-ocr page 1-

MORTINATALITEIT EN
VROEGE STERFTE IN
NOORD-BRABANT

-C ,

A. P. A. HOYNCK VAN PAPENDRECHT

8!Bi iOTüiZr^K DER
RUXSiifJIVERSiTEIT

i RECHT.

-ocr page 2-

■ i; T

,........

...

m'rnMwm

quot;..... ■ . ■

coêi

-ocr page 3-

■ y. '

■ / ; ij,;--quot;'. ■ ■ îis-/

.^mMmrn

.te- •

■■ ;

r-r. ■ \ .

v'' J

■y: y A-,\

-ocr page 4- -ocr page 5-

MORTINATALITEIT EN VROEGE STERFTE
IN NOORD-BRABANT

/JS j

-ocr page 6-

^^jfe'.r]

-ocr page 7-

MORTINATALITEIT EN
VROEGE STERFTE IN
NOORD-BRABANT

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS, D
r. W. E. RINGER, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TE VERDEDIGEN, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINSDAG
23 MAART 1937, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

ANTONIUS PAULUS ALOÏSIUS
HOYNCK VAN PAPENDRECHT

ARTS TE BERGEIJK
GEBOREN TE 's-HERTOGENBOSCH

1937

UTRECHT — N.V. DRUKKERIJ v/h L. E. BOSCH amp; ZOON

BIBLIOTHEEK OER
RiJKSUNIVERSITEIT

U T E C H T.

-ocr page 8-

^ TU 'nbsp;.

-ocr page 9-

AAN

DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN VADER

-ocr page 10- -ocr page 11-

VOORWOORD

Gaame maak ik van de gelegenheid mijner promotie gebruik, om
U Hoogleeraren, Lectoren en Privaat-Docenten der Medische- en
Philosophische Faculteiten te Utrecht, mijn dank te betuigen voor
het onderwijs, dat ik van U mocht ontvangen. Velen van hen zijn
reeds heengegaan, hunne nagedachtenis zal bij mij steeds in dank-
bare herinnering blijven.

Een woord van zeer bij zonderen dank wensch ik tot U te rich-
ten, Hooggeleerde De Snoo, hooggeachte Promotor. Het wordt
door mij op zeer hoogen prijs gesteld, dat Gij, ondanks uw zeer
drukken werkkring, mijn Promotor hebt willen zijn. Ik dank U
voor den grooten steun, die ik bij de bewerking van dit proefschrift
van U heb mogen ondervinden.

Een woord van dank ook aan Zijne Excellentie Jhr. Mr. A. B.
G. M. van Rijckevorsel, Commissaris der Koningin in Noord-
Brabant, die mij zijn ingenomenheid met het onderzoek betuigde
en mij zijn steun toezegde.

Ook de collegae en vroedvrouwen in Noord-Brabant, zonder
wier medewerking mijn onderzoek niet mogelijk geweest was, be-
tuig ik hier mijn oprechten dank.

Niet minder geldt mijn dank den H.H. Burgemeesters en
Ambtenaren van den Burgerhjken Stand in bijna alle gemeenten
van N.-Brabant, die geheel belangeloos mij steeds de noodige
gegevens verstrekten.

Ten slotte een woord van dank aan mijn vrouw, voor de hulp
en steun, die zij mij bij de bewerking van dit proefschrift geboden
heeft.

-ocr page 12-

i'

-1

4nbsp;'

-ocr page 13-

INLEIDING

Het feit, dat gedurende de laatste jaren geen vermindering
valt waar te nemen van het aantal kinderen, dat kort na de ge-
boorte overlijdt, was voor het hygiënisch comité van den Volken-
bond aanleiding, om het vraagstuk der z.g. vroege zuigelingen-
sterfte, aan een nader onderzoek te onderwerpen. Doch niet alleen
de vroege sterfte, ook de mortinataliteit en de sterfte gedurende
de rest van het eerste jaar, werden in het onderzoek betrokken.
Gevolg gevende aan een resolutie van de zesde „Assembléequot;, in
1925 aangenomen, op voorstel van de gedelegeerde voor Nederland,
Prof. Gorter uit Leiden, noodigde het comité een aantal deskun-
digen uit, om de grondslagen vast te stellen voor een internationale
enquête naar de zuigelingensterfte, inclusief de doodgeboorte. De
eerste vergadering dezer experts werd in Genève gehouden in Sep-
tember 1926.

Na lange en ernstige studie, werden in de landen, waar de enquête
gehouden zou worden (Duitschland, Oostenrijk, Frankrijk, Enge-
land, Itahë, Noorwegen, Nederland) vier districten aangewezen,
twee „landelijkequot; en twee ,,stedelijkequot;, waardoor het mogehjk
werd, vergelijkingen te maken tusschen de zuigelingensterfte ten
plattelande en in de steden, en de factoren te leeren kennen die
deze sterfte gunstig of ongunstig kunnen beïnvloeden.

De organisatie van het onderzoek en de resultaten ervan zijn
uitvoerig besproken door Debré Joannon en Crémieu-Alcan.

Zij zijn voor ons onderzoek alleen van belang voor wat betreft
de z.g. primohebdomadaire sterfte.

Op de in 1931 te den Haag gehouden eerste conferentie van de
Association Internationale de Pédiatrie préventive, werd de vol-
gende resolutie aangenomen:

„Ter vermindering van de vroege zuigelingensterfte is een
nauwkeurige kennis van hare oorzaken, noodzakelijk. Vanaf dit

») Debré Joannon. La Mortalité Infantile et La Mortinatalité. Massen
et Cie, Paris).

-ocr page 14-

oogenblik echter, acht de vergadering het gewenscht, te wijzen
op het groote nut van antenatale puericultuur, en op de resultaten,
die men met recht mag verwachten van competente medico-
sociale hulp, vóór de procreatie, en gedurende de zwangerschap,
baring en de eerste levensdagen.quot;

Het was naar aanleiding van deze resolutie, dat ik in overleg
met Prof.
De Snoo, besloot een onderzoek in te stellen, naar de
oorzaken der vroege sterfte in Noord-Brabant. AI spoedig bleek,
dat de mortinataliteit in dit onderzoek betrokken moest worden.

De mededeelingen en gegevens hebben natuurhjk niet de waarde
van Idinisch materiaal, maar toch meen ik, dat, mede ten gevolge
van de groote bereidwilligheid door collegae en vroedvrouwen be-
toond, waardoor het mij mogelijk was, verschillende interessante
gegevens te verkrijgen, de waarde ervan ruimschoots voldoende
was, om een globaal inzicht in het vraagstuk mogelijk te maken.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Over de zuigelingensterfte in Noord-Brabant.

Het pasgeboren kind in het leven te houden is niet alleen plicht
der ouders. Ook de Staat heeft belang bij het welvaren van den
nieuwen wereldburger. De twintigste eeuw heeft ons, door tal van
sociale wetten en voorschriften, in bijna alle landen, een groote
vermindering van de zuigelingensterfte gebracht. De oprichting
van consultatiebureaux voor zuigelingen, het organiseeren van
moedercursussen ten plattelande, het aanstellen van enquêtrices.
belast met de contrôle op de naleving van de gegeven voorschriften
over zuigelingenverpleging, -voeding, en hygiëne, de consultatie-
bureaux voor zwangeren, de betere verloskundige- en medische
verzorgmg, de hulp aan de tot arbeid gedwongen ongehuwde
moeder, zijn even zoo vele factoren, die naast talrijke andere, mede-
gewerkt hebben, om de zuigelingensterfte in die mate te drukken
dat, althans in de groote steden, door allerlei maatregelen, die
verder doorgevoerd zijn, dan op het platteland, de sterfte welhaast
het laagst mogehjke punt bereikt heeft.

Toch is de zuigelingensterfte in onze provincie Noord-Brabant
nog hoog. Zij daalde van 21.01% in het tijdvak 1880/1889, tot
5.00% in 1935, terwijl het Rijksgemiddelde in dat jaar 4.00%
bedroeg.

Volgende tabel geeft een overzicht van de zuigelingensterfte
in de verschillende provinciën van ons land, over de jaren 1931—'35.

Uit deze cijfers blijkt, dat ook gedurende de laatste jaren de
zuigehngensterfte in ons land nog steeds daalt.

De sterfte beneden één jaar, per 1000 levenden van dien leeftijd,
bedroeg in de periode 1875—1884, 215.7. Elke volgende 10-jarige
periode toont een belangrijke verlaging van dit cijfer. In de jaren
1929—1932 was dit getal gedaald tot 52.8.

Het maximum van de zuigelingensterfte werd bereikt in 1871,
toen 225 kinderen, per 1000 levendaangegevenen, binnen het jaar
stierven. Ondanks de hooge kindersterfte in het jaar 1911, kan

-ocr page 16-

Aantal overledenen beneden het jaar op 100 levend aangegevenen

(1931—'35).

1931

1932

1933

1934

1935

Noord-Brabant . . .

6.85

6.08

5.73

5.51

5.00

Gelderland . . . . .

5.40

5.43

5.19

4.81

4.45

Zuid-Holland ....

4.01

3.69

3.30

3.43

3.29

Noord-Holland . . .

3.69

3.54

3.36

3.49

3.10

Zeeland......

5.31

4.61

4.30

4.22

3.92

Utrecht......

4.49

4.05

4.05

4.13

3.19

Friesland......

4.08

3.51

3.56

3.74

3.42

Overijssel......

5.57

4.65

4.90

4.42

4.34

Groningen......

4.12

3.96

4.16

3.60

3.47

Drenthe......

5.30

5.20

4.86

4.46

4.24

Limburg......

6.53

6.71

6.07

5.51

6.08

Het Rijk......

4.96

4.63

4.39

4.26

4.00

men m de periode 1909—1913 nog een regelmatige daling con-
stateeren.

Dit blijkt uit de volgende tabel:

Zuigelingensterfte per 1000 levendaangegevenen in Nederland.
1900—1904 ..... 14.12

1905—1909
1910—1914
1915—1919
1920—1923
1924—1928
1929—1932
1933—1935

11.88
10.34
8.71
6.83
5.82
5.28
4.22

Voor N.-Brabant en Limburg was het percentage der zuige-
lingensterfte over de 3-jarige periode '33—'35, respectievelijk 5.41
en 5.88.

Wanneer men de oudere statistieken bestudeert, blijkt er een
tijd geweest te zijn, dat de zuigelingensterfte in alle provinciën
toenam. Dit was het geval in de periode 1840 tot 1871, toen de
sterfte in N.-Brabant toenam van 16.1 tot 20.5 per 100 levend

-ocr page 17-

aangegevenen. Merkwaardig genoeg was de kindersterfte het hoogst
in de provinciën, waar zij nu het laagst is.

In Zuid-Holland .Utrecht en Noord-Holland was de sterfte boven
het gemiddelde voor het Rijk.

Na het keerpunt, dat voor N.-Brabant nä 1884 kwam. zien we
de sterfte in Limburg nog stijgen tot in de periode 1900—1904,
terwijl in N.-Brabant vanaf 1884 een regelmatige daling optreedt.

Vanzelfsprekend vraagt men zich af, evenals Starmans dit in
zijn proefschrift, omtrent de zuigelingensterfte in Limburg gedaan
heeft, wat de reden mag zijn geweest voor dezen omkeer.

Starmans deelt mede, dat Fruyn. die een brochure schreef
over de kindersterfte in Limburg, het neomalthusianisme, als oor-
zakelijke factor een rol toekende. Hij zoekt dus de grootere sterfte
in de beide zuidelijke provinciën te verklaren door de grootere
natahteit, zonder meer. Starmans is van meening, dat de zaak
echter niet zóó eenvoudig is.

Hij wijst op het feit, dat de zuigelingensterfte begon te dalen,
vóór dat het geboortecijfer terugging, terwijl ook het vruchtbaar-
heidscijfer, d.w.z. het aantal wettige geboorten op 1000 gehuwde
vrouwen beneden 50 jaar, zijn hoogtepunt bereikte, toen de daling
reeds enkele jaren aan den gang was. Zonder twijfel zijn op de
zuigelingensterfte van invloed geweest, factoren, die ook het
sterftecijfer in het algemeen gunstig beïnvloedden. Starmans wijst
er echter nadrukkelijk op, dat hij niet het goed geconstateerde feit
ontkent, dat met talrijke geboorten groote sterfte onder de zuige-
lingen gepaard gaat en dat met vermindering van het aantal
geborenen ook de sterfte van kinderen beneden één jaar terugloopt.

In dit verband wijst hij op het onderzoek van Mr. Aalberse i),
die tot de conclusie kwam, dat hooge geboortecijfers in den regel
samenvEdlen met hooge zuigelingensterfte. Een direct oorzakehjk
verband echter, acht hij niet bewezen, wel een indirect verband.

In de statistiek van de sterfte naar den leeftijd en de oorzaken
van den dood, over het jaar 1935, wijst Prof. Methorst eveneens
op het gepaard gaan van hooge geboortecijfers met groote zuige-
lingensterfte. Een uitzondering op den regel maakt Drenthe, met
een hoog geboorte- en een vrij laag sterftecijfer (resp.
25quot;/oo ^^^

Mr. Aalberse. Kindergeboorte en kindersterfte. Katholiek-Sociaal
Weekblad 1917, Nr. 30 t/m 37.

-ocr page 18-

Wanneer men nagaat, waaraan onze zuigelingen sterven, dan
leert de statistiek, dat ziekten der ademhalingsorganen, diarrhoe
en enteritis, congenitale misvormingen, aangeboren hchaamsgebre-
ken en vooral vroeggeboorte, hooge cijfers vertoonen. Maands-
gewijze beschouwing doet zien, dat de hoogste cijfers in Januari
t/m Maart en December, de laagste cijfers in de zomermaanden
voorkomen. Uit de cijfers mij welwillend verstrekt door den Direc-
teur van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek, dat in
N.-Brabant over het tijdvak 1 Febr. '33—1 Febr. '34, 1438 kin-
deren overleden, beneden één jaar. Verdeeld over de voornaamste
doodsoorzaken, krijgen we de volgende cijfers:

Num-
mer

Berekend van het totaal aantal
levend geborenen

Kinkhoest.....

Lues congenita . . .

Stuipen.......

Bronchopneumonie . .
Diarrhoe en enteritis .
Congenitale misvorm.
Dibilitas congenitalis .
Vroeggeboorte ....
Gevolgen van de baring.
Andere ziekten eigen aan

jonggeborenen . . .
Paedatrophie van

3 mnd.—1 jaar , .
Overige doodsoorzaken

51
3
79
128
94
151

362

114

68

264

9

34a
86
107
119

157

158

159

160
161

189a

200

2°/oo
0.120/^
3.16%
5«/oo
3.75
6

± 14.48
± 4.56

2.72

10.6

't Rijk
1.480/00
0.21
2.10
4.44
3.09
5.21

10.96

3 —

2.43
7.62

N. Brabant

±
±
±
±
±
±

1314 51.39

40.54

Uit deze cijfers blijkt, dat met uitzondering van de congenitale
lues, de zuigelingensterfte aan de verschillende doodsoorzaken, in
N.-Brabant grooter is, dan in het Rijk. De kleinste verschillen
bestaan tusschen de sterftecijfers aan Bronchopneumonie, diarrhoe-
enteritis, en congenitale misvormingen, hetgeen m.i. erop wijst,
dat de verzorging van den zuigehng in N.-Brabant niet veel minder
is, dan die in het Rijk. Met name wat betreft de voeding is hierin

-ocr page 19-

de heüzame invloed van 't werk der consultatiebureaux merkbaar.

Van der Heyden deelt mede, dat in 1933, 10.000 zuigelingen
in
Noord-Brabant op de consultatiebureaux werden ingeschreven.
Volgens hem bekomt 50% van deze 10.000 zuigelingen, borstvoe-
ding. In verband met het aantal geboorten in N.-Brabant over
1933, 25.275 levendgeborenen 650 doodgeborenen, kan dit cijfer
nog geen algeheele bevrediging schenken en moeten wij helaas
constateeren, dat er in onze provincie op het gebied der zuige-
lingenzorg nog veel te doen is, al stemmen de tot nu toe verkregen
resultaten tot tevredenheid.

Wat het algemeen sterftecijfer betreft, is het een verheugend
feit, dat Noord-Brabant in het jaar 1931, ondanks een vrij hooge
zuigelingensterfte, 6.85% van de hoogste plaats in de sterfte-rij
gedaald is. waarin Friesland met 10.97»/oo boven Noord-Brabant
staat met een algemeen sterftecijfer van 10.53o/oo. Voor 1932 vind
ik 10.020/«), voor 1933 9.21o/oo. voor 1934 9.24»/oo en voor 1935
9.190/00, in welk jaar het cijfer voor het Rijk 8.73 bedroeg. Uit de
voorgaande cijfers blijkt, dat Noord-Brabant ernstig deelneemt aan
den strijd tegen de zuigelingensterfte, zoowel als tegen de algemeene
sterfte. Deze activiteit vervult ons met hoop voor de toekomst
en wettigt de verwachting, dat binnen enkele decennia Noord-
Brabant een eervolle plaats zal ümemen in de rij der Nederlandsche
provinciën, en dat de vlek die gedurende ruim een halve eeuw
op deze provincie rustte, voor goed zal zijn uitgewischt.

Wanneer men de zuigelingensterfte verdeelt naar den leeftijd,
waarop de kinderen overlijden, blijkt, dat de afneming van de sterfte
beneden één jaar, in hoofdzaak 't gevolg is van de vermindering der
sterfte nè. de eerste week, terwijl de sterfte in de eerste week nJi de
geboorte weinig veranderd is. Dit blijkt uit het volgende overzicht.

Jaar

Leeftijd in dagen

Totaal
beneden
1 mnd.

Totaal
beneden
1 jaar

—1

1—7

8—14

15—21

22—30

1930

1816

1331

474

346

298

4265

9298

1931

1714

1318

444

368

299

4143

8820

1932

1703

1218

448

350

280

3999

8265

1933

1674

1211

413

286

260

3844

7515

1934

1608

1232

396

296

245

3867

7334

1935

1615

1262

408

280

263

3828

6818

-ocr page 20-

Uit deze cijfers volgt, dat de sterfte beneden 1 jaar in het tijd-
vak 1930—1935 is verminderd met 26% , de sterfte daarentegen
in de eerste levensweek slechts met 9%. Percentsgewijze berekend
op het totaal aantal levendgeborenen, blijkt echter, dat de eerste
week sterfte een vrij constante grootheid is, ± 1.7%. De zuige-
lingensterfte over de bovengenoemde jaren daalde echter van 5.09
in 1930 tot 4.00 in 1935.

Ook in andere landen neemt men dit verschijnsel waar. In som-
mige heeft men zelfs een germge toename van de vroege zuigelingen-
sterfte kunnen vaststellen.

Van de groote steden heeft Amsterdam, de hoofdstad des Rijks,
de geringste zuigelingensterfte, n.l. 3.28%. Hierop volgt den Haag
met 3.58%, Utrecht 3.82%, Rotterdam 3.95%.

Hieruit blijkt, dat de kindersterfte daalt, naarmate het inwoner-
tal der gemeente grooter is, een feit dat van groote beteekenis
is voor het werk der kinderhygiëne op het platteland. In het ver-
slag over 1932 van de Inspectie der Volkgezondheid, wordt voorts
gezegd, dat een verdere verbetering der kindersterfte in de groote
steden alleen te verwachten zal zijn van de praenatale zorg, om
daardoor de sterfte in de eerste levensweek te drukken, welke z.g.
vroege sterfte merkwaardig constant blijft, en onge,veer de helft
uitmaakt van de totale zuigehngensterfte.

Ook twee jaar later (1934) manifesteert zich dit verschij^nsel en
blijft het aansporen tot de organisatie en verdere doorvoering van
de praenatale zorg van dringende beteekenis.

Het vraagstuk der vroege sterfte staat momenteel in het middel-
punt van de belangstelling van verloskundigen en kinderartsen.

Op de eerste conferentie van de Association mternationale de
pediatrie préventive, gehouden te den Haag in 1931, heeft niijn
promotor Prof. De Snoo, zijn inzichten omtrent de vroege sterfte,
hare oorzaken en hare bestrijding, kenbaar gemaakt.

Daar door de lezing van de voortreffehjke studie van Dr. Star-
mans
. over de Verloskunde en Kindersterfte in Limburg, mijn
belangstelling gewekt werd, voor dezelfde problemen in onze ge-
liefde provmcie Noord-Brabant, was het mij een groote voldoenmg.
daartoe aangespoord door mijn promotor, een onderzoek te mogen
instellen naar de oorzaken van de vroege zuigelmgensterfte in dit
gewest. Vanzelfsprekend was het noodzakelijk de mortinataliteit,
die met de vroege sterfte ten nauwste verband houdt, in het

-ocr page 21-

onderzoek te betrekken, vnl. in verband met de wenschelijkheid
van praenatale zorg. Wij houden ons overtuigd, dat het resultaat
van ons onderzoek, weliswaar niet zal kunnen bijdragen tot een
vermindermg van deze sterfte, maar wel vleien wij ons met de
hoop, dat meerdere hierdoor aangespoord zullen worden, tot ver-
dere bestudeering van dit zoo moeilijk oplosbaar medioc sociaal
probleem.

GEMIDDELD PERCENTAGE VOOR DE VERSCHILLENDE
LEEFTIJDSPERIODEN, VAN DE KINDEREN BENEDEN
1 JAAR OVERLEDEN. 1926—1930.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK H.

Algemeen overzicht over de oorzaken der z.g. Vroege Sterfte.

Literatuur en Statistiek.

Onder vroege sterfte verstaat men de sterfte in de eerste levens-
dagen Daar er onder de onderzoekers op dit gebied, geen een-
stemmigheid bestaat dient hier vastgesteld, dat in dit proefschrift,
onder vroege sterfte verstaan wordt, de
^^erfte binnen de eers e
10 levensdagen. In Duitschland beperkt men zich tot de sterfte
in de eerste week ni de geboorte. Aangezien de sterfte op den
8en-10en dag gering is, zijn ook de verschiUen met de cijfers der
prLhebdomadaire sterfte van weinig beteekenis. Echter zijn zij
niet geschikt voor rechtstreeksche vergelijking.

Vorens Martin is het gewenscht de ruimte zoo wijd mogelijk
te neLn. Volgens hem en L
angenstein sluit zich daarbij aan,
heeft de derde week een buitengewoon hooge sterfte. Uit bijgaande

graphiek, ontleend aan het rapport van de

LLdheid, blijkt dat in ons land m de penode 1926-1930 de

sterfte in de tweede week grooter is dan in de derde.

Er is aan een langen tijd, een practisch bezwaar verbonden.

De gevaUen uit de ziekenhuizen en de kraammnchtmgen vaUen
dan weg en al zou men ze dan nog wel kunnen volgen, de levens-
omstlnLheden, waarin moeder en kind dan verkeeren, vex^hillen
Totd dat een wetenschappelijke behandeling van de vraag,

toch eeen juist beeld zou geven.nbsp;• x . j

Uit' zuiJer practische overwegingen is de begrenzing tot den
lOen dag het meest geëigend, omdat gedurende deze dagen het
toezicht op moeder en kind. door de{n) verloskundige wordt uit-

^'winLr men in de officieele statistieken nagaat, welke de
oorzaken zijn van de zuigelingensterfte. Wijkt dat de voornaamste
oorzaken van de sterfte in de le levensdecade zijn:

1°. aangeboren lichaamszwakte en vroeggeboorte;

-ocr page 23-

2°. gevolgen van de baring;

3°. aangeboren lichaamsgebreken;

4°. onbekende oorzaken.

Wat de doodsoorzaken der doodgeborenen betreft, komt de
zwangerschapsintoxicatie (chronische nephritis, eclampsie, vroeg-
tijdige loslating van de placenta) ni het geboorte-trauma, de voor-
naamste plaats toe. De rubriek „Onbekendquot; of zooals het in de
statistiek heet: „Andere en niet omschreven oorzakenquot;, heeft het
grootste percentage. Zoo vond ik voor het jaar 1934 op een totaal
^tal doodgeborenen van 4434 (het Rijk) 476 kinderen doodge-
^ren tengevolge van zwangerschapintoxicatie, dit is 10.5%.

Voor de congenitale misvormingen was het cijfer der mortina-
taliteit 9.7%.

Het percentage kinderen, dat doodgeboren werd tengevolge van
bggingsafwijkingen, uitzakken van de navelstreng, en belemmering
voor de uitdrijving van de vrucht bedroeg 25.

Het aantal kinderen dat doodgeboren werd door onbekende
oorzaken bedroeg in 1933: 1992; dit is 44.9%.

In het algemeen gesproken zijn er drie essentieele gevaren, die
het leven van den zuigeling bedreigen, te weten:

1quot;. het geboortetrauma en praematuriteit, door Mouriquand
samengevat onder den naam: péril congénital;

2°. de digestiestoornissen (pérü alimentaire);

3°. specifieke en niet-specifieke infectieziekten (péril infectieux).

In het verslag, mededeelende de resultaten van het onderzoek
naar de kindersterfte, ingesteld in Frankrijk en in vijf andere
landen van Europa, onder de auspiciën van het hygiënisch comité
van den Volkenbond, wordt het volgende schema gegeven van de
doodsoorzaken der kinderen beneden het jaar, en der doodge-
borenen, de z.g. foeto-infantiele sterfte.

De mortinataüteit wordt verdeeld in twee categoriën, de ob-
stetrische en de anobstetrische. Tot de eerste categorie worden
gerekend: bekkenvernauwing, placenta praevia, verkeerde ligging,
prolapsus funicuü en andere oorzaken.

Tot de tweede categorie behooren de zwangerschapstoxicosen,
andere ziekten van de moeder, surmenage. en congenitale mis-
vormingen.

-ocr page 24-

G eboortetrauma
Vroeggeboorte .

Digestiestoornissen.

Infectieziekten.....

Niet-bacteriëele ziekten.
Congenitale misvormingen.
Andere bekende oorzaken.
Onbekende oorzaken.

I. Mortinataliteit

^ \ll. Kindersterfte (

.3

O)
O

Congenitale
oorzaken.

Voedings-
oorzaken.
Infectieuse
oorzaken.

Diversen.

De oorzaken van de z.g. vroege sterfte, ook wel primo decadaire
sterfte genaamd, zijn in wezen dezelfde als die van de overige
kindersterfte; alleen nemen de eerste in frequentie af met het
toenemen van den leeftijd. Zoo vond ik voor 't jaar 1934, één kmd
overleden aan mazelen, gedurende de eerste levensmaand, terwijl
in de 11 overige maanden van het eerste levensjaar 72 kinderen
aan deze ziekte overleden.

Voor kinkhoest vond ik resp. 10 en 251.

Voor alle vormen van T.B.C. 2 en 102.

Stuipen..........14 en 216.

Bronchopneumonie.....79 en 644.

Daarentegen overleden aan aangeboren lichaamszwakte en vroeg-
geboorte, in de eerste levensmaand 1697 kinderen, in de overige
11 maanden 170 kinderen.

Ie maand

Aan congenitale misvormmgen 620
Gevolgen van de baring . . . 542

Daar in de officieele statistiek de vroege sterfte berekend wordt
over de eerste 7 dagen, en ik bij mijn onderzoek als vroege sterfte,
de mortaliteit in de eerste 10 levensdagen heb
aangenomen, was
het, om een vergehjking te kunnen maken met het door mij onder-
zochte materiaal, noodig, de sterfte in
Noord-Brabant, gedurende
de eerste levensdecade te kennen. Daar het door mij ingestelde
onderzoek naar de oorzaken van de vroege sterfte in Noord-Brabant,
en tevens van de mortinataliteit, loopt over het tijdvak 1 Febr.
1933—1 Febr. '34, heb ik aan het Centraal Bureau voor de Statistiek
opgave verzocht van de doodsoorzaken der kinderen, die binnen

rest V. h. Ie jaar
251
8

-ocr page 25-

10 dagen na de geboorte overleden of doodgeboren werden in dat-
zelfde tijdvak.

Uit deze cijfers blijkt, dat in de provincie Noord-Brabant het
aantal kinderen, dat overleed van 1 t/m 10 dagen nè de geboorte,
581 bedroeg.

De hier volgende tabel geeft een overzicht van de oorzaken
der vroege sterfte in Noord-Brabant, over het jaar 1 Febr. 1933—
1 Febr. 1934.

1 Febr. 1933—1 Febr. 1934.nbsp;Provincie Noord-Brabant.

Sterfte van kinderen, overleden op den leeftijd van 1 t/m 10
dagen (inclusief de levendgeborenen uit de levenloos aangegevenen,
die vóór de aangifte stierven. (Aanwezige bevolking).

Doodsoorzaken.
(Nummers van de meest uit-
gebreide internationale lijst
van doodsoorzaken.

Leeftijd in dagen.

—1

—2

—6

—8

—9

-10

—7

Lues congenita ..........

Tetanie ............

Stuipen .................

Bronchopneumonie, cap.
bronchitis en overige ziek-
ten van het ademhalings-
stelsel ................

Congenitale misvormingen

Débilitas congenitalis.....

Vroeggeboorte ...........

Gevolgen van de baring

160a 160b............

Atelectase 161a ..........

Icterus neonatorum 161b ...

Dood door koude .........

Sclereem en andere ziekten
van jonggeborenen 161c. .
Diarrhoea en enteritis en
andere ziekten van het

darmkanaal............

Septichaemie.............

Onbekend ........

1
1

12

1

45
18
141

97
10
1

7
80
50

213

113
21
18
1

8

7
9
25

6
5
21

2
1

53

8 4

346| 66| 52| 28 25| 16| 19| 13| 9| 7
15.3%^^
5%

-ocr page 26-

Uit dit overzicht blijkt, dat de voornaamste oorzaken der vroege
sterfte zijn:

r. Vroeggeboorte.................36.6%

2°. Gevolgen van de baring............20 %

3°. Congenitale misvormingen...........13.7%

4°. Debilitas congenitalis............................8.6%

Rekent men de debilitas tot de vroeggeboorte, wat wel in
hoofdzaak juist zal zijn, dan blijkt dat de vroege sterfte voor bijna
de helft (45%) door de vroeggeborenen wordt gevormd, en zal dus
het voorkómen van de vroeggeboorte, het aangewezen middel zijn,
om de vroege sterfte te verminderen. Uit dit overzicht blijkt tevens,
dat de sterfte binnen de eerste 24 uur het grootst is.

346 van de 581 kinderen overleden den eersten dag, dit is 60%,

De sterfte na den 5en dag bedraagt slechts 11% van het totaal.

Opvallend is het geringe aantal gevallen van lues congenita.

Eén kind overleed hieraan binnen 24 uur nèi de geboorte; één
in de tweede levensweek, één kind in de derde levensweek. Hieruit
volgt dat de sj^hilis van zeer geringe beteekenis is voor de zuige-
lingensterfte.

Voor het Rijk vond ik in de statistische gegevens over 1933
een sterfte aan aangeboren syphilis van 0.2P/oo.

Zeer gering is ook de sterfte aan diarrhee en enteritis, hetgeen
m.i. wijst op een goede zuigelingenverzorging in het kraambed,
met name wat de voeding betreft. De Snoo heeft er op gewezen,
dat uit het betrekkelijk geringe verschil tusschen de algemeene
vroege sterfte en die uit zijn verloskundigen dienst, volgt, dat de
verloskundigen in het algemeen ook behoorlijk aandacht wijden
aan het kraambed.

Volgens hem moet de vermindering van de zuigelingensterfte,
die sinds 1880 is ingetreden, vooral aan de zorg voor de borstvoe-
ding worden toegeschreven.

In 1933 werden in de provincie Noord-Brabant 25.275 kinderen
levend geboren. Wanneer ik de vroege sterfte tusschen 1 Febr. '33
en 1 Febr. '34 gelijk mag stellen aan die over 't jaar '33, dan bedraagt
de vroege sterfte in Noord-Brabant ± 2.24%. Er waren 650

1) K. de Snoo. Wezen en beteekenis van de praenatale zorg.

-ocr page 27-

doodgeborenen en 581 kinderen, die binnen 10 dagen na de geboorte
overleden. De vroege sterfte is hier berekend op het totaal aantal
levend- en doodgeborenen. Hierbij dient dan tevens aangenomen
te worden, dat het aantal levendgeborenen en doodgeborenen tus-
schen 1 Febr. '33 en 1 Febr. '34 ongeveer gelijk is aan dat over het
jaar 1933. Wanneer ik het aantal levendgeborenen in de provincie
Noord-Brabant beschouw, in de periode 1925—1934, bhjkt. dat
de nataliteit geen belangrijke schommelingen vertoont.

Aantal levendgeborenen in Noord-Brabant.

1925 . . .

. . 24.274

1926 . . .

24.386

1927

24.068

1928 . . .

. . 24.585

1929 . . .

. . 25.274

1930 . . .

26.363

1931 . . .

25.784

1932 . . .

25.983

1933 . . .

. . 25.275

1934 . . .

. . 25.300

1935

25.122

Wat de mortinataüteit betreft, vond ik voor Noord-Brabant:
op 1000 geborenen (levend en doodgeborenen) komen dood-
geborenen:

1924/1928

24.93

1929/1933 . .

. . . 24.83

1933 . . .

1934 .....

. . . 25.1

1935 .

25.1

De primohebdomadaire sterfte bedroeg in de jaren 1926 t/m.
1930 in Noord-Brabant 501 — 539 — 489 — 546 — 566 (absolute
cijfers).

De verhouding van deze sterfte, tot de sterfte binnen 't jaar,
was voor deze jaren: 23 : 100; 26 : 100; 27 : 100; 26 : 100; 35 : 100,
gemiddeld 27 : 100.

Voor het Rijk was de verhouding tusschen de Ie week-sterfte
en de totale zuigelingensterfte over dezelfde jaren:
27 : 100; 30 : 100; 31 : 100; 29 : 100; 34 : 100. gemiddeld 30 : 100.

-ocr page 28-

Voor de jaren 1931 t/m. 1935 gelden de volgende cijfers:
34 : 100; 35 : 100; 38 : 100; 40 : 100; 42 : 100. gemiddeld 38 : 100.

Uit deze cijfers blijkt, dat de verhouding zich iets in stijgende
lijn beweegt . Dit kan natuurlijk het gevolg zijn van een toename
der vroege sterfte, of van een afname der latere sterfte (zuigelingen-
sterfte — vroege sterfte). Inderdaad is dit laatste het geval. De
vroege sterfte is niet toegenomen. Het is een gehefkoosd onderwerp
der kinderartsen, hieruit te kunnen besluiten, dat de zorg in de
eerste dagen aan den neonatus besteed, onvoldoende is, en daarom
door de kinderartsen moet worden overgenomen.

Om de vroege sterfte op haar juiste waarde te kunnen schatten
is het noodig, haar te berekenen naar het aantal levendgeborenen,
en niet naar haar verhouding tot de sterfte in het Ie jaar, omdat
het zoodoende zou kunnen gebeuren, dat twee steden een volkomen
gelijk verhoudingscijfer hebben ten opzichte van de totale zui-
gelingensterfte, terwijl het percentage vroege sterfte, berekend per
100 levendgeboren kinderen, toch zeer verschillend kan zijn. Zoo
vond ik voor Eindhoven de verhouding van de vroege sterfte tot
de totale zuigelingensterfte 47 : 100. Voor Helmond 49 : 100.

Berekend per 100 levendgeborenen was echter de vroege sterfte
in Eindhoven 1,89% (matig), in Helmond 3.87% (zeer groot).

Om een indruk te krijgen van den invloed, die de stad of het
dorp op de vroege sterfte en de mortinataliteit heeft, heb ik de
laatste bepaald voor de verschillende groepen van gemeenten en
voor de gemeenten in Noord-Brabant afzonderlijk.

Steden met meer dan 50.000 inw.

Eindhoven.

Aantal levendgeboren kinderen in 1933 ........ 2774

Overleden binnen 10 dagen na de geboorte....... 54

Doodgeboren..................... 73

Vroege sterfte 1.89%
Mortinataliteit 2.56%

Tilburg.

Aantal levendgeborenen in 1933 ............ 2025

Overleden binnen 10 dagen na de geboorte....... 41

Doodgeboren..................... 72

Vroege sterfte 1.95%
Mortinataliteit 3.53%

-ocr page 29-

Steden met 20.000—50.000 inw.
's-Hertogenbosch.

Aantal levend geborenen in 1933............ 1051

Overleden binnen 10 dagen na de geboorte . ...... 32

Doodgeboren..................... 43

Vroege sterfte 2.92%
Mortinataliteit 3.93%

Breda.

Aantal levend geborenen in 1933............. 951

Overleden binnen 10 dagen na de geboorte........24

Doodgeboren 26. In 't jaar '33 werden slechts 17 kinderen dood-
geboren.
Vroege sterfte 2.45%.

Mortmataliteit 2.66%. Volgens de officieele statistiek is dus de
mortinataliteit 1.75%.

Bergen op Zoom.

Aantal levend geboren kinderen in '33 .......... 462

Overleden binnen 10 dagen nä de geboorte........ 6

Doodgeboren........................

Vroege sterfte 1.25%

Mortinatahteit 3.34% In 't jaar 1933 werden slechts 13 kinderen
doodgeboren. Volgens de officieele statistiek is dus de mortinatali-
teit slechts
2.72%.

Roozendaal.

Aantal levend geboren kinderen in '33 ......... 492

Overleden binnen 10 dagen nä de geboorte....... 9

Doodgeboren...................H (1933^ 9)

Vroege sterfte 1.78%.

Mortmataliteit 2.18%. Over 1933: 1.78%.

Helmond.

Aantal levend geboren kinderen in '33 ......... 733

Overleden binnen 10 dagen nä de geboorte........29

Doodgeboren..................I5 (1933, 12)

Vroege sterfte 3.87%.
Mortinatahteit 2%. Over 1933: 1.61%.

-ocr page 30-

Gemeenten met 5.000—20.000 inwoners.

Levend
geboren
1933

Dood
geboren

Vroege sterfte

Mortina-
taliteit

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

%

%

Asten........

234

9

7

2.88

3.70

Boxtel.......

278

7

5

1.75

2.45

Deume.......

405

7

12

2.91

1.70

Dongen ......

243

8

4

1.60

2.8

Etten........

290

6

7

2.36

2.02

Geldrop......

293

8

5

1.66

2.65

Gemert.......

209

9

11

5.04

4.12

Gilze........

253

2

8

3.13

0.78

Ginneken......

391

15

17

4.18

3.69

Goirle.......

147

5

2

1.31

3.29

Halsteren......

158

2

4

2.5

1.25

Loon op Zand ....

309

7

12

3.79

2.21

St. Mich. Gestel . . .

137

5

0

0

3.52

Mierlo.......

136

5

0

0

3.54

Made.......

131

1

2

1.51

0.74

St. Oedenrode . . .

206

2

4

1.92

0.96

Oisterwijk.....

183

5

2

1.06

5.66

Oosterhout.....

423

16

6

1.36

3.87

Oss.........

431

7

13

3

1.59

Oudenbosch.....

112

4

3

2.58

3.44

Oud Gastel.....

163

4

3

1.8

2.39

Oirschot......

150

1

1

0.66

0.66

Princenhage ....

297

5

10

3.31

1.65

Raamsdonk.....

196

7

7

3.44

3.44

Rosmalen......

140

2

1

0.70

1.40

Rucphen ......

238

6

6

2.45

2.45

Schijndel......

289

3

8

2.73

1.03

Steenbergen ....

222

4

1

0.44

1.76

Uden.......

264

11

3

1.08

4

Valkenswaard ....

263

3

5

1.68

1.12

Veghel.......

228

8

17

7.2

3.30

Veldhoven.....

247

0

5

2.02

0

-ocr page 31-

Levend
geboren
1933

Dood
geboren

Vroege sterfte

Mortina-
taliteit

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

%

%

Vught .......

Waalwijk......

Zevenbergen.
Zundert......

299
306
266
204

5

4

5

3

7

7

8
8

2.30
2.25
2.95
3.86

1.64
1.29
1.84
1.44

Gemeenten met minder dan 5000 inwoners.

Levend
geboren
1933

Dood
geboren

Vroege sterfte

Mortina-
taliteit

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

%

%

Aarle Rixtel ....

82

1

3

3.61

1.20

Alem c.a. .

35

3

0

0

7.89

Almkerk......

93

3

2

2.08

3.12

Alphen......

74

5

3

3.79

6.32

Andel.....

31

1

0

0

1.12

Baarle Nassau . . .

100

4

1

0.96

3.84

Bakel......

116

4

1

0.83

3.33

Beek en Donk . . .

90

3

0

0

3.22

Beers.......

28

1

1

3.44

3.44

Bergeijk......

116

2

3

2.47

1.69

Berghem......

79

0

3

3.79

0

Berkel Enschot . . .

63

1

0

0

1.56

Berlicum......

107

3

2

1.81

2.72

Best........

137

8

3

2.06

5.51

Beugen .......

76

0

1

1.31

0

Bladel.......

96

3

0

0

3.03

Bockel . .

93

3

1

1.04

3.12

Borkel . .

17

1

1

5.55

5.55

Boxmeer . .

91

I

1

1.08

1.08

Budel .

147

2

3

2.01

1.34

Chaam .

53

2

1

1.81

3.63

-ocr page 32-

Levend
geboren
1933

Dood
geboren

Vroege sterfte

Mortina-
taliteit

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

%

%

(Cromvoirt).....

0

0

0

0

0

Ciiyk.......

104

0

1

0.96

0

Diessen......

48

0

1

2.08

0

Dinteloord.....

84

5

1

1.12

5.61

Dinther......

73

1

0

0

1.35

Dommelen.....

26

0

0

0

0

Drunen......

90

4

0

0

4.25

den Dungen ....

54

1

1

1.81

1.81

Dussen.......

109

2

3

2.70

1.80

Eersel.......

108

0

1

0.92

0

Eethen.......

51

2

2

3.76

3.76

Empel en Meerwijk .

17

1

3

16.6

5.55

Erp........

118

4

2

1.64

3.28

Esch........

22

0

0

0

0

Escharen......

43

3

4

8.69

6.52

Fijnaart......

118

4

2

1.64

3.28

Gassei.......

17

0

0

0

0

Geertruidenberg . . .

60

0

1

1.66

0

Geffen.......

76

2

0

0

2.56

Glessen.......

13

0

0

0

0

Grave .......

42

3

3

6.66

6.66

's-Gravenmoer ...

31

0

0

0

0

Haaren.......

78

3

2

2.46

3.70

Haps.......

51

1

2

3.84

1.92

Hedikhuyzen ....

22

1

0

0

4.54

Heesch.......

133

1

4

2.98

0.74

Heeswijk......

45

1

1

2.17

2.17

Helvoirt......

66

3

1

1.44

4.32

Heeze.......

106

2

3

2.77

1.85

Herpen.......

55

1

0

0

1.78

Herpt e.a......

5

0

0

0

0

Heusden ......

34

1

0

0

2.85

Hilvarenbeek ....

116

1

4

3.39

0.15

-ocr page 33-

Levend
geboren
1933

Dood
geboren

Vroege sterfte

Mortina-
taliteit

Absolute

Absolute

Absolute

%

%

cijfers

cijfers

cijfers

Hoeven . . .

122

4

2

1.58

3.16

H.- en Lage Mierde .

55

0

1

1.81

0

Hoogeloon.....

96

1

1

1.03

1.03

H.- en L. Zwaluwe . .

115

0

2

1.73

0

Engelen. . .

16

0

0

0

0

Huybergen.....

11

0

0

0

0

Klundert . .

118

1

3

2.52

0.84

Leende . .

62

0

0

0

0

Liempde ...

53

2

2

3.66

3.66

Lierop . .

34

0

1

2.75

0

Lieshout ....

77

1

4

4.54

1.13

Linden . .

18

0

1

5.55

0

Lith . . .

43

0

0

0

0

Lithoyen . .

12

0

1

8.33

0

Luyksgestel. .

38

1

0

0

2.56

Maarheeze.....

69

1

3

4.28

1.42

Maashees .

74

4

1

1.28

5.12

MiU . .

143

4

4

2.72

2.72

Megen . .

27

1

3

10.71

3.57

Moergestel.....

60

0

0

0

0

Nieuwkuyk.....

30

1

1

3.22

3.22

Nieuw Vosmeer .

29

1

0

0

3.33

Nistelrode.....

131

0

4

2.96

0

Nunen . .

137

6

5

3.49

4.19

Nuland . .

62

3

3

4.61

4.61

Oeffeit . .

39

2

1

2.43

4.86

Oyen . .

19

0

0

0

0

O.W. Middelbeers . .

45

3

3

6.25

6.25

Oploo .

83

2

5

5.88

2.35

Ossendrecht ....

57

3

3

5.00

5.00

Oudheusden.

24

0

0

0

0

Putten .

31

0

0

0

0

Ravensteyn.....

56

5

4

6.55

8.19

-ocr page 34-

Levend
geboren
1933

Mortina-
taliteit

Dood
geboren

Vroege sterfte

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

Absolute
cijfers

%

Reek. .
Reuzel
Riethoven.
Rijsbergen
Rijswijk
Sambeek
Schayk .
Someren
Son . .
Sprang .
Standdaarbuiten
Stiphout .
Terhèyden
Teteringen
Udenhout
Veen . . .
Velp . . .
Vessem . .
Vierlingsbeek
Vlijmen .
Waalre . .
Wanroy. .
Waspik
de Werken
Werkendam
Westerhoven
Wülemstad .
Woensdrecht
Woudrichem
Wouw . . .
Wijk en Aalburg
Zeeland ....

3.70

O

O

3.44
1.53
3.26
2.56
0.53
2.00
O
O

14.2
4.70
3.44
1.66
1.47
O

1.42
O

0.79

3.20

3.56

1.13

2.94

2.19

O

O

O

7.89
1.53
2.12
2.32

3
1

0
3
2

1
2
2
O
3
O

0

1
1
3
1
O
O

0

1
1
1
O

0
2

1
1
2
O
3
O
O

26
89
19
84
II
59

76
187

98
114

57
24
101
84
118
33
26
69
47
125
149
54

77

99
89
21
33
65
35

122
46
84

1
O

0

3
2
2
2

1
2
O

0

4

5
3
2

1

0

1

0

1
5
2
1
3
2
O
O

0
3
2

1
2

11.11
1.11
O

3.44
1.53
1.63
2.56
1.06
O

2.63

O

O

0.94

1.14

2.50

2.94

O

O

O

0.79

0.64

1.78

O

O

2.19
4.76
3.03
3.07
O

2.41

O

O

-ocr page 35-

Uit deze cijfers volgt, dat het gemiddelde percentage der vroege
sterfte voor de verschillende groepen van gemeenten zeer ver-
schillend is:

Gemeenten met 50.001—100.000 inw.........1.92%

Gemeenten met 20.001— 50.000 inw.........2.63%

Gemeenten met 5001— 20.000 inw.........2.49%

Gemeenten met minder dan 5000 inw........2.00%

Zeer merkwaardig is, dat de kleinste gemeenten en de grootste
de laagste cijfers vertoonen.

Hieruit volgt, dat de strijd tegen de oorzaken van de vroege
zuigelingensterfte, in de klemste gemeenten en op het platteland,
met evenveel succes gevoerd wordt als in de grootste gemeenten,
althans wat het jaar 1933 betreft. Wel dient opgemerkt, dat deze
conclusie betwistbaar is tengevolge van de kleine getallen.

Wat de mortinataüteit betreft, die met de primodecadaüre sterfte
een biologisch geheel vormt, vond ik voor de vier groepen van

gemeenten:

Gemeenten met 50.001—100.000 mw.........2.79%

Gemeenten met 20.001— 50.000 inw.........2.38%

Gemeenten met 5.001— 20.000 inw.........2.28%

Gemeenten met 5000 en minder inw.........2.61%

E)it zijn de officieele cijfers over 1933. Ook hier maken de kleinere
en kleinste gemeenten een goed figuur tegenover de grootste ste-
den, en blijken de verschülen met het rijksgemiddelde (2.50) slechts
germg. Wat de vergelijking van het percentage vroege sterfte in
e verschillende groepen van gemeenten, met de vroege sterfte
van het Rijk betreft, moet opgemerkt worden, dat nauwkeurige
gegevens omtrent de laatste niet bestaan. In de eerste drie maanden
van 1933 overleden binnen de eerste week 851 kinderen.

pit is 1.9%. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de door
nuj, bovengenoemde cijfers voor de vroege sterfte, aangeven: de
sterfte binnen de 10 eerste levensdagen, dan mag men daaruit con-
c udeeren, dat, mede in verband met de gunstige cijfers voor de
mortmataüteit, de perinatale sterfte in Noord-Brabant, een krach-
tige en succesvolle bestrijding vindt. Helaas ontbreken mij de
cij ers voor de andere provinciën, zoodat een vergelijkmg niet
mogehjk is. Wel is het mogelijk aan de hand van de ambtelijke

-ocr page 36-

statistieken, een vergelijking te maken tusschen de verschillende
provinciën, wat de mortinataliteit betreft:

Doodgeborenen op 100 geboren (levend- en doodgeb.) in 1933

Noord-Brabant......2.50

Gelderland........2.76

Zuid-Holland......2.43

Noord-Holland......2.43

Zeeland.........2.63

Utrecht.........2.51

Friesland........2.52

Overijsel.........2.55

Groningen........2.72

Drenthe.........3.28

Limburg........2.04

Evenals de kindersterfte in het algemeen, is ook de mortinataliteit
sinds 1880 bijna onafgebroken, afgenomen. De sedert 1880 waar-
genomen vermindering, vergeleken met 1933, is het grootst ge-
weest in Noord-Brabant:

1880/'89: 5.79nbsp;1933: 2.50

Hierop volgen Overijsel en Limburg.

Het geringst is de afneming in Friesland, Groningen en Zuid-
Holland. Deze provinciën hadden echter reeds m 1880—'89 een
gering aantal levenloos aangegevenen i).

Beschouwt men de verschillende groepen van gemeenten elk
afzonderlijk, dan bhjkt, dat in de twee grootste steden, Tilburg en
Eindhoven, de vroege sterfte ongeveer gelijk is, terwijl er daaren-
tegen een groot verschil bestaat tusschen de mortinataliteit.

In het reeds meergenoemde verslag van de resultaten van het
Volkenbondsonderzoek naar de kindersterfte, is de volgende waar-
deeringstabel toegepast, op de verschiUende deelen van de foeto-
infantiele mortaliteit.

1) Statistiek van de sterfte naar den leeftijd en de oorzaken van den
dood. 1933.

-ocr page 37-

Waarden berekend met betrekkmg tot 100 levend geborenen.

gering

matig

groot

zeer groot

Mortinataliteit
Primohebdomadaire

Minder
dan 2%

4 en meer %

sterfte.....

Mortaliteit geduren-
de de rest van het

1.50

1.50—2

2—3

3 en meer

jaar......

2.50

2.50-^.75

4.75—7

7 en meer

Volgens deze tabel is de vroege sterfte in Tilburg en Eindhoven
matig; de mortinataliteit in Eindhoven matig, in Tilburg groot.

Voor de groep gemeenten met 20.000—50.000 inwoners is de
vroege sterfte groot, de mortinataliteit matig.

Voor de groep gemeenten met 5000—20.000 inwoners is de
appreciatie: Vroege sterfte: groot.

Mortinatahteit: matig.

Voor de groep gemeenten met 5000 en minder inwoners geldt:

Vroege sterfte: matig.

Mortinataliteit: matig.

De volgende tabel geeft een overzicht van de perinatale sterfte
w de steden, met 20.000 en meer inwoners:

Vroege sterfte
(1933)

Mortinataliteit
1933

Eindhoven
Tüburg . .
Breda .

's-Hertogenbosch . . .
Roozendaal

Bergen op Zoom . . .
Helmond

1.89 (matig)
1.95 (matig)
2.45 (groot)
2.92 (groot)
1.78 (matig)
1.25 (gering)
3.87 (zeer groot)

2.56 (matig)
3.53 (groot)
2.66 (matig)
3.93 (groot)
2.18 (matig)
3.34 (groot)
2.— (matig)

2.23 (matig)

2.49 (matig)

-ocr page 38-

In de gemeenten met twintigduizend inwoners en minder, was
het aantal levend geborenen in 1933: 16.787. Het aantal dood-
geborenen 421, zoodat in deze groep gemeenten, waar 391 kin-
deren binnen 10 dagen nä de geboorte overleden,

de vroege sterfte bedroeg...............2.26.

en de mortinatahteit.................2.50.

Uit deze cijfers blijkt, dat de primodecadaire sterfte zoowel als
de mortinataliteit, in de groote steden van N.-Brabant, gemid-
deld ongeveer gelijk is aan die in de kleinere steden en dorpen.

De groote steden vertoonen echter, apart beschouwd, belangrijke
verschillen.

Zoo is in Helmond de vroege sterfte zeer groot, de mortinataliteit
daarentegen, de kleinste van alle gemeenten. In Bergen op Zoom
is de verhouding omgekeerd.

In de gemeenten met 20.000 en minder inwoners vond ik nog
grootere verschillen.

Verband tusschen nataliteit en vroege sterfte.

Rott heeft de meening uitgesproken, dat er een omgekeerde
evenredigheid zou bestaan tusschen de nataliteit en de vroege
sterfte. Hoe geringer de nataliteit is, hoe grooter de vroege zuige-
lingensterfte en omgekeerd. Hij verklaart dit verband, door het
feit, dat 't grootste deel der kinderen, die binnen de eerste 7 levens-
dagen sterven, eerstgeborenen zijn. Wanneer nu 't geboortecijfer
daalt, neemt 't aantal eerstgeborenen relatief toe.

Schlossmann, die 't eerst gewezen heeft op de toename van
de vroege sterfte, relatief en absoluut, in de provincie Düsseldorf,
ontkent het bovengenoemde verband evenals de invloed van de
primogenituur.

Lubinsky heeft aan de hand van de cijfers voor de zuigelingen-
sterfte, in de steden Breslau en Neurenberg aangetoond, dat het
percentage der eerstgeborenen, die aan de „vroege sterftequot; te
gronde gaan, geringer is dan dat der secundipare- en later geboren
kinderen.

In tegenstelling hiermede, vond hij het percentage doodgeboorten
bij de I pare kinderen grooter, dan bij de secundi-pare

1) Untersuchungen über die Frühsterblichkeit der Säuglinge-Geburten-
häufigkeit und Totgeburten.

-ocr page 39-

Vroege sterfte der kinderen van I parae, en multi parae in Breslau

1925—1928.

Aantal

Overl.

Op 100

Overl.

Op 100

lev. geb.

le dag

lev. geb.

1—7e d.

lev. geb.

9882

96

0.97

220

2.23

8492

108

1.27

231

2.72

4819

95

1.97

172

3.57

2525

47

1.86

99

3.92

3289

76

2.31

134

4.07

265

10

3.77

18

6.97

182

11

19

le
2e
3e
4e

5—10e
He en meer

onbekend

geboorte

Tasché (Frankfurt a.M.) heeft de vroege sterfte der eerstge-
borenen gedurende de 10 eerste levensdagen, vergeleken met de
sterfte van kinderen van opvolgende geboorten.

Hij vond op:

Levend geboren uit I parae 3310.
Levend geboren uit multiparae 3010.

Overleden 73 = 2.2%.
Overleden 84 = 2.8%.

Onder het materiaal, dat ik onderzocht, omvattende 728 kin-
eren waren 147 eerstgeborenen, waarvan 63, binnen 10 dagen nè.
e geboorte overleden, en 84 kinderen doodgeboren werden,
et aantal eerstgeborenen die levend geboren werden in
«-Brabant, bedraagt naar berekening 3050.
Hiervan overleden 63 kinderen.
Dit is een vroege sterfte van 2.06%.

Van de opvolgende geboorten, waarbij ongeveer 11.950 kinderen
levend geboren werden, overleden 277 kinderen.

Dit is een primodecadaire sterfte van 2.31%.
^Lubinsky wijst er uitdrukkelijk op, dat hij geen bewezen ver-
^ amg voor deze feiten kan geven. Misschien is de oorzaak te
^eken m het door Seiffert i) aan de hand van 3000 gevallen van
^^e sterfte en 3500 doodgeboorten, vastgestelde feit, dat bij

Münchener Med. W.schr. 1929. 1807.

-ocr page 40-

geboorten met längeren duur de doodgeborenen, bij geboorten
met korteren duur de vroeg gestorvenen overwegen. Daar, zooals
bekend, de duur van de baring bij I parae, in doorsnee langer is,
dan bij Multi-parae, zullen bij I parae zoowel voldragen en
gezonde kinderen, en in nog sterkere mate, de praemature en
debiele kinderen, aan het gevaar tijdens de geboorte te overlijden
in sterkere mate blootgesteld zijn. Daardoor wordt natuurlijk het
aantal, der weliswaar levend geborenen, maar levenszwakke kin-
deren, verminderd. Daar deze vroeg overlijden, is de vroege sterfte
bij de eerstgeborenen geringer, dan bij alle volgende geboorten.

Bij de II pare kinderen is tengevolge van de verkortmg van den
duur der baring, het gevaar, tijdens de baring te sterven, zoowel
voor de sterke alsook voor de levenszwakke kinderen, veel kleiner.
Van de levenszwakke, echter die de geboorte „doorstaanquot; hebben,
overlijdt nu een relatief grooter aantal aan „vroege sterftequot;.

Een tweede argument tegen de theorie van Rott, is de door
schlossmann gedane waarneming, dat n.1. in Düsseldorf het aantal
der eerstgeborenen van 1922—1927 relatief, d.w.z. in verhouding
tot de later geborenen, teruggegaan is; desniettegenstaande is de
sterfte gedurende de drie eerste levensdagen gestegen. Ware echter
het eerstgeborenencijfer beshssend voor de vroege sterfte, dan moes-
ten beide steeds parallel gaan.

Ook het feit, dat de stijging der vroege sterfte bij niet-echtehjke
kinderen, aanzienlijk grooter is, dan bij de echtelijke, is een argu-
ment tegen de theorie van Rott. De toename toch van het aantal
der eerstgeborenen is bij de echtelijke veel grooter dan bij de
niet-echtelijke. Ware de opvatting van Rott juist, dan moest juist
het omgekeerde het geval zijn.

Eva Teichmann heeft het materiaal van Lubinski nader onder-
zocht en komt tot het zeer belangrijke resultaat, dat de eerst-
geborenen gedurende het eerste levensjaar de germgste sterfto
vertoonen en dat van de eene groep naar de andere, de mortaliteit

voortdurend stijgt.

Wanneer we in verband met het bovenstaande nagaan, wat ons
de enquête leert, door den Volkenbond mgesteld, dan blijkt, dat
de nataliteit, in de 25 onderzochte districten, varieert tusschen 2.4 per
duizend (Weenen Vle, Vlle en VlIIe arrond.) en 36.4 (Hoensbroek).

In twee districten, met zeer sterke nataliteit, was de vroege
sterfte groot.

-ocr page 41-

Van negen districten, met sterke nataliteit, hadden vier een ge-
ringe vroege sterfte, drie een groote, en twee een zeer groote.

Van 4 districten, met geringe nataliteit, was bij twee de vroege
sterfte groot, en bij twee de vroege sterfte zeer groot.

Hieruit blijkt dus wel, dat de correlatie tusschen nataliteit en
vroege sterfte, niet groot is.

Toch schijnt in de districten, waar de nataliteit óf gering óf
zeer groot is. de primohebdomadaire sterfte hiervan den invloed
te ondervinden. Zoo vond ik voor de natahteit in 't district Weenen
(6e, 7e, 8e arrond.) 2.4. De primohebdomadaire sterfte bedroeg in
dit district 5—6.9. Voor Emmen vond ik een natahteit van 31.5.
tegenover een vroege sterfte van 2.35. Aan welke oorzaken en in-
vloeden dit verband is toe te schrijven, kon ik niet ontdekken. In
elk geval speelt de primogenituur hier geen overwegende rol.
Wel vinden de schrijvers het jammer, dat 't percentage eerstge-
boorten niet bekend was. Zij spreken het vermoeden uit, dat be-
padde variaties van de mortinataliteit, en van de primohebdoma-
daire sterfte, hierdoor verklaard zouden kunnen worden.

Hoe meer de nataliteit daalt, hoe relatief grooter het aantal
eerstgeborenen wordt. Daeir deze in het bijzonder bedreigd worden
door accidenten bij de geboorten, zal bij dalende nataliteit. de
mortinataliteit en de primohebdomadaire sterfte stijgen. Zooals
^J gezien hebben, is door de onderzoekingen van Lubinskx geble-
en. dat de I parae een kleinere primohebdomadaire sterfte ver-

onen. dan alle opvolgende zwangerschappen. De mortinataliteit
IS echter bij eerstgeborenen grooter. dan bij opvolgende gravidi-
teiten.

Wel schijnt verband te bestaan tusschen de vroege sterfte en de
mortinataliteit. Van de 25 onderzochte districten hadden 13 een
groote of zeer groote mortinataliteit. Van deze 13 hadden 11 een
groote of zeer groote prhnohebdomadaire sterfte.

In twee districten (Plaisance en Hoensbroek) was de morti-
nataliteit gering.

■ ^Tj I^I^isance was de primohebdomadaire sterfte eveneens gering.

Hoensbroek daarentegen was zij groot. In het rapport wordt
ke^vT ^^ groote nataliteit in Hoensbroek. de onontwik-
e bevolking en de onvoldoende sanitaire organisatie; door deze
ngunstige factoren worden meer kinderen levend geboren, die

oegtijdig sterven, dan doodgeboren.

-ocr page 42-

In Hoensbroek is de sterfte door praematuriteit en obstetrisch
trauma groot, terwijl de mortinataliteit gering is.

In de drie districten, waar de mortinataliteit zeer groot was,
is de primohebdomadaire sterfte tweemaal groot (Emmen, Cassel),
één maal zeer groot (Weenen 6e, 7e, 8e arrondissement).

In het algemeen kan men zeggen, dat toename van de primo-
hebdomadaire sterfte, met betrekking tot de mortinataliteit, wordt
waargenomen, wanneer de totale zuigehngensterfte zeer groot is
en omgekeerd de vroege sterfte gering is, wanneer de totale sterfte
gering is.

Zoo vond ik voor Helmond een totale zuigelingensterfte van
8.04% voor 1933. De primohebdomadaire sterfte bedroeg 3.87%,
daarentegen de mortinataliteit slechts 2%.

Omgekeerd, vond ik voor Bergen op Zoom, een groote morti-
nataliteit, 3.34, bij een geringe vroege sterfte 1.25 en een geringe
totale zuigelingensterfte 3.46.

Debré en Joannon merken in hun rapport op, dat zij den indruk
hebben, dat de mortinataliteit standvastiger is, meer mert, om het
zoo uit te drukken, minder gevoelig dan de primohebdomadaire
sterfte, hetzij voor slechte invloeden, hetzij voor gunstige factoren.

Tusschen de vroege sterfte en de totale zuigelingensterfte be-
staat geen verband. Zij zijn geheel onafhankelijk van elkaar, het-
geen beteekent, dat hun oorzaken geheel verschillend zijn.

Zoo vond ik voor de groote gemeenten in N.-Brabant (met
20.000 en meer inwoners) de volgende verhoudingen:

Verhouding
0.46
0.42
0.65
0.57
0.31
0.36
0.48

1933
Eindhoven.
Tilburg.
Breda

's-Hertogenb.
Roosendaal
Bergen op Zoom
Helmond

Sterfte ben. 't jaar. Vroege sterfte.

Matig 4.10nbsp;Matignbsp;1.89

Matig 4.59nbsp;Matignbsp;1.95

Gering 3.57nbsp;Grootnbsp;2.45

Matig 5.13nbsp;Grootnbsp;2.92

Matig 5.74nbsp;Matignbsp;1.78

Gering 3.46nbsp;Geringnbsp;1.25

Groot 8.04nbsp;Zeer grootnbsp;3.87

Hieruit zien wij, dat vier steden een matige zuigelingensterfte
hebben: (Eindhoven, Tilburg, 's-Hertogenbosch en Roosendaal).

Van deze vier, hebben drie (Eindhoven, Tilburg, Roosendaal)
eveneens een matige vroege sterfte; 's-Hertogenbosch een groote.

-ocr page 43-

Twee steden (Breda en Bergen op Zoom) hebben een geringe
zuigelingensterfte, terwijl de vroege sterfte in Breda groot en Ber-
gen op Zoom gering is.

In Hehnond was de zuigelingensterfte groot en de vroege sterfte

zeer groot.

Het grootste verschil bestaat in Breda; totale kindersterfte 3.57,
vroege sterfte groot (2.45).

60
C

tso

t
S

2
O

■ë

e
60

is

60
1

.SP

-s
s


J

8

8
N

Bergen op Zoom

3.46

1.25

Bergen op Zoom

Breda

3.57

2.45

Breda

Eindhoven

4.10

1.89

Eindhoven

Tilburg

4.59

1.95

Tilburg

's-Hertogenbosch

5.13

2.92

's-Hertogenbosch

Roosendaal

5.74

1.78

Roosendaal

Helmond

8.04

3.87

Helmond

Totale
sterfte

Vroege
sterfte

Daar Breda behoort tot de districten, waar in 1927, het reeds
meer genoemde onderzoek naar de kindersterfte heeft plaats gehad,
is het leerzaam, een vergelijking te maken tusschen de sterfte van
toen en van 't jaar '33 en daaraan voorafgaande jaren.

De primohebdomadaire sterfte bedroeg in 1927 ..... 1.42

De mortinataliteit................. • 2.30

De totale mortaliteit.................5.48

Voor 1933 gelden de volgende cijfers:

Primohebdomadaire sterfte..............1-89

Mortinataliteit....................1-78

Totale mortaliteit..................3.57

Wanneer ik de vroege sterfte over 't jaar 1927, ontleed in zijn
drie hoofdcomponenten: sterfte door praematmiteit, sterfte door
geboortetrauma, sterfte door congenitale misvormingen, dan blijken
deze voor Breda te bedragen resp. 0.87, 0.21, 0.32.

-ocr page 44-

Hieruit blijkt, dat de lage vroege sterfte in 1927, 't gevolg was
van een matige sterfte door vroeggeboorte en een geringe sterfte
aan geboortetrauma.

Bij nadere beschouwing van de absolute sterftecijfers over het
geheele jaar, blijkt dat van de 50 overleden kinderen er 20 aan
niet-specifieke infectieziekten overleden, en 3 aan specifieke in-
fectieziekten, te samen 2.52%. Aan voedingsstoornissen overleden
6 kinderen, 0.65%. Beschouwen we in vergelijking hiermede de
correspondeerende cijfers voor Leiden, waar de kindersterfte gering
is (3.56), dan blijkt dat 't verschil hoofdzakelijk gevormd
wordt door de geringere sterfte aan infectieziekten (1.49) en aan
voedingsstoornissen (0.14). Volgens de ingestelde enquête, bleek
de kunstmatige voeding te Breda veel voor te komen, en beston-
den er ten tijde van het onderzoek minder goede bestaansvoor-
waarden en ongunstige woningtoestanden.

Uit onderstaande getallen blijkt zeer duidelijk de groote in-
vloed, die de kunstmatige voeding heeft op de kindersterfte.
Op 100 kinderen werden op den leef-nbsp;Sterfte aan voedings-

tij d van 3 maanden uitsluitend gevoednbsp;stoornissen

met de flesch

Dordrecht..........25

Leiden...........29

Maastricht..........51

Breda............55

(Péril ahmentaire)
0,-
0.14
0.50
0.65

to

■SP

s

8
amp;

v

Natahteit..............

Mortinatahteit............

Mortahteit..............

Foeto-infantiele mortaliteit......

Congenitale oorzaken.........

Voedingsstoornissen..........

Infectieziekten............

Primohebdomadaire mortaliteit ....
Sterfte gedurende de rest van de le sem.

2e semester..........

21

2.30

5.48

7.78

3.39

0.65

2.52

1.42

2.29

-ocr page 45-

Nevenstaande figuur ontleend aan Debré en Joannon geeft
een overzicht van de foeto-infantiele sterfte, en haar onderdeden.

Breda behoort tot de weinige districten, waar de primohebdo-
madaüre sterfte minder was dan de sterfte gedurende de tweede
helft van het Ie levensjaar.

Deze uitzondering van den regel wordt veroorzaakt door 't
gering percentage sterfte door congenitale oorzaken en 't groote
percentage sterfte door infectieziekten.

Bij de discussies, gehouden in de Section médicale de 1'Union
internationale de Paediatrie préventive, over de vraag naar de
oorzaken van de kindersterfte in de eerste 10 levensdagen, is door
verschillende obstetrici en kinderartsen van naam, het vraagstuk
uitvoerig besproken en van verschillende zijden behcht. In het door
CouvELAiRE uitgebrachte rapport, stelt hij vast: 1°. dat post-
natale oorzaken weinig voorkomen. Ongeveer 2%. Wanneer het
hygiënische milieu, waarin de kinderen geplaatst worden, niet al te
slecht is, doet de invloed daarvan zich eerst later gelden (Infectie-
ziekten). 2°. Dat bijna alle gevallen van vroege sterfte veroorzaakt
worden door nadeehge mvloeden tijdens de graviditeit of gedurende
de baring. De meeste kinderen, die vroeg nä de geboorte overlijden,
hebben volgens Couvelaire, en de andere Fransche deskundigen
sluiten zich in dit opzicht geheel bij hem aan, te weinig levenskracht.
Ongeveer 75% der kinderen, die binnen 10 dagen nä de geboorte
overhjden, hebben een geboortegewicht, dat beneden het gemid-
delde is; 't geboortetrauma speelt bij hen geen rol daar dit de
normale kinderen niet schaadt, althans wat het physiologisch
trauma door de baring betreft. Volgens de Fransche school is de
debihtas congenitalis de groote oorzaak van de vroege zuigehngen-
sterfte. De ziekten van de moeder spelen de voornaamste rol in de
aetiologie van de debihteit (40%).

Lereboullet noemt de vroege sterfte eveneens een sterfte van
debilen, veroorzaakt door de werking van antenatale oorzaken. De
postnatale oorzaken zijn, althans in goed georganiseerde obstetri-
sche centra, van weinig beteekenis.

Couvelaire geeft in zijn rapport eenige cijfers, die aantoonen
dat de sterfte binnen de eerste 10 dagen zeer groot is. Voor de jaren
1903—1907 was de verhouding van deze primodecadahe sterfte
tot de totale zuigelmgensterfte, in het Departement van de Seine
15.2%.

-ocr page 46-

Uit een meer recente statistiek van de stad Parijs blijkt, dat in
4 jaar (1925 t/m 1928), overleden:

in den loop van het eerste jaar...... 16.655 kinderen

in den loop van de eerste maand......3.405

vóór den tienden dag...........2.561

De vroege sterfte over deze jaren bedroeg dus 15%.

Voor de hoofdstad van ons land, vond ik de volgende cijfers,
over de jaren 1931 t/m 1935:

sterfte Ie jaar 1908
sterfte Ie mnd. 1039

sterfte Ie week 865; dit is 45% van de totale zuigelingen-
sterfte. Hieruit blijkt nogmaals, dat het onjuist is, de vroege sterfte
te beoordeelen naar haar verhouding tot de totale zuigelingensterfte.
In werkelijkheid toch is de primohebdomadaire sterfte in Amster-
dam zeer laag: 1.44.
De totale zuigelingensterfte bedroeg 3.18%.

Bovenstaande cijfers toonen voldoende aan, van hoe groot be-
lang het is, de middelen te kennen, die ons in staat stellen, de primo-
decadaire sterfte te verminderen. Hierdoor zal tevens, alhoewel in
mindere mate, de totale zuigehngensterfte gunstig beïnvloed worden.

Zooals wij reeds eerder opmerkten, zijn de postnatale oorzaken,
van weinig belang.

De ante-natale oorzaken daarentegen, zijn hoofdzakehjk ver-
antwoordelijk voor de vroege sterfte. Deze wordt toch bijna geheel
gevormd, door de sterfte aan praematuriteit, geboortetrauma en
congenitale misvormingen.

Dit blijkt uit onderstaande tabel, samengesteld uit gegevens
ontleend aan de Europeesche enquête.

Districten

A

B

Districten

A

B

Breda.......

1 42

1.40

Emmen......

2 35

2.36

Leiden......

1 42

1.35

Hoensbroek . . .

2.58

2.69

Dordrecht.....

1 45

1.45

Lochois.....

2 13

2.17

Maastricht ....

2 19

2.13

Bray.......

2 42

2.46

A = percentage vroege kindersterfte.

B = totaal der percentages sterfte door praematuriteit, obste-
trisch trauma en congenitale misvormingen.

-ocr page 47-

Wat de sterfte door vroeggeboorte betreft, bleek uit een onderzoek
van 180 gevallen van vroege sterfte in de Clinique Baudelocque,
dat 80% van deze kinderen een geboortegewicht hadden van
minder dan 3000 gram en 66%, minder dan 2500 gram. Ofschoon
't gewicht geen goede maatstaf is ter beoordeeling van de graad
van rijpheid, blijkt uit deze cijfers toch wel, dat de praematuren
het grootste aandeel aan de vroege sterfte hebben. Van 340 kin-
deren, die binnen 10 dagen na de geboorte overleden in N.-
Brabant, in het jaar 1933, waren slechts 151 voldragen, 160 waren
praematuur, dit is 47%,- 29 waren immatuur.

In de Utrechtsche pohkliniek, overleden van 5303 levend geboren
kinderen, 52 binnen 10 dagen nä de geboorte; hiervan waren 31
kinderen praematuur (28—37 weken); dit is 60%. De Snoo merkt
bij deze cijfers op, dat hij het betwijfelt, of de doodsoorzaak bij
praemature kinderen in den regel bestaat in bloedingen, die zoo
vaak in de hersenen voorkomen.

Veel meer moet de oorzaak van den dood gezocht worden in
een onvoldoend aanpassingsvermogen aan de zoo totaal verschil-
lende verhoudingen van het extra uterine leven. De sterfte van
praemature kinderen, die uit de stad, ter verpleging in de couveuse
in de kliniek worden opgenomen, is veel grooter dan de sterfte
van de in de kliniek geboren kinderen, van denzelfden leeftijd en
hetzelfde gewicht. Hieruit blijkt, dat de verpleging onmiddellijk
nk de geboorte, voornamelijk 't voorkomen van te sterke afkoehng,
van de grootste beteekenis is.

Volgens Reiche i) gaat menig kind, waarbij als doodsoorzaak
levenszwakte is opgegeven, te gronde aan de gevolgen van initiaal
warmte verlies. Hoe geringer de vetlaag is, des te grooter, naar
verhouding, is de lichaamsoppervlakte van het kind en is het
organisme meer aan afkoeling blootgesteld en komt de warmte-
regulatie moeilijker tot stand. Bij een voldragen neonatus bedraagt
de Uchaamswarmte nä de geboorte ongeveer 37.8 (rectaal). In de
eerste uren p. p. treedt dan een daling op, die 2—3 graden be-
dragen kan. De warmteregeling heeft eenigen tijd noodig om zich
in te stellen. Daar het warmteregulatiecentrum eerst in de laatste
zwangerschapsmaanden tot volkomen ontwikkeling komt, zijn de
praematuur geboren kinderen in grootere mate afhankelijk van de

i) Deutsche Med. W^ochenschrift 1918, XLIV.

-ocr page 48-

temperatuur buiten 't moederlijke lichaam. Praemature en debile
kinderen gaan bijna zeker dood, wanneer de lichaamstemperatuur
onder 33° daalt. Reeds een temperatuursverlaging tot 35°, bedreigt
ernstig het kinderlijke leven. Naast de questie van de temperatuur,
is de vochtigheidsgraad van de buitenwereld van groot belang.
Het praemature kmd, dat in het water thuis hoort, heeft behoefte
aan vocht. Yaglou, Drinker en Blackfan hebben vastgesteld,
dat een vochtigheidsgraad van 65% noodzakelijk is; wordt deze
minder, dan stijgt daardoor de thermische instabiliteit.

Ook het gemis van de placentair hormonen en die der moeder
is nadeelig voor het kind en hierdoor sterven vele kinderen.

Unden, noemt Martin het hormon, dat in het bloed van de
zwangere en in dat van haar vrucht circuleert. Naarmate de zwan-
gerschap vordert, wordt meer unden geproduceerd De zwangere
scheidt groote hoeveelheden unden uit. Daar de vrucht in zekeren
zin in de circulatie van de moeder is ingeschakeld, is ook het unden
in het lichaam van de vrucht in overmaat voorhanden. De eerste
3—4 dagen scheidt de neonatus unden uit. Daarom geeft Martin
vroeggeborenen, dit hormon, dat hun voor hun intra-uterine
opbouw onmisbaar is.

De werking is opvallend, hetgeen uit de volgende cijfers blijkt:

Zonder unden

Overleden

Met unden

Overleden

206

76 = 36.9%

198

40 = 20.2%

De met dit hormon opgevoede kinderen, hebben een gewichts-
curve, die overeenkomt met de physiologische aanwas in de zwan-
gerschap. Bovendien kon Martin vaststellen, dat men met unden-
kinderen minder last heeft. De Snoo is de eerste geweest, die ter
vervanging van deze hormonen zwangerenurine, gemengd met melk,
aan de kinderen toediende (1929).'t Gevolg was, dat de kinderen gedu-
rende de eerste dagen minder in gewicht afnamen, zich beter ont-
wikkelden en wat vooral belangrijk is, er trad minder anaemie op,
welke zich anders bij zoo vele vroeg-geboorten later ontwikkelt.
Deze in zekeren zin physiologische anaemie der praematuren

1) E. Martin. Klinische Wochenschrift, Jrg. 10, N°. 30.
de
Snoo. Ned. Tijdsch. v. Verl, en Gyn. Jaarg. 34

-ocr page 49-

heeft Lichtenstein ertoe gebracht, het gehalte van hun organisme
aan ijzer te bestudeeren. Het resultaat van zijn onderzoek is ge-
weest, dat de moedermelk ongeveer 1 tot 2 milligram ijzer bevat,
maar dat. zelfs bij overmatige voeding, dit ijzer niet wordt opge-
nomen. Evenzoo wordt het ijzer, dat men hun als medicament
toedient, niet geabsorbeerd en slechts voor een zeer klein deel
teruggehouden. De praemature zuigeling verliest dus veel ijzer.
Dat heeft vaak verschijnselen van ernstige anaemie tengevolge.
Een ijzer medicatie schijnt hier geïndiceerd. In drie gevallen heeft
Beck deze toegepast, door een dagelijksche toediening van 200
m.gram ijzer gedurende 14 dagen. Een retentie werd althans ge-
durende een zekeren tijd vastgesteld. Practisch echter is het ijzer
alleen onwerkzaam. De toevoeging van vitamine C zou onmisbaar
zijn voor het therapeutisch succes. Daar de lucht, die het kind
nä de geboorte inademt, veel rijker is aan zuurstof dan het placen-
taire bloed, krijgt het kind tengevolge van zijn groote hoeveelheid
haemoglobme aanvankelijk te veel zuurstof toegevoerd. Door maat-
regelen. die in staat zijn dit ..te veelquot; te verminderen, zal het
mogelijk zijn. de levenskansen van het kind te verbeteren. De
Snoo heeft een onderdruk couveuse doen ontwerpen, waarin de
praematuren dadelijk na hun geboorte gelegd worden. Tot dusverre
is de invloed daarvan nog niet duidelijk gebleken.

Postnatale doodsoorzaken.

Als postnatale doodsoorzaken onderscheiden Couvelaire en
Lereboullet 1):

Ie. ziekten, verkregen nä de geboorte.

Als zoodanig noemen zij infecties, intoxicaties, ernstige fouten
in de voedmg. Van de mfecties zijn belangrijk die, welke de navel
als porte-d'entrée hebben: erysipelas, phlegmone, septicaemie,
tetanus. Deze gevallen zijn echter zeldzaam, en zullen in goed
georganiseerde obstetrische centra steeds zeldzamer worden.

2e. Ziekten of congenitale debiliteit, die door goede verzorging
nä de geboorte hadden genezen kunnen worden. Deze gevallen zijn
vrij talrijk. Een debiel kind. overleeft of sterft snel nä de geboorte,
al naar gelang de algemeene hygiënische condities, waarin het ge-

Les causes de la mortalité des dix premiers jours de la vie, et les moyens
de l'abaisser.

-ocr page 50-

plaatst wordt, goed of slecht zijn. Van veel belang is in dit opzicht
of het kind kunstmatig gevoed wordt, of moedermelk krijgt.

3e. Ziekten, waarvan de origine ante- of postnataal kan zijn
(syphilis, streptococcie).

Antenatale doodsoorzaken.

De voornaamste ante-natale doodsoorzaak is de: debilitas con-
genitalis. De oorzaak van de debihteit is vaak moeilijk te vinden.
Allereerst is het noodig na te gaan, wat men onder debiliteit ver-
staat en welk verband er bestaat tusschen praematuren en debilen.

vignes en Blechmann geven als definitie van een vroeggebo-
rene: kind, geboren vóór 't normale einde van de zwangerschap,
waarvan de duur 9 maanden bedraagt. Marfan noemt praematuur,
het kind, dat tusschen de 6e en 9e maand ter wereld komt. Hess
noemt een kind praematuur, wanneer de zwangerschap minder
dan 260 dagen geduurd heeft. Volgens hem moet men het debiele
kind, practisch in dezelfde klasse plaatsen als het praemature, met
dit onderscheid, dat bij het debiele kind, in den loop van het intra-
uterine leven, ongunstige factoren, de voeding en de ontwikkeling
hebben belemmerd. Overigens kan het wel voldragen of bijna vol-
dragen zijn.

De debihtas congenitalis hangt af van congenitale invloeden der
ouders en van intercurrente ziekten gedurende de graviditeit.

De debihteit kan 't gevolg zijn: Ie. van een vroegtijdige onder-
breking der zwangerschap, tengevolge van een locale obstetrische
anomalie (gemelliteit, haemorrhagie, vroegtijdig breken der vliezen,
endome tritis, trauma). Couvelaire en Lereboullet zijn van
meening, dat vooral tengevolge van zwaren arbeid, gedurende de
zwangerschap, deze vorm van debüiteit ontstaat. In de steden,
waar de vrouwen meer rust nemen en ook in de verloskundige
klinieken, waar de a.s. moeders beveiligd zijn tegen zwaren arbeid,
komt deze vorm van debiliteit veel minder voor.

2e. van een ziekte van de foetus, voortkomende uit een infectie
of intoxicatie, langs transplacentairen weg, gedurende het intra
uterine leven; meestal is een ziekte van de moeder hiervan de
oorzaak.

De voornaamste ziekten zijn: Ie. de Lues. Minstens 20% van de
debilen, die in de Ie tien dagen sterven, overlijden aan de gevolgen
van congenitale lues;

-ocr page 51-

2e. de zwangerschapsintoxicatie (albuminurie, eclampsie, solutio
placentae), hart- en nieraandoeningen, tuberculose, acute intoxi-
caties en infecties.

Ook tengevolge van deze aandoeningen der moeder zou een groot
deel der debielen die binnen 10 dagen overlijden, te gronde gaan.

Aan het slot van hun rapport geven Couvelaire en zijn mede-
werkers de middelen aan, die in staat zijn de primodecadaire sterfte
te verminderen en die bestaan in de tijdige behandeling van de
moederlijke ziekte en in het voorkomen der toxicosen.

Het tweede rapport werd uitgebracht door Schlossmann. Hij
merkt hierin op, dat in Duitschland het merkwaardige feit gecon-
stateerd is, dat ondanks de sterke vermindering van de zuigelingen-
mortaliteit, het aantal kinderen, die overlijden in de eerste levens-
week, niet alleen relatief, maar ook in absolute cijfers, vermeerderd
is. In het district Düsseldorf, dat hij met betrekking tot deze sterfte,
statistisch bewerkt heeft, werd vastgesteld:

r. dat ongeveer ^/g deel der kinderen, die binnen het jaar ster-
ven, den eersten dag sterven en bijna de helft in de eerste week;

2°. dat in de steden, de primohebdomadaire sterfte, hooger is,
dan in de dorpen;

3°. dat de vroege sterfte van de onwettige kinderen, ongeveer
tweemaal zoo groot is, dan van de wettig geboren kinderen;

4°. dat de vroege sterfte der „in huisquot; geboren kinderen, grooter
is, dan van de kinderen die in een inrichting geboren werden.

In de dorpen daarentegen is juist het ongekeerde waar te nemen,
waarschijnlijk t.g.v. van de minder goede inrichting der zieken-
huizen, en van het feit, dat in de kleinere steden en dorpen het
meer de pathologische gevallen zijn, die worden opgenomen.

Wat de oorzaken van de vermeerdering der vroege sterfte be-
treft, is gebleken, dat nóch de primogenituur, nóch de leeftijd van
de vrouw, hierop van invloed zijn.

Schlossmann wijst er op, dat één van de voornaamste oorzaken,
waarschijnlijk gelegen is in de toename van het aantal baringen,
die met kunsthulp getermineerd worden. In de gezamenlijke ver-
loskundige klinieken van Duitschland, bedroeg het percentage
vrouwen, dat door kunsthulp verlost werd, 17.75, in 1925 tegen
20.45 in 1928. Men heeft beweerd, dat het instituut der sociale ver-
zekeringen in Duitschland mede schuldig zou zijn aan de toename
der vroege sterfte, doordat meer kinderen, die vroeger als dood-

-ocr page 52-

geboren werden aangegeven, thans, terwille van een grooter hono-
rarium als levendgeboren, doch vroeg-overleden, werden aange-
geven. Indien dit zoo ware, zou de mortinataliteit echter moeten
zijn afgenomen, hetgeen niet het geval is.

Toch is de toename van de vroege sterfte geen Duitsch, doch een
internationaal probleem.

Voor ons land ging ik de primohebdomadaire sterfte na, over de
jaren 1931—1935.

Deze bedroeg in: 1931 1932 1933 1934 1935

1.70 1.60 1.68 1.70 1.68 gem. 1.67.

Er is dus in ons land eerder van een afname, dan van een toe-
name van de vroege sterfte, sprake.

Voor de eersteweeksterfte in Düsseldorf vond ik in de jaren
1927—1930 resp. 3.62; 3.81; 3.91; 3.78.

Ofschoon de verschillen met ons land groot zijn (ruim het dub-
bele), valt een duidelijke stijging waar te nemen, gedurende de eerste
drie jaren, terwijl de cijfers voor ons land, over een vijfjarige
periode, vrijwel constant zijn.

Taillens, die de infantiele mortaliteit in Zwitserland heeft
onderzocht, deelt mede, dat de oorzaak van de vroege sterfte, de
debilitas congenitalis, is. Hij verdeelt deze in de eigenlijke debiliteit,
de praematuriteit, congenitale misvormingen en gevolgen van de
baring. Tusschen 1900 en 1920 daalde de sterfte m deze 4 groepen
gemiddeld 39%.

Praematuriteit van 100 op 68.

Congenitale misvormingen van 100 op 64.

Debiliteit sensu strict. van 100 op 40.

Gevolgen van de baring van 100 op 108.

Ook Taillens wijst op het feit, dat er een sterfte-overschot is
van jongens. Ter verklaring hiervan acht hij het mogelijk, dat
hereditaire factoren een rol spelen. Bovendien is de schedel van de
mannelijke kinderen, meer volumineus, dan die der meisjes, en
daardoor dus kwetsbaarder, door het obstetrisch trauma. ScHLOss-
mann heeft aan een statistiek van 10.000 neonati aangetoond, dat
de primohebdomadaire sterfte, bij kinderen met gering en groot
gewicht, aanzienlijk is, en bij kinderen met middelmatig gewicht,
gering.

-ocr page 53-

Gewicht gt; 2000; 2000—2500; 2500—3000; 3000—3500; lt; 3500

Sterfte ; ; _ ; nbsp;

Flemming en Morton meenen door lumbaalpunctie te hebben
kunnen aantoonen, dat de sterfte van het eerste uur, hoofdzakehjk
veroorzaakt wordt door meningeale bloeding. Zij meenen zelfs
door herhaalde punctie, in schijnbaar hopelooze gevallen, genezing
verkregen te hebben, en raden aan de lumbale punctie meer toe
te passen, dan tot nu toe geschiedt.

Reuss is van meening, dat de vroege sterfte niet gescheiden
kan worden van de mortinatahteit. Hij merkt zeer terecht op, dat
het volmaakt hetzelfde is, of een kind kort vóór de geboorte sterft,
of dat het met nog kloppend hart ter wereld komt, doch de adem-
haling niet aan den gang te brengen is, of zelfs dat het na enkele
adembewegingen gemaakt te hebben, overlijdt.

Als oorzaken van de vroege sterfte geeft hij op: geboortetrauma
en debilitas congenitalis.

Hij is niet van meening, dat operatieve ingrepen de levens-
kansen van het kind geringer maken, en dat dus de toename van
de vroege sterfte niet veroorzaakt wordt, door toename van het
aantal kunstverlossingen. Ook de veelvuldigere toepassing der
sectio caesarea wegens bekkenvernauwing, acht hij in het belang
van het kind, omdat daardoor 't geboortetrauma wegvalt en de
partus arte praematurus, met de daaraan verbonden gevaren, on-
noodig wordt.

De Snoo 2), die de expectatieve leiding der baring sterk gepro-
pageerd heeft, acht het zeer waarschijnlijk, dat de toeneming van de
kinderlijke en moederlijke mortahteit in Duitschland, Engeland
en Amerika het gevolg is van de stijging van het aantal kunstver-
lossingen. Hij zegt, dat iedere twijfel daaraan wel moet verdwijnen,
waimeer men de cijfers der primodecadaire sterfte beziet:

Amerika 20 % kunstverlossingen. Vroege sterfte 2.83

Düsseldorf 20.4%nbsp;.,nbsp;„ 3.91

Utrecht 3 %nbsp;„nbsp;„ 1%

Vooral wanneer men bedenkt, dat de vroege sterfte veroorzaakt
wordt door vroeggeboorte, congenitale misvorming en geboorte-

Archives of Disease in Childhood.

Actieve of expectatieve leiding der baring. Klinische les.

-ocr page 54-

trauma, dan is het niet anders mogehjk, dan dat het groot aantal
kunstverlossingen de oorzaak is van het grooter percentage vroege
sterfte in de genoemde landen, omdat de sterfte ten gevolge van
congenitale misvormingen en praematuriteit. in de verschillende

landen niet veel uiteen zal loopen.

Volgens De Snoo liggen de hoofdoorzaken van de vroege sterfte
in momenten, die met de zwangerschap en de baring samenhangen:
misvormingen, trauma, debüiteit en vroeggeboorte. Hij betreurt
het dat nóch wat betreft de leeftijd der aan levenszwakte gestor-
ven kinderen, nóch wat betreft den aard van het geboortetrauma
en van eventueele operatieve verlossingen, betrouwbare gegevens
voorhanden zijn, zoodat de statistiek geen opheldering geven kan
over de waarde der genoemde momenten.

De onderstaande tabel toont de resultaten, bereikt m den stn]d
tegen de vroege sterfte in de Utrechtsche Polikliniek (1928, '29, '30)
met klinische opnamen.

Spontaan geboren 5331 = 97%
Operatief geboren 165 = 3%

Levend geboren

Dood-
geboren

Overleden
1—10 dag.

Vroege
sterfte

Voldragen 5135
28—37 w. Praematuur 168
16—27 w. Immatuur —

77
59
57

21
31

0.4%
19%

Totaal ... 5303

193

52

1%

Ofschoon de voorafgaande beschouwingen ontleend zijn aan een
onderzoek, dat reeds in 1928 gehouden werd behouden zij ook
heden nog hun waarde, wat betreft het inzicht dat zij ons verschaf-
fen omtrLt den omvang en de oorzaken der vroep sterfte. Dat
zij ook in de laatste jaren nog niet belangnjk yermmderd is, moge
blijken uit een overzicht van de vroege sterfte m Engeland en
Wales in 1934, verdeeld over de verschiUende groepen van ge-

meenten.

-ocr page 55-

Vroege sterfte in Engeland en Wales in 1934 i)
op 100 levend- en doodgeborenen samen.

Londen

Hoofd-
steden

Kleinere
plaatsen

Platte-
land

Enge-
land en
Wales

Aantal geborenen . .

120.331

206.443

178.251

117.826

622.851

Doodgeboren ....

3.20

4.22

4.42

4.05

4.05

Overleden in het le

halfuur......

0.15

0.17

0.15

0.16

0.16

Overl. rest le dag .

0.77

0.95

0.91

0.82

0.88

tweede dag. .

0.28

0.35

0.34

0.33

0.33

derde dag . .

0.20

0.31

0.30

0.31

0.29

,. vierde dag . .

0.15

0.21

0.22

0.25

0.21

.. vijfde dag . .

0.09

0.13

0.13

0.15

0.13

zesde dag . .

0.07

0.09

0.09

0.09

0.09

zevendedag. .

0.05

0.07

0.08

0.06

0.07

Vroege sterfte . . .
Totale zuigel.sterfte ,

1.76
5.51

2.28
6.25

2.22
5.25

2.17
5.09

2.16

Uit deze cijfers blijkt, dat, met uitzondering van Londen, waar
de perinatale sterfte, dank zij een geringe mortinataliteit en een
geringe sterfte in de le 24 uur, bijzonder laag was, 4.96. de vroege
sterfte in de verschillende groepen van gemeenten, geen groote
verschillen toont, hetgeen op zeer gelijkmatige gezondheidsver-
houdingen en op gelijksoortig werkzame praenatale zorg zou kun-
nen wijzen.

Mortinataliteit.

Tusschen de mortinataliteit en de vroege sterfte bestaan geleide-
lijke overgangen, zoodat het gewenscht is, bij de bestudeering van
het vraagstuk der vroege sterfte, het probleem der mortinataliteit
aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Reichsgesundheitsblatt, April '36.

-ocr page 56-

De commissie door het hygiënisch comité van den Volkenbond
belast, met het vaststellen van de definitie van de mortinataliteit,
heeft voorgesteld, als doodgeboren te beschouwen, een kind, ge-
boren na een zwangerschap van minstens 634 maand, dat levens-
vatbaar is, maar waarbij de ademhaling niet in gang is gekomen,
onverschillig of de dood ingetreden is vóór, gedurende of kort n^
de baring. Bovendien werd vastgesteld, dat een foetus levens-
vatbaar is, wanneer het minstens 35 c.M. lang is, gemeten van de
kruin tot 't laagste punt van den hak bij volkomen gestrekt
lichaam. Het comité der experts oordeelde de lengte van grooter
belang voor de bepaling der levensvatbaarheid dan den duur der
zwangerschap. In onze Nederlandsche statistieken wordt als leef-
tijdsgrens een zwangerschapsduur van 6 maanden aangenomen.

Evenals de kindersterfte in het algemeen, vertoonen de cijfers
voor de mortinataliteit in ons land, gedurende de laatste decennia
een regelmatige dahng. Zooals wij reeds eerder opmerkten, was deze
daling zelfs 't grootst in Noord-Brabant. Ook in de andere landen
is dit verheugend verschijnsel geconstateerd, alhoewel de vermin-
dering geen gelijken tred houdt met de daling der kindersterfte.
Zoo vond ik voor ons land een daling van de mortinatahteit over
't tijdperk 1880—1919 van 49.31 op 1000 geborenen tot 37.64, dit
is 23%, terwijl de daling der zuigelingensterfte in hetzelfde tijdvak
ruim tweemaal zoo groot was.

Zuigelingensterfte 1880—1884: 19.09.

1915—1919: 8.71. Daling 54.3%.

In Noord-Brabant, dat in de 10-jarige periode 1870—1879 met
't bereikte maximum 58.16 bovenaan stond in de rij der provinciën,
daalde de mortinatahteit in 1923 tot 40.51. De zuigehngensterfte
daarentegen daalde van 20.5—10.49.

Hieruit blijkt dus wel, dat de oorzaken van de mortmataliteit
moeüijker te bestrijden zijn, dan die van de vroege sterfte.

In de periode van 1924—1934 is de mortinataliteit in ons land
niet veel verminderd. Zij schommelt om de
25quot;/oo-

1924/1928 1929/1933 1933 1934
25.48nbsp;24.45nbsp;25.09 25.10

-ocr page 57-

Ook in Frankrijk was de mortinataliteit tusschen 1924 en 1930
vrijwel constant en blijkt zij onafhankelijk van de fluctuaties, die
de infantiele mortaliteit vertoont.

Mortinataliteit en infantiele mortaliteit in Frankrijk van 1924-
op 100 levendgeborenen.

-1930

Mortinataliteit

Zuigelingensterfte

1924.......

3.8

8.5

1925.......

3.7

8.9

1926.......

3.6

9.7

1927.......

3.9

8.2

1928.......

3.9

9.1

1929.......

3.8

9.5

1930.......

3.7

7.9

gemiddeld 3.8

gemiddeld 8.8

In de regeeringskring Düsseldorf is de mortinatahteit in het
tijdvak 1915—1930 duidelijk gestegen.

Van 1915/1919 bedroeg deze gemiddeld 2.87%
Van 1920/1927 „ „nbsp;3.29%

Van 1928/1930 „ „nbsp;2.98%

Zonder twijfel is deze vermeerdering toe te schrijven aan de
toename van het aantal kunstgeboorten, dat in Düsseldorf ruim
20% van het totaal aantal geboorte bedraagt.

Dat de mortinatahteit ondanks het vrij constante van haar
karakter in de laatste jaren nog wel voor vermindering vatbaar is,
blijkt uit het representatieve materiaal van de Utrechtsche Ver-
loskundige Polikliniek, waar, van de 11.054 levend- en doodge-
borenen, met kliniek opname, 210 kinderen dood ter wereld
kwamen. Dit geeft een mortinatahteit van 1.9.

In de mij ten dienste staande statistische gegevens van de
laatste 5 jaren 1931 t/m '35, vind ik nog lagere cijfers. Voorde
zeven grootste gemeenten van Noord-Brabant vond ik als gemid-
delde over 5 jaren, op 1000 geborenen:

-ocr page 58-

1931

1932

1933

1934

1935

Gemiddeld

Bergen op Zoom . .

33.6

21.4

27.4

30.7

38.9

30.4

Breda .......

28.2

22.9

17.6

23.6

22.7

23.0

Eindhoven .....

28.4

24

25.3

24.6

23.5

25.2

Helmond ......

12.5

28.4

16.1

22.6

20.3

19.9

's-Hertogenbosch. . .

22.8

24.4

35.8

24.8

15.8

24.7

Roosendaal o.a. . . .

26.5

31.9

18

27.9

28.6

26.5

Tilburg...... . . .

28.9

29.1

31.6

28.6

27.6

29.1

Opmerkelijk is dat een betrekkelijke kleine plaats, als Helmond,
de kleinste mortinataliteit heeft. Om na te gaan, of er verband
bestaat tusschen deze kleine mortinataliteit en de andere com-
ponenten van de foeto-infantiele sterfte, heb ik tevens voor de
jaren 1931 t/m '35, de vroege sterfte bepaald en de totale zuige-
lingensterfte.

Foeto-infantiele sterfte in Helmond 1931/'35.

Helmond

1931

1932

1933

1934

1935

Gemiddeld

Nataliteit.....

27.8

27.7

27.8

25.9

25.2

26.9

Mortinataliteit . . .

12.5

28.4

16.1

22.6

20.3

19.9

Primohebd. sterfte . .

2.08

2.97

3.35

2.68

2.31

2.67

Totale sterfte ....

7 73

7.83

7.91

7.49

5.21

7.23

Ter vergelijking heb ik dezelfde gegevens bepaald voor Tilburg,
waar de mortinataliteit bijna één procent hooger is:

Foeto-infantiele sterfte in Tilburg 1931/'35.

TUburg

1931

1932

1933

1934

1935

Gemiddeld

Nataliteit......

26.2

25.3

24.2

24.9

23.6

24.8

Mortinatahteit . . .

28.9

29.1

31.6

28.6

27.6

29.1

Primohebd. sterfte . .

1.44

1.50

1.66

1.90

1.49

1.60

Totale zuigel.sterfte .

5.62

4.26

4.44

4.75

4.26

4.66

-ocr page 59-

Uit deze cijfers blijkt:
1°. dat de nataliteit in beide gemeenten daalt. Het verschil tus-
schen 1931 en 1935 bedraagt voor beide steden 2.6quot;/oo;
2°. dat de mortinataliteit in Helmond bijna 1% lager is dan in
Tilburg;

3°. dat de primohebdomadaire sterfte daarentegen ruim 1% hoo-
ger is dan in Tilburg;
4°. dat de zuigelingensterfte in Helmond ± 2.5% hooger is dan
in Tilburg;

5°. dat de gemiddelde perinatale sterfte in beide steden ongeveer

gelijk is 4.51% — 4.66.;
6°. dat de praenatale zorg in beide steden goed georganiseerd is,

met ongeveer gelijk resultaat;
T. dat dus de hoogere zuigelingensterfte vermoedelijk veroorzaakt
wordt door een minder goede verzorging van het kind nä
't kraambed.

Wat de mortinataUteit in de verschillende provinciën betreft,
valt op te merken, dat Limburg gedurende de laatste 5-jarige periode
de kleinste cijfers heeft:

20.2; 19.5; 20.4; 21.1; 20.7; gemiddeld 20.3.
De primodecadaire sterfte bedroeg resp.:

2.30; 2.31; 2.20; 2.16; 2.43; gemiddeld 2.28.
Starmans 1) heeft er in zijn dissertatie op gewezen, dat in
katholieke provinciën de wensch, het geboren kind gedoopt te
zien, er toe zou kunnen leiden, het kind eerder als nog levend te
beschouwen, althans de mogelijkheid daarvan niet uit te sluiten.
In de door hem gehouden enquête werd de vraag, of men den in-
druk had, dat in verband met den doop, meer kinderen als levend
geboren werden aangegeven, dan met de werkelijkheid overeen-
komt, verreweg het meest in ontkennenden zin beantwoord.
Hij merkt verder op, dat de getallen er op wijzen, dat er tusschen
geboorte en geboorte-aangifte in Limburg een aanmerkelijk aantal
kinderen meer te gronde gaat, dan in de andere provinciën van ons
vaderland, hetzij tengevolge van de onvoldoende ontwikkeling
der vrucht, hetzij tengevolge van wat aan de bevalling vast zit,
dan wel door gebrekkige verzorging.

») Verloskunde en kindersterfte in Limburg.

-ocr page 60-

Wat nu de mortinataliteit betreft in de provincie N.-Brabant,
leeren ons de officieele gegevens dat deze in de periode 1931/'35
gemiddeld 2.49 bedroeg. De primohebdomadaire sterfte gemid-
deld 1.96.

N.-Brabant, met zijn hoogere mortinataliteit, heeft dus een
kleinere vroege sterfte.

De perinatale sterfte is in beide provincies bijna gelijk. Limburg
4.38. N.-Brabant 4.45.

De totale zuigelingensterfte bedroeg in de laatste 5 jaar gemid-
deld: 6.18 in Limburg,

5.83 in Noord-Brabant,
zoodat we hieruit moeten concludeeren, dat de iets hoogere zuige-
lingensterfte in Limburg moet toegeschreven worden aan een even-
redige slechtere verzorging van de zuigeling nä 't kraambed.

Voor Noord-Holland, een der provinciën met de kleinste zuige-
lingensterfte, vond ik de gemiddelde mortinataliteit over de laatste
5 jaren, ongeveer gelijk aan die in Noord-Brabant. De primohebdo-
madaire sterfte en de totale zuigehngensterfte, vertoonen echter
groote verschillen. Onderstaande tabel geeft een overzicht.

Noord-Holland

1931

1932

1933

1934

1935

Gem.

Nataliteit......

18.7

18.4

17.8

17.3

17.7

17.8

Mortinatahteit . . .

24.4

24.8

24.3

24.7

25.1

24.6

Primohebd. sterfte . .

1.43

1.35

1.36

1.54

1.52

1.44

Totale sterfte ....

3.58

3.45

3.27

3.40

3.02

3.34

Uit deze cijfers en de voorafgaande volgt, dat er geen verband
bestaat tusschen de mortinatahteit en de zuigelingensterfte. Dit
blijkt ook uit de gegevens, verzameld in de 25 districten, door het
Volkenbondscomité.

Categoriën
v. districten

Inf. mortaliteit

Mortinataliteit

Foeto inf. mort.

Zeer groot . .

13.77

2.68

16.46

Groot ....

8.91

3.27

12.18

Matig ....

5.44

3.—

8.45

Klein ....

3.68

3.01

6.70

-ocr page 61-

Verband tusschen natahteit en mortinatahteit bhjkt niet te
bestaan, aangezien in N.-Holland met een matige natahteit een
matige mortinataliteit gepaard gaat, daarentegen in Noord-Bra-
bant, een groote nataliteit, slechts een matige mortinataliteit ten
gevolge heeft.

Oorzaken der Mortinataliteit.

Deze worden verdeeld in drie groepen:

I. Afsterven gedurende de zwangerschap.

1.nbsp;Syphilis en andere chronische aandoeningen.

2.nbsp;Zwangerschapsintoxicatie (eclampsie albuminuric).

3.nbsp;Congenitale misvormingen.

4.nbsp;Andere en niet-omschreven oorzaken.

II. Afsterven door voortijdige geboorte.

5.nbsp;Overmatige arbeid.

6.nbsp;Uitwendig geweld.

7.nbsp;Verkeerde inplanting van de placenta.

8.nbsp;Acute infc'^ies.

9.nbsp;Chronische infecties (syphilis en andere).

10.nbsp;Andere en niet omschreven oorzaken.

III. Sterven tijdens de barmg.

11.nbsp;Liggingsafwijking.

Uitzakking van de navelstreng.

12.nbsp;Belemmering voor de uitdrijving van het kind.

13.nbsp;Andere en niet omschreven oorzaken.

Laat men de groep van andere en niet omschreven oorzaken
buiten beschouwing, dan blijkt dat zwangerschaps-intoxicatie, mis-
vormmgen, verkeerde inplantmg van de placenta, liggingsafwijkmg.
uitzakken van de navelstreng en belemmeringen voor de uitdrij-
ving van de vrucht, de hoofdoorzaken der mortinataliteit vormen.

Uit het door het centraal bureau voor de statistiek gepubh-
ceerde overzicht van het aantal doodgeborenen in het Rijk naar
doodsoorzaken m % van het totaal, blijkt, dat het gemiddelde
percentage over de jaren 1931—1933 voor de drie hoofdgroepen
bedraagt:

-ocr page 62-

I. afsterven gedurende de zwangerschap.....31.03%

II. afsterven door vroegtijdige geboorte...... 24.05%

III. sterven tijdens de baring.......... 44.92%

Voor Noord-Brabant vond ik resp......... 28.40%

26.33%
45.37%

Hieruit blijkt, dat de verschillen tusschen de hoofdgroepen ge-
ring zijn, en met name het percentage mortinatahteit, door sterven
tijdens de baring, in N.-Brabant ongeveer gelijk is aan dat van
het Rijk.

Bij vergelijking der afzonderlijke oorzaken blijkt, dat de syphilis,
als oorzaak van afsterven gedurende de zwangerschap, een onder-
geschikte rol speelt.

Als gemiddeld percentage over 3 jaren vond ik
voor N.-Brabant 0,09%
voor het Rijk 0.6%

Dit groote verschil wordt veroorzaakt, door de veel grootere
sterfte aan syphilis in deze groep, in de steden met meer dan
100.000 inwoners.

Noord-Brabant bezat ten tijde van het onderzoek 1933 geen
steden met 100.000 of meer inwoners.

Als gemiddelde over de jaren 1931, '32, '33 vond ik voor de
verschillende groepen van gemeenten, gerangschikt naar het aantal
inwoners, het percentage „afsterven gedurende de zwangerschap
door syphilisquot;.

Gemeenten met:

meer dan 100.000 inw. 1.09%
50.001—100.000 „ 0.72%
20.001— 50.000 „ 0.70%
5.001— 20.000 „ 0.49%
5.000 inw. en minder 0.24%

De zwangerschapsintoxicatie was in Nederland in 8.82% der
gevallen de oorzaak van het afsterven der vrucht gedurende de
zwangerschap. Als gemiddelde over dezelfde jaren 1931—'33 vond
ik voor Noord-Brabant 8.1%.

Daar de zwangerschapsintoxicatie tot de belangrijkste oorzaken
der mortinataliteit behoort, is het verschil met het Rijks-
gemiddelde een bewijs, dat Noord-Brabant op het gebied der prae-

'O

-ocr page 63-

natale zorg, voor de andere provincies niet behoeft onder te doen.

Vergelijking met de andere provincies geeft het volgende resul-
taat: (de cijfers zijn gemiddelden over de jaren 1931—-'33).

Zwangerschapsintoxicatie als oorzaak van afsterven gedurende de

zwangerschap, in procenten vannbsp;het totaal.

Noord-Brabant........................8.1

Gelderland............................7.81

Zuid-Holland........................9-81

Noord-HoUand............12.33

Zeeland..............................8.67

Utrecht..............................8.90 Het Rijk 8.82

Friesland..............

Overijsel..............................6-21

Groningen..............

Drente................................6-23

Limburg..............................5.89

De vergelijking met de steden met meer dan 100.000 inwoners,
geeft ook alleszins reden tot tevredenheid, 't Gemiddeld percentage
over 3 jaren toch, gaf voor de steden met meer dan 100.000 inw.
10.69%, hetgeen ruim 21/2%, meer is. OpvaUend is het, dat de
grootere steden een hooger sterfte-percentage hebben dan de
kleinere. Ook het onderzoek, door het Hoofd-Comité van den Vol-
kenbond ingesteld, heeft dit geleerd.

Debré en Joannon spreken de meening uit. dat het hooge
sterftecijfer door deze oorzaak misschien te zoeken is in een te
overvloedig alimentair regime.

Uit dit onderzoek is tevens gebleken, dat de zwangerschaps-
intoxicatie in Frankrijk minder wordt waargenomen dan in de
andere onderzochte landen.

Op 100 gevallen van anobstetrische mortinataliteit (bekende
oorzaak) kwamen op elke groep van oorzaken:

Andere ziekten van de moeder...........41.5%

Congenitale misvormingen.............25.9%

Zwangerschapsintoxicatie..............22.2%

Surmenage....... .............10.2%

Berekend op 1000 levend geborenen en verdeeld over steden en
dorpen, was de frequentie der verschillende doodsoorzaken in de
25 onderzochte districten:

-ocr page 64-

Stedennbsp;Dorpen

Andere ziekten van de moeder..... 6.3nbsp;4.1

Zwangerschapsintoxicatie........ 3.8nbsp;1.8

Surmenage.............. 0.3nbsp;2.1

Congenitale misvormingen....... 2.5nbsp;3.8

Totale anobstetrische mortinatahteit . . 13.1nbsp;11.9

Uit de sterfte, berekend op 1000 levend geborenen in de landelijke
districten, bhjkt dat de zwangerschapsintoxicatie in Frankrijk
minder voorkomt dan in de overige Europeesche districten:

Franschenbsp;Overige

Distr.nbsp;Distr.

Andere ziekten van de moeder ..... 7.3nbsp;2.8

Surmenage.............. 45nbsp;j

Zwangerschapsintoxicatie........ 1nbsp;2.2

Congenitale misvormingen....... 1.7nbsp;4.8

Totale anobstetrische mortinatahteit . . 14.7 10.9

Uit deze laatste cijfers bhjkt. dat ondanks de geringe sterfte aan
zwangerschapsintoxicatie en congenitale misvormingen, de anob-
stetrische mortinatahteit in de Fransche districten veel grooter
is dan in de overige landelijke districten.

Deze hoogere sterfte wordt hoofdzakehjk veroorzaakt door de
..andere ziekten van de moederquot; en de surmenage.

Onder die andere ziekten van de moeder, bekleedt de syphilis
de eerste plaats.

22.9% van de totale anobstetrische mortinatahteit behoort tot
de Fransche districten, terwijl 47.1% der doodgeborenen ten ge-
volge van syphihs, tot deze zelfde districten behooren.

Debré en Joannon zijn van meenmg, dat minstens 25% van de
mortinatahteit in Frankrijk, door sj^hilis veroorzaakt wordt, ter-
wijl in de overige districten deze infectie slechts voor
5% verant-
woordelijk zou zijn voor de mortmataliteit.

Berekend op 1000 levend geborenen, werden doodgeboren ten-
gevolge van syphilis:

Steden. Dorpen. Tezamen.
Totaal aantal districten .... 2.7nbsp;3nbsp;2.9

Fransche districten...... 4.7nbsp;6.8nbsp;6.4

Overige districten...... 2.4nbsp;1.4nbsp;I.9

-ocr page 65-

De oorzaak van het groote numerieke verschil zoeken de Fran-
sche onderzoekers niet in een grootere frequentie van de syphilis
in de onderzochte Fransche districten, daar juist in deze districten
de strijd tegen de syphihs zeer energiek gevoerd is. Eensdeels zoe-
ken zij de oorzaak m de neigmg der Fransche medici, de syphilis
op te sporen, anderdeels in het feit, dat de vreemde clinici meer
argumenten eischen voor het stellen van de diagnose syphilis, dan
de Fransche medici noodzakelijk achten.
Mouriquand i) echter
geeft als zijn overtuigmg te kennen, dat de lues congenita de voor-
naamste oorzaak is van abortus, mortinataliteit en van afsterven
door vroegtijdige geboorte.

Hij is van meening, dat ondanks de ernst, waarmede de strijd
tegen de syphilis gevoerd wordt, de resultaten nog verre van
bevredigend zijn en dat in de kinderziekenhuizen, het aantal der
congenitaal-luetische kinderen schijnt toe te nemen.

Naast de zwangerschapsmtoxicatie, blijken de congenitale mis-
vormingen, als oorzaak van mortinataliteit, van groote beteekenis.

9.50% van het totaal aantal doodgeborenen overleed tengevolge
van deze aandoenmg. Voor het Rijk vond ik als gemiddelde over
3 jaren, juist hetzelfde percentage.

De oorzaken der misvormingen zijn nog duister.

Dat de syphUis hierbij een groote rol zou spelen, is onwaar-
schijnlijk, aangezien in Frankrijk, waar syphilis veel voorkomt,
de congenitale misvormingen betrekkelijk zeldzaam zijn.

In de tweede groep van oorzaken neemt de verkeerde inplanting
van de placenta de voornaamste plaats in.

Voor Noord-Brabant vond ik als gemiddelde over drie jaren
8.52% van het totaal aantal doodgeborenen.

Voor het Rijk over dezelfde periode 8.32%.

Van de chronische infecties, verantwoordelijk voor het afsterven
door voortijdige geboorte, komt de syphihs nauwelijks in aanmer-
king. Zoo vond ik in 1933 slechts één geval in het geheele Rijk, op
4408 doodgeboorten.

Ook de andere chronische infecties spelen een ondergeschikte rol.

De derde groep van oorzaken wordt hoofdzakelijk gevormd door
liggingsafwijkingen, inclusief uitzakking van de navelstreng en
belemmeringen voor de uitdrijving van het kind.

Un programme de lutte contre la mortalité infantile 1929.

-ocr page 66-

De liggingsafwijkingen gaven een gemiddeld percentage voor het
Rijk over 3 jaren van 6.42%.

Voor Noord-Brabant 5.81%.

De uitzakking van den navelstreng bedroeg resp. 9.7 % en 9.26%.

Belemmeringen voor de uitdrijving van het kind: 6.60% en 6.75%.

Daar de sterfte aan deze laatste drie oorzaken min of meer een
maatstaf is voor de beoordeeling van de obstetrische techniek, heb
ik voor de verschillende provinciën van ons land, het gemiddelde
percentage over 3 jaren bepaald, van de kinderen, die ten gevolge
van deze 3 oorzaken te zamen, doodgeboren worden. De volgende
tabel geeft hiervan een overzicht.

Noord-Brabant ....nbsp;21.85%

Gelderland......23.13%

Zuid-Holland ....nbsp;23.61%

Noord-Holland ....nbsp;22.06%

Zeeland.......30.51% HetRijk 22.72%

Utrecht..............20.98%

Friesland......18.13%

Overijsel.......19.81%

Groningen............23.90%

Drenthe..............24.58%

Limburg.......25.18%

Uit deze cijfers blijkt, dat Noord-Brabant op de vierde plaats
komt,
nk Utrecht, Friesland en Overijsel, die de gunstigste cijfers
hebben.

In Zeeland is de mortinataliteit ten gevolge van het geboorte-
trauma 't grootst.

De volgende tabel geeft een overzicht van de doodsoorzaken,
gerangschikt naar hun belangrijkheid. De vergehjking met de over-
eenkomstige cijfers, voor het Rijk (eveneens gemiddeld over 3 jaren)
toont aan, dat in Noord-Brabant percentsgewijze minder kinderen
doodgeboren worden door 't geboortetrauma en zwangerschaps-
intoxicaties, dan in het Rijk.

-ocr page 67-

Voornaamste oorzaken der mortinataliteit in N.-Brabant en het
Rijk (gemiddeld over 3 jaren).nbsp;_

N.-Brabant Het Rijk

1.nbsp;Liggmgsafwijking.
Prolapsus fimiculi.
Belemmering voor de uitdrijving.

2.nbsp;Congenitale misvormingen. . . •

3.nbsp;Zwangerschaps-intoxicatie

(Eclampsie albuminurie). . • •

4.nbsp;Placenta praevia........

Een enkel woord nog over de mortinataliteit door onbekende
oorzaak, 't Gemiddelde percentage over de jaren
1931—'33 bedroeg
voor
Noord-Brabant bijna 50% van de totale mortmatahteit. Van
de
728 kinderen, die ik onderzocht, waren 388 doodgeboren.
Hieronder waren
87 gevallen, waarvan de doodsoorzaak onbekend
was Aangezien dit slechts
22% is van de totale door mij bere-
kende mortinataliteit, volgt hieruit, dat de statistiek der morti-
nataliteit, wat de oorzaak „onbekendquot; betreft, zeer onbetrouwbaar
is. In een volgend hoofdstuk komen wij hierop uitvoeriger terug.
Van deze
87 kinderen waren er 52 gemacereerd. Volgens Phili^pp
zijn gemacereerde foetus over 't algemeen luetisch (m 90/„ der
gevaUen). Andere schrijvers berekenen, dat
30—40% van aUe
doodgeboorten, door syphilis veroorzaakt zijn. Bij vrouwen, die een
seropositief resultaat hadden, werd in 10% der gevallen een dood

kind geboren (Schumann).nbsp;.

Opgemerkt dient te worden, dat de maceratie als zoodanig met
als een verschijnsel van syphihs moet opgevat worden. Kmderen
die tengevolge van
zwangerschaps-intoxicatie der moeder, dood-
geboren worden, zijn voor een groot deel eveneens gemacereerd.
Duyzings vond onder 70 doodgeboren kinderen er 55. die reeds
maceratieverschijnselen vertoonden.
Spolding heeft er op gewezen,
dat het samengaan van syphüis en zwangerschaps-toxicosen.
nephropathie en diabetes, een veelvuldig voorkomend verschijnsel
is. RivièRE stelde vast, dat
23% der zwangeren met seropositief
resultaat, albuminurie hadden.
Boas daarentegen kon bij
39 syphilitische moeders met 55 zwangerschappen slechts. 9 ge-
vallen van
zwangerschaps-albuminurie vaststellen. Hoe het ook

22.72%,
9.50%

8.82%
8.32%,

21.85%
9.50%

8.10%
8.52%

-ocr page 68-

zij, in verband met het bovenstaande, acht ik het zeer waarschijn-
hjk, dat ook in ons land, een deel der „onbekendequot; mortinatahteit
door de treponema palhdum wordt veroorzaakt.

Van de 210 kinderen, die in de verloskundige kliniek en poh-
kliniek doodgeboren werden, was het percentage der voornaamste
doodsoorzaken:

Utrechtsche kliniek en Polikhniek.
Mortinataliteit (voldragen en onvoldragen).

25.2 %

23.-%
7.1 %

23.8 %
20.8 %

Geboortetrauma

Zwangerschaps-intoxicatie
Congenitale misvormingen

Onbekend.......

Overige oorzaken ....

Onderstaande tabel geeft een vergelijking tusschen de oorzaken
der mortmatahteit in Utrecht en in N.-Brabant.

Mortinataliteit in Utrecht en N.-Brabant.

Utrecht

N.-Brabant

N.-Brabant

(stat.)

eigen onderz.

Geboortetrauma.....

25.2 %

22.4 %

31.2 %

Zwangerschaps-intoxicatie .

23—%

9.2 %

23.2 %

Congenitale misvormingen .

7.1 %

10.6 %

6.-%

Onbekend ........

23.8 %

48.-%

22.4 %

Overige doodsoorzaken . .

20.8 %

9.8 %

17.4 %

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat het percentage mortinataüteit
aan zwangerschaps-intoxicatie en „onbekendquot; m Utrecht vrijwel
gelijk is aan dat van het materiaal, dat ik onderzocht. De officieele
cijfers voor N.-Brabant geven echter een meer dan twee maal zoo
klein percentage voor zwangerschaps-intoxicatie en een meer dan
twee maal zoo groot percentage voor doodgeboorte tengevolge van
onbekende oorzaken. Hieruit volgt, dat een groot aantal gevallen
van doodgeboorte door zwangerschaps-intoxicatie, onder „onbe-
kendquot; schuil gaan.

De beteekenis van de zwangerschaps-intoxicatie, als oorzaak
van doodgeboorte is dus veel grooter, dan uit de officieele statistiek
valt af te leiden.

-ocr page 69-

Daar het aantal gevallen van lues zeer onbeduidend is, in Utrecht
3, Noord-Brabant (statistiek) 2, eigen onderzoek 1, was het natuur-
lijk niet mogelijk door cijfers aan te toonen, dat ook hier gevallen
onder de doodgeboren „onbekendenquot; schuil gaan.

Het daaromtrent door ons uitgesproken vermoeden berustte op
de uitspraak van vele vooraanstaande onderzoekers.

R. Sassi deelt mede, dat volgens een Itahaansche statistiek
over het jaar 1925, 20.000 gevallen van doodgeboorte, door lues
veroorzaakt, per jaar in Italië voorkomen.

-ocr page 70-

HOOFDSTUK HL
De gehouden Enquête.

Om een inzicht te krijgen in de doodsoorzaken der z.g. vroege
sterfte, inclusief der mortinatahteit, werd een vragenlijst opge-
maakt, die gezonden werd aan alle artsen of verloskundigen, waar-
van mij bekend was, dat zij een bevalling hadden geleid, waarbi]
het kind dood geboren werd, of binnen 10 dagen nk de geboorte
was gestorven. Aanvankelijk lag het in de bedoeling, de enquête
te beperken, tot een deel van N.-Brabant. Het bleek echter al
spoedig, dat de getallen, waarover ik dan beschikken kon, veel te
klein waren, om daaruit eenige conclusies te kunnen trekken. Ook
nadat een groot deel van de provincie in het onderzoek betrokken
was bleek het materiaal nog onvoldoende. Daarom werd besloten
de enquête uit te breiden tot de geheele provincie Noord-Brabant.
Hiervoor was natuurlijk de medewerking der Ambtenaren van den
Burgelijken Stand van alle gemeenten noodzakelijk. Daarom werd
aan de Burgemeesters van alle gemeenten in Noord-Brabant een
schrijven gericht, waarin hun verzocht werd, mij te doen mede-
deelen, wanneer in hun gemeente een kind doodgeboren werd, of
binnen 10 dagen nk de geboorte overieed. Om in het bezit te komen
van officieele gegevens, werd van den Directeur van het Centraal
Bureau voor de Statistiek, opgave gevraagd van aUe gevallen van
doodgeboorte en vroege sterfte in de verschillende gemeenten van

Noord-Brabant van 1 Febr. '33—1 Febr. '34.

Daardoor was het mogelijk de opgaven uit de verschillende ge-
meenten te controleeren, en voor zooverre enkele bleken te on -
breken, althans nog een gedeelte daarvan te achterhalen. Enkele
keeren is het voorgekomen, dat de Ambtenaar van den Burgerhjken
Stand, met het oog op den
beroeps-eed, meende, mij de gegevens
voor dit
sociaal-hygiënisch onderzoek, niet te mogen verstrekken,
een standpunt waarbij ik mij moest neerieggen, en dat ik diende te
respecteeren. Practisch heeft dit echter geen invloed gehad op het
aantal gevaUen. dat te mijner kennis kwam, omdat slechts twee

-ocr page 71-

of drie Ambtenaren in de geheele provincie, niet over hun bezwaren
konden heenstappen, en dit buitendien slechts kleine gemeenten
betrof.

Het onderzoek is aangevangen 1 Mei 1932, voor een deel der
provincie, omvattende de volgende gemeenten:

Bergeijk, Bladel, Borkel en Schaft, Budel, Dommelen. Eersel,
Heeze, Eindhoven. 's-Hertogenbosch, Hooge- en Lage Mierde.
Hoogeloon. Hapert en Casteren. Leende, Luyksgestel. Reuzel. Riet-
hoven. Valkenswaard. Veldhoven. Waalre, Westtarhoven, Maar-
heeze. met te samen 200.000 inwoners. Het onderzoek hep over
één jaar en eindigde dus voor deze groep gemeenten op 1 Mei '33.

De vragenlijst, die aan de ambtenaren van den Burgelijken stand
werd gezonden, zag er als volgt uit:

Uitsluitend bestemd voor ambtelijke doeleinden.
Zuigelingensterfte.nbsp;'s-Hertogenbosch, 1 Mei '32.

(naam der gemeente)

Te ...................................................... is op ..........................................—..................................'33

overledennbsp;\

als levenloos aangegeven ) een kind van het..............................geslacht

als doodgeboren aangegeven)

geboren te .......:................, den ........................................................... '33

zoon

en van..................................................

van

dochter
van beroep

wonende te.............................................................................................................straat No...

Godsdienst ................................................

Als vermoedelijke doodsoorzaak werd opgegeven ......................................

Groote Lijst No...................

Kleine Lijst No...................

ja.

Het overleden kind is gezoogd neen.nbsp;Hoe lang?

onbekend.

-ocr page 72-

Bij levenloos aangegevenen:

De vrucht was vermoedelijk .................. maanden oud en

] —1 dag.
is doodgeboren r 1—2 dagen,
heeft geleefd en wel i 2—3 dagen.

) 3—4 dagen.

De verlossing geschiedde in tegenwoordigheid van

geneeskimdige

vroedvrouw

Geneeskundige of vroedvrouw verscheen nè. de geboorte.

Op 1 Februari 1933 werd besloten, tot uitbreiding der enquête
tot de geheele provincie Noord-Brabant. De overige gemeenten,
het grootste deel der provincie vormend, met ruim 700.000 in-
woners, kwamen nu aan de beurt om gegevens te verschaffen,
noodig voor mijn onderzoek. Het onderzoek in deze gemeenten
duurde natuurlijk ook een jaar en eindigde dus op 1 Febr. 1934.

Met het oog op de vergelijking van mijn door onderzoek ver-
kregen materiaal en de officieele geboorte- en sterftecijfers, heb
ik eenvoudigheidshalve aangenomen, dat het onderzoek geheel
valt in het jaar 1933.

In het geheel werd mij door de Ambtenaren van den Burgerlijken
Stand 1053 x bericht van doodgeboorte of vroeg-overlijden gezon-
den. Onmiddellijk nè. het ontvangen van zoo'n mededeeling werd
een vragenlijst gezonden aan de(n) betrokken verloskundige, waarin
de volgende vragen gesteld werden:

Naam der Ouders....

Woonplaats......................

Thuis bevallen?..........

Afloop vroegere zwangerschappen? .........................................................

Hoeveelste zwangerschap ?............................. Aantal miskramen ?

Leeftijd vader? ................................................ Beroep vader? ...........

Leeftijd moeder?

Beroep moeder?..

Godsdienst?..

-ocr page 73-

Kind: Geslacht?.............................. Echtelijk........................Buitenechtelijk.™

Toestand bij de geboorte:

a.nbsp;dood

b.nbsp;leefde, doch kwam niet bij

stierf na..............................uren....................................dagen

Leeftijd bij de geboorte geschat op..................................weken

gewicht................................................lengte ...............................................

Complicaties bij de bevalling:

stuitligging, dwarsligging, aangez. ligging, enz.
bekkenvemauwing, plac. praevia, vroegtijdige loslating,
placenta, enz.

Complicaties in de zwangerschap:

nephritis, intoxicatie, t.b.c. vitium cordis, lues,
hydramnion, enz.

Stoornissen na de geboorte:

icterus, stuipen, braken, enz.

Aard der voeding:

Borstvoeding?...................................

Kunstvoedmg? ......................................... Welke? .................................

Ingestelde therapie:

a.nbsp;in de zwangerschap

b.nbsp;bij de geboorte (vliezen, breken, narcotica, weeëndrijvende
middelen, kunsthulp, enz.)

Vermoedelijke doodsoorzaak:

a.nbsp;wanneer het kind vóór de baring reeds dood was

b.nbsp;wanneer het tijdens de baring stierf of niet is bijgekomen

c.nbsp;wanneer het later is gestorven

Verloop van het kraambed

Verloop van de baring (aantal touchés, cortonen, enz.)

-ocr page 74-

Het resultaat van deze navraag aan de geneeskundigen en
vroedvrouwen is geweest, dat ik van 728 kinderen die dood-
geboren werden of binnen 10 dagen na de geboorte overleden
(z.g. primodecadaire sterfte), de door mij verlangde gegevens ont-
ving. Dit komt neer op een medewerking van collegae en vroed-
vrouwen, van 70%.

Daar het totaal aantal kinderen, dat in het jaar 1933, in Noord-
Brabant doodgeboren werd, of bmnen 10 dagen na de geboorte
overleed, 1232 bedraagt, omvat het door mij onderzochte materiaal
60% van het geheele aantal.

In N.-Brabant werden in 1933, 25.275 kinderen levend geboren
en 649 doodgeboren, tesamen 25.924 ; 60% hiervan is ± 15.500.
We mogen dus aannemen, dat op 15.500 geboorten, 728 kinderen
zijn doodgeboren of vroeggestorrven.

Van belang voor de beoordeeling van de resultaten van het
onderzoek, was het allereerst noodig na te gaan, in hoeverre het
verzamelde materiaal selectief was.

Bij de verdeeling van het aantal kinderen, in doodgeborenen en
later overledenen, bleek, dat van beide groepen een gelijk percen-
tage, ± 60%, te mijner kennis was gebracht. In het tijdvak toch
van 'l Febr. '33—1 Febr. '34 werden in Noord-Brabant 651 kin-
deren doodgeboren en overleden 581 binnen 10 dagen na de ge-
boorte. De verhouding tusschen deze twee getallen is volkomen
gelijk aan die tusschen het aantal doodgeboren en later overleden
kmderen van het onderzochte materiaal, hetwelk bestaat uit
388 doodgeboren en 340 later overleden kmderen. Hierdoor wordt
het wel zeer onwaarschijnlijk, dat selectie zou hebben plaats p-
vonden. Ten emde niet te uitvoerig te worden, zijn bij de verdeeling
naar doodsoorzaken verschiUende, minder belangrijke, tot één groep
samengesteld. Zoo heb ik onder geboortetrauma gerangschikt:
de stuitliggmg, dwarsliggmg, prolapsus funiculi, omstrengehng,
dunne navelstreng, langdurige geboorte, vernauwd bekken, partus
serotinus, partus praecipitatus, reuzenkind. Zoodoende verkreeg
ik 161 gevaUen, waarbij het kind direct of indirect tengevolge van
een bij de geboorte opgetreden trauma, dood werd geboren of
vroeg overleed.

De verdeeling was als volgt:

Geboortetrauma door Forcipale extractie 15 X ; geboortetrauma
bij spontane geboorte 15 x ; stuitligging 20 X ; dwarsligging 15 X ;

-ocr page 75-

prolapsus funiculi 31 X; omstrengeling 15 X; dunne navelstreng
2 X; langdurige geboorte 10 X; partus serotinus 4 X; partus
praecipitatus 1
X ; vernauwd bekken 28 X; reuzenkind 5 X.

Onder „andere ziekten van de moederquot; zijn begrepen:

ziekten van de moeder 17 X; bloeding ante partem, (niet ver-
oorzaakt door placenta praevia of solutio placentae) 8 X; myoma
uteri 1 X; surmenage 3 X; trauma intragraviditatem 6 X.

Onder „Diversenquot;: Verwaarloozing 1 x; longatelectase 1 x;
ruptura uteri 1 X; gestikt in de vliezen 2 x; navelbloeding 1 x;
gestikt in het bloed 1 X; sepsis neonatorum 1 X; spontane af-
scheuring van de funiculus 1
X; andere ziekten van het kind 3 X
(éénmaal paralysis cordis; éénmaal vitium cordis; éénmaal throm-
bopenie); hydrops foetus universalis et placentae 3 X.

Onder afwijkmgen van de placenta zijn opgenomen: Placentair
infarct 2 X; kleine placenta 6 X; placenta circumvallata 1 X;
hypoplasia placentae 2 X.

Opgemerkt zij, dat alle kinderen werden opgenomen, niet alleen
voldragen en onvoldragen, doch ook de immaturen, d.w.z. kinderen
van 6—7 maanden. Van deze laatste telde ik er onder mijn materiaal
50. Ofschoon de meeste onderzoekers met deze vruchten geen
rekening houden, heb ik gemeend, dit wel te moeten doen, omdat
ze ook opgenomen zijn in de officieele cijfers van het Centraal
Bureau voor de Statistiek, waaraan ik verschillende gegevens ont-
leend heb. Bovendien vertegenwoordigen deze immature vruchten
bijna 7% van het geheele aantal, hetgeen met het oog op de waarde,
die deze gevallen evengoed hebben voor de studie van de doods-
oorzaken, een m.i. niet te verwaarloozen percentage is.

De tabel op pag. 72 geeft een gedetailleerd overzicht van de
doodsoorzaken. Tevens is een verdeeling gemaakt naar de zwanger-
schapsduur.

Uit deze tabel blijkt allereerst, dat zoowel voor de doodgeborenen
(D.G.) als later overledenen (L.0.) de verschillende doodsoorzaken
naar verhouding dezelfde beteekenis hebben. In het bijzonder
geldt dit voor het
geboorte-trauma; in mindere mate voor de pla-
centa praevia, de zwangerschaps-intoxicatie en de congenitale mis-
vormingen, terwijl onder de vroeggeborenen, de kinderen bijna
uitsluitend (43 van de 50) nä de geboorte sterven.

Verder blijkt uit deze tabel, dat één van de voornaamste oor-
zaken der mortinatahteit, zoowel als der vroege sterfte, de vroeg-

-ocr page 76-

geboorte is. Het is dus vanzelfsprekend, dat wij allereerst hierop
wat nader wenschen in te gaan.

Totaal aantal overleden kinderen: 728.

Doodgeboren.

Later overleden.

Doodsoorzaken.

94

1

2

3

11

77

Geboortetrauma .....

161

_

1

2

5

59

67

10

10

Asphyxie............

22

1

1

10

12

54

2

13

9

3

27

Nephritis Intoxicatie .

65

3

2

2

3

1

11

31

1

8

7

15

Solutio placentae----

42

1

3

1

4

2

11

5

1

4

Eclampsie...........

5

23

2

5

1

15

Cong. misvormingen .

58

6

4

1

24

35

4

2

2

Debil, cong..........

58

4

18

11

12

9

54

18

1

6

1

1

9

Placenta praevia .....

39

1

7

7

3

3

21

7

2

4

1

Vroeggeboorte.......

50

8

23

10

2

43

28

4

9

4

2

9

Andere ziekten van den

moeder ...........

35

1

4

2

7

4

1

2

1

Gemelli.............

21

6

9

2

17

5

1

3

1

Hydramnion ........

14

3

4

1

1

9

Icterus neonat.......

10

1

2

7

10

Convulsies ..........

9

2

7

9

11

3

2

4

2

Afwijking v. d. placenta

11

Melaena neonat......

7

1

6

2

1

1

Lues................

3

1

1

7

1

1

Diabetes.............

1

5

1

1

3

Diversen............

15

1

0

1

1

7

10

87

6

11

11

11

48

Onbekend ...........

102

1

1

13

15

(22.4%)

(14%)

388

|21

59

41

44

223

728

29

79

43

38

151

340

144

160

-ocr page 77-

A. Vroeggeboorte.

Zooals uit de tabel blijkt, waren van de 340 kinderen, die binnen
10 dagen na. de geboorte overleden, 160 kinderen praematuur, en
29 immatuur (lt; 28 weken). Duyzings, die een onderzoek heeft
ingesteld naar de levenskansen van het te vroeg geboren kind,
komt tot de conclusie, dat de vroege sterfte van de vroeggeborenen,
een groot deel uitmaakt van de vroege sterfte van alle zuigelingen.
Aangezien een van de voornaamste middelen dus, om deze vroege
sterfte gunstig te beïnvloeden, bestaat in het voorkomen der
vroeggeboorte, achtte ik het gewenscht, de oorzaken voor het op-
treden der vroeggeboorte, bij mijn gevallen, na te gaan.

In het handboek van Halban-Seitz, worden de oorzaken voor
het optreden van vroeggeboorte verdeeld in drie hoofdgroepen:

I. Pathologische toestanden van het ei.

1.nbsp;van de vrucht.

2.nbsp;van de vruchtaanhangsels.

II. Pathologische toestanden van de moeder.

1.nbsp;locale genitale stoornissen.

2.nbsp;pathologische toestanden, elders in het lichaam.
III. Onbekende oorzaak (normale vroeggeboorte).

Naar dit schema gerangschikt vond ik de volgende relatieve
percentages voor de oorzaken der praematuriteit, waarbij opge-
merkt dient te worden, dat de oorzaak van den dood niet
altijd dezelfde is als van de praematuriteit. Met name geldt dit
voor de gemelli.

I. Ziekten van de vrucht of vruchtaanhangselen. Totaal 107

gevallen.

1.nbsp;Placenta praevia.......27 = 8.2%

2.nbsp;Gemelli........

3.nbsp;Misvorming.......

4.nbsp;Afwijkingen van de placenta.

5.nbsp;Placenta circum vallata .

6.nbsp;Hydramnion......

7.nbsp;Hydrorrhoea amniotica

8.nbsp;Vroegtijdig breken der vliezen. 1 = 0.3%, 34.4%

45 = 14.8%
15 = 5.-%
8 = 2.6%,

1nbsp;= 0.3%,
8 = 2.6%

2nbsp;= 0.6%

-ocr page 78-

II. Ziekten van de moeder. 102 gevallen.

33%
31%

Deze cijfers hebben tot zekere hoogte een absolute waarde, aan-
gezien ze betrekking hebben op een representatief materiaal van
15.500 verlossingen: zij geven daarom een beter inzicht in de be-
teekenis van de verschillende praematuriteitsoorzaken in het alge-
meen, dan de cijfers uit klinieken, waar uit den aard der zaak een
cumulatie van pathologische gevallen plaats heeft.

Uit de bovengenoemde cijfers blijkt, dat de voornaamste oor-
zaken voor het optreden der vroeggeboorte, de ziekten van de
moeder en de tweelingzwangerschap zijn. Dit geldt eveneens voor
de 50 kinderen, die vóór de 28e zwangerschapsweek geboren
werden.

We willen nu de verschillende oorzaken der vroeggeboorte nader
bezien:

a.

Lues.

Van de drie kinderen uit mijn materiaal, die aan lues overleden,
waren 2 praematuur. Hieruit blijkt wel, dat de lues als oorzaak
van vroeggeboorte van weinig beteekenis is in Noord-Brabant.

De Snoo vond op 31 praemature vroegoverleden kinderen slechts
1 kind overleden aan lues.

Duyzings vond, dat van 321 patienten, waarbij de zwanger-
schap gepaard ging met lues en die allen bevielen na de 28e week
der zwangerschap, er 143 vroegtijdig bevielen, d.i. in 45% der
gevaUen.

1.

Solutio placentae......

24

=

7.8%

2.

Chron. Nephritis en Intoxicatie 34

=

11.1%

3.

Bloeding ante partem ....

7

=

2.3%

4.

Partus arte praemat.....

13

=

4.2%

5.

Lues............

3

=

1 %

6.

Andere ziekten van de moeder.

15

=

4.7%

7.

Trauma intra gravidit.....

3

=

1 %

8.

Surmenage.........

1

=

0.3%

9.

Diabetis..........

1

=

0.3%

10.

Myoma uteri........

1

=

0.3%

Onbekend ...........

95 gevaUen.

-ocr page 79-

De lues treedt bij zijn materiaal op den voorgrond. Terecht
merkt hij op, dat de meening van vroegere onderzoekers, dat
syphilis
de oorzaak van vroeggeboorte zou zijn, onjuist is.

De percentages vroeggeboorten, door lues veroorzaakt, die andere
onderzoekers opgeven, zijn zeer uiteenloopend. De invloed van de
woonplaats (havensteden) en van het jaar, waarin het onderzoek
plaats had, zijn hiervan de oorzaak.

Sonntag vond aan het materiaal der Bonner-universiteitskhniek
op 19.929 geboorten, 1521 vroeggeboorten. Dit is 7.6%. Hiervan
trad 169 maal vroeggeboorte op tengevolge van lues. Dit is in
10.1% der gevallen. De oudere schrijvers vonden nog grootere
cijfers voor de lues als oorzaak voor het optreden van vroeg-
geboorte. Römheld vond onder 235 gevallen van habitueele vroeg-
geboorte en abortus, in 27.2% der gevaUen. lues als oorzaak.
Saenger vond, dat van 52 kinderen, met een gewicht van 1000—
2000 gram, 15 kmderen uit luetische moeders geboren waren.

In 485 gevaUen van vroegtijdig afsterven der vrucht stond de
lues als oorzaak, met 264 gevaUen, op de eerste plaats. De invoering
van de anti-luetische therapie met Salvarsan (1909) heeft tot ge-
volg gehad, dat het percentage vroeggeboorte, door lues veroor-
zaakt, sterk gedaald is. Evenwel, ook in de nieuwere litteratuur
komt de lues in de meeste statistieken nog als voornaamste oor-
zaak voor.

Ik vond onder mijn materiaal 2 praemature kinderen overleden
aan lues, terwijl 1 immature vrucht doodgeboren werd. Gezien de
groote perinatale sterfte door lues (Duyzings vond ruim 66%)
moet het percentage vroeggeboorte door lues, veroorzaakt, in
N.-Brabant zeer klein zijn; ik ben echter van meening, dat de
invloed op de praematuriteit in N.-Brabant grooter is, dan de
officieele cijfers aangegeven. Ongetwijfeld zuUen onder mijn ge-
vaUen van „onbekendquot;, luesgevallen schuil gaan. Volgens Jaeger
zijn waarschijnlijk talrijke kinderen, die gemacereerd ter wereld
komen, luetisch. Hij onderzocht een aantal foetus maceratus; elk
geval, dat niet zeker aan een andere oorzaak kon
worden toege-
schreven, werd serologisch onderzocht. Het bleek nu, dat zoowel
bij de voldragen als bij de praemature vruchten, in 20% der
gevaUen een positief resultaat vastgesteld kon worden. Een nauw-
keuriger onderzoek van aUe gravidae op verschijnselen van lues
is dus zeer gewenscht. Onvermijdelijk is daartoe een systematisch

-ocr page 80-

doorgevoerd serologisch onderzoek van alle zwangeren. Leerzaam
is in dit opzicht een onderzoek van Spiegel aan de universiteits-
vrouwenkliniek te Frankfurt a/Main. In de jaren 1925— 30 werd
bij 7930 vrouwen durante partu een serologische S reactie
verricht in het retroplacentaire bloed. Van deze vrouwen hadden op
grond van klinische symptomen en herhaald onderzoek, 407 vrou-
wen lues. Dit is 5.1%. In de jaren 1920—'25, waarin alleen die
vrouwen serologisch onderzocht werden, die op grond van hun
anomnese of klinische bevindingen, van lues verdacht werden,
bedroeg het percentage der luetische vrouwen 6.1%. Dit verschil
schijnt op het eerste gezicht niet zoo groot. Het beeld wordt echter
geheel anders, wanneer men het getal der luesgevallen naar de
verschillende jaren ordent en daarvan een kurve maakt. Het bhjkt
dan, dat tot het jaar 1925, de lues, onder de geboorte steeds fre-
quenter wordt en in het jaar 1924 met 7.3% het hoogtepunt bereikt
heeft. Sinds echter een systematisch serologisch onderzoek van alle
zwangeren in de kliniek verricht wordt, dus sedert 1925, is het getal
der luesgevallen van jaar tot jaar kleiner geworden en bedroeg in
1930 slechts 3.3%, tegenover 7.25% in 1925. Zonder twijfel een

3.3

¥9

Alle barenden
5.1%

Verdacht op Lues
6.1%

8%
7
6
5

1

^7.25

6.S6
/

6gt;

/

1
1

5.5

(

1

.A.i

1
1

1

1

20

21

2Î 25

«
26

-ocr page 81-

mooi resultaat van de systematische onderzoeking en de zich
daaraan aansluitende intensieve behandeling.

jS. Overmatige arbeid.

De beteekenis van overmatige arbeid gedurende de zwanger-
schap als oorzaak van vroeggeboorte, wordt verschillend gewaar-
deerd.

pinard heeft reeds in het begm dezer eeuw, de nadruk gelegd
op het groote belang van rust gedurende de laatste zwangerschaps-
maanden. Vele andere schrijvers hebben zijn uitspraak bevestigd.
Overigens schijnt de Fransche school, aan de surmenage in de
pathogenie der mortinataliteit en der praematuriteit, een belang-
rijkere rol toe te kennen, dan buiten Frankrijk. Volgens Debré
en Joannon zouden de Fransche vrouwen gedurende de zwanger-
schap, met minder regelmaat arbeiden, dan in de andere landen,
die zij op dit punt onderzochten. Volgens hen zou deze questie
volgens een internationaal plan bestudeerd moeten worden. De
commissie uit den Volkenbond, belast met het onderzoek naar de
oorzaken der kmdersterfte, kon geen direct verband aantoonen
tusschen den arbeid door de zwangere, en de mortinatahteit door
vroeggeboorte, omdat in verschillende door haar onderzochte
districten, waar de praemature geboorte frequent was, overmatige
vrouwenarbeid niet voorkwam. Wat ons land betreft, vond ik in
de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek op
18.000
doodgeborenen (1931—'34) 19 gevallen van afsterven door vóór-
tijdige geboorte tengevolge van overmatige arbeid van de zwangere.
Dit is ongeveer P/oo van de totale mortinataliteit. Voor N.-Brabant
was het percentage over 3 jaren 1931—'33, l.So/oo-

Uit deze cijfers blijkt dus wel, dat de surmenage als oorzaak
van afsterven der vrucht door vroeggeboorte in ons land, van wei-
nig beteekenis is. Het recht van de gehuwde arbeidende vrouw,
op uitkeering van ziekengeld, vanaf de 6e week vóór den vermoe-
delijken datum der bevalhng, en ten minste 6 weken, doch ten
hoogste 6 maanden na de bevalling, zal ongetwijfeld een invloed
ten goede hebben uitgeoefend. Zeker toch is de omstandigheid, dat
de zwangeren naast haar fabrieksarbeid, haar huisvrouwentaak te
vervullen hebben, een te groote belasting. Schroeder en Franz
hebben door arbeidsphysiologische proeven kimnen vaststellen, dat

-ocr page 82-

de zwangere voor het verrichten van hchte en middelmatig zwaren
arbeid, niet meer caloriën verbruikt dan de niet-zwangere vrouw.
Zij besluiten daaruit, dat deze arbeid niet alleen niet schadelijk,
doch zelfs gewenscht is.

y. Tweelingzwangerschap.

Bij mijn materiaal waren 21 kinderen overleden tengevolge
van tweelingzwangerschap. Zij werden ter wereld gebracht door
13 moeders. In 8 gevallen overieden de beide kinderen, in de 5
overige gevallen bleef één kind in leven. 6 kinderen waren imma-
tuur. 14 praematuur en 1 voldragen.

Van de ziekte van de vrucht of vruchtaanhangselen, die vaak
aanleiding geven tot vroeggeboorte, staat de meervoudige zwan-
gerschap bovenaan.

Duyzings deelt in zijn dissertatie mede, dat in de Vroedvrouwen-
school te Rotterdam, van de tweelingen
47% te vroeg werd geboren.
Ongetwijfeld is dit hooge percentage beïnvloed door de bij meer-
voudige zwangerschap vaak optredende zwangerschapscomplicaties.
Duyzings vond op 77 twee-eiïge tweelingen. 22 x nephritis en
intoxicatie als verwikkeling gedurende de graviditeit.

Ik vond onder mijn materiaal op 13 gevallen van tweelmg-
zwangerschap. éénmaal de baring gecomphceerd door placenta
praevia. Door het grooter oppervlak der placenta, is natuurlijk de
kans op voorliggen of althans lage insertie, vergroot.

De toegepaste therapie in het bovengenoemde geval bestond in
vliezen breken en extractie van de twee in stuitligging gelegen
kinderen.

8. Placenta Praevia.

Dat deze afwijking vaak aanleiding geeft tot vroeggeboorte,
kwam ook in mijn materiaal tot uiting. 39 kinderen overieden
tengevolge van deze zwangerschapscomplicatie. Niet mmder dan

27 hiervan waren onvoldragen.

Scholten vond op 500 gevallen van placenta praevia. 44.4%

vroeggeboorte.

Een onderscheiding tusschen de verschiUende vormen, waar-
onder de placenta praevia zich voordoet, kon ik, door onvoldoende
gegevens niet maken. Slechts in 18 van de 36 gevaUen was de

-ocr page 83-

aanhechtingsplaats van de placenta nauwkeuriger opgegeven, n.1.:

placenta praevia centralis 6 x
lateralis 10
X
margin. 2 X

Er kwam onder de moeders in deze rubriek slechts 1 primipara
voor, tegen 35 multiparae. Hieruit mag men wel besluiten, dat
multiparae vaker getroffen worden door deze afwijking dan eerst-
barigen. Scholten, die 500 gevallen beschreef uit de Rotterdam-
sche Vroedvrouwenschool, vond 7.8% I parae tegen 92.2% multi-
parae. Duyzings vond op 264 gevallen van vroeggeboorte door
placenta praevia, 9% I parae en 91% multiparae. De oorzaken
hiervoor zoeken genoemde schrijvers in een minderwaardige uterus
mucosa, door herhaalde snel op elkaar volgende zwangerschappen,
subinvolutio uteri, curettages, endometritides en tumoren. Wat
de liggingsafwijkingen betreft, die bij placenta praevia vaak voor-
komen, tengevolge van de aanwezigheid van de placentair massa
in het onderste deel der baarmoeder, waardoor het kind belet
wordt met zijn hoofd, in den bekkenring, zijn normale steun te
vinden, vond ik op 39 geboorten, 1
X dwarsligging, bij placenta
praevia centralis met hydramnion, 3
X stuitliggmg, 1 X voetliggmg.

Duyzings vond op 264 gevallen:

Schedelligging.....65%

Stuitligging......10%

Dwarsligging......18%,

Dat de placenta praevia een buitengewoon ernstige complicatie
is van de zwangerschap, blijkt uit het groot aantal ingrepen, dat
de behandeling der moeders met zich bracht. In 70% van mijn
gevallen was ingrijpen in het belang van de moeder noodzakelijk.

De behandelingsmethoden, die toegepast werden, kunnen wij hier
voorbijgaan, aangezien deze vermeld worden in het aanhangsel,
waarin de voornaamste gevallen van kunsthulp uitvoerig zijn mede-
gedeeld. Alleen wil ik hier opmerken, dat ik in geen enkel geval
melding gemaakt vond van het toepassen van metreuryse.

Elf baringen, waaronder één tweelinggeboorte,verliepen spontaan.
In de overgroote meerderheid dezer gevallen bleek het breken der
vliezen in staat te zijn, de bloeding te doen ophouden. Als merk-

-ocr page 84-

waardigheid is vermeld, dat éénmaal de vliezen gebroken werden,
bij insertio velamentosa, juist op de plaats, waar de groote vaten
liepen. Nä de geboorte van de placenta bleek, dat de vaten ge-
scheurd waren, 't Kind werd doodgeboren. Van de 12 kinderen,
die spontaan ter wereld kwamen, waren 6 dood bij de geboorte.
Van de 27 kinderen, die door kunsthulp geboren werden, waren
12 dood bij de geboorte.

In 30% van de gevallen, waarin kunsthulp verleend werd, had
deze plaats ten huize der barende. Dit is niet in overeenstemming
met de door de meeste obstetrici gestelden eisch, dat elke vrouw
met placenta praevia, in de kliniek moet bevallen.

Van de 8 kinderen, die thuis met kunsthulp ter wereld gebracht
werden, waren 5 doodgeboren (62.5%).

Van de 19 kinderen, die in het ziekenhuis kunstmatig geboren
werden, waren slechts 7 dood geboren (37.5%).

Neemt men hierbij in aanmerking, dat, uit den aard der zaak
de ernstigste gevallen in het ziekenhuis behandeld werden, dan
blijkt hieruit voldoende, dat de klinische behandeling voor alle
gevallen van placenta praevia is aangewezen.

De moederlijke mortaliteit kan hier teiuggebracht worden tot
i/g der mortaüteit bij de bevallingen, die thuis plaatshebben
(F. von Miculicz—Radecki 1).)

Ook met betrekking tot de redding van het kind, zijn de vooruit-
zichten bij klinische behandeling beter.

De voordeelen van de ziekenhuisbehandeling zijn volgens Von
Miculicz gelegen in de „Operationsbereitschaftquot;, dit speciaal wat
betreft de Sectio Caesarea; in voldoende assistentie bij eventueele
cervixrupturen en atonieën. Verder in de niet te onderschatten
mogelijkheid tot onmiddellijke bloedtransfusie.

€. Congenitale misvormingen.

In het geheel werden 23 kinderen tengevolge van misvormingen
doodgeboren, terwijl nog 35 kinderen na de geboorte overleden.
Slechts in 15 van de 19 gevallen was de congenitale misvorming
als oorzaak voor het optreden der vroeggeboorte opgegeven.

1) T. v. Miculicz-Radecki. Münch. Mediz. Wochenschrift.

-ocr page 85-

De misvormingen waren:

Monstrum........5x

Anencephalie......10 x

Vitium cord, cong.....10 X

Morbus coeruleus.....2 x

Anencephalie Spina B. 3x

Hydrocephalic......7x

Hydrocephalic -f S. B. . . Ix
Tumor v. d. gland, submax. 1 x
Myelocystocele......Ix

Geilognathopolatoschisis . .nbsp;3x

Atresia ant........lx

Atresia intestini.....lx

Aplasie v.d. maxilla . . .nbsp;1 x

Lar5mxstenose......Ix

Aangeb. darmgebrek ...nbsp;1X

Spina bifida.......2x

Andere cong. misvormin-
gen ..........6x

Andere ziekten van de moeder.

Tengevolge van ziekten van de moeder (andere dan chronische
nephritis en zwangerschapstoxicose) overleden 35 kinderen. Hier-
van waren 19 kinderen praematuur, 11 kinderen voldragen, en
5 immatuur.

De ziekten van de moeder waren:

Meningitis 1 x. Partus immaturus. Moeder overleed 18 d. p.p.
Meningitis tuberculosa. Partus praematurus. Moeder overl. 2 d. p.p.
Pneumonie crouposa. Partus immaturus. Moeder overleed 14 d. p.p.

In 5 gevallen was een griep-infectie der moeder de oorzaak van
den dood van het kind.

In één geval leed de moeder aan cholecystitis en cystitis; één-
maal aan ernstige anaemie zonder aantoonbare oorzaak. £én moe-
der leed aan pyaemie, tengevolge van een mastitis purulenta, tijdens
de graviditeit. 't Kind werd doodgeboren, was 30 weken oud;
moeder herstelde.

Éénmaal was als doodsoorzaak van het kind, gonorrhoische
infectie van de moeder opgegeven.

Twee moeders, lijdende aan pyelonephritis, brachten een dood
kind ter wereld.

Eén moeder was reeds dagen lang zwaar verkouden en had bij
de baring nog een temperatuur van 38.1. Foetus f 1 dag. a. p.

Ten slotte overleed nog een kind a. p. tengevolge van anaemie
der moeder.

Acht kinderen overleden aan de gevolgen van bloedverlies door
de moeder, vóór de baring.

-ocr page 86-

Hiervan was slechts één kind voldragen. Dit overleed nè, 20
minuten. De overige werden allen doodgeboren. De oorzaak van
de bloeding was slechts éénmaal bekend.

De vrouw kreeg in de 28e zwangerschapsweek een ernstige bloe-
ding uit een varix aan het onderbeen. Daarna heeft zij geen leven
meer gevoeld. Bloedingen tijdens de zwangerschap geven vaak
aanleiding tot vroeggeboorte. Duyzings vond in 3.9% zijner ge-
vallen. De moeders waren hoofdzakelijk oudere multiparae (50%).

Trauma intra graviditatem.

Opgegeven is, dat zes kinderen overleden tengevolge van een
trauma gedurende de zwangerschap. Allen werden doodgeboren,
vijf waren reeds gemacereerd. Vier kinderen waren voldragen;
twee praematuur: 36 en 32 weken.

Een I para van 38 jaar kreeg bij een vechtpartij met een
buurvrouw, een schop tegen den buik. De urine was daarna bloe-
derig gekleurd; cortonen waren niet meer te hooren.

Een 44-jarige IX para valt eenige weken vóór de partus van
een trapje op haar achterste. Eenige uren daarna heeft ze toen
veel kindsbewegingen gevoeld en vanaf een halve dag nè, den val
niets meer. Bloed of water is er te voren niet afgeloopen. De be-
handelende medicus deelde mij naar aanleiding van dit geval
mede, dat hij het wel opvallend vindt, dat nè. den val spoedig geen
leven meer gevoeld is, maar kan zich toch moeilijk indenken, dat
een betrekkelijk hchte val zonder meer, de vrucht kan dooden.
Volgens H. Naujoks zijn in dit opzicht van groot belang de inten-
siteit van het trauma, de richting, waarin het trauma 't kind
getroffen heeft en de ligging in welke het kind zich bevindt ten op-
zichte van het beenige bekken.

In het algemeen zal een trauma, dat aanleiding geeft tot een
intracranieel haematoom, voor het kind de ernstigste gevolgen
hebben. K. Tink heeft voor het ontstaan daarvan twee mogelijk-
heden aangegeven.

le. Een directe heftige stoot tegen het hoofd.

2e. Een inklemming van het hoofd tusschen den van buiten
inwerkenden weerstand en de bekkenbeenderen.

Gurlt kon acht dagen nè een emstigen val eener gravida aan

-ocr page 87-

het doodgeboren kind impressie en afscheuring van het I. os parie-
tale vaststellen. L. Seitz zag bloedingen en vérgaande verwoesting
van de hersenen na meerdere traumata in de graviditeit. Tink
vond bij een tengevolge van een val van de fiets, opgetreden vroeg-
geboorte, uitgebreide intracranieele laesies en bloedingen.

Wat het optreden van vroeggeboorte betreft tengevolge van
trauma in de graviditeit, is Duyzings van meening, dat groote
voorzichtigheid betracht moet worden, met het aanvaarden van
een mechanisch trauma als oorzaak. Onder zijn vroeggeboorten
was slechts ééne veroorzaakt door een trauma.

Keizer is van meening, dat een trauma vaak aanleiding geeft
tot vroeggeboorte 5%. Comberg 12%. Yllpö 4.5%.

Ten slotte is tot deze groep gerekend, een kind, dat overleed
doordat de moeder lijdende was aan myoma uteri.

Diabetes.

Vroeger werd de diabetica voor onvruchtbaar gehouden. Slechts
ongeveer 5% dezer patienten worden zwanger. De meeste schrijvers
zijn de meening toegedaan, dat de zwangerschap een sterk deletaire
invloed op de diabetes uitoefent, waardoor reeds gedurende de
graviditeit, coma met doodelijken afloop optreden kan. Volgens
Liebmann uit zich de ongunstige invloed der zwangerschap op de
diabetes bijna altijd in den vorm van acidose, die des te eerder kan
optreden, omdat het zwangere organisme toch reeds tot acidose
geneigd is. Het coma treedt meestal op tijdens de partus. De
levenskansen van de vrucht zijn zeer ongunstig. Van Noorden
zag in 30% der gevallen abortus, volgens Seitz en Roland gaan
50% der vruchten intra-uterine dood. Volgens Kroos zijn de
k terme geboren kinderen voor 't grootste deel zeer zwak en sterven
binnen enkele dagen. Umber houdt het voor mogelijk, door een
nauwkeurige diëet- en insuline-behandeling, de onderbreking der
zwangerschap te voorkómen. Onder mijn materiaal kwam slechts
één geval voor van diabetes. Leeftijd onbekend, IX para. 't Kind
werd op den leeftijd van 34 weken doodgeboren. Bijna alle vorige
zwangerschappen leverden een dood kind. In de graviditeit werd
streng diëet voorgeschreven en insuline geïnjiceerd.

Duyzings vond onder zijn vroeggeboorten geen enkele maal
diabetes als doodsoorzaak.

Liebmann vond onder 22.773 geboorten en miskramen slechts

-ocr page 88-

12. d.i. 0.05% gevallen van diabetes. Deze cijfers wijzen dus duide-
lijk uit. dat zwangerschap slechts zelden bij diabetes voorkomt.

IJ. Onbekend.

Het aantal gevallen, waarin als doodsoorzaak was opgegeven:
onbekend, bedroeg 102 (7 immatuur. 34 praematuur, 61 voldragen).
Hiervan waren 87 kinderen doodgeboren; waaronder 52 gemace-
reerde vruchten en 15 kmderen, die binnen 10 dagen nè de geboorte
overleden. Hieruit blijkt, dat meer dan de helft der kinderen, die
aan onbekende oorzaak sterven, gemacereerd ter wereld komen.
Voor de verschillende groepen van gemeenten, vond ik opgegeven
als oorzaak „onbekendquot;, volgens de gegevens mij verstrekt door
de ambtenaren van den B. S.

Eindhoven: Onbekend: 27 (11) D.G.

10 (8) L.O.

Door nader onderzoek van de gegevens mij door de collegae
en vroedvrouwen welwillend verstrekt, kon ik van deze 37 gevallen,
19 achterhalen, d.w.z. een bekende oorzaak vaststellen. In meer
dan 50% van de gevallen van onbekend, was dus de doodsoorzaak
door den geneeskundige, belast met de lijkschouw, onjuist aan
den Burgerlijken Stand opgegeven.

Voor Tilburg luiden deze getallen:

B. S.: Onbekend: 21 (10) D.G.

7 (5) L.O.

Hieruit volgt een percentage niet-axacte diagnosen van 53%.

In de groep van gemeenten met 20.001—50.000 inwoners, om-
vattende de gemeenten: 's-Hertogenbosch, Breda, Helmond, Ber-
gen op Zoom, Roosendaal, waren de cijfers:

B. S.: Onbekend: 22 (7) D.G.

5 (4) L.0.

't Totaal aantal gevallen van onbekend, dat
hier geëlimineerd kon worden bedroeg dus 11; dit is 40.6%.

In de groep van gemeenten met 5001—20.000 inwoners, kon-
den van 57 gevallen van onbekend. 30 gevaUen nader herkend
worden. Dit is 54%,-

-ocr page 89-

In de overige gemeenten, met 5000 en minder inwoners, was het
percentage 50%. Als resultaat van mijn onderzoek kan ik dus
vaststellen, dat van 192 gevallen, waarvan als doodsoorzaak aan
den ambtenaar van den Burgerhjken Stand was opgegeven: onbe-
kend, in 96 gevallen de juiste diagnose van de ziekte of afwijking,
waaraan het kind overleed, kon worden opgespoord.

Dit is juist 50%. Gezien dit hooge percentage, mag men veilig
zeggen, dat het vaststellen van de doodsoorzaak niet met de noodige
nauwkeurigheid geschiedt. Enkele voorbeelden mogen deze bewe-
ring staven.

Éénmaal werden mij n.1. de volgende gegevens verstrekt:

Comphcatie in de zwangerschap: Nephritis, Pyelitis gravidarum
spoor eiwit, matig leucocyten; geen oedemen. Bloeddruk „hchtquot;
verhoogd. 160 syst. Na 3 weken was de urine vrij van leucocyten.
In dit geval was als officieele doodsoorzaak opgegeven ,,onbe-
kendquot; en dit nog wel, terwijl de medicus, die de lijkschouw ver-
richtte, zelf de partus geleid had. In het geheel was van 16 kinderen,
die overleden waren aan de gevolgen van nephritis en intoxicatie
der moeder, als officieele doodsoorzaak opgegeven: „onbekendquot;.
Éénmaal werd als doodsoorzaak opgegeven: Te geringe ontwik-
keling van het kind, terwijl als complicatie in de zwangerschap
vermeld was: anaemie, ernstige nephritis. Dreigende eclampsie.
braken, hoofdpijn. De vrouw beviel van een praemature vrucht
van 28 weken. Tweemaal was als doodsoorzaak opgegeven: Vroeg-
geboorte. waar alle verschijnselen in de zwangerschap eveneens op
een nierlijden of intoxicatie wezen; van de 65 gevaUen. die in deze
rubriek voorkwamen, was dus 19 maal de doodsoorzaak foutief
opgegeven. Van de 15 kinderen, die „laterquot; aan onbekende oorzaak
overleden, waren de gegevens, die mij verstrekt werden, zoo
schaarsch, dat het mij onmogelijk bleek, eenig aanknoopingspunt
te vinden voor het verkrijgen van een juist inzicht in de oorzaak
van den dood.

Chronische nephritis en zwangerschaps-intoxicatie.

1- Nier-aandoeningen spelen in de pathologie der zwangerschap
een voorname rol. Het beeld van de zwangerschapsnier komt kli-
nisch en pathologisch-anatomisch bijna geheel overeen met dat
van een acute diffuse glomerulo-nephritis. Ook hier bestaat de
ziekte in een angio spastische ischaemie van de vaatkluwen der

-ocr page 90-

tubuli contorti met sterke secundaire degeneratie van het tubu-
laire apparaat. Het onderscheid tusschen beide ziekten hgt in de
aetiologie en bestaat daarin, dat we bij de acute diffuse nephritis
gedwongen worden deze als een indirect gevolg van een infectie
op te vatten, hetgeen bij de zwangerschapsnier niet behoeft.

Men moet onderscheid maken tusschen de albuminuric, veroor-
zaakt door de zwangerschap bij een vóór dien normale vrouw en de
albuminurie tengevolge van een primair nierlijden. Wat dit laatste
betreft, is het merkwaardig, dat de zwangerschap deze aandoenin-
gen vaak weinig beïnvloedt. De Snoo maakt melding van een
vrouw, wier rechtemier was geëxstirpeerd en die een uitgebreide
tuberculose van de blaas en de linkernier had en toch twee vol-
dragen levende kinderen ter wereld bracht, die te zamen 15 pond
wogen.

De invloed van de zwangerschap op de chronische nephritis is
echter buitengewoon groot. Men spreekt tegenwoordig veelal van
niersclerose, omdat men ze beschouwt als het gevolg van een
primair vaatlijden, ontstaan op angio-neurotischen bodem.

In de Pathogenese der schrompelnier wordt op grond van kli-
nische waarneming (Dickinson, Eichhorst e.a.) een zekere erfe-
lijkheid tot schrompelnier aangenomen. Volgens Munk bestaat er
geen twijfel aan een hereditaire dispositie tot genuine hypertonie,
even zooals tot andere diathesen (jicht diabetes) en anderzijds tot
nierontstekingen. Ook de leefwijze, constitutie, stoornissen in de
interne secretie, gestoorde ovariaal functie, kunnen door kramp
van de praecapillaire vaten een hypertensie doen ontstaan. Door
deze kramp ontstaan veranderingen in den vaatwand, waardoor de
hypertensie gefixeerd wordt.

Deze hypertensie kan aanleiding geven tot het optreden van een
intermitteerende albuminurie, die permanent wordt en leidt tot
de genuine schrompelnier. Deze vaatkramp geeft een vernauwing
in het stroomgebied niet alleen van de nieren, maar ook van
andere organen, b.v. hart, pancreas, hersenen, waardoor de ver-
schijnselen optreden resp. van angina pectoris, diabetes, duizelig-
heid, hoofdpijn. Bij nierscelerose en zwangerschaps-intoxicatie zijn
dus de vaatveranderingen dezelfde en ook van denzelfden oor-
sprong. Deze veranderingen zullen dus onder invloed van de zwan-
gerschap gemakkelijk toenemen en een ernstig karakter krijgen
(De Snoo). Vrouwen met een chronische nephritis staan dan ook

-ocr page 91-

veel meer bloot aan een ernstige zwangerschapsintoxicatie, even-
tueel eclampsie, dan normale vrouwen.

2. De uitdrukking zwangerschapstoxicose in den zin van een
auto-intoxicatie, stamt uit den tijd, toen men nog een bepaalde
giftstof als oorzaak van deze ziekte beschouwde. Waarschijnlijk
hebben we te doen met stoffen, die physiologisch in het hchaam
werkzaam zijn. Door overmatige productie van die stoffen in de
zwangerschap, wordt dan de schadelijke werking op de organen
uitgeoefend.

Tegenwoordig weet men, dat in de normale zwangerschap groote
evenwichtsverschuivingen in het endocrine apparaat optreden, die
veroorzaakt worden door het corpus luterum graviditatis en ver-
volgens door de inschakeling van de placenta, die als een belangrijk
endocrien orgaan beschouwd moet worden en die in de zwanger-
schap de functie van het ovarium overneemt.

Afhankelijk van deze evenwichtsstoornissen in het endocrine
systeem vindt men reeds in de normale zwangerschap bepaalde
tonusveranderingen in het vegetatieve zenuwstelsel.

Men mag als zeker aannemen, dat al de evenwichtsstoornissen,
hun oorzaak vinden in de innesteling en groei van het ei. Hierdoor
wordt de stofwissehng m veelvuldig opzicht gewijzigd en het
individu reageert qualitatief zoowel als quantitatief zeer verschil-
lend op dezen veranderden toestand. Volgens VoN Jaschke i), aan
wien ik vorenstaande beschouwingen ontleen, zijn hierbij tevens
constitutioneele en conditioneele factoren van grooten invloed.

Rossenbeck heeft aangetoond, dat ten slotte misschien een
hyperfunctie van de hypophyse verantwoordelijk is voor al deze
stoornissen. De lobus posterior van deze klier te zamen met de
steel, het infundibulum en het tuber cinereum vormen samen een
functioneel bij elkaar behoorend systeem. De belangrijkste stoffen
uit de pars posterior zijn die welke de diurese remmen, omdat in
het eclamptisch symptomen-complex, oedeem {waterretentie) en
nephrotische veranderingen op den voorgrond staan. Deze stoffen
kunnen echter niet alleen de oorzaak zijn. Waarschijnlijker is, dat
aan de eclampsie, de zwaarste vorm der gestose, een pluri glandu-
laire stoornis ten grondslag ligt, vooral ook omdat vaak een ver-
hoogde bijnier-functie aantoonbaar is. Deze adrenahnurie is dan

Rud. Th. von Jaschke. Eclampsie Neue Deutsche Klinik.

-ocr page 92-

mede oorzaak voor het tot stand komen van een verhooging van
den bloeddruk, die men bij eclampsie nooit mist.

Van de 65 kinderen, die overleden aan de gevolgen van chroni-
sche nephritis of intoxicatie van de moeder werden er 54 dood-
geboren, d.i. 81%.

Van deze doodgeboren kinderen was de helft gemacereerd. Slechts
28 kinderen werden voldragen geboren, d.i. 43%.

Hieruit blijkt, dat de ziekte vaak aanleiding geeft tot vroegtijdige
geboorte. Duyzings, die 1815 vroeggeboorten uit de Rotterdam-
sche vroedvrouwenschool onderzocht, stelde vast, dat 10.4% van
het totale aantal berustte op niersclerose of intoxicatie. Overigens
loopen de cijfers, die andere onderzoekers vonden zeer uiteen.
Zoo vond Keizer bij een onderzoek van praemature kinderen van
de Amsterdamsche Universiteits-vrouwenkliniek over de jaren 1921
—1926: 13.6% van zijn vroeggeboorten veroorzaakt door nephri-
tis en zwangerschapsintoxicatie. Yllpö vond slechts in 2,4% der
gevallen.

3. Solutio Placentae. Hieronder wordt verstaan, de geheele of
gedeeltelijke vroegtijdige loslating van de normaal ingeplante
placenta door retroplacentaire bloedingen in de decidua spongiosa.

Dat deze afwijking een ernst'ge complicatie van de zwangerschap
vormt, volgt uit de groote kinderlijke en moederlijke mortahteit.
Mej. Stroink deelt in haar dissertatie mede, dat de moederlijke
sterfte wisselt tusschen 3.8% en 51%, de kmderlijke tusschen 38%
en 95%.

De Snoo deelt in zijn leerboek mede, dat van de kinderen, die
over een tijdperk van 12 jaren vóór, gedurende of nè. de geboorte
stierven, 10% overleed aan de gevolgen van deze ernstige aan-
doening.

De aetiologie van de aandoening staat niet vast, evenmin be-
staat er eenstemmigheid over de beste wijze van behandeling.
Tegenwoordig neemt men als voornaamste oorzaak aan, de chro-
nische nephritis en de primaire hjqiertensie (De Snoo). Volgens
hem is de oorzaak gelegen in lémgdurige h5T)ertensie al of niet gecom-
bineerd met een albuminurie vaatveranderingen in de decidna.

Hieruit volgt, dat bij de zwangerschapsintoxicatie, waar de duur
van de bloeddrukverhooging veel korter is, de loslating veel minder
voorkomt. Volgens De Snoo speelt de pariteit voor de frequentie
van de loslating geen rol, wel de leeftijd.

-ocr page 93-

Van de 42 kinderen, die overleden tengevolge van vroegtijdige
loslating van de placenta, kwamen 31 dood ter wereld, waarvan
één reeds maceratieverschijnselen vertoonde.

Slechts 17 kmderen kwamen voldragen ter wereld. 60% der
kmderen werd dus praematuur geboren. Düyzings vond, dat 4.8%
van het totale aantal der vroeggeboorten, die hij onderzocht, zijn
oorzaak had in dezen vorm van intoxicatie der moeder. Mej.
Stroink, die het materiaal uit de Utrechtsche kliniek onderzocht
te samen met dat uit de Rottterdamsche vroedvrouwenschool, vond
een zeer hoog percentage zwangerschappen, waarbij door retro-
placentaire bloedingen een vroeggeboorte optrad. Zij vond, dat
71% van de zwangerschappen, die door solutio placentae gecom-
phceerd werden, met vroeggeboorte emdigden. Volgens haar moet
de oorzaak van de retroplacentaire bloedingen gezocht worden in
een slecht vaatstelsel der vrouw.

Dat deze conclusie juist is, bleek haar bij een na-onderzoek.
52% van de vrouwen, die normaal waren bij haar ontslag uit de
kliniek, vertoonden belangrijke afwijkingen m bloeddruk (hyper-
tensie). al of niet gepaard gaande met albuminurie.

Doodsoorzaken der praemature kinderen.

a. Doodgeboren praematuren (144).

Van de 304 praemature kinderen, die ik uit mijn materiaal ver-
zamelde. werden er 144 doodgeboren en overleden 160 binnen 10
dagen nä de geboorte. Dit is een relatieve mortinataliteit van 47%.
Duyzings vond op 792 praemature kinderen (doodgeboren en vroeg-
gestorven) 476 doodgeborenen en 316 die binnen 10 dagen nä de
geboorte overleden. De relatieve mortmataliteit bedraagt hier dus
60%. Dit verschil is natuurlijk verklaarbaar door het veel grootere
percentage pathologische gevallen.

De doodsoorzaken der doodgeborenen waren:

Ziekten van de moeder . .nbsp;57nbsp;40%

Geboortetrauma......16nbsp;12^%

Vroeggeboorte (Deb. cong.) .nbsp;10

Placenta praevia............8

-ocr page 94-

Congenitale misvorming .

Hydramnion......

Afwijking van de placenta

Diversen.......

Onbekend.......

Ter vergelijking van deze cijfers stonden mij ten dienste de
gegevens van de Utrechtsche Verloskundige Universiteitspohkliniek,
met klinische opnamen. Westermann heeft dit materiaal be-
werkt van 1928 tot en met 1933, en zich daarbij beperkt tot de
vrouwen, die in Utrecht en Zuilen woonachtig waren en zich voor
de bevalling bij de Verloskundige Poükhniek hadden laten in-
schrijven.

Het totaal aantal vrouwen, dat bij de dienst der Verloskundige
Polikliniek in de genoemde jaren werd ingeschreven, bedroeg
10.923; hiervan werden 1021 vóór of tijdens de baring opgenomen,
waarvan 468 wegens sociale omstandigheden en 553 om medische
redenen, hoofdzakelijk wegens bekkenvemauwing, bloeding en
zwangerschapsintoxicatie.

Er werden uit deze 10.923 moeders 11.054 kinderen geboren,
daar er 131 tweelingen waren (frequentie 1 op 83). Van deze 11.054
kinderen werden 210 doodgeboren en overleden 130 binnen 10
dagen nä de geboorte.

Aan dit representatieve materiaal heb ik het mijne getoetst.
Gemakshalve zal ik dit materiaal in het vervolg met V.P.U. aan-
duiden.

Van de 86 praemature doodgeborenen was in 36 gevallen ziekte
van de moeder de oorzaak van den dood; dit is 7.3%, berekend van
het totaal aantal levend- en doodgeboren praemature kinderen (492).

De mortinataliteit ten gevolge van ziekten van de moeder, bij
mijn materiaal, bedroeg 8.4%.

Voor de mortinataliteit tengevolge van geboortetrauma vond ik
't zelfde percentage als in Utrecht, 2.4%.

Opvallend groot is het verschil bij de congenitale misvormingen.
In Utrecht werden 13 monstra geboren onder 86 praemature dood-
geborenen; dit is 2.7%. Ik vond slechts 6 op de 144; dit is slechts
0.9%. Het volgende staatje geeft een overzicht.

1) M. C. Westermann. Uit Kliniek en Praktijk. Geneeskundige Gids.
I3e jaargang.

6
3
9
2
33

-ocr page 95-

91

Verlosk. Pohklmiek Utrecht
(met klinische opnamen)

Noord-Brabant

Doodgeboren (Praematuur).

Abs. cijfers

Doodgeboren (Praematuur)
Abs. cijfers

Ziekten v. d. moeder . 36x ; 7.3%
Geboortetrauma . . . 12 x; 2.4%
Congen. misvorm. . . 13 x; 2.7%
Placenta Praevia ... 2x; 0.4%
Afwijk.
V. d. Placenta Ix;

Onbekend......12 x; 2.4%

Overige doodsoorzaken 10 x; 2 %

57 x; 8,4%
16 x; 2.4%
6x; 0.9%,
8x; 1.1%,
9x; 1.3%,
33 x; 4.9%
15 x; 2.25%,

86

144

Opvallend is het groote verschil tusschen de percentages „onbe-
kendquot;. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat dit verschü nog
veel grooter geweest zou zijn, wanneer het mij niet gelukt ware,
een deel der „onbekendequot; oorzaken te achterhalen, n.1. 50%.
De reden van dit groote verschil is gelegen in het feit, dat de meeste
artsen zich geen moeite geven, om de juiste oorzaak van den dood
vast te stellen. Dit schijnt een algemeene kwaal der artsen te zijn,
ook in het buitenland. Debré en Joannon wijzen er in hun werk
over de resultaten van het Volkenbondsonderzoek over de zuige-
lingensterfte op, dat de officieel gedeclareerde oorzaken van den
dood zeer dikwijls onvolledig of verkeerd zijn. Zoo konden zij vast-
stellen, dat in het Departement van de beneden-Seine, 30—40%
van de exacte doodsoorzaken der kmderen, beneden 1 jaar, verschil-
den van de officieele verklaringen. Bij het ingestelde vooronderzoek
in het district Plaisance, vonden zij slechts 7 maal een exacte
diagnose op 35 officieele overlijdensverklaringen. In de officieele
statistiek van de doodsoorzaken der doodgeborenen over 1933,
komen in N.-Brabant op 649 gevallen, 311 gevallen voor, waarvan
als doodsoorzaak is opgegeven: onbekend of niet nader omschreven
oorzaken. Dit is dus in ongeveer de helft van de gevallen. Dit geldt
voor alle provmcies van ons land. Hieruit volgt wel, dat het ge-
vaarlijk is, aan de hand van de officieele cijfers, conclusies te trek-

-ocr page 96-

ken, omtrent de frequentie van bepaalde doodsoorzaken. Alleen
het khnisch materiaal is hier voor geschikt, omdat in de kliniek
uit den aard der zaak de diagnose vaker gesteld zal kunnen worden
en in de gevallen, waarin het klinisch onderzoek geen uitkomst
geeft, de lijkopening als laatste hulpmiddel soms nog opheldering
kan geven.

In de jaren 1925—1930 werden in de Universiteits-vrouwen-
kliniek te Münster (Westf.) 4368 kinderen geboren. Hieronder be-
vonden zich 295 vroeggeboorten. Dit is 6.6% (met een geboorte-
gewicht lt; 2500 gram).

Van deze 295 kinderen waren 81 == 27% doodgeboren.

De doodsoorzaken waren:

Ziekten der moeder ... 37. %

35 %
10 %
3.7%
15 %

Debilitas congenitale .
Congenitale misvormingen
Geboortetrauma (oper.) .
Onbekend.......

In Noord-Brabant werden in het jaar 1933, 25.275 kinderen
(voldragen en onvoldragen) levend geboren; 649 kinderen werden
doodgeboren. Helaas is niet bekend, hoe groot het aantal prae-
mature kinderen is. Officieele gegevens omtrent de frequentie der
praematuriteit zijn niet te verkrijgen, althans niet voor de levend-
geborenen.

Ik acht het daarom noodzakehjk, dat ook bij de aangifte van
een levend kind, door de(n) verloskundige, de noodige gegevens,
omtrent zwangerschap, baring en kraambed, aan den Ambtenaar
van den Burgerlijken Stand, of aan een andere officieele instantie
worden bekend gemaakt.

De maatregel genomen door de Inspectie der Volksgezondheid,
waarbij de vroedvrouwen verplicht worden, nauwkeurig aantee-
kening te houden van elke bevalling, door haar geleid, is reeds een
stap in de goede richting. Zij doen echter slechts de helft van het
totale aantal verlossingen, waardoor dus de gegevens
onvolledig
blijven.

Een wettelijke bepaling, waarbij zoowel de geneeskundige als de
vroedvrouw, verplicht worden, de gewenschte gegevens, omtrent
elke door hem of haar geleide baring, te verschaffen, zou van groot

-ocr page 97-

belang zijn, en ons in het bezit stellen van vele waardevoUe gegevens.

pinard berekende vroeger aan het materiaal van de Matemité
op 188.204 geboorten, in de jaren 1822—1899, 2907 vroeggeboor-
ten; dit is 15%. Duyzings vond op 11.065 bevaUmgen in de Rot-
terdamsche vroedvrouwenschool 1815 vroeggeboorten. Dit is 15.6%
Voor de normale vroeggeboorte vond hij een frequentie van 6.3%-
In Utrecht was de frequentie der vroeggeboorten bij vrouwen, die
aUe in de zwangerschap gecontroleerd waren, m de jaren 1928.
1929, 1930 (klmiek- en polikliniekbevallingen) 3.7%. Andere
schrijvers geven zeer wisselende cijfers. Jurassowski 10%; Ber-
thod 30%, osterlan 5.3%. Gezien deze zeer uiteenloopende cijfers
is het gewaagd, een schattmg te doen van het aantal praematuur
geboren kinderen in een bepaalde provincie.

Van de 649 doodgeborenen vond ik opgegeven als vermoedehjke
ouderdom der vrucht (officieele statistiek N.-Brabant '33):

6—7 maanden...... 39

7S ..........100

8-9 ..........125

9 maanden en verder ... 385

649

Westermann berekende aan het materiaal der V.P.U. een prae-
maturiteitsfrequentie van 4.4%. (492 onvoldragen op 11.054 vol-
dragen -F onvoldragen kinderen). Wanneer ik dit percentage ook
voor
Noord-Brabant mag laten gelden, in welk geval het met 1%
verhoogd moet worden, doordat de immature vruchten m de offi-
cieele statistiek ook zijn opgenomen, dan zouden er m Noord-
Brabant m het jaar 1933, ± 1400 immature en praemature vruch-
ten geboren zijn.

De leeftijd der kinderen bij de geboorte was dus in Noord-
Brabant m het jaar 1933:

Immatuur 6—7 mnd. 260 (1% van het totaal aantal).

Praematuur 28-38 w. 1.130 (4.4% v. praemat. -f voldr. kmd.)

Voldragen .nbsp;24.534

De mortinatahteit der praemature kmderen kunnen wij dus
berekenen op 225 op 1130 = 19.8%.

-ocr page 98-

Westermann vond voor het materiaal der V.P.U. 17.5%. Voor
de voldragen kinderen vond hij 1.17%; het correspondeerende
cijfer voor Noord-Brabant bedraagt 1.57%.

De mortinataliteit der praemature kinderen is dus in Utrecht
15
X zoo groot als die der voldragen kinderen.

In Noord-Brabant is het verhoudingscijfer 12.6.

Voor de voldragen en praematuren te samen was het percentage
der mortinatahteit 2.37.

Volgende tabel geeft een overzicht van het materiaal der
V.P.U. en van Noord-Brabant.

V.P.U.

Noord-Brabant.

L

D

%

%

D

L

Voldragen.....

104v38

124

1.17

1.57

385

24149

Onvoldragen ....

406

86

17.5

19.8

225

905

Voldr. Onvoldr. .

10844

210

1.9

2.37

610

25054

11054

25664

b. Later overleden Praematuren.

Van de 304 praemature kinderen, overleden er 160 binnen 10
dagen nä de geboorte. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat deze
160 kinderen de vroege sterfte vertegenwoordigen van 60% van
het materiaal. In werkelijkheid zijn dus ± 266 praemature kin-
deren kort nä de geboorte, althans binnen 10 dagen overleden.
Daar het aantal doodgeboren praemature kinderen 225 bedraagt
(officieel), is het aantal levend geboren praematuren 1130—225 =
905. Hieruit volgt, dat het percentage vroege sterfte in Noord-
Brabant in het jaar 1933, 29% bedraagt. Westermann vond aan
het materiaal der V.P.U., dat van 406 levend geboren praematuren,
78 binnen 10 dagen nä de geboorte overleden. Dit is 19.2%.

Hieruit volgt, dat, wanneer we inderdaad mogen aannemen, dat
er in Noord-Brabant relatief evenveel vroeggeboorten plaats heb-
ben als in Utrecht, de vroege sterfte der praematuren in Noord-
Brabant 10% hooger is dan in Utrecht. Zooeven vonden we, dat

-ocr page 99-

het verschil in mortinataliteit slechts 2% bedroeg; waaruit al
direct de gevolgtrekking geoorloofd is, dat de hoogere mortaliteit
der praematuren in Noord-Brabant, meer ligt aan de zorg nè. de
geboorte, dan aan de praenatale zorg.

Wat de doodsoorzaak dezer later overleden praemature kinderen
betreft, vond ik:

Aantal Percent

Vroeggeboorte (inclusief gemelli en deb. cong.) .nbsp;87 X = 54

Ziekten van de moeder..........21X = 13

Placenta praevia..............17 x = 10.6

Geboortetrauma............................8x = 5

Congenitale misvormingen.........llx = 6.9

Hydramnion..............................5 x

Icterus neon................................3 x

Convulsiones..............................2 x

Melaena neonat.............. 1X

Asphyxie..................................2 x

Diversen..................................2 X

Onbekend................ 1X

lëo

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de grootste helft dezer prae-
mature kinderen (54%), overlijden aan de gevolgen van hun on-
voldragenheid.

De Snoo vermeldt als oorzaken der primodecadaire sterfte
rijner praemature kinderen (1931):

Geboortetrauma....................1

Congenitale misvormingen............2

Lues..............................1

Icterus..................1

Pneumonie........................1

Onbekend en onvoldragen......25

31

Ook uit deze cijfers blijkt, dat de meeste praemature kinderen
vroeg overlijden, omdat ze niet in staat zijn, zich voldoende aan te

») K. de Snoo. Die Frühsterblichkeit des Säuglinge, ihre Ursachen und
die Mittel zu ihrer Bekämpfung.

-ocr page 100-

passen, aan de zoo geheel andere verhoudingen van het extra-
uterine leven (De Snoo).

B. De voldragen kinderen,
a.
Doodgeborenen.

Van de 728 kinderen, die doodgeboren werden of binnen 10 dagen
nä de geboorte overleden, werden 374 ä terme geboren (223 dood-
geboren -1-151 later overledenen).
Dit is een relatieve mortinataliteit van 60%.
Zooals we reeds zagen, werden in Noord-Brabant in 1933, 385
voldragen kinderen doodgeboren. Daar het totaal aantal levend- en
doodgeboren voldragen kinderen 24.534 bedraagt, was de mortina-
tahteit der voldragen kinderen in Noord-Brabant over 1933, 1.57%.

In de Utrechtsche Polikliniek, met klinische opnamen, te samen
vormend het Utrechtsche representatieve materiaal, werden 10.438
voldragen kinderen levend geboren, en 124 voldragen kinderen
doodgeboren. De mortinataliteit van de voldragen kinderen be-
droeg dus in Utrecht 1.17%,.

De doodsoorzaken van de 223 voldragen kinderen uit mijn
materiaal, waren:nbsp;Abs. cijfers: Abs. %

Geboortetrauma......................77 Xnbsp;Q52

Ziekten van de moeder................56 Xnbsp;0 37

Congennitale misvormingen............15 xnbsp;0.09

Asphyxie............................10 xnbsp;0.06

Placenta praevia......................9xnbsp;0.06

Gemelli..............................1X

Debilitas congenitale..................2x

Afwijkingen van de placenta............2x

Diversen............................2 x

Onbekend............................48 xnbsp;0.28

223

Wanneer men bovengenoemde doodsoorzaken der dood-
geboren, voldragen kinderen van mijn materiaal beschouwt in
vergehjking met de doodsoorzaken der doodgeboren praemature
kinderen, valt het volgende op:

■o

-ocr page 101-

r. dat de mortinataliteit der praemature kinderen door geboorte-
trauma, 4.6 X zoo groot is als bij de voldragen kinderen;

2°. dat de mortinataliteit door ziekten van de moeder, bij de
praematuren, 22 X zoo groot is als bij de voldragen kinderen;

3°. dat door onbekende oorzaak 17 X zooveel praemature kin-
deren doodgeboren worden, als voldragen kinderen.

Als doodsoorzaak van de Utrechtsche voldragen doodgeboren
kmderen, vond ik opgegeven (Westermann):

Abs. cijfers

Geboortetrauma ..............41 x 0.39%

Ziekten van de moeder........... 21 x 0.20%

Congenitale misvormingen..........2x 0.02%

Asphyxie.........................5x

GemeUi..................3x

Placenta praevia..............5x 0 04%

Afwijkingen van de placenta.........2x

Habitueele vruchtdood ...........3x

Trauma intra gravidit...... . . . . Ix

Onbekend................. 38 X 0.36%

Diversen................ • 2 X

124

Uit deze cijfers blijkt, dat 't percentage mortinataliteit der vol-
dragen kinderen m Utrecht lager is dan in Noord-Brabant, resp.
0.39 en 0.52, hetgeen wü zeggen, dat de verloskundige techniek
in Utrecht beter is, dan in
Noord-Brabant.

Ook wat de ziekten der moeder betreft, is er een groot verschil.
In Utrecht werd 0.2% van alle voldragen kinderen, doodgeboren
tengevolge van ziekten van de moeder; in Noord-Brabant bijna
het dubbele. 0.37. Dit wijst m.i. op een betere geneeskundige ver-
Korgmg der zwangeren. doordat zij geleerd hebben, in geval van
eiekte eerder geneeskundige hulp in te roepen, waardoor vaak erger
voorkomen kan worden.

Hier is een dankbare taak weggelegd voor hen. die geroepen
^ijn, de praenatale zorg uit te oefenen, vnl. de vroedvrouwen. Zij
quot;loeten de a.s. moeders leeren. dat ziekte, gedurende de zwanger-

-ocr page 102-

schap, een groot gevaar vormt voor het leven van het kind, en hen
overtuigen van het groote voordeel van vroegtijdige geneeskundige
behandeling.

Opvallend is het verschil in mortinataliteit door onbekende oor-
zaken bij de voldragen kinderen in Utrecht en Noord-Brabant;
resp. 0.36% en 0.28%. De oorzaak van dit verschil blijkt, althans
voor een deel, gelegen te zijn in een geringer aantal sterfgevallen
door ziekten van de moeder, geboortetrauma, en congenitale mis-
vormingen. Dientengevolge wordt natuurlijk het aantal, onbeken-
den, relatief grooter.

b. Later overledenen.

151 kinderen (voldragen) overleden binnen 10 dagen nä de
geboorte.

De doodsoorzaken waren: (abs. cijfers)

Geboortetrauma........59 X = 0.4%

Congenitale misvormingen ....nbsp;24 x = 0.09%

Asphyxie...........10 X

Deb. cong........... 9x

Convulsiones .......... 7x

Melaena neonat......... 6 X

Hydramnion .......... 1X

Icterus neon.......... 7 X

Diversen........... 7 x

Ziekten van de moeder..... 5x = 0.02%

Placenta praevia........ 3

151

Uit deze cijfers blijkt, dat aan het geboortetrauma nog veel
kinderen overhjden, nadat ze levend ter wereld zijn gekomen,
terwijl tevens blijkt, dat de ziekten van de moeder van weinig
invloed op de sterfte zijn. Vergelijkt men deze cijfers met die van
de later overleden praemature kinderen, dan bhjkt, dat bij de
laatste het geboortetrauma een ondergeschikte rol speelt als doods-
oorzaak, de ziekten van de moeder echter nog van veel betee-
kenis zijn.

Aannemende dat het aantal praematuur geboren kinderen 1130

-ocr page 103-

was, bedraagt het percentage der vroege sterfte der voldragen
kmderen ± 1.00; der praemature kinderen ± 24.00.

De Snoo vond op 5135 voldragen kinderen 21 die binnen de
10 dagen na de geboorte overleden. Dit geeft een percentage vroege
sterfte van 0.4%. De vroege sterfte der voldragen kinderen is dus
in Utrecht, althans in dat deel der stad, waarvan de verloskundige
verzorging aan de Universiteitspolikliniek is toevertrouwd, meer
dan tweemaal zoo klein, als in N.-Brabant.

De oorzaken der vroege sterfte der voldragen kinderen uit het
representatieve materiaal der Utrechtsche pohkliniek waren:

Voldragen Praematuur

Trauma na kunstverlossing ....

4

1

Spontane geboorte.......

3

Misvormingen..........

4

2

Lues..............

3

1

Icteru.c.............

1

1

Pneumonie...........

1

1

Pemphigus...........

1

Onbekend ...........

4

25

21

31

Wanneer ik de gevaUen van geboortetrauma bij voldragen en
praemature kinderen te samen beschouw, waardoor de invloed van
het berekenen van het aantal praemature geboorten vervalt, kom
ik tot de volgende cijfers, die een inzicht geven in de beteekenis
van het geboortetrauma als doodsoorzaak:

Sterfte door geboortetrauma.

MortinataUteit Vroege sterfte

Noord-Brabant....... 0.61%nbsp;0.42%

Utrechtsche Polikliniek . . . 0.47%nbsp;0.14%

Voor de mortinataliteit tengevolge van zwangerschapsintoxicatie
m den ruimsten zin: (Eclampsie, solutio placentae, Nephritis-
Intoxicatie) vond ik de volgende cijfers:

-ocr page 104-

Sterfte door zwangerschapsintoxicatie.

Mortinatahteit Vroege sterfte

Noord-Brabant....... 0.57%nbsp;0.14%

Utrechtsche PoUkliniek . . . 0.43%,nbsp;—

Opgemerkt dient te worden, dat deze cijfers berekend zijn op
voldragen praemature en immature kinderen te zamen, waardoor
ze dus iets te hoog zijn in vergelijking met de Utrechtsche cijfers.
Aan de hand van het door mij verzamelde materiaal, berekende ik
de invloed, die de toevoeging van de immature vruchten uit-
oefende op de mortinatahteit en de vroege sterfte.
21 immature kinderen werden doodgeboren.
144 praemature kinderen werden doodgeboren.
233 voldragen kinderen werden doodgeboren.
Berekend op het totaal aantal levend en dood geborenen in
Noord-Brabant in het jaar 1933, geeft dit een percentage mor-
tinataliteit van 2.47% (officiëel over 1933: 2.50%). Zonder toevoe-
ging der immaturen zou het percentage der mortmataUteit 2.34

bedragen.

Voor de later overleden, vroeg gestorven kmderen. was het
percentage der primodecadaire sterfte 2.18 (officieel in 1933,
2 24%) Zonder toevoeging van de immature vruchten zou het
percentage dezer sterfte 2% zijn. Vergeleken met Utrecht, waar de
mortinatahteit en de vroege sterfte berekend zijn. met weglating
van de vóór de 28e zwangerschapsweek geboren vruchten, vind ik
de volgende verschillen:

Utrechtsche verlosk. kliniek N.-Brabantnbsp;N.-Brabant

en PoUklinieknbsp;(met immaturen) (zonder immaturen)

Mortinatahteit . . . . 1-9 2.47
Primodecadaire sterfte 1.2nbsp;2.18

Uit deze cijfers bhjkt:

r dat de cijfers, die ik berekende aan de hand van het door
mij onderzochte materiaal, weinig verschiUen van de officiëele.
2°. Dat de invloed van de toevoeging der immature kinderen

niet groot is.nbsp;-i.

Met de immature vruchten medegerekend, is de mortmatahteit

-ocr page 105-

in Noord-Brabant 1.2 x zoo groot als in de Utrechtsche kliniek
en pohkliniek, zonder de immaturen 1.23
x zoo groot.

Voor de vroege sterfte zijn deze cijfers respectievehjk 1.8 x en
1.67
X zoo groot.

Voeg ik de cijfers voor mortinataüteit en vroege sterfte bqeen,
dan krijg ik de volgende percentages voor de perinatale sterfte.

Perinatale sterfte door:

Noord-Brabant Utrechtsche Pol. ld.

Geboortetrauma..... 1.03%nbsp;0.61%

Zwangerschapsmtoxicatie . 0.70%nbsp;0.43%

De sterfte aan geboortetrauma in Noord-Brabant is grooter, dan
de totale vroege sterfte in Utrecht. De sterfte aan zwangerschaps-
intoxicatie is ruim 50% hooger in Noord-Brabant.

Aangezien, uit den aard der zaak, de Praenatale Zorg, in Utrecht,
mede in verband met het onderwijs, uitgebreider en intensiever
wordt beoefend, mogen we hieruit besluiten, dat dit verschil,
daaraan te wijten is, en er dus in Noord-Brabant in deze richting
nog veel te doen is.

Levensduur der later overledenen.

Van de 340 kinderen, die later overleden (vroege sterfte) stierven
er 216 binnen de eerste 24 uur. (De immature vruchten mede-
gerekend). Dit is 63.5%. Van de 150 praemature vroeggestorven
kinderen overleden er 104 binnen 24 uur; dit is 65%.

Van de 29 immature vruchten overleden er 18; dit is 62%.

Duyzings vond bij zijn 1926 praemature kinderen, 316 vroeg-
gestorvenen. Hiervan overleden de eerste 24 uur 235. Dit is 74%.
Dit hoogere percentage wordt natuurhjk veroorzaakt door 't groo-
ter aantal pathologische gevallen, dat onder zijn materiaaJ voor-
kwam.

Hieruit blijkt dus voldoende, dat de vroege sterfte hoofdzakehjk
gevormd wordt, door de sterfte binnen de eerste 24 uur.

Bij nader onderzoek blijkt, dat de sterfte binnen de eerste 24 uur
voor een groot deel gevormd wordt door de sterfte in het eerste
halfuur
nk de geboorte.

-ocr page 106-

De volgende statistische gegevens omtrent de vroege sterfte in
Engeland en Wales in het jaar 1934, toonen dit aan.

Foeto-infantiele sterfte in Engeland en Wales:

Levend- en doodgeboren tezamen . . 622851

Doodgeboren............4.05%

Overleden binnen 24 uur p.p.....1.04%

Hiervan in 't eerste halfuur.....0.15% (bijna 20%)

gedurende de rest v. d. le dag 0.88%

Sterfte var de 2e—7e dag......1.13%

Primohebdomadaire sterfte.....2.17%

Sterfte gedurende de rest van het le jaar 3.34%

Totale sterfte (inclusief doodgeboren).....9.9%

Voor Nederland bedroeg de foeto-infantile mortaliteit over 't
jaar 1934: 6.76%; te weten:

Mortinatahteit...................2.5%

Primohebdomadaire mortaliteit...........1-70%

Sterfte biimen 1 jaar—le week...........2.56%

Voor deze groote sterfte op den eersten dag dient naast de
praematuriteit, het geboortetrauma verantwoordelijk gesteld te wor-
den. Dit blijkt vooral uit het feit, dat in de Utrechtsche kliniek,
met haar grooter aantal kunstverlossingen, het percentage vroeg-
gestorven voldragen kinderen grooter is (0.73%), dan daarbuiten
(0.47%), terwijl bij de onvoldragen kinderen 't omgekeerde 't
geval is, en voor hen blijkbaar de kansen ia de khniek,niettegen-
staande de zwaksten veelal opgenomen worden, juist beter zijn

dan thuis. 11.25% resp. 16.7%.

De invloed van het geboortetrauma op de groote sterfte van den
eersten dag blijkt tevens uit het verschil in vroege sterfte nä
operatieve- en spontane geboorten. Jaeger maakt melding van
35 gevallen van vroege sterfte, waarbij 18 kinderen operatief ge-
boren werden en 17 spontaan ter wereld kwamen. Van de eerste
overleden 14 binnen 24 uur nä de geboorte (hiervan 10 binnen
6 uur en 4 binnen 24 uur). Het sterftepercentage op den le dag

bedroeg dus bijna 80%.

Van de 17 spontaan geboren kinderen overleden er 8 binnen
24 uur nä de geboorte (hiervan 6 binnen 6 uur, 2 binnen 24 uur).

-ocr page 107-

Voor de spontaan geboren kinderen geeft dit dus een sterfte-
percentage op den eersten dag van 47%. De vroege sterfte op de
overige dagen (2e—le dag) nä de operatieve geboorte is kleiner
dan nä de spontane. Dit beteekent, dat het geboortetrauma bij
operatieve verlossingen sneller en sterker werkt. Na de spontane
geboorten zien we hier een verhoogde sterfte op den 3e en 4e dag
p.p.; dit wel zeggen, dat het geboortetrauma bij die kinderen niet
zoo intensief was en eerst na enkele dagen ingeweikt te hebben, tot
den dood leidde.

Operatief- en spontaan doodgeboren, resp. vroeggestorven kinderen:

Aard

Doodgeboren

Overl. binnen
24 uur

Overleden
na dagen

der
verlossing

i ^

ü Xi
g amp;

1
O

H

i s

3 w

C li

(3 3
a

w s;

1
O
H

2

3

4

5

6

7

Tot.

vroeg

gest.

Operatief

21
(2 mac.)

4

25

10

4

14

1

1

1

1

18

Spontaan

14
(8 mac.

5

19

6

2

8

3

4

1

1

17

35

9

44

16

6

22

35

Volgens de officieele cijfers van het Centraal Bureau overleden
van 1 Febr. '33—1 Febr. '34 op den leeftijd van 1—10 dagen
(vroege sterfte) in N.-Brabant 581 kinderen. Hiervan overleden
binnen 24 uur nä de geboorte 345, dit is 60%; een percentage, dat
slechts weinig verschüt met het mijne.

De vroege sterfte in Nederland bedroeg in 1934:

Overleden binnen 24 uur.....1698

„ 2—7 dagen . . . 1232

2930

Schat ik het aantal kinderen, dat overleed van de 7e—10e dag
op 150
(5% van 2930), dan is de primodecadaire sterfte in Neder-
land, bij een totaal aantal levend geborenen van 172.214, ± 1.79%,.
De primohebdomadaire sterfte bedraagt 1.70.

Uit een overzicht van het materiaal der Utrechtsche kliniek

-ocr page 108-

van 1903—1926 (Prof. Kouwer), gepubliceerd door De Snoo in
het Maandblad voor Verloskunde en Gynaecologie, blijkt eveneens
't verschil in vroege sterfte door geboortetrauma, nä operatieve-
en spontane verlossingen:

Vroege sterfte door geboortetrauma.

Aard der

Voldragen

Praematuur

verlossing

Totaal

L.

D.G.

L.0.

Totaal

L.

D.G.

L.O.

Spontaan . .

4884

4805

79

7

1150

952

198

Operatief . .

768

593

175

19

257

153

104

5652

5398

254

26

1407

1105

302

117

Uit deze cijfers bhjkt, dat de vroege sterfte door geboorte-
trauma nä operatieve geboorte 3—4% bedraagt; die nä spontane
geboorte slechts ± 1—quot;^loa-

Van de 1105 levend geboren praemature kinderen overleden 117,
dit is 10%.

De vroege sterfte op den eersten dag, bedraagt in Nederland in
1934, gemiddeld 53% van de totale primodecadaire sterfte.

Wat de rest van de vroege sterfte betreft, deelen verschillende
onderzoekers mede, dat die na den 4en dag onbeteekenend is
(Westermann).

De Snoo noemt de vroege sterfte nä den 4en dag minimaal. Op
een totaal van 10.844 levend geboren kinderen (pohkliniek en
kliniek) vond hij een tc^ale primodecadaire sterfte van 1.2%
(130 kinderen). Hiervan overleden binnen 24 uur, 85 kinderen;
dit is ruim 65%,- Wat de sterfte betreft nä den 4en dag, vond hij
12 kinderen overieden. Dit is 9.2%.

Ik vond, dat van mijn 581 vroeggestorven kinderen, totaal
aantal vroeg gestorven kinderen in N.-Brabant in één jaar, er 89
nä den 4en dag overleden waren; dit is ± 15.3%. Berekend op het
totaal aantal levend geboren kinderen blijkt het verschü heel groot.

-ocr page 109-

Vroege sterfte nä 4e dag.......0.11% (De Snoo).

.. „ .........0.35% (N.-Brabant).

Hieruit blijkt, dat de vroege sterfte nä den 4en dag in N.-Brabant
ruim driemaal zoo groot is, als in Utrecht. Zonder twijfel is een
van de hoofdoorzaken van dit verschil, gelegen in de betere deskun-
dige kraamhulp, die de kraamvrouwen in Utrecht genieten. Met
name de deskundige regehng van de borstvoeding, speelt hierbij
een rol.

Van de 581 kinderen, die binnen 10 dagen nä de geboorte over-
leden, waren 29 kinderen van 8—10 dagen. Dit is 5% van de
primodecadaire sterfte.

Ten slotte heb ik een vergelijking gemaakt, aan de hand van het
door mij onderzochte statistisch materiaal, tusschen de steden
(aantal inw. boven 20.000) en de dorpen (aantal inw. lt; 20.000).

Voor de sterfte op den len dag vind ik dan, berekend op het
totaal aantal levend geboren kinderen:

Steden .... 1,39%
Dorpen .... 1.35%

De totale vroege sterfte bedraagt in de

steden: 2.23% 190 op 8.485
dorpen: 2.33% 391 op 16.790
zoodat de Ie dag-sterfte in de steden 62% bedraagt van de totale
vroege sterfte. Voor de dorpen berekende ik 58%.

Hieruit bhjkt, dat de verloskundige hulp en de praenatale zorg
in de kleinere gemeenten mmstens even goed is als in de steden met
meer dan 20.000 inwoners.

Een verdere differentiëering te maken tusschen de klemste ge-
meenten (5000 en minder inwoners) en de grootere gemeenten
(5000—20.000 inw.) was, hoe verleidelijk ook op zich zelf, ondoen-
hjk, omdat dan de getallen te klein werden, om er conclusies uit
te kunnen trekken.

Voor de vroege sterfte nä den 4en dag, berekend op het totaal
aantal levend geboren kinderen, vond ik:

Steden: Sterfte nä 4e dag: totale vroege sterfte = 0.31 : 2.23
dorpen:nbsp;„ „ „ „nbsp;= 0.35 : 2.33

welke verhoudingen neerkomen op resp. 14% en 15%.

-ocr page 110-

lenbsp;dag .

2enbsp;„

3enbsp;,,

4enbsp;„

5enbsp;„

6enbsp;„

7enbsp;.,

8enbsp;„

9enbsp;„

lOenbsp;..

Hieruit zou men kunnen besluiten, dat de postnatale zorg,
d.w.z. de verzorging van het kind tijdens 't kraambed, in de
kleinere gemeenten even goed is als in de steden.

De vroege sterfte op de verschillende dagen was:

Dorpen Noord-Brabant
227 (58%)

119 (62o/o)
21 11%
7.8
4.2

Steden

45 11.5
37 9.4
20 5.1

15
8
5
8
7
2
3
2

15%

15.5%

14%

346 (60%)
66 11.3
52 8.9
28 4.8
25
16
19
13
9
7

391

581

190

Uit deze cijfers blijkt, dat zoowel voor de sterfte in de eerste 24
uur, alsook voor die nè. den vierden dag, de percentages in de
steden en in de dorpen ongeveer gelijk zijn aan die van de provincie,
waaruit dus wel mag besloten worden, dat de verzorging van de
neonatus in de kleinere gemeenten evengoed is, als in de groote
steden. Wat de levensduur der praemature kinderen betreft, die
binnen 10 dagen nè de geboorte overleden, zij opgemerkt, dat ik
daarvan alleen de relatieve vroege sterfte op de verschillende dagen
bepalen kon, aangezien 't totaal aantal levend geboren praemature
kinderen niet bekend is.

Voor de steden vond ik van 55 praemature kinderen er 32 over-
leden op den eersten dag; dit is 58%.

Voor de kleinere gemeenten was het percentage vroege sterfte
op den len dag 72 op 105; dit is 68.6%.

Voor de vroege sterfte nè den vierden dag vond ik voor de

steden.................10.9%

voor de overige gemeenten........ 9.5%

Hieruit te concludeeren, dat de verzorging van het praemature
kind op den eersten dag in de steden beter is dan in de overige

-ocr page 111-

gemeenten, acht ik met het oog op de kleinheid der getallen, niet
geoorloofd.

Van de in de jaren 1928 t/m. 1933 in de Utrechtsche verloskundige
polikliniek en kUniek geboren onvoldragen kinderen, ten getale
van 406, overleden er 78 binnen 10 dagen nè. de geboorte.

De primodecadaire sterfte dezer praemature kinderen bedroeg
dus 19.2%.

De sterfte binnen de eerste 24 uur was 74%, van de totale vroege
sterfte (58 op 78).

De sterfte nè den 4en dag was 6.4% (5 op 78).

Van de in de khniek geboren praemature kinderen, ten getale
van 62, overleed slechts 1 kind na den vierden dag. Deze zeer
lage cijfers toonen dus ten duidehjkste aan, dat de verzorging van
het praemature kind in de kliniek, zoowel als in de polikliniek, aan
de hoogste eischen voldoet.

Invloed van de wijze van verlossing op de mortinataliteit en de

vroege sterfte.

De vroege sterfte en mortinatahteit wordt in hooge mate be-
ïnvloed door de wijze, waarop de baring geleid wordt. Zoo bedroeg
in 1929 in Amerika, met ruün 20% kunstverlossingen, de vroege
sterfte 2.83%; in Düsselsorf, waar 20.4% der baringen kunstmatig
geleid wordt, bedroeg zij zelfs 3.91%,. Daarentegen bedraagt de
vroege sterfte in de Utrechtsche verloskundige pohkhniek en kli-
niek, waar in totaal 3%, kunstverlossingen plaats hebben, slechts
1%. Het verband tusschen te ver doorgevoerde kunsthulp en
kindersterfte, bhjkt hieruit voldoende. Het lag dus voor de hand,
te trachten, door middel van het mij ter beschikking staande
materiaal een indruk te krijgen van de wijze, waarop de baring
in Noord-Brabant in het algemeen geJeid wordt. Uit het onderzoek
is gebleken, dat van de 728 kinderen 210 kinderen door 208 kunst-
matige ingrepen, werden geboren. (Er had n.1. tweemaalS.C. plaats
bij tweehngen).

518 kinderen (70%) werden spontaan geboren.

Van de 304 praemature kinderen, werden 250, dat is 82%,
spontaan geboren.

Van de 374 voldragen kinderen werden 223, of 60% spontaan
geboren.

-ocr page 112-

Ter vergelijking met mijn cijfers koos ik de gegevens, ontleend
aan het materiaal der verloskundige kliniek en polikhniek der
Rijks-Universiteit te Utrecht.

Hier werden op een totaal aantal kinderen van 11.054 (levend-
en doodgeborenen) 210 kinderen doodgeboren, terwijl 406 kinderen
binnen 10 dagen nä de geboorte overleden.

Van deze 11054 kinderen werden 10.656 spontaan geboren, dit
is 96.4%.

In Noord-Brabant werden in het jaar 1933 25.275 kinderen
levendgeboren en 649 doodgeboren. Een vergehjking met het
Utrechtsche materiaal is niet te maken, aangezien 't totaal aantal
spontane baringen mij niet bekend is.

Ik moet dus volstaan met enkele opmerkingen en een overzicht

van de toegepaste therapie.

Van de 518 kinderen, die spontaan geboren werden, waren 266
dood bij de geboorte en overleden 252 binnen 10 dagen.

Van de 210 kinderen, die door kunsthulp geboren werden, waren
122 dood bij de geboorte en overleden 88 later.

Hieruit volgt, dat de mortinatahteit bij kunstverlossingen groo-
ter is, dan bij spontane baringen.

Dit bhjkt ook uit onderzoekingen van Jaeger:

Operatieve partus 72. D.G. 20; L.0. 10.
Spontane partus 173. D.G. 13; L.0. 22.

De mortinataliteit der met kunsthulp geboren kinderen bedroeg
dus 27.7%; die der spontaan geboren kinderen 7.5%. Aangezien
dit onderzoek praemature kinderen betreft, volgt hieruit, dat men
er naar streven moet, speciaal bij de vroeggeboorte, de baring, zoo
eenigszins mogelijk, spontaan te doen verloopen.

Bij de voldragen kinderen was volgens Jaeger de mortinatahteit
bij kunstveriossingen veel geringer. Op 398 operatieve partus (vol-
dragen) vermeldt hij 25 doodgeboorten; dit is slechts 6.3%.

In de Utrechtsche kliniek werden, zooals wij vroeger zagen
(tabel pag. 104) 4884 voldragen
kinderen spontaan geboren; hiervan
werden 79 kinderen doodgeboren. Dit is een mortinataliteit van
1.6%. Voor de operatief geboren voldragen kinderen bedroeg de
mortinatahteit 175 op 768; dit is 22.8%.

Zooals wij reeds zagen, bedroeg in de Utrechtsche kliniek

-ocr page 113-

het aantal voldragen kinderen, dat bmnen 10 dagen nä de geboorte
overleed, uitsluitend ten gevolge van geboortetrauma nä operatieve
geboorte, 19. Dit is een vroege sterfte van 3—4%.

Van de 4805 spontaan geboren voldragen kinderen, overleden
18 binnen 10 dagen nä de geboorte. Hiervan overleden er 7 aan
geboortetrauma. Dit is 1.4''/oo.

Van de elf overige kinderen was de doodsoorzaak:

Congenitale misvorming.....6 x

Lues.............3 X

Icterus neonatorum......Ix

Eclampsia neonatorum.....Ix

Dit fraaie resultaat is zonder twijfel te danken aan de streng
doorgevoerde praeventieve verloskunde en aan de expectatieve
leiding der baring, waardoor het aantal kunstverlossingen tot
± 3% gereduceerd werd.

In Utrecht werden voor het ter wereld brengen van 11.054 km-
deren (10.844 levend- en 210 doodgeboren) 398 kunstgrepen ver-
richt en wel:

Aantal %

Tangextractie ... 232 2.1% v/h. tot. aantal veriossingen.

Stuitextractie ... 89 0.8%

Versie en Extractie 54 0.5%

Sectio Caesarea . . 17 0.16%

Verkleining .... 6 0.05%

Totaal . . 3.6%

De forcipale extractie werd dus het vaakst toegepast. Op 208
kunstmatige ingrepen, vond ik bij mijn materiaal 45 forcipale
extracties, 63 stuitextracties, 16 keizersneden en 62 x versie en
extractie. Een vergelijking van deze cijfers met die van de Utrecht-
sche Verloskundige Pohkhniek en Kliniek is niet mogelijk, omdat
deze betrekking hebben op alle kinderen (doodgeboren kinderen
-I- vroeg gestorven kinderen in leven gebleven kinderen), terwijl
mijn cijfers alleen betrekking hebben op de doodgeboren en vroeg-
gestorven kinderen, waardoor dus de verhoudingen geheel anders
worden.

-ocr page 114-

De relatieve cijfers voor Utrecht luiden:

tangextractie.....58% (v. h. totaal aantal kunstgr.)

22%
13%
4.2%
1.5%

De relatieve percentages voor bovengenoemde kunstgrepen waren
bij mijn materiaal:

Tangextractie.....21.6%

Stuitextractie.....30%

Versie en extractie. . . 30%
Sectio Caesarea .... 7.6%
Embryotomie.....0.4%

Vergelijking van de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners,
met die met meer dan 20.000 inwoners, doet zien, dat in beide
groepen een gelijk percentage spontaan geboren werd, 70%.

Van de praemature kinderen werden in beide groepen van ge-
meenten resp. 80 en 85% spontaan geboren. Van de voldragen
kinderen werden 62 en 56% spontaan geboren. Onderstaande tabel
geeft een overzicht van de peicentages spontane geboorten in de
verschillende groepen van gemeenten.

Gemeenten met: Spontaan in % Kunsthulp %

199 50.000 inw. en minder 70 S 76 ^ § 62 30 24 38
234 5.000—20.000 inw. S 73 2 S 83 62 27 17 38
102 20.000—50.000 inw. 72 „189^ 3 58 27.5 11 42

94 Tilburgnbsp;^3 64 S 79 §§ 48 36 20.5 52

99 Eindhovennbsp;75 ^ 87gt;| 61 25 13 39

728 Noord-Brabantnbsp;70 80 60 30 20 40

De meest in het oog loopende verschillen zijn die tusschen de
twee grootste gemeenten. Zoo is in Eindhoven het percentage der
spontane geboorte 11% hooger dan in Tilbuig. Ook de praemature
spontane geboorte is in Eindhoven hooger, 7.5%. Ik zou ook uit
deze verschillen willen concludeeren, dat de medici in Tilburg iets
agressiever staan tegenover de baring dan in Eindhoven. Wanneer

Stuitextractie . .
Versie en extractie
Sectio Caesarea .
Verkleining . . .

-ocr page 115-

we nagaan of dit meer actieve standpunt ook zijn uitdrukking
vindt in een hoogere vroege sterfte, dan bhjkt dit niet het geval te
zijn, daar in beide steden de vroege sterfte in 1933, over welk jaar
ook mijn onderzoek loopt, ± 2% bedroeg (van het totaal aantal
levend geboren kinderen). Echter bedroeg het cijfer der mortina-
tahteit in Tilburg 3.55%, in Eindhoven slechts 2.6%, zoodat het
mogehjk is, dat één van de oorzaken dezer hoogere moitinatahteit
gelegen is in een minder expectatieve leiding der baring in het
algemeen.

Uit bovenstaande tabel volgt tevens, dat in de kleinere en klein-
ste gemeenten, het percentage kunsthulp niet grooter is, dan in de
grootste gemeenten, met uitzondering van Eindhoven.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de percentages der
voornaamste verloskundige kunstgrepen in de verschillende groepen
van gemeenten.

0)

a (u
lt;u

CQ

O 1

.quot;S O

3 S

Si ^

2 ^
t-4 ^

^ ö

amp; ^
2 s

1 t
C/D g

Gemeenten met

0/
/o

%

%

%

5.000 en minder inw. . . .

30

25

22

11.9

5.000—20.000 „ ...

35

36.5

15

7.6

20.000-^0.000 „ ...

25

28

25

10.7

Tilburg..........

20.5

41

26

Eindhoven ........

33

8.3

29

8.3

Op 208 kunstverlossingen . .

30

30

21.6

7.6

Het meest opvallende, is het verschil in percentage voor de versie
en extractie tusschen Tilburg en Eindhoven, resp. 41 en 8.3%.

Aangezien deze operatie een ernstige bedreiging vormt voor het
kinderlijke leven (20—30%, mortinatahteit) kan ook hierin één der
oorzaken der hoogere mortinatahteit gezien worden.

Merkwaardig is het, dat percentsgewijze berekend, in Tilburg
meer kunstverlossingen in het ziekenhuis plaats vonden dan in
Eindhoven en in de kleinste gemeenten (minder dan
5000 inw.).

-ocr page 116-

Kunstverlossingen in ziekenhuis (van doodgeboren of vroeg-
gestorven kinderen):

Tilburg.............47%

Eindhoven............34%,

Gemeenten met 5000 en m. inw. . . 29%

Teneinde na te gaan in hoeverre de veelvuldigere toepassing der
versie en extractie in Tilburg van invloed is geweest op de morti-
nataUteit, heb ik de indicatiesteUing voor deze operatie in Tüburg
en Eindhoven met elkaar vergeleken.

In Tilburg werden 14 kinderen ter wereld gebracht door
versie en extractie. Hiervan waren 11 doodgeboren en drie over-
leden binnen 24 uur p.p.

le geval. Leeftijd kind 26 weken.

Doodsoorzaak: Surmenage.
Indicatie: Dwarsligging. Kind reeds dood a.p.
2e geval. Kind voldragen.

Doodsoorzaak: Afwijking aan de placenta.
Indicatie: DwarsUgging . Kind reeds dood a.p.
3e geval. Kind voldragen.

Doodsoorzaak onbekend.
Indicatie: Schouderligging. Foetus maceratus.
4e geval. Leeftijd kind 32 weken.

Doodsoorzaak: Placenta praevia.
Indicatie: Placenta praevia. Kind overleed binnen
24 uur.
5e geval. Baring k terme.

Doodsoorzaak: Prolapsus funicuU.

Indicatie: Prol. fun. Kind overleed binnen 24 uur.

6e geval. Baring è. terme.

Doodsoorzaak: Prolaps van den navelstreng.
Indicatie: Prol. funicuU bij 2 cm ontsluiting. Kind
dood geboren.
7e geval. Partus praematurus 35 weken.

Doodsoorzaak: Prol. funicuU bij vern. bekken.
Indicatie: dezelfde. Kind dood bij de geboorte.

8e geval. Partus praematurus.

Indicatie: Prolapsus funicuU. Kind dood tijdens de

geboorte.

-ocr page 117-

9e geval. Baring k terme.

Doodsoorzaak: Baringstrauma bij vernauwd bekken.

Indicatie: Langdurige bariing 4- plat vernauwd bek-
ken. Kind dood geboren.

10e geval. Baring è. temie.

Doodsoorzaak: Geboortetrauma.
Indicatie: verzuimde dwarsligging. Kind overleed
binnen 24 uur.

11e geval. Voldragen foetus maceratus.

Indicatie: dwarsligging.

12e geval. Partus k terme.

Doodsoorzaak: Langdurige geboorte.

Bij binnenkomst in 't ziekenhuis zijn geen K.H. meer
waarneembaar.

Indicatie: Tetanische contracties van de uterus.

13e geval. Baring a terme.

Doodsoorzaak: Prolapsus funicuh.

Indicatie: Dwarsligging. Foetus maceratus.

14e geval. Baring è. terme.

Doodsoorzaak: Geboortetrauma.

Indicatie: Schouderligging. Kind doodgeboren.

Uit het onderzoek dezer gevallen blijkt, dat waarschijnlijk wel
enkele kinderen gered hadden kunnen worden. Zeer zeker 't geval,
waarbij 's morgens bij 2 cm ontsluiting, een goed kloppende navel-
streng geprolabeerd bleek en tot 's avonds gewacht werd, op vol-
komen ontsluiting.

Ook enkele gevaUen van uitzakking van den navelstreng bij
vernauwd bekken, kwamen m.i. in aanmerking voor primaire
keizersnede.

Om na te gaan, welke andere factoren invloed hebben uitge-
oefend op de grootere mortinatahteit in lilbuig, heb ik de sterfte
aan de voornaamste doodsoorzaken der doodgeborenen, afzonder-
lijk bepaald.

Berekend op het totaal aantal levend- en doodgeborenen in
beide steden, vind ik voor de mortinataliteit:

-ocr page 118-

Tilburg.nbsp;Eindhoven.

Doodgeboren bevend D.G. '33nbsp;Levend D.G.i'33

tengevolge van 2085nbsp;2840

Geboortetrauma .... 1.00% (21 gevaUen) 0.52% (15 gevaUen)
Zwangerschapsintox. . . 0.67% (14 gevaUen) 0.74% (21 gevaUen)
Onbekend.......0.67% (14 gevaUen) 0.60% (20 gevaUen)

Hieruit blijkt, dat de mortinataliteit door geboortetrauma in
Tilburg 2x zoo groot is als in Eindhoven, terwijl de mortina-
taliteit door zwangerschapsintoxicatie (chron. nephritis, solutio
placentae en eclampsie) ongeveer gelijk is in beide steden.

De versie en extractie werd in Eindhoven slechts tweemaal
toegepast; éénmaal wegens prolapsus funiculi, waarbij het kind
doodgeboren werd; het ander geval betrof eveneens een uitgezakte
navelstreng. Hierbij werd het kind levend geboren, doch overleed

den eersten dag.

Keizersnede had in Eindhoven slechts tweemaal plaats, éénmaal
wegens voorhoofdligging. éénmaal wegens ernstige zwangerschaps-
intoxicatie, die een bedreiging vormde voor het leven der moeder.

Wat de therapie betreft ten aanzien van de kinderen, die aan
geboortétrauma te gronde gingen, vond ik, dat van de 161 km-
deren, er 111 door kunsthulp geboren werden. Hiervan waren 66
doodgeboren,' terwijl 45 binnen 10 dagen p.p. overleden.

De relatieve mortinataliteit bedraagt dus 60%. Van de kinderen,
die aan de gevolgen van geboortetrauma overleden, doch spontaan
geboren waren, ten getale van 50, was de relatieve mortinatahteit

56%.

De relatieve mortinataliteit bij de voornaamste kunstgrepen was:

Stuitextractie.....46%

Versie en Extractie. ,nbsp;64%

Forcipale Extractie . .nbsp;69%

Sectio Caesarea - . .nbsp;33%

De volgende tabel geeft een algemeen overzicht van het totaal
aantal toegepaste kunstgrepen.

-ocr page 119-

Aard der verlossing (Noord-Brabant).
D.G.nbsp;L.O.


s

O

H

V

Spontaan
Extractie
Versie en extractie
Sectio Caesarea
Forcipale Extractie

Braxton-Hicks
Manueele Expressie
Vao. S.C. Versie en
Extr.:
Digitale oprekking
Craniotomie
Embryotomie
Verkleining van

de vrucht
Delmas
Extr:
-f perf. nak. hoofd
Perf. bij V. ligging
Spoedverlossing
Bonaire. Extractie

266
29
40
6
31
4
4

128
22
31
5
28
3
3

518
63
62
16
45
6
6

2
1
1

69
2
1

4n
1
1

29
4

4ii
1

95
22
18
2
11

252
34
22
12
14
2
2

388 21 59 41 44 2231726

Uit dit overzicht blijkt, dat van de spontaan geboren kinderen
(518) ongeveer evenveel kinderep doodgeboren werden als later
overleden, resp. 266 en 252. Van deze laatste, die binnen 10 dagen
p p. overleden, overleden 146 kinderen binnen één dag. Van de
kinderen, die door kunsthulp ter wereld kwamen (210) overleden
er 88 binnen 10 dagen nè. de geboorte. Hiervan den eersten dag 60.
De eerste 24 uur-sterfte is dus bij kunstverlossingen grooter dan
bij spontane .

Van de 208 kunstverlossingen hadden er 64 in het ziekenhuis
plaats (30.7%), te weten:

Sectio Caesarea........16 X

Stuitextr. -f- perf. nak. hoofd . . lx
Stuitextractie..........1X

29 79 43 38 151340

-ocr page 120-

Versie en extractie.......23 x

Forcipale extractie.......12 X (waarvan 3 hooge

tangen).

Perforatie bij V-ligging.....1X

Spoedverlossing........1X

Partus a. pr. Kristeller. ... Ix
Partus a. pr. craniotomie. . . Ix

Bonaire............1X

Vaginale Sectio Caes. V.E. . . 2x

Braxton Hicks.........3x

Dehnas............1X

Doordat tweemaal S. C. verricht werd voor tweeUngen, werden
66 kinderen geboren, waarvan 39 doodgeboren werden en 27 binnen
10 dagen nä de geboorte overleden.

144 kinderen werden ten huize der barenden door kunsthulp

ter wereld gebracht.

De mortinatahteit (relatief) van de in het ziekenhuis geboren
kinderen, bedroeg, voor de drie meest toegepaste kunstgrepen, de
extractie, de versie en extractie en de forcipale extractie, 75%.

Van de kunstverlossingen ten huize der barenden werd 53%
doodgeboren. Dit groote verschil vindt natuurlijk zijn verklaring
in het feit, dat de ernstigste gevaUen met de slechtste prognose
naar de ziekenhuizen verwezen worden. Zoo vond ik onder 37 ge-
boorten, waarbij in het ziekenhuis, door kunstgrepen, een dood
kind ter wereld gebracht werd, 6 gevallen van placenta praevia,
waarbij twee moeders het leven lieten; 4 gevaUen van solutio
placentae, waarbij 1 moeder succombeerde, 1 maal forcipale ex-
tractie, wegens verkeerde spildraai, 1 maal uterusruptuur, om
slechts de ernstigste gevallen te noemen.

De relatieve waarde van de bovengenoemde cijfers wordt nog
daardoor verkleind, dat de kinderen niet altijd aan den ingreep
overleden.

Slechts 1 extractie vond in het ziekenhuis plaats en leverde een
dood kind op.

De volgende tabel geeft een overzicht van de toegepaste therapie
in ziekenhuis en ten huize der barende, m verband met de voor-
naamste doodsoorzaken.

-ocr page 121-

Geboortetrauma

Ziekenhuis (37).
7x Spontaan.
8x Fordpale extractie.
16
X Versie en extractie,
lx Extractie perforatie,
lx Expressie v. Kristeller.
1
X Craniotomie.
lx Digitale oprekking,
lx Extractie,
lx Sectio Caesarea.

(161 gevallen).

Tehuis (124).

43 Xnbsp;Spontaan.

20 Xnbsp;Fordpale extractie.

1Xnbsp;Keering volgens Br. Hicks

4xnbsp;Expressie v. Kristeller.

30 Xnbsp;Extractie.

26 Xnbsp;Versie en extractie.

Eclampsie (5 gevallen).

1X Spontaan,
lx Forcipale extractie,
lx Sectio Caesarea.

lx Forcipale extractie,
lx Extractie.

Placenta Praevia
37 gevallen met 39 kinderen (2 tweelingen).

1 x Spoedverl. volgens Delmas.
4x Versie en extractie.
3x Keering v. Br. Hicks.
8x Sectio Caesarea (10 kind.),
lx Spoedverlossing.
Spontaan 2.

2xnbsp;Versie en extractie.

2xnbsp;Keering v. Br. Hicks.

3xnbsp;Extractie.

1 Xnbsp;Forcipale extractie.

Spontaan 10.

Solutio Placentae (42).

9x Spontaan,
lx Versie en extractie.
1X Sectio Caesarea.
2x Vag. sectio Caes. v. en
extr.

3x Spontaan.
2x Forcipale extractie,
lx Sectio Caesarea.

24 X Spontaan.
2x Versie en extractie,

lxnbsp;Bonaire extractie,

lxnbsp;Forcipale extractie.

1 Xnbsp;Extractie.

Nephritis-Intoxicatie (65).

52 X Spontaan.
3x Extractie.
3x Forcipale extractie,
lx Embryotomie.

-ocr page 122-

3xnbsp;Spontaan,

lxnbsp;Perf. bij V. ligging.

1 Xnbsp;Forcipale extractie.

1Xnbsp;Sectio Caesarea.

43 Xnbsp;Spontaan,

lxnbsp;Forc. extractie.

6xnbsp;extractie,

lxnbsp;Manueele expressie.

1 Xnbsp;Versie en extractie.

Cong, misvorming (58).

Debilitas cong. (58).

48 X Spontaan,
lx Forcipale extractie.
2x Extractie.

5x Spontasan.
1 x Versie cn extractie.
1
X Sectio Caesarea.

lx Spontaan.

3x Spontaan,
lx Sectio Caesarea.

Vroeggeboorte (50).

45 X Spontaan.
1X Versie en extractie.
3x Extractie.

Asphyxie (22).

14 X Spontaan.
2x Versie en extractie.
2x Extractie.

Andere ziekten van de moeder (35).

28 X Spontaan,
lx Forcipale extractie.
2x Versie en extractie.

Diversen (15).

11 X Spontaan,
lx Versie en extractie,
lx Extractie.

Onbekend (102).

95 Xnbsp;Spontaan.

1Xnbsp;Versie en extractie.

2xnbsp;Foicipale extractie.

2xnbsp;Extractie.

4x Spontaan.

lx Spontaan,
lx Sectio Caesarea.

1 X Spontaan,
lx Versie en extractie.

-ocr page 123-

Overige oorzaken (76).

63 Xnbsp;Spontaan.

8xnbsp;Extractie.

2xnbsp;Forcipale extractie,

lxnbsp;Versie en extractie.

Uit dit overzicht blijkt, dat bij de doodsoorzaken, geboorte-
trauma, eclampsie, en placenta praevia 't percentage spontane
geboorten 't geringst is, resp. 31%, 20% en 30%. Het percentage
voor eclampsie heeft weinig waarde, omdat het aantal gevallen
te klein is.

Bij de overige doodsoorzaken is echter het percentage spontaan
geboorten zeer groot (80—^90%).

Opmerkelijk is, dat dit ook geldt voor de gevallen van solutio
placentae. Op 42 gevallen toch, kwamen 33 spontane geboorten
voor; dit is 80%.

Dit wijst er m.i. wel op, dat de verloskundigen m het algemeen,
ten opzichte van deze afwijking, aan een conservatieve behan-
deling de voorkeur geven. Dat nog 9 gevallen spontaan verliepen
in het ziekenhuis, toont aan, dat men, alhoewel overtuigd van de
groote kans op spontane geboorte door afwachten en bestrijding
van de collaps, zich bewust is van de ernstige complicaties, die bij
deze afwijking kunnen voorkomen (levensgevaarlijke bloedingen
p.p.) en men daarom een deel der gevallen, zonder directe noodzaak,
naar 't ziekenhuis verwijst.

Van de kinderen die spontaan geboren werden (518 in getal),
werden in het ziekenhuis geboren 42; dit is 8%; 't grootste percen-
tage ziekenhuisopname voor spontane geboorte, kwam voor bij de
solutio placentae, bovengenoemd, n.1. 27%.

2x Spontaan.

-ocr page 124-

HOOFDSTUK IV.

Prophylaxis.

Het is een feit van algemeene bekendheid, dat in de meeste lan-
den van Europa, het geboortecijfer de laatste jaren daalt. Zoo
werden in Duitschland in het jaar 1900 op 1000 inwoners nog 35.6
kinderen levendgeboren, in 1925 nog 20.7, terwijl in 1930 nog
slechts een nataliteit van 17.5quot;/oo werd vastgesteld, die in 1931 tot
10quot;/oo gedaald bleek. Ook voor andere landen (Engeland, Frankrijk)
kan men een verminderde nataliteit vaststellen. Voorloopig zal
op een toename van het geboortegetal niet gerekend behoeven te
worden, zoodat het een eisch is, het kiemende en reeds geboren
leven te beschermen, met alle middelen die ons ten dienste staan.
Wij zullen ons in dit hoofdstuk, in verband met het door ons inge-
stelde onderzoek, alleen bezighouden met die maatregelen, die meer
rechtstreeks ten doel hebben de vroege sterfte en de mortinata-
hteit te verminderen. De rol, dien de arts heden ten dage vervult
in den strijd tegen de kindersterfte, is een geheel andere, dan
welke hij vroeger had. Was hij vroeger paediater, d.w.z. behandelde
hij reeds uitgebroken ziekelijke stoornissen, welke nog heel vaak
moeilijk te genezen bleken, thans is hij vóór alles puériculteur en
hygiënist: (Lereboullet).

De Prophylaxis van de vroege sterfte dekt zich in hoofdzaak
met onze hedendaagsche Praenatale Zorg. Wanneer men bedenkt,
dat de vroege sterfte geleverd wordt door de te vroeg geboren kin-
deren, is het vanzelfsprekend, dat maatregelen, die deze sterfte
wiUen beïnvloeden, in de allereerste plaats gericht moeten zijn
op het voorkómen der vroeggeboorte. Hiertoe is allereerst een nauw-
keurige kennis van de oorzaken der vroeggeboorte onmisbaar.
Zooals wij vroeger reeds opmerkten, worden de oorzaken der prae-
maturiteit in drie groepen verdeeld. Vroeggeboorte, als gevolg van
ziekten van de moeder optredend, is voor ons doel van 't meeste
belang, omdat bij de bestrijding hiervan de praenatale zorg, de
schoonste triomphen viert. Mouriquand heeft de gevaren, die het

-ocr page 125-

kinderlijke leven bedreigen van af het oogenblik der conceptie tot
enkele maanden nà de geboorte, samengevat als „congenitaal ge-
vaarquot;. Dit wordt gevormd door de vroeggeboorte, het obstetrisch
tramna en de mortinataliteit.

De voornaamste ziekten der moeder, die aanleiding geven tot
vroeggeboorte, zijn: Lues, chronische Nephritis en intoxicatie,
vroegtijdige loslating van de placenta, en eclampsie.

Ofschoon de s3^hi]is blijkens de statistische gegevens geen groote
rol speelt als oorzaak van vroege sterfte en mortinataliteit, spraken
wij vroeger reeds de meening uit, dat haar invloed, blijkens de
ervaring van vele onderzoekers, grooter is dan met de officieele
cijfers overeenkomt. Om hieromtrent zekerheid te krijgen, zou het
noodzakelijk zijn, zooals wij vroeger reeds betoonden, alle zwangeren
serologisch te onderzoeken, om bij positief resultaat een energieke
anti-luetische therapie te kunnen instellen, welke ons in staat
stelt, de vroeggeboorte, door lues veroorzaakt, te voorkomen. Van
groot belang is ook, het pubhek, door middel van consultatie-
bureaux, door onderwijs, door de pers, enz. bekend te maken met
de verschijnselen van de lues en de gevaren die hieruit kunnen
voortvloeien voor moeder en kind.

Bij de bespreking van de prophylaxis van de congenitale syphilis,
geven Lesné en Linossier—^Ardoin i), als hun meening te ken-
nen, dat uit een oogpunt van algemeene prophylaxis twee feiten
van bijzonder belang zijn:

r. De syphihs van de moeder is veel ernstiger voor het kind,

dan die van den vader.
2°. Onder invloed van de zwangerschap neemt de virulentie

van de treponemen toe.
Hieruit volgt, dat in alle gevallen van moederlijke sj^hilis, de
behandeling in en beter nog, vóór de graviditeit moet beginnen
en intensief en langdurig moet worden voortgezet. Uit de statistiek
die bovengenoemde schrijvers leverden, aan de Association Inter-
nationale de Pédiatrie Préventive (Genève 1932) bleek, dat in het
hôpital Trousseau door de behandehng gedurende de zwanger-
schap alleen, 81% normale kinderen geboren werden.

Uit deze en andere gepubhceerde resultaten mag men wel be-
sluiten, dat wij, althans in theorie, alle middelen bezitten, om het

1) Revue medico-sociale de l'enfance, 2e armée, nr. 6, 1934.

-ocr page 126-

kind te beschermen tegen de syphihs van zijn ouders. In verband
met de vroeger door ons uitgesproken meening, dat de syphilis
een grootere beteekenis heeft als oorzaak van mortinatahteit, dan
de officieele statistieken ons leeren, is het van belang op te merken,
dat vooral de Fransche onderzoekers er van overtuigd zijn, dat de
gevallen van miskende lues frequent zijn en dat vaak aan de
afwijkingen die het pasgeboren kind vertoont, een onbekende
infectie van de ouders herkend wordt. Lesné en Ltnossier deelen
mede dat zij gewoon zijn, steeds, wanneer een kind verdacht wordt
van syphilis, de seroreactie bij de moeder te doen. Zoodoende
vonden zij bij 200 vrouwen, die oprecht elke luetische infectie
ontkenden, 53 x een positieve W. R. In 26% der gevallen was dus
de syphilis opgespoord. Zij besluiten hieruit, dat het noodzakelijk
is, bij alle zwangere vrouwen systematisch de serologische lues-
reactie uit te voeren.

Het essentieele element van de prophylaxis der lues congenita,
is en blijft de behandeling gedurende en beter nog vóór de gravi-
diteit.

Op de algemeene vergadering van den Ned. Bond tot Bescherming
van zuigelingen heeft De Snoo i) in een door hem gehouden voor-
dracht, er op gewezen, dat de prophylaxis der eclampsie het uit-
gangspunt is geweest der praenatale zorg. Historisch is volgens
hem de praenatale zorg ontstaan, doordat bij zwangeren in het
bijzonder in de laatste maanden, ziekelijke veranderingen kunnen
ontstaan, waarbij de vrouwen schijnbaar gezond zijn, en zij zich
ook gezond voelen, maar die plotseling tot levensgevaarhjke toe-
standen aanleiding kunnen geven.

Een bekend aphorisme van De Snoo luidt: Praenatale Zorg is
voorkómen van eclampsie.

De Praenatale Zorg strekt zich echter nog verder uit. Zeker
hoort hiertoe ook het voorkómen van liggingsanomaliën van het
kind, het opnemen van zwangeren in de kliniek, wanneer compli-
caties bij de baring vermoed worden en het vroegtijdig herkennen
van ziekten en toestanden, die bij de baring moeilijkheden kunnen
geven.

De Praenatale Zoig komt niet alleen het kind, doch ook de

i) Wezen en Beteekenis van de Praenatale zorg.

-ocr page 127-

moeder ten goede, hetgeen vooral uitkomt bij de maatregelen,
genomen ter voorkoming van zwangerschapstoxicosen in het alge-
meen en van de eclampsie, als ernstigste vorm der zwangerschaps-
vergiftiging, in het bijzonder. De Snoo merkt op, dat het juist
de pogingen zijn geweest, om het gevaar voor de moeder te ver-
minderen, die in de eerste plaats aanleiding hebben gegeven tot
de ontwikkeling van dien tak van prophylaxis, die wij heden ten
dage betitelen met den naam van Praenatale Zorg. In 1935 over-
leden in ons land 75 vrouwen tengevolge van albuminurie en
eclampsie en 9 ten gevolge van andere vormen van zwangerschaps-
intoxicatie, dit is resp. 0.18 en 0.02 per 10.000 vrouwen. Aangezien
in dat jaar de totale sterfte aan ziekten van de zwangerschap, de
baring en het kraambed 506 bedroeg, blijkt hieruit, dat ongeveer
van de kraamvrouwensterfte door eclampsie veroorzaakt wordt.
De Snoo is er van overtuigd, dat, wanneer men tijdig de ontwik-
keling eener toxicose te ontdekken weet, het optreden van eclampsie
bijna met volkomen zekerheid kan worden voorkómen.

De sterfte aan eclampsie bedroeg in N.-Brabant over de jaren
1931—'35 resp. (absolute getallen) 16 — 14 — 13 — 6 — 15.

Met uitzondering van 1934, waarin de sterfte zeer gering was,
sterven gemiddeld per jaar in onze provincie 15 vrouwen ten-
gevolge van eclampsie. Hieruit bhjkt wel, dat in N.-Brabant voor
de Praenatale Zorg nog een groot arbeidsveld open ligt.

Wat op dit gebied bereikt kan worden, bhjkt uit de cijfers die
prof. De Snoo bekend heeft gemaakt, en die ontleend zijn aan een
gtoep van 10.972 gecontroleerde vrouwen. De specifieke puerperale
sterfte bedroeg in deze groep I.IO
o/oq, welk cijfer voor ons land 3
bedraagt. Dit wil zeggen, dat de sterfte tot ^/g teruggebracht is.
Wanneer men bedenkt, dat in ons land jaarlijks ± 600 vrouwen
overlijden aan de gevolgen van zwangerschap, baring en kraambed,
volgt hieruit dat jaarlijks ongeveer 400 vrouwen gered hadden
kuimen worden. Geen enkele vrouw in deze gecontroleerde groep
overleed aan eclampsie of aan zwangerschap.=intoxicatie.

Dit fraaie resultaat moge voor ons verloskundigen een aanspo-
ring zijn, om met kracht van overtuiging, de Praenatale Zorg te
beoefenen en te propageeren. Het zij een integreerend bestanddeel
van onzen arbeid. De Hoofdinspecteur van de volksgezondheid,
Dr. Eikel, met wien ik een onderhoud had over dit onderwerp,
drukte mij op het hart, vooral niet na te laten in dit proefschrift

-ocr page 128-

er nadrukkelijk op te wijzen, dat in het algemeen de artsen te weinig
aan Praenatale Zorg doen. Ik kwijt mij hier gaame van deze taak,
in de hoop, dat zij, die deze regelen lezen, er toe mogen worden
gebracht, met nog meer ijver, dan tot nu toe het geval was, dezen
tak van prophylaxis te beoefenen.

Waar het bij de beoefening van de Praenatale Zorg vooral op
aankomt, is, een goede organisatie van de verschillende instanties,
die op dit gebied werkzaam zijn. Er moet samenwerking bestaan
tusschen de verloskundigen en de Overheid. Ook de kruisver-
eenigingen dienen in den strijd betrokken te worden. Hun arbeid
in het belang van moeder en kind is boven allen lof verheven.
Jammer is het, dat de onkunde van het publiek een sta in den weg
is voor de P. Z.

In het orgaan van den R. K. Bond van Vroedvrouwen schrijft
collega N. Stokvis—Cohen Stuart, dat het noodig is, dat het
publiek over de noodzakelijkheid van P. Z. worde ingelicht. Zij
verdedigt de stelling, dat die voorlichting te bereiken is o.a. door
de oprichting van consultatiebureaux voor zwangeren. Mouri-
quand acht technisch onderwijs aan de a.s. moeders noodzakelijk.
Hij beschouwt de verpleegster-huisbezoekster als de aangewe-
zen persoon, om dit onderwijs te geven. Zij verkeert in het miheu
der moeders, komt vaak met haar in intiem contact, leert haar
onwetendheid kennen, haar verkeerde begrippen omtrent hygiëne
en kan haar wijzen op het gevaar, waaraan zij haar kinderen bij
voortduring blootstellen. Zij dienen haar onderwijs aan te passen
aan het intellect van de moeders. Zij moeten door zachtheid en
toewijdmg het vertrouwen der moeders weten te winnen. Bij dit
onderwijs dient er op gewezen te worden, dat de eerste eisch voor
een gezond en sterk nageslacht, bestaat in een volkomen gezonde
lichamelijke- zoowel als geestelijke gesteldheid, van hen die zich
verbonden hebben tot het wekken van nieuw leven.

Sinds 1919 bestaat in Noord-Amerika en in Noorwegen de wette-
lijke verplichting, bij het huwehjk een certificaat van goede ge-
zondheid te overleggen. Zoo ver zouden wij echter niet willen gaan.
Het verplichte onderzoek vóór het huwelijk is strijdig met onze
ideeën over vrijheid, en stuit bovendien in de practijk vaak af op
groote moeilijkheden. Cordier wenscht de jeugd op de school
reeds te leeren, dat de factor „gezondheidquot; van primair belang is
voor de huwenden. Formeel dient het huwelijk verboden te worden

-ocr page 129-

aan syphilitici en lijders aan open tuberculose. Ook op de bezwaren,
verbonden aan consanguine huwelijken, dient gewezen te worden.
In de algemeene practijk kan wel elke medicus met eenige ervaring,
talrijke gevallen aanwijzen, b.v. van famihaire idiotie, die m de
consanguiniteit der ouders hun oorzaak vinden.

Ook de zwangerschapshygiëne, de voorbereiding voor de borst-
voeding en de voedingshygiëne, dienen ernstig besproken te worden
met de a.s. moeders; ook de algemeene hygiëne behoort tot het
program van het technisch onderwijs. Mouriquand acht het niet
wenschelijk, dit onderwijs als cursus te geven, doch meer naar
aanleiding van concrete feiten of van vragen, gesteld door de
moeder.

De voornaamste taak bij een succesvolle uitvoering van de P. Z.
is weggelegd voor de vroedvrouw. Men moet groote beteekenis
toekennen aan den invloed, die de vroedvrouwen kunnen uit-
oefenen. Hunne opleiding is heden ten dage van dien aard, dat zij,
vooral op het platteland, zeer gunstigen arbeid kunnen verrichten,
op het gebied der P. Z., vooral nu hun wettehjke bevoegdheid
daartoe is gegeven. Art. 15 van de Wet van 11 Febr. 1932 luidt:
De vroedvrouwen zijn bevoegd aan zwangeren in de tweede helft
van de zwangerschap, raad of bijstand te geven met betrekking
tot de zwangerschap. De maatregelen, die zij bevoegd zijn te
nemen, zijn:

а.nbsp;het corrigeeren van hggingsafwijkingen, mits dit door uit-
wendige handgrepen kan geschieden.;

б.nbsp;het bestrijden van zwangerschapsziekten, onder toezicht van
een desktmdige.

Door dit wetsartikel is de P. Z. aan de vroedvrouw opgedragen.
Dit is ten zeerste toe te juichen. Vooral ten plattelande mankeert
er aan de P. Z., wanneer die door de medici alleen moet uitge-
oefend worden, nog al het een en ander. Persoonlijke ervaring
heeft mij geleerd, dat het niet doenlijk is, een uitgebreide genees-
kundige practijk tezamen met een verloskundige practijk uit te
oefenen, zonder aan de eene of de andere afbreuk te doen.

De groote afstanden, de slechte honoreering van den verloskun-
digen arbeid, maken, dat de medici niet voldoende toezicht kunnen
uitoefenen op haar, die hem voor hare bevalling besproken heb-
ben. In dit verband is het dus van het grootste belang, dat in elke
gemeente of in het centrum van een groep kleüiere gemeenten, een

-ocr page 130-

vroedvrouw gevestigd is. In onze provincie is aan dezen eisch
nog lang niet voldaan, ofschoon erkend moet worden, dat er een
groote vooruitgang te constateeren is. Van der Heyden, die in
zijn dissertatie, handelende over de „Zorg voor moeder en kind
in Noord-Brabantquot;, natuurlijk ook het vroedvrouwen-vraagstuk,
met veel kennis van zaken besproken heeft, deelt mede, dat in
1919 in Noord-Brabant op 9300 inwoners één vroedvrouw
komt, in Gelderland op 6160 inwoners, in Limburg op 6600
inwoners.

In 1923 zijn er dan ook nog 12 gemeenten, waar meer dan 50%
der bevallingen zonder verloskundige hulp worden ,,gedaanquot;. Er
waren in dat jaar nog 120 gemeenten zonder vroedvrouw. In
1934 echter ook nog 91 gemeenten. We mogen ons dus vleien met
de hoop, dat over enkele decennia er geen gemeente meer zal zijn,
die niet over voldoende verloskundige hulp door een vroedvrouw,
kan beschikken. Ik acht het gewenscht, dat in het belang van
moeder en kind, de normale bevalling uitsluitend in handen der
vroedvrouw komt, met uitzondering van de kraamverpleging, die
aan een aparte kracht worde toevertrouwd. Tot de verloskundige
uitrusting van elke plattelandsgemeente van voldoenden omvang,
behoort m.i. een gediplomeerde wijkkraamverpleegster of dito baker.
Zoodoende blijft de vroedvrouw ook voldoende tijd over, voor
nauwgezette P. Z. en eventueel toezicht op de zuigelingen in het
eerste levensjaar.

Op het 34e Gezondheidscongres te Middelburg gehouden in
1929, is de sociale taak van de vroedvrouw, vóór en nè. de ge-
boorte van het kind, aan de hand van het praeadvies van mej.
S. Sievertsen Buvig, adj.-directrice van de Rijkskweekschool
voor Vroedvrouwen te Amsterdam, breedvoerig besproken. Haar
eerste conclusie was:

De taak, die de vroedvrouw vóór de geboorte van het kind te
vervullen heeft, is van groote sociale beteekenis, en voor een goede
verloskundige hulp-voorziening van ons volk kan de vroedvrouw
niet gemist worden. Uit de besprekingen bleek duideüjk, dat men
algemeen overtuigd was, van de onmisbaarheid der vroedvrouw.
Wat de sociaal-hygiënische taak betreft, de zwangeren- en zuige-
lingen-zorg, hepen de meeningen dermate uiteen, dat het voorloo-
pig onmogelijk schijnt, de taak der vroedvrouwen bij de zwangeren-
en zuigelingenzorg te regelen.

-ocr page 131-

Prof. Aldershoff die zijn indrukken gaf over het behan-
delde onderwerp, noemt het alleszins logisch, dat de vroedvrouw
bij de zwangeren-zorg een taak te vervullen heeft, omdat haar op-
leiding haar daartoe in staat stelt, en het ook ter wille van de
zwangeren noodzakelijk is, dat zij het door haar geleerde in toe-
passing kunnen brengen.

Voorop zij gesteld, dat zij daarbij de grenzen van haar kunnen
en kennen niet te buiten gaan.

Volgens schrijver heeft de vroedvrouw de rol te vervullen van
„voorpostquot; van den medicus. Zij vormt een schakel tusschen
patiënte en medicus. Haar sterk ontwikkeld verantwoordelijkheids-
gevoel, zal er voor waken, dat zij zelfstandig optreedt bij bepaalde
stoornissen en er haar toe brengen de zwangeren in tijds naar den
medicus te verwijzen. Bovendien is dit in haar welbegrepen eigen-
belang. Door te traineeren met het inroepen van deskundige hulp,
brengt zij schade toe aan den goeden naam, waarin haar beroep
staat, wanneer een geval door haar toedoen, slecht zou afloopen.
Zij moeten door tactisch optreden, voorkómen, dat bij het publiek,
de meening postvat, dat de verloskundige hulp door den medicus te
prefereeren is boven die door de vroedvrouw. Het publiek dient de
overtuiging bijgebracht te worden, dat de baring bij een normale
vrouw een physiologisch proces is, waarin wij niet zonder noodzaak
moeten ingrijpen, doch het best aan de natuur kunnen overlaten.
Prof. De Snoo heeft door cijfers, ontleend aan zijn eigen materiaal,
doch ook door statistische gegevens uit andere landen, onom-
stootelijk aangetoond, dat men de beste resultaten kan verwachten
bij een expectatieve leiding der baring. Ook de vroedvrouwen zijn
heden ten dage van deze waarheid doordrongen, en daarom is het
gewenscht, dat de verleening van verloskundige hulp door vroed-
vrouwen uitgebreid wordt. Prof. Aldershoff betreurt het, dat
de vroedvrouw in de z.g. hoogere standen niet de waardeering
geniet, die zij verdient. Het publiek onderschat de wetenschappe-
hjke en deskundige opleiding der vroedvrouw, en meent vaak dat
de verpleegster maatschappelijk hooger staat dan de vroedvrouw.
Dit is volkomen onjuilt;;t. Wanneer zij gemiddeld al niet achter staan
in beschaving, staan zij in kennis en opleiding ongetwijfeld er boven.
Haar studie eischt heel wat meer, dan die van de gediplomeerde

Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 34e jaarg. '32.

-ocr page 132-

verpleegster. Het is daarom jammer, dat er heden ten dage nog
medici gevonden worden, die vaak op een wijze, die ook volgens
den inspecteur van de Volksgezondheid niet geoorloofd is, trachten
de verloskundige practijk zooveel mogelijk naar zich toe te trekken.
Wanneer, zooals de laatste jaren het geval is, er meer artsen zich
vestigen, dan noodig is, voor een voldoende geneeskundige verzor-
ging van ons volk, zal de vroedvrouwenstand bedreigd blijven en
zal de ervaring leeren, dat de verzorging van zwangeren, moeder en
kind hierdoor ernstig schade lijdt. Ook voor de Overheid is hier
een taak weggelegd. Zij dient er voor te waken, dat de zoo nuttige
stand der vroedvrouwen niet ten onder ga in den concurrentiestrijd
met de artsen en daarom te bevorderen, dat de normale verlos-
kundige hulp, door de vroedvrouwen geschiedt. Persoonlijke erva-
ring heeft ons geleerd, dat het standpunt van prof. Aldershoff in
alle opzichten juist is; herhaaldelijk waren wij in de gelegenheid
't werk der vroedvrouwen van nabij gade te slaan. Daarbij trof ons
altijd weer de groote nauwgezetheid, waarmede zij haar taak
vervuUen, haar groote toewijding, haar degelijke theoretische en
practische vorming, en haar verantwoordelijkheidsbesef. Eerlijk
moet het ons van het hart, dat de belangen van zwangeren, baren-
den en kind, bij haar in betere handen zijn, dan in die van den
medicus, natuurlijk aUeen, wanneer het normale gevaUen betreft.
De vroedvrouwenstand dient dus gehandhaafd te blijven, in het
belang van een goede verloskimdige verzorging. Wij medici moe-
ten dit inzien, of leeren inzien, en niet, om luttel materiëel gewin,
want daar gaat het in hoofdzaak om, trachten haar bestaan onmo-
gelijk te maken. Nederland is altijd 't land geweest, waar de meeste
vrouwen voor haar bevaUing, de hulp van een vroedvrouw inroepen.
De laatste jaren is hierin echter verandering gekomen, zeer ten
nadeele van de vroedvrouw. Salomonson i) pubhceert daaromtrent
cijfers uit het Statistisch bureau der gemeente Amsterdam:

Obstetrische hulp.

1916

1933

Arts........

. 3.453

5.288

Vroedvrouw.....

11.412

6.996

Beide........

213

64

Geen bevoegde hulp . .

20

4

Totaal . .

. 15.098

12.352

1) Journal of obstetrics and Gynaecology. Vol. 41.

-ocr page 133-

Uit deze cijfers blijkt in de eerste plaats een sterke geboorte-
vermindering, en daarnaast een zeer groote afname van het aantal
„VToedvrouwquot;gevallen.

Sphtste hij de verloskundige hulp in: die ten huize der barende;
of in het ziekenhuis verleend, dan bhjkt daaruit, dat in Amster-
dam voor de verlossingen aan huis, de vroedvrouw nog zeer ge-
wild is.

Amsterdam 1933.

Obstetrische hulp.

Tehuis.

Ziekenhuis.

Arts .............

1672

3616

Vroedvrouw..........

6434

562

Beide.............

64

Geen bevoegde hulp.......

4

Totaal.....

8174

4178

Hieruit blijkt, dat de groote toename van het aantal verlossingen
door artsen geleid, toe te schrijven is aan de toenemende neiging
van de vrouwen, haar bevalhng in het ziekenhuis te doen plaats
hebben.

In Amsterdam nam het percentage ziekenhuisgevallen van
1916—1931 toe van 14 tot 34. Het is zeer waarschijnlijk, dat deze
toename niet alleen voor Amsterdam geldt, maar in meerdere of
mindere mate voor 't heele land. Althans voor de steden. Op het
platteland blijft het naar onze ervaring, een hooge uitzondering,
wanneer een vrouw, uit eigen beweging, haar bevalhng in een in-
richting wenscht af te wachten. Voor de vroedvrouwen ten platte-
lande is dit van beteekenis. Daardoor toch worden zij in staat
gesteld, alle zwangeren tot het oogenblik der bevalhng te contro-
leeren. De Snoo acht het een eerste eisch voor een goede P. Z.,
dat de zwangerenzorg der laatste maanden in handen blijft van
hem of haar, die de verlossing doet, omdat praenatale zorg en
verloskundige hulp niet te scheiden zijn.

De systematische zwangeren controle dient plaats te hebben in
daartoe opgerichte consultatiebureaux voor zwangeren. Hoewel de
organisatie daarvan in de steden gemakkelijker is dan ten platte-
lande, is hier toch ook wel een oplossing te vinden. Een voorname.

-ocr page 134-

doch niet nieuwe questie daarbij is de verhouding huisarts—
vroedvrouw. De huisarts dient der vroedvrouw een steun te zijn
bij het oprichten van een door haar te leiden C. B. v. Z. Ook de
Overheid dient de vroedvrouw te hulp te komen, door haar een ver-
zekerde positie te waarborgen, en te zorgen dat een regeling wordt
getroffen voor geneeskundige bijstand. In onze standplaats bestaat
gedurende een zestal jaren de volgende regeling dezer questie.
De gemeente-arts doet geen verlossingen, zonder assistentie van
de vroedvrouw. Voor de door hem te verleenen bijstand in buiten-
gewone gevallen, ontvangt hij een vaste jaarlijksche subsidie.
Deze regeling komt beide partijen ten goede. De vroedvrouw doet
daardoor practisch alle bevalhngen alleen, mede tengevolge van de
ongunstige tijden, waardoor haar goede bestaansvoorwaarden ver-
zekerd zijn, maar ook omdat het publiek weet, dat in aUe gevallen,
waarin de vroedvrouw zulks noodig oordeelt, de geneeskundige
hulp of assistentie zonder kosten plaats heeft. Voor den genees-
kimdige geeft deze regehng het voordeel, dat hem veel tijdroovend
werk bespaard blijft, en hij daardoor in staat is, aan zijn overige
patienten meer zorg en aandacht te besteden. De zoo noodige
samenwerking tusschen arts en vroedvrouw is door een derge-
lijke regeling eveneens gegarandeerd. Prof. De Snoo wenscht ten
plattelande de Pr. Z. georganiseerd te zien onder auspiciën van
de Kruisvereenigingen. In de dorpen, waar tot nu toe nog geen
consultatiebureau voor zwangeren bestaat, is het gewenscht, dat
daar regelmatig moedercursussen gegeven worden. Deze dienen
gegeven te worden door vroedvrouwen, en niet door verpleegsters.
De groote beteekenis van deze cursussen is gelegen in de mogelijk-
heid, de vrouwen te wijzen op het belang van een regelmatige
contrôle. Niet alleen de verpleging van moeder en kind moeten
worden behandeld, maar ook de voornaamste stoornissen, die zich
in het beloop van zwangerschap, baring en kraambed kunnen
voor doen. Met name moet de vrouwen gewezen worden op de
gevaren, die verbonden kunnen zijn aan de zwangerschapsintoxi-
catie, waarvan de ernstigste vorm, de eclampsie, de belangrijk-
ste is. De ervaring heeft geleerd, dat bij voldoende voorhch-
ting van het pubhek, de vrouwen zelf prijs stellen op geregelde
contrôle.

In de Utrechtsche verloskundige polikliniek, waar zooals wij
reeds zagen, zulke mooie resultaten bereikt zijn, vnl. tengevolge

-ocr page 135-

van hare verbinding met de kliniek, is de P. Z. als volgt geor-
ganiseerd

Als regel moeten de vrouwen zich in de 7e maand op het poli-
clinisch spreekuur melden. Hier worden de vrouwen ingeschreven,
gewogen, de urine wordt onderzocht, de bloeddruk gemeten en
de ligging van het kind vastgesteld. Bij vermoeden op bekken-
vemauwing, worden de bekkenmaten genomen en wordt inwendig
onderzocht. Natuurhjk wordt eveneens aandacht gewijd aan even-
tueele ziekten of anomaliën.

Als regel moeten de zwangeren om de 14 dagen terugkomen.
Bestaat er bloeddruk-verhooging of is de gewichtstoename meer dan
1 kg per 14 dagen, dan wordt zoutloos diëet voorgeschreven, en
komen zij na één week terug.

Met den urometer van Strauss wordt het NaCl-gehalte der urine
bepaald, ter contrôle van het diëet.

Eventueele liggingsafwijkingen worden zoo mogelijk gecorrigeerd.
Vrouwen met albuminurie moeten bedrust houden en worden ten
huize bezocht. Bij ernstige ziekten, of te verwachten groote moei-
lijkheden bij de baring, vnl. bij placenta praevia, dreigende eclamp-
sie, sterke bekkenvemauwing, enz., worden de zwangeren in de
kliniek opgenomen. De resultaten van het onderzoek worden ge-
registreerd op een kaart, die de vrouwen mede krijgen. Deze wordt
bij het begin der baring aan den verloskundige overhandigd. Op
de mgzijde der kaart is vermeld, dat het in het belang van haar-
zelf en van haar kind is. dat zij zich vanaf de 7e maand regel-
matig laat controleeren. Tevens wordt hier de raad gegeven bij
optreden van ziekelijke verschijnselen (dikke beenen. hoofdpijn,
braken) niet te wachten tot den vastgestelden dag, doch zich zoo
spoedig mogelijk te melden.

De raad wordt gegeven matig te zijn in alles, rustig den huise-
lijken arbeid te doen, en weinig zout te gebruiken.

De voornaamste principes der Utrechtsche organisatie zijn dus:

r.nbsp;Aanmelding in de 7e maand.

2°.nbsp;Normale bevallingen thuis; abnormale in de kliniek.

3°.nbsp;Regelmatig zwangerenonderzoek, alle 14 dagen.

4°.nbsp;Isoleering van geïnfecteerde vrouwen.

K. de Snoo. Die Bedeutung der präventiven Geburtshilfe für Mutter
und Kind. Monatschrift für Geburtshilfe und Gynaecologie. Bnd. XCI.

-ocr page 136-

Over de bereikte resultaten spraken wij reeds vroeger.

De mortaliteit der moeders bedroeg bij de 4969 thuis verloste
^vrouwen 0.06%; van de in de kliniek verloste moeders was de
mortahteit 1.5%.

In de gemeente Utrecht wordt ongeveer de helft van de vrouwen
door artsen en vroedvrouwen verlost, de andere helft door de
verloskundige polikliniek.

Uit de resultaten met betrekking tot de kindersterfte kan men
een indruk krijgen van de beteekenis der genomen preventieve
maatregelen.

Het blijkt nu, dat de sterfte der voldragen kinderen in de poh-
khniek 1.5% bedraagt, terwijl die in de andere helft 2.6% is. Vol-
gens De Snoo is dit verschil wel hoofdzakelijk te danken aan de
streng doorgevoerde praenatale zorg, de preventieve verloskunde,
en de expectatieve leiding der baring.

Wanneer men, ter vergelijking nagaat, hoe in andere landen
de P. Z. beoefend wordt, en hoe de resultaten zijn, blijkt, dat in
Amerika de sterfte op den eersten dag 1.53% bedraagt, en in de
eerste levensweek 2.81% (Pindley i). Vergeleken met de vroege
sterfte in Utrecht, die 1% bedraagt (berekend over de 10 eerste
dagen) is het verschil dus zeer groot. Dit is des te merkwaardiger,
omdat de
P. Z. van Amerika tot ons gekomen is. Wanneer men
daarbij bedenkt, dat in Amerika, 30% van de puerperale sterfte
op rekening van de eclampsie komt, mogen we hieruit wel beslui-
ten, dat wij in Nederland met een vroege sterfte van ± 1.70%
en een moederlijke sterfte aan eclampsie van 0.5quot;/oo (1935), op den
goeden weg zijn. We mogen echter met de bereikte resultaten niet
tevreden zijn, omdat er altijd nog in ons land jaarlijks ± 8o vrou-
wen aan eclampsie en albumiurie overlijden. Deze zijn bij een
nauwgezette P.Z.
absoluut te vermijden. De Snoo zag in de jaren
'28—'30 7 gevallen van eclampsie. In 1928 geen enkel geval, in
1929 3 , in 1930 zelfs 4 gevallen. Hij wijt deze gevallen aan ver-
slapping van de voorzorgsmaatregelen. Dit moge voor ons, verlos-
kundigen, een vingerwijzing zijn, om met onverflauwden ijver,
phchtsgetrouwe toewijding en volharding, voort te gaan met het
nemen van de maatregelen, die in den strijd tegen de eclampsie
zoo doeltreffend gebleken zijm.

») American Journal of Obstetr. V. XXI, 1931.

-ocr page 137-

Wat de Prophylaxis van de sterfte tengevolge van geboorte-
trauma betreft, moet men onderscheid maken tusschen trauma
bij spontane baringen en bij kunstverlossingen. Ofschoon de kinder-
sterfte bij de laatste grooter is dan bij de spontane bevalhngen,
tengevolge van het intensiever inwerken van het trauma, dat
onafscheidenlijk verbonden is aan elke kunstgreep, is toch het aan-
tal kinderen, dat aan het physiologisch trauma ten gronde gaat,
niet onbeduidend. Voornamelijk geldt dit voor het praemature
kind, dat tengevolge van zijn grootere vulnerabiliteit en van de
brooze vaatwanden, in ernstigere mate den invloed van de baring
ondervindt. Seitz toonde reeds in 1910 aan, dat het verhes aan
kinderen t.g.v. geboortevertraging, veroorzaakt door rigide weeke
deelen, meer als tweemaal zoo groot is, als de kindersterfte door
vernauwd bekken. Onze taak bij de bestrijding der kindersterfte
door geboortetrauma zal dus moeten bestaan in het nemen van
maatregelen, die een zooveel mogelijk spontaan verloop der baring
bevorderen.

Allereerst behoort hiertoe de tijdige herkenning van verkeerde
liggingen en de correctie daarvan. In Utrecht kwamen op 165
kunstverlossingen (3%) slechts 13 gevallen voor, waarin Versie en
Extractie gedaan moest worden, terwijl statistisch dit cijfer 55
zou moeten bedragen. Hieruit blijkt de groote waarde van de
preventieve maatregelen bij hggingsafwijkingen. In verband hier-
mee zijn ook de resultaten bij bekkenvemauwing gunstig. Van be-
lang is een tijdige opname in de kliniek, wanneer de vernauwing
van dien aard is, dat ernstige moeilijkheden bij de baring verwacht
kunnen worden. Hierdoor was het mogelijk, na tijdige correctie
der stuit- en dwarsliggingen, bij 114 in de Utrechtsche khniek opge-
nomen zwangeren (uit de Verloskundige Pohkliniek) met bekken-
vemauwing, het aantal keizersneden tot 3 te beperken, zonder,
zooals de resultaten aantoonen, het kind aan ernstige gevaren
bloot te stellen. Geen enkel kind overleed rechtstreeks tengevolge
van de wanverhouding tusschen kinderlijke schedel en bekken.
Wat de partus arte praematurus betreft, als middel om het kind
in gevallen van bekkenvemauwing, een betere kans te geven, deelt
De Snoo mede, dat,
sedert zoo goed als geen vroeggeboorte
meer is opgewekt, het aantal keizersneden niet noemenswaard is
toegenomen. De levenskansen van het kind vóór de 36e week zijn
niet goed, en nä de 36e week is het vooral de romp van het kind.

-ocr page 138-

die groeit en veel minder zijn hoofd, zoodat het er volgens De
Snoo niet zooveel toe doet. of het kind een paar weken vroeger of
later geboren wordt. Wanneer men bedenkt, dat de dood van
bijna de helft der voldragen kinderen, direct of indirect het gevolg
is van bekkenvemauwing, en dat vele van die kinderen gestorven
zijn, omdat de bekkenvemauwing aanvankelijk miskend was. volgt
hieruit dat door een streng doorgevoerde preventieve verloskunde,
de sterfte door geboortetrauma sterk verminderd zal kunnen
worden.

In het begin van dit hoofdstuk merkten wij op. dat onze preven-
tieve maatregelen niet alleen het kind. maar ook de moeder ten
goede komen. Dit geldt vnl. ook voor de baringen bij vernauwd
bekken, waarbij door tijdige opname in de khniek. de gevaren voor
de moeder veel verminderd kunnen worden. De Snoo verloor
bij een groep van 10.972 gecontroleerde vrouwen er dertien, waar-
van slechts drie aan puerperale infectie (0.27quot;/oo)- Waar in ons land
over 1935. de sterfte aan septichaemie en puerperale infecties
(hieronder niet begrepen de gevallen van abortus met sepsis)
ongeveer 0.6®/oo bedraagt, volgt uit deze cijfers, mede met het oog
op het feit dat geen enkele vrouw uit de bovengenoemde groep
aan eclampsie of zwangerschapsintoxicatie overleed, dat het inder-
daad aan de praenatale zorg. de preventieve verloskunde en de
expectatieve leiding der baring te danken is. dat de moederlijke
sterfte zoo gering is.

Hieruit volgt, dat een goed georganiseerde Praenatale Zorg van
groot belang is voor de Volksgezondheid. Verder, dat wij, ver-
loskundigen, artsen en vroedvrouwen, de moreele phcht heb-
ben, met al onze kracht en alle ons ten dienste staande middelen,
de P. Z. te beoefenen, in het belang van het individu en van de
gemeenschap.

-ocr page 139-

BESLUIT.

De bedoeling van dit proefschrift was, een onderzoek in te stellen
naar de oorzaken der vroege sterfte en der mortinatahteit in
Noord-Brabant. Officieele cijfers zijn daaromtrent niet bekend.
Door bemiddehng van het Centraal Bureau van de Statistiek,
werd ik echter in de gelegenheid gesteld, kennis te nemen, niet
alleen van het aantal vroeggestorven en doodgeboren kinderen,
doch ook van de doodsoorzaak. Daardoor was het dus mogehjk
een vergehjking te maken, met de correspondeerende cijfers voor
het Rijk, voor wat betreft de vroege sterfte, en met de andere pro-
vinciën voor wat betreft de mortinatahteit, welke beide sterften
gepubliceerd zijn in de verschillende jaargangen van het Centraal
Bureau.

Naast deze statistische gegevens stond ter mijner beschikking
een aantal gegevens, verkregen door een gehouden enquête, 't Re-
sultaat van deze enquête is geweest, dat ik beschikken kon over
728 baringsverslagen. Wehswaar bleek, dat die niet alle even
belangrijk waren, maar toch als geheel een vrij bruikbaar materiaal
vormden voor mijn onderzoek. Zeer zeker zijn zij onvolledig, wat
verschillende belangrijke gegevens betreft, o.a. ouderdom der vrucht
bij de geboorte, de levensduur der vrucht, lengte- en gewichts-
maten, enz. Bovendien zijn verschillende gegevens aan schatting
ontleend, zoodat er wetenschappelijk niet zoo heel veel beteekenis
aan gehecht kan worden. Ondanks deze gebreken, stelde de bewer-
king van het materiaal niet te leur, en verschafte ze ons, in ruil
voor den moeizamen arbeid, vele uren van wetenschappelijk
genot. Hopenlijk mogen andere collegae door deze regelen aange-
spoord worden, eenzelfde onderzoek in de overige provinciën van
ons land te ondernemen.

Als eerste resultaat van het onderzoek bleek, dat de meeste
kinderen overleden aan de directe of indirecte gevolgen van het
geboortetrauma.

161 van de 728 kinderen; dit is 22%.

Hiervan was slechts 1 kind lt; 28 weken.

-ocr page 140-

24 van de 160 kinderen waren praematuur; dit is 15%.

67% van deze praemature kinderen werden doodgeboren.

33 % overleed binnen 10 dagen nè de geboorte.

Bij het onderzoek naar de oorzaken der praematuriteit, bleek,
dat ziekte der moeder (toxicosen en andere ziekten) en tweeling-
zwangerschap, de veelvuldigste oorzaak der vroeggeboorte was.

De beteekenis van de lues als aetiologische factor, was zeer
gering. Ook de surmenage speelt geen rol van eenige beteekenis.

Wat de toegepaste therapie betreft, heeft het onderzoek geleerd,
dat de kunstmatige vroeggeboorte zeer veel wordt toegepast. In
een vorig hoofdstuk wezen wij er op, dat door een systematisch
doorgevoerde P.Z. het aantal gevallen van Partus arte praema-
turus tot een minimum is terug te brengen. De baring bij bekken-
vernauwing dient dus in Noord-Brabant meer volgens de begin-
selen der preventieve verloskunde geleid te worden, dan blijkbaar
tot nu toe geschiedde.

Wat den invloed betreft, die de zwangerschap en baring had
op de moeder, heeft het onderzoek geleerd, dat ernstige kraambed-
stoornissen niet veel voorkwamen. Juiste cijfers daaromtrent, o.a.
wat betreft het temperatuurverloop, zijn niet te geven, omdat de
meeste artsen en vroedvrouwen volstonden met de mededeeling:
kraambed „ongestoordquot;, hcht gestoord en opgave van de hoog-
ste temperatuur. Enkele loffelijke uitzonderingen hierop kwamen
wel voor. Deze waren echter zoo gering in aantal, dat hieruit geen
conclusies te trekken waren. Wat de moederlijke mortahteit be-
treft, bleek uit de enquête, dat in de steden (aantal inwoners
20.000—100.000) 7 moeders overieden, direct of indirect tenge-
volge van de zwangerschap en de baring. Twee vrouwen stierven
aan meningitis, waarvan eene aan meningitis tuberculosa, 2 dagen
p.p. Eén vrouw overleed na herhaald sterk bloedverhes 26 dagen
p.p. Eén vrouw overleed aan genuine pneumonie, 14 dagen p.p.
Twee moeders overleden tengevolge van ernstige zwangerschaps-
intoxicatie, terwijl nog eene vrouw overleed aan de gevolgen van
een herhaalde ileus-operatie. Op de 284 moeders in deze groep, die
295 kinderen voortbrachten, is dit een relatief mortaliteitscijfer
van 2.4%. De specifieke puerperale sterfte bedroeg 1.5%.

In de groep gemeenten met 5001—20.000 inwoners, overleed
één vrouw na ernstige bloeding t.g.v. solutio placentae.

In de groep gemeenten met 5000 en minder inwoners, over-

-ocr page 141-

leden 6 vrouwen. Éénmaal na heftige fluxus bij placenta praevia
centralis (Braxton—Hicks).

Éénmaal na Sectio Caesarea wegens eclampsie.

Éénmaal door verbloeding na Sectio Caesarea wegens placenta
praevia.

Twee vrouwen overleden na ernstig bloedverhes bij solutio
placentae.

Eene vrouw overleed t.g.v. acute hartzwakte na ernstig bloed-
verlies bij placenta praevia.

In 't geheel overleden dus 14 moeders, hetgeen een totale mor-
taliteit geeft van 2%, gezuiverd 1.4%.

Daar dit cijfer betrekking heeft op een zeer bepaalde groep
vrouwen, n.1. die, waarvan de kinderen dood ter wereld kwamen, of
binnen 10 dagen na. de geboorte overleden, heeft het weinig waarde,
daar vergelijking met het resultaat van soortgelijke onderzoekingen
onmogelijk is. Bij de bestudeering van de sterfgevallen is niet ge-
bleken, dat door een andere leiding van de baring of van de toege-
paste therapie, moederlijke levens hadden kunnen behouden blijven.
Mede hierom is het gewenscht, dat in de overige provinciën van
ons land, eveneens een onderzoek worde ingesteld naar de oor-
zaken der vroege sterfte, waardoor het mogelijk wordt de resultaten
van de therapie en den invloed daarvan op moeder en kind, te
vergelijken.

Het bekende feit, dat bij de jongens een grootere mortaliteit
valt waar te nemen, kwam ook in mijn materiaal tot uitdrukking.
Van de 728 kinderen, waren 406 jongens en 321 meisjes; één kind
Was hermaphrodiet.

Duyzings vond bij zijn onderzoek, dat 1926 kinderen omvatte.
Waarvan 476 doodgeboren werden, terwijl 316 binnen 10 dagen
nä de geboorte overleden, een verhouding van 103.3 : 100.

Het onderzoek heeft verder uitgewezen, dat de waarde der
gegevens door de medici verstrekt aan de Ambtenaar van den
Burgerlijken Stand, vnl. wat betreft de doodsoorzaak der kinderen,
niet groot is. Ik was toch in staat door de gehouden enquête in
bijna 50% der gevallen, waarm als doodsoorzaak: ,,onbekendquot;
Was vermeld, deze te vervangen door eene die, gezien de mij ver-
strekte gegevens, als de eenig juiste kon worden beschouwd. Het
ware daarom gewenscht, dat de geneeskundigen, voor het invuUen
van de doodsoorzaak, ruggespraak hielden met de verloskundigen.

-ocr page 142-

Meerdere malen stond ik bij het onderzoek verbaasd over de nauw-
keurige en van goed inzicht getuigende baringsverslagen van som-
mige verloskundigen, en de daaraan niet beantwoordende on-
nauwkeurigheid der medici, bij het opgeven van de juiste doods-
oorzaak. Ook een enkele maal kwam het omgekeerde voor; zoo
zag ik mij enkele malen verphcht een bekende oorzaak, door
onbekend te vervangen, omdat uit de gegevens, omtrent zwanger-
schap en baring, geen enkele aanwijzing was te verkrijgen omtrent
de doodsoorzaak.

Ons streven moet er dus op gericht zijn, in het belang van een
goede statistiek, de oorzaak „onbekendquot; zoo veel mogehjk te
elimineeren. Van mijn 728 kinderen overleden 102 aan „onbekende
oorzaakquot; (14%).

Op 388 gevallen van doodgeboorte kwamen echter 87 gevallen
van „onbekendquot;. Dit is 22.4%.

Bij 340 gevallen van later overleden kinderen was 15 maal als
doodsoorzaak „onbekendquot; vermeld; dit is 4.4%.

Onder 210 gevallen van doodgeboorte der Verloskundige Khniek
en Pohkliniek te Utrecht, kwamen 40 gevallen van onbekend
voor; dit is 23.8%, een getal, dat vrijwel met het mijne overeen-
komt. Daar men veihg kan aannemen, dat in Utrecht de doods-
oorzaak zoo nauwkeurig mogelijk wordt vastgesteld, blijkt uit deze
gelijke percentages, wel, dat mijn correctie der gevallen van „onbe-
kendquot; juist is geweest.

Het resultaat van het onderzoek naar de grootte van de vroege
sterfte en de mortinatahteit in Noord-Brabant is geweest, dat de
vroege sterfte in Noord-Brabant, vergeleken met die van het Rijk,
belangrijk verminderd kan worden. Zij bedroeg in 1933: 2.24%
(N.-Brabant) (primodecadaire sterfte).

In de hoofdstad des lands: 1.36% (primohebdomadaire sterfte).

Het Rijk: 1.68% (primohebdomadaire sterfte).

Reeds vroeger wezen wij erop, welke maatregelen genomen moe-
ten worden, om deze vroege sterfte gunstig te beïnvloeden. Wij
stelden in het licht, dat een goed georganiseerde en ver doorgevoerde
P.Z. daartoe een eerste vereischte was. De laatste jaren is juist
het om zijn groote kindersterfte beruchte „donkere Zuidenquot;, her-
haaldelijk het voorwerp geweest van bewondering voor de wijze,
waarop, niet alleen in de steden, doch ook in verschillende platte-
landsgemeenten, de organisatie der P.Z. is ter hand genomen.

-ocr page 143-

Als Brabanter vervult het mij met trots, dat prof. De Snoo in
zijn reeds meer genoemde rede over het Wezen en Beteekenis
van de Praenatale Zorg, de hoop uitsprak, dat van het weleer
donkere Zuiden, een lichtend voorbeeld moge uitgaan voor het
gansche land.

-ocr page 144-

casuïstiek.
geboortetrauma

Aan de gevolgen van een geboortetrauma overleden, direct of
indirect, 161 kinderen. Hiervan overleden 15 kinderen t.g.v. het
trauma door forcipale extractie, 7 tengevolge van een trauma bij
spontane geboorte. 2 nè stuitextractie, 1 na manueele expressie,
4 na versie en extractie, één na digitale oprekking van de portio.

Bij 28 kinderen was als doodsoorzaak bekkenvemauwing opge-
geven. 10 kinderen overleden aan het trauma, verbonden aan een
landgurige baring, 20 tengevolge van stuitligging; 5 maal was te
groote ontwikkeling de oorzaak van het trauma. 15 maal was
dwarsligging als doodsoorzaak opgegeven, 4 maal partus serotmus,
éénmaal partus praecipitatus.

Forcipale Extractie: (15 gevallen; in 6 gevallen was als compli-
catie bij de bevalhng opgegeven: Bekkenvemauwing).

1.nbsp;I-para, 29 jaar. Baring k terme, kind na 3 uur overleden,
tengevolge van schedelcompressie, zich uitend in voortdurend
bloeden uit den mond. Kraambed emstig gestoord.: thrombose
v.v. linker buikhelft. Daarna kraambeen links. Na 6 weken herstel.

2.nbsp;V-para, 29 jaar. Partus a terme. Kind doodgeboren. Gewicht
4500 gram. Ingestelde therapie: tijdens partus bij 6 cm ontsluiting,
vhezen breken, ^ c.c. pituitrine; bij 8 cm nogmaals ^ c.c. pitui-
trine. Bij volkomen ontsluiting en hoogstaande schedel 1 c.c.
pituitrme. Na indicatie van Pinard wordt hooge tang aangelegd.
Nadat de schedel de vemauwing is gepasseerd, ontwikkelt zich de
spildraai goed; 't caput wordt gemakkelijk geboren. De extractie
van de schouders ging met zeer groote moeilijkheden gepaard.
Toen de r. schouder eindelijk onder het sacrum uitkwam, kraakte
er iets, waarschijnlijk de hals van het kind. Het promontorium
vertoonde een diepe groeve in den schedel; kraambed ongestoord.

3.nbsp;I-para, 26 jaar. Partus è. terme, kind doodgeboren. Twee
dagen na het begin van de partus, heeft de huisarts de vliezen

-ocr page 145-

gebroken. Daar het hoofd niet indalen wil en de baring geen
voortgang heeft, wordt patiënte twee dagen na het breken der
vhezen in het ziekenhuis opgenomen.

Status bij binnenkomst: Plat vernauwd bekken; Promontorium
is gemakkelijk te bereiken. Ontsluiting 6 ä 7 cm. Schedel staat in
Hl—H2. Door sterk ontwikkeld caput succedaneum zijn geen
schedelnaden te voelen. Er komt per vaginam een groenachtige
purulente stinkende uitvloed. Temp. 38.6 (rectaal). Om deze
reden wordt afgezien van keizersnede. Volgende dag wordt be-
sloten om onder narcose een hooge tang aan te leggen, bij een ont-
sluiting van 8 ä 9 cm. De forceps glijdt driemaal af! Nu wordt
overgegaan tot versie en extractie. Na opduwing van het hoofd
wordt met de r. hand ingegaan en een voetje afgehaald, wat na
voorzichtig oprekken van de contractiering, met veel moeite gelukt.
De schedel wordt geboren volgens Mauriceau—^Wigand. Kind
dood. Schedel sterk gemouleerd. Kraambed ongestoord.

4.nbsp;IV-para, 42 jaar. Baring k terme. Kind doodgeboren.

De vliezen waren 's morgens gebroken; in den namiddag kwamen

zwakke weeën, 's Avonds, toen de weeën sterker werden, werd de
dokter ontboden. Deze constateert, sterke vrij snel op elkaar vol-
gende weeën. Bij inwendig onderzoek
blijkt het Promontorium
zeer sterk vooruit te springen.

De ontsluiting is bijna volkomen. Het hoofd is door de sterke
weeën in het bekken geperst in de in deze omstandigheden meest
ongunstige stand, n.1. met de grootste afmeting in de kleinste afme-
ting van het bekken en zit vastgeklemd. Daar, na twee uur wach-
ten, ondanks de sterke weeën, het hoofd niet verder indaalt, wordt
forcipaal geëxtraheerd. Kraambed ongestoord.

5.nbsp;I-para, 24 jaar. Baring k terme.

Tamelijk nauw, dwars vernauwd bekken, en zeer groot kind.
Het hoofd bleek ten slotte niet in te dalen, waarna onder narcose
een hooge tang werd aangelegd, waama het kind „met veel moeitequot;
geboren werd. Hoewel de pols zeer goed was, ademde het niet en
alle pogingen daartoe bleken vergeefsch. Er was een vrij sterke
impressie van den schedel. Er ontstond een complete ruptuur.
Kraambed ongestoord.

6.nbsp;I-para, leeftijd onbekend. Kind voldragen.

Patiënte komt Dinsdag in partu. De vroedvrouw breekt al of

-ocr page 146-

niet opzettelijk, dien dag de vliezen bij 4 cm ontsluiting. Huisarts
in consult geroepen, spuit 3 dagen achtereen morphine in! Patiënte
komt Zaterdagavond in volkomen uitgeputte toestand met 5 è.
6 cm ontsluiting, in het ziekenhuis. Temp. 39.8 (rectaal). Koude
rilling. Walgelijk stinkende afscheiding uit de vagina. Hoofdlig-
ging. Rug hnks. Hoofd puilt een weinig boven Symphysis uit.
Kleine vrouw, kleine conjugata vera; groot caput succedanum.
A. a. 1. a.; sectio uitgesloten; forceps niet mogelijk, gezien de ge-
ringe ontsluiting. De vrouw krijgt 2 allonal tabletten. Volgende
dag: 8 cm ontsluiting. De vrouw heeft wat gerust. Temp, 39.5.
Foetus, t Schedel nog steeds niet verder ingedaald, dan 2e vlak
van Hodge.

Tangextractie in narcose; er wordt met groote kracht getrokken.
EpL=iotomie; na het hoofd geven de schouders veel moeite bij hun
ontwikkeling.

Kraambed eenige dagen ernstig gestoord.

Na 9 dagen toestand goed.

Er kwamen 4 gevallen voor van verkeerde spildraai.

7.nbsp;28-jarige Il-para. Partus praematurus.

Voor beschrijving zie: Partus arte praematurus.

8.nbsp;25-jarige I-para. Baring ä terme.

Comphcatie gedurende de graviditeit: hchte Nephritis.

Complicatie bij de baring: Positio occipito-sacralis.

Ingestelde therapie: In de zwangerschap melk en zoutloos diëet.
Bij de geboorte: Poging tot manueele correctie. Hypophysine-
injectie. Met forceps wordt 't hoofd tot op de bekkenbodem ge-
trokken. De harttonen werden daarna beter, 't Perineum was zeer
stug. Waarschijnlijk heeft de overwinning hiervan, 't kmd 't leven
gekost. Aan het hoofd waren geen afwijkingen, door de forceps
veroorzaakt, te constateeren. 't Kind overleed % uur vóór de
geboorte. Kraambed ongestoord.

9.nbsp;Ill-para. Leeftijd? Partus ä terme. Bij 5 cm ontsluiting
wordt verkeerde spildraai geconstateerd.

Als de ontsluiting volkomen is, wordt de forceps aangelegd en
gekeerd. Met veel moeite wordt de baring beëindigd, 't Kind
leeft, doch komt niet bij. Kraambed ongestoord.

10.nbsp;V-Para; 35 jaar. Baring ä terme. Verloop van de baring:

-ocr page 147-

Bij aankomst 3 uur v.m., is er volkomen ontsluiting en staande
vliezen. Deze worden gebroken; schedel in wandbeenligging. Om half
vijf wordt besloten tot forcipale extractie; de schedel raakt daarbij
los en komt in positio occipito-sacralis. De forceps glijdt af. Gepro-
beerd wordt versie en extractie, wat niet gelukt, aangezien door
de sterke spierspanning, de hand niet langs den schedel door den
ingang is te krijgen. Patiënte wordt nu vervoerd naar het ziekenhuis.
Hier wordt onder narcose weer de forceps aangelegd. Na zeer veel
inspanning gelukt het, 't kind ter wereld te brengen, 't Huilt even,
doch komt niet bij. Kraambed ongestoord.

11.nbsp;Éénmaal werd forcipale extractie verricht, wegens aange-
zichtsligging, met uitgezakt armpje, 't Kind. wegende 4500 gram.
werd doodgeboren. Kraambed ongestoord.

12.nbsp;Éénmaal werd wegens weeënzwakte bij oude I-para (43 j aar),
een uitgangstang aangelegd. De K.H. waren vóór het termineeren
nog goed. 't Kind overleed evenwel ^ uur nè de geboorte. Kraam-
bed ongestoord.

13.nbsp;Éénmaal werd bij I-para, met bekken, iets aan den nauwen
kant en geen weeën, een ingangstang aangelegd. De extractie
ging vrij gemakkelijk, 't Kind overleed binnen 24 uur. 't Kraambed
verliep ongestoord.

Aan den Ambtenaar van den B. S. was door den lijkschouwer
als doodsoorzaak opgegeven: aangeboren hchaamszwakte. De be-
handelende medicus heeft echter aan het slot van zijn verslag
over 't verloop der baring, heel wijselijk toegevoegd: ..Mogelijk
bhjft natuurlijk toch nog hersenbloeding, t.g.v. het hersentrauma,
door de gewelddadige verlossing.

14.nbsp;Éénmaal werd bij 28-jarige I-para een uitgangstang aan-
gelegd, wegens het feit, dat de baring niet opschoot, ondanks goede
weeën, 't Kind kwam schijndood ter wereld en overleed nè 1 uur.
Kraambed: Ruptura completa. Volgende morgen temp. 38°. Deze
houdt aan en bereikt den 5en dag 39°. Daarna daalt de temp.,
doch blijft nog geregeld te hoog. Na 12 dagen kan patiënte eerst
het bed verlaten.

15.nbsp;Éénmaal werd bij IV-para een uitgangstang aangelegd. De
vrouw had een zeer groote hernia in operatielidteeken van vorige

-ocr page 148-

partus, die door sectio beëindigd was. De baring verliep vrij vlot.
Den volgenden dag traden ileus-verschijnselen op (o.a. faeculent
braken). Patiënte wordt naar 't gasthuis vervoerd en geopereerd.
Na de operatie succombeert de vrouw.

Van deze 15 tangextracties hadden er vijf in het ziekenhuis
plaats, 10 ten huize der barende.

Bij deze laatste waren 2 hooge tangen. Éénmaal bij de vrouw
van een fabrieksarbeider. Ook in dit geval werd als doodsoorzaak
opgegeven: debditas congenitahs. Hieruit bhjkt, dat waarschijnlijk
onder de gevallen van aangeboren hchaamszwakte, ook vele gevallen
van geboortetrauma schuilgaan.

Onze persoonlijke meening is, dat wij het onverantwoord achten,
in onzen modernen tijd, met snel en comfortabel vervoer en schit-
terend geoutilleerde ziekenhuizen, een barende in haar huis, door
middel van een hooge tang te verlossen, vooral dan, wanneer het
bekken niet geheel normaal is en de vrouw I para is.

De moederlijke mortahteit in de hierboven beschreven 15 ge-
vallen was nul, uitgezonderd de vrouw, die aan üeus overleed.

Zeven kinderen overleden t.g.v. een geboortetrauma bij spontaan
verloopende baring.

16.nbsp;26-jarige II-para. Partus arte praematurus. Voor beschrij-
ving zie aldaar.

17.nbsp;29-jarige V-para. Baring k terme. Daar de weeën bij vol-
komen ontsluiting zoo goed als geheel ophouden, wordt 1 c.c.
pituitrine ingespoten. De K.H. zijn regulair, zwak, frequentie 140.
De vrouw krijgt nu flinke persweeën, waardoor 't kind geboren
wordt, 't Schreeuwt onmiddelijk goed. Na 6 uur wordt 't kind
bleek en slap en kreunt, 't Hartje klopt regelmatig, maar langzaam,
't Kind wordt in warm bad gebracht en krijgt een injectie lobehne.
't Schreeuwt daarna nu en dan weer flink, doch begint weer te
kreunen. De cortonen worden zwakker; 't kmd succombeert spoedig.
Aan den ambtenaar van den B. S. werd als vermoedelijke doods-
oorzaak opgegeven: onbekend! De behandelende collega rappor-
teerde mij echter: Intracraniëele bloeding, 't Kraambed was
ongestoord.

18.nbsp;25-jarige I-para. Baring k terme. De partus verloopt nor-
maal in achterhoofdsligging. 4 dagen a.p. had de vrouw veel pijn

-ocr page 149-

in de buik gehad, 't Vruchtwater was groenachtig, 't Kind werd
doodgeboren. Er waren geen afwijkingen, ook geen omstrengeling.
Als vermoedelijke doodsoorzaak werd opgegeven: „geboortetraumaquot;
ofschoon de collega uitdrukkelijk mededeelt, dat hij hiervoor geen
enkele oorzaak kon aanwijzen.

19.nbsp;40-jarige V-para. Baring k terme. ^ uur vóór de geboorte:
hoofdligging. Hoofd boven bekkeningang; 9cM. ontsluiting. 'tKind
werd conduplicato corpore geboren en was dood. Gewicht van het
kind was niet opgegeven. Kraambed ongestoord.

20.nbsp;ni-para; leeftijd onbekend. Baring a. terme. Complicatie
bij de bevalhng: Voorhoofdsligging. Gedurende het verloop van de
baring wordt 2 maal 2 c.c. pituitrine ingespoten!, waama 't kind
geboren wordt. Kind f. Kraambed ongestoord. Gewicht van het
kind 4000 gram. 't Lijkt weinig waarschijnlijk, dat een kind van
8 pond, in voorhoof dsligging spontaan geboren wordt. De behande-
lende collega heeft in elk geval geluk gehad. De door de pituitrine
versterkte weeën hebben waarschijnlijk de deflexie doen toenemen,
zoodat het kind in aangezichtsligging geboren is.

21.nbsp;34-jarige V-para. Baring k terme. Normale schedelligging;
alleen de schouders werden moeilijk geboren. Kind woog 5500!
gram. Bij de geboorte werd 2 x 0.5 c.c. pituitrine ingespoten,
't Kind kwam slap en wit asphyctisch ter wereld, met normale
harttonen. Op geen enkele manier was de ademhaling aan den gang
te krijgen, 't Kind overleed na ± 25 min. Nu en dan deed het een
enkele ademhaling. Kraambed ongestoord.

22.nbsp;30-jarige V-para. Baring è. terme. Als vermoedelijke doods-
oorzaak was opgegeven: druk op de hersenen door liggingsanomalie
(aangezichtsligging), 't Kind woog 4000 gram. Overleed na 20 min.
Kraambed ongestoord.

23.nbsp;34-jarige IV-para. Baring ä terme. De baring verloopt
normaal. Bij inwendig onderzoek bleek de ontsluiting 8 cm te
bedragen. De voorlip zit tusschen S. en ingedaalde schedel inge-
klemd en gestuwd. De ontsluitingsrand is overigens soepel. De
vrouw krijgt 0.3 c.c. thymophysine. Als kort daarop betere weeën
optreden, wordt de voorlip digitaal afgeschoven. Er komen dan
krachtige persweeën, die 't kind spoedig uitdrijven in achterhoofds-
ligging. Er is geen omstrengeling, 't Kind is slap en wit asphyctisch.

-ocr page 150-

Ademt even en oppervlakkig. Injectie van 0.5 c.c. cardiazol en
lobeline. Na 10 min. overlijdt 't kind in 't warme bad. Als doods-
oorzaak gaf de behandelende gynaecoloog op: Door de krachtige
persweeën waarschijnlijk intracraniëele bloeding. Kraambed onge-
stoord.

Vier kinderen overleden tengevolge van een trauma tijdens kee-
ring en uithaling van de vrucht.

24.nbsp;Il-para; leeftijd onbekend. Baring k terme. Geen compli-
caties m de zwangerschap. Tijdens de baring aangezichtsligging.
Het aangezicht daalde niet in, bij volkomen ontsluiting en staande
vhezen. Daarom werd overgegaan tot versie en extractie. Deze
verhep uiterst moeilijk in narcose (weinig vruchtwater en opge-
slagen armpjes), 't Kind overleed na 45 min. Kraambed ongestoord.

25.nbsp;Ill-para. 42 jaar. Baring a terme. Complicatie bij de baring:
Dwarsligging. Ingestelde therapie: Versie en extractie. Het na-
komend hoofd gaf moeilijkheden bij de ontwikkehng. Foetus f-
Kraambed ongestoord.

26.nbsp;VlII-para. Leeftijd? In de anamnese dezer vrouw vind ik
driemaal 't kind gesuccombeerd tijdens de partus, tengevolge van
prolapsus funiculi. Bij deze baring bevindt zich het kind in dwars-
hgging. Bij binnenkomst in het ziekenhuis is patiënte 27 uur in
partu. 't Vruchtwater is reeds den vorigen dag afgeloopen. Geen
stoornissen tijdens de graviditeit. Er bestaat bekkeningang-ver-
nauwing. De K. H. zijn onregelmatig. Er is nagenoeg volkomen
ontsluiting. Er bestaat een sterk gerekt onderste uterus segment,
met contractiering. Oksel naar r. gesloten. Diepe narcose is noodig
voor het opheffen van de contractiering. Daarna keering en uit-
haling. Deze verloopt vlot. tot het moment, dat het hoofd door
den bekkeningang moet. Slechts met zeer veel moeite gelukt het
met de handgreep van Mauriceau en uitwendige druk op het voor-
hoofd, het hoofd te doen indalen. Alle pogingen, om de ademhaling
op gang te brengen, falen, 't Kind woog 4500 gram en was 55
cm lang.

27.nbsp;28-jarige Il-para. Baring è terme. Complicatie tijdens de
bevalhng: prolapsus funicuh.

Bij volkomen ontsluitmg worden de vliezen gebroken en zakt de
navelstreng uit. Onmiddellijk wordt versie gedaan en de vrucht

-ocr page 151-

uitgehaald, 't Hoofd wordt vertraagd geboren door middel van de
handgreep van Maurice au—^Wigand. ' Kind overlijdt nä 20
min. Kraambed ongestoord.

In twee gevallen was stuitligging de oorzaak van het geboorte-
trauma.

28.nbsp;19-jarige I-para. Baring ä terme. Complicatie bij de beval-
ling: Stuitligging. De baring werd geleid door de vroedvrouw, die
mededeelde, dat de ontwikkelmg een vlug verloop had gehad. Als
doodsoorzaak werd terecht opgegeven: Bloeduitstorting in de her-
senen. 't Kind overleed na ^ uur; kraambed ongestoord.

29.nbsp;30-jarige IV-para. Baring ä terme. Verloop van de baring:
Stuitliggmg. Groot kind; de ontwikkeling van de voorste arm ging
iets moeilijker, waardoor de baring misschien iets te lang duurde
en daardoor 't kind vruchtwater heeft binnen gekregen. Ondanks
alle pogingen, om het in het leven te houden, succombeert 't kind
na ^ uur. 't Kraambed verliep ongestoord.

30.nbsp;Éénmaal werd bij 29-jarige Ill-para een 4320 gram wegend
kind geboren, door manueele expressie, nadat een zeer langdurige
ontsluitingsperiode was voorafgegaan, 't Kind overleed na twee
dagen. Kraambed ongestoord.

Bekkenvernauwing.

In 28 gevallen was als doodsoorzaak opgegeven: Bekkenver-
nauwing.

1.nbsp;33-jarige V-para. Partus arte praematurus. Voor beschrij-
ving zie aldaar.

2.nbsp;33-jarige Vl-para. Partus arte praematurus. Zie aldaar.

3.nbsp;VlII-para. Leeftijd onbekend. Partus arte praem. Zie aldaar.

Vijfmaal werd forcipale extractie verricht, waarvan viermaal

hooge forceps.

4.nbsp;22-jarige I-para. Partus praematurus, t.g.v. appendicitis
in de 7e zwangerschapsmaand. Patiënte werd via vroedvrouw en
medicus naar 't ziekenhuis overgebracht met de diagnose: Bekken-
vemauwing -f- dood kind. Door ingangstang werd het doode kind
geboren. Kraambed ongestoord.

-ocr page 152-

5.nbsp;38-jarige VlI-para. Baring k terme. Langdurige partus,
onder leiding van de vroedvrouw. Bij volkomen ontsluiting breken
de vliezen, 't Hoofd komt onder krachtige en langdurige weeën
niet verder dan ^/a ingedaald. Noodgedwongen wordt de forceps
te hulp geroepen. Extractie kost veel moeite. Na de geboorte van
het hoofd bleek een losse omstrengeling te bestaan, die waarschijn-
hjk geen invloed had op het kmd. Schouders moesten ontwikkeld
worden. Foetus f. Gewicht 5000 gram. Lengte 55 cm. Of hier
versie en extractie, die vóór de indahng mogelijk was geweest, het
kind had kunnen redden, valt te betwijfelen, gezien de bekken-
ingangsvemauwing en het massale kind. 't Kraambed verhep
ongestoord.

6.nbsp;33-jarige Il-para. Baring k terme. Eerste kmd per forcipem
geboren, leeft. Bij deze partus heeft de vrouw aanvankelijk goede
weeën, die later minder worden. K. H. goed. De tangextractie ver-
loopt vlot. Toen 't hoofd geboren was, bleken de schouders moeilijk
te ontwikkelen, 't Kind succombeert post part. Gewicht 4250
gram. Lengte 52 cm. Kraambed ongestoord.

7.nbsp;33-jarige Ill-para. Baring k terme. Anamnese: T. gravi-
diteit: gemeUi, normaal; 2°. partus moeilijk; hoe, is niet vermeld.
Bij deze partus wordt onder narcose hooge tang aangelegd. Als
vermoedelijke doodsoorzaak werd opgegeven: langdurige druk op
schedel t.g.v. bekkenvemauwing. Het 4500 gram wegende kind
overleed volgens de gegevens van den B. S. binnen 24 uur. De
verloskundige meldde mij: doodgeboren. Kraambed ongestoord.

8.nbsp;30-jarige I-para. Baring k terme. Wegens relatief vernauwd
bekken, daalde het vrij groote hoofd niet in. De aangelegde hooge
tang ging zeer moeilijk. De K.H. waren na de langdurige baring nu
en dan onregelmatig, hetwelk mede indicatie was tot termineering
van de baring. De ontsluiting, die 8 cm bedroeg, was na eenig
oprekken spoedig volkomen. Het aanleggen van de forceps ging
vlot; naderhand bleek ook, dat deze goed gelegen had; 't kostte
echter zeer veel moeite, om het hoofd door de bekkeningang te
krijgen. Kraambed ongestoord.

9.nbsp;In één geval berustte de bekkenvemauwmg op een exostosis
achter de symphysis. Het kind werd door manueele expressie
volgens Kristeller, geboren. Foetus f-

-ocr page 153-

10.nbsp;Éénmaal werd 't kind spontaan geboren k terme, ondanks
sterke bekkenvemauwing. De baring verliep zelfs vrij vlot, dank zij
sterke weeën en dito buikpers. Volgens de verloskundige vertoonde
het kind aan de schedel de vorm van de scheefvemauwde bekken-
ingang. 't Kind werd doodgeboren. Gewicht 3000 gram. Kraambed
ongestoord.

11.nbsp;Van een I-para, die in het ziekenhuis verlost werd, kon ik
geen nadere gegevens verkrijgen; 't kind werd doodgeboren.

12.nbsp;Éénmaal werd bij een 36-jarige III para, Sectio Caesarea
gedaan. Kind was voldragen; 't overleed na ^ uur.

Zesmaal werd stuitextractie verricht.

Hierbij werden 4 kinderen doodgeboren. De beide anderen over-
leden tijdens de baring of kwamen niet bij.

In 10 gevallen werd versie en extractie verricht.

19.nbsp;34-jarige Ill-para. Baring ä terme. Complicatie bij de
bevalling: plat vernauwd bekken -f- prolapsus funiculi, na breken
der vliezen. Het kind woog 4000 gram en was 53 cm lang. De
V. en E. ging vlot, tot het nakomende hoofd. Dit was groot en
moest met groote kracht van buiten af in den vernauwden bekken-
ingang geduwd worden. Het hart klopte voldoende, doch het kind
was niet bij te brengen.

20.nbsp;24-jarige I-para. Baring è. terme. Bekkenvemauwing en
leer groot kind; lengte meer dan 50 cm. Nadat de vliezen gebroken
waren, werd 1 c.c. th5nnophysine geïnjiceerd. Daar er geen voort-
gang kwam, werd overgegaan tot Versie en Extractie onder nar-
cose. Kind f. De medicus deelde mede, dat bij een volgende
zwangerschap, partus arte praematurus voorgesteld zal worden.

21.nbsp;42-jarige Vl-para. Baring k terme. Bekkenvemauwing met
uitgezakt armpje, 't Zeer groote kind (5500 gram) werd dood-
geboren. Kraambed ongestoord.

22.nbsp;Dit geval betrof een VlI-para, waarbij alle kinderen door
kimsthulp geboren werden, daar een bekkenvemauwing een spon-
tane baring onmogelijk maakte. Ditmaal bevindt de vmcht zich
in dwarsligging. De versie en extractie was moeilijk, 't Kind
werd doodgeboren en was voldragen. Kraambed ongestoord.

-ocr page 154-

23.nbsp;41-jarige Vl-para. Baring k terme. Van de 4 eerste kinderen
werden twee door uitgangstang ter wereld gebracht; de twee
anderen werden spontaan geboren. Bij het eerste onderzoek blijkt
5 cm ontsluiting te bestaan. Hoofdligging, staande vhezen, weeën
weinig en zwak. De vrouw krijgt een injectie van 0.5 c.c. thymo-
physine. Nanbsp;wordt dit herhaald. De schedel blijft evenwel
boven den bekkeningang staan! Patiënte wordt nu naar 't zieken-
huis vervoerd, 't Kind leeft. Onder chloroformnarcose wordt de
vrucht gekeerd. Bij de extractie blijkt de schedel onmogelijk door
de B. I. te krijgen, ondanks sterke tractie en uitwendigen druk.
't Kind succombeert tijdens de extractie. Er volgt decapitatie
met extractie van achtergebleven hoofd. Zwaar kind 4500 gram.
Kraambed ongestoord.

24.nbsp;34-jarige IX-para. Baring k terme. Deze vrouw had steeds
moeilijke partus. Er bestond een sterke graad van bekkenver-
nauwing, tengevolge van rachitis. De medicus wordt geroepen
bij gebroken vhezen; de vrouw heeft persweeën. Schedel in achterh.
ligging, niet ingedaald; 't onderste uterussegment is iets gespan-
nen. Rug ligt voor; Er wordt besloten keering en uithaling te doen.
Het opdrukken van de schedel is moeilijk. Uitwendig opdrukken
van het hoofd was onmogelijk. Na het afhalen van een voetje
heeft de medicus dit met de uitwendige hand vastgehouden, en
toen met de inwendige hand het hoofd opgedrukt. De extractie
ging gemakkelijk tot de geboorte van het hoofd. Dit ging vrij moei-
lijk. Ten slotte bleek er een echte knoop in de navelstreng te
zitten, 't Kind overleed tijdens de baring. Gewicht 4000 gram.
Kraambed ongestoord.

25.nbsp;40-jarige X-para. Baring k terme. Complicatie bij de baring:
bekkenvemauwing afgeweken hoofdligging. Bij de bestaande
lichte bekkenvernauwing, het naar links afgeweken hoofd en het
groote kind (6400 gram! Lengte 60 cm!) werd bij volkomen ont-
sluiting een poging gedaan, door in- en uitwendige handgrepen,
de schedel in den B. I. te fixeeren, hetgeen mislukte. Wat de
weeën hadden kunnen bereiken, is niet te zeggen, maar in deze
omstandigheden was een prolaps van den navelstreng of van een
armpje, niet denkbeeldig. Besloten werd daarom een nu nog mak-
kelijke(?) versie en extractie te verrichten, bij niet geheel afgeloopen
vruchtwater. De keering ging gemakkelijk; de extractie moeilijk

-ocr page 155-

(schouders en armen); 't hoofd volgde vrij gemakkelijk. Toen het
kind geboren was, waren geen cor-palpitaties meer te zien; hart-
massage gaf geen resultaat. Ante partem waren de K. H. normaal.
Kraambed ongestoord.

25. 30-jarige Ill-para. Baring ä terme. Plat vernauwd bekken.
Conjugata vera 8 cm. Bij volkomen ontsluiting en staande vliezen,
met hoogstaande schedel, werd gecombineerde keering en uithahng
gedaan, 't Nakomende hoofd wilde zeer slecht volgen en kwam
met zeer groote druk in 1. wandbeen voor den dag. 't Hart klopte
nog ± 1 uur. Doordat bij de 2e partus 't kind reeds ± 14 dagen
ante partem, dood was (toen werd n.1. partus arte praematurus
gedaan), wilden de ouders niet toestemmen, ditmaal de baring
vroeger aan den gang te brengen. Toen, één maand vóór patiënte
ä terme was, werd na eivliessteek het kind spontaan geboren.
Kraambed ongestoord.

27.nbsp;28-jarige V-para. Partus maturus. Er zijn geen bijzonder-
heden vermeld, 't Kind leefde nog V2 quot;ur- Volgens medicus waren
edele deelen getroffen. Gewicht 4000 gram. Kraambed ongestoord.

28.nbsp;32-jarige Il-para. Baring k terme. Nadat de ontsluiting
volkomen is, wordt nog een uur gewacht. Als blijkt, dat de schedel
ballotteerend boven de bekkeningang blijft staan, wordt tot versie
en extractie overgegaan.

't Kind succombeert nä 15 minuten. Gewicht 4400 gram. Lengte
52 cm. Kraambed ongestoord.

Dwarsligging.

15 kinderen overleden aan de gevolgen van het geboortetrauma,
doordat 't kind zich in dwarsligging bevond.

Drie kinderen slechts werden spontaan geboren, waarvan twee
conduplicato corpore. Het eerste geval betrof het tweede kind van
een tweeling-geboorte, het kind bevond zich in dwarsligging, met
uitgezakt armpje, 't Was klein; gewicht onbekend; 't overleed
spoedig nä de geboorte.

Het tweede geval betrof het voldragen kind van een Xll-para.

Verloop van de baring:

Acht uur v.m. Inwendig onderzoek: staande vliezen, afgeweken
hoofdhgging; 4 cm ontsluiting. Geen indaling.

-ocr page 156-

Deze bevinding gaf bij deze „grande multiparequot; geen reden tot
ongerustheid, zoodat besloten werd af te wachten. Na ± 2 uur
wordt de medicus gealarmeerd; hij vindt bij zijn komst, het kind
bijna geboren (conduplic. corpore). Alleen voeten en hoofd waren
nog in de geboortewegen. Er ontstond geen perineaal ruptuur; het
kind werd zonder moeite geboren. De moeder vertelde, dat ze
zeer heftige weeën had gehad en bij het spontaan breken der
vliezen, de bevalling plotseling erg was opgeschoten.

't Kmd kwam dood ter wereld. Kraambed ongestoord.

Volgens De Snoo is het volstrekt niet zoo zeldzaam, dat flinke
voldragen kinderen spontaan geboren worden. In een door hem-
zelf waargenomen geval van rompligging plaatste zich de zijkant
van de borst achter de S. en werd ten slotte de stuit, onder zeer
krachtige weeën, over het perineum geboren. Schouders, armen en
hoofd van het doode. doch niet gemacereerde kind van 3600 gram,
volgden daarop zonder moeite.

Is het kind gemacereerd, dan kan men des te eerder op een
evolutio spontanea of een geboorte conduplicato corpere, rekenen.
Het is zonder meer duidelijk, dat de kans op levend geboren wor-
den. bij de sterke zijdelmgsche buiging van den romp en den
daarmee gepaard gaanden druk op alle buik- en borstingewanden,
uiterst gering moet zijn (Treub). Hij noemt het niet anders dan
een groot toeval, dat in zijn kliniek bmnen één jaar tijds, twee
bijna voldragen, levende kinderen, door evolutio spontanea ge-
boren werden. De gewone afloop is slecht.

Het derde geval van spontane geboorte betrof een kunstmatige
vroeggeboorte.

4. In één geval was de dwarsligging gecompliceerd door pla-
centa praevia laterahs. Het betrof een 33-jarige IV-para. Er was
veel vruchtwater. De uitwendige keering tijdens de zwangerschap
lukte niet, waarschijnlijk t.g.v. de lage inplanting van de placenta.
Bij 4 cm ontsluiting braken de vliezen en zaKte de navelstreng
uit tot in de vagina. Er was geen zekerheid te krijgen of de streng
nog klopte. De weeën hielden op. Er was geen bloeding naar buiten.
Na ± 24 uur was de ontsluitmg volkomen. Onder narcose werd
versie en extractie gedaan. Geboren werd een voldragen foetus
maceratus. De placenta bleek laag ingeplant. Kraambed ongestoord,

In 4 gevallen bestond verzuimde dwarsligging.

-ocr page 157-

5.nbsp;39-jarige Vl-para. Baring k terme. De vroedvrouw consta-
teerde om ± 1 uur: dwarsligging met staande vliezen. Zij waar-
schuwde den medicus om 3.30. 't Kind had toen een uur met uit-
gestrekte arm gelegen. De voorliggende schouder was in narcose
zeer moeilijk te reponeeren. De keering en uithaling duurde ± 15
min. Kind f. Kraambed ongestoord.

6.nbsp;42-jarige Il-para. Er bestond een gerekt onderste uterus-
segment met contractiering. Met gynaecoloog werd onder narcose
versie gedaan en het kind geëxtraheerd. Kind f ten gevolge van
te langdurige extractie. Kraambed ongestoord.

7.nbsp;37-jarige Il-para. Baring k terme; de vliezen breken spon-
taan, bij volkomen ontsluiting; armpje zakt uit. De versie gelukt
zeer gemakkelijk, evenzoo de extractie tot en met de schouders.
De ontwikkeling van het hoofd duurt 10 min. (Het was sterk
gedeformeerd, t.g.v. de bekkenvemauwing). Kind f- Kraambed
licht gestoord. Enkele dagen temp.verhooging.

8.nbsp;38-jarige Vl-para. Partus praematums. Zwangerschapsduur
36 weken. Verzuimde dwarsligging. 't Kind overlijdt tijdens de
baring, door de moeUijke ontwikkeling van het hoofd. Kraambed
ongestoord.

9.nbsp;46-jarige XV-para. Baring k terme. Dit is reeds de 13e
keer, dat het kind zich in dwarsligging bevindt. Er wordt onder
narcose versie en extractie gedaan, nadat het eerst zonder narcose
geprobeerd is. Bij het begin van de partus bestond er hoofdligging.
Toen de vhezen gebroken waren, bleek bij onderzoek de ontsluiting
8 cm en was er dwarshgging met uitgezakt armpje, 't Kmd werd
door V. en E. doodgeboren. Gewicht 4500 gram.

Kraambed normaal tot 10e dag. De vrouw kreeg toen plotseling
een temp. van 40.5. Als therapie werd toegepast: omnadine-
injectie, en vaginale irrigaties. Na twee dagen was de temp. weer
normaal. Van de overige kinderen dezer groep zijn geen bijzonder-
heden vermeld, zoodat ik volsta met de opmerking, dat steeds de
doodsoorzaak was: moeüijke ontwikkeling van het hoofd.

Stuitligging.

Van 20 kinderen werd als vermoedelijke doodsoorzaak opgegeven:
stuitligging. In 6 gevaUen had het kind waarschijnlijk gered kun-

-ocr page 158-

nen worden, wanneer spoediger verloskundige hulp ware ingeroepen,
In één geval ging men de vroedvrouw eerst waarschuwen, toen de
voetjes in de vulva zichtbaar waren. Kind f. Gewicht 3900 gram.

In een ander geval verscheen de vroedvrouw eerst, toen het kmd
reeds tot aan de armen geboren was. Kind f. Gewicht 4000 gram.

Er ontstond een ernstige bloeding post partem, die manueele
verwijdering van de placenta noodzakelijk maakte.

In het derde geval was het kind bij aankomst van den medicus
reeds geboren, op de schedel na. De armpjes waren opgeslagen,
't Kind woog 4500 gram en was dood.

In het vierde geval werd de verloskundige voor de eerste maal
geroepen, toen de stuit volgens haar meening, reeds lang zichtbaar
moet zijn geweest. De K. H. waren bij aankomst niet meer te hooren.
't Kind leefde, doch kwam niet bij.

't Vijfde geval betrof een 30-jarige Il-para. Baring ä terme.
De baring is te snel verloopen; vóór de vrouw er erg in had, was de
stuit geboren. De medicus kwam toen juist aan; deze ontwikkelde
armen en hoofd zonder moeite; 't kind heeft een enkele schreeuw
gegeven, terwijl nog 1 ^ uur nè. de geboorte, het hart met groote
pauzen, pulseerde.

't Zesde geval betrof een 40-jarige Xll-para, waarbij het kind
Konder verloskundige hulp, in stuitligging geboren werd; 't kind
kwam diep asphyctisch ter wereld en leefde 3 uur. 't Kind woog
4500 gram.

Als doodsoorzaak was aan den Ambtenaar van den B. S. opge-
geven: onbekend.

In één geval van tweelingzwangerschap werd partus arte prae-
maturus gedaan. Zie aldaar.

In één geval was melding gemaakt van een contractiering, die de
stuitextractie bemoeilijkte. Door diepe narcose werd deze tot ver-
dwijnen gebracht. Een 5000 gram zwaar kind, werd daarna hcht
asphyctisch ter wereld gebracht. Het komt bij en schreeuwt goed;
gaat evenwel spoedig kreunen en overlijdt na 5 uren.

Langdurige baring.

Tien kinderen overleden aan de gevolgen van een langdurige
baring.

Van de 6 doodgeboren kinderen was éénmaal als vermoedelijke
doodsoorzaak opgegeven: langdurige baring met tetanische con-

-ocr page 159-

tracties van de uterus. Het kind, dat voldragen was, werd door
V. en E. dood ter wereld gebracht. Éénmaal was de doodsoorzaak:
verlengde uitdrijving bij aangezichtshgging bij I-para.

Tegelijkertijd bestond omstrengeling.

Het derde geval betrof een 44-jarige X-para. Baring k terme.
Het kind bevond zich in voetligging. Als complicatie bij de beval-
hng was opgegeven: ongemouleerd hoofd bleef haken boven
schaambeen. De vrouw werd naar 't ziekenhuis vervoerd, waar
onder narcose (eerst geprobeerd zonder) 't hoofd geperforeerd werd.
In één geval had de vrouw reeds eenige dagen te voren krampen,
zonder medische hulp in te roepen. Vóór de geboorte liep reeds
meconiumhoudend vruchtwater af. 't Kind werd verder spontaan
geboren, na toediening van 0.5 cc. pituitrine.

Het 5e geval betrof een 35-jarige I-para. Baring k terme. Deze
duurde drie dagen. Drie touchées. De K.H. werden de laatste dagen
herhaaldelijk slechter. Ten slotte bleven de weeën weg; toen is
forcipale extractie gedaan bij volkomen ontsluiting en ingedaalde
schedel. Onder chloroformnarcose (3 min.) veriiep de extractie
vlot. Er ontstonden geen verwondingen bij het kind; terstond volgde
de placenta, waarbij zich een sterke fluxus aansloot. Massage van
de uterus gaf goede contractie, waardoor de bloeding tot staan
kwam. Doordat de medicus zich te veel met de vrouw moest be-
moeien, moest het kind aan zijn lot overgelaten worden. Het lukte
niet meer, de ademhaling aan den gang te krijgen.

Het zesde geval, waarbij het kind doodgeboren werd. betrof een
I-para; baring k terme. Het verloop van de barmg, vooral het ont-
sluitingstijdperk. duurde zeer lang, ruim 3 dagen, ondanks het toe-
dienen van thyreoidea praeparaten eenige weken van te voren
en van chinine bij het begin der baring.

Ten slotte ging het vruchtwater stinken, waarna tot oprekking
en tangverlossing werd besloten. Deze verhep vlot: Kind f. 't
't Kraambed was in deze 6 gevallen ongestoord.

Van de 4 gevaUen, waarbij 't kind levend geboren werd, doch
spoedig daarna overleed, is slechts één geval uitvoeriger besproken.

Het betrof een baring k terme van een 30-jarige Ill-para. De
vrouw had een plat vernauwd bekken. In de 3e maand van de
graviditeit had de vrouw verschiUende keeren een absolute urine-
retentie, t.g.v. retroflexio uteri gravidi, dewelke zich spontaan
niet kon corrigeeren, door het uitspringend promontorium. De

-ocr page 160-

partus heeft 3 dagen geduurd, 't Kind werd spontaan geboren.
Het vruchtwater was 4 dagen vóór de geboorte afgeloopen en het
caput stond beweeglijk boven den bekkenmgang, toen de medicus
ontboden werd. Deze vond het dubieus, of het hoofd er wel door
zou kunnen. Ten slotte ging het toch indalen, in kruinligging, en
toen het de vernauwing was gepasseerd, verliep de geboorte vlot.
Tot het laatst toe bleven de K.H. goed. Het kind wilde echter
niet doorademen.

Éénmaal slechts was het kraambed gestoord door endometritis.

Reuzenkind.

In 5 gevallen was te groote ontwikkeling van het kind de oor-
zaak van den dood.

In één geval woog het kmd 5500 gram en was 60 cm lang. Het
had buitengewoon breede schouders, welker ontwikkelmg ruim
20 minuten duurde, 't Kind werd natuurlijk doodgeboren. Het
tweede geval betrof een 28-jarige Il-para. Doordat de partus te
lang duurde, werd forcipaal getermineerd.

Toen het hoofd geboren was. bleken de schouders met geen
mogelijkheid te ontwikkelen. Ten slotte werden deze geboren door
tractie met een in de oksel geplaatste haak. 't Kind woog 5000 gram.

Het derde geval, waarbij het kmd 4000 gram woog. verliep op
dezelfde manier.

Het vierde geval betrof een I-para van 29 jaar. 't Kind woog
5000 gram en mat 63! cm.

Er werd versie en extractie gedaan, tijdens welke het kind
succombeerde. Er ontstond een totaal ruptuur. Het kraambed was
slechts gedurende de eerste dagen licht gestooid (tot 38.5).

Het vijfde geval betrof een I para, waarbij een kind van 5000
gram spontaan geboren werd. en binnen 24 uur overleed.

Ten slotte heb ik tot geboortetrauma als doodsoorzaak gerekend,
vier gevallen van partus serotinus en één geval van partus prae-
cipitatus.

In twee van deze gevallen was de vrucht 56 cm lang. De kinderen
werden beide doodgeboren.

Het derde geval betrof een I-para. Patiënte wordt in het zieken-
huis opgenomen op 14 Sept. Zij koortst; temp. 29.5. Er is stinkende
uitvloed uit uterus. Deze is in voortdurende contractie. De portio
staat nog; er is niet de minste ontsluiting. Er zijn geen verschijn-

-ocr page 161-

selen van peritonitis. De menses waren tot Sept. van het vorig
jaar normaal. Smds dien heeft de vrouw niet meer gemenstrueerd;
zij was dus in Juni uitgerekend. Tot aan het eind der graviditeit
ging aUes normaal. Op 7 Juli leefde volgens huisarts 't kind nog.
Op 8 Juh niet meer. Op 15 Sept. (daags na opname) geeft thymo-
physme-injectie geen resultaat. Op 16 Sept. wordt secale toege-
diend, hetgeen op 18 Sept. zooveel resultaat geeft, dat er ont-
sluiting komt; zonder weeën. De uterus is nog steeds in tonische
contractie. Op 19 Sept., bij volkomen ontsluiting, komt een ge-
macereerd handje te voorschijn, waarna de gemacereerde vrucht,
door V. en E. wordt verwijderd. Er komt veel pus mede. De uterus
contraheert niet in het minste. Er treedt echter geen bloeding op.
Uterus wordt getamponneerd. Na de partus daalt de temp. tot
36.3 en blijft verder in het kraambed normaal.

Het vierde geval betrof een kind van 4000 gram en 55 cm lengte,
dat door forcipale extractie geboren werd en binnen 24 uur overleed.

In één geval werd bij een I-para een voldragen vrucht met
placenta en al zeer snel geboren, 't Kind overieed binnen enkele
minuten.

Prolapsus funiculi.

In 't geheel overleden 31 kinderen aan de gevolgen van deze
niet zeldzame baringscomplicatie. Op het totaal aantal onderzochte
kinderen (728) is dit een frequentie van 4.5%. Wat de frequentie
betreft van de prolapsus funiculi t.o.v. het totaal aantal baringen,
bleek uit het door Van Ingen ingestelde onderzoek van het materiaal
der Leidsche kliniek, dat bij 4158 partus. 491 maal uitzakking
van de navelstreng voorkwam. 1.1%. Het percentage voor de
Amsterdamsche Verloskundige Universiteitskliniek bedroeg van

1896—1906, 1.51%.

In Utrecht van 1899—1903. 1.53%.

Van de 31 gevallen, die ik onder mijn materiaal telde, werd in
24 gevallen 't kind doodgeboren. Hieruit bhjkt dus wel, dat de uit-
zakking van de navelstreng een ernstige bedreiging vormt voor
het kinderlijke leven.

Slechts 10 kinderen werden spontaan geboren.

Éénmaal bij tweelingzwangerschap. Baring a terme. Na de
geboorte van het eerste kind, dat in leven bleef, bleek bij onderzoek

-ocr page 162-

naar de ligging van het tweede kind. een kloppende navelstrenglis.
naast het hoofd te voelen.

Versie buiten narcose mislukte. Hooge tang gleed af. Na deze
mislukte pogingen werd van verder ingrijpen afgezien, en de spon-
tane geboorte afgewacht. Bij zwangerenonderzoek was geen twee-
lingzwangerschap geconstateerd. Waarschijnlijk is dit kind door
de ingreep gestorven en had tijdige versie onder narcose, mis-
schien dit leven kunnen redden.

Tweemaal verliep de baring zoo snel, dat de verloskundige niet
op tijd aanwezig kon zijn.

Kunsthtdp bij de geboorte.

In 20 gevallen moest kunsthulp verleend worden. Deze werd in
13 gevallen ten huize van de barende verleend. Slechts 7 maal
was ziekenhuisopname noodig geoordeeld.
De toegepaste therapie bestond uit:

Versie en extractie.................. maal.

Forcipale extractie...............

Partus arte praem. -f Kristeller.........

Partus „ ,. -f V. E..........] [

P.A.P. craniotomie..............

Stuit-extractie................

Manueele expressie.............

Keering volgens Braxton Hicks.........

a. Gevallen, waarin de kunsthulp thuis verleend werd.
Forcipale extractie 4 maal.

1.nbsp;34-jarige Xll-para. Baring k terme. Bij het begin der weeën
breken de vhezen en loopt meconiumhoudend vruchtwater af. Na
enkele uren, als de weeën sterk in kracht toenemen, blijkt bij inwen-
dig onderzoek het hoofd voor meer dan de helft ingedaald; enkele
dikke navelstrenghssen zijn in de vagina te voelen, geen pulsaties;
door F. E. wordt een dood kind ter wereld gebracht van ± 12pond!
Kraambed ernstig gestoord door parametritis. Herstel.

2.nbsp;42-jarige X-para. Baring è terme. Nadat de baring 's avonds
te voren begonnen was. werd de medicus om 10.45 v.m. geroepen.
Hoofdligging: geen indaling. cortonen goed. Vhezen gebroken, vol-

-ocr page 163-

komen ontsluiting. Om 12 uur toestand dezelfde. De navelstreng
zakt uit, klopt niet. Teruggeduwd. Daarna hooge forceps. Kmd is
dood. Gewicht 3700 gr. Kraambed ongestoord.

3.nbsp;30-jarige III para. Baring ä terme. De medicus constateerde
bij zijn komst ter plaatse een ontsluiting van ± 4 cm en uitgezakte
navelstreng, die niet meer klopte en beklemd zat tusschen hoofd
en bekkenring. De ontsluitingsperiode duurde zeer lang, 3
X 24 uur.
Toen de ontsluiting volkomen was en de weeën minder werden, is
de baring met forceps getermineerd. Kind dood. Gewicht 3000 gr.
Lengte 50 cm. Kraambed ongestoord.

4.nbsp;40-jarige VI para. Baring k terme. Bij volkomen ontsluiting
breken de vliezen en constateert de vroedvrouw: prolapsus funiculi.
De ontboden gynaecoloog verricht tangextractie. Tijdens extractie
sterft 't kind. Gewicht 3800 gr. Lengte 50 cm. Kraambed onge-
stoord.

Versie en extractie 6 maal.

1.nbsp;39-jarige IV-para. Baring k terme. De vrouw heeft een lichte
bekkeningangsvemauwing. Bij het breken der vhezen, zakt de
navelstreng uit. Daar de ontsluiting zoo goed als volkomen is,
wordt versie en extractie gedaan buiten narcose. Kind dood. Ge-
wicht 4000 gr. Lengte 50 cm.

2.nbsp;38-jarige VlI-para. Vroeggeboorte 28 weken. Versie en
extractie, geene nadere gegevens. Kraambed uitstekend.

3.nbsp;30-jarige Ill-para, baring ä terme. In de zwangerschap werd
éénmaal een dwarsligging gecorrigeerd tot lengteligging. Tijdens
de baring braken de vhezen spontaan en de navelstreng zakte uit.
Versie en extractie. Foetus dood tijdens extractie. Gewicht 3750 gr.
Lengte 50 cm. Kraambed ongestoord, behoudens een verhooging
tot 38.

4.nbsp;43-jarige Xll-para. Baring k terme. Dwarsligging. Vliezen
braken spontaan 's avonds 18 uur. Patiënte had geen weeën.
Deze traden eerst op den volgenden dag 10 uur. Om 11.33 was de
ontsluiting volkomen, terwijl het kind nog leefde. In het volgend
half uur, dat op den medicus gewacht werd, zakte de navelstreng
uit. Het nakomende hoofd gaf bij de extractie moeielijkheden,
aangezien de kin achter de s5anphysis haakte. Kind dood. Ge-
wicht 4000 gr. Lengte 50 cm. Kraambed ongestoord.

-ocr page 164-

5.nbsp;40-jarige VlII-para. Baring è, terme. Dwarsligging. Bij vol-
komen ontsluiting, vliezen gebroken en versie en extractie gedaan.
De navelstreng zakt uit. De kin blijft onder symphysis haken.
Kind dood. Gewicht 4000 gr. Lengte 50 cm. Kraambed ongestoord.

6.nbsp;44-jarige VlI-para. Baring ä terme. Normale ligging. Toen
de vrouw 's morgens wakker werd, bemerkte zij, dat de navelstreng
voor een groot gedeelte uit de vulva hing. De ontboden medicus
kon geen harttonen hooren, ofschoon de streng zachtjes klopte.
De onmiddellijk uitgevoerde versie en extractie, welke zeer vlot
verliep, kon slechts een diep asphyctisch kind ter wereld brengen,
dat ondanks alle moeiten, niet meer bijkwam. Gewicht 4000 gr.
Kraambed ongestoord.

Extractie: één geval.

24-jarige Il-para. Baring ä terme. Tweeling-geboorte. Ie kind
werd spontaan geboren in stuitligging; leeft nog.

3e kind: vhezen gebroken; kind bevond zich in voetligging en
was moeilijk te bereiken. Na enkele vergeefsche pogingen heeft de
arts het kind „afgehaaldquot;. Witte asphyxie; kon niet meer bijge-
bracht worden. Gewicht 2200 gr. Lengte 48 cm. Kraambed: Patiënte
had bij de partus veel bloed verloren en was anaemisch. Vanaf
7e dag had zij steeds verhooging tusschen 37 en 38°. Zij werd
2 x daags geïrrigeerd.

Expressie: één geval. Baring ä terme. Zonder nadere gegevens
werd medegedeeld, dat de vrucht door de handgreep van Kristeller
geboren werd. Het kind overleed na 15 min. Kraambed ongestoord.

Keering volgens Braxton Hicks, één geval.

34-jarige IX-para. Vroeggeboorte 28 weken. Bij onderzoek 4 cm
ontsluiting en uitgezakte navelstreng. Dwarshgging. Cortonen goed.
Keering op het hoofd mislukt. De vrouw wordt in hgging van
Trendelenburg gebracht. Bij 6 cm ontsluiting breken echter de
vhezen, de navelstreng komt mee. De arts haalt een voetje af en
trekt langzaam, om de ontsluiting volkomen te maken, doch de
kin draait naar voren. Hoewel op de fundus wordt meegedrukt,
blijken de armen opgeslagen. De kin bhjft achter de symphysis
haken. Moeilijke ontwikkeling van de armen. Met de omgekeerde
handgreep van Mauriceau komt de schedel. Kind ademt niet.
Hart klopt nog langzaam; cardiotonica, luchtinsufflatie, enz.; geen
resultaat, 't Kind sterft na ^ uur. Gewicht 3500 gr. Lengte 50 cm.

-ocr page 165-

De door den arts voorgestelde Sectio Caesarea werd door de moeder
niet aangedurfd. Kraambed ongestoord.

b. Gevallen, waarin klinische kunsthulp verleend werd.

Versie en extractie-, 4 gevallen.

1.nbsp;Ill-para. Baring è. terme. 4 uur nadat de diagnose: uitge-
zakte navelstreng gesteld was, kwam patiënte in het ziekenhuis.
De dikopgezette navelstreng hangt uit de vagina. De pols slaat
hierin 40 p. m. Naar rechts afgeweken hoofdligging. Volkomen
ontsluitmg. Direct V. en E. De arts voelt tijdens de ontwikkehng
van het hoofd, dat het kind ademhalingspogingen doet; het komt
niet meer bij. De versie was zeer gemakkelijk. Kraambed onge-
stoord.

2.nbsp;32-jarige IV-para. Baring è terme. Tijdens de graviditeit kon
de ligging niet bepaald worden door de dikke buikwand. Vrouw
weegt ±110 K.G. 's Morgens 6 uur breken de vliezen spontaan;
geen weeën. Inwendig onderzoek: 2 cm ontsluiting, stuitligging,
uitgezakte navelstreng. De vroedvrouw raadpleegt den huisarts.
Deze adviseert tot afwachten. Daar de weeën slap en onregelmatig
waren, kreeg patiënte om 't uur % c.c. pituitrine. 's Namiddags
4 uur klopt de navelstreng nog goed. K. H. duidelijk te hooren;
± 5 cm ontsluiting. De arts probeert deze op te rekken en de
navelstreng in de baarmoeder ergens aan op te haken. De medicus
meent onder diepe narcose een levend kind te kunnen halen.
De K. H. worden nu echter vaag. Patiënte wordt naar ziekenhuis
vervoerd en onder diepe narcose geholpen. Kind dood. Na een
paar minuten treedt een sterke fluxus op. De placenta wordt ver-
wijderd en de uterus getamponneerd. Na 2 dagen, de tampon
verwijderd. Na 6 dagen weer sterke vloeiing. Patiënte is anaemisch.
Opnieuw wordt getamponneerd. Na 4 dagen weer bloeding. Nu
wordt gecuretteerd en placenta-resten verwijderd. Na 8 dagen
weer bloeding. Daarna gedurende 11 dagen gering bloedverlies.
Patiënte staat klaar, om naar huis te vertrekken. Plotseling treedt
weer een bloeding op, waaraan de vrouw na een uur succombeert,
4 weken p.p.

3.nbsp;38-jarige IX-para. Partus praematurus. Zwangerschapsduur

11

-ocr page 166-

36 weken. Als vermoedelijke doodsoorzaak was opgegeven: Placenta
praevia marginalis prolapsus funiculi.

Versie en extractie. Kind dood. Kraambed ongestoord.

4. 41-jarige IV-para. Baring k terme. 't Kind is tijdens 't ver-
voer naar 't ziekenhuis gesuccombeerd. De diagnose was door de
vroedvrouw gesteld. De in consult geroepen medicus liet de vrouw
naar 't ziekenhuis vervoeren, zonder te onderzoeken.

Versie en extractie. Kind dood. Kraambed ongestoord.

Partus arte Praematurus, 3 gevallen; (zie aldaar).

CHRONISCHE NEPHRITIS EN ZWANGERSCHAPS-
INTOXICATIE.

Kunsthulp bij de geboorte.

Forcipale extractie: 5 gevallen.

1.nbsp;36-jarige I-para. Baring k terme. Foetus gemacereerd. Daar
de baring ondanks goede weeën niet opschiet (groot caput succeda-
neum), wordt forcipaal getermineerd, Hchte perineaal ruptuur; niet
gehecht. Kraambed ongestoord. 10 d
.p.p. bevatte de urine nog eiwit.

2.nbsp;40-jarige V-para. Partus praematurus, leeftijd bij de geboorte
28 weken. Patiënte wordt in het ziekenhuis opgenomen wegens
hevig braken en albuminurie (cylindrurie). Ondanks toegepaste
therapie: druppelclysma, glucose,insuline, gaat de toestand snel
achteruit. Er wordt partus arte praematurus verricht.

Tijdens de partus treedt anurie op.

Forcipale extractie. Foetus f.

Post partem wordt een tumor in het epigastrium geconstateerd,
dit blijkt te zijn: carcinoma ventricuH, uitgaande van de pylorus;
Resectie; herstel, 't Kraambed was hcht gestoord.

3.nbsp;26-jarige I-para. Tweeling-zwangerschap. Baring k terme.
Daar de baring na 17 uur weeënwerkdadigheid niet vorderde,
werd op het doode kind de tang aangelegd.

't Tweede kind, dat nog leeft, lag in stuitligging en werd ge-
extraheerd.

't Kraambed verliep ongestoord.

4.nbsp;38-jarige I-para. Vroeggeboorte: 30e zwangerschapsweek.
Als comphcatie in de zwangerschap werd opgegeven: Nephritis,
Albuminurie 20quot;/oo. Bloeddruk 260, algemeen oedeem, dreigende

-ocr page 167-

eclampsie, waarvoor durante partu pantopon werd ingespoten.
Verloop van de baring (ziekenhuis):

30 Maart. 3 uur v.m. Vhezen breken spontaan, geleidelijk komen
lichte weeën; 12 uiuquot; ± 5 cm ontsluiting; dreigende eclampsie;
10 mg pantopon. 17 uur ± 6 cm ontsluiting, geen sterke weeën;
21 uur ± 8 cm ontsluiting, heftige weeën, patiënte is zeer onrustig.
Eclamptische aanval dreigt ieder oogenbhk uit te breken. Forcipale
extractie, onder narcose. Kind leeft; overhjdt na 4 drgen. Placenta
manueel verwijderd.

5. I-para. Baring k terme. Met het oog op de nephritis van de
moeder werd, om een spoedige afloop te bevorderen, bij volkomen
ontsluiting pituitrine ingespoten. De weeën werden hierop krach-
tiger; toch duurde de spildraai te lang en toen de harttonen zwak-
ker werden, werd besloten, de baring met de tang te termineeren.
Foetus t- Kraambed ongestoord.

Éénmaal was het noodzakelijk, door de buitengewone ontwik-
kehng van het kind, 15 pond, dit te verkleinen. De moeder leed in
de zwangerschap aan nephritis, waarvoor haar diëet en bedrust
was voorgeschreven. De partus duurde 12 uur. Er werd tweemaal
inwendig onderzocht. Om 1 uur 's nachts waren de harttonen nog
duidelijk, na half drie niet meer. Kraambed: tamelijk veel bloed-
verlies, geen temperatuursverhooging.

In één geval werd keizersnede verricht:

32-jarige Xll-para. Zij heeft 4 maal een vroeggeboorte gehad,
waarvan twee kinderen in leven gebleven zijn. Zij had 7 miskramen.
Thans heeft zij nephritis. Zij moet bedrust houden en diëet. Met
het oog op de „habitueelequot; abortus en partus praematurus, krijgt
zij joodkah. Sedert het gebruik hiervan, komen de kinderen welis-
waar later ter wereld, 8e maand, sterven echter steeds juist vóór
of juist nä de bevalling. In verband met dezen wanhopigen afloop
der zwangerschappen, besloot de gynaecoloog, ongeveer in de 36e
week, keizersnede te doen. Juist vóór den vastgestelden dag
begint de vrouw te vloeien en daar de cortonen nog goed waren,
werd keizersnede verricht. Deze bracht echter een hydropische
vrucht te voorschijn, die spoedig bezweek. Kraambed was ücht
gestoord.

De doodgeboren vruchten en placentae zijn herhaaldelijk onder-
zocht. De patholoog kon geen enkele oorzaak of afwijking vinden.

-ocr page 168-

Driemaal werd stuit-extractie verricht:

1.nbsp;38-jarige V-para. Vroeggeboorte: 28e week. Als vermoede-
lijke doodsoorzaak werd opgegeven: albuminurie van de moeder.
De vrouw had 14 dagen vóór de bevalling reeds geen leven meer
gevoeld. Foetus gemacereerd. Kraambed ongestoord.

2.nbsp;Extractie van gemacereerde foetus. In de zwangerschap was
geen enkele comphcatie waargenomen. Als vermoedelijke doods-
oorzaak was opgegeven: Nephritis-Intoxicatie.

3.nbsp;Het derde geval betrof een 37-jarige IX-para, die de laatste
week a.p.
intoxicatie-verschijnselen vertoonde, o.a. frequent bra-
ken. Als comphcatie in de zwangerschap was vermeld: Algemeen
oedeem door nierlijden. Er bestond een licht hydramnion. Het kind
leefde, doch kwam niet bij. Kraambed ongestoord.

Spontane baringen.

Tweemaal werd partus praematurus opgewekt (zie aldaar).

1.nbsp;30-jarige Ill-para. Baring k terme. Tijdens de graviditeit
steeds spoor albumen in de urine. Als therapie werd eiwit-arm
diëet voorgeschreven. Vrouw had weinig klachten,^ een enkele keer
hoofdpijn. De partus verliep vlot. Kind reeds 'l4 dagen dood,
gemacereerd. Omdat de geboorte iets te vroeg was, is bij het begin
der baring de bloeddruk opgenomen. Deze bedroeg 220 (Vaquez
Laubry). 4 weken
nk de partus 250. De vrouw klaagt over ver-
moeidheid. In de urine is nog steeds een spoor eiwit.

2.nbsp;36-jarige V-para. Partus praematurus. Comphcatie in de
zwangerschap: Anaemie, zware Nephritis, dreigende eclampsie
(braken, hoofdpijn).

Toegepaste therapie: Diëet en bedrust.

Als vermoedelijke doodsoorzaak is opgegeven: „te germge ont-
wikkelingquot;. Kind overieed na 3 uren.

Behalve de bestaande Nephritis, was het kraambed ongestoord.

3.nbsp;24-jarige Il-para. Partus praematurus.

14 dagen vóór de bevalling bevatte de urine een spoor eiwit; er
wordt zoutloos en eiwitvrij diëet voorgeschreven. In urine-sediment
niets te zien.

5 dagen vóór de bevalling kreeg de vrouw dikke beenen, gevoelde

-ocr page 169-

zich echter niet ziek, en oordeelde het daarom niet noodig den
medicus te ontbieden. Nadien heeft zij geen leven meer gevoeld.
Bij de bevalling had patiënte veel eiwit in de urine. Geen vorm-
elementen. Bloeddruk 220. Partus spontaan. Foetus f. Kraambed
ongestoord.

4 weken na de bevaUing vertoont de urine nog slechts een spoor
eiwit, terwijl de bloeddruk gedaald is tot 140/90.

4.nbsp;35-jarige Ill-para. Partus praematurus. Complicatie in de
zwangerschap: Nephritis: weinig albumen. enkele cylinders.

Therapie: zout-arm diëet.

De collega, die deze baring leidde, deelde mij mede. de doods-
oorzaak niet te kennen.

De vorige bevalling, die door de vroedvrouw geleid werd, was
eveneens zoo gegaan.

Het bloed van de ouders is serologisch onderzocht.

Reactie van Wassermann negatief. De vrouw is gedurende
de geheele zwangerschap gecontroleerd. Er werd nooit meer dan
een spoor eiwit gevonden. Toen bij de bevalling de vliezen gebroken
waren, kwam er bruin vruchtwater, 't Kind, dat enkele minuten
daarna geboren werd, ademde terstond. Zag wat bleek. Adem-
haling onregelmatig. Met de gebruikelijke middelen is getracht
deze te verbeteren; zonder resultaat.

Het kind overleed binnen een uur p.p. Kraambed ongestoord.

5.nbsp;Ook hier was als officieele doodsoorzaak opgegeven: „onbe-
kendquot;. ofschoon als complicatie in de zwangerschap vermeld was;
Nephritis en de ingestelde therapie bestond uit bedrust en diëet.
Foetus maceratus. Kraambed ongestoord.

6.nbsp;32-jarige H-para. Baring k terme. Kind doodgeboren.

Tijdens de graviditeit werd de urine normaal bevonden. 9 dagen

p.p. ontstond echter een toestand van acute uraemie (albuminurie,
verhoogde bloeddruk, coma).

Vermoedelijk waren de nieren dus toch ziek.

Kraambed verder ongestoord. De vrouw herstelde.

Als officieele doodsoorzaak was opgegeven: ..onbekendquot;.

7.nbsp;41-jarige Il-para. Baring k terme.

De vrouw vertoont, volgens mededeeling van den behandelende
collega, tijdens de zwangerschap eigenaardige verschijnselen, die

-ocr page 170-

hij niet weet te interpreteeren en die hij bij meerdere zwangeren
meent te hebben kminen waarnemen. Weinig of spoor eiwit.
Weinig of geen bloeddrukverhooging, slecht uitzien, vermagerd,
tanige kleur. Op 't laatst komt er wat meer eiwit in de urine, en
klachten over pijn in de maagstreek. De buik is niet soepel meer
en de uterus is dikwijls langen tijd in contractietoestand.

Vaak hebben deze vrouwen reeds dagen vóór de bevalling
enkele cm ontsluiting.

De coUegavheeft 't voornemen, bij een volgende zwangerschap
de baring vroegtijdig aan den gang te brengen.
In dit geval werd de vrucht gemacereerd geboren,
't Kraambed was ongestoord.

8.nbsp;46-jarige VlI-para. Baring k terme.

Tijdens de zwangerschap werd in de urine een spoor eiwit gevon-
den. Eiwit- en zout-arm diëet. Rust. De partus had een spontaan
verloop, na injectie van % c.c. pituitrine. Stuithgging.

Het kind was pas kort dood. De bloeddruk was 210/100

(Vaquez Laubry).

Als doodsoorzaak was wederom opgegeven: onbekend. Dat het
hier een geval van zwangerschaps-mtoxicatie betrof, is echter
duidelijk, 't Kraambed was ongestoord.

9.nbsp;30-jarige Ill-para. Partus praematurus.

De eerste zwangerschap is normaal verloopen. Het tweede kind
is dood ter wereld gekomen (keizersnede wegens eclampsie). Als
compHcatie in de zwangerschap is vermeld: Nephritis, dreigende
eclampsie: hypertensie 195, albuminurie, acute amaurose.

Als therapie wordt rust en diëet voorgeschreven en wordt

venaepunctie gedaan.

De baring heeft een normaal en snel verloop. Foetus maceratus.
De mictie neemt belangrijk toe en was op den derden dag p.p.

reeds weer 1400 c.c.
De bhndheid is verdwenen, de tensie belangrijk lager. De medicus

heeft alle hoop op volledig herstel.

10.nbsp;33-jarige Vl-para. Partus praematurus.

De vrouw meldt zich eerst twee maanden vóór den datum,
waarop zij uitgerekend is. De urine bevatte toen 2o/oo eiwit. De bloed-
druk was 180. Cyhndrurie. De bloeddruk steeg tot 210.

-ocr page 171-

10 dagen vóór de bevalling kreeg patiënte een neusbloeding,
waarbij zij naar schatting 1 % 1 bloed verloor. De bloeddruk daal-
de hierdoor tot 160. Kinderlijke harttonen zijn 2 dagen nä deze
bloeding niet meer te hooren. Langzamerhand stijgt de bloeddruk
weer tot 200. De vrouw heeft erge hoofdpijnen, een opgezwollen
gezicht en heeft tweemaal een aanval van hartzwakte gehad.

De partus verloopt spontaan (foetus maceratus). Kraambed
ongestoord. 14 dagen p.p. is de urine bijna normaal.

Solutio Placentae.

Kunsthulp bij de baring.

Forcipale extractie, één geval. 37-jarige I-para. Baring ä terme.
In de zwangerschap hadden zich geen comphcaties voorgedaan.
De bij de baring tegenwoordig geweest zijnde verloskundige deelde
mij mede, dat de oorzaak van den dood was: vroegtijdige loslating
van de placenta, 't Kind was bij de geboorte ± 24 uur dood.
Kraambed betrekkelijk goed. 37.8 hoogste temperatuur, pols 96.

Vaginale keizersnede, 2 gevallen.

1.nbsp;34-jarige V-para. De vrouw was lijdende aan chronische
nephritis met
h5Tgt;ertensie S 210—D 110. Als therapie werd zout-
arm en vleeschvrij diëet voorgeschreven. In de 35e zwangerschaps-
week krijgt de vrouw thuis collaps: tensie 130—110 en vloeit iets.
Zij wordt dan naar het ziekenhuis gebracht wegens solutio pla-
centae. Aldaar vaginale S.C. verricht, 't Kind was reeds dood
vóór de operatie. Kraambed ongestoord.

2.nbsp;42-jarige Xll-para. Partus praematurus.

Patiënte was naar het ziekenhuis verwezen, één maand vóór
't berekende einde der graviditeit, wegens vloeien met diagnose:
placenta praevia lateralis. Bij binnenkomst vloeide zij niet meer.
Na eenigen tijd traden plotseling verschijnselen op van loslating.
Door vaginale keizersnede werd het reeds doode kind ter wereld
gebracht. De vrouw leed aan nephritis chronica met cylinders,
leucocyten en erythocyten in de urine. Tensie S 190—D 110.
Kraambed ongestoord.

Éénmaal werd Sectio Caesarea abd. verricht. Vroeggeboorte:
32 weken; 't betrof een 35-jarige I-para. De vrouw leed in de

-ocr page 172-

zwangerschap aan nephritis, waarvoor rust en diëet werd voorge-
schreven. Tijdens de baring voelde patiënte weinig pijn, de uterus
was hard en gevoehg en bleef dit ook buiten de weeën. Er was veel
uitwendig bloedverhes. 't Kraambed verliep ongestoord.

Éénmaal werd stuitextractie verricht, bij een voldragen kind.
Er was volkomen ontsluiting, geen weeën en bloedmg.

't Kraambed verhep normaal.

Éénmaal werd de cervix gedilateerd, volgens Bonaire en de
vrucht, die in stuitligging zich bevond, geëxtraheerd. De vrouw
was een 37-jarige Xl-para, die k terme beviel. Plotsehng 's nachts
om 3 uur, bij 3 cm ontsluiting heftig bloedverhes, zoodat de vrouw
meende, dat het water brak. Zij collabeerde. De medicus dilateerde
volgens Bonaire. Enkele uren nadat het reeds doode kmd ge-
boren was, overleed de vrouw t.g.v. het ernstige bloedverhes.

3-maal werd Versie en Extractie verricht:

1.nbsp;37-jarige Xl-para. Baring k terme. 's Morgens om 5 uur
wordt de vrouw onwel, terwijl zij daags te voren nog de wasch
gedaan had. Om 9 uur wordt zij in het ziekenhuis opgenomen,
in zeer slechten algemeenen toestand. Bijna onvoelbare pols,
anaemisch (Sahh 25) gespannen buik, pijnlijk, geringe uitwendige
vloeiing, geen K.H. te hooren, ontsluiting 2 cm, gespannen vliezen.
De diagnose werd gesteld op: Solutio placentae. Therapie: absolute
rust. De algemeene toestand wordt slechter. Subcutaan wordt 1 L
zoutsolutie gegeven, daarna 400 c.c. bloed van den man getrans-
fundeerd. De ontsluiting vordert zeer langzaam, 's Avonds om 8
uur wordt de uitwendige bloeding ernstiger, ontsluiting 8 cm,
vliezen gespannen. Buiten narcose werden de vhezen gebroken
en meteen versie en extractie van het doode kind gedaan. De
uterus zat vol coagula en de placenta lag geheel los. De uterus
contraheerde zeer slecht. Er was geen nabloeding, toch werd ge-
tamponneerd. Na ^ uur succombeerde de vrouw.

2.nbsp;31-jarige IV-para. Baring è. terme. Wegens prolapsus funiculi
wordt versie en extractie gedaan. Bij het ingaan met de hand in
de uterus, blijkt de placenta geheel los te liggen, 't Kind komt diep
asphyctisch ter wereld en komt niet meer bij. Kraambed verloopt
ongestoord.

3.nbsp;Dit betrof een „grande multiparequot;. Vroeggeboorte. Bij vol-

-ocr page 173-

komen ontsluiting treedt sterke bloeding op: de K.H. worden zwak.
Onmiddellijk wordt keering op den voet verricht, 't Kind is dood.
Vrouw is eenigen tijd na de bevalling zwak. Kraambed ongestoord.

Uit het verloop van enkele gevaUen, die ik onder mijn materiaal
aantrof, moge blijken, dat bij expectatieve behandeling van de
baring bij solutio placentae, ook in de ernstige gevaUen, de afloop
voor de vrouw meestal gunstig is. De drie eerste gevallen werden
naar de kliniek verwezen, waarschijnlijk met de bedoeling, daar de
baring kunstmatig te doen termineeren. In het ziekenhuis werd
echter kalm afgewacht en alleen de shocktoestand bestreden.

1.nbsp;X-para, 38 jaar. Partus praematurus: 30 weken. Van com-
phcatie in de zwangerschap niets bekend. Ernstige algemeene toe-
stand, wegens bloeding in utero, geen uitwendige bloeding. Er
bestonden klassieke verschijnselen van solutio placentae. De vrouw
is bleek, klam, kreunt van de pijn. Kleine, radde pols, abdomen
sterk uitgezet en pijnlijk bij aanraken. De uterus is hard, zoodat
kindsdeelen niet te voelen zijn. De baring verloopt spontaan. Het
blijkt, dat de placenta in zijn geheel heeft losgelaten. Na h3^o-
dermoclyse, warmte en stimulantia komt de vrouw spoedig bij.

2.nbsp;V-para, 36 jaar. Partus praematurus, 36 weken. Bij binnen-
komst in de kliniek is de vrouw zeer anaemisch. Er is hoofdligging;
4 cm ontsluiting. Na 1 inj. 0.5 c.c. thsmiophysine wordt 't kind
na 15 minuten spontaan geboren. Sterft na 2 dagen. Kraambed
ongestoord.

Aan de placenta was duidelijk de gedeeltelijke loslating te zien.
Kraambed normaal.

3.nbsp;VlI-para, 34 jaar. Partus praematurus, 32 weken. Patiënte
wordt om 8 uur 's avonds in de kliniek gebracht. Ze zou 's mid-
dags thuis flink gevloeid hebben. De vrouw is zeer anaemisch. De
pols is frequent, regelmatig en klein. De fundus uteri staat drie
vingers boven de navel en is keihard. Daardoor zijn geen kinds-
deelen te voelen. K.H. niet te hooren, geen fluxus. Portio staat
en is voor één vinger toegankelijk. Vhezen gebroken. Schedel half
ingedaald. Besloten wordt, af te wachten. Om 5 uur 's morgens
wordt het kind spontaan in achterhoofdsligging geboren. Kort
daarop volgt de placenta met een zeer groot coagalum. Kind dood.
Kraambed ongestoord.

-ocr page 174-

4.nbsp;30-jarige Vl-para. Baring è. terme. Complicatie in de gravi-
diteit: rechtszijdige pyelitis met pyurie. Verloop der baring:
'savonds 6 uur wordt de vrouw plotseling misselijk en breekt
haar het klamme zweet uit. Om 7 uur germge bloeding naar buiten.
De vrouw heeft een vast gevoel in het lichaam, 's Nachts om 2 uur
wordt de medicus geroepen. Bij zijn binnenkomst bhjkt het kind
geboren te zijn. Op de vhezen aan matemeele zijde zaten oude
bloedstolsels vast, die moeilijk te verwijderen waren. Zwarte, oude
stolsels kwamen
nk de geboorte van de placenta. Kind dood. De
bloeddruk was toen ± 200. Na 14 dagen is deze gedaald tot
160/90. Kraambed ongestoord.

5.nbsp;32-jarige V-para. Partus praematurus. De vrouw werd
's middags onder haar werk plotseling onwel: braken, klam zweet.
Vlak daarop bloeding. De medicus vond bij onderzoek geen ont-
sluiting, ligging kind normaal. De vrouw braakt voortdurend en
bij elke braakbeweging komt een golf bloed naar buiten. De hart-
tonen zijn goed hoorbaar doch reeds onregelmatig. Even later
zijn ze weg. De baring heeft verder een normaal verloop. Kind dood.
Kraambed ongestoord.

Eclampsie.

Van de vijf vrouwen, die verschijnselen van eclampsie vertoon-
den, werden vier met kunsthulp verlost. Éénmaal door keizersnede,
tweemaal door forcipale extractie, éénmaal door extractie.

1. 26-jarige I-para. Bij deze vrouw, werd de vroedvrouw
's morgens om 6 uur geroepen, deze vond niets abnor-
maals. 7 uur v.m.: Inwendig onderzoek: Schedelligging, 2 cm
ontsluiting. 10 uur v.m.: status quo ante, ondanks geregelde weeën.
10.45: Ie eclamptische aanval, waarop de vroedvrouw den medicus
waarschuwt. Om 10.55 ziet deze haar op het eind van een aanval.
K.H. goed, geen oedemen. Volgens verklaring van de vroedvrouw
was de urine tot vóór drie weken eiwitvrij geweest. Na twee
morphine-injecties wordt patiënte aanstonds naar het ziekenhuis
gebracht, waar om 12.10 Sectio gedaan wordt. Vóór dien had
patiënte nog drie aanvallen en werden haar in het geheel 5 inj.
morphine gegeven. Vóór de operatie geen harttonen meer. Post
operationem herhaalden zich de aanvallen tot dertien toe. Patiënte

-ocr page 175-

was zeer woelig, ondanks 12 inj. morphine in het geheel. De vrouw
succombeert daags na de operatie.

2.nbsp;Éénmaal werd forcipale extractie verricht, omdat de weeën
ophielden, toen 't caput reeds zichtbaar was en de vrouw in zeer
ernstige eclamptische toestand verkeerde, 't Kind was toen reeds
12 uur dood.

3.nbsp;Nog eenmaal werd forcipale extractie verricht, wegens prae-
eclampsie. 't Kmd werd diep asphyctisch geboren en kwam niet
meer bij. In de graviditeit was de vrouw lijdend aan chronische
nephritis.

4.nbsp;Nog één moeder overleed. Zij bracht haar vierde kind ter
wereld. De medicus deelde mij mede, dat hij bij een zwaren
eclampsie-aanval geroepen werd en de vrouw na 5 min. overleed.
Bij de doode moeder werd het doode kind afgehaald.

De I-para, die een immature vrucht baarde, werd in comateuzen
toestand in het ziekenhuis opgenomen. Na een morphine-inj.
werden de vhezen gebroken, waarna de vrucht spontaan uitge-
dreven werd. 't Kraambed was licht gestoord.

CONGENITALE MISVORMINGEN.

Spontane baringen.

32-jarige I-para. Baring ä terme. Verloop van de baring: Zes uur
voormiddag spontaan breken der vhezen, sterk meconiumhoudend
vruchtwater. Geen weeën. De vrouw wordt bedrust voorgeschreven.

De K.H. zijn zwak en onregelmatig. Om 10 uur dien morgen
treden weeën op. De K.H. zijn 'tzelfde. Er wordt niet inwendig
onderzocht. Volgende morgen 6 uur v.m.: Partus spontaan in
achterhoofdshgging. Kind ademt vrij vlug. Ziet iets cyanotisch.
Meconiumhoudend vruchtwater wordt uit den mond verwijderd.
Er bestaat een dubbelzijdige hazenlip, terwijl van een palatum
niets te zien is. Rechts is alleen een neusholte waar te nemen.
Foetus succombeert na 1 uur.

De vastzittende placenta wordt manueel verwijderd. Kraambed
ongestoord.

32-jarige Vl-para. Baring ä terme. Complicatie m de zwanger-
schap: sterk hydramnion. Het kind werd geboren, eer er eenige

-ocr page 176-

hulp te krijgen was. De vrouw was ergens in de buurt, om melk te
halen, toen plotsehng een ontzettende massa vruchtwater weghep;
ze rende naar huis en viel met de kleeren aan op bed; spoedig werd
een kmd geboren met spina bifida. Kind dood. Kraambed onge-
stoord.

25-jarige IV-para. Baring k terme. Schedelligging. Toen het
hoofd was ingedaald, puilde een roode zak naar buiten, waaruit
bij iedere wee een geelachtige dikke brij werd uitgeperst, die
achteraf de verweekte hersenmassa bleek te zijn. Toen voldoende
vocht was afgeloopen, werd het kind door expressie geboren.

34-jarige Vl-para. Partus Praematurus, 28 w. Deze vrouw heeft
een klein bekken, algemeen vernauwd. Patiënte is normaal gebouwd,
heeft geen rachitis gehad. Zij draagt nooit langer dan 7 maanden,
waarbij de kinderen normaal uitgegroeid zijn, nagels aanwezig.
Geen open labia of andere verschijnselen van vroeggeboorte.

De eerste zwangerschap bracht een levend kind (hulp van
vroedvrouw). De tweede bevalling verhep zonder hulp. 7 mnd. kind,
leeft. Het derde kind werd per forcipem geboren met 7 mnd.,
leeft. De vierde graviditeit eindigde als 3 mnd. abortus. Vijfde
zwangerschap: Partus arte praematurus. Kind dood. Cong. vitium
cordis. Zesde zwangerschap. Partus praem., 7 mnd. Kind dood;
corafwijking: voldragen.

Besloten was, om deze keer af te wachten en de vrouw door
keizersnede te verlossen. De baring begon echter spontaan in de 28e
week. Zonder kunsthulp werd een 2700 gram wegend kind geboren.

Kunsthulp bij de geboorte.

37-jarige Xll-para. Partus praematurus. Zwangerschapsduur: 32
weken. Complicatie in de zwangerschap: Hydramnion.

Bij de baring bleek er een placenta praevia lateralis te bestaan;
stuithgging. Toen de vliezen gebroken waren, trad fluxus op. Er
werd met een beentje bij onvolkomen ontsluiting getamponneerd.
Anencephalus. Spina bifida. De placenta moest manueel verwijderd
worden. Kind dood tijdens de geboorte. Kraambed ongestoord.

30-jarige IV-para. Baring è. terme. Groot kind in stuithgging.
Bij de komst van den geneeskundige, blijkt de stuit geboren. Het
nakomende waterhoofd bleef boven de bekkeningang steken. Bij
de extractie halswervel gebroken. Kraambed ongestoord.

-ocr page 177-

38-jarige Vl-para. Baring è. terme. Stuitligging.

De zwangerschap verliep normaal tot de 32e week. Urine goed,
bloeddruk normaal. Vanaf 32e week komen de verschijnselen en
klachten, voorkomend bij hydramnion. Sterke toename van buik-
omvang vanaf 37e week. Kindsdeelen niet meer te onderscheiden.
K.H. vaag te hooren. Bij de baring blijkt bij inwendig onderzoek,
de vochtblaas sterk gespannen. De vroedvrouw breekt voor-
zichtig met de vinger de vhezen. Er loopt een enorme hoeveelheid
vruchtwater af. Onmiddellijk daarop laat de placenta los. Enkele
kwabben van de placenta komen in het bereik van den onderzoeken-
de vmger; de vrouw vloeit geweldig, 't Kind komt m stuitliggmg
op bekkeningang. Voetje afgehaald en kind ontwikkeld. Anence-
phalus. Na enkele minuten houdt het hart op met kloppen. Na de
geboorte van het kind staat de bloeding. Kraambed ongestoord.

38-jarige Ill-para. Baring k terme. Stuithgging.

In het begin van de baring meende de medicus nog harttonen
waar te nemen.

Leven had de moeder al langen tijd heel weinig, laatste dagen
niet gevoeld.

Cheüognatopalatoschisis. Kraambed ongestoord.

I-para. Baring a terme. Stuithgging. Langdurige partus, 3 x 24
uur.

Vrij geregelde weeën, die de medicus tracht te versterken door
th3miophysine injecties, zonder veel resultaat.

Cortonen bleven goed; vhezen spontaan gebroken bij 7 cm ont-
sluiting. De ontsluiting vorderde de laatste 24 uur slechts 1 cm.
Er kwam temp.verhooging tot 37.8.

Onder narcose wordt bij 8% cm ontsluiting de extractie gepro-
beerd; de nog staande cervixrand maakte den indruk wel op te
rekken te zijn. Het hoofd bleef evenwel vastzitten. Ten slotte
bleek de oorzaak hiervan te zijn een zeer groot, hard, struma.
Toen het kmd geboren was, klopte het hart nog vrij goed. Het was
echter niet bij te krijgen. Kraambed ongestoord.

28-jarige Il-para. Baring a terme. Stuitligging. Hydramnion.
Verloop der baring: Ontwikkehng van de stuit volgens De Snoo.
Anencephalus. Kraambed ongestoord.

-ocr page 178-

Éénmaal werd versie en extractie verricht. 39-jarige Ill-para.
Baring ä terme.

Er bestaat lichte bekkenvemauwing. Aangezichtshgging. Rug
rechts. Bij inwendig onderzoek wordt rechts een beenige rand ge-
voeld, die aanvankelijk voor schouderblad wordt aangezien; 't blijkt
echter de open schedelrand te zijn: anencephalie. Bij volkomen
ontsluiting onder narcose, versie en extractie. Vlot verloop. De
wervelkolom van 't kind lag ten deele open, alleen bedekt door
sterk behaarde huid. Kind f. Kraambed ongestoord.

Éénmaal werd Sectio Caesarea gedaan voor een monstram met
hydrocephalus, spina bifida en misvorming van de onderste
extremiteit. De vrouw was een VlI-para, waarbij de graviditeit
zonder complicaties verliep. Bij de baring, die in de 36e zwanger-
schapsweek begon, werd bij inwendig onderzoek gevonden: hoofd-
ligging, geen vochtblaas, caput los boven ingang. Ontsluiting 8 cm.
Niettegenstaande vrij sterke weeën, is na twee uur de toestand
onveranderd. Dit komt verdacht voor en daarom wordt ingegaan
met de geheele hand, om de oorzaak hiervan op te sporen.

Diagnose: hydrocephalus. Hier was punctie, eventueel perforatie
meer lege artis geweest. De operatie geschiedde echter uit gods-
dienstige overwegingen (Non occides).

Tweemaal werd forcipale extractie gedaan, 't Eene kind had een
vitium cordis congenitum en overleed na drie dagen. Het andere
was een monstrum. De vrouw werd in partu opgenomen, wegens
onmogelijkheid van de extractie, beide beentjes waren reeds afge-
trokken, zonder dat het lichaam volgde. Geen harttonen. Onder
narcose werd versie gedaan, waama forceps werd aangelegd. De
geboorte van den romp gaf groote moeilijkheden. Het kind was
voldragen, had een enorme ballonbuik, waaruit vocht liep. De
geheele tractus intestinalis bleek hypoplastisch. Stadium ± 5e
foetaalmaand.

Éénmaal werd de vracht door manueele expressie geboren.

Het was een 42-jarige Xl-para. Baring è. terme. Bij het eerste
onderzoek door de vroedvrouw, bleek de ontsluiting volkomen,
met staande vhezen. 't Voorliggende deel stond hoog, zoodat zij
niet kon uitmaken, „wat het wasquot;. Zij waarschuwt den genees-
kundige. Bij het door hem verrichte inwendig onderzoek, brak hij
de vhezen, waardoor de schedel iets verder kwam; % c.c. pituitrine
en expressie deden den schedel geboren worden. Daarna bleven de

-ocr page 179-

schouders haken en door het trekken aan den schedel, scheurde
deze van den romp. Nu werden de oksels aangehaakt en de romp
zonder moeite geboren. Kraambed ongestoord.

PLACENTA PRAEVIA,

De tegenwoordig algemeen veroordeelde tamponnade vond ik
éénmaal toegepast. De vrouw was een 39-jarige VlII-para, die op
25 Sept. uitgerekend was. Tot 13 Juh niets bijzonders. Dien dag
eerst pijn, daarna vloeien; diagnose nè onderzoek: placenta praevia
lateralis. Vliezen waren bij eerste pijn gebroken. Tamponnade
van de vagina, daarna opname in ziekenhuis. 14 Juli tampon
verwijderd, geen weeën meer, steeds wat vloeien, niet sterk. 15/7,
16/7 toestand 't zelfde. 17/7 treedt foetor op. Er wordt besloten,
de baring te termineeren. Portio staat nog, laat één vinger door.
Accouchement volgens Delmas. Levend kind, dat na 24 uur over-
leed. Placenta gedeeltelijk vast. Deze werd manueel verwijderd,
wegens sterke fluxus. Collaps tijdens behandeling; gering bloed-
verlies, uterus goed, geen tamponnade. Enkele uren later, heftige
fluxus. Tampon, physiologische zoutsolutie onderhuids, stimulantia.
Gedurende den nacht zweeft de vrouw tusschen leven en dood. Vol-
gende dag is zij iets beter.

Tweede dag p.p. avondtemp. 40.2, volgende morgen 38.2. Daarna
is de temp. geregeld gedaald. Kraambed verder normaal verloopen.

a. Gevallen, waarbij de verloskundige hulp ten huize van de
barende verleend werd.

1.nbsp;34-jarige Vl-para. Bevalling ä terme, kind van 4000 gr. en
50 cm. Kmd in stuithgging. Vliezen breken spontaan, bij het begin
van de baring, met nog al wat bloedverlies. Diagnose nä inwendig
onderzoek: placenta praevia laterahs. Patiënte krijgt na 't breken
der vliezen slechts zeer zwakke weeën. Na drie dagen is de ont-
sluitmg volkomen en wordt pituitrine ingespoten. Er wordt een
voetje afgehaald en 't kind ontwikkeld. Dit was reeds overleden.
Placenta kwam spontaan na 5 min. Volgende dag temp. 39°,
tengevolge van endometretis. Verder verloop van het kraambed,
onbekend.

2.nbsp;28-jarige V-para. Partus praematurus, 32 weken. Gewicht
2500 gr. 't Kind bevindt zich in stuitligging. Als complicatie in de

-ocr page 180-

zwangerschap is vermeld, dat de moeder herhaalde malen vóór
de partus bloed verloren heeft. Bij 't begin der weeën worden bij
2 cm ontsluiting de vliezen gebroken, om de bloeding te doen
ophouden. Bij volkomen ontsluiting bleek de navelstreng uitgezakt
te zijn; deze klopte niet. Direct daarop uithaling aan de stuit,
't Hart klopte nog even. Kraambed ongestoord.

3.nbsp;38-jarige XH-para. Baring k terme. Gewicht 4500 gr. 't Kind
bevindt zich in dwarsligging. In de 7e zwangerschapsmaand trad
eenige malen bloeding op, waarvoor de vrouw twee maanden bed-
rust moest houden. Er bestond hydramnion. Zoo spoedig mogehjk
is keering verricht, volgens Braxton Hicks, daar langer wachten,
ten opzichte van patiënte, niet raadzaam leek. De vrucht werd
doodgeboren. Er bestond placenta praevia centralis. 't Kraambed
was niet gestoord.

4.nbsp;29-jarige Ill-para. Baring k terme, gewicht ± 3000 gr.
Lengte 50 cm. In de zwangerschap was bedrust voorgeschreven.
Bij het begin der baring werd keering verricht volgens Braxton
Hicks. Kraambed ongestoord.

5.nbsp;Tusschen 35- en 40-jarige X-para. Baring k terme. Gewicht
kind 4000 gr. Lengte 50 cm. In de zwangerschap waren geen
complicaties opgetreden. Toen de medicus bij het begin der baring
wegens ernstig bloedverhes bij de vrouw geroepen werd, trof hij
haar zeer anaemisch aan, collaps nabij, pols niet te voelen.

Uitw. onderzoek: Caput, voorliggend deel, hoog boven ingang.
Cortonen nauwelijks hoorbaar. Fundus tot aan ribbenboog. Matige
contracties.

Inwendig onderzoek: 5 ä 6 cm ontsluiting, niets dan placenta-
weefsel te voelen. Alleen aan één kant een klein segment van de
vliezen. Van uitwendige keering op stuit is geen sprake. Daarom
worden de vliezen geperforeerd in de hoop, dat de placenta wat
op zal trekken, maar de medicus krijgt hierbij een navelstrenglis
in de hand, die slechts zwak klopt. Vrouw vloeit steeds een weinig.
De medicus meent niet langer te mogen wachten en doet inwendig
versie en langzaam extractie onder chloroform-narcose. Kind dood.
De moeder was de eerste dag slecht vanwege 't bloedverlies, in
den loop der volgende dagen wordt zij steeds beter en is den 6en
dag p.p. heel goed.

-ocr page 181-

6.nbsp;30-jarige Vl-para. Vroeggeboorte: 30 weken. Gewicht en
lengte van het kind onbekend. Fluxus gedurende 14 dagen ante
partem, telkens twee dagen. 3e Fluxus vrij sterk. Om de baring
aan den gang te krijgen, worden de vliezen geperforeerd. Na twee
uur treden vrij flinke weeën op. Bloedverlies tamelijk. Bij 5 cm
ontsluiting en weeke portio wordt direct de forceps aangelegd.
Langzame extractie, 't Kind komt diep asphyctisch ter wereld.
Injectie van lobeline heeft geen invloed op de ademhaling. De
placenta wordt direct verwijderd. Er was vóór de F. E. pituitrine
ingespoten, nè de baring secale. 't Kraambed verhep ongestoord.

7.nbsp;46-jarige Xl-para. Partus k terme. Gewicht kind 3000 gr.
Lengte 50 cm. De baring begint met hchte bloeding. Gedurende de
graviditeit geen bloeding. De diagnose, door de vroedvrouw ge-
steld, luidde: Hoofdligging, met los staand hoofd. Geen weeën, geen
ontsluiting. Volgende dag vrij sterk bloedverlies. l igging de-
zelfde. Placenta praevia lateralis. Geen dolores. De ontboden
medicus constateert 'tzelfde. Er werd voorgesteld, patiënte in
het ziekenhuis op te nemen. In beraad gehouden. In den na-
middag begint plotsehng de partus onder sterke weeën en matig
bloedverhes. De vochtblaas puilt uit de vagina. In de over-
tuiging, dat de ligging van het kind dezelfde is gebleven, breekt
de vroedvrouw de vliezen, waarbij de navelstreng naar buiten komt.
Bij verder onderzoek komt een handje in de vulva. Bij het ingaan
met de hand kan de medicus de placenta verwijderen. Met veel
moeite wordt de arm gereponeerd, daarna een voetje afgehaald
en het kind geëxtraheerd. En dit alles onder matig bloedverlies,
't Kind heeft nog een half uur geleefd. Kraambed ongestoord.

8.nbsp;40-jarige XlII-para. Baring k terme. Gewicht van het kind
3000 gr. Lengte 49 cm. Geen comphcaties in de zwangerschap.
Laatste maand bedrust. Ingestelde therapie: Vliezen gebroken bij
voldoende ontsluiting, om voetje af te halen. De vrouw heeft
ongeveer een maand ante partem een weinig bloed verloren. De
baring verliep gedeeltelijk onder leiding van de vroedvrouw, die
den medicus waarschuwde, toen de ontsluiting voldoende was.
Gedurende de ontsluitingsperiode was er matig bloedverhes. De
placenta was rechts te palpeeren. Placenta praevia lateralis. De
partus had onder krachtige weeën een vlot verloop. De armen
lieten zich gemakkelijk ontwikkelen. Kind dood. Inj. pituitrine.

12

-ocr page 182-

Ruim bloedverlies. De placenta volgde na eenige weeën en flinke
druk niet, zoodat zij manueel werd verwijderd. Hierbij bleek, dat
zij voor ongeveer Va deel geadhereerd was. Er werd nog een inj.
g}mergeen gegeven, waarna geen bloedverlies van eenige beteekenis
meer optrad. Gedurende de ontsluiting leefde de foetus, doch
geleidelijk werden de cortonen zwakker en onregelmatig.

b. Gevallen, waarbij de kunsthulp in het ziekenhuis verleend
werd.

1.nbsp;40-jarige VlI-para. Partus praematurus, 32 weken. Ingestelde
therapie: in de zwangerschap bedrust. Bij het begin van de baring
werden de vhezen gebroken en versie en extractie gedaan, 't Kind
leefde nog 3% uur p.p. Kraambed ongestoord.

2.nbsp;30-jarige Il-para. Vroeggeboorte, 32 weken. Gewicht 2500 gr.
Lengte 48 cm. De vrouw heeft in de zwangerschap nu en dan ge-
vloeid. Zij werd in het ziekenhuis opgenomen, na door de vroed-
vrouw onderzocht te zijn. De medicus verrichtte bij het eerste on-
derzoek eivliessteek. Toen de baring na eenige uren niet vlotte,
werd versie en extractie gedaan, 't Kind overleed na ± 5 uren.
Kraambed ongestoord.

3.nbsp;Xl-para. Vroeggeboorte, ±834 maand. In de zwangerschap
onregelmatige vloeiingen. Placenta praevia centralis. Patiënte is
eenige dagen vóór de partus in' de kliniek opgenomen, wegens
bloedverhes en is matig anaemisch. Zij krijgt den 3en dag van haar
verblijf in het ziekenhuis plotseling een heftige fluxus. Bij onderzoek
wordt gevonden: Hoofdligging, rug rechts, cortonen zwak en on-
regelmatig. De portio laat niet ten volle twee vingers door, overal
placentair weefsel. In narcose keering volgens
Braxton Hicks
en na 10 min. is het kind geboren. De baring verliep dus zeer
vlot, gezien de geringe ontsluiting bij het begin. Het bloedver hes
tijdens de extractie was miniem. De placenta volgt direct en heeft
precies in het midden het gat. Ook na de uitdrijving van de placenta
vloeit de vrouw niet. Uit voorzorg wordt secale en pituitrine
ingespoten. De uterus blijft goed gecontraheerd. Het kind ademt
niet, hoewel het hart krachtig en met een frequentie van 80 per
min. klopte. Ondanks kunstmatige ademhaling, lobeline-injecties,
gelukt het niet, de ademhahng op gang te brengen. De navelstreng

-ocr page 183-

zat zeer vast, viermaal om den hals van het kind gesnoerd. De
moeder is ook helaas 's avonds aan een heftige fluxus doodge-
bloed, ondanks Momburg en tamponnade van de uterus.

4.nbsp;38-jarige Xll-para. Partus immaturus, 24 weken. Placenta
praevia lateralis. Gewicht 1400 gr. Lengte 35 cm. De vrouw werd in
partu met sterke fluxus opgenomen. Spoedverlossing. Kind was
reeds dood. Placenta manueel verwijderd. Verloop van het kraam-
bed normaal.

5.nbsp;39-jarige IX-para. Vroeggeboorte 28 weken. Placenta prae-
via centralis. De huisarts had de vrouw in de laatste weken bed-
rust voorgeschreven, wegens fluxus. tweemaal om de 8 dagen,
telkens een dag bloedverhes. Ingestelde therapie: keering volgens
Braxton Hicks bij 4 cm ontsluiting, later voorzichtige extractie.

6.nbsp;40-jarige Xl-para. Baring ä terme. Gewicht van het kind
3500 gr. Bloeding van af de 7e zwangerschapsmaand. Ingestelde
therapie tijdens de zwangerschap: Bedrust, opname in ziekenhuis.
Bij de geboorte: keering volgens
Braxton Hicks, wegens plot-
sehng optredende bloeding. Moeder goed. Kind dood. Kraambed
ongestoord.

7.nbsp;38-jarige VlII-para. Vroegtijdige geboorte, ± 7 maanden.
Gewicht kind 1750 gr. Lengte 40 cm. Wegens placenta praevia en
ernstige bloeding werd beëindiging thuis niet gewenscht geacht.
Na opname in het ziekenhuis en breken der vhezen, bleek, dat een
zeer groot stuk placenta los zat. Onmiddellijk werd keering en uit-
haling verricht. Kind dood. Kraambed ongestoord.

8.nbsp;V-para. Baring k terme. Placenta praevia centrahs. De
vrouw werd na sterk bloedverlies thuis, met T.verhooging binnen-
gebracht. Zij vloeide toen niet meer, geen harttonen waar te nemen,
geen kindsbewegingen. Om de T.verhooging werd niet direct inge-
grepen, doch met thymophysine en pituitrine getracht, de baring
aan den gang te brengen. De algemeene toestand werd hoe langer
hoe slechter. De temperatuur bleef stijgen. Na 6 dagen is toen als
laatste middel, de cervix manueel gedilateerd en de vóór- en ge-
deeltelijk lofliggende placenta, alsmede het gemacereerde kind. ver-
wijderd. Sterke tympania uteri. De vrouw is 's avonds gesuc-
combeerd.

la*

-ocr page 184-

Sectio Caesarea.

Tien kinderen werden door keizersnede ter wereld gebracht.
Hierbij waren twee tweelinggeboorten.

1.nbsp;32-jarige Ill-para. Vroeggeboorte: 28 weken. Gewicht kind
2200 gr. Placenta praevia totalis. 6 weken vóór de geboorte had
de vrouw ook reeds een bloeding gehad.

Kraambed ongestoord; kind 2 uur geleefd.

2.nbsp;25-jarige Il-para. Zwangerschapsduur: 31 weken. Placenta
praevia lateralis. Gewicht van het kind 2100 gr. Is na 12 uur over-
leden. Kraambed ongestoord.

3.nbsp;44-jarige Xll-para. Vroeggeboorte. Gewicht 2500 gr. Pla-
centa praevia centralis. 't Kind heeft 12 uur p.p. geleefd. Kraam-
bed: 6 dagen febris remittens.

4.nbsp;46-jarige Xll-para. Baring ä terme. Kind doodgeboren.
Kraambed ongestoord.

5.nbsp;23-jarige I-para. Baring ä terme. Gewicht kind 3500 gr.
Lengte 51 cm. Als comphcatie in de zwangerschap is vermeld:
lichte nephritis, vitium cordis na vroegere polyarthritis rheuma-
tica. In de zwangerschap werd rust en matig diëet voorgeschreven,
't Kind werd doodgeboren. Kraambed: de moeder overleed 1 uur
na de sectio, aan bloedverlies en vitium cordis.

6.nbsp;26-jarige Il-para. Vroeggeboorte: 28 weken. Tweelinggeboorte
De kinderen overleden 2 uur na de geboorte. Kraambed ongestoord.

7.nbsp;Il-para. Vroeggeboorte: 36 weken. GemeUi: twee placentae.

Beide kinderen overleden nä 6 uur. Kraambed ongestoord.

8.nbsp;34-jarige Ill-para. Vroeggeboorte: 34 weken. Kind binnen
24 uur overleden. Kraambed ongestoord.

PARTUS ARTE PRAEMATURUS.

A. Bij bekkenvernauwing.

1. IX-para, 36 jaar. Daar patiënte een vernauwd bekken heeft,
is door den huisarts ten huize van de barende eivliessteek verricht.
De vrouw zou daarna van de vroedvrouw injecties en druppeltjes

-ocr page 185-

gekregen hebben. Na twee dagen wordt patiënte in het ziekenhuis
opgenomen, daar ze koorts met koude rillingen heeft.

Bij binnenkomst werd gevonden: Fundus uteri: handbreed boven
den navel. Rug rechts. Zw.duur: 35 weken. Schedel ballotteerend
boven bekkeningang.

Inwendig onderzoek: Staande portio; uitwendige baarmoeder-
mond wel, inwendige niet voor een vinger toegankelijk. Gezien de
infectie van de moeder, wordt van Sectio Caesarea afgezien. Vol-
gende dag, v.m. 5 uur, begin der weeën. Om 9 uur is er 4 è 5 cm
ontsluiting. Schedel niet ingedaald. A. a. r. v. De weeën worden
aangezet door inj. van 0.5 c.c. thymophysine. De harttonen blijven
goed. 10.30, haast geen weeën meer. Nogmaals wordt c.c.
thymophysine ingespoten. Na ^ uur komt de navelstreng uit de
vulva. Cortonen goed. Besloten wordt tot V. en E. in chloor-
aethyl-aether narcose. Bij 't ingaan van de hand, blijkt de ont-
sluiting eerst 8 cm te zijn; deze wordt opgerekt. De operatie ver-
loopt vlot. 't Kind is wit asphyctisch en wil niet ademen, 't Hart
klopt duidelijk zichtbaar. Ondanks alle toepasselijke behandehngs-
methoden succombeert het kind na 20 minuten. Kraambed on-
gestoord.

2. I-gravida, 44 jaar. Patiënte heeft algemeen vernauwd bek-
ken; bovendien is er een vitium cordis, mitraalstenose. Wegens
gevaarlijk wordende decompensatio cordis (oedeem, cyanose, dys-
pnoe, stuwingsbronchitis), daarbij te verwachten moeilijkheden bij
de baring, mede door de rigiditeit van de weeke deelen (oude
primipara) werd, toen 't kind 36 weken oud was, vroeggeboorte
opgewekt door middel van de eivliessteek. Er werd een kolpo-
rynter ingebracht, om uitzakking van de navelstreng te voorkomen!
Volgenden dag traden uiterst flauwe weeën op. Na enkele uren
prolabeert de navelstreng. Deze klopt niet meer. Schedel staat
ballotteerend boven bekkeningang. Ontsluiting 3 cm. Volgende
dag geen weeën meer; lichte temp.verhooging. Uit vrees voor
infectie, weeën aangezet met % c.c. thymophysine, hetgeen na
% uur wordt herhaald.

Na enkele uren treedt een zoo bedenkelijke hartzwakte op, dat de
medicus zich gedwongen ziet bij 6 cm ontsluiting te dilateeren
volgens
Bonaire, hetgeen goed ging, onder zeer lichte aether-
narcose, die eerder als stirnulans, dan als vergif op het hart scheen

-ocr page 186-

te werken. Tevoren had de vrouw echter een intraveneuse inj.
gekregen van mgr ouabaïne met 200 mgr. Benzoas natricus
c. coffeïno 100 mgram cardiozol, terwijl ook de vorige 3 dagen,
dagelijks een intraveneuse injectie ouabaïne was toegediend. Met
gewone forceps (dwars aangelegde hooge tang) werd het hoofd in
de bekkenholte getrokken, waarin het kwam in A.a.r. dw. Pogin-
gen, om volgens
Lange het kleine weeke hoofd te roteeren naar
A.a.v. mislukten, doordat de forceps geen vat had op het hoofd
en afgleed. Met expressie volgens
Kristeller is het hoofd toen
geboren. Foetus f. Kraambed verliep ongestoord.

3.nbsp;VlI-para, 46 jaar. Bekkenvemauwing. Hoofdligging. Zwan-
gerschapsduur: 36 weken.

Haar eerste bevalhng is beëindigd door een forcipale extractie

onder narcose. Foetus f-

De vijf volgende bevallingen zijn kunstmatig vroegtijdig aan den
gang gebracht, met als resultaat steeds een levend kind.

Dit keer was de forc. extractie niet mogelijk. Bij aankomst van
den medicus was de navelstreng uitgezakt. Tang gleed telkens af.
Foetus t-

Craniotomie. Na eenige dagen bleek er een paralyse van de
sphincter vesicae te bestaan, dewelke spontaan genas. Kraambed
licht gestoord.

4.nbsp;VlII-para. Bekkenvemauwing. Dwarsligging,

De vrouw heeft 5 kinderen m leven; twee zijn overleden tijdens

of door de bevalhng.

Ditmaal werd de partus aan den gang gebracht in de 32e zwanger-
schapsweek. Moeilijke extractie van het nakomend hoofd, veroor-
zaakte den dood van het kind.

5.nbsp;Vl-para. 32 jaar. Bekkenvemauwing. Stuithgging. Thuis be-
vallen. Partus praem. door eivliessteek. Bij aankomst van de
vroedvrouw is de stuit zichtbaar. Moeüijke extractie van het hoofd.
Kind is binnen 24 uur gestorven. Kraambed ongestoord.

Een ander medicus, die gemeente-arts was en als zoodanig belast
met de lijkschouw, vulde als doodsoorzaak in: Onvolkomen dracht,
onvoldoende levensvatbaar, 't Kind woog 2300 gram en was
35 weken oud. De vroedvrouw, die mij bij navraag bovenstaande
gegevens verschafte, vulde als doodsoorzaak in: Geboortetrauma,
waarschijnlijk hersenbloeding.

-ocr page 187-

Dit geval toont weer eens duidelijk aan, evenals vele analoge
gevallen, dat de gegevens van den Burgerlijken Stand, wat de
doodsoorzaken betreft, weinig betrouwbaar zijn.

6.nbsp;V-para, le partus, Forcipale extractie: kind f 2e en 3e graviditeit
eindigde in abortus met 2 en 3 mnd. 4e partus: Sectio Caesarea.
Kind leeft. Gewicht 300 gram.

De vrouw heeft bekkenvernauwing; 't kind bevindt zich in
stuitligging. Door middel van de bougie van
Krause, Sulphas-
chinini en metreuryse wordt in de 36e zw.week, getracht de
baring op te wekken. Bij volkomen ontsluiting, wordt extractie
gedaan daar de harttonen onregelmatig werden. Het hoofd is
niet te ontwikkelen. Dit blijkt een harde hydrocephalus te zijn.
Kind dood. Perforatie -f- craniotomie. Kraambed ongestoord. De
bevalling had plaats in de khniek.

7.nbsp;Il-para; 28 jaar. Bekkenvemauwing.

De eerste zwangerschap leverde een dood kind op, na forcipale
extractie. Hooge tang.

Met het oog op deze ongunstige afloop, wordt besloten de baring,
3 weken vóór het verwachte einde, op te wekken.

Eivliessteek in de kliniek, na cervix dilatatie en tamponnade,
onder narcose. Patiënte is hysterica en verzet zich tegen elke ingreep.

Na drie dagen beginnen de weeën, 't Verloop van de baring is
zeer langzaam. Na twee dagen is er eindelijk volkomen ontsluiting.
Patiënte krijgt temp. tot 39.8, ijlt en is zeer onmstig. Onder narcose
wordt de cervix gedilateerd en het kind „met veel moeitequot; per
forcipem, verwijderd. Kind f. Placenta manueel verwijderd.

Kraambed ongestoord.

8.nbsp;Ill-para. De eerste bevalling verliep spontaan na langen
duur; kind woog 2500 gram. 2e kind dood, ruim 4000 gram.

Met het oog op de bekkenvemauwing wordt deze baring opge-
wekt door eivhessteek en toediening van sulphas chinini, in de
36e zw.week, ten huize der barende, 't Kind bevindt zich in stuit-
ligging.

De baring begint 3 dagen na afloopen van het vruchtwater; na
een weeënwerkdadigheid van 10 uur, wordt de stuit geboren,
waama de vroedvrouw talmt met de ontwikkehng van de romp,
hetgeen ontboden medicus snel en makkelijk gelukt, 't Kind is

-ocr page 188-

wit asphyctisch, heeft éénmaal geademd. % uur kunstmatige adem-
haling, lobehne-injectie, adrenaline-injectie intracardiaal, hebben
geen succes. Hartstilstand. Kraambed ongestoord.

9.nbsp;V-para. Eerste gravideit: baring è, terme. Versie en extractie:
levend kind.

Tweede graviditeit: baring è, terme; hooge tang, levend kmd.
Derde en vierde kind werden door Versie en Extractie geboren;
beide dood.

Bij de 5e graviditeit wordt met het oog op bestaande bekken-
vemauwing, p. arte pr. gedaan, door vliezen te breken en chinine
toe te dienen.

De ontwikkehng van het hoofd ging moeilijk, 't Kmd overleed
binnen 1 dag. Patiënte kwam eerst bij een zwangerschapsduur van
8^ mnd. „besprekenquot;. Onmiddellijk werd toen de baring aan den
gang gebracht. Kraambed ongestoord.

10.nbsp;Il-para; eerste bevalhng was getermineerd door hooge tang,
bij een zw.duur van 36 w. 't Kind overleed binnen 24 uur.

Deze tweede graviditeit wordt, met het oog op bekkenvemauwmg
4 weken vóór het verwachte einde kunstmatig afgebroken. 2 eet-
lepels wonderolie -f2 x 0.1 c.c.
th5miophysine. De partus is na
6.5 uur afgeloopen. Kind binnen 24 uur overleden. Na de partus
trad herhaalde malen blauwe asphyxie op. (Klinische behandeling).

11.nbsp;V-para. Sterke bekkenvemauwing. Plat vernauwd rachi-
tisch bekken. Anamnese: Ie partus, k terme. Hooge tang t.h.
van de barende; sterk misvormd hoofd; later goed; kind in leven
gebleven en is goed gezond.

2e partus. Op voorstel praematuur op te wekken, wilden de
ouders niet ingaan. Na enkele malen getracht te hebben, de baring
forcipaal te termineeren, hetgeen niet gelukte: ziekenhuisopname.
Hier wordt pubiotomie gedaan, en nu nogmaals geprobeerd, het
kind met de tang uit te halen. Mislukt nogmaals.

Nu versie en extractie; kind dood. Kraambed ongestoord.

3e partus. 8 mnd. partus arte praem.; gezond kind; couveuse;
leeft nog.

4e partus. 8 mnd. partus arte praem.; gezond kmd; couveuse;
leeft nog.

Thans werd de baring in de 35e zw.week opgewekt door het in-

-ocr page 189-

brengen van een metalen vrouwencatheter, tusschen uteruswand
en vhezen. Na 12 uur weeën. Zeer snelle uitdrijving, 't Kind over-
leed binnen 24 uur. Kind debiel; weegt 1500 gram.

12.nbsp;Il-para. Algemeen vernauwd bekken.

Met het oog op het feit, dat de eerste bevalling zeer moeilijk
was geweest, werd nu in de 35e week in het ziekenhuis, de baring
opgewekt, door middel van eivhessteek 1 c.c. pituitrine in 4
tempi.

Partus verhep normaal, 't Kind overleed binnen 24 uur, woog
1630 gram. Doodsoorzaak: debihtas congenitalis.

13.nbsp;VlI-para: Bekkenvemauwing.

Anamnese: le kind: klein, forceps, levend.

2e kind: klein, forceps, levend.

3e kind: groot, stuitligging, dood.

4e kind: klein kind, forceps, leeft.

5e kind: groot, forceps, dood.

6e kind: groot. Sectio Caesarea, leeft.

Thans in ziekenhuis partus arte praem. 't Kind overlijdt binnen
24 uur. Ouderdom 39 weken; gewicht 3250 gram.

B. Partus arte praematurus bij zwangerschapsintoxicatie.

1. I-para; 25 jaar. Daar dit geval uit een practisch obstetrisch
oogpunt zeer interessant is, werd mij dit zeer uitvoerig medegedeeld.

Mej. X. komt ten onderzoek, twee maanden vóór het verwachte
einde der zwangerschap. Patiënte is zwaar, en moeilijk te onder-
zoeken. Niet-ingedaalde hoofdligging. Bekkenmaten goed; met een
iets te klein verschil tusschen spinae en cristae ossis ilei. Promon-
toriimi niet te voelen. Na 3 dagen krijgt patiënte dikke beenen.
Urine eiwithoudend. Patiënte voelt zich gezond. Bloeddruk 140.
Ondanks zoutloos diëet, stijgt het eiwitgehalte. Patiënte wordt op
melkdiëet gezet. Urine wordt slechter, er komen korrelcylinders.
Het hoofd is intusschen misschien iets ingedaald. Patiënte is in-
middels kilo's in gewicht toegenomen. Patiënte voelt zich zeer goed.
Er is twijfel aan gemelli. De slechte toestand der nieren en de te
verwachten moeilijkheden bij de baring, deden besluiten tot op-
wekken van de baring. De in consult geroepen gynaecoloog advi-
seerde eveneens tot: p. a. pr. Deze constateerde tevens schedel-
ligging, waarschijnlijk hydramnion, geen gemeUi.

-ocr page 190-

De eivliessteek wordt ten huize der barende verricht. Tevens
wordt wonderolie en chinine gegeven. Geen succes. Nadat daags
daarna de gynaecoloog nogmaals de vhezen gebroken heeft, het-
geen zeer moeilijk ging. treden 's avonds weeën op. Volgende dag
± 5 uur. eerste mwendig onderzoek. Stuitligging! 5 cm ontsluituag.
gebroken vliezen. 5 uur daarna: moeilijke stuitgeboorte. na afhalen
van een voetje. Groote moeilijkheden met het hoofd, kind ademt
niet, is niet bij te brengen; 't blijkt nu. dat er nog een kmd in de
baarmoeder zit. Dit kind bevindt zich in hoofdligging. De vrouw
heeft veel geleden van de extractie. Heeft nu slechte weeën.
Pituitrine brengt daarin geen verbetering. Bij inwendig onderzoek
voelt de rectum wand, eigenaardig hard aan.

De medicus besluit tot versie en extractie; de in consult geroepen
gynaecoloog is het hier mee eens. Wanneer deze laatste inwendig
onderzoekt, blijkt dat er geen mogelijkheid bestaat voor doorgang
van een kind. Hij vindt een afwijking , die hij meent te moeten
duiden als een in het cavum Douglasi gezakte ovariaalcyste, die
de vagina dusdanig vernauwt, dat nauwelijks 2 vingers kunnen
passeeren. Ter plaatse waar eerst de harde plek in het rectum
gevoeld werd, voelt men nu een gespannen blaas.

Gedacht wordt aan een bloedmg, ontstaan door de pogingen, om
de vliezen te perforeeren. Er bleef niets anders over, dan het tweede
kind door keizersnede ter wereld te brengen, ofschoon 't veelvuldig
onderzoek, 't reeds lang gebroken zijn der vhezen, de voorafgegane
extractie, wel een beetje huiverig maakten.

Er werd een asphyctisch kind van 2800 gram geboren, dat bij-
gebracht kon worden. Bij de operatie bleek, dat de overia nor naai
waren. Er was een groot haematoom in het septum recto-vaginale.

Het kind is in leven gebleven; de vrouw heeft wat gekoortst,
maar is niet ernstig ziek geweest.

6e dag p. p. was de toestand van de moeder: goed.

2. Il-para; 26 jaar. Complicatie in de zwangerschap: hj^ere-
mesis gravidarum, in de eerste helft van de zwangerschap en later
14 dagen vóór de geboorte van het kind terugkeerend, met sterke
ketosis.

De therapie in de zwangerschap bestond uit rust, glucose-
toediening per rectum, insuline.

Wegens achteruitgaande toestand van de moeder werd de baring

-ocr page 191-

ingeleid drie weken vóór het berekend eind van de zwangerschap.
(Patiënte werd somnolent, had een frequente pols, ketonurie).

Patiënte kreeg 4 inj. thjmiophysine è. 0.2 c.c. Na een uur werden
bij 3 cm ontsluiting, de vhezen gebroken. De baring zet nu gelei-
delijk door. Patiënte gaat reeds sterk meepersen na een uur, ter-
wijl de ontsluiting toen eerst 7 cm was, en de voorlip wat ingeklemd
bleek; deze werd digitaal afgeschoven, waarop het kind na utir
geboren werd.

Kind dood, weegt 3200 gram. Ouderdom 35 w.

De vrouw werd na 10 dagen ontslagen, zonder eenige afwijking.
Een t5^isch voorbeeld van zwangerschapsintoxicatie.

3.nbsp;Xll-para. Afloop vroegere zwangerschappen: goed. Complica-
tie tijdens deze zwangerschap: Nephritis. Ingestelde therapie tijdens
de zwangerschap: Venaesectio, glucose druppelclysma, kreatinine-
vrij diëet. De bloeddruk was 240/150. Patiënte had hevige hoofd-
pijn. Met het oog op de dreigende toestand van moeder en kind,
wordt, in verband met het feit, dat de oogarts netvliesbloedin-
gen geconstateerd had, de baring aan den gang gebracht, in de
kliniek. Zw.duur 28 weken. Foetus f.

4.nbsp;Il-para. Deze zwangerschap was eveneens gecompliceerd door
nephritis, die tot intoxicatieverschijnselen leidde. Patiënte werd,
toen zij 18 weken zwanger was, opgenomen wegens braken; na
behandeling hield dit spoedig op, maar met tusschenpoozen, her-
haalden de aanvallen zich. Toch herstelde de vrouw na enkele
maanden zóó, dat zij vrij rondliep, in den tuin wandelde en er goed
uitzag. In de 28e zwangerschapsweek treedt plotseling recidief op.
De toestand ging nu snel achteruit. Kind f in utero. Met bougie
van
Krause werd de geboorte aan den gang gebracht. Dit mocht
niet meer baten. Patiënte succombeerde.

C. Overige gevallen.

1.nbsp;IV-para. Comphcatie in de zwangerschap: habitueele haema-
turia graviditatis. Door eivliessteek werd in het ziekenhuis de
baring opgewekt, waarbij de navelstreng uitzakte. Kind j-

2.nbsp;Ill-para. Dit betreft een geval van hydramnion, waarbij het
kind overleden was.

In het ziekenhuis is toen eivhessteek gedaan. Er ontstond

-ocr page 192-

voorhoofdsligging met stilstand van de baring, waarom overgegaan
werd tot perforatie. De vrucht bleek een monstrum te zijn.

Onbekend.

Van de 87 doodgeboren kinderen in deze groep: „onbekendquot;,
werden slechts 6 kinderen door kunsthulp ter wereld gebracht.
Van deze waren 5 voldragen en één praematuur (32 weken).

Twee van de 6 kinderen bevonden zich in stuitligging. 't Eene
werd na inspuiting van pituitrine geëxtraheerd, 't andere zonder
weeëndrijvende middelen.

Twee kinderen werden door forcipale extractie geboren, nadat
vóór de operatie, door het niet-hoorbaar zijn der K.H., de dood
van het kind was vastgesteld.

36-jarige Ill-para. Baring k terme. In de zwangerschap deden
zich geen complicaties voor. De baring duurde lang, 36 uur. Er
werd driemaal inwendig onderzocht. Bij 6 cm ontsluiting braken
de vliezen spontaan. Er kwam dik, meconiumhoudend vruchtwater.
Toen de ontsluiting tot 9 cm gevorderd was, stond de baring stil.
De vrouw kreeg 10 mg morphine subcutaan, om haar wat rust te
geven. Daarna thymophysine. Toen ook hierdoor de barmg niet
op gang kwam, werd de forceps aangelegd, 't Kind was dood.
't Kraambed verhep ongestoord.

25-jarige I-para. Baring k terme. De vliezen braken bij 8 cm
ontsluiting, waarbij donker gekleurd vruchtwater afhep. De K.H.
waren goed te hooren. Het duurde daarna zeer lang, vóór de ont-
sluiting volkomen was. Een uur daarvóór waren de K.H. verdwe-
nen. Injectie van 1 c.c. pituitrine gaf weinig verandering. Daarom
werd met de forceps, het hoofd tot op de bekkenbodem gebracht,
waarna het verder normaal geboren werd. 't Kraambed was
ongestoord.

Twee kinderen werden geboren door versie en extractie.

Van de moeders, die gemacereerde vruchten ter wereld brachten
(52). beviel eene in de kliniek. Het was een oude I-para van 42 jaar.
De gynaecoloog, die mij de gegevens verstrekte, deelde mij mede,
dat de vrouw gedurende de geheele zwangerschap goed geweest was.
In de laatste week viel het lichaamsgewicht terug van 74—72 kg.

-ocr page 193-

De bloeddruk wisselde van 160—185 syst. Er werd zoutloos diëet
voorgeschreven. Drie dagen vóór 't berekende eind voelde de vrouw
geen leven meer, en bleken de harttonen afwezig. De baring verhep
spontaan a terme. Kraambed ongestoord. Bij ontslag uit de kliniek
was de bloeddruk gedaald tot 140. Naar aanleiding van dit geval
drukt de gynaecoloog als zijn meening uit, dat het gewenscht is,
vooral bij oudere I-parae, de baring in te leiden, wanneer korten
tijd vóór het berekende eind der baring, het zakken van het
Uchaamsgewicht gepaard gaat met bloeddrukstijging.

Driemaal was als vermoedelijke doodsoorzaak door de verlos-
kundige opgegeven: „schrik van de moederquot;. In alle drie gevallen
was als officieele doodsoorzaak opgegeven: „onbekendquot;. Als spe-
cimen van deze „schrikquot; doodgeboorten, diene 't volgende, mij
door de verloskundige medegedeelde geval.

27-jarige I-para. Partus praematurus.

De zwangerschap verliep tot de 32e week zonder comphcaties.
De vrouw is regelmatig gecontroleerd, sinds de 5e maand. De urine
werd om de 14 dagen nagezien; steeds: albumen negatief. Bloed-
druk nooit verhoogd. 14 dagen vóór de partus, kwam men de
vrouw vertellen, dat haar vader een ernstig auto-ongeluk over-
komen was. Hierdoor schrikte zij zoo hevig, dat zij meende, dat
daardoor haar kind gestorven was. Ze deelde mede, dadelijk een
hevige schok gevoeld te hebben, en daarna nog eenige vage bewe-
gingen. Daarna heeft ze geen kindsbewegingen meer waargenomen.
Typisch is, dat haar zuster ongeveer terzelfder tijd, eveneens van
een doodgeboren praematuur kind beviel.

Een interessant geval was het volgende:

30-jarige I-para. Baring k terme. De moeder, een imbeciel, ver-
klaarde niet te weten, dat zij bevallen moest. Toen de vrouw
's morgens uit bed ging, wegens buikpijn, ging zij op de po, en ter-
wijl zij ging zitten, kwam het kind op de rand van de po terecht.
De vrouw schrok van dit alles zóódanig, dat zij terugsprong in
bed. Hierdoor kwam de placenta naar buiten en op den rand van

het bed terecht.

Bij de door den rechter gelaste obductie bleek, dat het kind
geademd had. Het had een flink caput succedaneum en was in
achterhoofdsligging geboren. Aangenomen werd, dat de menschen
te goeder trouw, doch buitengewoon dom, gehandeld hadden.

-ocr page 194-

Éénmaal werd verloskundige hulp eerst ingeroepen nä de ge-
boorte van het kind. terwijl de vrouw gedurende de zwangerschap
zich niet had aangemeld.

Het betrof een 42-jarige Xll-para. die reeds 4 maal een doode
vrucht ter wereld had gebracht. Ook ditmaal was de vrucht dood
en gemacereerd. Dergelijke gevallen van verregaande verwaar-
loozing. zullen wel tot de zeldzaamheden gerekend mogen worden.

Diversen.

Icterus neonatorum.

Onder mijn materiaal waren 10 kinderen, die aan deze ziekte
overleden; hiervan waren 3 kinderen praematuur en 7 voldragen.

Van één kind. dat praematuur geboren werd. was als doods-
oorzaak aan den Ambtenaar van den B. S. opgegeven: Sepsis neo-
natorum. In de mededeelingen omtrent stoornissen bij het kind
nä de geboorte, is echter medegedeeld: Icterus in erge graad. Dit
geval bewijst dus wel. dat de beide ziektebeelden icterus en sepsis
neonatorum veel gelijkenis kunnen vertoonen.

Een tweede geval betrof een 41-jarige Xl-para. Baring ä terme.
Complicatie bij de baring: Onvolkomen stuitligging. positio sacro-
sacralis. De K.H. zijn regulair;

Inwendig onderzoek: Volkomen ontsluiting; vliezen gebroken;
stuit half ingedaald. De vrouw krijgt om de 3 minuten fhnke pers-
weeën. De harttonen worden nu en dan onregelmatig. Daar na één
uur. de baring niet blijkt opgeschoten, wordt spontane uitdrijving
niet waarschijnlijk geacht. De stuit wordt opgedrukt, en een voetje
afgehaald, hetgeen gemakkelijk gaat. Het zeer groote kind (5000
gram) wordt nu geëxtraheerd. De opgeslagen armpjes geven eenige
stagnatie; de ontwikkeling van het hoofd geeft echter groote moei-
lijkheden. 't Kind komt wit asphyctisch ter wereld.

Na een tijd in het warme bad te zijn geweest, komt het bij en
schreeuwt goed door. Eenige dagen gaat alles wel. De derde dag
treedt icterus op, die steeds sterker wordt.

5e dag p.p. sterft 't kind. Kraambed ongestoord.

Hydramnion.

31-jarige Ill-para. Partus praematurus (28 weken). De eerste en
tweede zwangerschap leverden een onrijpe vrucht, resp. 5^ en 6

-ocr page 195-

mnd. Als complicatie in deze derde graviditeit was opgegeven:
Hydramnion met als gevolg: buikklachten, oedeem aan buik en
onderbeenen. Gewichtstoename abnormaal groot, vooral nè de
5e maand; 21/2—3 pond per week. Urine: albumen —. Bloeddruk
135. De vrouw is vermoedelijk tuberculeus. Reactie van
Pirquet ;
sputum —.

De ingestelde therapie in de zwangerschap bestond in zout-arm
diëet; van het begin af aan, veel rust; laatste vier weken absolute
bedrust.

De partus verloopt spontaan. Het kind overlijdt binnen 24 uur
aan lichaamszwakte. Gewicht 1600 gr.

In het kraambed bedroeg de hoogste temperatuur 38.9 (oksel),
vermoedelijk veroorzaakt door ziekte van de long.

Uterus ruptuur.

De moeder was een 30-jarige IV-para. Haar eerste kind werd
normaal geboren, kind t- De twee volgende kinderen werden door
keizersnede ter wereld gebracht.

Bij deze 4e zwangerschap zou de baring, vóór het berekende
einde, aan den gang gebracht worden. De vrouw onttrok zich
echter hieraan, en werd ten slotte met weeën in het ziekenhuis
opgenomen.

Bij mwendig onderzoek was geen voorliggend deel te voelen. De
weeën waren zwak; K.H. goed. In overleg met den gynaecoloog
werd besloten tot Sectio Caesarea, op den volgenden dag. 's Nachts
kreeg patiënte iets meer pijn. 's morgens een zeer gering bloed-
verhes. Bij de operatie bleek er een uterus ruptuur te bestaan, die
geen of bijna geen klinische verschijnselen had gegeven. Het kind
lag in de vhezen in de buikholte en was dood. Uterus-exstirpatie
werd verricht en het bleek, dat de uterus geruptureerd was. in
een van de oude litteekens der vroegere S. C. Er waren veel bloed-
coagula in de buikholte. Genezmg per prinam.

Asphyxia neonatorum.

In één geval was het kind gestikt, doordat het geboren werd
tijdens het vervoer van de moeder naar de kliniek.

Het betrof een 17-jarige I-para. die haar zwangerschap verbor-
gen had gehouden. Toen zij in partu kwam. werd ze snel vervoerd
naar de khniek. Onderweg braken de vliezen, en kwam een stroom

-ocr page 196-

vruchtwater mede. Bij aankomst bleek de schedel geboren. Verdere
uitdrijving bleek onmogelijk, wegens nauwsluitende onderkleeren.
De schedel had een zwart-blauwe kleur.

De verdere ontwikkehng van het kind gelukte spoedig na het
lostrekken der kleeren. 't Kind heeft in de couveuse nog 3 uur
geleefd.

In twee gevallen was de asphyxie waarschijnlijk veroorzaakt door
weeëndrijvende middelen.

Éénmaal werd Sectio Caesarea verricht. Het betrof een 33-jarige
IV-para. Baring a terme. Als comphcatie bij de bevalling was
opgegeven: Voorhoofdsligging.

Bij volkomen ontsluiting en gebroken vliezen, wordt getracht
door handgrepen, een achterhoofdsligging tot stand te brengen,
later door zijligging een aangezichtsligging. Eerst werd thymo-
physine geïnjiceerd. Toen de pogingen tot correctie van de V-
ligging mislukten, werd de barende naar de kliniek vervoerd. Hier
werd door keizersnede een wit asphyctisch kind geboren, dat na
twee uur overleed. Het woog 4500 gram.

Vanaf de 9e dag had de vrouw een „kraambeenquot; Imks; 14 dagen
later kreeg zij thrombose in het rechterbeen. De vrouw was 7 maal
inwendig onderzocht, afgezien van de manipulaties tot correctie
van de positie van het hoofd. De vrouw herstelde na langdurige
ziekenhuisverpleging.

-ocr page 197-

INHOUD.

Inleiding..............................................®

Hoofdstuk I.

Over de zuigelingensterfte in Noord-Brabant.......11

Hoofdstuk II.

Algemeen overzicht over de oorzaken der mortinataliteit en

der vroege sterfte. Literatuur en Statistiek.......18

Mortinatahteit en vroege sterfte in de verschillende gemeenten

van Noord-Brabant..................24

Verband tusschen nataliteit en vroege sterfte.......34

Postnatale doodsoorzaken................45

Ante-natale doodsoorzaken................46

Mortinatahteit.....................51

Oorzaken der mortinataliteit..............57

Hoofdstuk III.

De gehouden enquête..................

A. Vroeggeboorte. Te vroeggeboren kinderen......73

Oorzaken der vroeggeboorte.............73

a. Lues.................... • •nbsp;74

ß. Overmatige arbeid................77

y. Tweelingzwangerschap..............78

8. Placenta praevia.................78

Congenitale misvormingen............80

Andere ziekten van de moeder..........81

Trauma intra graviditatem...........82

Diabetes...................83

7j. Onbekend...................84

Chronische nephritis en zwangerschaps-intoxicatie. .nbsp;85

-ocr page 198-

Blz.

Doodsoorzaken der praemature kinderen.........89

fl. doodgeboren praematuren............ 89

b, later overleden praematuren...........94

B. De voldragen kinderen...............96

Doodsoorzaken:

a.nbsp;der doodgeborenen................96

b.nbsp;der later overledenen..............98

Levensduur der later overledenen............101

Invloed van de wijze van verlossing op de mortinataliteit en de
vroege sterfte....................107

Hoofdstuk IV.

Prophylaxis......................120

Besluit....... . . . .............135

Casuïstiek.....................140

Lijst der geraadpleegde literatuur.........195

-ocr page 199-

LIJST DER GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

Beker, J. C. en J. H. Smidt van Gelder. Hydrops foetus universalis et
placentae en icterus gravis neonatomm. N. T. v.
G. 1933, II.

Broertjes, P. Beteekenis van de kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vemauwing.

Bumm, e. Gnindriss zum Studium der Geburtshilfe 1922.

cordier, Edmond. Vademecum de Puériculture. Edition IV, 1927.

Couvelaire, A. Lereboullet, P. et Lacomme, M. Causes de la mortalité
des dix premiers jours et les moyens de l'abaisser.

Creuzfeldt, Hans Gerhard und Albrecht Peiper. Untersuchungen
über die Todesursachen der Frühgeburten.

Debré, Robert, Pierre Joannon, M. F. Crémieu-Alcan. La mortalité
infantile et la mortinatalité, 1933.

Duvzmos, A. J. M. Over de levenskansen van het te vroeggeboren kind.
Diss. Utrecht 1934.

Geneeskundige Gids, 13e jaargang, afl. 32 en 33. 1935.

Halban-Seitz. Biologie und Pathologie des Weibes. Band VII. Teil I.

Van der Heijden, P. E. G. De zorg voor moeder en kind in Noord-
Brabant. Diss. Amsterdam 1934.

Hilgenberg, Fr. C. Ueber das Schicksal der Frühgeborenen in den ersten
10 Lebenstagen. Klinische Wochenschrift 1931, II.

Jaeger, Franz v. Frühgeburt, Frühsterblichkeit, Schwangerschaftsfürsorge.
Monatschrift f. Geb.hilfe und Gynaecologie. Bnd. 91, 1932.

Jaarcijfers voor Nederland. Uitgegeven door het Centraal Bureau voor de
Statistiek.

Jaschke, Rud. Th. v. Der gegenwärtige Stand der Lehre von den Gestosen.
Neue Deutsche Klinik 1934.

N. Knapper, Czn. Een kwarteeuw zuigelingenzorg in Nederland, 1935.

Lubinski, h. Untersuchungen über die Frühsterblichkeit der Säuglinge.
Zeitschrift für Hygiene und Infectionskrankheiten. Ille und 112e
Band. II. Heft 1930 en 1931.

Liebmann, Stephan. Ueber den Verlauf der mit Diabetes complizierten
Schwangerschaften und Geburten.

Martin, Ed. Frühgeburt und Frühsterblichkeit. Klin. Wochenschrift. lOe
Jaargang. No. 30.

Idem. Unden bei der Aufzucht von Frühgeborenen. Monatschr. für Geburts-
hilfe. No. 82, 1929.

Naujoks, Hans. Die Geburtsverletzungen des Kindes. Ferd. Enke Verlag,
Stuttgart 1934.

Peiper, A. Die Atemstörungen der Frühgeborenen.

Idem. Ueber die Frühsterblichkeit. Arch. f. Gyn. Bnd. 142. 1930.

Preventive Medicine. Paul B. Hoeber. Ed. New York 1932.

-ocr page 200-

Reiche, A. Der initiale quot;Wärmeverlust bei frühzeitig geborenen und lebens-
schwachen Kindern. Dtsch. Med. W.schr. 1918. No. 18.

Reichs-Gesundheitsblatt, lie Jaargang No. 17.

Richter, Friedrich. Die Frhüsterblichkeit der Säuglinge in der Klinik.
Diss. Berlin 1931.

Sanders, J. Op welke wijze kan de zuigelingensterfte in Nederland nog
verminderd worden. Tijdschrift voor Sociale Hygiëne 1932.

Scholten. Bijdrage tot de behandeling der baring bij vóórliggende nage-
boorte. Diss. Utrecht 1926.

De Snoo, K. Die Frühsterblichkeit der Säuglinge. Ihre Ursachen und die
Mittel zu ihrer Bekämpfung. Erste Conferenz des Internationalen Ver-
bandes für Vorbeugende Pädiatrie. Den Haag 1931.

Idem. Leerboek der Verloskunde 1933.

Idem. Over de oorzaken der kindersterfte. N. Tijdschr. v. Verlosk. en
Gyn. 1930. No. 2.

Idem. Wezen en Beteekenis der Praenatale Zorg.

Idem. Die Bedeutung der präventiven Geburtshilfe.

Siedentopf, H. Die Bekämpfung der eclamptischen Schwangerschafts-
erkrankungen. Johann Ambrosius Barth. Verlag. Leipzig 1936.

Salomonson, Joh. G. Antenatal care in the Netherlands. The Journal of
Obstetrics and Gynaecology of the British Empire. Vol. 41. No. 4.

Starmans, j. H. Zuigelingensterfte in Limburg. Diss. Amsterdam.

Stroink, j. a. Over het ontstaan en de behandeling van retroplacentaire
bloedingen. Diss. Utrecht 1933.

Teichmann, Eva. Die Sterblichkeit der Erstgeburten während des Säug-
lingsjahres. Diss. Breslau 1931.

vignes, H. et Blechmann G. Les Prématurés. Edit. Masson et Cie. 1933.

Westermann, M. C. Over de leiding der normale baring. Geneeskundige
Gids. Aug. 1935.

-ocr page 201-

STELLINGEN

Het is in het belang van moeder en kind, dat de normale baring
geleid wordt door de vroedvrouw.

II

De Partus arte praematurus wegens bekkenvemauwing wordt
in de algemeene practijk meer toegepast, dan wenschelijk is.

III

De placenta speelt geen actieve rol bij de koolhydraatstofwis-
seling van de foetus.

IV

Loodintoxicatie komt bij sigarenmakers als beroepsziekte voor.

V

In de aetiologie van de essentieele h5^ertonie, spelen ouderdom
en constitutie een voorname rol.

VI

Uit preventief-medisch oogpunt is periodiek gezondheidsonder-
zoek gedurende het geheele leven noodzakehjk.

VII

Uit humanitair- en sociaal-economisch oogpunt, verdient de be-
strijding van het chronisch rheuma, een aan de groote draagwijdte
van het probleem evenredige belangstelling van Overheid en ge-
neeskundigen.

-ocr page 202-

De neurogene theorie omtrent de genese van diabetes insipidus,
vindt een steun in het veelvuldig samengaan dezer ziekte raet
chronische meningitis.

IX

De windingen in de funiculus umbilicalis moeten als een aan-
passingsverschijnsel beschouwd worden.

X

Waarschijnlijk worden vele inwendige ziekten veroorzaakt door
focale infectie vanuit een primair ziek tandsysteem.

XI

Zonder teekenen van onvoldoende hartswerking is digitalis bij
angina pectoris gecontraïndiceerd.

XII

De chirurgische therapie der hypertrophische Pylorusstenose
volgens Weber-Rammstedt, verdient verre de voorkeur boven de
interne behandeling.

-ocr page 203-
-ocr page 204-

Mnbsp;.'-j

if ^ ^ i *

\ v quot;

-ocr page 205- -ocr page 206-
-ocr page 207-

^^JùjJtiKisyls voor Fsychopciite'
te

-ocr page 208-