-ocr page 1-

Ucj^.lj^jj.

HET DIALECT
VAN GRAVE

BIBLIOTHEEK OER
RUKSUNIVER'^ITEIT

U ' R 2 C H T.

W. G. J. A. JACOB

-ocr page 2-

îv'-wi''

S®:quot;

• -X'

M

■M

Ai

-ocr page 3-

-' 'iK':

-ocr page 4-

mmmmmmt

mmi

■ tê'-

'r'l ■

.........

Ift^ii;

.......Äi»

^ : gt;

liilSiï

.'VC.

-ocr page 5-

HET DIALECT VAN GRAVE

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1465 651

-ocr page 7-

HET DIALECT VAN
GRAVE

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VER-
KRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DE RECTOR-MAGNIFICUS
DR. W. E. RINGER, HOOGLERAAR IN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DE SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 19 MAART 1937 DES NAMIDDAGS
TE 4 URE DOOR

WILHELMUS GERARDUS
JOSEPHUS ANTONIUS JACOB

GEBOREN TE GRAVE

TEULINGS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
's-HERTOGENBOSCH

1937

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

U T » E quot; H T,

-ocr page 8-

cjMli^um.

-ocr page 9-

AAN ONZE OVERLEDEN OUDERS
AAN MIJN VROUW

-ocr page 10-

immï

-ocr page 11-

De verschijning van dit proefschrift is mij een verheugende
gelegenheid om openlijk dank te kunnen betuigen aan allen, die
tot mijn academische vorming hebben bijgedragen.

In de eerste plaats gaat mijn diepgevoelde erkentelijkheid uit
tot U, Hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Professor De Vooys.
Uw wetenschappelijke methoden. Uw fijn-wetenschappelijk in-
stinct, Uw tact en Uw gelijkmatigheid. Uw bereidvaardigheid
om mij steeds te ontvangen en bij mijn arbeid voor te hebten,
hebben een onvergetelijke indruk op mij gemaakt en mij tot blijven-
de dankbaarheid verphcht.

Hooggeachte Oppermann, U dank ik mijn dieper inzicht in de
Geschiedenis der Middeleeuwen.

U, Hooggeachte Kernkamp, ben ik een inzicht in de Geschie-
denis en daarmede tevens in mensenkennis verschuldigd, die voor
mij een belangrijke levenswaarde geworden is. Uw persoon en
Uw onkreukbaar karakter in de interpretatie van feiten mogen
mij blijvend ten voorbeeld strekken.

Hooggeachte Van Hamel, geheel biezondere erkentelijkheid ben
ik ook U verschuldigd. Uw helderheid van voorsteUing, Uw aan-
gename omgang en vormen hebben recht op mijn hoogste waar-
dering. Daarenboven heeft U mij nog willen verphchten door de
correctie van een gedeelte der copie en het nazien van drukproeven.
Ik dank U voor dat aUes zeer.

Hooggeleerde Professor Roels, U, die mij van de aanvang af
begreep, die mijn wetenschappelijke moeilijkheden met een kort
woord wist op te lossen, die mij geheel nieuwe perspectieven opende
en mijn belangsteUing voor Uw interessante, actuele tak van weten-
schap in sterke mate deed groeien, ook U ben ik grotelijks dank
verschuldigd.

Niettegenstaande het recente van Uwe benoeming aan de Utrecht-
se Alma Mater heeft U, Hooggeachte Geyl, mij reeds terstond
ten zeerste verphcht door Uw daadwerkelijke belangsteUing.

Verder is het mij aangenaam, openlijk dank te kunnen betuigen
aan Mej. Dr. L. Kaiser te Amsterdam en Prof. Dr. L. Grootaers
te Leuven voor hun bereidvaardige hulp bij de bestudering der

-ocr page 12-

dialectklanken in de physiologische laboratoria, aan Prof. Dr.
G. G. Kloeke voor zijn aanmoediging bij mijn werk, aan Dr. A. J.
de Jong en Docent L. C. Michels voor hun nuttige wenken en
de Heren P. J. Meertens en A. Weynen, voor de vriendschappelijke
wijze, waarop zij met mij van gedachten wisselden.

Ten slotte dank ik de Dames en Heren van de verschillende
Bibliotheken en allen, die mij op enige wijze verphchtten, voor
hun vriendelijke hulp.

De dank voor de steun, die ik bij mijn werk aan mijn Vrouw
verschuldigd ben, is reeds tot uiting gebracht in de opdracht.

-ocr page 13-

INHOUD.

GRAVE
VROEGER EN THANS.

Bldz.

Schets der geschiedenis......................................................i

De samenstelling der bevolking........................................14

De aard der bevolking........................................................19

De aard van het dialect....................................................23

KLANKLEER.

ALGEJVIENE OPMERKINGEN......................................................30

De fonemen van het dialect.

Vocalen................................................................................32

Consonanten ........................................................................35

De acoustische waarde der tekens.

Vocalen................................................................................35

Consonanten .................................................................3^

DE WESTGERMAANSE VOCALEN IN HET GRAAFS.

Korte Vocalen......................................................................39

Lange Vocalen....................................................................46

Tweeklanken........................................................................5i

Graafse Tweeklanken..........................................................55

De vocalen in bij-lettergrepen..........................................55

Svarabhakti..........................................................................56

Halfvocalen en Consonanten............................................57

Alveoiaren en Voorpalatalen..............................................59

Gutturalen............................................................................61

VORMLEER.
HET ENKELVOUDIG SUBSTANTIEF.

Genus...............................................................................62

Casus....................................................................................66

-ocr page 14-

HET MEERVOUD......................................^^^

De Verbuiging..................

Dimlnutiva. ...nbsp;,

................................ 69

DE ADJECTIVA...........................

Trappen van vergelijking........................ ^^

DE PRONOMINA.

Personalia.......................

Reflexiva..................................^^

Relativa......................................... 74

Possessiva...........................................

Aitributief gebruik................................... ^^

Singularia.................................

PluraHa..........^ ^ ^ ^'' ^ ' ^ ' ....................

Zelfstandig gebruik............................... ^^

Demonstrativa..................................^^

Interrogativa..............................^

Relativa........... .........................

Indefinita.......................................

............................. 78

TELWOORDEN

Hoofdtelwoorden................

Zelfstandig gebruik.................... .......... ^

Bijvoeglijk gebruik...............................

Adverbiaal gebruik.............

Rangtelwoorden..............................^^

Zelfstandig gebruik........................................^^

Adverbiaal gebruik......................................... ^^

VERBA.

Sterke Verba..............................................^^

Reduplicerende ablautende verba.................... o

Reduplicerende verba............................................J

Praeterito-praesentia..................... ..............gg

De verba zién zijn en willg willen..............................gg

Het verbum dot ji doen. .nbsp;RR

Zwakke Verba ............'' ^'' ^ . ^ ! ^nbsp;g

De verba hebbs hebben m zegga zeggen. . . . . . . . ^. . .nbsp;gl

Zwakke Verba zonder bindvocaal in het praet..................90

-ocr page 15-

blz

ADVERBIA......................................................................................90

VOORZETSELS................................................................................95

CONJUCTIES..................................................................................96

INTERJECTIES................................................................................96

BIJLAGE I.

TEKSTEN.

Een herinnering aan de garnizoenstijd............................97

Waarom Grave het garnizoen verloor............................97

Parabel van de verloren zoon............................................98

3t Spoo k..............................................................................100

BIJLAGE II.

FOLKLORE.

Volksgebruiken....................................................................107

Kinderspelen en -liedjes....................................................108

Volkshumor..........................................................................112

Straat- en Plaatsnamen in de Volksmond ....................113

AANVULLENDE WOORDENLIJSTnbsp;116

-ocr page 16-

5.

-ocr page 17-

GRAVE
vroeger en thans.

Schets der geschiedenis.

Bij de beantwoording der vraag, of en in hoeverre Grave's ge-
schiedenis de taal zijner inwoners heeft beïnvloed, zou men een
keus dienen te maken tussen de effectieve en niet-effectieve fac-
toren. Daar de grenzen in deze materie echter moeilijk te trekken
zijn, mogen ook andere feiten worden vermeld. De nadruk moet
hierbij vanzelf worden gelegd op de economische geschiedenis
en de loop der bevolking.

Daar in de Graaf se grond Romeinse munten gevonden zijn i)
en sporen ontdekt van een Romeinse keiweg aan de Maas , mag
men aannemen, dat Grave een der verdedigingspunten van de
Romeinen tegen de Germanen is geweest.

Waarschijnlijk is de plaats vroegtijdig Grave genoemd wegens
een waterloop of grave die daar in de Maas liep of naar een
gracht van de Raam naar de Maas, als karakteristiek sluitstuk
der beveiliging ener nederzetting.

Of de heren — later Graven ■— van het Duitse Rijksleen Cuyk,
wier stamslot te Cuyk in de huidige Maasbedding zou hebben ge-
staan ook in Grave een soort slot hadden, is niet met zekerheid
bekend. Toen echter Herman H Floris de Zwarte bij Abstede
gedood had en zijn graafschap deswege door diens broeder Dirk

Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden door A. J. van der
Aa p. 766.

') P. H. Witkamp, Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland. Nieuwe
uitgaaf, bijgewerkt door M. A. Sipman. Arnhem-Nijmegen, Gebrs. E. en
M. Cohen z.j.

') Zie Mnl. Wdb. i.v. grave = gracht.

*) Descriptie van de Stadt van de Grave, No. 481 v. d. N. Catal. v. Oork.
v. h. Prov. Genootsch. v. K. en W. in N. Brabant, ongefol. De volgende
blzz. zijn voornamelijk ontleend aan Diderik Paringet, Memoriaal of be-
schrijving van de stad Grave en den lande van Cuyk, uitgeg. enz. door
Mr. Paul van Alen, Utrecht 1752 en P. Hendrikx, Geschied- en Aardrijksk.
beschr. der stad Grave, Grave 1845.

') De Maas moet vroeger aan de andere kant der uiterwaarden langs
de Mokerheide hebben gestroomd.

-ocr page 18-

VI van Holland uitgemoord en verwoest was, zou hij na de ver-
zoening, omstreeks 1140, de stad Grave hebben gesticht, ze noe-
mende naar het afgraven i) van een plek gronds, tevens herinne-
rend aan de door keizer Lotharius ontnomen Graventitel.

De Graafse slotheren hadden voorname famiherelaties in Bra-
bant, Holland en Zeeland, hetgeen de jonge burgerij ongetwijfeld
ten goede kwam.

De bekende Jan van Cuyk ommuurde en versterkte de stad
tegen de Geldersen, stichtte de St. Ehsabethskerk (1290—1308)
met het kanunnikencollege, begiftigde het St. Catharina's gasthuis
met novaaltienden schonk aan al zijn „gemeentenquot; gronden
in gemeenschappehjk gebruik en verkreeg van Floris V in 1290
bij wijze van contraprestatie algehele tolvrijheid in Holland en
Zeeland voor zijn poorters — een bewijs dat de handel en scheep-
vaart reeds van belang waren. Voor de benodigde landbouw- en
veeteelt-producten zorgden de „Kuiklandersquot; en andere omme-
landers ; de peelbewoners brachten brandstof en de heidebewoners
verkochten schapenwol aan de Graafse lakenweverijen, die Jan
II in 1351 met keuren begiftigde.

In 1322 of 1323 stond Otto van Cuyk zijn allodium, de stad
Grave, tegen 5000 ponden tournoizen (26.000 gulden) af aan hertog
Jan III van Brabant, waardoor ze een Brabants leen werd, terwijl
het land van Cuyk een rijksleen bleef.

Toen de heren van Meteren als erfgenamen van de heren van
Cuyk aansluiting bij hertog Willem I van Gelre zochten en Gel-
derse bezetting innamen, eiste Johanna van Brabant in 1385 de
ontruiming der stad en liet het volgende jaar de stad — vergeefs ■—
bestormen. 3) Door bemiddeling van Willems schoonvader, Albrecht
van Henegouwen, kwam een einde aan het beleg, doch daar de
Geldersman in gebreke bleef, kwam in 1388 opnieuw een leger
van 40.000 Brabanters opzetten. Om toevoer van de Gelderse
zijde af te sluiten sloegen zij een schipbrug, die door de bezetting
in brand werd gestoken. Daarna trokken er 10.000 bij Ravenstein
over de Maas, doch de plunderende troep werd door hertog Willem
bij Niftrik met een handjevol dapperen uiteengeslagen en de

Dit afgraven komt mij vreemd voor. Eerder zou men op zulk een
„leeghe plaetsequot; aan ophoging denken, zodat die etymologie niet waar-
schijnlijk lijkt.

Bestaande tienden met een nieuwe bestemming.
*) Cfr. ook P. J. Blok, Gesch. v. h. Ned. Volk, Leiden 1923, I 296.

-ocr page 19-

verschrikte belegeraars braken het beleg op, zodat de Geldersen
17 vaandels in de St. Stevenskerk te Nijmegen konden ophangen.
Wel werd de hertog door de Franse koning Karei VI gedwongen
Grave aan Brabant af te staan, maar Jan V, heer van Meteren,
ontving het in leen tot aan zijn dood in 1394. Zijn zuster Johanna
deed Grave en het land van Cuyk in 1400 plechtig over aan Reinoud
IV, hertog van Gehre.

In de St. Servaasnacht — 19 Juni 1415 — brandde nagenoeg
de hele stad af, doch reeds in 1418 sloot zij met Gelderse steden
een verbond om bij kinderloos overlijden van de vorst bijeen te
blijven en slechts bij meerderheid van stemmen een vorst te er-
kennen.

Na Reinouds overlijden, in 1423, kwam de goedhartige maar
verkwistende Arnoud van Egmond aan de regering, i) Deze hertog,
die meestal te Grave verbleef, verbeterde de rechtstoestand der
Graafse burgers, octroyeerde het snijdersgilde opnieuw, verzette
de reeds bestaande paarden- en „Snijdemarktquot; en voegde er nog
twee paarden- en veemarkten aan toe. In de nacht van 9 op 10
Januari 1465 werd hij door zijn zoon Adolf van het bed gelicht
en naar Buren gevoerd, waar hij een zestal jaren gevangen werd
gehouden 2). Door toedoen van Karei de Stoute werd hij veriost
en maakte zich met behulp der Graafse burgerij meester van zijn
kasteel. Hij verpandde zijn hertogdom aan Karei de Stoute voor
300.000 goudguldens en benoemde hem voor zijn overlijden op
23 Februari 1473 tot zijn erfgenaam. Karei het voor hem in de
grote kerk een prachtige graftombe oprichten, die echter in 1674
en 1794 zodanig werd beschadigd, dat het staatsbewind ze in 1802
door een nog bestaand gedenkteken verving. Aan Grave verleende
hij in 1473 het privilege, dat in het land van Cuyk slechts Graafs
bier getapt mocht worden, zodat er in 1536 zelfs 32 brouwerijen
werkten.

Na de dood van de Bourgondische vorst ontnam Maximihaan
van Oostenrijk de stad aan de Geldersen en in 1481 voegde hij de
vesting definitief bij Brabant, doch daar de stad nu zowel door

1) Cfr hierover Blok I 424, alsmede hetgeen over hem vermeld wordt
door Gosses en Japikse, Staatk. Gesch. v. Ned., 's-Gravenhage 1927, p. 246.

») Voor de tragische conflicten tussen Vader en Zoon in politiek ver-
band cfr. Blok I en Gosses en Japikse, voor Adolfs beruchte antwoord :
Mém. de Phil. de Commynes par B. de Mandrot, Paris 1901, T. I p. 261
en voor de gebrekkige historisch-critische geest der M. E., ook van De
C.:
j. Huizinga, Herfsttij der M. E., 3de dr. p. 344, 345-

-ocr page 20-

de Staten van Brabant als van Gelderland werd gedagvaard, trok
hij stad en land in 1485 als neutraal goed aan zich. Zijn opvolger
Karei verpandde het, „soo men seytquot;, in
1517 voor 20.000 gulden
aan Flons van Egmond, graaf van Buren, wiens kleindochter Anna
het door haar huwelijk aan Willem van Oranje bracht, i) In 1404
onderhandelde keizer Maximihaan met Adolfs zoon Karei van
Egmond te Grave, doch reeds het volgende jaar begon men met
de bouw van het klein kasteel of Nieuw-werk of De Brillenborch
m of bij het voormalig half-bastion Bekaf, om de stad aan die zijde
tegen de Geldersen te beschermen. In de Gelderse oorlog was Grave
een middelpunt van actie onder de gouverneurs Cornehs van Zeven-
bergen en Floris van Egmond, die telkens troepen samentrokken
en mtrustten voor tochten in het Gelders gebied. Floris' zoon
de beroemde Maximihaan van Buren, het Grave een zilveren keteltje
na, buit uit Afrika, waaruit de stadsregering aan verscheidene
Vorsten en rijksgroten de erewijn heeft aangeboden en dat na
1900 verkocht, zich thans in het Rijksmuseum bevindt

Van 1506 tot 1516 vergrootte en verfraaide men de St Ehsa-
bethskerk, die in 1564 nog verder voltooid werd.

Toen Prins Willem van Oranje voor het uitbreken van de tach-
tigjarige ooriog over Grave naar Dillenburg vertrokken was, werden
diens goederen door Alva geconfiskeerd. Op 27 April 1568 werd
Grave wehswaar door Sander Turck bij verrassing genomen en
m naam des Prinsen bezet, maar spoedig kwamen Italianen Span-
jaarden en Duitsers in de stad. Ze bleven er, tot men de gouver-
neur m December 1576 gevangen nam en de Spanjaarden met
behulp van Prinsentroepen onder Hermen Jans uit de stad ver-
dreef. Doch reeds in Februari van het volgende jaar wierp de
Graaf van Mansfeit zes schansen op rondom de stad om ze door
gebrek tot overgave te dwingen. Toen Leycester's troepen onder
Hohenlohe en Norrits, na hevige gevechten langs de Maas van Empel
af, de dijk by Ravenstein hadden doorgestoken en de stad met
schuiten fourageerden, kwam Parma op 12 Mei en
bombardeerde
ze hevig van de Gelderse oever, waarop Lubbert Turck, heer van
Hemert, hem de stad in Juni overgaf, juist toen Leycester de Waal
was overgestoken om Grave te ontzetten. Het klein kasteel zou

rnlf/^'nbsp;Pandschap-geschiedenis : Paringet-v. Alen en Dr. Th.

Goossens WiUem van Oranje, Heer van Grave, in het W. v. Oranje-nummer
Dnbsp;■nbsp;Tilburg, p. 81 sqq.nbsp;^

-ocr page 21-

bij dit beleg in puin geschoten zijn. De burgers kregen de Span-
jaarden aan tafel, als ze niet voldoende soldij fourneerden en de
bisschop Lindanus van Roermond zou in 13 preken 1300 bekeringen
bewerkt hebben.

In Juli 1602 kwam Maurits van Thienen, daar Mendoza de
slag vermeed, met Graaf Willem van Nassau, Frederik Hendrik
en Vere, naar Grave, legde er modelschansen aan en wist zijn pand-
stad, spijts Mendoza's ontzettingspogingen, op 19 September te
nemen. De Staten-Generaal converteerden Maurits' pandschap in
persoonlijk bezit, hetgeen in 1648 werd bevestigd. Verschillende
gegoede Katholieken en andersdenkenden, die na de overgave
uitweken, kwamen op verzoek der Graafse regering terug.

Van November 1603 tot Juni 1604 legerde Maurits er 1600
Mutins, die het kasteel van Hoogstraten hadden bezet en de Prins
hun diensten aangeboden. Ze lieten een besmettelijke ziekte achter,
waaraan in drie maanden tijds een derde der bevolking bezweek.
De Staten hadden gezorgd voor barakken en fourneerden in het
geheel slechts 3000 gld., terwijl ze de stad 11.000 ä 12.000 gld. had-
den gekost. De volgende jaren deden de Spanjaarden meermalen
vergeefse pogingen om de stad te hernemen, o.m. in de nacht
van 18 en 19 Augustus 1605. De economische toestand bleef tot

1648nbsp;treurig. Wel waren bij voortduring soldaten bij de burgers
ingekwartierd, doch betaling bleef grotendeels achterwege: in

1649nbsp;was men aan de verarmde burgerij 72.000 gulden schuldig, i)
,,Het Toonneel der Stedenquot; vermeldt, dat Grave vroeger een
,.tamelijk stedekenquot; was, maar door binnenlandse oorlogen ,,in
geringen staet gekomen.quot; Herhaalde pogingen van de Oranje-
stad, ook bij hare Heren, om voor Brabant zitting te krijgen in de
Staten-Generaal, waren deerlijk mislukt.

In het vredesjaar — men telde er meer dan 1000 schoolplichtige
kinderen — pleitte de stadsregering op initiatief van twee predi-
kanten voor de stichting van een hogeschool, welke poging in
1654 herhaald werd. Door advertenties vroeg en verkreeg men
in Noord- en Zuid-Nederland de aandacht voor de aloude markten,
en het schippersbedrijf geraakte dermate in bloei, dat Willem III
het in 1669 tot een gilde verhief. Omstreeks 1670 waren er niet
minder dan 15 tot 20 gilden en broederschappen. Veel „voornamequot;

zgn. servitiegelden. Toonneel der steden van de Vereenighde
Nederlanden, Bij Joan Blaeu 1649.

-ocr page 22-

achtten zich dan ook „genoegsaem gedoteertquot; door een huwehjk
met een Graafse dochter, die haar man door haar eerste huwehjk
tot Graafs burger maakte. Prins Willem III beloonde zelfs diensten
met het Graafse burgerrecht. De stadskas bleef daarbij in een
berooide toestand en onaangenaamheden over de betaling der
servitiegelden en de tollen, die men trachtte te heffen in strijd
met oude privileges, waren aan de orde van de dag.

In 1672 was Grave met Maastricht de best voorziene vesting, i)
Terwijl de Graafse gouverneur Walenburg, die de vesting niet
wilde ontruimen, op herhaalde last vanwege de Staten en door
bedreiging met de strop bij insubordinatie, met zijn garnizoen
naar het bedreigde 's-Hertogenbosch getrokken was, eiste Turenne
uit zijn kamp bij Nijmegen de ontruimde stad op, en toen Walen-
burg op bevel van de Prins, slechts vergezeld van 80 dragonders,
haastig terug was gereden, weigerde de Magistraat de gewapende
burgerwacht te zijner beschikking te stellen. Het terugkerende
garnizoen, dat wegens het late uur van aankomst voor de poorten
van Den Bosch had overnacht, werd bij de Reekse molen door
Franse ruiterij uiteengeslagen en Turenne's troepen bezetten de
stad, terwijl de onfortuinlijke commandant met de zijnen een
vrijgeleide kreeg voor 's-Hertogenbosch.

Bij de terugtocht der Fransen in 1674 verdedigde Chamilly de
stad drie maanden op een voortreffelijke wijze met 4000 man, 450
stukken geschut en 900.000 pond buskruit. De vijand had er een
aantal gijzelaars binnengebracht en de stad als het ware volge-
propt met allerlei buit uit Holland. 2) In Juh begon Rabenhaupt
het beleg. Hij vernielde de toren met het cariUon en orgel, schoot
het historisch kasteel in puin en deed vergeefse stormpogingen.
Coehoorn kwam er zijn mortieren richten, en na de slag van Seneffe
verscheen Prins Willem III er zelf met zijn staf en armee. Het
Prinsenleger ondernam onder hardnekkige leiding de ene storm
na de andere, totdat Chamilly de stad 28 October op bevel van de
Franse koning overgaf aan de belegeraars, die enkel de buiten-
gracht hadden kunnen overtrekken. Het leger zou in het geheel
15.000 a 16.000 man hebben verloren; de belegerden telden 1548

Cfr. Mr. Petrus Valkenier, 't Verwerd Europa, Amsterdam 1675—
1688, Dl. I, p. 512. Cfr. voor dit beleg ook J. Bosscha, Neerlands Helden-
daden te Land, 3 Dln., Leeuwarden 1834—1856 en J. G. W. Merkes, Het
bekg van Grave in 1674, De militaire Spectator 1836 p. 205, 237 en 259.
Bij beiden vindt men opgave van bronnen.

') Cfr, Valkenier, II 986.

-ocr page 23-

doden en 1017 gekwetsten. Bosscha zegt ervan, dat deze belegering
„moeyelijk hare wederga zal vinden in de geschiedenis.quot; i)

Doch Grave was met deze roemrijke verdediging geruïneerd.
Twintig jaar later was de stad nog slechts voor drie vierde her-
bouwd en lagen kerk en toren nog in de desolate toestand van
het beleg.

Bij de verandering der „fortificatiënquot; in 1680 werd de stad
met de vestingwerken
„seer verkleyntquot; en het kasteel als een sta-
in-de-weg tot de grond afgebroken en onder de wallen begraven.
De half-bastions aan de Maas en de hele aan de landzijde, aan-
gelegd volgens het stelsel Vauban-Coehoorn, heetten nu Blaauw-
kop. Hartenaas, Kasteele, Oranje en Bekaf. In 1699 begon men
met de bouw van het fort of kroonwerk Coehoorn over de Maas,
maar overigens schijnt de bouw der buitenwerken uit- of afgesteld
te zijn.

Hoewel in 1690 van de 400 huizen, die er gestaan hadden, nog
meer dan 100 „geruineertquot; lagen, waren er in 1685 drie regimenten
ingekwartierd, die in 1688 nog door Brandenburgers versterkt
waren ; een burger had daardoor vaak 12 of 15 soldaten in huis ;
drie shepen er in één bed — één kamer deed soms dienst voor twee
soldaten met hun vrouwen en kinderen. „Servysgeldenquot; bleven
meestal jaren achterwege: van de servitiegelden die in 1692
ruim 132.000 gld. bedroegen, was bij het begin der i8de eeuw
nog geen penning betaald, en veel soldaten lieten hun gezinnen
aan armoede ter prooi in Grave achter. Anderzijds vestigden er zich
na de herroeping van het edict van Nantes zoveel Franse gezinnen,
dat in 1699 zelfs een tweede predikant door Z. H. werd aangesteld.

Ofschoon de stad als steeds tekorten had — ook door het eigen-
aardige beheer — en twisten over de tollen en onaangenaamheden
over de servitiegelden voortduurden, geraakte Grave toch lang-
zamerhand in de bloei die de tweede helft der i8de eeuw ken-
merkte. 3) In 1743 waren twee blokken kazernen gebouwd voor
1200 manschappen ; de staat betaalde ze wegens onmacht der
stad en hief een extra-belasting op de huizen te Grave, tot men

1) Bosscha, II 184. 2) H. II 186, 187.

») Cfr. N. G. van Kampen, Gesch. der Nederlanden, Deventer, A. ter
Gunne 1867, Dl. II p. 267 sqq.

«) Sedert 1667 had men ongeveer een half milhoen te goed aan achter-
stallige servitiën en logiesgelden, „welke pretentie aan de burgerij was
ontvreemdquot; H. II 220.

-ocr page 24-

m 1798 bevond, dat elf duizend gulden te veel waren betaald. In-
tussen had men Grave bij voortduring laten profiteren van een
talrijk garnizoen: in 1786 telde het 1261 man, terwijl de bevolking
het jaar te voren bestond uit 465 gezinnen met 1730 zielen. Er
waren 453 huizen, schuren en pakhuizen, een Gereformeerde en
een Franse kerk, een Katholiek „kerkenhuisquot;, twee windmolens
op de wal, een rosmolen en een onbruikbare watermolen Verder
had men er 35 paarden, 56 stuks hoornvee, 36 karren en 17 bakovens

Bij het dreigende gevaar uit het Zuiden in 1793 bracht men de
bezetting op 3000 man en het volgend jaar trof men de voorbereid-
selen tot een beleg : de stad werd versterkt, de fraaie voorstad
„eigendom van meer dan tachtig huisgezinnenquot;, opgeblazen en dé
omtrek verwoest. Toen 's-Hertogenbosch en Nijmegen al lang in
handen der Fransen waren gevallen en generaal De Bons bleef
weigeren de stad over te leveren, begon Generaal Salme haar te
bombarderen. Van de 441 huizen werden er 47 verbrand 363
beschadigd en van nagenoeg al de overige de glazen verbrijzeld i)
De Bons capituleerde de 30ste December en men collecteerde
m het gehele land ten behoeve van de geruïneerde Gravenaars
die alles „op het altaar des vaderlandsquot; hadden geofferd. Bij dé
teruggave der Grote kerk aan de grootste godsdienstige gezindte

m 1799, waren er 1678 Katholieken, 250 Gereformeerden en 28
Lutheranen.

De repubhkeinen deden hun best om Grave weer tot bloei te
brengen en Lodewijk Napoleon beloofde ter plaatse zijn mede-
werking. Zijn besluit van 1809 om er een instituut voor koninklijke
kwekelingen, zoals te 's-Gravenhage, te stichten, werd echter niet
meer uitgevoerd. Napoleon annexeerde Holland en toonde op andere
wijze belangstelling voor Grave, o.m. door er op 31 October 1811
de vestingswal te inspecteren, waarbij hij de vesting vrij sterk
noemde.

Toen de Russen in 1813 op advies van Krayenhoff de Merwede
overstaken en op 10 December Breda hadden bezet, trokken de
troepen van Molitor over Grave, „pillée par ces banditsquot;, naar
die van Maarschalk Macdonald bij Venlo. Lavallette, een invahde
met één been, die van Franse regeringszijde De Betou's relaas
van de roemrijke verdediging van 1674 had ontvangen, beschikte
in de verwaarloosde vesting met het ondiepe kroonwerk Coehoorn

p^'^jg®-^nbsp;merkwaardigst voorgevallene enz. 's-Haage-Graave

-ocr page 25-

aan de overzijde over 1500 man^). Hij liet bij de kazernes een
stevige kazemat bouwen van 500 bomen uit de Wychense bossen,
proviandeerde de vesting met wat er in de omliggende gemeenten
nog te halen viel, en kondigde 13 December de staat van beleg af.
De blokkade, waarbij geen enkel kanonschot op de vesting gelost
werd, eindigde de 13de Mei 1814, toen Lavallette de stad op bevel
van Lodewijk XVIII overgaf, een tiental dagen na de overgave
van Den Helder.

Twee jaar later was de omtrek van Grave gedurende de zomer
een uitgestrekte waterplas; in Januari 1820 bezweek een gemet-
selde beer in de binnengracht, zodat het gehele stadje overstroomde,
en de storm van 29 November 1836 teisterde de stad zo hevig,
dat zij gebombardeerd leek.

De laatste maal verkeerde de vesting Grave in staat van oorlog
van 10 October 1830 tot 13 Juni 1839. Bij de onlusten te Brussel
was de garnizoenssterkte op ruim 2200 man gebracht en profi-
teerde Grave van een druk vreemdehngenverkeer. In eerstgenoemd
jaar vestigde er zich in de Begijnenstraat de strijdvaardige blinde
bekeerling Joachim George Ie Sage ten Broek, de stichter van het
bekende tijdschrift De Godsdienstvriend, die om zijn vele pubh-
caties wel eens de Vader der Kathoheke pers is genoemd.

Nog scheen Grave, „de Phenix der Stedenquot;, een schone toe-
komst beschoren. In 1841 deed Koning Willem II, evenals ver-
schillende zijner voorvaderen, zijn plechtige intrede in de oude
Oranjestad en bezichtigde er in de keel van het half bastion Blaauw-
kop de fundamenten van „een bomvrij gebouw, bestaande uit
twee boven elkander geplaatste rijen van dikke gewelven, welke
ingerigt zijn tot huisvesting van 1200 man, een kruidmagazijn,
laboratorium, werkplaatsen en met schietgaten voor zwaar en
ligt geschutquot;. Het kwam gereed in 1844 en was „eenig in zijn soort. 2)
De Hampoort, „een deftig bomvrij gebouwquot;, met regt „de schoonste
poort van Nederland genoemdquot;, kon in belegeringstijd twee ba-
taillons voetvolk bergen en drie blokken kazernen, waarvan de
m 1825 geheel nieuw gebouwde in 1840 tot infirmerie werd inge-
richt, boden ruimte voor 1300 man. In verband met de overstro-

Cfr. voor dit beleg F. H. A. Sabron, De Blokkade van Grave in 1813—'14
Breda, De Koninklijke Militaire Academie 1912.

') Cfr. voor deze en de volgende bladzijden Van der Aa, alsmede J. L.
Terwen, Het Koningrijk der Nederlanden enz. Gouda G. B. van Goor
(1858—1862) p. 478.

-ocr page 26-

TO

mingen der Beerse Maas, die de vesting des winters met Escharen
en Gassel tot een eiland maakten „en volstrekt ongenaakbaar
voor den vijandquot;, had men omstreeks 1845 verscheidene plannen
gereed om ze „als sleutel van Nederlandquot; door buitenwerken te
versterken; men dacht aan een halvemaan-vormig circumval-
latie-systeem op een half uur afstand van de stad, en aan een kanaal
met een grote sluis beneden Grave om het traverse gebied der
Beerse Maas te kunnen inunderen.

Het getal inwoners bedroeg omstreeks het midden der vorige
eeuw ongeveer 3.000, o.w. 280 Hervormden, 2.640 Rooms-Katho-
lieken, 60 Israëlieten en 10 Lutheranen ; de voornaamste bestaans-
middelen waren landbouw en kleinhandel. Verder had men er
een wollen- en katoenstoffenfabriek met iio werklieden, 4 petten-
makerijen, 1 spijkerfabriek, i koper- en bhkslagerij, i hoedenfa-
briek,
I leerlooierij, i katoendrukkerij, i ververij, 3 touwslagerijen,
3 bierbrouwerijen, 3 molens en i boekdrukkerij ; het garnizoen
bedroeg gewoonlijk 300 man.

Op 12 October 1848 openden de Zusters van Tilburg er een
bewaarschool, en op 22 September 1859 arriveerden vijf Tilburgsche
Fraters, die twee dagen daarna vijf bhnden uit Maaseyck ter ver-
zorging opnamen en daarmede het thans beroemde Blindeninsti-
tuut „St. Henricusquot; stichtten. De ,,Wijnbergquot; werd als Zuster-
tehuis gesticht op 4 Augustus 1848 en voor vrouwelijke blinden
ingericht de lode October 1882. Grave dankt de instituten voor-
namelijk aan het initiatief en de vrijgevigheid der edele Graafse
famihe De la Geneste.

Helaas kwam er geen enkele spoorwegverbinding tot stand,
hoewel in 1871 of 1872 de bakens voor de verbinding 's-Hertogen-
bosch-Nijmegen reeds waren uitgezet.

In 1874 •— hetzelfde jaar waarin het bUksemvuur de trotse
kerktoren vernielde — werd de vesting Grave met het kroonwerk
Coehoorn over de Maas opgeheven, tengevolge waarvan de 7de
Cie van het 3de Reg. vestingartillerie naar Geertruidenberg vertrok,
en in December 1881 werd het doodvonnis over Grave als garni-
zoensstad gestreken : het 3de bataljon van het 5de Regiment
Infanterie vertrok op i Mei 1892 naar Amersfoort.

Op de Hampoort na werden dientengevolge alle vestingwerken

ï) Opgave v. Terwen p. 478. Cfr. Geschiedenis en Cultuur van een
Blindenwereld (1859—1934) N.V. Drukkerij De Spaarnestad.

-ocr page 27-

gesloopt. 1) Het laatst werd De Bomvrij van het bastion Blaauw-
kop na 1900 uiteengemokerd. Van de twee kazernes werd het
Zuiderblok door de Gemeente afgebroken ; het Noorderblok met
de Infirmerie werd met circa i H.A. grond eigendom van de Franse
geestelijke Jean-Pierre Berthier, de stichter van de Congregatie
der missionarissen van de H. Famihe, die zich op 24 September
1895 bij zijn studenten in het Moederhuis voegde. 2) Het groot
arsenaal bij de Hampoort werd in 1897 en 1898 verbouwd tot
Rijksgesticht voor rustige krankzinnigen — bedoeld als een ver-
goeding van Rijkswege voor de verplaatsing van het garnizoen.
Ongeveer 9 H.A. grond tussen de Hampoort en de afgebroken
Brugpoort werd gekocht door de regenten van het Gasthuis, die
er als succursaalhuis het St.-Ehsabethsgesticht bouwden. De E. E.
Fraters hadden in 1891 reeds vergroting verkregen door het bastion
Oranje met de bijbehorende gracht en enige H.A. gemeentegrond.
De lange tuinmuur werd opgetrokken van de stenen der kruitma-
gazijnen en de redoutes van het bastion.

Het voormalige kolonelshuis in de Hoofdschestraat werd een
kostschool voor missionarissen van de E.E. Paters van de H.H.
Harten, tot de brand van 13 op 14 December 1920 hun gebouwen
vernielde, waarna zij zich te St. Oedenrode vestigden ; thans rijst
er de vestibule van het nieuwe St.-Henricusgesticht waarvan
de eerste steen gelegd werd op 8 Februari 1928. Omstreeks dezelfde
tijd werd ook De „Wijnbergquot; vernieuwd.

In 1880 bloeide de kunstboterfabricage in Grave en omstreken.
Een der voornaamste fabrikanten verplaatste zijn fabriek in 1883
naar Dordrecht en de overige kunstboterfabricage ging spoedig
te niet. De blauwververij — tegenwoordig de Gasthuishoeve —
werkte omstreeks 1905 al niet meer, de laatste leerlooierij werd
een tiental jaren later afgebroken, de laatste bierbrouwerij brandde
af op 4 Febr. 1916 en een bloeiende export-industrie van goud en
zilver, waarin een 40-tal Gravenaars werkten, ging in de na-oor-
logsjaren nagenoeg geheel te niet. In de sigarenindustrie, de twee
boek- en handelsdrukkerijen o.w. een courantendrukkerij voor de

1)nbsp;Cfr. M. C. Hegeraat, Bijdragen tot Grave's Geschiedenis (Bibl. v. h.
Prov. Genootschap te 's-Hertogenbosch).

2)nbsp;Cfr. J. van Dinteren, M. S. F. Zilver en Zegen. Grave, Missiehuis
van de H. Familie 1920.

Gebouwd onder de bekende Directeur Frater Aurelius, die o.m. met
de blinden-harmonie in verscheidene plaatsen van het land concerten ging
geven om de benodigde gelden bijeen te krijgen.

-ocr page 28-

Graafse-, de Wychense- en de Udense Courant, de timmerbedrijven,
de twee touwslagerijen en de goud- en zilverindustrie waren in
1934 resp. 35, 20, 20, 10 en 8 arbeiders werkzaam, maar thans is
het totaal dezer cijfers aanmerkelijk minder. Daarentegen is het
arbeidersaantal van een sigarenfabriek gestegen tot ongeveer 40
en heeft de curve der auto-ondernemingen de laatste jaren een
zeldzame hoogte bereikt. Overigens leven de inwoners van handel,
winkelnering, transport, land- en tuinbouw en visserij en van gezins-
verpleging van momenteel een kleine 100 rustige krankzinnigen :
deze overnachten in de gezinnen en genieten er de kost tegen een
matige vergoeding.

In 1870 was het laatste justitiële lichaam dat er van de oude
roem over was, het kantongerecht, met 43 andere — van de 150
in den lande — opgeheven.

Ook de Latijnse en Franse school verdwenen met de achter-
uitgang der welvaart; de Rijks-Normaalschool van i Jan. 1873
werd gesloten op i Mei 1915 ; de openbare lagere school werd
op
I April 1934 opgeheven wegens gebrek aan leerhngen. Daaren-
tegen openden de Zusters van Tilburg reeds op 12 October 1848
een R.K. Burgerbewaarschool voor meisjes en op i Mei 1851 een
R.K. meisjesschool en stichtten de Eerw. Fraters van Tilburg
op 16 Mei 1873 de St. Jozefsschool voor jongens.

Het bhndenonderwijs kwam tot een ongekende bloei, groten-
deels onder leiding van de onvergetelijke Frater Adrianus Kemps,
die er „gedurende 54 jaren met geheel de hefde van zijn hart en
met al de vindingrijkheid van zijn geest heeft gewerkt aan de
verheffing der bhndenquot; tot aan zijn overlijden op 13 Juli 1930.
Hij stichtte mede de „Le Sage ten Broek-Vereeniging tot verschaf-
fing van lectuur aan blindenquot;, die in 1934 reeds 18463 boekdelen
in de Braille-Bibliotheek ter plaatse telde.

Een andere stichting, die als avondschool nog bestaat, is de
tekenschool, waaraan de Graafse dichter G. W. Lovendaal als
Directeur verbonden was. Zij is gelegateerd door Mr. P. F. vanCooth.

Drie verschillende spoorweglij nen op een afstand van circa
10 K.M. rondom de stad decentrahseerden het verkeer, waarvan
Grave zo lang het middelpunt was geweest. De Beerse Maas- en
Peelwater-inundaties, die Grave in winter en lente soms weken
aan één stuk isoleerden en het land in de omtrek bedierven,
de opkomst van handel en industrie in de dorpen die minder
van die waterschade te lijden hadden, maakten Grave langzamer-

-ocr page 29-

hand tot hetgeen het nu geworden is. Wel werd de Maasveer-
belasting van de inwoners afgenomen bij de opening van de
stuwbrug op 5 October 1929, maar daarmede verloor Grave
meteen de hoofdweg midden door het stadje : het ligt er thans
als een eigenaardig afgesloten plaats, die slechts aan een
stadsdeel open is, en voor het doorgaand verkeer weinig of geen
waarde heeft.

De verbetering der streek tengevolge van de beteugeling der
Beerse Maas, en Grave's hgging aan een groot vaarwater en aan
een belangrijke weg van midden-Brabant naar Nijmegen, Arnhem
en Twente wekken echter hoop op een betere toekomst.

Aan het einde dezer schets vraagt men allicht: Spiegelt de
geschiedenis der vesting zich ook in de taal harer inwoners af ?
Het antwoord daarop moet ten aanzien van buitenlandse invloeden,
helaas, kort zijn. Of en welke woorden en uitdrukkingen ten
tijde van de langdurige inlegeringen van Spanjaarden en Engelsen
zijn overgenomen, valt bij gebrek aan historisch taalmateriaal
niet aan te wijzen. In de taal van thans is het mij niet gelukt ook
maar een enkel woord te vinden, dat daarmede in verband zou
kunnen worden gebracht.

Met woorden van Franse of Duitse oorsprong is het iets anders.
Enkele leven er nog in de volksmond, zoals hier en daar bhjkt
uit de opgenomen woordenlijst. Het is echter niet noodzakelijk,
dat die afkomstig zijn van Franse mihtairen en Zwitserse en
Duitse regimenten, die in Grave in garnizoen hebben gelegen.
Zij kunnen even goed afkomstig zijn van Franse en Duitse immi-
granten ; met het Nederrijns toont het Graafs trouwens veel
verwantschap.

In ieder geval is de buitenlandse oogst teleurstellend schraal
en is het vooral vreemd, dat er niet meer sporen van Franse en
Duitse woorden uit de vorige eeuw over zijn.

Alvorens te spreken over binnenlandse invloeden, dienen we
eerst nog iets te zeggen over de samenstelling en de aard der
bevolking.

Cfr. L. van Vuuren, Rapport betreffende de Maasgemeenten (uit-
gebracht op
g Januari 1936) en over de afwateringskwesties : Dr. A. A.
Beekman, Nederl. als Polderl., Zutphen 1932 en R. Schuiling, Hb. der
Aardr. I« Zwolle 1934, passim. Een oud rijmpje luidt:
Vellsp is chin lant

's Winters voaa-tn en 's Sommers sant.

-ocr page 30-

De samenstelling der bevolking.

(Verloop, aantal en dialectsprekers).

De geschiedenis van Grave leert, dat zijn bevolking altijd vlot-
tend moet zijn geweest. Paringet schreef trouwens omstreeks
1700, „dat men vande oude wesentlyke borgers weynig rehquien
heeft.quot; 1)

Vraagt men, uit welke streken Grave zijn bewoners vroeger
recruteerde, dan kan een aantal namen 2), voorkomend tussen
1458 en 1871, daarop enig antwoord geven;

Van Tegelen, Van Beynen (Beinum b. Zutphen ?) Van Uden,
Van Assell (Neder- of Overasselt bij Grave ?) Van IJsselstein,
Amptman, Van Egmont, Amptman, Van Duffelen (het Gelders-
Kleefs landschap) Van Bocholt (Bocholz, Limb. ?) Van Baxen
(Baexem, L. ?) Van Mijnden, Amptman (Minden, een later onder-
gelopen Tholense polder ?) Van Megen, Van Bergen (L. of bij Oss ?
— Het officiële Berchem heet Bergen in de volksmond). Van Aken,
Van Erp, Van Velp (bij Grave ?) Van Breemt (Breekant bij Eind-
hoven ?) Van Heler (met metathesis Heerle bij Wouw ?) De Gulicker,
Van Beugen, Van Horn (bij Weert ?) Van Suwich (Zuuk, Zuik,
Zuidwijk bij Apeldoorn ?) Van Woerden, Van Millen (Mill) Van
Beduw, (uit de Betuwe ?) Van Sevenbergen, Van Vechuns (?)
(Veghel ?) Van Bommel (Maasbommel ?) Van Elderom (Elderum
bij Boxmeer ?) Van Batenburg, Van Oeffeit, Van Betou (Betuwe ?)
Van Hasendonck (De Hazeldonk bij Asten ?) Van Gemert, Ter
Vooren (van Voorne ?) Van Meekeren (Macharen bij Megen, in
de volksmond Machara ?) Van Boekei, Nijenburgh (bij Eist ?)
Van Weert, Van Gronsveld (Zuid-L.) Ere (e) se (De Fries ?) Nollant
(Nuland ?) Van Hees (bij Oss of Nijmegen ?) Van Aarden (Aardt
bij Zevenaar ?) Van Tuerenhout, Van Haaren (bij Megen ?) Van
Noenen (Nunen ?) Van de Vrande (De Warande bij Helmond ?
Ze heet nog zo in de volksmond) Van Alphen, Van Geffen, van
Leukenen (Leuken bij Bergen, L., Weert ?) Van Sprokkelenberg
(bij Zaltbommel ?) Keyenberg (Keienburg Gem. Hengelo, Geld. ?)

») P. I 384.

2) voornamelijk genomen uit Gildenpapieren, aanwezig in de bibliotheek
van het Prov. Gen. te 's-Hertogenbosch. Op een lijst van gedecoreerden,
geboren te Grave tussen 1750 en 1796 komen de familienamen voor : Van
Zuchtelen, Van der Plaat, Verhorst, Gezelschap, Ragaij, Schneither, Schind-
ler, Waldkirch, Papegaaij, Fischer, Van Spengler, De la Sarraz, Ampt en
Janssen, een typisch mengsel van Graafse-aristocratennamen uit die tijd.

-ocr page 31-

Op Duitse afkomst wijzen, behalve de voren reeds genoemde
namen en enige plaatsnamen, de familienamen Rossknecht,Wieroch,
Machmeyers, Cruger en Buschman, op Franse: Berrins, Denijsen
(dezelfde als elders Denesen ?) Laison, Soblet en Eloy, op Saksische
en Friese Torsinck en Veenema.

Voor zover men uit die namen al reeds conclusies kan trekken,
bhjkt dat Grave vroeger zijn bevolking uit de buurt trok — ge-
hjk voor de hand ligt, maar ook van ver daarbuiten, hetgeen voor
zulk een kleine plaats noodzakelijk tot taalvermenging moest
leiden. Ongeveer een derde der Nederlandse immigranten zou uit
Oost-Brabant afkomstig zijn buiten het land van Cuyk. Is die
invloed van het Oostbrabants daaraan nu evenredig ? Naar thans
ten dienste staande gegevens, zou men zeggen van niet.

Van al de genoemde familienamen, die een herkomst aanduiden,
worden alleen nog gedragen die van Van Gemert en Van Hees.
Of een tegenwoordige famihe Janssen identiek is met de vroegere
gelijknamige, is mij niet bekend.

Het aantal Gravenaars zal, toen Grave nog een „tamelijk ste-
dekenquot; was, of ten tijde van het bestaan der „Voorstadquot; de 4000
allicht niet te boven zijn gegaan, doch de laatste eeuwen het getal
2000 meer hebben benaderd.

De laatste jaren was de loop der bevolking op 31 December
als volgt 2) :

gevestigd

vertrokken

overleden

M.

V.

M.

V.

M.

V.

M. V.

I93I

1043

1226

80

108

78

103

25 32

1934

1106

1214

97

98

100

125

13 21

1935

1138

1220

138

107

120

104

12 20

Voor de samenstelling der bevolking in de laatste jaren cfr. p. 17 sqq.
') overgenomen uit de bevolkingsopgave van het Centraal Bureau voor
de Statistiek.

-ocr page 32-

groepen 1) bedroeg het aantal zielen op

(149 pat. 39 inw. pers. o.w. 4 Gr. verpl.)
(114 blind. 33 Eerw. Fraters 2 inw.
dienstp.)

(72 bhnd. 26 Eerw. Zusters)

(52 verpl. 14 Eerw. Zusters 3 inw.
dienstp. —
31 Grav.)
(37 pensionbew. 17 Eerw. Zusters 5 inw.
dienstp. — 6 Grav.)

(41 Grav.)

599

1934:

190 (154 pat. 36 inw. pers. o.w. 4 Gr. verpl.)
159 (119 bhnd. 37 Eerw. Fraters 3 inw.
dienstp.)

105 (78 bhnd. 27 Eerw. Zusters)
51 (door toename van het aantal cursisten)
62 (45 verpl. 14 Eerw. Zusters 3 inw. dienstp.
— 27 Gr.

Van de niet-Graafse
31 December 1931 :

Rijkskrankz.gesticht 188
St.-Henricusgesticht 149

De Wijnberg
H. Familie
Gasthuis

Rustoord
Totaal

Op 31 December

Rijkskrankz.gesticht
St.-Henricusgesticht

De Wijnberg
H. Familie
Gasthuis

Rustoord

98

36
69

59

62 (37 pensionbew. 18 Eerw. Zusters 7 inw.
dienstp. —
5 Gr.

Totaal

639 (36 Gr.)

Op 31 December 1935.

Rijkskrankz.gesticht 206 (170 pat. 36 inw. pers. o.w. 4 Gr. verpl.)
St.-Henricusgesticht
160 (120 bl. 38 Eerw. Fr. 2 inw. dienstp.)

De Wijnberg
H. Famihe
Gasthuis

Rustoord
Totaal

104 (77 bl. 27 Eerw. Zusters.)
72 (toename van het aantal cursisten)
56 (41 verpl. 14 Eerw. Zusters i inw.

dienstp. •— 21 Gr.)
53 (30 pensionbew.
16 Eerw. Zusters 7 inw.
dienstp. —
4 Gr.)

651 (29 Gr.)

Deze gegevens werden mij door de desbetreffende administraties met
de meeste welwillendheid verstrekt.

-ocr page 33-

Volgens bovenstaande gegevens bedroeg het aantal zielen op
31 December 1931, 1934 en 1935 derhalve 2269—2320 en 2358
(1138 m. 1220 vr.) ; buiten de genoemde gestichten 1670, 1681
en 1707.

Volgens het rapport Van Vuuren was de toename der totaal-
bevolking van 1900 tot 1932 negatief met 6% De positieve toe-
name van de laatste tijd kan, behalve aan het geboorte-overschot,
te danken zijn aan detachering van 15 a 20 man pohtietroepen
in 1935. (De cijfers voor geboorte zijn dit jaar 26 m. en 23 vr.;
de overige vindt men op blz. 15).

Daar Grave de laatste jaren, mede tengevolge van verscheidene
begunstigende factoren van binnen en buiten de stad, bij de
woonwagenbewoners — nagenoeg allen vreemden — nogal sterk
in trek was, kan men hun aantal in het hartje van de winter
gerust op 40 schatten.

Andere nog niet genoemde geheel vreemde groepen zijn de
Koninklijke Marechaussee-Brigade en allerlei andere vreemde
ambtenaren en beambten met hun gezinnen, te zamen zo nauw-
keurig mogehjk becijferd, 85 zielen tellend. Rekent men daarbij
de overige geheel vreemde gezinnen en de gezinnen, waarvan de
vaders of moeders geboren Graafsen zijn, doch waarin meer Alg.
Ned. gesproken wordt, op ruim 50, met ongeveer 200 gezins-
leden, dan blijven er nog circa 1400 dialectsprekenden over, ver-
deeld over circa 350 gezinnen. 2)

Van deze laatste zijn er 20 kinderloos gebleven en verloor een
gezin het enig kind.

Een iio-tal mannen vestigden zich met hun vrouwen (en kin-
deren) uit den vreemde in Grave, de meeste uit de omtrek, met
een straal van circa 35 K.M.

100 a 105 (van de 107) gehuwde vrouwen, in Grave geboren,
behoren tot de dialectsprekende categorie; de overige gehuwde
vrouwen, ten getale van ongeveer 130, zijn grotendeels uit de
omtrek afkomstig. Een betrekkehjk belangrijk contingent van
deze huwende niet-Graafse vrouwen vormen de verpleegsters van

A. W. p. 87, 90.

De huisnummering telt, naar mij officieel verstrekte gegevens, in het
geheel 437 merken, waarvan een goed gedeelte dient voor publieke gebouwen,
gestichten, werkplaatsen en andere niet bewoonde genummerde huizen
of huisgedeelten. Hierbij zijn ook begrepen 5 genummerde perceelen aan
de Elftweg en de Rijksweg.

-ocr page 34-

het Rijks Krankzinniggesticht, uit allerlei oorden afkomstig. Van
het honderdtal in Grave geboren en gehuwde vrouwen zijn er een
75-tal gehuwd met geboren Gravenaars.

De dialectkern is derhalve van geringe afmeting, vergeleken bij
de omvangrijke schaal en bolster.

Gaat men na welke Gravenaars enige Graafse voorouders hadden,
dan blijkt, dat deze tot een zeer gering aantal moeten worden
gereduceerd en men mag aannemen, dat het vroeger niet anders
is geweest.

Wat leren bovenstaande gegevens over de bevolking der laatste
jaren i) ons nu ten opzichte van volk en taal ?

Het is duidelijk dat, indien deze procentsgewijze zeer hoge
volksverschuivingen constant zijn, de bevolking van Grave binnen
enige decennia voor het grootste gedeelte door een andere ver-
vangen is.

Waren deze ingrijpende mutaties in de voorgaande jaren nage-
noeg van gelijke sterkte, dan behoeft het minder verwondering
te baren, dat er zo weinig is overgebleven van de taai-elementen,
die vroegere uitheemse garnizoenen er toch waarschijnlijk hebberi
ingebracht.

Het spreekt vanzelf, dat het autochtone dialect in zulke om-
standigheden voortdurend een zware strijd heeft te voeren tegen
de steeds vers inkomende ontbindende krachten.

Een gevolg hiervan zal ook zijn, dat er een voortdurende aan-
passing is, en daarmede een voortdurende weifehng van vormen,
te meer daar er in dat kleine taaicentrum Grave drie verschillende
taal- en cultuurhaarden zijn : de meer ontwikkelde burgergroep,
gesteund door de ambtenaren en Gestichts-Gravenaren, cultiveert
het Algemeen Nederlands; de melkboeren en landbouwers, die
platter Graafs spreken, zijn door taaibanden verbonden met
dialectsprekers uit de omtrek, speciaal in de voormalige landen
van Cuyk en van Ravenstein, terwijl het eigenlijke Graafs gesproken
wordt door het corpus, de burgerij, waarvan de leden al naar de
relaties en omgang overhellen naar de ene of de andere groep.

Het kan dus niet anders of die samenloop van verschillende
taalgebruikers moet een sterke menging ten gevolge hebben.

deels verkregen uit officiële bescheiden, deels uit persoonlijke na-
vorsingen.

-ocr page 35-

Als we weten, dat er van de op blz. 17 genoemde 350 Graafse
dialectsprekende gezinnen een 35-tal gehuwde vrouwen en een
25-tal getrouwde mannen afkomstig zijn uit Oost-Brabant i),
dan vragen we ons af, hoe het komt, dat er betrekkelijk zo weinig
Oost-Brabantse elementen in het Graafs leven. Misschien, dat
het Oostbrabantse volk in forsheid ten achter staat bij de ge-
voeden van de kleigrond, en zijn immigranten in het stadje
economisch ook niet de sterksten zijn 2).

De aard der bevolking.

Nog steeds leeft er een zekere stedelijke trots in de Gravenaar,
die zich ten opzichte van plattelanders uit in een goedmoedig
verontschuldigend
dè sïë md boer9 : dat zijn maar boeren. De his-
torie, het stadsbeeld met kerk en stadhuis. Hampoort en Gestich-
ten, en het slag der inwoners, dat in kleding en manieren inder-
daad met stadsbewoners overeenkomt, maken dit begrijpelijk.

De Oostbrabanters houden Grave nog steeds voor een stad
en wel voor een Gelderse stad, zoals verleden jaar uitdrukkelijk en
officieel tot uiting is gekomen in de Velpse tegenstand tegen een
vereniging met de gemeente Grave. Merkwaardig is ook, dat
autoriteiten der omliggende dorpen vaak waarschuwen tegen
„de verderfelijkequot; invloed van de stad, waarmede dan Grave
bedoeld wordt. De tegenstelhng van stad en land is hiermede
voldoende bewezen.

Vraagt men een of andere Gravenaar, die van zijn stad vertelt,
hoe vaak de vesting wel is ingenomen, dan antwoordt hij met
kalme onverschilligheid en stille trots
„Dè wee-k nVe parsiès, ik
dink urn dd tien joorquot;.
Voor een goed deel berust hun superio-
riteitsgevoel op hun dialect, dat ook in het oor van niet-Gravenaars

De ingekomenen uit 's-Hertogenbosch niet mede gerekend. Cfr. voor
de Oostbrab. immigratie ook p. 15.

Deze karakteristiek bedoelt geen geringschatting, maar iedereen in
Grave kan weten, dat de omwonende Oost-Brabanters meer bedachtzaam
zijn, langzamer en uiterlijk stugger. De Overmaassen zijn m.i. levendiger, luid
en vlot, terwijl die van het Land van Cuyk in Gassel en Beers — welge-
stelde nette mensen van de klei — bij alle goedhartigheid meer gereserveerd
zijn. De oude economische toestanden tekenen zich in de karakters nog
merkwaardig af.

Dat weet ik niet precies, ik denk om de tien jaar. — Klankaanduiding
en uitsprciak vindt men op blz. 35 sqq.

-ocr page 36-

fUf 1) klinkt en in het algemeen niet de minder beschaafd lijkende
klanken heeft van sommige andere dialecten 2).

Een van de mooiste eigenschappen van het Graafse volk, van-
ouds getraind in de omgang met andersdenkenden, is zijn ver-
draagzaamheid.

De Katholieken zijn er van doordrongen, dat „alle te goeder
trouw dwalendenquot; tot de ware kerk van Christus behoren, en men
hoort er vaak over andersdenkenden, dat die
„mins9 maschièns
hivtar zién as wee{j)

Het verhaal van mijn stokoude zegsman over wijlen Ds. Losgert,
die bevriend was met de toenmahge Pastoor en zelfs zou hebben
bijgedragen in de studiekosten van een priesterstudent, is teke-
nend voor de volksopvatting. Overigens beschouwen zij zich als
eerste-klas Kathoheken, hetgeen het kerkbezoek e.a. trouwens
uitwijst. Het aantal geestehjken van Grave geboortig, bedraagt
thans niet minder dan 20 priesters o.w. 6 secuheren, 14 Fraters
of Broeders en 18 Zusters.

Volgens de laatste volkstelhng (1930) waren in Grave de vol-
gende gezindten vertegenwoordigd :

^ 'nbsp;M. Vr. Totaal.

Ned. Hervormdnbsp;ig gy 115

Remonstrantnbsp;1nbsp;j

Doopsgezindnbsp;^nbsp;^

Evang. Lutherschnbsp;3nbsp;3

Hersteld Evangehsch Lutherschnbsp;2nbsp;2

Geref. Kerkennbsp;2nbsp;9 11

Roomsch Kathoheknbsp;995 1099 2094

Ned. Israëlietnbsp;4nbsp;6 10

Anderenbsp;2nbsp;2

Geennbsp;268

Onbekendnbsp;^nbsp;^

1024 1229 2253

Ook ten opzichte van de pohtiek is de Graafse gecomphceerd.
Ze weten vanouds dat
groo'te hondd mdkae-rs nu hiéU^) en laten

') fra. vif — kwiek.

Aan sprekers van laatstbedoelde dialecten zou men intussen niet
het recht kunnen ontkennen
„«óa dm ii'ts möëtg tüüz Wie : V9, wbquot; na het
eten moet je thuis blijven, niet waar ?quot; ook min-beschaafd te noemen.
») mensen misschien beter zijn dan wij.
*) Opgaven van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
grote honden elkander niet bijten.

-ocr page 37-

zich niet gemakkehjk een rad voor de ogen draaien. Daarnaast
kunnen zij soms een merkwaardig vertrouwen in vreemden stellen.
Misschien ook in verband hiermede is er altijd coalitie toegepast.
Een gepensionneerd niet-Kathohek overste is heel lang wethouder
geweest en zelfs regent van de Armen- en Wezen-fondsen en
later werd een niet-Kathohek hd van de Raad tengevolge van de
twee partijen der 6 Kathoheke Raadsleden — aanvankelijk be-
rustend op partijschap voor twee harmonieën : de oude en de
nieuwe •— Wethouder van een der partijen. Politiek was de con-
stellatie bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer (1932)
als volgt: Uitgebracht 859 stemmen ; Engels 4 Alg. Dem. Unie
II R.K. Volksp. 61 Chr. Arb. 4 Nat. Boerenp. 4 S.D.A.P. 33 Comm.

4nbsp;Vrijh. b. 8 Fascisten i Vrijz. Dem. 10 R.K. Dem. P. 4 Belasting-
betalers 2 Kuypers 3 Christ. Hist. 10 R.K. Staatsp. 675 Nat. soc.

5nbsp;Staatk. Geref. 4 Nat. Herstel 3 Herv. Ger. St. i Plicht, Orde en
Recht
I Anti. Rev. 6 Nationahsten 5.

Aan de achteruitgang en de afgeslotenheid van ruim een halve
eeuw zal het mede wel te wijten zijn dat de Gravenaar in pohticis
soms al te ver wil zien, zoekt naar dingen achter de schermen,
die er niet zijn, en daardoor wel eens wantrouwig wordt. Dat
hij huiverig is om een zaak aan te pakken met voor hem niet te
overziene consequenties, mag pleiten voor zijn voorzichtigheid.
,,Leer nou vd met'n, dat dn zaa-k noo'jt allee-n aan moet fdkka.
Js moet sörg9, dat andgra mee da varantwoordehkhei'd draa-gaquot;
i) is
een wereldse wijsheid van een Graafs politicus, die men de meeste
Gra venaars niet behoeft te verkondigen. Ten aanzien van dit
soort affaires doet men er meer aan
kletsan-en-zwetso, zoals hij
het zelf spottend noemt.

Met de critische geest die hem ook blijkens de bijnamen kenmerkt
taxeert hij lawaaierige dreigementen met :
schelb düüt nie see-r
en d6a-n (dè) heddat hart nu.

Dat het ook wel in Grave voorkomt, dat de ene vriend de andere
iets beloofd heeft en er nu en dan aan denkt met het voornemen
des woo-r ók, dè sak az ana kee'r vur am doe'n^), behoeft niet te
verwonderen. Des te opmerkelijker is echter, dat er in Grave nog
zoveel energie ontwikkeld wordt, zoals onder meer verscheidene
pas verrezen winkelpuien getuigen.

1) Ook een soort „correct Graafsquot;, cfr. p. 28.

schelden doet geen pijn en slaan, (daarvoor) heb je het hart niet.

') 't is waar ook, dat zal ik eens een keer voor hem doen.

-ocr page 38- -ocr page 39-

De vrijgevigheid van de Gravenaar is van ouds bekend en ook
zijn veerkrachtige opgewektheid. Met de laatste eigenschap wist
hij tot heden feesten te organiseren, die uit ver in den omtrek
mede-feestvierenden trokken. Moge zij onze ,,trouwhartigequot; be-
volking door de „beroerelycke tyenquot; van heden naar betere helpen.

Heeft men er zich bij de mededelingen over de samenstelhng
en het verloop der bevolking misschien over verwonderd, dat
het Graafs als apart dialect nog bestaat, de verklaring van dat
taaie leven is ongetwijfeld ook ten dele te vinden in de stadstrots
van de dialectspreker en vooral in het geloof aan de superioriteit
van zijn taal. Bovendien weert de beweeglijke straatjeugd zich
scherp tegen niet-autochtone klanken en vormen.

De aard van het dialect.

Uit Grave's geschiedenis en de samenstelling zijner bevolking
is reeds geconcludeerd, dat Grave een mengdialect moet hebben.
Globaal genomen sluit dit aan bij het Gelders-Limburgs en be-
hoort het tot de
,4ièkhüüs''-ó.idltcten, de tongvallen die i en ü
niet diphtongeerden. Merkwaardig genoeg zou het meer overeen-
komen met het Arnhems dan met het Nijmeegs met zijn anlautende
V- en z-verscherping en andere afwijkingen. Daarenboven is het
nog een grensdialect: ongeveer een kilometer van de markt van
het stadje, aan de overzijde der Beerse Maas-traverse, loopt de
grens van Velp, dat onder het Oostbrabants taalgebied ressorteert.
Het opgenomen taaikaartje dient om de taalgeographisch-eigenaar-
dige, half geïsoleerde ligging van Grave duidelijk te doen uitkomen.

Zoals ook reeds uit de voorgaande bladzijden bleek, vormt het
dus een dialect-eilandje met een taal die verschilt van al de dorpen
die er omheen hggen, of ze gelegen zijn in de voormalige landen
van Cuyk en Ravenstein of in het Gelders grondgebied zelf. De
onderlinge dialectverschillen van deze in taalkundig opzicht zo
merkwaardige ommelanden en de afwijkingen van het Graafs
hoop ik later nog eens te kunnen vaststellen ; thans moet ik mij
bepalen tot het niet minder interessante centrum : Grave zelf.

Als de inwoners oorspronkelijk behoorden tot de Gelders-Lim-
burgs sprekende groep, dan is het hoofdelement ongetwijfeld
versterkt in de eeuw dat Grave Gelders bezit was en vooral toen
de Gelderse hertogen er resideerden. Tegelijk zal er een soort xoiw)
vanouds van het kasteel zijn uitgegaan. De ambtenaren van het

AFKORTINGEN VAN NEVENSTAANDE KAART:

at Amht A. Ambachtsheerlijkheidnbsp;Dbk Dingbank

DRAT Drostambt 'RA. Richterambtnbsp;r^^^rht

M.AT Maarschalksambt Gbk Gerechtsbanknbsp;^^^ vereent

H.H. Hooge Heerlijkheid RBK Rechtbanknbsp;S.A. Schout-amU

-ocr page 40-

gerechtshof en de hogere mihtairen sloten zich daarbij aan, en in
later tijd deden het Hollands bestuur en de Hollands sprekende
mihtairen, o.m. door het sterk ontwikkeld sociëteitsleven, hun in-
vloed gelden. Het Oostbrabantse deel leverde evengoed als het
Gelderse gebied zijn contingent voor de immigratie en de mihtaire
vrijwilhgers, die er gezinnen stichtten. Ook de marktbezoekers
die tot omstreeks 1900 uit nagenoeg geheel
Oost-Noord-Brabant
naar „de stadquot; kwamen, kunnen mede het Graafs hebben beïn-
vloed. Misschien mag dit ook gezegd worden van de militairen
die van 's-Hertogenbosch naar Grave in garnizoen kwamen en
met die van Grave gecombineerde manoeuvres hielden. Ook de
bestuurs- en andere relaties met 's-Hertogenbosch kunnen voor
het Graafse dialect betekenis hebben gehad.

In aanmerking genomen de taaie weerstand die de volkstaal
biedt, zou het Graafs dan in hoofdzaak Gelders-Limburgs zijn,

en daarnaast Oostbrabantse en Hollandse elementen bevatten, i)

* *

*

Van het Graafse dialect is nog weinig bekend. Wel verschenen
in „De Navorscherquot; 2) en „Noord en Zuidquot; s) woordenlijsten van
het Land-van-Cuyks, doch al komen daar woorden en uitdrukkingen
in voor, die overeenkomen of zelfs gelijkluidend zijn met het dialect
van Grave, van het echt Graafs krijgt men daaruit niet de juiste
voorsteUing, evenmin als uit „De gelijkenis van den verloren
zoonquot; in het Sambeeks, door H. C. Strick van Wijk«), en nog minder
uit het Overbetuws door J. J. Cremer®).

Ook het Ravensteins van R. Jansenquot;) en het Maas en Waals')
wijken af, al zijn er heel wat elementen van al de genoemde dia-
lecten in het Graafs te vinden.

Dit laatste geldt ook van het Zeelands, waarover de bekende
Brabantius belangrijke bijdragen leverde in
Onze Volkstaal I en
II en het Udens, in welk dialect Dorus (J. de Visser) zijn Brieven

1) Intussen moet men rekening houden met het feit dat, wat de klanken
betreft, soms na één generatie snelle en volledige aanpassing mogelijk is

Jg- 9 (1859) p. 61, 293, jg. 10 p. 89, 145, jg. II p. 13.

») Jg. 3 (1880) p. 178 sqq.

Johan Winkler, Alg. Nederd. en Fri. Dialecticon, Nijhoff, 's-Gravenhaee
1874 I 299-

ld. p. 318.

«) Joh. A. en L. Leopold Van de Schelde tot de Weichsel, Wolters, Gro-
ningen 1882 I 338.

') ld. p. 415 sqq.

-ocr page 41-

van de Hooghei schrijft in het Noordbrabants dagblad „Het
Huisgezinquot;. Met de „Ouwe Hendrienquot; in het „Oostbrabantsquot; in
De Regenhoogkleuren van Nederlands Taal'^), dat nog al sterk van
het Graafs afwijkt, is het vorengenoemde wel het voornaamste
dat in de dialecten rondom Grave geschreven is.

Het dialect van het centrum, „De stadquot; vanouds, is, voor zoveel
mij bekend, nog nooit in studie genomen.

Wijlen de Heer M. C. Hegeraat, een Graafse-historiekenner,
meende, dat de Heer Geerke onder het pseudoniem Soranus, en
Dr. F. C. Leviticus over het Graafs zouden geschreven hebben.
Correspondentie met famiheleden en nasporingen te Amsterdam
leverden echter tot heden niets op. Evenmin heeft
De Graafsche
Courant
volgens de voormalige eigenaar-redacteur, de Heer J. D.
P. van Dieren, ooit een bijdrage van enig belang in het Graafs
opgenomen. Ook de dichter G. W. Lovendaal zijn geen Graafse
dialectteksten uit vroeger of later jaren bekend, zodat het terrein
ter plaatse als onontgonnen moet beschouwd worden.

Van de documenten die in Grave geschreven zijn, berust het
leeuwendeel in het Rijks-Archief te 's-Hertogenbosch en een klein
gedeelte in de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap alhier.
Wat zich nog in het Gasthuis te Grave en aan gilden-papieren
ter plaatse en elders bevindt, is voor mijn doel ■— het verzamelen
van karakteristieke dialectteksten ^— niet geschikt, of moeilijk of
niet bereikbaar.

Het Graafse archief in het Rijks-archiefgebouw te 's-Hertogen-
bosch beslaat ongeveer 76 meter. Daarvan zijn er ruim 30 inge-
nomen door het rechterlijk archief van het begin der i6de eeuw
tot 1810 en goed 45 door het administratief Gemeentelijk Stads-
archief. De stadsrekeningen vangen aan met het begin der 15de
eeuw en het algemeen stadsarchief begint bij de aanvang der
17de eeuw, toen een verbetering van de administratie werd
ingevoerd. Al deze stukken zijn aanwezig in handschrift en nog
slechts voorlopig gecatalogiseerd. Bovendien wordt de ordening
belemmerd doordat de foliering van een groot gedeelte der bundels

Malmberg, 's-Hertogenbosch, 2de Dr. 1931 p. 86.

Daarenboven bevinden er zich nog meer dan 100 charters, daterend
van het eind der 13de eeuw, het Leenarchief en dat van het voormalig
Sacramentsgilde, welk laatste ik aanvankelijk, op grond van Graafse mede-
delingen, in particulier bezit meende te moeten zoeken. Deze gegevens
betreffende het archief dank ik aan Mr. J. P. W. A. Smit, Rijksarchivaris in
Noord-Brabant.

-ocr page 42-

is afgeschroeid bij de brand in het Gemeentehuis te Grave in
October 1903.

Kan dit massale archief voornamelijk uitstekend materiaal
bevatten voor de studie van de Graafse kanselarijtaal en -stijl,
dialectmateriaal was er, docht mij, meer te vinden in gildenteksten,
immers waarschijnlijk geschreven door echte Gravenaars met vol-
doende ontwikkeling om goed Graafs, en te weinig om een soort
algemeen Nederlands te schrijven. En inderdaad leverden deze
mij typisch illustratie-materiaal van het vroegere Graafse dialect.

Een proefje notaris-Graafs uit 1532 ga vooraf. In het testament
van de priester Dirk Marsman schreef de notarius pubhcus Jo
de Daernick eigenhandig vijfmaal
mackt ende geef ft en eenmaal
mackt ende geeft, driemaal mackt ende gefft, een keer mackt ende
geft
en tenslotte nog eens maickt ende gefft (tg. makt en gift). De
vormen
dusent (tg. dnu : zgnt), geseet (tg. gazee't) en deylen (tg.
dei'h) kunnen met de huidige vormen congrueren ■— tenminste
als wij mogen aannemen, dat de uitspraak dier schrifttekens met
de onze overeenkomt.

De stukken van het voormalig Timmermansgilde, een lijvig
pak documenten, in de bibliotheek van het Provinciaal genoot-
schap, vertonen eveneens een eigenaardig mengelmoes.

Ik heb daaruit enige grepen gedaan, die ons iets kunnen leren
omtrent het vroegere Graafs omstreeks het einde der i8de eeuw.

Wij moeten beginnen met enige verschrijvingen te ehmineren,
bv.
aan ge gelde knegt (lees : de), rekinge (= rekening), leer jon
{= gr. leerjong), gewoorden (Alg. Ned. schrijftaal: geworden),
compisie (voor comprisie — comparitie = bijeenkomst van de
gilde-leden),
gege Geven (Alg. Ned. schrijftaal: gegeven), vervol-
gens verhaspelingen, bv. van het woord comparitie tot
comprissi
(1766), compriesie (1770), komparisi (1774), comprisi (1782), com-
prisie
(1783), komprisie (1795), rariteiten als gietansie, Lieguydatie
en sollustasije.

Wat voor materiaal houden we na deze schifting nu over ?

1°. Algemeen Nederlandse vormen als haring, (tg. herring),
kaarsen
(tg. kerss), hooter (tg. bóttsr), vlees (teg. vlirs, vlers) en
kaarte (tg. kae-rtd).

2°. Algemeen Nederlandse, tevens Graafse vormen, bv. begrave,
oncoste, verschotte, gedronke, gulde, gebroke, mostert, ik onderge-

1) L. v. Miert in Taxandria XV 1908 p. 10, 108.

-ocr page 43-

schreve, ontvange, prockereur en vrou vrouw (tg. meestal vroü', ge-
monophtongeerd zonder w),

3°. Algemeen Nederlandse naast Graafse vormen : schink naast
schenk, markus en Markes naast merkus.

4°. Pogingen om Algemeen Nederlands te gebruiken, om zich
correct uit te drukken:
huijs(teg. hüüs), suijker (teg. süükar).
Den uijtgaaf
(tg. üütchaa-j), kruijtnagels naast kruijnagel{s) (tg.
krui'jnaa-gdt), kopkes (tg. köpkas = kopjes).

5°. Weifelende dialectvormen voor een zo frequent gebruikt
woord als gilde : in een stuk van 1782 tweemaal
gilt en eenmaal
gielt; geldt (1771), zelfs gijlde (1765); in een stuk van hetzelfde
jaar vlak bijeen :
tgelde, hout Kopers Gilde (de oorspr. e is hier
veranderd in
i) en 't Gelde ; voor misdienaars (tg. mizdièndsrs) :
misdienders, mesdinders
en mesdienders, terwijl Maart (tg. Mae-rt)
in 1772 figureert als
merdt en maert doch overigens als meert en in
1773 als
mardt.

6°. Dezelfde dialectische dubbelvormen die wij nog heden ken-
nen :
ontfangs naast ontfanks, met nasale velaar en - gutturaal-
wisseling en apocope van t,
voute (tg. meestal foü'td), kaggel
met palatale stemhebbende g, die tegenwoordig nog soms gehoord
wordt, naast
kdchdl met de lichte velare ch, die ook in de omtrek
gewoon is, en
hiergelase met de epenthese, die men tegen-
woordig nog wel eens hoort in
galaa-zdrd glazeren en in Pdnem
voor P.N.E.M.

7°. Ten slotte een aantal klanken en constructies voornamelijk
van 1765—1785, die nog heden voor Graafs zouden kunnen doorgaan:
ijenever (als somtijds nu met zeer korte ïè -j- j-anlaut, tg. meestal
janirvar), nodatom (== tg. nodóa-tam— na datum), Filep [Fièbp),
Pingster e
Pinksteren, hetalt (lees : betalt betaald ? metselers (tg.
vuig. ®) ) en in 1773 zelfs
messelers (tg. vuig.), debet aan mijn passim
(teg. corr.),
der Ujgelijt (tg. meer : beijgdee-t er bij gelegd), syn
(tg. zgnan) Eet afgeleijt, 6 st verteert toe merkus syn (tg. zman)
Eet heeft gedaan
(tg. het chpdóa-n), geteert op onkoste van, sodat ik
derheb ontfangen
(tg. ontfdngd), daar (tg. doo'r) heb ik van aan van
Lüeken gegeven
(tg. gagii'vs) en een (tg. schenk op 't gilde gekogt
d.i. voor, op kosten van.

De ui j-klanken die hier waarschijnlijk bedoeld worden, kan men
o.m. horen in Overasselt.

Voor de è, cfr. p. § 11.6 en § 15, opm. i.
') Voor de afkortingen cfr. p. 28.

-ocr page 44-

Wat leren wij nu uit dit vroegere Graafs ?

Schakelen wij de stadhuiswoorden van de gildendeken sub i
uit, dan blijft er een categorie over, die de meeste dialecten waaruit
het Algemeen Nederlands gestekt is, wel ongeveer zullen gemeen
hebben en een andere, die kem-Graafs zou kunnen worden genoemd.

Zowel om de Graafse kern als om de Algemeen-Nederlandse
groep bewegen zich elementen, die op de duur wel bij de ene of
de andere zullen aansluiten, maar intussen toch het min of meer
chaotische i) in het Graafse dialect veroorzaken. Want dit staaltje
Graafs zou mutatis mutandis ook uit het tegenwoordige dialect
gehaald kunnen worden. Hetzelfde proces herhaalt zich thans met
andere dwaal-elementen.

Uit de voorgaande teksten spreekt derhalve voornamelijk een
onzekerheid van vormen, die ongetwijfeld grotendeels te wijten
zal zijn aan het vlottende der bevolking, en treedt toch een kern

naar voren, die zeer wel met het Graafs van heden congrueert.

* »

*

Eenzelfde onvastheid van vormen karakteriseert het heden-
daagse Graafs. Hoewel de Gra venaar zeer kieskeurig is op zijn
taal en gaarne jacht maakt op de Oostbrabantse — ook Bossche
ao bv. in lao'ta laten, de aau in vaauwa vouwen, op üürst eerst,
dae-l deel, hloewja bloeien en dergelijke karakteristica uit de omtrek
die hem plat voorkomen, duldt hij toch min of meer onbewust
een groot aantal vormen als varianten. Worden deze de Grave-
naars voorgelegd, dan zal de een zeggen
des chin Graa-fs en de
ander
des wel Graa-fs. Ook beweren talrijke Gravenaren van elkander
dat ze
gin zuu : var Graa-fs fr6a-t9. Voor deze gevallen wordt de
meest gebruikte vorm of die het meest gebruikt lijkt, voorop ge-
plaatst en vervolgens de minder frequent gebezigde, zo nodig en
zo mogelijk met gewenste aanduidingen voor oud (vet.) plat (vuig.),
zeldzaam voorkomend (rar.) en Graafs Algemeen-Nederlands (corr.).

Oud heten de woordvormen van bejaarde of ouderwetse Grave-
naars wier taal door het jongere geslacht niet wordt overgenomen.

Plat noemt men in Grave bv. de taal van melkboeren die enigs-
zins van het gewone Graafs afwijkt, en Graafs correct heet de

1) Wie kennis genomen heeft van het voorgaande, zal wel begrijpen, dat
de vervaardiging van een historische grammatica van het Graafs als hier
wordt bedoeld, een moeilijke, zo niet onmogelijke taak is, al lijkt ze nog zo
aanlokkelijk.

-ocr page 45-

taal van een echte Gravenaar die correctheidshalve het Algemeen
Nederlands wil spreken.

Afgezien van eigenaardigheden als spin-azie, koning-gin en op
d9 ee-rstd plawts
en ten proo-j in plaats van spi-nazie, koning-in, in
de eerste plaats en ter prooi, die hij met andere Zuid-Nederlanders
gemeen heeft, kenmerkt zijn Algemeen Beschaafd zich voornamelijk
door het weglaten van de slot-n na de s — hetgeen de meeste
Nederlanders doen — een ietwat lang aangehouden scherpe
uitspraak van de diftongen, die hij monoftongeert, bv.
det-k,
efs, hut's, mut's
en een langere of kortere naslag bij de meeste
klinkers.

-ocr page 46-

KLANKLEER

ALGEMENE OPMERKINGEN.

§ 1. Van aanduiding der Graafse klanken door internationaal
fonetisch schrift is afgezien, wegens ontoereikendheid dezer tekens
en het gevaar van moeilijke leesbaarheid, bij aanvulhng daarvan
ten behoeve van het onderhavige dialect.

In hoofdzaak volg ik dus het gewone Nederlandse spelling-
systeem, waarbij de korte of gedekte klinker wordt aangegeven
door verdubbeling van de volgende consonant, b.v. bakker, terwijl
voor de klanken die niet in het algemene Nederlands voorkomen,
aanduidingen worden gebezigd, waarvan elk ontwikkeld mens
onmiddellijk de klankwaarde kan vaststellen, b.v. de ö van het
du.schöpfen.

Behalve voor è in dat, welke è alleen een enkele maal voor-
komt aan het einde van een woord en dezelfde klankwaarde heeft
als de e. in het A.B. net, wordt voor de aanduiding van een bepaalde
khnker slechts één schrijfwijze gevolgd. De lange aa-klank wordt
steeds door
aa voorgesteld, dus even goed in baaker als in baas.

§ 2. Dat het Graafs op vreemdehngen een kwieke indruk kan
maken is ongetwijfeld te danken aan de korte, krachtige, scherpe
uitspraak van de korte klinkers, (cfr. § ii. 3 en 6), de gemarkeerde,
forse wijze, waarop de A.B. diftongen in het Graafs gemonofton-
geerd worden uitgesproken en de zuivere klank die de lange khn-
kers kenmerkt, (cfr. § 11.2, ook noot 3).

Wat de quantiteit der laatste betreft, bijna iedere lange Graafse
vocaal heeft een zekere naslag of ghde waarmede hij het quantitatief
van de overeenkomstige lange vocaal in de Alg. Ned. uitspraak
wint. Deze glijding bestaat voor het gehoor uit een korte, soms
zéér korte schwa en is — ook blijkens een aantal kymogrammen —
in het algemeen een geleidelijk dynamisch afnemende overgang
naar de volgende medekhnker. De sterkere naslag wordt aan-
gegeven met een dubbel punt, de zwakke door een enkel punt

1) Uitdrukkelijk zij hier ten overvloede vermeld, dat met de term
„Graafsquot; overal de taal van de tussengroep (cfr. p. 18) — het eigenlijke
Graafs — wordt bedoeld, tenzij anders is aangegeven.

-ocr page 47-

terstond achter de khnker b.v. buu : r buur (§ 31, 3) hawn haan
(§ II. 2) 1).

Indien de khnker daarenboven een biezonder krachtig en lang
aangehouden accent heeft, wordt dit aangeduid door vetdruk
de :
n zien roe : t roet : t zoet (§ 11. 4).

Langere quantiteit zonder biezonder krachtige uitspraak wordt
weergegeven door een streep b.v.
böö-j bode (§ 25).

§ 3. Is de quantiteit van een khnker minder dan in het Alg.
Ned., dan blijkt dit uit de algemeen daarvoor geldende aanduiding
b.v.
möéjt9 moeite.

Deze dialect-öë is wederom wel korter dan de oe van boek in
het Alg. Ned., maar wordt iets scherper en krachtiger uitgesproken.

§ 4. Iets van de scherping komt, dunkt me, voor in sommige
woorden als Ih't laat ! (Imper.),
h6n e.a., waarbij de volgende
medeklinkers linguale consonanten kunnen worden genoemd,
(cfr. § 11.6 en § 13).

§ 5. In het algemeen kan men zeggen, dat de klinkers niet
worden verkort voor stemhebbende spiranten, ook niet als deze
door consonanten worden gevolgd. Daarentegen schijnen de
stemloze explosieven en combinaties als kt, pt, en rk in de regel
wel verkortend te werken. Cfr. de diminutiva (§ 72), de trappen
van vergehjking (§ 78) en de verba (§ 91 sqq.) passim.

Verkorting voor -sdl komt b.v. niet voor in zawchsd zaagsel,
maar wel in
kóksgl kooksel, stóksd stooksel, stlésd stijfsel en rötsal
of rotsd raadsel.

§ 6. Wat de medeklinkers in het algemeen aangaat, de scherpe
consonanten lijken me niet zo scherp te worden uitgesproken als
in het Alg. Ned. Speciaal de k heeft soms veel van de g in het fra.
garçon bv. in
knaa'p knaap, dat vaak begint te lijken op gnawp.
Bijzonderheden omtrent de uitspraak van andere consonanten
worden opgegeven in § 12 sqq. Na
dat en wat hoort men
s bv.
dè sien dat zijn, wà sedda wat zeg je ?

Cfr. voor deze en de volgende passages Dr. Jos. Schrijnen, De Isoglossen
van Ramisch, Paul Brand, Bussum MCMXX p. 39 ; De Verscherpingslinie,
doch vooral p. 42. - De Graafse verschijnselen zijn ongetwijfeld uitlopers.«
van het Verscherpingsgebied. Grave ligt trouwens binnen de lijn door S.
op blz. 42 getrokken. Te oordelen naar voorlopige proefnemingen zou -
ook volgens de mening van Prof. Dr. Jos. Schrijnen - tweetoppigheid
voorkomen in woorden als
chazXi : n, stfta'n en zie : n. Ze zouden echter
- mede voor de scherping - op ruimer schaal moeten worden voortgezet.

Door S. bedoeld op p. 40 sub i, nl. sterke inzet en daarop volgende
scherpe val van de klinkersterkte met verkorte consonant.

-ocr page 48-

Oe fonemen van het dialect.

Vocalen.

§ 7. Het Graafse khnkersysteem bestaat uit de volgende
vocalen :

3 aa

00 eü eenbsp;èê

oü ui ei

oe uu ie öé üü iënbsp;oe: uu: ie:

Volkomen lange Volkomen korte Volkomen lange met naslag.

d
a

aenbsp;ae

oeunbsp;èh ö e{è)

óa 39 iinbsp;óónbsp;unbsp;i

Onvolkomen langenbsp;Onvolkomen korte.

§ 8. Zijn dit de vocalen, welke vertegenwoordigen de fonemen,
welke slechts fonetische reahsaties ? i)

1.nbsp;Da de verschilt in betekenis van di dit en dat; de 3 is dus
een apart foneem.

2.nbsp;In de eerste groep zijn de van een voorziene vocalen
fonetische realisaties van de bekende Algemeen Nederlandse
overeenkomende klanken; ze zijn echter fonemen van het dialect,
omdat ze onderling verschil van betekenis veroorzaken.

Ook ei en ui zijn aparte fonemen, al zou men dit in ons dïëk-
hüüs-dialect misschien niet verwachten :

Cfr. bv. bei-j bij (apis) pl. bei-ja - bïëj, bïëja vormen van bïëja bieden
bei-t bijt subst. pl. bei-la - biët, biëta vormen van hiëta bijten
mut-j mui (groot lomp vrouwmens)-wM/ moe, vermoeid.
Daarnaast komen nog parallellen voor als:
brei-j brei brijnbsp;brui-j brui

rei-j rijnbsp;rui'j rui, schommel e.a.

3.nbsp;De verscheidenheid van volkomen lange en volkomen korte
vocalen heeft geen fonologische betekenis.

4.nbsp;Van de volkomen lange met naslag (cfr. §§ 32, 2 ; 34, 3 b, c ;

Indien men leest N. v. Wijk : De moderne phonologie en de omlijning
van taaicategorieën, N. T. XXVI 65, ziet men, dat er moeilijke grens-
gevallen zijn. Ik sluit mij hier aan bij de opvattingen van Prof. v. W.

-ocr page 49-

38, i) zijn enkel voor ie : parallellen met een corresponderende
klinker aan te wijzen :

Zie:/ liefnbsp;lïèf lijf

He : k rieknbsp;riék rijk, subst. en adj.

zie : n ziennbsp;zién zijn vb. en pron. poss.
èie :
Z9 strepen, moerasplanten hïéz9 in „de biezen pakkenquot;.

bilt: kd ,,bliekenquot;, bleek ziennbsp;bliék pl. blieka bliek(en) (vis(sen)
van de honger

{ik) d\f. n-diennbsp;Dïë« Dina eigenn. tién tien

: p heep, bijlnbsp;hiep ! uitroep

éle : ka kijken, ziennbsp;kièk, pl. klekd foto's, kiek kijk !

lif. k9 minder gebruikelijknbsp;Iték» lijken, subst.
dan
lièkdnd)

p\t: p pijpnbsp;pièp\ (uitroep)

wie: l plasnbsp;wiel rad

leile: s wijze (lied)nbsp;wiés wijs, adj.

5. Van de onvolkomen lange zijn de ae (§ 15, 7) en oeu (§ 24, 4)
fonetische realisaties.

De 6a is een foneem. Naast elkaar komen voor : lóa'ch laag,
subst.,
laa'ch in de zin van laag, gemeen, lirch laag van water en
lee-ch ledig; verder Maa's Maas, famihenaam en riviernaam,
naast
méa's netmaas, in het mv. méa'za mazen, naast méa-za en
maa-z9 mazen ww.

Bovendien is de óa een apart foneem als voortzetting van de
Wejtgerm. a lt; oudgerm. a en i (cfr. § 29, 2) en verschillend van
de aa uit de Wgerm. a (§ 16, i).

De 99 is ae van 6a en komt, naar mijn weten, behalve als een soort
reminder evenals in het Alg. Ned., slechts voor in de diminutiva
dr99-ij9 draadje en èfoa's^p blaasje i). Ze is een fonetische realisatie.

De d, die de Alg. Ned. ee vaak representeert (§ 21, i) is signifi-
catief, zoals bij
6a bleek, en heeft verscheidei.e i-pendanten.

In overige gevallen staat ö d.w.z. de umlaut van d naast 6a bv.
r6a-t raad rötsgl raadsel, stróa't straat strötja straatje. Hoe is dat nu te verklaren ?
Nog bestaande maar verdwijnende vormen als rótsel brengen ons op het
spoor. De
6a kan via de verkorting ó tot ö zijn geworden. Hoe de ó echter
veranderd is in
ó is mij nog niet duidelijk. — De umlaut van ó u bv. hónt
hond huntja hondje. Andere vbb. vindt men bij de diminutiva (§ 71).

-ocr page 50-

bv. hiitrrnbsp;beternbsp;hittor

kwii-knbsp;kweekschool,nbsp;kwik

schreeuwlelijk

lii-stnbsp;leestnbsp;Hst

mivndnbsp;ook mePna menennbsp;minns

stii-knbsp;steeknbsp;stik

tii-kanbsp;tekennbsp;tikkd

bitter
kwik

list

minne, lage

steil, adj. en ww.

tikken

Ze is dus ook een apart foneem.

6. Van de onvolkomen korte zijn de a (§ 15, i opm. i en de «
(§ 15. 6) fonetische realisaties, maar a is een foneem in
At van
Adriaan naast
at w.w.vorm en in Bas van Sebastiaan naast has
bas = stemtoon, instrument.

Voor O en ó (§ 24, i, 2) vinden wij de parallellen :
hol bod — hót bot 1)
öppar opper — óppdr opperwachtmeester
en
{die) kbssd kosten — kósso konden.

Daar deze twee „scherp gesnedenquot; vocalen in het Graafs ook
overigens scherp uiteen worden gehouden en hun aparte umlaut
hebben (cfr. vor. pag. noot) moet men ze verschiUende fonemen
noemen. Voor klankverwante vocalen vergelijke men § 11,6, ó in fine.

Zijn de ö, de scherp-krachtig uitgesproken ö van hok ende ó,
de dito uitgesproken vocaal van
bók ook aparte fonemen ?

ö en ó leveren betekenisverschil in :

Ib-t laat! imper. en lot lot.

Bovendien komt b nog voor in stb' sta ! imper. en sib'i staat!
Alsmede in
mb'nt 2) maand. Cfr. mont mond.

ó en ó veroorzaken verschü in betekenis tussen bón{n3) bo(o)n(en)
en
hon{n3) bon(nen).

Het diminutief bónt'ja boontje klinkt iets scherper en krachtiger
dan de
gemouilleerde klanken in bóntp bont-je, dus bij wijziging
van de o-klank van het grondwoord bont.

ó en ö zijn dus ook fonemen.

ö kan een fonetische reahsatie zijn b.v. in döhbdl (j) (vet.) in plaats
van
duhhal (i) (Cfr. ook § 24, 3) ; verschil van betekenis leveren
löt, Ib-t laat, imper. (cfr. § 97) en lot lot,
pötjg potje, putja putje en petja petje.

Dat e {è), u en i fonemen zijn, behoeft geen bewijs.

1)nbsp;Cfr. N. v. Wijk, N.T. XXVI 71 over : Ik heet Trijntje Fóp.

En heb een muts óp mijn kóp.

2)nbsp;Deze 6- vormen zijn vuig. Meer gewoon zijn: löt, siö(t) en mö nt.

-ocr page 51-

§ 9. Fonemen zijn dus :
aa

00 eü ee
ou ut el
oenbsp;uunbsp;ienbsp;ie:

ä
a

ób önbsp;e{è)

6anbsp;iinbsp;ónbsp;unbsp;i

Fonetische reahsaties zijn :

aenbsp;(ä)

oeunbsp;äe

Een dubbele functie heeft dus ä.

De minimale naslag, die bijna op alle klinkers volgt en in de tekst
door een punt wordt aangegeven, is in deze schema's verwaarloosd.

Consonanteti.

§ 10. De consonantenfonemen wijken niet af van die van het
Alg. Ned. 1)

De acoustische waarde der tekens.

Vocalen.

§ 11. De klankwaarde van de aangeduide khnkers, met abstractie
van de naslag, is als volgt :

1.nbsp;De schwa is de 3 in d? de.

2.nbsp;De volkomen lange klinkers.

Het accent circumflex duidt een zekere spanning aan, die voor
oü, ui en ei tegelijk monophtongering insluit. Ook de oo en ee gaan
vaak in die spanningsrichting. Zo nodig wordt dit aangeduid door
een boven het laatste letterteken.

[a :] 2) aa- is de aa van haa-s baas, fr. rage.

1)nbsp;Over de fonemenkwestie zal het laatste woord nog wel niet gezegd zijn
en we mogen aannemen, dat de studie van verwante dialecten meer licht
zal werpen op het Graafse fonemen-systeem.

2)nbsp;De tekens in margine zijn de klankvoorstellingen van Wilhelm Viëtor,
Elemente der Phonetik des Deutschen, Englischen und Französischen. 7
Leipzig 1923, O. R. Reisland.

-ocr page 52-

[o :] 00- de oo van roo't rood, du. Brot.

[6 :] de eu van neus neus i), ongeveer als in de geaffecteerde
Ned. uitspraak maar zonder overdrijving, du. König, fr. il veut.

[e :] ee- de ee van hee'l heel, du. Reh.

0Û- de OU van goû-t goud, ongev. het eng. law, Vaughan [d:] maar
meer gesloten, meer oo-klank.

[s:] m de uï van nitta ruiten (kaartterm) fra.peur, doch iets
meer gesloten en met meer spanning als ned. freule.

[e :] eï- de eï van merna menen, geslotener dan fra. neige.

[u] oe de oe van hoej boei, als in het Beschaafd Nederiands.

[y :] uu de uu van huwr huur, fra. sûr.

[i] ie de ie van wiel wiel (rad).

3- De volkomen korte khnkers zijn in het algemeen quantitatief
korter maar dynamisch krachtiger dan in het A.B.

4.nbsp;Volkomen khnkers met naslag.

oe : is de oe : van goe : t zeer wel overeenstemmend met het
lang aangehouden du. gut, ook wat de naslag betreft in „Das ist
doch gutquot;.

UU : is de uu : in ^uu : t langer aangehouden dan in het Beschaafd
Nederlands „al die kurenquot;, du. sü6(e), pathetisch uitgesproken.

ie : is de ie ; van zie : n zien en wordt uitgesproken als de lang
uitgehaalde ie : in het fri. Friezen als aanspreking in Friese rede-
voenngen, of het du. Vieh ! met pathos gezegd.

5.nbsp;Onvolkomen lange khnkers.

oeu is de oeu van doewrava durven en is nagenoeg identiek met
het fra. declamatonische „Ah ! mon coeurquot;, dus iets meer open dan
de e :

[s :] ae is de khnker van bae'rt baard in de gemaakte Haagse
uitspraak, die in het Graafs natuuriijk en gemakkelijker khnkt
korter en minder geaccentueerd uitgehaald. In het fra. frère, vert!

6a : is de oa : van /óa fo laten, nagenoeg de veriengde ó in bok
gelijkend op de Nederiands-Beschaafde uitspraak van fr. saóné
en zone maar korter, krachtig en scherper, en zuiverder het ver-
lengde van de ó in bok.

van bbrska blaasje is de lange schwa, dezelfde die voorkomt
m de aangehouden eh. ... in het Beschaafd Nederiands : „Wat is
het ook weer ? Eh____

De diftong neujs is ommelands.

-ocr page 53-

ii van lii-v9 leven is de lang aangehouden scherp geaccentueerde

inbsp;in liggen, die ook voorkomt in onze uitspraak van het Got. giban
en liban. Ze is niet identiek met Viëtors I of I:, daar deze blijkens
de du., eng. en fra. voorbeelden ie-klanken bevat welke de Graafse

iinbsp;geheel en al mist. Bijna komt ze voor vetdruk in aanmerking.
6. Onvolkomen korte klinkers.

[a] De a is de a van bak bak, fr. bah, bas.
[a] fl is de a van
bal bal, du. man.
[o]
ö van hèk hok, du Gott, eng. body, fra. sol.
Een biezonder scherpe krachtige uitspraak van de korte klinker
wordt met vetdruk aangeduid, eveneens kort en scherp uitgespro-
ken consonant met een ondergeschreven punt dus bv.
Phsg Pasen,
Ih't laat! (imper.), waarbij men vooral in aanmerking neme^, dat de
khnker niet de kleur heeft van de Alg. Ned. o in lot, maar precies
van de aangegeven ó van het du. Gott. Vocaal en consonant sluiten
nagenoeg of geheel aaneen (cfr. § 4 en § ii. 6 [ó]).
[s] ö in
hökskd hokje du. Köpfe, Schöpfung.
[ae]
ae in de familienaam Beerta Barten, eng. fat, adder, carry,
habit, travel, cavern.

[e] ein bet bed, du. fett, fr. bref.

ó in bók bok (BeschaafdNederlands ook; bok), póp pop (Beschaafd
Nederlands ook póp) en in woorden als
dóm, móm, stóm die in het
Beschaafd Nederlands als dom, mom en stom iets doffer lijken te
klinken dan in het Graafs.

Biezondere aandacht verdient de ó in bón boon (ook in de familie-
naam
Bón Boon) mv. bónna, bonen, bóntjd boontje (ook kleine
van de familie Boon),
bawónt bewoond, hlónt beloond e.d., waarin de
ó die van bok blijft en dus khnkt als de gedenasaliseerde o van fra.
bon in bonne en de Graafse, Bossche en — naar ik meen — Amster-
damse en Haagse uitspraak van de o in eau de clónja, eau de cologne.
Het graafse
bón khnkt derhalve nagenoeg zuiver als het fra. bonne,
doch verschilt van het du. Bonn in de Bühnen-aussprache. De
opmerkelijk khnkende consonant heeft een ondergestipte punt.
De korte, scherpe uitspraak van de
ó wordt met vetdruk ó aange-
duid als bij de verscherpte
ö (zie boven), dus b.v. bón, bónna,
bawónt, kó'l, schó'l
boon, bonen, bewoond, kool, school. (Cfr.
boven bij 6).

Klankverwanten van ö en ó blijven buiten beschouwing evenals
moeilijk weer te geven nuances van de ö, die ik heb gemeend
te kunnen constateren. Indien de o-klank overeenkomt met de

-ocr page 54-

Alg. Ned. O bv. in gewond, wordt dit meestal niet aangegeven.

u klinkt als in nut nut,

i als in wit wit : [I], doch zonder de ie-bijklank.

Consonanten.

§ 12. ze; is labiodentaal, bv. in waa-tar water, doch wordt een
bilabiale vocaal, waar men in het Beschaafd Nederlands een u
voor de w spelt, bv. in
eeuw eeuw, ee'uwa eeuwen, ee-Mw'g eeuwig,
kieuw kieuw ; echter zeer kort in het mv. kteuwd in verband met
de korte uitspraak der
tè.

j kan emphatisch lang aangehouden worden, bv. in____o-ch

jjong, iëong och jongen ! en neemt daarbij de natuur aan van de
vocaal, maar wordt overigens gebruikt als in het Beschaafd
Nederlands.

§ 13. y is de uvulare R met een enkele slag, speciaal in
an- en inlaut. Auslautend heeft ze veel van de R in het du. bier of
het eng. here. Ze is echter minder geprononceerd, zodat de Gra-
venaren van vreemden wel eens te horen krijgen, dat ze de r. niet
kunnen uitspreken bv. in Pastoor. Het woord
kwcertja kwartje
van de Gravenaar maakt zelfs een shibboleth-achtige indruk op
andere Brabanters, vermoedelijk door het samengaan van de twee
typisch Graafse klanken
ce en r.

De l is alveolaar en „dunquot; : de tongpunt ligt noch breed noch
krachtig tegen de zoom van het gehemelte gedrukt. Indien de
tongpunt iets langer tegen de alveola wordt aangehouden en daar-
door wat langer khnkt bv. in
schó'l school, wordt dit met een punt
onder de
l aangegeven, zoals boven bij ó is vermeld (§ ii 6)

§ 14. e en ch sterk palataal-gericht, evenals in de omtrek
schijnen dynamisch niet sterk te worden uitgesproken. Hetzelfde
geldt van de k, zoals in § 6 reeds is opgemerkt.

Eveneens neigt de uitspraak der t bij velen vaak duidelijk tot
verzachting. Waar ze eerder als d klinkt is dit aangegeven, bv.
in § loi, kl. I
I en § 104.

-ocr page 55-

DE WESTGERMAANSE VOCALEN IN HET GRAAFS
Korte Vocalen.

Alg. Opm. In oude ontleningen, als uit het Latijn en het Frans,
worden de klanken op gehjke wijze behandeld als in woorden uit
de oudgermaanse woordenschat.

§ 15. De wg. a in gesloten lettergrepen is :

1.nbsp;de palatale a bv. balbk balk (ohd. balko), gladdach, glat glad
(ohd. glat(t),
graf (os. graf), hant hand (ohd. hant), kant (mnd.
kant)
lat (ohd. latta), mast (ohd. mast), rant rand (ohd. rant)
schant schande (ohd. scanta) vrat wrat (mnd. wratte).

Opm. I. Voornamelijk de velare klanken ch, k en ng maken
de a scherp-helder velaar.

bv. ach{t) acht (ohd. ahto), bak (lat. bacca), dank (ohd. danc),
hdng9 hangen (ohd. hangên), lang, Idnk lang (ohd. lang), vldch
vlag (eng. flag cfr. Fr. v. W.), vrdng wrang (mnd. wranc).

Opm. 2. Bij deze groep behoort de a in Ant, Antja (eigenn.)
(cfr. ook § 8, 6 en § 42).

2.nbsp;a voor r wordt gepalatahseerd tot ae evenals in min of meer
geaffecteerd steden-Hollands

b.v. blt;Br bar (ohd. bar), hcBrt hard (os. hard, ofri. berde).

3.nbsp;De wg. a voor oorspr. nasaal die rekte tengevolge van het
uitvallen van de nasaal, later verkortte en rondde tot ó vindt men
in
brocht bracht (ohd. brahta lt;*branhta), doch{t) dacht (ohd.
dahta lt;*danhta) en
zoft zacht (ohd. samft cfr. Schönf. § 29), dat
vooral van vruchten gezegd wordt.

Opm. In zacht zacht bleef de a.

4.nbsp;Wg. al voor d of t werd oü' bv. hoü'wg houden (ohd. haltan),
koü't koud (ohd. kalt), moü't mout (ohd. malz, os. malt), oü't
oud (ohd. alt) woü't woud (ohd. wald) zowt zout (ohd. salz, os. salt).

5.nbsp;Wg. a voor r dentaal rekte tot ae, bv. bacrt baard (ohd.
bart),
kae-rt kaart (fr. carte), acrt aard (os. ard : woonplaats),
vae-rt vaart (ohd. fart).

-ocr page 56-

6.nbsp;Een «-achtige è staat in hert hard (os. hard), sfcertah spartelen
(ohd. sprazzalón),
heers hars (ohd. harz) en gart gard (ohd. gart),
een zuivere è in
ert erwt (ohd. araweiz).

7.nbsp;Voor r -f svarabhakti-vocaal consonant rekte de khnker
tot
ae bv. ae-ram arm (subst. en adj., ohd. arm) hae-ram berm
(ono. barmr = rand cfr. Fr. v. W.)
mae-rach merg (os. marg), mae-rak
merk (ohd. marg), schae-rap scherp (os. scarp), stae-rak sterk
(ohd. stark),nbsp;verf (ohd. far(a)wa),
wae-ram warm ohd. warm'.
Markt (ohd. markat, mërkat, mërchat) wordt vertegenwoordigd
door
met-rat (vet.) lt;maer^f lt;marok9t lt;markat en mert.

§ 16. De wg. a in open of oorsp. open lettergreep werd :

1.nbsp;aa bv. gaa-v9l gaffel (ohd. gabala), haa-mor hamer (ohd. hamar),
haa-n haan (ohd. hano), haas haas (ohd. haso), kaa-l kaal (ohd.'
chalo), (stam kalwa-),
laa-t laat (adv.) (ohd. lato), maa-h malen,
fijn maken (ohd. malan),
naa-gal nagel (ohd. nagal), naa-m naam
(ohd.namo),
vaa-dar vader (ohd. fatar), waa-ga wagen, subst. (ohd.
wagan),
zaa-k zaak (os. saka).

2.nbsp;ae voor r in gae-r (ohd. garo), stae-ra staren (ohd. starên).

3.nbsp;6a voor l en n bv. in m6a-na manen (ohd. manón, manên,
t6a-l taal (ohd. zala), vóa-l vaal (ohd. falo), zw6a-n zwaan (ohd!
swana), alsmede
st6a-l staal = monster (ofra. estale).

4.nbsp;door samenstrekking uit — aha — m6a-la malen = zaniken
(ohd. mahalen),
sl6a-n slaan (ohd. slahan), st6a-l staal = metaal
(ohd. stahal),
tr6a-n traan = druppel (ohd. trahan)

verder in m6a-t maat, kameraad (ond. *gimato) en vl6a-ch vlaag
(on. flaga).

5.nbsp;00 in gawoo-r gewaar (os. giwaro), woo-r waar, adv. (ohd.
hwar).

6.nbsp;d in mistfèlt mestvaalt (os. *faled).

7.nbsp;O in tof al tafel (ohd. tavala), vojam vadem (ohd. fadam).

8.nbsp;Wg. « met g- -f klinker werd ei in mei-t meid (ohd. magad
mv. magadi, megidi).

§ 17. Wg. a voor i (j) van de volgende syllabe werd e, in de
meeste oude wg. dialecten nog onderscheiden van de oorspr.
è.

-ocr page 57-

1.nbsp;De wg .« voor i, j in gesloten lettergreep bleef e bv. in best
best (ohd. bezzist), enkal enkel, subst. (ohd. anchala, anchila),
ent eend (ohd. enit), ent einde (os. endi, got. andeis), hech haag
(ohd. hegga),
heft heft (ohd. hefti = zwaardgreep), lest laatst
(ohd. lazzóst, lezzist),
stengal stengel (ohd. stengil uit stangil),
schel schil (on. skel, got, skalja), vremt vreemd (ohd. framadi,
fremidi, got. framajjja-)
weps wesp (ohd. wefsa en wafsa).

2.nbsp;Een i hebben dinka dep.ken (got. Jjagkjan) en mista, vetmiste
vetmesten (ags. mastan, ohd. adj. mast = vet).

3.nbsp;Een a komt voor in kamma kammen (ohd. chemben) naar
analogie van kam ; eveneens analogisch in vormen als valt (ohd.
felht)
kalhvd kalveren (ohd. kelbir), gastd gasten (ohd. gesti). In
krdchtdch krachtig (ohd. kreftig) en ndchtdgaa'l nachtegaal (ohd.
nahtigala) werd de umlaut verhinderd door -cht-.

§ 18. I. De umlauts-e uit a voor r consonant waartussen
zich een svarabhakti-vokaal ontwikkelde, is
ae in ae'rof erf (ohd.
arbi en erbi) ae-rdgas ergens (ohd. wergin), ae-ragara ergeren (ohd.
argirón),
haeyafst herfst (ohd. herbist), kae'rama kermen (mnd.
karmen, kermen),
schae-ram scherm (ohd. scirm, scërm), vaeyaka
varken (ohd. farhili(n) cfr. Fr. v. W.).

2.nbsp;Deze e voor r dentaal werd ee in ee-rs aars (ohd. ars ofri.
ers-knop = stuitbeen)
vee'rs vaars (ohd. farse), pee'H paard (ohd
pferfrit.).

3.nbsp;ze is e in herring haring (ohd. haring hering), hertoch hertog
(ohd. herizogo),
verrach (vet. vuig.) vaardig, gereed (mhd. vertec
ohd. fartig).

4.nbsp;i in mins mens, man (ohd. mennisco), sint heilig (mhd. sente).

5.nbsp;gerekt tot overlange ie (ie :) in Ale : p heep, kapbijl (ohd.
hepa heppa en happa).

§ 19. De e uit a door i-umlaut in open of oorspr. open
lettergreep is verder :

I. ii in hirtar beter (g^t. batiza), brombirza (sg. brombes),
braambessen, tröskazbirza (ook: tröskazbessa), óa-lzbivza (vuig.),
aalbessen (cfr. got. weina-basi, os. win-beri)

ii-zal ezel (got. asilus), kir tal ketel (got. katils), klii-pal klepel
(uit *klapila-, ohd. klefil) en
Ui'pal lepel (ohd. leffil).

-ocr page 58-

2.nbsp;ee- in tee'rang tering (cfr. os. terian) veen veen (got. fani =
slijk),
vee-r veer (on. ferja, eng. ferry), wee-n weren (ohd. werian).

3.nbsp;Wg. e is i of e in minngch, mennach menig (ohd. menig,
manag, eng. many).

§ 20. Wg. ë. De wg. ë of daarmee gelijkstaande e in gesloten
lettergreep is :

1.nbsp;e bv. blek bhk, stofn. (ohd. blëh) effs, efkas even, eventjes
(ohd. ëban, ags. efn, efen)
neffa, neven, (cfr. os. anefean, ohd.
nëben)
helkm helm (os. ohd. ags. hëlm), lekka hkken (ohd. lëcchon),
welhk welk (ohd. wëlih, got. hwi-leiks), zelds zelden (ohd. sëltan)
zellaf zelf (os. sëlf).

Nota: mist mest (got. maihstns, ohd. mist).

2.nbsp;Wg. ë voor r dentaal luidt e in herddr herder (ohd. hirti,
got. hairdeis),
hersas hersens (ohd. hirni, wrsch. uit een grond-
vorm xersnia-),
pers (mlat. pressa) stert staart (ofri. stërt, stirt),
vers (ohd. vërs, fërs lat. versus) en wert waard adj. (ohd. wërd,
got. wairfs),

3.nbsp;« in bamp;rst9 barsten (ohd. brestan), dwars dwars (mnd.
dwërs (dwars) ohd. dwërh),
gèrst gerst (ohd. os. gërsta), hért
hart (got. hairto), en gerekt tot eequot; in ecrds aarde (got. akpa) ;
hee-rt
haard (ohd. hërd, hërda) en zweert zwaard (os. ofri. swërd,
ags. sweord).

4.nbsp;De Wg. ë voor r -f- konsonant behalve dentaal (zie § 20.2)
werd ae- indien een svarabhakti-vokaal ontstaan was (cfr. ook
§ 18,1) bv.
bae-rach berg (ohd. bërg), baerags (ohd. bërgan, got.
bairgan),
stae 'r3V9 sterven (ohd. stërban), vae'rsga vergen (ohd.
fërgón),
wae-rak werk (ofri. os. wërk), waerdvd [wiènt] wervel
(wind) (ohd. -wirbil, vgl. os. hwërban draaien),
zwae-ravs zwerven
(os. swërban).

Opm. ë werd 0 in worrg worden (os. wërdan).

§ 21. Wg. ë, oorspr. idg. e of door a-umlaut uit idg. i ontstaan,

I. werd ii- in open lettergreep bv. in hrivka breken (got. brikan),
dii-kd deken (lat. decanus, ohd. tëchan), ivtd eten (got. itan),
gii-l geel (ohd. gëlo), knii-p kneden (ags cnedan), lii-ch ledig (mhd.
lëdec),
nii-f neef (ohd. nëfo, lat. nepos) pii'psr peper (ohd. pfëffar),
plii-gg plegen (os. plëgan), rirggn (de n wordt uitgesproken) regen
(ohd. os. rëgan),
stii-b stelen (ohd. stëlan), schtvl scheel, adj.

-ocr page 59-

(ohd. scëlah), wivzdl wezel (ohd. wisala), zwirvg zweven (ohd.
swëbên).

2.nbsp;ce- voor m en r bv. in hecmdl hemel (ohd. himil), nee'mg
nemen (got. niman), hee'r beer, (lat. ursus (ohd. bëro), flee-rmww.s
vleermuis (ohd. flëdarmüs), kee-ral kerel (ags. ceorl, cfr. Fr. v. W.),
lec-r leder (ohd. lëdar), fecr peer (ohd. bira, lat. pirum), sc^ee-ra
scheren (ohd. scëran),
smeer smeer (ohd. smëro), weeyglt wereld
(ohd. wëralt).

3.nbsp;e in ver (ohd. fërro),

4.nbsp;aa' in zwaa'vdl (ohd. swëbal),

5.nbsp;ae- in pae'rd parel (ohd. bërla, përala),

§ 22. De Wg. i uit germ. i of e in gesloten lettergreep is :

1.nbsp;i bv. hinnd binnen (ags. binnan), distd distel (ohd. distil),
g9zich{t) gezicht (ohd. gisiht), mist (ags. mist), pingstarg pink-
steren (cfr. ofri. anda thera pinxtera wika, in de Pinksterweek
met adjectief-flexie, Fr. v. W.) sc/jjww^/schimmel (ohd. *scimbal),
spin (ohd. spinna), villa villen (ohd. fillen), vringg wringen (ags.
wringan),
zingg zingen (ags. singan).

2.nbsp; in strïék strik (ohd. stricch, ags. stric).

3.nbsp;è {e) in met (ohd. miti).

De i in auslaut is :

4.nbsp;ié, ëé{j) in hïë, hee{j) hij (os. hi, he, ags. he), en

5.nbsp;ëéii) ingèé{j) gij (o?. gï-gi) en wèé^j) wij (ofri. wï-wï), (cfr § 32,5b).

6.nbsp;Wg. i voor n d oi t werd ïë bv. htèndg binden (os. bindan),
grient (vuig.) grind (ohd. grint nhd. grind, mnd. grint), ^zën^kind (ohd.
chind),
liéndamboo-m linde (ohd. linta), viéndg vinde (ohd. findan),
maar:
wintgr winter (ohd. os. wintar).

§ 23. Wg. i in open lettergreep is :

1.nbsp;ii' in bii'vs beven (ohd. bibën), krivgü kregel (wg. *krigil),
nii-gg negen (os. ags. nigun), strivk streek (ohd. strih, (hh) =hjn,
streep, zone, germ. *striki-),
strirp streep (mog. uit ai, cfr. Fr.
V. W.). tii-f teef (ags. tife), zwii-p zweep (ags. swipu, on. svipa).

2.nbsp;i in hin heen (ohd. ags. hina), zift zeef (ags. sife),

3.nbsp;ee- in ree-t reet (ohd. riz), schee-ng schenen (ohd. scina), zee-w
zeven (ohd. sibun os. sibun),
vree-dg vrede (ohd. fridu), en met
syncope van d
nee-r neder (ohd. nidar),

4.nbsp;met verkorting van de vocaal voor ƒ uit intervocahsche d :
i
f en éé in tgvrijjg (vet.) en tgvrèèjg tevreden.

-ocr page 60-

5- ee in leep ledematen, smèèjg smeden ohd. smidön) snëèj
(vet. i j) snede (wg. *snidi ohd. snit.)

6.nbsp;eü in retVs reus (ohd. riso, risi), speü-b spelen (ohd. os. spilón),

7.nbsp;uij (ui j) in slutj slede (ohd. shto, shta, os. shdo), piksluij
prikslede.

§ 24. Wg. 0 ontstaan uit Germ. u voor a, ë oi 0 der volgende
lettergreep, tenzij er een nasaalverbinding tussen stond.

Wg. 0 in gesloten lettergreep is :

I. ó bv. brok (ohd. broccho), döch'sr dochter (os. dohtar),
dol [ohd. tol), grof (ohd. girob, grob), hol (ohd. ags. hol) hop (ohd.
hopfo, mlat. hupa),
kop (ohd. chopf, ofri. kop), mbstnt mosterd
(mhd. mostert, lat. mustum),
öttdr otter (ohd. ottar), stop prop,
kurk (cfr. ohd. stopfón = steken),
volldga volgen (os. folgon).

3. ó bv. in bók (ohd. boe), ggvlóchta gevlochten (os. giflohtan),
g3zwólb gezwollen (os. giswoUan), schóffgl schoffel (ags. scofl),
vól (ohd. fol), wól (ohd. wolla), wólbf wolf (ohd. wolf), wólhk wolk
(os. wolcan).

3.nbsp;ö (o-achtig) voor r-verbindingen in hörzd horzel (ohd. hornaz
lt;germ. /urs ^— Fr. v. W.) en eveneens in de r-verbindingen:
bört bord (os. ags. bord), borst borst (ohd. brust, got. brusts),
kört kort (ohd. kurz, kurt), körst korst (ohd. krusta, lat. crusta),
snörrs snorren (cfr. ags. *snorian), vort en vort voort, weg (os. forth),
wörst worst (ohd. wurst). ook in dörsd dorsen (ohd. drëskan).

4.nbsp;oeu voor r -f svarabhakti-vocaal: doewrsp dorp (ohd. dorf,
os. thorp),
koewraf korf (ohd. chorb), oewrdgal (maar ook ölhggr)
orgel (ohd. orgela), schoewrdft schurft (ohd. scorf), stoewram storm
(os. storm),
snoewraka snorken (mnd. snorken, snurken), toeu'raf
turf (ohd. zurf, zurba ofri. ags. turf), zoeu'rdch zorg (ohd. os.
sorga).

Opm. Afwijkend is mae'ragd morgen (ohd. os. morgan, onfr.
morgan, morgen, cfr. echter de mnl. vorm ma(e)rghen, merghen.)

5.nbsp;De Wg. 0 voor rn werd 00' als tussen r en n een svarabhakti-
vocaal ontstaan was bv. :

doo'ron doorn (ohd. dorn), hoo'ran hoorn (ohd. os. ags. horn),
koo-rd (zonder n !) koren (os. ags. eng. corn.), ioo'rdn toren (mnd.
torn, turn, mhd. nhd. turm),

ook voor rt in moo'rt moord (ohd. mord), noo'rt noord (ohd. nord),
woQ-rt woord (os. ags. word).

6.nbsp;Wg. ol d. of t werd oi' in boü't bout (ohd. bolz), goü't goud

-ocr page 61-

(os. gold), hou't hout (os. holt), stoü't stout (laat-ohd. stolz), woü-w
wilde, praet. van willen (ags. wolde).

§ 25. Wg. O in open lettergreep werd :

I. öö. bv. böö'j bode (os. bodo), höö'pa hopen (ags. hopian),
ÖÖ-V9 oven (ohd. ovan, ags. ofen), pöö'ta poten (ags. potian), spöö'r
spoor f. (ohd. sporo), smöö'rd smoren (ags. smorian), stöö'ka stoken
(mnd. stoken = porren, peuteren, poken, stoken),
vöö'gal vogel
(os. fugl, ohd. fugal),
zööi. zool (ohd. sola),

maar: hójam bodem (ohd. bodam).

§ 26. Wg. u in gesloten lettergreep.

Wg. u vóór een donkere khnker van de volgende syllabe is
dialectisch:

1.nbsp;w in dubbü dubbel (lat. duplus), lucht (got. luftus), vrucht
(os. ohd. fruht, lat. fructus).

2.nbsp;ó in hós (ohd. busk mlat. boscus), móf (mlat. muffula), schóft
(van een dier) germ. *skuftu-).

3.nbsp;ö in döhhdlt (vet.) dubbel.

4.nbsp;ó voor nasaalverbindingen bv. in hónt bond bont (mhd. bunt),
gaspróngg gesprongen (os. gisprungan), grónt grond (ohd. grunt),
hómp brok, cfr. eng. hump en mnd. humpel, hoop), hóngar honger
(ohd. hungar), klómp (mnd. klump),
rónt rond (mhd. runt), tóng
(ohd. zunga),
wóndgr wonder (os. wundar); echter niet in punt
(lat. punctum).

Evenee. s u in gunna gunnen (os. ohd. gi-unnan) en kunne
kunnen (ohd. chunnan).

§ 27. Wg. u voor i of j in gesloten lettergreep werd :

1.nbsp;u bv. in hukkam bokking (mhd. bücking, bückling), dunkd
dunken (os. thunkian), gulda gulden (ohd. guldin, os. guldin),
hulhp, hulp (onfr. ohd. hulpa naast os. hëlpa), kruk (ohd.
chruccha chrucchia),
mut, hectohter (ohd. mutti, os. muddi), urn
om (os. umbi), rust (laat mhd. rust aanv. afstandsmaat, cfr. got.
rasta = mijl),
tukka toeven (meng. tukken nhd. zücken), zundd
zunt
zonde, alleen in de bet. jammer (os. sundia).

2.nbsp;ö \oox r dentaal, soms voor l, in èóVs/sZ borstel (ags. brystl,
eng. bristle),
dorst (germ. f)urs-ti-, got. paurstei), gölhp brede
straal cfr. Fr. v. W. (eng. gulp, de. gylp, gulp),
gört gort (ohd.
gruzzi),
höllap (vet.) hulp,^?'öZ (vet.) krul, wö«/vorst (ohd. os. furisto.

-ocr page 62-

ags. fyrst), wörstah worstelen (ags. wraestlian, de o zou toe te
schrijven zijn aan de,
w cfr. Fr. v. W.), wörtdl wortel (ohd. wurzala).

3. oeu in wocu-rgm (os. ohd. wurm), terwijl de umlaut is ver-
hinderd door -cht in
bócht, kromming (ags. byht), en ook niet
voorkomt in
wólb wollen (ags. wyUen).

§ 28. Wg. u in open of oorspr. open lettergreep.

Wg. u voor i in open lettergreep werd :

r. eu. of eü. bv. in dreü'ch droog (os. * drógi), geü't goot (ags.
3yte, ohd. guti),
heü-p heup (ags. hype), jeü'k jeuk (germ. juki-),
keü-td keutel (lt;*kutila), leü-gg leugen (os. ohd. lugina), mewle
molen (ohd. mulin, laat lat.-rom. molina), peul uw peluw (ohd.
pfuhwi),
reü-Z3l reuzel (os. hrush, ags. rysel cfr. Fr. v. W.), scheü't
scheut (wg. *skuti), steü'rg storen (os. far-sturian, ags. styrian),
veü-r adv. voor (onfr. ohd. os. furi).

2. 00. komt voor in koo-ngng, koning (ohd. chuning), woo-ng
wonen (ags. wunian) eveneens in zoo'n zoon (ohd. os. sunu, cfr.
Fr.
V. W., suppl.) alsmede in koo'ggl kogel (mhd. kugele, cfr. Fr. v. W.).

Lange Vocalen.

§ 29. Westgermaanse ä (oudgerm. ä en i).

De wg. ä en daarmee gehjkstaande ä in ontleende woorden is
dial.:

1.nbsp;aa- in graa-ch graag (got. gredags bij gredus honger), graa-f
graaf (ohd. gravo, gravio = opzichter) waa-fd wafel (cfr. ben.) ;

in de regel echter:

2.nbsp;6a- bv. in hgkw6a-m (ohd. biquami), blóa-jar blaar (ohd.blatara),
bl6a-z9 blazen (ohd. blasan), dróa-t draad (ohd. drat), góa-n gaan
(ohd. gän, gên, ags. gän),
hóa-k haak (ohd. hako), kwóa-l kwaal
(ohd. os. quala),
nóa't naad (ohd. nat), 6a-s aas (ohd. äs), póa'l
paal (ohd. pfal), róa-t raad (os. rad) scMa'p schaap (ohd. schaf
vr6a-g9 vragen (os. fragon) zóa-t zaad (os. sad),»'ó«73/ (vuig.) wafel
(ndd. wafel, eng. wafer),
w6a-ch waag (ohd. waga).

3.nbsp;00. voor r in : doo-r daar (ohd. os. thär), g9voo-r gevaar
(cfr. ohd. fara),
hoo-r haar (ohd. os. har), joo-r jaar (ohd. os. jär),
kloo-r klaar mnd. klär, lat. clarus), woo'r waar (adj.) (os. ohd. war),
zwoo-r zwaar (os. swar),

4.nbsp;ae in pae'r paar (ohd. mhd. par),

5.nbsp;ó of ö in èjsm, öjam, ossam össam, adem (ohd. adum, os. athum).

-ocr page 63-

mö-l, mol maal, keer (ohd. mal), mö-nt, mönt maand (ohd. manód,
ofri. mónath, erf. eng. month met ö-klank van
mönt), no'Ü.nölt
naald (ohd. nadal), Pb si, Pösa Pasen (os. ofri. pascha),

6.nbsp;a in addar adder (ohd. natara os. nadra) en jammor jammer
(ohd. jamar),

7.nbsp;d in schdts schaats (onofr. escace, escache).

§ 30. Wg. d voor oorspr. of later ingevoegde j of i. is

1.nbsp;d-j in dret-p draaien (ohd. draen ags. J)rawan), kret-ja kraaien
(ohd. chraen),
mei'ja maaien (ohd. maen), nep ja naaien, tet'j
taai (ohd. zahi), wet'ja waaien (ohd. waen), zet'ja zaaien (ohd. saen
os. saian),

2.nbsp;ii in gii-f gaaf mhd. gsebe, on. gaéfr), kivs kaa-s kaas (ohd.
chasi),
lii-ch laag (mhd. laïge, stam wgerm * la3i(a).

3.nbsp;aa- in zaa'lach zalig (ohd. salig),en

4.nbsp;ee- in schee-r schaar (ohd. scar, mv. scari).

Wg. d -[- w werd.

5.nbsp;oü-w bv. in bloü-w blauw (ohd. blao, ofri. blaw), groü-w grauw
(ohd. grao),
kloü-w klauw (ohd. chlawa), loü-w lauw (ohd. lao),
roü-w rauw (os. hra ags. hraew)

6.nbsp;i staat in spriw spreeuw (mnl. sprêwe mfrank. ndd. spra
cfr. echter Fr. v. W.)

§ 31. Wg. ê is;

1.nbsp;ie- in hie-r (ohd. hiar, os. ags. hêr) en schie-r „slecht uitziendquot;
in;
an schie-r eij, een onbevrucht of bedorven ei (ohd. scêro, scêri), en
het leenwoord
prie-za prijzen (laat-on. prisa=eren, prijzen), maar:
prei-za prijzen, van een prijs voorzien.

2.nbsp;ié in brief brief (ohd. briaf lat. breve (scriptum), Piét Piet (ohd.
Petar lat. Petrus),
priéstar priester (ohd. priestar, os. prêstar),
spiégal spiegel (ohd. spiagal lat. speculum), echter ook brit-.f.

Voor het praet. van oorspr. reduphcativa cfr. § 98.

§ 32. De Wg. i is :

I. ié in gesloten silbe

bv. biél bijl (ohd. bihal), dièk dijk (os. dik), griés grijs (os. gris),
iés ijs (ohd. is), kwiU kwijt (ofra. quite), liéf lijf (on. os. ofri. ags.
lif),
Hém lijm (ohd. lim), riép rijp (adj.) (os. ripi ags. ripe), liét tijd
(ohd. zit, os. ofri ags. tid),
wién wijn (ohd. win lt; lat. vinum),
wiés wijs (adj.), ohd. os. ofri. ags. wis), en daarvan afgeleide als

Cfr. Schrijnen, Isoglossen v. Ramisch, p. 52.

-ocr page 64-

kmépmes knipmes, zakmes (ml. cnijf = lang, puntig mes, ags. cnif)
en
wièpr wijder, verder (cfr. os. ags. wid),

alsmede in oorspronkelijk open albe, indien een stemloze con-
sonant volgt, bv.
hVetd bijten (os. bitan), grlépa grijpen (ags.
gripan), Uèkd lijken (ohd. lichón, cfr. Fr. v. W.)

2.nbsp;ie : in sg. en pl. van de monosyllaba ie : l ijl, dun (uit ijdel,
cfr. Fr.
V. W.), ^ie : p pijp (os. pipa) ofri. ags. pipe), schie: / schijf
(ohd. sciba), wie : s wijze (os. wisa) en in een open silbe, indien de
vocaal gevolgd wordt door een stemhebbende consonant,

bv. in Uit:v9 blijven (ohd. biliban, ags. belifan), ie :/p ijlen
(os. üian) it:z9r ijzer (ohd. os. ofr. isarn), krif.g? krijgen, ont-
vangen (mnd. krigen, ofri. kriga), wie :
zal vijzel (mnd. visel, lat.
pila) ^z^'ie : ga zwijgen (os. swigón),

3.nbsp; en ie : in stief, stie : f stijf (ags. stif).

4.nbsp;ei in fet'ftach vijftig (os. ofri. ags. fiftig), fevt fijt, (fri. fyt naast
mhd. vic lt; Lat. ficus.),
lerst lijst ,on. ohd. ags. lista), perl pijl
(ags. pil),
schei-ta schijten (ags. scitan), sper kar spijker (mnd.
spiker),
wct-f wijf (ohd'wïb, os. ofr. wif),

5.nbsp;ei-j (ƒ lt; d) bv. in baterja {löltè mer az balei-ja, laat dat maar
eens betijen = zich ontwikkelen, groeien (fig.), betijen (cfr. ags.
tidian, eng. to betide),
blet'j, Uij (vet.) b.èéj (vet.) blijde (ohd.
blidi os. blithi),
bret-j brij (vet.) brèêj (vet.) (mnd. bri, ags. briw),
lei-ja, lij ja (vet.) lêêja (vet.) lijden (ohd. lidan), mei-ja mij ja (vet.)
méêjj (vet.) mijden (ohd. midan), rei-ja, rij ja (vet.) réèja (vet.)
rijden (ags. ridan),
snei-ja snijja (vet) snèèja (vet) snijden (ohd.
snidan),
strei-ja strijja (vet.) strèéja (vet.) strijden (ohd. stritan),
zei-j, zij (vet.) zèèj (vet.) zijde stof (ohd. sida ags. side, mlat. sêda)
en zijde, flank, (ohd. sita os. sida ags. side).

Opm. spüüga spuwen (os. ags. spiwan) moet de w-klank hebben
aangenomen onder invloed van de
w en de g, cfr. praet. spooc'h naar
analogie van vormen als teech en tooch van tien, trekken).

5a. Eveneens komt ei-j naast èèj (vet.) voor in:
vei-jant, vïjjant (vet.) vèèjant (vet.) vijand (os. fiund, fiond), we?-ƒ
vrij (vet.) vrëèj (vet.) vrij (ohd. fri).

5b. Echter staat uitsluitend ee{j) in:

gij (mnl. ghi naar onfr. os. gï-gï ags. gë) en wee{j) wij (onfr.
os. ofri. wï-wï ags. wë on. vér, got. weis), (cfr. § 22, 4
ei. 5 .

6.nbsp;De wg. i is verkort tot :

i of i bv. in di-cht dicht (mhd. dihte), sniwwa sneeuwen (ohd.
ags. sniwan).

-ocr page 65-

In ontleende woorden staat

1.nbsp;ïë bv. antês anijs (lat. anisum), andièvté andijvie (rom-mlat.
endivia lat. intibea),
fièn fijn (laat-lat. finus naast ouder finitus =
volmaakt),
kaztèn, kózién kozijn (oudnoordfr. cassin = ofr. chassin
raam),
radtès (fr. radis lt; lat. radix, (acc.-icem).

2.nbsp;echter ei in freVs prijs (ofra. pris lt; lat. pretium) en pgttev)
pgrtêêj (vet.) partij (fr. partie lt; lat. partita).

§ 33. De wg. ó werd:

1.nbsp;öê in monosyllaba, bv. boek boek (os. ofr. bók), boel boel (os.
plur. bódlos, ofri. bódel),
dröès droes (ohd. druos), höè hoe (os.
hwó),
köéj koe (os. c5), plöèch ploeg (ags. plóh), röém roem (os.
hröm),

in meersilbige, bv. ae-ramöèj ook aeygmüüj armoede (ohd. ara-
muoti)
böèkant, böékwlét, böékwert boekweit (laat- mnd. bókwête),
dröèvach droevig (cfr. ohd. truobi), ggnöèchi genoeg (os. ginóg),
höèvg hoeve (ohd. huoba, os. hóba), höévg (be)hoeven (cfr. os.
bihófian, ags. behöf),
möèdgr moeder (os. módar), röèjg roeien
(ags. rówan),
vardöèmg verdoemen (cfr. os. dóm).

2.nbsp;oe : voor de dentaal in blof.t bloed (ohd. bluot, os. ofri. ags.
blód)
bof.ta (ook boèta) boete (os. bota), bot.tg boeten (os. bótian),
glOf.t gloed (ohd. gluot), gOf.t goed (os. gód) hof.t hoed (ofri. ags.
hód),
mQf.t moed (ohd. muot) rOf.t roet (ags. hrót), ï)Oe:Z voet
(ohd. fuoj, ags. fót).

Verder in kof.l (ook köél) koel (ohd. chuoli, ags. cól) stOf.l stoel
(os. ags. stol),
dof.n doen (ags. dón), scAoe:w schoen (os. skóh),
Aoe:/ hoef (os, ags. hóf),
vlof.r vloer (mnd. vlór, ags. flor).

Voor i of j in de volg. lettergreep werd wg. 6:

3.nbsp; in beü'k beuk (uit wg.*bókión-), heü'rg horen (os. hórian),
reü'stgr rooster (uit germ.*rausta- cfr. Fr. v. W.)

4.nbsp; in blbéig bloeien (os. blójan), broëig broeden (ohd. bruoten
ags. brêdan),
glbefg gloeien (os. glójan), möéjtg (ook müüjtg) moeite
(cfr. ohd. muoi),
nöêmg noemen (ofri. nómia), snöëjg (mnd. snoien),
wöèjgnt woedend (os. wódian, ags. wêdan), wöêstg woest (onfr.
ohd. wuosti, os. wósti).

5.nbsp;oe : in wof.lg woelen (ohd. wuolen nhd. wühlen mnd. wolen).

(gt;.üüin ggvüM gevoel (cfr. os. gi-f61ian) vüülg voelen, hüüjg hoeden

(ohd. huoten, os. hódian), müüj moe (ohd. muodi) spüüb spoelen
(ohd. (ir-) spuolen, nhd. spülen), ags. spêlan).

-ocr page 66-

7- uu : in gm\x:n groen (os. gróni), ruu.ra roeren (os. hrôrian)
vrm-J9. vroe:t9. wroeten (ohd. ruozzen), zuw.ka zoeken (os. sokian '
zwx.t zoet (onfr. suoti, suoji).

en eveneens in hmwr, broeder (mhd. brüeder).

Opm. In ontleningen klinkt de wg. Ô als dial.

00- in kroo-n kroon (ohd. coröna lt; lat. corôna en ioo-maneeii)
doo-mame
dominee (lat. domine).

§ 34. Voor de wg. Û staat dial.

I. m {uî) a. in gesloten silbe bv. brüün bruin (ohd. os. ofri ags

brun) büM huik (ohd. bûh, ofri bûk ags. bûc), düüm duim (ohd'

dumo), fuuk fuik (mnd. vûke, owfri. Ineke), klüüt, kluH kluit

ags dut) krüüs. krurs kruis (ohd. krûzi,. os. krûci), küül kuil

(mnd. kule), küüt. kurt kuit (mnd. kût), prüüm pruim (ohd pfrûma)

mm, mr^ ruin (mnd. rûne), Mum schuim (mnd. schûmeschûm)
uul ml (ags. ûle, ohd. ûwila).nbsp;''

b.nbsp;voor stemloze consonant in oorspronkehjk open silbe bv
ètófo bmten (ofri. bûta ags.
hutan). gabruüka gebruiken (ohd (ga)
bruhham, os. brûkan)
krüüp, kruipen (mnd. krûpen, ags. crêopan)

lûpan) quot;nbsp;sûpen agi

c.nbsp;alsmede voor m bv. in küüma (zacht) klagen (ohd. chûmôn)
sluumara sluimeren (mnd. slummern), varzüïima verzuimen (ohd

quot;nbsp;ben. bij ui) en eveneens in

huuh hnxlen (ohd. hiulôn mnd hûlen), üütpüïih (uitpuilen mnl

puien) rüüzxe (ofr. rûse) en zümong zuring (mnd. sûrink ags
syring).nbsp;^ '

2.nbsp;üü en : komen voor in hüüs. hm.s huis (os. ofr. ags hûs) en
m
stüüvar, siuuwar (mnd. stûver).

3.nbsp;uu : resp. uu: a. in gesloten silbe voor r in buu:r buur (ohd
gibur),
huu-.r huur (os. hûra hûria), muu:r muur (ohd. mûra en
muri, lat. mûrus),
schuu-.r schuur (ohd. scûr), uw.r uur (mnd ûr(e))
zuu:r zuur (ohd. ags. sûr).

b. voor de stemloze spiranten f, s, ch, in dm-.f duif (ohd tûba)
^.uu:/ druif (ohd. drûba),
hm-.f huif (ohd. hûba, ags. hûfe), klm'f
kluif (cfr. kluif) schm:f schuif,nbsp;'

grm-.s gruis (ohd. grioz, cfr.' Fr. v. W. suppl.), luis (ohd
ags. lus),
mm-.s muis (ohd. os. ags. mûs),

duig (mhd. dûge) rnuxh ruig (van * rûcha- ohd. rûh
nhd. rauh).

-ocr page 67-

c. eveneens in het meervoud der bovenstaande en de meersilbige
duu:r3 duren (mnd. dûren lt; lat. dûrâre),

schm-.v3 schurv3 schuiven (ags. scûfan, scêofan), snuuwa snui-
ven, echter
snuf snuif subst. (mhd. snûben mnd. snûven), ^uu-
V9r zuiver (ohd. sûbar),

brm-.sg bruisen (mhd. brûsen), dm'.zont duizend (ohd. thûsunt,
dûsunt),
flw.zg (ook subst. ; sg. meestal plxxw.sks) pluizen (* plûsen
cfr. Fr.
V. W. en Suppl.), en
zü.ü.:g3 zuigen (ohd. sûgan).

4.nbsp;UÎ- in de gesloten silben hruvt bruid (ohd. brût, os. brûd),
buH buil (= winkelzak (ohd. bûtil, os. bûdil), gurt guit (fri. gut),
kluï-f, kluu-.f kluif (mhd. klûve), krurn, krüün, pl. krüüna kruin
(mnd. krûne on.krûna),
schuvt schuit (on. skûta) tuvn tuin (ofri.
ags. tûn),

alsmede in galuvt geluid (ohd. (h) lûten, os. klûdon), puî'k puik
(mnl. puuc, ouder- eng. puke = fijne wollen stof),
prurk pruik (Lat.
pilucca, cfr. Fr. v. W. en Suppl.).
pruVh pruilen (laat mnl. prûlen)
zuH zuil (ohd. sûl, cfr. suppl.) en fluH fluit (ui^ mhd. vloite, flöute
lt; ofra, flaüte, fleüte lt; lat. flâtus geblaas),

voor ƒ in kruvjg kruien (ags. crûdan = drukken, persen), kuvjara
kuieren (ui^), lurj lui (ui^), zm-ja zuiden (mnd. sûden).

5.nbsp;oe in boe-.r (pl. böha en boeya boer (os. gibûr, ofri. bûr), loe:r9
loeren (mnd. lûren), zoe:r (vuig.) zuur (ohd. sûr).

6.nbsp;öè in Ibetn zuiver (gebezigd als kloo'rlöètdr „klaarzuiverquot;
(ohd. (h) lûttar) en
möél (vuig.) muil, mond (ohd. mûla).

7.nbsp;u in brulhft bruiloft (ohd. brûtlouft), kruk kruik (os. krûka).

8.nbsp;ó in vócht vocht (ohd. fûht, fûhti).

Opm. In open lettergreep ontstond oü' in boü'wa (ohd. os ags
bûan).

Tweeklanken.

§ 35. Wg. ai werd in de regel i) :

I. ii' in bii-n been (os. ofri. bên, ohd. bein), birr beer (ohd.
os. bêr ags. bâr cfr. Fr. v. W. en suppl.),
brirt breed (ohd. breit,
ags. brâd),
irt eed (ohd. eid), ivn een (ohd. ein ofri. ân, ên) irr
eer, subst. (ohd. êra, ags. âr), ivw, ee'uw (uitspr. u -f w) eeuw

volgens de toestand van 30 jaar geleden. Tegenwoordig heeft de ee.
meer overwicht vooral voor de r. De ii spreekt bij ee'-gebruikers nog sterk
in zinsverband bv.
ginngn ii-na geen een, niemand ; 9d duwrdan gn ivwdcheî't,
het duurde een eeuwigheid ; àw ! mdng groo'tgn iivn, au ! 'mijn grote teen Î
Wan ii-d doe:n een eed doen enz.

-ocr page 68-

(ohd. êwa ofri. êwe ags. äe), giist geest (ohd. geist os. gêst ofri.
gast),
hii-l heel (ohd. heil, ofri hêl, ags. hal). Mis hees (ohd. heis),
hii-t heet (ohd. heis), klivt kleed (mhd. kleit), livt leed (ohd. leid),
lii-m leem (ohd. leimo), livr [in da livr = in de leer) (ohd. os. lêra),
liist leest (ohd. leist), mirr, meer adv. (ohd. mêr ofri. mêr, mär),
rii-p reep (ohd. reif, ofri, rap), slivn sleeprnim (ohd. slêha, ags.
sla),
stii'n steen (ohd. stein, os. ofri, stén, ags. stan), tii'n teen
(ohd. zéha cfr. Fr. v. W.),
wiis wees (ohd. weiso), zii-j, zëëj, zee
(ohd. os. séo ofri. sé), zii-r zeer, pijn (ohd. os. sêr).

Nog sterk is de positie van :

ii- in blii-k, adj. bleek (ohd. bleib, ags. blac), dirch, dee'ch, deeg ohd.
teic (g) ags. dag),
divl, dil deel, gedeelte (ohd. teil), /zr/feleek (ohd.
laih-),
schii-f, scherf, schee'f scheef (mnd. scéf), spirk speek, „rad-
spaakquot; (ohd. speihha),
tirka teken (ohd. zeihhan), tivkana tekenen
(ohd. zeihhanen, zeihhonón, os. téknian),
vrivt wreed (os. wrêth,
ags. wrad),
wii'chlwi's, wcintluw.s weegluis (germ. * wajju-), zii'p,
zee-p
zeep (ohd. seifa, seipfa, ags- sap), zii'var zever (ohd. seifar),
zwii-t, zwee't zweet (ohd. sweiz).

Ze werd :

2.nbsp; in hiëta heten, noemen (ohd. heizan ags. hätan),

wg. ai voor volgende i of j werd :

3.nbsp;ei bv. in blerk, subst. (mnd. bléke, bleike) hetgeen echter
min of meer plat schijnt, men hoort ook veel
blirk) blevka, blivka
bleken (on. bleikja, ohd. bleihhên), bei-j beide (os. bêthia), dei'la,
dii-la
delen (os. dêhan, got. dailjan), ei'ga en er gast eigen, zelfde
(got. aigin, os. égan on. eiginn),
eisa eisen (ags. ascian), /erƒ3 leiden
(os. lédian),
vleis, vliis vlees (ags. flèsc), werta weiten, adj. (ags.
hwffite),
wei-ka, wir ka (denom. van week adj. ags. wac, cfr. ook in
da wii'k, werk setta
te weken zetten),

ei-j in auslaut: ei-j ei (os. ei, ags. herj heide (got. haifi),
kei-j kei (cfr. * kaji - Fr. v. W.), klerj klei (germ. » klaija-, ags.
clég),
schei-j, schëëj .schede (ohd. sceida).

Wg. ai werd verkort tot :

4.nbsp;i in britta breedte (cfr. ohd. breit, got. brai})s), gin geen (ohd.
nihhein, os. nigên uit nih -f- aina-).
Uilak lelijk (ohd. leidlih) en
in
sniw sneeuw met de w uit de casus obhqui (ohd. os. snêo, ags.
snaw).

-ocr page 69-

§ 36. Wg. au.

De wg. au werd :

1.nbsp;00' bv. in hoo'm boom (ohd. boum, ofri. bam, ags. bêam),
hoo-mgert, hoo'gart boomgaard, broo't brood (ohd. brót, os. bród, on.
brauö),
droo'm droom (ohd. troum, on. draumr), loo'n loon (ohd.
lón ags. lêan),
loo'pa lopen (ohd. (h)lou(f)fan, ags. hlêapan),
loo's loos (ohd. lós, ags. lêas), oo-ma oom (ohd. óheim, ags. êam),
00'ch oog (ohd. ouga, ags. êage), oo'lok olijk (ohd. ódi, ags. ieöe,
êade, on. auö- = hcht Fr. v. W.),
oo'st oost (ags. êast), roo-ma
melk (ags. rêam), troo'st troost (ohd. trost, on. traust),

eveneens voor i bv. doo'pa dopen (ohd. toufen os. dópian),
noo'dach nodig (cfr. ags. nêadigness), roo'k rook (germ. * ranki-).

Verkorting tot :

2.nbsp;ó komt voor in h6n boon (ohd. bóna ags. bêan), kó'l kool
(ohd. chóla, chólo, chóh, chól lt; lat. caulis),
óchst oogst (ohd.
angusto mhd. oug(e)st(e)),
ók (ohd. onh, ags. êac), en eveneens
in auslaut in
strój stro (ohd. stro, ags. strêaw) en vlój vlo (ohd.
flóh, ags. flêah).

3.nbsp;De umlaut eu hebben :

galeü'va geloven (os. gilöoian, ags. geliefan), heü'ft hoofd (ohd.
houbit ags. hêafod),
heü'ra horen (os. hórian ags. hieran), AZe^-ii^
kloven (factitief bij kheven, germ. * klaubjan),
streü-pd stropen
(ohd. stroufen mhd. ströufen),

4.nbsp;ëü : blëüj bleu (ohd. blódi uit * blauj)ia-) en snèüj onaange-
naam, eigl. snode (mhd. snöde, on. snaujjr) ;

5.nbsp;u komt voor in gruttd (vet.) grootte (cfr. voor groot Fr. v. W.).

6.nbsp;oeM staat in s/roewp,nbsp;strooien d.w.z. stro in de stal of
zand op de gladde straat (got. straujan, ohd. streuwen, os. stróian),

waar men slrójsal gebruikt maar stnirsd strójj9 of stroewp doen
bruidjes. Van pamfletten etc.
rondstrójp.

Cfr. verder Verba § 93.

7.nbsp;OU heeft moü-w (mhd. mouwe, mnd. mouwe, mowe, ma we).

§ 37. Wg. auw werd :

1.nbsp;oü-w in doü'w dauw (ohd. tou, os.dau, ags. dêaw), hoü'wa
houwen (ohd. houwan, os. hauwan in samenst., ags. hêawan),
vroü-w vrouw (ohd. frouwa).

Wg. auw voor j werd :

2.nbsp;ój in hój hooi (ohd. hewi, houwi, got. hawi) en kój kooi (lat.
cavea, germ. * kawia, mhd. kowe, kouwe, köuwe).

-ocr page 70-

3- maar oo-/in ^oo'/dooi (* germ.l)au-j-, lat.tâbeo ik smeltweg -
kwijn weg) echter
gd dójt het dooit.

§ 38. Wg. eo werd dial.

I. ie .- in bgdrif.gg bedriegen (ohd. (bi) triogan, os. (bi) driogan)
bxf.r bier (os. bior, ags. bêor), dii-.f dief (ohd. diob. ags. l)êof)'
diQ-.ng dienen (os. thionon uit * jjeunôn), dii-.f diep (ohd tiof
ags. dêop),
dif.r dier (ohd. tior, os. dior, ags. dêor), ggni^^-.tg genieten
(ohd. gi-motan, os. niotan, ags. gnêotan),
kif.zg kiezen (ohd. chiosan
ags. cêosan), Zie:/ lief (ohd. hob, os. hof, ags. lêof),
li^-.gg liegen
(ohd. os. hogan, ags. lêogan), ni^-.r nier (ohd. nioro germ. * neuran-)
pnt-.m priem (germ. * preu-man, ags. prêon mnd. prême), rh-.m
nem (ohd. os. riomo, ags. rêoma), rie:^ riet (ohd. (h) riot, os hriod
ags. hrêod),
rii-.k riek (uit * reug- of rug- cfr. Fr. v. W.), schif.h
schieten (ohd. sciotan, os. skiotan, ags. scêotan), st\^-.r stier
(ohd. stior, ags. stêor),
vgrdrif.t verdriet (cfr. urdrio , got. us-]gt;riu-
tan),
vgrri6:zg verhezen (ohd. os. farhosan, ags. forlêosan), vlifgg
vliegen (ohd. fliogan, ags. flêogan), vrif.zg vriezen (ohd. friosan
ags. frêosan).

ie : staat ook in wie:/ wiel, plas.

2.nbsp;Wg. eo werd dial ïè in :

biêjg bieden (ohd. biotan, os. biodan, ags. bêodan), liet hed
(ohd. hod, os. hoth, ags. lêoö),
lUzg hezen (ags. lêsca (* lêosca)
\Ks), wtèl wiel, rad (ofri. * hwêl naast fiâl, ags. hweohhol, hwêol
hweowol, hweogol),
ziek ziek (ohd. sioh(h), os. siok, ags. sêoc)'
ook m
kniè knie (ohd. chneo, chniu, os. knio, ags. cnêo(w) en
nièwt nieuw (alg. germ. *niuja- lt;*neuja-ags. nêowe).

3.nbsp;et-j in beï-j bij (ags. bïo, bêo, ohd. bïa cfr. Fr. v. W) derj
dij (ohd. dioh, ags. öêoh).

§ 39. Westgerm. iu uit Germ. eu werd verder dial.
ï. üü in düüvgl duivel (ohd. tiuval, tioval, os. diubal wg
*deubala-, *diubala- vroeg ontleend uit gr.-lat. diabolus) en
küükg
kuiken, (mnd. küken, ags. cycen).

2. uu : in ggtm-.gg getuige (mhd. (ge)ziuge, ofri. tiûga), gatuu-.gg
getuigen (ohd. giziugôn), stuw.rg sturen (ohd. stiuren, stiurren ofri
stiôra, stiûra, ags. stîeran) en
duu:r duur, bnw (ohd. tiuri, os
diuri, ags. diere).

3- ui- in duï-dghk duidelijk (mhd. diutlïche, adv., cfr. verder
Fr.
V. W.), luï'i lui, heden (ohd. huti, os. liudi, ags. lïode, lêode).

-ocr page 71-

Graafse Tweeklanken.

§ 40. De volgende verbindingen van een klinker met de half-
klinker ƒ of
w, die men tweeklanken noemt, komen in het Graafs
voor :

a)nbsp;korte diftongen.

àj, ij [i ƒ, vet.) ój, àw, iw, bv. aj ai ! snijjar (vet.) snijer, snijder,
kleermaker,
hój hooi, àw au (uitroep) sniw sneeuw.

b)nbsp;lange diftongen : aa'j, ae-j, èêj, ee-j, erj, oo'j, öèj, oej, uvj,
ee'uw, teuw, öèw, oü'w,
bv.

laa-j lade, tae-j taai, zêèj zei, zee'j, zij (pron. emplat), et-j ei,
doo'ja dode, röéj roede, roeispaan, foej foei ! lurj lui, ee'uw eeuw,
kieuw kieuw, öèw uw, roü'w rouw, ruw.

Opm. In woorden uitgaande op eeuw en ieuw wordt de u in de
vorm van een korte oe inderdaad uitgesproken, dus bv. ee oë -f
w. — Kou. kou is zeer vaak monoftong in zinnetjes als Hèéj hed an
koü-gdvat,
hij heeft een kou gevat en wordt, uitgesproken als in de
modern geaffecteerde uitspraak, maar zonder (aparte) lippen-
ronding of -spanning.

De vocalen in bij-lettergrepen.

§ 41. In veel gevallen werden deze evenals elders in Neder-
land verzwakt tot een schwa, bv.
baginna beginnen (os. beginnen)
en
heï-hch heihg (os. hêlag).

Dit geldt ook voor de klinkers in pro- en enchtisch gebruik,
bv.
dkdüüj ik doe (os. ik), mamböèk mijn boek (os. min), ampeeyt
een paard (os. ên), draa-gak draag ik, hedda heb je (uit : hebdi),
löttam laat hem (os. ina).

Ook in ontleende woorden b.v. ;

ballen balein (fra. baleine, lat. balaena), darek terstond (fra.
direct, lat. directus),
fabrïék fabriek (fr. fabrique, lat. fabrica),
farnüüs fornuis (fr. fournaise, lat. acc. fornacem), for see-ra (ook
fàksee'ra) forceeren (fra. forcer, cfr. lat. fortis),
kadoo- cadeau,
kaduuk caduc, stuk fra. lat. cadûcus), katoe:n katoen (fr. coton,
arab. (al-) qutun),
kalanel (vet. vuig. ook karnet) kolonel (fr. colo-
nel, it. colonello),
kalom kolom (fr. colomne lat. columna), kamièk
komiek (fra comique gr. lat. cómicus), kanjak (ook : kôjàk, vuig.)
cognac,
kaproa-.l (vet.) korporaal (fra. caporal, ook : corporal, it.
caporale, lat. caput), ^as/ó^ cachot (cfr. fra. cacher),
katie-r kwartier

-ocr page 72-

(uurs), kazut-fsl kazuifel (cfr. mlat. casübula), mazièk muziek (fr.
musique, lat. müsica gr. [xoudwif]), ra f alp rapaille (ofra. raspaille).
sgfroa-.n saffraan (fra. safran lt; it. zafferano lt; arab. za' faran),
sagae-.r sigaar (spa. cigarro), sagaret cigaret (fra. cigarette),
sazöén seizoen (fra. saison lt; lat. acc. sationem zaaitijd),
tabak tabak (spa. tabaco cfr. Fr. v. W.), ra^aMsïë vacantie (fra.
vacance(s)),
vakant vacant (fra. vacant, lat. vacans).

Alsmede in Mastri-cht Maastricht en de eigennamen %arae-r
Gérard en Saveer Xavier.

§ 42. Van de voorvoegsels bleef de wg. a evenals in andere
dialecten in
af (os. af, ags. (of) bv. avbrivka afbreken, afriia-.fa
afraden, afsnijfa (i j, vet.), af snèèja (vet.) af snei-ja afsnijden.

Wg. an (os. an, ana) werd d bv. drnbavirlangzbrit-.f a.a.nhevamp;lmgs-
brief, dndif.na aandienen, andii-l aandeel, dndinka aandenken,
dnee-n aaneen, dmakae-r Ma-ka, - hdnga enz. aan mekaar, - elkaar
haken, hangen, enz.

Daarnaast komt echter in veel gevallen aa-n voor bv. in aa-m-
bella
aanbellen, aa-mbastèèia aanbesteden, aa-tnbastèèjing aanbeste-
ding,
ad aa-mbastèèjda wae-rak het aanbestede werk, aa-mbavirla
aanbevelen, aa-mbavii.lang aanbeveling, aa-mboo-ra aanboren,
aa-mbrenga aanbrengen e.a.

§ 40. Algemeen bekende verschijnselen zijn verder :
Syncope en aphaeresis in
büüta buiten (os. b(i)ütan), boo-va
boven, (os. bi-oban), nèëj neen (germ.* ne ainan), en niè niet
(os. neowiht).

Syncope in noo-jt nooit (mnl. nóit, nóint cfr. Fr. v. W.),
aphaeresis in
nii-va en neffa neven, naast (os. anefean cfr. Fr. v. W.)
en apocope in
zunt in des sunt dat is jammer, -zonde (os. sundia).

§ 43. In achtervoegsels met de bijtoon verzwakte de oor-
spronkelijke vokaal — evenals elders — ook niet tot een schwa
in
-bae-r, -baar, bv. maerakbae-r merkbaar, -dom, -dom bv. rièkdom
rijkdom, -hei-t, -heid bv. ime-rachei-t naxigheié.,-ling,-lingh-v. oü--
warling
ouderling, -saa-m, -zaam bv. Idngksaa-m langzaa'm.

Svarabhakti.

§ 44. De svarabhakti-vocaal onstond ook in het Graafs tussen
/ en /,
V, g, ch, k en m bv. in wóllaf wolf (os. ags. wulf), gó/Z^w golven
(cfr. ohd. gelbon),
völlaga volgen (os. folgon), gallach galg (os.

-ocr page 73-

galgo), volhk volk (ohd. folk), halhm halm (ohd. o.s. halm), eveneens
tussen
l en p in hulhp, hölhp hulp en gölhp gulp,

tussen r en /, v, g, ch, k, m en n bv. in ae'raf erf (got. arbi, ohd.
erbi),
stacrava sterven (ohd. stërban), mue'yagd morgen (ohd. os.
morgan), acrech erg (ohd. arg, arag, ags. earg), wae'raka werken
(cfr. ohd. wërc, wërah(h) = werk, ofri, werka = werken),
acrsm
arm (subst. en adj.) (os. arm, ofri erm, ags. earm), doo'ran doorn
(ohd. dorn os. thorn), cfr. o.m. § 15,7, 18,1 en 20,4),

Halfvocalen en Consonanten.

Opm. Het Graafs consonantisme komt nagenoeg overeen met
dat van het Beschaafd Nederlands.

§ 45. I. Van de halfvocalen hoort men de j wel eens gevocali-
seerd bv. in
ö'ch iëong ! och, jongen, zooals in § 12 werd opgemerkt.

2. W voor r in anlaut werd — als elders — v. bv. in vrii-l wreed
(os. wrêth).

§ 46. Enclitisch werd de w met voorafgaande n tot m bv. in
bimma ,,zijnquot; we, düüma, doëma doen we, gömms gaan we, hemma
hebben we, lömma laten we, möema moeten we, stömma staan we,
wimma willen we, zumma zullen we, rirkanama rekenen we.

Daarnaast worden nog andere — ook overgangsvormen — ge-
bruikt als
binnama, binnawa, düünma, düünwa, düünama, düünawa,
döéwa, döënama, döènawa, gönnama, gönnawa, henwa, hennama,
hennawa, lönwa, löwwa, löttama, löttawa, lóa'hma, lóa'hwa, möétama,
möètawa, stöwwa, stönma, stönwa, wilhma, wilhwa, zullama, zullawa,
rivkanawa.

§ 47. I. De liquida l viel waarschijnlijk ten gevolge van slappe
articulatie weg in de vormen
zak zal ik en wik wil ik, wimma willen
we en
zumma zullen we, hierboven vermeld, alsmede in as als ;
zij veranderde in
r in karnel (vet.) kolonel.

2. r komt niet voor in het eerste lid van vlëëjoo-r, vlijjoo'r (vuig.)
verleden jaar; verspringing hoort men in
ellapar (vuig.) meer:
ae-rapal aardappel (ohd. ërdaphul = naam v. komkommer en
andere gewassen cfr. Fr. v. W.),
dölhpar dorpel (onfr. durpilo,
duropullo),
öllagar orgel (lat. organa pl. v. Organum), kelhvar
(vuig.) meer: kat-raval kervel (ohd. kërvola lt; lat. caerefolium cfr.
Fr. v. W.) en
wöUavar, wellavar wervel, (cfr. echter ae' in §20.4; ook
in
parsiës precies (fra. précis).

-ocr page 74-

Invoeging van r komt voor in kdrnVent konijn (mnd. kanin, ofr.
conin, connincfr. lat. cuniculus), en
slabbaHja slabbetje (cfr. Fr. v. W.),
uitlating van
r in kgpróa'l (vet.) korporaal.

§ 48. Wat de in het onderhavige dialect zo belangrijke, nasaal
betreft, behalve in de werkwoordsvormen
bimmd „zijn wequot; etc.
(cfr. § 46) werd n

geabsorbeerd of geassimileerd in damdddo dan mag je, töèddmer
toe dan maar, va mae-raga van morgen, aa-mbeelt aanbeeld, gimmins
geen mens, kerra karnen, kerramellak karnemelk,

2.nbsp;ze viel verder weg voor de suffixale s bv. küükas kuikens,
ae-ragas ergens, nacragas nergens, haa'vas havens, 3S eens, als-
mede in
sóa'vas 's avonds.

3.nbsp;Be n verdween verder als slotmedekhnker in :

a.nbsp;de werkwoordsvormen waarin de n in de Beschaafd Neder-
landse schrijftaal wordt voorafgegaan door een e bv.
bdkka bakken,
wa, za bdkka, gabdkka, wa, za bdkta.

b.nbsp;de plurahs der substantiva bv. pecrda paarden.

c.nbsp;de lidwoorden en adjectiva bij „mannelijkequot; substantiva,
tenzij de adjectiva of substantiva beginnen met een khnker, met
h, b, d, of t, onafhankelijk van casusverschil, bv. da pastoo'r de pas-
toor,
dam bunagamee-star de burgemeester, ana pasioo'r een pastoor,
anam bunagamee-star een burgemeester, da göëjan oü'wan burraga-
mee-star, da göëjan oü'wa pastoo'r. Ena fePna gabróa-jan haa-n
een
heerlijke gebraden haan.

Opmerking; In de werkwoordsvormen, de plurahs der sub-
stantiva en andere uitgangen op -
an bhjft de n in de regel bewaard
als verbindingselement voor khnkers bv.
za waeraktain) in dan
tui-n,
ze werkten in de tuin, da hondan en katta de honden en katten,
maar men maakt ook grif gebruik van de hiaat in andere ver-
bindingen als :
die honda en die katta (cfr. § 66, en voor de prak-
tijk
3t Spoo'k, (p. 100).

d.nbsp;In adverbia en praeposities verdween deze n — en klinkt
meestal het oude
toe toen — behalve voor klinkers :

bv. ik choj ad effa haa-la, ik ga het even halen, töè{n) ging ie
wech
toen ging hij weg; neffa dam bdkkar naast de bakker; tussa
hret-jan em barduwre iz an groo't farscMl
tussen breien en bor-
duren is een groot verschil; maar :
at ching fldk neffan ar hant
het ging vlak langs haar hand, neffan ons, — at hüüs, — anam
bdkkar
naast ons, — het huis, —• een bakker.

-ocr page 75-

e. Naar ten dienste staande gegevens zou de n als tussenletter
de gewone Graafse mannelijke n-regel volgen en dus gehoord
worden, als het tweede deel van de samenstelling mannehjk is en
begint met een klinker,
h, h, d, of t. bv. köëjanurjar koeienuier,
hmitdmbalhk buitenbalk, zwaa'ngnhals zwanenhals, balhkgmhrerj
balkenbrei.

Ze staat dus niet bij :

1.nbsp;de andere mannelijke b.v. Don Endapoe-l De Eendenpoel
(nom. propr.),
stègaerg'winkgl sigarenwinkel.

2.nbsp;de neutra bv. enda-erj eendenei, kièpoo-ch kippenoog, endg-
óas
eendenaas, kièpghök kippenhok, zwóa'ngdons zwanendons,
slégae-rgmdgggzevn sigarenmagazijn.

3.nbsp;ook niet bij vrouwelijke. Men zou in Grave bv. dus spreken
van
Joo-dgbreestr6a-t en van 'n ertghon erwtenbon in de distributie-
tijd.

Opm. Epenthetisch staat n in pgndaa'l pedaal; ng komt voor
als in het Beschaafd Nederlands, uitgezonderd in
bukkgm bokking
(mnd. buckink) en
koo-nggin koningin (cfr. os. kuning)

§ 49. De labiaal p komt door paragoge na m nog wel voor bv.
heej kwaamp (vuig.) hij kwam.

Ze verviel, evenals in de Beschaafde Nederlandse spreektaal
door assimilatie in
pront (fra prompt lt; lat. promptus = vaardig).

b viel weg in hek heb ik, heddg heb je (uit hebdi, hebdg), hen wee(j), -
zee{j)
hebben wij, - zij.

§ 50. De Wgerm. f komt in anlaut voor in fee-tgr veter, fevftgch
vijftig, /ie-s vies, fittg vitten, flee-rmuws vleermuis, flie-rboo-m
vherboom, ook meestal in fals vals, in inlaut o.m. in effg even
en
efkgs eventjes.

Behalve in sti-ft stift en brullgft bruiloft ging West-germ. ft
over in cht bv. lucht (ohd. os. luft), nichi (ohd. ofri. nift).

In stlèsgl stijfsel is de / weggevallen.

In plaats van de oorspr. v staat f in het ontleende woord fermg-
seljg
vermicelli (it).

Alveolaren en Voorpalatalen.

§ 51. I. De / verdween voor s in/es/iaatst, na s in èöm/borstel
en in uitgangen als
ik, hëë{j) wis ik, hij wist, ■—~fiën vind, — wier

-ocr page 76-

werd, maar weer niet in — hient bind, somtijds in äch {{) acht
en
mostdr mosterd.

2.nbsp;Epenthesis van t vindt men in badistdla bedisselen; ze wis-
selt met
d in löêtar loeder.

3.nbsp;Verder staat ze in duhhdt, döbbalt (vet. vuig.) dubbel, enMt
enkel, adv., gmbécM genoeg, herst hars, opnlèwt enz. (§ 89) op-
nieuw,
oü-tfnwetst ouderwets, en kraft karaf en stampnt stamper.
Naast
zuvpdr zuiper hoort men ook wel zurpgrt.

§ 52. I. In inlaut ging de enkelvoudige d meestal over in j
bv. br6a-j9 braden, göëp goede, nóa-ja naden, öjam, öjem adem,
roo-jdr roder.

2.nbsp;Na (wg. ol of al) viel d intervokahsch weg bv. in howwe
houden, zoü'Wd zouden, oü'wdr ouder.

3.nbsp;Voor / en r in de auslaut viel d weg bv. in boel boedel, bruwr
broeder, burl buidel = winkelzak, lee-r leder, ladder, nee'r neder,
zaa-l zadel, maar werd ƒ in éa-jar ader en, evenals in het Beschaafd
Nederlands voor r, in
doo'jdr dooier.

Opm. Zoals in het Nederlands bleef d in iedar ieder, löêdar (zie
boven),
met'da meiden en vaa'dar vader.

4.nbsp;In tegenstelhng met andere dialecten bleef d na consonant,
bv. in
ae-rdach aardig, branda branden, handa handen, heü'rda
hoorden, viènda vinden, wenda wenden, wiênda winden, maar
assimileerde in
schella schelden, werra werden, wörra, worra worden.

5.nbsp;d werd verscherpt tot t in gintar ginder ginds en bél{j)dahanta,
de verbogen vorm van bijdehand.

6.nbsp;Als in auslaut de toonloze eindvocaal wegvalt, gaat het
woord uit op ƒ, bv.
böö'j bode, blèü-j blode, bloo(d) bleu, lää-j
lade, schää'j schade naast de meervoudsvormen blää'ja bladen
(van boek en boom) en
dróa-ja draden.

7.nbsp;De epenthetische d na l, n, r komt, behalve in de paraUeUen
met het beschaafd Nederlands, nog voor in
dundar dunner, kaniënda
konijnen (cfr. echter karniënt § 47.2) kanïëndakój, — p\f.p konijnen-
kooi, — pijp enz.

§ 53. Voor s in anlaut staat z in zbk zok; de paragogische s
komt voor bij adverbia (§ 106 sqq.); metathesisgevallen zijn
geps
gesp en weps (ook: wezzap) wesp.

Sj in masjién machine khnkt zoals in het Alg. Ned. ; rnastën
begint te verouderen en wordt plat gevonden.

-ocr page 77-

Voor de zj (fra. g) hoort men z in hö{r)loo-zïé (spr. uit als hol-)
horloge,
klèêraa'zU klederen, kleerkastvoorraad, pdkaa'zië bagage,
echter meer
fakaa-zja.

Gutturalen.

§ 54. I. Het Graafs schijnt met andere zuidelijke dialecten
te neigen tot een minder scherpe uitspraak van de
k speciaal in
inlaut voor de t bv.
héè[j) rókt, rókta, hij rookt, rookte, dè lökianam
dat lokte hem, waarin de k vaak begint te lijken op de g van het
fra. gant. In
zadöèk viel k via die g'-verzwakking zelfs geheel weg.

2. De Graafse gassimileerde voor da in mädda (lt; magda, dat ook
gebruikt wordt) mag je ;
zadda dè zag je dat ?

Wgerm. agi dentaal werd ee in lee't, levt (vet.) legt, zee't,
zevt
(vet.) zegt, léëja, lij ja (vet.), lee-na, lei'na (vet) legden, zëeja,
zee-na, zei-ja, zei-na
(vet.) zegden.

Dar lei-na voor dar lee-na of dar laa-ga er lagen heet ouderwets.

§ 55. Uit het voorgaande bhjkt, dat het Graafs, consonantisch
min of meer samenhangend met het Limburgs, als niet-difton-
gerend dialect met zijn rekkings- en verkortingsverschijnselen
veel overeenkomst vertoont met het Oostgelders en het Noord-
hmburgs, sommige verkortingen gemeen heeft met het Oost-
brabants en deel uitmaakt van het merkwaardige-oor-gebied,
terwijl ook het Beschaafd Nederlands er in bepaalde vormen aan-
wezig is.

Typisch is, dat het •— zoals reeds werd opgemerkt — niet alleen
sterk afwijkt van het Nijmeegs maar ook belangrijk verschilt
van het Wychens en Balgoys, van het aangrenzend Oostbrabants
en zelfs van het Land-van-Cuyks, zodat het met recht een dialect-
eilandje genoemd kan worden.

Of en in hoeverre Grave een middelpunt van de isoglossen in
de streek vormt, is een kwestie waarvan de oplossing alleszins
met belangstelhng tegemoet mag worden gezien in deze dialectolo-
gisch zo interessante streek.

Verslag Philologenoongres Groningen 1935. Drs. A. Weynen, De taal-
geographie van Noord-Brabant No. 7.

-ocr page 78-

VORMLEER

HET ENKELVOUDIG SUBSTANTIEF.

Genus.

§ 56. Er zijn drie genera : de mannelijke substantiva onder-
scheidden zich oorspronkelijk door de hdwoorden
dan, anan, ginnan
en pronominale vormen op -n, de vrouwelijke hebben da, ana en
ginna, de onzijdige at, an en gin. Voor de pronominale vormen
zie § 82 sqq.

De -n is weggevallen, behoudens voor mascuhna die beginnen
met een khnker of
h, b of dentaal, i)

Vb. Dan awk aak, — eczal ezel, — ie-var ijver, — óppar opper-
wachtmeester,
-üütardiëk uiterwaard, -dirka deken, -dèkiar dokter,
-tee thee, -burragameestar, -hae-rt haard, -dikka dikke,

doch : da fraa-tar frater (broeder), -gee-st geest, -joo-raga jarige,
-kaplU-n kapelaan, -pastoo-r pastoor, -sikkratae-ras secretaris,
-wethoü-war wethouder, -groo-ta grote.

Voor het gebruik bij attributiva zie o.m. § 82.

§ 57. De dan-ramp;ge\ gaat ook op voor alleriei eigennamen 2) als :
Dan Ham., Da Wyth, dan Amstardammar, da Groo-nangar -dam Burrager
(burgemeester), da Pevn (Pijnenburg) -dam Berliet, dan Dodga,
-Oakland, -Harley, -F. N.
(spr. Ef.-En), de Citroen, -Cadillac, -Ford.
Dan DUzal iz ana fernan trern.

Z)3«-woorden zijn ook substantiva als boo-j bode aa-k aak,

Dit „mannelijke nquot;-gebruik, dat men onbewust in praktijk brengt
is dus een opmerkelijke en zeer rationele geleidelijkheidskwestie: de n
tussen
3 en vocaal of h voorkomt een hiaat; n en dentaal hebben hetzelfde
articulatiepunt, zodat de consonanten ineenvloeien, en
n assimileert te
gemakkelijker tot m, doordat beide medeklinkers het stemhebbend element
gemeen hebben. Dat de
-n bij zelfst. gebruikte pronomina (§ 83 sqq.)
kan wegvallen, is te verklaren met de spreekmaten-theorie. Cfr. ook § 66

Cfr. Den Andel (Gr.), Den Bosch, Den Burg {Texel), Den Dolder
Den Donk (Z.-H.), Den Enk, Den Haag, Den Ham, Den Hom, beide onder
Aduard, Den Helder, Den Hoorn (Texel), Den Oever, De Ruvgen Hoek
Den Eyk, etc.
nbsp;jonbsp;,

-ocr page 79-

hoo't boot en dtèk dijk maar da-woorden : Maa-zhoo-da Maasbode,
revma-k rijnaak, stómboo't stoomboot en Maa-zdïèk Maasdijk.

§ 58. In afwijking van de geslachtslijst van De Vries en Te
Winkel zijn mannehjk :

Aa-k aak, avbraa-k afbraak, alt, amandü amandel, ae-ramöéj
armoede, astar aster, ogoewrak augurk,

Bàggar bagger, bliek bhek, buts, bócht, bóm, bóns, boo't, brik,
Kee-p
cape, kattaprul catapult, santuwr ceintuur, krant courant.
Dam, das, doo'pfontàooyvont, durbraa-kdeû'rbraa-k, doorbraak,
Antréê entree.

Gaa-vel gaffel, gàng, gevt geit i), gert gard, vischhengel.
Ham, hómp, höst, hhst haast,
Imbraa'k, inbraak.
Jas,

Koü-w kauw, kee-p keep, keû-j keu, kink, kliek, klónt, kluï-f
kluif, klungdl, knie, kamp;l kool, züürkó'l zuurkool, kèlbf kolf, kalóm
kolom, kbrrdl, körral, koû.s, kràa-m kraam, kras, kreû-k, krüümü
kruimel, krul, kuch, küüt kuit, koewrak kurk, kwal, kwast.
Lee-st, Ui-var
lever. Hém lijm,

m^rs mars, mets match, mee-ral merel, mik wittebrood, milt,
moddar,
Nok,

Oo-ltè ohe, pantóffal pantoffel, pat, pae-ral parel, pees pees, pens.
Raa-p, róëjspóa-n
roeispaan,

Saa-bel sabel, schillafar schilfer, schort schort, schoû-w schouw,
schrap schrab en schrap, sikkal, sloewraf slurf, zdk sok, söpróa-n
sopraan, spii-k spaak, spits (v. e. kerktoren), splee-t, spoel, sport
sport (v. stoel, ladder), stelt, stip, stoëmp of stomp, stómboo-t
stoomboot, stèp (kurk), stree-p, str\t-.m striem, stroo-k, strójwis strowis,
stuï-p, stuw, süükaa-de, süükalaa-da chocola, süükareï-j cichorei.

Tee thee, terl teil, teû-ch teug, tie-r (aard, groei), tièk tijk, tôt
vod, tram, tree-j trede, troef, turt tuit, tunnal, twh-.ch twijg.
Vee-zal vezel, vónk, voewrak vork, voû-w vouw,
Waa-j wade (visnet), wallach, walg want, wee-t weet, wii-zal
wezel, wimpar, worst worst, vree-f wreef.

Zallaf, zalf, zae-rak zerk, zei-j zijde, zoo'l zool, züürang zuring,
zwaa-laf zwaluw.

Genus en sexe vallen hier dus niet samen. -nbsp;al gamölhka ?

-ocr page 80-

§ 59. Eveneens mannelijk zijn de volgende, die in het A. B.
onzijdig zijn :
dnrecht, aa-nrecht aanrecht, owtae-r autaar, altaar.
Blók, bócht (slechte waar),
Dirch dee-ch deeg,
Fuljaton feuilleton.
Haa m haam.

Kaft, kwispMoo'r kwispedoor,
Mg{n)chest3r manchester.

Olhgn, oewragal orgel, oo'varschot overschot, oo'vntrek overtrek.

Pak (bv. kranten), parfoewm parfum, pandaa'l,

Snoe-r snoer,

Tanddm, tüüs tehuis,

Uüiwas uitwas, üüisei uitzet,

Vbt, tot vod, vüürsldch vuurslag.

§ 60. Vrouwelijk zijn de bij Van Dale mannelijke woorden hon,
bus
(omnibus), omnièbus omnibus, plöèch ploeg, tiêfas typhus.

Opm. 6ó-tóó auto en lóng long worden als m. en vr. beschouwd ;
men zegt echter altijd :
zan óó'too, maar zans lóng, nooit: zanan
óó-tóó
of zan lóng. Löédar, löétar loeder is m., f. èn n.

§ 61. Vraagt men naar het gebruik der voornaamwoorden,
dan kan men zeggen, dat ze zich richten naar de genera der sub-
stantiva. Ze worden dus vervangend gebruikt. Een enkele uit-
zondering daarop maakt het diminutief van meisjes- of vrouwen-
namen. Van Marietje zal men bv. vervangend zeggen
at als Marlet je
klein, en aanduidend
za als Marietje groot is.

§ 62. Tot welke genera neigen nieuwere woorden in het Graafs
dialect, abstractie gemaakt van de onvastheid der woorden-
boeken ?

Om te komen tot een of andere conclusie, heb ik een greep
gedaan uit een aantal woorden, in de Alg. Ned. schrijfwijze ge-
speld, en gemakshalve in enige categorieën verdeeld.

') Cfr. voor andere afwijkingen van het grammaticale genus: Nederlandse
Spelling, Geslacht en Verbuiging, Wolters Groningen 1932, Dr. C. G. N.
de Vooys, over de bruikbaarheid der dialecten als grondslag voor een ge-
slachtsregeling p. 152 sqq, de geslachtslijsten, door Dr. R. A. Kollewijn,
p. 71 sqq. en in het art. van Dr. Gerlach Royen, O.F.M. p. 171 sqq. Voor Z.
Ned.: Dr. A. E. v. Beughem, Bijdr. tot de studie v. h. Geslacht, Gent 1934.

-ocr page 81-

Bloemen-, Anjelier en crocus zijn m.; hyacinth en tulp zijn f.,
evenals bloem.

Fochsia en geranium zijn m. en f.

Bomen : Acacia en oleander zijn m. evenals — naar ik meen —
alle bomen.

Dranken : Absinth, catz, cognac, vermouth, port zijn m. evenals
drank.

Ontspanning: Bioscoop, cinema, gramofoon zijn f. fancy-fair
en truc eveneens.

Radio, bas, cello, czardas, tango, hockeystick, knock-out
zijn m.

Spinet, is n.

Vervoer: Dogcart en tilbury zouden thans beide f. zijn. In
het begin der eeuw was de toen meer bekende tilbury echter zeker
m.; carburator, camiUon, pedaal, tandem zijn m.; cfr. ook de auto-
namen (§ 57).

Handel: Chicane, etalage, safe, zijn f.; tip (aanwijzing) is m.

Export, import, stand (op een tentoonstelhng) zijn m.

Exposé is neutrum.

Techniek : Stuw is m.

Krijgstermen: Destroyer, dread-nought, dirigeable zijn m. Boot
en ballon zijn immers ook m.

Gesteenten: Camee, robijn, safier, topaas zijn m. evenals steen
(en parel).

Andere delfstoffen en chemische producten:

Amaryl, ammoniak, cocaïne en guano zijn m.

Balatum, celluloid, dynamiet, irridium, mastiek, plamuur
zijn n.

Instrumenten : Hectograaf, microscoop, monocle, lorgnet zijn f.

Pince-nez is m.

Andere woorden : Panama, soesah zijn m.

Riool is f en n., watercloset n., en W. C. m. en f.

Als men nu weet, dat de Gravenaar de genera meestal accep-
teert, zoals ze hem door couranten en tijdschriften worden voor-
gespeld, en men er zeker van kan zijn, dat de een in sommige
gevallen m. noemt wat de ander als f. betitelt, dan is men huiverig
voor een conclusie, gesteld dat die mogelijk zou zijn. Misschien
kan dit materiaal echter dienen als aanvulling bij dat van niet-
mengdialecten.

-ocr page 82-

Er zijn aanduidingen van een streven om aan het m. genus de
voorkeur te geven, evenals bij de oudere, inheemse woorden, maar
de tijd zal ze moeten schiften. Drang naar aansluiting bij een
woord of een groep woorden, waarbij het geacht kan worden te
behoren, schijnt wel aanwezig te zijn. Zo kon tram, m. aansluiten
bij trem, m. Het woord acacia, waarover wel geen eenstemmigheid
bestaat onder de Gravenaars, maar dat de meesten toch voor
mannehjk houden, hoort dan als boomnaam m. te zijn. Popehne
in de winkels f., wordt onder de bewerksters en draagsters der
stof m., ongetwijfeld naar de zijde, die m. is.

Casus.

§ 63. Behalve in oude naamvaUen als sndchs 's nachts en
vandaa-ch vandaag ontbreken vormen voor de Genitief en Datief
De Accusatief en Nominatief zijn samengevaUen, zodat de mas-
cuhna in alle functies óf
dgn hebben óf da, afhankehjk van de
anlaut overeenkomstig § 56. Dus bv.
Dam burragemeestar heddad
er gas tee-ga da fastoor gazert.
De burgemeester heeft het zelf tegen
de pastoor gezegd. Bij mannehjke attributieven is hun anlaut
eveneens beshssend voor
da of dan. Cfr. § 76.

§ 64. Evenals in het famihair-beschaafd drukt de Gravenaar
de genitief-verhouding gaarne uit door een verbinding met het
bezittelijk voornaamwoord, in plaats van de
genitief-omschrijving
te bezigen. Voor „De auto van de dokter is in elkaar geredenquot; zegt
hij even grif :
Dan dèktar zan oü'too is immakaera garèèja als Da
oü-too van dan dökter is immakaera garëëja.
Voor dit systeem dienen
de volgende voorbeelden, waarbij assimilatie van z achter scherpe
medekhnkers vanzelfsprekend moet worden toegepast.

zana jas (m.), zanan hont (m).
zanam büük (m), zan tas (f.), zan
wae-rak
(n.), zijn jas, -hond,
-buik, tas, -werk.

Da mins de man
dan doktar de dokter
dam burragemee-star de burge-
meester
at kiènt het kind

Vermeldenswaard is, dat bij at kiënt ook wel de vrouwelijke
vormen worden gebruikt, indien het kind een meisje is.

Da vroü-w dara mantal, daran hont. De vrouw haar mantel, -hond
enz. met dezelfde varianten van
zana voor dezelfde soort woorden.

-ocr page 83-

De betekenis is dus de gewone genitief-betekenis: de jas van de
man, de mantel der vrouw, enz.

Opm. Bij mannelijke verwantschapsnamen wordt de korte vorm
zdn gebruikt bij vaa-dar vader, hruwr broer, de samenstellingen
stuffaa-dar, stUvhruu-r, [bet-) (oo-var-) grót-faa-dar (bet-) (over-)
grootvader en bij
dchtarnii-f achterneef,

zan en zana bij nii-f neef en zwóa-gar zwager,

zana bij zoo-n zoon, jong zoon, jongen en zanan oo-ma oom.

§ 65. De Gravenaars gebruiken deze vormen met zekerheid.
Nooit zullen ze bv. zeggen
zam huwr zijn buurman of zanam hruu-r
zijn broer maar altijd zanam huwr en zam bruwr. „Dè füüla zaquot;: dat
voelen ze.

Een bevredigende verklaring van dat onderscheid is moeilijk
te geven, 't Is wel een zeer typische dialect-kwestie, evengoed
als die van de
n. In strijd met de regels van het Alg. Ned. bhjft
men zich steeds in het gebruik gelijk, zonder te weten waarom.

Voor de genitivus quantitatis gebruikt men zeer gaarne de
omschrijving
met bv. a nest med ei-jara, — mè jonga, ana pot med
ae-rapal{s), — mè dwch
een nest eieren, — jongen, een pot aard-
appels, — deeg.

Het meervoud.

§ 66. De meervoudsvorming o^-a[n) en -s is in het algemeen
gelijk aan die van het Algemeen Nederlands; de -n valt in aus-
laut weg, behalve in sandhi voor khnkers, dentalen, b en h, uit-
genomen in pausa, bv.
da vrowwa, vrouwen, da kiëndar{a) maar
da vroü-wan en ktèndar{a) en da vroA-wa[n) en da kiéndaria).

De weggevallen auslaut-M na a van singularia bhjft ook weg
in het meervoud, b.v.
waa-ga wagen waa-gas wagens, evenals in
andere dialecten. Hierbij sluiten de kaartspeltermen aan bv.
schuppas schoppen.

Indien de auslaut-t in het enkelvoud niet verdwenen is, bv. in
lompar{t), lomperd, verdwijnt ze in het meervoud, b.v. góffart grote
lompe man ; mv. goffars.

Ook in het Graafs spreekt men van gadivltas gedeeltes in plaats
van gedeelten.

-ocr page 84-

§ 67. Van de oorspr. -es/os-stammen i) hebben de monosyUa-
bische neutra
ding en ei-j als meervoud het oude stamsuffix -ir :
dingar
en erjar, doch daarnaast hebben ding en erj ook wel de
nieuwere Alg. Ned. vormen
dinga en ei-jara bv. Da et-jar zién
duu-r
de eieren zijn duur; heej hed an{a) nest med ei'ar üütchahalt:
hij heeft een nest eieren uitgehaald.

Kalf heeft waarschijnlijk in verband met de ontwikkehng tot
bisyllabisch
kallaf de vorm kallava.

Hoenderen kent men niet, wel kièf3{n) en haa-na: kippen en hanen.

Analogisch naar het oude -er-plurale van ei-j gaan blat-Uaa-jar,
kient
kind, kiendar en kiêndara en rat rad, met de onderscheiding
van
raa-jar die aan een wagen, en raa-jara die in een fabriek draaien.

Klee-t heeft als in het Alg. Ned. de doublet-vorm klèèja kleden,
en
klee-ra, de gesyncopeerde vorm van klederen.

Bee-n heeft niet dan in stadhuis-Graafs de stapelvorm bee-ndara
maar overigens bee-na. Voor beenderen gebruikt men meestal
botte botten en butjas botjes. Niet een bee-n maar een bót wordt
afchaklui-ft afgekloven. Heej het liëvar at fiers tan da botta.

In de slagerswinkel verkoopt men echter bee-ntjas (of butjas) fur
in da söèp.

Rëëja betekent reden sg. en redenen, pl.

Wörtals zijn wortels van een boom of plant, wörtals en wörtala penen.

Verbuiging.

§ 68. Ook in het meervoud ontbreken naamvalsverschillen. De
genitief omschrijft men gaarne evenals in het enkelvoud bv. :

Da minsa, doktars, vroü'wa, kiêndara dara waa-ga (m.) daran hont
(m.), dar töffal (f.), dar wae'rak. De mannen of mensen hun wagen
= de wagen der mannen of mensen, enz.

Voor het meervoud van het bezit gebruikt men Da minsa enz.
dar waa-gas, dar honda, enz.

De meervoudsgenitiefvorming van verwantschapsnamen loopt
vrijwel parallel met die van het enkelvoud (§ 64), zodat men bv.
zegt
die kiëndar{a) dar bruwr de broer van die kinderen maar die
kiêndara daran oo'ma
de oom van die kinderen.
Doordat nevenvormen zonder d even vlot voorkomen, is hier

Dr. M. Schönfeld, Historiese Grammatika van het Nederlands, Zutphen
3de dr. p. 117.nbsp;^

-ocr page 85-

een lange reeks van n- en i-varianten ontstaan. Zo zegt men
bv. evengoed
die kiendmn ar bruwr, die kièndaren aran oo'ma',
zowel da minsan ar pee'rt „de mensen hun paardquot; als da minsa
dar fee'rt.
Ook deze kwestie behoort bij het w-systeem van het
levende dialect; cfr. o.m. § 56 en § 76.

Diminutiva.

§ 69. Deze categorie behoort eigenlijk bij de woordvorming.
Daar echter het materiaal voor een apart hoofdstuk ontoereikend
is, moge de vorming der verkleinwoorden hier een aansluitende
plaats vinden.

Een algemeen kenmerk van de Graafse diminutiva vormen de
umlaut en verkorting in veel gevallen.

Het meest gebruikelijke suffix is -ka bv. vroü-{w) ka vrouwtje, dat
achter monosyllaba op
l en n, waar in het Alg. Ned. -etje staat,
als
-aka figureert, bv. man mennaka, stOi:l stüülaka, en na -k en
velare nasaal voorkomt als
-ska bv. bekska bakje, bekje, hüük
büükska
buikje, ringska ringetje, jungska jongetje.

§ 70. De Algemeen Nederlandse invloed is hier zeer merkbaar.
Zo zegt men bv.
trommalka en krüümalka maar evengoed trommaltja
en krüümaltja of kruvmaüja (corr.), ddchska en ddchja dagje, kivtalka
en lii-palka naast kirtaltja keteltje en livpaltja lepeltje, zonder
verschil van betekenis. Bij de diminutief-uitgangen is trouwens in
het algemeen de vermenging met de Alg. Nederlandse zeer sterk.

-ja volgt op t bv. kientja kindje, tja na n bv. stee-ntja, tuvntja.

Na 00 volgt meestal -tja bv. kadoo'tja cadeautje, footoo'tje fotootje,
op
ee, ie en üü volgen zowel -ka als tja bv. cafee-{j)ka-cafee-tja
snee-(j)ka-snee-ija, driëka-drietja, perraplüü[j)ka-perraplüütj3.

Nota: laa-jka laatje, vlaa-jka vlaatje en ei-jka eitje.

Verschillende gevallen van umlaut en verkorting komen hier voor.

§ 71. Alleen umlaut treedt op van:

00 gt; eü bv. in roo-s reü-ska roosje, poo-t peü-tja pootje, oo'va
eü-vantja
oventje, stoo-f steü-fka stoofje,

6a- gt; aa in dr6a-t dr^^'tja draadje, bl6a-s bh^-ska blaasje,

öè gt; üü voor velaar, bv. böëk büükska boekje, plöëch plüüchska
ploegje,

a {d) gt; e bv. letja latje, bellaka baUetje, demka dammetje,
helska halsje, grefka grafje, bekska bakje, bekje.

-ocr page 86-

ó gt; ö bv. brok brökska brokje, stof stöfka stofje, strot strötp
strotje, tol tölhka tolletje.

ógt;u bv. hont huntja hondje, jóng jungska jongetje, longlungska
longetje, pom-p pumka pompje, wolhk wulhkska wolkje.

§ 72. Verkorting van ;

aagt; d bv. in baas bdsks baasje, haas hdska haasje,
00 gt; M in
hoo-m bumks boompje, groo't grutja grootje, grootmoe-
dertje,
hoo-p hüpka hoopje, hoo-r hürkg haartje, oo-r ürka oortje,
6a gt; ö in m6a-t mötjs maatje p6a-l pölMd paaltje, str6a-t strötjs,

eü- gt; u voor r bv. in deü-r dürka deurtje, gewr gürka geurtje,
scheü-r schürka scheurtje,

ee- gt; i voor r bv. pee-r pirks peertje, vee-r virkd veertje,
oe :
gt; üü in blo^\t blüütja bloedje, hot.t hüütja hoedje, kstof.n
katüüntja
katoentje, schofn schüüntja schoentje, stof.l, stüüMa
stoeltje, tOQ-.t tüütjg toetje,

oe- gt; öê voor r bv. boe-r böërkg boertje vloe-r vlöèrka vloertje,
ie : en
ie- gt; iè bv. bie-r bi'erkg biertje, /ie:/ rtèjka hefje, p\t-.p
pièpkg
pijpje, hrWf hrtèfks briefje,
ii gt; i in nii-f nifkg neefje,

uu. gt; üü voor r bv. muu-r müürka muur, schuwr schüürka
schuurtje.

Opm. I. Verkorting van de vocaal, die meestal plaats heeft
voor medekhnker-combinaties, treedt in het algemeen niet op,
tenzij vlak voor het suffix. Zo zijn bv. lang
kii-tdkg keteltje]
lii-pelks^ lepeltje, vlii-gdtja vlegeltje; xf.zarka ijzertje, vlit-.gsrtjl
vhegertje; dae-rgmkg darmpje, vae-rafks verfje, koeu-rafkg korfje,
meü-hkg, meü-b{n)tj9 molentje.

Opm. 2. Zonder verschil van betekenis is de vocaal nu eens
lang, dan weer kort, bv.
duu-.fka düüfkg duifje, nii-fkg nifka neefje.

Indien het autochtone suffix naast het Alg. Nederlandse gebruikt
wordt, is de vorm met het eerste gewoonlijk kort, de andere lang
bv.
böèrkg boe-rtja boertje diërkg die-rtja diertje,nbsp;peertje.

Opm. 3. Door de umlaut van het diminutiefsuffix ontstonden
verschillende homoniemen b.v.
bekska het dim. van bak en bek,
beUaka van bal en bel, büükska van büük buik en böêk, en lièfka
van /ie:/, hef en lièf lijf.

-ocr page 87-

DE ADJECTIVA.

§ 73. De adjectiva, ook de stoffelijke bijvoeglijke naamwoor-
den, hebben de mannelijke bnigings-n verloren, tenzij het vol-
gend m. woord begint met een khnker of dentaal, b of h. Opmerking
verdient, dat
an goü't {h)o(r)loo-ziè een goud(en) horloge naast ana
goü-wan {h)o{r)loo-zië
gebruikt wordt.

§ 74. In afwijking van het Alg. Ned. heeft het neutrum de
onverbogen vorm van het adjectief bij zich bv.

at chot:i Ment of at chóet kunt het goede kind, maar emphatisch,
meer
at chöéja ktènt.

§ 75. Bij zelfstandig gebruik bezigt men de onverbogen en de
verbogen vorm in
at chöèja doe:n en at kwhjja l6a-ta het goede doen
en het kwade laten, maar: de strijd tussen
at chof.t enatkw6a-t.
Ik seggat int chöèja
: ik zeg het ten goede, om bestwil.

§ 76. Indien verschillende attributiva voor een masculinum
staan hebben deze een
n als het volgend woord begint met een
khnker of dentaal,
b oi h.

Bv. za haddan ana lekkaran ham, ze hadden een lekkere ham.
Dan oü'wan en da jóngan hont stonda vur da ker, de oude en de jonge
hond stonden voor de kar.
Dan afchahdktam hallak pasta parsiès de
(pasklaar) afgehakte balk paste precies.
Dez anan ongalukkagan
drommal
dat is een ongelukkige drommel. Dez anan ae'rama vent
dat is een arme vent. Door is chinnan ee'nan ae'rama mins. Daar
is niemand arm.
Zan vaa-dar iz anan ongalukkaga stumpar. Zijn
vader is een ongelukkige stumperd.

Opm. Voor mooi, schoon, gebruikt men het woord woo-ƒ; sc/tó-«
wordt gebezigd in de betekenis van zuiver in
schó'n waa'tar naast
z\xu:var waa-tar en van schoongemaakt bv. da kaa-mar is schó-n.

Trappen van vergelijking.

§ 77. De opmerking aangaande de „mannelijkequot; n geldt ook
hier. Bv.
Daz ana göèjan hoc:t, heej hedanam bivtara, mer ik hep tam
besta.
Dat is een goede hoed, hij heeft een betere, maar ik heb de
beste.
Ga bintam boo'vastam besta. Je bent de bovenste beste.

-ocr page 88-

§ 78. De overtreffende trap komt practisch nooit voor zonder
de slot overigens is de verbuiging als in de beschaafde spreek-
taal.- Hieronder volgen enige vormen met de bekende d-epenthese

na l, n, r m de comparatief, ehsie van t en khnkerverkorting in
sommige gevallen.

duwr
göëjakoo-p

goe-t
groo-t
gruts
kaa-l

klern

klif.n
laa-t
/ie:/
moo-j

richt

{Ooi
veü-l
vröéch

wernach
zuwr
zoe-r
zwx-.t

Opm. Superiatieven als binnasta, büüteste, boo-vasta. ondersta
worden vaak gebruikt waar men in het Alg. Ned. de steUende
trapgebruikt bv.
WelMa kant izzat} Tan boo-vasta[n) of tan ondarsta^
Welke kant is het ? De boven- of de onderkant ?

duur

düürdar

düürsta

goedkoop

göèjakófpar

göëjekópsta

goed

göëtkoo-par

göétkópsta

bii'tar

besta

groot

gróttar {u)

grótsta {u)

groots

grutsar

grutsta

kaal

kaa-ldar

kaa-lsta

klein

kaldar (vuig.)

klerndar

klevnsta

kiendar

klenstd

laat

kliëndar

kliënsta

laa-tar

lesta

hef

(adv.:ï(?) lièfsta

mooi

mójjar

mójsta

moo'jar

n nieuw

ntêwar

niéwsta

kort (van een weg)

richtar

richst

1 met het voorvoegsel

ga- maar in dit geval vuig.)

veel

mee-r

mista

vroeg

irdar

irsta

ee-r

vröègar

vröëchsta

weinig

mindar

minsta

zuur

züürdsr

züürstg

(min of meer vuig.)

zoet

zm-.tar

züütsta

-ocr page 89-

PRONOMINA.
Pronomina Personalia, i)

3

hee{j), ie
hum, sm

zs, zee-{j)
(d)sr 2)

gs, gullie, jöllie s) zsnbsp;zs

öè, jöllienbsp;dsr, hullie dsr hullie

§ 79. Sg.

I

Inbsp;ik, sk

4 ms

PI.

I W9, ms
4 ons

Emphatisch

Sg.

2

geeij)

öë

ik, ikks
mièn

heej
hum

I

4

geej
joÜ'W

zee']

r

PI.

wee{j)nbsp;gullië

williènbsp;gillië (vuig.)

wullië (vuig.) jöllië (vet. vuig.)
onsnbsp;jullië

jöllië (vet. vuig.)

Opm. I. Het enchtisch pronomen van de 2de ps. sg. Nom. is
-ds en verscherpt -ts bv. komds kom je, hedds heb je en wae-rskts
werk je, overigens öè bv. Ik fr6a-göë ik vraag je. De overige
pro- en enchtica zijn gelijk aan de lichte personaalvormen.

Opm. 2. Meerderen bv. ouders tegenover kinderen en gelijken
onderling gebruiken
-ds {-ts) versthdds versta je, verstaan juUie ?

1) Het marge-cijfer i geeft de subjectsvorm aan, het cijfer 4 de vorm
van het object en na voorzetsels. —
ee kan in sandhi ook ëë zijn.

') Het al of niet gebruik van -d-, waarvoor geen vaste regels zijn leidt
in de practijk tot een veelheid van vormen bv.
za Ifta'ian ar tüüs, za lid ta
dar tüüs
zij laten haar thuis (cfr. § 68).

Deze vorm werd ongeveer dertig jaar geleden als gewoon dagelijks
Graafs gebruikt bv. in
doen jöllie mepj doen jullie mee ? en schijnt nu voor
de subjectsvorm vuig. te moeten worden genoemd.

met de n als tussenletter bv. in ikkan en geej jij en ik, ikkanók ik ook.
Vuig. bv. in
wie heddat chadoa-n ? zillie. Wie heeft het gedaan ? Zij
(lieden) maar niet in de demonstratieve betekenis :
Hebba zillie da koo'la
gabröcht
? Hebben zij (d.i. bepaalde mensen met uitsluiting van anderen)
de kolen gebracht ?

hullië
zulliè

zillië (vuig.) 5)
hullie

-ocr page 90-

en emphatisch stapelvormen als -dsgee {-tsgee) pl. -dagullie {-taguUie)
bv. komdggee, komda gullie as choü-w kom je, komen jnUie eens
gauw.

Minderen spreken tot meerderen met -du (-tu) bv. heddu komdu
kóptu
heeft u, komt u, koopt u ? Wd seddu wat zegt u ?

Pronomen reflexivum.

§ 80. I sg. ma emph. mm evga 2 sg. öê{w) emph. öèw ei-ga.

I pl. ons emph. onz ei-ga 2 pl. öè\w) emph. öèw ei-ga,

3 sg. m. zan et-ga f. [d)ar émph. dar et-ga n. zan et-ga.

3 pl. m.f.n. {d)ar emph. {d)ar et-ga.

elkander = makae-ra, makae-r, voor een khnker makae-r, ma-
kaeran
bv. ga moet makae-ra hellapa je moet elkander helpen, za
moeta makae-r{an) ondarsteü-na
ze moeten elkander ondersteunen.

Ook: makandar[a){n).

Pronomen relativum.

§ 81. Het pron. relat. neutr. dat voor medekhnkers bv.
dek dat ik, dècha dat je désa dat ze, heeft de -t (-d) elders behouden
bv. in
dettie dat hij, dettar dat er, deddat dat het.

Pronomen possessivum

Attributief gebruik.

§ 82. 1ste pers. sg. m. mana{n), i) man, f. n. man pl. 2) man.

Emph. sg. m. mièna[n), mièn, f. n. mtèn pl. mièn.

Pl. m. onza{n), ons f. n. ons pl. ons.

De korte vorm man wordt gebruikt bij vaa-dar vader, bruu r
broer, de samenstellingen vermeld in § 64, Opm. en dchtarnii-f,

mana (resp.-w) bij zoo-n zoon, jóng jongen, oo-ma oom en bij de
andere mannelijke singularia met verlenging met
-n voor klinkers,
d, t oi h en met m- voor b.

ons geldt alleen voor vaa-dar dat ook de betekenis heeft van
man vaa-dar; bij de andere verwantschapsnamen staat onz3[n) bv.
onzem bruwr onze broer.

») In het algemeen kan men zeggen, dat de n bij de bijvoeglijk gebruikte
pronomma staat voor mannelijke substantiva en voor attributiva bij man-
nelijke substantiva die beginnen met een klinker,
h, d, t. of h. Cfr. § 56 en 76

») De aanduidingen m. f. n. pl. doelen op het bezit. ») ook; mgn

-ocr page 91-

2de pers. sg. m. öëw9{n). öë{w) f., n., öë{w) pl. öë

pl. m. öë{w9)(n)nbsp;f., n., pl. öë

jöllïë{j3{n)nbsp;jöllie

jtdlië{j3{n)nbsp;enz.

uUië{j3{n) (rust.)
öllië{p[n) (vuig.)

Men zegt öë (sg.) vaa-dar, en meestal öë hruwr, -nii-f, -zwéa-ggr,
overigens öëw9{n) (Cfr. § 64, Opm.). en ook öë (pl.) vaa-dar, -brüü-r,
-nii-f, zwóa-gar
maar meestal jölliëjam enz. hruwr, jölliëja enz.
nii-f, -zwóa-ggr.

Emphase uit zich in de klemtoon.

3de pers. sg. M.

m. Z3n3{n), zannbsp;f. n. pl. zan

emph. zi,ëna{n), ziënnbsp;f. n. pl. ztën

humma{n) (vuig.) humnbsp;hum

met sterke nadruk hum zannbsp;hum zan

De korte en lange vormen worden nagenoeg gebruikt als zana
en zan (cfr. § 64 Opm.).

Des hum zana jong, -zanam hakkar dat is zijn jongen, zijn bakker
wordt gewoon gevonden en ook bv.
ik chii-v at noch liëvar dn hum
zan vroü-w, -hum zan kient
ik geef het nog liever aan zijn vrouw,
-aan zijn kind.
Des hummam bdkkar dat is zijn bakker en dgl.
gelden voor vulgair.

Een andere emphatische vorm is het bekende dan diëja zan
vaa-dar, -zana jóng,
enz.

F. m. {d)ara{n) {d)ar f. n. pl. {d)3r (Cfr. § 68), emph. heü-ra[n)
heü-r
hurr3{n) hur, heü-r hur. Voor het gebruik cfr. § 64 Opm.

Ook : da dië dar vaa'dar, dara mins, dar nii'f, dar kiënt enz.

N. de vormen zijn gelijk aan die van het m. zana{n) ziën3(n) enz.

ook: dè san -s3ns{n) = dat zijn = zijn.

Pluralis.

M. ms. g. {d)ar3{n), {d)ar f. n., pl. dar (cfr. § 68), of m. huUiëj3{n),
hullië
f. n., pl. hullië, hölliëj3{n), höllië f. n. ; pl. hölliè.

De laatste twee series vormen worden ook emphatisch gebruikt;
höllïëj3{n), enz. wordt als vulgair beschouwd.

F. m. sg. {d)3r3{n) (d)3r f. n. pl. {d)3r, emphatisch m. sg. heü-r3{n),
heü-r, hurrain), hur
f. n. pl. heü-r hur.

N. m. sg. {i)3ra{n) {d)3r f. n. pl. {d)ar.

-ocr page 92-

Voor het bez. vnw. cfr. ook de genitief omschrijving der sub-
stantiva §§ 64 en 68.

Geheel volgens het voorgaande spreekt men dus van :
onzs, juUiéjg, jölltèja, huUiêja, hölltêjg Frans, Wim ; onzan, jullUjan
etc.
Antoo-n, Bernaert, Hendrik, Too-mas; ons jullie jöllie hullie
höllie
An, Miëna-.

mien, mm öè zien zan dar ons jullie jöllie hullie höllie grótfaa-dar,
grutfaa-dar, grótmöédar, grutmöédar, vaa-dar, moedar, stïèffaa-dar,
stiêfmöèdar,
enz.

mienan, manan, öèwan, ziènan, zanan daran, onzan, juUièjan,
jöUièjan
enz. oo'ma. (Cfr. ook § 64, Opm.).

Pronomen possessivum.

Zelfstandig gebruik.

§ 83. m.

da mièna [n) da joü'wa (n)nbsp;da zièna {n) dan heü-ra (n) hurra (n),

dan onza{n) da jullieja{n) jöllie- danhullieja{n) höllieja{n) {vu\g.)
ja{n)
(meer vuig.)

/•

da miën da joü-wnbsp;da zién, da heü-r, -hur

da ons da jullie, -jöllienbsp;da höllie, -hullie

(meer vuig.)

n.

atmién{a) atjoü-w{a)nbsp;at sién[a),atheü-r{a),-hur{ra)

ad ons at jullie (ja), -jöllie{ja) at höllieja), -hullie{ja)
(meer vuig.)

pl.

da mién da joü'w

ons da jullie, -jöllienbsp;da hullie, -höllie (meer vuig.)

(meer vuig.)

Pronomina demonstrativa.

§ 84. I. sg. m. dee-za{n) f. dee-s n. di pl. dee-s

sg. m. diéja{n) f. die n. pl. diè
Voor dee-za{n) cfr. de regel § 56.

Gindse : dan diéja, da dié, dè ding, da die doo'r gindar.

1) de n's staan bij zelfstandig gebruikte pronomina voor klinkers bv.
da mïènan is de mijne is, da miënm ók de mijne ook, anders niet, dus bv.
da rtiïëna bagint, -doet, -trekt, -het de mijne begint, -doet, -trekt, heeft.

-ocr page 93-

Zelfstandig: dan dee-za, da dié. enz. — Ei-gas bet. zelf.
Zulk een, zo een.

Zelfstandig.

sg. m. zunna{n)nbsp;f., n., pl. zun.

bv. zun schójjan alttètnbsp;„dezulkenquot; bedelen altijd,

m. zoo-W ee-na{n) (meer corr.) f. zoo'w ee-n onz. zoo-w een
Bijvoeglijk.

m. zunna[n), zunnbsp;f., n., pl. zun.

Voor zun {na{n) en zun cfr. mana, man § 82, noot i.

Dezelfde, zelfst. en bijvoegl.
sg. m.
dan evgasta[n), f. da evgasta enz. ad ei-gasta pl. da ei-gasta.

Eenzelfde, zelfst. en b.v.
sg. m.
dan ei-g3Sta{n) i. n. ad ei-gasta.

Zo 'n zelfde, zelfst. en bijv.
sg. m.
zunnan ei-gasts{n) f. n. pl. zun ei-gasta.

Pronomen interrogativum.

§ 85. sg. m. wié f. wié n. wd (in sandhi wkt-, wad-)
pl.
wié wié wellaka

Wat voor (een).
Zelfst. m.
Wd fur ana{n),-ee-na(n), f. — an, ee-n, n. — an, ee-n.
Vb. Witta wd-t-ar dè fur ee-na (f. n. ee-n) was. Weet je wat er
dat voor een was ?
Wd-d-is sar (tar) dè fur ee-na{n) f. n. ee-n).
Wat is er dat voor een ?

pl. Wd.... fur. Vb. Wd stén {d)ar dè fur. Wat voor mannen,
vrouwen, kinderen, dieren, zaken zijn dat ?
Bijv. m.
Wd fur 9na{n) f. n. an
pl. wd fur

Welk, zelfst. en bijv.

sg. m. f. wellaka{n) nz. wellak pl. wellaka.

Opm. Wellak betekent ook zoveel als Wd sedda wat zeg je? De
eerste navraag is meestal
wd sedda, en verstaat men het nog niet,
dan volgt gewoonllijk
wellak. Ook de omgekeerde volgorde is ge-
bruikelijk. In het algemeen schijnen de ouderen zich meer te
bedienen van
wd, wd ta, de jongeren van wellak.

De omschrijving van wiens etc. is wié zan{a){n), wié dar etc. (Cfr.
verbuiging § 82, 3de pers.)

bv. ik wee-t wAk hep, -wamp;t 9r is, wdd st móét wom.

-ocr page 94-

Pronomen relativum.

§ 86. sg. m. en f.nbsp;n.

dlènbsp;dè (in sandhi ded, det) i)

woo-r. . .van, woorvannbsp;als m.

dïè, woo-r. . .dn, woordn dè [ded, det) en als m.

(resp. -aa-n)
diènbsp;dè {ded, det)

Opmerking. De genitief sg. is die zan, diè dar, dè san, (Cfr. verder
voor
zan en dar § 82, 3de p.).

Deze vormen worden veel gebruikt bv. da mins die zan vroü-w
in at gastüüs lee-t
de man wiens vrouw in het gasthuis ligt.

Bepahng aankondigende voornaamwoorden.
§ 87. Hij die =
dan dièja die, zij die = da die diè
pl. da diè diè.

Dagee-na (m. en pl.) en dagee-n (f.) worden ook wel als „meer
beschaafde vormenquot; gebezigd.

Pronomina Indefinita.

§ 88. Zelfstandig. Za wordt meestal gebruikt in plaats van
„menquot; ; verder bezigt men
ièmant, niemant ook met sterke ont-
kenning, bv.
neej, niemant nie ; eveneens niks niets : neej niks
nie, wd andars
of wad andars vaker dan iets andars. Ieder ander is
ièdaran andara (m). ièdara andara (f.); elk mens, iedereen is ièdara
mins
(m.) iedar mins (f.) ieder ander mens: ièdar andar mins,
maar iedere man ièdara mins, geen mens, niemand: gimmins.

TELWOORDEN.

Hoofdtelwoorden.

§ 89. Afwijkingen bij het optellen zijn : dch{t), lt;ie;w met nadruk
naast
tién, zee-.vatièn, nee:gatièn, met nadruk : nee-.gatW.n, see-vatich,
tdchatach, nee-gatach, dww.zant, mièljae-.n
naast mièljoèn (corr.).

Opm. Tién heeft de korte klank, als er een substantief op volgt,
bv.
tién mb'l tien maal, tien pee-rda, -minsa tien paarden, -mensen.

Bv. gt kisja dè chistarg____— ded gk of dek____— det gr____—

gt kïënt tè chistdrg----— ted gt chgdéa n het — tet gr meVj gewist is. De t

in det is waarschijnlijk een assimilatie-relict van det tgr lt; det dgr. Cfr. ook
wA, wAd, wAt in dezelfde gevallen, op. blz. 77 noot.

-ocr page 95-

Echter zegt men ook tif.n minsa en altijd d.w.z. in het echte dia-
lect :
dar wae-rm ar ÜQ-.n er waren er tien.

Zelfstandig gebruik.

m. sg. Dan ee-na, -andara, -twidda of -twee'da

f. sg. Da ee-n, -andar[a)

n. sg. 3d ee-n, -andar, ,,nbsp;„

Bepaald en onbepaald.
dózien, -dözei-n (corr.) veü-l veel, som,machta sommige(n).

Bijvoeglijk gebruik.

m. sg. Dan ee-na mins (man) Dan andara mins
f. sg. da ee-n vrowwnbsp;de andara vroü-w

n. sg. ad ee-n kiëntnbsp;ad andar kiënt.

Adverbiaal gebruik.

Ins, twêëmo-l {twimo'l vuig.) enz. dchmö-l en verder ; ook twi kee-r,
twëë kee-r
enz.

Bij pubheke verkoop : ee-nmaa-l, andarmaa-l, vur dan derda maa-l.
Opnieuw : oppanitw, opniéwt, opparnièwt, oo-varniëwt; weer :
wir, wer.

Rangtelwoorden.

Zelfstandig gebruik.

m. sg. Dan irsta, -ursia (vuig.), dan twidda, -twee-da, da viërda enz.
f. sg.
Da irsta, enz.

n. sg. 3d irsta, enz. a twidda (bijna nooit a twee'da), at fïërda enz.

pl. Da irsta, -ursta (vuig.) de eersteen) enz.

Het bijvoeglijk gebruik congrueert met het zelfstandige.

Adverbiaal gebruik.

Irst, twit[st), dert[st), viërst, viërt, enz.

Vb. Gee komdirst, -komtwit{st), -komdert[st), -komfiërst, enz.

Men zegt echter ook : gee kom twiddas, -derdas, -fiërdas, enz.

Opm. Het eerst, enz. is ad irsta bv. gee komdad irsta, -ursta (vuig.),
-komdatwidda, enz.

-ocr page 96-

Voegwoordel. bijwoorden: eerstens of ten eerste, enz,

hsi3s, ursi9s (vuig.) twiddas, derdas, vevv{d)as, dohstas, nee'gan-
das
enz.

Tan irsta enz. De gebruikelijke vormen komen overeen met die
van de rangtelwoorden.

VERBA.

Sterke Verba.

§ 90. In het algemeen zijn praes. 2, 3 sg. en 2 pl. aan elkaar
gelijk; i en 3 pl. luiden als de infinitief. In het praet. congrueren

1nbsp;en 3 sg — 2 sg. en pl. — alsmede i en 3 pl.

De imperat. sg. is gelijk aan i sg. praes. en de imperat. pl. aan

2nbsp;sg. praes. Afwijkingen worden aangegeven.

Als meer vormen voorkomen voor eenzelfde begrip, staan de
meest gebruikte in volgorde voorop.

§ 91. KI. I Got. ei — ai — i (af) ~ i (af)
Wg. ï ~ ai — i — i
a) Gr. ie: —
ee- — ee- — ee-

Bv. dr\fi '.va drijven :nbsp;dr\t-.f — dree-f — dree'va — gadree-va.

Eveneens Uif.va blijven, r\f.za rijzen, sch\t:na schijnen {op)
stit-.ga
(rar.) (op)stijgen.

Rit-.za wordt ook gebruikt in de bet. van vallen bv. van de
blaadjes van een bouquet:
za heginna ta rie:za, ook in de samenst.
deurAt-.za : bv. at stof rW.zd deur het stof dringt door de vloer
van de zolder heen.

Verder: kW.ka kijken, k\t-.va kijven, krW.ga krijgen halen, pXf.za
prijzen, schrïf.va schrijven, vrif.va wrijven, wit:za wijzen, zwit-.ga
zwijgen.

Opm. I. Een nevenvorm met verkorte khnker hebben in het Praes.
2. 3 sg. 2 pl. van
Uif.va, schif.na en krif.ga : Uièft, schiént, kriêcht.

Opm. 2. Uitsluitend met verkorte klinkeris2,3 sg.2pl.praes.;^jéAZ.

Naast de lange imperatiefvormen sg. krif.ch, schr'xf.f pl. krie:cht,
schrif.ft
staan de korte sg. kriéch, schrièj pl. kriécht, schrièft. Uit-
sluitend kort is de imperatiefvorm van
kif.ka : kièk, kiekt.

Vaak gebruikte zwakke praeterita zijn kif.vda, pAf.zde, vrif.vda
en wle:zda. Het zwak geworden grie:na grienen heeft in 2, 3 sg.
2 pl. praes.
grif.nt en grient in de imper. grie:n{t) en grïën{t), in het
praet. alleen de korte vorm
griènda.

-ocr page 97-

Bl\f.k3 {van dan hongar) bleek zien van de honger, heeft praes.
Uie-.k{t) en Uiék{t) imper. bltêk{t) ; {üüt) k'ie-.na (uit) kienen praes.
k'if.nt en kïènt, imper. kién{t).

Bij inversie blijven de vormen quantitatief hetzelfde, terwijl de
scherpe spiranten verzachten voor
-ik en -da bv. Wie:v ik, hlvtwda.
Krièda
is even gewoon als knf.gda krijg je.

De 2de ps. sg. en pl. kunnen het explicatieve of emphatische
pronomen sg.
gee{j) pl. gullie naast zich krijgen als een tegenstelhng
min of meer nadruk vraagt: 2 sg. :
blif.vda gee{j), blièvda gee{f) pl.
blie:vda gullie, bliévda gullie, enz.

Bij inversie van het zw. praet. fungeert de n meestal als ver-
bindingsconsonant voor de pronominale vormen
ik en ie : gnènda{n)
ik, gnènda{n)iè, gnëptamp;{n) ik, griépt3{n)ie. Voor grièpta{n)
cfr. KI. I b.

Deze opmerkingen aangaande de inversie gelden voor alle verba.

b)nbsp;Gr. ïë — ïë — ee' — ee*.

Bv. griépa grijpen: griep — gree-p — gree-pa — gagree-pa.

Ev. biéta bijten, smièla smijten, wiéta wijten.

Verder knièpa knijpen, ïiëka lijken, slièpa slijpen {var) slièla ver-
slijten,
spièta spijten, spliêla splijten, strièka strijken, wiëka wijken.

Zwakke bijvormen zijn : blètia, griépta.

Opm. Het zw. vb. liékana, lijken wordt meer gebruikt dan Itêka.

c)nbsp;Deze groep heeft diftongering met het Brabants en Algemeen
Nederlands.

Gr. ei — ee — ee -— ee

Bv. lei-ja lijden, lei-j — leej — leeja ■— galeeja.

Ev. {op)sterga (op)stijgen.

Verder glei-ja glijden, hei-sa hijsen {var)merja vermijden, rei-ja
rijden, {üiit) wei-ka wijken.

Opm. I. Bij de verba op -erja wordt de stamvocaal, nog meer
in het sg. dan in het pl. van praes. en praet., ook uitgesproken als
êé en — speciaal door ouderen ■— zelfs als de i van het A.B. hd
met sterke klemtoon, bv. praes. i
snij. 2. 3 sg. 2 pl. snijt i 3 pl.
snlja praet. i. 3 sg sn\jt i. 3 pl. snXja cfr. snijar (vet.) snijder.

Opm. 2. Van stei-ga is de gewone vervoeging : ik stei-ch (hever :
ik chöj umhoo-ch) maar : gee{j) slieichl, hee{j) sth:cht, wee{j) ster ga,
gullie stei-cht, zee{j) stei-ga.
Doch in de betekenis : in iemands achting
stijgen wordt
ei in alle vormen gebruikt.

-ocr page 98-

Opm. 3. Dezelfde personen gebruiken vormen dooreen bv.
{üüt)wièk3 en mtwevka (uit)wijken. De laatste is dan min of meer
bedoeld als correct. Voor geheel correct geldt dan
uitwevka. In het
algemeen worden dialectvormen en „correctequot; vormen vlot naast
elkaar gebruikt. Zo gebruikt men ook onopzettelijk dooreen:
Ik sliep ta messa, ik sal da messa slièpa of sier pa ; sUêpta gee da
messa ?

Samenvatting. Wat bhjkt nu uit de met andere chao-
tisch dooreenkhnkende vormen dezer iste klasse, nadat ze op
papier zijn vastgelegd ?

Dat de eerste groep met lange ie : merkwaardigerwijze — afge-
zien van
schif.na en kXf.ka — alleen bestaat uit woorden wier stam-
vocalen gevolgd worden door stemhebbende spiranten.

In de tweede groep wordt de gevolgd door stemloze explosie-
ven.

De derde groep, der gemonotongeerde diftongen, bevat voor-
namehjk woorden wier vocaal gevolgd wordt door ƒ. Speciaal
stei-ga, hei-sa en werka wijzen op Alg. Ned. invloeden.

We zien hier dus weer naast een eigenaardige menging een
typische aanpassing der woordelementen van soort bij soort.

§ 92. Kl. II Got. iu _ au — u (aü) — u (aü)
Wg. eü, — au — u —
0
a) Gr. ie ; — oo- — 00- — oo-

Bv. kit-.za kiezen, ^ie:s — koo-s — koo-za — gakoo-za.

Ev. het impers. vardrit-.t verdriet met het zw. praet. vardrW.tta
en zonder part. praet.; lit:ga hegen, ganit-.ta gemeten en met gramm.
wechs.
varHe-.za verliezen.

Als Gr. kit :za: badrie:ga bedriegen en vl\t-.ga vhegen en als Gr.
-»arlie-.za: vrW.za vriezen. Dè l\e-{g)da. lie-chsa, lie-chtie dat heg je,
liegt ze, hegt ie.

Tot deze categorie behoren het oude vb. gie-.ta gieten en het
jongere
schit:ta schieten, welke echter de korte stamkhnker hebben
in 2. 3 sg. 2 pl.
giét, schiét.

Zwakke praeteritale bijvormen zijn kit:zda, lie-.gda genie-.tta naast
ganiëtta, varlie:zda, badrie:gda, vrie:zda, gle:t£a.

Met korte praesensvorm : biëja bieden, biëj — böö-j — böö-ja —
geböö-ja.

Eveneens bie-ja opbieden bv. bij een verkoop.

De zwakke praeteritale bijvormen zijn biéjda en bie-jda.

-ocr page 99-

b) Gr. uu : — öö- — öö- — öö-

Bv. buvL'.ga buigen bnw.ch ■— bööxh — böö'ga — geböö'ga.

Ev. schuu:v9 schuiven.

Als Gr. buu:g9 : snuü:v3 snuiven, siuu:w stuiven en zuw.ga zuigen.

De verba dutx:k3 duiken, kruw.pa kruipen en rw.ka ruiken
hebben in 2. 3 sg. 2 pl. :
düükt, krüüpt, rüükt.

Voor dwi'.hd wordt meer gebruikt düükab', kr\xu\p3 en ruu:fe
hebben in de inf in. meer de korte stamklinker
krüüpa en rüüke.

Slüüts sluiten heeft de korte stamkhnker in alle vormen van het
praes.

Zwakke praet. nevenvormen zijn : b\x\y.gdd, schxiuwda, snwxxwdd,
zuu-.gds, slüütt9.

Cfr. voor de vocaallengte bij inverae hetgeen opgemerkt is bij Kl. I.

§ 93. Kl. III Got. i (ai) — a — u (aü) — u (aü)
Wg. i (e) — a — u — u (o)
a) Gr.
i 0 — 0 — 0

Bv. drinks drinken, drink — dronk ■— drónkg — gadrónk?.

Ev. bgginna beginnen, spinna spinnen, zingd zingen, zinkd zinken.

Als Gr. drinka : dringg dringen, dwinga dwingen, klimma klimmen,
klinka klinken, krimpa krimpen, springa springen, vringa wringen.

Not. baginna heeft als praet. i en 3 s. ook bagós en als i. 3 pl.
bagóssa, 2 s. en pl. bagóst. Deze vormen gelden echter als min of
meer vulgair.

Zwakke praeterit. bijvormen zijn: drinkta, dwingda, klimda,
klinkta, krimpta, springda, vringda.

Voor de Gr. U in het praesens, bv. biënda binden, biënt — bont
— bonda — gabonda
cfr. klankl. § 22,6.

Eveneens varsliênda vershnden viénda vinden wlënda winden,
bv.
da klok opwiënda de klok opwir.den, ook: de gewichten der
kerkklok omhoog draaien.

Opm. Bienda heeft de zw. praeterit. nevenvormnbsp;In plaats

van I en 3 pl. praet. biënda wordt ook wel de assimilatievorm
biënna (vuig.) gebezigd.

b. Gr. e in het praes.

Bv. hellapa helpen, helbp — höllap — hbllapa — gahöllapa.

Ev. vargelda vergelden.

Als Gr. hellapa : dellava delven, schella of schelda schelden, smelta
smelten, vechia vechten, vlechta vlechten, zwella zwellen.

De laatste drie hebben in het praet. en part. de ó van bók.

-ocr page 100-

Het praet. van helbpa en delbva is ook hielbp, dielbf, enz.

I en 3 pl. praet. hebben meestal de geassimileerde vorm schèlb
i.p.v. scholdg.

Uitsluitend zwak is het praet. van malbke : melbkta. Zwakke
praetentaalvormen naast de sterke zijn
helbpt9, delbvda. scheids
smelb, vechb, vlechtd,
en zwelda.

c. Gr. as- — oeu — oew — oeu.

Vb. V9rbae-r3g3 verbergen varbae'rach, vorhoewrach, varboewnga, id.

ook: V3rbaer9gd3 enz.
v9rboeur3gd9 enz.

V3rbèn9ch v9rborr9cht vsrhomgds vsrbèrrsgg
V9rbtérch
(vet.) V9rbtèr9cht V3rbièr9g3

Voor de rekking tot ae- en oeu- cfr. de klankleer § 15,7 en § 24,4.

Eveneens wae-rapg (nl. jongen) (vuig.) dat daarenboven
wie-r9p heeft naast zeej wièr9p.

Verder hebben alle bovengenoemde varianten : ae-r9V9 erven,
bedae-r9V9 bederven, wae-r3V9 werven en zwae-r9V9 zwerven.

Het vb. b9da9-r3V9 heeft in het praet. i en 3 sg. b9dièr9f, 2 sg. en pl.
b9dtêr9ft en b9dae-r9vd9 met uitsluiting van de andereparaUelle vormen.

Wbm worden flecteert:

I sg. wbr — praet. wer ~ 2 sg. pl. wert — werr9 ggwörrg
wert

wie-rnbsp;wie-rt — wicrg

wiernbsp;wïé-rt wiêr9

De inversie-vormen van het praet. zijn : wer — wier ik, werda —,
wiêrd9 (gee, gullie), werdg — wiêr9 m9, werrg
wièr9 Z9.

De verba van de oorspr. 6de klasse scheppg scheppen en heffa
heffen worden vervoegd als in het Alg. Ned. Hcffg en scheppo
hebben de zw. praeterit. nevenwormen heft9, gaheft; schcpb,g3schept.

Bcerst3 barsten, brand9 branden en dörs9 dorsen zijn zwak uit-
genomen
g9bcBrst9 als in het Alg. Ned. Het praet. van hcersb is
bcBrst9 en bar sta.

§ 94. Kl. IV Got. i (ai)nbsp;_ a — ê — u (aü)

Wg. ënbsp;— a — a — o

Gr. ee-nbsp;— a — aa— oo-

Bv. nee-ma nemen.

I sg. nim, nee-mnbsp;nam namm9 — g9noo-m9

2. 3 sg. 2 pl. nimtnbsp;naa-m — naa-m9

noo'm — noo-ma

-ocr page 101-

2. Sg. pl. namt, naa-mt, noo'mt.

Ev. hrii-ka breken, met brivk — Irivka, brakko zelden en dan
alleen in i en 3 pl.

Als Gr. brii-kd : sprii kd spreken; vrii-kd (Got. 5de kl.) wreken
heeft enkel
oo- in het praet. ; stii-ks (os. stëkan) is praeteritaal
weer even compleet als
nee-ma.

Met ii- in het gehele praesens en alleen de lange khnkers van het
praet.:
stirb stelen en bdvii-h (Got. 3de kl.) bevelen; echter 1.3 sg.
stal. Hierbij behoren ook wii-ga (Got. 5de kl.) wegen en bswii-gg
bewegen, die in het praet. enkel de vocaal 00- hebben. Bawirsa
heeft ook de zw. praeterit. bijvorm bswii-gda vooral in de figuurlijke
betekenis
Heej b3wii-gd9{n) am hij wist hem over te halen.

Plii-g9 plegen conjugeert: plirch, 2, 3 sg. 2 pl. plecht, plechta,

praet. i sg. plöch 2. 3 sg. 2 pl. plocht{9) 1,3 pl. piöcht9
plachnbsp;pldcht
(9)nbsp;pldcht9

plocht9
pldcht9

De inversievormen van i sg. praet. zijn plocht9{n) ik, pldcht9{n) ik.

Het aoristpraesens komm9 komen flecteert:
kom komt komm9 praet. kwam kwamt kwamm9 gg komma

kwaa-m kwaa-mt kwaa-m9

Vooral in oudere taal komt paragogisch en epenthetisch de p.
voor : I, 3 sg. praet. kwamp, speciaal goed waar te nemen bij de
inversie :
kwamp ik {ie), en i, 3 pl. kwampg, kwaampa.

§ 95. Kl. V Got. i (ai) — a — è ~ i (ai)
Wg. ë (i) a ä ë
Gr.
ii-nbsp;a aa- ii-

Vb. gii-va geven, i sg. gii-f — gaf — gaft — gavva — gagii-va
2- 3 sg. pl. giftnbsp;gaa-ft — gaa-va

In sandhi staat ook wel 2 sg. pl. praet. gav en gaa-v bv. geej-,
gullië gav- gaa-v ad am.
Geïnverteerd ; gavdg, gaa-vda.

Eveneens ii-ta eten, mii-ta meten alsmede vergirta, vergeten
en
vrirta vreten.

Lirza lezen en ganirza genezen met ii- in het gehele prae-
sens hebben i sg. praet.
las, laas, ganas, ganaas en overigens de
vormen van
gii-va.

-ocr page 102-

Van het oorspr. sterke ww. wivva weven gaat het praes. volgens
hi-z3 ] het praet. en part. zijn wivvda, gawii.vg.
De vormen van het ww. zie-.n zien zijn :

z\e\n — zach ~ zdcht — zagga — ggzh:n
zUn — zaa-ch — zaa-cht — zaa-ga.

1.nbsp;Zitta zitten heeft de praeteritumvormen van givva en Hrza :
sg. zat, zaa-t pl. zatia, zaa-ta part. gazivta.

2.nbsp;Bidda bidden heeft een zwak praet. bidda, het part. is gahit
en gabéêja.

3.nbsp;Ligga liggen heeft 3 sg. praes. lect, Ici-d.
De praeteritumvormen zijn :

I. 3 sg. léèj 2 sg. 2 pl. lee-t i. 3 pl. lèèja part. galii-ga

lee-ndnbsp;Ue-na

lii-ndnbsp;Ui-na

lei-n (vet.)nbsp;hi-nd (vet.) levna (vet.)

laa-chtnbsp;laa-ga

lacht

§ 96. Kl. VI. Got. a — ö _ 0 — a
Wg. a _ ö — ö — a
Gr.
aa- — öè — öé — aa-
b. draa-ga dragen draa-ch — droech — dröega — gadraa-ga.
Ev. graa-va graven met het zw. nevenpraet. graa-vda.
Maa-la
malen en waa-ka waken hebben 2. 3 sg. 2 pl. md-lt, wd-kt
praet. md-lda, wd-kta ; het part. v. waa-ka is gawdkt.

Bij de flexie van draa-ga hoort die van wóa-ga (Got. 5de Kl)
vragen met de praesensvormen
vróa-ch, vr6a-cht, vróa-ga, sterk en
zwak praeteritum en het part.
gavr6a-cht.

Met ae- voor r en oe- bv. vae-ra varen : fae-r — vae-rt — vae-ra
— foe-r ~ voe-rt — voe-ra — gavae-ra.
Heffa
heffen en scheppa scheppen hebben een in het praeteri-
L,nbsp;tum en zwakke nevenvormen in het praet. en part.

Sl6a-n slaan en st6a-n staan :
Praes. i sg. 2 sg., pl.
3 sg. i. 3 pl.

slöt slee-tnbsp;slön

slo-jnbsp;sló-tnbsp;slóa-n

Imperat. sg. slö pl. slöt in sandhi sg. slöd am pl. meestal slötam.
stöjnbsp;stöt stee-tnbsp;st6a-n

^to-i (rar.)nbsp;stön

De praeterit. vorm stonna geldt voor vuig.
Imperat. sg.
stö pl. stöt. (Cfr. géa.n § 98).

-ocr page 103-

Zwee-rs zweren (een eed) heeft een zwak praet. en daarnaast
zwoe-r en zwoer, zwoe-rt en zwöèrt, maar ook zwoo'r, zwoort, zwoo-rs)
zwee-r9
van een wond heeft uitsluitend een zwak praet. : zona
vingar zwee-rda.

Schee-ra scheren heeft de praeteritum-vormen scheer da en schoor
schoort, schoora, gaschoora
met tamelijk korte oo's. Het part. ga-
scheerd
is ook in gebruik.

§ 97. (Kl. VII). Reduplicerende ablautende verba.
Got. é — ö — ö — ê
Wg. ä — é, ie — ë, ie — ä
Gr.
óa- — iè — iè 6a
Vb. I6a-ta laten. Praes. i sg. : I6a-t, 2. 3 sg. 2 pl. löt i. 3 pl.
lóa ta, part. gal6a-ta. Imper. sg. lö[t), lh-[t), pl. met t.

Wei-ja waaien heeft in het praet. 1. 3 sg. wöêj, 2 sg. pl. wöèjt, i.
3 pl.
wöèja maar de zwakke vormen worden vaker gebruikt.
Evj in alle vormen hebben zei-ja zaaien en mei-ja maaien.

Reduplicerende verba.

98. I. met Got. praes. voc. ä bv. hdnga hangen en vanga vangen,
g6a-n gaan en hoü'wa houden.

De eerste twee hebben in het praet. -ó en i.
1
sg. 2 sg. pl. 3 sg. I. 3 pl.
chöj göt gee't gön

g6a-n (r.)

cho-j go-t (rar.)nbsp;go'n (r.) (Cfr. sl6a-n en stóa-n § 96).

De praeteritumvormen met è gelden voor vuig.
Hoü-wa heeft oüquot; in praes. en part., in het praet.; i. 3 pl.
hiéla.

Spanna spannen is zwak met sterk part. Inspanna (bv. een paard)
heeft de sterke praeterit. nevenvormen i.
3 sg. spièn, 2 sg., pl.
spiènt I. 3 pl. spièna.

2.nbsp;met Got. praesensvoc. äi bv. hièta heten met in alle vormen
en
schei-ja scheiden met ei- in het praes. en èèj in het praet. en part.

Als schei-ja: üütschei-ja uitscheiden, bascherja bescheiden en
vrei-ja vrijen.

3.nbsp;met Got. praesensvoc. au bv. loo-pa lopen en stoo-ta stoten.
Deze hebben 2 sg. pl. praes.
lópt en stó-t en overigens 00- ; in

het praet. iè. De zwakke vorm stótta komt het meest voor,

-ocr page 104-

4-nbsp;met Got. praesensvoc. ë bv. slóa-fa slapen en Móa-za blazen •
sloa-p slöpt slóa-p9 praet. met iènbsp;gaslóa-p^
bl6a-s bl6a-st bléa-za
zwak praet. bléa-zda gM6a-z9

Inversie : slöpta slaap je, -jullie.

5-nbsp;met Got. praesensvoc. ö, au bv. röëp? roepen, boü-w9 bouwen
die dezelfde quantiteit hebben in alle vormen; 2 sg pl praes is
daarenboven
boü't praet. boü-da.

Als boü-w9 flecteert hoü-w3 houwen met de sterke ^^quot;-nevenvormen
in het praet.

Praeterito-praesentia.

§ 99. Kl. I wee-b weten met 2. 3 sg. 2 pl. praes. wit, i 3 sg
praet.
wis, 2 sg. pl. wist en i. 3. pl. wissa.

Kl. II deü-g9 deugen met eü. in alle vormen ; part. g9deü-g9
Kl. III kunna kunnen heeft praet. i. 3. sg. kón en kós (vuig)
2 sg. pl. kónt en kós (vuig.) 2 sg. pl. kónt en kóst (vuig.) en i 3
pl.
kónn9, kóss9 (vuig.) part. ggkunna.

Doeu-r9V9 durven is zwak en heeft de part. g9doeu-r9V9 en g9-
doeu-r9ft.
Frequent zijn praet. i. 3 sg. dèrs 2. 3 sg. 2 pl dörst
Gunn9
gunnen flecteert als in het Alg. Ned. De inversie van

2nbsp;sg. pl. praes. is gund9. praet. gund9g9, bv. praes. dè chund9 m9
me
emph. dè chunda gee {gullie) m9 niè, praet. dè chund9g9 m9 niè
emph. echter dè chund9 gee {gullie) m9 niè.

Kl. IV zull9 zullen. Praet. i. 3 sg. zoü-{w) 2 sg. pl. zoü-t i. 3 pl

Z0U-W9.nbsp;^

Kl. V möèt9 moeten heeft in het praes. In het praet i 3 sg
moes 2 sg. pl. moest, i. 3 pl. móes9, möêz9.
Mdgg9
mogen : 2 sg. pl. praes. macht, i. 3 pl. mdgg9, praet. i.

3nbsp;sg. moch, I. 3 pl. mógg9 praet. g9mdgg9.

Inversie 2 sg. pl. praes. mddd9, md'da. 2 sg. pl. praet. mógd9.
2 pl. ook móchta.nbsp;rnbsp;t, .

De verba zién zijn en wilh willen.
§ 100. Praes. i sg.
bin, 2 sg. pl. bint. i. 3 pl. zién, binn9
praet. 2 sg. pl. wae-rt i. 3 pl. wae-r9 part. g9wist.
Met inversie 2 sg. pl. praes. binda, ook wel zièd9 (min of meer vuig )
Van
wilb zijn i. 3 sg. praet. woü-{w), 2 sg. pl. woü't i. 3 pl. woü-w9
part. gswilb.

Het verbum dof.n doen.
b. Praes. i sg. döêj, 2. 3 sg. 2 pl. döèt i. 3 pl. doé-.n.

düüt (vet. vuig.)
Praet.i.3sg. dèèjzsg.^l. dee-jdi.^^l. dèèj9,-p^xi. gadówn

-ocr page 105-

Zwakke Verba.

§ 101. Kl. I I. legga leggen, zettanbsp;zetten.

Praes. 3 sg. lee't, Icvt.

Praet. i. 3 sg. lèèn 2 sg. pl. leentnbsp;i. 3 pl. lèênanbsp;part. galee-ga

lèèj leejdnbsp;lèèjanbsp;galee'd

l^l'i lee'dnbsp;lei-janbsp;galevd

lei-n (vet.) lerdnbsp;lei-nanbsp;(vet.)
lei.nt (vet.)

Cfr. de vormen van ligga § 95, 3.

2.nbsp;varnièwa vernieuwen heeft overal iè, struvja strooien overal
ut.; möèja behoudt ook dezelfde quantiteit. Eveneens :

3.nbsp;heü-ra horen, gabrüüka gebruiken en nöéma noemen ; dinka
denken heeft i in het praes., in het praeteritum en part. ö, dan

dei-la delen, mei-na menen met de inversie 2 sg. pl. praes. mevnda
en menda en lee-ra leren ;

doo-pa dopen met 2 sg. pl. 3 sg. dopt, inversie dópta, praet.
dópta en part. gedopt.

Opm. Roo-ka roken, flecteert als het voorgaande. Reu-ka roken,
in de rook hangen heeft in diezelfde gevaUen
u. Jukka, jeü-ka
jeuken heeft eveneens at jukt, at jukta, gajukt.

Van isAe-.zd wijzen komt de ie: voor in het praes. en praet. Het
part. is
gawee-za. Ook de praet. ee--vormen worden gebezigd.

§ 102. Kl. II. Lussa lusten assimileert de t, ook in i en 3
pl. praes. Het praet. is
lusta, het part. galussa en galust.

' Speü-la spelen : ik speü-l, spul i. 3 pl. speü-la overigens u.

Maa-ka maken : 2. 3 sg. 2 pl. praes. makt, praet. mdkta part.
gamdkt.

De van twièfala twijfelen is in alle vormen kort.

§ 103. Kl. III. Haa-ta haten. Ui-va leven en wei-ja wijden be-
houden overal de vocaalquantiteit,
retjara (rar.) sidderen en zoew-
raga
zorgen eveneens.

Opm. Van andere zwakke verba als klivva kleven róa-za razen
en
poo-ka, in de kachel porren, kan men analogisch naar Ui-va,
de zwakke vormen van bl6a-za (§ 98.4) en roo-ka (§ 101.3, opm.)
zelf de vormen vaststeUen.

-ocr page 106-

De verba hehba hebben en zeggg zeggen.

§ 104. 2 en 3 sg. 2 pl. praes. van hebbj luiden hef, de in-
versie van I sg.
hek heb ik, van 2 sg. hedda, met nadruk hedda

gee (ƒ), van 2 pl. heddd, hedda gullie.

Zeg ga zeggen.

3 sg. praes. zee-t. Praet. i sg. seej 2 sg. pl. zeent
zei-d.nbsp;seennbsp;zee'd

sei-jnbsp;zei-d

inversie zeenda
3 sg. zeen i. 3 pl. zeena part. gazeet
zee-jnbsp;zee-janbsp;gazet-d

zei-jnbsp;zei-ja

Cfr. de vormen van ligga § 95, 3.

Zwakke Verba zonder suffix-vocaal in het fraet.

§ 105. Zuu-.ka zoeken, brenga brengen, koo-fa kopen, dunka
dunken, i sg. zuu-.k, 2. 3 sg. 2 pl. züükt, i. 3 pl. zuu-.ka. In het
praet. en part. staat
0.

Bröch en gabroch, kèch en ma doch zonder t worden als vuig.
beschouwd.

Cfr. gabrüüka en dinka § loi, 3.

Van koo-pa is de 2. 3. sg. 2 pl. kópt.

ADVERBIA.

§ 106. Bijwoorden als ae-rdach, hee-l en taa-malak tamelijk
worden voor attributiva als adjectiva behandeld bv.
anan ae-rdaga
stae-raka kee-ral
een aardig sterke kerel, hee-la vriendalaka minsa
heel vriendelijke mensen.

Van het Algemeen Nederlands afwijkende bijwoorden en bijw.
uitdrukkingen, behalve die bij de voorzetsels worden genoemd,
komen voor vermelding in aanmerking:

§ 107. Van plaats en richting

de oude woorden : awech in heel wiêt awech ver weg (oudtijds
ewech geschreven, cfr. eng. away),
róntalum (vuig.) = rond alom,
met de 1-n-wisseling
rónt^num (vuig.) als bijvormen van róndum
rondom,

de oude naamvallen: hallavarwii ga{s) halverwege, ondarwii-gas,
-weggas
onderweg, in da ronda in het rond.

-ocr page 107-

de explicatieve woordkoppeling met het eenheidsaccent gindgr-
wiU, gintsrwUt
ginds,

de bijwoordel. s-uitdr.: wiU[s) en ztêd{s), wevts en zerts (corr.)
wijd en zijd,

woord- of vorm-afwijkingen dchtarnamp;a, -néa-r achterna, zanan er ga
wech
zijn eigen weg, vurhin, vurldngs, voorlangs naast Unnas{t)
binnen, aan de binnenkant (spelen), en eveneens büütas{t) buiten
en
middas midden of middenin, en

de klankafwijkingen : doo-r daar, woo-r waar, rhythmisch-ver-
zwakt tot
war bv. War is tièja fernam bal waar is die mooie bal ?
(«) ae-regas, {n) erragas, {n) erragans (n)ergens, tirganoo-var, tiggan-
oo-var
tegenover, dn naast aa-n aan, veü-r voor, nóa na, veü-raa-n,
vuraa-n
vooraan, deü-r dur, (rust.) door, tii-ga tegen, hiernöst, -nbst
hiernaast, dig-bèëj), - ber{j) dichtbij, wiët (min of meer rust.) ver,
hier-, doorvand6a-n hier-, daarvandaan, rechsum[kee-rt) naast
recktsum{keer), hae-r haar (links), ook in hot en hae-r of — heer
rechts en hnks hin heen, veür-, vur-, varüüt vooruit.

§ 108. van tijd.

het oude woord : hoe-nee-r, höënee-r naast waneer wanneer,

de oude naamval: in dan ursta (vet. vuig.) naast in ad irst in
het eerst,

de betekeniswijziging: dchta{r)makaer{a) terstond, (achterelkaar),

alledaagse dialectvormen die in de Alg. Ned. spreektaal een
hogere stijlwaarde hebben of anderszins ongewoon zijn :

ondarwiël onderwijl, middal{d)arwièl, middarwiël (vet.), vurs(h)ans
voorshands, destiëts destijds, indartiët indertijd, mettartiêt mettertijd,
stöntföëts terstond, op stönda vot:t op staande voet, van stöndan
av aa-n
van stonden af aan, van nu af aan, som{s)tièts somtijds,
soms,
herhdldalak herhaaldelijk, maeragan dn dan ddch morgen vroeg,
zeer spoedig, de leenwoorden uit het lat.-fra.
darek terstond,
direct
impassant, impars^t)ant intussen en sabiët subiet, terstond,

de woord- of vormafwijkingen : sins sinds, teegaswoo'rdach tegen-
woordig,
tagaliëk tegeLjk, tellakas telkens, doo-rnetéaaxeven, zo\\xisi,
meej
meteen, strdk{ka), strdkjas straks, gawoo-ndalak gewoonlijk.

-ocr page 108-

dikwdlddr (als conip. V. dikwals), duk, dukkdr, dukst vaak, vaker,
vaakst,
dan eem keer - dan andara keer nu eens - dan weer, en

de klankafwijkingen : noü-{w) nu, um an urn om en om, uw ra -
of üüra lank naast - lang, tussamberja tussenbeiden, tagalïëk
tegelijk, gelijktijdig, ia{n) lesta, op san lest ten laatste, vur-, varloo'-
pach
voorlopig, ta vurra te voren, darnóa', er na, later, jüüst, juist
maeraga morgen, vórt, vurtaa'n, vurt6a-n (vuig.) voortaan, ws eens,
deü-r-, dur dan dach door-, gedurende de dag, joo-r-in-joo'r-üüt
jaar-in-jaar-uit,

§109. Verder die van datum- en tijdsaan-
duiding:
da vurragan ddch de vorige dag, dan irste, dan urste
(vuig.) Mevj dc eerste Mei, dan irstan — urstan (vuig.) April de
eerste April,
dnstönda Zonddch, an Zonddch Zondag a.s., dnsiöndan
Diènzddch, an Dienzddch
Dinsdag a.s., ana Zonddch, anan Diênzddch
op een Zondag, op een Dinsdag.

Smaeragas 's morgens, smidddchs des middags, sóa'zjss des avonds,
f.{v.)urmidddchs des voormiddags, snóa-midddchs des namiddags.

Sonddchs, smönddchs, sm6nddchs, Dienzddchs, swoensddchs,
Dondarddchs, Vrevddchs, Vreeddchs [vei.), Sóa-tarddchs', van eena
tot fiera
van een tot vier uur, van twèèja td drièja, van twaa'lava
tó{t) fet'va,
naast van een tö tweej, enz.

§110. van hoedanigheid en wijze. Afwijkend is
het gebruik van
vrivt dat, behalve wreed, fel betekent, bv. in
psert trekt vrivt
dat paard trekt fel, in eena keer ineens, bv. in :
in eene keer ging da deü'r oo-pa, üüt an tüüs (uit en thuis) in een
wip, vlug ;
hee] iz üüt an tüüs hij is terstond terug, werd aanleiding
tot
dè cheed üüt an tüüs dat gaat in een wip, snel.

Voor het gewone Alg. Ned. woord moo-j mooi, hoort men soms
het Brabantse
schó'n (rust), Cfr. § 76, opm.

Een paragogische s hebben {ón)galiëks ongelijk, (adj. en adv.)
vanzelfs naast van eigas vanzelf.

De vorm prullarach prullig staat naast stumparach stumperig.

Verder wijken van klank en min of meer van vorm af : herz en
dwers
of az ana snerjar (kleermaker) = onbeholpen (over de weg

-ocr page 109-

rijden), en vervolgens goe:t goed, kösfybk (min of meer vuig.)
kostelijk,
üütstee-hnt uitstekend, lilhk lelijk en andere, die ook als
adjectiva gebruikt worden.

dreü-chskas (voor -s- cfr. § 69) droogjes, dunnakas dunnetjes,
losjes,
stiUakas stilletjes, zdchjas zachtjes, züütjaz aa-n zachtjes
aan, langzamerhand bv. in
ad bagind al züütjaz aa-n donkar ta
worra
het begint al langzamerhand donker te worden.

ók soo-{w) ook zo, andarzum andersom, op sana kop op zijn kop,
tan dchtarsta vurra het achterste voor, tan onda[r)stam boo'va het
onderst boven,
op handan en vQt:ta op handen en voeten, vier-
kantach
vierkant, waa-gawièt bv. da deü-ra stön waa-gawïét oo-pa
de deuren staan wagenwijd open, op san ellavendertachst op zijn
gemak,
halzoo-varkbp halsoverkop, in an 00-chwenk in een oogwenk,
deü-r en deü-r door en door, durtrapt doortrapt net indar, parsiez
indar
juist eender, in ins ineens, dchi3{r)mekae-ra achter elkaar.

De superlatief van onder en boven wordt gebruikt bij het spel:
boo-vas{t) ligt een cent met het leeuwtje of een knoop met het
bolle gedeelte boven, andersom liggen ze
ondas of ondars. i)

Met at heeft de superlatief de bekende slot-3 bv. Heej lópt at
luertsta, wae-rakt ad if.varachsta
hij loopt het hardst, werkt het
ijverigst.

Hoeveelheid en graad.

§ 111. Gewone dialectuitdrukkingen, die in de Alg. Ned. spreek-
taal min of meer vormelijk khnken, zijn :

tan üütarsta (bv. voldóa-n) ten uiterste (voldaan), in hoo-ga m6a-te
(bv. varwaa-nt) in hoge mate (verwaand),

die in de Alg. Ned. spreektaal voor famihair gelden : Net su
in de betekenis erg, zeer bv. ik bin net su ziek en is afgekort van
ik bin net su ziek az anan hont ik ben zo ziek als een hond, wat
ook gezegd wordt.

Een genitiefvorm is misschien vuls ta veü-l veel te veel (van het
vele te veel ?); analogisch bv.
vuls ta groo-t veel te groot.

Een vormafwijking vertoont bakant bijkans, bijna.

Klankafwijkingen en geringe vormafwijkingen hebben :
am biëtja een beetje, veü-l veel, wei-naeh weinig, hee-l bv. in
hee-l veü-l heel {zee-r is alleen bekend in de betekenis van pijn),zu bv.
in
zu moo-j zo mooi! bazundar biezonder, büütagawoo-nhnitengevioon.

Menvraagt: boo-v3s[t)ovond3solond9s{t)ovboo-v3sl Cfr. Krepka, p. iio.

-ocr page 110-

Modaliteit.

§ 112. Met bijwoordelijke s wordt gebruiktnbsp;misschien.

met (f-epenthese war schei-ndabk waarschijnlijk,

verder zijn min of meer afwijkend : jawel jawel, nïê niet, meü--
galak
mogehjk, varecht?ch varentach waarachtig, ummars immers.
niewoo-r niet waar ? graa-ch naast gee-r (rust.) gaarne graag, md in
göddageej md hin ga jij maar heen, ik kan at md nie loskrXe-.ga ik kan
het maar niet loskrijgen,

en de modahteitssamentrekkingen sntê het is niet (waar), swel
het is wel (waar), desnie dat is niet (waar), deswei dat is wel
(waar).

Voornaamwoordelijke b ij woorden.

§ 113. Van plaats en richting.

In strijd met de Nederl. schrijftaal-grammatica zegt men : woor..
boo-va, -tussa
enz. boven wie, tussen wie etc. bv. in da minsa woo-r ie
boo-ve wamp;nt
de mensen bij wie hij boven woont.

met logisch overtollige bijvoegingen dar (boo-van) oo-var hin
er overheen, dar {baneejan ondar deü-r) er onder door, zoals men ook
in de Ned. spreektaal hoort,

met sterk naar u neigende schwa urrin, durrin, de korte bij-
vormen van
door in daarin, urrdchtar er achter, urveü-r er voor,

verder darondar er onder, ook bv. in Ik hep niks mer darondar
ik heb er niets meer onder, bv. geen kleren onder een ander kleding-
stuk,
dar nd (of nb, nö) toe er naar toe, woorno (ö) {toé), woor hin
waarheen ? doornö (-i.ö) daarheen, soms ook met de betekenis : je
hebt er niets mee te maken.

Opm. Ook het vn. bw. doo-rantoè daaraantoe worde hier vermeld ;
het wordt dagelijks gebruikt in de uitdrukking
des noch tb too-rantoe
dat zullen we maar laten voor hetgeen het is.

Van t ij d.

§ 114. Klankafwijkingen hebben: doornéa- (- nö) daarna, t^^móa.
(- nö) er na, doorveü-r daarvoor, darveü-r er voor, darondardeü-r er
onder door, ook bv.
darondardeür pr6a-ta er onder door (nl. het
werk) praten.

-ocr page 111-

Oorzaak en reden.

§ 115. Eveneens: woordeü-r, woordur, wurdur waardoor? door-
deü'r, doordur, durdur
daardoor,

doorvur, durvur daarom, bv. Heej heddoe uutchascholb, durvur
möéta geej baginna
(nl. te vechten) woorvur waarvoor, waarom?
oo-varal vur voor alles, om alles, bv. Woo'r iz at chw.t fur
Waar is het goed voor ? 't Iz oo'varal goe:/ fur 't is goed in alle
opzichten. Op de vraag
woorvur, wurrum waarom krijgt men wel
eens ten antwoord
durrum, al durrum, durvur, aldurvur, deürvur
doorvur
daarom en zegt de vrager vaak {al) durrum, (al) durvur is
chin rééja daarom is geen reden.

On b e p a a 1 d.

§ 116. Opmerkehjk zijn verder : door ae'ragaz oo'var over iets bv.
ze haddan at toor ae-ragaz oo'var, toe{n) heej in ee-na keer binna kwam
gavalla
ze hadden het over iets, toen hij plotsehng binnentrad.
Nae-ragas niks fan bv. in Hee[j) wit naeragas niks fan hij weet
van niets,
oo-varal wa fan, bv. hee.j hed oo-varal wd fan ia zegga hij
heeft op alles wat aan te merken,
oo'varal oo'var bv. in Heej wit
oo-varal oo-var mei-j ta pr6a-ta
hij weet over alles mee te praten.
Niemandal- (deftig, rar.) niémandal naeragas bv. Heejisniemandal—
niémandal naeragas ta vienda, niemandal nafragas bdng vur
hij is
nergens te vinden, — bang voorniets,
Hee{j) wit niemandal naeragaz
oo-var mei-j ta próa-ta
hij weet nergens over mee te praten.

VOORZETSELS.

§ 117. De merkwaardigste voorzetsels van het dialect zijn wel
dur door, vur voor. (cfr. § 107, klankafw.) nö{r), ner, nè{r), nd{r),
waarbij de r meestal voor Idinkers dienst doet, nös{t), nès{t) naast,
mè, met, med met tö, tot, tod ook wis (vuig.) tot en umtrent, omtrent,

de oorspronkehjke participia gadüüranda (rar.) in gadüüranda da
aa-mbidding
(of dmbiddang), stönda in stönda da vargaa-darang en
dngönda bv. in dngönda zanan oü-war (of lii-ftiët);

hierbij sluit aan bahoü-das bv. in bahoü-das chöètkeü-rang van
gadippatee-rda,

en verder de voorzetseluitdrukkingen nar aa-nleUang van,
med ad oo-g op, op chront fan, um da willa van.

-ocr page 112-

Nd(r) galdng van wordt ook wel gecontamineerd met vur voor
bv. in
ndr ggldng vur zma livftUt.

Van de Algemeen Nederlandse betekenis wijken soms - ook in
Grave - af
vur voor en op bv. in : Des chot.t fur da varkoü- wantheH
dat IS goed tegen de verkoudheid ; op ta irsta pidts op, in de eerste
plaats,
op chawet-da {ongawevda) gront (plechtiger ae-rda) bagraa-va
m gewijde (ongewijde) grond (aarde) begraven, heej zit op ta twidda
hij zit in de tweede (klas).

Zoals elders, kan men ook hier de conclusie trekken, dat de
gemiddelde Graafse dialectspreker betrekkelijk veel woorden en
uitdrukkingen bezigt.

CONJUNCTIES.

§ 118. a. Nevenschikkend zinsverband.

Vermeldenswaard zijn de aaneenschakelende conjuncties ók,
zuwel as
en irva goe:t as, het tegensteUend voegwoord mar, mer, md,
voor het oorzakelijk verband de voegw. bijw. ummars en ummars nie,
en voor het vergelijkend net az, parsiêz as en net indar as.

Als vergelijkingspartikel wordt nooit „danquot; gebruikt maar
steeds
as, az, a bv. Heej is ful bii-tar as chee, az ik, a see (a van hal),
b. Onderschikkend zinsverband.

Causaal zijn umdat, umdd, noü-{w), consecutief zudat, tem-
poreel
as, az. d bv. as ie, az ak, -at, dk als ik, nóa-dat, nèdat, nödat,
sms {dat), tarwiêl {dat), vurdat, vewrdat,
concessief al {dat, -dd),
ók al, ojschoo-n {dat, dd)
(rar.), finaal um, conditionele as, az, d
as nië, tanzei-j dat.

INTERJECTIES.

§ 119. Soms hoort men van ouderen nog mert fra. merde, wd
blindar
wat bhksem en bè sdkrastie wel sacristie; de overige hoort
men - naar ik meen - ook overal elders.

1) Het woord blindar (blender, verbinder) wordt ook nog wel eens ge-
hoord in
um da blindar nïè en ik slë gin blindar (geen steek).

-ocr page 113-

BIJLAGE I.

TEKSTEN.

Een herinnering aan de garnizoenstyd.

Een oude Gravenaar i) vertelde mij de volgende anecdote üüt
ta gernïèzöénstiêt.

Dam bruuT va man grótmöëdar waz ana snëëjar. Heej was,
mè sam persplank op sana ruch, ovar dach wae-raka gawist in Gassal
en Estara en ie kwaa-m an da bruchpoo-rt, mar ie kon ar nie in.
Toe moez ië at kontarschae-rap 2) oo-var na da HampooTt.'

Door hong am bel. Toen ie gabelt bat kwam da sarzant fan da
wacht—hee hietta Warong' 3) _ en riep:,,Wie binda, en woor komda
van dan ?quot; Toe zeej die : „Ik bin van da Graa f ën kom van Estaran
en Gassalquot;. En toen hurdan ie in ee-na kee-r lawaa-j en spiktaa-kal
en ie dóch : „Wa chee-t ar noüquot; gabeü'ra ?quot; Da heeda wacht kwam
in at chawee-r en da kommendant wïër gahalt, want sa dóchta,
dat ta Graa f van Hessan en Kassal vur da pooTt ston. Toen da
pooTt oo-pa ging, vonda za niks andars tan Tummaska, diej an
ei-nt wech was chakroo-pa. En toe möëz ie vartella wa tar ga-
beü-rt was. En toe bagós ta kommandant ta lachan en ïë zei-n
„Thoo-mas, dè heddar goe-t afchabrócht, chó ma goü-w nar öë
möëdar toe en zoeu'rach ma, dacha anam bótaram kriëchtquot;.

Waarom Grave het garnizoen verloor.

't Waz achtienhondartwee en zee'vantach en toe waz ar an
groo-t fee-st. Nee-gan en nee-gatach schoo'ta hebba za galost.
Mer at mindar söört foUak — ksal ma zegga da bandïëta van da
Graa-f — rïëpa : Lee-va da mertalaera van Görkam, wech mè ta Waa--
targeü-za. En sóa-vas moezza za aantree-ja en da kommandant
seej : „Als ik kommandeer „Vuurquot;, dan schiet ja da ee-rsta kee-r
in da luchtquot;. En za hebban ók in da lucht moeta schie-ta. En za
wildan an vuurwaerak afstirka. Koo-s Hegeraat soü-wadafstw-ka, ®)

Wijlen H. M. Janssen, geb. te Grave 20 Apr. 1847, overl. aldaar 6 Nov.
1933- Contre-escarpe. ') De komma geeft de klemtoon aan. Verteld door
Hein Pouw, geb. te Grave 29 Jan. 1868. Voor
ii cfr. § 11.5. De quantiteit
(cfr. § 2) zal in sandhi meestal minder zijn dan in geïsoleerde vormen.

-ocr page 114-

mar za slepta dam boo m en al 9t fuurwae rak na da Maa s, en gójdan
at 9r m. En za haddan ana lui tenant fan da merrasjassee in da
geu tchastamt, en da saa-bal kapot chabroo ka. Mer dar is noo it
lemant fur gastraft, dar het niemant fur gazn te. Mer dar is tar
ee na, die het möëta vluchta.

En nou- willa za zegga, da ted at ongaluk is chawist fan Da Graa f
Dat ta miehëtae ra durrum üüt ta Graa f sïën gatrokka.

De Parabel van de verloren zoon.

Lucas XV.

11.nbsp;Hee(j) zeen verdar: Dar waz az (inna) ana mins die twee
jongas (zoo-ns) hat.

12.nbsp;En da jongsta zeej tee-ga zan vaa dar: Vaa dar gif ma man
moedars farstae raf. En zan Vaa dar gavvam zam p«rt

13.nbsp;En vlak tarnóa- (gou w darop) paktan ie allaz bee makae r
en vartrok nór (nar) an vremt lant en door hat ie ar aUas
choü w deürgadrei-jt.

14.nbsp;Ma(r) toen ie alias kwïët was, kwam (d)ar ana (inna) groo-ta(n)
(h)ongarsnoo-t i) en ïë möës hongar lei'ja. (lééj hongar dat
le zwaert sach).

15- Toe(n) zochtie oo varal ront um wae rak (am batrekkang) ta
krlega en ïë varhuu-rda zan eiga(n) as (ana) knecht Toe
möëssïë op at lant te vaeTakas chön hüüja.

16.nbsp;En ie hat chraa ch (chee-r) gagn ta wa ta vae rakas kree ga
mar ïë kreeg at nïë.

17.nbsp;Toe ^een ïë bee (bei) zan ei-ga : da knegs fa man vaa dar
hebba zuveü-1 (zuvval) broo-t assa lussa en ik fargój (fargöj) hier
van dan (h)ongar (krapee-r hier van dan (h)ongar)

18.nbsp;Witta wa, ik chöj (chöj) nö (nó) man vaa-dar en ak sech tee-gan
am: „Vaa-dar ik hep varkee-rt tw gan 2) öé gadóa-n.

19- Ik bin nïë wert tachama (= dat ge mij) öëwa zoo'n (jong)

noemt, mar lömma vort kneg beej öè zién (speü-la).quot;
20. En ié ging na (nó) hüüs toe. Ma(r) toen ië dar in da verta aa-n-
kwam zach san Vaa dar am komma ; hee(j) kree g at ta kwda t
^^^P^™ tii-ga, viel am um dan hals (in da aeraman) en kustanam.'

f' u ^nbsp;geëlimineerd; men leze dus groo-tan

ongarsnoo-t of groo-ta hongarsnoo t.

») De aangegeven klinkerverschilien berusten inderdaad op het gebruik.

-ocr page 115-

21.nbsp;Ma(r) zana jong zee tee gan am : Vaa-dar ik hep hee l varkee-rt
tM-gan öë gadóa-n (ik bin hee-1 varkeert tw'-gan öë gawist); ik
bin nie wert, dacha (tacha) „mana jongquot; tw-ga ma zecht.

22.nbsp;Mer da vaa'dar zee(j) tee-ga zan knechs (zam badïënda) :
Halt choü-w ad besta pèk tè tar is en doedad am aa n (giv
ad am an), en doedam (givdam) ana ring an zan hant en doe-
dam (givdam) am pae r schoe:nan an zan voe:ta.

23.nbsp;En haldad chamist kalv uut ta kój, slèchtat en wa (ma) zullan
as fees fie ra.

24.nbsp;Want mana jong was chastoeu rava en ïë is wir (wer) lii van-
dach chaworra, ik waz am kwïët en ak heb am wir (wer) truch.
En za bagonna ta fee sta.

25.nbsp;Ma(r) dan oü'tsta waz op at lant en töën ïë nö (nó) hüüs kwam
en flak bei-j (beej) was, hurdan (heü-rdan)ie at (da) mazïëk en
ad dansa.

26.nbsp;En ïë rïëp ee n van da knegs en vröëch wk-t-ar ta doem was.

27.nbsp;Die zee(j) tëëgan am : Oë bruur is truch en öë vaa'dar hed
at chamist kallaf chaslacht, umdat ie gazont en wel is truch
chakomma.

28.nbsp;Mar ïë wïër zu kwóa-t, dat ïë nïë binna woü(w) komma. Toe
ging zan vaa dar nö (nö) büüta um ta vróa-ga of ie nö binna
wou- komma.

29.nbsp;Mar ïë zee'n i) tee ga zan vaa-dar: Nou- zïëdat! ik heb al
zuvval joo-r vur öë gawae rakt en alias chadóa n wa cha graa-ch
(gee r) hat en nooit fan za
lii va hebbak an gei tja van oe
gahat üm man vrïëndan es (is) ta traktee ra.

30.nbsp;En nou- dan dïëja truch chakomman is, da jong dïëj al öë
geit mè slechta vroü'wa het farspult, nou- heddat chamist
kallaf fur am gaslacht.

31.nbsp;Toe(n) zee zan Vaa dar tee-gan am : Jong gee(j) bind altoo-s
bee(j) (bei(j) ma en al wak hep iz ók fan jou-.

32.nbsp;Mar wa heü rdan (ma moezzan) ummars fees ta vie-ren (fees
fie-ran) en blei-j (bleej) ta zïën umda wa (ma) döchta dad
öë(w) bruu-r doo-t was en wir (wer) hï-vandag is chaworra,
umdat ie varloo ra was en noüw is truch chavonda.

Cfr. Voor de vormeu van zeggs zeggen § 104.

bukska wordt vaker gebruikt als verkleinwoord van bóks broek;
bukska voor bokje zou ook gerechtvaardigd zijn, al komt het zelden of nooit
voor.

-ocr page 116-

Of in vlotter Graafs;

30.nbsp;Mar noü dan dee za tüüs chakomman is, da jong die aUaz
opchamakt het mè fröUie (frölhe) die nie deü-ga, noü heddat
chamist kallaf fur am gaslacht.

31.nbsp;Ma zan vaa-dar zeej tee-gan am : „Och jongquot;, geej bind altoos
beej ma en al wak hep, iz ók fan joü.

32.nbsp;Mar ma möëtan ummars fees fie-ran em bleej zïën dad öë
bruu-r, die wa (ma) dóchta da doo t was, wer hrvandag is
chaworra en da varloo-ra jong wer trug is.

3t Spoo-k. 1)

Oom : 'k Sa jöllie as wa fartelle, dè ech chabeü-rt is, mien
grotfaa-dar zaa-lagar zee(j) taminsta altïët, dattïë at chaheü-rt hat
fan ieman, tië da vent, woo r ad oo'var gee-t, nó
choe:t chakent het
Jan : Wie was tïëja vent, 00-ma ?

Oom: Och jong, ga moet nïëj aUas willa wee-ta, dè woü'wak
ei-gaz ok me, toen ak noch sunnam blaa-ch waz as chee(j)

Achtj at Gastüüs stont fröëgar an groo-t hüüs, woor gimmins
m wónda. Dar woü w ók chimmins in woo-na, al deej dan hüüz-
baa-s dar ók nóch süwaP) moejta vur, want at spókta-n-ar
ledara nach(t), parsies um twaa-lav uu-ra kwam(p) at spoo-k -
woOTvandaa-n dè wis chïmmins. Dè spoo-k ching 00-varal in at
huus k.e-ka en azzat aUas chazie-n hat, dan ging(k) at op slach
fan ee-na buütan op ta wae raf achtar da strda-tdeü r stöa n en
dan begon at toor zu aa-kalak ta kwii-ka, en ta
schröwwa, dacha
dar komplee t kompassie mee kreecht.... Noü, noü, gulhe hoeftar
gin kompassie mè ta krie ga ; ik heü r oe zu zuchta, dacha zoü-t
segga, da chullie at spoo-k ei-gas wae-rt.

Jan : óg oo ma, des tïëjan bangart fan onza Kee s ; die doeu raft
noch chin ins____

Oom : Hoüd öë stil, zeg ak; gee bind ók chinnan helt azzat
ar op aa-nkomt. En az ar een «) van juUie noü nog ana mont oo pa
duut4), dan schei-j ak ar®) üüt heü-r. GuUie het niks andars ta
doe-n as ta lüüstara.

Noü dan. Dar doeu-ravda gin mins«) in dè huus tagóa-n,en
tóg deej at spoo-k niks andars as mar röëpa : „Varlost man zie-1
Varlost man zie-lquot;.

Avondstonden-De Geest, in verschülende Zuid-
ned dialecten vertaald. De noten zijn Graafse varianten
») SU veü
-l. ') ee-na. döët. ») tar. «) gimmins.

-ocr page 117-

Dar wier dan gezee-t — en 'k chaleû'v-at ók wee-zabk — da
tè spoo-k ta zie-1 was fan da lestan eiganacT van at hùùs, en dattïë
ùùt chïëricheî-t ana groo'ta schat farboeuTaga hat, en ga wït,
tè-d-as tar iemant stae-raft mè so iets op san gawee-ta, dattïë dan
net SU lang in da hel moet blieiva branda, tot tà sa zan geit fiënda.
Toen dè nou zoo al lang met tè hùùs chaduuTt bat, kwam dar
op ana göëja kecT ana soldda't 2) ùùt ta(n) Oo'st truch. Dieja soldóa't
hïëtta da stae raka Jan en ïë bat in da herraberrach chazee-t, az
dattïë vur niks, um zoo ta zegga vur da aerdicheï't, ana nacht in
dè leech hùùs wou gôn s) slóa-pa, assam hondart chulda op te
vurhant wilda gw'-va. Dan hùùsbaa-s zeej teega Jan: IstèwooT?

Doeu-revda gee in dè hùùs ta gôn slóa'pa ? Bè ja, zee Jan,
ik lach mè alla spookan en dùùvals. Dè Chôd bawae rt is choe-d
bawacTt.

Choe t see dam baa-s, chimma da hant arop, ma zïën ad ins.
Wa möëk öë gw-va ? Lùùstar is hie-r, zee Jan, gif ma mà vast
um ta baginna(an) an göëja vràcht hoû't, an «) stuk of twaa-laf
flessa wïën, an «) fles jantrvar, anna ') volla pôt mè düxh, en an
flinka pan um ar man köëkan in ta bàkka.

Dè sul-da hebba, zee dam baa-s. En töën ie töë alias bëë ma-
kae-ra bat, trok Jan tee-ga dan óa-vant mè sana vëùrrôa-t at
hùùz-in.

Töën at fie-r uu'r gaslaa-ga was, dröëch ie zan hoû't en zanna
pot mè
dii-g in an kaa-mar op ta irsta ») vardïëpang, woor nog an
tóffal stont meddam paer stoe:la. Hee bagon toen an vuu-r aan
ta legga nad of ie at heela hùùz in brant wou stw.ka, an ie zette
zana pôt tar neffa um dan dn-ch ta lóa-ta rie-za. Ondarwïël dattan
dï'rg àn at rie-za was, bagon Jan da flessa een vur een da nek ta
bn'rka en ie wïër op tan duu'r zu zat as an kanon, mar ie was
toch noch nie fan zan pozatie-va, en ie wis noch heel goe-t wà-t-ie
deej ; za kreeganam zù goû-w nie onder da tôffal.

Noû-w, allas choe-t en wel. Mà(r) toen ie lank chanöëch cha-
dronka hat, bagon zanan dtrch ta dansa. Hëë zetta zam pan op
at fuu-r en kletsta-d-ar ana göëja pothrpal dw'-g in, want fan die
heela dunna pennakùùkskas, door möës-ie niks fan hebba. Door
kon-ie-ar wel feiftach fan op, en dan vùùlda-n-ïë noch nïë, dattïë
iets in zanam bùùk hat.

Afeî-n, at bagon noûquot; ta sissa daddat anan ae-rt hat; at roo'k

inna. saldóa't. ') gön. gön. lûûstard is ieT. «) in. ') inna. vurróa-t.
') ursta (vet. vulg.) 1») feî-ftich.

-ocr page 118-

sü lekkar, of tâcha 's-middâchs làngz at hüüs fan da pastoor kwamt. i)

Noû-, zana köëk was àn dan ee-na kant al moo'j brùùn gabàkka,
en ïë gójdan am umhoog in da schoû-w um am um ta kee-ra. Mer 2)
zu goû-w assïë wir 3) op at fuuT stont, fïël ar op inz ïëts uut ta
schoû-w en pats ! in Jan zam pan, en da koek in dassa.

Wel potfardoo-rie ! Wà hemma noû-, riep Jan, zouda door noû
me baroe-rt fan worra ? Al zu lekkar brùùn en door lee-t-ie noû
Mar wà sàk ar àn doe-n, zeet-ie zoo bee zan eî-ga ; tis noû toch
soo; ik sal op choe-t chaluk af mar ana nieuwa potlù-pal
dii-ch im
mam pan doe-n. Nou, ie dùù-d-at en wir begon at ta sissa, en
ta rùùka, dàcha dar zun zin in zoû-t hebba gakree-ga, net of'cha
in gin drie daa-ga ana krùùmal n'ta hat gahat. Mar Jan die lôt^)
ta stM-1 van da pan los en ïë rapt at ding op, dè ùùt ta schoû-w
was komma vaUa. En róa-j noû- tog as wà-d-at was : am bot «)
uut tan ae-ram van anan döö-ja mins. Jan die schïët in zana làch
en le zee-t : Wà, dinka za mien bàng ta maa-ka of fur da gek ta
hoû-wa ? Dè sulla za noch su glat nie hebba mè-t-ar
pee-rdapoo-ta
Al gójda za an heel krw-kalhuuska dur da schoû-w, dan kon')
at ma noch nie schilla. Met tara floû-wa^kul ! —

Nou, afei-n dan. Toe Jan zana köëk nôù hös«) kloo'rwas zeet-ie
zoo beej zan eî-ga : Cha zult ar dee-za kee-r gin loi van hebba
smee-rlappa»). Ik
irt tiëja köëk noch Hëvar roû-w op. En ïë stoo-k
san hant al ùùt um da köék ta pàkka, mar op ins fait ar anan heelan
hoop mè botta 10) uut ta schoû w, pardöës in Jan zam pan en da
köëk awwir ii) in dassa.

Wel vardikkama, rîëp Jan, zàk noû- al manan dü-ch nor i^) da
wiriicht sien góa-n ? Wà-s tè nôù wir ^oor dàsa meequot;) gagójt
hebba ! Dès see-kar da ruggagrda-t fan an jonk fölla; wà sien dè
toch flou-wa kee-rals. Sa kunna ana mins noch nie charùst lóata-n-
w-ta. 'k Woû- dà 'k sa 's hie-r hat, die at am lappa ; ik soû- zat
wel as IS) aflee-ra. Is tè-d-an manie-r van doe-n !

Noû-, mar wà-t-ar i«) in zam pan gevalla was, tè wae-ra allamô(l)
butjas, sù groo-t as mana pink, à-makae'r garn-ga en 't was ta
ruggagroa-t fan ana mins. Jan die wïër nou toch su dùùvals kwóa't
dattïë da botta àmôl ta galiëk oppàkta en za t«-ga da muu'r
m gruuzalamenta và makae-r sloëch. Toe gong quot;) le wir is) bee
zam pan zitta en sloeg-ar van tïët tot tïët ana nieuwa lM-pald«-g

»)kwaamt. 2) mar. s) ^er. bagóz (vet. vulg.) ») löt. «) bee-n ') kóz
ii:nbsp;bakant. ») smirlappa.nbsp;^wlen iquot;) nô, ni

nar. wer. x^) meî-j. i.,. le, ^g-t-ar (vulg.). gt;') àmô-1. ») gonk (Vuig.)

-ocr page 119-

in, mar iedara kee-r assie da koek ùùta pan woû- pàkka, vïëldar
ad ee-n ov andar doodzbee n in en dè duurda zü lang tô dettar
ta langa lesta anan doo tskop in tarecht kwam. Jan die wier zu
kwóa-t azzana stie r en gójda-n-ad ding zu ver ast mar vlie ga woû.

Toe bagóssie garust deu r ta bàkka en ie hat al an bort mè panna-
koeka-n-óp töffal gazet um ta gön w ta. Mar toen ie ar noû- goe t
en wel beej zat en lekkar àn 't smulla was, kwam ar op ins ana
slàch. Jan die telt en at was twaa-lav uu-ra. Ie slee-t zan ooga-n-óp
en door in dan höëk, woor ie da botta gagójt hat, zïët-ïë an
liUik charóa mta stóa-n. Want op slach fan twaa-lava wae-ra da
botta ammöl àmakae r gakroo-pa en door stont noû- at spook
med-an wit laa-kan-op sana ruch. En ie waz ochae-ram zu maa-gar
gaworra van dè ee-wach rontloo-pa, dàcha zan dae-rama dur zanam
bùùk kont zien hgga. Jan bakeek at spoo-k anan hee-lan tiet en
ie vree-f az in zan oo-ga, want ie dóch tat at nie woor wae-r, mà
zü goü w az at spoo k san eïga varruu rda, zàch ie daddat toch
wee-zalak woo-r was.

O, zee Jan, göëjan óa'vant, maa-garan Hei-n, hoe geedat mettöë
gazontheï-t ? Ik chaleü f, dàk öë vröëgar al is mee-r gazie-n hep.
Binda gee maschiens mè mien in At jee gawist ? Cha zïët ar andars
mer ae ramöëjag üüt, heur ! ! Nimd ana köëk ov drie mè sun
fleska, dè sal oe goed doen. Mar wà seg ak ? ak chaleüf warechtach «)
datta köëka dur öëwam büük soüwa valla, want cha draagd an
oo-pagawae-rakt fesja, zie-j-ak. Acha andars meï-j ») wil drinka,
möët-ar ma bee komma zitta, tiz oe gagunt, heur.

3t spoo-k zeej niks, mar at chav an tï'rka mè sana vingar azövvat
WOÛ- zegga : Kom is hie-r. Mar Jan was shm ganoeg(t) um dè
nië ta doe n. Apparapoo-, zeet ïë, àcha door wild blle-va stóa-n
tot mae-raga vröëch, dan màda dè charus doe-n, heû r ; mar az
ak joü was, dan gong ak am bïëtja bee-j-at fuu-r zitta, want in
diejan hoek izzat slech(t) fur rimmatiek en ga moest az am bazet-
tang op öë borst krie-ga. Mar zeg ma noû-w-as, wà fur taa-1 sprikta ?
Prötta®) maschien(s) Javaa-ns of sjanee-s ? Frans tan ? O'k al nie ?
Göt tan mà truch nar oe doo-tskist, maa-gara scharminkal. Binda
van Got, sprikt, binda van dan düüval, stikt. Mar da gee st bleef
stóa-n en ie deej niks andars as mèsana vingar tw-kas chw-va dà i®)
Jan bee-j am zoû komma. Mar Jan ging garuz deur med-ü-ta en
ie keek heelamöl nie mar nar at spoo k.

') in. chgremte. amö-l. waer. ') mar. ') warechtich. ') as cha.
8) mee-j. ») sprikta. i») dè. quot;) hee-lamôf

-ocr page 120-

Toen de soo noü-w-al anan hee-lan tïët chaduuTt hat, sloeg
at hallav ee-n, en at spoo'k nam zan maa-gara butjaz op en kwam
stillakaz aa-n na Jan toe, en at dee-j mar niks az altïët t«-kas
chn-va me sana vingar. Mar Jan, die stond in inz op en ië riëp
tzrga(n) at spoo-k : Seg as, ik heb öë mar een ding ta zegga • ga
magt SU veul próa'ta acha ma i) wilt, mer van man lïëf blïëtd-af
ol ma worra kwöjja vrienda Acha noüquot; noch wa dichtar beê

smoernbsp;flesopöéwahllaka

Ga zoü-t ma graa-chmana nek brü-ka hé! Dè wee-k wel, mar
t sal me chabeü-ra heü-r! cha kent ma noch nie, mennaka.

^It spoo-k stook anna vingar üüt en rakta-n-ar Jan zan hant
me aa-n en sabïët waz ar anan^) hee-lan blda-jar op chabrant.
wa rie-p Jan, wilda gee zo6- kennis mè mien maa-ka ? Et schïënt
tacha wae-rama handa het, büürman. Mar zo zie ma nie chatroü-wt'
heu-r; ik sal oe dè wel iz afleera. Dèr, nim tè mer vas mei-j. En
Jan die slöëch med an fles nar at spoo-k, boo-van op sana kop
mar le rakta-n-am nïë, want ïë slöëch chawoo-n in da lucht Toe(n)
wier Jan irst s) fur goe-t kwóa-t.

Ie woü-w at spoo-k fas pakka en ad oo-var da gront choo-ja, mar

tattie-j-at spoo-k fas(t)
hat, fuuMa-n-ie niks. Paz op, heür, riep-ie, dè duurt noü- lang
ganoech(t), cha het noüw ondardahant mar as ta zegga, wacha
vamma hebba moet. Wurram komda (geej) hier rüüzie zuu:ka
zeg Ik heb ummars mè joüw en mè heel öëw famihe niks ta maa-ka
Ló ) ma dan ók mè rust. Mar at spook deej mar niks andars as
tzrkas chjz-va en na») da deur wie-za.

Jan die pakta zana kandalae-r en zeej : Varui-t») ló') sie-n

wacha vamma moet hebba. alla chó feü-r, ik sal oe wel ihtar-
noo-r^») komma.

at spoo-k deej da deü r oo-pa en weez am da trap af, mar Jan
was shmmar en zeej mar altïët: Chö feü-r; want as-ie ei-gas feür
gagóa-n was. dan had-at spoo-k am zee-kar zana nek chabroo-ka

Zoo kwamma za op tan duu-r baneeja in da gang en door lag
ana zae-rak mèd anan ie-zara ring daraa-n

Tnbsp;möëshchta. mar

Jan bagon i^) as ta lachan-en zëëj : Dè kunda bagriëpa ! cha wilt

ma_z^ vur da gek hoü-wa. Acha nikz beej öë het um am op

-ocr page 121-

ta lichta, dan zulda noch lang moeta wàchta. Licht am mar eî'gaz
op ; ik kan at nië. 3t spoo k hchta-n-am op en doorondar waz
anan die:pa put en door stonda drie groo-ta ierzara pottan-in, vol
mè choû'wa tîëntjas. En zu goû'w Jan dè chelt chazicn hat, bagon
at spook ta próa'ta. Zieda gee dè chelt ? fröëg at àn Jan.

Bè, göëja kee-ral ga prôt chawoo n Graa-fs ! Noû baginna ma
makae-r birtar ta bagrïëpa. Ja, ik sie zoow ïëdz blinka dè nog
al goe t wa wert is.

3t spoo k hàlda da drie pottan üüt ta put en zeej med an holla
stem : Dè sien drie potta mè chelt, diej ak farboeu'raga bat fur
dàk doo't was. —

Fur dàcha doot waert ? riep Jan. Binda gee dan doo't ? Dè
soû-da nie segga, ik chaleû-f dàcha ma wir i) wà wïës wilt maa-ka.
— Mar da gee-st lùùstarda door nie nör en ie zëëj : ak heb in da
hel moeta branda net zu lank as tà die potta gavonda wïërra, en
noû hedda gee mïën üüt ta bel varlost.

Heb ik joû-w üüt ta hel varlost ? rie:p Jan. Door hè 'k spïët
fan. Cha bind ana moo-ja jong ! Ik sal dar mar oo-var zwie:ga,
want man bloe:t kokt al.

Noû- brand ak nïë mer, 2) zeej at spoo-k, der, door hedda man
hant. Füül mar as, noû-w is sa heelamôl koû-t. — Wal badankt
fur da goethei-t. Hoûwdôë butjas mà stillakas tüüs. Zu weî-nach
kompalamanta as meû-galak is. Ik ken öë, mennaka, ga bintan
düüval ta shm af.

Kïëk,seej at spoo-k, fan die drie potta farzuu-k ak oe dar eenan
àn dan ae-rama ta gï'rva, eenan àn da kae-rak, um missa vur man
zie l ta lóa'ta hrza en....

Hoow, zee Jan, dè fardrei-j ak, heû-r. Acha ma gistara gahuu-rt
hat, tan waz-ak fandaa-g öëwa knech chawist. Dè kiek ta nie
slecht üüt. En wà krieg ik tan? Neej, azzar anam borral vur ma
oo-varbhëft, tan wik at wel doe-n. Ga bind ummars toch riëk cha-
noech al gód ók nóch su aeramöëjach chaklee-t in 't haertja van
da wintar. Noû-, wà sedda ? Dan derda pot, zeej at spoo'k, diej
is fur joû-. — Vur mien, riep Jan, zu bleej az ana gek, wel hevan
hee-mal, door wor ak noch staa-pal gek fan. Kom hier da-k öë az
op öë porsaleï-na kaa-ka kus. En Jan die sprong van da lol um-
hoo-ch, mar ie stótta zanan tee-n en viël in da put en z'n hcht
waz üüt !

gt;)wer. 2) mir, mar. göd. «) bleï-j.

-ocr page 122-

3t slöëch net ee n uu r.

Nouw zat Jan in dan dónkara.

Pietja dan doo t. riep ië zu haert assie kon i), woor binda ?

Heej, spókska.lie-f, kom as hie r! Ik hep joûw uut ta hel varlost
noû màdda gee mïën wel az ùùt tee za put helbpa. Mar at spoo k
was wech.

Jan die kroo-p mè feul möëjta uu't ta put en rapta zan kerskan op

Toe ging 2) le nà boo-va en toen ie zan ei-ga noû wèr am biëtja
gawae-ramt hat en noch twee- fleskas chadronka, viel ie in slöa-p
's Andaran daa-chs dee Jan wàdat spoo k am gazeet hat.

Ie gav ee-na pot àn dan ae-rama, eenan àn da kae-rak en eena
hiel-ie vur zan eî-ga. En ie was fórt rïëk, want in zana pot wae-r
wel hondarduu:zant chulda. En Jan wóndan in an groo-t (h)üüs
en le hiël(t) peerdan-en reejtuu-ga en ie slle-p in an flawee-la bet
en le dronk wiën en ie gink alla daaga nà da herraberrach. En
toe kwam dar an vae-raka med ana langa snûùt en die blóazdan
at hee-la vartelstarka(n) ùùt.

gt;) kós (vuig.) 2) gink (vet. vulg). ») wae-r vórt.

-ocr page 123-

BIJLAGE IL

FOLKLORE.
Volksgebruiken.

Specifiek Graafse volksgebruiken zijn er niet. In het begin der
17de eeuw was men gewend kronen uit te hangen op de vooravond
van het feest van St. Jan de Doper en op de dag zelf bloemkransen
voor de huisdeuren te bevestigen. De jeugd zong en danste om
korfjes van rozen. Men verbood dit en andere gebruiken als een
soort paapse bijgelovigheden i). Typisch Graafs zullen ze wel niet
geweest zijn, evenmin als thans de bekende rondgang met Drie-
koningen, Vastalóa-vant en het zetten van de klomp met Sintar-
klóa-s. Met Driekoningen zingt men de kinderlijk-fantastische
combinatie langs de straat :

Op ee'nan Drie koo'nangan aa-vont

Op ecnsn Drie koo'nsngan nacht

Dae-r zat Maria Madalee-na

Madalee na op onza Lïëvan Hee'r zan grav

Op onza Lïëvan HeeT zan Graf.

Zen vöëtjas wae'ra gabonda

Zan hantjas wae ra gakrui'st

Zan hoo fja was med doo rna gakroo nt

Med dooTna gakroont

Al van at joo da gaspui z. (bis.)

Zonder dat men hier aanstoot aan schijnt te nemen.

Met vastenavond begeleidt men de rommelpot met:

Vastalaa-vont tie komd an (aa-n)

klinka op ta bussa

hier ana stöël en daer ana stöël

op iedara stöël an kussa.

en

'k Hep soo'lang met ta rommalpot chaloo-pa
'k Hep cheen centan om broot ta koo-pa
In da bakkarei j
Stee'k op zei'j

Gee-f man an centja, dan gaa-j ak voorbeij.

') Hendrikx I 273. Men lette op het streven om als zanger aan de deur
,netquot; op te treden en de dialectklanken te vermijden.

-ocr page 124-

De gewoonte, dat de lantaarnopsteker en de vuilnismannen
evenals elders op Nieuwjaarsdag met gedrukte versjes hun geluk-
wensen kwamen aanbieden of
„alb hefl en zee-gonquot; wensen om
fooien te ontvangen, heeft reeds jaren geleden opgehouden. Alleen
arme mensen komen nog langs de deur Zalig Kerstmis, - Nieuw-
jaar en Pasen wensen. Zalig Nieuwjaar is de gewone zuidelijke
term voor Gelukkig Nieuwjaar in Protestants-Nederland

Het gebruik om op Pèttazonddch Pettenzondag - Palmzondag
m de vasten - naar Grave te gaan om er een nieuwe Paaspet
te kopen is meer een streekgebruik, dat op bescheiden wijze nog
in zwang is.

Varstüükt een mens of dier een lid, dan Iaat men het oo-vnlii-z9

óverlezen d.w.z. de ingewijde strijkt er langzaam een aantal kruisen

over onder het prevelen van gebeden. Men moet een kleinigheid
aan een arm mens geven en het euvel geneest.

Mijn pogingen om de inhoud van het gebedsformulier te achter-
halen waren vergeefs. De bevoorrechte ingewijden bewaren hun
geheim zorgvuldig,
andarz is to kracht araf; alleen bij overhjden
deelt men de tekst aan een geestverwant mede.

Heeft men wratten, dan moet men ze wrijven met de binnenkant
van de
schel van een wilhbón (een paardeboon). Volgens anderen
moet de schil daarenboven in de grond gestopt worden. Is ze
vergaan, dan moeten ook de wratten verdwenen zijn. Andere
recepten luiden : Strijk ze over een lijk of zet er een slak op en
plaats deze daarna op een houtje. Als de slak verdroogd is, moet de
wrat verdwenen zijn.

Uit de kringen waarin deze luttele gebruiken bekend zijn, mag

men mogelijk afleiden, dat ze van het omliggende land zijn over-
genomen.

Kinderspelen en -liedjes.

Van de spelen die een dertigtal jaren geleden nog zeer gebruike-
lijk waren, zijn de volgende misschien vermeldenswaard.

Balb, petja balla. De petten werden tegen de muur gelegd en een
jongen trachtte er op een afstand een bal in te gooien of te rollen
Degene, in wiens pet hij kwam, haastte zich om van de pet af een
jongen met de bal te raken. Wie door de bal geraakt werd —
buiten opvangen -— moest de bal opnieuw ingooien.

Bok stóa-n, bok staan. Een jongen stond bok tegen een boom
of muur, een ander sprong hem op de rug, stak vingers uit en vroeg

-ocr page 125-

log

bok, bok, hóèval hoo-rgs. De bok bleef staan, tot hij juist raadde ;
dan was de ander de bok en de eerste plaatste zich achteraan in
de rij der medespelenden.

BöSra, Drie stomma böëra of stomma pantamïëna. Drie gingen
een pantomime afspreken. Als ze klaar waren werden ze door een
der anderen verwelkomd met
„Woor komma die drie stommg böèra
vandaa'n
?quot; Het antwoord luidde : „Fan Engglantquot; „Wd kunng za ?quot;
„Fan aliasquot;, „Düüdüü wae-rak jarplichtquot;
(Doe je werk, (dat je)
verphcht (bent te doen). Ze begonnen de pantomime. Na afloop
werd om beurten geraden, wat het behelsde en wie er in slaagde,
mocht
twee stomma böéra kiezen om met hen opnieuw te be-
ginnen.

Bomvrei j, ma gön opta - betekende : we gaan ravotten in en op
de voormalige bomvrije kazerne.

Bumka varwissala boompje verwisselen.

Bus, metta—schie:ta. Ze werd gemaakt van een dik stuk vherhout
met dunne pit. Deze werd er met
gn glöëjant ie:zar uitgebrand.
De stempel was bij voorkeur gesneden uit talhout. Een stuk ge-
kauwd papier werd er met de bovenkant van de stempel
„in-
ga timmartquot;
en naar het ander einde geduwd, meestal met de stempel
voor tegen het middelrif.
3nan twee-da prop diende verder voor
het schot. Was er
ana göéja zuw.gar (zuiger) dn de stempal gakomme,
dan verkreeg men met deze de nodige luchtdruk. Was de bus goed
ingeschoten, dan sloeg men ook met de hand tegen de stempel.
In plaats van gekauwd papier maakte men ook gebruik van
kallamöésproppg kalmoesproppen.

Centa goo ja zie Krepka.

Centa slóa n. Ieder legde een cent op een beginstreep en sloeg zijn
cent op de beurt met een lederen riempje tussen de benen door naar
achteren. Wie het einde bereikt had, mocht meeslaan op de cent van
een ander. Deze behoorde aan wie hem over de eindstreep sloeg.

Haa-tas [speü-la) was krijgertje spelen.

Hinkala hinkelen.

Kètsa kaatsen.

Kètsa centen met een handomdraai tegen de muur „slaanquot;,
d.i. op een bepaalde manier gooien.

Keü kas, speü-la in da—, de keukens nl. vroeger militair bivakkeer-
terrein met walletjes afgedeeld.

Kralla, mè kraüa speü-la was spelen met kralen ongeveer op
dezelfde wijze als met knikkers, ook
küülaka speü'la kuiltje spelen.

-ocr page 126-

Ito

Krepka goo ja of Krepka speü-b. Het krepka bestond uit drie
stripkas, streepjes, in de vorm van een T met even lange onderstreep.
De middelstreep lag parallel met de beginstreep, waarop men stond
bij het
„goo-jaquot;. Om het midden van de schacht was vaak nog een
halve of hele cirkel of een vierkantje getrokken. Wie een van z'n
centen het meest centraal had geworpen nam
da hüübsb, die buiten
de zijstrepen of hun verlengde lagen en in het vierkantje of de
cirkel en ev. op de middellijn, en moest de rest
opchöö-ja in de
hand van de tegenpartij, die moest
opfdnga opvangen. Deze zei
wd r(gt;a-jda, ondaz ov boo'vas ? de ander koos ondast of boo'vast.

De eerste sloeg de centen neer en men verdeelde ze naar hun
ligging.
Boo-vas{t) was met het leeuwtje boven.

Kööla, drïë kflula, drlë köflb speü b. Het doel was, een ijzeren
of stenen bal in
drie kuub b kAe:ga en een bal van de tegenpartij
te raken. Wie de bal in een kuil wist te rollen of een bal van een te-
genspeler te raken, mocht doorspelen. Wie als nummer een begon
en de drie kuilen
gahdlt „gehaaldquot; had, gooide zijn bal naar een
veilige plaats om later vandaar verder te spelen. Het aantal mede-
spelers kon tot vier of vijf stijgen.

Mertstee na, um da krijgertje spelen om de marktstenen, drie
zware vierkante hardstenen op gemetselde onderlagen, met de
mertpomp, marktpomp, in een cirkel gelegen onder een fraaie loof-
koepel, gevormd door een zestal bomen. Vroeger was daar een
drukke vismarkt.
Kom, dan göma um da mertstee-na kom, dan gaan
we spelen om de marktstenen.

Pantamïëna, stomme, zie Böëra.

Ree pa, hoepelen.

Schuufala, keilen met een schüüjalae-r, een keilsteen, 'n stukje
leisteen.

Schüüfab was ook een spel waarbij men gebruik maakte van
acht stoepstenen of -hokjes in twee rijen van vier. Men schoof
de
schüüffal of schuw.fstee'n met de hand in het eerste hok en stiet
hem, hinkend, met de voet telkens een
pot, hok, verder. Wie miste,
begon bij de volgende beurt met de steen uit de hand in het
hokje te laten glijden, waar men zonder fout gekomen was.

Stelta, op stelten lopen. Dit geschiedde gewoon of binnabee-ns,
büütabee-ns,
met de schachten voor of achter tussen de benen en
de treden aan de buitenkant, en
horbbee'ns, met de schachten voor
tussen de benen, de treden naar de binnenkant gekeerd en de

-ocr page 127-

benen eromheen geslagen, zodat men met de hakken aan de treden

hing. (fra. hors buiten ?)

Toû wka springa, touwtje springen.

Verstöppaltjs doe:n of -speû b verstoppertje spelen.

Zaa ga, zaa'gs zagen, zagen. Twee meisjes staken de handen

kruisehngs over elkaar en maakten rhythmisch zagende bewegingen.

Daar werd bij gezongen :

Sientja, waar is joû Vaa dar
In da oo-lïëstraatquot;.
Wat doet hij daer
Koffie maa la tingalinga iae ra
Rechtsom, keer ja nog eenz om.

Bij „keamp;r je nog eenz omquot; draaiden ze een halve slag om en
begonnen ze weer da capo.

Andere kinderversjes, die min of meer van de algemeen bekende

afwijken zijn het aftelhed :

Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeva,

Jan met ta bella kwam mij teega,

Ie vröëch höëneer ov at kermas was.

Da kermas moes nog duuTa,

Toe liep ie nae-r da bnUTa,

Da bun ra wae'ra nie thuï's.

Toe liep ie naeT 't stathui s,

't Stathuis, tat weis chasloo'ta.

Toe liep ie nae r da poo rta.

Da poorta wae ra toe.

Toe liep ie nae r da Cloe ').

Da Cloe die woû w am schuppa.

Toe liep ie nae-r da puppa.

Da puppa woû-wan am slaa n.

Toe hep ie nae-r da baa-n.

Da baa n, die was soo glat.

Toe viel ie op san gat.

San gat, dat was soo roo't,

Az appalakoek mè stroo'p.

Het ooievaarsliedje®).
OoievaeT, lee-palae-r, breng vur mïën an kïëntja,
an kïëntja mè roo ja hoo ra, (of : mè swaerta hae-ra)
Ik sal at choe t bawoo ra, (of : bawae-ra)
'k Sal 't choe-t vur at kuntja slóa-n.
Dan kriëdat langa hoora (of: haera).

en het aftelliedje ;
Ondar at bïëze bruchska
Dar-lag an hupka gras ;

') De Cloe was een stadhuisbode.

') Opgenomen wijl men mij verzekerde, dat het ècht-Graafs zou zijn.

-ocr page 128-

Twee daa mas kwaa man ar nee va
Die hebba dar op chaplast.
Da hee-ra van poo'lïësie
Die hebba dat chaziën
't Kostta da moo ja daa mas
Eé-na gulda tien.

c) Volkshumor.
Op de afgebrande toren (cfr. p. lo).

Er prijkt geen toren langs de Maas,
Waar Grave ligt in 't ruim.
Al lijkt 't een komijne-kaas.
Een slaapmuts zonder pluim.
Toch is elk Gravenaar in staat,
't Is zeker en gewis.
Om zonder toren of wijzerplaat
Te weten, hoe laat of 't is.

Smokkelaarsvers.
Had je me maar met een pummel in de nek.
Had je me maar met een honderd kilo spek.
Had je me maar met een koetje aan een touw.
Als de commieze komen, dan ontloop je maar gauw.

(Ook blijkens opschriften in dialect op „Notgeld
der Stadt Cranenburgquot; van 1921 aldaar bekend.)

Een gelukkige vader.
X-ens is een leuke vent
Hij heeft dertien kindere
Die hem nu van tijd tot tijd
Danig kunne hindere.

Onderstaand vers vindt men op de klokkenkast der kerk.
Klokka luijan is nïë duuT,
Ach chulda kostat par
uut.
Pastoo-rtje köstar en kapalóa'n.
Hebba voorwae r an goe:t bastóa'n.
Want sïën da koö la noch su duuT,
Steeds brant toch het faa-gavuu r.

(Mededeling v.d. Oud-Koster.)

Uit de vele sociëteitsgrappen die nog worden verteld, blijkt,
dat Grave ook vroeger, wat men noemt, een gezellig plaatsje moet
zijn geweest. Bijna iedereen had er een bijnaam en toen iemand
snoefde, dat men op hem niets wist, kreeg hij — naar zijn gang —
terstond de bijnaam Mijnheer Bree-tspoo r. Afgezien van aUerlei
dierennamen kunnen de volgende een idee geven van de humor
der Gravenaars:

De vroü-w van dan heHagan Antöö-nïëjas (Iemand die geregeld

-ocr page 129-

brood ontving, dat werd uitgereikt ter ere van de H. Antonius),
dgm Bd{n)j9netslikk9r of da Stevb, dam Blekka (blikken), dam
Bloü-wa
(iemand met rode haren), dam Bloü-wvacravar, dam Boe:r,
dam Bril, Bruwr Piétar, dan Döhbalda, dam Baron, da Knoo'pam-
baron
(kleerm.) dan hevhgan Geest (deftige grijsaard met lange
gespleten baard),
d^ groo'ta Got vaak met de bijvoeging üiit at
strötja, Olbart tan Hee-r, dan Hevlaga, Janmitta bella {jxa.aix ièskrellakas
ijskraaltjes, opgedaan bij een tocht over de bevroren Maas), 't
Joo'tja
(een korte, zwartharige man met lange neus), da Koek, da
Kop, Laa-zaras
(een jongen wiens zusters Martha en Maria heetten),
{Da vroü'w van) dan hevlaga Maa-nas, Tuntja da köela (kalme),
Maa rvas, Jan en Mieka Moei, da Nee'gavingar, da goo-ra Nel, da
Neü's, da Pamp;rak, da Piërak, Tiënaska Pik, da Pikkars
of Pikbussa
{da Póa tars fan da hevlaga Harte
wier stichtingshuis gelegen was
aan de Rue de Picpus te Parijs),
dan W.zara Pin, da Pöëmal, Ttënas ta
Püüm, da Reü s
(kleine gestalte). Da Schivla, Slingarhannas, Jan
Snert, da Spin, da Spüülbdk
(die woonde, waar een spoelbak in de
gracht stond),
da Stivlamboe'r, (de stelenboer: iemand die ge-
snapt was toen hij jenever onder stelen (groenten) op een kruiwagen
in de stad wilde smokkelen),
da Strifpóa-l (een visser), Jentja Tot
(een voddenkoopman), en da Zwans.

Straat- en Plaatsnamen in de volksmond

I. in da Graa f, Grave.

Da Bagh'.nastróat Begijnenstraat, dchtar at Chastüüs de gast-
huisstraat,
da Hóchsastróa't omstr. 1564 officieel Hooffschestraet
(H. 1171, 2) teg. Hoofsestraat, genoemd naar het vroegere Gelderse
Hof, een woord met merkwaardige khnker- en spirantovergang,
als het oorspr. tenminste
Hèfsastróat is geweest, at Haavarbruchska
klaarblijkelijk at Haavabruchska het havenbrugje over de vroegere
mond van
da Róam, de Raam, da Keü'kas keukens, een vroeger
miütair bivak bij de
Hampoo-rt', at Kont3{r)schae-rap, Konta{r)-
schae-raf
(vuig.) het contrescarpe, at Laazawiel, een W\\k oihmxvi

De meeste familienamen klinken nagenoeg als in het Alg. Ned. Echt-
Graafs klinkende leven er broederlijk tussen, zonder dat men erg heeft in
het verschil bv.
v. d. Bae rach v. d. Berg, Baree'l Boreel, Brif.na Brienen,
Dae-raks Derks, v. Dei'k v. Dijk, Frle.za Friezen, Giezhars Gijsbers; een
later ingekomen famihe heette Gei zbars,
Gurts Geurts, Jaa-gars Jagers,
Karnillasa Cornelissen, Ö'lbars Albers, Stae rak sterk en Vardiëk Verdijk- v
De fra. familienaam Junier luidde lang
sïén'jee' thans zegt men Janie-r.

-ocr page 130-

bij de vroegere Prinsestal aan de oude haven, d.w.z. de oude Raam-
monding,
da LU'zahetstréa-t St.-Ehsabethstraat, da Mds'stróa-t Maas-
straat,
dchtar da Mer stal schier de marstal = paardenstal ? (Cfr. Fr. v.
W. s.
V. merrie), da Pappagdng' Papengang = geestelijkenstraat
of -steeg,
da Pivkalbruch Pegel- of peilbrug,^? Poüsglake Staa-ta
een armelijke buurt tussen de Oo-liestr6a-t en at Haa-varhruchska,
waarvan de eigenaar bij een feest zou gefungeerd hebben voor
Paus Adriaan VI,
at rdvamntja\xeiva.ye]iini\e,at kort{a) Röchströtja
de korte rogstraat, da schee-r[a)str6a% et Schee-rströtja omstr. 1564
Misse-straetken of Kerckstraet (H.,t.a.p.) = 's-Heren straat i), da
Wtrvarstr6a-t
de Wevers- nu St. Jorisstraat.

Het St. Elisabeths Rustoord heet in de volksmond dam Boü-w
(fr. p. II), het Rijks Krankzinnigengesticht at Chckkahüüs en de
zeer hoge voormalige vestingwal in de tuin. waar men de ver-
pleegden kan zien wandelen:
da Gekkambae-rach.

2. Büüta da Graa-f, buiten Grave 2).

a. Namen van buurtschappen of gronden.

Dm-.fhüu-.s Duifhuis, een samensteUing met een persoonsnaam
Duive of Duif,
dan En'dapoe-.l de Eendenpoel, da Gastüüsawert'
de Gasthmswaard, da Gist, de geest = hooggelegen zandgrond,
da Koü-wanoo-rf, 1401 Kalrenoort (Par. II 463), kalverenoord; (cfr.
Volendam. volg. mondehnge verklaring van Prof. Dr. F. A. Stoett:
veulendam),
da Meers, Mars = laag, moerassig weiland (cfr
morsch en meersch).
da Vii-gates', Vegetas. vroeger ook Vegezak
(cfr. het du. Vegesack),
da Wiet Wijth vermoedelijk uit wièrt
poel, plas, kolk uit mnl. wier vijver, poel en da Zaa-lheü-val Zaalheuvel
waarvan het eerste gedeelte, woning of kasteel zal betekenen.

p) Namen van dorpen en steden.

Balgój', vermoedelijk Bal-gooi. waarvan het eerste hd een per-
soonsnaam zou zijn. die ook voorkomt in Balvoort, op de grens van
Oirschot en Oisterwijk, en het tweede gouw of landschap betekent
Bee-rs Beers (1374 Berse, 1342 Beerse). dat misschien stoppelveld'
stekelige plaats beduidt.
Boksmee-r', Boxmeer vroeger Meere en
eigendom van de Heer Buc of Boe (Par. 117)
Cüük Cuyk. dat vol-
gens N.G.N. zeker het oude Cevelum zou zijn. Gass?/Gassel. waarin
misschien het woord ..loquot; schuilt, een grasrijke plek in een bos,

1) Meded. v. Ds. C. Struick Posthumus te Grave
Hilieïïunfnbsp;Schönfeld te

-ocr page 131-

Hüüs'seling Huisseling i), Istara vroeger Eesscharen (Par. I 39),
waarvan het eerste gedeelte „waterquot; betekent, dus waterstreek;
KatwUk, Katwijk, zou het oord zijn van een persoon wiens naam
in het angelsaks. Catt luidt (cfr. Kettwig aan de Roer en Catwick
in Yorkshire);
Kint, Keent (1247 Kyent, 1493 Keent), is misschien
een versterkte vorm van kene, een soort geul of kreek ;
LUnda,
Linden, zal wel naar Lindebo(o)m(en) genoemd zijn, Mastricht
Maastricht, heeft -tricht voor het lat. trajectum overvaart,
overtocht.
Mil, Mill (vroeger Millen), zou in verband gebracht
kunnen worden met droge „mullequot; grond (vgl. mnl. mil naast mul) ;
Moo-kM.o6k (eert. Moldonk); da Rii'k, de Reek, moet gelijk zijn aan
het mnl. reke, lange strook;
Röérmunt' (vet.) Roermond; Zam'bivk,
Sambeek, is het vroegere St.-Jansbeek (Par. 138), Zil'lant^) Zeeland,
Uüje 2) Uden, Vellap Velp uit * felw (a) - apa wilgen-rivier of
-beek,
Viér'langzbivk Vierhngsbeek ®) en Wan'rój Wanroy (1301
Wanroide), waarvan het tweede gedeelte -rooi, -rode een uit-
gerooide plek zal zijn, (cfr. het limb. Waenraed).

1) Verwant raet een naam, die in de vorm Usselinx zo bekend is ?

«) Of deze namen al dan niet verwant zijn met het mnl. sale, sêle „wo-
ning, groot huisquot; (cfr. Fr. v. W.) en de oude persoonsnaam Udo-Ude, moge een
nader onderzoek uitmaken.

») Deze naam is vroeger wel in verband gebracht met vierlingen of
munten, die daar geslagen zouden zijn, (cfr. Par. I 38).

-ocr page 132-

AANVULLENDE WOORDENLIJST.

(De kHnkers met de dubbelpunt hebben de lange nadrukkehjke
uitspraak die elders met dubbelpunt en vetdruk is aangegeven ;
men lette op óa die geen tweeklank is, doch waarbij de a enkel
mede de klankkleur der ó bedoelt aan te geven, cfr. § ii, 5).

A.

Accef ns acctêns accijns,
ènvaronsas, Da- (rar.) De omstreken.
èp%rt apart.

apsert nie niet bijzonder.

B.

Bats ook : achterste,
bee vartjas trilgras.
bariddara beredderen.
baschie:ta beschieten, ontgelden,
baslêmart besijbeld.

basuükart, binda - ben je gek ? (v. D.).
batuttart beteuterd.

baziens ov ombaziëns? Vaak gebruikt bij ruilen, cfr. v. D.

blóa:s blaas, onhandige vrouw, onhandig meisje.

blóa zballak blaasbalg.

blöëtsuu.gar bloedzuiger.

blèkkapö-sa Beloken Pasen.

bloü wleggar bastaardnachtegaal.

böêzaroe.n boezeroen.

bómbèkkas mombakkes.

bónna renga, ringa afhalen.

bui s, pl. buu'.za metalen buis, gasbuis.

buskruöt buskruit.

buüksuu:t buikziek, beurs.

-ocr page 133-

buündar bunder,
buurt buurt.

buu:s, ook bui-s f ; pl. buu-.z9 aardewerk buis.

D.

Dee r, dim. dirka meisje, deerne (meestal minachtend),
deü-rgabont,
durgebont deurgebint.

Dónkar, n. donker in, met, vur dan dónkaracfr. metta lichta met

daglicht, üüta licht{a) uit het hcht!
doo-l,
Heej iz dn dan — (rar.) of

Heej iz dn da rol.
doo-na, f. langzame domme vrouw,
doü wa duwen.

dreï'jkloo-t draaier, op wien men niet rekenen kan.

dreü-g9, anan iemand die „niet meedoet.quot;

dribbal, m. lóp üüt manan dribbal loop (v.d. huisvrouw).

druup, dróp dakdrup.

drie:vdöl drijftol.

druu:v3vie:gar, wiengart.

duk, dukkar, dukst vaak enz.

duuvakaa tar, wd-, duivel.

'tiz of tan düüvakaa-tar dar mee spuit.

duu:v3kot duivenhok.

E.

Êëgaa-1, Des miên, — net inder gelijk.

ee-k, ü-k, dztén, azijn.

ei-gazel(l3)v3rs (rar. vulz.) zelf.

ei-ndalak min of m. vuig. in de bet. ei-galak eigenlijk.

endabk, en(g)sala (rar.) eindelijk.

ar óp stóa-n, stöj ak ar nie netjaz op? er uitzien.

F.

Fïëlöê (rar.) gemeen, onbetrouwbaar mens.

fïënei-ndach venijnig.

fie:s vies, fhnk.

fikfèk treuzelaar (v. D.).

fikkas vingers,

-ocr page 134-

flatsa ketsen (van een geweerkogel).

flatsar, dubhglda knikker.

flawïën fluwijn, steenmarter (v. D.).

föêpa een wippende gang hebben.

föëpara op en neer gaan (b.v. op een wipplank).

foepka, fiiüpka iemand die een wippende gang heeft.

fröëmal, frommü kreuk.

froêmals, varfroèmala verkreuken.

G.

Gaa-p, f. van gaa-pgr{t).
gee-r gaarne, graag,
getjastèng (vet.),
gaa-tjastdng, f.
gamei-n gemeen.

gamüöjach buigzaam, lenig (b.v. v. leer).

gamuüjagart, ma een gemoedelijk man die spoedig vertrouwelijk
wordt.

g(a)riffarmeeTt gereformeerd.

blief-t-ar af med öè griffa{r)mee-rd9 poo'ta.
glöëjach (vet.), glöèpnt gloeiend.

m glöëjaga kdchal (vet. vuig.),
graa-fs,
op sm (op san Grafs is Velps).
grïënza knorrig zijn.
gröb(bar) gulzigaard.

gruu:ska, gruntp grondeling (een gewild snoekvisje).

gutstee n gootsteen.

grdtfaa-dar, grutfaa-dar, grootvader.

wdna grutfdjar (rar).

H.

Hèkdol houten tol op ijzeren pin, die, met een touw omwonden,

krachtig uit de hand op de grond wordt geworpen,
hènak ekster, ook : kerkkauw.
hènakamef jar (rar. vet.) ekster.

hantwiezar, m. wegwijzer, vroeger inderdaad met een wijzende hand.
haertkont,
höèra — iemand die niet weet (wil weten), wat een
ander toekomt.

-ocr page 135-

hekka hek.
heksal haksel.
hilt bikkel.

hötsalkaer kar (klanknab.).

hoütarloo-t, n. (vet) lijstwerk van glas vroeger at loo't genoemd,

later van hout vervaardigd,
höst haast, subst. en adj.
hflök3(s),
op ta____sitta, pl. tt. huiken.

I.

lêmat etmat, m. toemat.

impintbee-n (vet.) een schoenmakerswerktuig,
inkomrna inkomen, vermogen,
inkommsndd
inkommant (rar.) n. inkomen,
inschudda bv.
anam borral, tee-j enz. inschenken.

J.

Jen, kaa-la — drukte,
jöön ui.

K.

Kàchal, f. kachel, praatgraag.

ouwa-kàchda kletsen,
kallak
lessa kalk blussen,
keps, rut (rar.)
Ik Un {kaa-l) keps, rut.
kers kaars en kers.
ketska, n. Catz-je.

kapröëbka, kapröètska portaaltje, inz. v. e. bovenhuis.

kiepakree-mar kippenkoopman.

kiettars Noüw zïè{n) ma kietta[r)s, quitte.

kie:zal kiezel.

kii kala kekelen (v. D.).

kitsa kitsen (v. D.).

kiek collecte-schaal, „kerkezakje.quot;

klekcent cent voor die schaal.

klets. Da_wech, — bee-t, — ta pàkka hebba, een ernstige ongesteld-
heid of ziekte.

-ocr page 136-

kloo rloetar, (ook met d) zuiver.

kloo-vanie-r, (vet.) ma nei-dags — iemd. die gauw boos is.
knäts,
kndtskgpot (klanknab.).
kner,
raa-tdlboo-r hoek- of kantboor.
knie,
knietjg van dieren : kn\t:kg.
Dè peert had gn knW.kg.
Maar : diejgn hont of die kat of dè

foo-ggltjg hed gm peü'tjg. pijnhjk been, zodat men hinkt,
knoepara iets hards langzaam tussen de tanden fijn bijten,
knöëp fem. v.
knöèpgrt wie slecht iets missen kan.
knöêparsch zeer zuinig.
knöërs(t), m. f. knorbeen, kraakbeen.

knubbaltja hard broodje ongeveer ter grootte van een cadetje.

koelies (a) een instrument om de kanten der zolen mooi af te werken.

kopkeü-kala, köpkg keü-kglg buitelen.

kostchengar kostganger.

krellakaskfiüt vrouwtjesviskuit.

krïëtsalka krüümgltjg ietsje.

krinta(n) en rgzièngmik.

kfunkal m. krewkgl, vgrkrunkdg.

kurrasie-ra (vet.), kurassiers.

kwabóai dim. kwaböllgkg kwabaal.

kwii-ka kweken, schreeuwen.

L.

Laa-bas, gng göèjg — of gng Jan GöédUöèt, lobbes.

lamlul of lamoo r, m. vlegel, deugniet.

lantee-r fietslantaarn.

lantee-r(an) stallantaarn.

lei-st teugel.

lïëkhoö-t, n. een hout, gewoonlijk een oude stoelsport, door schoen-
makers gebezigd om een zool glad en glanzend te wrijven,
liw leeuw.

liwarak (vet.) lee-wgrgk leeuwerik,
lui ï pet.

lullè(r) iemand die veel en dom praat,
lulla kletsen, zwammen.
lUUT, lui-jgr luier.

-ocr page 137-

121
M.

Maijaitl (rar.) regen.

ntei m of mem. Des eentoet ~ hetzelfde (fa. tout de même).
melbch,
melhgsrküüt, m. mannetjesviskuit, hom, cfr. du. Fisch-
milch.

mentanee ra in ere houden.

mertkolbf meerkol.

nieu:n meun.

mist mist en mest.

móa-zab, (vuig.) maa-zah mazelen.

ntöël moei (v. D.).

moe-r, schroefmoer, peelmoer, Hee] sit in da — — narigheid,
niójjaka onhandig prutsen en daardoor niet opschieten,
móksa
bae-raga, — hei'j. Mookse bergen. Mokerhei.
moeu raf murw.

möldar molenaar, {möldarka, möldarka teld bè geit en got tan nog

as jlif.ga vlïf.ga) meikever,
mollamar knikker (grondw. marmor.).
moo nïëkaa- harmonica.

muij, oü'wa muij, lompe vrouw, zanikpot, ouwammja zaniken,
müüj moe, vermoeid.

möuskas, mMu:zakeü-tals (vuig.) gesuikerde anijskorrels.

N.

Nèks naakt.

nee-tooT, m. stiekeme plager, vervelende vent.
netsa ruzie maken, plagen (vooral van kinderen gezegd),
nestaschïëtar, m. jongste van het nest.
nii-fkas neefjes, ook : kleine muggen.

O.

Öllang, öllak bunsing.
ölskoeu raf aalskorf.
ondara
{nor) beneden.

ongadupta, ongadöpta iemand met ruwe manieren of maar half wijs.
ooliënutja olienootje (maar
neü-tja, betrkanoo-tja).

-ocr page 138-

opstappar, pinmka nl. aan de achteras van een fiets om ar op ta
stappa.

orta, gin orta maa-ka etensresten.

ossastal (vet.) hoefstal, cfr. nosstal, noodstal.

P.

Pee rt paard,
pee tar peetoom.

pie:papeü ter pijpdoorsteker, cfr. v. D. i. v.

pfe:ppot, ana kop az ana pijppot, grote ouderwetse inmaakpot.

plaa tjashoü war m. nl. van het fietsplaatje.

plekprentja plakplaatje.

pöëmal, pee-rdapöèmal m. paardevijg.

poo.knet net, waarin men de vissen jaagt door met stokken in

het water te poken,
pözeï j (ö) Paasei,
pössanóa vant Paasavond,
pössazondèch Paaszondag,
pösmö ndèch (ook ö) Paasmaandag,
pratmoes, stamppot van aardappels met stokvis,
próst, m.
groo-tastor.l' hoge leuningstoel met (beklede) houten
leuningen en rug en beklede verende zitting.

R.

Raspal notemuskaatrasp, schoenrasp.

riddar [wdna] iemand die met tamelijk veel drukte iets in orde wil

brengen of regelen,
ringatèng, f. ringtang.

ritsbeï-tal, krurzbeital een ritsijzer (cfr. v. D.).
rivvalüüsie,
Da (vet.) f. (Mijn oude zegsman bedoelde de Belgische
opstand).

róa-kala op-, maar : pók ta kdchal az op.
roakalie:zar (vet.) pook(ijzer).
reJ-jnassal, f. (rar.) rijgnestel.

-ocr page 139-

S.

santspatie, f. da hee-h santapatie kraam, rommel,
sap,
sepkizdrop sap, dropwater.

schserralae-r, m., ana rae-ra — Iemand die met moeite aan de kost

komt, een eigenaardig man.
schildarei'j,
schildarèèj (vet, rust.) n. schilderij.
schoe:r (v. D.) onweersbui,
schofttïet schafttijd,
schóttaldöëk (v. D.) vaatdoek.

schreü-j, schrui-j los zadeltje v.h. aambeeld om er ijzer op door te
hakken.

schreü-ja de kanten v.e. schoenzool gelijk maken,
schriw, m.
schröw gil.
schröwwa schreien, huilen.

schüültwachta spijbelen (du. die Schule schwänzen),
schüumka trekka het dropschuim uitzuigen, dat door schudden

met de fles dropwater verkregen wordt,
ssrzant (vet.)
sargeant.
sïëcuuT secuur,
sikkaratae ras, secretaris.
s(J)üukalaa
(da) chocola (de),
slèchtar
pee-rdasldchtar slager, paardenslachter.
slei-p, m. sleep (kleed, een massa mensen),
slei'pe (over de grond) maar :
an slivpanda zièkta.
slii-pa, ana slii-p van boten gezegd,
sliëpa,
slevpa slijpen,
slie.p ufit, sliep uit.
Siek slak.

slibbara, uutslibbara ghjden op een plat vlak (cfr. zei-gala).

smïëspala geheimzinnig praten, fluisteren.

smii-la of pie-papeu'tars smeeltjes, ook: smalen, vb.

snitsals pl. tt. snippers.

soldóa-t, sald6a-t (vet. vuig.).

söpka, n. juttepeer, natte sneeuwbal.

speü'la spelen.

spits, m. spitska, da spits avbieta.
spii k, speek spaak v.e. wiel.

spollaka, zan ei-ga, bloo-tspollaka, doet iemand die onrustig te bed
ligt en het daardoor in wanorde brengt.

-ocr page 140-

spul spel.

spuls speels adj. adv.

stamp, m. trap (b.v. v.e. paard), ijzer om gaten in een hoefijzer te

slaan, vorm in gebruik bij een goudsmid,
stechalae r twister, ruzie maken.

stechala ruzie maken, vals spelen (du. stacheln, steken, prikkelen),
steil steil, stijl,
stekbessa kruisbessen.

stik (in 3W3 stikkgm Ucht een scherpe —). in de bet. stei'I rust.

stinkoolie (vuig.) m. fëètdroo-lU, m., petroleum.

stoemp, an stüümka stomp, eindje (sigaar).

stöffae-raka „stofvarkenquot;, stoffer, handvegertje.

stölbp stolp.

stuflpala het spaarzaam vallen van kleine of grote regendruppels.

strïëk en zet strijk en zet.

strïëka strijken.

strïëkierzar strijkijzer.

sfiiikar suiker.

suussatei't (vet.) süüstert, f. sociëteit.

T.

Tei gar tijger,
teü n, f. toonbank,
tïëtspassee rang tijdpassering,
tot (tod, V. D.).

trets, f. schoenmakers- en stoffeerdersspijkertje.
tuu:t m. en f. gezicht met weinig uitdrukking.

U.

Ui-par, m. dobber aan een hengelsnoer.

Üul, stommen üül evenals üülsküüka een echt Graafs invectief.
Uu:var,
ui-var m. Dan uw.var is ferbrant. (Gelegenheidswoord,

overigens in Grave niet bekend),
uütarwee-rt uiterwaard.

Van spres, ekspres met opzet,
verkoü wantheï t, f. verkoudheid.

-ocr page 141-

varpiërt wormstekig.

varsle-r, in 't — hehha iemands bedoelingen doorgronden (vizier).

vlie:ch vlieg.

vlle:s vlies vlies.

völla veulen.

vremt vreemd.

vröllie „vrouwliedenquot; (coUect.).
vroninias (vuig.), n. „vrouwmensquot;, vrouw,
vurschoo t voorschoot,
vurtii'kan voorteken,
vfiül vuil.

W.

Wae-raksndèch, man ddch dur dd wii'k, ans wiksdn ddch. Werkdag.
Wae rambei tal warmbeitel.
wei-ka (weken, ww.)
wie:ch wieg.

willabó n, f. tuinboon, paardeboon.
wirgèj weerga,
wirwollaf weerwolf.

Zatfrii'tars (vuig.) mensen die naar hun genoegen te eten en te
drinken hebben, „rijkaardsquot;, ook wel: die altijd iets op het
eten hebben af te keuren,
zee-ch,
an zee-ch pecrt, mak.
zee malap zeemlap.

zei-gala afzergala glijden, afglijden van een helling, ook van een bank.

zei-vara zeveren.

zetlei n, f. zetliént, n. zetlijn.

zipsop zeepsop.

zók, m. sok dim. zökska ; ana zok fan ana vent.
zwietmaa-kar, mdkstar grootdoener, -ster.

zwsertmoo-r iemand die zich erg zwart heeft gemaakt met werken

of anderszins,
zwiptoü w zweeptouw.
zuu:chhofi-t zoethout.

-ocr page 142-

hâHô.

-ocr page 143-

CORRIGENDA ET ADDENDA.

Voor ae leze men es op p. 32, § 7 bij de Onvolk. korte en
evereens p. 37. r. 18; op p. m, r. 7 v. o.
swarta en p. 35, § 9
bij de Fon. realisaties (a) i. p. v. («)

cenbsp;de

Verder vervalt p. 30, § 2, al. i: ook noot 3, alsmede de punt
achter r op p. 38, r. 16 v. o.

Men leze:

p- 31, r- I (§ 34.3) en r. 2 (§ 16,1)

33. r. 5 V. O. De 33 is de umlaut van óa

„ 34, r. II V. O. èÓM(«3)

36, r. 7 V. O. óa is de óa van Ifia-ta

37I r. II nadrukkelijk i. p. v. kort en scherp

'' 48, r. 18 v. O. sqq.nbsp;miHd, njja, strljja (uitspr. als in

§ 23,4 en 5 en p. 81, opm. i, nl. i ƒ)•

7igt; r- 3 V. O.

97' Noot Contrescarpe.

„115, r. I Hüüssdang
r. 14 Uüja

Andere verzuimen als p. 47, r. 3 in s (bis); verkeerde druk,
bv. p. 37, r. 9 hök i. p. v.
hok; e voor 3; een verkeerd of ver-
keerd geplaatst leesteken e.g. p. 116 in èpsert nie of p. 94, r. 4
V. o. in dsrnóa- herstelle de welwülende lezer zelf.

-ocr page 144-

Jèéâ

-ocr page 145-

STELLINCxEN

1.nbsp;Het is wenselijk, dat een fonetische schrijfwijze ten behoeve
van de dialectstudie zoveel mogelijk aansluit bij de algemeen
bekende aanduiding der klanken in Europese talen.

2.nbsp;Eveneens ware het in het belang der voortgezette studie der
dialecten, indien door dialectkundigen een schema werd op-
gesteld, om als grondslag te dienen voor de bewerking van
verschillende gelijksoortige dialecten.

3.nbsp;Dat de Brabanters de woordgeslachten volgens de woordenlijst
van De Vries en Te Winkel goed zouden kennen, is een algemeen
verbreide dwaling. Een belangrijk aantal van de meest gewone
woorden wijkt daarvan af.

4.nbsp;Buiten de namen van mannelijke levende wezens bestaan er
geen woorden die „een kennelijk mannelijke zelfstandigheidquot;
aanduiden.

5.nbsp;Ten onrechte wil Prof. Dr. Jos. Schrijnen (in Onze Taaltuin HI
48) het „geslachtquot; in het Algemeen Nederlands handhaven
op grond van de onderscheidingen in het dialekt.

6.nbsp;De zuiverheid en het gebruik van het dialect worden voor een
zeer belangrijk deel in stand gehouden door de schoolgaande
straatjeugd.

-ocr page 146-
-ocr page 147-

7- In Die eerste bliscap van Maria, opnieuw uitgegeven en toe-
gelicht door Willem de Vreese, leze men vs. 1206:
U sustren
die,
inplaats van: U sustren drie.

8.nbsp;De vereenvoudigde vorm der gebeden bij de Rooms-Katho-
heken is, van een taal- en stijlkundig standpunt bezien, in het
algemeen geen verbetering.

9.nbsp;Indien de student in het Nederlands zich zou moeten bepalen
tot de studie van één oud-Germaanse taal, dan verdient het
Oudnoors daarvoor meer aanbeveUng dan het Gotisch.

10.nbsp;Jan van Cuyk verdient een gunstiger beoordeling dan hem
tot heden in het algemeen gewerd.

11.nbsp;De stelligheid, waarmede kwesties als de dood van Adolf
van Gelre, in strijd met de historische waarheid of waar-
schijnlijkheid, worden voorgesteld, is verwerpelijk.

12.nbsp;De weigering om de Brabantse steden in de vertegenwoordiging
bij de Algemene Staten toe te laten, was — hoe begrijpelijk ook
— een pohtieke en economische fout.

-ocr page 148- -ocr page 149- -ocr page 150- -ocr page 151- -ocr page 152-

mmmmm^mms^^

. lt; ^ /

; ;

' f

^■r^l.ifj-fy -K

im--

» '

- 'i

■ it

f y

C'V.v-

ïM

-ocr page 153-

.'■y'

''l'.ri::

' ■ ...... ' '

^^Mimmmgm

-ocr page 154-

äSrWAäSs: