/^JL^
Over de bezinkingssnelheid der
roode bloedlichaampjes bij
gonorrhoe van den man
!ht
L COHEN
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-ocr page 2-if •llÄÄfitf
miMm»
mx'
Li - -r
îîrif
» •
■ ■
, V.'-f
'tME. | ||
^•^■ÎT 'i-i | ||
1 |
■ rt' | |
1 ... - 14 -, | |
• ••;- quot;..s iE»1--.:- |
H
.. •rrti'.'jj;-v
m
WB
\
.. '^K- i
j
OVER DE BEZINKINGSSNELHEID DER
ROODE BLOEDLICHAAMPJES BIJ
GONORRHOE VAN DEN MAN
7t ' IT
-ocr page 7-///re /}
Over de bezinkingssnelheid der
roode bloedlichaampjes bij
gonorrhoe van den man
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GE-
ZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR.
W. E. RINGER, HOOGLEER AAR IN DE FACUL-
TEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAATDER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP DINS-
DAG DEN 25STEN MEI 1937, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
ARTS,
w
GEBOREN TE ZUIDLAREN (DR).
DRUKK. BROEKHOFF N.V. v/h KEMINK EN ZOON - DOMPEIN 2 - UTRECHT
1937
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW
AAN MIJN KINDEREN
VOORWOORD.
Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij de gele-
genheid den Hoogleeraren, oud-Hoogleeraren en Docenten
van de Medische en Philosophische Faculteiten der Gro-
ningsche Universiteit mijn dank te betuigen voor het van
hen ontvangen onderwijs.
Met weemoed herdenk ik mijn gestorven leermeesters.
De nagedachtenis van wijlen Professor Hamburger, die mij
wees op de waarde van het wetenschappelijk onderzoek,
en van wijlen Professor Van der Valk, die in mij de belang-
stelling wekte voor de dermatologie, stemt mij tot dank-
baarheid.
Hooggeleerde Van Leeuwen, hooggeachte Promotor, U
geldt mijn bijzondere dank voor de leiding, die Gij mij ge-
geven hebt bij de studie in de dermatologie. Dat Gij mij de
gelegenheid gegeven hebt, gedurende mijn assistentschap in
Uw khniek, het onderwerp van mijn proefschrift te be-
werken en daarbij steeds bereid waart mij met raad terzijde
te staan, waardeer ik ten zeerste. Uw weloverwogen oor-
deel over sociale vraagstukken zal mij een gids zijn voor
de toekomst.
Zeergeleerde Zoon, Uw critisch oordeel. Uw groote er-
varing en Uw patientendemonstraties, die hiervan getuig-
den, hebben grooten invloed gehad op mijn vorming in
deze kliniek. Ik ben U daarvoor ten zeerste dankbaar. Dat
onze vriendschap ook na mijn assistentenloopbaan besten-
digd moge blijven, is mijn oprechte wensch.
De vriendschappelijke verhouding tot mijn vroegere en
tegenwoordige medeassistenten en tot de oud-assistenten
stel ik op hoogen prijs.
Het verplegend en technisch personeel van polikliniek
en kliniek is mij een groote steun geweest bij het verrichten
van mijn metingen. Ook mejuffrouw Buitenhuis heeft zich
Zeer veel moeite getroost bij de administratie van de me-
tingen en bij het schrijven van het proefschrift. Ook hun
geldt mijn erkentelijkheid.
INLEIDING.
In het vloeibare bloed zakken de bloedlichaampjes. Dit
geschiedt niet steeds met dezelfde snelheid. Ook in het
stollende bloed bleken bij sommige zieken de bloedli-
chaampjes te zakken. In het door aderlating verkregen
bloed zag men in het stolsel een laag, die min of meer geel
gekleurd was, naast een donkerrood stolsel. Dit verschijn-
sel, dat reeds door G a 1 e n u s werd opgemerkt, heeft in
de middeleeuwen en daarna de aandacht getrokken en is
beschreven als crusta phlogistica.
In het eind van de vorige eeuw heeft B i e r n a c k i
dit verschijnsel opnieuw beschreven, zonder dat dit in de
literatuur weerklank vond.
Het vraagstuk van de bezinkingssnelheid der roode
bloedlichaampjes, voortaan kortheidshalve bezinkingssnel-
heid genoemd, werd door F a h r e u s opnieuw aan de orde
gesteld, toen hij op een chirurgen- en gynaecologen-congres
in Stockholm aantoonde, dat bij gravidae de roode bloed-
lichaampjes sneller dan normaal uitzakten.
In de literatuur heeft de publicatie van Fahreus veel weerklank
gevonden. Daarentegen is de mededeeling van L. Hirschfeld vrij-
wel onopgemerkt gebleven. Deze laatste evenwel publiceerde in
Augustus 1917 een studie over de bezinkingssnelheid, terwijl
Fahreus' mededeehng 1 December 1917 plaats vond. Waarschijn-
lijk is door beide schrijvers onafhankelijk van elkaar het verschijn-
sel van het verschillend verloopen van de bezinkingssnelheid her-
ontdekt. Hirschfeld was hierbij de eerste.
Na 1917 is een ware stroom van publicaties over dit
onderwerp verschenen. Deze literatuur, die veel meer dan
1000 pub icaties omvat, wordt op overzichtelijke wijze ge-
refereerd in een drietal monographieën, nl. door:
i924 Westergren, Ergebnisse der inneren Medizin
26e deel met 324 literatuuropgaven,
1928 KatzenLeffkowitz, Ergebnisse der inneren
Medizin 33e deel met 662 latere literatuuropgaven,
1936 R e i c h e 1, die Blutkörperchensenkung, uitgave Jul.
Springer, Weenen.
Terwijl de genoemde monographieën een overzicht
geven van de Duitsche literatuur, vindt men in J. J. D u-
barry. Proefschrift Bordeaux 1934, een literatuurlijst
van de studiën in de Fransche taal over dit onderwerp.
EERSTE HOOFDSTUK.
A. Doelstelling.
Het doel van mijn onderzoek is:
le. na te gaan, hoe de gonorrhoe van den man de
bezinkingssnelheid beïnvloedt en wel bij dit onderzoek
de patiënten te groepeeren in lijders aan:
urethritis acuta anterior ) ,nbsp;r
, . .nbsp;■ \ zonder complicatie
urethritis acuta posterior )nbsp;^
(onder complicatie wordt verstaan: onsteking, die
dieper gaat dan het oppervlakkige slijmvlies van
de urethra, bv. Littritis, Morgagnitis, prostatitis,
enz.)
prostatitis
epididymitis en zoo mogelijk andere complicaties,
die voor dit onderzoek toegankelijk zijn,
2e. na te gaan, of, indien complicaties van de urethritis
gonorrhoica de bezinkingssnelheid beïnvloeden, de
verhoogde bezinkingssnelheid dan vóór, of na het
vaststellen van de complicatie optreedt, (m.a.w.: heeft
de bezinkingssnelheid beteekenis voor de diagnostiek?)
3 e. na te gaan, of de bezinkingssnelheid, in gevallen waar
recidieven optreden, afwijkt van de andere gevallen.
(Met andere woorden: kan de bezinkingssnelheid eenig
criterium verschaffen bij de beoordeeling van het al
of niet genezen zijn?)
B Keuze van Methodiek.
Er bestaan talrijke methoden tot bepaling van de be-
zinkingssnelheid. Deze laten zich indeelen in:
a.nbsp;macromethoden,
b.nbsp;micromethoden, welke zich o.a. van elkaar onder-
-ocr page 16-scheiden, doordat voor de eerste venaepunctie noodig is,
voor de tweede een prikje in de vingertop voldoende is.
De bekendste macromethoden zijn die van Linzen-
meier en Westergren. (De methoden van C o r-
d i e r en die van Sabrazès in de Fransche literatuur
hebben met laatstgenoemde veel overeenstemming, even-
als de methoden volgens C u 11 e r en die van W i n t-
r O b e in de Amerikaansche literatuur).
Beide methoden gebruiken een mengsel van bloed en
citrasnatricus oplossing, teneinde stolling te voorkomen.
Na menging dezer vloeistoffen wordt dit mengsel in bui-
zen neergezet. Linzenmeier bepaalt het aantal mi-
nuten dat verloopt tot het moment waarop de bloed-
lichaampjes tot een bepaald merkteeken op de buis zijn
gezakt. Hierbij is dus noodig een langdurige observatie van
elke buis, waardoor deze methode practische bezwaren met
zich meebrengt.
Westergren leest af hoeveel de bloedlichaampjes
gezakt zijn na i uur, na 2 uur en na 24 uur.
Deze methoden zijn door andere onderzoekers gemodificeerd b.v.
door HOLZAPFEL, die het bloedcitrasmengsel gedurende 1 mi-
nuut centrifugeert bij een bekend aantal toeren.
Bij de micromethoden worden bloed en citras in de vrij
korte, dunne pipetten opgezogen, gemengd, en in deze pi-
petten wordt afgelezen. Volgens Westergren zou de
nauwkeurigheid van de micromethoden minder groot zijn.
Het voordeel van de overbodigheid van de venaepunctie
was bij mijn patiënten (allen mannen) gering, zoodat ik
geen behoefte had aan een micromethode.
Terwijl de methode Linzenmeier dus een in mi-
nuten uitgedrukt tijdsverloop bepaalt, benoodigd om een
zekere uitzakking te verkrijgen, worden volgens W e s-
t e r g r e n eenige punten vastgelegd in de curve, die ge-
vormd wordt door de registratie van de bezinking gedu-
rende een etmaal. Het is wel aannemelijk, dat bloed, dat
in het eerste uur weinig millimeters zakt, langen tijd noodig
heeft om het merkteeken van L i n z e n m e i e r te berei-
ken, en dat Woed, dat in het eerste uur veel millimeters zakt,
korten tijd noodig heeft om het merkteeken van Linzen-
meier te bereiken. Of evenwel bloed van verschillende
patienten, dat in het eerste uur bv. lo mm. zakt, steeds op
hetzelfde of nagenoeg hetzelfde moment het merkteeken in
de Linzenmeie r-buis passeert, is m.i. niet duidelijk
gebleken uit het onderzoek van W e s t e r g r e n. De tabel,
die door dezen onderzoeker is opgesteld, waarin de waar-
den van Westergren en Linzenmeie r met el-
kaar worden vergeleken, wordt ook door den schrijver „als
nur mit Vorsicht anzuwendenquot; beschouwd. Het is niet
zonder meer mogelijk, de onderzoekingsresultaten volgens
beide methoden te vergelijken.
K a m i n s k i onderzocht dit vraagstuk en kwam tot de
conclusie, dat de beide methoden in wezen onvergelijkbaar
waren.
Nu de meeste schrijvers uit practische overwegingen de
methode Westergren hebben gekozen, heb ik, ook ter-
wille van de vergelijkbaarheid met de resultaten van andere
onderzoekers, deze methode gebruikt. Ik heb dan ook de
door Westergren beschreven techniek toegepast, be-
houdens enkele punten van ondergeschikt belang, die ik
op de volgende bladzijden bespreek.
HOOFDSTUK II.
Litteratuur betreffende den invloed van de toegepaste techniek
en van enkele physiologische factoren op de bezinkingssnelheid.
A. Literatuur over de techniek van de methode Weste r-
g r e n.
Westergren heeft de methode aan velerlei critiek
onderworpen. Bijna elke handeUng is door hem gemodifi-
ceerd, teneinde den invloed van geringe wijzigingen in de
techniek na te gaan. De schijnbare eenvoud van de tech-
niek bergt in zich de kans op minder juiste techniek.
Enkele onderdeden van de techniek zullen door mij on-
derzocht worden. Ik laat aan deze onderzoekingen voor-
afgaan een literatuurbespreking van dit onderdeel.
le. Heeft de stuwing vóór de venaepunctie invloed op
de bezinkingssnelheid?
quot;Westergren heeft dit gecontroleerd, door bloed af
te nemen uit de rechter en hnker vena cubiti, de een met
Vs minuut en 3 minuten stuwing, de ander zonder stuwing.
Hij onderzocht op deze wijze 6 patienten na 3 minuten
stuwing en zonder stuwing en 6 patienten na '/■gt; minuut
stuwing en ongestuwd. Hieronder bevonden zich patien-
ten met normale en verhoogde bezinkingssnelheid. Hij
vond slechts zeer geringe schommelingen tengevolge van
de stuwing.
2e. Heeft het bewaren van het citraatbloed invloed
op de bezinkingssnelheid?
Westergren vond, dat het bewaren gedurende
4—5 uur geen invloed op de bezinkingssnelheid uitoefen-
de. Ook Rourke en Plass vonden constante bezin-
kingssnelheid bij het bewaren van citraatbloed gedurende
12 uren. Zij namen speciale voorzorgen tegen verdam-
ping. Ook Kruysveldt (N.T.v.G.) kreeg hetzelfde re-
sultaat (i maal vond deze laatste auteur bij 50 waarnemin-
gen een verhooging van de bezinkingssnelheid, doordat het
citraatbloed 3 uur stond, alvorens het uitgezet werd).
Daarentegen vonden BerczellerenWastlen ook
S t ö c k 1 i n en ook K o s t e r, dat door laten staan de be-
zinkingssnelheid meestal vertraagd werd; ook na i of en-
kele uren. (Koster vond eenige malen vergrooting van de
bezinkingssnelheid, meestal evenwel vertraging en noemt
dit verschijnsel de vertragingsreactie).
je. Heeft de wijze van menging van het hloedcitras-
mengsel, nadat dit eenigen tijd gestaan heeft, invloed op de
bezinkingssnelheid?
Het bloedcitrasmengsel, dat na menging in de spuit, in
een klein reageerbuisje wordt bewaard (gedurende korteren
of längeren tijd), wordt, voordat het in de pipet van W e s-
t e r g r e n wordt opgezogen, nog opnieuw gemengd.
Westergren beschrijft dit a. v.:
„Wenn die Sedimentierung geprüft werdp soll, wird
wieder durch mehrmaUges Umlegen und Wiederaufstellen
(ohne umzuschüttein) gemischt, worauf eine gute Vermen-
gung noch weiterhin dadurch gesichert wird, dasz man
3—5 mal vom Boden des Verwahrungsröhrchens in die
Pipette aufsaugt und vorsichtig wieder ausbläst.quot;
Terwijl Westergren zijn techniek overigens tot in
zeer kleine details beschreven heeft, laat bovenstaande be-
schrijving allerlei punten onaangeroerd. Ook in de latere
literatuur vond ik weinig over Ät onderdeel van de tech-
niek.
Berczeller en Wastl gingen wel is waar den
invloed van schudden na, maar gaven alleen den invloed
van 3—5 minuten schudden en gingen meer in het bijzon-
der na, welken invloed dit heeft bij verschillende standen
van de bezinkingsbuis. Bij de verticaal staande buis vonden
zij geen beïnvloeding door het schudden.
Toch is op theoretische gronden de beïnvloeding niet on-
waarschijnlijk. Als in de reageerbuis, door eenigen tijd
staan, de uitzakking der roode bloedlichaampjes begonnen
is, dan zal in het bloed met hooge bezinkingssnelheid in be-
trekkelijk korten tijd een vrij belangrijke agglutinatie aan-
wezig zijn. (De bezinkingssnelheid doorloopt 3 phasen: ge-
durende den eersten tijd langzame bezinking; daarna door
agglutinatie tot grootere klompen, snellere bezinking; daar-
na vertraging van de bezinkingssnelheid.) Het is niet zon-
der meer aannemelijk, dat deze agglutinatie een reversibel
proces zou zijn. Integendeel, dat veel schrijvers (zie blz. 7)
de bezinkingssnelheid veranderd vinden door staan, zou
mede argument kunnen zijn voor de bewering, dat de agglu-
tinatie niet, of slechts ten deele, reversibel zou zijn. Het is
a priori niet onwaarschijnlijk (al is het dan ook zeer sim-
plistisch), dat het schudden de hoofdrol speelt bij het op-
heffen van de agglutinatie. Indien dit juist is, dan zullen
aan de methode van dat schudden zekere eischen gesteld
moeten worden.
4e. Heeft de reiniging van het glaswerk invloed op de
bezinkingssnelheid?
Westergren geeft aan, dat het glaswerk, na goed
met water doorgespoeld te zijn, door verwarming of door
doorzuigen met alcohol en aether gedroogd moet worden.
S c h ö 11 deelt mede, dat geringe alcoholresten in de
pipetten de bezinkingssnelheid belangrijk vergrooten.
Kruysveldt (dissertatie) zette de pipetten 24 uur in
kaUum-bichromaat, spoelde ze daarna door met gedestil-
leerd water en droogde in de broedstoof. Deze auteur acht
deze wijze van reiniging voor wetenschappelijk onderzoek
noodzakelijk en waarschuwt nadrukkelijk tegen het schoon-
maken met alcohol en aether, daar geringe resten van deze
stoffen de bezinkingssnelheid sterk zouden beinvloeden.
Of dit oordeel berust op eigen onderzoek of op onderzoek
van anderen, wordt niet vermeld.
Behalve het onderzoek naar enkele onderdeelen van de
techniek, wensch ik een onderzoek in te stellen naar ver-
anderingen van de bezinkingssnelheid door eenige physiolo-
gische invloeden.
B. Literatuur: betreffende den invloed van enkele physiologische
factoren op de bezinkingssnelheid.
le. Dagelijksche schommelingen in de bezinkingssnel-
heid.
Westergren heeft nagegaan, of er dageUjksche
schommelingen in de bezinkingssnelheid voorkomen. Hij
vond wel eenige verschillen bij patienten met hooge bezin-
kingssnelheid (tot 20 m.m. bij een bezinkingssnelheid van
50 m.m.). Voor de practijk zijn deze schommelingen m.i.
uiterst belangrijk. Indien hier eenige regelmaat te vinden
zou zijn (zooals in de temperatuur curve) dan zou het nood-
zakelijk zijn, een patiënt steeds op denzelfden tijd te onder-
zoeken, teneinde vergelijkbare waarden te vinden. Wes-
tergren vond deze schommelingen vrij zeldzaam en
niet regelmatig over den dag verdeeld. Hij heeft bij tenmin-
ste honderd gevallen op denzelfden dag 2—10 maal de be-
zinkingssnelheid bepaald. Of deze bepalingen systematisch
geschied zijn, vermeldt hij niet. Ook verrneldt hij deze waar-
nemingen niet in tabellen. Zijn conclusie luidt: „deutliche
Unterschiede sind immer bedeutend seltener als gleichmäsz-
ige Werte, und ganz besonders scheint dies für normale
oder leicht pathologische Senkungsreaktions Werte zu gel-
tenquot;.
Hoverson en Petersen hebben dagelijks de
bezinkingssnelheid bepaald bij 12 patienten gedurende 15
dagen door eiken morgen na het ontbijt, dat steeds hetzelfde
was, bloed af te nemen en volgens Linzenmeier te
onderzoeken. De gevonden verschillen waren zeer belang-
rijk en onregelmatig. Schrijvers meenden eenig verband te
mogen aannemen met barometerstand en dagtemperatuur.
Helaas ontbreken bij dit onderzoek alle gegevens be-
treffende controle-onderzoekingen ten opzichte van de
nauwkeurigheid van de techniek.
Ook zijn de curven niet voldoende overtuigend.
Jores en Strutz controleerden gedurende 24 uur
-ocr page 22-de bezinkingssnelheid, door elke 2 uur te onderzoeken vol-
gens een micromethode (K a n i t z). Ook zij vonden zeer
belangrijke schommelingen. Zij concludeerden, dat min of
meer regelmatig een dagelijksch minimum optrad „in den
Morgenstundenquot; (2 uur — 12 uur v.m.) en een dagelijksch
maximum tusschen 2 uur en 6 uur n.m. Op grond van
eenige gelijkvormigheid in de curven bij verschillende pa-
tienten op denzelfden dag van onderzoek, wordt bewezen
geacht, dat een „exogene, cosmische factorquot; de hoofdoor-
zaak is van deze schommelingen.
Controle op de techniek ontbreekt; het bloed wordt af-
genomen door I maal een sneetje in het oor te geven en
daaruit elke 2 uur wat bloed te drukken.
B ü s c h e r vond bij een onderzoek bij 13 patienten
soms eenigen invloed van het gebruik van den hoofdmaal-
tijd, nl.: bij 6 patienten geen duidelijken invloed, bij 2 ver-
laging van de bezinkingssnelheid en bij 5 verhooging van
de bezinkingssnelheid. Hij deed zijn bepaling kort vóór en
1i—2 uur na den hoofdmaaltijd.
2e. Invloed van den leeftijd van den onderzochte op
de bezinkingssnelheid.
Wester g ren geeft aan, dat de bezinkingssnelheid bij
jongens beneden 10 jaar iets hooger is dan bij mannen.
Óf op hoogeren leeftijd bij gezonde mannen de bezin-
kingssnelheid verandert, is niet zeker. Dikwijls vond men
bij oudere mannen normale bezinkingssnelheid. (Reichel,
Remen.)
Reichel meent, dat die ziekten, die de bezinkings-
snelheid vergrooten, bij oude patienten de bezinkingssnel-
heid sterker veranderen dan bij zieken op middelbaren leef-
tijd. Zeer geringe afwijkingen (ontstekingen, degeneraties)
zijn dikwijls op hoogeren leeftijd aanwezig. Daarom zou
bij deze patienten een verhoogde bezinkingssnelheid weinig
diagnostische beteekenis hebben.
Gallagher vond, dat bij kinderen in den school-
gaanden leeftijd bij parotitis epidemica de bezinkingssnel-
heid eenigszins verhoogd was, bij volwassenen met deze
ziekte nauwelijks.
L ö W-B eer vond, dat bij normalen (hieronder be-
grepen lijders aan hemiplegieën, hypertensie, emphyseem,
arthritis deformans) de bezinkingssnelheid toeneemt vanaf
het 40e levensjaar; infecties van geringe klinische beteeke-
nis verhoogden de bezinkingssnelheid in belangrijker mate
dan bij jongere individuen.
HOOFDTSUK III.
Eigen onderzoek betreffende den invloed van de toegepaste tech-
niek en van enkele psysiologische factoren op de bezinkings-
snelheid.
A. Eigen onderzoek naar de techniek.
Het komt mij gewenscht voor, om vóór de bespreking
van de onderzoekingen bij gonorrhoe-patienten, de techniek
nog op eenige punten te onderzoeken, met het doel,
le. om na te gaan welke de invloed is van opzettelijke
fouten,
2e. om na te gaan door talrijke controle-onderzoekin-
gen, of de methode in mijn hand ook nauwkeurig is,
m.a.w. of onopzettelijke fouten het werk onbetrouwbaar
maakten.
le Invloed van de stuwing bij de venaepunctie op de
bezinkingssnelheid.
Nadat door venaepunctie zonder stuwing bloed afge-
nomen was, werd de stuwband omgelegd; de naald bleef
m de ader hggen. Daarna werd na respectievelijk i mi-
nuut, 2 minuten, 3 minuten en 5 minuten stuwing op-
nieuw bloed opgezogen (tabel 2).
Het IS denkbaar, dat alleen door den prik of door de
emotie of door andere invloeden, die op patient inwerkten
bij deze bewerking, schommelingen in de bezinkingssnel-
heid optreden. Daar het mijn bedoeling was, den invloed
van de stuwing alleen na te gaan, kwam het mij gewenscht
voor, ter controle van bovengenoemde proef, dezelfde on-
derzoekingen te doen zonder stuwing. Dus door, nadat de
eerste spuit van 2cc bloed-citrasmengsel genomen was de
naald m de ader te laten hggen en na i minuut, 2 minuten
3 minuten en 5 minuten wachten, opnieuw bloed af te
nemen (tabel i).
TABEL I
onm. L |
na wachten |
gedurende 1 | ||||||
V. R. man, 20 jaar |
na |
1 u. |
19; |
20 |
23 |
22 |
22 | |
gonorrhoe |
na |
2u. |
49 : |
54 |
57 |
57 |
56 | |
A. man, 58 jaar |
na |
lu. |
15 i |
15 |
17 |
17 |
17 | |
Syphilis |
na |
2u. |
43 i |
44 |
47 |
46 |
46 | |
A man 58 jaar |
na |
lu |
19 |
16 |
17 |
17 |
17 | |
Syphilis |
na |
2u. |
49 5 |
44 |
49 |
50 |
48 | |
M. vrouw, 43 jaar |
na |
lu. |
23 |
26 |
26 |
30 |
30 | |
Syphilis |
na |
2u. |
49 ; |
57 |
56 |
60 1 |
60 | |
D. man, 60 jaar |
na |
lu |
3 |
2 |
3 |
3 |
3 | |
Syphilis |
na |
2u. |
12 |
4 |
9 |
6 |
9 | |
D. vrouw, 40 jaar |
na |
lu. |
23 |
21 |
24 |
22 |
23 | |
Syphilis |
na |
2u. |
52 |
50 |
53 |
53 |
1 54 | |
P. vrouw, 46 jaar |
na |
lu. |
18 |
19 |
17 |
19 |
17* | |
Syphilis |
na |
2u. |
45 |
46 |
44 |
47 |
1 42* |
*atolsel |
M. vrouw 20 jaar |
na |
lu. |
5 |
5 |
4 |
4 |
5 | |
Syphilis |
na |
2u. |
15 |
10 |
12 |
12 |
14 | |
S. man, 23 jaar huid- |
na |
lu. |
28 |
27 |
20* |
24* |
20* |
»stolsel |
metastasen van sarcoom |
na |
2u. |
58 |
57 |
; 51* |
56* |
I 47* i | |
J. man 40 jaar |
na |
lu. |
35 |
33 |
33 |
34 |
30 | |
pemphigus |
na |
2u. |
65 |
64 |
j 66 |
64 |
63 |
Uit deze tabel blijkt, dat de bezinkingssnelheid welis-
waar geringe variaties vertoont; evenwel blijven deze bin-
nen vrij enge grenzen. Westergren geeft aan, dat de
foutenmarge schommelingen van lo quot;/o van de aflezing
I mm mag bedragen. De gevonden afwijkingen beperkten
zich ongeveer tot dit bedrag. Slechts bij i der proeven
(M., vrouw, 43 jaar, syphilis), is de afwijking iets grooter.
TABEL 2
Livloed van stuwing.
zonder |
Stuwing gedurende | ||||||
1 min. |
2 min. |
3 min. |
5 min. | ||||
K. vrouw 20 jaar, |
na |
lu |
5 |
5 |
4 |
5 |
5 |
Syphilis |
na |
2u. |
14 |
15 |
12 |
16 |
15 |
H. vrouw, 32 jaar |
na |
1 u. |
70 |
72 |
70 |
77 |
78 |
Syphilis |
na |
2u. |
76 |
77 |
i 74 |
81 |
81 1 |
O. vrouw, 59 jaar |
na |
lu. |
8 |
12 |
10 |
9 |
12 |
Syphilis |
na |
2u. |
29 |
35 |
36 |
34 |
1 35 |
O. man. 51 jaar |
na |
1 u. |
5 |
5 |
i 6 |
5 |
5 |
Syphilis |
na |
2u. |
15 |
15 |
18 |
17 |
! 15 |
A. man, 58 jaar |
na |
lu. |
23 |
25 |
21 |
24 |
30 |
Syphilis |
na |
2u. |
49 |
51 |
1 48 |
50 |
58 |
P. vrouw, 46 jaar |
na |
lu |
21 |
19 |
I 21 |
21 |
26 |
Syphilis |
na |
2u |
46 |
43 |
44 |
46 |
52 |
de K. man 50 jaar |
na |
1 u. |
24 |
31 |
29 |
31 |
1 35 |
Syphilis |
na |
2u. |
60 |
59 |
58 |
60 |
! 64 |
D. vrouw, 29 jaar |
na |
lu. |
20 |
19 |
22 |
21 |
23 |
Syphilis |
na |
2u. |
45 |
46 |
48 |
i 49 |
49 |
V. O. man 44 jaar |
na |
lu. |
14 |
15 |
15 |
10 |
14 |
Syphilis |
na |
2u. |
24 |
34 |
35 |
! 31 |
35 1 |
D. vrouw, 40 jaar |
na |
lu. |
20 |
20 |
27 |
19 |
28 |
Syphilis |
na |
2u |
57 |
61 |
65 |
69 |
67 |
Ook bij deze proef zijn de schommelingen niet zeer be-
langrijk. Toch zijn bij O., vr. 59 jaar, A., man 58 jaar, P.,
vrouw 46 jaar, de K., man 50 jaar en D., vr. 40 jaar, allen
lijdend aan syphilis, de schommelingen grooter dan de vol-
gens quot;Westergren toegestane foutenmarge en bij allen
neemt de bezinamp;ngssnelheid toe. Vooral langer durende
stuwing laat haar invloed gelden. Evenwel kan ook reeds
I minuut stuwing duidelijk de bezinkingssnelheid verhoo-
gen. (O., vrouw, 59 jaar).
Als de venaepunctie moeilijkheid geeft, is de duur van
de stuwing niet vooraf te bepalen. Het resultaat van een
reeks van bepalingen bij eenzelfden patiënt gedurende het
verloop van de ziekte, hangt gedeeltelijk ook af van het
vermijden van stuwing. Stuwt men den eenen keer kort,
den anderen keer lang en dan weer eens in het geheel niet,
dan is de conclusie uit het verloop van de bezinkingssnel-
heid slechts met belangrijke reserves te trekken. In beginsel
is het m.i. beter, de venaepunctie zooveel mogelijk zonder
stuwing te doen. Bij volwassen mannen en vrouwen gelukt
dat bij eenige oefening gewoonlijk goed.
2e. De invloed van het bewaren van het citraatbloed op
de bezinkingssnelheid.
Mijn bedoeling is, na te gaan, of in de practijk (dus zonder
dat speciale maatregelen tegen verdamping genomen wor-
den), door bewaring van het citraatbloed bij kamertempe-
ratuur, de bezinkingssnelheid verandert. Door venaepunctie
zonder stuwing verkregen lOCc bloedcitrasmengsel ver-
deelde ik, nadat door herhaald kantelen van de spuit een
luchtbel het bloed en citraat goed gemengd had, over 5
buisjes. Deze werden met gummistop afgesloten. Dit meng-
sel werd uitgezet
a)nbsp;onmiddellijk na de punctie,
b)nbsp;na I uur bewaren,
c)nbsp;na 2 uren bewaren.nbsp;Tabel 3.
d)nbsp;na 4 uren bewaren,
e)nbsp;na 6 uren bewaren.
-ocr page 28-Proeven betreffende langere bewaring acht ik overbodig,
omdat practisch nimmer aan langere bewaring behoefte
bestaat.
TABEL 3
Invloed van het bewaren van het citraatbloed.
onm.na |
bewaren gedurende | ||||||
punctie |
1 u. |
1 2 u. |
4 u. |
6 u. | |||
B. man, 55 jr. |
na |
lu. |
1 1 |
2 |
3 |
4 |
3 |
Eczema |
na |
2u. |
7 |
8 |
9 |
10 |
8 |
D. vrouw 30 jr. |
na |
lu. |
17 |
20 |
18 |
20 |
13 |
Erythema induratum |
na |
2u. |
45 |
47 |
40 |
49 |
38 |
S. vrouw 36 jr. |
na |
lu. |
6 |
5 |
6 |
7 |
5 |
Prurigo circumscriptus |
na |
2u. |
15 |
14 |
15 |
19 |
15 |
V.O. man 51 jr. |
na |
lu. |
7 |
5 |
7 |
8 |
i 6 |
Syphilis |
na |
2u. |
17 |
17 |
19 |
20 |
16 |
M. man, 46 jr. |
na |
lu. |
8 |
8 |
7 |
10 |
7 |
Eczema |
na |
2u. |
23 |
23 |
23 |
22 |
22 |
de V., man, 41 jr. |
na |
lu. |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Psoriasis |
na |
2u. |
4 |
4 |
4 |
1 7 |
5 |
B. man, 61 jr. |
na |
lu. |
i 22 |
22 |
18 |
22 |
18 |
Prurigo circumscriptus |
na |
2u. |
42 |
25 |
48 |
45 |
45 |
I., vrouw, 31 jr. |
na |
lu. |
9 |
9 |
9 |
9 |
8 |
Erythema induratum |
na |
2u.i |
28 |
26 |
26 |
26 |
24 |
de K-, man 50 jr. |
na |
lu. |
36 |
30 |
29 |
29 |
32 |
Syphilis |
na |
2u.: |
66 |
63 |
61 |
65 |
63 |
v., vrouw 60 jr. |
na |
lu. |
8 |
8 |
7 |
10 |
9 |
Eczema |
na |
2u. |
24 1 |
24 |
24 |
23 |
22 |
De opgetreden niet belangrijke veranderingen waren:
-ocr page 29-I maal aanvankelijke versnelling, later vertraging (D.,
vrouw 30 jr.; erythema induratum); i maal vertraging (de
K., man 50 jaar). In de andere 8 gevallen bleef de bezin-
kingssnelheid constant.
Blijkens deze tabel blijft de bezinkingssnelheid onveran-
derd door het bewaren van het citraatbloed gedurende i—6
uren.
je. Invloed op de bezinkingssnelheid uitgeoefend door
het schudden van het bloedcitrasmengsel, nadat dit eeni-
gen tijd gestaan heeft.
Ik heb getracht hierover een oordeel te krijgen, door 10 cc
bloed-citrasmengsel van een patiënt te verdeelen over 5
buisjes.
Een deel werd onmiddellijk uitgezet.
Nadat de 4 andere buisjes ± i uur gestaan hadden, was
bij snel bezinkend bloed reeds een belangrijke uitzakking
bereikt. Dan werd i buisje 5 maal gekanteld, zoodat een
luchtbel bloed en plasma weer mengde. Dit kantelen ge-
schiedde ongeveer 2 maal per seconde. Hierdoor ontstond
geen schuim. Dit geschudde mengsel werd uitgezet.
De volgende buisjes werden uitgezet na respectievelijk
10 maal, 20 maal en 40 maal schudden.
Volgens tabel 3 wordt bezinkingssnelheid niet, of
slechts in geringe mate beïnvloed, doordat het citraatbloed
I uur heeft gestaan. De bezinking in de le pipet kan dus
gevoegelijk vergeleken worden met die in de 2e, 3e, 4e en
5 e pipet.
Zooals te verwachten was, blijkt uit tabel 4 (blz. 18), dat
na 5 maal kantelen van het citraatbloed, dat een uur gestaan
heeft, de bezinkingssnelheid niet dezelfde is, als die in de
le kolom. Oogenschijnlijk is bloed en plasma wel goed ge-
mengd na 5 kantelingen, maar het begin van agglutinatie
wordt door deze bewerking niet geheel opgeheven. Daar-
door is in de meeste gevallen de bezinkingssnelheid hooger.
TABEL 4
Invloed van het schudden.
onm. |
5 maal |
na 1 u |
. staan |
1 40 maal. | ||||
vrouw 39 jaar |
na |
1 |
u. |
9 |
6 |
10 |
9 |
8 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
26 |
21 |
24 |
24 |
22 |
man 19 jaar |
na |
1 |
u. |
21 |
23 |
20 |
: 18 |
: 19 |
Gonorrhoe |
na |
2 |
u. |
48 |
49 |
49 |
48 |
i 49 |
man 58 jaar. |
na |
1 |
u. |
26 |
23 |
23 |
25 |
24 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
50 |
53 |
52 |
54 |
52 |
vrouw 32 jaar |
na |
1 |
u. |
37 |
49 |
37 |
34 |
34 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
74 |
79 |
72 |
i 75 |
i 73 |
vrouw 42 jaar |
na |
1 |
u. |
21 |
19 |
19 |
18 |
20 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
55 |
59 |
58 |
56 |
56 |
vrouw 32 jaar |
na |
1 |
u. |
40 |
40 |
40 |
40 |
42 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
72 |
72 |
73 |
71 |
75 |
man 40 jaar |
na |
1 |
u. |
31 1 |
36 |
36 |
39 | |
Pemphigus |
na |
2 |
u |
62 1 |
65 |
65 |
62 | |
vrouw 50 jaar |
na |
1 |
u. |
i |
11 |
9 |
12 |
12 |
Tuberculosis cutis |
na |
2 |
u. |
30 |
27 |
31 |
31 | |
man 37 jaar |
na |
1 |
u. |
11 |
6 |
4 |
5 | |
Gonorrhoe |
na |
2 |
u. |
23 |
17 |
15 |
14 | |
man 70 jaar |
na |
1 |
u. |
14 |
15 |
15 |
16 | |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
i |
48 I |
49 |
49 |
50 |
Pas na lo—20 kantelingen is de aflezing dezelfde als i
m
de le kolom, tabel 4.
-ocr page 31-Conclusie: Als na geringen tijd staan het citraatbloed uit-
gezet wordt, verdient het aanbeveling, dit mengsel systema-
tisch opnieuw te mengen, door ongeveer zo maal het buisje
te kantelen, alvorens het bloed in de pipetten uit te zetten.
4e. Invloed op de bezinkingssnelheid uitgeoefend door de
wijze van reiniging van het glaswerk.
Ik verdeelde hiertoe 10 cc citraatbloed over 5 buisjes en
zette daarvan uit in:
I e. pipetten, die gereinigd waren door doorspoeling met
leidingwater en droging in de droogstoof (minstens i uur
bij 120°—140quot; C.);
2e. pipetten, gereinigd op de wijze als door K r u y s-
V e 1 d t beschreven; (zie blz. 8);
3 e. pipetten, alleen met leidingwater doorgespoeld en
„drooggeblazenquot;;
4e. pipetten, die na reiniging met water, met alcohol
doorgespoeld en „drooggeblazenquot; waren;
5 e. idem met aether.
Zie tabel blz 20.
Uit deze tabel blijkt, dat de bezinkingssnelheid in de met
water goedgereinigde en daarna gedroogde buis volkomen
gelijk is aan die in de pipetten, die volgens het vrij ingewik-
kelde reinigingsproces volgens Kruysveldt zijn be-
handeld.
De pipetten, die na water-, alcohol- of aetherreiniging
„drooggeblazenquot; waren, gaven belangrijke schommelingen
te zien. Deze afwijkingen bleken zeer groot te zijn in de
gevallen, waarin eenige haemolyse optrad.
Conclusie: voor het bepalen van de bezinkingssnel-
heid is het noodzakelijk, het glaswerk te drogen (b.v. door
het een uur in de droogstoof bij ±i20°C te plaatsen); voor
de reiniging kan worden volstaan met goed doorspoelen
Tnet leidingwater onmiddellijk na het gebruik.
B« Eigen onderzoek naar de verandering van de bezinkingssnel-
heid door enkele physiologische invloeden.
le. Veranderingen van de bezinkingssnelheid in den
loop van het etmaal.
TABEL 5
Invloed van de reiniging.
1 ■l'2'ï |
water en |
„drooggeblazenquot; na | ||||||
water |
alc. |
aether | ||||||
S. vrouw, 39 jaar |
na |
1 |
u. |
10 |
10 |
13 |
11 |
7 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
31 |
31 |
33 |
31 |
27 |
D. man, 60 jaar |
na |
1 |
u. |
3 |
3 |
3 |
2 |
3 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
8 |
6 |
7 |
3 |
5 |
v. V. man, 55 jaar |
na |
1 |
u. |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
5 |
4 |
5 |
4 |
5 |
H. vrouw, 32 jaar |
na |
1 |
u. |
12 |
11 |
10 |
5 |
10 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
73 |
71 |
70 |
30 |
72 |
D. vrouw, 29 jaar |
na |
1 |
u. |
14 |
12 |
16 |
13 |
13 |
Erythema induratum |
na |
2 |
u. |
41 |
38 |
44 |
39 |
41 |
B. vrouw 42 jaar |
na |
1 |
u |
14 |
15 |
21 |
7* |
16 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
53 |
53 |
55 |
28* |
53 |
v. B. vrouw, 38 jaar |
na |
1 |
u. |
4 |
5 |
4 |
1* |
3 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
16 |
17 |
16 |
* |
14 |
O. viouw, 59 jaar |
na |
1 |
u. |
17 |
18 |
21 |
0* | |
Syphilis |
na |
2 |
u |
53 |
45 |
47 |
18* |
37* |
O. man, 51 jaar |
na |
1 |
u. |
8 |
7 |
7 |
4- |
7 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
21 |
20 |
20 |
5* |
22* |
van R. man, 25 jaar |
na |
1 |
u. |
14 |
15 |
14 |
15* | |
Gonorrhoe |
na |
2 |
u. |
36 |
39 |
35 |
2' |
34* |
V. Br. man, 39 jaar |
na |
1 |
u. |
3 |
3 | |||
Syphilis |
na |
2 |
u. |
12 |
9 | |||
D. vrouw, 40 jaar |
na |
1 |
u |
26 |
25 | |||
Syphilis |
na |
2 |
u. |
61 |
59 | |||
M. vrouw, 43 jaar |
na |
1 |
u. |
23 |
24 | |||
Syphilis |
na |
2 |
u. |
49 |
52 | |||
K. vrouw, 30 jaar |
na |
1 |
u. |
3 |
3 |
2 |
1 |
1 |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
10 |
10 |
12 |
3 |
10 |
V. R. man, 25 jaar |
na |
1 |
u |
14 |
15 |
14 |
2* |
15* ■ |
Gonorrhoe |
na |
2 |
u, |
36 |
39 |
35 |
2* |
34* |
F. man, 33 jaar |
na |
1 |
u |
2 |
2 |
2 |
2* |
r- |
Syphilis |
na |
2 |
u. |
6 |
12 |
12 |
6* |
* |
haemolyse
haemolyse
*haemolyse
*haemolyse
^haemolyse
*haemolyse
-ocr page 33-Teneinde het al of niet bestaan van dagelijksche schom-
melingen na te gaan, heb ik bij eenige patienten gedurende
een etmaal elke 2 uur de bezinkingssnelheid bepaald. Ik
koos hiertoe patienten zonder temperatuursverhooging, en-
kelen met normale bezinkingssnelheid, enkelen met ver-
hoogde bezinkingssnelheid. Sommige patienten hielden
gedurende dit etmaal bedrust. Verder werden geen maat-
regelen genomen, wat dieet betreft. Bij het beoordeelen
van deze waarden moet vooropgesteld worden, dat hierbij
meerdere foutenbronnen aanwezig zijn. Het spaarzame
licht op de nachtelijke ziekenzaal maakt, dat de nauwkeu-
rige verhouding bloed en citras moeilijker te verkrijgen is;
ook brengt de venaepunctie onder deze omstandigheden
zijn bezwaren met zich mede. Dat tenslotte de nauwkeu-
righeid van den herhaaldelijk uit zijn slaap gewekten onder-
zoeker iets minder groot zal zijn, is wel waarschijnlijk.
I. v. d. Z., G., man
31 jaar. Ulcus cruris
2. v. S., R., man, 49 jaar.
Ostiofolliculitis
t h r~r
T
3. S., M., man, 31 jaar,
Sarcoma
4. B., M., vrouw, 21 jaar
Gonorrhoe.
7. V., J., man, 35 jaar.
Dermatitis
8. M., P., man, 38 jaar
Melanodermie van Riehl
5- V. d. H., W., man, 49 jaar 6. J., C., man, 36 jaar,
psoriasis arthropathicanbsp;Pemphigus
'■V. ' k. h ' A «I ' i—TT
t' .1» ,!.' j. [—r
.!gt; ,1,
ir^
9. de F., J., man, 25 jaar
Pyodermie
\
ï S lquot; U' l,
De geringe schommehngen toonen niet voldoende regel-
maat, om een vermoedelijke oorzaak te kunnen aanwijzen.
Noch invloed van atmospherische schommelingen, (curven
I, 2, 3, curven 4, 5, 6, curven 7, 8, 9, geven groepsgewijze
onderzoekingen in hetzelfde etmaal weer), noch invloed
van voedselopname, (in dezelfde groepen kan de maaltijd
dezelfde geacht worden), noch invloed van rust of bewe-
ging, (slechts patienten B, vr., 21 jaar, gonorrhoe, J., man,
36 jaar, pemphigus, en M., man, 38 jaar, melanodermie
van Riehl wandelden eenige uren; de anderen hielden bed-
rust), kan geacht worden, oorzaak te zijn van de schomme-
lingen. De schommelingen waren niet veel grooter dan de
door Westergren toegestane foutenmarge. Bovendien
zijn de omstandigheden waaronder deze onderzoekingen
werden gedaan mogelijkerwijze oorzaak van minder nauw-
keurige techniek (zie boven). Op deze gronden meen ik te
mogen concludeeren, dat de schommelingen in de bezin-
kingssnelheid gedurende het etmaal gering zijn, dat deze
schommelingen hun oorzaak vinden in de niet-ideale
techniek.
2e. Invloed van den leeftijd op de bezinkingssnelheid
bij gonorrhoici.
De door mij onderzochte gonorrhoelijders waren bijna
allen mannen van 20 tot 40 jaar.
Bij deze patienten werd in bepaalde stadia de bezin-
kingssnelheid normaal, in andere stadia matig of sterk ver-
hoogd gevonden (zie hoofdstuk V). De uitzonderingen
op den gevonden regel bleken herhaaldelijk zeer jonge of
oudere mannen te zijn. Teneinde na te gaan, of de leeftijd
een niet onbelangrijke rol speelt, heb ik mijn patienten in
leeftijdsgroepen ondergebracht en nagegaan of de bezin-
kingssnelheid van deze groepen beantwoordt aan de door
mij gevonden regels.
Leeftijd; |
10-2020-3030-4040-5050-60,60-70 | ||
Aantal patienten: Onverklaarde |
5 85 i 53 |
22 1 5 |
8 |
Zooals uit deze tabel blijkt, zijn de uitzonderingen pro-
-ocr page 36-centsgewijze het talrijkst in de groepen van 10—20 jaar
en die van 40—50 jaar, 50—60 jaar en 60—70 jaar.
Conclusie: Bij patiënten, jonger dan 20 jaar of
ouder dan 40 jaar, lijdende aan gonorrhoische urethritis,
stijgt de bezinkingssnelheid dikwijls sterker, dan bij gonorr-
hoe-lijders op middelbaren leeftijd.
HOOFDSTUK IV.
Literatuur betreffende de bezinkingssnelheid der roode bloed-
lichaampjes bij gonorrhoc van den man.
Over dit onderdeel is in de literatuur niet heel veel ge-
schreven. Uitvoerige onderzoekingen zijn slechts weinig
verricht en van een gelijkluidend resultaat is geen sprake.
Preiniger kent slechts zeer geringe waarde aan de
bezinkingssnelheid toe bij gonorrhoe. Zijn onderzoek om-
vat slechts 21 waarnemingen.
Patschke meent belangrijke prognostische betee-
kenis aan de bezinkingssnelheid te mogen toekennen. Hij
gebruikt evenwel een eigen techniek. Daardoor zijn zijn
waarnemingen niet vergelijkbaar met die van anderen.
Hij neemt aan, dat de bezinkingssnelheid graadmeter is
voor de kracht van den afweer. Uit de door hem gedane
waarnemingen heb ik niet de juistheid van deze veronder-
steUing kunnen concludeeren. Wel schijnt uit zijn waar-
nemingen te volgen, dat gonorrhoici met hooge bezinkings-
snelheid op gonococcenvaccin slecht reageeren.
Ook Vohwinkel gaat uit van de veronderstelling,
dat hooge bezinkingssnelheid een teeken van krachtig ver-
weer zou zijn. Hij wijst op het belang van het registreeren
in curven van het beloop van de bezinkingssnelheid. De
kritische daling van een hooge bezinkingssnelheid zou met
zekerheid recidief uitsluiten. Uit de pubhcatie kan niet de
gegrondheid van deze beweringen worden afgeleid.
M i e r z e c k i beschrijft een grootere reeks waarne-
mingen (200 bezinkingen) volgens de methode van L i n-
z e n m e i e r. Zooals op blz. 5 vermeld, kan deze
methode moeilijk vergeleken worden met die van Wes-
tergren. Hij vindt bij de acute gonorrhoe (82 gevallen)
de bezinkingssnelheid in 68% van de gevallen verhoogd.
Merkwprdigerwijze zou de bezinkingssnelheid niet af-
hankelijk zijn van de hevigheid van de ontsteking. Wel
merkt deze onderzoeker op, dat de bezinkingssnelheid toe-
neemt met den duur van de gonorrhoe. Na de 2e week
toonen 80% van zijn gevallen verhoogde bezinkingssnel-
heid. (Zou misschien het frequente optreden van complica-
ties na de 2e week van de infectie hiervan de oorzaak
kunnen zijn?)
Bij de door hem onderzochte post-gonorrhoische ure-
thritides (50 gevallen), vond hij slechts 3 maal verhoogde
bezinkingssnelheid. In 2 dezer gevallen kon hij actieve
tuberculose elders in het lichaam aantoonen.
Ook bij de non-gonorrhoische urethritis vond M i e r-
z e c k i slechts bij uitzondering verhoogde bezinkingssnel-
heid (bij 22 gevallen 2 maal).
Deze niet onbelangrijke reeks waarnemingen bevat
evenwel geen serie-onderzoekingen, waarbij het verloop
van de bezinkingssnelheid bij een reeks patienten geduren-
de het ziekteverloop wordt onderzocht. Ook vermeldt hij
niet, of zijn patienten leden aan comphcaties van de acute
urethritis gonorrhoica. Desalniettemin moet aan dit onder-
zoek waarde toegekend worden voor de onderscheiding
van de urethritis gonorrhoica van de niet-gonorrhoische
Urethritis.
Een nog uitvoeriger onderzoek werd verricht door
Kiene en Hammerschmidt.
Bij 300 patienten werden 900 waarnemingen gedaan.
Schrijvers gebruikten de zgn. gemiddelde waarde van
K a t z (die later ook door K a t z niet meer gebruikt
werd). Zij deelden de patienten in vijf groepen in, n.1. in:
Bezinkingssnelheid
le. gezonden, chronische en abortieve gonorrhoe normaal
2e. urethritis ant. en post. zonder adnexitis licht verhoogd
3e. idem met complicatiesnbsp;verhoogd
4e. gonorrhoische arthritisnbsp;sterk verhoogd
5e. myocarditis gonorrhoica (1 geval) . sterk verhoogd
Schrijvers concludeeren, dat de bezinkingssnelheid
-ocr page 39-maatstaf is voor den ernst van de infectie, dat bij genezing
de bezinkingssnelheid steeds normaal is, dat verhoogmg
van de bezinkingssnelheid vóór het klinisch bemerkbaar
worden van complicaties optreedt. Hierbij is op te merken,
dat deze schrijvers weliswaar de urethritis met comphca-
ties in een groep beschouwden, gescheiden van de andere
gevallen, evenwel niet de complicaties naar hun aard on-
derscheidden.
Schrijvers verrichtten slechts meerdere bepahngen bij een
uitgezocht, beperkt aantal patiënten..nbsp;•• i t •
Kunze deed een systematisch onderzoek. Hij deed in
het verloop van de ziekte steeds 3 bepalingen en vond de
bezinkingssnelheid bij de ongecompUceerde gonorrhoe
vaak verhoogd, vaker verhoogd bij acute adnexitides en
wisselend bij chronische gonorrhoe met en zonder compli-
caties.
Kunze hecht aan de bezinkingssnelheid groote dia-
gnostische waarde. Hij gaat evenwel in zijn conclusies zoo
ver, dat hij gonorrhoische aetiologie van een prostataver-
grooting uitsluit, alleen op het feit, dat de bezinkingssnel-
heid normaal is en de complementbindingsreactie op
gonrrhoe negatief, ondanks een recente urethritis gono-
rrhoica. Een arthritis bij een bestaande urethritis gono-
rrhoica achtte schrijver niet gonorrhoisch, omdat de be-
zinkingssnelheid niet verhoogd was. Zijn onderzoek om-
vat slechts 50 patienten. Het geringe aantal patienten en
waarnemingen rechtvaardigt niet deze zeer ver gaande
conclusie.nbsp;n i'-
Hermann schrijft, dat de bezinkingssnelheid bi)
arthritis gonorrhoica zeer hoog is (tot 140 mm.), ook bij
lage temperatuur. Deze wordt in tegensteUing met de
arthritis rheumatica niet beinvloed door salicylaten. Hij
meent hieraan belangrijke beteekenis t€ kunnen toeken-
nen voor de diagnose.
GuthmanenNeuhaus geven na een fraai onder-
zoek van de adnexitides van de vrouw als conclusie, dat de
grootte van de bezinkingssnelheid in belangrijke mate pa-
rallel loopt met de grootte van de adnexitis en dat de be-
zinkingssnelheid later reageert dan de temperatuur en het
leukocytenaantal.
Bovenstaand literatuuroverzicht omvat, wat over dit
onderwerp door mij werd aangetroffen.
Bij nadere beschouwing blijkt, dat uitgebreide onder-
zoekingen met gedaan zijn. Het grootste aantal metingen
deden Kiene en Hammerschmidt (900). Geen
der onderzoekers deed regelmatig veelvuldige metingen
van de bezinkingssnelheid bij alle patienten. Ki e n e en
Hammerschmidt deden meerdere bepahngen
slechts bij interessante patienten. Een overzicht over het
verloop van de bezinkingssnelheid gedurende de urethritis
gonorrhoica, gefundeerd op een omvangrijk aantal waar-
nemingen, is dan ook niet te verwachten.
Geen der schrijvers bespreekt uitvoerig de techniek. Of
controleonderzoekingen gedaan zijn omtrent de betrouw-
baarheid van de techniek, in den vorm van regelmatige
dubbele bepalingen of door andere proeven, is uit deze be-
schrijvingen niet op te maken.
Het komt mij voor, het overzicht over de literatuur te
bevorderen door na te gaan wat in de verschillende stadia
van de urethritis gonorrhoica van den man bekend is om-
trent de bezinkingssnelheid.
A. Urethritis gonorrhoica anterior non complicata
(ontsteking beperkt tot het slijmvlies zonder Littritis,
Morgagnitis, enz.)
Kunze onderscheidde niet de urethritis anterior van
de urethritis posterior. Hij vond in 11 gevallen van acute
gonorrhoe zonder compHcaties de bezinkingssnelheid 5
maal verhoogd. Dit was het geval in den aanvang van de
behandeling. Gedurende de behandehng daalde de bezin-
kingssnelheid tot de norm.
Ook K i e n e en H a m m e r s c h m i d t onderscheid-
den niet de urethritis anterior van de urethritis posterior
Bij de urethritis zonder complicaties vonden zij de bezin-
kingssnelheid licht verhoogd.
M i e r z e c k i vond de bezinkingssnelheid bij de acute
gonorrhoe, (zonder de gevallen met of zonder conipUcaties
te onderscheiden), meestal verhoogd (methode Linzen-
meier).
Preiniger onderzocht slechts 4 gevallen van acute
urethritis, en vond hierbij de bezinkingssnelheid normaal.
B.nbsp;Urethritis gonorrhoica posterior zonder complicaties
(prostatitis, epididymitis, enz.).
Geen der onderzoekers beschreef de bezinkingssnelheid
bij de urethritis totalis.
C.nbsp;Prostatitis.
Geen der schrijvers geeft een overzicht over een aantal
gevallen van prostatitis. Allen vonden bij complicaties de
bezinkingssnelheid verhoogd. Een oordeel over het verloop
van de bezinkingssnelheid gedurende de prostatitis wordt
door Kunze en ook door Kiene en Hammer-
schmidt wel gegeven, zonder dat de aan dit oordeel ten
grondslag liggende cijfers en data vermeld worden. Her-
haaldelijk zou de bezinkingssnelheid verhoogd zijn, vóór-
dat de prostatitis gediagnostiseerd werd. Kunze hecht
voor de diagnose van de complicatie beteekenis aan de be-
zinkingssnelheid (vooral ook tezamen met de complements-
bindingsreactie op gonococcen).
Kiene en Hammerschmidt vonden verder, dat
bij hevige ontsteking van de prostata de bezinkingssnelheid
hooger steeg, dan bij weinig uitgebreide ontsteking; bij abs-
cesvorming bv. zou de bezinkingssnelheid sterk verhoogd
zijn.
M i e r z e c k i vond de bezinkingssnelheid niet afhan-
kelijk van de hevigheid van de ontsteking.
Gedurende het geprotraheerde verloop van een prosta-
titis, (althans van de urethritis met complicaties), vond
Kunze de bezinkingssnelheid niet steeds verhoogd.
Daarentegen vond M i e r z e c k i, dat de bezinkings-
snelheid toenam bij längeren duur van de ontsteking (of
hieronder ook de prostatitis bedoeld is, is niet duidelijk).
Terwijl bij de tuberculose de hoogte van de bezinkings-
snelheid herhaaldelijk in verband gebracht wordt met de
prognose, is zulks bij de gonorrhoe niet onderzocht. Of de
prognose van de prostatitis met hooge bezinkingssnelheid
anders is dan van die met slechts in geringe mate verhoogde
bezinkingssnelheid, is niet onderzocht.
Wel wordt door Vohwinkel en Pat schke eenig
verband gelegd tusschen een plotselinge stijging van de be-
zinkingssnelheid en de prognose. Dit symptoom zou name-
lijk wijzen op een sterken afweer en een gunstige prognose
hebben. Ook zou deze plotselinge stijging een contra-indi-
catie zijn tegen vaccin therapie.
D.nbsp;Epididymitis.
Daar geen der schrijvers onderscheid maakt tusschen ver-
schillende complicaties en daar uit de voorbeelden blijkt,
dat de onderzoekingen voornamelijk de prostatitis en de
epididymitis betreffen, geldt het bovenstaande waarschijn-
lijk ook voor de epididymitis.
E.nbsp;Andere complicaties (Littritis, Morgagnitis, Cowpe-
ntis, para-urethrale gangen, peri-urethrale infiltraten, Ty-
somtis, vesicuhtis, funiculitis), die voor het al of niet
recidiveeren van de gonorrhoe groote beteekenis hebben.
Deze vond ik in de literatuur niet besproken en ook
met bij de voorbeelden genoemd.
De arthritis gonorrhoica gaat met zeer hooge bezinkings-
snelheid gepaard (Hermann, Kiene en Ham-
me r s c h m i d t). Van de andere metastatische, gono-
rrhoische ontstekingen vond ik geen belangrijke mededee-
lingen in de hteratuur.
F.nbsp;Genezing van de gonorrhoe.
Er is geen enkel zeker teeken van de genezing van de
gonorrhoe bekend. Het is geen wonder, dat sommige auteurs
getracht hebben de bezinkingssnelheid te gebruiken, om na
te gaan of een gonorrhoe genezen is.
De vraag zou als volgt gesteld kunnen worden:
-ocr page 43-le. Het komt voor, dat na schijnbare genezing van de
gonorrhoe een recidief optreedt. Hoe was het gedrag van
de bezinkingssnelheid in deze gevallen?
2e. Het komt voor, dat bij de genezing der gonorrhoe,
(althans bij de kUnische genezing), een hooge bezinkings-
snelheid aanwezig blijft. Is in deze gevallen door verdere
observatie iets gebleken van een verborgen haard van go-
norrhoische ontsteking?
3e. Het komt voor, dat in het verloop van een gonor-
rhoe haarden gevonden worden, waarvan bekend is, dat
zij herhaaldelijk oorzaak zijn van het recidiveeren (bv. pa-
ra-urethrale gangen, peri-urethrale Infiltraten, Cowperitis,
Morgagnitis, Littritis). Was in deze gevallen de bezinkings-
snelheid verhoogd?
Geen der schrijvers geeft antwoord op de le vraag.
Kiene en Hammerschmidt meenen inderdaad,
dat een verhoogde bezinkingssnelheid na de klinische gene-
zing zou wijzen op een verborgen gonorrhoische haard,
maar geven hiervan geen voorbeeld.
Op de 3 e vraag vond ik in de literatuur geen antwoord.
Het is uit den aard der zaak moeilijk, alleen uit de lite-
ratuur, de waarde van de bezinkingssnelheid voor de diag-
nose, prognose en therapie bij de gonorrhoe te beoordeelen.
In Arzt und Zieler, Haut- und Geschlechtskrankheiten
1935, schrijft Schönfeld op blz. 149:
„Die Blutkörperchensenkungsgeschwindigkeit ist für die
Erkennung eines Trippers kaum brauchbar, weil sie nur
allgemeine Veränderungen des Körpers anzeigt. Sie wird
hier gelegentlich bei tiefer gehenden Trippererscheinungen,
wie Nebenhodenentzündungen, Gelenkleiden, beschleunigt
sein, ohne uns irgendwie bei der Erkennung zu nützen. Bei
einem oberflächlichen Tripper der Schleimhaut ist sie un-
verändert.quot;
Inderdaad geeft de bezinkingssnelheid slechts algemeene
veranderingen in het lichaam aan. Hieruit behoeft evenwel
niet te volgen, dat zij voor de herkenning van de gonorrhoe
nauwelijks bruikbaar zou zijn; ook koorts is als symptoom
van algemeene lichaamsverandering voor het herkennen
van talrijke ziektetoestanden van belang. Uit bovenstaand
hteratuuroverzicht is zeker niet de conclusie te trekken, dat
de bezinkingssnelheid slechts af en toe bij diepergaande go-
norrhoe verhoogd zou zijn, noch dat zij bij een oppervlak-
kige gonorrhoe niet verhoogd zou zijn.
Voorzichtiger drukt F a s a 1 zich uit in het overzicht
over de bezinkingssnelheid bij gonorrhoe.
„Bei der akuten Gonorrhoe handelt es sich meist um
eine oberflächliche Entzündung der Schleimhaut von rela-
tiv geringer Ausdehnung. Dementsprechend ist die Skg
normal oder selten leicht beschleunigt.
Ein Weiterschreiten der Gonorrhöe von der Harnröhre
aus oder auf dem Blutwege wird durch Skg-Beschleunigung
angezeigt. In diesen Fällen ist die Skg-Beschleunigung oft
einige Tage vor Auftreten der klinischen Symptome nach-
weisbar, wodurch die Bestimmung der Skg-Beschleunigung
einigermaszen prognostisch wertvoll ist. Die Höhe der
maximalen Skg-Beschleunigung entspricht dann der Inten-
sität und Ausdehnung der entzündhchen KompHkation. So
ist bei Prostatitis die Skg meist in den Fällen stark beschleu-
nigt, in welchen Absceszbildung vorhanden ist. Weiters ist
bei Adnexitis, Epididymitis, Arthritis, Endokarditis und
Gonokokken sepsis die Skg meist sehr stark beschleunigt und
dem Rückgang der Erkrankung geht Abnahme der Skg-
Beschleunigung parallel.quot;
HOOFDSTUK V.
Eigen onderzoek betreffende het gedrag van de bezinkingssnelheid
bij gonorrhoc van den man.
Het is een moeilijkheid op zich zelf, complicaties bij de
gonorrhoe steeds te diagnostiseeren, omdat deze vluchtig
kunnen zijn en soms weinig verschijnselen geven. In onze
pohkliniek is regelmatig en systematisch elke patiënt on-
derzocht, op de wijze als door VleugelsSchutteris
aangegeven. Wekelijks worden de prostata, de vesiculae
seminales, de glandulae Cowperi, de epididymes gepal-
peerd, terwijl tevens het exsudaat en het prostatasecreet mi-
croscopisch onderzocht worden op de aanwezigheid en den
rijkdom aan.gonococcen, leukocyten en epitheelcellen. Zoo-
als door Vleugels Schutter is beschreven wordt de
celrijkdom van urethraexsudaat en prostatasecreet door ons
aangegeven door een formule van 3 cijfers, waarbij het
eerste cijfer ons oordeel geeft over den rijkdom aan gono-
coccen, het tweede betreft leukocyten en het derde de epi-
theelcellen. Bv. exsudaat 9.9.1. beteekent: zeer veel gono-
coccen, zeer veel leukocyten, heel enkele epitheelcellen (een
beeld, dat door ons regelmatig gevonden wordt 4—10
dagen na een besmettende coitus); prostatasecreet 2.6.3.
beteekent: sporadisch gonococcen, vrij veel leukocyten, ma-
tig veel epitheelcellen. Het door palpatie vinden van een
duidelijke vergrooting van epididymis, vesicula seminalis,
prostata of glandula Cowperi wordt aangegeven door ,
een dubieuse vergrooting door ± en een normale palpatie-
bevinding door o. Desondanks is herhaaldelijk twijfel mo-
gelijk: een prostata kan min of meer vergroot zijn, terwijl
het prostatasecreet bv. als 0.5.2. genoteerd wordt. Indien
hierbij verdere verschijnselen, als troebel 2e glas, len-
denpijn, frequente mictie, terminale haematurie ontbreken,
is ook het verdere verloop soms niet bewijzend voor pros-
tatitis, noch voor het uitsluiten van deze complicatie.
Zooveel mogelijk werd i maal per week de bezinkings-
snelheid bepaald. Deze bepalingen geschiedden vrijwel
steeds bij poliklinisch onderzoek tusschen 6 en 7 uur na-
rniddag, terwijl het bloed om 7 uur uitgezet werd in de
pipetten van Westergren. De bepalingen geschiedden
dus bij deze patienten steeds hoogstens i uur na de bloed-
onttrekking en steeds op denzelfden tijd van den dag. Even-
tueele schommelingen in de hoogte van de bezinkingssnel-
heid, die gedurende het etmaal optreden (zie blz. 9 en 21)
kunnen op de curven dus geen invloed gehad hebben. De
bezinkingssnelheid werd in curve gebracht. Op de horizon-
tale as werd de datum genoteerd, op de verticale as de
hoogte van de bezinkingssnelheid in millimeters na i uur
en na 2 uur. De lijn die de aflezingen van de i uur-waar-
den verbindt, werd aangegeven als-die, welke de
2 uuraflezingen verbindt, als.......
De bevindingen, gevonden door twee glazen proef, pal-
patie van epididymes, prostata, vesiculae seminales en
glandulae Cowperi en de uitkomsten van het microscopisch
onderzoek van prostatasecreet en urethraexsudaat werden
genoteerd. De bezinkingssnelheid was dan nog niet bekend,
zoodat bekendheid met de bezinkingssnelheid geen invloed
kon uitoefenen op de waardeering van een palpatie, noch
op de beoordeehng van een microscopisch praeparaat.
Onder niet verhoogde bezinkingssnelheid wordt door mij
verstaan: na i uur minder dan 9 mm. Deze grens is wille-
keurig gesteld. Zij komt vrij goed overeen met de als grens
van het normale genomen bezinkingssnelheid door de in
de hteratuur genoemde auteurs, die de bezinkingssnelheid
bij gonorrhoe onderzochten volgens de methode van Wes-
tergren.
A. De bezinkingssnelheid bij de niet gecompliceerde ure-
thritis gonorrhoica acuta anterior.
Diagnose: Teneinde zoo groot mogelijke zekerheid te
hebben van het niet-gecomphceerd zijn van een acute ure-
thritis anterior, kwam het mij dienstig voor, die gevallen
afzonderlijk te beschouwen waarbij
le. de besmettende coitus minder dan 14 dagen gele-
den is,
2e. exsudaat minder dan 7 dagen bekend is,
3 e. geen comphcatie gediagnostiseerd is.
Ik ben mij wel bewust, dat het groepeeren volgens deze
criteria willekeurig is; evenwel is de kans op compHcaties
in deze groep zeer klein.
Bij de door mij onderzochte 178 patienten konden op
deze wijze 38 tot een groep vereenigd worden. Deze groep
omvat de ziektegeschiedenissen No. iii, 553, 370, 362,
472, 390, 347, 367, 134, 128, 106, 360, 384, 649, 109,
344, 376, 746, 248, 93, 331, 259, 393, 645, 145, 654,
82, 790, 284, 91, 244, 265, 647, 276, 407, 542, 518,
676. De bezinkingssnelheid was in deze gevallen bij 34 pa-
tienten niet verhoogd.
De verhoogde bezinkingssnelheid vond ik bij patient No.
III, 649, 259 en 145, waarvan hier nadere gegevens vol-
gen.
III. B., W., leeftijd 25 jaar, zie curve iii blz. 36,
30.6.1935 coitus suspectus, 9.7.1935 exsudaat bemerkt,
12.7.1935 le onderzoek: Exsudaat: 7.9.1., le glas troe-
bel, filament, 2e glas helder, prostata: o o, forsch, bezin-
kingssnelheid: na I uur 12 m.m., na 2 uur 35 m.m.
Behalve de hooge bezinkingssnelheid valt hier op, dat
de palpatie van de prostata twijfel overliet. Inderdaad
bleek, nadat patient een maand lang niet de polikliniek
had bezocht, een vergroote prostata te bestaan.
Op i5.8.'35 staat genoteerd:
Urine: le glas troebel, filament, 2e glas troebel. Prostata
: 0.6.5.
Zoowel uit de urinebevinding, als door palpatie van de
prostata en door microscopisch onderzoek van het prostata-
secreet kan hier de diagnose gesteld worden op prostatitis.
De twijfelachtige vergrooting van de prostata op 12./.'^^
zal wel een beginnende prostatitis geweest zijn, zoodat de
patient ook op dit tijdstip niet een ongecompUceerde go-
norrhoe had. Hier bleek de bezinkingssnelheid verhoogd te
zijn, voordat de diagnose prostatitis gesteld kon worden.
III. B., W. 25 jaar. i)
PROST*TlTia
i •
259. K., F., leeftijd 19 jaar.
i.io.'3 5 Coitus suspectus,
4.10.'3 5 mictieklachten en exsudaat,
6.io.'35 wat frequente mictie; geen terminale haema-
turie,
9.io.'35 eerste onderzoek: exsudaat: 9.9.1., urine: le glas
troebel, filament, 2e glas troebel, prostata: rechts en Unks
o O (forsch).
Bezinkingssnelheid: na i uur 12 mm, na 2 uur 33 mm.
Zoowel het optreden van frequente mictie, als troebeling
in de ze urineportie en de dubieuse vergrooting van de
prostata, maken het moeilijk hier van een niet gecompU-
ceerde gonorrhoe te spreken. WeUswaar was de tweede
urineportie vanaf i2.io.'35 helder en werd in het verdere
verloop geen prostatitis gevonden. Ook de bezinkingssnel-
1) Zooals op blz. 32 vermeld is, geeft de _ de aflezing
na 1 uur weer, de----de aflezing na 2 uur. Op de verticale
as in het aantal millimeters aangegeven. Op de horizontale as de
data, waarbij elke afstand tusschen 2 deelstreepen 10 dagen voor-
stelt.
heid daalde snel. Een geringe en vluchtige prostatitis is
hier misschien aansprakelijk geweest voor de verhooging
van de bezinkingssnelheid.
Ook is het mogelijk dat de leeftijd van den patient hier-
op zijn invloed deed gelden (zie blz. 23). Ten slotte kan
deze verhoogde bezinkingssnelheid ook gevolg zijn van een
acute urethritis anterior in het begin van de infectie (zie
blz. 39).nbsp;259 K., F., 19 jaar.
145. M., P., leeftijd 25 jaar.
3.9.'35 Coitus suspectus,
6.9.'35 exsudaat bemerkt,
9.9. 35, eerste onderzoek: exsudaat: 9.9.1, urine: le glas
troebel, filament, 2e glas helder; vesicula seminalis: wordt
rechts vergroot geacht.
Geen klachten die op eenige complicatie wijzen.
Bezinkingssnelheid na i uur 28 mm., na 2 uur 57 mm.
Patient onttrok zich aan onze observatie, waardoor dit
geval van hooge bezinkingssnelheid onopgeklaard blijft.
649. H., B., leeftijd 26 jaar. Curve op blz. 38.
12.7.'36 Coitus suspectus.
i7.7.'36 Exsudaat bemerkt.
20.7.'36 Eerste onderzoek: exsudaat: 9.9.1. Urine:
eerste glas troebel, filament, tweede glas spoor troebel;
anamnestisch: terminale haematurie. Prostata: moeilijk te
palpeeren. Bezinkingssnelheid: na i uur 9, na 2 uur 17
m.m. Een week later bleek zich een prostatitis te ontwik-
kelen, gevolgd door vesiculitis en epididymitis.
Bij de andere 34 gevallen in deze groep trad slechts in 2
gevallen een complicatie op kort na de waarneming.
1) Bij contrôle op 9 Mei 1936 en 15 Juni 1936 bleek patient ge-
nezen te zijn. De bezinkingssnelheid was verhoogd (resp. 11, 37 en
18, 47). Patient weigerde intern onderzoek. Dat deze verhoogde
bezinkingssnelheid onafhankelijk van de doorstane gonorrhoe was,
is wel zeer waarschijnlijk.
Samenvattend: Een groep van 38 patienten werd voor
de le maal onderzocht. Klinisch werd bij deze lijders aan
acute gonorrhoe geen comphcatie gediagnostiseerd bij het
eerste onderzoek. Bovendien had bij alle patienten de in-
fecteerende coitus minder dan 14 dagen geleden plaats ge-
had en was het exsudaat gedurende minder dan een week
bemerkt. Een comphcatie was daardoor min of meer on-
waarschijnlijk. Bij 34 van deze waarnemingen was de be-
zinkingssnelheid normaal.
Opmerkenswaardig is, dat van de 4 patienten met ver-
hoogde bezinkingssnelheid, op grond van verdere observa-
tie, bij 3 patienten een complicatie waarschijnlijk geacht
moet worden, terwijl de 4e patient zich aan observatie ont-
trok. Bij de 34 andere patienten trad slechts in 2 gevallen
kort na de eerste waarneming een complicatie op.
Als 2e groep van patienten met niet gecompliceerde ure-
thritis anterior gonorrhoica heb ik die patienten genomen,
J lnbsp;complicatie aangetoond werd gedu-
rende het geheele verloop der ziekte. Hierbij kwam van-
zelfsprekend af en toe de moeilijkheid voor van de beoor-
deeling van het geval. Het onderzoek werd verricht door
verschillende onderzoekers, zoodat alle waarnemingen vol-
doende gecontroleerd zijn. Dit onderzoek omvat 87 geval-
len. In deze groep was bij 71 patienten nimmer sprake van
verhoogde bezinkingssnelheid, t.w. bij de volgende num-
mers:
445, 419, 494, 778, 640, 513, 362, 264, 783, 116, 785,
142, 87, 434, 81, 225, 332, 128, 106, 360, 271, 94,
384, 786, 718, 531, 99, 409, 234, 334, 225a, 325, 376,
248, 227, 93, 331, 115, 259, 302, 372, 787, 393, 88,
149, 256, 789, 675, 421, 408, 147, 775, 107, 418, 82,
119, 662, 669, 503, 791, 244, 550, 91, 84, loi, 438,
265, 647, 518, 232, 676.nbsp;„ .j j
Bij 16 patiënten werd de bezinkingssnelheid gedurende
korte of langere perioden verhoogd gevonden en wel bij
de volgende nummers: 485, 370, 777, 569, 140, 143, 505,
134, 285, 504, 259, 534, 145, 654, 113, 286.
(Dat No. 259 in beide groepen voorkomt, vindt zijn oor-
zaak hierin, dat deze 2 maal een ongecompliceerde gono-
rrhoe doormaakte, waarbij de eerste infectie met verhoogde
bezinkingssnelheid verliep, de tweede gepaard ging met
normale bezinkingssnelheid).
Uit dit onderzoek blijkt dus, dat van deze 87 gevallen
71 een normale bezinkingssnelheid en 16 een verhoogde
bezinkingssnelheid hadden. De conclusie, dat als regel de
ongecompliceerde gonorrhoe zonder belangrijke verhooging
van de bezinkingssnelheid verloopt, komt mij gerechtvaar-
digd voor. Door nadere beschouwing van de patienten met
verhoogde bezinkingssnelheid zal deze conclusie nog ge-
fundeerd worden.
Beschouwen wij de groep met niet-verhoogde bezinkings-
snelheid (lager dan 9 mm. le uur) nader, dan blijkt de curve
van de bezinkingssnelheid soms een vrij typisch verloop
te nemen. Zie curven blz. 40.
Hieruit blijkt, dat, hoewel de bezinkingssnelheid niet be-
langrijk verhoogd is, deze toch in de eerste weken na de
infectie in meerdere of mindere mate den invloed van de
640 Q, W., 41 jaar 513 den D., Th., 22 j
jaar
265 V., J., 32 jaar
Ó10 35 I 10 W n
518 de Z., E., 25 jaar
ontsteking ondergaat. In deze weken is de bezinkingssnel-
heid dus zeer Hcht verhoogd, maar blijft beneden de door
mij gestelde grens van het normale.
Van de groep van 16 patienten met niet gecompHceerde
urethritis anterior gonorrhoica, met verhoogde bezinkings-
snelheid, blijken 8 patienten alleen in de eerste weken ver-
verhoogde bezinkingssnelheid te hebben (zie curven: 485,
570, 285, 504, 259, 534, 654, 286).
De urethritis, die bij vele patienten een geringe verhoo-
ging van de bezinkingssnelheid veroorzaakte in de eerste
370 V. B., A., 23 j.
485 V. A., 12 j.
30 | ||
X.__^ | ||
AO | ||
ID. | ||
quot;■(36 ' |
li 5.36 |
lt;Q |
- | |
IH |
1» |
107 P., H., 24 jaar
^ÏTIÏ 14 w I
676 V. Z., L, 25 jaar
N______
-ocr page 53-285 de L, J., 24 j. 259 K., F., 19 jaar
PROiTATITlS '
i
- | ||
io |
\ s | |
10 0 |
\ | |
ma 35 |
' 1» }5 |
lilniul-'- —i
9I0 3Snbsp;iTIJfc
534 M .,M., 27 jaar
504 K., L, 27 jaar
10 10. |
s \ \ |
10 |
\ ' |
-f |
V 1 |
quot;1 iw ) iP'cH
654 V. d. P., H., 35 jaar
weken van de observatie, gaf bij deze patienten een iets
grootere schommeling. Ik meen deze verhooging van de be-
zinkingssnelheid dan ook vanuit dezen gezichtshoek te mo-
gen bezien:
de zoo dikwijls optredende geringe verhooging van de be-
zinkingssnelheid bij ongecompliceerde Urethritis gonorrhoi-
ca anterior is bij deze kleine groep iets grooter en komt
boven de grens, die ik als bovengrens van een normale be-
zinkingssnelheid heb aangenomen. Zij is eenige keeren gedu-
rende een wat langere periode verhoogd.
De overblijvende patienten zal ik nader beschouwen:
286 W., C., 48 jaar
143- D-, F-, leeftijd 31 jaar.
»0- | |
so | |
Ilj. | |
iO |
1 |
1 ' | |
JO |
1 \ |
uo. | |
}lt;J |
\ ' |
19 |
\ |
3 September 1935 kwam patient in behandeling met
acute gonorrhoe; beide urineporties troebel.
De tweede urineportie was vanaf 10 September helder;
vanaf 20 September waren beide porties helder. Er werd
geen complicatie gevonden.
Dit verloop wettigt het aannemen van een ongecomph-
ceerde gonorrhoea acuta anterior. De bezinkingssnelheid
was verhoogd.
13 December 1935 kwam patient met reinfectie van go-
norrhoe.
De tweede urineportie was steeds helder. Na 30 Decem-
ber eveneens de eerste portie. Klinisch was er geen com-
phcatie.
Op 30 Januari 1936 werd de therapie gestaakt. Daarna
had ik geen gelegenheid patient nogmaals te onderzoeken.
Ook gedurende deze tweede periode bleef de bezinkings-
snelheid zeer hoog. De hooge bezinkingssnelheid kan waar-
schijnlijk zijn verklaring vinden in een oude syphilis, die een
Wassermannreactie 4 nagelaten had en eenige klachten,
die misschien op neurolues konden wijzen. Patient onttrok
zich aan neurologisch onderzoek.
134. G., B. G., 41 jaar oud, werd behandeld van 2 Sep-
tember 1935 tot 21 October 1935 voor een acute gonor-
rhoe.
De tweede urineportie was steeds helder, de prostata was
niet vergroot, het aantal cellen werd gewaardeerd a.v.
O.6.I.; 0.24.; 0.3.1.; 0.2.2.; 0.2.2.; o.i.i.; 0.2.1. Evenwel
voelde patient zich niet prettig, had pijnen in de sacraal-
streek; temperatuur bleek 38.2° op 17 September 1935; bij
latere controle was de temperatuur weer normaal (alleen
pohkUnische observatie). Het lichaamsgewicht daalde in
deze periode 5 K.G. Gedurende dezen tijd steeg de bezm-
kingssnelheid. Het verloop van de gonorrhoe was als volgt:
Na 10 October 1935 waren beide urineporties helder;
urethroscopia anterior geschiedde op 5 November en bracht
urethritis granulosa aan het hcht.
Nadat op 13 November een instillatie met 3 °/o sulfas
cupricus was verricht, kwam hij op 15 November met een
recidief. De behandeling werd hervat (Janet-spoelingen en
anterior-spoelingen). De troebehng in het eerste glas ver-
dween eind November. De behandeling werd gestaakt op
2 Januari 1936, waarna geen recidief optrad, terwijl op 16
Januari de urethroscopia geen afwijkingen meer aantoonde.
Gedurende dit recidief was geen stoornis in het algemeen
welzijn, noch eenige aanduiding van een comphcatie aan-
wezig. De bezinkingssnelheid was hierbij normaal.
134. G., B. G. 41 jaar
140. D., F., 46 jaar oud, maakte in de periode van 5
September 1935 tot 16 October 1935 een gonorrhoe door,
waarbij de datum van den besmettenden coïtus met bekend
was. De infectiebron lag waarschijnlijk bij de echtgenoote.
Gedurende dezen tijd was de tweede urineportie steeds
helder; de eerste was na 4 October 1935 helder. De prosta-
ta was moeilijk te palpeeren, het prostatasecreet bevatte
met belangrijk te veel cellen.
Klinisch verliep deze gonorrhoe dus als een ongecompli-
ceerde. De bezmkmgssnelheid was steeds te hoog, steeg tot
24 September en daalde daarna weer wat. De prostatapal-
patie, die tot 24 September als o? o?: 0.1.2. ??: 0.5.3. en ±
O : 0.3.4. aangeduid was, werd daarna gewaardeerd met
00 : 0.2.1.; 00 : o.i.i. Men bedenke hierbij, dat beoordee-
hng van de prostata voorafging aan de aflezing van de
bezinkingssnelheid. Hoewel hier het aannemen van een
klinisch onbemerkt gebleven prostatitis voor de hand Hgt,
acht ik deze conclusie onbewezen. Op 15 October werd de
behandeling gestaakt, terwijl een sterk verhoogde bezin-
kingssnelheid nog aanwezig was. Op 21 October 1935
kwam patient met een acute urethritis gonorrhoica terug
Deze werd door ons beschouwd als recidief, omdat vol-
gem zeggen van patient geen coitus had plaatsgevonden.
Deze tweede gonorrhoe verHep van 21 October 1935 tot
15 November 1935 als een ongecompliceerde urethritis an-
terior. Het le glas was vanaf 31 October 1935 helder. Het
prostatasecreet bevatte nagenoeg geen cellen (o.i.i.) Hoe-
wel ook gedurende deze periode de bezinkingssnelheid te
hoog was (behalve op 4 November 1935), lagen de aflezin-
gen thans nabij de grens van het normale. Nadat op 15
iNovember 1935 de therapie was gestaakt, steeg de bezin-
kingssnelheid op 18 November weer (18,43 mm.). De obser-
vatie eindigde op 11 Dec. 1935 toen ook bij de urethro-
scope anterior geen enkele afwijking meer gevonden kon
worden.
Op 24 December 1935 zagen we patient weer verschij-
nen met een acute urethritis anterior gonorrhoica. Thans
had patient wel gecohabiteerd met zijn echtgenoote, zoodat
op dat moment geen oordeel gegeven kon worden over de
vraag: remfectie of recidief. Ook ditmaal was de tweede
urineportie steeds helder; de eerste portie werd helder op
17 Januari 1936. De prostata werd af en toe dubieus ver-
groot geoordeeld, het prostatasecreet bevatte wel wat meer
cellen (0.2.5.; 0.3.2.; 0.3.2.; 0.2.3.; 0.0.2.; 0.3.5.; 0.3.2.).
De bezinkingssnelheid was bij deze derde gonorrhoe weer
hooger.
Op 19 Februari 1936 werd bij urethroscopia anterior
geen afwijking gevonden en daar beide urineporties gedu-
rende bijna een maand vrijwel onafgebroken helder waren,
was het volkomen verantwoord de observatie te staken,
hoewel de bezinkingssnelheid nog belangrijk verhoogd was.
Patiënt werd nog na 3, 5 en 6 maanden gecontroleerd.
Er werd geen afwijking gevonden; de bezinkingssnelheid
was gedaald tot 8, 25 mm.; 10, 33 mm.
140 D., F., 46 jaar
/gt; - , RÉtitiEr
JSI ' tóJjs iiiii-jï'
quot;ISJIfty |,Nli.ïgt;l
dlûâS U 10
Bij dezen interessanten patient zagen wij de gonorrhoe
dus 2 maal recidiveeren (eerste maal recidief, de tweede
maal recidief of reïnfectie).
Terwijl bij de eerste en derde periode herhaaldelijk twijfel
bestond betreffende het al of niet aanwezig zijn van een
prostatitis, was deze in de tweede periode uitgesloten. Merk-
waardigerwijze was gedurende de tweede periode de be-
zinkingssnelheid slechts weinig verhoogd (blijkens de lang-
durige controle lag de bezinkingssnelheid bij dezen man ook
in zijn gezonde dagen vrij hoog).
In de eerste en derde periode was de bezmkmgssnelheid
sterk verhoogd. Of hier verband aangenomen kan worden
met een kUnisch niet-vastgestelde geringe prostatitis, waag
ik niet te beoordeelen.
569. C., P., 25 jaar oud. Coitus suspectus ± 20 Mei 1935.
Van 4 Juni tot 30 Juli werd patient door ons behandeld
voor een urethritis gonorrhoica acuta.
Nadat na 2 dagen behandehng het tweede glas helder
werd, werd dit 9 Juh weer troebel en bleef troebel tot
20 Juh. Na 30 Juh onttrok patient zich aan behandehng,
hoewel de urineportie nog niet helder was. De prostata
was forsch zonder dat in het prostatasecreet (dat slechts 2
maal verkregen kon worden) te veel cellen gevonden wer-
den. De bezinkingssnelheid was sterk verhoogd (zie curve).
Zoowel wegens de hardnekkige troebeling in het tweede
glas als wegens de twijfelachtige palpatie-bevinding, kan
hier eenige twijfel gekoesterd worden, betreffende het al of
niet gecompliceerd zijn van de urethritis anterior (en wel
met urethritis posterior(?) of prostatitis(?)
569 C., P., 25 jaar
ufïtrhr^f(j »oeterior'
pbcstWITIS»
/ \
505. V. E. V. d. S., G., 27 jaar oud, was hier van 22 April
tot 3 Juni 1936 in behandehng voor een recidief van een
gonorrhoische urethritis, waarschijnlijk van uit een para-
urethrale gang. Hoewel klinisch geen enkele complicatie
bemerkt werd, steeg de bezinkingssnelheid op 11 en 16
Mei; ook was geen enkele klacht aanwezig. De kortdurende
verhoogde bezinkingssnelheid kan door mij niet verklaard
worden.
505. V. E. V. d. S., G., 27 jaar
la
113. de R., J., leeftijd 28 jaar, werd hier behandeld van
14 Juni 1935 tot 17 Januari 1936 voor acute Urethritis go-
norrhoica anterior zonder eenige aanduiding van een com-
phcatie.
Nadat op 26 Augustus de therapie gestaakt werd, recidi-
veerde de gonorrhoe op 8 November 1935. Eenige verkla-
ring voor de af en toe verhoogde bezinkingssnelheid werd
niet gevonden.
113 de R., J., 28 jaar
SO | |
lü | |
10 | |
ki 1 |
REINTECTIË
i •
n s.w. I
145. M., M. p., leeftijd 27 jaar, werd 9 September 1935
door ons gezien met een acute urethritis gonorrhoica an-
terior met sterk verhoogde bezinkingssnelheid. Deze patient
onttrok zich aan behandeling. Bij controle in Mei en Juni
1936 bleek de gonorrhoe genezen te zijn, de bezinkings-
snelheid belangrijk verhoogd. Een verklaring van dit ver-
schijnsel kan ik niet geven; patient weigerde intern onder-
zoek. Dat de oorzaak niet in de gonorrhoische ontsteking
lag, acht ik zeer waarschijnlijk.
777. B., J. C, 17 jaar oud, maakte van 28 Januari 1937
tot 8 Maart 1937 een acute gonorrhoe door, die aanvanke-
lijk door een balanoposthitis gecomphceerd was. Deze
laatste genas vlot. De bezinkingssnelheid was aanzienlijk
verhoogd tot 2 Maart, op welken datum de urine geheel
helder was.
777 B., J. C., 17 jaar
Samenvatting: gedurende het verloop bij 87 gevallen van
waarschijnlijk ongecompliceerde gonorrhoe, bleek de bezin-
kingssnelheid bij 71 patienten nimmer verhoogd te zijn. Bij
16 patienten was deze wel verhoogd.
De curve bleek bij 8 van dezen (curven 259, 485, 370,
285, 504, 534, 654, 286) vrijwel parallel te loopen met
die van de urethritis gonorrhoica acuta anterior zonder ver-
hooging van de bezinkingssnelheid. Ik heb gemeend, dat
deze verhooging, die betrekkelijk matig was en beperkt
bleef tot de eerste weken van de waarneming, beschouwd
moet worden als een wat heviger reactie, dan bij de meer-
derheid van de patienten. Zij kwam slechts voor bij een be-
perkte groep van patienten.
Van de resteerende 8 patienten bleek bij nadere beschou-
wing de eerste (143) syphilis te hebben, de tweede (134)
intercurrent ziek geweest te zijn, bij de derde (140) en
vierde (569) bleef twijfel omtrent het al of niet bestaan
van een prostatitis, de vijfde (505) en zesde (113) hadden
kortdurende verhoogde bezinkingssnelheid, waarvoor ik
geen oorzaak heb kunnen aantoonen, terwijl de zevende
(145) onvoldoende gecontroleerd werd en na klinische ge-
nezing van de gonorrhoe, na meer dan 6 maanden, nog
steeds verhoogde bezinkingssnelheid bleek te hebben. De
8e patient (777) was zeer jong (zie blz. 23).
Conclusie: De bezinkingssnelheid bleek in het verloop
van de ongecompliceerde urethritis anterior gonorrhoica
alleen in de eerste weken van de infectie in geringe mate
door deze ontsteking te stijgen. Als regel bleef de bezin-
kingssnelheid beneden de door mij aangenomen bovengrens
van het normale (p m.m. le uur).
B. De bezinkingssnelheid bij de niet gecompliceerde ure-
thritis gonorrhoica posterior.
Diagnose: De urethritis gonorrhoica posterior moge vol-
gens de leerboeken een aandoening zijn met duidelijke
symptomatologie, in mijn materiaal kan deze diagnose
als zelfstandig ziektebeeld zonder verdere complicaties
slechts 5 maal gesteld worden bij 178 patienten.
De diagnose berust op:
a.nbsp;de klachten van den patient;
b.nbsp;de 2 of meer glazen-proef.
a. De anamnese kan ons belangrijke aanwijzingen
geven, nl. als de strangurie, die de eerste 2—4 dagen bij een
acute urethritis anterior gonorrhoica bestaat, blijft aanhou-
den (of in het verloop van een gonorrhoe opnieuw op-
duikt) en dan samen gaat met frequente mictie gedurende
längeren of korteren tijd. De onwillekeurige mictie, de ter-
minale haematurie zijn minder vaak voorkomende symp-
tomen.
Dat ten slotte de symptomen van epididymitis, prosta-
titis, vesiculitis gonorrhoica niet vaak voorkomen zonder
dat er een urethritis posterior aanwezig is of aanwezig ge-
weest is, is wel waarschijnlijk. Evenwel zijn deze gevallen
voor mijn onderzoek niet geschikt, omdat niet vaststaat,
welken invloed door deze complicaties op de bezinkings-
snelheid wordt uitgeoefend, welk deel van de verhooging
van de bezinkingssnelheid aan de urethritis posterior moet
worden toegeschreven.
b. De 2 of meer glazen proef wordt door verschillende
schrijvers van hand- en leerboeken verschillend aangegeven.
De techniek, in de Utrechtsche poUkUniek gebruikelijk, is
uiterst eenvoudig: de patiënt loost lo—20 cc urine in het
eerste glas, de rest van den blaasinhoud in het tweede glas.
De troebeling en filamenten in het eerste glas worden veron-
dersteld afkomstig te zijn van ontsteking van de pars an-
terior urethrae. Nadat 10—20 cc van de urine dit exsudaat
hebben weggespoeld, wordt de resteerende blaasinhoud als
„tweede glasquot; beschouwd; het exsudaat uit de pars poste-
rior, dat grootendeels naar de blaas afgeloopen is, bevindt
zich in deze portie. Niet steeds gelukt het den patiënt de
urineporties op de gevraagde wijze te verdeelen; niet steeds
zal alle exsudaat uit de pars anterior door de eerste 10 tot
20 cc urine geheel weggespoeld zijn; niet steeds is dus bij
een urethritis gonorrhoica anterior het tweede glas helder.
Integendeel, wij zien met onze techniek in den regel ge-
durende de eerste 2 tot 5 dagen het tweede glas in meer-
dere of mindere mate troebehng vertoonen. Als deze dage-
lijks minder wordt om binnen een week geheel te verdwij-
nen, terwijl de aanvankelijke strangurie minder wordt en
verdwijnt, dan nemen wij aan, dat patiënt lijdt aan ure-
thritis anterior.
Wordt daarentegen de tweede urineportie sterker troebel,
of wordt deze, na gedurende eenigen tijd helder geweest
te zijn, opnieuw troebel, (meestal zelfs sterker troebel dan
de eerste portie) dan is dit symptoom een krachtig argu-
ment voor urethritis posterior.
Tegenover de symptomen van cystitis zijn de teekenen
van de urethritis posterior moeilijk af te scheiden. Of bij
de urethritis posterior een cystitis steeds voorkomt, laat zich
op grond van de genoemde symptomen niet beoordeelen.
Als de gonococcus in de pars posterior is doorgedrongen,
veroorzaakt hij dikwijls een ontsteking van de talrijke ad-
nexen: ductuli prostatici, glandula prostatae, vesicula se-
minalis, epididymis.
Bij alle patienten lijdende aan urethritis posterior gonor-
rhoica zonder comphcatie (347, 223, 417, 655, en 542)
was de bezinkingssnelheid verhoogd (zie curven).
347 V. d. C., A., 25 jaar
223. V. E., H., 55 jaar: De bezinkingssnelheid bleek ook
na klinische genezing belangrijk verhoogd (uit anderen
hoofde?)
Patiënt weigerde intern onderzoek.
223 V. E., H., 55 jaar
uo. | ||
100 |
\ \ \ V | |
80 |
\ \ \ | |
60 | ||
Sö. | ||
IftL | ||
10 | ||
ÏO | ||
10 | ||
r, | ||
23. |
iSS • 1 |
655 H., G., 19 jr.: Bij den aanvang van de observatie, 21
Juh 1936, bestond de gonorrhoe waarschijnlijk reeds meer
dan 4 weken. Tevens was er een pijnlijke lymphadenitis in
de linker lies, die op 6 Augustus 1936 verdwenen was, die
niet gepaard ging met lymphangitis op het dorsum penis,
noch met ontstoken bubonulus, waarvoor evenwel ook niet
aan de huid van linker been, buik of bilstreek een oorzaak
te vinden was. De verhooging van de bezinkingssnelheid
bleef nog voortbestaan tot 27 Augustus, toen ook de tweede
urineportie helder geworden was.
655 H., G., 19 jaar
,A
542 V. Z., M., 67 jr.: Nadat op 19 Mei 1936 de bezin-
kingssnelheid plotseling steeg, werd den volgenden dag de
tweede urineportie troebel en had patient koorts. Deze troe-
beling was 26 Mei weer verdwenen. Een andere haard van
ontsteking werd niet gevonden, ook niet bij intern onder-
zoek op de polikhniek van de afdeeUng van Prof. H e ij-
mansvandenBergh (wek werd hypertensie en ver-
hoogd bloedureumgehalte gevonden). De prostata van den
67-jarigen patient vertoonde wel verschillen links en rechts,
maar het aantal cellen in het prostatasecreet was niet ver-
meerderd.
Op 29 JuH ontwikkelde zich nog een epididymitis, die
het bestaan van een urethritis posterior in een voorafgegane
periode bevestigde.
Of evenwel de zeer hooge bezinkingssnelheid in de pe-
riode van 18 Mei tot 29 Juni niet aan een of andere onbe-
merkt gebleven complicatie moet toegeschreven worden,
waag ik niet te beoordeelen. (Zie curve blz. 53).
Ook bij patient 417 met urethritis posterior was de be-
zinkingssnelheid verhoogd (na i uur 13 en 8 mm., na 2
uur 40 en 49 mm.).
Conclusie: Hoewel in alle j gevallen van urethritis pos-
terior de bezinkingssnelheid verhoogd bleek, acht ik het
trekken van eenige slotsom niet toelaatbaar.
In de eerste plaats, omdat het geringe aantal der patien-
ten mij voorkomt onvoldoende te zijn; in de tweede plaats
omdat bij één dezer patienten de bezinkingssnelheid ook uit
anderen hoofde verhoogd bleek, langen tijd na de klinische
genezing (223); bij een anderen patient een lymphadenitis
aansprakelijk was (althans voor een deel) van de verhooging
van de bezinkingssnelheid (655) en omdat bij patient 542
een onbemerkte ontstekingshaard in of bij de urethra waar-
schijnlijk was (lang na klinische genezing, althans latentie,
van de urethritis posterior trad epididymitis aan het licht;
bovendien was de bezinkingssnelheid zeer hoog). Bij 2 pa-
tienten (347 en 417) kon behalve de urethritis posterior
geen andere ontsteking vermoed worden.
C. Prostatitis.
De diagnose prostatitis werd gesteld op grond van:
le. de prostata-vergrooting. De beoordeeling van de
palpatie is gebleken niet zoo heel eenvoudig te zijn. Het is
herhaaldelijk voorgekomen, dat een onderzoeker de pros-
tata vergroot of twijfelachtig vergroot vond, terwijl de
anderen deze als normaal beoordeelden. Ook de beoordee-
542. V. Z., M. 67 jaar
ling van de consistentie bleek af en toe verschillend te zijn.
De palpatie alleen was niet altijd voldoende om de prostata-
hypertrophie van de prostatitis te onderscheiden.
26. Het prostatasecreet. Dit wordt verkregen, (nadat de
patient de urethra schoongespoeld heeft door te wateren),
door de prostatakwabben van lateraal naar mediaan te
masseeren. De patient hgt hierbij op den rug met licht ge-
spreide beenen. Indien de patient staande in vooroverge-
bogen houding onderzocht wordt, vreezen we, dat collaps
van den patient het onderzoek bemoeilijkt. Het prostata-
secreet, dat zonder massage of uitstrijken van de urethra
anterior uit het orificium externum urethrae druppelt,
wordt opgevangen op een objectglas, zonder dat het langs
de glans gevloeid heeft. Nadat het aan de lucht gedroogd
is en gefixeerd met methylalcohol, wordt het gekleurd en
beoordeeld op de aanwezigheid:
a.nbsp;van microörganismen, m.n. gonococcen,
b.nbsp;van leukocyten,
c.nbsp;van epitheelcellen.
Deze bevindingen worden uitgedrukt op dezelfde wijze
als beschreven is voor het urethraexsudaat op blz. 33.
Slechts een enkele maal gelukte het niet, op bovenbe-
schreven wijze prostatasecreet te krijgen.
3 e. De anamnese. Herhaaldelijk bleek prostata-ver-
grooting met vermeerdering van het aantal leukocyten en
epitheelcellen, eventueel aanwezigheid van microörganis-
men gevonden te worden, zonder dat de patient den minsten
last ondervond.
•nbsp;gevallen bleek patient koorts te hebben, pijn
in de lendenstreek, terminale haematurie tezamen met an-
dere symptomen van urethritis posterior, moeilijkheid met
het zitten (gevoel alsof hij op een bal zit, waardoor chauf-
feeren bv. als zeer hinderlijk ondervonden wordt).
^^^^^^ waren deze symptoomcomplexen alle en ge-
hjktijdig aanwezig. De diagnose prostatitis werd ook ge-
stekl als eenige van deze symptomen door meer dan een
onderzoeker geconstateerd, eventueel eenige malen door
denzelfden onderzoeker gevonden werden. Van het meeste
belang werd wel de beoordeeling van het lege artis verkre-
gen prostatasecreet geacht, ter onderscheiding tusschen
prostatitis en prostatahypertrophie.
Van de onderzochte 178 gonorrhoische patienten bleken
43 een prostatitis te hebben doorgemaakt.
Van dezen hadden 40 gedurende deze comphcatie een
verhoogde bezinkingssnelheid, te weten de nummers: 308,
III, 553, 83, 719, 375, 779, 781, 784, 572, 390, 103.
224, 89, 247, 638, 90, 377, 726, 649, 627, 126, 720,
86, 788, 546, 521, 635, 680, 658, 307, 122, 85, 540,
ICQ, 43, 792, 276, 644, 407.
Conclusie: als regel is bij de prostatitis gonorrhoica de
bezinkingssnelheid verhoogd.
Niet verhoogd was de bezinkingssnelheid bij:
No. 543. B., J. 27 jaar
PROSTATITIS^
No. 367 v. E., G. 23 jaar. No. 50. R., A. 34 jaar.
VACCt« | ||
i 1 | ||
1)C |
1 | |
iü |
1 t 1 , | |
tc |
t 1/ | |
n |
Bij de patienten 543 en 367 vertoonde de prostata ge-
ringe palpatorische afwijkingen; de diagnose werd in deze
gevallen voornamelijk gesteld op duidelijke vermeerdering
van het aantal leukocyten in het prostatasecreet. De pro-
statitis genas in twee weken.
Bij patient No. 50 bleek een zeer sterk vergroote prostata
-ocr page 68-te bestaan bij het onderzoek op 28 Juni 1935; deze patient
was vanaf November 1934 reeds elders behandeld. Het is
met onwaarschijnlijk, dat deze prostatitis reeds geruimen
tijd bestond. De prostatavergrooting bleef waarneembaar
tot November 1935; terwijl het prostatasecreet aanvanke-
hjk etterig was, werd het aantal cellen langzamerhand min-
der. Waarschijnlijk hebben wij dezen patient niet in het
stadium van de acute prostatitis gezien (zie blz. 66).
Bovenstaande twee gevallen van acute prostatitis en één
geval van chronische prostatitis onderscheidden zich niet
van de andere waargenomen prostatitides. Een verklaring
waarom deze 3 gevallen zonder verhoogde bezinkingssnel-
heid verhepen, kan ik met geven. Ik beschouw deze als de
uitzonderingen, die den regel bevestigen, dat bij de prosta-
titis gonorrhoica de bezinkingssnelheid verhoogd is.
Heeft de bezinkingssnelheid voor het stellen van de
diagnose prostatitis waardef
De volgende voorbeelden mogen dit duidelijk maken:
No. 658. R., J., leeftijd 64 jaar.
-ocr page 69-groot bij dezen 6 3-jarigen man. Geen prostatasecreet; be-
zinkingssnelheid na I uur 86, na twee uur 108.
Deze hooge bezinkingssnelheid had een argument kunnen
zijn om tezamen met de twijfelachtige palpatie-bevinding
een prostatitis te vermoeden.
Inderdaad was de prostata 5 dagen later duidelijk ver-
groot en blijkens het prostatasecreet (8 dagen later) duide-
lijk ontstoken.
No. 540. S., J., 61 jaar oud, kwam 29 April 1936 met
een vier weken bestaande gonorrhoe.
Exsudaat 9.9.1. Eerste urineportie troebel, tweede
helder. De prostata was iets vergroot, hard, hobbehg bij
dezen 61-jarigen man. Prostatasecreet was niet te krijgen.
De bezinkingssnelheid was na i uur 37, na 2 uur 54 mm.
Het verdere verloop was als volgt:
Exsudaat |
Urine |
Prostata |
Prostata |
Bezinkings- | |||
le glas |
2e glas |
palpatie |
secreet |
na 1 u. |
na 2u. | ||
6 Mel '36 |
0 |
tr. fil. |
0 |
r hard 1 ± ± hobbelig ± |
20 |
44 | |
13 Juni '36 |
0 |
enkele |
0 |
|
8 |
27 | |
22 Juni '36 |
0 |
0 |
0 |
± ± |
: 0.4.2. |
6 |
10 |
therapie gestaakt |
hard | ||||||
10 Aug. '36 |
0 |
0 |
0 |
-1- |
: 0.0.0. |
5 |
10 |
In dit geval bleef dus langen tijd twijfel bestaan tus-
schen de diagnose prostatitis of prostatahypertrophie, tot-
dat eindelijk prostatasecreet kon worden verkregen, dat nog
duidelijk celvermeerdering vertoonde, als rest van een pros-
tatids. Tenslotte werd patient ontslagen met prostatahy-
pertrophie zonder prostatitis.
De verhoogde bezinkingssnelheid zou in dit geval een ar-
gument hebben kunnen zijn voor de diagnose prostatitis
(volgens Reichel, Katz en Leffkowitz en volgens de waar-
neming in dit geval is de bezinkingssnelheid bij niet ontsto-
ken hypertrophische prostata niet verhoogd).
Curve No. 224.
G., J. v. d., leeftijd
43 jaar
6 September 1935. Coitus suspectus.
14 September exsudaat bemerkt.
21 September eerste onderzoek: exsudaat 9.9.1. eerste
glas troebel, tweede helder, bezinkingssnelheid niet ver-
hoogd.
26 September: bezinkingssnelheid verhoogd, tweede glas
ook troebel, geen prostatitis gevonden.
3 October: prostatitis gediagnotiseerd, die op 12 Octo-
ber weer genezen was.
Ook in dit geval had de verhoogde B.Z. argument kun-
nen zijn voor de diagnose prostatitis.
No. 726. H., C. V. d., leeftijd 21 jaar, kwam 24 Sep-
1936 met een 10 weken bestaande gonorrhoe.
j Lnbsp;^^ 9-9-I- Eerste glas troebel,
tweede helder, prostata rechts vergroot, links normaal. Be-
zinkingssnelheid normaal.
Terwijl de prostatavergrooting afneemt en op 9 Novem-
ber 1936 met meer te vinden is, stijgt de bezinkingssnelheid
pas 5 October en wordt 9 November weer normaal.
No. 627. K., C. V. d., leeftijd 25 jaar, kwam 2 Juli 1936
met een 7 maanden bestaande gonorrhoe. Subjectief geen
last. Het urethraeexsudaat bevatte gonococcen: 4.8.3.,
beide porties urine waren troebel. De prostata werd geno-
teerd ± O forsch (twijfelachtige palpatie). Bezinkingssnel-
heid normaal.
6 JuU 1936: terminale haematurie, beide glazen troebel,
prostatitis Unks (vergroot en in het exsudaat groepen van
veel leukocyten). Bezinkingssnelheid verhoogd.
Tot 25 Juli 1936 bleef de toestand dezelfde, alleen was
de tweede urineportie helder geworden. Hoewel van pros-
tatitis niets meer te bemerken viel, bleef de bezinkingssnel-
heid verhoogd.
Op 24 Augustus werd het tweede glas opnieuw troebel,
opnieuw trad terminale haematurie op, vermeerderde het
aantal leukocyten in het prostatasecreet. Palpatorisch was
de prostata niet vergroot. Deze symptomen bleven bestaan
tot 11 September 1936, na welken datum de diagnose pros-
726. H., C. V. d. 21 jaar.
tatitis niet meer gesteld werd. De bezinkingssnelheid daal-
de onistreeks denzelfden tijd. Begin October kon patient
de behandeling staken.
In dit geval kan de verhoogde bezinkingssnelheid be-
schouwd worden als eenig teeken van een rest van prosta-
titis, die later weer opflikkerde.
Zooals uit ziektegeschiedenis ^40, 224 en 627 blijkt, kan
de verhoogde bezinkingssnelheid soms hulpmiddel zijn om
m een twijfelachtig geval de diagnose prostatitis te stellen
Aan den anderen kant komt het voor, dat de diagnose
prostatitis overwogen wordt op grond van palpatie enz en
dat door het verdere verloop dit vermoeden niet beves-
tigd wordt.
504 K., I., 27 jaar
504. K I, leeftijd 27 jaar. Herhaaldelijk werd deze
prostata „forschquot; gevonden. Het prostatasecreet wisselde
tusschen 0.4.3. en 0.3.3.
De tweede urineportie was steeds helder. Met het oog
op de slechts geringe afwijking in het prostatasecreet, de
snelle genezing (i maand) en de ook vóór en ook na deze
gonorrhoe wat groote prostaat, kan de niet verhoogde be-
zinkingssnelheid in dit geval een argument geacht worden
tegen de diagnose prostatitis.
372. K., E. leeftijd 65 jaar
Exsudaat |
1 Urine I e |
Urine 2e |
Prostata |
Bezinkings | ||
Palpatie |
Secreet |
1 u. 2 u. | ||||
28/12 '35 9.9.1. |
tr. fil. |
tr. |
0 0 |
3 19 | ||
6/ 1 '36 |
tr. fil. |
sp. tr. |
? ? |
1.4.2. |
1 2 | |
14/ 1 '36 |
tr. fil. |
sp. tr. |
0 0 |
— | ||
22/ 1 '36 |
i |
tr. fil. |
sp. tr. |
± 0 |
0.3.2. |
7 |22 |
In dit geval vonden we dubieuse vergrooting van de
prostata, afwijking in het prostatasecreet (of was dit exsu-
daat uit urethra anterior ? ?), slechts zeer geringe troebeling
in de tweede urineportie op 6 Jan. 1936.
In het verdere verloop kon de diagnose prostatitis ook
niet met zekerheid gesteld noch ontkend worden. De niet
verhoogde bezinkingssnelheid is in dit geval een argument
tegen het aannemen van een belangrijke prostatis.
647. V., H., leeftijd 28 jaar. Bij dezen patient werd her-
-Fä»
haaldelijk de rechter prostatahelft iets vergroot geacht. Het
prostatasecreet bevatte nimmer te veel leukocyten noch
micro-organismen en ook na de genezing bleek de prostata
hnks iets grooter te blijven dan rechts. De normale bezin-
kingssnelheid rechtvaardigde in dit geval ernstigen twijfel
aan de diagnose prostatitis, die door een van ons (met
eenige reserve) gesteld was.
Uit deze voorbeelden zien wij verder:
le. dat soms de bezinkingssnelheid stijgt, voordat de
prostatitis gediagnotiseerd wordt (224 blz. 58);
2e. dat soms de bezinkingssnelheid pas stijgt, nadat de
prostatitis gediagnotiseerd wordt (726 blz. 58);
f •nbsp;de bezinkingssnelheid normaal wordt, vrij-
wel gelijktijdig met de khnische genezing van de prostatitL
Iv t'nbsp;bezinkingssnelheid verhoogd
wf ^59)nbsp;^^^ ^^ prostatitis verdwijnen (627
In dit laatste voorbeeld is gebleken, dat de prostatitis op-
nieuw bemerkbaar werd.nbsp;^
Het ligt voor de hand de volgende vragen te stellen:
le. Ging de stijging van de bezinkingssnelheid in het
algemeen aan de khnische diagnose prostatitis vooraf, of
was ZIJ meestal pas bemerkbaar, nadat de diagnose op de
bekende gronden gesteld werd?
Ile. Bleef de bezinkingssnelheid hoog tot de klinische
genezing daalt zij voor de klinische genezing of blijft zij
ondanks khnische genezing nog hoog?
Teneinde de Ie vraag te beantwoorden, heb ik bij mijn
gevdlen van prostatitis nagegaan, welke patienten
rende onze observatie een prostatitis kregen. Immer?, die
gevallen die vanaf den aanvang van de observatie a een
prostatitis vertoonden, konden niet dienen voor de beant-
nZr^lr! Tnbsp;^^^ ^^ 43 gevallen bleken de
nummers 308, 83, 719, 375, 781, 784, 57^, 247, 726, 126,
788, 521, 307 122, 85, 43, 792, 644 bij het begin van dè
observatie reeds een prostatitis te hebbin, zoodat slecht
25 patienten overbleven, aan wie deze vraag getoetst kon
worden. Van deze 25 hadden 14 (m, 779, 1^3 224
bezinkjngssne heid voordat de diagnose prostatitis gesteld
werd. Hoewel dus bij 14 van 25 patiënten, bij wie zich een
postatit.is gedurende de observad^e ontwikkelde, de bezin-
kingssnelheid verhoogd was, voordat de prostatitis bemerkt
kZ:nbsp;geoorloofd, te concludeeren, dat de bezin-
kingssnelheid een symptoom is, dat herhaaldelijk een aan-
TJrïl^ nquot;quot;nbsp;ontwikkelende pro-
statitis. Daarvoor is m.i.nbsp;^
het aantal patiënten te gering;
kan deze verhoogde bezinkingssnelheid gevolg zijn
le.
2e.
van een urethritis non comphcata; zooals op blz. 38 is aan-
getoond, kan nl. bij de ongecompliceerde urethritis anterior
de bezinkingssnelheid in het begin van de ziekte in geringe
mate verhoogd zijn;
3 e. kan de bezinkingssnelheid uit anderen hoofde ver-
hoogd zijn.
In het bewustzijn van deze reserves meen ik te mogen
concludeeren, dat een verhoogde bezinkingssnelheid een
symptoom kan zijn van zich ontwikkelende prostatitis
reeds voordat andere symptomen te vinden zijn.
Teneinde vraag II (hoe gedraagt zich de bezinkingssnel-
heid gedurende het verloop van de prostatitis?) te beant-
woorden heb ik de verhoogde bezinkingssnelheid in het
verloop van de prostatitis bij 19 patienten nagegaan, die
voor de beoordeehng van deze vraag in aanmerking kwa-
men. (11 patiënten hadden zich al aan observatie ontrok-
ken voordat de prostatitis genezen was 553, 83, 719, 390,
247, 726, 521, 122, 85, 276, 407).
Bovendien deed zich hierbij de moeilijkheid voor, dat de
genezing van de gonorrhoische prostatitis niet steeds op
een nauwkeurig tijdstip is te bepalen: volgens de palpatie
kan de prostata normaal zijn van grootte en consistentie;
het prostatasecreet kan ter zelfder tijd belangrijke verschil-
len opleveren (misschien doordat een ontstoken kwabje nu
eens leeggedrukt wordt, dan weer niet bijgedragen heeft
aan het onderzochte secreet). Ik heb getracht met deze mo-
menten rekening te houden en vond het volgende:
bij 14 patiënten bleef de bezinkingssnelheid hoog tot de
klinische genezing (iii, 779, 103, 784, 224, 377, 726,
649, 627, 635, 658, 540, 100, 644).
(Zie curven 224, 638, 377, 100, 644, blz. 64).
-ocr page 76-Curve No 224.nbsp;100. Th., W. 59 jaar
G., J. V. d., leeftijd 638. de H., L. 32 jaar
43 jaar
»»ÄOSTÄTfTis
1 i
^»wiVTT«
I
377- H., E. 65 jaar. 644. V., A. 29 jaar
P K C i T A T I r 1 s
it ^^nbsp;I
i -- \ *
ua i ^ '
»»«• liïj-.iijj 10 fi
imz'
bij 6 patiënten was de bezinkingssnelheid normaal ge-
worden vóór de klinische genezing van de prostatis, (781,
89» 90gt; 546, 3°7gt; 43)- (Zie onderstaande curven 89, 90,
546).
\
quot;V
-ocr page 77-90. H., R. 25 jaar.
546. M., C. 38 jaar.
PBOSTATITIJ
i i
wTiïZnbsp;I 104 Jfc
bij 2 patiënten bleef de bezinkingssnelheid hoog na ge-
nezing van de prostatitis (308, 572). Zie curven.
308. A., R. 36 jaar
-ocr page 78-Bij beide patiënten kon dit verloop verklaard worden
uit andere oorzaken, n.1. syphilis en asthma.
Hoewel dus in de meerderheid der gevallen de bezin-
kingssnelheid verhoogd bleef gedurende den tijd van het
bestaan van de prostatitis, zien wij soms ondanks het voort-
bestaan van een soms hevige prostatitis de bezinkingssnel-
heid dalen. Deze patiënten hadden allen een vrij lang-
durige prostatitis, enkelen met zeer groote zwelling van de
prostata en zeer veel leukocyten bevattend prostatasecreet.
Bij het längeren tijd bestaan van de prostatitis daalt de be-
zinkingssnelheid meestal, ook als de verschijnselen van
ontsteking nog belangrijk zijn.
Als bij een langer bestaande gonorrhoische urethritis een
prostatavergrooting gevonden wordt, zonder verhooging
van de bezinkingssnelheid, dan is deze bezinkingssnelheid
geen argument tegen de diagnose prostatitis.
Een voorbeeld van een zeer langdurige en hevige pros-
tatitis vond ik bij patiënt 43, (zie curve).
Bij dezen patient was de prostata vuistgroot, vertoonde
in Juni 1936 weeke plekken, het prostatasecreet was ette-
rig (0.8.2.) terwijl eenige malen de holten zich naar den
5/2. V. D., J. 46 jaar
EP.lt ICY M IT I 6
PRoamp;TATrrii,
1
IC.
ac.
/ ^
/ V
kant van de urethra ontlastten. (Plotseling zeer troebele,
vlokken bevattende urine, terwijl de prostata kleiner werd).
Ook gedurende de zeer omvangrijke, abscedeerende pros-
tatis was de bezinkingssnelheid niet verhoogd. Dit is in
strijd met de bewering van Kunze en F a sal (zie pag.
29 en 30) n.1. dat de hoogte van de bezinkingssnelheid ge-
lijken tred zou houden met den omvang en de intensiteit
van de ontsteking in de prostata.
Het eigenaardige verschijnsel van de daling van de be-
zinkingssnelheid gedurende de 2e maand van het bestaan
van een prostatitis schijnt meer verband te houden met het
feit, dat de gonococcen gedurende den längeren duur van
de prostatitis steeds schaarscher worden en dat de prosta-
titis gonorrhoica langzamerhand overgaat in de prostatitis
post-gonorrhoica (non-gonorrhoica?).
Bij mijn patiënten was deze de eenige met prostata-
abscessen.
Prognose van de prostatitis.
Levert de bezinkingssnelheid gegevens voor de prognose
bij de prostatitis?
43 V. d. v., 27 jaar
Pl
Ik zal trachten deze vraag te beantwoorden door de
patienten, lijdend aan prostatitis, in groepen te verdeelen
naar de hoogte van de bezinkingssnelheid en na te gaan, of
de duur van de prostatitis in deze groepen verschillend is.
Het mij ter beschikking staande aantal van 38 patiën-
ten met prostatitis gonorrhoica is te gering om in vele groe-
pen te verdeelen. Ik heb daarom een scheiding aange-
bracht tusschen de matig-verhoogde bezinkingssnelheid
(lt; 16 m.m. le uur) en de sterkverhoogde bezinkingssnel-
heid (gt;15 m.m. le uur) en heb daarbij den duur van de
prostatitis en het al of niet voorkomen van andere compli-
caties nagegaan. (Zie blz. 69).
De duur van de prostatitis bleek te varieeren tusschen
minder dan 2 weken en meer dan een jaar. De groep met
geringe verhooging van de bezinkingssnelheid onder-
scheidt zich wat duur betreft, niet van die met sterk ver-
hoogde bezinkingssnelheid. Voor de prognose van de pros-
tatitis vond ik de bezinkingssnelheid niet van waarde. De
uitermate lange duur van enkele prostatitides schijnt meer
afhankelijk van het recidiveeren in telkens andere kwab-
ben (soms in den anderen lobus). Ook schijnt de genezing
van de prostatitis belangrijk vertraagd te worden, als in
het prostatasecreet gram coccen aangetroffen worden
(prostatitis post gonorrhoica).
Het is zonder meer uit tabel blz. 69 duidelijk, dat de pa-
tienten met matig-verhoogde bezinkingssnelheid, behalve
de prostatitis, geen andere comphcaties hadden (uitgezon-
derd 308, 103, 638).
De groep patienten met sterk verhoogde bezinkingssnel-
heid had dikwijls, behalve de prostatitis, een andere com-
plicatie. Uitgezonderd waren 553, 90, 377, 546, 100, 276
en 644; dit is 7 van de 22 gevallen. Van dexe 7 patienten
waren 3 ouder dan 60 jaar (377, 658, 549) (zie blz. 23).
Hoewel dus bij een prostatitis gonorrhoica de bezin-
kingssnelheid wel verhoogd is, blijft deze meestal minder
dan 16 m.m. in een uur. Stijgt de bezinkingssnelheid ster-
A |
B |
a |
b | |
BEZINKINGSSNELHEID |
Duur v/d prostatitis | |||
lt;9 |
lt; 16 |
gt; 15 |
B.S. lt; 16 |
B.S. gt; 15 |
308 syph. |
4 wk. | |||
Ill |
? | |||
553 |
? | |||
83 |
3 mnd. | |||
719 epid. |
? | |||
543 |
2 wk. | |||
375 |
4 wk. | |||
779 |
4 wk. | |||
781 |
2 gt; mnd. | |||
784 |
3 mnd. | |||
572 epid. asthma |
4 wk. | |||
390 epid. |
2 wk. | |||
103 epid. |
2 wk. | |||
376 |
2 wk. | |||
224 |
2 wk. | |||
89 epid. vesiculitis |
10 wk. | |||
247 |
? 1 | |||
638 epid. |
3 wk. | |||
90 |
8 wk. | |||
377 (gt;60 jr.) |
2 wk. | |||
726 |
3 wk. | |||
649 epid. |
2 wk. | |||
627 |
6 wk. | |||
12(5 epid. |
4 wk. | |||
719 epid. |
? | |||
86 |
? | |||
788 | ||||
546 |
6 wk. | |||
521 epid. |
? | |||
635 epid. |
? | |||
980 epid. |
2 wk. | |||
658 gt; 60 jr. |
4 wk. | |||
58 |
3 wk. | |||
307 |
3 wk. |
6 wk. | ||
122 epid. | ||||
85 |
6 wk. | |||
540 (gt;60 jr.) |
? | |||
100 |
2 wk. | |||
34 epid. |
± 1 jr. | |||
792 epid. |
6 wk. | |||
276 |
2 wk. | |||
644 |
8 wk. | |||
407 |
2 wk. |
ker, dan is herhaaldelijk een andere complicatie hiervan
de oorzaak (behalve bij oudere mannen).
D. Epididymitis gonorrhoica.
Diagnose:
In het verloop van de urethritis gonorrhoica treedt her-
haaldelijk een epididymitis op. Dikwijls geeft patient aan,
pijn in de lies te hebben. Soms is dan de funiculus sperma-
ticus verdikt en pijnlijk. Een of enkele dagen later ontwik-
kelt zich een belangrijke zwelling van de epididymis in zijn
geheel, soms vooral van het caput epididymidis. Dikwijls
gaat deze zwelling gepaard met hydrokèle testis, met hy-
peraemie van de huid. Patiënt heeft in dit stadium veelal
pijn en koorts en voelt zich ziek. Na enkele dagen nemen
de acute verschijnselen af, de hydrokèle, de funiculitis ver-
dwijnen, de epididymis wordt kleiner en harder en geneest
meestal in ± 2—8 weken, soms onder achterlating van een
speldeknopgroot hard knobbeltje.
Als de epididymitis het geschetste verloop had, namen
we als vaststaand aan, dat zij gonorrhoisch was. Wij heb-
ben niet getracht door punctie den gonococcus aan te too-
nen.
Eigen onderzoek:
Van de 25 patienten met epididymitis vond ik de be-
zinkingssnelheid slechts in i geval niet verhoogd (103).
Deze epididymitis werd waargenomen op den eersten dag
van haar optreden en was bij de volgende observatie
(i week later) ongeveer genezen.
Vele dezer epididymitides gingen gepaard met andere
complicaties. Het is dus niet zonder meer duidelijk, of de
verhooging van de bezinkingssnelheid afhankelijk is van
de epididymitis, dan wel van een der andere complicaties.
Bij 7 patienten werd tijdens en kort voor de epididymi-
tis geen andere complicatie gevonden. Dit wil niet zeggen,
dat geen andere complicatie aanwezig was. In de gevallen
no. 776, 581, 304, 681, 333, 283 en 368 werd geen ont-
steking van urethra posterior, vesicula seminalis of funicu-
lus spermaticus gevonden. Aangenomen mag worden, dat,
zoo er al eenige ontsteking der genoemde organen was,
deze ontsteking slechts in geringe mate aanwezig was. In
het begin der epididymitis was de bezinkingssnelheid na i
uur bij deze gevallen respectievelijk: 30, 27, 80, 44, 46, 39,
42 m.m. Bij de prostatitides, gecompHceerd met epididy-
mitis, werd reeds vermoed (blz. 68), dat de bezinkingssnel-
heid door de epididymitis belangrijk verhoogd zou zijn.
Uit bovenstaande waarnemingen werd dit vermoeden be-
vestigd: de bezinkingssnelheid bij de epididymitis is sterk
verhoogd.
Als de acute verschijnselen (hevige zwelling, roodheid,
301. B., P., 23 jaarnbsp;283. de L., J. 24 jaar
681. V. d. H., E. 26 jaar
70, |
1 |
\ | |
« |
\ |
Sd |
1 |
«c. | |
10. |
\ |
1 |
»1
tt
5«
IIH
30
»
fito » 10
_aJ_,
hydrokèle) afnemen, daalt de bezinkingssnelheid vrij plot-
seling. Nog langen tijd daarna blijft de epididymis mm of
meer vergroot. Het tijdstip van genezing van deze ont-
steking is moeilijk te bepalen; het knobbeltje blijft sonis
gedurende vele jaren bestaan, de roodheid van de huid is
al na de eerste dagen van de ontsteking verdwenen, de
drukpijnlijkheid en de consistentie van het knobbeltje zijn
te onbetrouwbare, te wisselende symptomen. Op dezen
grond heb ik geen oordeel, of de bezinkingssnelheid nor-
maal wordt voor, tijdens of na de klinische genezing van
de epididymitis.
Zie curve 304, 681, 283.
Ook de patienten met epididymitis en andere compli-
caties hadden verhoogde bezinkingssnelheid (719, 148,
572, 396, 103, 367, 89, 638, 260, 90, 649, 126, 144, 749,
521, 635, 790, 112, 122, 114, 43, 792) (patient 103 op blz.
70 genoemd, had eerst een kortdurende epididymitis zon-
der waargenomen verhoogde bezinkingssnelheid, later een
epididymitis en prostatitis met verhoogde bezinkingssnel-
heid).
Conclusie: Bij de epididymitis gonorrhoica is de be-
zinkingssnelheid in het acute stadium altijd sterk verhoogd.
In tegenstelling met de literatuuropgaven (zie blz. 30)
blijkt de plotselinge stijging van de bezinkingssnelheid
vaak veroorzaakt te worden door de localisatie van de
ontsteking in de epididymis. Dat de afweer van den pa-
tiënt tegen deze ontsteking zoo groot zou zijn, is mij niet
duidelijk en volgens Thomson zou specifieke therapie
(vaccins) juist bij epididymitis aangewezen zijn.
E. Andere complicaties.
1.nbsp;Balanoposthitis. De ontsteking van glans en praepu-
tium, die in elk leerboek der gonorrhoe beschreven wordt,
heb ik slechts eenige malen waargenomen. De diagnose be-
rust op zweUing, roodheid van glans en voorhuid, soms
gepaard gaande met zwelling van den penis, met lymphan-
gitis op het dorsum penis, en een enkele maal met lympha-
denitis.
Dit ziektebeeld vond ik bij patiënten 485, 782, 793. Bij
allen was de bezinkingssnelheid verhoogd.
2.nbsp;Een groep complicaties, die ook in ander opzicht be-
langrijk is (n.1. als haard, van waaruit recidieven nog al
eens optreden).
a) ontstoken paraurethrale gangen.
-ocr page 85-b)nbsp;Littritis en Morgagnitis,
c)nbsp;periurethrale infiltraten,
d)nbsp;Tysonitis,
e)nbsp;urethritis granulosa en
ƒ. Cowperitis.
De diagnose berust bij a), c), d) en f) op inspectie en
palpatie, waardoor in het verloop, of na klinische genezing
van de gonorrhoe, de in alle leerboeken beschreven symp-
tomen gevonden werden. Bij b) en e) werd de diagnose
gesteld door urethroscopie meestal 4—6 weken na klini-
sche genezing van de gonorrhoe.
bezinkingssnelheid
Paraurethrale gang: (244, 791)nbsp;normaal
Littritis en Morgagnitis: (780, 785, 655, 248, 149) „
Periurethraal infiltraat: (224, 107)nbsp;„
Urethritis granulosa: (441, 134)nbsp;_
Cowperitis: geen gevallen aangetroffen, bij de door mij
onderzochte patienten.
3. Arthritis: slechts i geval (709). De diagnose berust-
te hier op verschijnselen van arthritis van den rechter pols,
onmiddellijk na doorstane gonorrhoische urethritis met
prostatitis. Bezinkingssnelheid sterk verhoogd. (Na i uur
71 mm.)
F. Recidieven en genezing.
Diagnose:
Als alle symptomen verdwenen zijn, als de beide urine-
porties minstens 14 dagen helder geweest zijn en de totale
duur der behandeling minstens 6 weken geweest is, wordt
in onze polikliniek de behandeling gestaakt. De patient
komt daarna na i dag, 3 dagen, 7 dagen, 14 dagen voor
controle terug. Als regel wordt daarna door urethroscopia
anterior nog nagegaan, of in de urethra anterior afwij-
kingen te vinden zijn.
Als patient gedurende deze contrôletijd of daarna
-ocr page 86-opnieuw aan gonorrhoe gaat hjden, zonder zich opnieuw
aan infectie te hebben blootgesteld, spreken wij van reci-
dief.
Het ligt voor de hand, dat de diagnose recidief moei-
lijkheden met zich meebrengt. Immers, de anamnese is in
alle khnieken onbetrouwbaar. De waarnemingen worden
door den patiënt gedaan en de nauwkeurigheid van deze
waarneming is in hooge mate afhankelijk van het intellect
van den patient. Waar het gonorrhoe betreft, heeft de pa-
tient nog een zekeren schroom te overwinnen en kan de
anamnese beschouwd worden als resultaat van den strijd
tusschen de waarheidsliefde en het schaamtegevoel van den
patient. In de meeste leerboeken van de gonorrhoe wordt
dan ook terecht gewezen op de onbetrouwbaarheid van de
anamnese. Maar wat betreft het vraagstuk recidief of re-
ïnfectie, is de gonorrhoepatient een nog minder betrouw-
baar mensch, omdat in de meeste gevallen de patient dan
zou moeten bekennen, tegen ons verbod, in den controle-
tijd toch gecohabiteerd te hebben. Ons oordeel over de
vraag recidief of reinfectie wordt dan ook steeds met
eenige reserve gegeven. Als slechts een of enkele dagen ver-
loopen zijn na het staken van de therapie en het urethraexsu-
daat opnieuw gonococcen en leukocyten bevat, dan is de
waarschijnlijkheid van recidief gegeven, (behalve wanneer
een coitus suspectus enkele dagen te voren door patient
aangegeven wordt).
Als steun voor de diagnose recidief beschouwden wij
het vinden van een haard, van waaruit de reinfectie
kon hebben plaatsgevonden (para-urethrale gang, Tyso-
nitis, Littritis, Morgagnitis, peri-urethraal infiltraat, Cow-
peritis of urethritis posterior en haar complicaties.)
Het komt voor, dat een patient, nadat de therapie reeds
maanden of jaren gestaakt is, opnieuw een urethritis go-
norrhoica heeft en deze toeschrijft aan het niet-genezen
zijn van zijn vorige gonorrhoe. Het is mogelijk, dat dit
inderdaad het geval is. Evenwel is de moeilijkheid van de
onderscheiding tusschen reinfectie en recidief groot; ik heb
als recidief dan ook uitsluitend die gevallen beschouwd,
waarbij de gonorrhoe optrad in den contróletijd.
Was de bezinkingssnelheid verhoogd bij het staken van
de therapie in de gevallen, waarin een recidief optrad?
Bij de door mij onderzochte patienten vond ik 15 re-
cidieven bij 10 patienten (140, 103, 785, 134, 224 3 maal,
132, 107, 204 vier maal, loi, 286).
Slechts bij patient 140 bestond bij het staken van de
therapie een hooge bezinkingssnelheid (zie curve 140 blz.
45).
Patient 224 (zie curve blz. 64.) was van 19 September
1935 tot 8 November 1935 behandeld wegens urethritis
gonorrhoica en dubieuse prostatitis. Nadat op 9 Novem-
ber de therapie gestaakt was, kwam patient op 11 Novem-
ber terug met urethritis anterior gonorrhoica. (Exsudaat
6.9.1.; urine le portie troebel, filamenten; 2e portie helder;
verder geen afwijkingen). De urine vertoonde vanaf 27
November geen afwijking meer; de therapie werd op
14 December weer gestaakt. 17 December had patient op-
nieuw exsudaat (8.8.2.) en was de le urineportie weer
troebel. Nog steeds werd geen haard gevonden, waarvan-
uit de infectie kon hebben plaats gehad. Nadat vanaf 7
Januari 1936 de urine geheel helder was, werd op 30 Ja-
nuari opnieuw de therapie gestaakt. Op 7 Februari 1936
had patient weer urethraexsudaat (7.9.2) en troebeling in
de le urineportie.
Op 10 Februari werd een peri-urethraal infiltraat in het
midden van de pars pendula penis gevonden. Het Ugt voor
de hand aan te nemen, dat uit dezen haard of uit dergelijke
kleinere peri-urethrale Infiltraten het recidief ontstond.
Toen dan ook de urethra anterior na massage op de rechte
sonde met solutio nitrat. argent, behandeld was, trad geen
recidief meer op. De bezinkingssnelheid was alleen ver-
hoogd gedurende de prostatitis (Oct. '35)-..
Bij 10 patienten met recidieven werd bij 9 een normale
-ocr page 88-bezinkingssnelheid, gevonden toen de therapie gestaakt
werd. De bezinkingssnelheid is dus niet geschikt, ons inlich-
tingen te verschaffen omtrent het tijdstip van genezing van
de gonorrhoe.
Nog op andere wijze meen ik het vraagstuk van het ge-
drag van de bezinkingssnelheid bij khnische genezing te
moeten nagaan. Namelijk de haarden van waaruit recidie-
ven zijn ontstaan of zouden kunnen ontstaan, werden door
ons verschillende malen ontdekt in den vorm van:
a.nbsp;ontstoken paraurethrale gangen,
b.nbsp;Littritis en Morgagnitis,
c.nbsp;peri-urethrale Infiltraten,
d.nbsp;Tysonitis,
e.nbsp;urethritis granulosa.
Zooals op blz. 73 is aangegeven was de bezinkingssnel-
heid bij deze ontstekingen niet verhoogd.
Ook op dezen grond kom ik tot de conclusie, dat de nor-
male bezinkingssnelheid geen teeken is van de genezing van
de gonorrhoe.
Teneinde dit vraagstuk nog uit een ander gezichtspunt
te bezien, heb ik nagegaan welke patienten na klinische ge-
nezing nog een hooge bezinkingssnelheid hadden en of bij
dezen gedurende verdere observatie een haard van gono-
rrhoische ontsteking gevonden kon worden.
Het waren 6 patienten (143, 223, 627, 145, 658, 542).
Van dezen bleek bij patient 143, (curve zie blz. 42), dit
syrnptoom te kunnen worden toegeschreven aan syphilis.
Patient 223, (curve blz. 51) bleek 8 maanden na de gene-
zing van de gonorrhoe nog een vrij belangrijk verhoogde
bezinkingssnelheid te hebben. Hij weigerde intern onder-
zoek, zoodat niet is komen vast te staan, dat deze ver-
hoogde bezinkingssnelheid door een ander proces veroor-
zaakt werd. Evenwel kan dit wel als waarschijnlijk aan-
genomen worden.
Patienten 627 en 145 hadden gedurende 2 maanden na
de gonorrhoische urethritis een verhoogde bezinkingssnel-
heid, die niet verklaard kon worden.
Patient 658, curve blz. 56, had een labiele bezinkings-
snelheid, die onder invloed van prostatitis en „griepquot; zeer
hoog steeg en een maand na het staken van de therapie nog
niet geheel tot de norm gedaald was. Dit verschijnsel meen
ik te moeten verklaren uit zijn hoogen leeftijd (63 jr.) zie
blz. 23.
Voor patient 542, curve blz. 53, geldt hetzelfde (58 jr.),
met deze opmerking, dat de internist een nierfunctiestoornis
aantoonde en dat de bezinkingssnelheid na de khnische ge-
nezing langzaam daalde.
Conclusie
I: In de gevallen, waarin na de khnische genezing van
de gonorrhoe de bezinkingssnelheid hoog bleef, kon dit
symptoom niet worden verklaard door een haard van go-
norrhoische infectie. Ook traden in deze gevallen geen re-
cidieven op (behalve bij patient 140, zie blz. 75).
2: In de gevallen, waarbij gonorrhoische ontstekingshaar-
den bij het gewone onderzoek (blz. 33) niet ontdekt
werden en blijkens recidieven of door onderzoek met de
urethroscoop later bleken toch aanwezig te zijn, was de be-
zinkingssnelheid niet verhoogd.
3: Hieruit volgt, dat de bezinkingssnelheid geen enkele
waarde heeft voor het beantwoorden van de vraag of een
gonorhoelijder genezen is.
SAMENVATTING.
De methode Westergren werd gekozen. Deze keuze be-
rustte op gronden, aan de Hteratuur ontleend.
Aan de hand van de literatuur werden, betreffende de
techniek en physiologische invloeden, enkele punten be-
sproken en werd een eigen onderzoek ingesteld betreffende
deze punten.
Daarna werd nagegaan, wat in de hteratuur bekend is
van de bezinkingssnelheid bij gonorrhoische urethritis an-
terior non comphcata, bij gonorrhoische urethritis poste-
rior non comphcata, bij prostatitis gonorrhoica, epididymi-
tis gonorrhoica en andere comphcaties, zoowel wat betreft
de diagnostische en prognostische beteekenis van de bezin-
kingssnelheid, als de beteekenis ervan voor de genezino- van
gonorrhoe.nbsp;''
Het eigen onderzoek betrof 178 mannen met urethritis
gonorrhoica. Bij dezen werd steeds door denzelfden onder-
zoeker wekelijks de bezinkingssnelheid bepaald, in totaal
1222 onderzoekingen. Wat betreft de techniek, werd erop
gelet, dat nimmer stuwing werd toegepast, dat het bloed
nooit langer dan i uur bleef staan, alvorens uitgezet te wor-
den; de onderzoekingen werden steeds 's avonds tusschen 6
en 7 uur gedaan.
De aflezingen geschiedden i uur en 2 uur na het uitzet-
ten en werden in curve gebracht. Als normaal werd be-
schouwd een bezinking van minder dan 9 mm. in het
eerste uur.
Bij dit onderzoek werden de patiënten gegroepeerd in
lijders aan:
urethritis anterior non complicata;
Urethritis posterior non complicata;
prostatitis;
epididymitis;
-ocr page 91-andere complicaties.
Ten slotte werd een onderzoek ingesteld naar de betee-
kenis van de bezinkingssnelheid voor het vaststellen van de
genezing van de gonorrhoe.
CONCLUSIES.
I.nbsp;Invloeden van de techniek op de bezinkingssnelheid:
1.nbsp;In beginsel is stuwing, ten behoeve van de venaepunc-
tie, voor het bepalen van de bezinkingssnelheid af te
keuren, omdat deze stuwing het resultaat beïnvloedt.
2.nbsp;Het laten staan van het citraatbloed gedurende i—6
uren, beïnvloedt de bezinkingssnelheid niet.
3.nbsp;Het citraatbloed, dat eenigen tijd gestaan heeft, moet
systematisch geschud worden, alvorens uitgezet te
worden. Dit schudden kan geschieden door het re-
ageerbuisje 10—20 maal te kantelen in een tempo van
± 2 kantehngen per seconde, zoodat geen schuim ont-
staat.
4.nbsp;Voor het reinigen van het glaswerk kan volstaan
worden met doorspoelen met leidingwater, onmiddel-
lijk na het gebruik. Daarna dient het glaswerk grondig
gedroogd te worden (bv. in de droogstoof). Resten
van water, alcohol of aether beïnvloeden de bezin-
kingssnelheid in hooge mate, vooral als er haemolyse
optreedt.
II.nbsp;Invloed van enkele physiologische factoren op dè be-
zinkingssnelheid:
1.nbsp;Gedurende het etmaal treden geen regelmatige, noch
belangrijke schommelingen in de bezinkingssnelheid
op. De waargenomen schommelingen worden be-
schouwd, als waarschijnlijk gevolg van een nimmer
ideale techniek.
2.nbsp;De leeftijd van den patiënt beïnvloedt de bezinkings-
snelheid in dien zin, dat een gonorrhoische infectie bij
mannen, jonger dan 20 jaar of ouder dan 40 jaar, her-
haaldelijk een sterkere stijging van de bezinkingssnel-
heid veroorzaakt, dan bij mannen van 20—40 jaar.
III. De bezinkingssnelheid bij gonorrhoe van den nian.
I. Bij urethritis anterior non complicata is de bezmkmgs-
snelheid niet hooger dan 8 mm. in het eerste uur. Wel
bleek zij in de eerste weken van de ontstekmg hooger
dan in het verdere verloop en na genezing van de
zick-tc
Bij de urethritis posterior non complicata kon betref-
fende de bezinkingssnelheid geen oordeel gegeven
2 Bij de prostatitis is de bezinkingssnelheid verhoogd; zij
bereikt evenwel slechts zelden een grootere snelheid
dan I s mm. in het eerste uur. De hoogte van de be-
zinkingssnelheid bleek niet evenredig te zijn met den
omvang, noch met de hevigheid van de prostatitis,
noch eenig verband te houden met den duur van de
prostatitis.nbsp;,,11 • 1 •
Bij langer bestaande prostatitis daalt de bezinkings-
snelheid tot de norm.
3.nbsp;Bij epididymitis gonorrhoica is de bezinkmgssnelheid
sterk verhoogd (25—45 mm. na i uur).
4.nbsp;Voor het vaststellen van de genezing van de gonorrhoe
heeft de bezinkingssnelheid geen waarde.
5.nbsp;Er is geen reden het bepalen van de bezinkmgssnelheid
als routinemethode in te voeren bij het onderzoek van
de gonorrhoe van den man.nbsp;.
Wel kan de bezinkingssnelheid, m geval van twijfel,
met eenig voorbehoud helpen bij het stellen of uitslui-
ten van de diagnose prostatitis.
LIJST DER GERAADPLEEGDE LITERATUUR.
BERC2ELLER en WASTL: Bioch. Zschr. 1924, deel 125,
blz. 82.
BERCZELLER en WASTL: Bioch. Zschr. 1927, deel 181,
blz. 210.
DUBARRY: Proefschr. Bordeaux 1934.
FAHRAEUS: Hygieya, April 1918 (geciteerd volgens
REICHEL).
F AS AL: Blutkörperchensenkung door H. REICHEL,
uitg. Jul. Springer 1936, blz. 211.
GALLAGHER: Amer. J. med. Sei. 1934, deel 88, blz. 450.
GUTHMAN en NEUHAUS: Mschr. f. Gynäk. 1935, deel
98, blz. 157.
HERMANN: Med. Klin. 1933, blz. 1151 en 1182.
HIRSCHFELD: Corresp. Bl. Schweiz. Arzte 1917, Jg. 47,
blz. 1007.
HOLZAPPEL: Münch, med. Wschr. 1935, i blz. 66.
HOVERSON en PETERSEN: Amerc. J. med. Sei. 1934,
deel 188, blz. 455.
JORES: Erg. inn. Med. 1935, deel 48, blz. 574.
JORES en STRUTZ: Dtsch. med. Wschr. 1936, Jg. 62,
blz. 92.
KAMINSKI: Presse med. 1936, blz. 8.
KATZ en LEFFKOWITZ: Erg. inn. Med. 1928, deel 33,
blz. 266.
KIENE en HAMMERSCHMIDT: Wien. klin. Wschr.
1931, blz. 1023.
KOSTER: Proefschr. Groningen 1934.
KRUYSVELDT: Nederl. Tijdschr. v. Geneesk. 1935,
blz. 3541.
KRUYSVELDT: Proefschr. Amsterdam 1937.
KUNZE: Derm. Wschr. 1933, deel 96, blz. 402 en blz.
1023.
LASCH: Wien. Arch. inn. Med. 1931, deel 22, blz. 155.
LINZENMEIER: Arch, f Gynäk. deel 113, blz. 133.
LÖW-BEER: Klin. Wschr. 1929, blz. 1909.
MIERZECKI: Derm. Wschr. 1923, deel 77, blz. iioi.
PATSCHKE: Dtsch. med. Wschr. 1924, blz. 1412.
PREINIGER: Derm. Wschr. 1925, deel 80, blz. 733.
ROURKE en PLASS: J. chn. Invest. 1929, deel 7, blz. 733.
REICHEL: Blutkörperchensenkung, uitg. Jul. Sprmger
1936.
REMEN: Klin. Wschr. 1931, blz. 2131.
SCHÖNFELD: Arzt en Zieler: Haut und Geschlechts-
krankheiten 1935, blz. 149.
SCHOTT: Geref. in Kongrezzbl. inn. Med. 1929, deel 52,
blz. 233.
STÖCKLIN: Z. khn. Med. 1926, deel 104, blz. 660.
THOMSON: Gonorrhoea, Oxford medic, pubhc. blz. 342.
VLEUGELS SCHUTTER: Proefschr. Utrecht 1933-
VOHWINKEL: Münch, med. Wschr. 1928, deel 49, blz.
WESTERGREN: Erg. inn. Med. 1924, deel 26, blz. 577.
-ocr page 96-INHOUD.
INLEIDING
HOOFDSTUK I:
Doelstelling.
Keuze van methodiek.
HOOFDSTUK II:
Literatuur betreffende den invloed van de
toegepaste techniek en van enkele physiolo-
gische factoren op de bezinkingssnelheid.
A.nbsp;Invloed van de techniek.
1.nbsp;Invloed van de stuwing ....
2.nbsp;Invloed van het laten staan van het
citraatbloed........
3.nbsp;Invloed van het schudden voor het
uitzetten.........
4.nbsp;Invloed van de reiniging van het
glaswerk.........8
B.nbsp;Invloed van enkele physiologische fac-
toren.
1.nbsp;Schommelingen gedurende het et-
maal ..........^
2.nbsp;Invloed van den leeftijd. ... 10
HOOFDSTUK III:
Eigen onderzoek betreffende:
A. Invloed van de techniek.
1.nbsp;Invloed van de stuwing .... 12
2.nbsp;Invloed van het laten staan van het
citraatbloed .......15
blz.
I
7
3- Invloed van het schudden voor het
uitzetten.........
4. Invloed van de reiniging van het
glaswerk....... ' r '
B. Invloed van enkele physiologische fac-
toren.
1.nbsp;Schommehngen gedurende het et-
maal ....._.....
2.nbsp;Invloed van den leeftijd , . . .
HOOFDSTUK IV:
Literatuur betreffende de bezinkingssnelheid
bij gonorrhoe van den man: ....
a.nbsp;gonorrhoische urethritis anterior; .
b.nbsp;„nbsp;,,. . posterior;
c.nbsp;„nbsp;prostatitis; . . •
d.nbsp;„nbsp;epididymitis; . . .
e.nbsp;andere complicaties;......
f.nbsp;genezing..........
blz.
17
19
19
23
25
28
29
29
30
30
30
HOOFDSTUK V:
Eigen onderzoek betreffende de bezinkingssnel-
heid bij gonorrhoe van den man: . . . .nbsp;33
a. gonorrhoische urethritis anterior; . .nbsp;35
„ posterior;. .nbsp;49
„ epididymitis; ....nbsp;70
andere complicaties; .......
78
80
82
b.
c.
d.
e.
f.
SLOTBESCHOUWING
CONCLUSIES. . .
LITERATUURLIJST
STELLINGEN.
De bestralingswijze volgens CHAOUL beteekent een
groote stap voorwaarts in de pogingen, radiumtherapie te
vervangen door Röntgenbestraling.
IL
De veelvuldigheid van het optreden van syphilis van het
centrale zenuwstelsel is des te kleiner, naarmate nauwge-
zetter antiluetische therapie is toegepast in het primaire of
secundaire stadium.
III.
De uitvoering van de pokkeninenting behoort te geschie-
den door den huisarts.
IV.
Afsluiting van den ductus cysticus speelt slechts een on-
dergeschikte rol bij de vorming van witte gal.
De ultra-korte-golf-therapie is voor de behandeling der
acute ontstekingen geen aanwinst.
Het verdient aanbeveling, het zoogenaamd vrije dieet
volgens STOLTE toe te passen bij tal van lijders aan diabe-
tes, die insuline behoeven.
VIL
Voor de diagnostiek van de aandoeningen der neusbij-
holten is Röntgenonderzoek, na vulling der holten met
een contrastvloeistof, gewenscht.
VUL
De moderne antiluetische therapie is niet de eenige oor-
zaak van het in de laatste decennia minder veelvuldig voor-
komen van de keratitis parenchymatosa syphilitica.
(E. GRÜNER, Arch. f. Augenheilk., 97e deel.)
-ocr page 102- -ocr page 103- -ocr page 104-'M
'M
j! V
rmr.
Wt-i
«'s
■is, ' •
iê--
1/
/ ' i.
■Vt
S.
I-.-.
•I
}
- * 's vgt;
, ' * ? gt; V^- s
1-r-U.
«
^ s
M
\
- L
»
J-
»
-.Vv'-
■„-.H , I
■.vîf. ;
fi | ||
.'S' | ||
.....
•r. 'VJV,
ÉmmÊmmrn
il®
-ocr page 108-