verschillende wijze weerge-
geven, halve woorden ontbreken, terwijl ook de punctuatie zeer
slordig is. Ongetwijfeld zijn er ook woorden, misschien wel ge-
heele zinnen weggelaten, terwijl vele woorden volkomen foutief
^yn geschreven; soms schrijft de afschrijver een tb of sj waar een
® moet staan, dan weer staan er letters op een verkeerde plaats.
Blijkbaar was de afschrijver niet op de hoogte van de stof en
beheerschte hij de schrijfkunst in geringe mate.

Vooral in een Maleisch compendium van wettelijke regelingen,
■Waarvan de taal steeds zeer beknopt is, geeft dat groote, ja
ikwijls onoverkomelijke moeilijkheden.
Daardoor komt het dat er nogal wat hiaten zijn in de transcrip-
tie en de vertaling, terwijl veel op gissing berust en moest berusten.
Tot zoover Dr. de Vries.

Dit alles moge uit een linguïstisch oogpunt betreurenswaard
^ijn, voor het doel dat onze studie zich stelt is dit van minder
elang en heeft Dr. de Vries niet alléén mij, maar in het algemeen
e adatrechtvorscher ten zeerste aan zich verplicht.
Ik geef dan hieronder de vertaling-met anotaties van Dr. de Vries.

Voorschriften ontvangen van Datoek Bendahara, mogen noch
noch verminderd worden, ontvangen van
Datoek
endahara Seri( ?) i) Maharadja Mangkoeta Boemi in het land

_ ^ staat duidelijk; isteri, dus misschien: van de vrouw van
atoek
Bendah-hara Maharadja Mangkoeta Boemi.

-ocr page 112-

(de stad) Malaka. Te dien tijde schreef Khalil Ibrahim deze
wettehjke voorschriften van Datoek Maharadja op en bracht ze
aan den havenopzichter.

Zijn ouders zijn gezamenlijk geboortig uit vorsten (geslach-
ten).

Ze mogen niet gelasterd of overtreden (verkracht) worden.

Hij 3) zegt: ,

Indien men (sc. zich op een boot bevindende) een vonnis wil
vellen, behoort men (daartoe te komen) tezamen met degenen,
die een functie aan boord vervullen, opdat het onderzoek zoo
volledig mogelijk zij, en zijn niet alle middelen tot onderzoek
te baat genomen, dan is het vonnis ongeldig, want er ontbreekt
iets aan het rechtspreken.

Het is plicht eischer en (gedaagde?) *) beiden aan een nauw-
keurig onderzoek te onderwerpen; daarom moeten (deze) wette-
lijke voorschriften (die bestaan uit) 50 hoofdstukken en 50 para-
grafen, gekend worden door alle schippers ®) opdat er geen twist
en tweedracht zij.

Want wettehjke voorschriften zijn als een vorst: worden ze
betwist of geweld aangedaan, dan is dat een groote overtreding,
aldus is die overtreding: andere dan (deze) voorschriften zijn geen
voorschriften, (doch) dat is nieuwlichterij ®). (dan volgt eene
Maleische overzetting van dit gezegde).

van Datoek Maharadja?

De voorschriften ?

') Datoek Bandahara ?

Het woord, dat hier staat is onbegrijpelijk, maar de bedoeling
kan moeilijk iets anders zijn. (In het adatrecht zijn strafrecht en
burgerlijk recht niet streng gescheiden, (zie: Het gouvernements-
recht in Ned-Indië van L. J. J. Caron Kol. Tijdschr. No. 5 vierde
jaargang)).

») scheepskapiteins.

«) De oorsprong van dit Arabische gezegde is mij onbekend. Het is
geen traditie, althans in Wensinck's concordantie vond ik haar niet.

-ocr page 113-

Betreffende de voorschriften, die van toepassing zijn op prau-
wen, waarvan de lading aan tol onderhevig is (?) welke (door
stuurman en peiler) gelijkelijk (voor de helft) voldaan moet
Worden (?). Loon genieten ze niet, want de peiler (is voor) de
helft (voor) de accijns (aansprakelijk) want de prauw heeft geen
kapitein; als de kapitein weggaat is de oudste zijn vervanger(?),
Want een prauw is iets van veel waarde; als de prauw ten onder
gaat (sc. zonder schuld van den vervoerder) is er verder niets aan
te doen; is het mogelijk haar te herstellen, dan dient dit te ge-
schieden door den kapitein, die haar vervoert; wü hij dit niet
doen, terwijl het wel mogelijk is de prauw te herstellen, dan
Wordt dit gerekend als een tekortkoming van den vervoerder en
heeft deze een passende waarde van de prauw te betalen.

Gaat de prauw ten onder op een rivier, in een haven of op een
ligplaats voor vaartuigen dan dient de waarde ervan vergoed te
Worden. Gaat de prauw ten onder aan de monding van een rivier
(door de branding?), dan is er geen verhaal; is de lading gered,
dan moeten er invoerrechten betaald worden, want de prauw is
ten onder gegaan met haar lading(?) is (het ongeval geschied)
als gevolg van een tekortkoming van den vervoerder, dan moet
deze de passende waarde vergoeden.

Ten tweede (artikel 2)

Over voorschriften betreffende huurprauwen, die breken als
gevolg van een of ander (ongeval), terwijl de waarde contractueel
IS vastgelegd. Gaat de prauw ten onder (sc. zonder schuld van
den huurder), dan vervalt de huurbetahng tezamen met den prijs
prauw, (is het ongeval geschied) door tekortkoming van

') Dit eerste artikel is mij verre van duidelijk, er moeten stukken
'Jit weggelaten zijn.

-ocr page 114-

den vervoerder dan moeten èn de waarde van de prauw èn de
huur betaald worden; als dit bedrag hooger is dan het in het
contract vermelde bedrag moeten toch huur en waarde van de
prauw vergoed worden, omdat hier sprake is van eene tekort-
koming, zoo luidt het voorschrift.

Ten derde (artikel 3)

Over voorschriften betreffende passagiers die tegen vracht
vervoerd worden. Hoe moet gehandeld worden met vracht, die
ten onrechte (gevorderd is?); daarover bestaan voorschriften in
het gewoonterecht i) maar als de passagier (uit eigen beweging?)
meer vracht betaalt (dan voorgeschreven is), (moet men die)
aannemen, is er (op de zelfde wijze) meer goederenvracht betaald,
dan worde deze aangenomen, maar de kapitein dient hiervan
mededeeling te doen aan de menschen, die zich in de prauw be-
vinden 2), want de passagier heeft recht op behoorlijk vervoer,
als (de behandeling aan boord volgens den passagier) nog niet
behoorhjk is i.v.m. de (gesloten) overeenkomst, en hij wil de-
barkeeren (voor den afloop van de reis), moet hij toch de volle
passage betalen, want de fout schuilt niet bij den kapitein. Als
de kapitein (den passagier tegen diens wil) debarkeert, ver-
valt de passageprijs, en wanneer een kapitein een passagier (we-
derrechtelijk) debarkeert op een eiland of in een baai, op een
plaats, die niet geschikt is voor debarkement, begaat de kapitein
eene overtreding, waarop eene boete staat van 10 reaal soekoe,
sterft (de passagier als gevolg van dat debarkement) dan moet de
kapitein den vollen bloedprijs betalen; als het land of zijn broer »)

gt;) Of moet gelezen worden: Hoe moet met de vracht gehandeld
worden; volgens het gewoonterecht?

») om te voorkomen, dat er later klachten ontstaan over onrecht-
vaardige behandeling?

=) d.w.z. van een passagier?

-ocr page 115-

iemand (van de passagiers)........of als (deze) aangehouden

wordt (moet worden ?) door den vorst mag hij debarkeeren, terwijl
hij een (met den afgelegden afstand) evenredige passage moet be-
talen, maar (de plaats) moet vlak gemaakt worden door de be-
volking of de menschen in de prauw, is er geen vlakke plaats (om
te debarkeeren) dan mag hij niet debarkeeren, laat de kapitein
hem toch achter, dan is deze in gebreke, en als hem (den gede-
barkeerden passagier) een gevaar overkomt is de kapitein daar-
voor verantwoordelijk te stellen, zoo luidt het voorschrift.

Ten vierde (artikel 4)

Over voorschriften betreffende passagiers wien de kapitein
beveelt in den mast te khmmen of een schuitje uit te zetten in
zee; de passagier valt in zee of in het schuitje, is hij gewond of is
er iets bij hem gebroken, dan wordt dit den kapitein als over-
treding aangerekend, waarvoor deze eene boete van 10 realen
soekoe moet betalen; is de passagier dood dan moet hij (de ka-
pitein) een bloedprijs van 10 tahil betalen, omdat hij in gebreke
IS, de zee heeft vele gevaren, en als de kapitein hem (den passa-
gier) geen opdracht heeft gegeven, (dus )als deze het zelf gewild
beeft, als hij dan gewond raakt of gebroken (ledematen krijgt),
IS de kapitein ook verplicht medicijnen en voedsel (aan den ge-
Wonden passagier te verstrekken) sterft hij, dan moeten (de daar-
uit) volgens het gewoonterecht (voortvloeiende onkosten) be-
taald worden, voor de helft door den kapitein, voor de helft door
de schepelingen en de (overige) functionarissen omdat allen
gelijkelijk in gebreke zijn, zoo luidt het voorschrift.

Ten vijfde (artikel 5) i)

Hiervan kan ik niets maken. (Dit hoofdstuk handelt over ver-
ouding passagier-kapitein, maar ook ik begrijp er niets van. C.)

-ocr page 116-

Over voorschriften gezamenhjk bevrachten (inladen); in het
ruim. Als (er) geladen (moet worden) dient de kapitein met alle
schepehngen overleg te plegen. Als de lading hetzij aan den
onderkant, hetzij links of rechts of van boven nat is, terwijl
— voorzoover men gezamenlijk kan waarnemen — de bedekking
ervan zonder gebreken is, wordt (verantwoordelijkheid voor het
nat zijn) niet over allen gezamenlijk verdeeld, aangezien het
Gods wil is, waaraan men niets kan doen; als er (in de bedekking
van de lading, die geheel of gedeeltelijk nat bevonden is) een
gebrek is, dient men het vele (wat niet nat is?) te scheiden van
het weinige (wat nat is), want het is het noodlot dat allen ge-
zamenlijk treft, zoo luidt het voorschrift.

Ten zevende (artikel 7)

Over voorschriften betreffende het gezamenlijk inladen van
iemands lading, zonder dat de eigenaar (het inladen) ziet, of
zonder dat deze daartoe opdracht heeft gegeven of zonder dat
de bevrachter opdracht heeft gegeven; wordt de lading (tijdens
het bevrachten ?) nat, dan moeten degenen die geladen hebben (de
schade) vergoeden; heeft (de eigenaar, de bevrachter?) opdracht
gegeven, dan behoeft de schade niet (door degenen die geladen
hebben )vergoed te worden, zoo luidt het voorschrift.

Ten achtste (artikel 8)

Over voorschriften betreffende gezamenlijk inladen op een
tijdstip dat er een zoodanig ernstige noodtoestand heerscht dat
men de prauw of zelfs gouden voorwerpen niet kan beschermen;
(ontstaat er in dat geval schade) dan dient (deze) gezamenhjk
vergoed te worden, omdat men die ladmg, die vervoerd moet

-ocr page 117-

worden, hetzij veel of weinig, (toch) heeft geladen, zoo luidt het
voorschrift.

Ten negende (artikel 9)

Voorschriften betreffende het uitzenden van prauwen met
handelskapitaal of met betaling van loon aan den prauwvoer-
der of door hem handelskapitaal te geven of onder beding van
aandeel in de vwnst; de eigenaar (van het kapitaal) dient (de
voorwaarden) contractueel vast te leggen; ontstaat er schade als
gevolg van slechte weersomstandigheden of van oorlog (dan is
er geen verhaal), indien de (prauw)voerder (het kapitaal) ver-
nieerdert (wordt gehandeld) overeenkomstig het contract; is
er verlies (bij de verhandeling van bepaalde goederen); beschadigt
er iets, dan moet (de schade) vergoed worden (door den prauw-
voerder) ; indien de prauw beladen met handelskapitaal (goede-
ren) buiten schuld (van den prauwvoerder) in een andere plaats
(dan de bedoeling was) terecht komt, al is het ook op verren
afstand (gelegen), in een anderen haven, en wanneer hij dan
terugkeert, hetzij na met succes handel te hebben gedreven, hetzij
met schade, dan moeten de (overblijvende) goederen aan den
eigenaar worden teruggegeven, en wanneer (de schade) niet te
wijten is aan een tekortkoming van den (gemachtigden prauw-
voerder), dan gaat deze gedurende zijn geheele leven(?) vrijuit;
Worden (hem) goederen ontstolen, dan behoeft deze schuld
niet vergoed te worden, omdat het Gods wil is; is dit echter niet
het geval, maar is de schade aan een andere oorzaak te wijten
dan moet hetgeen ontvangen is ®) (en verloren is gegaan) zoo
spoedig mogelijk vergoed worden, omdat (de gemachtigde) niet

misschien is bedoeld; semodal compagnon,
dus aan den schuld van den gemachtigde.
') of: het verschil tusschen de goederen die verstrekt zijn en die
Oog resten?

-ocr page 118-

voldoende zorg heeft besteed aan de goederen van anderen. Zoo
luidt het voorschrift.

Ten tiende (artikel 10)

Over voorschriften betreffende het in bewaring geven (van
goederen) in de prauw, is het goud (dan moet dit) gewogen
(worden), zijn het kleeren i) (dan moet) de soort en de waarde
(aangegeven worden), want (de verhoudingen) in een prauw zijn
te vergelijken met die in een land; raken die goederen verloren
(zoo dat het) duidelijk (bUjkt dat ze verloren gegaan zijn), (dan
dient gehandeld te worden) volgens het in het land heerschende
gewoonterecht; (gaan de goederen) zonder schuld van den kapi-
tein( verloren), dan dient (deze toch) de schade te vergoeden
omdat (het beschouwd moet worden) als het in bewaring geven
van goud en zilver aan iemand, die een (afsluitbare geld-)kist
bezit; raken de goederen verloren tesamen met zijn goederen «)
(die zich) in de kist (bevinden), zóó dat dit den menschen in de
prauw bekend is, dan behoeft hij (de kapitein de schade) niet te
vergoeden; betreft het sieraden zooals gouden voorwerpen of
scherpe voorwerpen (wapens), die den kapitein duidehjk getoond
zijn, (en die opgeborgen zijn) in de kajuit (hut of in het ruim, als
die twee zaken ontbreken en wanneer het duidelijk is dat er
van buitenaf gestolen is, en de voorwerpen verdwenen zijn in de
prauw, moet het verlies, nadat er een nauwkeurig onderzoek is
ingesteld door beiden (n.1. kapitein en bewaargever) gedragen
worden, want kapitein en bewaargever zijn tekort geschoten,
zoo luidt het voorschrift.

») of: sieraden?

») n.1. van den kapitein zelf.

') van den kapitein?

') n.1. die gouden voorwerpen of die wapens.
') dat geen resultaat heeft opgeleverd.

-ocr page 119-

Over voorschriften betreffende passagiers; het is een verplich-
ting ze vrij te stellen van betaling van vracht voor passagiers-
goederen, maar als ze veel lading hebben (dient er eerst) gevraagd
(te worden of de goederen vrijgesteld zijn), en moet de kapitein
overleg plegen met de schepelingen en den ladingmeester ,
men moet de handelsgoederen scheiden (van de lijfsgoederen) en
dan moet er vrijgegeven worden wat de havenmeester op navraag
aanwijst of wat volgens landsgebruik vrij is; een prauw op de lig-
plaats brengen is het werk van den kapitein, omdat dit behoort
tot de zaken die des kapiteins zijn, zoo luidt het voorschrift.

Ten twaalfde (artikel 12)

Over de voorschriften (die gevolgd moeten worden) als aan de
schepelingen opdracht wordt gegeven om materialen te verzame-
len (voor herstelling) of indien passagiers samen arbeid verrichten
aan het scheepstuig; worden ze daarbij gewond en breken ze (een
lichaamsdeel), dan komen de geneesmiddelen voor rekening van
den kapitein; overlijden ze, dan dient de kapitein de (begrafenis-
kosten) te betalen; heeft (de overledene) eigendommen (aan boord
dan moeten deze bij den kapitein bewaard worden, al is het ook
de helft van een naald, als er geen erfgenamen of wettelijke ver-
tegenwoordigers zijn, maar de schepelingen moeten allen van (het
aantal en de soort van) de goederen op de hoogte zijn; als de
goederen worden teruggegeven (aan de rechthebbenden) of er
een bericht is (dat ze teruggegeven zullen worden) dient dit te ge-
schieden met medeweten van de schepelingen of de opvarenden
of de inwoners van het land (plaats); gebeurt dit niet dan schiet
de kapitein tekort, want er is een groot verschil tusschen erfge-

volgt een stuk, dat mij niet duidelijk is, zoodat de vertaling
gedeeltelijk op gissing berust.

-ocr page 120-

namen en wettelijke vertegenwoordigers i), zoo luidt het voor-
schrift.

Ten dertiende (artikel 13)

Over voorschriften betreffende den kapitein die opdracht geeft
tot inzameling (van scheepsbenoodigdheden ; als (daarbij) ge-
reedschap van de prauw verloren gaat, b.v. een kapmes of een
dissel, omdat men als gevolg van een vijand en (of) een wild dier
(gedwongen is) weg te loopen zoodat (er werktuigen) wegraken
(behoeft de schade niet vergoed te worden); als men ze vergeet
en ze daarom wegraken, moet de halve waarde vergoed worden; als
men ze onderweg verliest of als gevolg van achteloosheid moet
de volle waarde vergoed worden; voert men bij het inzamelen
een bootje mee, dan moet dit op het droge getrokken worden en
stevig vastgelegd; gaat het dan verloren dan wordt dit niet als
een tekortkoming beschouwd; heeft men het gezocht en niet
gevonden, is men dan teruggekeerd of heeft men zich tegen be-
taling laten terugbrengen, dan moet de kapitein de onkosten
betalen; het bootje moet (zonder dat er van schadevergoeding
sprake is) als verloren beschouwd worden en is (het bootje) als
gevolg van achteloosheid verloren gegaan, dan moet degene die
het meegenomen heeft de schade vergoeden maar de kapitein
moet dengene, die het bootje heeft meegenomen opdracht tot
betahng van schadevergoeding geven; geeft de kapitein geen
opdracht tot betahng, dan moet het bootje zonder meer als ver-
loren worden beschouwd, zoo luidt het voorschrift.

d.w.z. dat later nog uitgemaakt moet worden wie de rechtheb-
benden zijn waarover verschil van meening kan bestaan, zoodat de
kapitein zich van te voren moet vrijwaren.
=) b.v. hout.

-ocr page 121-

Over voorschriften betreffende het varen; er komen groote
golven of sterke wind (en als gevolg daarvan) lijdt de prauw
schipbreuk (of) ze stoot op een rots of een khp en ze raakt be-
schadigd, en (degene die de prauw voert) neemt (de goederen
mee), want volgens een overeenkomst met den eigenaar der goe-
deren (is bepaald, dat in een dergelijk geval de goederen verdeeld
zullen worden tusschen eigenaar en dengene die ze vervoerde en
gered heeft), en die soort overeenkomst moet (dan) nagekomen
Worden; is er niets contractueel vastgelegd, dan moet, als de-
gene die (de goederen) bij elkaar gebracht heeft dat wenscht, 2/3
aan den eigenaar gegeven worden; heeft de prauwvoerder de
goederen achtergelaten, zijn ze (daarna) door een derde wegge-
haald, en komt dan de eigenaar (ze opeischen) dan (vervalt) twee
derde aan dengene, die (de goederen) verzameld heeft, en één
derde aan den eigenaar, want de goederen worden (in een der-
gelijk geval) beschouwd als te zijn weggeworpen, zoo luidt het
Voorschrift.

Ten vijftiende (artikel 15).

Over voorschriften betreffende het afdrijven van sampans als
de eigenaar ze op behoorlijke wijze heeft geladen; drijven ze ver
af, zijn er goederen in de sampan, en vindt iemand ze, dan wordt
(het gevondene) in twee deelen verdeeld, 1 /3 voor den vinder en
2/3 voor den eigenaar waarbij de sampan als die er eenigszins
behoorlijk uitziet op de helft van de (oorspronkelijke) waarde
Wordt geschat, zoo luidt het voorschrift.

Ten zestiende (artikel 16)

Over voorschriften betreffende degenen, die handelskapitaal

-ocr page 122-

verschaffen met aandeel in de winst 1/8 voor den eigenaar van
het goud; bij het nemen van handelskapitaal moeten vier zaken
in acht genomen worden: 1°. er moet een overeenkomst opge-
maakt worden, 2°. (vastgesteld moet worden wat er dient te
geschieden) als (de gebruiker van het kapitaal) het contract over-
treedt 1); dat, wordt er winst gemaakt, deze gezamenlijk (vol-
gens het contract moet worden verdeeld) ; dat als er iets be-
schadigt (aan de boot), waardoor verlies ontstaat, moet de
prauwvoerder de schade dragen, als het aan zijn schuld te wijten
is; is er een overeenkomst (gesloten onder beding van) gelijk
aandeel in verlies en winst en heeft (een van beide partijen) eigen
kapitaal op een andere plaats ontvangen, dan moet dit duidelijk
(met bewijzen) omschreven worden ®) want (er is verschil tus-
schen) eerder en later ontvangen kapitaal)^); wordt het niet dui-
delijk omschreven, dan is (men in gebreke, en dat geld wordt als
verloren beschouwd, want het is vermengd met de hoeveelheid
(van het reeds aanwezige kapitaal en de daarop gemaakte winst);
ontvangt (een van beide partijen) goederen of maakt hij winst
dan moet hij daarvan duidelijk mededeeling doen, anders is de
ontvanger in gebreke, zoo luidt het voorschrift.

Ten zeventiende (artikel 17)

Over voorschriften betreffende passagiers die overeenkomen
over (een bepaald aantal dagen b.v.) 3 ä 5 dagen mee te zullen
varen, zoo is de adat; men wacht op den passagier tot de termijn
verstreken is (en hij verschijnt niet), (dan) gaat de kapitein onder
zeil; de kapitein moet de hoeveelheid, de soort en de waarde van

1) of: de termijn (van teruggave van het kapitaal) overschrijdt ?

') tegenover den compagnon.
') i.v.b. met de winstdeeling.

-ocr page 123-

de bezittingen, lading en andere soorten goederen vaststellen
in overleg met de schepelingen en de andere (vertrekkende?)
prauv^^en of met de bewoners van de plaats; pleegt hij geen over-
leg (of: noteert hij ze niet) dan is de kapitein in gebreke; ont-
nioet (de kapitein) in de plaats die men beoogt (te bereiken) of
in een andere haven den eigenaar der goederen dan moet hij ze
teruggeven en ontvangt de volle vracht en (eventueel betaalde)
invoerrechten; wat die goederen betreft de (daarop gemaakte
winst of verlies indien de kapitein daarmede handel heeft ge-
dreven?) moet (ook) teruggegeven worden; zijn de goederen
Verdwenen dan moet de kapitein ze vergoeden, zoo luidt het voor-
schrift.

Ten achttiende (artikel 18)

Over voorschriften betreffende den roerganger en den peiler; de
kapitein mag ze achterlaten, ontslagen van hun overeenkomst, op
grond van onoplettendheid; (hij) mag hun de lading i) vergoeden
door betahng van de waarde, hun kapitaal 2) en de kosten voor
levensonderhoud verliezen ze (dan); zijn ze zonder schuld, en
Worden ze achtergelaten, terwijl hun lading behouden blijft, dan
is de kapitein schuldig (en wordt hij beboet met) 10 realen soekoe,
zoo luidt het voorschrift.

Ten negentiende (artikel 19)

Over voorschriften betreffende (de gevallen dat de schepelin-
gen) den kapitein mogen achterlaten, vier in getal: 1°. als er vij-

die ze bij zich hebben om zelf te verhandelen ?
dat ze in de handelstransactie gestoken hebben ? Of moet gelezen
borden: bajar harganja modal, dan enz.; dus: door betaling van de
baarde van het handelskapitaal (dat zij in de transactie hebben ge-
stoken ?)

-ocr page 124-

anden op komst zijn, die men niet kan weerstaan; 2°. als de kapi-
tein een misdaad begaat en men moet vreezen dat daardoor
iemand te gronde gaat, en dit den schepelingen bekend is; 3°. als
de haven, waar de prauw hgt, belegerd wordt; 4°. als de kapitein
een groote schuld heeft aan den vorst of de hoofden van het land
(waar men zich bevindt), zoodat de prauw in beslag genomen zal
worden, (in die gevallen) is men verplicht den kapitein achter
te laten; maar voor zijn bezittingen moet men goede zorg dragen,
en niet te kort schieten, (men moet ze verzorgen) als zijn eigen
goederen, want men voert die goederen (onder) gezamenlijk (e)
(verantwoordehjkheid) mede; gebeurt dit niet, dan begaan de
schepelingen een overtreding; (worden ergoederen) beschadigd
(of) vernietigd dan moet de schade vergoed worden, (terwijl op)
de overtreding een boete (staat, voor) den roerganger van 120
realen en den peiler 240 realen, zoo luidt het voorschrift.

Ten twintigste (artikel 20)

Over voorschriften betreffende den kapitein, wanneer deze
behouden is aangekomen in een vreemde haven; dan behoort
hij overleg te plegen met den roerganger en den peüer benevens de
schepehngen om handel te drijven, hetzij veel of weinig, met de
bewoners van dat land en de kooplieden in dien haven; als zij
goederen medenemen, terwijl ze i) den prijs nog niet weten, en
behooren roerganger, peiler en schepehngen op crediet te leve-
ren, en loopt men dan het gevaar (n.1. dat die vorderingen niet
geind kunnen worden) dan is de kapitein niet in gebreke; als er
geen overleg heeft plaats gehad, en het gebeurt dat er vorderin-
gen verloren gaan moeten de bezittingen van de schepelingen (die
daardoor verloren zijn gegaan) door den kapitein vergoed worden,
als (daarbij) goederen van den kapitein verloren gaan heeft deze
geen verhaal, heeft er wel overleg plaats gehad, dan moet de

») de schepelingen?

-ocr page 125-

schade door allen gezamenlijk worden vergoed, zoo luidt het
voorschrift.

Ten een en twintigste (artikel 21)

Voorschriften betreffende erfgenamen van iemand, die aan
boord van een prauw is overleden, of in een baai, of op een
eiland, of in een bocht van een rivier of aan de monding; de
bezittingen (van den overledene) moeten aan de erfgenamen
Worden teruggegeven, maar met medeweten van den roerganger,
den peiler en de schepehngen wat betreft aantal, soort, hoeveel-
heid en waarde; als de kapitein (in deze quaestie) geen overleg
pleegt met de schepehngen, is de kapitein in overtreding t.o.v.
de schepelingen, en wel zoodanig dat hij — waar de kapitein
ook erfgenamen ontmoet (de waarde van de bezittingen moet)
betalen; ontbreekt er niets aan de goederen en keert de kapitein
behouden naar zijn land terug of naar een haven, dan behoort
bij den havenmeester of de bewoners van de plaats duidehjk in
te lichten; eischt iemand in het land de goederen in hun geheel
op, dan is het de phcht van den kapitein ze af te dragen i) 1 aan
een broer (van den overledene), 2°. aan een kind, 3°. aan iemand
die uit dezelfde plaats 2) afkomstig is (als de overledene), 4°. aan
iemand van dezelfde kampong 5°. aan iemand die aan dezelfde
rivier woont (als de overledene) 6°. aan een buurman (van den
overledene) 7°. aan vier ouden van dagen, 8°. aan den vorst als
deze rechtvaardig is, anders mag de kapitein de goederen niet
geven, doet hij het toch dan is hij in overtreding en moet hij een
boete betalen ter grootte van den halven bloedprijs van een ge-
dood persoon, geeft hij de goederen niet (terwijl wel één van

d.w.z. telkens aan een volgende bij ontbreken van een voor-
gaande.

vermoedelijk is hier bedoeld wat men in het Minangkabausch-
quot;Oagari- noemt.

-ocr page 126-

bovengenoemde categorieën aanwezig is) dan is de kapitein ook
in overtreding en moet hij (ook) den halven bloedprijs betalen.

Ten twee en twintigste (artikel 22)

Voorschriften (op te volgen door) iemand die een prauw met
handelswaren uitzendt; het (zich in de prauw bevindende) han-
delskapitaal moet duidelijk bekend gemaakt worden aan de sche-
pelingen, want zij drijven handel met die handelswaar voor den
kapitein; de schepeüngen vervoeren die zending en koopen weer
handelswaren in; de kapitein moet overleg plegen met de opva-
renden, terwijl schepelingen, die een zending vervoeren, daarvan
duidelijk mededeeling moeten doen aan den kapitein en de (an-
dere) schepelingen; wordt er geen overleg gepleegd, dan is de
kapitein in gebreke of degene(n) die zending(en) vervoert(en)
want door de goederen te verzwijgen hoopt men geen rechten en
vracht (te betalen) bij de heenreis; koopt men op de terugreis
weer goederen in dan is men (ook) rechten en vracht verschuldigd,
zoo luidt het voorschrift.

Ten drie en twintigste (artikel 23)

Over voorschriften betreffende het in ontvangst nemen van
een prauw in huur, waarbij de waarde (van de prauw) en de
huur is afgemaakt; gaat de prauw ten onder, (dan moet) de daar-
tegen opwegende waarde (betaald worden), (komt) de prauw be-
houden (terug), de equivalente (vastgestelde) huur, en zendt de
eigenaar van (de zich in de prauw bevindende) handelswaren (de
prauw-), dan is alles in orde als er (van te voren) een overeen-
komst is opgemaakt (en alles gaat zooals in de overeenkomst is
gestipuleerd), is er geen overeenkomst dan (is de eigenaar van de
goederen verplicht de rechten (op die goederen te betalen)

1) Menjamboet beteekent ook: in consignatie nemen van goederen
in dit geval m.i. niet, omdat in dit art. verder sprake is van het
verzenden van goederen.nbsp;') of de prauwvoerder?

-ocr page 127-

Want op dat tijdstip zijn ze uit zijn handen, zoo luidt het voor-
schrift.

Ten vier en twintigste (artikel 24)

Over voorschriften (wanneer de kapitein na een behouden reis
IS teruggekeerd), de kapitein moet de prauw op een helling zetten
of in een veilige ligplaats.....één of twee van de schepe-
lingen zijn er niet bij (om te helpen), de prauw staat al op de hel-
ling, het tuig is opgeborgen, dan is de straf, die op de overtreding
Van het niet werken staat een soekoe voor ieder, voor iedere na-
latigheid, (te betalen) aan den kapitein, zoo luidt het voorschrift.

Ten vijf en twintigste (artikel 25)

Voorschriften betreffende een prauw, waarvan het op een hel-
ling zetten afgeloopen is, de zeilen zijn er niet meer,........,

evenzoo staat het met de lading; nu wil één van de schepelingen
(van de boot) af, men houdt hem tegen, maar men kan hem niet
tegen houden, (want) hij wil er toch af; dan mag de kapitein
Voor dat debarkeeren 10 realen soekoe (als boete?) van hem vra-
gen, want dat debarkeeren heet........; als de kapitein (den

schepeling) doet debarkeeren, maakt de kapitein zich op dat
oogenbhk schuldig aan een overtreding t.o.v. den schepeling, hij
IS in overtreding omdat hij verplicht is (met zijn scheepsvolk) te
lossen; is hij daartoe niet in staat dan moet hij het handelskapi-
taal teruggeven en mag hij onderhoudskosten nemen gedurende
den tijd dat hij in de prauw gewerkt heeft; voor het laten de-

van den eigenaar der goederen?

onleesbaar woord, dat m.i. de beteekenis moet hebben van:
brengen, vastleggen, meren e.d.

') onleesbaar; m.i. moet hier een woord staan dat onrechtmatig

beteekent.

-ocr page 128-

barkeeren (van den schepeling) moet de kapitein 5 realen soekoe
boete betalen, want hij is tyranniek geweest, zoo luidt het voor-
schrift

Ten zes en twintigste (artikel 26)

(De inhoud van dit art. is mij niet duidelijk). (Dit artikel han-
delt over het al of niet na overleg met den schepeling door den ka-
pitein in een sloep gaan en de daarop staande boeten. Bij niet
voldoen der boete, kan de havenmeester zijn roer in beslag
nemen tot de boete is voldaan. C.)

Ten zeven en twintigste (artikel 27)

Voorschriften betreffende een prauw, die op een heUing ligt; de
grondhuur wordt omgeslagen, 2/3 moet door de schepelingen, 1/3
door den kapitein betaald worden, als het een huurprauw is, die
hersteld moet worden (de rest is mij niet duidelijk, wat be(r)-en
mentjoekai hier beteekent weet ik niet).

Ten acht en twintigste (artikel 28)

Voorschriften betreffende het uitzenden van een prauw met
handelskapitaal of met geleend i) goud; er moet een overeen-
komst opgemaakt worden; is dat niet het geval dan is degene, die
de prauw uitzendt in gebreke; raken de goederen verloren dan
is er geen verhaal; is er een overeenkomst dan (moet deze in-
houden dat de winst) in tweeën of drieën (wordt verdeeld)
want........of, (het goud) moet opgestapeld worden in han-
den van den kapitein, want hij is vorst in de prauw; zijn het vaste
zaken dan moet de kapitein overieg plegen met de schepe-

1) menjamboet beteekent ook in consignatie nemen van goederen,
doch dit zal hier wel niet die beteekenis hebben.

') dus geen vloeibare?

-ocr page 129-

lingen, den roerganger en den peiler, (met) alle schepelingen; als
de schepelingen niet luisteren, moeten ze uitgescholden worden
omdat ze onoplettend zijn; verzetten ze zich dan moet gelast
Worden dat de roerganger en de peiler ze een lichamelijke af-
straffing geven, want zij zijn de hoofden der schepelingen, zoo
luidt het voorschrift.

Ten negen en twintigste (artikel 29)

Voorschriften betreffende den kapitein; wanneer men in de
prauw de afrekening opmaakt wanneer er een beraadslaging
plaats vindt of wanneer er werk verricht moet worden terwijl
men zich in een haven bevindt, moet de kapitein overleg plegen,
Verkeerde (bevelen ?) moeten niet opgevolgd worden; is er geen
(overleg) geweest op een dergehjk tijdstip, raken er goederen
Verloren of belet men de prauw (uit te varen), dan gaan de sche-
pelingen vrij uit, want de kapitein is in gebreke, hij is als een
Vorst, de roerganger en de peiler zijn gouverneurs als men zich in
de prauw bevindt; is er arbeid buiten (de prauw) te verrichten
of (willen de schepelingen) gaan wandelen, dan moeten ze daar-
toe het verzoek doen aan hen d.w.z. aan den kapitein, den roer-
ganger of den peiler, als het op den vasten wal te verrichten werk
Veel moeilijkheden oplevert ; anders is degene, die gaat wan-
delen in overtreding; heeft men geen toestemming van den ka-
pitein, den roerganger of den peiler dan moeten (de overtreders)
tien maal den toorn (van kapitein, roerganger en peiler onder-

') mendjadiken beteekent ook: aanstellen of benoemen; de verta-
ling zou ook kunnen luiden: voorschriften betreffende den kapitein,
die in de prauw (als zoodanig) is aangesteld; als men de afrekening
opmaakt enz.

') niet duidelijk! melarat beteekent ook: zich verspreiden, af-
zwerven, afdwalen, dus zou de vertaling ook kunnen zijn: als men
^erk verricht op den vasten val komt het dikwijls voor dat men (van
de prauw) afdwaalt.

-ocr page 130-

gaan?), d.w.z. ze moeten vergeving vragen voor hun overtre-
ding aan den kapitein, den roerganger en den peiler; die verge-
ving wordt geschonken, maar ze mogen in de toekomst niet in
herhaling vervallen, zoo luidt het voorschrift.

Ten dertigste (artikel 30)

Voorschriften betreffende de betaling van (in- en uitvoerrech-
ten); betreft het vruchten, dan moeten deze geteld worden, rijst
moet gemeten worden, vloeibare zaken moeten gemeten worden;
van harde en zachte zaken moet van iedere elf, een afgezonderd
(betaald?) worden, want de goederen komen terug bij den eige-
naar van den prauw(?), ze worden niet verdeeld, maar (de rech-
ten op) de (verschillende) soorten prauwgereedschappen die ge-
kocht worden komen voor rekening van den kapitein, zoo luidt
het voorschrift.

Ten een en dertigste (artikel 31)

Voorschriften betreffende een prauw, onder een kapitein, die
uitvaart met handelskapitaal; sterft de kapitein op zee of op
een eiland dan moeten de roerganger, de peiler en de schepelingen
overleg plegen; is er een aanverwant (van den kapitein) in de
prauw dan is deze verplicht de bezittingen van den kapitein in
bewaring te nemen, maar de opvarenden moeten op de hoogte zijn
van de soort en de hoeveelheid goederen; is er geen aanverwant
dan moeten de goederen bewaard worden bij den roerganger en
den peiler of bij iemand die in overleg wordt aangewezen; degene,
bij wien de goederen zijn, wordt kapitein, er moet op dat tijdstip
een gemeenschappelijk overleg plaats vinden; als de bezittingen
opraken als gevolg van onderhoudskosten voor de prauw, is de-
gene, die de goederen beheerde niets schuldig, maar (de uitgaven
dienen te geschieden) met medeweten van de schepelingen; raken

-ocr page 131-

de goederen op andere wijze op, met toestemming van dengene,
die ze beheert, (b.v.) dat men ze gezamenlijk neemt voor geza-
menlijk gereedschap (te koopen), en komt men dan behouden in
een haven, dan is het behoorlijk om (van den beheerder) alle goe-
deren op te vragen i), zijn ze dan verdwenen als gevolg van een
andere handeling (dan bovengenaamd) dan moet hij (de beheer-
der) ze vervangen of betalen, zoo luidt het voorschrift.

Ten twee en dertigste (artikel 32)

Voorschriften betreffende het uitzenden van een prauw met
betaling van loon aan den prauwvoerder, met handelskapitaal en
Wapenen, naar een haven; zijn heen- en terugreis behouden, dan

moet men de goederen en de eventueele winst of verlies........

teruggeven; is (de reis) niet voorspoedig, wordt de prauw be-
schadigd wegens ernstigen nooddwang, ontkomt men (echter
aan ondergang), en keert men terug bij den eigenaar van de
goederen, (dan moet er) weliswaar loon (uitgekeerd worden),
doch slechts 1/4 gedeelte, want God heeft door zijn onbegrensde
(genade) de goederen behouden, in plaats van de moeite de (be-
taalde) menschen, zoo luidt het voorschrift.

Ten drie en dertigste (artikel 33)

Voorschriften betreffende prauwen, die in een deelgenootschap
gebracht worden, die bij tweeën of drieën uitvaren; is de deel-
genootschap zoodanig dat het handelskapitaal wordt samen-
gevoegd, dan moet er een overeenkomst opgemaakt worden; de-
gene die als kapitein (van de vloot) optreedt wordt bezoldigd, als
bet groote prauwen zijn met 20 realen, zijn het prauwen van 6 ä 7
last met 10 realen, (zijn het prauwen van) 2 a, 3 last met 5 realen,
Zijn het kleine prauwen (dan moet) een naar evenredigheid be-

') d.w.z. aan een familielid van den overledene is dit geoorloofd.

-ocr page 132-

hoorlijk (loon betaald worden), maar het loon komt ten laste
van de gezamenlijke winst; is het loon (van de winst) afgezon-
derd, dan wordt de gezamenlijke winst verdeeld; is er geen winst
dan moet er loon genomen worden en half loon (voor den kapi-
tein) betaald worden, want de kapitein is de sleutel van het werk
in de prauw i), als de prauw, omdat (de schepelingen overleg
plegen, en dus niet op de boot letten), in een haven of op zee

omslaat of......... hetzij als gevolg van een oorzaak van de

prauw (zelf) of door de schuld van de passagiers, heeft de kapi-
tein ook de verantwoordelijkheid te dragen, daarom moet den
kapitein (in elk geval) loon uitgekeerd worden, want zijn verant-
woordelijkheid is groot, zoo luidt het voorschrift.

Ten vier en dertigsten (artikel 34)

Voorschriften betreffende prauwen die in deelgenootschap uit-
varen onder één kapitein, met een loon van 10 realen, als ze niet
uitgezonden worden met zijn (des kapiteins?) handelskapitaal;
als het
gepachte2)(?) of gehuurde prauwen zijn, moet de huur in
twee deelen worden verdeeld, het eene deel (dus de helft) dat aan
de(n)gene(n) die de prauwen uitzendt (zenden), toekomt wordt
m vieren verdeeld, 1/4 deel daarvan moet als loon (van den ka-
pitein?) worden uitgekeerd, 3/4 behoort aan de(n) uitzender(s)
(de verhuurders?)

gt;) Dit is niet erg duidelijk. Er staat: koentji'amal; is de bedoeling
ook koentji mal, de sleutel van de geld(kist), dus dat de kapitein on-
derweg zelf de helft van zijn loon mag afzonderen uit het handelska-
pitaal als er geen winst gemaakt wordt ? Of beteekent koentji'amal
dat de kapitein de voornaamste persoon aan boord is, met de grootste
verantwoording en dat hij daarom in ieder geval de helft van zijn loon

moet ontvangen?

tjoekai beteekent belasting, tol, accijns, pacht, in- en uitvoer-
rechten, maar ik vermoed dat
prauwbe(r)tjoekai hier en in andere
art. wel eens een bijzondere beteekenis zou kunnen hebben, die mij
niet bekend is en die niet in de woordenboeken voorkomt.

-ocr page 133-

Als er een prauw vergaat (wat volgt is onduidelijk).

(Het stuk, dat hier volgt is ook zeer onduidelijk).

Als een prauw tengevolge van een geldschuld van den vervoer-
der in beslag wordt genomen (eigenlijk: geroofd) moet de helft
van de waarde (door den vervoerder ?) en de helft door de sche-
pelingen(?) als (ook?) zij in gebreke zijn betaald worden, de
pacht of huur moet door den vervoerder worden betaald, zoo
luidt het voorschrift.

Ten vijf en dertigste (artikel 35)

Voorschriften betreffende prauwen die voor een afgemaakte
prijs zijn verhuurd; wanneer (tijdens de reis?) scheepstuig, ge-
reedschappen, het want, de kalk en de lampen, de bedekking
(tegen de warmte of de (metaal?) bekleeding beschadigen (ver-
gaan) dan komt dit ten laste van den vervoerder; spijkers komen
Voor rekening van den prauweigenaar; de lange balken (planken)

die........heeten moeten indien m^ogehjk (als dat onder weg

door breken noodzakelijk is door den vervoerder) uit het bosch
gekapt worden, is dat niet mogelijk dan moeten ze gekocht wor-
den, koopt (de vervoerder ze) niet en koopt de prauweigenaar ze
(naderhand zelf) dan wordt dit niet als een geldschuld ten laste
Van den vervoerder beschouwd, (maar wordt het) verrekend met
de huur i); zoo gebeurt ook als de prauw op een klip of op het
strand loopt door ernstige force majeure of wanneer buiten
de monding het roer breekt, (dan moet de prauwvoerder trachten
een nieuw roer) uit het bosch te halen (of andere zaken die ge-

Zoo splits ik de woorden die hier staan. Logisch zou zijn dat de
prauwvoerder als hij den prijs van de balken die hij onderweg koopt
quot;^an de huur mag aftrekken. Dit zou kunnen als men leest: djikalau
tiada dibalikan jang poenja prahoe, membelikan (sc. de prauwvoer-
der), tiada oetang etc., maar de term membelikan zonder meer is dan
heel eigenaardig doch in een corrupt compendium als dit niet on-
mogelijk.

-ocr page 134-

broken zijn); koopt de eigenaar van de prauw deze dan is dit voor
rekening van den prauwvoerder, behalve als het het roer betreft;
als de prauw behouden (terugkeert en) het scheepstuig is ver-
meerderd 1), mag dit niet (door den prauwvoerder?) weggenomen
worden, zijn er zaken vergaan(?), dan moet de prauwvoerder de
schade vergoeden (of: ze vervangen) en de prauweigenaar mag
ze ontvangen(?) tezamen met de huur; vergaat de prauw(en), is
er (ook) scheepstuig weg(?), dan komt dit voor rekening van den
prauwvoerder, de huur vervalt, (doch) de Waarde (van de prauw)
moet aan den eigenaar betaald worden, zoo luidt het voorschrift.

Ten zes en dertigste (artikel 36)

Voorschriften betreffende huurprauwen, als de prauweigenaar
(de prauw?) aan den huurder zendt met lading(?), dan moet de

huurder de tjoekai betalen, die op de zending komt,.......

komt de prauw met de zending goed over (dan is alles in orde?),
wat de (prauwvoerder, huurder?) niet kwijtraakt (aan goederen
van den prauweigenaar? door verkoop?) moet hij aan den
eigenaar van de zending teruggeven, heeft hij er van gebruikt
voor levensonderhoud of van gegeten (als het voedingsmiddelen
zijn?) dan moet de prauwvoerder dit vergoeden; (gaat alles van
de hand dan is hij verplicht tot (betaling van) tjoekai; levert de
prauwvoerder op crediet (en zijn de vorderingen niet inbaar?)
dan moet de prauwvoerder de schade betalen; worden (de goede-
ren aan den prauwvoerder) met geweld ontroofd zóó dat tegen-
stand niet mogelijk is, dan is de prauwvoerder niets schuldig;
(wordt er beslag gelegd) omdat de prauwvoerder een geldschuld
heeft, dan moet deze de schade vergoeden, zoo luidt het voor-
schrift.

b.v. omdat men aan boord bepaald tuig heeft vervaardigd ?
wat
membawa tjoekainja hier beteekent weet ik niet.

-ocr page 135-

Ten zeven en dertigste (artikel 37)

Voorschriften betreffende het zenden van een persoon naar een
plaats om een schuld van den lastgever te betalen, hetzij in goud,
zilver of gouden voorwerpen; (de lasthebber) komt op de bedoelde
plaats aan; ontmoet hij (den schuldeischer) dan geeft hij de zen-
ding over; ontmoet hij hem (in een vreemde haven?) en overhan-
digt de lasthebber het niet (dan is hij niet in gebreke?) als het
nxet den lastgever overeengekomen is; heeft de lasthebber met
het goud handel gedreven en het verveelvuldigd ten tijde van de
betaling op welke wijze dan ook, dan moet de lasthebber dat
meerdere (naderhand aan den lastgever) betalen omdat hij in
gebreke is; als (de schuld) niet blijkt te zijn zooals de (lastgever)
heeft gezegd en (de schuldeischer meer eischt dan bij de zending
IS overeengekomen is het niet behoorlijk ®) omdat het een af-
wijking is van de opdracht (of: afspraak) betaalt (de lastheb-
ber) toch, dan is de lasthebber in gebreke; de lasthebber is van
alles ontheven als hij de zending overhandigt met medeweten
Van de schepelingen of de menschen van de plaats; maakt de
lasthebber het (dezen) niet duidehjk (dus roept hij ze niet als ge-
tuige) dan is hij in gebreke als hij later (den werkelijken schuld-
eischer) ontmoet (en dus blijkt dat de zending aan een verkeerd
persoon is afgedragen); zoo luidt het voorschrift.

Ten acht en dertigste (artikel 38)

Voorschriften betreffende het verzenden van goederen; zijn
het vaste (niet vloeibare) goederen dan moet duidelijk het ge-
wicht worden vastgesteld ®) of de waarde; zijn het vloeibare zaken

dus meer betaald aan den schuldeischer dan de schuld bedraagt ?

') eigenlijk; dan de soort van den afzender.

') om te betalen?

') oemanat, eig; deposito, toevertrouwd goed.

') Dus de verzender moet het gewicht aan den kapitein mede-
deelen.

-ocr page 136-

dan moeten ze gemeten worden; zijn het stoffen dan moet de
waarde en (of) de soort worden vastgesteld want de gevaren op
zee zijn onbeperkt; maakt de afzender (het bovengenoemde)
niet duidelijk, dan is hij in gebreke, als de goederen een gevaar
Gods overkomt in een anderen (vreemden) haven; wat de we-
gens een andere oorzaak verloren geraakte (goederen van de zen-
ding) betreft, die moeüijk teruggehaald kunnen worden, omdat
het niet meer mogelijk is overleg te plegen, wanneer God (de
prauw) dan behouden in een haven doet aankomen dan moet de
kapitein de weggeraakte goederen na overleg(?) vergoeden of de
waarde er van; is de waarde niet bekend dan moet men geza-
menlijk (een) behoorlijke (waarde) vaststellen(?) want het is eenge-
zamenlij ke schuld ;detjoekaiende vracht moeten volgens de daar-
omtrent bij het bevrachten heerschende gewoonte tot de haven
die overeengekomen was, betaald worden, zoo luidt het voorschrift.

Ten negen en dertigste (artikel 39)

Voorschriften betreffende zendingen; men zendt iemand uit
om een prauw te koopen of men hoopt (dat hij een prauw zal
koopen); de lasthebber vaart naar de voorgenomen haven en
koopt een prauw als (aangegeven door) den lastgever (dan is aUes
in orde); (voert hij) de opdracht anders (uit dan overeengekomen
is), is de lasthebber in gebreke en moet hij het goud (dat uitge-
geven is om de prauw te koopen) vergoeden; heeft hij aan de
opdracht niets gewijzigd, dan is de koop wettig, maar (de last-
hebber is verphcht), maar hij moet de menschen die met hem
teruggaan (in de prauw) op de hoogte stellen van de (gedane) uit-
gaven en inkomsten; dan is hij niets meer schuldig; wel moet i)
hij de gedane uitgaven vergoeden als hij de prauw naar een

') dapat is hier onbegrijpelijk, misschien is bedoeld dipatoet?

wederom: keloear masoek, doch anders geschreven, maar dezelfde
woorden worden dikwijls op verschillende en soms foutieve wijze
weergegeven.

-ocr page 137-

anderen haven brengt of haar verhuurt zonder opdracht van den
eigenaar, en de prauw verwaarloost of hem laat vervoeren door
iemand die over voldoende verstandelijke vermogens beschikt i)
dan is hij verplicht een naar evenredigheid te bepalen schadever-
goeding te geven, omdat hij in gebreke is, zoo luidt het voor-
schrift.

Ten veertigste (artikel 40)

Voorschriften betreffende iemand die uitgezonden wordt en
uitvaart; als de lastgever royaal eet d.w.z. als hij eet alsof hij
eene ontmoetmg heeft met een persoon, met een broer, een
kind of zijne echtgenoote, en wanneer de lasthebber de zending
aflevert is hij in overtreding en (moet hij) een boete van 5
realen soekoe (betalen); als de lastgever den lasthebber niet vol-
doende eer bewezen heeft, al is de lasthebber een slaaf, dan nog
moet men hem voldoende eer bewijzen, zijn er 3 pakken eten dan
moet er één aan den lasthebber gegeven worden, dat is de gewoonte
bij het verzenden; degene die belast is met de zending mag de
zending opeten als er groote nood is, zoodat er alleen nog maar
over levensbehoud wordt overlegd en men niet meer aan goe-
deren kan denken, dan mag de zending worden opgegeten, omdat
de honger groot is; dan moet men een gebed om redding recitee-
ren; ontmoet de lasthebber (den lastgever?) dan moet hij mede-
deeling doen (van het gebeurde), doet hij dat niet dan is hij in
overtreding, moet de waarde (van de zending?) betalen en een
boete van 5 realen soekoe, zoo luidt het voorschrift.

er staat duidelijk orang jang ber'akal is niet bedoeld: jang tida'
ber'akaU
of is de bedoeling: zelfs al geeft hij de opdracht aan iemand
die over voldoende verstandelijke vermogens beschikt?
zonder dat hij genoeg te eten heeft gehad?
de lastgever?

-ocr page 138-

Ten een en veertigste (artikel 41)

Voorschriften betreffende het laten uitvaren met handels-
kapitaal onder overeenkomst van winstverdeeling, terwijl men
een familielid medezendt als vertegenwoordiger en duidelijk de
hoeveelheid handelskapitaal in tegenwoordigheid(?) van bei-
den 1) wordt vastgesteld of (en) de wapenvoorraad; wanneer men
iemand bijstand verleent dient men op twee zaken te letten: 1 de
hulp die men verleent, wordt beschouwd als een schuld aan den
vasten wal af te doen, 2°. (men komt overeen) de winst te ver-
deelen; 2) er wordt geholpen onder die 2 voorwaarden( ?) als
men overeenkomt samen uit samen thuis; als God het wil, komt
men behouden in de haven, waarheen men bedoelde te gaan,
aan en men drijft handel; als de geholpene (even) van het schip
af wil gaan is dat geoorloofd,
zelfs als dat overeengekomen is ®),
want er is een kapitein om hulp te verleenen want (men bevindt
zich in een) handelshaven, is er geen kapitein, pawang of roer-
ganger, die men als oudste kan aanstellen(?), mag (de geholpene)
niet debarkeeren, doet hij het toch dan moet hij voor dat debar-
keeren 5 realen betalen, zoo luidt het voorschrift.

Ten twee en veertigste (artikel 42)

Voorschriften betreffende een kapitein, die uitgevaren is; hij
drijft handel in een haven en (daar) wordt de prauw met de la-
ding aangehouden wegens (veronderstelde) schuld van den ka-
pitein ; er zijn personen die beweren op de hoogte te zijn van die

') er staat: atas kedoeanja, zijn dat het familielid en de kapitein?

Deze transactie is mij niet duidelijk. Is het de bedoeling dat men
een familielid als vertegenwoordiger laat meenemen en dat deze dan
geholpen wordt of voordat er een schuld, die hij op den vasten wal heeft,
wordt betaald of dat deze een aandeel in de winst krijgt ?

») mij niet duidelijk! Is de bedoeling: als het uitdrukkelijk bedon-
gen is?

-ocr page 139-

schuld, maar is hun wetenschap i), dan is (hun getuigenis) on-
geldig, is hun wetenschap als de opgaande zon dan is ze geldig
en moet de schuld betaald worden en is deze te verrekenen met
de prauw en de lading; zijn daaronder bezittingen van de sche-
pehngen dan moet de aanhouder ze teruggeven; geeft hij ze niet
terug dan heet dit roof en is het land aansprakehjk zoo luidt
het voorschrift.

Ten drie en veertigste (artikel 43)

Voorschriften betreffende het laten uitgaan van een prauw
met handelskapitaal van dengene die uitzendt ®); de kapitein wil
naar een bepaald(e) land(plaats) varen en komt op een plaats
Waar (degene die uitgezonden is *) schuld heeft (daar) wacht hij
(zoodat) degene die uitgezonden heeft in moeilijkheden verkeert;
als het vaststaat dat hij (de kapitein?) goederen van anderen
met zich voert, omdat men hem uitgezonden heeft, en wanneer
(de aanhouding) eenigen tijd duurt en hij betaalt de helft van de
Vordering dan bhj ft de (andere) helft van de vordering en moet
hij (geld) zoeken, want het goud van de menschen (dat hij ont-
vangt dient om te?) betalen; het goud dat hij ontvangt geeft hij
(aan de schuldeischers?) en wordt verrekend; als hij wegvaart
moethijmetdeoverblijvende winst van de menschen betalen; heef t
hij verlies dan betaalt hij het overblijvende met zijn verlies ®);
is er iets beschadigd dan moet de prauwvoerder dit evenals het
handelskapitaal teruggeven, zoo luidt het voorschrift.

') hier moet een woord staan dat onzeker beteekent.
eigenlijk: wordt het een schuld van het land.

') jang dilepas, maar bedoeld zal wel zijn jang delepasnja (prahoe) ;
'ist geheele artikel is mij niet duidelijk.

*) of de kapitein ?

') Niet duidelijk. Is het de bedoeling dat de goederen, die hij bij zich
tieeft tot eiken prijs verkocht moeten worden en dat uit de opbrengst
schuld voldaan moet worden?

-ocr page 140-

Ten vier en veertigste (artikel 44)

Voorschriften betreffende het uitzenden van een prauw of van
een persoon met handelskapitaal om op een bepaalde plaats han-
del te drijven; men houdt de handelswaren aan omdat de last-
gever een schuld heeft; betaalt de uitgezondene (zonder naar
bewijzen te vragen?) dan is hij in gebreke (omdat hij) bewijzen
(had moeten) vragen (?) aan degenen die zich (van de goederen)
meester gemaakt hebben(?), (en men had hem moeten toestaan
om) den schuldenaar te halen; wanneer deze niet wü (komen) is
de schuld wettig, en heeft men ten rechte den (uitgezonden) man
aangehouden; de (gemaakte) winst moet de lastgever (aan den
uitgezondene) uitkeeren; als de bovenbedoelde persoon geen
schuld heeft, (als deze) in werkelijkheid al betaald is, en raken (de
aangehouden goederen) weg of zijn (ze) opgegeten, dan moet de-
gene die ze aangehouden heeft ze vergoeden, (en de nog over-
gebleven?) aangehouden goederen teruggeven, (ze zijn) ver-
keerdehjk aangehouden en voor die verkeerde handeling moet de
aanhouder 5 realen soekoe betalen, en wat het teruggeven van
de aangehouden goederen betreft (dat dit moet geschieden maakt
dat er ook) een overtreding is gepleegd van de landswetten,
waarvoor 10 realen soekoe (als boete moet worden betaald)
want iemand die geen schulden heeft, heeft men schuldenaar
genoemd, waardoor men den naam van het land in opspraak
brengt (eigenlijk: te gronde richt), zoo luidt het voorschrift.

Ten vijf en veertigste (artikel 45)

Voorschriften betreffende het varen naar een land (plaats)
waar men wordt vastgehouden wegens een schuld van één (zijner)
hoofden, den havenmeester van de plaats (van herkomst )of den
vorst van het land (van herkomst i); de aanhouding (moet plaats

') dus wegens een schuld, die één dezer categorieën heeft aan een
inwoner in het vreemde land.

-ocr page 141-

hebben) ten overstaan van den havenmeester of de hoofden van
het land (de plaats) en het publiek, want aanhouding (heeft
plaats wegens) een landsschuld; is het een prauw dan moet de
Waarde duidelijk vastgesteld worden; is het niet duidelijk als de
opkomende zon, dan wordt (de aanhouding) als roof beschouwd,
en is (de aanhouder) in gebreke; wat de gewoonte betreft (die
men moet volgen) bij de aanhouding (deze is als volgt): den aan-
gehoudene gelast men terug te gaan naar het land van den schul-
denaar voorzien van bewijzen of kenteekenen van de hoofden en
den havenmeester, (welke) teekenen (moeten dienen) om den
eischer (in de gelegenheid te stellen) den schuldenaar te (laten)
halen om een ontmoeting tot stand te brengen tusschen beide
partijen; wil hij (de schuldenaar) niet gaan, dan (wordt) de
schuld (als) vaststaand (beschouwd) en wordt deze betaald met
de goederen van de menschen ; staat de schuld aan den aan-
houder niet vast, dan worden de goederen aan de menschen (in
de prauw) teruggegeven, zijn ze verdwenen dan worden ze ver-
goed; de fout van den aanhouder wordt dan beboet met 105

realen........omdat hij schande gebracht heeft over het land;

(deze boete) wordt in 2 deelen verdeeld, de helft wordt uitgekeerd
aan de(n) eigenaar(s) van de goederen, de helft aan (het) de
hoofd (en); is er weinig aangehouden dan volgens de adat weinig
Zoo luidt het voorschrift.

Ten zes en veertigste (artikel 46)

Voorschriften betreffende het uitzenden van een prauw met

eigenlijk: de goederen van de menschen worden (uit de prauw)
naar buiten gebracht.

quot;) Dit beteekent meen ik dat de helft van de boete ponds-ponds
ge wij ze over de eigenaars der aangehouden goederen moet worden

quot;Verdeeld.

') Zie artikel 41 waaraan dit artikel ongeveer gelijkluidend is, wel
®en bewijs voor het onnauwkeurig overschrijven; wat daar gezegd
's. geldt ook voor dit artikel.

-ocr page 142-

handelskapitaal onder beding van winstverdeeling; men gelast
een broer (familielid) of een zoon als zijn vertegenwoordiger op
te treden; de hoeveelheid goederen of wapenvoorraad moet in
tegenwoordigheid(?) van beiden duidelijk vastgesteld worden;
wanneer men iemand bijstand verleent dient men op twee dingen
te letten, de hulp (die men verleent wordt beschouwd als) een
schuld op den vasten wal, ten tweede (er moet) een aandeel in de
winst (worden) gegeven; er wordt geholpen onder die twee voor-
waarden(?), als men overeenkomt samen uit samen thuis; als
God het wil, komt men behouden in het land waarheen men be-
doelde te gaan en gaat handeldrijven; is het handeldrijven af-
geloopen en wü de geholpene van de prauw af gaan, dan mag dit
zelfs(!) als het overeengekomen is, want er is een kapitein om hulp
te verleenen, want men is in een handelshaven; is er geen kapi-
tein doch slechts een pawang( ?) of een roerganger, die men als
oudste kan aanstellen, dan krijgt hij geen vergunning om te de-
barkeeren, doet hij het toch dan moet hij voor dat debarkeeren
5 realen soekoe betalen, zoo luidt het voorschrift.

Ten zeven en veertigste (artikel 47)

Voorschriften betreffende het uitzenden van handelskapitaal
onder beding van winstverdeeling volgens overeenkomst; men
beveelt een broer of zoon als gemachtigde op te treden onder
beding van gelijk aandeel in winst of verlies(?); als God het wil
komt men behouden in de haven, waarheen men bedoelde te
gaan, drijft er handel, en als dit afgeloopen is wil de gemachtigde
terugkeeren; de prauwen liggen gereed, de handelswaren, die
men wil meenemen, winst en verlies, evenals (het aantal) ver-
kochte goederen, de onderhoudskosten, de havenrechten van de
plaats waar men verbleven is( ?) moeten genoteerd worden en als
er iets is achtergelaten i) (omdat de prauwen te vol zijn?) en

1) moet dit ook opgeschreven worden.

-ocr page 143-

men brengt veel handelsvi'aren aan dengene die (de prauwen)
beeft uitgezonden terug, dan is het achterlaten terecht ge-
schied ( ?) men komt; is men behouden teruggekeerd dan moet het
handelsboek van de meegenomen goederen aan dengene die (de

prauwen) heeft uitgezonden worden teruggegeven........i);

zoo luidt het voorschrift.

Ten acht en veertigste (artikel 48)

Voorschriften betreffende het uitzenden van een prauw of
handelsgoederen die men in handen (van den kapitein?) geeft
met een zoon, broer of slaaf die over voldoende verstandelijke
Vermogens beschikt; behouden komt men in de haven waarop
men (bedoelde) af te stevenen; het handeldrijven is geëindigd
en men wil terugkeeren; degene die uitgezonden is wü achter-
blijven en wil de (in consignatie) ontvangen goederen teruggeven
aan den vertegenwoordiger van den eigenaar van het handels-
kapitaal; hij mag niet achterblijven; als hem onheil overkomen
IS of wanneer hij(?) (men) iemand vermoord heeft, waarbij
3 dingen te onderscheiden zijn, 1°. zijn broer heeft iemand ver-
moord op de plaats, vanwaar (de prauw) is uitgezonden; ......

3°. degene die de prauw (en) heeft uitgezonden is overeengeko-
men(?) het handelskapitaal van anderen en van de schepeMngen
te vergoeden, want het werk van den vertegenwoordiger is
straf(?), dan mag hij debarkeeren en achterblijven, maar de
ontvangen handelswaren moeten duidelijk genoteerd worden,
Wat soort en waarde betreft, de (gemaakte) winst of het (geleden)
Verlies, de uitgaven voor levensonderhoud, alles moet genoteerd
Worden; de winst mag hij afzonderen, het (eventueele) verhes

akan jang tinggalnja is óf overbodig óf er moet nog achterstaan
^at er met de achtergelaten goederen moet gebeuren,
het volgende is mij niet duidelijk,
die hem toekomt.

-ocr page 144-

moet hij (bij-) betalen, met medeweten van de menschen ter
plaatse of de koopheden (moet hij het) duidelijk maken, zoo
luidt het voorschrift.

Ten negen en veertigste (artikel 49)

Voorschriften betreffende het uitzenden van handelskapitaal
(waarvoor) twee, drie, vier of vijf menschen uitvaren, waarvoor
ieder, die het (geld) neemt, een overeenkomst sluit en verantwoor-

dehjk is, de een is geen deelgenoot (?) van den ander........of

winst en verlies (wordt berekend zooals ieder) het overeengeko-
men is, hoeveel het ook is; hebben ze samen (het kapitaal) geno-
men, dan worden ze beschouwd als één zonder dat er één uit-
gesloten wordt(?); zijn (dan) één of drie in gebreke, dan moet
degene die terugkeert alles betalen met de winst, want ze mogen
niet gescheiden worden; als zij niet (meer) terugkeeren, terwijl
er meer (tijd verstreken is) dan overeengekomen is, en de eige-
naar van het goud dat uitgegaan is volgt hen, en hij ontmoet (er
één of meer), dan mag hij (van de een) het veelvoud eischen
al is het ook eenigen tijd (geleden?); is er niet meer dan wat aan
één persoon verstrekt is(?), is het goud dan moet er volgens
de adat betaald worden, is het geen goud dan mag hij hem ge-
durende 4 jaren als slaaf in dienst nemen, zoo luidt het voorschrift.

Ten vijftigste (artikel 50)

Aangezien ik niet weet wat met djawat en berdjawat bedoeld
wordt, waag ik geen poging om dit artikel te vertalen. Het is
vermoedelijk een technische term. In de woordenboeken komt

gt;) Misschien wordt bedoeld dat hij van de één alles mag opeischen
wat aan alle personen samen is verstrekt.

quot;Wat hier bedoeld wordt is mij niet duidelijk. Is bedoeld: als de
eigenaar voldoende goud bij den leener aantreft of onvoldoende ?

-ocr page 145-

geen passende beteekenis voor. Blijkens het artikel zelf is het
een prauw die (ook?) als veerboot gebruikt wordt, maar zijn
blijkbaar ook verbale vormen van den stam
djawat: berdjawat
[kan)
en nemdjawat. Als de beteekenis hiervan bekend is, is de
vertaling gemakkelijk.

En God weet het het beste (wat juist is), andere dan (deze)
Voorschriften zijn geen voorschriften, doch dat is nieuwlichterij
en geen wettehjk voorschrift.

Vraagstuk, vervolgens (wordt behandeld)

1°. voorschriften betreffende diefstal in een prauw, want (!)
deze regelingen worden bewaard door den kapitein, want de
kapitein is vorst in de prauw. Een prauw is als een land, er is
een roerganger, en een peiler, die de adat vasthouden (die zorgen
dat de adat wordt nageleefd), want niemand anders kan overleg
plegen aan de hand van de adat in de prauw. Als een slaaf van
den kapitein steelt en men bevindt dat hij een kapmes, een dissel
of gereedschap van den kapitein heeft gestolen, en men vindt
(het bij hem), dan moet men den peiler opdracht geven (den dief)
stokslagen te geven bij den windas, want hij heeft de schepelin-
gen (te schande) gemaakt, want niemand anders dan de schepe-
lingen gaan op en af (van het schip) dag en nacht, want (de
zorg voor) het gereedschap van den kapitein behoort tot de
functie van de schepelingen; als de kapitein (de schepelingen)
Verbiedt (de prauw te verlaten) is hij onrechtvaardig; iedere ka-
pitein is onrechtvaardig als hij (schepelingen die de prauw willen)
Verlaten het debarkeeren verbiedt, zoo is het voorschrift.

2°. Voorschriften betreffende diefstal door een slaaf van den
kapitein van goederen der schepelingen, zooals kapmessen, dis-

volgt hierna nog eens de maleische weergave van deze Arabische

spreuk.

-ocr page 146-

seis, pennemessen, bundels (kleeren?), en met een kroon(?)
versierde (sirih-) kalkdoos; als die gestolen worden, en de kapi-
tein kan ze teruggeven (dan geeft hij ze terug), zijn ze verdwenen,
dan moet de kapitein de waarde ervan betalen, de slaaf die ge-
stolen heeft moet in het openbaar afgeranseld worden; is het de
slaaf van een ander, dan moet hij zevenmaal in tegenwoordigheid
van zijn meester geslagen worden en den kapitein vergiffenis
vragen; is het niet duidehjk dat (of: wie) er gestolen is (heeft?),
dan moeten de schepehngen gezamenlijk de helft (van de waarde
van het weggeraakte) vergoeden, (aangezien) de schepelingen
in gebreke zijn (omdat) ze geen toezicht hebben gehouden in de
prauw, zoo luidt het voorschrift.

3°. Over diefstal ; de kapitein en de schepelingen moeten de
goederen die gestolen zijn verdubbelen, in een haven (gekomen)
ziet men (het gestolen goed), en het is duidelijk de kapitein
neemt het (en hem?) mede; de kapitein (onder) vraagt de sche-
pelingen, en het bewijs wordt hem geleverd, dan geeft hij de
goederen aan den eigenaar terug, de dief moet (als straf) voor
zijn overtreding drie maal (de waarde) van de gestolen goederen
betalen, en wat de boete betreft, de kapitein laat deze door de
schepehngen vaststellen (eigenhjk: schatten); 1/3 (daarvan) komt
aan den kapitein, 1/3 aan den bestolene en 1/3 aan de schepe-
lingen, want zij zijn belast met het bewaken van alle goederen in
de prauw, zij zijn voor alles goed of slecht, nacht en dag ver-
antwoordehjk, zoo luidt het voorschrift.

13°»). Voorschriften betreffende in bewaring geven (van

») Men zou kunnen lezen: ketjoerian nachoda, dus dat de kapitein
is bestolen, maar uit het vervolg blijkt dat dit niet het geval is. Overi-
gens is het Maleisch abacadabra!
') wie het gedaan heeft?

») Hier worden dus 9 punten overgeslagen, vermoedelijk een ver-
gissing van den afschrijver.

-ocr page 147-

goederen) door schepelingen of anderen (vreemden) aan den
kapitein; (stel dat) de schepelingen panden in hun bezit hebben,
zooals gouden voorwerpen, kisten met (voor hen) onbekenden
inhoud, en zij leggen die in den voorraadkamer i), terwijl de sleutel
(van de bewaarde kisten en koffers) bij den eigenaar berust; op
het oogenblik dat de eigenaar (der koffers of kisten) opent, blijken
(de) goederen verdwenen te zijn uit den voorraadkamer, zooals
goud, zilver of kleeren, of (andere) voorwerpen van waarde; de
voorraadkamer is als een afgesloten ruimte te beschouwen; als
nien binnenkomt en de goederen in de kist of in de voorraad-
kamer (? of koffer) zijn verdwenen, dan moet er een onderzoek
ingesteld worden (en wanneer dan blijkt) dat iemand (de goe-
deren) ........heeft opgegeten moet hij veroordeeld worden

Volgens de door den vorst in het land vastgestelde regelen; is

het niet........dan moet hij veroordeeld worden tot........;

en........; heeft hij de goederen opgegeten, dan moeten deze

als verloren worden beschouwd (dus er is geen recht op schade-
vergoeding) want de sleutel berustte bij den eigenaar terwijl
degene, die de goederen in bewaring gegeven heeft ook nog in
gebreke is omdat hij den inhoud (van de kist) niet duidelijk (van
te voren) bekend gesteld heeft, zoo luidt het voorschrift.

14°. Voorschriften betreffende het op een helling zetten (na
een afgeloopen reis) van een prauw; de kapitein moet daarom-
trent overleg plegen met alle functionarissen en schepelingen; ligt
de prauw op de helHng, dan moet hij bevelen het tuig op te bergen
en als er iets niet in orde is (eigenlijk: verkeerd is) moet hij de
schepelingen bevelen dat te herstellen; willen zij het niet her-
stellen, dan zijn de schepelingen in overtreding; valt de prauw
(dan) van de helling en wordt ze vernietigd, dan moeten ze ge-
zamenlijk de helft van de waarde betalen; als niemand wil, omdat

') afgeschoten gedeelte van het ruim.

') Dit zal wel de bedoeling zijn.

-ocr page 148-

ze onverschillig zijn, of omdat het werk te moeilijk is, en het niet
billijk is (ze dit werk) toe te maken(?) heet het force majeure; is
het wegens onverschilligheid of wegens een ander werk (dat ze
willen doen?) of wegens vermoeidheid (stijfheid), dan zijn ze
verplicht om het op de helling zetten (door anderen?) vijf soekoe
te betalen, is het een kleine prauw dan 5 taU (150 duiten) de
functionarissen hebben (in een dergelijk geval) realen te

betalen, en als het een groote prauw is 5........dan zijn alle

schepelingen en functionarissen ontheven van (hun verbinterds
met) de prauw, zoo luidt het voorschrift.

15°. Voorschriften betreffende het lossen van de lading; voor
het maken van stapels( ?) of het leenen (huren ?) van een huis (om
de goederen in te bewaren?) moet de kapitein overleg plegen met
de schepelingen; pleegt hij geen overleg en beveelt hij zonder
meer de goederen te lossen of ze in zijn woning te bewaren, zonder
dat hij opdracht geeft ze te bewaren, en worden ze dan gestolen,
dan moeten de goederen als verloren worden beschouwd (dus
dan zijn de schepelingen niet verantwoordehjk) als ze niet ver-
pakt zijni), de dief wordt gestraft volgens (de regehngen van)
den vorst in het land, zoo luidt het voorschrift.

16°. Voorschriften betreffende den kapitein 2); het elkaar
wederkeerig hulp verleenen bij allen arbeid dien de kapitein hen
opdraagt voordat de prauw in (een veilige) ligplaats is aange-
komen; als er gereedschap van den kapitein, bezittingen van
de schepelingen of van den kapitein of ingenomen lading weg-
raakt dan (moet er gehandeld worden) volgens de regehngen
van den vorst in het land, als de kapitein en de (andere) func-
tionarissen in de prauw waren (tijdens het wegraken); als de
kapitein de (andere) functionarissen (alleen) heeft achtergelaten.

Dit is mij niet duidelijk.
Moet dit niet zijn: schepelingen?

-ocr page 149-

is de kapitein in gebreke, en is een (eventueel aan die functiona-
rissen opgelegde?) straf onwettig, want die functionarissen had-
den het beheer in plaats van den kapitein , als er iets gebeurt
moet aldus beslist worden ; als de prauw reeds stevig( ?) op de
helling staat, en er sterft iemand bij het helpen, dan wordt dit
een schuld op den vasten wal en is hij bevrijd van de gevaren
van de prauw

17°. Voorschriften betreffende een prauw die op een helling
staat, terwijl het tuig bewaard is; als de prauw een kapitein
heeft, zijn de schepelingen ontslagen (van alle verdere verant-
woordehjkheid?); is het een prahoe berdjawat dan moet die
teruggegeven worden met de huur of pacht, omdat de prijs (van
te voren) bepaald is (?), dan is de vervoerder ontslagen (van
zijn verantwoordelijkheid); als hij de huur of pacht niet (tegehjker-
tijd met het teruggeven van de prauw?) voldoet, en de prauw
gaat te gronde, dan moet die als het mogehjk is hersteld worden
(door den huurder?), kan dat niet dan moet hij de helft van de
Waarde betalen want beiden (huurder en eigenaar?) zijn in ge-
breke, (maar zij hebben het) niet gewild (?) zoo luidt het voor-
schrift.

18°. Voorschriften betreffende den kapitein en de schepelin-
gen, terwijl de prauw al op de behing staat op een bepaalde plaats;
de kapitein geeft opdracht het beschadigde( ?) te herstellen en
om (de prauw) te bewaken (voor het geval) er (wind) opsteekt.
Want de gevaren zijn onbeperkt in aantal; als (de schepelingen)
niet doen wat de kapitein bevolen heeft en ze onverschilhg zijn,
of onwetend (doen?) of omdat ze stijf (vermoeid?) zijn of om
eenige (andere) reden niet opletten en.........goederen ge-

') Mij niet duidelijk.

Zie aangeteekende bij artikel 50.

') Zonder opzet?

-ocr page 150-

stolen van den kapitein of van de schepelingen, die de wacht
houden, zijn ze niet in overtreding i^) (maar) de wakers moeten de
helft (van de waarde) betalen, omdat (de goederen ten gevolge
van hun) in gebreke zijn, zijn verdwenen, de helft (wordt be-
schouwd als te zijn verdwenen) door Gods wil, zoo luidt het voor-
schrift.

19°. Voorschriften betreffende bewaargeving van goud en zil-
ver aan personen, die de beschikking hebben over een kist (kof fer)
of een bureau (brandkast?); nu gebeurt door Gods wil het on-
geluk dat de goederen verloren gaan, terwijl het duidehjk is dat
dit tengevolge van trouweloosheid is geschied, dan moet de
(geheele schade) vergoed worden; (is het) niet (duidelijk dat)
gestolen is, en dat er trouweloosheid in het spel is en het in be-
waring gegevene raakt verloren, dan de helft van de geschatte
waarde (door den bewaarnemer betaald worden) en de helft
wordt als verloren beschouwd, omdat beiden in gebreke zijn, zoo
luidt het voorschrift.

20°. Voorschriften betreffende bewaargeving van goederen,
zooals goud, zilver, kleeren, kerissen, zwaarden of (andere) waarde-
volle (er staat: goede) voorwerpen, omdat (men zich) in onheil
(bevindt?); men behoort duidelijk de soort, den vorm en het ge-
wicht vast te stellen; gebeurt dat niet dan zijn zoowel de be-
waargever als de bewaarnemer in gebreke; worden ze gestolen
tezamen met de goederen (van den bewaarnemer) of komt men in
krijgsgevangenschap (worden ze buit gemaakt) of worden ze
geroofd, dan (ontstaat er) geen geldschuld (bij den bewaarnemer
aan den bewaargever), of raken ze beschadigd zonder dat (de
bewaarnemer) in gebreke is (dan behoeft hij niets te vergoeden)
(en worden ze als) verloren (beschouwd) zonder meer; (raken ze
verloren) omdat (de bewaarnemer ze) niet opgeborgen heeft of

') ? dus ze worden niet gestraft?

-ocr page 151-

omdat hij ze tegen loon door een ander (heeft laten bewaren) of
omdat hij zijn slaaf, die........voldoende verstandelijke ver-
mogens bezit, heeft laten bewaren, (dan heeft) die handeling
(ten gevolge) dat (de goederen) vergoed (moeten worden) omdat
de bewaarnemer in gebreke is, zoo luidt het voorschrift.

21°. Voorschriften betreffende bewaargeving aan een slaaf,
die de vertrouwde is van zijn meester; raken de in bewaring ge-
geven goederen verloren zonder dat hij (de slaaf) in gebreke is,
dan moet hij ze vergoeden of de waarde betalen, worden ze be-
taald dan is het geldig dat dit met goud van zijn meester ge-
schiedt, want hij is de vertrouwde van den meester, zoo luidt het
voorschrift

22°. Voorschriften betreffende bewaargeving aan een slaaf
die nog geen vertrouwde van zijn meester is, op het tijdstip
dat hij de goederen in bewaring heeft, de inbewaarneming is
Wettig (als de meester er van af weet); is de meester niet op de
hoogte dan wordt de bewaargeving niet als wettig beschouwd ;
geeft men goederen in bewaring aan een minderjarige met mede-
weten van zijn (meerderjarigen) broer of ouders, dan is de be-
waargeving wettig, (eveneens) als (men goederen in bewaring
geeft) aan een vrouw of echtgenoote van iemand in de prauw,
met medeweten van den echtgenoot, dan is de bewaargeving
Wettig; of (wanneer men goederen in bewaring geeft) aan de
bijzit ( !) van den kapitein met medeweten van den kapitein, dan
is de bewaargeving wettig; geschiedt het niet aldus, dan (is de
bewaargeving) niet geldig en (als men dan zegt de goederen) niet

') De bedoeling is blijkbaar, dat de meester in dit geval verantwoor-
delijk is voor de betaling der schadevergoeding.

Dus: raken de goederen weg, dan heeft de eigenaar geenerlei
verhaal.

-ocr page 152-

te kennen i), wordt het beschouwd als een in gebreke zijn (van
den bewaargever), zoo luidt het voorschrift.

23°. Voorschriften betreffende bewaargeving (aan een slaaf?)
zonder medeweten van den meester, of een kind zonder mede-
weten van ouders of broer, of aan een vrouw zonder medeweten
van den echtgenoot, (dan is de bewaargever) in gebreke. Komt
er een ramp (sc. raken de goederen verloren), dat ontstaat er
geen geldschuld van den bewaarnemer; geeft men goederen in
bewaring aan een idioot(?) of krankzinnige, dan is dit geen wet-
tige bewaargeving ; Wanneer hij (de krankzinnige) ze ver-
mengt (?) met de goederen van anderen en als er dan vergissingen
ontstaan omdat hij ze verward heeft, heeft de bewaargever de
schuld van die vergissing, omdat hij in gebreke is, want bewaar-
geving veronderstelt verstand bij den bewaarnemer, zoo luiden
de voorschriften omtrent bewaargeving in een prauw.

24°. Voorschriften betreffende bewaargeving van sampans.
Geeft men een sampan in bewaring dan moet men die stevig
vastbinden en (of) op het droge trekken; de bewaarnemer moet
de bewaargeving zien,
en er moet een duidelijk verzoek om bewaar-
neming gedaan worden ®).

Als dit niet gebeurt, en (de bewaarnemer) ziet (de bewaarge-
ving) niet, dan zijn beide in gebreke; als (de bewaarnemer) ge-
zien heeft, dat (de sampan) vastgebonden of
duidelijk op het
droge getrokken is, is de bewaargeving wettig; raakt (de sampan)
verloren tengevolge van een emstigen noodtoestand, of door

») Zoo meen ik: tiada dikenal te moeten weergeven. Dus men ont-
kent de bewaarneming.

Wat hier volgt berust op gissing.

') Deze vertaling berust op gissing. Maar ik vermoed dat de be-
doeling is dat de bewaargever het verzoek doet en de bewaarnemer
uitdrukkelijk dat verzoek inwilligt.

-ocr page 153-

groote golven of door een vijand of omdat........menschen

vechten of door wilde dieren........

Hier eindigt de eigenhjke tekst.

De vertaling van het in Arabische en Latijnsche karakters vol-
gende (door gestreepte) stuk luidt:

In het jaar 1262 (Hi — dus 1846 Chr. jaartelhng), beëindigd op
Dinsdag van de maand Radjab.

Beëindigd op Dinsdag in de maand April (?), was ik met
schrijven klaar, in die (maand) heb ik het geschreven.

Zijn de hier in dit handschrift gegeven regelen van handels-
en zeerecht antérieur aan de Amana-Gappa codex ? De afschrijver
stelt zijn afschrift als gedaan in 1846. Dit zegt natuurlijk niets
voor de tijdsbepahng van de regelen zelf.

De uitgewerktheid der regelen is reden te veronderstellen dat
deze regelen uit veel lateren tijd dateeren dan die, welke in de bij
Pardessus vermelde codices, te vinden zijn.

Ook het feit dat van geene verdeeling in bak- en stuurboord
der schepen, met eigen officieren voor die deelen, meer sprake is
toont aan, dat de grootte van het charter belangrijk is afgenomen.
Deze afname kan alléén verklaard worden, door dat de bevaren
Zeeën een groot charter niet meer noodzakelijk maken, zoodat
deze regelen moeten slaan op de kustvaart in het Maleische woon-
gebied. Deze teruggang van de Maleische zeevaart van groote
Vaart op kustvaart is een gevolg van de uitoefening der groote-
vaart door de, in dat gebied zich gevestigd hebbende, West-
Europeesche, moderne, dus mechanisch voortbewogen, zeevaart.i)
De dateering van deze regelen, moet dan ook m.i. niet vóór het
einde van de I8e eeuw gesteld worden

') Als gevolg mede van de politieke inbezitneming door West-
Europeesche machten van de oeverlanden van Straat Malakka.

De eenigst overgebleven buiten-archipel zeevaart, welke als

-ocr page 154-

Mij lijken ze dan ook van jongeren datum te zijn dan de regelen
in de Amana-Gappa codex en kunnen deze regelen reeds daarom
de Amana-Gappa regelen niet beinvloed hebben. Maar ook een
oppervlakkige beschouwing toont reeds het zeer beperkte deel
van het handels- en zeerecht aan, waarop deze Maleische regelen
betrekking hebben, waarbuiten de Amana-Gappa regelen vér
uitgaan.

Interessant zijn deze regelen echter zeker, ze zijn uitgewerkter
dan de oude Maleische regelen, maar nog niet zóó uitgewerkt als
de thans geldende Zuid-Celebes regelen welke later zullen volgen.

De eerste vijftig artikelen, waarvan getuigd wordt dat daar
buiten geene andere bepalingen bestaan, worden dadelijk gevolgd
door 24 vraagstukken waarvan dan 9 zijn weggelaten. Deze zgn.
vraagstukken nu worden echter ook onmiddellijk voorschriften
genoemd en zijn dat dan ook in wezen.

Merkwaardig is, behalve het vervallen der bak- en stuur-
boord indeeling der schepen, hetgeen reeds vermeld werd, dat
ook de namen van kapitein en officieren zich aangepast hebben
bij de ook in Zuid-Celebes in de 17e eeuw en thans nog in den ge-
heelen archipel gangbare benamingen. Het woord „Pawangquot; voor
schipper en stuurman wordt in Zuid-Celebes niet gebruikt, in
Sumatra echter wel.

De bastonnades en andere zwaardere lijfstraffen uit de oude
Maleische zeerechtregelen zijn in deze regelen verdwenen; alléén
worden bastonnades nog maar bedreigd als straffen tegen diefstal
en dan alléén wanneer slaven de dieven zijn.

Ook de zedendehcten worden niet meer behandeld, wat wel
mede oorzaak zal gevonden hebben in de kustvaart, waardoor

zeilvaart nog in den Indischen archipel voorkomt, is de Chineesche
zeilvaart, welke met jonken uitgeoefend wordt. De Zuid-Chineesche
zee Iaat geen vaart met klein charter toe, waarom de jonken dan
ook zooveel grooter zijn dan de zeilprauwen in onzen archipel.

-ocr page 155-

lang verblijf op schepen, zonder landverkeer der opvarenden, tot
het verleden behoorde.

Hoewel de kapitein nog de vorst op zijn schip genoemd wordt,
treft de typische Maleische mentaliteit van „het moefakatquot; in
deze regelen wel sterk. Telkens is het weer dat de kapitein met de
schepehngen overleg moet plegen en van het al of niet overleg
plegen hangt de verantwoordelijkheid van den kapitein voor zijne
beslissingen vaak af. De commende neemt nog een zeer groote
plaats in — zie de artikelen 9, 16, 22, 28, 36 (huur?), 41 (met ver-
tegenwoordiger van den lastgever aan boord) 46, 47, 48 en 49 —
terwijl ook de bewaargeving en lastgeving, welke aan de com-
mende aansluiten, goed vertegenwoordigd zijn — zie de artikelen
10, 37, 38, 39, 40 en de vraagstukken 13, 19, 20, 21, 22, 23 en 24.

Vooral de vraagstukken 19 tot en met 24 zijn interessant
Waar het gaat om bewaargeving aan niet volledig handelingsbe-
voegden. Aardig is dat bij idioten en krankzinnigen het dement
zijn op zichzelf reeds als verhindering van het geldig zijn der
overeenkomst genoemd wordt en niet als in het Westersch recht
de daaruit voortgevloeide ontbreking van de wilsovereenkomst.

De vrachtovereenkomsten zijn bij de artikelen 3, 11, 17, 23
(reischarter) beschreven. De artikelen 1 en 2 handelen over onder-
gang der prauw, de wijze van vergoeding der geleden schade aan
schip en lading bij aantoonbare schuld van het scheepspersoneel.

De artikelen 4, 12, 13, regelen de verantwoordehjkheid van den
kapitein voor ongelukken bij bevolen arbeid aan de opvarenden
overkomen.

De artikelen 6,7,8 en 14 handelen over het beladen van de prauw
en de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van slecht laden.

De artikelen 18, 19, 20 en 29 behandelen de rechten en ver-
plichtingen van den kapitein.

Berging neemt niet veel aandacht in beslag; artikel 15 alléén
behandelt dit onderwerp en dan nog slechts voor kleine afge-
dreven sampans.

-ocr page 156-

Het voor schuld in vreemde havens in beslag nemen van sche-
pen en lading schijnt te zijn voorgekomen; althans de artikelen
42, 43, 44, 45 en ook het onduidelijke artikel 26 handelen hier-
over. Het beslag schijnt door verwijdering van het roer (artikel
26) door den havenmeester gelegd te worden!

Ook de verplichtingen van den kapitein en de andere opvaren-
den — na aankomst in de thuishaven, ten opzichte van het be-
heer van schip en lading worden vrij uitvoerig behandeld en ver-
dienen onze aandacht; zie de artikelen 24, 25, 27 en de vraag-
stukken 14, 15, 17 en 18.

Terwijl vraagstuk 16 de verantwoordelijkheid regelt, voor de,
op de reis, vóór de terugkomst in de thuishaven, weggeraakte
zaken van de opvarenden.

Artikel 21 regelt de boedelzorg van door aan boord overleden
opvarenden nagelaten boedels; waar artikel 31 datzelfde nog
voor de boedel van een overleden kapitein afzonderhjk regelt;
hetgeen begrijpelijk is, daar hij behalve schipper nog hoofd van
de handelsonderneming ook is.

Artikel 30 regelt de betahng der in- en uitvoerrechten door de
opvarenden. De loonsovereenkomsten met den kapitein, wan-
neer de reeders in loon lieten varen, regelen de artikelen 32, 33
en 34. De beide laatste artikelen zijn zeer interessant waar hier
van vloot-varen sprake is, en de kapitein bedoeld wordt te zijn
de admiraal van de vloot.

Het artikel 35 regelt bij huur van prauwen, de reparatie en
vervangingskosten van scheepsonderdeelen en wie voor die kosten
aansprakelijk zijn. Ten slotte wordt in de vraagstukken 1, 2 en
3 diefstal aan boord door slaven-schepehngen en de daarop
staande straffen behandeld.

Deze samenvatting der voorschriften toont reeds aan, hetgeen
een nadere bestudeering sterker doet uitkomen, dat deze codex
zeker niet nauw verwant is aan de Amana-Gappa codex, of-

-ocr page 157-

schoon de gedachtenwereld in den Archipel en vooral de nooden
en behoeften der kustvaart in dat gebied, uit den aard der zaak
zeer vele overeenkomstige behoeften aan regelingen van dezelfde
strekking, gegeven hebben.

De Amana-Gappa codex is veel rijker aan gedachten en rege-
lingen en toont een veel uitgebreider veld van handels- en zee-
recht regelingen, hetgeen reeds gemakkelijk te verklaren is'uit
het feit, dat dit volk, het meest handeldrijvend en zeevarend volk
in onzen archipel, uit den aard der zaak aan een rijker handels-
en zeerecht behoefte had.

Wij kunnen dus het oordeel van Raff les, waarbij wij ons reeds
eerder aansloten handhaven, ook na kennisneming van deze voor-
gaande Maleische codex.

De Amana-Gappa codex schijnt nog steeds, ook na bestudeering
Van alle bekende Maleische codices, handelende over handels- en
zeerecht — vele autochtone kernen te bevatten. Van een Zuid-
Celebes handels- en zeerecht mag dus ongetwijfeld gesproken
Worden.

C. Publicaties over handels- en zeerechtregelen in het
adatrecht van Ned.-Indië na 1672

Het lijkt thans noodig, alvorens het Zuid-Celebes handels- en
Zeerecht van het hedendaagsche tijdperk in oogenschouw te
nemen, na te gaan welke publicaties over dat zee- en handels-
recht tusschen 1676 en heden het licht zagen.

Het is teleurstellend te ontwaren, dat er zoo goed als niets
daarover gepubliceerd werd. Op de vingers van één hand zijn deze
geschriften te tellen, en de kwaliteit maakt hier zeker de kwan-
titeit niet goed, want zondert men de studie van Dr. Matthes uit,
dan is wat er het licht zag in deze materie niet zeer belangrijk.

In de adatrechtbundels treffen wij dan aan in bundel XXXVI
blz. 244 e
.v. sara-certificaten en tripang-vischvaart-contracten

-ocr page 158-

uit Zuid-Celebes. De voorwaarden, in 9 artikelen opgenomen, zijn
blijkbaar standaardvoorwaarden voor zulke overeenkomsten.
Ze worden ook aangetroffen in een overeenkomst door Mr. I. A.
Nederburgb in Wet en Adat (1896—1898) III blz. 48—54 ge-
publiceerd. De schrijver voorzag die uitgave van aanteekeningen
en vergeleek een en ander met een contract uit 1851, welk stuk
werd overgenomen in Adatrechtbundel XVII blz. 145—149.

De overeenkomst werd schriftehjk vastgelegd. Ze werd ge-
sloten door iemand, die het schip uitrustte (reeder) eenerzijds en
den gezagvoerder benevens aUe opvarenden anderzijds.

Voorschotten werden verstrekt aan alle opvarenden die daar-
voor in het contract moesten quitteeren.

Behalve door partijen is het stuk medegeteekend door een tolk;
door den kapitein der Makssaren, (een Makassaarsch kampong-
hoofd ter hoofdplaats Makasser, die den rang heeft van district-
hoofd), één dus door het Europeesch gezag benoemd bestuurs-
ambtenaar en door den havenmeester van Makasser geregistreerd,
ten bewijze dat de onderteekening te zijnen kantore plaats had.
Voor de reederij d.i. eigenaar benevens uitruster, welke niet
dezelfde persoon behoeven te zijn, teekent alléén de uitruster
en voor alle opvarenden alléén de gezagvoerder,
artikel 1 behandelt de winst en verliesdeeling.
artikel 2 bepaalt het verliesverhaal.

artikel 3 bepaalt, dat bij desertie na ontvangst van een voor-
schot, een boete wordt opgelegd ter grootte van het voorschot,
zoodat de deserteur dan geacht wordt een voorschot te hebben
genoten ter grootte van het dubbele bedrag, dat hem als werkeHjk
voorschot werd ter hand gesteld.

artikel 4 bepaalt hoe gehandeld wordt als het voorschot
niet geheel is afbetaald.

artikel 5 bepaalt hoe gehandeld dient te worden bij overlijden
van den voorschotnemer, alvorens het voorschot geheel is af-
betaald en wie daarvoor verantwoordelijk is.

-ocr page 159-

artikel 6 handelt over buitengevs^one gevallen, welke zich op
de reis voordoen kunnen (ongelukken, overlijden van den poeng-
gawa enz.)

artikel 7 verbod van verkoop der opbrengst van eigen vangst
der bemanning alvorens de reis beëindigd is. Is de reis beëindigd
en heeft de bemanning zelf tripang gevischt en verzameld, dan
niag die tripang verkocht worden. Het is eigenaardig dat geen
straf op overtreding bedongen wordt, al kan uiteraard de con-
tractbreuk steeds aan het oordeel van den rechter worden onder-
Worpen.

artikel 8. Verkoop van de opbrengst van de reis kan alléén
niet onderling goedvinden van uitruster, gezagvoerder en op-
varenden plaats hebben. Zijn beide laatsten niet verschenen
doch behoorlijk opgeroepen, dan is de uitruster bevoegd zelf en
alleen tot verkoop over te gaan.

artikel 9. Het voorschot kan teruggevorderd worden ook als
de reis niet doorgaat.

Ziehier in het kort deze overeenkomsten. Veel handels- en zee-
recht bevatten ze zeker niet. De aanteekeningen van Mr. I. A.
Nederburgh zijn zeer verhelderend en interessant, maar ook die
bevatten geen handels- en zeerecht zooals wij dit thans zoeken.

Leupe geeft in het tijdschrift voor Ned.-Indië 1849 5e afle-
vering blz. 305 e
.V. eene vertaling van het wetboek voor zeeva-
renden van het Koninkrijk Makasser en Boegie op het eiland
Celebes; te vinden in het reeds eerder besproken werk van Par-
dessus. Wij kunnen deze vertaling dus thans gevoegelijk onbe-
sproken laten.

Ook het adatrecht der inlanders in de jurisprudentie 1912—
1923 door Mr. T. C. van der Meulen en hetzelfde werk door Mr.
K- L. J. Enthoven voor latere jaren bewerkt, geven ons niets
Van wat wij zoeken.

In Koloniale Studiën le jaargang blz. 107 e.v. is eene publicatie
te vinden van L. van Vuuren getiteld „de Prauwvaart van Cele-

-ocr page 160-

besquot;. De titel doet meer verwachten dan het artikel geeft n.m.
eene vrij summiere beschrijving van de prauwvaart van één der
Mandarsche landschappen. Een wel zeer beperkt deel dus van de
prauwvaart van Celebes. En ook de inhoud is zeer oppervlakkig
gehouden en beschrijft twee handelsroutes dier Pemboeang prauw-
vaart. Hier is een huurovereenkomst aangestipt tusschen den eige-
naar van de prauw tevens geldschieter eenerzijds en den gezag-
voerder benevens de bemanning anderzijds. Ieder der opvarenden
deelt in het voorschot en krijgt voor de daarvoor ingekochte
handelsgoederen een gelijk deel der laadruimte. De gezagvoerder
krijgt een dubbel aandeel van dat van een gewonen opvarende. De
gezagvoerder houdt van aUe handelsmutaties boek. De eigenaar
ontvangt als huur vijf ten honderd van alle ontvangen gelden
zoowel door den gezagvoerder als door de bemanning. De geld-
schieter ontvangt de helft van de winst door de bemanning be-
somd en een kwart van de winst door den gezagvoerder verkre-
gen. Ook is eene verdeeling mogelijk die 3% als prauwhuur
vergt en dat wel alléén voor de heenlading; de retourlading zou
dan vrij zijn. Verder zoude dan de winstverdeeling zijn: 2/3 voor
den eigenaar; 2/9 voor den gezagvoerder; 2/7 voor den djoeroe-
moedi en 1/27 voor den djoeroebatoe.

Het best worden wij nog ingelicht door den controleur H. J.
Frederici in een artikel, getiteld Bonisch zeerecht, Koloniaal Tijd-
schrift September 1931 20ste jaargang No. 5 blz. 490 e.v. De heer
Frederici geeft een duidehjk overzicht omtrent de winstverdee-
ling bij de prauwvaart in Boné.

Waar volgens den schrijver in feite de Bonier geen vrachtvaar-
der zou zijn, doch zelf eigenaar van schip en goederen ofwel als
lasthebber van anderen optreedt (commenda), daar onderscheidt
hij als partijen bij scheepvaartovereenkomsten in Boné:

1.nbsp;de eigenaar van het schip,

2.nbsp;de verstrekker van het handelskapitaal in geld of goe-
deren.

-ocr page 161-

3.nbsp;de kapitein (anakoda)

4.nbsp;de bemanning (sawis)

De gangbare winstverdeeling tusschen deze belanghebbenden
wordt dan door vele voorbeelden toegelicht. In het algemeen zou
de winstdeeling als volgt zijn geregeld: Voor de bemanning
steeds 50% van de winst; voor den kapitein, die steeds als matroos
met de bemanning mededeelt, voor den scheepseigenaar en voor
den kapitaalverstrekker ieder 1 /6 van de winst. Ook de beide
laatste cathegorieën van personen kunnen met de bemanning
mededeelen in het der bemanning toekomende halve deel van
de winst, wanneer zij ook medegereisd hebben en als zoodanig
deel hebben uitgemaakt van de équipage. De helft van de winst,
welke bestemd is voor de opvarenden heet „atawa sawiquot;. De
andere helft heet „tawaquot; of „simaquot; ook wel „sewa lopiquot; (tawa =
deel; sima = vracht; sewa = huur; lopi = vaartuig.)

Allerlei afwijkingen doen zich voor, en verschillende dezer
afwijkingen geeft de schrijver dan ook te onzer kennisneming.

Voor het zeldzame geval van vrachtvaart beoefening wordt op-
gegeven dat 2/3 van de vracht, na aftrek van de leeftocht voor de
bemanning, aan de opvarenden komt. Het resteerende 1 /3 deel
van de vracht weder verminderd met het daarop rustende deel
Van de leeftocht wordt in drieën verdeeld, 1 /3 gaat naar den ka-
pitein en 2/3 gaat naar den scheepseigenaar. De kapitein krijgt
steeds mede een aandeel als de andere opvarenden en ook de eige-
naar verkrijgt zulks wanneer hij de reis medemaakt.

Ten opzichte van verlies en averij geldt als regel dat het verlies
hoofdelijk omgeslagen wordt over de opvarenden. Hebben echter
scheepseigenaren en kapitaalverstrekkers den wensch te kennen
gegeven te worden beschouwd als een of meer matrozen, dan
dragen zij naar evenredigheid bij in het verlies.

De onkosten aan het schip en de zeilen ten koste gelegd komen
ten laste van den eigenaar, ook het daaraan te leiden verlies.

Gaan schip en goederen verloren — dan wordt het verlies van

-ocr page 162-

het schip door den eigenaar gedragen — het verlies der goederen
ook voor 1 /3 door den eigenaar van de goederen en voor 2/3 door
de opvarenden. Is echter de schipper schuldig aan de averij of de
schipbreuk, dan draagt hij aUe schade aan schip en goederen, ook
rust op hem de verplichting van terugbetaling van de reeds be-
taalde vracht. Ook hier doen zich plaatselijke afwijkingen in deze
regelingen voor.

Wat de scheepstucht betreft is ieder der opvarenden vol-
strekte gehoorzaamheid aan den schipper verschuldigd.

Bij drossen verbeurt de schepeling gewoonhjk zijn aandeel
in de winst en dient eene boete (langga lopi) te betalen. Deze
boete bedraagt van 8 tot 10 realen (f. 16—f. 20). Wordt deze boete,
die gewoonlijk aan den schipper ten goede komt, bij opvatting
dadelijk of wel bij het heengaan van het schip voldaan, dan krijgt
hij gewoonlijk de helft van zijn winstaandeel van het deel der
reis, dat hij meemaakte. De andere helft wordt aan zijne familie
bij thuiskomst van het schip ter hand gesteld. Het verlies moet
de gedroste steeds mede betalen.

Bij diefstal, die weinig voorkomt, is de straf teruggave of ver-
goeding van het gestolene en verwijdering van het schip.

De schipper regelt een en ander geheel buiten hoofden en
politie om. Is de dader niet te vinden dan wordt het verlies van
geld of goed hoofdehjk omgeslagen over de opvarenden, als
het den schipper geldt; geldt het een der opvarenden dan ver-
goedt de schipper het verlies.

Bij verwondingen wordt wel aangifte gedaan aan hoofden en
politie. Bij weerwraak aan boord op eene verwonding gevolgd,
wordt de zaak wel eens als afgedaan beschouwd. Bij kleine on-
schuldige vechtpartijen wordt met goedkeuring van partijen, de
berechting wel overgelaten aan den schipper.

Bij overlij den van een schepeüng moet de schipper terugkee-
ren; zet hij de reis toch voort, zoo moet het voUe aandeel van

-ocr page 163-

den overledene in de winst, aan de nagelaten echtgenoote of de
nagelaten ouders uitbetaald worden.

Verder geeft de heer Frederici zeer interessante regels voor het
scheepvaartverkeer op de rivieren — de reedes en de zee, waar-
door de schuldvraag beslist en de vergoedingseisch geregeld
kan worden. Ook wordt medegedeeld dat verpanding van
schepen niet voorkomt; wel verkoop en verhuur, doch hoe deze
geregeld zijn wordt niet gemeld.

Na eenige oude heffingen genoemd te hebben, besluit het ar-
tikel met mededeelingen van magische handelingen, die wel zeer
belangrijk zijn uit een volkenkundig oogpunt, maar voor het
adatrecht geen belang hebben.

Tenslotte vermeld ik nog de publicatie van Dr. C. Nooteboom,
getiteld: „Vaartuigen van Endequot; in het tijdschrift voor Indische
Taal-, Land- en Volkenkunde deel LXXVI jaargang 1936 afl. 1,
Waarin enkele gegevens ook op adatrechtelijk gebied voorkomen,
maar die voor deze studie van geen groot belang zijn.

Men ziet het, de oogst is gering, wat te betreuren valt, daar
anders de overgang van het zeerecht en handelsrecht van Ama-
na-Gappa tot het thans van kracht zijnde adatrecht ter zake
beter te volgen ware geweest.

Met het bovenstaande moeten wij noodgedwongen thans wel
Volstaan en overgaan tot het beschrijven van het heden in Zuid-
Celebes geldende adatrecht inzake het handels- en zeerecht.

-ocr page 164-

HOOFDSTUK Hl

Eene bespreking van de Amana-Gappa codex is, zonder be-
handeling van den invloed, die daarvan is uitgegaan op het
heden ten dage geldende handels- en zeerecht, zeker niet geheel
volledig te noemen. Reeds in hoofdstuk I werd medegedeeld,
dat ook thans nog, in het algemeen, op het gebied van handels- en
zeerecht in den Zuid-Celebes rechtskring, als materieel recht,
de adat van kracht is.

Weliswaar zijn de bepalingen van den IVen titel van Boek II
Koophandel over „het huren van scheepsvolk, derselver regten
en verplichtingenquot; voor geheel Nederlandsch-Indië bij Stbl. 1873
no. 119 op de Oosterlingen van toepassing verklaard, doch alléén
voorzoover dit betreft de Inlandsche schepehngen varende op
schepen op Europeesche wijze getuigd.

Waar echter verreweg het grootste deel der zeevaarders op
schepen varen, welke een jaarpas hebben, daar is het adat-recht
voor het allergrootste deel der inlandsche zeevarenden van Zuid-
Celebes van toepassing.

En nu is de Amana-Gappa codex nog heden ten dage als ver-
zameling van beschreven adatrecht voorschriften voor de han-
delaren en zeevarenden van Zuid-Celebes van kracht, met na-
tuurlijk door den tijd daarin gegroeide wijzigingen.

Elke inlandsche schipper uit genoemden rechtskring bezit ook
thans nog een meer of minder volledig exemplaar van dezen
codex.

Bij de behandeling der gegroeide wijzigingen en der door den
tijd ontstane nieuwvormingen, meen ik goed te doen ook hierbij
de in hoofdstuk I bij de bespreking van de bepalingen door
Amana-Gappa beschreven gebruikte systematiek, te volgen.

-ocr page 165-

B. Burgerlijk procesrecht

De burgerlijke rechtsvordering is thans geheel gecodificeerd, Bur^rujke
voor het rechtstreeks bestuurd gebied door tot stand ge-ri^éen
komen, van het centraal gezag uitgegane regelen.

Voor de zelfbestuursgebieden door regelingen, vastgesteld
als gevolg van de bij Gouvernementsbesluit afgekondigde zelf-
bestuursregelen en ten slotte in het gouvernementsgebied met
inheemsche rechtspraak (oudzelfbestuur Goa) door de uitvoe-
ringsvoorschriften vanwege het hoofd van Gewest gegeven i).

Ik moge naar deze regehngen verwijzen.

Het adatrecht heeft dus in deze materie geenerlei gelding meer.

C. Burgerlijk en handelsrecht
1. Huwelijksgoederen- en erfrecht

De bepalingen van de Amana-Gappa codex ter zake in de
hoofdstukken IX, VIII en VII gegeven gelden nog steeds, echter
met uitzondering van de bepaling in hoofdstuk VIII „dat wan-
neer de schuldenaar sterft, nadat hij de zijnen ontmoet heeft, de
erfgenamen de schuld moeten betalenquot;.

Deze regel is gewijzigd en verzacht. De regel toch geldt nog
slechts voor het geval, dat de schuldenaar de zijnen inderdaad
over het bestaan dier op reis aangegane schulden heeft ingehcht.
Is dat niet het geval — dus sterft de man bij de zijnen, doch
heeft hen van een en ander onkundig gelaten — dan wordt de
schuldeischer tot leveren van bewijs omtrent het bestaan van de
schuld toegelaten en kan de schuld op de goederen van den over-
leden schuldenaar verhaald worden.

Met ingang van het jaar 1937 is het landschap Goa weer tot
zelfbestuursgebied teruggebracht.

-ocr page 166-

De goederen van de erfgenamen kunnen er niet bij betrokken
worden.

Zoo ook de regel in hoofdstuk VII:

„Zoo hij (dat is de persoon, die geld of goederen heeft genomen
„om mede te handelen) echter dood is en het duidelijk blijkt dat
„de boel op is, omdat hij zich niet gehouden heeft aan de bij de
„bagilaba in acht te nemen gewoonten, betalen zijne vrouw en
„kinderen het volle bedragquot;.

De tegenwoordige opvatting is, dat in zoo'n geval de eigenaar
der goederen (geldschieter) slechts verhaal heeft op de door den
man nagelaten goederen; zoodat de vrouw en kinderen nimmer
met hun eigen vermogen voor die schulden aansprakehjk zijn.

Wij vinden hier dus eenzelfde ontwikkeling van het adatrecht
in de richting van beperking der aansprakehjkheid van nage-
laten betrekkingen als boven voor het bepaalde in hoofdstuk
VIII vermeld.

Van eene aansprakelijkheid voor schulden in persoon is na-
tuurhjk, sedert onze invloed en zeggingsschap overal is door-
gedrongen en aanvaard, geen sprake meer.

2. Algemeene regels bij overeenkomsten;
goede en kwade trouw

De in hoofdstuk IX vermelde zeer opmerkehjke algemeene
regelen voor het verbintenissenrecht, gelden ook thans nog,
onverkort.

3. Verantwoordelijkheid voor de
handelingen van ondergeschikten

Het instituut der kaloela's is weggesleten en geheel verdwenen.
Het bepaalde in hoofdstuk XVIII is dus vervallen. Het in hoofd-
stuk XIX bepaalde ten opzichte van ondergeschikten of agenten

-ocr page 167-

is nog heden van kracht. Het is dus voor deze personen onmogelijk
om geld of goederen op te nemen op naam van hun chef of lastge-
ver; en hij die aan zoo'n persoon toch geld of goederen afgeeft
(in leen of op crediet of anderszins) kan dat nimmer op den chef
of lastgever verhalen.

Waar de slavernij is afgeschaft, zijn de bepalingen ten opzichte
van slaven in onbruik geraakt.

4. Leeningovereenkomsten

Ook het in hoofdstuk XII vermelde heeft nog heden ten dage
geldende kracht.

Ook te dezen opzichte is de geldende adat nog geheel over-verantwoorde-
eenkomstig het bepaalde in de Amana-Gappa codex. Slechts defamiue wj'ee-
bepahng: „zoo hij (dat is de persoon die geld of goederen heeft komstJ
genomen om mede te handelen) echter dood is en het duidehjk
bhjkt dat de boel op is, doordat hij zich niet gehouden heeft aan
de, bij de bagilaba in acht te nemen gewoonten, betalen zijne vrouw
en kinderen het volle bedragquot;, is gewijzigd. De tegenwoordige
opvatting is dat in zoo'n geval de eigenaar der goederen (geld-
schieter) slechts verhaal heeft op den door den man nagelaten
boedel, zoodat de vrouw en kinderen nimmer met hun eigen ver-
mogen voor die schulden aansprakelijk zijn. Hier vinden wij dus
Weder eene zelfde ontwikkehng der adat als vermeld in „Erf-
recht en Huwehjksgoederenrechtquot; hierboven.

De bepalingen van hoofdstuk XVII der Amana-Gappa codex Nadere bepa-
zijn nog steeds van kracht. Het verkeer bracht mede dat ge- nli^sovereen-
Woonlijk niet meer in goederen wordt terugbetaald, doch in geld; quot;quot;
Wat natuurlijk is bij den overgang van de goederenhuishouding
in de geldhuishouding. Ten opzichte van enkele eerst noodige
levensbehoeften, zooals b.v. padi, geldt de oude regel nog steeds

-ocr page 168-

onverkort, wat begrijpelijk is wanneer men bedenkt, dat deze
leeningen in kleinen territorialen kring wel gesloten zullen worden,
waar het onderlinge oeconomische verkeer nog veelal buiten het
geld om geschiedt, in tegenstelling met het verkeer bovengenoemd
in uitgestrekter gebied, dat reeds geheel op geld gebaseerd is.

De bepahngen omtrent leeningen, als vermeld in hoofdstuk
VII van de Amana-Gappa codex, zijn niet gewijzigd. Ook het in
de noten vermelde door Dr. Matthes is nog geheel van kracht.
Alléén geven thans de hoofden der Wadjoreezen geene goederen
meer vrachtvrij in commissie aan den schipper mede, maar is
het begrip „barang laloangquot; toch gebleven, en worden daar thans
mede bedoeld goederen door een iegehjk aan den schipper mede-
gegeven, waarvoor alléén vracht betaald wordt ingeval zij ver-
kocht worden. De gewone lastgeving dus.

5. Vervoersovereenkomsten

vcruts^annbsp;bepaalde ter zake van bederf en verUes van goederen in

goederen bovenbedoeld hoofdstuk VII is geheel van kracht gebleven.

Averij grosse Ook ten opzichte van de regelen betreffende een vorm van
averijgrosse bij zeerooverij, diefstal, zeebederf en brand is geene
wijziging gekomen.

Verantwoorde- Ook te dezen opzichte gelden nog onverkort de bepahnsren

Ujkbeidvanden ,nbsp;.nbsp;„nbsp;i' ö

vervoerdervoor door Amana-Gappa te boek gesteld.

verlies doornbsp;^^ °
bederf

Verdeeling vannbsp;Ook thans nog wordcn de voorschriften ter zake uit de codex

winst en verliesnbsp;Amana-Gappa trouw gevolgd.

Afrekening In de bepalingen omtrent afrekening is ook tot op heden niets
veranderd.

-ocr page 169-

6. Zaakwaarneming en lastgeving

Het bepaalde in hoofdstuk XV der meermalen aangehaalde
codex, is thans nog geheel en onverkort van kracht.

7. Borgtocht

De borgtochtregelen, die zoo'n bijzonder eigen cachet hadden
en welke hoofdstuk XIII der codex ons deden kennen, zijn nog
geheel van kracht gebleven.

De aansprakelijkheid met eigen persoon van den schuldenaar
of borg is natuurlijk thans niet meer van kracht.

8. Faillietenrecht

De bepalingen in hoofdstuk XIV der codex zijn uiteraard, we-
gens het verdwijnen der instituten van slavernij en pandeling-
schap waar noodig gewijzigd; doch bleven overigens ook thans
nog gelding behouden. Gold de regel, dat iemand na verkoop
van al zijn goederen ten slotte als pandeling genomen, dan wel
als slaaf verkocht werd en als hij later weer in goeden doen kwam,
hij niet meer aangesproken kon worden voor een eventueel
restant van de schuld, thans, na verdwijning van slavernij en
pandelingschap, kan zoo'n schuldenaar, wanneer hij later weer
in goeden doen komt, wel degelijk gedwongen worden de restant-
schuld te voldoen.

In geval er vermoeden mocht zijn, dat hij zijne goederen op
naam van vrouw èn/öf kinderen heeft gezet, dan kan zelfs
de schuldenaar gegijzeld worden.

-ocr page 170-

D. Speciale zeerechtbepalingen.

1. De kapitein

De eischen voor bekwaamheid welke Amana-Gappa in hoofd-
stuk VI van zijn codex vermeldde, zijn, waar ook nu nog de
ana'koda bekwaam, betrouwbaar en rechtvaardig moet zijn, ze-
ker nog van kracht. Uiteraard zijn de eischen, welke het gebrek
aan veihgheid van personen en goed toenmaals stelde, geheel in
onbruik geraakt. Kanonnen, geweren en amunitie worden thans
op de prauwen niet meer gevonden. Ten opzichte van hoofdstuk
XI kan vermeld worden dat ook heden ten dage de schipper in
het algemeen nog het recht bezit, om onderweg gerezen geschillen
te beslechten. Kleinere misdrijven zooals b.v. beleediging wor-
den door hem disciplinair afgedaan. Hij heeft dus in zekeren
zin een tuchtrecht behouden. De bijzonder groote rechtsmacht,
die de schipper voorheen bezat, zoodat hij zelfs een vorstelijk
persoon, die aan boord een halsmisdrijf had begaan, na gehouden
scheepsraad ter dood kon veroordeelen, oefent hij niet meer uit.
Onder invloed van ons gezag is de toestand thans, dat de schipper
een opvarende van zijn schip, die zich aan een ergerlijk misdrijf
heeft schuldig gemaakt, aan de autoriteiten te land heeft uit te
leveren, waar dan de zaak langs den normalen voorgeschreven
weg onderzocht en daarna berecht wordt.

Een wederspannige sawi wordt in den regel op de eerste de
beste plaats, die aangedaan wordt, van boord gezet.

Hij blijft, evenals de gedroste sawi, ten volle aansprakelijk
voor zijn aandeel in het eventueele verlies. Een sawi, die de reis
niet wil voortzetten (zonder geldige reden) of die drost, is daar-
voor een boete verschuldigd, de zgn. „Langa Lopiquot;. Deze be-
draagt in Zuid-Celebes gewoonlijk 6 rijksdaalders. Voor dit
geld wordt dan een vervanger gezocht. Is die niet te krijgen dan
wordt de „langa-lopiquot; onder de overbhjvende sawi's verdeeld;

-ocr page 171-

hetgeen billijk is, daar deze de arbeid van den afwezigen sawi te-
zamen als extra arbeid hebben te verrichten. Is er reeds winst
gemaakt, vóórdat de sawi de reis niet meer wilde voortzetten of
droste, dan staat het veelal ter beoordeeling van den schipper
of later aan den onwilligen of gedrosten sawi of aan diens familie
nog een gedeelte van het aandeel in de winst wordt uitgekeerd.

Het is thans niet meer gebruikelijk dat de schipper de reis
afbreekt en keert, wanneer een sawi aan boord komt te over-
lijden, tenzij dan, dat dit overlijden in de onmiddellijke nabijheid
van de vertrekhaven plaats mocht vinden.

Wel wordt thans van het overlijden in de eerste haven, die
aangedaan wordt, melding gemaakt bij den havenmeester of het
daar bescheiden hoofd.

Een vol aandeel in de winst wordt echter steeds aan de nage-
laten betrekkingen uitbetaald; terwijl zij voor het verlies nooit
aansprakelijk gesteld mogen worden.

Ook thans nog is de kapitein de eenig competente rechter voor
alle geschillen tusschen de sawi's onderling aan boord ontstaan,
behoudens het bekendgestelde hierboven onder
kapitein.

2. De scheepsofficieren

Op kleinere prauwen heeft men geen scheepsofficieren, zoo
bestaat b.v. de bemanning van een „pakoer of sopequot; uit den
schipper en 2 a 3 sawi's.

Op grootere prauwen (palari, padewakkang) heeft men on-
der den schipper nog een djoeroemoedi (stuurman) en een
djoeroebatoe (uitkijk), verder circa 4 (palari) en circa 10 (pade-
wakkang) sawi's.

Veel verschil tusschen deze scheepsofficieren en de schepelin-
gen bestaat er niet. Zij zijn gewoonlijk ouder, hebben meer er-
varing en zijn dus bekwamer dan de doorsnee sawi.

Ze kunnen gewoonhjk beiden de prauw sturen en doen dat dan

-ocr page 172-

ook. Echter de koers wordt alleen door den schipper uitgezet.
In de havens is er geen onderscheid in de werkzaamheden van
scheepsofficieren en schepehngen. De belooningen zijn voor
scheepsofficieren en schepelingen ook gelijk, met dien verstande
dat bekwame djoeroemoedi's gewoonlijk een klein geschenk ont-
vangen van de „tawa lopiquot;. Indien allen tezamen het handels-
kapitaal hebben bijeen gebracht, wordt zijn aandeel in de sima
gewoonlijk iets minder gemaakt dan bepaald is, en indien geld
geleend is van derden b.v. den schipper, dan wordt de rentever-
goeding, die hij te betalen heeft gewoonlijk ook iets verminderd.

De djoeroebatoe geniet dezelfde voorrechten. Hij treedt ech-
ter eerst in functie wanneer land bezeild wordt of wanneer
men tusschen eilanden in vuil water vaart. Hij zit dan op de
plecht en waarschuwt voor reven of steenen en geeft aan hoe
de koers gewijzigd dient te worden. Overigens doet ook hij vrijwel
het werk van een gewoon schepehng.

3. Het scheepsvolk

Het scheepsvolk is nog precies zooals Dr. Matthes dat in de
noot (4) op hoofdstuk XXIII der Amana-Gappa codex aan-
geeft. Het medebrengen van eigen kapitaal door de sawi's komt
nu niet meer voor.

4. Vrachtprijzen

In het algemeen zij vermeld dat de vracht voor passagiers
voor ieder geval afzonderlijk wordt vastgesteld in gemeen over-
leg met den passagier. Heeft men eenmaal plaats besproken en
gaat men niet mede, dan is toch de vracht verschuldigd.

Vrachttarieven Vaste vrachttarieven bestaan niet meer. Vooral op dit gebied
is veel gewijzigd en zijn nieuwe vormen ontstaan.

-ocr page 173-

Thans treffen wij in de Boegineesche landen twee vrachtvor-
men aan.

A.nbsp;Sewa = Huur

B.nbsp;Sima = belasting of evenredig aandeel.

A.

De „Sewaquot; vorm houdt in, dat ladingruimte gehuurd wordt.
De handelaar betaalt dus voor zijn goederenvervoer een bedrag
dat afhankelijk is van de scheepsruimte welke die goederen in-
nemen; doch met dien verstande, dat bij goederen welke zeer of
Weinig volumineus zijn ook andere tarieven, niet in overeenstem-
ming met de in te nemen scheepsruimte, worden toegepast, maar
dan alléén wanneer na onderlinge afspraak daarin voorzien is.

Betahng heeft in den regel plaats na aflevering der goederen
in de bestemmingshaven. Dit wordt genaamd „Sewa Antaraquot;.
Er bestaat ook een huur-vrachtovereenkomst, welke de scheeps-
ruimte voor een heen- en terugreis conditionneert; dit contract
heet „Sewa poelam baléquot; (poelang-balik = heen en weer).

Dit wil dus zeggen dat de verlader op zich neemt, ook voor de
terugreis, dezelfde ruimte te beladen. Pas bij de terugkomst in
de thuishaven wordt dan betaling ontvangen.

1/3 der betaling komt den prauweigenaar ten goede.

2/3 is voor den schipper en het scheepsvolk, welke allen een
gehjk aandeel krijgen.

Gewoonlijk wordt van de ontvangen 1 /3 vracht welke den prauw-
eigenaar toekomt (tawa lopi genaamd) wederom 1 /3 deel aan den
schipper gegeven.

In de laatste jaren is eene nieuwe vorm van vracht ontstaan.
Waarin eene zekere verzekering der lading bij vrachtvaart aan het
mburgeren is. De vervoerder stort een bedrag als zekerheid voor
de behouden aflevering der te vervoeren goederen ter bestem-
der plaatse en ontvangt van den verzender eene betalingsop-
dracht gericht aan den ontvanger der goederen. Men kiest voor

-ocr page 174-

deze overeenkomst den vorm van een „wisselquot;. De verzender is de
trekker, de vervoerder is de nemer; de persoon die de goederen
ontvangt is dan de betrokkene. Als voorwaarde voor de voldoe-
ning is gesteld de richtige aflevering der goederen (zie model IV).

Geeft de vervoerder zekerheid als bovenbedoeld, dan wordt een
hoogere vracht bedongen en aanvaard, dan bij onverzekerd ver-
voer, waarbij uiteraard het risico voor den verzender grooter is.
B.v. een handelaar verlaadt rijst naar Java ter waarde van
/ 1000.— (duizend gulden). Nu betaalt de schipper dadehjk b.v.
/ 500.— of 50% der waarde. Men gaat gewoonlijk zelfs tot 75%
toe der waarde met deze voorschotten, doch hoe hooger de voor-
schotten, hoe hooger de vracht. Voor deze bedragen wordt dan
een wissel afgegeven, welke met drie dagen zicht wordt betaald,
dadelijk bij ontvangst der goederen in de bestemmingshaven.

Ook wordt dan de vracht of huur betaalbaar gesteld. Is een
„sewa poelam balequot; contract aangegaan b.v. met retourlading
dan is de wissel en ook de vracht eerst betaalbaar na ontvangst
der goederen, in retourlading gegeven, in de thuishaven.

De vrachtpenningen verdeehng wijzigt zich geheel.

1 /2 van de vracht is voor den prauweigenaar en voor den geld-
schieter.

1 /2 der vracht is dan voor den schipper en de schepelingen.

De schipper krijgt van het aandeel van den prauweigenaar en
van den geldverstrekker bovendien nog 1/3 deel.

Van het bedrag der vrachtpenningen worden eerst de kosten
van voedsel voor de opvarenden gedurende de reis afgehouden,
doch alleen die voor rijst en visch.

Op het eerste gezicht lijkt deze verdeeling in het nadeel der
opvarenden vergeleken met de gewone verdeeling der vracht-
penningen welke boven vermeld werd, doch waar hoogere vrach-
ten besomd kunnen worden, wordt het schijnbare nadeel ruim
opgeheven. Het groote risico van den geldverstrekker eischt, dat
ook hij daarvoor te goed gedaan wordt, hij ontvangt daarvoor

-ocr page 175-

dus de verzekeringspremie, die de afscheper betaalt, althans voor
een deel. Gaat de lading toch verloren of bederft die, dan wordt
dit van het voorgeschoten bedrag geheel afgehouden.

Het is duidelijk dat vooral bij inter-insulair verkeer deze vorm
thans sterk de overhand heeft verkregen. Bij het „poelambalequot;
contract wordt het risico van den prauweigenaar en het scheeps-
volk van leeg te moeten terugvaren ondervangen. Zulk een con-
tract is dan ook alweer voordeeliger voor den verscheper, mits
hij retourlading kan krijgen. Doch meestal wordt alleen „SEWA
ANTARAquot; genomen. Na aflevering der goederen op Java tracht
men lading voor elders te verkrijgen b.v. naar Bandjarmasin,
Pontianak of Singapore, totdat men na maanden varen weer eens
vracht naar de thuishaven heeft. Dus een wilde prauw-vracht-
vaart. Lijndiensten komen uiteraard niet voor; de stoomvaart
onder Nederlandsche bedrijfsleiding maakt dit onmogelijk.
Zoo'n wilde vaartreis begint in Maart bij het einde der West-
Moeson en eindigt in November bij den aanvang der West-Moeson.

Dan bestaat er nog een vorm van vrachtovereenkomst, welke
veel hjkt op een tijdcharter, n.m. het zgn. „Sewa-borongquot;. De
prauw is dan ter beschikking van den huurder, die er over be-
schikken mag naar welgevallen. Doch de schipper behoudt in
dit geval het recht in het belang van de prauw de gelaste
regelingen te wraken, en overlading der aan zijn zorgen toever-
trouwde prauw te weigeren.

Eene verdere onderscheiding in de wijze van vrachtberekening
is die naar goederen, welke weinig plaats innemen, genaamd
„Loereng mareppiquot; en „Loereng marampaquot; goederen, die veel
plaats innemen, (zie Matthes).

B.

De „Simaquot; vorm van vrachtovereenkomsten beteekent fei-
telijk een overeenkomst van kapitaalverstrekking ter financiering
Van een handelsreis.

-ocr page 176-

Hierbij zijn twee vormen te onderscheiden:

1.nbsp;Sima Tjappa of Sima Oedjong

2.nbsp;Sima pong of Sima pokok

Bij den Sima Tjappa-vorm geschiedt, na thuisvaren en bereke-
ning van verHes of winst, de verdeeling.

Ook bij de verdeeling onderscheidt men hierbij twee vormen:

a. Sima seppoelo doea

h. Sima seppoelo

Bij a wordt 1/12 van het kapitaal, vermeerderd met de ge-
maakte winst, als vracht in rekening gebracht; bij è 1/10 daarvan.

De eerste vorm wordt ook wel „Sima mallimbangquot; genaamd.
Mallimbang = menjebrang = oversteken n.m. naar een ander
eiland. Deze vorm wordt uitsluitend bij inter-insulair verkeer
gebruikt, terwijl vorm
bin hoofdzaak voor de Celebes lokaalvracht
toepassing vindt.

Hoe de verdeeling verder geregeld is heeft de controleur H. J.
Friederici ons in het koloniaal tijdschriftartikel dat reeds eerder
behandeld werd laten weten.

Bij den „Sima pongquot; vorm wordt dadelijk van het handelskapi-
taal 1/10 of 1/12 afgenomen en bestemd voor huur van de
prauw, mede als vergoeding voor de beschikbaarstelling van het
handelskapitaal; dit echter uitsluitend voor den prauweigenaar en
den kapitaalverstrekker. Met het overgeblevene van het kapitaal
wordt dan handel gedreven, terwijl de gemaakte winst bij uitslui-
ting aan de opvarenden ten goede komt. De verdeeHng hiervan
geschiedt dan volgens de gangbare methode.

De schipper krijgt echter ook in dit geval zijn 1/3 aandeel
van de prauwhuur en de kapitaalsvergoeding uitbetaald.

De gewoonte is dat de gereserveerde 1/10 of 1/12 deelen van
het handelskapitaal gehjkehjk verdeeld worden tusschen den
prauweigenaar en den kapitaalverstrekker.

Bij de „Sima Tjappaquot; zijn de schepelingen mede aansprakelijk
voor de geleden verliezen. Dit verhes wordt dan tegoed ge-

-ocr page 177-

schreven en moet op latere reizen inverdiend worden. Zij blijven
in dit geval gebonden door de eerder gesloten arbeidsovereen-
komst als schepeling van het vaartuig waarop de handelsreis
verliep, welke het verlies opleverde.

Wanneer verdere reizen echter een ruim voordeel opleveren,
dan neemt de schipper dikwijls voor een deel of voor het geheel,
het tegoed geschreven verlies der schepelingen voor zijne reke-
ning. Zoo'n royale schipper heet dan: „ana'koda makkamasequot;
(ana'koda jang pengasih = de schipper met medegevoel). In
het tegenovergestelde geval, — laat hij geen duit op het tegoed
geschreven verlies vallen, — dan heet hij een „ana'koda mak-
kaoriquot; (de schraperige schipper).

De verdeeling van de „Simaquot; en de winst geschiedt gewoonlijk
volgens een vooraf gemaakte afspraak; doch men gebruikt als
afspraak bijna steeds de voor Badjowé geldende regeling (zie
Friederici Bonisch zeerecht Kol. Tijdschrift Sept. 1931 20ste
jaargang).

Tawa lopi =1/12 (beginkapitaal winst) of
1/10 (beginkapitaal-j-winst)

Aandeel der sawi's = winst — 1/12 (beginkapitaal -j- winst) of
winst — 1/10 (beginkapitaal winst)

Voorbeeld:

Beginkapitaalnbsp;/ 1000.—

-I-winst / 1200.—

Winst is dus ƒ 200.—.

10% van / 1200.— = / 120.— (kapitaalsvergoeding huur
prauw). Resteert dus na aftrek van dit bedrag van de winst
nog / 80.—. Deze / 80.— wordt nu gehjk opgedeeld door alle
opvarenden, dus sawi's en ana'koda.

Friederici maakt geen onderscheid tusschen „Sewaquot;, „Simaquot;
en „Saroquot; (winst).

Het verschil tusschen Sewa, Sima en Saro n.m. huur of vracht
en evenredig aandeel of vracht en winst is echter wel zeer levend
in Zuid-Celebes zeevaartkringen.

-ocr page 178-

Enkele voorbeelden mogen de verdeeling toelichten:
Stel de Sewa op /90.—.

A.nbsp;La Batjo als schipper-eigenaar van de prauw en kapitaal-
verstrekker vaart met vier sawi's.

/ 90.- : 2 = / 45.-. Eén deel is bestemd voor de sewa
lopi (prauwhuur en vergoeding beschikbaarstelling kapi-
taal), het andere deel is bestemd ter verdeeling onder de
schepehngen.

Een Sawi ontvangt dus 1 /5 van /45.— of / 9.— (de ana'koda
deelt toch als medeopvarende met de Sawi's mede).
De vier Sawi's ontvangen dus in totaal / 36.— en La Batjo
/ 45.-4-/9.- = /54.-.

B.nbsp;Ana'koda La Samai'la.

Bezitter prauw en verstrekker kapitaal Lakere welke mee-
vaart. Verder drie Sawi's als opvarenden.
De drie Sawi's ontvangen elk / 9.— of totaal / 27.—.

Lakere ontvangt 2/3 van / 45.--h / 9.— (als opvarende)

of totaal / 39.—.

Samai'la 1 /3 van / 45.--h / 9.— (als opvarende) totaal dus

/24.-.

C.nbsp;La Djoema ana'koda en prauwbezitter.

La Mappa kapitaalverstrekker (vaart niet mede).
Verder vier Sawi's als opvarenden.
Elke Sawi ontvangt / 9.—. De vier Sawi's dus / 36.—.
La Mappa ontvangt 1/3 van / 45.— = / 15.—.
La Djoema ontvangt 2/3 van / 45.--h / 9.— (aandeel op-
varende) of totaal /39.—.

D.nbsp;La Badawi schipper en kapitaalverstrekker.
La Leboe prauweigenaar (vaart niet mede).
Verder vier Sawi's als opvarenden.

De vier Sawi's ontvangen elk wederom f9.— of totaal
/ 36.—.

La Leboe ontvangt 1 /3 van / 45.— of / 15.—.

-ocr page 179-

La Badawi ontvangt 2/3 van / 45.--1- f 9.— (het aandeel

als opvarende) of in totaal /39.—.

Als gevolg van de slechte tijden in de laatste jaren geven,
hoewel deze verdeelingregels nog steeds gevolgd worden, de
prauweigenaren en de kapitaalverstrekkers een kleinen toeslag
aan de sawi's. De resultaten zijn toch slecht geworden, waardoor
het aandeel der sawi's beneden een minimum gedaald is, waar-
voor zich geene personen meer als sawi beschikbaar stellen.

In de afdeeling Mandar hebben steeds andere regehngen gegol-
den dan in overig Zuid-Celebes, hetgeen het gevolg is van de
bijzondere reizen, waarin de Mandar-vrachtvaart zich speciali-
seerde. (vergehjk v. Vuuren: Over Prauwvaart van Celebes Kol.
Studiën 1916).

De Mandareezen toch bevaren meest de route: Mandar-Singa-
pore-Mandar-Borneo en Mandar-Singapore-Mandar-Molukken.

De ana'koda kan, al dan niet, eigenaar van de prauw zijn, welke
hij zeilt. De kapitaalverstrekker is
nooit één persoon.

Ieder der opvarenden toch brengt een zeker kapitaal mede
alvorens de reis aan te vangen. De ana'koda schrijft ieders in-
breng in een speciaal boek. Al de Sawi's brengen verder handels-
goederen mede en een ieder krijgt nu laadruimte in evenredigheid
met het kapitaaldeel, dat hij heeft ingebracht. Het kapitaal is
steeds zeer belangrijk en overschrijdt gewoonlijk / 10.000.—.

Het aantal Sawi's, dat dit bedrag bijeenbrengt, is per groote
prauw gewoonlijk 5 ä 6. Elke Sawi brengt dan nog een ä twee hel-
pers mede (eertijds waren dit natuurhjk hunne slaven).

Te Singapore wordt de lading te gelde gemaakt en retourlading
gekocht (allerlei goederen, welke men denkt te kunnen verkoopen
thuis of op de tusschen gelegen plaatsen, welke worden aangeloo-
pen en te Makasser. Het is dus een zeer bonte lading).

Deze prauwen worden „Patanbara's of Patanabaré's genaamd;

-ocr page 180-

d.w.z. lieden of prauwen, die uit het Westen komen (Singapore).
Singapore toch heet in Zuid-Celebes „Tanah-Barequot; = Westland
ook wel Selleë = Selat.

De aankomst dezer prauwen, welke in retour-vloot verband
varen, aan het einde der Westmoeson, brengt vreugde en druk
marktverkeer in Mandar voor meerdere dagen mede. Dan ver-
trekt de vloot, gebruik makende van het einde der Westmoeson
naar de Molukken ten einde daar de restantlading uit Singapore,
benevens de nieuw ingenomen Mandar en Makasser lading,
waaronder vooral geweven goederen, te gelde te maken.

In de Molukken wordt hertehoorn, teripang, haaienvinnen enz.
als retourvracht ingenomen en bij het begin der Oostmoeson
(Juni of Juli) de thuisreis aanvaard. Te Makasser wordt dan de
Molukkenlading te gelde gemaakt en van Makasser gewoonlijk
rijst ingenomen voor de eilanden in Straat Makasser en Mandar-
havens.

Dan komt de afrekening.

Eerst wordt de „Sima seppoelo doeaquot; betaalbaar gesteld. Deze
is echter niet meer 1/12 zooals de naam aangeeft en het eertijds
ook geweest is, maar het 2/12 deel van het handelskapitaal. Van
deze Sima ontvangt de ana'koda 1 /4 en 3/4 is voor den prauweige-
naar. Ieder der opvarenden heeft dan zijn eigen winst of verlies.

Een andere vorm die aangetroffen wordt is als volgt:

Het kapitaal dat de Sawi's bijeenbrengen wordt door den
schipper of door den prauweigenaar verdubbeld.

De schipper ontvangt in dit geval geen rente, doch hij ontvangt
zijn aandeel Sima als boven vermeld, terwijl hij na aftrek der Si-
ma zijn volle bijgevoegde kapitaalsaandeel terugontvangt.

Een derde vorm welke ook gevolgd wordt luidt:

De Sawi's brengen geen kapitaal mede, doch krijgen dit van
den schipper voorgeschoten. Men betaalt dan gewoonhjk 20%
rente.

Krijgt men dus b.v. / 250.— kapitaal voorgeschoten voor in-

-ocr page 181-

breng aandeel kapitaal dan betaalt de Sawi na de reis / 300.—
terug. Deze terugbetaling van voorgeschoten geld plus de ver-
schenen rente gaat nog vóór de Sima-betaling. Ook komt het
voor dat de Sawi zijn aandeel van het handelskapitaal zelf leent
van familieleden of bekenden; dit noemt men dan: „doë'mendaiquot;
d.w.z. geld dat vermeerdert dus rente draagt.

Een vierde vorm van vrachtvaartovereenkomst is de „bagi-
labaquot; vorm van het kapitaal, dat door den schipper bijeenge-
bracht is. Hierin onderscheidt men wederom twee vormen, n.m.
„bagilaba padaquot; en „bagilaba temmate ponnaquot;.

Bij de bagilaba pada worden winst of verhes gelijkelijk gedeeld,
elk voor de helft, door den schipper en het scheepsvolk. Maar
steeds wordt vóór alles de Sima voldaan. Wanneer b.v. het ka-
pitaal / 500.— zou zijn en er / 20.— verhes geleden is, dan is de
Simaberekening /500 •— minus /20.— = ƒ480.—, daarvan is het
2/12 deel of /80.— als Sima dadelijk verschuldigd. Het totaal ver-
lies of tekort op de reis wordt dan / 20.--1- / 80.— = / 100._.

Deze / 100.— wordt dus voor / 50.— gedragen door den schipper
en voor /50.— door de gezamenhjke opvarenden.

Bij de bagilaba temmate ponna (temmate = niet sterven;
ponna = pokok = stamkapitaal) dragen de Sawi's al het verhes.
Deze vorm komt dus overeen met de „bagilaba samatoelaquot; van
Wadjo. De Sewa-regehng is in Mandar steeds eene verdeeling
van half om half.

In de allerlaatste jaren wordt eene gewijzigde regeling als in
de eerste Mandareesche regeling beschreven ook in Bone gevolgd.

Hier brengen alle Sawi's tezamen het kapitaal bijeen dat door
den ana'koda tegoed geschreven wordt in het kapitaalboek, dat
elke Sawi bezit. De ana'koda helpt de sawi's op reis met hun
handel; hij koopt en verkoopt van haven tot haven, terwijl de
reizen zich niet zelden tot Borneo of Java-havens uitstrekken.
Wanneer het schip leeg mocht zijn en geen eigen lading tegen

-ocr page 182-

redelijken prijs te verkrijgen is, wordt het schip ook aan derden
verhuurd, in dat geval wordt het kapitaal dan gebruikt om de
reeds beschreven wisseltransactie te effectueeren. Dit gaat zoo
door zoolang als de moeson daarvoor gunstig is n.m. ongeveer
8 maanden.

Nadat dan de „Simaquot; betaald is, heeft de verlies of winst-
verdeeling plaats, naar reden van de kapitaalinbreng. De wijze
van verdeeling heeft steeds plaats overeenkomstig vooraf over-
eengekomen voorwaarden.

Ook de derde vorm van de beschreven Mandarovereenkomsten-
regelingen komt reeds in Bone voor. Het kapitaal wordt door de
Sawi's geleend van den schipper of van famiheleden of derden.
De rente is zeer hoog, gewoonlijk 20%. Deze geldleeningsvorm
heet „Oeang mammanaquot; hetgeen zeggen wil: geld dat jongt dus
rente afwerpt.

Op welke wijze in Wadjo winst en verlies tusschen anakoda
en bemanning worden verdeeld, hangt van velerlei omstandig-
heden af.

Daarbij kunnen de volgende gevallen onderscheiden worden:

A.nbsp;De anakoda is tevens eigenaar van de prauw.

B.nbsp;De anakoda is geen eigenaar van de prauw.

A I. De anakoda-eigenaar gebruikt eigen kapitaal en vaart
voor eigen handel.

In dit geval krijgt de anakoda de helft van de winst. De andere
helft wordt gelijkelijk onder de bemanning verdeeld, met dien
verstande dat de anakoda tevens voor een lid van de bemanning
telt. Hij ontvangt dus 1 /2 winst -f 1 sawiaandeel.

AH. De anakoda-eigenaar vaart in vrachtvaart en heeft
eigen kapitaal gebruikt om als voorschot (wang tanggoengan)
aan den eigenaar der goederen te verstrekken (in Wadjo is dit
meestal het geval). De verdeehng der winst is als onder A I is
vermeld.

A III. De anakoda-eigenaar vaart in vrachtvaart. Hij ver-

-ocr page 183-

schaft geen „wang tanggoenganquot;. Nu krijgt de anakoda 1/3 van
de winst, de bemanning
2/3. De anakoda telt weer mee voor een
hd van de bemanning. Oogenschijnlijk is deze verdeeling voor de
sawi's gunstiger dan de onder A II genoemde. Doch in werkelijk-
heid is dat niet zoo, want wanneer de anakoda b.v. een voor-
schot (wang tanggoengan) geeft gelijk aan de helft der waarde
van de te vervoeren goederen (dit is meestal het geval) bedraagt
de vrachtprijs het dubbele (als regel) van die wanneer geen voor-
schot is verstrekt.

A IV. De anakoda vaart voor eigen handel doch met geleend
kapitaal.

In dit geval bestaan twee wijzen van vnnstverdeeling n.1.:

a.nbsp;1 /4 voor den geldschieter; 1 /4 voor den anakoda eigenaar
en 1/2 voor de sawi's (waarbij de anakoda weer als sawi
meetelt).

b.nbsp;de geldschieter deelt in de winst mee als een lid van de
bemanning en wel voor iedere 50 rijksdaalders die hij ver-
strekt heeft krijgt hij één aandeel.

De verdeehng is als volgt:

1/3 voor den anakoda-eigenaar; 2/3 voor sawi's en geldschie-
ter. Ook de anakoda krijgt nog een sawi-aandeel.

Voorbeeld:

Er wordt gevaren met / 1000.— geleend kapitaal en er is
/ 225.— winst gemaakt. De reis wordt met 6 sawi's gemaakt.

De geldschieter „staatquot; voor 8 man (8 X 50 rijksdaalders).
Bij verdeehng als onder A iVa krijgt:

de anakoda-eigenaar: 1/4 x /225.--h 1 sawiaandeel =

/ 56,25 4- / 16,07.

de geldschieter: 1/4 X / 225.—= /56,25.

iedere sawi: 1/7 x 1/2 x f225,—= f 16,07.

Wordt de winst verdeeld volgens A IVè dan krijgt de ana-
koda-eigenaar
1/3 X /225,--h 1 sawideel = / 75.--1- / 10,—

= ƒ 85.—.

-ocr page 184-

de geldschieter:

6 (aantal sawi's) 1 (aandeel
anakoda) 8 (aandeden geldschieter)
X 2/3 X f 225,— = 8/15 X 2/3 X / 225,— = / 80.—.

een sawi ontvangt: 1/15 X 2/3 X / 225,— = / 10,—.

De laatstgenoemde methode van winstverdeeling is oogen-
schijnlijk zeer voordeelig voor den geldschieter. Daar staat echter
tegenover (zie hieronder) dat hij mede het risico draagt van
verlies op de handelsgoederen, terwijl hij in geval A
lYa geen
risico loopt.

Edoch, niet altijd wordt winst gemaakt. Wanneer verlies is
geleden wordt deze ook gemeenschappelijk gedragen en wel als
volgt:

bij overeenkomst volgens AI: de anakoda-eigenaar en de
bemanning (de anakoda telt mee) dragen ieder de heKt van het
verlies.

In geval A II en A III, waar dus door den anakoda geen
handel gedreven wordt, doch in vrachtvaart wordt gevaren
kan voor de zijde van het schip slechts verlies worden geleden
tengevolge van door ongeval opgeloopen schade aan schip of
goederen.

De schade aan prauw en zeilen toegebracht wordt door den
anakoda-eigenaar gedragen. Gaan prauw en goederen geheel
verloren, dan draagt de anakoda het veriies van de prauw (even-
tueel ook van het voorgeschoten wang tanggoengan) en de be-
vrachter het verlies van zijn goederen. Hij behoeft echter geen
vracht te betalen. Is door zware zee of andere oorzaak schade
aan de vrachtgoederen toegebracht (mits niet voortvloeiende uit
den aard der goederen zelve, zooals b.v. bij een vracht doerians
licht het geval kan zijn) dan wordt de schade getaxeerd en de
vrachtsom daarmede verminderd. Is het verlies grooter dan de
vrachtsom dan komt dat meerdere voor rekening van den be-
vrachter.

-ocr page 185-

Bij overeenkomst A IVa (geleend kapitaal) wordt het handels-
verlies door de bemanning gedragen. De anakoda telt mee als lid
van de bemanning. De anakoda-eigenaar van de prauw als zoo-
danig en de geldschieter (de Wadjorees zegt: de prauw en het
kapitaal) deelen niet in het verlies. Ook in geval A IV6 (geleend
kapitaal waarbij de geldschieter in evenredigheid van het kapitaal
als lid van de bemanning meedeelt) draagt de bemanning het
handelsverlies. De anakoda telt mee voor één sawi en de geld-
schieter voor het aantal deelen dat zijn kapitaal „staatquot;. Wordt
b.v. gevaren met een anakoda, 6 sawi's en een geleend kapitaal
van / 1000.— en is het handelsverlies / 150,— groot dan komt
daarvan 8/15 of /80.— voor rekening van den geldschieter.

B I. De anakoda is geen eigenaar van de prauw, doch gebruikt
eigen kapitaal voor de handelsvaart. Deze vorm kent men in
Wadjo niet.

B II. De anakoda is geen eigenaar van de prauw en gebruikt
kapitaal van den eigenaar voor de handelsvaart.

Bij winst krijgt de bemanning (anakoda telt mee) 1/2. Van de
andere helft krijgt de prauw-eigenaar-geldschieter 2/3 en de
anakoda 1/3. Wordt b.v. met 5 sawi's gevaren en /240.— winst
gemaakt dan krijgt iedere sawi 1 /6
X 1 /2 X / 240.— = / 20.—.

de anakoda 1/3 X 1/2 X / 240,--h 1 sawi-aandeel = / 40,—

-f / 20,— = / 60,—.

de prauweigenaar-geldschieter 2/3 X 1/2 X / 240,—= /80,—.
Wordt verhes geleden op de handelsgoederen, niet door scheeps-
ramp, dan wordt dit gedragen door de bemanning, waarbij de
anakoda voor een sawi telt. De prauw-eigenaar-geldschieter lijdt
geen verlies.

B III. De anakoda is geen eigenaar van de prauw; er wordt
in vrachtvaart gevaren. De winst wordt als volgt verdeeld:

2/3 komt aan de bemanning waarbij de anakoda meetelt. Van
het overig 1 /3 deel krijgt de anakoda 1 /3 en de prauweigenaar
2/3 of dus 2/9 van de geheele winst.

-ocr page 186-

Wordt door schade verhes geleden aan de vrachtgoederen dan
wordt dat met de vracht verrekend. Meerdere schade komt voor
rekening van den bevrachter. Alle schade aan prauw en zeilen
komt voor rekening van den prauweigenaar.

Verhuur van prauwen komt in Wadjo niet voor.

Het aantal sawi's varieert van 5 t/m 20. Ze treden op als
djoeroemoedi's, djoeroebatoe's (uitkijk) en sawi's (matroos).
Ten tijde van Amana Gappa was de verdeeling van de winst
onder de bemanning zoo, dat de djoeroemoedi's een grooter aan-
deel kregen.

In Wadjo is dat thans niet meer het geval. AUe leden van de
bemanning deelen gelijk op. Heeft een djoeroemoedi een zware
taak gehad dan krijgt hij uit de winst een extraatje.

De sawi's mogen eigen goederen meenemen tot een gewicht
van drie picols per persoon, zonder daarvoor vracht te betalen.

In Wadjo fourneeren ze geen deel van het handelskapitaal of
van de handelsgoederen.

Al deze vrachtberekeningen en overeenkomsten zijn door mij
ingaand behandeld, omdat zij voor de ontwikkeling van het zee-
recht van grooten invloed zijn. Hoe of de verdere ontwikkehng
zal verloopen zal zeker mede van vele andere factoren afhangen.
Doch de soepelheid in het overkomen der moeilijke tijdsomstan-
digheden, de aanpassingen aan de eischen des tijds en de vor-
ming van nieuwe adatrechtsregelen in deze materie, wijzen m.i.
op een gezond, levend watertransportwezen en houden een be-
lofte in voor de toekomst.

^^rschuf.Hgd'isnbsp;algemeen zijn de in hoofdstuk III der Amana-Gappa

codex gegeven regelen nog van kracht. Er zijn echter wel eenige
wijzigingen tot stand gekomen. Vaart b.v. een prauw in vracht-
vaart en verkoopt de eigenaar der goederen die niet op de plaats
van bestemming, dan moet hij toch de volle vracht betalen. Dit

-ocr page 187-

is dus in afwijking van het door Amana-Gappa gereleveerde, toen-
tertijd was slechts de halve vracht in zoo'n geval verschuldigd.

Wel heeft de bevrachter nu wanneer hij de goederen weer met
dezelfde prauw naar de afscheephaven doet vervoeren, voor de
terugreis slechts de halve vracht te betalen. Indien de prauw
door b.v. weersomstandigheden gedwongen wordt een tusschen
haven aan te loopen en de reis naar de bestemmingshaven niet
meer kan worden voortgezet, is slechts een gedeeltelijke vracht
verschuldigd, wanneer de goederen op die noodhaven verkocht
worden. Kan de eigenaar de goederen daar niet naar zijn zin
verkoopen en geeft hij er de voorkeur aan om ze naar de afscheep-
haven terug te laten brengen, dan is hij zoowel voor de heen-
als de terugreis geen vracht verschuldigd.

Wanneer echter de goederen op een tusschenhaven verkocht
worden en de eigenaar aldaar andere goederen koopt en die
naar de oorspronkelijke bestemmingsplaats laat vervoeren, is
hij voor de nieuwe goederen opnieuw vracht verschuldigd.

Ook hier moge verwezen worden naar het vermelde bij de verdeeiing der
vrachttarieven. De behandehng aldaar geschiedde om de een-nSge?''quot;'
heid in de behandehng niet te verstoren.

Ook thans nog bhjft de oude regel gehandhaafd, dat, behoudens Terugvorde-
de bekende uitzonderingen, betaalde vracht niet meer
terug taaidevraciiten
te vorderen is.

5. Huur van schepen

Er zijn weinig gevallen van verhuur of verpanding van prau-
wen bekend, anders dan in de beschreven vrachtovereenkomsten-
vormen. In Djalang (Wadjo) komt verpanding echter wel voor.
De te volgen regelen daarbij verschillen niet met die van elke
andere verpandingsovereenkomst.

-ocr page 188-

6. Hulpverleening aan schipbreukelingen

Wat ten tijde van Amana-Gappa gold en hij in hoofdstuk XX
van zijn codex vermeldt, geldt thans niet meer. De zeden zijn
veel verzacht. Veeleer zal men nu zulke ongelukkigen om niet,
na verleende hulp, van leeftocht en kleeding voorzien.

7. Sterfboedels

In den regel worden thans de bezittingen van den overledene
— of het geld, dat bij verkoop daarvoor gemaakt is — door den
schipper en de getuigen bij het dorpshoofd van den overledene
ingeleverd. Deze zorgt dan voor de overgave aan de erven. Mel-
den deze zich niet aan, dan worden de goederen door het dorps-
hoofd beheerd en mag hij de opbrengst daarvan ten eigen bate
aanwenden. Zijn na verloop van 18 jaren nog geen erfgenamen
verschenen, dan worden de goederen eerst vrijgegeven en bet
eigendom van het hoofd, welke het beheer heeft gevoerd, eerst
dan dus is hij gerechtigd de erfenis ten eigen bate aan te wenden,
zooals boven vermeld.

Is dit hoofd een vroom man, dan zal hij althans een deel er-
van afzonderen om aalmoezen in Mekka uit te deelen of te laten
uitdeelen, dan wel hij geeft wat aan de plaatselijke Moskeekas of
tijdens Mauloed aan de misdeelden.

Overigens zijn de oude regelen nog van kracht.

Thans nog eenige adatrechterlijke regelen, welke Amana-
Gappa niet gereleveerd heeft en die toch zeker voor het handels-
en zeerecht van Zuid-Celebes m.i. niet van belang ontbloot zijn.

8. Koop en verkoop van schepen

Koop en verkoop van prauwen is naar geldend adatrecht een
mondehnge overeenkomst, waarvoor slechts noodig is wilsover-

-ocr page 189-

eenstemming van partijen. Als regel wordt de koop gesloten ten
overstaan van een hoofd of van getuigen, ook gebeurt het dat
partijen eerst eenigen tijd na de overeenkomst het hoofd mede-
deeling der transactie doen; deze is verder geheel vormloos.

Een enkele maal wordt van de overeenkomst eene acte opge-
maakt waarvoor gebezigd wordt het bij Gouverneurs rond-
schrijven van 26 Februari 1927 no. 117 vastgestelde model van
de zgn. „soerat perdjandjianquot; (model I).

Bij verkoop van prauwen met een bruto inhoud van meer dan
20 Mquot; heeft thans inschrijving van den overgang plaats ter griffie
van den Raad van Justitie. In dat geval wordt tevoren een enkele
maal een onderhandsche acte van koop en verkoop opgemaakt
(ten kantore van den havenmeester) waarbij tevens een derde
(ambtenaar van het havenkantoor) wordt gemachtigd de over-
schrijving van het vaartuig te bewerksteUigen (model II).

Model III wordt gebezigd als b.v. de eigenaar zelf houder van
het vaartuig is. (Beide acten worden gewaarmerkt door het hoofd
van plaatselijk bestuur).

Het gezamenlijk bezitten van een prauw (reederij) schijnt
eertijds voorgekomen te zijn, thans is zulks niet meer het geval.
Bij een onverdeelden boedel, waartoe een prauw behoort, gaat men
zoo spoedig mogehjk tot verdeeling over.

9. Levering van gekochte schepen

Levering geschiedt volgens adatrecht middels lichamelijke af-
gifte, dus enkel aflevering en is ook geheel vormloos.

Het adatrecht van Zuid-Celebes onderscheidt koop en verkoop
niet scherp van de levering. De transactie heeft een reëel ka-
rakter, d.w.z. er is eerst sprake daarvan als het voorwerp ter
beschikking van den ander wordt gesteld.

Men koopt gewoonhjk in Zuid-Celebes slechts het casco en
Wel te Ara, Bira of Lemo-Lemo waar de scheepswerven hun be-

-ocr page 190-

drijf uitoefenen. Of wel men laat uit die plaatsen werklieden
komen en sticht zelf een werf voor den bouw van één prauw, waar-
voor men het hout reeds van Mengkoka (onderafdeehng Kolakka)
waar nog veel goed hout tegen redelijken prijs te krijgen is, heeft
aangevoerd. Behalve de betaling die vooraf overeengekomen
wordt krijgen deze lieden ook gedurende de werkzaamheden voe-
ding. Ook hier wordt dan slechts het casco vervaardigd, daarna
heeft in de thuishaven de verdere afwerking en outileering plaats.

De benaming voor casco is zoowel in het Makassaarsch als
Boegineesch „lakaraquot;. In Tjekoang met een diepe ankerplaats
worden de grootste prauwen gebouwd. Het casco kost thans

/ 200,--/ 300.—. De verdere afbouw en outileering kosten

thans /400,---/500.—; ofschoon prauwen van meer dan

/ 1000,— bouwkosten, ook thans niet zeldzaam zijn.

10. Zeeschadeverzekering

Omtrent zeeschadeverzekering zwijgt de adat thans nog;
toch is terzake een begin van ontwikkeling zich aan het vormen,
zooals onder
vrachttarieven reeds werd medegedeeld. De ver-
voerder toch stort een bedrag als zekerheid voor de behouden
aflevering der te vervoeren goederen ter bestemder plaatse en
ontvangt van den verzender een betahngsopdracht gericht aan
den ontvanger der goederen. Als voorwaarde voor de hono-
reering is gesteld de richtige aflevering der goederen.

Geeft de vervoerder zekerheid als bovenbedoeld, dan wordt
een hoogere vracht bedongen dan bij onverzekerd vervoer. In
dit verschil der vrachtprijzen, kan dan eene verzekeringspremie
gezien worden.

Eene verzekering van prauw of casco en van vrachtpenningen
heeft zelfs in het allereerste beginstadium van ontwikkeling geen
plaats gevonden.

-ocr page 191-

11. Scheepshypotheek

Naast de zgn. Inlandsche hjTpotheek heeft men nog geen
scheepshypotheek, die toch is totaal onbekend.

12. Bevoorrechte schulden op schip, lading

en vracht

Ook hiervan zwijgt de adat ten eenenmale.

13. Scheepspapieren

Scheepspapieren zijn: de jaarpas bij vaartuigen boven 7 M'.
anders de poHtiepas (modellen V en VI).

Verder bij vaartuigen boven 20 M®. een eigendomsacte (soerat
djiwa) d.i. de grosse der inschrijvingsacte bij den Raad van
Justitie (model VII).

Bij inschrijving moet worden overgelegd een bijlbrief (model
VIII) en een meetbrief (model IX).

Jaarpassen worden jaarlijks verwisseld, pohtiepassen jaarlijks
geviseerd.

Vroeger voeren de prauwen op passen afgegeven door de plaat-
sehjke shahbandars (havenmeesters) voorzien van het zegel van
den Zelfbestuurder.

Een journaal of dagregister werd nooit aangehouden — ook
thans wordt dit nog steeds niet gedaan.

De op jaarpas varende schepen voeren thans een zgn. boekoe
kenjamanan (gezondheidsboek), dat in iedere haven moet wor-
den afgeteekend (model X).

Tijdehjk kan worden gevaren op een certificaat (model XI).
Eene verklaring (model XII) is benoodigd voor verkrijging van
een eersten jaarpas.

Vaartuigen van boven 60 M® hebben voorts een bakengeld

12

-ocr page 192-

kwitantie noodig voor het verlaten van de haven (model XIII).

Een scheepsjournaal wordt zooals wij zagen niet aangehouden,
zelfs bij overlijden wordt geen aanteekening verricht. Het lijk
wordt zoo eenigszins mogelijk te land ter aarde besteld; anders
in zee begraven.

Geboorten komen aan boord practisch nooit voor, omdat vrou-
wen op verre reizen niet medegaan en zeker niet tijdens hunne
graviditeit.

14. Op schrift stelling van
bevrachtingsovereenkomsten

Bevrachtingsovereenkomsten worden niet op schrift gesteld.
Partijen behoeven bij eene bevrachtingsovereenkomst geene bij-
zondere vormen na te leven. Alleen zgn. tripangcontracten (zie
Wet en Adat deel I blz. 48 e.v.) werden immer schriftehjk vast-
gelegd, aangezien de vangst op de Oostkust van Australië of
in de Australische wateren plaats had. Sedert 1916 zijn zulke
reizen niet meer gedaan en is deze meer dan honderdjarig be-
oefende tripangvangst gestaakt, omdat het Austrahsche bestuur
de rechten op dat visschen prohibitief verhoogde.

15. Aanvaring

Op volle zee schijnt aanvaring niet plaats te hebben, hetgeen
begrijpelijk is. Over aanvaring op reeden en rivieren geeft in
zijn artikel in het Koloniaal Tijdschrift September 1931 20ste
jaargang No. 5, de controleur H. J. Friederici regelen welke ook
thans nog gelden, zij het met plaatselijke geringe afwijkingen.

16. Strand- en bergloon

De hulp bij stranding is thans geheel een liefdedienst en
wordt belangeloos en kosteloos verleend.

-ocr page 193-

Bergloon is echter wel bekend en wordt geëischt in bedragen
al naar gelang van de grootte van het vaartuig en naar gelang van
den afstand tot de kust, waar de berging plaats had.

Interessant is een lontara uit Soppeng-ri-Adja, welke als
bijlage, met de Maleische vertaling is bijgevoegd. (Model XIV, XV).

In het HoUandsch overgebracht luidt de lontara aldus:

Indien een kleine lepa-lepa (kano) afgedreven is en geborgen
wordt ter hoogte van de rompong (in zee gestoken bamboestaken
met daaraan vastgemaakte klapperblaren, om te dienen als
schuilplaatsen van de visch, die daar dan gevangen wordt), welke
het dichtst bij de kust is gelegen, dan is het bergloon (inlosgeld)
2 halve guldens oud geld (V.O.C.).

Indien het afgedrevene reeds verder weg is dan de dichtstbij
gelegen rompong, dan is het bergloon één reaal oud geld (/ 2.—)

Indien het afgedrevene al ver in zee zich bevindt, dan wordt
de waarde van het scheepje getaxeerd door een of meer neu-
trale arbiter of arbiters en de berger krijgt dan de halve waarde
van het scheepje.

Een groote prauw wordt bij berging ter hoogte van de dichtstbij
het land gelegen rompong ingelost voor 2 realen oud geld (/ 4.—)

Indien ze reeds deze rompong voorbij is dan is de inlosprijs 4
realen oud geld (/ 8.—).

Indien de plaats van berging reeds volle zee is, wordt wederom
door een of meer neutrale arbiter of arbiters de waarde van het
vaartuig getaxeerd en wordt de helft daarvan als bergloon aan
de bergers uitbetaald.

Bij groote of overdekte prauwen, wanneer deze bij de dichtst
bij land gelegen rompong worden geborgen, dan is de inlosprijs
4 realen oud geld (/ 8.—).

Indien het afgedrevene reeds bedoelde rompong gepasseerd is,
dan is het bergloon één thail oud geld (8 realen = / 16.—).

Indien zoo'n vaartuig in voUe zee wordt aangetroffen en
geborgen dan moeten 2 of 3 onpartijdige arbiters de waarde van

-ocr page 194-

het vaartuig taxeeren.en de helft van die waarde moet dan aan
de bergers betaald worden door den eigenaar van het schip.
Tot zoover de lontara van Soppeng-ri-Adja.
Overal treft men wel plaatselijk zulke regelen aan. De ver-
schillen zullen wel afhangen van de moeite en gevaren bij de ber-
ging, die natuurüjk plaatselijk verschillen.

-ocr page 195-

Uittreksel uit het register van
overeenkomsten aangehouden
ingevolge den brief van den
Gouverneur van Celebes en On-
derhoorigheden dd. No.

1.nbsp;Doorloopend nummer

2.nbsp;Datum der overeenkomst

3.nbsp;Naam, beroep en woon-
plaats van de eene partij

4.nbsp;Naam, beroep en woon-
plaats van de andere partij

5.nbsp;Naam van sawah's, visch-
vijvers, tuinen, klapper boo-
men en hunne ligging (kam-
pong)

Aantal paarden, karbouwen,
runderen en hunne kentee-
kenen

6.nbsp;Waarde

7.nbsp;Aard der transactie

Uittreksel uit het register van
overeenkomsten aangehouden
ingevolge den brief van den
Gouverneur van Celebes en On-
derhoorigheden dd. No.

1.nbsp;Doorloopend nummer

2.nbsp;Datum der overeenkomst

3.nbsp;Naam, beroep en woon-
plaats van de eene partij

4.nbsp;Naam, beroep en woon-
plaats van de andere partij

5.nbsp;Naam van sawah's, visch-
vijvers, tuinen, klapperboo-
men en hunne ligging (kam-
pong)

Aantal paarden, karbouwen,
runderen en hunne kentee-
kenen

6.nbsp;Waarde

7.nbsp;Aard der transactie

Afgegeven aan ...

den.......................................

19......

Het......................

., Hoofd van.

Afgegeven aan

den..................................

19......

Het......................

, Hoofd van......

Handteekening,

Handteekening,

-ocr page 196-

ONDERHANDSCHE ACTE VAN KOOP EN VERKOOP
MET ONDERHANDSCHE SPECIALE VOLMACHT

Ondergeteekende, DJAMALOE, van beroep handelaar, wonende te
Poelau Telloe (Salabangka), thans tijdelijk te Makasser vertoevende,
verklaart hierdoor, dat hij zijn prauw (lambo) genaamd:

„TJARIJAN MADINAquot;
Brandmerk: 45.42 K.M. 16.03 T. No.: 7714 L.L.a

bekend bij eigendomsacte gedagteekend Makasser 5 November 1931
No. 263, zooals het reilt en zeilt verkocht heeft aan medeondergetee-
kende Amanna Aboe, handelaar, wonende te Bababoelo (Madjene)
thans eveneens tijdelijk te Makasser aanwezig, voor de som van
f 625.— (Zes honderd vijf en twintig gulden), welk bedrag hij van
kooper in orde heeft ontvangen;

dat het vaartuig bereids aan kooper werd overgedragen, in verband
waarmede hij Amanna Aboe voornoemd mits dezen machtigt, zich-
zelf, persoonlijk dan wel middels substitutie, de juridische levering
van het vaartuig te verschaffen.

Verklarende mede-ondergeteekende dat bovenbedoelde transactie
inderdaad op omschreven wijze is tot stand gekomen en dat hij naar
aanleiding daarvan den heer,

Gustaaf Adolf Nicolaas
waarnemend Commies ten Havenkantore te Makasser mits dezen
machtigt

Speciaal

om voor en namens hem, kooper, te verschijnen voor den Rechter-
commissaris uit den Raad van Justitie te Makasser, belast met
de In- en Overschrijving van vaste goederen, en eventueel voor
andere autoriteiten aldaar, en om verder alles te doen wat nuttig en
noodig voorkomt, alles onder belofte van eene goedkeuring en be-
krachtiging, en onder verband als ingevolge de Wet voorgeschreven,
ten einde de overschrijving ten name van hem, mede-ondergetee-
kende, te bewerksteUigen, van het hierboven genoemd houten zeil-
vaartuig (lambo)

„TJARIJAN MADINAquot;

Makasser....... October 1933.

De Verkooper;

De Kooper.

-ocr page 197-

Zegel

/ 1-50nbsp;(Model)

ONDERMANDSCHE SPECIALE VOLMACHT:

Ondergeteekende, TAKKE PETTA TOENROE, handelaar, wonen-
de te kampong Angkoeae, Kadjoeara (Zuid Bone), thans tijdelijk te
Makasser vertoevende, machtigt hierbij den heer;

GUSTAAF ADOLF NICOLAAS

waarnemend Commies ten Havenkantore te Makasser

speciaal

om voor en namens hem te verschijnen voor den Rechter Commissaris
uit den Raad van Justitie te Makasser, belast met de In- en Over-
schrijving van vaste goederen en eventueel voor andere autoriteiten
aldaar teneinde de inschrijving ten zijnen name te bewerkstelligen van
het houten zeilvaartuig genaamd:

„BARAKKA SALAMAquot;

breeder omschreven bij meetbrief gedagteekend Makasser 8 Mei
1935 No. 8412.

Makasser, 8 Mei 1935
(w.g.) TAKKE PETTA TOENROE

No. 137

Ik, ondergeteekende, Christoffel Hendrik ter Laag, Hoofd van Plaat-
selijk Bestuur te Makasser verklaar, dat ik den persoon van TAKKE
PETTA TOENROE, van beroep handelaar en wonende in de kam-
pong AngkoeE Kadjoeara (Zuid Boni), thans tijdelijk verblijfhou-
dende te Makasser, mij bekend gemaakt, duidelijk den inhoud der
acte heb voorgehouden, waarna TAKKE PETTA TOENROE voor-
noemd zijne handteekening in mijne tegenwoordigheid op deze acte
heeft gesteld.
Kosten
f 1.50.

Makasser, den 8sten Mei 1935.
Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur voornoemd,

(w.g.) ter Laag.

-ocr page 198-

O

No.

193 ßa/A: paûfa ^fsoo—W

...Tiga_____________________hari selihatnja soerat Wissel ini, Toean soeka

bajar kapada______________Djoeragang Batjo Perahoe La Barakka___________atau order

Makassar,
Tempo ......

lt;
P

LT)

OO

Ö
z

Sadjoemlah besarnja

_0)

lt;u

iLimaratoes roepiahl

: d

— sadatangnja perahoe disoerabaja soedah terima Tjoekoep moeatan
--------200 Karong Kemirikoepas-----------------------------------------------------------------

00

T

; z

(L) ^
Jl lt; da

Kapada

(U

Q-
^

in

T3

VS

E
S

CT

lt;U

gt;
z

T. H. D. Mak. 3 34

Toean — Hiap Hong

p.p. N.V. Rijstpellerij „BAN TJIANG'
pel. zegel

die —Soerabaja-

-ocr page 199-

Salinan dari soerat perdjandjian.

1nbsp;nommor bersoesoennbsp;1234

2nbsp;tangal dan tahoennbsp;2 April 1934.

3nbsp;Nama dan pekerdjaan orang jang mengambil perdjandjian:

a).nbsp;La Taletta orang dagang di Peneki (Wadjo).

b).nbsp;La Bandoe Djoeragang kg Lem pangeng (Kadjoeara-
Bone).

4nbsp;Nama dan banjaknja barang jang diboeatkan perdjandjian:

470 picol loedda (rijst) dimoeat dalam perahoe nama Mase-
Ma, Djoeragang: La Bandoe tib dengan menerima sewah
18 cent dalam i pikoel sampai Makassar.

5nbsp;Harganja ƒ 1000.— (seriboe roepiah)

6nbsp;Keterangan dari perdjandjian:

a).nbsp;Djoeragan La Bandoe menaikkan wang sedjoemlah
/ 500.— (lima ratoes roepiah) dikasih sama jang em-
poenja loedda (La Taletta).

b).nbsp;Bilamana perahoe terseboet mendapat kebinasaan di-
soengai atau dilaoet (tengelam atau pet j ah) kedoeanja
tidak mendjaddikan perkara atas keroegiannja.

Tanda tangan orang jang mengambil perdjandjian

wg. La Talettanbsp;wg. La Bandoe

Tanda tangan dari saksi.

wg. La madoesila wg. kepala kampong Bodjo

wg. kepala kampong Watang-Peneli.

Het wanoeahoofd van Peneki

wg. La Paiodjai.

1) dit beteekent: de schipper is zijn prauw en de / 500.— kwijt. La
Taletta zijn rijst.

-ocr page 200-

Salinan soerat perdjandjian.

1)nbsp;nommor bersoesoennbsp;313

2).nbsp;Tanggal dan tahoennbsp;16 November 1934

3).nbsp;Nama dan tempat tinggal dari orang jang mengambil perdjandjian

a).nbsp;La Mappa, orang dagang di kampong Baroe Doping
(Sadjo)

b).nbsp;La Tahera, djoeragang di kampong Kadjoeara (Bone).

4).nbsp;Djenis dan banjaknja barang jang diboeatkan perdjandjian:

513 picol beras loeddha dimoeat dalam perahoenja.
La Tehera bl. dengan menerima sewahnja / 0,12J
boeat sepikoel dari sini (Djalang) ke Makassar.

5).nbsp;Harganja / 879,75.

6).nbsp;Keterangan dari perdjandjian:

a).nbsp;Djoeragang La Tehera menaikkan wang sedjoemlah
/ 170.— (seratoes toedjoeh poeloeh roepiah) dikasih sama
jang empoenja loedda (La Mappa).

b).nbsp;Djikalan dapat tjelaka dengan tida sengadja sama 2
roegi')

Tandatangan orang jang mengambil perdjandjian

wg. La Mappanbsp;wg. La Tehera.

Tanda tangan dari saksi:

wg. Kepala kampong Baroe Doping,
wg. Kep, Kampong Djalang.

Het Wanoeahoofd van Akotengang
wg. La Mappa.

') dit beteekent: de schipper is zijn prauw en de f 170.— kwijt. La
Mappa zijn rijst.

-ocr page 201-

Register No.
Folio

Onderteekening van
den schipper

Gesteld in tegenwoor-
digheid van mij

Uitgereikt te
dennbsp;ig

door mij

De schipper is ver-
plicht om wanneer hij
langer dan 24 uren ver-
blijft in eene vreemde
haven, waar een Ne-
derlandsch Consul,
Vice-Consul of Consu-
lair-Agent gevestigd is,
uiterlijk op den 2den
dag na dien zijner aan-
komst zich in persoon
bij dien ambtenaar te
vervoegen, ten einde
zijn jaarpas te doen
afteekenen.

Brandmerk,

4)
X}
O

00

VANWEGE DEN GOÜVERNEUR=GENERAAL
VAN NEDERLANDSCH-INDIË

De [a)

DOET TE WETEN:

dat het hem voldoende is gebleken, dat het
grootnbsp;zeetonnen, hebbende

masten, en gevoerd wordende door

in Nederlandsch-Indië tehuis behoort, en dat daaraan het recht toekomt
om de Nederlandsche vlag te voeren.

Alle ambtenaren en autoriteiten in Nederlandsch-Indië, en ieder
ander, wien zulks kan aangaan, worden mitsdien verzocht om genoemden
schipper met zijn schip en lading vriendschappelijk te ontvangen en hem
zoodanig te behandelen, als de wetten van
Nederland en de verdragen door
dat Rijk met andere Souvereinen gesloten, medebrengen.

Gegeven tenbsp;dennbsp;van het jaar negentienhonderd

De

(a) Titel van het Hoofd van Gewestelijk of Plaatselijk Bestuur.

vaartuig, genaamd
dekkennbsp;en

-ocr page 202-

» PAS.nbsp;Brandmerk:

No.

VAN WEGE DEN GOUVERNEUR-GENERAAL
VAN NEDERLANDSCH-INDIË

De havenmeester te (')

genaamd {=)

grootste lengte................ grootste breedte...............ho

breedte..................... hebbende...............dekken en

stemd voor (1) ............................................................................

ü

verklaart: dat (')

e op de grootste
.. masten, be-

toebehoorende aan (').................................wonende te (•)....................................

is ingeschreven en in Nederlandsch-Indië tehuis behoort en dat
daaraan het recht toekomt om de Nederlandsche vlag te voeren.

Allen ambtenaren en autoriteiten in Nederlandsch-Indië en
een ieder ander wien zulks kan aangaan, wordt mitsdien ver-
zocht om den schipper met zijn schip en lading vriendschappeUjk
te ontvangen en hem zoodanig te behandelen, als de wetten van
Nederland en de verdragen door dat Rijk met andere Sou vereinen
gesloten, medebrengen.

Gegeven te (').

.., den„.„...................................... 19

De Havenmeester,
(plakzegel)

(Amtsstempel).

1nbsp; Woonplaats van den eigenaar.

-ocr page 203-

Zegel van
/ 1,50
Grosse.

Inschrijving van een
zeilvaartuig (lambo)
genaamd „NEDER-
LANDquot; groot 64.57
kubieke meters of
22.79 registertonnen,
breeder omschreven
bij meetbrief van 4
Juni 1934 nummer
8202 taxatiewaarde

f 1.500.— ten na-
me van ABDUL HA-
MID.

Geregistreerd op:
fo: 6598.
no. 20809.

IN NAAM DER KONINGIN!

No. 152.

Heden Donderdag, den zevenden Juni..................

negentien honderd vier en dertig, verscheen
voor mij Meester JAN ADRIAAN
DEKKER Griffier van en alszoodanig
waarnemend Rechter-Commissaris uit den
Raad van Justitie te Makasser, belast met de
in- en overschrijving van onroerende goede-
ren bijgestaan door 's Raads buitengewoon
substituut Griffier Theodoor Ernst Emanuel
Trouerbach

de heer Gustaaf Adolf Nicolaas, waarnemend
eerste commies op het Havenkantoor te Ma-
kasser, wonende aldaar, mij Rechter-Com-
missans bekend ,ten deze handelende als
gemachtigde van ABDUL HAMID van be-
roep handelaar, wonende te Bonerate (Sa-
leijer) ingevolge de aan het oorspronkelijk de-
zer gehechte behoorlijk gezegelde onderhand-
sche acte van speciale volmacht, gedagteekend
Makasser 4 Juni 1934 en door het dd. Hoofd
van Plaatselijk Bestuur aldaar op denzelfden
datum gewaarmerkt en onder nummer 138
geboekt.

Welke comparant overlegde:

A.nbsp;Een aan het oorspronkelijk dezer gehech-
ten behoorlijk gezegelden bijlbrief, gedag-
teekend Makassar 4 Juni 1934 en door het
dienstdoend Hoofd van Plaatselijk Bestuur
aldaar op denzelfden datum gewaarmerkt en
onder nummer 139 geboekt, inhoudende eene
verklaring van ABDUL HAMID voornoemd,
dat het houten zeilvaartuig genaamd „NE-
DERLANDquot; groot zoowel bruto als netto
64.57 T. No. 8202 LLa voor zijne rekening
door Lamakanang is gebouwd te Bonerate
(Saleijer) voor de som van / 500.— (vijf hon-
derd gulden).

B.nbsp;Een behoorlijke gezegelden meetbrief op-
gemaakt door den Scheepsmeter te Makasser

-ocr page 204-

-/ voorkant
ggk. drh. en byv.
een woord

doorgestrook
ggk. drh. en byv.
een woord

..//.. Totale inhoud
der ruimten op het
bovendek 7.84 regis-
tertonnen.

ggk. byv. elf woorden
en zes cijfers.

het

ggk. byv. een
woord

op 4 Juni 1934 onder nummer 8202, waaruit
blijkt, dat het Inlandsch zeilschip genaamd
„NEDERLANDquot; in het jaar 1933 te Bone-
rate (Saleijer) hoofdzakelijk gebouwd van
hout met een dek twee masten en getuigd als
Lambo- is gemeten als volgt:

Lengte: van den achterkant van den voor-
steven tot dien van den achtersteven of ge-
dachten achtersteven gemeten ter hoogte

van het bovendek.....................................................................

1275 meter

Wijdte: grootste breedte van het schip, bui-
tenwerks over de buitenhuid:.......................................

4.45 meter

Holte: afstand van den bovenkant van de
wang naast het zaadhout tot den onderkant
van het bovendek ter plaatse van de grootste
wijdte .......................................... 2.— meter

Factor: als bedoeld in het le lid van artikel 26
Scheepsmetingsbesluit Staatsblad 1927 num-
mer 212|0.5.

dat de inhoud van het schip bedraagt onder
het bovendek 56.73 kubieke meters of 20.02
registertonnen. Bruto inhoud: 64.57 (vier en
zestig, zeven en vijftig honderdste) kubieke
meters of............. 22.79 (twee en twin-
tig negenen zeventig honderdste)

Netto inhoud: 64.57 (vier en zestig zeven en

vijftig honderdste) kubieke meters of.......

........ 22.79 (twee en twintig, negen en

zeventig honderdste) registertonnen.

dat het brandmerk: 64.57 K.M. 22.79 T. No.
8202 LLa is ingebrand op den achterkant
mastdoft.

En verzocht mij de comparant, handelende
in zijne vorengenoemde hoedanigheid, op
grond der overgelegde stukken, de inschrij-
ving van sub B vermeld vaartuig, welks
waarde ter berekening der verschuldigde leges
geschat op / 1.500.— (een duizend vijf hon-
derd gulden)....................................................................................

ten name van ABDUL HAMID....................................

verklarende de comparant, dat het schip
korter dan zes maanden in de vaart was.

-ocr page 205-

Ter voldoening aan dit verzoek, heb ik.
Kechter-Commissaris, het hiervoren om-
schreven vaartuig genaamd:

„NEDERLANDquot;

ten name van ABDUL HAMID voor-
noemd mgeschreven bij deze acte. Aldus ver-
leden op dag, maand en jaar als vorenver-
meld onder nummer een honderd
twee e n y qf t i g...........ten over-
staan van mij, Rechter-Commissaris, in tegen-
woordigheid van den buitengewoon substi-
tuut Griffier en den Comparant, die deze acte
na voorlezing en voorhouding goedgekeurd
en mede onderteekend heeft.

De Comparant,
w
.g. G. A. Nicolaas

De buitengewoon
substituut Griffier,
w
.g. Trouerbach

De w.d. Rechter-
commissaris,
w
.g. J. A. Dekker

Voor grosse uitgereikt aan Abdul Hamid.
Het oorspronkelijk dezer acte is gesteld op
een zegel van een gulden en vijftig cent.

De Griffier van den Raad van
Justitie te Makasser,

w.g.

-ocr page 206-

MEETBRIEF.
Binnenlandsche Meetwijze.
No. 8202.

Ondergeteekende Scheepsmeter te Makasser verklaart, dat het Inl.
zeilschip, genaamd „NEDERLANDquot;

vroeger genaamd: ................ in het jaar 1933 te Bonerate

(Saleijer) hoofdzakelijk gebouwd van hout met een dek, twee masten
en ... schoorsteen, getuigd als lambo is gemeten als volgt:

Lengte: van den achterkant van den voorsteven tot
den voorkant van den achtersteven, of door-
gestrookt gedachten achtersteven, gemeten

ter hoogte van het bovendek......12.75 meter

Wijdte: grootste breedte van het schip, buitenwerks

over de buitenhuid........... 4.45 „

Holte: afstand van den bovenkant van de wrang
naast het zaadhout tot den onderkant van
het bovendek ter plaatse van de grootste

wijdte................. 2.00 „

Factor: als bedoeld in het le lid van artk. 26 Scheeps-

metingsbesluit Staatsblad 1927 no. 212 . . 0.5

Zegel van
/ 1.50

De inhoud van het schip bedraagt:.....

Totale inhoud der ruimten op het bovendek .

Bruto inhoud .....

Af te trekken ruimten voor de beweegkracht en
brandstof bij mechanisch voortbewogen sche-
pen gelegen beneden het bovendek . . .

Netto inhoud.....

Zegge vier en zestig zeven en vijftig honderdste
kubieke meters bruto of twee en twintig en ne-
gen en zeventig honderdste registertonnen en

Kubieke

Register

meters

tonnen

56.73

20.02

7.84

2.76

64.57

l

22.79

64.57

22.79

kubieke meters

registertonnen
den 4en Juni 1934.

als boven

of

Afgegeven te Makasser
De Scheepsmeter
w.g......................

Brandmerk. 64,57 IN 1.22.79 T No. 8202 ingebrand op den achterkant
mastdoft.

-ocr page 207-

MODEL,
zegel
f 1.50

B IJ L B R I E F

Ondergeteekende HADJI GANING, wonende te Maoemere, van
beroep handelaar, verklaart hiermede, dat het houten zeilvaartuig
genaamd:

„BOEROENG NOERIquot;

groot bruto 24.61 kubieke meters en netto 24.61 kubieke meters
gebrandmerkt:

„24.61 K.M. 8.68 T. No. 8418 L.L.aquot;

door hemzelven en voor eigen gebruik is gebouwd geworden te Ma-
oemere voor de somma van
f 150.— (Een honderd en vijftig gulden).

Makasser, 14 Mei 1935.

Ik ondergeteekende

Hoofd van Plaatselijk Bestuur te Makasser, verklaar dat ik den per-
soon van HADJI GANING, wonende te Maoemere, thans tijdelijk te
Makasser vertoevende, mij bekend gemaakt, duidelijk den inhoud
van dezen bijlbrief heb voorgehouden, waarna HADJI GANING

voornoemd zijne ............................................................... in mijne tegenwoordigheid

op dezen bijlbrief heeft gesteld (Staatsblad 1916 No. 46).

Geboekt onder No.:
Makasser, 14 Mei 1935.

Het Hoofd van Plaatselijk Bestuur vd..

-ocr page 208-

Model.

MEETBRIEF
BINNENLANDSCHE MEETWIJZE.

No. 8376.

De ondergeteekende, Scheepsmeter te Makassar verklaart, dat het
Inl. zeilschip genaamd:

„MINASA DJOEDDAquot;
vroeger genaamd — in het jaar 1924 te Kg. Dj aleng (Wadjo) hoofd-
zakelijk gebouwd van hout met een dek, twee masten en — schoor-
steen —, getuigd als palari is gemeten als volgt:

Lengte: van den achterkant van den voorsteven tot
den voorkant van den achtersteven of door-
gestrookt gedachten achtersteven, gemeten
ter hoogte van het

bovendek.

Wijdte: grootste breedte van het schip, buitenwerks

over de buitenhuid...........

afstand van den bovenkant van d e wrang
naast het zaadhout tot den

onderkant van het bovendek,
als bedoeld in het le lid van art. 26 Scheeps-
metingsbesluit-Staatsblad 1927 No. 212 . .

2.10

Factor:

De inhoud van het schip bedraagt:

Inhoud onder het bovendek .......

Totale inhoud der ruimen op het bovendek .

Bruto-inhoud.....

Af te trekken ruimten voor de beweegkracht en
brandstof bij mechanisch voortbewogen, schepen
gelegen beneden het bovendek .......

Netto-inhoud.....

Zegge: Vier en zestig en twee en negentig hond erdste Kubieke meters
bruto, of Twee en twintig en een en negentig hon derdste registertonnen
bruto,

en...................kubieke meters netto,

als boven

of...................registertonnen netto.

Afgegeven te Makassar, den 25en Maart 1935
De Scheepsmeter,
w.g. J. H. Lagaay.

Brandmerk: 64.92 K.M. 22.91 T. No. 8376 (L.La ingebrand op den
achterkant mastdoft.

12.75 meter
4.85 „

Holte:

-ocr page 209-

MODEL.

BOEKOE KENJAMANAN No. 9094
(BAHASA MELA JOE).

Nama kapal dan matjamnja: BINTANG MAS (palari)
Bendera: B E L A N D A.

Kantor kapal Salerno (Makassar) eigenaar Hadji Bonang.

Dikeloearkan pada 13 November 1933
Toean Sjahbandar di Makassar
(tanda tangan)

-ocr page 210-

NAMA

Tanggal masoek pangkat

Kapitan kapal Doktor

Stixman satoe

Wahide.

13/11—1933

-ocr page 211-

LEGENDA

„tiada kena (kalau tiada ada penjakit
berdjangkit (toeier) dipelaboehan).
Kena penjakit (kalau ada penjakit ber-
djangkit (toeier) dipelaboehan) Haroes
ditoeUs roepa penjakit itoe pada tanggal
permoelaannja.

„Tanggal sampainja ......... dan

tanggal berangkat kapal........haroes

ditoelis, djikalau boekoe penjamanan ini

ditoendjoek kena, disangka, tiada kena
haroes ditoelis dengan tangga 12 jang
terseboet dikolom b, djikalau salah satoe
dan mi perkara ada pada kapal itoe, baik
koetika kapal itoe sampai, baik koetika
kapal itoe berangkat.

Roepa pemjakit; haroes diberi tahoe la-
gi kabanjakan tikoes mati soepaja doea
perkara jang terseboet ini boleh diteran
kan didalam kolom 3 behagian jang lain
dikolom jang ketiga ini.

Toeroen dari kapal, baik dari sakit atau-
(meninggal)

kolom 4

kolom 5.

Diboenoeh dan di-
boeang tikoesnja
dan njamoeknja

oada tang gal.....

19...... dibersihkan

sehabisnja penja-
kit pada tanggal

.................................... 19......

Di bebaskan per-
laja rann ja..............

Moelai dari......

...................... 19

bingga.................. 19......

19......

Tanda tangan pelaboehan doktor.
N.B. Peringatan:

Kolom 4 dan 5 haroes ditoehs oleh doktor pelabehan, dan jang lain
oleh Sjahbandar, melainkan pada hal jang ditentoekan di artikel 8 (81
dar oendang 2 Quarantaine.nbsp;^ '

Kolom 6 boleh dipakai oleh pegawai 2 consul boeat peringatan.

(a) Kolom 2 Boeat diisi
(ditoelis)

(b) Kolom 2

(c) Kolom 2

(d) Kolom 3

(e)nbsp;Kolom 3 „

(f)nbsp;Kolom 4 en 5,

-ocr page 212-

Djari hal penjakit lang ber-djangkit

diakoe
penjakit

(d)

Daftar kenjamanan

Kapal
itoe

(f)

tanggal
penga-
koean.

(e)

K a p a 1

Nama pelaboehan

berhenti
tanggal

Sebab

(e)

Pelaboehan
(a)

Keadaan

(c)

Waktoe
(b)

Orang isi kapal
atau sekarang
dibawah pemarik
saan doktor

Kete-
rangan

Tanda tangan
Shajbandar

pada wak-
toe kapal
datang

pada wak-
toe kapal
berangkat

Diwelirang di Makassar
pada tanggal 13/11 — 1933
De Mandor-Welirang

De Havenmeester
ol.

11 11—33
13

onbesmet

Makassar

Pare-Pare
Balikpapan
Pare Pare

goed
goed

onbesmet
goed

De Commies.

A. 21 11—33
V. 21

A. 5/12—33
V. 11/12—33

A. 18/12—33
V. 20/12—33

onbesmet

onbesmet

onbesmet

De dd. Havenmeester
De Havenmeester
De dd. Havenmeester

-ocr page 213-

Djari hal penjakit ^ang ber-djangkit

diakoe
penjakit

(d)

Daftar kenjamanan

Kapal
itoe

(f)

tanggal
penga-
koean.

(e)

Kapal

Nama pelaboehan

berhenti
tanggal

Sebab

(e)

Pelaboehan
(a)

Keadaan

(c)

Waktoe
(b)

Orang isi kapal
atau sekarang
dibawah pemarik
saan doktor

Kete-
rangan

Tanda tangan
Shajbandar

pada wak-
toe kapal
datang

pada wak-
toe kapal
berangkat

DiweUrang di Makassar
pada tanggal 13/11—1933
De Mandor-Welirang

De Havenmeester
ol.

11 11—33
13

onbesmet

onbesmet
onbesmet
onbesmet

Makassar

Pare-Pare
Balikpapan
Pare Pare

goed
goed

onbesmet
goed

De Commies.

A. 21 11—33
V. 21

A. 5/12—33
V. 11/12—33

A. 18/12—33
V. 20/12—33

De dd. Havenmeester

De dd. Havenmeester

De Havenmeester

-ocr page 214-

Reg. No. 67nbsp;Nummer lantaarn.

Folio 10nbsp;M. 4635.

VRIJ VAN ZEGEL
(Bijblad 6353)

MODEL

CERTIFICAAT.

De Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden verleent mits
deze verlof naar aanleiding van Art. 26 van Staatsblad 1905 No. 316
aan Tjalleng gezangvoerder van de prauw palari genaamd: „Bintang
Soeasaquot; groot 83.02 kub. meters of 29.30 Reg. tonnen om in afwach-
ting, dat voor dat vaartuig een nieuwe jaarpas zal worden uitgereikt,
met hetzelve eene reis te doen van Makassar naar Paloppo en terug
naar Makasser onder gehoudenis dat in alle opzichten aan de be-
staande wetten en bepalingen door hem voldaan zij, in welk geval dit
certificaat voor de onderwerpelijke reis, doch niet verder van dezelfde
kracht zal zijn alsware gemeld vaartuig voorzien van een Ned.-Indische
jaarpas in optima forma.

MAKASSAR, den 27 Maart 1935.

Namens den Gouverneur vd.:
De Havenmeester,

O.I.

Handteekening v/d Schipper:nbsp;De Commies

Tjalleng
In mijne tegenwoordigheid:

De Commies,

Brandmerk:
83.02 K.M. 29.30 T. No. 8353 L.L.a
Eigenaar: Makoeasang
te

Palengoe (Takalar)

-ocr page 215-

Zegelnbsp;(Model)

/ 1.50

VERKLARING.

Ondergeteekende ABDUL HAMID, wonende te Bonerate (Saleier)
verklaart, dat het houten zeilvaartuig genaamd „NEDERLANDquot;
hebbende een dek en twee masten gemeten op 64.57 kubieke meters of
22.79 registertonnen en gevoerd wordende door DAENG MAKANNA
aan hem toebehoort; dat hij inboorling is hier te lande woonachtig;
dat het bestuur over hetgeen tot onderhoud van het schip en het vic-
tualieeren of bevrachten daarvan vereischt wordt te Bonerate (Sa-
leier) wordt gevoerd en dat genoemd schip niet op voet van oorlog is
uitgerust, noch door zijn toedoen of gedoogen in strijd met de onzij-
digheid met den Staat op voet van oorlog uitgerust zal worden.

Makasser, 8 Mei 1935.
(w.g.) ABDUL HAMID

No. 55

Bovenstaande verklaring is door mij vergeleken met den meetbrief
gedagteekend Makasser den 4en Juni 1934 No. 8202 L.L.a en met het
bewijs van eigendom gedagteekend Makasser den 7en Juni 1934 No.
152 welke stukken ik met die verklaring in overeenstemming heb
bevonden, terwijl mij daaruit niet is gebleken, dat het schip in eenig
opzicht niet voldoet aan de vereischten gesteld bij art.: 3, 4 en 5 van
het Staatsblad 1905 No. 316.

De verklaring is vervolgens ten mijnen overstaan en in tegenwoor-
digheid van den Adjunct Hoofddjaksa door Abdul Hamid wonende
te Bonerate (Saleier) overeenkomstig de wijze zijner Godsdienstige
gezindheid met eede bevestigd.

Makasser, 8 Mei 1935.

De Assistent Resident

(w.g.) TER LAAG

-ocr page 216-

MODEL.nbsp;No. 0777.

zie Staatsblad 1924 No. 228, 1926 Nos. 43 en 73) '). TRIPLICAAT.

Voldaan den 25en Maart 1935 door Moele een bedrag van / 17.— «)
(Zeventien gulden) zijnde bakengeld voor het zeilschip Terang Mi-
nasa, nationaliteit Nederlandsch Indisch toebehoorende aan Hadji

Poela gecharterd door.......inhoud 74.85 M; bruto, aangekomen

op 16 Maart 1935, laatst aangedaan Ponrang op 11 Februari 1935.

■) A. voor een bezoek (normaal).

B.nbsp;voor een bezoek tegen verlaagd tarief (art. 2 (3) Bakengeldor-
donnantie).

C.nbsp;voor een vooruitbetaald abonnement voor zes maanden»).
(slechts te innen door beroepshavenmeester).

D.nbsp;voor een gewoon abonnement voor zes maanden over het tijdvak
van en met gt;) zestien Maart 1935 tot en met vijftien September
1935. De laatstvorige betahng heeft plaats gehad te Makasser
op den 24en Augustus 1935 voor het tijdvak v/m 20-8-1934 t/m
19-2-1935.

De Havenmeester,

') In letters

') Doorhalen wat niet van toepassing is.
') Nader is vastgesteld dat het abonnement is
ingegaan op

1) ...............................- 19...... en loopt tot en met

............................................._... 19.....

te .................................... den ....................._.... 19......

De Havenmeester,

-ocr page 217-

PERI HAL PERAHOE JANG HANJOET
MAKA DIPOENGOET.

Kalau ada lepa-lepa (kono) jang ketjil hanjoet maka dipoengoet
masih disebelah dalam rompong (1) jang paleng dekat daratan, ha-
roes diteboes doea soekoe doeit lama (oeang V.O.C.) — (f. I). Djika
soedah liwat rompong jang dekat (lebih djaoeh) haroes diteboes se-
real doeit lama (f. 2.). Djika soedah djaoeh kelaoet, maka sampan
itoe ditaksir harganja oleh pertengahan (neutrale commissie) maka
jang poengoet itoe haroes diberi setengah harga sampan itoe.

Maka akan sampan jang besar djika dipoengoet disebelah dalam
rompong jang paleng dekat daratan, haroes diteboes doea real doeit
lama (f. 4.), djika soedah liwat keloear dari rompong jang dekat,
haroes diteboes empat real doeit lama. Djika tempat memoengoet
itoe soedah bertengah laoetan, maka ditaksir sadja harganja oleh
orang maka tengah i harganja itoe diberikan orang jang memoe-
ngoetnja.

Maka akan perahoe jang memakai salompong (perahoe soedah
besar), atau jang pakai djeroeboeng (overdekt) maka dipoengoet
masih disebelah dalam rompong jang dekat, haroes diteboes empat
real doeit lama (f. 8.), djika soedah liwat kesebelah loearnja rompong
terseboet terdapat, haroes setail doeit lama (8 real of f. 16). Djika pe-
rahoe jang demikian terdapat ditengah laoetan, maka doedoeklah
doea atau tiga orang tengah (onpartijdig) maka ditaksir harga pera-
hoe itoe, maka J dari harga itoe haroes dibajar kepada orang jang
memoengoetnja itoe.

(1) Tempat ikan tinggal berlindoeng, diperboeat dari daoen kelapa
dan bamboe.

-ocr page 218-

AFSCHRIFT
EENER LONTARA IN HET BEZIT VAN DEN
AROENG SAPPENG RIADJA

-^-Ti

-ocr page 219-

LITERATUURLIJST

Pardessus, Collections de lois maritimes antérieures au XVII siècle.

Dr. B. F. Matthes, Over de Wadjoreezen Makasser 1869.

--Het Consulaat van de zee.

- Les Jugements d'Olleron touchant le faict de la mer, des nefs,

des maistres, compagnons mariniers amp; aussi des marchans amp; dé
tout leur estre.

--Zee-rechten inhoudende dat oudste en hoogste water-Recht, dat

de gemeene kooplieden en schippers hebben gemaakt in Wisbuy.
Amsterdamsche Ordonnantie Den Tex B.R.W.
1828_1830.

------------jj.xv. vv. lo-iCO-iOOU.

Prof. Dr. Ph. S. van Ronkel, Risalat Hoekoem kanoen jaitoe oen-
dang-oendang Melaka.

H. J. Frederici, Bonisch zeerecht Kol. Tijdschrift Sept. 1931 20ste
jaargang No. 5.

--Adatrechtbundels XII en XXXVI gemengd.

L. van VuuREN, Over prauwvaart van Celebes. Kol. Studiën 1916.

G. P. Rouffear, Was Malakka emporium voor 1400 A.D. genaamd
Malajoer? Bijdragen tot de taalland- en volkenkunde van Ned.-
Indië Den Haag deel 77 (1921).

P. A. Leupe, Wetboek voor zeevarenden van het koningrijk Makasser en
Boegi op het eiland Celebes. Tijdschrift voor Ned.-Indië 1849 53 afl

Mr. J. C. van der Meulen, Het adatrecht der Inlanders in de juris-
prudentie 1912—1923.

Mr. K. L. J. Enthoven en Mr. Jongeneel, Vervolg van het werk
van Mr.
J. C. van der Meulen.

- Wet en Adat Deel I blz. 48 e.v.

Prof. Dr. Kohler, Würzburg, Zeitschrift für Handelsrecht Band
XXXII Das Handels- und Seerecht von Celebes.

Prof. Dr. B. J. O. Schrieke, Prolegomena tot eene sociologische studie
over de volken van Sumatra. Tijdschrift voor Indische taal- land-
en volkenkunde deel LXV 1925.

J. J. Visser, M.S.C., Onder Portugeesch-Spaansche vlag. De katho-
lieke missie van Indonesië 1925.

Dr. C. Nooteboom, Vaartuigen van Ende Tijdschrift voor Indische
taal-, land- en volkenkunde deel LXXVI 1936 afl. I.

-ocr page 220-

INHOUD

VOORWOORD.

INLEIDING........................................1

Hoofdstuk I. Het handels- en scheepvaartwetboek

van Amana-Gappa................................6

A.nbsp;Inleiding......................................57

B.nbsp;Burgerlijk Procesrecht..........................59

C.nbsp;Burgerlijk en Handelsrecht......................61

1.nbsp;Huwelijksgoederen en erfrecht................61

2.nbsp;Algemeene regels bij overeenkomsten; goede en
kwade trouw................................63

3.nbsp;Verantwoordelijkheid voor handelingen van on-
dergeschikten ..............................64

4.nbsp;Leeningsovereenkomsten......................65

Verantwoordelijkheid der familie bij leeningen .nbsp;66

Nadere bepalingen bij leeningen..............66

Goede raad bij het sluiten van leeningen ...nbsp;69

5.nbsp;Vervoersovereenkomsten......................70

Bederf en verHes van goederen..............70

Averij grosse................................70

Verantwoordelijkheid van den vervoerder bij

verlies door bederf..........................70

DeeUng van winst en verhes................71

Afrekening..................................71

6.nbsp;Zaakwaarneming en lastgeving................72

7.nbsp;Borgtocht..................................72

8.nbsp;Faillietenrecht..............................73

D. Speciale bepahngen over zeerecht................74

1. De kapitein................................74

-ocr page 221-

2.nbsp;De scheepsofficieren........................76

3.nbsp;Het scheepsvolk............................77

4.nbsp;Vrachtprijzen..............................77

Algemeene bepalingen........................77

Wanneer vracht verschuldigd is..............79

5.nbsp;Huur van schepen..........................80

Competentie van den kapitein..............80

Verdeeling van vrachtpenningen..............80

Terugvorderen van vrachten.................81

6.nbsp;Hulpverleening aan schipbreukelingen ....nbsp;81

7.nbsp;Sterfboedels op een vaartuig................82

Hoofdstuk II........................................83

A.nbsp;Vergelijking van het wetboek van Amana-Gappa met
overeenkomstige handels- en zeerechtregelen in
Europa en het Maleische rechtsgebied van vóór 1672nbsp;83

B.nbsp;De codex 3292 uit de Leidsche Universiteitsbiblio-
theek Oendang-Oendang prahoe (Legaat N. Neu-
bronner v. d. Tuuk)............................96

C.nbsp;Publicaties over handels- en zeerechtregelen in het
adatrecht van Ned.-Indië na, 1672 ........
........143

Hoofdstuk III......................................150

B.nbsp;Burgerhjk Procesrecht..........................j51

C.nbsp;Burgerlijk en Handelsrecht......................151

1.nbsp;Huwelijksgoederen en erfrecht................151

2.nbsp;Algemeene regels bij overeenkomsten; goede en
kwade trouw................
................152

3.nbsp;Verantwoordelijkheid voor handelingen van on-
dergeschikten ..............................152

4.nbsp;Leeningsovereenkomsten......................153

Verantwoordelijkheid der familie bij leeningen .nbsp;153

Nadere bepalingen bij leeningen..............153

5.nbsp;Vervoersovereenkomsten......................154

Bederf en verlies van goederen..............154

-ocr page 222-

Averijgrosse................ J54

Verantwoordelijkheid' van den vervoerder

verhes door bederf...........

Deehng van winst en verlies......

Afrekening..............

6.nbsp;Zaakwaarneming en lastgeving......

7.nbsp;Borgtocht...............

8.nbsp;FaiUietenrecht.............

D. Speciale bepalingen over zeerecht......

1.nbsp;De kapitein..............

2.nbsp;De scheepsofficieren...........

3.nbsp;Het scheepsvolk.............

4.nbsp;Vrachtprijzen.............

Algemeene bepahngen-Vrachttarieven. . . .

Wanneer vracht verschuldigd is......

Verdeeling van vrachtpenningen......

Terugvorderen van vrachten........

Huur van schepen............

Hulpverleening aan schipbreukeMngen . . .

7.nbsp;Sterfboedels op een vaartuig.......

8.nbsp;Koop en verkoop van schepen.......

9.nbsp;Levering van gekochte schepen......

10.nbsp;Zeeschadeverzekering...........

11.nbsp;Scheepshypotheek............

13.nbsp;Scheepspapieren . .

14.nbsp;Op schrift stelling va
sten........

15.nbsp;Aanvaring.....

16.nbsp;Strand- en bergloon
LITERATUURLIJST ....

gt; .

154

bij

154

154

154

155

155

155

156

156

157

158

158

158

172

173

173

173

174

174

174

175

176

177

It

177

177

1-

178

178

178

205

5.

6.

-ocr page 223-

STELLINGEN

Hoewel bewoond door tal van volkeren met eigen talen, vormt
Zuid-Celebes toch één cultuurgebied.

II

Oeconomisch vormt dat zelfde Zuid-Celebes mede een eenheid.

III

De instelhng van gouvernementslandschappen, met eenzelfde
status als de zelfbesturen, minus eigen souvereiniteit, is voor
het besturen van aaneensluitende zelfbestuurs- en gouverne-
mentsgebieden een dringende eisch van goede politiek.

IV

Een uitgebreid Europeesch bestuurscorps kan als schakel
tusschen bevolking en regeering in Ned.-Indië niet gemist wor-
den, zonder groot nadeel voor bevolking en regeering.

De kennis van taal en cultuur der bevolking is voor eene
goede bestuursleiding zoo onontbeerlijk, dat elk cultuurgebied
een eigen bureau ter bestudeering daarvan dient te bezitten.

VI

De landbouwvoorlichtingsdienst bij eene landbouwende be-
volking als Ned.-Indië bezit, is van het allerhoogste belang voor
hare oeconomische ontwikkeling en dient derhalve sterk uitge-
breid te worden.

-ocr page 224-

•-quot;'.•iftfïJîquot;

.jï.

îfï?
j'y«

m

-ocr page 225-

mm

-ocr page 226- -ocr page 227-
-ocr page 228-

«ST.'-quot; »'

M

J

W'

-ocr page 229- -ocr page 230-

'«sal