-ocr page 1-

/cji, /ƒiy.

De bloedvoorziening van
de hersenen

S. KOOPMANS

bibuotheek oer
rijksuniversiteit

U T ^ E ^ H T.

r

-ocr page 2-

t' gt;

-ocr page 3- -ocr page 4-

s,,

illiiliiiftSl

-ocr page 5-

m

m

-ocr page 6-

rnmm-

-ocr page 7-

DE BLOEDVOORZIENING VAN DE HERSENEN

-ocr page 8-

î/'J

-ocr page 9-

De bloedvoorziening van de
hersenen

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. W. E. RINGER, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GENEESKUNDE, VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIJKUNDE OP DONDER-
DAG 8 JUU 1937, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

SYMEN KOOPMANS

GEBOREN TE TERBAND

DRUKK. BROEKHOFF N.V. v/h KEMIMK EN ZOON - DOMPLEIN 2 - UTRECHT

1937

BIBLIOTHEEK OER
rijksuniversiteit

u T O P - M T,

-ocr page 10-

' m- itm m^mt^ooYbrnlëoil

-ocr page 11-

Aan de nagedachtenis van mijn Ouders
Aan mijn Vrouw

-ocr page 12-

-si' 'JTik .

-ocr page 13-

Bij de voltooiing van dit proefschrift maak ik gaarne van de ge-
legenheid gebruik om allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming
hebben bijgedragen, mijn welgemeenden dank te betuigen.

Naar U, Hooggeleerde Roos, Hooggeachte Promotor, gaat al-
lereerst mijn dankbaarheid uit. Door Uw bezielende leiding, Uw
vruchtbare kritiek en Uw nooit tevergeefs gevraagde hulp en raad
is het mij mogelijk geworden zelfstandig wetenschappelijk werk te
verrichten. Een bijzonder voorrecht acht ik het dan ook mij tot Uw
medewerkers te mogen rekenen.

Hooggeleerde K larenbeek, zeer erkentelijk ben ik U voor
de gelegenheid, die U mij bood, de voor mijn onderzoek noodige
röntgenfoto's in Uw instituut te doen vervaardigen.

Zeergeachte M e y 1 i n g, dat ik bij het anatomisch gedeelte van
mijn onderzoek van Uw kennis en voorlichting mocht profiteeren,
wordt door mij ten zeerste gewaardeerd.

Waarde R o m ij n, een woord van hartelijken dank voor de steeds
zoo prettige samenwerking is hier zeker op zijn plaats.

Tenslotte betuig ik mijn dank aan het personeel van het labora-
torium voor Veterinaire Physiologie voor de voortreffelijke wijze,
waarop zij hun aandeel in de werkzaamheden steeds hebben verricht.

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INHOUD.

Blz.

INLEIDING....................................I

HOOFDSTUK I.

Historisch overzicht............................3

HOOFDSTUK II.

Anatomische gegevens betreffende de bloedvoorziening van

de hersenen bij de kat en bij den hond.......12

Literatuur en eigen onderzoek..........12

HOOFDSTUK III.

Onderzoek naar de functie van de hersenvaten ....nbsp;17

1.nbsp;De gebruikte methoden...........17

2.nbsp;Controle van de plethysmografische methode ....nbsp;20

3.nbsp;IJking van de plethysmografische methode ....nbsp;21

HOOFDSTUK IV.

Verschillende invloeden op de hersenvaten......23

1.nbsp;De invloed van de halssympathici........23

2.nbsp;De invloed van den nervus vagus........32

3.nbsp;De invloed van den zoogenaamden nervus vertebralis .nbsp;36

4.nbsp;De invloed van vermindering van den bloedtoevoer
naar de hersenen.............37

5.nbsp;De invloed van den sinus caroticus.......43

6.nbsp;Prikkeling van de centrale stomp van den nervus pe-
roneus .................48

7.nbsp;Prikkeling van de hersenschors........49

8.nbsp;Prikkeling van het halsmerg.........50

HOOFDSTUK V.

De werking van verschillende stoffen op de hersenvaten .nbsp;51

1. Narcotica................51

a.nbsp;Aether ...............52

b.nbsp;Chloroform..............53

c.nbsp;Chloralose ..............54

-ocr page 16-

2.nbsp;Adrenaline ...............

3.nbsp;Strychnine................

4.nbsp;Ergotoxine ...............

a.nbsp;De werking van ergotoxine ........

b.nbsp;Prikkeling van den halssympathicus na een voora!-
gaande ergotoxine-injectie.........

c.nbsp;De werking van adrenaline na inspuiting van ergo-
toxine ................

d.nbsp;Afsluiten van de aa. carotides communes resp. cof-
feine-injectie na een voorafgaande gift van ergo-
toxine

5.nbsp;Acetylcholine

6.nbsp;Koolzuur

7.nbsp;Histamine .

8.nbsp;Coffeine

9.nbsp;Hypertonische oplossingen
HOOFDSTUK VI.

Gevallen, waarin actieve volumeveranderingen van de her-
senvaten ontbreken..............

1. Spontaan

2. Kunstmatig opgewekt............79

HOOFDSTUK VII.

Onderzoekingen met behulp van de methode van H ü r t h 1 e 85

HOOFDSTUK VIII.

Samenvatting ................^^

Conclusies .................^ ^^

Literatuurlijst................

Blz.
54
61

63

64

65

66

67
67
69
72
74
76

78
78

-ocr page 17-

INLEIDING.

Reeds gedurende meer dan een eeuw hebben verschillende onder-
zoekers zich bezig gehouden met de bestudeering van de cerebrale
bloedvoorziening. De vraag is hier, in hoeverre zij bepaald wordt
door invloeden, uitgeoefend door den algemeenen arterieelen en
veneuzen bloeddruk, dus terwijl de hersenvaten passief blijven, en
in hoeverre de cerebrale vaten een actieve rol spelen. Hoe onwaar-
schijnlijk het ook moge klinken, men is er in al dien tijd niet in
geslaagd dit vraagstuk tot volledige klaarheid te brengen, wat op
het eerste gezicht temeer bevreemdt, daar voor bijna alle andere
organen en gedeelten van het lichaam dit vraagstuk behoorlijke op-
lossing vond.

De oorzaak van dit verschil is echter vrij gemakkelijk aan te
wijzen. Terwijl de overige organen, ook de skeletspieren, voor een
desbetreffend onderzoek vrij gemakkelijk toegankelijk zijn, bieden
de hersenen, mede door haar beenig omhulsel, den schedel, zeer
vele technische moeilijkheden.

Talrijk zijn de methoden, die werden toegepast om dit gedeelte
van het vaatstelsel nader te leeren kennen. De verkregen resultaten
zijn zeer tegenstrijdig en voor een groot deel niet bevredigend.

De laatste jaren heeft het onderwerp zich in een bijzondere be-
langstelling mogen verheugen. Dientengevolge verschenen er in de
2V2 jaar waarover dit onderzoek zich uitstrekte tal van publicaties,
waardoor sommige vragen tot oplossing kwamen, andere open bleven
cn nieuwe werden gesteld.

-ocr page 18-

-Äs-,

M

«f.

Mi

jiV

lÄ ér s ÇÎVi

-

i

i lt;

!nbsp;^^ jC'

yii

n

quot;jotw

V

«.•s».

Mi

1 quot;'W

miP

-1

vi

■* 1. .

A

■V-CA-.-

........^t.

-ocr page 19-

hoofdstuk I.

Historisch overzicht.

Daar reeds door verschillende onderzoekers [Forbes en Wolff
(1928), Noyons (1935), Bouckaert en Jourdan (1936)]
uitgebreide literatuuroverzichten werden gegeven zal hier worden
volstaan met een vrij beknopt historisch overzicht. Bij de verschil-
lende hoofdstukken zal op de onderzoekingen, die daarvoor in aan-
merking komen, nader worden ingegaan.

De opvatting, die men zich in het begin der 19de eeuw omtrent
de bloedvoorziening van de hersenen had gevormd, is in de literatuur
bekend als de theorie van Monro en Kellie. Deze onderzoekers
beschouwden de schedelholte als een niet elastische door been afge-
sloten ruimte, waarin zich de onsamendrukbare hersenmassa, om-
geven door een vrijwel onveranderlijke hoeveelheid cerebro-spinaal-
vloeistof, bevond. De theorie leidde tot de slotsom, dat in de schedel-
holte een ten naaste bij onveranderlijke hoeveelheid bloed aanwezig
moest zijn.

In het midden der 19de eeuw ontstond er twijfel aan de juistheid
van deze opvatting, en sedertdien hebben zich een groot aantal on-
derzoekers aan het vraagstuk gewijd, onder toepassing van verschil-
lende methoden. De belangrijkste daarvan en de verkregen resul-
taten laten wij hier volgen.

7. Histologische onderzoekingen.

Met verschillende kleurmethoden heeft men getracht Vasomotoren
in den wand der vaten van de pia, den plexus chorioideus of van de
hersenen zelf, aan te toonen. In de eerste plaats verdienen vermel-
ding de onderzoekingen van Benedikt, die reeds in 1874 in de
vaten van den plexus chorioideus duidelijk zenuwdraden meende te
kunnen aantoonen. Morrison (1898) kon deze resultaten beves-
tigen, terwijl Obsteiner (1897) vermeldde, dat ook met de intra-
cerebrale vaten zenuwdraden in verbinding traden. Tot deze laatste

-ocr page 20-

conclusie was in 1898 ook G u 11 a n d in tegenstelling met zijn
vroegere publicatie (1895) gekomen. H unter (1901) vond wat de
vaten der pia en der grijze substantie betreft, hetzelfde. Minder po-
sitief lieten Robertson (1899) en Rohnstein (1900) zich
uit. Zij zagen soms ook wel enkele draden die langs de vaten der
hersensubstantie liepen, maar meenden hier niet met zenuwvezelen
te doen te hebben.

Van veel belang waren de onderzoekingen van Stöhr (1922)
die erin slaagde, bij den mensch met zekerheid zenuwen in den
wand van de vaten der pia en in die van den plexus chorioideus aan
te toonen. Zij zouden afkomstig zijn van den plexus caroticus, den
plexus vertebralis en de 3de, 6de, 9de, 10de, 11de en 12de hersen-
zenuw. Toen hij zijn onderzoekingen uitbreidde en hierin ook het
ruggemerg betrok kwam hij tot de conclusie, dat noch voor de in-
tracerebrale vaten, noch voor de vaten van het ruggemerg genoemde
zenuwvoorziening was te vinden. Dezelfde meening was H a s s i n
(1929) toegedaan. Ook hij vond wel een innervatie der piavaten,
maar kon die voor de intracerebrale vaten niet aantoonen. Clark
(1929) daarentegen meende in den wand der arteriolae van het rug-
gemerg en van de medulla oblongata wel merglooze zenuwdraden
te hebben gevonden. De capillairen en venen zouden geen vasomo-
torische innervatie bezitten. Verder meende Pen field (1932)
gezien te hebben, dat ook intracerebrale vaten zenuwdraden bevatten.

Uit dit alles blijkt, dat het meerendeel der onderzoekers het erover
eens is, dat de vaten der pia en die van den plexus chorioideus Vaso-
motoren bezitten, maar dat omtrent de innervatie der intracerebrale
vaten geen overeenstemming bestaat.

2. Het gedrag van dc piavaten.

Andere onderzoekers hebben zich bezig gehouden met het gedrag
der piavaten.

(a) Observatie.

Hiertoe werd de schedel getrepaneerd en de dura weggeknipt, zoo-
dat de piavaten direct konden worden bekeken. Een gedeelte der
onderzoekers sloot de trepaanopening met een schedelvenster af, om
zooveel mogelijk onder physiologische omstandigheden te werken,
anderen lieten haar geheel vrij.

Tot de eerste groep behoort Donders (1850), die den invloed

-ocr page 21-

naging van de halssympathici op de piavaten. Hij zag, dat het prik-
kelen van de periphere stomp hiervan constrictie van genoemde
vaten tengevolge had. Van der Beke-Callenfels (1855)
vond hetzelfde, terwijl Nothnagel (1867) na prikkeling van
sensibele zenuwen contractie der genoemde vaten meende te zien.
Deze laatste opvatting werd in 1871 bestreden door Riegel en
Jolly. Volgens hen waren in ieder geval bij den gesloten schedel
deze veranderingen niet aanwezig. Ook Schultz (1866) vond
geen bevestiging van de proeven van Donders, wanneer de
schedel gesloten was.

Al deze experimenten werden, hoofdzakelijk bij konijnen verricht.

Door latere onderzoekers [K r a u s p e (1874), Schüller (1874),
Vulpian (1875), Spina (1897), v. Cyon (1899), Gushing
(1902), Hirschfelder (1915), Lee (1925), Florey (1925),
Riser en Sorel (1930)] werden eveneens elkaar tegensprekende
resultaten verkregen, die niet afzonderlijk beschreven zullen worden.

(b) Om op een meer objectieve wijze de veranderingen der piavaten
vast te leggen werden door sommige onderzoekers deze gefotogra-
feerd. Na Jacobi en Magnus (1925) en Leake, Loeven-
hart en Muehlberger (1927) hebben speciaal Forbes,
Wolf f en hun medewerkers (1928—1935) aldus gewerkt. Zij tre-
paneerden bij katten den schedel en brachten daarna een venster
in de opening. De piavaten werden microscopisch waargenomen en
vervolgens gefotografeerd. Zij zagen na doorsnijden van de hals-
sympathici dilatatie van deze vaten, terwijl deze contraheerden na
prikkeling van de periphere stomp. Adrenaline en histamine ver-
oorzaakten resp. vernauwing en verwijding, prikkeling van de cen-
trale vagusstomp had dilatatie ten gevolge, kortom alle reacties, die
een principieele overeenkomst tusschen de gedragingen van de piava-
ten en die van de vaten elders in het lichaam deden vermoeden.

Ondanks deze positieve gegevens is het vraagstuk echter niet op-
gelost. Dit alles gold immers slechts de piavaten. Dat deze niet op
een lijn mogen worden gesteld met de intracerebrale vaten was reeds
uit de onderzoekingen van Stöhr gebleken, maar kwam nog
duidelijker voor den dag door de publicatie van K u b i e en H e t-
1 e r (1928), die evenals Wolff en Forbes (1928) bij de kat den
invloed van inspuiting van hypertonische vloeistoffen nagingen, doch
behalve de vaten der pia ook die van den cerebralen cortex fotogra-

-ocr page 22-

feerden. Evenals Wolff en F o r b e s zagen ook zij nu vernau-
wing van de piavaten, maar hierbij trad tegelijkertijd verwijding van
de vaten in den cortex op.

3.nbsp;Volgens andere onderzoekers [v. Schuiten (1884), Ger-
hardt (1900), Kahn (1904), Hirschf eider (1915), Goll-
witz e r-M e i e r en Schulte (1932) ] zou het mogelijk zijn een
inzicht in de gedragingen van de pia- en de hersenvaten te krijgen
door de retinavaten te bestudeeren, die in alle opzichten op geheel
dezelfde wijze zouden reageeren. Deze methode bracht niet de ge-
wenschte klaarheid. Zoo had volgens Gerhardt een intraveneuze
injectie van adrenaline bij honden dilatatie van de piavaten ten ge-
gevolge, terwijl Kahn bij konijnen na prikkeling van den hals-
sympathicus vasoconstrictie vond. Bij de kat en den aap kon deze va-
soconstrictie echter geen enkele maal worden aangetoond. Hirsch-
felder, die eveneens bij konijnen experimenteerde, zag vaatver-
nauwing na intraveneuze injectie van resp. adrenaline, strychnine
en cocaine, terwijl G o 11 w i t z e r-M e i e r en Schulte een ac-
tieve dilatatie van de retinavaten meenden te kunnen waarnemen na
prikkeling van den sinus caroticus van den hond. Deze methode
heeft het nadeel, dat men nooit met zekerheid weet of de resul-
taten, op deze wijze verkregen, zonder meer op de hersenvaten
mogen worden overgebracht.

4.nbsp;Een vierde wijze waarop getracht werd een inzicht in de
bloedvoorziening van de hersenen te verkrijgen, bestond in het
meten van den bloedstroom der hersenen. Op verschillende manieren
werd dit gedaan.

(a) Zoo werd gemeten de hoeveelheid bloed,die uit een hersenvena
stroomde. Gärtner en Wagner (1887) gingen bij den hond
na, hoe groot de hoeveelheid bloed was, die vanuit den sinus trans-
versus werd afgevoerd. Tegelijkertijd registreerden zij den alge-
meenen arterieelen bloeddruk en zagen nu, dat de per tijdseenheid
uit den sinus stroomende hoeveelheid in de meeste gevallen even-
redig was met de hoogte van den arterieelen bloeddruk. Als uit-
zondering hierop zagen zij echter, dat amylnitriet en chloroform
ondanks een daling van den algemeenen bloeddruk de hoeveel-
heid uitstroomend bloed deden toenemen. Zij ontkennen het bestaan
van Vasomotoren en schrijven de actieve veranderingen der bloed-

-ocr page 23-

vaten toe aan directen invloed van genoemde stoffen op den vaat-
wand. Sommige andere onderzoekers die ongeveer dezelfde met-
hode toepasten, b.v. Reiner en Schnitzler (1897), Piek
(1899), Biedl en Reiner (1900) meenden bij dezelfde dier-
soort een aanwijzing voor de aanwezigheid van bedoelde Vasomo-
toren te hebben gekregen, terwijl ook M i w a, O z a k i en S h i-
roshita (1927) bij konijnen tot dezelfde conclusie kwamen.

(b)nbsp;Een andere wijze om de doorstrooming na te gaan, was het
meten van de stroomsnelheid in de a. carotis interna. Jensen
(1904) bracht bij het konijn een stroomhorloge in genoemd bloed-
vat, terwijl Rein (1930), Keiler (1930), M. en D. Schnei-
der (1934) en G o 11 w i t z e r-M e i e r en Eckardt (1934) ge-
bruik maakten van de „Thermostromuhrquot; van Rein.

Rein onderzocht op deze wijze bij den hond de doorstrooming
van de a. carotis comm. Hij kwam tot de conclusie, dat adrena-
line wel een passieve dilatatie door een verhooging van den arte-
rieelen bloeddruk, maar nooit een vasoconstrictie van de hersenvaten
kan veroorzaken. Zoowel Keiler als M. en D. Schneider
en G o 11 w i t z e r-M eier en Eckardt beschreven echter bij
hetzelfde proefdier verschillende actieve reacties der hersenvaten.

(c)nbsp;De temperatuur van de hersenen werd een enkele maal als
maatstaf voor de hersendoorbloeding gebruikt. Reeds Claude
Bernard (1858) en later van Westenrijk (1934) zagen na
doorsnijden der halssympathici de temperatuur der hersenen toe-
nemen en besloten hieruit tot een vasodilatatie van de cerebrale
vaten.

Op nog andere wijze bestudeerde Schmidt (1928-1936) de
hersendoorbloeding. Hij probeerde bij de kat een inzicht te verkrij-
gen, door zoowel den arterieelen bloedtoevoer als den veneuzen
afvoer te meten en kwam tot de conclusie, dat moge vasomotili-
teit van de hersenvaten dan niet geheel uit te sluiten zijn, deze
toch practisch van geen belang is.

5. Een andere onderzoekingswijze, die hier genoemd dient te wor-
den is die, welke door Bayliss en Hill (1895) werd toege-
past. Zij registreerden behalve den arterieelen en den veneuzen
bloeddruk den druk van den torcular Herophili en kwamen tot de

-ocr page 24-

slotsom, dat de cerebrale bloedvoorziening uitsluitend door den
algemeenen arterieelen en veneuzen bloeddruk wordt geregeld.

6.nbsp;Ook waren er onderzoekers die de gedragingen van de hersen-
vaten bestudeerden door deze als overlevende organen in een isoto-
nische vloeistof buiten het lichaam aan den invloed van prikkeling
of van pharmacologische stoffen te onderwerpen.

Op deze wijze zagen zoowel Dixon en Halliburton
(1910) als Cow (1911) na toevoeging van adrenahne dilatatie
optreden, terwijl Auerbach (1905), na electrische prikkeHng, een
vasoconstrictie meende te kunnen aantoonen.

Het is duidelijk, dat deze methode, hoe nuttig ook, weinig om-
trent de gedragingen in het lichaam leert.

7.nbsp;FerrierenBrodie (1902), Wiggers (1905-1907-1908-
1914) en Gruber en Roberts (1926) doorstroomden de her-
senvaten kunstmatig. Aan de doorstroomingsvloeistof werden ver-
schillende pharmacologische stoffen toegevoegd, terwijl ook ver-
schillende zenuwen werden geprikkeld. De hoeveelheid uit de her-
senvenen stroomend bloed werd nu als maatstaf voor den toestand
van de vaten beschouwd. Zij allen gingen den invloed van adre-
naline na en zagen nu afname van de doorstrooming. Volgens
Gruber en Roberts was dit echter alleen het geval bij toe-
diening van een groote dosis terwijl bij kleine doses dilatatie zou
optreden.

Vonden een deel der tot nu toe genoemde onderzoekers dus dui-
delijke actieve veranderingen van de cerebrale vaten, anderen kwa-
men tot het tegenovergestelde besluit, dat de bloedvoorziening van
de hersenen bepaald wordt door den algemeenen axterieelen en ve-
neuzen bloeddruk.

8.nbsp;Een onderzoekingswijze, die in den loop van den tijd veel toe-
passing heeft gevonden is die, welke in 1889 door H ü r t h 1 e is
aangegeven. Hierbij wordt de druk in de centrale stomp der a. ca-
rotis comm. geregistreerd, terwijl de druk die er heerscht in den
circulus Willisii wordt gemeten in de periphere stomp van hetzelf-
de bloedvat, nadat alle takken, behalve de a. carotis int. zijn afge-
bonden. Volgens H ü r t h 1 e nu is het quotiënt van de beide hier
gemeten waarden een functie van den weerstand, ondervonden in

-ocr page 25-

de hersenvaten, zoodat hieruit de toestand van genoemde vaten kan
worden afgeleid. Behalve H ü r t h 1 e maakten ook A r 1 o i n g (1889),
Cavazzani (1893), Biedl en Reiner (1900), W i e c h o w-
sky (1902, 1905), Kühn (1922) en U n g a r en v. E c k (1933)
van deze methode gebruik. Zij kwamen allen tot de conclusie, dat
de hersenvaten zich actief kunnen vernauwen of verwijden.

Een vraag van primaire beteekenis is echter, of het door H ü r t h 1 e
gebruikte quotient wel aldus geïnterpreteerd kan worden. Hierop
komen wij later terug.

9. Zeer talrijk zijn tenslotte de onderzoekers, die gebruik maakten
van de plethysmografische methode. [Salathé (1876), Mosso
(1881), Von Schulten (1884), Falkenheim en Naunyn
(1886), Roy en Sherrington (1890), Hill en Mc Leod
(1900), Gott Heb en Magnus (1902), Müller en Siebeck
(1907), Weber (1907, 1908), Raphaël en Stanton (1919),
Heupke (1924), Denkers (1931), Roos en Koopmans
(1933) en tal van anderen.]

Hiermede werden echter weer de meest tegenstrijdige resultaten
verkregen. Zoo kwamen Hill en Mc Leod, die hun onderzoe-
kingen verrichtten bij apen, katten en honden tot de conclusie, dat
de bloedvoorziening van de hersenen uitsluitend door den algemee-
nen arterieelen en den veneuzen bloeddruk wordt geregeld, een
besluit waarmede Roy en Sherrington het grootendeels eens
waren. De tengevolge van zuren waargenomen volumeverandering
van de hersenen werd, voor zoover zij niet aan den algemeenen
bloeddruk moest worden toegeschreven, geweten aan een verwij-
dende werking direct op den vaatwand.

Hiertegenover staan geheel andere resultaten. Müller en S i e-
beck zagen evenals Weber, dat bij konijnen na het prikkelen
van den halssympathicus terdege actieve' vasoconstrictie aan het
licht trad.

Aldus was de stand van zaken toen met dit onderzoek werd be-
gonnen. Allereerst blijkt uit het voorgaande, dat de theorie welke
Monro en Kellie opstelden, in dien vorm zeker niet juist kan
zijn. Dit werd reeds in 1933 uitvoerig door Roos en Koopmans
besproken. Het volume van het in de schedelholte aanwezige bloed
is zeker niet constant of vrijwel constant. In de eerste plaats ver-

-ocr page 26-

ändert het passief met den arterieelen en veneuzen bloeddruk. Of,
en in hoeverre actieve veranderingen van de vaten plaats hebben,
blijft na het voorgaande met zijn tegenstrijdige resultaten onzeker.

Terwijl ons onderzoek gaande was verschenen eenige publicaties, die
hier bespreking verdienen. G o 11 w i t z e r-M eier en Eckardt
konden in 1935 met dezelfde methode als door hen in 1934 werd ge-
bruikt een vasomotorische innervatie der hersenvaten aantoonen.
W i n t e r s t e i n (1935) echter, die eveneens van een „Thermostro-
muhrquot; gebruik maakte, zag geen enkel bewijs voor vasomotorische
reacties van de betrokken vaten, terwijl Ris er (1935) meende,
genoemde innervatie te moeten betwijfelen. In ieder geval zou deze
een zeer ondergeschikte rol spelen. Noyons (1935) maakte ge-
bruik van een door hem gemodificeerd thermoelement van G i b b s,
waarmede beoogd werd de doorstrooming der hersenen te meten. In

1935nbsp;kwam hij tot de slotsom, dat vasomotorische reacties van de
cerebrale vaten, indien aanwezig, in ieder geval zeer zwak moesten
zijn; in 1936 echter kwam hij met van Westenrijk en Jong-
bloed tot de conclusie, dat genoemde vaten onder invloed van
Vasomotoren hun volume-wel actief veranderden.

Voor ons van belang is het onderzoek van Heymans' mede-
werkers. Nadat Heymans in zijn werk: „Le Sinus Carotidienquot;
(1933) in samenwerking met Rouckaert en Regniers de
veranderingen van de hersenvaten tot de passieve beperkt had on-
dersteld kwamen zijn medewerkers Bouckaert en Jourdan in

1936nbsp;tot de conclusie, dat een directe zenuwwerking op de cerebrale
vaten bestaat. Zij doorstroomden het geïsoleerde hoofd van den
hond met gedefibrineerd bloed, met behulp van de pomp van D a 1 e-
Schuster. In de eerste plaats werd hierbij de druk der vloeistof
gemeten die naar de hersenvaten gevoerd werd. Daarnaast registreer-
den zij na afbinden van alle extracranieele vaten, het volume der
hersenen, terwijl bovendien de hoeveelheid uit den schedel stroomend
bloed werd gemeten. Zij besluiten dat na het prikkelen van de peri-
phere stomp van den halssympathlcus en na toevoeging van adrena-
line constrlctie van de hersenvaten optreedt. Ook door toevoeging
van verschillende andere pharmacologlsche stoffen konden zij actieve
vaatveranderingen aantoonen.

De onderzoekingen van de laatste jaren blijken dus al even verre
van eenstemmig in haar resultaten als de vroegere. En onder die

-ocr page 27-

onderzoekers, die tot actieve vaatveranderingen in de hersenen onder
invloed van Vasomotoren meenden te moeten besluiten, waren er
eensdeels, die den invloed van deze physiologisch weinig belangrijk
achtten, terwijl andere principieele verschillen aanvoerden tusschen
de gedragingen van de hersenvaten en die van andere vaatgebieden.
Zelfs werd door sommigen een antagonisme ondersteld tusschen het
hersengebied eenerzijds en uitgestrekte vaatgebieden elders in het
lichaam anderzijds. (A n r e p en S t a r 1 i n g, 1925; zie later).

Wij beoogden derhalve met ons onderzoek de beantwoording van
deze twee vragen. (1) Bezitten de hersenbloedvaten het vermogen,
hun lumen actief te veranderen, zooals ook andere vaatgebieden dat
kunnen, en zoo ja, welke rol spelen hierbij de
Vasomotoren? (2) Ge-
dragen de hersenvaten zich tegenover verschillende invloeden op een
principieel andere wijze als die van andere vaatgebieden in het
lichaam, zooals vele onderzoekers het doen voorkomen?

-ocr page 28-

HOOFDSTUK H.

Anatomische gegevens betreffende de bloedvoorziening van de
hersenen bij de kat en bij den hond.

Literatuur en eigen onderzoek.

(a) Bij de kat.

Speciaal omtrent de bloedvaten aan de basis der hersenen vindt
men in de hteratuur tegenstrijdige gegevens. Zoo zeggen Ellen-
berger en Baum in hun leerboek: „Vergleichende Anatomie der
Haustiere (1926)quot;, dat bij de kat (evenals bij de herkauwers en het
varken) aan de basis een „wondernetquot; bestaat, waaruit een a. caro-
tis cerebralis ontspringt. Bij de kat zou genoemd wondernet gevoed
worden door de a. basilaris cerebri en de aa. carotides int. Reich-
hardenjennings beschrijven in hun boek: „Anatomy of the Catquot;
(1930), aan de hersenbasis een duidelijken circulus Willisii, die behal-
ve door de a. basilaris cerebri en de aa. carotides int. ook bloed zou
ontvangen van een tak, die wordt afgegeven door de a. maxillaris
int. Hürlimann (1913) kwam bij zijn studie omtrent de bloed-
voorziening van het hoofd van de kat tot de conclusie, dat de a.
carotis int. bij dit dier slechts een rudimentair bloedvat is. De voor-
naamste vaten, die het bloed naar de hersenen toevoeren zijn de aa.
vertebr. en de aa. maxillares int. Laatstgenoemd bloedvat zou name-
lijk een „wondernetquot; vormen en van hieruit zouden 8 ä 10 even-
wijdige vaatjes door de fissura orbitalis de schedelholte binnen-
treden en daar een tweede net vormen, dat extraduraal is gelegen.
Hieruit zou de a. carotis cerebralis worden gevormd, die zich zou
splitsen in een craniale en een caudale tak. Laatstgenoemde zou met
de a. basilaris in verbinding treden, terwijl de craniale tak tenslotte zou
overgaan in de a. corporis callosi. Deze zou met de gelijknamige ar-
terie van den anderen kant verbonden zijn. In hoofdzaak komen deze
resultaten overeen met die door T a n d 1 e r in 1899 gevonden. Deze
onderzoeker zag echter in tegenstelling met Hürlimann een dui-
delijke verbinding tusschen de beiderzijdsche aa. corpores callosi.

-ocr page 29-

Om ons aangaande bedoelde bloedvoorziening een inzicht te ver-
schaffen werden bij verschillende katten vanuit de borstholte de aa.
carotides comm. en de aa. vertebr. opgespoten met een mengsel van
gips en menie. De menie diende allereerst als contraststof. Hier-
door werd het mogelijk de opgespoten bloedvaten röntgenologisch
te fotografeeren. Met behulp van deze foto's konden met name de
toevoerende vaten reeds voor een groot deel worden onderkend,
maar bovenal vormden zij een practische handleiding bij het prepa-
rceren dier vaten. Door de roode kleur der menie werd het prepa-
reeren bovendien zeer vergemakkelijkt. De combinatie röntgenfoto-
prepareeren bleek een ideale onderzoekingswijze voor het bestudee-
ren dezer vaten op te leveren.

Fig. 1. Schema van de vaten, waarlangs
de bloedvoorziening van de hersenen bij de
kat plaats heeft.

1.nbsp;a.nbsp;carotis comm.

2.nbsp;a.nbsp;carotis int.

3.nbsp;a.nbsp;carotis ext.

4.nbsp;a.nbsp;occipitalis.

5.nbsp;a.nbsp;maxillaris ext.

6.nbsp;a.nbsp;vertebralis.

7.nbsp;a.nbsp;spinalis ant.

8.nbsp;a.nbsp;basilaris.

9.nbsp;a.nbsp;cerebelli post.

10.nbsp;a. cerebelli ant.

11.nbsp;a. cerebri post.

12.nbsp;„wondernetquot; gevormd door de a.
maxillaris int.

13.nbsp;Verbindingen van genoemd net met
dat, wat intracranieel is gelegen.

14.nbsp;Intracranieel gelegen ,,wondernetquot;.

15.nbsp;circulus Willisii.

16.nbsp;a. cerebri media.

17.nbsp;a. corporis callosi.

18.nbsp;Verbinding tusschen beide aa. corpores
callosi.

Bij dit onderzoek bleek, dat de voornaamste vaten, waarlangs
de hersenen van de kat het bloed toegevoerd krijgen zijn: de aa.
maxillares int. en de aa. vertebr., waarmede zich een dunne tak
van de a. occipitalis verbindt. De aa. carotides int. waren of in het
geheel niet tot in de schedelholte te vervolgen, of als slechts zeer
onbeteekenende vaatjes, waarvan de verbinding met de vaten aan
de hersenbasis niet was vast te stellen. Deze bevinding werd beves-
tigd door een zeer slappe gipsoplossing in een der aa. carotides

-ocr page 30-

comm. te spuiten, nadat de a. carotis ext. en de a. occipitalis te-
voren waren afgebonden. Dit stemt overeen met de bevindingen van
T a n d 1 e r en H ü r 1 i m a n n. Of bij sommige dieren, zooals zij
vermeldden, dit rudimentaire vaatje nog met de vaten aan de basis
der hersenen in verbinding zou treden, moeten wij in het midden
laten. Daarvoor was het getal der door ons onderzochte dieren veel
te klein.

In fig. 1 wordt een schema van de hier besproken circulatie ge-
geven. Daaruit blijkt, dat de a. maxillaris int. een „wondernetquot;
vormt. Hieruit ontspringen evenwijdige vaatjes, die de schedelholte
binnendringen en hier een tweede net vormen, waaruit de a. carotis
cerebr. ontspringt, die zich in een craniale en een caudale tak splitst.
Olt is dus geheel in overeenstemming met de bevindingen van
Tandler en Hürllmann en in tegenspraak met de voorstel-
lingen gegeven door Ellenberger en Baum en Reichhard
en Jennings. De craniale en caudale takken van de beiderzijd-
sche aa. carotides cerebr. vormen met behulp van de a. basilarls een
circulus arteriosis, den circulus Willisii. Wat de verbinding tus-
schen beide aa. corpores callosi betreft, deze was bij het eene van
de twee onderzochte dieren wel, bij het andere niet aanwezig. Dit
verklaart waarschijnlijk waarom Tandler en Hürlimann het
op dit punt niet eens waren. Door den circulus en de a. basilarls
worden verschillende vaten afgegeven, die voor de bloedvoorzlening
van de hersenen zorgen (a. cerebelli post., a. cerebelli ant., a. cere-
bri post., a. cerebri media). De vertakkingen dezer vaten anasto-
moseeren onderling, zoodat de verschillende hersenvaten anatomisch
een nauw samenhangend geheel vormen. De venen, die het cerebrale
bloed verzamelen anastomoseeren eveneens onderling en monden
tenslotte uit in de sinus. Uit deze wordt het bloed afgevoerd door
de vv. jugulares en de vv. vertebrales.

(b) Bij den hond.

Bij den hond zijn de belangrijkste toevoerwegen waarlangs de
hersenen hun bloed ontvangen: de aa. vertebr. (die ook hier in ver-
binding staan met de aa. occipltales), de aa. carotides Int. en aan
weerskanten de ramus anastomoticus, die de a. carotis int. verbindt
met een der takken van de a. maxillaris Int., die door E 11 e n b e r-

-ocr page 31-

ger en Baum a. ophthalmica, door T a n d 1 e r ramus orbitalis
werd genoemd. Op dezen ramus anastomoticus, die door verschil-
lende onderzoekers werd beschreven, werd speciaal de aandacht ge-
vestigd door Bouckaert en Heymans (1935). Zij waren in
tegenstelling met M. en D. Schneider (1934) van meening, dat
deze een zeer belangrijke verbinding vormt tusschen het stroomge-
bied der a. carotis int. en de a. maxillaris int. Zij toonden de groote
physiologische beteekenis hiervan aan, terwijl M. en D. Schnei-

1) Door andere onderzoekers ramus orbitalis genoemd.

-ocr page 32-

der van meening waren, dat deze verbinding practisch kon worden
verwaarloosd.

Evenals bij de kat werd ook hier een mengsel van gips en menie
gespoten in de aa. carotides comm. en de aa. vertebr., ten einde den
loop der bloedvaten te bestudeeren. Fig. 2 toont het resultaat.

Hieruit blijkt, dat zooals Bouckaert en Hey mans be-
schrijven, de verbinding, die er bestaat tusschen de a. maxillaris int.
en de a. carotis int. in den vorm van den ramus anastomoticus zeer
belangrijk is.

De circulus Willisii wordt hier dus gevormd door de beide aa.
carotides int. en de a. basilaris. In tegenstelling met hetgeen wij bij
de kat vaststelden zijn de aa. carotides int. hier van groote betee-
kenis.

De circulus Willisii en de a. basilaris geven weer de verschillende
takken af, die voor de bloedvoorziening der herbenen zorgen, ter-
wijl ook het verdere verloop in hoofdzaak overeenkomt met wat bij
de kat werd beschreven.

-ocr page 33-

HOOFDSTUK HL

Onderzoek naar de functie van de hersenvaten,
1. De gebruikte methoden.

Het onderzoek werd op tweeerlei wijze verricht:

1.nbsp;door gebruik te maken van de plethysmografle.

2.nbsp;volgens de methode, die door Hürthle werd aangegeven en
die in hoofdstuk VII uitvoerig zal worden beschreven.

Oorspronkelijk werd de proefopstelling gebruikt, die door Roos
en Koopmans werd beschreven: nadat de schedel was getrepa-
neerd, de dura en de arachnoidea ter plaatse waren weggeknipt en
soms een weinig hersenweefsel was weggenomen, werd de trepaan-
opening afgesloten door een stop, waardoor een buis was gestoken.
Deze stond dus in verbinding met den liquor cerebrosplnalis. De
niveauveranderingen dezer vloeistof werden met behulp van een
zeer gevoeligen tambour geregistreerd.

Voor het doel dat wij ons stelden bleken weldra eenige wijzi-
gingen gewenscht. Het verdiende de voorkeur, onafhankelijk te zijn
van de cerebrosplnaalvloeistof, al zullen de variaties hiervan ge-
durende den tijd van registreeren slechts gering zijn en al komen zij
zeer geleidelijk tot stand. Wij wenschten daarom bedoelde vloeistof
vrij te doen afvloeien.

Roy en Sherrington hadden dit ook reeds gedaan; vandaar
dat aanvankelijk de door hen aangegeven methode, behoudens een
technische wijziging, werd gevolgd. In de trepaanopening werd een
metalen cylinder bevestigd, die aan de onderzijde was afgesloten
door een slappe membraan. Aan den bovenkant stond hij in ver-
binding met een gevoeligen tambour. De membraan raakte juist
de hersenmassa, volgde de bewegingen hiervan, en droeg deze door
luchttransport over op den schrijf trommel. De cylinder werd aan het
schedeldak vastgeklemd en liet een deel van de trepaanopening vrij,
waardoor de cerebrosplnaalvloeistof kon afvloeien.

-ocr page 34-

Het bleek echter reeds spoedig, dat op deze wijze de vloeistof
zeer onvolledig afstroomde, terwijl bovendien de membraan niet
steeds de bewegingen der hersenen nauwkeurig volgde.

Na eenige verbeteringen te hebben aangebracht werd het opneem-
systeem tenslotte radicaal gewijzigd, zoodat de methode waarmede
het onderzoek verder werd verricht als volgt kan worden be-
schreven :

Als proefdieren werden katten en honden gebruikt, die van te-
voren in diepe narcose waren gebracht. Hiertoe werd bij de honden
gebruik gemaakt van chloralose (0.05—0.1 gr. per kg. lichaamsge-
wicht), terwijl de katten met behulp van aether, een enkele keer
met chloralose, werden genarcotiseerd.

Bij de dieren werd de schedel getrepaneerd. Dit geschiedde bij de
kat en bij niet te groote honden (tot 10 kg.) met een trepaan die
een middellijn had van 9.3 mm., bij grootere honden met een, waar-
van de middellijn 19.6 mm. bedroeg. De trepanatie geschiedde in
het os parietale.

Hierna werd de dura mater met de daar vrij dicht tegenaan lig-
gende membrana arachnoidea na het maken van een kruissnede
voorzichtig weggeknipt. Een eventueel optredende bloeding werd
gestelpt. Daarna werd een gummiballon, die in het vervolg opneem-
ballon of cerebrograaf zal worden genoemd, gebracht in de subarach-
noidale ruimte. Door een slang van ongeveer 2 mm. diameter stond
de opneemballon in verbinding met een uiterst gevoeligen tambour.
Deze was bespannen met een gummimembraan, die een middellijn
had van 9.4 mm., terwijl haar dikte ongeveer 1/100 mm. bedroeg.
Voordat de proef begon werd in den opneemballon overdruk ge-
bracht ten einde eventueel vastkleven op te heffen. Daarna werd
in de meeste gevallen de overdruk weggenomen, zoodat dan in het
geheele systeem een druk van 1 atm. heerschte. Een enkele maal
bleef eenige overdruk gehandhaafd. Een tusschengeschakeld water-
ventiel zorgde er dan voor, dat de druk zich niet tot in den tam-
bour voortplantte.

Bij den hond is de ruimte tusschen het schedeldak en de hersen-
massa zoo groot, dat de cerebrograaf gemakkelijk kan worden in-
gebracht. Bij de kat is deze ruimte veel kleiner maar toch was zij
steeds voldoende om den dunnen opneemballon te kunnen bevatten.

Het proefdier en in het bijzonder het hoofd werd zeer zorgvul-

-ocr page 35-

dig gefixeerd. Meestal bevond het zich in rugligging op de operatic-
tafel ; een enkele maal werd de buikligging geprefereerd.

Een schema van de proefopstelling wordt in fig. 3 gegeven.

Fig. 3. Schema van de op-
stelhng, die voor de registra-
tie van het hersenvolume
werd gebruikt.

1.nbsp;Schedel.

2.nbsp;dura mater.

3.nbsp;membrana arachnoidea.

4.nbsp;mesotheellaag die de suba-
rachnoidale ruimte bekleedt.

5.nbsp;pia mater.

6.nbsp;hersenmassa.

7.nbsp;..trabekelsquot;

8.nbsp;subarachnoidalc ruimte.

9.nbsp;cerebrograaf.

10.tambour.

Tegelijkertijd werd de algemeene arterieele bloeddruk geregistreerd
teneinde den algemeenen toestand van de bloedvaten elders in het
lichaam te kennen. Hiertoe werd een canule gebracht in de arteria
femoralis en met een kwikmanometer verbonden. In de meeste ge-
vallen werd bovendien de algemeene veneuze druk geschreven cn
wel bij katten en kleinere honden in de vena cava caudalis, bij groo-
tere honden in de vena iliaca.

Fig. 4 toont den artieelen bloedruk, het hersenvolume en het
pneumogram.

Fig. 4. Kat.

P = pneumogram (i = insp. e = exsp.)
B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
T = tijdsignaal, dat 1 sec. aangeeft.

Wij zien in deze figuur duidelijk den passieven invloed, dien het

-ocr page 36-

hersenvolume ondervindt door de schommeling van den arterieelen
bloeddruk. Zoowel de systolische toppen als de golven der 2de orde
zijn in de volumecurve te zien. Een verhooging of een verlaging van
den arterieelen bloeddruk heeft dus resp. toename of afname van het
hersenvolume ten gevolge. Dat in de volgende figuren deze phy-
siologische bloeddrukschommelingen niet altijd zoo duidelijk in de
volumekrommen zijn te zien, vindt zijn oorzaak in het feit, dat in
den regel bij een veel kleinere snelheid van het kymographion werd
geregistreerd, waardoor genoemde veranderingen niet in de kromme
zichtbaar zijn.

Zooals reeds door Roos en Koopmans werd geregistreerd,
heeft stijging van den veneuzen bloeddruk toename en daling van
dezen druk afname van het hersenvolume tengevolge.

2. Controle van de plethysmografische methode.

(a)nbsp;Om nu geheel zeker te zijn dat de volumeveranderingen, die
met deze methode werden aangetoond, inderdaad alleen van de cere-
brale vaten afkomstig zijn, werd in een reeks proeven, nadat de
boog van den 3den halswervel was weggenomen, de spina daar ter
plaatse doorgesneden en een s.tukje halsmerg ter lengte van ± 1 cm.
weggenomen. Aldus is het uitgesloten, dat veranderingen van de
ligging of het volume van het ruggemerg op de hersenregistratie
van invloed zijn, terwijl bovendien de cerebrospinaalvloeistof zeer
gemakkelijk afvloeit. Deze controleproeven brachten resultaten, die
geen enkel principieel verschil vertoonden met die, welke met de
beschreven proefopstelling verkregen waren.

(b)nbsp;Om na te gaan, of wellicht het openen van den schedel en
het wegknippen van de dura veranderingen of storingen der alge-
meene vasomotorische reacties ten gevolge had, werd, nadat het dier
in diepe narcose was gebracht, de algemeene arterieele bloeddruk
geregistreerd in de arteria femoralis. Daarna werd de schedel ge-
trepaneerd, de dura weggeknipt en de cerebrograaf op de aangege-
ven plaats gebracht. Het bleek nu, dat de geheele ingreep den arte-
rieelen bloeddruk niet beïnvloedde.

(c)nbsp;Ook bestaat nog de mogelijkheid, dat het inbrengen van den
cerebrograaf of geringe beschadiging van de hersenen invloed zou
kunnen uitoefenen op eventueele reacties der hersenvaten. Dat ook

-ocr page 37-

dit niet het geval was bleek door verschillende proeven. Wanneer
b.v. door het prikkelen van de periphere stomp van den halssym-
pathlcus of door Intraveneuze inspuiting van adrenaline,
Coffeine
enz. actieve veranderingen der hersenvaten konden worden opge-
wekt, nadat zoo voorzichtig mogelijk de dura was weggeknipt en de
opneemballon was ingebracht geworden, dan kon ditzelfde resul-
taat worden verkregen nadat tevoren met een scherp lepeltje her-
senweefsel was weggenomen. Zelfs deze heftige Ingreep oefende
geen invloed uit, zoodat dit zeker niet het geval was bij eventueele,
altijd veel kleinere, toevallige beschadigingen.

(d) Nog een vierde controle werd genomen. De vraag is namelijk
gewettigd, of volumeveranderingen die worden geregistreerd, alleen
afkomstig zouden kunnen zijn van de piavaten. Immers speciaal van
deze vaten werd het voorkomen van een vasomotorische innervatie
zoowel histologisch als physiologisch bij herhaling vastgesteld, zooals
in het historisch overzicht werd beschreven. Hier zij nog meege-
deeld dat door F orbe s, FinleyenNason (1933) werd aange-
toond dat constrlctie der piavaten optrad, wanneer adrenaline direct
hiermede in aanraking werd gebracht, terwijl volgens F o r b e s,
Wolff en Cobb (1929) bij een applicatie van histamine een
duidelijke en constante verwijding optrad. Het waren echter juist
de eigenlijke cerebrale vaten waaromtrent de meeste twijfel bestaat,
en die onze belangstelling hadden.

Om nu na te gaan, of veranderingen van de piavaten met onze
methode werden geregistreerd, werd met behulp van een recordspuit
met lange zeer dunne canule zoowel adrenaline als histamine over
de geheele hersenoppervlakte heen gebracht. Zoo kon bij den hond
1 cc oplossing worden ingebracht, zonder dat mechanisch een invloed
op den cerebrograaf werd uitgeoefend. Noch de concentraties die,
intraveneus ingespoten, een belangrijken invloed op het hersenvolume
bleken uit te oefenen, noch oplossingen die 20 x zoo sterk waren,
bleken ook maar den geringsten uitslag van den volumeschrijver te
veroorzaken.

Het zijn dus niet de piavaten, die de nader te beschrijven plethys-
mografische veranderingen hebben tot stand gebracht.

3. IJking van de plethysmograflsche methode.

Om een inzicht te verkrijgen in de beteekenis van de gereglstreer-

-ocr page 38-

de volumeveranderingen was het nuttig, de gevoehgheid van den

gebruikten tambour te kennen.nbsp;„^hricht

Hiertoe werd de cerebrograaf onder verschillenden druk geb acht,

terw^ dL tegelijk op een manometer werd afgelezen. De uitslagen

van den tambour werden geregistreerd.

Ongeveer gedurende een week kon dezelfde membraan worden

daarom in fig. 5 als voorbeeld de ijking van den tam-
bour, terwijl deze zoojuist was bespannen en daarnaast die van

een week later.

Fig. 5.

A.nbsp;Ilking van den tambour.
die juist was bespannen.

B.nbsp;Idem, nadat de membraan
een week oud was.

Wü zien hier dat een overdruk van 4 mm. H.O reeds een be-
iets gevoeliger is geworden.

-ocr page 39-

HOOFDSTUK IV.

Verschillende invloeden op de hersenvaten.

Op verschillende wijzen werd getracht, de hersenvaten te be-
ïnvloeden. Zij zullen in dit hoofdstuk beschreven worden, met uit-
zondering van de toepassing van stoffen, wier werking in het vol-
gende hoofdstuk een plaats vindt.

1. De mvloed van de halssympathici.

Zooals bekend is, krijgen de extracranieele bloedvaten van het
hoofd hoofdzakelijk via de halssympathici hun vasoconstrictoren
toegevoerd. Het ligt dus voor de hand, dat bij de bestudeering van
de vraag, af de hersenen een vasomotorische innervatie bezitten,
in de eerste plaats deze zenuwen in aanmerking komen.

Zeer vele onderzoekers hebben zich met het onderzoek naar den
invloed hiervan op de pia- en cerebrale vaten bezig gehouden. De
eerste die in dit verband moet worden genoemd is Brächet, die
reeds in 1830 tot de conclusie kwam dat in de halssympathici vaso-
constrictoren voor de piavaten verloopen. Tot dezelfde conclusie
kwamen Donders, van der Beke-Callenfels, Acker-
mann (1858), Nothnagel, Leyden (1866) en Schul Ier
(1874), Forbes en zijn medewerkers en Caroline Thomas
(1936).

Tegenover deze positieve gegevens staan vele negatieve. Zoo
konden noch Schultz, noch Riegel en J o 11 y, noch Florey
(1925) eenigen invloed op de piavaten aantoonen. Laatstgenoemde
zag bovendien hetzelfde negatieve resultaat bij prikkeling van het
ganglion cervicale superior.

Wij zien hier telkens, ook bij onderzoekers van den laatsten tijd,
de piavaten als indicator gebruikt voor het gedrag van de hersen-
vaten in het algemeen. Uit hetgeen in hoofdstuk I werd medege-
deeld blijkt echter, dat dit generaliseeren niet zonder bedenkingen is.

De hersenvaten zelf werden reeds onderzocht door Claude

-ocr page 40-

Bernard. Deze zag in 1858 bij konijnen na het doorsmjden van
!e: der halssympathici en na het wegnemen van het b.behoorende
ganglion cervicale superior toename van de temperatuur der homo-
fatefale hersenhelft. Hieruit werd geconcludeerd dat genoemde
zenuwen vasoconstrictoren voor de cerebrale vaten bevatten, die ook
en in loed op den tonus zouden uitoefenen. Tot dezelfde conclusie

kwamen van W e s t e n r ij k, die eveneens de temperatuur

der hersenen bepaalde, M ü 11 er en S i e b e c k, die hun onderzoe-
kingen verrichtten met behulp van de plethysmografische methode
M en D. Schneider, G o 11 w i t z e r-M e i e r en Eckardt
en Noyons, van Westenrijk en Jongbloed, die van

thermo-electrische methoden gebruik maakten.

H ü r t h 1 e, B i e d 1 en R e i n e r, die den algemeenen arterieelen

bloeddruk en den druk in den circulus Willisii registreerden, Jen-
sen die een stroomhorloge gebruikte en W e b e r, d,e gebruik
maakte van de plethysmografie, zagen wel een vasoconstrictie na
het prikkelen van de periphere stomp der halssympathici, maar
nooit eenigerlei invloed na doorsnijden van deze zenuwen. Zij
kwamen tot de conclusie, dat de vasoconstrictie na prikkeling een
reflectorisch proces moest zijn.

Ook Bouckaert en Jour dan, die de hersenen kunstm g

doorstroomden, zagen na prikkeling een v-ocons^ict.. Het eff
van doorsnijden werd door hen met onderzocht. Cavazzani
IlSQl 1893) beschrijft bij honden en konijnen met alleen vaso-
Lstr'ictoren maar ook vasodilatatoren voor de hersenvaten, die m
de sympathici zouden verloopen. De invloed van de dilatatoren zou
merkbaar worden, wanneer tevoren een der aa. carotides comm. was

^tttosiüef spreken zich B a y 1 i s s amp; H i 11, H i 11 en H i 11

amp; M c L e O d uit. Zij konden met behulp van de plethysmografische
methode en de registratie van den druk in den torcular Herophih
,een enkele actieve verandering in de vulling van de hersenvaten
aantoonen. Volgens hen bezitten deze geen vasomotorische mner-
vatie
Ook G ä r t n e r en W a g n e r, die de hoeveelheid uit de her-
senen stroomend bloed bepaalden,
en R o y en S h e r r . n g t o n,
die het volume der hersenen registreerden, vonden hiervoor geen
enkel bewijs, terwijl Schmidt
(1928), Schmidt en Pierson

-ocr page 41-

(1934) en Riser (1935) tot de conclusie kwamen, dat deze, indien
aanwezig, in ieder geval van weinig beteekenis is.

Uit het voorgaande blijkt, dat sommige onderzoekers geenerlei
invloed van de halssympathici op de cerebrale vaten konden aan-
toonen. Anderen stelden een vasoconstrictie vast, terwijl C a v a z-
zani van meening was, dat bij hond en konijn behalve deze ook
vasodilatatoren aanwezig waren.

Een tonische invloed werd slechts door een betrekkelijk klein
aantal onderzoekers vastgesteld.

Wij verrichtten alle onderzoekingen omtrent den invloed van de
halssympathici bij katten. Bij dit dier loopen, zooals bekend is, vagus
en sympathicus in één bindweefselschede, doch kunnen gemakkelijk
van elkaar worden gescheiden.

faj Prikkeling van de periphere stomp.nbsp;'

Nadat de beide halssympathici waren blootgelegd werden zij met
een scherpe schaar doorgeknipt. Hierna werd aan de periphere
stomp van elk een prikkelelectrode van S a m o j 1 o f f bevestigd,
die verbonden was met het inductorium. De primaire keten werd
gevoed door 10 V. gelijkstroom.

Op de vroeger beschreven wijze werden het hersenvolume, de
arterieele en de veneuze bloeddruk geregistreerd.

Daar beide halssympathici niet dezelfde werking bleken te hebben,
zal elk hunner afzonderlijk besproken worden.

De invloed van den rechter sympathicus op het hersenvolume
bleek constant. In alle onderzochte gevallen, ongeveer 20, werd af-
name van het hersenvolume vastgesteld, zelfs al steeg in enkele
proeven de algemeene arterieele bloeddruk met 35 mm. Hg. In den
regel bleef de laatste constant, terwijl in twee gevallen bloeddruk-
verlaging (10—25 mm. Hg) werd waargenomen. De veneuze druk
bleef steeds onveranderd. In fig. 6 A wordt een voorbeeld gegeven
waarbij de arterieele druk onveranderd bleef, terwijl in fig. 6 B deze
druk een daling van 25 mm. Hg vertoont.

Uit deze proeven bleek dus het bestaan van een actieve vernau-
wing van de hersenvaten, waardoor het hersenvolume afnam en
zelfs de volumetoename, veroorzaakt door verhooging van den ar-
terieelen druk, werd overtroffen.

-ocr page 42-

Daling van het hersenvolume bij prikkeling van de
periphere stomp van den rechter halssympathicus.
Bv = veneuze bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.

B = arterieele bloeddruk.

S = signaal; T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft,
B. Kat.

Daling van den arterieelen bloeddruk en afname van
het hersenvolume bij prikkeling van den rechter
halssympathicus.
B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.

S = signaal; T = tijdssignaal, dat 6 sec. aangeeft.

De vraag doet zich voor of ook die volumeafname, die met daling
van den arterieelen bloeddruk gepaard ging, aan vasoconstrictie mag
worden toegeschreven, dan wel of zij van geheel passieven aard is.
Dat ook hier vasoconstrictie in de hersenen optreedt blijkt uit 3
waarnemingen:

(a)nbsp;Beide verschijnselen verliepen niet gelijktijdig; reeds lang
nadat de bloeddruk op den normalen stand was teruggekomen was
het hersenvolume nog verminderd, zooals in fig. 6 B zichtbaar is.

(b)nbsp;De volumeverandering is belangrijk grooter dan met de bloed-
drukverlaging overeenkomt.

(c)nbsp;Bij zwakkere prikkeling bleef de volumeverandering gehand-
haafd bij afwezigheid van eiken invloed op den bloeddruk.

-ocr page 43-

Merkwaardig is de gedraging van den linker halssympathicus.
Prikkeling hiervan had in ongeveer 30 % van het 20tal onderzochte
gevallen geen invloed op den arterieelen bloeddruk, terwijl het her-
senvolume daalde. Ook hier dus constrictie van de hersenvaten.

Bij de rest werd echter een geheel ander resultaat verkregen.
Hierbij had reeds een uiterst zwakke prikkeling van den sympathicus
(rolafstand maximaal; hoek sec. klos 40°) een sterke daling van
den algemeenen arterieelen bloeddruk ten gevolge. Het hersenvolume
volgde soms eerst passief deze daling, maar kwam meestal zeer
spoedig op zijn ouden stand terug en steeg zelfs hier bovenuit. In
andere gevallen nam terstond het hersenvolume toe ondanks de
daling van den bloeddruk. Hiervan wordt in fig. 7 een voorbeeld
gegeven.

Fig. 7. Kat.

Prikkeling van de periphere stomp van
den linker halssympathicus: de arterieele
bloeddruk daalt, terwijl het hersenvolume
toeneemt.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Wij zien hier een depressorische werking op den arterieelen bloed-
druk, terwijl het hersenvolume in geringe mate toenam. De veneuze
bloeddruk, in deze fig. niet aangegeven, bleef altijd dezelfde.

Wanneer de vagi waren doorgesneden bleef het effect van de
sympathicusprikkeling in principe onveranderd.

In één geval bleek bij nauwkeurige beschouwing de linker hals-
sympathicus uit twee bundels te bestaan, waarvan de eene naar
schatting 20 x zoo dik was als de andere. Bij prikkeling van den
geheelen stam trad daling van den bloeddruk en toename van het
hersenvolume op. Zij werden voorzichtig gescheiden. Prikkeling van
den dikken bundel bleek geen invloed op den arterieelen bloeddruk

1) Wanneer in een fig. de veneuze druk niet is geregistreerd, dan hadden
wij ons te voren ervan overtuigd, dat deze door de betrokken ingreep geen ver-
andering onderging.

-ocr page 44-

uit te oefenen, maar veroorzaakte afname van het hersenvolume.
Prikkeling van den dunnen draad bood eenige moeilijkheden ten ge-
volge van beschadiging, die bij het vrij prepareeren van het uiterst
fijn strengetje, dat door vrij stevig bindweefsel met de rest ver-
bonden was, moeilijk te vermijden was. Desondanks werd bij prikke-
ling van dezen geisoleerden dunnen draad afname van den arteriee-
len bloeddruk en toename van het hersenvolume geregistreerd.

Uit deze proeven blijkt dus dat de rechter halssympathicus steeds
vasoconstrictoren voor de cerebrale vaten bevat. Van 30% van de
gevallen geldt voor den linker sympathicus hetzelfde. In de overige
bevatte de linker halssympathicus vezelen, die een verwijdenden in-
vloed hadden op de hersenvaten. Deze laatste deden het hersen-
volume toenemen, terwijl steeds de algemeene bloeddruk daalde. In
één geval vormden deze vezelen een aparten bundel, die wel deel uit-
maakte van den halssympathicus, maar met eenige moeite hiervan

was te scheiden.nbsp;..

In de literatuur is hieromtrent niets bekend. Wel zijn er enkele
publicaties waarin algemeen depressorische vezelen in den halssyni-
pathicus van de kat worden aangenomen; de vraag in hoeverre de
hersenvaten hierbij betrokken waren werd echter met gesteld

Hier zij eraan herinnerd, dat vezelen die den algemeenen bloed-
druk kunnen verlagen bij de kat voorkomen, al vormen zij met een
afzonderlijk zenuwstammetje, zooals bij het konijn het geval is m
den nervus depressor
van C y o n en L u d w i g. Deze afferente de-
pressorische vezelen loopen, zooals dikwijls aangetoond werd, met
den vagus langs den hals naar boven. Enkele onderzoekers vonden
dat ook met den halssympathicus sommige dezer vezelen de schedel-
basis bereiken. Zoo spraken reeds in 1868
A u b e r t en R o e v e r
de onderstelling uit, dat zij bij de kat rechts meestal den vagus links
meestal den sympathicus zouden volgen. Ook Kazem-Beck
(1888) en Langley (1924)
vonden bij sommige katten m een
der halssympathici deze depressorische vezelen. Ook volgens F i-
scher en Löwenbach (1934) zouden bij de kat deze vezelen
links meestal met den sympathicus meeloopen, rechts echter ont-
breken. Veel grooter is het getal onderzoekers, die het voorkomen
van deze depressorische vezelen in de halssympathici van de kat ont-
kennen en ze alleen in de vagi terugvonden. Zoo schrijven H i r o-
hata en Hasimoto in een recente publicatie (1936) dat zij.

-ocr page 45-

ondanks het groote aantal zoowel physiologisch als anatomisch onder-
zochte dieren, nimmer bloeddrukverlagende vezelen in de halssym-
pathici aantroffen.

Nu doet zich de vraag voor: bevat de linker sympathicus in deze
70 % bovendien nog vasoconstrictorische banen voor de hersenvaten
(zooals in de overige 30 % werden aangetoond), wier werking hier
wellicht overschaduwd werd door den sterken invloed der beschre-
ven vasodilatatie ? Dit is zeker het geval, immers uit de proef, waarbij
de dilatatoren in een aparten bundel liepen, volgde dit duidelijk, ter-
wijl ook nader nog een bewijs hiervoor naar voren zal worden ge-
bracht. Wij kunnen dus het volgende schema opstellen:

Rechter sympathicus:nbsp;' Linker sympathicus:

bevat in alle gevallennbsp;bevat in 30 % der gevallen alleen

constrictoren.nbsp;constrictoren, in de overige 70 %

contrictoren en dilatatoren; in één
geval liepen deze beide soorten veze-
len in twee aparte bundels.

(b) Het effect van doorsnijden en afkoelen van de
halssympathici.

Ten aanzien van de gevolgen van het effect na doorsnijden loopen
de meeningen van de verschillende onderzoekers zeer uiteen, zooals
reeds werd besproken.

De onder (a) genoemde ervaring maakte het gewenscht beide ze-
nuwen afzonderlijk te onderzoeken. Het effect van doorsnijden van
de rechter was minder constant dan we bij prikkeling hadden ge-
zien. Meestal werd een geringe volumetoename geregistreerd; een
enkele maal werd in het geheel geen verandering waargenomen.
Noch de arterieele, noch de veneuze bloeddruk onderging eenigerlei
verandering. De resultaten bij het onderzoek van de linker ver-
kregen, kwamen geheel met de zoo juist genoemde overeen. Een
volumeafname, die we op grond van het effect bij prikkeling ver-
kregen zouden kunnen verwachten, werd nooit waargenomen. Ook
werd nagegaan welken invloed het doorsnijden van beide zenuwen
tegelijk op het hersenvolume uitoefende. Hierbij was het resultaat
duidelijker en constanter. Bijna altijd was, zooals in fig. 8 is te zien,
toename van het hersenvolume het resultaat.

-ocr page 46-

Wellicht ten overvloede zij er op gewezen dat doorsneden van
de halssympathici nooit eenigen invloed op den algemeenen veneuzen
bloeddruk uitoefent.

Fig. 8. Kat.

Toename van het hersenvolume na door-
snijden van beide halssympathici.

B = arterieele bloeddruk.
V =: hersenvolume.
S = signaal.

1nbsp;= doorsnijden van de linker zenuw.

2nbsp;= doorsnijden van de rechter zenuw.
T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Het blijkt dus, dat zoowel de rechter als de linker sympathicus
een tonischen invloed op de hersenvaten uitoefent. Deze invloed is
niet groot en zelfs in een enkel geval niet aantoonbaar.

Om een eventueel prikkelingseffect, dat bij het doorsnijden van
de zenuwen zou kunnen optreden, uit te schakelen, werd de gelei-
ding onderbroken door de zenuw tot - 10° af te koelen. Zij werd
gelegd tusschen de beenen van een U-vormig glazen buisje, dat met
de koude vloeistof werd doorstroomd. Deze werkwijze had het voor-
deel, dat het opheffen van de geleiding reversibel is, waardoor her-
haling van de proef mogelijk was. De verkregen resuhaten kwamen
zoowel wat den rechter als wat den linker sympathicus betreft over-
een met die, welke bij doorsnijden waren gezien. Alleen was het
effect bij afkoelen in den regel grooter en constanter.

Fig. 9 toont ons het effect van afkoelen van den linker halssym-
pathicus.

Wij zien hierin toename van het hersenvolume, terwijl de arterieele
druk gelijk bleef. Het niet veranderen van den algemeenen veneuzen
druk bij het onderbreken van de geleiding der halssympathici werd
reeds besproken. De volumeverandering is dus het gevolg van dila-
tatie der cerebrale vaten.

-ocr page 47-

Fig. 9. Kat.

Toename van het hersenvolume ten gevolge van
onderbreking van de geleiding van den linker
halssympathicus door afkoelen.

B = arterieele bloeddruk.
P = pneumogram.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Wij brengen hier in herinnering, dat bij prikkeling van den linker
sympathicus eveneens actieve dilatatie van de hersenvaten werd vast-
gesteld. In den linker sympathicus blijken dus naast vezelen, die een
verwijdenden invloed op de cerebrale vaten uitoefenen, ook andere
aanwezig te zijn met tegenovergesteld effect. Alleen deze vaatver-
nauwers bezitten blijkbaar een tonischen invloed; voor de verwijders
is deze niet aan te toonen. De volumevermindering als gevolg van
tonusverlies is voor beide sympathici inderdaad gering en slechts
met gevoelige methoden aan te toonen, wat wellicht verklaren kan,
dat zooveel onderzoekers geen enkel effect van doorsnijden waar-
namen.

De mogelijkheid blijft open, dat de hersenvaten nog langs andere
wegen constrictoren ontvangen. Deze passeeren in elk geval niet het
ganglion cervicale superior, daar het wegnemen van dit ganglion
hetzelfde effect had als het doorsnijden of afkoelen van den des-
betreffenden sympathicus.

Resumeerende kan dus worden gezegd, dat bij de kat beide hals-
sympathici vezelen bevatten, die een vasoconstrictorisch effect op
de hersenvaten uitoefenen. Zij oefenen tevens een — zij het ge-
ringen — tonischen invloed uit. In ongeveer 70 % der onderzochte
gevallen waren in de linker zenuw bovendien vezelen aanwezig, die

-ocr page 48-

geen aantoonbaren invloed op den tonus der bedoelde vaten hadden,
maar die bij prikkeling dilatatie veroorzaakten, zelfs terwijl de ar-
terieele bloeddruk daalde.

Bij een der onderzochte dieren kon de linker halssympathicus ge-
scheiden worden in twee afzonderlijke bundels, waarvan een de
constrictoren, de andere de dilatatoren bevatte.

De vraag, of deze vasomotorische banen rechtstreeks de hersen-
vaten innerveeren, dan wel deze via een reflexcentrum beïnvloeden
wordt in hoofdstuk VIII nader besproken.

2. De invloed van den nervus vagus.

Nadat men zich oorspronkelijk tevreden had gesteld, bij den hond
de werking van den gecombineerden vagosympathicusstam op de her-
senvaten te onderzoeken [Hürthle, Roy en Sherrington,
Gärtner en Wagner,
Reiner en Schnitzler (1897)]
was het F 1
O r e y, die bij katten en konijnen den invloed van prikke-
ling van hetquot; vaguscentrum naging. Hij kon geen enkele werking op
de piavaten aantoonen. De eerste die posideve gegevens vermeldde was
F
O r b e s. Hij zag bij katten na prikkeling van de centrale stomp van
den halsvagus dilatatie van de piavaten. Chorobsky en Pen-
field (1932) enCobbenFinesinger (1932) kregen met de-
zelfde methode hetzelfde resultaat. Zij namen hier echter geen directe
werking aan, maar schreven de genoemde reactie toe aan den nervus
petrosus superficialis, een tak der Vilde hersenzenuw. G o 11 w i t-
z e r
-M e i e r en E c k a r d t zagen bij den hond na doorsnijden van
beide vagi een enkele keer afname van de stroomsnelheid in de a.
vertebr., ondanks het feit dat de bloeddruk steeg. Prikkeling van
de centrale stomp zou dilatatie van de heterolaterale cerebrale vaten
ten gevolge hebben. Met name de stroomsnelheid in de a. carotis

int. nam hierbij toe.

W i n t e r s t e i n kwam tot de conclusie, dat bij het konijn noch
na doorsnijden noch na prikkeling van den halsvagus eenigerlei ac-
tieve invloed op de hersenvaten kon worden aangetoond. Daar ook
op dit punt de meeningen dus tegenstrijdig zijn en het meerendeel
der gegevens alleen betrekking heeft op de piavaten, was het zeker
gewenscht den invloed van deze zenuw met onze methode te be-
studeeren.

Ook voor deze onderzoekingen werden uitsluitend katten gebruikt.

-ocr page 49-

(a) Prikkeling van de centrale vagusstomp.

Prikkelt men de centrale stomp van den halsvagus op de wijze
zooals die voor den nervus sympathicus werd beschreven, dan treedt
bij het normale dier reflectorisch een belangrijke daling van den
arterieelen bloeddruk op, ook wanneer de tweede vagus was door-
gesneden. Het spreekt vanzelf, dat deze bloeddrukdaling een belang-
rijken invloed passief op het hersenvolume uitoefent. Het was daar-
om gewenscht deze daling te voorkomen. Dit geschiedde door voor
de proeven dieren te gebruiken, waarbij het halsmerg ter hoogte van
den 3den halswervel was doorgesneden. Daar ook de beide
halsvagi waren doorgeknipt, was na prikkeling van de centrale stomp
van één dezer of van beide de verandering van den arterieelen
bloeddruk nihil, terwijl ook de veneuze druk steeds ongewijzigd
bleef. In alle proeven was een duidelijke toename van het hersen-
volume waar te nemen. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven in
fig. 10.

Fig. 10. Kat.

Halsmerg doorgesneden bij C3.
Prikkeling van de centrale stomp van
den halsvagus veroorzaakt toename van
het hersenvolume, terwijl de arterieele
bloeddruk niet noemenswaard veran-
dert.

V = hersenvolume.
B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

De hierin waar te nemen volumetoename is dus alleen aan dilatatie
van de hersenvaten toe te schrijven. Prikkeling van den linker- of
van den rechter vagus had steeds hetzelfde effect. Beide bevatten
dus vezelen, die een verwijdende werking op de hersenvaten kunnen
uitoefenen.

(b) Doorsnijden van de halsvagi.

Omtrent het effect van doorsnijden van de halsvagi op de cere-
brale vaten is in de literatuur slechts weinig te vinden. Wel meenden

-ocr page 50-

Gollwitzer-Meier en Eckardt een enkele maal geringe
toename van de stroomsnelheid in de a. vertebr. te hebben gevon-
den; dit verschijnsel was echter zeer inconstant en trad alleen op,
wanneer beide zenuwen tegelijk werden doorgeknipt.

Het effect in onze proeven was zeer dubieus, onverschillig of het
de rechter- of de linker zenuw betrof. Slechts een enkele keer was
een zeer geringe afname van het hersenvolume waar te nemen. Een
duidelijker resuhaat kregen wij in sommige proeven, wanneer beide
vagi tegelijkertijd werden doorgeknipt. In fig. 11 is hiervan een
voorbeeld gegeven: wij zien een afname van het hersenvolume, t^-
wijl de arterieele bloeddruk slechts betrekkelijk weinig veranderde.

Fin 11. Doorsnijden van de beide halsvagi bij de
kat heeft een afname van het hersenvolume ten ge-
volge.

P = pneumogram.
B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeett.

Nooit had het onderbreken van de geleiding van deze zenuwen
een verandering van den veneuzen bloeddruk ten gevolge. (Zie
fig. 12). We hebben hier dus te doen met een actieve constnctie

van de cerebrale vaten.

Lang niet in alle gevallen was het resultaat echter even duidelijk
als in fig. 11 is aangegeven. Bovendien heeft het uitschakelen van
beide vagi dikwijls nog andere gevolgen, die het experiment bemoei-
lijken. Soms stijgt de bloeddruk, terwijl tevens dyspnoe kan optreden.
Dit laatste is weliswaar door zeer diepe narcose goeddeels te voor-
komen, maar ook deze brengt belangrijke nadeelen met zich, die bij

-ocr page 51-

de bespreking van de narcotica duidelijk zullen worden. Evenmin
kon door andere, met kunstmatige adembeweging gepaard gaande
methoden, die in de physiologic worden toegepast het euvel onder-
vangen worden zonder het gevoelige mechanisme der herseninner-
vatie te schaden. De ervaring leerde ons, dat de afferente vagus-
werking na ingrepen als hier bedoeld niet in haar geheel blijft voort-
bestaan.

Om prikkelingsverschijnselen uit te sluiten werd ook de vagus af-
gekoeld in plaats van doorgesneden. Het effect bleef hetzelfde als
bij doorsnijden. Ook nu trad een enkele keer afname van het her-
senvolume op, maar evenals bij doorsnijden was de volumevermin-
dering inconstant. In fig. 12 wordt een voorbeeld gegeven.

Fig. 12.

Afkoeling van beide halsvagi bij de kat heeft een
afname van het hersenvolume ten gevolge.

P - pneumogram.
Bv = Veneuze bloeddruk.
B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Een tonische invloed op de hersenvaten kon voor de afferente
vagusvezelen dus slechts een enkele keer worden aangetoond. Zoo-
wel het doorsnijden als het afkoelen van deze zenuwen veroorzaakte
af en toe constrictie der cerebrale vaten. In verband hiermee zij
herinnerd aan de actiestroomen in de afferente vagusvezelen, af-
komstig van het hart, die door Einthoven in 1908 reeds werden
geregistreerd. Het prikkelen van de centrale stomp daarentegen heeft
.steeds dilatatie ten gevolge. Of de invloed hier een directe is, of dat
genoemde vagusbanen, zooals Chorobsky en Penfield en
Cobb en Finesinger vermoedden, het afferente deel van een

-ocr page 52-

reflexbaan vormen, waarvan .de efferente met den nervus petrosus
superficialis meeloopen, moet hier buiten beschouwing blijven.

3. De invloed van den zoogenaamden nervus vertebralis.

G O 11 w i t z e r-M eier en Eckardt legden bij den hond een
ganglion stellatum bloot en prikkelden dan wat zij noemden den
„nervus vertebralisquot;. Zij zagen als gevolg afname van de hoeveelheid
door de a. vertebr. stroomend bloed.

Het is allereerst echter noodig om vast te stellen, wat door deze
onderzoekers eigenlijk geprikkeld werd. Immers, Rynders (1933)
toonde aan, dat er bij den hond in het geheel geen nervus vertebralis
bestaat, althans niet de gedaante heeft die meestal wordt beschre-
ven: een alleenloopende stam, die zich van het ganglion stellatum
tot ongeveer den 2den halswervel zou uitstrekken en die van eiken
ramus ventralis der spinale halszenuwen vezelen zou opnemen.

Rynders vond bij den hond in het canalis vertebralis niet anders
als rami communicantes, die de verbinding vormen tusschen het
ganglion stellatum en de 5de tot 8ste cervicaalzenuwen, en die o.a. de
vaatzenuwen voor de aa. vertebr. leveren. Boven het 5de segment
vond hij alleen vaatzenuwen, die van het ganglion cervicale superior
en van de bovenste cervicaalzenuwen afkomstig zijn. Is deze ziens-
wijze juist, en wij hebben geen reden zulks te betwijfelen, dan heeft
de door G o 11 w i t z e r-M eier en Eckardt beschreven afname
van de stroomsnelheid in de a. vertebr. niets met een vasomotorische
reactie van de hersenvaten te maken, doch vindt in de contractie
van de a. vertebr. haar eenvoudige verklaring.

Ook bij de kat vindt men een nervus vertebralis als een doorloo-
pende zenuw beschreven. Bij ons onderzoek vonden wij weliswaar
duidelijke verbindingen van het ganglion stellatum met de laatste
3 of 4 nervi cervicales; verder craniaalwaarts waren echter ma-
croscopisch geen draden, afkomstig van het ganglion stellatum aan
te toonen. Physiologisch bleek het volgende:

(a) Bij de kat.

Bij katten werd na wegname der beide eerste ribben het ganglion
stellatum vrijgelegd. Zoowel de grensstreng als de draden die naar
hart en longen gaan werden doorgeknipt, alleen de zenuwdraden die
het canalis vertebralis binnendringen bleven intact. Vervolgens werd

-ocr page 53-

op genoemd ganglion een prikkelelectrode geplaatst. De prikkeling
geschiedde met Faraday'sche prikkels.

Prikkeling van het ganglion had op het hersenvolume geen effect.
Eén keer werd een twijfelachtige volumeafname waargenomen, maar
deze was klein en slechts bij één dier aanwezig. Bij 6 andere dieren
kon geen enkele invloed worden gezien. Deze bevinding stemt dus
overeen met de anatomische. Een eventueele vaatvernauwende wer-
king op de a. vertebr. is blijkbaar zoo gering, dat ook dit op de
bloedvulling der hersenen geen waarneembaren invloed heeft.

(b) Bij den hond.

Bij den hond werd dezelfde methode toegepast. Het resultaat
stemde geheel met dat bij de kat overeen. Geen enkele keer kon bij
het prikkelen van het ganglion stellatum een effect op het hersen-
volume worden waargenomen.

Ook hier is dus geen verandering van het hersenvolume, ondanks
een mogelijk effect op de a. vertebr.

4. De mvloed van vermindering van den bloedtoevoer naar de hersenen.

Rein toonde in 1930 aan, dat het afsluiten van een der carotiden
toename van de stroomsnelheid in de andere ten gevolge had en
schreef dit toe aan het opengaan van collaterale vaten. Aan M. en
D. Schneider bleek, dat in de a. carotis int. toename van de
stroomsnelheid optrad wanneer een der beide aa. carotides ext. werd
afgeklemd. Dit was volgens hen het gevolg van dilatatie van de her-
senvaten, die reflectorisch zou worden opgewekt door drukvermin-
dering in de a. meningea media. Ook G o 11 w i t z e r-M e i e r en
E c k a r d t vereenigden zich met deze opvatting. Al deze onderzoe-
kingen werden verricht bij den hond.

Bouckaert en Hey mans gaven echter hiervoor een geheel
andere verklaring. Door het afsluiten der a. carotis ext. zou de reeds
beschreven verbinding tusschen de a. maxillaris int. en de a. carotis
int., dus een der toevoerwegen naar de hersenen, worden afgesloten,
en daardoor zou langs den anderen weg (de a. carotis int.) meer
bloed vervoerd worden. Van een reflex zou dus geen sprake zijn.

Het leek ons zeer gewenscht dit probleem bij den hond te onder-
zoeken, daar de physiologische beteekenis van den z.g. ramus anasto-
moticus daardoor duidelijker zou kunnen worden. Bovendien werd

-ocr page 54-

ook de kat in dit onderzoek betrokken. Immers, bij dit dier is, zooals
in het voorgaande werd beschreven, de a. carotis int. voor den bloed-
toevoer naar de hersenen van geen beteekenis, terwijl de verbindingen
tusschen de a. maxillaris int. en de hersenvaten althans anatomisch
belangrijk bleken te zijn. Op verschillende wijzen werd de bloedtoe-
voer naar de hersenen gewijzigd.

(a) Door afsluiten van de aa. carotides communes.

Bij den hond en bij de kat werd hetzelfde en constante resultaat
verkregen. Onmiddellijk na het afsluiten van een der carotiden, in
meerdere mate na het afklemmen van beide, nam het hersenvolume
af. Doch dit duurde slechts zeer kort, om plaats te maken voor een
belangrijke volumetoename. Werden daarna de carotiden vrijgelaten,
dan blijkt de uitzetting der vaten zeer duidelijk, zooals fig. 13 aangeeft.

Fig. 13. Toename van het hersenvolume bij de kat,
door het afsluiten van beide aa. carotides comm. Het
halsmerg was ter hoogte van C3 doorgesneden.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdssignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Dat de bloeddrukstijging, het gevolg van het afsluiten der caro-
tiden, niet de oorzaak van de volumetoename is, blijkt hieruit, dat
na het vrijlaten der bloedvaten de volumekromme slechts langzaam
tot haar oorspronkelijk niveau terugkeerde, ofschoon de bloeddruk
terstond op zijn norm terugkwam. Bovendien trad de volumetoename
ook op, wanneer de arterieele-bloeddrukstijging voorkomen werd
door beide sinus carotici tevoren te denerveeren. Tegelijkertijd is
hiermede het bewijs geleverd, dat de sinus carotici niet voor genoem-
de volumevermeerdering aansprakelijk zijn. In fig. 13 is de toename
van den bloeddruk slechts uiterst gering, als gevolg van het feit, dat
het halsmerg was doorgesneden.

Ook wanneer bovendien beide vagi en sympathici doorgesneden
waren, was deze volumetoename aanwezig. Er had dan geen veran-
dering van den arterieelen druk plaats.

-ocr page 55-

De veneuze druk bleef steeds constant. Wij hebben hier dus met
een actieve verwijding der hersenvaten te doen. Nadere bespreking
van deze resultaten volgt later.

(b) Door afsluiten van de aa. carotides externae.

Wanneer in plaats van de aa. carotides comm. alleen een of beide
aa. carotides ext. werden afgeklemd, werd een effect verkregen dat
bij den hond, maar nog duidelijker bij de kat, in principe geheel over-
eenkwam met het zooeven besprokene.

Terstond na het afsluiten nam het hersenvolume af, maar weldra
steeg dit weer, dikwijls tot boven de oorspronkelijke hoogte, terwijl
meestal de vaten nog waren afgesloten. In ieder geval had deze stij-
ging plaats wanneer het bloed weer toegelaten werd. (Zie fig. 14).

Fig. 14. Afname, daarna langzame toename van het
hersenvolume, na het afsluiten van de linker a. ca-
rotis ext. bij de kat.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Dat deze invloed bij de kat meestal duidelijker was dan bij den
hond behoeft geen verwondering te wekken, wanneer wij bedenken,
dat juist bij de kat de verbindingen der a. maxillaris int. met de
hersenvaten van zooveel beteekenis zijn gebleken. De physiologische
en de anatomische bevindingen bevestigen elkaar dus volkomen. Ook
bij-den hond was de beschreven invloed op de hersenvaten echter con-
stant aanwezig. De verbinding tusschen de a. maxillaris int. en de
a. carotis int. is dus bij dit dier ook physiologisch van groot belang.
Wij stellen ons daarom aan de zijde van Bouckaert en Hey-
mans in tegenstelhng met M. en D. Schneider.

(c) Door afsluiten van de aa. carotides internae.

Met het oog op de anatomische bevindingen bij de kat is het dui-

-ocr page 56-

(lelijk dat wij bij dit dier in tegenstelling met den hond niet veel
effect van het afsluiten der aa. carotides int. op het hersenvolume
verwachtten. Deze verwachting bleek juist.

Bij de kat werd geen enkele invloed waargenomen. Bij den hond
daarentegen kwam het resultaat vrijwel overeen met dat, bij het af-
sluiten der aa. carotides ext. verkregen. De volumeafname was meestal
iets geringer dan bij afsluiten van laatstgenoemde vaten; de daarop
volgende toename was hiermee in overeenstemming. Wel een bewijs
hoequot; belangrijk de bloedvoorziening via de aa. carotides ext. ook bij
den hond is.

(d) Door afsluiten van de aa. vcrtebrales.

Het effect hiervan was zoowel bij den hond als bij de kat in prin-
cipe gelijk aan dat wat bij den hond ten gevolge van het afsluiten
der aa. carotides int. of ext. en bij de kat ten gevolge van het af-
sluiten der aa. carotides ext. werd gezien. Bij beide diersoorten was
de invloed iets kleiner dan die, welke bij het afsluiten der genoemde
arterien werd geregistreerd.

(c) Het effeet van bloeddrttkdaling.

Dc daling van den arterieelen bloeddruk, nadat ongeveer 20 cc
bloed uit een arterie (a. femoralis of a. carotis comm.) was afge-

Het hersenvolume volgt passief de daling van den
arterieelen bloeddruk, die is opgewekt door 20 cc
bloed uit de linker arteria femoralis van de kat at te
tappen.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeit.

tapt, gaf een geheel ander effect als verwacht werd. In fig. 15 is
dit resultaat weergegeven.

-ocr page 57-

We zien hier ten gevolge van de daling van den arterieelen bloed-
druk, dus passief, volumeafname van de hersenen optreden. Deze
wordt echter niet gevolgd door een toename van dit volume. Zoo-
lang de bloeddrukdaling duurde, bleef ook de volumeafname be-
staan. De veneuze druk vertoonde geen noemenswaardige veran-
deringen.

Ook werd bloeddrukdaling verkregen door beiderzijds de nervi
splanchnici door te snijden. In fig. 16 wordt het weergegeven.

Fig. 16.

Doorsnijden van de nervi splanchnici majores et
minores bij de kat heeft afname van den arteri-
eelen bloeddruk en het hersenvolume ten gevolge.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Uit deze fig. blijkt, dat op het moment dat de nervi splanchnici
(zoowel de majores als de minores) werden doorgesneden, een daling
van den arterieelen bloeddruk optrad, waarmede het hersenvolume pa-
rallel verliep. Van een daarna optredende stijging is niets te bespeu-
ren. De veneuze druk vertoonde of een zeer geringe stijging, of bleef
gelijk.

Waaraan moeten deze veranderingen van het hersenvolume bij ver-
mindering van den bloedtoevoer worden toegeschreven?

Door Bouckaert en Heymans werd de toename van de
stroomsnelheid, die zij in de a. carotis int. waarnamen na het afslui-
ten van de a. carotis ext., verklaard langs zuiver mechanischen weg.
In hun proeven is zulk een invloed zeer waarschijnlijk te achten, want
door het afsluiten van een der toevoerwegen kan door den anderen

-ocr page 58-

meer bloed vervoerd worden. Onze proeven bewijzen echter, dat
een tweede factor daarnevens in het spel moet zijn. Onze resultaten
zijn niet langs zuiver mechanischen weg te verklaren. Immers, bij
afsluiten van beide aa. carotides comm. zagen wij het hersenvolume
na een aanvankelijke kortdurende daling niet alleen tot het vroegere
niveau stijgen, maar zelfs daarboven, ofschoon voor de bloedvoor-
ziening alleen de aa. vertebr. beschikbaar bleven. Op welke wijze
komt hier dan de dilatatie tot stand? Geschiedt deze reflectorisch of
spelen chemische factoren, b.v. de CO-overmaat door de slechtere
circulatie de voornaamste rol? Wij achten laatstgenoemde mogelijk-
heid zoo goed als uitgesloten. Immers, in sommige proeven nam het
volume reeds onmiddellijk na den ingreep toe, zoodat er van ophoo-
ping van CO , nog geen sprake kon zijn geweest. Zooals nader zal
worden aangetoond is CO., inderdaad in staat dilatatie van de her-
senvaten te verwekken. Deze factor is echter in de zooeven beschre-
ven experimenten niet werkzaam.

Men moet dus bedacht zijn op een vaatverwijdenden reflex, zoo-
dra een of meer der toevoerende vaten worden afgesloten. De druk-
vermindering peripheer van de afklemming zou dan de oorzaak zijn,
die tot reflectorische verwijding der genoemde vaten leidt. De vraag
dringt zich op van welke vaten deze reflex uitgaat, waar het recep-
torische veld is gelegen. Ligt het over alle cerebrale vaten verspreid
of blijft het tot slechts enkele beperkt? Spelen mogelijk zelfs extra-
cerebrale vaten hierbij een rol? Volgens M.
en D. S c h n e i d e r
zou het alleen de a. meningea media zijn, die hiervoor aansprake-
lijk is te stellen. Dit is echter zeer onwaarschijnlijk, omdat het af-
sluiten van de aa. carotides int. bij den hond tot hetzelfde gevolg
leidt, ofschoon de a. meningea media tot het stroomgebied der a.
maxillaris int. behoort. Bovendien had immers ook afsluiten
van de aa. vertebr. het bewuste effect. Wij zullen het receptorische
veld van deze reflexbaan dus zoowel in het stroomgebied der a.
carotis int. als in dat van de a. carotis ext. en de a. vertebr. moeten
zoeken. Of hiervoor bepaalde gedeelten van de arterien in aanmer-
king komen weten wij niet; ook blijft het een vraag, waarom daling
van den algemeenen arterieelen bloeddruk, onder (e) beschreven,
constrictie en nimmer dilatatie van de hersenvaten ten gevolge had.

-ocr page 59-

Mogelijk spreekt de drempelwaarde van den prikkel hier een be-
slissend woord.

Een nader onderzoek naar het hier besproken receptorische veld
is verlokkend. Niet alleen omdat het een nieuw mechanisme betreft,
dat van beteekenis is voor de bloedvoorziening van dit belangrijke
deel van het centrale zenuwstelsel, maar uit een algemeen oogpunt
is het van niet minder belang. De physiologie kent verschillende
receptorische velden in het vaatstelsel, van groote waarde voor de
circulatie zelf. Wij noemen hier het depressorgebied in den arcus
aortae en het hiermede analoge receptorische veld in den sinus caro-
ticus, terwijl ook in andere vaatgebieden dergelijke receptoren be-
kend zijn.

De vaatreflex die hier in het geding is, onderscheidt zich in
drieërlei opzicht van de tot nu toe bekende. De eerste merkwaardig-
heid is deze, dat het receptorische veld en de effectoren in eikaars
onmiddellijke nabijheid en beide in of nabij de hersenen gelegen
zijn. In de tweede plaats blijkt de reflex gelocaliseerd en zich tot de
hersenvaten te beperken. Een derde merkwaardigheid is hierin ge-
legen, dat drukverlaging tot vasodilatatie leidt, terwijl èn in den de-
pressor-reflex èn in den sinus caroticus-reflex hetzelfde door druk-
verhooging bereikt wordt. Terwijl echter beide laatstgenoemde den
algemeenen bloeddruk beïnvloeden en het geheele lichaam in de ge-
volgen doen deelen, is de hier beschreven reflex van uitsluitende be-
teekenis voor de hersenen. Hierdoor wordt bereikt, dat dit be-
langrijke orgaan de noodzakelijke hoeveelheid bloed ontvangt, zij
het ten koste van nabijgelegen stroomgebieden, wanneer de ge-
zamenlijke voorziening afneemt.

5. De mvloed van den sinus caroticus.

De belangrijke invloed, dien de sinus caroticus op de regeling van
de bloedvoorziening voor verschillende deelen van het lichaam uit-
oefent, is door de onderzoekingen van Hering (1927) maar voor-
al door die van H e y m a n s en zijn medewerkers in het licht gesteld.

Het is daarom van groot belang na te gaan, welken invloed de
cerebrale circulatie hiervan ondervindt.

Allereerst werd de vraag onderzocht, of de actieve volumever-
anderingen, die zooeven onder 4 werden besproken en de volumever-
anderingen in het algemeen op eenigerlei wijze door den sinus caro-

-ocr page 60-

ticus beïnvloed worden. Het onderzoek had plaats bij honden en
ättcn

Belde sinus carotici werden gedenerveerd en ter controle werden
daarna beide carotiden tijdelijk afgesloten, waarbij dan de normaal
optredende verhooging van den arterieelen bloeddruk bleek mt te
bhiven Bij de kat kwam een verrassend resuhaat voor den dag.
Zelfs na een pijnlijk nauwkeurige denervatie bleek toch nog dik-
wijls na het afsluiten van de carotiden de bloeddruk op te loopen.
Zelfs wanneer met de zenuwverbindingen van de sinus carotia de
^ beide aa carotides int. waren weggenomen, bleef de drukstijgmg
vrijwel ongewijzigd. Ook viel het op, dat na het denerveeren van
de sinus het niveau van den bloeddruk slechts wemig hooger lag

dan tevoren.

Dit alles wijst er op, dat bij de kat peripheer van deri smus caro-
ticus in het verloop der a. carotis ext. of haar vertakkmgen een
receptorisch veld moet gelegen zijn, met een invloed analoog aan

dien van den sinus caroticus.nbsp;, .

Voor het hier gestelde doel werden alleen die dieren gebruikt,
waarbij geen bloeddrukverandering na het afsluiten der aa. carotides
comm. meer optrad, en waarbij de bloeddruk belangrijk hooger werd

door de denervatie.nbsp;.

Bii den hond is het denerveeren van den smus caroticus met het

beschreven gevolg een eenvoudige zaak. Waren nu de beide sinus
op de beschreven wijze ontzenuwd, dan werd bij deze dieren het
effect op het hersenvolume van het doorsnijden en het prikkelen
van de periphere stomp van den halssympathicus en halsvagus en de
invloed van het afsluiten der carotiden nagegaan. Tevens werden
adrenaline en histamine, die in een volgend hoofdstuk bespreking
vinden toegepast, eenerzijds bij intacte, anderzijds bij gedenerveerde
sinus carotici. Het bleek nu, dat in alle gevallen de gedragingen
van de cerebrale vaten principieel dezelfde bleven, onverschillig of
de sinus-innervatie intact was gebleven of niet.

Dezelfde toename na doorsnijden en dezelfde afname na prikke-
ling van den halssympathicus die wij bij het normale dier zagen,
traden ook nu aan den dag. Als voorbeeld wordt in fig. 17 het effect
weergegeven van het doorsnijden der halssympathici (A) en het
resultaat, verkregen na prikkeling van de periphere stomp der rechter

zenuw (B).

-ocr page 61-

Fig. 17. Kat.

Beide sinus carotici gedenerveerd.

A.nbsp;Het doorsnijden van beide hals-
sympathici heeft een toename van
het hersenvolume ten gevolge.

B — arterieele bloeddruk.
P = pneumogram.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

B.nbsp;Prikkeling van de periphere stomp
van den rechter sympathicus heeft
een afname van het hersenvolume
ten gevolge.

B = arterieele bloeddruk.
P = pneumogram.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

De hier beschreven verschijnselen treden dus zoowel aan den dag
bij intacte, als bij gedenerveerde sinus carotici. Deze bevinding komt
overeen met hetgeen door
N o y o n s, v a n W e s t e n r ij k en J o n g-
bloed bij het konijn gevonden werd.

In de tweede plaats werd onderzocht welken invloed prikkeling
van de sinus carotici op de bloedvoorziening der hersenen uitoefent.

Zoowel Hering als Hey mans en zijn medewerkers
waren van meening, dat hierdoor de hersencirculatie slechts
indirect kon worden beinvloed, namelijk ten gevolge van de verande-
ring van den arterieelen bloeddruk. M. en D. S c h n e i d e r meenden,
dat terdege verwijding van de hersenvaten na prikkeling van den sinus
caroticus optrad, die echter uitsluitend reflectorisch door den ver-
laagden bloeddruk zou worden veroorzaakt. In 1935 kwamen G o 11-
wit
ze r-M eier en Schulte, in tegenstelling met hun publi-
catie van 1932, tot dezelfde conclusie. Anderen, zooals van
W e s t e n r ij k en A s k - U p m a r k (1935) daarentegen meenden
een directe werking op de hersenvaten niet te mogen uitsluiten.
Weer andere onderzoekers, zooals S c h m i d t en Pierson (1934)
en Schmidt (1934, 1936) konden geen enkele werking als bo-
ven bedoeld op verschillende deelen der hersenen en der medulla
oblongata aantoonen.

f IWWlSXi-IH.

-ocr page 62-

Terwijl ons onderzoek gaande was werd in 1936 door Bouckaert
en J
O u r d a n dit onderzoek nogmaals ter hand genomen. Het
gelukte hun niet bij normale honden een directen invloed van
den sinus caroticus op de hersenvaten aan te toonen. Wel werd
een geringe werking vastgesteld wanneer tevoren sympathectomie
was verricht. De sympathische draden die vanuit het ganglion stel-
latum naar den „nervus vertebralisquot; verloopen, benevens de hals-
sympathici en hun verbindingen met de eerste vier thoracaalseg-
menten waren intact gelaten.

Wij verrichtten onze onderzoekingen niet alleen bij honden doch
ook bij katten. Beide sinus carotici werden vrij gelegd, terwijl weer
het hersenvolume, de arterieele en veneuze bloeddruk werden ge-
registreerd. Slechts zeer zwakke prikkels werden gebruikt. (De
afstand der twee spoelen van het inductorium was maximaal,
terwijl de hoek 10—40° bedroeg.) Om stroomoverloop te voorkomen
werd voor zorgvuldige isolatie gezorgd.

Het eerste gevolg van prikkeling van den sinus caroticus of van
de zenuw van Hering is vanzelfsprekend daling van den arte-
rieelen bloeddruk, wisselende van 20—60 mm. Hg. Tegelijkertijd kon
toename van het hersenvolume worden aangetoond, terwijl de veneuze
druk practisch niet veranderde (fig. 18).

Fig. 18.

Toename van het hersen-
volume bij prikkeling van
den sinus caroticus van
den hond, terwijl de arte-
rieele bloeddruk daalt en
de veneuze druk gelijk
blijft.

Bv = veneuze bloeddruk.
B = arterieele bloeddruk.
V 1= hersenvolume.
S = signaal.
T = tijdsignaal, dat 6
sec. aangeeft.

-1----

YWi^WWyr,

v

De volumetoename moet dus het gevolg zijn van dilatatie der cere-
brale vaten. Niet altijd was het effect als boven beschreven, want

-ocr page 63-

soms trad eerst een passieve afname van het hersenvolume op, ter-
wijl pas enkele sec. na het begin der prikkeling dit volume weer toe-
nam, maar toch nog iets onder het oorspronkelijke niveau bleef, zoo-
lang de prikkel werd aangehouden. Rest nog te vermelden, dat in
verschillende proeven, ook bij dieren, waarbij de vagi en de sympa-
thie! waren doorgesneden de beschreven dilatatie der cerebrale vaten
na het prikkelen van den sinus caroticus of van de zenuw van
Hering kon worden opgewekt.

Moet nu deze dilatatie als direct gevolg van de prikkeling, dan wel
als een gevolg van de bloeddrukverlaging worden beschouwd ? Onder
directe werking wordt hier verstaan rechtstreeksche werking van den
sinus caroticus via de IXde hersenzenuw en het vasomotorische
centrum op de hersenvaten. Zooals uit het literatuuroverzicht bleek,
wordt door vele onderzoekers een indirect mechanisme ondersteld.

Volgens M. en D. Schneider zouden we ons dit als volgt
moeten voorstellen: prikkeling van den sinus caroticus heeft bloed-
drukdaling ten gevolge; hierdoor ontstaat een afname van den druk
in de arteria meningea media en dit zou (zooals onder 4 werd be-
sproken) een dilatatie van de hersenvaten ten gevolge hebben.

Bovendien zou de afname van den druk in de a. meningea media
nog worden bevorderd door een gelijktijdig optredende sterke dila-
tatie van de schildkliervaten, zooals door Rein, Liebermeis-
ter en S c h n e i d e r (1932) werd aangetoond. Hierdoor zou zoo-
veel bloed naar deze klieren worden gevoerd, dat de druk in het
periphere carotiseinde aanmerkelijk zou dalen.

De bloeddrukdaling als oorzaak van deze dilatatie lijkt ons niet aan-
nemelijk; immers (a) soms was deze daling zoo gering, dat blijkens
andere proeven geen invloed hiervan op de hersenvaten kan worden
verwacht (zie fig. 15 en 16); desondanks werd een duidelijke ver-
wijding van de hersenvaten waargenomen, (b) Bij één hond kon
worden vastgesteld, dat in tegenstelling met wat we in andere ge-
vallen zagen, afsluiten van beide carotiden geen dilatatie der hersen-
vaten ten gevolge had. Bij prikkeling van den sinus caroticus echter
trad hier terdege dilatatie van de hersenvaten op. Het mechanisme
door Schneider ondersteld, was hier dus zeker niet in het ge-
lt;ling. Bovendien zij hier nog opgemerkt dat afsluiten van de aa.
thyrioideae het resultaat op geen enkele manier beïnvloedde.

-ocr page 64-

Wij besluiten dus dat de sinus caroticus een directen invloed op
de hersenvaten uitoefent en deze bij prikkeling tot verwijding brengt,
evenals andere vaatgebieden, met name het splanchnicusgebied. In
dit opzicht onderscheidt zich de innervatie van de hersenvaten dus
niet van die van andere gebieden van het lichaam. Er is echter wel
een quantitatief verschil. Soms was de actieve dilatatie van de her-
senvaten zoo gering, dat zij door den passieven invloed uitgeoefend
door de daling van den arterieelen bloeddruk in het geheel niet tot
uiting kwam. Uit het voorgaande blijkt dus, dat de sinus caroticus
de bloedvoorzlening der hersenen weliswaar indirect beïnvloedt, maar
bovendien direct.

6. Prikkeling van de centrale stomp van den nervus peroneus.

Nothnagel meende door prikkeling van de centrale stomp van
den nervus cruralis algemeen een constrlctie der piavaten te kunnen
vaststellen, wat door Riegel en Jolly weer werd tegengesproken,
terwijl K r a u s p e deze constrlctie slechts bij enkele dieren kon
waarnemen. Hürthle en Gärtner amp; Wagner konden na
prikkeling van sensibele zenuwen geen enkele actieve volumeveran-
dering der cerebrale vaten aantoonen. Müller en Siebeck zagen
zelfs toename van het hersenvolume optreden, welke bevinding door
Roy en Sherrington werd bevestigd. Volgens laatstgenoem-
den geschiedt dit echter passief als gevolg van bloeddrukstijging.
Ook wat omtrent dit punt bekend is mag dus onbevredigend worden
genoemd.

Bij een groot getal honden en katten werd de invloed nagegaan,
die prikkeling van de centrale nervus peroneus-stomp op het hersen-
volume uitoefent.

De prikkeling hiervan geschiedde op de wijze als bij den nervus
sympathicus beschreven.

De resultaten liepen ver uiteen. Bijna alle mogelijkheden die te
onderstellen zijn deden zich voor. Nu eens was bij gelijkblijvenden
arterieelen en veneuzen bloeddruk een zeer geringe volumevermin-
dering aan te toonen, dan weer het tegengestelde, terwijl uiteraard
ook passieve volumevermeerdering ten gevolge van stijging van
den arterieelen bloeddruk werd geregistreerd. Aan de hand van
deze resultaten wekken .de tegenstrijdige gegevens in de lltera-

-ocr page 65-

tuur geen verwondering. De reacties bij prikkeling van deze af-
ferente banen zijn blijkbaar te veelvuldig en te weinig nauwkeurig
bekend om een constante resultante van al deze te mogen ver-
wachten. Reeds ten opzichte van den arterieelen bloeddruk alleen
doet zich deze moeilijkheid voor, zoodat analyse hier niet mogelijk is.

7. Prikkeling van de hersenschors.

Prikkeling van de hersenschors is bij het onderzoek van de hersen-
vaten maar zeer weinig toegepast. Het waren Gärtner en Wag-
ner die vonden, dat toename van de hoeveelheid uit den sinus trans-
versus stroomend bloed aldus werd verkregen. Verder werd b.v.
door F 1 O r e y door waarneming van de piavaten geconstateerd,
dat electrische prikkeling van een bloedvat plaatselijke vasocon-
strictie veroorzaakte. Auerbach vond ditzelfde voor een geïso-
leerd bloedvat, zooals vroeger reeds aangehaald is.

Bij den hond en de kat hebben wij den invloed van schorsprikkeling
op het hersenvolume nagegaan. Op de beschreven wijze werd het her-
senvolume geregistreerd, terwijl de electroden naar binnen ge-
bracht werden door een tweede opening, in de andere schedelhei ft
aangebracht. Zij bestonden uit rechthoekig omgebogen dunne reep-
jes metaal, ± 4 mm. breed en ±: 1/5 mm. dik. Over een afstand
van 1 cm. raakten zij de hersenschors.

Faraday'sche prikkeling bleek hier steeds een toename van het
hersenvolume ten gevolge te hebben, terwijl de arterieele en ve-
neuze bloeddruk zoo goed als geen verandering vertoonden. Daar
echter vrij zwakke prikkels reeds spiercontracties aan de extre-
miteiten of aan den romp konden veroorzaken, al naar de plaats
van prikkeling, werd in eenige proeven het halsmerg bij C3 door-
gesneden. Ook nu trad steeds toename van het hersenvolume op,
terwijl uiteraard de spiercontracties geheel ontbraken. (Zie fig. 19).

Bij dieren, die b.v. aan het einde van een proef in zoodanigen
slechten toestand verkeerden, dat het hersenvolume alleen nog
slechts passief veranderde als gevolg van schommelingen van den
arterieelen bloeddruk, ontbrak ook de reactie bij cortexprikkeling.
Hiermede is tegelijkertijd de mogelijkheid weerlegd, dat physische in-
vloed ten gevolge van de warmte door de prikkeling ontwikkeld,

4

-ocr page 66-

Fig. 19.

Toename van het hersenvolume na directe
prikkeling van de hersenschors van de kat.
nadat de spina bij C3 was doorgesneden.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

het effect zou veroorzaken. De vraag of het hier beschreven effect
als direct prikkeleffect moet worden opgevat, werd niet onder-
zocht.

8. Prikkeling van het halsmerg.

Hieromtrent werd in de literatuur een enkele mededeeling ge-
vonden. Spina zag in 1899 dat na doorsnijden van het halsmerg
de hersenen gingen prolabeeren door de trepaanopening, waaruit
hij de conclusie trok, dat in de spina
Vasomotoren voor de hersen-
vaten zouden loopen. Deze conclusie is wel zeer gewaagd. Weber
daarentegen zag bij prikkeling van het halsmerg ter hoogte van C2
dilatatie van de hersenvaten. Overigens werd zeer weinig notitie
van dit vraagstuk genomen.

Rij drie katten hebben wij het halsmerg ter hoogte van den 3den
halswervel doorgesneden, en het centrale deel (het hoofdeinde)
met een Faraday'schen stroom geprikkeld. In geen enkel geval kon
eenige invloed op het hersenvolume worden vastgesteld.

-ocr page 67-

HOOFDSTUK V.

De werking van verschillende stoffen op de hersenvaten.

Van een groote reeks stoffen is bekend, dat zij op de bloed-
vaten van het lichaam invloed uitoefenen. Eenige hiervan werden
onderzocht. De keuze viel hoofdzakelijk op die, wier werking op de
vaten vrijwel constant en wier aangrijpingspunt als bekend mag
worden ondersteld.

1. Narcotica.

Daar in alle proeven het dier genarcotiseerd werd, waren het
allereerst de narcotica, die de belangstelling verdienden. Immers,
zij zouden bij de narcose reeds een werking op de hersenvaten
kunnen uitoefenen, waardoor de resultaten bij het onderzoek ver-
kregen, belangrijk zouden kunnen worden beinvloed. Ook uit de
literatuur spreekt deze mogelijkheid. Zoo schrijven Forbes,
Wolff en C
O b b de negatieve resultaten, die Lee met hista-
mine bij de kat kreeg, toe aan het gebruik van aether als narco-
ticum. Volgens hen zou door de aethernarcose maximale dilatatie
van de hersenvaten optreden, met het gevolg, dat histamine on-
mogelijk verdere verwijding zou kunnen veroorzaken.

Wij zullen beginnen met de 3 door ons gebruikte narcotica te
bespreken.

(a)nbsp;Aether, dat meestentijds voor de narcose van de kat werd
gebruikt.

(b)nbsp;Chloroform, dat een enkele keer bij den hond als aanvul-
lingsnarcoticum werd toegediend.

(c)nbsp;Chloralose, dat bijna steeds bij den hond en een enkele keer
bij de kat werd gebruikt.

De meeste narcotica, in het bijzonder aether en chloroform, ge-
ven in middelmatige en groote dosis dilatatie van de vaten in ver-
schillende gebieden van het lichaam. Deze vaatverwijdende wer-

-ocr page 68-

king moet volgens de literatuur deels als een centrale, deels als
eenquot; rechtstreeksche werking op den vaatwand worden beschouwd.

Aangaande de werking van aether en chloroform op de hersen-
vaten zijn in de literatuur verschillende gegevens te vinden. Zij
stemmen bevredigend met elkaar overeen. Zoo beschrijven Schül-
ler, Pick, Hürthle, Müller en S i e b e c k, Wiggers

(1908), F o r b e s, W o 1 f f amp; C o b b, en M. amp; D. S c h n e i d e r

ons allen dilatatie der cerebrale- of piavaten onder invloed van aether
of
Chloroform. Het is dus noodig na te gaan, in hoeverre deze ver-
wijdende werking in onze proeven van beteekenis was voor de
resultaten.

(a) Aether.

Bij katten, die zoover uit de aethernarcose waren bijgeko-
men, dat de corneareactie weer duidelijk positief was, werd de
arterieele en veneuze bloeddruk en het hersenvolume geregistreerd.
Alle drie krommen bleven hun aanvankelijk beloop behouden. Daar-
na werd opnieuw aether toegediend op de wijze, zooals bij de in-
halatie-narcose geschiedt. Was een tracheacanule ingebracht, dan
werd deze voor de aether-inhalatie gebruikt. De narcose werd
voortgezet, totdat de corneareactie volmaakt negatief was.

Kort na het begin van de aether-inhalatie trad meestal daling
van den arterieelen bloeddruk op, terwijl het hersenvolume toe-
nam. De veneuze bloeddruk onderging als regel zeer weinig ver-
andering. We hebben hier dus te doen met actieve dilatatie van de
hersenvaten. Werd de aethertoediening gestaakt, dan kwamen lang-
zaam zoowel de bloeddruk- als de hersenvolume-kromme op het oude
niveau terug, en bleven hierop. Een voorbeeld wordt weergegeven
door fig. 20. (Soms was de daling van den arterieelen bloeddruk

aanmerkelijk grooter dan in deze fig.)

Op het moment dat de B- en V-krommen haar oorspronkelijken
stand hadden bereikt, was de corneareactie meestal zwak positief.
De narcose was dan nog diep genoeg om zonder eenig ver-
zet en zonder eenige uiting van onbehagen door het dier, nog
5 ä 10 min. te kunnen verder werken. Stellen wij nu de vraag, of
deze narcose straffeloos kan worden gebruikt, dan luidt het ant-
woord hierop bevestigend, echter onder voorwaarde, dat niet met
het experiment wordt begonnen, alvorens de arterieele (en even-

-ocr page 69-

Fig. 20.

Aethernarcose bij de kat
heeft geringe afname van
den arterieelen en veneu-
zen bloeddruk en toename
van het hersenvolume ten-
gevolge.

B = arterieele bloeddruk.
Bv = veneuze bloeddruk.
P = pneumogram.
V = hersenvolume.
S = signaal.
T = tijdsignaal, dat 6
sec. aangeeft.

tueel ook de veneuze) bloeddruk, alsmede de hersenvolume-kromme
op haar oorspronkelijken stand zijn teruggekomen. Wordt dit oogen-
blik niet afgewacht, dan bestaat het gevaar, dat de resultaten door
het narcoticum worden beïnvloed. Bij alle proeven werd streng aan
genoemde voorwaarden voldaan.

Nog dient de aandacht erop gevestigd, dat de werking op de
hersenvaten geheel overeenkomt met die, welke op andere vaatge-
bieden door dit narcoticum uitgeoefend wordt. Ook daar vasodi-
latatie, die de oorzaak is van de algemeene bloeddrukdaling.

Wellicht ten overvloede zij er hier op gewezen, dat de vraag
naar
Vasomotoren hier niet aangeroerd wordt. Zooals bekend is,
werkt aether in hoofdzaak op den vaatwand zelf.

(b) Chloroform.

Wij gingen den invloed van chloroform op de bloedvoorzlening
van de hersenen na bij den hond en de kat, ofschoon het als nar-
coticum alleen bij den hond toepassing had gevonden. Deze invloed
kwam geheel overeen met die, welke door aether werd uitgeoefend.
In onze proeven werden dus dezelfde voorzorgen in acht geno-
men, als onder (a) voor de kat beschreven werden.

-ocr page 70-

(c) Chloralose.

Dit narcoticum werd steeds bij den hond en een enkele maal bij
de kat gebuikt, bij beide dieren als een 1 % oplossing in Ringer'sche
vloeistof, die intraveneus gegeven werd. Door de geringe oplos-
baarheid is een grootere concentratie niet mogelijk. De dosis be-
droeg bij den hond en bij de kat 0.05—0.1 gr. per kg. lichaams-
gewicht.

Om de werking op de cerebrale vaten na te gaan werd bij den
hond en bij de kat de oplossing ingespoten in de vena femoralis.
Er werd voor gezorgd, dat de injectie zeer langzaam gebeurde, ten
einde verhooging van den arterieelen en veneuzen bloeddruk door
het vrij groote volume te voorkomen. Werd aan dezen eisch vol-
daan, dan bleek noch de arterieele noch de veneuze bloeddruk,
noch het hersenvolume een noemenswaardige verandering te onder-
gaan. Dit narcoticum oefent dus practisch geen invloed op , de vaten
der hersenen uit, evenmin als waarschijnlijk op andere gebieden
van het lichaam. Het was daarom voor ons doel zeer geschikt.

2. Adrenaline.

Het goede inzicht, dat wij, dank zij het werk o.a. van S t a r 1 i n g,
Langley en Dale omtrent de werking van dit hormon bezitten,
maakt het voor ons doel bij uitstek geschikt en verklaart mede,
waarom een groot getal onderzoekers die de cerebrale bloedvoor-
ziening bestudeeren, de werking van deze stof hebben nagegaan.
Uit het literatuuroverzicht zal blijken, dat wij desondanks weinig
positiefs weten. De tegenstrijdigheid der resultaten is hier zeer
groot. Had een bepaalde opvatting eenigen tijd gegolden, dan moest
zij weer door een andere worden vervangen. Wij zijn genoodzaakt
hier een overzicht te geven.

Bayliss en Hill (1895) konden met hun reeds beschreven
methode geen enkele actieve werking van adrenaline op de hersen-
vaten aantoonen. v. Cyon (1899) meende na inspuiting van bijnier-
extract eerst een hyperaemie en daarna een anaemie der duravaten
te kunnen waarnemen; echter in hetzelfde jaar schreef Spina,
dat dit extract alleen tot een vasodilatatie der hersenvaten zou lei-
den. Hij kwam tot deze conclusie, omdat hij door een trepaanope-
ning de hersenen zag uitpuilen en rooder worden. Hierbij werd

-ocr page 71-

echter geen rekening gehouden met stijging van den arterieelen
bloeddruk. Piek (1899) zag weinig verandering bij intraveneuze
inspuiting van genoemd extract; echter ook zijn methode (hij mat
de hoeveelheid uit de vena jugularis stroomend bloed) was niet
zonder fouten. Biedl en Reiner (1900) daarentegen, die o.a. de
methode van H ü r t h 1 e toepasten meenden, dat adrenaline con-
strictie der hersenvaten veroorzaakte. Deze was het duidelijkst aan
te toonen door in de periphere stomp van de a. carotis in te
spuiten; voordat de algemeene bloeddrukverhooging optrad was
reeds de vernauwing der genoemde vaten waar te nemen. In te-
genspraak met deze conclusie waren echter weer de resultaten van
Gerhardt (1900) en Hill en Mc Leod (1900), die geen
enkele constrictorische werking van bijnierextract op genoemde
vaten konden aantoonen. Wel echter Ferrier en Brodie (1902)
die bij kunstmatige doorstrooming der hersenvaten afname van
hun volume zagen na inspuiting van adrenaline. Ook Wiggers
(1905, 1907, 1908), Müller en Siebeck (1907) en
Wiechowsky (1905) kwamen tot dezelfde conclusie. Hier-
tegenover staan weer de onderzoekingen van D i x o n en Halli-
burton (1910). Zij zagen bij kunstmatig doorstroomde hersen-
vaten na toevoeging van adrenaline slechts een geringe vasodilatatie
optreden, terwijl Cow (1911) met dezelfde methode tot dezelfde
conclusie kwam. Zoo volgden de tegenspraken elkaar op. Hirsch-
felder (1915), die zoowel de retina- als de piavaten bekeek,
meende constrictie dier vaten na een adrenaline-inspuiting te kun-
nen waarnemen, terwijl Roberts (1921) de optredende apnoe
na adrenaline aan een vernauwing van de bloedvaten van het cen-
trale zenuwstelsel toeschreef. Ook Jacobi en Magnus (1925)
en ook H e u p k e (1924) kwamen tot de conclusie dat adrenaline
contractie der cerebrale vaten veroorzaakt. Florey (1925) daar-
entegen beschrijft dat steeds dilatatie der piavaten zou optreden
na intraveneuze inspuiting van adrenaline, terwijl locale applicatie
geen enkelen invloed op de vaten had. Weer een andere opvatting
huldigen Gruber en Roberts (1926), die de methode van
Dixon en Halliburton gebruikten. Zij achtten de dosis
adrenaline van groot belang: een groote zou vasoconstrictie veroor-
zaken, terwijl een kleine altijd dilatatie ten gevolge had.

-ocr page 72-

Schmidt (1928) kon geen constrictorischen invloed van adre-
naline aantoonen ofschoon hij op drieërlei wijze onderzocht. Ook
aan Rein (1930), die voor dit onderzoek de reeds eerder genoem-
de „Termostromuhrquot; gebruikte, gelukte dit niet; de hersendoor-
strooming volgde steeds passief de door adrenaline optredende ver-
hooging van den arterieelen bloeddruk. Keiler (1930) kwam met
dezelfde methode tot ongeveer dezelfde conclusie; een heel enkele
keer meende hij vasoconstrictie der cerebrale vaten te kunnen vaststel-
len. Riser en Sorel (1930) daarentegen, zagen geen enkele
keer vernauwing der bedoelde vaten ten gevolge van adrenaline.

Vervolgens onderzochten Forbes en Wolff en hun ver-
schillende medewerkers (1928-1933) met behulp van de reeds eer-
der besproken methode bij katten den invloed, dien adrenaline op
de piavaten uitoefent. Intraveneuze injectie had altijd verwijding
der piavaten ten gevolge, meestal gevolgd door een vasoconstrictie.
Hetzelfde resultaat werd verkregen door inspuiting in de periphere
stomp van de a. carotis comm. Het was immers aan Biedl en
Reiner gelukt, op deze wijze vernauwing van de cerebrale vaten
op te wekken, voordat zij passief door de stijging van den arteriee-
len bloeddruk werden verwijd. Deze voorafgaande vernauwing was
niet door Forbes enz. waargenomen. Zij zagen, zooals boven
reeds werd gezegd, deze alleen na de dilatatie. De dilatatie zou
passief zijn ten gevolge van den stijgenden bloeddruk, terwijl de
constrictorische werking op de hersenvaten pas te voorschijn zou
komen, nadat de bloeddruk op zijn ouden stand was teruggekomen.
Finesinger en Putnam (1933) pasten deze methode toe bij
katten en apen en registreerden in sommige proeven bov-endien de
stroomsnelheid in de a. carotis int. Zij kwamen tot de conclusie,
dat adrenaline in ieder geval de piavaten,
waarschijnlijk ook de in-
tracerebrale vaten vernauwt. Ongeveer terzelfder tijd werden de
onderzoekingen van Ungar en zijn medewerkers gepubliceerd
(1933-1936). Zij waren van meening, dat adrenaline alleen na een
voorafgaande injectie van yohimbine of ergotoxine een constrictori-
sche werking op de hersenvaten zou uitoefenen. Veel aanhang vond
deze meening echter niet en weldra vond weer de opvatting verdedi-
ging, dat adrenaline alleen een dilatatorische werking zou hebben. Zoo-
wel M. en D. Schneider (1934) als F. en E. Gibbs en

-ocr page 73-

Lennox (1935) kwamen tot deze conclusie. Ook deze meening
vond weer haar bestrijding.

In de eerste plaats toonden PutnamenAs k-U p m a r k (1934)
aan, dat adrenaline een constrictie der vaten van den plexus
chorioideus kan veroorzaken, terwijl zoowel Schretzenmayer
(1934) als Bouckaert en Jourdan (1936) en Noyons,
van Westerdijk en Jongbloed (1936) tot de conclusie
kwamen, dat adrenaline inderdaad op de hersenvaten een vasocon-
strictorische werking kan uitoefenen. Het spreekt vanzelf, dat
passieve dilatatie ten gevolge van de stijging van den arterieelen
bloeddruk niet werd ontkend.

Wij gaven in het voorgaande de onderzoekingen in chronologi-
sche volgorde ten einde de wisseling van meening goed te doen uit-
komen. Tevens zal het den lezer duidelijk zijn, dat van een gang-
bare opvatting in dezen moeilijk kan worden gesproken.

Wij verrichtten onze proeven bij den hond en bij de kat en dien-
den de adrenaline 1) op drieërlei wijze toe.

(1)nbsp;Door locale applicatie op de piavaten.

(2)nbsp;Door intraveneuze injectie in de vena femoralis.

(3)nbsp;Door inspuiting in de periphere stomp der a. carotis comm.

il) Omtrent de eerste manier kunnen wij zeer kort zijn; im-
mers, deze werd reeds besproken in hoofdstuk Hl bij de controle
der methode. Hier zij alleen in herinnering gebracht, dat geen in-
vloed op het hersenvolume op deze wijze kon worden waargeno-
men. De beteekenis hiervan werd reeds besproken.

(2) Bij de intraveneuze injectie bleek het effect geheel af te
hangen van de dosis. Werd bij de kat tot 0.1 mgr. en bij den hond
tot 0.2 mgr. gegaan, wat een groote dosis beteekent, dan was bij
beide diersoorten, maar vooral bij de kat een belangrijke stijging
van den arterieelen bloeddruk steeds het gevolg. Bijna altijd volgde
het hersenvolume passief deze bloeddrukstijging (zie fig. 21).

Geheel anders echter was het effect, wanneer een zoodanig kleine

1) Gebruikt werd hydrochloras adrcnalini, in den handel gebracht door Parke
Davis en Co.

-ocr page 74-

Fig. 21. Intraveneuze injectie
van 0.1 mgr. adrenaline bij de
kat: het hersenvolume volgt
passief den arterieelen bloed-
druk.

P = pneumogram.
B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec.
aangeeft.

dosis adrenaline werd ingespoten, dat geen, of slechts een geringe
bloeddrukstijging optrad. Voor de kat was deze hoeveelheid 4—lOy,
voor den hond 7 — 257. Bijna steeds werd dan een duidelijke af-
name van het hersenvolume geregistreerd, terwijl de arterieele en
de veneuze druk meestal constant bleven. In sommige proeven
werd volumeafname zelfs geregistreerd ondanks het stijgen van
den arterieelen bloeddruk met 20 ä 35 mm. Hg.

In fig. 22 en 23 worden hiervan voorbeelden gegeven.
De volumeafname kan dus alleen aan constrlctie der cerebrale

vaten worden toegeschreven.

(3) De derde wijze waarop adrenaline met de hersenvaten in
contact werd gebracht was inspuiting in de periphere stomp der a.
carotis comm. door gebruikmaking van het vrije been van een in

de arterie gebracht glazen T-stuk.

Ook hier hing het effect af van de dosis, die werd gebruikt.
Gebruikt werden dezelfde hoeveelheden die ook intraveneus ge-
geven waren, d.w.z. bi] de kat resp. O.l mgr. en 4—10.7 en bij den
hond resp. 0.2 mgr. en 7-25 7. Daar het bloed door twee beenen
van het T-stuk vrij peripheervvaarts kon stroomcn, werd de adrena-
line rechtstreeks naar de hersenen gebracht. Slechts moest er voor
worden gezorgd dat de inspuiting langzaam geschiedde, opdat een
drukverhooging in den sinus caroticus, waarvan daling van den
arterieelen bloeddruk het gevolg zou zijn, werd voorkomen. Werd

-ocr page 75-

Anbsp;B

Fig. 22. A. Intraveneuze inspuiting van 5 r adrenaline bij de kat:
afname van het hersenvolume, terwijl de arterieele en
de veneuze bloeddruk vrijwel gelijk blijven.
Bv = veneuze bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.

B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.
B. Intraveneuze inspuiting van 10 y adrenaline bij den
hond: afname van het hersenvolume, terwijl de arte-
rieele bloeddruk weinig verandering vertoont.
B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Fig. 23. Intraveneuze injectie van

4nbsp;r adrenaline bij de kat: af-
name van het hersenvolume on-
danks de stijging van den arteri-
eelen bloeddruk van 90—125 mm.
Hg.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.

5nbsp;= signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

-ocr page 76-

op de aangegeven wijze de groote dosis ingespoten, dan kon soms
nog voordat eenigerlei verandering van den arterieelen bloeddruk
zich voordeed, verkleining van het hersenvolume worden vastgesteld.
Een voorbeeld wordt gegeven in fig. 24.

'viAAAAAAA/VyvWUM

Fig. 24. Inspuiting van 0.1 mgr. adrenaline in de periphere

stomp van de rechter a. carotis comm. bij de kat.

P = pneumogram.

B = arterieele bloeddruk.

V = hersenvolume.

S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 1 sec. aangeeft.

Deze afname duurde slechts enkele seconden, daar de arterieele
bloeddruk spoedig begon te stijgen en de actieve volumeafname on-
gedaan maakte. Werd op deze wijze de „kleine hoeveelheidquot; inge-
spoten, dan was het effect volkomen gelijk aan dat, verkregen bij

intraveneuze injectie.

Wat leeren ons deze experimenten? In de eerste plaats wordt be-
wezen, dat ook op de hersenvaten adrenaline een constrictorische
werking uitoefent, een vaatvernauwing, die dikwijls zóó krachtig is,
dat zij door een verhooging van den arterieelen bloeddruk van 20—35
mm. Hg niet wordt gecompenseerd. Is de bloeddrukstijging grooter,
dan moet de constrictie plaats maken voor een passieve dilatatie.
De ervaring, dat adrenaline op de periphere sympathische uitein-
den haar werking uitoefent maakt wederom het bestaan van een
vasoconstrictorische innervatie der hersenvaten zeer waarschijnlijk.
De spanning der gecontraheerde hersenvaten is geringer dan m an-

-ocr page 77-

dere vaatgebieden van het hchaam, waardoor zij door den verhoog-
den arterieelen bloeddruk worden uitgezet. Hier staat tegenover,
dat zij voor adrenaline een grootere gevoeligheid blijken te bezitten;
zij worden reeds tot contractie gebracht bij een zeer zwakke concen-
tratie welke den arterieelen bloeddruk nog onbeinvloed laat.

Deze beide factoren maken de tegenstrijdigheid van de resultaten,
in de literatuur beschreven, eenigszins begrijpelijk. Immers, vele on-
derzoekers hielden met den passieven invloed van den algemeenen
bloeddruk te weinig rekening.

3. Strychnine.

Ook strychnine oefent een vasoconstrictorische werking uit. Zij
werkt niet op de sympathische uiteinden, maar centraal, d.w.z. op
het vasomotorische centrum en veroorzaakt aldus stijging van den
arterieele bloeddruk. Is de dosis te groot (1 mgr. per kg. lichaams-
gewicht), dan wordt genoemd centrum verlamd en is bloeddruk-

daling het gevolg-

De vraag is nu, of deze vasomotorische reacties ook voor de her-
senvaten gelden. Reeds tal van onderzoekingen werden verricht,
maar ook hier kwamen de resultaten weer met elkaar in strijd. Zoo
zagen Gärtner en Wagner zoowel als Roy en S h e r r i n g-
t
O n dilatatie der cerebrale vaten, maar in geen van deze gevallen
was de passieve invloed, uitgeoefend door stijging van den arterieelen
bloeddruk, uit te sluiten. Aan Wiechowsky gelukte het niet,
eenigerlei actieve volumeverandering der hersenvaten door strych-
nine aan te toonen. Tegenover deze meeningen staat die van M ü 11 e r
en Siebeck. Deze meenden erin te zijn geslaagd, na strychnine-
inspultlng constrlctie der hersenvaten aan te toonen, terwijl ook
M.
en D. S c h n e i d e r ons hetzelfde resuhaat beschrijven. F 1 o r e y
daarentegen zag na een intraveneuze injectie van strychnine nooit
constrlctie der piavaten en zou bij locale toediening zelfs dilatatie

hebben waargenomen.

Bij onze proeven werd de kat als proefdier gebruikt. De strych-
nine werd intraveneus ingespoten. Behalve met den te onderzoeken
vasomotorischen invloed, moet, zooals bekend is, met nog een ge-
heel andere werking, de krampverwekkende, rekening worden ge-
houden. Deze convulsies werken buitengewoon storend bij het on-

-ocr page 78-

(lerzoek, daar verhooging van den arterieelen en veneuzen bloed-
druk hiermee samengaan. Bovendien werken de bewegingen van
het hoofd en de wervelkolom storend op de registratie. Daarom werd
gepoogd, deze zoo hinderlijke convulsies te ontgaan door het gebruik
van kleine hoeveelheden, nl. tot 0.1 mgr. Zoo werden meestal de
krampen voorkomen en was ook de arterieele bloeddrukstijging on-
beteekenend. Deze kleine hoeveelheid bleek in sommige proeven be-
langrijke afname van het hersenvolume te veroorzaken, zooals in
fig. 25 is weergegeven.

Fig. 25. Intraveneuze injectie van 0.1
nigr. strychnine bij de kat veroorzaakt
afname van het hersenvolume. terwijl
de arterieele en veneuze bloeddruk
slechts weinig verandering vertoonen.

P = pneumogram.
B = arterieele bloeddruk.
Bv == veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

Ook in de hersenvaten treedt dus vasoconstrictie op, wat in over-
eenstemming is met de algemeene onderstelling, dat dit alkaloid
prikkelend werkt op het vasomotorische centrum. De proef steunt
verder de ervaring dat de hersenvaten een vasoconstrictorische in-
nervatie bezitten. Maar bovendien blijkt uit fig. 25 dat deze vaso-
constrictie reeds eerder dan elders in het lichaam optreedt. Immers,
de arterieele bloeddrukverhooging was nog zeer onbeduidend. Het-
zelfde was voor adrenaline vastgesteld.

Merkwaardig werd bij een der proefdieren een ander effect waar-
genomen : het hersenvolume nam zeer duidelijk toe bij daling van
den arterieelen bloeddruk, dus bij algemeene vasodilatatie. Eenige
malen achtereen werd deze proef herhaald; fig. 26 geeft een voor-
beeld.

-ocr page 79-

Fig. 26. Intraveneuze injectie van 0.1
mgr. strychnine 'bij de kat veroorzaakt
daling van den arterieelen bloeddruk en
toename van het hersenvolume.

B = arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

Het is niet mogelijk de oorzaak van dit effect, dat van den regel
afweek, aan te geven. Mogelijk veroorzaakte een kleine dosis hier
reeds de verlamming van het vasomotorencentrum, die volgens
S
O 11 m a n n normaal is na een veel grootere hoeveelheid. Zelfs ten
aanzien van dit bijzondere geval blijkt weer de overeenkomst te
bestaan tusschen de reacties van de hersenvaten en die van andere
vaatgebieden.

4. Ergotoxine.

Om twee redenen werd ergotoxine in het onderzoek betrokken.
In de eerste plaats interesseerde ons de invloed van ergotoxine op
de cerebrale vaten, maar daarnevens was het de vraag, welke de
invloed is van adrenaline en van prikkeling van den halssympathi-
cus op de hersenvaten, nadat tevoren ergotoxine was ingespoten.
Dale heeft reeds in 1906 aangetoond dat een kleine hoeveelheid
ergotoxine constrictie van de vaten in verschillende gebieden van
het lichaam veroorzaakt, maar dat door een grootere dosis deze
werking verdwijnt en plaats maakt voor een verlammende, waar-
door de bloeddruk daalt. Het zouden speciaal de uiteinden der con-
strictorisch werkende sympathische vezelen zijn, waar de verlam-
mende werking aangreep, zoodat adrenaline, daarna ingespoten, niet
meer vasoconstrictie en bloeddrukstijging kan veroorzaken. Integen-
deel zag Dale dat dit hormon nu vasodilatatie en dientengevolge

-ocr page 80-

daling van den arterieelen bloeddruk veroorzaakte. Ook bij prikke-
ling van den n. splanchnicus werd dilatatie van de buikvaten ge-
registreerd. De sympathische vezelen zouden dus naast de constric-
torische werking, die normaal tot uiting komt, een diktatorischen
invloed uitoefenen. Is door de verlammende werking van ergotoxine
de eerste opgeheven, dan komt de laatste voor den dag bij prikkeling
door adrenaline of bij prikkeling van den splanchnicus.

Hoe gedragen zich nu de cerebrale vaten ? Komt hun reactie over-
een met die elders in het lichaam of gedragen zij zich anders? In de
literatuur zijn enkele onderzoekingen medegedeeld. Bij het meeren-
deel echter werd alleen de directe invloed van ergotoxine op de be-
doelde vaten bestudeerd. De resultaten waren vrijwel gelijkluidend.
S c h u 11 e r, H i r s c h f e 1 d e r en M. en D. S c h e i d e r zagen
allen vasoconstrictie na ergotoxine-toediening optreden. Wat nu den
invloed van adrenaline na ergotoxine-inspuiting betreft, deze werd
onderzocht door Ungar en zijn medewerkers. Het resultaat hier-
van werd reeds besproken (zie blz 56). Volgens hen zou zelfs con-
strictorische werking van de adrenaline tot uiting komen, waar deze
van te voren niet was waar te nemen. Dit resultaat is dus volkomen
in tegenstelling met wat wij op grond van het boven besprokene zou-
den verwachten. B o u c k a e r t en J o u r d a n daarentegen zijn van
meening, dat ook ten opzichte van de hersenvaten omkeer in de
werking van adrenaline optreedt. Zij zagen na een
voorafgaande
injectie van ergotoxine dilatatie der hersenvaten door adrenaline.
Daar zij met een geisoleerd hoofd werkten dat zij kunstmatig door-
stroomden, konden zij niet tegelijk den invloed op den arterieelen
bloeddruk nagaan.

Bij de proeven die wij namen werd de kat als proefdier gebruikt.

(a) De werking van ergotoxine.

De hoeveelheid ergotoxine, die intraveneus werd ingespoten be-
droeg 1 mgr. Hierbij trad als regel stijging van den arterieeier,
bloeddruk en afname van het hersenvolume op, terwijl de vepfuze
druk meestal constant bleef (zie fig. 27).

Wij vonden hier dus constrictie van de cerebrale vaten Wat bo-
vendien opvalt is de lange latentie (± 1 min.). Reeds M. en D.
Schneider wezen hierop.

-ocr page 81-

Fig. 27. Intraveneuze injectie van 1 mgr.
ergotoxine veroorzaakt een stijging van
den arterieelen bloeddruk en een daling
van het hersenvolume bij de kat.

Bv = veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

(b} Prikkeling van den halssympathicus na een voorafgaande
ergo toxine-injectie.

In een reeks proeven werd de periphere stomp van den rechter
halssympathicus geprikkeld, nadat 2—5 mgr. ergotoxine was inge-
spoten. Tevoren werd in elke proef vastgesteld, dat deze sympa-
thische prikkeling steeds constrictie van de hersenvaten ten ge-
volge had.

Na de ergotoxine-inspuiting trad deze constrictie geen enkele keer

Fig. 28. Prikkeling van den halssympa-
thicus bij de kat, nadat tevoren 3 mgr.
ergotoxine was ingespoten; geringe toe-
name van het hersenvolume.

B = arterieele bloeddruk,
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

-ocr page 82-

meer op. In de meeste gevallen werd zelfs een — zij het ook uiterst
geringe — toename van het hersenvolume geregistreerd, terwijl de
arterieele en veneuze bloeddruk gelijk bleven. Een voorbeeld hier-
van vindt men in fig. 28.

De volumevermeerdering is wehswaar gering en men zou eraan
kunnen twijfelen of hieraan wel beteekenis mag worden toegeschre-
ven. Het verschijnsel deed zich echter met groote constantie voor,
zoodat wij het voor zeer waarschijnlijk houden, dat hier inderdaad
vasodilatatie van cerebrale vaten bestaat.

(c) De werking van adrenaline na inspuiting,-Van ergotoxine.

Werd na ergotoxine adrenahne ingespoten, dan was het effect
geheel anders dan tevoren bij adrenaline-inspuiting. Bij het nor-
male dier had een intraveneuze injectie van 4—10 ■y adrena-
line een afname van het hersenvolume veroorzaakt, terwijl 0.1 mgr.
een stijging van den arterieelen druk en hierdoor passief optre-
dende volumevermeerdering had gegeven. Nu daalde na laatstge-
noemde dosis, zooals Dale gezien had, de arterieele bloeddruk,
maar nam desondanks het hersenvolume aanzienlijk toe.

Fig. 29. Intraveneuze injectie van 0.1 mgr.
adrenaline bij de kat. nadat tevoren 3 mgr.
ergotoxine was ingespoten: daling van den
arterieelen bloeddruk en toename van het
hersenvolume, terwijl de veneuze druk ge-
lijk bleef.

Bv = veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

De veneuze druk onderging weinig of geen verandering. Deze
volumevermeerdering moet dus worden toegeschreven aan een
dilatatie van de cerebrale vaten.

-ocr page 83-

(d) Afsluiten van de aa. carotides communes resp.
coffeinc-injectie na een voorafgaande gift van ergotoxine.

Er was nog een effect op de hersenvaten dat hier genoemd dient
le worden. Het bleek nl, dat de toename van het hersenvolume
na het afsluiten der carotiden (die op blz. 38 werd besproken) en
ook na intraveneuze injectie van Coffeine (welke nog behandeld
zal worden), na voorbehandeling met ergotoxine belangrijk grooter
werd dan zij tevoren was geweest.

Wij konden dus de ervaringen van Ungar en zijn medewer-
kers in geen enkel opzicht bevestigen. Volgens hen zou adrenaline
alleen dan constrictie van de hersenvaten tengevolge hebben, wan-
neer tevoren ergotoxine was ingespoten. Wij vonden deze reactie
bij ieder normaal dier, terwijl ergotoxine hiervan, evenals van de
reactie der sympathische prikkeling, juist een omkeer veroorzaakte,
een en ander geheel in overeenstemming met hetgeen Dale in
andere vaatgebieden vond.

Ook in dit opzicht bestaat dus volkomen analogie tusschen de
sympathische innervatie van de cerebrale vaten en die van de vaten
in het splanchnicusgebied.

Dat de toename van het hersenvolume, na het afsluiten van de
carotiden resp. na een intraveneuze injectie van Coffeine belang-
rijk grooter werd wanneer tevoren ergotoxine was ingespoten, kan
nu ook geen verwondering meer wekken. Immers de invloed der
constrictoren is door de ergotoxine verminderd of opgeheven, zoo-
dat de dilatatoren een grooter effect bewerkstelligen. Wordt de
dilatatorische invloed opgeheven, dan keeren de vaten tot hun oor-
spronkelijken toestand terug.

5. Acetylcholine.

Acetylcholine oefent reeds in zeer kleine hoeveelheid een dilata-
teerende werking op de bloedvaten van de verschillende deelen
van het lichaam uit en veroorzaakt aldus daling van den arteriee-
len bloeddruk. Vandaar dat haar invloed op het hersenvolume on-
derzoek verdiende.

Deze stof werkt direct op den vaatwand [Dale en Richards
(1918)], terwijl volgens Pilcher en Soll mann (1915) ook

-ocr page 84-

een invloed op het vasomotorencentrum zou worden uitgeoefend.

De werking op de hersenvaten werd reeds eenige keeren be-
studeerd. Zoowel Muller (1910)
als H i r s c h f e 1 d e r, J a c o b i
en Magnus, Wolff (1929), S c h r e t z e n m a y e r en M. en
D. Schneider kwamen ondanks de verschillende methoden die
zij gebruikten tot de conclusie, dat verwijding van de hersenvaten
het gevolg is. In 1936 zagen ook Bouckaert en Jourdan

duidelijke dilatatie hiervan.

Den invloed van acetylcholine op de hersenvaten hebben wij bij
de kat nagegaan. Intraveneus werd 0.1 mgr. acetylcholine inge-
spoten. Het effect was zeer duidelijk en zeer constant. Steeds trad
belangrijke daling van den arterieelen bloeddruk op, terwijl het
hersenvolume tegelijkertijd toenam. De veneuze druk daalde meest-
al iets (1/2—1 cm. H
.,0).

In fig. 30 is hiervan een voorbeeld te vinden.

Fig. 30. Intraveneuze injectie van 0.1 mgr.
acetylcholine bij de kat: daling van den
arterieelen en veneuzen bloeddruk en
toename van het hersenvolume.

Bv = veneuze bloeddruk.
B = arterieele bloeddruk.
V =: hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

We hebben hier dus met actieve verwijding der hersenvaten te
doen. Ook in dit opzicht dus weer overeenstemming tusschen de
vaten der hersenen en die elders in het lichaam.

Wij willen hier nog de aandacht vestigen op het feit, dat, hoe
groot de daling van den arterieelen bloeddruk ook was (een enkele
keer bedroeg zij 70—80 mm. Hg), het hersenvolume deze afname
nooit passief volgde, maar zelfs ook dan steeds toenam. Dat dit
laatste niet het gevolg kon zijn van een door de daling van den bloed-

-ocr page 85-

druk veroorzaakte verminderden bloedtoevoer naar de hersenen,
bleek uit een proef, waar het afsluiten van de beide aa. carotides
comm een volumeafname zonder daarop volgende volumetoename
der hersenen ten gevolge had. Bij dit dier was nl. de vermeerde-
ring van het hersenvolume na inspuiting van acetylchohne even
groot als bij de andere, terwijl sterk verminderde bloedvoorziening
der hersenen door afsluiten van de aa. carotides comm. hier geen
effect had. Bovendien werd reeds in hoofdstuk IV beschreven,
dat daling van den arterieelen bloeddruk niet in staat is verwij-
ding van de hersenvaten te geven.

6. Koolzuur.

De invloed, dien CO^ op de bloedvaten uitoefent, is een twee-
ledige. Het werkt prikkelend op het vasomotorencentrum, maar
verwijdend op den vaatwand zelf. Het effect op een bepaald vaat-
gebied zal dus de resultante zijn van deze twee.

De CO.,-werking op de cerebrale vaten werd reeds door ver-
schillendequot; onderzoekers bestudeerd; hun resultaten waren tame-
lijk gelijkluidend. Zoowel Schuller, Knoll (1886), G ä r t n e r en
Wagner, Roy en Sherrington, Hürthle, Schwarz
en Lemberger (1911), B r o n k en G e s e 11 (1927), Keiler,
M. en D. Schneider, F. en E. Gibbs amp; Lennox (1935)
als Bouckaert en Jourdan (1936) konden dilataüe der
cerebrale vaten vaststellen. Volgens Schmidt en Schmidt amp;
Pierson is CO .2 zelfs van buitengewoon groote beteekenis voor
de regeling der hersencirculatie. Deze onderzoekers achten een
vasomotorische innervatie der hersenvaten van slechts weinig be-
teekenis en beschouwen de wisselende hoeveelheid CO^ van het
hersenweefsel als den voornaamsten factor voor de actieve volume-
veranderingen van genoemde vaten. Een overmaat CO2 zou dila-
tatie veroorzaken, terwijl CO.-tekort constrictie met zich zou
brengen.

Wij hebben getracht na te gaan, of de invloed van COg werke-
lijk zoo groot is als laatstgenoemde onderzoekers willen doen uit-
komen. Verder was het ook hier onze bedoeling, de reactie der
hersenvaten te vergelijken met die van de vaten elders in het
lichaam.

Op drieërlei wijze werd COa-overmaat opgewekt.

-ocr page 86-

(a) Door stopzetten van de kunstmatige adembezvegingen.

Hiervoor werden gecurariseerde katten gebruikt; intraveneus
werd 1/2—K cc van een 1 % curareoplossing gegeven. Fig. 31 laat
het gevolg zien van stopzetten van de kunstmatige longventilatie.

Fig. 31. Stopzetten van de kunstmatige
adembewegingen van een kat, die na een
injectie van cc curare niet meer
spontaan ademde.

Bv = veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

De veneuze druk daalde belangrijk, terwijl de arterieele druk
wel groote schommelingen maar slechts een geringe continue stij-
ging vertoonde. Het hersenvolume nam aanvankelijk af als gevolg
van de veneuze bloeddrukdaling. Weldra echter ging dit volume
weer toenemen en steeg dan tot ongeveer het oorspronkelijke
niveau, terwijl de veneuze druk nog steeds laag was. Op dit moment
was de arterieele bloeddruk ongeveer even hoog als voor het stop-
zetten van de machine.

Wij hebben hier dus te doen met een actieve verwijding der
cerebrale vaten. Zoodra de machine weer werd aangezet, steeg de
veneuze druk en ten gevolge hiervan nam passief het hersenvolume
nog meer toe. Weldra daalde dit echter weer, nu ten gevolge van
het feit, dat de CO.-overmaat weer was verdreven.

(b) Door afsluiten van de trachea.

Hiertoe werd bij katten de trachea afgesloten. Meestal steeg

-ocr page 87-

dan de arterieele druk in geringe mate, een enkele keer bleef hij
onveranderd. Steeds echter veroorzaakten de krampachtige adem-
bewegingen die het dier uitvoerde groote bloeddrukschommelin-
gen. Ook de veneuze druk vertoonde vaak sterke schommelingen
ten gevolge van de krampachtige adembewegingen, steeg soms een
weinig, maar bleef in andere proeven tamelijk constant. Hoe ech-
ter de bloeddrukveranderingen ook verliepen, steeds vertoonde
het hersenvolume een toename.

(c) Door inhalatie van een gasmengsel met een verhoogd per-
centage CO.,.

Het zou bij de beide bovengenoemde methoden mogelijk zijn,
dat behalve CO^-overmaat ook Og-gebrek zich had laten gelden.
Om dit uit te schakelen lieten wij twee proefdieren (een hond en
een kat) een mengsel, bestaande uit 20 % O^, 70 % N.. en 10 % CO^
inademen. Hierbij werd gebruik gemaakt van een dubbel ventiel.
Door het eene, dat in verbinding stond met het reservoir, werd
het mengsel ingeademd, terwijl de geexspireerde lucht door het
andere naar buiten werd afgevoerd.

Ook een mengsel met 5% CO., werd gebruikt, dus bestaande
uit 20% Ov, 75% Ng en 5% CO'g. De resultaten waren precies
dezelfde. Met beide mengsels werd steeds toename van het hersen-
volume verkregen, terwijl de arterieele en de veneuze druk slechts
weinig veranderden of geheel gelijk bleven. Ook in dit geval zien
wij dus actieve dilatatie der cerebrale vaten.

De resultaten, op deze 3 verschillende manieren verkregen, too-
nen aan, dat inderdaad, zooals de meeste onderzoekers aangeven,
CO2 een verwijdende werking op de cerebrale vaten uitoefent. De
toename van het hersenvolume was echter steeds betrekkelijk
klein, ook al werd 10 % CO., gebruikt. Het lijkt daarom niet waar-
schijnlijk, dat de physiologisch in het weefsel optredende CO^-
spanningen een invloed zouden hebben van de beteekenis, als
Schmidt en Pierson onderstellen.

De aandacht dient erop gevestigd, dat hier weliswaar een vaat-
verwijdende werking van CO^ kon worden aangetoond, een
reactie overeenkomende met die, elders in het lichaam gevonden,

-ocr page 88-

maar dat prikkelende werking op het vasomotorencentrum door
waarneming van de hersenvaten geen enkele keer tot uiting
kwam: een vasoconstrictie der laatste kon nooit worden aange-
toond. We hadden dit kunnen verwachten tijdens de stijging van
den arterieelen bloeddruk. Het is weliswaar mogelijk, dat juist
door deze bloeddrukstijging de constrictie zou worden verdoezeld.
Echter zagen wij bij de werking van adrenaline, dat een bloed-
drukstijging van 35 mm. Hg niet in staat is de gevolgen van con-
strictie in de hersenvaten op te heffen. De eventueel vernauwende
werking uitgaande van het vasomotorencentrum op de hersen-
vaten is dus in ieder geval zoo gering, dat de locale verwijding door
COo overheerscht. In dit opzicht schijnt dus een verschil te be-
staan tusschen de hersenvaten eenerzijds en de vaten elders in het
lichaam anderzijds.

7. Histamine.

De werking van histamine op het circulatie-apparaat kennen wij
o.a. door de onderzoekingen van Dale en Richards (1918).
Sindsdien hebben zich vele onderzoekers met dit onderwerp bezig-
gehouden. Een uitgebreid overzicht hiervan werd gegeven door
Feldberg en Schilf (1930), waarnaar hier dus wordt verwe-
zen. Het bleek, dat de werking van histamine niet bij alle dieren
gelijk is. Bij de kat en den hond, de proefdieren die gebruikt werden,
treedt over het algemeen een daling van den arterieelen bloeddruk
op. Deze zou bij den hond constanter zijn dan bij de kat. Bij laatst-
genoemd dier veroorzaakt histamine namelijk dilatatie der capillai-
ren, maar er zou tegelijkertijd constrictie van de arteriolae worden
opgewekt, terwijl bij den hond ook de arteriolae zich verwijden.

De beschreven dilatatie wordt beschouwd als een gevolg van de
werking op den vaatwand.

De werking van histamine op de hersenvaten werd o.a. onderzocht
door Lee. Hij deed dit bij katten, waarbij de druk der cerebro-
spinale vloeistof geregistreerd werd. Hij meent te kunnen besluiten,
dat de hersenvaten door hi.stamine geen enkele actieve volumever-
andering ondergaan, maar dat de volumeafname die hij zag passief,
nl. door daling van den arterieelen bloeddruk, werd veroorzaakt.
Forbes, Wolff en Cobb daarentegen zagen ondanks deze

-ocr page 89-

bloeddrukdaling na intraveneuze injectie een zeer belangrijke ver-
wijding van de piavaten; ook werd, zooals reeds eerder werd be-
schreven, deze vasodilatatie opgewekt, wanneer de vloeistof direct met
de hersenoppervlakte in contact werd gebracht. De negatieve resul-
taten van Lee schreven zij toe aan de aethernarcose van zijn proef-
dieren. Hierdoor zouden de vaten reeds maximaal zijn verwijd. Zij
gebruikten daarom bij hun katten isoamylaethylbarbituurzuur als
narcoticum. Ook M. enD. Schneider en Schretzenmayer
kwamen met de reeds beschreven methode tot de conclusie, dat his-
tamine ondanks een bloeddrukdaling, dilatatie van de hersenvaten
ten gevolge heeft.

Op twee manieren werd de histamine in contact gebracht met de
te onderzoeken vaten.

(a)nbsp;Door intraveneuze injectie.

(b)nbsp;Door locale applicatie op de hersenschors.

(a)nbsp;Voor de inspuiting werd weer de vena femoralis gebruikt.
Bij de kat werd ingespoten 0.02—0.05 mgr., bij den hond (15—19 kg.)
0.04—0.1 mgr.

In alle proeven trad belangrijke daling van den arterieelen bloed-
druk op, terwijl de veneuze druk soms een weinig steeg, soms een
weinig daalde. Daar het o.a. volgens Feldbergen Schilf ver-
schil zou kunnen maken of bij dit onderzoek de veneuze druk in
de borst- of in de buikholte geregistreerd wordt, gebruikten wij bij
den hond hiervoor ook een enkele maal de vena jugularis. Slechts
onbeteekenend verschil werd aldus vastgesteld .

Hoe sterk nu de daling van den arterieelen bloeddruk ook was,
en onverschillig hoe de veneuze druk zich gedroeg, of deze stijging
dan wel daling vertoonde, steeds trad gedurende zeer korten tijd
eerst een afname op van het hersenvolume (passief ten gevolge van
de arterieele bloeddrukdaling) ; deze maakte echter onmiddellijk
plaats voor een aanzienlijke toename. We hebben hier dus te doen
met een actieve verwijding der hersenvaten. In fig. 32 wordt een
voorbeeld gegeven.

(b)nbsp;Wat de plaatselijke applicatie op de hersenschors betreft, deze
werd reeds in hoofdstuk 111 uitvoerig besproken, waarheen dus
wordt verwezen.

-ocr page 90-

Fig. 32. Intraveneuze injectie
van % cc histamine 1 : 10000
bij de kat: het hersenvolume
neemt toe ondanks de daling
van den arterieelen en veneu-
zen bloeddruk.

B = arterieele bloeddruk.
Bv = veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec.
aangeeft.

Coffeine heeft een drieledige werking op het vaatstelsel (S o 11-
m a n n, e.a.). In de eerste plaats oefent het een invloed op het hart
uit, die sterk afhangt van de doseering. Verder wordt het vasomoto-
rencentrum geprikkeld, terwijl tegelijk — en dit is in verschillende
gebieden dikwijls overheerschend — op den vaatwand zelf een ver-
wijdende werking bestaat. Zoowel een stijging als een daling van
den arterieelen bloeddruk is dus mogelijk.

De invloed van Coffeine op de hersenvaten is door verschillende
onderzoekers onderzocht. Hürthle, Wiechowsky, Hirsch-
felder, F. en E. Gibbs amp; Lennox, M. en D. Schneider
en Bouckaert amp; Jourdan zagen allen ten gevolge van Coffeine
steeds een dilatatie der genoemde vaten. Deze resultaten werden
bij verschillende dieren (honden, katten, konijnen) verkregen. Bij
den mensch beschrijven Heupke en Denkers ons echter resul-
taten, die op vasoconstrictie wijzen, terwijl Raphaël en Stan-
ton bij den mensch in het geheel geen effect zagen. Verder kon
Finesinger (1932), die volgens de methode van Forbes de
gedragingen van de piavaten bij de kat naging, na
Coffeine alleen
dan dilatatie waarnemen, wanneer hij als narcoticum zijn katten
isoamylaethylbarbituurzuur had gegeven. Waren de dieren echter in
aethernarcose gebracht, dan zag hij na de coffeine-injectie constric-

-ocr page 91-

tie der genoemde vaten optreden. Dit zou een gevolg zijn van het
feit, dat door de aethernarcose de vaten reeds maximaal verwijd
waren. Wij verrichtten onze proeven bij de kat en den hond. Daar
bij de kat vrijwel steeds aether als narcoticum werd gebruikt, was
het ook om deze reden dus nuttig, den invloed van coffeine na
te gaan.

Intraveneus werd bij de kat een dosis van 5—15 mgr. en bij den
hond van 10—30 mgr. ingespoten. In alle gevallen trad hierbij een
daling van den arterieelen bloeddruk op, een daling die weliswaar
niet zeer groot was (10—40 mm. Hg), maar zeer constant. De
volumekromme gaf een belangrijke stijging te zien, terwijl de veneuze
druk soms een weinig daalde. In fig. 33 zijn de hier besproken
resultaten gemakkelijk terug te vinden.

Fig. 33. Intraveneuze injectie van 10 mgr. coffei-
ne bij de kat: daling van den arterieelen en veneu-
zen bloeddruk en toename van het hersenvolume.

Bv = veneuze bloeddruk.
V = hersenvolume.
B = arterieele bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat wij hier met actieve dilatatie
van de cerebrale vaten te doen hebben, ondanks het feit, dat bij de
kat aethernarcose werd gegeven. Wel was er, zooals reeds bij de
narcotica besproken werd, ook hier voor gezorgd dat de bloeddruk-
en volumeveranderingen ten gevolge van de aethertoediening weer
waren verdwenen, alvorens met het eigenlijke experiment werd be-
gonnen. Finesinger heeft dit waarschijnlijk niet gedaan, en
werkte dus met dieren, waarbij de cerebrale vaten reeds zeer be-

-ocr page 92-

langrijk verwijd waren. De constrictie die hij beschrijft moet moge-
hjk alleen aan een passief volgen van den arterieelen bloeddruk
worden toegeschreven.

Ook ten opzichte van Coffeine gedragen zich dus de cerebrale
vaten op geheel dezelfde wijze als die elders in het lichaam, wier
dilatatie grootendeels de oorzaak is van de bloeddrukdaling. Dat ook
verminderde hartwerking hierbij een rol speelt is onwaarschijnlijk,
daar de gebruikte dosis algemeen als een stimulans voor het hart be-
schouwd wordt (S oilman). Bovendien toonden verschillende on-
derzoekers [o.a. Philips en Bradfort (1887), Gottlieb en
Magnus (1901)] aan, dat deze dosis dilatatie van de vaten van
het splanchnicusgebied ten gevolge heeft.

9. Hypertonische oplossingen.

Omtrent de werking van een hypertonische oplossing op den bloed-
druk is weinig met zekerheid bekend. Daar echter bij de onderzoe-
kingen, die de regeling van de cerebrale bloedvoorziening tot doel
hadden, dikwijls van deze oplossingen gebruik werd gemaakt, kwam
het ons nuttig voor, ook met onze methode den invloed hiervan na
te gaan.

De literatuur vermeldt tegenstrijdige resultaten. Soms werden
alleen de reacties der piavaten nagegaan. Zoo zagen Wolff en
Forbes (1928) na intraveneuze injectie van een hypertonische
NaCl-oplossing constrictie dezer vaten optreden. Dat deze gegevens
echter niet zonder meer op de cerebrale vaten mogen worden over-
gebracht, toonden, zooals reeds in hoofdstuk 1 werd beschreven,
Kubie en Hetler aan. Zij konden behalve de vaten der pia
mater ook die der hersenschors fotografeeren en zagen daarbij,
dat een hypertonische oplossing constrictie der eerste, maar dilatatie
van de laatste veroorzaakte. Verder registreerden Weed en Mc
Kibben (1919), Foley en Putnam (1920) evenals Weed en
Hughson (1921) na een intraveneuze injectie van hypertonische
oplossingen een afname van den druk der cerebrospinaalvloeistof.
Eerstgenoemden schreven dit echter toe aan een afname van het
volume der hersensubstantie zelf en niet aan een verminderde bloed-
vulling. M. en D. Schneider daarentegen spraken van een toe-

-ocr page 93-

genomen hersendoorstrooming, zonder dat de arterieele bloeddruk

veel veranderen zou.

Ten einde een beter inzicht in dit vraagstuk te krijgen werd
zoowel bij honden als bij katten intraveneus een 30% NaCl-oplos-
sing ingespoten. De hoeveelheid hiervan bedroeg bij de kat 1—5 cc
en bij den hond (14—18 kg.) 5—12 cc. Het resultaat was vrij con-
stant en is in fig. 34 weergegeven.

Fig. 34. Intraveneuze injectie van

4nbsp;cc 30% NaCl-oplossing bij de
kat: daling van den arterieelen
bloeddruk, toename vari het her-
senvolume, daarna afname.

Bv = veneuze bloeddruk.
B r= arterieele bloeddruk.
V = hersenvolume.

5nbsp;= signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aan-
geeft.

Bijna in alle proeven trad daling van den arterieelen bloeddruk
op, die echter dikwijls spoedig gevolgd werd door een zeer kleine
stijging. Het hersenvolume vertoonde het tegenovergestelde beeld,
namelijk eerst een toename, daarna een zeer geleidelijke afname. De
veneuze druk bleef ongeveer gelijk. Mogen we nu uit deze resulta-
ten de conclusie trekken, dat de hersenvaten eerst een verwijding en
daarna een vernauwing vertoonden? Dat is niet zonder meer gerecht-
vaardigd. Immers volgens W e e d en M c K i b b e n zou het volume
der hersensubstantie onder invloed van een hypertonische oplossing
belangrijk kunnen afnemen, doordat deze oplossing vloeistof aan het
hersenweefsel onttrekt. Is dit inderdaad juist, dan kunnen wij met
de door ons toegepaste methode geen conclusies trekken omtrent
den invloed dien een hypertonische oplossing op de hersencirculatie
uitoefent. Wij hebben daarom een andere methode in toepassing ge-
bracht en komen hierop in hoofdstuk VII terug.

-ocr page 94-

HOOFDSTUK VI.

GevaUen, waarin actieve volumeveranderingen van
de hersenvaten ontbreken.

1. Spontaan.

Twee der katten, bij welke het hersenvolume zich zeer eigen-
aardig gedroeg, zullen in dit hoofdstuk worden besproken.

In tegenstelling met alle andere dieren waren de veranderingen
van het hersenvolume hier uitsluitend passief. Geen enkele der
prikkels en geen enkele der stoffen, die de hersenvaten zich actief
deden verwijden of vernauwen, had bij deze dieren eenige werking.
Alleen wanneer verandering van den arterieelen of veneuzen bloed-
druk plaats had, onderging ook het hersenvolume een verandering,
welke geheel parallel met den bloeddruk verliep. Zoo nam dit b.v.
af wanneer histamine of Coffeine den arterieelen bloeddruk had
doen dalen.

Noch doorsnijden, noch prikkelen van de periphere stomp van
den halssympathicus had eenigerlei actieve volumeverandering ten
gevolge. Alleen wanneer tegelijk de arterieele bloeddruk eenige ver-
andering onderging was deze ook in de volumekromme van de her-
senen terug te vinden. Bij deze dieren hadden wij dus denzelfden
toestand, die o.a. door Hill en zijn medewerkers bij al hun proef-
dieren werd beschreven.

Daarom drong de vraag zich op, wat de oorzaak van het afwij-
kende gedrag van deze dieren zou kunnen zijn. Het is moeilijk, hier-
op een afdoend antwoord te geven.

Het waren beide flinke en gezonde katten, die op geheel dezelfde
manier als alle overige dieren waren behandeld, en bij welke zich
door de voorbereiding niets bijzonders, als b.v. bloedverlies had
voorgedaan. De dieren waren op geheel dezelfde wijze genarcoti-
seerd als alle andere. De corneareactie was zwak positief geweest,
terwijl na de opgedane ervaring opzettelijk nog minder narcoticum
was gegeven, zoodat de corneareactie volmaakt positief werd.

-ocr page 95-

De mogelijkheid blijft echter bestaan, dat bij deze dieren een
bijzondere gevoeligheid bestond van de hersenvaten voor aether,
waardoor de verwijding maximaal zou zijn, met al de gevolgen van
dien.

2. Kunstmatig opgewekt.

Daarom werd de vraag onderzocht, hoe het hersenvolume op
verschillende stoffen en prikkels reageerde, wanneer de dieren te
voren in zeer diepe aethernarcose waren gebracht. Uit hoofdstuk
V, 1 is gebleken, dat we dan experimenteeren met een dier met zeer
lagen arterieelen bloeddruk en gedilatateerde hersenvaten.

Over het algemeen bleek deze toestand slechts weinig invloed uit
te oefenen op de actieve hersenvolumeveranderingen, die normSal
na inspuiting van de besproken stoffen en na prikkeling van de
periphere stomp van den halssympathicus optraden. Wel was soms
de verwijdende werking van coffeine of histamine iets geringer dan
normaal, zij bleef echter in den regel duidelijk aantoonbaar. Slechts
bij één dier gelukte het denzelfden toestand op te wekken, die bij
de beide beschreven uitzonderingsgevallen als spontaan was waar-
genomen. Dit geval zal ietwat uitvoeriger worden beschreven, om-
dat de gedragingen der cerebrale vaten zeer duidelijk konden wor-
den nagegaan.

Een kat, wegende 3 kg., werd op de gewone wijze met aether ge-
narcotiseerd. De corneareactie was negatief. De arterieele bloeddruk
en het hersenvolume werden geregistreerd. Er werd gewacht, totdat
het volume en de arterieele druk constant waren en de corneareactie
zwak positief was geworden. Hierop werd 10 mgr. coffeine intra-
veneus ingespoten. De halssympathici werden doorgesneden en
daarna werd de periphere stomp zoowel links als rechts geprikkeld.
Ook werden bij dit dier de beide carotiden afgesloten. Alle reacties
waren dezelfde als bij de normale kat, en werden in de hoofdstuk-
ken IV en V beschreven.

Daarna werd het dier in zeer diepe narcose gebracht. De cornea-
reactie was negatief. De arterieele bloeddruk daalde belangrijk, ter-
wijl de volumekromme steeg. Kreeg het dier nu de gelegenheid zich
te herstellen, zoodat de corneareactie zwak positief was geworden,
dan herstelde zich de bloeddruk gedeeltelijk, de toename van het
hersenvolume echter bleef voortbestaan. Nu werd weer coffeine

-ocr page 96-

ingespoten : evenals in normale gevallen daalde de bloeddruk. Het her-
senvolume volgde nu echter passief deze bloeddrukdaling. Werden
beide carotiden afgesloten, dan verminderde het hersenvolume zoo
lang, totdat deze vaten weer werden vrijgelaten, waarna de volume-
kromme weer haar oorspronkelijken stand ging innemen. Ook na
adrenaline volgde het hersenvolume uitsluitend de veranderingen

van den bloeddruk.

Werd opnieuw aether toegediend, dan daalde evenals in normale
gevallen de arterieele bloeddruk; nu volgde echter de volumekromme
ook passief deze daling. Een middelmatig sterke prikkeling van de
periphere stomp van den halssympathicus had geen enkelen actieven
invloed meer op de hersenvaten. Alleen wanneer de arterieele bloed-
druk een geringe verandering onderging volgde de volumekromme
passief. De vulling der hersenvaten was dus volmaakt de speelbal
van den bloeddruk geworden. Hier was dus de activiteit van de
hersenvaten ten gevolge van de aethernarcose geheel verloren
gegaan.

Getracht werd nu tijdens de aethervergiftiging den oorspronke-
lijken toestand van de vaten terug te krijgen. Hiertoe werd de peri-
phere stomp van beide halssympathici door een sterken Faraday'schen
stroom geprikkeld. Inderdaad nam het hersenvolume langzaam, maar
vrij
aanzienlijk af. Zelfs bleef het op het nieuwe niveau, nadat
met prikkelen was opgehouden. De arterieele bloeddruk bleef vrij
constant. Was nu de normale tonustoestand der cerebrale vaten
teruggekeerd ?

Als proef op de som werd 10 mgr. Coffeine ingespoten. Inder-
daad werd na inspuiting van
Coffeine weer een daling van den ar-
terieelen bloeddruk met gelijktijdige toename van het hersenvolume
waargenomen evenals normaal, terwijl zwakke prikkeling van de
periphere stomp van den halssympathicus weer vasoconstrictie ten

gevolge had.nbsp;,

Waren de hier quot;beschreven veranderingen reproduceerbaar?

Om deze vraag te beantwoorden werd het dier weer in zeer diepe
narcose gebracht. Als gewoonlijk daalde de arterieele bloeddruk en
nam het hersenvolume toe. De volumekromme bleef op dat niveau,
ook nadat de aether was weggenomen, terwijl de vervolgens inge-
spoten Coffeine en adrenaline wederom alleen passieve verandering

-ocr page 97-

van het hersenvolume ten gevolge hadden. Ook bij het afsluiten
der beide carotiden trad alleen volumevermindering op, die zoo lang
bleef bestaan als deze vaten afgesloten bleven. Daarna kwam de
volumekromme weer op zijn ouden stand terug. Er is dus evenals
de eerste keer geen activiteit van de cerebrale vaten meer vast te
stellen.

Enkele voorbeelden van het hier besprokene worden in de fig. 35,
36 en 37 weergegeven. Wij zien hier resp.:

1. Den invloed van het afsluiten der beide aa. carotides comm. bij
het normale dier.

Fig. 35. A. Afsluiten der beide aa. carotides comm. bij de kat.
B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

B.nbsp;Inspuiting van 10 mgr. Coffeine.
B = arterieele bloeddruk,

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

C.nbsp;Diepe aethernarcose.

B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

-ocr page 98-

Fig. 36. Kat, waarbij ten gevolge van diepe aethernarcose het her-
senvolume sterk was toegenomen door vaatverwijding

(Hg. 35 C).

A.nbsp;Afsluiten der beide aa. carotides comm.
B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

B.nbsp;Intrav. injectie van 10 mgr. Coffeine.
B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

C.nbsp;Toediening van aether.

B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.
S = signaal.

T — tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

2. Den invloed van Coffeine bij het normale dier.
/3. Den invloed van diepe narcose.

4.nbsp;De afname van het hersenvolume door het afsluiten van beide
aa. carotides comm.

5.nbsp;De passieve afname van genoemd volume ten gevolge van de
bloeddrukdaling door
Coffeine.

6.nbsp;Het slechts passief veranderen van het hersenvolume wanneer
weer aether werd toegediend.

-ocr page 99-

Fig. 37. A. Prikkeling van de periphere stomp van beide halssympathici

bij dezelfde kat als in fig. 35 en 36.

B = arterieele bloeddruk,

Vnbsp;= hersenvolume.

S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

B. Inspuiting van 10 mgr. coffeine.

B = arterieele bloeddruk.

Vnbsp;= hersenvolume.

S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

7.nbsp;De terugkeer van de activiteit der cerebrale vaten na sterke
prikkeling der halssympathici.

8.nbsp;De hierna weer normale reactie van het hersenvolume na toe-
diening van coffeine.

Deze waarnemingen doen ons de beteekenis van den tonus van
de hersenvaten inzien. Is deze opgeheven, zooals door diepe aether-
narcose geschiedt, dan hebben alleen passieve volumeveranderingen
plaats.

Verder toont het laatst beschreven dier, dat het mogelijk is, door
prikkeling van de vasomotoren in de halssympathici dezen tonus
weer op te wekken, zoodat de normale vaattoestand terugkeert. Ac-
tieve volumeveranderingen zijn nu weer mogelijk. De toestand van
activiteitsverlies is reproduceerbaar.

De bloedvoorzlening van de hersenen wordt dus de speelbal van

-ocr page 100-

den arterieelen en veneuzen bloeddruk, wanneer de tonus der cere-
brale vaten is opgeheven. Hierin vinden de resultaten van vele on-
derzoekers hun verklaring.

Onder physiologische omstandigheden echter zijn de actieve ver-
anderingen van genoemde vaten voor de regulatie der bloedvoor-
ziening van groote beteekenis. Hierbij spelen de
Vasomotoren een
belangrijke rol, zooals in het voorgaande herhaaldelijk werd aan-
getoond.

-ocr page 101-

HOOFDSTUK vn.

Onderzoekingen met behulp van de methode
van Hürthle.

In de beschreven onderzoekingen werd op verschillende wijzen
het gedrag van de hersenvaten nagegaan, terwijl de schedel geopend
was en de cerebrospinale vloeistof vrij naar buiten kon afvloeien.

Zooals in 1933 reeds door Roos en Koopmans werd be-
schreven kunnen volumeveranderingen niet duidelijker geregistreerd
worden dan bij gebruikmaking van een open-schedelmethode. Zou
daartegenover de schedelholte beschouwd moeten worden als een
geheel afgesloten holte met beenige onelastische wanden, zooals de
theorie van M o n r o en K e 11 i e dat ruim een eeuw geleden deed,
dan zou van eenige volumeverandering geen sprake kunnen zijn
en zouden de drukveranderingen van het arterieele en het veneuze
stelsel tot telkens terugkeerende vrij scherpe wisselingen van den
intracranieelen druk leiden.

Evenmin als de open schedel, beantwoordt het beeld van M o n r o
en K e 11 i e aan de werkelijkheid; onder physiologische omstandig-
heden bestaat een tusschentoestand.

Daarom drong de vraag zich op, of en zoo ja in hoeverre de
door onze proeven vastgestelde feiten bij den gesloten schedel kon-
den worden teruggevonden. Ter beantwoording werd gebruik ge-
maakt van de onderzoekingswijze, die door Hürthle werd aan-
gegeven en. waarvan het principe reeds in het historisch overzicht
werd vermeld. Als proefdier werd de hond gebruikt. Geregistreerd
werd nu de arterieele bloeddruk in de a. carotis comm. (centrale
stomp), terwijl de druk in den circulus Willisii werd gemeten door
een manometer in de periphere stomp van hetzelfde bloedvat, nadat
alle takken, behalve de a. carotis int., waren afgebonden. Volgens
Hürthle nu is het quotiënt van de twee hier gemeten waarden
een functie van den weerstand, die in de vertakkingen van den
circulus Willisii bestaan. Onder normale omstandigheden zou het

-ocr page 102-

peripheer gemeten druknbsp;P .

Quotient-_^^^________________(voortaan aan te duiden als— , zie

^nbsp;centraalnbsp;„nbsp;ff

fig. 39) bij hetzelfde dier constant zijn. Wij geven in fig. 38 een
schematische teekening van de bloedvaten, die aldus met de mano-
meters samenhangen, ongeveer zooals Wiechowsky (1905) die
gaf.

(periph. stomp).

Voor de drukmeting werden 4 en 16 gebruikt; dus de manometers
werden in den linker carotis geplaatst. Wanneer nu de hersenvaten
zich contraheeren zal de druk in den circulus Willisii toenemen, de

manometer in de periphere stomp zal stijgen en het quotient ^ zal

c

toenemen. Ontstaat daarentegen verwijding van de cerebrale vaten,

dan neemt de periphere druk af en wordt E kleiner. Verandering

c

van den arterieelen bloeddruk bemoeilijkt de conclusies niet, daar,

zooals Hürthle en Wiechowsky aantoonden P onafhankelijk

c

is van de absolute hoogte van den bloeddruk en constant blijft, zoo-
lang in de hersenvaten de weerstand niet verandert. De zoo een-
voudig mogelijke schema's, waardoor de methode van Hürthle
wordt weergegeven, vindt men in fig. 39.

-ocr page 103-

II C - drXgquot;emeten in de centrale stomp van de a. carotis comm.
P = druk gemeten in de periphere
stomp van de a. carotis comm.
Ln b = lekken, die in het systeem tusschert C en P aanwezig zijn.

De weerstand van dit stelsel omvat dien (R,) van de groote vaten,
die den circulus Willisii (W) het bloed aanvoeren en dien (R^ ) van
de hersenvaten, waarlangs de afvoer geschiedt. R, mag als onver-
anderlijk beschouwd worden, omdat zooals Hürthle reeds
betoogde, de doorsnedeverandering van de groote arterieen geen
weerstand van beteekenis in het geding brengt. Wij kunnen dus
het géheel beschouwen als een eenvoudige buis (fig. 391) met een
variabel lek a. Was het lek geheel gestopt, dan zouden uiter-
aard beide manometers P en C denzelfden stand vertoonen.
Naarmate het lek grooter wordt neemt het drukverval van P naar C
toe: de verhouding van C en P geeft een getrouw beeld van de
grootte van het lek, d.w.z. van den weerstand R .

Hetzelfde blijkt uit fig. 39 II, waarin de relatie tusschen de druk-
verhouding in beide beenen eenerzijds en den weerstand van den

uitlaat a anderzijds, duidelijk is.

Is echter dit schema, dat wij ter verduidelijking van H u r t h 1 e s
beschouwingen opstelden met de werkelijkheid in overeenstemming?
Slechts ten deele, en zeker niet in zoo absoluten
zin als H u r t h 1 e
zich voorstelde. Ook door anderen werden bezwaren gemaakt, o.a.
door Lewy (1903). Volgens dezen zou het stroomgebied der met
afgebonden extracranieele vaten, waarvan de voornaamste zijn de

-ocr page 104-

heterolaterale a. carotis int. en de a. subclavia dextra et sinistra,
invloed op het quotiënt uitoefenen. Wiechowsky echter
heeft deze bezwaren grondig weerlegd door aan te voeren, dat af-
sluiten van de genoemde vaten geen merkbaren invloed op het quo-
tiënt uitoefende. Hij ried echter tegelijkertijd aan, de heterolaterale
a. carotis int. toch maar te onderbinden, daar anders het hiermede
in verbinding staande extracranieele stroomgebied invloed op den
druk zou kunnen uitoefenen en dus toch niet zuiver de weerstand-
verandering in de takken van den circulus Willisii zou worden ge-
meten !

Het betoog van Wiechowsky kan niet overtuigen. Het spreekt

vanzelf, dat de drukverhouding ^ alleen dan ons omtrent de grootte

c

van het lek a kan inlichten, wanneer niet tegelijk op andere plaatsen
variabele lekken bestaan. Is b zulk een variabel lek, en de a. carotis
int. controlateralis o.a. moet als zoodanig worden beschouwd, dan
zullen de metingen mogelijk een zeer bruikbaar quotiënt kunnen
leveren, van absolute juistheid zijn zij niet.

Bij den hond bestaat, zooals reeds eerder werd besproken, tevens
een belangrijke verbinding tusschen de a. carotis ext. en int. Daar-
om hebben wij ook de heterolaterale a. carotis ext., afgebonden.
Echter ook wanneer al deze voorzorgsmaatregelen zijn genomen is
voorzichtigheid geboden. Immers door het afbinden van de be-
schreven toevoerwegen naar de hersenen zal zeker op grond van
onze proeven dilatatie van cerebrale vaten te verwachten zijn. Dit
verklaart, dat sommige onderzoekers, die de methode gebruikten
(b.v. H e y m a n s) negatieve resultaten kregen, terwijl andere me-
thoden positieve opleverden. Ook M. en D. Schneider hebben
hierop gewezen.

Bij den hond werd dus na het afbinden der bovengenoemde vaten
de druk in de centrale en periphere stomp van de a. carotis comm.

geregistreerd. Het quotiënt^ werd bepaald. Vervolgens werden ver-

c

schillende stoffen, waarvan de werking ons door de beschreven
proeven bekend was geworden, weer intraveneus ingespoten. Hier-
voor werden gebruikt
Coffeine, acetylcholine cn adrenaline. Van
de beide eerstgenoemde hebben we de verwijdende, van de laatst-

-ocr page 105-

genoemde de vernauwende werking op de cerebrale vaten leeren
kennen. Inderdaad was tengevolge van
Coffeine en acetylcholine een

daling van het quotient en na adrenaline een stijging van P- vast te

stellen. Het effect van acetylcholine wordt in fig. 40 weergegeven.

Fig. 40. Methode van Hürthle bij den hond toegepast.
Intraveneuze injectie van 1 mgr. acetylcholine.

Be = bloeddruk gemeten in de centrale stomp van de
a. carotis comm. sinistra.

Bp bloeddruk gemeten in de periphere stomp van
deze arterie.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.

De druk gemeten in de centrale stomp bedroeg hier oorspronke-
lijk 166 mm. Hg, die in het periphere einde 101 mm. Het quotient

P was dus- — . Na de inspuiting van 1 mgr. acetylchohne daalde
cnbsp;166

zoowel c als p en wel resp. tot 126 en 50. Het quotient is nu dus

eeworden— Dus bij deze kortdurende sterke daling bedraagt de
126' ....
vermindering van het quotient 0.21. Ook na ongeveer 25 sec. is deze

vermindering nog duidelijk aantoonbaar; c is dan tot 170 gestegen,

terwijl p 86 bedraagt P is dus, d.w.z. vergeleken met de oor-
cnbsp;170

spronkelijke waarde met 0.1 verminderd. Pas na ongeveer 1 min.
heeft de periphere druk zijn oorspronkelijken stand weer bereikt.
Volgens Hürthle bedragen de physiologische verschillen van

het quotient E minder dan 0.05, een waarneming die ook door onze
c

-ocr page 106-

proeven kon worden bevestigd. Daar we in het beschreven geval
met een verschil van maximaal 0.21 te doen hadden, moet hieruit,
overeenkomstig het schema Hürthle tot een dilatatie der ge-
noemde vaten worden besloten. Een vraag hierbij is nog, of het
juist is, dat bij deze methode geen rekening behoeft te worden ge-
houden met den veneuzen bloeddruk. Immers in fig. 39 is R., de
weerstand in de vertakkingen van den circulus Willisii en het daar-
achter liggende stroomgebied, d.w.z. de venen waarin het afgevoerde
hersenbloed zich verzamelt. En de druk hierin is afhankelijk van
den veneuzen bloeddruk. Zooals verwacht kon worden bleek het

quotient amp; slechts weinig te veranderen wanneer de veneuze druk
c

stijgt of daalt. En deze invloed is geheel te verwaarloozen, wanneer
de veranderingen van den veneuzen druk zoo klein zijn als bij de
ingespoten doses adrenaline en acetylcholine het geval is.

Ter vergelijking werd nu de schedel getrepaneerd op de vroeger
beschreven wijze en het hersenvolume geregistreerd. Weer werd
dezelfde dosis acetylcholine ingespoten. Fig. 41 toont het resultaat.

Fig 41 Schedel getrepaneerd. Methode van Hürthle toege-
past bij den hond, terwijl tegelijkertijd het hersenvolume
werd geregistreerd.

Bc = druk gemeten in de centrale stomp van de a. carotis
comm. sinistra.

Bp = druk gemeten in de periphere stomp van deze arterie.
V = hersenvolume.
S = signaal.

T r= tijdsignaal, dat 6 sec. aangeeft.
Wij zien uit fig. 41 dat P oorspronkelijk bedroeg en dat dit

-ocr page 107-

na de scherpe daling ^^ beliep. De afname bedroeg dus in dit

geval 0.16. Dit zou dus aan dilatatie van de hersenvaten moeten
worden toegeschreven. Beschouwen we nu het hersenvolume, dan
vinden wij bevestiging van eerstgenoemde conclusie: we zien tege-
lijkertijd toename van het hersenvolume optreden. Deze overeen-
komst bestond vrijwel in alle onderzochte gevallen.

Wij laten hier nog twee tabellen volgen, waarin de resultaten,
na intraveneuze injectie van acetylcholine en adrenaline verkre-
gen, zijn vastgelegd. De metingen geschiedden bij 5 honden die in
gewicht wisselden van 15 tot 18 kg. Als narcotium werd chlora-
lose gebruikt.

Tabel I.

Intraveneuze injectie van adrenaline.

............

•ï

quot;o

Bloeddruk
voor de
inspuiting in
mm. Hg

Bloeddruk

Verschil van

Invloed

'V

1
a

B

1) V

T3 C
(8

cn

na de
inspuiting

de quotienten

P 1 _ P
C 1 c

op
hersen-
volume

Schedel

0
z

'm
0
Q

P

c

Pl

10

110

152

122

152

0.08

gesloten

8

122

165

132

169

-1- 0 04

15

96

150

110

150

Ö Ö9

afname

open

15

78

150

94

150

0.11

gesloten

40

100

160

109

160

0.06

40

120

190

13)

190

0.05

30

100

138

112

142

0.06

- —

70

104

138

144

174

0.08

20

74

160

93

160

-h 0.12

afname

open

20

100

140

112

, 140

0.09

.1

»

20

88

160

108

160

0.13

20

102

140

128

150

0.12

gesloten

20

94

140

108

146

-h 0.07

12

90

128

98

128

0,06

afname

open

25

103

144

133

162

o.n

25

108

150

136

: 172

0.07

V

15

92

172

104

175

0.06

gesloten

Uit de gegevens, samengebracht in de tabellen I en II, blijkt in
de eerste plaats, dat de verschillen der quotiënten bij een gesloten
schedel ten naaste bij gelijk zijn aan die, verkregen bij dieren met

-ocr page 108-

Tabel II.

Intraveneuze injectie van acetylcholine.

ó

Bloeddruk
voor de
inspuiting
in mm. Hg

Bloeddruk

Verschil van

Invloed

2
s

a
6

gt;gt; E
S n

«J

na de
inspuiting

de quotiënten

P 1 _ P_

c , c

op
hersen-
volume

Schedel

Z

0 —
Q

P

c

Pl

1

2

108

170

50

98

0.12

gesloten

I

1

100

148

58

110

- 0.15

toename

open

II

27-.

104

14Z

90

142

- 0.1

gesloten

11

1

104

166

86

170

- 0.12

11

1

114

146

58

86

- 0.11

11

1

106

144

68

126

- 0 20

toename

open

II

V..

100

142

84

130

~ 0.06

n

3

104

148

96

148

- 0.05

IV

1

110

160

54

110

- 0.2

IV

V...

100

164

74

128

- 0.03

een trepaanopening. Verder blijken de resultaten, met beide me-
thoden verkregen, steeds overeen te stemmen. Houdt men in het oog
dat de physiologische veranderingen kleiner dan 0.05 zijn, dan blijkt

uit de tabellen verder, dat (twee gevallen waarbij P' _ P resp. 0.04

c, c

en — 0.03 bedroeg uitgezonderd) ten gevolge van het mspuiten
van de genoemde stoffen zoowel bij den gesloten als bij den geopen-
den schedel verandering van den weerstand der cerebrale vaten op-
trad. En wel blijkt door adrenaline vasoconstrictie, door acetylcho-
line vasodilatatie veroorzaakt, onverschillig of de schedel geopend of
gesloten was. De resultaten komen dus geheel overeen met die, welke
met de plethysmografische methode werden verkregen (zie fig.
40 en 41).

Hiermede is aangetoond, dat met behulp van H ü r t h 1 e ' s me-
thode inderdaad een inzicht in den toestand der hersenvaten kan
worden verkregen, maar bovendien, dat de gegevens die werden ver-
kregen met de plethysmografische methode niet alleen gelden voor
den geopenden schedel, maar op de normale physiologische omstan-
digheden van algeheele toepassing zijn.

-ocr page 109-

Daarna werd onder gebruikmaking van de beschreven methode de
werking nagegaan van een intraveneuze injectie van een hyperto-
nische zoutoplossing (30 % NaCl). Immers omtrent dit punt kon
met de plethysmografische methode alleen niet een afdoend resul-
taat verkregen worden. Wij zagen, dat een intraveneuze injectie van
4—10 cc 30 % NaCl eerst toename, daarna afname van het hersen-
volume ten gevolge had. Het was echter, zooals toen reeds werd op-
gemerkt niet mogelijk te besluiten welke de invloed op de cerebrale
vaten was geweest, aangezien waterverlies door het hersenweefsel

niet kon worden uitgesloten.

Daar met Hürthle's methode alleen veranderingen van de
bloedvaten zich doen gelden, was zij voor het hier gestelde doel bij
uitstek geschikt.

Fig. 42. Inspuiting van 4 cc 30% NaCl
bij den hond.

Bc = centrale bloeddruk.
Bp = periphere bloeddruk.
S = signaal.

T = tijdsignaal, dat 6 sec. aangeett.

Uit fig. 42 blijkt, dat vóór de eerste inspuiting het quotient P- ^

bedroeg Hierna daalde de druk in de centrale en in de periphere
stomp. Op het laatste punt van de kromme bedroeg het quotient

80

. Het is dus 0.16 afgenomen. De afname is een gevolg van dila-

!ati van de hersenvaten. Deze duurde ongeveer 25 sec. en komt ge-
heel overeen met de vroeger geregistreerde toename van het hersen-

-ocr page 110-

volume. Daarna stegen echter zoowel c als p boven hun oorspronke-

128

lijken stand en bleven daarop. Het quotient bedroeg toen __ . Dit

180

is practisch gelijk aan dat vóór de inspuiting, zoodat van een vaso-
constrictie niets te bespeuren was.

Bij de tweede inspuiting zien wij wel een daling van den peripheren,
niet echter van den centralen druk. Het quotient daalde hier maxi-
maal van tot dus wederom met 0.16. Daarna steeg de peri-
180 180 ^ ^
phere druk tot 124 en bleef op dit niveau. Het verschil met de

oorspronkelijke verhouding P bedroeg toen dus -= 0.02. Dit valt

cnbsp;180

binnen de grenzen der physiologische schommelingen. Van een vaso-
constrictie was dus ook in dit geval niets te bemerken.

Het blijkt dus, dat de volumeafname, die met de plethysmogra-
fische methode geregistreerd werd terstond na de volumetoename,
niet aan vaatvernauwing mag worden toegeschreven. Waarschijnlijk
is zij, zooals reeds Weed en Mc Kibben beschreven, het ge-
volg van waterverlies van het hersenweefsel.

Dat vasoconstrictie zou optreden, zooals Forbes en Nason
(1935) meenden te hebben waargenomen, konden wij dus niet be-
vestigen.

-ocr page 111-

HOOFDSTUK VHI.

Samenvatting.

Wij willen nu de resultaten, bij de verschillende deelen van dit
onderzoek verkregen, overzien en nagaan, wat zij ons leeren om-
trent de regeling van de hersendoorbloeding.

Door verschillende experimenten is komen vast te staan, dat de
hersenvaten in staat zijn actief hun volume en daardoor de door-
bloeding van de hersenen te veranderen.

Beide halssympathici van de kat bleken vasoconstrictorische prik-
kels voor de hersenvaten te geleiden. Prikkeling van de periphere
stomp van de rechter zenuw had steeds vaatvernauwing ten gevolge.
Prikkeling van den linker sympathicus komt in ongeveer 30 % der
onderzochte gevallen hiermede overeen. Ook bij de resteerende 70 %
werden vaatvernauwende vezelen gevonden; hun invloed werd echter
overheerscht door dien van de tegelijk geprikkelde in deze zenuw
verloopende dilatatorische vezels.

Deze waarneming is opvallend. In het algemeen wordt in het
lichaam de vaatvernauwende invloed sterker bevonden dan de ver-
wijdende, met het gevolg, dat bij prikkeling van een gemengde zenuw
de vasoconstrictie overweegt.

Door inspuiting van adrenaline konden wederom vasoconstric-
toren worden aangetoond. Vooral bij inspuiting van een zoo kleine
dosis, dat geen stijging van den arterieelen bloeddruk veroorzaakt
werd, was deze vasoconstrictie duidelijk. Wordt tegelijk verhooging
van den algemeenen arterieelen bloeddruk met meer dan 35 mm.
Hg teweeggebracht, dan worden de hersenvaten passief zoodanig
uitgerekt, dat van hun vasoconstrictie niets meer is waar te nemen.

Hier valt dus een merkwaardig gedrag van de hersenvaten te con-
stateeren: tot de algemeene-bloeddrukverhooging, door adrenaline
opgewekt, werken zij niet mede. Het is op grond van het werk
van Gruber en Roberts en anderen onwaarschijnlijk, dat hoo-

-ocr page 112-

gere adrenalineconcentraties van het bloed op de hersenvaten geen
werkzaamheid zouden bezitten; blijkbaar is het verschijnsel van
louter mechanischen aard. Doch dan moet tegelijkertijd worden vast-
gesteld, dat de weerstand, dien de gecontraheerde hersenvaten bieden
kleiner is dan die elders in het lichaam.

Nog op een derde manier werd een vasoconstrictorische invloed
aangetoond, namelijk door inspuiting van kleine doses strychnine.
Evenals bij adrenaline trad ook dan constrictie van de cerebrale
vaten op, terwijl de arterieele bloeddruk weinig verandering ver-
toonde. Was de dosis zoo groot, dat dit laatste, mede ten gevolge
van de optredende krampen, toch het geval was, dan zagen wij
ook hier weder de passieve volumetoename.

Een zeer duidelijk bewijs voor de aanwezigheid van constrictoren
leverden ons ten slotte de proeven, die in hoofdstuk VI werden
besproken.

Een tweede vraag die ons interesseert is nu deze, of een tonische
vaatvernauwende invloed kon worden aangetoond.

Zoowel de constrictoren die in den rechter als die welke in den
linker sympathicus verloopen bleken voor de handhaving van den
tonus van bedoelde vaten van belang te zijn. De volumetoename die
optrad wanneer de geleiding van de sympathici werd verbroken,
was weliswaar gering, maar duidelijk. Het is mogelijk, dat het zoo
zwak zijn van den tonischen sympathicus-invloed in verband staat
met het feit, dat nog langs andere wegen de hersenvaten tonisch
geinnerveerd worden. Indien dit het geval is geschiedt het in elk
geval niet door vezelen, die het ganglion cervicale superior passee-
ren,terwijl ze ook niet vanuit het ganglion stellatum met den „ner-
vus vertebralisquot; worden aangevoerd.

Evenals de aanwezigheid van constrictoren werd die van dila-
tatoren met zekerheid aangetoond. Dilatatie werd opgewekt door
prikkeling van den linker sympathicus bij 70 % van de dieren, en
bij alle door vagusprikkeling; verder door prikkelen van de her-
senschors. In deze laatste proeven bleek niets van een vasocon-
strictie. Wij herinneren er aan, dat ook bij prikkeling van den ge-
mengden linker sympathicus overwegen van de vasodilatatoren werd
vastgesteld.

Nog op een andere wijze bleek het bestaan van de vasodilata-

-ocr page 113-

toren. Afsluiten van een of meer toevoerende vaten had ondanks
den aldus verkregen verminderden bloedtoevoer naar de hersenen
onmiddellijk toename van het hersenvolume ten gevolge. Dit kan al-
leen worden verklaard door een actieve dilatatie der cerebrale vaten.
Zij moet, zooals de toelichting bewees, langs reflectorischen weg
tot stand komen.

Ten slotte bleek, dat ook door het prikkelen van den sinus caro-
ticus actieve verwijding van de hersenvaten optrad.

Oefenen ook de dilatatoren van de hersenvaten een tonischen
invloed uit? Voor de vaatverwijders, die verloopen in den linker
halssympathicus kon dit nooit worden aangetoond. Die, welke aan-
wezig zijn in de vagi bezaten bij enkele proefdieren een geringe
tonische werking; bij de meeste echter had het onderbreken van de
geleiding van deze zenuwen geen vernauwing der hersenvaten ten
gevolge.

Een vraag, die nu bespreking verdient is deze: hoe moeten wij
ons de vasomotorische werking van de halssympathici en de vagi
voorstellen? Loopen vezelen van deze twee rechtstreeks naar de
hersenvaten of is de werking een indirecte?

Het is waarschijnlijk, dat de constrictoren een directe werking
op de cerebrale vaten uitoefenen; dit op grond van hun tonischen
invloed. Dit laatste is weliswaar geen onaanvechtbaar bewijs, doch
geheel in overeenstemming met hetgeen voor andere vaatgebieden
gevonden werd. Over het algemeen onderhouden de vasodilatatoren
geen tonus, onverschillig of zij de vaten direct innerveeren of dit via
een centrum doen. Belangrijke uitzonderingen hierop vormen echter
de dilatatorische vezelen van den nervus depressor en den sinus
caroticus. Het is dus niet mogelijk uit den invloed op den vaat-
tonus iets te besluiten omtrent het direct of indirect zijn van de
werking dezer dilatatoren. Het feit, dat wij bij prikkeling van deze
vaatverwijders tegelijkertijd dilatatie van de hersenvaten en van
de vaten elders in het lichaam zagen optreden, wijst echter in de
richting van een reflectorisch proces. Op dit laatste wijzen ook de
onderzoekingen van Chorobsky en Penfield en van Cobb
en Finesinger, die vaststelden, dat althans voor de piavaten
deze reflex zou loopen over het vagus- en het facialiscentrum en
dat dè efferente draden zich zouden bevinden in den nervus pe-
trosus superficialis.

-ocr page 114-

Hoe verhoudt zich de bloedvoorziening van de hersenen tot die
elders in het lichaam?

Zooals in het voorafgaande werd medegedeeld vond bij zeer vele
onderzoekers die tot actief-veranderlijke hersenvaten hadden be-
sloten, de meening steun, dat er tal van fundamenteele verschil-
punten zich voordeden, wanneer de gedragingen van de hersenvaten
vergeleken werden met die elders in het lichaam. Zelfs stonden
vele physiologen een antagonisme voor, dat zou bestaan tusschen
de vaten van de hersenen eenerzijds, en de overige in het hchaam
(enkele kleine gebieden uitgezonderd) anderzijds (W ertheimer,
Anrep en Starling). Anrep en Starling doorstroomden
het hoofd met bloed onder verhoogden druk, en zagen dan de vaten
elders in het lichaam dilateeren. Daalde de druk in de hersenvaten,
dan trad elders vasoconstrictie op. De oorzaak werd gezocht in het
vasomotorencentrum, dat door wijziging van den intracranieelen druk
zou reageeren. Niet de hersenvaten maar de sinus caroticus echter is,
naar later bleek, de oorzaak van deze vasomotorenreactie, zooals door
Heymans en door Florey, Marvin en Drury werd aange-
toond. Uit onze proeven is komen vast te staan, dat de activiteit der
hersenvaten niet een uitzonderingspositie inneemt en dat de over-
eenkomst met de bloedvaten elders in het lichaam grooter is dan
algemeen werd aangenomen. Principieele verschilpunten doen zich
zelfs niet voor.

De punten van overeenkomst zijn de volgende:

(a)nbsp;Ook de hersenvaten bezitten een vasoconstrictorische en een
vasodilatatorische innervatie.

(b)nbsp;Prikkeling van den sinus caroticus bij de kat en den hond
en prikkeling van de depressorische vezelen in den linker halssym-
pathicus en in de vagi bij de kat geeft dilatatie zoowel van de her-
senvaten als elders in het lichaam. Ten opzichte van den sinus
caroticus dient opgemerkt, dat diens effect op de hersenvaten ge-
ringer is dan op andere vaatgebieden, zoodat de passieve vernau-
wing ten gevolge van de opgewekte bloeddrukdaling gemakkelijk
de dilatatie overtreft. Hierop komen wij nog terug.

(c)nbsp;Bij het onderzoek met behulp van de in hoofdstuk V ge-
noemde stoffen werd steeds principieel gelijkheid van werking ge-
vonden. Wel werden quantitatieve verschillen vastgesteld.

-ocr page 115-

Adrenaline veroorzaakt zoowel algemeene vasoconstrictie als con-
strictie van de cerebrale vaten. Voor strychnine geldt hetzelfde.
Nog overtuigender kwam de overeenkomst voor den dag bij gebruik
van stoffen, die een algemeene vaatverwijding veroorzaken (aether,
chloroform, acetylcholine, histamine, coffeine). Ondanks de belang-
rijke daling van den arterieelen bloeddruk, die hoofdzakelijk het
gevolg is van een algemeene vasodilatatie, nam steeds het hersen-
volume toe, als gevolg van dilatatie van de hersenvaten.

(d) Rechtstreeksche sympathische prikkeling of adrenaline, nadat
tevoren ergotoxine was ingespoten, gaf steeds een „omgekeerdequot;
reactie: de cerebrale vaten die zich tevoren hadden vernauwd, ver-
toonden nu een duidelijke dilatatie. Deze gedraging komt weder
overeen met die van de vaten elders in het lichaam.

Enkele bijzonderheden konden bij de hersenvaten worden vast-
gesteld.

(a) Reeds vestigden wij op blz. 96 de aandacht op de spanning
der gecontraheerde hersenvaten, die niet zoo groot is als elders in
het lichaam. Zij bleek niet bij machte een bloeddruktoename van
meer dan 35 mm. Hg te weerstaan. Werd dit maximum over-
schreden, dan volgde het hersenvolume passief de stijging van den
bloeddruk. Dit is waarschijnlijk de oorzaak, waardoor tal van on-
derzoekers tot de meening werden gebracht dat de bloedvoorzlening
der hersenen de speelbal zou zijn van den arterieelen en den ve-
neuzen bloeddruk. Evenmin juist echter is de meening van Wig-
gers, die door anderen werd overgenomen, dat reeds een stijging
van den arterieelen bloeddruk van 5 mm. Hg in staat zou zijn een
eventueele constrictie der cerebrale vaten te doen veranderen in een
passieve dilatatie.

Xog minder behoeft daling van den arterieelen bloeddruk de
reactie van de hersenvaten te vertroebelen. Zonder uitzondering
kon na toediening van histamine, coffeine of acetylcholine, aether
of chloroform, en door het prikkelen van den linker halssympa-
thicus of van de centrale vagusstomp toename van het hersenyo-
lume worden vastgesteld. Zelfs al bedroeg de bloeddrukdaling
70—80 mm. Hg, dan nog was de dilatatie der hersenvaten aan-
wezig. Het effect van de dilatatoren bleek dus veel minder afhan-
kelijk van den arterieelen bloeddruk dan dat van de constrictoren,

-ocr page 116-

wat op de belangrijke rol wijst, die de verwijders bij de bloedvoor-
ziening van de hersenen spelen.

De prikkeling van den sinus caroticus vormde in zooverre een
uitzondering, dat in sommige experimenten ten gevolge van de
bloeddrukdaling het hersenvolume passief ging afnemen. De di-
recte invloed van den sinus caroticus op de vaten der hersenen was
dus geringer dan op die in andere deelen van het hchaam.

(b)nbsp;Deze groote invloed van de dilatatoren wordt in andere deelen
van het lichaam niet gevonden. Wanneer men een zenuw prikkelt,
die zoowel constrictoren als dilatatoren bevat, dan zal in het alge-
meen de vernauwende werking overheerschen, wat dus in tegen-
stelling is met hetgeen wij in de hersenen vonden bij prikkeling
van den linker sympathicus. Ook heeft nooit, zooals wij dat bij de
hersenen zagen, directe prikkeling van een vaatgebied op de hier
aangegeven wijze dilatatie ten gevolge.

(c)nbsp;Verder kwam in sommige experimenten een verschil aan het
licht betreffende de gevoeligheid van de
Vasomotoren. Zoo waren
voor adrenaline en
strychnine de constrictoren der hersenvaten ge-
voeliger dan die van de vaten elders: wij zagen bij kleine doses
reeds constrictie van
eerstgenoemde, terwijl de bloeddruk geenerlei
verandering vertoonde.

Ook ten opzichte van CO., was dit het geval. CO,, veroorzaakte
steeds dilatatie van de hersenvaten; vasoconstrictie van de her-
senen ten gevolge van gelijktijdige COg prikkeling van het vaso-
motorencentrum zagen wij nooit.

(d)nbsp;Verder zij er hier aan herinnerd dat de reflex die optreedt,
wanneer de bloedtoevoer naar de hersenen wordt verminderd door
het afsluiten van een of meer toevoerende vaten een locale reflex
is, terwijl bij andere organen in het algemeen compensatie wordt
verkregen door vaatreacties elders in het lichaam (zie blz. 43).

Voor den hond werd aangetoond, dat de ramus anastomoticus
die de verbinding vormt tusschen de a. maxillaris int. en de a.
carotis int. een belangrijke tak is, geheel in overeenstemming met
hetgeen in 1935 werd gevonden door Bouckaert en Heymans.
Bij de kat bleken een groot aantal verbindingstakjes te bestaan
tusschen de a. maxillaris int. en den circulus Willisii. Deze verbin-
den een tweetal netsystemen, in dezen verbindingsweg gelegen.

-ocr page 117-

Keeren wij nu terug tot de vragen in hoofdstuk I gesteld. Deze
luidden: (1) Bezitten de hersenbloedvaten het vermogen hun lumen
actief te veranderen, zooals ook andere vaatgebieden dat kunnen,
en zoo ja, welke rol spelen hierbij de
Vasomotoren? (2) Gedragen
de hersenen zich tegenover verschillende invloeden op een principieel
andere wijze als die van andere vaatgebieden in het lichaam, zooals
vele onderzoekers het doen voorkomen?

Op beide vragen werd een bevredigend antwoord verkregen.

Wat (1) betreft: Actieve veranderingen werden op tal van wij-
zen met zekerheid aangetoond; evenzoo het bestaan van
Vasomo-
toren in de hersenvaten. Welke rol zij spelen werd tevens be-
sproken.

Wat (2) betreft: De cerebrale vaten nemen niet een uitzonde-
ringspositie in, zooals hun veelal wordt toegeschreven. Wij be-
schreven in dit hoofdstuk de overeenkomst in velerlei opzicht, die
er bestaat tusschen genoemde vaten en die elders in het lichaam.
De punten van verschil die wij beschreven zijn van quantitatieven
aard. Steeds waren de reacties principieel dezelfde.

-ocr page 118-

CONCLUSIES.

De bloedvoorziening van de hersenen en haar regulatie werd on-
derzocht bij de kat en den hond. Gebruikt werd de open-schedel-
methode, waarbij de volumeveranderingen van de hersenen werden
geregistreerd door een zeer gevoeligen tambour, benevens de me-
thode met gesloten schedel van Hürthle. De resultaten waren
de volgende:

L De hersenvaten zijn vasoconstrictorisch geinnerveerd.

2.nbsp;De vasoconstrictoren oefenen een tonischen invloed op de her-
senvaten uit.

3.nbsp;De hersenvaten bezitten vasodilatatoren.

4.nbsp;Bij de kat bezitten beide halssympathici vasoconstrictoren; in
den linker komen bij 70 % van de onderzochte dieren boven-
dien dilatatoren voor.

5.nbsp;Verder werden dilatatorische vezelen aangetoond in de affe-
rente vagi.

6.nbsp;Tonische invloed van de vaatverwijders kon alleen in enkele
gevallen worden aangetoond voor de vezelen die in de vagi
loopen.

7.nbsp;De sinus caroticus van den hond en de kat oefent een actief-
vasodilatatorischen invloed op de hersenvaten uit.

8.nbsp;Het afsluiten van toevoerende hersenvaten veroorzaakt vaso-
dilatatie. Dit is een reflex, waarvan het receptorische veld ge-
legen is in de arteriën, peripheer van den sinus caroticus. Door
verlaging van den algemeenen bloeddruk wordt geen actieve
verandering van de hersenvaten tot stand gebracht.

9.nbsp;Verschillende stoffen werden op hun beïnvloeding van de her-
senvaten onderzocht. De werking verschilt niet principieel van
die op de vaten elders in het lichaam. Wij vonden, dat na een
voorafgaande ergotoxine-injectie zoowel adrenaline als prikke-

-ocr page 119-

ling van den halssympathicus vasodilatatie ten gevolge had.
Ook in dit opzicht bleek dus het effect geheel met dat wat in
andere vaatgebieden gevonden wordt, overeen te stemmen.

10.nbsp;Door rechtstreeksche prikkeling van de hersenschors werd ver-
wijding van de hersenvaten opgewekt.

11.nbsp;Er bestaat geen antagonisme tusschen de hersenvaten eener-
zijds en andere groote vaatgebieden van het lichaam anderzijds.
Integendeel werd in alle opzichten principieele overeenstem-
ming gevonden.

12.nbsp;Eenige physiologisch belangrijke feiten konden bij de reacties
van de hersenvaten worden vastgesteld.

13.nbsp;De resultaten verkregen met de open-schedelmethode komen in
elk opzicht overeen met die bij den gesloten schedel, en zijn dus
van toepassing op den schedel onder physiologische omstandig-
heden.

14.nbsp;Bij den hond en bij de kat werd zoowel anatomisch als phy-
siologisch de beteekenis nagegaan van de verbinding, die er
bestaat tusschen de a. maxillaris int. en de vaten aan de her-
senbasis.

Bij den hond werd aangetoond, dat de ramus anastomoticus, die
de verbinding vormt tusschen de a. maxillaris int. en de a.
carotis int. een belangrijke tak is. Dit komt overeen met de in
1935 gepubliceerde bevindingen van Bouckaert en Hey-
m a n s.

Bij de kat bleken een groot aantal verbindingstakjes te bestaan
tusschen de a. maxillaris int. en den circulus Willisii. Deze ver-
binden een tweetal netsystemen, in dezen verbindingsweg ge-
legen. Verder bleek de a. carotis int. bij de kat een rudimentair
vaatje te zijn.

-ocr page 120-

LITERATUURLIJST.

Ackermann, T. Arch. f. path. Anat. u. Phys. u. f. khn. Med.,
15, 1858, 401.

Anrep, G. V. en Starling, E. H. Proc. of the Royal Soc. of
London, 97, 1925, 463.

Arloing, M. S. Arch. de phys. norm, et path., 21, 1889, 115.

A s k—U p m a r k, E. The carotid sinus and the cerebral circulation.
Acta Psych, et Neurol. Suppl. VI. Copenhague, 1935.

Aubert, H. en R o e v e r, G. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 1, 1868,
211.

Auerbach, E. „Die Innervation der Hirngefässe.quot; Dissert. Ber-
lin, 1905.

B a y 1 i s s, W. M. en H i 11, L. Journ. of Phys., 18, 1895, 334.

B e n e d i k t, M. Virch. Arch. f. path. Anat. u. Phys., 59, 1874, 395.

Bernard, Claude. „Leçons sur la physiologie du système ner-
veux.quot; Paris, 1858, 493.

B i e d 1, A. en R e i n e r, M. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 79, 1900, 158.

B o u c k a e r t, J. J. en H e y m a n s, C. Journ. of Phys., 79, 1933, 49.

Idem, 84,1935, 367.

B o u c k a e r t, J. J. en J o u r d a n, F. Arch. intern, de Pharmacodyn.

et de Ther., 53, 1936, 523.

Idem, 53, 1936, 540.

Idem, 54, 1936, 17.

Idem, 54, 1936, 109.

Idem, 54, 1936, 155.

Idem, 54, 1936, 168.

Brächet, J. L. „Recherches expérimentales sur les fonctions du
système nerveux ganglionnaire et leurs applications à la patho-
logiequot; Paris, 1830.

B r o n k, D. W. en G e s e 11, R. Amer. Journ. of Phys., 82, 1927, 170.

-ocr page 121-

C a 11 e n f e 1 s v. d. B e k e. Zeitschr. f. ration. Med., 7, 1855, 205.

Cavazzani, E. Arch. ital. de Biol, 16, 1891, 1.

Idem, 29, 1893, 214.

C h O r O b s k y, J. and P e n f i e 1 d, W. Arch. of Neur. and Psych.,

28, 1932, 1257.
C 1 a r k, S. L. Journ. of comp. Neur., 48, 1929, 247.
Cobb, S. Amer. Journ. of Med. Sc., 178, 1929, 528.

Cobb, S. en Finesinger, J. E. Arch. of Neur. and Psych., 28,
1932, 1243.

Cow, D. Journ. of Phys., 42, 1911, 125.

C u s h i n g, H. Mitt. aus den Grenzgeb. d. Med. u. Chir., 9, 1902, 773.

C y O n, E. V.nbsp;Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 74, 1899, 97.

Dale, H. H.nbsp;Journ. of Phys., 34, 1906, 163.

Dale, H. H. en Richards, A. N. Idem, 52, 1918, 110.

Denkers, P. G. Amer. Journ. Med. Sc., 181, 1931, 675.

D i X O n, W. E. en H a 11 i b u r t O n, M. D. Quarterly Journ. of exp.
Phys., 3, 1910, 315.

Donders, F. C. Lancet, 5, 1850, 521.

Einthoven, W. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 124, 1908, 246.

E 11 e n b e r g e r, W. en B a u m, H. „Anatomie des Hundesquot;. 1891.

„Vergleichende Anatomie der Haustierequot;. 1926.

F a 1 k e n h e i m, H. en N a u n y n, B. Arch. f. exp. Path. u. Pharm.
22, 1886, 261.

F e 1 d b e r g, W. en S c h i 1 f, E. „Histamin. Monographien aus dem
Gesamtgebiet der Physiologie der Pflanzen und der Tiere.quot;
Bd. 20.

Ferrier en Brodie. „The Heart and Nervous System.quot; John
Bale a. Sons a. Danielson 1902.

F ind ley, J. W. Brain, 22, 1899, 161.

Finesinger, J. E. Arch, of Neur. and Psych., 28, 1932, 1290.
Finesinger, J.
E. en Cobb, S.nbsp;Idem, 30, 1933, 980.

Finesinger, J. E. en Putnam, F. J. Idem, 30, 1933, 775.

-ocr page 122-

F i s c h e r, M. H. en L ö w e n b a c h, H. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys.,
233, 1934, 722.

F 1 o r e y, H. Journ. of Phys., 59, 1925, 83.

Brain, 48, 1925, 43.

F o 1 e y, E. en P u t n a m, F. J. Amer. Journ. of Phys., 53, 1920, 464.

Forbes, H. S.nbsp;Arch, of Neur. and Psych., 19, 1928, 751.

F o r b e s, H. S., F i n 1 e y, K. H. en Nason, G. I.

Idem, 30, 1933,nbsp;464.

F o r b e s, H. S. en N a s o n, G. I. Idem, 34, 1935,nbsp;533.

F o r b e s, H. S. en W o 1 f f, H. G. Idem, 19, 1928,nbsp;1057.

Forbes, H. S., Wolff, H. G. en Cobb, S. Amer. Journ. of
Phys., 89, 1929, 266.

Gärtner, G. en Wagner, J. Wiener Med. Wochenschr., 1887,
602, 640.

Gerhardt, D. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 44, 1900, 161.

G i b b s, F. A., G i b b s, E. L. en L e n n o x, W. G. Amer. Journ.
of Phys., Ill, 1935, 557.

G o 11 w i t z e r—M e i e r, K. en Eckardt, P.

Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 175, 1934, 689.

Idem, 177, 1935 501.

G o 11 w i t z e r—M e i e r, K. en Schulte, H.

Idem, 165, 1932, 685.

G o 111 i e b, W. en M a g n u s, G.nbsp;Idem, 45, 1901, 223, 248.

Gruber, C. en Roberts, S. Journ. of Pharm, and Ther., 27,
1926, 335.

Gulland, G. L. Journ. of Phys., 18, 1895, 361.
Gulland, G. L. Brit. Med. Journ., 2, 1898, 781.
H a s s i n, G. B. Arch, of Neur. and Psych., 22, 1929, 375.
Hering, H. E. „Die Karotissinusreflexe.quot; Dresden, 1927.
Heupke, W. Zeitschr. f. d. ges. exp. Med., 44, 1924, 198.

-ocr page 123-

Hey mans, C. en Bouckaert, J. J.

C. R. Soc. Biol., 100, 1929, 202.

Idem, 110, 1932, 996„
Idem, 111, 1932, 145.

H e y m a n s, C., Bouckaert, J. J. en R e g n i e r s, P. „Le sinus
carotidienquot;. Paris 1933.

Hill, L. „The physiology and pathology of cerebral circulation.quot;
Londen, 1896.

H i 11, L. en Mac L e o d, J. Journ. of Phys., 26, 1900, 394.
Hirschfelder, A. D. Journ. of Pharm, and exp. Ther., 6,
1915, 597.

Hirohata, Schuzi en Hassimoto, Kenzo. The Tokohu
Journ. of exp. Med., 28, 1936, 231. -

H u n t e r, J. Journ. of Phys., 26, 1901, 465.

Hürlimann, R. Int. Monatschr. f. Anat. u. Phys., 29, 1913, 371.
H Ü r t h 1 e, K. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 44, 1889, 574.
Jacobi, W. en Magnus, G. Arch, f. Psych., 73, 1925, 126.

Idem, 74, 1925, 126.
Jensen, P. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 103, 1904, 171, 196.
Kahn, R. H. Zentralbl. f. Phys., 18, 1904, 153.
K a z e m—B eck. Arch. f. Anat. u. Phys. Anat. Abt., 1888, 329, ff.
Keller, Ch. J. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 154, 1930, 357.
K n o 11, Ph. Sitz, ber, d. K. Akad. d. Wiss. zu Wien, 93, 1886, 217.
K r a u s p e, M. F. Virch. Arch. f. path. Anat. u. Phys., 59, 1874, 472.

K u b i e, L. S. en H e 11 e r, D. M. Arch, of Neur. and Psych., 20,
1928, 749.

Kühn, J. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 94, 1922, 74.
L a n g 1 e y, J. N. Lancet, 207, 1924ii, 955.

Leake, Loevenhart en Muehlberger. Journ. Am. Med.

Assoc., 88, 1927, 1076.
Lee, F. C. Amer. Journ. of Phys., 74, 1925, 317.
L e
n n o X, W. G., G i b b s, E. L. en G i b b s, F. A. Journ. of Pharm,
and exp. Then, 53, 1935, 113.

-ocr page 124-

L e w y, B. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 50, 1903, 319.

Leyden, E. Virch. Arch. f. path. Anat. u. Phys., 37, 1866, 519.

M i w a, M., O z a k i, M. en S h i r o s h i t a, R. Arch. f. exp.
Path, u Pharm., 73, 1927, 331.

M O r r i s O n, A. Edinburgh. Med. Journ., 4, 1898, 413.

M o s s o, A. „Über den Kreislauf des Blutes im menschlichen
Gehirn.quot; Leipzig, 1881.

M u 11 e r, F. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 134, 1910, 289.

Müller, O. en S i e b e c k, R. Zeitschr. f. exp. Path. u. Ther., 4,
1907, 57.

Nothnagel, H. Virch. Arch. f. path. Anat. u. Phys., 40, 1867, 203.
Noyons, A. K. M. C. R. Soc. Biol., 119, 1935, 1497.

Noyons, A. K. M., v. W e s t e n r ij k, N. en Jongbloed, J.

Acta Brevia Neerlandica, 4, 1934, 97.

Idem, 5, 1935, 181.

Arch, néerl. de phys. de 1'homme et des animaux, 21, 1936, 377.

O b s t e i n e r, O. Arb. a. d. Inst. f. Anat. u. Phys. des Centrainer-
vensystems Wien, 5, 1897, 215.

Penfield, W. Arch. of Neur. and Psych., 27, 1932, 30.
Philips, C. en Bradfort, J. Journ. of Phys., 8, 1887, 117.
Pick, F. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 42, 1899, 399.
P i 1 c h e r, J. D. en S o 11 m a n n, T. Journ. of Pharm., 6, 1915, 323.
P o o 1, J. L., F o r b e s, H. S. en N a s o n, G. I. Arch. of Neur. and

Phys., 32, 1934, 915.

Putnam, T. J. en A s k—U p m a r k, E. Idem, 32, 1934, 72.

R a p h a ë 1, Th. en S t a n t o n, J. M.nbsp;Idem, 2, 1919, 389.

Reichhard, J. en Jennings, H. „Anatomy of the Catquot;. 1930.

R e i n, H. Zeitschr. f. Biol., 89, 1930, 307.

Rein, H., L i e b e r m e i s t e r, K. en Schneider, D.

Kl. Wochenschr., 11, 1932, 1636.

Reiner, M. en S c h n i t z 1 e r, J. Arch. f. exp. Path. u. Pharm.,
38, 1897, 249.

-ocr page 125-

Riegel, F. en J o 11 y, F. Virch. Arch. f. path. Anat. u. Phys., 52,

1871, 218.
R i s e r, M. Encéphale, 30, 1935, 685.

R i s e r, M. en S o r e 1, R. C. R. Soc. Biol., 104, 1930, 295, 297.

Presse Med., 1930, 1073.

Roberts, T. Journ. of Phys., 55, 1921, 346.
R o b e r t s o n, W. F. Scot. M. Sc. Journ., 4, 1899, 23.
R O h n s t e i n, R. Arch. f. Mikr. Anat., 55, 1900, 576.
R o o s, J. en K o o p m a n s, S. Tijdschr. v. Diergen., 60, 1933, 1307.
Roy, C. S. en Sherrington, C. S. Journ. of Phys., 11, 1890, 85.
R ij n d e r s, H. „Over de innervatie van de halsslagaderenquot;. Dis-
sertatie Amsterdam, 1933.
Salathé, A. Travaux du Laboratoire de Marey, 2, 1876, 344.

Schmidt, C. F. Amer. Journ. of Phys., 84, 1928, 202.

Idem, 110, 1934, 137.
Idem, 114, 1936, 572.

S c h m i d t, C. F. en P i e r s o n, J. C. Idem, 108, 1934, 211.

Schneider, M. en Schneider, D. Arch. f. exp. Path. u.

Pharm., 175, 1934, 606.
Idem, 176, 1934, 393.

Schretzenmayer, A.nbsp;Idem, 174, 1934, 151.

S c h u 11 e r, M. Berl. kl. Wochenschr., 25, 1874, 294.
Schulten, M. W. v. Arch. f. Ophtalm., 30, 1884, 59.
Schultz, A. St. Petersburg. Med. Zeitschr., 11, 1866, 122.
Schwarz, C. en L e m b e r g e r, F. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys.,

141, 1911, 149.
S o 11 m a n n, T. „A manual of Pharmacology.quot; 1932.

Spina, A. Wiener kl. Wochenschr., 1897, 1017.

Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 76, 1899, 204.

S t Ö h r Ph Zeitschr. f. Anat. u. Entw. gesch., 63, 1922, 562.

Idem, 64, 1922, 555.

T a 1 b o 11, J. E., Wolf f, H. G. en C o b b, S. Arch, of Neur. and
Psvch., 21', 1929, 1102.

-ocr page 126-

Tandler, J. Denkschr. der kaiserl. Akademie d. Wissensch. 67
1899, 677.

Thomas, C. B. Amer. Journ. of Phj's., 114, 1936, 278.
Tinel, J. en Ungar, G. C. R. Soc. Biol., 112, 1933, 758, 1286.

Presse Med., 1936, 169.
Ungar, G.nbsp;C. R. Soc. Biol., 114, 1933, 460.

Idem, 118, 1934, 1451.
Ungar, G. en D e s v i g n e s, P. Idem, 116, 1934, 299.
Ungar, G. en v. Eck.nbsp;Idem, 114, 1933, 459.

Vulpian, A. „Leçons sur l'appareil vasomoteur Phys. et Path
Paris, 1, 1875, 108.

W e b e r, E. Zentr. bl. f. Phys., 21, 1907, 237.

Arch. f. Phys., 1908, 457.

Weed, L. H. en Mc Kibben, P. S. Amer. Journ. of Physiol
48, 1919, 512, 531.

Weed, L. H. en Hugh s on, W. Amer. Journ. of Physiol., 53,
1921, 53.

W i e c h O w s k y, W. Arch. f. exp. Path. u. Pharm., 48, 1902, 376.

Idem, 52, 1905, 389.
Wertheimer, E. Arch. de Phys. norm, et path., 5, 1893, 297.
Westen rijk, N. v. Zeitschr. f. exp. Med., 93, 1934, 1.
Wiggers, C. J. Amer. Journ. of Phys., 14, 1905, 452.

Idem, 20, 1907, 206.
Idem, 21, 1908, 454.
Journ. of Phys., 48, 1914, 109.

W i n t e r s t e i n, H. Pfl. Arch. f. d. ges. Phys., 235, 1935, 377.

Wolff, H. G. Arch. of Neur. and Psych., 22, 1929, 686.

W o 1 f f, H. G. en F o r b e s, H. S. Idem, 20, 1928, 73.

Wolff, H. G., Lennox, W. G. en Allen, M. B. Idem, 23,
1930, 1097.

-ocr page 127-

I.

De reactie van de hersenvaten op verschillende prikkels is niet
principieel verschillend van die van andere vaatgebieden. Toch wordt
de voorziening in de bijzondere behoeften van dit orgaan hierdoor
niet geschaad.

II.

Bij de kat komen depressorische vezelen niet alleen voor in de
halsvagi, maar bovendien in den linker halssympathicus.

III.

De nervus vagus is geen zuiver parasympathische zenuw.

IV.

De onderstelling, dat in de vogellongen kleppen zouden voorkomen
berust niet op voldoende anatomische en physiologische basis.

V.

Er bestaan geen principieele verschillen tusschen de werking van
den wisselstroom en die van den onderbroken gelijkstroom, zooals
deze gebruikt worden voor de z.g. electrische bedwelming.

VI.

De meening van Olt omtrent het ontstaan van koliek ten gevolge
van aneurysma verminosum is niet juist.

Olt; Deutsche Tierarztl. Wochenschr. 40, 1932, 326.

-ocr page 128-
-ocr page 129-

Het is gewenscht bij de diagnostiek van den hond in bepaalde
gevallen meer rekening te houden met idiosyncrasieën.

Urbach; „Hautkrankheiten und Ernährung.quot;

Weenen 1933.

VIIL

Voor de bereiding van varkenspest-formolvaccin gebruike men
uitsluitend bacterievrije organen van experimenteel geïnfecteerde
proefvarkens.

IX.

De selectie uitgeoefend door rundveestamboeken op grond van
exterieurkenmerken zal ook in de toekomst onmisbaar blijken.

X.

Het is een dringende eisch, dat doeltreffende wettelijke maat-
regelen ter bestrijding van de kwakzalverij in de veeartsenijkunde
worden genomen.

-ocr page 130- -ocr page 131- -ocr page 132-

V ' - •'•• s

- . .
■ ■ ■

Äf

i ' ■■

■ -j. •

: \ ^

O

'vt/H-:':

vf.'

■ . \ . fr ■■ N-- ■-■ ■

-ocr page 133- -ocr page 134-

t—.(,